1982.01 nr. 222

Levend geloof 1982.01 nr. 222

Wat zal 1982 ons brengen? Door Gert Jan Doornink

De grote vraag die ieder mens zichzelf stelt, bij het begin van 1982, is ongetwijfeld: wat zal dit nieuwe jaar ons brengen? Wordt het een ‘goed jaar’ of een ‘slecht jaar’? Het antwoord dat wij geven hangt dan af van onze levensovertuiging, want als wij christen zijn is dit antwoord heel anders dan wanneer wij geen christen zijn. Maar niet alle christenen zijn échte christenen. Dat zijn alleen zij die door bekering en wedergeboor­te weten een kind van God te zijn.

Geroepen tot gemeenschap

Als kinderen Gods zijn wij echter geroepen in gemeenschap met Christus te leven en de geeste­lijke weg van geloof en gehoorzaamheid te bewan­delen. Anders komt er van een echt christenleven niet veel terecht en leven wij op hetzelfde niveau als de naamchristenen en de niet-christenen. Want kinderen Gods die ongehoorzaam zijn, die weigeren hun gebondenheden af te leggen, die niet geestelijk groeien, openbaren zich niet als echte christenen en komen niet los uit de in­vloedsfeer van de vorst der duisternis, ook al belijden ze misschien in naam dat ze vrijgemaakt zijn door Christus.

In de eerste christengemeenten ging het in feite ook om deze dingen. Het verschil is dat we thans bijna 2000 jaar verder zijn en dat bijvoorbeeld de woorden die de apostel Paulus tot de gemeente te Rome richtte nog veel actueler zijn dan toen. Wij denken in dit verband aan Romeinen 13 vers 11 (Rom. 13:11-12) waar Paulus schreef: “Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aan­doen de wapenen des lichts!”

Paulus waarschuwde om niet te slapen, maar te ontwaken uit de slaap’. Paulus riep zijn mede­gelovigen op de ‘werken der duisternis’ af te leggen en de ‘wapenen des lichts’ aan te doen! Dit alles in het kader van de opmerking: ‘Gij verstaat immers de tijd wel…! ‘

Verstaan wij onze tijd?

Hoe actueel zijn deze woorden van Paulus voor de Gemeente van Christus in 1982. Als we echte christenen zijn, verstaan wij de tijd. Dat wil zeggen wij laten ons niet in beslagnemen door het negatieve wat de duivel in deze tijd op ieder terrein naar voren brengt en waar we dagelijks mee geconfronteerd worden. Wij laten ons niet meesleuren door een geest van doemdenken en on­dergang, want God heeft ons geen geest gegeven van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en bezonnenheid  2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07).

Wij weten dat we geestelijk geplaatst zijn in de hemelse gewesten. Van daaruit delen we in de overwinning van Christus. En door vol te zijn van de Heilige Geest worden we meer en meet één met Hem. Ook omdat we onze gebondenheden hebben afge­legd of ons hebben laten bevrijden daarvan en om­dat we de geloofsweg bewandelen in volharding, kunnen we de aanvallen van de vijand weerstaan in de naam van Jezus.

Daarom zullen ons vervolging, verdrukking, mis­kenning en bespotting niet deren ook als deze toenemen. Daar worden we immuun voor. Dit is geen grootspraak, maar realiteit in het leven van echte christenen. Gods welbehagen rust op hun le­ven. Voor de echte gelovigen is het geen vraag of 1982 een goed of slecht jaar wordt, want zij weten: Het wordt een goed jaar!

Overwinning temidden van de omstandigheden.

Ook al zijn alle omstandigheden tegen, zij kun­nen ons leven niet bepalen, want temidden van deze omstandigheden, gaan wij ons meer en meer als zonen Gods openbaren en is ons getuigenis met Paulus: “Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch machten, noch heden, noch toekomst, noch krachten, noch hoogte, noch diep­te, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Chris­tus Jezus, onze Here” Romeinen 8 vers 37 tot en met 39 (Rom. 08:37-39).

Als zonen Gods gaan wij niet ten onder, maar wordt Gods heerlijkheid in ons meer en meer zichtbaar. Omdat ons leven met Christus verborgen is in God, zoeken en bedenken wij de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn   Kolossenzen 3 vers 1 tot en met 4 (Kol. 03:01-04). 1982 zal een jaar worden waarin Gods Koninkrijk meer en meer tot gestalte gaat komen in de ware Gemeente van Christus. Hij die in ons een goed werk is begonnen, zal dit tot het einde toe voortzetten, tot de dag van Christus Jezus. Filippenzen 1 vers 6  (Filip. 01:06) .

Bent u bij dit alles reeds ten volle betrokken? Het zou jammer zijn als door ongehoorzaamheid God Zijn doel met uw leven niet zou kunnen berei­ken. Laat 1982 geen verloren jaar worden, want nu is het nog de tijd des welbehagens, nu is het de dag des heils! 2 Korinthe 6 vers 2 (2 Kor. 06:02).      

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Dit eerste nummer van 1982 betekent de start van de 21ste jaargang van “Levend Geloof”. Gedurende de 20 jaar dat ons blad nu is verschenen hebben wij steeds vastgehouden aan de doel­stelling: de verkondiging van het volle evangelie in al zijn facetten. De gees­telijke ontwikkeling en groei die wij in deze 20 jaar meemaakten vindt uiter­aard ook zijn weerslag in het blad. En dit zal onge­twijfeld in de nieuwe peri­ode die nu is begonnen, verder doorgaan. De waar­achtige eindtijdgemeente is op weg naar de volkomen­heid in Christus. Wij be­schouwen het als een voor­recht hieraan door middel van “Levend Geloof” te mogen meewerken.

Grote dankbaarheid is er ook dat steeds meer lezers en lezeressen onze arbeid weten te waarderen, terwijl de talrijke positieve reacties een bewijs zijn dat velen met ons het verlangen hebben de volkomen weg met Jezus te gaan. Bij alles willen wij echter de eer geven aan Hem die ons de talenten gaf dit werk te doen. Gods Woord zegt: “Noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God, die de wasdom geeft” 1 Korinthe 3 vers 7 (1 Kor. 03:07).

Ook willen wij er de nadruk opleggen dat het werk van “Levend Geloof” geen éénmansbediening is. Samen met onze mederedactieleden, en anderen die wij daartoe af en toe uitnodigen, proberen wij de boodschap zo veelzij­dig mogelijk te belichten, waarbij wij geloven dat de Heer steeds meer kennis en inzicht gaat geven, ook over onderwerpen waarover thans soms nog verschillend wordt gedacht.

Wij zijn ook dankbaar voor de financiële steun die we uit de lezerskring ontvan­gen. We schreven het reeds vaker: “Levend Geloof” is geen commerciële zaak, maar een geloofswerk dat afhan­kelijk is van vrijwillige bijdragen, want de op­brengst van de verkoop van brochures en de abonnements­gelden, dekken slechts een klein deel van de werkelij­ke kosten. Bijzonder blij waren wij in dit verband ook met de opbrengst van een collecte welke een gemeente hield ’tot ondersteuning en uitbreiding’ van onze ar­beid. “Levend Geloof” ver­schijnt weliswaar onafhanke­lijk van welke kerk, groep of gemeente ook, maar dat neemt niet weg dat wij een sterk voorstander zijn van de vorming van gezonde ge­meenten, dat wil zeggen gemeenten waarin de bood­schap van het volle evange­lie centraal staat. Dat heb­ben wij trouwens in de loop der jaren altijd sterk bena­drukt .

“Levend Geloof” en de bro­chures die wij uitgeven zijn ook in steeds meer boekwin­kels en via boekentafels verkrijgbaar, waar we uiter­aard erg blij mee zijn, maar de uitbreiding van het lezersbestand vindt toch vooral ook plaats via ’mond op mond reclame’.

Voor wat de brochures be­treft, hebben wij belangrijk nieuws te melden. Enkele maanden geleden schreven we reeds dat verschillende bro­chures in voorbereiding wa­ren. Enkele daarvan zijn nu bijna gereed en verschijnen binnenkort. Als eerste gaat een nieuw boekje van broeder Scholten verschijnen onder de titel: “Wat is uw naam?”. We raden iedereen aan dit boekje te bestellen, want de inhoud is erg belangrijk. Verder verschijnt van broe­der Doornink het boekje: “God is een goede God”. Een belangrijk facet van de vol­le evangelie boodschap dat in dit boekje zo veelzijdig mogelijk zal worden belicht. Wij geloven dat ook deze brochures weer een belang­rijke bijdrage zullen leveren tot verbreiding van de volle evangelie boodschap.

Tenslotte willen wij iedereen hartelijk bedanken die in de afgelopen maanden hebben meegewerkt aan onze ‘zeven punten actie’. Een groot aantal adressen heeft mede daardoor vorige maand “Levend Geloof” voor het eerst ontvangen. Hartelijk welkom in onze lezerskring’. En voor alle lezers en le­zeressen spreken wij de wens uit dat 1982 een productief en vruchtbaar jaar zal worden in dienst van de Meester I Verwacht het in alle dingen van Hem alleen, laat u niet door de satan op zijwegen dringen en be­denk dat Gods wil voor al Zijn kinderen is: “Het goede, welgevallige en volkomene”!

 

De nieuwe schepping (gedicht) door Piet Snaphaan

O kind van God, wat is u veel gegeven,

Uw Vader heeft u lief, zijn oogappel zijt gij.

’t Verlangen van Hem is, dat gij voor Hem zult leven,

Gij zijt een nieuwe schepping, gij zijt verlost en vrij.

 

God heeft een plan met u, Hij heeft u hoog verheven,

Uw Vader heeft vertrouwen in Zijn kind.

Als hemelburger mag u daarnaar streven,

Hij is het immers die u zo teer bemind.

 

Vertrouw Hem op Zijn woord, dat Hij u gaf,

Volhard daarin, dan zult gij waarlijk leven.

 

Hij wil dat gij zult heersen met gezag,

Die macht heeft Hij aan u Zijn kind gegeven.

Zie wat een rijkdom is u toevertrouwd,

O kind van God, gij mag daar ook in delen.

 

Zijn wil is immers, dat er wordt gebouwd.

Aan ’t geestelijk huis, de woning voor zovelen.

Zo komt Gods plan toch op zijn tijd terecht,

Als kroon der schepping zult gij weer bevelen.

 

Wat puin geweest is, wordt door u geslecht,

Gij zult weer heersen en wat stuk is helen.

 

Ik kan niet komen door H. J. Scholten

 

“Ik ben bezig een groot werk te doen en kan daarom niet komen” Nehemia 6 vers 3 (Neh. 06:03).

Onze opdracht: Bouwen en herstellen.

Er is werk aan de winkel en dan is er geen tijd voor zaken die dit werk tegen­houden. Werkers gevraagd en geen zeurpieten.

Nehemia is bezig om de muur van het verwoestte Jeruza­lem te herbouwen. Een rest was teruggekeerd uit de Ba­bylonische ballingschap en zat in grote zorgen over de toestand die ze thuis had­den aangetroffen. Nehemia, de schenker van de Perzische koning Arthahsasta, krijgt van hem verlof om naar Juda te gaan en te helpen bij de opbouw van de stad en haar muren.

Maar wat een puinhoop. Wat een rampspoed. De moed zou je ontzinken om nog ergens aan te beginnen. Afgebroken muren en verbrandde stads­poorten. Wie gauw de moed laat zakken en negatief is ingesteld is nooit geschikt om iets op te bouwen. Zo iemand ziet altijd beren en leeuwen op de weg en sleurt in zijn negativisme vaak anderen mee. Neen, hier zijn mensen nodig van een ander kaliber, mensen met een sterke geest die niet van wijken weet.

En altijd zijn er vijanden die de opbouw willen belet­ten. Maar de goede hand van God was over Nehemia, Nehemia 2 vers 8 (Neh. 02:08). Hij had een doel voor ogen en dat was nu ook net Gods doel, en dan is er geen mens die je tegen kan hou­den.

“En met krachtige hand vatten zij het goede werk aan”

lezen wij in Nehemia 2 vers 18 (Neh. 02:18.) Mannen van geloof gaan bouwen en herstellen. Echte zonen van God. Hun enigste leuze is: “De God des hemels, Hij zal het ons doen geluk­ken, en wij, zijn knechten, zullen ons gereedmaken en bouwen” Nehemia 2 vers 20 (Neh. 02:20) .

Gods medearbeiders moeten waakzaam zijn

Een nieuw jaar is begonnen, 1982. Een jaar waarin God doorgaat met de opbouw en uitbreiding van Zijn Konink­rijk. Je moet er wel oog voor krijgen. Wij mogen mede­arbeiders zijn, maar zijn wij het dan ook daadwerke­lijk? Of laten we ons tegen­houden en verblinden door ‘binnenlandse moeilijkhe­den’? Er liggen vele vijan­den als kapers op de kust. Het vreemde is dat ze aan­bieden om mee te helpen bou­wen en dat lijkt toch een geweldig sympathiek aanbod. Maar ze zijn niet te ver­trouwen en het komt wel ter­dege op onderscheid aan. Nehemia en zijn mannen had­den de vijand goed in het vizier. De ene helft deed het werk en de andere helft droeg de speren, de schilden, de bogen en de pantsers Nehemia 4 vers 16 (Neh. 04:16). Verder staat er in Nehemia 4 vers 17 en 18 (Neh. 04:17-18): “De lastdra­gers verrichten hun arbeid zo, dat zij met de ene hand het werk deden en met de andere hand de werpspies vasthielden; de bouwers hadden ieder zijn zwaard aan de heup gegord, terwijl zij aan het bouwen waren”.

Bidders en werkers! Ora et labora! En dan kan het niet anders of het werk komt klaar, ondanks felle tegen­stand. Want zij die niet positief mee helpen om het werk Gods te doen, hebben deel noch recht noch gedach­tenis in Jeruzalem Nehemia 2 vers 20 (Neh. 02:20).

Zo mogen wij als kinderen Gods ons in het nieuwe jaar weer inzetten voor allerlei werk in het Koninkrijk Gods. Een ieder op zijn eigen wijze en met zijn eigen gaven en talenten. Ziende op de grote Bouwheer en Kunstenaar. De krachten moeten samengebundeld wor­den, er mag onder geen be­ding verdeeldheid zijn. Anders worden wij ‘voorwer­pen van smaad’ voor de vij­anden (vers 17). Elk eigen­belang dient opzij gezet te worden. Menselijke sympa­thieën en antipathieën moeten overwonnen worden. Kan dat? Ja, wie het wil kan het. Door de Geest van onze God. Het gaat om onze toekomst en die van onze kinderen.

Als kinderen Gods weten wij dat de vijand ons altijd belaagd en voor geen enkel middel terugdeinst om zijn doel te bereiken. Een per­fect middel van de boze is om verwarring te brengen, wantrouwen en achterdocht te zaaien en negatieve kritiek te spuien. Dat middel doet het vaak nog opperbest en velen trappen regelmatig in deze val van de boze.

Dat gebeurde ook in de dagen van Ezra en Nehemia. En daar komt de kritiek: “Wat doen die machteloze Joden? Zal men hen laten begaan? Zullen zij offeren? Zullen zij van­daag gereed komen? Zullen zij de stenen uit de puinhopen, verbrand als ze zijn, weer tot leven wekken?” Nehemia 4 vers 2 (Neh. 04:02).

De belangrijkste vijanden zijn vaak enkelingen, maar zij trachten anderen op te hitsen en mee te krijgen in hun duistere doeleinden. En altijd onder het mom van rechtschapenheid. Zulke vij­anden waren in de dagen van Nehemia de Horoniet Sanballat en de Ammonitische slaaf Tobia en de Arabier Gesem. Stokers en roddelaars van het eerste uur. Houd ze in de gaten. Later zenden ze Nehemia een brief, maar het is wel een lasterbrief. Er volgen er nog vijf.

Het geheim van Nehemia ’s overwinning

Maar Nehemia is niet van zijn stuk te brengen en hij laat zich door de brieven van Tobia niet bevreesd maken (Neh. 06:19). Hij is een man uit één stuk. Uit het goede, geestelijke hout ge­sneden. Niet één moment gaat hij in op de uitdaging van de vijanden; hij schenkt er totaal geen aan­dacht aan en laat zich niet van zijn werk afhouden. Onverwrikbaar is die Nehe­mia. Wat een werker Gods. Hij heeft maar één ant­woord: “Ik ben bezig een groot werk te doen en kan niet komen

Met de regel­maat van de klok herhaalt hij deze woorden. “Waarom zou het werk stil liggen, doordat ik het verliet en tot u kwam?”

Maar de boze is ook een taaie doorzetter. Echter, Nehemia geeft steeds op dezelfde wijze antwoord: Ik kan niet komen! Daarin ligt het geheim van zijn overwinning. Hij wist waar hij mee bezig was.

Zulke mannen Gods zoekt nu de Heer. Helaas, er zijn er niet veel. Wel praters en stokers. Mensen met pressiegeesten. Ze willen al­tijd de ander dwingen: het moet zus of het moet zo. Ze geven het nooit op en gaan altijd maar door. Dat komt omdat het ‘gedrevenen’ zijn, behept met verkeerde geesten. En altijd onder het mom van mee willen hel­pen aan de opbouw. Maar in wezen zijn het slopers en geen bouwers. Het stikt van zulke mensen. In deze eind­tijd komen ze met kracht op­zetten. De duivel heeft nog weinig tijd en hij gebruikt zulke mensen om het werk Gods tegen te houden. Soms hebben ze het zelf niet eens door.

Laat u gebruiken als levende stenen

God wil Zijn gemeente gereed maken door Zijn Geest. Het moet een schit­terend bouwwerk worden, deze woonstede in de Geest. Allereerst moeten de muren opgetrokken worden nadat het fundament, Jezus Chris­tus, gelegd is. Geleidelijk aan zal de ganse stad gereedkomen, het Nieuwe Jeruzalem.

Wat is het heerlijk te weten dat dit Godsgebouw toch een­maal voltooid zal zijn. Dit doel moeten wij alleen maar voor ogen houden. Het werk moet klaar. Het Nieuwe Jeru­zalem moet goed gebouwd en wel samengevoegd worden. Wat een genade van God dat wij ons als levende stenen mogen laten gebruiken. Je moet wel vervuld zijn met de Heilige Geest, anders ben je geen levende steen. Je moet kunnen bidden en werken. Je moet verstand hebben van de troffel en het zwaard.

Gelukkig zijn er nog zulke mensen. Ze verstaan elkaar en weten van dit geheim: Onze God zal voor ons strijden. Ze zijn altijd positief, altijd blij in de Heer. Maar ze hebben ook verborgen vijanden. Die willen in hun midden komen, hen doden en het werk stop­zetten Nehemia 4 vers 11 (Neh. 04:11). Jammer dat er altijd weer slachtoffers gemaakt kunnen worden. Ze laten zich door zulke lie­den overwinnen en nemen de klacht over: “De kracht der dragers schiet te kort en puin is er teveel; wij zijn niet in staat de muur te bouwen” Nehemia 4 vers 10 (Neh. 04:10). Besmet door vrome leugengeesten. En die herhalen tot in de treure steeds hetzelfde refrein: het wordt tóch niks! Laten wij het bouw­werk maar verlaten.

God echter is onverstoor­baar in de weer met Zijn bouwplannen. Hij zoekt mannen en vrouwen in Zijn dienst. Mensen, die weten dat ze gered en verlost zijn door het bloed van Je­zus. Mensen, die geleerd hebben Hem te loven en te prijzen. Mensen met zeker­heid des geloofs. Geen twijfelaars en sukkelaars. Hij zoekt mensen die inge­gaan zijn op Zijn woorden: “Zo zal Ik wakker zijn om hen te bouwen en te planten, luidt het woord des Heren” Jeremia 31 vers 28 (Jer. 31:28).

God zoekt mensen waarmee Hij de heilige oorlog kan win­nen. Hij zoekt overwinnaars, mensen die staan in de ge­meenten. Zij laten zich door niets verblinden, want de geest der verblinding heeft geen vat op hen. Zij horen met hun besneden, doorboorde oren doorlopend deze woorden: “Vreest toch niet voor hen; denkt aan de grote en geduchte Here en strijdt voor uw broeders, uw zonen en uw dochters, uw vrouwen en uw huizen” Nehemia 4 vers 14 (Neh. 04:14). Het zijn mensen, die zich niet meer heen en weer laten slingeren door aller­lei wind van leer. Het zijn ook geen mensen die altijd zo snel onder de indruk ko­men van anderen, impulsieve mensen die zelf niet kunnen doordenken. Dan staan ze voor dit in vuur en vlam en dan weer voor iets anders. Er moet altijd ‘iets anders’ zijn, anders wordt het te saai. Zulken zijn geeste­lijk niet stabiel, je kunt er de oorlog niet mee win­nen. Verblinde geesten.

Jezus zegt: “In het huis mijns Vaders zijn vele wo­ningen” . Die woningen moe­ten bewoond worden, dat is de wil van de Vader. In Nehemia 7 vers 4 (Neh. 07:04) lezen wij: “De stad nu was ruim en groot, maar het inwonertal was gering, en er waren geen huizen gebouwd”.

Wie gaan de stad bevolken?

Ja, de stad is ruim en groot. Gods hart eveneens, daar ligt het niet aan. Maar er moet gebouwd worden, de stad moet vol worden en dan komt het grote feest. We leven nu in een tijd dat mensen uit ‘heggen en steggen’ door God verzameld wor­den en zij zullen de stad- gaan bevolken. De ‘gods­dienstige ‘ mens komt te laat. Hij had wel reeds een uitnodiging maar was te druk bezig met allerhande gekrakeel. Theologisch ge­krakeel. Of te druk met de dingen van deze aarde. Door de boze te pakken genomen. Vaak lag hun strijd op aards en natuurlijk niveau.

“Ik ben bezig een groot werk te doen en kan niet komen”, zei eenmaal Nehemia. Hij had groot gelijk. Hij voltooide het werk Gods. Een man naar Gods welbehagen. Met een positie­ve geest, geen doemdenker. En hij deed maar door en voltooide de muur op de vijfentwintigste Elul, in tweeënvijftig dagen Nehemia 6 vers 15 (Neh. 06:15). Wat geweldig als we vervolgens lezen: “Toen al onze vijanden dat gehoord hadden, werden al de volken rondom ons bevreesd en zeer terneergeslagen, en erkenden, dat dit werk met de hulp van on­ze God gedaan was”.

Met de hulp van onze God. Als wij ons inzetten komt God te hulp en zal het al­tijd lukken, want Hij is de God des hemels, halleluja.

En als we nu eens rondkijken op het christelijke bouwter­rein? De één heeft geen ze­kerheid des geloofs en hóópt zijn ganse leven. De ander heeft nooit overwinning, het is meer vallen dan opstaan. Weer een ander gelooft niet in de doop met de Heilige Geest en heeft geen inzicht in de wegen Gods. Allemaal godsdienstig maar het is geen Goddelijke legermacht. Er is geen inzicht in de he­melse gewesten met al zijn boze geesten. Daarom strij­den velen tegen vlees en bloed. Godsdienstige mensen zonder inzicht in de strate­gie van de vijand. Sommigen geloven helemaal niet in vijanden of willen zich er niet mee bemoeien. Velen ge­loven ook alleen maar in de zondigheid van het ‘eigen vlees’. Daar strijden ze hun ganse leven tegen en kennen nauwelijks overwinning. Maar onderwijl zucht de ganse schepping Gods. Zij zuchten op de verkeerde wijze mee: de kracht schiet tekort en puin is er teveel.

De schepping wacht op de zonen Gods

“Want met reikhalzend ver­langen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods” Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). Waarom wacht de schepping op deze zonen? Zij wacht op de bevrijding en die kan eerst komen als de zonen Gods gereed zijn. De duivel stelt alles in het werk om dit plan van God te verij­delen. Geen middel is hem te gering. Ook geen gods­dienstig middel. Allerlei dogma’s en leringen wendt hij aan om dit openbaar worden van de zonen Gods tegen te houden. Deze visie mag niet gaan leven onder de christenen. Weg met al­lerlei ‘visies’ zegt men dan. Anderen zijn weer vol­op bezig met de dingen van deze aarde, met aardsgerichte leringen. En dat al­les met ‘de Bijbel onder de arm’. Maar intussen zucht de schepping Gods in al haar delen en is in barens­nood. Zij hebben er geen oog voor, en geen oor. Ze willen tasten en zien, want het zichtbare trekt meer dan het onzichtbare.

Tenslotte zal er een heili­ge rest zijn. Met het geloof! Het volhardende geloof zoals Nehemia had, en een Jozua en een Kaleb. Want de ‘bepaalde tijd’ zal tóch ko­men. Dan zullen de volkeren de Naam des Heren vrezen, alle koningen der aarde Zijn heerlijkheid. Wanneer de Here Sion heeft gebouwd en verschenen is in Zijn heer­lijkheid Psalm 102 vers 14 tot en met 17 (Ps. 102:014-017).

Bent u een geloofsman? Een geloofsvrouw? Hoe is uw geestelijke status? Of is ‘op de weg uw kracht gebro­ken’? Hebt u al kennis ge­kregen van het plan Gods met de gehele schepping? Bent u een bouwer of een afwachter? Velen wachten af onder het motto: ‘Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw, de hemel en de aarde’. Nu, dat is ook zo, alles wordt nieuw. Maar dat wachten en dat stil zijn betekent geen passiviteit. Het ware geloof heeft en kent een sterke verwachting. Velen zitten met de armen over elkaar op de wederkomst van Jezus te wachten en geloven dat dan in één slag alles nieuw is. Anderen komen niet verder dan de hoop: als ik tenslot­te maar in de hemel kom. Verder komen hun verlangens niet. Het is de verborgen geestestoestand van vele christenen. Het zijn geen strijders en geen bouwers. Ze weten niet veel af van de geestelijke wapenrusting en de brandende pijlen van de boze. En als ze er iets van af weten blijven het vaak kleine kinderen en denken: vader beschermt me wel. Die knapt het wel voor ons op.

De mannen van Nehemia waren zwoegers en strijders in de opbouw van de stad. Daarom konden ze zeggen: Dit werk hebben wij met Gods hulp gedaan.

De overwinnaars op de berg Sion

Kinderen Gods hebben toe­komst. Door de doop en de vervulling met de Heilige Geest smaken ze reeds de krachten van de toekomende eeuw. Ze leggen zich heel bewust toe op het volkomene, omdat het fundament reeds heel stevig ligt in hun leven. Ze hebben weet van de rechte prediking, de vaste spijs. Ze hebben door het gebruik ervan hun zin­nen geoefend in het onder­scheiden van goed en kwaad Hebreeën 5 vers 14 (Heb. 05:14).

Er zijn nog zoveel christe­nen die diep in hun harten niet weten wie nu eigenlijk de hemelse Vader is. Ook niet wat Hij van plan is te doen. De meesten kennen werkelijk maar één verlan­gen: als het na mijn ster­ven nu maar goed met me is. Natuurlijk is dit uitermate belangrijk, maar dan is de ’geloofskous’ nog lang niet af. Dan begint het pas.

Op de berg Sion staan alleen maar overwinnaars. Mensen die geen tijd hadden om te komen waar niet gewerkt werd aan het Koninkrijk Gods. Mensen die een groot werk hebben gedaan met hulp van de God des hemels. Zij zin­gen het lied der overwin­naars. Hun volharding is ge­bleken, het geloof der hei­ligen Openbaring 13 vers 10b (Openb. 13:10b).

Het zijn de zonen Gods waar de schepping reeds lang op wachtte. Pracht mensen. Tot alle goed werk volkomen toe­gerust 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17). Zij zijn de bevrijders. Vervuld met de Geest van Christus en aan de Zoon gelijkvormig geworden.

“Want het huis Gods is een geestelijk huis, vól leven iedere steen; en deze tempel is gegrond op Jezus, Hem alleen.

En op de grote dag van Je­zus,

zal Hij worden gezien, met verbazing in de Zijnen:

de volgroeide, de volwassen zonen Gods.

Bent u al toe aan de vaste spijs? Hoe lang richt u zich al op het volkomene?

Wij hebben toch een groot werk te doen?

En het nieuwe Jeruzalem had een grote en hoge muur Openbaring 21 vers 12 (Openb. 21:12).

En zij hadden de heerlijkheid Gods!

 

 

Reacties van lezers van de redactie

 

Dok deze maand weer een bloemlezing uit de talrijke reacties welke wij ontvingen. De inhoud blijft uiteraard voor verantwoor­ding van de inzenders, ter­wijl reacties van vertrou­welijke aard niet worden gepubliceerd. Zoals wij reeds eerder schreven publi­ceren wij geen anonieme brieven. Wij ontvingen een uitvoerig schrijven van een zuster uit Den Haag, naar aanleiding van wat Harry Govers schreef over ‘krant en bijbel’ in zijn artikel “De componist” (“Le­vend Geloof”, oktober 1981). Wij kunnen deze brief echter niet beantwoorden, omdat het adres zowel in de brief als op de enveloppe ontbreken.

Verder danken wij alle le­zers en lezeressen die ons hun beste wensen voor 1982 deden toekomen. Deze ‘Nieuwjaars reacties’ willen wij samenvatten in wat een zus­ter uit Amsterdam ons schreef: “Ik bid elke dag voor alle medewerkers van “Levend Geloof” met hun ge­zinnen en wil u danken voor uw voorlichting over Gods wil, onder leiding van de Heilige Geest uiteraard. Gelukkig kunnen we er van verzekerd zijn, dat Zijn liefde, genade, wijsheid en trouw ons ook in 1982 zullen vergezellen op ons pad naar de eeuwigheid”.

Anderen laten meegenieten

Zuster K. E. v. L.-S. te Ede gaf enkele geschenkabonnementen op en schreef erbij: “Persoonlijk ben ik erg blij met uw blad en daar wil ik graag andere mensen van laten meegenieten. Er is een diep verlangen in mijn hart, dat deze mensen ook het ‘volle evangelie’ in uw blad gaan ontdekken, dat het hun tot een eeuwige zegen zal wor­den”. De Heer zeeg’ne u al­len met kracht en wijsheid en onderscheidingsvermogen om deze waardevolle arbeid tot Zijn eer te blijven voortzetten”.

Voor het eerst…

Zuster A. C. G. te Gorinchem schrijft: “Hierbij wil ik mij abonneren op uw blad “Levend Geloof”. Deze week zag ik het voor het eerst en mocht er een paar lezen. Wat jammer dat ik dat nooit eerder gezien heb, hoewel het al 20 jaar ver­schijnt. (Hoe bestaat het?) Het is een fijn maandblad”.

Positief en eenvoudig

Broeder J. W, v. D. te Rot­terdam abonneerde zich, na­dat hij “Levend Geloof” van een broeder onder ogen had gekregen: “Na het gele­zen te hebben moet ik zeg­gen dat het een bijzonder positief, opbouwend blad is met een frisse, heldere en eenvoudige inhoud”.

Proefadressen

Zuster J. G. te Breskens zond ons, evenals vele an­deren, proefadressen en schreef: “Wij danken de Heer voor uw zegenrijke ar­beid door middel van het maandblad “Levend Geloof”, ook namens ons volle evan­gelie groepje in Knocke (België). Het is een grote genade van Hem om zo te worden gebruikt in Zijn dienst. Wij bidden en dan­ken, dat Hij u allen mag leiden door de Geest der waarheid, tot eer en glorie van Zijn Naam, zodat Gods Koninkrijk steeds meer ge­stalte gaat krijgen in ons”.

 

Zestien schapen Door Gert Jan Doornink

Bij het doornemen van de vele kerstlectuur, die ook dit jaar weer in overvloed beschikbaar was, werden wij getroffen door het verhaal over Jan Boom uit Emmahaven, een gehucht aan een dichtge­slibde getij haven in de Westerschelde.

Xandra van Baarle, van het “Algemeen Dagblad”, had een interview met deze schaap­herder want dat is het hui­dige beroep van Jan Boom, Van oorsprong was hij weten­schappelijk onderzoeker in het laboratorium van het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis in Amsterdam, maar om niet zijn hele leven binnen gevangen te zitten’ kwam hij via milieuzaken en medewerker op een agra­risch bedrijf, tot het be­roep van schaapherder, In samenwerking met de stich­ting “Het Zeeuwse Landschap” houdt hij een kudde schapen op het driehonderd hectare grote, brakke schorrengebied.

Wie denkt dat dit beroep nog zo romantisch is, als men zich meestal van een schaap­herder voorstelt, vergist zich, want zeker voor deze herder is het twaalf uur werken per dag en voort­durend oplettend zijn op het getij. Want door het opko­mend water kan het erg ge­vaarlijk zijn op het schor. In november jl., bijvoor­beeld miste Jan Boom ’s avonds bij het binnenha­len in de kooi zestien scha­pen. Hij vertelt: “Ik ben weer teruggegaan naar het schor en daar zag ik ze staan. Zestien koppen net boven het wateroppervlak. Ik heb m’n jas uitgegooid en ben ze gaan halen. Stuk voor stuk. Ik kon niet meer, ik was uitgeput. Maar je doet dat. Je laat toch geen dier verdrinken?”

“En dat je na zo’n zwempar­tij in november misschien een beetje verkouden wordt telt niet. Die dieren moeten vreten. Je gaat er dus de volgende dag weer op uit…” Dit verhaal doet ons denken aan wat Jezus vertelt in de gelijkenis van het verloren schaap in Lucas 15. Als er van de honderd schapen één ontbreekt, gaat de herder terug om dat éne te zoeken en hij rust niet voor hij het heeft gevonden en het bij de kudde terug is. Een duidelijk beeld van de goedheid van God, die bestemd is voor alle mensen. Petrus zegt dat God niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09). De goede her­der zet zijn leven in voor de schapen… en de schapen horen naar zijn stem, omdat ze hem kennen.

Zo is het met allen die Je­zus hebben aanvaard en zich openstellen voor de goedheid van God. Zij mogen dagelijks ervaren dat God Zijn Zoon gezonden heeft om ons leven en overvloed te schenken!

De voorwaarde is echter ge­loof, want zonder geloof is het onmogelijk God welge­vallig te zijn. Wie niet gelooft in de goedheid van God zal deze goedheid ook nooit ten volle ervaren. Maar wie gelooft beleeft het iedere dag opnieuw dat God ons in Zijn Zoon alle dingen ge­schonken heeft!

 

Ook op maandag (gedicht) door Judith Jacobs

Oók op maandag als voor mij

De proza van het werk begint,

Bid ik dat ’k door Uw Geest in mij

Het stempel drage van “Gods kind”.

 

Misschien zie ik in tram of bus

Een medemens die moeilijk staat,

Blijf ’k dan verdiept in mijn lectuur,

Of stel ‘keen evangelie-daad?!

 

Misschien krijg ik op het werk een taak

Die me helemaal niet “ligt”,

Raak ‘k dan meteen buiten mezelf,

Of zie ik alles in Uw licht?!

 

Ach Heer, geef toch dat ’t niet alleen

om “de prediking op zondag” gaat,

Maar dat ‘k op maandag – en daarna’. –

De Boodschap omzet in een daad.

Judith Jacobs

 

De volledige mens door Nico Goverts

Het conflict tussen ziel en geest

De ziel van de mens is vaak het probleemgebied. Het kan voorkomen dat de geest van een mens tot leven gebracht is, maar de ziel niet mee kan komen. De geest wil zich richten op God, maar de ziel wordt afgeremd. De geest ziet de hemel geopend, maar de ziel zit gekluisterd aan de aarde. De geest wil stijgen, maar de ziel voelt zich zwaar als lood en komt niet van de grond. De geest ziet vergezichten, maar de ziel ziet zich opgesloten in een enge kerker. De geest trekt naar God, maar de ziel wordt omlaag gezogen. De geest wil zich verheugen in zijn Maker, maar de ziel zit in onbegrepen droefheid terneer.

Zo kan de mens gespleten zijn. Als twee mensen die naast elkaar zitten in een treincoupé, elk verzonken in zijn eigen gedachten. De een geniet van de reis, geniet van het landschap, verheugt zich op de aankomst, op het weerzien van bekenden; de ander is somber, mistroostig: was ik maar thuisgebleven, wat rammelt die trein toch, wat duurt de reis lang.

De sombere man begint te praten; hij probeert zijn mis­troostigheid over te dragen op de ander, een domper te zetten op de vreugde naast hem. Wat zit daar achter? De boze wil de ziel opzetten tegen de geest. Dan ontstaat er een kloof in de mens. Dan gaapt er in het wezen van de mens een afgrond. En hij zegt: ik ken mijzelf niet meer. Ik weet niet meer hoe ik het heb met mezelf. Zijn geest leeft in de schaduw van de dood. Als ik het goede wil, is het kwade mij nabij, luidt zijn getuigenis.

Als hij anderen hoort spreken over leven, licht en vrijheid, dan denkt hij: voor mij is de vreugde ver. . Wanneer hij zingt, wanneer hij beloften leest, luisterrij e beloften, dan is er in zijn hart een diepe pijn. Waarom Wat is die smart die hij niet verklaren kan? Die dofheid die over zijn ogen ligt? Die grauwheid die als een slepende kwaal hem altijd kwelt? Het is maar zelden uit zijn . gedachten; je zou haast denken: zou zoiets chronisch zijn. Wat is het? Het is die kloof in hem. Geesten zijn altijd werkzaam overeenkomstig hun aard. Zo ook de geest uit de afgrond: hij is er steevast op uit, ook in de mens een afgrond te maken. De geesten der duisternis bedoelen de mens te vormen tot een afdruk van hun wezen.

Zo ontstaat in de mens de afgrond. De mens wordt als een tandem: de voorste man rijdt, de achterste remt. Waar moet dat heen?

Zo kan de ziel een tiran zijn. Dan heerst de ziel over de menselijke geest. Maar hoe komt dat? De ziel wordt zelf op haar beurt getiranniseerd door onzichtbare verstekelingen.

Gods heil omvat ook de ziel

Maar dit is niet het laatste woord. God is de God die voor­ziet. God heeft voorzieningen getroffen, ook voor de zie . Want het einddoel van het geloof is, naar de woorden van Petrus, de zaligheid der zielen 1 Petrus 1 vers 9 (1 Petr. 01:09). Gods heil, Gods helende macht omvat ook de ziel. Dat is geloof: dat we dit vasthouden. De duisternis zegt: je bent nu wel gered maar je ziel blijft een puinhoop. Maar zo spreekt niet de Vader die ons gemaakt heeft. De boze spreekt altijd over: verwording; de Vader is steevast bezig met het thema: wording. Wat mijn kind nog niet heeft, wat mijn kind nog niet ziet, het zal hem geworden. _

Dat is de taal van de Vader. Dat is de taal van de liefde. Wat zul je zijn? Niet langer wat geweest is, wat je altijd was. Niet langer een gespleten wezen. De Vader maakt je heel.

Hoe zou anders ooit een man naar Gods hart op de gedachte gekomen zijn om aan Hem te vlagen: “Verenig mijn hart”? Psalm 86 vers 11 (Ps. 086:011). Hoe zou hij ook op zo’n gebed gekomen zijn, als niet God zelf hem deze woorden ingegeven had? Zo’n gedachte kan nergens anders ontsprongen zijn dan in een vaderhart.

Dit is onze vaste grond: God herstelt. Zoals de profeten het zo oneindig diep hebben uitgesproken: God zal een wederkeer doen keren. Dat omvat veel meer en dat gaat veel dieper dan wat de gangbare vertaling zegt: Ik zal een keer brengen in hun lot. Neen, Gods gedachte reikt verder: Hij geeft een wederkeer. Hij zal ook uw ziel doen wederkeren uit het land van de vijand.

Zo is Gods wezen. Hij is de God van de wederkeer. Zo tekende Jezus de herder. Al heeft hij honderd schapen, vergeten wordt er niet één. Hij die de sterren bij name roept, en niet één blijft er achter. Zo roept Hij ook de zonen Gods en niet één laat Hij achter. Zo laat Hij ook uw ziel niet eenzaam achter in de wildernis, maar Hij zoekt wat verloren raakte, totdat Hij het vindt.

Daarom is dit ons houvast: niets is buiten Gods bereik. De kapot gebeukte mens, de zwaar gehavende ziel: niet buiten Gods bereik. Hoe ook afgezworven, bij God is er een weder­keer.

“Steeg ik ten hemel – Gij zijt daar, of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde – Gij zijt er; nam ik vleugelen van de dageraad, ging ik wonen aan het uiterste der zee, ook daar zou uw hand mij geleiden, uw rechterhand mij vastgrijpen” Psalm 139 vers 8 tot en met 10 (Ps. 139:008-010). Geen afstand is te ver voor God; geen afgrond is te diep voor God.

Er is een wederkeer voor de mens. Er is een wederkeer voor de ziel. ‘Arts aller zielen, ’t is genoeg, als Gij ons neemt in uw hoede. Genees de wond die ’t leven sloeg, laat ons niet hooploos verbloeden’.

“Hij troost al haar puinhopen”, zegt de profeet in verband met Sion Jesaja 51 vers 3 (Jes. 51:03). Dat is echt iets voor het Vaderhart: dat kleine woord ‘al’ ertussen te zetten: al haar puin­hopen. De Vader kent degenen die eraan gewend geraakt zijn overgeslagen te worden. Zij denken gauw: ik tel niet mee. Juist puinhopen hebben dat vaak. Hij moet aan hen gedacht hebben toen Hij dit neer liet schrijven. Vrede voor hem die verre, en voor hem die nabij is, zegt de Here, en Ik zal hem genezen. Hij troost de puinhopen. Ja maar er zijn er: ze zijn ver van huis en donker is de nacht. Schrijf: Hij troost al haar puinhopen. Vergeten wordt er geen.

De ziel is onze persoonlijkheid

Wat verstaan we onder de ziel? De ziel omvat voornamelijk drie functies: wil, gevoel en verstand. We zouden kunnen zeggen: de ziel is onze persoonlijkheid.

Nu heeft de boze niet rechtstreeks toegang tot de geest van een kind van God. Wanneer een mens wedergeboren wordt, dan wordt immers zijn geest geheiligd, afgezonderd, over­gezet in het rijksgebied van God. Maar via de ziel tracht de satan de geest van de mens klem te zetten. De duisternis infiltreert in de regel door middel van gevoelens en gedachten, dus op het terrein van de ziel; als gevolg daarvan komt de geest onder druk te staan.

In Psalm 72 lezen we over Gods gedachten in verband met de ziel: “Hij zal zich ontfermen over de geringe en de arme, hij zal de zielen der armen verlossen. Van druk en geweld zal hij hun leven bevrijden” Psalm 72 vers 13 tot en met 14 (Ps. 072:013-014). In de Statenver­taling luidt deze laatste zin: “Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden”. We zien dat het hier gaat over de ziel. En dan ontdekken we hier meteen wat Gods bedoeling is met betrekking tot de ziel: verlossen en bevrijden. De ziel moet onder het juk vandaan komen.

God schrijft de ziel niet af. God wil ook niet de ver­nietiging van de ziel. Het komt er juist op aan dat de ziel hersteld wordt, opdat ze op waardige wijze de geest kan dienen. De ziel is als het ware het paard waar de geest op rijdt. Als we dit beeld eens even voor ogen houden, worden veel zaken op hun juiste plaats gezet. Want wat verlangt de ruiter? Hij kan het best uit de voeten als het paard aan twee voorwaarden voldoet: het moet gezond zijn en het moet gewillig zijn.

De ruiter heeft er belang bij dat het zijn rijdier goed gaat. Geen enkele ruiter is erbij gebaat als zijn paard in elkaar geslagen wordt. Dan wordt het alleen maar een blok aan zijn been. In plaats dat het paard zijn berijder draagt, moet de man het dier met veel pijn en moeite meeslepen, met als gevolg dat geen van beiden veel vooruit­komen .

Hoe vaak zien we dat niet? De geest heeft de stem van zijn Meester gehoord, en verlangt te vertrekken, op reis naar nieuwe horizonten, maar de ziel gedraagt zich als een dreinend kind dat aan de armen van zijn moeder blijft hangen.

Hoevelen zijn nooit gekomen op de plaats waarheen God hen riep, enkel en alleen omdat hun ziel bleef zeuren? De geest brandde van verlangen, de geest had het gehoord: achter de einder, daar ligt het land der belofte, maar de ziel kon zo moeilijk afscheid nemen, de ziel was als de vrouw van Lot, de ziel sprak: Laten wij hier ons huis bouwen en laten wij het ons gezellig maken en geriefelijk en zo zullen wij het goed hebben.

De geest is vaak de reiziger, de ziel blijft liever thuis. En zo was dan dikwijls de levensloop van een mens: de geest hoorde de stem die riep: Neem uw tent op, ga op reis, en de geest werd wakker, gewekt door de Geest, en de geest zei: Hier ben ik, ik kom, en de geest nam de roeping aan, en toen kwam de ziel en gaf de roeping terug.

Ze zijn er: mensen die eens een roeping hadden over hun leven, maar hun ziel trok aan de noodrem en nu staan ze stil, al jaren soms, als een gekaapte trein in het eenzame veld, tussen twee stations. Waar je vroeger was, daar ben je niet meer, maar waar je moest wezen, daar ben je nooit gekomen.

De ziel kan de geest opsluiten

Het is niet voor niets dat de genoemde psalm uitgerekend spreekt van druk en geweld, of list en geweld. Dan is de ziel inderdaad als een gekaapte trein. En de geest zit opgesloten achter geblindeerde ramen, wachtend tevergeefs op zijn bestemming.

Daar schuilt het gevaar van de ziel. De ziel kan ons binden aan de aarde. Daarom is dit woord van zo diepgaande betekenis: van druk en geweld zal Hij hun zielen bevrijden. Dan laat de ziel zich niet langer bespelen door de machten, dan laat de ziel zich regeren door de geest. Dan zal de ziel een dienares zijn, gewillig en gereed. Om het beeld nog eens op te vatten: wat is het ideaal? Dat paard en ruiter volledig op elkaar ingespeeld zijn. Elke beweging, iedere koers- correctie van de ruiter, wordt door het paard terstond opgemerkt, aangevoeld, overgenomen. Rijdier en berijder zitten als aaneengesloten. In een schitterend samenspel gaan ze voorwaarts. Samen nemen ze de hindernis. Samen trotseren ze elke barricade. Het ideaal is niet: het paard aan de ketting en de ruiter ernaast. Zo wordt geen enkele wedstrijd gewonnen, geen enkel doel bereikt. Het ideaal is: waar de geest stuurt, gaat de ziel.

De geschiedenis van de rijke jongeling

Telkens zien we voorbeelden hoe de boze de ziel gaat bespelen, juist op het moment dat God gaat spreken tot de geest. Juist als daar een roeping op het spel staat. Denk aan de man die de geschiedenis in ingegaan als de rijke jongeling. Jezus zei tot hem: “Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben, en kom hier, volg Mij” Matteüs 19 vers 21 (Matt. 19:21). Dit was anders dan alle woorden die mensen tot hem gezegd hadden. Dit was een woord recht­streeks tot zijn geest. Dit was een roeping. Dit woord plaatste hem in een grenssituatie: Indien gij volmaakt wilt zijn.

Volmaakt zijn is alleen mogelijk vanuit de geest. De geest die zich verbindt met de volmaakte Geest. Een ongekende weg lag voor hem open. Deze man had de kans om een van de eersten te worden van een nieuw volk, een van de voortrek­kers van een nieuwe generatie, een pionier van het konink­rijk der hemelen, een jongeling kon hij worden in de gees­telijke wereld, iemand van wie gezegd kon worden: gij zijt sterk, gij hebt de boze overwonnen, het woord Gods blijft in u.

Maar wat lezen we? “Toen de jongeling dit hoorde, ging hij bedroefd heen, want hij bezat vele goederen”

Nooit zou hij meer vreugde vinden in het onderhouden van de geboden. Zijn leven lang zou hij doorgaan met niet te stelen, niet dood te slaan, niet echtbreuk te plegen, geen vals getuigenis te geven, zijn vader en zijn moeder te eren en zijn naaste lief te hebben. Maar altijd met een verborgen pijn, een stille smart: ik heb een woord gehoord, het kwam in mijn geest en het is weer gegaan. Mijn roeping ging aan mij voorbij.

Waarom? Hij ging bedroefd heen. De ziel klampte zich vast aan de aarde, en daarom kreeg de geest geen schat in de hemel. Velen die de moed begaf, blijven staan of dwalen af, hunkerend naar het oude land. Niet meer aanspreekbaar in de geest. Want de ziel overstemt de roep van het nieuwe rijk.

De geest moet regeren over de ziel

Waar de ziel regeert, komt droefheid. Daar is de geest niet meer aanspreekbaar. Er is alleen nog het heimwee: het had zo anders kunnen zijn. Daarom: zalig de mens die niet luis­tert naar zijn ziel, maar die vanuit de geest gaat regeren over de ziel. Een heilzaam bewind.

Dan zien we een ander volk: ’Door de wereld gaat een stoet die de ban brak van het bloed, die bij wat op aarde leeft, nu geen burgerrecht meer heeft’. Zij breken de ban van het bloed. Van het natuurlijke leven.

We zien dit bij Jezus. Hij is in alle dingen aan ons gelijk geworden, behalve dat Hij nimmer faalde. Ons gelijk: ook hierin dat hij de ban moest breken van het bloed. “En zijn moeder en zijn broeders kwamen, en buiten staande zonden zij iemand tot Hem om Hem te roepen” Markus 3 vers 31 (Mark. 03:31). Ook tot Hem kwam een roep, de roep van de ziel, van het natuurlijke leven.

Hoe reageert Hij? “En Hij antwoordde en zeide tot hen: Wie zijn mijn moeder en broeders? En rondziende over degenen, die in een kring rondom Hem zaten, zeide Hij: Zie, mijn moeder en mijn broeders. Al wie de wil Gods doet, die is mijn broeder en zuster en moeder” Markus 3 vers 34 en 35 (Mark. 03:34-35).

Dit is een uitspraak met een onzegbare diepte. Dit is totaal leven in een ander gebied, in het koninkrijk van de geest. Met dit gebaar, de discipelkring omvattend, en met dit woord brak Jezus de ban van het bloed. Wie zal de draagwijdte van dit woord gevat hebben? Wie toen en wie nu? Hier regeert een nieuwe orde. Hier regeert niet langer de ziel, hier is het domein van de geest. De roep die hier tot Jezus kwam, de roep van de ziel, die wijst de Meester resoluut terug. Want voor Hem geldt en blijft gelden een andere roep, die Hij eenmaal hoorde en die Hij niet meer vergeten kan: de roep aan de Jordaan: “Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb”. De roep van de Geest.

Bij Jezus was de ziel geheel en al onderworpen aan de geest. Daarom was Hij waarachtig mens Gods, mens volledig aan de kant van God, mens totaal in het domein van de Geest.

Hier stond Jezus in een ondeelbaar geladen moment in een grenssituatie: wat zou er gebeurd zijn als de Heiland in dit ogenblik anders gekozen had? Als Hij gezegd had: Ja nu moet Ik toch wel rekening houden met de wensen van mijn familie. Dan was Jezus terecht gekomen op de plaats waar op dat moment zijn familie zich bevond, namelijk buiten. Buiten de wereld van de geest, buiten het gebied van God. Buiten het koninkrijk.

Hier stond de voortgang van het heilsplan Gods op het spel. Jezus is als wij verzocht geweest. Misschien beseffen wij te weinig dat dit een van die verzoekingen is geweest. Wie naar de roep van de ziel luistert, komt buiten te staan. Wie de natuurlijke banden laat domineren, wordt metterdaad een gebondene.

Als Jezus op dit moment gekozen had voor de aardse relaties, dan was er nooit een gemeente ontstaan. Dan was er een volk gevormd dat gebouwd was op de ziel. Dat volk zou misschien groot in getal hebben kunnen worden, maar het zou nooit ofte nimmer het rijk der duisternis hebben kunnen verslaan. Laat dit een waarschuwing zijn voor ons: bouw nooit een gemeente op basis van de ziel.

Jezus maakte bewust, doelbewust, zijn keuze. Hij koos een volk dat gebouwd is op de geest. Hij wist: dat volk, maar dan ook dat volk alleen, zou een gemeente worden. Dat volk zou het rijk der hel beschamen.

De gemeente wordt geboren in het verborgene

De ziel kan nooit gemeente bouwen. Gemeente komt alleen tot stand in het rijk van de geest. De ziel zoekt vaak emoties. Dit kan leiden tot gevoelsmatige bindingen: bindingen aan bepaalde tradities, bindingen aan mensen. Men wil mensen binden aan zichzelf en men ziet emotionele binding aan voor eenheid in de geest.

De ziel zoekt vaak houvast in het zichtbare; vandaar dat men dan alles in de gemeente en in het leven wil regelen via wetten en voorschriften. Men vergeet: gemeente wordt geboren in het verborgene, in het domein van de geest. En vandaar uit gaat de vrede stromen als een rivier en de gerechtigheid als de golven der zee.

Jezus prentte dit zijn leerlingen in: als een refrein keert het telkens terug in de Bergrede: uw Vader is een God die in het verborgene is en die in het verborgene ziet. Zesmaal horen we in Matthéüs 6 over het verborgene: daar geschiedt het werk Gods.

Ditzelfde motief komt ook zo treffend naar voren in Psalm 83, waar over de tegenstanders gezegd wordt: “Zij maken listig een heimelijke aanslag tegen uw volk, en beraad­slagen tegen uw verborgenen” Psalm 83 vers 4 (Ps. 083:004).

Dat is het ware volk des Heren: uw verborgenen. Zij zijn thuis in het rijk van de geest. Daarom hebben zij ook geen behoefte om hun ziel op te jutten. Bij hen heeft de ziel het goed. Bij hen kan de ziel zich ontplooien in een zuiver klimaat, want vanuit hun geest regeert waarheid en gerechtigheid.

De Farizeeën hadden een religie van de ziel. Daarom hadden ze alles geregeld en vastgelegd, daarom spraken ze lange gebeden uit, daarom reisden ze stad en land af om iemand voor hun groep te winnen en aan zich te binden, daarom hielden ze van begroetingen op de markten, daarom sloten ze zich af voor tollenaars en zondaars, want je gaat toch alleen maar om met medefarizeeën. Zo werd de ziel gekoes­terd en de geest kwam niet aan bod. De sleutel van het koninkrijk was weggenomen en niemand ging erin.

Met Jezus begon het koningschap van de Geest

Jezus kwam en maakte een einde aan de heerschappij van de ziel. Hij luidde een nieuw tijdperk in: nu is gekomen het koningschap van de geest. En wat vaak vergeten wordt: de heerschappij van de geest is heilzaam voor de ziel. Geen pressie meer, geen druk en geweld, maar ruimte en vrede.

Daarom waren en zijn zulke woorden van Jezus zo vérstrek­kend: bid tot uw Vader in het verborgene; en: al wie de wil van de Vader doet, die is mijn broeder en zuster en moeder. Dit is het instellen van een nieuwe orde: de orde van de geest.

Zo maakte Jezus zijn roeping waar. Zelfs toen Petrus in verband met de weg van kruis en dood tot Hem zei: “Dat ver­hoede God”. Wat regeerde op dat moment in het leven van de goed bedoelende discipel? Medelijden. Hier sprak de ziel. “Gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen”. Medelijden met zichzelf: wat moet er van ons worden als U heengaat, en we hebben het juist zo goed met elkaar, laten we het toch zou houden. En medelijden met de Meester, dat toch ook wel: Hij is zo’n goed mens, dat moet Hij zich­zelf niet aandoen, Hij heeft zoveel goeds gedaan, Hij heeft een beter lot verdiend. Als Jezus een emotionele binding had gehad met zijn leerlingen, zou Hij naar Petrus geluis­terd hebben. Dan had de ziel het gewonnen, dan was de geest op datzelfde moment uitgedoofd. Dan was de weg van de geest afgesneden.

Ook hier zien we weer dat de verzoeker inhaakt op de ziel. Via de ziel poogt hij de geest lam te leggen, te doven.

Telkens werd er een appèl gedaan op de ziel, juist ook in het leven van Jezus. Op een zeker moment, toen de Meester op weg was naar Jeruzalem om daar de grote strijd tegen de duisternis te leveren, kwamen Farizeeën tot Hem en zeiden: “Ga heen en vertrek vanhier, want Herodes wil U doden” Lucas 13 vers 31 (Luc. 13:31). Op het eerste gezicht zou je denken: Toch aardig van die mensen, dat ze Jezus even waarschuwen. Maar wat zit erachter? Ze proberen Jezus ertoe te brengen dat Hij zal gaan leven en handelen uit het principe van de ziel. En dat is: letten op het zichtbare, en de strijd ont­lopen. Met als gevolg: dan zou Jezus niet toekomen aan de beslissende confrontatie en de glorieuze overwinning van Golgotha.

Jezus doorziet echter deze schijnbaar sympathieke raad­geving. Dit advies, gericht op de ziel, beantwoordt Hij met een uitspraak vanuit het niveau van de geest: “Gaat heen en zegt die vos: Zie, Ik drijf boze geesten uit en volbreng genezingen, heden en morgen, en op de derde dag ben Ik gereed. Doch Ik moet heden en morgen en de volgende dag reizen, want het gaat niet aan, dat een profeet buiten Jeruzalem omkomt” Lucas 13 vers 32 en 33 (Luc. 13:32-33). Jezus spreekt geheel van­uit zijn visie die Hij bezit in zijn geest. In de geest ziet Hij de planning van de Vader. En daar wijkt Hij niet van af. Via de ziel probeerde de boze Hem uit de koers te krijgen. Maar de aanval stuitte af op de vaste geest die Jezus bezat.

Het is van groot belang dit te onderkennen: de opzet van de vijand is altijd, de zonen Gods uit hun koers te brengen. Via de ziel tracht hij ons uit ons evenwicht te slaan. Daarom is het zo nodig dat onze geest de teugels in handen heeft. Daarom bad David: “vernieuw in mijn binnenste een vaste geest” Psalm 51 vers 12 (Ps. 051:012).

Jezus dient de Farizeeën van repliek met hun eigen woorden. “Ga heen”, zeggen zij; “gaat heen”, luidt het antwoord. Niet Hij moet heengaan, maar zij. Gesprekken voeren met Herodes, dat laat Hij aan hen over. Hij heeft andere dingen die Hem bezighouden.

Jezus zal zijn doel bereiken want in Hem regeert niet de ziel; in Hem regeert de geest. De geest die verbonden is met de Vader.

Dan geldt het woord uit Psalm 54: “Want vreemden staan tegen mij op, en tirannen zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Ziet, God is mij een helper; de Here is onder degenen die mijn ziel ondersteunen” Psalm 54 vers 5 en 6 Statenvertaling. (Ps. 054:005-006).