1982.05 nr. 226

Levend geloof 1982.05 nr. 226

Het recht van onderscheiding door Gert Jan Doornink
“Een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is. Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld” 1 Korinthiërs 2 vers 14 en 15 (1 Kor. 02:14-15).
Rechten en plichten
Als kinderen Gods hebben we rechten en plichten. Deze twee mogen we nooit scheiden. Te gemakkelijk wordt er wel eens gesproken over onze rechten, zonder er rekening mee te houden dat deze rechten alleen functioneren, als we ook vóldoen aan onze plichten. Het is als met de beloften Gods, die in Christus Jezus ‘ja en amen’ zijn, maar we zullen moeten voldoen aan de voorwaarden die God gesteld heeft in Zijn Woord, willen ze in ons leven in vervulling gaan.
Een belangrijk recht dat wij als kinderen Gods bezitten is het ‘recht van beoordeling’ waarvan Paulus spreekt in 1 Korinthiërs 2: “De geestelijke mens beoordeelt alle dingen…” Er is dus een belangrijke voorwaarde aan verbonden willen we gebruik maken van dat recht, namelijk dat we ‘geestelijke mensen’ zijn.

Niet ieder kind van God is een geestelijk mens.

Tot de gemeente van Korinthe moest Paulus schrijven: “En ik, broeders, kon niet tot u spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts als tot vleselijke, nog onmondigen in Christus. Melk heb ik u gegeven, geen vast voedsel, want dat kondt gij nog niet verdragen. Ja, dat kunt gij ook nu nog niet, want gij zijt nog vlese­lijk” 1 Korinthe 3 vers 1 en 2  (1 Kor. 03:01-02).

Paulus maakt een duidelijk onderscheid tussen vleselijk levende christenen en geestelijk le­vende christenen.

Denk ook aan wat hij daarover schrijft in Galaten 5. De vleselijk levende christenen worden beheerst van ‘onder uit’, dat wil zeggen door satan. Hij heeft er belang bij dat de ‘werken van het vlees’ tot openbaring komen. We moeten dit niet camoufleren door te spreken over onze ‘oude mens’, etc, maar de oor­zaak is dat onze geest dan nog niet voldoende één is met de Heilige Geest, maar contact ge­zocht heeft met verkeerde geesten. De geestelijk levende christenen worden beheerst van ‘boven af’, dat wil zeggen door de Heilige Geest.

Paulus zegt in Galaten 5 vers 24 (Gal. 05:24): “Wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd”. Let op het woordje ‘hebben’, met andere woorden dat moeten wij zelf doen. Wij mogen niet toelaten dat onze begeerten nog bevrucht worden door de satan, maar hem weerstaan in de Naam van Jezus. In het Koninkrijk Gods gaat niets automatisch. Iemand die nog gebonden is, zal deze gebondenhe­den zelf af moeten leggen, of zich moeten laten bevrijden. Paulus zegt in Romeinen 13 vers 12 (Rom. 13:12): “Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts!” Pas als we bevrijd zijn van bezetters, en deze niet meer toelaten, als we geestelijk levende Christenen zijn, beantwoorden wij aan het normale patroon wat God met Zijn kinderen voor heeft.

Een onmondig christen heeft geen rechten. Hij kan niet geestelijk denken en handelen, maar een mondig christen is daartoe wel in staat. Zijn leven wordt meer en meer een leven van overwinning, waarin de heerlijkheid van Christus tot openbaring komt.

Leven wij op geestelijk niveau?

Geestelijk levende christenen hebben een leven op Gods niveau. Dat zal trouwens ook het ken­merk van de waarachtige eindtijdgemeente zijn. Velen zijn zo door de duivel verblind, dat zij menen dat dit een utopie, een onbereikbaar ideaal is. Maar er gaat langzaam maar zeker een volk opstaan dat de grote en geweldige waarheden uit het Woord van God weer gaat ontdekken en…. beleven’. Allerlei dingen die verborgen waren komen weer in de openbaarheid. Paulus spreekt in 1 Korinthiërs 2 vers 7 (1 Kor. 02:07) reeds over “de ver­borgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwig­heid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid”.

Al is de openbaring van Gods heerlijkheid in de ware gelovigen (de geestelijke levende chris­tenen) nog vaak in een beginstadium, het is een ontwikkeling die niet is tegen te houden. Het is Gods werk en Hij die in ons een goed werk is begonnen, zal het voortzetten tot de dag van Christus Jezus!

Wij behoren dus geestelijk levende overwinnende christenen te zijn. En hoe meer dit ons verlan­gen is, hoe meer we ons daar naar richten, hoe meer we ook de dingen geestelijk gaan beoorde­len .

Wat is beoordelen?

Als wij de dingen mogen beoordelen, zullen wij uiteraard moeten weten wat dat beoordelen is. Let wel: er staat beoordelen, en niet oordelen. Oordelen heeft te maken met veroordelen, waartegen Gods Woord ons waarschuwt. Jezus zegt in Matteüs 7 vers 1 (Matt. 07:01): “Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt, want met het oordeel, waarmede gij oordeelt zult gij geoordeeld worden en met de maat, waarmede gij meet, zal u gemeten worden”. Een waarachtig kind van God zal echter anderen niet veroordelen, maar is vol van de liefde Gods. Hij heeft slechts één verlangen: dat velen Jezus leren kennen en Hem gaan volgen.

Wat is beoordelen dan wel? Het is een wezenlijk onderdeel van ons volgen van Jezus. Bij het be­wandelen van de geestelijke weg krijgen we met felle tegenstand uit het rijk der duisternis te maken. Op de meest onverwachte momenten en in allerlei situaties zal de duivel ons proberen in verwarring of twijfel te brengen, met als doel ons de nederlaag toe te brengen. Waar zouden we zijn als we niet alle dingen die op ons afkomen geestelijk konden beoordelen? We mogen alle dingen (let wel: alle) plaatsen in het licht van Gods Woord en de Heilige Geest, dat wil zeg­gen we moeten ons afvragen of deze dingen van God of van satan afkomstig zijn.

Onderscheiding der geesten is belangrijk

Zeer belangrijk is dat wij vervuld zijn met de Heilige Geest. Paulus zegt: “De Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods” 1 Korinthe 2 vers 10

(1 Kor. 02:10). Eén van de gaven van de Geest is die van het ‘onderscheiden van geesten’. Het beoordelen van de dingen heeft hier rechtstreeks mee te maken. We leren onderscheiden wat van God en wat van de boze afkomstig is.

In Hebreeën 5 vers 13 en 14 (Heb. 05:13-14) lezen wij: “Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuige­ling. Maar de vaste spijs is voor de volwasse­nen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad”. Wij kunnen dus de dingen alleen geestelijk be­oordelen als we mondige, volwassen christenen zijn.

Wij worden door niemand beoordeeld

Wanneer Paulus schrijft over de geestelijke mens die alle dingen beoordeelt, voegt hij daar nog aan toe: “zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld”. Dit betekent niet dat de mensen niet meer over ons spreken of geen oordeel over ons uitspreken. Maar het deert ons niet, we zijn er immuun voor. We zijn in de wereld, maar niet meer van de wereld. Onze plaats is met Christus in de hemelse gewesten! Al krijgen we een be­paald etiket opgeplakt of in een bepaalde hoek geplaatst, het doet ons niets meer, we zijn im­mers geestelijke christenen en één met Hem.

Wij weten dat de onbekeerden en de vleselijk le­vende christenen niet het recht hebben ons te beoordelen. Zij kunnen dat trouwens ook niet, zoals Paulus zegt: “Een ongeestelijk mens aan­vaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet ver­staan, omdat het slechts geestelijk te beoorde­len is”. Bij hen ontbreekt de werkelijke eenheid met Christus en het recht van beoordelen is al­leen voorbehouden aan geestelijke levende chris­tenen .

Laten we elkander aansporen om zoveel mogelijk gebruik te maken van dit recht, opdat de over­winning van Jezus in elk onderdeel van ons leven tot openbaring kan komen. Dan kunnen we getuigen en beleven: Satan heeft aan ons niets, want we zijn met Jezus overwinnaars. Dan openbaren wij ons als zonen Gods en dat is waar de wereld op wacht!       

 

Pinksteren door H J Scholten

“Zo dan, mijn broeders, streeft ernaar te profete­ren, en belemmert het spreken in tongen niet” 1 Korinthe 14 vers 39 (1 Kor.14:39).

De apostel Paulus is erg dankbaar dat hij zoveel in tongen spreekt. Hij dankt God ervoor 1 Korinthe 14 vers 18 (1 Kor. 14:18). En dat alles dankzij de uitstorting van de Heilige Geest.

Hoe zou het komen dat zo­veel christenen niets van deze gave afweten of er niet meer in willen gelo­ven? Omdat hun geleerd is dat geleidelijk aan deze gaven uit ‘de kerk’ ver­dwenen zijn en dat zou dan Gods leiding geweest zijn omdat deze gaven alleen maar nodig waren in de be­gintijd van de gemeente.

Maar met welk recht zegt men dat? Waaraan ontleent men dit gezegde? Omdat men eigen leringen heeft ge­vormd, eigendunkelijke godsdienst. Velen hebben zelfs een afkeer van de ga­ven van de Geest. Met het­zelfde recht kunnen we dan zegen: De vergevende kracht van het bloed van Jezus gold alleen voor de begin­tijd van de gemeente.

Geen christen zal zich zo­iets in het hoofd durven halen. Geldt Gods Woord niet voor alle eeuwen? Wan­neer wij aan het Woord van God tekort doen, zal dit merkbaar worden in ons le­ven. Hoe durft men eigenlijk deze dingen doodgemoedereerd af te wijzen? Ten diepste is het trots en hoogmoed en ook wel valse schaamte. Maar wie zich wel uitstrekt naar deze dingen, zal ervaren dat Je­zus ook vandaag nog de Doper is met de Heilige Geest. Een ieder van ons kan zijn ‘Pinksteren’ beleven.’ Streeft ernaar, zegt Paulus.

Paulus kon lofzingen en bid­den met zijn verstand, maar eveneens met zijn geest. We begrijpen heel goed waarom zoveel mensen een heimelijke afkeer van ‘pinkstermensen’ hebben. Toch worden ze door de boze misleid, vaak met heel vrome drogredenen. “Jaagt de liefde na èn streeft naar de gaven des Geestes”. Het hoort bij el­kaar. Allen een gezegend Pinksterfeest toegewenst 1 Ons hart juicht en we loven de Heer met ons lied. Hal­leluja!

 

Profeteren door Rob Polderman

“Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren” 1 Korinthe 14 vers 1 (1 Kor. 14:01).

Wat doen we met zo’n duide­lijke oproep, of is het zelfs een opdracht? Gaat het hier om twee afzonder­lijke zaken, of zou dat na­jagen van de liefde juist in de praktijk tot uiting komen in het functioneren van de gaven des Geestes?! De liefde zoekt het welzijn van de mens en de gaven des Geestes bewerken dat wel­zijn. Liefde en gaven mogen en kunnen geen afzonderlijk bestaan leiden.

Eén van de gaven die de apostel Paulus al meteen met name noemt is het pro­feteren. De Heilige Geest heeft met deze gave heel duidelijk het welzijn van de mensen op het oog. Het gaat om de woorden Gods gericht op het herstel. Gedachten die ons de weg Gods wijzen. Het lijkt mij goed daar aandacht aan te schenken.

Bijbels motief

Het verlangen naar profete­ren moet altijd gebaseerd zijn op de Bijbelse gegevens daarover. Iemand die ver­langt naar het profeteren, toont daarmee dat hij wil mee bouwen aan het huis Gods, de gemeente. De apos­tel Paulus stelt voorop dat een ieder die naar geeste­lijke gaven streeft, moet trachten uit te munten tot stichting van de geméénte. Profetie hoort thuis in de gemeente en dient tot haar opbouw.

Eén van de belangrijke gees­telijke gaven voor de opbouw van de gemeente is het pro­feteren. “Wie profeteert spreekt voor de mensen, de gemeente, stichtend, verma­nend en bemoedigend”.

Als mensen verlangen om meer kennis en inzicht, meer er­varing te krijgen betreffende de gave van het profete­ren, dan zit daar dus het verlangen achter om actief betrokken te zijn bij de geestelijke groei en opbouw van de gemeente. Hij zet zich in en stelt zich open om Gods wil voor de gemeen­te te verstaan en deze dan in praktische taal over te brengen.

Men profeteert niet zomaar, om op te vallen, of om mee te tellen, om zichzelf waar te maken. Al dergelijke mo­tieven zijn fout. Bij het profeteren moet ons altijd de opbouw van de gemeente voor ogen staan. Er moet een gezonde belangstelling zijn voor de geestelijke ontwikkeling van broeders en zusters. Indien wij ons op de gemeente richten, dan richten wij ons immers be­wust en positief op elkaar.

In Filippenzen 2 schrijft Paulus: “….vers 1 tot en met 4 (Filip. 02:01-04), let dan niet slechts op uw eigen belang, maar ook op dat van anderen. Laat de gezindheid van Christus Jezus bij u aanwe­zig zijn”.

In 1 Korinthiërs 13 wijst Paulus er nadrukkelijk op dat alle geestesuitingen door liefde gedreven en ge­dragen moeten worden. Maken wij de gaven los van de liefde, dan maken wij deze als het ware los van God, die liefde is. Dan zal de positieve uitwerking ook achterwege blijven en de ze­gen des Heren ontbreken. Dan bewerkt men geen heil. Hoe zuiverder echter het motief: hoe ontspannener, spontaner en krachtiger de gave zal functioneren en effect sor­teren.

Voedsel voor de innerlijke mens

De mens neemt een unieke plaats in, in de gehele schepping. Wij hebben ons lichaam, onze zintuigen en ons verstand waarmee wij ons in de natuurlijke we­reld kunnen oriënteren en waarmee wij ons een plaats verwerven op aarde.

Wat nog grootser is, is on­ze innerlijke, geestelijke mens waarmee wij ons oriën­teren en een plaats verwer­ven in de onzienlijke, eeuwige wereld van God, waarin wij door wedergeboor­te bewust mogen binnengaan.

Het is zo belangrijk dat on­ze innerlijke en blijvende mens tot volle ontplooiing en volledige ontwikkeling komt. De Heer geeft ons door Zijn Woord enorme moge­lijkheden waarmee de mens innerlijk gevoed wordt en groeien kan. Het voedsel voor de geest is het Woord Gods. Jezus zegt: “Mijn woorden zijn geest en le­ven”. Zijn gedachten voeren de mens omhoog, het Konink­rijk Gods binnen. De mens komt tot geestelijke be­wustwording, tot waarachtig leven vanwege de kennis Gods. Wie God leert kennen, gaat ook begrijpen wie hij­zelf behoort te zijn, een beelddrager Gods.

De Heilige Geest belicht de mogelijkheden en bekwaamhe­den die de Schepper in de mens heeft gelegd, waardoor de mens tot een volwaardig geestelijk mens kan uit­groeien, de mens naar Gods welbehagen.

In de gemeente wordt onze geestelijke mens gevoed, opgevoed en geoefend. Wij horen daar de gedachten Gods en leren deze te grij­pen. Uit genade mogen wij ons de geestelijke rijkdom­men toe-eigenen en ervaren hoe heilzaam dit alles op onze innerlijke mens in­werkt.

Gods Geest werkt met de menselijke geest

Het is Gods wil en bedoe­ling dat wij met Hem in Zijn Koninkrijk leven. De duivel is de vader der leu­gen en hij wekt de gedachte dat God Zich voor de mensen verborgen heeft.

God echter verbergt Zich niet voor de mens. In het paradijs zien we dat de méns zich voor de Heer verstopt. Het is juist God die de mens opzoekt en vraagt: “mens, waar zijt gij?” De verloren zoon verliet zélf zijn va­der, maar de vader bleef da­gelijks uitzien naar de jon­gen, totdat hij tenslotte terugkeerde. De mens moet zelf tevoorschijn komen en terugkeren tot God.

De mens hoort bij God. Pau­lus zegt het zo geweldig in Athene bij de Areópagus Handelingen 17 vers 28 (Hand. 17:28): “In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, want wij zijn ook van Zijn geslacht”. Wij zijn van Gods geslacht. Geschapen naar Zijn gelijkenis, als Zijn beelddragers, naar Zijn aard. De begaafdheden die er in God zijn, die Geest is, schenkt Hij ook aan de mens. Het is Zijn verlangen dat de naar Hem geschapen en door Hem geschonken begaafdheden van de geest, ook in ons ontwikkeld worden.

Satan, de tegenstander heeft dit op alle mogelijke manie­ren afgeremd, want waar deze geestelijke ontwikkeling in de mens doorgaat, daar zal hij satan de baas zijn en geestelijk boven hem staan. Dan gebeurt wat de Heer in Genesis 4 vers 7 (Gen. 04:07) tot Kaïn zei: “de zonde ligt als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, maar over wie gij moet heersen”.

Satan is ook geest en hij heeft gedachten gecreëerd, leugens en dwalingen om daarmee de mens te mislei­den en op dwaalwegen te brengen. Maar dankzij de doop en vervulling met de Heilige Geest, voorziet de hemelse Vader er in, dat de aanwezige begaafdheden in de mens tot ontwaken komen. De latent aanwezige eigen­schappen of gaven van de geest worden wakker ge­maakt.

De uitingen van de Heilige Geest werken nooit buiten de menselijke geest om. Als de Heilige Geest Zich gaat uiten, ook in de gemeente, dan zal dat zijn door mid­del van de geest van de mens. De Heilige Geest speelt in, op mogelijkheden en bekwaamheden van de men­selijke geest. De Heilige Geest respecteert de mense­lijke geest, deze is Zijn partner.

Geestesuitingen komen niet zomaar automatisch en bui­ten de wil en de geest van de mens om tot stand. De uitingen van de Heilige Geest werken samen met de uitingen van de menselijke geest. De Geest van God zou in ons nooit uitingen tot stand kunnen brengen waar­toe onze geest niet in staat of niet bekwaam zou zijn. De Heilige Geest kan in de mens geen begaafdheden tot ontwikkeling brengen, indien deze er niet door de Schepper ingelegd zouden zijn. Wij kunnen een dier niet leren lezen, want die begaafdheid zit er nu eenmaal niet in. Onze geest draagt echter dezelfde rijke eigenschappen in zich als Degene uit wie wij geboren zijn. De hemelse Vader wil door Zijn Geest, alles in ons in beweging en tot léven brengen, want in Hem zijnde, leven en bewegen wij ons immers.

Profeteren

Een mens heeft de fantasti­sche mogelijkheid om te den­ken. Er worden gedachten ge­vormd, men is bezig in de onzienlijke wereld. Men kan soms aan iemand zien dat hij denkt, maar men kan niet zien wat hij denkt. Door middel van een taal kan men de gedachte verwoorden en uitspreken en trachten over te dragen.

Ook de Vader wil Zijn ge­dachten aan ons overdragen. Een zeer directe wijze waar­op de Vader dit doen kan, is de profetie. Via de Heilige Geest reikt Hij de mens ge­dachten aan en het is nu de kwestie dat de mens in zijn geest deze gedachten Gods onderscheidt. God laat het verwoorden en uitspreken van deze gedachten dan graag aan de mens over. Het is de mens die gedachten doorgeeft in de Naam des Heren. Ook in deze zin geldt dat men de Naam des Heren niet ijdel mag ge­bruiken. We kunnen denken aan Matteüs 7 vers 22 (Matt. 07:22) waar de Heer Jezus het heeft over mensen die geprofe­teerd hebben in de naam van de Here, Here, maar Hij kent ze niet.

Een profeet is iemand die spreekt op gezag van God. Het is God die spreekt door de mens, met de bewuste en vrijwillige medewerking van die mens. Hier zit geen dwang of geweld achter. Profetie kan ontstaan wan­neer iemand bewust zich daarvoor openstelt. Dat kan de Geest Gods inspireren; als het ware de menselijke geest bevruchten met godde­lijke gedachten. De profeet heeft dan de taak om deze goddelijke inspiraties om te zetten in bijvoorbeeld beelden en woorden en dit dan ook bekend te maken.

Profetie is niet het opsom­men van Bijbelteksten. Het bevat ‘openbaring’; via een gedachte kan iets onthuld worden. Misschien een stuk­je toekomst of een zekere geestelijke situatie die duidelijk wordt. In ieder geval zal het altijd de be­doeling van de Heer zijn, om door middel van profetie het volkomen herstel en de geestelijke groei te bewer­ken. Ook de mogelijke ver­maningen, de terechtwijzin­gen zullen gegeven worden tot opbouw en niet om af te breken. Daarom zullen te­vens de vertroosting, de bemoediging en aansporing tot geloof en volharding niet ontbreken, maar ken­merkend zijn voor het spre­ken Gods.

De Geest zal ons niet al­leen wijzen op God en ons herinneren aan Zijn belof­ten, maar Hij zal in ons het wezen Gods openbaren! Hij zal alles duidelijk ma­ken en elke profetie ver­vullen. Daarom, dooft de Geest niet uit, veracht het profeteren en de profetieën niet.

Streeft naar het profeteren

We zien in 1 Korinthiërs 14 vers 1 (1 Kor. 14:01) duidelijk de al­gemene oproep om te stre­ven naar het profeteren. Met een dergelijke uit­spraak legt de Heer een verantwoordelijkheid op de gemeente. Wat doen we daarmee? Wat doen wij daaraan in de praktijk? God verwacht daar iets van.

De oproep om te streven naar het profeteren is in eerste instantie voor iedereen bedoeld die ge­doopt en vervuld is met de Heilige Geest. Wij kunnen ons niet op Bijbelse grond zomaar van deze verantwoor­delijkheid ontdoen. Het is misschien gemakkelijk om het profeteren maar aan de ander over te laten, met welk argument dan ook. Nee, er ligt duidelijk die op­roep, die opdracht aan al­len. Daarnaast geeft de Bij­bel ons duidelijk te zien dat er de door God aange­stelde profeet kan zijn.

1 Korinthiërs 12 vers 28 en Efeziërs 4 vers 11 (1 Kor. 12:28 en Ef. 04:11). Die specifieke profeten-bediening.

De inbreng van de profeet moet niet onderschat worden. Hij heeft een aandeel in de bouw van de gemeente, dat kan zowel betrekking hebben op het leggen van het funda­ment, als ook op de verdere opbouw van de gemeente.

De profeet legt gedachten Gods in de gemeente. Deze gedachten kunnen richting bepalende gevolgen hebben. Mensen in de gemeente kun­nen zich aan deze gedachten vasthouden en wellicht om­hoog trekken. De profeet geeft immers rechtstreeks van God ontvangen gedachten door aan de gemeente.

Het kan ook gebeuren dat een iemand in de gemeente de gedachten die door de profeet werden uitgesproken, verder zal belichten en uit­werken voor de gemeente. De profeet heeft in geestelijk opzicht een leiding gevende taak in de gemeente.

In de praktijk kan ener­zijds de inbreng van de pro­feet wel eens overdreven aandacht krijgen (misschien zelfs meer dan de gezonde prediking), anderzijds wor­den profetieën wel eens te snel en oppervlakkig geklas­seerd. De Heer geeft in Zijn liefde en genade soms rake waarschuwingen en be­langrijke aanwijzingen, die dan niet eens worden opge­merkt, dus zeker niet wor­den verwerkt.

Streven naar het profeteren, is niet in de eerste plaats “streven om namens de Heer tegen de gemeente te spré­ken”. Profeteren begint met zwijgen, met luisteren. Wie niet kan luisteren, mag ook niet profeteren. Luisteren naar wat de Géést tot de ge­meente wil zeggen. Luiste­ren naar de inspiraties van de Geest en letten op Zijn aanwijzing om het aan de gemeente door te geven.

Toetst de profetieen

De gelovige die in de ge­meente profeteert, zal van af het moment dat hij of zij gedachten uitspreekt, zich ook onderwerpen aan de toetsing. Het toetsen zowel van het “woord” als van de “geest”, is bijbels en nood­zakelijk. Noodzakelijk, om­dat de Bijbel ons ook heel reëel wijst op de mogelijk­heid van valse profetie en valse profeten. Natuurlijk moeten we daar niet vanuit gaan, maar mogen het toch wel in het oog houden. Pau­lus wijst er op dat het “gesprokene” beoordeeld dient te worden 1 Korinthe 14 vers 29 (1 Kor. 14:29).

En Johannes wijst erop dat ook de “geest” beproefd moet worden of zij uit God is, want zegt hij dan, “ve­le valse profeten zijn in de wereld uitgegaan” 1 Johannes 4 vers 1 (1 Joh. 04:01). In 2 Thessalonicenzen 2 waarschuwt Paulus dat men zich niet te spoedig in on­rust moet laten brengen of de bezinning moet verliezen, zelfs niet door een geestes­uiting. Zien we wat een geestesuiting, dus ook profe­tie, kan bewerken in een ge­meente .

Een profeet moet kunnen on­derscheiden tussen goed en kwaad. Hij moet selecteren in de geestelijke wereld. Als het geloofsleven met dwalingen is verweven dan zal ook het profeteren met dwaling worden besmet. In Romeinen 12 vers 7 (Rom. 12:07) staat: profetie, naar gelang van ons geloof”, in een andere vertaling staat: “overeen­komstig uw geloof”.

Profetie heeft te maken met geloof. En geloof heeft te maken met kennis van God, van Zijn plan en van de on­zienlijke wereld. Geloof is immers niet gericht op het zichtbare, maar op het on­zichtbare. Is het inzicht onzuiver, dan kan ook het profeteren onzuiver zijn. Het is immers profetie naar gelang of overeenkomstig geloof. Hoe zuiverder het inzicht, hoe zuiverder de profetie. Zodra iemand een profetie uitspreekt in de gemeente, worden degenen die luisteren er bij betrok­ken. Vanaf dat moment wor­den zij medeverantwoorde­lijk voor de inhoud, ten eerste is er sprake van het beoordelen en ten tweede zal de gemeente ook op de goddelijke inhoud van dit Woord Gods moeten ingaan.

In de praktijk kan het ge­beuren dat er helaas niets meer met de inhoud van de profetie wordt gedaan nadat deze is getoetst. Zelfs het toetsen van de inhoud valt dan nog volledig onder de verantwoordelijkheid van de oudsten. De goedgekeurde profetie verdwijnt in de verzamelmap, men wacht ver­der rustig af en ziet uit naar de volgende profetie. Dit is niet juist en kan een oorzaak zijn dat de Geest wordt gedoofd en de profe­tieën verdwijnen, terwijl de Bijbel zegt dat de profe­tieën pas afgedaan zullen hebben wanneer het volmaakte komt.

Zo lijkt het profeteren een doel op zichzelf, in plaats van een door de Geest ge­bruikt middel om Gods volk naar herstel, groei en vol­komenheid te leiden. Als het volmaakte komt, dan zullen profetieën afgedaan hebben, dan zal alles vervuld zijn waar de profetieën over spreken.

Het doel der profetieën

“Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie”, le­zen wij in Openbaring 19 vers 10 (Openb. 19:10). Eén van de laatste uitspraken van de Heer Jezus voor Zijn hemelvaart was: “Gij zult kracht ontvangen wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getuigen zijn”. Wij kunnen over Jezus getuigen. Over alles wat Hij vroeger deed en ook nu doet. We mogen elkaar en anderen volop over Hem vertellen.

Er is in het nieuwe testa­ment echter ook sprake van het getuigenis van Jezus. Dus het getuigenis dat Hij zelf gaf. Wat was dat getui­genis van Jezus? Hij getuig­de niet van Zichzelf, in Johannes 5 vers 31 (Joh. 05:31) zegt Hij zelfs: “Indien Ik van Mij­zelf getuig, is Mijn getui­genis niet waar”.

“Wat Hij van de Vader ge­zien en gehoord heeft, dat getuigt Hij. Wie zijn getui­genis aanvaardt, heeft beze­geld, dat God waarachtig is” Johannes  3 vers 32 en 33 (Joh. 03:32-33).

In zijn spreken en werken getuigde Jezus van de Vader. Hij openbaarde daarin scherp en duidelijk Wie God is, enkel goed en goeddoen­de. Jezus zei vrijmoedig: “Ik heb een getuigenis, ge­wichtiger dan dat van Johan- nes; want de werken die Ik doe getuigen van Mij dat de Vader Mij gezonden heeft”. Hij zei terecht: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Va­der gezien”.

Ditzelfde getuigenis van Je­zus, de zuivere openbaring van de Waarachtige God, zal door de geest der profetie bewerkt worden in allen die aandachtig horen wat de Geest tot de gemeente zegt en dit in Zijn kracht ook naleven. De Geest openbaart hen alle geheimenissen. Zo komt er meer tevoorschijn dan wat wij over Jezus te vertellen hebben. Dan komt het getuigenis van Jezus naar buiten, namelijk het wezen van de waarachtige God! Hij wordt verheerlijkt op die dag in Zijn heiligen en met verbazing aanschouwd in allen die tot geloof ge­komen zijn, want ons getui­genis heeft geloof gevonden bij u 2 Thessalonicenzen 1 vers 10 (2 Thess. 01:10).

In de eindtijd zullen zij die het getuigenis van Jezus hebben een sleutelpositie bekleden. In Openbaring 11 vers 3 (Openb. 11:03) zien we dat de getui­gen de opdracht krijgen om te profeteren. Zij blijken grote autoriteit in de gees­telijke wereld te bezitten. Gedurende de dagen van hun profeteren hebben zij macht de hemel te sluiten en macht over de wateren en de aarde Openbaring 11 vers 6 (Openb. 11:06) .

Zij openbaren in hun denken, spreken en handelen de macht van God. Omwille van al deze activiteiten zal het beest hun de oorlog aandoen (vers 7). Ook de draak wordt toornig en voert oorlog te­gen hen die de geboden van God bewaren en het getuige­nis van Jezus hebben, lezen we in Openbaring 12 vers 17 (Openb. 12:17)

Maar mede dankzij het woord van hun getuigenis dat zij in de kracht Gods weten te gebruiken als hun zwaard des Geestes, zullen zij sa­tan overwinnen.

En alles loopt uit op één groot feest, de bruiloft des Lams, zoals beschreven in Openbaring 19. Daar staat één zaak centraal. Alle aandacht en alle activiteiten zullen op dat éne thema gericht zijn:

“De aanbidding van God!”

 

Waar gaat het om? door Gert Jan Doornink

Nog niet zo lang geleden werd ik getroffen door de slogan: “Het gaat niet alleen om Jezus!” welke was aange­bracht op het podium in een samenkomst. Ieder kind van God kan daar uiteraard vol­mondig mee instemmen, want waar Jezus niet centraal staat, daar is iets mis.

Toch kan een leuze als deze vraagtekens oproepen en ik geloof dat het goed is daar even bij stil te staan.

Want als we zeggen: “Het gaat alleen om Jezus”, moe­ten we wel duidelijk weten wie Hij was, wat Hij deed en wat Zijn bedoeling is. We kunnen er geen Jezus naar eigen denkbeelden op na houden en dat komt helaas veel voor. En als deze denkbeelden in over­eenstemming zijn met de wil van God, zou het niet erg zijn, maar vaak worden ze beïnvloed uit de verkeerde bron.

Dat kwam trouwens ook in Bijbelse tijden al voor. Paulus spreekt in Galaten 1 over “een ander evangelie, dat geen evangelie is”. Het verbaasde hem dat sommigen zich afkeerden van het oor­spronkelijke en echte evangelie, zoals Jezus dat ge­bracht had en later door de apostelen werd overgenomen. De Hebreeënbrief verwoordt op duidelijke wijze wie Je­zus is, namelijk “de afdruk van Gods heerlijkheid en de afstraling van Zijn wezen”. Zo openbaarde Hij zich in deze wereld: Hij bracht de boodschap van Gods Konink­rijk, niet als een theorie, maar als een levende werke­lijkheid. Mensen die in ’t geloof tot Hem kwamen wer­den volkomen bevrijd uit satans macht. Zoals bij­voorbeeld op duidelijke wijze door Petrus werd uitgesproken: “Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd wa­ren; want God was met Hem” Handelingen 10 vers 38 (Hand.10:38).

En Hij is Dezelfde vandaag! “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid” Hebreeën 13 vers 08 (Heb. 13:08). Hij wil ook nu mensen vernieu­wen en herstellen, zodat Zijn volmaakte beeld in, hen die Hem volgen weer volko­men zichtbaar wordt. Dat is Gods wil. Om die Jezus gaat het!

 

Al zou de vijgenboom niet bloeien…. door H. J. Scholten

Het grote geloof van Habakuk

“Al zou de vijgenboom niet bloeien….” Als we deze woorden horen uitspreken, denken we onmiddellijk aan het laatste gedeelte van de profeet Habakuk. Het geloof van deze profeet is gaande­weg gegroeid en tot een zeer grote hoogte gekomen, want wie zegt het Habakuk vol geloof na?

In de grootste benauwdheid blijft Habakuk het van zijn God verwachten en gelooft zonder meer in een grote verlossing. Maar verlossing kan soms lang op zich laten wachten en dan kan men de moed laten zinken en de klacht wordt geboren: Zou God ook weten van mijn droe­vig lot?

In Habakuk 2 vers 3 (Hab. 02:03) staat:

“…. als het vertoeft, verbeid het want komen zal het gewis”. Temidden van het geweld is er een vei­lige schuilplaats. Er is een heiligdom waar de storm niet kan komen, waar alles rustig en stil is. Op die plaats wordt het geloof in de bevrijdende God ver­sterkt, want Hij trekt uit tot redding van Zijn volk, tot redding van Zijn gezalf­de Habakuk 3 vers 13 (Hab. 03:13).

Maar wat moeten we dan zo­lang doen? Als de stormen tekeer gaan en het onheil je omringt? Als je het ge­voel krijgt: ik red het niet, ik ga ten onder?

Habakuk leefde in een tijd van grote schaarste en dat was een weerspiegeling van de erbarmelijke geestesge­steldheid van het volk Is­raël. Wilde men vijgen plukken, er was er niet één te vinden. Wilde men druiven plukken, er was geen trosje te bekennen. Een en­kele olijf kon men bijeen- halen, maar het was niet ‘om over naar huis te schrijven’. Dor en uitge­droogd lagen de akkers er bij. De laatste schapen en runderen waren geslacht. Ar­moe troef! Ze konden niet eens meer een schaap of rund slachten om God een brandoffer te brengen. De verbinding met God was daar­door verbroken en het was allemaal troosteloze ellen­de. En ga dan juichen. Dat kan geen zinnig mens van je verlangen.

Lofzangen temidden van de nood

Het hele derde hoofdstuk van deze profeet is een ge­bed. Er staat zelfs boven: Op Sjigjonoth. Dit woord is een meervoud van het woord ‘Sjiggaion’ en betekent: verheven lofzangen. Deze lofzangen zijn aaneengere­gen tot een wonderbaar ge­bed. Habakuk weet wie zijn God is want hij begint in vers 1 te zeggen: Here, ik heb de tijding aangaande U vernomen.

Hij heeft kennis gekregen van de levende God en bidt dat deze kennis in de loop der jaren tot leven geroepen wordt en geopenbaard wordt de loop der jaren (vers 2). Hier zien wij ook een groeiproces bij Habakuk, een proces van vernieuwing van denken. Habakuk bezat kennis van Gods gedachten. Hij wist: God zal het er niet bij laten zitten. God is een verlossende en be­vrijdende God en Zijn wegen zijn wonderbaar. Het zijn wegen van heiligheid en liefde “reikende tot het kostelijkste der eeuwige heuvelen” Genesis 49 vers 26 (Gen. 49:26).

Maar voorlopig is er nog geen sprankje licht te ont­dekken. Het lijkt wel of God zich verborgen houdt. “De zon, de maan treden terug in hun woning” (vers 11).

Is er dan bij Habakuk geen enkele vrees te ontdekken? Hij is toch ook een mens van vlees en bloed? Kende Habakuk dan geen enkele angst? Was hij een supermens? Neen, ook het binnen­ste van Habakuk kon beven. De machten der duisternis stormden op hem af en dach­ten hem juichend te ver­pletteren. “Toen ik het hoorde, beefde mijn binnen­ste; op het gerucht daarvan sidderden mijn lippen; be­derf kwam in mijn gebeente en ik beefde op de plaats waar ik stond”(vers 16). Gelukkig, we hebben toch met een normaal mens te doen. Maar het beven van Habakuk ontstond omdat hij het toneel van het einde voor ogen geschilderd kreeg. Hij had niet voor niets een pro­fetische blik gekregen.

Toch begreep hij dat God het eeuwige heil voor Zijn volk op het oog had en hij mocht doordringen in de gedachten Gods. En Jeremia had toch ook iets geprofeteerd over de gedachten van God en wel dit: “Ik weet, welke gedach­ten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedach­ten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven” Jeremia 29 vers 11 (Jer. 29:11).

Dat gaf grote rust aan het hart van Habakuk en hij kon zeggen: “Toch zal ik rustig afwachten de dag der be­nauwdheid”. Jeruzalem, het volk van God zal bestormd worden door de vijanden, maar God trekt uit tot red­ding van Zijn volk. Habakuk was tot diep in zijn ziel doordrongen van Gods barm­hartigheid en liefde en dat gaf hem rust voor zijn ziel.

Het geheim van het ware geloof

Van uit die rust begint hij te jubelen en hier zien wij het geheim van het ware ge­loof in God. Hij aanvaardt met zijn hele hart de ver­lossing en gaat er geheel en al uit leven. “Nochtans zal ik juichen in de Here, jubelen in de God van mijn heil”(vers 18).

Dit kon Habakuk van harte uitroepen omdat God Zélf zijn erfdeel was. Al zou al­les hem ontbreken, hij bleef in het bezit van zijn God. Ook voor Habakuk was het diepe nacht maar hij had een God “die lofzangen geeft in de nacht”. En hij is niet beschaamd uitgeko­men want later mocht hij zijn gebed in liedvorm door­geven om het met begelei­ding van harp en citer te zingen. En wij zingen ook het lied van de vijgeboom:

“Al zou de vijgeboom niet bloeien, –

geen opbrengst aan de wijn­stok zijn;

toch zal mijn beker over­vloeien, –

want Jezus schenkt mij vreugdewijn”.

We zullen het blijven zin­gen omdat wij met de Geest van onze God zijn vervuld. Deze geest tilt ons boven alles uit en doet ons onze hoogten betreden. Omdat wij de dingen zien, die eeuwig zijn, halleluja!

En die dingen kunnen maken dat wij reeds gaan lofprij­zen aleer wij het beloofde ontvangen hebben. Voor de wereld is dit grote dwaasheid maar voor het gelovige hart een diepe rijkdom.

Habakuk had wel gebeden dat God de kennis omtrent Hem tot leven zou brengen en het openbaar zou maken in de loop der jaren. Daarin is Habakuk verhoord geworden en ook wij zullen verhoord wor­den als wij eerst maar kunnen zeggen: Ik heb de tij­ding aangaande u vernomen.

Van Habakuk kunnen we leren wat ook Paulus in de Romei­nenbrief later aanhaalt: “…. maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven” Romeinen 1 vers 17 (Rom. 01:17).

Het geloof in Gods liefde geeft toegang tot het hemel­se heiligdom om daar tot diep in je ziel te ervaren: De Here Here is mijn kracht. Halleluja!

 

Het onderpand door Piet Snaphaan (gedicht)

O, volheid van Gods Geest, u bent voor ons gekomen,

U vult ons met Uw kracht en heerlijkheid,

Wij zijn Uw tempel, waar U in wilt wonen,

U bent een Gids, waardoor wij zijn verblijd.

 

O, volheid van Gods Geest, waaruit wij mogen nemen,

Wij putten uit U telkens nieuwe moed,

U wijst de weg, en helpt ons in problemen,

U leerde ons verstaan, dat God is enkel goed.

 

O, volheid van Gods Geest, U bent voor ons een zegen,

U leerde ons te zien, dat Jezus is Gods Zoon,

U toonde ons de weg, de waarheid en het leven,

Nu is Hij bij de Vader op de troon.

 

O, volheid van Gods Geest, U bent een bron van leven,

Wij zien in U een kracht als een fontein,

Om levend water door te kunnen geven,

En zo vol van Gods heerlijkheid te zijn.

 

O, volheid van Gods Geest, U helpt ons in de strijd,

U richt ons op Gods plan, U brengt ons tot bezinning,

U bent voor ons een kracht en trooster t’ allen tijd,

U leidt ons op de weg, die voert naar overwinning.

 

O, volheid van Gods Geest, U vormt ons in ons streven,

U leert ons Gods gedachten te verstaan,

Wij hebben U als onderpand gekregen,

Om zo de Hoge Weg te kunnen gaan!

 

Hoe voeden wij onze kinderen op? -2- door Folkert Pool

Wees consequent

In de opvoeding is het be­langrijk consequent te zijn in het begeleiden van de kinderen, ze ook de wetma­tigheid van oorzaak en ge­volg te leren en ze te le­ren leven met de gevolgen van hun beslissingen. Als een kind zegt: “Ik lust dit niet, ik eet mijn bordje niet leeg”, dan kun je zeg­gen dat het dat niet hoeft, maar dat het dan niet eer­der iets krijgt dan om zes uur ’s avonds. Dan geef je niet tussendoor twee, drie koekjes. Dan leer je ze al heel jong te leven met de gevolgen van de eigen be­slissingen. Dat is dan na­tuurlijk verschillend voor allerlei leeftijden; je moet het zelf allemaal in­passen, maar je leert ze zo al jong dat een beslissing ook altijd een gevolg heeft.

Daarin moet je consequent zijn, ook als vader en moe­der samen consequent zijn door één lijn te trekken, zelfs al zou je het niet met elkaar eens zijn. Dan nóg dien je achter elkaar te blijven staan, anders kweek je chaos en onrust, en daardoor komt het in een vacuüm terecht. Dat kun je een kind niet aandoen, want dat is frustrerend en be­schadigend voor hem.

Consequent zijn in de op­voeding is belangrijk, maar in de eerste plaats zul je het moeten zijn voor jezelf. Je kunt niet zeggen dat je consequent bent voor je kind, wanneer je (als regel hebbend dat alles wat op tafel komt gegeten wordt) zelf eens iets hebt wat je niet aanstaat, en dat dan laat staan of gauw op het aanrecht gaat zetten. Derge­lijke dingen kun je natuur­lijk nooit maken. Wat je aan het kind wilt overbrengen, zul je in de eerste plaats zélf in de praktijk moeten brengen. Bij dat consequent zijn kun je bijvoorbeeld een opdracht geven: “Wim, ruim je speelgoed even op!” En dan doet Wim dat als het hem past.

Geen drie fasenopvoeding

Hoe begeleid je dat dan ver­der? Er zijn heel veel men­sen die hun kinderen in een soort drie-fasen opvoeding grootbrengen. Zij zeggen: “Wim, ruim je speelgoed even op!” en dan zeggen ze het nog een keer, en nog eens… tot ze het beu zijn en zeg­gen: “Wel verdraaid, ruim je je speelgoed nou eens op of niet?” Maar Wim weet precies (want hij is opgevoed in die drie fasen) dat hij het niet hoeft te doen, dat ze nog niet bij die derde fase zijn – en dus rommelt hij rustig nog wat door. En dan komt het: “Wim, als je het nóu niet doet, dan krijg je toch een pak voor je broek”, of: “…. dan krijg je geen eten”, of: “…. dan moet je gelijk naar bed”. Dan zit je in de derde fase en dan denkt Wim: Nou moet het maar wezen! Want hij weet dat je het altijd zo doet.

Je hebt mensen waar altijd een hoop lawaai en ge­schreeuw in huis is en dat is dan in wezen een gevolg van de drie-fasen opvoeding. De kinderen weten dat en het eerste gaat daarom over ze heen, de brij is nog niet zo heet, denken ze. Ze wachten gewoon op de derde fase.

Leer de kinderen jong dat wat je zegt, ook moet ge­beuren. Als ze heel jong zijn, kun je beginnen met: “Zullen we samen je speel­goed opruimen?” Maak er een spelletje van. Maar als ze wat ouder zijn, en Wim moet voor het eten z’n speelgoed opruimen en Piet moet z’n handen wassen, moet je erop toezien dat het ook gebeurt. Want opvoeden is niet al­leen een kwestie van even iets zeggen en nu moet het gebeuren…. want ik heb het gezegd! Nee, dan moet je erop toezien dat het vijf minuten later ook ge­beurd is, en (als ze het vergeten zijn) ze daar dui­delijk bij bepalen. Je moet dat niet te strak doen, maar toch wel erop toezien dat het gebeurt. Anders heeft het geen effect, geen resultaat. Je kunt allerlei regeltjes maken, zoals: op­ruimen, je handen wassen voor het eten of je kamer opruimen, maar ik denk dat het heel goed is zo weinig mogelijk regels te hebben, maar dat de regels dié je hebt wel toegepast worden. In het verkeer is er een re­gel: stoppen voor rood licht. Doet men dat niet, dan krijg je een chaos. Je moet er erg in hebben de kinderen niet doof te maken voor de regels die je ge­steld hebt. Niet door de drie-fasen opvoeding, maar ook niet door ze te betutte­len, of altijd maar op te jutten door kreten als: Pas op! Zit nou recht! Blijf er vanaf! Doe dat nou niet! Die uitroepen hoort een kind na verloop van tijd niet meer. Mensen die dergelijke dingen steeds zeggen, zijn de kinderen eigenlijk te­veel, ze zijn hun tot een last.

Waarom heb je kinderen en waarvoor wil je ze opvoeden? Het is belangrijk dat wij in rust en harmonie leven – met de Heer en met elkaar – en dan is ook opvoeden in de eerste plaats een kwestie van harmonie, van geest en van kracht.

Drie belangrijke dingen

Bij de opvoeding zijn er drie dingen die erg belang­rijk zijn om aandacht aan te besteden: de drie o’s. Opvoeden is namelijk een kwestie van onderricht, van oefening en van overdracht. Je kunt het de kinderen nog zo goed leren, ze nog zo goed onderrichten in aller­lei dingen en zeggen: zó moet je lezen of je moet zus of zo doen, maar als je die twee andere zaken vergeet (de oefening en de over­dracht) , komt er niets van terecht.

Neem bijvoorbeeld David: die verweet z’n kinderen niets. Er staat van Adonis geschre­ven dat het helemaal mis ging, ” . . . . en David verweet hem niets over zijn daden”. Hij had hem in ’t geheel niet opgevoed. Je kunt dan denken dat hij hem dus geen onderricht had gegeven, maar iemand als Eli had z’n zo­nen wel onderricht en hij sprak hen er wel over aan, maar het had niet het ge­wenste resultaat.

Eli zei: “Jongens, dat komt niet goed! Jullie zondigen niet alleen tegen het volk, maar ook tegen de Heer; dat moeten jullie niet doen”. Hij gaf ze wel onderricht, maar de jongens trokken zich er niets van aan. We kunnen daaruit leren dat je de kinderen met onderricht alleen niet wint, maar het is natuurlijk wel een onder­deel van de opvoeding.

Onderricht is heel belang­rijk, en even belangrijk is het dat je het er samen over eens bent. Het is heel goed . . . om als ouders samen te praten over de kinderen. Je kunt zeggen dat je het zo druk hebt met de gemeente: morgenavond is er weer een bidstond, je moet je voorbe­reiden voor zondag of voor de Bijbelstudie, maar ik geloof dat de Heer helemaal niet wil dat onze kinderen er bij inschieten of dat ze op het tweede plan komen. Het is van groot belang tijd te nemen voor die kinderen – ook tijd te gebruiken om sa­men te kunnen begeleiden, om daar samen aandacht aan te kunnen besteden. De discipe­len waren druk met de vraag: wie wel de grootste was in het Koninkrijk der hemelen en ze bestraften de moeders opdat zij de kinderen weg zouden brengen, maar Jezus zegt: Verhindert ze niet! Laten we in ons eigen leven eens nagaan of er niet veel gebeurt waardoor we de kin­deren verhinderen om op la­tere leeftijd Hem te volgen.

Gezonde zelfwaardering

Dan de oefening. Als je kin­deren alleen onderricht geeft en ze niet oefent, groeien ze nooit tot per­soonlijkheden en komen ze nooit tot een gezonde zelf­waardering. Je kunt ze bij­voorbeeld zeggen dat het be­ter is te geven dan te nemen en dat het goed is ook eens iets voor een ander te doen: dat is dan onderricht – goed onderricht zelfs! – maar als je ze nooit oefent zullen ze dat niet in praktijk weten te brengen.

Een inleider op een conferentie van de Navigators zei eens: “Hoe kun je kinde­ren tevredenheid bijbrengen als ze nooit iets behoeven te missen? Hoe zelfbeheer­sing als ze nooit eens te­leurgesteld worden? Hoe kun je ze volharding leren als ze nooit eens moe worden? Hoe mededeelzaamheid als ze nooit iets hoeven te delen? Hoe zelfrespect als ze nooit iets hoeven te presteren? En hoe kun je voldoe­ning inbouwen als ze nooit iets gepresteerd hebben door zich daarvoor in te span­nen? “

Dit zijn allemaal dingen die je je eigen maakt door oefe­ning. We leven nog altijd in een tijd van grote wel­vaart. Je koopt maar een af­wasmachine en een grote motormaaier voor de tuin, je gaat naar de wasserette om je auto te wassen… en in wezen ontneem je je kinderen de mogelijkheden zich te oefenen in het dienen. Na­tuurlijk is er niets op het bezitten van die apparaten tegen, maar het is goed voor een jongen van 12, 13 jaar om het gras te maaien en het is goed voor de kinderen om regelmatig af te wassen. In deze tijd van welvaart is het eigenlijk moeilijker dan voorheen om de kinderen goed op te voeden.

Vroeger was het dikwijls noodzakelijk dat de kinderen hielpen, tegenwoordig moet je het uit principe doen. Je wilt dat ze dat leren en zich daarin oefenen. En dan is het zelfs niet meer zo belangrijk wat ze allemaal leren op school en of ze wel op een school gaan die hoog genoeg voor hen is. Opvoeden is veel meer een kwestie van karaktervorming.

Laatst sprak ik met mensen die ook een paar kinderen hebben. Ze vertelden me dat die nooit in de huishouding mee behoefden te helpen. Na het eten gingen ze naar bo­ven om te leren, want ze za­ten voor hun examen. Alle­maal om de cijfers, en in­tussen doe je de kinderen tekort, beslist waar! Die cijfertjes komen toch wel, nadat ze geholpen hebben, want kinderen hebben genoeg tijd. Ik heb liever dat mijn kinderen met een zeven dan met een negen van school komen, als dat hoge cijfer ten koste van hun vorming gehaald zou moeten worden. Karaktervorming is veel en veel belangrijker dan hoge cijfers op school en een ho­ge plaats op de maatschappe­lijke ladder.

Je zult daarbij de kinderen veel ruimte moeten geven in dat oefenen. Als je ze laat afwassen en er breekt wat van je mooie servies, moet je je niet kwaad maken, want dan val je natuurlijk vanuit je eigen opvoeding al uit de boot. Als je de kinderen laat oefenen, kan er altijd wel eens iets verkeerd gaan (dat heb je altijd bij het oefenen), maar dan moet je daarvoor ook de ruimte in­bouwen in je hart.

Op elkaar toezien

Dan de overdracht: daarvoor is het noodzakelijk dat je hun het goede voorbeeld geeft. De Here Jezus zei na de voetwassing van de dis­cipelen: “Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, gelijk Ik u gedaan heb… Indien gij dit weet, zalig zijt gij als gij het doet”. We was­sen elkaar misschien vaak de oren, maar de Heer zoekt voetenwassers, Hopelijk be­grijpt u wat ik bedoel.

Met het goede voorbeeld stellen alleen, ben je er ook nog niet. Oefenen is eigenlijk nog het sterkste element in de opvoeding, waarbij ik zou willen op­merken dat de drie o’s eigenlijk niet van elkaar losgemaakt kunnen worden. Op gehaktdag kun je zelf wel altijd de grootste bal weggeven dan eet Jantje altijd de grootste, maar daardoor geeft Jantje later nog niet altijd de grootste gehaktbal weg! Je hebt dan wel het goede voorbeeld gegeven, maar als daar geen oefening bij is, in de zin van dat je Jantje ook eens laat delen, dan leert hij het niet en dan zal hij het zelf niet in praktijk brengen. Het is daarbij belangrijk dat je als ouders ook op elkaar toeziet. Dat je ten opzichte van elkaar een positieve instelling hebt en ook van elkaar positieve kritiek kunt verdragen. En Als de ander eens iets zegt of doet waar jij het niet mee eens bent, dat je dan ’s avonds als de kinderen naar bed zijn, het samen doorpraat, dat je dan zegt, kunnen we dat niet beter zus of zo doen? Zodat je samen een opvoeding geeft waar eenheid, kracht en harmonie vanuit gaat. Dan zal het de kinderen goed gaan. Slot volgt.

 

Het verzet tegen het volle evangelie door Gert Jan Doornink

Een van de zwaarste beschuldigingen die tegen Jezus werden ingebracht, tijdens zijn bediening op aarde, was dat hij geesten uit dreef door de overste der boze geesten. Matteüs 9 vers 33, Matteüs 12 vers 22 tot en met 30, Markus 3 vers 22 en Lucas 11 vers 13. (Matt. 09:33; Matt. 12:22-30; Mark. 03:22; Luc. 11:13) Deze beschuldiging werd geuit door de farizeeën, maar uiteraard was de achtergrond een geraffineerde afleidingstactiek van de duivel, die de aandacht voor het herstellende werk van Jezus wilde aftrekken en op zichzelf wilde vestigen. Jezus zelf, hun gedachten kennende, zoals Mattheüs er zo duidelijk bij vermeld, rekende echter op ondubbelzinnige wijze af met deze zware aanklacht. Hij zei: Iedere Koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten onder, en geen stad of huis, tegen zichzelf verdeeld, zal standhouden. En indien de satan de satan uitdrijft, is hij tegen zichzelf verdeeld; Hoe zal dat zijn koninkrijk kunnen standhouden? En indien ik door Beëlzebul de boze geesten uitdrijf, door wie doen uw zonen het dan? Daarom zullen zij rechters over u zijn. Maar indien ik door de geest Gods de boze geesten uitdrijft, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen. Matteüs 12, vers 25 tot en met 28 (Matt. 12:25-28).

In verkeerd vaarwater.

Vandaag zien wij precies hetzelfde gebeuren. Nu de openbaring van het Koninkrijk Gods in de ware gelovigen begint te groeien. Langzaam maar zeker gaat deze tevoorschijn komen, komen er weer allerlei zware beschuldigingen voor de dag. Oma uiteraard, afkomstig uit de koker van de duivel. Kinderen Gods die de volle boodschap afwijzen, Laten zich misbruiken door de duivel, tot de schade en schande van hun eigen geloofsleven overigens, want wie zich verzet tegen de boodschap zoals Jezus en de apostelen die brachten, zit in verkeerd vaarwater.

Nu is het goed er aandacht voor te hebben dat ondanks het feit dat in dit verzet altijd satan de hand heeft, verschillende achtergronden daarbij een rol spelen. Dat was ook al zo in de dagen van Jezus en de eerste gemeenten. De tegenstand van de farizeeën en Schriftgeleerden kwam voort uit het feit dat men weigerde eigen posities prijs te geven. Men sprak over God en godsdienst, maar weigerde Jezus te aanvaarden. Door hun volharding In de ongehoorzaamheid, bleven ze bezet gebied van de boze, vandaar dat de vrome geesten in hen zich fel verzetten tegen de bediening van Jezus. De tegenstand die de discipelen echter van tijd tot tijd openbaarden, kwam weg uit ongeloof en gebrek aan kennis en inzicht. Zij kwamen echter langzaam maar zeker tot voller geloof en op de Pinksterdag, toen zij vervuld werden met de Heilige Geest. Drama kwam de volle Openbaring van Gods kracht in hun leven naar buiten, en veegde ieder restant van vrees en ongeloof opzij.

Nu zal elk kind van God, vandaag in de vrijheid en overwinning van Jezus mag staan, kunnen getuigen hoe ook hij langzaam maar zeker geestelijk gegroeid is. Hoe hij losgemaakt is uit verkeerde leringen, ge­bondenheden, etc. En hoe hij wat kennis en inzicht betreft, betrokken is bij een groeiproces wat nog da­gelijks doorgaat.

Een belangrijke taak

Ieder waarachtig kind van God heeft de belangrijke taak het evangelie van het Koninkrijk door woord en daad te verkondigen. Niet alleen aan ‘de wereld’, Maar ook aan de kinderen Gods, die nog niet in de vrijheid en overwinning van Jezus staan.

We moeten ons daarbij niet te gauw laten afschrikken als men soms met de meest felle beschuldigingen de boodschap afwijst en in een verkeerd daglicht probeert te plaatsen. We weten waar dit weg komt en…. in heel veel gevallen hebben we zelf ook zo gehandeld, het­zij uit onwetendheid of uit ongehoorzaamheid.

Er zijn er uiteraard ook die de duisternis liever blijven hebben dan het licht, die de volle bood­schap welke ook voor hen een volledig herstel en ver­nieuwing naar de wil van God zou kunnen bewerkstelligen, blijven afwijzen. Maar er zijn er ook die langzaam maar zeker tot ontwaken ko­men. De oprechten van hart zal het licht opgaan.

Laten we blij zijn dat de waarachtige eindtijdgemeente geleidelijk aan tot volle openbaring gaat komen. En dat het verzet uit het rijk van satan dat niet kan be­letten. Integendeel, we worden er sterk en krachtig van. Daar worden we trouwens ook toe opgewekt: ” Voorts weest krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht…” Efeze 6 vers 10 (Ef. 06:10).

Laten we bedenken dat de wapenen van onze veldtocht niet vleselijk zijn, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken 2 Korinthe 10 vers 4 (2 Kor.10:04). Wij mogen ge­tuigen van de volheid van Jezus die in ons is, dwars tegen de aantijgingen van de vijand in, want we heb­ben de wapenen der gerech­tigheid in onze rechter- en in onze linkerhand 2 Korinthe 6 vers 7 (2 Kor. 06:07).

Het verzet tegen de bood­schap en de bediening van Jezus deerde Hem niet. Hij was er immuun voor. Dat kun­nen ook wij zijn want in Hem zijn wij onaantastbaar!