1983.10 nr. 241

Levend geloof 1983.10 nr. 241

Hoe wij zorgeloos kunnen leven door Gert Jan Doornink

“Daarom zeg Ik u: Wees niet bezorgd over uw leven… Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid… (Matt. 06:25-34).

Wat doen wij met onze zorgen?

Is het mogelijk als kinderen Gods zorgeloos te leven? Kunnen wij als eindtijdgemeente zonder zorgen functioneren? Dit zijn ongetwijfeld vra­gen die rechtstreeks te maken hebben met de praktijk van ons leven, want met zorgen heeft iedereen te maken of hij het erkennen wil of niet. Jezus zelf zegt dat iedere dag zijn eigen zorgen heeft Matteüs 6 vers 34 (Matt. 06:34).

De vraag is echter: Wat doen we ermee? Hoe kij­ken we er tegen aan? Overheersen zorgen ons le­ven? Of heersen wij over de zorgen? Het is zeer belangrijk, zeker voor deze eindtijd, dat wij hierover de juiste visie bezitten.

Het is goed om eerst onder ogen te zien wat zorg is en wat zorgen zijn. We moeten namelijk onder­scheid maken -tussen zorg en zorgen in positieve en negatieve zin want in het taalgebruik hebben zorg en zorgen verschillende betekenissen. Er is een zorg die niet verkeerd is, in de betekenis van aandacht schenken, zorgvuldig zijn, toewij­ding hebben. Zorgdragen voor iets betekent goed voor alles zorgen. In Titus 3 vers 8 (Titus 03:08) lezen wij: “Dit is een getrouw woord en ik wil, dat gij op dit punt een krachtig getuigenis geeft, opdat zij, die hun vertrouwen op God gebouwd hebben, ervoor zorgen vooraan te staan in goede werken”. Duidelijke taal van de apostel Paulus over zor­gen in positieve zin.

Maar als er dingen zijn die op ons afkomen (om­standigheden, problemen, etc.) die ons gaan overheersen, onze gedachten lamleggen als het ware, dan gaat het om iets waar wij als kinderen Gods weerstand aan moeten bieden

Dan heeft on­betwist satan een vinger in de pap, die er al­tijd op uit is ons normale leven te laten ont­sporen of te belemmeren.

Kenmerken van zorgen

Voordat wij een antwoord willen geven over hoe wij moeten handelen ten opzichte van de zorg, willen wij eerst enkele kenmerken en facetten van het ’zorgenprobleem’ belichten.

Zorgen waarin satan de hand heeft staan nooit op zichzelf. Ze zijn vaak verbonden met allerlei negatieve gedachten, twijfel en angst. Denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van de storm op het meer, zoals die onder andere beschreven wordt in Markus 4. Er was voor de discipelen die met Jezus in een schip het meer overstaken geen enkele reden om bevreesd te worden. Jezus was immers aan boord. Maar de discipelen werden be­vreesd omdat zij in beslaggenomen werden door de omstandigheden: hoge golven, het schip vol water en het gevolg was: paniek: wij vergaan… Jezus bestrafte de wind en het werd stil en tot Zijn discipelen zei Hij: “Waarom zijt gij zó be­vreesd? Hoe hebt gij geen geloof?”…

Zorgen proberen zich vast te zetten in onze gedachten. We gaan piekeren (peinzen, tobben). Piekeren is het op negatieve wijze bezig zijn met de problemen of omstandigheden waarin we ons bevinden. Vele mensen hebben ermee te maken en ook als kinderen Gods moeten we daarvoor waakzaam zijn. De duivel heeft niets liever dan dat we over problemen gaan tobben. Dan ontstaat er een gevaarlijke kettingreactie: we ‘scheppen’ als het ware door onze zorgen, nieuwe zorgen. We raken hoe langer hoe meer verward in de strikken van satan en zien er uiteindelijk geen gat meer in. Dr. Norman Vincent Peal schrijft in zijn boekje: “De kracht van voluit leven” dat toegeven aan zorgen veroorzaakt dat je langzaam maar zeker gewurgd wordt… Dan is de zorg uit­gegroeid tot een macht die niet meer verdwijnen wil maar zich vastzet in ons wezen. In zo’n ge­val is eerst een bevrijdingsbediening noodzake­lijk.

Heel veel zorgen zijn vaak alleen maar denk­beeldige zorgen. Probeer maar eens op te schrij­ven welke zorgen u gisteren had. Dat zult u zich misschien nog weten te herinneren, maar van eer­gisteren en de dagen daarvoor weet u zich al veel minder te herinneren. We zijn vaak geneigd om van een mug een olifant te maken, terwijl we ook voor de ‘echte zorgen’ geen angst behoeven te hebben.

Onze houding ten opzichte van de zorg

Voor alles moeten wij weten dat wij niet in be­slagen genomen behoeven te worden door zorgen. Jezus zegt: Wees niet bezorgd! Zoals Hij ook vaak zegt: Wees niet bevreesd! En als Jezus iets zegt of vraagt geeft Hij ook de mogelijkheden dat het verwezenlijkt kan worden. Zorg en vrees behoren niet bij de nieuwe mens. Zorg kan daarom ook een ernstige belemmering betekenen voor het tot ontwikkeling komen van de nieuwe mens – Christus – in ons leven.

Bezorgd zijn is ook een uiting van klein geloof zoals Jezus zelf meermalen naar voren brengt.

In de eerste Bergrede haalt hij twee voorbeelden aan uit de natuurlijke wereld

-de vogelen des hemels en de leliën des velds – om aan te geven hoe God voor hen zorgt, terwijl wij ze verre te boven gaan’ Wij zijn in de ogen van God het allerbelangrijkste, de kroon van zijn scheppings­werk. Dit moet veel meer een vast gefundeerde waarheid in onze denkwereld zijn. Vele kinderen Gods zijn in het verleden zo verlengend dat ze het maar moeilijk kunnen aanvaarden dat God hen weer tot een persoonlijkheid wil maken. Een per­soon met een eigen identiteit: Gods karakter zo­als deze ook aanwezig was in Jezus. Wij moeten ons daarom niet laten degraderen door de duivel die ons wil influisteren: je bent niets en je wordt niets. Maar wij moeten ons laten promove­ren door God die ons met Christus een plaats heeft gegeven in de hemelse gewesten. God wil dat we vanuit de woestijn het beloofde land bin­nentrekken en in bezit nemen. Dan verdwijnen al­le zorgen als sneeuw voor de zon.

Het advies dat Jezus geeft

Wat moeten wij doen om zorgeloos te kunnen le­ven? Het antwoord wat Jezus geeft is heel simpel en overduidelijk: Gods koninkrijk en Zijn gerechtigheid zoeken! Daar moeten we echter niet te oppervlakkig over denken, want dat houdt dan ook letterlijk alles in. Het Koninkrijk Gods zoeken betekent meer dan naar de samenkomst gaan, de bidstond bezoeken, actief zijn, enz. Het betekent met heel je wezen de wil van God zoeken, zoals ook Jezus dat deed. Nu kunnen we ook begrijpen dat Petrus schrijft: “Werpt al uw zorgen op Hem, want Hij zorgt voor u” 1 Petrus 5 vers 7 (1 Petr. 05:07). Jezus bracht zijn zorgen bij de Vader en wie leeft in gemeenschap met Hem beleeft dat ook onze zorgen door Hem worden ‘geabsorbeerd’.

Wat ook belangrijk is dat wij er op letten dat Jezus niet alleen zegt dat wij het Koninkrijk Gods moeten zoeken, maar dit advies vooraf laat gaan door het woordje ‘eerst’. Zoek eerst het Koninkrijk van God… In alle vertalingen komt dat woordje ‘eerst’ voor. Het is eigenlijk de spil waar alles om draait. Waarom zijn er ook on­der degenen die achter de boodschap van het Ko­ninkrijk Gods staan, zoals wij dat dan formule­ren, vaak toch nog veel zorgen en problemen? Het antwoord is duidelijk: Omdat men niet eerst het Koninkrijk Gods zoekt.

We moeten op positieve wijze zorgen dat de din­gen van het Koninkrijk Gods altijd voorrang heb­ben, dan ervaren we dat we hoe langer hoe minder gekweld kunnen worden door negatieve ‘kwelgees­ten’. Het is Gods bedoeling dat de eindtijdgemeente een zorgeloze gemeente zal zijn. Hoe meer wij onze eenheid met Christus beleven, hoe meer wij ook immuun worden voor de aanvallen uit het rijk der duisternis, ook als deze zich via zor­gen wil manifesteren.

Daarom: (1). Wees niet bezorgd’ (Denk ook aan de raadgeving van Paulus in Filippenzen 4 vers 6 (Filip. 04:06) : “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij al­les uw wensen door gebed en smeking met dankzeg­ging bekend worden bij God”).(2). Zoek eerst Gods Koninkrijk…’ En (3) alles zal ons ge­schonken worden! Jezus kwam om ons leven en overvloed te schenken. Al wordt het in de wereld steeds donkerder, voor een waarachtig kind van God wordt het steeds lichter’ Jezus staat aan onze kant, zodat we op geen enkele wijze in be­slag genomen behoeven te worden door negatieve zorgen. Hij maakt het mogelijk dat wij als ge­meente van de eindtijd zonder zorgen kunnen le­ven. Als wij maar op positieve wijze zorgen (!) als vertegenwoordigers van het Koninkrijk Gods onze taak te vervullen. We hebben daarvoor de Heilige Geest ontvangen en, met een variant op een woord van Paulus, mogen wij weten dat God ons geen geest van zorg en vrees heeft gegeven, maar van overwinning, kracht en heerlijkheid! Dank u Heer, dat U mij zo hoog hebt verheven, zodat ik met U zorgeloos kan leven!

 

Lichtende sterren (gedicht) door Judith Jacobs

“… .opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods temidden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld” Filippenzen 2 vers 15 (Filip. 02:15).

Een ster te zijn, die helder straalt

Temidden van een ‘boos’ geslacht,

Dat is wat Gij van mij, o Heer

Van ieder kind van U verwacht.

 

Maar hóe te zijn: een schijnend licht

Dat baan breekt in een donkere nacht

Als in de wereld men uw Woord Verwerpt,

ontluistert en verkracht?!

 

Zou het niet nuttig zijn als ik

Wat water voegde bij de wijn?

Zou zo de ‘lieve vrede’ zelfs

Niet beter te bewaren zijn?

 

Maar als Gij in Uw liefd’ tot mij

Het offer van Uw leven bracht,

Kan ik het dan met minder doen?

Heer, Gij helpt mij door Uw geesteskracht!

 

De wijnstok en de ranken door Jan W. Companje

 

“Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewa­ren. En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een an­dere Trooster geven om in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvan­gen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet: Maar gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn” Johannes 14 vers 15 tot en met 17 (Joh. 14:15-17).

Gezanten met de boodschap van verzoening

Uit de gesprekken van Je­zus met zijn discipelen, om­schreven in Johannes 14 tot en met 17, (Joh. 14:17) blijkt zonne­klaar dat met de dood van Jezus Zijn werk niet op­houdt. In eerste instantie wordt er iets voltooid, iets afgemaakt en rechtgezet wat door de zondeval in Gods schepping is gekomen.

Zoals door één mens, de eerste Adam, de zonde in de wereld is gekomen, zo is door die tweede Adam, als eerstgeborene van een nieuwe schepping, de zondemacht er uit gehaald. Dat heeft als consequentie, het onvermijdelijke gevolg, dat wij weer in overeenstemming met het doel waartoe wij ge­schapen zijn, kunnen leven, denken en de toekomst te­gemoet zien.

Paulus was zich dat bewust en hij zag dat het werk van Christus moest worden voortgezet. Hij zegt ten op­zichte daarvan dan ook in 2 Korinthiërs 5 vanaf vers 14 (2 Kor. 05:14): “Want wij (gelovigen) zijn gegrepen door de liefde van Christus, en ons be­wust dat één man gestor­ven is voor allen (dat wil zeggen voor alle mensen). Daaruit volgt dat het hele mensdom is gestorven. En Hij stierf voor alle mensen met de bedoeling dat zij die leven, (opgestaan zijn tot een nieuw leven) niet langer zullen leven voor zichzelf, maar voor Hem die voor hen is gestorven en verrezen uit de dood. Op die grond beoordelen wij niemand meer naar mense­lijke maatstaven, ook al heb­ben wij vroeger Christus gezien vanuit een menselijk standpunt, nu is dat niet meer het geval. Want wie één is geworden met Chris­tus, is een nieuwe schepping. Het oude is voorbij, het nieuwe is geko­men. Dat alles (!) is het werk van God. Hij heeft ons door Christus met zich­zelf verzoend en ons bij dat verzoeningswerk inge­zet. God heeft dus in Christus de wereld met zichzelf verzoend zonder de zonden van de mensen in rekening te brengen, en ons heeft hij belast met de­ze boodschap van verzoe­ning. Wij treden dus op als gezanten van Christus; het is alsof God u oproept door ons: ’In Christus Naam, wij smeken u, laat u met God verzoenen'”. Tot zo­ver wat Paulus schrijft in 2 Korinthiërs 5.

Op die grond is Jezus als eerstgeborene van een nieuwe schepping, geboren uit de „Geest Gods, de enige weg tot de Vader. Hij is de Doper in de Heilige Geest, indien wij tot Hem komen, zijn geboden bewaren en ons toevertrouwen aan Hem, dat wil zeggen Hem aanvaarden als de door God de Vader zelf aangestelde Verlosser en Heer.

De noodzaak van een persoonlijk Pinksteren

Hij doopt met de Heilige Geest. Hij kan door die Geest en zal door die Geest, het nieuwe volk Gods, de gemeente van Jezus Chris­tus, leiden naar de volle waarheid. Die Geest zal het uit Hem nemen en het ons verkondigen, nu en in de toekomst. Ja het zal over ons uitgestort worden als een milde regen, een late regen, die de oogst rijp maakt. De vruchten en de gaven van die Geest zullen dusdanig functioneren dat we zullen eten en drinken tot verzadiging toe en dat we zullen overhouden.

Zo is het plan Gods, aan jood en heiden, ja aan de ganse schepping zal verkon­digd worden, dat Jezus de boom des Levens en de weg tot God is. Voor een ieder geldt, zonder uitzondering’ van wie ook, ook niet voor het volk der joden, dat er slechts één weg tot terugkeer naar onze roeping als kroon der schepping is.

Het volk van God voor nu en voor de toekomst, zal geënt moeten zijn op die boom. Dan zullen wij één zijn en één blijven met Hem. Daar­om is een persoonlijk pinksteren voor iedere christen onontbeerlijk. Het nieuwe volk van God, wat in het nieuwe testament bedoeld is, zal op zijn voeten komen te staan en na tweeduizend jaar christendom gaan zien en bewust worden dat het gaat om het één worden met Christus. Het volk, dat door die Geest bezield is, zal voleindigen wat Zijn hand begon te doen bij de geboorte van Christus als eerstgeborene van vele broeders.

Het oude verbond met zijn heen wijzigingen naar Chris­tus en zijn gemeente zal in ons vervuld en bevestigd worden. Psalm 102 zegt daar onder andere van: “Gij zult opstaan en u over Sion erbarmen, want het is tijd haar genadig te zijn, want de bepaalde tijd is gekomen; want uw knechten hebben behagen in haar stenen (wij zijn de bouwstenen van het geestelijke huis Gods). Zij hebben deernis met haar puin. Dan zullen de volke­ren de naam des Heren vre­zen, alle koningen der aar­de uw heerlijkheid, wanneer de Here Sion heeft gebouwd en verschenen is in zijn heerlijkheid. Zich heeft ge­wend tot het gebed van de berooide en hun gebed niet heeft veracht. Dit worde op­geschreven voor dit ge­slacht : Dat volk dat door de Geest Gods geschapen zal worden, zal de Here loven”. En dan vers 23 dat zegt dat de volken altegader en de koninkrijken zich zullen ver­zamelen om de Here te die­nen .

De blijvende functie van het onzichtbare

Jezus en Hij alleen kan met Zijn Geest tot dit doel ko­men. Door Hem kan de Geest Gods over ons vaardig worden en ons een nieuw le­ven schenken met een nieu­we hemel en een nieuwe aar­de. Kom ga met ons en doe als wij, trek met ons op naar het hemelse Jeruzalem. Laat u niet langer vastbin­den aan het aardse wat al­leen maar een schaduw van het hemelse kan zijn. Het zichtbare heeft slechts een tijdelijke functie, het onzichtbare daartegenover een blijvende, eeuwige functie. Door de doop in de Heilige Geest hebben wij een eeuwigheidsfunctie gekregen en door die Geest leven wij in gemeenschap met Hem als de ranken aan de wijnstok. Dat leven is eindeloos en, houdt niet op bij het sterven van ons aardse lichaam. Innerlijk, waar ons leven – uw en mijn ‘ik’ zetelt – zijn en blijven wij met Hem verbonden omdat wij weder­om geboren zijn tot een nieuwe schepping. Dat is het ware leven dat niet door de dood wordt teniet gedaan.

In het gesprek tussen Je­zus en Nicodemus Johannes 3 vers 1 tot en met 21 (Joh. 03:01-21) komt dit wel zeer dui­delijk tot uiting. Wie in de Zoon gelooft, heeft eeu­wig leven. Wie niet in de Zoon gelooft, wie Hem niet als Verlosser en Leidsman aanvaardt, heeft het leven niet en God de Vader blijft die mens afwijzen, omdat hij of zij niet door de poort, door de deur, het Konink­rijk Gods wil binnen gaan. Hij blijft buiten staan en God kan door Jezus Chris­tus, geen gemeenschap met hem of haar hebben. Zij hebben zichzelf immers bui­ten het heil Gods gesteld. Zij hebben de inspiratie, de leiding van Gods Geest, niet aanvaard en zijn door het niet aanvaarden van Christus, als de bron des levens, niet in staat om één met Hem te worden. Wie de Here aanhangt wordt één Geest met Hem, dan gaat het oude voorbij en wordt alles nieuw. Wie Jezus en met Hem Gods aanbod aanvaardt, heeft eeuwig leven; wie Hem niet aanvaardt, heeft zichzelf het eeuwige leven ontnomen.

Liefde is gehoorzamen aan Gods opdracht

Niemand kan uit zichzelf een nieuw Goddelijk leven opbouwen, al zoek je er ook nog zo hartstochtelijk naar. Het nieuwe leven is – ont­houdt dat goed – alleen mo­gelijk door het aanvaarden van het gebod om alles te doen wat Hij je opdraagt. De ‘Groot Nieuws voor u’ vertaling vertaalt boven­staand Bijbelgedeelte op de­ze wijze: “Als je Mij liefhebt, doe je wat Ik je op­draag. Op Mijn verzoek zal de Vader jullie een ander zenden, iemand die jullie bijstaat en altijd bij je blijft: De Geest van de waarheid. De wereld kan hem niet ontvangen, omdat ze hem niet ziet of kent. Maar jullie kennen hem, want hij woont bij jullie en zal in jullie leven. Dat is: Ik laat je niet als wezen achter; Ik kom bij je terug met Mijn Geest”.

Hij is en blijft de ware wijnstok. Wij, die in Hem zijn, zijn de ranken. Wij ontvangen ons leven uit Hem. God zelf is de landman. Dode takken worden weggesneden en levende takken (ranken) worden ge­snoeid en gezuiverd opdat zij vrucht zullen dragen. Wij zullen ons steeds meer bewust moeten worden dat wij één zijn met Christus. Zijn leven is ons leven en wij staan allen – Jezus en zijn lichaam – onder de zorg van de landman. Een rank kan dan slechts vrucht dragen als hij met de wijnstok verbonden is. Wie niet met Hem verbonden is, wie zijn leven niet door­geeft, is als een dorre tak. Hij draagt geen vrucht en zij wordt afgebroken, bij elkaar geharkt en in het vuur gegooid Johannes 15 vers 6 (Joh. 15:06).

Lezer en lezeres, vraag u zelf af, of u verbonden bent met Hem die het leven ja ook uw leven is. Uw geest, die u als mens, als kroon der schepping gege­ven is, wordt door God de Vader begeerd. Dat wil zeggen Hij wil graag in ge­meenschap met ons samen leven. Zijn Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. Die Geest kan in ons meer doen dan wij bidden of beseffen.

Er zijn momenteel omstan­digheden genoeg die zeggen dat dit alles niet mogelijk is. Dat alles nog steeds snel achteruit gaat. Ik kan u echter verzekeren dat bij God alles mogelijk is. Als wij zeggen: nu kan het niet meer gebeuren, gebeurt het juist. Ik denk mede om het feit dat wij zullen erkennen dat het Zijn werk is.

Er is tot op heden eigenlijk steeds een natuurlijk lichaam van Christus geweest. Wij stonden als het ware nog steeds veel te veel in de schoenen van de eerste Adam. Maar als er een na­tuurlijk lichaam is 1 Korinthe 15 vers 44 (1 Kor. 15:44 vv) dan is er ook een Gees­telijk lichaam. Daarom staat er ook geschreven: “De eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam (Jezus) een levendma­kende Geest. Maar het gees­telijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke.

De mens groeit eerst uit tot volle verantwoording, tot het niveau van mogelijkheid tot eigen beslissing en daar­na tot het aanvaarden van een Geestelijk leven. Ook in deze laat de Heer alle dingen meewerken ten goe­de. Eens buigt zich alles voor Jezus neer, erkennen­de dat Hij het licht der we­reld, ja voor ons allen is. Dan zijn wij Zijn dienaars, niet der letter, maar des Geestes. Geprezen is Hij die dit alles in allen volmaakt’

 

Van de redactie

Een heldere structuur

Tijdens de onlangs gehou­den Kinderboekenweek lazen wij een interview met Heleen Kernkamp. Haar werk bestaat in het bewerken van kinderboeken, zodat ook kinderen met leesproblemen ze begrijpen en meer en beter gaan lezen. “Het verhaal moet een heldere structuur hebben, waarin het volkomen duidelijk is wie wat zegt. Verder moet bij moeilijke woorden de bete­kenis direct uit de context blijken, zodat de le­zer er niet de verkeerde kant mee uit kan”, is haar mening.

Toen we dit zo lazen dachten we aan “Levend Ge­loof” . Niet dat we het steeds groeiend aantal le­zers en lezeressen van ons blad vergelijken wil­len met kinderen die leesproblemen hebben. Inte­gendeel, “Levend Geloof” wordt gelezen door ‘alle lagen van de bevolking’, intellectuelen zowel als mensen met alleen een basisopleiding. Maar wel zijn we van mening dat alle artikelen ‘een helde­re structuur’ behoren te hebben. We blijven het als een opdracht zien de uitleg van de volle boodschap door te geven in een voor iedereen be­grijpelijke taal! Zoals ook Jezus en de apostelen niet ‘boven’ maar ‘naast’ de mensen gingen staan, opdat het woord van de levende God wat zij ver­kondigden, een positieve uitwerking kon hebben in allen die zich daarvoor openstelden.

Makkelijk schrijven is een hels karwei; het is het meest inspannende werk dat er bestaat, vol­gens Heleen Kernkamp. Gelukkig is dit niet de me­ning van de redactie van “Levend Geloof”. We hoe­ven ons niet krampachtig in te spannen bij het schrijven van artikelen. Wel ontmoeten we soms felle tegenstand uit het rijk der duisternis, maar laten ons hierdoor niet imponeren. Gods Geest woont immers in ons en die geeft ons ken­nis, inzicht en wijsheid om ‘inspirerend’ te schrijven. We schrijven dit in alle bescheiden­heid, maar ook in alle vrijmoedigheid. Want wat is er heerlijker dan de volle boodschap te ‘ver­woorden’ zoals wij dat in “Levend Geloof” doen? En wat geeft er meer voldoening en dankbaarheid dan te bemerken dat de inhoud van ons blad goed overkomt bij onze lezers en lezeressen. En met ‘goed overkomen’ bedoelen wij dat wat wij schrij­ven geen theorie blijft, maar praktische uitwer­king heeft. Want daar gaat het uiteindelijk om!

Dubbele uitwerking –

Vele van onze lezers en le­zeressen zijn gemotiveerd, dat wil zeggen zij hebben de boodschap van het Koninkrijk Gods aan­vaard of staan er open voor. Gemotiveerd zijn be­hoort echter ‘dubbele uitwerking’ te hebben, ‘naar binnen’ voor de eigen geestelijke ontwikke­ling zodat wij volwassen christenen worden en ‘naar buiten’ om ook anderen in aanraking te brengen met het volle evangelie. En wat dit laat­ste betreft: één van de hulpmiddelen hierbij is ongetwijfeld “Levend Geloof”. Wij willen graag ons lezersbestand verder uitbreiden en vragen daarbij uw hulp! Win eens een nieuwe abonnee of geef een geschenkabonnement cadeau! Als iedereen meedoet, kunnen wij binnen korte tijd onze opla­ge verdubbelen!

Giften –

We zijn dankbaar voor de giften die wij iedere maand weer ontvangen. Deze blijven ook be­slist noodzakelijk, want de abonnementsprijs van ƒ 15,– per jaar is bij lange na niet toereikend om alle kosten te dekken. En wij willen graag als blad dat de ‘gezonde leer’ brengt, ook in financieel opzicht op gezonde wijze functioneren. Wij vertrouwen daarom dat wij ook in dit opzicht op onze lezers kunnen rekenen.

Gedachten over het boek Job –

Nog één aflevering volgt er van deze veelgelezen serie. Daarna wor­den de verschillende hoofdstukken samengebracht en in de vorm van enkele brochures uitgegeven. We hopen ook hiermee velen van dienst te kunnen zijn.         

Geloven gelijk de Schrift zegt door Wim te Dorsthorst

 

(Dit is het tweede en laatste deel van een artikel waarvan het eerste deel verscheen in “Levend Geloof” van vorige maand).

Wie brengt alles tot volheid?

In Efeziërs 1 vers 10 (Ef. 01:10) zegt Paulus dat God in Jezus Christus zich had voorgeno­men om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, a al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten. Zie ook Efeziërs 4 vers 10, (Ef. 04:10)waaruit duidelijk blijkt dat dit ’tot volheid brengen’ niet geschiedt door het natuurlijke volk Israël, maar door het geestelijke Israël: de gemeente. Christus is als hoofd aan de gemeente gegeven en er dan ook wezenlijk mee verbon­den. Waar het hoofd is, is ook het lichaam. Binnen de gemeente is het mogelijk tot mannelijke rijpheid te ko­men. Dat is het eeuwige voornemen van God. Door middel van Jezus Christus en de gemeente, dus allen die in Hem zijn door weder­geboorte en doop in de Heilige Geest Johannes 3 vers 3 tot en met 6; Romeinen 8 vers 9; Romeinen 8 vers 14 (Joh. 03:03-06; Rom. 08:09 en Rom. 08:14). Het einde – de volle vrucht van het oude verbond en het nieuwe verbond, de volheid der tijden Efeze 1 vers 10 (Ef. 01:10), dat is wat Paulus beschrijft in 1 Korinthiërs 15 vers 28 (1 Kor. 15:28) met de woorden: “Wanneer alles Hem (de Zoon) onderworpen is, zal ook de Zoon zelf zich aan Hem (God) onder­werpen, die Hem alles on­derworpen heeft, opdat God zij alles in allen”.

En die ‘allen’ dat zijn alle mensen van Adam tot de laatste mens die geboren zal worden, behalve zij die de duisternis liever hebben ge­had dan het licht Johannes 3 vers 19 (Joh. 03:19). Dat is de derde dag – de derde hemel, de voltooiing van Gods heilsplan.

God heeft alles gelegd in handen van de Zoon en de Zoon volbrengt de wil van de Vader en waakt over al­les wat de Vader Hem toe­vertrouwd heeft Johannes 8 vers 38 tot en met 40 (Joh. 08:38-40). En de Zoon geeft het pas weer terug als Hij alles tot volheid heeft gebracht. De bedelingenleer is hiermee in tegenspraak, want die kent aan een natuurlijk volk een hele bijzondere taak toe in dit heilsplan en dat is in tegenspraak met wat God zegt.

Als Jezus in Matthéüs 24 spreekt over de laatste din­gen, dan zegt Hij: “Doch van die dag en van die ure weet niemand, ook de enge­len der hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen”. Er zijn dingen die we niet in de Schrift kun­nen vinden, die de engelen niet weten, en die zelfs de Zoon niet weet, (die de Heilige Geest dus ook niet uit Hem kan nemen om aan ons te verkondigen, Johannes 16 vers 14 (Joh. 16:14), hoe kan dan een mens uit de Schrift de bedelingen­leer destilleren? Jezus zegt: “Het is niet uw zaak de tij­den of gelegenheden te we­ten, waarover de Vader de beschikking aan zich gehou­den heeft”.

Met deze uitspraak zijn we weer terug in Handelingen 1 waar de discipelen de vraag stellen: “Here , her­stelt Gij in deze tijd het ko­ningschap voor Israël?” Jezus geeft ook antwoord op het tweede deel van de vraag, namelijk wat het ko­ningschap betreft. Hij zegt: “Het is niet uw zaak de tij­den en gelegenheden te we­ten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehou­den heeft,… maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getui­gen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde”.

Het koninkrijk dat Jezus bedoelt

De apostelen zullen gedacht hebben aan het koningschap van David en vooral ook van Salomo toen het land vrede had en leefde in gro­te overvloed. Jezus was toch de Zoon van David? Ze herinneren zich nog hoe het volk riep: “Hosanna de Zoon van David, gezegend Hij, die komt in de Naam des Heren” Matteüs 21 vers 9 (Matt. 21:09). Jezus, opgestaan uit de dood, Hij zou voor altijd het koningschap op zich nemen en ze zouden zelf verzekerd zijn van een goe­de plaats in dat Koninkrijk! Jezus geeft echter als ant­woord: “Gij zult kracht ont­vangen, wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getuigen zijn”.

Er wordt een koninkrijk ge­vestigd en Jezus zegt ook hoe! Door de Heilige Geest kracht ontvangen en dan de boodschap prediken zoals Hij dat zelf gedaan heeft. Hij gaat tot Johannes de Doper, wordt ondergedompeld in het water en als Hij daaruit op­stijgt, bidt Hij om de Heilige Geest en ontvangt die. Niet automatisch, maar door er aanspraak op te maken. Vanaf dat moment is Hij gezalfd met de Heilige Geest en met kracht en begint Hij met het verkondigen en ves­tigen van het Koninkrijk Gods. Markus 1 vers 14 en 15 (Mark. 01:14-15)zegt: “En nadat Johannes de Doper was overgeleverd, ging Jezus naar Galilea om het evangelie Gods te predi­ken, en Hij zeide: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen. Be­keert u en gelooft het evan­gelie”.

Jezus vestigt geen aards ko­ninkrijk, maar Hij vestigt het Koninkrijk van God en dat is niet buiten de mens, maar in de mens, in de geest van de mens. In de 18 inwendige mens die bij de onzienlijke wereld hoort. “Want zie het rijk Gods is inwendig in u” Lucas 17 vers 21 Lutherse vertaling (Luc. 17:21).

“Want, ziet, het Koninkrijk Gods is binnen u lieden” (Statenvertaling). De denkfout is dat het Koninkrijk Gods te lokaliseren is op aarde of ergens in de hemel, of een bepaald tijdperk is. Jezus leert nadrukkelijk dat het niet van deze aarde is, maar dat het te maken heeft met een denkwereld in je geest, dus die door het evangelie Gods gezuiverd en vernieuwd wordt. “Be­keert u en gelooft het evan­gelie”. En dit evangelie is alleen maar zuiver en krach­tig door de Heilige Geest.

In Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28) zegt Jezus: “Maar indien Ik door de Geest Gods de boze gees­ten uit drijf, dan is het Ko­ninkrijk Gods over u geko­men”. Het heeft dus te ma­ken met een klimaat, een toestand, waarin een mens komt, wanneer Hij bevrijd wordt van boze geesten.

Van iedere inwerking van boze geesten. Ook van vro­me dwaal- en leugengeesten, die de waarheid Gods ver­duisterd en verminkt heb­ben. En het klimaat is dan: rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest. Alleen verlost te zijn door het bloed van Jezus Chris­tus is niet voldoende. Te­gen de grote theoloog Nicodemus zegt Jezus: Je zult wederom geboren moeten worden om het Koninkrijk Gods te kunnen zien en bin­nengaan Johannes 3 vers 3 tot en met 6 (Joh. 03:03-06). En dit binnengaan is niet een ingewikkelde procedure met veel intellect en getheore­tiseer, maar Jezus zegt: Doet het in de eenvoud en simpelheid van een kind. Gehoorzaam gewoon als een kind. “Voorwaar, Ik zeg u: wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet bin­nengaan “.

“Nogmaals, het Koninkrijk Gods, komt niet zo, dat het te berekenen is: Zie, hier is het of daar!” Lucas 17 vers 21 (Luc. 17:21) Here, herstelt Gij in deze tijd het Koninkrijk? Ja, zegt Jezus. Gij zult kracht ont­vangen als de Heilige Geest over u komt en dan zal het gevestigd zijn binnen in u en weest dan getuigen van Mij, zoals de Schrift dat van Mij zegt. Dat is het koninkrijk Gods en het koninkrijk van Jezus Christus.

Wat zegt de Schrift van Je­zus en wat zegt Jezus van de Schrift? De apostelen hebben het begrepen na de uitstorting van de Heilige

Geest. Petrus gaat prediken en als de joden – dit geldt dus evenzeer voor de joden – dan zeggen: “Wat moeten wij doen mannen broeders?” Handelingen 2 vers 37 (Hand. 02:37) dan spreekt Petrus, overeenkomstig de leer en de opdracht van Je­zus Christus: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de Naam van Jezus Christus, tot verge­ving van uw zonden, en gij zult de gave des Heili­gen Geestes ontvangen”. Niet collectief, maar ‘een ieder’, dus heel persoonlijk. “En gij zult…”, niet: ‘je hebt dan automatisch…’ maar: gij zult…, evenals Jezus Christus en evenals de apostelen, de Heilige Geest ontvangen. Zie onder andere Handelingen 8 vers 14 tot 17. (Hand. 08:14-17) Petrus toont vanuit de Schriften aan dat Jezus de Christus is! Het is gewoon opvallend hoe die eerst zo bange Petrus vanaf vers 22 rechtstreeks tot de joden spreekt, zo­maar door de Heilige Geest geleid. Hij citeert Psalm 18 vers 8 tot 11 en Psalm 110 vers 1 (Ps. 018: 008-011; Ps. 110:001) en hij zal ongetwijfeld nog veel meer hebben ge­zegd dan hier opgetekend staat, maar zijn eindconclu­sie is zo rijk en helder dat de joden die naar hem luis­teren diep in hun hart ge­troffen worden en zeggen: wat moeten wij doen mannen broeders? Petrus zegt in Handelingen 2 vers 36 (Hand. 02:36): “Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem en tot Here en tot Christus ge­maakt heeft, deze Jezus, die gij gekruisigd hebt”.

Dat is nu geloven en getui­gen van Christus gelijk de Schrift zegt. Onversneden, recht en zuiver. En het ge­volg is dat ongeveer 3000 mensen tot bekering komen en zich laten dopen.

Verstaan wij wat wij lezen?

Wat zoeken wij in de Schrif­ten? Wat willen wij vinden? Lezen wij wat er staat of verstaan wij – door de Hei­lige Geest – wat wij lezen? Wat is er al allemaal ge­zocht en gedestilleerd uit de Schriften! Dat wat de bedelingenleer uit de Schriften probeert aan te tonen, namelijk de verschillende bedelingen, waarin het volk Israël die hele speciale plaats zou hebben, dat tonen Jezus en de apostelen – en vooral ook Paulus – duidelijk en helder aan dat dat niet zo is.

Als wij dit gaan zien, dan hebben wij een sleutel om dat in de Schrift te zoeken, wat we er in moeten vinden. Het is opvallend hoe duide­lijk Jezus zelf zegt, wat wij in de Schrift moeten zoeken. Enkele voorbeelden (van de vele die er zijn) om dat aan te tonen.

Johannes 5 vers 19 tot 47 (Joh. 05:19-47) is een gedeelte wat daar zo van spreekt. Heel treffend hebben de vertalers er bo­ven gezet: ’Jezus’ getuige­nis van zichzelf’. Als Jezus van zichzelf getuigt, dan is dat dus ook altijd het getuigenis van God. God ge­tuigt immers: “Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!” Matteüs 17 vers 5 (Matt. 17:5). En Jezus zegt: “Ik weet, dat het getuigenis, dat Hij van Mij aflegt, waar is” Johannes 5 vers 32 (Joh. 05:32).

Maar vanaf vers 39 komt Je­zus tot de kern waar het om gaat. Hij zegt: “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig le­ven te hebben”. De Schrif­ten onderzoeken en dan vooral de boeken van Mozes en dan tot in het extreme proberen te doen wat de wet zegt (Matteüs 23) en dan denken dat je daardoor eeu­wig leven hebt! Ineens geeft Jezus er de ware be­tekenis aan. Hij zegt: “en deze zijn het (de Schriften) welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij ko­men om leven te hebben”.

De Schriften getuigen dus van ‘de Christus’ en daarin is eeuwig leven. Niet in de Schriften, maar in de Christus’. Jezus gaat nog verder en Hij zegt in Johannes 5 vers 46 en 47 (Joh. 05:46-47): “Want indien gij Mozes geloofde, zoudt gij ook Mij geloven, want Hij heeft van Mij geschre­ven. Maar indien gij zijn geschriften niet gelooft, hoe zult gij in Mijn woorden geloven?”

Dus de eerste vijf boeken van uw en mijn Bijbel spre­ken van Jezus Christus.

Van ‘de Beloofde’, van de Messias, van Jezus Chris­tus. Als we dus iets gaan zoeken, dan zal de hoofdge­dachte, moeten zijn: Hoe vind ik hierin de Christus, want het geschrevene heeft betrekking op Jezus Chris­tus en op allen die in Hem zijn. Het heeft dus ook be­trekking op mijzelf als ik in Christus ben.

Matteüs 18 vers 21 (Matt. 18:21) heb ik al genoemd: “Van toen aan begon Jezus Christus zijn discipelen te tonen, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden moest…” Er staat niet ’te leren’, maar er staat ’te tonen’. Hoe toonde Jezus dat? Vanuit de Schriften! Ik denk in ver­band met Zijn lijden en sterven aan Jesaja 53, maar ook aan de offerdienst in Leviticus beschreven en nog vele andere plaatsen.

Als Jezus in Matteüs 16 vers 14 (Matt. 16:14) vraagt: “Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is?”, dan zit daar achter: zouden ze Mij vanuit de Schriften als de Christus herkennen? Jezus is blij dat het bij de discipelen begint te dagen en dat Petrus zegt in vers 16: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!”

In Lucas 24 vers 13 tot 35 (Luc. 24:13-35) lezen wij hoe Jezus onder­weg is met de Emmaüsgan­gers. Na alles aangehoord te hebben zegt Hij in Lucas 24 vers 25 tot en met 27 (Luc. 24:25-27): “O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan? En Hij begon bij Mozes en bij al de profe­ten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had”. Jezus betrekt hier de hele Schrift op Hem zelf. Mozes – de wet, zegt Jezus elders – de profeten, dus ook de psalmen en al de Schriften!

Ook in Lucas 24 vers 43 tot 49 (Luc. 24:43-49) staat het zo overduide­lijk. In vers 44: “… dat alles wat over Mij geschre­ven staat in de wet van Mo­zes en de profeten en de psalmen moet vervuld wor­den” Vers 45: “Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de schriften begrepen”.

Jezus Christus is de vervulling van de wet en de profeten Matteus 5 vers 17 (Matt. 05:17). Wat nog niet vervuld is – de escha­tologische gedeelten – zal- ook in Hem’ vervuld wor­den en in allen die in Hem zijn. Daarom zegt Pe­trus ook wat de profeten betreft: “Zij hebben gepro­feteerd van de voor u be­stemde genade” 1 Petrus 1 vers 10 (1 Petr. 01:10). En wie die ‘u’ zijn staat in vers 1 en 2.

In vers 12 onderstreept Petrus dan nog eens dat wij nu deze dingen verstaan door de Heilige Geest, die ons van de hemel gezon­den is.

Door Gods Geest verstaan wij de Schrift

Alleen door openbaring van de Heilige Geest is de Schrift te verstaan en zullen wij met Petrus kunnen zeg­gen: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God”.

Jezus zegt in Matteüs 13 vers 17 (Matt. 13:17): “Vele profeten en rechtvaardigen hebben be­geerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord”.

En iedereen die een natuur­lijke invulling wil zoeken, zal, evenals de profeten en rechtvaardigen waarvan Je­zus hier spreekt, het niet zien, horen en verstaan. De Heilige Geest geeft ons een geopend verstand, ge­opende ogen en een geopend hart om de Schrift te ver­staan .

Dan gaan wij Jezus Christus zien zoals Hij ook werkelijk is: de Middelaar van het nieuwe en betere verbond, want het nieuwe verbond is voor jood en heiden, een verbond in Jezus Christus. Dan kunnen wij gaan gelo­ven in Hem gelijk de Schrift zegt, maar ook in alles wat Jezus zelf in en over de Schriften zegt. De Vader heeft immers in het laatst der dagen ‘in de Zoon’ ge­sproken: “Nadat God eer­tijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen ge­sproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft” Hebreeën 1 vers 1 en 2 (Heb. 01:01-02).

Dat zal ons vervullen tot al­le volheid Gods. Als wij dorst hebben en tot Hem komen en drinken, met geloof in Hem, gelijk de Schrift zegt: “stromen van levend water zullen uit zijn binnenste gaan vloeien”. Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:38).

 

Verwachting door Gert Jan Doornink

De houding van de ware christen is dat hij een le­ven heeft van verwachting. Wie gelooft in de goede God zoals Deze zich in Jezus heeft geopenbaard en wie verwacht dat Zijn wezen meer en meer gestalte gaat aannemen in zijn leven, zal dit geloof en die verwach­ting gaan ‘uitstralen’.

Het één is een wetmatig ge­volg van het andere. Daarom is het ook zo belangrijk voor iedere gelovige om te leven ‘in verwachting’. Daarmee bedoelen we niet dat we ons bezig moeten houden met allerlei verwachtingen van negatieve dingen die in de nabije of verre toekomst in de zicht­bare wereld kunnen gebeu­ren. Christenen die zich hiermee bezig houden hebben in feite – geestelijk gesproken – iedere reali­teitszin verloren en zijn verblind door satan die hen voorspiegelt: ‘Aan deze wereld valt toch niets meer te veranderen, daar ben ik de baas’. En, wat nog veel erger is, zij geloven dat ook in hun eigen leven, ook al zijn ze dan kinderen Gods, niets meer te veran­deren valt. ‘Je bent en je blijft een zondaar’, is hun levensmotto. Straks in de eeuwigheid komt daar pas verandering in…

Maar, prijst God, er gaat in onze dagen een generatie opstaan die wel leeft in de verwachting zoals God die bedoeld heeft voor Zijn kinderen. Zij weten dat wie de Heer verwachten, nieuwe kracht putten. Terwijl sa­tan hen probeert krachte­loos te maken, bieden zij daarentegen met succes weer­stand. Hun inwonende Godde­lijke kracht – de Heilige Geest – stelt hen daartoe in staat en doet hen uit­groeien tot triomfators.

Zij behoren tot de ware Gemeente van Jezus Chris­tus en geloven dat het nieuwe leven van Christus in hen tot volle openbaring gaat komen. Omdat hun ver­wachting een geloofsverwachting is, staan ze in de wil van God, die ‘het goed, welgevallige en volkomene’ in hen bewerkt. Wat een vreugde en zekerheid te leven in deze verwachting!

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts – 12 –

De oorlog tussen de vorsten

Na de struisvogel komt nu het paard aan de orde; het beeld van een strijdros wordt ons getekend. Telkens wanneer de horen geblazen wordt, dan ruikt het reeds van verre de kamp. Dit gedeelte bevat een aantal begrippen met een be­paalde geladenheid: tweemaal is er sprake van de ramshoren, de sjofar, die steeds bij bijzondere gelegenheden werd ge­hanteerd, met name ook bij het begin van de krijg. Het is het instrument dat in de regel te maken heeft met een door­stoten naar het koninkrijk van God, zoals bijvoorbeeld in verband met de verovering van Jericho en ook wanneer het jubeljaar moet worden uitgeroepen; trouwens, het in bezit nemen van Jericho was in diepste wezen ook een jubeljaar. Het ging er immers om de thuiskomst van het godsvolk op eigen bodem. Met de ramshoren verbonden is daar een andere term: de strijdkreet of jubelroep, een woord dat uit het­zelfde milieu afkomstig is: ook dit begrip treffen we aan in verband met jubeljaar en Jericho.

Dan is er nog een opmerkelijke uitdrukking: het geroep der aanvoerders; er staat eigenlijk: de donder of de donderroep der vorsten, een andere vertaling zegt: de heirvorsten of legervorsten. In het boek Daniël wordt ditzelfde woord meermalen gebruikt om engelvorsten aan te duiden en tegen deze achtergrond kunnen we verstaan dat God hier tot Job spreekt over de oorlog tussen de vorsten in de geestelijke wereld. Als we een papallel trekken met het boek Openbaring, dan valt het op dat we ook met betrekking tot het eindgebeuren de paarden zien uitrukken.

Machten die de Godsopenbaring willen blokkeren

Dan gaat God zijn eerste rede afsluiten met de vermelding van de valk (of volgens sommigen de havik of de sperwer) en de arend (of de gier). “Is het door uw inzicht, dat de valk vliegt, zijn vleugels uitslaat naar het zuiden?” (Job 39:29). Nu is de havik geen trekvogel en hij nestelt in de bomen; de sperwer huist niet op de toppen van rotsen. Men kan derhalve het best denken aan een valk; het kan de slechtvalk zijn, een trotse vlieger en sterke, behendige jager, de schrik van alle vogels, of de eleonoravalk die nestelt op de rotsen van de eilanden in de Middellandse zee. De valk gaat hier naar het zuiden; hier staat het woord Teman, en de naam Teman vinden we, wanneer er sprake is van een theofanie, een godsverschijning, zoals Habakuk profeteert: God komt van Teman. Veelbetekenend is in relatie hiermee dat Elifaz omschreven wordt als een Temaniet, dus als afkomstig uit Teman. Daar zal God verschijnen, daar verzamelen zich ook de machten om deze godsopenbaring, als het zou kunnen, te blokkeren.

“Is het op uw bevel, dat de gier (of de arend) zich verheft, en zijn nest (of zijn horst) in de hoogte bouwt, op rotsen woont en vernacht, op rotskam en bergvesting?” Job 39 vers 30 en 31 (Job 39:30-31). We horen hier over een nest, een arendshorst, en datzelfde woord komen we ook tegen in één van de spreuken die Bileam doorgaf: “Toen hij de Kenieten zag, hief hij zijn spreuk aan en zeide: Vast in uw woning, gesteld op de rots is uw nest, nochtans zal Kaïn tot verwoesting zijn: hoe lang nog of Assur voert u gevankelijk weg” Numeri 24 vers 21 en 22 (Num. 24:21-22). Daar zit trouwens een woordspeling in, want het woord voor ’nest’ in het Hebreeuws is qen, en dat woord wordt klankmatig verbon­den met Kaïn en Keniet, namen die in de grondtaal eveneens met de letter Q beginnen.

En uitgerekend van Edom wordt gezegd: “Al maakt gij uw nest zo hoog als de gier (of arend), Ik zal u vandaar neerhalen” Jeremia 49 vers 16 (Jer. 49:16). Edom, waar de vrienden van Job hun oorsprong hadden. Nest, dat duidt op een bolwerk, een vesting, daar verschanst de vogel zich, en ook: daar bouwt hij aan zijn toekomst. Vandaar speurt hij naar voedsel, zijn ogen turen in de verte, zijn jongen slurpen bloed en waar verslagenen liggen, daar is hij” Job 39 vers 30 tot en met 33 (Job 39:30-33). Het woord ‘verslagenen’ betekent eigenlijk: doorboorden, het zijn degenen die ge­wond zijn en bloedend liggen op het slagveld. Er zijn van die nesten in de hemelse gewesten, broedplaatsen van mach­ten, basis van waaruit ze opereren. Met deze beschrijving van valk en gier (arend) eindigt de eerste rede van God.

God gaat Zijn recht vestigen

In zijn tweede rede doet de Here een oproep aan zijn knecht: “Toen antwoordde de Here Job uit een storm (een onweder) en zeide: Gord toch als een man uw lendenen” Job 40 vers 1 en 2 (Job 40:01-02). Deze op­dracht wordt voortgezet in het vijfde vers: “Tooi u toch (hier komt hetzelfde aansporende ’toch’, waarmee een gebie­dende wijs versterkt wordt, als in het tweede vers) met heerlijkheid en hoogheid, bekleed u met majesteit en luis­ter” .

Wat was het probleem van Job? Hij had geen inzicht in de geestelijke wereld en daardoor beschuldigde hij God van za­ken waar de Here part noch deel aan had. Daarop stelt God de vraag: “Wilt gij zelfs mijn recht verbrokkelen, mij beschuldigen opdat gij gerechtvaardigd wordt?” Job 40 vers 3 (Job 40:03). God wil nu de ogen van Job openen voor het recht des Heren, zo­als we weten uit de psalmen dat de gunstgenoten Gods het geschreven recht’ zullen voltrekken over de vorsten en de overheden.

Elihu heeft ook iets gezegd over het recht van God: “De Machtige, we vinden Hem niet, hoog verheven (eminent) in kracht en recht, groot (of royaal, menigvuldig) in waarach­tigheid, Hij buigt haar niet” Job 37 vers 23 (Job 37:23).

God gaat zijn recht vestigen in de hemel en dan ook op de aarde. Maar dan zullen er mensen moeten zijn die het recht des Heren gaan kennen. In dat kader krijgt Job dan ook zijn opdracht: “Stort uw ziedende toorn uit,(letterlijk: laat de uitvaringen van uw toorn, of adem, overstromen, en zie al wat trots is, verneder het, of bedwing het, en verpletter de goddelozen op staande voet, of beter: op hun plaats. Job 40 vers 6 en 7 (Job 40:06-07).

Nu is ‘goddelozen’ een motiefwoord in het boek Job, het komt er, met zijn diverse stamvormen, maar liefst veertig keer voor, Een goddeloze is eigenlijk: een doemende, iemand die een doem legt op een ander. Het begrip houdt meer in dan: iemand die er geen god op na houdt.

Nu zal dit de opdracht van de mens Gods zijn: hij zal de doemenden neerwerpen. Dat is dezelfde gedachte die Paulus eeuwen later zal uitspreken: “De God nu des vredes zal wel­dra de satan onder uw voeten vertreden” Romeinen 16 vers 20 (Rom. 16:20).

Tot tweemaal toe wordt hier tot Job gezegd: zie al wat trots is, en in het vervolg van de rede gaat God inderdaad twee trotse wezens noemen. Daarvan geldt: “Verberg hen te­zamen in het stof, sluit hen op (sluit hun aangezicht op) in het verborgen oord” Job 40 vers 8 (Job 40:08). Zij moeten opgesloten worden in het verborgen oord, in de afgrond. Heel de schepping ziet daarnaar uit, dat de uiteindelijke mens zal optreden die het recht des Heren zal voltrekken.

God toont Job de twee grootvorsten

Nu komt de laatste fase. God gaat aan zijn knecht tonen de twee grootvorsten. In de NBG vertaling nijlpaard en kroko­dil genoemd. Een andere vertaling zegt: het oerdier en de draak. Opmerkelijk is dat Openbaring 13 ook spreekt van twee dieren: het beest uit de zee en het beest uit de aar­de. Juist in verband met de eindstrijd zien we dat alles draait om die beide grootmachten.

“Zie toch het nijlpaard”, zo begint de beschrijving, “dat Ik gemaakt heb, evenals u” Job 40 vers 10 (Job 40:10). Nauwkeurig vertaald staat er: dat Ik gemaakt heb met u of bij u. Oorspronkelijk hoorden ze immers bij elkaar: in de natuurlijke wereld wer­den de dieren geschapen om de mens ten dienste te staan, hij zou over hen heersen; en in de geestelijke wereld komen we hetzelfde beeld tegen: de engelen zijn bedoeld om de mens dienend terzijde te staan.

“Het eet gras zoals het rund” Job 40 vers 10 (Job 40:10). Het geeft te denken dat van Nebukadnezar, de vorst van Babel, eveneens vermeld wordt dat hij gras at als een rund in de periode dat hij hoogmoedig werd en als gevolg daarvan werd overgeleverd aan duistere machten. We vinden daar hetzelfde principe van de trots; ook zijn trots werd neergeworpen.

Over dit beest horen we trouwens nog iets wat uiterst frappant is: “Hij is de eerste van Gods werken” Job 40 vers 14  (Job 40:14). Letterlijk: het begin of de eersteling van de wegen Gods (het is een raadsel waarom het NBG hier wegen met werken ver­taalt) .       

Het gaat hier kennelijk om een schepsel van een bijzondere orde. In de geestelijke wereld overgezet: een engelvorst met de rang van een eersteling. Met een hoge positie zoals Lucifer oorspronkelijk bekleedde.

“Die hem gemaakt heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht”, zo vervolgt de tekst in de Statenvertaling. Nu weten we dat in de geestelijke wereld cherubs soms getypeerd worden als dragers van het zwaard. In de aanvang, toen God hem schiep, droeg hij het zwaard, dat wil zeggen: hij was een drager van het woord. Nu herkennen we in dit zwaard de dwaling, de kracht van de verleugening, waar een dodende werking vanuit gaat.

“Zijn staart maakt hij stijf als een ceder” Job 40 vers 12 (Job 40:12). We ho­ren wel vaker over de staart van bepaalde geestelijke mach­ten; zo wordt van de draak verteld dat zijn staart een der­de deel van de sterren met zich meesleept Openbaring 12 vers 4 (Openb. 12:04). En Jesaja geeft als uitleg: “de oude en aanzienlijke is de kop, de profeet die de leugen onderwijst, is de staart” Jesaja 9 vers 14 (Jes. 09:14). Een staart als een ceder, dat is een sterke leugenmacht; dit monster doet meer met zijn staart dan af en toe wat vriendelijk kwispelen. Ceders zijn over het al­gemeen beelden van vorsten in de onzienlijke wereld; Assur wordt een ceder op de Libanon genoemd, en de dag zal zijn tegen alle hoge en verheven ceders van de Libanon, zoals Jesaja in zijn tweede hoofdstuk beschrijft; en wat zal er dan tenslotte overblijven? De rechtvaardige, die op zal schieten als een ceder van de Libanon; de Christus, van wie het Hooglied zingt dat zijn gestalte is als de Libanon, uitverkoren of uitgelezen als de cederen.

De macht der valse profetie

Dit beest toont ons de macht der valse profetie, de macht der voorspelling. Hoeveel serieuze christenen zijn er van­daag de dag niet die lamgelegd worden door voorspellingen. Het einde van de wereld is nabij, oprechte kinderen Gods worden bang gemaakt met films over de opname der gemeente en met schrikbeelden over degenen die achterblijven, trac­toren en treinen die plotseling voortrazen zonder bestuur­der, mensen wier heerlijkheid daarin bestaat dat ze opeens onverklaarbaar vermist zijn.

Velen hebben geen geloof en geen visie meer doordat de geest van de valse profetie hen heeft gevangen in de angst. Ze zijn meegesleurd door de staart van het beest.

Maar dan geldt het woord van de psalmist (berijmde Psalm 68 vers 11:

Gewis, hoe hoog de nood mag gaan,

God zal zijns vijands kop verslaan,

die haar’ge schedel vellen,

die trots wat heilig is, onteert

en daar hij schuld met schuld vermeert,

zich tegen Hem durft stellen.

 

De strijd tegen het oermonster

Dan komt er nog een tweede beest aan de orde: de krokodil; er staat echter in feite: de Leviathan. De Septuaginta geeft: draak. Meermalen spreken de Schriften over de strijd die God heeft te voeren tegen dit oermonster. Zo kondigt Jesaja aan: “Te dien dage zal de Heere met zijn hard en groot en sterk zwaard bezoeken de Leviathan, de lang wemelende slang, de Leviathan, de kromme stomme slang; en Hij zal de draak die in de zee is doden” Jesaja 27 vers 1 Statenvertaling (Jes. 27:01).

 

En Asaf heeft ervan gezongen:

Gij spleet weleer de Schelfzee door uw kracht.

Gij hebt de kop der woest en felle draken,

het vrees‘lijk heir dat Isrel dorst genaken,

in ’t hart der zee verbroken door uw macht.

Gij hebt de koppen van de Leviathan verpletterd (Psalm 74).

 

Er is nog een andere psalm, eveneens een scheppingslied, waarin dit beest wordt genoemd: “de Leviathan, die Gij geformeerd hebt om er mee te spelen” Psalm 104 vers 26 (Ps. 104:026).

God speelt niet met het kwaad (Ruurd)

Nu lijkt het vreemd dat God een kwade macht zou hebben gemaakt om daar een spel mee te bedrijven; het kwaad als speelgoed van God. Dat is ondenkbaar. Maar we moeten ons wel in herinnering brengen dat dit wezen, toen het geschapen werd, goed was. Toen was het door God bedoeld om zich daarover te verheugen, om zich ermee te vermaken. Hetzelfde woord dat in deze psalmtekst vertaald is met ‘spelen’, wordt ook gebezigd in verband met de hemelse Wijsheid in Spreuken 8, en daar is het weergegeven met zich verheugen: “te allen tij­de mij verheugend voor zijn aangezicht, mij verheugend in de wereld van zijn aardrijk” Spreuken 8 vers 30 en 31 (Spr. 08:30-31); hier zou men met de Statenvertaling beter eveneens met ‘spelen’ kunnen weergeven.

Spelen is creatief bezig zijn. God had beoogd creatief werkzaam te zijn met zijn schepselen, ook met dit wezen. Er is trouwens nog een andere vertaling mogelijk van het genoemde psalmvers: de Leviathan, die Gij geformeerd hebt om daarin (namelijk in de zee) te spelen. Doch in plaats van in de zee te spelen is dit schepsel de zee in beroering gaan brengen, zodat deze tot een woedende, woelende chaos werd.

De naam Leviathan hangt naar alle waarschijnlijkheid samen met een werkwoord dat betekent: zich winden, zich krommen of kronkelen; men zou hierin een aanduiding kunnen zien van het wezen, het karakter van deze macht: het is als met een slang die zich kronkelend voort beweegt en die zijn prooi omstrengelt. Brehm beschrijft dit in verband met de reuzen­slangen als volgt: De in het licht tot een smalle streep samengetrokken pupil verwijdt zich, de tong geraakt in be­weging, verschijnt en verdwijnt afwisselend, draait en wendt zich naar alle zijden en ook de staartpunt drukt nu rooflust uit. Het slachtoffer bemerkt niets van het hem be­dreigende gevaar, want het herkent de slang niet aan wie het enige ogenblikken later ten prooi zal vallen.

Niet zelden blijft het slachtoffer zelfs dan nog zitten als de spitsen van de gevorkte tong zijn lichaam aanraken. Dik­wijls heb ik gezien, zo vertelt Brehm, dat konijnen, als het ware om deze begroeting te beantwoorden, ook van hun zijde nieuwgierig de slang besnuffelden.

Eensklaps schiet de slangenkop vooruit, eerst dan wordt de bek geopend en voordat het slachtoffer weet in welk gevaar het verkeert, is het gegrepen en door een of twee ringen van de slang omstrengeld. De slang grijpt het dier en rolt in hetzelfde ogenblik het voorste deel van haar lichaam op, door de kop met de buit naar voren gericht, zoveel kringen te laten beschrijven, als zij kronkelingen om haar prooi wil leggen. Voor de seconde verlopen is, bij welker aanvang de beet plaats greep, is de dodelijke omstrengeling van de vast gegrepen buit reeds een voldongen feit. Hoe onweer­staanbaar deze druk is, blijkt uit de expressie van het om­strengelde dier: de ogen treden uit hun kassen, een pijn­lijke trek verwringt de lip en de achterpoten trekken krampachtig, als deze tenminste niet in de greep mee gevan­gen werden. Reeds na weinige ogenblikken verliest het slachtoffer zijn bewustzijn.

Nadat de slang zich overtuigd heeft van de dood van het dier, ontwart zij langzaam haar kronkelingen. Het zou vergeefse moeite zijn een slang los te wikkelen terwijl zij haar prooi vast heeft. Ik heb getracht, vertelt Hutton, een twee meter lange reuzenslang, die een patrijs omslingerd had, uit elkaar te rollen, maar ook niet de minste beweging was erin te krijgen, ofschoon ik al mijn krachten heb ingespannen.

Hutton vermeldt ook hoe hij er getuige van was dat een tijgerslang zich meester maakte van een sterke, grote varaan, een soort hagedis. Plotseling schoot de slang naar voren en ze slingerde zich met zulk een ongehoorde snelheid en onweerstaanbaarheid om de varaan dat de hals van het dier tweemaal gekraakt en de staartwortel tegen de neuspunt gedrukt werd. De slang bleef net zo lang ineenge­rold liggen tot de varaan dood was; in dit geval duurde dat vier en een half uur. Zij wist precies hoe lang zij wurgen moest.

In Openbaring 13 horen we over het beest dat opkomt uit de zee, met zijn zeven koppen. Job ontvangt hier doorzicht in do eindstrijd, want er zal een volk door de zee heen komen, zoals de psalmdichter gezongen heeft: Psalm

De Heer heeft zelf ons toegezegd:

‘k Zal u door macht en wijs beleid,

uit Bazan weer doen komen,

u zullen als op Mozes’ beê,

wanneer uw pad loopt door de zee,

geen golven overstromen.

(slot volgt) .