1984.12 nr. 254

1984 december nr. 254

Tweeërlei kerstfeest door Gert Jan Doornink

De viering van het kerstfeest neemt van oudsher een belangrijke plaats in bij de feesten die de gemeente van Christus viert. We kunnen echter spreken van tweeërlei kerstfeest. Er is een kerstfeest waarbij het wezen van de mens betrokken is, omdat men weet dat Jezus niet alleen in de stal van Bethlehem maar ook in eigen hart geboren is. Men kan echter ook kerstfeest vieren waarbij het alleen gaat om de sfeer, de romantiek, het gezellige, zonder dat men ook maar enig besef heeft waarom het werkelijk gaat.

De waarachtige gemeente van Jezus Christus heeft de opdracht openbaar te maken waarom het bij de werkelijke kerstfeestviering gaat. Daarom mogen de blijdschap en dankbaarheid, die de hoofdkenmerken zijn van dit feest, niet beperkt blijven tot eerste en tweede kerstdag, maar behoren ook tot uiting te komen op alle andere dagen van het jaar.

Wie Christus’ geboorte ook in eigen leven heeft beleefd, weet dat hij een nieuwe schepping is geworden. Het nieuwe leven van Christus is het visitekaartje dat aan de wereld moet tonen wat dit nieuwe leven inhoudt. De viering van het kerstfeest is voor de echte christen derhalve geen vrijblijvende zaak, want bij alle feestvreugde behoren wij ons bewust te zijn van onze verantwoordelijkheid ten opzichte van hen die nog op surrogaatwijze kerstfeest vieren. En wat is er heerlijker dan dat velen van hen ook gaan ontdekken wat kerstfeest werkelijk betekent!          

 

Het andere licht door Peter Hagendoorn

Een tegenstrijdigheid?

Als we de Bijbel openen, is praktisch het eerste wat we lezen: “En God zeide: Er zij licht, en er was licht” Genesis 1 vers 3 (Gen. 01:03). Dit spreken was het eerste waarin God zich aan ons bekend maakte. En wel op de eerste dag.

Maar wat staat er in vers 14 (Gen. 01:14)? “En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing…”

Dit scheppen van het licht geschiedde op de vierde dag. Wat zien wij dus? Het licht was er volgens de Bij­bel eerder dan de zon en de maan, die volgens onze be­grippen zorgen voor het licht. Met andere woorden : het licht van de eerste dag is een ander licht dan het licht van de vierde dag. Een tegenstrijdigheid? Als we een en ander letterlijk willen verstaan, JA. We blijven dan met vragen zit­ten. Maar als we het aan­durven het geestelijk te willen bezien, opent zich een wijds perspectief. Heel veel uitspraken, zowel uit het oude als nieuwe testa­ment , komen dan in een heel ander ‘licht’ te staan.

Licht en duisternis

We spreken dikwijls over Gods plan met de mensheid. Dit plan moet aan de men­sen bekend worden ge­maakt. Hoe? Door ‘onderwij­zing’. Niet voor niets heten de eerste vijf Bijbelboeken ‘Thora’, hetgeen ‘onderwij­zing’ betekent Als wij dus stellen dut het licht in de geestelijke wereld ‘onderwijzing’ kan betekenen, dan betekent dat ook, dat het te­genbeeld van licht, te weten duisternis, ook een geestelij­ke betekenis moet hebben. Het tegenbeeld van onderwe­zen zijn is een gebrek aan kennis of wel onwetendheid.

Geestelijke betekenis

De Bijbel zelf geeft tal van voorbeelden hoe bepaalde na­tuurlijke begrippen, ook een geestelijke betekenis kunnen hebben. Zo worden bijvoor­beeld in het boek Openbaring en de Psalmen, de volkeren vergeleken met ‘wateren’. Stel nu dat met de wateren in Genesis 1 ook ‘volkeren’ bedoeld worden. Wat kunnen wij dan verstaan? “En de Geest Gods zweefde over de wateren…”, dus Gods Geest zweefde over de volkeren… “En duisternis lag op de vloed…” (ook wateren). Met andere woorden: de volkeren waren onwetend aangaande Gods plannen. En toen sprak God: “Er zij licht…”, er zij onderwijzing. God gaf dus te kennen dat Hij hieraan iets wilde doen. Gods plan om de mensen te leren hoe met de schepping om te gaan, was begonnen.

En waarmee eindigt de Bij­bel? In Openbaring 22 vers 5 (Openb. 22:05) lezen wij: “En er zal geen nacht meer zijn en zij heb­ben geen licht van een lamp of licht van de zon van no­de , want de Here God zal hen verlichten…”

Hier zien wij nu heel concreet en heel simpel Gods plan. God leidt de mensen uit het duister naar het licht, of anders gesteld, God leert de mensen hoe Hij is, hoe Hij wil dat wij met onze medemens en de aarde omgaan. Voor diegenen die openstaan voor het Woord van God is dit ook bereik­baar. Want God w gewoon dat wij dit weten; De God onzer vaderen heeft u voor­bestemd om zijn wil te leren kennen” Handelingen 22 vers 14 (Hand. 22:14),

De zonen Gods

De mensen die het aannemen en er naar gaan leven, die zijn het, die men ingewijden mag noemen, de zonen Gods. Als we kijken naar het le­ven van onze Heer Jezus op aarde, dan zien we dat Hij altijd bezig was de mensen te leren. Laten wij daarom eens kijken hoe wij de be­kende tekst uit het Johannes evangelie kunnen ver­staan: “In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; en het licht schijnt in de duister­nis en de duisternis heeft het niet gegrepen” Johannes 1 vers 4 en 5 (Joh. 01:04-05). Zien wij hoe geweldig mooi het in elkaar past?

Hier staat, vrij vertaald: God, die Zijn Zoon Jezus heeft gegeven om ons te onderwijzen en ons te laten zien wat God van ons ver­wacht, die Zoon hebben wij niet verstaan. De mensheid had/heeft het Woord (de on­derwijzing) niet aangenomen, met als gevolg nog steeds onwetendheid.

Licht is onderwijzing

Dit thema komt u ook tegen bij de kruisiging van Jezus. Tot op het kruis toe bleef Jezus zijn opdracht trouw en kon Hij bidden: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen” Lucas 23 vers 24 (Luc. 23:24). En wat gebeurde er? Er was duisternis over het hele land. De Joden hadden hun licht weggedaan. Hier hebben wij weer zo’n voorbeeld waar natuurlijke voorvallen een geestelijke waarheid weerspiegelen of afbeelden.

Tot slot nog enkele Bijbelteksten waaruit mag blijken dat (soms) licht in de gees­telijke betekenis met onder­wijzing vergeleken mag wor­den. “Want het gebod is een lamp en de onderwijzing een licht” Spreuken 6 vers 23 (Spr. 06:23). “Uw ‘ Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad” Psalm 119 vers 105 (Ps. 119:105). “Het openen van uw woorden verspreidt licht, het geeft de onverstandiger! inzicht” Psalm 119 vers 130 (Ps. 119:130).

Daarom, weet dat God in­derdaad licht is, in Hem is totaal geen duisternis. Als we ons laten onderwijzen door Gods Woord en Geest, pas dan kunnen we de die­pere geestelijke betekenis vatten van Jezus’ woorden: “Ik ben het licht der we­reld” Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12) en de be­doeling van Zijn woorden: “Gij zijt het licht der wereld” Matteüs 5 vers 14 (Matt. 05:14).

 

Redactie en medewerkers van “Levend Geloof” wensen u een rijk gezegend kerstfeest en een in elk opzicht voorspoedig 1985 toe! Het is de bede van ons hart dat ieder facet van de komst en het leven van Jezus in deze wereld, ook in ons leven tot volle openbaring gaat komen, want we zijn geroepen beelddragers van Hem te zijn!

 

Wat Mozes ons te zeggen heeft door Klaas Goverts 2

Exodus 4 begint met drie dialogen tussen God en Mo­zes. Daarna volgen nog vier taferelen, zodat het hoofd­stuk in zijn geheel uit zeven delen bestaat. In het eerste van de genoemde drie ge­sprekken worden aan Mozes drie tekenen meegegeven, die hij zal mogen (en moeten) doen voor de ogen van zijn volksgenoten.

Vertrouwen en horen

Het gesprek begint met het probleem dat Mozes aan de orde stelt: “Maar als zij mij niet geloven en niet naar mij luisteren, doch zeggen: de Here is u niet verschenen?” Exodus 4 vers 2 (Ex. 04:02). We gaan nu weer even nauwkeurig vertalen, om de kernwoorden te ont­dekken: Maar zie, ze zullen mij niet vertrouwen en niet horen naar mijn stem, want ze zullen zeggen: Niet heeft zich aan u (of naar u toe) laten zien de Here.

Twee motiefwoorden sprin­gen er meteen al uit: ver­trouwen (van de woordstam die betekent: vast zijn, be­trouwbaar zijn), en horen naar mijn stem. Mozes gaat er bij voorbaat van uit dat ze die twee dingen niet zul­len doen. Daarom is het zo treffend dat het hoofdstuk eindigt in vers 31 met de vermelding: En het volk vertrouwde en zij hoorden (ook het woord ‘zien’ uit het eerste vers komt trou­wens in dat slotvers terug: dat Hij hun ellende (hun neer gebogenheid) gezien had.

Het werkwoord ‘vertrouwen’ komt in de eerste negen verzen (de drie dialogen)

maar liefst vijfmaal voor; het andere motiefwoord: horen naar de stem, driemaal; dit grijpt bovendien terug op Exodus 3 vers 18 (Ex. 03:18) waar God beloofd had: En zij zullen naar uw stem horen.

Merkteken op de weg

Mozes gaat dus regelrecht tegen de uitdrukkelijke toe­zegging van God in, wanneer hij stelt: ze zullen naar mijn stem niet horen. Maar de Here komt hem tegemoet en geeft hem drie tekenen mee. We willen nu gaan zien wat de inhoud van deze te­kenen is en waarom God hem nu juist deze wonderen laat verrichten, want wij geloven niet dat zij willekeurig geko­zen zijn. God bedenkt niet zomaar een aantal daden, zonder enig verband met de mens en het volk waarmee Hij te maken heeft. Neen, het is onze overtuiging dat deze tekenen in relatie staan tot de geschiedenis waarin Mozes en zijn volk zich bevinden. Het zijn teke­nen die de geschiedenis doorlichten. Merktekenen op de weg die God gaat met hen en die zij gaan met God.

Het eerste teken luidt als volgt: Wat is dit in uw hand? En hij zei: Een staf, dat is de herdersstaf die Mo­zes gewend was te dragen. En de Here zei tot Mozes: Werp hem ter aarde. En hij 8 wierp hem ter aarde en hij werd tot een slang en Mozes vluchtte van voor zijn aan­gezicht. Dat is het eerste deel van dit teken. Mozes moet hier iets uitbeelden, maar wat? De staf is, zoals meermalen in de Schrift, symbool van gezag; dit zal later in de geschiedenis van de uittocht ook blijken, want met zijn staf zal Mozes gezag uitoefenen over Egypte, over de zee en over Amalek, om slechts enkele hoofdmomenten te noemen.

Staf en herder

Maar we moeten er goed op letten dat die staf in wezen thuis hoort bij de herder. Het gezag zoals God het bedoelt, is ten diepste al­tijd een herderlijk gezag; het is gegrond en geworteld in het herderschap. Wan­neer kan iemand in het ko­ninkrijk van God autoriteit uitoefenen? Alleen als hij een herdershart heeft. En dat geldt voor alle bedie­ningen in de gemeente: ook al is iemand evangelist, le­raar of profeet, hij zal al­leen werkzaam kunnen zijn vanuit een herderlijke ont­ferming. Gezag zonder herderschap is of wordt tirannie.

Dat moet Mozes hier illus­treren: wanneer de staf, het gezag, ter aarde wordt

geworpen, treedt er prompt ontaarding, misvorming op: de staf verandert in een slang. Anders gezegd: het gezag wordt een macht. Zo­dra het gezag zich niet meer bevindt in de hand van de herder, zodra de autoriteit wordt losgelaten, we zouden kunnen zeggen: zodra gezag uit de hand loopt, zodra het gezag de vrije teugel wordt gelaten, wordt het tot een bedreigende macht, waar Mozes zelf bang voor blijkt te zijn, immers, hij neemt de vlucht.

Gezag wordt toverij

Er is nog een interessante bijzonderheid: het Hebreeuwse woord voor ‘slang’ hangt samen met dezelfde woord­stam als het werkwoord ’to­veren’. In het oude oosten werd de slang gezien als het symbool van wijsheid en le­ven. Als we deze woord verwantschap in rekening bren­gen, kunnen we concluderen: de staf wordt een slang, dat is: gezag wordt toverij, autoriteit verandert in magie.

Waarom ontvangt Mozes dit teken? Om het wezen van Egypte te ontmaskeren, te onthullen. Want hier ligt de wortel, de oergrond, van heel de tirannie, van heel het faraodom, zoals dat in al zijn gruwelijke consequenties in Exodus 1 is be­schreven. Een cultuur, waar weerloze baby’s het bestaansrecht wordt ontnomen, waar mensen gemaakt worden tot gastarbeiders ten dienste van een vergod­delijkt systeem.

De beschaving van Egypte was verankerd in de cultus van de dood. Duizenden werden te werk gesteld om de piramides te bouwen, waar de farao’s na hun dood werden bijgezet; men zou kunnen zeggen: de he­le economie stond of viel met de dood. Wanneer de dood plotseling zou verdwij­nen, dan betekende dit voor de Egyptische maat­schappij niet minder dan een ramp; talloze arbeids­plaatsen zouden wegvallen; een schrikbarende werke­loosheid zou het gevolg zijn. Zo werd de mens een willoos werktuig in dienst van de dood.

Werpen en zenden

Nu komt het tweede deel van dit eerste teken. “En de Here zei tot Mozes: Zend uw hand uit en grijp hem bij zijn staart, en hij zond zijn hand uit en pakte hem vast en hij werd tot een staf in zijn holle hand” Exodus 4 vers 4 (Ex. 04:04). Het gezag moet niet als een wild beest kun­nen opereren, het moet weer ter hand genomen worden; Mozes dient zijn hand uit te zenden; het is merkwaardig dat het woord ‘werpen’ (werp de staf ter aarde) en het begrip ‘zenden’ in het Hebreeuws slechts één letter verschillen; zo dicht liggen de zaken naast elkaar. Werpen herinnert echter aan de werkwijze van de farao; we komen het tegen in het laatste vers van Exodus 1: Alle zoon die geboren wordt, werpt hem in de Nijl. Zenden daarentegen hoort thuis in de wereld van God; Hij im­mers sprak tot Mozes: Ik zend u tot de farao.

Werpen is het kenmerk van de tiran; zenden is typerend voor de God die zelf mee­gaat, de God die toezegt: Ik zal er zijn. De hand van Mo­zes moet er weer aan te pas komen. Zonder de hand van de herder gaat het niet. Nu is het trouwens opmerkelijk dat in dit vierde vers twee woorden gebruikt worden voor ‘hand’. Eerst steeds het gewone woord, maar dan aan het slot een woord dat eigen­lijk betekent: de holle hand. Hetzelfde woord gebruikt Mo­zes in Exodus 9, als hij tot de farao zegt: “Zodra ik bui­ten de stad gekomen ben, zal ik mijn holle hand uit­breiden naar de Here; de donderslagen zullen ophou­den en het zal niet meer ha­gelen, opdat gij weet dat de aarde aan de Here toebehoort” (Ex. 09:29).

In de holte van de hand is de staf op zijn plaats; gezag moet in de hand gehouden worden. Omsloten door de hand van de herder, zoals de mens alleen mens kan zijn, wanneer hij zich weet in de holle hand van de Op­perherder.

Geen spektakelstuk

Dit is het eerste teken: Mo­zes zal daarmee de grond blootleggen waarop het rijk van de farao gebouwd is. De grond waarop in wezen alle tirannie van alle tijden is gevestigd.

Als God een teken geeft, is dat niet een spektakelstuk, om te laten zien dat Hij iets kan wat een ander niet vermag, maar dan heeft zo’n teken een onthullende werking. Het legt de grond­motieven van de geschiede­nis bloot.

Alles wat ter aarde gewor­pen is, zal weer terug moeten keren in de holte van Gods hand. Het doel van het teken wordt ge­noemd in het vijfde vers: “Opdat zij geloven (beter: vertrouwen) dat de Here, de God hunner vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, de God van Jakob, zich aan u heeft laten zien”. Het gaat erom dat de mens, de dwangarbei­der, de gastarbeider, weer tot vertrouwen komt. Uit de sfeer van vrees en wantrou­wen waarin hij heeft verkeerd wel jaren lang, moet daar in hem weer gewekt worden het vertrouwen, dat de grondslag is van alle le­ven.

Uitbeelding van de weg

Het tweede teken heeft op­nieuw te maken met de hand. “De Here zei wederom tot hem: Doe uw hand komen in uw boezem. En hij deed zijn hand komen in zijn boezem, en hij deed haar eruit gaan en zie, zijn hand was melaats, als sneeuw” (vers 6).

Ook dit teken, evenals het eerste, bestaat uit twee de­len, want het gaat verder: En Hij zei: Doe uw hand te­rugkeren naar uw boezem (het NBG laat hier het werk­woord ’terugkeren’ verdwij­nen , door te vertalen met: steek uw hand opnieuw in uw boezem), en hij deed zijn hand terugkeren naar zijn boezem, en hij deed haar uit zijn boezem uitgaan, en zie, zij was teruggekeerd, als zijn vlees. Ook in deze laat­ste regel is bij het NBG het begrip ’terugkeren’ onvind­baar geworden, omdat men vertaalt: zij was weer gewor­den als zijn overige vlees.

We ontdekken dat het in dit tweede teken draait om drie werkwoorden: doen komen (of binnenbrengen), doen uit gaan, en (doen) terugke­ren. Hoe hebben we dit te verstaan? Naar ik geloof, vinden we hierin de ge­schiedenis die Mozes zelf heeft doorgemaakt en nog bezig is door te maken. Mo­zes moet hier de weg uit­beelden die hij zelf, mede namens zijn volk, moet gaan.

De hand in de boezem

Het eerste deel gaat als volgt: Mozes moet zijn hand doen binnengaan en daarbij dienen we te bedenken: de hand van een mens, dat is aanduiding van wat hij doet, van wat hij onder­neemt. De psalmist zingt ervan: Gij leidde uw volk als een kudde door de hand van Mozes en Aaron. Door de hand van Mozes werd Israël uit het diensthuis bevrijd.

Maar we weten ook: de eerste keer dat Mozes ging handelen, dat hij zijn hand uitstak om zijn volksgenoten tot bevrijding te brengen, werd het een mislukking: het liep uit op doodslag. Zo verontreinigde Mozes zijn handen. Zij werden bezoe­deld met bloed.

Naar ik meen, is dit de zin van het eerste deel. Mozes bracht zijn hand in zijn boezem; dit woord kan be­tekenen boezem of schoot; de schoot nu waar Mozes uit voort gekomen was, was het volk Israël. Wanneer Mozes omziet naar zijn broeders, zoals dat beschreven wordt in Exodus 2, en wanneer hij gaat handelen ten behoeve van zijn broeders, dan is dat de eerste maal dat hij zijn hand in zijn boezem brengt; de hand komt dan echter melaats, onrein, te voorschijn.

Nu komt het tweede deel; dat is toekomst. Mozes krijgt de opdracht: Doe uw hand te­rugkeren naar uw boezem, dus: hij moet terugkeren tot zijn volk, en hij moet op­nieuw gaan handelen, zijn hand uitsteken ten behoeve van zijn broeders.

Het is veelzeggend dat dit woord ’terugkeren’ verderop in Exodus 4 wederom een rol speelt: namelijk in het vierde tafereel, waar we getuige zijn van een gesprek tussen Mozes en Jethro: Mozes ging en keerde terug tot Jether, zijn schoonvader en zei tot hem: Ik wil toch gaan en terugkeren naar mijn broeders (vers 18); de Here had namelijk tot Mozes in Midian gezegd: Ga, keer terug naar Egypte (vers 19; in vers 20 klinkt nogmaals ’te­rugkeren’). Telkens horen we in deze episode (die de verzen 18 tot 20 omvat) de twee werkwoorden: gaan mi terugkeren (het is bevreemdend dat het NBG steeds het woord ‘gaan’ weglaat). We zien dus semi parallel tussen vers 7 en vers 19: doe uw hand terug keren, en keer terug.

Daden van bevrijding

En wat zal er dan gebeuren als Mozes terugkeert? Als zijn hand dan uit zijn boezem uitgaat, dus als hij vanuit zijn volk uitgaat naar de farao, en ook later, als hij uitgaat om voor de zijnen uit te trekken, dan zal het anders zijn dan de eerste keer: ditmaal zal zijn hand terugkeren als zijn vlees, dat wil zeggen: gaaf, normaal, rein. Zijn hand zal daden van bevrijding doen.

Herhaaldelijk vernemen we dan ook in het vervolg van het boek Exodus dat God Mozes de opdracht geeft: Strek uw hand uit naar de hemel Exodus 9 vers 22 en Exodus 10 vers 21 (Ex. 09:22 en Ex. 10:21), strek uw hand uit over het land Egypte Exodus 10 vers 12 (Ex. 10:12), strek uw hand uit over de zee Exodus 14 vers 16 (Ex. 14:16), om maar een aantal voorbeelden te noemen. Zo wordt de hand van Mozes een hand die bevrijdt, een hand die handelt ten behoeve van de broeders, een hand die teruggekeerd is naar haar oorspronkelijke bestemming. Een hand in dienst van God.

We zouden nog een lijn kunnen trekken: dan is dit tweede teken een uitbeelding van de geschiedenis die Israël doormaakte: ze waren Egypte binnengegaan en daar melaats geworden, besmet met de geest van de dood die aldaar heerste; ze zouden uitgaan, terugkeren en bij hun terugkeer genezen worden.

Het derde teken

In het achtste vers spreekt de Here: “Indien zij u niet geloven en geen acht geven op wat het eerste teken te doggen heeft, dan zullen zij geloven wat het tweede te- kon te zeggen heeft”. Letterlijk vertaalt staat het er zo mooi: En het zal geschie­den. indien zij u niet vertrouwen en niet horen naar de dein van het vroegere leken, dan zullen zij vertrouwen de stem van het latere teken. Een teken heeft een stem. Weer draait het om vertrouwen en horen.

Vers 9 vervolgt dan: “En het zal geschieden, indien zij ook deze beide tekenen niet vertrouwen en niet ho­ren naar uw stem, dan zult gij nemen uit de wateren van de Nijl en uitgieten op het droge, en dan wordt het water dat gij neemt uit de Nijl, het wordt tot bloed op het droge.

Wat is de inhoud van dit teken? Dan moeten we ons herinneren welke rol de Nijl gespeeld heeft in Exo­dus 1 en 2. Alle zoon in Is­raël moest geworpen worden in de Nijl, zo luidde het gebod van de koning. Der­halve, de Nijl was vol van het vergoten bloed van tal­loze Hebreeuwse baby’s. Nu zal Mozes water nemen uit de Nijl en het uitgieten, waar? op het droge. Dit is een woord uit het eerste scheppingsverhaal: het dro­ge kwam te voorschijn en God riep het droge: aarde. Het droge is dus de plaats waar mensen kunnen wo­nen, waar de mens grond onder de voeten krijgt, waar hij kan staan en kan bestaan. Het droge is een woord met een heilsbeteke­nis, een veelbelovend be­grip, dat heen wijst naar de toekomst, want straks in Exodus 14 zullen we horen: “En de zonen van Israël gingen op het droge in het midden van de zee en de wateren waren voor hen een muur”, (vers 29).

Teken van genezing

Mozes zal gieten en het water wordt bloed; wat wil dit zeggen? Het vergoten bloed, het onschuldige bloed dat in de Nijl is, wordt aan het licht ge­bracht. Dat ligt in dezelfde lijn als het slotvers van Jesaja 26: “Dan zal de aarde het op haar vergoten bloed aan het licht brengen en haar verslagenen niet langer bedekken”.

Het derde teken dat Mozes moet verrichten behelst een stuk genezing van de ge­schiedenis. Het bloed dat in de Nijl vergoten is, moet in­derdaad aan het licht komen; God zoekt er verhaal op. De Here zegt niet: Zand erover, want hun bloed is kostbaar in zijn oog; Hij vergeet niet degenen die onschuldig zijn vermoord, degenen die men dwong te zwijgen, hen wier stem nooit werd gehoord. Hun ziel was uitgegoten in de dood, nu komt Mozes en hij giet hun ziel (hun bloed) uit op het droge; om te la­ten zien: God gedenkt ze. Geen van die zuigelingen die ondergingen in de wateren van Egypte, is verloren; de Nijl zal zijn zielen terug moeten geven; ze zullen ko­men op het droge, zoals straks het hele volk zal ko­men op het droge.

Zo stelt Mozes een teken van genezing, voor al die vaders en moeders, die zo gehoopt hadden op een zoon, die hun naam zou voortplan­ten, die hun naam zou ver­der dragen door de geschie­denis heen, maar die hun kind hadden zien verdrin­ken in de wateren van de dood; al die ouders in wier hart een diepe wond gesla­gen was, in wier huis een lege wieg stond, en soms als ze ’s avonds samen aan tafel zaten, was daar die droeve blik, en zagen ze in elkaars ogen die stille, woordeloze vraag: waarom?

Mozes giet: er zal aarde zijn, een land van belofte, een aarde voor bloemen in de knop gebroken. Zo is God: Hij is een God die het vergoten bloed niet vergeten kan, die de kleinen niet veracht. Mozes brengt ze te voorschijn, tot een ge­tuigenis tegen de farao’s, tegen de machthebbers de­zer eeuw; maar vooral ook tot troost, tot vertroosting voor bedroefde ouders: Hij zal uw lijden u vergelden, Hij zal uw tranen drogen, Hij zal het pasgeboren le­ven dat zo ontijdig werd afgesneden, tot zijn be­stemming brengen; het is bij Hem in goede handen, in vertrouwde handen; Hij is de God die zegt: Laat de kinderen tot Mij komen, en die niet kunnen komen, die haalt Hij zelf. Zij die geen dagen gehad hebben om Hem te kennen, ze zul­len Hem kennen, want ze zijn van Hem en ze zijn door Hem gekend.

 

Kerstgedachten (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Het énige, dat Hij bezat. Die nog volmaakt was,

Hem begrijpen kon: de Zoon, die één was met Zijn Wezen,

Die met Hem alles had geschapen: hemel, aarde,

het uitspansel, het licht, de ganse bloemengaarde,

de vogels, vissen, dieren, in soorten uitgelezen…

 

Het énige, dat God bezat, afstraling van Zijn beeld,

als maan en zon, Die werd geboren uit een maagd,

één van de rest, die hoopte en verwachtte,

In ’n tijd van diepe duisternis, waarin de vijand lachte,

omdat hij zich de overwinnaar waande,

met leugen en bedrog de mensen wegen baande,

die tot de dood hen voert ten langen lest’…

 

Toen Jezus kwam en bracht het Licht,

moest duisternis die kerstnacht wijken,

en wie in dit Licht leeft en Jezus volgt,

zal nimmermeer bezwijken!

Jezus, hét Licht, afstraling van Gods eeuwig wezen:

Wie Hem behoort, behoeft geen hel of dood te vrezen,

 

Integendeel, de Leeuw uit Juda leert ons strijden:

Hij en de Vader zullen zich verblijden,

wanneer we ons met Zijn gezag bekleden

om fier de vijand tegemoet te treden!

 

Vertel de waarheid en geen sentiment,

geen vage leren; maak het toch bekend:

God heeft de wereld lief, Hij zoekt des mensen geest,

Van den beginne af is dit al zo geweest!

 

Het kleine Kerstkind, uitgegroeid tot man,

onthulde ’t mensdom weer het Goddelijk plan:

Van eeuwigheid had God het goede voor

met alle mensen: breng hen op dit spoor!

 

Immanuel: God met ons door G. J. R. Doornink

 

“Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuel geven, hetgeen betekent: God met ons” Matteüs 1 vers 23 (Matt. 01:23).

“Hij is rondgegaan, weldoen­de en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38).

Waarom God met ons is

Het is nog niet zo lang ge­lden dat er in politieke kringen een felle discussie werd gevoerd of het op­schrift op de gulden en rijksdaalder: ‘God zij met ons’ nog wel langer gehand­haafd moest blijven. In deze tijd van geestelijk en moraal verval was dit eigenlijk wel te verwachten. Nu denk ik zo dat het eigenlijk ook niet zo belangrijk is om je daar zo druk om te maken. Zo’n opschrift is natuurlijk een mooi getuigenis, maar zo­lang je er niet persoonlijk deel aan hebt, is het alleen maar iets uiterlijks, letter­lijk en figuurlijk een rand- gebeuren. Je kunt een handvol guldens in je zak hebben, met het opschrift: ‘God zij met ons’, en toch niet weten en ervaren wat het betekent…

Pas als we Jezus hebben aangenomen als onze per­soonlijke Verlosser, krijgt het ‘God met ons’ inhoud en betekenis. Wie van een zondaar een kind van God is geworden, wie vanuit het rijk der duisternis is overgeplaatst in het Ko­ninkrijk van Jezus Chris­tus, wie een nieuwe schep­ping is geworden, weet met rotsvaste zekerheid dat God met hem is.

Het is heerlijk te weten dat we als kinderen Gods in ge­meenschap met Jezus leven en dat Hij voor ons zorgt, dat Hij goed voor ons is en in elk opzicht en onder alle omstandigheden met ons is.

De vraag doet zich wel eens voor: Waarom God met ons is? Niet iedereen vindt dat even vanzelfsprekend. De mens is immers ‘slecht en verdorven’ wordt er dan ge­zegd. En Paulus zegt toch in Romeinen 3 vers 23 (Rom. 03:23) dat alle mensen gezondigd hebben en buiten de heerlijk­heid van God staan? Inder­daad heeft de mens, onder inspiratie van de duivel, God de rug toegekeerd, maar nooit keerde God de mens de rug toe’ Dat zou ook volkomen in strijd zijn met Zijn wezen, we werden immers geschapen naar Zijn beeld, volkomen en goed! Altijd weer was het voor iedereen mogelijk, door per­soonlijk geloof in God, weer te gaan leven in Zijn ge­meenschap. Dat zien we door alle eeuwen heen, ook voor de komst van Jezus, want in Hem toonde God wel op overduidelijke wijze hoe lief Hij de mens – Zijn schepping – bleef hebben.

In het oude testament zien wij hoe God reeds deze komst van Jezus aankondig- de door middel van de pro­feten. Handelingen 10 vers 43 (Hand. 10:43) zegt: “Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ont­vangt door zijn naam”. In Jesaja bijvoorbeeld zien wij de komst van Jezus aan- gekondigd met de woorden: “Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger wor­den en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuel geven”. Het is duide­lijk dat met deze jonkvrouw Maria bedoeld werd, want wanneer later Mattéüs de geboorte van Jezus be­schrijft , lezen wij: “Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden het­geen de Here door de profeet gesproken heeft, toen hij zeide: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuel geven, hetgeen betekent: God met ons” Jesaja 7 vers 14 en Matteüs 1 vers 23 (Jes. 07:14; Matt. 01:23).

Op welke wijze is God met ons

Door Jezus te aanvaarden ontvangen wij vergeving van zonden, maar daar blijft het niet bij. Toen Je­zus op aarde was toonde God in Zijn Zoon op welke wijze God met de mens wil zijn: Jezus vergaf niet al­leen de zondaren hun zon­den, maar hij genas ook de zieken, Hij bevrijdde de gebondenen, Hij maakte de mens vrij van iedere over­heersing uit het rijk der duisternis, zoals Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) zegt: “Hij is rond gegaan, weldoende en gene­zende allen, die door de duivel overweldigd waren”.

Jezus bracht het beeld en de wil van God tot openba­ring. Hij was de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03). Alleen door Je­zus te aanvaarden en door Hem te volgen kunnen we dus het wezen van God le­ren kennen. Dan leren we ook verstaan dat Jezus ons niet alleen ‘eeuwig leven’ wil geven, maar ons leven volkomen vrij wil maken van iedere beïnvloeding uit het rijk der duisternis. Ons ge­loof in Christus is niet compleet als we ons dat niet realiseren!

Hoe kunnen wij ervaren dat God met ons is?

God wil dus op een volkomen wijze met ons zijn, maar hoe kunnen we dat altijd erva­ren? Ik denk dat we met de­ze vraag terechtkomen bij een zeer kardinaal punt, waar we dagelijks mee te maken hebben. Want niemand van ons kan reeds zeggen: satan heeft aan mij niets… Hij kan het natuurlijk wel zeggen, en het is ook goed een positieve belijdenis te hebben, maar de dagelijkse realiteit is nog wel eens anders. Wat zouden we niet altijd graag elk moment wil­len ervaren dat God met ons is, zoals Hij ook met Jezus was.

Waarom was God altijd met Zijn Zoon? In Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) staat dat Jezus met de Heilige Geest en met kracht gezalfd was. Hier ontvangen wij een belangrijke aanwijzing: Jezus was vol van de Heili­ge Geest! De doop en de dagelijkse vervulling met de Heilige Geest is dus zeer belangrijk en noodza­kelijk. Jezus zelf zei van de Heilige Geest: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:38).

Door de doop en vervulling met de Heilige Geest, leren we ook de weg van geloof en gehoorzaamheid bewan­delen. En het is de Heilige Geest die ons er bij be­paald dat geloven een ‘geestelijke zaak’ is, dat wil zeggen: wie met zijn zintuigen te rade gaat, wie ziet op de (moeilijke en te­genwerkende) omstandighe­den, kan als kind van God niet functioneren in overeenstemming met de wil van God. Wij zijn immers geroe­pen om door het geloof te leven?

De weg van geloof bewande­len betekent ook dat we met Jezus onze plaats hebben ingenomen in de hemelse ge­westen. Alleen van daaruit kunnen we strijden en over­winnen. Dan functioneren we geestelijk en het heeft een zichtbare uitwerking op aarde, want dat is Gods be­doeling.

Aan het geloof is de gehoor­zaamheid gekoppeld. Gehoor­zaamheid in de grote en kleine dingen. Zo groeien we tot we geestelijke vol­wassen christenen zijn ge­worden, die niet meer heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer.

De gemeente in de eindtijd

Het uitgangspunt (de basis) van de eindtijdgemeente is ‘overwinning’. En dit is al­leen te realiseren als we stabiel, volwassen en vol­hardend zijn. We zullen als eindtijdgemeente op bijzonde­re wijze de kracht van God in ons leven ervaren. Zoals de mensheid zonder Chris­tus hoe langer hoe meer verstrikt raakt in de klau­wen van satan, zo zal de mens die Christus heeft leren

kennen en volgen, hoe langer hoe meer Zijn beeld gaan openbaren. Totdat Hij uiteindelijk op de grote dag van Zijn wederkomst met verbazing aanschouwd zal worden in allen die tot ge­loof gekomen zijn 1 Thessalonicenzen 1 vers 10

(1 Thess. 01:10).

Wij mogen de komst van Je­zus dan ook nooit los zien van de openbaring van de volheid van Hem in de ge­meente. We leven nu in de tijd dat Jezus alles tot volheid brengt. Er wordt wel eens gedacht dat nu Je­zus is opgevaren naar de Vader, Hij daar in afwach­ting zit met de handen over elkaar…

Maar Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) heeft een ver­volg! Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10) zegt echter: “Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook, die is op gevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen”. Jezus ‘afwach­ting’ is niet passief, maar actief. Hij zit aan de rech­terhand van God, zegt Hebreeën 10 vers 12 (Heb. 10:12), voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten.

Jezus brengt alles tot vol­heid! Dat is het geweldige dat Hij bewerkt door Zijn Woord en Geest. Kunt u soms uw blijdschap ook niet op als u daaraan denkt?

Maar het maakt ons ook be­wust van onze opdracht! Want zoals Jezus openbaar maakte dat God met de mens was, zo mogen ook wij dat doen! Dat is onze taak. Hij sprak: “De werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze” Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12).

Daarbij zullen we het, zolang we nog in een lichaam van vlees en bloed zijn, niet ge­makkelijk hebben. Zoals Je­zus gehaat werd door de duivel, zo zal het ook met ons gaan, als we het ? ‘God met ons’ door woord en daad gaan openbaren. Maar – – prijst God – het zal ons niet deren, want Hij die in ons is, is meerder dan die in de wereld is! De overwin­ning is aan ons!

Zo willen wij lichtende sterren zijn temidden van een ontaard en verkeerd geslacht en willen het proclameren aan een wereld in nood: Immanuel: God met ons!

Niet satan heeft het laatste woord, maar Jezus Chris­tus! Hij de Koning der koningen en de Heer der Heren. Hem willen wij vol­gen en daardoor zijn wij deelgenoten van Zijn over­winning en heerlijkheid!

 

Succes en lijden door Gert Jan Doornink

De wereldberoemde schrijver Leon Uris, schrijver van onder andere de boeken “Exodus” en “De Hadji”, zei onlangs in een vraaggesprek dat naar zijn mening “roem iemand niet vrijwaart voor tegenslagen en tragiek. Lang niet iedereen beseft dat. Persoonlijk ben ik zelfs geneigd te denken dat succes en lijden hand in hand gaan”. De laatste opmerking van Uris kan bevestigd worden door ieder kind van God, waarbij we het woord ‘succes’ beter kunnen vervangen door ‘overwinning’. We krijgen de overwinning niet cadeau, maar wie geestelijk strijdt weet wel dat de overwinning zeker is. We zijn immers met Jezus overwinnaars? We weten echter ook dat wanneer we de geestelijke strijd niet uit de weg gaan, ‘lijden’ een bijkomend gevolg is. Dit lijden bestaat uit bespotting, verdrukking en vervolging, maar de echte christen is er niet bang voor. Voor hem is de ‘vuurgloed der beproeving’ geen vreemde zaak, waarvan hij niets begrijpt, maar een vast gegeven, omdat satan nog de overste van deze wereld is en een hartgrondige hekel heeft aan iedere echte Godsopenbaring in de waarachtige gelovigen. Maar satan heeft niet het laatste woord, zijn totale afgang is even zeker als onze totale opgang. Daarom willen wij volharden tot het einde en weten dat het lijden van de tegenwoordige tijd op geen enkele wijze opweegt tegenover de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden.

 

Voor elke dag door Tea Keuper Dijk

“Voor elke dag”, zegt God, “geef Ik je brood en water in de kruik, voor elke dag genoeg; en ’t wordt zó, dat wat Ik je hierin bood, veel meer is dan datgene, wat je vroeg”

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 8 –

De verstandigen gaan het verstaan

“Een engel neemt vuur van het altaar en werpt dit op aarde” Openbaring 8 vers 5 (Openb. 08:05). Het gevolg is: “en er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbevingen”. Velen die het boek Openbaring gaan lezen of bestuderen, zien het op dit punt gekomen niet meer zo zitten. Hoe kan dit? Johannes is hier immers in het hemelse heiligdom! Hoe moeten wij dit verstaan? Wat is dit voor vuur? enz.

Het openen van de eerste vijf zegels zouden we geschiedenis kunnen noemen. Wat niet wil zeggen, dat ons dat nu niets meer heeft te zeggen. Als gemeente van Jezus Christus bevinden we ons nu in de fase van het zesde zegel overgaand in het zevende zegel. Dat wil zeggen, dat we ons nu meer en meer bezig gaan houden met wat voor ons ligt, de zogenaamde eschatologische dingen. De profeet Daniël zegt hiervan: “Deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd. Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan”.

Verstandig of verlicht door de Heilige Geest zullen wij toch veel kunnen verstaan door de profetieën en door schrift met schrift of het geestelijke met het geestelijke te vergelijken 1 Petrus 1 vers 12; 1 Korinthe 2 vers 14 en 15 (1 Petr. 01:12; 1 Kor. 02:14-15). Er blijven echter verborgenheden, die pas volledig geopenbaard zullen zijn als het geheimenis Gods, dat is de gemeente van Jezus Christus, voleindigd zal zijn. Dat is als de zevende bazuin gesproken heeft Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07). De Heilige Geest zal ons meer dan ooit leiden in deze tijd, die de Bijbel de grote verdrukking noemt. Jezus zegt in Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13): “Hij zal u de weg wijzen tot de volle waarheid en de toekomst zal Hij u verkondigen”. De Heilige Geest zal ons helpen de beeldspraak geestelijk te verstaan, om niet in de fout te vallen de geestelijke beelden natuurlijk in te vullen met hagelstenen, atoombommen, helikopters, roofvogels, vreselijke ziekten, enz.

Het is goed de bakens die we in hoofdstuk 5 genoemd hebben als hulp, om ons denken in het rechte spoor te houden, nog eens puntsgewijs te noemen.

Het is niet een aflopende zaak met Gods schepping, maar een wederoprichting aller dingen, “Zie, Ik maak alle dingen nieuw”, zegt God Openbaring 21 vers 5 (Openb. 21:05).

De gemeente heeft deel aan de “dag des Heren” en is hiervoor door de Heer gemaakt “tot een koninkrijk van koningen en priesters voor God” Openbaring 1 vers 6 (Openb. 01:06).

De eindtijd is niet een afwerking van een schema, maar de gemeente wordt door de Heer geleid en ingelicht in de verdere afwikkeling. “Voorzeker, de Here Here doet geen ding of Hij openbaart Zijn raad aan de knechten, de profeten” Amos 3 vers 7 (Amos 03:07).

Onze God is een heilig God, eeuwig, onveranderlijk, dezelfde. Hij verandert ook in de eindtijd niet. “Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt” Openbaring 4 vers 8b (Openb. 04:08b).

God en Jezus Christus zenden geen plagen, maar deze zijn inherent aan het tot volle rijpheid komen van Babel, de grote hoer Openbaring 17 vers 3 (Openb. 17:03). Daarom staar er: “Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen” Openbaring 18 vers 4 (Openb. 18:04). Door Jezus Christus zal in de eindtijd de aarde rechtvaardig geoordeeld worden Handelingen 17 vers 31 (Hand. 17:31). Niet veroordeeld!

God waakt over Zijn schepping en over Zijn woord. “Het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend” Jesaja 55 vers 11 (Jes. 55:11). Zo zal de duisternis uit de schepping verdreven worden op de door God bepaalde tijd en volgens Zijn eeuwige raadsbesluiten. Eerst moeten echter Zijn dienstknechten, de gemeente van Jezus Christus, aan hun voorhoofden verzegeld zijn Openbaring 7 vers 3b (Openb. 07:03b).

Van deze dienstknechten zegt Psalm 148 vers 8 (Ps. 149:008): “Om hun koningen met ketenen te binden en hun edelen met ijzeren boeien; om het beschreven vonnis aan hen te voltrekken”.

Als laatste baken zou ik nog willen noemen het feit dat de eindtijd niet betekent: strijd tegen vlees en bloed. Dus niet een oorlog op aarde van landen of volken of wereldmachten, maar het is een geestelijke strijd, waarvan Paulus zegt dat het is tegen: “de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten”. Deze strijd zal gevoerd worden door een geestelijk volk, dat aangedaan zal zijn met de kracht van de Heilige Geest. Daarom staat er: “Dit is het woord des Heren tot Zerubabel: niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest, zegt de Here der Heerscharen” Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06).

Verstaan door openbaring van de Geest

De opening van het zevende zegel is daarom zo belangrijk, dat er nu niets meer verzegeld is. Alles is open, met uitzondering van de stemmen van de zeven donderslagen Openbaring 10 vers 4 (Openb. 10:04). Dat wil zeggen, dat het volk Gods, door de Heilige Geest, ook de laatste dingen gaat verstaan. Opening van zegel wil dus zeggen: openbaring door de Heilige Geest aan gelovigen die daar aan toe zijn. De Heilige Geest neemt dat uit Jezus en Hij gaat het ons verkondigen. Jezus zegt: “Hij zal u de weg wijzen tot de volle waarheid en de toekomst zal Hij u verkondigen” Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15). En dat stemt overeen met de woorden, waar dit boek Openbaring mee begint: “Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn Dienstknechten te tonen, hetgeen weldra moet geschieden”. Eensluidend spreken alle vertalingen hierover ‘geschiedenis’. Dat is een belangrijke uitdrukking want het betekent, dat er iets in beweging gaat komen. Een nieuwe tijd in Gods geschiedenis breekt door en het is zijn dienstknechten gegeven het te verstaan Matteüs 13 vers 11 (Matt. 13:11).

Het woord van God gaat geschieden

Het woord van God blijft geschieden totdat gezegd kan worden in Openbaring 21 vers 6 (Openb. 21:06): “Zij zijn geschied. Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde”. We staan hier bij vers 5 van Openb. 8:5 bij zo’n geweldige belangrijke gebeurtenis. In de NBG-vertaling lezen wij: “En er kwamen donderslagen en stemmen, enz.”, maar de Statenvertaling heeft hier: “En er geschieden stemmen en donderslagen en bliksemen en aardbeving”. In het evangelie van Lucas, waar de geboorte van Jezus beschreven wordt, is er ook verschillende malen sprake van: “En het geschiedde”. In Lucas 6 vers 2 (Luc. 06:02) lezen we bijvoorbeeld: “En het geschiedde, toen wij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou, en zij baarde haar eerstgeboren zoon”. De geschiedenis is, dat het Woord gestalte krijgt in de Zoon Jezus. “En zij baarde haar eerstgeboren zoon”.

Zo is het woord van God ook geschied aan de gemeente, waarvan de engel tot Maria zei: “Geen woord, dat van God komt, zal krachteloos wezen” Lucas 1 vers 37 (Luc. 01:37). Ook haar dagen – van de gemeente – zijn vervuld en we lezen dan: “En zij was zwanger (van het Woord) en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren” Openbaring 12 vers 2 (Openb. 12:02). “En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf” Openbaring 12 vers 5 (Openb. 12:05). Dit geschiedt in Openbaring 8 tot en met 11 en heeft zijn aanvang in Openbaring 8 vers 5 (Openb. 08:05) waar dan staat: “En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar en wierp (het vuur) op de aarde; en er geschiedden donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving”.

Het verstaan van de beeldspraak

De titel van deze artikelenserie (“Geestelijk licht op de eindtijd”) verplicht ons hier wat licht te laten schijnen op deze beelden: altaar, vuur, donderslagen, enz. Belangrijk is om het beeld te zien als een hulpmiddel om de geestelijke werkelijkheid te verstaan. Het beeld is niet de werkelijkheid en moet men niet tot werkelijkheid laten worden in het denken. Wij mogen hier niet volstaan met: “En toen kwam er een verschrikkelijke demonie op aarde”. God werpt geen demonische duisternis op aarde. De demonie is trouwens niet in het hemelse heiligdom Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24; Leviticus 16 vers 33 (Heb. 12:22-24; Lev. 16:33) en kan dientengevolge niet van daaruit op aarde worden geworpen. De betekenis van de beelden zullen we vooral moeten leren verstaan vanuit het Oude Testament, omdat de ‘openbaring’ helemaal in overeenstemming is met de wet van Mozes, de profeten en de Psalmen Lucas 24 vers 22 (Luc. 24:22). Ook kunnen wij het woord ‘vuur’, als wij dat tegenkomen in de Bijbel, niet zonder meer vertalen met demonie of werking van boze geesten. Het beeld van ‘vuur’ wordt door de oudtestamentische mens gebruikt voor ‘bovenaardse geest of geestkracht’ en vanuit dit denken had dit beeld een ruime en gevarieerde inhoud. Wij zullen ons nu echter alleen bepalen bij het vuur van het altaar en het altaar zelf.

Het beeld van het altaar

Mozes bouwt de tabernakel zoals God hem dat op de berg heeft getoond. “Gij zult het maken overeenkomstig alles wat Ik u toon, het model van de tabernakel en het model van al zijn gerei” Exodus 25 vers 9 (Ex. 25:09). Ook het altaar, wat men als eerste tegenkomt als men de poort in de omheining binnen gaat, is volgens Gods aanwijzing gemaakt Exodus 27 vers 1 (Ex. 27:01). Op dat altaar (een afbeelding van de hemelse werkelijkheid, Hebreeën 8 vers 5 (Heb. 08:05) worden de offers gebracht, volgens het woord van God (zie Leviticus) en ook het vuur op het altaar is volgens het woord van God.

Alles is dus volgens het woord van God, dus heilig. Ook de offers! Leviticus 6 vers 18 (Lev. 6:18). “Gij zult het heiligen en het jaar zal allerheiligst zijn; ieder die het altaar aanraakt, zal heilig zijn” Exodus 29 vers 37b; Leviticus 6 vers 18 (Ex. 29:37b; Lev. 06:18). En in Exodus 29 vers 44 (Ex. 29:44) zegt God: “Ik zal de tent der samenkomst en het altaar heiligen, en Aaron en zijn zonen zal Ik heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden”. Hier zien wij dus het schitterende beeld van Jezus Christus.

Hij is de ingang en sprak: “Ik ben de deur” Johannes 10 vers 9 (Joh. 10:09). Hij is door God geheiligd en in de wereld gezonden Johannes 10 vers 36 (Joh. 10:36) en een ieder die Hem aanraakt (aanneemt) is heilig. Als iemand zich vastgreep aan de hoornen van het altaar 1 Koningen 1 vers 505 tot en met 53 (1 Kon. 01:50-53) was hij veilig.

Maar Hij is niet alleen de deur, maar Hij is ook de weg, de waarheid en het leven Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06). “Hij is het altaar, maar eveneens het offerlam” Johannes 1 vers 29  (Joh. 01:29). Hij is ook de eeuwige hogepriester naar de ordening van Melchisedek Hebreeën 6 vers 20 (Heb. 06:20) die nu; “na eenmaal zichzelf geofferd te hebben, nu gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens” Hebreeën 8 vers 9 en 10 (Heb. 08:09-10). Hij is het altaar, Hij is de Verzoener, Hij is de doper met de Heilige Geest in het hemelse heiligdom.

Het beeld van het vuur

Ook voor het vuur op het altaar geeft God zelf aanwijzingen. In Leviticus lezen wij herhaaldelijk over dit vuur wat altijd moest blijven branden Leviticus 6 vers 8 tot en met 13 (Lev. 06:08-13). De priester moest er iedere morgen hout opbrengen en dan zegt de Canisius-vertaling: “Altijd moet het vuur op het altaar blijven branden; het mag nooit worden gedoofd” Leviticus 6 vers 13 (Lev. 06:13). Het vuur op het altaar was allerheiligst en was het beeld van de heerlijkheid van God. Dit lezen wij in Leviticus 9 waar God zich één maakt met het vuur van het altaar en het offer verteerd. “En de heerlijkheid des Heren verscheen aan het gehele volk.

En er ging vuur uit van de Here en dit verteerde op het altaar het brandoffer en de vetstukken; toen het volk dit zag, juichten allen en wierpen zich op hun aangezicht” Leviticus 9 vers 23b en 24 (Lev. 09:23b-24).

Als het vuur op het altaar de demonie voorstelt, waar iets aan prijs gegeven wordt, dan zou God zich hiermee nooit kunnen verenigen. Demonisch vuur is vreemd vuur en tast de ordening van God aan en mag in de tabernakel niet gevonden worden. In Leviticus 10 vers 1 tot en met 7 (Lev. 10:01-07) wordt de trieste geschiedenis van de twee zonen van Aaron, Nadab en Abihu, vermeldt. Zij namen hun vuurpannen, doen daar vreemd vuur in, leggen er reukwerk op en brengen dit voor het aangezicht van de Heer Leviticus 10 vers 1 (Lev. 10:01). Als God dit had goedgekeurd zou geen enkel woord nog betrouwbaar zijn geweest. Een ieder had dan kunnen handelen naar eigen goeddunken. Het beeld van het heilige vuur zou daar dan aangetast en teniet gedaan zijn. Het is de duivel zelf, die zo probeert het heiligdom binnen te komen om alles te ontheiligen. Maar God heeft gesproken: “Ik zal de tent der samenkomst en het altaar heiligen en Aaron en zijn zonen zal Ik heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden”. God waakt over Zijn woord. Ook deze ogenschijnlijk kleine overtreding zou het gehele heiligdom ontheiligd hebben, zoals een klein beetje zuurdeeg, het gehele deeg doorzuurd. En omdat de machten nog niet van de mens gescheiden konden worden door het woord van God en de kracht van de Heilige Geest (Jezus Christus), vonden deze twee mannen de dood omdat de heilige engelen, die Gods Woord volvoeren Psalm 103 vers 20 (Ps. 103:020), de machten grepen en afvoerden uit het heiligdom Leviticus 10 vers 2; 1 Petrus 4 vers 17 (Lev. 10:02; 1 Petr. 04:17).

In Jesaja 6 zien wij de heiligheid van het altaar vuur. Als Jesaja de heerlijkheid van God ziet, dan wordt hij zich bewust van zijn onreinheid en zonde en die van het volk. In Jesaja 6 en 7 lezen wij: “Maar één der serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had; hij raakte-mijn mond daarmede aan en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt, nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend”. Dit is natuurlijk veel meer dan vergeving. Jesaja werd verzoend met God (1) en zijn ongerechtigheden worden door het vuur van het altaar weggedaan (2).

Wat werd door het vuur verteerd?

Voor het brengen van het zondoffer gaf God uitvoerige lichtlijnen. God bepaalde door Zijn woord wat op het altaar in rook zou opgaan. De stier van het zondoffer was volkomen gaaf, maar uiteraard ook zondeloos. Een dier kan immers niet zondigen! Alleen dat wat zondeloos is, kan de zonden van anderen op zich nemen. Deze dieren waren dus beeld van het (offer)Lam Gods, Jezus Christus. De zonde werd op het dier gelegd door de handen op zijn kop te leggen. Dan werd er heel zorgvuldig, volgens het woord van God, scheiding gemaakt tussen het inwendige van de stier en het uitwendige Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12). Dit wordt beschreven in Leviticus 4 vers 1 tot en met 5; Leviticus 4 vers 13 (Lev. 04:01-05 en Lev. 04:13). Het inwendige komt op het altaar, maar het uitwendige wordt buiten de legerplaats met ‘ander vuur’ verbrand. Dat wordt prijsgegeven. Het inwendige gaat op het altaar in de heerlijkheid Gods op, want de zondeschuld was op het dier. Het offerdier droeg de zondeschuld.

Zo was dit een zuiver beeld van wat er met Jezus Christus – het Lam Gods – zou geschieden, die de zondeschuld van alle mensen op zich nam. Zijn bloed is uitgegoten op aarde. Hij gaf Zijn leven in de dood en heeft buiten de legerplaats geleden Hebreeën 13 vers 11 en 12 (Heb. 13:11-12). Hij is prijsgegeven aan de duisternis, het demonische vuur.

 

Maar met Zijn innerlijke mens deed Hij verzoening op het hemelse brandofferaltaar en dat was tot een lieflijke reuk voor de Heer, want het was de volmaakte verzoening voor alle tijden, voor alle mensen.

Op het moment dat Jezus stierf, aan het kruis – scheiding van innerlijk en uiterlijk – werd Zijn geest weer met de Heilige Geest verbonden Lucas 23 vers 46 (Luc. 23:46). Met Zijn innerlijke mens ging Hij op het altaar helemaal op in de heerlijkheid Gods. Hij werd opnieuw verheerlijkt Johannes 12 vers 28 (Joh. 12:28), dus aangedaan met de kracht, heerlijkheid, heiligheid en zuiverheid van God zelf. Hij had de volmaakte verzoening tot stand gebracht. Daarom zegt de Hebreeënschrijver ook dat Jezus zichzelf door de eeuwige Geest als een smetteloos offer aan God gebracht heeft. Dat is dus door de Heilige Geest. “Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft (op het altaar!) ons bewustzijn reinigen, enz.” Hebreeën 9 vers 14 (Heb. 09:14).

Op het altaar wordt dus de innerlijke mens gereinigd en gerechtigheid gedaan door de heerlijkheid Gods, de Heilige Geest. Paulus zegt daarom in Romeinen 8 vers 10 (Rom. 08:10): “Indien Christus in u is, dan is wel het lichaam dood, vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid”. Door de Heilige Geest wordt de innerlijke mens geheiligd en gemaakt tot gerechtigheid Gods  2 Thessalonicenzen 2 vers 13; 1 Petrus 1 vers 2 (2 Thess. 02:13; 1 Petr. 01:02). Zo zien we dat het vuur van het altaar niet een beeld is van demonie, maar van goddelijke heerlijkheid en heiligheid, dus beeld van de Heilige Geest, die de ongerechtigheden uitdelgt. Het gaat in rook op en kan dus nooit geen vaste vorm meer aannemen en God zal het niet meer gedenken Leviticus 10 vers 17; Jesaja 4 vers 4; Jesaja 43 vers 25 (Lev. 10:17; Jes. 04:04; Jes. 43:25).

(wordt vervolgd).