1985.04 nr. 258

Levend geloof 1985.04 nr. 258

Veertig jaar vrij of altijd vrij? Door Gert Jan Doornink

Veertig jaar vrij

Wij herdenken in deze dagen het feit dat veertig jaar geleden Nederland eindelijk vrij was van onderdrukking van het naziregiem. In talrijke plaatsen worden herdenkingsbijeenkomsten gehouden, met als hoogtepunt enkele grootschalige manifestaties op 5 mei, de dag van de bevrijding. Vooral bij hen die de oorlog bewust hebben meegemaakt komen de gevoelens van grote dankbaarheid en blijdschap weer boven: eindelijk vrij en geen onderdrukking door de vijand meer! Er is daarom ook alle reden voor om deze dag niet ongemerkt voorbij ‘ laten gaan. Waarbij wij uiteraard ook denken aan de ’offers in mensenlevens’ die gebracht werden voor onze vrijheid. Alleen reeds om die reden is een herdenking vanzelfsprekend.

De andere vrijheid

Toch is deze bevrijding op geen enkele wijze te vergelijken met die andere vrijheid, waarvan Jezus sprak met de woorden: “Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult ge werkelijk vrij zijn” Johannes 8 vers 36 (Joh. 08:36). Iedere andere bevrijding is vaak tijdelijk en geldt alleen voor het natuurlijke leven, waarmee we deze vrijheid uiteraard niet willen bagatelliseren. Maar de andere vrijheid steekt daar ver bovenuit! Zij is eeuwig en geestelijk, omdat de oorsprong Goddelijk is. Die vrijheid is op geen enkele wijze te evenaren en is het ‘eigendom’ geworden van ieder die tot waarachtig geloof in Jezus Christus is gekomen!

Houd dus stand!

Over deze vrijheid mag echter niet lichtvaardig gedacht worden. Want evenals wij onze ‘natuurlijke vrijheid’ wel kwijt kunnen raken, geldt dit ook ten aanzien van onze ‘geestelijke vrijheid’. We behoren voortdurend op onze hoede te zijn dat dit niet gebeurd. Paulus zegt: “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weer een slavenjuk opleggen” Galaten 5 vers 1 (Gal. 05:01).

Satan is een dief!

Dit standhouden is een voorwaarde waaraan elk kind van God moet voldoen, wil de vijand de vrijheid niet geheel of gedeeltelijk ontroven. Gods Woord zegt van deze vijand (satan) dat hij een dief is, die niet komt dan om te stelen te slachten en te verdelgen Johannes 10 vers 10a (Joh. 10:10a).

Geestelijke groei is noodzakelijk

Vele kinderen Gods zijn tevreden met de status ‘kind van God’. Zij weten zich gereinigd door het bloed van Jezus. Wie echter niet het verlangen heeft geestelijk verder te komen wordt al spoedig een speelbal in handen van de vijand. Daarom is het ook zo noodzakelijk om gedoopt (en dagelijks vervuld!) te zijn met de Heilige Geest. Blijft de vervulling en groei in de Geest achterwege dan gaat het -zoals Jezus vertelt – net als iemand die zijn huis ‘geveegd en op orde’ had. In plaats van de onreine geest die uitgevaren was, komen er zeven andere geesten binnen… zie Lucas 11 vers 24 tot en met 26 (Luc. 11:24-26).

Hoe kunnen wij onze vrijheid kwijtraken?

Ons ‘geestelijk huis’ moet derhalve gevuld zijn met de Geest van de levende God. Dan behouden we onze vrijheid in Hem en ontsporen wij niet, waardoor wij onze vrijheid kwijtraken. En dat kan op verschillende wijze gebeuren. Bijvoorbeeld als ‘vrome geesten’ ons in een keurslijf van wetticisme dwingen, waardoor iedere blijdschap wordt onderdrukt en de echte vrijheid aan banden is gelegd. Maar aan de andere kant behoren we ook waakzaam te zijn dat de vrijheid niet ontaard in losbandigheid. Ook dan is er van de beleving van de echte vrijheid geen sprake meer. Als wij menen er in het ‘natuurlijke leven’ er maar op raak te kunnen leven, omdat ons ‘geestelijk leven’ daarvan strikt gescheiden is, zitten we goed fout. Want vanuit ons geestelijk leven behoort een positieve werking uit te gaan naar ons gewone leven. In ons dagelijks leven behoort openbaar te worden dat we werkelijk nieuw zijn geworden in Christus en zijn vrijheid hebben leren kennen.

De boodschap van het koninkrijk

Wie werkelijk vrij wil zijn èn blijven, zal de boodschap van het Koninkrijk Gods in al zijn facetten moeten leren kennen en beleven! En dat is geen eenmalige aangelegenheid, maar vraagt een continu doorwerking van deze boodschap in heel ons wezen. Zie niet op kinderen Gods die in een vroeger of later stadium hebben af gehaakt of bij wie de boodschap teveel ’theorie’ gebleven. Natuurlijk zijn zij geen visitekaartjes van het volle evangelie. De Hebreeënbrief geeft ons echter een duidelijk en gericht advies dat niet voor misverstand vatbaar is en ons altijd de juiste koers doet behouden. Het is deze raadgeving: “Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof…” Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02).

Op weg naar de volwassenheid

Jezus brengt ons geloof tot voleinding. Hij bewerkt door zijn Woord en Geest de volharding in ons, zodat wij ’tot het einde toe’ standhouden. Ja zelfs meer dan dat: als mondige, volwassen christenenop wie aardsgerichte leringen geen vat meer hebben, gaat de volle heerlijkheid van God zich in ons openbaren. Eindelijk gaat de zuchtende schepping haar verlangen vervuld zien, want zoals eens de Zoon van God zich openbaarde, zo zullen thans de zonen Gods zich gaan manifesteren. Nog is dat alles in ontwikkeling. Nog is er veel onvolkomenheid. Nog moet er vaak ‘ondergronds’ gestreden worden, maar de eindoverwinning is zeker’ De triomfale intocht van Gods bevrijdingsleger staat voor de deur’

Deelgenoten van de eindoverwinning

Dit zijn geen holle kreten, maar is pure realiteit. Diep in de harten van de waarachtige kinderen Gods is dit als een rotsvaste zekerheid verankerd. Gebaseerd op de beloften in Gods Woord, die allen in Jezus Christus ‘ja en amen’ zijn, weten wij, dat wij als leden van de gemeente van Jezus Christus deelgenoten zijn van zijn eindoverwinning! Laten wij niet alleen maar belijden: Jezus is overwinnaar, maar er vooral: ook aan toevoegen: en wij met Hem! Want waarin zou Hij meer verheerlijkt worden dan juist door het feit dat ook wij in Zijn naam de overwinning meer en meer gaan behalen? Gedachten van negativisme (gevolgd door negatieve werken) zullen hoe langer hoe meer gaan verdwijnen bij de waarachtige eindtijdgemeente. Anders zou immers de eindtriomf van Jezus nooit werkelijkheid gaan worden! Want Jezus doet het niet alleen. Hij gebruikt ook ons. Wij zijn door God met deze ‘voorbestemming’ geschapen. Hij heeft ons tot nieuwe scheppingen gemaakt om te functioneren in zijn plan. De overwinning in de tweede wereldoorlog over de dictatuur van Hitlers ‘derde rijk’, kwam niet alleen tot stand door Eisenhower, Montgomery, Stalin en Roosevelt, maar was het gevolg van een gezamenlijke krachtsinspanning. Veel groter, veel heerlijker, en veel majestueuzer zal echter de eindoverwinning van het volk van God worden! Zij zal de werkelijke en volmaakte vrijheid brengen, waardoor Gods universum uiteindelijk in volkomen harmonie zal functioneren!

 

Bent u ingevoegd in Gods huis? door Gert van de Kamp

“Ik bid tot een idee van al­macht. Ik vraag me niet af of die almacht een baard heeft of een jurk draagt. Mijn God is een christelijke, al ben ik niet kerks. Ik ben de kerk uitgepraat door de dominees. Terwijl ik voor mezelf de overtuiging had dat ik een perfect ge­leefde week achter de rug had en mensen slechts voor­deel had gebracht, hielden zij me iedere zondag voor dat ik helaas opnieuw gezondigd had” (Mr. W. J. Geertsema).

Welk beeld hebben wij van God?

Bovenstaand stukje kwam ik weer tegen in het dagblad “De Gelderlander”. Een uit­spraak, dit keer door de liberaal Geertsema, een man, die naar zijn liberale aard, zegt wat hij denkt, zonder er omheen te draaien.

Er komen nogal wat gedach­ten en constateringen in voor die gemeengoed zijn onder (christelijke) Neder­landers. Dat God een oude man in lange gewaden zou zijn (baard en jurk!), dat er kerkse mensen zijn en buiten kerkse, dat je helaas elke dag zondigt (“Ook al weet je niet precies welke zonden je doet, zondigen doe je, elke dag’”). Velen weten uit eigen ervaring wel hoe vaak in een gebed (bijvoorbeeld op school of aan ’t begin van een verga­dering) er automatisch gebeden wordt om vergeving “voor alle kwaad dat wij ook vandaag weer doen”.

Het is jammer, dat christe­nen zich door de eeuwen heen een totaal ongeestelijk beeld van God hebben ge­vormd. Aan God werden en worden allerlei menselijke eigenschappen toegedacht. U kent ze vast wel, zeker uit uw jonge jaren. Uitspra­ken als: “God ziet alles, dus pas maar op!” (God, de boeman) en: “Breng God niet in verzoeking, maak Hem niet kwaad!” (God van de wraak) zijn algemeen verbreid. En al die spreek­woorden die een bepaald beeld van God projecteren: Gods water over Gods ak­ker laten lopen; De mens wikt, God beschikt en Leven als God in Frank­rijk. Telkens weer wordt God een bepaalde rol opge­drongen.

De opdracht voor de mens ‘

Jezus laat echter zien dat God niet is zoals de mensen denken dat Hij is. Jezus zegt: “God is geest” Johannes 4 vers 24 (Joh. 04:24). Het is de opdracht voor de mens aan Zijn beeld gelijkvormig te worden. Andersom is daar geen sprake van!

De feministische theologie valt ook in de fout met haar discussie over de eventuele mannelijkheid of vrouwelijkheid van God. Zij struikelt over God als Va­der, kan Hij niet net zo zeer God de moeder zijn? Ook zij vernatuurlijken God, passen Hem aan hun aardsgerichte denken aan. God is geest en waar God als Vader wordt genoemd, betreft het hier slechts eigenschappen die aan een vader worden toegedacht: zorg en liefde voor de mens, bescherming en opkomen voor de rechten van de mens.

Je kunt pas begrijpen wie God is, als je geestelijk leert denken en leven. Als je gedoopt bent in de Hei­lige Geest. Want: “Niemand weet wat in God is, dan de Geest Gods” 1 Korinthe 2 vers 10 tot en met 16 (1 Kor. 02:10-16). Wil je weten wat in God, die Geest is, leeft, dan zul je naar zijn niveau moeten stijgen. Dat is een geestelijk niveau van waaruit God ten volle gekend kan worden. Paulus schrijft: “Wie zich aan de Here hecht, is één geest (met Hem)”  1 Korinthe 6 vers 17 (1 Kor.6:17).

Ontvangen wij gezond voedsel?

Jammer ook, dat mensen niet het juiste geestelijke voedsel ontvangen. Als echter de geestelijke dimensie uit de kerk verdwijnt, wordt zij gelijkvormig aan de wereld en onderscheidt zij zich niet meer als huis van God. Voor de mens is er dan geen stimulans meer om geestelijk tot ontwikke­ling te komen. Voor de geestelijke dimensie zijn vele surrogaten in huis ge­haald alsof de kerk niets beters te bieden zou heb­ben. Politiek in de kerk is bijvoorbeeld één van die surrogaten.

Waarom breng ik bovenstaande naar voren? Veel mensen noemen zich christen, maar ze zijn niet kerks! Zij voelen om ver­schillende redenen er niets voor om zich in te voegen in een gemeente. Debet daaraan is dat op hen geen beroep is gedaan om zich als levende stenen in te voegen in een geestelijk huis 1 Petrus 2 vers 5 (1 Petr. 02:05) omdat veel kerken onmach­tig zijn zich als een gees­telijk huis te manifesteren. Zo’n gemeente heeft haar roeping verloren.

Gezond geestelijk voedsel is uitermate bepalend voor ons (geestelijk) leven èn voor de gemeente. Waar een mens, week in week uit, er op wordt gewezen dat hij een zondaar is, zal hij zich nooit weten te verheffen boven dit idee. Van ontwik­keling tot zoon van God kan geen sprake zijn. Zij ervaren hun identiteit als waren zij een onpersoonlijk­heid in de geestelijke we­reld. Door hun degeneratie, is er geen contact met God die geest is. Als het goed was, zouden zij met Paulus dienen te belijden dat de zonde géén heerschappij over hen zal voeren

Als je dit laatste belijdt, zal er behoefte zijn om je dan verder te ontwikkelen en zo je als een levende steen te laten invoegen in een geestelijk huis. En dan . .. dan wordt je pas echt ‘kerks’. .. !

 

 

 

24 ste jaargang door redactie

Enkele weken geleden werden wij opgebeld door broeder Montijn uit Zaandam die ons attendeerde op het feit dat op de voorpagina van ons blad staat vermeld ’23ste jaargang’, terwijl dit ’24ste jaargang’ moet zijn. Reeds vanaf januari 1984 werd een verkeerde jaargang vermeld, zonder dat ons of iemand van onze lezers dit eerder was opgevallen. In ieder geval is deze fout thans hersteld. Volgend jaar gaat “Levend Geloof” dus zijn 25ste jaargang in. (De oprichtingsdatum van “Levend Geloof” was 1 november 1961, terwijl in januari 1962 het eerste nummer verscheen).

 

De identiteit van God door Klaas Goverts -1-

De wederkerigheid tussen God en mens

We willen in deze studie na­denken over één grondprin­cipe. Je zou het kunnen formuleren met het kern­woord: wederkerigheid.

De wederkerigheid tussen God en mens is een funda­ment van het Bijbelse denken .

In het Hogepriesterlijk ge­bed kunnen we lezen hoe Jezus, als de volmaakte mens, met de Vader omgaat. Jezus’ gebeden zijn model- gebeden. Je kunt er aan aflezen wat bidden in wezen is. Ook het ‘Onze Vader’ is een modelgebed.

“Dit sprak Jezus en Hij hief zijn ogen ten he­mel en zeide: Vader, de ure is gekomen; … ” Johannes 17 vers 1a (Joh. 17:01a).

Jezus zegt: ‘Het is tijd, Vader!” Als de Zoon dit tegen de Vader zegt, spreekt de Zoon vanuit zijn kennen van de gedachten en tijden van de Vader.

“Verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U ver­heerlijke” Johannes 17 vers 11 (Joh. 17:11) Hier zien we de wederke­righeid. God verheerlijkt de mens, opdat de mens; Gód verheerlijkt. Het is het unieke van het Bijbelse denken. Je vindt de weder­kerigheid in geen enkele godsdienst. Als Jezus dit uitspreekt, legt Hij daar­mee een fundament. Jezus spreekt het uit ten aanhore van zijn discipelen. Jezus wil dat zijn discipelen het zullen horen. Hij heeft va­ker op deze wijze gebeden. De bedoeling was dat ze zijn manier van dénken zouden overnemen. Jezus gaat de discipelen betrek­ken in zijn manier van bid­den, om ze het grondprin­cipe van de wederkerigheid te leren.

Waarom van de wederkerigheid

De wederkerigheid is er omdat God dit zo gewild heeft.

Het is er omdat God zo is. God isoleert zich niet. Wederkerigheid hoort bij het wezen van God.

”Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here uw God u geven zal, zult gij niet leren doen naar de gruwelen van de volken” Deuteronomium 18 vers 9 (Deut. 18:09).

volken bedrijven gruwe­len. Dit is principieel in strijd met het karakter van God; het stuit God tegen de borst, letterlijk gespro­ken. Er staat zo merkwaar­dig: “Dit zult gij niet léren doen”. Blijkbaar moet je dit léren. Het zit er ken­nelijk bij de mens van na­ture niet in.

“Onder u zal niemand worden aan getroffen die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan”, (Een totaal ander principe: een mens wordt opgeofferd aan een god). “…die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitleg­ger van voortekenen, of tovenaar, geen be­zweerder (andere ver­taling: iemand die bezwering uitoefent), niemand die de geest van een dode of waar­zeggende geest onder­vraagt of die een dode raadpleegt. Want ieder die deze dingen doet, is de Here een gruwel Deuteronomium 18 vers 10 tot en met 12a (Deut. 18:10-12a).

Het gaat bij deze gruwelen over toverij en bezwerin­gen; dus: magie.

Het kennen van God en de magie staan tegenover elkaar.

Het gaat God om de relatie

Bij magie wordt de godheid tot een voorwerp, een ding, een ‘het’. Met dat ‘het’ kun je manipuleren, je kunt het hanteren en alles naar je hand zetten. Magie wil wel­ken zonder in relatie te treden. Het is Gód juist om de verbinding te doen: de relatie van hart tot hart.

Magie wil alleen maar wér­ken. Gebed stelt zich in de wisselwerking. Het grond­principe van het wezen van God is: Het gesprek. Bidden is een gesprek. Zodra het bidden een af­dwingen wordt, ben je weer op het terrein van de ma­gie. Ik geloof dat hier veel problemen liggen in ver­band met gebedsverhoring, als mensen proberen iets van God gedaan te krijgen, zonder een relatie met God te hebben.

“Gij zult onberispelijk staan tegenover de Here uw God” Deuteronomium 18 vers 13 (Deut. 18:13).

Letterlijk staat er: Gij zult totaal zijn met de Here, uw God; een grondbeginsel. ‘Totaal’ gaat dieper dan ‘onberispelijk’, waar een negatieve klank inzit, namelijk: dat er niets meer op je aan te merken is.

’Totaal zijn’ is een wezensgesteldheid. Je zou ook kunnen vertalen: Gij zult een mens uit één stuk zijn. Het gaat om de gesteldheid van het hart. Er staat: totaal mét God. Als iemand bezig is vanuit het principe van de magie, is hij niet ‘met God’, maar hij ’maakt God tot een voor­werp van zijn werkingen.

Waar is de schepping op gebouwd?

Mozes heeft al het grond­principe doorgegeven voor het leven in het land der belofte, in het Koninkrijk der hemelen.

God verlangt naar woord en wederwoord. Er staat: “In den beginne was het woord”. God heeft gespro­ken om antwoord te krij­gen. Gods wezen is, dat Hij uitgaat naar de ander. Hij wil zichzelf meedelen.

De hele schepping, en ook de geschiedenis, is ge­bouwd op woord en ant­woord. De mens van de eindtijd is de mens, die geleerd heeft om God te antwoorden. De duivel pro­beert dit alles te doorbre­ken. Hij probeert de mens in zichzelf op te sluitend. De mens wordt ingekapseld en is niet meer in staat om te antwoorden.

Laten we goed voor ogen houden dat

  1. De mens God nodig heeft. De mens wordt pas compleet als hij samen met God is. En
  2. God heeft de méns nodig. Alleen via de mens wordt God volledig God. Hoe zou God zijn Vader­schap kunnen ontplooien als Hij geen kinderen had? Temidden van zijn zonen gaat God Gód worden. Door de geschiedenis heen komt God óók tot zijn bestem­ming!

We gaan nu enkele begrip­pen bekijken, te weten:

  1. zegenen,
  2. grootmaken,
  3. verheerlijken.

We doen dit aan de hand van voor­beelden uit het evangelie van Lukas.

  1. Zegenen

(Maria komt bij Elisabeth). “En zij riep met luider stem en sprak: Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot” Lucas 1 vers 42 (Luc. 01:42).

In vers 64 komen we het zegenen op een andere ma­nier tegen: “En terstond werd zijn mond geopend en zijn tong losgemaakt en hij sprak, God lovende”.

Letterlijk: …en hij sprak, God zegenende. God zegent de mens en de mens zegent Gód. Als je dit weg vertaalt , vertaal je de hal­ve Bijbel weg. Het is zo belangrijk dat de vertaling nauwkeurig en letterlijk is. De mens gaat God niet lo­ven, maar zégenen. Zacharias heeft een tijd lang geen woord kunnen zeggen. Zacharias heeft het woord niet ontvangen, hij weiger­de er op in te gaan, toen de engel tot hem sprak. Hij kon toen ook niet meer ant­woorden. Als Zacharias weer gaat spreken, komt hij in de wederkerigheid en hij gaat God zegenen.

“En zijn vader Zacharias werd vervuld met de Heilige Geest en profe­teerde: Gezegend (niet geloofd) zij de God van Israël, want Hij heeft om ge zien naar zijn volk en het verlossing ge­bracht Lucas 1 vers 67 en 68 (Luc. 01:67-68) .

Paulus begint in Efeziërs 1 vers 3 de wederkerigheid tussen God en mens vast te stellen met de woorden:

“Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse ge­westen gezegend heeft in Christus”.

  1. Grootmaken

Maria heeft het woord van de engel ontvangen en zegt in vers 46:

“Mijn ziel maakt groot de Here”.

Wat zou de mens aan de grootheid van God moeten toevoegen? Het betekent: de grootheid, die God be­doelt, is een toegekende grootheid. God zoekt de grootheid, die Hem door de mens wordt toegekend.

God wordt pas compleet als de mens Hem erkent en Hem antwoord geeft. In de eind­tijd komt de mens thuis en God komt óók thuis. Als de verloren zoon thuiskomt, komt de vader ook thuis. De vader stond buiten op de uitkijk. Als de zoon binnenkomt, komt de vader óók binnen. De vader is dan weer compleet vader. Hij kan eindelijk zijn wezen kwijt. Het kleed voor de zoon hangt al klaar. Ook het kalf is al gemest.

  1. Verheerlijken

“En plotseling was er bij de engel een grote hemelse legermacht, die God loofde” Lucas 2 vers 13 (Luc. 02:13).

Hier staat inderdaad ‘loven’ of ‘prijzen’. Het woord ‘prijzen’ hangt waarschijn­lijk samen met een grond­woord dat ‘doen lichten’ betekent. Als je iemand prijst, doe je de ander op­lichten. Je laat de ander als het ware uit de verf komen. De ander krijgt door dat prijzen de ruimte om te kunnen ‘zijn’. Juist in. de wederkerigheid komt het ‘zijn’ van de mens en het ‘zijn’ van God tot uiting. In de Bijbel draait alles om het ‘zijn’ en niet om het ‘hebben’. Bij de ma­gie gaat het altijd om het ‘hebben’. Het Hebreeuws heeft geen woord voor ‘heb­ben’. Door de relatie van de mens met God, gaat de mens ‘zijn’.

Juist in de verbinding met de mens gaat Gód ‘zijn’;

God gaat tot zijn identiteit komen. In vers 13 prijzen de engelen God. Zij doen God oplichten, en zeggen:

“Ere zij God in de hoge…” Lucas 2 vers 14a Luc. 02:14a).

Er staat eigenlijk: Heerlijk­heid aan God in de hoogsten. Het kan betekenen:

  1. in de hoogste plaatsen of gebieden,
  2. temidden van de hoogsten. ‘Temidden van de hoogste autoriteiten is de heerlijkheid aan God’.

“…en vrede op aarde bij de mensen van het welbehagen” Lucas 2 vers 14b (Luc. 02:14b).

Het woord dat geschied is wordt aan de engelen ver­teld.

“En de herders keerden terug, God lovende en prijzende” Lucas 2 vers 20 (Luc. 02:20).

Letterlijk: De herders keerden terug, God verheerlijkende en prijzende.

Zij kenden God heerlijkheid toe. Hier zien we de weder­kerigheid, want in vers 9 staat, ‘dat de heerlijkheid des Heren ze omstraalt. Het is de wisselwerking van woord en wederwoord.

(De genezing van de verlamde). ’’En onmiddellijk stond de verlamde voor hun ogen op, nam hetgeen waarop hij gele­gen had mede en ging naar zijn huis, God verheerlijkende. En ontzetting beving allen en zij verheerlijkten God” Lucas 5 vers 25 en 26 (Luc. 05:25-26). De verlamde wordt losgemaakt. hersteld. Het is een daad van God aan de mens, om de mens weer tot zijn bestemming te brengen, tot levensvervulling, tot iden­titeit. God brengt de mens tot aanzijn, richt hem op. Het hoort bij het wezen van God. Juist dan gaat de we­derkerigheid intreden.

Het is een vast patroon, dat je in het evangelie van Lukas kunt ontdekken en waarvan we in het tweede en laatste deel van deze Bijbelstudie, welke volgende maand gepubliceerd wordt, nog enkele voorbeelden zullen aanhalen.

 

Intermezzo door Gerry Velema

Joggingpakje

“En, wat is het geworden?”, zo begon het telefoongesprek. “Een dochter!” “Meid wat heerlijk voor je. Alles verder goed?… Ja, we komen zo gauw mogelijk. Zeg, en geniet van je kraambed hoor, tot gauw. Hoiii!”

Met een luide groet deed ze de hoorn op de telefoon. Dit was toch prachtig. Karin had ook een dochtertje gekregen, net als zijzelf een maand of vier terug een meisje erbij hadden gekregen. En wat genoot Loes van dit meisje naast haar twee gezonde jongens. Dit weekend moest ze nog even bij Karin, haar vriendin, gaan kijken naar de baby.

Alleen wat zou ze aan Karin kunnen geven? Loes en haar man leefden, zoals dat heet, uit de hand van de Heer. Ze kenden geen gebrek, maar toch moesten ze wel zuinig leven. Alle kosten voor hun levensonderhoud konden ze betalen. Voor hun kleren werd vaak voorzien door vrienden, die eens wat over hadden. Het meeste kregen ze gewoon.

Loes piekerde even. Geld voor een cadeautje had ze eigenlijk niet… maar ze zou eens bij spulletjes van haar eigen meisje kijken. Misschien lag daar iets tussen.

Terwijl ze in de kast zat te snuffelen, zag ze ineens een pakje hangen, wat ze bij de geboorte van Marianne had gekregen. Het was een prachtig rosé joggingpakje en nog helemaal nieuw! Loes keek er vertederd naar. Wat zou dat haar donkerharige meiske goed staan, als ze er straks in zou groeien. Glimlachend hing ze het pakje terug.

Maar ineens schoot het door haar heen: “Geef dit pakje maar aan Karin”. Ze schrok er haast van. Nee, dat zou ze toch niet doen? Dit was het mooiste pakje wat ze in huis had voor haar meisje. Nee, dit wilde ze bewaren, voor Marianne. Ze wilde iets anders zoeken, maar weer kwam die gedachte. Alleen sterker, duidelijker: “Geef dan het mooiste! “

Loes werd stil. Ze kende de stem van de Heer. Hij was het, Hij die zo goed voor haar zorgde. Hij vroeg het mooiste, om weg te geven. Niet een rosé joggingpakje maar een principe. Iets wat ze als moeder haar kinderen wilde leren: geef het mooiste of het grootste maar aan de ander.

Nu was de vraag aan haar. Wou ze gehoorzaam zijn?

Zondagmiddag, met de kinderen, gingen ze bij Karin op kraamvisite. Daan, de oudste jongen van Loes, gaf het cadeautje. En terwijl Karin het pakje bewonderde zei Daantje zachtjes tegen Loes: “Je gaf zeker het mooiste hè, mam?” Loes knikte bewogen: “Ja, Daan, het mooiste! ”     

 

De troon des Heren door Peter Hagendoorn

Wat zegt de Bijbel over de troon?

Het is de belofte dat Jezus eenmaal alle heerschappij in hemel en aarde zal uit­oefenen vanuit de troon des Heren. Ook wij mogen eenmaal op zijn troon plaatsnemen, mits we dat dan wel doen ter rechter­zijde. In deze situatie mogen we dan als koning/priester – zo’n duizend jaar heersen.

Voor veel mensen is dit het toppunt van heerlijkheid. Persoonlijk heb ik daar moeite mee. Duizend jaar lang, alleen maar zitten’ Wandelen met Jezus is er niet meer bij, want Die zit immers ook op zijn troon. Alle activiteit is ineens voorbij… Of niet?

Wat weten we eigenlijk van die troon des Heren af? Hoe stelt u zich voor dat de troon er uitziet? In de Bijbel staat geen afgeronde beschrijving van de troon. Het is in elk geval wel een heel bijzondere troon, niet van het aardse formaat, maar een tikkeltje groter. Want de troon is in de hemel Psalm 11 vers 4 (Ps. 011:004). Als men God als een persoon voorstelt (de Bijbel leert: God is Geest), en de hemel ergens boven ons hoofd, moet God wel zeer lange benen en voeten hebben, want de aarde is zijn voet­bank Jesaja 66 vers 1 (Jes. 66:01).

In Jesaja 6 vers 1 (Jes. 06:01) kunnen we lezen dat de troon in de tempel staat, de tempel waarvan we mogen aannemen dat het dezelfde tempel is die in het hemelse Jeruzalem staat. Maar dat is een tempel niet door mensenhanden gebouwd. God is Geest, met andere woorden God zelf, heeft geen handen om iets te bouwen. Hetzelfde geldt voor de engelen, want ook zij zijn slechts ‘dienende geesten’. Aangezien de men­sen eveneens als niet-vleselijke wezens opgewekt wor­den, behoeven zij ook geen tronen te hebben om hun vermoeide ledematen eens behaaglijk uit te strekken.

Gegrondvest op principes

Neen, een stoffelijke troon is niet nodig. De troon van God (en van Jezus en straks die van ons) is ge­grondvest op principes, zoals recht en gerechtig­heid Psalm 89 vers 15 en Psalm 97 vers 2 (Ps. 089:015; Ps. 097:002). De troon wordt ook de troon der heerlijkheid genoemd, of troon der genade. Jesaja zegt dat de troon op goedertierenheid wordt ge­vestigd. Al de hiervoor ge­noemde hoedanigheden zijn ‘onstoffelijk’, en daardoor (letterlijk) ongeschikt om stoffelijke zaken zoals een troon/stoel te dragen.

Als we aannemen wat er in Openbaring 22 vers 1 (Openb. 22:01) staat – en waarom niet? – is er nog iets merkwaardigs aan die troon. Er ontspringt zomaar een rivier uit die troon, kristalhelder water, het zogenaamde water des levens. Pas als men dit ge­deelte tezamen leest met Jeremia 17 vers 12 (Jer. 17:12), kan men gaan begrijpen wat er in feite bedoeld wordt.

Laten we God zelf maar eens laten spreken (de Bijbel is toch Gods Woord?). Op de troon zitten mag je als koning, maar niet direct als heerser, want je mag er al­leen op zitten als je een bepaalde mentaliteit bezit (dienen) en bereid bent om de verordeningen van God te onderhouden Deuteronomium 17 vers 18; 1 Koningen 2 vers 4 (Deut. 17:18; 1 Kon. 02:04). En dat onder­houden zal men nu al tijdens zijn leven moeten doen want die troon is een erezetel 1 Samuel 2 vers 8 (1 Sam. 02:08).

Stel nu dat men de eer krijgt om op zo’n troon zit­ting te nemen, wat zou je dan de hele dag moeten doen? Wel, u behoeft niet bang te zijn dat u zich verveelt. Integendeel, geheel uw geest is vereist om met wijsheid en barmhartigheid recht te spreken. Als priester mag u bemiddelen tussen God en de mens, als koning mag u dienen door recht te spreken (te midde­len) tussen de mensen on­derling 1 Koningen 10 vers 9 (1 Kon. 10:09).”Want Gij hebt mij recht en mijne rechtszaak afgedaan: Gij hebt gezeten op de troon, O Rechter der gerechtigheid” Psalm 9 vers 5 Statenvertaling en Psalm 45 vers 7 (Ps. 009:005; Ps. 045:007). “Uw troon, o God, staat voor altoos en eeuwig, uw koninklijke scepter is een rechtmatig scepter, Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid” Psalm 45 vers 7 en 8a (Ps. 045:007-008a).

n zolang u bereid bent dat te doen, overeenkomstig de waarheid, mag u op die troon blijven zitten. Spreu­ken 29 vers 14 (Spr. 29:14) zegt: “Een koning die de geringen naar waarheid richt, diens troon staat voor eeuwig vast”).

Voldoen wij aan de verwachtingen van God?

Nogmaals, met dat richten zult u nu al bezig moeten zijn, want ‘de troon’ was immers een ‘erezetel’, met andere woorden waar je pas mag zitten als je bewezen hebt die waard te zijn. Dit waard zijn is niet gebaseerd op ‘goede werken’ als een soort investering voor de toekomst, maar zal blijken uit de levenshouding en gedrag van de mens. Doet u iets uit liefde (voor zowel de ander als voor God) om­dat u ‘streeft naar recht en gerechtigheid, of doet u iets met bijbedoelingen?

Let op dat gerechtigheid en recht hier verschillende din­gen zijn. Recht is iets dat volgens strikte normen gaat. Gerechtigheid laat veel meer ruimte toe. Begrippen als liefde en wijsheid spelen hierbij een overwegende rol. Geen ‘oog om oog, tand om tand’, maar veel meer: hoe komt God tot zijn recht (ontplooiing)?

In feite zou je het Hebreeuwse woord ook mogen vertalen als ‘voldoen aan de verwach­tingen (van God)’. Met ande­re woorden: het niet voldoen aan die verwachtingen is zonde. Bij het voldoen aan die verwachtingen staat de liefde centraal, want onze God is een barmhartig God en willen wij Gods naam/beeld uitdragen dan zal deze eigenschap onontbeerlijk zijn.

Dit uitdragen van God heer­lijkheid komt erg fijn naar voren in Jesaja 61 vers 1 (Jes. 61:01): “In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen (= slip­pen van zijn mantel) vulden de tempel”. Het leuke is nu dat in de NBG-vertaling van 1951 vertaald wordt: “…en zijn zonen vulden de tem­pel…” Ook de Statenverta­ling gebruikt zonen. Met an­dere woorden: taalkundig is het blijkbaar mogelijk om de zomen/slippen van de mantel te verwisselen met het woord voor zonen. En hier zie u nu een principe van weder­kerigheid. Zoals God ons wil bekleden (met de mantel der gerechtigheid) zo vor­men wij – als zonen Gods – de bekleding van God. Zijn mantel, zijn heerlijkheid, wordt door ons gevormd. De Engelse King James vertaling geeft dit ook heel goed weer, daar staat: “…and his train filled the temple”. Als u het woord ’train’ in een woordenboek zou opzoe­ken, kunt u lezen dat onder ’train’ ook verstaan kan worden: ‘nasleep/gevolg’.

Zij zijn het, de zonen Gods, die zich laten leiden door de Heilige Geest en die zich in een geestelijke tempel (gevormd door de gelovigen gezamenlijk) op deze eveneens geestelijke troon mogen zit­ten. Het zijn de mensen, die zich willen geven in het dienen conform de normen van God.

Zij zijn het, die God gestal­te geven in deze wereld.

Het gaat in de geestelijke wereld niet om het ‘aardse heersen’, maar om het God­delijke ‘(be)heersen, het staan boven de omstandig­heden. U bent dan als een rots, standvastig, niet heen en weer geslingerd door wind van leer. Misschien helpt dit artikel u een klein beetje om dichter tot dat einddoel te komen.

 

Ziende de Onzienlijke (gedicht) door Piet Snaphaan

Al zijt Gij dan niet zichtbaar Heer op aard’

’t Aanschouwen wel, door geestelijke ogen,

Die zien ver boven ’t aardse heen,

’t Is door Uw licht dat ons verscheen,

Gij gaf ons dat vermogen.

 

Vandaar we zien op U, o Heer,

Uw plan zij ook ons streven,

Ziende op U, die ’t al volbracht,

Putten we steeds weer nieuwe kracht,

Om doelbewust te leven!

 

Hoe is je relatie met God? Liesbeth Seepma

“Gij legt Uw hand op mij!” Psalm 139 vers 5b (Ps. 139:5b).

Wat betekent ‘geloven’ voor jou?

Hoi! Ik zou me graag aan je willen voorstellen. Ik ben een meisje van twintig jaar. Ik ben opgegroeid in een ‘volle-evangelie-gezin’, het­geen betekende, dat ik al op heel jonge leeftijd werd geconfronteerd met het evangelie, de blijde redding boodschap van Jezus Christus. Daaruit vloeide voort, dat geloven voor mij ‘zo gewoon en vanzelfspre­kend’ was. Het geloof in God was onlosmakelijk met mijn leven verbonden. De gemeente, waar wij als ge­zin naar toe gingen, was voor mij een toevluchtsoord en elke week ging ik naar een jeugdgroep, waar ik gezelligheid vond. Deze twee steunpunten, gemeente en jeugdgroep, speelden een grote rol in mijn leven. Op deze twee was zelfs de beleving van mijn geloof gebaseerd.

Misschien herken jij, die dit leest, wel iets van je­zelf in de bovenstaande om­schrijving. Is geloven voor jou óók ‘gewoon’ en soms zelfs wel een sleur? Is de beleving daarvan gebaseerd op het uiterlijke, op een jeugdgroep, zoals dit bij mij het geval was? Of mis­schien op die grote gemeen­te waarin je zit? Wellicht is het de muzikale omlijsting tijdens de zangdienst? Wel­iswaar mag je van al deze heerlijke dingen volop ge­nieten, maar zijn ze bepa­lend voor jou geloofsbele­ving?

Op zoek naar een antwoord

In mijn leven kwam daarin verandering op het moment dat bleek, dat mijn levens­pad niet helemaal over ro­zen ging. Problemen en teleurstellingen riepen vragen bij mij op. Vragen zo­als: “Wie is God? Wat bete­kent Hij voor mij? Loopt mijn relatie met Hem alléén via mijn jeugdgroep? Of wil Hij dichter bij me zijn?”

Al deze vragen konden in feite samengevat worden in die ene, grote vraag: “Waar was mijn persoonlijke relatie  met God?” Ik zocht naar  een antwoord.

En het antwoord kwam! Niet voor niets zegt de Bijbel: “Nader tot God, en Hij zal  tot jou naderen” . Het antwoord op mijn vragen vond ik in Psalm 139 vers 1 tot en met vers 6 (Ps. 139:001 tot en met 006):

“Here, Gij doorgrondt en kent mij; Gij kent mijn zitten en mijn opstaan, Gij verstaat van verre            mijn gedachten; Gij onderzoekt mijn gaan  en mijn liggen, met al mijn wegen zijt Gij vertrouwd.  Want er is geen woord op mijn tong, of, zie, Here, Gij kent        het volkomen; Gij omgeeft mij van achteren en van voren en Gij legt uw hand op mij. Het begrijpen is mij te wonderbaar, te verheven, ik kan

er niet bij”. Wat is dat heerlijk! Zo wil God met jou en mij omgaan!   

Voor mij betekenden deze woorden het begin van een persoonlijk, levend geloof  in Jezus Christus. Een geloof, dat niet meer gebaseerd is op een jeugdgroep  (veeleer andersom!) en niet  op aktiviteiten of geloof  van andere mensen, maar op de stille, liefdevolle,  barmhartige, voortdurende  tegenwoordigheid van mijn  Meester.

Een schild van geloof

Wat wil Hij op mijn levensweg graag naast me lopen!  Hij wil me zo graag vertellen, dat de Heerschappij op Zijn Schouders rust. Hij wil me vertellen dat Hij een  raadsman voor me wil zijn,  een Wonderbare Raadsman. Een Vorst van de Vrede,  die mij wapent tegen de  vorst der duisternis. 

‘Weet je”, zegt Hij, “Ik ga je bekleden. Ik geef je een  pantser van gerechtigheid. En aangezien Ik wel begrijp  dat de boze brandende pijlen op je afschiet, geef Ik je een schild, een schild van levend geloof. En Ik zet een helm van heil op je  hoofd. Om te vechten krijg je een Zwaard. En dat Zwaard is Mijn Woord”

God wil dus niets liever dan een hechte relatie hebben met jou en mij! Is dat niet, waar ieder mens in wezen naar verlangt? Bouw een hechte relatie met Hem op. Dat kan! Neem elke dag de tijd om met Hem te praten, om Hem beter te leren kennen. Ik weet het, dat is moeilijk. In mijn eigen leven merk ik dat het deze ‘stille tijd’ is, waaraan de duivel een ontzaglijke hekel heeft. Maar laat je door hem niet van de wijs brengen! Het Zwaard, het Woord van de God van hemel en aarde, is er voor jóu. Gebruik het maar. De levende God zal je, elke dag meer, leren hoe je met Zijn Woord mag omgaan. Hij zal je laten zien hóé tweesnijdend scherp het is. Daarbij legt Hij Zijn Hand op jouw hoofd. Ga je naar Hem toe? Hij wacht op je met een eeuwig geduld.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst -12-

De heerlijkheid Gods is vuur en licht

Jesaja 11 voert ons naar het nieuwe verbond waar Jezus Christus het vleesgeworden woord is, dus ook het vuur. Vers 4 en 5 (Jes. 11:04-05) zegt: ‘Want Hij zal de geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in billijkheid rechtspreken, maar hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden. Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen”. In het nieuwe verbond is Jezus Christus het vuur dat van God uitgaat, want ook in het nieuwe testament is dit beeld bewaard gebleven. Het woord van God treedt tevoorschijn en de hoofdkenmerken zijn gerechtigheid trouw, zegt Jesaja. Gerechtigheid uitgedrukt in her beeld van vuur en trouw, zoals alleen God trouw kan zijn. Onkreukbaar, onveranderlijk, geen zweem van ommekeer, scherp afgebakend, zoals licht en duisternis onverenigbaar zijn en zo ook door God gesteld zijn op de eerste scheppingsdag. Hij, Jezus Christus, is het Licht, uitgegaan van God, die ook enkel licht is en in dat licht is leven voor de mensen Johannes 1 vers 4 en 5 (Joh. 01:04-05). Maar als absolute tegenstelling is in dat licht de dood voor de goddelozen, dat zijn de machten der duisternis en hen die de duisternis liever hebben dan het licht.

Hij zal in billijkheid rechtspreken!

“Hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden” Jesaja 11 vers 4 (Jes. 11:04). Hij heeft geopenbaard wat van de grondlegging der wereld verborgen is gebleven. Hij heeft de opdracht het eeuwige leven, bekend gemaakt door God zelf, aan de mens bekend te maken: “Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de ene waarachtige God en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt. Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen dat Gij Mij te Moen gegeven hebt” Johannes 17 vers 3 en 4 (Joh. 17:03-04) . En het werk waarover gepredikt heeft en gedaan heeft is de mens scheiden van de machten der duisternis en herstellen wat door de duivel en zijn machten vernield en beschadigd is. Zelf beschrijft Jezus zijn werk aldus: “Zie, Ik drijf boze geesten uit en volbreng genezingen, heden en morgen, en op de derde dag ben Ik gereed” Lucas 13 vers 32b (Luc. 13:32b) .

Het verschil tussen oud en nieuw

In het oude verbond was deze scheiding niet mogelijk en dan zien we dat mensen, waar de machten in- en doorwerkten, uit het volk uitgeroeid moesten worden. Laten we nu niet denken dat God dus toen niet enkel goed zou zijn geweest. Hij is immers onveranderlijk. Er was echter geen andere mogelijkheid om het volk te heiligen dan geboden, wetten en offers, om zo uiteindelijk de Christus voort te kunnen brengen tot heil voor alle mensen. Nergens heeft God zich groter betoond in zijn Naam, welke zijn Wezen uitdrukt, dan juist ten tijde van het oude verbond. Hij heeft zich ten volle betoond zoals Hij zich aan Mozes bekend maakte in Exodus 34 vers 6 (Ex. 34:06): “Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw…” Zo was Hij temidden van zijn volk. In alles is Hij groot. Hij bewees genade op genade aan een hardnekkig en weerspannig volk. Groot van goedertierenheid en trouw bleef Hij met dit volk meegaan. De Israëlieten wisten dit, ze kenden God als zodanig. Daarom zegt de profeet Joël: “Want genadig en barmhartig is Hij, lankmoedig en groot van goedertierenheid, berouw hebbende-over het onheil. Wie weet, of Hij Zich niet wendt en berouw heeft en een zegen achter Zich laat overblijven…” Joël 2 vers 13b en 14a (Joël 02:13b-14a).

Maar ook voor de mensen die onder het oude verbond zijn gestorven is Jezus Christus de Middelaar en eeuwige Hogepriester geworden. Ook voor deze mensen is Hij degene die rechtvaardig zal oordelen. De schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt: “En daarom is Hij de middelaar van een nieuw verbond, opdat, nu Hij de dood had ondergaan, om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond… Hebreeën 9 vers 15a (Heb. 09:15a). Paulus zegt in Romeinen 5 vers 6 (Rom. 05:06): ” … zo zeker als Christus toen wij nog zwak waren (onder de wet) te zijner tijd (in de volheid des tijds), voor goddelozen is gestorven”.

Ik geloof dat we als axioma kunnen stellen: Niemand zal verloren gaan, die de duisternis niet liever heeft dan het licht. En dat geldt evenzeer voor de mensen van het oude verbond. Wie heeft onder de wet kunnen kiezen tussen duisternis en licht? Onder de wet zijnde komt Paulus tot de uitroep: “Want wat ik uitwerk, weet ik niet, want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik” Romeinen 7 vers 15 (Rom. 07:15). “Immers het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet.        Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik” Romeinen 7 vers 18b en 19 (Rom. 07:18b-19). “De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen” Johannes 1 vers 17 (Joh. 01:17). Dit is voor alle mensen. Hij, Jezus Christus, is als plaatsvervanger gestorven juist ook voor ‘ het oude verbondsvolk. In Hem was het gehele volk vertegenwoordigd ook in het lijden en sterven. Daarom wist Jezus ook zo goed, vanuit de Schriften, hoeveel Hij lijden moest en is Hij tot verzoening geworden voor het volk en de gehele mensheid.

Het verterende vuur in het nieuwe verbond

Het beeld van het vuur wordt ook in het nieuwe verbond gebruikt voor de gerechtigheid Gods. Johannes de Doper, de laatste profeet van het oude verbond en de wegbereider van Jezus Christus, zegt van Hem: “De wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur” Johannes profeteert hier ver de grote oogsttijd die eens zal aanbreken. Bijna alle vertalingen spreken van “zijn wan”. De Statenvertaling spreekt van “zijn tarwe in zijn schuur”. Het gaat om “Zijn wan”, “Zijn hand” en “Zijn dorsvloer” en “Zijn graan in zijn schuur”, maar óver “het kaf” dat hij verbrandt met onuitblusbaar vuur.

Zijn dorsvloer is in de eerste plaats de gemeente, maar even goed ook de gehele wereld. Op de akker wordt gezaaid (en dus ook geoogst), zegt Jezus in Matteüs 13. In vers 38 (Matt. 13:38) zegt Hij: “De akker is de wereld en het goede zaad of het graan zijn de kinderen van het koninkrijk”. Het kaf is het beeld van de goddelozen, geweldenaars, tegenstanders, vijanden. Allemaal benamingen voor de boze geesten en hun ongerechtigheid. Hij, Jezus Christus, zal dit verbranden met onuitblusbaar vuur. Duidelijk is dus dat dit onuitblusbare vuur de gerechtigheid Gods is. Dat is het enige wat de mensen vrij kan maken (zuiveren of reinigen) van alle ongerechtigheid. Jezus zelf zegt: “De waarheid zal u vrijmaken. Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij waarlijk vrij zijn” Johannes 8 vers 32b en Johannes 8 vers 36 (Joh. 08:32b en Joh. 08:36) . En waarom wordt hier gesproken over onuitblusbaar vuur; onuitblusbaar, het is dus eeuwig? Omdat het ’t eeuwige, onveranderlijke woord van God is. (Is niet mijn woord zo: als een vuur, luidt het woord des Heren?” Jeremia 23 vers 29 (Jer. 23:29).

Bevrijding, verlossing, volkomen reiniging, genezing naar geest, ziel en lichaam, het is alles door het woord Gods en de kracht van de Heilige Geest. Jesaja 4 vers 4 (Jes. 04:04) zegt: “Als de Here zal afgewassen hebben de drek der dochteren Sion, en de bloedschulden van Jeruzalem zal verdreven hebben uit haar midden, door de Geest des oordeels en door de Geest der uitbranding” (Statenvertaling). Paulus schrijft aan de Efeziërs dat Jezus zijn gemeente liefheeft en Zich voor haar overgegeven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad van het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet Efeze 5 vers 25 tot en met 27 (Ef. 05:25-27).

Zo is de Heer in grote overgave en liefde bezig om zijn dorsvloer geheel te zuiveren en zijn graan in zijn schuur het Koninkrijk Gods – bijeen te brengen. Maar het kaf zal Hij met onuitblusbaar vuur verbranden. Het zal niet meer zijn, het is niet eeuwig, niet onuitblusbaar. Jesaja 43 vers 17 (Jes. 43:17) zegt: “…tezamen liggen zij neder, zij staan niet meer op, zij zijn uitgeblust, als een vlaspit uitgedoofd” en in Psalm 118 vers 12 (Ps. 118:012) lezen wij: “…zij omringden mij als bijen, zij werden als een doornenvuur uitgeblust” . Er is dan geen sprake van zichtbaar vuur of zichtbare vlammen, die stoffelijke zaken verteren (denk aan de brandende braamstruik!), maar het gaat om het beeld wat we moeten leren verstaan.

Het werpen van vuur van de hemel

Jezus zegt in Lucas 12 vers 49 (Luc. 12:49): “Vuur ben Ik komen werpen op de aarde en wat is mijn wil, als het reeds ontstoken is?” Overduidelijk blijkt hieruit dat het gaat om beeldspraak. Jezus heeft nooit zichtbaar of tastbaar vuur op aarde geworpen om iets te verbranden. Als Jacobus en Johannes zeggen in Lucas 9 vers 54b (Luc. 09:54b):

“Here, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van de hemel zal nederdalen om hen (de Samaritanen) te verteren?” zien wij als reactie van de Heer: “Maar Zich omkerende, bestrafte Hij hen en zeide: Gij weet niet van hoedanigen geest gij zijt”, vers 55, Statenvertaling). De discipelen bedoelden vuur wat mensen kan verteren zoals Elia eens had gedaan 2 Koningen 1 vers 9 tot en met 15 (2 Kon. 01:09-15). Jezus spreekt deze woorden echter met een diepe bedoeling. Hij is de vervulling van de wet en de profeten en deze uitspraak, maar ook de daad zelf, is vervulling van profetie. Hij is gekomen om de gerechtigheid Gods te openbaren waar de profeten van gesproken hebben: “Ik heb mijn Geest op Hem gelegd; Hij zal de volken het recht openbaren” Jesaja 42 vers 1b; Jesaja 11 vers 1 tot en met 5 (Jes. 42:01b; Jes. 11:01-05). Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06) zegt: “Hij zal een Koninkrijk stichten dat gegrondvest is op recht en gerechtigheid”, maar ook: “Want elke schoen, die dreunend stampt, en elke mantel, in bloed gewenteld, zal verbrand worden, een prooi van het vuur” (vers 4). De profeet Ezechiël profeteert ten tijde van de ballingschap: “Ik zal vuur werpen in Magog en onder hen die in gerustheid de kustlanden bewonen; en zij zullen weten, dat Ik de Here ben. Ik zal mijn heilige naam bekend maken onder mijn volk Israël. Ik zal mijn heilige Naam niet meer laten ontheiligen; en de volken zullen weten, dat Ik de Here ben, heilig in Israël” Ezechiël 39 vers 6 en 7 (Ez. 39:06-07). Jezus Christus heeft dit alles vervul wat Hij zelf aan het einde uitspreekt in het Hogepriesterlijk gebed (Johannes 17).

De oorlog in de hemel (Openbaring 12)

Maar het werpen van vuur heeft nog een betekenis die ook vooral in de eindtijd zo belangrijk is. Het is namelijk een beeld voor de oorlog. Jezus ontketende een geweldige oorlog in de hemelse gewesten. Het rijk der duisternis woonde in grote gerustheid in de mensen Zacharia 1 vers 11b en Ezechiël 39 vers 6 (Zach. 01:11b; Ez. 39:06) en plotseling is daar Jezus van Nazareth, die hen openlijk tentoonstelt en hen overwint door de kracht en de heerlijkheid Gods. Jezus gebruikte ‘het zwaard des Geestes’ wat ook vaak synoniem gebruikt wordt voor vuur dat verteert Jesaja 1 vers 20 (Jes. 01:20). Van Jezus Christus staat geschreven in Jesaja 49 vers 2 (Jes. 49:02): “En Hij maakte mijn mond als een scherp zwaard; in de schaduw zijner hand verborg Hij mij. Hij maakte mij tot een puntige pijl, in Zijn pijlkoker stak Hij mij”. Zo was Jezus voor de machten der duisternis. Ze vluchtten in paniek uit de mensen weg of grepen ze juist vast in de hoop stand te kunnen houden.

Het initiatief gaat altijd van God uit

Jezus wierp vuur in de bolwerken van satan, zoals de bezeten man waarin een legioen boze geesten huisde Markus 5 vers 1 tot en met 20 (Mark. 05:01-20). “Vuur ben Ik komen werpen”, zegt Jezus, “en wat is mijn wil als het reeds ontstoken is? Het vuur is geheel volgens de wil van de Heer gaan branden en het voedsel voor het vuur waren niet de mensen maar de machten der duisternis. De profeet Ezechiël zegt hierover: “Voedsel zult gij zijn voor het vuur; midden in het land zal uw bloed stromen, en aan u zal niet meer gedacht worden, want Ik, de Here, heb het gesproken”.

De profeet Amos, die op zo’n heel bijzondere wijze geprofeteerd heeft over de eindtijd, spreekt maar liefst zes maal over het werpen van vuur als oorlogshandeling in vijandige bolwerken. Beelden van grootmachten van het rijk der duisternis. Zelfs Juda en Jeruzalem worden erbij genoemd, wat we hier als beeld zien van het grote naamchristendom, steeds Babel genoemd Amos 1 vers 2 en Amos 2 vers 9 (Amos 01:02; Amos 02:05). In vers 11 lezen we dan: “Om drie overtredingen van Edom, ja om vier (beeldspraak voor de maat die vol is) zal Ik het niet herroepen. Omdat hij zijn broeder met het zwaard heeft vervolgd en zijn medelijden heeft verstikt zodat zijn toorn eeuwig verscheurt en hij zijn gramschap immer blijft koesteren, zal Ik vuur werpen in Teman, zodat het Bozra’s burchten verteert”. In de eindtijd is de maat van het rijk der duisternis vol, zoals van de Kanaänieten, toen het volk het land in bezit ging nemen Genesis 15 vers 16 (Gen. 15:16). Edom is Ezau en is beeld van de heidenvolken. Het gaat nu om het in bezit nemen van de ganse aarde. De profeet Obadja wijdt zijn hele godsspraak aan het gericht over Edom. En de uitspraak die voor ons nu van zo’n belang is, is vers 17 en 18: “Maar op de berg Sion zal er ontkoming zijn, en die zal een heiligdom wezen; en het huis van Jakob zal zijn bezittingen weer in bezit nemen”. Het huis van Jakob zal het vuur zijn, het huis van Jozef de vlam, en het huis van Ezau de stoppels (andere vertalingen: stro en kaf): zij zullen hen in brand steken en verteren, en van het huis van Ezau zal niemand ontkomen; want de Here heeft het gesproken” .

De dag des Heren die met vuur verschijnt

Jezus Christus was het vuur en Hij zei: “Vuur ben Ik omen werpen op aarde”. In de eindtijd is de gemeente het vuur en ze zullen het, evenals Jezus Christus, op aarde werpen. Dit vuur is de gerechtigheid Gods tot behoud van de volken en tot ondergang van het rijk der duisternis. De gemeente zal werken zoals hun Heer, Jezus Christus, werkte. “Want wanneer uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners der wereld gerechtigheid” Jesaja 26 vers 9b (Jes. 26:09b).

Zo zien we dat tot het einde toe de heerlijkheid, de heiligheid en de gerechtigheid Gods is als een verterend vuur. Hiermee ontheiligen wij de Naam van God niet, maar integendeel, we heiligen Hem, we verhogen Hem, ver boven alle duisternis, als een God van goedheid, die een ontoegankelijk licht bewoond voor de duisternis 1 Timoteüs 6 vers 16 (1 Tim. 06:16), terwijl Hij woont in zijn volk. En juist daarom en daardoor geldt: “Dan zal het Licht van Israël tot een vuur worden en zijn Heilige tot een vlam, die op één dag de distels en dorens van Assur verbrandt en verteert” Jesaja 10 vers 17 (Jes. 10:17). En van de gemeente die in de allerlaatste dagen het evangelie in heerlijkheid en kracht verkondigt, staat geschreven: “En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade wil toebrengen, moet hij zó de dood vinden” Openbaring 11 vers 5 (Openb. 11:05) .          (wordt vervolgd).