1986.04 nr. 269

Levend geloof 1986.04

Hoe komen we geestelijk verder? Door Gert Jan Doornink

Op weg naar het einddoel

Bij alles wat ons als kinderen Gods bezighoudt, zouden we eigenlijk veel meer bezig moeten zijn met de vraag: Hoe komen we geestelijk verder? Willen wij het einddoel des geloofs, de volkomenheid in Christus, bereiken, dan zal de invulling van deze vraag ons leven behoren te beheersen. We kunnen zo druk bezig zijn met allerlei activiteiten in dienst van Gods Koninkrijk, dat de vraag: “Hoe komen we geestelijk verder?” teveel op de achtergrond raakt.

We hoeven geen enkele twijfel aan de dag te leggen betreffende Gods bedoeling met Zijn kinderen (Zijn gemeente). Paulus zegt dat de gemeente, die Hij voor ogen heeft, zal zijn: “stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Aan dit doel van God kan niet getornd worden. Daar wijkt Hij niet vanaf, want alleen in een ‘volmaakte gemeente’ komt Zijn volle heerlijkheid tot openbaring.

Nu is het natuurlijk niet zo dat zolang die volmaakte gemeente nog niet zichtbaar is, wij een soort afwachtende houding behoren aan te nemen. Actief zijn voor de Heer is een goede zaak, wij behoren onze talenten in dienst van Gods Koninkrijk te stellen, Maar altijd weer zullen wij ons moeten realiseren waarom het werkelijk gaat. Een getuige van Jezus Christus zijn is geen doel, maar middel dat meehelpt dat Gods (herstel)plan met Zijn schepping voltooid zal worden. Daarom behoren we ons af te vragen hoe wij bezig zijn als arbeider in Gods Koninkrijk. We kunnen namelijk op de verkeerde wijze bezig zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer we op ‘ongeestelijke wijze’ bezig zijn, dat wil zeggen dat we ons niet laten leiden door de Heilige Geest, waardoor we ogenschijnlijk wel veel doen voor de Heer, maar ons niet afvragen of het in overeenstemming is met de wil van God.

Is er een goed fundament gelegd?

Het is daarom uitermate belangrijk dat er een goed fundament in ons leven ligt. De doop door onderdompeling en de doop met de Heilige Geest zijn de basisvoorwaarden om geestelijk verder te komen. Paulus schreef: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen” Romeinen 6 vers 4 (Rom. 06:04). En voor dat laatste is de vervulling met de Heilige Geest nodig Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08).

De water- en Geestesdoop vormen echter geen eindstation, maar zijn het beginstation op weg naar de volkomenheid in Christus. Satan, die nog de overste dezer wereld is, zal er alles aan doen dat we dit eindstation niet bereiken. Voortdurende waakzaamheid en geestelijke strijd zijn een logisch gevolg van een oprecht verlangen geestelijk te groeien. Daarbij zullen we ons telkens weer ‘los’ moeten maken van alles wat uit het kamp van de vijand op ons afkomt. Hij probeert ons steeds weer te ‘binden’, dat wil zeggen uit te schakelen en af te remmen bij ons verlangen het einddoel te bereiken en op de juiste wijze bruikbaar te zijn in dienst van Koning Jezus.

Hoeveel kinderen Gods onderschatten helaas deze geestelijke strijd. Soms is men op zodanige wijze ‘gebonden’, dat men niet eens (meer) in de gaten heeft hoe men op een zijspoor is uitgerangeerd. Dat is bijvoorbeeld het geval als men in beslag genomen is door verkeerde leringen die de beleving van Gods volle heerlijkheid wegschuiven naar een verre toekomst. Dat valt nu toch niet te realiseren, wordt er dan gezegd. En men beseft niet dat satan op een vrome wijze het verlangen om geestelijk verder te komen heeft uit geschakeld, doordat men gelooft in een lering die Bijbelteksten op een legpuzzelachtige manier aan elkaar heeft verbonden. Dan is er een ongeestelijke eindtijdvisie ontstaan, waarbij geen sprake meer is van geestelijke groei op de wijze zoals God die bedoelt.

Paulus schrijft in Kolossenzen 3 vers 1 (Kol. 03:01): “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn”. Geestelijk verder komen betekent loskomen van de aarde en onze plaats met Christus innemen in de hemelse gewesten. Dan kunnen we ook optimaal functioneren als getuigen van Christus in deze wereld. Dat kunnen we ook leren van de bediening van Jezus zelf toen Hij op aarde was. Eén van de dingen die daarbij sterk naar voren kwam, was dat Hij altijd voldoende tijd nam om gemeenschap te zoeken met Zijn Vader. Hij wist dat alleen wanneer die gemeenschap hecht was, Hij ten volle door de Vader gebruikt kon worden. Hoeveel tijd nemen wij om gemeenschap met de Vader te zoeken?

Vervuld worden tot alle volheid Gods

Jezus sprak: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48). Laten we nooit en op geen enkele wijze twijfelen aan de woorden van Jezus, die immers ‘geest en leven’ zijn Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63). “Hoe komen we geestelijk verder?” is dus een vraag die ten alle tijde prioriteit in ons denken behoort te hebben. In Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10) lezen wij over Jezus dat Hij is “opgevaren, ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen”.

Waarom zijn er nog zoveel kinderen Gods die “de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus” Efeze 4 vers 12 (Ef. 04:12), nog niet bereikt hebben? Waarom zijn er nog zovelen “onmondig en worden heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt”? Efeze 4 vers 14 (Ef. 04:14). Omdat men geen verlangen heeft geestelijk verder te groeien of daar soms zelfs helemaal geen oog voor heeft. Satan heeft hun verstand verduisterd en hun positief denkvermogen lamgelegd. Ieder kind van God zal radicaal af moeten rekenen met deze defaitistische, uit het rijk der duisternis afkomstige, ondermijning en belemmering van het geloofsleven.

Er is een nieuwe, geestelijke visie nodig om volkomen los te komen uit deze negatieve denkwereld. Het is de boodschap van Gods Koninkrijk, zoals Jezus die bracht, die de weg naar verdere geestelijke groei vrijmaakt en openhoudt. Wie deze weg gaat bemerkt al spoedig, dat dit de enige weg is die leidt naar het (eind)doel. Het is de weg die ons de “onnaspeurlijke rijkdom van Christus” doet ontdekken en in het licht stellen Efeze 4 vers 8 (Ef. 04:08). Dan staan wij ook volkomen in de wil van God, die verlangt dat “thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zal worden” Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10).

We zien uit deze woorden van Paulus hoe belangrijk het is dat we onze plaats met Christus hebben ingenomen in de hemelse gewesten, opdat we van daaruit geestelijk kunnen denken, strijden, handelen en overwinnen. Dan zullen we meer en meer gaan ervaren hoe God ons, naar de rijkdom Zijner heerlijkheid met kracht sterkt door Zijn Geest in de inwendige mens. En – om Efeziërs 3 verder te citeren – zijn wij dan, geworteld en gegrond in de liefde, in staat, samen met alle heiligen, te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en leren wij de liefde van Christus kennen, die de kennis te boven gaat, zodat wij vervuld worden tot alle volheid Gods. Met dit grote doel voor ogen, hopen en geloven wij dat ook u met ons zult belijden: Wij willen geestelijk verder komen!

 

Onberispelijk (gedicht) door Piet Snaphaan

Onberispelijk, Zoon des Vaders,

Zoon des mensen, heilig, rein.

Heer, zo was U hier op aard’

Geroepen, door het Woord bewaard

Om Priester Gods te zijn.

 

Onberispelijk, wat een zegen

Om zoals de Heer te zijn,

Steeds met Hem te zijn verbonden

Zo ziet God ons ongeschonden

In zijn Zoon volkomen rein.

Onberispelijk, ja volkomen

Zien ook wij een grootse taak:

Samen als gemeente strijden

Samen ons in Hem verblijden

Die ’t leven Gods in ons volmaakt.

Piet Snaphaan

 

Zijn bloed kome over ons… door E. J. van der Kamp

 

“Zijn bloed kome over ons en onze kinderen” Matteüs 27 vers 25 (Matt. 27:25).

‘Shoah’ heeft de Fransman Claude Lanzman zijn negen uur durende documentaire over de laatste Jodenvervolging genoemd. Het woord ‘Shoah’ betekent vernietiging. Bij het zien van dit schokkende monu­ment vraagt menigeen zich opnieuw af hoe dit ooit heeft kunnen gebeuren. Mensen als Lucas en Jenny Goeree hebben kennelijk geen moeite met die vraag. Het antwoord staat immers in Matteüs 27 vers 25. Naar hun mening blijven de theologen het antwoord schuldig hoe deze tekst moet worden uitgelegd. Voor de Goerees is er geen enkel probleem. Let­terlijk schrijven zij: “De Joden zouden geen prooi voor de volken zijn gewor­den als ze hun Messias hadden aangenomen.

Ik kan begrijpen dat iemand mede daarom schreef: “Ik zou die tekst – “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen” – wel uit mijn Bijbel willen scheuren. Altijd weer zijn deze woorden door de ‘kerk’ aangegrepen om duidelijk te maken dat de Joden zelf schuldig zijn aan hun ellendig lot”.

Een verkeerd gebed

Hoe komen Lucas en Jenny Goeree en anderen er toe zo te denken? Omdat men oudtestamentisch denkt. In de lijn van de hoge­priester, die sprak: “Gij wilt het bloed van deze mens op ons doen neer­komen” Handelingen 5 vers 28 (Hand. 05:28).

Dit is tot op de dag van vandaag voor velen het voetspoor geweest. De Rooms Katholieke kerk leerde niet anders. Mannen als Luther en Calvijn dach­ten zo en handelden over­eenkomstig dit misleidende denken.

Midden in de oorlog, in 1944, schreef het illegale “Trouw”: “Wel wordt in onze dagen weer eens de harde realiteit voltrokken, dat geen mens en geen volk straffeloos Gods vloek over zich kan uitroepen”. En in een Bijbels commentaar lees ik: “God sprak zijn amen op deze vervloe­king. Zo zal uw oordeel zijn; gelijk zij de vloek hebben liefgehad, is hij over hen gekomen”.

Wat is er gebeurd?

Toen het Pilatus niet lukte Jezus los te laten, pro­beerde hij zijn handen in onschuld te wassen, wel­licht geïnspireerd door wat staat in Deuteronomium 21 verzen 6 en 7 (Deut. 21:06-07). Pilatus sprak: “Ik ben onschuldig aan zijn bloed; gij moet zelf maar zien, wat er van komt” Matteüs 27 vers 24 (Matt. 27:24). Het misleide volk, nog bang dat de ‘prooi’ ontglipt, antwoordt: “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen”.

Met opzet schrijf ik: het misleide volk. Hier moet namelijk de vraag gesteld worden: Wie hebben die woorden geroepen? Uit heel het lijdensverhaal blijkt dat het de machten der duisternis zijn. Zij hebben zich bediend van overpriesters en oudsten Matteüs 27 vers 20 (Matt. 27:20) en van de stem van het volk.

Wij hebben hier te maken met een felle geestelijke strijd in de onzichtbare wereld. Uit onkunde lieten Joden en Romeinen zich, hoe jammer, wetteloos gebruiken door de duivel Handelingen 3 vers 17 (Hand. 03:17). De apostel Paulus schreef aan de Korinthiërs: “Als zij geweten hadden van de wijsheid Gods, zouden zij de Heer der heerlijkheid niet ge­kruisigd hebben” 1 Korinthe 2 vers 8 (1 Kor. 02:08).

Een onverhoord gebed

Ik hoorde eens iemand zeggen: “Ik ben blij dat de Heer bepaalde gebeden van mij niet verhoord heeft”. Soms is het inder­daad maar beter van niet. Bijvoorbeeld bij een gebed niet in geest en waarheid uitgesproken. Zo was het een zegen voor Israël dat God het gebed van de Jo­den: “Zijn bloed kome over ons en onze kinde­ren”, niet verhoorde. God verhoort geen gebeden van boze geesten. Een mens mag leren bidden door de Geest van God en in Jezus’ naam. Tegenover de schreeuw van de Joden om vervloeking stelde Je­zus zijn gebed in de on­zichtbare wereld. Heel ge­richt bad Hij: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen” Lucas 23 vers 24 (Luc. 23:24).

Vervolgens nam Hij door zijn bloedstorting op het kruis niet alleen onze schuld, maar ook de schuld van de Joden weg, ja de schuld van de gehele mensheid. “Jezus Christus, de Rechtvaardige, is een verzoening voor onze zon­den en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld”  1 Johannes 2 vers 2 (1 Joh. 02:02).

Betekent het dan niets wat de Joden destijds in Jeru­zalem uitriepen? Integendeel’ Het was zelfs heel gevaarlijk wat zij deden. Op geestelijk vlak.  Niet dat er van Gods kant straf dreigde, toorn van een wraakgierig God. Nee, dat niet. Maar door hun handelwijze viel wel Gods bescherming weg, de beschutting tegen de vijandige boze geesten.

De haat van de duivel jegens de mensheid is groot en van bijzondere omvang tegen het Joodse volk. Om vele redenen. Oorspronkelijk was dit het volk van Abraham. Het bracht de Christus voort. Nog altijd bezit het de be­lofte dat een rest behou­den zal worden. De mach­ten blijven Israël aanval­len, evenals het volk van God.

Hoe jammerlijk dat bepaal­de ‘christenen’ zich door hun tekstuitleg laten lenen om werktuig van duistere, verdervende machten te zijn. Er is in de Bijbel nauwelijks een tekst te vinden die zozeer mis­bruikt is als Matteüs 27 vers 25 (Matt. 27:25).

De apostel Petrus had een betere boodschap voor zijn Joodse landgenoten. In de tempel van Jeruzalem bracht hij na kruisiging en opstanding het woord: “Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uit gedelgd worden – ze hadden immers de Christus niet aanvaard en opdat er tijden van verademing mogen komen van het aan­gezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u  tevoren bestemd was, Je­zus zende; Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprich­ting aller dingen” Handelingen 3 vers 19 tot en met 21 (Hand. 03:19-21). Leest u ook eens Handelingen 3 vers 22 tot en met 26 en Handelingen 5 vers 31: (Hand. 03:22-26 en Hand. 05:31).

Dit is een boodschap die de weg wijst naar werke­lijke bescherming en god­delijk herstel. De valse kerk vervolgt de Jood. Een christen houdt van Hem, zoals hij van elk mens houdt, als schepsel van God.

Een verhoord gebed

De Vader in de hemel ver­hoorde Jezus’ eerste kruiswoord, het gebed voor Joden en Romeinen. De vloek wordt een zegen. Op de paasmorgen blijkt hoezeer Jezus de machten der duisternis openlijk heeft tentoongesteld en hoe Hij over hen heeft ge­zegevierd.

Al spoedig breekt de grote zegen door; de zegen van het nieuwe verbond. Op de eerste pinksterdag wor­den 120 Joodse mensen ge­doopt met Gods Geest en ze beginnen meteen in an­dere, nieuwe tongen de grote daden Gods te ver­kondigen. Deze volgelingen van Jezus aarzelen geen moment en geven het

Woord onmiddellijk door aan hun Joodse medebur­gers.

Zo had de Heer het hun ook geboden. Eerst Jeru­zalem, geheel Judea en Samaria. Het directe ge­volg was dat de Heer zelf die dag ongeveer 3000 zielen aan hun getal van 120 toevoegde. Met recht kon Petrus het zeggen: “God heeft in de eerste plaats voor u – Joden – zijn Knecht doen opstaan en Hem tot u gezonden, om u te zegenen” Handelingen 3 vers 26 (Hand. 03:26). En dat gold alle Joden. Dat bleek kort daarop opnieuw toen 5000 broeders en hoeveel zusters? – uit het Joodse volk werden toe gevoegd Handelingen 4 vers 4 (Hand. 04:04).

Over gebedsverhoring ge­sproken’ Het is dat het werk van boze geesten ons niet onbekend is, an­ders zouden wij nog niet begrijpen dat mensen zo negatief over Joden en anderen kunnen spreken en tegen hen kunnen han­delen. Gods volk heeft het niet over een vloek, maar over een zegen.

Drs. G. J. Blom, pastoor in de Oud Katholieke kerk verwoordde het zo: “Zoals de woorden van de hoge­priester: ‘Het is beter voor u dat één mens sterft voor het volk dan dat het gehele volk verlo­ren gaat’, een andere be­tekenis gekregen hebben dan hijzelf had bedoeld, zo hebben ook de woorden van de mensen: ‘Zijn bloed kome over ons en over on­ze kinderen’ bij God een nieuwe betekenis. Want zoals Mozes bloed van of­ferdieren sprengde op het volk zeggende: ‘Zie het bloed van het verbond dat de Here met u sluit’ Exodus 24 vers 8 (Ex. 24:08), zo heeft Jezus bij de instelling van het avondmaal gesproken van ‘het bloed van mijn ver­bond, dat voor velen ver­goten wordt tot vergeving van zonden’.

Ook in de brief aan de Hebreeën staat te lezen dat Christus niet (zoals de hogepriester) met het bloed van offerdieren, maar met zijn eigen bloed is binnengaan in het hei­ligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing ver­wierf.

In deze zin op gevat wil ik ook zelf graag zeggen: ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen’.

Het is ooit eens gezegd als een vloek, maar God heeft de vloek veranderd in een zegen”.

¿Het onschuldig bloed is toch niet voor niets vergoten?

 

Contact met de redactie door redactie

Het volle evangelie

“Levend Geloof” is een volle evangelie maandblad.

Daar schamen wij ons niet voor, want dat geeft op duidelijke wijze aan wat de hoofdinhoud van ons blad is. Dat sluit elk mis­verstand uit, ook al zijn wij ons ervan bewust dat de naam ‘volle evangelie’ bij sommigen nog al eens irritaties verwekt. Maar dat nemen we dan maar voor lief, want we zijn niet van plan, op welke wijze dan ook, water in de wijn (van de boodschap) te doen. In deze tijd van geestelijke verwarring, af­val en compromis mag op geen enkele wijze onduide­lijkheid zijn wat betreft de verkondiging van het evangelie. Daarom geen half- of driekwart evange­lie maar een ‘vol’ evange­lie. Hetzelfde evangelie wat Jezus bracht en later de apostelen.

Het is ook alleen dit evan­gelie dat een positieve uit­werking heeft bij allen die er op ingaan. Wij gebrui­ken met opzet het woordje ‘alleen’ in de vorige regel, want het is dit evangelie wat ons geestelijk verder brengt. Vergeet niet in dit nummer het betreffen­de artikel over dit onder­werp te lezen.

Maar zijn alle anderen dan fout?, zal iemand opmer­ken. Zo willen wij het niet stellen. Het is altijd één van onze principes ge­weest dat wij ieder kind van God als onze mede­broeder en -zuster aan­vaarden in de gezindheid van Christus. Zouden wij dat niet doen dan zouden wij zelf ‘fout’ zijn. In de beginjaren van “Levend Geloof” schreven wij nog­al eens dat “Levend Ge­loof” een blad is dat wil samenwerken met allen die gereinigd zijn door het bloed van Jezus en verlan­gen de volheid van Chris­tus tot openbaring te brengen. Door de jaren heen is dit ons devies ge­bleven.

De visie die nodig is om de volheid van Christus tot openbaring te brengen vindt zijn basis in de boodschap van het volle evangelie (het geestelijk Koninkrijk). Daarom blijft het onze verantwoordelijkheid dat wij over al datgene waarover wij door de Heilige Geest licht hebben ontvangen, artikelen schrijven. Wij willen niets achterhouden, maar het evangelie in al zijn facetten belichten. Daarbij willen wij geloof hebben dat er steeds meer waarheden uit de goudmijn, die Gods Woord is, aan de oppervlakte zullen komen in de komende tijd. God wil zijn volle heerlijk­heid in de eindtijd gemeen­te tot openbaring brengen. Daarvoor willen wij ons openstellen, daarover willen wij schrijven. Dat is geen gemakkelijke op­dracht, want de tegen­stand van de vijand daar­bij is niet gering, maar het is wel een heerlijke opdracht. Een opdracht waarin God zijn welgevallen heeft, want Hij wil dat de kenmerken van zijn wezen (goedheid, rechtvaardig­heid, heiligheid, liefde, etc.) ten volle zichtbaar zullen worden in allen die zich daarvoor openstellen. Als redactieteam èn als gemotiveerde lezers en lezeressen willen we ons blijven inzetten voor de verkondiging van het volle evangelie en we wil­len geloof hebben dat het veel vrucht zal dragen voor Gods Koninkrijk!

 

Intermezzo door Gerry Velema

Als een kind geloven

We zitten gezellig aan een kopje koffie. Wij, een groepje vrouwen, die zich samen willen in zetten het evangelie door te geven aan anderen. Dat het samen zo bezig zijn erg leerzaam is, ook voor onszelf, verhaalt u dit stukje.

Vorige week was een zoontje van een van de vrouwen ziek, zodat de gebedsochtend bij haar aan huis werd gehouden. Nu was iedereen benieuwd hoe het met haar jochie was gegaan, omdat we samen ook voor het ventje hadden gebeden.

“Nou, het is zo raar gegaan, hè, ’s middags heb ik nog de dokter laten komen, omdat hij zo ziek was en de volgende dag was alles over. Begrijp je dat nou? Zo zijn ze goed ziek en zo zijn ze weer beter”, vertelde de moeder ons.

De zuster naast me begint smakelijk te lachen. Zij is zelf nog maar, zoals dat heet, ‘pas op de weg’. Heeft de doop in de Heilige Geest ontvangen, wat haar geloofsleven zichtbaar doet veranderen.

“Ik begrijp dat heel goed!” lacht ze vriéndelijk.

“O, ja?” vraagt de moeder verbaasd. (Zij is al enkele jaren langer op de weg).

“Ja, natuurlijk!”

En eerlijk gezegd was ook ikzelf een beetje benieuwd wat deze wat oudere en vooral moederlijke vrouw zou gaan zeggen.

“We hebben er immers samen voor gebeden! Nou, dat is de reden. Prijst de Heer, dat Bartje zo gauw weer is opgeknapt”.

Het klinkt als een juichtoon door de kamer.

Maar de reactie was verbazend.

“Nee maar, zo gemakkelijk werkt dat niet. Natuurlijk, we hebben er voor gebeden, maar je moet niet denken dat het zo is: even bidden en klaar is het weer. Ik bid vaak genoeg en dan gebeurt er niets”.

Nou dat weten we dan weer. De juichtoon is verstomd door de ervaring. En de dankbaarheid aan de Heer voor wat we wel ontvangen, komt op een laag pitje te staan. Waarom zouden we nog voorbede doen voor zieken als het maar afwachten is wat de resultaten zijn. Wat voor grond hebben we om op te staan en te verwachten dat onze Vader onze gebeden verhoort? Als een kind geloven, kunt u het nog? Of overheersen al die ervaringen uw kinderlijk geloven in de waarheid van Gods onfeilbaar Woord? Mag ik u nog vertellen hoe het afliep tijdens die ochtend.

De moeder voegde er zelf aan toe: “Of moet ik de volgende keer jullie allemaal maar weer opbellen om mee te bidden, misschien gebeurt er dan wel meer”. Ze zei het een beetje quasi serieus, maar een van de andere zusters ging erop in.

“Dat mag je gerust doen hoor, dat is echt heel normaal om gebedshulp in te roepen, zodat we samen sterker zijn. Dat gebeurt wel meer in onze kringen”.

En zo is het! Dat de heerlijkheid waar we over spreken en waar we van zingen, er ook helemaal uitkomt, is het plan van God.

 

Gods woord is niet geboeid door Wim te  Dorsthorst

“Het woord van God is niet geboeid”, schrijft Paulus aan Timotheüs, 2 Timoteüs 2 vers 9 (2 Tim. 02:09). Dit is een waar woord van de apostel aan zijn jonge vriend. Toch zijn in de loop van de eeuwen vele woorden van de Bijbel krachteloos gemaakt door menselijke uitleggingen en door be­paalde woorden of gedeel­ten tussen haken te zet­ten.

Zo is voor velen het slot van het Markus-evangelie Markus 16 vers 9 tot en met 20 (Mark. 16:09-20) het beruchte deel wat tussen haken (.. ) staat, wat zeggen wil dat deze verzen in enkele van de bekendste hand­schriften niet voorkomen. De conclusie is dan dat het hier gaat om een latere toevoeging en niet om authentieke woorden van de Heiland zelf. Het staat wel in onze Bijbel (de Leidse vertaling heeft het bijvoorbeeld niet), maar voor velen staat het er door die haken – die in­eens een wonderlijk gezag blijken te hebben – hele­maal niet. Het is voor deze tijd ook niet meer aan de orde, zeggen de Jehova­getuigen en vele christe­nen zeggen: het is onbe­langrijk, onbetrouwbaar en zelfs gevaarlijk. Wij willen ons hier verder niet verdiepen in het feit of de haken terecht of onterecht geplaatst zijn, maar veel meer trachten aan te tonen dat wat er staat volkomen Bijbels is en in overeen­stemming met de gehele schrift.

De beginwoorden van het Markus-evangelie zijn: “Begin van het evangelie van Jezus Christus” Markus 1 vers 1 (Mark. 01:01). De Petrus Canisius-vertaling heeft: “Aanvang der blijde boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God”. Het evangelie is een ‘blijde boodschap’ voor alle mensen van alle tijden, van Adam tot de laatste mens die geboren zal wor­den. Het spreekt van schuld, vergeving, verlos­sing, bevrijding, genezing, herstel naar geest, ziel en lichaam.

Het is juist het Markus­evangelie wat dit zo bena­drukt. Van de 35 wonde­ren die in het Nieuwe Tes­tament genoemd worden, staan er 21 in het evange­lie van Markus. Deze won­deren staan niet op zich­zelf, maar zijn stuk voor stuk een bevestiging van die ‘blijde boodschap’.

Het ging niet in de eerste plaats om de wonderen, maar de Vader in de hemel bevestigde zo de bood­schap van zijn Zoon. Jezus geeft dit ook ruiter­lijk toe als Hij zegt: “Van Mijzelf kan Ik niets doen” Johannes 5 vers 30 (Joh. 05:30).

Het was door de kracht Gods – de Heilige Geest – dat Jezus genas en boze geesten uitdreef. En deze blijde boodschap, waar Markus mee begint, zou dan moeten eindigen met Markus 16 vers 8 (Mark. 16:08): “En zij gingen naar buiten en vluchtten van het graf, want siddering en ontzet­ting hadden haar bevan­gen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren be­vreesd”. Niet bepaald een happy-end voor een ver­haal wat zo veelbelovend, als een proclamatie begon.

Zo zou dan deze blijde boodschap moeten eindigen met een leeg graf, zonder dat de opstanding beves­tigd werd door de ver­schijning van de Heer zelf aan zijn discipelen. Ook de overpriesters en de oudsten hadden er al veel geld voor over dat de op­standing van Jezus afge­daan zou worden met be­drog van zijn discipelen. Die zouden het lichaam gestolen hebben. Dat ver­meldt Mattheüs in Matteüs 28 vers 11 tot en met 15 (Matt. 28:11-15), wat dan eindigt met: “En dit gerucht is onder de Joden verbreid tot de dag van heden toe”.

Het geweldige feit van de opstanding

Maar Hij is opgestaan en leeft en is verschenen aan zijn apostelen, precies zo­als Markus 16 vers 14 (Mark. 16:14) vermeldt. In Handelingen zien we hoe de apostelen en ook Paulus dit geweldi­ge heilsfeit proclameren. “Door zijn opstanding uit de doden verklaart Hij Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Here” Romeinen 1 vers 4 (Rom. 01:04).

In Handelingen 10, waar Petrus predikt aan het huis van Cornelius, zegt hij: “En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft in het land der Jo­den zowel als te Jeruzalem; en zij hebben Hem gedood door Hem te hangen aan een hout. Hem heeft God ten derde dage opgewekt en heeft gegeven, dat Hij verscheen, niet aan het gehele volk, doch aan de getuigen, die door God tevoren gekozen waren, aan ons, die met Hem ge­geten en gedronken heb­ben, nadat Hij uit de do­den was opgestaan; en Hij heeft ons geboden het volk te prediken en te betuigen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden” Handelingen 10 vers 39 tot en met 42 (Hand. 10:39-42).

Petrus getuigt hier dat de Heer aan hem en de ande­re apostelen is verschenen, zoals in Markus 16 en de andere evangeliën staat vermeld. Jezus Christus, Hij is opgestaan en heeft hierdoor de dood overwon­nen. Hij is Heer (Kurios) over levenden en doden. Daarom spreekt Paulus ook over het evangelie van de heerlijkheid van de za­lige God  1 Timoteüs 1 vers 11 (1 Tim. 01:11).

Zonder opstanding zou er geen evangelie der heer­lijkheid zijn.

Tegen de ongelovige Korinthiërs (in de gemeente!) zegt Paulus: “Indien Chris­tus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof” 1 Korinthe 15 vers 14 (1 Kor. 15:14). Maar Hij is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn en in Hem (Christus) zullen ook allen levend gemaakt worden 1 Korinthe 15 vers 20 tot en met 22 (1 Kor. 15:20-22).

Wat zou dat prachtige Markus-evangelie armelijk ein­digen als we het moeten doen met siddering en ont­zetting en ze zeiden nie­mand iets, want ze waren bevreesd! Maar de Heer is opgestaan en Hij is ver­schenen aan zijn volgelin­gen en zij hebben ervan getuigd en wij zullen er eveneens van getuigen.

Gaat dan heen en verkondigt!

Het Markus-evangelie zou het dan ook nog moeten doen zonder zendings-op- dracht en zonder de gewel­dige bemoedigende woorden van de Heer, die spreken over de tekenen die de gelovigen zullen volgen.

Dit zijn wel de meest ge­wraakte verzen waarin staat: “En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de ge­hele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behou­den worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden” Markus 16 vers 15 tot en met 18 (Mark. 16:15-18).

Wat Jezus begonnen is te doen, moet dus door de ‘gelovigen’ voortgezet worden, nu Hij zich in de he­mel heeft gezet aan de rechterhand Gods Markus 16 vers 19 (Mark. 16:19). Jezus bracht niet een godsdienst, maar Hij heeft het evangelie Gods gepredikt Markus 1 vers 14 (Mark. 01:14). En dat moet voortgezet wor­den. Dat maakt namelijk nogal wat verschil.

Jezus predikt wat vanaf de grondlegging der wereld verborgen is gebleven Matteüs 13 vers 35 en Psalm 78 vers 2 (Matt. 13:35; Ps. 078:002). Openlijk predikt Hij dat God een goede God is en dat al het kwaad van de duivel komt. Hij identifi­ceert de duivel als de mensenmoordenaar vanaf het begin, de leugenaar en de vader van alle leugen Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44). Hij noemt de duivel: de dief, die steelt, slacht en verdelgt Johannes 10 vers 10a (Joh. 10:10a) en Hij laat de mens zo vrijuit gaan.

Jezus doet niet geheimzin­nig over de duivel en Hij leert niet wat je zo vaak hoort, juist ook van chris­tenen, dat de duivel en boze geesten je eigen slechte gedachten zijn. In kerkformulieren en be­lijdenisgeschriften maakt men de leer van Jezus Christus tot een leugen. Men is gaan zeggen dat de mens van nature door en door slecht is, van nature geneigd tot alle kwaad en totaal verdorven. Als er dan wel een duivel bestaat, dan is dat de mens zelf. Dit wordt gepredikt en de mens buigt zijn hoofd en belijdt wat hem geleerd wordt: mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa (door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn overgrote schuld).

Maar het is een leugen, al klinkt het nog zo vroom! Het komt voort uit de va­der der leugen, de duivel. Hij vermoordt zo de mens. Jezus heeft nooit gepredikt en Hij is niet gekomen om de mens te verbreken, maar om de werken van de duivel in die prachti­ge mens, die naar Gods beeld geschapen is, te verbreken. Daartoe is de Zoon van God geopen­baard, zegt 1 Johannes 3 vers 8b (1 Joh. 03:08b). Al die vrome leringen, zegt Paulus later, hebben wel een schijn van godsvrucht, maar de kracht daarvan hebben zij verloochend 2 Timoteüs 3 vers 5 (2 Tim. 03:05). Het is een ‘eigendunkelijke’ godsdienst, geïnspireerd door dwaalgeesten en lerin­gen van boze geesten 1 Timoteüs 4 vers 1 en 2 (1 Tim. 04:01-02). Het is de duivel die er belang bij heeft dat Markus 16 vers 9 tot en met 20 (Mark. 16:09-20) tussen haken ge­boeid is. Zonder deze kern is het christendom een kerkleer zonder geloofswerken. Jakobus noemt het een dood geloof Jakobus 2 vers 17 (Jak. 02:17).

Leert hen onderhouden… 

Het evangelie is geen blij­de boodschap als de kern ervan ontkend of verdoe­zeld wordt. De opdracht die Jezus geeft in (Markus 16 vers 17 en 18 (Mark. 16:17-18), bracht Hijzelf dagelijks in prak­tijk. Als Hem aangeraden wordt te vluchten voor Herodes, die Hem doden wil, dan is zijn antwoord: “Gaat heen en zegt die vos: Zie Ik drijf boze geesten (andere vertalin­gen: demonen, duivelen) uit en volbreng genezin­gen , heden en morgen, en op de derde dag ben Ik gereed” Lucas 13 vers 32 (Luc. 13:32).

Een duidelijke en compacte beschrijving van wat Hij deed. Petrus vat het werk van Jezus samen met de woorden: “Hij is rond­gegaan, weldoende en genezende allen die door de duivel overweldigd waren, want God was met Hem” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). Drie en een half jaar is Jezus zo rond­gegaan en Hij heeft met woord en daad aan zijn discipelen de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen geopenbaard Matteüs 13 vers 10 tot en met 17 en Markus 4 vers 10 tot en met 12 en Lucas 8 vers 9 en 10 (Matt. 13:10-17; Mark. 04:10-12; Luc. 08:09-10).

Markus vermeldt veel won­deren en beschrijft uitvoe­riger hoe Jezus boze geesten uitdreef en zieken ge­nas dan de andere evan­geliën. Verschillende keren lezen we ook dat Hij de twaalven apart onder­wees (onder andere in ; Markus 10 vers 10 en Markus 10 vers 32b Markus 9 vers 30 en 31 (Mark. 09:30-31; Mark. 10:10 en Mark. 10:32b). Hij heeft zijn discipelen leren onderhou­den (dat wil zeggen: doen nakomen, naleven, voort­zetten) wat de Vader Hem bevolen had en die op­dracht moet doorgegeven worden: “Leert hen onder­houden, al wat Ik u bevo­len heb” Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19).

Daarom is Markus 16 vers 17 en 18 (Mark. 16:17-18) ook zo belangrijk, omdat het weergeeft wat Jezus ook zelf heeft ge­daan en dat moet door de gelovigen ‘onderhouden’ (voortgezet) worden. Leer hen dat doen, zegt Jezus. Hij zegt ook in Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12): “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader”.

Gelukkig staan deze woorden niet tussen haken, terwijl ze dezelfde strekking hebben als (Markus 16 vers 16 tot en met 18 (Mark. 16:16-18).

Het is met het heengaan van Jezus niet afgelopen, maar pas goed begonnen. Door de apostelen gebeur­den inderdaad de grotere werken, zo zelfs dat de zieken en kreupelen door de schaduw van Petrus genezen werden Handelingen 5 vers 12 tot en met 16 (Hand. 05:12-16). Lukas begint het boek Handelingen met: “… over al wat Jezus be­gonnen is te doen en te leren tot de dag dat Hij werd opgenomen” Lucas 1 vers 1 en 2 (Luc. 01:01-02). Jezus is ermee begonnen en voor Hij op genomen wordt, zegt Hij tegen de apostelen: “Maar gij zult kracht ontvangen, wan­neer de Heilige Geest over u komt en gij zult mijn getuigen zijn, te Jeruza­lem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde” Lucas 1 vers 8 (Luc. 01:08). En dan lezen we in het boek Han­delingen hoe de apostelen doen en leren wat Jezus begonnen is en dit zal voort gezet moeten worden tot aan de voleinding der wereld. De Heer is daarin met ons (Matt. 28:20).

Wat zijn gelovigen?

Er wordt wel eens gezegd: Pas maar op met dat dui­velen uit werpen en dat zieken genezen, want het is duivelswerk! Maar Jezus deed het ook, evenals de apostelen en Petrus zegt: ¡God was met Hem! De Farizeeën beschuldigden Jezus ook dat Hij de boze geesten uitdreef door Beëlzebul, de overste der geesten Matteüs 12 vers 24 en Matteüs 9 vers 34 en Markus 3 vers 22 (Matt. 12:24; Matt. 09:34; Mark. 03:22). En Je­zus zegt tegen de aposte­len die Hij uit zendt – dus ook de gemeente van van­daag “Een discipel staat niet boven zijn meester, of een slaaf boven zijn heer. Het is genoeg voor de discipelen te worden als zijn meester en voor de slaaf als zijn heer. In­dien men aan de heer des huizes de naam Beëlzebul heeft gegeven, hoeveel temeer aan zijn huisgeno­ten! “

We leven in de eindtijd en het evangelie van het Koninkrijk Gods wordt weer gepredikt door gelo­vigen. Mensen die alle leugenleringen de rug hebben toegekeerd en uit zijn getrokken, zich heb­ben bekeerd en zich heb­ben laten dopen door on­derdompeling en gedoopt zijn in de Heilige Geest, evenals Jezus Christus zelf Matteüs 3 vers 13 tot en met 17 (Matt. 03:13-17) en de apostelen Handelingen 1 vers 8 en Handelingen 2 vers 1 tot en met 13 (Hand. 01:08 en Hand. 02:01-13). Alleen dit zijn volgens Bijbelse normen, gelovigen. Anderen gelo­ven ook wel iets, maar dat zijn daarom nog geen ‘gelovigen’. Als je gelooft een zondaar te blijven tot de dood en dat je totaal verdorven bent en onbe­kwaam tot enige goed en als je gelooft dat Jezus zelf het allemaal wel zal doen, dan ben je geen gelovige volgens Bijbelse maatstaven en zul je ook nooit de werken doen die Jezus gedaan heeft, want dat zijn goede werken.

De tekenen die de gelovigen volgen

De werkelijke gelovigen zullen dus in de naam van Jezus boze geesten uit­drijven. Het Koninkrijk Gods prediken en vesti­gen is ondenkbaar zonder boze geesten uit te drij­ven. De aanwezigheid van boze geesten belemmert juist de openbaring van het Koninkrijk Gods in de mens. Jezus zegt: “Maar indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uit­drijf, dan is het Konink­rijk Gods over u gekomen” Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28).

De gelovigen zullen in nieuwe tongen spreken, evenals de honderd en twintig op de eerste Pink­sterdag en de gelovigen in de eerste gemeenten Handelingen 2 vers 4 en Handelingen 10 vers 44 tot en met 46 en Handelingen 19 vers 6 en 1 Korinthe 14 (Hand. 02:04; Hand. 10:44-46; Hand. 19:06; 1 Kor. 14).

De gelovigen zullen slan­gen opnemen en zelfs in­dien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen. Het gaat hier niet om natuurlijke slangen, ook niet om het drinken van een beker vergif. Het gaat om gees­telijke zaken, die het Ko­ninkrijk der hemelen be­treffen. Als de twee en zeventig met blijdschap terugkeren van hun missie dan zeggen ze tegen de Heer: “Ook de boze gees­ten onderwerpen zich aan ons in uw naam”.

En dan is het antwoord van de Heer: “Ik zag de satan (de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan -Openbaring 20 vers 2 (Openb. 20:02) als een bliksem uit de he­mel vallen. Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de ge­hele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen” Lucas 10 vers 17 tot en met 19 (Luc. 10:17-19).

De leer van het Koninkrijk der hemelen vergelijkt Je­zus zelf met jonge wijn die men niet in oude zak­ken kan doen Markus 2 vers 22 (Mark. 02:22). Het tegenbeeld van deze voortreffelijke jonge wijn is het vergif van leugen, dwaling, vuilheid, enz. Alles wat op je afkomt en waar je niets aan doen kunt, maar het zal de ge­lovigen geen kwaad doen.

De gelovigen zullen op zieken de handen leggen en zij zullen genezen wor­den.

Al deze woorden van de Meester worden vervuld onder de gelovigen. Niet omdat ze bepaalde zaken of handelingen doen, die ze moeten doen, maar de Heer zegt: het zijn teke­nen waarmee Ik de waar­achtige gelovige begeleid. Jezus zegt niet: de gelo­vigen moeten deze tekenen doen, maar: deze tekenen zullen de gelovigen volgen; vergezellen. Dat zou ook zo zijn als het niet in Markus 16 en nog vele andere plaat­sen op getekend stond, want het is een gevolg van het tot geloof komen, zoals de Bijbel dat zegt. Dat het dan op zoveel plaatsen beschreven wordt, is een bemoediging en aan­sporing voor de gelovigen om door te gaan, want de Heer is met hen tot aan de voleinding der wereld. “Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping… En zij gingen heen en predikten overal, terwijl de Here medewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die er op volgden” (Mark. 16:15-20). En zo zal ook het woord van God vandaag ongeboeid voortgang vin­den!

 

Gods goedertierenheid reikt hemelhoog Door Liesbeth Seepma

Ook in deze maand willen we weer samen gaan nadenken over Psalm 103 die prachtige Psalm, waarin Gods Wezen in heel veel facetten naar buiten komt. Zoals je misschien nog wel weet, hebben we de vorige keer nagedacht over het­geen vers 1 tot en met 5 (Ps. 103:001-005) voor ons leven zouden kunnen betekenen. Nu, en dat is heel veel, want in die paar verzen ligt het hele plan van God beslo­ten. Vergeving, genezing, verzadiging met het goede en vernieuwing komt daar aan de orde!

In het volgende stukje waarover we ons willen buigen, vers 6 tot en met 12, (Ps. 103:006-012) kunnen we zien dat dit plan van God is geba­seerd op Zijn genade en Zijn grote liefde voor de mens.

“De Here doet gerechtig­heid en recht aan alle verdrukten”.

Gods wezen is gericht op datgene wat zwak is, niet omdat Hij een welbehagen heeft in het zwakke, maar juist omdat Hij dat zwakke sterk wil maken.

In Psalm 145 vers 14 (Ps. 145:014) staat: “De He­re schraagt (ondersteunt) allen die vallen. Hij richt alle gebogenen op”.

Datgene wat verdrukt wordt, wekt de genegen­heid van onze God op, om het te bevrijden. Psalm 32 vers 7 (Ps. 032:007) zegt: “Gij zijt mij een verberging, Gij be­waart mij voor benauwdheid Gij omringt mij met jubelzangen van bevrijding”.

Ook Jezus zegt in Matteüs 11 vers 28 (Matt. 11:28): “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en ne­derig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zie­len; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht”. Wat een uitnodiging is dit! Je­zus straalt hierin Gods wezen uit. Ook vandaag zegt de hemelse Vader voortdurend tegen ons: Kom maar, want Ik geef je rust. Mijn vrede geef ik je. Rust voor je ziel, rust in je diepste wezen”.

‘Hij maakte Mozes Zijn we­gen bekend, de kinderen Israëls Zijn daden”

God maakt Zijn wegen be­kend. Hij is niet een God die Zich hult in stilzwijgen maar Hij is een God die spreekt en die Zich wil openbaren. Hij openbaarde Zich aan Mozes en aan het volk Israël, dat vanuit de slavernij op weg was naar de vrijheid. Die weg was niet gemakkelijk, maar het was wel een weg naar Gods hart!

Wat is God in Zijn element als ook wij de weg van bevrijding gaan! Ook jij en ik mogen in ons leven een proces meemaken, waarin we op weg zijn van ver­drukking naar vrijheid.

Ook dit proces is niet ge­makkelijk. Soms gaat je levenspad voor jouw gevoel door een woestijn, dor en droog lijkt alles dan, zon­der water. Maar God is er, dat is een ding wat zeker is. Hij is er, tijdens het gevecht wat je voert. Van het begin tot het einde is Hij bij je. Hij Zélf is het begin en het einde. Bij en in Hem vindt jouw leven zijn oorsprong, zijn groei en zijn voleinding.

In (Openbaring 21 vers 5 en 6 (Openb. 21:05-06) staat: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw (… ). Ik ben de Alpha en de oméga, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water om niet”. “Niet altoos blijft Hij twisten, niet eeuwig zal Hij toornen, Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden”.

Wat een fijne geruststelling is het, te mogen weten dat God een enkel goede God is. Hij is alleen maar goed. Maar dat wil niet zeggen dat God geen toorn kent. Hij is rechtvaardig en enkel licht en de duis­ternis wordt door Hem verdréven, want Hij verdraagt geen duisternis. Hij kent echter de werkelijke ver­oorzaker van de duisternis, en over die veroorzaker, de duivel, over hem stort Hij Zijn toorn uit. De satan is het voorwerp van Gods toorn en twist. Niet jij. Niet ik. Wat geweldig! Niet onze zonden zijn voor God een maatstaf om ons te oordelen. Hij houdt daar­voor teveel van Zijn mens! Hij ziet ons aan in… Christus.

“Maar zo hoog de hemel is boven de aarde, zo mach­tig is Zijn goedertieren­heid over wie Hem vre­zen”.

Als een beschermende, hemelse boog strekt Gods goedertierenheid zich over ons uit. En die hemelboog voorziet de aarde van de juiste hoeveelheid water, zodat op die aarde van alles kan groeien en bloei­en. Die hemel laat tot die aarde een juiste hoeveel­heid licht, warmte en zuurstof doordringen, zo­dat een optimaal klimaat ontstaat. Op die manier is Gods goedertierenheid over ons uitgestrekt! Wat een mooie vergelijking. In Jesaja 55 vers 9 tot en met 11 (Jes. 55:09-11) wordt ook gespro­ken over de hemelen en de aarde. Dat moet je eens lezen, want het is een prachtig stukje. “Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen en Mijn ge­dachten hoger dan uw ge­dachten”. Gods wegen zijn hemels en daarom is het voor ons nodig om die wegen te leren kennen, opdat onze wegen en ge­dachten zich zullen ont­wikkelen naar gedachten van de hemel. En dat is mogelijk, want Hij maakt ons immers, zoals in vers 7 staat, Zijn wegen be­kend. Daarbij hebben wij het grote voorrecht te kunnen worden gedoopt met Gods Geest, waarvan in de Bijbel staat dat de­ze alle dingen doorzoekt, zelfs de diepten Gods.

“Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons”.

Oost en west. Lijnrecht tegenover elkaar. Nooit kunnen zij elkaar raken. Nooit komen ze elkaar te­gen. Onze overtredingen worden door God van ons gescheiden. Dat betekent dat die overtredingen geen deel uitmaken van ons we­zen! Integendeel, die over­tredingen horen niet bij ons. Ze zijn ons wezensvreemd. Daarom vergeldt God ons niet naar onze on­gerechtigheden. De mens is een schepping van God, tot alle goed werk helemaal toegerust. Jij bent uit God geboren. En als je uit God geboren bent doe je geen zonde, want het zaad van God blijft in je 1 Johannes 3 vers 9 (1 Joh. 03:09). Het ligt klaar om te ont­kiemen, te groeien en vrucht te dragen, dertig-, zestig-, en honderdvoudig! Matteüs 13 vers 8 (Matt. 13:08). En als we dat zaad van God de kans geven in ons leven te ont­kiemen, dan wordt dat (mosterd-) zaadje een boom, zodat de vogels in de tak­ken daarvan kunnen neste­len (Matt. 13:31-32).

 

Het Bijbelse mensbeeld door Klaas Goverts (6)

Gebed voor innerlijke genezing

Uit Psalm 139: “Gij kent mij en doorgrondt mij. Gij omgeeft mij van achteren en van voren” (niet alleen in ruimte, maar ook in de tijd: in verleden en toekomst). Kernpunt: God omvat alle tijden; Hij is de eeuwige, Hij kan teruggaan in de tijd en helen wat in vroegere dagen kapot is gegaan. “Uw ogen zagen mijn vormeloos begin” (letterlijk: mijn kluwen waar alle draden van mijn bestaan uit geweven zijn). “Gij hebt mij geweven in de moederschoot. Wanneer ik opklim naar de hemel, Gij zijt daar; neem ik de afgrond als slaapmat, Gij zijt er. Ga ik wonen achter de zee, ook daar leidt mij uw hand en grijpt uw rechterhand mij vast. Ook het duister is u niet te duister”.

Rita Bennett noemt twee soorten van gebed in dit verband:

De scene waarin je verwond werd, opnieuw doorleven, maar nu in het bewustzijn, dat God (Jezus) bij je was.

Creatief gebed, dat wil zeggen dat de Geest je herinneringen gaat vullen met nieuwe bestanddelen, met nieuwe beelden, of dat Hij nieuwe glans legt op een oude scene. Voorbeeld: Petrus verloochende Jezus driemaal bij een kolenvuur; eveneens bij een kolenvuur wacht Jezus hem op en daar vraagt Hij hem driemaal naar zijn liefde voor de Meester.

Soms is het kind in de mens verwond. Voor de ontwikkeling van het kind zijn de eerste drie mentale jaren fundamenteel:

In het eerste mentale jaar leert het kind vertrouwen.

In het tweede onafhankelijkheid.

In het derde leert het initiatieven nemen.

Beslissend voor het kind zijn de blik van de moeder en de stem van de vader. We zien hoe in de bediening van Jezus de stem van de Vader eveneens een basisfunctie vervult: bij zijn doop (Matteüs 3), bij de verheerlijking op de berg en vlak voor zijn lijden en sterven (Johannes 12).

In Ezechiël 16 vers 4 en 5 (Ez. 16:04-05) vinden we de beschrijving van een kind dat geen ontferming ondervond bij zijn geboorte. “En dit was uw geboorte: op de dag dat u geboren werd, werd uw navelstreng niet af gesneden, ge werd niet in water gebaad tot zuivering, ge werd niet met zout gezouten, ge werd niet in windsels gewikkeld, geen ook heeft zich erbarmd over u, om een van deze dingen aan u te doen, om medelijden over u te doen komen. Ge werd weggeworpen op het veld, omdat uw ziel verafschuwd werd (men geen waarde hechtte aan uw leven) op de dag dat gij geboren werd”.

Opvallend is dat dit bericht gestileerd is naar het model van een scheppingsverhaal. Het opschrift is: En dit was uw geboorte. Vervolgens begint en eindigt het met: op de dag dat gij geboren werd. In vers 6 klinkt dan: “Toen ging Ik aan u voorbij en Ik zag u” (en nogmaals in vers 8). Voorbijgaan is een woord dat herinnert aan de paasnacht; een basismotief dat later diverse malen terugkeert, bijvoorbeeld in Exodus 33 vers 19 tot en met 22 en in 1 Koningen 19 vers 11 (Ex. 33:19-22 en in 1 Kon. 19:11). Bij dit kind, dat te vondeling gelegd werd (op het veld) , neemt God de rol van moeder op zich.

Ontferming (rachamim) en moederschoot (rèchem) komen trouwens in het Hebreeuws van dezelfde woordstam. Een andere typerende manier van zeggen wanneer de Hebreeuwse mens wil uitdrukken: ik ben met erbarmen bewogen over iemand, dan formuleert hij aldus: “Mijn ingewanden rommelen over hem”. Zo spreekt God over Efraïm in Jeremia 31 vers 20 (Jer. 31:20). (Het NBG vertaalt: “Daarom is mijn binnenste over hem ontroerd, Ik zal Mij zeker over hem ontfermen”).

Wanneer de Schrift spreekt over de diepste persoonskern van de mens, gebruikt zij ook meermalen de omschrijving: gebeente. “Mijn gebeente is ontzet” (ontwricht) Psalm 6 vers 3 (Ps. 006:003). “Er is geen shalom in mijn gebeente” Psalm 38 vers 4 (Ps. 038:004). “Mijn gebeente is gegriefd” Psalm 31 vers 11 (Ps. 031:011). “Hij heeft mijn beenderen gebroken” Klaagliederen 3 vers 4 (Klaagl. 03:04).

Diepe genezing is dan ook heling die doorwerkt tot in het gebeente, zoals Psalm 35 vers 9 en 10 (Ps. 035:009-010) dat onder woorden brengt: “Mijn ziel zal jubelen in de Here, verrukt zijn van zijn bevrijding; al mijn beenderen zullen zeggen: Here, wie is als Gij?” Wanneer God de mens troost, werkt dat door tot in zijn gebeente: “Zoals een man, die zijn moeder troost, zo zal Ik zelf u troosten… , uw beenderen bloeien op als gras” Jesaja 66 vers 14 (Jes. 66:14). “Hij verzadigt uw ziel in de wildernis, Hij maakt monter uw gebeente, dat ge gelijkt op een verfriste tuin” Jeremia 58 vers 11 (Jer. 58:11). De voorwaarde is echter: het wegdoen van kritiek, juk en kwaadspreken; en dat de mens de neergebogen ziel verzadigt.

Gebeente speelt een wezenlijke rol in de broederrelatie. Van een broeder zegt men: Gij zijt mijn eigen been en vlees, bijvoorbeeld Genesis 29 vers 14: (Gen. 29:14), niet vlees en bloed). Het gaat daar ook niet over een bloedverwant, maar over een broeder (vers 12 en 15, waar NBG helaas bloedverwant heeft).

Men lette ook op de betekenis die het gebeente van Jozef heeft: “Gij zult mijn gebeente van hier doen opgaan” Genesis 50 vers 25 (Gen. 50:25). En de prachtige tekst: “Hij bewaart al zijn beenderen (namelijk van de rechtvaardige); niet één daarvan zal gebroken worden” Psalm 34 vers 21 (Ps. 34:21).

(wordt vervolgd).