1986.09 nr. 273

Levend geloof 1986.09 nr. 273

Afleggen en aandoen door Gert Jan Doornink

“Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts” Romeinen 13 vers 12b (Rom. 13:12b).

Temidden van de talrijke onderwerpen en adviezen, waaraan de brief van Paulus aan de gemeente te Rome zo rijk is, komt deze duidelijke oproep, die ook voor de gemeente van deze tijd uitermate belangrijk is! Paulus laat deze oproep voorafgaan door de woorden: “Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is vergevorderd, de dag is nabij…”

De apostel wil zijn medegelovigen er van doordringen hoe belangrijk het is ‘wakker’ te zijn! Een kind van God mag niet in slaap vallen, dat wil zeggen alleen nog uit sleur of gewoonte meedoen en niet werkelijk meer geestelijk betrokken zijn bij het functioneren in het Koninkrijk Gods.

Dit grote gevaar bedreigt ieder kind van God dat niet geestelijk groeit en zich niet laat corrigeren. “Het heil is ons nu meer nabij dan toen wij tot het geloof kwamen”, zegt Paulus. Iedere dag brengt ons dichter bij de realisatie van Gods plan: een gemeente, “stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 27b (Ef. 05:27b). In de leden van deze gemeente is de volheid van Christus optimaal tot openbaring gekomen. Maar daar zullen we dus ten volle aan mee moeten werken door (a) de werken der duisternis af te leggen en (b) de wapenen des lichts aan te doen! Een dubbele opdracht die we zelf moeten uit voeren’

Een kind van God kan dus nog gebonden zijn met ‘werken der duisternis’, die we onder verschillende benamingen in de Bijbel tegenkomen, onder andere: ‘wereldgeesten’, ‘werken van het vlees’, enz. Als deze in ons leven geïnfiltreerd zijn is de duivel er in geslaagd onze geest te ‘bevruchten’ met zijn verkeerde geesten Jakobus 1 vers 13 en 14 (Jak. 01:13-14). Daarom is het ook zo belangrijk dat we geestelijk groeien, dat we het volwassen stadium in Christus bereiken en dat we als het ware continu vol zijn van de Heilige Geest. Want waar de Heilige Geest is, is geen plaats voor verkeerde geesten.

De Heilige Geest is één van de ‘wapenen des lichts’, evenals het Woord van God, het gebed, het positieve belijden, het geloof, de lofprijzing, enz. Deze geestelijke  wapenen kunnen we echter niet succesvol hanteren als we niet vrij zijn van de werken der duisternis. Willen we als eindtijdgemeente de overwinning behalen – en dat is Gods wil en opdracht – dan is het van primair belang dat deze zijn of worden af gelegd. En als we dan de wapenen des lichts gaan gebruiken zullen we ervaren dat deze wapenen krachtig voor God zijn tot het slechten van bolwerken 2 Korinthe 10 vers 4 (2 Kor. 10:04).

Door de toekomst gegrepen door Gert van de Kamp

 

Door de toekomst gegre­pen, staat er boven dit artikel. De titel sugge­reert dat het hier gaat om, wat je zou kunnen noemen, een wervelend proces, een actief gebeu­ren. De titel geeft aan dat er mensen zijn die voor­uitzien en vertrouwen hebben in de toekomst, de komende tijden.

Toekomst is voor velen iets fascinerends, het boeit mensen. Enerzijds omdat men denkt: er is geen toekomst, anderzijds omdat men uitspreekt: er is toekomst! Tot diegenen die het laatste uitspreken behoort de christen. Een christen is iemand die door de toekomst gegrepen is, die vooruitziet naar wat nog komen gaat. Een christen weet dat God het is die voor hem een heer­lijke toekomst heeft bereid.

Een volgeling van Jezus zal aan de woorden ‘hoop’ en ‘verwachting’ dezelfde inhoud toekennen als het woord ’toekomst’. De Groot Nieuws Bijbel onderstreept dit op een duidelijke ma­nier! “Wees niet jaloers op mensen die zich niet aan God storen, zorg lie­ver steeds ontzag te heb­ben voor de Heer. Dan kun je de toekomst hoop­vol tegemoet zien, dan wordt je niet in je ver­wachtingen teleurgesteld” Spreuken 23 vers 17 en 18 (Spr. 23:17-18).

Samen de toekomst in

Het evangelie schept hoge verwachtingen. Het be­looft de mens een stralende toekomst. “Want Ik weet welke gedachten Ik over u koester, gedachten van vrede en niet van on­heil, om u een hoopvolle toekomst te geven”, zegt Jeremia 29 vers 11 (Jer. 29:11).

Broeder Jongman (voor­ganger volle evangelie ge­meente Den Helder) heeft eens gezegd wat volgens hem het woord ‘hemel’ be­tekent. HEMEL: Hier Ein­digt Mijn Eigen Leven. Ten aanzien van deze uit­spraak kun je stellen dat de toekomst begint waar je eigen leven eindigt, namelijk als een mens zich keert naar zijn Schepper. Dan ben je in de hemel en is je toekomst begon­nen. Als er een besluit gevallen is voortaan samen verder te gaan, opent zich een nieuw perspectief. De vele beloften die God heeft gedaan gaan dan in vervulling. Samen verder gaan is samen met God en samen met de ge­meente waartoe je behoort. De toekomst, die beleef je samen.

Het Ik-tijdperk

Door de voortgaande wes­terse civilisatie zien we dat de westerse wereld in een post-christelijk tijdperk terecht is geko­men. Gingen eens vanuit Europa talloze zendelingen naar alle delen van de wereld om het evangelie te verkondigen, nu zien we een ontwikkeling an­dersom .

In het dagblad “Trouw” stond een foto waarop een zwarte evangelist – deelnemer aan het door Billy Graham georgani­seerde congres voor evangelisten – een traktaat uitdeelt aan een schamel geklede vrouw terwijl hij zelf keurig gestoken is in een driedelig pak. De wereld andersom.

Europa is tot zendingsgebied geworden.

Echt heel veel mensen stel­len zich weinig voor bij het woord toekomst. “Wachten tot de bom valt”, is in dit opzicht moeilijk te zien als een interpreta­tie van het woord toekomst, Toch stellen veel mensen – en vaak juist jongeren – zich de toekomst op een dergelijke manier voor. Een levenswijze a la “pluk de dag” is het gevolg van deze negatieve kijk op de komende tijden. Men zegt: we zijn in het ik-tijdperk gekomen, er vanuit gaand dat ieder mens zoveel mo­gelijk geluk moet vergaren voor zichzelf. De (A)ander is minder belangrijk ge­worden en het woord ‘samen’ is naar de achtergrond verdwenen. De “struggle for live” is be­gonnen en voor jezelf op­komen is heel gewoon. . .

Als je een christen bent, dan weet je van geen ik- tijdperk. Een christen leeft in een wij-tijdperk. Wij is: God en de mens en God en de gemeente. Die gaan samen een hoop­volle toekomst tegemoet. Meteen ligt er dan ook een uitdaging om diegenen die (nog) in het ik-tijdperk leven uit te nodigen de stap te zetten in het wij- tijdperk, het tijdperk van de toekomst.

Erfgenamen van de toekomst

In Jeremia 31 vers 16 en 17 (Jer. 31:16-17) spreekt de profeet over Rachel, die weent om haar kinderen. De door Jeremia gesproken woorden zijn ook actueel voor ons: “Weerhoud uw stem van wenen, uw ogen van tra­nen; want er is loon voor uw arbeid, luidt het woord des Heren, zij zul­len terugkeren uit het land van de vijand. Ja, er is hoop voor uw toe­komst, luidt het woord des Heren, de kinderen zullen ’naar hun gebied terugkeren” .

In dit tekstgedeelte komen een paar belangrijke ge­zichtspunten naar voren aangaande onze toekomst. Het spreekt van “loon naar arbeid”, van “terugkeren uit het land van de vijand” en van “kinderen die naar hun gebied zul­len terugkeren” .

Deze drie elementen slaan op de toekomst. Het is niet alleen een natuurlijke maar ook een geestelijke wet als de arbeider na gedane arbeid zijn loon krijgt. Een hoopvolle toekomst is je deel, zegt Jeremia. Dat mag je ver­wachten als je Jezus volgt en samen met Hem werkt aan diezelfde toekomst. Dat samen werken doe je in de gemeente, alwaar het Koninkrijk Gods zich steeds meer uitbreidt en alwaar Gods herstelplan tot uitvoer wordt gebracht.

Tegelijkertijd is het voor een christen ook “terug­keren uit het land van de vijand” . Ook dat is een proces. Je losmaken van alle banden die er (nog) bestaan met een leven dat niet uit God is. In het land van de vijand is namelijk geen toekomst, daar kun je niet leven. “Voor de boze is er geen toe­komst”, zegt Spreuken 24 vers 20 (Spr. 24:20).

Als laatste ligt er voor christenen een opdracht: “kinderen die naar hun gebied zullen terugkeren” . “Wees als de kinderen”, zegt Jezus, “want zij er­ven het Koninkrijk Gods” . Kinderen zijn erfgenamen van de toekomst, de jeugd heeft de toekomst! Een christen mag zich in dit opzicht tot de kinderen rekenen èn hij moet terug­keren naar zijn gebied. Dat is de plaats waar je vandaan komt, namelijk de bron van alle leven: de Schepper. Terugkeren naar je Schepper betekent jezelf zijn en een zinvol leven kunnen leiden.

Zo is er hoop voor de toekomst, mag je nu al aan je toekomst werken en dat vanuit de zeker­heid dat je “in je ver­wachtingen niet wordt teleurgesteld” ! God heeft het immers zelf beloofd.

 

 

Het zout der aarde door Jan W Companjen

 

“Gij zijt het zout der aar­de; indien nu het zout zijn kracht verliest, waar­mede zal het gezouten worden? Het deugt ner­gens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden” Matteüs 5 vers 13 (Matt. 05:13).

Onze taak is onvervangbaar

Wij zij het zout voor deze aarde. Dat is als christen ons doel en onze roeping. Wij hebben een taak in deze wereld die onver­vangbaar is. Als lichaam van Christus zijn wij hier op deze aarde zijn verte­genwoordigers en zijn af­straling.

‘Het zout der aarde’ en ‘het licht der wereld’, zijn gezegdes die schei­ding brengen tussen hen die dit ook werkelijk zijn en hen die het niet zijn. Het klinkt namelijk nogal wat aanmatigend, dat wij dit en dat zijn en dat een ander dat niet heeft. Het lokt de vraag uit of wij meer zijn dan de an­der.

Wij zijn niet méér mens dan de ander mens is, maar wij hebben meer ontvangen en daarom zijn wij meer waard. Meer waard voor deze wereld die in de duisternis wan­delt en toch, bewust of onbewust, wacht op het grote licht dat eens schij­nen zal voor alle mensen.

Christenen die niet door Gods Geest geleid worden, zijn op dit punt onzeker. Zij draaien er omheen en putten zich uit om mens onder de mensen te zijn, door middel van wetten en politiek gemanoeuvreer. Samen zoeken en streven zij naar een goede samen­leving. Men is echter niet doordrongen van het feit dat het hier gaat om een strijd om de macht tussen twee tegenpolen.

Tegenpolen mogen er zijn, zij zijn zelfs onontbeerlijk, maar er is dan wel de eis dat ze moeten samenwer­ken en tot de erkenning moeten komen dat er een – (min) en een + (plus) pool is. De – is aards ge­richt en de + hemels, de laatste is immers de stroom-, de kracht drager. Samen zorgen zij voor licht en kracht.

Markus 9 vers 49 (Mark. 09:49) voegt in dit verband dan ook nog aan onze tekst toe, dat iedereen door het vuur van de beproeving moet gaan om gezouten te worden. Dat wil zeggen dat wij in de beproevin­gen moeten kiezen voor het goede, moeten opko­men voor het volmaakte leven dat in Christus is. Al voort gaande worden wij gezouten, doortrokken van het leven zoals de Vader van alle leven het bedoeld heeft.

Bederfwerend en smaakmakend

Wij zijn het zout der aarde en dat zal eruit komen, want Hij laat niet varen wat zijn hand be­gon te doen. Christus Jezus is hét hoofd van deze gemeente en is er één hoofd dan is er ook één lichaam.

Zout is bederfwerend en is een onvervangbare smaakmaker. Wat een roeping en wat een voor­uitzicht ! Dat is iets waar de mens een rechte rug van kan krijgen, omdat hij weet waarvoor hij kroon der schepping is.

Over de bederfwerende werking van zout en het doel van de gemeente van Christus en omdat de doel te vervullen, zullen wij niet zoveel strijd krijgen. Iederéén weet in ons landje wel een ander ‘recht’ te zet­ten. Het zou op dit punt belangwekkend zijn als eens op een rijtje werd gezet wat zonde is en geen zonde, wat recht­vaardig is en niet recht­vaardig, wat natuurlijk – door God geschapen – en wat onnatuurlijk is. Men legt de medemens vaak wetten en verplichtingen op die niet gehou­den kunnen worden omdat, ze bij de mens van vlees en bloed horen.

De aanklager viert hier nog hoogtij. Het leven zonder besef van kwaad, dat eens zal doorbreken, is nog volop in het vuur en veel, ja zeer veel oude vóóroordelen zullen nog doorbroken en opgeruimd moeten worden.

Als deze dingen, die nog veel levens bederven en ontmoedigen, zijn opgelost zal de blijdschap van bin­nenuit weer volop gaan werken. Wij zijn tot blijd­schap geschapen, maar deze natuurlijke levens­vreugde wordt bij velen getemperd omdat het le­ven nog zoveel onzekerhe­den geeft. De echte blijd­schap wordt verstoord door het missen van het geloof dat God, de Vader, en Jezus Christus, de Zoon, je lief heeft zoals je bent en dat Zijn Geest en jouw geest samen op weg zijn naar Zijn doel.

Blijdschap moet voortko­men uit de wetenschap dat God vóór ons is. Dat wat Hij tegen ons zegt en voor ons doet de waarheid is. Dat Zijn le­ven in ons de hoop is op al deze heerlijkheid.

Indien.dat blijde, zonnige leven ons deel is, zijn wij tot ons doel gekomen als smaakmakend zout. Dan zijn wij mensen die de wereld jaloers maakt om datgene wat wij bezit­ten. Dan leven wij van ons af en stralen wij Zijn heerlijkheid uit. Het altijd met onszelf bezig zijn en zoeken naar datgene wat nog niet volmaakt is, maakt ons onvruchtbaar voor de medemens. Zij zien tobbende mensen die nooit met zichzelf tevreden zijn en daardoor de blijd­schap missen die beloofd is voor een ieder die ge­looft dat Jezus de Chris­tus is. Niet de wet of overlevering van geboden of verboden maakt de mens tot zoon van God, maar de Geest Gods die in ons woont, moet het werk Gods uitwerken.

Daartoe kwam Hij op deze aarde en het zal vervuld worden, want het Woord van God heeft het ons voorzegt. Jezus Christus is het antwoord in elke nood, ook de noden van deze tijd. Hij is meer dan een politieke oplossing. Hij en Zijn gemeente (Zijn lichaam) geven een oplos­sing die allesomvattend is.

De barmhartige Samaritaan

Als voorbeeld dat deze dingen zullen geschieden gaan we de ontwikkelin­gen in de geestelijke we­reld eens bekijken aan de hand van de gelijkenis van de barmhartige Sama­ritaan Lucas 10 vers 25 tot en met 37 (Luc. 10:25-37), een pracht profetie voor de gemeente van Christus.

Deze gelijkenis vindt zijn oorsprong in de vraag van een wetgeleerde hoe men deel kan krijgen aan het eeuwige leven. Hij weet dat hij God moet liefhebben als zichzelf. Jezus antwoordde daarop: “Houdt u hieraan en gij zult leven”.

God liefhebben geeft geen problemen, dat is klaar en duidelijk. God mag dat van je eisen. Maar je naaste liefhebben als je­zelf, dat is wel iets meer gevraagd. En dan moet je als mens, die dagelijks bezig is om het beste voor zichzelf te zoeken, net zoveel van je naaste hou­den? Dat moet toch niet voor iedere naaste bedoeld zijn, denkt de wetgeleer­de. Zeker alleen voor die­gene met wie ik in de kerk of in de gemeente .zit of met wie ik dagelijks om ga. Of misschien is het alleen maar mijn eigen vrouw? Hij vraagt dan ook aan Jezus: “Wie is mijn naaste?” Jezus draait in de gelijkenis die Hij dan vertelt, de zaak om. Het is niet: “Wie is mijn naaste?”, maar: “Voor wie ben ik de naaste?”

Door de eeuwen heen heeft deze vraag een rol gespeeld. In vragen rond­om vriend en vijand, ras en vreemdeling, oorlog en vrede, hulp of geen hulp bij rampen, enz.

Langs de weg opgaande van Jericho naar Jeruza­lem, reisde een man, ver­telt Jezus dan in zijn ge­lijkenis. Menigmaal zegt Jezus, bij het vertellen van zo’n gelijkenis, duide­lijk waar het omgaat. Bij­voorbeeld de gelijkenissen betreffende het koninkrijk der hemelen en de gelijke­nis van het onkruid, waarbij het gaat om men­sen die bij Jezus horen of (het onkruid) die slechts in naam volgelingen zijn. In de andere gelijkenissen komt een grote variatie onderwerpen betreffende zijn volgelingen (de ge­meente) aan de orde. Zo ook hier in deze gelijke­nis.

De man die hier halfdood langs de weg ligt, werd gedurende zijn reis door rovers overvallen. Zij be­roofden hem van al zijn bezit en lieten hem half­dood liggen. Die man is een beeld van de gemeen­te. Ook de gemeente van Jezus is tijdens zijn reis overvallen. Ook zij is be­roofd van al haar rijkdom­men en ook dat lichaam is halfdood langs de weg blijven liggen. Reeds kort na de proclamatie van dat lichaam in het hemelse Jeruzalem (waar­van zij die tot het lichaam van Christus behoren toch leden zijn) is die man aan een weg terug begonnen, hij daalde af van Jeruza­lem naar Jericho. Het he­melse Jeruzalem had hij als het ware de rug toe­gekeerd .

Dan gaat de geschiedenis verder en komt er ‘bij toeval’ een priester langs diezelfde weg. Ook van hem staat vermeld dat hij op weg is naar Jericho. Jammer voor het slachtof­fer, indien de reis van die priester/voorganger maar omhoog was geweest, had hij wel hulp mogen verwachten, omdat tijdens het passeren van die eerste voorbijganger het vuur nog wel brandende zal zijn geweest.

Deze priester vertegen­woordigt in zijn beeld het oude verbondsvolk en het volk dat het nieuwe Jeru­zalem uit het oog verloren heeft en in de voetsporen is gekomen van het oude. Bij hen is het nieuwe weer oud geworden. Zij hebben geen antwoord meer voor een leeggeroofd mens. Zij zijn onbekwaam geworden om aan te pak­ken en kruipen weg, on­der andere achter een wet dat je een dood mens niet aan mag raken. Het is immers lang niet denk­beeldig dat zo’n slachtof­fer onder je handen dood gaat?

Er is echter meer aan de hand, de medemens is uit het oog verloren geraakt. Men is zichzelf liever gaan vinden dan de ander. Het eigen hachje staat voorop en ieder zorge voor zich­zelf, ook de priester. Hij die in wezen geroepen is leider van de gemeenschap te zijn, heeft geen ant­woord meer op datgene wat hij ziet. Hij gaat in een boog voorbij. Daar komt nog bij dat die ander die daar ligt dood te gaan van een andere groep, een andere kerk, van een ander volk is. Hij, de priester, is toch alleen maar verantwoordelijk voor zijn volk en toch niet voor al die volkjes en volkeren die er nog meer zijn?

Wij zijn voor ieder verantwoordelijk

Is dit zo? Neen, Jezus zei: “Gij zijt het zout der aarde” en “het licht der wereld”. Ik denk dat op deze grond ook het pries­terschap aan het hele volk van God in het nieuwe verbond toekomt. Iedereen is verantwoordelijk voor iedereen en op de plaats waar je komt, dat wil zeg­gen waar je levensweg je brengt.

Wij zijn nu gekomen bij onze volgende voorbijgan­ger. Bij hem staat niet welke richting hij gaat. Is hij toch op weg in de goede richting? Ik denk van wel. Hij is een Leviet, een man die door geboorte (wij in het nieuwe ver­bond door wedergeboorte) geroepen is tot het pries­terschap. Zij doen dienst in het huis des Heren als opzieners, poortwachters, lofprijzers en muziekmakers. Zoals we zien hoort iedereen van het volk van God hierbij. Wij zijn als het ware nieuw Testamentische levieten. Toch laat deze lofprijzer het erbij zitten. Ook hij passeert met een grote boog. Hij is nog teveel doortrokken van het oude zuurdesem en weet geen antwoord op die dodelijke nood.

Dan komt de Samaritaan in zicht. Ook hij is op reis. Tweeduizend jaar christendom is voorbijge­gaan en wij hebben een christendom gehad zoals bij de twee vorige voorbij­gangers is omschreven. Het lichaam van Christus bleef langs de weg liggen en de passerende ‘chris­tenen’ – geroepenen – waren voorbijgangers.

Even gloort het op in de geschiedenis als Luther een nieuw begin maakt.

Het Woord Gods komt weer onder het stof vandaan en het wordt: door het geloof alleen. Een nieuwe voor­bijganger kwam, maar ging ook in een grote boog voorbij. Alles bleef teveel bij het oude.

Dan de Samaritaan, wat moeten we daar nu mee aan? Hij is als het ware een vreemdeling, een randfiguur waarmee de Joden geen gemeenschap hadden. Het is opmerke­lijk dat Jezus voor zijn ontmoeting met de Samaritaanse vrouw door Sa­maria moest gaan. Het komt daar tot de levens­vraag voor de gehele we­reld namelijk het water. Zonder water is er geen leven. Jezus vertelt dan dat Hij de bron van het werkelijke levenswater is. En wat meer is, de Sama­ritanen drinken van dat water en zij vroegen Hem bij hun te blijven en Hij bleef bij hun twee dagen.

Type van de eindtijdgemeente

Het is niet vreemd dat de Samaritaan weer naar vo­ren komt. Hij is het type van de eindtijd-gemeente, die toegerust is tot dienst­betoon. Toen hij de man zag liggen, kreeg hij medelijden. Het laat hem niet koud hoe het dat andere deel van de gemeente, dat op sterven na dood is, vergaat. Hij ziet niet al­leen wat de rovers en moordenaars hebben aan­gericht . Hij gaat er ook wat aan doen. Hij is niet bang dat die mens dood gaat, maar gaat er vanuit dat hij tot herstel komt. Hij zuivert de wonden met olie en wijn en verbindt hem. Dan zet hij de man op zijn eigen ezel, let op, hij zet die man op zijn eigen plaats en brengt hem naar een herberg. Naar een plaats waar hij verzorgd kan worden, een onderkomen waar het goed toeven is. Waar hij zijn eten en drinken krijgt op de tijden dat dat nodig is.

Moeten wij hierbij niet denken aan de samenkomstvorm zoals wij die nu kennen? De herbergier ontvangt de volgende dag zijn opdracht en die is niet mis te verstaan. Zorg ervoor dat hij weer hele­maal herstelt, hier heb je geld en mocht het je meer kosten dan krijg je dat vergoed als ik terugkom.

Mooier en groter evangelie kan er niet verkondigd worden. Hij zegt – en dat moet de boodschap voor iedere gezonde eindtijdgemeente zijn Zorg ervoor dat dit – mijn lichaam – herstelt, dat het weer ge­zond wordt en op zijn voeten kan staan. Hier heb je er geld voor, dat wil zeggen heb je er dat­gene voor wat je nodig hebt en mocht je tekort komen, schaf dan alles aan wat daartoe nodig is. Ik zal het bij mij terug­komst betalen.

De beheerder van de her­berg is goed toegerust. Hij aanvaardt de opdracht zonder probleem. Hij en de Samaritaan geloven in hun opdracht namelijk herstel van de mensheid. Zo wil Jezus ook ons te hulp komen! Hij wil ons leiden naar de volle waar­heid. De blauwdruk van het grote karwei ligt klaar en Hij zal ons als grote Hogepriester leiden naar dat grote doel: dat alles wordt waartoe het geschapen is!

De weg naar het hemelse Jeruzalem is daar. Het toegetakelde lichaam van Christus kunnen ook wij weer zien, omdat onze ogen daarvoor zijn opengegaan. Wij gaan er niet met een boog omheen, maar komen uit onze schuilhoeken tevoorschijn en gaan herstellen wat door de duivel en zijn trawanten is aangericht. De herbergen zijn er en het zal ons gelukken, want Hij – Jezus – zal het tot verzadiging toe zien waartoe Hij het alles vol­bracht heeft Jesaja 53 vers 11 (Jes. 53:11). En wij? Wij zullen aan Zijn tafel verzadigd worden! Ezechiël 39 vers 20  (Ez. 39:20) Geprezen zij Zijn Naam!

U opent een vergezicht dat ons bekoort,

en zelf bent u daartoe de weg en de poort.

Dank Heer, voor de waar­heid, dat U als de Zoon,

ons leven vernieuwt U tot sieraad en kroon.

 

U straalt als een morgen­ster, helder en klaar,

Wij worden de lichtende dag reeds gewaar.

Vol dank is ons hart, Heer, want zo bent U zelf:

belofte en waarborg voor alle herstel!

 

Intermezzo door Gerry Velema

Reparatiewerk

Met een aardig vaartje snelde ze over ’s Heren wegen, op weg naar haar werk. Haar gedachten liet ze wat de vrije loop. Ze reed automatisch haar dagelijkse route. Toch zijn deze sluimerende momenten niet alleen een gevaar voor het autorijden, maar ook voor je gedachteleven. Zo ging het ook nu…

Zomaar ineens, als in een flits ging het door haar heen, dat de vorige week een wiel was losgeraakt van hun tamelijk oude autootje. Door de herinnering alleen al minderde ze al wat vaart.

Alles was goed afgelopen gelukkig. Ze hadden toen nauwelijks enige snelheid, doordat ze net optrokken. Het wiel en zelfs de bouten werden teruggevonden en opnieuw bevestigd. Maar dat moest zich nu eens herhalen… Tjonge, hoe hard reed ze nu wel niet.

De snelheid verminderde van honderd naar tachtig, naar zeventig. Luid getoeter achter haar liet het ongenoegen van de mede-autorijders merken. Een blik op de klok in het dashboard, zei haar dat ze geen tijd had om het heel kalmpjes aan te gaan doen. Met klamme handen en een verhoogde hartslag maakte ze weer wat meer vaart.

U begrijpt het: ze was bang geworden! Zomaar was het angstduiveltje het gelukt iemand uit haar gemoedsrust te halen.

Maar nu sluimert ze niet langer. Ze pakt dat angst-duiveltje en zichzelf eens even flink aan. En terwijl ze daarmee bezig is, komt er van een heel andere kant óók een gedachte binnen vallen: “Je kent je man toch! Wat hij maakt doet hij goed en vakkundig. En zeker jou, zijn liefste bezit, zou hij nooit in een auto die onbetrouwbaar is laten rijden”.

Deze gedachte deed haar glimlachen, haar handen ontspanden zich rond het stuur. En met een rustiger hart versnelde ze haar vaart weer.

Later, toen ze haar zangdienst voorbereidde, bracht de Heer haar dit voorvalletje weer in gedachten. En Hij liet haar zien, dat ze er een mooie parallel in kon vinden. Als de hemelse Vader ons, vanuit zijn eindeloze liefde voor ons, herstelt, dan gebeurt dit goed en grondig. Dat geeft een veilig gevoel ‘onderweg’ met Hem. Hij repareert me goed, ja zelfs zo dat ik wordt als nieuw: volmaakt!      

 

Contact met de redactie door Gert Jan Doornink

De geestelijke werkelijkheid

Na de serie artikelen onder de titel “Geestelijk licht op de eindtijd, welke voor velen tot grote zegen was, begint Wim te Dorst­horst in dit nummer met een nieuwe artikelenserie getiteld: “De geestelijke werkelijkheid” . Ter introductie het volgende:

In de afgelopen jaren werd broeder Te Dorst­horst enkele malen geconfronteerd met ongenees­lijke zieken in zijn directe omgeving. Mensen wiens lichaam gesloopt werd en wat eindigde met de (lichamelijke) dood.

De grootste nood bleek niet zozeer de ziekte, maar een tekort aan geestelijk inzicht en voorstel­lingsvermogen over de levende werkelijkheid na het sterven.

Zo is deze studie over de geestelijke werkelijkheid ontstaan tot vertroosting van die mensen. Ook in de dagen van Paulus zal deze nood zich wel eens aangediend hebben in de gemeenten, gezien wat hij schrijft in 2 Korinthiërs 4 en 5 over “Goede moed, ook bij het sterven” .

Voor iedere gelovige is het echter van groot be­lang een heldere visie te hebben op de geestelijke wereld en zijn deelhebben en functioneren daarin.

De hele bijbel spreekt dan ook over deze verborgen wereld achter het zicht­bare en het waarneembare. Daarom geeft deze studie ook geen volledig beeld, maar tracht het enkele fundamentele inzichten vanuit de bijbel, aan te reiken, waar een ieder verder op kan doorden­ken en zijn geloofsleven verdiepen.

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen is niet bedoeld om de mens hier op aarde een beter bestaan te garanderen, maar om hem te brengen tot zijn wezenlijke bestem­ming in eeuwige gemeen­schap met God, de Schep­per van hemel en aarde.

Paulus bidt voor de ge­meente te Efeze dat de God van de Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, hen de Geest van wijsheid en van open­baring zou geven, om Hem recht te kennen, dat wil zeggen met ver­lichte ogen des harten, zodat zij gingen beseffen welke hoop zijn roeping wekt. Dat is ook onze bede voor u bij het lezen van “Levend Geloof” .

In de geestelijke frontlinie

Bij de uitgave van een blad als “Levend Geloof”, ontdekken we telkens weer hoe we daarbij in de voorste geestelijke front­linie staan. De voortdu­rende tegenstand uit het rijk der duisternis bewijst hoe de vijand een ontzet­tende hekel heeft aan de duidelijke en compromisloze verkondiging van het volle evangelie, zoals wij dat in “Levend Geloof” nastreven. De vijand weet dat hij terrein prijs moet geven als mensen serieus ingaan op de volle bood­schap. Hij zal er daarom alles aan doen dit te ver­hinderen. . . maar werkelijk verhinderen kan hij niet omdat Hij, die in ons is, meerder is dan die in de wereld is 1 Johannes 4 vers 4 (1 Joh. 04:04).

Dit gaat echter wel met geestelijke strijd gepaard! Een aspect van de bood­schap die in “Levend Ge­loof” ten volle de aandacht zal blijven behouden. Wij hebben vooral de laatste tijd nog eens weer ontdekt hoe belangrijk het is, dat men zich bewust is voort­durend betrokken te zijn bij deze strijd, waarbij wij gerust mogen stellen dat het ‘een strijd is op leven en dood’. Wie het aspect van de geestelijke strijd verwaarloost of minder be­langrijk acht, raakt gees­telijk uit geblust en wordt een ‘ingeslapen christen’, die niet meer het verlan­gen heeft de volheid van Christus tot openbaring te brengen. Dan blijft de verdere geestelijke groei achterwege met alle nega­tieve gevolgen van dien.

Laten we ook niet denken dat het zich bewust zijn voortdurend betrokken te zijn bij de geestelijke strijd, op de duur een soort vermoeidheid ver­oorzaakt die tot gevolg heeft dat we de strijd op­geven en het bijltje er bij neergooien. Dat kan alleen maar het gevolg zijn van een verkeerd in­zicht. Als wij ons bewust zijn dat we in de geeste­lijke strijd niet alleen staan en dat ons perfecte geestelijke wapens (Gods Woord, de Heilige Geest, etc.) ter beschikking staan, wordt het alles geheel anders en ervaren we, met Paulus, dat de wapens van onze veldtocht krachtig voor God zijn tot het slechten van bol­werken! 2 Korinthe 10 vers 4 (2 Kor. 10:04).

Dat we juist in deze redactionele rubriek het onderwerp ‘geestelijke strijd’ aansnijden heeft uiteraard een bedoeling. Wij willen onze lezers en lezeressen er nog eens van overtuigen hoe be­langrijk de uitgave van een blad als “Levend Ge­loof” is. Juist omdat wij geen water bij de wijn doen, kunnen mensen daadwerkelijk geholpen worden, als zij ingaan op de boodschap. Maar het schrijven vóór- en het uitgaven van “Levend Geloof” is natuurlijk on­mogelijk als niet gemoti­veerde lezers en lezeressen (zij die het net zo zien) daadwerkelijk ach­ter onze arbeid zouden staan.

Wij willen in dit verband nog eens onze grote dankbaarheid uitspreken aan allen die ons in de afgelopen maanden be­moedigden door hun ge­bed, hun opbouwende woorden, hun financiële bijdragen, hun opgave van geschenk- en gewone abonnementen en hun af­name en verspreiding van brochures. En… als u in dit opzicht nog niet actief betrokken bent bij onze arbeid, roepen wij u op ook mee te doen! Het gaat erom dat zoveel mogelijk mensen het wer­kelijke evangelie leren kennen en deelgenoot worden van de echte vrijheid en overwinning die Christus bedoeld heeft voor allen die in Hem geloven! Laat u niet af remmen door de vijand, maar wees een waarachtig vertegenwoordiger van het Koninkrijk Gods!

 

Veilig in Gods hoede door Tea Keuper Dijk (gedicht)

Ik stel in ’t licht wat satan me heeft aangedaan,

Wat ik niet wilde en wil en ‘k wéét, dat ik mag staan!

Want Jezus stierf voor mij, Hij droeg eens al mijn zonden,

En Vader, U heelt, door Uw Geest, mijn denken en mijn wonden!

O Vader, liefdevolle God, ik dank U,

‘k dank U Heer: U houdt van mij en ik van U,

U ziet in liefde neer. Uw eng’len en Uw Geest,

zij helpen m’ U te aanbidden,

U plaatst mij op de Rots,

U stelt mij in het midden van al Uw kind’ren,

zwak en sterk, die gaan de hoge weg,

Daar is het waar ‘k mijn leven leef en het in Uw handen leg!

 

De wacht over je gedachten door Liesbet Seepma

“Maak je nergens zorgen over,

maar laat God altijd precies weten

wat je graag wilt;

vraag Hem wat je nodig hebt

en dank Hem voor wat Hij doet.

Dan zul je Gods vrede ervaren,

een vrede, die het menselijke besef

ver te boven gaat

en die de wacht over je hart en gedachten houdt,

zolang je één met Jezus Christus bent.

Hieruit volgt, Broeders,

dat je je gedachten moet richten

op alles wat waar, eervol, rechtvaardig,

zuiver, mooi en aangenaam is, kortom,

alles wat voortreffelijk en bewonderingswaardig genoemd mag worden” .

Filippenzen 3 vers 6 en 7 (Filip. 03:06-07), In deze teksten uit de brief die Paulus schrijft aan de gemeenteleden van Filippi gaat ’t over Gods vrede die de wacht houdt over je hart en gedachten.

Ik denk zelf – ook al een klein beetje uit ervaring – dat het heel belangrijk is, dat je hart en gedachten worden bewaard door Gods vrede. Ik denk echter ook, dat wij een héél actief aandeel kunnen hebben in die ‘bewaking’. Ik wil proberen eens even op papier na te denken over die bewaking.

De wereld waarin jij en ik onze gedachten ontwikkelen is een heel groot en uitgebreid ‘ontvangstgebied’, waarin, talloze ‘zenders’ allerlei boodschappen – gewenst of ongewenst – binnenbrengen. Die boodschappen variëren van heel positief tot heel negatief.

En nu is het maar net de vraag of al die boodschappen – met hun lading – zo maar heel gemakkelijk ons wereldje kunnen binnenstappen en daar ieder hun eigen sporen achterlaten. De negatieve boodschappen: sporen van verdriet, chagrijn, zorgen, angst, onreinheid, wetteloosheid en ga zo maar door. De positieve boodschappen: sporen van blijdschap, opgewektheid, overgave, rust, zuiverheid, discipline en nog véél meer. En dat ze sporen kunnen achterlaten is zeker!

Maar dat hóéft niet zo te zijn, want we kunnen onze gedachten als het ware bewaken als een stad, door om die stad sterke muren te bouwen. Natuurlijk moeten er in die muren wel poorten zijn, want anders zouden we geïsoleerd raken, zodat we ook ‘ ’t goede bezoek’ niet kunnen ontvangen. Maar laten we de indrin­gers, die onze stad op stelten zetten, niet de kans geven om door die poorten naar binnen te dringen.

De ‘bezoekers’ van onze gedachtewereld, de ‘zenders’, zouden we dus kunnen vergelijken met boodschappers, die ons bepaalde woorden mee­delen. We kunnen die woorden dieper in ons le­ven laten doordringen, en op dat moment wordt er, om die woorden heen, een gedachte ontwikkeld. Het is nu zaak dat we goed uitkijken wélke boodschap­pen/woorden we wél gaan ontwikkelen en welke niet. Het is zaak dat we, op het moment dat een indrin­ger ‘het wel eens pro­beert’, hem weten te ont­maskeren en onschadelijk te maken.

Meestal voel je ’t vanzelf wel aan of een boodschap wél of niet in je gedachten kan of mag worden verwerkt. Maar soms ook heb je ’t helemaal niet door dat er in jouw gedachteleven wordt ‘gerotzooid’! Als je van een gedachte echter verdrietig, bang of de­pressief, nijdig of geïrriteerd wordt, of als daar­door onreinheid vat op je krijgt – waarop meestal ook een daad volgt die niet in de haak is – dan weet je, dat je jouw ge­dachtenspinsels sowieso een halt moet toeroepen. Gods vrede, de bewaker, is op dat moment immers verdwenen.

Een hele goede hulp bij ’t waken over je gedachten is het woord van God. In He­breeën 4 vers 12 (Heb. 04:12) staat, dat het woord, dat God spreekt in de Bijbel, nog scherper is dan een zwaard dat aan twee kan­ten snijdt; dat het zó diep doordringt, dat het de overleggingen en ge­dachten van je hart schift.

Maar ja, dan is het natuurlijk wel zaak, dat jij en ik met Gods Woord in aanraking komen, dat we ’t in ons opnemen en dat we het in praktijk gaan brengen. En Gods Woord is geen droge of taaie kost, maar in He­breeën 4 vers 12 staat, dat het levend en krach­tig is. Het is waard om te worden nageleefd, om in praktijk te worden ge­bracht. Zó wordt Gods woord in onze handen daadwerkelijk een ‘zwaard van de geest’, een wapen dat we kunnen gebruiken bij de bewaking van onze geest, die ‘stad’ waarin wij woorden omzetten in gedachten. Het woord van onze God mogen wij in ons gedachtenwereldje

heel gastvrij verwelkomen, daarvoor mogen we onze poorten wagenwijd openzetten! Want met dat Woord, dat ons zuivere gedachten geeft, verwelkomen we Gods Wezen, Hem Zelf. Dat had David ook al door, toen hij in Psalm 24 vers 7 (Ps. 024:007) uitriep:

“Heft, poorten, uw hoofden omhoog en verheft u, gij aloude ingangen, opdat de Koning der ere inga. Wie is toch de Koning der ere? De Here, sterk en geweldig, de Here, geweldig in de strijd!(…) de Here der heerscharen, Hij is

de Koning der ere” .

++++ VERVOLG VAN BLZ. 7

 

Fijn hè, dat je wel degelijk beslist, wie jij in jouw gedachtenwereldje toelaat. Laten we echt gaan werken aan die bewaking van onze ge­dachten. Ik zou je nog één psalm willen noemen, die ook spreekt over ge­dachten, namelijk Psalm 139. Hij spreekt over ge­dachten van God. David vond ze ‘kostelijk’ en hij ontdekte er overweldigend veel. Psalm 139 vers 1 tot en met 16 staat vol met die gedachten.

In vers 23 spreekt David een verlangen uit. Dat is ook zo Mijn verlangen, mijn wens! Ook de jouwe?

” Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten; zie of bij mij een heilloze weg is en leidt mij op de eeuwige weg”.

 

 

De geestelijke werkelijkheid -1- door Wim te Dorsthorst

Geloof is zekerheid en bewijs

Om je te verdiepen in de geestelijke werkelijkheid, heb je geloof nodig. In de natuurlijke, zichtbare wereld kunnen we alles waarnemen met onze zintuigen. Er is echter ook nog een onzichtbare, geestelijke wereld die we alleen maar in het geloof kunnen betreden. Is dat dan geen fictie? Neen, dat is een grotere werkelijkheid dan het zichtbare, wat zijn bestaan te danken heeft aan het onzichtbare ‘woord van God’.

Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) begint met te vertellen dat het geloof het bewijs is van de dingen die men niet ziet. Het gaat dan verder in Hebreeën 11 vers 3 (Heb. 11:03) met: “Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare” .

Alles heeft zijn bestaansgrond of bestaansrecht in de scheppingswoorden van God. Niets is er zomaar – per toeval – buiten God om. Dit kunnen we niet beredeneren in een perfect sluitende theorie, maar door het geloof weten we zeker dat het waar is. Zo heeft God altijd gewerkt door mensen die in Hem geloofden, want ook voor het bestaan van God heb je geloof nodig Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) .

De bijbel noemt Abraham de vader van alle gelovigen: besnedenen en onbesnedenen Romeinen 4 vers 11b en Romeinen 4 vers 16 en 17 (Rom. 04:11b; Rom. 04:16-17). Hij is de eerste die door het geloof deel kreeg aan gerechtigheid en beloften van God. “Want niet door de wet had Abraham of zijn nageslacht de belofte, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door gerechtigheid des geloofs” Romeinen 4 vers 13 (Rom. 04:13). Abraham geloofde God en hij begreep dat de werkelijkheid niet het natuurlijke, zichtbare was en daarom verwachtte hij de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is. Hij beleed dat hij een vreemdeling en bijwoner was op aarde en verlangde naar een beter, dat is een hemels vaderland Hebreeën 11 vers 10, 13 en 16 (Heb. 11:10; Heb. 11:13; Heb. 11:16).

Zoek en bedenk de dingen die boven zijn

Abraham was voortdurend met deze dingen bezig. Hij overdacht alles wat God gesproken had en hij probeerde zich daar een voorstelling van te maken. Abraham was een zoeker en de belofte van Jezus Christus is: wie zoekt zal vinden Matteüs 7 vers 7 en 8 (Matt. 07:07-08) . Durven wij dit wel voldoende over te nemen of is onze aandacht teveel geconcentreerd op een natuurlijk bestaan? Voldoet ons leven hier wel aan alle eisen, want de Heer voorziet immers in alles! Waar verzamelen wij onze schatten: hier op aarde of in dat betere, hemelse vaderland? Denken wij na over ons zijn en functioneren in de geestelijke wereld? Denken wij na over God, over Jezus Christus en over de heilige engelen? Paulus zegt immers dat wij burgers van dat rijk in de hemelen zijn! Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20) .

Sommigen vinden dit gevaarlijk, want ‘God is Geest’, zegt Jezus en hoe moet je je dat dan voorstellen? Heeft God dan een gedaante? En de engelen? De Israëlieten hadden strenge voorschriften dat ze geen enkel beeld van God mochten maken Deuteronomium 4 vers 15 tot en met 19 (Deut. 04:15-19) . De profeet Jesaja zegt dat God zich verborgen houdt: “Voorwaar, Gij zijt een God, die zich verbórgen houdt, de God van Israël, een verlosser” Jesaja 45 vers 15 (Jes. 45:15). Is het dan niet beter maar af te wachten en na ons sterven maar te zien hoe het allemaal is? Dit is echter een grote misleiding. Het is de uitdrukkelijke wens van God dat de mens Hem tijdens zijn leven zoekt en al tastende vindt Handelingen 17 vers 27 (Hand. 17:27). Hij wil zich als een Vader openbaren aan zijn kinderen en niet een vage gedachte blijven. Hij heeft er een welgevallen in als wij nadenken over de onzichtbare wereld, mits wij ons dan niet verliezen in allerlei fantasieën en vrome, onwerkelijke voorstellingen, maar ons houden aan dat wat de bijbel – Gods woord – ons aanreikt. Paulus zegt daarom ook: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenk de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn” Kolossenzen 3 vers 1 en 2 (Kol. 03:01-02).

De bedekking verdwijnt in Christus

Door wedergeboorte krijgt de mens deel aan de lichtzijde van de geestelijke wereld. Met zijn innerlijke mens staat hij op uit de dood, is dan verlost uit de macht der duisternis en wordt door God overgeplaatst in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde Kolossenzen 1 vers 13 en 14 (Kol. 01:13-14) . Dan ben je dus met Christus opgewekt. Zelf onderwijst Jezus in Johannes 3 vers 3 en 5 (Joh. 03:3-5) dat wij door wedergeboorte het Koninkrijk van God kunnen zien en binnengaan. Ook zegt Hij tot zijn discipelen – dat geldt dus ook voor ons “Maar uw ogen zijn zalig omdat zij zien en uw oren, omdat zij horen!” Matteüs 13 vers 16 en Lucas 10 vers 23 en 24 (Matt. 13:16; Luc. 10:23-24) . Aan de niet-wedergeborenen is dat niet gegeven Matteüs 13 vers 11c en Deuteronomium 29 vers4 (Matt. 13:11c; Deut. 29:04) .

Paulus schrijft aan de Korinthiërs dat “telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart ligt, die slechts in Christus verdwijnt, maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen 2 Korinthe 3 vers 15 en 16 (2 Kor. 03:15-16) . Wij maken dus als wedergeborenen deel uit van het Koninkrijk van God en wij hoeven dus ook geen genoegen te nemen met vaagheden.

De stad van de levende God

Door de Heilige Geest geleid willen we proberen wat we al verstaan en zien kunnen van de hemelse werkelijkheid, het hemelse Jeruzalem, de berg Sion, de stad Gods, het Koninkwijk Gods. Wij lezen van deze hemelse stad (hemelse situatie!) in Psalm 48 vers 2 en 3 (Ps. 048:002-003): “Groot is de Here en hoog te loven in de stad van onze God, zijn heilige berg. Schoon door zijn verhevenheid, een vreugde voor de ganse aarde is de berg Sion, ver in het noorden, de stad van de grote Koning” .

De Hebreeënschrijver spreekt in Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24 (Heb. 12:22-24) over dezelfde stad met zijn inwoners en zegt: “Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen en tot een geestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen en tot God, de rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, en tot Jezus, de Middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel”.

Waar de opdracht van Paulus luidde: “Zoek en bedenk de dingen die boven zijn”, daar zegt Psalm 48 vers 13 tot en met 15 (Ps. 048:013-15): “Gaat rondom Sion en trekt er omheen, telt haar torens, richt uw aandacht op haar voormuur, doorwandelt haar paleizen, opdat gij het aan het volgende geslacht kunt vertellen: “Waarlijk, zo is God, onze God voor eeuwig en altoos; tot de dood toe zal Hij ons leiden”. (“Die tot over de dood ons zal leiden”. Willibrordvertaling) .

De hemelse werkelijkheid zal dus een vreugdevolle uitwerking hebben op de ganse aarde (Openbaring 21). En ook het doel van de opdracht om ons met deze geestelijke werkelijkheid bezig te houden is overduidelijk: God te leren kennen zoals Hij in zijn onveranderlijkheid is. “Waarlijk, zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos” Psalm 48 vers 15a (Ps. 048:015a).

Schaduw en werkelijkheid

Wij zijn niet genaderd tot de schaduw, het tastbare, zoals de Israëlieten in de woestijn Hebreeën 12 vers 18 en 19 (Heb. 12:18-19) . De Hebreeënschrijver maakt heel duidelijk dit onderscheid door te zeggen: “Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion… enz.” Het gaat dus niet om de schaduw maar de werkelijkheid en die is niet aards maar hemels of geestelijk. Niet tastbaar, niet hoorbaar, niet zichtbaar voor onze vleselijke zintuigen, maar voor onze geestelijke zintuigen. Het gaat om het hemelse Jeruzalem, de stad van de levende God. Niet een stad van aardse materie, maar een stad opgebouwd uit levende wezens. Een gemeenschap van levende wezens, zoals we dat gelezen hebben in Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24 zie ook Leviticus 26 vers 11 en 12 (Lev. 26:11-12).

God kan dus niet in een aardse stad met een aardse tempel wonen of weer gaan wonen, want dat zou een terugkeer zijn naar de ‘schaduw’, welke juist in Jezus Christus is vervuld.

De inwoners van de hemelse stad

Wat vinden wij in die hemelse stad?

God zelf, de Schepper van hemel en aarde, de eeuwige Koning, de Rechter over allen.

Jezus Christus, als de Middelaar van het nieuwe verbond. Hij is het geslachte Lam en zijn bloed der besprenging is dus ook in dat hemelse heiligdom.

De heilige engelen. De Hebreeënschrijver spreekt van tienduizendtallen. Dat is maar een symbolisch getal. Openbaring 5 vers 11 (Openb. 05:11) zegt: “en hun getal was tienduizenden en tienduizendtallen en duizenden duizendtallen” . Ook Daniël 7 vers 10 (Dan. 07:10) spreekt van deze tienduizenden en duizenden. Wij vinden hier dus niet de satan met de afgevallen engelen; de boze geesten. Hij behoort niet meer bij de hemel, maar bij de aarde. Hij is de overste van de macht der lucht, zegt Paulus in Efeziërs 2 vers 2b (Ef. 02:02b). Dat wil zeggen: het geestelijke gebied dat bij de aarde behoort.

De plechtige vergadering van eerstgeborenen.

De geesten der rechtvaardige!?, die de voleinding bereikt hebben. Deze groep inwoners van de hemelse stad, de stad van de levende God, de berg Sion, zullen we nog nader bespreken.

De plechtige vergadering van eerstgeborenen

Wie behoren tot de plechtige vergadering van eerstgeborenen? Dat zijn de wedergeboren mensen, de gemeente van Jezus Christus, het lichaam van Christus. De nieuwtestamentische gelovigen, die gereinigd zijn door het bloed van het Lam, Jezus Christus, en verder de weg zijn gegaan, die Jezus zelf getoond heeft. Zij vervullen de weg van alle ‘gerechtigheid Gods’ Matteus 3 vers 15 (Matt. 03:15), de weg van de waterdoop en de doop in de Heilige Geest Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38). Dat zijn die christenen die hun geestelijk levenshuis niet op zand (een aardse religie) gebouwd hebben, maar op het geestelijk fundament zoals genoemd in Hebreeën 6 vers 2 (Heb. 06:02): “bekering van dode werken, geloof in God, een leer van dopen, oplegging der handen, opstanding der doden en een eeuwig oordeel”. Geen van deze elementen kan ontbreken in het leven van een gelovige.

Vooral de doop in de Heilige Geest mag niet weggeredeneerd worden, zoals helaas te vaak gebeurd, want zonder de Heilige Geest behoort men niet tot de gemeente van Jezus Christus. Paulus zegt dat in Romeinen 8 vers 9 (Rom. 08:09): “Gij daarentegen zijt niet in het vlees, maar in de Geest, althans, indien de Geest Gods in u woont. Indien iemand echter de geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe”. Paulus zegt niet: die mensen gaan verloren, maar hij zegt: die behoren niet bij het lichaam van Christus, de gemeente.

Jakobus 1 vers 18 (Jak. 01:18) zegt dat wij, evenals Jezus Christus, verwekt zijn door het woord der waarheid, om in zekere zin ‘eerstelingen’ te zijn onder zijn schepselen. Eerstelingen zijn eerstgeborenen “die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn” Johanna 1 vers 13 (Joh. 01:13). En Petrus schrijft dat wij niet uit vergankelijk zaad wedergeboren zijn maar uit onvergankelijk zaad, het levende en blijvende woord van God 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23). Jezus Christus is de eerstgeborene onder de broeders Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29). Zo werd het volk Israël als geheel ‘Gods eerstgeboren Zoon’ genoemd Exodus 4 vers 22 (Ex. 04:22). De gemeente als geheel wordt ook wel in enkelvoud als ‘de Gezalfde’ aangeduid Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15).

De tempel in de Heilige stad

De gemeente van Jezus Christus is een heilige natie, een koninklijk priesterschap, die zich als levende stenen laten gebruiken om een woonstede Gods in de Geest te vormen, een heilige tempel in de stad. De gemeente is gebouwd op de berg Sion, de berg der waarheid, ‘de Heilige Geest’ 1 Petrus 1 vers 4 tot en met 10 (1 Petr. 01:04-10) . Om God werkelijk te leren kennen moet je om Sion trekken, lazen we in Psalm 48 vers 13 tot en met 15 (Ps. 048:13-15), niet om Jeruzalem.

Alleen de Heilige Geest kan openbaren aan onze harten wie God en hoe God werkelijk is. Het werkelijk kennen van de enkel goede God gaat veel dieper dan het corrigeren van oudtestamentische uitspraken. Het gaat zo diep als bij Jezus, die de Vader werkelijk kende en nooit Schriftplaatsen veranderde. Als Hij in de Bergrede zegt: “Er is gezegd…, maar Ik zeg u.;.”, dan is dat bedoeld voor ons als wedergeborenen, welke die dimensie hoger hebben.

De zonen die volmaakt zullen zijn, gelijk hun hemelse Vader volmaakt is Matteüs 5 vers 48 (Matt. 5:48).

Jezus zegt dat er niet één jota of tittel vergaan zal van de wet Matteüs 5 vers 18 (Matt. 05:18) . De gemeente heeft de wet echter niet meer aan de buitenkant, maar door de Heilige Geest is de geestelijke betekenis hiervan in hun verstand gelegd en in hun hart geschreven Hebreeën 8 vers 10; 2 Korinthe 3 vers 3; Jeremia 31 vers 33 (Heb. 08:10; 2 Kor. 03:03; Jer.31:33). Daarom lezen wij in Openbaring 11 vers 9a(Openb. 11:09a): “En de tempel Gods, die in de hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel”. De inwoners van het hemelse Jeruzalem staan opgetekend in het boek des levens van het Lam Openbaring 13 vers 8b; Openbaring 21 vers 7b en Filippenzen 4 vers 3c (Openb. 13:08b; Openb. 21:07b; Filip. 04:03c). “Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd” Jesaja 49 vers 16 Staten vertaling (Jes. 49:16).