1987.01 nr. 277

Levend geloof 1987.01 nr. 277

Trouw aan het volle evangelie door Gert Jan Doornink

Vijfentwintig jaar “Levend Geloof”!

Meestal is het eerste artikel in ieder nummer van “Levend Geloof” reeds direct een artikel dat verband houdt met de opbouw van ons geloof. Wat we nu gaan schrijven is echter ‘anders dan anders’, want dit is het eerste nummer van de 26ste jaargang van ons blad. Het betekent dus dat “Levend Geloof” 25 jaar heeft bestaan! Alle reden om feest te vieren. Toch willen wij dit niet doen, vooral vanwege het feit dat ons blad – zoals we ook meermalen hebben geschreven – geen ‘doel’ is, maar ‘middel’. Eén van de vele middelen die de Heer wil gebruiken, opdat iedereen kennis kan nemen van de boodschap van Gods volle heil geopenbaard in Jezus Christus!

“Levend Geloof” heeft het van meet af aan nooit onder stoelen of banken gestoken dat het een volle evangelie blad is, dat wil zeggen: wij proberen zoveel mogelijk alle facetten van het evangelie van Jezus Christus te belichten. Daarbij is onze doelstelling te schrijven in een voor iedereen begrijpelijke taal. Aan deze opdracht willen wij ook in de nieuwe periode, die nu is begonnen, trouw blijven. Vandaar het opschrift: Trouw aan het Volle Evangelie”.

Wij geloven dat alleen de boodschap van het Koninkrijk Gods, zoals Jezus die bracht en later’ de apostelen, waardevol is voor deze eindtijd, omdat zij in overeenstemming is met de wil van God. Uit de woorden van Jezus en de brieven van de apostelen blijkt echter overduidelijk dat het bij hen niet alleen ging om een eenmalige verandering bij de mens, maar om een blijvende en doorwerkende verandering. Wij schrijven daarom in ons blad niet alleen hoe wij vanuit ‘de wereld’ het Koninkrijk Gods binnen kunnen komen (door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus), maar vooral ook hoe geestelijke groei absoluut noodzakelijk is om het eindstadium van het geloof: de volkomenheid in Christus te bereiken. Wie geestelijk groeit – en de dingen dus ook geestelijk ziet – distantieert zich meer en meer van natuurlijke, aardsgerichte leringen, die alleen maar verwarring en onduidelijkheid veroorzaken. Elk kind van God behoort er van doordrongen te zijn dat zijn plaats met Christus is in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en te overwinnen.

Wij zouden ontrouw zijn aan onze opdracht als we in dit opzicht water in de wijn zouden doen. Wij weten dat satan deze radicale opstelling haat, maar weigeren ons te laten afremmen door hem, ook al probeert hij – vaak onder een vrome dekmantel – dat wij compromissen zullen sluiten. “God is een goede God en de duivel is een slechte duivel”. Dat is de duidelijke stellingname van “Levend Geloof”. De overwinning van de eindtijdgemeente op het rijk der duisternis kan pas gerealiseerd worden als wij daar, vanuit Gods Woord en door de Heilige Geest, kennis en inzicht over hebben en ernaar handelen.

Scheiding tussen licht en duister

In onze dagen voltrekt zich meer en meer de scheiding tussen licht en duisternis. We zien hoe (Openb. 22:11) in vervulling gaat: (1) “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; (2) wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. Waarachtige gelovigen behoren tot deze tweede categorie. Het is hun verlangen dat wat hier beschreven wordt, in hun leven ten volle tot openbaring gaat komen. De opdracht van “Levend Geloof” is daarover – en alles wat daarmee in verband staat – te schrijven. Uit de talrijke positieve reacties bemerken wij hoe mensen daardoor tot geestelijke groei komen en de ‘volle weg’ met de Heer gaan bewandelen. Wie eenmaal werkelijk gegrepen is door de Jezus èn de boodschap die Hij bracht ( die twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden), kent geen weg terug meer, maar heeft als doel volhardend te blijven tot het einde (Matt. 24:13-14).

Dit heeft niets te maken met fanatisme of extreem zijn – dat komt uit de verkeerde bron -, maar met ‘de liefde van Christus die ons dringt…’ Waarom zouden we met surrogaat genoegen nemen, als het échte beschikbaar is? Daarom willen wij als redactie van “Levend Geloof” getrouw blijven aan de grote opdracht van Jezus Christus het volle evangelie te proclameren! Wij zijn dankbaar dat wij dit 25 jaar via “Levend Geloof” konden doen. Uiteraard hebben wij over de verschillende onderwerpen in de loop der jaren meer licht gekregen. Wij willen vertrouwen op de Heer dat onze inzichten verder zullen groeien, zodat wij die weer kunnen delen met onze lezers en lezeressen. Uiteraard willen wij daarbij alle eer geven aan onze hemelse Opdrachtgever en zeggen met Paulus: “Noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God die de wasdom geeft” (1 Kor. 03:07).

Ook is het natuurlijk ondenkbaar dat wij “Levend Geloof” kunnen uitgeven zonder de medewerking van gemotiveerde lezers en lezeressen. Wij vertrouwen ten volle op uw medewerking, ook in het 26ste jaar dat “Levend Geloof” verschijnt. Door onze gezamenlijke  inzet bewijzen wij dat we trouw willen zijn en blijven aan de verbreiding van het volle evangelie!

 

Het recht van de zonen Gods door Jan W. Companjen

“Toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw’, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren vrij te kopen, op­dat wij het recht van zo­nen zouden verkrijgen” (Gal. 04:04-05).

Hoge roeping

Eén van de grootste bevrijdingen die Christus Jezus bracht was, dat Hij ons vrij maakte van de drang: ‘gij zult’. Wij wor­den door God aanvaard als mens, zonder ook maar één prestatie van onze kant. Hij kocht ons vrij opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen. Dit alleen is al voldoende bewijs om in te zien dat het nieuwe volk van God niet tot Israël beperkt bleef. Die hoge roeping is er voor jood en heiden, voor man en vrouw. Jezus maakte de weg vrij voor het zoonschap God voor een ieder die gelooft dat Jezus de Christus is.

De wet is er om de mens te bewaken en zij is daar­om dan ook bij de mense­lijke wetgevingen tot lei­draad genomen. Zij wordt buiten werking gesteld zodra Jezus in ons leven komt. Dan wordt dé wet van Christus, die boven alle wétten staat, in ons hart geschreven. Dan ro­ven, stelen en haten wij niet meer omdat wij Chris­tus toebehoren. Wij heb­ben dan onze naaste lief, zoals Hij die heeft lief­gehad .

Jezus’ komst heeft tijd­perken afgesloten en een nieuw tijdperk geopend. Het oudtestamentische leven met zijn geweldple­gingen, dwang, dood en machteloosheid, is verle­den tijd en voor de gehe­le mensheid afgesloten. Het – is ons alles tot voorbeeld geschied, opdat wij zouden inzien dat macht en geweld, de weg niet is.

Nieuw begin

De mens van nu heeft – ja zelfs al 2000 jaar lang – een nieuwe weg, een nieuw begin gekregen. Wij zijn erfgenamen geworden van een nieuw leven in Christus. De komst van Chris­tus bracht ons een geheel nieuwe toekomst en Hij heeft dan ook – erkend of niet erkend door de wereld – het recht om aan dat tijdperk ‘zijn naam’ te ge­ven.

Met de komst van Christus leerden wij God kennen zoals Hij werkelijk is: goed, rechtvaardig, liefde­vol en er op gericht dat Zijn schepping tot vol­maaktheid komt. In Chris­tus werd werkelijkheid hoe Hij zich de mens gedacht heeft. Een mens, zoals Hij die bij de schepping for­meerde , een mens zoals wij.

Die mensen kunnen de we­reld redden en leiden naar de volmaaktheid en volheid zoals God die bedoeld heeft. Om tot dat doel te komen is en wordt de Geest Gods nog éénmaal rijkelijk uitgestort. Dat gebeurt niet zomaar plotse­ling op een keer, buiten de mens om en voor je het weet. Neen, indien je mee groeit of mee wilt groeien naar die volheid Gods, zul je gaan bemerken en zien dat de bruid zich aan het toebereiden is.

Toebereiding

Over die toebereiding wil Ik iets meer zeggen. Zij die van Christus zijn, ne­me dit ter harte. 1987 wordt voor ons allen een belangrijk jaar. De tijd dringt, de tijd raakt vol en opnieuw wordt een tijd­perk afgesloten. In het vorige tijdperk, toen de volheid van Christus ge­komen is, werd Jezus als eerste zoon van God uit­gezonden. Hij was komen­de aan een nieuw begin. Ons tijdperk zal afsluiten met de vrucht van datgene wat toen gezaaid is, name­lijk het openbaar worden van de zonen Gods. De vrucht in de aar is rijp geworden, het stro en het kaf heeft zijn functie ver­vuld en de vrucht is gelijkvormig met het zaad geworden.

Dat één en ander weldra geschieden zal, moge on­der andere blijken uit het feit dat Gods Geest op machtige wijze werkt. Die Geest leidt ons naar de volle waarheid en die Geest zal alles in allen volmaken. Ook zijn er veel mensen die in verwachting leven. Er gaat wat gebeu­ren. God is weer aan het woord en Hij zal altijd het laatste woord hebben. Bij de komst van Jezus was het Simeon en Anna die ‘ verwachtende waren (Luc. 02:22-39). Nu is die verwachting nog veel gro­ter. We zijn er namelijk zelf bij betrokken. Het gaat echter niet alleen om verwachting, maar ook om toerusting, opdat wij Jezus kunnen volgen in de grote eindoverwinning.

Bij die toerusting zal vol­daan moeten worden aan het gebed van Jezus dat wij God, de Vader, en Jezus Christus, de Zoon, volkomen moeten leren kennen. Dat gebed wordt verhoord, daar kunnen we zeker van zijn. In de eerste plaats is het Gods wil, ten tweede is het, het gebed van Jezus en ten, derde verlangen velen er met geheel hun hart naar.

Tot de komst van Chris­tus had de duivel macht over deze aarde. Bij de verzoeking in de woestijn kon hij de wereld macht geven aan wie hij wilde. Nu is die macht aan Jezus gegeven en (let op!) aan hen die Hem toebehoren. Wij, broeders en zusters, kunnen en zullen de overwinning behalen en met Hem deze wereld her­stellen tot eer van Hem die daartoe alles gescha­pen heeft. Het is Gods wil en doel en Hij is wel bij machte om ons op­drachten daartoe te geven omdat de hemel steeds verder open gaat.

Geen weduwe meer

Na 2000 jaar Christendom wordt de gemeente als bruid van Christus wak­ker. Zij is jaren lang weduwe geweest (zie het boek Ruth) en zij gaat zich toebereiden. Zij zal, door de Geest geleid, tot het uiterste gaan en haar bruidegom eraan herinne­ren dat zij rechten heeft.

De gelijkenis van de ver­loren penning (Luc. 05:08-10) is in deze een bijzon­der mooi en volledig voor­beeld. Deze gelijkenis staat zo opmerkelijk tus­sen de gelijkenis van het verloren schaap en die van de verloren zoon in.

Jezus vertelt over een vrouw die tien munten heeft. Zij is dus op de hoogte van hetgeen zij bezit. Zij is zelfs rijk, tien is meer dan zeven (van de volheid). Op een dag ontdekt ze dat zij één munt kwijt is. Nu dat is reeds uitzonderlijk. De vrouw – ook hier een beeld van de gemeente – komt tot de ontdekking dat er iets van haar schat zoek is. Dat hebben wij in de afgelopen eeuwen en jaren anders gezien. Men kende zonder meer de schat niet die men in Christus ontvangen had. Weg is weg, vroeger, ja vroeger was die schat er nog, maar nu is hij weg. Je moet blij zijn met wat je nog hebt. Een mens is maar een mens. Hij is een arme zondaar en de mens kreeg weet van het zalig ‘niets’ zijn. Het op geheven hoofd van hen die wisten wat zij in Christus ontvan­gen hadden, was hun vreemd. Men berustte en hun geloof was gericht op datgene wat was geweest of nog komen moest.

Rijk in Christus

Het rijk zijn in Christus, waarin wij mogen leven, bewegen en staan wij zijn van Zijn geslacht, zie (Hand. 17:28), is hun vreemd. Zij willen tevreden zijn met hun behoud. Het hogerop zoeken en meer ontvangen – bijvoorbeeld de Geestesdoop – is voor hen uit de boze. Weg is weg. En dan als bliksem­afleider het vrome praatje: ‘Als God het wil zal Hij mij dat wel geven’. Het ernaar zoeken en doen wat de vrouw deed is hun vreemd.

De vrouw uit onze gelijke­nis neemt het niet dat zij iets mist. Zij wil hebben wat haar toebehoort. Zij gaat aan het werk. Als eerste daad steekt zij de lamp aan, die lamp is een licht op haar pad. Met an­dere woorden: zij pakt de bijbel en maakt vervolgens haar hele huis schoon. Let wel, haar eigen huis maakt zij schoon en haar bezem veegt schoon, dat verzeker ik u. Zij zoekt en maakt schoon in alle hoeken en gaten en ja hoor, ook hier wordt het woord waar dat degene die zoekt ook vindt. De vrouw is meteen in de glorie en nodigt haar vriendinnen en buren uit om feest te vieren. Zij zegt daarbij: ‘Verheugt en verblijdt u met mij, want ik heb gevonden wat ik kwijt was’.

Velen van ons kennen dat: wij hebben terug gevonden wat we kwijt waren en we zijn zelfs op weg naar een overlopende maat. De enge­len in de hemel vieren het feest mee, want zij weten: na deze bekering gaat het gebeuren, er komt werk aan de winkel. Er komen vruchten aan de boom, vruchten die verwacht wor­den, zowel door de Vader als door de Zoon. (Een boom, een rank, die geep vrucht draagt wordt weg­gedaan). De oogsttijd is aan gebroken. Prijst de Heer!

Gods plan staat vast

Wij hebben een persoonlijke God, die wij aan kunnen spreken. Hij is: ‘Ik ben die Ik ben’, de eeuwig on­veranderlijke. Hij heeft een vast en goed plan voor Zijn schepping vastgelegd. Hij heeft die schepping lief en Hij heeft die schep­ping geschapen om tot vol­maaktheid te laten komen. Een volmaaktheid waarin de mens leven kan tot lof en eer van Zijn Naam.

Zijn plan staat vast. Jezus was de eerste mens die dat plan ging uitvoeren. Hij is de eerste, maar velen zullen Hem volgen.

Hij is de eerstgeborene van vele broeders. Hij en zij die als zonen Gods zul­len gaan volgen, zijn allen uit één Geest geboren en daarom zal het volbracht worden. Zij – de gemeente als lichaam van Christus – zal één zijn, zoals de Va­der en Jezus één zijn. Zij die het nog moeilijk heb­ben, zich met Christus te veréénzelvigen, moeten onder andere eens denken aan Handelingen 4 vanaf vers 27 (Hand. 04:27 e.v.). Daar zijn de dis­cipelen in gebed in verband met hun vervolging door de overpriesters en de oudsten van het volk. Zij bidden dan, dat daar in Jeruzalem, alles is sa­men vergaderd tegen Gods heilige Knecht, Jezus.

Een samenspanning tegen Jezus, die door God zelf gezalfd was voor het grote doel dat het volk zich zou bekeren. ‘Here’, roepen zij uit, ‘let op hun drei­gingen en help ons’. En dan het antwoord: ‘Toen zij zó baden – Christus werd in Zijn werk geblok­keerd – werd het opnieuw pinksteren en allen wer­den vervuld met de Heilige Geest. Ook denken we aan Paulus op weg naar Damascus. Daar zegt Jezus niet tegen Paulus: Paulus, Paulus, wat vervolgt gij mijn volk of mijn gemeente…, maar: ‘Paulus, Paulus, wat ver­volgt gij Mij’. Het Hoofd en het lichaam zijn één. Zij horen bij elkaar, zijn onafscheidelijk, want bui­ten elkaar kunnen zij niet.

Wij zullen zien dat de werking van dat lichaam steeds meer in overeen­stemming zal komen met het functioneren naar Gods wil. God is goed, dan moet ook dat ganse lichaam die gesteldheid be­zitten. Dat wil zeggen: dat we elkaar aanvaarden en vergeven zullen, elkaar willen aanhoren en elkaar willen opbouwen. En wat dat laatste betreft: er het geduld voor opbrengen. Bij dat alles geldt die éne wet van Christus, elkaar liefhebben als jezelf.

Buiten het heil ons in Christus geschonken is er geen oplossing, voor niemand, niet voor de jood, niet voor de kerk­mens , voor geen mens van welke godsdienst dan ook. Er is maar één weg, die weg is maar zeer smal, namelijk over één persoon, Jezus Christus. Indien wij die weg helemaal gaan, zoals Hij ons die geleerd heeft, zullen wij gaan ervaren dat wij Hem gelijk zullen worden. Zij die deze Heer aanhangen, worden één Geest met Hem en dat is Gods wil.

Geef elkaar ruimte

Tot slot nog dit, geliefde broeders en zusters: geeft elkaar de ruimte! Wij zullen dit voor het ko­mende jaar en de komende jaren nodig hebben, omdat God een groot werk gaat doen. Hij gaat iedereen gebruiken die zich be­schikbaar stelt naar Zijn wil, dat wil dus zeggen: niet naar onze wil. Het is toch iets geweldigs dat de God van hemel en aarde zo ruim voor ons is. Hij legt geen beperkingen op maar geeft ons onbeperkte vergezichten met eindeloze mogelijkheden. De grote tegenstelling tussen het oude: ‘oog om oog en tand om tand en wie niet horen wil moet maar voelen’ en het nieuwe van nu, het wandelen in de vrijheid van de Geest, die ieder mens tot ontplooiing wil laten komen, is toch wel zeer groot en uitermate verblijdend.

Eén van de machtigste te­kenen daarvan vind ik wel dat het nieuwe testament meteen al begint met vier evangeliën. Vier verslag­gevers die , ieder op hun manier, verslag uitbrengen van hetgeen zij gezien en gehoord hebben. Elk op hun eigen manier brengen zij hun innerlijk naar bui­ten. Matthéüs begint zijn evangelie als joodse ge­schiedschrijver, schrijft zich het oude verbond uit en het nieuwe binnen en eindigt zijn evangelie met de mededeling dat het heil voor alle volken bestemd is. Met Markusevangelie is geschreven door een genezingsevangelist (de eerste en het beste van het type Osborn en Johan Maasbach). Heel het evangelie van Markus staat vol won­deren, maar aan het die­pere leven komt men niet toe. Dat is meer het. werk voor Lukas en Johannes, met vanzelfsprekend Jo­hannes als topper.

Geweldig is dat evangelie voor mij en naar ik zeker geloof, ook voor Matthéüs, Markus en Lukas, toen zij daarvan kennis namen. Zij zullen zeker blij zijn ge­weest dat dat hun mede­broeder in Christus was. Op zijn beurt zal zeer ze­ker Johannes in genomen zijn geweest met de wijs­heid Gods die door middel

van zijn medebroeders tot, openbaring kwam.

Zo’n instelling moeten wij ook nu weer krijgen: blij zijn met elkaar. Blij zijn met datgene wat de Heer aan die ander geschonken heeft tot heil voor allen. De oudtestamentische in­stelling dat het volk naar de profeet moest gaan is verleden tijd. Het laatste voorbeeld daarvan was Johannes de Doper (‘de grootste’, zei Jezus). Hij zette zich neer in de woestijn en het volk kon tot hem gaan of niet tot hem gaan.

 

Het koninkrijk Gods

Bij de komst van Jezus is dat totaal anders. Jezus treedt de wereld tegemoet. Hij roept het uit in de sy­nagoge en op straat dat het Koninkrijk Gods nabij gekomen is. Later stuurt Hij zijn discipelen tweemaal op generale repetitie. ‘Als u wat bijzonders geopen­baard wordt, verkondigt het dan van de daken’, zegt Hij tot hen: ‘Wat Ik u zeg in het donker, zegt het in het licht; wat gij u in het oor hoort fluisteren, predikt het van de daken’ (Luc. 12:03). ‘En weest niet bevreesd’.

De tijd dat wij ons als no­maden en/of strijdgroepen opstelden is voorbij. Wij moeten de handen ineen slaan en Jeruzalem – de stad Gods – herbouwen, ieder voor zich op zijn (Zijn) plaats. Dan gaan we gezamenlijk herstellen wat de duivel vernield heeft. Dan gaan we werkelijk voort met het werk wat Jezus begonnen is te doen.

Daarbij zullen wij ons aan het woord moeten houden wat Paulus sprak, namelijk: ‘Wat gij nu nog niet ver­staat , zal u door de Geest geleerd worden’. Eerst horen en dan geloven, geldt ook hier. Het geloof is uit het gehoor en hoe zullen zij geloven, indien zij het niet gehoord heb­ben. Het laten horen wat ons gegeven is, is aan ons. Dat mogen en moeten wij uitzaaien, dat is onze taak. God zelf zal er de wasdom aan geven. Het is aan ons geopenbaard tot – heil der volken. Het zijn van het zout der aarde, is meer dan zout in een zoutvaatje. Ook al is dat zoutvaatje van goud of zilver! Wij hebben het recht van zonen en dat geeft ons een grote op­dracht , namelijk dat in eerste instantie iedereen gaat weten wat hij of zij mist. Zij die aanspreekbaar zijn, zullen het verstaan. Het zijn er velen, want de velden zijn wit om te oogsten. Zij zullen zoeken en vinden en… ons gaan uitnodigen als broeders en zusters en buren om een groot feest te gaan vieren. Want, hetgeen de bruid kwijt was, is door haar terug gevonden! Halleluja!

Zie, wij zijn een nieuwe schepping, – ook ons denken is vernieuwd! ’t Goddelijk heil is de bestemming, – dat ons leven nu bezield.

Hij heeft ons Zijn Geest gegeven, – die ons in de waarheid leidt, van een overwinnings­leven, – tot de top der heerlijkheid!

Het boek Genesis door Klaas Goverts (4)

De scheppingsdagen (vervolg)

“Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag” (Gen. 01:05b). Er staat, heel sterk en mooi: een dag. In (Zach. 14:07a) staat: …ja, het zal een dag zijn”. Hier wordt over de eindtijd gesproken. We zien een prachtige overeenkomst tussen het begin en het eind. Er wordt het eind van een periode bedoeld, want God eindigt nooit.

Van de tweede dag lezen wij: “En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren”. Uitspansel betekent: gewelf, een firmament. In firmament zit het grondbegrip ‘stevig’. …. En dit make scheiding tussen wateren en wateren. God maakte het gewelf en scheidde de wateren, die onder het gewelf waren’ (Gen. 01:06b-07)

In Genesis 1 wordt tweemaal een scheiding voltrokken: 1. tussen licht en 2.duisternis  tussen wateren en wateren.

Het gewelf krijgt de naam ‘hemel’; “En God riep het uitspansel: hemel” (Gen. 01:08, letterlijk), bijbel is eigenlijk ‘roepen’. Noemen in de  bijbel is eigenlijk roepen. Namen worden altijd uitgeroepen. Op deze wijze wordt iets tevoorschijn geroepen. Het roepen van de naam is de voltooiing van de wording van een wezen. Er gaat een wording, een genesis, een geboorte plaatsvinden. Het sluitstuk van de geboorte is het roepen van , de naam. Als een kind geboren wordt, is de geboorte pas voltooid, als de naam van het kind geroepen wordt. In de regel doet de vader dit; een enkele keer de moeder. Hanna roept de naam Samuël. Zonder het roepen van de naam is de geboorte niet compleet. Het roepen van de naam geschiedde op de achtste dag. Later werd dit aan de besnijdenis gekoppeld. Als een jongetje werd besneden , riep de vader, terwijl hij het kind in de armen hield, de naam uit over het kind, terwijl hij sprak: “Ik zeide tot u, in uw bloed, leef” (Ez. 16:06b) . Er werd over het kind uitgesproken: Ik wil dat je zult leven. Als God iets schept, voltooit Hij dit met het roepen van de naam over het geschapene. De betekenis van het gewelf: de hemel, is, dat de mens een dak boven het hoofd zal hebben. Het biedt veiligheid, bescherming.

Bij de tweede dag staat niet vermeld: En God zag dat het goed was. God kon dit op de tweede dag niet zonder meer zeggen, want ‘de wateren beneden’ zijn: de chaos. Dan komt de derde dag. En op de derde dag wordt er twee keer gezegd dat het goed was! Als we een Bijbelstudie zouden houden over de derde dag, dan zouden we heel wat kunnen ontdekken. Bijvoorbeeld: de bruiloft te Kana vond plaats op de derde dag. Ik geloof dat de bijbel zo uniek is, dat al deze dingen betekenis hebben. Jezus stond ten derde dage op uit de dood. Ook Jona verkeerde drie dagen in het dodenrijk. Ik geloof dat deze dingen betekenis hebben. Zij geven de verbanden aan, die God in de tijd heeft gelegd.

Een grondbegrip van het Bijbelse denken

“En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge tevoorschijn kome” (Gen. 01:09). Letterlijk: Dat het droge zich late zien. Toen liet het droge zich zien, want er staat: “Het geschiedde alzo”. Als God spreekt, komt er geschiedenis. Daarom is het beter om te vertalen met ‘geschieden’ dan met ‘was’. “En God noemde (riep) het droge aarde” (Gen. 1:10a). Het droge: Erets. Het woord Erets is één van de grondbegrippen van het bijbelse denken. Erets betekent: 1. aarde; 2. land. Als er in de bijbel over ‘het land’ gesproken wordt, staat het land model voor de gehele aarde. Dus: het beloofde land is model voor de beloofde aarde. God belooft uiteindelijk de gehele aarde aan de mens. Wat er in het land gebeurt is voorbeeldig, exemplarisch, voor de gehele aarde. Je zou kunnen zeggen dat het land de aarde in een notendop is. Het land is de proeftuin van-de aarde. God gaat de dingen eerst in het land doen, om het daarna in de gehele aarde te doen. (Ps. 115:016b) zegt: “…maar de aarde heeft Hij aan de mensenkinderen gegeven”. Letterlijk: Hij heeft de zonen van Adam de aarde gegeven. Er zijn ook teksten waar je zowel met ‘land’ als met ‘aarde’ kunt vertalen, bijvoorbeeld (Num. 14:21): “Evenwel, zo waar Ik leef en de heerlijkheid des Heren de ganse aarde vervullen zal” . De verspieders hadden gezien dat het land vol reuzen zat. Uitgerekend van dat land zegt de Heer, dat de heerlijkheid des Heren het hele land vervullen zal. Hij wil zeggen dat de reuzen uit het land worden weggevaagd. God spreekt zijn geloof, tegen wat de verspieders zeggen, in. Tegelijkertijd is er het beeld, dat de heerlijkheid Gods de ganse aarde vervullen zal. Het zijn altijd twee beelden in één.

In (Ps. 074:012) lezen wij dat God bevrijdingen bewerkt in het midden van de aarde. Het kan ook vertaald worden met: in het midden van het land. De betekenis van ‘het droge’ is: grond onder de voeten hebben. Genesis 1 is bijna geheel gericht op een leefbare wereld voor de mens. De mens krijgt grond onder de voeten en een dak boven het hoofd. God is als het ware bezig een nestje te bouwen, waar de mens zijn intrek kan nemen. ‘Het droge’ komt op een aantal markante plaatsen in de bijbel weer terug: 1. Bij de zondvloed. 2. Bij de doortocht door de Schelfzee (Exodus 14). 3. Bij de doortocht door de Jordaan (Jozua 4) . 4. Aan het slot van Jona 2, waar de vis Jona uitspuwt op het droge.

Als de Israëliet het woord erets hoort, zal het woord uit (Gen. 1:10) meteen doorklinken. Hij zal denken: Dit is op het land, of op de aarde; het beloofde land De Schriften zijn niet bedoeld om gelezen te worden, maar om gehóórd te worden. Wij’ moeten zó leren horen, dat, als een tekst weerklinkt, de andere teksten méé gaan klinken. Wij moeten de verbanden leren hóren!

…en de samengevloeide wateren noemde (riep) Hij zeeën. En God zag dat het goed was. En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten. En het was alzo” (Gen. 01:10b-11). In Genesis 1 wordt meteen al het thema van ‘zaad’ aangesneden. Het kernwoord ‘zaad’ gaat een zeer belangrijke rol spelen. Voor ‘zaadgevend gewas’ staat eigenlijk: kruid dat zaad zaait, of: gewas dat zaad zaait. Hoofdthema in het boek Genesis is het zaad van Abraham. Het wordt in (Gen. 01:11) als een voorspel aangekondigd.

God schept de lichten

Op de vierde dag zien wij dat God de lichten schept. Er staat voor ‘lichten’ eigenlijk: verlichters. Je zou haast kunnen vertalen met een samengesteld woord- de lichtbrengers, de lichtdragers. Het unieke is dat ’ het licht er allang was! Het licht was er op de eerste dag; op de vierde dag schept God de lichtdragers. God is best m staat om in het begin licht in het heelal te creëren. Geestelijk overgezet: In den beginne was het woord, en het woord was het licht. Daarna schept God de lichtdragers: zon, maan en sterren.

Eerder hebben we geschreven over het feit dat het scheppingsverhaal een antigodenlied is, met de bedoeling om de góden van de omliggende volkeren te ontmaskeren. Bij de volkeren heersen de sterren. ‘Je lot staat in de sterren beschreven’. Bij de heidenen zijn de sterren heersende machten. In Genesis 1 worden ze aangesteld om te heersen. De sterren worden hier gedegradeerd en worden beambten van God. Zon en maan zijn twee heersers met één gebied. Ze hebben een afwisselende tijd van heerschappij, ofwel: twee heersers met

ploegendienst. Er móet dus iemand zijn, die bóven hen staat en ze in klokt. Zij moeten op commando aantreden. Voor de mens, die opkijkt tegen de sterren en zegt: ‘Zij zijn het die mijn lot bepalen’, betekent het een stuk bevrijding. De humor van God hierbij is, dat dag en nacht, zonder dat zon en maan er waren, al drie keer gewisseld hebben. Zon en maan hebben geen lichtkracht van zichzelf.

De feesttijden des Heren

En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren” (Gen. 01:14). Letterlijk: Dat zij worden tot tekenen zowel voor vaste tijden als voor dagen en jaren. Zij hebben een teken functie! Het woord dat er staat voor ‘vaste tijden’ kan ook aanduiden feesttijden. Gods kalender is gebouwd op feesttijden. Het geestelijk principe erachter, is dat de gemeente de feesttijden des Heren moet leren’. Feesttijden horen heel wezenlijk bij het karakter van God; ook bij de indeling van de tijd. De Israëlieten leefden van feest tot feest.

Bij de Franse revolutie wilde men de week afschaffen. Men wilde decaden: tijden van tien dagen invoeren. Ook wilde men de rustdag en de feesten afschaffen. Als de mens Godloos wordt, wordt hij in wezen ook feestloos.

zijn leven wordt een eindeloze herhaling. De feesten geven juist iets om naar toe te leven en iets om vanuit te leven. Bij de feesten werd men ergens aan herinnerd.

In het boek Daniël staat dat de antichrist er op uit zal zijn om tijden en wet te veranderen. De duivel heeft een verschrikkelijke hekel aan feesttijden, omdat hij weet dat in de feesttijden geschiedenis wordt gemaakt. Als Jezus gearresteerd moet worden, zeggen de Farizeeën dat dit niet op het feest mag geschieden, om opschudding te voorkomen. Waar het eigenlijk óm gaat, ligt veel dieper: Het Paaslam mag niet op het Paasfeest, het Pascha, geslacht worden. Zij willen de tijden van God uit elkaar halen.

… en dat zij tot lichten worden aan het gewelf van de hemel, om licht te geven op de aarde. God maakte de twee grote lichtdragers, de grootste lichtdrager om te heersen tot heerschappij over de dag en de kleine lichtdrager tot heerschappij over de nacht en de sterren. En God gaf ze aan het gewelf van de hemel, om over de aarde te lichten om  te heersen, om te scheiden tussen het licht en de duisternis. En God zag dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest (avond werd en morgen werd) de vierde dag’ (Gen. 01:15-19)

 

Wat er op de vijfde dag gebeurde, lezen we in (Gen. 20:23) en God zeide dat de wateren wemelen van levende wezens en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het gewelf aan de hemel en God schiep de grote zeedieren. Barà, om aan te geven dat de grote zeemonsters schepselen zijn en alle krioelende levende wezens waarvan de wateren wemelen naar hun aard en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. Nu volgt een zegen en een opdracht God zegende en zei: “wordt vruchtbaar, wordt talrijk en vervul de wateren in de zeeën en het gevogelte worden veel op aarde.

Genesis 1 vers 24 tot en met 31 (Gen 01:24-31) vertelt ons wat er op de zesde dag plaats vond. En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte, en wild gedierte naar hun aard. En het werd alzo. In vers 24 wordt gesproken over kuddedieren. Het vee. De wilde dieren behoren tot de groep die zich helemaal In het wild ontplooit en niet direct bestemd is om getemd te worden en in dienst van de mens te staan. De grote zeemonsters in vers 21 zijn heel grote dieren. Zoals nijlpaard, krokodil, dinosaurus, brontosaurus, enzovoort. Zij kunnen doordat zij zo reusachtig zijn, iets bedreigend hebben. God zegt, wees niet bang voor ze, want het zijn ook schepselen. God zegt tegen Job, zie toch de Behemot die ik gemaakt heb samen met u. God bedoelt zie hier niet tegen op Job. Het is ook een schepsel. Ik heb dat dier gemaakt samen met jou. Later worden de grote zeedieren soms beeld van machten der duisternis. Gij zijt het die de zee hebt gekliefd door uw kracht, de koppen der draken In het water verbrijzeld. Gijs zijt het die de koppen van Leviathan heb vermorzeld hem aan het woestijn gedierte tot spijze hebt gegeven. (Ps. 074:013-014). God zegt, Je moet niet bang zijn voor deze enorme machten.

Maar aan al het gedierte der aarde en aan het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, geef ik het groene kruid tot spijze (Gen. 01:30) Het is geestelijk principe dat in de schepping geen verderf roofzucht of wraakzucht voorkwam. In de Babylonische ballingschap hebben de Israëlieten het scheppingsverhaal voorgedragen ter bemoediging in hun situatie. Temidden van de bedreigende machten en temidden van een volk dat leefde onder de macht van de sterren. Ze zingen hun anti goden lied. Het lied van de zeven scheppingsdagen en van de 10 woorden om vast te houden, onze God. Staat boven het tumult van al de machtig der duisternis.

 

Intermezzo door Gerry Velema

Het ongelukje.

Ze was een ongelukje. U begrijpt me een niet gewenst kind. Al Jong in een pleeggezin opgenomen, niet uit idealen of liefde, maar omdat toch iemand voor haar zorgen moest. Het leven was hard en onvriendelijk voor haar als jong meisje. Om ‘s zondag wat van haar af te zijn, stuurde ze haar naar de zondagsschool aan de overkant. Prijst God voor dit fijne werk onder kinderen. Het werd voor het ongelukje een groot geluk. Bij het ouder worden leren ze dat de Heer Jezus van haar hield. En dat de liefde van de Hemelse Vader oneindig veel meer waard is dan de liefde van Mensen, het mooiste wat ze hoorde was dat God haar leven wel wenste en wel in die mate dat hij samen met haar door het leven wilde. Ze gaf haar leven ongewenst door mensen in de hand van haar Vader? Dat was niet de bedoeling geweest in het pleeggezin. Nee, ze mocht geen christen worden. Opnieuw werd het haar moeilijk gemaakt. Op zestienjarige leeftijd besloot ze haar huis te verlaten en in een liefdevol geestelijk gezin haar thuis weer te vinden. En meer en meer ging ze op in de gekozen weg met de Heer. Ze leerde omgaan met haar Vader. Ze leerde de waarde van hem te aanbidden als haar schepper en Heer. Haar leven kreeg betekenis voor haarzelf en voor de mensen om haar heen. Hoe weinig liefde ze ook heeft ondervonden in haar kinderjaren, de liefde van God maakte alles goed. Ze is in staat om veel liefde te geven aan wie om haar heen staan of op haar weg worden geplaatst. Terugkijkend naar die moeilijke jaren, hoor ik haar zeggen, wat is God toch goed voor me geweest? Hij was er altijd en heeft me ook altijd geholpen. Oh, Ik kan hem alleen maar prijzen dat ik hem heb leren kennen. Mijn leven is echt helemaal van hem. Hoe groot is onze God? God doet iets réels voor al die mensen die niet gewenst en niet bemind zijn geweest. Ik las onlangs in een pro life blad een uitspraak van moeder Teresa als mensen hun kinderen niet willen. Geef ze daar maar aan mij, maar boven al deze nobelheid uit gaat Gods oproepen: Kom tot Mij. Hij alleen kan dat verwerpende gevoel van nietswaardigheid veranderen in een volwaardig gevoel van gewenst te zijn. Een heerlijk, ik ben waardevol gevoel. Bij hem en met hem wordt ons leven een gelukje.

 

Je voeten op de Rots

Een nieuw jaar ligt weer voor ons, 1987.

Wat zal dit jaar jou en mij brengen? We weten het niet. Althans, we kunnen dat nog niet hele­maal overzien. Maar één ding mogen we zeker we­ten: dat God met ons is, onder elke omstandigheid. Dat Hij ons kracht geeft. Dat Hij ons levensvreugde en levensmoed geeft. Dat Hij ons innerlijke vrede x wil schenken, een vrede die het menselijk verstand vèr te boven gaat. Weet je, het is zo móói dat Hij weet in welke situatie we verkeren. Het is zo heer­lijk dat Hij ons boven die situatie wil uittillen. Hij kent ons dóór en dóór en Zijn liefde gaat naar ons uit. Hij houdt zo veel van jou en mij. Zullen we aan het begin van dit nieuwe jaar gewoon eens een stukje van Zijn Wezen gaan bekijken?

In (Ps. 040:006) staat het volgende:

“Talrijk hebt Gij ge­maakt, o Here, mijn God, Uw wonderen en uw ge­dachten jegens ons; niets is bij U te vergelijken” .

Zó is God, zoals in dit vers wordt be­schreven. Dit is een stukje van Zijn Wezen. HIJ wil op déze manier met jou dit jaar ingaan. Talrijke wonderen heeft Hij voor jou klaarliggen. Sta je daar wel eens bij stil? God heeft voor jou en mij wonderen ‘gepland’. Dingen waarvan je niet had durven dromen, gaan gebeuren. Tenminste, als ook jij dat wilt.

Talrijke gedachten koestert God over ons. Hemelse gedach­ten. Gedachten van vre­de. Gedachten van vreug­de. Gedachten van vrij­heid.

Lees Psalm 40 eens helemaal door. David zat in het slijk. Mid­den in de modder. Hij zat vast in de prut van de zonde. Maar vurig ver­wachtte Hij de Here. En wat gebeurde er? De Heer trok David uit die kuil van het verderf. Hij stel­de Davids voeten óp een rots. Davids leven kreeg een vaste basis, een vei­lige, solide ondergrond. Hij steunde vanaf dat mo­ment namelijk op God, de Rots, wiens werk volko­men is, wat staat in (Deut. 32:04). David steunde op “een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en waarachtig is Hij” . Nu wordt David niet meer op en neer, heen en weer geslingerd, vervuld van twijfel. Nee, hij weet: “God heeft mij lief!” En dan kun je immers zingen, als je weet geliefd te zijn door de Schepper van hemel en aarde! Nu, Da­vid kréég een nieuw lied in ,de mond. En uiteraard wordt dat een heerlijke lofzang, ter ere van Zijn Redder, die vastheid aan zijn leven verleent. En die lofzang van David wordt, héél spontaan, meteen nog een getuige­nis ook: “mogen velen het zien en vrezen, en op de Here vertrouwen” .

En als je op de Heer vertrouwt, dan ben je gelukkig. Dan kun je jubelen voor de Heer, juichen ter ere van de rots van je heil. Een be­tere Vriend kun je im­mers niet Hebben! In Hem is geen enkele leugen óf onbetrouwbaarheid. Hij is zuiver, betrouwbaar, en­kel liefde. Welzalig, dol­gelukkig kun je zijn als je op de Rots vertrouwt, die nooit wankelt.

Talloze wonderen heeft de Heer voor ons in petto. Een paar ervan worden genoemd in Psalm 107. In (Ps. 109:009) staat bijvoorbeeld dat Hij “de dorstende ziel heeft gelaafd en de hon­gerende ziel met het goe­de vervuld”. Fijn hè? Hij vervult je met leven. Hij doordrenkt je met het goede, het welgevallige, het volkomene. Met datgene, wat jouw levens­honger hélemaal kan stil­len. De Heer weet dat we dat nodig hebben. Het verlangen naar leven heeft Hij in ons gelegd, hélemaal Zijn bedoeling dat dit verlan­gen wordt bevredigd. Dat je innerlijke dorst wordt gelest en je inner­lijke honger wordt ge­stild .

In (Ps. 107:016) staat nog zo’n wonder dat God voor ons klaar heeft. Hij heeft

“koperen deuren verbro­ken en ijzeren grendels verbrijzeld” . Hij geeft het wonder van bevrijding. Bevrijding uit don­kerheid, uit diepe duis­ternis. Als je daar bent, dan voel je je gebonden in ellende (vers 10) . Maar de Heer verbreekt elke gevangenisdeur, Hij verbrijzelt elke grendel. Ook in ons leven. Ook in dit komende jaar kunnen we ervaren dat in ons leven weer een stukje meer bevrijding zijn in­trede doet. Dan worden we als David: onze voeten op de rots en in onze mond een lofzang voor God.

“Komt, laat ons jubelen voor de Here, juichen ter ere van de rots onzes heils. Laat ons met lofgezang voor Zijn aangezicht komen, ter ere van Hem juichen bij sna­renspel. Want de Here is een groot God, een groot Koning, boven alle góden (…) Treedt toe, laten wij ons neerwerpen en ons buigen, knielen voor, de Here, onze Maker, want Hij is onze God, en wij zijn het volk dat Hij weidt” .

Met je voeten op de eeuwige, onwankelbare rots en een nieuw lied in je mond, kan het niet anders of je ware aard – bijna goddelijke aard – komt weer spontaan naar boven! Dat was bij David óók het geval in (Ps. 040:008). “Ik kom!” roept David. “In de boekrol is over mij geschreven; ik verlang ernaar uw wil te doen, Heer. Uw wet is in mijn binnenste” . Zó is het. Dit is de ware aard van ieder mens. En dat verlangen ‘om te komen’, de lust om Gods wil te , doen, zal er hélemaal gaan uitkomen. Weliswaar is het nog niet helemaal zo ver. Onze ware aard gaat soms nog verborgen onder een flinke hoop slijk. Maar daar mogen we in 1987 aan gaan werken. Samen met een God die ons als mens bijna goddelijk heeft gemaakt. Die ons met heerlijkheid en luister heeft gekroond. Die ons de lust heeft gegeven om Zijn wil te doen. Die Zijn wet in ons binnenste heeft gelegd. Met die God mogen we dit jaar op weg gaan. Een ieder van ons persoonlijk. En die weg mag een pad zijn, dat is “als het glanzende mor­genlicht, dat steeds hel­derder straalt tot de volle dag” (Spr. 04:18).

Zet je voeten op de eeuwi­ge, onwankelbare rots, dan kun je die weg veilig gaan.

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (5)

Alles is door het woord geworden

In (Gen. 01:01) lezen wij: “In den beginne schiep God de hemel en de aarde”. Hij schiep eerst de hemel of ‘de hemelen’, zoals andere vertalingen zeggen. Dat wil zeggen: alles wat daarin thuishoorde en een functie had en waarvan God door Zijn woord bepaalde: dat behoort bij de geestelijke onzienlijke wereld. Psalm 33 vers 6 (Ps. 033:006) zegt: “Door het woord des Heren zijn de hemelen gemaakt, door de adem van Zijn mond al hun heer”.

God zelf was daar in die geestelijke – onzienlijke – wereld van eeuwigheid en als enige. Hij heeft gedachten gedacht, plannen gemaakt, dat nam vorm en gestalte aan en vormde zich als een woord in Hem. En als God gaat scheppen dan gaat Hij dat ‘woord’ uitspreken en dat ‘woord’ brengt alles tot stand. Dat begint te ontwikkelen en dat zal tot een volheid komen overeenkomstig de inhoud van dat ‘woord’ en het zal in stand blijven dóór dat ‘woord’ (Jes. 55:10-11).

In dat scheppingswoord zijn ‘alle gedachten Gods als levenswetten, wetmatigheden, morele normen, vermogens en mogelijkheden, doel en bestemming, aanwezig. Het woord is leven en licht (Joh. 01:01-04). Alles wordt op deze wijze gedragen door het woord Zijner kracht (Heb. 01:03b; Ps. 119:089-093; Hand. 17:26-28) . Of-zoals (Ps. 145:013) zegt: “Uw koningschap is een koningschap voor alle eeuwen, uw heerschappij duurt alle geslachten door. Betrouwbaar is Jahwe in al Zijn woorden en goedertieren m al zijn werken” (Leidse vertaling). Dit is het fundament in Genesis 1, van Gods scheppend handelen: betrouwbaar in al Zijn woorden; goedertieren in al Zijn werken”. Dat is Gods koningschap in het ‘woord’, waardoor Hij alles scheppend tot stand brengt, in stand houdt en tot voltooiing brengt.

In het nieuwe testament gaan we de voltooiing van de mens zien in Jezus Christus. Ook Hij steunde op dit fundamentele van al Gods handelen. David spreekt profetisch van het lijden dat over Jezus Christus zou komen in (Ps. 040:012). De bede van onze Heer in Zijn nood is dan: “Gij Jahwe, zult uwe erbarming mij niet onthouden, uwe ‘’goedertierenheid’ en ’trouw’ zullen mij voortdurend behoeden” (Leidse vertaling).

God schept naar de raad van Zijn wil

God sprak op de zesde dag: “Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis” (Gen. 01:26a). Dit woord is nog steeds in ontwikkeling en zal doorgaan totdat voortgebracht is wat het woord, dat gesproken werd, inhield. Niemand is Hem hierbij tot raadsman geweest. Alles komt tot stand overeenkomstig Zijn wil (Jes. 40:13; Rom. 11:33-36; Joh. 01:01-03). Paulus zegt, in (Ef. 01:11), dat alles is ontstaan en zal geschieden krachtens het voornemen van Hem, die alles werkt naar de raad van Zijn wil.

Het scheppingsverhaal besluit met: “Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heer” (Gen. 02:01). De vertaling van Reisel zegt: “De hemel en de aarde werden voltooid en alle groeperingen daarvan” . Dus alles wat bij of in de hemel behoorde en alles wat bij of op de aarde behoorde in bepaalde rangorden. De engel in (Openb. 10:06) zweert bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden en zegt: “die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is” (vergelijk Hand. 17:24, Neh. 09:06).

Gods woord is onveranderlijk

Dit beschouwende zien we dat er geen enkele grond is voor welke evolutieleer dan ook. Niets ontstaat zomaar per toeval of begint als vanzelf, op onverklaarbare wijze, aan een ontwikkelingsproces. Ook een aap verandert op een goede dag niet in een mens. God heeft bij de veelheid van dieren ook apen geschapen en God heeft mensen geschapen. De aap blijft aap en de mens blijft mens. Door het scheppingswoord ligt het wezen van alles onveranderlijk vast. Dat geldt voor mensen, engelen, dieren, bomen, planten, ja voor alles wat God geschapen heeft. Daarom zegt (Ps. 033:011) zo schitterend: “De raad des Heren houdt eeuwig stand, de gedachten zijns harten van geslacht tot geslacht” . Alles wat geboren wordt, draagt dat scheppingswoord van God weer in zich van geslacht tot geslacht. Het kan derhalve niet veranderen van wezen of bestemming. Dit is fundamenteel voor de gedachtenvorming over de mens. Wat voor de aarde is (en de dieren zijn voor de aarde) en wat voor de hemel is, blijft voor de hemel.

Zo heeft God de mens geschapen met een bestemming voor de aarde en de mogelijkheid van ontwikkeling en bestemming voor de hemel. Ieder mensenkind, dat op de aarde geboren wordt, draagt dat in zich van geslacht tot geslacht. Zo houdt Gods woord en koningschap eeuwig stand en is alles in de schepping, op deze wijze, met Hem verbonden die het leven en alles geeft (Hand. 17:25b en Hand. 17:28a) . De mens ontaardt door de werking van de duivel met zijn demonenleger, leert de bijbel (Filip. 02:15) en dan kan het gedrag onmenselijk worden. Dat wil zeggen dat het niet meer in overeenstemming is met de scheppingsgedachte Gods. Maar de mens blijft mens en wordt geen dier (Ps. 049:013 en Ps. 049:021) of afgevallen engel.

God schiep de engelen

De hemel en al haar heer of ‘groeperingen’, die God schept, dat zijn die ontelbare engelenscharen. Dat zijn inderdaad groeperingen. Er zijn grote en kleine, leiders en die geleid worden. Maar boven alles staat God, de Schepper van hemel en aarde. De bijbel noemt ter onderscheiding drie hoofdengelen, namelijk Lucifer, Michael en Gabriël. In het Apocrieve boek Tobit lezen we ook nog van Rafaël als de engel der gebeden. Hier wordt gesproken over zeven heilige engelen: “Ik ben Rafaël, een van de zeven heilige engelen, die de gebeden van dé heiligen opdragen en toegang hebben tot voor de heerlijke troon van de Heilige” (Tobit 12:15; vergelijk (Openb. 08:02). Verder staat in het boek Ezra-vier en Henoch nog genoemd de aartsengel Uriël. In (Openb. 09:11) wordt ook nog genoemd de grote engel van de afgrond Abaddon (Hebr.) of Apollyon (Grieks).

De bijbel spreekt van ‘aartsengelen’, ‘engelen’ cherubim’, ‘serafim, ‘de engel van Jahweh’ en/ in Openbaring        ‘de engel van Jezus’. Het vijandelijk

engelenrijk  wordt door Paulus omschreven met overheden, machten, krachten, heerschappijen en tronen’ enz. (Ef. 06:12). Het hoofd van dit vijandelijk rijk is ‘satan’ of ‘de duivel’, de afgevallen engel die in schepping en rangorde de eerste en grootste was. In (Jes. 14:12) wordt hij genoemd:

morgenster zoon des dageraads’ (dit betekent eigenlijk lichtdrager’ of ‘lichtengel’. De Latijnse naam ‘Lucifer’ is hier van afgeleid) . In (Matt. 12:24) wordt de duivel nog genoemd: ‘Beëlzebul, de overste der geesten’. In het engelenrijk wordt gesproken over ‘vorsten’ niet over koningen. Deze titel is voor God, Jezus Christus en de mens gereserveerd. Een duidelijk voorbeeld hiervan is wat m de bijbel staat over Perzië. In (Dan. 10:13) lezen we namelijk van ‘de vorst’ van het koninkrijk der Perzen waar de hemelvorsten Gabriël en Michaël in de geestelijke wereld tegen te strijden hebben.

Zoals het vijandelijke leger uit vele groeperingen bestaat, zo zal dat ook in het rijk van Gods heilige engelen het geval zijn. Allen echter, van groot tot klein, zijn dienstbaar aan God en de mens (Heb. 01:14). Alle engelen hebben hun plaats en taak waar ze volledig voor toegerust zijn. Ze zullen ook alleen een naam dragen, omdat bij God geen naamloze bestaat.

Wat zijn engelen?

De heilige engelen zijn niet ‘de goede gedachten van God’ of bewegingen en krachten die God de mens zou inblazen, zoals wel eens gedacht en/of gezegd wordt, maar het zijn wezens, geestelijke wezens, persoonlijkheden en God is hun Schepper. Ze zijn geschapen naar Zijn gedachten en overeenkomstig Zijn wil en woord (Ps. 033:006). God is ook de Vader van de engelen. De bijbel noemt Hem de Vader der geesten, van alle levende schepselen (Num. 16:22a; Num. 27:16; Heb. 12:09c) .

Ze zijn geschapen om te functioneren in de geestelijke wereld en daartoe hebben ze een geestelijk lichaam, in tegenstelling tot ons aardse lichaam, waarmee wij op aarde functioneren. Paulus schrijft over deze hemelse lichamen: “Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam” (1 Kor. 15:44b) en in (1 Kor. 15:40) zegt hij: “Er zijn hemelse en aardse lichamen, maar de glans der hemelse is anders die der aardse” . Bij verschijningen zien we ook deze glans in een sierlijk wit gewaad, een jeugdig uiterlijk, een zuivere blik en hun hele optreden is zuiver, rein, wijs en hemels. Maar het is niet afschrikwekkend voor de mens in die zin dat het een of ander vreemdsoortig wezen zou zijn. De gedaante van de engelen wordt in de bijbel steeds beschreven als heel menselijk. Ze spreken de taal van de mens, passen zich bij hem aan, groeten zoals voor de mens gebruikelijk is, enz. Enkele voorbeelden zijn: Genesis 18 en (Gen. 19:01-22; Matt. 28:01-07; Luc. 01:26-38).

Door middel van hun geestelijk lichaam functioneren ze in de geestelijke wereld en er is communicatie. In de voorbeelden zien we eigenlijk al dat alles aan dat geestelijk lichaam aanwezig is zoals bij een natuurlijk menselijk lichaam. Ze spreken tot de mens en luisteren naar wat hij antwoordt. Ze zien‘hierbij1, uiteraard ook met hun ogen. Ze hebben handen eh voeten en kunnen staan, zitten, lopen, enz. In de geestelijke wereld is onderling ook die communicatie. In (Dan. 08:13) lezen we van een gesprek en ook in (Judas 01:09) staat vermeld dat Michaël in twist gewikkeld was met de duivel en zegt: “De Here straffe u” . Het zijn dus geen robotachtige wezens die alleen maar spreken, ze hebben ook gevoelens. Ze verblijden zich als een zondaar zich bekeert (Luc. 15:10). Ze juichen en jubelen (Job 38:07). Ze zingen (Luc. 02:13-14) enz.

De engelen zijn volmaakt toegerust

God is liefde, schrijft de apostel Johannes en zo zijn de engelen ook vanuit en door deze liefde geschapen. Als ze tot de mensen komen om hen te dienen dan komen ze in dat goddelijke klimaat. Ook zijn ze door God volkomen toegerust voor hun taak om dienstbaar te zijn. De engelen maken niet een groeiproces door en kennen ook geen voortplanting of vermeerdering. Ze zijn door God als volmaakte, geweldig toegeruste, wezens geschapen naar aantal en vermogens.

In Ezechiël 28 wordt over de grootste en eerste engel geschreven en dat helpt ons te verstaan hoe de engelenwereld geschapen is: “Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon. In Eden waart gij, Gods hof; allerhande edelgesteente overdekte u: rode jaspis, chrysoliet en prasem, turkoois, chrysopraas en nefriet, lazuursteen, hematiet en malschiet. Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat en aan u vastgehecht; toen gij geschapen werd, waren zij gereed” (Ez. 28:12b-13). Al die geweldige eigenschappen, die hier uitgedrukt worden in allerlei edelgesteente, groeide of ontwikkelde niet, zoals bij de mens, maar bij de engel is dat gereed. Er staat: “het werd aan u vastgehecht” (vers 13). Het was in goud gevat, wat zeggen wil: ‘zuiver goddelijk’. “Toen gij geschapen werd, waren zij gereed” (vers 13). Zo zijn de engelen dus ‘geschapen’: “volmaakt, tot alle goed werk volkomen toegerust”, zoals Paulus dat zegt, in (2 Tim. 03:17), van de mens die door het woord van God opgevoed is en daardoor ontwikkelt tot die volmaakt toegeruste geestelijke mens.

Engelen zijn dus geschapen om de mens die God nog zou gaan formeren, te dienen, te beschutten en te beschermen. Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels” (vers 14a), Ze staan voor Gods troon en zien van Hem van aangezicht tot aangezicht (Matt. 18:10) . “De Here heeft Zijn troon in de hemel gevestigd, Zijn koningschap heerst over alles. Looft de Here, gij zijn engelen, gij krachtige helden die zijn woord volvoert, luisterend naar de klank van zijn woord” (Ps. 103:19-20). Zo schiep God de hemel of voltooide God de hemel en alle groeperingen daarvan (Gen. 02:01, vertaling Reisel) .    (wordt vervolgd).