1991.01 nr. 321

Levend geloof 1991.01 nr. 321

Wat is onze verwachting? Wim te Dorsthorst

“God geeft de moede kracht en de machteloze vermeerdert Hij sterkte. Jongelingen worden moede en mat, zelfs jonge mannen struikelen, maar wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen maar worden niet moede; zij wandelen maar worden niet mat”, Jesaja 40 vers 29 tot en met 31 (Jes. 40:29-31) .

“Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen. Ik kom spoedig; houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme” (Openb. 3:10-11) .

Verwachtingen hebben hoort bij de mens; dat geeft zijn leven inhoud, richting en kracht. Duidelijk spreken genoemde Bijbelgedeelten daarvan. Zo aan het begin van een nieuw jaar kan het goed zijn daar eens bij stil te staan. Hebben wij als volk van God verwachting? En wat is die verwachting? De mens in de wereld heeft ook verwachtingen. Rond de jaarwisseling werd daar weer veel over gesproken. Duidelijk is dan dat al die verwachtingen gericht zijn op het aardse bestaan.

Waar de schepping met verlangen op wacht

Maar dwars door dit alles heen heeft de mensheid ook nog een hele Bijbelse verwachting, al zullen weinigen zich dat concreet bewust zijn. De apostel Paulus zegt: “Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen “Gods”, Romeinen 8 vers 20 (Rom. 08:20). Daarmee is er dus een gelijk gerichte verwachting met het volk van God en de wereld, zij het dan vanuit een totaal verschillend standpunt.

Alles lijkt in beweging te zijn in de wereld. Er wordt gesproken en geroepen over ‘vrede en eenheid’, terwijl de schepping ten onder gaat aan geweld, chaos, onvrede, verdeeldheid en angst. Onze Heer profeteerde over deze tijd met de woorden: “Want er zal een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal”, Matteüs 24 vers 21 (Matt. 24:21). In Openbaring 3 vers 10 (Openb. 03:10) noemt Jezus het: “de verzoeking die over de gehele wereld komen zal”. Maar de belofte van de Heer voor wie Hem blijven verwachten is: “Ik zal u bewaren in die ure van de verzoeking”. Terwille van de uitverkorenen, zegt Hij, zullen die dagen – die tijdsduur – in gekort worden, anders zou geen vlees behouden worden, Matteüs 24 vers 22 (Matt. 24:22) . Dit is genade en liefde van God voor Zijn volk en de ganse schepping.

Het licht der wereld wordt niet weggenomen

De uitverkorenen, waar de Heer van spreekt, worden niet voor die tijd weggenomen, zoals vele christenen helaas geloven, maar zullen daar al verwachtende door heen moeten gaan. Als de gemeente werkelijk opgenomen zou worden, dan zou er een geestelijke duisternis zijn als nooit tevoren. Jezus zegt immers tot zijn discipelen: “Gij zijt het licht der wereld en het zout der aarde”, Matteüs 5 vers 13a en 14a (Matt. 05:13a-14a). En Paulus zegt dat de gemeente de draagster is van de waarheid, 1 Timoteüs 3 vers 15 (1 Tim. 03:15). Hoe zou de Heer dan de gemeente weg kunnen nemen? Niemand zou de opdracht om het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld te prediken, nog kunnen vervullen, terwijl Jezus daar zelf van spreekt in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

In Openbaring 3 vers 12 (Openb. 03:12) noemt Jezus duidelijk de gemeente: “de tempel Gods, en de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem”. Van dit nieuwe, hemelse Jeruzalem zal het licht uitgaan voor alle volken, Micha 4 vers 1 en 2 en Openbaring 21 vers 22 tot en met 24 (Micha 4:1-2; Openb. 21:22-24) . Niet van een aards Jeruzalem, wat de Bijbel vergelijkt met de berg Sinaï’ in Arabië en met Sodom en Egypte, Galaten 4 vers 25 en Openbaring 11 vers 8 (Gal. 04:25; Openb. 11:8). Zalig de mens die door de Heilige Geest deze dingen verstaat, de tijd onderkent waarin hij leeft en de Here blijft verwachten.

De belofte van de Heer is niet alleen te bewaren in die verdrukking en verzoeking maar Hij zegt: “Wie (hierin) overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan”, Openbaring 3 vers 12a (Openb. 03:12a) .

Er komt een nieuwe volheid van de tijd

Er begint zich opnieuw een volheid des tijds af te tekenen. Paulus zegt dat Jezus Christus in de volheid des tijds geboren werd, Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04). Het was de volheid des tijds van het oude verbond en de vrucht was het zolang voorzegde zaad Gods, Zijn Zoon, Jezus Christus. En zoals Maria zwanger was in de volheid des tijds van het ‘Woord’ dat vlees ging worden, zo is nu de gemeente zwanger en leeft toe naar het moment dat de zonen geboren zullen worden, die niet meer vleselijk, maar geestelijk zullen zijn. En zoals Jezus geboren werd uit een reine maagd, zo zal ook de gemeente een reine maagd dienen te zijn om zonen te kunnen baren. Paulus zegt immers dat hij de gemeente als een reine maagd voor Christus stelt, 2 Korinthe 11 vers 2 (2 Kor. 11:2). En zoals Maria de moeder des Heren – de Zoon van de allerhoogste God – was, Lucas 1 vers 43 (Luc. 01:43), zo is de gemeente de hemelse moeder, Galaten 4 vers 26 en Jesaja 54 vers 1 (Gal. 04:26; Jes. 54:01) van de zonen die geboren gaan worden.

De Heilige Geest getuigt en overtuigt, evenals in de dagen rond de geboorte van Jezus Christus, dat profetieën vervuld gaan worden. De belofte van God gedaan aan Abraham, dat in hem alle volken gezegend zouden worden, wordt nu vervuld aan zijn ware zaad: Jezus Christus en de gemeente, Genesis 12 vers 3 en Genesis 28 vers 14 en Galaten 3 vers 7 en 8 en 16 en 29 (Gen. 12:03; Gen. 28:14; Gal. 03:07-08; Gal. 03:16; Gal. 03:29) . Wie deze verwachting heeft, stelt zijn leven daar helemaal op in en laat zich door de Heer van de gemeente heiligen en reinigen door’ het waterbad van het woord. Want Hij wil ( zelf de gemeente voor zich plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig en onbesmet zal zijn, Efeze 5 vers 26 en 27 (Ef. 05:26-27).

De verwachting van het volk van God is niet vaag maar berust op concrete profetieën en beloften die door de Heilige Geest helder geopenbaard worden, zoals Jezus zelf al beloofde dat de Heilige Geest ons de toekomstige dingen verkondigen zou, Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13). Voorwaarde is dan om met Johannes ‘in de geest’ de aarde te verlaten en binnen te gaan door de geopende deur in de hemel en daar te zien en te horen wat er geschieden moet, Openbaring 4 vers 1 (Openb. 04:01). Daar zien we de grote verdrukking waar Jezus van sprak en de verzoeking die over de gehele wereld komen zal en waar het volk van God doorheen zal gaan.

De hele legermacht van satan maakt zich op om het Israël Gods te vernietigen. Grootmachten der duisternis, die tot de oordeelstijd gevangen zijn gehouden, komen nu op in de strijd tegen het volk van God, 2 Petrus 2 vers 4 en Judas vers 6 (2 Petr. 02:04; Judas 01:06). Het beest uit de afgrond verbindt zich met het beest uit de aarde om tegen de heiligen oorlog te voeren en om macht uit te oefenen over elke stam en natie en taal en volk, Openbaring 13 vers 7 en Openbaring 11 vers 7 en Daniël 7 vers 21 (Openb. 13:07; Dan. 11:07; Dan. 07:21). Daarom is het ook een verdrukking en verzoeking die over de gehele aarde komen zal.

Een overwinningsteken wordt opgericht

Maar in deze tijd zal er een banier – dat is een overwinningsteken – opgericht worden. Jesaja 59 vers 19 (Jes. 59:19) zegt: “Als de vijand zal komen, gelijk een stroom zal de Geest des Heren de banier tegen hem oprichten” (Statenvertaling). In Openbaring 12 ziet Jezus hoe dit geschiedt. Hij ziet ‘een groot teken’, de vrouw, de gemeente die bekleed met heerlijkheid het zoonschap gaat baren. En hij ziet ‘een ander teken’, de draak, dat is de oude slang, die genaamd wordt duivel en satan, die de vrouw beangstigd en het kind wil verslinden zodra het geboren is. Maar Johannes ziet dat de vrouw baart en heerschappij oefent over het hele rijk van de draak vanuit de troon Gods, Openbaring 12 vers 1 tot en met 5 en Openbaring 12 vers 9 (Openb. 12:01-05; Openb. 12:09) .

En dan merkt Johannes ook nog op: “En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden”, Openbaring 12 vers 7 en 8 (Openb. 12:07-08). Er zijn tekenen en vreselijke gevolgen op aarde, dat is zeker en dat zegt Jezus ook, maar waar het werkelijk om gaat is een zaak in de geestelijke wereld. Het is geen strijd op aarde van volkeren, niet een strijd tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis; tegen de boze geesten in de hemelse gewesten, Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12). Deze strijd wordt gevoerd door een geestelijk volk, de banier van God, die opgericht wordt tegen het geweld van de vijand.

De grote verwachting va de gemeente

Van deze geweldige verwachting mag de gemeente van Jezus Christus vervuld zijn in deze tijd en met Maria zeggen: “Mij geschiede naar Uw woord”. Paulus spreekt in dit verband over het wezen gelijk worden aan Jezus Christus, de Zoon van God of het komen tot de volle kennis van de Zoon Gods, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus, Efeze  4 vers 13 (Ef. 04:13).

Als Paulus spreekt over de wederkomst van de Heer en over de dag des Heren, zegt hij: “… bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht, … wanneer Hij komt, om op ‘die dag’ verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn”, 2 Thessalonicenzen 1 vers 7b en 10a (2 Thess. 01:07b en 2 Thess. 01:10a). Als men dit niet verwacht dan is er dus geen beantwoording aan het bevel van de Heer om Hem te blijven verwachten, Openbaring 3 vers 20 (Openb. 03:20). Dat komt dan omdat er geen geloof geschonken is aan het getuigenis van Paulus en de apostelen, wat de Thessalonicenzen wel deden, 1 Thessalonicenzen 1 vers 6 en 2 Thessalonicenzen 1 vers 10b (1 Thess. 01:06 en 2 Thess. 01:10b). Ze waren een voorbeeld geworden voor alle gelovigen in Macedonië en in Achaje, 1 Thessalonicenzen 1 vers 7 (1 Thess. 01:07).

Paulus schrijft dan verder: “Want zelf verhalen zij van ons, hoe wij bij u ontvangen zijn en hoe gij u van de afgoden bekeerd hebt, om de levende en waarachtige God te dienen, en uit de hemel Zijn Zoon te verwachten, die Hij uit de doden opgewekt heeft, Jezus, die ons verlost van de komende toorn”, 1 Thessalonicenzen 1 vers 9 en 10 (1 Thess. 01:09-10).

De Heer geeft niet een bevel Hem te blijven verwachten, om het de gelovigen extra moeilijk te maken, maar Hem verwachten werkt een nieuwe kracht uit. Het heeft niets te maken met een passief afwachten, maar het werkt een kracht en schenkt een overvloed aan genade. Daarom zegt Jezus ook: “… maar wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht”, Jesaja 40 vers 31a (Jes. 40:31a) . Het is als een bron waar kracht uitgeput wordt als die verzoeking over de gehele wereld komt. Zó bewaart de Heer de zijnen in die verdrukking.

Het Griekse woord voor ‘verwachten’ in Openbaring 3 vers 10 (Openb. 03:10), wordt in het algemeen vertaald met ‘volharding’. In de Bijbelse betekenis wil dit zeggen: ‘Staande blijven in die momenten, waarin alles schijnt samen te spannen om je tot afval te brengen’. Daarom is dat ‘verwachten’ niet zomaar een woord, maar een actieve werkzaamheid in de kracht van de Heilige Geest. Het bewerkt een dagelijks verwachten van de Heer in alle delen van je bestaan om zo te groeien naar die volwassenheid. Het is de toebereiding van de vrouw, ‘de gemeente’, voor de komst van hun Heer, Openbaring 19 vers 7 (Openb. 19:07) .

Hebreeën 10 vers 36 en 37 (Heb. 10:36-37) zegt: “Want gij hebt volharding, zelfde woord als in Openbaring 3 vers 10 (Openb. 03:10) nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is. Want nog een korte, korte tijd, en Hij die komt, zal er zijn en niet op zich laten wachten”. Als wij deze verwachting bewaren, ook in 1991, zal de Heer ons bewaren in de verdrukking, die zich al duidelijk begint af te tekenen aan de geestelijke horizon, en zal het een goed en gezegend jaar zijn.

 

Gods almacht is Zijn liefde door Evert van de Kamp

 

God is enkel goed. Dus niet enkel goed plus nog iets anders dat daarmee in tegenspraak is. Te­recht, want God is licht en in Hem is in het ge­heel geen duisternis, 1 Johannes 1 vers 5 en 6 (1 Joh. 01:05-06). En in 1 Johannes 4 vers 7 (1 Joh. 04:07) lees ik: “De liefde is uit God” . In de verzen 9 en 16: “God is liefde”.

Mogen wij nu dezelfde conclusie trekken: God is enkel liefde en niet liefde plus nog iets an­ders, wat dan ook? Op die vraag is mijn antwoord een volmondig ‘ja’.

Als God dan enkel liefde is . . .

Je hoort het vaak zeggen: Als God werkelijk liefde is, hoe kan het dan in de wereld zo’n verschrikke­lijke puinhoop zijn? Op zoveel plaatsen honger, ziekte, pijn, eenzaamheid, geweld, onderdrukking, oorlog.

Je hoort ook: Als jullie zeggen God is enkel lief­de en God is enkel goed, en Hij daarom het kwade niet kan bewerken, zelfs als Hij dat zou willen, waar komt het kwade dan vandaan?

Of: Als God enkel liefde is, hoe zit het dan met zijn almacht? Want als God werkelijk almachtig is, dan kan Hij toch met één machtige ingreep een ein­de, een goed einde, ma­ken aan alle ellende: ziek­te, honger, dood en ver­nietiging.

Jullie zeggen: God is lief­de èn God is almachtig, maar rijmt dat wel? Wat zien we? Een god die niet in beweging komt. Waar was Hij toen onder andere zes miljoen Joden de gas­kamers werden ingedre­ven? Waarom redde Jezus zijn collega Johannes de Doper niet? Jezus was toch vlakbij? Waarom stuurde God wel een engel om Petrus te bevrijden en niet naar Jakobus? Had Petrus misschien een streepje voor?

Wat een vragen! Ook me­nig christen zit er mee. Een wirwar van denken waar kennelijk niemand meer uit komt. Toch heeft men dat steeds geprobeerd. Men wilde de liefde van God en zijn almacht naast elkaar plaatsen, of zelfs tegenover elkaar als zijnde twee kanten van God. En vervolgens trachtte men die twee met elkaar te la­ten rijmen.

Zondag 9 en 10 van de Heidelbergse Catechismus zijn daar voorbeelden van: ‘God kan al het kwade dat Hij mij in dit tranendal toe schikt, mij ten beste keren als een almachtig God en ook doen wil als een trouw Vader’. En…

‘gezondheid en ziekte, rijkdommen armoede en alle dingen, doet Hij niet bij geval, maar van zijn va­derlijke hand mij toekomen’.

Waarom laat God het toe?

Onze samenleving is vol geraakt van dit soort den­ken. Om te troosten zegt men soms: Het zijn de mensen niet die je dit aan­doen . Of in een andere situatie: God laat het toch maar toe…

Gelukkig, onze God doet ons niets aan. Hij heeft geen kromme stok nodig om iets recht te maken. Geen enkele vorm van on­gerechtigheid laat God toe. Dit zijn de leugens van de tegenstander. Diens ge­dachten zijn ons niet on­bekend. Veel mensen worstelen echter met dit soort zaken. Eigenlijk is er sprake van een heel akelig dilemma. Een dilemma is een netelig vraagstuk, een lastig probleem. Je moet een onmogelijke keuze ma­ken tussen twee moeilijke of onaangename zaken.

Ik wil proberen die twee onmogelijkheden duidelijk te schetsen: God is almachtig, met één ingreep kan Hij alles veranderen. Maar Hij doet dat niet. Dan kun je niet volhouden dat God enkel liefde is.

Of: God is enkel liefde, Hij wil het kwade niet, maar dan moet je vaststel­len dat God blijkbaar niet almachtig is.

Noch het één, noch het ander kan. Je moet ook niet proberen deze twee met elkaar in evenwicht te brengen. Dat kan een­voudig niet.

Op welke wijze is God almachtig?

Toch is God almachtig. Uiteraard zou ik zeggen. Maar je moet jezelf wel steeds afvragen: Hoe is God almachtig? Ds. P. B. Suurmond heeft daarover twee prachtige boekjes geschreven: ‘God is mach­tig, maar hoe?’ en ‘Waar is God?’

Wij hebben van God vaak een almachtige alleskunner gemaakt, een onbeweeglij­ke onbewogen computer- programmeur, ongenaakbaar hoog, beangstigend geheimzinnig en grillig. En we hadden daarvoor een heel vrome verklaring. We zeiden: Onze God is ook de onbegrijpelijke. Hij kan zich verborgen hou­den. Maar zo’n god, die goed en kwaad in zich bergt, is een demon. Die is dubbel.

Onze God is niet dubbel, gespleten, schizofreen. Nergens is God twee. God is één! Jezus sprak: “Hoor, Israël, de Here, onze God, de Here is één” . En later: “Ik en de Vader zijn één”, Johannes 10 vers 30 (Joh. 10:30).

God is niet de absolute alleskunner, de dictatoriale almachtige, zoals die ons zo dikwijls is voor geschilderd. Jezus is het gelaat van God. Maar zo’n god heeft de Heiland ons nooit laten zien. Hijzelf was ook geen alleskunner. Hij zei: “Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo”, Johannes 5 vers 19 (Joh. 05:19).

Jezus was een realist in de onzienlijke wereld. Zo sprak Hij: “Weest niet be­vreesd voor hen die het lichaam kunnen doden”, Matteüs 10 vers 28 (Matt. 10:28). Christus hield rekening met de te­genstander. Hij wist dat het wel eens anders ging dan God het zelf wilde.

Afrekenen met het dilemma

Het dilemma is duivels, van demonische aard, le­ring van boze geesten. Uit dezelfde ‘goede’ bron komt toch niet zoet en bitter water? Jakobus 3 vers 11 (Jak. 03:11). Met dit dilemma moeten we afrekenen. Het moet weg en dat kan als we Bijbelser gaan denken. Het dilemma houdt op te bestaan als je ziet dat de almacht van God niet een abstract, ongekwalificeerd ‘alleskunnen’ is. De Bijbel heeft het namelijk over een heel ander soort al­macht . Gods almacht is heel concreet in te vullen: die van de liefde.

Die liefde is zo machtig dat die alle duivelse mach­ten van negatie, duister­nis, dood, enz., uiteinde­lijk totaal overwint. Dat is een geestelijke strijd, waarvan Jezus na zijn op­standing zei: “Mij is gege­ven alle macht in hemel en op aarde. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld”, Matteus 28 vers 18 tot en met 20 (Matt. 28:18-20).

In die strijd in de hemelse gewesten heeft Jezus de volmacht en de autoriteit van de Vader. In die he­melse gewesten zijn wij in Christus door een liefde­volle Vader met allerlei geestelijke zegen gezegend, Efeze 1 vers 3 (Ef. 01:03).

We komen tot een machtig heerlijke conclusie: Gods almacht is Zijn liefde. Het meest indringende voorbeeld daarvan vinden we in Matteüs 27 vers 39 tot en met 43 (Matt. 27:27-39): “Voorbijgangers spraken lastertaal tegen Christus: … red Uzelf, indien u Gods Zoon bent, en kom af van het kruis! Overpriesters, Schriftgeleerden en oudsten spot­ten: Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen aan Hem gelo­ven . Hij heeft zijn ver­trouwen op God gesteld; laat die Hem nu verlossen als Hij een welgevallen aan Hem heeft; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon”.

Hier maken mensen, aan­gezet door de machten der duisternis, de almacht van God volkomen belachelijk. Ze concluderen: de Ge­kruisigde kan eenvoudig onmogelijk Gods Zoon zijn. Anders zou Hij wel van dat kruis afkomen, maar dat kan Hij niet. Een god kan immers alles! En als God een welgevallen aan Hem heeft, Hem als Zoon accepteert, dan kan de Goddelijke Vader zijn ge­liefde Zoon daar toch niet laten hangen? De almach­tige God kan toch alles?

Verblind heeft niemand door dat God niet op deze manier almachtig is. Niemand ziet dat èn God, de Vader, èn Jezus, de Zoon, juist het gans onmogelijke doen. Hier manifesteert God ten voeten uit zijn almacht in nooit loslatende liefde.

Deze liefde heeft Jezus zijn leven lang laten zien. Almachtig in Gods liefde ging Hij rond, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) . Hij laat zien waar het kwaad vandaan komt. Elk optre­den van Jezus, elke gene­zing, elke uitdrijving van boze geesten, elk wonder is een illustratie van Gods almacht in liefde. Voor Hem bestond het door men­sen gemaakt dilemma niet.

De vraag die het meest gesteld wordt

Waar is God? In de hele wereld is dit de meest ge­stelde vraag. In alle tijden springt deze ‘schreeuw’ eruit. “Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?” (Komt uit Psalm 22:2. Jezus riep deze woorden aan het kruis, qqqq?

En toch is onze hemelse Vader in al dat lijden ‘adem dichtbij’. Dit laatste woord is van dominee Suurmond. Meteen rijst dan de vraag: Hoe is God dan nabij? Het antwoord is tweeledig:

Allereerst is God adem ­dichtbij in de Zoon des mensen, Jezus Christus. De vele verhalen in het Nieuwe Testament vertellen alle hoe Jezus als de ge­zondene des Vaders steeds nabij is. In almachtige liefde klinkt het steeds:

-Ga heen en zondig niet meer.

-Ga heen, uw geloof heeft u behouden.

-Ga heen, uw zoon leeft.

Ik zeg u, dochtertje, sta op, etc.

En God is niet veranderd! Jezus is ook nu dezelfde! Hij is onze machtige Hogepriester in liefde. U kunt dat nalezen in He­breeën 4 vanaf vers 14 (Heb. 04:14 vv.) en Hebreeën 5 vers 6 tot 10 (Heb. 05:06-10) Het zijn diep ontroerende woorden. De Heer, Hij houdt van ons als geen ander. Velen hebben in , hun leven door Jezus Gods almacht zelf ervaren.

Ten tweede is God bij mensen aanwezig door mensen. In 1 Korinthiërs 12 vers 27 (1 Kor. 12:27) schrijft Paulus: ‘Jullie zijn het lichaam van Christus’ . De gemeente is zelf lichaam van Christus. En de opdracht is dat li­chaam van Christus te on­derscheiden  1 Korinthe 11 vers 29 en 30 (1 Kor. 11:29-30) . Zoals in Christus de volheid van God was, zo ook in de gemeente, Kolossenzen 1 vers 19 en Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 01:19 en Kol. 02:09).

De Geest van God wordt in lichamen uitgestort. En in de harten de liefde Gods, Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Met Gods Geest vervuld kunnen wij, evenals Jezus, de ander adem dichtbij komen. Doen wij dat niet, dan onder­scheiden wij het lichaam des Heren niet.

De warme liefde van God in ons maakt het gemeente- zijn heel fascinerend. De gemeente is de ‘Herberg van Gods geluk’. Zij weer­spiegelt Gods liefde, Gods almacht in liefde. De ge­meente werkt haar geloof uit in liefde. Ten diepste moet het zo zijn dat de ge­meente van Christus Gods almacht is in liefde!

 

 

 

Bouwstenen door Duurt Sikkens

-Denk bij wat je zegt, zeg niet alles wat je denkt.

-Wie zichzelf verhoogt, vernedert de naaste. Wie zichzelf vernedert, verhoogt de naaste.

-Licht maakt alle dingen zichtbaar.

-De Ene zijn dood is ons brood.

-Als je een boekje wilt opendoen over iemand, kun je daartoe het beste de Bijbel nemen.

-Wie de kleinste niet eert is de Grootste niet weerd.

-Toen ik Hem ontmoette ging me een licht op.

 

De hemelse gewesten: Een bewuste beleving

Bijbelstudie door Hessel Hoefnagel -1-

Inleiding

Het begrip “hemelse gewesten” komt in een deel van de Bijbelvertalingen alleen voor in de brief van de apos­tel Paulus aan de christenen in Efeze. Het is een aan­duiding van de niet zintuiglijk waarneembaar, maar toch reëel te ervaren zogenaamde “geestelijke wereld”.

Geen verstandig denkend mens zal het bestaan van meer tussen hemel en aarde” ontkennen, al weet men niet al­tijd de ervaringen, die deze wereld betreffen, te plaatsen.

“Hemelse gewesten” is een weergave, die meer bedoelt dan alleen maar “hemel” als een (verondersteld) zalig oord, waar de innerlijke mens bij het sterven (hope­lijk) terecht komt. In de bijbel (N.T.) worden meerdere uitdrukkingen gebruikt, die de geestelijke wereld be­treffen. Zo is er sprake van het koninkrijk der heme­len, het Koninkrijk van God en van Jezus Christus, de hemel(en), een hemels vaderland en hemelse gewesten.

Duidelijk is, dat de begrippen “hemel” en “aarde” in de Bijbelse context in een breder verband gezien moeten worden. Zo ook de begrippen “dag” en “nacht”, “licht” en “duisternis”, “leven” en “dood” e.a.. Al deze begrippen zijn aardse schaduwbeelden van een geestelijke werkelijkheid, waartoe de Bijbel dient om de mens in de lijn van zijn eeuwige bestemming te brengen. De apostel Paulus verwoordde de verhouding tussen schaduw en werkelijkheid als volgt: ….wij zien niet op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig, 2 Korinthe 4 vers 18 (2 Kor. 04:18).

Voor het begrijpen van de oorsprong en bedoeling van alle dingen, is inzicht nodig. Daartoe ontvangt de ge­hoorzame volgeling van Jezus Christus de heilige Geest, zodat de wil van God -het goede, welgevallige en volkomene binnen het bereik van de mens komt, Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02).

Deze zal dan verstaan de dingen, die “boven” zijn en naar het verlangen van de eeuwige Schepper als “nage­slacht” van Jezus Christus tot ontplooiing en openba­ring komen vergelijk Jesaja 53 vers 10 (Jes. 53:10).

Dit is de basis van de volgende uitwerking over een be­wuste beleving in de hemelse gewesten. Niet pas na het afleggen van het aardse lichaam, maar bij het afleggen van de “oude mens” en het aandoen van de “nieuwe mens, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige ge­rechtigheid en heiligheid”, Efeze 4 vers 22 tot en met 24 (Ef. 04:22-24).

De bestemming van de mens

De bestemming van de mens ligt dus van oorsprong af al hoger dan alleen maar op aarde. De mens is vanwege de geest, die de Schepper in hem deed wonen en met “ja­loersheid” begeert, Jakobus 4 vers 5 (Jak. 04:05) een hemels wezen. Hij is als zodanig bestemd als een “erfgenaam van God en mede- erfgenaam van Jezus Christus”, Romeinen 8 vers 17 (Rom. 08:17), bedoeld om in eeuwige gemeenschap met God te leven.

De mens is bestemd om evenals Jezus Christus, een af­straling te zijn van de ‘heerlijkheid van God en een af­druk van Diens wezen, Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03).

Door middel van de ware mens treedt de onzichtbare God naar buiten in goedheid, liefde, gerechtigheid, heilig­heid en waarheid. De mens is bestemd om de scheppende mogelijkheden van de Almachtige uit te dragen, daartoe bijgestaan door de legerscharen van engelen als dienen­de geesten, Hebreeën 1 vers 14 (Heb. 01:14).

Toen de eerste mens en zijn nageslacht onder de heer­schappij van de Dood kwam vanwege de zonde, moest eerst deze claim verbroken worden, alvorens de mens tot zijn verheven bestemming zou kunnen uitgroeien. Het is Jezus Christus geweest, die als “Zoon des Mensen”, verbonden met de Geest van God, de “banden van de dood” verbrak, Psalm 18 vers 5 en 6, Psalm 116 vers 3 en Handelingen 2 vers 24 (Ps. 018:005-006; Ps. 116:003; Hand. 02:24).

Daardoor kan het bevrijdende Woord van God als “levend water” de “dorre woestijn” van de innerlijke mens weer vruchtbaar maken en geschikt voor de goddelijke bestem­ming, Efeze 5 vers 14 (Ef. 05:14). Door het Woord van God wordt de levens­geest van de mens opgewekt, zodat zij ontwaakt en op­staat van tussen de doden uit, om verbonden te worden met de heilige Geest (Ef. 05:14). Zo ontwikkelt de “we­dergeboren” mens zich als een “nieuwe schepping”. Dit is de ware christen, een “mensenzoon”, verbonden met de Geest van God en gelijkvormig aan het beeld van de eer­ste Zoon van God, Jezus Christus. Deze nieuwe mens wordt bewust door God geplaatst in de hemelse gewesten, zoals in het schaduwbeeld de eerste mens geplaatst werd in de hof van Eden, Efeze 2 vers 6 en Genesis 2 vers 15 (Ef. 02:06; Gen. 02:15).

De “hof van Eden”

De “hof van Eden” wordt vaak ten onrechte ook “para­dijs” genoemd vanwege de “boom des levens” waarvan sprake is in Openbaring 2 vers 7 (Openb. 02:07).

Tot op zekere hoogte was de hof van Eden een lusthof, waaraan de goddelijke waardering “zéér goed” kon worden toegekend, dus volkomen beantwoordend aan de bedoeling van de Schepper.

Toch was hier nog geen sprake van “paradijs” als uit­drukking van de onuitsprekelijke heerlijkheid van de “derde hemel”, waarin de apostel Paulus in een visioen werd opgetrokken 2 Korinthe 12 vers 2 tot en met 4 (2 Kor. 12:02-04) en waarover de Heer Je­zus sprak aan het kruis tegen de moordenaar, die Hem als Heer (h)erkende, Lucas 23 vers 43 (Luc. 23:43).

In het “paradijs” komt zeker niet de kronkelende “slang” voor met zijn verleidende woorden en evenmin de “boom van kennis van goed en kwaad” met zijn vrucht, die tot de dood voert. Deze twee elementen zijn echter kenmerkend voorde aardse hof van Eden en nog wel in de directe omgeving van de “boom des levens” temidden van alle andere geboomte, in het centrum van de hof, Genesis 2 vers 8 en 9 (Gen. 02:08-09).

De hof van Eden, waarin de eerste mens geplaatst werd, is daarom een schaduwbeeld van de hemelse gewesten, terwijl het paradijs een aanduiding is voor de “derde hemel”, de uiteindelijke vervulling van de heerlijkheid Gods.

Uit de hof van Eden had door het juiste “bewerken en bewaren”, Genesis 2 vers 15 (Gen. 02:15) het paradijs moeten voortkomen. De mens had hiertoe de opdracht van de Schepper. Met zijn super-intelligentie had hij moeten kunnen vaststellen, dat wat de slang naar voren bracht, inging tegen de be­doeling van God. Hij had deze “slang” moeten ontmaske­ren en buiten de hof werpen. In zijn toenemende kennis van de geestelijke wereld had hij dan ook ontdekt, dat de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad de mens onder de claim van de Dood zou brengen. Ook deze boom zou hij door de juiste “bewerking” uit de hof moe­ten verwijderen, in plaats van zijn “vruchten” te eten.

De hemelse gewesten

De nieuwe mens in Christus heeft zijn taak in plaats in de hemelse gewesten. Hij heeft daar een strijd te voe­ren tegen de boze geesten, die onder bevel staan van de “oude slang”, ook genoemd “duivel en satan, Openbaring 12 vers 9 (Openb. 12:09).

In zijn omschrijving van de hemelse gewesten schrijft Paulus niet alleen over strijd, maar ook over “allerlei geestelijke zegen in Christus”, Efeze 1 vers 3 (Ef. 01:03). In Hem is im­mers de mens uitverkoren en bestemd tot zoon van God , evenals Jezus. Deze uitverkiezing tot eeuwige heerlijk­heid was al “voor de grondlegging der wereld”, dus voor dat de zichtbare dingen gestalte kregen, Efeze 1 vers 4 (Ef. 01:04). Al voor de “zondeval” van de eerste mens lag deze heerlijke be­stemming vast in het onveranderlijke verlangen van de Schepper. Deze zou daarom niet rusten voordat dit doel zou zijn bereikt.

Dit is wel heel wat anders dan de alom in kerkelijke kringen gehanteerde gedachte, als zou al voor de grond legging der wereld een (groot) deel van de nog te ont­wikkelen mensheid al bij voorbaat door de Schepper zijn verworpen tot eeuwig verderf, terwijl een ander deel, hoewel niet beter dan de rest, in Christus is uitverko­ren tot eeuwig heil (Dordtse leerregels).

Dat een (klein) deel van de mensheid uiteindelijk, on­danks alles wat de barmhartige Schepper heeft gedaan, toch blijkt verloren te zijn voor het doel van God, is alleen maar een gevolg van een bewuste afwijzing van de Schepper. Deze mensen hebben zich willens en wetens verbonden met het “Beest uit de Afgrond” en lasteren bewust de God des hemels in plaats van zich te bekeren vergelijk Openbaring 16 vers 10 en 11 (Openb. 16:10-11)

Net zo min als de “hof van Eden” zonder meer mag worden gelijkgesteld aan het “paradijs Gods , mag het begrip “hemelse gewesten” of “lucht” (S.V.) worden verward met de “hemel” als eeuwige, heerlijke bestemming voor de mens. Zoals de eerste Adam werd geplaatst in de “hof van Eden” om daar strijd te voeren tegen de “slang”, zo heeft de laatste “Adam” in Christus Jezus een plaats en taak in de hemelse gewesten. Deze nieuwe schepping, verbonden met de Geest van God, heeft de opdracht te strijden tegen de “overheden, de machten, de wereldbeheersers dezer duisternis, de boze geesten in de hemel­se gewesten”, Efeze 6 vers 10 tot en met 12 (Ef. 06:10-12)

Zoals uit de “hof van Eden” uiteindelijk het “paradijs” had moeten voortkomen, zo komt uit de hemelse gewesten (eerste hemel) uiteindelijk het Koninkrijk van God te­voorschijn.

 

Geven wij hen te eten? -2- door Jan W. Companjen

 

(Dit is het tweede en laatste deel van een ar­tikel waarvan het eerste deel verscheen in “Le­vend Geloof” van vorige maand).

Functioneren wij in Gods plan?

Wij leven in een tijd dat zowel in de natuurlijke als in de geestelijke we­reld de kennis vermeer­derd wordt. Het is Gods tijd, de tijd dat vervuld wordt dat Gods heerlijk­heid opnieuw openbaar wordt. In Jezus werd God de Vader verheer­lijkt, maar Hij zal ook in het volk dat tot Zijn dienst bereid is, wederom verheerlijkt worden.

In Johannes 15 vers 7 en 8 (Joh. 15:07-08) lezen wij: “Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden. Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn” .

Het is toch opmerkelijk dat veel christenen, ook zij die weten verlost te zijn door het bloed van het Lam, zich zo verzet­ten tegen de werkingen van de Heilige Geest. Met de vrucht van de Geest kan men nog wel overweg, maar wat de gaven van de Geest be­treft schrapt men meer dan de helft. En toch zal langs die weg, door mid­del van de gaven van de Geest de eindoverwinning behaald worden. Overga­ve aan die Geest schept een nieuw volk van God.

Jezus als hoofd van die gemeente zal tot het volle doel komen. Het zijn in Christus, dat wil zeggen één geest met Hem zijn, is de noodzaak tot het volledig functioneren van het lichaam waarvan Jezus het hoofd is. Vanuit ons hoofd functioneert ons natuurlijk lichaam en op dezelfde wijze functioneert het geestelijk lichaam om­dat Hij ons leidt door Woord en Geest.

Deze leiding zal uiteinde­lijk te zien geven dat wij gelijkvormig worden aan Hem die de eerstgeborene is van dit nieuwe geslacht van God. Hoewel het u al­len toch wel duidelijk zal zijn dat dit plan Gods tot voltooiing zal komen en dat Hij zelf zijn gemeente bouwt met de levende ste­nen – u en ik mogen dat zijn – valt het mij steeds weer op dat zovele daar­toe geroepenen zo ’ik’- gericht zijn. Soms zijn hele gemeenten alleen maar met het eigen heil bezig. Jaren en jaren is men bezig om het met broeder Paulus te zeggen: ‘Er naar te jagen, om Christus te winnen en volmaakt te zijn’. Dit is uiteraard een goed stre­ven maar daar mag het niet bij blijven. Door dit alléén te doen wordt men ongeduldig en wordt er­ger is: depressief. Waar­om gebeurt dit en waarom gebeurt dat niet?, is dan de vraag. Omdat men al­leen op zichzelf gericht is ziet men het andere niet. Men denkt: er ge­beurt niets, maar er ge­beurt zoveel!

Opwassen tot de volheid Gods

Het gaat om het ene gro­te gebeuren waar Gods Woord vol van staat, na­melijk: tezamen met alle heiligen zullen wij opwas­sen tot alle volheid Gods. Het is en wordt een tota­le toerusting voor het héle volk van God. Zo zal onder andere het zo­genaamde Evangelische deel van het volk van God wakker geschud moeten worden opdat zij ook tot het inzicht zullen ko­men dat ook zij geroepe­nen zijn om, vol van de Geest van Christus, rond te gaan, goed doende en genezende een ieder die door de duivel overwel­digd is. Hijzelf heeft ge­zegd dat het werk, zoals Hij het deed, voortgezet moet worden, op dezelfde wijze en bestemd voor iedereen. Weg met die geest van verwerping. Ga op uw voeten staan!

Wij zijn een volk van koningen en priesters om dienstbaar te zijn. Daar­toe, om tot dat doel te komen, mogen wij ons uitstrekken en bidden dat ons zal geschieden naar zijn woord. Ik ben er dan ook zeker van dat zij die meer hebben ont­vangen dienstbaar moeten zijn aan hen die jeugdi­ger, on volwassener zijn in het Koninkrijk der liefde.

Indien men al deze dingen gaat verstaan zal men met de handen omhoog gaan staan van eerbied, blijd­schap en ontzag voor Hem die dit alles voor ons mensen bereid heeft. Men zal dan begrijpen dat Zijn doel, ons doel is. Het plan Gods wordt in Zijn eindgemeente vervuld. Ik ben blij en gelukkig dat wij in deze tijd leven. Het is een tijd vol verras­singen en een toekomst die geweldig zal zijn. Hij zal wederom verheerlijkt worden in Zijn volk. Ik wil u dan ook oproepen om te gaan onderzoeken wat hierin uw taak zal zijn. Ruim eerst alle gren­zen op en treedt uw mede­christen tegemoet en ver­tel hem hoe goed en groot de Vader is. Dat Hij Zijn eerstgeboren Zoon zond om ons te zeg­gen en te laten zien hoe Hij werkelijk is en dat Hij enkel goed is. Hij wil de wereld redden. En dat is meer dan u en ik of onze groep of kerk. Alzo lief had God de wereld dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf, Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16).

Wat doen wij met onze rijkdom?

Het is toch geweldig dat alle grenzen in Europa opengebroken worden. Een ieder in Europa, het werelddeel waar alles be­gon en werd geconditioneerd, kan in vrijheid tot geloof komen. Wat doen wij met de rijkdom die wij ontvangen hebben? Oppotten of gaan wij hen zeggen dat wij een groot en almachtig God hebben die alles tot volheid wil brengen. Steunen wij hen die gaan om te vertellen dat Jezus Christus het brood des levens is of blijven wij op onszelf poetsen?

Wij zullen nog éénmaal net als Noach aan de weg moeten gaan timmeren. Gaan vertellen dat Jezus, de ark van het behoud, is. Dat mensen die door Zijn Geest worden geleid dé oplossing voor deze wereld uit Zijn handen zullen ontvangen. Hij is de weg, de waarheid en het leven. Ga niet preken of discussiëren met uw medemens, maar vertel wat de Heer in Uw leven gedaan heeft en wat uw toekomst is. Laten wij ontspannen en met de feestmuts op samen op pad gaan, wetende dat wij, hetzij wij leven of sterven. Zijn eigendom zijn en dat Zijn toekomst een goede toekomst is!

In de zangbundel die in onze gemeente gebruikt wordt staat het volgende lied. Ik zou het wel elke zondag aan het eind van de dienst willen zingen. Dat gebeurt helaas nog niet… maar – prijs de Heer! – het gaat wel ko­men .

Er schijnt ’n stralend licht voor de volken – een stralend licht voor de mensen om ons heen – tot de wereld ziet, wie haar het leven geeft – Laat het schijnen door ons heen.

U heeft ’n woord van hoop voor de volken – een levend woord voor de mensen om ons heen – tot de wereld weet, dat U verlossing geeft – Zijn genade door ons ons heen.

Maak ons tot zegening voor de volken – een zegening voor de mensen om ons heen – tot de wereld weet wie elke schuld vergeeft – Zijn genezing door ons heen.

En bouw Uw Koninkrijk in de volken –

Uw wil geschied’ in de mensen om ons heen – tot de wereld weet dat Jezus Christus heerst – Bouw Uw Koninkrijk in ons – Bouw Uw Koninkrijk op aard.

Gods zegen en ik hoop en bid dat u begrijpt en er naar handelt als Jezus zegt: Zij hoeven niet weg te gaan, zij mogen en kunnen bij ons blijven; bij Mij is alles, maar geef gij hen te eten.

 

Zeven verwachtingen voor de gemeente door Gert Jan Doornink

 

“En hij (de engel des Heren) zeide tot mij: Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is na­bij. Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”, Openbaring 22 vers 10 en 11 (Openb. 22:10-11).

De meeste van onze lezers en lezeressen behoren tot een plaatselijke gemeente. Veelal zijn er veel activiteiten en dat is uiteraard een goede zaak. Zou dat niet het geval zijn dan zouden wij een ‘dode ge­meente’ zijn. Bij velen is er een inzet en toewijding om de taak een volwaar­dig getuige van Jezus Christus te zijn zo goed mogelijk te vervullen.

Toch is het goed om zo nu en dan eens even ‘pas op de plaats’ te maken; als het ware de balans op te maken en ons af te vragen of we op de juiste wijze bezig zijn.

Stellen wij onszelf op de proef?

In de meeste gemeenten zal dit ook inderdaad gebeuren. En dat geldt na­tuurlijk ook voor ons per­soonlijk geloofsleven. Paulus schrijft aan het slot van zijn tweede brief aan de gemeente te Korinthe: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt u- zelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Je­zus Christus in u is ?

Want anders zijt gij ver­werpelijk”, 2 Korinthe 13 vers 5 (2 Kor. 13:05). Dat is een krasse uit­spraak, maar wel om er eens goed over na te den­ken en onszelf de vraag te stellen: Zijn wij impul­sief bezig of zijn wij plan­matig bezig? Hebben wij de moed correcties aan te brengen? Dat is iets wat we goed onder ogen moe­ten zien, willen wij ten volle bruikbaar zijn in dienst van Gods Konink­rijk.

Persoonlijk heb ik ontdekt dat het goed is bepaalde doelstellingen na te stre­ven en er naar toe te wer­ken . Daarbij hoeft niet al­les in een bepaald strak keurslijf te gebeuren, zo­als allerlei uit Amerika overgewaaide cursussen ons willen doen geloven. Dan zouden we weer wet­tisch bezig gaan, terwijl de Heilige Geest ons juist in de volkomen vrijheid van Christus heeft ge­plaatst, Galaten 5 vers 1 (Gal. 05:01).

Maar de werkelijke vrij­heid die we in Christus bezitten, is natuurlijk een vrijheid die verantwoorde­lijkheid met zich mee­brengt. We kunnen ons niet veroorloven er maar wat op aan te rommelen.

Hebben wij positieve verwachtingen?

Het staan in de werkelijke vrijheid van Christus maakt ons niet alleen be­wust dat we onze taak in dienst van Gods Konink­rijk zo goed mogelijk die­nen te vervullen, maar schept ook positieve ver­wachtingen. Over die positieve verwachtingen wil­len we het verder hebben. We mogen een positieve verwachting hebben ten aanzien van ons persoon­lijk- en gezinsleven. Maar ook ten aanzien van ons gemeenteleven en zelfs ten aanzien van de (oorlogs)- situatie in deze wereld. Voor een kind van God geldt echter de zekerheid “dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben…”, Romeinen 8 vers 28 (Rom. 08:28). En dat de woorden van Paulus waar zijn als hij zegt dat niets ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, zoals deze geopenbaard is in Jezus Christus, Romeinen 8 vers 38 en 39 (Rom. 08:38-39) .

Nu bestaat het gevaar dat we deze en andere teksten gemakkelijk en oppervlak­kig gaan hanteren, zo met de gedachte: wat er ook gebeuren mag, ik hoef me nergens druk om te ma­ken, het komt uiteindelijk toch allemaal goed… Dan krijg je natuurlijk een soort nonchalante, onver­schillige levenshouding. En dat is zeer zeker niet Gods bedoeling. Als Pau­lus in Romeinen 12 spreekt over “het goede, welgeval­lige en volkomene” wat de wil van God is voor ons. dan is dit voor 100% waar, maar laten we dan ook re­kening houden met het verband waarin deze woor­den geschreven zijn. Pau­lus zegt daar namelijk dat we onze lichamen tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer dienen te stellen; dat we niet ge­lijkvormig aan deze wereld moeten worden, maar dat we hervormd dienen te worden door de vernieu­wing van ons denken, dan pas zullen we “het goede, welgevallige en volkomene” gaan ervaren. We mogen positieve verwachtingen hebben, want God is een goede God, maar we moeten er wel aan werken dat deze ver­wachtingen door God be­antwoord kunnen worden.

Wat is eigenlijk ‘verwach­ting’? Verwachten bete­kent rekenen op de komst of het gebeuren van iets. Verwachten is dus iets anders dan af­wachten, waarbij je niet weet of iets gebeuren gaat, maar verwachten heeft zekerheid in zich.

Wat mogen wij verwachten?

Petrus zegt in 2 Petrus 3 vers 13 (2 Petr. 03:13) dat wij naar zijn belofte nieuwe heme­len en een nieuwe aarde » mogen verwachten, waar gerechtigheid woont. Dat gebeurt dus pas helemaal op het laatst, als sluit­stuk zou je kunnen zeg­gen van Gods voltooiingsplan met Zijn schepping. En we weten: daar gaat heel wat aan vooraf…

Waar we echter nu mee te maken hebben is het geweldige feit dat God vele verwachtingen wil realiseren in ons leven, mits wij de mogelijkhe­den scheppen dat God ze kan vervullen. We willen een zevental ‘ver­wachtingen’ onder ogen zien.

1.God wil Zijn beloften waar maken in ons leven. In 2 Korinthiërs 1 vers 20 (2 Kor. 01:20) lezen wij dat al Gods beloften in Jezus Chris­tus ‘ja en amen’ zijn. Of het nu beloften zijn aan­gaande genezing, bevrijding, overwinning of wat dan ook, God wil ze graag vervullen in ons leven. Van ons wordt daarvoor ‘geloof’ ge­vraagd, vertrouwen dat Gods beloften waar zijn èn dat ze bewaarheid wor­den in ons leven.

2.We mogen geloof en verwachting hebben dat God een sprekende God is. Hoe spreekt God tot ons? In de eerste plaats door middel van Zijn Woord. Maar ook door mid­del van de Heilige Geest. In de gemeente behoren daarom de gaven van de Geest te functioneren: visioenen, openbaringen, profetieën, etc. Op veler­lei wijze wil God in de sa­menkomst van de gemeen­te tot ons spreken. En natuurlijk wil God ook in ons persoonlijke leven zich aan ons openbaren. Daarom is ons gebedsleven ook zo belangrijk. Want als wij tot Hem spreken, wil Hij weer tot ons spre­ken . Dit zal niet altijd ‘hoorbaar’ gebeuren, maar wel ontstaat dan de zeker­heid of de dingen die wij doen goed zijn of dat we ze na moeten laten.

3.Wij mogen ook verwach­ten dat “ook al vervalt onze uiterlijke mens, de innerlijke van dag tot dag wordt vernieuwd”, 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16). Deze tekst is niet alleen van betekenis voor oudere mensen, maar ook belangrijk voor jonge men­sen! Ook voor hen geldt: het gaat om de voortgaande vernieuwing van de inner­lijke mens. We haalden Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) reeds aan waar gesproken wordt over het feit dat we hervormd zullen worden door de vernieuwing van ons denken. Dat hebben we steeds weer nodig, we mo­gen wel stellen: broodno­dig.

4.Dat brengt ons ook bij het volgende punt. We mogen namelijk verwachten dat we geestelijk zullen denken, spreken en han­delen. Dit maakt ons los van de wereld(geesten) en alles wat ons bindt aan ‘de wereld’. Het maakt ons tot ‘praktiserende hemel­burgers’. “Wij zijn (im­mers) burgers van een rijk in de hemelen, waar­uit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser mo­gen verwachten…”, Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20).

5.Punt 5 is daarom ook de verwachting van Jezus als Verlosser. Niet meer als Degene die ons verlost van onze zonde en ons een nieuw leven schenkt. Dat is gebeurd toen we Hem aannamen. Maar nu als Degene die alles vol­tooit in ons leven, zodat we meer en meer aan Hem gelijkvormig worden. In het verleden is vaak een­zijdig de nadruk gelegd op de wederkomst van Christus als een bijzonde­re op zichzelf staand ge­beurtenis . Maar een kind van God dat werkelijk leeft in de verwachting van Christus’ komst, zorgt dat deze verwach­ting ook doorwerkt in elk facet van zijn of haar le­ven. Daarom is ook pri­mair de vraag: Wordt Hij ook in ons gezien?

 2 Thessalonicenzen 1 vers 10 en Efeze 6 vers 26 tot en met 27 (2 Thess. 01:10; Ef. 06:26-27). God wil dat we zo in gemeenschap met Hem zullen leven, dat er een eenheid ontstaat die door niets en niemand verbroken kan worden. Dus ook niet door de duivel!

6.Wij kunnen verdrukking en vervolging verwachten. Maar aansluitend op het slot van punt 5 hoeft ons dat geen angst aan te ja­gen. Jakobus 1 vers 2 en 3 (Jak. 01:02-03) zegt zelfs: “Houdt het voor enkel vreugde (wees er blij om), wan­neer gij in velerlei ver­zoekingen valt, want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt…” God wil dat we sterke, krachtige persoonlijkheden worden die – evenals Jezus – de duivel ontmaskeren en overwinnen. Hij wil niet dat wij bastaarden zijn, maar ons als echte zonen gaan openbaren, Hebreeën 12 vers 7 en 8 (Heb. 12:07-08) . Bovendien is het waar wat Paulus in  1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13) schrijft, namelijk dat wij geen bo­venmenselijke verzoeking hebben te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat wij bo­ven vermogen verzocht worden, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat wij ertegen bestand zijn. Punt 6 is daarom niet ne­gatief, maar hoort geheel in het rijtje van positieve verwachtingen thuis.

7.De zevende verwachting is dat de openbaring van Gods heerlijkheid in en door ons zeker gaat ko­men. Niemand hoeft daar­aan ook maar een moment te twijfelen. Gods schep­pingswerk zal geheel en al voltooid worden. In ons, in de gehele mensheid, in de totale schepping . Maar van ons wordt daarbij een ‘werkzame verwachting’ gevraagd. Wij zijn dit ar­tikel-begonnen met het citeren van Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11). Daar wordt op zeer duidelijke wijze ge­sproken over de, wat wij zouden willen noemen, de scheiding der geesten.

Wij zien dit voor onze ogen in vervulling gaan. Waar wij als gemeente van Jezus Christus mee te maken hebben is het tweede deel van deze tekst, waar ge­zegd wordt: “Wie recht­vaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd” .

En weet u wat zo geweldig is? Dat als we in die ver­wachting leven (en er naar handelen!), de we­reld ook haar verwachting beantwoord ziet, namelijk het openbaar worden van de zonen Gods! Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Om nog even op Openba­ring 22 terug te komen: In vers 16 (Openb. 22:16) lezen wij: “Ik, Jezus, heb mijn engel ge­zonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeen­ten. ..” Let op: het gaat dus om de gemeente, dat wil zeggen de taak van de gemeente.

Vers 17 (Openb. 22:17) spreekt over ‘de Geest’ en ‘de bruid’ (de gemeente). Het gaat om de samenwerking, de een­heid tussen die twee. We hoeven er niet aan te twij­felen dat die eenheid hoe langer hoe meer gaat uit­groeien tot een echte een­heid . En dat daardoor de proclamatie van ‘de Geest’ en ‘de bruid’ ook hoe lan­ger hoe meer zal doorwer­ken in allen die zich daar­voor openstellen.

De tijd is nabij!, zegt Openbaring 22. Daarom willen wij door woord en daad proclameren: “Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het wa­ter des levens om niet”.