1991.04 nr. 324

Levend geloof 1991.04 nr. 324

Wat maakt werkelijk gelukkig? Door Gert Jan Doornink

In Engeland verscheen onlangs het boek ‘Happiness’ (‘Geluk’) van Michaël Eysenck. Op wetenschappelijke wijze onderzocht Eysenck het begrip ‘geluk’. Meestal wordt over geluk vrijblijvend gefilosofeerd. Wat voor de één geluk betekent, behoeft het voor de ander nog niet te zijn. De ‘geluksgevoelens’ zijn bij ieder mens verschillend. Voor de één betekent geluk het bezit van veel geld, voor de ander opgaan in een hobby, weer een ander zal zich pas gelukkig voelen als het weekend of vakantie is.

Wat betekent geluk voor een christen? Als aan ons gevraagd wordt, wat geluk betekent, zal in ons antwoord uiteraard ‘het geloof in Jezus Christus’ op één of andere wijze doorklinken. Want ‘geloven in Jezus’ maakt werkelijk gelukkig! Daarover behoeft geen enkele twijfel te bestaan. De Bijbel is op dit punt erg duidelijk. Jezus wordt niet voor niets de Zaligmaker genoemd…

Gelukkig worden en gelukkig blijven

Een kind van God heeft redenen te over om zich altijd gelukkig te voelen. Toch is de praktijk vaak anders.

Hoe komt dit? Ik geloof dat de reden is dat men ‘gelukkig worden’ en ‘gelukkig blijven’ op één lijn stelt, terwijl we in werkelijkheid hier met twee verschillende begrippen te maken hebben. Als iemand zegt: ‘Toen ik een kind van God werd ben ik gelukkig geworden, maar ik heb geen gelukkig leven’, gebruikt hij tweemaal het woord ‘gelukkig’ maar er is een groot verschil in beleving.

‘Gelukkig worden’ en ‘gelukkig blijven’ liggen weliswaar in elkaars verlengde, maar ze gaan niet automatisch in elkaar over. Terwijl we door persoonlijk geloof in Christus gelukkig geworden zijn, zullen we om gelukkig te blijven – om het geluk te beleven – daaraan moeten werken! Vier factoren zijn daarbij van het allergrootste belang:

  1. Wij zullen geestelijk moeten groeien zodat wij van beginstadium christenen het volwassen stadium bereiken.
  2. Wij behoren bevrijd te worden van eventuele gebondenheden.
  3. Hetzelfde geldt voor eventuele dwaalleringen. Ook daarvan is bevrijding noodzakelijk,
  4. Tenslotte is de doop met de Heilige Geest zeer belangrijk.

Wie niet geestelijk groeit, wie niet bevrijd wordt van eventuele gebondenheden en dwalingen (of deze zelf niet aflegt), wie niet vervuld is met de Heilige Geest, zal nooit werkelijk gelukkig zijn op de wijze zoals God dat voor de mens bedoeld heeft. Gods diepste verlangen is dat de mens het werkelijke geluk zal leren kennen én dagelijks zal beleven! Ons geloof in Christus mag geen oppervlakkige aangelegenheid zijn, maar behoort door te breken in alle facetten van het leven!

Dat blijkt trouwens ook wel uit de acht uitspraken die Jezus doet aan het begin Zijn eerste grote rede op de berg, en die elders in dit artikel zijn afgedrukt. Hij zegt niet: ‘Zalig de mensen die in Mij geloven’, maar Hij noemt verschillende categorieën mensen:

  1. de armen van geest.
  2. de treurenden.
  3. de zachtmoedigen.
  4. de mensen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.
  5. de barmhartigen.
  6. de reinen van hart.
  7. de vredestichters.
  8. de vervolgden om der gerechtigheid wil.
  9. de mensen die gesmaad en vervolgd worden. Duidelijk komt hier naar voren dat Jezus een positieve instelling heeft ten aanzien van de mens. Hij ziet ‘het goede’ in de mens. Hij weet dat als het ‘goede’ eruit komt, de wereld kan veranderen. Daarom zijn de woorden die er op volgen ook zo belangrijk en duidelijk: “Gij zijt het zout der aarde… Gij zijt het licht der wereld… Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken”, Matteüs 5 vers 13 tot en met 16 (Matt. 05:13-16).

De meeste kinderen van God zijn jarenlang opgevoed met de gedachte: ‘Je bent slecht en je blijft slecht; je bent en je blijft een zondaar, Dat is hetzelfde als men zou zeggen: ‘Je stond in dienst van de duivel en je blijft staan in zijn dienst’. Als dat waar zou zijn, kunnen we direct wel ophouden ons voor christenen uit te geven. Maar het is gelukkig niet waar. Het bekende gezangvers zegt: ‘Een zondaar, een verloste, o Heer; en nu géén zondaar meer!’ Weet u waar ik in dit verband zo intens gelukkig mee ben? Dat ik de boodschap van het geestelijk koninkrijk heb leren kennen! Het evangelie zoals Jezus dat bracht en waarin op zo duidelijke wijze de wil van de Vader ten aanzien van de mensheid naar voren kwam: ‘het goede, welgevallige en volkomene’. Deze boodschap, dit evangelie van het Koninkrijk der hemelen, doet ons een geheel nieuwe wereld binnengaan. Ik durf rustig te stellen: Een wereld van ongekend geluk. Wat de omstandigheden dan ook mogen zijn en hoe zwaar soms ook de geestelijke strijd, dan zijn en blijven we werkelijk gelukkig. Ook Jezus wist dat de omstandigheden soms zwaar kunnen zijn. Dat blijkt wel uit de ‘zaligsprekingen’, waarin Hij zich ook richtte tot de treurenden, en tot hen die vervolgd worden.

Geen behoefte aan nieuwe ervaringen

Eén van de positieve gevolgen van een geloof in Christus, dat gefundeerd is in de boodschap van het Koninkrijk, is dat de behoefte aan telkens nieuwe ‘geestelijke ervaringen’ (‘prikkels’) verdwijnt. Bij vele kinderen Gods die niet geestelijk gegroeid zijn, is deze behoefte er wel. Men heeft telkens iets nieuws nodig. Door zo’n ervaring meent men een nieuwe impuls ‘geluk’ te ontvangen, maar doordat deze ervaring uitsluitend als basis ‘het gevoel’ heeft, heeft men telkens nieuwe prikkels nodig om nog ‘geestelijk bevredigd’ te worden. Wij kennen bijvoorbeeld kinderen Gods die stad en land afreizen om speciale meetings mee te kunnen maken om de ervaring van het zogenaamde ‘vallen door de geest’ te beleven. Nergens in de Bijbel komen we tegen dat dit een onderdeel is van de zogenaamde genezingsbediening zoals geleerd wordt.

Of – om een ander voorbeeld te noemen – men kan bepaalde dingen over accentueren, zoals de lofprijzing en aanbidding. Nu ben ik een sterk voorstander van ‘lofprijzing en aanbidding’, maar dan wel als onderdeel van de samenkomst van de gemeente. Voorgangers en oudsten behoren op deze punten waakzaam te zijn, want een gemeente komt pas tot werkelijke ‘groei en bloei’ als men zorgdraagt de zaak geestelijk gezond te houden. Goedkope gevoelseffecten kunnen misschien tijdelijke aantrekkingskracht uitoefenen op sommigen, maar ondergraven op de duur het geestelijk niveau van de gemeente, met alle verdere negatieve gevolgen van dien.

De basis van onze geluk beleving

De basis van de ‘geluk beleving’ van een waarachtig kind van God is ‘het geloof’. Ook hier geldt Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) waar staat dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. Maar dan wel het echte geloof gefundeerd in de boodschap van het Koninkrijk. Jolanda Janssen, die het eerder aangehaalde boek ‘Happiness’ in één van de dagbladen bespreekt, komt op een gegeven moment tot de conclusie dat gelukkig worden en gelukkig blijven een hele klus is. Wij weten als waarachtige kinderen Gods dat, als wij het échte geluk hebben leren kennen, dit gelukkig niet waar is.

Het geloof is niet een ‘hele klus’ waar we moeizaam en al zuchtend mee bezig zijn. Wat is geloven dan wel? Een opdracht die we met blijdschap tot uitvoering brengen! Want wat is er heerlijker Hem te dienen en te volgen op de wijze zoals Hij dat van ons vraagt. Aan het einde van zijn eerste grote rede vanaf de berg, sprak Jezus onder andere: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is”, Matteüs 7 vers 21 (Matt. 07:21). En dat laatste is het geheim van elk kind van God dat het werkelijke geluk wil beleven:

 

De zaligsprekingen bij wat maakt werkelijk gelukkig door Gert Jan Doornink

“Toen Jezus nu de scharen zag, ging Hij de berg op en nadat Hij Zich had nedergezet, kwamen zijn ‘discipelen tot Hem. En Hij opende zijn mond en leerde hen, zeggende:

Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.

Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.

Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.

Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.

Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.

Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd”, Matteüs 5 vers 1 tot en met 12 (Matt. 05:01-12).

 

In welk spoor gaan wij verder? door Jan Kranendonk

 

“Laten wij dan allen, die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. En indien gij op enig punt anders gezind zijt, God zal u ook dat openba­ren; maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder!” Filippenzen 3 vers 15 en 16 (Filip. 03:15-16).

Ruim 25 jaar geleden kwam ik voor het eerst in aanraking met de boodschap die wij met een paar woorden vaak aanduiden als de boodschap van het Koninkrijk der hemelen. Een boodschap over de onzichtbare, geestelijke wereld, over de strijd in de hemel­se gewesten, over herstel en niet te vergeten over het plan en het doel van God met je leven.

Wat was ik blij deze bood­schap te herontdekken. Een boodschap die in de kerken en kringen waar ik voordien verkeerde op een geheel andere wijze werd overgebracht op de toe­hoorders. Zelf weet ik nog goed dat een boodschap over bekering en weder­geboorte en daarmee ver­bonden de doop door onderdompeling, een totaal nieuwe wereld voor mij, als trouw hervormd kerkganger, opende.

Niet lang daarna hebben mijn vrouw en ik dan ook een radicale keuze gemaakt wij hebben de kerk onzer vaderen verlaten en bij het volle evangelie onze intrek genomen. Sinds die tijd zijn wij veel Bijbelse gedachten en begrippen die wij van jongs af vanuit kerk, gezin en school hadden meegekregen, als leu­gens vanuit het rijk van de boze gaan zien. Door onze doop door onderdom­peling namen wij bijvoor­beeld afstand van de ingeburgerde leugen dat een kind door besprenging in zou gaan in Gods Konink­rijk. Zondaar tot de dood, na je sterven naar de he­mel gaan, nooit volmaakt, ziekte komt van God…

Scheiding tussen licht en duisternis

Wat enorm belangrijk is het niet dat we ten aan­zien van de leugen een duidelijk standpunt inne­men. Het is vooral zo belangrijk als je gaat inzien wat je plaats is in het Koninkrijk van God en wat het plan van God is met je leven.

Wie met de boodschap van het Koninkrijk der hemelen in aanraking komt, gaat leren wat het zeggen wil scheiding te maken tussen licht en duisternis, tussen waarheid en leugen.

En ik geloof dat steeds weer kiezen de enig juiste manier is om het einddoel te bereiken! Consequent een keus maken. Alles af­wegen aan de maatstaven die gelden voor een kind van God, die als medear­beider Gods zich in wil zetten om via de geestelijke wereld de volkomenheid te bereiken. Steeds weer af­vragen of een nieuwe le­ring, een nieuwe activiteit, een nieuwe weg de mens dichter kan brengen bij het geweldige, door God bepaalde einddoel.

Dat is wat de Bijbel zo vaak noemt: oordelen! Wat kwam de tekst: “het oor­deel begint bij het huis Gods” niet als een nieuwe, bevrijdende boodschap op mij over. Dat oordelen heeft mij scheiding doen maken tussen het goede wat van God komt en het kwade wat van de boze komt. Het heeft mij op veel punten doen breken met het oude. Dat oordelen heeft mij doen grijpen naar dat overweldigende nieuwe: een nieuwe leer met gezag!

Dat oordelen doet een kind van God uitroepen: ‘Ik heb een nieuwe Bijbel gekregen!’ Immers door de vernieuwing van denken kreeg men ook een vernieuwing van inzicht in het Woord van God.

Oordelen is niet veroordelen

Maar laten we dingen niet door elkaar gooien, of zo­als Petrus zegt: laten we niet doorvloeien. Wie oor­deelt hoeft niet te véroordelen! Het veroordelen van een mens moeten we aan God overlaten, maar het oordelen van zijn leer is een zaak van de toe­hoorder. Toen ik mijn eerste brochure aan mijn vader liet lezen en hij bij het gedeelte kwam waar ik schreef over mijn doop door onderdompeling, kwam het welhaast stereotiepe commentaar: ‘Je hebt kri­tiek op je ouders en je veroordeelt hen!’ Terwijl zij het toch zo oprecht hadden bedoeld. Wie geen inzicht heeft in de geeste­lijke wereld komt tot zulke ongenuanceerde conclusies en voelt zich vaak onmid­dellijk persoonlijk aangevallen.

Maar ook in onze kringen moet je oppassen voor zul­ke begripsverwarringen. Want al hebben wij jaren geleden een juiste beslis­sing genomen op grond van een bepaald oordeel over de ons aangeleerde leugenleren, dat houdt dan niet in dat we nooit meer hoeven te oordelen. Ik ge­loof dat juist na het duide­lijke begin, wat zich mani­festeerde in de opkomst van zoveel volle evangelie gemeenten, het zaak is dat we de leer van Jezus Christus zuiver bewaren. Ons oordelen zal dan ook steeds door moeten gaan en wij zullen steeds weer scheiding moeten ma­ken.

En dat geldt niet alleen voor ons persoonlijk leven. Ik geloof dat de door God aangestelde leidinggevenden in de gemeenten door een duidelijke opstelling een richtinggevende taak hebben ten opzichte van de gemeenteleden. Soms komt het bij mij over dat men vindt dat je niet meer in de ‘liefde van de Heer’ bent als je zegt dat je het met bepaalde leringen of bepaalde zaken niet eens bent. Het zou je dan aan de barmhartigheid Gods ontbreken. Maar dan moe­ten wij oppassen! Dan moeten we toch weer dui­delijk onderscheid maken tussen kritiek hebben op personen of een oordeel hebben over de leer.

Wat is onze verantwoordelijkheid?

Leidinggevende broeders en zuster mogen nooit uit het oog verliezen dat zij in hun oordeel altijd de verantwoording hebben voor hun zelf, maar ook voor degenen die aan hen worden toevertrouwd. Be­oordelen en daarna oorde­len kan ons helpen om dichter bij het doel van God met ons leven te ko­men. Als iets, hetzij een leer, hetzij een bepaalde activiteit, die als ‘geeste­lijk’ wordt gepresenteerd, ons zo niet afhoudt maar dan toch belemmert in het gaan van de weg- naar om­hoog, dan zullen wij moe­ten oordelen én kiezen. Een duidelijk oordeel is goed voor jezelf, maar is ook een duidelijk getuige­nis van welke weg je wenst te gaan.

Als dan een ander meent het anders te geloven of met iets anders te kunnen leven, dan is dat zijn of haar eigen verantwoording, waar ik niet aan zou willen tornen. Ze zijn er me als mens even lief om en ik zal me wel onthouden kri­tiek uit te oefenen op hun manier van leven.

Maar naast je eigen verant­woording heb je als voor­ganger en broederraad toch ook een verantwoorde­lijkheid als brengers van Gods Woord. Leiding geven in een gemeente vraagt om een duidelijke koers. Als de leiding van een gemeen­te zich houdt aan de wijze woorden van Paulus aan Timotheüs om de hen toevertrouwde zielen op te voeden in gerechtigheid, opdat zij volkomen zijn 1 Timoteüs 3 vers 16 (1 Tim. 03:16), dan zal zij haar leden een duidelijke koers moeten voorhouden. Het mag hen niet ontbre­ken aan een heldere, doorzichtige stellingname. En dat geldt voor datgene wat zij zelf ten gehore bren­gen, maar zeer zeker ook voor wat anderen als woord in de gemeente door­geven.

Ook dat is oordelen en dat valt niet altijd mee. Het lijkt vaak zo hard als je zegt dat je het niet eens bent met iemand, zeker als blijkt dat iemand het op­recht meent. We willen el­kaar toch graag respecteren? Maar pas op, het één hoeft het ander niet uit te sluiten. Hoe vaak heb ik niet horen zeggen: die of die zegt wel wat vreemde dingen, maar hij bedoelt het zo goed! Ik hoef u niet te vertellen wat een zwakke basis dat is.

Welke maatstaven leggen wij aan?

Wat zijn eigenlijk de maat­staven die wij mogen ge­bruiken bij het oordelen? Broeder Van den Brink schreef in het boekje ‘De Bergrede’: ‘Wanneer wij moeten oordelen over een bepaalde leer die ons als heilbrengend verkondigd wordt, vragen wij ons af: past zij in het evangelie van Jezus Christus over het Koninkrijk der heme­len? Voert zij ons verder naar de volmaaktheid, op­dat wij tot elk goed werk volkomen worden toegerust! Er staat immers in 2 Timoteüs 3 vers 16 en 17 (2 Tim. 03:16-17) dat elk van God ingegeven Schriftwoord dat beoogt. Is deze leer tot opbouw van onze plaatselijke ge­meente die het lichaam van Christus wil uitdrukken? Indien wij ons tezamen aan zo’n leer vasthouden, groeien wij naar Hem, die het hoofd is, Christus, toe’.

En ik geloof, als wij ernst maken met op die manier te waken over het welzijn van onze gemeente, dan hebben wij in deze tijd geen gebrek aan onder­werpen om in de broederraad te bespreken.

Het is ongelooflijk wat er in de laatste tijd voor ont­wikkelingen op gang komen in de christelijke wereld. En door een weliswaar verheugende afbraak van hoge scheidingsmuren, ontstaat toch het gevaar dat er langs allerlei wegen dingen in je gemeente binnenkomen, waar je nou niet bepaald op heb zitten te wachten.

Onze jeugd bijvoorbeeld slaat haar vleugels uit en gaat naar uiteenlopende volle en minder volle evan­gelie en evangelische sa­menkomsten en komt ook weer terug. Maar dan vaak goed bedoeld vol met nieu­we ideeën en visies. En dan maar bidden om wijs­heid om zonder de ‘hoop voor de toekomst’ af te schrikken, hen te wijzen op dat wat binnen je eigen gemeente niet past binnen de gestelde normen.

Ik denk ook aan de soms gevoelsmatige bewondering van broeders en/of zusters voor geestelijke krachtpatsers. En als je dan voorzichtig probeert hen aan de hand van Gods Woord aan te tonen dat jij niet gelooft dat God zo werkt, dan kun je als antwoord krijgen: maar er gebeurt toch van alles Dan moet ik vaak denken aan de inwoners van Samaria. Ze geloofden in Simon de tovenaar en zij zeiden: deze is wat ge­noemd wordt de grote kracht Gods! En zij hielden zich aan hem omdat hij hen reeds lange tijd verbijs­terde door toverijen.

Je hoort vanuit andere ge­meenten over geweldige sprekers uit binnen- of liefst buitenland, die met vuur een geweldige zendingsboodschap prediken. En ze hebben hun sporen verdiend! De resultaten liegen er niet om. Maar toch blijkt uit alles dat hun gebrachte woord niet getuigt van een inzicht in de leer van het Koninkrijk der hemelen. Een leer waarop de gemeente gefun­deerd behoort te zijn. Be­grijp me goed, dat heeft niets te maken met het feit of je waardering kunt opbrengen voor zo’n pre­diker, maar of je gekozen hebt voor een gemeente die het volle evangelie ook werkelijk vol wil laten!

En dan nog een oeroud, steeds weer terugkerend verschijnsel van het weer opnemen van jaren geleden losgelaten gedachten. Het als het ware weer renove­ren van heilige huisjes die vroeger met vreugde en overtuiging waren afgebro­ken. Voor velen zijn dat dan ook vaak geheel ‘nieu­we’ gedachten, maar de ouderen onder ons trekken daar toch wel eens hun wenkbrauwen bij op.

Een groeiend geloof is nodig!

Wij zullen steeds weer een keuze moeten maken. Geen keuze leidt tot vervlakking en remt onze geestelijke groei af. Natuurlijk is het veel gemakkelijker alles maar te tolereren, maar dat zal uiteindelijk leiden tot gezapigheid én hon­gersnood. Willen wij mede­arbeiders Gods zijn in Zijn wijngaard, dan zullen wij de kudde moeten leiden in grazige weiden. In weiden waarin voedsel te vinden is waarvan de kudde kan groeien. En groei ligt bij­bels gezien maar op één vlak en dat is het vlak van het geloof. Het is toch ons aller verlangen de troon van God te berei­ken? Dat is voorbehouden aan hen die overwinnen!

En wat is het wat de we­reld overwinnen zal anders dan het geloof! Wat een kracht zal dan een gróót geloof kunnen betekenen. Maar aan een groot geloof gaat altijd een groei van het geloof vooraf. En de Bijbel laat er geen twijfel over bestaan: geloof wordt gevoed door het horen van het woord Gods. Profeten die de woorden Gods spre­ken en leraren die onder­wijzen zijn de onmisbare schakels in een gemeente waardoor God Zijn plan bekend kan maken. Laten we daarbij ook nooit ver­geten dat het geloof niet gevoed wordt door een groeiend gevoelsleven, maar dat het gevoelsleven moet herstellen vanuit een groeiend geloof. Ons geloofsleven mag op geen enkele wijze worden belemmerd of afgeremd.

Wij zullen vrij worden door de waarheid en wij zullen overwinnen door ons geloof. Dan zullen we verlost van al onze vijan­den, God kunnen eren met ons leven al onze dagen! Wat een rijkdom als je dan weet dat je gedoopt bent in de Heilige Geest. Niet alleen dat Hij voor ons de Leermeester is, maar ook dat Hij ons de weg zal wijzen tot de volle waar­heid. Dan zullen we met recht kunnen getuigen: wij leven door de Geest en wij willen het goede spoor houden door diezelf­de Geest!

 

Bij in welk spoor Jan Kranendonk door redactie.

Dit artikel is een enigszins verkorte weergave van een inleiding welke Jan Kranendonk enige tijd geleden hield voor een vergadering van voorgangers en oudsten. Hoewel dus primair tot hen gericht, zijn we blij dat we deze inleiding ook -exclusief- in “Levend Geloof” kunnen publiceren. Wanneer u wilt reageren op de inhoud, stel­len wij dit zeer op prijs. (Dat geldt trouwens ook voor de andere artikelen). Wilt u echter dit uitsluitend schrif­telijk doen?

 

Offer door Duurt Sikkens

“… want uw man is uw Maker” Jesaja 54 vers 5a (Jes. 54:05a).

Als je horloge kapot is ga je ermee naar de maker. Die heeft er verstand van en weet hoe dat fijne precisie-instrument werkt. Ook heeft hij er de instrumenten voor om het euvel te verhelpen.

Hoeveel mensen zijn kapot door stukgeslagen huwelijken, verwrongen opvoeding of kleingehouden en in rolpatronen geduwd? Hoeveel hebben hun verwachtingen van de toekomst aan barrels geslagen zien worden? Hoeveel zijn er bedrogen uitgekomen? En je kan zelf ook kapot gaan bij het aanschouwen van al die ellende.

Als jouw dood nou eens een keer bracht in die dingen… ? Nu, één is er geweest die door Zijn dood de mogelijkheid heeft geopend voor elk mens om terug te keren tot de Maker. Dat was Jezus. De toegang tot de Vader was geblokkeerd door de duivel. De zonde maakte scheiding en hield je in de duisternis. Maar het offer van Jezus is eeuwig geldig.

Wie gelooft dat Jezus graag vergeeft komt onder de beschermende vleugels van de goede God. Hij is maar al te blij dat je weer bij Hem bent. Dan ben je Zijn naaste en wat je ook aangedaan is, wanneer Hij Zijn arm om je heen slaat, ga je innerlijk genezen. Zijn gezicht straalt vriendelijkheid, vrolijkheid en licht uit, want in Zijn hart zijn veel veilige plekjes. Anders gezegd: In Zijn Huis zijn veel woningen.

 

Geloven en belijden -2- door Wim te Dorsthorst

De mens is een geloofswezen

God zelf is als Schepper de bron van alle menselijke vermogens en mogelijkheden. Voor het geloof geldt dit wel heel bijzonder. De mens is als beelddrager Gods geschapen als een geloofswezen.

In het dagelijkse leven zijn we ons daar niet zozeer van bewust, maar zonder geloof zou de wereld geen dag kunnen bestaan. Het leven is een aaneenschake­ling van geloofshandelin­gen. Dit geldt zowel voor kinderen als volwassenen.

Zo hebben wij van God in de Bijbel ook een ‘geloofs­boek’ ontvangen en geen wetenschappelijke verhan­deling of geschiedenisboek. We leven nu bijna 2000 jaar na Christus en er is al veel vervuld van wat we lezen. Israël is verlost en uitgetrokken naar Egypte, ja, maar is het daarom al­leen maar geschiedenis?

Jezus Christus is gekomen, gestorven en opgestaan, dat heeft 2000 jaar geleden plaats gehad, maar is het daarom geschiedenis?

Het geheim van Gods woord

Het geheim van Gods Woord is, dat het altijd nu is! Al is er ook een ver­vulling geweest in het ver­leden, het heeft ook altijd een heden. Het is nooit alleen maar geschiedenis, al zijn vele dingen al ge­schiedt. Dat is het bijzon­dere en wonderlijke van Gods Woord. Altijd geloof­waardig, altijd krachtig, altijd actueel. Het is en blijft leven voor nu. Hoe? Door het geloof.

Maar evengoed heeft het ook een toekomst. Het wil namelijk niet zeggen dat wat men gelooft op grond van Gods Woord ook altijd tijdens het aardse bestaan van de mens in vervulling gaat. Heel duidelijk komt dit naar voor uit Hebreeën hoofdstuk 11. Van deze ge­loofsgetuigen, die om hun grote geloof in de Bijbel als een voorbeeld voor ons genoemd worden, lezen we dat: “Hoewel door het ge­loof een getuigenis aan hen gegeven is, ze het tijdens hun aardse bestaan niet verkregen hebben”, Hebreeën 11 vers 39 (Heb. 11:39).

En evengoed zijn tot op heden alle nieuwtestamentische gelovigen gestorven zonder volledige vervulling van wat ze met hun hart geloofd en met hun mond beleden hebben. Maar het geloof zal vrucht dragen en vervulling vinden ook over de grens van het sterven heen. Jezus zegt: “Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, ge­looft dat gij het hebt ont­vangen en het zal u geschieden”, Matteüs 11 vers 24 (Matt. 11:24). Vandaar dat Paulus opmerkt: “Ik heb het ge­loof behouden”, 2 Timoteüs 4 vers 7 (2 Tim. 04:07). Dat was voor hem het bewijs dat aan hem zou ‘geschieden’ wat hij in het geloof reeds ontvangen had.

Geloof, hoop en liefde

‘God is liefde’ weten we en de pijler van de hele schepping is daarom ook de liefde. En de voltooiing van Gods schepping en de vervulling van alle woor­den en alle beloften Gods voor de mens, rust in de hand van de Zoon Zijner liefde, Jezus Christus 2 Korinthe 1 vers 20 en Kolossenzen 1 vers 13 (2 Kor. 01:20; Kol. 01:13).

Maar verbonden aan de liefde is geloof en hoop. Deze drie staan niet los van elkaar, maar vormen één geheel. De Schrift leert, dat de eerste dingen voorbijgaan Hebreeen 12 vers 27 en Hebreeen 1 vers 10 tot en met 12 (Heb. 12:27; Heb. 01:10-12). Het natuurlijke bestaan zal eens afgedaan hebben, maar wat blijft, zegt Paulus, zijn deze drie fundamentele eigenschap­pen in de mens: geloof, hoop en liefde, 1 Korinthe 13 vers 13 (1 Kor. 13:13).

Als we dus spreken over geloof dan spreken we over één van de meest fundamentele eigenschap­pen die de mens van God ontvangen heeft. Men gelooft Gods Woord met het hart en dat wekt hoop en dit werkt in liefde tot degene die beloofd heeft.

Geloof door liefde werkende

Bij de wet in het oude verbond, zegt Paulus, gaat het niet om geloof, maar: “wie dat doet, zal daardoor leven”, Galaten 3 vers 12 (Gal. 03:12). Nu echter gaat het om ge­loof èn liefde en hebben de wetten en bepalingen afgedaan. “Want in Chris­tus Jezus vermag noch be­snijdenis iets, noch onbe­sneden zijn, maar geloof door liefde werkende”, Galaten 5 vers 6 (Gal. 05:06).

Dan begrijpen we ook de woorden van Johannes, als hij schrijft: “Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen”, Johannes 1 vers 17 (Joh. 01:17). De wet houden, zegt Paulus, kan eigenlijk niemand, maar geloven wel! Romeinen 8 vers 3a en Romeinen 8 vers 7 (Rom. 08:03a en Rom. 08:07).

Dat is de grote genade van God die in Jezus Christus geopenbaard is. Daar spreekt onder andere Ro­meinen 4 vers 16 (Rom. 04:16) dan ook van. Dat is de eeuwige be­doeling van God geweest. Niet door wetten en gebo­den, maar door geloof, want dan is het genade en dat verbindt de mens aan God in liefde. Iets wat de wet nooit heeft gekund en ook nooit voort zal kunnen brengen.

Bij de wet is het, zonder geloof, met vrezen en be­ven doen wat er geboden wordt en daardoor leven. Bij de genade is God de gever en de mens ontvan­ger door het geloof in liefde werkende. Het geloof is het kanaal, waardoor de genade en het leven stroomt. Hij die het van de wet blijft verwachten is bijgevolg los van de gena­de en dus ook van Chris­tus, zegt Paulus in Galaten 5 vers 4 (Gal. 05:04). En los van Christus is uiteraard ook los van God, 1 Johannes 2 vers 23 (1 Joh. 02:23).

Misleiding en verleugening

Het is nu juist op dit ter­rein dat de duivel de christen door misleiding en verleugening los wil wrik­ken uit de genade en het geloof. Dit was de grote strijd van Paulus zoals we kunnen lezen in zijn brieven.

Zogenaamd vanuit de Schrift stelt iedere kerk of geloofsrichting zijn ge­loofsbelijdenissen op. Aan­vankelijk wellicht met de beste bedoelingen, maar binnen korte tijd raakt het Woord van God op de ach­tergrond en zijn de ge­loofsbelijdenissen leven-bepalend geworden. Dogma’s, leerstelsels, voorschriften voor eten en drinken, kle­ding, haardracht, dit mag wel en dat mag niet, enz. Paulus schrijft daarover in Kolossenzen 2 vers 16 tot 23 en 1 Timotheüs 4 vers 1 tot 3 (Kol. 02:16-23 en 1 Tim. 04:01-03).

Onvoorstelbaar wat er al­lemaal als juk op de gelo­vigen is gelegd, maar het had en heeft niets meer te maken met geloof en genade. Dus ook niet met Christus!, want Christus is genade en leven. En al lijkt dit alles mensenwerk, de inspirator is de duivel zelf, de grote verleider en bedrieger.

Evengoed in pinkster- en volle evangelie gemeenten tracht de duivel zo de ge­lovigen te misleiden. Soms heel subtiel en een andere keer duidelijk aanwijsbaar. En zoals in de kerken, door de eeuwen heen, be­strijdt de één de ander met leerstellingen en dog­ma’s en verheft de één zich boven de ander. Zo zijn er vanuit die ene op­wekkingsbeweging aan het begin van deze eeuw al weer zeer vele richtingen en stromingen ontstaan.

Gods woord is betrouwbaar

Ook een list van de duivel is om de betrouwbaarheid van de Schrift in twijfel te trekken. In plaats van dat de Schrift de gelovigen corrigeert, zoals Paulus zegt in 2 Timoteüs 3 vers 16 (2 Tim. 03:16) gaan de gelovigen de Schrift corrigeren. Waar moet men dan nog zijn geloof aan hechten? Wat accepteert men als waarheid en wat niet? Wat voor de één waarheid is, is voor de ander twijfelachtig en niet waar. Maar Gods wil en wens is, dat de rechtvaar­dige zal leven uit geloof. En dat dit geen vrijblijvende zaak is, zien we in wat de Hebreeënschrijver er achter aan schrijft: “Maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen welbehagen”, Hebreeën 10 vers 38 (Heb. 10:38). Dat is scherp ge­formuleerd door de Hebreeënschrijver, maar een woord, dat we betrouw­baar moeten achten.

Jezus zelf achtte het ge­schreven woord betrouw­baar. Bij de verzoekingen in de woestijn zegt Hij tegen de duivel: “Er staat geschreven…” Hij geloof­de met zijn hele hart dat Woord, beleed het met zijn mond en de duivel moest er voor wijken.

Paulus leert ons in zijn brief aan de Efeziërs hetzelfde te doen. Hij zegt: “Treedt de verleider tege­moet met het zwaard des Geestes, dat is het Woord van God”, Efeze 6 vers 16 en 17 (Ef. 06:16-17). Het schild des geloofs en het Woord van God! Belijdt met de mond dat wat je met je hart gelooft. Dit kan alleen maar als je ge­looft, dat het Woord van God in de Bijbel waar is. Als de Schrift niet meer de centrale plaats inneemt, maar vervangen wordt door leringen van mensen, wat is dan het zwaard des Geestes ?

Strijd om het geloof

De duivel is er alles aan gelegen de woorden van God te verdraaien en in twijfel te trekken. Het grootste bewijs hiervan zien we al in Genesis 3 vers 1 (Gen. 03:01) waar hij Eva bena­dert met zijn bedrog door wat te spelen met de woorden die God gesproken had.

Hij heeft ook bij ontelbaren kans gezien ‘geloven’ te maken tot een vaag religieus besef of tot het aan­gesloten zijn bij een kerk of gemeente. De ware ge­lovige heeft werkelijk een strijd te strijden tegen de overste van de macht der lucht, Efeze 2 vers 2 en Efeze 6 vers 12 (Ef. 02:02; Ef. 06:12), Voortdurend zend hij zijn misleiding naar ons uit om ons denken te vergiftigen. En Paulus waarschuwt ons dat hij zich daarbij voor­doet als een engel des lichts, 2 Korinthe 11 vers 14 (2 Kor. 11:14).

De hele wapenrusting Gods is nodig om stand te kun­nen houden tegen zijn ver­leidingen en misleidingen, Efeze 6 vers 10 tot en met 18 (Ef. 06:10-18), die ook door mensen heen tot ons kunnen komen. Judas schrijft vermanend dat er tot het uiterste gestreden moet worden voor het ge­loof dat eenmaal de heiligen is overgeleverd Judas vers 3(Judas 01:03). En hier bedoelt Judas niet het vermogen van de mens om te geloven, maar ‘het evangelie van het Konink­rijk Gods’, ‘de volle raad, Gods’ Handelingen 20 vers 17 (Hand. 20:17).

Het gaat om de verkondi­ging van het geweldige heil, “dat allereerst ver­kondigd is door de Here, en vervolgens door hen, die het gehoord hebben en op betrouwbare wijze is overgeleverd” Hebreeën 2 vers 3 (Heb. 02:03).

Dat is ‘het geloof’ dat ‘geloofd’ moet worden met het hele hart en met de mond beleden moet worden.

Goddank leven wij in de tijd van de late regen en wordt dit geweldige evan­gelie weer steeds duidelij­ker geopenbaard. En wie het met zijn hele hart ge­looft, en verdedigt tegen de aanvallen van de vij­and, zal honderdvoudig vrucht dragen.

(wordt vervolgd).

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Zittenblijvers

De preek ging over Petrus, de man die in het geloof uitstapte op het water, een nat pak haalde en vervolgens samen met Jezus over hoge golven liep om veilig terug te keren in de boot.

Een voorbeeld! Soms hebben we moed nodig om onze boot uit te stappen om een wonder van God mee te maken. Iets dat ons eigen kunnen en bevatten te boven gaat. Dan is het stimulerend om Petrus op je netvlies geprojecteerd te krijgen en uit zijn voorbeeld dezelfde passie te grijpen en ook te wagen om een diepe les met Jezus te winnen!

Maar vanochtend sprak het verhaal op een andere manier tot me. De spreekster hield me weer de enthousiaste durf en moed van Petrus voor. De boot kreeg allerlei namen toebedeeld: boot van angst, boot van traditie of een boot van berusting. Het spreekt vanzelf dat dan het moraal is: Stap uit je boot! Doe die stap op het water!

En toch, hoe zal ik het verwoorden, besefte ik dat in dit verhaal nog elf discipelen betrokken waren. Hun trof niet het verwijt van klein geloof of twijfelaar. Ook sprak Jezus hen niet vermanend toe: zitten jullie hier nog? Zelfs de Heer stapte, «amen met Petrus, welgemoed de boot weer in, waarop de wind ging liggen en de elf ‘droge’ discipelen vol eerbied en ontzag zich bogen en zeiden: “U bent werkelijk de Zoon van God!”

Misschien in dezelfde verhouding staat mijn beleven met de Here Jezus. Niet iedere dag is er een ‘stap-uit-de-boot-ervaring’ voor­handen.

Maar er zijn dagen te over dat ik gewoon geniet! Rustig kijken, bemoedigd en opgebouwd worden uit hetgeen anderen beleven met ónze Heer.

Niet altijd ben ik het onderwerp van de actie!

Het viel me op, terwijl de preek voortging, dat slechts één discipel het wonder van ‘lopen op het water’ wilde beleven en er elf volgelingen van Jezus bleven zitten waar ze zaten! En was dat negatief? Is de enige les uit dit stuk Woord: Klim uit je boot en doe een stap in het onmogelijke?

Het is absoluut waar dat geloof ons over golven laat lopen! Maar er hoort balans te zijn tussen een Petrus-ervaring en de ervaring van de elf discipelen! Het leven met de Here Jezus baseert zich niet alleen op ‘onze wandel op water’!

Hoe groot moet de ervaring zijn geweest van de elf andere discipelen, dat dit hen bracht tot aanbidding van hun Heer. Mag daar eens een bemoedigend woord over gehoord worden! We zijn niet allemaal van hetzelfde enthousiaste hout gesneden als Petrus, maar we mogen wél allemaal een relatie hebben met onze Heer Jezus. Een vriendelijke omgang met Hem die ontzettend veel van mensen houdt. Een realiteit die bij ons aanbidding, dank en eerbied tevoorschijn wil halen uit de diepten van het menselijk hart!

Het verhaal kreeg een vernieuwde waarde: Soms is de Bijbel barmhartiger dan hen die haar even lenen!

 

De zonde tegen de Heilige Geest door Evert van de Kamp

 

Er zijn mensen die schrik­ken bij het zien of horen van deze woorden. De ‘geheimzinnige’ zonde tegen de Heilige Geest is een schrikbeeld voor hen. Augustinus heeft deze zon­de een ‘grande secretum’, een groot geheimenis ge­noemd. Met die uitspraak heeft hij veel onrust ge­zaaid en het velen extra moeilijk gemaakt. Angst en geheimzinnigheid zijn slechte helpers.

Dat vertelt Ds. D. Riet­kerk, predikant van de Gereformeerde gemeente te Moerkapelle, ons. In een handzaam boekje ‘De zonde tegen de Heilige Geest’ (uitgever De Groot Goudriaan in Kampen) neemt hij in een heldere en fijne toonzetting het geheimzinnige waas rond dit thema weg. Hij schrijft uiteraard vanuit de refor­matorische hoek en dan kom je dingen tegen waar­over we binnen het Volle Evangelie anders, ik denk ook ‘dieper’, denken (ik kom daar nog op terug). Maar het boekje draagt zo­veel waardevols aan, dat menigeen er wat aan kan hebben. Want velen zitten er mee. Het is immers de enige zonde waarvoor geen vergeving blijkt te bestaan. Jezus zelf heeft gezegd: “Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden, maar de lastering van de Geest zal niet ver­geven worden”, Matteüs 12 vers 31 (Matt. 12:31).

Met deze zonde ga je over de grens. Je haalt de dood over je heen, 1 Johannes 5 vers 16 en 17 (1 Joh. 05:16-17). Reeds in dit leven ben je geoordeeld. Dit klinkt zo huiveringwekkend dat je heel goed de aard van deze zonde, die niet door het bloed van Jezus kan worden afgewassen, moet kennen.

Wat is de aard van de zonde?

Er wordt niet altijd even duidelijk over de zonde tegen de Heilige Geest gesproken. De enig juiste benaming is: het lasteren tegen de Heilige Geest, of de lastering tegen de Hei­lige Geest. In het Grieks (blasphenia) wordt het woord blasfemie gebruikt. Blasfemie is het lasterlijk van God en van het heilige spreken.

Er zijn meer zonden tegen de Heilige Geest, zoals bij­voorbeeld het bedroeven van de Heilige Geest, Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20), of het uitdoven van de Heilige Geest, 1 Thessalonicenzen 5 vers 19 (1 Thess. 05:19). Die zijn echter ver­geeflijk. De lastering tegen de Geest is dat niet. Het woord lastering (blasphé­mia) is een zeer sterke uitdrukking. Jezus spreekt er over in Matthéüs 12 vers 31 en 32 (Matt. 12:31-32) en in de an­dere evangeliën Markus 3 vers 28 tot en met 30 en Lucas 12 vers 10 (Mark. 03:28 -30 en Luc. 12:10). Van belang zijn ook de Bijbelplaatsen, Hebreeën 6 vers 4 tot en met 6 en Hebreeën 10 vers 26 en 27 en 2 Petrus 2 vers 20 tot en met 22 (Heb. 06:04-06; Heb. 10:26-27 en 2 Petr. 02:20-22).

Het gaat om een bewuste en goddeloze verwerping van de reddende kracht en genade van God. De Fari­zeeën dreigden in deze zonde te vallen. Zij be­weerden dat Jezus de dui­vel tot bondgenoot had. Zij verweten Christus dat Hij de boze geesten uit­dreef door Beëlzebul, de overste der boze geesten, Matteus 12 vers 24 (Matt. 12:24). De bevrijding en genezing van een bezetene die blind en stom was, een werk van Gods Geest door Jezus verricht en waarvan men wist dat het een Godswerk was, schreef men opzettelijk toe aan de duivel. “Hij (Jezus) heeft een onreine geest”, zeiden ze in Markus 3 vers 28 (Mark. 03:28). Daarom sprak Jezus waarschuwend: “Voorwaar, Ik zeg u, dat alle zonden aan de kinderen der mensen vergeven worden, ook de Godslasteringen, welke zij gesproken hebben; maar wie gelasterd heeft tegen de Heilige Geest, heeft geen vergeving in eeuwig­heid, maar staat schuldig aan eeuwige zonde”, Markus 3 vers 28 tot en met 30 (Mark. 03:28-30). Godslastering kan God vergeven, ook als iemand een woord tegen Christus spreekt, maar niet tegen de Heilige Geest, Matteüs 12 vers 32 (Matt. 12:32).

Het huiveringwekkende van deze opzettelijke tegenspre­kers is dat ze zeggen: niet de Heilige Geest is aan het woord, maar de geest uit de afgrond. Het werk van de Heilige Geest kwalifice­ren ze als duivelswerk, terwijl ze eigenlijk beter weten. Het is kwalijke moedwil gestoeld op een bodem van haat dat hen drijft.

De bekende theoloog Dr. H. Bavinck spreekt van een bewuste, moedwillige, opzettelijke lastering van de klaar erkende, en toch uit haat en vijandschap aan de duivel toegeschre­ven openbaring van Gods genade in Christus Jezus door de Heilige Geest.

Bavinck wil zich zo zuiver mogelijk uitdrukken, van­daar deze lange zin. Zo’n zin moet je nog eens rus­tig lezen en op je laten inwerken. Eenvoudig ge­zegd betekent het God op de plaats van satan zetten en satan op de plaats van God 2 Thessalonicenzen 2 vers 4 en 2 Thessalonicenzen 2 vers 12 (2 Thess. 02:04 en 2 Thess. 02:12).

Het karakter daarvan is demonisch, de zonde onvergeeflijk. In een commentaar lees ik: ‘De menselijke zonde wordt daar onver­geeflijk, waar ze ophoudt menselijke zonde te zijn en aanvangt duivels te wor­den. Dat is daar waar de openbaring van de kracht Gods of Gods Geest, in bewust verzet, aan de dui­vel wordt toegeschreven. Ze heet daarom de zonde tegen de Heilige Geest’.

Waarom is deze zonde onvergeeflijk?

Geen zinnig mens is van zichzelf uit in staat om op deze indringende vraag een antwoord te geven. We vinden het antwoord echter in Hebreeën 6 vers 4 tot en met 6 (Heb. 06:04-06). Deze woor­den maken ook duidelijk wie het zijn die de zonde tegen de Heilige Geest be­drijven, wie de Geest las­teren.

Dit woord spreekt over mensen, christenen, die het evangelie al lange tijd kennen. “Ze zijn verlicht geweest”, staat er. Wat betekent dat anders dan dat ze tot bekering zijn gekomen! Ze hebben geloof. De Heer Jezus is hun persoonlijke Heiland geworden. De vergeving van zonden is hun ten deel gevallen. Ze zijn gedoopt met de Hei­lige Geest, bevrijd en ver­lost van de machten der duisternis. Wellicht spreken ze in tongen, ontvingen ze genezing en hebben ze zelfs het Bijbelse fundament aan anderen verteld. Want ze hadden deel aan het goede Woord Gods en de krachten van de toekomen­de eeuw.

Het is bijna niet te geloven, maar het staat er allemaal. Dit alles, een enorme gees­telijke rijkdom, hebben ze ervaren en beleefd. En na dit alles te hebben ‘ge­smaakt’, zijn deze gelovigen afgevallen. In hun geeste­lijk goed in de Heer zijn ze niet gegroeid, integendeel ze hebben het weer prijs­gegeven. En dat weten ze. Het gebeurt willens en we­tens. Ze zijn immers ‘insi­ders’ geweest. Ze hoorden er helemaal bij, zoals bij­voorbeeld Ananias en Saffira aanvankelijk leden van de gemeente waren, totdat zij zichzelf door hun zon­de buiten het lichaam van Christus plaatsten, Handelingen 5 vers 1 tot en met 11 (Hand. 05:01-11). En de rijkdom van de Heer gooien ze niet alleen maar te grabbel, ze achten het van geen enke­le waarde meer. Ze lasteren het werk van de Heilige Geest.

Deze zonde is onvergeef­lijk, omdat het niet moge­lijk is, zegt het Woord, hen opnieuw tot bekering te brengen. Wat hen be­treft, zouden ze de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting ma­ken, lezen we in Hebreeën 6 vers 6 (Heb. 06:06). Ze weten name­lijk alles al. Ze weten dat heel goed. Hun gelovige hart hebben ze bewust in­geruild voor een ongelovig hart door af te vallen van de levende God, Hebreeën 3 vers 12 (Heb. 03:12). Na hun opzettelijk zondigen, blijft er geen offer voor de zonden meer over. Hoewel tot erkentenis der waarheid gekomen, zijn ze opnieuw en nu voorgoed de satan achterna gegaan Hebreeën 10 vers 26 (Heb. 10:26). Ze incasseren hun loon.

In het ‘Heil van de velen’ schrijft Bonda: ‘Dat kan dus: een mens kan de reddende nabijheid van God ervaren, en toch radicaal ‘neen’ zeggen. Dit is geen zonde uit zwakheid, of wanhoop, of nood, of misleiding. Men is omgeven door het heil en verstoot het moedwillig. De Farizee­ën staan op de rand van deze mogelijkheid. Jezus slaat alarm! Hij opent hun ogen voor het absurde: satan die satan zou uitdrij­ven Matteüs 12 vers 26 (Matt. 12:26)! Daar­mee doorgaan is met open ogen kiezen voor de af­grond’.

Ik ben blij met deze woor­den. Ze kunnen een vlijm­scherpe waarschuwing zijn ten goede deze heilloze weg niet op te-gaan, of te verlaten. Want het kwaad waarover we schrijven is ook een proces. Het ge­beurt echt niet van de één op de andere dag. En zo­lang als dat proces nog niet is voltooid, ligt de weg van terugkeer nog open, als bij een ‘spook­rijder’ die terug ge­schreeuwd wordt door het bord: Ga terug! Daarna is het voorbij.

Is afval der heiligen mogelijk?

De Remonstranten in de 17e eeuw leerden dat de afval der heiligen wel degelijk mogelijk is. De Lu­theranen uit dezelfde tijd en daarna leerden dat alleen wedergeborenen de lastering tegen de Heilige Geest konden begaan. Hun conclusie is dat je eerst herboren moet zijn tot een nieuw leven en dan pas kunt afvallen.

Dat is ook onze overtui­ging.

Satan probeert zich in de tempel Gods, de ‘heiligen’, te zetten, om aan zich te laten zien, dat hij een god is, 2 Thessalonicenzen 2 vers 4 (2 Thess. 02:04). In Hebreeën 6 vers 4 tot en met 6 (Heb. 06:04-06) is duidelijk sprake van afval van ge­lovigen. Vrij logisch ook, want pas als je gelooft, kun je dat geloof ook weer prijs geven. Wie niet ge­looft, kan ook niet afval­len. Daar hoeft satan ook geen moeite voor te doen.

Het is niet zo dat als je eenmaal gered bent, auto­matisch behouden blijft. Jezus bad: “Bewaar hen voor de boze” Johannes 17 vers 15 (Joh. 17:15). Waar geen groei en ontwik­keling in het geloof is, dreigt afval of terugval en verachtering van de gena­de, Hebreeën 12 vers 15 (Heb. 12:15). Je hebt volharding nodig om te bewaren wat je hebt ge­kregen en om verder te verkrijgen wat beloofd is. Je moet in de woorden van God blijven. Achter de Heer blijven aangaan.

Hierin verschillen wij met Ds. Rietkerk die vasthoudt aan de opvatting van de reformatoren. Met de Dordtse leerregels (hoofd­stuk 5, artikel 6) leert hij dat een kind van God niet kan zondigen tot de dood of de lastering tegen de Heilige Geest kan ple­gen. In Hebreeën 6 zou het niet gaan om het zalig­makende werk van de Hei­lige Geest, maar om een soort algemene werking van Gods Geest. De men­sen waarover wordt ge­sproken, zouden niet echt tot geloof zijn gekomen, zouden nooit echt ten volle hebben geloofd.

Hij schrijft: ‘Er wordt hier van het geloof gezegd, dat zij het gesmaakt hebben. Niet, omdat zij het in zijn rechte wezen ooit zouden ontvangen hebben, maar omdat zij een klein begin­sel of schijn daarvan ge­voeld hebben. Zij hebben het gesmaakt, geproefd, niet tot zich genomen’. Dit laatste kan niet waar zijn. Om maar één ding te noemen: je kunt niet gedoopt zijn met Gods geest, hier staat deel ge­kregen hebben (voltooide tijd) aan de Heilige Geest, en ‘niet tot je hebben ge­nomen’. Al de prachtige dingen die de Schrift hier noemt, kun je alleen maar ontvangen door overgave aan en geloof in de opge­stane Heer.

Het is niet makkelijk je los te maken van deze lerin­gen. Toch is dit nodig. Ik meen dat de waarheid van Gods Woord – ik schreef het al – dieper gaat dan wat de reformatie en ook Rietkerk beweert. Dieper en ernstiger. De Heer wijst hier elk kind van God namelijk op zijn hoog­ste verantwoordelijkheid in het geloof verder te gaan. Meer dan ooit komt het in de (eind)tijd waarin wij leven hier op aan.

De brief aan de Hebreeën is daar vol van. Vol van aanmoediging. Je kunt immers teruggaan, zelfs af­vallen. Gods volk moet zich op het volkomene richten Hebreeën 6 vers 11 (Heb. 06:11). Zonen Gods moeten openbaar worden. Het oordeel – de scheiding tussen het goede en het kwade – begint bij het huis Gods, de gemeen­te van Christus 1 Petrus 4 vers 17 (1 Petr. 04:17). Als geen ander heeft de apostel Petrus de kinderen Gods gewaar­schuwd voor afval. Uiterst scherp fulmineert hij: “Het” zou immers beter voor hen geweest zijn, geen kennis verkregen te heb­ben van de weg der ge­rechtigheid, dan met die kennis zich af te keren van het heilige gebod dat hun overgeleverd is” 2 Petrus 2 vers 21 (2 Petr. 02:21). Judas vers 12 (Judas 01:12) spreekt zelfs over men­sen die tweemaal gestorven zijn en ontworteld.

Waarom is de Schrift zo uitermate scherp? Het ant­woord vindt u in Hebreeën 6 vers 9 tot en met 12 (Heb. 06:09-11). De Heer heeft het betere met ons voor!

De angst deze zonde bedreven te hebben

De angst de zonde tegen de Heilige Geest bedreven te hebben, komt nogal eens voor. Dat komt aller­eerst omdat de satan dit wapen uit zijn arsenaal maar al te graag gebruikt. Als er ergens iets mis gaat, is hij er gauw bij om te suggereren: ‘Je hebt gezondigd tegen de Heilige Geest’. Ten tweede: mis­bruik van het Woord, de satan eigen, jaagt menig­een angst aan. Een ver­keerde uitleg van de woor­den van Jezus en de schrijver van de brief aan de Hebreeën doet veel kwaad. Een juist verstaan van de Bijbelwoorden ver­drijft angst en vrees. Maar wie verstaat altijd wat hij leest of hoort? En welke uitwerking heeft een verkeerde exegese?

Nu is het zo dat de mens die tobt over het feit dat hij de Heilige Geest mis­schien gelasterd heeft of zelfs meent dat te hebben gedaan, nooit gezondigd heeft tegen de Heilige Geest. Het kenmerk van deze zonde is namelijk dat de bedrijver daarover nooit zal tobben. Het zal hem een zorg zijn. Het klinkt wrang, maar hij kan er juist ‘plezier’ in hebben. Gevoelens van wrok en haat en vijandschap spelen hem parten. Hij weet dat hij zondigt en hij doet dat met moedwil en opzet. Het is triest, maar hij kan ge­nieten van het welgevallen dat hij daarin heeft. Angst en vrees spelen bij hem geen enkele rol. Daarmee heeft hij allang afgedaan. Tegen een ’tobber’ zeggen: je getob is het bewijs dat je het niet hebt gedaan, neemt vaak zijn vrees niet weg. Dat kan veroorzaakt worden door het niet (goed) weten wat de las­tering tegen de Heilige Geest inhoudt, maar dik­wijls zijn er oorzaken van psychische aard.

Ik herinner mij heel goed de gesprekken die ik had met een jongen met een gespleten denken. Telkens kwam hij er op terug: ja- maar, ik heb de zonde tegen de Heilige Geest ge­daan. Steeds weer heb ik hem toen uitgelegd dat hij dat niet had gedaan. Hij had nogal veel op met een Christelijk Gereformeerde predikant. Ga daar maar eens heen, heb ik hem aangeraden. Dat heeft hij gedaan. Die predikant vertelde hem hetzelfde. Gelukkig wel en zo raakte de jongen overtuigd en hij kwam van zijn waanidee af. Zo ‘gemakkelijk’ gaat het niet altijd. Medicijnen hel­pen niet. Deskundige en goede psychische hulp soms wel. Maar het mooiste is dat men door de liefde van de Heer en de Heilige Geest wordt overtuigd. Wij mogen daar waar mogelijk bij hel­pen met de kennis en de wijsheid die de Heer geeft. En dat Jezus helpen wil be­wees zijn woord gericht tot de Farizeeën al. Een scherp woord om te behouden!

Christus heeft allen lief!