1991.12 nr. 332

Levend geloof 1991.12 nr. 332

Wat is ons antwoord op het kerstgebeuren? Door Gert Jan Doornink

De geboorte van Jezus Christus, de Zoon van God, is van grote en beslissende betekenis voor de verdere ontwikkeling en vervulling van Gods heilplan met deze wereld. Een ontwikkeling die uiteindelijk zal resulteren in ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont’ 2 Petrus 03 vers 13 en Openbaring 21 vers 1 (2 Petr. 03:13; Openb. 21:01). Nu nog is dit een niet vervulde belofte, maar -wat zeer belangrijk is- bij de totstandkoming ervan zijn wij ten volle betrokken. Althans als wij behoren tot de werkelijke gemeente van Jezus Christus, waarvan zij deel uitmaken die door bekering en wedergeboorte overgeplaatst zijn vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van Jezus Christus.

Als een rode draad loopt door de gehele Bijbel de aankondiging, openbaring en betekenis van de komst van Jezus Christus naar deze wereld. Hij is het centrale punt, de kern, de Persoon waar alles om draait. Niet voor niets wordt hij door Paulus de middelaar genoemd.

Hij schrijft: “Want er is een God en ook een middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen; en daarvan wordt getuigd te juister tijd” 1 Timoteüs 2 vers 5 en 6 (1 Tim. 02:05-06). In het paradijs had God reeds gesproken: “Ik zal vijandschap zetten tussen u (de slang – symbool van de duivel) en de vrouw (de mens – door God volkomen gaaf en goed geschapen naar Zijn beeld), en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen” Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15).

Het was de eerste belofte die God uitsprak nadat de mens gefaald had en gebogen had voor de satan. Een belofte die door vele andere beloften zou worden gevolgd, waaruit duidelijk de grote liefde van God tot uitdrukking kwam ten aanzien van Zijn schepping, waarvan de mens -de kroon van Zijn scheppingswerk- zich weliswaar buiten de gemeenschap met God had geplaatst, maar die door God niet in de steek werd gelaten. God bleef Zijn reddende en verlossende hand naar de mens uitsteken, de mens kon te allen tijde weer toetreden tot de gemeenschap met God.

Het grote liefde aanbod van God

Als Johannes later de bekende woorden “God is liefde” uitspreekt, geeft hij daarmee in drie woorden weer, wat door de Zoon van God tot openbaring werd gebracht. En de ‘gouden tekst van Gods liefde’ is ongetwijfeld Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16): “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”.

Mensen, die door vrome geesten geïnspireerd worden, willen ons doen geloven, dat dit te goedkoop en te gemakkelijk is, maar -prijst God!- het is 100% waar! Het evangelie betekent nog altijd ‘goed nieuws, blijde boodschap’ en ook vandaag is en blijft de verkondiging van het evangelie: ‘Jezus is de volkomen Verlosser’, de meest belangrijke en actuele boodschap. Daarom willen wij de velen die het kerstfeest alleen maar vieren op sentimentele, romantische of commerciële wijze, oproepen om over te stappen vanuit de schijnwereld van kerstsfeer en kerstman, naar de nieuwe (geestelijke) wereld van het werkelijke leven en de echte vrede, door te gaan geloven in de werkelijke ‘Man van kerst’, Jezus Christus, de Zoon van God.

Geboren in een kribbe, groeide Hij op en openbaarde wat Gods bedoeling was voor ieder mens: ‘het goede, welgevallige en volkomene’ Romeinen 12 vers 2 b (Rom. 12:02b). En wat Hij reeds tijdens Zijn bediening openbaarde, volbracht Hij aan het einde van Zijn leven, door de duivel een verpletterende nederlaag toe te brengen en de zonde van de gehele mensheid op Zich te nemen. Zo volbracht Hij de wil van God en maakte de weg vrij voor ieder mens om ook vrede met God te kunnen ontvangen.

Geroepen tot gemeenschap met God

Wie eenmaal antwoord heeft gegeven op het kerstgebeuren door Jezus Christus te aanvaarden en dus het nieuwe, eeuwige leven in zich heeft, is daardoor in een geheel nieuwe verhouding ten opzichte van God komen te staan. Er is een eenheid, een band met God ontstaan, die Johannes omschrijft met de woorden: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3 b (1 Joh. 01:03b). Tot deze gemeenschap zijn wij zelfs ‘geroepen’, schrijft Paulus aan de gemeente te Korinthe 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09).

Is deze gemeenschap dan niet automatisch aanwezig doordat wij geloven in de Zoon van God? Dat wel, maar wij moeten er voor zorgen dat de beleving van deze gemeenschap ook duidelijk door ons leven tot openbaring komt. Ook zal de duivel proberen deze gemeenschap kapot te maken en te beschadigen, waardoor er van de openbaring van het nieuwe leven in Christus maar weinig terecht komt. En het is juist zo belangrijk dat dit wel gebeurt! Want behalve dat wij in een geheel nieuwe verhouding tot God staan, geldt dit ook ten aanzien van onze medemens. Wij zijn geroepen hen door woord en daad bekend te maken met het evangelie.

Een bekend lied zegt: ‘Maak mij tot een stralend licht voor de volken’. Een gebed dat God graag wil verhoren, maar dan moeten wij er zelf aan meewerken dat dit gerealiseerd kan worden. Dan behoren we met Christus onze plaats in te nemen in de hemelse gewesten, om van daaruit te kunnen strijden en te overwinnen, want de duivel tracht dit te verhinderen. Dan is ‘geestelijke groei’ niet iets theoretisch, waar we alleen maar over praten en discussiëren, maar zijn wij werkelijk volwassen christenen, zonen Gods. Dan richten we ons werkelijk op het Volkomene’, zodat we volmaakt en onberispelijk worden en de mensen het beeld van Christus in ons zien.

En wanneer we het woordje ‘dan’ gebruiken, bedoelen we niet dat we dit weg kunnen schuiven naar de toekomst, want het gaat om het ‘nu’. Het behoort ons vandaag bezig te houden. Een waarachtig christen, die oprecht het verlangen heeft de Heer (en de medemens) te dienen, heeft daar trouwens geen moeite mee. Hij weet dat het nieuwe, geestelijke leven wat in hem is, zoiets fascinerends, zoiets heerlijks is, dat hij het voor geen goud zou willen missen. En hij zal daarom ook het verlangen hebben anderen er deelgenoot van te maken.

Geven wij een positief antwoord?

Hoe komt het dat er nog zoveel kinderen Gods zijn die weinig van het nieuwe leven van Christus tot openbaring brengen en dus ook geen verlangen hebben de medemens er deelgenoot van te maken? Zij geven daarmee in feite een negatief antwoord op het kerstgebeuren. Dit kan verschillende oorzaken hebben, onder andere dat men bijvoorbeeld geen inzicht heeft in de rijkdom welke het nieuwe leven met zich meebrengt.

Maar er kunnen ook gebondenheden in het spel zijn die afgelegd moeten worden of waarvan men zich moet laten bevrijden. Dikwijls zijn het vrome machten of leergeesten die de openbaring van het nieuwe leven afremmen of geheel uitschakelen. Wie bijvoorbeeld nog beheerst wordt door natuurlijke, aardsgerichte leringen, zal nooit tot volle geestelijke doorbraak kunnen komen en ook de werkelijke blijdschap en zekerheid wat het echte geestelijke leven met zich meebrengt, missen.

In dit verband willen we nog eens attenderen op het feit dat we niet zomaar in ‘een evangelie’ moeten geloven, want het gaat om het evangelie wat Jezus bracht en later de apostelen: het evangelie van het koninkrijk der hemelen. Zonder kennis en inzicht in dit evangelie blijven we bij wijze van spreken ‘amateuristisch’ bezig, terwijl God zo graag wil zien dat we ‘beroepsmatig’ bezig zijn. Hij wil ons immers volledig inschakelen in Zijn plan tot herstel en voltooiing van Zijn schepping, nu in deze tijd en met volledige inzet van de talenten die ons zijn toevertrouwd.

Petrus zegt dat wij “een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom zijn, om de grote daden Gods te verkondigen” 1 Petrus 2 vers 9b (1 Petr. 02:09). En als we hiervan in ons hart werkelijk overtuigd zijn, geven wij gehoor aan deze woorden en daarmee een positief antwoord op het kerstgebeuren!

 

Intermezzo door Gerry Velema

Vergeven

Wat is eigenlijk vergeven? Waarom is het zo belangrijk dat God, ons voorhoudt: als jij niet vergeeft, kan Ik jou niet vergeven?

Wanneer je de ander houdt aan zijn schuld naar jou toe, verander je van een gelukkig mens, dat in harmonie leeft met anderen onder Gods gerechtigheid, in een cipier met een grote sleutelbos.

Hoe meer mensen bij jou in het krijt staan des te zwaarder wordt die sleutelbos. Je gewone zonnige vrijetijdskleding verandert in een uniform waar jij je gezag en waardigheid aan kunt ontlenen. Je denken, ooit zo ontspannen en vrolijk, wordt gevuld met denken over recht, straf en schuld. En je dagtaak die zoals de Heer het bedoeld heeft, een ‘lichte last’ mag zijn, wordt een dagelijkse gang in de gevangenis, waar jij je gevangenen van voedsel en drinken moet voorzien. Want zowel de gevangenis als de gevangenen moet jij in leven zien te houden.

Veel vrije uren gaan er in zitten om de dossiers van je gevangenen door te spitten en te bevestigen: ‘Ja, je bent schuldig, ook vandaag nog!’

Of je wilt of niet, maar al ben je wel een vrije cipier, je bent door je werk gedwongen in die donkere kelders af te dalen om je schuldigen te bezoeken, en dat terwijl de zon buiten schijnt en de rest van de familie heerlijk gaat zwemmen met z’n allen. Buiten wordt er hartelijk gelachen en gestoeid met elkaar, in de vrede en harmonie, zoals God het bedoeld heeft.

Nee, zo heel vrij ben je niet in het gevangeniswezen. En hier wordt bewezen dat God ons ook niet de vrijheid van vergeving kan aanbieden. Niet omdat Hij dat niet zou willen, maar omdat jezelf een gevangenis in leven houdt!

Vergeven is het mooiste dat je als mensen naar elkaar kunt doen. God houdt van vergeven. Hij vergeeft zoveel liever dan dat Hij ook maar een mens verloren zou laten gaan. Vergeven is de deur openen van de gevangenis, vrijlating geven uit het duister naar het licht!

Maak ook eens ernst met vergeven, wordt maar stil voor je God, in de nodige overgave aan Hem en vraag Hem dan om jou alle gevangenisdeuren te tonen waar jij je gevangenen achter hebt gekluisterd door niet te vergeven. Open dan samen met Hem die zware donkere deuren. Zeg tot de mens die jij gevangen hield in schuld: ik zegen je met vergeving en vrijheid. Ga naar buiten, waar Gods zon schijnt, bloei en groei in de Heer, wordt sterk en vruchtbaar voor Hem, onze Koning!

Alle deuren mag je openen en je zult je verbazen welke namen God bij je te binnen brengt. Neem je voor nooit meer over deze cel te praten; gooi de deur dicht om hem nooit meer te openen. Want -let op- zodra jij met je mond opnieuw schuld laat gelden is dat wat je samen met God gedaan hebt, weer teniet gedaan!

Vergeven is een, zwijgen in liefde is twee!

Wanneer alle mensen om je heen nieuwe vrijheid en zegen hebben meegekregen is er nog een die in vrijheid moet worden gebracht: de cipier zelf! Buiten de gevangenis schijnt immers de zon, zwemmen de kinderen, zit je echtgenoot met koffie op je te wachten.

Gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren… ‘God vergeef ook mij, hier is mijn sleutelbos, mijn cipiersuniform, mijn lijstje namen, mijn rechtvaardigheidsgevoel, mijn boze en verdrietige gevoelens, alstublieft Heer! Vergeef nu ook mij, zodat ik naar buiten kan gaan en me even vrij mag voelen als al die anderen die ik van harte vrijheid heb geschonken! Dat ook ik genieten mag van Uw tegenwoordigheid’.

Hoe gezegend ben je indien je zo handelt!

 

Het licht der wereld door Wim te Dorsthorst

 

De profeet Jesaja zou men wel de profeet van het Licht kunnen noemen. Zijn profetieën over de komst van de Messias doelen meestal niet alleen op Zijn eerste komst maar tevens op Zijn wederkomst en voltooiing aller dingen.

Een veel gehoord gedeelte in de kersttijd is Jesaja 9 dat zegt: “Het volk dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht; over hen die wonen in een land van diepe duisternis, straalt een licht. Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouders en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid” Jesaja 9 vers 1 en Jesaja 9 vers 5 en 6 (Jes. 09:01, Jes. 09:05-06).

Een machtige proclamatie over het geboren worden van de Zoon van God, Jezus Christus, maar tevens aangevende waar dit op uit zal lopen: een eeuwig koninkrijk van vrede.

Het woord is vlees geworden

Er is sprake van wandelen in donkerheid en wonen in een land van diepe duisternis. De Statenvertaling spreekt zelfs van: ‘Wonen in een land van de schaduwen des doods”. Dat is een beangstigende duisternis. Vanaf de zondeval in het paradijs is de dood steeds meer gaan heersen en leeft de mens in donkerheid en in de schaduwen des doods. Het zaad echter, toen al beloofd

Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15), zou de slang, die genoemd wordt: ‘de draak, de duivel en de satan’ Openbaring 20 vers 2 (Openb. 20:02), de kop vermorzelen.

En hier in Jesaja lezen wij over de aankondiging van het beloofde en zolang verwachte zaad, Jezus Christus, Gods Zoon. “Zijn Zoon is ons gegeven!” “Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld” Johannes 1 vers 9 (Joh. 01:09). “Het woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid”, zegt Johannes in hoofdstuk 1 vers 14 (Joh. 01:14).

De genade Gods

Jezus Christus is de genade Gods die verschenen is, heilbrengend voor alle mensen Titus 2 vers 11 (Titus 02:11). Hij heeft onze zonden in Zijn lichaam op het kruis gebracht. Hij heeft voldaan aan de wet van zonde en dood zodat wie tot Hem komt zal leven door de wet van de Geest des levens 1 Petrus 2 vers 24a en Romeinen 8 vers 2 (1 Petr. 02:24a; Rom. 08:02). Hij heeft de overste van deze wereld, de duivel, buiten geworpen Johannes 12 vers 31 (Joh. 12:31). Hij heeft de overheden en de machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15). Hij is opgestaan uit de dood en is opgevaren naar de hemel en heeft zich gezet aan de rechterhand Gods en heeft de Heilige Geest uitgestort Handelingen 2 vers 32 en 33 (Hand. 02:32-33).

Dit alles is historie; het is ongeveer 2000 jaar geleden geschied, maar het is leven voor wie in Hem gelooft nu, iedere dag! Het volk van God, wat uit deze genade is voortgekomen, zal dan ook niet stil blijven staan bij het kindje in de kribbe maar zich richten op het einddoel des geloofs. Hij is immers ook de Leidsman en Voleinder des geloofs Hebreeën 12 vers 2a (Heb. 12:02a).

De vredevorst

In de dagen van Jesaja wachtte het zuchtende volk op de komst van de Messias die als een stralend licht en als een bevrijder over het volk zou opgaan. Helaas hebben maar weinigen Zijn komst en aanwezigheid als het Licht der wereld onderkent. Maar de profetie van Daniël begon bij Zijn komst in vervulling te gaan, waar hij ziet hoe een steen van de berg Gods losraakt zonder toedoen van mensenhanden en het gehele rijk van satan, gesymboliseerd in het beeld van Nebukadnezar, totaal vernietigt en wordt tot een grote berg, die de gehele aarde vulde Daniël 2 vers 34 en 35 en Daniël 2 vers 44 en 45 (Dan. 02:34-35; Dan. 02:44-45). Hij, Jezus Christus, is die steen. Hij is de Vredevorst die Zijn koninkrijk sticht en grondvest met recht en gerechtigheid van toen aan tot in eeuwigheid. En Zijn koninkrijk is van eindeloze rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest. Romeinen 14 vers 17 (Rom. 14:17).

Uw licht komt

Opnieuw spreekt het woord van God over duisternis en verwachting van licht dat geopenbaard zal worden. In Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19) zegt de apostel Paulus: ‘Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods”. Nu is het de ganse schepping die in alle delen zucht en in barensnood is Romeinen 8 vers 22 (Rom. 08:22). De Zoon, Jezus Christus, is van God uitgegaan, is uit God en niet van deze wereld, maar de zonen moeten uit de schepping geboren worden. En dat zal geschieden in een tijd van angstwekkende geestelijke duisternis. De apostel Paulus spreekt over ‘barensnood’. Jezus spreekt van een grote verdrukking, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal Matteüs 24 vers 21 (Matt. 24:21) en van een radeloze angst onder de volken vanwege het geweld van het rijk der duisternis (Luc. 21:25).

Dan klinkt opnieuw het woord van Jesaja: “Sta op, wordt verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. Volken zullen opgaan naar uw licht en koningen naar uw stralende opgang” Jesaja 60 vers 1 tot en met 3 (Jes. 60:01-03).

Dit is een geweldige belofte voor, en een oproep aan het volk van God, nu in deze tijd. Een volk, geroepen uit elke stam, taal, volk en natie, gekocht met het bloed van het Lam voor God, Openbaring 5 vers 9c (Openb. 05:09c).

De vraag is nu of het volk van God zich bewust is dat we in dg advent leven van de wederkomst van de Heer? Dat de eindtijd, waarin de aarde bedekt zal zijn door de duisternis, zoals Jesaja profeteert, al bijna tastbaar aanwezig is? Sta dan op!, zegt hij profetisch. Het opgaan van het licht en het bekleed worden met de heerlijkheid des Heren is niet een gebeurtenis die zo maar op zichzelf plaatsvindt. Jesaja profeteert hier over een koninklijk priestervolk en dat zal een heilig volk dienen te zijn. Een volk volmaakt naar het beeld van de grote Hogepriester Jezus Christus.

Wij leven als gemeente van Jezus Christus in de tijd van de oordelen en de gerichten, van reiniging en heiliging. De tijd van oppervlakkigheid en pleisteren met kalk voor een mooie buitenkant is uit de boze en is niet bestand in de eindtijd. Het getuigt ook niet van waarachtige liefde tot de Heer.

De wegbereiding

De weg voor de Heer zal gebaand dienen te worden, evenals bij Zijn eerste komst. Johannes de Doper was de heraut die voor het aangezicht van de Heer uitging. Hij predikte bekering en doopte tot vergeving van zonden. Hij wees het kwaad aan bij het volk van God in de geest en de kracht van Elia, Lucas 1 vers 17 (Luc. 01:17). Jezus zelf zegt van hem dat hij de bode was die voor Zijn aangezicht uitging om de weg voor Hem te bereiden en dat hij de Elia was die komen zou Matteüs 11 vers 10 tot en met 14 (Matt. 11:10-14).

Ook antwoordt Jezus op vragen van Zijn discipelen: “Elia zal wel komen en alles herstellen” Matteüs 17 vers 11 (Matt. 17:11). Hier bedoelt Jezus kennelijk niet Johannes de Doper die toen al onthoofd was, maar Hij doelde op de komst van de Heilige Geest. Een tijd die voorafgaat aan Zijn wederkomst. De Heilige Geest is de Trooster en de Geest der waarheid die overtuigt van onwaarheid, van zonde, van gerechtigheid en van oordeel Johannes 16 vers 8 (Joh. 16:08). Van Johannes de Doper moest Jezus zeggen: “Ik zeg u, dat Elia reeds gekomen is en zij hebben hem niet erkend, maar met hem gedaan, al wat zij wilden” Matteüs 17 vers 12 (Matt. 17:12).

Wordt nu voldoende onderkend dat de Heilige Geest werkt en leiding wil geven om alles weer te herstellen? Mag de Heilige Geest deze functie vervullen? De gelovige heeft Hem immers ontvangen als een onderpand van de erfenis en tot verlossing van het volk dat God zich door het bloed van Zijn Zoon verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid! Efeze 1 vers 14 (Ef. 01:14).

De duivel is de aanklager en beschuldigt en verwerpt, maar de Heilige Geest wil overtuigen van zonde. Overtuigen van zaken die nog niet goed zitten. Misschien in relatie met anderen. Overtuigen dat je altijd moet willen vergeven, ongeacht wat men je heeft aangedaan. Overtuigen van onwaarheid en leugen, want Hij is de Geest der waarheid.

Dit moet duidelijk onderkend worden door de gelovigen. De ‘geestelijken’ van het volk Israël pakten de aanwijzingen van Johannes de Doper ook precies verkeerd op en voelden het als een aanklacht en beschuldiging en erkenden hem daarom niet.

De geest van gericht

De gemeente van Jezus Christus is het hemelse Jeruzalem, is Sion en in vele woorden en beelden spreekt het woord van God over de reiniging ervan. Zo zegt Jesaja: “En het zal geschieden, dat wie overgebleven is in Sion, overgelaten in Jeruzalem, heilig zal heten – ieder die in Jeruzalem ten leven is opgeschreven, wanneer de Here het vuil der dochters van Sion zal hebben afgewassen en de bloedvlekken van Jeruzalem daaruit zal hebben weggespoeld door de geest van  gericht en van uitdelging” Jesaja 4 vers 3 en 4 (Jes. 04:03-04).

De Statenvertaling zegt: “Door de Geest des oordeels en door de Geest der uitbranding”. De Heilige Geest overtuigt niet alleen maar helpt het verkeerde te vernietigen en vrij te maken. Er kan geen enkele smet meer aanwezig zijn bij een volk dat als priesters van God en Jezus Christus zal dienen. In Exodus 29 vers 44 (Ex. 29:44) zegt God: “Ik zal de tent der samenkomst en het altaar heiligen, en Aaron en zijn zonen zal Ik heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden”.

De reiniging

Maleachi 3 vers 2 (Mal. 03:02) profeteert over de komst van Jezus Christus en over Zijn wederkomst en dan lezen we: “Doch wie kan de dag van Zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen. Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid offer brengen” (Mal. 03:02).

Het woord van God en de kracht van de Heilige Geest is in deze beeldspraak het reinigende vuur. En dat woord is de waarheid, is heilig en zuiver. “De woorden des Heren zijn zuivere woorden, gedegen zilver, in een smeltoven in de aarde zevenvoudig gelouterd” Psalm 12 vers 7 (Ps. 012:007). Daarom zegt Paulus met andere woorden dan Maleachi, maar met dezelfde strekking: “Christus heeft Zijn gemeente liefgehad en Zich voor haar overgegeven, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 26 en 27 (Ef. 05:26-27).

Doorbrekend licht

Dit is het waar het om gaat.

Dit gaat vooraf aan het opgaan van het licht en de opgang van de heerlijkheid des Heren over Zijn volk. Hosea 6 vers 5b (Hos. 06:05b) zegt: “De oordelen over u waren een doorbrekend licht”. Een ieder die zich vrijwillig aan Hem overgeeft om gereinigd te worden tot in het diepst van zijn bestaan, zal de dag van Zijn komst kunnen verdragen en kunnen bestaan als Hij verschijnt.

Nu is het de adventstijd, de genadetijd, de toebereidingstijd. En het licht is al duidelijk aan het opgaan. Nu al mogen wij als lichtende sterren schijnen in deze wereld, temidden van een ontaard en verkeerd geslacht, het woord des levens vasthoudende en verkondigende Filippenzen 2 vers 15 (Filip. 02:15). Duisternis bedekt de aarde, lazen we en de schepping zucht en wacht op deze gemeente, op deze zonen Gods, die het licht der wereld zullen zijn Matteüs 5 vers 14 (Matt. 05:14).

Wilt daarbij horen? Sta dan op, laat u reinigen en het licht zal over u opgaan en de heerlijkheid des Heren zal over u gezien worden.

 

Een gesprek in de sneeuw door Duurt Sikkens (verhaal)

Hij keek door het raam uit over het weiland dat was bedekt met een dikke laag sneeuw waarin hier en daar hekken en bomen onregelmatig zwart vlekten.

“Zullen we een eind sjouwen”, vroeg ik.

“Goed”.

We trokken onze jassen aan en gingen naar buiten. Daar er geen wind stond voelde de kou niet scherp aan. We liepen het pad af richting het bos. Een met sneeuw bedekte paal gaf een wandelroute aan van een paar kilometer en even later liepen we door de droge bedding van een oude gracht van het voormalige waterwingebied. Ademstil was het, hier had sinds de sneeuwval nog niemand gelopen. Donkere dennenstammen met zwaar hangende takken en voorovergebogen dorre braamstruiken op de wallen links en rechts. De sneeuw knerpte onder onze voeten.

“‘k Vind het eigenlijk altijd mooi”, zei hij, “ergens te lopen in de sneeuw waar nog niemand geweest is. Misschien wel iets uit mijn kinderjaren”.

Hij lachte, greep een paar handenvol sneeuw, kneep er een bal van en smeet deze hoog boven de dennentakken. Fijne stuifsneeuw daalde naar de grond.

“Het kan ook best zijn”, zei hij, terwijl hij zijn handen in de zakken stak, “dat het nieuwe, het avontuurlijke in je boven komt wanneer je zo door die ongerepte sneeuw loopt… dacht je niet?” Ik knikte. “Vast”.

Zijn gezicht kreeg een peinzende uitdrukking.

“Toch moet het hartstikke mooi zijn om nieuwe dingen te ontdekken”, mompelde hij. En dan bedoel ik eigenlijk ont­dekken. Iets dat verborgen is ontdoen van een bedekking. Je ziet de bedekking, een omhulsel, maar daar zit iets achter”.

Hij veegde met een van zijn schoenen wat sneeuw van de grond. “Wou je beweren dat er meer is dan dat wat je ziet?”, vroeg ik.

“Ja”.

We liepen verder in de witte stilte.

Plotseling keerde hij zich naar me toe, keek me aan en zei: “Je wilt toch niet beweren dat dit alles is? Dit wat je allemaal ziet en hoort? Er moet toch veel en veel meer zijn? Wetenschap is immers beperkt tot natuurwetten. Je kunt alles vastleggen in wetten, maar die berusten toch op constateringen?”

Ik haalde mijn schouders op: “Waar wil je naar toe?”

Hij haalde diep adem en blies het als een stoomwolkje naar voren. “Ik heb veel gelezen; hoog- en laagstaande literatuur. En wat is er van blijven hangen? Een paar zinnen, enkele scenes. En die paar dingen, heb ik gemerkt, bevredigden of alleen mijn verstand en gevoel voor romantiek of ik voelde me machteloos”.

“Machteloos?”

“Ja, wanneer iets onontkoombaars werd beschreven, iets waar niks aan te doen is”.

Hij trapte tegen een dorre tak die op een rare manier het bos in dwarrelde. Een bruine vogel vloog kwetterend op en verdween tussen de stammen.

“Ironie redt ook niet”, sprak hij binnensmonds.

Ineens bleef hij staan, spande zijn armen zodat z’n jas dwaas uitstond en schreeuwde: “Ik weet het dan niet!” Het klonk hard in het bos, staccato.

Een poos liepen we zwijgend verder over een wit bospad met traktorsporen. Aan het eind glooiden lage, witte heideheuvels met her en der dor gras en een enkele kale vliegden.

“Weet je”, zei hij, “eh… ken je het boek Prediker?” Zonder af te wachten ging hij verder. “Dat brengt je ook nergens. ‘Zoals de boom valt, valt-ie’. Wat ’n wijsheid… Dan laat je toch alles maar gaan zoals het gaat. En maar filosoferen over de zin van het leven. Daar heb je dan immers geen spetter geloof voor nodig en uiteindelijk is de dood de laatste halte”. Hij lachte even. “Die rondwandeling die we nu maken. We komen net alsof we hier voor het eerst lopen”.

Hij schokschouderde, wreef met zijn hand over zijn gezicht en zei: “En het pad is nog door anderen aangelegd ook… hoe zo nieuw”.

Hoog boven ons hoorden we eigenaardige, toeterende geluiden. We keken beiden op en zagen een troep ganzen in V-vorm overvliegen. Bewegingloos keek hij ze na.

“Pas op voor de tamme ganzen. Die willen niet eens meer vliegen. Ze krijgen te vreten en schijten hun omgeving dood. Maar die daar…” Hij maakte de zin niet af. Ik keek hem aan en zag tranen in zijn ogen.

“Mag ik nog huilen om zoiets?”, vroeg hij. Ik voelde me wat verlegen worden, zocht naar woorden, maar waartoe eigenlijk? Spreken leek me zinloos. Het bleef een tijd stil tussen ons.

“Wat is voor jou dan nog waar?”, vroeg ik.

“De uitspraken van Jezus”, klonk het plotseling. “Die man… Stel nou es dat-ie naast je liep, nu, hier. Je hebt zo onwijs veel over hem gehoord en je kent als geboren en getogen calvinist alle verhalen en gelijkenissen. Vraag: Zou je hem herkennen? Geen oosters kleed aan, geen bleke lijder, geen neurotisch preektoontje, niks. Gewoon in een jas van C&A, naast je door de sneeuw. Zou je weten of merken dat-ie Jezus was?”

Hij lachte jongensachtig en argeloos: “Nou? Zou je het door hebben?”

“Ik ben bang van niet, als ik eerlijk ben”, zei ik.

Hij zei toch zelf dat-ie de zoon des mensen was, zonder hoofdletter? Dat houdt voor mij in dat hij heel gewoon was. Een mens zoals jij en ik en dat er uiterlijk niet aan was te zien dat hij de zoon van God was”.

We naderden de rand van een lorkenbosje en liepen een smal paadje in dat voort kronkelde tussen de stammen. We konden niet meer naast elkaar gaan en hij voegde zich achter me. Ik piekerde over zijn laatste opmerkingen, doch hij gunde me weinig tijd. Achter me klonk zijn stem: “Geloof je nou echt dat hij dood is en nu weer leeft?”

“Ja”.

“Waarom?”

“Omdat het in de bijbel staat”, wist ik niet beter.

“Dan is het nog historie”, hoorde ik achter mijn rug. “Geloof je dat hij nu leeft? Heb je hem wel gesproken?”

Ik voelde wat verzet in mij opkomen. Wat verbeeldde hij zich. Hij praatte me er veel te gewoon over, veel te…

“Of klinkt je dit allemaal als heiligschennis in de oren?”

Ik draaide me om, maar er was geen spoor van spot van zijn gezicht af te lezen. Integendeel, zijn ogen stonden helder. Ik haalde diep adem en vroeg: “Ken jij hem dan?”

Hij zweeg even.

“Ja”.

Eigenlijk schrok ik een beetje. Dat had ik nooit van hem verwacht. Hield hij me nu voor de gek van het dorp? Hoe zat dat? Hij vervolgde met zachtere stem:

“En wat mij zo ontroert is dat hij mij kent”.

Een grote verwarring kolkte in mij op. Herinneringen lichtten op: Hij – mijn vriend – vroeger een cynische grapjas – intelligente gespreksgenoot – altijd kankeren op schijn en leugen en van zich af bijtend als ze hem te na kwamen – en nu, na vele jaren, had hij meer opgezocht, ‘k Vond hem veranderd, maar kreeg hem niet goed in beeld. Maar dit was wel het laatste dat ik had gedacht.

Ik probeerde nog wat:

“Je ziet Jezus toch pas wanneer je dood gaat?”

Precies. Daarom ben ik ook dood gegaan en nu ben ik weer gaan leven. Jongen, ik leef! Ik ben zo hartstikke blij dat ik niet meer bang ben voor de dood. Dat is voorbij. Het is zo simpel als wat: Jezus is voor mij doodgegaan en nou hoef ik niet meer. En met zijn dood is het eeuwige leven begonnen, heel concreet, in mij”. “Amen, ite missa est”, mompelde ik.

Ik onderdrukte een nijdig gevoel in mezelf. Jaloezie? Maar waarom ergerde ik me dan zo sterk?

Dus jij wil beweren dat je het eeuwige leven al; in je vingers hebt”.

“Ja”, zei hij, “en dat voor niks”.

Flauwe antwoorden lagen me op de lippen: Dat dat dan maar fijn voor hem was… een mooie voordeelaanbieding… wees er dan maar gelukkig mee… prettig kerstfeest…

Het was of hij dwars door me heen keek toen hij vroeg:

“Ben je gelukkig met het leven zoals jij dat leeft? Of heb je het zoeken opgegeven? Ben je een tamme gans geworden die uit de hand van de eigenaar eet tot je wordt geslacht?” Hij pauzeerde een moment. Ik heb vroeger uren met je geboomd en verbaasde me altijd over je zekerheden en je formulierengeloof, maar je hebt me zelf es verteld dat je je geluk zocht in je vrouw, je kinderen, je werk. Dat doe je graag en met overgave, dat weet ik. ’k Heb er ook wel eens de spot mee gedreven en vond je een burgertje. Daar schaam ik me voor”.

Even sloeg hij zijn ogen neer, toen vroeg hij zacht:

“Wil je me dat vergeven?” “Natuurlijk, natuurlijk”, zei ik.

Hij zuchtte. “Dank je”.

Ik draaide me om en liep verder. Wat moest-ie van me? Manipuleerde hij me? Ik kende hem niet terug vergeleken bij wie hij vroeger was. Wat was er met hem gebeurd? Was het mogelijk dat iemand zo veranderde? Hoe werkte dat? Kreeg je dan een nieuw soort leven of ging je weer leven? Ik begreep wel zo ongeveer waar hij heen wilde… of eigenlijk niet. Ik vond het altijd iets onwerkelijks hebben, zeker wanneer iemand zei dat hij de waarheid was. Kon je zo een worden met wat je zei, dat je het werd?

“Jongen”, klonk het weer achter me, “ik ben uit het ei gekropen”. “Leg me dat eens uit”, zei ik.

“Wel, als een kip een ei legt kun je spreken van een geboorte.

Maar als er niet wordt gebroed zal er nooit es een wezentje worden geboren”.

“Dus een gestorven vrucht brengt pas het ware leven voort?” “Je zegt het”.

We waren het eindpunt van de wandelroute genaderd, of liever het beginpunt. Het was tevens opnieuw begonnen met sneeuwen. Naast elkaar liepen we verder.

“Kijk”, zei hij, “dan word je, onzichtbaar, opnieuw geboren en dat kan wanneer je sterft en weer overeind komt. Zo is toch elke plant ontstaan? Dat is nou de betekenis van de opstanding van Jezus. Je slaat je ogen op en je bent in het koninkrijk van God zelf, als je hem tenminste gelooft”.

Hij wachtte even en vervolgde: “Snap je nou waarom ik met alles gekapt heb? Met literatuur, met romantiek, met het op mezelf gericht zijn, met alle trucjes en foefjes die ik toepaste om maar populair te zijn, of geëngageerd te doen achter een fles Franse wijn. Maar ik hield mezelf niet overeind. Maar nu is dan die hele zooi uit mijn kop!”

Hij zuchtte van opluchting.

Eindelijk, eindelijk ben ik wie ik eigenlijk ben en ik schaam me totaal niet om te zeggen dat ik dat aan God en aan Jezus heb te danken. Jongen, ik leef. Ik was kapot en ben terug gegaan naar de maker”.

We staken het brede bospad over. Opeens pakte hij mij bij de arm, sprak me aan bij mijn voornaam en zei: “Ga je mee?”

Ontroering maakte zich van mij meester. Ik zweeg lange tijd en hij wachtte.

“Is het zinloze dan voorbij?”, vroeg ik.

Hij knikte: “Kom maar tevoorschijn”.

Ver weg hoorde ik de gedempte schreeuw van een kind.

De sneeuw daalde neer in grote, zachte vlokken.

 

De waarheid maakt vrij door Margreet Gast

 

“Jezus dan zeide tot de Joden die in Hem geloofden: Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit iemands slaven geweest; hoe zegt Gij dan: gij zult vrij worden? Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zonde. En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis, de zoon blijft er eeuwig. Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn” Johannes 8 vers 31 tot en met 36 (Joh. 08:31-36).

“Toen Hij dit sprak, geloofden velen in Hem” (vs.30). Blijkbaar sloegen de woorden die Jezus net gesproken had, aan bij de mensen die om Hem heen stonden. Ze beaamden de woorden. En Jezus spreekt verder, Hij richt zich dan tot hen die het met zijn woorden eens waren: “Als jullie in mijn woorden blijven, ben je waarlijk discipelen van Mij…” Blijven is nog wat anders dan het ‘op een moment eens zijn met’. Het gaat veel verder. Het betekent overgave aan al de door Jezus gesproken woorden. Volgeling van Jezus zijn, echt in Hem geloven, betekent: je leven en denken en doen erdoor laten veranderen, het woord gezaghebbend voor Je laten zijn.

“Je zult de waarheid verstaan en de waarheid zal je vrijmaken…” Zo, dat is wel even wat anders. Blijven we nu nog braaf ‘ja. Ja’ knikken? Of komt het nu te dichtbij? Wie denkt die Jezus wel wie Hij is! Een toespraak houden, OK, maar zich met mijn leven bemoeien… dat is brutaal’.

Zo zullen de Joden gedacht hebben. Want de toon, verandert. Ze geven Hem een antwoord, waaruit duidelijk hun verontwaardiging blijkt. ‘Hoezo vrijmaken? Zijn we niet vrij dan? Weet je wel tegen wie Je het hebt? Wij zijn betrokken, toegewijde, serieuze Joden (…christenen…)! We zijn vrij!’

De Joden gaan er prat op dat ze vrije zonen van Abraham zijn.

Wat is waarheid?

Is waarheid die vrijmaakt een blijde boodschap? Voor de Joden blijkbaar niet. Wat is waarheid? En waarvan maakt die vrij? Verderop in het tekstgedeelte staat: “van de leugen “. Waarheid maakt vrij van de leugen. Nu moet het waarheidsbegrip hier niet gezien worden vanuit de Grieks- analytische manier van denken: als een verzameling Juiste uitspraken (waarheden) over de zichtbare en onzichtbare wereld om ons heen. Het gaat om waarheid ‘in en over ons leven’. In het Joodse denken van waaruit Jezus sprak, betekent het: waar zijn, betrouwbaar zijn, echt zijn, in relatie tot God, de ander. Jezelf… Zuiver en helder zijn, als een diamant waar Je zo doorheen kunt kijken.

Jezus is de enige die zeggen kon: “Ik ben de Waarheid, de Waarachtige”. Hij was een met zijn Vader, de Ene Ware God. Hij was uit God, volkomen.

En wij? Wij hebben ook een vader, of misschien wel vele vaders, die ons hebben geïnspireerd. We zijn opgevoed door onze ouders, die ons het hunne hebben meegegeven. We hebben daarnaast ook de visie, (voor)oordelen van de familie, de kerk, meegenomen. We hebben zo onze mening gevormd, naar aanleiding van wat we meemaakten in het leven. We leven eruit, vanzelfsprekend: vele vaders… En waar zijn we zelf gebleven? Of denken we dat wij onszelf zijn? We kunnen soms zo verstrikt zijn in ons denken. We geloven dan echt dat we een zuivere kijk hebben op onszelf. Maar echtheid blijkt in relaties.

Zuivere verbondenheid

Een relatie bestaat in en bij de gratie van betrouwbaarheid. Als wij onszelf niet kennen, kunnen we niet waarachtig zijn. En kunnen we ook geen relatie aangaan met God en de ander. De leugen, waaruit we leven, slaat de verbintenis kapot. Door de leugen blijken we in relaties te zijn, als dun ijs waar Je doorheen zakt. Alleen de Hemelse waarheid – over onszelf- maakt ons hiervan vrij.

Maar Jezus heeft zichzelf met ons verbonden. En dat is onze redding. Want In Hem vinden we onszelf terug. In Hem worden we ontdaan van alle chaos en verwarring. In Hem worden de muren, waarachter we verscholen zaten, afgebroken. Bij Hem hebben we geen beschermende schil om ons heen meer nodig: bij Hem zijn we veilig, Jezus geneest ons van alle pijn. We kunnen onszelf laten kennen. Jezus roept door zijn liefde ons tevoorschijn. Hij spreekt waarheid over ons leven. Hij troost, geneest, bemoedigt, gelooft, spoort aan, bemint, net zo lang tot Hij die mens -u en ik- kristalhelder heeft kunnen maken.

Dan zijn we vrij geworden tot een hechte, onverbrekelijke relatie met onze Heer. Ons antwoord op zijn bevrijdend, herstellend werk: zonen en dochters van de Vader, die de lof van Jezus verkondigen. Jezus, de Heer, zal zijn loon zien tot verzadiging toe, Goddank!

 

 

Eeuwig leven door Jan Kranendonk

 

De begrippen leven en dood zijn voor alle mensen van wezenlijk belang. En het gaat er daarbij niet om of je gelovig bent of ongelovig, want leven en dood begrenzen het bestaan van ieder mens.

Maar door de verkondiging van Gods woord is er voor gelovigen iets aan toegevoegd en wel het begrip ‘eeuwig’. De Bijbel spreekt van ‘het eeuwige leven’ en van ‘de eeuwige dood’. Natuurlijk ziet dan iedere gelovige uit naar het eeuwige leven. Een leven dat niet begrensd wordt door het sterven, maar een leven dat verbonden wordt met de eeuwigheid van God. Een eeuwig doorleven in het Koninkrijk van God, waar God de machtige Heer is en waar vrede, blijdschap en gerechtigheid elementaire begrippen zijn. Een leven dat God belooft aan een ieder die zich onderwerpt aan de geboden Gods, aan een ieder die door God weer wordt geaccepteerd op grond van zijn werken of zijn geloof.

De Bijbel spreekt ook over de eeuwige dood, als absolute tegenhanger van het eeuwige leven. Dat is ook een koninkrijk, maar daar is de Dood de alles bepalende heerser. De Bijbel noemt genoeg nare eigenschappen om de negativiteit van dat koninkrijk tot uitdrukking te brengen.

Geen wonder dat gelovigen met veel verlangen uitzien naar dat eeuwige leven. Maar wie hebben eigenlijk deel aan dat leven? Sommigen menen alleen de Volle Evangelie gelovigen, anderen zeggen alleen de Katholieken, of alleen de Protestanten, of alleen alle Nieuw Testamentische gelovigen…

Bijbelse maatstaven

Het lijkt verstandiger om eens te onderzoeken wat de Bijbel er van zegt, aan welke Bijbelse maatstaven een mens moet voldoen om deel te hebben aan het eeuwige leven..

De rijke jongeling uit Matteüs 19 vers 16 (Matt. 19:16) zat met hetzelfde probleem toen hij aan Jezus vroeg: “Meester wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?” Uit deze vraag blijkt trouwens duidelijk dat eeuwig leven niet alleen een nieuwtestamentische gedachte was. Ook de rijke jongeling, die nog volkomen met het oude testament leefde, kende het begrip en was er intens mee bezig. En dan antwoordt Jezus: Onderhoud de geboden”. Het onderhouden van de geboden was dus de door God ingestelde voorwaarde om deel te mogen hebben aan het eeuwige leven. Wie de geboden onderhield werd door God weer geaccepteerd, werd om de werken die hij deed, door God weer als rechtvaardige beschouwd. En het zijn de rechtvaardigen die “zullen heengaan naar het eeuwige leven”, Matteüs 25 vers 46 (Matt. 25:46).

Maar daar kwam toch wel een levensgroot probleem om de hoek kijken. De rijke jongeling en Paulus hadden het goed begrepen dat “uit werken der wet geen mens door God gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde kennen, in plaats van verdwijnen.” Romeinen 3 vers 20 (Rom. 03:20). Zou er dan toch niemand uit het oude verbond gerechtvaardigd zijn geweest? Toch wel! Van Zacharias en Elisabeth staat dat “zij beiden rechtvaardig waren voor God”, Lucas 1 vers 6 (Luc. 01:06). Jezus spreekt over Abel, de rechtvaardige, Matteüs 23 vers 35 (Matt. 23:35) en wel op grond van zijn getuigenis (Heb. 11:04). En dan nog Simeon, Lucas 2 vers 25 (Luc. 02:25), Jozef, Lucas 23 vers 50 (Luc. 23:50), Lot, 2 Petrus 2 vers 7 (2 Petr. 02:07).

Maar het voorbeeld wat toch wel het meest aanspreekt is de rechtvaardiging van Abraham. Daaruit blijkt dat de ontdekking van Luther en de uitspraak van Paulus: “Wij dan gerechtvaardigd uit het geloof…”, Romeinen 5 vers 1 (Rom. 05:01) een oude waarheid is, die God al vanaf het begin heeft laten gelden.

Al in Genesis 15 vers 6 (Gen. 15:06) staat: “En Abraham geloofde in de Here, en Hij rekende het hem toe als, gerechtigheid”. En gretig maken Paulus en Jakobus van deze uitspraak gebruik als ze de rechtvaardiging uit het geloof willen aantonen, Romeinen 4 vers 3 en Romeinen 4 vers 9 en Romeinen 4 vers 22 en Galaten 3 vers 6 en Jakobus 2 vers 23 (Rom. 04:0; Rom. 04:09; Rom. 04:22; Gal. 03:06; Jak. 02:23).

Het eeuwige leven

En het genadeloon van God voor een rechtvaardig leven is het eeuwige leven. Ook Abraham mocht daar deel aan hebben. Hij mocht leven ook al was hij gestorven. Voor de Sadduceeën was gestorven zijn het einde van de mens. Dood zijn en dan later weer opstaan was voor hen een sprookje. Maar toen iemand van hen aan Jezus een vraag stelde over de opstanding, zei Jezus: Abraham mag dan naar het vlees gestorven zijn, maar “God is de God van Abraham, Isaak en Jakob. Hij is geen God van doden, maar van levenden; want voor Hem leven zij allen”, Lucas 20 vers 38 (Luc. 20:38).

Daarom mag een ieder die gelooft zoals Abraham geloofde, zich niet alleen een zoon van Abraham noemen, maar mag ook eeuwig leven waar Abraham leeft.

Heel duidelijk komt dat tot uitdrukking in het verhaal over de ‘arme’ man en de ‘rijke’ Lazarus, Lucas 16 vers 19 tot en met 31 (Luc. 16:19-31). Lazarus, die tijdens zijn leven op aarde weliswaar een arm en naar leven leidde, is als gelovige altijd een zoon van Abraham geweest. En zijn beloning na zijn sterven was dan ook een plaats ‘in de schoot van Abraham’. En daar was het goed toeven! Lazarus, die in zijn leven het kwade had ontvangen, vindt nu een bron van levend water, vindt er vertroosting voor al het leed wat hij had moeten verdragen en bovendien werd hij op handen van engelen gedragen.

Wat een geweldige tegenstelling met het dodenrijk waar de rijke man was terecht gekomen. Hij had tijdens zijn leven het goede ontvangen, maar nu leed hij pijn.

Tussen deze twee koninkrijken is zo’n enorm verschil, dat Jezus niet alleen spreekt van een kloof tussen beide rijken, maar zelfs van een ‘onoverkomelijke kloof. Een scheiding dus als tussen licht en duisternis, als tussen waarheid en leugen, ja als tussen Leven en Dood!

In het dodenrijk?

Soms wordt er wel eens geopperd dat Abraham en Lazarus in dit verhaal zich in een bepaald gedeelte van het dodenrijk bevinden. De koning van het dodenrijk, de Dood, zou dan een gedeelte van zijn dodenrijk ter beschikking hebben gesteld voor de rechtvaardigen uit het oude verbond. Zij moesten voor een korte tijd bewaard worden als bomen die in de winter als kale bomen worden bevroren, om weer tot leven te komen als het voorjaar aanbreekt. Het zou een gedeelte van het dodenrijk zijn dat door een kloof van de rest van dat rijk wordt afgezonderd. Een gedeelte waar nog levend water aanwezig is en waar de gestorvenen vertroosting vinden. Waar bovendien de (goede) engelen toegang hebben om de gestorven rechtvaardigen naar hun tijdelijke rustplaats te begeleiden.

Niet alleen dat deze voorstelling van zaken nergens in de Bijbel enige bevestiging vindt, het is ook volkomen in tegenspraak met het wezen zowel van de Dood als van het dodenrijk.

Hoe die rechtvaardigen dat dodenrijk weer verlaten, wordt dan verklaard met de tekst uit Matteüs 27 vers 52 en 53 (Matt. 27:52-53). Er wordt dan verondersteld dat Jezus toen Hij het dodenrijk verliet, de rechtvaardigen uit het oude verbond heeft meegenomen. Als de in de tekst genoemde heiligen inderdaad de rechtvaardigen uit het oude verbond zouden zijn, waarom staat er dan vele heiligen en niet alle heiligen? Toch een zekere uitverkiezing? Er staat ook niet dat ze uit de dood werden opgewekt en overgezet naar het eeuwige leven, maar er staat dat hun lichamen werden opgewekt. Dat komt in de Bijbel maar op twee manieren voor: of vlak na het ontslapen, zoals bij Lazarus, Johannes 11, of in de eindtijd, zoals bij de twee getuigen, Openbaring 11 vers 11 (Openb. 11:11). Om nu hier aan te nemen dat de rechtvaardigen uit het oude verbond vast een voorproefje gekregen hebben van het onvergankelijk opgewekt worden, 1 Korinthe 15 vers 52 (1 Kor. 15:52), lijkt heel onwaarschijnlijk.

Er wordt in deze tekst niet gesproken over gestorven of dode mensen, maar over ontslapenen. Ontslapen wil zeggen dat iemand weliswaar in de natuurlijke wereld niet meer actief is, dood is, zou je kunnen zeggen, maar in de geestelijke wereld wel degelijk nog leeft!

Dat de siddering in het dodenrijk zo groot was toen Jezus het dodenrijk verliet dat het ook gevolgen had voor vele heiligen die toen juist gestorven waren, waardoor zij weer tot leven kwamen (net zoals eerder Lazarus en het dochtertje van Jairus), is eveneens een veronderstelling, maar wel aannemelijker.

Krijgsgevangenen

Overigens wordt in dit verband ook vaak de tekst genoemd waarin staat dat Jezus de hemelen is binnengegaan en krijgsgevangenen heeft meegevoerd, Efeze 4 vers 8 (Ef. 04:08). Die krijgsgevangenen zouden dan de rechtvaardigen van het oude verbond moeten zijn.

Krijgsgevangenen zijn de soldaten van de vijand die tijdens de bevrijding van het door hen bezette gebied gevangen werden genomen. Hoe de rechtvaardigen in dit beeld passen is niet erg duidelijk.

Nu was het in die tijd de gewoonte dat een koning die de overwinning had behaald daarna een triomftocht door het land hield. En de grootte van de overwinning werd mede aangegeven door het aantal krijgsgevangenen dat hij in triomf meevoerde. En als je dan bedenkt hoeveel soldaten van de vijand Jezus heeft gevangen genomen tijdens Zijn “rondgaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren”

(Hand. 10:38) en als Hij dan al die soldaten als krijgsgevangenen heeft meegevoerd door de hemelse gewesten, dan moet dat iets geweldigs geweest zijn. Iets zo groots, dat de duivel met al zijn trawanten sidderden, maar in het Koninkrijk van God was er grote vreugde en dankbaarheid en werd in alle toonaarden gezongen: ‘Jezus is Koning, Hij overwon zonden, ziekten en zelfs de dood! Hij zegevierde, Hij overwon! Ja, mijn Koning is sterk en groot”.

Een nieuwe tijd is aangebroken. Nieuwe mogelijkheden om in te gaan in het eeuwige Koninkrijk. ‘Jezus Christus opende ons de weg tot glorie”, zegt een lied. Niet meer door de werken der wet, maar door het geloof in de Zoon, Jezus Christus, heeft iemand eeuwig leven, Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36).

“Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”, Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16).

 

Geen aanzien des persoons door Evert van de Kamp

 

“Houdt uw geloof in onze Here der heerlijkheid, Jezus Christus, vrij van aanzien des persoons”, Jakobus 2 vers 1 (Jak. 02:01).

Een Bijbelse vermaning uit een rein hart, 1 Timoteüs 1 vers 5 (1 Tim. 01:05), die er overigens niet om liegt. Een uitnodiging tot correctie waar niemand om heen kan. Want handelen met aanzien des persoons komt zeer algemeen voor. Wie zo doet, reageert de apostel, doet zonde en wordt door de koninklijke wet van naastenliefde overtuigd van overtreding.

In zijn ‘Toelichting op de brief van Jakobus’ schrijft J. E. van den Brink in dit verband: ‘Onomwonden zegt de broeder des Heren: Als gij zo handelt bedrijft gij zonde en handelt op inspiratie van de boze. Het moet wel kras gezegd worden, omdat dit kwaad zo algemeen verbreid is. Het is een zonde die ons lichtelijk omringt, dus die iedereen doet. Onwillekeurig valt iedere christen, die zich niet voortdurend in de hemelse gewesten beweegt, in deze strik van satan’.

Uit ervaring, ik heb het zelf ondervonden met alle nare gevolgen van dien, weet ik hoe gemakkelijk dit voorkomt. Je ziet zo gauw aan, wat voor ogen is, 2 Korinthe 10 vers 7 (2 Kor. 10:07). Er zijn duizend en een motieven die je hierin kunnen doen struikelen. Vrees voor mensen, zucht naar eer en macht, hoogmoed, rijkdom en genot, zijn er nog maar enkele van een wel zeer lange rij. Welke vorm het echter aanneemt, soms heel geraffineerd, altijd is aanzien des persoons verkeerd, Spreuken 28 vers 21 (Spr. 28:21). Het is steeds een onvoorstelbaar tekort aan geloof. Met grote nadruk stelt de apostel: Houdt uw geloof er vrij van. De gevolgen zijn dikwijls afschuwelijk.

Waarom zo verkeerd?

Waarom is deze zonde zo verkeerd? Allereerst omdat God niet zo is. Het is volkomen in strijd met Zijn wezen. De Heer ziet het hart – de innerlijke of inwendige mens – aan en niet wat voor ogen is, 1 Samuël 16 vers 7 (1 Sam. 16:07). Bij God is nimmer enig aanzien des persoons, Handelingen 10 vers 34 en Galaten 2 vers 6 (Hand. 10:34; Gal. 02:06). In Rome maakte men verschil tussen de Jood en de Griek. Het kan niet, schrijft Paulus, God maakt geen verschil, Romeinen 2 vers 11 (Rom. 02:11). In Efeze en Kolosse waren er problemen met christenslaven. Slaven en heren kregen ook daar hetzelfde te bedenken: Er is geen aanzien des persoons, Efeze 6 vers 9 en Kolossenzen 3 vers 25 (Ef. 06:09; Kol. 03:25). God laat dat niet toe omdat het Hem wezensvreemd is.

In Deuteronomium 1 vers 17 (Deut. 01:17) lezen wij al: “Gij zult in de rechtspraak de persoon niet aanzien; gij zult de onaanzienlijke evenzeer horen als de aanzienlijke; gij zult voor niemand vrezen, want de rechtspraak is Godes”.

En in Deuteronomium 16 vers 19 en 20 (Deut. 16:19-20) staat: “Gij zult het recht niet buigen; gij zult de persoon niet aanzien en geen geschenk aannemen; want een geschenk verblindt de ogen der wijzen en verdraait de woorden der onschuldigen. Gij zult alleen gerechtigheid najagen, opdat gij moogt leven en het land (de hemelse gewesten – red.) bezitten, dat de Here, uw God, u geven zal”.

Ten tweede berokkent deze vorm van ogendienst meestal schade en voor de ander en voor je zelf. Het beknot de geestelijke ontplooiing. Men gaat immers weer op de natuurlijke toer. Terecht vloog Paulus zijn broeder Petrus eens in de haren toen deze apostel onderscheid maakte door snel bij een aantal joden christenen aan tafel te schikken en de ‘buitenlandse’ christenen te mijden.

Het aanzien van de persoon om welke reden dan ook, (die wij misschien wel heel belangrijk vinden, wij kunnen het zo mooi aankleden), doet Gods zaak schade aan. Elke ‘geestelijke’ discriminatie is ook uit de boze, is van de vader der leugen. Zij is altijd in strijd met de liefde, want zij brengt geen waarheid voort. Met ogendienst, al of niet opzettelijk uitgeoefend, denk je minder of meer te winnen, maar het houdt toch steeds verlies in. Je laat jezelf misleiden. Het gevolg is dat de Heer niet meer ten volle door Je heen kan werken. Ogendienst schaadt de leiding van de Geest. Zij leeft van de berekening en kan niet zonder diplomatie. En vroeg of laat loop je er mee op de klippen.

Wie zijn geloof vrij houdt van alle aanzien des persoons staat werkelijk vrij en sterk. Vrij en sterk in zijn Heer der heerlijkheid, Jezus Christus. Die kan door de Heer optimaal in Zijn dienst worden gebruikt. Die weet, mijn bekwaamheid is enkel Gods werk, 2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03:06). En hij behoeft, net als zijn Heer die ook geen luister bezat, niet (meer) de eer van mensen.

Samenvattend stellen wij vast dat ogendienst de eer van God rooft. De volle luister en heerlijkheid van God komt er niet meer uit. en de mens die er aan ten prooi valt, gaat niet enkel meer de hoge weg met de Heer door de hemelen, maar neemt weer de weg van de aarde. Hoe terecht en goed, werkelijk goed voor ons, is de correctie van de apostel Jakobus om ons kostbare geloof volstrekt vrij te houden van alle vormen van aanzien des persoons. De Heer wil immers tot Zijn doel komen met ons en met die ander.

“Vreest God en geeft Hem eer!” Openbaring 14 vers 7 (Openb. 14:07).