1992.03 nr. 335

Levend geloof 1992.03 nr. 335

Wat nodig is om te overwinnen door Gert Jan Doornink

“Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Weersta hem, vast in het geloof, wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten” (1 Petr. 05:08-09).

In Zijn grote rede die Jezus hield op de berg, sprak Hij op een gegeven moment de bekende woorden: “Hebt uw vijanden lief…” Het spreekt vanzelf dat als Jezus hier het woord ‘vijand’ gebruikt Hij de medemens op het oog heeft, die we altijd lief behoren te hebben, en niet de duivel.

Nergens in de Bijbel komen we tegen dat Jezus oproept de duivel lief te hebben, of dat er sprake is dat aan de duivel -de mensen­moordenaar vanaf het begin genade wordt geschonken.

Openbaring 20 vers 10 (Openb. 20:10) vermeldt wat er uiteindelijk van hem terechtkomt: “De duivel zal geworpen worden in de poel van vuur en zwavel, (waar ook het beest en de valse profeet zijn) en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden”.

De duivel is een gevallen engel. Ooit gezeten naast de troon van God met een belangrijke positie, kwam hij door hoogmoed ten val. Hij sleepte in zijn val een derde deel van alle engelen mee. Met deze duivel en zijn boze geesten hebben we nog dagelijks op negatieve wijze te maken. Maar – prijst God- hij heeft niet het laatste woord! Jezus heeft hem ontmaskerd en overwonnen en wij als Zijn volgelingen zijn geroepen hetzelfde te doen. Ook van de Gemeente van Christus zal eens gezegd worden: “En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis” (Openb. 12:11).

Nu lijkt het wel of de realiteit van ‘de overwinnende gemeente’ soms nog ver te zoeken is. Zeker als we zien op wat de duivel soms nog allemaal aanricht in de gemeenten (let wel: ik spreek niet over wat er buiten de gemeenten plaatsvindt) en in de levens van kinderen Gods. Dan zijn we geneigd ons af te vragen; Komt hier ooit verandering in…?

Ik werd er bij bepaald dat wij, als wij oprecht de Heer willen dienen en volgen, toch geen moment behoeven te twijfelen dat de overwinnende gemeente werkelijkheid gaat worden. Net zo goed als de zonen Gods (zij vormen de ware leden van deze gemeente), zich gaan openbaren. Zo heeft God het in Zijn plan besloten. Zo wordt het geopen­baard in Zijn Woord.

Er zijn echter een aantal belangrijke voorwaarden waar wij bij betrokken zijn, die medebepalend zijn om deze groei, deze ontwikkeling naar de overwinnende gemeente gestalte te geven.

Wij mogen de macht van de duivel niet onderschatten. 1.

Maar al te dikwijls wordt er te lichtvaardig, te frivool gedacht en gesproken over de duivel. Dat deden Jezus en de apostelen nooit. Petrus noemt de duivel: de tegenpartij, die rond gaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. De duivel is er niet op uit ons een beetje te plagen, maar is uit op onze totale vernietiging. Hij wil ons verslinden, zegt Petrus.

Let ook eens op de beschrijving die Jezus van hem geeft in Johannes 8 vers 44: “Hij is een mensenmoordenaar van den beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen”.

En in Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10) zegt Jezus: “De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen”.

Niet alleen de macht, maar ook de tactiek van de duivel mogen we niet onderschatten. Er is in onze dagen binnen de gemeente een tendens waarbij men over allerlei zaken praat betreffende het geloof en de beleving ervan, maar waarbij de duivel buiten schot blijft. Terwijl wij bezig zijn ons over allerlei dingen druk te maken, doet hij geniepig en ondergronds zijn werk. Hij heeft er geen bezwaar tegen als wij discussiëren over allerlei onderwerpen zoals, de oude en de nieuwe mens, ons vlees, balans in de prediking, enz.

Jezus wist hem altijd weer te onderkennen en te ontmaskeren, ook als de duivel op vrome wijze, bijvoorbeeld via de Farizeeën en Schriftgeleerden, tot Hem kwam. Maar Jezus wist met wat voor vijand Hij te maken had. Hij wist dat zijn macht groot was, maar de macht die Jezus van God ontvangen had, was gelukkig vele malen groter. En dit gaf Hem gezag en autoriteit over hem.

Wij moeten leren te overwinnen 2.

‘Overwinning’ werkt niet als een soort automatisch systeem, zoals bij een auto die je niet meer behoeft te schakelen. Je drukt het gaspedaal maar in en je gaat vooruit… Te gemakkelijk hanteren we teksten die spreken over de overwinning en die op zich natuurlijk 100% waar zijn, maar in de praktijk blijkt het vaak niet te kloppen. Dat wil zeggen: we gebruiken ze als slogans, als kreten. Als we bijvoorbeeld zeggen (en we spreken dan Paulus na): “Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad” (Rom. 08:37) of: “Maar God zij gedankt, die ons te allen tijde in Christus doet zegevieren” (2 Kor. 02:14), zou dit moeten betekenen dat die overwinning er ook te allen tijde is.

We weten maar al te goed dat dit niet het geval is. Dan kunnen we twee dingen doen. We kunnen zeggen:

  1. Gods Woord klopt niet, of
  2. Ik zal mezelf moeten afvragen waaraan het ligt. Het eerste valt af, we behoeven niet te twijfelen aan de betrouwbaarheid van Gods Woord, het tweede blijft dus over…

Nu is het gelukkig zo dat we leren kunnen uit de fouten die we maken. Niet elke nederlaag hoort daarom thuis in de categorie ‘overwinningen van de duivel’. Juist uit de nederlagen die we soms nog lijden kunnen we leren en zorgen dat we dezelfde fout geen twee keer maken.

Petrus zegt: “Wordt nuchter en waakzaam”. Ik wil mezelf afvragen: Ben ik wel voldoende waakzaam geweest? Was ik op mijn hoede? Ik denk dat toen Jezus de eerste maal verzocht werd door de duivel, Hij wel terdege er op verdacht zal zijn geweest dat de duivel terug zou kunnen komen. En dat gebeurde ook. “De duivel week van Hem tot een bestemde tijd” De Leidse vertaling zegt: “Hij week voorlopig van Hem”. Jezus was nog niet van hem af. Net zo min als wij van hem af zijn…

Wij moeten gebruik maken van de wapens 3.

Wij moeten gebruik maken van de wapens die ons ter beschikking zijn gesteld en deze op de juiste wijze hanteren

Petrus zegt: “Weerstaat de duivel, vast in het geloof’. Het eerste wapen waarover wij kunnen beschikken is ‘het geloof. Wanneer Paulus in zijn brief aan de Efeziërs spreekt over de ‘geestelijke wapenrusting’ en hij duidelijk naar voren brengt dat wij te maken hebben met een geestelijke strijd, zegt hij: “Neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmede gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven” (Ef. 06:16).

Het geloof is een machtig geestelijk wapen, zoals er meerdere zijn. Paulus zegt: “De wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tol het slechten van bol werken” (2 Kor. 10:04).

Een ander geestelijk wapen is bijvoorbeeld hel ‘bidden in tongen’ Het is een belangrijk onderdeel van het vervuld zijn met de heilige Geest. Kinderen Gods die alleen maar een keer in tongen gesproken hebben toen ze gedoopt werden met de Geest, weten niet wat ze missen als ze van deze gave geen gebruik maken. Ook het ‘gewone gebed’ is natuurlijk belangrijk.

Een ander wapen dat ik zou willen noemen en waarmee we de duivel op effectieve wijze kunnen weerstaan en overwinnen is ‘het Woord van God’. Als wij Gods Woord biddend en onder de leiding van de heilige Geest onderzoeken, doel het iets, het geeft ons basis, houvast. We ontdekken hoe de zekerheid dat we zullen overwinnen groeit. En als er soms nog momenten zijn waarop we de strijd niet aankunnen dan gaan we tot Hem en vragen om nieuwe kracht en Hij geeft het overvloedig vanuit Zijn volheid. Hoe meer we groeien in het Woord van God, hoe meer we ook zelf geestelijk groeien. Wij worden volwassen christenen, die niet bij het minste zuchtje wind uit de verkeerde hoek, omver geblazen worden. En dan bemerken we ook dat, zoals Jakobus opmerkt “de beproefdheid van ons geloof volharding uitwerkt ” (Jak 01:03). Jakobus merkt verder nog op dat “die volharding volkomen moet doorwerken, zodat wij volkomen en onberispelijk zijn en in niets tekort schieten”

Dat is het soort christenen waar naar de Heer in deze tijd uitziet! Paulus zegt van deze christenen dat ze de ‘mannelijke rijpheid’ hebben bereikt, de ‘maat van de wasdom der volheid van Christus’ (Ef. 04:13 e.v.). Het zijn mondige christenen. Zij worden niet heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer. Aan Jezus had de duivel niets, omdat Hij overwinnaar was. Maar dit kan ook van hen gezegd worden. Een bekend schrijver maakte onlangs de opmerking dat het christendom op sterven na dood is… Dat geldt inderdaad voor het naam-christendom, maar niet voor de waarachtige Gemeente van Jezus Christus. De leden van deze Gemeente gaan zich hoe langer hoe meer als zonen Gods, dus als overwinnaars openbaren!

Wij mogen gebruik maken van onze talenten 4.

Behalve geloof, het spreken in tongen, de groei in en door het Woord van God, is er nog een belangrijk gegeven wat ons tot overwinnaars maakt. De duivel heeft er een ontzettende hekel aan en voor ons is het dus een machtig wapen om hem te weerstaan en te verslaan, dat is: het gebruik van onze talenten. God heeft in ons één of meerdere talenten gelegd die wij mogen gebruiken in Zijn dienst.

Dat is ook in diepste zin de betekenis van het begrip ‘onderwerpen aan God’.

Petrus spreekt over ‘het vernederen onder de machtige hand Gods’ (1 Petr. 05:06). De duivel haakt hier maar al te gemakkelijk op in door een verkeerde voorstelling van zaken te geven. Zo in de trant van: ‘De grote almachtige God en de kleine nietige mens…’

Jakobus formuleert het zo:

“Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden” (Jak. 04:07). Onderwerpen aan God betekent: met God verbonden zijn, leven in Zijn gemeenschap, onze bekwaamheden in Zijn dienst ons zijn het werk van God (2 Kor. 03:05). Dan gaat de overwinning zoals God die bedoelt er hoe langer hoe meer uitkomen! En we zijn ook niet meer bang ‘lijden’ te moeten verduren, waarvan de apostel ook spreekt (1 Petr. 05:09). Paulus maakt ten aanzien van het lijden de opmerking: “Allen die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden” (2 Tim. 03:12).

Het hoort erbij. Het is er nog zolang de duivel er is, maar zijn tijd gaat voorbij en onze tijd duurt tot in eeuwigheid. En hoe! Bovendien staan we er niet alleen voor. Luther vertaalt: “Weet dat hetzelfde lijden over uw broeders in de wereld gaat”. Iedereen heeft er mee te maken. Daarom hebben we elkaar ook zo nodig. Daarom hebben we de gemeente. Daarom probeert de duivel niet alleen de individuele gelovige maar ook de gemeenschap der gelovigen kapot te maken. Maar juist daarom ook willen wij de woorden van Petrus ter harte nemen door nuchter en waakzaam te zijn en de duivel te weerstaan, vast in het geloof!

En dan volgt er nog een geweldige bemoediging, een belofte Gods. God steekt ons een hart onder de riem. Petrus schrijft namelijk in vers 10 en 11: “Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondves­ten. Hem zij de kracht in alle eeuwigheid! Amen”.

 

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

In de meer dan dertig jaar dat Levend Geloof nu verschijnt hebben wij er nooit een geheim van gemaakt dat wij een maandblad zijn met de boodschap van het volle evangelie. In de colofon van ons blad hebben we dit steeds op duidelijke wijze vermeld. De vraag is of het in deze tijd nog wel nodig is dit te handhaven? Ons antwoord is klaar en duidelijk broodnodig! Wij geloven zelfs dat het volle evangelie van steeds grotere betekenis gaat worden. Temidden van allerlei soorten evangelie is er maar een evangelie dat werkelijk waardevol is, dat is het evangelie zoals Jezus dat bracht en later de apos­telen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Het evangelie dat duidelijk naar voren brengt dat God goed is en de duivel slecht. Het evangelie ook waarvan Jezus zei dat het in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken (Matt. 24:14).

Wij zouden ontrouw en ongehoorzaam zijn als wij daarvan zouden afwijken. Uiteraard zijn we ons bewust van onze onvolkomenheid, dat wil zeggen: de kennis en het inzicht aangaande dit evangelie is nog steeds groeiende. Wij blijven ons echter richten op het grote einddoel: de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus (Rom. 08:29). Dit komt ook deze maand weer tot uitdrukking in de verschillende artikelen en wij twijfelen er dan ook niet aan dat u gezegend en opgebouwd zult worden door de uitleg van de verschillende facetten van het evangelie dat iedereen, die zich daarvoor heeft opengesteld, rijk en gelukkig maakt. En laten we ook niet vergeten ’uitdelers’ te zijn van dit evangelie. Een praktische tip in dit verband: maak eens iemand abonnee op “Levend Geloof’. Of geef uzelf een tweede abon­nement zodat u altijd een nummer bij de hand hebt om weg te geven! (Zie ook onze jubileumactie op blz. 31).

 

De leer van de erfzonde door Hessel Hoefnagel

De leer van de zo genoemde erfzonde wordt weergegeven in de belijdenisgeschriften van met name de reformatorische kerken. Deze leer stelt dat door de ongehoorzaamheid van Adam de zonde zich via de geslachtelijke omgang over het gehele menselijke geslacht heeft uitgebreid. De erfzonde is dan een ‘erfelijk gebrek’, waarmee de kleine kinderen al in de moederschoot besmet zijn. Zij is ook een ‘wortel’, waaruit allerlei zonden tevoorschijn komen en is daarom voor God een oorzaak om het hele menselijke geslacht te verdoemen.

De leer van de erfzonde stelt dan verder, dat de erfzonde door de kinderbesprenkeling (welke men als Bijbelse doop ziet), slechts gedeeltelijk wordt teniet gedaan. Zij blijft daarom de oorzaak van het zuchten van de mens, die verlangt van zijn lichaam verlost te worden (Ned. Geloofsbelij­denis, art. 15).

Waarop is deze leer gebaseerd?

De leer van de erfzonde wordt onder andere gebaseerd op teksten uit Psalm 51 en Romeinen 5.

Psalm 51 is een psalm van David naar aanleiding van zijn overspel met Bathseba. In vers 7 zegt David: “Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren en in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen”. Romeinen 5 vers 12 (Rom. 05:12) zegt: “Daarom, gelijk door een mens de zonde de wereld is binnen­gekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen (daadwerkelijk) gezondigd hebben”. t

En in Romeinen 5 vers 18 en 19 (Rom. 05:18-19) lezen wij: “Derhalve, gelijk het door één daad van overtreding (door Adam) voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid (door Jezus) voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven. Want gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één, zeer velen rechtvaardigen worden”

Veel oprechte, in God gelovende mensen worden tot op heden geblokkeerd in het verkrijgen van innerlijke zekerheid over het persoonlijk behoud als gevolg van de doorwerking van de genoemde en binnen de ‘leer van de erfzonde’ op een bepaalde wijze geïn­terpreteerde Bijbelteksten. Daarom wil ik in het onderstaande verder ingaan op de genoemde teksten in het bijbels verband, waarin ze staan.

Enkele Bijbelse feiten over David

David was de jongste zoon van Isaï (1 Sam. 17:13). Hij had twee oudere (halfzusters: Seruja en Abigaïl.)

Seruja was de moeder van Absaï, Joab en Asaël.

Abigaïl was de moeder van Amasa.

Hoewel van ongeveer dezelfde leeftijd als David zouden deze mannen, die later als zijn krijgsoverste genoemd worden, dus ‘oom’ tegen hem moeten zeggen. Amasa trad bij het verraad van Absalom in diens dienst als legeroverste en werd door Joab vermoord (1 Kron. 02:15-17; 2 Sam. 17:25; 2 Sam.20).

De beide (half)zusters van David worden ook dochters van Nahas, de koning, van de Ammonieten genoemd. Deze koning, had, in de dagen van Saul, Jabes in Gilead belegerd (1 Sam. 11).

Seruja en Abigaïl hadden dus wel dezelfde moeder, maar niet dezelfde vader als David. Omdat ze beide ouder dan David waren, was deze niet met name genoemde vrouw eerder de (of een) vrouw van koning Nahas.

Er zijn enkele opmerkelijke, in de Bijbel genoemde feiten, welke doen vermoeden, dat de verhouding tussen Isaï, Davids vader en de ex-vrouw van Nahas niet geheel zuiver en wellicht buitenechtelijk was:

1.Isaï was al oud en hoogbejaard, toen David nog een herdersknaap was (1 Sam. 17:13).

2.Volgens 1 Samuel 16 en 17 had Isaï acht zonen, waarvan David de jongste was. In het ‘boek der Kronieken van de koningen van Israël’ echter wordt David de zevende zoon van Isaï genoemd (1 Kron. 2).

3.Davids vader Isaï was niet de vader van zijn (halfzusters Seruja en Abigail.

4.De naam van Davids moeder wordt nergens vermeld, terwijl dit wel gebruikelijk was bij de koningen van Israël.

5.Koning Nahas van de Ammonieten was David vriendschappelijk gezind (2 Sam. 10:02). Dit geldt ook voor diens zoon Sobi, die David van voedsel voorzag, toen deze op de vlucht was voor Absalom (2 Sam. 17:27-29).

6.David werd door zijn broers geminacht. Zijn oudste (half?)broer noemde hem een ‘vermetele knaap’, die naar zijn mening bij de schapen had moeten blijven, in plaats van in de legerplaats te komen (1 Sam. 17:28).

7.David viel naar zijn uiterlijk uit de toon. Hij was ‘rossig’ (vertaling Brouwer: blond) en had ‘opval­lende ogen’ (misschien wel blauw, wat bij blond haar vaak voorkomt) (1 Sam. 16:12; 1 Sam. 17:42).

8.Toen Samuël, de profeet, een van de zonen van Isaï moest zalven tot koning over Israël, weid David aanvankelijk buiten gesloten. Pas op de nadrukkelijke vi aag van Samuël werd hij erbij gehaald (1 Sam.16:11). Schaamde Isai zich voor David?

Onreinheid in het leven van David

In het leven van David speelde veel onreinheid. Onreine machten hadden gemakkelijk toegang. Dat begon wellicht al bij Isai in diens mogelijke buitenechtelijke, dus zondige gemeenschap met de (onbekende) moeder van David, de ex-vrouw van Nahas.

David zelf had, als stamvorst van Juda, al zeven vrouwen (2 Sam. 03:02-05). Hij was zwak ten opzichte van onreine machten, getuige zijn handelwijze met Bathseba (2 Sam. 11).

Ook in zijn nageslacht opereerden de onreine machten volop. Zijn zoon Ammon vergreep zich aan zijn halfzuster Tamar (2 Sam. 13). Absalom had in het openbaar gemeenschap met de bijvrouwen van zijn vader, nota bene op hetzelfde dak als waar zijn vader zich met zijn ogen misging aan Bathseba (2 Sam. 16:22). Salomo had vele vrouwen lief. Hij had 700 vrouwen en 300 bijvrouwen, die zijn hart verleidden en van God aftrokken (1 Kon. 11).

Uit al deze feiten en logische gevolgtrekkingen kan de uitspraak van David in Psalm 51 vers 7 (Ps. 051:007)best verklaard worden. Het is griezelig onzeker te noemen, als deze ene tekst wordt gebruikt als basis voor een godsdienst-bepalend leerstuk, waardoor sinds de Reformatie miljoenen oprechte mensen geblokkeerd zijn in hun zoeken naar het ‘Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid’ (Matt. 06:33), doordat ze zich ‘zondaar tot de dood’ voelen en noemen, ‘onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad’.

Rechtvaardiging door het geloof

De waarheid is dat de mens, die zijn (bedreven) zonden belijdt en nalaat, gerechtvaardigd wordt door het geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus, om van daaruit op te groeien tot een mens naar Gods bedoeling, ’tot alle goed werk volkomen toegerust’ (2 Tim. 03:16-17).

Met betrekking tot de geslachtslijn van onze Heer Jezus Christus hoeft het ons niet te verbazen dat David een ‘vreemde vogel’ was. In deze lijn komen meer van deze door mensen niet of minder geachte personen voor. Denk maar aan vrouwen als Tamar, de schoondochter van Juda, Rachab de hoer en Ruth, de Moabietische. Ten opzichte van deze vrouwen valt de (onbeken­de) moeder van David niet uit de toon als er wat vreemds met haar aan de hand was.

Trouwens, ook onze Heer Jezus zelf gold aan de ‘buitenkant’ als een buitenechtelijk kind. Wilde zijn rechtvaardige aardse vader Jozef niet in het geheim Maria, zijn ondertrouwde vrouw, verlaten, omdat ze in verwachting bleek? (Matt. 01:18-25).

Er is slechts één conclusie mogelijk: Erfzonde bestaat niet! De ziel die daadwerkelijk zondigt, zal ‘sterven’ ofwel onder de heerschappij van de Dood komen. Maar zelfs de goddeloze, die zich bekeert, zal niet sterven, want God heeft een welgevallen aan de mens, die zich tot Hem wendt (Ezechiël 18).

Net zomin genade erfgoed is, is ook zonde geen erfgoed. De ongehoorzaamheid van de eerste Adam en de gevolgen daarvan, omdat de Dood in de wereld kwam, werd geheel teniet gedaan door de rechtvaardiging van de (laatste) Adam, onze Heer Jezus Christus. Daarom zal ieder, die in Hem gelooft, niet sterven, maar leven tot in eeuwigheid! Tegenover de blokkade van de ‘leer van de erfzonde’ staat het bevrijdende ‘Evangelie van Jezus Christus’, waardoor de mens tot haar oorspronkelijke bestemming komt.

Tot eer van God de Vader!

 

Zegen en zegenen door Tea Keuper Dijk

Wat is de betekenis van ‘zegen’ en ‘zegenen”? In Van Dale’s woordenboek wordt ‘zegen’ als volgt omschreven: ‘een groot visnet met een zak, waarmee men de gehele breedte van een viswater afsluit; trekt men dit voort dan vangt men alle vissen, die niet door de mazen kunnen: met de zegen vissen’. Zegen is echter ook een ‘formule en gebaar, waardoor men Gods gunst of bescherming over iemand of iets wil doen komen: iemand zijn tegen geven’.

Voor zegenen’ staat in dit woordenboek onder andere:

  1. een of de zegen geven;
  2. prijzen, loven: (iemands aandenken zegenen);
  3. zijn gunst en bescherming geven: God zegende zijn vlijt, zijn pogen’.

Zegenen is een heerlijk iets om te ondergaan en om uit te voeren naar anderen toe. Jezus sprak vaak de zegen uit over wat Hij ontving en uitdeelde (bijvoorbeeld bij de wonderbare spijziging). Hij zegende ook de kleine kinderen en de scharen Paulus zegt: “Zegent en vervloekt niet” (Rom. 12:14) Jezus zegt in de wet van de liefde: “Zegent wie u vervloeken” Vervloeken houdt verwer­ping in en verdoemenis. Het is als het ware onheil over iemand uitspreken en hem of haar er zodoende mee verbinden. Dus net het tegenovergestelde van zegenen.

Wat geeft het een heerlijke vrede te weten dat God een ieder, die tot Hem komt of gekomen is, wil zegenen zo iemand trekt Hij als het ware als in een groot visnet (ook een zegen genoemd) door het levende water, Jezus Christus tot zich. En God staat altijd klaar om de mensen, die tot Hem komen, te zegenen! (Ef. 01:03).

Door verwerping (is onder de maat leven) schiet men als vissen door de mazen van het Goddelijke net, de zegen, en mist zodoende de zegen!

Zegenen prijzen, loven. Wie kunnen we beter ‘zegenen’ (loven en prijzen) dan God, onze Vader en Schepper, die ons wil zegenen met al het goede en ons daarin wil laten delen1?!

Zegenen: iets heerlijks om onze relatie met God te versterken!

 

Zegenen door Tea Keuper Dijk (gedicht)

Als ik U zegen Vader,
dan breng ik U mijn lof.

Ik loop zo bij U binnen
ik ken Uw huis en hof!

 

En U ziet mij van verre,
komt blij mij tegemoet!

We zeggen: ‘Wees gezegend!’
en hebben ’t samen goed.

 

Dan mag ik and’ren zeeg’nen
verbinden met Uw troon,
zodat men ziet Uw grootheid
en opgroeit tot een zoon!

 

Waarom het Gods wil is dat wij bidden door Wim te Dorsthorst

De meest betrouwbare bron voor informatie en kennis, wat het bidden betreft, is de Bijbel. Dit geldt zowel het nieuwe als het oude testament. “Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven”, zegt Paulus (Rom. 15:04a).

Het hele religieuze leven van Israël werd gedragen door offeren, vasten en bidden. En dit alles op vastgestelde tijden (bijv. Dan. 06:11b).

Wat wij ‘bidden’ noemen wordt in de Bijbel aangeduid met onder andere: roepen, smeken, zijn ziel ‘opheffen’ tot God, klagen, loven, prijzen, danken, aanbidden, verheerlijken, enz.

Ten diepste wordt in al deze woorden het verlangen naar God en naar gemeenschap met God uitgedrukt, zoals David zo treffend onder woorden brengt in Psalm 63 vers 2 (Ps. 063:002): “O God, Gij zijt mijn God, U zoek ik, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees smacht naar U, in een dor en dorstig land zonder water” (vgl. Ps. 042:003). Dergelijk woorden tonen hoe de hele mens, maar bovenal zijn hart, bij het gebed betrokken is en hunkert naar God als een bron van levend water.

Bidden behoort uit het hart te komen

De Israëliet bad in het besef dat hij verbondspartner was van God. God had met hen een verbond gesloten en Zichzelf aan Israël geopenbaard en altijd trouw betoond. Het is Zijn volk en Hij is hun God. Zeker in het begin, toen God Zich machtig manifesteerde in het midden van het volk, was Hij voor de Israëlieten veel meer een levende werkelijkheid als dat Hij nu is voor vele christenen. De grote tegenstander van God en mens, de duivel, heeft dit volk verschrikkelijk misleid en van God vervreemd. Zo erg dat God moest zeggen: “Zij keren Mij de nek toe en niet het aangezicht; maar ten tijde van hun rampspoed zeggen zij: Sta op en verlos ons” (Jer. 02:27b). Wel een bewijs dat dit volk niet meer met het hart bij God betrokken was.

Ook in de dagen van Jezus is dit het geval en Hij haalt de woorden van Jesaja aan als Hij zegt: “Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij” (Matt. 15:08; Jes. 29:13).

“Deze dingen zijn opgetekend ter lering en ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is”, zegt Paulus (1 Kor. 10:11).

Ook onze verbondenheid met God is gegrond in een verbond. Een nieuw en beter verbond met betere beloften zelfs zegt de schrijver van de brief aan de Hebreeën (Heb. 08:06). En zoals we al gezien hebben, mogen en kunnen wij nu altijd tot God naderen langs de nieuwe en levende door het bloed van Jezus Christus (Heb. 10:19-20). Niet gebonden aan een plaats, ook niet aan vaste gebedstijden, maar een voortdurende gebedsrelatie met God in de geest.

Paulus zegt: “Bidt zonder ophouden” (1 Thess. 05:17). Dat is een gebod van de apostel en hij zegt erbij: “Want dit is de wil Gods in Christus Jezus ten opzichte van u” (vs. 18). Niet de wil van een mens, maar de wil van God.

“Verblijdt u te allen tijde, bidt zonder ophouden, dankt onder alles”. Dit is een gebod zonder enige beperking. Maar, kan men opmerken, wij zijn toch niet meer onder de wet? Neen, maar het is wel de wil van God en Zijn wil is het goede, welgevallige en volkomene.

Met dergelijke woorden maakt God ons bekend wat in Zijn hart leeft en wat Zijn diepste verlangen is om de mens gelukkig te maken en Zich aan de mens te kunnen geven. God wil door de mens gekend worden, gediend worden, gebeden worden, aanbeden worden. Niet vanuit een ritueel, maar in waarachtigheid, in geest en in waarheid (Joh. 04:23).

Het behoort daarom kenmerkend te zijn voor een gelovige dat hij bidt, dat hij dankt, dat hij blij is en dat alles vanuit zijn hart. Bidden zonder ophouden is dan ook een leven in diepe hart verbondenheid met God, waarin als het ware een nooit ophoudend contact met Hem is. Wat voor werk, wat voor plicht of bezigheid er ook is, wat voor omstandigheden er ook zijn, altijd open naar God toe en met Hem in gesprek, al of niet in woorden uitgedrukt. Maar evengoed zal het ook betekenen: de tijd nemen om je af te zonderen, om alleen te kunnen zijn in de binnenkamer, ‘voor het aangezicht van de Heer.

Jezus is ons voorbeeld ook wat bidden betreft

Ik geloof dat Jezus zelf, ook wat het bidden betreft, ons een groots voorbeeld heeft nagelaten. Iemand zou kunnen zeggen: ‘Ja Jezus, Hij is de Zoon van God, maar wij…?’ Laten we nooit vergeten dat God, in Zijn grenzeloze liefde voor ons, gewild heeft dat Zijn eigen Zoon, de Heilige en Rechtvaardige, het menszijn van ons volkomen zou delen. “God heeft Zijn eigen Zoon gezonden in de gedaante van door de zonde overheerst vlees”, zegt Paulus (Rom. 08:03b, vert. Brouwer). Dit is een vernederde staat met zwakheden en beperkingen. En dat niet omdat dat bij Hem hoorde of omdat Hij het nodig had, maar terwille van ons, terwille van de zonde, zegt Paulus (Rom. 08:03c).

De Hebreeënschrijver werkt dit nog verder uit en zegt: “Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen” (Heb. 02:14).

En verder: “Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te ver­zoenen. Want doordat Hij zelf in verzoekingen en geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen” (Heb. 02:17-18). Verder lezen wij in Hebreeën 4 vers 15 (Heb. 04:15): “Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan meevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze als wij, is verzocht geweest, doch zonder te zondigen” Heb. 04:15).

Nog een aanhaling uit de brief aan de Hebreeën: “Slachtoffers en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad. Toen zeide Ik: Zie, hier ben Ik – in de boekrol staat van Mij geschreven – om Uw wil, o God, te doen” (Heb. 10:05- 07).

Hij is waarlijk het vleesgeworden Woord of zoals Johannes het ook zegt: “Jezus is in het vlees gekomen” (Joh. 01:14; 1 Joh. 04:02). Voor Jezus gold zeer zeker, wat Paulus schrijft, dat Hij in het lichaam zijnde, ver van de Vader in de vreemde was (2 Kor. 05:06). En ook: Wetende dat de gehele volheid van God in Hem woonde (Kol. 01:19; Kol. 02:9) toch ervoer, dat Hij deze schat had in een aarden vat, zodat de kracht die alles te boven gaat van Zijn Vader moest komen (vgl. 2 Kor. 04:07).

Hoe diep en ingrijpend dit alles was voor onze Heer en Heiland verwoordt de schrijver aan de Hebreeën aldus: “Tijdens Zijn dagen in het vlees heeft Hij gebeden en smekingen, onder sterk geroep en tranen, geofferd aan Hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit Zijn angst” (Hebr.5:7).

En toch wist Jezus wie Hij was. Hij wist alles, letterlijk alles! Hij wist dat Hij deze weg moest gaan van diepe vernedering, lijden en dood (Jes.53; Psalm 22). Hij wist eveneens van de stroom van heil die van Hem uit zou gaan in woorden, in wonderen en tekenen (Jes. 61:01-02; Luc. 04:18-19). Hij kende de Schrift en wist hoeveel de Christus moest lijden om in Zijn heerlijkheid binnen te gaan (Luc. 24:25-27; Hand. 17:03). Hij had alle denkbare beloften hoe de Vader Hem niet in de steek zou laten. Hij wist hoe Hij zou zitten aan de rechterhand Gods in grote heerlijkheid (Dan. 07:13-14; Matt. 25:44). God zou Hem niet in de dood laten, maar glorieus opwekken naar de Schriften (o.a. Ps. 16:10).

Jezus sprak over al deze dingen met Zijn discipelen en getuigde ervan voor zijn tegenstanders. En dan toch: bidden, smeken, sterk geroep, tranen? Was het dan ongeloof van de Heer? Neen, maar Hij was in het vlees gekomen en zo werd Hij door de Vader in de door de duivel overheerste wereld gezonden. Hij was volkomen afhankelijk van Zijn Vader zoals wij nu afhankelijk zijn van Hem. Al biddende is Hij de weg gegaan van stap tot stap. Het bidden was voor het geestelijk functioneren van Jezus als de ademhaling voor Zijn natuurlijk bestaan.

Jezus was gehoorzaam tot het einde terwille van ons

Nooit heeft Jezus dingen gezocht of gebeden voor Zichzelf. Hij was niet bezig voor Zichzelf om iets te verdienen! Helder heeft Hij steeds voor ogen gesteld: “Hier ben Ik om Uw wil, o God, te doen” (Heb. 10:07). Hij was gehoorzaam tot het uiterste terwille van ons. Terwijl Hij de Zoon was, heeft Hij, in voor ons bijna onvoorstelbaar lijden, geleerd wat het zeggen wil tot het uiterste te gehoorzamen (vgl. Heb. 05:08). Daarom kan Hij ons ook hierin volkomen begrijpen en te hulp komen.

Ja, Hij was de Zoon! Als Hij de weg van het lijden had willen ontlopen had Hij niet gezondigd want Hij zegt zelf: “Of meent gij, dat Ik Mijn Vader niet kan aanroepen en Hij zal Mij terstond meer dan twaalf legioenen engelen terzijde stellen” (Matt. 26:53). Maar dan waren wij niet voor eeuwig verlost maar in de hand van de vijand gebleven. Zelf zegt Hij: “Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure? Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen” (Joh. 12:27) Hij zou in gehoorzaamheid aan de Vader de weg tot het einde gaan voor ons. Als dan in Gethsémané het hele rijk van satan zich op Hem stort en Hij in doodsangst tot de Vader roept, dan is het toch steeds weer: “Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede” (Matt. 26:36- 46). En als Hij zegt: “De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak” (Matt. 26:41), dan heeft Hij dit ten diepste zelf doorleefd, want Hij was in de gedaante van het zondige vlees, terwille van ons.

Ik hoop dat uit dit alles blijkt hoe niets menselijks Hem vreemd is en dat Hij voor ons geleden heeft en ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij in Zijn voetstappen zouden treden (1 Petr. 02:21). Hij heeft voor ons geleden, zegt Petrus, en dat niet alleen de laatste dag van Zijn aanwezigheid op aarde, maar vanaf het begin tot Zijn dood aan het kruis.

Nu echter kennen wij Hem niet meer naar het vlees, zegt Paulus (2 Kor. 05:16b), maar zien we Hem met eer en heerlijkheid gekroond En als Hij ten tweede male verschijnt, bij Zijn wederkomst, is dat niet meer in een vernederde staat, maar als de grote Koning en Heer met grote macht en heerlijkheid. En al de engelen zullen Hem aanbidden en hulde brengen (Matt. 24:30b; Heb. 01:6).

 

Stap voor stap (gedicht) door Piet Snaphaan

Stap voor stap zet ik mijn voet
op de weg door God gewezen,
‘k Weet dat Hij is enkel goed,
Hij geeft raad hoe ‘k wandelen moet,
voor een overwinningsleven.

 

Stap voor stap, het blijft mijn streven
overwinnen is mijn doel.

Elke dag mezelf weer geven
om vanuit Zijn kracht te leven,
nimmermeer door mijn gevoel.

 

Stap voor stap zal ’k het doel bereiken,
k groei er naar toe, Gods Woord is waar.

Door volharding zal ’t eens blijken,
elke tegenpool moet wijken:

Gods kracht in mij komt openbaar.

Piet Snaphaan

 

Zendingsroeping voor de Indianen Gert Jan Doornink

Dit jaar is het precies 500 jaar geleden dat de Italiaan Christophorus Columbus Amerika ‘ontdekte’. De bevolking die hij er aantrof noemde hij Indianen omdat hij meende in Indië te zijn aangekomen. De oorspronkelijke bewoners van Amerika zijn echter waarschijnlijk uit Azië (Siberië) afkomstig en hebben zich via de Beringstraat en Alaska geleidelijk verspreid over Amerika.

De grote verscheidenheid aan Indiaanse culturen en talen handhaafde zich tot in deze tijd.

Verspreid door geheel Noord-Amerika (om ons hiertoe te beperken) vindt men inheemse gemeenschappen. Van de ongeveer 700.000 Indianen leeft ongeveer twee/derde in zogenaamde beschermde gebieden of reservaten.

Waarom het nodig is

Naar één van deze gebieden vertrekt over enkele maanden het Nederlandse echtpaar Ulbe (38) en Vera (36) Slim met hun vier kinderen in de leeftijd van 8 tot 14 jaar. Zij weten zich door de Heer geroepen daar het volle evangelie te brengen. Wij kunnen ons voorstellen dat sommige van onze lezers en lezeressen nu de wenkbrauwen fronsen en bij zichzelf denken: Moet dit nu? Kunnen de Amerikanen daar niet zelf voor zorgen?

Inderdaad wordt er door allerlei Amerikaanse zendingsorganisaties ook veel aan zendingsarbeid onder de Indianen gedaan. Er bestaat zelfs een zogenaamde Indianenkerk, de ‘Native American Church1. De huidige Indianen hebben echter hun inheemse gebruiken verweven met een moderne levenswijze en dit vindt ook zijn weerslag op religieus gebied, waardoor bij het overgrote deel van hen geen werkelijke doorbraak van het evangelie heeft plaatsgevonden.

Dat juist de Nederlanders Ulbe en Vera Slim zich aangetrokken voelen om naar hen toe te gaan, komt mede omdat zij die doorbraak wél hebben beleefd. Vera Slim kwam 15 jaar geleden tot bekering en beleefde de eerste jaren van haar nieuwe leven bij de ‘Jesus People’ in Den Haag. Later kwam ze met haar man terecht in de volle evangelie gemeen­ten van Kampen en Emmeloord, waar ze verder tot geestelijke ontplooiing kwamen en de volle rijkdom en heerlijkheid van het evangelie ontdekten. Uiteraard ontstond ook bij hen het verlangen dit met anderen te delen. En omdat Vera reeds vanaf haar kinderjaren een warm hart had voor de Indianen, groeide bij haar en haar man de zekerheid dat zij zich volledig voor hen behoorden in te zetten.

Een ontkend volk

Dat het niet een voorbijgaande opwelling of gedachte was blijkt wel uit de serieuze voorbereiding, die onder andere hierin bestond dat zij zowel in 1989 als in 1991 een oriëntatiereis maakten naar een van de reservaten om kontakten te leggen en kennis te maken met de leefgewoonten van de Indianen. Er ontstond een nauwe relatie met de ‘Navajo Gospel Mission’, een Amerikaans zendingsgenootschap dat reeds vanaf 1930 met zen­dingswerk onder de Indianen bezig is. In een interview dat Ulbe Slim had met Tom Dolaghan, direkteur van deze zending, zegt deze op de vraag van Ulbe of het nodig dat er mensen uit Europa overkomen om hen te helpen: ‘Ja, we zoeken naar zendelingen; waar God hen ook naar toe zendt, vanwaar God ze ook uitzendt. Er is werkelijk een behoefte. De Amerikaanse indianen worden niet alleen een niet bereikt volk genoemd, maar veel meer een ‘ontkend’ volk. Vaak wonen de Indiaanse mensen vlakbij de blanken, maar niemand doet echt een poging om ze voor Christus te bereiken. Natuurlijk, het Navajo volk is nog steeds erg sterk in hun cultuur, er is de peyote-cultus. Tenzij wij een sterkere groep van mensen hebben die wegen zoeken om hen te bereiken voor Christus, zullen wij hen niet kunnen bereiken.

We hebben mensen nodig die naast ons komen staan. Vanuit Holland of waar dan ook vandaan.

Mijn vrouw en ik kwamen uit Ierland en misschien hebben wij daarom wel een beter begrip van de nood van de inheemse Amerikanen dan de Amerikaanse mensen zelf. Er is grote nood, dus ieder die helpen wil, samen met ons, is welkom’.

Deze zomer vertrek

De familie Slim vertrekt waarschijnlijk komende zomer naar Amerika. Aanvankelijk was het de bedoeling eind- maart te vertrekken maar omdat nog enkele barrières moesten worden genomen, onder andere de verkoop van hun huis, was dit niet haalbaar.

Om de uitzending financieel mogelijk te maken -maandelijks is een bedrag van fl. 4000,- nodig- is een aparte stichting opgericht, die onder andere een contactbrief uitgeeft. Door middel van een ’tientjes-actie’ kan men bijdragen aan dit zendingswerk door maandelijks tien gulden over te maken aan de stichting, waarvan het adres elders is vermeld. Ook werd er een gedichtenbundeltje uitgegeven onder de titel ‘Vastheid in genade’. De gedichten werden gemaakt door Hennie Berends-Kok uit de volle evangelie gemeente te Kampen. Het is een boekje om dagelijks even in te kijken en vanwege het eenvoudige taalgebruik zal het ook mensen buiten de gemeenten aanspreken. Inmiddels zijn er reeds meer dan 500 exemplaren verkocht van dit boekje dat fl. 6,50 kost. De opbrengst komt uiteraard ten goede aan de Indianenzending.

Blij voor deze kans

Tenslotte laten we Vera Slim zelf nog even aan het woord. Zij schrijft dat de meeste mensen alleen uit romans en films wat van de Indianen weten, maar dat de realiteit meestal zo anders is, veel koeler en harder, met veel verdriet, angst en armoede, verwarring, leegte en onderdrukking. ‘We zijn dan ook zo ontzettend blij dat we deze kans hebben gekregen om ze dit heerlijke evangelie te gaan vertellen, ze voorzichtig weer te helpen hun waardigheid terug te geven en ze te laten zien hoeveel God van ze houdt, dat God een goede God is.

We zien het ook als een geschenk van onze Vader dat we met deze mensen kunnen samenwerken. Geen opdracht maar een uitnodiging van God, die we met beide handen hebben aangegrepen (en met heel ons hart).

We merken ook dat we de aansluiting die we bij hen vonden, wederzijds is. We ontvangen brieven van de Navajo’s dat ze heel blij zijn met onze komst en ze zijn gelukkig met het feit dat er mensen in Holland aan hun denken. Ze zijn niet meer alleen! God heeft hun roepen gehoord en wij met z’n allen zijn uitgenodigd om ook daar te gaan herbouwen op een goed en stevig fun­dament! Dolgelukkig zijn wij met wat wij ontdekt hebben en we willen niets liever dan dit heerlijke evangelie ook met de Navajo- en Hopi-indianen delen!’

 

Woorden (gedicht) door Piet Snaphaan

“Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God…”
(1 Petrus 4 vers 11a).

De mens, hij uit zichzelf door woorden
waar ’t hart van vol is, spreekt de mond,
wat hij er in legt, gaat gebeuren
of het doet goed, of het verwondt.

 

Laat ons heilrijke woorden spreken,
woorden zijnde als van God,
uit de ware bron van leven,
die voldoen aan Zijn gebod.

Piet Snaphaan

 

Liefdesduet door Duurt Sikkens

“… de heerlijkheid des Heren weerspiegelen” (2 Kor. 03:18).

Het Hooglied is een lied dat gezongen moet worden. Door wie? Door bruid en bruidegom, afwisselend, als een duet waarbij de vreugde van het elkaar zien, het elkaar aanraken groot is. Kun je je voorstellen dat dit lied wordt gezongen door Jezus en Zijn vrouw? Lees hoofdstuk 2 vers 10 (Hoogl. 02:10)eens. Door het vertellen van het heerlijk evangelie ga je staan, opstaan uit de doden, oftewel tussen de doden uit. Je was geestelijk onderworpen aan de dood, maar als je Jezus’ stem hoort, ga je staan omdat Zijn opstanding altijd­durend is.

Wanneer je dat gelooft laat je je in water dopen want je bent geestelijk overeind gekomen. Je hebt gehoor gegeven aan de roepstem van de Geliefde. Want wees er diep van overtuigd dat God je uit liefde roept en niet met bedreigingen in de trant van ’als-je-’t-niet- doet-dan…’ De mens is vrij in z’n keuze voor of tegen het evangelie van God.

Je kiest tegen de dood, tegen de boze, tegen de zonde omdat Jezus voor jou heeft gekozen. Zeer bewust. Waarom? Omdat Hij je liefheeft, omdat Hij je graag mag zien zoals je werkelijk bent, omdat Hij jou ook in je ware gedaante wil zien zodat je jezelf in Hem weerspiegeld ziet om samen mens te zijn in de hemel en op aarde.

Duurt Sikkens

 

De gemeente in de eindtijd door Jan Kees Roose

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de Gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God. – 3 –

De ontwikkeling van de gemeente (2)

(Openb. 06:12-17; Openb. 07:01-04. Zie ook het algemeen overzicht in “Levend Geloof’ van januari).

Waarom schenkt Openbaring zo weinig aandacht aan de eerste zes zegels?

De eerste zes zegels krijgen verhoudingsgewijs weinig aandacht in openbaring, wat niet wil zeggen dat ze niet belangrijk zijn. Ze hebben alle te maken met de toebereiding op de finale. Over die finale en de ontwik­kelingen daarna gaat Openbaring in hoofdzaak, de fase van het zevende zegel.

Maar geen finale zonder toebereiding. Geen zevende zegel zonder de eerste zes. En zegt Openbaring niet zoveel over de eerste zes, in andere gedeelten van de Bijbel staat nog wel aanvullende informatie, zoals in Matthéüs 24.

Waar draait het om in het zesde zegel?

Het zesde zegel, een nieuwe ontwikkelingsfase, kan niet losgezien worden van de eerste vier zegels. Het zesde zegel is het resultaat van wat de vier ruiters op hun paarden hebben bewerkt: het evangelie van het Koninkrijk heeft geklonken, maar ook de leugen met als gevolg: verwar­ring, geweld, het wegroven van de waarheid, het occultisme.

In het zesde zegel wordt de vrucht van de geestelijke ontwikkeling in mensen zichtbaar. Is het verschil tussen goed en verkeerd zaad na het zaaien nog niet zichtbaar, en ook tijdens de ontwikkeling van de vrucht nog niet, hier begint de vrucht zich te zetten: de verschillen worden duidelijker (Matt. 13:24-30).

En daar gaat het ook om in het denken van God: God grijpt niet in, Hij laat tot ontwikkeling komen om dan scheiding tussen goed en kwaad, licht en duisternis te kunnen aanbrengen. In deze fase komt in de hemel duidelijk onderscheid (nog geen scheiding!) tussen wit en zwart.

Let wel: dit speelt zich af in het denken van mensen. Het zesde zegel gaat over de persoonlijke geestelijke ontwikkeling van mensen. Maar ook een collectief gebeuren: gelijkgezinde mensen verenigen zich, bijvoor­beeld in een gemeente. Het zesde zegel gaat om een volheid, om de eerstelingen uit Israël.

Wat is het resultaat van beide ontwikkelingen?

Het goede zaad in mensen bewerkt een ontwikkeling tot geestelijke volwassenheid. Het goede zaad is dan ook het evangelie van het Koninkrijk, zoals Jezus dat zelf verkondigde en later door de discipelen nader is toegespitst, zoals met betrekking op gemeentebouw. Jezus reikte de sleutels van het koninkrijk der hemelen aan. Hij toonde de ware God en de tegenstander van God en de mensen, satan.

“Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matt. 05:48), is geen ijdele wens, maar ligt binnen de mogelijkheden van elk mens die Jezus wil volgen. Diegenen die dit evangelie aangenomen hebben en ernaar handelen, worden vernieuwd in hun denken. God heeft zijn zegel, zijn waarmerk op hun voorhoofd gedrukt. Zijn denken is hun denken geworden.

Dit zegel drukt tevens de doop en het werk van de heilige Geest in mensen uit, want alleen door die Geest is deze waarheid te verstaan en waar te maken, met als resultaat: het zoonschap.

Het resultaat van de ontwikkeling van het duivelse zaad in mensen wordt ook zichtbaar. Uitingen daarvan zijn onder andere het niet meer zien zitten, angst voor wat de tijd brengen gaat, met als gevolg dat men het heil zoekt bij het rijk der duisternis (vaak zonder het te beseffen).

Het betreft allereerst hen die op aarde wonen, dat zijn zij die geen rekening houden met de geestelijke realiteit van de onzichtbare wereld. Ze hebben geen goed Godsbeeld meer (dus ook geen goed mensbeeld; men spreekt dan van ‘verdorven natuur’ of ‘erfzonde’).

Ook de essentie van de boodschap van Jezus Christus is uit het evangelie gehaald. Het gevolg is dat functioneren vanuit de hemel niet meer mogelijk is: de hemel, daar ga je na je sterven naar toe. Als het dan in geestelijke zin gaat stormen (vgl. met Openb. 07:01)), dan hebben ze geen weerwoord, omdat ze niet weten waar het vandaan komt.

Maar ook degenen die in rustige tijden door de heilige Geest nog wel een geestelijk leven leiden maar de tijd niet benutten voor groei en oefening in nijd en overwinning (‘jullie altijd met je machten’), zijn niet bestand legen de horden verleidende en destructieve werkers die zich als een zondvloed van vuur op de mensheid gaat storten. Ze tuimelen uit de hemel op aarde.

Wat voegt Matthéüs 24 hieraan toe?

Als we Matthéüs 24 lezen, dan herkennen we een aantal parallellen met de behandelde zegels tot nu toe. Wat we voor het zesde zegel uitlichten:

Jezus waarschuwt in Matthéüs 24 dat met name in deze fase vaak de loep zal klinken: ‘Hier is de Christus!’ Ook is sprake van valse Christus­sen en valse proleten die zullen trachten de uitverkorenen te verleiden met bedrieglijke tekenen en wonderen.

In het zesde zegel steekt de antichristelijke geest zijn kop al op. het gaat hem er om de potentiële zonen Gods te verleiden met een leer en met werken die in de naam van Christus en door geestkracht geschieden, maar die niet corresponderen met het wezen van Christus, daarbij een appel doende op de geloofsbeleving, een ‘gevoelig’ en daarom zo kwetsbaar terrein. Voorbeelden daarvan in onze tijd zijn het vallen of rusten in de geest, en vormen van lofprijzing en innerlijke genezing (‘inner healing’); werkingen die het evangelie van het Koninkrijk in zijn kern -overwinnaar worden en blijven- aantasten.

– Jezus vergelijkt deze fase met de tijd van Noach: terwijl Noach bouwde aan de ark, vanwege de naderende zondvloed, feestte men gewoon door omdat men niet in het einde geloofde. Jezus doelt hier op aardsgerichte gelovigen, die niet geloven in een zondvloed (van demonie) of geestelijke nacht: men feest (voor de Meer) en streeft naar geestelijke eenheid. En waar zijn ze één in? In hun verwachting. Bijvoorbeeld: de Heer kan van­nacht terugkomen, ofwel, de Gemeente wordt voor de grote verdrukking opgenomen. En Israël (in het midden oosten) als verbondsvolk van God zal door de grote verdrukking heen moeten om daarna het heil voor alle volken op aarde te bewerken (de zogenaamde maranatha- of Israëlleer). Een heel ander voorbeeld van aardsgericht denken is de ‘bevrij­dingstheologie’ ten behoeve van de derde wereld landen.

De positieve kant aan deze vergelijking is dat de ark wordt gebouwd, beeld van de Gemeente die rekening houdt met de geestelijke ontwik­kelingen en ziet naar tekenen in de hemel. Wie zijn intrek neemt in de ark, wie dit denken dus overneemt, zal gespaard worden voor en beschermd worden tegen de demonische machten die zich op aarde zullen gaan werpen. Een troostvolle gedachte: eerst moet de ark af zijn voordat de geestelijke stortregens gaan vallen en ‘de kolken der aarde’ zich openen, beelden van demonische legerscharen.

Wie zijn de verzegelden uit Israël?

Gelukkig valt er van deze fase ook veel moois te vertellen: Gods volk wordt toegerust en gereedgemaakt. Er is sprake van het zegel van God op de voorhoofden, we schreven daar reeds over, prachtig beeld van de heilige Geest in mensen. De profetie gaat in vervulling: In de laatste dagen zal Ik van mijn Geest uitstorten op alle vlees (Joël 02:28-32). Het resultaat zal er ook naar zijn: het evangelie wordt bewaarheid in hen. Hun verlangen is om te doen de werken die Jezus deed in dezelfde gezindheid. Ze willen het wezen van God openbaren. Op geen enkele wijze doen ze daaraan concessies. Ze leven wel in de wereld, maar zijn niet van de wereld. In Openbaring 14 vers 1 tot en met 5 vinden we nog een mooie omschrijving van deze selecte groep eerstelingen. Zij vormen het geestelijke Israël.

Wie zijn de twaalf stammen Israëls, waarvan hier sprake is? Hierin schuilt een heerlijke gedachte: het volk van God wordt gevormd door allen die zich geestelijk uitstrekken naar de volle waarheid. De kerkelijke gezindte is niet belangrijk, het gaat om de innerlijke gezindheid. En dan blijkt Gods volk breed van samenstelling te zijn. In Genesis 49 staan de karakters van de twaalf stammen weergegeven. Uitéénlopender, beter gezegd, veelkleuriger kan bijna niet. Maar met elkaar vormen zij één volk dal in staat is elkaar aan te vullen. En ze hebben gemeen van hetzelfde vervuld te zijn: het verlangen om met Jezus Christus vanuit de hemelse gewesten het heil te bewerken, herstel van hemel en aarde.

Hun getal moet eerst vol worden -hoewel het hier nog een kleine groep het iel! voordat Christus met hen de eindstrijd in gaat, zoals Gideon met slechts een kleine bende de vijand tegemoet trad. Zij vormen tezamen de gemeente van Jezus Christus, de eerstelingen die gereed staan om de zonen Gods voort te brengen, maar dan belanden we in het volgende zegel.

Ons wordt nog even een ‘doorkijkje’ gegund van wat het resultaat van hun werk zal zijn: de schare die niemand tellen kan, uit alle stam en taal en natie.