1994.11 nr. 364

Levend geloof 1994.11 nr. 364

Persoonlijk… ..      door Gert Jan Doornink

Dit nummer begint met een artikel over het kruis van Golgotha. In het leven van elk kind van God neemt dit kruis een centrale plaats in, omdat de beleving van het geloof ondenkbaar is zonder geloof in het volbrachte ver­lossingswerk van Jezus Christus. Het vormt de basis van ons spreken, denken en handelen. Dat wordt ook duidelijk in het artikel naar voren gebracht. Maar we hebben er nog een dimensie aan toegevoegd, wat zeker voor alle gelovigen in deze tijd van ‘levensbelang’ is. Dat is de verdere ontwikkeling en groei van ons geloofsleven nadat we tot geloof gekomen zijn. Hoe bewandelen wij de nieuwe weg nadat we het kruis gepasseerd zijn? Dit mag ons zeker niet onverschillig laten, al gebeurt dat nog veel te vaak. Want het gaat tenslotte om het bereiken van het einddoel: de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus, waardoor het zoonschap ten volle geopenbaard gaat worden.

Ook in de andere artikelen van dit nummer worden weer verschillende facetten van het evangelie belicht, met het doel dat we geestelijk zullen groeien, want naarmate het beeld van Christus tot openbaring komt in en door ons leven, dragen wij vrucht voor Gods Koninkrijk. En wie verlangt niet dat het getuige van Christus zijn, waartoe hij geroepen is, effect zal sorteren?

En over ‘effect sorteren’ gesproken: weet u dat een belang­rijk middel daarbij ook Levend Geloof is? Dit merken wij aan de vele positieve reacties die wij de afgelopen maanden weer ontvingen. Sommigen ‘werken’ ook met ons blad door geschenk- of proefabonnementen op te geven of door hel afnemen van losse nummers. Wat het laatste betreft attenderen wij u op de aankondiging van onze ‘december- actie’ waar u meer over kunt lezen op de achterpagina van dil nummer. We zouden het fijn vinden als u ook meedoet!

 

De kracht van het kruis door Gert Jan Doornink

 

“Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods”

(1 Kor. 01:18).

Over het ‘kruis van Christus’ is al zoveel gezegd en geschreven, dat er eigenlijk een beetje moed voor nodig is om in een artikel nog eens weer aandacht te besteden aan het kruis. In alle bescheiden­heid gezegd, heb ik die moed wel. Waarom? Omdat ik geloof wat er aan het kruis gebeurde. Want het gaat natuurlijk niet om ‘het kruis’ als zodanig. Dat zijn twee aan elkaar geslagen stukken hout, maar wel om wat er aan het kruis van Golgotha gebeurde.

Symbool of werkelijkheid?

Het is algemeen bekend dat het kruis één van de voornaamste symbolen is van het christendom. De wereld heeft geen bezwaar als men spreekt over het kruis als symbool, maar wel als men het heeft over de betekenis van het kruis.

Tegenwoordig dragen velen een kruisje aan een kettinkje om de hals, of aan een ringetje in het oor. Ook wordt het kruis wel als tatoeage op het lichaam aange­bracht. Niemand die zich daaraan stoort. Waar men zich wel aan stoort is wat er aan het kruis van Golgotha gebeurde. Dat vormt de kerninhoud van ons geloof. En het is ook het fundament waarop ons geloof gebouwd is.

Ons geloof en ons geloofsleven is ondenkbaar zonder het kruis van Golgotha. Want wat gebeurde er op Golgotha? Daar volbracht Je­zus, de Zoon van God, in gehoor­zaamheid aan de wil en de opdracht van de Vader, datgene waarvoor Hij door de Vader naar deze wereld gezonden was. Hij droeg de zonden van de gehele wereld, dus ook onze zonden zich voor ons gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid”.

Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) geeft nog het beste de betekenis van Golgotha weer, als Jezus zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”.

Terug naar onze bestemming

De mens die, omdat hij gehoor had gegeven aan de verleidende stem van de duivel, buiten de ge­meenschap met God terecht was gekomen en in zonde was geval­len, werd desondanks door God niet afgeschreven, maar kreeg de mogelijkheid door persoonlijk geloof in het volbrachte verlos­singswerk van Jezus, terug te keren in gemeenschap met God. God gaf de mens, via Jezus Christus, zijn oorspronkelijke bestemming terug! Dit is wel zo’n groot wonder dat je het eigenlijk niet goed verwoorden kunt. Maar laten we deze werkelijkheid goed vasthouden (Kol. 02:17b): “De werkelijkheid is van Christus”. De duivel -Gods grote tegen­speler- vindt het verschrikkelijk dat hij totaal ontmaskerd en overwonnen werd aan het kruis van Golgotha en vooral ook dat dit gebeurde via een mens!

Het was voor God natuurlijk een koud kunstje geweest de duivel rechtstreeks uit te schakelen, maar Hij deed dat via Zijn Zoon, die als mens op deze aarde was. Paulus schrijft in (1 Tim. 02:05): “Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus”.

(‘Het Boek’ omschrijft het zo: “God staat aan de ene kant en de mensen die tegen Hem ingaan zijn aan de andere kant. En Jezus Christus, die zelf mens is, staat als enige middelaar tussen hen in”).

God gaf Zijn Zoon niet om Zichzelf te behagen, maar uit liefde voor de mensheid die Hij eens naar Zijn beeld had gescha­pen en die Hij niet ten prooi gaf aan de vijand.

Wat gebeurt er verder?

Over het verlossingswerk van Jezus Christus aan het kruis van Golgotha valt natuurlijk veel meer te zeggen. We kunnen ons bezig­houden met de verschillende facetten van dit werk zoals de verzoening, het offer en de los­prijs. Dat willen we in dit artikel niet doen, maar we willen ons vooral bezig houden met de vraag wat de verdere gevolgen zijn in ons leven van ons geloof in Jezus’ volbrachte werk. Of zijn we tevre­den met het feit dat we ‘behouden zijn voor de eeuwigheid’, zonder ons verder druk te maken wat dit nu feitelijk betekent.

Er kan een periode in ons leven zijn dat we geen oog hebben voor de verdere ontwikkeling van ons (nieuwe) leven. Dat we bijvoor­beeld wel zingen over het kruis van Golgotha waaraan we ons dan ‘vastklemmen’, zoals een oud lied zegt, maar dat we ons niet realise­ren dat er niet alleen een weg is naar Golgotha, maar ook een weg na Golgotha! En juist deze weg na Golgotha is zo belangrijk voor ons verdere geloofsleven!

Betekent dat nu dat we het kruis aan de kant schuiven als minder belangrijk? Helemaal niet, want juist als we de weg met Christus – de nieuwe, levende weg- bewan­delen, gaan we meer en meer ontdekken en beleven dat deze weg alleen maar op de juiste wijze bewandeld kan worden als we het volbrachte heilswerk van Jezus centraal blijven stellen in ons denken, spreken en handelen.

Het kruis in Paulus’ leven

Dat deed ook Paulus, die de weg na het kruis in volharding en gehoorzaamheid bleef bewande­len en niet naliet anderen er van,» probeerde te overtuigen dat ook zij, via geloof in het kruis van Golgotha, op die weg konden komen.

En de taak van Paulus, is ook onze taak. Jezus is niet meer lichamelijk op deze aarde, maar de gemeente is er wel en heeft nu dezelfde opdracht en ook dezelf­de volmacht die ook Jezus had. Paulus had dat heel goed begre­pen. Lees maar eens wat hij schrijft aan de Korinthiërs: “Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken. Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaas­heid, maar voor ons, die behou­den worden, is het een kracht Gods” (1 Kor. 01:17-18).

Het is ook onze taak om allen die in deze tijd het ‘woord des krui­ses’ een dwaasheid vinden, tot jaloersheid te brengen, zodat ook zij ingaan op dat woord. Hoe is dat mogelijk?

Door te geloven en te beleven dat het evangelie des kruises een kracht Gods is.

Paulus schrijft in (Rom. 01:16): “Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft”. Paulus ervaarde, temidden van alle omstandig­heden, kortdurend deze kracht. Door de doop en vervulling met Gods Geest kwam het evangelie in en door hem tot leven en uitwer­king.

Het is deze kracht die ook wij dagelijks nodig hebben, ook om de vijand te kunnen weerstaan en overwinnen.

2.Door te beseffen dat het werkelijk volgen van Jezus inhoudt dat we bereid moeten zijn dagelijks ons kruis op ons te nemen.

(Matt. 10:38): “Wie zijn kruis niet opneemt en achter Mij gaat, is Mij niet waardig”; (Luc. 09:23): “Indien iemand achter Mij wil komen, dié verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij”.

Het gaat hier dus niet om een letterlijk dragen van een houten kruis op onze schouders, maar om het lijden (verdrukking, vervol­ging) wat we te verduren hebben omdat we Jezus volgen. Wanneer we echter beseffen dat het evan­gelie des kruises een kracht Gods is, zal ons dat op geen enkele wijze angst aanjagen.

Paulus was vanuit zichzelf geen krachtpatser. Maar hij wist dat de in hem wonende kracht hem sterk en moedig maakte en deed triom­feren. Daarom schreef hij aan de Korinthiërs: “Ook kwam ik zwakheid, met veel vrezen en beven tot u; mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet in mee­slepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht, opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God” (1 Kor. 02:03-05).

3.Door een geestelijk leven te hebben.

Wij behoren aan ons leven een geestelijke invulling te geven. Wat is dat? Hoe moeten we ons dat voorstellen? Wij behoren ons bewust te zijn dat onze plaats met Christus in de hemelse gewesten is, opdat we vanuit deze (geeste­lijke) plaats kunnen strijden en overwinnen.

Vele kinderen Gods zijn zich dat niet bewust. Zij geven aan hun leven een ‘natuurlijke’ in plaats van een ‘geestelijke’ invulling. Hun denken is niet hervormd en geestelijk, en het gevolg is dat ze vaak meer het beeld van de te­genstander dan van Christus openbaren. Ze gaan van het standpunt uit dat een leven waardoor het beeld van Christus geopenbaard wordt toch niet mogelijk is. Het spreekt vanzelf dat de vijand hen dit influistert.

Aardsgezind of hemelsgezind?

Wij zijn een ‘nieuwe schepping’, maar als niet blijkt dat ons leven ‘totaal anders’ is, doordat we niet als nieuwe scheppingen leven, is het een foute zaak. Paulus had er in zijn tijd ook al mee te maken.» Hij wees de gemeente te Filippi [*] erop hem na te volgen, zoals hij Christus navolgde. Maar hij was ook bedroefd dat zo velen ‘wan­delden als vijanden van het kruis van Christus’. Paulus noemt hen aardsgezind, terwijl een waarach­tig kind van God zich bewust behoort te zijn dat hij een hemel­burger is! (Filip. 03:17-18).

De vraag is daarom: zijn wij aardsgezind of hemelsgezind? Leven wij vleselijk of leven wij geestelijk?

Een geestelijk leven openbaar maken is geheel naar de wil van God en een bewijs dat we begre­pen hebben wat de werkelijke betekenis is van het kruis van Golgotha.

Dan geven wij God ook in alles de eer en kunnen we evenals Paulus zeggen: “Maar ik moge ervoor bewaard blijven te roemen anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus, door wie de wereld mij gekruisigd is en ik de wereld”

(Gal. 06:14).

Ik denk ook aan wat hij schrijft aan de Galaten: “Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik…, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij!” (Gal. 02:20).

Paulus had zich geheel vereen­zelvigd met de kruisdood van Jezus. Hij begreep waarom het werkelijk ging. Hij begreep ook dat zijn bestemming was het gelijkvormig worden aan het beeld van Jezus! (Rom. 08:29).

En daar gaat het ook om in uw en mijn leven. Laten we elke vorm van ongeloof en twijfel, of het wel zover komt, uitbannen en deze zelfde doelstelling voor ogen . houden. Ik geloof dat het zal gelukken! Waarom? Omdat het woord des kruises ook voor ons een kracht Gods is. Een kracht Gods tot behoud voor ieder die gelooft. Een kracht Gods tot overwinning. Een kracht Gods die iedere angst verdrijft. Een kracht Gods om in deze tijd een levend getuige van Jezus Christus te kunnen zijn!

 

De zegen van gehoorzaamheid door Jack Gerritsen

 

Gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid

Het woord ‘gehoorzaamheid’ moet begrepen worden in zijn werkelijke betekenis, welke niet is die van een blindelingse onderda­nigheid, zoals bijvoorbeeld ver­langd kan worden van een sol­daat.

De gehoorzaamheid behelst een zekere mate van akkoord en zelfs bij een klein kind is dit ingescha­pen.

Het tegenovergestelde is ‘onge­hoorzaamheid’. Dat is dus een breuk met het akkoord, dat ge­volgen heeft die ieder zich in kan denken en die we hier niet onderzoeken zullen.

In de Bijbel is het eerste geval waar gehoorzaamheid gevraagd wordt, beschreven in (Gen. 02:16-17): “En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daar­van zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven”.

De mens heeft dit gebod aanvaard en het akkoord was dus bewust. Een ongehoorzaamheid wordt dan niet een ongehoorzaamheid aan iemand, maar aan een ak­koord.

Ongehoorzaam aan het akkoord

Eva en Adam zijn ongehoorzaam geweest: “Zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at”. De gevol­gen waren overeenkomstig de geestelijke wetten van God. Die wetten zijn in de Bijbel niet in detail beschreven, maar wij zullen ze begrijpen bij ons Bijbellezen, des te meer omdat zij in ons bewustzijn zijn geschreven. God is rechtvaardig en gehoorzaamt aan zijn eigen wetten, die gelukkig veel mededogen (genade) bevat­ten.

Voor Eva en Adam was het on­mogelijk geworden om hun leven voort te zetten in de tuin in Eden. (Het zij weer eens gezegd dat Eden niet de naam was van de tuin. Deze was in Eden en Eden is veel groter dan alleen de tuin: Eden is een beeld van het geeste­lijke Koninkrijk van God).

Men kan zeggen dat de mens ge­zondigd heeft, maar het is beter te zeggen dat zijn zonde de onge­hoorzaamheid was. Wij zien hier ogenblikkelijk een voorbeeld van het mededogen van God. De mens blijft in leven, hoewel onder moeilijker omstandigheden. De geestelijke wet betreffende de zonde gaat altijd samen met me­dedogen. Formeel is de wet: “Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood” (Rom. 06:23).

Het grote bewijs van mededogen

In de Bijbel betekent de dood in het algemeen niet de dood van het lichaam, maar scheiding van de Vader. Zoals wij weten, is het grootste bewijs van het mededo­gen van de Vader de gave van zijn Zoon Jezus. Dank zij Hem is er geen scheiding tussen de Vader en ons. Bovengenoemde tekst vervolgt trouwens: “Maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here”.

Het volgende geval van onge­hoorzaamheid, en van mede­dogen, is dat van Kaïn. Waaraan is hij ongehoorzaam geweest? Aan het gebod over de zonde te heersen (Gen. 04:07). Het mededo­gen is dat Kaïn een teken ont­vangt opdat hij niet gedood zou worden.

Vervolgens vinden wij het geval van de ongehoorzaamheid van de gehele mensheid (behalve Noach en zijn familie). Deze mensheid- houdt geen rekening met de pre­diking van de gerechtigheid door Noach.

Daartegenover gehoorzaamt Noach aan de voorschriften van God, wat mogelijk maakte, (vol­gens de geestelijke wetten van God, die niets doet tegen zijn wetten), dat Noach met zijn zonen gezegend werden (Gen. 09:01). Deze zegen hield in, het begin te zijn van een nieuwe mensheid.

De vrucht van Abrams gehoorzaamheid

Een tiental generaties later is Abram geboren. Zijn vader Terach verlaat Ur, om een niet ver­melde reden, om naar het land Kanaän te gaan. Zij komen in

Haran en blijven daar (Gen. 11:31).

God had tegen Abram gezegd: “Ga uit uw land en uit uw maag­schap en uit uws vaders huis naar het land dat Ik u wijzen zal. Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot ma­ken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend wor­den” (Gen. 12:01-03).

Abram heeft gehoorzaamd. Het is goed er hier op te wijzen dat Abram niet in Ur zijn maagschap en zijns vaders huis verliet, maar in Haran. Terach zelf bleef nog zestig jaar in Haran.

Later, toen Abram Lot bevrijd had, ontmoette hij Melchisedek, priester van God, de Allerhoogste (Gen. 14:18), die hem zegent. Abram had van God de belofte ontvangen dat hij gezegend zou worden en toen hij in het geloof gehoorzaamd had, door zijn vader verlaten te hebben, is hij gezegend door de priester van God, de Al­lerhoogste. Deze priester is een voorbeduiding van Jezus Christus.

Abram heeft Sarai tot vrouw ge­nomen, maar: “Sarai nu was onvruchtbaar, zij had geen kin­deren” (Gen. 11:30). Voor de oude geslachten (en het komt ook in onze tijd veel voor) was het belangrijk een erfgenaam te heb­ben. De zegen zou zijn de vervul­ling van de belofte van God, dat Abram een groot volk zou wor­den. Het wonder is geschied: Sarai heeft tegen alle verwachting in een zoon gekregen en aldus heeft de gehoorzaamheid van Abram vrucht gedragen.

Abram, de vader van het geloof

Het zou ons te ver voeren te po­gen alle gevallen van gehoor­zaamheid en van ongehoorzaam­heid in de Schriften te vertellen. Het is voldoende het belang te begrijpen van de gehoorzaam­heid, en allereerst dus die van Abram, die volkomen verdiend de naam kreeg van ‘vader des geloofs’.

Inderdaad is de zegen van Abram geldig voor ‘alle geslachten des aardbodems’. Ieder van ons maakt deel uit van die geslachten en wij kunnen begrijpen dat, om gezegend te worden, wij gehoorzaam moeten zijn aan het ak­koord dat wij aangenomen heb­ben bij onze bekering tot het door Jezus gepredikte Koninkrijk.

Dat akkoord is de erkenning van het feit dat Jezus gekomen is om de zonde van de wereld weg te nemen en dat Hij ons herstellen wil en zal, lichaam, ziel en geest.

Het is verkeerd gehoorzaamheid van iemand te eisen onder voor­wendsel dat onze kennis van de geestelijke wereld groter is, hoe­wel degenen, die zonder aarzeling of tegenspraak gehoorzamen, daardoor een zegen ontvangen indien zij gehoorzamen aan een overtuiging in hun hart.

 

 

 

Vergeet het niet (gedicht) Astrid Poldervaart

Voordat je het vergeet,
voordat je weg wilt lopen,
voordat je niet meer kunt hopen
op een betere wereld dan dit.

 

Voordat je je bedenkt
door tal van argumenten,
teleurstellingen van mensen
die je zomaar lieten staan.

 

Voordat je verder zoekt
naar geborgenheid en vrede,
naar die punt achter je verleden
omdat je verder wilt…

 

Vergeet dan niet
dat de hemel ook voor jou is,
dat Zijn liefde ook voor jou is,
dat Zijn leven ook voor jou is,
en wat er ook te koop is,
wat er ook gebeurt;
Jezus, Hij er altijd is
voor jou.

 

Geroepen tot hemelse eenheid door Cees Maliepaard -5-

 

De hemelen
“Ik vermaan u dan te wandelen, waardig der roeping waarmee gij geroepen zijt, met alle nederig­heid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, en elkander in liefde te verdragen, en u te beij­veren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes: één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen” (Ef.04:01-06).

God roept ons op tot eenheid in de Geest, tot eenheid in de gees­telijke wereld eigenlijk. Werkelijk één met anderen kunnen we slechts zijn met mensen die (evenals wij) hun wandel in de hemelen hebben. Als iemand de deur niet wil binnengaan, kan hij onmogelijk in Vaders hemelse werkelijkheid komen. Als iemand niet door Jezus wil binnengaan, is een aanwezigheid in de hemel alleen maar mogelijk aan de schaduwzijde ervan, binnen het machtsdenken van Satan.

Eenheid van gedachten

Paulus, die vanwege zijn dienst aan de Heer gevangen gezet was, roept ons op waardig te wandelen, overeenkomstig onze roeping van Godswege. Nou, we hebben on­miskenbaar een hoge roeping, dus een daarop corresponderende levenswandel zal dan ook ‘in stijl’ mogen zijn. En wat is de hemelse stijl, wat is overeen­komstig de normen van het Koninkrijk van God?

Hoezeer kinderen Gods ook van gedachten kunnen verschillen ? over allerhande zaken in hemel en op aarde, normgeving vanuit het rijk van de Vader is slechts voor enerlei uitleg vatbaar, want alle normen en waarden zijn daar ontleend aan hetzelfde principe: Gods liefde.

Daarom zullen we elkaar in liefde verdragen. Het accent ligt hierbij niet op het elkaar verdragen, maar op het elkaar in liefde ver­dragen. Want als liefde het draag­vlak van het elkaar verdragen is, houdt dat als vanzelfsprekend in dat we (waar nodig) elkaar ook in liefde dragen zullen. Dat gebeurt dan in alle zachtmoedigheid en lankmoedigheid, vanuit een nede­rige innerlijke houding. Net zoals dat Jezus eigen was. Hij verhief zich niet in de zichtbare wereld, Hij besteeg de troon niet in het aardse Jeruzalem, maar Hij ge­bruikte zijn autoriteit in de gees­telijke wereld – enkel tegenover de machten der duisternis.

In de vrede Gods zullen we bezig zijn, ondertussen de onderlinge eenheid bewarende.

Maar hoe kan het dan dat het in allerlei situaties nogal een ram­melt? De eenheid is soms ver te zoeken in het lichaam van Chris­tus. En dat terwijl toch niemand de intentie zal hebben om de ander af te wijzen of te verwer­pen. Menselijke eenheidsbewe­gingen leiden meer dan eens schipbreuk op de zandbank van het natuurlijk denken. Binnen Gods gemeente is het slechts mogelijk de eenheid van de Geest te bewaren. Die eenheid is onaan­tastbaar omdat Góds Geest die bewerkt… en de Geest van onze hemelse Vader is immers altijd dezelfde!

Het lichaam van Christus is ongedeeld, voor zover de cellen van dat lichaam (de mensen die Jezus toebehoren) zich door de waarheid van Gods Geest laten leiden. Eigenmachtige uitleg­gingen van het woord van God doen de werking van de heilige Geest teniet. Onze interpretaties van het geschreven woord van de Vader dienen parallel te lopen met de onder woorden gebrachte gedachten van Jezus Christus.

De woorden van de Zoon des mensen waren ontleend aan de hemelse werkelijkheid, aan de realiteit van het woord van Vader God. Jezus heeft ons uit de doe­ken gedaan wat het plan van God behelst. Ieder die daar geloof aan hecht, mag delen in het herstel naar de oorspronkelijke blauw­druk: in eenheid van gedachten met de Vader, met diens zoon en met alle toegevoegde zonen.

Eenheid van handelen

Het woord van God is niet zomaar een woord, een al of niet wille­keurige aaneenschakeling van op schrift gestelde gedachten – alles­behalve! Dit woord vindt zijn oorsprong in de hemel van Gods heerlijkheid en omvat alle in Jezus Christus geopenbaarde waarheden van de Vader. Jezus had zich dusdanig aan het woord Gods geconformeerd, dat Hij daardoor de verpersoonlijkte versie van het eeuwige plan van de Vader werd. Zijn hele doen en laten vond z’n grond in Vaders zegenrijke goedgunstigheden. Zó had God zich van de aanvang af zijn mensen gedacht, zo was Jezus al van vóór de grondlegging der wereld in zijn gedachten… en tevens ieder die in de Christus is ingevoegd (Ef. 01:04).

Dat zulke uitspraken alleen zaken betreffen die de Vader in gedach­ten had, bewijst (Openb. 13:08). Daar staat immers dat het Lam geslacht is sedert de grond­legging der wereld. Nou, niemand zal beweren dat het kruis reeds vóór de grondlegging van de natuurlijke schepping op Golgotha stond opgericht. Het zou toen trouwens geen enkele functie gehad hebben. Maar in Gods gedachten had het dat zeker wel.

Want God voorzag (uiteraard!) dat de mens de mogelijkheid in zich had om tégen het leven en vóór de dood te kiezen. Ook al was die keuze helemaal niet zo voor de hand liggend. Pas wan­neer de mens de verkeerde keuze gemaakt zou hebben, zou het Lam Gods naar de slachtbank geleid kunnen worden. Vóór de  grondlegging der wereld bestond dit alleen maar als optie in het denken van de Vader.

Nu, Jezus heeft zijn werk vol­bracht: Hij is het Lam van God geworden en heeft daarmee de mogelijkheid geboden om in woord en daad opnieuw in het plan van Vader de Hem toege­brachte plaats in te nemen. We hebben samen één roeping, die we in eendrachtig streven, één in geloof in de ene Heer, Jezus Christus, mogen uitwerken. Eén doop, die een totale ommekeer uitbeeldt omtrent onze relatie met de ene God en Vader van allen die de volheid des Geestes ont­vangen hebben. Hij is boven al­len, verheven boven alle sterve­lingen, op onvergelijkbaar niveau met ieder van ons. Maar Hij is ook door zijn Geest in ons allen aanwezig, en zo werkt Hij zijn plannen in ons en met ons samen uit.

Eenheid in de hemel

De gedachte dat iedere zoon van God z’n eigen hemel aan het vormen is, is nog vrij nieuw. Ik denk dat het een goed gegeven is… mits we er niet allemaal onze eigen eeuwige invulling aan ge­ven. Want als heden ten dage ieder bezig is zich onder de eigen hemelkoepel te ‘settelen’, dan zijn we met elkaar zeker goed fout aan de gang.

Dat we in dit tijdsgewricht alle­maal onze hemel hebben, is een tijdelijk gegeven. Het is de per­soonlijke belevingswereld die ieder op zijn of haar tempo zich in de hemel aan het formeren is. Ik denk dat dat momenteel een verheugende ontwikkeling is, maar wel één die niet blijvend op die manier zal functioneren. In de eeuwigheid zal het lichaam van Christus een hechte eenheid we­zen, zodat onze ‘hemelen’ volle­dig in die van de Christus zullen zijn ingebed.

Paulus doet een bemoedigende uitspraak in (Filip. 02:13). Daar staat dat God in ons zowel het willen als het werken werkt. Dat behoeft niemand zich dus af te vragen – God doet dat gewoon! En als ook wij van onze kant zijn woorden in onze levens uit willen werken, zullen we alras bemerken dat we door Hem in staat gesteld worden, bezig te zijn met de spijze die blijft tot in het eeuwige leven. De Zoon des mensen zal die ons geven (Joh. 06:27).

Onze spijze zal zijn, de wil van de Vader te volbrengen, precies zoals dat Jezus’ spijze was (Joh. 04:34). Dat geeft ons ongetwijfeld een­heid van inzicht en eenheid van handelen, en het zal ons leren samen mee inhoud te geven aan Gods hemel der heerlijkheid.

Volgende keer wil ik graag verder gaan met (Ef. 04:07-10).

 

Getuigen van het geloof door Rini van der Houwen

 

Wat het geloof en zijn kracht vermag vinden we in Hebreeën 11 opgetekend.‘ De geloofsgetuigen van het oude verbond’ worden ze genoemd. In de kracht van hun God voerden ze hun opdrachten uit waarvoor ze geroepen waren, ja met wonderen en tekenen. God riep hen en Zijn Geest rustte op hen.

Onder de profeten was Eliza. Elia riep hem van achter de runderen van zijn vader vandaan. Hij dien­de God en hij diende Elia. Hij ontving een dubbel deel van de geest van Elia bij diens heengaan. Tekenen en wonderen gebeurden door zijn woorden en daden. Later werd in zijn graf nog leven opgewekt (2 Kon. 13:20-21).

Ik denk aan Mozes. Hij werd door Farao’s dochter uit het water ge­trokken. Hij werd als haar zoon in het paleis opgevoed, maar hij ver­gat zijn eigen volk niet. Echter door eigen handelen en wat daar­op volgde, moest hij vluchten naar Midian. Hij trouwde daar en werd schaapherder bij zijn schoonva­der. Toen riep God hem en met Zijn opdracht ging hij naar de Farao en hij leidde een paar mil­joen mensen uit Egypte.

Er staat van hem dat hij zonder vrees voor de koning het land heeft verlaten, want hij bleef standvastig, als ziende de Onzien­lijke. De smaad van Christus was hem groter rijkdom dan de schat­ten van Egypte (Heb. 11:26). Hij verdroeg liever kwaad met het volk Gods, dan tijdelijk van de zonde genieten, staat er. God noemde hem Zijn vriend met wie Hij kon spreken (Ex. 33:11a; Num. 12:07-08a).

Noach was een prediker der ge­rechtigheid. Hij leefde als enige’ gelovige, onberispelijk, in een goddeloze wereld. Zijn hart ging naar God uit. God gaf hem de opdracht een ark te bouwen en hij deed het met grote zorg, hoe vreemd het ook was. Het was tot redding van zijn gezin.

De bedekking is weggenomen

Over het volk van het oude ver­bond lag echter een bedekking, die zou duren tot de komst van Jezus. Naar Hem werd uitgezien, over Hem werd geprofeteerd. Zijn komst bracht verlossing en heil. Hij ontmaskerde de werken van de vorst der duisternis in de geestelijke regionen en verbrak ze, bevrijdde de mensen daarvan en genas hun ziekten. De bedek­king werd weggenomen op het kruis.

Jezus zei: de geringste in het Koninkrijk Gods is groter dan de grootste in het oude verbond. Zo zijn wij nu hemelburgers op aar­de, vervuld met Gods Geest en mogen de Naam van Jezus uit­spreken over zonde en ziekte.

Wij zijn nieuwtestamentische geloofsgetuigen van het Konink­rijk Gods en de Naam van Jezus. En met reikhalzend verlangen wacht de schepping op de open­baring van ons als zonen Gods (Rom. 08:19).

Daar wachten ook de geloofsge­tuigen van het oude verbond op. Dat mogen zij van ons verwach­ten, want zonder ons kunnen zij niet tot de volmaaktheid komen (Heb. 11:39).

Wij worden opgeroepen te vol­brengen wat voor hen verborgen was en waar zij naar zochten. Daarom strekken wij ons er naar uit het einddoel des geloofs en de zaligheid der zielen (1 Petr. 01:09-10) te bereiken. En wij doen dat met grote vreugde.

 

* Het waarachtige goddelijke leven, zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft, beleven is alleen mogelijk als we onze plaats hebben ingenomen in Gods Koninkrijk. Alleen vanuit dat Koninkrijk krijgt het nieuwe leven gestalte en kan het uitgroeien naar de maatstaven van God, zodat het functioneert in harmonie is met de Schepper.

 

De oogst en de voleinding door Evert van de Kamp

 

In Matteüs 13 vertelt Jezus zeven gelijkenissen. Elk verhaal geeft een facet weer van de geestelijke wereld. De Heer noemt dat het Koninkrijk der Hemelen.

Van den Brink heeft daarover al in 1973 een mooi boekje ge­schreven: ‘De geestelijke wereld in gelijkenissen’.

In de gelijkenis van het onkruid in de akker, waarin de Heer een haarscherp beeld geeft van de geestelijke strijd in de loop der eeuwen, trekt één uitspraak bij­zondere aandacht. Het zijn de woorden van vers 39:

“De oogst is de voleinding der wereld”.

Waarom die bijzondere aandacht? Omdat deze conclusie van de Heer een enorm heerlijke bemoe­diging inhoudt temidden van de chaos in onze tijd.

Voleinding

Jezus maakt namelijk duidelijk dat de geschiedenis van de wereld waarin wij leven niet eindigt met een afgang. Integendeel, het ein­de van dit stukje wereldgeschie­denis is meteen het begin van op­gang in een volgende fase. Letterlijk genomen spreekt de Heer over de ‘volheid der aeonen of eeuwen’, over tijdperken dus. Met zijn komst in de wereld, ook dan valt het woord ‘volheid’ (volheid des tijds, Gal. 04:04), begint een fase die zijn einde (einddoel) vindt in de ‘Bruiloft des Lams’ en het aanbreken van het ‘Vrederijk’ (Openb. 19:07 en Openb. 20:01-03).

In het woord voleinding zit het woord voltooiing verborgen. God is constant bezig, maakt de Schrift ons duidelijk, met de voltooiing van zijn plannen. En dat gaat niet door kracht of geweld, maar door Gods Geest. Het is een geestelijk groeiproces.

De Bijbel spreekt over tijdperken van herstel. Over het ‘Vrederijk’, de ‘Nieuwe Hemel’ en de ‘Nieuwe Aarde’. Zelfs nadat de dood ont­troond is, gaat het herstel nog door totdat God alles in allen is (Openb. 21:05 en 1 Kor. 15:28). Alles zal vol worden van Gods Geest. Dat is bemoediging ook voor nu.

God bereikt ‘onherroepelijk’ zijn doel.

Ontwikkeling

Het geestelijke groeiproces is een ontwikkelingsproces. Dat maakt Jezus duidelijk in deze en andere gelijkenissen.

In (Mark. 04:28) gebruikt de Heer het beeld van zaad dat in de aarde gaat. Dan komt de ontwik­keling van halm tot aar en uitein­delijk het volle koren in de aar. In die ontwikkeling wordt Gods Koninkrijk een volgroeid Ko­ninkrijk. Hoe klein ook begon­nen, als het ware als een mosterd­zaadje het kleinste van alle zaden in Jezus’ tijd, het ontwikkelt zich tot een volmaakt en volgroeid Koninkrijk.

Deze enorme ontwikkeling is volop aan de gang. In onze tijd lijkt dit proces zich meer dan ooit te versnellen. Het kan snel gaan.

Eén mosterdzaadje groeit in één jaar uit tot een gewas (boom) van 2,5 tot 3 meter.

Die boom brengt vele takken voort. Jezus ziet veel nakomelingen (Jes. 53:10). Zonen Gods worden openbaar. Heel de schepping wordt hersteld (Rom. 08:19).

De komst van Jezus is zeker en nabij. In alle tijden hebben men­sen hiermee de spot gedreven en anderen denken dat God talmt met zijn belofte (2 Petr. 03:03-04 en 2 Petr. 03:09). Voor hen komt de Heer als een dief in de nacht. Ze hebben de geestelijke tekenen van Chris­tus komst’ niet opgemerkt.

Het volk van God is er op uit om als rechtvaardigen te stralen als de zon in het Koninkrijk van hun hemelse Vader (Matt. 13:43). Het maakt zich klaar voor de Bruiloft des Lams en verlangt ernaar deel te hebben aan de volgende fase in de komst van Gods Koninkrijk (Openb. 20:06).

Oogsttijd

Eindtijd is oogsttijd.

Jezus’ woorden geven dat aan. Vooral de gelijkenissen van onkruid en tarwe (24-30 en 36- 43) en die van het sleepnet (47- 50) schetsen die ontwikkeling. De oogst wordt rijp (Openb. 14:14-20). In dat tijdsbestek voltrekken zich ongekend grote scheidingen. Goed en kwaad komen beide tot volle openba­ring. Zonen Gods komen te staan tegenover zonen der wetteloos­heid (2 Thess. 02:08). Dat loopt uit op een gigantische geestelijke eindstrijd (Harmagedon, Openb. 16:16).

De gemeente van Christus is daarbij ten volle betrokken. In haar voltrekt zich een proces van diepe levensreiniging (1 Joh. 03:03) om bij Jezus’ komst en de vereni­ging met Hem onberispelijk te zijn, een gemeente zonder vlek of rimpel (1 Thess. 05:23-24; 1 Thess. 04:16-17, Ef. 05:27).

Jezus sprak: ‘Slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten’ (Joh. 04:35).

In de oogsttijd worden ongekend velen toegevoegd aan het Koninkrijk.

Opwekking

In de Handelingen der Apostelen lezen we het ene na het andere opwekkingsverhaal. Door de vroege Geestesregen worden zeer velen toegevoegd. De zegen van de Joëls profetie begint te stro­men. Nadien zijn er vele opwek­kingen in de wereld geweest. Eén van de grootste opwekkingen vond in 1904 plaats in Wales op de Britse eilanden. U vindt dit heel indringend beschreven door Rick Joyner in het boekje ‘De Opwekking in Wales’.

Het is ongelooflijk wat de Heilige Geest in die dagen door een handjevol vooral jonge mensen, voor een groot deel nog tieners, heeft gedaan. Duizenden en duizenden mensen ontvingen een nieuw leven.

Tegelijkertijd kwam de Pinkster-uitstorting in Azua Street in Los Angeles (Verenigde Staten). Wereldwijd is het Pinkstervuur ontstoken.

In de jaren zestig blies de Heilige Geest de geestelijke strijd in de onzienlijke wereld ondermeer in ons land ‘nieuw leven’ in. Tal van nieuwe gemeenten kwamen in Nederland tot leven.

De eerste druppels van de spade, de beloofde late regen, zijn ge­vallen. De Landman wacht op de kostelijke vrucht die de late regen zal teweeg brengen (Jak. 05:07). En Jakobus voegt er aan toe: ‘Sterkt uw harten, want de komst des Heren is nabij’.

Late regen

De Joëls profetie is nog lang niet leeggestroomd, laat staan opge­droogd. Zijn roep is nog steeds dezelfde: ‘Kinderen van Sion juicht en verheugt u in de Heer, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid (de Heilige Geest); ja, regenstromen laat Hij voor u neerdalen, vroege regen en late regen, zoals voorheen. De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen’ (Joël 02:23-24). Rick Joyner vertelt hoe de Heer hem in 1992 toonde dat er zeker nog een tweetal golven van op­wekking over de wereld zullen gaan. Zo’n woord vraagt uiteraard om toetsing, opdat wij het goede behouden (1 Thess. 05:21). Zo schrijft Ds. Bram Krol in Uit­daging (oktober 1994), hoewel hij veel waardering heeft voor Joyners boek: ‘Een opwekking is hard nodig, het visioen van de auteur overtuigt me echter (nog) niet’.

Even verderop voegt Krol daaraan toe: ‘Een opwekking is een abnormale toename van het normale geestelijke leven. Joyner noemt het ergens ‘uitverkoop’. Wie een opwekking wil, moet zoeken naar een diep, oprecht leven met de Heer. Wanneer Hij de tijd daarvoor rijp acht, kan dit diepe leven zich versneld ver­spreiden. Maar ook als dat niet zou gebeuren, is hetgeen we zochten het beste dat een mens kan krijgen, de parel van grote waarde. Wie een opwekking wil, moet zoeken naar het pure geestelijke leven (en niet naar opwekking als zodanig)’.

Verwachting

Ik denk dat er duidelijke ver­wachting mag zijn, de Schrift zelf geeft aanwijzingen We lazen net hoe de Heer zonder omwegen in zijn Woord spreekt over de late regen. Ik ben de me­ning toegedaan dat de gemeente van Jezus in deze tijd wereldwijd moet roepen om deze weergaloze uitstorting van de Heilige Geest op al wat leeft. Maar dat gebed zal niet voldoende zijn. Tegelijk moet de gemeente, in diepe afhankelijkheid van haar Heer, zich door een leven van heilig­making voorbereiden op de komst van Gods Geest. Zeker is dat Hij komt, maar bid dat Hij ons land niet voorbijgaat.

Grijp de belofte Gods aan, want: “De aarde zal vol worden van de kennis van des Heren heerlijkheid, gelijk de wateren die de bodem der zee bedekken” (Hab. 2:14).

 

Beeld uit de kinderjaren door Truus van Kaam

Een huis met een hoge drempel.

Je wilde naar binnen, hoewel je met je kleine beentjes nog niet over de drempel kon komen. Maar je bleef proberen, je gaf het niet op; je wilde immers naar binnen. Uiteindelijk kwam er iemand die je over de drempel heen tilde.

Zo is het ook in het Koninkrijk Gods. Daar is het huis des Vaders waar je naar binnen kunt gaan. En als je eenmaal binnen bent wil je er nooit meer weg. Je voelt je er thuis. Dit heb je altijd gezocht. Hier kom je tot rust. Je leert delen met anderen die jou ook liefhebben. De liefde des Vaders werkt hier mild en overvloedig.

Ingaan in het Koninkrijk Gods: Velen willen wel naar binnen, maar missen de overgave en de volharding of ze denken via een andere weg binnen te kunnen komen.

Maar een andere weg is er niet. En zo blijven ze buiten, ze raken beschadigd en worden uiteindelijk een prooi van de Boze.

Zou het dan toch waar zijn dat, zoals de Bijbel ons zegt, we eerst de kosten moeten berekenen?

Laten we het doen en ingaan op de aanwijzingen die God ons steeds weer wil geven vanuit Zijn Woord, zodat we ook met Paulus kunnen zeggen: “Niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij” (Gal. 02:20).

 

De leer van de bedelingen door Wim te Dorsthorst

Zicht op Israël – 8 –

Het eeuwige evangelie van liefde en genade

Het meest essentiële van de voor­gaande studies in deze serie is, dat God ongedeeld één is en ook maar één plan heeft met de mensheid. Van daaruit sprak God: “Laat ons mensen maken naar ons beeld als onze gelij­kenis” (Gen. 01:26a).

Dat ene plan is een eeuwig plan in Zijn Zoon Jezus Christus. Het is een plan dat gedragen wordt door Gods diepste wezen en dat is liefde. En daarom is het ook een plan in genade.

Paulus zegt van dit eeuwige liefde-evangelie: “God, die ons behouden heeft en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gege­ven is vóór eeuwige tijden” (2 Tim. 01:09).

In zijn brief aan de Efeziërs schrijft hij ook van deze zaken in de Zoon van Gods liefde, als van vóór de grondlegging der wereld. En dat alles is naar Gods voorne­men en naar de raad van Zijn wil, overeenkomstig Zijn welbehagen, tot lof van de heerlijkheid Zijner genade (Ef. 01:03-14).

Ook Petrus zegt van Jezus: “Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld” (1 Petr. 01:20).

Gods plan is van den beginne, in Zijn Zoon Jezus Christus, het Woord dat vlees geworden is (Joh. 01:01-02, Joh. 01:14). Alles wat God van eeuwigheid af ondernomen heeft en nog ondernomen zal, dient altijd dit ene grote doel, dat Hij eenmaal zal zijn alles in allen, door Jezus Christus (1 Kor. 15:28).

En “dat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid” (Ef. 01:12). Die liefde en genade is zo over­weldigend groot, dat Paulus zegt: “Om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom van zijn genade te tonen naar zijn goeder­tierenheid over ons in Christus Jezus” (Ef. 02:07).

De bedelingenleer

Nu is er een zogenaamde ‘bede­lingenleer’ die deze meest fun­damentele principes ontkent en daardoor veel verwarring heeft gebracht. Dit hebben we te dan­ken aan de Bijbel met kantteke­ningen van Cyrus Ingerson Scofield, die geleefd heeft van 1843 tot 1921.

Deze bedelingenleer zegt, dat Gods totale programma onder­verdeeld kan worden in zeven verschillende bedelingen, ver­schillende tijdperken, die volledig op zichzelf staan en waarin de Heer aparte bedoelingen met mensen en volken zou hebben. Het Oude en het Nieuwe Ver­bond moet men hierbij apart bezien.

Deze leer zegt dat Jezus een boodschap had voor Israël, maar dat dat een mislukking werd. Toen Jezus bemerkte dat Hij niet aangenomen werd door de Joden, begon Hij te spreken over Zijn lijden, sterven en opstanding, en kwam de ‘bedeling van het ge­loof zoals dat nu in het Nieuwe Testament aan de orde is. En het zou in het bijzonder door Paulus verder uitgewerkt zijn die het ‘mijn evangelie’ is gaan noemen (naar Rom. 02:16; 2 Tim. 02:08).

Dat er in deze tijd gesproken wordt over een plan met Israël en een plan met de kerk, de ge­meente, komt hoofdzakelijk door deze opdeling van het evangelie door de bedelingenleer, die be­weert dat er twee evangeliën zijn:

‘Een evangelie van het Ko­ninkrijk’, dat wil zeggen de verkondiging dat de Heer een aards, politiek, Israëlitisch rijk op wil richten.

‘Het evangelie van de genade’, dat is het goede nieuws dat de Heer is gestorven en opgewekt voor onze zonden en wat door het geloof en geestelijk is.

Altijd al door geloof

Deze bedelingenleer is in strijd met de hele Schrift. Er is niet een aards Koninkrijk voor de Joden en een geestelijk Koninkrijk voor de gelovigen. Ook ten tijde van het Oude Verbond ging het om geloof. Het woord van God zegt hierover: “Doch ondanks dit woord geloofdet gij niet in de Here” (Deut. 01:32; Deut. 09:23). En in (Hab. 02:04) komen we de overbekende woorden tegen: “De rechtvaardige zal door zijn geloof leven” (zie ook Rom. 01:17).

De schrijver van de Hebreeën­brief zegt van het volk Israël: “Zo zien wij dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof’ (Heb. 03:19).

In (Rom. 09:31-32a) lezen we: “Doch Israël, hoewel het een wet ter gerechtigheid najaagde, is aan de wet niet toegekomen. Waarom niet? Omdat het hierbij niet uitging van geloof, maar van vermeende werken”. En het prachtige hoofdstuk 4 in de Romeinen­brief, over het geloof van Abra­ham, maakt wel duidelijk dat men zonder geloof God niet kan behagen.

De vader der leugen

De bedelingenleer is zó on-Bijbels en tast de eenheid van Gods we­zen en zijn eeuwige bedoelingen zó diep’ aan dat ik durf te zeggen, dat het uit de vader der leugen, de duivel, is. Het misleidt en ver­wart vele christenen in deze tijd en ontneemt hen het zicht op hun eigen plaats in Christus. God is niet verdeeld en Zijn mededelingen naar de mensen toe in de Bijbel zijn ook niet verdeeld. Er is niet een deel voor de christenen en een deel voor de Joden. Wat hier absoluut niet begrepen wordt, is dat het hele­maal niet gaat over leerstellingen of aardse zaken of koninkrijken, maar over het Koninkrijk Gods.

Dat is, dat in en door Jezus Christus, het leven Gods in de , mens zal regeren. Dat Zijn levenswetten in het hart en het verstand geschreven zullen zijn door de heilige Geest. Dat dat de vervulling van de geweldige profetie uit Jeremia is (Jer. 31:31-34). De woorden waar de profetie mee begint: “Zie de dagen komen, luidt het woord des Heren”… zijn in Jezus Christus gekomen en vervuld, al wordt dat door de bedelingenleer ontkend (zie Heb. 08:08-12; Heb. 10:12-17). De heilige Geest geeft hiervan ook getuigenis, zegt (Heb. 10:15).

De onverbrekelijke eenheid van de Schrift

Er wordt in deze tijd zoveel over Israël gesproken en geschreven, dat vele christenen maar aanne­men wat ze horen in hun ge­meente of lezen in boeken en tijdschriften, zonder het te toetsen aan de Bijbel. Toch is de Bijbel de enige betrouwbare maatstaf die de leugens en de verdraai­ingen aan het licht brengen.

Ik heb al eerder geschreven over de betrouwbaarheid van de Bijbel en de onverbrekelijke eenheid van Genesis tot Openbaring (zie Levend Geloof van april 1994).

Als Jezus onderwijst dan is dat niet een hele nieuwe leer die, samen met de brieven, later het Nieuwe testament gaan vormen los van het Oude Testament. Jezus kon voor Zijn toehoorders herkenbaar zijn vanuit de Schrif­ten. God heeft Zijn Zoon niet zomaar de wereld ingezonden, maar Hij heeft van Hem getuigd in de wet en de profeten (Joh. 08:18; Hand. 10:43; 1 Joh. 05:09-10).

Filippus zegt: “Wij hebben Hem gevonden, van wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten” (Joh. 01:46).

Jezus verwijt zijn discipelen dat ze niet alles geloven wat de profeten gesproken hebben. “En Hij begon bij Mozes en verder bij alle profeten en legde uit wat in al de Schriften op Hem betrek­king had” (Luc. 24:25-27). En in vers 32 staat: “Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen”.

Jezus zegt dat de Schrift niet gebroken kan worden (Joh. 10:35). Dat betekent dat de Schrift onveranderlijk is, bindend is en niet van kracht beroofd kan worden. Er mag niets aan ver­anderd, aan toegevoegd of weg­gelaten worden. Wie dit wel doet, verminkt het geheel en tast de enig betrouwbare maatstaf, die God gegeven heeft, aan.

(Spr. 30:05-06) zegt: “Alle woord Gods is gelouterd; hun die bij Hem schuilen, is Hij ten schild. Doe niets aan zijn woorden toe, opdat Hij u niet terecht wijze en gij een leugenaar bevonden wordt” (zie ook: Deut. 04:02; Deut. 12:32; 2 Joh. 01:09; 1 Kor. 04:06; Openb. 22:18-19).

‘Eer Abraham was, ben Ik’

Jezus Christus is de kern, het fun­dament, van Gods plan met de mensen en de hele Schrift spreekt dan ook van Hem (Joh. 05:39, Joh. 05:46-47). Hij was de beloofde Messias en Hij trachtte dit aan het Joodse volk over te brengen met woord en daad.

Als de Joden met hem gaan re­detwisten over hun afstammen j van Abraham en dat Abraham toch veel groter is dan Jezus, komt Jezus tot de kern van de zaak door te zeggen: – “Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham”.

“Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen”.

“Uw vader heeft zich er op verheugd Mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd” (Jezus zegt niet dat Abraham Zijn vader is, maar spreekt van ‘üw vader Abraham’). En dan zegt Hij:

“Voorwaar, voor waar, Ik zeg u: “Eer Abraham was, ben Ik” (Joh. 08:39, 44a, 53, 56, 58).

Met een dubbel ‘voorwaar’ stelt Jezus dat dit onweersprekelijk waar is. Of men naar het vlees uit Abraham is, heeft op zichzelf geen enkele betekenis, maar of men door het geloof van Christus is.

Alle voorrechten die aan hun af­komst verbonden waren (en die waren er!; Rom. 03:02; Rom. 09:05), zouden geen enkel nu hebben gehad als Christus niet gekomen zou zijn, waarin al deze voorrechten ver­vuld zouden worden. Immers pas door het geloof in Jezus Christus is er sprake van kinderen of zaad van Abraham en is er sprake van naar de belofte erfgenaam zijn. (Gal. 03:07,29).

Als je geestelijk dood bent, weten ze je wel te vinden
(Matt. 24:28)

Hij is toch immers het zaad waar­op de beloften, aan Abraham ge­daan, betrekking hadden (Gal. 03:16). Het gaat dus niet om Abra­ham, die destijds gewoon uit ouders geboren werd, maar om Jezus Christus die uit God is, die ‘Ik ben vóór Abraham was’. En daar getuigt de hele Schrift van.

Christus en Here

Ook in het boek Handelingen is niet naast het Jodendom een nieuwe godsdienst gepredikt. Er is juist met grote kracht en over­tuiging vanuit de Schriften ge­predikt dat het Jezus, Gods Zoon, was waar de hele Schrift van sprak (zie Levend Geloof van vorige maand). Hij is de vrucht van het Oude Verbond. Hij is de vervulling. Uit dat oude volk is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen. Daartoe waren ze uitverkoren en geroepen door God! “Daarom moet ook het ganse huis Israël zeker weten, dat God Hem én tot Here én tot Christus gemaakt heeft” (Hand. 02:36).

(Hand. 05:31) zegt: “Hem heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken”.

Dit was en is het evangelie voor het volk Israël. Als ze dit afwijzen dan heeft God niet een ander plan achter de hand dat nu rond het jaar 2000 in vervulling zal gaan. God zou dan Zichzelf en Zijn Zoon verloochenen en Zijn betrouwbaarheid verliezen. De apostel Paulus schrijft aan de Galaten heel scherp: “Maar al zouden wij of een engel uit de hemel, u een ander evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt” (Gal. 01:08). Inderdaad, er is geen ander evangelie voor Joden en heidenen dan het evangelie Gods in Zijn Zoon Jezus Christus.

Bijzondere openbaringen

Er zijn er die zich beroepen op een bijzonder inzicht in oud­testamentische profetieën of op openbaringen hoe God in deze tijd weer op een bijzondere wijze met het Joodse volk, en het Israël in het Midden-Oosten bezig zou zijn.

Iemand schreef eens heel tref­fend wat dergelijke openbaringen betreft: ‘Vergeet nooit dat de Heilige Schrift een hoger gezag heeft dan de openbaring van welke man, welke kerk, of welk kerkgenootschap ook. Als u enig ander evangelie wordt gepredikt, dan het evangelie van het Nieuwe Testament, verwerpt het dan onmiddellijk, ongeacht hoe aan­trekkelijk het ook moge zijn of hoe goed het u ook toeschijnt’! De raad van Paulus aan zijn jonge vriend Timótheüs is ook hier van toepassing als hij schrijft: “Blijft gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wél bewust van wie gij het hebt ge­leerd, en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus” (2 Tim. 03:14-15).

De doorlopende lijn

Paulus is een door en door Jood­se denker en zet het christendom dan ook in het raamwerk van de oudtestamentische Schriften die in Jezus Christus hun vervulling hebben gekregen. Wat hij ver­kondigd en geleerd heeft in de , dagen van het boek Handelingen, kunnen we in zijn brieven lezen. Het Nieuwe Testament was nog niet geheel op schrift, zoals wij dat nu hebben, maar het is wel door de apostelen in alle volheid verkondigd.

Israël heeft aan zijn oorspronke­lijke roeping en beloften slechts dan deel als het Jezus als Verlos­ser en Heiland, als Christus en Here erkent en aanneemt. Wij hebben dat duidelijk gezien in de prediking van Jezus en in het boek Handelingen: “Bekeert u en gelooft het evangelie” (Mark. 01:15).

“God heeft op de eerste plaats voor u (het Joodse volk) zijn Knecht doen opstaan” (Hand. 03:26).

“Zonen van het geslacht van Abraham, tot óns is deze heils­boodschap gezonden” (Hand. 13:26).

Ze waren een uitverkoren volk, zeker, en ze vervulden een gewel­dige belangrijke plaats in Gods heil handelen en ze hadden grote voorrechten, maar alleen in Christus konden ze deze uitver­kiezing vastmaken. De vervulling in Christus is zoveel hoger, zoveel meer, zoveel verhevener, wat Pau- lus tracht weer te geven met de woorden: “Geworteld en ge­grond in de liefde, zult gij dan samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breed­te en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus? die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods” (Ef. 02:18- 19).

Dat is de heerlijkheid van het eeuwige evangelie van liefde en genade wat bestemd is voor alle mensen, zowel Joden als niet- Joden.

Het nieuwtestamentisch chris­tendom is dus niet een tussen­voeging, zoals de bedelingenleer zegt. Maar het is de voortzetting van de dienst aan God in het Nieuwe Verbond in het bloed van het Lam, Jezus Christus, en heeft dezelfde wortel als in het Oude Verbond.

Daar willen we de volgende keer bij stilstaan.

 

Eigenwijs door Froukje Huis

‘Kom meneer, u moet doorlopen! ‘t Is veel te koud voor u’. Voor de supermarkt staan twee vrouwen druk gebarend bij een oude man met een loopwagentje. ‘Ik kan niet verder’, steunt de oude baas. Zijn knieën knikken en hij hangt meer dan dat hij staat.

Een koude wind waait over het pleintje. De man heeft alleen een colbert aan en één der vrouwen maant hem: ‘Toe meneer, probeer het nog eens, u zult nog kou vatten’. Maar de man is niet in staat een voet te verzetten. Besluiteloos staan de vrouwen erbij, hun bood­schappentassen aan de arm, want ze wilden juist de supermarkt binnengaan.

Plotseling gaat mijn man erop af: “Ik zal u wel helpen meneer, kom…’ Maar ook hij boekt geen resultaat. ‘Woont u in het verzorgingshuis?’, informeert hij. ‘Ja’, zegt de man. ‘Dan ga ik hulp halen’, besluit Dick.

‘t Is te koud om te wachten en dus ga ik mee naar de receptie van het verzorgingshuis, dat vlak bij de supermarkt is. Twee dames staan bij de balie en nauwelijks is Dick uitgesproken of ze roepen uit één mond: ‘Meneer Stappers’. Die is blijkbaar meer op stap.

We gaan terug en met enige moeite weet Dick de man op het wagentje te loodsen en voert hem in de warmte van de supermarkt. Al gauw komen de helpsters uit het verzorgingshuis binnen en we horen nog net hoe ze de man toeroepen: ‘Maar meneer Stappers, wat hebt u nu weer uitgespookt!’ Resoluut nemen ze hem elk onder een arm en meneer Stappers moet lopen, of hij wil of niet.

Ja, zo kan het gaan als je verzorgd wordt. Dan moet je je schikken naar de regels van het huis. Ook al meen je zelf dat je het best alleen kunt, het mag niet meer en dan ga je er stil­letjes zonder jas vandoor.

En is dat zo vreemd? Zeg niet te vlug: ‘Mij zal dat niet gebeuren!’ Houdt u zich altijd aan de ‘regels’ van het Koninkrijk der hemelen? Jezus zei: ‘Zonder Mij kunt gij niets doen’. Nou ja, niets…! We kunnen toch niet voor elke kleinigheid bidden? Er zijn zoveel dingen die we zelf best kunnen. En dan ga je zelf op pad… en halverwege… hoe moet ik verder… ik weet het niet meer… heb ik wat fout gezegd… had ik niet moeten gaan? ‘Here Jezus, help me’. Daar komen de engelen al aan! Ze roepen: ‘Wat hebt u nu weer uitgehaald, zuster Frouk? Vooruit mee!’ Wat staat me te wachten? ‘Ik heb je nog zo gewaarschuwd. Zie je nu wel! Heb ik het niet gezegd. Ik kan je geen ogenblik alleen laten. Altijd al eigenwijs geweest’.

Neen, niets daarvan. Een uitgestoken hand: ‘Kom maar, Ik zal je helpen’.

‘Heer, het spijt me zo, ik zal nooit…’ ‘Stil, zeg maar niets meer. We gaan samen de zaak oplossen’. ‘Dank U Heer!’