1994.12 nr. 365

Levend geloof 1994.12 nr. 365

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

“Jullie zijn het licht der wereld”.

Bij het maken van de tekening voor de voorpagina van dit nummer werd Duurt Sikkens geïnspireerd door deze woorden van Jezus. Het is een duidelijk vervolg op het kerstgebeuren, waarvan wij in het evangelie van Johannes kunnen lezen dat “het waar­achtige licht, dat ieder mens verlicht, komende was in de wereld”. Jezus maakte als eerste mens ten volle openbaar wie God was en is: Degene die het werkelijke licht in ieder mensenhart wil doen schijnen, zodat er geen plaats meer is voor welke vorm van duisternis ook. Jezus toonde in elk opzicht dat God een goede God was en de duivel een slech­te duivel. Daarom sprak Hij, nadat Hij van kind was opgegroeid tot volwassene en vol was van de Geest van de Vader: “Ik ben het licht der wereld”. En zei in aansluiting daarop: “Wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben” (Joh. 08:12).

Belangrijk voor ieder kind van God is dat hij ook zelf licht­verspreider is! De boodschap van Jezus was niet alleen: “Ik ben het licht der wereld”, maar ook “Jullie zijn het licht der wereld”. Het één is niet minder belangrijk dan het ander. Daarom wordt in Levend Geloof ook veel aandacht besteed hoe wij op optimale wijze lichtverspreider kunnen zijn, zodat anderen het beeld van Jezus in ons zien en wij dus openbaar worden als zonen Gods. Nu de duisternis in deze wereld hand over hand toeneemt is het meer dan ooit noodzakelijk dat wij toezien, dat wat licht in ons is, niet geïnfiltreerd wordt door de duisternis (Luc. 11:35). Alleen vanuit die oproep, die Jezus zelf eens gaf, kunnen we elkaar een gezegend kerstfeest toewensen, en wij doen dat ook als redactie van harte. Daarbij zijn we dankbaar voor het ver­trouwen wat u in het afgelopen jaar ons gegeven hebt en hopen ook in het nieuwe, voor ons liggende jaar weer veel van het échte licht via ons blad aan u door te geven.

 

De eerste onder velen door Jan H. Weerd

“… opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen” (Rom. 08:29b).

Verwachting

De decembermaand straalt altijd een bijzondere sfeer uit. De eta­lages zijn prachtig versierd, overal verlichte kerstbomen. Er hangt een sfeer van gezelligheid. Je merkt dan aan alles, dat er iets te gebeuren staat.

Er leeft bij iedereen een bepaalde verwachting. Iedereen is druk bezig voorbereidingen te treffen voor de komende feestdagen. Het lijkt wel of er dan ook plotseling een intens verlangen naar vrede bestaat. En ook lijkt het wel of er dan meer aan anderen wordt gedacht.

Tegenwoordig zie je ook in ons land, dat de kerstman steeds meer op bezoek komt. Onder de kerst­boom zijn verschillende cadeautjes te vinden. Op zich daar natuurlijk niks mis mee. Waarom zouden we elkaar niet verrassen? Deden we dat maar vaker en niet slechts één maal per jaar en niet slechts alleen door het geven van een cadeau, maar bijvoorbeeld door het geven van aandacht een hulp en liefde aan het gezin en aan onze naaste.

Vrede, een droombeeld?

Vaak blijft er na de kerstdagen en oud-en-nieuw een katterig gevoel hangen. Het lijkt wel of we in een droom geleefd hebben. Een ge­voel van leegte dreigt zich meester van ons te maken. We leefden in de verwachting, in de stille hoop dat het toch eindelijk zou gaan gebeuren; de echte wereldomvat­tende vrede zou komen.

De harde realiteit van het alle daagse leven neemt echter weer de overhand. In andere landen blijft, dat er nog steeds sprake van oor­log is. Nog steeds is er honger, nog steeds gebeuren er rampen, nog steeds is er ruzie en vallen relaties en gezinnen uiteen, nog steeds lijden mensen aan ernstige ziekten en ga zo maar door. Wat vreemd eigenlijk. Mensen zoeken naar geluk en vrede, maar steeds weer blijkt het een surrogaat te zijn of een fata- morgana, een droombeeld.

De verloren zoon

Ik denk, dat slechts onze Hemelse Vader de diepste verlangens van een mens echt kan vervullen! Gek genoeg willen de meeste mensen juist naar deze gedachte niet lui­steren. Het is net als in het verhaal van de verloren zoon. Hij zocht ook naar het ware leven en wilde daarom de wereld intrekken. Wég van zijn familie. Wég van het ‘burgerlijk bestaan’, wat dat dan ook moge zijn, op zoek naar het ware leven! Van zijn vader kreeg hij zelfs voldoende mee om van te kunnen leven, z’n erfenis!

En het moment kwam, dat hij ontdekte, waarnaar hij verlangde. Het kwam pas, nadat hij met zo­genaamde vrienden al z’n geld had opgemaakt, z’n hele erfenis. Van ellende probeerde hij in le­ven te blijven als varkenshoeder en at met hen mee. Toen schoot hem te binnen, hoe goed het thuis eigenlijk was geweest! Hoe z’n vader hem had verteld, hoe vei-1 hij van hem hield en dat alles, wat zijn vader toebehoorde, ook van hem was. Hij had het zich niet gerealiseerd, toen hij nog thuis woonde. Maar hoe verlangde hij ernaar dc liefde van zijn vader weer te mogen ervaren!

Zoon en zonen

Wat moet onze Hemelse Vader, zoals elke vader, ontzettend blij zijn geweest, met de geboorte van zijn Zoon. In Jezus Christus her­kende God zichzelf. Hij was en is de ware Zoon van God, die tijdens zijn leven op aarde het karakter van God toonde. Jezus liet zich niet van de wijs brengen door het rijk der duisternis en meeslepen door verkeerde gedachten!

Hij baande voor ons de weg, om ook als zonen Gods te mogen leven. Zo had God het in het begin ook bedoeld!

Wat verlangt God ernaar zichzelf ook in ons te herkennen!

Als we bij de bron van ons be­staan terugkeren, net als de verlo­ren zoon, zal Hij ons niet de deur wijzen, maar een feestmaal aan­richten, om te vieren, dat we weer thuis zijn!

God verlangt ernaar, dat we na­volgers van Jezus Christus worden en wil de schatten van zijn Ko­ninkrijk met ons delen! Hij was de eerste onder vele broederen!

 

Wie is onze ware vijand? door Gert Jan Doornink

“Eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren…” (2 Thess. 02:01-04).

Sommigen zullen bij het lezen van de titel van dit artikel mis­schien de wenkbrauwen fronsen en denken: hoe kan zo’n vraag nu gesteld worden? Christenen behoren immers geen vijanden te hebben, althans behoren hun vij­anden lief te hebben. Jezus zei in zijn eerste grote rede vanaf de berg: “Hebt uw vijanden lief, doet wel, degenen die u haten; zegent wie u vervloeken; bidt voor wie u smadelijk behandelen” (Luc. 06:27).

Jezus zag in de medemens nooit een vijand! Hij kende slechts één werkelijke vijand. Dat was een geestelijke vijand: de duivel.

Weliswaar maakte de duivel ge- (mis)bruik van de mens, maar nooit zag Hij daarom de mens daarop aan. Integendeel: Hij kwam om de duivel te ontmaskeren en te overwinnen! Hij kwam om de mens te bevrijden van elke invloed van de vorst der duisternis.

De overwinning van Jezus

Dat was de grote taak van Jezus die Hij op allerlei wijze tot uit­drukking bracht. In de woorden die Hij sprak en de werken die Hij deed, maakte Hij volledig open­baar wat de wil van de Vader was: de mensheid, geknecht door de duivel, weer onder het juk van hem vandaan halen en terugbren­gen in gemeenschap met God. Een gemeenschap vol van har­monie en vrede, zoals de Schep­per dat oorspronkelijk bedoeld had.

Jezus sprak: “De dief (satan) komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik  (Jezus) ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” (Joh. 10:10).

Uiteindelijk behaalde Jezus een volkomen overwinning op de duivel en zijn rijk van duisternis Een overwinning die later door Paulus omschreven zou worden met de woorden:” Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd” (Kol. 02:15).

Van deze overwinning van Jezus is ieder die gelooft in het vol­brachte werk van Hem deelgenoot geworden. Hij is -om met de woorden van Paulus te spreken- “verlost uit de macht der duister­nis en overgebracht in het Ko­ninkrijk van de Zoon zijner liefde” (Kol. 02:13).

Toch dienen we ons te realiseren dat we nog in een ‘overgangstijd’ leven. Jezus heeft weliswaar een volledige overwinning op de satan behaald, maar zijn verdere ‘eind- afgang’, zoals deze onder andere in het laatste Bijbelboek beschre­ven wordt, moet nog plaatsvinden! Wie dit over het hoofd ziet, maakt een grote denkfout. Hij kan dan misschien wel zingen of spreken over de overwinning, maar als uit zijn leven blijkt dat er meer ne­derlaag is dan overwinning, klopt er iets niet.

De geestelijke strijd

Wie dienen ons te realiseren dat we continu betrokken zijn bij de geestelijke strijd tegen satan en zijn demonenleger. Vele chris­tenen vatten deze strijd te gemak­kelijk op met de gedachte: Jezus heeft immers overwonnen en nu hoeven wij ons daar niet druk meer om te maken. Zij weten drommels goed dat de overwin­ning geen realiteit in hun leven is. Zij laten het dan maar zo, en hun leven van nu en dan overwinning, maar ook veel nederlaag, gaat dag in dag uit verder zonder dat daar­in enige positieve verandering komt. Zo’n leven is natuurlijk geen getuigenis van het nieuwe leven in Christus, terwijl dit toch van ons gevraagd wordt. De voornaamste oorzaak is gebrek aan geestelijke groei. Men blijft een beginstadiumchristen en staat gemakkelijk open voor infiltraties uit het rijk der duisternis.

Jezus en de apostelen hebben hier vele malen voor gewaarschuwd. Ik denk aan Petrus die in zijn eerste brief schrijft dat “onze tegenpar­tij, de duivel, rondgaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden” (1 Petr. 05:08). In de Bijbel wordt de duivel meer­dere malen vergeleken met een leeuw.

Een enkele maal gaat deze ver­gelijking echter niet op, want we lezen in (Openb. 05:05) over ‘de leeuw uit Juda’s stam, die overwonnen heeft’, waarmee Je­zus, Gods Zoon, bedoeld wordt. Je zou kunnen zeggen: het posi­tieve beeld van de leeuw is Jezus en het negatieve beeld de duivel).

Weerstaan en overwinnen

In ieder geval is de waarschuwing van Petrus heel duidelijk als hij zegt: Wordt nuchter en waakzaam. “Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden”. En dan staat er nog iets bij, name­lijk: “Weerstaat hem, vast in het geloof, wetende, dat aam uw broederschap in de wereld het­zelfde lijden wordt toegemeten”.

Iedereen krijgt er dus mee te maken. Maar het is onze taak, onze opdracht hem te weerstaan en te overwinnen. Daar hoeven we niet bang voor te zijn, want de ‘andere leeuw’, de leeuw uit Juda’s stam -Jezus- heeft hem al overwonnen. Nu zijn wij aan de beurt om hem ook te overwinnen!

Hoe gaat die overwinning nu in zijn werk? Waarom hebben we nog niet elk moment overwin­ning? En wie en wat moeten we overwinnen? Wie is onze werke­lijke vijand?

Verkeerde strijd

Om met de laatste vraag te begin­nen: Onze werkelijke vijand is de duivel, satan, de oude slang en zijn trawanten, meestal demonen genoemd. Vanzelfsprekend, zult u zeggen, dat wist ik allang. Maar weet u dat er heel wat kinderen Gods zijn die dat lang niet van­zelfsprekend vinden. Zij strijden wel, maar vaak tegen heel verkeer­de dingen zoals het eigen ik of vlees, het oude leven, of zij strij­den op een verkeerde wijze.

Bijvoorbeeld strijden zij tegen ‘vlees en bloed’, tegen mede­broeders en zusters, terwijl Paulus zegt dat wij niet te worstelen hebben tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:12). Vooraf had Paulus al het advies gegeven: “Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels” (Ef. 06:11).

Paulus was voortdurend bezig de gelovigen -dus ook ons!- daarop te attenderen! Wees op je hoede voor de vijand! Wees waakzaam!

Wordt wakker! Laatje niet ver­leiden!

Dat doet hij ook in zijn brief aan de gemeente te Thessalonica, waaruit de tekst boven dit artikel geciteerd werd.

De eerste christengemeenten waren heel sterk bezig met de verwachting dat Jezus spoedig terug zou komen. Heel vanzelf­sprekend overigens: het was nog maar pas geleden dat Jezus op aarde was geweest en de grote opdracht van Zij hemelse Vader ten uitvoer had gebracht. Hij was teruggekeerd naar de Vader maar had beloofd terug te komen… Wanneer? Hoe?

Net als vandaag waren er ook toen gelovigen die leefden met de ge­dachte: Jezus kan elk moment terugkomen. Waar maken we ons nog druk om? Als Hij terugkomt dan wordt toch pas alles anders en beter…

Maar Paulus zegt “Eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren”. De verleiding is groot om nu maar precies aan te geven, hoe wc ons dat precies voor moeten stellen. Maar laten we liever gewoon accepteren wat Paulus hier zegt.

Ook Johannes heeft het er in zijn brief over: hij spreekt over de komst van de antichrist, maar ook dat er reeds vele antichristen zijn uitgegaan.

Afleggen en aandoen

Duidelijk is dat de verleidende en misleidende geesten uit het rijk der duisternis zich hoe langer hoe meer gaan manifesteren. Maar dit hoeft ons beslist geen angst aan te jagen als we maar op onze hoede zijn en met de juiste (geestelijke) wapens hen bestrijden.

Paulus zegt in (Rom. 13:11-12) dat het nu de tijd is om wakker te worden en waakzaam te zijn. “Laten we de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts”, zegt hij. Wat deze ‘wapenen’ betreft, mogen we ongetwijfeld denken aan de kracht van het gebed, de doop en vervulling met Gods Geest en de kracht van hel Woord van God.

Naarmate we geestelijk groeien gaan we hoe langer hoe meer leren wat dat afleggen en aan­doen’ inhoudt. Uiteindelijk worden wij dan stabiele, volwassen christenen. Zonen Gods die zich, evenals Jezus, openbaren als ware vertegenwoordigers van het enige, onwankelbare Koninkrijk wat er bestaat en stand zal houden tot in alle eeuwigheid.

Johannes schreef het al in zijn eerste brief (1 Joh. 02:17): “De wereld gaat voorbij en haar be­geren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid”.

Onze werkelijke vijand is de dui­vel. Maar -prijst God- Hij is al door Jezus overwonnen en nu gaan ook wij Hem overwinnen in Zijn Naam en door vol te zijn van Gods Geest!

Onze werkelijke vriend

Daarom kunnen wij de vraag: ‘Wie is onze werkelijke vijand?’ door een tweede vraag laten volgen, n.l. deze: ‘Wie is onze werkelijke vriend?’

Dat is Jezus, de Zoon van God, de werkelijke overwinnaar, maar ook -en daarom- ons grote Voorbeeld!

Hij openbaarde tijdens Zijn leven op aarde dat de duivel niets had in te brengen. Maar -let wel- dat ge­beurde niet automatisch omdat Hij de Zoon van God was, maar omdat Hij, voordat Zijn bediening begon, gedoopt en vervuld werd met de Geest van God.

Bovendien leefde Jezus continu in gemeenschap met de Vader. Hij bad dat Hij één mocht zijn met de Vader en dankte God daarvoor (Johannes 17). Ook in dit opzicht een belangrijk voorbeeld voor ons om na te volgen.

Daarbij mogen we ons realiseren dat Hij altijd aan onze kant staat! Hij is onze pleitbezorger, onze advocaat, ook als wij nog wel eens falen. En Hij wil ons hoe langer hoe meer leren te overwinnen, zodat we -net als Paulus kunnen zeggen en beleven dat we met Hem te allen tijde overwinnaar zijn! Daarom kunnen wij vol vertrou­wen het nieuwe jaar tegemoet zien, ook al gaat de ‘mens der wetteloosheid’ zich hoe langer hoe meer openbaren, soms zelfs binnen de gemeente van Christus. Maar zij die Hem waarachtig volgen, zullen de vijand onder­kennen, weerstaan en overwinnen. Eén ding is in elk geval 100% zeker: De tijd van satan gaat voorbij, maar het waarachtige volk van God zal triomferen en leven tot in alle eeuwigheid!

 

Een wonderlijke ervaring in de vakantie

Wij waren deze zomer enkele weken met vakantie in het huis van onze kinderen in de plaats Hoorn (N.H.). In de eerste week van augustus waren het extreem warme dagen, waardoor wij bijna niet buiten de deur waren geweest en dat nog wel midden in de zomer. De tweede week werd het gelukkig wat minder warm. We besloten naar Bergen aan Zee te gaan om wat af te koelen en frisse lucht te zoeken. We waren daar meer geweest en we hadden daar een gezellige, rustige boulevard ont­dekt, met enkele zitbankjes en ruim zicht op zee en strand. En wat ook nog rust gaf was dat de auto vlak­bij vrij geparkeerd kon worden. Na dit keer een extra rondje te hebben gereden, vonden we tenslotte een plekje in de bocht van een hellend duin vlakbij de zee.

Nadat we ons ervan overtuigd hadden dat de auto daar goed stond, sloten we de deuren van de auto om ons te begeven naar een rustig bankje op de boulevard.

Maar wat was dat? Mijn vrouw zegt: “Hoor je ook dat gekerm?” Ik zeg: “Ja, waar komt dat vandaan? Het lijkt wel een geluid van een huilend kind”.

We keken nieuwsgierig om ons heen en zagen tenslotte een kleine jongen van ongeveer 5 jaar gehurkt zitten op het trottoir, bezig met alle geweld met zijn gebalde vuisten op de tegels te slaan. Op het eerste gezicht dachten we dat hij alleen was, maar er pas­seerde ons langzaam lopend en omkijkend een jonge vrouw, zijn moeder, die probeerde haar zoontje mee te krijgen, die onder geen enkele voorwaarde meer met haar mee wilde lopen.

Hij protesteerde wel op een manier die wij nog nooit gezien of meege­maakt hadden. En dan te weten dat wij ouders en grootouders zijn van 4 getrouwde kinderen en 20 kleinkinderen, waarvan er 10 jongens en 10 meisjes zijn. Daar was natuurlijk wel wat aan voorafge­gaan, dat was voor ons en de in­middels ook op attent gemaakte omstanders, die van en naar het strand gingen, wel duidelijk. En hoe lang dat al aan de gang was hebben we ook nooit geweten. Maar die jongen ging geen meter meer mee.

De moeder liep ten einde raad maar langzaam door om in de bocht van het duin even stil te blijven staan zodat de jongen haar niet meer kon zien. Op die manier probeerde ze hem angst aan te jagen om hem mee te krijgen. Dat lukte, want op een geven moment ziet hij zijn moeder niet meer, rent achter haar aan, en roept angstig: “Mutter, nicht weg gehen!” Het was een Duitse moeder met haar kind.

Toen hij echter zijn moeder weer zag, begon het gekrijs, gekerm, slaan en schoppen opnieuw. Met gebalde vuisten begon hij weer op de tegels te slaan. Het werd een wanhopige situatie.

“Is die moeder de baas, of hij?”, hoorden we omstanders zeggen. “De straat met hem aanvegen”, was het volgende commentaar. Later zei iemand: “Onder de koude waterkraan met hem”, hoewel er geen waterkraan in de wijde omgeving te bekennen was. En nog meer van die uitdrukkingen wer­den op die boulevard gelanceerd op moeder en kind. Of die jongen het al niet slecht genoeg had, om hem bovendien nog extra te gaan straf­fen, want buitenstaanders denken altijd dat zij het weten. Zo ook hier.

Het was inderdaad een hopeloze zaak geworden en aangezien we ons er niet mee konden bemoeien en wij er toch niets aan konden doen, kwamen wij en de omstanders tot de conclusie: “Wegwezen”. We waren hier voor rust en vrede gekomen, want we konden ons er niet in mengen.

Het spektakel achter ons latend gingen we naar een zitbankje om te genieten van lucht en zee.

Ja dat hadden we gedacht.

We vonden inderdaad een geschikt plekje op de boulevard. We had­den daar een pracht gezicht op zee, strand en duinen, en het was schitterend weer.

Maar, wat was dat? Mijn vrouw zegt zo half tegen mij en in zichzelf “Is die jongen nu nog bezig?” Er was inmiddels ongeveer een kwartier verstreken, nadat we van de plek van de herrie naar het rustbankje waren gewandeld. Het gekrijs en geschreeuw was weer dichterbij gekomen. Toen we om­keken, zagen we eerst de moeder weer vooruit lopen, ze wist zich nog steeds te beheersen, en daar­achter op een kleine afstand volgend, de jongen. Steeds schreeuwend, gillend en tierend, slaan en schoppen. Alles wat hij maar verzinnen kon om zijn woede bot te vieren.

Zijn moeder stond soms even stil, ging ook op haar hurken zitten, en trachtte met hem te praten om hem wat te kalmeren, echter zonder resultaat. Hij rende maar heen en weer, was voor geen rede vatbaar, niets hielp. Hij was totaal bezeten. Ja het was heel erg.

Tenslotte stond die moeder daar echt wezenloos naar het tafereel van haar jongen te kijken, niet meer wetende wat zij eraan moest doen. Ze kon zich niet meer ver­zetten, ze was op.

De moeder hulpeloos, het kind radeloos en de omstanders machteloos; zo was de situatie geworden.

In die totale noodtoestand die ontstaan was, hoorde ik mijn vrouw zeggen: “De duivel moet uit die jongen!” Maar hoe? We begon­nen heel zachtjes in tongen te bid­den tot de Heer, zodat niemand het hoorde. We stonden midden tussen de toeschouwers, want we durfden dat niet hardop te doen. Maar in plaats dat het lawaai minder werd, werd het nog erger. Het was gewoon verschrikkelijk. Waar moest dat op uitlopen? Het werd voor iedereen benauwd. Plotseling werd ik gedreven om de boulevard over te steken, om naar hem toe te gaan. Toen ik moeder en kind naderde en de toestand over­zag, werd ik met innerlijke ontfer­ming over hen bewogen.

Ik zeg tegen de moeder in gebrek­kig Duits: “Ihr Jungen ist durch den Teufel bezetzt”. Hoe zou ze rea­geren? Ze knikte met haar hoofd bevestigend en kon niets meer zeggen.

Op dat moment zag ik mijn vrouw de straat oversteken en stonden we even later, samen met de moeder en haar zoontje, temidden van vele nieuwsgierigen die gespannen toe­keken met de gedachte: “Wanneer zou daar nu een eind aankomen?”

Want het was voor hen ook niet meer om uit te houden.

Plotseling komt die jongen naar mij toegelopen. Ik sta oog in oog met hem, ik wordt verbolgen in de geest, wijs met mijn vinger naar hem, en schreeuw zo hard ik maar kan, zodat de omstanders niet meer wisten wat zij hoorden, weer in gebrekkig Duits: “In der Nahme von Jezus Christus, sage ich Teufel, geht aus der Jungen, geht aus, nun, raus”.

Hij blijft verbluft staan, loopt heen en weer, loopt als een beze­tene naar een afrastering van prikkeldraad. Wij dachten: wat gaat hij nou doen? Hij zal zich toch niet in het prikkeldraad storten? Hij weet niet meer wat hij doet, begint te aarzelen, loopt terug naar onze richting, al wag­gelend, al wankelend, de fut was er helemaal uit. Hij staat daar mij aan te kijken. Ik zeg tegen hem: “Du bist ein liebe Jungen, du hast eine liebe Mutter. Deine Mutter hast du lieb und du hast deine Mutter lieb; du bist ein grosze Jungen!”

Opeens verandert zijn gelaat in zachtheid en mildheid, loopt naar zijn moeder toe, geeft haar gewil­lig een hand en zegt met een lief­devol stemmetje: “Mutter kommen Sie mit, mitkommen!”

We beseften absoluut niet wat er op dat moment gebeurde, het was zo gewoon, alsof er nooit iets aan de hand was geweest. Ze geeft hem een hand en loopt rustig met haar kind bij ons vandaan.

Wij waren er zelf verlegen mee; hoe kon dit alles zo plotseling veranderen? Het was ineens stil geworden op de boulevard. We keken 4e na: moeder en kind, rustig wandelend naar hun pension. De moeder draaide zich nog eenmaal om, wuifde verblijd uit de verte naar ons en zo verdwenen ze even later uit ons gezicht. De badgasten en verdere omstanders gingen in hun auto of op de fiets gerustge­steld ieder naar hun huis. Wij gingen nog even richting bankje, nog niet voldoende beseffend wat Jezus door Zijn Geest die middag gedaan had.

Langzamerhand begon het tot ons door te dringen, toen er mensen aan ons begonnen te vragen wat er toch gebeurd was. Wij vertelden hen dat Jezus Christus, dat Hij het alleen geweest is, die moeder en kind verlost had van een zwaar juk. Dat Jezus leeft.

Bij sommigen vonden we gehoor. Mijn vrouw kreeg contact met een echtpaar die met hun fietsen daar stonden en al die tijd de toestand gevolgd hadden. Ze vertelden ons christenen te zijn en Bijbelstudies te volgen en dat ze juist over deze dingen de laatste tijd gelezen en gehoord hadden. We zeiden hen, dat Jezus die jongen een metamor­fose had laten ondergaan en dat de Here Jezus de jongen in één ogenblik veranderd had. En ook dat de kracht van God in deze eindtijd toeneemt, in verlossing, bevrijding en genezing. Ziehier een voor­beeld.

Ze gingen verblijd naar huis. Ook anderen vroegen ons wat er gebeurd was, terwijl zij in de auto stapten, en wij gaven God de eer. Het was een zendingsmiddag geworden. Gelijktijdig verheugde het ons dit mee te mogen maken. Het woord van Paulus, in 2 Korinthe, hoofd­stuk 11, werd ook hier waar ge­maakt: “Als ik zwak ben, dan ben ik machtig; want Gods kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid”. Nou dat was die middag wel met ons gebeurd. Daarom “zeer gaarne zullen wij in zwakheden nog meer roemen, op­dat de kracht van Christus over ons kome”.

Het frappante van deze beleving was wel het feit, bij nader inzien, dat wij in Bergen aan Zee waren en dat juist daar voor ons het Schriftwoord van Jezus in vervulling ging, als Hij zegt in Matteüs 21 vers 9 (Matt. 21:09)

“Wij willen juichen over uw overwinning, en in de naam van onze God de vaandels opsteken!” (Ps. 020:006).

21b: “Maar zelfs indien gij tot de berg (boze geesten) zeg: Hef u op en werp u in de zee (onzienlijke mach­ten in de afgrond) het zal geschie­den. En al wat gij in het gebed ge­lovig vragen zult, zult gij ontvan­gen”. Prijst de Heer, Halleluja!

De Heer redde ons allemaal, moeder en kind en omstanders, uit alle benauwdheid. Van een beze­ten jongetje, in één moment naar een gewillig lief kind. Jezus’ kracht is onveranderlijk, ook op dat stukje boulevard in Bergen aan Zee in die warme maand augustus 1994.

 

Kerstnotities door Duurt Sikkens

Een paar losse aantekeningen betreffende ’t kerstverhaal.

(Pak de Bijbel er maar eens bij…)

-Hoe zou u gereageerd hebben wanneer het buurmeisje zwanger bleek te zijn uit de Heilige Geest?

-Waarom wordt Jozef altijd voorgesteld als een oude man?

-Door de eerste christenen werd in de eerste eeuwen na Christus nooit het kerstfeest gevierd.

-Was de beroemde herbergier wel zo’n norse, ongastvrije man. Het kan evengoed een goeierd geweest zijn die voor die twee jonge mensen nog een plekje arrangeerde.

-Nergens is er sprake van een stal en zéker niet naar Hollandse begrippen.

-De os en de ezel zijn er ook bij gefantaseerd.

-Vanwaar die ‘winternacht’ en ‘het krijtende kindeke hier in de kou met bevende ledekens’?

-De herders behoorden tot de lagere milieus. Daar was ook niks romantisch bij.

-De ‘wijzen uit het oosten’ waren magiërs, sterrenwichelaars, bedreven in occulte praktijken.

-Die ‘ster’ stond vlak boven het huis waar Maria met Jezus was. ’t Lijkt me eerder en engel geweest te zijn. Overigens is hier geen sprake meer van een stal.

-Het wordt tijd dat de dierbare kerstliedjes en zo eens worden herzien, tenzij je het gedoe er om heen ziet als een stukje commerciële folklore.

-Waarom, als er dan toch zo graag wordt herdacht, wordt die afschuwelijke kindermoord in Bethlehem en omstreken niet herdacht? En dan nog wat: Had God dit niet kunnen voorkomen?

-Wat zal ik u toewensen voor de kerstdagen?

 

De hemelse maat toegemeten door Cees Maliepaard

De hemelen –5

“Maar aan een ieder onzer afzon­derlijk is de genade gegeven, naar de mate waarin Christus haar schenkt. Daarom heet het: opge­varen naar den hoge voerde Hij krijgsgevangenen mede, gaven gaf Hij aan de mensen. Wat betekent dit: Hij is opgevaren, anders dan dat hij ook nedergedaald is naar de lagere, aardse gewesten? Hij die nedergedaald is, Hij is het ook die is opgevaren ver boven alle heme­len, om alles tot volheid te bren­gen” (Ef. 04:07-10).

Het werk van Jezus Christus is naar de hemelse maat tot stand geko­men. Deze maat is niet rekbaar, waarin de één tot wat meer, de ander tot wat minder goddelijke genade voorbestemd zou wezen.

De hemelse maat (die Jezus han­teert) is een absoluut, vast gegeven, waarover niemand in het ongewis­se behoeft te verkeren.

Dc maat van Christus

Alles wat Jezus doet, gebeurt grondig en goed. Half werk kent Hij niet, de mate waarin Christus genade schenkt, is derhalve ook totaal. En dat niet slechts aan en­kelen, maar aan een ieder die tot Hem komt. Er staat dan ook niet zomaar in het algemeen dat ons genade verleend is, maar heel na­drukkelijk dat dat aan een ieder van ons afzonderlijk gebeurd is.

Niemand van ons is dus van enigerlei vorm van goddelijke genade verstoken, en ook op de aard en de omvang van deze ge­nade wordt er voor niemand iets afgeknabbeld.

Want wat is de maat van Christus? Of houdt Hij er helemaal geen maat op na, voor zover het de genade betreft? Nou, wel degelijk! Jezus gaf er in de drie en een halfjaar van zijn bediening blijk van, terdege rekening te houden met de gezindheid van ieder van zijn tijdgenoten. Hij drong zich aan niemand op en Hij liep ook geen mens op indringende wijze achterna. Hij koos zijn discipelen uit zonder ze onder druk te zetten, en Hij volstond in eerste instantie met een onomwonden: “Volg Mij!”

Maar degenen die aan deze uitno­diging gevolg gaven, kregen ook volop gelegenheid in zijn zege­ningen te delen. Alles wat Jezus met zijn discipelen deelde, alle heil en al het onderricht, was te allen tijde overeenkomstig de hemelse maat.

Deze maat is die van het hemelse Jeruzalem, die zeker niet in de laatste plaats, gekenmerkt wordt door volledige vrijheid (Gal. 04:26). Of dacht u misschien dat de he­melse stad slechts een beperkte vrijheid kent, dat haar inwoners (na door Christus Jezus te zijn vrijge­maakt van-alles-en-nog-wat) nu weer opnieuw, zij het wat subtieler, in hun vrijheid beknot worden?

Hoe volwassener we als zonen Gods geworden zijn, hoe dieper we in volmaakte vrijheid kiezen voor een ontplooiing naar het beeld van Jezus. De maat van Christus wordt ons niet opgelegd, maar werkt slechts daar het plan van de Vader in onze levens uit, waar we ons er vanuit een herboren hart in volle vrijheid op richten.

Met Hem in de hemel

De natuurlijke christen gelooft dat God in de hemel is en hijzelf met al zijn tijdgenoten in het aards gewemel. Pas bij het afleggen van het stoffelijk omhulsel, komt de weg naar boven voor hem open.

Maar Jezus sprak: “Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zullen zijn…” (Joh. 17:24). En dat slaat beslist niet op de plaats waar Jezus is, maar op de geestelijke werkelijkheid, op de heerlijkheid van Gods kroon: de met Gods Geest gezalfde mens. Jezus zegt in hetzelfde vers, dat we de heerlijk­heid mogen aanschouwen die Hij bij de Vader had (in diens plan) en die Hij later ook in volle omvang ontvangen heeft. Het is zijn uit­drukkelijke verlangen, dat we bij Hem zullen zijn om voor altijd te delen in zijn heerlijkheid.

Jezus Christus leeft bij de Vader, in den hoge. Opgevaren zijn naar den hoge, binnen de sfeer van hemels leven, staat diametraal tegenover het geworpen zijn in de afgrond, waar het klimaat van de dood heerst. In den hoge is goddelijke rust en zekerheid bij een actieve ontplooiing naar het plan van de vader. In de afgrond is satanische onrust en een scala van onzeker­heden bij een passief te ondergane degeneratie naar de intentie van de boze.

God is de bouwer. Hij voert het bouwen uit door middel van Jezus Christus en de zijnen, hun onder­steuning gevende van zijn engelen­heer.

Satan is de sloper. Hij hanteert de slopershamer met een leger god­deloze demonen en door hen be­zette mensen. Waar mensen door demonen bezet zijn, zijn ze tot krijgsgevangenen gemaakt van de vorst der duisternis. Nou, deze krijgsgevangenen stelt onze Heer in de vrijheid. En Hij voert ze daarna met zich mee in de vrijheid van de kinderen Gods, in de hemel van Gods heerlijkheid.

Jezus neemt geen mensen gevan­gen; de getrouwen uit het oude verbond niet en zijn trouwe disci­pelen van het nieuwe verbond al evenmin. Wetteloze machten der duisternis zou Hij wel gevangen kunnen nemen, maar dan om ze te bewaren tot het oordeel en zeker niet om ze mee te nemen binnen het goddelijk denken in de hemel van Gods heerlijkheid.

Daarom is het wel zeker dat Hij bevrijde krijgsgevangenen mee­neemt naar de hemelse leefwereld van onze goede God. Dit staat eigenlijk wel zo duidelijk in de oorspronkelijke tekst die Paulus in de Efezebrief citeert uit (Ps. 068:019). Daar staat: “Gij zijt op­gevaren naar den hoge; Gij hebt gevangenen meegevoerd; Gij hebt gaven in ontvangst genomen onder de mensen – ja: ook van weerspannigen! – om daar te wonen, o Here God”.

Natuurlijk verstrekt de Heer gaven aan ons mensen, maar hier wordt bedoeld dat Hij mensen die ge­vangen zaten (zelfs uit hen die in de weerspannigheid verstrikt zijn geraakt) als gaven van de Vader ontvangen heeft. En deze bevrijde gevangenen voert Hij met zich mee, de rijkdom van Gods hemel binnen.

Niet met mate

In (Joh. 03:34) staat dat de door God gezondene, Jezus, de woorden Gods spreekt, want God geeft de Geest niet met mate.

Vader God heeft van meet af aan de bedoeling gehad zijn mensen tot volheid te brengen, dat wil zeggen volledig te doen beant­woorden aan zijn oorspronkelijke plan.

Met dat gegeven voor ogen voert onze glorierijke Heer ons mee naar boven. Wij, door Christus Jezus uit Satans machtsgreep bevrijde ge­vangenen. Doordat we in de vrij­heid van de kinderen Gods zijn geplaatst en de Geest van God naast onze menselijke geest als bij ons inwonend hebben meegekre­gen, kan Christus Jezus ons naar de hemelse volheid effectieve begeleiding geven.

Hij die als gaaf, voor de Satan onbereikbaar mens zich vrijwillig in de lagere, aardse gewesten ter dood liet brengen, is teruggekeerd uit het dodenrijk en heeft zijn plaats in de hemel van Gods heer­lijkheid ingenomen. Iedereen die voor Hem kiest, door Hem verlost, gereinigd en vernieuwd is, heeft daarmee de vrije toegang tot het Koninkrijk van de Vader gekre­gen.

Gods aanbod aan ons in Christus is: volledige verlossing, absolute reiniging en een complete ver­nieuwing naar Vaders oorspronke­lijke blauwdruk, naar het woord dat in den beginne bij de Vader was en in wezen God zelf was: zijn meesterlijke, ongeëvenaarde ge­dachten over de schepping, met de mens als kroon daarop.

Die hemelse maat mogen u en ik ongelimiteerd toegemeten krijgen!

 

Misverstanden over naastenliefde door Margreet Gast

“En neem geen deel aan de on­vruchtbare werken der duisternis, maar ontmasker ze veeleer…” (Ef. 05:10-11).

Op deze oproep van de apostel Paulus zullen de kinderen Gods met een ‘amen’ reageren. Wie wil nu zijn medewerking verlenen aan duistere praktijken? Maar, omdat de tegenstander heimelijk en mis­leidend te werk gaat, zal het toch wel eens (te vaak?) gebeuren.

Veel christenen leggen ‘christe­lijke naastenliefde’ uit op een manier, die we niet terugvinden in de Bijbel. De misleider is daar debet aan. De christen wil graag leven naar Gods wil. Maar zijn begrip van dit gebod van God is verward door vroomheid en ver­werping. En dan blijven de werken onvruchtbaar.

Het misverstand

De gedachten over (naasten)liefde, en hoe we die in praktijk moeten brengen kunnen als volgt zijn: ‘Ik moet mijn naaste liefheb­ben. Dus zal ik er alles aan doen, dat de ander het naar zijn zin heeft. Ik zal hem terwille zijn, ik doe nederig en gehoorzaam wat me gevraagd wordt. Soms -vaak?- wil ik zelf wat anders, maar dan zal ik mezelf verloochenen. Ik zet mijn eigen wensen opzij, om de ander tevreden te stellen. Ik zal vriendelijk en inschikkelijk zijn. Ik zal, koste wat het kost, elke relatie goed houden. Dan doe ik mijn christenplicht’.

Een christen gaat de wil van de ander doen, en ook gaat hij zich onder de beoordeling van de ander stellen. De ander mag het ‘goed’ of ‘fout’ uitspreken. Men kan zelfs afhankelijk worden van bevestiging en complimenten; werkt er hard voor: ‘als ze me maar lief vinden’.

In de onzienlijke wereld betekent dit, dat de geesten die door andere mensen heen werken, het gedrag van de christen mogen bepalen. Hij aanvaardt immers de beoor­deling van anderen en schikt zich ernaar. En wordt er uitgesproken: ‘Jij bent verantwoordelijk voor of: ‘het is jouw schuld dat dan wordt dat ook aanvaard en als juist erkend.

Doet dit niet denken aan betove­ring en manipulatie?

Een zwaar gebod

Dan wordt het gebod der liefde zwaar en moeilijk. Zelf iets willen, mag niet. Dat is egoïstisch. Het uiten van watje zelf wilt? Wordt daar trouwens wel naar geluisterd? De eigen wil moet dan maar on­derdrukt worden. En kan dan onder de oppervlakte van het goede gedrag óf sterk verzwak­ken, óf door weerspannigheid ontwikkelen tot een tijdbom. Met conflicten omgaan, leert men op deze wijze niet. Bij onaangename

gesprekken is de christen immers de schuldige en verantwoordelijk voor de verstoorde relatie…

De christen die zoekt naar de waarheid, erkent zijn innerlijke conflict. Hij wil gehoorzamen aan God. Maar hij merkt dat hij ver­strikt is geraakt in iets wat hij niet begrijpt en waar hij geen greep op heeft. Hij raakt innerlijk verdeeld: enerzijds is er het goede, welwil­lende gedrag, anderzijds het in­nerlijke protest of hijzelf ook nog eens aan bod mag komen…

Heb uw naaste lief

In (Matt. 22:36-40) lezen we: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’.

Dit woord leert ons niet dat we ons altijd maar voor andermans karretje moeten laten spannen en dat we altijd de ander terwille moeten zijn.

Het leert ons wel dat het doen van Gods geboden voor ons nummer één behoort te zijn, of andere mensen dat nu leuk vinden of niet. Want onze liefde voor God blijkt uit onze gehoorzaamheid (Joh. 14:15).

Verder mogen we leren van ons­zelf te houden, zoals God van ons houdt. Ook hoeven we God niet eerst gunstig te stemmen door veel goed werk te doen. Nee, Hij houdt van ons, om wie we zijn. Hij bevestigt onze unieke waarde. Hij toont zijn respect voor ons, door ons serieus te nemen. Hij luistert naar wat we denken, voelen en willen. Hij geeft ons zijn volle aandacht. We mogen ons tegen­over Hem uiten. En Gods ant­woord zal altijd genadig, recht­vaardig en waar zijn. Zijn liefde is immers blij met de waarheid. Zijn heilige Geest overtuigt ons daar­van. En ons willen en denken zal door die waarheid gecorrigeerd en genezen worden. We worden één met God.

Deze liefde mogen wij gaan geven aan onze naaste!

Zelfverloochening

“Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf, en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij”, staat er in (Luc. 09:23).

En in (Luc. 14:27) lezen wij: “Wie niet zijn kruis draagt en achter Mij komt, kan mijn discipel niet zijn”.

Betekent dit, dat een christen zich altijd maar moet opofferen voor een ander? Dat zelf iets willen, egoïstisch is? Dat de wil van de ander vóór de eigen wil gaat? Jezus plaatst hier ‘het doen van je eigen wil’ tegenover ‘het doen van Zijn wil’.

Als een kind van God ten diepste zelf wil bepalen wat zijn leven inhoudt, waar hij voor leeft, gaat zijn eigen wil uit boven de wil van God. Zo iemand kan nooit disci­pel van Jezus zijn.

Een discipel richt zich naar zijn Heer. Een discipel is bereid zijn leven te laten bepalen door Jezus. Zelfs wanneer dit betekent dat mensen om hem heen afkeurend reageren! Het gaat er niet om ‘aardig gevonden te worden door mensen’, het gaat erom ‘een goede en getrouwe dienstknecht van Jezus’ te zijn. Daarin vinden we onszelf helemaal terug!

Vrede bewaren

“Zalig de vredestichters…” (Matt. 05:09).

“Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen” (Rom. 12:18).

“Want Hij is onze vrede…” (Ef. 02:14).Vrede bewaren tegen elke prijs, gaat het daarom? Moeten we dan, zodra er een conflict dreigt te ontstaan, maar snel de gemoede­ren tot bedaren brengen, altijd bemiddelen, de partijen het ‘eens’ laten worden?

Uit het tweede hoofdstuk van de brief aan de Efeziërs vanaf vers 14 leren we wat vrede en vijand­schap inhoudt. Is er vijandschap tussen twee partijen, dan staat er zonde en onrecht tussen hen in, die hen gescheiden houdt. Vrede ontstaat wanneer de scheidsmuur wordt weggehaald. Hiervoor is nodig: vergeving en verzoening, en dat is wat anders dan het koste wat het kost met elkaar eens zijn.

Een christen leeft vanuit de ver­geving van Jezus. Hij is verzoend met zijn Heer, ook al is zijn leven nog laag niet op orde.

Dit zelfde principe geldt ook in onze relaties: mensen kunnen, ook als ze het met elkaar oneens zijn en verschillende beslissingen nemen, toch verzoend -zonder partijschap- met elkaar omgaan. Vredestichter zijn is: de ander dienen met vergeving en verzoening.

We kunnen van Jezus nog heel veel leren. Ook van de manier waarop Hij met mensen omging. Hij bracht het gebod der liefde volkomen in praktijk. Toch vonden niet alle mensen Hem zo ‘aardig’. Maar de Zoon bleef trouw aan zijn opdracht door één te zijn met de Vader en te doen  wat Hem behaagt.

Volgen wij Hem na?

 

Lichamelijke genezing (1) – Wie gelooft in- en bidt voor lichamelijke genezing maar niet accepteren wil dat God dit ook via de medische weg kan doen, stelt voorwaarden aan God en legt beperkingen op aan de wijze waarop Hij wil genezen.

Lichamelijke genezing (2) – De duivel, als de grote na-aper Gods, brengt heel wat schijngenezingen tot stand. Daarom behoort een gebed om genezing altijd voorafgegaan te worden door een gebed om te breken met de ongerechtigheid, zeker als wij van de persoon waarvoor wij bidden niet weten hoe zijn geestelijk leven is.

 

‘Take care of yourself door Theo Beerenfenger

Een kerstverhaal

Dit is het aangrijpende verhaal van Margriet.

Na een grote teleurstelling zien haar kerstdagen er wel erg somber uit…

Margriet zit naar buiten te staren…!

Het is een kille winterdag vlak voor Kerstfeest. De wind giert om het vrijstaande, oude herenhuis, dat in een verscholen hoek staat tussen wat nieuwbouwwoningen in een ‘voorstadje’ van Leiden.

Vanuit haar raam kan ze kilo­meters over de besneeuwde wei­landen kijken naar de bossen die grenzen aan de duinenrij. De postbode is net geweest en heeft een brief gebracht.

Verkering

Margriet zag het al aan de krab­bels die er op stonden, dat móest van haar vriend Ronald zijn!

Margriet is zeventien jaar en heeft sinds drie maanden verkering met Ronald. Hij zette wél vaart in de relatie en had al trouwplannen! Ja… daar wist Margriet helemaal geen raad mee! In de brief die Ronald stuurt, staat dat hij een maand weg moet van zijn werk en dat zij niet te veel aan hem moest denken! Maar… ‘Sinds wanneer gaan automonteurs een maand naar het buitenland, op kosten van de baas? Hij is toch nog geen chef, of zoiets? Ja, de laatste keer had hij al gezegd dat trouwen zo gauw mogelijk moest, of anders maar zo gauw mogelijk een punt er achter zetten! Zoiets is toch krom…? En dat alleen maar voor die ene maand dat hij weg moet?’

Margriet snapt er niets meer van en probeert haar gedachten te orde­nen!

“Houdt hij wel van me, of vind hij alleen mijn uiterlijk leuk?

Opbellen doet hij ook al enige tijd niet meer! En de laatste keer dat we naar de bioscoop zijn geweest heeft hij geen stom woord gezegd!”

Margriet gaat rustig zitten en begint te schrijven: “Lieve Ro­nald…, ik hou van je en zal je missen! Ik hoop dat je me na die maand nog wilt hebben…, want ik kan niet zonder je! Alsjeblieft…, laat me niet alleen! Bel me als­jeblieft! Als ik jou niet meer heb…!”

Tranen

De tranen rollen over haar wangen en druppelen over het papier. Alleen, op haar kamertje, probeert ze met grote zorg haar brief te versieren met hartjes en krulletjes. Tot slot tekent ze er een knuffeltje boven dat zegt: “Take care of yourself!” Twee dagen geleden heeft ze foto’s laten maken bij de fotograaf om de hoek…, ze zoekt de mooiste eruit en stopt die ook in de envelop. Met trillende handen schrijft ze het adres erop… Gedachteloos doet ze hem op de post. “Morgenochtend kan hij hem al hebben. Als hij niet belt is het afgelopen! Wat moet ik dan?”

Een uur later komt de moeder van Margriet thuis en Margriet vertelt wat haar vrees is: “Mam…, als hij niet meer belt heeft mijn leven geen zin meer!”

Moeder is druk met de boodschap­pen uitladen en op orde zetten in de voorraadkast: “Ach…, stel je niet zo aan! Er zijn nog méér jongens op de wereld! Jongens genoeg hoor! Ga niet zo gek lopen doen, Margriet! Je lijkt wel een klein kind”.

Moeder bedoelt het goed, maar deze woorden snijden als een mes door het hart van haar zeventien- jarige dochter.

Margriet zwijgt, knikt en trekt zich langzaam weer terug op haar kamer. Ze laat zich op haar bed vallen en de tranen druppelen op haar kussen. Ze drukt haar ge­zicht in het kussen, zodat moeder haar snikken niet kan horen…!

Drie dagen gaan er voorbij en Margriet heeft nog geen teken van leven gehoord van Ronald. Van een vriendin op school hoorde ze vandaag dat Ronald in de stad gezien was met een donkerblond meisje. Ze liepen, volgens haar vriendin, stevig gearmd!

Schemerlamp

Thuis gekomen vliegt ze naar boven. Pa en ma zijn nog op het werk. Ze wordt boos en gooit haar mooiste poppen door de kamer! De schemerlamp gooit ze tegen de muur, zodat hij in honderd stukken uiteen spat. Haar tranen lopen over haar wangen. Alles ziet ze wazig. Ze bijt op haar lip tot bloedens toe, maar ze merkt het niet! Ze ploft op de stoel achter haar bureautje neer en schrijft met hanenpoten: “Sorry hoor pap, en mam, maar ik kan niet meer!

Vergeef me!”

Ze pakt het stuk papier en rent naar beneden. Het verfrommelde briefje gooit ze op tafel en haastig trekt ze haar winterjas aan. Buiten waait een ijzige wind. Het is al vroeg donker, terwijl het inmid­dels wel een graad of zeven vriest.

Margriet merkt het niet als ze met haar halfopen jas urenlang door de straten slentert en de grote toren­flats voor zich op ziet doemen. Als grote zwarte, dreigende gevaarten komen ze op haar af. Gedachteloos sjokt ze naar de ingang van de torenflat, stapt in de lift en drukt op de knop van de bovenste etage!

De deur valt achter haar dicht.

Een stem

“Meisje…, meisje”, roept een stem vlak achter de deur. Margriet schrikt op en duwt de deur weer open. Een oud, vriendelijk vrouwtje schuifelt de lift in: “Dank je wel hoor! Erg vriendelijk van je. Ja, die deur gaat zó zwaar. Ik krijg hem in mijn eentje haast niet open. Wil je even op de achtste etage drukken?

Automatisch drukt Margriet op de knop van de achtste etage. Het oude vrouwtje kijkt haar eens aan en ziet haar betraande ogen: “Meisje…, kan ik je ergens mee helpen? Heb je verdriet? Wil je erover praten?” Zachtjes legt ze haar hand op de schouders van Margriet. Wéér komen de tranen tevoorschijn. Margriet loopt automatisch mee met het oude vrouwtje.

In het knus ingerichte bejaarden­flatje kan Margriet alleen maar uitbrengen dat niemand meer van haar houdt!

Het vrouwtje knikt begrijpend. “Wat verschrikkelijk, hè, als ze je allemaal in de steek laten, niet- waar?” Margriet knikt. Het oude vrouwtje begint een verhaal te vertellen over het Kerstfeest, over het kindje Jezus dat in zijn jonge leventje ook al verstoten werd. Zij vertelt, dat Hij de meest verstoten en verlaten mens van de hele wereld was en dat Hij je troost kan geven in je verdriet…

Margriet luistert niet. Het gaat het ene oor in en het andere oor uit. Voor haar heeft het geen nut meer. Plotseling staat ze op: “Ik moet gaan! Bedankt hoor, mevrouw!”

Gedachteloos

Ze vliégt de deur uit! Wéér stapt ze de lift in en drukt ze op de bovenste knop! Eén en twintig verdiepingen hoog is de flat. Op de bovenste verdieping loopt ze gedachteloos op de galerij in de richting van de brandtrap. Ze kijkt naar beneden en ziet héél in de verte de kleine autootjes rijden en de lichtjes branden. De enorme kerstboom op het pleintje van het winkelcentrum is helder verlicht.

Margriet staat gebogen over de balustrade te kijken naar het gekrioel in de stad. Diep haalt ze adem…, ze knijpt in het koude ijzer van de balustrade… en dan…!

“Mijn kind, mijn lieve kind! Doe me dit niet aan! Ik hou van je! Ik wil niet’ dat je een eind aan je leven maakt! Je bent me zo ont­zettend kostbaar! Doe het niet!

Vertrouw me nu maar! Ik zal je helpen!”

Margriet probeert door haar tra­nen heen te zien, maar het lukt niet. Zachtjes zakt ze op haar hurken neer en zit daar wel een uur te snikken. Dan zwenkt behoed­zaam de galerijdeur open…

“Meisje”, klinkt het zachtjes, “ik zag je niet de hal uitkomen en ben je maar gaan zoeken. Ik dacht al dat ik je hier kon vinden. Kom maar, ga maar mee”.

Kerstmuziek

Voorzichtig helpt het oude vrouw­tje Margriet overeind en samen gaan ze met de lift weer naar de achtste etage. In het knusse huisje van het vrouwtje is kerstmuziek te horen.

Margriet weet niet wat haar over­komt. Opeens staat een dampende mok warme chocolademelk voor haar neus. Het vrouwtje komt naast haar zitten en slaat haar arm om haar heen: “Luister, lieve schat, ik weet niet of dat je veel of weinig familie hebt, maar één ding weet ik zeker…, jij bent véél te kostbaar om op zo’n manier aan je eind te komen. Het Kerstkind is er ook voor jou! Begrepen? Heb je nog ouders?”

Margriet knikt. “Geef me het telefoonnummer maar, lieve schat”.

Nadat het vrouwtje de ongeruste ouders van Margriet heeft gebeld, komt ze naast haar zitten: “Zo…, vertel me nu maar eens wat er aan de hand is!” Margriet vertelt alles wat op haar hart is. Nu en dan snikkend en soms ook met blijdschap als het haar ouders betreft.

Voordeurbel

Na een kwartier gaat de voordeur­bel en komen haar ouders binnen. “O…, lieve schat! Wat ben ik blij dat ik je weer zie!” Ze vliegen Margriet om haar hals en proberen hun geluk onder woorden te bren­gen. “We vonden je briefje en dach­ten dat we je niet meer levend zou­den zien! Goddank, je leeft nog!

M’n lieve kind toch!”

Het oude vrouwtje glundert van vreugde bij het zien van zóveel geluk! De ouders bedanken haar uitbundig en beloven gauw nog eens weer langs te komen. Margriet kan niets uitbrengen en schudt stilzwij­gend maar dankbaar, de hand van het oude vrouwtje.

Lopend langs de gezellig verlichte winkels komen haar gedachten weer langzaam op gang. Ze kijkt haar vader en moeder aan en vraagt zachtjes: “We kunnen weer opnieuw beginnen, hè?”

“Ja”, zegt moeder, “we gaan op­nieuw beginnen hoor! En… goed op jezelf passen, hè?!”

Ze knuffelt haar dochter. Ze is dankbaar dat het zo goed is af­gelopen.

Ook vader. Hij slaat zijn arm om Margriet heen!

“Prettig Kerstfeest, Margriet!” “Prettig Kerstfeest, pap”.

 

Christusfeest (gedicht) Tea Keuper-Dijk

U was de eerste mens, geboren uit een maagd,
Ontvangen door de Geest van God, Uw Vader,
Die op de aarde deed, wat God behaagt,
U bracht het heil en de verzoening nader.

 

Ik wil U danken Heer, dat U de wet volbracht,
Gehoorzaam aan haar Gever, God Uw Vader,
Dat U door rebellie niet hebt ontkracht,
U was niet enkel Hoorder, maar ook Dader!

 

En elke dag opnieuw wil k mij verblijden
over Uw komst ais kind naar deze aard’

Uw luisteren naar Vader en Uw lijden,
O Jezus! U bent al mijn hulde waard!

 

U leert ons om Uw voorbeeld nu te volgen,
De Heil’ge Geest leert Uw gerechtigheid.
Uw Koninkrijk is dan niet meer verborgen,
omdat U zelf ons tot het Zoonschap leidt!

 

De edele olijf, een geloofsboom door Wim te Dorsthorst

Zicht –op Israël -9-

De Bijbel spreekt van een ‘ge­richt’ dat over het volk Israël zal komen als de beloofde profeet, de Messias, gekomen zal zijn. Als Hij gekomen is zegt Petrus, in een toespraak tot de Joden, daarvan: “Mozes toch heeft gezegd: De Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij: naar hem zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal; en het zal geschieden, dat alle ziel, die naar deze profeet niet hoort, uit het volk zal worden uitgeroeid. En al de profeten, van Samuel af en vervolgens, zovelen er hebben gesproken, hebben ook deze dagen aangekondigd” (Hand. 03:22-24).

Als er in de Schriften van Jezus getuigd werd, dan werden ook deze oordeelsdagen aangekon­digd. Paulus laat dit oordeel zien met het beeld van de olijfboom in (Rom. 11:11-24).

De wortel van de edele olijf

Velen zeggen dat de ‘edele olijf’, waarvan Paulus spreekt, het volk Israël is. In vers 16 zegt Paulus: “Is de wortel heilig, dan ook de takken”. Hij richt hiermee de aandacht op de wortel. De wortel bepaalt de boom en de geestelijke toestand van de takken.

Deze wortel is Jezus Christus, de Heilige en Rechtvaardige (Hand. 03:14). In (Openb. 22:16) lezen we: “Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeen­ten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster”.

Ook in (Openb. 05:05) wórdt van het Lam Gods, Jezus Christus, gesproken als ‘de wortel Davids’. En ook de profeet Jesaja spreekt van de wortel Isaï” (Jes. 11:10; Rom. 15:12).

Jezus wordt ook ‘de Spruit’ ge­noemd. In (Jer. 23:05) lezen we daarvan: “Zie de dagen ko­men, luidt het woord des Heren, dat Ik aan David een rechtvaar­dige Spruit zal verwekken, die zal als Koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerech­tigheid doen in het land” (zie ook Jer. 33:15; Zach. 03:08; Zach. 06:12). Dit slaat op zijn afstamming naar het vlees, in de volheid des tijds, uit het geslacht van David (Rom. 01:03; Hand. 13:22-23; Gal. 04:04).

Maar Hij is de wortel en het geslacht van David! Hij is de eeuwige en Hij is Heer over David. Evenals bij Abraham zou Jezus kunnen zeggen: ‘Eer David was, ben Ik’ (Joh. 08:58).

Er wordt in deze tijd een over­dreven nadruk gelegd op de afkomst van Jezus uit de Joden. ‘Denk er om dat Hij een Jood is, want Hij is een lijfelijke zoon van David’, zegt men dan. Zelf zegt Jezus hierover: “Hoe kan men zeggen, dat de Christus een Zoon van David is? Want David zelf zegt in het boek der Psalmen: De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U-aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten. David noemt Hem dus Here; hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?” (Luk. 20:41-44; zie ook Ps. 110:001; Hand. 02:34-35). Uit dit alles is wel duidelijk dat het huidige volk Israël niet de olijfboom is.

Een geloofsboom

De edele olijf is een geestelijke boom, een geloofsboom, waarvan Jezus Christus de wortel is op wie al de beloften aan Abraham ge­daan, betrekking hadden (Gal. 03:16). De takken aan deze boom leven uit Zijn levenssappen door het geloof van Abraham, waardoor hij gerechtvaardigd werd en vader van de gelovigen, zowel Joden als heidenen, genoemd wordt (Rom. 04:03, Rom. 04:11-12).

In het Oude Verbond duidde deze boom het volk Israël aan, zoals de profeet Jeremia zegt: “Een groe­ne olijf, schoon van prachtige vrucht, heeft de Here u ge­noemd” (Jer. 11:16a).

Nu, in het Nieuwe Verbond, duidt deze boom op het volk van God, de gemeente van Jezus Christus, bestaande uit Joden en heidenen.

Een ander vergelijkbaar beeld is de wijnstok met de ranken. In het Oude Verbond duidde dit weer op het volk Israël (Hos. 10:01), maar Jezus zegt: “Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de land­man”.

De ranken zijn de gelovigen uit de Joden en de heidenen die in Hem blijven, door in Zijn Woord te blijven. Zij zijn daardoor Zijn discipelen en dragen vrucht tot verheerlijking van de Vader (Joh. 15:01-08).

Het oordeel aangekondigd

Johannes de Doper begon al het oordeel aan te zeggen en er op te wijzen dat iedere boom die geen goede vruchten voortbrengt, zou worden uitgehouwen en in het vuur geworpen (Matt. 03:02, Matt. 03:7-10).

Ook Jezus zegt het oordeel aan als Hij het ongeloof van de Joden ziet en zegt: “Ik zeg u, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen met Abraham en Isaak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen; maar de kinderen van het Koninkrijk zullen uitge­worpen worden in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars” (Matt. 08:11-12).

Pas na Zijn lijden, sterven, opstanding en uitstorting van de heilige Geest, kwam de scheiding tussen gelovige en ongelovige Joden echt tot stand. Met grote kracht van de heilige Geest en vergezeld van wonderen en teke­nen, is het evangelie van het Ko­ninkrijk Gods onder de Joden verkondigd, in en buiten Israël.

Aan alle Joden is het evangelie gepredikt

In (Rom. 10:18) zegt Paulus over de prediking van ‘het woord Gods’; “Maar ik vraag: hebben zij het dan niet gehoord? Zeer zeker: Over de ganse aarde is hun geluid uitgegaan en tot de einden der wereld hun woorden”. God had immers Zijn volk niet verstoten, al waren zij dan ook vijanden van het evangelie, ze waren nog steeds geliefden om­wille van de beloften aan de va­deren die aan het overblijfsel van Israël vervuld zouden worden in Christus Jezus (Rom. 11:01-28).

Zeer velen zijn tot geloof geko­men, maar het overgrote deel zijn om hun ongeloof als takken van de olijf weggebroken; als bomen die geen vrucht voortbrengen uitgehouwen; afgesneden van de boom, en daardoor van al de beloften aan Abraham gedaan, en van de boom des levens.

Jezus schreef in de aarde (Ruurd)

Jeremia profeteerde: “Here, allen die u verlaten, zullen in de aarde geschreven worden, omdat zij de bron van levend water, de Here verlieten” (Jer. 17:13). Zij behoren dus niet meer tot het volk van God en zijn dan gelijkgesteld met alle volken buiten Christus. (‘In de aarde geschreven’ wordt ook wel vertaald met: ‘opgeschreven ten dode’).

Weggebroken vanwege hun ongeloof

Op deze wijze zijn zij uit het volk uitgeroeid. Niet omdat ze het natuurlijke Israël waren en ook niet omdat God hen verworpen zou hebben, omdat ze Zijn Zoon gekruisigd hadden. Ook niet op­dat nu al de beloften voor de ge­meente of kerk zouden kunnen zijn, maar vanwege hun ongeloof. “Zij zijn om hun ongeloof weg­gebroken”, schrijft Paulus in (Rom. 11:20). Ze hebben niet meer naar de Messias willen luisteren, waartoe ze toch uitdruk­kelijk opdracht hadden gekregen van God. In (Hand. 13:46) zegt Paulus: “Ze hebben het woord Gods (het evangelie van het Koninkrijk) verstoten en zich het eeuwige leven niet waardig gekeurd”. Alleen dit is de reden dat zij ‘weggebroken’ zijn.

Het overblijfsel

Het is de rest, het overblijfsel, de ontkomenen, de overlevenden, die tevoren hun hoop op Christus hadden gebouwd (Ef. 01:12), die zich bekeren, zich laten dopen, en de belofte des Vaders, de heilige Geest, ontvangen. Zij hebben het geloof dat hun vader Abraham in zijn onbesneden staat bezat (Rom. 03:12). Zij zijn het ware Israël Gods, de eerste leden van het Lichaam van Christus.

Het gericht Gods treft dus het ge­hele Joodse volk, met uitzonde­ring van een kleine rest. Jesaja zegt van dit gericht en van die kleine rest: “Een rest zal zich bekeren, de rest van Jakob, tot de sterke God. Want al ware uw volk, o Israël, als het zand der zee, een rest daaronder zal zich bekeren; verdelging is vast besloten, over­vloeiende van gerechtigheid. Ja, een verdelging die vastbesloten is, voltrekt de Here, de Here der heerscharen, in het midden van de ganse aarde” (Jes. 10:22-23; Rom. 09:27-28).

Er is in de Bijbel veel te lezen over deze ‘rest-gedachte’. Dit woord van Jesaja geeft echter duidelijk aan dat alleen de bekeerden niet uit het volk uitgedelgd worden. Bij God is geen willekeur, maar deze ver­delging is ‘overvloeiende van gerechtigheid’. Door de predi­king van het Koninkrijk Gods heeft de rechtvaardige Koning verstandig gehandeld en recht en gerechtigheid gedaan in het land (zie Jer. 23:05).

De uitroeiing is een geestelijke zaak

Eén Schriftplaats wil ik nog noe­men die spreekt van het gericht en het overblijfsel. Dit is (Zach. 13:08-09): “In het gehele land, luidt het woord des Heren, zullen twee derden uitgeroeid worden en de geest geven, maar een derde zal daarin overblijven. Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen, en Ik zal hen smelten, zoals men zil­ver smelt, ja hen louteren, zoals men goud loutert. Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De Here is mijn God”.

Deze profetie wordt onder invloed van de ‘bedelingenleer’ in ver­band gebracht met de 70 jaar- weken uit (Dan. 09:24) (zie artikel van november). In de laatste jaarweek, die nu, in de eindtijd, vervuld zal worden, brengt God het Joodse volk terug naar Israël, waar ze in een zware verdrukking zullen komen, waar­bij twee/derde uitgeroeid zal woe­den. Dit is heel in het kort de lezing.

Bij deze ongeestelijke, aardse uitleg zal dus letterlijk twee/derde van het volk Israël in het Midden-Oosten, wat eerst door God hier naar toegebracht is, uitgeroeid worden. Ik geloof, vanuit de geestelijke invulling, door ‘gees­telijke dingen met geestelijke samenvoegende’ (1 Kor. 02:13, Statenvert.), dat deze profetie vervuld is aan het volk Israël in de dagen van Jezus Christus en de apostelen. Toen is het oordeel, de scheiding, begonnen bij het huis Gods, want eerst is altijd het evangelie aan hen verkondigd.

Wie het evangelie verwierp, dus niet hoorde naar Jezus Christus, die van God gekomen is, is uit het volk uitgeroeid. Niet letterlijk afgeslacht, maar afgesneden van het volk, de edele olijf. Nergens meer bijhorend en gelijkgesteld met de heidenvolken. God zegt: “Zijt gij voor Mij niet gelijk aan de kinderen der Ethiopiërs, o kinderen Israëls?” (Dat kan ook vertaald worden met ‘kinderen van Cham’, de zoon van Noach, waar Kanaän uit geboren is. Na de tempelverwoesting is het onge­hoorzame volk Israël dan ook verstrooid onder alle volkeren).

Afkomst en besnijdenis baten niet

De onbekeerde Jood is als een weggebroken tak, om zijn on­geloof, uit het ware Israël uitge­roeid. Men kan zich wel blijven beroemen op zijn afkomst en op de besnijdenis, op de traditie en de wet, maar dat heeft geen enkele waarde in het Koninkrijk Gods.

Paulus leert dat wie zich laat be­snijden buiten de genade in Chris­tus staat, dus onder de vloek leeft, want niemand kan de wet volbren­gen buiten Christus (Gal. 05:02-04; Gal. 03:10-12).

Ook schrijft hij dat besneden zijn of onbesneden zijn niets betekent, maar of men een nieuwe schep­ping is (Gal. 06:15).

Men kan zich wel blijven besnijden en zich Jood of Israëliet noemen, maar dat is dan van niet meer waarde dan dat men een burger is van Nederland en zich Nederlander of Hollander noemt.

Ook de naam ‘Volk van God’ wil men ten onrechte blijven dragen. De takken van de edele olijf, de tot bekering gekomen Joden en de gelovigen uit de heidenen, worden door de Heer in het vuur gebracht en door Zijn Woord en Geest gelouterd en gereinigd zo­als men zilver en goud loutert in het vuur. Alleen van deze mensen zegt God: “Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De Here is mijn God” (zie Matt. 03:11-12; Zach. 13:09).

Wie roemt, roeme in de Here

Maar nu moet Paulus ook de tot geloof gekomen heidenen ver­manen. In de natuurlijke wereld was Israël een vijand en onder­worpen aan de Romeinen.

Kennelijk hadden de tot geloof gekomen Romeinen moeite om als takken aan dezelfde boom te zitten met de gelovige Jóden. Dat verdroeg elkaar niet zo best. Dit zien we duidelijk uitkomen in het gedeelte van (Rom. 11:11-24.

De heidenen past echter geen hoogmoed maar eerbied en vrees voor God. Als ze niet bij de goe­dertierenheid Gods blijven en afvallen van het geloof, zullen ze, evenals de ongelovige Joden, weggekapt worden (vs.20-22).

Bovendien zegt Paulus dat de heidenen aan de geestelijke goederen van de Joden deel hebben gekregen en dat zij nu mede-erfgenamen zijn, mede­leden en mede-genoten van de belofte in Christus Jezus, wat in de eerste plaats voor de Joden bestemd was.

Ze zijn geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medebur­gers der heiligen en huisgenoten Gods en worden met de gelovig geworden Joden mede gebouwd tot een woonstede Gods in de Geest (zie Rom. 15:27; Ef. 03:06; Ef. 02:19-22).

Dat is een enorm voorrecht, maar het geeft geen enkele grond, noch voor heidenen noch voor Joden, om zich ten opzichte van elkaar hoogmoedig of afwijzend op te stellen. Het is daarom dat Paulus zegt: “Aanvaardt elkander, zoals ook Christus ons aanvaard heeft tot heerlijkheid Gods. Ik bedoel namelijk, dat Christus terwille van de waarachtigheid Gods een dienaar van besnedenen geweest is om de beloften, aan de vaderen gedaan te bevestigen, en dat de.» heidenen God terwille van zijn ontferming gaan verheerlijken” (Rom. 15:07-09).

Het is dus niet uit verdienste van de Joden en evenmin uit verdien­ste van de heidenen, maar het is alles uit God, opdat het zij, gelijk geschreven staat: “Wie roemt, roeme in de Here” (1 Kor. 01:31; Jer. 09:23-24).

Het heilige volk

Zo zitten die takken samen met de edele olijf en vormen het ware Israël Gods, de gemeente, die ge­bouwd wordt op het fundament van de apostelen en de profeten, terwij4 Christus zelf de hoeksteen is (Ef. 02:20). Dat is het wortel­gestel, met Jezus Christus als de hoofdwortel.

Het gaat dus niet om ‘christenen’ en ‘Messias belijdende Joden’, want dat geeft weer een verschil aan, terwijl er in Christus geen verschil is (Gal. 03:28). Ze zijn beide, op grond van het geloof, pas echte kinderen van Abraham (Gal. 03:07).

(Jes. 62:12) spreekt van een prachtige nieuwe naam die luidt: “Het heilige volk, De Verlosten des Heren; en gij zult genoemd worden: Begeerde, Niet verlaten Stad ”.

 

Themadag over incest door redactie en Wil Askens

De Volle Evangelie Gemeente Amersfoort organiseert een themadag voor hulpverleners en slachtoffers van incest, op zaterdag28 januari 1995 in het Parel College, Paladijnweg 239 te Amersfoort (van 10.00 tot 15.30 uur).

Voor deze dag werd Dra. Marrie van der Peen uitgenodigd.

Zij is ervaringsdeskundige op dit gebied van hulpverlening. Vanuit het evangelie benadert zij deze problematiek. Als psychologe heeft zij zich speciaal verdiept in het onderwerp incest. Marrie is behalve vakmatig, ook emotioneel bij het onderwerp betrokken. In haar jeugd was zij zelf jarenlang het slachtoffer van incest.

Wordt u (of uw gemeente) ook met deze nood geconfronteerd, komt u dan zaterdag 28 januari naar Amersfoort. (Indien deze problemen geen rol spelen bij u of in uw gemeente, bent u natuurlijk evenzeer welkom).

Wilt u zelf voor een boterham zorgen, dan zorgen wij voor koffie, thee of soep. Er zal een collecte worden gehouden voor de onkosten. S.v.p. vooraf opgeven met hoeveel personen u komt. Contactadres: Wil Askes.

 

Het wonder van het lichaam door Froukje Huis

Hebt u zich wel eens gerealiseerd hoe prachtig ons lichaam is geschapen? Op school hebben we geleerd hoe de werking van ons oog is. Geweldig! Er is ons verteld hoe het oor functioneert. Ongelooflijk! Maar hebt u over het volgende wel eens nagedacht?

Ik kom in de keuken om thee te zetten. Ik zeg tegen mijn ogen: kijk, waar de ketel staat. Op het fornuis. Ik gebied mijn benen: breng me naar het fornuis. Rechterhand: pak de ketel en houd hem straks onder de kraan. Benen: breng me naar de kraan. Linkerhand: doe de kraan open… en dicht. Benen: naar het fornuis. Rechterhand: zet de ketel neer en pak de aansteker. Linkerhand: doe de gaskraan open. Rechterhand: steek aan, leg de aansteker weg en zet de ketel op het vuur. Benen: breng me nu naar de kamer. Het ene been weigert. Daar sta ik nu en kan niet verder.

Een raar verhaal vindt u niet? Wie zal nu ooit thee zetten? Je grijpt gewoon de ketel en zet hem op het gas. Daar hoefje niet eens bij te denken. Ons hoofd en onze leden werken zo harmonisch samen dat het voornemen dat in ons hoofd opkomt meteen door de leden wordt uitgevoerd. Bij een baby gaat het eerst wat moeilijk, maar hoe vlug weet het mondje al de tepel van de moederborst te vinden!

Toch ken ik een lichaam, waarbij het contact met het Hoofd zo moeilijk verloopt dat de Persoon lang niet kan doen wat Hij graag zou willen. U kent Hem ook! Onze Heiland Jezus Christus. Zijn lichaam, de gemeente (Kol. 01:18), bestaat uit vele leden (1 Kor. 12:12) en God heeft elk lid in het bijzonder een plaats in dat lichaam aangewezen (1 Kor. 12:18). We beho­ren allen tot dat ene lichaam. Daarom kan het oog niet tot de hand zeggen: ik heb je niet nodig of het hoofd tot de voet: ik heb je niet nodig. Er mag geen verdeeldheid in het lichaam zijn, want God bedoelt dat we voor elkaar zullen zorgen.

Ik denk dat we ons veel te weinig bewust zijn, hoe verlangend de Heer is ons als een goed functionerend lichaam te gebruiken, want de gemeente bepaalt zijn Wezen op aarde. Hij moet nu nog elk lid een opdracht geven en… horen we altijd zijn stem? Zijn we altijd gehoorzaam? (Kol. 02:19). Maar er komt een tijd dat we zo vervuld zijn van de gedachten Gods, dat we zonder opdracht Zijn wil uitvoeren. Immers de Bijbel belooft: Dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde, in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is, Christus. Dan kan zijn lichaam optimaal functioneren en dan wordt in ons geopenbaard hoe groot de liefde van God voor de wereld is.

Bent u ook zo verlangende mee te groeien naar dat doel? Ik wel!