1995.05 nr. 370

Levend geloof 1995.05 nr. 370

Persoonlijk…,. door Gert Jan Doornink

Dit jaar is het vijftig jaar geleden dat Europa uiteindelijk geheel bevrijd was van de onderdrukking van Nazi-Duitsland. Alle reden om dit op bijzondere wijze te herdenken. Een groot deel van de nu levende generatie heeft er mee te maken gehad. Het oudere deel omdat ze rechtstreeks bij de oorlog betrokken was en de jongere generatie omdat hun ouders dat waren. Er is grote reden tot dankbaarheid, ook ten aanzien van onze bevrijders.

Nu zijn we vijftig jaar verder en ongetwijfeld betekent dit dat we ook terugzien op de naoorlogse jaren, die in eerste instantie gekenmerkt werden door de wederopbouw en daarna door een alsmaar toenemende materiële welvaart. Ook geestelijk was er het een en ander aan de hand. Velen verlieten de officiële kerken en woorden als kerkverlating en Godsverduistering deden hun intrede. Occulte leringen als New Age kwamen van de grond en vonden hun vele aanhangers.

Maar geestelijk gesproken was er gelukkig ook nog meer aan de hand! Velen gingen de ogen open voor het werkelijke evangelie zoals Jezus, en daarna de apostelen, dat brachten. In de vijftiger jaren kwamen enkele buitenlandse predikers het ‘volle evangelie’ brengen. Wij denken aan Lam Jeeveratnam en Hermann Zaiss, later gevolgd door Tommy Lee Osborn en anderen. Ook de grote meetings met Billy Graham in Amsterdam en Rotterdam mogen niet vergeten worden. Daarna kregen in Nederland evangelisten als Karel Hoekendijk en Johan Maasbach grote bekendheid, terwijl de ontdekking van de noodzaak van bevrijding van gebondenheden en verdere geestelijke groei vooral op naam van Jo van den Brink moet worden toegeschreven. De Heer gebruikte hen en vele ande­ren. Het werkelijke evangelie zoals God dat bedoelt begon gestalte te krijgen in de harten van kinderen Gods, die momenteel nog bivakkeren in allerlei kerken, kringen, gemeenten en groepen, maar die zich bewust zijn dat zij behoren tot de ware gemeente van Jezus Christus, de gemeente waarvan Jezus zelf eens zei dat de poorten der hel haar niet zal overweldigen.

Zij zijn zelf bevrijd en behoren nu tot het leger van de bevrijders. Lees wat wij daarover in ons eerste artikel schrijven, terwijl uiter­aard ook alle andere artikelen van dit nummer weer veel ‘bevrijdingsvoedsel’ in zich hebben.

 

De werkelijke vrijheid door Gert Jan Doornink

 

“Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijge­maakt. Houdt dus stand en laat u niet weer een slavenjuk opleg­gen” (Gal. 05:01).

Eén van de kostbaarste dingen waar de mens mee om mag gaan is zijn vrijheid. ‘Vrijheid is het hoogste goed!’ is een gezegde wat duidelijk aangeeft hoe belangrijk en waardevol vrijheid is. Het is één van de dingen die God be­stemd heeft voor ieder mens. Evenals zijn goedheid, liefde en trouw, om maar enkele positieve eigenschappen te noemen, is ook vrijheid afkomstig uit het hart van God.

Jezus zei op een gegeven mo­ment: “Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij wer­kelijk vrij zijn” (Joh. 08:36). En Jezus openbaarde in elk opzicht de wil en bedoeling van God. Hij maakte immers door Zijn leven openbaar dat Hij de afdruk van Gods wezen was en de afstraling van Gods heerlijkheid.

Wat wij van Jezus kunnen leren

De werkelijke vrijheid leren kennen, zoals God die bedoelt, betekent dus Jezus leren ken­nen. Zien hoe Hij leefde, hoe Hij sprak en hoe Hij handelde. Dan komen we al spoedig tot de ont­dekking dat Jezus niets te maken wilde hebben met de tegenstan­der, satan, de inspirator en ver­oorzaker van alles wat met on­vrijheid te maken heeft.

De eerste christenen hadden dit goed begrepen. Zij waren zo vol van de Geest van God dat de infiltratiepogingen vanuit het rijk der duisternis alle tot mislukking waren gedoemd. Maar ze waren zich wel terdege bewust dat voortdurende waakzaamheid geboden was.

Paulus roept daarom in zijn brief aan de Galaten de gelovigen dan ook op stand te houden en zich niet weer een slavenjuk laten opleggen (Gal. 05:01). En in vers 16 (Gal. 05:16) van hetzelfde hoofdstuk roept hij op te “wandelen door de Geest en niet te voldoen aan het begeren van het vlees”. Als hij dan in vers 18 (Gal. 05:18) de werken van het vlees op­noemt blijkt duidelijk dat het hier gaat om alles wat uit de koker van de duivel afkomstig is en dus niet behoort bij de nieuwe mens in Christus.

Alleen door vol te zijn van Gods Geest sluiten wij ons af voor de vijand. En krijgt hij geen kans onze geest te bevruchten met zijn verkeerde geesten. Dan blijven we ‘vrij en onbesmet’. Vrijheid betekent niet dat we ons afsluiten van onze mede­mens, maar juist openstaan voor hen! Een wijdverbreid misverstand onder vele christenen is de gedachte dat we ons isoleren moeten ten aanzien van hen die buitenstaan. Natuurlijk is er een vorm van isolement, maar dat geldt alleen ten aanzien van de werken der duisternis, zoals de mens zonder Christus die open­baart, maar niet ten aanzien van die mens zelf! Hoe willen wij anders hen bereiken met de bedoeling dat zij ook de werke­lijke vrijheid leren kennen, zoals wij die nu mogen beleven?

De ontwikkeling van de nieuwe mens

Vrijheid schept de mogelijkheid voor de nieuwe mens zich te ontwikkelen volgens de bedoe­ling van God. Het einddoel van ons geloof is de gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon, schrijft Paulus in (Rom. 08:29). Hoewel ieder mens die opnieuw geboren is in principe daardoor een zoon van God is, een nieuwe schepping in Christus, is de openbaring hiervan een groeiproces.

Zoals in het natuurlijke leven de mens groeit en ontwikkelt van baby tot volwassene, geldt dit ook voor het geestelijke leven. Het verschil is echter dat bij de na­tuurlijke mens op een gegeven moment de veroudering, de af­takeling begint, terwijl dit bij de geestelijke mens niet het geval is. Integendeel, Paulus schrijft dat ook al vervalt onze uiterlijke mens, nochtans de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd wordt (2 Kor. 04:16).

De ontwikkeling en ontplooiing van de nieuwe mens is een pro­ces in vrijheid. We mogen er zonder enige vorm van dwang of pressie invulling aan gaan geven. Daarom heeft een waarachtig kind van God ook zoveel blijd­schap in zich. Het dienen van de Heer is iets wat we met grote vreugde mogen doen, in alle vrijheid en ontspannenheid. We schrijven dit even met nadruk, omdat toch nog vaak blijkt dat die ‘beleving in vrijheid’ als iets wettisch wordt ervaren. Dan

ontstaat er al gauw een leven van voorschriften en regels die wij proberen na te komen. En waar­bij de duivel maar al te graag op inhaakt door ons aan te klagen als wij falen ze na te komen. We kunnen beter de woorden van Jakobus ter harte nemen als hij schrijft: “Wie zich verdiept in de volmaakte wet, die der vrijheid, en daarbij blijft, niet als een vergeetachtige hoorder, doch als een werkelijk dader, die zal zalig zijn in zijn doen” (Jak. 01:25).

Wat het volledige evangelie openbaart

De werkelijke vrijheid beleven hangt ook ten nauwste samen met de aanvaarding van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Alleen dit evangelie is ‘volledig’, dat wil zeggen het toont de wil van God voor de mensen. Het maakt ons bewust dat God het goede met de mens voor ogen heeft. Paulus omschrijft dat met de woorden: ‘het goede, welgevallige en volkomene’ (Rom. 12:02).

Daarover behoeft geen enkel misverstand te bestaan. Is die er toch dan is steevast de vorst der duisternis weer bezig met zijn afleidingsmanoeuvres. Hij pro­beert altijd weer door twijfel en verwarring de aandacht van Gods goedheid voor ieder mens af te leiden. Lukt hem dit dan heeft ook de vrijheidsbeleving weer plaats gemaakt voor onvrijheid en onderdrukking.

Maar dat hoeft niet het geval te zijn als wij, door vol te zijn van Gods Geest, hem weten te weer­staan. Vrijheidsbelevers zijn daarom ook altijd op hun hoede dat de eenheid ‘eigen geest’ en ‘Gods Geest’ intact blijft. Kinderen Gods die geestelijk groeien ervaren dan ook meer en meer hoe deze eenheid een on­neembare vesting voor de tegen­stander wordt. Onze Heer ver­heugt zich daarin want het is zijn diepste’ verlangen dat Zijn kinde­ren in volkomen vrijheid het nieuwe leven kunnen ervaren.

De nieuwe mens in Christus mag in overvloedige mate delen in alles wat God voor hem bestemd heeft. En dat is zo onvoorstelbaar veel, dat Paulus op een gegeven moment in superlatieve vorm daarover schrijft aan de gemeente te Rome met de woorden: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, heeft God bereid voor degenen, die Hem liefhebben” (1 Kor. 02:09). God heeft het bereid, dat wil zeggen klaargemaakt om in vrijheid deelgenoot te worden van zijn volle heerlijkheid.

‘Vervuld te worden tot alle vol­heid Gods’, waar Paulus over schrijft in Efeziërs 3 vers 18 (Ef. 03:18), is zo onvoorstelbaar heerlijk dat het ons huidige bevattingsvermogen verre te boven gaat. Maar het gaat onherroepelijk in vervulling, zo­dra iedere vorm van onvrijheid te niet is gedaan. Iedere christen, die door Gods Geest overtuigd is dat hij deel heeft gekregen aan de werkelijke vrijheid, gaat het uit­eindelijk ten volle beleven.

In dienst van de vrijmaking

Nu mag men niet gaan denken dat het dus toch alleen toekomst­muziek is, wat in deze tijd nog niet gerealiseerd kan worden.

Dan gaan we voorbij aan het feit dat de vijand, met zijn onderdruk­king en onvrijheid, al door de eerste Zoon van God overwonnen is. Maar ook wij gaan hem over­winnen. Dat staat als een paal boven water. Het is onze op­dracht om dat waar te maken. In deze ‘overgangstijd’ naar de vol­maakte heerlijkheid mogen wij daar dagelijks invulling aan geven. En wat zo geweldig is: God verbindt er Zijn belofte van overwin­ning aan. Daarom is de beleving van de werkelijke vrijheid ook iets wat ons dagelijks met vreug­de vervuld.

Als Jezus, aan het begin van Zijn bediening, in de synagoge te Nazareth, Jesaja citeert, maakt Hij duidelijk wat Zijn opdracht is met onder andere deze woorden: “Hij heeft Mij gezonden om aan ge­vangenen loslating te verkondi­gen…, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid…” (Luc. 04:19). (Andere vertalingen gebruiken voor het woord ‘verbrokenen’: verdrukten, mishandelden).

Bij diezelfde opdracht zijn ook wij betrokken. We zijn immers ge­roepen in de voetstappen van Jezus te treden? Maar iemand die het nieuwe, vrije leven van Chris­tus in zich heeft, zal ook niets liever willen. Paulus schrijft dat we, vrijgemaakt van de zonde, in dienst van de gerechtigheid zijn gekomen (Rom. 06:18, Rom. 06:22).

Wij staan in dienst van de vrij­making en het is het diepste verlangen van ons hart dat zoveel mogelijk mensen deelgenoot zullen worden van Gods vrijheid: de werkelijke vrijheid die stand houdt tot in alle eeuwigheid.

 

 

Gemeenschap met God door Gert Jan Doornink

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen is het evangelie van de vrijheid. Geen tijdelijke vrijheid, maar blijvende vrijheid bewerkt door Gods Geest, want waar de Geest des Heren kan werken, ontstaat vrijheid! Deze geestelijke vrijheid houdt stand in alle omstandigheden, maar leert ons ook dat we niet zonder de gemeenschap met God deze vrijheid kunnen beleven. Buiten deze gemeenschap ontstaat losbandigheid en gaat de vrijheid over in onvrijheid.

Vrijheid brengt dus de verantwoordelijkheid met zich mee om in gemeenschap met God te willen leven. Ook hierin is Jezus ons grote voorbeeld. Denk aan het Hogepriesterlijk gebed uit Johannes 17, waar Hij bad om één te zijn met de Vader, zoals Hij ook één was met Hem. Vrijheid is dus niet iets waarnaar wij kunnen streven, maar is ten nauwste verbonden met onze gemeenschap met God.   

 

Vrijheid en vrede Door Tea Keuper Dijk

“Zij, die Uw wet liefhebben, hebben grote vrede, er is voor hen geen struikelblok” (Ps. 119:165).

In ons hele bestaan, in de maat­schappij, zijn verordeningen, wetten. In ons land zijn die in dikke boeken beschreven en in principe gestoeld op de eerste wetgeving: de tien geboden, die God via Mozes gaf aan het volk Israël, nadat God hen uit de slavernij uit Egypte had geleid.

In mijn jeugd moest je deze tien geboden uit je hoofd leren op de christelijke school (Ex. 20:17).

Het woord ‘wet’ heeft in ons land een beladen betekenis. Omdat er veel tolerantie is, veel ‘vrijheid van mening’, het beter weten dan God en medemens, zijn wetten vaak ontkracht en wordt het niet meer zo nauw genomen. Ook verandert men Goddelijke wetten naar democratisch inzicht, in plaats van theocratisch. Men weerlegt en overlegt zonder de leiding van de wetmatige en énige goede Wetgever, God, die Zijn Geest aan mensen wil geven, om de juiste wetten te bedenken Wat is het gevolg van dit zich niet voegen naar- en onderwer­pen aan Gods wetten, het re­belleren tegen de grote recht­vaardige Wetgever? Dat is, dat men zich dan stelt onder vele andere ‘wetmatigheden’, die door Gods tegenstander, Satan, zijn bedacht. Zij spiegelen vrij­heid voor, maar zij bewerken gebondenheid, ellende, dood en verderf.

Terwijl Gods beschermende wetten naar Jezus Christus leiden. Hij heeft de wet in alles vervuld en eeuwig heil teweeg­gebracht voor wie Hem liefheb­ben en gehoorzamen.

In (Heb. 05:09) staat dat “Hij voor allen, die Hem ge­hoorzamen een oorzaak van eeuwig heil is geworden”. Onze Heer Jezus Christus! Een oud lied zegt: ‘O, schrijf in onze harten Uw heilig woord, o Heer, Dan vrezen wij geen satan, geen dood of helle meer’!

Vrijheid en vrede door Jezus Christus, voor ieder die zich door Hem laat leiden. Hij is er in alle omstandigheden.

Halleluja!

 

Voorwoord redactie: Jan W. Companjen.

De schrijver van Waar het op aan komt, heeft al vanaf het begin van Levend Geloof meegewerkt aan ons blad. In één van de eerste num­mers publiceerden we zijn getuige­nis. Dat was in 1962. Daarna zijn gedurende vele jaren regelmatig artikelen van hem verschenen, die alle op duidelijke wijze het Konink­rijk Gods belichtten en voor velen tot zegen waren. Inmiddels is Jan Companjen, die in het dagelijks leven rechercheur van politie was, 73 jaar, maar wat de beleving van zijn geloof betreft (en het doorgeven daarvan!) nog volop actief. We zijn dan ook blij dit artikel van hem te kunnen publiceren, -red.

 

Waar het op aankomt door Jan W Companjen

“Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, … om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht” (1 Petr. 02:09).

Er moet nog meer gebeuren…

Toen ik, nu bijna 40 jaar geleden, mijn eerste artikel schreef, was dat bestemd voor de kerkbode van de Ned. Herv. kerk te Scheveningen. Het had als titel: ‘Er moet nog meer gebeuren’. Bovenstaande tekst was werke­lijkheid geworden in het leven van mijzelf en in dat van mijn vrouw, en dat wilde ik wereld­kundig maken. Wij waren zeer meelevende kerkgangers en ik had niet zo lang daarvoor bewust belijdenis gedaan, gelovende dat er niet meer geloofsbeleving was, dan in genoemde kerk verkon­digd werd.

Dat pakte echter, snel achter elkaar, heel anders uit. Door woordverkondiging, dat Jezus nog dezelfde is, dat genezingen, bevrijdingen en doop c.q. vervullingen met de heilige Geest, niet alleen voor toen, maar ook voor nu zijn, kwam er een grote ommekeer in ons leven. Toen wij ons naar deze dingen gingen uit­strekken, ontvingen wij die Geest en zagen wonderen en tekenen rondom ons heen gebeuren. Wij kwamen geestelijk vanuit de duisternis tot hét licht. Dingen die we voordien niet zagen, kwamen ineens volop in het licht te staan.

Sindsdien is alles anders gewor­den. We leerden Jezus kennen als Verlosser en Leidsman en Hij kreeg en krijgt een steeds belangrijker plaats in ons leven. Hij werd de kern van ons geestelijk bestaan.

Het artikel voor de kerkbode nog steeds in ons bezit. Ik ontving het terug met de mede deling dat er geen plaats voor was. Nu staat er boven dit artikel: ‘Waar het op aankomt’. We zijn in de afgelopen jaren gegroeid in ons geestelijk leven en zijn tot de ontdekking gekomen dat veel zijwegen het heil in Christus verduisterd hebben. Jezus is dé weg, dé waarheid en hét leven. Het leven is in Hem en wij die in Hem zijn, die in Hem geloven, mogen en kunnen Zijn lichaam zijn. Door één Geest tot één lichaam gedoopt, bestaande uit wedergeboren christenen die elkaar van harte liefhebben. Geboren niet uit vergankelijk zaad, maar uit onvergankelijk zaad, het blijvende woord van God (1 Petr. 01:22-23).

Jezus laat ons de Vader kennen zoals Hij werkelijk is. Hij leefde als eerste mens volkomen in overeenstemming met Zijn Schepper. God de Vader is onze oorsprong en op grond van dat feit, dienen ook wij voor die weg te kiezen. Jezus is die weg en wij geloven in Hem omdat de Vader Hem alles in handen heeft gegeven (zie o.a. Joh. 13:03).

Het dienen van Jezus, ook het zout der aarde en het licht der wereld zijn, komt bij de voet­wassing zo duidelijk naar voren. Jezus stond van de maaltijd, het laatste avondmaal, op, wetende dat de vader hem alles in zijn handen had gegeven en dat hij van God uitgegaan was en dat hij tot God heen ging en ging de discipelen de voeten wassen. Dienende liefde en zo zijn volgelingen toerusten.

In (Joh. 12:44-50) lezen we “Jezus riep en zeide: Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem die Mij gezon­den heeft; wie Mij aanschouwt, aanschouwt Hem die Mij gezon­den heelt. Ik ben als een licht in de wereld gekomen, opdat een ieder die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijve”.

Het is de duivel, als grote tegen­speler, steeds gelukt om iets of iemand tussen Jezus en de ge­lovigen te schuiven Bij de hemel­vaart nam een wolk Hem weg. Die wolk verduistert nog steeds het volle licht op Hem. Moeder Maria, vele heiligen, maar ook woorden als God, Here God, de Allerhoogste, enz., waarbij men in het midden laat wie daar mee bedoeld wordt. Door velen wordt zelfs Allah gelijkgesteld met God, de Vader van onze Heer, Jezus Christus. Mohammed, de profeet, verkondigde, en dat werd later in de Koran vastgelegd, dat Allah de enige, ondeelbare God is, die van de mens volledige onderwerping verlangt.

Vrijheid en vreugde in Christus

Dat is wel heel iets anders dan de vrijheid en vreugde die wij in Christus bezitten. Jezus, die leeft, kan werkelijk Hoofd van zijn lichaam, de gemeente zijn. Zoals God eertijds (in het oude ver­bond) vele malen en op vele wijzen tot Israël gesproken heeft in de profeten, zo heeft Hij nu -in het laatst der dagen- tot ons ge­sproken in de Zoon, die Hij ge­steld heeft tot erfgenaam van alle dingen. Deze, de afdruk van Zijn wezen en de afstraling van Zijn heerlijkheid, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand te hebben ge­bracht, zich gezet aan de rechter­hand van de Vader (zie Heb. 01:04).

Door dit alles kan Hij dan ook werkelijk hoofd van Zijn lichaam – de gemeente- zijn. Dat lichaam dat tot volwassenheid komt en zal gaan functioneren naar Zijn wil en welbehagen.

Het begin van de schepping

Nu even terug naar het begin van de schepping. Ik begin met het allerbelangrijkste, namelijk dat God op de zesde dag de mens schiep. Uit het stof, uit de natuur van die aarde, schiep God een mens met een geest. Dit beant­woordde aan Gods plan, want Hij sprak: ‘Kom laat ons mensen maken gelijk wij’.

Tot op dat moment bestond de aarde uit puur natuur. Het gewas op de velden, de dieren op het droge, de vissen in de zee, kwa­men in hun ontwikkelingsvorm niet boven het natuurlijke uit. Zij hadden een lichaam en zintuigen als bijvoorbeeld horen, zien en voelen. Een soort zieleleven, waardoor dit deel van de schep­ping al zo bewonderingswaardig was en is, dat het met de grootst mogelijke eerbied behandeld dient te worden.

Is het belangrijk of die schep­pingsdagen 24 uur of 24 miljoen of nog langer geduurd hebben? Is het hele gepraat rondom de evo­lutie belangrijk als wij er vanuit gaan dat God, de Schepper, 6000 jaar geleden een mens schiep waarmee Hij gemeenschap kon‘ hebben? Deze mens waarvan Hij zei: Het is goed, ja zeer goed.

Welke weg kiezen wij?

De Schepper van hemel en aarde vraagt slechts één ding en dat is gehoorzaamheid aan Zijn weg. Adam en Eva mochten alles met uitzondering van eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Zij zouden, al wandelende met God, meer en meer tot vol­wassenheid komen.

De mens koos echter voor een eigen weg, koos de kant van de verleider, satan, met alle gevolgen van dien. Bij de komst van Chris­tus werd de breuk echter volko­men hersteld. Alles is volbracht. Zoals door één mens de zonde in de wereld gekomen is, zo is zij ook door één mens, Jezus Chris­tus, verzoend en weggedaan.

Dat is zeer moeilijk door de mens te aanvaarden. Het geloof in de eerste Adam is veel groter dan in de tweede. Men zegt: Je ziet toch om je heen dat alles in duigen ligt en dat van herstel nog maar wei­nig sprake is. Ja, u hebt gelijk, maar toch als een ieder gehoor­zaam zou gaan worden aan Gods opdracht nu: ‘Eet van de boom des levens, Jezus Christus, Mijn Zoon, de eerste Adam van een nieuw verbond’, dan zou alles anders worden.

Maar ook nu is de mens onge­hoorzaam, zij weigert de vrucht van die Boom des Levens, die de weg Gods is, tot zich te nemen. Maar -halleluja- allen die Hem aangenomen hebben, heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden.

De kern van ons geestelijk leven

Wij leven in een tijd dat de kennis zich op een ontzagwekkende wijze ontwikkelt. Denk maar aan de ontwikkeling op kerngebied en DNA. Men heeft het niet hele­maal onder controle, maar toch is het een doordringen tot de kern van de natuurlijke dingen. Nu ik verzeker u dat wij op geestelijk gebied niet achter zullen blijven. Wij zullen steeds dieper gaan beseffen dat Jezus Christus, de kern van ons geestelijk leven is. Hij is de bron van ons bestaan. In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn van zijn geslacht (Hand. 17:28).

Bent u al zo’n nieuwe schepping? Is bij u het oude voorbij gegaan en het nieuwe gekomen? In Hem is de volheid Gods aanwezig en wij mogen één Geest met Hem zijn. In het Hogepriesterlijke gebed zegt Jezus: “Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn: opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt”.

Een geweldig woord waaruit  blijkt hoe zeer het nodig is dat wij in Hem zijn. Dat dat Zijn wil is. Trouwens het Hogepriesterlijk gebed is in zijn geheel een ge­weldige aanwijzing hoe wij ons dienen op te stellen. Het geeft de kernpunten aan waar het om gaat. Lees het na het lezen van dit artikel eens door!

Hoe behoren wij ons op te stellen?

Nu zult u vragen: Hoe moeten wij ons opstellen? Mijn antwoord is: Kijk naar de eerste komst van Christus.

Maria. Zij ontving de boodschap dat Gods Zoon uit haar geboren zou worden. Vragen genoeg, maar haar antwoord was: “Mij geschiede naar uw woord”. Zij ontving en baarde Gods zoon. Alle moeilijke dingen die zij daarna tegen kwam, bewaarde zij in haar hart en liet ze daar rijp worden om het later te verstaan. Zij heeft het zeker niet gemakkelijk gehad, maar in haar is het woord Gods tot leven gekomen.

Simeon en Hanna, man en vrouw, verwachtende het heil des Heren. Simeon loofde God en zei: “Mijn ogen hebben uw heil ge­zien, dat gij bereid hebt voor alle volken en heerlijkheid voor het volk van Israël”. En van Hanna lezen wij dat zij God loofde en sprak over Hem, tot allen die voor Jeruzalem verlossing ver­wachtten.

Johannes de Doper, de weg­bereider, die riep: “Bereid de weg des Heren, maakt recht zijn pa­den. Alle kloof zal gevuld worden en elke berg en heuvel zal geslecht worden en de krommin­gen zullen recht en de oneffen wegen vlak worden”.

Al deze dingen zullen wij in de eindtijd terug vinden, namelijk een volk van God, verwachtende de komst des Heren. Hij zal terugkomen zoals Hij is heenge­gaan. De wolk die Hem wegnam zal verdwijnen en ik geloof met heel mijn hart dat wij de tijd terug zullen krijgen zoals die was tus­sen opstanding en hemelvaart. Dat Hij zich aan ons zal openba­ren zoals Hij zich toen aan de discipelen openbaarde. Veertig dagen verscheen Hij hun, tot hen sprekende over al wat het Ko­ninkrijk Gods betrof.

Ook de eerste gemeenten wisten mee te praten over de verdere uitbouw van het Koninkrijk Gods. Bijvoorbeeld de kamerling uit Morenland (Afrika), de bekering van Saulus (Europa) en Cornelius, als eerste niet-Jood, de zoge­naamde heidenen die door God werden rein verklaard.

Openstaan voor Gods Geest

Moeten wij nu hemelbestormers worden om dit te bereiken? Nee, ik geloof het niet. Wij moeten een volk zijn verwachtende die wederkomst en daaraan bouwen door volkomen open te komen staan voor de werking van Gods Geest, de Geest van Christus die alles, in allen die van Hem zijn, volmaakt. Het persoonlijk leven met Hem zal door een ieder van ons uitgediept moeten worden onder het motto: ‘Heer, Mij ge­schiedt -let op- mij geschiedt, naar Uw Woord’.

Deze tijd zal de tijd zijn van nieuwe harten, harten van vlees, waar Gods liefde door stroomt. Bewogen voor de mensen om ons heen en veraf. Proclamerende het Koninkrijk Gods met zijn liefde en gerechtigheid. Het dal van dorre doodsbeenderen (Ezechiël 37) zal tot leven komen doordat de kracht Gods op ons rust en Hij ons zal meenemen door dat dorre dal.

De hand aan de ploeg

De vraag klinkt: ‘Gelooft u dat onze dorre aarde tot leven kan komen?’ Velen zullen antwoor­den: ‘Och Here, U weet het, maar ik weet het niet’. Wij zullen ech­ter de hand aan de ploeg moeten slaan en zeggen: ‘Ja Heer, met uw hulp zal het lukken en zullen wij het ons beloofde land in bezit nemen’.

Wij komen er want het is Zijn wil, want daartoe heeft hij ons gescha­pen en geroepen. Aan die ark des behouds mogen wij bouwen en met Jezus Christus als Leidsman optrekken naar een nieuwe he­mel en een nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont.

Misschien zullen de ouderen on­der ons zeggen: ‘Ja maar zullen wij dat nog beleven?’ Nu dat is heel goed mogelijk, maar zeg ik dan: ‘Begin er aan’. De Heer kan u tot de laatste seconde gebruiken en zeg het dan Simeon na: “Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, want mijn ogen hebben uw heil gezien” (Luc. 02:29-30).

Zullen wij zo samen verder gaan: drinken uit de bron om zelf bron te worden? Laten wij de wereld laten zien en horen wie Jezus is. Zoals Hij van mij en van u houdt, zich voor ons inzet, ondersteunt en draagt, zo mogen, moeten en kunnen wij zout der aarde en licht op de kandelaar zijn. Amen.

Voor U, Heer, wil ik leven, bewust U toegewijd Een overtuigde keuze, voor de gerechtigheid Samen met u overleggen, U bent het die ons leidt Met een gezindheid die U kenmerkt, liefdevol en wijs.

 

 

Ken de Here (gedicht) door Piet Snaphaan

Ken de Here, leer Zijn wegen,

Hem te volgen en verstaan,

Zijn gedachten overwegen,

alles is er aan gelegen,

de hoge weg met Hem te gaan.

 

Ken de Here, vrees geen strijden,

gij zijt immers door Hem gekend,

God die je riep, zal zich verblijden

in wie Hem volgen aan Zijn zijde

ja, allen zijn voor Hem bestemd.

 

Ken de Here, leer Hem kennen

met heel je hart, wat vreugde geeft,

aanvaard Zijn woord door in te stemmen

en je vast aan Hem te klemmen,

en ’t leven door Zijn Geest beleefd.

 

Kinderen des lichts door Cees Maliepaard

De hemelen -11-

“Hiervan moet gij doordrongen zijn, dat in geen geval een hoereerder, onreine of geldgierige (dat is een afgodendienaar) erfdeel heeft in het Koninkrijk van Christus en God. Wandelt als kinderen des lichts – want de vrucht des lichts bestaat in louter goedheid, gerechtigheid en waarheid – en toetst wat de Heer welbehaaglijk is” (Ef. 05:05, Ef. 05:8-10).

Door sommige kinderen Gods wordt wel eens de indruk gewekt dat het er niet toe doet hoe iemand leeft, omdat we immers een goede God hebben. Alsof goedheid het­zelfde zou betekenen als alles maar goedvinden! Ouders die alles van hun kinderen tolereren, geven er eerder blijk van goed gemakzuchtig te zijn, dan op een goede manier het belang van hun kinderen voor ogen te hebben. Zo blijkt ook Gods goedheid niet uit een alles maar goedvinden van wat mensen zoal praktiseren, maar die komt pas tot uitdrukking in het scheppen van goede mogelijkheden voor de mens om zich naar het goddelijke plan te ontwikkelen in louter goedheid, gerechtigheid en waarheid.

Louter goedheid

De vrucht van het licht kan nooit een donkere kant hebben, want dat zou immers onmiddellijk aan het licht gekomen zijn! Als de vrucht van het licht goedheid is, dan bestaat die vrucht ook helemaal uit goedheid. Niet slechts ten dele. Ze staat terecht als louter goedheid te boek, want in het volle licht is er geen enkele tus­senvorm mogelijk. Die zijn er alleen in het schemergebied tussen licht en donker in. In Babylon, waar goed en kwaad door elkaar lopen, wordt het goede al gauw geweld aangedaan.

De boom der kennis van goed en kwaad heeft nog nooit iets goeds voortgebracht. Daaraan hangen slechts de wrange vruchten van de verwarring die de vader der leugen het menselijk oor inblaast.

Maar onze God is een louter goede God. Er is bij Hem geen zweem van ommekeer (Jak. 01:17), zelfs niet iets dat ook maar in de verste verte op iets anders dan goedheid lijkt. Dat is duidelijk zichtbaar gemaakt in het leven van Jezus Christus. Hij openbaart het wezen van de goede God in heel zijn doen en laten (Kol. 01:15). Zoals Jezus’ leven door louter goedheid gekenmerkt wordt, zo is ook de Vader één en al pure goedheid.

Door geboorte droegen wij als natuurlijke mensen het beeld van de stoffelijke, van de eerste Adam. Door wedergeboorte en door de doop in Gods Geest zullen we het beeld van de geestelijke, van de tweede Adam tentoonspreiden in louter goedheid (1 Kor. 15:49).

Hoe komt dat tot stand? Gaat ieder die wedergeboren en in de Geest gedoopt is, zich automatisch ont­wikkelen tot een zoon Gods, tot iemand die in louter goedheid bezig is de volkomenheid te beërven?

Nou, er gaat echt niets vanzelf in de geestelijke wereld; het zoonschap is dus nooit het gevolg van een auto­matisme.

Paulus schrijft, in (Rom. 08:14), dat allen die door de Geest Gods geleid worden, zonen Gods zijn. Het ontvangen van de Geest is op zich dus niet voldoende – de mens Gods zal zich door de heilige Geest laten leiden. En wel tot volgroeide zonen van de Vader. Die bestaan (net als Vaders oudste Zoon) naar hun in­nerlijk in louter goedheid.

Louter gerechtigheid

De kinderen des lichts hebben deel aan Goddelijke gerechtigheid. Even­als bij Gods goedheid behoort ook hierin een mixture tussen gerechtig­heid en ongerechtigheid niet tot de mogelijkheden in het Koninkrijk van God. De hemel van Gods heerlijkheid bestaat in enkel gerech­tigheid. Ongerechtigheid komt daar niet in voor. Ongerechtigheid is wezenlijk wezensvreemd aan Gods hemelingen – zeker weten! Daarom zal ook onze persoonlijke hemel gekenmerkt zijn door louter God­delijke gerechtigheid. We hebben immers de toegang tot het Vader­huis met de vele woningen ver­kregen door Jezus’ genoegdoening op Golgotha en door de inwonende kracht Gods, de inspirerende Geest van de Vader.

In onze hemelwoningen, die van u en van mij, kan Satan niet binnen­dringen. Dat zou hij wel willen, maar het Vaderhuis boven valt nu eenmaal buiten zijn machtsgebied – het behoort duidelijk niet tot zijn operatieterrein. Derhalve beperkt hij zijn aanvallen in eerste instantie doorgaans tot de natuurlijke raakvlakken van de geestelijke mens.. Om via druk of verleiding op dat gebied, te trachten de geestelijke mens naar beneden te halen.

De mens Gods die zijn hemelse woning verlaat en vanuit een na­tuurlijk denken bezig is, vormt voor Satans horden een weer te benade­ren prooi. Met kansen voor hem om de ontwikkeling van het zoonschap te stagneren, en vervolgens de mens zijn verduisterde hemel vol onge­rechtigheid binnen te leiden.

Het is zaak de gerechtigheid Gods vast te houden, want die is vervat in het plan van de hemelse Vader. Het is Gods recht, dat zijn mensen zich overeenkomstig de strekking van dat plan zullen kunnen ontwikkelen. En Hij geeft ook de mogelijkheden daartoe. Wanneer wij inspelen op zijn aanbod van genade en aanvaar­den wat Hij ons van den beginne heeft toebedacht, ligt daarin de basis voor de overwinning op de onge­rechtigheid die Satan ons wil laten aankleven. We zullen ons mogen heiligen van elke satanische beïn­vloeding in ons denken, opdat dat in ons leven zal resulteren in louter gerechtigheid.

Louter waarheid

Mensen Gods zullen puur zijn, helemaal overeenkomstig God­delijke waarheid, naar zijn eeuwige plan. We worden opgeroepen alles in ons leven te toetsen, om er zo achter te komen wat van dit alles de Heer welbehaaglijk is. En dat is nu eenmaal de vrucht van het licht: louter goedheid, gerechtigheid en waarheid.

Er is een bekend spreekwoordelijk gezegde: De waarheid kan hard zijn. Maar dat slaat op de waarheid uit de wereld, een onbarmhartige, vaak meedogenloze waarheid. Zoals de waarheid van de buurvrouw, die het kersverse moedertje achter de kin­derwagen (bij het werpen van de eerste blik daarin) toeroept: “Nee, toch, ‘t is net een apie!” Nou die buurvrouw kan best wel gelijk hebben, maar het heeft absoluut niets te maken met de waarheid van de hemelse Vader. Zijn waarheid is nooit koel bere­deneerd, noch impulsief in naïviteit. Zijn waarheid is inherent aan zijn liefde volle gedachtenpakket vóór alle tijden, toen Hij zich de mens Gods voor ogen stelde in een paradijselijke omgeving, in alles beantwoordend aan zijn volmaakte maatstaven.

Wie de zonde liefheeft, de Gods mensen bindende onreine machten en leugengeesten omarmt, kan geen deel hebben aan het erfdeel in het Koninkrijk Gods. Want zo iemand leeft in de leugen en kan daar slechts van vrijkomen door de waarheid Gods. Jezus zegt: “Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk disci­pelen van Mij, en gij zult de waar­heid verstaan en de waarheid zal u vrijmaken” (Joh. 08:31-32).

De vrucht van het licht bestaat in louter waarheid. Daarvoor heb je het woord van God nodig, want dat woord is de waarheid (Joh. 17:17). De mens wordt geheiligd door bezig te zijn met het woord van God, dat wil zeggen met Gods gedachten. Door die gedachten in je leven te verwerken, ga je Gods plan handen en voeten geven. Dat komt doordat je mét de realisering van dat plan in je leven, je plaats in de hemel bent gaan innemen. Jouw hemel wordt zodoende vervuld van Gods heer­lijkheid. Zijn heerlijke plan verkeert daarmee niet langer in het planmati­ge stadium, maar is bezig in de kinderen van het licht, in ons dus, werkelijkheid te worden. En dat nu is (blijkens onze leidtekst) de Heer welbehaaglijk.

 

 

 

Vrij! Door Duurt Sikkens

“… zul je werkelijk vrij zijn” (Joh. 08:36).

“De mens is van nature slecht, tot niets goeds in staat en geneigd tot alle kwaad”, je zult zoiets tijdens een sollicitatiegesprek zeggen. Als je dit van de duivel zegt, heb je gelijk. Die deugt van geen kant. Als je nou goede dingen wenst te doen en ze niet doet en het kwade dat je niet wil wel doet. Hoe zit dat dan? Mijn vraag: Hoe weet je dat dat wat je wilt goed is?

De menselijke geest is de drager van natuurlijke normen en wanneer je iets goeds niet mag doen of iets kwaads móet doen, sta je onder de macht van een slechte. Dan ben je geestelijk bezet door een boze geest die er liever niet uit wil en dat doet-ie met de leugen als zou hij ‘van nature’ bij je horen. Het is dan een ‘karakter­eigenschap’ waarmee je maar moet leren leven met alle kamouflage- trucs van dien: leugens.

Als je tot God nadert, werkt dat verhelderend. Dan zie je wat niet bij je hoort, het slechte. Laat je dan bevrijden van zo’n boze geest en breek zijn werken (een in jou geplante gedachtewereld die wezensvreemd is aan je) af.

Jezus is gekomen om de werken des satans af te breken. Laat je helpen en je innerlijke verdriet over allerlei zaken zal veranderen in een juichkreet. Vrij! Eindelijk vrij om het goede wél te doen en het kwade te mijden als de pest.

 

De tijd van het welbehagen des Heren Door P. v. d. Heyden

 

Een ‘geloofsgetuigenis’ van wat God in deze tijd doet, door Br. P. v. d. Heyden en zr. H. v. d. Heyden-v. Leeuwen te Waddinxveen.

Hoe zou het toch met onze neef gaan? Met die gedachte vervuld stonden we voor de deur van zijn huis. Na gebeld te hebben deed onze neef zelf de deur open. “Ik had jullie al eerder verwacht”, zei hij. Ja, het was niet best met hem. “Ongeneeslijk”, had de dokter gezegd, “niets meer aan te doen”. Hij was bezig dit te verwerken. Want nog dagelijks, ondanks zijn 75-jarige leeftijd, was hij nog nauw verbonden met zijn bedrijf.

Er volgde een langdurig gesprek waaruit bleek dat hij het geestelijk heel moeilijk had. Hij was in geen enkel opzicht klaar om afscheid te nemen van dit leven, wat ook be­grijpelijk is als je dat zo plotseling meegedeeld wordt. Ik zeg: “Neef, ik weet waar jij het zo moeilijk mee hebt”, “ja”, zegt hij, “ik zit er mee dat ik veel te goedkoop gewerkt hebt in mijn leven”. Maar dat was het niet, want dat kwam al spoedig te voorschijn.

Hij had het moeilijk omdat hij niet wist of zijn zonden vergeven wa­ren. Wij vertelden hem, dat er toch nog een weg was tot behoud. De weg van Jezus Christus. Mijn vrouw zei: “Neef, neem de Here Jezus aan, geloof Zijn woord, dan krijg je rust”. Hij zegt: “Daar heb ik het nou juist zo moeilijk mee”. Ondanks zijn kerkgang ’s zondags, wist hij niet of hij behouden was. Hij zegt: “Daar ben ik nog niet aan toe”.

We vertrokken en beloofden voor hem te bidden. Dat ontroerde hem.

Na verloop van een maand zei mijn vrouw: “Zullen we nog eens naar onze neef kijken, hoe het met hem is?”

Weer stonden we voor de deur van zijn woning. Nu deed hij de deur niet open, maar zijn vrouw.

Op onze vraag: “Hoe gaat het met hem?”, zegt ze: “Slecht, gaan jullie maar naar boven, hij ligt in een apart kamertje”.

We schrokken hevig. Hij had het erg benauwd, kon bijna niet pra­ten. Het was heel slecht met hem gesteld. Dat iemand in zo’n korte tijd zo achteruit kon gaan. Hij murmelde wat. Wij konden hem moeilijk verstaan. Het was zo van: “Ik weet het niet meer”. Mijn vrouw vroeg: “Neef, heb je vrede met God, ben je behouden?” Zijn angstige ogen vroegen om hulp. Een enorme geestelijke strijd was in hem gaande. Hij besefte dat hij zo niet kon sterven. Hij had het zo benauwd, hij huilde en kon niets uitbrengen.

Wij wezen hem weer op de enige weg tot behoud: Jezus Christus. Hij knikte, maar hoe moest dat? Hij kon uit zichzelf die stap niet ne­men. Wij vroegen hem: “Zullen we je helpen, neef?”

Wij gingen bidden voor hem. Hij kreeg het benauwd. We begonnen in tongen te bidden, maar hij kreeg het nog benauwder.

We riepen de naam van Jezus aan om hem te helpen. Hij kon die naam niet over zijn lippen krijgen. We begrepen tenslotte dat boze machten hem gebonden hielden en hem mee wilden sleuren naar het dodenrijk.

Wat er toen gebeurde zullen wij wel nooit vergeten. Hij kreeg het zo vreselijk benauwd toen wij de boze geesten in de naam van de Here Jezus begonnen uit te drijven, dat hij niet meer wist waar hij het zoe­ken moest. Het was bijna niet meer om aan te zien.

Ondanks al dat lawaai gingen wij toch door. Roggelend, krijsend, kermend en kreunend, kwamen de machten eruit die hem tijdens zijn leven hadden gebonden. Zijn vrouw kon het niet meer aanho­ren, en vluchtte naar beneden.

De strijd duurde lang. We vochten als het ware voor het behoud van zijn leven. Eindelijk kon hij nog met moeite de naam van Jezus aanroe­pen. Stotterend, al zuchtend en on­der tranen beleed hij zijn zonden, bij het kruis van Jezus. Hij vroeg om vergeving en smeekte om genade of hij een kind van God mocht worden.

En de Here verhoorde zijn gebe­den. Hij werd verlost van zijn zonden. Het leek een natuurlijke bevalling van een vrouw die onder zware weeën een kind ter wereld brengt.

In de geestelijke wereld was het voor zijn sterven een geboorte van een nieuwe mens.

Toen de machten uitgevaren waren was hij kalm. We legden hem de handen op voor rust en vrede. De benauwdheid was verdwenen en op dat moment kreeg hij ineens belangstelling voor een broer van mijn vrouw, die veehouder is.

Het was een wonderlijke ervaring in ons leven om een stervende bijstand te mogen verlenen. We zagen opnieuw een plotselinge verandering van een man, die kort tevoren het zo benauwd had, en even later een rustige neef was geworden. Alles was realiteit.

Mijn vrouw zei bij het weggaan

“En nu vasthouden, neef. Niet twijfelen, je zonden zijn vergeven’ door het bloed van Jezus!” Hij knikte tevreden.

Toen we enkele maanden later weer eens gingen informeren, zagen wij auto’s voor de deur staan De familie was bijeen. We werden binnengelaten en zijn vrouw deelde ons mee dat haar man naar “zijn kamer was in het huis van de Heer”, zoals hij gezegd had bij het afscheid nemen van zijn gezin.

Dan gaat er wel wat door je heen en wat wordt je klein als je dit ziet en meemaakt. Wat is God groot in Zijn barmhartige liefde en vol van genade! Het gezin was ondanks het verdriet blij, dat hun vader behouden was. Hij was geestelijk in alle rust ontslapen. Op de rouw­kaart stond: “Nu jaagt de dood geen angst meer aan, want alles, alles is voldaan”, en: “In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen”.

Het dringt op dat moment nog niet tot je door hoe realistisch deze dingen zijn. Ook hierna komen de gedachten naar boven, gebeurt dit alles echt zo? Als je daar mee bezig bent, geeft God op het juiste moment het antwoord. Zelfs door middel van dit blad. Hij kent onze gedachten, staat er in de Psalmen. Want kort daarop lazen we in Levend Geloof, nummer 366 van januari 1995, het onderwerp “Het dementiesyndroom” door Evert van de Kamp, op bladzijde 23, en ik citeer de schrijver: “Ik ontmoette Geest gedoopte mensen die aanvankelijk moeilijk konden sterven. Duistere geesten hielden kennelijk (nog) tegen hun intrek bij de Heer te nemen. Pas na uitdrij­ving en gebed gingen deze mensen in volle vrede heen”.

We zagen dit als een vinger Gods.

Een mooiere bevestiging kon God ons niet geven. Wat een rijkdom van genade in deze tijd te mogen leven om mensen die voor de poorten van het dodenrijk staan, weg te mogen slepen. Achteraf bezien hebben wij dit al meerdere keren ervaren, maar dan drong het niet zo tot ons door. Maar nu weten wij het zeker, dat het echt waar is. Gods woord is waar. Als wij maar doen wat Jezus ons bevolen heeft.

Onze neef werd in stromende regen begraven. Na de begrafenis liep de dominee mij voorbij bij de uitgang van het kerkhof. Even verder bleef hij plotseling staan alsof iemand hem aan zijn jas had getrokken, draaide zich om en keek mij aan alsof hij iets verwachtte.

Voor de begrafenis had ik hem nog nooit gezien of gesproken. Toen ik vlakbij was gekomen, zei ik tegen hem: “Wat is dat een zware strijd geweest voor onze neef, dominee, om binnen te gaan in het hemels Koninkrijk van God. Hij had geen enkele zekerheid dat hij behouden was, maar nadat wij in de naam van Jezus de boze geesten uit hem hadden gedreven, gaf hij zich over aan zijn Heiland”.

Hij wist niet wat hij hoorde. Vol verbazing stond hij voor me en vroeg: “Is dat waar, is dat zo? Wanneer gebeurde dat?” Ik zei hem wanneer dat plaats gevonden had. Weer was hij één en al ver­bazing.

In die stromende regen op dat kerkhof, hoorde die dominee in deze tijd, anno 1995, van de grote werken Gods spreken.

De familie was heel dankbaar. Bij het afscheid nemen erkenden zij, dat wat ze gezien en meegemaakt hadden, echt waar was. Zijn vrouw vertelde ons nog dat zij alles aan de dominee verteld had, wat er gebeurd was met haar man. Wat een leiding van de Heer. De dominee werd door een engel als het ware bij de uitgang van het kerkhof aan zijn jas getrokken, ondanks de zware regenval die op dat moment op dat kerkhof neer­plensde, om nog eens uit mijn mond als bevestiging te horen, wat de vrouw van onze neef in haar huis aan hem verteld had, toen zij beneden had staan luisteren wat er boven gebeurde.

“Groot is de Heer en hoog te lo­ven in Zijn heilige stad!” God heeft Zijn heilige Geest aan ons gegeven om anderen te hel­pen. Wat leven we toch in een geweldige tijd. De tijd van het welbehagen des Heren en de wraak van onze God, op de demonen, die de kinderen Gods willen bezet willen houden.

De tijd van (2 Kor. 06:02 en Ps. 107:016-019. Onze neef riep tot de Heer en hij werd verlost uit zijn angst. De Here alleen zij daarvoor gelooft en geprezen!

 

De terugkeer-profetieën vervuld door WIM TE DORSTHORST

 

Zicht – op Israël -14-

Gods heilig woord is vervuld

De profetische woorden, over zo­wel het weggevoerd worden in ballingschap als over de terug­keer, zijn door de profeet Jeremia gesproken in de tijdsperiode van 626 tot 586 voor Christus. Dat is een tijdsperiode van veer­tig jaar. En beide zaken zijn aan het volk wat toen leefde vervuld.

Dit is een heel belangrijk bijbels gegeven waar de ogen voor open moeten gaan. Het is niet alleen de geschiedschrijving die er mel­ding van heeft gemaakt, maar ge­lukkig ook het woord van God zelf.

In (Jer. 29:10-14) staat de geweldige belofte van een lief­devolle, barmhartige God: “Want zo zegt de Here: Als voor Babel zeventig jaren voorbij zullen zijn, dan zal Ik naar u omzien en mijn heilig woord aan u in vervul­ling doen gaan door u naar deze plaats terug te brengen. Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoop­volle toekomst te geven. Dan zult gij Mij aanroepen en heen­gaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen; dan zult gij Mij zoe­ken en vinden, wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart. Dan zal Ik Mij door u laten vin­den, luidt het woord des Heren, en in uw lot een keer brengen; dan zal Ik u verzamelen uit alle volkeren en van alle plaatsen waarheen Ik u verstoten heb, luidt het woord des Heren, en u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren”.

De kernzaken zijn hier: Als voor Babel zeventig jaren voorbij zul­len zijn,… Dan zult gij Mij aanroe­pen, … Wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart. Dan zal IK u verzamelen uit alle vol­keren en u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in balling­schap heb doen wegvoeren.

De ballingschap

En de ballingschap werd een feit. Dit wordt beschreven in (2 Kron. 36:14-15).

In de verzen 14 en 15 zien we hoe God, met ontferming bewo­gen, nog alles heeft gedaan om het onheil af te wenden.

In vers 16 lezen we dan: “Maar ze bespotten de boden Gods, ver­achtten Zijn woorden en hoon­den Zijn profeten, totdat de gram­schap des Heren zich zozeer te­gen zijn volk verhief, dat geen herstel meer mogelijk was”.

Het droeve gevolg is dan: Hij deed de koning der Chaldeeën te­gen hen optrekken… Ook voer­de hij hen die aan het zwaard ont­komen waren, naar Babel en zij werden hem en zijn zonen tot sla­ven, totdat het koninkrijk van Perzië de heerschappij verkreeg “om het woord des Heren, door Jeremia verkondigd, in vervul­ling te doen gaan”.

De grote Godsman en profeet Da­niël, die ook in ballingschap is, gaat bij het lezen van de profeet Jeremia bijzonder letten op het aantal jaren van de ballingschap. We lezen dan in (Dan. 09:01-03) daarvan: “In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die ko­ning geworden was over het ko­ninkrijk der Chaldeeën – in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des Heren tot de pro­feet Jeremia gekomen was, ver dat hij over de puinhopen van Je­ruzalem zeventig jaar zou doen verlopen.

En ik richtte mijn aangezicht tot de Here God om te bidden en te smeken, in vasten en in zak en as” (lezen tot vers 19).

Terugkeer na zeventig jaar

Daniël wordt er bij bepaald dat God tot Jeremia gesproken heeft over een periode van zeventig jaar ballingschap.

En zoals het een man Gods be­taamt gaat hij bidden en zich verootmoedigen voor het aange­zicht Gods. Hij vraagt vergeving voor het volk en bidt voor het hele volk Israël en de terugkeer naar Jeruzalem (vs. 7 en 16-19). En hij noemt inzonderheid de gelovige rest “die God liefheb­ben en Zijn geboden bewaren” (vs. 4).

Over die rest spreekt ook de pro­feet Jesaja en kondigt de komst van de Messias aan uit hen die terugkeren.

Jesaja 65 vers 8 en 9 (Jes. 65:08-09) zegt hier­van: “Zo zegt de Here: Zoals men, wanneer er nog sap in een druiventros gevonden wordt, zegt. Verderf hem niet, want er ligt een zegen in – zo zal Ik doen terwille van mijn knechten, dat Ik niet alles verderve.

En ik zal uit Jakob nakomeling­schap doen voortkomen en uit Juda een erfgenaam voor mijn bergen; mijn uitverkorenen zullen ze bezitten en mijn knech­ten zullen daar wonen .

En dan komt die wonderbaar­lijke terugkeer doordat om het woord, aan Jeremia gegeven, te vervullen (Jes. 44:26-28; Jes. 45:01-06) de Here, de heidense koning Kores als zijn gezalfde gebruikt. In Ezra 1 lezen wij hiervan: In het eerste jaar van Kores, de koning van Perzië, wekte de HERE, opdat het woord des Heren, door Jeremia verkondigd, zou wor­den voltrokken, de geest van Ko­res, de koning van Perzië, op, om door zijn gehele koninkrijk,

ook in geschrifte, deze oproep te doen uitgaan:

Zo zegt Kores, de koning van Perzië: alle koninkrijken der aarde heeft de Here, de God des hemels, mij gegeven en Hij heeft mij opgedragen Hem een huis te bouwen in Jeruzalem, in Juda.

Wie nu onder u tot enig deel van zijn volk behoort, zijn God zij met Hem, hij trekke op naar Jeruzalem, in Juda, en bouwe het huis van de Here de God van Israël, dat is de God, die in Jeruza­lem woont. En ieder die overge­bleven is, van welke plaats ook, waar hij als vreemdeling vertoeft, die moeten zijn plaatsgeno­ten ondersteunen met zilver en goud, met have en vee, behalve de vrijwillige gave voor het huis van de God, die in Jeruzalem woont (Ezra 01:01-04; doorlezen tot vs. 11).

Bij het lezen van al deze woor­den Gods moet ik denken aan het woord van de Heer aan Jeremia, nog voor het volk wegge­voerd wordt, wat luidt: “Zie, Ik, de Here, ben de God van al wat leeft; zou voor Mij iets te wonder­lijk zijn?” (Jer. 32:27).

De blijde boodschap voor héél Israël

De Assyriërs hebben het oordeel Gods vol trokken aan het tienstammenrijk in circa 722 voor Christus. Het hoe en Waarom staat te lezen in (2 Kon. 17:01-23) hier is door de Heer geen enkele belofte over terugkeer gegeven, zoals bij Juda. Maar dan missie is uit voort zou komen. Babel heeft het vonnis voltrokken aan Juda is circa 685 voor Christus en dan gebruikt God Kores van het Medisch Perzische rijk om de deuren te openen voor de terugkeer. Dit alles geschied en daar moeten we bijzonder op letten. Opdat het woord des HEREN, door Jeremia verkondigd, zou worden voltrok­ken”. En dat is een terugkeer na zeventig jaren.

Iedere Jood die in Babel is, in welk land of welk deel hij zich ook bevindt, mag terugkeren. Het is in iedere stad en gehucht af­geroepen want het was een be­vel des konings.

Maar in werkelijkheid was het een werk Gods. Het wordt er spe­ciaal bij vermeld dat het ook schriftelijk door het hele rijk be­kend gemaakt is. Iedere Jood zal het gehoord hebben want het zal ongetwijfeld een geweldige dei­ning in de toenmalige wereld te­weeg gebracht hebben.

“Koning Kores die de Joden volko­men vrijheid geeft terug te ke­ren naar Israël, waar ze het huis van de Here, de God van Israël moeten gaan bouwen”.

Het is te vergelijken met wat Paulus schrijft over het evangelie, dat aan alle Joden bekend gemaakt is door de verkondigers hiervan, als hij schrijft: “Over de ganse aar­de is hun geluid uitgegaan en tot het einde der wereld hun woor­den” (Rom. 10:18).

De amnestie is volledig want er staat: “Wie onder u tot enig deel van Zijn volk behoort en van wel­ke plaats ook, zijn God zij met hem, hij trekke op naar Jeruza­lem…”, enz.

Van het tienstammenrijk waren sommigen al van de derde genera­tie maar de deur stond open voor allen, ongeacht tot welke stam of deel van het volk men behoorde.

Zijn allen teruggegaan?

Hebben allen aan deze blijde tij­ding gehoor gegeven? Neen! Heel duidelijk niet. Wij hebben het al steeds gelezen, het is dat deel die tot de Here roepen en naar de HERE vragen met hun ganse hart, die gaat de Here ver­zamelen uit alle volkeren en terug­brengen (Jer. 29:13-14; zie ook Lev. 26:39-42).

Het gaat altijd weer over de gelovi­ge rest die door Daniël genoemd wordt: “hen die God liefhebben en Zijn geboden waren” (Dan. 09:04). Het gaat altijd, en alleen maar, om hen die zich van harte bekeren tot de Here, hun God.

Deuteronomium 30 verwoordt dit wel heel duidelijk. We lezen: “Wanneer dan al deze dingen over u komen, de zegen en de vloek, die ik u voorgehouden heb, en gij dit ter harte neemt te­midden van alle volken, naar wier gebied de Here, uw God, u verdreven heeft, en wanneer gij u dan tot de Here, uw God, be­keert en naar zijn stem luistert overeenkomstig alles wat ik u he­den gebied, gij en uw kinderen met geheel uw hart en met ge­heel uw ziel -dan zal de Here, uw God, in uw lot een keer bren­gen en Zich over u erbarmen;

Hij zal u weer bijeen brengen uit al de volken, naar wier gebied de Here, uw God, u verstrooid heeft. Al ware uw verdrevenen aan het einde des hemels, de Here, uw God, zal u vandaar bij­een brengen en vandaar halen; de Here, uw God, zal u brengen naar het land, dat uw vaderen be­zeten hebben, gij zult het bezit­ten en Hij zal u weldoen en u tal­rijker maken dan uw vaderen” (Deut. 30:01-05).

In het boek Ezra is in hoofdstuk twee een gedetailleerde lijst opgenomen van de teruggekeerden. Vers 64 zegt: “De gehele gemeen­te tezamen was tweeënveertigdui­zend driehonderd zestig”.

Het is dus maar een kleine rest van het hele volk dat in balling­schap is en onder alle volken en landen van Babel verstrooid is. Het overgrote deel heeft het best naar de zin en zijn helemaal opge­gaan in het leven van Babel en zijn geworden als de volkeren temid­den waarvan ze wonen. Ze denk­en er niet aan om terug te ke­ren. Ze zijn nog net zo verhard als toen God hen in ballingschap liet wegvoeren.

De terugkeer gold geheel Israël

Hopelijk is het voor iedereen dui­delijk dat er geen onvervulde pro­fetieën meer zijn wat een terug­keer uit de ballingschap betreft. Sommigen denken dat er nog een terugkeer moet plaats vin­den van het tien stammenrijk. Zoals al eerder opgemerkt; er is geen enkele belofte over terug­keer door de Here gegeven.

Het teruggekeerde deel onder Kores werd van toen af echter als ge­heel Israël beschouwd. Het is heel belangrijk dit op te merken! In (Ezra 06:16-17) lezen we: “Toen vierden de Israëlieten, de pries­ters, de Levieten en de overigen die in ballingschap geweest waren, de inwijding van dit huis Gods met vreugde, en offerden ter inwijding van dit huis Gods hon­derd stieren, tweehonderd rammen en vierhonderd lammeren; verder twaalf geitenbokken tot een zondoffer voor geheel Israël, naar het getal der stammen Israëls”.

Er werd dus voor al de twaalf stammen Israëls geofferd. Let daar op! Soortgelijke woorden zijn te lezen in (Ezra 07:10; Ezra 07:28b en Ezra 08:35). Ook in de dagen van Jezus en de apostelen is het volk wat in het land woont representatief voor geheel Israël (zie bijv. Hand. 05:21).

Vóór de komst van Jezus werden dus alle profetieën wat betreft de terugkeer letterlijk aan het volk Israël vervuld. Wij hebben ge­zien dat slechts een deel is terug­gekeerd. De overigen mochten wel terug, de deuren zijn door God wijd opengezet, maar ze wil­den het niet!

En na de komst van Jezus Chris­tus kan geen enkele profetie nog letterlijk vervuld worden aan het nageslacht van Abraham naar het vlees. Er bestaan voor dit volk geen Bijbelse beloften meer voor het land of terugkeer naar het land.

Duidelijk staat in (Luc. 16:16): “De wet en de profeten gaan tot Johannes; sinds die tijd wordt het evangelie gepredikt van het Koninkrijk Gods”.

En Jezus zelf zegt tot de Joden:

“De tijd is vervuld en het Konink­rijk Gods is nabij gekomen. Be­keert u en gelooft het evangelie” (Mark. 01:15).

Als Jezus zegt dat de wet en de profeten gaan tot Johannes de Do­per, dan trekt God dus duidelijk een lijn in de bedeling maar ook in de tijd. Prachtig zien we dit uitge­beeld bij de verheerlijking op de berg. Daar is niet alleen Jezus die het Woord, het Licht en het Leven van de mens is, maar ook Mozes, die de wet vertegenwoordigt en Elia die de profeten vertegen­woordigt. En dan is de opdracht van de Vader over de Zoon der be­lofte, Jezus Christus: “Hoort naar Hem”.

“Hoort naar Hem”, want Hij is de vervulling van de wet en de profe­ten. Het is als bij de geboorte van een kind; Het is dwaasheid om te­rug te willen gaan naar de toestand van vóór de geboorte.

Er kunnen dan wel groei­stoornissen zijn, en die zijn er geweest de afgelopen twintig eeuwen, maar terug kan niet.

Zo heeft Jezus ook nooit één woord gesproken over een terug­keer naar het land. Ook niet als Hij spreekt over de laatste dingen waarvan we in deze tijd al veel in vervulling zien gaan. Ook niet als Hij spreekt van de vijgenboom in (Matt. 24:32) (vergelijk Luc. 21:29). De vijgenboom is symbolisch voor het oude volk met de wet, profeten, rituelen, tempeldienst, enz. En als Jezus ziet dat dit geen/enkele vrucht, zelfs geen voor- vrucht, opgebracht heeft (Jer. 08:13; Hoogl. 02:13) dan zegt Hij: “Nooit groeie aan u enige vrucht meer, in de eeuwigheid” (Matt. 24:19; Mark. 11:11-14).

Als iemand dus zegt: “Het terug­keren van de Joden naar het land Israël is het uitbotten van de vijgenboom”, dan is dat on-Bijbels en niet waar.

Ook de apostelen hebben met grote kracht vanuit de wet en de profeten Jezus Christus gepre­dikt en met geen woord gerept over de terugkeer naar het land Israël. Niet voor toen en niet voor de twintigste eeuw.

Voor u is de belofte

Op de grote Pinksterdag zijn er Joden uit alle volken onder de he­mel waarvan er vijftien met na­me genoemd worden (Hand. 02:05; Hand. 02:09-11). Als ze na de prediking van Petrus zeggen: “Wat moeten wij doen mannen broeders”? dan is het bekende antwoord van Petrus: “Bekeert u en een ieder van u la­te zich dopen op de naam van Je­zus Christus tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte… ” (Hand. 02:38).

Hier was de gelegenheid geweest om hen te wijzen op de terug­keer naar het land. Maar ze krij­gen dezelfde opdracht als de hei­denen om binnen te gaan in het Koninkrijk Gods. Voor hen was de belofte des Vaders, de heilige Geest, waardoor ze burgers wer­den van een rijk in de hemelen (Filip. 03:20; Ef. 02:19).

Aan hen werd vervuld wat Abra­ham, in het geloof, met al die Oud Testamentische gelovigen, in de verte heeft gezien: een he­mels Vaderland en een hemelse stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en de bouw­meester is.

Het ware nageslacht van Abraham, dus zij die geloven en van Christus zijn, zullen het beloofde hemel­se Kanaän beërven en er voor eeuwig wonen.

 

 

 

Bloeien en vrucht dragen door Froukje Huis

Vanuit mijn hoekje in de kamer heb ik uitzicht op de boompjes in onze tuin. De appelboom staat in volle bloei. Aan alle takken hangen roze bloempjes. Van de kou trekt hij zich niets aan. ‘t Is tijd om Ie bloeien, dus bloeit hij. De pruimeboom is z’n bloesem alweer kwijt. Toen we weggingen vorige week stond hij nog te pronken met zijn witte pracht, maar nu is hij alleen maar groen, net alsof er helemaal niets gebeurd is. Hij is flink gegroeid dit jaar en zijn bladeren zijn helder groen, zijn tak­ken steken fier de lucht in, maar dat doen tenslotte alle bomen.

Goed, hij heeft mooi gebloeid, maar dat geeft nog geen enkele garantie, dat hij veel vrucht zal dra­gen. Vorig jaar stond de appelboom prachtig te bloeien toen er een flinke nachtvorst kwam.

Resultaat: acht appels. Als het dit jaar goed gaat met het weer en de vrucht zich gezet heeft, moet je oppassen dat de vogels de boel niet kaal vreten. En wat denk je van de zomerstormen? Dan sta je samen onder de pruimeboom te tellen hoeveel pruimpjes er wel niet aan zullen komen en ‘s nachts begint het te waaien…! Hou maar op! Dan vindt je de helft ‘s ochtends onder de boom. Ja het valt niet mee volop vrucht te dragen bij zoveel tegenslag. En wat kan die er aan doen? Niets immers. Zo is hel soms ook in ons leven. Met enthousiasme hebben we kennis genomen van al die heerlijke dingen die de Heer ons heeft bereid. We hebben het Woord ingedronken, ons leven aan Jezus gege­ven, de doop in de heilige Geest ontvangen en we getuigen van al het goede dat God elke dag geeft. Iedereen moet het horen, want Jezus is gestorven voor de zonden van de hele wereld.

We staan volop in bloei! Sommige mensen schudden bedenkelijk hun hoofd. O, ‘t is prachtig dat ze zo geestdriftig zijn, maar als straks de moeilijkheden komen? De stormen des levens, de kaalvreter en de verslinders, wat dan? Of dacht je soms dat ze bij jou niet zouden komen? Vergeet het maar. Die kaal vreters komen met hun kritiek, hun beschuldigingen, met ziekte, onzekerheid, met angst en slapeloosheid. En één voor één vallen de bloesemblaadjes naar beneden en dan ben je weer een gewone boom zoals alle bomen.

Tenminste zo lijkt het! Want wat er ook gebeurt, de vrucht gaat zich zetten. Ja, maar als het nu gaat stormen? Wel, de bomen kunnen er niets tegen doen, maar wij wel!

Wat zegt Jezus? ‘Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen’.

In Hem blijven betekent: alleen geloven wat Jezus zegt. Alles wat daarmee in strijd is zijn leugens van de boze. Alleen doen wat Jezus in zijn Woord leert, alles wat daar buiten valt komt van de vijand. Leg hem het zwijgen op in Jezus’ naam. De Bijbel zegt: ‘Biedt weerstand aan de duivel en hij zal van u vlieden’. En wat de vrucht betreft belooft (Jes. 27:06) ons: ‘In de komende dagen zal Jakob wortel schieten, Israël bloeien en uitspruiten, zodat zij… de wereld met vruchten vervullen’. En God doet wat Hij belooft.