1996.04 nr. 380

1996.04 Levend geloof nr. 380

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

‘Het laatste woord?’ Deze vraag bij de tekening van Duurt Sikkens op de voorpagina zal door iedere waar­achtige christen met een duidelijk ‘nee’ worden beant­woord. Want niet de dood heeft het laatste woord, maar het leven! En dan bedoelen we natuurlijk het échte leven, zoals God dat oorspronkelijk bedoeld heeft. De dood is een tijdelijke aangelegenheid, welis­waar de laatste vijand die overwonnen wordt, maar heeft zeker niet het laatste woord. Daarom is op de tekening ook het kruis zichtbaar. Het kruis als sym­bool van de overwinning die Jezus behaalde op Golgotha. In onze dagen wordt de kruisdood en opstanding van Jezus op alle mogelijke wijze aange­vallen en belachelijk gemaakt. We laten ons echter niet van de kaart brengen door deze pogingen vanuit het rijk der duisternis de kern van ons geloof aan te tasten. Jezus leeft en wij met Hem! In het artikel ‘De opstanding van Jezus’ analyseert Peter Koumans uit Eindhoven op uitgebreide wijze de gebeurtenissen rond de dood en de opstanding, zoals de Bijbel die aangeeft. Omdat ten aanzien van deze materie sommige dingen nog ‘verborgen’ zijn, hoeft men het niet op alle detailpunten met de schrijver eens te zijn. Alle bijbelse gegevens worden nog eens duidelijk op een rijtje gezet en ik hoop dat ook dit arti­kel zal meewerken dat ons geloof daardoor weer een nieuwe ‘impuls ten goede’ zal ontvangen. Dat geldt trouwens ook voor de verdere inhoud van ons blad. leder nummer, en dus ook dit nummer, wordt samen­gesteld met de bede en het verlangen in ons hart dat ons geloofsleven verder wordt gestimuleerd en opge­bouwd en eventueel wordt gekorrigeerd. Samen zijn we onderweg om de volle rijkdom van het geloof in de levende Heer te gaan ontdekken en beleven. En het gevolg zal zijn dat we uiteindelijk ‘gelijkvormig wor­den aan het beeld van Jezus’, zoals Paulus dat zo dui­delijk als onze bestemming aangeeft in zijn brief aan de Romeinen.

 

Leven voor God door Gert Jan Doornink

Pasen is het feest van het leven, het feest van de overwinning op de dood. Als christenen vieren wij het paasfeest met grote blijdschap, omdat wij weten: Christus is opgestaan. Hij leeft en wij die in Hem geloven ook! Het nieuwe leven, wat stand houdt tot in alle eeuwig­heid, is in ons en blijft in ons. Wij weten ook dat dit leven zich nu nog bevindt in een tijdelijk en vergankelijk lichaam met al zijn beper­kingen, maar straks, als wij een verheerlijkt lichaam zullen ontvangen, is ook dat voorbij.

Voor de wereld, dat wil zeggen allen die nog leven buiten Gods Koninkrijk, is dit een verborgen aangelegenheid. Door geloof te hech­ten aan allerlei meningen en leringen, zoals bijvoorbeeld reïnkarnatie, tracht men aan de gedachte dat de dood het laatste woord heeft, te ontsnappen, maar tegelijkertijd is men zich bewust dat de dood niet te ontlopen valt. ‘De man van de zeis’, zoals we deze week nog in een geschrift lazen, komt onherroepelijk langs…

Deelgenoten van het echte leven

Als christenen hebben we in dit opzicht een belangrijke taak. Wij mogen door de woorden die wij spreken, maar vooral ook door het leven wat wij openbaren, tonen dat wij deelgenoten zijn geworden van het échte leven. Daarom weten wij ook dat het niet in de eerste plaats gaat om de viering van Pasen (en Goede Vrijdag!) op bepaalde dagen, maar om de dagelijkse realiteit van het kennen van de levende Christus!

Wij ‘leven voor God’ schrijft Paulus in Galaten 2 vers 19 (Gal. 02:19). Dat wil zeggen de periode van het ‘dood zijn’ is voorbij. We hebben immers het oude, door Satan beheerste leven, begraven in het watergraf en zijn met Christus in een nieuw leven opgestaan. ‘Christus leeft nu in mij’, zegt hij in het volgende vers. En dit geloof, deze vaste overtuiging is werkelijkheid voor iedere christen.

Satan tracht de beleving van deze zekerheid te verdonkeremanen en af te remmen, maar door de kracht van Gods Geest die in ons is, heeft hij het niet meer voor het zeggen. In het leven van een waarachtig christen zullen zijn infiltratiepogingen daarom steeds minder uitwer­king hebben. Het is net als in de natuur: door de lange en koude win­ter komt de lente dit jaar maar moeizaam op gang, maar uiteindelijk zullen de steeds sterker wordende zonnestralen alles weer tot groei en bloei brengen.

En wat ons geestelijk leven betreft: Gods heerlijkheid gaat ten volle baanbreken en zich openbaren. De gehele zuchtende schepping wacht daarop. En naarmate wij als nieuwe scheppingen, als zonen Gods, doorgroeien naar het volwassen stadium, beantwoorden wij daardoor aan dit grote verlangen en doel van onze levende God!

 

Het geloof als schild. De hemelen (21) door Cees Maliepaard

“Neem bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmee gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven” Efeze 6 vers 16 (Ef. 06:16).

Geloven is bijbels gezien een krachtige zaak. Het heeft niets van doen met onzekerheden en alleen maar aannemen dat iets is zoals het zou moeten zijn. Leven als een opgroeiende zoon van God, kan uitsluitend op grond van geloof in het op Jezus Christus geënte zoon­schap Galaten 3 vers 26 (Gal. 03:26).

Daarom staat er in Galaten 3 vers 11 (Gal. 03:11), dat de rechtvaardige uit geloof zal leven.

Geloof in God de Vader en in zijn in Jezus openbaar gekomen plan, zal altijd Goddelijk leven tot gevolg hebben.

’t Staat niet op zichzelf

In onze leidtekst lezen we: “Neem bij dit alles het schild des geloofs ter hand”. Dat is een waar woord. Want zonder de waarheid van het plan van de Vader, zonder gerech­tigheid en zonder de bereidheid het evangelie van de Goddelijke vrede te brengen, zal het niet mogelijk zijn effektief het geloofsschild te hanteren.

Geloven is nooit een op zichzelf staande zaak. Geloven zonder de waarheid te kennen, brengt het risiko in zich de leugen te gaan geloven. En als iemand het schild des geloofs hanteert zonder zich de lendenen met de waarheid te omgorden, zal blijken dat satans leu­gens hem of haar in de geestelijke strijd vloeren zullen. Geïnspireerd door leugengedachten zal het zicht op Gods plan zozeer vertroebeld worden, dat menselijke strijders in de hemelse gewesten van elk richtingsgevoel gespeend zullen raken. En dan kan een mens ten prooi vallen aan wettische, ofwel juist aan wetteloze machten der duisternis.

Zonder zich Gods voor de mens be­doelde gerechtigheid eigen gemaakt te hebben, is het ook een ondoen­lijke zaak tegenover de tegenpartij het schild des geloofs vast te hou­den. Want iemand die z’n gerech­tigheid prijsgeeft, gaat geloven dat ook zonder die gerechtigheid het doel wel te bereiken is. Het van God gegeven doel zal op die manier echter onbereikbaar blijken te zijn. Ongerechtigheid is nu eenmaal niet in te passen in het goede nieuws van onze altijd goede God. Of, anders gezegd, in het evangelie van Jezus Christus en zijn overwinning op het rijk der duisternis.

Pak ’t op!

Anders dan sommige mensen den­ken, is het geloof niet iets wat je zomaar in de schoot geworpen wordt. Het geloof is een gave van God, meent men wel op grond van Efeze 2 vers 8 (Ef. 02:08). Zo geeft Prof. Dr. H. N. Ridderbos het ook weer in de Concordantie van Kok, Kampen. “Geloof… het is een gave van God”, staat daar. Met alle respekt voor Ridderbos, zou ik in een konkordan- tie (waar je met de ruimte moet woekeren) geschreven hebben: Genade… het is een gave van God. Want dat geeft onze God met milde hand: op basis van ons geloof in het volbrachte werk van zijn Zoon Jezus Christus, schenkt Hij zijn genade.

Het is dus zeker geen zaak van op de gave van geloof te gaan zitten wachten, want dan kun je wel wachten tot je een ons weegt. Het schild des geloofs dient opgepakt te worden; dat is een bewuste daad van de Geestvervulde christen. Paulus’ opmerking: “… het is een gave van God” kén dus gewoon geen betrek­king hebben op het geloof en moet wel terugslaan op de in diezelfde zin genoemde genade. Andersom is het net zo: een mens kan de genade van God niet zelf ter hand nemen. Genade krijg je, die word je om niet verleend – zonder datje daar enige verdienste tegen­over hoeft te plaatsen.

Maar geloof en vertrouwen stel je zelf bewust in iemand. Ik heb kol­lega’s die ik vertrouw en ik heb er die helemaal niet te vertrouwen zijn. Ik ken mensen (zomaar in de we­reld) die ik geneigd ben nooit te geloven. En wel op grond van negatieve ervaringen wat hun waar­heidsgetrouwheid betreft. En ik ken anderen die ik onvoorwaardelijk geloof, omdat de praktijk van alle dag heeft uitgewezen dat ze de waarheid nimmer geweld aan doen. Des te meer zullen we ons geloof en vertrouwen op de Heer stellen, want Hij is gebleken in alles betrouwbaar te zijn. Het is derhalve altijd een aktieve zaak van onze kant.

Demonisch vuur

De brandende pijlen die de boze op ons afschiet, zijn instaat heel wat onheil te stichten. De in gloeiend pek gedoopte pijlpunten maakten in de oudheid korte metten met heel wat brandbaar materiaal. De geestelijke pijlen waarmee de boze ons raken wil, zijn voorgegloeid in zijn dui­velse gedachten over de mens. Het gaat daarbij niet om verleidingen tot zonde, want daarvoor benadert Satan ons op een heel wat andere manier: daar probeert hij ons toe te verlókken. Het vuur dat hij bij de mens naar binnen wil schieten, is eerder bedoeld om de kroon op Gods schepping de vernieling in te helpen.

Hij zal trachten ons een schuldkomplex te bezorgen, door bij voort­during onze tekortkomingen te aksentueren. Hij zal deze opblazen tot ongekend grote proporties en ons proberen ‘wijs’ te maken dat het zoonschap voor ons een nimmer haalbare kaart zal wezen. Als iemand dat maar lang genoeg gelooft, zal dat een verwoestende uitwerking in zijn leven hebben, alsof al het goede door Satans vurige pijlen tot as verbrand zou zijn.

Of hij zal de mens proberen volko­men weg te drukken in verwerping en hysterie. Die vormen samen een laaiend vuur, dat als met maar lang genoeg brandt, slechts smeulende resten achterlaat. Zodat alleen een totale vernieuwing van de Heer uit, nog uitkomst brengen kan. En dat laatste is gelukkig in elke situatie een reële mogelijkheid.

Brandpreventie

In lang vervlogen tijden, toen men nog geen weet had van vuurwapens, was het schieten met gloeiende pij­len en bekende en beruchte manier van oorlogvoeren. Men deed echter in die dagen ook aan brandpreventie: een schild, overtrokken met in een water gedrenkte lederen huid, bleek een perfekt middel te zijn om de brandende pijlen van de vijand op te doen doven.

Zo zullen ook wij het ons door de Heer verschafte schild des geloofs gebruiken tegen Satans in verderf en venijn voorgegloeide, de persoon­lijkheid aantastende projektielen. En het zal blijken een effektief ver­dedigingswapen te zijn. Of (als u het uit de oorlogssfeer zou willen halen): een prima element van onze brandpreventie.

Door je geloof in werking te stellen, geloof dat in het heldere water van het woord van God is gedrenkt, zullen al Satans vurige aantijgingen en verwerpingen gedoemd zijn volkomen uit te doven. Er wordt nog wel het nodige op je afgevuurd, maar het ‘doet’ je niets meer; je bent onbereikbaar voor de demoraliseren­de, demonische druk geworden. Als wij uit geloof leven, vindt Satan, net als bij Jezus Johannes 14 vers 30 (Joh. 14:30), ook bij ons geen aanknopingspunten meer. Hij kan ons gewoon niet meer in brand zetten met zijn aan het helse vuur ontleende, de mens aantastende gedachten. In (satanisch) vuur is geen menselijk leven mogelijk. Daarom belijden we op grond van het woord van God, dat we als rechtvaardigen door geloof leven zullen Romeinen 1 vers 17 (Rom. 01:17). Ons in het waterbad van Gods woord gedrenkte geloof, heeft ‘bij dit alles’ een ons voor het vuur van het verderf behoedende werking. Al Satans pogingen tot het in brand steken van ons levenshuis lopen op niets uit bij een in Gods sprankelen­de woord ondergedompeld geloof. Want zo’n geloof lééft! Dat is in beweging. Dat bewerkt positieve ontwikkelingen, zodat je als mens Gods verder kunt in het leven dat je van Godswege ontvangen hebt.

Ons geloofsschild werkt als het hitteschild van een ruimteschip. Het voorkomt dat de wrijving van de aardse atmosfeer je levensschip noodlottig worden zou. Geloof in Jezus, in God de Vader en zijn heerlijk plan, is onmisbaar in ons leven. Echt!

 

 

De opstanding van Jezus door Peter Koumans

Er zijn mensen, die Jezus Christus al­leen zien als iemand, die een goed voorbeeld heeft gegeven van hoe men eigen­lijk zou moeten leven. Anderen gaan al wat verder. Zij hebben Jezus Christus aanvaard als degene, Die leed en stierf voor de zonden, die zijzelf hadden ge­daan. Zij geloven dat God Zijn Zoon heeft gegeven, opdat zij vergeving van zonden konden ontvangen. Maar dat hield niet in dat zij nu ook in de opstan­ding van Jezus Christus gingen geloven. Voor hen had dat geen echte betekenis en bovendien is opstanding uit de doden voor vele mensen ongeloofwaardig.

Paulus is erg duidelijk over degenen die niet in de opstanding geloven 1 Korinthe 15 vers 14 (1 Kor. 15:14). Hij zegt: “En indien Chris­tus niet is opgewekt, dan is immers on­ze prediking zonder inhoud, en zonder- inhoud is uw geloof”. Hij voegt daar aan toe in 1 Korinthe 15 vers 17 tot en met 19  (1 Kor. 15:17-19): “Indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden. Dan zijn ook zij, die in Christus ontslapen zijn, verlo­ren. Indien wij alléén voor dit leven on­ze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn we de beklagenwaardigste van alle mensen” (1 Kor. 15:17-19). Door het geloof in de opstanding van Jezus laten we ons dopen en weten we dat we zijn wedergeboren en eeuwig le­ven hebben dat doorgaat na de lichame­lijke dood.

Hoe ging die opstanding van Jezus nu in zijn werk? De Bijbel zegt hier wei­nig van. Maar als we nagaan wat dat weinige is, worden we ons toch be­wust van het geweldige van die opstan­ding.

Het sterven van Jezus

Jezus voorspelde in de drie eerste evangelieën tot driemaal toe dat Hij zou moeten lijden door de overpriesters en schriftgeleerden en dat Hij zou worden gedood en op de derde dag zou worden opgewekt bijv. in Matteüs 16 vers 21; Matteüs 17 vers 22 en 23 en Matteüs 20 vers 17 tot en met 19 (Matt. 16:21 en

Matt. 17:22-23 en Matt. 20:17-19). Hij legde niet uit wat de diepere zin was van Zijn lijden en sterven. Wel zei Hij iedere keer dat hij op de derde dag zou worden opgewekt. Lucas ver­meldt tweemaal dat de discipelen niets begrepen van wat Jezus tot hen zei.

Het gebeurde precies zoals Jezus had voorspeld. Ogenschijnlijk werd een he­laas veel voorkomende misdaad ge­pleegd, waarbij religieuze autoriteiten iemand met een afwijkende mening na een schertsproces lieten vermoorden. Maar hier was veel meer aan de hand. Het ging om een geestelijk strijd van essentieel belang. De duivel als overste van deze wereld deed er alles aan om Jezus Christus in zijn macht krijgen. Eerst had hij allerlei manieren van verleiding geprobeerd. Dat deed hij recht­streeks zoals in de woestijn, maar ook via mensen. Dat was hem niet gelukt. Nooit had Jezus de duivel ergens in toe­gegeven. Hij was en bleef zonder zonde. En dat niet alleen, Jezus ondermijnde het werk van de duivel door het evan­gelie van het Koninkrijk van God te prediken en daarbij het werk van de boze in mensen te verbreken door bo­ze geesten uit te drijven en genezingen te verrichten.

Er bleef de duivel niets meer over dan de religieuze autoriteiten zoals de oud­sten, de overpriesters en de schiftgeleer- den te verleiden om Jezus tot de dood te veroordelen en Hem daarvoor aan de Romeinen over te geven. Als Jezus dood zou zijn, zou Hij geen gevaar meer zijn voor de duivel. Uit het dodenrijk komt immers niemand terug. Maar de duivel begreep niet wat de ge­volgen zouden zijn van die daad. Zo staat in 1 Korinthe 2 vers 8 (1 Kor. 02:08): “En geen van de beheersers van deze eeuw heeft van haar (dat is de verborgen wijsheid van God) geweten, want indien zij van haar geweten hadden, zouden zij de He- re der heerlijkheid niet gekruisigd heb­ben”.

Waarom kon de dood Jezus niet vast­houden?

Men zou drie redenen kunnen aanhalen:

Jezus was Gods Zoon.

Jezus was zonder zonde.

Jezus was bij een vrouw verwekt door de heilige Geest van God.

  1. Jezus was Gods Zoon

Hij had in deze hoedanigheid Goddelij­ke macht en met deze macht zou de dood Hem niet kunnen vasthouden in het dodenrijk en zou Hem moeten la­ten gaan.

Op zich in dat waar. Maar op deze wijze zou Hij ook de kruisiging kunnen voorkomen. Hij zei daarom: “Of meent gij, dat Ik Mijn Vader niet kan aanroepen en Hij zal Mij terstond meer dan twaalf legioenen engelen ter zijde stellen? Hoe zouden de schriften in vervulling gaan, die zeggen, dat het aldus moet geschieden?” Matteüs 26 vers 53 en 54 (Matt. 26:53-54).

Het was niet Gods plan dat Jezus de overwinning zou behalen door gebruik te maken van Zijn Goddelijke macht, maar Hij zou als mens in geloof de weg gaan, die God wilde. Dat was in overeenstemming met Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15), waar God tot de slang zegt: “En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw.

De nakomelingen van de vrouw zullen de overwinning behalen op de boze. Het is wel duidelijk uit de Bijbel dat dat de mensen zullen zijn, die gekozen heb­ben voor het Lam Gods, Jezus Christus, en die Hem gehoorzaam zijn en die, ge­leid door de heilige Geest, Zijn opdrach­ten zullen vervullen.

Daarom spreekt 1 Johannes 5 vers 5 (1 Joh. 05:05) van de overwinning over de wereld, die behaald wordt door het ge­loof in Jezus als Zoon van God. Jezus zou zowel over de boze als over de dood de eerste overwinning behalen als mens.

  1. Jezus was zonder zonde

Hij heeft nooit gezondigd. 1 Petrus 2 vers 22 (1 Petr. 02:22) zegt van Hem: “Die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen be­drog is gevonden”.

Daarom was Hij en bleef Hij: rein, on­besmet en heilig. Hij heeft nooit toegegeven aan een van de vele verleidingen, die de boze op Hem afstuurde. En juist Hij was zó begerenswaardig voor de boze. Want deze wist dat, als Jezus maar één enkele zonde zou doen, Hij nooit meer als losprijs zou kunnen die­nen voor allen. Ja, dan zou Gods heil­splan met de schepping in duigen val­len.

vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen, en gij zult hem de hiel vermorzelen”.

De Bijbel zegt wel dat Jezus tot zonde is gemaakt: “Hem, die geen zonde ge­kend heeft, heeft Hij voor ons tot zon­de gemaakt” 2 Korinthe 5 vers 21 (2 Kor. 05:21). Met het woord ‘zonde’ wordt soms de daad bedoeld, maar ook soms de duivel, die de vader is van alle zonden. Jezus kwa- m in handen van de duivel ofwel in han­den van de zonde. Hij werd evenwel zelf geen zondaar. 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24) zegt het zo: “Hij bracht onze zonden op- het hout”. Hij riep toen uit: “Het is vol­bracht”.

Toch was het zonder zonde zijn, denk ik, niet voldoende om het dodenrijk door te gaan en tot opstanding te ko­men. Het was wel heel bijzonder, im­mers de Bijbel zegt bijvoorbeeld in Romeinen 3 vers 23 (Ro­m. 03:23): “Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods”.

Het voorgaande geldt voor alle men­sen, die kunnen onderscheiden, die kun­nen kiezen. Dat is niet bij kinderen het geval. In het bijzonder van baby’s kan men niet zeggen dat zij zondaren zijn omdat zij dingen gedaan zouden heb­ben, die tegen Gods geboden gingen. Daarom zei Jezus van de kinderen:

“Voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen” Matteüs 19 vers 14 (Matt. 19:14). Maar ook zij komen, als zij als kind sterven, in het dodenrijk.

  1. Jezus was verwekt bij een vrouw door de heilige Geest van God

Om hier duidelijkheid in te krijgen moe­ten we stilstaan bij wat er gebeurde na­dat Adam in zonde was gevallen. Dat waren twee dingen:

  1. De duivel werd de overste van de wereld

God had Adam het beheer gegeven over een stukje wereld: een hof in Eden, ook wel het paradijs genoemd. Later zou hij beheerder worden van de gehe­le aarde. Daarom zegt God “Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaad­dragende vruchten zijn; het zal u tot spij­ze dienen” Genesis 1 vers 29 (Gen. 01:29). God begint dan door Adam in de Hof van Eden te plaatsen met als opdracht om die te be­werken en te bewaren Genesis 2 vers 15 (Gen. 02:15). Doordat Adam de duivel gehoorzaamde werd deze zijn baas. En daarmee gaf Adam het recht om overste van de we­reld te zijn weg aan de duivel. De dui­vel meende daarmee recht te hebben op Adam. Adam werd door hem gezien als een slaaf. Immers wie zondigt wordt een slaaf van de zonde Romeinen 6 vers 16 (Rom. 06:16). Kinderen van een slaaf worden automa­tisch ook slaaf. Omdat de duivel zich nu eigenaar waant van Adam worden al zijn nakomelingen in de ogen van de duivel ook slaven.

Van deze klaim van de duivel konden we alleen loskomen, toen er iemand kwam, die ons loskocht. God, de Va­der, gaf Zijn enig geboren Zoon als losprijs voor ons allen.

  1. De dood ging heersen

God had Adam slechts één gebod opge­legd en gezegd wat de gevolgen zou­den zijn van een overtreding: “Van alle bomen in de hof moogt gij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” Genesis 2 vers 16 en 17 (Gen. 02:16-17). En toen Adam het toch had gedaan, zei God tot Adam: “Gij zult het gewas des velds eten; in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aard­bodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren” Genesis 3 vers 18 en 19 (Gen. 03:18-19).

Romeinen 5 legt duidelijk het verband tussen de zonde van Adam en de dood. “Daarom gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, om­dat allen gezondigd hebben Romeinen 5 vers 12 (Rom. 05:12). En Romeinen 5 vers 14 (Rom. 05:14): “Toch heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, ook over hen, die niet gezon­digd hebben op een gelijke wijze als Adam overtrad, die een beeld is van de komende”.

Het heersen van de dood betekende niet alleen dat alle schepselen op aarde na een zekere tijd doodgaan, het hield ook in dat alle schepselen vergankelijk zijn. Hiermee wordt bedoeld dat er na de aanvang van het leven een steeds verder gaande veoudering van het lichaam plaats vindt, die net zo lang doorgaat totdat het natuurlijk leven on­mogelijk wordt en de dood intreedt. Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19) stelt dan ook: “Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods”. En Romeinen 8 vers 21 (Rom. 08:21): “… omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergank­elijk zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods”.

Paulus noemt in 1 Korinthe 15 vers 26 (1 Kor. 15:26) de dood de laatste vijand, die wordt onttroond.

Zelfs in het duizendjarig rijk, wanneer de duivel gebonden is en Jezus Chris­tus zal heersen samen met Zijn volge­lingen, zal nog de dood aanwezig zijn en zijn werk doen. Er zullen geen ziek­ten meer zijn en niemand zal vroegtij­dig sterven maar als honderdjarigen Jesaja 65 vers 20 (Jes. 65:20).

Dus de vergankelijkheid van het leven is er dan nog steeds.

Pas bij het laatste oordeel zullen de dood en het dodenrijk in de poel des vuurs worden geworpen Openbaring 20 vers 14 (Openb. 20:14). Zo blijkt dat door Adams daad de vergankelijkheid en de uiteindelijke dood zijn uitwerking heeft op heel zijn nage­slacht: de gehele mensheid. Het opmerkelijke is hierbij dat de zon­de van Adam dat tot gevolg had en niet de zonde van Eva!

 

Jezus was niet nageslacht van Adam volgens een mannelijke lijn.

Het bijzondere van de geslachtslijst in Lucas 3 vers 23 tot en met 38 (Luc. 03:23-38) is dat het daarin lijkt alsof Jezus wel van Adam zou af­stammen. MaarLucas 3 vers 23  (Luc. 03:23) be­gint met: “En Hij Jezus was, toen Hij optrad, ongeveer dertig jaar, een zoon, naar men meende, van Jozef”. Het is dus de geslachtslijst van Jozef en niet van Jezus!

Maar voor de mensen was Jezus wel de zoon van Jozef. Jozef zal hem als een wettige zoon hebben aangenomen. En dat is dan in gehoorzaamheid aan wat de engel tot hem zei “Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit de heilige Geest” Matteüs 1 vers 20 (Matt. 01:20). Daarom zeiden de mensen van Jezus: “Is dit niet de zoon van de timmer­man?” Matteüs 13 vers 55 (Matt. 13:55). Waarschijnlijk wisten Jezus’ broers en zussen ook niet beter. Want hoe zouden de men­sen kunnen geloven in dit wonder? Als ze ervan gehoord zouden hebben, zouden ze zeker aannemen dat Maria overspel had gepleegd.

Sommige zaken worden doorgegeven van vader op zoon en niet van moeder op zoon. Dat gold in Israël bijvoor­beeld voor het behoren tot een stam. Als de vader een Benjaminiet was, wer­den zijn kinderen het ook, ook als de moeder tot een andere stam hoorde of zelfs helemaal niet bij Israël. Richteren 20 en 21 vertelt van een bestraffing, die ontaardde in het afslachten van de stam Benjamin door de andere elf stam­men. Er waren alleen wat mannen overgebleven. Deze werden op een wat slinkse wijze aan vrouwen uit de andere stammen geholpen, want men wilde niet dat de stam uitstierf. De kinderen van deze mannen werden dus Benjaminieten.

In de geslachtslijst van Jezus, in Matthéüs 1, worden de vrouwen Rachab en Ruth genoemd, die geen Israëlitischen waren, maar hun nakomelingen horen tot de stam Juda omdat hun man­nen Judeëers waren. En omdat Jezus géén nageslacht is van Adam volgens de mannelijke lijn, kon de duivel geen klaim op Hem leggen.

Bovendien had nu de dood en alles wat daar mee samenhangt daardoor geen recht op Jezus. En dat maakte dat Jezus toen Hij stierf en in het dodenrijk gebracht werd, daar niet hoefde te blijven. Daarom zegt Pe­trus in Handelingen 2 vers 24 (Hand. 02:24) : “God heeft Hem evenwel opgewekt, want Hij verbrak de weeën van de dood, naardien het niet mogelijk was, dat Hij door hem werd vastgehouden”.

Het dodenrijk

Het is voor ons niet voor te stellen hoe het dodenrijk is. Het is immers een geestelijke plaats en is daarom niet er­gens in de zichtbare wereld te situeren. Het is niet diep onder de aarde. Als er woorden gebruikt worden van: “in de afgrond werpen” of “opkomen uit de afgrond” dan wordt daarmee aangeduid dat deze plaats geestelijk van een lager niveau is dan de hemel waar je naar toe kunt “op­varen”.

De Bijbel geeft ons aanwijzigen dat het dodenrijk is opgedeeld in een aantal af­delingen. Dat blijkt uit Lucas 16 vers 19 tot en met 31 (Luc. 16:19-31) waarin het verhaal staat van een rijk man en de arme Lazarus. De arme man stierf en werd door engelen gedra­gen in Abrahams schoot. Toen de rijke man gestorven was sloeg hij de ogen open in het dodenrijk onder pijnigin­gen. Hij ziet wel Lazarus en Abraham en vraagt Lazarus naar hem te zenden om hem te helpen. Dat kon niet want: “Er is tussen ons en u een onoverko­melijke kloof, opdat zij, die van hier tot u zouden willen komen, dit niet zouden kunnen en zij van daar niet aan onze kant zouden kunnen komen” Lucas 16 vers 26 (Luc. 16:26).

Er is dus een afdeling waar de gelovi­gen in God van het oude verbond verblijven. Zij worden daar vertroost en daar is invloed van God. Engelen zijn daar. Voor God leven zij, want Jezus zegt: “Wat nu de opstanding der doden betreft, hebt gij niet gelezen, wat door God tot u gesproken is, toen Hij zeide: Ik ben de God van Abraham, en de God van Izak, en de God van Jacob? Hij is niet een God van doden, maar van le­venden” Matteüs 22 vers 31 tot en met 33 (Matt. 22:31-33).

Er is echter ook een afdeling, waar­schijnlijk zelfs meerdere, waar on­gelovigen worden opgesloten.

Het binnengaan in het dodenrijk door Jezus

Het sterven van Jezus had in de zicht­bare wereld duidelijk gevolgen: het werd weer licht, het voorhangsel scheurde, de aarde beefde, rotsen scheurden. Dit waren allemaal tekenen dat er in de onzienlijke wereld een ge­weldig gebeuren plaatsvond: het bin­nengaan van Jezus in het dodenrijk. Niet alleen hadden dood en het dodenrijk geen enkel recht op Jezus, maar op wel­ke plaats in het dodenrijk zou Jezus ge­plaatst kunnen worden? Hij kon de af­delingen binnengaan en kon er ook weer uitgaan. Zo kwam hij bij de gelovigen van het oude verbond. Die verheugden zich over de dag van de overwinning van Jezus: “Uw vader Abraham heeft zich er op verheugd mijn dag te zien en Hij heeft die gezien en zich ver­blijd” Johannes 8 vers 56 (Joh. 08:56). En de gelovigen, die dat wilden, heeft Hij meegenomen. Paulus schrijft: “Daarom heet het: opgeva­ren naar de hoge voerde Hij krijgsge­vangenen mede”. Men zou hieruit kun­nen afleiden dat met Jezus gelovigen van het oude verbond meegingen. In andere vertalingen is dit vers wat an­ders weergegeven Efeze 4 vers 8 (Ef. 04:08).

Jezus bracht niet alleen opschudding door Zijn komen in het dodenrijk, maar ook wat Hij daar deed. Daarvan spreekt 1 Petrus 3 vers 18 tot en met 20

(1 Petr. 03:18-20): “Hij, die gedood werd naar het vlees, maar levend gemaakt naar de Geest, in wel­ke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, die eertijds ongehoorzaam geweest wa­ren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach”.

Deze geesten bevonden zich kennelijk op een aparte plaats. Voor de gelovige Israëliet waren dat de eeuwig verlore­nen, maar dat waren zij niet voor God. En in het dodenrijk waar alles gehouden wordt zoals het er inkomt en geen en­kele verandering optreedt, komt Jezus en brengt wel verandering door Zijn prediking. De doden horen het en kun­nen een keuze maken, waarbij zij bij de goede keuze veranderen: zij worden levend voor God! In het dodenrijk wordt letterlijk waar wat Jezus zei: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen ho­ren, en die haar horen, zullen leven” Johannes 5 vers 25 (Joh. 05:25).

Het verlaten van het dodenrijk door Jezus

De overwinning van Jezus over de dood en het dodenrijk hield in dat Jezus het dodenrijk in kon gaan en eruit gaan, daar kon doen wat Hij wilde en kon meenemen, wie Hij wilde. Jezus drukt dat uit in de woorden: “Ik ben dood ge­weest, en zie Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk” Openbaring 1 vers 18 (Openb. 01:18).

Maar het verlaten van het dodenrijk be­tekende nog niet dat daarop automa­tisch opstanding zou volgen. Opstan­ding houdt in dat men terugkeert op aar­de met een geestelijk onvergankelijk lichaam. Het zou immers ook moge­lijk geweest zijn dat Jezus vanuit het dodenrijk naar de hemel ging om bij Zijn Vader en de heilige engelen te zijn. Dan zou Hij Zijn lichaam niet terug­gekregen hebben, maar zou dat verlo­ren zijn. En dat zou ook voor onze lichamen gelden!

Opstanding van Jezus Christus

De opstanding van Jezus kwam niet tot stand door Zijn eigen inspanning, maar door ingrijpen van Zijn hemelse Vader.

Daarom zei Petrus in Handelingen 2 vers 32 (Hand. 02:32): “Deze Jezus heeft God opge­wekt, waarvan wij allen getuigen zijn”. En in Handelingen 3 vers 15 (Hand. 03:15): “De leids­man ten leven hebt gij gedood, maar God heeft Hem opgewekt uit de do­den, waarvan wij getuigen zijn”. Zo zijn nog meer teksten te vinden, die zeggen dat God Jezus heeft opgewekt. Trouwens ook Jezus heeft steeds tijdens zijn aankondiging van Zijn lijden en sterven gezegd dat Hij zal worden opge­wekt. Dat zou Hij dus niet zelf doen, maar Iemand anders zou dat doen.

De opstanding van Jezus Christus mo­gen we zien als bewijs, dat Jezus ten volle de taak heeft volbracht, die Zijn Vader Hem opdroeg. Daarom zegt Handelingen 17 vers 30 en 31 (Hand. 17:30-31): “God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden van de onwetenheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen; omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het be­wijs heeft geleverd door hem uit de doden op te wekken”.

Het belang van de opstanding van Jezus Christus

Als Jezus niet was opgewekt, maar rechtstreeks naar Zijn Vader in de he- mei was gegaan, had niemand de ge­loofszekerheid kunnen hebben, dat de dood niet het laatste woord heeft. De opstanding van Jezus was het zicht­bare teken dat Hij inderdaad de sleutels van de dood en het dodenrijk had. Het was de bevestiging van Zijn woorden: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde”. Nu had Hij recht op de gehele schepping. En al doet de boze alsof er niets is veranderd op aarde en laat hij niemand vrijwillig los, voor God is alleen Zijn Zoon Jezus Chris­tus de rechtmatige eigenaar en heeft de boze geen enkel recht op wie en wat dan ook. De boze is wetteloos, een dief en een moordenaar.

Geen angst voor de dood

Jezus beloofde aan degenen, die Hem zouden volgen: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand Mijn Woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeu­wigheid niet aanschouwen” Johannes 8 vers 51 (Joh. 08:51). Degenen, die in Jezus geloven, zullen bij hun sterven niet door de dood in het dodenrijk komen, maar zij zullen bij Jezus hun intrek nemen. Dat houdt dus in dat de gelovigen nooit meer zullen worden gescheiden van hun God en Vader en hun Heer Je­zus Christus. De Bijbel noemt daarom het leven van de gelovigen “eeuwig le­ven”. Daarom verlangde Paulus om heen te gaan en bij Christus te zijn Filippenzen 1 vers 23 (Filip. 01:23).

Zo is de angst voor de dood weggeno­men. Paulus schrijft: “Dood, waar is uw prikkel? De prikkel van de dood is de zonde en de kracht van de zonde is de wet. Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Heer Jezus Christus”. 1 Korinthe 15 vers 55 tot en met 57 (1 Kor. 15:55-57).

Jezus heeft de dood van zijn kracht be­roofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht 2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10). En Hebreeën 2 vers 14 (Heb. 02:14) stelt: “… opdat Hij door Zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel zou ont­tronen, en allen, zou bevrijden, die ge­durende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren”.

Daarom kon Paulus in Romeinen 8 vers 37 tot en met 39 (Rom. 08:37-39) verklaren: “Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch hoogte noch diepte, noch enig an­der schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Chris­tus Jezus, onze Heer”.

 

Liefde tot de waarheid in de eindtijd door Wim te Dorsthorst

Het eerste artikel over dit onder­werp verscheen in Levend Geloof van vorige maand. In de komende nummers volgen nog enkele ver­volgartikelen.

We zagen dat de waarheid op on­gelooflijke wijze is verdraaid en verleugend door valse profeten, leraren, mensen die zich ‘gezalf­den’ noemen, enz. Dit betreft zowel het geschreven Woord van God, de Bijbel, als het levende Woord van God, Jezus Christus. Ook dat er niet één, maar een ver­scheidenheid aan evangeliën ver­kondigd wordt in deze tijd. En we kunnen gerust aannemen dat dit alles niet af maar toe zal nemen naarmate de eindtijd vordert. Overduidelijk zijn de waarschu­wingen hiervoor in de Schrift te lezen.

De grote verleiding

De Heer Jezus waarschuwt niet in de eerste plaats voor grote boze geesten -al zullen die er zeker ook zijn- maar voor mensen die onder invloed van duivelse leugengeesten de waarheid zullen verdraaien. Hij zegt in Matteüs 24 vers 5 (Matt. 24:05) als eerste waarschuwing tot zijn disci­pelen: “Ziet toe, dat niemand u ver­leide! Want velen zullen komen in Mijn naam en zeggen: ik ben de Christus, en zij zullen velen verlei­den”.

In Matteüs 24 vers 11 (Matt. 24:11) eveneens: “En vele val­se profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden”.

En dan nogmaals in vers 23 en 24 (Matt. 24:23-24): “Indien dan iemand tot u zegt: Zie hier is de Christus, of: Hier, ge­looft het niet. Want er zullen valse Christussen en valse profeten op­staan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zou­den verleiden. Zie Ik heb het u voorzegd”.

Zoals de Heer elders zegt: “En nu heb Ik het u gezegd, eer het ge­schiedt, opdat gij geloven moogt wanneer het geschiedt” Johannes 4 vers 14 (Joh. 14:29), zo geldt ook, dat alles wat Hij voor­zegd heeft betreffende de eindtijd, geschieden zal naar Zijn woord.

Allerlei wind van leer

Het is niet alleen de Here Jezus, maar ook de schrijvers van de brie­ven aan de verschillende gemeen­ten die in soortgelijke woorden voor deze zaken waarschuwen. Zo zegt de apostel Paulus: “Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen af­vallen van ‘het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen, door de huichelarij van leugensprekers, die in hun ei­gen geweten gebrandmerkt zijn” 1 Timoteüs 4 vers 1 en 2 (1 Tim. 04:01-02).

Door de mond van de leugenspre­kers, spreken dus de dwaalgeesten en leugengeesten.

Ook zegt hij: “Want er komt een tijd, dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van ‘de waarheid’ zul­len afkeren en zich naar de ver­dichtsels keren” 2 Timoteüs 4 vers 3 en 4 vergelijk Jesaja 30 vers 8 tot en met 10 (2 Tim. 04:03-04; Jes. 30:08-10). Tal van leraren zullen zich er voor lenen om, terwille van de toehoor­ders, in plaats van de waarheid eigen gevonden verdichtsels te ver­kondigen.

In Efeze 4 vers 14 (Ef. 04:14) spreekt hij over allerlei wind van leer, wat tot stand komt door het valse spel van mensen, die in hun sluwheid tot dwaling verleiden. De oudsten van Efeze had hij eer­der al gewaarschuwd met de woorden: “Zelf weet ik, dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet zullen sparen; en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trek­ken” Handelingen 20 vers 29 en 30 (Hand. 20:29-30).

De apostel Petrus schrijft in zijn tweede brief eveneens over dwaal­leraars: “Toch zijn er ook valse pro­feten onder het volk geweest, zoals ook onder u valse leraars zullen ko­men, die verderfelijke ketterijen zul­len doen binnensluipen, zelfs de Heerser, die hen gekocht heeft, ver­loochenende en een schielijk ver­derf over zichzelf brengend” 2 Petrus 2 vers 1 (2 Petr. 02:01).

De apostel Johannes heeft het ook over valse profeten en over de anti­christelijke geesten die ontkennen dat Jezus in het vlees gekomen is 1 Johannes 2 vers 18 tot en met 22 en 1 Johannes 4 vers 1 tot en met 3 en 2 Johannes 1 vers 7 (1 Joh. 02:18-22 en 1 Joh. 04:01-03 en 2 Joh. 01:07).

Het korte briefje van Judas handelt bijna helemaal over het valse spel van ‘zekere mensen’. Hij noemt hen: goddelozen, dromenzieners, schandvlekken, dwaalsterren, wol­ken die geen water geven, enz.

Schijnwaarheden

Dit alles zijn toch zeer indringende waarschuwingen. En al die dwa­lingen zullen zeker de schijn heb­ben van schitterende waarheden. “Immers, de satan zelf doet zich voor als een engel des lichts. Het is dus niets bijzonders, indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid” 2 Korinthe 11 vers 14 en 15 (2 Kor. 11:14-15).

Zo op het eerste gehoor en gezicht zal het aannemelijk klinken en er aanlokkelijk uitzien en het verstand strelen. Maar zij die de waarheid van harte liefhebben en zich voe­den met het brood des levens, Jezus Christus en de van God ge­geven Schrift, zullen het kunnen onderscheiden.

Iemand zou op kunnen merken: Dit heeft toch alle eeuwen al een rol gespeeld? Dat is waar, maar Gods Woord laat wel heel duide­lijk zien, dat het bijzonder in het laatst der dagen aan de orde zal zijn. Dit zijn levensgrote gevaren die de gemeente van Jezus Christus van binnenuit bedreigen. Daar hoef je helemaal geen zwartkijker voor te zijn, want het is Gods Woord dat ons hier voor ernstig waarschuwt.

Het zuurdeeg van de leugen

De grote leugenaar, de duivel, waar­van de Heer Jezus zegt: “Hij is een mensenmoordenaar van den begin­ne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid” Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44), zal alles in het werk stellen om de onberispelijke, vol­wassen gemeente, naar het beeld van Jezus Christus, te voorkomen.

Alle vijandelijke groeperingen van de satan spannen samen en hebben eensgezind beraadslaagd, en een verbond gesloten om het volk van God te verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer gedacht zal worden. Zij smeden daarom lis­tige plannen tegen dat volk om de woonsteden Gods in bezit te ne­men. Dat leert ons Psalm 83. De woonsteden Gods zijn de gemeen­ten, maar ook ieder individueel ge­meentelid is een woonstede Gods in de Geest.

Het wordt ook vertaald met ‘de wei­degebieden van God’. Daar waar het volk gevoed en onderwezen wordt. Daarom zal de duivel in de eerste plaats proberen de mensen die in de gemeenten aangesteld zijn als apostelen, profeten, evangelis­ten, herders, leraren, enz. te be- invloeden naar Efeze 4 vers 11 en 1 Korinthe 12 vers 28 (Ef. 04:11 en 1 Kor. 12:28).

Daarom ook dat alle waarschu­wingen hierop betrekking hebben.

Een kleine verleugening in de vor­ming van de gemeente, werkt als een weinig zuurdeeg, als gist, dat het geheel doortrekt en bederft. Het is best mogelijk, dat het bouw­werk er schitterend uitziet, maar als er gerommeld is aan het fundament, in het bijzonder aan de ‘Hoek­steen’ , is het als een huis dat op zand gebouwd is, en de stormen van de eindtijd zal het zeker niet kun­nen doorstaan naar Matteüs 7 vers 24 tot en met 27 (Matt. 07:24-27). De gemeenten die werke­lijk gebouwd zijn op het fundament ‘Jezus Christus’, zullen door de poorten van het dodenrijk niet overweldigd worden, is de belofte van de Heer.

Het geheimenis Gods

Het niet tot volheid komen van de gemeente, de volwassen zonen Gods, zou desastreus zijn voor de schepping, maar het tast tevens God zelf aan in Zijn trouw en ge­loofwaardigheid.

Het is immers volgens Gods eeuwi­ge raadsbesluiten en naar het welbe­hagen van Zijn wil om in Zijn Zoon Jezus Christus, een volk

 

voor zijn Naam te vergaderen uit al­le volken Handelingen 15 vers 14 tot en met 18 (Hand. 15:14-18) tot lof Zijner heerlijkheid en tot lof van de heerlijkheid Zijner genade Efeze 1 vers 4 tot en met 14 (Ef. 01:04-14).

De gemeente is het geheimenis Gods, waarvan Zijn knechten, de profeten, gesproken hebben naar Openbaring 10 vers 7 zie ook Daniel 12 vers 7 (Openb. 10:07; Dan. 12:07). Geen wonder dus, dat de unieke plaats van de gemeente in Gods schepping, in deze tijd met schoon­klinkende leringen wordt aangetast.

Geroepen en uitverkoren heiligen

Het Griekse woord voor ‘gemeen­te’ is: ‘ekklèsia’ en betekent: ‘uitge­roepenen’. Het zijn de ‘uitgeroepe­nen’ of ‘bijeengeroepenen’ uit de wereld.

Het is niet een open vereniging of organisatie waar iedereen zich bij aan kan sluiten maar men wordt er ‘van boven’ toe geroepen. Het is geen mensenwerk, maar het is Gods werk in Jezus Christus.

Zo spreekt Paulus over “voorwer­pen van ontferming, die Hij (God) tot heerlijkheid heeft voorbereid”.

En dan zegt hij verder: “En dat zijn wij, die Hij geroepen heeft, niet al­leen uit de Joden, maar ook uit de heidenen” Romeinen 9 vers 23 en 24 (Rom. 09:23-24).

In Romeinen 1 vers 7 (Rom. 01:07) spreekt hij van “geroepenen van Jezus Chris­tus, geliefden Gods en geroepen heiligen”.

De losgekochten van de aarde

De gemeente is niet meer van deze wereld, terwijl ze er toch middenin leeft en werkt, maar naar de geest zijn zij hemelburgers en medebur­gers der heiligen en huisgenoten Gods Filippenzen 3 vers 20 en Efeze 4 vers 19 (Filip. 03:20; Ef. 04:19). De Heer Jezus zegt in Johannes 15 vers 18 en 19 (Joh. 15:18-19) tot zijn discipelen: “Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare lief­hebben, doch omdat gij van de we­reld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen hebt, daarom haat u de wereld”.

In Openbaring 14 vers 3 tot en met 5 (Openb. 14:03-05) wordt de gemeente, de honderd- vierenveertigduizend, de losgekoch­ten van de aarde genoemd, ‘die ge­kocht zijn uit de mensen’ als eerste­lingen voor God en het Lam. Zij zijn onberispelijk!

Het lichaam van Christus

De gemeente is een levend organis­me, het lichaam van Christus, en de leden zijn samen gevoegd en le­ven door de Heilige Geest 1 Korinthe 12 vers 12 en 13 (1 Kor. 12:12-13).

“God echter heeft de leden, elk in het bijzonder hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild” 1 Korinthe 12 vers 18 (1 Kor. 12:18).

Zo groeit de gemeente op en wordt vervuld tot alle volheid Gods. Een heilig volk, volmaakt zoals hun he­melse Vader volmaakt is Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48).

Onberispelijk en heilig naar het we­zen van de Vader en de Zoon. Hier­van zegt Openbaring 14 vers 1 (Openb. 14:01): “En ik zag en zie, het Lam stond op- de berg Sion en met Hem honderd- vierenveertigduizend, op wier voor­hoofden Zijn naam en de naam Zijns Vaders geschreven stonden”.

Een eeuwig koningschap

De gemeente is door God in Jezus Christus behouden en geroepen met een heilige roeping naar Zijn ei­gen voornemen en genade 2 Timoteüs 1 vers 9 (2 Tim. 01:09). Zij zijn voor God gekocht met het bloed van het Lam, uit elke stam en taal en volk en natie. En dan staat er verder in Openbaring 5 vers 10 (Openb. 05:10): “En gij hebt hen voor on­ze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als ko­ningen heersen op de aarde”.

De gemeente is het lichaam van Christus, waardoor in de tijden der eeuwen geregeerd zal worden. Hier­van lezen we in Danieël 7 vers 18 (Dan. 07:18): “Daarna zullen de heiligen des Allerhoogsten het koningschap ont­vangen, en zij zullen het koning­schap bezitten tot in eeuwigheid, ja tot in eeuwigheid der eeuwig­heden “. Daar komt dus geen einde aan! zie ook Openbaring 22 vers 5 (Openb. 22:05). En verder in Openbaring 22 vers 27 (Openb. 22:27): “En het koningschap, de macht en de groot­heid der koninkrijken onder de gan­se hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Aller­hoogsten: zijn koningschap is een eeuwig koningschap en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen”.

Een volk voor Zijn naam

De gemeente is het volk wat nü ge­vormd wordt, die in de zwaarste verdrukkingen zullen volharden tot het einde Matteüs 24 vers 13 (Matt. 24:13). Die dagelijks, vol liefde en over­gave, zichzelf verloochenen, hun kruis opnemen en achter de Heer aan gaan Lucas 9 vers 23 (Luc. 09:23). Het is het volk waarvan de Heer Jezus zegt: “Wie overwint, hem zal lk geven met Mij te zitten op Mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met Mijn Vader op Zijn troon” Openbaring 3 vers 21 (Openb. 03:21).

Dit is het volk volgens Gods eeu­wige raadsbesluiten en naar het wel­behagen van Zijn wil. Een volk voor Zijn naam, tot lof Zijner heer­lijkheid en tot lof van de heerlijk­heid Zijner genade. Het volk dat Hij Zich ten erfdeel koos uit de schepping Psalm 33 vers 12; Psalm 74 vers 2 (Ps. 033:012 en Ps. 074:002).

Geen wonder dus dat alles wat de duivel onderneemt er opgericht zal zijn dit geweldige werk Gods te doen mislukken. De grote leuge­naar zal ontkennen dat de gemeen­te van Jezus Christus die bijzonde­re plaats heeft in het eeuwige raads- plan van God. Hij (de duivel) zal velen aanzetten tot het zoeken van vervullingen, hier, voor het tijdelij­ke bestaan. Genezing voor het lichaam, een blij ontspannen leven, vreugdevolle samenkomsten, zege­ningen in al het aardse, enz. Vandaar al die verschillende evangeliën! Paulus zegt: “Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Chris­tus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardige van alle men­sen” 1 Korinthe 15 vers 19 (1 Kor. 15:19).

De waarheid liefhebben

Daarom de indringende waarschu­wingen van de Heer en de aposte­len die spreken van valse Christus­sen, valse profeten, valse leraren, leugensprekers, bedrieglijke arbei­ders, schijnapostelen, grimmige wolven, enz.

Het is voor iedere gelovige van (geestelijk) levensbelang de waar­heid van harte lief te hebben en al­les wat als waarheid verkondigd wordt te toetsen aan Gods Woord, de Bijbel

 

Ontmoeting met God door Tea Keuper Dijk

“U komt stilheid toe, een lofzang o God in Sion. U worde gelofte betaald. Hoorder van het gebed, tot U komt al wat leeft!’ Psalm 65 vers 2 en 3 (Ps. 065:002-003).

Stille tijd houden is een begrip voor christenen. De Heer zoeken, tot Hem naderen, dan nadert de Heer tot ons. Het trof mij in het lezen van deze Psalm dat de dichter ervan, David, zegt: “U komt stilheid toe”. Het heeft te maken met afzondering van alles wat lawaai maakt, wat je afleidt om je gedachten te bepalen bij iets of iemand. In deze tekst betreft het God, Die je stilzijn voor Hem toekomt. En – dit stilzijn wordt zo gezegend! Want in Gods tegenwoordigheid komen en zijn is voedsel, rijk voedsel voor onze geest. We leren Gods gedachten kennen, Zijn rijkdommen, Zijn Koninkrijk! We leren datgene wat ons bezighoudt, aan Hem te geven; Hij verlangt hiernaar. We mogen een ‘waslijst’ hebben, maar behoeven geen veelheid van woor­den te gebruiken of exacte beschrijvingen te geven. God kent van verre onze gedachten! Onze overgave in stilheid en vertrouwen is zo belangrijk! Dit kende David ook, doordat hij een vertrouwelijke omgang had met Vader God. Hierdoor hield hij stand in al zijn moeiten en zorgen. Het is de moeite waard Psalm 65 in z’n geheel te lezen, de beeldspraak te overdenken en gesterkt te worden aan het begin van een nieuwe dag.

 

De commotie rond incest door Evert van de Kamp

 

Incest: gaat ons dat iets aan?

Moeten we over dit bizarre onderwerp wel schrijven? Er zijn wellicht duizend redenen om het maar niet te doen. Toch zijn er enige motieven die de doorslag geven om het wel te doen. Ik noem er drie.

De allervoornaamste reden is de wer­kelijk verschrikkelijke nood van de incest-slachtoffers. Zij, veelal vrouwen maar ook steeds meer mannen (de verhalen van o.a. Amersfoort en Rijssen waar je van bijna-incest kunt spreken zijn bekend), ondergaan onvoorstelbaar leed en kampen niet zelden jarenlang met afschuwelijke gevolgen. Een deel van hen vreest zelfs daar nooit van af te zullen komen. Het gebeurde wordt een syndroom. Veel incest-slachtoffers zijn hun identiteit van vrouw of man kwijtge­raakt. Zij zijn in hun mooiste en diepste gevoelens, in het meest intieme deel van hun leven aangerand en daardoor

beschadigd. Wat is er nu nog waar, vragen ze zich vaak vertwijfeld af. Ze gaan hun eigen lichaam haten. De bijna niet te geloven verhalen zijn huiveringwekkend, maar… waar!

Het tweede argument betreft de daders. Hans Otten heeft over drie mannen, incest-daders, een professionele documentaire gemaakt. Heel klinisch maar zo schokkend dat het hem zelf shockeerde.

Hijzelf over zijn film: ‘Op het laatste moment heb ik nog een paar gruwe­lijke details weggelaten, omdat de verhalen van de mannen op zichzelf al walgelijk genoeg waren. Ik hoef niets meer toe te voegen als een vader gede­tailleerd vertelt hoe hij zijn dochter rijp maakte voor seksueel contact, hoe prettig het kind dat had gevonden -ze lag te snikken in mijn armen, maar niet van verdriet of pijn hoor- en hoe boos hij was, dat de buurman hem had betrapt en aangegeven’.

Als derde punt wil ik noemen dat het wel lijkt of wat de Bijbel zegt achter de horizon verdwenen is, terwijl incest bij mensen die bij kerk of gemeente betrokken zijn evenveel voorkomt als bij hen die dat niet zijn. Deze drie facetten komen aan de orde. Als we zeggen: dit gaat ons niet aan, laten we er dan het zwijgen toedoen. Maar wie kan dat in onze tijd nog volhouden? Alles wordt openbaar!

De eerlijkheid van Gods woord

De Bijbel doet er in ieder geval niet het zwijgen toe. De bijbelschrijvers hebben open en eerlijk opgetekend wat God hun opdroeg. De verhalen van ontucht, onreinheid en ook incest zullen hen de nodige moeite hebben gegeven. Het is niet leuk daarover te moeten schrijven. Maar bij God is niets taboe. Wat niet klopt, stelt God juist aan de orde. Van den beginne af heeft God duide­lijk gesproken: ‘Niemand zal naderen tot zijn naaste bloedverwant’ (Lev. 18:06). U moet Leviticus 18 maar eens lezen, met heilig ontzag. Ondanks de woorden van de Heer gebeurde en gebeurt het toch!

De dochters van Lot verleiden hun vader

Ammon verkracht zijn halfzuster Tamar

Paulus moet de Korinthiërs zeggen: dat iemand leeft met de vrouw van zijn vader komt bij de heidenen niet voor maar wel bij jullie christenen.

De Bijbel verbloemt niets. Kent het taboe niet van: daar moetje niet over spreken. En zeker al niet als het over grove zonde en misleiding gaat. Slachtoffers verdienen zonder meer hulp en begrip. Bij God vinden ze barmhartigheid. En evenzeer blijft de prangende vraag of er nog een weg terug is voor de daders.

Maak het openbaar

Over incest is en wordt veel geschre­ven en gesproken. Wat aan het licht komt is kennelijk nog maar het topje van een ijsberg. Een vertrouwens­persoon noemt een score van jaarlijks zo’n honderd gevallen verspreid over het hele land. Dat zijn alleen de gere­gistreerde aangiften.

Graag wil ik de aandacht vestigen op het boekje van de Hervormde predikant Dr. J. Hoek uit Veenendaal. Toen het niet lukte om samen met andere schrij­vers iets te publiceren, is hij zelf maar aan de slag gegaan. Zo ontstond het boek ‘Incest’ met als ondertitel ‘Wat gaat ons dat aan?’ Boekencentrum heeft het uitgegeven.

Het boek vermeldt tevens een aantal hulpadressen en geeft een literatuur­lijst. Inmiddels is er een vermeldens­waard adres bijgekomen: Stichting Chris voor Kinder- en Jeugdhulp in Dordrecht, tel. 078-6312300.

Omdat wij allen met het probleem in­cest te maken hebben of krijgen, zou iedereen dit boek moeten lezen. Want op een dag is daar ‘opeens’ iemand die u haar of zijn incestverhaal toevertrouwt. Wat doet u dan?

De incestverhalen klinken vaak zo onwezenlijk dat het soms nauwelijks voor te stellen is dat ze toch waar zijn.

Een stukje uit een interview: ‘Toen mijn vader vertelde dat mama’s vader rare dingen met haar had uitgehaald, wist ik eigenlijk genoeg. Ik heb toen niet verder gevraagd. Ik heb mijn opa vaag gekend. In mijn herinnering was het een goede man. Mijn eerste reactie was dan ook: Ach, het zal wel meevallen. Ze over­drijft. Ik kon het me gewoon niet voorstellen. Later wel. Ineens vond ik mijn opa een viezerik. Ik ben daarna veel gaan lezen over incest. In het begin heb ik heel raar aangekeken tegen de mannen in het verpleeghuis waar ik werk. Waren zij wel zo aardig of had­den zij ook iets uitgespookt met hun kinderen?’ (Visie nr.9-’96).

Ik attendeer u ook op het boek ‘Lieve Vader, vuile Schurk’ van de christen­schrijver Lenze L. Bouwers. In roman­vorm vertelt hij ons integer wat dochter Hermien bij haar vader moet ondergaan en hoe moeilijk de weg is naar vertrou­wensarts en pastor. Het boek is verschenen bij uitgeverij Kok-Kampen en vrijwel in elke open­bare bibliotheek te leen.

Het verhaal en het proces van Jolanda uit Epe is bekend. Wat een verwarring en ontreddering.

Het diepst raakt mij het gedichtenbun­deltje ‘Er is bij mij ingebroken’ van Diny Nijland (Ark Boeken). Daar kun je tranen van in je ogen krijgen. Oordeel zelf!

Ze hebben bij mij ingebroken en de sleutel zoekgemaakt ze hebben bij mij ingebroken en me intens diep geraakt

Ze hebben bij me ingebroken mijn privéleven ingetrapt ze hebben bij mij ingebroken en mijn ‘eigen ik’ gegapt

Ze hebben bij me ingebroken niets voelt nu meer veilig aan ze hebben voor altijd ingebroken hoe moet ik nu verder gaaan

Zij noemde dit gedicht ‘inbraak’.

Waar praten we over?

Eerst een stukje introductie van Fred Nijland uit genoemde bundel: ‘Je leest er soms iets over en deskundigen zeggen dat het vaker voorkomt dan je denkt. Incest. Of seksueel misbruik. Maar hoe je het ook noemt, voor de slachtoffers is dat niet van belang. Wat zij voelen, dèt is van belang: depressie, angst, afkeer van jezelf, walging van je eigen lichaam, opstand, intense pijn en eenzaamheid. Iemand heeft op brutale wijze ingebroken in je persoon. Gevolg: een ravage die je je leven lang mee­sleept’.

Dr. Hoek schuwt in zijn boek de con­crete werkelijkheid niet. Zijn voorbeel­den zijn uit de kerkelijke wereld zoals hij die meemaakt.

– Incest om zwanger te worden. Een vader verwekt met medeweten van zijn vrouw bij zijn kinderloze dochter op haar verzoek een kind. Moeder krijgt

verlammingsverschijnselen.

Bescherming die uit de hand loopt. Moeder is voor behandeling van depressiviteit in het ziekenhuis. Bij een hevig onweer neemt vader zijn 14- jarige dochter bij zich in bed met gevolg incest. Op latere leeftijd kan ze geen lichamelijk contact verdragen.

Uitgestelde problematiek. Een jonge vrouw van 22, net getrouwd, wordt wegens acute psychose opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Een vrouwelijke arts lukt het haar te laten vertellen, niemand wist het, dat haar vader haar na het overlijden van de moeder regelmatig seksueel had mis­bruikt. Ze was toen veertien. In haar huwelijk beleeft ze alles opnieuw.

Moeder en zoon. Een weduwvrouw van 48 brengt haar zoon tot geslachtsgemeenschap. Na een tweede suïcide­poging vinden ze hem dood in haar slaapkamer.

Een zuster en twee broers. Ze vormen samen een huishouding, ’s Zondags gaan ze trouw naar de kerk. De vrouw wordt al maar depressiever en vertoont vergiftigingswanen. Beide broers hebben een seksuele relatie met haar. Tweemaal was ze zwanger van hen, dat werd weggemaakt. Ze weigert medicijnen en verdrinkt zich door van een brug af in de rivier te springen.

Dit alles, kort samengevat, vertelt wat incest kan zijn en de verschrikkelijke gevolgen ervan.

Waarom moet ik dit weten, zegt u misschien? Omdat het kwaad en daarmee de nood onder ons is. Soms vlakbij. Het gaat geen enkele bevol­kingsgroep voorbij. Ook binnen het ‘volle evangelie’ is dat gebleken. Jan Hoek doet in zijn studie een poging een weg te vinden tot hulp in een oerwoud van onreinheid.

Onbeschrijflijke nood

Opnieuw Fred Nijland aan het woord: ‘Incest is een systeem waarin je gevan­gen zit. Tussen de muren van die ge­vangenis word je heen en weer geslin­gerd. De muren van het innerlijk verzet tegen de vader, de muur van boosheid op de moeder die niet heeft ingegrepen, de muur van liefde, de muur van haat, de muur van angst en van verdriet. Hoe leer je nu je hemelse Vader kennen als je aardse vader het begrip ‘vader’ be­smeurd heeft? En als die vader zegt te geloven, in wat voor ‘god’ gelooft hij dan? Er zit niets anders op dan op zoek te gaan naar de Vader bij uitstek’.

Ik citeer nog wat versregels uit enkele gedichten van Diny Nijland om u te laten ‘proeven’ hoe diep de nood is.

De pijn is niet meer te dragen God, dit is toch echt niet waar? Drie mannen namen bezit van mij En nu zeggen ze: zij doet zo raar….

Papa, wat heb jij mij aangedaan dat ik nu leef met zo’n intense pijn papa, wat heb jij mij aangedaan ik wilde gewoon je dochter zijn….

Nooit wil ik je mijn moeder noemen en van je houden evenmin ik wil zelfs je kind niet meer wezen al draai ik daar de hel voor in….

Je hoort incest slachtoffers zegden dal ze op den duur een gespleten persoonlijkheid kregen of dreigden te krijgen (Barbara in HO-TV).

Diny Nijland:

Wie is Gek?

M’n vader is een viezerik m’n moeder een duivelin en ik…

ik sta daar tussenin

M’n vader drijft de duivel uit m’n moeder hem er weer in en ik…

ik ben de duivelin

M’n vader geeft me steeds de schuld m’n moeder houdt haar bek en ik…

ach, ik ben nou eenmaal gek

Dit tekent de nood van het slachtoffer. En dan is er nog de nood van de dader. Die nood is mogelijk nog groter. Het slachtoffer roept vaak nog tot God en vindt ontferming. De dader roept meestal niet meer, kent de woorden schuld en vergeving niet. Jelis van Leeuwen, praktijkleider bij een Raad voor de Kinderbescherming legt uit hoe dat zit met de verantwoordelijk­heid van daders (Trouw 7-3-‘%): ‘Uit de literatuur en door ervaring weten we dat in de relatie tussen pleger en slachtoffer vaak drie te onderscheiden processen een rol spelen: de geleidelijke seksualisering van de relatie, de recht­vaardiging van het seksule contact en de manier waarop slachtoffers tot mede­werking worden gebracht. Steeds meer blijken plegers er als het ware een scenario, een geleidelijk voorbereidingsproces op na te houden. Dat impliceert, dat er bij hen ook steeds keuzemomenten aan de orde zijn, of, in andere woorden, momenten om ver­antwoordelijkheid te nemen voor eigen gedrag. Plegers willen die verantwoor­delijkheid voor hun gedrag echter niet nemen en zijn expert in het afschuiven van de verantwoordelijkheid voor hun gedrag, feitelijk, psychologisch en moreel’.

Hans Otten confronteert de drie daders met de documentaire die hij maakte. Zijn weergave van hun reacties: ‘De ergste van ’t stel zat doodstil te kijken. Na afloop zei hij alleen maar: dit is snoeihard, maar waar. De tweede was vrijwel onbenaderbaar na afloop. Zo is het, mompelde hij. De man die als enige nog weleens last had van inner­lijke strijd, en ook als enige van de drie teruggekeerd is in zijn gezin, reageerde bozig en agressievig, omdat ik allerlei verzachtende omstandigheden had weggelaten’.

Een schreeuw om hulp

De roep om hulp van de slachtoffers is legitiem. De gemeente, het lichaam van Christus, kan daar nooit onverschillig aan voorbijgaan. Al helemaal niet in een tijd waarin de onreinheid onrustbarend toeneemt. Door alle media worden we ermee overspoeld.

We hebben echter unieke kansen. In prediking en bijbelstudie geeft de Heer

alle mogelijkheden om uit een rein hart en leven vanuit zijn Woord over deze zaken te spreken. We mogen daarover niet zwijgen. In het pastoraat mag niets blijven liggen. De Heer zelf zal zeker openbaren wat de duisternis (nog) niet prijs wil geven. De weg van bekering en vergeving, hoe moeilijk en zwaar ook, sluit de Heer niet af.

Als ‘volle evangelie-mensen’ kennen we de strijd tussen God en satan. Het is een Godsvoorrecht kennis te hebben ontvangen van de strijd in de geestelijke onzienlijke wereld. Je plaats in te nemen in de hemelse gewesten Efeze 1 vers 3 en Efeze 2 vers 6 en 7 (Ef. 01:03; Ef. 02:06-07).

De Heer biedt ons zijn Geestesgaven aan om gevangenen los te maken en verbrokenen in vrijheid heen te zenden Lucas 4 vers 19 (Luc. 04:19). Jezus is gekomen om de werken des duivels te verbreken 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08). Volgelingen van Jezus die in zijn voetstappen treden, zullen op dezelfde wijze openbaar worden Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Niemand kan het werk van Gods Geest keren.

De gemeente van Christus zal in de kracht van Gods Geest veel kunnen doen. Het juk van de onreinheid breken, mensen weghalen onder de macht van de onreine geesten vandaan. Helend en genezend bezig kunnen zijn.

Deskundige hulp is nodig

We moeten echter wel beseffen dat in­cest een dermate traumatische ervaring is dat ook deskundige hulp nodig kan zijn. Omdat veel verborgen wordt gehouden is studie van het incest- profiel van belang. Door signalen eerder te leren herkennen kunnen we mogelijk veel leed voorkomen. Vertrouwt iemand u haar of zijn incestervaringen toe wijk dan niet. Op dat moment bent u degene en wellicht de enige die alles voor die ander betekent. Luister dan en bid zonder ophouden. Mocht incest en/of andere ongewenste en onreine intimiteiten één van ons zelf overkomen, laten we dan ogenblikke­lijk hulp gaan zoeken. Door niets en niemand mogen we daarin tegen wor­den gehouden.

Als er bij ons is of wordt ‘ingebroken’ is de kortste weg van herstel in actie komen vanaf het eerste moment. Aarzel niet, nooit! Heus er zijn betrouwbare mensen die altijd willen helpen en bij wie we echt veilig zijn. De Heer laat ons nooit vallen.

Fred Nijland: ‘Iemand die het zelf niet heeft meegemaakt, kan je nooit hele­maal begrijpen. Dat kan je teleurstellen. Maar God begrijpt je wèl. Hij neemt het voor je op. En al voel jij je soms koud van binnen, het laat Hem niet koud! Hij houdt van je’.

 

 

Lofzang door Froukje Huis

In de vroege voorjaarsochtend word ik wakker. Door ’t openstaan­de raam waait een frisse wind naar binnen, ’t Is al licht, maar nog erg stil. Behaag’lijk doezel ik weer in, als plotseling een vrolijk flui­ten de stilte verbreekt. De eerste vogel begint zijn morgenlied. Eerst aarzelend, dan uit volle borst! Klaar wakker nu, lig ik te luiste­ren. Ja, daar is de tweede. En nog één, wéér een ander! Waar zijn ze? Ik tuur naar buiten. Niets te zien! En het gezang zwelt aan, tot de hele lucht vervuld is van een machtig geluid, in alle toonaarden en toch een harmonisch geheel, een lofzang tot eer van de Schepper. Ik word er helemaal blij van: ‘Vader, wat bent U groot, wat een geweldig idee om vogels zo’n loflied in de mond te leggen! ’s Avonds maken we een wandeling in de buurt, ’t Is nog licht, maar buiten lekker rustig. Plotseling begint een merel te zingen. Hij zit in z’n eentje op de nok van het dak. Prachtige trillers komen uit dat kleine keeltje. En als hij verstomt, antwoordt een ander van­uit de top van een boom. ’t Lijkt een dialoog en soms een duet. Hoog boven de aarde verheven, zingen ze hun lied onverstoorbaar. Zij beantwoorden aan ’t doel: ‘Zingen tot eer van hun Schepper’! En ik, die ook tot Zijn eer ben geschapen? Was ik de hele dag blij? Kon ik me boven de omstandigheden verheffen of liet ik me er door intimideren? Ja, maar… Waar was ik? Op de grond of in het topje van de boom? Op aarde of in de hemelse gewesten? Ook wij kunnen ons verheffen, want we hebben een plaats gekre­gen in de hemelse gewesten, dicht bij de Heer, ver van de wereld. Een plaats om Hem onverstoorbaar te loven en te prijzen om Zijn macht en majesteit, om Zijn heerlijkheid, barmhartigheid, liefde en trouw! Daar wil ik vertoeven (u ook?) en de dingen zoeken en bedenken die boven zijn, om me voortdurend in Hem te verheu­gen, want:

‘Wie is als aller Opperheer, zo heerlijk, zo volkomen?

De Heer is groot, Zijn naam is groot;

de luister van Zijn deugden groot;

oneindig groot Zijn Wezen’.

Froukje Huis