1996.07-08 nr. 383

Levend Geloof 1996.07-08 nr. 383

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Levend Geloof staat voor een nieuwe uitdaging. Zo mogen we tenminste de verschijning van dit eerste nummer op het nieuwe formaat wel zien. Deze uit­daging gaan we echter met blijdschap en vol inspiratie aan, want de verkondi­ging van de volle boodschap (het evangelie van het Koninkrijk der hemelen) ligt ons na aan het hart. Het is hét evangelie zoals Jezus dat bracht en later de apostelen. Het evangelie dat temidden van allerlei soorten evangelie de kern raakt van Gods bedoeling met de mensheid: leven in Zijn gemeenschap, waardoor Zijn karakter meer en meer ons karakter gaat worden en temidden van een zuchtende schepping die in barensnood is, de zonen Gods zich gaan open­baren!

Dezer dagen werd ik nog eens weer geconfronteerd met de veelheid va» Chris­telijke bladen die er bestaan, grote en kleine, bekende en minder bekende. Vanwege de uitgave van Levend Geloof meen ik vrij goed op de hoogte te zijn van alles wat er op het theologisch, christelijk en evangelisch erf verschijnt, leder heeft daarbij zo zijn eigen invalshoek bij de verkondiging of uitleg van het evangelie… en ieder meent ook dat zijn of haar visie de juiste is. Nu bestaat er als het goed is geen concurrentie onderling. Bladen die om een of andere reden geen bestaansrecht (meer) hebben verdwijnen op een gegeven ogenblik weer van het toneel. Maar wie werkelijk in de wil van de Heer staat mag ook steeds weer ervaren hoe een blad weliswaar geen doel op zich is, maar wel een effectief middel bij de verkondiging en uitleg van het evangelie.Dat is ook steeds de ervaring bij de uitgave van Levend Geloof geweest. Altijd weer mochten wij met dankbaarheid constateren hoe vele lezers en lezeressen gezegend werden door het lezen van de verschillende artikelen en hun geloofs­leven er op positieve wijze door werd beïnvloed. En ik twijfel er geen moment aan dat, door de nieuwe vormgeving van ons blad, dit nog meer het geval zal zijn.

Zomeractie 1996 door redactie

De eerste reacties op de jaarlijkse oproep om ons werk met een extra gift te ondersteunen waren ook nu weer buitengewoon bemoedigend! Wij merken dat Levend Geloof leeft bij vele van onze lezers en lezeressen. En daar­bij bedoelen we natuurlijk niet pri­mair het blad als zodanig, maar wel de inhoud: een duidelijke verkondiging en uitleg van het volle evangelie. Daarbij is het blad uiter­aard ‘instrument’, een werktuig dat mede wanneer de financiële basis gezond is, goed kan functioneren. Wij doen ons best, ook door de nieuwe vormgeving, dat de boodschap die ons zo lief is, zo goed mogelijk overkomt. Veel dank voor de reeds ontvangen gif­ten en voor de giften die nog onderweg zijn!

 

Geestelijk licht op Israël door redactie

Enkele maanden geleden ver­scheen het boek Geestelijk licht op Israël van Wim te Dorsthorst (paperback, 104 pagina’s).

 

Het Koninkrijk dat ons is toevertrouwd (Hessel Hoefnagel)

Tijdens de laatste maaltijd met Zijn discipelen alvorens de Heer Jezus Zijn opdracht tot het dragen en weg­nemen van de ‘zonde der wereld’ zou volbrengen, zei Hij tegen hen: “Ik beschik u het Koninkrijk, gelijk mijn Vader het Mij beschikt heeft, opdat gij aan mijn tafel eet en drinkt in mijn Koninkrijk” (Luc. 22:29-30).

De Heer heeft een Koninkrijk, dus is Hij een Koning. Dat Koninkrijk heeft Zijn Vader Hem beschikt. Niet zo­maar als een cadeautje, maar vanwe­ge Zijn bewezen trouw aan het eeu­wig voornemen van God, zelfs tot in de dood. De Heer heeft door deze trouw volhard tot het einde, dus tot­dat het resultaat bereikt was en de zonde van de wereld weggenomen. De ‘zonde der wereld’ is de onmoge­lijkheid voor de mens en de hele schepping om te functioneren zoals de Schepper het van eeuwigheid heeft bedoeld.

Omdat de Heer evenals de Vader niet egoïstisch is, deelt Hij de beschikking over dat Koninkrijk graag met anderen. Ook met u en mij. Daarom zei Hij de bovenstaan­de woorden tegen Zijn discipelen, alvorens Hij zich gevangen liet nemen om gekruisigd te worden. Sinds Hijzelf de beschikking over dat Koninkrijk van Zijn Vader ont­vangen had tijdens de persoonlijke vervulling met de Geest van God, stimuleerde Hij de mensen om dat Koninkrijk boven alles te zoeken en zich daartoe uit te strekken naar de vervulling met de Geest van God. Hij leerde Zijn discipelen al in vertrou­wen en geloof te bidden: ‘Uw Koninkrijk kome’ en ook: ‘Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid’.

Het evangelie van het Koninkrijk

De Heer verkondigde door woord en daad het ‘evangelie van het Koninkrijk’, wat het ‘volle evangelie’ genoemd mag worden. Tegelijk waarschuwde Hij, dat dit Koninkrijk aan vele ‘kinderen van het Koninkrijk’ zou voorbijgaan, omdat deze er geen oog voor zouden heb­ben, terwijl anderzijds vele ogen­schijnlijke buitenstaanders vanaf oost en west in dat Koninkrijk zou­den ‘aanliggen met Abraham, Izak en Jakob’, welke als prototypen gel­den van degenen, die niet gezien en nochtans geloofd hebben (Matt. 08:12; vgl. Joh. 20:29).

De Heer sprak over het ‘goede zaad van het Koninkrijk’, wanneer Zijn evangelie werkelijk vrucht zou dra­gen in de gehoorzame mens. Maar Hij waarschuwde ook, dat Hij Zijn engelen zou uitzenden om uit Zijn Koninkrijk alles te verzamelen, wat tegen de principes van dat Koninkrijk in zou gaan en dit zou werpen in de ‘vurige oven’, waar ‘geween is en tandengeknars’ .

Wat echter door volharding overblijft, in het Koninkrijk tot het bereiken van het einddoel, zal ‘stralen als de zon’, dus net als de Heer Jezus aan het oorspronkelijke beeld van de schepper beantwoorden, dat Deze immers al van eeuwigheid af met betrekking tot de mens voor ogen heeft (Gen. 01:26-27; Matt. 13:36-43). De Heer vond het helemaal niet arrogant en hebberig dat op een bepaald moment de moeder van de ‘zonen van Zebedeüs’ voor haar beide zonen vroeg, of zij aan weers­zijden van Hem zouden mogen zit­ten als Hij in Zijn Koninkrijk zou gekomen zijn. Er sprak namelijk geloof uit dit verzoek, maar de Heer stelde als antwoord daarop duidelijk, dat het in het Koninkrijk van God niet gaat om héérsen, maar om dienen, zoals Hijzelf Zijn leven zou

geven terwille van allen, zodat niet Alleen wijzelf, maar in feite allen, die

wij dienen met het evangelie, in Zijn Koninkrijk zouden kunnen komen (Matteüs 20).

Waarom volharding nodig is

De Heer profeteerde, dat er in de laatste (onze?) dagen moeilijke tijden zouden komen en dat het met betrekking tot het zoeken van het Koninkrijk van God op volharding zou aankomen. Ook met deze waar­schuwing moeten wij goed rekening houden en naar ons innerlijk niet verslappen in verzoeking en beproeving en blijven ijveren om onze innerlijke hoop tot werkelijkheid te maken (vgl. Gal. 06:09 en Heb. 12:03). Ondanks alle tegenstand vanuit de wereld der geesten zal, eveneens naar de voorzegging van de Heer, het evangelie van het Koninkrijk in de hele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken. Het resultaat daarvan zal dan zichtbaar worden: een wereldwijde openbaring van véle ‘zonen Gods’, die tezamen het complete ‘lichaam van Christus’ zullen vormen.

Op deze wijze zal de Zoon des men­sen zich opnieuw openbaren om plaats te nemen op de ’troon Zijner heerlijkheid’ om het oordeel, dat de Vader Hem heeft overgegeven, uit te voeren. Deze openbaring zal zijn als de bliksem, die van het oosten tot het westen licht. Dat houdt enerzijds in, dat de komst van onze Heer geschie­den zal temidden van ‘zwaar weer, waarin de Zon (God) en de Maan (Jezus Christus) verduisterd zullen zijn’ en de ‘machten van de hemelen’ zullen wankelen. Anderzijds betreft dit oordeel de gehele wereld, waarover als een sluier’ de claim van de Dood ligt (vgl. Jes. 25:07).

Dit ‘zware weer’, waarin zich de spanning tussen positief en negatief oplaadt, is al geruime bezig zich te ontwikkelen en werkt volgens de ’tekenen der tijden’ geleidelijk toe naar een ontlading. Het is zeer nodig, dat wij als christenen dit goed onderkennen.

Eten en drinken

De Heer sprak bij het genoemde laatste treffen tegen Zijn discipelen: ‘Hoe heb Ik verlangd om samen met jullie dit Pascha te vieren, voordat Ik innerlijk en lichamelijk het lijden terwille van de realisatie van het plan van God zal ondergaan’.

De Heer was dankbaar voor Zijn dis­cipelen. Hij was blij met hen en met ons allemaal en Hij wil graag, dat wij allen samen met Hem ‘eten’ en ‘drinken’ in Zijn Koninkrijk. Dat betekent: ‘eten van Zijn vlees’, dus het ‘goede woord Gods’ nuttigen als uitgangspunt voor het ‘dagelijks leven’. Het betekent ook: ‘drinken van Zijn bloed’, dus voortdurend gebaseerd zijn op het volbrachte werk van de Heer tot verzoening der zonden. Samen ‘eten’ en ‘drinken’ houdt in: met elkaar als broeders en zusters bezig zijn in het delen van de ‘beker der dankzegging’, hetwelk gesymboliseerd wordt in het delen van de beker bij het vieren van het zo genoemde avondmaal. Zodoende kun jezelf ook beschikken over het Koninkrijk van God ten nutte van je medemens. In deze sfeer van ’eten en drinken’ spreekt de Heer nog steeds: Ik beschik u het Koninkrijk! Hij sprak deze woorden tegen Zijn discipelen al in geloof uit vóórdat Hijzelf nog moest bewijzen de strijd tegen duivel en dood te zullen win­nen. Hij had een onwankelbaar ver­trouwen in het plan van Zijn Vader, waarvoor Hij zich zou overgeven. Hij wist vooraf door datzelfde geloof, dat de Vader Hem zou eren en Hem het ‘Koninkrijk’ in handen zou geven. Later zou Hij definitief kunnen zeg­gen: “Mij is gegeven alle macht in’ hemel en op aarde” (Matt. 28:18). Macht en autoriteit hoort bij de beschikking van een koninkrijk; voor het Koninkrijk van onze God bete­kent het vooral, dat deze elementen worden toegepast op goddelijke wijze. Door de ware kinderen van God, die door de vervulling met Gods Geest de beschikking over het Koninkrijk ontvangen, wordt macht geoefend in de zin van dienen en behulpzaamheid. Zij ontvangen macht terwille van het heil voor de mens en in het bijzonder voor de huisgenoten van het geloof. Dit staat geheel los van eigen prestatiedrang of het ‘aanzien van personen’.

De arbeiders in de wijngaard

In de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard (Matt. 20:01-16) gaf de Heer een belangrijke les. De heer van deze wijngaard baseerde het loon voor zijn arbeiders niet op (langdurige) prestatie, maar Hij betaalde hen uit op basis van billijk­heid. Degenen die de ‘hele dag’ had­den gezwoegd in hitte en ontbering kregen niets méér dan degenen, die op het nippertje in de wijngaard waren komen werken.

Als daar gemopper over ontstaat bij de eerste geroepenen vanwege de schijnbare onbillijkheid, dan zegt de Heer van de wijngaard doodleuk: ‘Ik wil deze laatsten precies hetzelfde geven als de eersten’. Mag ik niet met het mijne doen, wat ik wil?’ En dan voegt hij er nog aan toe: ‘Of is uw oog boos, omdat ik goed ben?’ Tegen zo’n instelling kan geen vak­bond het opnemen! Konden en kunnen de ‘laatsten’ het helpen dat ze de ‘hele dag’ door niemand waren of worden benaderd, omdat ieder het zo druk had/heeft met eigen bezig zijn? In het Koninkrijk van God gelden slechts de wetten van dat Koninkrijk. En die wijken nogal eens af van de wetten en regels, die de mensen in het onderlinge verkeer laten gelden. Daar hanteert men (ook bij kinderen van God) zo gemakkelijk en haast vanzelfsprekend principes als: – oog om oog en tand voor tand;

– als jij niet eerst bij mij komt, dan kom ik niet bij jou;

– ben ik mijns broeders hoeder; of wellicht nog erger, zoals in het volgende voorbeeld dat de Heer gaf in de gelijkenis van de collega slaven in het kader van vergeven. Daarin wordt de ene (gelovige) slaaf zelf vrij­gesproken van een ruïnerende (zonde)schuld (werkelijk een zaak van leven en dood), terwijl hij zijn (medegelovige) collega slaaf aan­spreekt en door het gerecht gevan­gen laat zetten om een habbekrats (Matteüs 18).

Twee belangrijke principes

Een belangrijke wet in het Konin­krijk van God is: “Wie heeft zal gege­ven worden, maar wie niet heeft, van die zal genomen worden ook wat hij heeft”(Matt. 13:12). Voor ieder van ons geldt daarom de vraag: Héb ik werkelijk datgene aangenomen, dat God voor niets en niemendal mij heeft aangeboden in het offer van Zijn Zoon? Zo ja, dan mag ik er op rekenen nog meer van de Heer te krijgen. In het Koninkrijk van onze God geldt namelijk het genoemde principe, net als het gegeven: wat je van God krijgt, moet je nooit voor je alleen houden, want anders wordt je armer in plaats van rijker. De Heer heeft ons het Koninkrijk van God toevertrouwd. Het gaat er voor ieder van óns om, dat we dit Koninkrijk: ie) weten te ontvangen en

2e) met de wetten daarvan weten om te gaan. Hoe moeilijk is het al voor velen, ook onder ons, om te ontvan­gen en dan ook nog voor niets. Hoe graag willen wij er iets voor terug doen. Het is echt niet gemakkelijk om voor niets en niemendal het Koninkrijk van God te ontvangen èn vanuit een verloochening van eigen prestatiezucht de vrede, gerechtig­heid en blijdschap daarvan te bele­ven. Vrijmoedig eten en drinken van de tafel van de Heer Jezus. Niemand van ons, en wie dan ook in onze omgeving, hoeft met een Hongerige maag rond te lopen, hoe gemakkelijk dat ook het geval kan zijn, zelfs met het zicht op deze overvloedige tafel. Om mee te eten aan de tafel van Heer in Zijn Koninkrijk, hoef je eerst niet gestorven (of ontslapen) te zijn en van alle tegenslagen en narig­heid van het aardse leven verlost te zijn. Ondanks tegenslag, ondanks ziekte, ondanks armoede en aards ‘gebrek kun je reeds in het aardse

leven bij de Heer eten en drinken in overvloed.

Jezus en de Samaritaanse vrouw

De Heer Jezus was nauwkeurig afge­stemd was op de aanwijzingen van Zijn Vader, omdat Diens Geest in Hem woonde en Hij dus de beschik­king had over het Koninkrijk van God. Op een gegeven moment tij­dens Zijn ‘rondwandeling’ liet Hij al Zijn discipelen weggaan om inkopen te doen, terwijl Hijzelf achterbleef bij een waterput in het gebied van de Samaritanen. In uiterlijke zin bleef Hij achter omdat Hij moe was en dat zal ook best. In geestelijke zin echter wist Hij dat de Geest van Zijn Vader Hem daartoe drong. Zijn discipelen waren nog maar nauwelijks weg of Hij legde contact met een Samari­taanse vrouw (Johannes 4). Geen gods­dienstige Jood (of misschien een he­dendaagse (volle) -evangelie-christen) zou dat wellicht in zijn hoofd halen. In het door de Geest van God gear­rangeerde gesprek tijdens dit contact vroeg de Heer aan deze vrouw om een beetje water. De vrouw was daar zeer verbaasd over. Haar denkpa­troon was zoals bij vele God- en Jezusbelijders nu ook nog wordt gehanteerd: ‘Niet omgaan met die mensen hoor! Dat zijn heidenen

De Heer heeft een andere gedachtegang. Hij gebruikte de vraag aan de vrouw om een beetje water alleen maar als ‘opstapje’ naar Zijn werke­lijke bedoeling: ‘Ik kan je water geven, waardoor je nooit meer dorst krijgt’. En toen Zijn verbaasde disci­pelen terugkwamen en Hem met die vrouw zagen zitten, ja wat zullen ze gedacht hebben!

Vervolgens bleek, dat zij (en ook wij) iets belangrijks kunnen leren van deze vreemde vrouw. Toen ze nog maar een slokje ’water’ van de Heer had gedronken, rende ze zonder emmertje naar de stad terug en trommelde de hele bevolking op om mee te komen. Ze wist het zeker: dit moet wel de beloofde Messias zijn! En op haar getuigenis liep de hele bevolking uit om aan te schikken aan de ’tafel des Heren’. De discipelen dekten ondertussen hun tafel.

Lekkere verse broodjes. Zo van de warme bakker. Eten Meester!

Maar ze waren stomverbaasd toen Hij zei: ‘Ik heb een spijs te eten, waarvan gij niet weet’ (Johannes 4). Hadden ze daar al die moeite voor gedaan? Ondertussen kwamen de (verachte) Samaritanen en ze aten, ze aten! Ze kregen er niet genoeg van. De Heer bleef twee volle dagen bij hen. Of Hij intussen niet een (oudbakken) broodje van Zijn disci­pelen gegeten heeft, wordt niet vermeld. Maar wel deelde Hij uit, wat Hij van Zijn Vader gekregen had. Hij zei tegen Zijn discipelen: ‘Sla je ogen op, jongens. In natuurlijke zin is het nog wel geen oogsttijd, maar geeste­lijk gezien zijn de velden wit om te oogsten. Reeds ontvangt de maaier loon en verzamelt zijn vrucht’.

Eten van de boom des levens

Voor ons allen als gelovigen geldt de beschikking van het Koninkrijk van God. Om ook werkelijk deel te heb­ben aan dat Koninkrijk, geldt echter de noodzaak om persoonlijk te ‘eten van het altaar, waarop de Heer Jezus zelf geofferd is en waarop Zijn bloed heeft gevloeid’ (Hebreeën 9).

Laten wij naar ons innerlijk geen honger lijden, terwijl we tot verzadi­ging toe kunnen ‘eten’ van de tafel van de Heer of om het in een ander beeld te zien: ‘eten van de boom des levens die in het paradijs Gods is’ (Openb. 02:07). Daardoor zullen we veel hebben om uit te delen aan hen die ’hongeren’ om ons heen, in welk sociaal verband we ook met ze staan. Laten we de gezindheid hebben om aan te nemen wat de Heer ons geeft en uit te delen aan anderen, zodat het Koninkrijk van onze God meer en meer gestalte krijgt en werkelijk­heid wordt, wat de Heer ons heeft geleerd te bidden: ‘Uw Koninkrijk kome!’

 

Een regenboog door Truus van Kaam

De lucht wordt donker en de wind neemt toe in kracht: er is zwaar weer op til. Wat doet ons dat? Laten we ons beangstigen of raken we in paniek?

Dat zijn slechte raadgevers.

Het rommelt. De bliksem flitst aan alle kanten door de lucht.

Er dreigt noodweer, geen ontkomen aan. Het water komt met bakken uit de hemel vallen. We kunnen elkaar nauwelijks meer zien.

We roepen.

Bidden we ook?

“Ik zal u niet begeven en u niet verlaten”, heeft God gezegd.

En dan, heel plotseling verschijnt daar de regenboog. We waren het bijna ver­geten. Want, wat had God ook weer tegen Noach gezegd?: “Dit is Mijn eeuwig verbond tussen u en Mij en alle levende wezens op aarde”.

Is het niet geweldig dat dit zichtbare teken -de basis van ons geloof- realiteit mag gaan worden?

“Wanneer gij door het water trekt, ben Ik met u;

gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen” (Jes. 43:02a).

 

Volharding in de strijd De hemelen deel 24 door Cees Maliepaard

“En bid daarbij met aanhoudend bid­den en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen” (Ef. 06:18).

Is het denkbaar dat iemand die de Heer toebehoort, een hele dag lang niet met Hem in verbinding staat? Als je aan de Heer denkt, gaat dat in de kortste keren immers over in con­tact zoeken met Hem. Bidden is voor ons een dagelijkse bezigheid, maar beslist geen alledaagse! In ons gebeds­leven zal een ontwikkeling plaatsvin­den, die een stelselmatige verdie­ping van de relatie tussen de Heer en ons tot gevolg zal hebben.

Bidden

Heel veel mensen weten niet wat bidden is. Zo hoorde ik eens iemand zeggen over een ander: ‘Die is toch zo gelovig, hè; ze zal nooit vergeten te bidden voor het eten!’ Alsof dat het bewijs van een intens geloofsle­ven zou wezen. Als onze kinderen bij alles wat we hun geven netjes ‘dankjewel!’ zeggen, zal niemand (louter op grond daarvan) op de gedachte komen dat we een prima ouder-kindrelatie hebben; daar komt wel wat meer voor kijken! Bidden voor het eten kan op zichzelf niet meer dan een beleefdheidsfrase zijn, het gevolg van een christelijke opvoe­ding. Je zegt dan als vanzelfsprekend ‘Dank U wel!’ tegen God. En dat is dan mogelijk niet meer dan een stukje beschaving; je bent tenslotte geen dier, weet je wel! Maar van een gezond gebedsleven mag men wel wat meer verwachten, dat omvat een open relatie met Jezus en mét de Vader. Je hebt geen geheimen voor Hen, want je wilt graag alles met Hen bespreken. Zonder dat door­gronden Zij je natuurlijk ook wel; je zult hun dus nooit iets nieuws kun­nen vertellen, maar in een goede relatie met de Vader en met onze Heer, Jezus Christus, zal letterlijk alles bespreekbaar moeten zijn. Het heil vanuit Gods hemel is tot in de kleinste details voor ons bedoeld, en ons hart mag ook van ons uit naar de Vader en onze Meester toe als een open boek wezen. Bidden is echter niet altijd hetzelfde als praten met de Vader of communiceren met Jezus. Iemand heeft eens gezegd: ‘Bidden is bezig zijn in de hemelse gewes­ten’. En dat is waar! Bidden is dus op z’n tijd net zo goed strijden tegen de machten der duisternis. Was dat niet zo, dan zou deze gedachte niet bij de geestelijke wapenrusting onder te brengen zijn. Want onze geestelijke bewapening hoeven we immers nooit tegen de Heer in stelling te brengen! Het accent ligt natuurlijk wel op het bezig zijn in de hemel van Gods heerlijkheid – niet zo af en toe eens, maar aanhoudend, met ‘aanhoudend bidden en smeken’ schrijft Paulus hier. Nu, als we één ding zeker niet bij de boze machten zullen praktiseren, is het wel het bid­den en aanbidden zoals we dat door God en Jezus doen. Om het over het uiten van smeekbeden maar helemaal niet te hebben!

‘bidden en smeken ingepast in de strijd tegen Satan en z’n demonen, kan slechts betekenen dat we ook bij onze strijd ons afhankelijk van de Here God opstellen. Onze geestelijke wapenrusting zullen we (in de ons van Godswege geschonken autoriteit) tegen het rijk der duisternis vrijmoe­dig blijven inzetten.

In de Geest

We zullen ‘bidden in de Geest’, in nieuwe tongen dus. Als het goed is, is het voor ons niet echt iets aparts om in een tong te spreken, in een taal die we niet kennen. Het zal altijd een bestaande taal wezen – hetzij van mensen, hetzij van engelen, maar voor óns is die nieuw. Daar komt dan ook de aanduiding vandaan: spreken in nieuwe tongen. Maar waarom zullen we spreken in een taal die we niet beheersen en waar­om ons uiten in woorden die voor ons net zo duidelijk zijn als Latijn of Swahili? Paulus zegt dat de tongen­spreker zichzelf sticht, ofwel: zich­zelf opbouwt, zichzelf verheft in de hemel van Gods heerlijkheid (1 Kor. 14:04). Aldus opgebouwd, zal een mens beter in z’n hemel kunnen functioneren. Enerzijds zal hij of zij tot grotere eer of glorie van de Schepper bezig kunnen zijn, en aan de andere kant zal de strijd tegen de boze machten beter dan ooit volge­houden kunnen worden. Waar nodig zal die zelfs nog opgevoerd kunnen worden. Paulus spoort ons aan, bij elke gelegenheid in de Geest te bid­den en te smeken. Betekent dit dat er van ons verwacht wordt, bijna con­stant in tongen bezig te zullen zijn? Ons bidden en smeken zal aanhou­dend zijn; we zullen in elke situatie bedacht mogen zijn op het heil van Godswege. We houden ook constant de strijd tegen onze geestelijke vij­and in gedachten. Elk moment van de dag bevat een stukje van ons leven, dat in z’n totaliteit tot het beeld van de Vader uit zal mogen groeien. De ganse dag door zullen we alert zijn op wat de tegenstander van God en mensen ons voor geeste­lijke kolen pleegt te stoven. Opdat we hem te allen tijde vóór zullen zijn. Bij elke gelegenheid die zich daartoe leent, zullen we ook in tongen bid­den. “Wie in een tong spreekt, spreekt tot God” (1 Kor. 14:02) – niet tot mensen, wordt er duidelijk door Paulus bij vermeld. Maar (ook al staat dat er niet bij) ook niet tot demonen. Tot Gód, staat er uitdruk­kelijk. En van zo Iemand hebben we er maar één (Deut. 04:39).

Er wordt wel eens gedacht dat de demonen bang worden van onze ton­gentaal, maar dat is pertinent niet zo! Geen enkele duistere macht schrikt terug voor een woord (in wat voor taal dat gesproken zal worden), en dat weet de duivel ook wel. Hoe kan het bidden in de Geest dan toch een onderdeel van onze geestelijke wapenrusting wezen? Heel eenvou­dig: als we in een geestelijke strijd gewikkeld zijn en daarbij onze ton­gentaal gebruiken, roepen we op dat moment de naam van onze God aan; we spreken in nieuwe tongen immers tot Hem en tot Hem alleen! Maar daarmee boren we wel een on­metelijke krachtbron aan en worden we naar ons innerlijk gesticht, opge­bouwd vanuit de hemel van Gods heerlijkheid. En dat heeft tot gevolg dat Satan verschrikt terugdeinst.

Ook voor elkaar

Volgens het laatste zinsdeel van onze tekst, zullen we met waakzaamheid volharden in onze strijd voor alle hei­ligen. Geen mens die vanuit het hart op Jezus gericht is, zal zich de luxe kunnen permitteren alleen voor zich­zelf in de eigen hemel bezig te zijn. Het zal wel met de strijd voor eigen, respectievelijk gezinszaken begin­nen, maar onze broeder en zuster die hulp in de geestelijke wereld behoeft, zullen we niet links kunnen laten liggen. De sterken zullen zich meer voor de minder sterken in kunnen zetten, want de zwakkeren hebben aan eigen geestelijke en natuurlijke sores dikwijls al meer dan de handen vol. Maar dat neemt niet weg dat ook de (nog) niet zo sterken, zich in hun hemel ‘hard’ kunnen maken voor mogelijke ondersteuning in de strijd van hen die al wat vaker met dat bijltje gehakt hebben. Soms gaat men van de gedachte uit, dat niemand de strijd voor een ander zal kunnen strijden. De redenering is dan ongeveer als volgt: Jezus heeft voor ons de strijd gestreden – al zo dat deel ervan dat wij niet hadden kunnen volbrengt. Op basis van Zijn overwinning zal een ieder van ons in staat gesteld worden ook zélf te zegevieren over elke macht die dwarsligt. Nu, die redenatie is volkomen correct. De vraag is alleen: hóe zal de Heer ons daartoe in staat stellen? Paulus geeft hier niet te kennen dat alle heiligen zich maar tot de eigen strijd zullen moeten beperken, omdat ieder (samen met de Heer) zich er wel doorheen zal kunnen worstelen…, hij geeft aan dat we juist voor elkaar waakzaam dienen te wezen. En dat zegt hij dan in een verband waarin de geestelijke wapenrusting ter spra­ke is gekomen. Waar nodig zullen we elkaar ter zijde staan. Dat is eigenlijk niets bijzonders, want hebt u wel eens een leger gezien waarvan de soldaten alleen voor eigen hachje strijd leverden? Zo werkt het nog niet eens in een guerrillaoorlog! Als we merken dat iemand het moeilijk heeft, mag dat onderscheiden wor­den als ‘moeilijk onder satanische druk’, en dan zullen we hem of haar te hulp schieten. Daarvoor geeft de Heer je wel op de juiste momenten het daarvoor geschikte maatje. Nu, als jij dat op een gegeven moment voor een ander mag wezen, zorg dan dat je waakzaam bent, zodat je er op de bestemde tijd op in kan spelen. De Heer zal het bevestigen en ook jou terzijde staan in dagen waarin je zelf onder vuur genomen wordt.

 

Welk beeld hebben wij van God? Door Jildert de Boer

God ziet het…

Vanuit de calvinistische erfenis zijn velen in Nederland grootgebracht met een Godsbeeld dat angst en bedreiging opriep. Een God die als een boeman tekeer kon gaan en voor wie je als kind al een verkeerde vorm van vrees koesterde. Een God die hel en verdoemenis liet prediken en, o wee, als je niet tot het kleine getal van uitverkorenen behoorde… De verschrikkelijkste straffen wachtten je… God heeft evenwel lust in onze beke­ring en Hij heeft niemand bij voor­baat daarvan uitgesloten (Ez. 33:11: Jes. 45:22; 1 Tim. 02:04; 2 Petr. 03:09)

Er waren eens een stel jongens die voetbalden op een veldje naast een boomgaard. In de pauze kropen ze door een gat in de heg de bongerd binnen en deden zich tegoed aan de appeltjes. Nu had de eigenaar gemakkelijk het gat kunnen dichten, maar dit deed hij niet. Hij plaatste er een bordje bij met de woorden: ‘God ziet het’. Kennelijk geloofde hij dat dit méér effect zou sorteren. Deed je namelijk dat appeltjes pikken tóch, dan zou God je wel eens te grazen nemen… De alziende God als afschrikmiddel…

Nu praten wij dit stelen van kwajon­gens niet goed, integendeel, maar waar het ons om gaat is, dat God door sommigen zo lichtvaardig wordt voorgesteld als Degene die je uiteindelijk te pakken zal nemen, om je meedogenloos te straffen! God werkt niet met het inboezemen van angst, maar wil ons roepen door Zijn heerlijkheid en macht (2 Petr. 01:03). Laat u daardoor verlokken en trek­ken!

Het Oude Testament

De God van het Oude Testament is dezelfde God als die van het Nieuwe Testament. Het verschil is evenwel dat Hij Zich in het Oude Verbond maar beperkt, ten dele kon openba­ren. In het Oude Verbond schreven de mensen over het algemeen alles wat uit de geestenwereld op hen afkwam, toe aan God. Hun denken lag onder een bedekking, al waren er soms heldere ogenblikken. Veelal was er versluiering en vertroebeling van de kijk op God.

Satan wordt dan ook maar weinig genoemd in het Oude Testament, maar hij was wel degelijk werkzaam en actief! Rampen en het kwade in het algemeen werden – bij gebrek aan beter en meer inzicht – aan God toegeschreven. We zouden vele tek­sten kunnen noemen die dit aanto­nen, maar die bij het klare licht van het Nieuwe Testament niet het laat­ste woord hebben.

Niettemin hebben ook nu nog vele christenen op grond van het Oude Testament een gespleten beeld van God die enkel licht is. Zij spreken bijvoorbeeld over de slaande hand Gods en in zondag 10 van de cate­chismus worden ook tal van negatie­ve zaken, zoals droogte, krankheid en armoede, genoemd als zouden ze ons van Zijn vaderlijke hand toeko­men. Opvallend is weer dat de duivel niet wordt vermeld, alsof hij buiten­spel zou staan…

Het Nieuwe Testament

Wij moeten ons bekeren tot de levende God, die de hemel, de aarde, de zee en al wat erin is, gemaakt heeft. Hij heeft ten tijde der geslach­ten, die achter ons liggen, alle volken op hun wegen laten gaan, en toch heeft Hij Zich niet onbetuigd gelaten door wel te doen, door u van de hemel regen en vruchtbare tijden te geven en aan uw harten overvloed van spijs en vrolijkheid te schenken (Hand. 14:15-17) van Jezus van Nazareth lezen we “hoe God Hem met de Heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezen­de allen, die door de duivel overwel­digd waren; want God was met Hem” (Hand. 10:38). Aan de werken van Jezus kunnen we zien hoe het wezen van God is! Hij is goed en goeddoende. Hij heeft ons behoud, onze genezing en bevrijding op het oog! Die liefde heeft Hij in Jezus Christus geopenbaard tot ons heil.

“De eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen” (Joh. 01:18). De Zoon toonde God, zoals Hij in wezen is. Hij verklaarde de werke­lijkheid van de Vader vanuit een intieme relatie. Daarvoor heeft niemand ooit God gezien. Later sprak Jezus tot Filippus: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh. 14:09).

Zo beeldde Jezus op aarde in Zijn wandel uit hoe en wie God is: Hij is het beeld van de onzichtbare God (Kol. 01:15). De Hebreeënschrijver noemt de Zoon zo schitterend: “de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Gods wezen” (Heb. 01:03). Jakobus schrijft in prachtige woorden; “Iedere gave, die goed, en elk geschenk dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem (schaduw) van omkeer” (Jak. 01:17). Deze Vader der lichten brengt ook niemand in verzoeking (Jak. 01:13). Het aller duidelijkste over het ware beeld van God is wel Johannes: “En dit is de verkondiging, die wij van Hem (!) gehoord hebben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duister­nis” (1 Joh. 01:05).

Als er geen enkele duisternis in God is, dan kan er ook niets duisters van Hem komen. God is één: enkel goed en positief! God is niet tweeslachtig, zoals Jeremia vragenderwijs veron­derstelde: “Komt niet uit de mond des Allerhoogste het kwade en het goede?” (Klaagl. 03:38). God is nooit de auteur of bewerker van het kwade. Het uitgangspunt om een juist beeld van God te krijgen is hoe Jezus de Vader openbaarde. Tevens stelde Jezus ook Satan en zijn mach­ten openlijk tentoon en gaf aan waar zij op uit zijn: “De dief komt niet dan om te stelen, te slachten en te verdelgen” (Joh. 10:10a). “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” (Joh. 10:10b).

Zo de Zoon, dan ook zó de Vader! Jezus Christus ontsluierde de gehei­menissen van het Koninkrijk der hemelen (Matteüs 13) en toonde scherp en helder aan wie God is (licht en goed) en wie Satan is (duis­ter en slecht).

Is dat voor u ook zonneklaar? Of is uw Godsbeeld nog gemengd en oud­testamentisch gekleurd? Jezus zegt in de Bergrede: “God is goed jegens de ondankbare en boze mens” (Luc. 06:35). Zo’n zon kunnen we ook wor­den in onze omgeving!

De God van ons heil

God als Vader van dichtbij leren ken­nen is iets heerlijks. Een vertrouwelijke omgang met Hem beoefenen is het mooiste wat er bestaat! Hij hoeft ook voor u niet ver weg te blijven of zo’n wispelturige God te zijn, bij wie je het nooit weet, zo van: ‘t kan vrie­zen én ‘t kan dooien… Nee, in Christus Jezus is Hij nabij gekomen, tot onze zaligheid en behoud. Ervaart u nog scheiding, dan is de Bijbelse oorzaak daarvan: uw zonden! (Jes. 59:01-02). Zie, de hand des Heren is niet te kort om te verlossen! De kwestie is of u uw zonden wilt belij­den én nalaten in geloof en gehoor­zaamheid aan Jezus Christus.

“Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij(!) zullen tot hem komen en bij hem wonen” (Joh. 14:23). Twijfel is nooit uit God (Jak. 01:06), maar het is een wapen van de aanklager, Satan, om de mens in onzekerheid en schuld te houden. De werkingen van de aanklager zijn naar hun aard gemeen, beschuldi­gend, sarrend, knagend en ontmoe­digend. De Heilige Geest overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel (Joh. 16:8) en zijn spreken is lieflijk, corrigerend, bemoedigend, geladen met hoop en troost, gericht op Jezus. Deze duif tikt je op de schouders en wijst je op iets verkeerds en laat je tevens een heerlijk uitzicht zien! Er kan geoordeeld worden: scheiding tussen de mens en de machten der duisternis, tussen het goede en het kwade. Het oordeel wordt tot over- _ winning gebracht!

God heeft het allerbeste met ons op het oog. Hij wil ons verlossen en herstellen. Zijn liefdehart is gericht op ons heil: onze heling en onze hei­liging! Met de zonde en met alles wat met het rijk der duisternis te maken heeft, kan Hij geen contact of gemeenschap hebben!J4 ij heeft de wereld lief en Hij gaf het liefste wat Hij had, Zijn Zoon, opdat de wereld door Hem behouden worde (Joh. 03:16-17). Krijgt u er zin in, om u over te geven aan zo’n God in uw leven helemaal toe te wijden aan Hem?

 

Jildert de Boer

Jildert de Boer is 41 jaar, getrouwd en vader van 8 kinderen. Hij is in het dagelijks leven werkzaam op een school voor zeer moeilijk lerende kinderen. Na een gerefor­meerde opvoeding kwam hij eind 1972, na een Youth for Christ-campagne in Barneveld, tot bekering en werd het daaropvolgende jaar gedoopt in de Heilige Geest. In 1975 liet hij zich in ‘In de Ruimte’ te Soest in water dopen. Abonneerde zich in datzelfde jaar ook op de volle evangelie bladen Kracht van Omhoog en Levend Geloof, die ondersteuning boden voor een stuk geestelijke groei. Hoewel hij als gast een aantal malen naar een zogenaamde KvO- gemeente ging, belandde hij toch weer, via huwelijk, in de christelijke gereformeerde kerk. De drang om naar meer van God te zoeken bleef en nu en dan werden evangelische kringen bezocht. In 1981 begon de kennismaking met de ‘heiligings- beweging’, die ook wel aangeduid wordt als ‘Noorse Broeders’. Vanaf het najaar van 1984 werden samenkomsten gestart in de eigen woonplaats en gaf broeder De Boer leiding aan een kleine, zich langzaam ontwikkelende gemeen­te. Schreef ook enkele brochures en diverse artikelen in de Convergence-eindtijdbrief. Via cas­settes uit de gemeente Den Haag werd hij in 1994 opnieuw aange­sproken door het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Na veel innerlijke strijd trok hij zich in janu­ari 1996 terug uit de zogenaamde ‘Noorse Broeders’. Thans maakt hij met zijn gezin deel uit van de volle evangelie gemeente Amersfoort. Het bijgaande artikel is het resul­taat van een stukje vernieuwing van denken, (red.).

 

 

Je bent een tuin door Duurt Sikkens

 

De opstanding van Jezus is ook jouw opstanding. Dat houdt nog veel meer in dan het feit dat je de dood niet zult zien. Met dat laatste wordt bedoeld dat je, als je sterft, niet in het dodenrijk terecht zult komen. Opstanding houdt vooral in dat de dingen die dood waren in je ook weer tot leven komen. Het kan bij­voorbeeld zijn dat jouw vergevings­gezindheid, of jouw vertrouwen in de medemens een gevoelige knauw heeft gekregen door allerlei beroerde ervaringen. Het kan zijn dat er haat en cynisme voor in de plaats is geko­men. een woekerend onkruid dat je tuin verstikt. Je gevoel van eigen­waarde kan dood zijn en dat keert niet terug als je afhankelijk bent van de eer van medemensen. Respect betekent onder andere achting. Heb je zelfrespect? Dat kan uit je tuintje gestolen zijn. En dan bestaat het gevaar dat je dat gaat compenseren door veel voor anderen te doen, tot je erbij neervalt. Je instelling was wel goed maar het evenwicht was zoek. Je kan namelijk niet geven wat je zelf niet hebt, dan is het theorie. Im­mers, een ander ziet dat je afbrandt. Opvoeding thuis of in één of andere religieuze leer kan ook diepe sporen in je ziel achterlaten. En het gaat niet om schuldigen aan te wijzen, want een strijd tegen mensen, ouders, vlees en bloed, heeft nog nooit iets opgelost, ‘t Gaat erom dat het verlo­rene wordt opgezocht, dat je ziel geneest, die zo beschadigd was. Sommigen hebben zelfs, tot hun ver­driet, het geloof in liefde verloren door alles wat ze hebben doorge­maakt. En toch kan het weer opstaan want wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God. Als God je lief­heeft, en dat heeft Hij, wordt de hoop weer gewekt en tillen de gebo­gen plantjes hun kopjes weer op, tril­lend in de lentewind. In de zonne­warmte van Gods liefde en genegen­heid voor jou komt het geluk weer terug en je krijgt, in dit licht, weer helderheid over je innerlijke leven. Durf je aan het licht te komen? Je schaamt je misschien, je voelt je een slecht onderhouden tuintje waarin sommige dingen verstopt zijn achter een schutting of onder een bos brandnetels van overgevoeligheid. En wat je mist, de dingen die origineel bij je wezen horen … koop gratis nieuwe. Gods ontferming en mede­dogen is des te groter voor degenen die het meest in de vernieling liggen, ‘t Is meer dan het oordeel over jezelf. Durf je op te staan? Durf je het ang­stige kind in je de ruimte te geven om in het zonlicht te komen? Waar ben je? Je zult weer tot leven gewekt worden in de veiligheid en geborgen­heid van wat God voor je voelt. Het respect voor jou, met al je zwakke plekken, zal blijken uit degenen die hetzelfde voor je voelen als Vader. Kom tot het leven. Kom tot leven.

 

De groei van onze persoonlijkheid door Gert Jan Doornink

 

Wie een kind van God is, weet dat hij volkomen ‘nieuw’ is geworden. In Christus zijn we immers een nieuwe schepping, schrijft Paulus aan de Korinthiërs. Deze totale vernieuwing werkt door in iedere vezel van ons bestaan. Maar hoe gaat dat in zijn werk? Hoe ontwikkelt zich onze nieuwe persoonlijkheid? Daar gaat het in dit artikel over.

Bij het tot ontwikkeling komen van onze (nieuwe) persoonlijkheid doen zich tal van vragen voor: Hoe functioneren wij? Hoe staan wij in het leven? Hoe zijn wij In ons gezin, op ons werk? Hoe zijn wij in de omgang met andere mensen? Hoe zijn wij als we alleen zijn? Of mis­schien gaan wij wel als ‘alleenstaand’ door het leven? Hoe gaan wij om met alles wat op ons afkomt?

Kunnen wij onze gedachten orde­nen? Geven wij een positieve invul­ling aan het leven? Kortom, er zijn heel veel dingen die met onze per­soonlijkheid te maken hebben.

Waar gaat het om?

Er is een tijd geweest dat het als ver­keerd werd gezien dat we ons druk zouden maken over onze persoon­lijkheid. )e eigen ‘ik’ moest verbro­ken worden, werd er geleerd (en soms wordt het nog zo voorgesteld). Er moest niets meer van jezelf over­blijven. Je moest je totaal wegcijfe­ren, uitschakelen… Het ging immers alleen om Christus. Vaak werd de tekst aangehaald die Johannes de Doper gebruikte aan het eind van Zijn bediening: “Hij moet wassen, ik moet minder worden”, waarmee Johannes aangaf dat de opdracht die hij had, om het aanstaande optreden van Christus aan te kondigen, voor­bij was.

Een tekst die dus ten onrechte gebruikt werd en toegepast werd op eigen leven of op dat van anderen. Een andere tekst die in dit opzicht ook vaak ten onrechte gebruikt wordt, is de uitspraak van Paulus: “Niet ik, maar Christus leeft in mij…” Zie je wel, zegt men dan, het ‘eigen ik’ moet weg, het gaat alleen om Christus. Dan zien wij over het hoofd dat het niet alleen om Christus gaat, maar ook om ons! Christus stierf niet voor de zonden van zichzelf op het kruis van Golgotha, maar voor de zonden van de gehele wereld, dus ook van u en mij! Laten we de tekst waar Paulus het over heeft eens volledig citeren.

Er staat in Galaten 2 vers 20 (Gal. 02:20): “Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij”. Dus toch een leven dat weggevallen is? Inderdaad, maar dan het oude leven, voor zijn bekering, toen hij nog beheerst werd door de vorst der duis­ternis. Dit leven is weg.

Paulus legt in het voorafgaande gedeelte uit, dat hij een geboren Jood was en geen zondaar uit de hei­denen (vs. 15). Maar ook hij kon alleen maar gerechtvaardigd worden door geloof in Christus, en niet uit werken der wet. En dan komt hij in vers 19 tot de uitspraak: “Want ik ben door de wet voor de wet gestor­ven om voor God te leven”.

Om voor God te leven… Daar gaat het om! Het oude leven is dood, is voor­bij, Het leven in dienst van Satan is een gepasseerd station, verleden tijd. Nu gaat het om het nieuwe leven in Christus!.

De plaats van het nieuwe leven

Maar dit nieuwe leven gaat niet bui­ten onze persoonlijkheid om. Waar zou anders het nieuwe leven een plaats moeten vinden? Het hangt niet op een of andere wijze in de lucht of zweeft in de vorm van een of ander mysterieus leven boven ons. Het is ook niet voorbehouden aan een aantal bijzondere wezens, zelfs niet aan engelen, al zijn er natuurlijk goede engelen, waarvan de Hebreeën brief zegt dat het dienende geesten zijn, ten dienste van hen die het heil beërven, dus van ons.

Er staat niet alleen: “Niet ik, maar Christus leeft…” Maar er staat: “Niet ik, maar Christus leeft in mijl” Dat is dus de plaats van het nieuwe leven. We zijn geheel vernieuwd. Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen, we zijn een nieuwe schepping.

Het is eigenlijk geen wonder dat de Satan altijd weer alles op alles zet om kinderen Gods hiervan af te houden. Velen zijn zo verblind geraakt dat ze, via gedachten en woorden, het meer hebben over de ellende van het oude leven, dan over de heerlijkheid van het nieuwe leven. Ik zei: via gedach­ten en woorden, want alles begint natuurlijk in onze denkwereld, van daaruit spreken wij, leven wij, maken openbaar wie wij zijn en hoe wij leven.

Geen wonder dat Paulus bijvoor­beeld in zijn brief aan de Kolossen­zen opmerkt: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de din­gen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verbor­gen met Christus in God” (Kol. 03:01-03). ‘Je bent gestorven’, zegt Paulus, dat wil zeggen dat geldt het oude leven in dienst van Satan. Maar tegelijker­tijd heeft Paulus het over ‘uw leven’. Dat is onze persoonlijkheid, die ver­nieuwd is. Daarover zegt hij: “Uw leven is verborgen met Christus in God”. Wij zijn dus veiliggesteld. Christus is onze waarborg, onze garantie. Ons leven is met Christus verborgen in God.

Dat is wat! Kent u ook die momen­ten van intense blijdschap als je je dat mag realiseren. Wij horen niet bij de boze, niet bij de door de wereldgeesten beheerste mensen, maar bij de levende God. Wij zijn ingezetenen van het Koninkrijk Gods, het onwankelbare Koninkrijk dat stand houdt tot in alle eeuwig­heid. Als dat zo is, zegt Paulus, als je je dat realiseert, dan ga je toch de dingen zoeken en bedenken die boven zijn. En de positieve gevolgen zullen niet uitblijven:

Beelddragers van Christus

Je persoonlijkheid gaat meer en meer het beeld van Christus openba­ren. Je denkt, spreekt en leeft, zoals Hij dacht, sprak en leefde. “Leert van Mij dat ik zachtmoedig ben en nede­rig van hart…” sprak Jezus. Dat was Zijn liefde en instelling ten opzichte van de medemens. Maar tegelijker­tijd was Hij keihard ten opzichte van alles wat vanuit het rijk der duister­nis op Hem afkwam. Hij ontmasker­de en overwon de werken van de boze, ook als deze op schijnvrome wijze zich manifesteerde. Daardoor was Jezus ook veel in conflict met de vrome leidslieden van die tijd: de Schriftgeleerden en Farizeeën. Daardoor zullen ook wij steeds opnieuw in botsing komen met de vrome leidslieden van onze tijd, met hen die met een schijn van gods­dienst de kracht daarvan verloochend hebben. Paulus zegt: “Houdt deze mensen op een afstand”. Met andere woorden: Heb geen deel aan hun onvruchtbare werken. Laat je geen zonde aanpraten, laat je niet beschul­digen. Ga niet in op de valse infor­matie die ze je geven onder het mom van ‘Je bent en je blijft een zondaar’. Dat is de taal van de duivel, want

Johannes schrijft: “Wie de zonde doet, is uit de duivel” (1 Joh. 03:08). De duivel zou niets liever willen dan dat onze persoonlijkheid in Christus, niet geopenbaard wordt, verborgen blijft. Hij blijft inderdaad ‘verbor­gen’, maar dan in de andere beteke­nis: “Ons leven is met Christus ver­borgen, in God”. Dat is de waarachti­ge eenheid die wij met God en Christus hebben, en die*in ons leven meer en meer tot ontwikkeling komt.

De groei

Want het nieuwe leven gaat groeien. Onze persoonlijkheid gaat er meer en meer uitkomen. Paulus spreekt over “de eenheid des geloofs en der volle kennis van Gods Zoon, de man­nelijke rijpheid, de maat van de was­dom der volheid van Christus. Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling ver­leidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar hem toe, die het hoofd is. Christus” (Ef. 04:13-15). Weet u wat ik ook zo geweldig vindt? Dat die groei van onze persoonlijk­heid, van dat nieuwe leven in Christus, een positieve doorwerking heeft op alle terreinen van het leven.

Ook op het natuurlijke vlak. We ver­anderen van verlegen mensen, in vrijmoedige mensen. Van mensen die leven met vrees en angst, tot mensen die nergens bang meer voor zijn. Van mensen die voortdurend twijfelen, tot mensen die de twijfel overwinnen door geloof en vertrou­wen. Van besluiteloze mensen, tot mensen die resoluut en besluitvaar­dig worden. Van mensen die gierig en egoïstisch zijn, tot mensen die vrijgevig zijn en zich inzetten voor de ander. Kortom ons leven wordt totaal omgevormd zodat het echte leven, zoals God dat bedoelt, en zoals ook Jezus dat tot openbaring bracht, er helemaal uit gaat komen.

Natuurlijk is dat een proces, een ont­wikkeling, die niet van de ene op de andere dag gerealiseerd is. Maar het gaat wel door. Iemand die altijd en overal over twijfelde, zal moeten leren, om meer en meer de twijfel in zijn leven te overwinnen. Iemand die altijd overal bang voor is, zal moeten leren dat angst alleen overwonnen kan worden door geloof. “Vrees niet, geloof alleen”, sprak Jezus.

En we zullen ook tot de ontdekking moeten komen, dat we het soms niet alleen kunnen. We hebben elkaar nodig. We mogen elkaar versterken, bemoedigen en helpen.

^laar we behoren wel te allen tijde vast te houden aan de grondgedach­te, het basisprincipe: God wil een krachtige persoonlijkheid van ons maken. “Ons leven is met Christus verborgen in God”. En vanuit die plaats, vanuit die positie kunnen we alles aan. Ontwikkelen wij ons naar Zijn wil en bedoeling. Krijgt de dui­vel ons niet klein. Want wij zijn vol van Zijn Geest en dus van Zijn kracht en overwinning. En de talen­ten die in ons zijn gaan eruit komen. Onze geest in verbondenheid met Gods Geest brengt de creativiteit in ons op gang en maakt ons tot productieve, vruchtbare mensen.

De veilige schuilplaats

Wat een heerlijkheid dat te beseffen en met een rotsvaste zekerheid te weten, dat we alles aankunnen. Ook al zijn de omstandigheden nog zo tegen. We gaan niet onder in deze eindtijd, nu alles zich toe gaat spit­sen en de strijd tussen de goede en kwade machten steeds heviger wordt. Nee, we mogen het ervaren dat het waar is wat Psalm 90 zo mooi ver­woordt: “Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen”. En dan kunnen we zeggen: “U bent mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik vertrouw”. Dan is er ook op geen enkele wijze plaats voor hoogmoed en eigen wijsheid, maar geven we Hem in alles de eer! Dit moet even gezegd worden omdat er namelijk nog wel eens kinderen Gods zijn, die menen als je zo bezig bent om te spreken over ‘de ontwik­keling van je persoonlijkheid’, dat je dan bezig bent jezelf een voetstuk te plaatsen en hoogmoedig wordt. Nu, het tegendeel is waar. Als we de weg van geestelijke groei en ontwikkeling niet gaan, dan houden we vast aan datgene wat verkeerd is. Dan belem­meren we de verdere doorbraak van het nieuwe leven van Christus in ons, en daardoor ontstaat ook geen gezonde groei van onze persoonlijk­heid, maar scheefgroei. Net als bij bomen, die door de wind scheefge­groeid zijn, die dode takken bij zich hebben, die er niet gezond uitzien. God verlangt naar een gezonde ont­wikkeling van onze persoonlijkheid. We zijn immers ook volmaakt en goed naar Zijn beeld geschapen? En dat goede en volmaakte wil God zo graag in ons leven terugzien. Er wordt in onze dagen veel gesproken over de openbaring van de zonen Gods. Terecht, want dat is het waar de zuchtende schepping op wacht en reikhalzend naar uitziet, zegt Paulus in Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). De wereld zoekt het in het schijngenot, in de mentaliteit van het ‘carpe diem’, ‘pluk de dag’: laat ons eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij. Maar die leefwijze komt uit de verkeerde bron. Is van korte duur, want de wereld gaat voorbij en haar begeren… maar wie de wil van God doet zal blijven bestaan. Dat is het andere leven , het échte leven, het eeuwige leven. Dat gaan de zonen Gods tot openbaring brengen, want dat is Gods verlangen. En dat verlan­gen wordt voor de volle honderd pro­cent overgenomen en ingevuld door allen die hun persoonlijkheid tot ont­wikkeling brengen, want hun leven is voor eeuwig verbonden met de levende God en Zijn Zoon.

 

Geloven als mensen van het begin door Duurt Sikkens

Als je de Bijbel leest met natuurlijke ogen en met een verstand dat niet vernieuwd is, kom je vreemde en vaak tegenstrijdige dingen tegen. Die dingen moest je vroeger maar aan­vaarden, zonder ze te begrijpen, want ‘de gedachten van God zijn voor mensenkinderen toch te hoog’, werd er dan gezegd.

Paulus dacht hier heel anders over. Hij zegt dat de Geest alle dingen doorzoekt, zelfs de diepten Gods (1 Kor. 02:10-12). En van die Geest uit God hebben wij ontvangen, opdat wij zouden weten wat ons in genade geschonken is. In vers 14 lezen wij dat een ongeestelijk mens niet aan­vaardt wat van de Geest Gods is. Het is hem dwaasheid. In Johannes 6 vers 62 (Joh. 06:62) doet Jezus een opmerkelijke uitspraak: “Hoe zullen jullie geloven als je de Zoon daarheen ziet opvaren waar Hij tevoren was?” En in Johannes 8 vers 22 (Joh. 08:22): “Waar Ik heenga kunt gij niet komen”. De reactie van de ongelovige (dus ongeestelijke) Joden daarop is: “Hij zal toch geen zelfmoord plegen?” De Joden waren altijd bezig met de duisternis of met natuurlijke dingen.

Daarom wisten ze ook niet waar Jezus vandaan kwam: “Is Hij niet de timmerman, heet zijn moeder niet Maria en zijn broeders Jakobus en Jozef en Simon en Judas? En beho­ren zijn zusters niet allen bij ons?” (Matt. 13:55-56).

Tegen natuurlijk-denkende mensen kan men zeggen: “De wind blaast waarheen hij wil, maar gij weet niet vanwaar hij komt en waar hij heen­gaat” (Joh. 03:08a).

Jezus wist wél vanwaar Hij kwam en waar Hij heenging. Want Hij is uit i de Geest geboren (vs. 8b). Dat geldt niet alleen voor Jezus, maar ook voor ons, ieder die uit de Geest geboren is. De wind blaast waarheen Hij wil, namelijk uit God, door God en tot God. Dit is niet vaag, nu eens hier­heen. dan weer een andere kant op, maar duidelijk doelgericht!

Jezus en Adam

God die hemel en aarde geschapen heeft, heeft vanaf het allereerste begin één gedachte gehad: ‘Ik wil niet alleen zijn, Ik wil een wezen naast Mij, een vrouw’. Toen maakte Hij Adam. God maakte hem niet als een geestelijk volmaakt mens, maar Hij legde het levensprincipe in hem! en wist dat dat leven zich zou gaan ontwikkelen, want waar leven is, is groei. Dat is een proces.

In Romeinen 5 vers 14 (Rom. 05:14) staat dat Adam een beeld is van de komende. En dat is de Christus. Jezus is de afdruk van het wezen Gods en de afstraling van Zijn heerlijkheid (Heb. 01:03). Hij is het beeld van God, vol ontferming, vol barmhartigheid. Aan zo’n geestelijk mens heeft God het eerst gedacht, en in Hem (of als gevolg daarvan) zijn alle andere din­gen geschapen (Kol. 01:16). Adam is een beeld van de Christus. En de Christus is een beeld van God.

Adam kreeg het beheer over de aard­se schepping, Jezus is Heer in het Paradijs Gods. Wat Adam niet bereikt heeft, is in Jezus openbaar geworden: Mens Gods. Maar God heeft niet aan één mens zitten den­ken, maar aan de totale mensheid. Hij wilde dat die mensheid van natuurlijk denken op geestelijk den­ken zou overgaan. Aan zo’n geestelij­ke mensheid zou Hij zich verbinden door Zijn Geest. Zo zou God alles in allen worden. Dit plan leek te mis­lukken, maar door Jezus zal het (samen met Zijn gemeente) verwe­zenlijkt worden!

Jezus en Abraham

In Johannes 8 vers 58 (Joh. 08:58)zegt Jezus: “Eer Abraham was, ben Ik”. Was Jezus er al vóór Hij geboren werd? Waar was Hij dan, en hoe? Hoe werd Hij zaad om uit Maria geboren te worden? Wat moet je je daarbij voorstellen?

In Johannes 17 vers 24 (Joh. 17:24) zegt Jezus: “Vader, Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld!” Dat is dus vóór Zijn geboorte. Toen bezat Hij ook heerlijkheid (vs. 5).

Jezus dacht, evenals Zijn Vader, geestelijk; dat is vanuit de onzienlij­ke wereld. Wie van daaruit gaat denken krijgt ook steeds meer geestelij­ke gedachten. Dan ga je geen reke­ning meer houden met je aardse vader, maar met je hemelse Vader Ook je aardse geboorte is niet meer belangrijk, evenmin de plaats op aarde waar je woont of waar je van­daan komt. Alleen hemelse dingen worden dan belangrijk: Daar ben je geboren, daar woon je en daar werk je, in het Koninkrijk Gods!

Wanneer werd je daar geboren? Bij je bekering? Nee, je was van eeuwig­heid al in de gedachten Gods. Je bent van de beginne! (Ef. 01:04). Daarom kon Jezus rustig zeggen: “Eer Abraham was, ben Ik. Hij, hét Zaad van Abraham, was als gedachte Gods vanaf het begin aanwezig.

De roeping van Jeremia

In Jeremia 1 vers 4 (Jer. 01:04) lezen we: “Eer ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij uit de baarmoeder kwam, heb Ik u gehei­ligd”. Als je die tekst ‘natuurlijk’ moet nemen is hij in strijd met de waarheid: een kind kun je niet ken­nen vóór het geboren is. De geest is nog niet tot ontwikkeling gekomen.

Bij een geest hoort een lichaam dat daar bij past. Iedereen heeft erfelijke eigenschappen van zijn ouders. Aan de kinderen kun je zien wie de ou­ders zijn. Het lichaam van een kind lijkt op dat van zijn ouders. Dan lijkt de geest van het kind óók op de geest van zijn ouders. Het lichaam is dus niet alleen erfelijk, maar ook de geest. God geeft niet aan iedere embryo apart een geest. Toen hij de eerste mensen schiep heeft Hij daar zóveel levenskracht ingelegd dat het leven zich via hem kon blijven uit­breiden. Zo gebeurt het bij mensen, zo gebeurt het bij dieren, maar ook bij planten. Hij maakte de vruchten zaaddragend. De mens heeft echter zelf te beslissen of hij dat wil of niet. En als voortplanting in sommige gevallen onmogelijk is, zit daar altijd een boze geest achter!

Vrome geesten zeggen: ‘God is alwe­tend, Hij weet alles van tevoren. De hele ontwikkeling van de schepping is een film waarbij alles van tevoren vast ligt. Verzet je daarom maar niet tegen het (nood)lot want alles komt zoals God het bepaald heeft!’ Onze God is de Vader van het leven. En leven wil zeggen: ontwikkeling, groei. Het zichtbare reageert altijd op het onzichtbare. Daarom bemoeit God zich niet met natuurlijke din­gen, maar met de onzienlijke wereld. Wat wordt dan met die tekst uit Jeremia bedoeld met moederschoot en baarmoeder? Als God het over ‘moeder’ heeft, dan bedoelt Hij geen natuurlijke, aardse moeder, maar een geestelijke, hemelse moeder. In Galaten 4 vers 26 (Gal. 04:26) staat: Het hemelse Jeruzalem is ónze moeder! Dat is de menselijke geest. Daar sluit God bij aan, daar verwekt Hij iets nieuws: een nieuwe mens. Uit zo’n eeuwige Vader ontstaat ook een eeuwig mens! Eeuwig, dat is: zonder einde maar ook zonder begin!

God heeft niet de mens Jeremia voor zijn geboorte gekend en geheiligd, maar de profeet, de gééstelijke mens, die het woord Gods openbaar moest maken. De Geest van de Christus werd in Jeremia werkzaam.

Gods plan gaat door!

Het plan dat God met de mensheid had leek een grote mislukking te worden. In plaats van gemeenschap met God kreeg de mens gemeen­schap met boze geesten. Niet de vrucht van de gerechtigheid kwam openbaar, maar de vrucht der onge­rechtigheid, de zonde, waarvan het einddoel de dood is! Niet één mens bleek helemaal te beantwoorden aan de oorspronkelijke gedachte van de Vader. Totdat Jezus verscheen. De Vader heiligde Hem, zodat Hij géén deel kreeg aan de zonde. Zó werd Hij de eerste mens aan wie God Zich helemaal kwijt kon, de eerste mens die gedoopt werd met de Heilige Geest. Via Jezus werd het leven Gods weer geopenbaard op aarde. Jesaja profeteerde al over Hem: “Wanneer Hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nakomelingen zien en een lang leven hebben. En het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang vinden” (Jes. 53:10b). Eindelijk kon God Zijn leven doorgeven!

En omdat Jezus ons door Zijn lijden en sterven weer bij de Vader bracht, is het niet bij die ene mens gebleven. Jezus is de oudste van vele broeders!

Die broeders groeien op tot volwas­sen zonen Gods in het huisgezin Gods, dat is de gemeente. Door hen zal de hele schepping hersteld wor­den. Zelfs het dodenrijk zal open­gaan en de dood zal zijn gevangenen los moeten laten. De mensheid zal aan God teruggegeven worden. God gelooft in Zijn eigen woord. Zelfs toen alles mis ging, bleef Hij gelo­ven: “Mijn woord zal volbrengen waartoe het gezonden is!” Laten wij daarom ook niet op de zichtbare din­gen letten, maar gaan geloven als mensen van het begin!

“Weest niet bevreesd”, zegt onze Heer, “Ik ben de eerste en de laatste, en de levende en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden!” (Openb. 1:17-18). En wij met Hem!

 

 

Wat is echte liefde? door Gerrit-Jan Doornink

 

Wat is er al veel over liefde gezegd en geschreven. Liefde is het hoogste goed en behoort de kern van ons denken, spreken en handelen te zijn. Paulus schrijft het immers in zijn eerste brief aan de gemeente te Korinthe, in het befaamde hoofdstuk

Maar hoe is in de praktijk? In ieder geval is duidelijk dat het spreken over liefde nog geen garantie is dat men begrijpt wat werkelijke liefde, zoals God die bedoelt, inhoudt. Er zijn zelfs predikers die ‘liefde predi­kers’ worden genoemd omdat zij zoveel over de liefde spreken, maar tegelijkertijd een afwijzend stand­punt innemen ten aanzien van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen.

Hoe is het mogelijk kan men zich afvragen, als men bedenkt dat men zich wel beroept op Paulus ten aan­zien van wat hij schrijft over de lief­de in 1 Korinthe 13, maar tegelijker­tijd Paulus’ radicale geloof in het volle evangelie afwijst (Gal. 01:06-09). Maar ook in volle-evangelie-kringen zelf steekt soms een gevaarlijk adder­tje van liefdeloosheid de kop op. Dit hoeft niet verontrustend te zijn, want op de weg naar de volmaaktheid zijn er soms nog van die onvolmaakte momenten. Laten wij er in ieder geval van doordrongen zijn dat wij als christenen, die prat gaan de volle waarheid in petto te hebben, ook in dit opzicht een voorbeeldfunctie heb­ben te vervullen.

Daarbij hoeven we niet elk moment een ‘geestelijke thermometer’ aan te leggen door onszelf af te vragen hoe onze liefde functioneert. Dan komen we in een geforceerde toestand terecht, waarbij wetticisme om de hoek komt kijken. Werkelijke liefde komt voort uit ons hart, ons wezen en naarmate we dat gaan ontdekken, openbaren we vanzelf de echte liefde zoals God die bedoelt.

Want Gods liefde was en is een vol­komen liefde, onbeperkt en zonder voorwaarden, tenzij men ‘geloof als voorwaarde wil zien. De grootste lief­de van God, nadat de mens in ver­keerd vaarwater was terechtgeko­men, openbaarde Hij in Zijn Zoon (Joh. 03:16), die op Zijn beurt de echte Goddelijke liefde openbaar maakte. In Hem vinden we het grote voor­beeld van wat liefde werkelijk is. Wie Zijn liefde voorbeeld dagelijks navolgt, gaat als een echte liefde verspreider door het leven en begrijpt de volle betekenis van de woorden van Paulus: “Al had ik alles… maar ik had de liefde niet… ik was niets”.

 

Tien facetten van echte liefde door Gert Jan Doornink

1.De ander uitnemender achten dan jezelf.

2.Je naaste liefhebben als jezelf (dus ook jezelf liefhebben!).

3.1 Korinthe 13 in praktijk brengen.

4.Bewogenheid voor het verlorene hebben.

5.De waarheid (het evangelie van het Koninkrijk) als basis van het geloof bezitten.

6.De minste willen zijn.

7.Geen recht proberen te zoeken bij ongelovigen.

8.Geen verhaal halen als ons onrecht

is aangedaan (zich niet rancuneus opstellen).

9.Vergevingsgezind zijn.

10.God liefhebben boven alles.

 

Woord, Geest en daad door Tea Keuper

“En nog veel meer werden er gelovig om Zijn woord, en zij zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is” (Joh. 41-42).

Uit het verhaal van Jezus en Zijn gesprek met de Samaritaanse vrouw blijkt, hoe belangrijk luisteren is. De mensen van Samaria luisteren eerst naar de woorden die de vrouw uit­spreekt. Ze is niet langer de verwor­pene, maar ze getuigt. Ook zegt ze zonder schroom, dat Jezus haar heeft verteld, al wat ze gedaan heeft. Openbare belijdenis, zou je kunnen zeggen. Jezus’ woorden hebben haar geraakt en van haar een ‘open mens’ gemaakt, getuigend naar de ander toe. En als de Samaritanen dan ook gaan luisteren naar Jezus’ woorden, worden ze ook geraakt en belijden dat Jezus de Heiland der wereld is. Hoe belangrijk is een eerlijk getuige­nis en een belijden. Het kan andere mensen doen gaan naar Jezus. In onze tijd leidt Zijn Geest daarheen en deze Geest is het ook die ons Zijn woord doet begrijpen. Als we spre­ken laten het woorden zijn als van God (1 Petr. 04:11). In de concordantie staan ruim 4 kolommen over ‘woord’ beschreven en 3 over ‘geest’, respec­tievelijk Heilige Geest. Woord en Geest zijn kernbegrippen in het evangelie van Jezus Christus over Zijn Koninkrijk: het Koninkrijk der hemelen. En daar is het goed toeven, want daar zijn we in Gods tegen­woordigheid.

‘God is tegenwoordig, God is in ons

midden: Laten wij Hem dan aanbid­den!’ Het is overgave, Hem aan het woord laten, en daarna getuige zijn in woord… en… daad!

 

Thuisgekomen door Cees Maliepaard

“Eén ding heb ik van de Heer gevraagd, dit zoek ik: te verblijven in het huis des Heren al de dagen van mijn leven” (Ps. 027:004).

De mens draagt een ingeschapen verlangen naar geborgenheid in zich. En waar ben je beter gebor­gen dan in het huis van de Vader? Nergens toch! Ons verlangen gaat er naar uit élke dag in het huis van de Heer te zijn… en dat niet als willekeurige aanwezigen, maar als huisgenoten Gods. We hebben ons thuis in Gods hemel, en vanuit die hemelse werkelijkheid zullen we bezig zijn, zowel in de geestelijke als in de natuurlijke wereld. Het is soms al moeilijk genoeg zowel in de gemeente en in het eigen gezin het hemelse klimaat vast te hou­den – laat staan op andere plaat­sen. Op ons werk of in het zakenle­ven, bij onze buren en familiele­den zullen we hemels bezig moe­ten zijn. Als het ons tenminste ernst is om, al de dagen van ons leven, in het huis van de Heer, van­uit hemels denken, doende te zijn. Daarin mogen we ons steeds opnieuw bekwamen. Doch dat zal alleen kunnen in de levende prak­tijk van alle dag.

 

Liefde tot de waarheid Deel 5 (slot) door Wim te Dorsthorst

Waarlijk vrij zijn

Werkelijk vrij zijn is niet zonder remmingen maar doen waar jezelf zin in hebt. Dat is niet vrij en dat maakt niet vrij, maar gebonden. De hele scheppingsordening van God en alle geboden en voorschriften, kortom alles wat ons in de Schrift wordt meegedeeld, is niet om de mens te beperken, maar juist om hem vrij te doen zijn. Om hem ‘leven te schenken’. Mozes zegt tot het volk Israël: “Want dit is voor u geen ledig woord, maar dit is uw leven” (Deut. 32:47).

‘De waarheid’, wij zagen het al, maakt werkelijk vrij. “Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn” (Joh. 08:36). Het Woord der waarheid werkt als een tweesnijdend zwaard en scheidt alles vaneen: “Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneen- scheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten; en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ont­bloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leg­gen” (Heb. 04:12-13). Meer letterlijk staat er in vers 12: “Doordringende tot de verdeling van ziel en geest”. Dat wil zeggen: van de ziels-werkingen en van de geesteswerkingen.

De bedoeling is immers dat de mens Gods zal leven vanuit de geest, die leven is vanwege de gerechtigheid

(Rom. 08:10) en verbonden is met de Heilige Geest.

Zo zet de apostel Paulus het ook uit­een: “Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest. Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelij­ke. De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken, en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen. En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen” (1 Kor. 15:45-49)-

De hemelse mens leeft dus niet van­uit de ziel, maar vanuit de geest! Dan ben je niet onder de wet die bepalingen geeft voor het vlees (Heb. 09:10), maar onder de vol- maakte wet van de vrijheid (Jak. 01:25). Dat is de wet van de Geest des levens.

De grote scheiding

Zo groeien wij heel langzaam naar een tijd toe, waarin de grote schei­ding zal ontstaan tussen christenen, die de waarheid liefhebben en zich overgeven aan dit scheidingsproces van het Woord der waarheid, en christenen waarvan de verwachtin­gen niet geestelijk maar meer vlese­lijk en aardsgericht zijn. En, we heb­ben het al meer opgemerkt, het kan daarbij best de schijn van waarheid en godsvrucht hebben.

Hier regeert dan nog, wat de Bijbel noemt, ‘de zielse mens’, dat is de mens van het verstand, van de logica, van de zintuigen, van het gevoel, de mens die vanuit de ziel krachten oefent. Bij die mens vinden de machten van Satan nog een ruime landingsbaan. Dit zijn mensen die sterk beïnvloedbaar zijn door alles waar de Schrift zo ernstig voor waar­schuwt.

Er is geen vermenging meer moge­lijk in de eindtijd. Alles zal er om gaan of men een grote liefde heeft voor God, voor Jezus Christus en het Woord. En dat met een gewillig, warm en toegewijd hart. Lees in dit verband Openbaring 3 vers 15 en 16. (Openb. 03:15-16). Psalm 32 vers 8 en 9 (Ps. 032:008-009) zegt het zo prachtig: “Inzicht geef Ik u, onder­richting, omtrent de weg die gij gaan moet. Ik geef raad. Mijn oog is op u. Wees daarom niet als een paard, niet een redeloos muildier gelijk; men moet met toom en met bit zijn kop­pigheid weten te breken. Want anders komt het u te na!” ( Vert. M. Gerhardt, gelijk aan de Willibr. vert.). De Vader zoekt in deze tijd een volk dat aanbidt en leeft in geest en waar­heid, zegt de Heer Jezus (Joh. 04:23-24).

Horen naar Zijn stem

Wie de liefde tot de waarheid aan­vaard en aangekweekt heeft, zal vaststaan. Hij zal niet zo gemakkelijk heen en weer geslingerd worden door de verschillende ‘evangeliën’, leugen- en dwaalleringen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder willen houden.

Het zijn gelovigen die als schapen de grote Herder der waarheid volgen omdat ze Zijn stem kennen. “Een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, maar zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen” (Joh. 10:4-5). Deze trouwe volgers noemt de Heer dan ook ‘Zijn eigen schapen’.

De grote Herder der schapen zegt, staande voor Pilatus: “Een ieder die e uit de waarheid is, hoort naar Mijn stem” (Joh. 18:37c). Wie wedergebo­ren is door het levende en blijvende Woord van God, is uit de waarheid (1 Petr. 01:23) en kan dus in principe de stem van de Herder leren kennen. Dit leren kennen van Zijn stem komt vooral tot stand door het lezen van Gods Woord, de Bijbel. En die stem is niet alleen in de vier evange­liën te horen, maar door de hele Schrift heen, want die getuigt immers van Hem. Eén van de eerste dingen die de Heer deed na Zijn opstanding was Zijn discipelen het verstand te openen “zodat zij de Schriften konden begrijpen” (Luk. 24:45). En die Schriften betroffen toen alleen nog maar het Oude Testament.

De Heer wil dat vandaag nog evenzo doen! Berust er niet in als het Woord bij u niet binnen kan komen of begrepen kan worden. Als u slaperig wordt bij het lezen of als er andere belemmeringen zijn. Spreek er over met een voor u betrouwbaar persoon en laat u zonodig bevrijden.

Gods Woord is betrouwbaar

Pas ook op voor negatieve beïnvloe­ding over de Bijbel. Geloof niet zom­aar de verhalen over onbetrouwbaar­heid of dat het grootste deel van de Schrift tijdgebonden zou zijn. Zelfs in de regionale dagbladen wordt daar tegenwoordig al over geschreven. Iemand merkte hierover op: ‘De aloude en vrijzinnige opvattingen, die tot doel hebben het openbarings- karakter -en daarmee de goddelijke zeggingskracht- van de Heilige Schrift te ondermijnen, krijgen in onze dagen een nieuw jasje aan en worden op professionele wijze in de media gepresenteerd. De massale aanval op Gods Woord is begonnen en vele christenen zullen de komen­de tijd op hun geloofsfundamenten staan te trillen’.

Ook de gedachte dat de profeten de stem van de Heer niet goed zouden hebben verstaan, omdat ze de Heilige Geest nog niet ontvangen hadden. Als dit waar zou zijn, hoe zou dan de apostel Paulus aan Timótheüs kunnen schrijven: “Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust” (1 Tim. 03:16-17)? Dit stond trouwens ook vast voor de Heer Jezus en de andere Bijbelschrijvers, anders zou­den in het Nieuwe Testament niet circa 900 verwijzingen staan uit het Oude Testament!

God heeft de gelovigen geen boek gegeven dat onbetrouwbaar is en door mensen gecorrigeerd moet wor­den. Het is de absolute waarheid die God ons geeft en welke door de Heilige Geest verstaan dient te wor­den. De mens heeft niet het recht er van alles bij te maken of weg te laten. Dat is de duidelijke waarschu­wing die de Schrift zelf geeft en waarvan het goed is om dit eens tot ons door te laten dringen. De volgen­de Schriftplaatsen spreken daar dui­delijk van: (Deut. 04:02; Deut. 12:32; Spr. 30:06; Matt. 05:17-19; Luk. 16:17; 1 Kor. 04:06; 2 Joh. 01:07-09; Openb. 22:18-19). De waarheid liefhebben, en tegelij­kertijd twijfelen aan de betrouwbaar­heid van de Bijbel, lijkt mij ook een onmogelijke zaak.

Het Woord van harte liefhebben

Is de waarheid liefhebben, dan met dwang de Bijbel lezen en min of meer van buiten leren? Neen, want het is in de eerste plaats een zaak van het hart. Wie echter de waarheid liefheeft zal zeker blij zijn met alle vrije tijd die er is om in Gods Woord te lezen, het te onderzoeken en, onder de leiding van de Heilige Geest, te bestuderen.

David zegt in Psalm 27 vers 4 (Ps. 027:004): “Eén ding heb ik van de Here gevraagd, dit zoek ik; te verblijven in het huis des Heren al de dagen van mijn leven, om de liefelijkheid des Heren te aan­schouwen, en om te onderzoeken in Zijn tempel”. David deed dit niet omdat hij als koning toch wel de Schriften moest kennen, maar dit was zijn diepste hartsverlangen. Hij had als koning waarschijnlijk een druk leven, maar dit zocht hij, want hij wilde de liefelijkheid van de Here aanschouwen.

Zo zegt hij ook: “Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters; maar aan des Heren wet zijn welgevallen heeft, en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht” (Ps. 001:001-002). Daarin vond David de weg ten leven en aanschouwde hij de liefelijkheid des Heren. Dat was zijn gezindheid, zijn levensnorm, zijn bijzondere grote liefde tot de waar­heid en tot de Spreker van die waar­heid.

Bij deze liefde, die bij ons opgewekt en bekrachtigd wordt door de liefde van God zelf, die ons kan behouden in de zwaarste tijd die er ooit geweest is, past ook alleen maar deze gezindheid. Hierbij behoort een bre­ken met alles wat de wereld biedt en in de wereld is, want de gehele wereld ligt in het boze, zegt

1 Johannes 5 vers 19 (1 Joh. 05:19).

Dat betekent natuurlijk niet dat we uit de wereld wegtrekken, maar er zijn als een vreemdeling en bijwoner, zoals de vader der gelovigen, Abraham (Heb. 11:13)- We behoren ons werk te doen in de wereld, maar zijn dood voor alle goddeloosheid, zonde en spotternij, die rondom ons heersen. Daar middenin, plichtsge­trouw en met aandacht het werk doen, met in het hart die liefde tot de waarheid, die je in alle situaties zal behouden. Vast en zeker!

De Geest der waarheid

Hoe kunnen we nu zeker weten wat wel en wat niet waar is? Het Woord der waarheid, het evangelie, zoals het door de Heer zelf verkondigd is en op betrouwbare wijze is overgeleverd, door hen die het gehoord heb­ben en later op schrift gesteld (Heb. 02:03), is door de eeuwen heen met een laag vuil bedekt van menselijke lerin­gen, interpretaties, verdachtmakin­gen, veronderstellingen, natuurlijke verwachtingen en uitleggingen, enz. De geweldige belofte is echter dat in deze tijd de volle waarheid aan het licht zal komen, door de Heilige Geest.

De Heer Jezus zegt van het werk van de Trooster, de Geest der waarheid: “Hij zal u de weg wijzen naar de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toe­komst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u ver­kondigen” (Joh. 16:13-14).

Zij die de waarheid van harte liefheb­ben, zullen door de Heilige Geest geleid worden in de volle waarheid. En alles wat de toekomende tijd betreft zal Hij openbaren.

Als Johannes schrijft over de verlei­dingen en misleidingen door de anti­christelijke geest, zegt hij van de Heilige Geest: “Gij echter hebt een zalving van de Heilige en gij weet dat allen. En wat u betreft, de zalving die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u, en gij hebt niet van nodé dat iemand u lere; maar, gelijk zijn zalving u leert over alle dingen, en waarachtig is en geen leugen, blijft in Hem, gelijk zij u geleerd heeft” (1 Joh. 02:18 en 1 Joh. 02:27).

De Geest gedoopte mens is een gezalfde, en de grote Leraar, de Geest der waarheid, werkt van bin­nen, overtuigend wat de volle waar­heid betreft.

“Ik ben met u al de dagen…”

Dit zijn grote en kostbare beloften, waardoor het voor de gelovige indivi­dueel en als gemeente mogelijk is de toekomst onbevreesd tegemoet te gaan. We behoeven niet beangst te orden voor alles wat komen gaat, maar blijven rustig vertrouwen op de leiding en de onderwijzing van de Heilige Geest. Ook al zou het uit kunnen lopen op vervolging en bero­ving van het leven, zoals we kunnen lezen in Openbaring 13 vers 7, (Openb. 13:07) waar­over het beest staat: “En hem werd gegeven om tegen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwinnen”. Of zoals Daniël het door de Geest heeft opgeschreven: “Ik zag, dat die horen strijd voerde tegen de heiligen en hen overmocht, totdat de Oude van dagen kwam en recht verschaft werd aan de heiligen des Allerhoogsten en de tijd naderde, dat de heiligen het koningschap in het bezit kregen” (Dan. 07:21-22).

Dat speelt zich dus af, vlak voor de wederkomst van de Heer (zie Openb. 20:06). Zeer belangrijk is het dus dan toch te blijven geloven en volharden dat God en Jezus op de troon zijn. Niet Satan heeft het laatste woord, maar de Heer! En ter bemoediging zegt Hij dan ook: “Mij is geven alle macht in de hemel en op de aarde. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld” (Matt. 28:18b-20).

De Here beschermt de zijnen

Nog veel is er over dit onderwerp te zeggen en nog veel zal er geopen­baard worden naarmate de eindtijd vordert. Dat is de belofte die de Schrift zelf ons geeft (zie Dan. 12:09-10; Openb. 10:04).

Er worden vele beloften gegeven, zowel in het Oude- als in het Nieuwe Testament, hoe de Heer Zijn volk in deze tijd zal leiden, ondersteunen en behoeden. Ik wil in dit verband nog enkele verzen aanhalen uit Psalm 34, waar boven staat: “De Here beschermt de zijnen”

Vers 5: “Ik zocht de here en Hij antwoordde mij, Hij redde mij uit al mijn verschrikkingen”.

Vers 8: “De Engel des Heren legert zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen”.

Vers 10: “Vreest de Here, gij, Zijn heiligen, want wie Hem vrezen, hebben geen gebrek”.

Vers 18: “Roepen zij, dan hoort de Here, en Hij redt hen uit hun benauwdheden”.

Vers 20: “Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardige, maar uit die alle redt hen de Here”.

In Psalm 103 vers 11 (Ps. 103:011) lezen we: “Maar zo hoog de hemel is boven de aarde, zo machtig is Zijn goedertierenheid over wie Hem vrezen”.

In de eindtijdbrief van Paulus aan de Thessalonicenzen schrijft hij: “Maar wèl getrouw is de Here, die u ster­ken zal en u bewaren voor de boze” (2 Thess. 03:03)

Tot besluit de geweldige woorden van de broeder des Heren, Judas, vers 24 en 25 (Judas 01:24-25): “Hem nu, die u voor struikelen kan behoeden en onberis­pelijk doen staan voor zijn heerlijk­heid in grote vreugde, de enige God, onze Heiland, zij door Jezus Christus, onze Here, heerlijkheid, majesteit, kracht en macht vóór alle eeuwigheid, èn nu èn in alle eeuwig­heden! Amen”.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

In deze nieuwe rubriek belichten wij feiten en gebeurtenissen waar wij in onze dagen mee geconfronteerd wor­den. Allerlei dingen waar wij via de media kennis van kunnen nemen of waarvan wij horen of over lezen, worden, zoals de titel al aangeeft, in ‘geestelijk licht’ geplaatst. Dat wil zeggen vanuit onze huidige geloofsvi­sie, die bepaald wordt door Gods Woord en Gods Geest, van commen­taar voorzien. Uiteraard is de kennis en het inzicht die wij thans hebben nog niet volledig, maar nog steeds groeiende, totdat wij uiteindelijk de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus zullen bereiken. Maar het ‘geestelijke licht’, wat wij nu al door genade mogen bezitten, over alles wat met ons leven en functioneren te maken heeft, willen we graag met onze lezers en lezeressen delen, (red.)

Geestelijke vernieuwing

In zijn onlangs verschenen boek “G. B. J.’s Kijk op zijn tijd’ van Mr. G. B. J. Hilterman, de bekende radio- en tele­visiecommentator en publicist over politiek en wereldgeschiedenis, schrijft hij hoe kerkhervormers zich vaak zagen als ‘zuiveraars’ maar zelf ook vaak weer een leer ontwikkelden die dan door anderen weer werd aan­gevallen. Het gevolg was dat de wer­kelijke betekenis van Gods woord ondanks deze ‘zuiveringen’ toch weer verborgen bleef achter eigen ‘inter­pretatie, traditie en misbruiken’ (blz. 213). Voor een waarachtig kind van God is het duidelijk dat Gods woord alleen door de Heilige Geest tot leven komt, waardoor de werkelijke beteke­nis wordt onthuld.

Niet voor niets zegt Paulus dat ‘de letter doodt, maar de Geest levend maakt’. Maar ook als Gods Geest ons nieuwe dingen laat zien, of als wij op bepaalde punten onszelf corrigeren, blijft bescheidenheid op zijn plaats, dat wil zeggen in onze visie die wij over bepaalde dingen hebben, zijn vaak altijd nog restanten aanwezig van eigen interpretatie, al of niet mede beïnvloed door die van ande­ren. Flarden van wat wij uit traditie hebben meegekregen zijn soms nog niet geheel verdwenen. Hetzelfde geldt (onbewust wellicht) voor misleidingen uit het rijk der duisternis. Een voortdurend achtgeven op het grote belang van een doorgaande hernieu­wing in ons denken is daarbij van belang. Geestelijke groei en ontwikkeling is daarom een absolute must ’ voor ieder kind van God. Wil het ‘beelddrager van Christus zijn’ er helemaal uit gaan komen, en daar richten wij ons op, dan is een proces van doorgaande geestelijke vernieu­wing in ons leven zich bezig te vol­trekken.

Het kwaad in ons

‘Het kwaad heeft in het zicht van het aar 2000 niet alleen magistraten en prelaten in de ban, maar zelfs onder­zoekers die gewoonlijk door een microscoop turen’. Zo schrijft Simon Rozendaal in een uitgebreid omslag­artikel in ‘Elsevier’. Hij haalt dan de bioloog Leyell Watson aan die in zijn recente boek Dark Nature schrijft: ‘Mijn intuïtie zegt mij dat ‘het kwaad’, met al zijn donkere en drei­gende kanten, onontkoombaar is. Het is het zwarte gat van de natuur. Als je er te dichtbij komt, word je in een andere werkelijkheid gezogen, waar alle regels anders zijn’.

Rozendaal merkt dan op: ‘Die verge­lijking heeft wel wat. Een ‘zwart gat is een door zijn eigen zwaartekracht geïmplodeerde ster. Alles wat in de buurt van zo’n gat komt, wordt onherroepelijk naar binnen gezogen, zelfs het licht kan niet ontsnappen. Een zwart gat is duisterder dan de diepste nacht en onttrekt zich aan de natuurwetten’. ‘Als het waar is, dat het kwaad het ultieme Zwarte Gat is dat alles en iedereen opslokt wat te dicht in de buurt komt, kan men elk mens een handlanger van de duivel worden. Dan is er geen principieel verschil tussen enerzijds Mengele, Hitler, Stalin, Mao, Sadam Hoessein, Idi Amin, Jack de Ripper en Gilles de Rais, en anderzijds ons, de brave burgers die al blozen als we niet hele­maal de waarheid vertellen aan de fiscus’.

Deze en andere opmerkingen zijn in feite miskenningen van het geweldige feit dat God de mens goed en vol­maakt geschapen heeft. We kunnen dan ook niet stellen dat het kwaad in ons is, maar dat het kwaad in ons is gekomen. De oorzaak was dat de dui­vel -de veroorzaker van het kwaad- de mens verleidde. Daardoor is echter geen definitieve situatie ontstaan. Zou dat wel het geval zijn, dan zou de duisternis sterker zijn dan het licht, maar dat is gelukkig niet het geval!

Doorgeestelijke (weder)geboorte kan de mens het rijk der duisternis verla­ten en het Koninkrijk Gods binnen­gaan. Dit Koninkrijk is het Rijk van het Licht (“God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh. 01:05b). Het Godsrijk zal dus niet in het ‘zwarte gat’ verdwijnen, maar uit­eindelijk als triomferend uit de bus komen.

3000 jaar Jeruzalem

Het 3000 jarig bestaan van de stad Jeruzalem wordt dit jaar op grote schaal gevierd. Zowel Joden als vele christenen hechten grote betekenis aan het feit dat deze stad 3000 jaar geleden door koning Salomo werd gesticht.

Het is immers het Jeruzalem waar de Bijbel vele malen over spreekt als de ‘stad Gods’ met de tempel als de plaats waar God woonde. Nu is momenteel de tempel niet meer aan­wezig, maar velen zien uit naar de herbouw van de tempel. Maar is het wel zo belangrijk of en wanneer de tempel herbouwd wordt en waar pre­cies? Gaat men daardoor niet voorbij aan de opgaande lijn in het plan van God?

Toen Jezus in gesprek was met de Samaritaanse vrouw (Joh. 4), vroeg deze op een gegeven moment waar de plaats van aanbidding was. Het antwoord van Jezus was duidelijk. Hij bracht naar voren dat de plaats van aanbidding niet belangrijk was, ook Jeruzalem niet, maar wel de wijze waarop, want de ‘waarachtige aanbid­ders zullen de Vader aanbidden in geest en in waarheid’. Zulke aanbid­ders zoekt God!

De eerste christenen hadden dit heel goed begrepen. Paulus bijvoorbeeld zei het al in Athene: “God woont niet in tempels met handen gemaakt” (Hand. 17:24). Wij vormen zelfde tempel Gods: “Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?” (1 Kor. 03:16).

Hetzelfde geldt voor de betekenis van Jeruzalem. “Wij zijn genaderd tot het hemelse Jeruzalem” (Heb. 12:22). “Het hemelse Jeruzalem is onze moe­der” (Gal. 04:26).

 

Weest niet bezorgd over uw leven door Tineke Annotee

(Matt. 06:25-34)

 

In Exodus 15 vers 22 en 23 (Ex. 15:22-23) kunnen we lezen dat het volk van God drie dagen door de woestijn trok zonder water te vinden. Zo kan het ook in onze tijd voorkomen dat het volk van God maar moeizaam water (leven) vindt.

In Exodus zocht het volk naar water, niet naar God. Ze waren afhankelijk van hun dorstprobleem, in plaats van afhankelijk te zijn van hun God. En – let op- het water wat ze vonden was bitter!

Het kan voorkomen dat ook wij den­ken dat we afhankelijk zijn van ons probleem. Van de oplossing ervan, en als die dan gezocht wordt in de verbetering van onze omstandighe­den zonder Jezus te raadplegen, dan zal ook blijken dat het ‘water’ bitter is als wij ervan drinken.

In vers 24 van het genoemde hoofd­stuk kunnen we lezen dat God aan Mozes een stuk hout aanwijst. Dat lag er dus al! Nadat Mozes dat stuk hout in het water heeft gegooid is het drinkbaar goed water geworden. Het hoefde dus alleen maar aange­wezen te worden.

In Matteüs 6 vers 21 (Matt. 06:21) zegt de Heer: “Waar uw schat is daar zal ook uw hart zijn”. En: “Verzamelt u geen schatten op de aarde”. Jezus zegt ook nog: “U kunt geen twee heren die­nen, want er komt een dag dat je de een zal gaan liefhebben en de ander zal gaan haten”. En dan gaat Hij ver­der met: “Daarom zeg Ik u, wees niet bezorgd over uw leven, kleedt het niet zelf, voedt het niet zelf, zaait niet, maait niet, brengt niet bijeen, laat u Vader u voeden en kleden. Hij zal u veel meer kleden en voeden dan de bloemen en de dieren in het veld, want u gaat ze verre te boven”’ Eigenlijk is de vertaling daarvan: ‘Stop nu eens met al die drukte om je aardse schatten. Laat de Heer, laat Hij jouw schat zijn. Zoveel zorgen, terwijl er een Vader in de hemel is die voor Zijn kinderen wil zorgen’. Mag Hij wel voor ons zorgen? Is Hij niet gebonden door onze bezorgd­heid? Bezorgdheid gaat zelf verzame­len. Als wij vanuit onszelf gezond­heid zoeken dan zullen wij genezing willen verzamelen. Is blijdschap onze schat dan verzamelen wij vreugde. Is de aanraking van God onze schat dan zullen wij ervaringen verzamelen.

Wees niet bezorgd, wandel met Jezus uw Koning. In Hem hebt u al wat u begeert en Hij is bij machte oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen. Zoek niet naar allerlei oplossingen. Zoek Jezus! Dan verzamelt u schatten in de hemel. Heerlijk om ons geen zorgen meer te maken, wetende: God zorgt voor ons! En is het dan niet onze verant­woordelijkheid alles aan Hem over te laten?

Terugkomende op het volk Israël zien wij dat de dorst zich openbaarde toen zij niet met hun God wandelden. Laten wij danken als wij in een situatie komen waarin wij weer dorst hijgen dan moeten wij weer naar de Heer gaan. Hij kan zich dan weer openbaren aan ons. Zeggen dat Hij er steeds al was. Zoals het hout dat er al die tijd was geweest. God hoef­de het alleen maar aan te wijzen. Laten wij alles wat tot bezorgdheid leidt brengen bij de Heer. Ook al hebben wij Hem zelf buiten spel gezet met onze gebondenheid aan bezorgdheid. Maar daarvan kunnen we ons bekeren. Dan zijn er voor ons geen twee heren meer, maar erken­nen de enige echte Heer van ons leven. Hij kan alle dorst lessen en weet wat wij nodig hebben. Hij zorgt voor ons!

 

 

Snel door Cees Maliepaard

“Voorts, broeders, bidt voor ons dat het woord des Heren snelle voort­gang hebbe en verheerlijkt worde, evenals bij u…” (1 Thess. 03:01).

Het woord van de Heer zal zich snel kunnen ontwikkelen bij men­sen die zich voor dat woord ope­nen en die zich uitstrekken naar de versterkende ontwikkelingen binnen de mogelijkheden van dat woord.

Maar wat is snel? Met snel wordt hier beslist niet bedoeld: opper­vlakkig of vluchtig. Het woord van God zal een grondige uitwerking in onze levens hebben – dat aller­eerst! Maar als mensen vanuit hun hart voor Jezus kiezen en zich daarmee door de woorden Gods gedragen weten, zal het woord van de Heer hen relatief snel tot ‘zonen Gods vormen.

Waar dit woord voor ieder duide­lijk waarneembaar hun leven ver­anderd heeft, zal dat buitenstaan­ders ongetwijfeld opvallen. En dat zal de snelle voortgang van het woord Gods in evangeliserende zin, zeker ten goede komen. Als de woorden Gods verheerlijkt wor­den, betekent dit dat de Vader verheerlijkt wordt – en wel vanwe­ge de verwezenlijking van Zijn gedachten in de mens die Zijn beeld draagt.

 

Het geheim van het gemeente-zijn door Evert Jan van de Kamp

‘Het is een onaangename waarheid dat godsdienst iets gevaarlijks kan zijn. Elke religie heeft een kern van onverdraagzaamheid in zich, omdat ze uiteindelijk altijd onderscheidt tussen wit en zwart’. Dit commen­taar schreef Agnes Amelink in Trouw, toen eind vorig jaar de 25- jarige student Jigal Amir meende als ‘zijn heilige plicht’ en ‘in opdracht van God’ premier Rabin van Israël te moeten neerschieten.

Ik ben niet zo gelukkig met het woord religie; alles zo’n beetje op één hoop. Liever spreek ik over het terrein van geloof in God. In dat gebied krijg je wel gauw het etiket onverdraagzaam opgespeld, terecht of onterecht. Het wit-zwart schema ligt om de hoek.

Verdraagzaam

In het blad ‘Woord en Dienst’ van de Samen op Weg-kerken trekt de Hervormde predikant Doede Wiersma uit Oenkerk van leer tegen charisma­tische gemeenteleden. Zij oefenen als zachtmoedige tirannen een ware terreur in gemeenten uit. Hij baseert zijn uitspraak op twintig jaar gemeentewerk in vier verschillende plaatsen. ‘Charismatische gelovigen zijn onverdraagzaam. In de ‘charis­matische regenbuien’ zitten hagel­stenen die grote schade aanrichten. Te pas en te onpas wordt de naam van God of Jezus in de mond geno­men. Men dweept met gebedsgene­zing en de eeuwige geloofsblijdschap’.

Op deze manier gaat Wiersma nog een poosje door. Pas wie schrijft voor Amnesty, zich voor het milieu inzet of de honger bestrijdt mag opwek­kingsliederen zingen. Gelukkig toch wat humor.

Nu kunnen we deze woorden schou­derophalend naast ons neer leggen, maar als dit een beeld is van ‘pink- stergelovigen’ waar of niet waar, dan mag het ons toch aanzetten tot nog meer zorgvuldig denken en hande­len.

Een voorganger uit het ‘volle evange­lie’ deelde zijn zorg omdat enige gemeenteleden na ervaringen elders nogal ongenuanceerd eisten: Precies zo moet het ook bij ons in de gemeente en…. meteen!

Het leiderschap in zijn gemeente staat open voor de werken van de Geest van God. Hij geeft echter te kennen met deze (af) dwingende manier van doen moeite te hebben. Zonder meer toegeven zou een ver­draagzaamheid zijn met uiteindelijk schade voor het geheel van de gemeente. Een ‘zo moet het niet lieve mensen’ heeft dan de schijn van onverdraagzaam te zijn.

Soms lijken we onverdraagzaam. Maar iemand die bijvoorbeeld meent dat voorechtelijke gemeenschap wel kan of vindt dat een homoseksuele relatie binnen de gemeente mogelijk, moet zijn, zal begrip hebben op te brengen voor een gemeente die bij­bels wil denken en daarover dus andere gedachten kan hebben.

Op een dag komt een jongere met verlangen naar het eeuwige leven naar Jezus toe. De Heer laat duide­lijk merken dat Hij van deze jonge kerel houdt (Mark. 10:17-27). De jon­gen kan echter op dat moment het prijskaartje verbonden aan zijn wens niet honoreren. Jezus laat hem gaan. Onverdraagzaam? Mogelijk heeft die jongen dat zo ervaren. Jammer dan, maar aan het prijskaartje van de Heer kan niet getornd worden. De Heer toont hem immers de weg ten (eeuwige) leven.

Er is ‘levend water’ of te wel inzicht door de Heilige Geest nodig om dat te vatten.

Het Lichaam van Christus

Alleen een beter begrip uit de Bijbel van het Lichaam van Christus, ereti­tel van de gemeente, kan ons allen verder helpen. Aan dat begrip blijkt in de praktijk van gemeente-zijn nog weleens wat te schorten. Dat is te betreuren, want dat leidt logischer­wijs tot een minder functionerende gemeente als Lichaam van Christus. De in 1994 overleden dr. W.C. van Dam zegt in zijn laatste boek ‘De Nieuwtestamentische gemeente’ (uitgave Kok Kampen) hierover een aantal markante dingen.

In het eerste deel vraagt hij zich af wat voor beeld de Bijbel geeft van de gemeente als Lichaam van de Heer.

Vraag van dr. Van Dam is: Wordt de gemeente in de Bijbel met een lichaam vergeleken of als een lichaam opgevat? Zijn conclusie luidt dat je niet van een of-of maar van een zowel-als moet spreken. De eerste brief aan de Korinthiërs (vooral hoofdstuk 12) en de Romeinenbrief (hoofdstuk 12) dra­gen meer het gelijkenis-karakter, de gemeente bestaande uit leden. De gemeente kan worden vergeleken met een uit leden bestaand lichaam. In de brieven aan de Efeziërs en de Kolossenzen gaat het om de onder­geschiktheid aan het Hoofd Christus. Hij beschikt over Zijn lichaam, van Hem hangt de groei en de voeding van het lichaam af (Ef. 04:16 en Kol. 02:07 en Kol. 02:19). De nadruk valt zowel op de verscheidenheid van de aan ieder toebedeelde gaven des Geestes als op de eenheid van de gemeente van Christus Daarvoor zijn de begrippen lichaam en leden nodig. Beide aspec­ten willen ons brengen tot het juiste verstaan van het wezen van gemeen­te-zijn. Het gaat om de rechte relatie van de gemeente tot Christus.

De gemeente, het Lichaam van Christus, is geen organisatie en is meer dan een organisme.

(Organisme is trouwens een begrip uit de biologie).

Heilshistorisch is het Lichaam van Christus sterk gebonden aan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Van Dam: ‘ De gemeente is primair de in charismata (Geestesgaven) zich uitende presentie van de gekruisigde en opgestane Heer. De gemeente is een gebeuren dat van God, Christus en de Geest uitgaat’.

Doede Wiersma is er dus niet klaar mee als hij te simpel stelt dat charismatici aan ‘hyper-individualisme’ lij­den. Ik durf te stellen dat juist cha­rismatische christenen het belang van het begrip Lichaam van Christus, de gemeente, steeds beter gaan verstaan.

In de gemeente hebben we naar elkaar toe te leven en verdraagzaam te zijn zonder in het bekende com­promis te verzanden.

Net als wij zal Wiersma vanuit de Schrift zich diep hebben te bezinnen over het geheim van werkelijk gemeente-zijn, Lichaam van Christus.

In die weg ontdek je tevens hoe groot de rol van de Heilige Geest en de gaven van de Geest daarin zijn. De Geest maakt levend. In onze tijd merken we dat steeds opnieuw. Daar kom je achter als je het wezen van Lichaam des Heren-zijn gaat beleven en onderscheiden. Dat is opdracht.

De functionerende gemeente

Het tweede deel van dr. Van Dams boek gaat over de plaats van de gemeente: De gemeente en haar Heer, de gemeente en de Heilige Geest, de gemeente en haar opdracht. Kortom, het gaat over de functionerende gemeente. We verlangen allen naar een bijbels functionerende gemeen­te, een gemeente vol geloof en de Heilige Geest, een volk dat voluit leeft uit Woord en Geest.

Paulus tekent (in 1 Kor. 12:13) een volk dat door de Geest tot één lichaam wordt samengevoegd. Tot één lichaam gedoopt, in één Geest gedrenkt.

Van Dam wijst er op dat Joden, Grieken, vrijen en slaven door de Geest worden ingelijfd in het lichaam. In zijn uitleg heet dat de Geestesdoop. Ik denk dat deze exege­se juist is. De Geest gedoopte krijgt een plek in het lichaam om daarin als levend lid te functioneren (1 Kor. 12:18). Dat is zo fundamenteel dat de apostel in Romeinen 8 vers 9 (Rom. 08:09) zegt: “Indien iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe”.

Het wil niet zeggen dat je dan Christus in het geheel niet kent, maar dat je niet op Bijbelse wijze, zoals de Heer het bedoelt, door de Geest functioneert in het lichaam. In zijn commentaar zegt J. E. van den Brink: ‘De tegenstelling in de tekst is niet: gelovig of ongelovig, serieus of minder ernstig, maar vle­selijk of geestelijk, zich alleen bewe­gende in de zichtbare wereld of ook in de onzichtbare wereld. Je hebt de Heilige Geest nodig om als nieuwe schepping te functioneren en om te wandelen in de hemelse gewesten’. De doop in de Heilige Geest is onontbeerlijk. Eerst dan kan God je de plek in het lichaam geven. God zelf stelt het lichaam samen (1 Kor. 12:24). Hij wil dat wij ons persoon­lijk een deel weten van het Lichaam van Christus en dat concretiseren in een plaatselijke gemeente. Dat wordt nog het best uitgedrukt door het begrip ‘je invoegen in de gemeente’. De door de Geest in het lichaam ingelijfde voegt zichzelf in, en wel in de gemeente ter plekke.

Dan zijn we ook lid van de universe­le gemeente van Christus wereldwijd en hebben we een plaats in het hemelse Jeruzalem. Naarmate wij daarvan meer doordrongen zijn kun­nen de naamkaartjes en denominaties op aarde, dikwijls bolwerken van macht en kritiek op de andere groep, gevoeglijk verdwijnen. Muren wor­den lager en lager waar Christus de enige werkelijkheid is.

Als elk lid zijn plaats in het lichaam inneemt kan het Lichaam van Christus gezond worden, naar de wil van de Heer functioneren en in onze tijd een machtig instrument zijn in Gods hand. Neem je de plek in die de Heer je aanwijst in Zijn lichaam, dan is er geen concurrentie in de gemeente. Je komt zelf in het Lichaam van Christus tot Gods doel. Maar ook je metgezel, het andere lid. Het verdragen van elkaar krijgt de diepte van elkaar dragen. Het lichaam komt tot volheid.

We ervaren dat het lichaam één is, als Christus (1 Kor. 12:12, Statenvert.). Christus is zelf het ene lichaam. Het is dus niet zo dat de gelovigen het lichaam vormen maar ze zijn het omdat de Geest de gelovi­gen inlijft in het lichaam.

Van Dam: ‘Zoals God in Christus is, zijn gelovigen in Christus. De gemeente is niet meer in Adam, maar in Christus, ingelijfd in Zijn gekruisigd en opgestaan lichaam’. Het gaat om de eenheid van de Heer en Zijn gemeente. Jezus bidt om die eenheid (Joh. 17:20-21). Dat wil Hij gerealiseerd zien. Als Hoofd wil Hij één zijn met zijn lichaam.

Jezus zegt bijvoorbeeld: “Wie u (de gemeente) ontvangt, ontvangt Mij’ (Matt. 10:40). Dit onderwijs geeft de Heer al nog voordat de gemeente op de Pinksterdag geboren wordt. En omgekeerd tot Saulus van Tarsen: “Waarom vervolg je Mij” (de gemeente – Hand. 09:14).

Zo drukt Jezus zijn eenheid met ons uit. Maar die eenheid is alleen wer­kelijkheid als wij geheel in Hem zijn. Daarom Zijn woord: ‘Blijf in Mij, gelijk Ik in u’ (Joh. 15:04). Dat is de sleutel. Als wij geheel en al in Hem zijn, is Hij geheel en al in ons.

Geen automatisme

Christus behoort dus in ons persoon­lijk en in de gemeente meer en meer gestalte te krijgen. Het ‘Christus in ons’ is wel een Bijbelse gedachte, maar geen automatisme.

De praktijk van de levenswandel met de Heer leert ons dat daarvoor een diep werk van de Heilige Geest in ons nodig is. De Heer biedt ons dat aan. Met een open hart zonder enige angst en weerstand mogen we nog altijd bidden: Veni Creator Spiritus (Kom Schepper Geest). Als we ons het verlangen van Jezus naar die een­heid realiseren, worden we heel voor­zichtig in onze gedragingen. Want een verdeelde gemeente impliceert immers een verdeelde Christus. Da kan niet. Christus is niet gedeeld (1 Kor. 01:13).

Hier ligt het criterium van verdraag­zaam en onverdraagzaam zijn. Waar de identiteit van Christus en het Woord van God wordt aangetast, kan het namelijk alleen nog maar ‘nee’ zijn. Zelfs al schijnt dat onverdraag­zaam. Irritatie en tegenstand zijn lang niet altijd te vermijden zaken. Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen is niet naar de mens. Het brengt lijden met zich mee en zelfs vervolging- Dat voor het functione­ren als Lichaam van Christus de gaven van de Heilige Geest onmis­baar zijn, behoeft geen betoog mee^ Zonder de Geestesgaven gaat het eenvoudig niet.

Er is nog veel herstel nodig. Er kun­nen grote dingen gebeuren.

Een voorganger schrijft: ‘Een nieuwe tijd lijkt aangebroken van meer heer­lijkheid. En dat geeft beweging in de gemeente’.

De zalving van de Heilige Geest in ons leert ons (1 Joh. 02:20-27), de zal­ving van de Geest over ons maakt ons sterk en krachtig (Luc. 04:18; Hand. 10:38). Waar open harten zijn voor de werkingen van Gods Geest wordt geloofsverwachting omgezet in vervulling.

 

Geen ander dan Ik… (gedicht) door Astrid Poldervaart

Geen ander

dan Ik weet

wat het is om

voor iets te vechten.

 

Geen ander

dan Ik weet

hoe het voelt

om gewond te zijn.

 

Geen ander

dan Ik zie

de gedachten

die je overspoelen.

 

Geen ander

dan Ik weet

hoe kwetsbaar

een mens kan zijn.

 

Geen ander

dan Ik gaf

wat jij

tot nu toe miste.

 

Geen ander

dan Ik wacht

totdat jij komt

waar Ik ben.

 

Goed voorbeeld… door Froukje Huis

 

‘Zal ik je even helpen?’, vraag ik Femke (4).

‘Nee, ik kan het zelf!’

Ze spreidt haar jack op de grond uit en steekt haar handjes in de mou­wen. Floep, vliegt het jack over haar hoofd en… ze heeft het aan.

‘Op school geleerd’, vertelt ze. ‘Ik kan de rits ook zelf. Parmantig stapt ze met haar fietsje de deur uit. Ik kijk het kleine hoopje mens na. Wat ze nog allemaal beleven in de toe­komst?

In de garage rommelt Sebastiaan. Ik steek mijn hoofd om de deur: ‘Wat doe je toch?’

‘Ik zoek de hengel’. Ik doe de deur open.

‘Nee’, zegt hij afwerend, ‘ik kan het zelf wel vinden’.

Berustend verdwijn ik maar weer.

Even later komt hij stralend binnen: ‘Zie je wel, ik heb hem al!’

‘t Lijkt nog zo kort geleden, dat ze in de wieg lagen en nu al zo zelfstan­dig.

Hoe zit het met ons, zusters en broe­ders uit het huisgezin van God?

Wederom geboren, begeleid en ge­koesterd in de schoot van moeder, de gemeente. We stonden in de geeste­lijke box te roepen om moeder, die de kamer uit was en al gauw was ze daar om ons te helpen. Maar hoe is het nu? Kunnen we al op eigen benen staan? Hebben we een per­soonlijke omgang met de Heer?

Een wandel in de hemelse gewesten? Kunnen we al zelf eten uit het Woord van God?

Allemaal vragen die ieder alléén maar voor zichzelf kan beantwoor­den. Of… verlangen we er niet naar het zélf te doen? Praat er maar eens over met de Heer.

Zijn doel met ons is, dat we allen de eenheid des geloofs en der volle ken­nis van de Zoon Gods bereiken, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Ook al zou ik af en toe nog graag eens aan ‘moeders’ rokken hangen, ik wil groeien, volwassen worden, opdat het werk van Jezus ten volle uitgevoerd zal kunnen worden door mij die behoor tot Zijn gemeente. Wie wil achterblijven?