1997.07-08 nr. 389

Levend geloof 1997.07-08 nr. 389

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Levend Geloof verschijnt nu een jaar lang in de huidige vormgeving op A4- formaat. Ongetwijfeld ga je dan even de balans opmaken en je afvragen: is het geslaagd of was toch handhaving van het oude formaat beter geweest?

Gelukkig kunnen we voor de volle 100% spreken van een geslaagde verandering! Velen zijn enthousiast, terwijl door de professionele vormgeving het blad ook voor buitenstaanders beter oogt.

Maar wat het belangrijkste was, is en blijft, is dat het gaat om de inhoud! Daar gaan we geen verandering in aanbrengen, dat wil zeggen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus en de apostelen dat brachten, blieft de basis van alles wat we schrijven. Daarbij proberen we ons principe om te schrij­ven in een voor iedereen begrijpelijke taal te handhaven.

We richten ons primair op de doelgroep, dat zijn die christenen die met ons op dezelfde geestelijke golflengte zitten. We proberen daarbij anderen te overtui­gen dat dit ‘de beste vorm van geloofsbeleving’ is. Waarom zouden we het anders doen dan Jezus en de apostelen? Zij zijn ons voorbeeld. Wat dat betreft hoeven we het wiel niet opnieuw uit te vinden.

Ook blijven we onze ‘onafhankelijkheid’ hoog in ons vaandel houden. Levend Geloof wil een blad zijn ten dienste van alle oprechte gelovigen, ongeacht kerk, groep, gemeente of richting waartoe men behoort. In deze eindtijd is het noodzakelijk dat we als christenen eensgezind doorgroeien naar de volkomen­heid in Christus. Ons blad is daarbij één van de hulpmiddelen om dit doel te realiseren.

 

Bij de voorplaat door redactie

Deze illustratie van Gustave Doré is gebaseerd op Numeri 20 vers 1 tot 11 (Num. 20:01-11). Er is geen water meer en mens en dier dreigen om te komen van dorst. Mozes krijgt opdracht het volk bijeen te roepen en door met zijn staf op een rots te slaan komt er een overvloed van water, waardoor het gehele volk en alle dieren volop kun­nen drinken! Jezus wijst later op het ‘andere water’. Wie daarvan drinkt zal nooit meer dorst krijgen, maar het zal worden ‘tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven’ (Joh. 04:14).

 

Contactadres België

In ons vorig nummer herdachten wij broeder Roger Tuch, die ver­schillende jaren als financieel contactadres voor België fungeerde. Hij deed dit samen met zijn vrouw Mia. We zijn dan ook bijzonder blij en dankbaar dat zuster Mia Tuch spontaan te kennen gaf dat zij dit werk wil voortzetten.      

Voor onze abonnees in België komt er dus geen verandering en kan men bij betaling van abonnementsgelden, nota’s en het over­maken van giften gewoon gebruik blijven maken van ons rekening­nummer bij de Landbouwkredietbank te Hasselt. Nieuwe abonnees, adreswijzigin­gen, bestellingen, enz., kan men zoals voorheen rechtstreeks blijven opgeven aan ons adres in Nederland.

 

Zomeractie ‘97

Aan de oproep in ons vorige num­mer om het werk van Levend Geloof deze zomer te ondersteu­nen met het overmaken van een extra bijdrage, werd door verschil­lende lezers en lezeressen al gevolg gegeven. Vrijwel direct na het verschijnen van het nummer kwamen de eerste spontane reacties binnen.

We hopen dat nog velen zullen vol­gen want deze jaarlijks terugkeren­de actie is noodzakelijk om ons werk ook financieel gezond te hou­den, U kunt uw bijdrage overma­ken op één van de banknummers zoals vermeld in de colofon van blz. 2, met vermelding ‘zomeractie 1997’. Al bij voorbaat dank voor uw medewerking!

 

Waarom wij mogen zijn waar Hij is door Jan W. Companjen

“Vader, ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld” (Jezus in het zogenaamde Hoge­priesterlijk gebed in Joh. 17:24).

Het evangelie van Johannes begint precies hetzelfde als het boek Genesis: “In den beginne” (Joh. 01:01). En dan in (Joh. 01:03): “Alle dingen zijn door het Woord geworden”. De schepping ontstond door het Woord Gods. God sprak en het was er en zie het was goed. Toen schiep God de mens en het was goed, ja zeer goed.

God schiep de mens en met de mens komt Hij tot Zijn doel. Bij de zonde­val zei Hij al dat het hele aardse gebeuren uitgevochten zou worden tussen het zaad van de vrouw (Eva) en het zaad van Satan: “Ik zal vijand­schap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen” (Gen. 03:15). De eerste Adam werd ongehoor­zaam. Het goede en het kwade dat hij al wandelende met zijn Schepper zou leren werd hem en zijn vrouw tot een val. De ‘weg’ van de mens werd een moeilijke weg, met vallen en op staan. Het hele Oude Testament verhaalt daarvan. Maar ook de grote reddingen die de mens, en later het volk Israël, uit Gods hand ontvingen als zij in Zijn wegen wandelden.

Een nieuw begin

Toen kwam Jezus Christus als een nieuw begin, een nieuwe schepping met herstel van de gemeenschap met God de Vader. De mens die door God geschapen was om in gemeen­schap met Hem te leven, kreeg een nieuw begin met als uiteindelijk resultaat dat de mens in Christus tot volledig herstel zal komen. Door het volbrachte werk van Jezus werden wij weer met God verzoend. Het nieuwe volk van God werd een gr Geestelijk volk van God. Jezus wan­delde met de Vader en onderhield dit zo intens dat Hij de Vader openbaar­de, God liet kennen zoals Hij is. Maar dat is niet alles, ook Zijn volge­lingen kunnen in dat licht wande­len, want Hij wil dat wij zijn waar Hij is, namelijk in de hemelse gewesten.

Het binnengaan van dat Koninkrijk vraagt gehoorzaamheid. De onge­hoorzaamheid van Adam werd weer goedgemaakt door de gehoorzaam­heid van Jezus Christus. De verzen 18 en 19 van Romeinen 5 (Rom. 05:18-19) geven daar zo’n goed voorbeeld van. Daar lezen we namelijk: “Gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven. Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden”!

De kern van ons geloof

Hier ligt de kern (kracht) van ons geloof. Jezus voerde Gods opdracht uit. Hij werd het Lam Gods dat de zonde wegnam. De mens kon weer verzoend worden met God. Dat houdt in, toegang krijgen tot het koninkrijk der hemelen, door de uit­storting van de Heilige Geest, aan hen die Hem toebehoren.

Voor die verzoening is het nodig dat wij Jezus Christus aanvaarden als zoenoffer voor onze zonden én Hem aanvaarden als Leidsman. Vooral dat laatste is voor velen een probleem. In Handelingen 2 vers 36 (Hand. 02:36) zegt Petrus, in zijn eerste preek en vol van de Heilige Geest, dat het ganse huis Israël zeker moet weten dat God Hem en tot Here (Leidsman) en tot Christus (Verlosser en Koning) gemaakt heeft.

Voor het aanvaarden van Jezus als Leidsman is wedergeboorte tot een geestelijk mens noodzakelijk. Het afleggen van ons oude leven in de dood, waarvan de doop een teken is, wordt door de grote massa van de christenen niet gezien. Het opstaan met Christus in een nieuw leven wordt dan ook door veel goedwillen­de gelovigen niet beleefd. Wie in zijn persoonlijk leven Romeinen 6 niet verstaat en ondergaat, blijft in Romeinen 7 steken. (Romeinen 6 is sterven en opstaan met Christus tot een nieuw leven met Hem).

Die grote omkeer van een natuurlijk naar een Geestelijk leven wordt ook zo duidelijk aangegeven in 2 Korinthe 5 vers 15 en 16 (2 Kor. 05:15-16): “Daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn ze allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestor­ven is en opgewekt. Zo kennen wij dan van u aan niemand meer naar het vlees. Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer”. En dan (2 Kor. 05:17): “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schep­ping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen”.

Naar een verdere doorbraak

Waarom die uitvoerige aanloop tot dit artikel? Wel, beste mensen, wij leven in een tijd dat de kennis, ook de geloofskennis, vermeerderd wordt. Veel in het geloofsgebeuren is onafgemaakt blijven liggen. We zijn halfweg blijven steken, de één wat meer, de ander wat minder, maar feit is dat er meer is gepraat dan tot doorbraak is gekomen. Het Nieuw­testamentische volk van God is een Geestelijk volk. Zoals Jezus Christus als Hoofd van dit volk, één was met de Vader, zo wil Hij één zijn met ons.

In mijn vorige artikelen heb ik er op gewezen dat Jezus ook waarlijk mens was, zoals u en ik. Hij kon, ondanks zijn verwekking door de Heilige Geest, gehoorzaam en ongehoor­zaam zijn. Hij wist wat Hem te doen stond, heeft dit overwogen en is aan die roeping (Lam Gods te zijn) trouw gebleven. Hij -het begin van dat leven in de Geest Gods- ging naar Johannes de Doper om gedoopt te worden, onder de uitroep: “Aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen” (Matt. 03:15). Hij trad als mens aan om datgene wat de eerste Adam misdreven had, als laatste’ Adam te herstellen. Toen Hij in en met Zijn leven bewees dat Hij als Gods Zoon kon handelen en wande­len, bekroonde Hij dit met een vol­maakt offer. Hij kon uitspreken: Het is volbracht. Alles is weer in ere her­steld. De weg was weer geopend om weer tot God te kunnen gaan. Zoals reeds is gezegd, er ging zoveel mis. Dat herstel van de Geestelijke verbin­ding kan niet anders plaatsvinden dan via de mens Jezus Christus.

Gods plan is grenzeloos goed. Hij heeft ons allen onder ongehoorzaam­heid gebracht om zich voor ons allen, Jood, heiden, man, vrouw, vrije en slaaf, te ontfermen. Weer tot vrede met God brengen.

Onze Koning en Heer

Dat aanvaarden van Jezus als Koning en Heer is dus meer dan alleen maar ‘ja’ zeggen. Hij wil ons helemaal. De mens is geschapen om een woning te zijn. In 2 Korinthe 6 vers 16b (2 Kor. 06:16b) lezen wij: “Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen en Ik zal hun een God zijn en zij zullen mijn volk zijn”.

En dan de hoofdstukken 14 tot en met 17 van het evangelie van Johannes dat alles betreffende de Heilige Geest zo duidelijk uiteen zet. Juist dat element -het missen van de Geest van Christus in ons- is de reden van een misvormd christen­dom. Het heeft onder andere tot gevolg gehad dat het christendom uiteen is gevallen in allerlei groepe­ringen die leringen van mensen vol­gen.

Onderken dit eens, lieve lezers en lezeressen: Is men bereid de Geest van Christus toe te laten of te ont­vangen? Let op: men aanvaardt heel gemakkelijk dat men zaad van Adam en Eva is. Dit aanvaardt men zonder tegenspraak, daar heb je geen geloof voor nodig, dat zie je gewoon om je heen. Een klein beginsel en je best doen om het leefbaar te maken en daar houdt het mee op. Jezus zegt echter: Wordt Mijn eigendom en Ik zal in jullie doen, méér dan je ooit voor mogelijk hebt gehouden! Hoe is de verwachting van waaruit u leeft?

God vraagt blijvende omgang

Zoals Adam van de boom van kennis van goed en kwaad moest afblijven, als daad van gehoorzaamheid voor een blijvende omgang met God, zijn Schepper, zo vraagt nu diezelfde Schepper aan u en mij om Hem weer gehoorzaam te worden en te eten van de Boom des Levens, Jezus Christus. Wie Hem aanhangt wordt één Geest met Hem.

Jezus is de Eerstgeborene van een nieuw geslacht. Dat geslacht bestaat uit de nieuwe Adam (= mens) Jezus Christus en uit allen die door de Geest Gods wedergeboren zijn. Zij vormen de nieuwe schepping waarin Zijn Geest woont.

Waarom nu zo het accent gelegd op het mens-zijn van Jezus (zie daartoe ook het artikel van br. Doornink in het januari/februarinummer van dit jaar onder de titel: Eén God en één Christus). Als wij Jezus als God zien is ons geloven in Hem als eerste mens van een nieuw geestelijk geslacht ijdel en najagen van wind. Elk najagen om meer van Hem te ontvangen is zinloos, wordt zelfs door sommigen als ‘diefstal’ beschouwd. De roep van Paulus in Filippenzen 3 vers 12 (Filip. 03:12) wordt als een utopie gezien. Paulus zegt: “Niet, dat ik het reeds verkregen zou hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben”.

Geroepen om te overwinnen

Indien wij ons aan die weg en die waarheid houden, zullen wij ook het leven met en in Christus gaan ver­staan. Dat is onze roeping, dat hoe­ven wij niet allemaal zelf te doen. Neen, Hijzelf komt ons tegemoet. Hij is wachtende op Zijn volk, dat zich als een bruid gaat toebereiden en zoals Eva uit de eerste Adam genomen werd, wordt de Vrouw van Christus, ook uit Hem genomen om samen (nu geestelijk) één te zijn. De bruidsgemeente ontwaakt en komt tot de ontdekking dat van Zijn kant alles gereed is, maar dat er van onze kant nog veel klare wijn geschonken moet worden. Dat wil zeggen dat wij recht door zee moeten gaan om te laten zien dat Hij, Jezus Christus, een almachtig God en Leidsman is, Aan Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde.

Zijn Koninkrijk wordt nu, in onze tijd in de hemel toebereid. Lees daar­toe eens Openbaring 12 vers 7 tot en met 9 (Openb. 12:07-09) en vers 11 (Openb. 12:11), over de eindstrijd tussen het zaad van de vrouw en de draak met zijn volgelingen. De draak en de zijnen konden niet standhou­den met het gevolg dat hun plaats in de hemel niet meer werd gevonden. De aloude slang werd op aarde geworpen en zijn engelen met hem. In de hemel werd feest gevierd want zij hadden overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis.

Die overwinnaars hadden een opmerkelijke instelling. Zij hadden hun leven (hun eigen ik-leven) niet liefgehad tot de dood. Verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Laat ons getuigenis, ons werk in de Heer, er op gericht zijn dat wij deelgenoten $ mogen zijn van dat leven in de Geest. Hij zal ons zegenen en op een machtige wijze zalven met Zijn Geest. De late regen tot herstel van alle dingen van Gods schepping zal niet mislukken maar tot Volkomen­heid komen. Maar wel, langs de éne weg: Jezus Christus. Een andere weg is er niet!

Grote God en Vader,

Schepper van ‘t heelal,

U bood ons in Uw liefde,

de Christus tot ons heil.

Een Leidsman, bewogen en sterk,

bekwaam tot elk goed werk.

Hij kocht ons vrij en sprak:

Volg gij Mij!

 

Jezus onze Koning,

vol gerechtigheid,

U heeft een volk verworven,

daartoe behoren wij.

Eénparig verlangen wij, Heer,

dat U zich openbaart

door ons, Uw heilig volk,

dat zal staan!

 

Daarom heffen wij op ons hoofd in geloof.

Aan ons is de, door strijd heen, zege beloofd.

U komt toe alle eer, Jezus ons Hoofd, U volgen wij.

Wanneer alles geheeld en opgericht is

en sporen van ‘t oude zijn uitgewist.

Het heerlijk geheimenis van God zichtbaar is,

in uw zonen zichtbaar is…

dan komt aan onze aanbidding geen eind.

Voor U, onze God, zo wijs van beleid.

Door Jezus tot koningen en priesters geleid.

Hoe groot zijt Gij, Hoe groot zijt Gij!

 

De rijkdom van Gods genade Wijsheid van Judas deel 3 door Cees Maliepaard

“Want er zijn zekere mensen binnenge­slopen – reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven – goddelozen, die de genade van onze God in losbandigheid veranderen en onze enige Heerser en Heer, Jezus Christus, verloochenen” (Judas 01:04).

Binnensluipers

‘Bij het krieken van de dageraad’ zou het Duitse leger Nederland binnen­vallen, luidde de (daags tevoren ver­zonden) waarschuwing van de inlich­tingendienst. Er werd nauwelijks geloof aan gehecht, want we hadden immers uitstekende contacten en een goede handelsrelatie met onze nazi-buren.

Maar op 10 mei 1940 bleek het maar al te waar te zijn. Het Duitse leger overschreed zonder enige waarschu­wing onze landsgrenzen en gespecialiseerde legeronderdelen kwamen (deels in Nederlandse uniformen gekleed) per parachute uit de lucht vallen.

Deze konden vrijwel ongehinderd achter de Hollandse linies doordrin­gen – aanvankelijk zonder op enige tegenstand te stuiten, want ze wer­den immers voor eigen mensen aan­gezien! Totdat men een simpele, aan de Bijbel ontleende methode toe ging passen: je liet elke jouw onbe­kende soldaat ‘Scheveningen’ zeg­gen, en iedere geïnfiltreerde Duitser viel (struikelend over de sch) feilloos door de mand.

Zo kunnen er ook mensen in onze gemeenten zijn binnengekomen, die als binnensluipers gekenmerkt kun­nen worden. Christenen die niet het verlangen hebben de Christus in hun leven groot te maken, maar die vasthouden aan het onmogelijke compromis tussen Gods goede gedachten en Satans slechte streken. Het kan wel eens moeilijk zijn zulke illustere figuren te ontmaskeren.

Als lichtende engelen

Satan doet zich voor als een engel des lichts, staat er in 2 Korinthe 11 vers 14. (2 Kor. 11:14) Hij doet eigenlijk hetzelfde als wat die als Nederlanders voordoende Duitsers deden. Satan doet zich soms zó vroom voor, dat een mens er (zonder onderscheiding der geesten) met open ogen in zou lopen. Vandaar dat ‘vrome geesten’ zich vrij gemakkelijk in allerlei chris­telijke cultuurgemeenschappen kun­nen vestigen. Zij worden pas écht als zodanig ontmaskerd, wanneer een christen de leiding van Gods Geest in z’n leven ervaart.

De boze engelen en hun menselijke geestverwanten zijn nu eenmaal niet te herkennen aan de uitspraak van een woord als Scheveningen of sjib­bolet (Richt. 12:06). Iemand die de volheid van Gods Geest (nog) niet ontvangen heeft, behoeft daarom nog niet automatisch het slachtoffer van Satans intriges te worden; hij zal toch wel het duivelse klimaat van gevallen engelen kunnen onderken­nen.

Een goede graadmeter voor kinderen Gods, wordt gevonden in wat de betrokken geest voor gedachten over het heil heeft. Om nog eens een voorbeeld uit de samenleving te gebruiken: een hedendaagse nazi zal gebruik maken van het getal 88, staande voor tweemaal de letter ‘H’ uit de slogan Heil Hitler! Het heil dat hem daarbij voor ogen staat, heeft echter totaal niets van doen met Góds bezig zijn in daden van heil voor de mens (Jer. 33:09). En daar ligt de testcase voor hemelgeesten: Zijn zij loyaal aan het plan van God met de mens en bedoelen zij Goddelijk heil mee te bewerkstelligen? Of beogen zij het ‘heil’ van de vorst van het verderf mee ten uitvoer brengen, waardoor de mens uit­eindelijk het eigendom van Satan wezen zal?

Ontmasker ze!

Wie als dienaar van God vermomd, de gemeente van de levende Heer met vijandige bedoelingen is binnen­gedrongen, dient onverwijld als zodanig aan de kaak gesteld te wor­den. Het zijn namelijk vertegenwoor­digers van de antichrist die in het geniep bezig zijn met ondermijnen­de activiteiten. Satan heeft ze gestuurd met als doel Gods plannen met Zijn huisgezin te verijdelen. Daarom zijn het goddelozen, mensen die tegen Gods gedachten van heil ingaan.

Wij zullen er aan moeten wennen dat niet alle mensen die we in onze samenkomsten tegenkomen, van goede wille zijn. Reeds lang tevoren was het onze God bekend dat bepaal­de mensen in Zijn tempel misbruik van Z’n genadeaanbod zouden maken. Mensen die (onder invloed van Satans propaganda) het bewust niet zo nauw zouden nemen met de ontwikkeling die God van de aan­vang af voor ogen stond.

Heden ten dage zeggen ze dan: Wat maakt het ook allemaal uit; volmaakt worden we hier op aarde toch niet: dus leidt het leven waar je altijd al mee vertrouwd was, nu maar gewoon door. God vergeeft alles wat verkeerd is tóch immers wel – Hij kan niet anders, want vergeving hoort gewoon bij Zijn beroep!

Ook een test…

In 1 Johannes 4 vers 1 (1 Joh. 04:01) staat: “Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan”. We zul­len dus niet stomweg elke engel ons vertrouwen schenken, maar toetsen of zij ons in harmonie met Gods gedachten benaderen. Als dat niet zo is, hebben we met een gevallen engel te maken. Vanzelfsprekend zullen we ons van deze dienaren des dui­vels direct distantiëren.

Maar vaak komen we de kwade enge­len via mensen tegen. Johannes heeft het in dit verband over valse profeten. De inspirerende geesten die ons proberen te benaderen, zijn demonen. Maar hun klankborden, hun mediums, zijn mensen die deel van de zichtbare gemeente uit kun­nen maken.

Wil de Heer nu ook, dat wij deze lie­den meteen de rug toekeren? Wil Hij dat we ze precies zo behandelen als we dat met hun inspirators doen? Je zou dat uit dit stukje in de eerste Johannesbrief, maar ook uit Judas’ schrijven op kunnen maken.

Toch is dat (zeker weten!) niet de bedoeling. Want onze God is een genadig God. Hij vergeeft niet omdat Hij gewoon niet anders kan, maar Hij vergeeft wel een ieder die vanuit een hart beslissing in Jezus’ naam tot Hem komt – hoe hopeloos de situatie ook lijken mag. Een mens afschrijven omdat de boze in hem werkt, is een natuurlijke, oudtestamentische bezigheid. In het Nieuwe Verbond hebben we in eerste instan­tie andere middelen tot onze beschikking.

De mens als prooidier

Wanneer een gemeentelid dat in natuurlijke of geestelijke losbandig­heid leeft, in het diepst van zijn of haar hart een schreeuw tot God om verlossing uit Satans greep kent, is er wel degelijk hoop. Want de men­selijke infiltrant in het huisgezin van God leeft immers nog in het huidige genadetijdperk! Jezus’ bloed reinigt ook van obstructie tegen het plan van de Vader. Wat er voor nodig is, is een oprecht berouw van het verkeerd bezig zijn en de wil om met de duis­tere machten te breken.

Satan werkt namelijk nooit samen met anderen.

De lagere ‘góden’ in het verduisterde deel van de hemel zijn wel naar hun innerlijk totaal verdorven, maar wer­ken alleen maar onder Satan omdat zij daartoe door hem gedwongen worden. En de vorst der duisternis ziet de mens al helemaal niet als z’n partner – die is voor hem slechts bruikbaar als prooidier en als lokaas voor diens soortgenoten.

Elk willig menselijk werktuig van de boze verloochent in de gemeente z’n Heer en Meester, want (naar het woord van Jezus) is er niemand die twee heren dienen kan. Wie voor Satan blijft kiezen, tekent daarmee het eigen eeuwige doodvonnis. Maar een ieder die in dit leven zich berouwvol tot de Heiland keert, wordt vrijgemaakt van het duivelse juk van eeuwige dienstbaarheid.

Weidt Mijn schapen!

Een ontredderde Petrus, die zich door Satan had laten gebruiken, werd na zijn verloochening van de Heer, op basis van berouw in alles door Jezus hersteld. Hij mocht zelfs de bediening die de Heer Hem toe­bedacht had, gaan behartigen. Zo goedertieren is onze Meester en zo genaderijk is onze God!

Hoezeer iemand zich ook ingelaten heeft met duivelse praktijken en ongeacht in welke mate het huisge­zin van God daarvan te lijden heeft gehad – als er sprake is van berouw over het in losbandigheid veranderen van de genade van onze God, zal blij­ken dat de genade van de Vader vele malen groter is dan de door Satan afgedwongen losbandigheid.

Uit dit alles blijkt, dat tenslotte alles afhangt van de keus die de mens in het hart maakt. God dwingt geen gehoorzaamheid af, en Satan moet z’n prooi loslaten als de mens een beroep doet op het reinigende bloed van Jezus. Het kan echter nooit een mix wezen! Het is óf Satan, óf (van nu af aan) de Heer der heerlijkheid die de lijnen in ons leven trekken mag.

 

Het verlangen om Gods wil te doen door Gert Jan Doornink

 

“Jezus zei tot hen: Mijn spijze is de wil te doen desgenen, die Mij gezon­den heeft, en zijn werk te volbrengen. Zegt gij niet: Nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten” (Joh. 04:34-35)

We leven in een consumptiemaat­schappij. Dag in dag uit worden we overspoeld met reclame om een bepaald product te kopen omdat het beter is dan het andere, of omdat het die specifieke eigenschappen heeft die de ander net niet heeft. In de televisiereclame zien we de ene minuut reclame om heerlijke kippenboutjes te kopen en prompt erop een reclame om een afslank- of afvalmiddel te kopen. De moderne mens is er zo aan gewend geraakt dat we toch doorgaan met onze manier van leven, hoe ongezond ook.

Onlangs was er voor de tv een pro­gramma gewijd aan dikke mensen. En zoals zo dikwijls spant Amerika weer de kroon. Miljoenen mensen zijn daar te dik en proberen er alles aan te doen om af te vallen. Er is zelfs een televisieshow waarbij de eens zeer dikke presentatrice laat zien hoe zij door een vetarm dieet en veel, zeer veel bewegen is afgevallen. Zij wekt anderen op een ludieke wijze op haar voorbeeld te volgen. Ook kerken en christelijke gemeen­schappen, zo liet deze reportage zien, roepen dikke gemeenteleden op af te vallen. Ongeveer 300 kerken hebben al speciale cursussen en bid­stonden, waarbij gevraagd wordt om Gods hulp om het afvallen vol te kunnen houden…

Beïnvloeding

Dat ook christenen zich laten mee­sleuren door de invloeden van de consumptiemaatschappij is natuurlijk een feit, al zouden we beter moe­ten weten. En gelukkig zijn er ook christenen die dit ‘beter wetén’ in praktijk brengen. Eigenlijk zou iede­re christen er van doordrongen moe­ten zijn er dat het in de eerste plaats gaat niet om de beïnvloeding van de verkeerde kant, maar van de goede kant. En u mag raden wat ik daar­mee bedoel…

Als christen leven we in twee werel­den: de natuurlijke wereld en de geestelijke wereld. In de natuurlijke, zichtbare wereld zijn we al vanaf onze geboorte aanwezig en in de geestelijke, onzichtbare wereld vanaf onze wedergeboorte. Nu is de natuurlijke wereld een tijdelijke aan­gelegenheid, maar de geestelijke wereld een blijvende zaak. Dus is het laatste het allerbelangrijkst.

Onze levensinvulling

Dat geldt dus ook wat onze ‘levensinvulling’ betreft. In ons natuurlijke bestaan groeien wij op van baby’s tot volwassenen, we gaan naar school, kiezen een beroep, leven en functio­neren in de maatschappij. Voor de verzorging en instandhouding van ons lichaam hebben wij natuurlijk voedsel en drinken nodig. Dat is alle­maal heel normaal. Er is wat dat betreft niets aan de hand, als we ons maar niet laten beïnvloeden door de vorst der duisternis. Hij probeert ons een rad voor ogen te draaien en te laten zien dat dit soort leven het allerbelangrijkste is.

Jezus, de Zoon van God, laat ons duidelijk zien dat dat niet het geval is! Natuurlijk had Hij voor zijn gewo­ne aardse bestaan ook voedsel en drinken nodig. En we zien dan ook hoe Hij ook in dit opzicht net als ieder ander mens voedsel en drinken toch zich neemt. Al was Hij er voort­durend op uit Zijn discipelen te onderrichten dat dit niet het belang­rijkste was.

Zijn discipelen waren nog onvol­doende geestelijk ontwikkeld om dat door te hebben. Zij dachten nog vaak naar aardse, natuurlijke maatstaven. Zo ook hier in Johannes 4. Jezus had zojuist het gesprek met de Samaritaanse vrouw achter de rug en Zijn discipelen zeiden op een gegeven moment: “Rabbi, eet!” (Gr. Nws. Bijbel: “Rabbi, Eet eens wat”). Dat kennen ook wij wel. Je kunt zo opgaan in iets, dat je op het moment dat het etenstijd is er niet aan denkt om te eten en doorgaat met de din­gen waar je mee bezig bent.

De les die Jezus gaf

Voor Jezus was de opmerking van de discipelen in ieder geval een unieke gelegenheid om weer een les door te geven. Als sprak Hij in dit geval in eerste instantie alleen over zichzelf door te zeggen: “Mijn spijze is de wil te doen desgenen, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen”. De Groot Nieuws Bijbel vertaalt:

-Mijn voedsel is: de wil doen van Hem die Mij gezonden heeft en Zijn opdracht te voltooien”).

Jezus was heel zeker van Zijn zaak, Hij liet zich niet afleiden. Waaruit kwam die zekerheid voort? Uit de grote liefde die Hij had voor de Vader. Dr. Berkhof zegt in zijn boek het “Christelijk geloof’: “Als eerste en centrale element van het zoon­schap in het aardse leven van Jezus moet zijn liefde voor de Vader wor­den genoemd”. Ik vind dit prachtig omschreven, want hoe waar is dit! Alle verleidingen en bedreigingen liepen er schipbreuk op deze liefde die onderhouden werd door het intense gebedsleven wat Jezus kende, ‘t Gevolg van deze radicale liefde was zijn absolute gehoorzaam­heid aan de Vader. Dat betekende niet dat Jezus zonder wil was ten opzichte van de Vader. Neen, je kunt rustig stellen dat Hij een hartstoch­telijke wil had, waarvan de drijf­kracht was: eigen wil te doen wijken voor die van de God en niets anders te willen dan wat Hij wil. Daarom komt Hij tot de radicale uitspraak: Mijn voedsel bestaat hierin uitslui­tend de wil van de Vader te doen. Jezus vertegenwoordigt daarom God. Het volk ziet in Hem ‘God’. Let wel: Hij is God niet, maar Hij vertegen­woordigt Hem. Zij zagen God in Jezus, Hij belichaamde God. Zoals wij ook kunnen lezen in bijvoorbeeld Matteüs 11 vers 27 (Matt. 11:27) waar Jezus bidt tot Zijn Vader: “Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en nie­mand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil open­baren”.

Wat heeft dit alles ons nu te zeggen? Welke lessen kunnen wij putten uit het voortdurende verlangen van Jezus de wil van de Vader te doen? Laten we maar eens een paar dingen onder de loep nemen.

Wat is Gods wil?

De wil van God wordt door Paulus op zeer duidelijke wijze omschreven met “het goede, welgevallige en volkomene” (Rom. 12:11). Jezus gebruikt de woorden “leven en over­vloed” (Joh. 10:10). Onze conclusie mag duidelijk zijn: God heeft altijd het beste met de mens (Zijn schep­ping) voor! God is enkel positief Zodra de mens zich hiervoor open gaat stellen komt hij tot de ontdekking hoe waar dit is. En wanneer begint dat? Bij onze wedergeboorte. Dan komt de eerste grote ontdek­king; we zijn een nieuwe schepping, we hebben eeuwig leven ontvangen, we mogen delen in de goedheid van

God. Natuurlijk is de duivel er als de kippen bij om ons dat proberen te ontroven. En het spreekt van zelf dat we geroepen zijn om te leren ons af te sluiten voor zijn infiltratiepogingen die veelal begint in onze gedachtewereld. Paulus schrijft daarom ook in zijn brief aan de Kolossenzen dat we de dingen zullen zoeken en bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn (Kol. 03:01-03). Daarbij komt Gods Geest ons te hulp. Door Gods Geest zijn wij tot wedergeboorte gekomen. Maar dan is het nodig om gedoopt en vervuld te worden en te blijven met die Geest. En weet u wat die Geest in ons ook doet? Die verwekt in ons het verlangen om Gods wil te doen, die stimuleert, leidt en bevordert dat ver­langen, want zoals het geestelijk voedsel van Jezus bestond uit het doen van de wil van de Vader, behoort dat ook ons voedsel te zijn!

Ons voedsel

Nu kunnen we misschien denken: ja, voor Jezus was dat misschien belangrijk, maar geldt dat nu wel in dezelfde mate voor ons? Hij had toch alleen en eenmalig de specifieke taak om “Zijn werk te volbrengen, te vol­tooien”, dat wil zeggen aan het kruis van Golgotha de zonden van de gehele wereld te dragen en de duivel te overwinnen? Inderdaad was Zijn volbrachte werk aan het Golgotha ’s kruis uniek en eenmalig, maar bij het gevolg daarvan zijn wij als nieu­we mensen in Christus volledig inge­schakeld! Jezus is immers niet meer lichamelijk in deze wereld als per­soon, maar heeft zich nu vermenig­vuldigd in personen. Wij vormen immers nu Zijn lichaam. Hij is de Eerstgeborene onder vele broeders en zusters. En daarom geldt het doen van Gods wil voor ons evengoed als dat voor Jezus gold.

Oproep om te oogsten

Nu kunnen we ook begrijpen dat Jezus hier direct achteraan de opmerking maakt (en Hij richt zich hierbij tot Zijn discipelen en dus ook tot ons): “Zegt gij niet: Nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten”.

Vanuit het natuurlijke wijst Jezus hen op hun geestelijke taak. De dis­cipelen wisten precies wanneer de natuurlijke oogst zou zijn.

Maar Jezus wijst hen op de ‘geestelij­ke oogst’ die binnengehaald moest worden: allen die nog buiten Gods Koninkrijk leven. Allen die nog leven binnen de invloedssfeer van het rijk der duisternis. Jezus zegt als het ware: ‘Zie toch eens om je heen, merk toch eens op hoeveel mensen Mij niet kennen. Doe er wat aan’. Dat was de taak van de discipelen en dat is ook onze taak! Daar gaat het primair om! Een levend getuige van Hem zijn. Door woord en daad tonen dat het nieuwe-schepping-zijn geen theorie is, maar een levende realiteit in ons! Dan gaan we meer en meer beseffen dat het doen van Gods wil, ons werkelijke geestelijke voedsel is. Dat maakt ons rijk en gelukkig.

Onze opdracht

Er zijn nog al eens christenen die het doen van Gods wil moeilijk vinden. Zij zien het als een soort last die op hen ligt. Iets waarvan men denkt: ik kan daar toch niet aan voldoen, dat is specifiek voor christenen die daartoe geroepen zijn en een speciale taak hebben als zendeling of evangelist.

Dat is een grote misvatting! God legt ons nooit iets op waaraan we niet zouden kunnen voldoen.

Hij wil ons inschakelen. Dat wil zeg­gen, het unieke wat ieder mens in zich heeft (zijn talenten, zijn bekwaamheden) daarvan wil Hij gebruik maken, die mogen we in Zijn dienst stellen.

Het doen van Gods wil is een vrijwil­lige aangelegenheid. God dwingt nie­mand. Maar het is toch een opdracht, kun je opmerken.

Inderdaad, maar een opdracht kun­nen we ook naast ons neerleggen. Jezus is daarbij ons voorbeeld. Jezus wil werd niet uitgeschakeld, integen­deel: Hij had een zeer sterke eigen wil, die hierin bestond dat Hij de wil van de Vader ging volbrengen. Het doen van Gods wil is onmogelijk zonder je ‘eigen wil’ in positieve zin te stimuleren.

Maar zolang we onwillig, ongehoor­zaam zijn gebeurt dit niet. Pas als we onze wil inschakelen, dat wil zeggen als we ‘ja’ zeggen, gebeurt er iets. Dan wordt de knop omgedraaid en gaat het water des levens door ons heen stromen naar de ander toe.

Denk aan de woorden van Jezus: “Wie in Mij gelooft, gelijkt de Schrift zegt, stromen van levend water zul­len uit zijn binnenste vloeien…” (Joh. 07:38). Dan ervaren we het doen van Gods wil ook niet meer als last, maar als een opdracht waaraan we gaarne invulling geven.

Ons gewone werk

Ik wil nu nog enkele opmerkingen maken over ons gewone werk wat we doen in de maatschappij, in ons tij­delijke, natuurlijke leven. Ook dat is belangrijk dat we daar de juiste visie op hebben.

Er zijn nogal eens christenen die daar wat minderwaardig over doen, terwijl daar toch geen enkele reden voor is. We hoeven ons niet op te sluiten in een soort commune voor de boze buitenwereld, maar juist in ons gewone alledaagse leven kunnen we tonen dat ons christen-zijn niet aan de buitenkant zit, maar ons innerlijk leven beheerst.

In de tijd toen de Bijbel tot stand kwam waren er nog geen technische hulpmiddelen zoals wij die kennen, geen auto’s of elektriciteit, geen com­puters of magnetrons. Klaar de men­taliteit van de mensen was precies hetzelfde. Ook toen waren er christe­nen die zich ‘ongeregeld’ gedroegen.

In 2 Thessalonicenzen 3 vers 10 tot en met 12 (2 Thess. 03:10-12) , spreekt Paulus over het ‘Ongeregelde gedrag’ van mensen die niet werken. En in de zogenaamde christelijke huisregels van Kolossenzen 3 zegt Paulus: “Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor de Here, en niet voor mensen” (vs. 23).

Het gewone werk mogen we dus nooit zien als straf, waaraan we ons proberen te onttrekken. Maar het hoort bij de tijd waarin wij leven, de tijdelijke overgangstijd naar de vol­tooiing aller dingen.

Als waarachtige christenen weten wij echter dat het niet het belangrijkste is, want “het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest” (Rom. 14:17). Die ‘rechtvaardigheid, vrede en blijd­schap’ gaan in en door ons ten volle functioneren als we ‘de wil van God doen’. Dat is ons enige en echte geestelijk voedsel.

En laten we ook de woorden van de apostel Johannes niet vergeten als hij in zijn eerste brief, hoofdstuk 2 vers 17 (1 Joh. 02:17) schrijft: “De wereld gaat voorbij, en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft bestaan tot in eeu­wigheid!’’.

Onze conclusie mag duidelijk zijn: Het is een grote heerlijkheid en vreugde om als nieuwe scheppingen in Christus in de dienst van God te staan. En daarbij een voortdurend verlangen te hebben om Zijn wil té doen!

 

Het vervullen van Gods gerechtigheid door Wim te Dorsthorst

 

Het is altijd bemoedigend te horen dat artikelen aandachtig gelezen wor­den. Zo heeft broeder R. Hoekstra uit Den Helder het artikel ‘Vragen over de Heilige Geest’, zoals hij schrijft, met grote aandacht gelezen. Op de enkele opmerkingen die ik in dat artikel schreef over de waterdoop, waarop de doop in de Heilige Geest dient te volgen als de levens Geest van de nieuwe schepping, reageert de broeder als volgt:

“Verder schrijft u, dat de waterdoop zichtbaar is voor iedereen. Het symboliseert het sterven en begraven worden met Jezus en het opstaan uit de dood met Hem. Dan volgt wat volgens mij onjuist is: “Op dat moment (van de doop), wordt hetgeen de doop symboli­seert, werkelijkheid”.

Maar wat zichtbaar wordt uitgedrukt door de doop, dient al voor die tijd gees­telijke werkelijkheid te zijn.

Dan de zin: “Je staat uit het watergraf (uit de dood dus) op als een nieuwe schepping”. Eerst schrijft u: De doop symboliseert het sterven en opstaan uit de dood en bot erop: “De doop is het sterven met Jezus en de opstanding met Hem uit de dood”. Als dit zo is zijn de meeste christenen geen nieuwe schep­pingen. Maar hoe velen van de laatsten zijn uit traditie gedoopt, omdat ze bij­voorbeeld tot de Baptisten behoren? De gedachtegang van de dopeling behoort te zijn: Ik ben met Jezus gestor­ven en ik ben met Jezus opgestaan tot een nieuw leven door mijn geloof en nu wil ik dit belijden door mij door onder­dompeling te laten dopen.

Volgens mij maakt u van de doop in water een occulte aangelegenheid, zoals vele kerken, zowel katholiek als prote­stant van de kinderbesprenging een occulte aangelegenheid hebben gemaakt”.

Tot zover wat broeder Hoekstra schrijft. Misschien vertolkt hij de mening van nog wel meer lezers en lezeressen. Daarom lijkt het ons goed hierop te reageren.

Het is onmogelijk om in het kort alle aspecten en alles wat de Bijbel zegt van de waterdoop te belichten. Ik zal proberen iets te laten zien van hoe in een zichtbare handeling, in opdracht van God of van Jezus Christus, in de geestelijke wereld dingen hun beslag krijgen en geestelijke werkelijkheid worden, terwijl dat dan in het zicht­bare bestaan weer duidelijke gevol­gen heeft. Daarbij wil ik vooraf dui­delijk stellen dat ik op geen enkele wijze occulte (= verborgen of boven­natuurlijke) kracht toeken aan doop­water. Ik weet dat, in het bijzonder in de Rooms Katholieke kerk, dat het geval is waar het water, waar kinde­ren mee besprengd worden, volgens een bepaalde rite gewijd is.

Geen ritueel

Nee, het gaat om heel iets anders.

De doop is niet zomaar een ritueel al is het in de loop van de tijd wel veel­al zo geworden. Al vroeg in de kerk­geschiedenis heeft de duivel mensen misleid en is de kinderbesprenging ingevoerd. Maar ook in deze tijd is het gevaar aanwezig dat de volwassen-waterdoop weer verzandt tot een ritueel. U merkte dat al op in uw brief. Ook nu kan men het doen omdat anderen het op een bepaalde leeftijd doen, of omdat het nu een­maal gewoonte is, enz.. Er kan ook een niet-Bijbelse betekenis aan gege­ven worden. Kortom, ook nu zal de duivel alles doen om het tot een krachteloze handeling te maken.

Meer dan belijdenis

Het gaat bij de waterdoop ook niet alleen maar om een belijdenis, maar het gaat om het vervullen van alle gerechtigheid Gods. Dat is wat de Heer Jezus ons leert als Hij, aan de mensen gelijk geworden terwille van ons, ons de weg wijst die iedere dis­cipel van Hem zal moeten gaan. Hij zegt: “Want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen” (Matt. 03:15). ‘Aldus’, op deze wijze, zegt de Heer ‘betaamt’ het ons, is het ‘passend’, is het ‘noodzakelijk’, om ‘alle gerechtigheid’ te vervullen. Het is door God zo gewild en ingesteld. Het woord dat gebruikt is voor ‘vervullen’ kan ook vertaald worden met ‘volmaken’ of ‘voltooien’. De waterdoop is er niet zo maar bij, maar het is een voltooiing of vervul­ling van de gerechtigheid naar de wil van God voor de mens. Het is een schakel die niet overgeslagen kan of mag worden.

Gods volmacht

De apostel Johannes schrijft de over­bekende woorden: “Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, hun die in Zijn naam geloven” (Joh. 01:12).

Het Griekse woord ‘exousia’, hier vertaalt met ‘macht’, wil zeggen: een wettelijke bevoegdheid om iets te doen, een recht, een volmacht. ‘God geeft iemand volmacht tot…’. In dit geval: ‘tot het worden van een kind van God’. Tot het worden van een nieuwe schepping in Christus, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heilig­heid (Ef. 04:24). Te worden tot de nieuw geboren mens die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil van een man, doch uit God geboren is (Joh. 01:13). Een nieuwe schepping uit water en Geest (Joh. 03:05).

Dat alles is meer dan alleen Jezus Christus aannemen tot vergeving van je zonden. Dat is het begin en dat geeft je ‘recht’ van Godswege tot vol­gende stappen. Daarvoor moet de mens de weg gaan die God van Hem vraagt en wat de Heer Jezus noemt: “het vervullen of voltooien van alle gerechtigheid Gods”.

Nogmaals, in het doopwater zit niet een of ander geheimzinnige kracht, maar in het woord van God dat zegt dat het aldus geschieden moet, werkt de kracht om tot stand te brengen wat dat woord zegt dat het doen zal.

Gods heerlijkheid geopenbaard

God verbindt het openbaar worden van Zijn kracht wel vaker aan iets wat de mens in de zichtbare wereld moet vervullen. Als het volk Israël mort tegen de HERE omdat het water in Mara bitter is, dan wijst de Here aan Mozes, de man Gods, een stuk hout wat hij in dat water moet gooien. Pas wanneer Mozes dit in gehoorzaamheid doet, wordt het water zoet (zie Ex. 15:24-25). De profeet Elisa is met mannen bezig hout te hakken bij de Jordaan. Iemands bijl, die hij geleend had, valt hierbij in het water van de Jordaan. Elisa, de man Gods, snijdt vervolgens een stuk hout af en werpt dat in het water waarna de bijl komt boven drijven.

God openbaarde ook hier Zijn kracht en heerlijkheid, na die daad van Elisa in het zichtbare (2 Kon. 06:01-07).

Nog zo’n wonderlijke zaak lezen we van de profeet Elisa in 2 Koningen 5. Een geschiedenis die al wat raakvlak­ken heeft met de doop.

Naäman, een Aramese legeroverste is melaats. Hij krijgt de opdracht van de man Gods: “Ga heen en baad u zevenmaal in de Jordaan, dan zal uw lichaam weer gezond worden en gij zult rein zijn”.

Een niet geringe opdracht voor deze man van aanzien, Naäman. Het was een behoorlijke vernedering om onder het oog van zijn dienaren zich te ontkleden en zeven finaal in dat smerige Jordaan-water onder te gaan. Niet 1 maal, niet 5 of 6 maal maar 7 maal. En in gehoorzaamheid aan het woord Gods dompelde hij zich 7 maal helemaal onder en kracht en de heerlijkheid Gods openbaarde zich naar het woord en hij werd weer gezond en zijn lichaam was rein als” van een kleine jongen (2 Kon. 05:01-14).

Gehoorzaamheid aan het Woord

Ook in het Nieuwe Verbond zijn er voorbeelden te noemen waar, door een handeling of een daad in het zichtbare, de zegen of het heil Gods naar Zijn woord, in werking treedt. De Heer Jezus wordt geconfronteerd met een blindgeborene. En dan lezen we: “De heer spuwde op de grond en maakte slijk van het speeksel en Hij legde hem het slijk op de ogen, en zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Silóam, hetgeen vertaald wordt door: uitgezonden. Hij dan ging heen, wies zich en kwam ziende terug” (Joh. 09:06-07). Als deze man niet had gehoorzaamd aan het woord van de Heer, was hij niet ziende geworden.

De Heer heeft het avondmaal inge­steld waarin, in een duidelijk zicht­baar teken van brood en wijn, het geven van Zijn lichaam en bloed tot gedachtenis gevierd wordt in de gemeente. Hiermee verkondigt de gemeente de dood des Heren totdat Hij terugkomt (1 Kor. 11:26).

Er is geen bovennatuurlijke kracht in het brood en de wijn (zoals bij de Rooms Katholieken verondersteld wordt) maar toch heeft het deelhebben aan deze zichtbare handeling, eten en drinken, zegen of vloek tot gevolg. Paulus beschrijft dit duidelijk in 1 Korinthe 11 vers 23 tot 29. (1 Kor. 11:23-29)

Heel bekend is Jacobus 5 vers 14 tot 16 (Jak. 05:14-16). Jacobus schrijft daar: “Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der gemeente tot zich roe­pen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de Naam des Heren. En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken, en de Here zal hem oprichten. En als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergiffenis geschonken worden. Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkander, opdat gij gene­zing ontvangt. Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt”.

Als dit in geloof en gehoorzaamheid aan Gods Woord gedaan wordt, zal het ook doen wat het woord zegt. Ik geloof dat de verschillende genoem­de voorbeelden dit wel overduidelijk aantonen.

Helaas wil men het vaak beter weten en spreekt men van een verkeerde lering of niet meer van deze tijd. De tijd van de zichtbare tekenen is voor­bij, zegt men dan. Het is echter pure ongehoorzaamheid aan de opdracht van God waardoor dit zegenrijke in­strument tot genezing de gelovigen onthouden wordt.

Nogmaals het gaat niet om occulte of magische krachten aan de attributen of voorwerpen maar om kracht, zegen, heil en werking naar het woord van God. Zijn er nog Naamannen in deze tijd, die in alle naaktheid en eenvoud willen gehoor­zamen aan de opdracht die Gods woord geeft? Met een variant op Psalm 50 vers 23 (Ps. 050:023) zou ik willen zeg­gen: “Wie gehoorzaamt aan Mijn woord, eert Mij, en baant de weg dat Ik hem Gods heil doe zien”.

Opdracht en voorwaarde

Zo is de doop méér dan alleen maar een belijdenis van wat in de geestelij­ke wereld reeds is geschied. De Heer Jezus -wij zagen het reeds- noemt het ook niet een belijdenis maar he In Markus 16 vers 16 (Mark. 16:16) zegt Hij: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behou­den worden”.

Voor Hij weg gaat van de aarde is Zijn opdracht aan de apostelen: “Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb” (Matt. 28:19).

Het eerste antwoord dat Petrus geeft op de vraag: wat moeten wij doen mannen broeders is: “Bekeert u en eenieder van u late zich dopen op de Naam van Jezus Christus, tot verge­ving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvan­gen” (Hand. 02:37-38).

Verder in het boek Handelingen zien we steeds het grote belang van de waterdoop. Zelfs als de Heilige Geest al ontvangen is, wordt de doop in water niet overgeslagen (Hand. 10:44-48). En als gelovigen wel gedoopt zijn in de doop van Johannes, dan worden ze opnieuw gedoopt op de Naam van Jezus Christus (Hand. 19:01-07).

Nogmaals wil ik het benadrukken, niet omdat het doopwater op zich een of andere bovennatuurlijke kracht zou hebben, maar omdat er geweldige zaken in de geestelijke wereld hun beslag krijgen.

Rechtsgeldig worden, hemelse kracht en autoriteit ontvangen. Het is je leven stellen op een van God gege­ven fundament. Het gaat om geloofs­zekerheden die we als een belijdenis in onze mond mogen nemen en die hemelse autoriteit hebben. Vandaar de taal die Paulus gebruikt in Romeinen 6 als: “Dit weten wij immers” en “zo moet het ook voor u vaststaan”.

Israël als voorbeeld

Wat er beschreven staat van de Israëlieten is ook voor ons tot voor­beeld opgeschreven. Ze hebben in Egypte het paaslam geslacht en gege­ten en het bloed aan de deurposten aangebracht. En hierdoor werden ze bewaard voor het vreselijke oordeel wat over Egypte ging in de oordeels- nacht. (Ex. 12:21-23).

Maar ze moesten wél uittrekken. Ze moesten door het water, door de dood heen tot het leven komen. Pas toen ze door het water getrokken waren, stonden ze in de geheel nieu­we situatie. Het oude was in de dood gebracht en het nieuwe was geko­men. Er was een volkomen, definitie­ve scheiding met Egypte tot stand gebracht. Niet langer in de slavernij van Egypte. (Ex. 14:21-30).

Met Hem begraven

Ik geloof dat dit nu in de waterdoop ook zo zijn beslag krijgt.

“Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat gelijk Christus uit de doden opgewekt is, door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Dit weten wij immers, dat onze oude mens mede gekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven” (Rom. 06:03-08).

In de Kolossenzenbrief schrijft Paulus soortgelijke woorden: “In Hem zijt gij ook met een besnij­denis, die geen werk van mensen­handen is, besneden door het afleg­gen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus, daar gij met Hem begraven zijt in de doop. In Hem zijt gij ook mede opgewekt door het geloof aan de werking Gods, die Hem uit de doden heeft opgewekt” (Kol. 02:11-12).

Wij lazen dus: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood” en: “Daar gij met Hem begra­ven zijt in de doop”. Dat krijgt dus duidelijk in de doop zijn beslag en geestelijke rechtsgeldigheid.

Het lichaam der zonde

“Dit weten wij immers, dat onze oude mens mede gekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn”.

Dit heeft een diepe en geweldige kostbare betekenis!

In Romeinen 7 zet Paulus uiteen dat het voor een mens in het vlees onmogelijk is om naar de wet Gods, die heilig, rechtvaardig en goed is, te leven. Hij zegt: “Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wen­sen is wel bij mij aanwezig maar het goede uitwerken kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik” (Rom. 07:12; Rom. 07:18-19). En dan zegt hij:

“Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods”? (Rom. 07:24). In Romeinen 6 noemt Paulus dit “Het lichaam der zonde”. En het ant­woord is: “God zij dank door Jezus Christus onze Here”! (vs. 25). God heeft Zijn eigen Zoon, Jezus Christus, gezonden in een lichaam zoals wij dat hebben en wat Paulus noemt het lichaam der zonde. “In de gedaante van door de zonde over­heerst vlees” (Rom. 08:03, vert. Prof. Brouwer).

God heeft echter de zonde veroor­deeld in het vlees, zegt datzelfde vers, en de Heer Jezus heeft onze zonden, (want het waren niet Zijn zonden die Hij in het vlees droeg), in dat door de zonde overheerst vlees op het kruis gebracht (1 Petr. 02:24). Dat lichaam der zonde is veroordeeld tot vernietiging. Het is prijs gegeven in de dood.

Dit werd in de schaduwbedeling uit­gebeeld door het lichaam van de offerdieren buiten de legerplaats te verbranden (Lev. 04:21).

Geen slaven der zonde meer

“Bijgevolg, mijn broeders zijt ook gij dood voor de wet door het lichaam van Christus om het eigendom te worden van een ander, van Hem, die uit de doden opgewekt is, opdat wij Gode vrucht zouden dragen. Want toen wij in het vlees waren, werkten de zondige hartstochten, die door de wet geprikkeld werden in onze leden, om voor de dood vrucht te dragen” (Rom. 07:04-05)-

Als wij dus lezen in Romeinen 6: “dat onze oude mens mede gekruisigd is” dan staat daarbij: “Opdat” aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonden zou­den zijn”. Niet langer slaaf zijn van die zondige hartstochten en begeer­ten om daardoor vrucht te dragen voor de dood (zie ook 1 Petr. 02:24). Onze oude mens is er niet meer, die is dood en begraven.

“Wij zijn dan met Hem dood en begraven door de doop in de dood”. (Denk hierbij aan het beeld van de Israëlieten die verlost werden uit de slavernij van Egypte).

Het eeuwige behoud

En dan opnieuw: “Opdat gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen”.

Met Hem gestorven aan het kruis, met Hem begraven door de doop in de dood, maar óók met Hem opge­staan in nieuwheid des levens. De Heer Jezus is óók onze opstanding en het leven (Joh. 11:25).

Hier ligt niet alleen de mogelijkheid om als nieuwe schepping te leven maar ook de geestelijke rechtsgrond voor opstanding en het geestelijke, verheerlijkte lichaam in gelijkheid aan onze Heer (Filip. 03:20-21). Het lichaam der zonde is immers op eer’ wettige wijze vernietigd in de dood van Hem. Opstanding en verheerlij­king is voor de gemeente aan het einde van deze bedeling bij de eerste opstanding, en voor de ganse schep­ping bij de laatste opstanding.

Want Jezus Christus is als Ene voor allen gestorven, dus zijn zij allen gestorven (2 Kor. 05:15). Natuurlijk is er sprake van een samengroeien met hetgeen gelijk is aan Zijn dood (Rom. 06:05), en is er sprake van een veranderen naar Zijn beeld.

Natuurlijk is het ‘door het geloof aan de werking Gods (Kol. 02:12). Maar het zou zelfs ‘tegennatuurlijk’ zijn om nog vanuit de oude mens te blijven leven.

De Heer Jezus stelt de waterdoop tot een voorwaarde van de behoudenis als Hij zegt: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden”. Dat is de behoudenis naar geest, ziel en lichaam, bij Zijn komst (Zie 1 Thess. 05:23-24).

Ik geloof dat al deze geweldige zaken die we hiervoor gezien hebben gees­telijke rechtsgeldigheid krijgen en tot een geweldige realiteit worden in het leven van iemand die gehoorzaam aan Gods woord zich laat dopen en in geloof er vanuit leeft.

Zalig de mens die alle gerechtigheid Gods alzo wil vervullen!

 

Hoe gaan wij om met profetie? Door Peter Annotee

“Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren. (…) Maar wie profe­teert, spreekt voor de mensen, stich­tend, vermanend en bemoedigend”(1 Kor. 14:01).

Het fietspad was lang en kronkelig. Op een gegeven moment splitste het pad zich in tweeën. Er was wel weg­wijzer maar die was beschadigd en dus moeilijk leesbaar. “Waar moeten we nu heen?” vroeg de ene broer aan de andere. “Volgens mij naar links.” was het antwoord.

“Weet je zeker dat je het goed gele­zen hebt? Ik heb geen idee wat er staat.”

“Volgens mij staat op de linker wij­zer de plaats waar we heen moeten.” “Weet je het zeker?”

“Nee, maar de enige manier om erachter te komen is gewoon die kant op gaan.”

Kiezen in vertrouwen

Eén van de mooiste en moeilijkste kanten van ons leven is dat we steeds weer moeten kiezen. En meestal hebben we kennis van de toekomst nodig om een goede keuze te kun­nen maken. In de praktijk van ons dagelijks leven bouwen we die ken­nis ook op. Als we zeggen dat ‘de toekomst niet te voorspellen is’ bedoelen we eigenlijk dat we niet alles kunnen overzien en we dat we dus altijd met onzekerheid moeten leven.

Ondertussen vertrouwen we erop dat morgen de bus op dezelfde tijd als vandaag zal rijden, dat volgende week onze natuurlijke woning er nog zal zijn, dat volgende maand er weer een gemeenteblad zal verschijnen en dat de daarin aangekondigde spre­kers ook op de afgesproken dag en tijd in de toekomst zullen verschij­nen. Het aantal toekomstverwachtin­gen waar we als vanzelfsprekend en zonder bedenkingen op vertrouwen is oneindig. Een leven zonder zulke verwachtingen is ook totaal onmoge­lijk. Als we alleen maar zouden gaan nadenken over al die alledaagse ver­wachtingen zouden we daardoor geestelijk verlamd raken.

Als we kind van God geworden zijn hoeven we ook niet meer te vrezen voor de onvermijdelijke onzekerhe­den. Want we zijn, wat er ook mocht gebeuren, veilig in de handen van onze Vader.

Niet bang voor risico’s

Dat we keuzes moeten maken in ons leven waarin we moeten durven te vertrouwen is dan ook niet zo’n groot probleem meer. Want wie ver­zekerd is dat niets of niemand hem kan scheiden van de liefde van Christus zal risico’s niet vrezen. We kunnen voor het maken van onze keuzes ook terecht bij de Wonderbare Raadsman. Die heeft ons Zijn Woord gegeven als land­kaart om onze route te kiezen en Hij geeft ons de ‘gave van profetie’ als wegwijzers langs de route die we kunnen gebruiken om onze koers te bepalen en zonodig te corrigeren. Dat er geen kind van God en geen gemeente zonder het Woord van God kan functioneren zal vrijwel nie­mand in twijfel trekken maar dat profetie ook nodig is wordt vaak ver­geten of gebagatelliseerd. Misschien komt dat wel omdat voor­gangers en oudsten van veel gemeenten liever niet hebben dat ‘jan en alleman’ aan het profeteren slaat. Ze weten namelijk uit ervaring dat daar wel eens problemen van zouden kunnen komen. Het is met profetie zoals met de meeste andere gaven van de Geest, je kunt ze niet zonder risico gebruiken. Net zomin als dat je kunt eten zonder het risico te accepteren dat je wel eens wat ongezonds binnenkrijgt. De enige manier om het risico op verkeerd voedsel tot nul te reduceren is hele­maal niet meer te eten, wat uiteraard nog veel ongezonder is.

Wat is profetie?

Om goed met de gave van profetie om te kunnen gaan moeten we ons eerst afvragen wat profetie is en waar het voor gebruikt kan worden. Want als we dat weten kunnen we bepalen hoe we er mee om moeten gaan en hoe we profetieën hanteerbaar en beheersbaar kunnen maken.

Om duidelijk te maken wat Bijbelse profetie is zal ik het eerst vergelijken met iets dat het niet is; de voorspel­lingen in de Griekse tragediën. Als voorbeeld neem ik het verhaal van de held Oedipus. Aan het begin van het verhaal wordt aan de vader van Oedipus voorspeld dat zijn zoon hem zal doden, zijn koningstroon zal bestijgen en met zijn moeder zal huwen. Om te voorkomen dat deze duistere voorspelling uit zal komen probeert de koning zijn zoon Oedipus te doden. Uiteindelijk is het gevolg van de poging om de voor­spelling te doorkruisen dat de uit­komst ervan juist veroorzaakt wordt. Oedipus doodt zijn vader en huwt zijn moeder. De les die de tragedie over wil brengen is dat ‘de wil van de góden’ voor de mens een onont­koombaar noodlot is waar de mens niets aan of tegen kan doen. Elke voorspelling krijgt daarmee het karakter van een definitief vonnis zonder hoop of genade.

Een open deur

In tegenstelling tot dit soort voor­spellingen zijn Bijbelse profetieën geen gesloten gevangenissen maar een open deur. Ze zijn bedoeld om een weg van hoop te wijzen in plaats van de blinde muur aan het einde van de doodlopende straat van de wanhoop.

Dat een profetie ‘open’ is wil zeggen dat de uitkomst ervan niet van tevoren vaststaat. Hoe een profetie uit­komt hangt namelijk niet alleen van God af maar ook van de mensen waarop hij betrekking heeft. Een wegwijzer bepaalt niet of ik hem volg. Hij wijst een weg en ik kan zelf bepalen of ik die ga en hoe ik die ga. Ook zal ik zelf de weg moeten gaan om het doel te bereiken waar de weg­wijzer toe leidt.

Een profetische belofte voor mijn leven zal niet uitkomen als ik met mijn armen over elkaar afwacht tot hij uitkomt. Als een profetie onheil of straf aankondigt, en dat kan, dan alleen om mij door de duisternis heen, een weg naar God te wijzen. Het einddoel van profetieën is net als de God die ze geeft, enkel goed.

Toen de profeet Jeremia, tegen zijn eigen zin in, profeteerde dat het koninkrijk Juda ten onder zou gaan was dat om de Judeeërs duidelijk te maken dat zij hun aardse koninkrijk, hun afgod, moesten opgeven om terug te kunnen keren bij de enige ware God, de God van Israël. De pro­fetie gaf aan dat het koninkrijk Juda, dat een belemmering geworden was voor het plan van God, ^ou verdwij­nen om de weg vrij te maken voor de openbaring van een geestelijk Koninkrijk van God in Christus.

Een machtig wapen

Juist omdat profetie ons kan helpen om over de toestanden en problemen van het heden en de nabije toekomst heen te kijken is het een machtig wapen. Zo kan profetie individuen of groepen waarschuwen als ze de juis­te koers kwijtgeraakt zijn of het goede doel langs de verkeerde weg proberen te bereiken.

In de praktijk heeft de ‘openheid’ van profetie nog een andere beteke­nis. Een profetie is geen eenzijdig dictaat van God, maar dan spreekt God én de profeet.

Ten eerste is dat zo omdat God van mensen geen willoze instrumenten wil maken. Hij kan en wil juist onze karakters en onze keuzes zo veel mogelijk gebruiken om Zijn bood­schap over te brengen. Hij doet, ook.- > als Hij ons stimuleert om te profete­ren, geen geweld aan.

Ten tweede maakt ons aandeel in de profetie het zo dat we er ons gelijk niet mee kunnen opeisen. Onze pro­fetieën zijn, net als wij, nog onvol­maakt. Dit zegt Paulus, die de profe­tie één van de belangrijkste gaven vindt, ook heel duidelijk in 1 Korinthe 13.

Toetsing is nodig

Daarom moet profetie getoetst worden. De inhoud van een profetie kan nooit in strijd zijn met de Bijbel. Om te garanderen dat er goed met profetie wordt omgegaan moet profetie ook altijd door meerdere mensen beoordeeld kunnen worden. Als iemand even een ander apart zou nemen om hem, zonder overleg vooraf met zijn leiders, een profeti­sche boodschap in het oor te fluiste­ren is hij verkeerd bezig.

Profetieën komen het best tot hun recht als ze in het openbaar, dat wil zeggen in de gemeente, uitgespro­ken worden. Als de inhoud van een profetie van dien aard is dat je hem niet kunt uitspreken waar iedereen bij is dan zul je hem voor dat je hem overbrengt aan diegene waar hij voor bestemd is door minstens één ande­re persoon moeten laten beoordelen. Goede profetieën zijn kort, duidelijk » passend bij de persoon die ze uit­spreekt. Wie veel omhaal van woor­den en beelden nodig heeft om door te geven wat God wil zeggen kan kennelijk de boodschap niet goed uit de maalstroom van zijn eigen gedachten filteren. Als ik goed profe­teer dan zal ook iedereen die mij kent, mij in mijn profetie herken­nen. Een waarachtige profeet is zich­zelf en gaat niet allerlei, hem of haar niet eigen, termen gebruiken om indruk te maken.

Duidelijk en concreet

Duidelijkheid in profetieën betekent niet dat een profetie altijd een voorspelling moet doet in de trant van: r op dat tijdstip op die dag zal u dat overkomen.” Zulk soort profetieën komen gelukkig maar zelden voor want ze zouden mensen snel de indruk kunnen geven dat alles voor ze geregeld wordt.

Anderzijds zal een profetie niet zo vaag zijn dat hij inhoudsloos wordt. Wie iemand anders de boodschap “God heeft een plan met uw leven” als een hoogst originele profetie pre­senteert misbruikt de term profetie om zijn eigen gezag te vergroten in plaats van dat van God.

Hoe duidelijker en concreter een profetie is, hoe groter de kans dat mensen er iets goeds mee zullen doen. Natuurlijk zal een profetie altijd nog naar de situatie van een persoon of gemeente moeten worden ‘vertaald’. Maar hoe helderder de profetie, hoe beter dat gaat.

Onderwerping

Iedere profetie is onderworpen aan het Woord van God en ieder die pro­feteert moet gehoorzamen aan de lei­ders die boven hem gesteld zijn. Dat kan zelfs zover gaan dat iemand ver­boden wordt om nog te profeteren. Omdat profetie getoetst kan worden aan het Woord en onderworpen is aan het gezag van de leiding in de gemeente hoeft niemand de profetie als zodanig aan banden te leggen. Uitingen van profetie kunnen, als ze verkeerd zijn, weerlegd of gecorrigeerd worden.

Het gevolg van verkeerd geïnspireerde profetieën zal daarom altijd min­der ernstig zijn dat het gevolg van het uitbannen van de profetie om problemen en teleurstellingen te ver­mijden. Want profetie hebben we, als geen andere gave van de Geest, nodig. Omdat het profetisch woord ons kan opvoeden tot een volwassen zoon van God. Omdat profetie ons kan corrigeren als we een verkeerde kant opgaan. En bovenal omdat pro­fetie ons steeds weer kan bemoedi­gen om de weg verder te gaan, als een wegwijzer die bevestigd wat we op eerdere wegwijzers of op de kaart waren tegengekomen.

In de zekerheid dat niets ons kan scheiden van God kunnen we dan het risico nemen te luisteren naar onze broeders en zusters. We kun­nen vervolgens het risico nemen te vertrouwen op ons eigen begrip van wat ze zeggen en tenslotte  kunnen we het risico nemen van een keuze voor ons leven op basis van een woord van profetie.

 

Twee lichamen door Duurt Sikkens

“Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam” (1 Kor. 15:44).

Een mens heeft twee lichamen. Een zichtbaar, aards lichaam, dat iedereen zien kan, en een onzichtbaar geestelijk lichaam. Wanneer je het leven van God in je ontvangt doordat je in de opstanding van Jezus Christus gelooft, dan sta je zelf ook geestelijk op en begint je geestelijk lichaam ook opnieuw.

Het opstaan is zichtbaar in de hemel. Het is te vergelijken met het lichaam van een rups dat verandert in dat van een vlinder. Dat is ook het uiteindelijke lichaam, de verschijningsvorm van de echte mens, de mens Gods. En al die opstandingslichamen, al die mensen die in Christus zijn opgestaan, vormen het lichaam van Christus, Zijn gemeente, in het Koninkrijk van de Vader. Ze zijn levend gemaakt door Zijn Woord.

Een natuurlijk lichaam wordt dus niet gezaaid bij een teraardebestelling, maar de mens in wie het woord van God gezaaid is wordt daarmee één en staat op. Wie dit gelooft is niet bang om te sterven want wanneer je je aardse lichaam dan aflegt, heb je het hemelse, onstoffelijke lichaam.

Op de berg der verheerlijking zagen een paar volgelingen van Jezus deze verschijningsvorm van Hem. Dit is dus ook realiteit voor degenen die Jezus geloven en samengegroeid zijn met Zijn opstanding.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

 

 

Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here” (Paulus in Romeinen 8 vers 38 en 39 (Rom. 08:38-39).

Op zoek naar het wonder

‘Mensen zijn hartstochtelijk op zoek naar het wonder’. Tot deze uitspraak komt Rex Brico in het Algemeen Dagblad, waarin hij iedere week in een zogenaamde geloofsbrief zijn visie geeft over religie en geloof, meestal inhakend op actuele gebeur­tenissen. Onlangs was dat naar aan­leiding van het Mariabeeld in Volendam dat bloed gehuild zou hebben. Velen kwamen kijken en dachten dat hier een of andere grap­penmaker aan het werk was geweest, maar ondanks alle scepsis, schrijft Brico, ‘weerhield dat een grote groep aanwezigen er niet van het hoofd te buigen voor dit ‘wonder’. Ze baden, hardop of zachtjes, voor zich uit, zongen en profeteerden tegenover omstanders dat dit slecht nieuws voor de nabije toekomst betekende’. Waarom is de mens op zoeken naar wonderen? Dat waren ze vroeger ook al, schrijft Brico, ‘maar toen stelden ze zich doorgaans tevreden met de wonderen waar de kerk hun over ver­telde. Vandaag willen ze er zelf bij zijn en toezien hoe de hemel de aarde raakt.

Is de aarde hun dan niet genoeg? Nee en nogmaals nee. Ook al roepen ze luidruchtig dat ze niet in een hemel geloven, in hun hart hopen ze innig dat er meer is dan die korte, vaak teleurstellende gang tussen geboorte en dood op een relatief onbetekenende aarde. Daarbij bestaat die hemel voor hen alleen als hij fysiek valt waar te nemen, als ze kunnen zeggen: Ik heb hem zelf gezien of gehoord! Dat danken we aan de invloed van proefondervinde­lijk denken. En zo trekken ze met duizenden naar Volendam, of Jomanda, ook als ze helemaal niet ziek zijn’.

Oer christendom

Brico beschrijft verder nog een aan­tal in zijn ogen echte wonderen, paranormale gebeurtenissen noemt hij ze, en gaat dan terug naar de eer­ste tijd van het christendom.

Daarover schrijft hij: ‘Het oer chris­tendom meende dan ook dergelijke ervaringen een plaats te moeten geven in het kerkelijk leven. Sommigen werden aangesteld om de gave van genezing te beoefenen, anderen hun gave van de profetie en weer anderen hun gave van het Woord. Maar betekent dit dat zulke ambten ook in de kerk van vandaag thuishoren? We mogen gevoeglijk aannemen dat, wanneer de kerk van na de Reformatie meer belangstel­ling voor deze gaven getoond had, mensen nu niet massaal uit de kerk en naar Jomanda en de plaatselijke reïncarnatietherapeut gehold zouden zijn. Toch heeft de kerk daar een probleem, is de mening van Rex Brico, ‘want als gelovigen het Godswonder uitsluitend of vooral zoeken in het paranormale, wat moet de kerk dan als vroeg of laat blijkt dat We meeste van die verschijnselen ver­oorzaakt worden door aardse krach­ten waarvan wij ons tot dusver niet bewust zijn? Tenslotte is ook het onweer geen stem van God meer en ziekte geen straf voor zonde. En werkt menig alternatief genezer van­daag niet met een goddelijke hotline, maar met kosmische energievelden… Ik denk dat het dan toch veiliger is het wonder te zoeken in wat wij , met ons eufemistisch taalgebruik, ‘normaal’ noemen. De geboorte van een kind bijvoorbeeld, zoals ik enke­le weken geleden mocht meemaken. Of het ontvouwen van een waterlelie in een vijver. Zelfs het spontaan

smelten van hars in een Mariabeeld, zodat het lijkt of het beeld huilt. Het gebeurde vorig jaar als gevolg van de hoge zomertemperatuur in Brunssum. En iedereen lachte er zich suf om. Maar dat vond ik nou een wonder’.

Onderscheidingsvermogen

De opmerkingen van Rex Brico kun­nen wij ten dele onderschrijven, al blijkt dat hij geen geestelijk onder­scheidingsvermogen heeft of de won­deren uit de verkeerde dan wel uit de goede bron afkomstig zijn. De Bijbel spreekt over tekenen en wonderen als bevestiging van het evangelie van

Aet Koninkrijk, zoals Jezus en de apostelen dat brachten. Maar de Bijbel spreekt ook over bedrieglijke tekenen en wonderen, waarin de vorst der duisternis zijn hand heeft. Als gelovigen van de eindtijd is het broodnodig dat we door Gods Geest onderscheiden wat echt is en niet-echt.

Ook hoeven we de tekenen en won­deren als zodanig niet te zoeken; het gaat er primair om dat onze gemeen­schap met de levende Heer meer en meer een stabiel geloofsleven tot gevolg heeft, waardoor we niet met het minste of geringste zuchtje tegenwind van de kaart zijn. Bovendien blijft nog altijd het groot­ste wonder dat er in ons leven plaats­vond de dag toen wij opnieuw gebo­ren werden en het rijk der duisternis verlieten om het Koninkrijk van het licht binnen te gaan.

De euro komt eraan!

Vrijwel iedereen is langzamerhand op de hoogte van de komst van de euro. De euro is de nieuwe Europese munt die in Nederland, België en andere Europese landen (de Economische en Monetaire Unie – de EMU) ingevoerd gaat worden en de plaats inneemt van de frank, gulden, etc. Waarom één muntstelsel?

Daarvoor moeten we teruggaan naar de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog, toen de Europese lan­den zich realiseerden dat economi­sche samenwerking de kans op oor­log verkleint en dat handel leidt tot meer welvaart. Daardoor werd de Europese Economische Gemeen­schap (EEG) opgericht.

De economische samenwerking en het vrije handelsverkeer tussen de Europese landen kwam op gang. De EEG werd later omgedoopt tot EG en nog later tot EU. In de loop der jaren werden nationale wetten op elkaar afgestemd, waardoor er een open Europese markt ontstond met vrij handelsverkeer terwijl men ook gemakkelijker in een ander Europees land kon gaan wonen en werken.

Er bleef echter nog één belangrijke hindernis te nemen voor een volledig vrij handelsverkeer, namelijk de wis­selkoersonzekerheid.

Omwisselingskosten en wisselkoers­risico’s gaan door het nieuwe munt­stelsel verdwijnen en hoewel nog niet alle hobbels zijn weggenemen, is het wel zo goed als zeker dat over vijf jaar in de meeste Europese lan­den de euro zal zijn ingevoerd.

Hoe moeten we als christenen staan tegenover deze ontwikkeling? Als we sommige christelijke en evangelische bladen zouden moeten geloven bete­kent dit het ‘begin van het einde’, een ontwikkeling die zou leiden tot het grote antichristelijke rijk van de eindtijd. Zoals destijds de torenbouw van Babel desastreuze gevolgen had, en bijvoorbeeld vele eeuwen later het Romeinse rijk ten onder ging) zal de Europese eenheid die tot stand komt ook nu uitlopen op een grote catas­trofe. Toch willen we ons liever niet aan allerlei onheilsvoorspellingen wagen om de doodeenvoudig^ reden dat voor een waarachtig christen er geen reden is zich door angst te laten beheersen. Angst is altijd een slechte raadgever, zoals het spreekwoord al zegt. En altijd weer geldt voor een kind van God: ‘Vrees niet, geloof alleen’. Wie zijn vertrouwen op de levende God heeft gesteld, zoals deze zich heeft geopenbaard in Zijn Zoon Jezus Christus, mag zeker weten dat hij volkomen ‘veilig gesteld’ is welke toekomstige ontwikkelingen er ook zullen zijn. Uiteraard weten wij, uit Gods Woord en door Gods Geest, dat de ‘laatste tijd’ voordat de eindafgang van Satan, zoals het laatste Bijbelboek dat beschrijft, definitief zal plaatsvinden niet gemakkelijk zal zijn. Paulus spreekt over ‘zware tij­den’ en somt dan een groot aantal negatieve eigenschappen op van de mensen die Christus niet kennen, maar dezelfde Paulus roept ons ook op temidden van deze mensen te schijnen als ‘lichtende sterren’ het woord des levens vasthoudende! Dat is onze taak en door daaraan te gehoorzamen openbaren wij ons als werkelijke vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk. Dan weten we ook dat ‘het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegenover de heer­lijkheid die over ons geopenbaard zal worden’. Een heerlijkheid die nu al in ons is, maar die uiteindelijk over zal gaan in volle heerlijkheid.

Negatief zelfbeeld bij jongeren

Steeds meer jongeren hebben een negatief zelfbeeld, meent Drs. E. J. van Dijk, docente massacommunica­tie en psychologie aan de christelijke hogeschool Ede. Zij hield kort gele­den een lezing over ‘Jongeren en media’ op de jaarvergadering van de Hervormd Gereformeerde Jeugdbond. In het Reformatorisch Dagblad, dat een verslag bracht van deze dag bracht, kunnen we lezen hoe mevrouw Van Dijk vaststelde dat we in een multimediale maatschap­pij leven en met informatie worden overspoeld. Ze probeerde twee vra­gen te beantwoorden, namelijk: ‘Wat doet dat met ons?’ en ‘Wat hebben we als gemeente voor antwoord?’ Volgens Drs. Van Dijk gaan velen kritiekloos en passief om met alles wat via de media op hen afkomt. Het werpt mensen ook steeds meer op zichzelf. ‘Velen leven wekenlang zonder persoonlijke communicatie. Achter de buis vertellen mensen de meest intieme dingen. Maar dat is geen persoonlijke communicatie. Het wordt niet aan jou verteld’.

Dat er steeds meer jongeren rondlo­pen met een negatief zelfbeeld komt volgens haar doordat via de media perfecte mensen worden neergezet. ‘Heb je geen gangbaar model of heb je pukkels, dan voldoe je daar niet aan. Bij steeds meer mensen gaat het om hoe je overkomt. Er komt steeds minder ruimte voor individualiteit. In deze tijd zijn mensen op zichzelf gericht. Maar dat is iets heel anders dan jezelf zijn voor een ander’.

Met elkaar praten

De docente wees op de noodzaak met elkaar te praten in het gezin. ‘Bij ons wordt niet gepraat. Er wordt ruzie gemaakt over welk programma op tv komt of wie achter de compu­ter mag.

Ik denk dat persoonlijkheden veran­deren. Alles wat irrationeel is, wordt dank zij de media uitgebannen. Steeds minder mensen kunnen met gevoelens omgaan. We praten er niet over. We durven niet meer te zeg­gen: ‘t Spijt me. Maar wel als er een camera bij staat. Dat is toch absurd. Steeds minder mensen hebben een eigen visie. Ze geven weer wat mén zegt en vindt’. Volgens Drs. Van Dijk moet de christelijke gemeente daartegenover concreet en correct normen en waan den naar buiten brengen. ‘Ze moet niet uitgaan van tradities, maar van persoonlijk geloof. Ik zeg niet dat traditie verkeerd is, maar geloof op  grond van traditie wel. Jongeren moeten het waarom van de traditie en de normen weten. In de gemeen­te moeten we er persoonlijk zijn voor jongeren, als identificatiefiguur. Jongelui zijn geschapen met gaven. Die hebben nodig dat wij hen helpen bij hun ontdekkingstocht door het leven. Leer ze om de dag te zien als een kans door God gegeven’.

Beeld uit de kinderjaren door Truus van Kaam

Een huis met een hoge drempel.

Je wilde naar binnen, hoewel je met je kleine beentjes nog niet over de drem­pel kon komen.

Maar je bleef proberen, je gaf het niet op; je wilde immers naar binnen.

Uiteindelijk kwam er iemand die je over de drempel heen tilde.

Zo is het ook in het Koninkrijk Gods.

Daar is het huis des Vaders waar je naar binnen kunt gaan.

En als je eenmaal binnen bent wil je er nooit meer weg.

Je voelt je er thuis.

Dit heb je altijd gezocht.

Hier kom je tot rust.

Je leert delen met anderen die jou ook liefhebben.

De liefde des Vaders werkt hier mild en overvloedig.

Ingaan in het Koninkrijk Gods:

Velen willen wel naar binnen maar missen de overgave en volharding, of ze denken via een andere weg binnen te kunnen komen.

Maar een andere weg is er niet en zo blijven ze buiten, ze raken beschadigd en worden uiteindelijk een prooi van de boze.

Zou het dan toch waar zijn dat, zoals de Bijbel ons zegt, we eerst de kosten moeten berekenen?

Laten we het doen en ingaan op de aanwijzingen die God ons steeds weer wil geven vanuit Zijn Woord.

Zodat we ook met Paulus kunnen zeggen:

“Niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij” (Gal. 02:20).

 

Oorsprong en doel van de schepping De vrede van Jeruzalem deel 1 door Hessel Hoefnagel

In een serie artikelen wil ik vanuit bijbels perspectief nader ingaan op de oorsprong en doel van de schep­ping. Daarbij met name op het doel van de mens, zoals deze bestemd is om ‘beeld van God’ te zijn en namens de Schepper de schepping te beheersen (Gen. 01:26-27). Ik hanteer daarbij de profetie van Jeruzalem over de ‘puinhopen van Jeruzalem’. Deze werd door de profeet Daniël bestudeerd (Jer. 25:01-14; Jer. 29:01-14; Daniël 9).

Naar aanleiding van deze profetie, welke gold voor het deel van het volk van het koninkrijk Juda, dat in bal­lingschap was weggevoerd, kreeg Daniël het gezicht van de ‘zeventig weken’ en de openbaring daarvan. Bij het plaatsen van dit gezicht in het perspectief van de gebeurtenissen in de eindtijd waarin wij leven, meen ik steeds meer te zien, dat deze profetie en haar uitlegging vooral betrekking heeft op de gemeente van Jezus Christus waarover ‘het einde der eeuwen’ gekomen is (1 Kor. 10:11).

De stad des vredes

Als titel voor deze studieartikelen koos ik ‘De vrede van Jeruzalem’. De naam Jeruzalem komt al vroeg in de Bijbel voor en heeft met betrekking tot de openbaring van het doel van God met de hele schepping een pro­fetische waarde. Eens zal het ware Jeruzalem, dat onze God van oor­sprong af voor ogen heeft, zich open­baren als het centrum van de her­schepping van hemel en aarde. De aardse stad Jeruzalem heeft in het geheel van het plan van onze God niet meer dan een ceremoniële waarde.

De aanduiding ‘Jeruzalem’ (stad des vredes) heeft namelijk betrekking op het geheel van de ware gelovigen uit alle tijden en alle plaatsen. Zij genie­ten binnen hun godsdienstige syste­men nóg een zekere bescherming tegen de werken van de genoemde duivel en satan. De profetie van de Bijbel noemt in dit verband de aan­duiding van een zwangere ‘vrouw’, die bezig is een kind te baren, het­geen met sterke en pijnlijke weeën gepaard gaat. De ‘mannelijke zoon’ die zij baart, is een aanduiding van de openbaring van de vele zonen Gods, waar de schepping in haar grote nood, met zuchtend verlangen op wacht (Romeinen 8).

De duivel en de draak heeft er alle belang bij om deze ‘geboorte’ te ver­hinderen, omdat zij de voortgang van zijn eliminatie betekent. Wat dat betreft houdt hij wél sterk rekening met de profetie van de Bijbel, in tegenstelling tot vele gelovigen.

De genoemde ‘vrouw’ wordt wegge­leid in de ‘woestijn’. Daar heeft God voor haar een plaats bereid, waar ze gedurende een bepaalde periode wordt onderhouden buiten het gezicht van de slang (= de draak, ook duivel en satan genoemd – Openb. 12).

In het dorre klimaat van de gods­dienstige wereld gaat deze rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal kunnen verslinden (1 Petr. 05:08). Hij zal echter vanwege de bij­zondere bescherming vanuit God zelf de ware gelovigen niet kunnen overweldigen, net zo min hij inder­tijd vanwege deze bescherming het kind van Bethlehem kon uitschake­len (Matt. 02:13-18).

In ballingschap

Daniël leefde in ballingschap. Hij was als jonge hoveling aan het hof van koning Jojakim van Juda met het gros van het volk Israël gevankelijk weggevoerd door de koningen van Assur en Babel (2 Kon. 24). Aan deze ballingschap kwam een eind, toen God zelf daartoe de geest van Kores, de koning van Perzië, opwek­te om de ballingen terug te doen keren naar hun eigen land. Dat was vervulling van de door Jeremia uitge­sproken profetie inzake de zeventig jaren, waarin het volk Israël in de ballingschap zou worden onderdrukt (Jer. 25:12). In deze gebeurtenis met betrekking tot het natuurlijke volk der Joden zit echter een profetische waarde ten aanzien van het ‘lichaam van Christus’. Deze waarheid werd al aan Daniël geopenbaard.

Het Nieuwtestamentische volk van God (de ware christenen, dus vervuld met de Geest van God) verblijft in ballingschap op aarde. Feitelijk maakt het door het geloof immers deel uit van het hémelse Koninkrijk van onze Heer en Heiland Jezus Christus en van God onze Vader.

Geen decoratie

Als gevolg van een daadwerkelijke bekering en daarop aansluitende innerlijke wedergeboorte, ontvingen zij bewust de heilige Geest als Gods gave. Niet als een soort decoratie, waarmee ze zouden kunnen pron­ken, maar ten behoeve van de kracht, welke ze nodig hebben om in de ‘hemelse gewesten’ ofwel de ‘eerste hemel’ te kunnen wandelen, strijden en overwinnen (Hand. 01:08; Efeze 6).

In de onzichtbare, geestelijke reali­teit is God hun Vader en is Jezus Christus hun Heer. Hij is gezeten aan de ‘rechterhand Gods’, een aan­duiding van de Geest van God, welke Hij als Eersteling heeft ontvangen om uit te storten op diegenen, die dat in geloof begeren.

Uit deze hemel zal onze Heer ver­schijnen, dat is gezien worden op aarde. Echter niet slechts als een enkeling, maar als Hoofd van Zijn ‘lichaam’, de ware gemeente. Wie tot dit lichaam behoren, dus vervuld zijn met dezelfde Geest als het Hoofd daarvan, zullen namelijk met Hem vanuit de hemel in heerlijkheid ver­schijnen op aarde (Kol. 03:04).

Nog in verborgenheid

Het ware Jeruzalem bevindt zich als ‘stad Gods’ nog in de verborgenheid van de hemel en zal nimmer in geografische zin te lokaliseren zijn op aarde. Het is de stad met funda­menten, welke Abraham reeds in de geest zag en waarvan God Zelf de Ontwerper en Bouwmeester is (Heb. 11:10). Deze ‘stad’ is nog steeds in vorming tot haar voltooiing. Zij bestaat uit lévende stenen, even­als het ‘huis Gods’, waarvan de apos­telen spraken en waarvan onze Heer Jezus de Hogepriester is (1 Tim. 03:15; Titus 01:07; Heb. 10:21).

Onze Heer droeg in de volheid van de tijd de zonde der wereld. Dat wil zeggen, dat Hij de oorzaak van de uitzichtloze situatie, waarin sinds de zonde van de eerste Adam de gehele schepping gedompeld is, heeft weg­genomen. In vervolg op deze eerste daadstelling zal de Heer zich spoedig openbaren in en met Zijn heiligen.

De eerstvolgende mijlpaal

Deze ‘openbaring van zonen Gods’ is de climax van het geboorteproces dat zich al lange tijd in de onzienlijke wereld afspeelt, maar op een bepaald moment zal geopenbaard worden. Dit is dan de eerstvolgende ‘mijlpaal’ in de vanaf ‘den beginne’ doorgaan­de openbaring van het plan van onze God. In en met Zijn ‘lichaam’ zal onze Heer na deze openbaring cen­traal staan in het herstel van alle din­gen, zoals het plan van God beoogt. Dit tot heil en zegen van de zuchten­de schepping, de mens voorop (Rom. 8). De ‘vrouw’, waarvan in het laatste Bijbelboek Openbaring van Jezus Christus sprake is, vertegenwoordigt de hele in de ware God gelovende mensheid van alle tijden. Ze is hoog­zwanger en verlangt (ondanks de pijn in haar weeën haar ‘kind’ voort te brengen. Deze ‘mannelijke zoon’, welke in het proces van verheerlij­king tot volkomenheid plotseling wordt ‘weggevoerd’ naar God en Zijn troon’, zal haar namelijk brengen tot de volmaakte ‘vrede van Jeruzalem’. De verzameling, boeken, brieven en geschriften, welke samen onze Bijbel vormen, is een uniek geheel. Daarin wordt de oorsprong, de ontwikkeling en het doel van de schepping beschreven.

De Bijbel begint met de weergave van het begin van de schepping, zoals die volgens de Italiaanse bijbel ‘in principio’ (in principe, uit inner­lijke motivatie of beginsel) door de Schepper werd gevormd. Zij eindigt met de profetieën aangaande uitein­delijke voltooiing daarvan. Ondanks de intense invloed van de Dood (per­soonlijkheid) en zijn dodenrijk en de tegenwerking van de boze geesten in de hemelse gewesten onder leiding van de duivel, komt de schepping tot haar doel.

Ingrijpende ontwikkeling

Zowel het begin als het eind van de Bijbel geven weer, dat er vóór dit begin en na dit eind een diep ingrij­pende ontwikkeling is geweest, respectievelijk zal zijn, beide gerela­teerd aan de schepping van hemel en aarde. De strekking hiervan wordt duidelijk door de inzichten, die de Heilige Geest geeft aan diegenen, die de profetische waarden van de Bijbel weten te onderkennen en weten te plaatsen in de lijn van die ontwikke­ling.

Hoewel vele honderden jaren na de profeet Daniël, zijn ook wij als chris­tenen bezig met het beloofde herstel voor het volk van God. Wij kunnen nu weten, dat het aardse Jeruzalem niet meer is dan een voorafschadu­wing van de hemelstad die de eeuwi­ge Schepper vanaf het begin voor ogen heeft. Deze stad wordt uit de hemel zichtbaar op aarde, terwijl ze dan vervuld is met de heerlijkheid ^n God. De apostel en profeet Johannes zag namelijk dit ‘nieuwe Jeruzalem’, nederdalende uit de hemel, afkomstig van God (Openb. 21).

Geen verlengstuk

Van het begrip ‘hemel’ moeten we niet een plaats maken ergens in het heelal, vergelijkbaar met en als ver­lengstuk van onze aarde. Het duidt namelijk op de onzichtbare wereld, waarin de ontwikkelingen met betrekking tot het volk van God en daardoor met de gehele schepping, plaatsvinden en gestalte krijgen, alvorens zichtbaar en tastbaar te worden op aarde.

Een belangrijk principe in de open­baring van het plan van God is, dat het onzichtbare en eeuwige in de éérste plaats komt en het zichtbare en tijdelijke daarvan slechts een nauwkeurige afbeelding is. Voor de geestelijk georiënteerde mens geldt, dat deze zich moet bezighouden met de werkelijkheid en de schaduw slechts moet hanteren om deze wer­kelijkheid te leren verstaan.

Een schaduwbeeld

Het aardse Jeruzalem gold in de tijd van het door de christen zo genoem­de ‘Oude Verbond’ als centrum van de eredienst aan de ‘God des hemels’. Het was daarmee een scha­duwbeeld van het nieuwe Jeruzalem, dat wij als christenen behoren te ver­wachten. De genoemde profetie van Jeremia is daarom te plaatsen in de lijn van deze verwachting. Hierbij is aan te sluiten bij de profetieën in het laatste Bijbelboek ‘Openbaring van Jezus Christus’ (Openb. 01:01).

Als wij als volgelingen van Jezus Christus ons richten op het herstel van de puinhopen van Jeruzalem, laten we dan het hémelse Jeruzalem bedoelen, want dit is de ‘stad van de grote Koning’. Nu nog laat deze hemelstad, in de aankondiging van haar openbaring aan de wereld, een verwarrende kakofonie van geluiden horen. Als gevolg van de zuivere pre­diking van het evangelie van Jezus Christus door de zich eerst openba­rende vele ‘zonen Gods’, zal ze zich echter steeds helderder gaan structureren in de hemel. Van daaruit zal dan deze ‘stad Gods’ als het centrum van het Koninkrijk Gods zich gaan openbaren op aarde temidden en ter- wille van een zuchtende en bescha­digde schepping, de mens voorop.

De gezegenden des Vaders

De geopenbaarde ‘hemelstad’ heeft haar poorten wijd open, zodat de ‘gezegenden des Vaders’ kunnen ingaan om het Koninkrijk te beërven en deel te hebben aan de ‘vrede van Jeruzalem’. Hiervoor zonden de ouden reeds hun gebeden op (Ps. 122). Deze ‘gezegenden des Vaders’ hebben in eigen ogen niet veel gepresteerd, waardoor ze meenden enig recht te kunnen laten gelden. Hun schijnbaar onbetekenende ‘stukje brood’, ‘beker water’ of eenvoudig ‘kledingstuk’, aan de behoeftigen gegeven, hebben echter voor de barmhartige Heer en Zoon des men­sen, welke namens de Schepper het oordeel uitvoert, een enorme waarde (Matt. 25:31-40).

De vrede van dit ware Jeruzalem zal een volledig herstel bewerken, zodat alle wonden en beschadigingen naar geest, ziel en lichaam zullen plaat­smaken voor een algehele gezond­heid. De individuele mens wordt in haar sfeer weer tempel van de leven­de God, in staat om namens de hemelse Vader de gehele schepping tot de van oorsprong beoogde vol­heid te brengen.

Het scheppingsgegeven

De Bijbel begint met het scheppings­verhaal. In de zes zogenoemde scheppingsdagen wordt de wording van hemel en aarde vermeld. Daarin komt al direct de eeuwige uitwerking van het geweldige plan van God (Zijn ‘eeuwig raadsbesluit’) met betrekking tot Zijn schepping naar voren en de belangrijke plaats van de mens daarin.

Al direct na de zondeval van het eer­ste mensenpaar gaf de Schepper al een aanzet tot Zijn doel met de mens in de zogenoemde ‘moederbelofte’ (Gen. 03:15).

Het is mijn verlangen, dat wij op basis van een juiste interpretatie van deze scheppingsgegevens inzicht krijgen in de door de Geest van God aangereikte openbaringen met betrekking tot de zin van de gehele schepping. Vanuit dat verlangen heb ik de onderdelen van deze studie geschreven. Ik hoop en verwacht, dat ze zullen bijdragen aan het opscher­pen van de gedachten van de lezers. Met name denk ik hierbij, die met mij de levende en waarachtige God willen dienen en de komst van Zijn Zoon uit de hemelen verwachten (vgl. 1 Thess. 01:10).

Vanuit deze intentie wil ik vanuit Bijbelse gegevens en met name daarin de profetische benadering een aantal dingen nader belichten, niet om bestaande funderingen af te breken, maar meer om te komen tot een gezond ‘bouwwerk’, waarin we onze grote Schepper kunnen eren in Zijn eeuwige doelstelling.

 

Geestelijke vrijheid door Tineke Annotee

Gedachten over vrijheid en rijkdom naar aanleiding van Lucas 18 vers 18 tot en met 27 (Luc. 18:18-27).

Een nieuwbouwwijk ergens in Nederland anno 1997. Prachtige eengezinswoningen. In de huizen mar­meren vloeren. Op iedere verdieping sanitair. Centraal verwarmd, zelfs iedere vloer. Een eigen kamer voor iedere bewoner van het huis. Alles even luxe. Aan de straatkant voor het huis ook nog voor ieder z’n eigen auto.

Een doorsnee Nederlands gezin. Hardwerkende mensen, want alle mensen in dat huis, uitgezonderd schoolgaande kinderen, werken hard. Zij betalen op tijd hun belas­ting en hebben, na hun gewone werktijden, allemaal nog wel ergens zitting in. In een of andere advies­raad, raad van beheer, familieraad of wat voor raad het dan ook moge zijn (tot ze zich geen raad meer weten). Bezoeken zoveel mogelijk hun oude of zieke familieleden in de daarvoor bestemde bejaardencentra of ver­pleeghuizen. Gaan keurig naar een door de omgeving erkende kerk… en doen eigenlijk wat er van een goede burger verwacht mag worden.

De rijke jongeman

En dan worden we in de Bijbel geconfronteerd met het verhaal over de rijke jongeman. Wat een goede en aardige jongeman. Hij was voor iedereen vriendelijk en goed. Maakte zijn huwelijk niet kapot. Bedroog z’n vrouw niet met een andere vrouw. Had nooit iets gestolen. Liegen was hem vreemd. Was zijn ouders gehoorzaam geweest. Hield van God en de mensen om zich heen.

Als een Pietje Precies had hij zich aan de regels van de wet gehouden. En zijn verantwoordelijkheidsgevoel voor al zijn bezittingen was, mense­lijke gesproken, alleen maar een heel goede karaktertrek.

Maar dan spreekt God, door Jezus heen, en zegt dat er nog één wet is die overblijft. De wet der vrijheid. Vrijheid dus! Jezus zegt: ‘Ga naar huis, geef al je bezittingen weg en volg mij… en je zult vrij worden!’ Want dat zou het uiteindelijke doel zijn voor de jongeman in de Bijbel… maar ook voor alle christenen: gees­telijke vrijheid! Deze jongeman zei eigenlijk dat hij alles gedaan had wat God van hem vroeg. Toch had hij geen goede kijk op zichzelf want God vraagt van geen mens om zich aan allerlei regeltjes te houden. Hij vraagt of je alles wilt geven wat je hebt en wat je bent.

Of een christen werkelijk gelooft zal blijken op het moment dat God iets van hem vraagt. Werkelijk geloof blijkt als mensen wordt gevraagd om iets van henzelf te geven.

Het belangrijkste van de wet, dat is God liefhebben boven alles, daar had die rijke jongeman zich niet aan gehouden, want hij had God niet lief boven alles. Jezus vroeg aan hem de uiterste consequentie van de wet. Deze jongeman dacht verkeerd. Hij dacht: Ik doe het goed want ik houd mij aan de regels.

Nu wij, als christenen anno 1997, hoe gaan wij om met onze ‘rijkdom’? Vragen wij aan de Heer om ons dagelijks brood of om de complete sterreclame? Geloven wij voor de toe­komst werkelijk dat het ons aan niets ontbreken zal? En zoeken wij aller­eerst het Koninkrijk van God? En… en… mogen deze vragen eigenlijk wel gesteld worden?

De wet van de eeuwigheid

Om nog even op de wet terug te komen: Wetten zijn tijdgebonden hebben geen eeuwigheidswaarde.

Alleen de wet van de Goddelijke lief­de is een wet van de eeuwigheid. Als bijvoorbeeld in een goed gezin de wet van de liefde werkt dan zijn spt* ciale wetten niet nodig, maar als er iets verkeerds dreigt te gaan dan komen er wetten. De wet is een wezensvreemd element in een vrij mens waarin de wet van God func­tioneert, niet vanzelf maar door de werking van de Heilige Geest. Het kenmerk van de wet is: doe dit en doe dat en je zult leven.

Maar het kenmerk van Gods vrijheid is: gelóóf en je zult leven!

Wij die tot geloof zijn gekomen zijn die sabbatsrust ingegaan, zoals ook God rustte van Zijn werken. Wij hoe­ven niet meer door inspanning ons doel te bereiken. Als wij geloven dat Jezus onze levensproblemen kan oplossen zijn wij tot Gods rust ingegaan. Zijn wij tot rust gekomen! Een vrij mens is een mens die z’n leefregels niet meer opgelegd krijgt door traditie, familie, collega’s, de buurt, de klas…, enz.

Een vrij mens is een mens die zich­zelf geworden is in Jezus Christus. Want een mens is pas vrij als hij weet wie hij is in Jezus Christus. En zo’n mens leeft niet met allerlei wet­ten aan de buitenkant, maar die leeft met de wet van God in zijn hart. Niets opgelegd…, maar graag gedaan!

Gééstelijke vrijheid! Dat is pas échte rijkdom.

 

Wordt vervuld met de Geest door Wim te Dorsthorst

“Wordt vervuld met de Geest”. Deze woorden van Paulus staan in een gedeelte, waarin hij de gemeente op het hart drukt dat ze geheel anders dienen te zijn in hun levenswandel, omdat ze Christus hebben leren ken­nen (Ef. 04:20). Het moet zelfs ondenkbaar zijn dat waarachtige christenen nog leven en zich gedra­gen als onveranderde mensen. Dat noemt hij: “Wandelen zoals de hei­denen wandelen” (Ef. 04:17).

Nee, zegt hij: “Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen, en wan­delt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad” (Ef. 05:01). Dat is je gedragen als hemelburgers en als huisgenoten Gods.

En dan is aan het slot van dit gedeel­te zijn raadgeving: “Ziet dus nauw­lettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijze, doch als wijzen, u de gele­genheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad. Weest daarom niet onverstandig, maar tracht te ver­staan, wat de wil des Heren is. En bedrinkt u niet aan wijn, waarin ban­deloosheid is, maar wordt vervuld met de Geest, en spreekt onder elkander in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zingt en jubelt de Here van harte, dankt te allen tijde in de naam van onze Here Jezus Christus God, de Vader, voor alles, en weest elkander onderdanig in de vreze van Christus”. (Ef. 05:15-21).

Vóór de apostel spreekt over het ver­vuld worden met de Heilige Geest bindt hij de lezers dus eerst op het hart dat ze nauwkeurig toe moeten zien op een heilige, Godvrezende levenswandel.

Bedrinkt u niet aan wijn

Als de mens in de wereld blij en vro­lijk wil zijn gebruikt hij wijn of ande­re alcoholica. Prediker 10:19 (Pred. 10:19) zegt: “Voor genoegen richt men een maal­tijd aan, en wijn maakt het leven vro­lijk”. God gunt de mens heus wel een glas wijn. Bij al het goede wat God aan de mens gegeven heeft in de schepping noemt de Psalmist: “En wijn die het hart der mensen verheugt” (Ps. 104:015). Helaas, maar al te vaak gaat men zich bedrinken want men wil daarin ruimte en vrij­heid beleven.

Maar daarin, zegt Paulus, is nu juist bandeloosheid. Andere vertalingen spreken van “liederlijkheid” of “los­bandigheid”. Grenzen vervagen dan, remmingen vallen weg en de mens raakt z’n stuur kwijt. De Bijbel geeft heel veel negatieve kenmerken ten gevolge van het bedrinken aan wijn. Zo lezen we dat iemand die zich bedrinkt bedwelmd raakt. Toorn en gramschap kunnen opgewekt worden. Men raakt verhit, het stijgt naar het hoofd, men verliest z’n zelfbe­heersing, het neemt het verstand weg, enz..

De profeet Jesaja klaagt de leidslie­den van die tijd aan als hij zegt: “En ook dezen waggelen van wijn en tuimelen van bedwelmende drank: priester en profeet waggelen van bedwelmende drank, zijn verward door wijn, tuimelen van bedwelmen­de drank, waggelen bij een gezicht, wankelen bij een rechtspraak. Ja, alle tafels zijn vol walgelijk braaksel, geen plek is er over” (Jes. 28:07-08). Dit is een geweldige aanklacht van de profeet want dit gaat lijnrecht in tegen Gods geboden.

Het is voor gezagsdragers, priesters, leraren, profeten, enz., van het aller­grootste belang om helder van geest, nuchter en goed bij het verstand te zijn.

“De Here sprak tot Aaron: Wijn of bedwelmende drank zult gij niet drinken, gij noch uw zonen, wan­neer gij de tent der samenkomst bin­nengaat, opdat gij niet sterft. Het is een altoosdurende inzetting voor uw geslachten, opdat gij scheiding kunt maken tussen heilig en onheilig, tus­sen onrein en rein, en opdat gij de Israëlieten kunt onderwijzen in al de inzettingen die de Here door de dienst van Mozes tot hen gesproken heeft” (Lev. 10:08-11).

De gemeente van Jezus Christus bestaat enkel uit koningen en pries­ters en daarvoor gelden zulke woor­den dus zeker. Ook wat de Spreuken- dichter zegt in 31:4-5 (Spr. 31:04-05): “Het past koningen niet, o Lemuel, (= “Godgewijde”) het past koningen niet wijn te drinken, noch machtheb­bers bedwelmende drank te begeren, opdat hij niet drinke en de inzettin­gen vergete en het recht van alle ver­drukten verkere”.

Ook hier geldt: “Sterke drank maakt meer kapot dan je lief is”!

Een God van orde en vrede

Ik denk dat Paulus, de grote schrift- kenner, dit alles voor ogen staat als hij zegt: “Bedrinkt u niet aan wijn, waarin bandeloosheid is”.

En dan zegt hij niet als tegenstelling: “Maar wordt dronken van de Heilige Geest, of in de Geest”. Helaas wordt deze uitdrukking veel gebruikt tegen­woordig. Dronken zijn van de Heilige Geest door de nieuwe wijn, zegt men dan. Maar al te vaak doen zich dan verschijnselen voor zoals hiervoor vanuit Gods woord genoemd zijn betreffende het bedrin­ken aan wijn. De niet meer beheer­ste lichamelijke reacties en emotio­nele (psychische) uitingen, of in een toestand geraken waarin men niet meer aanspreekbaar is, zijn dan de hoogste ervaringen die aan de Heilige Geest worden toegeschreven. Als de apostel zegt: “maar wordt ver­vuld met de Geest”, dan wijst hij ook hierin een (geestelijke) weg die ver­der omhoog voert.

In tegenstelling met de bandeloos­heid, de beneveling van het verstand en het onwelvoeglijke gedrag bij het bedrinken aan wijn, is het werk van de Heilige Geest vol van Gods orde, heiligheid, zuiverheid, helderheid van geest en verstand en welvoeglijk­heid. “God is geen God van wanorde, maar van vrede” is de onderwijzing aan de Corinthiërs, die moeite had­den met de werkingen van de Heilige Geest (1 Kor. 14:33).

De gezindheid van Christus

Als Paulus hier spreekt over het ver­vuld worden met de Heilige Geest, dan heeft hij het duidelijk over een gemeentegebeuren. Het komt niet tot stand door bedieningen van ‘gezalfde dienstknechten’, maar door als geheiligde mensen die nauwlet­tend toezien op hun dagelijkse levenswandel, in de samenkomst onder elkaar spreken in psalmen en liederen zingen in de Geest.

Door vanuit het hart de Heer te beju­belen en te zingen en door God, de Vader, te danken in de naam van Zijn Zoon. En dit alles in een sfeer van eenheid en verbondenheid met elkaar. In een klimaat waar eerbied, ontzag en onderdanigheid is ten opzichte van elkaar, in de vreze van Christus en waarin men niet slechts bezig is met het eigen belang, maar vooral ook let op het belang en het welzijn van de ander. In een gezind­heid waar de één de ander uitnemen- der acht dan zichzelf.

Dat is wat Paulus zo ongeveer beschrijft in Efez. 5:19-21 en Filip. 2:3-4. (Ef. 05:19-21; Filip. 02:03-04) In zo’n klimaat kan er sprake zijn van een vervuld worden met de Heilige Geest.

Als deze zaken ontbreken en er is onheiligheid, onwaarachtigheid, hardheid, liefdeloosheid, verwarring, verdeeldheid, partijschappen, zelf­zucht of zelfs hoogmoed dan wordt de Geest bedroefd en uitgeblust. Als er geen ruimte en vrijheid is kan het eveneens niet werken. Ook als de uitingen en werkingen van de Heilige Geest, door leringen aan banden zijn gelegd. Er kan dan geen sprake zijn van vervuld te worden met de Geest en de blijdschap des Heren.

De profeet Jesaja zegt van zo’n dorre situatie: “Zo zijn vreugde en jubel geweken uit de gaarde, en in de wijngaarden wordt niet gejubeld noch gejuicht; de treder treedt geen wijn in de perskuipen, het vreugde­geroep heb Ik doen ophouden” (Jes. 16:10).

En de profeet Joël zegt in 1:12 (Joël 01:12): “De wijnstok is verdord en de vijgenboom is verwelkt; granaatappelboom, ook palm en appelboom, alle bomen des velds zijn verdord. Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de men­senkinderen weggevlucht”.

Wil men het toch tot stand brengen< dan wordt het een vleselijk surrogaa. waarin de machten van Satan hun slag proberen te slaan.

Als verstandige mensen

Vers 15, waar Paulus mee begint aan het slot van zijn onderwijzing over de nieuwe levenswandel, wordt in de Willibrordvertaling weergegeven met: “Let dus nauwkeurig op hoe ge u gedraagt: als verstandige mensen, niet als dwazen”.

En de vertaling van Prof. Brouwer heeft: “Ziet daarom nauwlettend op uw leven toe, hoe gij dat leidt, niet als dwazen, maar als wijzen”. Ook als kinderen Gods vervuld wor­den met de Geest blijft dat gelden.

In geloof dat de Heilige Geest samen met de mens nauwkeurig toe zal blij­ven zien dat het gedrag te allen tijde Gode waardig is.

God heeft de mens lief, wat Hij over duidelijk bewezen heeft in het geven van Zijn eigen Zoon. De Heilige Geest zal dus altijd voorzichtig en respectvol met de mens omgaan. Hij zal nooit iets doen in de mens waar­voor deze zich later zou moeten schamen, of waardoor anderen in verlegenheid gebracht zouden kun­nen worden.

Een vrucht van de Geest is “zelfbe­heersing”. Niemand zal dus door Hem in een toestand gebracht kunnen worden waarin de zelfbeheersing ontbreekt. Ook zal de Heer Jezus door het werk van de Geest altijd ver­heerlijkt worden en dus ook Zijn gemeente. Alles wat de gemeente een slechte naam bezorgt naar de wereld toe kan Hij niet bewerken.

Bovennatuurlijke werkingen

Met het vervuld worden van de Geest bedoelt Paulus hier niet een mate van geestelijke volwassenheid of vol­heid. Zoals bijvoorbeeld een glas steeds voller en voller wordt totdat het overstroomt. Meer letterlijk zegt de tekst: “Wordt telkens opnieuw vervuld met de Geest door onder elkander… enz.”.

als waarachtig wedergeborene heeft de Heilige Geest ontvangen als een onderpand van de hemelse erfe­nis, zegt Paulus in Efez. 1:13 en 14 (Ef. 01:13-14) (zie ook 2 Kor. 01:22 en 2 Kor. 05:05). En wij zullen allen steeds meer door die Geest geleid dienen te worden (Rom. 08:14).

Het is ook de Heilige Geest waar­door wij van dag tot dag veranderen naar het beeld van onze Heer en groeien naar de volwassenheid in Christus (2 Kor. 03:18 en Ef. 04:13). Het vervuld worden met de Geest, hier als tegenbeeld van het bedrin­ken aan wijn, waarin bandeloosheid is, is een toestand van grote blijdschap en vreugde des harten. Het is uitgetild worden boven de situatie van dat moment en aangedaan wor­den met kracht uit de hoge. Het is dynamisch en schept ruimte en vrij­heid. Het zijn voor het volk van God momenten van verademing.

Er ontstaat een hogere vorm van aan­bidding en lofprijzing. “Zingt en jubelt de Here van harte en dankt te allen tijd God, de Vader,” zegt Paulus. Er zullen liederen gezongen worden rechtstreeks door de Heilige Geest geïnspireerd, op misschien wel nieuwe melodieën.

De gaven van de Heilige Geest kun­nen en zullen in dat klimaat gewel­dig werken. Woorden van wijsheid en van kennis zullen er gesproken worden. Profetie en menigerlei ton­gen en vertolking hiervan. Geloof, krachten, bevrijdingen, genezingen, enz. Het zal een heerlijke, verfrissende geestelijke bewustwording en wer­king zijn. Het hele gemeentegebeuren zal er door versterkt worden en op een hoger plan komen. De onder­linge liefde, harmonie en verdraag­zaamheid zullen toenemen.

Bijbelse voorbeelden

Van het vervuld worden met de Geest zien we prachtige voorbeelden in de Bijbel. Heel bekend is Handelingen 4. De apostelen Petrus en Johannes wordt dreigend geboden door de Joodse Hoge raad niet meer tot het volk te spreken in de naam van de Here Jezus. Ze duiken niet onder uit angst voor de dreigemen­ten, maar gaan na hun vrijlating direct naar de gemeente en vertellen hun wedervaren met de overpriesters en oudsten. En dan staat daar zo prachtig: “En toen deze het hoorden, verhieven zij eenparig hun stem tot God” (Hand. 04:24a).

In de verzen 24 tot en met 28 (Hand. 04:24-28) kun­nen we lezen hoe ze de God van hemel en aarde, eer en aanbidding brengen en Zijn grote daden verkondigen.

In de verzen 29 tot en met 31 (Hand. 04:29-31) lezen we dan: “En nu, Here, let op hun dreigingen en geef uw dienstknech­ten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus. En terwijl zij baden, werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid”.

Dit is een prachtig voorbeeld hoe een hele gemeente “eenparig” tot God gaat en dat ze “allen” vervuld worden met de Heilige Geest.

Het waren niet alleen de apostelen of vooraanstaanden, maar “allen”. Er vonden dus geen bedieningen plaats, maar “eenparig” begaven ze zich al biddende en belijdende in de stroom van de Heilige Geest en werden vervuld met blijdschap, kracht en vrijmoedig­heid om tegen alle dreigementen van de hoge raad in het woord Gods met vrijmoedigheid te verkondigen.

In Handelingen 13 vers 50 tot 52 (Hand. 13:50-52) lezen we hoe de Joden een vervol­ging tegen Paulus en Barnabas ver­wekten. Deze gaan vervolgens naar de gemeente van Iconium en dan zegt vers 52: “En de discipelen wer­den vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest”.

De Heer laat Zijn volk en Zijn dienstknechten niet in de steek in moeilijke omstandigheden, maar schenkt in grote blijdschap des Heiligen Geestes weer moed en kracht en vrijmoedigheid om door te gaan.

De Heer Jezus had de apostelen gewaarschuwd (Lucas 21) voor hoon, spot, vervolging, rechtbanken, enz.. Maar zegt Hij in vers 14 en 15: “Neemt u daarom in uw hart voor, niet vooraf te bedenken hoe gij u zult verdedigen, want Ik zal u mond en wijsheid geven welke al uw tegen­standers niet zullen kunnen weerleggen”! Als Petrus en Johannes dan later voor de hoge raad staan, dan lezen we: “Toen zeide Petrus, ver­vuld met de Heilige Geest tot hen: Oversten van het volk en oudsten, enz. (Hand. 04:08). En al de geleerde heren staan verbaasd en weten nau­welijks wat nog te zeggen. Zo werd het woord van de Heer letterlijk ver­vuld.

Door vervulling met de Geest wor­den situaties in de geestelijke wereld helder. Paulus ziet hoe een valse pro­feet, een tovenaar, Elymas genaamd, de landvoogd Sergius Paulus afkerig tracht te maken van het evangelie van Jezus Christus. In Handelingen 13 vers 9 enio lezen we dan: “Doch Saulus, anders gezegd, Paulus, ver­vuld met de Heilige Geest, zag hen scherp aan, en zeide: “Zoon des dui­vels, vol van allerlei list en streken, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden de rechte wegen des Heren te verdraaien”?

Vreugde en blijdschap

Een prachtig gedeelte in de Bijbel, waar sprake is van vervuld zijn met de Heilige Geest, is rond de geboorte van Jezus Christus in Lucas 1 en 2. Daar heeft niet de mens de leiding, maar de Heilige Geest.

In het gedeelte Lucas 1:39-55 lezen we van de twee vrouwen Maria en Elizabeth. Beiden worden vervuld met de Heilige Geest. En dan kun­nen we lezen van grote vreugde en blijdschap en geweldige profetie. Ik geloof dat dat kenmerkend is voor het vervuld zijn met de Geest. Zelfs het kind, Johannes de Doper, springt op van vreugde in de schoot van Elizabeth (vs. 4) als de stem van de moeder des Heren gehoord wordt! Ook de vader van Johannes de Doper, Zacharias, werd vervuld met de Heilige Geest en profeteerde. Een grootse profetie op de grens van het Oude en Nieuwe Verbond (lees Luc. 1:67-79). De oude Simeon en ook Anna werden eveneens door de Geest geleid (Luc. 2:25-38). “De Heilige Geest was op Simeon”, lezen we in vers 25.

Ook van de Heer Jezus zelf lezen we van het vervuld worden met de Geest. De Heer loopt steeds weer tegen het ongeloof en de haat van de Joodse leidslieden aan. Maar Hij ziet ook dat de eenvoudigen, de schare, Zijn woorden indrinken. En dan lezen we in Lucas 10 vers 21: “Terzelfdertijd verblijdde Hij Zich door de Heilige Geest en zeide:…”. De Willibrordvertaling begint dit gedeelte met: “Op dat uur jubelde

Hij het uit, vervuld van de Heilige Geest en sprak: Ik prijs U Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan klei­nen”.

Kenmerkend voor het vervuld zijn met de Geest is:

Grote blijdschap, jubelstemming, God verheerlijken, God danken en aanbidden en spreken van Zijn grote daden. Geweldige profetie en zicht in de geestelijke wereld. Het is sprankelend, dynamisch en het tilt de mensen uit boven de gewone situ­atie. Het geeft inzicht, vrijmoedig­heid en kracht. Het zal steeds weer het geloofsleven op een hoger niveau brengen.

Wordt telkens opnieuw vervuld

Zo wil de Heer met Zijn volk die moeilijke eindtijd feestvierend door­gaan. Dat het een uitermate zware tijd wordt leert de hele Schrift, maar in het bijzonder de profeten Ezechiël, Daniël en het boek Openbaring. Ook de Heer Jezus spreekt er van in de rede over de laat­ste dingen, in de evangeliën.

Het is goed en geestelijk gezond, het vervuld worden met de Geest te zoe­ken en er na te streven. In de gemeentelijke samenkomsten, maar ook individueel in bepaalde situatie. En dat in een houding van ootmoed, eerbied, respect en afhankelijkheid. Niet proberen in vleselijke kracht iets tot stand te brengen want dat zal niet lukken. We kunnen (gelukkig) de Heilige Geest niet dwingen, gebrui­ken of manipuleren. Wel er open voor staan en het zoeken met een oprecht hart. Voor alles letten op een heilige levenswandel en wat de apos­tel tevoren zegt: “Ziet dus nauwlet­tend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijzen, doch als wijzen, u de gele­genheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad. Weest daarom niet onverstandig, maar tracht te ver­staan, wat de wil des Heren is”

 

Twee verhuizingen door Froukje Huis

“Waarom lopen ze zo te smoezen?”, vroeg ik me verontwaardigd af. Ik was toch zeker een volwaardig lid van het gezin!

‘Ze’ dat waren mijn ouders.

‘Ik’ was hun enige dochter, 15 lentes tellend en 3e-klas HBS-er (vandaar dat ‘volwaardig’ lid), woonachtig te Leeuwarden.

“Wat hebben jullie toch?”

‘Ze’ keken elkaar aan met een blik

: ‘zullen we dan maar?’

En vader begon: “We gaan verhuizen

-pauze- naar Den Haag!” “Verhuizen? Naar Den Haag?” Dat moest ik even verwerken. Interessant: mooie stad,

Scheveningen met duin en strand, historische gebouwen, heel nieuwe omgeving.

Griezelig: Geen vriendinnen, nieuwe school, geen tuin, niets vertrouwds.

Op school was ik ‘t middelpunt van de belangstelling.

‘Ze gaat naar Den Haag’, ‘Mag ik komen logeren?’. ‘Wat interessant’. Ga je naar de koningin?’

Maar thuis: hoe ver zouden ze op school zijn? Zou ik een vriendin krij­gen?

We verhuisden in de paasvakantie en ‘t was enig: het huis, de straat, de omgeving.

Toen de eerste schooldag. Met lood in de schoenen stapte ik erheen en met nog meer lood naar binnen. Alles was anders, zelfs de spraak en al gauw kreeg ik bij elk woord dat ik zei een echo, waarmee ze me pro­beerden te bespotten.

Met enkele vakken was ik een stuk achter en wat waren de kinderen vrij­moedig tegen de leraars!

Het wende wel, maar ik voelde me erg eenzaam.

Tot ik op zekere dag werd ingehaald door een buurjongen, die ook op weg was naar school. Hij bood aan me wegwijs te maken in Den Haag en hij bracht me in kennis met zijn zus, die mijn nieuwe vriendin werd.

23 jaar later verhuisde ik weer.

Nu van de aarde naar de hemelse gewesten.

Wat een vreugde te ervaren dat de Heer met Zijn Geest woning in mij had gemaakt!

Wat werd de Bijbel interessant, een heel nieuwe wereld ging voor mij open. En de vrijmoedigheid van de broeders en zusters, waarover ik eerst versteld stond, werd ook mijn deel.

Maar…, toen kwam de spot.

“Jij denkt zeker dat je er ook bij hoort. Ha, je spreekt niet eens in tongen! Denk je soms dat je net zoveel weet, als je broeders en zus­ters in de gemeente? Je loopt hele­maal achter. Dat bidden van jou stelt niets voor. Je kunt beter je mond houden!”

De boze, die ook ‘nog’ in de hemelse gewesten woont, probeerde me te isoleren.

Maar wat heerlijk als er dan een ‘buurjongen’ komt, die belang in je stelt en je verder wegwijs maakt in die hemelse gewesten.

Die je leert het Woord te hanteren tegenover de boze en die je wijst op je grote Vriend Jezus en op de gemeente die altijd klaar staat om je te helpen.

Wie wil zo’n buurjongen zijn?