1999.05-06 nr. 400

1999.05-06 Levend geloof nr. 400

Persoonlijk…door Gert Jan Doornink

U heeft thans het 400ste nummer van Levend Geloof onder ogen. Een mijlpaal waar we elders in dit nummer, in een speciaal artikel, nog wat meer aandacht aan geven.

Zowel wat geestelijke inhoud als wat veelzijdigheid betreft hebben we dit num­mer weer met veel vreugde samengesteld. Want wat is er heerlijker dan over de inhoud van het evangelie van Jezus Christus te schrijven en te lezen en daarbij te ontdekken hoe, onder inspiratie van Gods Geest, steeds meer geheimen en kostbaarheden tevoorschijn komen?

We twijfelen er dan ook niet aan dat dit nummer weer veel zegen en geloofsopbouw zal verspreiden. ‘Lezen en ter harte nemen’ is misschien een wat ouder­wetse uitdrukking, maar geldt zeer zeker ook voor de verschillende artikelen van dit nummer.

Behalve de op zich zelf staande korte en langere artikelen, begint Cees Maliepaard met een nieuwe vervolgserie nu de serie over judas is afgerond. De nieuwe serie artikelen behandelt Exodus 20 en heeft als titel ‘Voorbeeldfunctie van de wet’.

Het eerste artikel is gebaseerd op Galaten 3, vers 24 en 25.Gal. 3:24-25, waarin door Paulus betuigd wordt dat we in Christus niet langer met de tuchtmeestersrol van de wet te maken hebben. En bovendien dat de wet in het Oude Verbond eigenlijk een bijrol vervulde, daar onze God de beloften aan Abraham gedaan, een belangrijkere plaats toekende. Voor wie met ons in Christus Jezus is, zal de wet nog slechts een voorbeeldfunctie kunnen vervullen.

In het volgende nummer gaat de nieuwe rubriek ‘Onder de boom’ van start. Deze vaste rubriek wordt verzorgd door Duurt Sikkens die in zijn inleiding schrijft dat hij wil proberen wat gedachten te noteren die een zoekend mens op een spoor kunnen brengen. Daarbij gaat het om gewone, praktische, geestelijke dingen voor het leven van alledag.

 

Bij de voorplaat door Gert Jan Doornink

Dit 400ste nummer van ons blad vraagt om een feestelijk uitziende voorplaat. Vandaar dat we ditmaal gekozen hebben, uit de meer dan 2000 bijbelse illustratie die Gustave Doree gemaakt heeft, voor een ver­haal uit Richt. 11:34 waarin Jefta een gelofte aan God aflegt. Nadat de Ammonieten de nederlaag hebben geleden, lezen we in vers 34: “Toen Jefta naar Mispa, naar zijn huis kwam, zie, zijn dochter ging hem tegemoet met tamboerijnen en rei­dansen”.

 

Zomeraktie 1999

De aankondiging van onze jaarlijk­se financiële zomeraktie valt dit keer samen met de verschijning van het 400ste nummer. Een num­mer dat op grote schaal verspreid zal worden, want we willen uiter­aard zoveel mogelijk bekendheid geven aan ons blad. Het is ons vurig verlangen dat velen de volle boodschap die in Levend Geloof zo’n centrale plaats inneemt leren kennen. Daarvoor is ons blad een uniek instrument. Maar het uitgeven van een profes­sioneel blad als Levend Geloof, is in deze tijd een kostbare aangelegen­heid. De opbrengst van de abonnementsgelden is daarbij onvoldoende. We zijn dan ook dankbaar dat financieel gesteund worden door een belangrijk deel van onze lezers en lezeressen en door een aantal gemeenten. Daarnaast doen wij eenmaal per jaar-aan het begin van de zomer- een oproep aan iedereen die Levend Geloof een warm hart toe­draagt, om een extra gift over te maken voor ons werk. Wij sturen daarvoor geen acceptgiro’s maar rekenen op eigen initiatief. Bedenk dat we door meer financië­le armslag meer mogelijkheden hebben voor de promotie van ons blad. Wij hebben het volste ver­trouwen dat we ook dit jaar niet teleurgesteld worden. Laten we ons gezamenlijk blijven inzetten voor het heerlijke evangelie dat ons is toevertrouwd.. U kunt uw bijdrage overmaken op de in de colofon op bladzijde 2 vermelde nummers, met vermelding ‘zomeraktie 1999’. Bij voorbaat danken wij u voor uw medewerking.

 

Vol van de heilige Geest door Jildert de Boer

Er zijn er onder de kinderen Gods, die vele jaren terug een Geestesdoop – ervaring beleefd hebben. Hoe goed en noodzakelijk het ook is voor het eerst gedoopt te worden in heilige Geest, des te beter is het om zich dagelijks uit te strekken naar de vervulling met de heilige Geest. Daarom zullen we niet (vege)teren op een vroegere erva­ring, maar bezig zijn met het heden. In de praktijk van het dagelijks leven komt het erop aan de volheid van Gods Geest in de situaties niet alleen beschikbaar, maar ook ‘in voorraad’ te hebben. Niet alleen tijdens samen­komsten waar we de werking van de Geest Gods bijna tastbaar ervaren, maar vooral ook in de omstandighe­den van alledag is het een ‘must’ altijd vol te zijn van de Geest van God. Daarom: genoeg stof voor een eerlijk zelfonderzoek.

De waterzak van Hagar

In Genesis 21 lezen we over Hagar en Ismaël in de woestijn. “De vol­gende morgen nam Abraham brood en een zak water en gaf het aan Hagar, dat leggende op haar schou­der, als ook het kind, en hij zond haar weg; daarop ging zij heen en dwaalde door de woestijn van Berseba. Toen het water uit de zak op was…” Genesis 21, vers 14 en 15. (Gen. 21:14-15). Op dat moment begon de ellende voor het kind Ismaël. Kan het met ons ook niet zo zijn dat we in de samenkomst als het ware onze ‘zak’ boordevol vullen? Volgepompt door het water des levens komen we vervolgens thuis. Dan kan het zijn dat we ineens in het gewone leven als het ware in de woestijn terechtkomen en dat al heel spoedig het water in onze ‘zak’ schoon op is.

Er staat in een lied: “Maakt de woe­stijn tot een hemelse lusthof… Ja, ’t doet ons zingen, wijzigt de dingen. Alles draait om in ons leven meteen”. In een donkere kamer is er maar één vraag belangrijk: “kan ik het lichtknopje vinden”? In de levenssituaties gaat het erom dat Woord of die gedachte van God paraat te hebben of te vinden, waar­door het licht van de Geest weer volop kan doorbreken in je leven. Op deze wijze verjaag je de duistere machten, de nevels en de mist, die somtijds op je lijken te vallen vanuit de geestelijke wereld. Anders gezegd: kun je in een donke­re kamer (een moeilijke omstandig­heid) de sleutel (de oplossing, het inzicht) vinden naar een vertrek, waar het licht (Gods gedachten en woorden) je tegemoet komt en volop doorbreekt?

Als wij alleen in de samenkomst onze ‘zak’ vullen, die al gauw weer leeg raakt, wat baat ons dit dan? Op die wijze is het slechts een op-en- neer en heen-en-weer christenleven op menselijk, ziels nivo. De ene keer enthousiast in de stromen van de Geest en de andere keer weer droog staan. De bedoeling van God is dat wij verder komen en geestelijk wor­den! Dan krijgen wij een vaste gang. David zegt reeds: “Vernieuw in mijn binnenste een vaste geest” Psalm 51, vers 12b. (Ps. 051:012b).

Geestelijk worden begint met het eerst ontvangen van Gods Geest en daar moeten we van overtuigd zijn. Sommigen worden wat opgepept door een samenkomst en hebben daar een kick gehad. Als wij onze geest willen voeden, dan dienen wij niet te leven van ‘opkikkertjes’, maar zelf verborgen manna in het dage­lijks leven te verzamelen. Wanneer wij dorheid in ons leven ervaren, of op een bepaald gebied daarvan, dan zullen wij de weg leren verstaan hoe wij daar door de heilige Geest een hemelse lusthof van kun­nen maken. Hoe kan ik in mijn situ­atie zo naar de stem van de Geest luisteren dat alles aan gevoelens en gedachten in mijn leven om kan draaien, als ik daar thuis in mijn eentje zit te strijden!? De heerlijk is het als Gods Geest ons kan binnen voeren in een con­stant leven en dat niet alleen: een opgaand leven van heerlijkheid tot heerlijkheid 2 Korinthe 3 vers 18. (2 Kor. 03:18).

De ogen geopend: een waterput

In Genesis 21, vers 19. (Gen. 21:19) staat: “Toen opende God haar ogen…” Daar gaat het ook voor ons om in de (k)nijpende situaties van ons leven, als je niet in de broederkring bent! Wat zag Hagar toen? “Zij zag een waterput; zij ging de zak met water vullen en liet de jongen drinken”. Met zo’n ‘waterzakje’ alleen te leven is arm. Voor mijn vrouw maak ik wel eens een kruik klaar. Dan vul ik een ,“warmwaterzak met gloeiend heet water. Na een paar uur echter is deze al behoorlijk afgekoeld. Veel heerlij­ker is het te leven bij een (geestelij­ke) waterput waar we voortdurend volop kunnen putten. Nog mooier is het als wij een waterbron voor ande­ren worden, waarvan het water niet teleurstelt Jesaja 58, vers 11. (Jes. 58:11). Eerst zullen we dan toch zelf boorde­vol van de stromen van levend water dienen te zijn, wil het gaan overvloei­en voor anderen. Of, met een ander beeld: niet alleen af en toe menselijk enthousiast zijn, maar altijd in brand staan voor God! Dat wil zeggen: de Here vurig van geest te dienen in de ijver Romeinen 12, vers 11. (Rom. 12:11). Op die manier kom ik niet tot zondi­ge werken en verdwijnen ook de dode werken, maar worden het levende in God verrichte werken! Nooit meer hetzelfde, nooit meer de sleur, maar een sprankelend leven in God! Het leven blijft interessant en boeiend en altijd is er meer heerlijk­heid in God te verkrijgen. Lof en dank zij God voor zijn Geest, waar­door de weg tot alle heerlijkheid Gods binnen bereik komt!

Water op de dorstenden

Hoe kom ik aan zo’n leven? In Jesaja 44 vers 3. (Jes. 44:03) lezen we: “Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge”. In de Staten­vertaling staat: “op de dorstenden”. Hoe kan ik Gods Geest niet karig, maar in volle mate ontvangen, zoals Gods bedoeling is en Hij het immers ook bij Jezus deed? Het antwoord is: als ik dorst heb, als ik een geweldige drang in mijn binnenste ervaar: ik heb daar behoefte aan! Hier kunnen we onszelf toetsen: heb ik een dorst naar levende woorden van God, of denk ik soms: “hè, alweer bijbelstu­die, kunnen ze niet eens wat luchtigers op het programma zetten”? Het gevolg van de vervulling met de heilige Geest bij de (eerste) discipe­len was dat ze voortdurend eendrach­tig in de tempel waren Handelingen, 2 vers 46. (Hand. 02:46). Dat was na Pinksteren. Zo geldt het ook ons: als wij dorst hebben naar God, dan zal Hij zijn Geest uitstor­ten! Zijn wij nog zo gegrepen van Jezus Christus, om zijn leven na te volgen in de kracht des Geestes? In een andere vertaling van Jesaja 44 vers 3. (Jes. 44:03) staat: “op de smachtenden”. Hunker ik werkelijk naar Gods Geest? Dan kan ik tot overwinning komen in die woestijnsituaties thuis of op mijn werk! God giet zijn Geest uit op hen die er intens naar verlan­gen! Het is mogelijk tevens nog half­vol te zitten met andere zaken.

Bijvoorbeeld als ons hart sterk naar een hobby uitgaat, die veel van onze kostbare tijd voor het Koninkrijk Gods rooft. Laten wij vol worden van heilige Geest! Het (geestelijk) ‘water­peil’ mag verhoogd worden. Hoe goed het als ‘mijn dijken’ doorbreken en het water des levens in alle gebie­den van mijn leven kan binnen komen. Ook op die terreinen van mijn leven waar de boze misschien een verzandings- of dichtslibbings- proces heeft bewerkstelligd. Waar heb ik zelf wellicht nog ‘dijkjes’ omheen gezet, waar ik Gods Geest niet toelaat? Van die eigen terreinen, waar een ander mij niet mee mag storen of daarop eens wijzen… Zo van: dat houd ik dus(?) vast… Op zulke afgebakende stukjes van zelf­handhaving of zelfs van (de geest van) weerspannigheid kan Gods Geest dan niet komen. Er is dan een ‘dijkdoorbraak’ in mijn leven nodig, zodat alles bestuurd kan worden door God en ik de kracht ervoor krijg om te doen naar het Woord.

Komt tot de wateren

“O, alle dorstigen, komt tot de wate­ren…” Jesaja 55 vers 1. (Jes. 55:01).

Bij dit meervoud kunnen we denken aan Gods Woord en Gods Geest. We lezen verder onder andere: “ja komt, koopt zonder geld wijn en melk”. Gedoopt te worden in de heilige Geest hoort bij de melk, bij het begin. We zullen dit onderpand (of: handgeld, waarborg, garantie) van onze erfenis Efeze 1 vers 13 en 14. (Ef. 01:13-14) niet ver­onachtzamen of geringschatten. Integendeel, het is een geestelijk ‘startkapitaal’ om mee te werken! Toch willen we ook niet blijven han­gen in een herinnering aan een Geestesdoop van jaren her. Elke dag opnieuw, voortdurend, wil­len we ons uitstrekken naar meer volheid van de Geest in de praktijk. God geeft zijn Geest aan hen, die Hem gehoorzaam zijn Handelingen 5, vers 32. (Hand. 05:32). Zij leren te wandelen in de Geest en de weg van gehoorzaamheid in Jezus’ voetstappen te gaan. Het eind­doel is tenslotte: vervuld te worden tot alle volheid Gods Efeze 3 vers 19. (Ef. 03:19). “Waarom weegt gij geld af voor wat geen brood is en uw vermogen voor wat niet verzadigen kan”? Jesaja 55 vers 2a.(Jes. 55:02a). Onze hobbies en aardse beslomme­ringen kunnen ons niet verzadigen, maar hier is ieder ‘natuurlijk’ vrij om te kiezen. Het gevaar van veel vers­trooiing is dat onze gedachten alle kanten opgaan, maar niet opstijgen naar het hemelse. Voor een christen geldt de verplichting niet te zondi­gen, maar wat het aardse betreft bestaat er vrijwilligheid om dingen al of niet op te geven. Daarbij kan afge­wogen worden wat nuttig en minder nuttig is. Als ik heelhartig God wil dienen, dan zal ik er voor zorgen dat aardse zaken geen sta in de weg wor­den voor mijn geestelijke ontwikke­ling.

“Hoort naar Mij, opdat gij het goed eet en uw ziel zich in overvloed verlustige” Jesaja 55 vers 2b. (Jes. 55:02b). Er staat van Jezus dat Hij is gekomen, opdat zij leven hebben en dat in overvloed (Johannes 10, vers 10b. (Joh. 10:10b, letterlijk). Het is één ding om leven te hebben. Maar als wij daarbij de overvloed van de heilige Geest ervaren, wordt het dan moeilijk om de zonde te over­winnen in eigen leven? Nee, dan wordt het niet zwaar en taai, maar dan ervaren wij de vermeerdering van de kracht van God van binnen­uit. Laten wij er veel meer besef van krijgen welke overweldigend grote kracht God ons heeft toegezegd Efeze, 1 vers 19.(Ef. 01:19).

Het is nodig je daarvan bewust te worden. Als wij het niet ervaren in overvloed, dan is het erg goed om God te bidden om een nieuwe vol­heid van Zijn Geest en daarbij tevens na te gaan waar er nog blokkades vanuit het rijk der duisternis in mijn leven zijn, die belemmerend en stremmend werken.

Geloven zoals de Schrift zegt

“En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeg­gende: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot mij en drinke”! Johannes 7, vers 37. (Joh. 07:37).

Dat zijn drie concrete stappen: 1. dorst, 2. komen, 3. drinken! “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt (niet wat de traditie of wat gevoelens zeggen), stromen van levend water zullen uit zijn binnen­ste vloeien” Johannes 7, vers 38. (Joh. 07:38). Als ik zelf vol van Geest wordt, dan kan de ander ook geholpen worden! Wanneer bij mij de dorheid, de stugheid en de koppigheid (ik herken die streek- geest van mijn afkomst!) verdwijnt, kunnen er stromen van zegen voor anderen uit mij vloeien. Zo is het niet moeilijk meer om vrijmoedig te zijn naar buitenstaanders. Dat is totaal anders dan een keel als een ‘open graf’ te hebben Romeinen 3, vers 13a. (Rom. 03:13a). Nu wordt het: waar het hart vol van is, daarvan spreekt de mond! Lucas 6, vers 45. (Luc. 06:45).

Het spreken in tongen

Is het dan ingewikkeld om in tongen te spreken? Helemaal niet! Dan is het ook niet meer nodig dat sommi­gen hier reserves blijven houden. Verre daarvan! Tongentaal is een kwestie van je over te geven in die stroom van de heilige Geest. Het functioneert door de combinatie van de menselijke geest verbonden met Gods Geest.

Dat doe je niet door je lippen en je kiezen krampachtig op elkaar te klemmen, want de heilige Geest for­ceert niets door geweld. Zonder de Geest kunnen wij niet in tongen tot God spreken, maar zonder ons wil de Geest niet dat wij in tongen spre­ken. Gods Geest wil het door ons heen doen, nooit zonder ons! Het is de (menselijke) geest, die in tongen bidt 1 Korinthe 14, vers 14 en 15. (1 Kor. 14:14-15), maar de gevormde woorden zijn “zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” Handelingen, 2 vers 4b. (Hand. 02:04b).

Het gaat om de open, ontspannen houding: “Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen”. Psalm 81 vers 11c (Ps. 081:011). In geloof doe ik mijn mond wijd open om God groot te maken in het Nederlands en in nieuwe tongen, waartoe God de inspiratie geeft. Als je in het Nederlands God wilt prij­zen, dan ben je beperkt en kom je vrij snel aan het eind van je ‘latijn’ en mag je overgaan in geestestalen Een Korinthe 13 vers 1. En 1 Korinthe, 14, vers 15.(1 Kor. 13:01 en

 1 Kor. 14:15). Als Gods Woord spreekt over je ver­heugen met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde Een Petrus, 1 vers 8b. (1 Petr. 01:08b), dan kun je niet meer toe met je Nederlands alleen. Bij tongentaal staat je verstand over het algemeen heel nuchter toe te kijken, snapt het niet 1 Korinthe 14, vers 14. (1 Kor. 14:14), maar je spreekt geheimenissen door de Geest en je merkt: ik word opgebouwd! Een Korinthe, 14 vers 2 tot en met 4 a. (1 Kor. 14:02-04a).

Als je het druk hebt op je werk en je gaat in tongen spreken, dan komt er een rust en verademing over je Jesaja 28, vers 11 en 12. (Jes. 28:11-12). Het is niet de bedoeling dat we geleefd worden door stress op ons werk en de bewuste toepassing van de tongentaai is nuttig in zulke omstandigheden. Zo kan het ook voorkomen dat je alleen thuis bent en de aanklager komt, dat je gaat zitten kniezen, omdat er een ‘wolkendek’ vanuit de geestelijke wereld op je valt. Ken je dan dit geheime wapen om in ton­gen te spreken, dan merk je: dat geeft verademing! Dan kom je er doorheen en kun je zo’n ‘wolkendek’ verdrijven. Er staat niet voor niets in één adem: “in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken” Markus 16, vers 17. (Mark. 16:17).

Het kost strijd om altijd positief te zijn en altijd goede moed te hebben, maar het is voluit mogelijk! Gebruik dus dit middel om jezelf op te bou­wen! Paulus benutte deze mogelijk­heid ten volle en hij drukte dit uit met de woorden: “Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek” 1 Korinthe, 14 vers 18.

(1 Kor. 14:18).

Mensenvrees als belemmering

In Spreuken 25, vers 25 en 26. (Spr. 25:25-26) lezen we: “Goede tijding uit verren lande is koel water voor een dorstige ziel. Een troebel gemaakte fontein en een ver­ontreinigde bron, zo is de rechtvaar­dige die voor de goddeloze wankelt”. Vrees voor mensen kan een belem­mering zijn voor de doorwerking van de heilige Geest. Het vormt een hin­dernis voor de stromen van de Geest, voor het levende water dat uit mij zal vloeien. Bijvoorbeeld: bang zijn om overdreven en overgeestelijk gevon­den te worden. Wij zullen eerder een gezonde vrees dienen te hebben om ‘ondergeestelijk’ te zijn, waardoor er geen stromen van levend water uit ons binnenste komen, maar mis­schien slechts druppeltjes… Het zou jammer zijn om de volle zegen van Christus Romeinen 15, vers 29. (Rom. 15:29) voorbij te laten gaan door vrees voor mensen. “Vrees voor mensen spant een strik, maar wie op de Here ver­trouwt, is onaantastbaar” Spreuken 29, vers 25. (Spr. 29:25).

Dat kan ook zelfs in de gemeente zijn: misschien vinden ze het wel ‘gek’ dat ik hardop in tongen zou gaan spreken en vertolken (hetzij zelf, hetzij door de ander) in de samenkomst. Mogelijk denken ze dat ik mezelf graag wil laten horen… Waarom zou je je echter door Satan de mond laten snoeren als Gods Geest je drijft en je motivatie, je beweegreden, zuiver is?

Wakker de Geest aan!

De gave van de heilige Geest ontvan­gen is de voorwaarde, om binnen te komen in een overwinningsleven. Zonder de Geest lukt het ons niet. Er staat ook enkele keren “in heiliging door de Geest” 1 Petrus, 1 vers 2. En 2, Thessalonicenzen, 2 vers 13. (1 Petr. 01:02 en 2 Thess. 02:13; zie ook

1 Thessalonicenzen 4, vers 7 en 8. (1 Thess. 04:07-08). Als u niet zeker weet of u de doop in de Geest hebt ontvangen, bid erom, of laat u zo nodig daartoe de handen opleggen door vertrouwde mensen in een gezonde gemeente. Dat is niet iets om op te dringen, maar laat het komen vanuit een dor­stend, verlangend hart bij u! Als de tongentaal niet zo erg wil vlotten, is het fijn om hulp en raad te vragen, zodat er een verdere doorbraak, uit­bouw en opbouw in uw leven komt! Wakker de Geest aan (vgl. 2 Timoteüs, 1 vers 6. (2 Tim. 01:06) door met het Woord bezig te zijn en het gebed te zoeken! Een persoonlij­ke verbinding met Jezus Christus is onontbeerlijk. Wij hoeven niet van samenkomst naar samenkomst te leven met daar tussenin van die droge perioden, maar wij mogen een stabiele, toenemende wandel in de Geest hebben zeven dagen per week! Laat u aansporen en kom mee in dit heerlijke overwinningsleven!

 

Onder de tuchtmeester vandaan door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel 1 “De wet is een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden. Nu echter het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester” Galaten 3, vers 24 en 25. (Gal. 03:24-25)

De wet… wat moeten we er mee; hebben we daar eigenlijk nog wel een bood­schap aan? Jezus heeft haar immers vervuld. En dat deed Hij niet omdat Hij dat voor zichzelf nodig had, maar omdat Hij dat voor Gods mensen over had en vooral om daarmee het vol­maakte plan van de Here God te ver­wezenlijken.

Het begint met een belofte

Gods heilsboodschap voor de mens die Hem toebehoort, neemt een aan­vang met het geven van rijke belof­ten. Hij gaat er niet toe over, de gevallen mens onder een streng wet­tisch stelsel te brengen, maar Hij begint met het doen van toezeggin­gen aan Abrahams en diens zaad Galaten 3, vers 16. (Gal. 03:16). Uitdrukkelijk wordt er bij vermeld dat dat zaad in het enkel­voud staat en dat daarmee gedoeld wordt op de Christus. Vaak wordt gedacht dat het meest kenmerkende van het Oude Testament in de wet gelegen is. Men zegt dan wel: de wet heeft in Christus Jezus haar vervulling gevonden, en dus heeft het Oude Testament ons niet veel meer te zeg­gen. Maar dat vindt z’n grond in een misvatting. Want niet de Mozaïsche wet is de kern van het Oude Verbond, maar deze wordt gevormd door Gods beloften aan Abraham Galaten 3, vers 17 en 18. (Gal. 03:17-18). De wet kwam pas na 430 jaar nadat het testament door God in de belofte aan Abraham gege­ven was.

Het is in dit verband begrijpelijk dat in Galaten 3, vers 19. (Gal. 03:19) verduidelijkt wordt, dat de wet erbij gekomen is. Het doel dat God met de wet voor ogen stond, is nooit het vastleggen van een overeenkomst geweest. Gods plan met de mens was vervat in de beloften aan Abraham. De wet is erbij gekomen om als het ware te onderstrepen dat de mens tekort­schoot en derhalve een verlosser nodig zou hebben. Die Verlosser kwam niet op grond van verdiensten van de mens op basis van enigerlei wetsvervulling, maar uitsluitend vanwege Gods genaderijke beloften aan Abraham. De aanleiding tot vrijmaking van de mens uit de strik van de boze, kan dus nimmer in de wet gevonden worden, maar altijd in wat God beloofd heeft in Zijn woord.

De wet als tuchtmeester

God heeft de wet er niet bijgesleept om de mens voor eens en voor altijd duidelijk te maken dat het eigenlijk niets met hem voorstelt, maar om hem met des te meer verlangen uit te laten zien naar de vervulling van de beloften. Het heil zou openbaar komen, niet omdat dat nu eenmaal van meet af aan Gods bedoeling is geweest. De wet stelt de mens als het ware in verzekerde bewaring Galaten 3, vers 23. (Gal. 03:23) God gebruikt de wet niet om (als een laatste poging) weer wat con­trole over de mens te krijgen, maar om deze met verlangen uit te laten zien naar de tegenwoordigheid van de beloofde Zoon, het zaad (aan Abraham in het vooruitzicht gesteld). De wet bracht de mens onder de tucht. Niet onder de roede, niet onder ‘de slaande hand Gods’, zoals door de religieuze mens wel gedacht wordt. Dat zou trouwens niet eens kunnen, want onze God hééft geen slaande handen! Wie God verlaat kan wel van alles te vrezen hebben, maar niet van God: van de Satan! De wet als tuchtmeester is nooit een goddelijk middel tot kastijding is geweest, maar veeleer een leermees­ter, een trainer in het omgaan met Gods gedachten voor de mens – gedachten die van het begin af op de Christus gerecht waren.

Uitzien naar de Verlosser

Alle eeuwen dat Gods volk onder de wet in verzekerde bewaring gehou­den werd, zagen ze uit naar de beloofde Messias. In tijden van vrij­heid en welvaart in het hun door God toegezegde land, leefde dat min­der dan in de jaren van de diverse ballingschappen.

Maar ook in gevangenschap kwam men minder gauw tot een uitspraak als: ‘Morgen zal de Messias komen!’ Het behoorde daarentegen tot het dagelijks ritueel elkaar te bemoedi­gen met gezegden als: ‘Morgen in Jeruzalem!’

Het neemt niet weg dat er de eeu­wen door getrouwen geweest zijn, die zich op Gods beloften beriepen. Zij waren vol verwachting van wat de komende Gezalfde zou gaan doen, zonder dat ze daarvoor een juist inzicht hadden. Vandaar dat toen Jezus geboren werd, twee oude getrouwen (Simeon en Anna) de tij­den waarnamen en het kind Jezus als de beloofde Messias onderkenden Lucas 2 vers 22 tot en met 38. (Luc. 02:22-38).

Zij beseften dat men naar dit kind eeuwenlang uitgekeken had, dat Hij degene was naar wie de wet hen toe- leidde. “Mijn ogen hebben uw heil gezien, dat U bereid hebt voor het aangezicht van alle volkeren”, zei Simeon.

Overeenkomstig de belofte

Het heil begon in Bethlehem; daar kreeg de belofte aan Abraham gestal­te. De wet benadrukte de tekorten van de mens die God toebehoort; zij verwees naar de Verlosser om die manco’s op te heffen. De wet werd soms als met ijzeren knoet gehan­teerd, maar zo heeft onze Vader haar nooit bedoeld. Het van elke verdien­ste gespeende feit van afstamming van de aartsvaders, werd maar al te graag door de geestelijke leiders van het volk benadrukt. Maar hoeveel inzet de vaders uit de oudheid ook voor God en de goede zaak gehad hebben: het is niet aan de stamboom te danken dat mensen deel hebben gekregen aan het godde­lijke heilsplan. Het is puur het gevolg van Gods genade op grond van zijn onberouwelijke beloften, ooit aan zijn vriend Abraham gedaan.

Voor alle duidelijkheid: die beloften gelden slechts voor het nageslacht van Abraham. Echt voor niemand anders!

En wie zijn de nakomelingen van Abraham dan wel? Niet die volgens de natuurlijke lijn van hem afstam­men – het heeft zelfs helemaal niets met een stamboom te maken! In Galaten 3, vers 7 tot en met 9. (Gal. 03:07-09) staat: “U bemerkt dus, dat zij die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn. En de Schrift die tevoren zag dat God de heidenen uit geloof recht­vaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden. Zij die uit het geloof zijn worden dus teza­men gezegend met de gelovige Abraham”.

Het mag duidelijk zijn dat Gods beloften over Abrahams nakomeling­schap, dat immers ontelbaar zou zijn als de sterren aan de hemel en de zandkorrels aan het zeestrand, op zijn gééstelijke nageslacht heeft geslagen.

Vrij van de wet

Niemand zal ons nog met de wet om de oren kunnen slaan, hoewel het verbijsterend is hoe gemakkelijk sommigen zich een oordeel menen te kunnen aanmatigen over medege­lovigen… en dat vaak op punten die goed beschouwd in het wettische vlak liggen. Terwijl het God notabene nooit om de wet te doen geweest is, maar om de mens die in Hem gelooft en openstaat voor een relatie met Hem. Mensen die op een wet­matige wijze bezig zijn in de gemeente, doen hetzelfde als echte­lieden die elkaar het trouwboekje onder de neus wrijven en zeggen: ‘je hebt beloofd dat je altijd voor me zorgen zult!’ Het gelijk zou natuur­lijk wel aan hun kant zijn, maar als je zoiets af moet dwingen, is je huwelijk gedegradeerd tot een ver­standelijke overeenkomst. Het men­selijke hart is er dan niet meer bij betrokken. In een huwelijksrelatie is men er immers voor elkaar omdat dat in beider harten leeft, niet omdat het moet.

Zo ook zullen we elkaar in de gemeente de wet niet voorschrijven, waar onze God immers ook niet meer met de wet rekent. Althans niet voor hen die in de Christus zijn. Christus Jezus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden Galaten 3, vers 13. (Gal. 03:13). Dat deed Hij op Golgotha, eenmaal voor altijd.

Daardoor zijn we losgekomen van de vloek van de wet en is de belofte aan Abraham daarmee ons deel gewor­den, namelijk de belofte van de Geest. De Geest van God werkt niet met wettische elementen, maar geeft de mens mogelijkheden om zich te ontplooien naar Gods oorspronkelij­ke bedoeling.

Vrije zonen en dochters

Vaders eerste Zoon -Jezus- is werke­lijk vrij van belemmeringen. Geen enkele duivelse macht maakt kans op een invalsmogelijheid bij Hem. In de Christus ingevoegd staan we in een zelfde relatie tot de Vader, die ons immers met dat doel voor ogen geschapen heeft.

In al die delen van ons leven waarin we het beeld van de Christus getrouw weergeven, zijn we dus ook op precies dezelfde wijze vrije zonen en dochters van de hemelse Vader. Naar analogie van Jezus’ zoonschap, worden al Gods kinderen zonen van God genoemd.

En waar we op weg zijn naar de vol­ledige doorwerking van dit mateloos gave gegeven, zijn we bezig ons te ontwikkelen naar het volle zoon­schap.

Vrij recent werd door iemand opge­merkt: ‘Jezus zei eens dat wie Hém zag, de Vader gezien had. Durven wij het aan, te zeggen dat wie óns gezien heeft, derhalve de Christus is tegen­gekomen?’

Toch is dat de realiteit van vandaag, want de Christus kwam in Gods eer­ste Zoon openbaar door een perfect samengaan van de menselijke geest van Jezus en de bij Hem inwonende Geest van God. Precies zo wordt de Christus in ons leven zichtbaar door een samengaan van ónze geest met die waarin wij bij onze Geestesdoop gedoopt zijn.

Onbelemmerd veranderen

“Waar de Geest van de Heer is, daar is vrijheid”, merkt Paulus op in 2 Korinthe 3, vers 17. (2 Kor. 03:17). Als het over vrij­heid gaat, is de beslissende factor in het leven van wie de Heer toebe­hoort: we mogen onbelemmerd ver­anderen naar hetzelfde beeld dat Jezus in zich draagt. Dat is een fijne ontwikkeling, die je in je innerlijke mens niet behoeft te ervaren als een voortslepen van de ene wetmatige ellende naar de ande­re, maar als een ontplooiing van heerlijkheid tot heerlijkheid! Jezus is de Vredevorst en Hij is onze koning. Onder zijn heerschappij leven we in vrede met Hem, met God en (voor zover het van ons afhangt) met de mensen. Gods vrede is in onze harten. In ieders geestelij­ke hart worden ook de relatiepunten met de Vader en met Koning Jezus gevonden.

De duivel wil de ons gegeven inner­lijke harmonie graag roven, bijvoor­beeld door ons onder druk te zetten door wettische geesten. Maar ook daarvoor gelden Gods beloften: in Christus Jezus is ons mede daarover overwinning gegeven.

 

Waardevol door Astrid Poldervaart

Als je ziet,

hoeveel mensen om je heen

in hun wanhoop en verdriet

zijn verstrikt.

 

Als je hoort,

dat relaties zijn verstoord

doordat een stem niet werd

gehoord;

als je dat hoort.

 

Ben jij het dan die spreekt

met alles wat je weet.

Dat ondanks nood en pijn

er een weg terug kan zijn?

Ben jij het dan die zegt

er is een toekomst weggelegd?

En waar je nog doorheen moet gaan

reikt Jezus zijn handen aan.

Hoe goed ook therapieën zijn

Hij is de beste medicijn.

 

Als je merkt,

dat je telkens maar weer faalt

en datje daar zo erg van baalt

als je dat merkt.

 

Als je weet,

dat geen vijand is bestand

tegen Zijn sterke rechterhand

als je dat weet.

 

Dan weet je dat het werkt

al ben je zelf beperkt.

Hij komt je tegemoet

en geeft je kracht en moed.

Laatje strijdvaardigheid

niet roven in de strijd.

Op jouw stem wordt gewacht

door mensen die in de nacht

de weg zijn kwijtgeraakt

Je bent toch zoveel waard.

Astrid Poldervaart

 

Vierhonderd keer Levend geloof door Gert-Jan Doornink

Bij de verschijning van dit vierhon­derdste nummer van ons blad kan een kleine terugblik en evaluatie niet achterwege blijven. Daarbij is het niet de bedoeling een soort chronolosche terugblik te werpen op de nu bijna veertig jaar dat Levend Geloof verschijnt, maar we willen toch enke­le dingen memoreren die duidelijk maken waarom Levend Geloof een belangrijke en verantwoordelijke taak in dienst van Gods Koninkrijk vervult. Het eerste woord waar wij aan denken bij dit jubileum’ is het woord ‘dankbaarheid’. Dankbaarheid jegens Hem die het ons mogelijk maakte het blad uit te geven en ons door Zijn Woord en Geest inspireerde om in getrouwheid en volharding hiermee door te gaan.

Het begin

Hoe komt iemand ertoe een blad uit te geven? Daarvoor moet ik iets ver­tellen uit mijn leven. Ik ben als enig kind opgegroeid op een boerderij in een dorpje aan de Gelderse IJssel. Toen ik een jaar of negen was begon ik zelf een krantje te maken met daar­in het nieuws wat er op de boerderij gebeurde. Het krantje bestond uit een dubbel gevouwen velletje uit een schoolschrift. Met pen of potlood (balpennen waren er in die tijd nog niet) werd met drukletters het blad gevuld. Het grote voorbeeld was daarbij de krant die mijn ouders lazen. Eigenlijk was ik toen al gefasci­neerd door alles wat met kranten en tijdschriften te maken had, en dat is mijn hele leven zo gebleven. Toen ik wat ouder was geworden werd ik ook korrespondent van een paar kranten. Maar alles als hobby, want ik groeide op met alles wat er op de boerderij gebeurde. Ik kreeg ook mijn opleiding op de land- en tuinbouwschool, want het was uiter­aard de bedoeling dat ik later de boerderij over zou nemen. Mijn ouders waren Nederlands Hervormd en uit traditie ging ik mee naar de kerk en was ook lid van de jongerenvereniging en Jonge Kerk, waar ik later ook actief in was. Toen ik 19 jaar was volgde ik, zoals dat genoemd werd, belijdeniscatechisatie en werd als lid van de kerk aangeno­men, zoals dat met iedereen op het dorp gebeurde. Ik had echter geen enkel innerlijk besef dat ik behoorde bij de gemeente van Christus. De predikant van die tijd was echter een ‘bekeerde dominee’ met vrij evangeli­sche achtergrond.

De verandering

Eenmaal per maand was er ook een Jonge Kerk-avond waar dan gespro­ken werd over een bepaald onder­werp. Zo sprak op 17 november 1952 Ds. W. A. Plug van het pastoraal cen­trum ‘De Hezenberg’ uit Hattem. Het onderwerp van die avond was ‘Geloof, gebed en genezing’. Dat gebeurde naar aanleiding van het tournee wat de Duitse evangelist Hermann Zaiss in die tijd in Nederland hield. Hij had ook op De Hezenberg gesproken. Wat Ds. Plug die avond allemaal vertelde weet ik niet meer, maar wel dat ik die avond ‘gegrepen’ werd door de prediking. Het was alsof God Zijn hand op mijn leven legde. Ik herinner mij verder dat ik enige tijd later thuis op mijn slaapkamer op mijn knieën ben gegaan, mijn zonden heb beleden en Jezus aannam als mijn Zaligmaker.

Ik wist nu dat ik een kind van God was geworden, waarbij ik de zekerheid had van Johannes 1 vers 12. (Joh. 01:12), waar staat dat “allen, die Hem aangeno­men hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te wor­den”. Er was een grote verandering in mijn leven gekomen, die zich vooral uitte om nog actiever te worden in de kerk. Doordat ik zelf secretaris van de Jonge Kerk was geworden, en ook nog enkele anderen tot bekering waren gekomen, nodigden wij ‘positieve’ predikanten en evangelisten uit om te spreken. Zo kwam onder ande­re broeder Stroethoff, die ook Hermann Zaiss naar ons land had uitgenodigd, spreken op een evange­lisatieavond in de kerk. Terwijl bijvoorbeeld ook Leo Pasman op een Youth for Christ-rally in de kerk sprak.

Opwekkingstijd

Door bladen als Het Zoeklicht, Kracht van Omhoog en De Oogst las ik uiteraard ook over opwekkingen in allerlei landen. We gingen naar de Billy Graham campagnes in Amsterdam en Rotterdam in 1954 en 1955. En toen kwam 1958. De Amerikaanse evangelist Osborn zou naar Nederland komen. Samen met enkele anderen organiseerden wij bustochten daar naartoe. Onze dominee stond ook op het Malieveld enthousiast mee te zingen met de handen omhoog. In het najaar organiseerden wij in de kerk een grote ‘opwekkingssamenkomst’ waar broeder Zwier Hilbrink uit Vroomshoop in een stampvolle kerk sprak over Jezus de volkomen Verlosser. Ook werd broeder Johan Maasbach, de tolk van Osborn, uitge­nodigd voor een campagne. Maar de vijand zat ondertussen niet stil. Vooral niet toen we in de daarop­volgende winter in een evangelische samenkomst ons lieten dopen door onderdompeling. De dominee kwam nu met een paar ouderlingen op bezoek. Zij hadden een brief van het ‘classicaal bestuur’ bij zich waarin ons de toegang tot het Avondmaal werd ontzegd.

Dit werd onze breuk met de kerk. Maar ook betekende dat een komen in de werkelijke vrijheid zoals God die voor al Zijn kinderen bedoeld heeft. Wie door het oude leven af te leggen in het watergraf met Christus opstaat tot een nieuw leven, komt los uit welk godsdienstig of religieus systeem ook en gaat behoren tot de werkelijke gemeente van Christus. Dan is het etiket wat men verder draagt van minder belang. Ik werd nu actief in allerlei evangelisatiewerk, verspreidde positieve lectuur zoals het blad Kracht van Omhoog, enz.

De oprichting

Natuurlijk was daar ook het ‘zelf schrijven’ nog, wat al in de kerk ver­der ontwikkeld was door het houden van inleidingen voor de jeugd. Maar het begon steeds meer duidelijk te worden dat ik misschien zelf wel een blad uit zou kunnen geven, vooral toen ik een keer las in een evangelisa­tiefolder dat de beste manier van lec­tuur verspreiden was het eerst zelf te schrijven, zodat men wat in eigen hart leeft het meest duidelijk kan overbrengen.

Zo werd op 1 november 1961 Levend Geloof opgericht. Aanvankelijk was het de bedoeling het blad Nieuw Leven te noemen. Maar in die opwek­kingstijd tijd ontstonden er ook andere bladen, zoals Opwekking van Ben Hoekendijk, terwijl Johan Maasbach zijn blad Nieuw Leven ging noemen. Na veel nadenken werd het me duide­lijk dat ‘Levend Geloof’ wel een aan­sprekende titel zou kunnen worden voor het blaadje dat ik zou gaan uit­geven. Daarbij moest ik ook denken aan het blad van broeder Osborn wat ‘Faith Digest’ heette. In januari 1962 verscheen dan het eerste nummer in een heel beschei­den oplage, gestencild op A5-formaat. Deze verschijningsvorm is vele jaren zo gebleven, zelfs was er een jaar dat het eens per week uitkwam. Maar hoewel als maandblad bedoeld, kwam het ook wel eens een enkele keer om de twee maanden uit. Al heel spoedig schafte ik zelf een drukpers aan. Gedurende vele jaren deed ik min of meer alles zelf, zoals het schrijven, samenstellen, drukken, vouwen, nieten en verzenden, alles handmatig.

Bekwame schrijvers

In de begintijd vertaalde ik nog wel eens artikelen uit Engelse of Duitse Opwekkingsbladen, maar al heel spoedig werd ’t me duidelijk zo min mogelijk uit buitenlandse bladen over te nemen, maar artikelen zelf te schrijven. Een principe dat we, in tegenstelling tot verschillende andere bladen, tot op de dag van vandaag hebben gehandhaafd. Niet dat er uit het buitenland niet iets goeds kan komen, maar wel omdat er in het Nederlandse taalgebied vele bekwa­me schrijvers zijn. Al spoedig werd het blad dan ook opengesteld voor andere schrijvers. Vrijwel vanaf het begin heb ik als eindredacteur mijn taak ook vooral gezien als coördinerend. Dit voor­komt dat er een soort eenmans- bediening ontstaat, want het gaat om het gezamenlijk ontdekken en door­geven van de ‘volle waarheid’, het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Hetzelfde evangelie dat ook Jezus en de apostelen brachten en dat in Levend Geloof altijd een centrale plaats heeft ingenomen en zolang het blad blijft bestaan zal blij­ven innemen. De laatste jaren hebben de artikelen uiteraard aan diepgang gewonnen, want ook allen die in het blad schrijven zijn betrokken bij de geestelijke groei die God zo graag bij al Zijn kinderen wil zien. Het gaat erom dat we, zoals Paulus dat formu­leert, de mannelijke rijpheid zullen bereiken, de maat van de wasdom der volheid van Christus.

Geen doel, maar middel

Ook willen we nog eens accentueren dat Levend Geloof geen ‘doel’ op zichzelf is, maar een ‘middel’, één van de vele middelen die de Heer wil gebruiken om Zijn doel te bereiken. Daarom bestaan er ook geen Levend Geloof-gemeenten en organiseren we geen andere activiteiten zoals confe­renties. Wél hebben de verschillende schrijvers in het blad en de eindre­dacteur een taak in de verschillende gemeenten of in dienst van de gemeenten. Zelf mag ik al vele jaren het evangelie verkondigen in vele gemeenten en groepen. Zo wil Levend Geloof de gemeenten en de individuele gelovigen dienen en opwekken een lévend geloof tot open­baring te brengen. Gezien de vele positieve reacties wordt dit door velen gewaardeerd. Zolang het blad een duidelijke functie vervult, gaan we daarom ook na dit 400ste num­mer rustig door, met de verkondiging en uitleg van het enige evangelie dat waardevol en waardevast blijft tot in alle eeuwigheid.

 

Korte gedachten diverse auteurs

Stromend water door Truus van Kaam

Als we de kraan openzetten komt er water uit en als we het niet opvangen stroomt het weg. Jammer. In de Bijbel wordt gesproken over het ‘waterbad met het woord’, dat wil zeggen dat het een reinigende functie heeft. Alles wat onbruikbaar en vuil is verdwijnt en zo worden we gezuiverd. Met de waterdoop als basis zijn we in staat het oude leven achter ons te laten. Door de werking Gods zijn we met Jezus opgewekt tot een nieuw leven Kolossenen 2 vers 12. (Kol. 02:12). Door deze werking Gods in ons leven verder toe te laten kunnen we groeien en geheiligd worden naar geest, ziel en lichaam. Al scheiding aanbrengend gaat dit proces verder en dieper. Dan worden we één van binnen, de innerlijke verdeeldheid wordt opgeheven. Daartoe vestigen we onze aandacht alleen op Jezus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof.

Pinksterfeest door Cees Maliepaard

Pinksteren, het minst begrepen feest van de christelijke gemeente, is in wezen de climax van de jaarlijkse kringloop der festiviteiten. Wat is er dan voor feestelijks aan een herdenking van iets dat een kleine 20 eeuwen geleden plaats­vond en wat bij het gros van de christelijke goegemeente niet of nauwelijks een aktieve rol speelt?

De praktijk is in vele kerken en kringen, dat men als natuurlijke mensen die veelal niet wederom geboren zijn, geen flauwe notie kan hebben van geestelijke zaken. In het beste geval zal men weet hebben van het historische feit van Pinksteren – wat dat dan ook voor associaties bij hen op kan roepen. Pinksteren kan slechts dan een feestelijke aangelegenheid zijn, als men zelf deel heeft aan de Geest van Pinksteren. Daarom is de persoonlijke doop in Gods Geest voor het beleven van Pinksteren een vereiste. Het is zonder meer nodig dat kinderen Gods met de Geest gezalfd worden. En dat niet alleen om mee feest te kunnen vieren, maar vooral om in het Lichaam van Christus ingevoegd te kunnen zijn. Om samen met Jezus en al Gods andere zonen naar het eeuwige plan van de Vader te kunnen functioneren. Dat is een feest! Eindeloos! Daarom komt er ook geen einde aan Pinksteren; het feest gaat door!

Het werkelijke geluk door Gert Jan Doornink

‘De wereld verdeelt zich in rijke mensen die niet gelukkig zijn en in arme mensen die gelukkig zouden zijn als zij maar rijk waren’. Deze opmerking werd eens gemaakt door de bekende Vlaamse schrijver Gerard Walschap. Maar is het in overeenstemming met de werkelijkheid? In ieder geval geldt dit niet voor hen die een nieuwe schepping in Christus zijn. Zij voelen zich niet meer ongelukkig want zij hebben het werkelijke geluk al gevonden. Een geluk dat tot in eeu­wigheid blijft bestaan en niet bepaald wordt door aardse rijkdom of wat dan ook. Het is zelfs aanwezig als alle omstandigheden tegen zijn, omdat het zijn basis vindt in het onwankelbare Koninkrijk van de levende God.

Verbreking door Gert Jan Doornink

Het is een groot misverstand te denken dat God de mens wil verbreken, zoals hier en daar geleerd wordt. God verbreekt de mens niet. Integendeel, de mens is een persoonlijkheid die God volledig tot herstel wil brengen. Wel verbreekt God in ons (of beter kunnen we zeggen: God maakt ons los van) de werken van Satan.

Maar daarvoor moeten we zelf het initiatief nemen. Je kunt het zo stellen: God maakt ons er attent op, maar wij moeten het doen: “Leg dan af de werken der duisternis…” Romeinen 13, vers 12. Openbaring 21, vers 22 tot en met 27. (Rom. 13:12; Openb. 21:22-27). Zijn we hiertoe (nog) niet in staat dan is de hulp van medebroeders en zusters noodzakelijk. Een bediening in de naam van Jezus voor bevrijding is dan een essentiële voorwaarde op de weg naar volledig herstel.

 

Het inbrengen van heerlijkheid door Hans Bulthuis

In Openbaring 21, vers 22 tot en met 27. (Openb. 21:22-27) wordt in ’t kort beschreven op welke wijze de voor eeuwig geredde mensheid in haar voortbestaan wordt onderhouden. Die mensheid wordt uitgebeeld als de heilige stad, het hemelse Jeruzalem. De door God ingestelde aanpak om haar te onder­houden is die van ‘inbrengen in heerlijkheid’. De volgorde waarin die benadering in dit bijbelgedeelte wordt weergegeven is: God verlicht met zijn heerlijkheid zijn volk en het Lam is de lamp Openbaring 21, vers 23b (Openb. 21:23b), de konin­gen brengen er hun heerlijkheid bin­nen Openbaring 21, vers 24b (Openb. 21:24b) en de volken eveneens Openbaring 21, vers 26. (Openb. 21:26).

Om niets aan onduidelijkheid over te laten dat het echt de bedoeling is dat er alléén heerlijkheid mag worden ingebracht, wordt er tenslotte in Openbaring 21, vers 27. (Openb. 21:27) uitdrukkelijk bijgezegd dat er niets onreins, gruwelijks en leugen­achtigs mag binnenkomen, noch in woord noch in daad. De omschrijving van deze met God zelf doortrokken maatschappij die in de toekomst de enige, eeuwig blij­vende werkelijkheid zal worden, is niet alleen als troost bedoeld, maar geeft tevens weer hoe God zelf is en hoe het binnen zijn volk eraan toe dient te gaan.

Voor nu en voor later is en blijft zijn goddelijke werkwijze het ‘alleen maar inbrengen van heerlijlcheid’. Voor ons ligt er dus in deze verzen een belangrijke boodschap en opdracht besloten die om een nadere bestudering vraagt.

God

Er is slechts één God. Hij bestaat van eeuwigheid af, zonder begin. Hij is het eeuwige, konstante basisgegeven van de onzienlijke en de zienlijke wereld. Hij is de Schepper. Alle andere wezens die er zijn -engelen, mensen, dieren- zijn ten aanzien van Hem (slechts) schepsels. God staat boven alles en allen. Hij is enkel heilig en liefde. Hij is onuit­puttelijk rijk aan vermogen en kracht, aan wijsheid en kunnen. Hij is als een bron die eeuwig van zich­zelf laat uitstromen zonder ooit zelf te kort te komen of er minder van te worden. Hij is in alles overvloedig. Hij is rijk aan genade, aan barmhar­tigheid, aan hulp en aan sterkte. Hij is goed en goeddoende, leven en overvloed schenkend. Dit alles houdt nooit op.

Vanuit zijn wezen beschijnt Hij zijn schepping met heerlijkheid. Hij laa, het regenen over goeden en slechten. Hij is zonder aanzien des persoons. Nooit komt er enig kwaad uit Hem voort. Hij is ongedeeld; Hij is slechts liefde en goedheid. Voor zichzelf heeft Hij niets van anderen nodig om meer of beter God te kunnen zijn. Hij behoeft geen aanvulling, geen giften, geen verrijking van buitenaf. Hij is al compleet en volmaakt. Hij bezit en kan alles al. Hij is volledig selfsup­porting.

Het is zijn oneindige liefde en rijk­dom die Hem drijft om alleen maar te geven. Het is zijn aard dat geven zaliger is dan ontvangen. Als Hij geeft, dan is dat met een goed geschudde, gedrukte en overlopende maat. Met een goddelijke gulheid, vanuit ruimhartigheid en in onbe­krompenheid. Hij deelt van zijn zegeningen uit zonder verwijt, zon­der bijbedoelingen en zonder bet­aling. Geprezen zij onze God!

Jezus

Deze God van mensenliefde wil zich door ons laten kennen. Hij wil uit het verborgene en onbekende komen. Hij zoekt ons om zich te kunnen openbaren en om ons goed te doen. Hij heeft ervoor gekozen om dat in en door zijn eniggeboren zoon Jezus te realiseren. Door heilige Geest heeft Hij in Hem woning gemaakt, met zijn hele goddelijke volheid. Daardoor kon onze Heer in de gestalte Gods zijn en de Vader tonen. In woord en werk, in gezind­heid en gedrag lezen wij de onzien­lijke God in zijn Zoon af. Omdat Jezus zich vereenzelvigde met de Vader en Hem door en door kende, kon Hij God openbaren. Wie Mij ziet, ziet de Vader. De Zoon des mensen leefde door God en leefde daarom als God. Hij sprak woorden als van God en deed de werken Gods. Vandaar zijn getuigenis in Johannes 3 dat Hij levend water geeft aan wie ernaar dorst. Daartoe was Hij in staat, omdat Hij deel had aan de goddelijke natuur door zijn inner­lijke hechting aan God in heilige Geest. Hij was aangesloten op de bron, het wezen en de heerlijkheid van God.

In staat zijn om zo te handelen is één, het ook daadwerkelijk doen is twee. In het doen blijkt dat de Christus geheel op zijn hemelse Vader gelijkt: geven, geven en geven. Hij is rondgegaan, goeddoende en genezende. De schare was buiten zichzelf van verbazing en zei: Hij heeft alles wèl gemaakt. Hij ging zover dat Hij zelfs zijn eigen leven opofferde, opdat de wereld gered zou kunnen worden. Niets was Hem teveel of te zwaar. Hij zette zijn leven in voor zijn scha­pen. Niemand heeft grotere liefde dan wie dit doet. Jezus gaf slechts. Hij liet stromen van levend water uit zijn binnenste vloeien naar wie daar om vroeg. Zo bracht Hij Gods heer­lijkheid de wereld binnen. Alleen maar heerlijkheid en geen veroorde­ling, geen straf, geen beschuldiging, geen ziekte of verderf. Als een lamp Gods bescheen Hij de mens. En dat doet Hij nu nog! Hij is en blijft dezelfde. Tevens heeft Hij dit schijnende, gevende, dienende en verlichtende als enige leefwijze voor ons nagelaten. Aangezien Hij echter nooit dwingt, roept Hij op wie Hem daarin wil navolgen.

De koningen

Het evangelie leert ons dat er volge­lingen van de Christus zullen komen die gelijkvormig zijn geworden aan het beeld van de Zoon. Deze zonen Gods zullen als koningen heersen. Heersen door middel van dienstbe­toon en voorbeeld. Heersen in recht en gerechtigheid. Heersen met de volmacht om heerlijkheid in te bren­gen in het volk van God en in de van ellende zuchtende schepping. Zij volgen hun grote Meester Jezus nauwgezet in zijn voetsporen. Zij denken, spreken en werken op dezelfde wijze als Hij dat destijds op aarde deed. Terwijl zij voor zichzelf het levende water bij de Heer weg­drinken, leven zij slechts gevend en inbrengend naar de ander toe. Zij gaan niet voor zichzelf vragend en opeisend rond. Noch voor stoffelijke noch voor geestelijke goederen. God voorziet en zij delen uit. Zij brengen de heerlijkheid van God de gemeente en de wereld in. Zij laten zich niet dienen, maar dienen hun naasten. Zij redden, bevrijden, helen, zorgen en waken.

Uit hen komt geen kritiek, geen geweld, geen roddel, geen klacht en geen leugen voort. Zij breken niet af, maar bouwen te allen tijde op. Zij verdragen, ondersteunen, versterken en richten op. Enkel positief, enkel liefde, enkel goedheid. Zij hebben tijdens de jaren van hun vorming de levensles van de zelfver­loochening begrepen en toegepast. Zij hebben in voor- en tegenspoed geleerd om in al hun eigen behoef­ten bij God aan te kloppen. Zij heb­ben zich door Hem laten verzadigen in hun honger naar zijn gerechtig­heid. Als vrucht van de Geest wande­len zij in ootmoed, eenvoud en onbaatzuchtigheid. Zij zijn verlost en genezen van iedere vorm van ik gerichtheid, egoïsme en zelfmeelij. Zij zijn inbrengers van heerlijkheid geworden.

De volken

De heilzame inwerking van de Christus en zijn koningen heeft een heerlijke uitwerking in de behouden volken. De redding en het herstel hen aangebracht, heeft hen in staat gesteld om zó te groeien naar de goddelijke norm voor menselijk leven, dat zij eveneens zijn gaan geven. Na alle ontvangst van heil om op orde te komen en verzadigd te worden met Gods heerlijkheid, zijn ze toegekomen aan het eeuwige inbrengen van heerlijkheid in Gods geredde en vernieuwde wereld, de stad Gods.

Hierdoor wordt er voortaan alleen maar goed gedaan, heil bewerkt, gebouwd en verrijkt. Wat een onvoorstelbare heerlijke situatie zal dat zijn. Enerzijds het totaal ontbre­ken van het negatieve, van de kritiek, van het afwijzende, van het veront­reinigende en verleugende. Anderzijds zullen alleen waarheid, zuiverheid, liefde en leven ervaren worden.

Niemand zal zich ooit meer laten gebruiken voor welke vorm van duis­ternis dan ook. Gods eeuwige maat­schappij is er één van gerechtigheid, vrede en blijdschap. Het is zijn eeu­wige liefderijk waar allen die de waarheid hebben liefgehad, een waardige, ruime en veilige plaats zul­len hebben om, in God zijnde en door Hem levende, eeuwig te existe­ren en zijn heerlijkheid te openba­ren. Allen die dan in zijn Koninkrijk zullen zijn, brengen slechts heerlijk­heid en eer naar binnen. Dit is eeu­wig leven.

Eeuwig leven

Eeuwig leven houdt ondermeer in: eeuwig functioneren, eeuwige activi­teit, beweging, voortgang en ontwik­keling. De grote verveling, de passivi­teit, de stilstand daarentegen is het kenmerkende van het dodenrijk. Door het eeuwig doorgaan met het inbrengen van heerlijkheid zal nooit een verzadigingspunt worden bereikt. Steeds zullen er uit de grote levensbron God, die dan alles in allen is, nieuwe impulsen, gedachten en plannen voortkomen die om uit­werking vragen. God is niet saai, eenzelvig, stationair, maar dyna­misch, creatief en verrassend. Het deelhebben aan eeuwig leven is daar­om een eindeloos en verrukkelijk feest voor alle betrokkenen in zijn Koninkrijk.

Allen zullen op geheel eigen en per­soonlijke wijze vorm geven aan wat Hij in hen initieert. In een ongeken­de veelkleurigheid en veelzijdigheid manifesteert de goede Schepper zich door allen heen. Wat in geen men­senhart is opgekomen, heeft Hij bereid voor wie Hem liefhebben. Geliefde lezer, treed toe tot dit heil. Gods armen staan wijd voor u open in Jezus Christus. Een warm welkom wacht u. Zijn grenzeloze liefde en genade zien naar u uit. Kom zijn rijk binnen door de deur Jezus. Er is door Hem ook voor u plaats bereid. God wil u tot een woning zijn. Met Christus wil Hij ook u bergen in zichzelf. Nu is het uw tijd om zijn uitgestoken hand vast te pakken en ingeschreven te worden in het boek des levens van het Lam.

Heerlijkheid

De heerlijkheid van God bestaat uit alle aspecten en mogelijkheden van

zijn goddelijke natuur. De gelovige mag daaraan deelhebben. De vrucht en de gaven van de Geest vormen daarin een essentieel onderdeel. Deze twee kenmerken van zijn wezen, zijn geaardheid en zijn ver­mogens, mogen door zijn kinderen gekend en gebruikt worden. Allereerst de vrucht van de Geest, ook wel de gezindheid van Christus genoemd, de tooi van de mens Gods. De gelovige mag samengroeien met Gods karakter en er eeuwig in Wie door de Geest wandelt, zal gaan­deweg in zijn opstelling en gedrag Jezus’ leefwijze kunnen evenaren. Die heeft eem zekere uitstraling naar de naasten en funktioneert als een licht dat duisternis verdrijft. Barmhartigheid, liefde en vrede doeW de mensen goed. De gezindheid van Christus is weldadig, veilig, zorg­zaam en rustgevend. Zowel de gemeente als de wereld snakt daar­naar.

Wie zo bekleed is met Christus en Hem niet in het openbaar verloo­chent, zal door zijn manier van doen al heerlijkheid inbrengen. Het is de perste, de eenvoudigste en meest voor de hand liggende mogelijkheid om te doen.

Vervolgens maken de gaven van de Geest het direct handelen in het bovennatuurlijke mogelijk. Door ze te hanteren wordt het heil van God door woord en daad tot de mens gebracht. Het belijden en prediken van het woord Gods, het getuigen, het profeteren, de woorden van ken­nis en wijsheid, het gebed en het altijd positieve spreken zijn verbale vormen van inbreng van heerlijk­heid. Jezus’ woorden zijn geest en leven. Wie gelooft in wat Hij zegt, zal zien geschieden wat Hij zegt. Wonderen en tekenen, bevrijdingen en genezingen, krachten en werkin­gen van de Geest verwerkelijken het woord. Zij completeren de heerlijk­heid in de mens. Zij vormen de krachten der toekomende eeuw, waardoor tenslotte de hele schepping hersteld zal gaan worden. Het Koninkrijk van God bestaat immers in kracht.

Tenslotte wendt God zijn heerlijk­heid ook aan omwille van de ver­heffing van de mens. Hij brengt hem tot ere. Hij geeft hem een machtspo­sitie met het daarbij behorend gezag en de bevoegdheid tot handelen als koning. Hij doopt hem in zijn Geest. Hij verbergt de mens samen met Ahristus in zichzelf. In die geestelij­ke situatie kan de mens gedijen en uitgroeien tot een volwassen zoon van God.

Inbrengers van heerlijkheid

Indien christenen het navolgen van God en Christus serieus nemen, zul­len zij eveneens vanuit liefde inbren­gers van heil willen zijn. Alleen inbrengen, geven, dienen. En dat alles om niet. Wat zij tot nu toe zelf verzameld hebben aan geestelijke zegeningen in Christus, aan schatten van boven, aan rijkdommen in God, mogen zij inbrengen in hun sociale kring. Die omvat hun eigen gezin,

hun collega’s, hun vrienden, hun buren, en zeker hun gemeente. Inplaats van alleen maar halen, komen zij brengen. Deze instelling, deze leefwijze heeft de gemeente en deze arme wereld echt iets te bieden. Het wordt zelfs hoog tijd dat er massaal wordt inge­bracht door de ware volgelingen van Jezus. Er heerst verschraling in Gods volk en geestelijke armoede in de wereld. Wie wil gaan? Wie laat stro­men van levend water uit zijn bin­nenste vloeien? Wie brengt hoop, verkwikking en goede raad? De heerlijkheid die kan worden inge­bracht, omvat de eenvoudigste daad van goedheid tot en met de grote geestelijke werken van de Heer. Zonder een handeling te verrichten kan de aanwezigheid van een zuivere christen al heilzaam werken. Daar gaat een kracht vanuit die de ande­ren en de sfeer ten goede beïnvloedt. De positieve houding, het vredevolle gedrag en de blijmoedige wandel zijn al op zich een constructieve inbreng van heerlijkheid. Het verrichten van werken van barm­hartigheid is een stap verder. De naaste helpen, ondersteunen en goeddoen, getuigt van een liefdevolle en dienende handelwijze. Zegenen rondgaan, van vriend en tot vijand, evenaart de gezindheid van de altijd goede God.

Het getuigen en uitdragen van het evangelie naar de buitenstaanders, het profeteren, het spreken van woorden als van God, brengt redden­de en genezende mogelijkheden tot onze medemens. Het laten functio­neren van de geestelijke gaven brengt rechtstreeks het bovennatuur­lijke leven van onze Heer tot openba­ring, zodat er heil kan worden bewerkt. De werkingen en krachten van de heilige Geest, de wonderen en tekenen tot herstel van een verloren en kapotte mensheid, doen Gods lief­de ervaren.

Al deze zaken behoren tot de geeste­lijke inbreng van heerlijkheid. Naar de mate van groei en getalenteerd­heid kunnen gelovigen dus op aller­lei wijzen heerlijkheid inbrengen. Dit is de grondwet van God voor zijn maatschappij, zijn Koninkrijk.

Geen gruwel

Wij zijn geroepen om de heerlijkheid van Jezus Christus te verkrijgen én om haar door te geven aan de men­sen om ons heen. Nogmaals: alléén heerlijkheid inbrengen. Niets anders. Dit betekent een wacht voor onze lip­pen plaatsen, opdat er nooit roddel, leugen, negatieve kritiek, geklets en gezwets door ons wordt ingebracht in deze wereld en in de gemeente. Waakzaamheid ten aanzien van onze wandel, opdat nooit zonden, boze geesten, slechte voorbeelden en duis­ternis door ons worden geïnjecteerd. Dat is alles gruwel. Dat breekt het werk Gods af en tevens de mens. Met een heilig respect voor onze God en voor onze medemens zullen wij slechts opbouwend en heilbrengend actief zijn.

De gemeente van Christus, maar ook deze gevallen wereld, wordt door God zó liefgehad dat Hij zijn enigge­boren zoon heeft gegeven om alles tot volheid en heelheid te voeren. Wij zullen zijn volgelingen, zijn slaven, zijn uitvoerders daarin zijn. Geliefde lezer, kunt u zich erin her­kennen? Zullen wij allen de nieuwe, hemelse mens aandoen, ja ons bekle­den met de Christus? Hij bracht ons de heerlijkheid van God, tot ons heil. Dan zullen ook wij in zijn voetspo­ren treden en het beeld van de hemelse mens dragen om voortaan alleen heerlijkheid te gaan inbren­gen. In ons zal nooit meer iets ver- vloeks gevonden mogen worden noch uit ons mogen voortkomen, ten nadele van de gemeente en de wereld. Zij hebben beide onze totale inzet nodig om terecht te komen naar Gods bedoeling in Christus Jezus. U bent het licht der wereld en het zout der aarde in en door Hem. Wees het daadwerkelijk.

 

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd. Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik, bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid, daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tij­delijk, maar het onzichtbare is eeu­wig” 2 Korinthe, 4 vers 16 tot en met 18. Paulus in (2 Kor. 04:16-18).

In de voetstap­pen van Jezus

De apostel Petrus doet in één van zijn brieven een duidelijke en niet voor tweeërlei uitleg vatbare uit­spraak door te schrijven: “Hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voor­beeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden” 1 Petrus, 1 vers 21. (1 Petr. 02:21). Het is duidelijk dat Petrus hier een oproep doet om ‘in de voet­stappen van Jezus te gaan’. Met andere woorden hetzelfde leven als Jezus te openbaren. Uiteraard is dat niet van de ene op de andere dag gerealiseerd, maar Hij die in ons een goed werk is begonnen, zal het ook in ons volbrengen… mits wij de weg van geloof en gehoorzaamheid blij­ven gaan. Daarbij is Jezus zelf ons grote voorbeeld, zegt Petrus. En elk rechtgeaarde christen zal daarom ook het verlangen hebben dit waar te maken.

De duivel probeert natuurlijk dit te verhinderen of belachelijk te maken of in te fluisteren dat dit toch niet mogelijk is, maar werkelijke christe­nen laten zich niet door hem dirige­ren.

Hoe Satan in onze dagen ook in dit opzicht bezig is van alles een karika­tuur te maken, blijkt nog weer eens uit het bericht uit Jeruzalem, dat vanaf augustus iedereen die Israël bezoekt Jezus’ wonderbaarlijke wan­deling over het water kan nabeleven door in het Meer van Galilea over een brug onder het wateroppervlak te lopen. De Israëlische Autoriteit voor Nationale Parken gaf een privé- onderneming toestemming voor de bouw.

De brug komt te liggen bij Kapernaüm, vlak bij de plaats waar Jezus over het water liep, en krijgt de vorm van een halve maan, vier meter breed en honderd meter lang. Hij drijft vijf centimeter onder het wateroppervlak en kan vijftig mensen tegelijk dragen.

Er komen uiteraard geen leuningen aan, maar er zullen speciale oppas­sers in bootjes rondvaren om men­sen op te pikken die het water inglij­den…

Geen geestelijke waarde

Hoewel het voor toeristen natuurlijk weer een attractie meer betekent, heeft een en ander voor christenen natuurlijk geen enkele geestelijke waarde. Maar dat spreekt toch van­zelf, zal iemand opmerken. Maar zo vanzelfsprekend is het niet als we bedenken hoeveel christenen Israël bezoeken omdat men daardoor meent een bijzondere ervaring te gaan meemaken. Bijvoorbeeld door evenals Jezus zich te laten dopen in de Jordaan, alsof het zou gaan om het soort water of de plaats van han­deling. Wie Jezus werkelijk volgt zal zijn of haar leven niet laten beïnvloe­den door allerlei sentimentele gevoe­lens die geen geestelijke zoden aan de dijk zetten. Petrus is heel duidelijk als hij schrijft over het werkelijk gaan in de voetstappen van Jezus. Lees wat hij daarover schrijft in het tweede hoofdstuk van zijn eerste brief. Hij brengt het daar ook in ver­band met het lijden wat wij als chris­tenen mee moeten maken en hij wijst daarbij op ons grote voorbeeld, Christus, “die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden, die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt; die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft… opdat wij, aan de zonden afgestorven, door de gerechtigheid zouden leven…” Dat is gaan in de voetstap­pen van Jezus!

 

Welke talen spreken wij?

Tegenwoordig wordt het als een ‘must’ beschouwd één of meer vreemde talen te kennen naast het Nederlands als moedertaal. Er zijn zelfs taalgeleerden die een verdere afgang van de talen met een beperkt taalgebied, zoals het Nederlands, vanzelfsprekend achten. Het gaat alleen nog om de kennis van de voor­naamste talen (Engels, Spaans, Portugees, Frans, Italiaans en Duits) wordt er dan gezegd. Daarbij wordt het Engels veruit als de voornaamste taal gezien. Wie deze taal niet beheerst hoort er eigenlijk niet meer bij…

Ook zien we hoe in het Nederlands hoe langer hoe meer woorden ver­vangen worden door Engelse woor­den en uitdrukkingen. Denk alleen maar aan het veelvuldig gebruik van het Engels in de reclame. Ondanks protesten van hen die het Nederlands willen beschermen is het een ontwikkeling die feitelijk niet valt tegen te houden. Eén en ander wordt natuurlijk mede veroorzaakt door de voortgaande ontwikkeling van de moderne communicatiemid­delen.

Ook als christenen zijn we hier natuurlijk ten volle bij betrokken. En niemand zal ontkennen dat het ken­nen van één of meer moderne talen niet noodzakelijk is om goed te kun­nen functioneren in de natuurlijke wereld.

Maar als christenen hebben we ook nog met iets anders te maken, name­lijk ons functioneren in de geestelij­ke wereld. Deze ‘geestelijke wereld’ staat zelfs voorop. Het is de wereld waar wij als nieuwe scheppingen onze plaats met Christus hebben ver­kregen.

Nóg een taal!

In deze nieuwe (geestelijke) wereld is ons ook een ‘nieuwe taal’ ter beschikking gesteld: de tongentaal. Een exclusieve taal die alleen voorbe­houden is aan degenen die behoren tot de werkelijke gemeente van Jezus Christus. Een taal die voor allen die nog geen kind van God zijn ‘verbor­gen’ is, maar ons het functioneren in en vanuit onze geestelijke plaats in de hemelse gewesten mogelijk maakt.

Een taal die ook in de geestelijke strijd zeer belangrijk is, want Satan en het rijk der duisternis kunnen er geen gebruik van maken, al probeert de duivel ook in dit opzicht soms deze taal te imiteren. Laten we in de tijd waarin wij leven ook meer en meer gebruik gaan maken van déze taal. Ook in dit opzicht is Paulus ons ten voorbeeld. Ooit schreef hij aan verschillende gemeenten om zijn voorbeeld te vol­gen, zoals hij Christus navolgde. En over de tongentaai schreef hij onder andere dat het zijn verlangen was dat iedereen in tongen zou gaan spreken 1 Korinthe 14, vers 5.(1 Kor. 14:05), al gaf hij bepaalde richt­lijnen voor het gebruik in de samen­komsten van de gemeenten. Denk ook aan wat er op de Pinksterdag te Jeruzalem gebeurde toen de heilige Geest werd uitgestort en als eerste teken het spreken met andere tongen wordt genoemd Handelingen, 2 vers 4. (Hand. 02:04).

Over namen gesproken…

Ieder mens heeft een eigen naam. Het geeft ons een eigen identiteit en is persoonsgebonden. In het gewone dagelijkse leven kunnen we niet zon­der het gebruik van onze naam. Toen in de vorige eeuw in opdracht van de overheid iedereen een eigen naam moest hebben, werd er soms inge­haakt op het beroep wat men had, bijvoorbeeld wie bakker was kreeg Bakker als naam. Of als men van een andere streek of plaats kwam werd dat gebruikt bij de naamgeving, zoals Van Amsterdam, Van Amersfoort, enz. Zo zijn de huidige namen ontstaan al geeft de huidige wet, als daar gegronde redenen voor zijn, de mogelijkheid van naam te veran­deren.

Daarnaast zijn er de voornamen… Jan, Gerrit, Piet, Klaas en noem ver­der maar op. Al naar gelang de tijd waarin men leefde ging men soms de namen gebruiken van bekende personen, of men ging bij de geboor­te van een kind traditioneel de namen van de grootouders gebrui­ken.

In de zestiger en zeventiger jaren raakte bij de kinderen Gods het gebruik van bijbelse namen meer en meer in zwang. Talrijke dertigers en veertigers heten dan ook Maria, Judith, Benjamin, Ruben, Jonathan, Mirjam, enz. Hoewel deze naamge­ving de laatste jaren hier en daar wat is weggeëbd, werden we toch geat­tendeerd op een berichtje in De Telegraaf waarin de Berlijnse Korre­spondent schreef dat Duitse ouders voor hun kinderen steeds vaker een bijbelse naam kiezen. “In de toptien voor meisjes staat de naam Maria al vier jaar bovenaan. Bij de jongens heeft Lukas het afgelopen jaar voor het eerst Alexander van de eerste plaats in de toptien verdrongen. Sinds een aantal maanden is in Duitsland, na een rechterlijke uit­spraak in Frankfurt am Main, toege­staan een kind Jezus te noemen. Ook deze naam wordt steeds vaker gege­ven, evenals Jozua”. Maar… let op, wat er nu komt: “Volgens het Wiesbadense instituut dat de lijsten heeft vrijgegeven is de motivatie van de ouders om hun kind een bijbelse naam te geven eer­der de mooie klank dan de religieuze achtergrond”.

Het spreekt vanzelf dat het hebben van een bijbelse naam geen enkele garantie geeft voor het geestelijke welzijn van de persoon. Dat gebeurt alleen wanneer we, door opnieuw geboren te worden, een nieuwe naam ontvangen hebt en je naam wordt ‘ingeschreven’ in het Goddelijke Levensboek. Wanneer je van een zondaar een kind van God wordt en het Koninkrijk van de levende God binnengaat.

Deze nieuwe, geestelijke naam heeft ‘eeuwigheidswaarde’, omdat we dan voor altijd verbonden blijven met de werkelijke Levensvorst, waarbij we de onbeperkte garantie van Hem hebben ontvangen dat niemand ze uit Zijn hand zal rukken.

De strijd om de naam van God

Geheel ander nieuws over een naam vinden we momenteel in de felle discussies die er in theologische en ker­kelijke kring gevoerd wordt over de naam van God. “De Eeuwige, de Aanwezige, de Onnoembare, de Barmhartige; een alternatief voor de Godsnaam in de Nieuwe Bijbelvertaling is er nog niet”, schrijft De Telegraaf. “Maar als het aan de drie supervisors van de NBV ligt, is het in ieder geval gedaan met de aanduiding ‘Heer’. Dat roept een beeld op van een mannelijke figuur met autoriteit, Dat past toch niet meer in deze tijd!” Riek Bons-Storm, emeritus hoogle­raar praktische theologie aan de

Rijksuniversiteit Groningen, onder­steunt de hantelceningenactie van Manuela Kalsky, Anneke de Vries en Carolien van der Stiggele. Zij verzoe­ken de begeleidingscommisie van het vertaalproject de discussie over de naamsaanduiding van God zo snel mogelijk te heropenen. Ook het instituut Kerk en Wereld schaart zich achter de initatiefneem- sters. ‘De vertalers zeggen vanwege de traditie aan deze naamsaandui­ding gehecht te zijn. Maar als zij pre­tenderen modern te zijn, moeten ze zich ook realiseren dat veel vrouwen zich niet meer kunnen vinden in deze vertaling’, aldus Martine Heinrichs.

Dat blijkt ook uit een onderzoek dat Riet Bons-Storm onder dertig vrouwen in de leeftijd van 60 tot 89 heeft gehouden. ‘Slechts één dame ziet God letterlijk als heer en vader. De overigen omschrijven een eigen­schap die ze God toekennen, zoals de Naaste, U die mij overstijgt, de Levenskracht of de Nabije. Een zwar­te vrouw spreekt bijvoorbeeld weer van Mama Aisa, de Surinaamse moe­dergodin. Er moet een naamsaandui­ding voor JHWH te vinden zijn, die ook aansluit bij de geloofsbeleving van vrouwen. Een die van deze tijd is, maar eenzelfde gevoel oproept’. Jurjen Procee, hoofd afdeling com­municatie van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG), juicht he, initiatief alleen maar toe. ‘Het getuigt van grote betrokkenheid. De vertaling moet tekst- en taalgetrouw zijn, maar dat neemt absoluut niet weg dat we openstaan voor welke discussie dan ook. Zo ontvangen wij ook brieven uit de orthodox-reforma­torische hoek, waarin wordt gepleit het woord Heere aan te houden, omdat dat meer dan Heer van respect zou getuigen”. Het artikel eindigt met de opmer­king: “In 2004 zullen we weten voor welke naamsaanduiding is gekozen. Want dan moeten de tientallen bij­belboeken zijn vertaald”.

Man/Vrouw

Toen we deze dingen in de afgelopen tijd lazen dachten we nog weer eens: hoe heeft de geestelijke verblinding toegeslagen bij iedereen die zich ero­ver opwindt dat in de Bijbel God als ‘man’ wordt aangeduid. De volgorde is overduidelijk: God schiep eerst de man, daarna de vrouw… In Zijn ogen waren en zijn echter beide even waardevol en belangrijk. In Christus is er geen onderscheid. Paulus schrijft dat er in Christus noch man, noch vrouw is. Er is daarom ook niets mis met het gegeven dat God als ‘Heer’ of’ Heere’ wordt aange­duid. Dit heeft niets met discrimina­tie van de vrouw te maken, integendeel, het is de onaantastbare volgorde die God heeft ingesteld. Natuurlijk is God zelf méér dan onze voorstelling van Hem als man (of vrouw). Maar we zijn naar Zijn beeld geschapen en kunnen door geloof in Zijn Zoon(!) weer aan Hem gelijk­vormig worden. Dat geldt voor alle nieuwe scheppingen, vrouwen zowel als mannen, zonder enig onder­scheid!

En wat de vrouw betreft, in een inge­zonden brief van mevrouw Boxman- Verschoof uit Drachten, als reactie op strijd die theologen voeren over de naam van God, schrijft zij: “Als men goed de Bijbel doorleest, wordt duidelijk dat de positie waarin God vrouw heeft geplaatst, een zeer geëerde en bijzondere is. Het bijbel­boek Spreuken, hoofdstuk 31, is een ware lofzang op de vrouw die een enorme zelfstandigheid heeft, eigen land bezit en verhandelt, koopvrouw is, een grote verantwoordelijkheid heeft, met veel personeel onder zich. God acht de vrouw zeer hoog. Hij is een man die vrouwen heeft gescha­pen en ons heel goed kan aanvoelen. Als dat niet overeenstemt met de geloofsbeleving van diverse vrouwen, dan moet die onder de loep geno­men worden. De Bijbel hoeft niet te worden aangepast aan wat men denkt te moeten denken in de zoge­naamde moderne tijd. De heden­daagse houding heeft alleen maar geleid tot geweld en respectloosheid voor anderen en/of hun eigendom­men en denkwijzen. God verandert niet en Zijn denkwijze ook niet”.

Een nieuwe uitdaging

Volgens de Belgische godsdienstso­cioloog dr. F. Kerkhofs wordt Europa steeds meer een moslimcontinent. In een toespraak voor het Toekomstforum in Brussel wees de oud-hoogleraar uit Leuven op de grote demografische veranderingen. Bovendien worden de kerken steeds kleiner.

Terwijl in de landen van de Europese Unie de bevolking daalt, komen uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika steeds meer mensen naar Zuid Europa. In de islamitische landen zijn er veel jonge en weinig oude mensen, terwijl de leeftijdspiramide in de Zuid-Europese landen juist het tegenovergestelde beeld vertoont. De moslims zullen, volgens Kerkhofs in een ANP-bericht, “niet in de Sahara of in de zee verdwijnen”, maar naar Europa emigreren. Hij vergeleek deze ontwikkeling met die in de Verenigde Staten. Daar komen steeds meer immigranten uit Latijns- Amerika en Azië. Kerkhofs waarschuwde voor meer spanningen in Europa. Volgens een onderzoek van de Katholieke Universiteit Leuven wil 15 procent van de EU-burgers geen moslim als buurman. In België, Spanje en Portugal geldt dit zelfs tussen de 25 en 30 procent”.

Wie een dergelijk bericht leest kan op verschillende wijze reageren, bijvoorbeeld op het angstwekkende en bedreigende van deze groei van het aantal moslims, zoals in enkele brochures die we kregen toegezon­den het geval is. Maar hij kan het ook zien als een uitdaging, een opdracht om moslims te winnen voor Christus. Er zijn in Nederland en België al enkele organisaties die zich met zending onder Moslims bezig houden, maar vooral ook denken wij aan ons persoonlijk getuigenis, waarbij het erom gaat of Christus werkelijk een realiteit in ons leven is. Of zijn we ons getuige­nis kwijtgeraakt door onze ver­deeldheid, krachteloosheid en liefde­loosheid?

Gelukkig heeft de waarachtige eind­tijdchristen de zekerheid in zich dat hij, bij de groei naar de volle openba­ring van het zoonschap, meer en meer beelddrager van Christus wordt. Ook in het gewone alledaagse leven zal dat niet verborgen blijven. Dan zijn we niet bang en gaan het ook niet als een bedreiging ervaren als we een moslimgezin als buren krijgen, maar proberen in liefde en genegenheid met hen om te gaan, zoals wij dat ook met onze eigen landgenoten doen. En dan weten wij dat wij, ook in dit opzicht, invulling geven aan het verlangen van Jezus dat wij het zout der aarde en het licht der wereld behoren te zijn.

 

Naar de grote apothese door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem Deel 11 (slot)

Vanuit de ware tempel van God, het verheerlijkte ‘lichaam van Christus’, krijgt het nieuwe Jeruzalem gestalte als de ‘stad Gods’. De macht van de Dood wordt ont­manteld en zijn heerschappij wordt teniet gedaan. De ’tent van God’ is bij de mensen en Hij woont bij hen. Door middel van het lichaam van de Heer worden de ’tranen’ gedroogd. ‘Rouw’ noch ‘geldaag’ noch ‘moeite’ zal meer zijn. Alle dingen worden nieuw gemaakt door Hem, die op de troon zit en de uitvoerder daarvan is niemand minder dan onze Heer en Zijn gezalfde gemeente.

De doden worden geoordeeld op grond van hun werken.

De knechten en profeten, de heili­gen en de godvrezenden, kleinen en groten worden beloond.

De verdervers der aarde worden zelf verdorven, dit is in de poel des vuurs geworpen.

De tempel Gods in de hemel (het lichaam van Christus, waarvan Jezus het Hoofd is), gaat open, dus is vrij toegankelijk voor een ieder. De ‘ark van het verbond van God met de mens’, onze enige Heer en Heiland Jezus Christus, wordt centraal temid­den van de mensheid zichtbaar in al Zijn heerlijkheid, tot schrik en beving van al Zijn vijanden.

Getrouw en waarachtig

Het wezen van de ware God wordt geopenbaard: getrouw en waarachtig Openbaring 11, vers 15 tot en met 19 en Openbaring 21, vers 3 tot en met 5. (Openb. 11:15-19 en Openb. 21:03-05). Dat is het­zelfde wezenskenmerk als van de ‘ruiters op de witte paarden’, welke sinds de overwinning van Jezus Christus zijn uitgetrokken, ‘overwin­nende en om te overwinnen’ Openbaring 6 vers 2 en Openbaring 19 vers 11 tot en met 14. (Openb. 06:02 en Openb. 19:11-14). Zo krijgt het Woord Gods, door de heilige Geest, gestalte in de gehele schepping. De Dood, welke als éérste vijand van de Schepper zijn heimelij­ke invloed in de schepping openbaar­de, wordt als laatste vijand ontman­teld en ten einde met zijn gehele rijk geworpen in de poel des vuurs, ver buiten het kosmosomvattend koninkrijk van God Openbaring 20, vers 14. (Openb. 20:14). De nieuwe mensheid was in haar geheel als ‘zoon des mensen’ al vóór de eerste schepping in de eeuwige gedachten van de Schepper aanwezig Genesis, 1 vers 26. (vgl. Gen. 01:26). In beginsel werd zij als een ‘kind’ geboren en als een ‘zoon’ gegeven. Door de Geest van de Vader rust de heerschappij op haar schouder.

Deze ‘zoon des mensen’ draagt het wezen van de Vader: ‘wonderbare Raadsman, sterke God, eeuwige Vader, Vredevorst’. Groot en eindeloos is de vrede op de ’troon’ van deze ‘zoon van David’ en in zijn koninkrijk. Dit rijk omvat het hele universum en heeft alleen maar ‘recht en gerechtigheid’ als haar grondslag, van nu aan tot in eeuwig­heid. De ijver van de Here der heerscharen (de mensheid met onze Heer Jezus als Hoofd) zal dit bewer­ken Jesaja 9 vers 5 tot en met 6. (Jes. 09:05-06).

Dat is de lang verwachte Vrede van Jeruzalem!

Naar het einddoel

De gemeente van Jezus Chistus gaat een heerlijke toekomst tegemoet. De ontwikkeling naar het einddoel gaat echter dwars door verdrukking en moeite heen. Dit zal met name de uiterlijke verschijningsvorm betref­fen. Zo was het ook in het begin na de opstanding van Jezus, onze Heer. Naar de innerlijke mens echter gaat de gemeente van heerlijkheid tot heerlijkheid door de toenemende bij­stand en vervulling met de heilige Geest van Gods belofte.

Ik hoop dat deze serie artikelen een hulpmiddel is geweest bij het onder- speken en bedenken van de toe­komst van de ‘zoon des mensen’. Dat is de mensheid, die gezien zal worden als het ‘zaad’ van de Eersteling daarvan, vanwege Diens trouw en gehoorzaamheid, maar tegelijk ook als het ‘zaad’, dat reeds door de Schepper aan Mannin, de vrouw van Adam, werd beloofd in de hof van Eden. Haar naam werd toen veranderd in Eva, omdat zij de ‘moe­der van alle levenden’ zou zijn. Aan Hem, onze Heer en Heiland, Jezus Christus en aan God onze Vader zij alle eer en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid.

Ik besluit met een lied, dat ik al een aantal jaren geleden maakte vanuit het overdenken van en verlangen naar deze heerlijkheid.

Juichend klinken vreugdetonen uit het hemelse gebied, d’ Overwinning van de zonen wordt verkondigd in een lied. Licht en leven triomferen; duisternis verwon het niet!

Jubel luid, gehele aarde; zing de Here, prijs Zijn naam. Hij, die ’t heil voor u vergaarde, Hem zij lof als ’t eeuwig Lam. Want de Heer is zeer te prijzen; alle knie buigt zich tesaam.

Bij het oordeel van de doden wordt gerechtigheid betracht. Dood en dodenrijk gevloden voor het Lam, dat werd geslacht. Saamgevoegd de ‘stad’ en ’tempel’, flonk’rend in haar grote pracht.

Dan zal heel de schepping zingen

van de Heer der heerlijkheid.

Eng’len zullen ons omringen,

vol van vreugd’ in dienstbaarheid.

Dan zal ’t paradijs volmaakt zijn,

vrede tot in eeuwigheid!

De vrede van Jeruzalem!

 

De bediening van leraar door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente Deel 10

“Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is. Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken. Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geeste­lijk te beoordelen is” Een Korinthe, 2 vers 12 tot en met 14.

(1 Kor. 02:12-14).

Met bovenstaande woorden in gedachten wil ik wat zeggen over de bediening van leraar, als vijfde genoemd in Efeze 4 vers 11. (Ef. 04:11). De gehele gemeente behoort de Geest uit God ontvangen te hebben, a) wil je bij het lichaam van Christus behoren Romeinen 8, vers 9.(Rom. 08:09), en b) wil je kun­nen verstaan wat ons door God in genade geschonken is. Een ongeestelijk mens, die de Geest van God niet ontvangen heeft, of de Geest bedroeft en uitdooft, kan het niet verstaan en dan kunnen de meest heerlijke waarheden Gods overkomen als dwaasheid. Deze woorden van Paulus bepalen ons er opnieuw bij dat de gemeente van Jezus Christus een geestelijke zaak is en alles wat de gemeente betreft slechts verstaan en begrepen kan worden door de heilige Geest.

Door de Geest geleerd

Het meest belangrijke voor de bedie­ning van leraar is wat Paulus zegt: “Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn”.

Zodra de doop met de heilige Geest verdween, en dat was al heel spoedi” na de dood van de apostelen, verdween ook de bediening van leraar uit de gemeenten. Er ontstond één grote wereldkerk met aan het hoofd de paus, die ook een grote politieke invloed uitoefende. Zonder de heilige Geest echter is het lichaam dood en is de kerk gewor­den tot een wereld-gelijkvormige organisatie met regels, bepalingen en wetboeken. Opleidings-instituten moesten mensen gaan leveren die door veel studie bekwaam zouden zijn gemeenten en kerk te leiden. Dat is tot op de huidige dag nog zo in de gevestigde kerken, waarmee ik geen oordeel uitspreek over mensen die naar het licht wat ze hebben hun leven er voor inzetten. Zo is er door de eeuwen heen een heel vertekend beeld ontstaan van de leraars-bediening. Het ‘leraars-ambt’ was voorbehouden aan mannen met universitaire opleidingen en dure titels.

Dus niet meer een spreken met woorden die door de Geest geleerd zijn, maar veel meer voortkomend uit menselijke wijsheid.

De grote Leraar

In de Heer Jezus zien we de meest waarachtige leraar aller tijden. Als we de evangeliën lezen dan zien we Hem voortdurend als leraar de schapen onderwijzend, of onderricht gevend in de synagogen, of in het bijzonder zijn discipelen onderwijs gevend. Alles wat Hij sprak had wel betrekking op het leven van de men­sen, maar dan wel een leven vanuit de geestelijke wereld, het Koninkrijk Gods. Zijn leer bracht de mens bin­nen in de bovennatuurlijke, de gees­telijke wereld.

Hijzelf was niet van beneden, maar van boven. Niet uit de aarde maar uit de hemel Johannes 3, vers 31 en Johannes 8. vers 23. (Joh. 03:31 en Joh. 08:23). Hij was het ‘Woord’ dat vlees had aangeno­men.

Hij was het waarachtige geestelijke leven van de mensen en de openba­ring van de Vader in de hemel. Wie Hem zag en hoorde, zag en hoorde de Vader. En door de heilige Geest sprak Hij woorden die geest en leven waren voor de toehoorders. Wie het trachtte te verstaan vanuit menselijke wijsheid, daarvoor was het dwaasheid. Hij zegt zelf: “De Geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut: de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn Geest en zijn leven” Johannes 6, vers 63. (Joh. 06:63). In Johannes, 10, vers 10. (Joh. 10:10) zegt Hij: Ik ben gekomen om leven te geven in overvloed”. Dit behoort ook het kenmerk te zijn van de leraars-bediening zoals genoemd in Efeze 4, vers 11. (Ef. 04:11). Het gaat niet om de persoon (het vlees), maar er woorden gesproken worden die geest en leven brengen in mensenle­vens.

Niet zozeer dat die persoon veel weet van de Bijbel, want dat kan een natuurlijke bekwaamheid zijn, maar of de kracht van de heilige Geest zó werkt in z’n woorden dat het de toe­hoorders verlicht, overtuigt en leven geeft. Dat het juk van Satan, in leu­gen en misleiding, verbroken wordt door de waarheid die vrijmaakt.

Onderwijs geven

Er kunnen in de gemeente verschil­lende mensen onderwijs geven. En het is een genade om de gave te heb­ben dingen aan de mensen over te kunnen brengen. Romeinen 12, vers 7. (Rom. 12:07) zegt: “Wij hebben nu gaven, onder­scheiden naar de genade, die ons gegeven is; … wie onderwijst, in het onderwijzen”.

Sommigen kunnen van nature (als een gave) alles goed op een rijtje zet­ten, ook bijbelse zaken, en dit aan anderen leren, maar het is niet de ‘leraars-bediening’ zoals bedoeld in Efeze 4 en 1 Korinthe 12. Aan oudsten wordt ook de voorwaarde gesteld dat ze bekwaam zijn te onderwijzen 1 Timoteüs 3 vers 2. En 2 Timoteüs 2 vers 24. (1 Tim. 03:02 en 2 Tim. 02:24).

In Titus, 1 vers 8 en 9. (Titus 01:08-09) lezen we dat een oudste zich dient te houden aan “het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen”. Dit zijn voorwaarden die mede bepa­lend zijn of iemand als oudste in de gemeente aangesteld mag worden. En die aanstelling geschiedt door mensen die bekwaam zijn deze din­gen te beoordelen. (Zie ook afl. 4 van ‘Herstel van de gemeente’, mei/juni 1998).

God stelt aan

Maar de bediening van leraar gaat daar bovenuit. Het is een gave die door de Heer, zonder tussenkomst van mensen, aan de gemeenten gegeven wordt. Niemand kan zich­zelf de bediening van leraar toeëigenen. De apostel Paulus schrijft van zijn bediening in Galaten 1 vers 1. (Gal. 01:01): “Paulus, een apostel, niet vanwege mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God, de Vader”.

Dat principe geldt voor alle bedienin­gen! In 1 Korinthe 12 vers 28. (1 Kor. 12:28) schrijft de apostel: “En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eer­ste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars…” Ook mensen in de bediening van leraar stelt de Heer zelf aan met het doel als beschreven in Efeze 4, vers 12 tot 16. (Ef. 04:12-160. Het is door de bijzondere genade die de Heer verleent, dat iemand in de bediening van leraar mag dienen in de gemeente. Deze bediening zal er ook toe bijdra­gen dat de eenheid van Gods volk, zoals de Heer dat bad tot de Vader in de hemel Johannes 17, vers 20 tot 23a. (Joh. 17:20-23a), tot stand zal komen.

Efeze 4 begint ook met een uiteen­zetting over de eenheid van de gemeente (vs. 1-6). Efeze vier vers 13. (Ef. 04:13) zegt: “… totdat wij allen de eenheid des geloofs bereikt hebben”

Kenmerken van de leraar

Kenmerkend voor de leraarsbedie­ning zal zijn: een grote liefde en eer­bied voor Gods woord, de Bijbel. Maar niet minder voor de mensen waaraan hij de waarheden Gods tracht over te brengen. 1 Korinthe, 13 vers 2. (1 Kor. 13:02) zegt: “… maar had ik de liefde niet, ik was niets”. Evenals voor de andere bedieningen geldt voor de leraar dat hij een hart dient te heb­ben als de Vader en de Zoon. Voor hem geldt wel heel bijzonder het woord uit Psalm 119, vers 20. (Ps. 119:020): “Mijn ziel wordt verteerd van verlan­gen naar uw verordeningen te allen tijde”.

Belangrijk is dat hij gevoelig is voor de Geest der waarheid die in alle waarheid leidt en de toekomende dingen wil openbaren Johannes, 16, vers 13 en 14. (Joh. 16:13-14). Vanuit een goede gemeente-visie zal hij in staat zijn te verstaan wat de heilige Geest aan de gemeenten wil zeggen.

De ware leraar zal de waarheid van Gods woord verstaan en de vrijheid, het leven en de liefde van God, die daarin verborgen ligt voor de men­sen.

Hij zal het woord van God nooit voor iets anders gebruiken, dan om de mensen dichter bij het doel van God en Jezus te brengen. Nooit mag het woord van God gebruikt worden als een stok om anderen te slaan of om een juk op te leggen. Daarvoor heeft God het niet gegeven en mag het derhalve nooit gebruikt worden. Hij zal nooit mogen proberen z’n recht of z’n gram te halen in wat hij zegt. Op dat zelfde moment is hij meer een spreekbuis van boze gees­ten dan een gave van de Heer aan de gemeente.

Ook als er vermanend of corrigerend gesproken moet worden zal dat voort dienen te komen uit een rein en lief­devol hart en een goed geweten. Naar 1 Timoteüs, 1 vers 5. (1 Tim. 01:05).

De waarheid van Gods Woord dient waarlijk vrij te maken zoals de Heer Jezus zegt Johannes 8, vers 32. (Joh. 08:32). Het zal als een reinigend waterbad dienen te zijn voor de toehoorders. Het is vooral de bediening van lera­ren waardoor de gemeente stabiel wordt in de waarheid en niet meer heen en weer geslingerd wordt door allerlei wind van leer Efeze vier vers 14. (Ef. 04:14). Een leraar zal het geestelijke met het geestelijke kunnen vergelijken met woorden die door de Geest geleerd zijn. (De vertaling van professor Brouwer heeft: “Geestelijke zaken met geestelijke woorden uitleggen” – 1 Korinthe, twee vers 13. (1 Kor. 02:13).

Hoofd en lichaam zijn één

De gemeente is zeer kostbaar voor God en Jezus en alles wat de gemeente betreft dient niet voort te komen uit menselijke wijsheid, maar door de heilige Geest geleerd te zijn 1 Korinthe, 2 ver 12 vers 13. (1 Kor. 12:13). Dat geldt trouwens voor alle vijf genoemde bedieningen. Ook vormt de gemeente een onver­brekelijke eenheid met het Hoofd Jezus Christus. Toen Paulus de gemeente vervolgde sprak de Heer Jezus: “Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij”?

Alles wat in de gemeente gedaan wordt, hoe wij ons gedragen ten opzichte van elkaar, het is nooit los van Jezus het Hoofd. Je zou kunnen zeggen dat als je een lid vervolgt, pijn doet, kwetst of onteert, doe je dat ook aan het Hoofd, Jezus.

De gemeente is Zijn lichaam. Het zijn Zijn handen, Zijn voeten, Zijn mond, Zijn hulpverlening, maar van­uit het Hoofd is de leiding en de besturing van het gehele lichaam. Hier geldt wel heel bijzonder het woord: “Wees heilig, want Ik ben heilig, zegt de Heer”.

ledereen is kostbaar

Het valt niet mee om los te komen van de oude kerkstructuren waar dat besef van het ‘Lichaam van Christus’ zo goed als helemaal verdwenen is en waar alles door gestudeerde men­sen geregeld wordt van de wieg tot het graf.

Ieder gemeentelid is kostbaar en dient ‘medegebouwd’ te worden tot een woonstede Gods in de Geest” Efeze, 2 vers 22. (Ef. 02:22).

Niet alleen de leiding en de bedie­ningen zijn belangrijk, maar ieder gemeentelid, met z’n specifieke talenten en werkingen is kostbaar voor het functioneren van het lichaam en kan niet gemist worden. Dit besef is al voor een (groot) deel terug in de gemeenten, maar het dient weer te gaan functioneren zoals Efeze 4, vers 16. (Ef. 04:16) zo prachtig zegt: “En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde”.  

 

Vakantietips

Op het water

Ook dit jaar vaart het schip ‘Ut Arkien’ in juli en augustus weer uit voor een aantal vakantieweken op het water, ’s Avonds wordt een onderwerp uit de Bijbel besproken en voor overdag zijn er aantrekkelijke vaarroutes gepland met volop gelegen­heid tot recreatie. Het punt van vertrek op maandagochtend en aankomst op zaterdagmiddag is de haven van Enkhuizen. Deze vakantieweken zijn altijd weer een groot succes. Alle gewenste inlichtingen over data, prijs, enz. worden u gaarne ver­strekt door het leidende echtpaar Jacob en Marry Roosendaal.

Jongerenreis naar Israël

Jan Weerd, mede-oudste en jeudleider van de volle evangelie gemeente te Maassluis, die ook regelmatig in Levend Geloof schrijft, heeft de leiding van een door Beter-Uit reizen georganiseerde vakantierondreis van 15 dagen (10 t/m 24 augstus) door Israël en de Sinaï-woestijn, voor jongeren van 17 tot 35 jaar.

Hij schrijft: Avontuur, uitdaging, bijbelstudie, zingen, samenkomsten, rondkijken in Jeruzalem, varen op het Meer van Galilea, raften op de rivier de Jordaan, zwemmen in de Dode Zee, beklimmen van Massada, duiken bij Eilat, de berg Horeb beklimmen, en nog veel meer! De prijs bedraagt Fl. 2395,- (vliegreis, halfpension in 3sterren hotels, volpension in Sinaï, excursies, Nederlands sprekende gids; exclusief visumkosten, luchthavenbelasting en eventuele fooien). Voor meer informatie kun je kontakt opnemen met Jan Weerd.

 

Het Geestes leven is gekomen door Ada Karst

1 Koningen 8 -1 Korinthiërs 3 “Te dien dage heiligde de koning het midden van de voorhof, vóór het huis des Heren, want daar bereidde hij het brandoffer, het spijsoffer en de vetstukken van de vredeoffers, omdat het kope­ren altaar dat voor het aangezicht des Heren stond, te klein was om het brandoffer, het spijsoffer en de vetstukken van de vredeoffers te bevatten” Een Koningen 8, vers 64. (1 Kon. 08:64).

Te dien dage…

Dat zegt véél! In eerste oogopslag is hier sprake van een oudtestamen­tisch, een zichtbaar gebeuren. Oudtestamentisch omdat dit zichtba­re gebeuren slechts de buitenkant van de waarheid is. Daarom hebben we nóg een ‘oogopslag gekregen om de bedekking van het verhaal wég te schuiven. Want om de buitenkant voor waarheid te laten doorgaan zou een vervalsing zijn. Lezend met het Gééstesoog blijkt dit Oudtestamentische verhaal een Nieuwtestamentisch gebeuren te zijn. Het ’te dien dage’ van Salomo is het ’te dien dage’ van Christus en de gemeente geworden: het blijvende, onwankelbare Geestesleven is geko­men.

Salomo beleefde aan zijn ’te dien dage’ grote vreugde en heerlijkheid: Dit is het waar het spreken van God, door Mozes, uiteindelijk op uitgelo­pen is 1 Koningen, 8 vers 56. (1 Kon. 08:56). Als Salomo deze mijlpaal consta­teert, gaat hij over tot een handeling die nog nooit vóór hem door iemand is uitgevoerd. Op dit moment van zijn ’te dien dage’ gaat hij zelfs bóven de wet uit! Niet om de wet te ontkrachten, maar juist om haar te vervullen.

Zijn daad reikt tot aan Christus en Zijn ’te dien dage’. Vanwege de over­vloed aan offers, wordt de koperen offerplaats te klein bevonden. Een nieuwe altaarplaats wordt in gebruik genomen. Het koperen uiterlijk van wat geschreven staat kan niet het gezonde, merg- en vetrijke voedsel van Christus bevatten, het maakt onbevattelijk.

Tweede oogopslag

“Laat u niet medeslepen door allerlei vreemde leringen; want het is goed, dat het hart zijn vastheid vindt in genade en niet in spijzen; wie het hierin zochten, hebben er geen baat bij gevonden. Wij hebben een altaar, waarvan zij, die de dienst voor de tabernakel verrichten, niet mogen eten” Hebreeën 13, vers 9 en 10. (Heb. 13:09-10). Daarom is het gezond om met de tweede oogopslag het geschrevene te vernieuwen. Welke kant moet het daarmee op?

Het moet de richting op van ‘het land’: het Koninkrijk van God en de richting van ‘de stad’: het Hemelse Jeruzalem en de richting van ‘het huis’: de Gemeente van Christus 1 Koningin 8, vers 40. (1 Kon. 08:40).

Zó te lezen dient het welzijn van eigen geest, ziel én lichaam. En het dient het welzijn van het Lichaam van Christus, de Gemeente van Christus, de Gemeente die in Christus Geest en Leven is. En zo ruilen we wat af! Geheel overeenkomstig het doorkijkje van Jesaja 60, vers 17. (Jes. 60:17) waar staat: “Voor koper zal Ik goud brengen, voor ijzer zilver, voor hout koper, voor stenen ijzer;” Voor hout kóper? Ja, want koper kun je immers weer ruilen voor goud! Voor stenen ijzer? Ja, want ijzer kun je weer inruilen voor zilver!

Vernieuwd lezen

Dit edele proces van ontwikkeling door vernieuwd lezen is het ’te dien dage’ van ónze tijd geworden. Dit proces is ‘buiten’ niet te zien! 1 Koningen 8, vers 8. (1 Kon. 08:08). Nee, want buiten Woord en Geest om is geen ontwikkeling. Buiten Woord en geest om heerst het getwist van de twister, de tegenstan­der van dit heerlijke proces. Hij betwist dit met letters. Hij ‘inspi­reert’ tot het lezen en volgen van wat de eerste oogopslag waarneemt. Dat maakt dat de gemeente weer de ‘beli­chaming van Mozes’ vormt. Cherubs genoeg om zich daarover te ‘ontfer­men’ door de letters te bevestigen. Ook dat is geestes-leven! Wie onderscheidt het ‘vleugelgegons’?

In 1 Koningen 8 vers 6 en 7. (1 Kon. 08:06-07) wordt de ark naar haar plaats gebracht, en wel onder de vleugels van de cherubs. Onder wélke ‘beschuttende vleugels’ wordt de gemeente en haar spreken geplaatst?

Door de werkelijkheid van het Gééstesleven is de Gemeente op haar plaats gebracht, dragende het gehei­menis van het spreken van Christus in haar.

 

Vormendienst is de dood in de pot. Door Cees Maliepaard

Religieuze activiteiten monden altijd uit in een dode vormendienst. Godsdienstigheid is immers niet meer dan een babylonisch bezig zijn, want God heeft het nooit ingesteld. Onder invloed van vrome geesten kwamen er allerlei religieuze belevingen tot stand. In Genesis 4, vers 26. (Gen. 04:26) staat: “Toen begon men de naam des Heren aan te roepen”

Het begin van de religie

De kanttekenaar van de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap geeft bij de hierboven geciteerde tekst aan: ‘Toen ving de openbare Godsverering aan. Natuurlijk had men tevoren ook wel tot God gebe­den, maar thans ving aan wat men gewoon is de cultus, de eredienst te noemen’.

Reeds ten tijde van de geboorte van Adam en Eva’s kleinkinderen ging men religie bedrijven. Dat was een bedroevende ontwikkeling. Het rechtstreekse contact van de meeste mensen met hun God ging verloren, en dus ook de regelrechte verbinding van de Here God met Z’n kinderen. Er kwam een aanroepen van de Here God voor in de plaats, een religieuze beleving van allerlei gods­dienstige gevoelsmatigheden. Het was ook klaarblijkelijk eenrichtings­verkeer, want het bleef bij het aan­roepen van Gods naam. Op dit religieus bezig zijn was geen Goddelijk respons te verwachten. Gemeenschap tussen Gods Geest en de menselijke geest behoorde tot het verleden, behalve bij de mensen die de Herer God vanuit hun hart ble­ven dienen.

Gesprekspartners

Henoch en Noach waren de meest aansprekende voorbeelden daarvan Mozes schrijft in Genesis 5, vers 24. (Gen. 05:24): “En Henoch wandelde met God”. Henoch behoorde kennelijk niet tot degenen die zich beperkten tot het aanroepen van de naam des Heren. Hij ‘wandelde’ met God. Hij stond in een open relatie met de Schepper van hemel en aarde; zij wisselden blijkbaar voortdurend van gedachten met elkaar, wat een intens genoegen moeten zowel Henoch als de Here God hier aan beleefd hebben! Noach behoorde óók niet tot de voor­lopers van het babelse denken. Want hij zou onder invloed van een aards- gerichte vormendienst geen moment aan een zeewaardige ark van zulk een ongekend groot formaat hebben gedacht.

Lamech, Noachs vader, was duidelijk wél besmet met dit verwerpelijke denken dat uit de koker van de religi­euze geesten vandaan kwam. Hij beweerde zonder blikken of blozen volgens Genesis 5 vers 29 (Gen. 05:29) dat de Here God de aardbodem vervloekt heeft.

Aarde vervloekt (Ruurd)

Maar er staat in de geschiedenis van het eerste mensenpaar in Genesis 3, vers 17. (Gen. 03:17) niet beschreven dat onze Gód de aardbodem vervloekt heeft, maar dat die vanwege de een verkeerde keus makende mens vervloekt is. Door wie die vervloeking is uitgesproken, wordt er niet bij vermeld. Het mag echter aannemelijk wezen, dat dat door de verderver van den beginne, door de duivel gedaan is.

Contact met de levende God

Henoch voerde een levendige conver­satie met de Schepper van alle goeds, en Noach had in elk geval geleerd naar Diens stem te luisteren. Hij wist zodoende exact wat de bedoeling van de groots opgezette scheepsbouw was. Zijn jarenlange prediking was derhalve voor die tijd op maat gesne­den. De levenswijze van Henoch, was niet onder te brengen in wat voor godsdienstig kader ook. Zij leef­den in relatie met de Eeuwige, met menig ander mens uit de periode van vóór het Oude Verbond. Ondertussen is dat Oude Verbond gekomen en ook weer gegaan. Het nieuwe is er al wel een kleine 2000 jaar! Eén ding is beslist niet veran­derd: ook vandaag de dag is het dage­lijkse contact met de levende God gewoon een vereiste voor Gods gunstgenoten. Ieder die Jezus aan­vaard heeft en zich in de Christus ingevoegd heeft, kan zich daarmee onder alle omstandigheden met de hemelse Vader in verbinding stellen. Jezus Christus heeft voor ons niet de weg geopend om de naam des Heren aan te gaan roepen, maar om het contact van de mens met de Vader nieuw leven in te blazen! Hij volbracht waar getrouwen als Simeon en Anna hun hele leven naar uitgekeken hadden: Hij opende de weg tot verzoening. Wij mogen weer ‘wandelen’ met God en daardoor kunnen we deelhebben aan Zijn gedachten, eigenlijk op een soortgelijke manier als Henoch dat ervaren heeft. Vanzelfsprekend is het in ons geval bedoeld voor de tijd waar wij in leven.

In alle rust

De term ‘wandelen’ met God geeft aan dat we geen cursus snelwande­len behoeven te volgen. Niet het tempo van ons bezig zijn is bepalend voor onze relatie met de Vader, maar de intensiteit ervan. Wandelen doet een mens niet in marstempo; men pleegt de tijd te nemen tijdens de wandeling alles om zich heen in zich op te nemen. Genieten van het uit­zicht en met volle teugen de frisse lucht inademen behoren tot de nor­male ingrediënten van een wande­ling in de vrije natuur. En als je in groepsverband aan het recreëren bent, kun je je ook nog in eikaars gezelschap verheugen. Precies zo is het gesteld met de wan­delingen van onze God en Zijn men­sen. We genieten van het perspectief dat de Heer ons boven in de hemel biedt, en tegelijkertijd van wat Hij ons beneden op aarde voor mogelijk­heden schenkt. We willen écht alles in ons opnemen: al Gods heerlijkhe­den in de hemelse gewesten en alles wat er voor goeds in de natuurlijke schepping aanwezig is. De Here God heeft het alles gemaakt, het behoort Hem rechtens toe en Hij wil het graag met ons delen. Van elk contact met onze Vader in de hemel, met Christus Jezus en met degenen die Hem op aarde toebehoren, zullen we dan ook ten volle genieten. In alle drukte om ons heen, in elke door Satan gesitueerde situatie, mogen we in een ontspannen relatie met Jezus leren leven. We zullen ons niet langer laten opjutten door aan het evangelie van de Heer wezens­vreemde kenmerken. Ze proberen de mens Gods op allerlei manieren in te palmen: is het niet onder druk van een moordend economisch stelsel, dan is het wel door religieuze pres­sie. De ene keer komt die uit de langzaam maar zeker afkalvende reformatorische hoek, bij een andere gelegenheid juist uit een zich aan ons opdringend modernisme. Elk godsdienstig bezig zijn van de gelovige mens, kan onder ‘het aan­roepen van Gods naam’ gerangschikt worden. Maar onze God ziet niet zozeer uit naar aanroepers – Hij wil gespreks- en werkpartners naast Zich hebben. En door Gods onvoor­stelbare genade mogen we dat wezen, helemaal!

 

Onderscheiden en kennen door Truus van Kaam

“Leer mij goed onderscheiden en kennen, want ik stel vertrouwen in uw geboden” Psalm 119, vers 66. (Ps. 119:066).

God had een groot plan met de mens, de kroon van Zijn schep­ping.

En ondanks de zondeval, die zowel de mens als de schepping heeft beschadigd, is dat plan nog steeds aanwezig.

Onze God is enkel goed en er is geen spoor van duisternis in Hem. Alles wat God geschapen heeft is goed en niets daarvan is verwerpe­lijk.

Ook de mens, door God gescha­pen, is goed. En alles wat wij opmerken aan verwerpelijks is niet uit God.

Wij mogen leren scheiding aan te brengen tussen het goede van God en het verwerpelijke van de vijand!

Wanneer we al het goede met dankzegging aanvaarden, wordt het geheiligd door het woord van God en door gebed 1 Timoteüs 4 vers 4 en 5. (1 Tim. 04:04-05). En alles wat daarbuiten valt, het ondeugdelijke en onreine, is ver­werpelijk.

Als we ons geloof en onze gedach­ten laten opbouwen door het woord van God, vermeerdert ken­nis en inzicht, zodat we steeds beter in staat zijn te onderschei­den waar het op aan komt.

 

Gods verlangen naar samenwerking door Duurt Sikkens

God is iemand die graag samen-werkt. Zonder een ander, de mens, gaat het dan ook niet. Hij zoekt geen huurlingen die loon-eisen stellen, maar mensen die hart hebben voor Zijn zaak, echte lief­hebbers. Hij zoekt ’n wezenlijke relatie met de mens, anders is het niet vrucht­baar. Ik denk dat de grondgedachte van de hele schepping, de onzichtbare din­gen (hemel) en de zichtbare dingen (aarde), alles te maken heeft met liefde. Als je op aarde ziet wat Hij allemaal heeft bedacht, zie je trouwens meteen wat Hij niet heeft bedacht.

Vele mensen schrijven de aantasting van de menselijke natuur, het zinlo­ze geweld, de korruptie, ook aan God toe. Zelfs zijn er gelovigen die dit doen en dat is jammer. Ze kunnen niet zien dat er een sterke tegenstan­der in de hemel is die zich maar al te graag achter het masker ‘God’ ver­schuilt en verschanst. Jezus was eigenlijk de eerste die hem aanwees en ertegen optrad. Hij bevrijdde graag de mensen van de tirannie van de boze en maakte hen van ‘vreemde smetten vrij’. En dat niet alleen. Hij openbaarde vooral de gedachtenwereld van God, leerde de mensen anders te denken over Hem dan ze tot dusverre had­den gedaan. Een God zonder geweld, zonder onberekenbare grillen. Een Vader, goed voor alles wat leeft. Natuurlijk kwam Jezus in conflict met degenen die het oude godsbeeld maar al te graag in stand hielden omdat hun eigen status en religieuze machtspositie daarvan afhing. Misschien hadden ze wel een ‘roe­ping’ of zoiets…

En dan Jezus, de liefhebber in hart en nieren. Met hart en ziel, met z’n volle verstand en al z’n zedelijke kracht, wierp Hij de afgodsbeelden in de gedachten van het volk omver en vertelde van zijn liefhebbende Vader die in het verborgene werkt. Een Vader in wie geen duisternis aanwezig is en uit wie geen duistere praktijken kunnen ontstaan.

Het is toch onmogelijk samen te werken met een god uit wiens hand goede en slechte dingen komen? Daarmee sluit een wel-denkend mens geen overeenkomst in zijn gedachten. Zo’n god (ik gebruik expres een kleine letter) is onver­koopbaar. Zeker aan kapotgeslagenen, gewonden, treurenden of inner­lijk verdeelden.

Stel dat je een huisarts hebt die eerst z’n praktijk langs gaat en de mensen slaat of besmet met allerlei ziekten en ze psychische kwalen aanpraat om maar een wachtkamer vol te krij­gen met biddende patiënten… Een geneesheer met twee gezichten van wiens luimen en grillen je maar ang­stig afhankelijk bent. Zo’n Godsbeeld is krankzinnig, zeg nou zelf. De liefde van God is onvoorwaarde­lijk, voor iedereen, zoals de zon over goede en slechte mensen schijnt. Daar zit geen bedrog in, ze is helder en echt. Wanneer Zijn liefde je beschijnt begin je in je diepste wezen warm te worden, je wordt weer mens, echt mens, zoals je bent bedoeld vanaf het begin. Dank zij het werk van Jezus zijn alle obstakels in dit wordingsproces opgeheven. Zonde wordt graag ver­geven, schuldgevoelens genezen en zelfs de aardse dood hoeft je geen angst meer aan te jagen. Dat is voor­bij. En zo heeft de bruggenbouwer Jezus Christus de weg vrijgemaakt naar de Vader, die altijd zo’n heim­wee heeft gehad naar de mens. De opgejaagde mens komt bij Hem tot rust en God komt tot rust bij de mens, ‘de plaats Mijner rust’. En vanuit die rust, dat alle dingen eens worden zullen zoals ze bedacht zijn door Hem, vanuit dat geloof in elkaar heb je bestaansrecht. Langzaam maar zeker komt de echte mens tevoorschijn. Hoe? Omdat de Vader en de Zoon jou zo liefhebben. Met al m’n beschadigingen, mijn a soms kromme ideeën over Hem en over mezelf?

Ja, juist jij. Want Hij woont graag bij ‘gebrokenen van hart’ om hen te her­stellen en hun oorspronkelijke gezicht terug te geven. Een gezicht dat Hij zo liefheeft, een gedaante waarvoor Zijn Zoon is gevallen en opgestaan.

Zo kunnen we er samen iets heel moois van maken. Vandaar Zijn van verwachting trillende stem toen Hij zei: “Laten we samen mensen maken die op ons lijken”. Die lief­hebben, met de liefde waarmee ze liefgehad worden. Dat geluk is van hun innerlijke gezicht af te lezen, want ze zijn zalig verklaard. ^ Je geneest door werkelijke liefde omdat Hij niet zonder ons wil. Hij houdt zo van je.

Jij mens

voortgejaagd door storm

verraden door gefluister

zó moe, zó leeg

je huilt

en zelfs dat kun je soms niet meer.

 

Kom in de stille morgen

die Ik ben

Ik zal je tooien

met de lazuurstenen van de hemel

met het parelmoer van Mijn

geborgenheid        

met de robijnen van Mijn bloed

geliefde.

 

Bouwen wij luchtkastelen door Froukje Huis

Dat was het onderwerp van één van onze gemeenteweekenden. We heb­ben er allen van genoten en de band in de gemeente is er weer krachtig door versterkt.

Toch zit dat ‘lucht’-kasteel me nog een beetje dwars. Volgens Van Dale is de betekenis van luchtkastelen het zich vleien met ongegronde verwach­tingen…

Verwachting’ is op de toekomst gericht en dat zijn wij ook, want het Woord Gods is de bron waaruit wij onze verwachting putten. En de Bijbel staat vol over onze toekomst. Enkele voorbeelden:

“Onze ziel verwacht de Here, Hij is onze hulp en ons schild” Psalm 33, vers 20. (Ps. 033:020).

“Maar wie de Here verwachten, zij zullen het land beërven” Psalm 37, vers 9. (Ps. 037:009).

“Maar wie de Here verwachten, put­ten nieuwe kracht” Jesaja 40, vers 31. Romeinen 8, vers 29. (Jes. 40:31; Rom. 08:29).

“Wij… zuchten bij onszelf in de ver­wachting van het zoonschap” Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29).

In (Rom. 08:29) wordt gesproken over de gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons. Met Filippenzen 3 vers 20. (Filip. 03:20) belijden wij dat we burgers zijn van een rijk in de hemelen, waaruit wij Jezus Christus als Verlosser verwachten. Met Abraham verwachten we de stad met fundamenten Hebreeën 11, vers 10. (Heb. 11:10) en 2 Petrus 3, vers 13. (2 Petr. 03:13) omschrijft het als volgt: “Wij verwachten echter naar Zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont”.

Jozua constateerde al dat niet één van alle goede beloften, die de Here aan het huis van Israël had toege­zegd, onvervuld is gebleven.

Wij geloven dat onze Vader eeuwig en onveranderlijk is, daarom ver­wachten wij dat alle beloften in de Bijbel ook voor ons in vervulling zul­len gaan.

Onze verwachtingen zoals: hulp, het land beërven, nieuwe kracht, het zoonschap, verlossing van ons lichaam door Jezus Christus, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, het nieuwe Jeruzalem, zijn dus vast gegrond op het Woord van God en zijn zeker geen luchtkasteel.

De wereld zal ons vragen: Waar bou­wen jullie dan? En ons antwoord zal zijn: In de hemelse gewesten of, zoals de Statenvertaling zegt: in de lucht.

Daar, waar God de Vader is, waar Jezus is en waar Hij ons mede een plaats heeft gegeven Efeze 2 vers 6. (Ef. 02:06). In die onzienlijke wereld is God bezig Zijn plan uit te werken in ons en mét ons.

De mensen die God niet kennen, zeggen misschien: Luchtkastelen bouwen ze!

En wij zullen het beamen: Inderdaad, een ‘lucht’-kasteel, een bouwwerk in de hemelse gewesten, waarvan God de ontwerper en bouw­meester is.