1999.11-12 nr. 403

1999.11-12 Levend geloof nr. 403

Persoonlijk. Door Gert Jan Doornink

Levend Geloof is een blad waarin de leer van het Koninkrijk een centrale plaats inneemt. We merken echter nog al eens dat vele christenen huiverig zijn bij gebruik van het woordje ‘leer’. Men denkt dan direct aan allerlei conflicten en ruzies waarbij christenen elkaar (in verleden en heden) te vuur en te zwaard bestrijden en de liefde ver te zoeken is. Men wil zijn gelijk halen al gaat het ten koste van alles. ‘Als jij niet ziet, zoals ik het zie, dan ben je verkeerd bezig!’ is dan het verwijt.

Wie zo met de leer van het Koninkrijk omgaat zit natuurlijk in totaal verkeerd vaarwater en heeft er niets van begrepen waarom het werkelijk gaat. Let op Jezus: Hij bracht de leer van het Koninkrijk, radicaal en zonder compromis. Waarom? Omdat de liefde van de Vader Hem daartoe drong! Jezus ontmaskerde en overwon de werken der duisternis om de mensen in de volkomen, de werkelijke vrijheid te brengen. Om de mensen in het klimaat van Gods Koninkrijk te doen leven, waarin ze weer vrij konden functioneren als nieuwe scheppingen. De leer van het Koninkrijk is daarom geen theorie maar voor de volle 100% op de praktijk gericht.

En dat geldt zeker ook voor vandaag! Want we kunnen alleen maar invulling geven aan ons ‘nieuwe schepping zijn’ vanuit de basis die er is: Jezus Christus en Zijn Koninkrijk. Hoe meer we ‘ingroeien’ in alles wat hiermee te maken heeft, en dit is alleen mogelijk door gezonde geestelijke groei, hoe meer we ervaren dat alle andere leringen en theorieën waarmee we in deze tijd worden geconfronteerd, geen enkele blijvende waarde hebben. Integendeel, ze zijn surrogaat en worden geïnspireerd vanuit de verkeerde bron.

Laten we daarom blijven vasthouden aan de leer die ons blijvend gelukkig heeft gemaakt en, ook als perioden van vervolging en verdrukking mochten komen, doet overwinnen. Deze leer, dit evangelie, zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, heeft Jezus gezegd. En deze woor­den zijn nog even actueel als toen ze tweeduizend jaar geleden werden uitge­sproken. Daarom gaan we ook in Levend Geloof rustig door dit op een duidelij­ke en voor iedereen begrijpelijke wijze te verwoorden.

 

Bij de voorplaat door de redactie

Op de voorpagina-illustratie van dit nummer zien we hoe de drie maan­den jonge Mozes, nadat hij te vonde­ling was gelegd, wordt gevonden in een biezen kistje aan de oever van de Nijl. Het verhaal wordt beschre­ven in Exodus, 2 vers, 1 tot en met 10. (Ex. 02:01-10). Bij de uitleiding van het Oud- Testamentische volk van God vervul­de Mozes later een leidende rol. Ook in het Nieuwe Testament wordt op verschillende plaatsen over hem geschreven, onder andere in Handelingen 7, terwijl hij in Hebreeën 11 als geloofsvoorbeeld wordt aangehaald.

 

1999 – 2000

1999 was een jaar waarop wij als Levend Geloof-redactie met dank­baarheid kunnen terugzien. De vele positieve reacties hebben ons bemoedigd en gestimuleerd bij de samenstelling van ieder nummer. Daarbij is het iedere keer weer een duidelijke zaak dat Levend Geloof een gezamenlijk werk is van redactie, medewerkers en onze lezers en lezeressen.

Alleen door ons samen in te zetten zal het evangelie van het Koninkrijk meer bekendheid krij­gen en ook ingang vinden in de harten van vele christenen die nu nog tevreden zij met een half of een deel van het evangelie. Wij kunnen het niet genoeg proclameren: Er is méér! Ontdek de vólle rijkdom van het evangelie zoals jezus en de apostelen dat brach­ten!

Met minder kunnen we trouwens in deze tijd niet meer toe willen we stand kunnen houden temidden van alles, ook op religieus gebied, wat op ons afkomt. Het jaar 2000 zal ongetwijfeld een belangrijk jaar worden. Niet vanwege het ronde getal, maar wel vanwege het feit dat de scheiding der geesten weer verder zal gaan. Als waarachtige christenen zullen we daarom duidelijke standpunten dienen in te nemen. Geen compro­mis of halfslachtigheid, maar de verkondiging van het volledige evangelie! Niet op een extreme of fanatieke wijze met de gedachte: ‘Wij zien het goed en de ander zit fout!’. Maar wél vanuit de liefde en bewogenheid die leeft in onze har­ten want we willen zo graag dat iedereen het werkelijke nieuwe leven van Christus zal leren ken­nen. Vanuit die gezindheid wensen wij u een gezegende jaarwisseling toe!

 

De overgang naar de nieuwe eeuw door Gert Jan Doornink

Verstaan wij de tijd waarin wij leven? Deze vraag komt ongetwijfeld in deze dagen, nu we vlak voor het begin van een nieuwe eeuw staan, sterk naar voren. Dit artikel wil mee­helpen bij de opinievorming daar­over, want het is als christenen uiter­aard zeer belangrijk dat we daar een duidelijk en positief antwoord op kunnen geven.

De overgang naar het jaar 2000 is voor veel mensen een spannende aangelegenheid. Wat staat er in de nacht van oud en nieuw allemaal te gebeuren? Ontstaan er rampen en noodsituaties omdat verouderde computersystemen in Amerika en Rusland niet meer functioneren? In het ergste scenario wordt zelfs over het gevaar van een kernbomexplosie gesproken…

Gelukkig laten de meeste mensen zich in dit opzicht geen angst aanja­gen. En dat geldt uiteraard in de eer­ste plaats voor waarachtige christe­nen. Zij weten dat ‘angst’ één van de wapenen is die de vorst der duister­nis hanteert om christenen schaak­mat te zetten.

Weliswaar spreekt Paulus over het feit dat de laatste tijd een zware tijd zal zijn, maar hij doet dit zeker niet om ons bang te maken. Integendeel, hij wil ons bewust maken dat de gemeente van Christus zich bevindt temidden van een wereld waarvan de duivel nog de overste is en dat het noodzakelijk is daar rekening mee te houden.

Geen verontrusting

Ook Jezus, die als eerste de duivel volledig heeft overwonnen, maakte Zijn discipelen daarop al attent in zijn tweede grote rede vanaf de berg in Mattéüs 24. Wanneer hij een opsomming geeft van de dingen die allemaal in deze door de duivel aangetaste schepping zullen gebeuren, maakt Hij onder andere de opmer­king: “Ziet toe, weest niet veront­rust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet…” Matteüs, 24, vers 6. (Matt. 24:06). Wat vaak over het hoofd wordt gezien, ook door allerlei (onheils)predikers binnen de gemeente, in Matteüs, 24, vers 14. (Matt. 24:14), waar Jezus zegt dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken. Dan pas zal ‘het einde’ geko­men zijn.

Waar Jezus ook op attendeert is om te volharden tot het einde. En als Hij iets vraagt geeft Hij ook de mogelijkheid om het waar te kunnen maken. Wij behoren dan ook gedoopt en vervuld te zijn met de heilige Geest. Zonder deze Geest is het ondenk­baar en niet mogelijk te functione­ren in het plan van God als een levend getuige van Jezus en Zijn Koninkrijk. Zonder deze Geest zijn we bezig alles wat er gebeurt met natuurlijke ogen te bekijken en wor­den een gemakkelijke invalspoort voor de vijand met zijn misleidende en verwarrende leringen. Dan zien we op de omstandigheden en ‘de wereld die ten onder gaat’ maar niet op de Overwinnaar van Golgotha: Jezus Christus. En we blijven dan, ook al noemen we ons christenen, aan de verkeerde kant van de streep zitten waardoor de vorst der duister­nis meer invloed in ons leven heeft dan de Vorst des levens.

Een mijlpaal

Over strepen gesproken: natuurlijk is het jaar 2000 wel een mijlpaal, net zo goed als iemand in zijn leven 50 of 75 wordt en er andere mijlpa­len in ons leven zijn. Zoals ieder jaar bij de jaarwisseling kijken we terug en vooruit en dit jaar betreft dat ’terug-en vooruitkijken’ uiteraard ook het zien op de achter ons liggen­de eeuw en een vooruitblik op de nieuwe eeuw. Terugziende op de achter ons liggen­de eeuw denken we natuurlijk vooral aan de twee grote wereldoorlogen met zijn vreselijke ellende en miljoe­nen doden. Maar als christenen den­ken we ook aan de in het begin van deze eeuw begonnen ‘pinksterop­wekking’. De Handelingentijd her­leeft en de ‘late regen’ is begonnen te vallen. Natuurlijk wordt daar binnen de Gemeente van Christus verschil­lend over gedacht, want ook in voor­afgaande eeuwen zijn er opwekkin­gen geweest, maar feit is dat in deze eeuw, tegelijk met een grote afval, ook de waarachtige Gemeente van Christus zich bezig is te ontwikkelen. Momenteel is deze gemeente nog niet ten volle zichtbaar en loopt de scheidslijn dwars door alle ker­ken, kringen, groepen en gemeenten heen. Maar uiteindelijk zal de volmaakte gemeente tevoorschijn komen. Alles wat surrogaat en dus onecht is, komt aan het licht. Dat begint zich op dit ogenblik al te vol­trekken. Maar ook alles wat echt is komt tevoorschijn en gaat zich open­baren.

Geestelijke groei

Iedere christen is persoonlijk verant­woordelijk hoe deze ontwikkeling in

zijn of haar leven zich voltrekt, maar duidelijk is dat daarbij ‘geestelijke groei’ een absolute must is voor elk kind van God. Daar proberen we in ons blad ook steeds weer sterk de nadruk op te leggen. Het gaat erom dat we van vanuit het beginstadium toegroeien naar het eindstadium zodat de volle heerlijkheid Gods zich gaat openbaren.

Iedereen die met een oprecht hart de Heer dient zal ook meer en meer invulling gaan geven aan dit grote verlangen van God. Zijn verlangen is dan ook ons verlangen geworden. En door de weg van geloof en gehoorzaamheid te gaan, gaan we stap voor stap voorwaarts, zodat we ons uiteindelijk als volwaardige zonen Gods gaan openbaren. Daarbij zijn strijd en lijden twee fac­toren waarmee we ook mee te maken hebben. Wat de strijd betreft: dat is een geestelijke strijd, laat daar­over geen enkel misverstand bestaan. Wat we horen en zien via de media over bijvoorbeeld de strijd tussen katholieken en protestanten en tussen christenen en moslims, speelt zich af op het natuurlijke, aardse vlak.

In de hemelse gewesten

Maar zodra men een wedergeboren christen is geworden behoren we ons bewust te worden dat we, zoals Paulus dat zo duidelijk formuleert in Efeze 6, mede met Christus een plaats hebben gekregen in de hemel­se gewesten. Alleen van daaruit kun­nen we geestelijk strijden en over­winnen.

Een goot manco van deze tijd is dat men in vele gemeenten daar veel te weinig de nadruk op legt. Daardoor is er veel natuurlijke strijd, terwijl zo duidelijk wordt aangegeven dat onze strijd niet is “tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze gees­ten in de hemelse gewesten” Efeze 6. vers 12. (Ef. 06:12).

Ook met het facet ‘lijden’ krijgen we te maken. Velen hebben moeite te accepteren dat ook christenen niet gespaard blijven voor lijden, oftewel verdrukking en vervolging. Daarbij speelt ook de besmetting met het ‘welvaartsvirus’ een grote rol; het gaat allemaal nog zo gemakkelijk. Natuurlijk mogen we dankbaar zijn als ons natuurlijke leven voorspoe­dig verloopt en we nog in alle vrij­heid ons geloof kunnen beleven, maar de werkelijke gemeente van Christus -momenteel dus nog in wording- zal zeker niet ontkomen aan moeilijke tijden. Maar dan zul­len we ervaren hoe Gods heerlijke beloften ten volle vervuld gaan wor­den en dat door lijden heen Gods volle heerlijkheid zich gaat baanbreken in ons leven. Want één ding staat als een paal boven water: de waarachtige gemeente zal niet ondergaan maar met Christus triom­feren!

Leiding door Gods Geest

Hoe dit allemaal zich precies gaat voltrekken weet niemand. Gods Geest zal ons hierin van dag tot dag leiden en de dingen bekendmaken. We behoren daarom ook voorzichtig te zijn met het vastleggen van de komende tijd in allerlei (tijdsche­ma’s en daarbij ook nog verschillen­de voorspellingen te doen. Er wordt nog zo verschillend gedacht. Om een voorbeeld te noe­men: alleen al over de zogenaamde twee getuigen waarvan in Openbaring 11 gesproken wordt, bestaan tientallen verschillende meningen. Vaak zien we dat als men de Bijbel, en vooral het laatste Bijbelboek, niet geestelijk verstaat, men tot allerlei kromme redenerin­gen komt. Zelf wagen we ons maar liever niet aan allerlei voorspellin­gen, al hebben we wel respect voor serieuze leraars die in voorzichtige bewoordingen bepaalde dingen pro­beren aan te geven. En laten we bovendien niet vergeten dat we ook gewaarschuwd worden voor valse leraars en profeten, die onder inspi­ratie van de vorst der duisternis, pro­beren ook de ware gelovigen op een dwaalspoor te brengen. Denk alleen al aan het ontstaan van groeperin­gen in de vorige eeuw zoals Jehova’ getuigen en Adventisten, die met hun jaartalvoorspellingen veel onheil hebben aangericht. Voor alles zullen we de Bijbel met geestelijke ogen dienen te lezen. Dan hebben we ook geen probleem met de overgang naar het jaar 2000. Vooral niet als we ook nog beseffen dat, zoals Petrus al aangeeft, “één dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag” 1 Petrus 3, vers 9. (1 Petr. 03:09). Maar laten we wel de woorden van Paulus ter harte nemen, die hij bijna tweeduizend jaar geleden schreef aan de gemeente te Rome Romeinen 13, vers 11 en 12. (Rom. 13:11-12), maar die vandaag actueler zijn dan ooit tevoren: “Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleg­gen en aandoen de wapenen des lichts!”

 

 

 Onder de boom door Duurt Sikkens

‘God is goed’ zegt Jezus. ‘God is liefde’ schrijft een volgeling. En dan volgt meestal de beruchte vraag: “Waarom is er dan zoveel ellende in de wereld?” Op zich een goeie vraag en ik zal proberen daar een paar antwoorden op te geven. In de boeken en verhalen van het Oude Testament staan veel gedachten die uit­gaan van het idee dat goede en kwade dingen allemaal uit Gods hand komen. De mens heeft dan alles wat hem over­komt voor lief te nemen. “Het zal wel ergens goed voor wezen”, is veelal de verzuchting. Alle ellende is dan ‘een middel in Gods hand’ om je met allerlei stokslagen op het rechte pad te houden. Hij zou je onder zware druk zetten om je te beproeven en te testen… En als de mens daaronder bezwijkt? Nou, da’s dan jammer, hij heeft de proef niet doorstaan… En wat te denken van Job? Zouden God en Satan het op een akkoordje hebben gegooid om Job te grazen te nemen ten koste van gezinsleden? Daarbij ook nog bedenkend dat er heel veel christenen zijn die denken, wan­neer hen iets ellendigs overkomt: ‘Wat kan de bedoeling van God hiermee zijn?’

Het beeld dat van onze Vader hiermee geschapen wordt, deugt niet. Je zal zo’n vader hebben die zó grillig z’n kinderen opvoedt dat die niet weten wat ze aan hem hebben. Dat beeld is heidens, want zo’n god moet op z’n wenken bediend worden en tevreden worden gesteld. Hij mocht eens in toorn ontsteken…

“De ouden zeggen (Oud-denkenden) dit, maar Ik zeg jullie…’ schrijft Mattéüs aangaande Jezus. Vernieuwen in denken begint in je geest. Anders over God (en mét Hem mee-) denken is bevrijdend als je de prachtige uitspraak van Johannes leest dat God licht is en dat er in Hem geheel geen duisternis is. Als er geen duisternis is in Hem kan er ook geen duisternis uitkomen. De vader van deze duisternis is de Satan. Hij heeft zoveel leugens over God en mens bedacht dat er vele godsdiensten uit ont­staan zijn. Hij heeft het beeld van God zó vertekend, vaak met de Bijbel in de hand, dat toen het werkelijke beeld van Hem, Jezus, in vlees en bloed versche­nen, deze door de godsdienstige wereld niet werd geaccepteerd. Die mens klopte niet met de voorstelling die men van God had, en dus moest Hij ‘weggezuiverd’ worden. De grote regisseur van dit drama, de tegenstan­der van God, bleef achter de religieuze schermen.

Wat zit het denken over God als onbe­rekenbare despoot diep bij veel mensen en wat heeft dit denken al een ravage aangericht in ‘mensen van goeden wille’. Wanneer Jezus zegt dat Hij “gewoon en zachtmoedig” is en ergens anders: “Wie Mij ziet, ziet de Vader” dan kom je tot de ontroerende ontdekking dat God dat ook is. Dat Hij niet een groot raadsel is die een religieus systeem heeft bedacht waar de mensen maar in ” geperst moesten worden waardoor de kostbaarheid van mens op maat gezaagd moest worden. God is iemand die zich graag aan mensen verbindt, aan de zachtmoedigen, gekwetsten en deze mens weer z’n identiteit teruggeeft. Voor Zijn uitgesto­ken hand hoefje nooit meer bang te zijn, nooit meer.

Zijn verlangen naar jou is onuitroei­baar want het is geworteld in liefde. En jij bent het antwoord op Zijn vraag: “Blijf je bij Mij?”

 

Zinvol bezig zijn door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet deel 4

Gods naam niet zonder dat het functioneel is gebruiken

“U zult de naam van de Heer, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Heer zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt” Exodus 20, vers 7. (Ex. 20:07).

De naam van God

Wat wordt er verstaan onder een ijdel gebruik van iets? Dat heeft in dit verband niets van doen met ijdelheid in de zin van pronk- of praal­zucht, maar des te meer met ijdel­heid in de betekenis van zinloos gebruik. Onder de Mozaïsche wetge­ving mocht men Gods naam niet op de lippen nemen, wanneer dat geen zin of betekenis had, wanneer dat ijdel was dus.

Heeft God dan een naam en zo ja, hoe luidt die dan wel? De Here God heeft zichzelf aan het oude ver­bondsvolk bekendgemaakt onder de naam Jahweh, als de eeuwige, onver­anderlijk Goede en de altijd Aanwezige. Als de IK BEN. Om het compleet weer te geven: als de ‘Ik ben die Ik altijd al was en die Ik ook zeker zal blijven’. Het werd de Israëlieten verboden de naam Jahweh onnodig uit te spreken, en daar hebben ze zich voorbeeldig aan gehouden, want ze gebruikten Gods naam gewoonweg nooit! Als zij in de bijbelrollen het tetra- gram tegenkwamen, de vier Hebreeuwse karakters die wij met JHWH weergeven, lezen ze daar­voor: ‘de naam’. Bijvoorbeeld in een profetie niet: zo spreekt Jahweh, maar altijd: zo spreekt de naam. Dat lijkt heel eigenaardig, maar eigenlijk doen wij vandaag de dag iets derge­lijks… de naam Jahweh wordt ook door ons nagenoeg nooit uitgespro­ken. Daar bestaat bij de meesten toch een zekere weerstand tegen.

Hoe wij ermee omgaan

Wat zeggen wij dan? ‘De Heer’ of ‘de Here’. Maar dat is de vertaling van het Hebreeuwse Adonai en niet van de naam Jahweh. Waar er Adonai in de grondtekst staat, lezen we terecht de Heer. Maar waar het tetragram wordt weergegeven, is ‘de Heer’ een onjuiste vertaling. Bovendien: een naam vertaal je toch niet! In geen enkele vertaling lézen we iets als: ‘de Aanwezige redt’ zei tegen ‘Steenrots’: Hoedt mijn scha­pen! Overal lees je, dat Jezus dat tegen Petrus zei. Het is eigenaardig dat we voor de naam van God op die regel een uitzondering maken en dan zelfs een woord gebruiken dat de betekenis van die naam helemaal niet weergeeft.

Het ijdel gebruiken van Gods naam, komt in de letterlijke betekenis onder ons dan ook nagenoeg niet voor. Let wel: niemand behoeft van mij het tetragram te gaan gebruiken; ik neem zelf de naam Jahweh ook maar zelden in de mond. Als er in onze Bijbelvertaling de Here Here staat, léés ik dat. Ik mag er hooguit de Here Heer van maken, ook al weet ik dat er in de grondtekst niet tweemaal Adonai staat, maar Jahweh Adonai. We weten tenslotte wie er mee bedoeld wordt. Tot nog toe komt het allemaal nogal zakelijk en verstandelijk over, niet? Wat voor toegevoegde waarde zit er nieuwtestamentisch in? Je zou den­ken: helemaal niets! Maar dat is dan bezijden de waarheid. Een naam had in het oude Oosten betrekking op het wezen van de persoon. Gods naam zegt dus van alles over hoe Hij is. En daar kunnen we wat mee.

Nieuwtestamentisch

Als we in het Nieuwe Verbond nagaan wat voor ons de waarde van het derde gebod, van het derde woord is, dien we te beseffen dat we God van niets zullen betichten dat in strijd is met zijn door Jezus Christus geopenbaarde wezen. Als we zeggen dat God goed is, maar dat de mens die dwarsligt ook wel eens met Gods andere kant te maken kan krijgen, werpen we een smet op Gods naam, op zijn wezen, want Hij heeft geen andere kant – Hij is van alle kanten dezelfde! Want God is niet alleen maar goed als ook de mens dat is, maar Hij is sowieso goed! Zijn goedheid is niet afhankelijk van die van de mens. Als iemand er een knetterende vloek uit­gooit (GVD voluit) is dat strikt geno­men geen ijdel gebruik van Gods naam, want niemand heeft de naam Jahweh in de mond genomen. Maar met de soortnaam God (Elohim) wordt dezelfde eeuwige God bedoeld. En dus is het een ijdel gebruiken van Gods naam, van zijn wezen, als de mens de verdoemenis over zich uitroept. Zo’n gebed zal de HERE God nooit verhoren, daar niet Hij, maar Satan met zulke activiteiten bezig is. In het derde woord staat, dat de Heer niet onschuldig houden zal wie zijn naam ijdel gebruikt. Het ijdel gebruik van Gods naam, roept zijn toorn tevoorschijn. En op wie rust die toorn ook al weer? Op Satan immers! Wanneer een mens een vervloeking over zich uitspreekt, grijpt Satan z’n kansen. Hij pro­beert de mens in het verdomhokje te zetten. Gun hem die mogelijkheid niet, want onze God is een goede God. Hij redt en bevrijdt (ook van een geest van vervloekingen) en Hij vergeeft barmhartig, zonder enig verwijt. We zullen dan ook met het nodige respect over God spreken.

Ook dat is ijdel!

De mens Gods zal het ook moeten leren, de eigen ideeën niet gelijk te schakelen met Gods woorden van waarheid. Als de Heer ons een woord in het hart gelegd heeft, kun­nen we terecht zeggen: ‘de Heer zei tegen mij…’ en dan gewoon weerge­ven wat Hij gezegd heeft. Maar als ik zélf iets bedacht heb (hoe goed dat overigens ook wezen kan) moet ik niet proberen er meer gewicht aan te geven door voor te wenden dat ik het van de Héér gehoord heb. Ook dat is een ijdel gebruiken van Gods naam, hoewel het niets met vloeken te maken . heeft. “

Het ijdel gebruiken van Gods naam en het uitspreken van een vloek of vervloeking, zijn verschillende din­gen. Bij het uitspreken van een ver­vloeking in de naam van de Heer, wordt Gods naam altijd ijdel gebruikt. Want het is nu eenmaal zo dat onze God nooit iemand ver­vloekt. Het is ook onbestaanbaar dat Hij een in zijn naam uitgesproken zegen in een vervloeking zou veran­deren. Andersom komt het wel voor! Toen Bileam tot driemaal toe poog­de het volk Israël te vervloeken, ver­hinderde de Here God dat door de vloek in een zegen te veranderen Numeri 23, vers 25. (Num. 23:25).

Gods naam zal altijd ten onrechte met een vloek verbonden worden. Het zijn demonische machten die daarmee werken – soms openlijk, vaak in het verborgene. Maar als we wérkelijk Gods beeld dragen, laten we ons daar niet mee in. Het ij del gebruik van Gods naam gaat altijd tegen het plan van God in. Dat is zo als het gaat om het uitspre­ken van een vervloeking door de ene mens, zowel als wanneer het ondergaan ervan door een ander betreft. Daarom zegt Paulus tegen hen die de Heer toebehoren: “Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet” Romeinen 12, vers 14. (Rom. 12:14).

Constructief bezig zijn

De Here God breekt de mens niet af, Hij bouwt hem te allen tijde op. Dat doet Hij naar een ieder. We mogen best degenen die óns zege­nen op onze beurt ook zegenend tegemoet treden, als we dan maar hen die ons dwarszitten óók met Gods goedertierenheid zullen beje­genen. Het is goed ons het beeld van onze hemelse Vader duidelijk voor ogen te stellen. Dat beeld is terug te vinden in de levenspraktijk van Jezus. Gods eerste Zoon draagt de kenmerken van de Vader (ook Hij is enkel goed!) en wij zullen ons net als Jezus, door dezelfde Geest «ten leiden. Het uitspreken van bedekte vervloe­kingen zal een ieder dienen af te leren. De duivel zal er anders dank­baar gebruik van maken. Als een toch al niet zo handig kind bij her­haling te horen krijgt dat het ook altijd alles verkeerd doet, zal het wel­haast zeker in een negatieve spiraal terechtkomen. En dat wordt nog ver­ergerd als daarbij verwezen wordt naar een beter functionerend broer­tje of zusje. Volwassenen kunnen er onderling trouwens ook een puinhoop van maken! En je hebt elkaar o zo gauw de verwerping in geholpen.

Samen met Gods Geest werken we het goede plan van God uit door lou­ter met de goede dingen bezig te zijn. Daarbij zullen we steeds weer keuzes moeten maken voordat wat niet ijdel of zinloos naar Gods wezen is en voordat wat de goede kenmerken van het plan van God in zich draagt. In plaats dat Gods naam dan nog langer ijdel gebruikt zal worden, kunnen we de HERE God vanuit ons hart gaan verheerlijken. Gods naam wordt werkelijk gehei­ligd waar we elkaar in die naam gaan aanvaarden. Daardoor krijgen we zicht op de zicht van het offer van Christus Jezus.

Een geheiligd leven

Jezus begaf zich vrijwillig binnen het machtsgebied van Koning Dood, opdat Gods naam voorgoed van elk ijdel gebruik zou wezen. We aan­vaarden elkaar in de liefde van Christus als we met ons hart gelo­ven dat Gods naam over een ieder van ons is uitgeroepen. Van God uit zijn we dus allemaal met zijn wezen verbonden. God houdt de mens die in Christus Jezus is, voor volslagen onschuldig. En waar we elkaar ook als volstrekt onschuldig aanvaarden, wordt Gods naam onder ons op een uiterst zinvolle wijze gebruikt. Het oordelen over elkaar behoort dan tot het verleden. En dit verleden ligt dan ook werkelijk achter ons! Omkijken laten we aan de vrouw van Lot over. En die is niet meer vooruit te branden – een zoutpilaar is nu eenmaal niet erg flexibel! Zullen we samen (in eendracht met Gods wezen, overeenkomstig zijn volmaakt goede naam) in alles zin­vol bezig zijn? Je behoeft het niet in alles met elkaar eens te zijn, als je maar met wederzijds respect je samen in Christus Jezus één weet. Eén zijn in opvattingen kweekt door­gaans een soort geestelijke kame­raadschap aan. Die kan een mens bijvoorbeeld hebben met politieke medestanders. Maar de gemeen­schap in Christus Jezus geeft een veel diepere band: die laat ons één zijn in gezindheid. Dat werkt volko­men door… ook bij verschillend inzicht in de marge van de bood­schap of praktijk van het leven. Dat accentueert het verschil tussen zonen Gods en religieus bewogenen. Een zoon van God accepteert de ander zonder iets op te leggen. Gelooft u dat dat kan en gelooft u dat dat gebeurt? De Heer zegt: U geschiede naar uw geloof!

 

Groot en goed (gedicht) door Piet Snaphaan

“Hoe groot is het goed

dat U hebt weggelegd voor wie U

vrezen,

dat U bereid hebt voor wie bij U schuilen

ten aanschouwen van de mensen­kinderen” Psalm 31, vers 20. (Ps. 031:020).

 

Uw grootheid en uw goedheid, Heer,

is met geen maat te meten,

’t is niet te bevatten zonder meer

want U bent veel groter altijd weer,

voor mij is ’t ‘zeker weten’!.

 

Wat U bereid hebt en weggelegd

is in Uw Woord te lezen,

voor ieder die zich aan U hecht

is er ‘genade’ toegezegd,

voor allen die U vrezen.

 

Ik dank en prijs Uw grote naam

waarop ik steeds mag bouwen,

bij U mag schuilen en spontaan

op Uw beloften mag gaan staan,

in stil en vast vertrouwen.

 

Zijn verschijning liefhebben door Hans Bulthuis

 

Toen Paulus in zijn tweede brief aan Timoteüs over zijn naderende levenseinde schreef, wist hij zich reeds verzekerd van het ontvangen van de krans der rechtvaardigheid, hij voegde er echter aan toe dat die krans mede gegeven zou worden aan allen die in hun leven “de verschijning van Jezus hebben liefge­had” 2 Timoteüs 4 vers 8c. (2 Tim. 04:08c). Met deze uit­drukking verwoordde de apostel de wijze waarop God zijn groot gehei­menis zou realiseren: in en door zijn Zoon, de Christus. Het begrip ‘de verschijning van Jezus’ kent drie aspecten. Het duidt allereerst op zijn lijfelijke komst in deze wereld tweeduizend jaar gele­den en zijn wandel als de Christus op aarde waarin Hij de mens Gods openbaarde. Vervolgens zijn komst en openbaring door de Geest in allen die tot geloof gekomen zijn. En tenslotte zijn wederkomst en uitoe­fening van zijn koningschap. Dit alles wordt haalbaar, doordat er mensen zijn die dit door God bedachte voornemen van ganser harte liefhebben. Gods liefde en onze wederliefde staan namelijk garant voor de grandioze voleinding van zijn eeuwig voornemen. Liefde is immers de grootste en blijvende kracht. Zij motiveert, volhardt en overwint.

Jezus’ eerste verschijning

Door zijn geboorte verscheen Jezus, net als ieder ander mens, in deze wereld. Het is een historisch feit dat verder geen geestelijke waarde heeft voor het heden. Het evangelie leert ons nergens om op religieuze wijze zijn verjaardag te vieren. Toen Hij echter dertig jaar was zond de Vader hem de wereld in om de veelvoudige opdracht te gaan uitvoeren. Die bestond onder andere in het predi­ken van het evangelie van het koninkrijk Gods. het doen van de daarbij behorende wonderwerken, het verzamelen van de verloren schapen Israëls. het opleiden van discipelen, het met zijn eigen bloed tot stand brengen van verzoening, en als laatste het behalen van de overwinning op het rijk van satan en dood. In dit drie jaar durende optre­den ‘verscheen’ Hij zodoende aan de wereld. Dat was van grote betekenis en had verstrekkende gevolgen. In deze verschijning komt naast het uitoefenen van de hierboven genoemde heilswerken tevens een ander belangrijk aspect van Gods plan tot uitdrukking, namelijk de verschijning van ‘de mens in de gestalte Gods’. Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid is daar namelijk een mens, Jezus, in de verschijningsvorm zoals God het altijd al had bedoeld. Tot dan toe was de mens door de zondeval niet toegekomen aan de door God geplande zijns- en leefvorm. Integendeel, de mens was zelfs in de tegenovergestelde richting ontwik­keld. Zijn loop werd meer en meer overeenkomstig de loop van de macht der duisternis. In Jezus zien we voor het eerst Gods eigenlijke concept van menszijn. Mede daardoor werd de Vader zo verheerlijkt in en door Jezus. Deze verschijning van het zoonschap is tevens het grote getuigenis van Jezus voor allen die God en zijn plan serieus nemen.

De komende verschijningen

Het tweede aspect van Jezus’ ver­schijning is zijn openbaarwording in en door de gelovigen 2 Thessalonicenzen, 1 vers 10. (2 Thess. 01:10). Het evangelie bedoelt immers de mens Gods tevoorschijn te brengen die geheel bekleed is met de Christus en tot elk goed werk volko­men toegerust. Dat is het einddoel van het geloof. Wie in de komende tijd dat niveau bereikt wordt als volwassen zoon in deze wereld open­baar Romeinen 8, vers 19. (Rom. 08:19). Jezus wordt dan met verbazing in hem aanschouwd. Wie had gedacht dat zoiets ooit haal­baar zou zijn voor de mens? Deze zalige situatie zal zeker bereikt gaan worden. De beloften in de Bijbel lie­gen er niet om. Dat staat vast. De vraag is echter of wij daar werkelijk deel aan zullen hebben, of slechts op afstand toeschouwers zullen zijn. Wat God betreft roept Hij ons allen om de heerlijkheid van zijn Zoon te verkrijgen. Daarom zoekt de Heer geloof op aarde om dit heerlijke heilsfeit te kunnen realiseren. Het laatste aspect van Jezus’ ver­schijning is zijn wederkomst en de aanvaarding van zijn koningschap over deze wereld. Dat vormt de afronding van de eeuwenlange ont­wikkeling en verwerkelijking van Gods geheimenis Openbaring 10, vers 7. (Openb. 10:07). Deze toekomstige gebeurtenis laten wij hier nu verder buiten beschou­wing.

De mens Gods

De wijze waarop Jezus mens was (is), zijn verschijningsvorm dus, is geheel anders dan wat de gevallen mensheid ervan gemaakt heeft. In Jezus zien wij de mens Gods, de mens in de gestalte van God,

bekleed met God en deelhebbend aan diens goddelijke natuur. Die ver­schijningsvorm is het door God bedoelde mensbeeld. Daar gaat het in dit artikel om. In de Zoon en diens evangelie wordt daarvan getuigd. Hij hoopt dat wij die ver­schijning zullen liefhebben en aan­hangen.

Jezus’ verschijning kenmerkt zich door nederigheid en eenvoud. Onze Heer is geweldloos en vredevol. Hij is aller dienaar en herder. Hij is enkel goed en goeddoende. Hij is positief en hoopvol. Hij is zachtmoe­dig en geduldig, vol geloof en heilige Geest. Tijdens zijn rondgang op aarde zocht hij geen eer van mensen en hoefde hun bevestiging niet. Die zocht Hij bij God, zijn hemelse Vader. Hij zocht zichzelf niet. Hij liet zich geheel en al door God bepa­len. Wat de Vader sprak en toonde, dat sprak en deed de Zoon evenzo. Hij wandelde en diende God in geest en waarheid alleen. Hij kende geen uiterlijk vertoon en vormen­dienst, geen religieuze opsmuk, cul­tus en entourage. Hij werkte niet met effecten, sfeertjes en gewoon­ten. Steeds weer was zijn optreden direct, zinvol, heilbrengend en doel­gericht. Hij hield de mensen niet bezig met allerlei vertoningen en programma’s, maar bracht het Koninkrijk van God naderbij. Hij leerde en profeteerde, dreef boze geesten uit en genas de zieken. In zijn grote Bergrede onderrichtte Hij zijn toehoorders in de mentaliteit van de hemelse mens (bijv. Matteüs 5, vers 17, tot en met 48. (Matt. 05:17-48). De gezindheid die daaruit spreekt, was de zijne. Die siert de mens Gods die van boven is. De schare die Hem graag hoorde, getuigde dat Hij met gezag leerde. Dat komt omdat Jezus het evangelie van heerlijkheid niet zomaar napraatte en speelde, maar het zich geheel eigen had gemaakt, het was zijn éigen leven geworden. Hij was én deed het woord. Dat is een belangrijk kenmerk van de mens Gods. Dat maakt hem juist zo sterk en zeker en overtuigend. Het is echt, het is waarheid, het is geest en leven.

Actualiteit

Voor ons is nu de uitwerking van de verschijningsvorm als mens Gods van belang. Het is een gevolg van een geestelijk proces waarin wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde naar Christus toegroeien Efeze 4 vers 15. (Ef. 04:15). Dit toegroeien wordt onderhouden door bewust zichzelf dagelijks te bekleden met Christus. Het is een oefenen in een levenshouding en – wandel die gelijkvormig is aan de verschijningsvorm van Jezus zelf. De wil daartoe en de kracht om ons er daadwerkelijk voor in te zetten ontstaat diep in ons hart, indien wij zijn verschijning werkelijk liefheb­ben. Kiezen wij voor een menszijn zoals dat van Jezus? Willen wij zo ook verschijnen als mens, als uit God geborene, wandelende in de gestalte Gods en dat in het leven van alledag? Of is er nog een scheiding tussen de christelijke zondagmor­gengestalte en een (onveranderd) leven in de overige dagen van de week? Wij leven op de drempel van een vreselijke eindtijd. Tegelijk mer­ken we een toenemend spreken en werken van de Heer op. Het is zijn actualiteit om zijn volk in deze tijd op te roepen voor én bewust te maken van de mogelijkheid om aan zijn beeld gelijkvormig te mogen en te kunnen worden Romeinen 8, vers 29. (Rom. 08:29). Het is dan zaak om ons geheel en al te concentreren op zijn verschijnings­vorm. wat ons daarvan geopenbaard wordt door de Geest, zullen we navolgen in de meest praktische zin. Dat betekent een overnemen ervan in eigen leven en ons er door laten omvormen, geheel ons denken, voe­len, houding, gedrag en optreden zal doortrokken dienen te geraken van Jezus’ eigen denken en doen. Het Lam volgen is niet Hem maar wat nadoen of een eigen interpretatie van zijn leven erop nahouden, maar het is de Christus zélf tot je eigen maken en dat uitleven. Hij is immers voor ons de kracht Gods, de wijsheid Gods en de liefde Gods. Dit vraagt van ons een totale onder­worpenheid aan de Heer op alle ter­reinen van ons persoonlijk leven en een voortdurende wandel in zijn tegenwoordigheid. Zonder hem kun­nen we niets doen in deze zaak. Met Hem echter is er overwinning mogelijk op elke duivelse tegenwer­king in dit proces. Uit hem komt de nodige levenswijsheid en leiding om de hoge weg te gaan van Gods voor­nemen met ons. Het is nodig om ons dagelijks te oriënteren op de Bijbel, vooral op de vier evangeliën. Daar zien en horen we de Meester als mens in de gestalte Gods. Naast zijn leiderschap over ons leven is Hij tevens het enige en grote voor­beeld voor ons, en dat vinden we in de Bijbel. Ons oog en onze aandacht zullen dus gedurig op hem alleen gericht zijn, waardoor wij ons verza­digen kunnen met zijn beeld. In het volledig samengroeien met de Christus ligt het geheim van slagen om aan zijn beeld gelijkvormig te worden. Hierin is de Vader ten hoogste verheerlijkt als zijn volk dat einddoel des geloofs bereikt.

Verlangend wachten

De lijdende en kapotte schepping wacht met reikhalzend verlangen op het openbaar worden van de zonen Gods. Doch niet alleen de schep­ping, ook de gemeente heeft grote behoefte aan gelovigen die zich als Jezus gedragen. Het volk van God is nog steeds ziek, verdeeld, verward en zwak. Het schreeuwt om ware verlossing van al het onechte en geveinsde, het vormelijke en tradi­tionele, het zieke, gebondene en onvolkomene. Het lijdt onder de ver­deeldheid, onder de twisten en scheuringen. Het gaat gebukt onder zwakheden die tot zonden leiden. Veel onkunde en gebrek aan kennis en inzicht in de bedoeling van het evangelie ligt daaraan ten grondslag. De macht van het volk der heidenen wordt zodoende nog steeds verbrij­zeld Daniël, 12, vers 70. (Dan. 12:70). De boze geesten woeden maar ongestraft door. De wereld ziet nog steeds niet wie en hoe Jezus werkelijk is en hoe zijn volgelingen eigenlijk zouden moeten zijn.

Deze schrijnende nood is slechts op te lossen door de verschijning van mensen Gods. Door christenen die in de voetsporen van hun grote Heer treden, zowel ten aanzien van hun gezindheid als van hun werken. Er wordt zoveel overbodigs gedaan door christenen en gemeenten. Slechts de werken en het gedrag van de Heer zelf zijn nodig. Al het andere is opvulling, vermaak en camouflage van gebrek aan wezenlijk leven. Door religiositeit wordt de gemeente niet gebouwd noch de wereld gered. De oproep van Paulus om alles af te leggen wat niet tot heil dient, zal derhalve door ons met spoed en voortvarendheid beantwoord dienen te worden. Leringen en gewennin­gen die niet overeenstemmen met wat de Heer leerde en in zijn bedie­ning uitwerkte, moeten definitief afgezworen en vervangen worden door de waarheid en de handelwijze van Hemzelf.

Door Jezus is het gelukkig mogelijk om alles wat de boze geesten, het vlees en de wereld aandragen om ons ten onder te houden ruim­schoots te overwinnen. Door Jezus is het mogelijk om leven en over­vloed te ontwikkelen. Door Jezus kan en wil God in al onze behoeften rijkelijk voorzien om tevoorschijn te kunnen komen in de gestalte Gods. Hij heeft beloofd om ons geheel en al te heiligen, zodat onze geest, ziel en lichaam onberispelijk bewaard blijven bij de komst (tegenwoordig­heid in ons) van Jezus Christus 1 Thessalonicenzen 5, vers 23. (1 Thess. 05:23).

Oproep

Meer dan ooit zullen wij de handen ineen dienen te slaan om, elkaar aanvaardend en liefhebbend, onze komende Heer aan te roepen om ons heel diep aan te raken, opdat er een niet meer te doven liefdesvlam in onze harten oplaait voor zijn ver­schijning. Het evangelie van het plan Gods blijft slechts krachteloze lettertheologie zolang er geen bran­dende liefde tot Hem en zijn waar­heid in ons ontstoken en onderhou­den wordt.

Wie wil zich ontvankelijk opstellen’ voor Hem? Wie wil daadwerkelijk gaan? Wie heeft zijn verschijning waarlijk hef? Wie wil in zijn ver­schijningsvorm leven en wandelen? Het is een ware verrukking om met elkaar eendrachtig en duidelijk vorm te geven aan zijn gestalte. Jezus zelf getuigde dat de Vader altijd met Hem was, omdat Hij deed wat hem behaagde. Zo zullen eveneens allen die in de wil van de Heer leven de directe nabijheid van Hem ervaren. Zij zijn de gezegenden des Vaders die zijn heil aan de wereld gaan openbaren.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

“Wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. Want wie op (de akker van) zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees ver­derf oogsten, maar wie op (de akker van) de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten. Laten wij niet moede worden goed te doen, want, wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten, als wij niet verslappen” (Paulus in Galaten 6, vers 7 tot en met 9. (Gal. 06:07-09).

Waren er geen mensen op de maan?

“Op 16 juli 1969 zou een mens de eerste voet op de maan hebben gezet en daarmee het ‘Goddelijk territori­um’ zijn binnengedrongen. Zulks is onmogelijk en berust op bedrog”, zo begint een ingezonden brief in het Reformatorisch Dagblad die ons werd toegezonden door de heer Helms uit Erp (Dr). De brief ver­volgt: “De mens is nooit op de maan geweest en zal daar ook nooit komen. Het betreft hier een tech­nisch opgevoerd (toneel)spel van de NASA, dat werd opgenomen in de Nevadawoestijn. Wij leven in de tijd van wereldomvattende verleiding, en indien het mogelijk ware, zouden zelfs de uitverkoren verleid worden door de valse Christussen en valse profeten. Mattheus, 24, vers 14. (Matt. 24:14). En er zul­len nóg grotere verleidingen komen, zie 2, Thessalonicenzen, 2 vers 9. (2 Thess. 02:09), wan­neer de antichrist zelf verschijnt, naar de werking des satans, in alle kracht, en tekenen, en wonderen der leugen. Wanneer zij dan tot ons zul­len zeggen: Zie, hier is de Christus, of zie, Hij is daar, gelooft het niet. En wanneer zij zeggen: De mens is op de maan geweest, gelooft het niet. Het is ons voorzegt, Markus 13, vers 21 tot en met 23. (Mark. 13:21-23). Ziet toe, waakt en bidt”. Om op deze laatste opmerking in te haken, kunnen we alleen maar zeg­gen: inderdaad, maar dan wel op een gezonde en nuchtere wijze. De landing op de maan behoeft op geen enkele wijze in twijfel te worden getrokken. Het is een bewijs dat de wetenschap tot steeds grotere presta­ties in staat is. Juist deze landing heeft echter bewezen dat de aarde het leefklimaat is voor de huidige mens, want op de maan (en de ande­re planeten) kan men alleen maar leven wanneer de omstandigheden zijn aangepast aan de aarde. De eer­ste mensen die in 1969 op de maan waren konden daar alleen maar ver­blijven doordat ze in speciaal geïso­leerde pakken gehuld waren, waarin de zuurstoftoevoer, etc. naar de omstandigheden op aarde waren aangepast.

Wie de Bijbel niet geestelijk verstaat komt tot allerlei dwaze conclusies die verwarrend en misleidend zijn. En wat de ’tekenen en wonderen’ betreft: De Bijbel spreekt inderdaad op zeer duidelijke wijze over bedrieglijke tekenen en wonderen, geïnspireerd door de vorst der duis­ternis. Maar de Bijbel spreekt óók over echte tekenen en wonderen als bevestiging van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. De eindtijdgemeente heeft met beiden te maken, maar door de onderschei­ding der geesten, als onderdeel van het vervuld zijn met Gods Geest, zal hij niet verleid kunnen worden, maar onderkennen wat op waarheid berust en wat leugen is.

Het jaar 2000: Niks aan de hand

“Naarmate de jaarwisseling dichter­bij komt verschijnen er steeds meer overspannen berichten die suggere­ren dat er iets ernstigs aan de hand is”. Zo begint een artikel in De Telegraaf van de ruimtevaartdeskun­dige Piet Smolders. Hij schrijft ver­der: “Voor de zoveelste keer wordt het einde van de wereld voorzien of worden tenminste rampen in het vooruitzicht gesteld. In Jeruzalem maken (licht)gelovigen zich op voor het laatste oordeel, Sekteleden dreigen zichzelf of ande­ren het leven te benemen of wach­ten geduldig op de terugkomst van Christus.

Maar wat is er feitelijk aan de hand? Het getal 2000 betekent niet min­der of meer dan dat onze planeet tweeduizend rondjes om de zon heeft getrokken sinds het moment waarop onze christelijke kalender wordt geacht te zijn begonnen: met de geboorte van Christus. Dat moment is pas in de negende eeuw achteraf vastgesteld: Christus zou geboren zijn aan het begin van het eerste jaar: Anno Domini 1. Maar het valt te betwijfelen of dat klopt. In het beste geval is er sprake van een onnauwkeurigheid van een paar jaar en misschien aanzienlijk meer. En de christelijke kalender is – hoewel het meest verbreid – boven­dien niet voor iedereen zaligma­kend: Voor de Perzen begint in januari het jaar 1378 en de boeddhis­ten zijn dan al aan 2544 toe. Er zijn -naast de christelijke kalender, die door paus Gregorius in de zestiende eeuw werd vastgesteld – nog wel veertig andere kalenders in omloop. En er is nog iets: de nieuwe eeuw en het nieuwe millennium beginnen pas op 1 januari 2001, zoals de eer­ste eeuw begon op 1 januari van het jaar 1. We tellen van 1 tot en met 100 – het jaar o heeft immers nooit bestaan. Dus als er iets te vieren valt dan zou dat op 1 januari 2001 moe­ten zijn, maar daar wil niemand aan omdat 2000 zo’n mooi rond getal is. Er is maar één echt probleem, waar­van we niet eens weten of het een groot probleem zal blijken te zijn: het millenniumprobleem. Maar dat heeft niets met de natuur of onze kalender te maken. Het heeft alles van doen met gemakzuchtige com­puterontwerpers die indertijd bij hun jaartelling van twee cijfers zijn uitgegaan, zodat het jaar 99 wordt gevolgd door het jaar 00. Als ze van het begin af aan jaartallen van vier cijfers in hun apparaten hadden gestopt, was er niets aan de hand geweest”.

Tot zover dit artikel van Piet Smolders. die ook nog komt met het advies ons niet in de luren te laten leggen door predikers, profeten of andere oplichters. Als echte christe­nen zullen we ons zeker niet voor de gek laten houden of in paniek raken als het jaar 2000 of 2001 begint, maar wel blijft, los van de overgang naar het nieuwe millennium, waak­zaamheid geboden. We laten ons niet verleiden door valse profeten en leraren, maar hebben ons geloof gevestigd op de grote Profeet en Leraar Jezus Christus. En wie op Hem zijn geloof bouwt zal niet teleurgesteld worden. Bovendien hebben echte christenen Gods Geest in zich, die ons de ogen opent en openhoudt voor elke vorm van leu­gen en ons leidt in alle waarheid.

Kwaliteit en kwantiteit

In de gemeente van Christus neemt ‘groei’ een belangrijke plaats in, althans behoort het in te nemen. Ieder rechtgeaard christen zal niet alleen het verlangen hebben geestelijk te groeien, zodat het beeld van Christus meer en meer geopenbaard wordt, maar kent ook het verlangen dat de gemeente waartoe hij behoort groeit in aantal. Het gaat om zowel het een als het ander, om de kwali­teit én om de kwantiteit. Daaraan moesten wij denken toen we in Uitdaging een overzicht zagen gepubliceerd van de twintig grootste (evangelische- en pinkster) gemeen­ten van ons land, in aantal variërend van 2000 tot 500. Het artikel onder de kop ‘Groei evangeliegemeenten stagneert’ (ontleend aan het ‘Bulletin voor Gemeentegroei’) vermeldt dat de groei in aantal bij de meeste grote gemeenten de laatste tijd sterk is teruggelopen of zelfs helemaal is stopt. Bram Krol, secretaris van de kerkgroep Gemeentegroei, noemt in een toelichting allerlei mogelijke factoren die daarbij een rol kunnen hebben gespeeld.

Toen we dit lazen dachten we: zou men niet teveel gefixeerd kunnen zijn door het aantal (de kwantiteit) terwijl het ten aanzien van het Koninkrijk Gods primair gaat om de geloofsbeleving (de kwaliteit). In de tijd van Jezus en de eerste gemeen­ten speelde het aantal een veel min­der belangrijke rol dan in onze dagen waarin alles draait om grote getallen, fusies en uitbreiding. Bij Jezus was de ‘enkeling’ even waarde­vol dan een ‘grote schare’. En wat de gemeenten betreft: op de Pinksterdag kwamen duizenden tot geloof, talrijke gemeenten ontston­den, maar we lezen ook van bijvoor­beeld kleine huisgemeenten. Laten

we daarom voor ogen houden dat het primair gaat om de kwaliteit en dan pas om de kwantiteit. Daar waar bij de individuele gelovige groei is in ‘geestelijke kwaliteit’ zal zich dit ver­talen in een vollere openbaring van het nieuwe leven in Christus. Er is grote behoefte aan christenen die toegroeien naar geestelijke vol­wassenheid zodat het zoonschap niet verborgen blijft. “Iemand die van melk leeft heeft nog geen weet van de rechte prediking”, zegt Paulus. Daarom gaat het in de eerste plaats om geestelijke groei, waarvan een van de positieve gevolgen is dat ook buitenstaanders zich aangetrokken voelen om toe te treden omdat zij dan tot de conclusie komen: ‘Dat zijn échte christenen, daar wil ik ook bij horen!

 

Korte gedachten door divers auteurs

Geen inbreker maar een stimulator door Gert Jan Doornink

leder mens heeft talenten, bekwaamheden in zich die de Schepper in hem heeft gelegd. Deze behoort hij tot ontwikkeling te brengen waardoor zijn leven een zinvol bestaan krijgt. Wanneer men chris­ten is geworden komt deze ontwikkeling ook het Koninkrijk Gods ten goede, we zijn immers geroepen levende getuigen van Jezus en Zijn Koninkrijk te zijn. Daarbij is Gods Geest een onmisbaar instrument waarvoor iedere christen zich open behoort te stellen en zich door moet laten leiden. We mogen daarbij beseffen dat Gods Geest niet als ‘inbreker’ in ons leven komt, maar als ‘stimulator’. De Geest stimuleert en inspireert zodanig dat we onze talenten en bekwaamheden op optimale wijze in gaan zetten voor de zaak van Gods Koninkrijk.

De natuurlijke mens Stanley Jones

De echte christen is een echt natuurlijk mens. Met ‘natuurlijk’ bedoel ik hier in overeenstemming met de natuur, de echte, oorspronkelijke natuur van de mens. Zonde is onnatuurlijk, het is een onnatuurlijke woe­kering, al zijn we er ook aan gewend geraakt. Als zonde iets natuurlijks was, zouden wij onszelf vinden, wanneer wij er ons aan overgaven. Maar dat is niet zo: als wij zondigen, voelen wij ons verweesd, vervreemd, in disharmonie met ons­zelf en de wereld. Aan de andere kant voelen wij ons, als we het goede doen, opgenomen in de grote gemeenschap: in harmonie met onszelf en de wereld. Wij zijn voor het goede geschapen, zoals onze longen geschapen zijn voor de lucht.

Wie goed doet, goed ontmoet door Gert Jan Doornink

Dat God een goede God is heeft Jezus tijdens zijn leven op aarde op overduidelijke wijze door woord en daad geopenbaard. Hij ging, zoals Petrus dat formuleerde, goeddoende en genezende het land door, want God was met Hem. Met andere woorden: dit was Gods wil en bedoeling.

De mens behoorde (en behoort!) niet te leven onder de heerschappij van de duivel, maar is geroepen in de vrijheid van Christus te leven en zich te ontplooien. Dit houdt in dat we de goedheid die God aan ons heeft toevertrouwd ook zelf weer gaan openbaren. Dit gaat soms niet van een leien dakje, omdat de tegenstander niet stil zit ons dat te beletten. Gods Geest wil ons echter leren te allen tijde goed te doen, óók als ons onrecht wordt aangedaan. Of zoals een Portugees spreekwoord zegt: ‘De beste manier om revanche te nemen is goed te doen’.

 

Het geheim van de twee rivieren door Hessel Hoefnagel

Direct aan het begin van de Bijbel wordt vermeld dat er in (de hof van) Eden een rivier ontsprong om de hof te bevochtigen Genesis, twee vers 10. (Gen. 02:10). Reisel vertaalt rechtstreeks vanuit de Hebreeuwse tekst als volgt: “Een rivier was uitgaande uit Eden om de tuin te drenken en van daaraf wordt hij gesplitst en wordt tot vier zelf­standige stromen…” Na oorspronkelijk dus als één rivier begonnen om de hof te bevochtigen, vond er een splitsing plaats en het gevolg was dat er vier rivieren ont­staan.

De natuurlijke oorzaak van de opde­ling van de éne rivier wordt in de Bijbel niet vermeld, maar in gééstelijke zin breng ik deze in verband met de zondeval, welke plaatsvond in de hof. Zodra de mens afwijkt van hetgeen God zegt, komt er een splitsing in zijn denken. De éne rivier splitst zich in vieren. Dat lijkt nog niet zo dramatisch, maar deze vier hoofdstromen hebben zich door de loop der geschiedenis intussen weer opgesplitst in talrijke kleine en grotere stromen en stroompjes.

De andere rivier

In de openbaring van Jezus Christus, welke wordt weergegeven in het laatste Bijbelboek, is daarente­gen sprake van een rivier, die zich niet afsplitst, ook niet na verloop van tijd Openbaring 22 vers 1? (Openb. 22:01). Deze rivier is de ‘rivier van het water des levens’, welke ontspringt aan en uitgaat van de troon van God en het Lam en tot in eeuwigheid zal blijven stromen als één rivier.

De troon of heerschappij van God en het Lam is een eeuwige heerschap­pij, van waaruit alle dingen nieuw worden gemaakt, zowel in de heme­len als op de aarde. Deze troon star in het centrum van de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, wat het gene­zende centrum is voor de volken der aarde.

Er is veel te genezen, want vanwege de invloed van Dood en duivel is er van alles beschadigd en ontwricht. De al of niet godsdienstige mens zonder God bevindt zich nog steeds onder de slavernij van de Dood, welke bewerkt is en nog steeds wordt door de vele misleidingen van de duivel.

Zowel de duivel als de Dood echter worden in de eindstrijd van Armageddon uitgerangeerd en uit­geworpen in de eeuwige afgrende­ling, de zogenaamde ‘poel des vuurs’. Wanneer dit is gebeurd worden de ’tranen van de ogen’ gewist van alle oprechten van hart, welke ondanks alles God gezocht hebben. De ‘hof van Eden’ wordt zo niéuw gemaakt en wordt toegevoegd aan het ‘paradijs’ waar de ‘laatste Adam’ als koning regeert. Hij heeft van de Vader alle macht ontvangen omdat Hij zich beschikbaar heeft gesteld als het Lam Gods waarmee de ‘zonde der wereld’ is weggenomen. Vanuit dit paradijs stroomt de Geest van God en van het Lam als de ein­deloos voedende rivier door de hele schepping en overal waar haar water komt, ontstaat leven in een grote veelkleurigheid, waarin de wijsheid van God tot uiting komt.

Het geboomte des levens

Direct verbonden met de stroom van de rivier van het leven staat het ‘geboomte des levens’ temidden van de heilige stad, het ‘Nieuwe Jeruzalem’. Deze stad daalt neer vanuit de hemel, dus wordt zichtbaar op aarde en staat centraal temidden van de volken als residentie van de Koning der koningen en de Here der heren. Het geboomte des levens staat volop in blad en hangt onophoudelijk vol met vruchten, in haar schaduw komen de opgejaagde volken der £arde tot rust en gaan als gezegenden des Vaders binnen in het Koninkrijk van God. Alleen de weerspannigen, de bokken, die ter linker­hand van de Zoon des mensen gesteld worden, worden uitgewor­pen, omdat zij zich niet laten gezeg­gen door het Woord en de Geest van God.

De rechtvaardigen, de schapen ondervinden het herstel van alle beschadigingen, welke zij opliepen in de tijd van de slavernij onder de geest van de Dood. Deze grootmacht heerste sinds de zondeval in de hof van Eden en zijn claim lag als een sluier over de schepping Jesaja 25 vers 7 en 8. (Jes. 25:07-08). Zijn macht werd echter potentieel verbroken toen onze Heer Jezus eerst aan het kruis van Golgotha de zondemacht (duivel) overwon en daarna als Overwinnaar de claim of weeën van de Dood verbrak. De invloed van de Dood wordt sinds­dien steeds meer teniet gedaan, nu de Geest van God als de ‘Rivier van het water des levens’ dóórstroomt ter vervulling van de vele zonen, die tot heerlijkheid gebracht worden. Zo wordt het ‘lichaam van Christus’ gebouwd en gevormd in de moeder­schoot, het hemelse Jeruzalem Galaten 4, vers 26. (Gal. 04:26).

Vermenging met de leugen

De rivier in de hof van Eden werd verdeeld in vier hoofdstromen, welke van daaruit de wereld hebben beïnvloed. De bron van waarheid, met betrekking tot de mens in haar verhouding tot God, werd vermengd met leugen als gevolg van de onge­hoorzaamheid van de mens in de hof van Eden. De vier hoofdstromen hebben zich door de loop der eeu­wen weer verder vertakt in ontelbare stromen en stroompjes, waaraan de godsdienstige massa zich tracht te voeden met een eigen bedacht of collectief opgelegd beeld van de Schepper, echter zonder verzadigd te worden met het juiste Godsbeeld (vgl. Psalm 17, vers 15. (Ps. 017:015). Alle wereldgodsdiensten, inclusief het christendom, hebben als bomen hun wortels uitgeslagen aan deze vele wateren, waarin de waarheid vermengd is met de leugen, die de ‘leugenaar van den beginne’ heeft ingebracht. De valse kerk, welke een schijn van godsvrucht laat zien, zit als de ‘grote hoer’ aan deze wateren en maakt de koningen der aarde dronken met de wijn harer hoererij (Openbaring 17).

Ook de ogenschijnlijk goedgerichte kerken en (vol)evangelische gemeen­schappen kunnen haar invloed niet buiten sluiten, want deze is zeer subtiel. Eén kenmerk is duidelijk: zij haakt naar uiterlijke macht, heerschappij en manipulatie van mensen.

De apostel Johannes op Patmos ver­baasde zich, toen hij deze valse vrouw zag. Hij zag door de geest der profetie, dat hetgeen is voortgeko­men uit de oorspronkelijke predi­king van het ware evangelie van Jezus Christus, ontrouw is geworden en de gestalte van een hoer heeft aangenomen. Bovendien zag hij, dat deze ‘valse vrouw’ verbonden is met het ‘beest uit de afgrond’. Van dit afschrikwekkende monster werd hem al eerder geopenbaard, dat het de getuigen van Jezus zou vervolgen en doden. Hem werd in zijn geest geopenbaard, dat deze hoer dronken zou worden van het bloed van de heiligen en de getuigen van Jezus.

Waar het op aankomt

Wij zijn de tijd ingegaan, waarin het er op aankomt, wat men persoonlijk bezit, zonder de schijnbare veilig­heid van een uiterlijke organisatie, al heeft deze nog zo’n mooie bena­ming of etiket. Niet de rivier van de hof van Eden bepaalt de voeding voor de ware gelovige, maar deze wordt enkel gevoed door de ‘rivier van het water des levens, helder als kristal, die ontspringt uit de troon van God en van het Lam’. Het ‘geboomte des levens’ aan de boorden van deze rivier zal als ware gemeente van jezus Christus open­baar worden. Het is de gemeenschap van ‘zonen Gods’ naar wiens openbaring de hele schepping zuch­tend verlangt (Romeinen 8). Het leven met God en met onze Heer Jezus Christus is een geheim. Maar het is niet ondoorgrondelijk. Het is het grote verlangen van onze Vader, dat wij de geheimen van Zijn Koninkrijk leren verstaan. Laat ieder van ons zich daarnaar uitstrekken en zich innerlijk losmaken van alles, wat het leven weliswaar vult, maar wat geen blijvende vrede, hoop, zicht op de toekomst of uitzicht op eeu­wig leven geeft.

 

De kracht van delegeren door Jildert de Boer

Dit is het tweede deel van een artikel waarvan het eerste deel verscheen in het vorige nummer van Levend Geloof

In het Nieuwe Testament geeft Handelingen 6 een voorbeeld van delegeren in de gemeente. De aan­leiding was daar de verwaarlozing van de dagelijkse zorg van de wedu­wen bij de Grieks sprekenden, waar­door er bij hen gemor ontstond. Er worden dan zeven goed bekend staande mannen aangesteld voor deze taak. Let wel: mannen vol van Geest en wijsheid! De apostelen zelf wilden zich kunnen wijden aan hun primaire opdracht: het gebed en de bediening van het woord en zij kon­den het bedienen van de tafels er niet langer bij hebben Handelingen 6 vers twee tot en met 4. (Hand. 06:02-04). Van de zeven aangestelde broeders is het vanuit het Bijbelboek Handelingen duidelijk dat de dienst van Stefanus en van Filippus niet beperkt bleef tot de verzorging van de weduwen, hoe belangrijk ook Jakobus, een vers 27. (Jak. 1:27).

In Hand. 15:36-40 lees je over de verbittering tussen Barnabas en Paulus vanwege hun meningsverschil over het wel of niet meenemen van Johannes Marcus. Er ontstond een uiteengaan: Barnabas voer met Marcus naar Cyprus en Paulus koos zich Silas. Zo ontstonden er twee teams, maar Gods bedoeling is natuurlijk dat zo’n verbreding zonder verbittering plaatsvindt. Barnabas, de zoon der vertroosting, heeft door zijn bemoe­digende arbeid aan Marcus hem op den duur tot een nuttige dienst­knecht kunnen vormen. Later erken­de zelfs Paulus: “Haal Marcus af, want hij is mij van veel nut voor de dienst” 2 Timoteüs 4 vers 11. (2 Tim. 04:11).

Betrouwbare mensen

Een sleutelvers over delegeren in de gemeente vinden we voorts in Twee, die motor is twee vers twee. (2 Tim. 02:02), waar we lezen: “En wat gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan vertrouwde mensen, die bekwaam zullen zijn om ook ande­ren te onderrichten”. Dit is een schoolvoorbeeld om te zien hoe Paulus opleidde tot mede­werkers. Zo werkte hij zeer intensief aan Timotheüs Handelingen 16, vers twee en 3. En Filippenzen, twee vers 22. 2 Korinthe 8 vers 23. (Hand. 16:02-03 en Filip. 02:22) en Titus (2 Kor. 08:23), die op hun beurt bijvoorbeeld weer oudsten aanstelden.

Dit ene vers omspant al vier opeen­volgende schakels richting kadervor­ming (als je het zo wilt noemen) m de gemeente. Deze werkwijze heeft een sneeuwbaleffect, of anders gezegd een vermenigvuldiging van de bedieningen op termijn! Merk op dat het gaat om vertrouwde mensen, die bekwaam zullen zijn. Trouw en betrouwbaarheid begint altijd in het kleine Lucas 16, vers 10 tot en met 12. (Luc. 16:10-12). Paulus ging zorgvuldig te werk en hij investeerde met dieptewerking in enkele medewerkers, die dat later zelf opnieuw konden toepassen naar anderen.

Een taak toevertrouwen heeft te maken met verantwoordelijkheid, vrijheid en vertrouwen geven. Wie een taak toevertrouwd is, zal deze uitvoeren in een goede geest tegenover God en met respect jegens de aansteller. Respect is tegelijkertijd het goede klimaat voor eventuele correcties Een Timothy is een vers 5. (1 Tim. 01:05). Er zal open­heid blijven, om verantwoording af te leggen en eventuele bijsturing of adviezen en tips van harte op te pak­ken. De leiding, die delegeerde, zal dankbaar zijn voor medewerkers en belangstelling koesteren voor hun dienst door mee te volgen, waar nodig en mogelijk.

Fundamentele principes

De oudsten zijn zelf een delegatie van Jezus (gezagsverhouding) en van daaruit delegeren zij daarna ver­der. Zij behoren in de ootmoed te staan, niet in eigendunk, menselijke ambitie of status. Het gezag van oudsten berust op kwaliteit (leven, wijsheid), niet op menselijke aan­stelling. Een soort scheiding tussen geestelijken en leken is fnuikend in een gemeente!

Ook mensen die opkomen vanuit de gemeente en mogelijk rijpen naar een bepaalde dienst, zullen zichzelf niet aanbevelen 2 Korinthe, 10, vers 18. (2 Kor. 10:18). Het gaat in de gemeente van de levende God immers niet om hen die ‘haan­tje de voorste’ willen spelen, niet om ‘baantjesjagerij’ en evenmin om geestelijke compensatie te zoeken voor wat maatschappelijk misschien niet gelukt is.

Inzonderheid voor een leider is nederigheid fundamenteel.

Alle ivo­ren toren-mentaliteit moet wars van hem zijn. Hij zal juist aller dienaar zijn! Matteüs, 20, vers 26 en 27. (Matt. 20:26-27). de wereld gaat het om heerschappij en macht­hebbers, “doch gij niet alzo, maar de eerste onder u worde als de jongste en de leider als de dienaar” Lucas 22, vers 25 en 26. (Luc. 22:25-26).

Algemene principes zijn het elkaar onderdanig zijn Efeze 5, vers 21. (Ef. 05:21) en “omgordt u allen jegens elkander met nederigheid” Een Petrus 5, vers 5. (1 Petr. 05:05). Schitterend schrijft Paulus achter elkaar: “Stelt u dan ook onder zulke mensen, en onder ieder, die mede­werkt en arbeidt” Een Korinthe 16, vers 16. (1 Kor. 16:16). Gemeenteleden zullen geen macht op zich uit laten oefenen en geen slaaf van mensen zijn Een Korinthe 7, vers 23. (1 Kor. 7:23). Een waarachtige dienaar, die voor­leeft, krijgt respect en vertrouwen en hier past erkenning en hoogschat­ting in liefde 1 Thessalonicenzen 5 vers 12. (1 Thess. 05:12). Wie lei­ding geeft, doet dat in ijver Romeinen 12, vers 8. (Rom. 12:08).

De oudsten, die goede leiding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht 1 Timotheüs 5 vers 17. (1 Tim. 05:17). Deze kij­ken om zich heen naar vertrouwde mensen in de gemeente, die (op hun beurt) bekwaam zullen zijn om ook anderen te onderrichten 2 Timoteüs 2 vers 2. (2 Tim. 02:02).

Om een voorbeeld te geven: als enkele oudsten een fundamentstu­die geven, dan is het een goede zaak als er in een volgend jaar omgezien wordt naar medewerkers, die zo’n basiscursus meedraaien, zelf af en toe ook een studie geven en daarin gecoacht worden door de oudsten. Op die wijze groeien er weer enke­len op, die een dienst om Bijbelstudie te geven en een kring pastoraal te kunnen begeleiden van lieverlee door oefening, vorming en training leren. Voor de oorspronkelijke lei­ders snijdt het mes nu naar twee kanten: zij geven het eerste onder­wijs aan nieuwelingen op de weg en zij leiden hun eventuele, toekomsti­ge plaatsvervangers op. Op termijn krijgen ze op deze manier zelf weer hun handen vrij, om wellicht een ‘vast voedsel’-kring te kunnen star­ten.

De noodzaak van delegeren

Oudsten hebben het al druk genoeg met de zorg voor de gemeente en daarom is delegeren een uitstekend middel om aan overbelasting te ont­komen. Door te delegeren maak je jezelf op een deelgebied als leider min of meer overbodig. Dat zeg ik bewust iets te gechar­geerd, want het is belangrijk dat oudsten ‘feeling’ houden met elk facet van gemeentewerk. In essentie bedoel ik aan te geven, dat er nog veel te veel werk is, dat de oudsten in eigen portefeuille hebben en dit geeft henzelf (te) veel druk op de ketel. Door te delegeren schakel je anderen in en leer je harmonisch te coördineren (geen afschuifsysteem!), in plaats van veel te veel hooi op je eigen vork te houden. Dat kan zijn met praktische dingen als bijvoor­beeld het gemeenteblad of het maken van nieuwe stichtingsstatu­ten, maar ook met geestelijke zaken als het geven van Bijbelstudie en het doen van een Woordverkondiging. Daarmee beoog je als leidinggeven­de dat er naast jou anderen tot ont­wikkeling kunnen komen, die de Heer kan gaan gebruiken als mede­dienaar.

Eigenschappen van leiders

Een ware leider onder het gezag van zijn hoofd, Jezus Christus, houdt zich niet bezig met zelfzucht, winst­bejag of jagen naar eer. Leiders kenmerken zich door vreze des Heren (dat is: wijken van het kwaad). Zij zijn ijverig, getrouw, ver­gevingsgezind, bestand tegen kritiek en wars van vleierij. Voorgangers zijn een zichtbaar voorbeeld in reinheid, liefde, oot­moed, vriendelijkheid en andere christelijke karaktertrekken. Paulus zei: “Wij doen onszelf in alles kennen als dienaren Gods” Twee Korinthe 6, vers 4. Handelingen 20, vers 22 tot en met 24. (2 Kor. 06:04; vgl. Hand. 20:22-24) en daar was veel goddelijke verdraagzaam­heid voor nodig.

Een leider moet kunnen en durven zeggen: “volg mijn voorbeeld” 1 Korinthe, 4 vers 16. (1 Kor. 04:16), of “wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” 1 Korinthe 11 vers 1. En Filippenzen 3 vers 17. En Thessalonicenzen 1 vers 6. En 1 Timoteüs is 4 vers 12 tot en met 16. 1 Petrus 5, vers 3 en 2 Korinthe, vers 24. en, Titus 2 vers 6 tot en met 8. (1 Kor. 11:01; vgl. Filip. 03:17; 1 Thess. 01:06; 1 Tim. 04:12-16; 1 Petr. 05:03; 2 Kor. :24; Titus 02:06-08). Hij mag zich dus niet verschuilen door te roepen: “kijk maar naar Jezus en naar mij moet je niet kijken”. Dat klinkt gewild nede­rig en vroom, maar het is de kop in het zand steken en de duivel in de kaart spelen. Het beeld van God is het verst gevorderd In de oudste, als het goed is. Zij zijn het oudste als het op godsvrucht aankomt, op volwassen, onvernietigbaar leven Hebreeën 7 vers 16 (Heb. 07:16). Oudsten hebben daarom gezag in leer en leven. Belangrijk is het acht geven op wat 1 Korinthe 4 vers 6 (1 Kor. 04:06) aanreikt. Niet gaan boven het hetgeen geschreven is en niet werken met aanzien des persoons (voor de een en tegen de ander). De reeksen eigenschappen die 1 Timoteüs 3 en Titus 1 opsommen valt veel te leren. We halen er nog enkele dingen uit:

  1. nuchter 1 Timoteüs 3 vers 2. Dat wil zeggen niet handelen vanuit impulsen of emotioneel. Het hoofd koel houden en niet oververhit raken door bepaalde gebeurtenissen. Ook: niet zo vlug overal induiken.
  2. niet aanmatigend Titus, 1 vers 7. (Titus 01:07).
  3. niet zich laten leiden door het verlangen veel volgelingen te hebben Johannes 6, vers 67 tot en met 71. Galaten, 1 vers 10. (Joh. 06:67-71; Gal. 01:10).
  4. eigen gezin heeft prioriteit 1 Timoteüs 3 vers 4 en 5. (1 Tim. 03:04-05).

Sterke en zwakke kanten

Het doet goed als een oudste eerlijk durft te zijn over zwakke kanten. Iemand kan een goede leraar zijn, maar als herder wat minder sterk zijn. Of omgekeerd: iemand is pas­toraal heel wijs, maar minder bekwaam als leraar. Je kunt niet in alles (even) goed zijn. Je zwakte kan je sterkte worden, als je anderen de ruimte geeft, die op het zand steken en de duivel in de kaart spelen.

Het beeld van God is het verst gevorderd in de oudsten, als het goed is. Zij zijn het oudste als het op godsvrucht aankomt, op volwas­sen, onvernietigbaar leven Hebreeën 7, vers 16. (Heb. 07:16). Oudsten hebben daarom gezag in leer en leven. Belangrijk is het acht te geven op wat 1 Korinthe, 4 vers 6. (1 Kor. 04:06) aanreikt: niet gaan boven hetgeen geschreven is en niet wer­ken met aanzien des persoons (voor de één en tegen de ander). Uit de reeksen eigenschappen, die 1 Timoteüs 3 en Titus 1 opsommen valt veel te leren.

We halen er nog enkele dingen uit: 1 nuchter Een Timoteüs, 3 vers twee. (1 Tim. 3:2), dat wil zeg­gen niet handelen vanuit impu­lsen of emotioneel. Het hoofd koel sommige deelgebieden gewoon beter zijn. Dat is helemaal geen schande. Laat die hun dienst dan ten volle mogen verrichten! 2 Timoteüs 4 vers 5 en Kolossenzen 4 vers 17. (2 Tim. 04:05 en Kol. 04:17).

Van Onesimus staat zo mooi: “die vroeger onbruikbaar voor u was, maar nu zeer bruikbaar is, zowel voor u als voor mij” Filemon11 (Filemon 01:11). Als Paulus over een man als Epafroditus schrijft, die hij zal zenden en die zo ziek geweest was, dan merkt hij op: “Ontvang hem dan in de Here met alle blijdschap en houdt mannen zoals hij in ere”. Paulus haalt een opklimmende aanduiding aan, als hij Epafroditus aanbeveelt: “mijn broeder en mijn medearbeider en medestrijder” Filippenzen, 2 vers 25 tot en met 30. (Filip. 02:25-30). Ieder heeft dus iets te dienen en te dragen: “Naar het bevel des Heren door de dienst van Mozes droeg men ieder op, wat hij te dienen en te dragen had, te weten de getelden, zoals de Here Mozes geboden had” Numeri 4, vers 49. (Num. 04:49).

Voor de koers en het beleid van een gemeente zijn de oudsten verantwoordelijk. Binnen deze richting en mogelijkheden is er volop ruimte voor initiatieven en creatieve inbreng van dragers en dienaars naar ieders bekwaamheden en gaven. Niemand hoeft niet in tel te zijn, of zich overgeslagen te voelen, maar mag tot de getelden horen, tot de medestrijders, waar de gemeente wat aan heeft.

De leiding hoeft geen boot af te hou­den door politieke manoeuvres, maar zij zal als Mozes zachtmoedig zijn. Dat is zacht in zichzelf en moe­dig in God! Voorzichtigheid en dap­perheid kunnen hand in hand gaan of elkaar afwisselen.

Achterdocht of communicatie?

Een gevaar dat in een gemeente kan binnendringen is insinuatie, kwade vermoedens, of te wel een ‘geest van achterdocht’, die geharrewar tot gevolg heeft. Het gaat hier om men­sen die zich niet willen voegen naar de gezonde leer der godsvrucht, maar een zwak hebben voor geschillen en haarkloverijen Een Timoteüs, 6 vers 3 tot en met 5. (1 Tim. 06:03-05). Er kunnen altijd dingen gebeuren, die we niet begrijpen of niet kunnen beoordelen, of die ons onrechtvaar­dig toeschijnen en dergelijke. Een geheim is dan het toepassen van Een Petrus, 2 vers 23. (1 Petr. 02:23): “het overgeven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt” (vgl. Psalm 38, vers 14, tot en met 16. (Ps. 38:14-16), dat ook heel sterk de oplos­sing van de Here verwacht). Wezenlijk is het niet te kwetsen (aanstoot geven) en niet gekwetst te worden (aanstoot nemen). De ‘lange tenen’ van beledigd raken en aan­stoot nemen, kunnen ‘eraf figuur­lijk gesproken. Leiders hoeven niet in de verdediging te gaan. God heeft zijn manieren om uit te redden en tot ere te brengen Spreuken 18, vers 10. En Psalm 91, vers 15. En, Johannes, 12, vers 26b. (Spr. 18:10 en Ps. 091:015 en Joh. 12:26b). Je schild of ver­dediging is de Here Psalm 3, vers 4. En Genesis 15 vers een? Psalm 3, vers 4 en Genesis 15 vers een. (Ps. 003:004 en Gen. 15:01).

In plaats van achterdocht post te laten vatten is open communicatie gepaard gaande met wijsheid een positieve geest om in te werken. “Een woord in de juiste vorm gesproken, is als gouden appelen op zilveren schalen” Spreuken 25, vers 11. (Spr. 25:11). Hebreeën 13, vers 16. (Heb. 13:16) zegt: “En vergeet de wel­dadigheid en de mededeelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welgevallen”. In een Engelse vertaling staat treffend: “do not forget to communicate”!

Geestelijk of vleselijk?

Delegeren is een sleutelwoord voor gemeentebouw. In het Oude Verbond hadden de Levieten hun actieve diensttijd van 25 tot 50 jaar. Daarna behoefden ze niet langer het dienstwerk te verrichten, maar namen jongere mensen hun plaats in. Toch mochten de ouderen de jon­geren bij het vervullen van hun taak behulpzaam zijn Numeri 8, vers 23, tot en met 26. (Num. 08:23-26). In het Nieuwe Verbond geldt de priesterdienst voor allen 1 Petrus, 2 vers 9. (1 Petr. 02:09). Het kunnen profeteren is eveneens voor allen Een Korinthe 14, vers der 31. (1 Kor. 14:31) en het koningschap is ook voor allen bedoeld, om maar te beginnen met het heersen over de zonde in je eigen leven en later in groter ver­band Romeinen 5, vers 17 tot en met 21. (Rom. 05:17-21). De olie van de Geest mag in alle raderen van de gemeente gaan door­werken, zodat het gemeenteleven soepel en harmonisch functioneert. Leidinggevenden zullen ondanks kri­tiek, die er komt, hun vriendelijk­heid en blijdschap kunnen bewaren, in plaats van hun werk al zuchtende te gaan doen. Als zij tenminste diep beseffen: “al mijn bronnen zijn in U” Psalm 87, vers 7. (Ps. 087:007) en: “mijn spijs is het doen van Gods wil” Johannes 4, vers 34. (Joh. 4:34). Zij voeren geen strijd tegen vlees en bloed, al loopt de strijd wel vaak via vlees en bloed. Zij willen geen behager van mensen zijn, maar Gods welbe­hagen en goedkeuring over hun dienst zoeken.

Gemeenteleden zouden wel eens meer waardering mogen uiten naar elkaar en naar de leiding. “Weest in eerbetoon elkander ten voorbeeld” Romeinen 12, vers 10. (Rom. 12:10) en ook: “En hij, die onderricht wordt in het woord, dele van alle goed mede aan hem die dat onderricht geeft” Galaten 6, vers 6. (Gal. 06:06). De leidinggevenden hoeven niet af te remmen of te blokkeren, maar mogen uit zijn op medearbeiders 1 Korinthe 3, vers 9. (1 Kor. 03:09). Zij zullen niet alleen prak­tische zaken delegeren, maar ook geestelijke. Zij zoeken de verbonden­heid met, niet de controle over. Gemeenteleden zullen zich vanuit vrijwilligheid, van harte, inzetten! Weg met alle vrijblijvendheid! Ieder mag zijn plaats innemen in de gemeente, al naar gelang genadega­ven en bekwaamheden 1 Korinthe 12 vers 8 en 1 Korinthe. 12, vers 28, tot en met 31; Romeinen. 12, vers 3 tot en met 8; Efeze 4 vers 7. (1 Kor. 12:18 en 1 Kor. 12:28-31 en Rom. 12:03-08 en Ef. 04:07). Soms betekent dit simpel: ‘doen wat je hand vindt om te doen’ en ‘invallen of inspringen waar je een gebrek ziet’.

Vooreerst gaat het om trouw in klei­ne dingen Mattheüs 25, vers 21. (Matt. 25:21) en in de voortgang gaat het om het beheer van de geheimenissen Gods. Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar te blijken 1 Korinthe 4 vers 1. (1 Kor. 04:01).

Tenslotte: bewaar jezelf voor de twee valkuilen in je persoonlijk leven en in je dienen in de gemeente. Wees nooit mismoedig en word nooit hoogmoedig!

“Geef dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten”! Hebreeën 10, vers 35. (Heb. 10:35).”

 

Eb en vloed door Truus van Kaam

Het water komt weer hoger; het wordt vloed.

De golven rollen steeds verder het strand op en er blijft tenslotte maar een

heel klein stukje van het strand droog.

Na verloop van tijd keert het tij en wordt het weer eb.

En elke keer laat de zee een klein, vruchtbaar laagje slib op het strand achter.

Dit proces vindt ook plaats in ons innerlijk, als wij eten van het levende brood, dat is het Woord dat God in ons hart spreekt.

Het zal niet ledig weerkeren tot Hem, maar dat volbrengen waartoe Hij het zendt Jesaja 55, vers 10 en 11. (Jes. 55:10-11).

We hoeven daar niet ongerust over te zijn.

Een kind dat iedere dag eet, wordt ook vanzelf groot.

Als wij maar doen wat God van ons vraagt, dan geeft Hij de groei in ons leven.

Marcus 4, vers 26. (Mark. 04:26) zegt:

Het Koninkrijk Gods is als een mens, die zaad werpt in de aarde,

en slaapt en opstaat,

nacht en dag,

en het zaad komt op en groeit,

zonder dat hij zelfweet hoe.

De grond brengt vanzelf vrucht voort…

 

Liefdeverspreiders door Tea Keuper

… de meeste van deze is de liefde… Een Korinthe 13, vers 13. (1 Kor. 13:13).

In het voorjaar is er bij ons een gera­nium en andere bloemenmarkt. Door de veelheid van prachtig kleu­rende planten verlokt, koop je er een aantal om je tuin mee op te fleuren. Je geniet ervan en verwondert je over deze mooie scheppingen in de natuur.

Maar… dan laat de zon het afweten of ze schijnt te fel, er komt teveel regen, je gaat met vakantie… Je tuin gaat er minder mooi uitzien, bloe­men komen niet meer ‘uit de verf, slakken slaan hun slag… Teleurstelling in wat zo mooi begon! Deed ik wat verkeerd? Gaf ik niet de juiste zorg? Heb ik wel geduld?

Terwijl ik dit overdacht zag ik dat er in de geestelijke wereld en de din­gen van alle dag hetzelfde gebeurt. Mensen die we ontmoeten, vrolijk en vriendelijk, blijken ook hun gren­zen te hebben; culturen en menin­gen die verschillend zijn proberen een mooie levenstuin aan te tasten. Geduld, zorg en vooral liefde blijken tekort te schieten. Wat je tuin betreft: sommige plan­ten moet je extra aandacht geven, voeding, water en… snoeien, dit is weghalen wat de plant in zijn groei belemmert. Soms moet je deskundi­ge hulp inroepen… Jezus leerde over het Koninkrijk Gods, toen Hij op aarde leefde. De mensen hoorden gelijkenissen uit de wijnbouw, akkerbouw, tuinbouw en veeteelt, want daarvan moesten de mensen bestaan. God had immers de mensen zijn aarde toevertrouwd? Ook de gelijkenissen over de gaven, talenten die de men­sen ontvangen hebben van Vader God om goede rentmeesters te zijn en goede werkgevers en werkne­mers.

In dit alles is er één gave, die God uit Zijn volheid wil geven aan alle mensen. Door Zijn Geest geeft Hij, vanuit zijn volmaakte liefde, allen die Hem erom vragen! Gods liefde doet groeien en bloei­en. Gods liefde verzorgt, snoeit (!), vermaant en heeft geduld. Jezus heeft ons de Vader doen kennen en leert ons Hem nog beter te kennen door zijn heilige Geest. Een spreek­woord zegt: ‘Onbekend maakt onbe­mind’. Zovelen kennen God niet. In Hosea 4 vers 6. (Hos. 04:06) staat: “Mijn volk gaat te gronde door gebrek aan kennis”. Bidden en getuigen door je levenshouding, zoals Jezus deed, kunnen mensen tot inzicht brengen. Er is een lied wat heel vaak in me opwelt, wanneer ik aan mijn Vader-God denk:

Ik wil altijd zijn waar U bent,

in de schaduw van Uw vleugels.

Breng me naar de plaats waar U bent,

ik wil bij U zijn, o Heer.

Want ik wil zijn waar U bent,

leven in Uw schuilplaats,

feesten aan uw tafel,

omgeven door Uw heerlijkheid.

In uw schuilplaats,

daar zou ik altijd willen zijn.

Ik wil bij U zijn,

heel dicht bij U zijn, 0 Heer!

O mijn God,

U bent mijn schild en mijn kracht.

In Uw nabijheid merk ik:

U bent sterk al ben ik zwak.

Ik wil altijd zijn waar U bent,

AL de dagen van mijn leven!

Als onze wil daarop is gericht, dan zullen we zelfs in Hem zijn en Hij in ons, zodat ons leven vruchtbaar wordt door zijn Geest en zijn we echte liefde verspreiders van Hem en Zijn Koninkrijk.

 

Uitzendkrachten door Duurt Sikkens (verhaal)

“Gemeentelijk Uitzendbureau”, stond er op het koperen plaatje dat op een onopvallende plaats op de muur was geschroefd naast de toe­gangsdeur. En eronder, in een bescheiden letter, stond iets merk­waardigs: “Diploma’s niet vereist”. Verwonderd trok ze haar wenkbrau­wen op, deed de deurkruk naar beneden, greep de wielen van haar wagentje en duwde zich naar binnen.

De drempel was laag en aange­past en gemakkelijk rolde ze naar binnen.

Op een bank zat een man te telefo­neren. Hij wenkte haar vriendelijk en beduidde haar of ze even wilde wachten. Ze knikte, keek rond. Hij zag er niet bepaald kantoorachtig uit, het leek meer op een gezellige zitka­mer; merkwaardig. En het leek alle­maal zo vertrouwd. De man legde de telefoon neer, liep naar haar toe, stelde zich voor en vroeg: “Wat kan ik voor u doen?” “Eh… nou”, stamelde ze enigszins verlegen, “ik… eh ben een beetje ver­baasd over dit bureau, ‘k Heb nog nooit zoiets gezien… Is dit echt een zendbureau?” “Ja, helemaal”, was het antwoord, “Zoek je werk?” vervolgde hij. “Ja, maar om eerlijk te wezen, ik kan niet zoveel. Ik heb niet zoveel kan­sen gehad om een opleiding te vol­gen. Ik ben nogal gehandicapt ziet u. Wel kan ik lezen, schrijven en een beetje rekenen. Dat is alles”. “Hoe heet je?” Hij noemde haar naam. Hij glimlachte haar vriendelijk toe en vroeg: “Hoe gaat het verder met je?”

Hij straalde zóveel warmte en gene­genheid uit dat ze, voor ze het wist, alles eruit gooide: dat ze zo slecht sliep, vaak depressief was, dat ze soms niet wist hoe ze de lege dagen moest vullen, dat ze zich flink voor­deed, dat ze veel ellende had meege­maakt, kortom, dat ze het allemaal soms echt niet meer zag zitten en dat het allemaal niet meer zo nodig hoefde voor haar.

Ze zweeg even. Toen mompelde ze: “Niet veel zaaks, hè? Ik denk dat ik maar beter kan gaan, want zo is het een puinhoop, bedankt voor het lui­steren”.

Ze greep alweer naar haar wielen om rechtsomkeert te maken, toen de man een afwerende beweging maak­te met z’n handen en zei: “Nee nee, ga alsjeblieft niet weg. U heeft het mis, U bent hier aan het juiste adres”.

“Wat?!”, riep ze. “Dat kan toch niet?” “Hebt u niet gelezen dat er niks ver­eist is?”

“Ja dat wel”. Ze aarzelde, “maar ik begrijp er niks van”. Hij keek haar aan. “Dat snap ik heel goed. Het is ook een beetje vreemd in deze tijd, maar toch is het waar. Wij zoeken inderdaad mensen die het allemaal niet meer zien zitten, die teleurgesteld zijn in anderen, in zichzelf. Mensen die in allerlei denk­systemen zitten opgesloten, de hope­loze mens. Deze mensen vertellen we dat ze los kunnen komen uit de dwang­gedachten”.

Hij pauzeerde even en voegde eraan toe: “We leren ze om vrij rond te kunnen wandelen”. Er viel een lange, lange stilte, waarin allerlei gedachten door haar hoofd raasden. Toen zei ze: “Zoiets heb ik nog nooit van mijn leven gehoord. Het is niet te geloven”.

“Jawel hoor”. “Jawel wat?” “Het is wel te geloven”. “En… en dan? U noemt zich een uit­zendbureau van de gemeente. Ik begrijp dat niet. Heeft u uitzendkrachten dan?”

“Zeker. Wie bij ons helemaal is her­steld, wordt uitzendkracht, en wel op volkomen vrijwillige basis” “Waar werken die dan?” Hij lachte. “Je zult het niet willen geloven, maar we hebben heel veel werk. De meesten werken in de restauratie. Hele wijken worden ver­nieuwd en ruïnes worden in hun oude glorie hersteld. Prachtig hè? Ze maken alle dingen weer nieuw”. “Tjonge, ik ben stomverbaasd”, zei ze haperend, “en kunt u mij daarbij gebruiken?”

“Ja graag, juist jij, want we zoeken de echte amateurs oftewel liefheb­bers. Wil je meedoen?” “Ja!”

“Nou welkom in ons grote gezin. Als je wilt kun je meteen blijven want we hebben alles wat je nodig hebt. Het is een groot pand en er is ruim­te zat”.

Hij wees achter zich. “Ga maar door die deur”. Ontroerd zweeg ze, het was haast teveel voor haar. Toen reed ze haar wagentje naar een paar deuren die vanzelf wijd openzwaaiden als twee verwelkomende armen. Verbaasd sperden haar ogen zich wijd open want ze keek in een schitterend aan­gelegd park. In de verte hoorde ze geluiden en stemmen, als van een feest. Toen wist ze: Hier hoor ik eigenlijk, het is alsof ik thuis kom. En ze gaf d’r wielen een ferme duw en rolde de zonovergoten tuin in.

 

Betrouwbare priesters door Roel Schipper

“En Ik zal Mij een priester aanstellen, die naar mijn hart en in mijn geest handelt. Een Samuel, 2 vers 35a. (1 Sam. 02:35a)

God is op zoek

De Heer Jezus leert ons dat God, de Vader, op zoek is naar mensen die

(1 Sam. 02:35a). Hem aanbidden in geest en in waar­heid. God is geest, en wie met Hem contact zoekt, zal moeten zijn waar Hij is: in de geestelijke wereld. Wie door smalle deur (Jezus Christus) het Koninkrijk der hemelen binnen­gaat en daar zijn wandel heeft, zal evenals de Meester, de Vader mogen zien.

Jezus spreekt immers hen zalig die rein van hart zijn, want zij zullen God zien Matteüs 5, vers 8. (Matt. 05:08). In het Oude Verbond was een wan­del in het Koninkrijk Gods niet mogelijk; de deur die toegang moest verschaffen, was nog niet geopend. Johannes, 1 vers 18. (Joh. 01:18) zegt: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggebo­ren Zoon, die aan de boezem des vaders is, heeft Hem doen kennen”. Sommige oudtestamentische gelovi­gen verlangden echter de berg des Heren te beklimmen (de kracht van de heilige Geest te ervaren) en te verkeren in Gods heilige woning, de gemeente Psalm 24, vers 3. (Ps. 024:003). Ze wensten op te stijgen in de geestelijke wereld. De enige en absolute voorwaarde was: zuiverheid van hart en reinheid van handen.

Weerstand bieden!

Daar de zondemachten in de oude bedeling nog niet tentoongesteld en overwonnen waren, hadden ze vrij spel. Met de komst van Jezus is er evenwel een totaal andere situatie ontstaan in de onzienlijke wereld.

Hij heeft de zondeschuld weggeno­men en de verzoening met God tot stand gebracht, de machten openlijk tentoongesteld en over hen gezege­vierd.

Elke waarachtige gelovige wordt opgeroepen voortdurend te zijn wij de Meester is en weerstand te bie­den aan elke boze macht Jacobus 4, vers 7. (Jak. 04:07). Het resultaat zal dan zijn dat deze zal wegvluchten.

Er is niets waar hij aanspraak op kan maken, er is voor hem geen enkel punt van aanhechting. Het Griekse ‘haptoo’ staat voor ‘zich aanhechten aan’, zoals het vlammetje van een lucifer zich vasthecht aan brandbaar materiaal Een Johannes 5 vers 18 en Mattheüs 8, vers 15. (1 Joh. 05:18 en vgl. o.a. Matt. 08:15). In dit verband sprak Jezus: “De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets”. In het Oude Verbond had God gezocht naar mensen wier hart vol­komen naar Hem uitging. Hij vond David, een eenvoudige herdersjong gen. Zijn afkomst wordt vermeld: “de zoon van Isaï” Handelingen 13, vers. 22. (Hand. 13:22). Want bij God is er immers zonder afkomst geen toekomst.

Een man naar Gods hart

Het getuigenis dat God van hem geeft, is dat hij een man naar zijn hart is en dat hij al Gods bevelen (eigenlijk: wensen, verlangens) zal volbrengen. David heeft zich erop toegelegd Gods gedachten aangaan­de de mens te doorgronden. Hij roept dan ook in verwondering uit: “Hoe kostelijk zijn mij uw gedachten o God, hoe overweldigend is haar getal” Psalm 139, vers 17. (Ps. 139:017). Wat God zo waardeerde in ‘de man naar zijn hart’, was zijn gezeglijkheid en afhankelijkheid. Dat was het geheim dat leidde tot overwinning in de oorlogen des Heren. Het was niet alleen zijn dapperheid die hem deed zegevieren, maar ook zijn ver­trouwen op en afhankelijkheid van de God van Israël. Zelfs het bespe­len van de harp was een vingeroefe­ning in de strijd des Heren die de boze geest van Saul deed wijken. Hierdoor kwam er voor Saul verlich­ting en ervoer hij ruimte in de onzienlijke wereld. Op vele manieren is David echter beproefd. De vijand heeft niets nagelaten te bewerken dat de gezalfde Heren ten val zou komen. De gevaarlijkste valstrikken waren die momenten waarop hij naliet God te betrekken bij zijn handelingen. Onze leidtekst zegt. dat God hem betrouwbaar achtte: God had er dus vertrouwen in dat David zou hande­len op een wijze die Hem behaagde. Hij moest evenwel leren alleen te (re)ageren op moeilijke omstandig­heden als hij daartoe van Godswege aanwijzingen kreeg. Alleen langs deze weg zou hij als koning geopen­baard worden. Bij een koning in spe past een koninklijk gedrag. Hierin schoot David helaas menigmaal tekort. Hij handelde dan niet naar Gods hart en in diens Geest. Na zijn schuldvergiffenis beschrijft David in Psalm 32 (een leerdicht) hoe God een heerlijke onderwijzing gaf.

Geen muildier

De Hére zou hem leren over de weg die hij gaan moest. Toen hij zich bij de Filistijnse koning Achis had gedragen als een waanzinnige, had hij gehandeld als een muildier zon­der verstand.

Dr. Van Deursen zegt in ‘De achter­grond der Psalmen’ het volgende over muildieren: ‘Hun humeur is niet beminnelijk; zij begroeten met hun achterpoten een ieder die ze nadert en dikwijls verplichten zij een onervaren berijder snel af te stappen via de nek in plaats van langs de flanken.

Ze schrikken gemakkelijk van alles wat vóór hen komt, en jagen mens en dier die zich achter hen bevin­den, vrees aan door hun woedend te schoppen.

Zij zijn op ongelegen ogenblikken soms zeer weerspannig. Daarom is het muildier beeld van koppigheid en weerbarstigheid en moet het dier gebreideld worden met toom en bit. In de vermaning tot de mens, zich niet te verzetten tegen het goddelijk onderricht, wordt daarom gezegd de Here met gewilligheid te dienen en niet te weerstreven als zulk een dier’.

Een doorkijkje in de Psalmen

We weten dat de Psalmen ons een doorkijkje geven naar een hoge en verre toekomst. Toch neemt dat niet weg dat ze allereerst Davids per­soonlijke ervaring beschrijven. Men kan er in vinden een beschrijving van de toestand van zijn hart in de beproevingen. Ook kan men erin zien welke hulpbronnen hij gebruik­te als de verdrukking over hem kwam. Het zijn profetische gezan­gen die de omstandigheden en de zielstoestanden beschrijven waar­door in de laatste dagen het ware Israël zal heengaan. Zo is Psalm 63 een heerlijk voor­beeld van de innerlijke ervaring die David doormaakte toen hij in de woestijn van Juda was. Psalm 57 geeft de gevoelens van David weer toen hij voor Saul in de spelonk vluchtte. Hij weet dat God het voor hem voleindigen zal. Het geloof eigent zich de aanstaande redding reeds toe: “Hij zal mij van de hemel zenden en mij verlossen; Hij zal te schande maken”. David geeft het over. Zó toegerust hoeft hij zichzelf niet te wreken. Bij iedere gelegenheid wordt David door de Geest geleid de zaak in Gods hand te stellen. Daardoor kan hij zeggen: “Mijn hart is gerust” (vs. 8).

Een wijze vrouw

God kon hem bewaren voor een groot onheil, toen hij Nabal (een rijke schapenfokker) vroeg om een bescheiden bijdrage als dank voor de bescherming die hij en zijn mannen Nabals herders geboden hadden. De brute afwijzing deed David besluiten zich te wreken op Nabal en zijn mannelijke dienaren en ‘het recht in eigen hand te nemen’ 1 Samuel 25 vers 33 (1 Sam. 25:33). Op ontroerende wijze wordt ons ver­teld hoe Abigaïl (Nabals vrouw) tussenbeide treedt en de schuld op zich neemt.

Zij reist David tegemoet met een rijk geschenk (letterlijk: zegen). Zij profeteert: a) Niemand die tegen u op zal staan om u te doden (denk aan Saul) kan iets uitrichten, omdat gij de oorlogen des Heren voert;

b)de bloedschuld die gij op het punt staat over u te brengen, zal een blij­vende schaduw werpen op uw toe­komstig koningschap. Doch wan­neer gij thans uw bloedig voorne­men laat varen, zult gij de bedreven misdaad niet vinden als een struikel­blok op uw weg, noch als een kwel­ling voor uw geweten. David geeft gehoor aan de smeekbe­de van deze wijze, onzelfzuchtige vrouw en dankt God dat Hij hem ervoor bewaard heeft, een zware misstap te begaan. David zegent haar, omdat zij hem verhinderd heeft kwaad te doen, hetgeen Gód onteert zou hebben. Hoe groot was zijn eerbied voor God!

Een les voor ons

Voor ons, gelovigen die gezalfd zijn tot priesters en koningen, zit hierin een les. Evenals David zullen wij als koningen geopenbaard worden. Ons worden teleurstellingen en verdruk­kingen evenmin bespaard. Hoe reageren wij in zulke situaties? Nemen we het recht in eigen hand omdat we ons tekortgedaan voelen? Of leren wij (zoals David) onze moeite de Heer voor te leggen en uit te zien naar ZIJN oplossing? Psalm 5, vers 3 en 4. (Ps. 005:003-004). Voeren wij de oorlogen des Heren (in de hemelse gewesten) of ‘gorden wij het zwaard aan de heup’ om ten strijde te trekken tegen broe­ders of zusters?

Laat die gezindheid bij ons zijn die ook in Christus Jezus was. Weerspannigheid noch eigenzinnig­heid werd bij Hem gevonden; gewil­ligheid, gehoorzaamheid en vastberadenheid waren kenmerkend voor zijn leven Jesaja 50 vers 5 (Jes. 50:05).

 

Wat is het Woord ons waard? Door Jildert de Boer

We waren onlangs te gast op een doopdienst in een evangelische gemeente. Er was een uitbundig vreugdebetoon en een enthousiaste lofprijzing. De liederen volgden elkaar vlot op en de gemeente en haar gasten deden geestdriftig mee. Natuurlijk bleven wijzelf daar niet in achter. Zingen tot Gods eer is iets heerlijks, vooral als je het uit volle borst en met je hele hart doet! Het frappeerde ons echter, dat toen het Woord geopend werd, velen er passief of half onderuit gezakt bij zaten. De meeste mensen hadden geen Bijbel bij zich, of lazen althans de teksten niet mee. De voorgaande broeder ondersteunde zijn betoog voor de Bijbelse doop met diverse Schriftgedeelten. Het gros van de mensen in de zaal liet dit gewoon gelaten over zich heen komen. Dat wil zeggen: door niet ijverig en actief de Schriftplaatsen mee te vol­gen, wekten zij de indruk dat zij niet intens betrokken waren bij datgene wat de spreker grondig vanuit het Woord aantoonde. Of was dit alles hen soms al uitentreuren bekend? Toch waren dit dezelfde mensen die tijdens de zangdienst met grote Heerlijke?) toewijding de liederen zongen en volop lofprijsden.

Onder ons komt de vrijblijvende houding ten opzichte van de woord­verkondiging natuurlijk niet voor… Of soms toch wel? U hebt uiteraard van maandag tot en met zaterdag uw ‘algemeen dagblad’ gelezen. Ik bedoel uw krant. Maar hebt u ook van zondag tot en met zaterdag uw ‘hemels dagblad’ gelezen? Ik bedoel uw Bijbel.

Als sommigen op zondag de indruk wekken achter te blijven door geen Bijbel mee te nemen, of die rustig onder de stoel te laten liggen, dan is het de vraag hoe het met het per­soonlijk Bijbellezen door de week gesteld is. Of gaat andere lectuur misschien voor?

Stimuleren wij onze jeugd ook tot het hanteren van de Bijbel? Hebben wij als ouders hen geholpen met het weten te vinden van de Bijbelboeken? Zonder het kennen van de volgorde van de Bijbelboeken is het moeilijk de Bijbel goed te gebruiken. Ook de jeugdleiding heeft hierin een enorme taak: laat de jongeren maar grasduinen en ontdekken in het Woord! De kunst is het om ze daar­toe te verlokken en het Woord boei­end voor ze te maken. Er bestaat immers geen interessanter boek dan de Bijbel!

Ook onder de wat ouderen blijkt het gehalte aan Bijbelkennis soms gering te zijn. Hier moet een bewust werk verricht worden, want het komt je niet aanwaaien. “Mijn zoon, indien gij mijn woorden aanneemt en mijn geboden bij u bewaart, zodat uw oor de wijsheid opmerkt en gij uw hart neigt tot de verstan­digheid, ja, indien gij tot het inzicht roept en tot de verstandigheid uw stem verheft; indien gij naar haar zoekt als zilver en naar haar speurt als naar verborgen schat­ten, dan zult gij de vreze des Heren verstaan en de kennis Gods vinden” Spreuken 2 vers, 1 tot en met 5. (Spr. 02:01-05).

Let op de conditie ‘indien’! Het gaat niet vanzelf en helaas gaan velen te gronde door het gebrek aan kennis Hosea 4 vers 6. (Hos. 04:06). Ze hebben slechts een vage, gevoelsmatige indruk van de Bijbel. Er is een goddelijke ijver voor nodig om in de woorden Gods te duiken! Niet alleen om kennis te vergaren, maar vooral ook om die kennis toe te kunnen passen op de cruciale momenten in je leven. Zie de goudmijn van Gods Woord als een kostbare schat waar alle hulp voor je leven te vinden is. Dan krijg je de kostelijke ervaring: “Ik verblijd mij over uw Woord als iemand die rijke buit vindt” Psalm 119, vers 162. (Ps. 119:162). Degenen die het Woord verkondi­gen, kunnen een positieve bijdrage leveren tot een veel grotere betrok­kenheid bij hun boodschap. Al te gemakkelijk hoor je vaak zeggen: ‘dat hoef je nu niet op te zoeken’. Of het gedeelte dat ze uit de Bijbel lezen om hun prediking aan op te hangen is zo kort, dat een toehoor­der zou kunnen denken: ‘dat is me de moeite van het opzoeken niet waard, ik luister wel’. Dat argument deugt niet, maar het is nuttig om bij voorbaat een dergelijk argument de wind uit de zeilen te nemen. Laten we derhalve niet zo marginaal zijn in ons bijbelgebruik tijdens de samenkomsten. Ik geloof in werksamenkomsten, waarbij het juist geweldig goed kan zijn meerdere passages uit de Bijbel na te slaan. We zullen het van de bron moeten hebben en het is de Geest, die het Woord levend maakt. Wie werkelijk interesse heeft in de levende woorden van God leest van harte mee! De duivel is erop uit de samenkomsten arm te maken aan woorden Gods. Daarom: weg met alle Woordarmoede! Word doorkn­eed in de Schriften Handelingen 18, vers. 24. (Hand. 18:24). Kom mee in een ‘Woordopwekking’, die uw leven verrijkt en tegelijkertijd door reinigend werkt! Op die wijze wordt vervuld: “Het woord van Christus wone (niet: logeert af en toe!) Rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst” Kolossenzen 3. vers 16. (Kol. 03:16).

 

De vervanger van Juda door Peter Annotee

Ik leef in een wereld waar macht­hebbers en beroemdheden komen en gaan. Ik leef in een land waar asielzoekers komen en rijken en avonturiers gaan. Ik leef in een dorp waar mensen naar toe en vandaan verhuizen. Ik leef in een gemeente waar mensen bijkomen en soms ook mensen weggaan. Maar alleen in het laatste geval vind ik het echt belang­rijk. Want wie werkelijk een broeder of zuster voor mij is kan ik maar moeilijk missen.

Handelingen, een vers 12 tot en met 26. (Hand. 01:12-26)

De 120 mensen die samenkwamen in de bovenzaal na de hemelvaart van Jezus vormden de eerste gemeente. De kern van die gemeen­te werd gevormd door de elf discipe­len. Ze hadden naast hun tien medediscipelen dus meer dan 100 broeders en zusters. En toch misten ze die ene discipel zozeer dat ze hem wilden vervangen door een nieuwe discipel aan te wijzen. Ze voelden en begrepen gewoon hoe belangrijk het Discipelschap was. Het was de basis die Jezus zelf gelegd had voor de bouw van de gemeente. Het deel van de bedie­ning dat Judas op zich genomen had, konden ze er niet voortaan zelf even bijdoen en evenmin konden ze het niet zomaar aan iemand overdra­gen. Ook al paste Judas alleen maar op het geld, toch was zijn taak gehei­ligd door Jezus. Ook de natuurlijke zaken van de gemeente waren voor Jezus en voor zijn discipelen zo hei­lig dat er een discipel voor nodig was om die taak uit te voeren.

Een verkeerde gedachte

In heel wat gemeenten wordt gedacht dat wie niet geschikt is voor ‘geestelijke’ taken dan wel een ‘natuurlijke’ taak toevertrouwd kan worden. Maar dat, zo blijkt uit de handelwijze van de apostelen, is een vergissing. Ook de huishouding van de gemeente is een heilige taak. Want de gemeente is gemaakt om op aarde te functioneren. En op de aarde kan het geestelijke alleen samen met het natuurlijke functio­neren. Daarom moeten zij die de financiën van de gemeente doen net zo goed discipelen zijn als zij die het pastoraat doen en is het schoonhou­den van de keuken even heilig als het brengen van het woord. Daarom gingen de apostelen op zoek naar een vervanger voor Judas. Er zal ongetwijfeld veel gesproken zijn over de geschiktheid van bepaal­de personen. De apostelen kwamen er uiteindelijk zelf niet helemaal uit. Want uit hun beraadslagingen kwa­men twee personen naar voren: Jozef en Mattias.

Opnieuw kozen de apostelen niet voor de weg van de minste weer­stand door dan maar voor twee (halve) apostelen te kiezen. Evenmin gingen ze er zelf over stemmen. Ze geloofden dat de keuze van een apostel een keuze van God voor een bepaald mens hoorde te zijn. Ze zochten een manier om God te laten beslissen zonder dat zij daar, bedoeld of onbedoeld, invloed op konden uitoefenen. Ze vroegen God in gebed om de uit­eindelijke keus te maken. En ze kozen voor het werpen van het lot. Om de eerlijkheid bij die methode zoveel mogelijk te garanderen heten ze het lot werpen door twee man­nen. Daarmee gaven ze nogmaals aan dat ze de keuze niet zelf wilden maken maar wilden leggen in de hand van God.

Het werpen van het lot was inge­steld door Mozes om een beslissing te kunnen nemen die door mensen niet gemanipuleerd kon worden. Het werpen van het lot was. onder de toenmalige omstandigheden, de beste manier omdat te doen.

Durven we God te vertrouwen?

Natuurlijk is er geen enkel bewijs dat God de loting bestuurt. Maar datzelfde geldt voor heel veel dingen waar we de hand van God in zien. De vraag is daarom niet of loten, als uiterst middel om een beslissing te nemen binnen de gemeente, goed of fout is. Maar de vraag is of we God, als het er werkelijk op aankomt, dur­ven te vertrouwen. Als we het lot eerlijk werpen, geven we de beslis­sing volledig uit handen en geven we ons over aan God. Alleen men­sen die zover in hun geloof durven te gaan kunnen de wijsheid ontvan­gen om meestal zonder het werpen van het lot tot een heilige beslissing te komen.

De apostelen kozen geen twaalfde apostel, en gebruikten geen lootjes, omdat ze bijgelovig waren en zelf te lui waren om Judas’ taak over te nemen. Ze durfden zelf wel degelijk na te denken. Maar toen ze het niet eens konden worden over de keuze uit de laatste twee, kozen ze het lot om verdeeldheid en partijschap te vermijden en tevens om hun respect voor iets wat Jezus ingesteld had – een groep van twaalf apostelen- dui­delijk te maken. God zegende het geloof van de apos­telen door Mattias te zegenen als apostel. En Mattias heeft het zo goed gedaan, dat ondanks het feit dat hij Jezus niet op aarde meegemaakt had, niemand zijn apostelschap ooit in twijfel getrokken heeft. Taken in de gemeente zijn heilig. En als de mensen die ze uitvoeren weg­vallen, moeten ze vervangen wor­den. Want zo’n taak is te belangrijk om hem er door een ander maar even bij te laten doen. Er moet iemand voor aangewezen worden om zich er helemaal aan te kunnen wijden. God wil ons de wijsheid en de eensgezindheid geven om uit onze broeders en zusters diegene te kiezen die het meest bekwaam is om de betreffende taak uit te voeren. Maar als we tekort schieten, dan mogen we, in het uiterste geval, ook het lot gebruiken om iemand te kie­zen en met die keuze de gemeente verder te bouwen.

 

Gebed (gedicht) door Tea Keuper

 (Naar aanleiding van Psalm 121)

Heer, wil mijn hart bewaren voor zorg en boos geweld,

als overdag of in de nacht de vijand kwetst en kwelt,

‘k Ervaar: U bent mijn schuilplaats, mijn schild dat mij behoedt,

U bent een licht op heel mijn pad, een lamp ook voor mijn voet.

U heft mijn oog omhoog, Heer, U kent ’t hart van uw kind.

U geeft kracht en genade, zodat ‘k Uw wegen vind.

Mijn ogen blikken voorwaarts; mijn oogopslag gericht

op goddelijke paden, zie ik Uw aangezicht!

Heer, wil mijn geest bewaren, bewaken voor het kwaad,

dan vrees ik geen gevaren, omdat U met mij gaat!

 

Behouden zijn door Ada Karst

Als het goed is, is de Gemeente ‘bin­nen’! Zoals het staat als profetie in Zoals het staat als profetie in Jesaja 57 vers 1 staat de vertaling. (Jes. 57:01) (Statenvert.), wat we in Jezus zijnde mogen verstaan: “De rechtvaardige komt om, en er is nie­mand, die het ter harte neemt; en de weldadige lieden worden wegge- raapt, zonder dat er iemand op let, dat de rechtvaardige weggeraapt wordt voor het kwaad”! De Gemeente mag wandelen ‘bin­nen’ het geheimenis van de Schriften van het Oude Verbond. De deuren van Woord en Geest zijn daartoe geopend. Daarom is het lezen van het Oude Testament nu ‘liefde op het eerste gezicht’, liefde tot God – liefde tot Jezus, de geopen­de Deur daartoe!

De gehoorzaamheid van het gelóóf doet ons binnengaan, daarin ver­schillen wij in niets van Abraham, Isaak, Jakob en vele anderen van het Oude Verbond.

‘Behouden zijn’ in Bijbelse zin, is niet hetzelfde als ‘van Jezus zijn’ zoals men dat soms, zij het goed bedoeld, wat al te gemakkelijk noemt. Want we zijn met zeer velen ‘van Jezus’. God bewijst Zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. Prijst Hém! Dat hij dat wilde!

Echter: veel méér zullen wij derhal­ve, thans door Zijn bloed gerecht­vaardigd, dóór Hem behouden wor­den van de toorn! Want als wij, toen wij vijanden waren, met God ver­zoend zijn door de dood Zijns Zoons, zullen wij véél méér, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft; en dat niet alleen, maar wij roemen zelfs in God dóór onze Here Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening ontvangen hébben Romeinen 5, vers 8 tot en met 12. (Rom. 05:08-11)!

Behouden zijn!

Zijn we ook behouden door het kun­nen beoordelen wat we horen spre­ken in ons hart en in onze gedach­ten? Als we dat in overeenstemming doen met alleen de letters van de Bijbel, zitten we dan goed? Nee! Dan staat de deur naar de verkeerde kant open Ezechiël 26 vers een tot en met 3. (Ez. 26:01-03)! Daarom willen we voortgaan om ons ‘binnen’ het geheimenis te ontwik­kelen. De hele Schrift staat daartoe tot beschikking van de Gemeente! Géén geopende Deur (Jezus Christus!) betekent: geen onder­scheid. Er kan dan geen scheiding meer worden gemaakt in wat we lezen in de Bijbel. Dan wordt het net als in de tijd van Ezechiël: “zij heb­ben hun drempel naast Mijn drem­pel en hun deurpost naast Mijn deurpost” Ezechiël 43, vers 8. (Ez. 43:08). Dan ontstaat er de situatie: de Deur Jezus, Hoofd van de Gemeente, in een verkéérde situatie! “Ha, ha!” zegt dan de duivel die graag de let­ters van de Schrift hanteert en ze ons voor wil houden!

Scheiding aanbrengen

Om te onderscheiden moeten we scheiding aan kunnen brengen tus­sen leringen en leringen. Die lerin­gen worden van elkaar gescheiden zoals beschreven staat dat Gód de ‘wateren’ scheidde. Er is scheiding aangebracht tussen wateren bóven en wateren ónder het uitspansel! Water bóven het uitspansel: de leer van Jezus Christus in de eenvoud van Woord dat in Geest wordt ver­klaard Genesis, een vers 6 tot en met 9. En 2 Johannes, 1 vers 9 tot en met 11. (Gen. 01:06-09 en 2 Joh. 01:09-11) Dat is ‘staan aan de glazen zee’! Daar staat de vernieuwde Schepping Gods: de Gemeente Openbaring 15 vers een tot en met 4. (Openb. 15:01-04)! Wateren ónder het uitspansel: een werveling aan leringen, verbonden aan ‘cherubs met vier vleugels’ (Ezech. 1 en 2). Vergelijk dit met Openbaring 4 waar sprake is van “vier dieren met zés vleugels rond­om de troon”.

Verbonden zijn met wateren ónder het uitspansel is gelijk aan het staan aan “de zee die aan een zalfketel gelijk gemaakt is” Job 41, vers 22. (Job 41:22). Zalf? Zalving? Wélke zalving? Er zijn namelijk twéé zalf bereiders! Iets soortgelijks! (Lees Exodus 30, vers 34, tot en met 38. En Exodus 37, vers 29. (Ex. 30:34-38 en Ex. 37:29).

Het water van de létters van de Bijbel is in onze tijd heftig in beroe­ring gebracht door de poten van het zeemonster! Het is het water van ‘benéden’! Dat heeft de stromen bóven vertroebeld (Ezechiël 32 vers 1 en 2. (Ez. 32:01-02) en Ezechiël 32, vers 11 en 16. (Ez. 32:11-16). Verstaan we wat we daarin lezen? Dan zingen we ‘het lied der verlosten’.

Het geheimenis voltooid!

Het geheimenis van God, zoals Jezus Christus dat heeft volvoerd en waarin Hij de Gemeente onderwijst is één volkomen offer. Vanaf het eerste onderwijs aangaande Christus tot en met de laatste bazuin van het volkomen vervolg daarop. (Het geheimenis is voltooid. Voor de Gemeente die wandelt ‘binnen’ het geheimenis Gods is ook het gehei­menis Babylon aan het Licht (aan Christus!) gebracht (Openbaring 17). Opdat er volledig behoud zal zijn. Naast volledige verzoening! Het is toch waarachtig geen wonder dat er een nieuw gezang opklinkt om dit geheimenis te vertolken! Geloofd zij God in Jezus Christus door en in de heilige Geest!

 

Blijdschap door Froukje Huis

Het is stil in het bos op deze mooie herfstmiddag. Alleen het schuifelen van onze voeten door het bladertapijt maakt enig geluid. Elke boom en iedere struik is in herfsttooi gehuld. Van goudgeel tot bruin en van licht- tot donkergroen is elke nuance vertegenwoordigd.

Plotseling breekt de zon door het wolkendek en is het alsof we in een

gouden laan wandelen. Wat is de herfst toch mooi en wat is het hier heerlijk rustig!

Opeens wordt de stilte verstoord door vrolijke kinderstemmen, nog in de verte maar het geluid komt al nader.

“Kijk!” zegt de vriendin die met ons meewandelt en ze wijst op het pad. Midden tussen de bladeren en nau­welijks zichtbaar staan een paar fel­gekleurde vlaggetjes. Even verder weer een en nog een! En daar… een gevouwen blad papier met een satéstokje in de grond gestoken. “Zeker een speurtocht” veronderstellen we. O, kijk daar eens! Achter een boom een aantal chocoladerepen open bloot op de grond.

In de verte nadert een hond. Al snuffelend zoekt hij zijn weg! Zou hij…? We blijven er even voor stil­staan…, hij is bij de boom…, nee hij gaat voorbij. Gelukkig maar.

Even later ligt er weer een voorraad snoep bij een boom en onze weg is gemarkeerd door satéstokjes met aanhang. De kinderstemmen klinken dichterbij, vrolijk en uitbundig. Dan gaat er een gejuich op. De chocolade­repen, glimlachen wij. Even is het stil, dan laait het vrolijke gebabbel en geroep weer op en bij ’t volgende gejuich weten we, dat ze de snoepjes gevonden hebben. Heerlijk enthousiast zijn ze, maar er is toch ook niets fijner dan samen een onbekende weg ontdekken, samen de gevonden aanwijzingen bespreken en samen smullen van de ontdekte heerlijkheden?

Straks vieren we weer kerstfeest, ’t Feest van de geboorte van onze Heiland. Nog steeds geldt het woord van de engel: “Ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk ten deel zal vallen!”

We hebben geproefd van die blijd­schap en zijn met enthousiasme aan onze speurtocht in de hemelse gewesten begonnen. We hebben met gejuich de heerlijkheden ontdekt en met vreugde ze samen gedeeld. Maar de weg is lang en af en toe lopen er snuffelende honden die misschien wel eens iets fijns voor onze neus wegkapen.

Zijn we nog blij en enthousiast? Kunnen we met ‘grote blijdschap’ kerstfeest vieren omdat Jezus in ons leven elke dag groter wordt, omdat we steeds meer geestdrift onze weg gaan op zoek naar het pad omhoog, waarbij we vele heerlijkheden ont­dekken. Immers 2 Korinthe 3 vers 18. (2 Kor. 03:18) belooft, dat we zullen veranderen naar het beeld van de Heer van heer­lijkheid tot heerlijkheid! Het gaat gepaard met strijd en lij­den, maar Romeinen 8, vers 19. (Rom. 08:19) zegt: “Want ik ben er zeker van, dat het lij­den van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden”.

We gaan een geweldige en heerlijke toekomst tegemoet. Laten we ons dan aaneensluiten en ons uitstrek­ken naar de volle kennis van de Zoon van God, de mannelijke rijp­heid, de volheid van Christus, opdat we bruikbaar zullen zijn voor onze Heer!

Gezegende kerstdagen!