2001.01-02 nr. 410

Levend geloof 2001.01-02 nr. 410

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Levend Geloof onderscheidt zich ten opzichte van verschillende andere bladen, die op het christelijk erf verschijnen, door de duidelijke uitleg van het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten. Uiteraard geactualiseerd naar het leven van de 2iste eeuw, de tijd waarin wij leven. Maar de grondprincipes blijven onveranderd en eeuwig, omdat God van eeuwigheid af dezelfde is en blijft. En ook zijn Zoon, Jezus Christus, is, zoals Hebreeën 13 vers 8 (Heb. 13:08) dat zo dui­delijk weergeeft, gisteren en heden dezelfde tot in alle eeuwigheid. Dat betekent niet dat alle schrijvers op alle onderdelen van het geloofsleven hetzelfde denken. Dat is onmogelijk, want afgezien van het feit dat iedereen in een bepaalde fase van zijn geestelijke ontwikkeling leeft, zitten er soms in één verhaal, gebeurtenis of uitspraak, zoals we die in de Bijbel aantreffen, meerdere betekenissen.

Zoals onze medewerkers vanuit verschillende invalshoeken het evangelie belichten, geldt dat ook ten aanzien van onze lezers. Daar houden we rekening mee, vandaar de verscheidenheid in de artikelen wat ‘geestelijke diepgang’ betreft. Naast de algemene geloofsopbouwende artikelen zijn er specifieke bijbelstudies. Terwijl sommige artikelen gericht zijn op hen die nog geen weet hebben van het evangelie, zijn anderen bedoeld voor de pasbekeerden, terwijl hen die geestelijk gegroeid zijn en zich richten op het volwassen stadium zeker niet worden vergeten.

Het is ons diepste verlangen dat er dit jaar vele nieuwe lezers en lezeressen bij zullen komen. Daarbij doen we ook een beroep op hen die het blad al jaren kennen, ons hiermee te helpen. Maak eens een praatje met iemand over ons blad. Juist een blad als Levend Geloof is een prachtig middel om anderen in contact te brengen met het oorspronkelijke evangelie.

Het gaat uiteindelijk om de totstandkoming van de werkelijke gemeente waarin het evangelie van het Koninkrijk door woord en daad ten volle tot openbaring komt. En dat is ons op het hart gebonden om daar veel over te schrijven.

 

Bij de voorplaat door redactie

De apostel Paulus neemt in de begintijd van de gemeente van Christus een zeer belangrijke plaats in. Door de beschrijving die Lucas van hem geeft in Handelingen, en door zijn brieven, is zijn impact ook voor de hedendaagse gemeente bijzonder groot. Dat blijkt ook weer uit verschillende artikelen in dit nummer. Op de voorpagina verhaalt Gustave Doree op illustratieve wijze wat er gebeurde op weg naar Damascus en hij door Jezus werd aangesproken. Het was het begin van de grote verandering in zijn leven Handelingen 9 vers 1 tot en met 8 (Hand. 09:01-08).

 

Hoe kom ik tot echt leven? Door Tea Keuper Dijk

Heer Jezus U bent anders,

U eist niet maar U geeft.

Zodat men leven heeft,

bevrijd van tegenstanders.

 

En waar U hebt gegeven

uw liefde zo volmaakt,

daar word ik aangeraakt.

Dan kom ik tot echt leven.

 

Ik zie dan door Uw ogen

de ander in Uw Licht.

Ik handel niet uit plicht.

U maakt mijn hart bewogen.

 

Zo ga ‘k vrijwillig werken

zoals mijn Meester deed.

Luist’ren naar lief en leed,

uw Geest gaat mij versterken.

 

Dan breng ik scheiding aan

tussen de mens en ‘t kwaad

en geef de ander raad,

Uw weg geheel te gaan!

 

Durven wij ‘ja’ te zeggen? Door Gert Jan Doornink

 

“Bij de trouw van God: ons spreken tot u is niet: ja en neen! Immers, de Zoon van God, Christus Jezus, die in uw midden verkondigd is door mij, door Silvanus en door Timoteüs, was niet ja en neen, maar in Hem was het: Ja. Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daar­om is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons. Hem nu, die ons bevestigt in de Gezalfde en ons heeft gezalfd, is God, die ook zijn zegel op ons gedrukt en de Geest tot onderpand in onze harten gegeven heeft” 2 Korinthe 1 vers 18 tot en met 22

(2 Kor. 01:18-22).

Durven wij ‘ja’ te zeggen? Misschien vindt u deze vraag wel erg simpel en dat is het ook, want natuurlijk durft iedereen dat, vooral als het een vrij­blijvende vraag is en je niet weet waarover het gaat. Ja en neen beho­ren bij de eerste woorden die we na onze geboorte uitspreken.

Maar u begrijpt al wel dat, als we deze woorden gebruiken, het om méér gaat dan om het veelvoudig dagelijks gebruik van deze woorden. Zeker in het licht van wat Paulus hier schrijft in zijn tweede brief aan de gemeente te Korinthe.

Paulus’ verlangen

Paulus geeft een paar belangrijke aanwijzingen die van het grootste belang zijn om voor ons persoonlijk geloofsleven, om ze toe te passen in het gewone leven van elke dag. Hij heeft het in dit gedeelte over zichzelf heeft, maar de strekking duidelijk: hij wil zo graag dat iedereen die zijn brief leest hetzelfde positieve, radica­le geloofsleven dat geen enkel com­promis kent, in praktijk brengt. Meermalen geeft hij in zijn brieven aan dat hij, omdat hij op een volko­men wijze de levende Heer dient, zo graag wil dat ook anderen dat doen. “Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” 1 Korinthe 11 vers 1 (1 Kor. 11:01) is in dit verband een van zijn bekende uit­spraken.

Paulus was een ‘leesbare brief van Christus’ en hij wekt anderen, en ook ons dus, op dat ook te zijn. Want al leven we dan tweeduizend jaar verder, zijn brieven zijn nog van even actuele betekenis als toen ze geschreven werden, ja ik durf zelfs te zeggen dat zijn woorden steeds meer voor ons gaan betekenen, zeker in de tijd waarin wij leven. , Alles wat met het werkelijk geloof w maken heeft, komt in onze dagen steeds meer onder druk te staan. Wat daarbij opvalt is dat velen alle wereldgodsdiensten op één lijn gaan stellen met het christelijk geloof en men is blij dat het christelijk geloof hoe langer hoe minder betekenis krijgt. Nu vertel ik u daarmee niets nieuws, we kunnen het dagelijks constateren door alles wat op ons afkomt.

Verontrusting én blijdschap

Als christenen kunnen we daarover natuurlijk verontrust zijn, we kun­nen ‘ach en wee’ roepen dat het zo erg is en ik denk dat we dat allemaal wel zijn… maar dat is -en ik zeg dit met grote nadruk- dat is niet vol­doende! Ja ik durf zelfs te zeggen; als het daarbij blijft is het verkeerd. Er is namelijk nóg een aspect dat we beslist niet over het hoofd mogen zien. We mogen er namelijk ook blij om zijn! Paulus zegt niet voor niets: “Verblijdt u te allen tijde, wederom zeg ik u: verblijd u…” Filippenzen 4 vers 4 (Filip. 04:04). Waarom? Omdat de scheiding der geesten in volle gang is. Ik ben blij dat ik in een tijd mag leven dat het échte tevoorschijn gaat komen: de beleving van het echte geloof in Christus, los van alle poespas en franje. Dat betekent ook dat al wat onecht is, wat surrogaat is, ook aan het licht komt en wordt ontmaskerd. Al wat echt is, wat het echte in zich heeft, komt meer en meer tot open­baring. Dat is toch geweldig! Daar kun je toch blij om zijn!

Waar de wereld op wacht

En juist omdat het echte tot openba­ring gaat komen, heeft dat ook weer een positieve uitwerking naar ande­ren toe. Dat is waar de wereld op wacht, zoals Paulus dat elders for­muleert: de ganse schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Wie zijn dus die zonen Gods? Dat zijn u en ik. Daarom wordt er een radicale keuze van ons gevraagd.

Niet eenmalig, zoals we dat bij onze bekering hebben gedaan, maar dage­lijks, feitelijk bij elk moment van ons leven.

Dat is het ook waar Paulus hier zo de nadruk oplegt. Hij had die radica­le keuze al gemaakt en schrijft: “Bij de trouw van God: ons spreken is niet: ja en neen!” (vs. 18). Heel ons denken, spreken, handelen behoort in het ‘ja-teken’ te staan. Is dat niet het geval dat is er iets fundamenteel fout in ons leven.

Paulus vult aan met de opmerking in vers 19: “Immers, de Zoon van God, Christus Jezus… was niet: ja en neen, maar in Hem was het: Ja”.

Hij is ons grote voorbeeld om na te volgen.

Moeilijke omstandigheden

Laten we nu niet denken dat dit een goedkoop gebruikte raadgeving van de apostel was. Integendeel, deze brief werd geschreven onder zeer moeilijke omstandigheden. Alles was tegen, er was grote druk en vervolging, zoals trouwens in de beginperiode bij het ontstaan van de gemeente steeds het geval was, en zoals het ook in het eind zal zijn. Lees bijvoorbeeld maar eens wat hij schrijft in vers 8 en 9.

Daarom hoeven wij als christenen die in deze eindtijd leven ook niet bang te zijn, maar we dienen ons wel bewust te zijn dat alleen een vol­komen volgen van Christus van ons gevraagd wordt en dat we alleen zó bruikbaar zullen zijn in dienst van de Meester en het einddoel -de vol­komenheid in Christus- zullen berei­ken.

Wat betreft dat ‘volkomen volgen van Christus’ willen we nu nog het een en ander onder ogen zien. Dingen die me de laatste tijd hebben beziggehouden en die leven in mijn hart.

Oppervlakkig bijbelgebruik

In de eerste plaats, denk ik, dat we bepaalde teksten en uitspraken uit de Bijbel wel eens te gemakkelijk, te oppervlakkig hebben gebruikt (of nog gebruiken) zonder te beseffen waarom het werkelijk gaat. Ik denk dan bijvoorbeeld aan vers 20, een tekst die vrijwel iedereen kent: ”Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door hem het: Amen, tot eer van God door ons”.

Prachtig zeggen we dan: al Gods beloften zijn in Christus Jezus, ‘ja en amen’. Geweldig toch? Inderdaad geweldig, maar Paulus legt hier in het aan deze tekst voorafgaande gedeelte, vooral ook de nadruk te op het feit dat van ons gevraagd wordt dat we op één lijn met Christus zul­len komen.

Paulus had dat zelf ook meer en meer geleerd en kon schrijven: “Indien ik plannen maak, doe ik dit dan naar het vlees, zodat het bij mij tegelijk is: ja ja, en neen neen?’ (vs. 17b). En dan geeft hij als antwoord: “Ons spreken tot u is niet: ja en neen, maar in Hem was het: Ja” (vs.19). Paulus had zich volkomen vereenzelvigd met Christus en daar­door ervaarde hij, temidden van de uiterst moeilijke omstandigheden waarin hij leefde, hoe al Gods belof­ten in zijn leven vervuld werden.

Ja én neen

Als we dus ‘ja’ tot Christus zeggen en daarmee te kennen geven dat we Hem volkomen willen volgen, zullen we tegelijkertijd ‘neen’ moeten zeg­gen tegenover alles wat uit de ver­keerde bron afkomstig is. Doen we dat? Ik moet eerlijk zeggen, daar ontbreekt bij mij nog wel eens wat aan en misschien u ook wel.

Toch ben ik er vast van overtuigd dat we naarmate we de Heer blijven die­nen, naarmate we temidden van alle omstandigheden standvastig blijven, het ‘ja’ tegen Christus hoe langer hoe meer de eerste plaats in ons leven gaat innemen.

Dat kunnen we niet in eigen kracht. Daarom zijn vers 21 en 22 ook zo belangrijk, als hij schrijft: “Hij nu, die ons bevestigt in de Gezalfde en ons heeft gezalfd, is God, die ook zijn zegel op ons heeft gedrukt en de Geest tot onderpand in onze har­ten gegeven heeft”.

Daar krijgen we de sleutel aange­reikt: het is de Geest van God die dat in ons leven wil bewerken. Zijn Geest is in ons, we zijn gezalfd met de Geest. God heeft zijn zegel, zijn waarborg daarmee op ons leven gedrukt.

Dat is wat! Daar kun je intens blij om zijn. Maar dat brengt dus ook verantwoording mee en het is geen automatisme. We kunnen Gods Geest ook bedroeven en zelfs uit­blussen, zegt de Bijbel.

Ook hier speelt het ‘ja of nee’ dus weer een grote rol. Wanneer de dui­vel in ons leven wil infiltreren, op welke wijze ook, is het ‘nee’ wat we in werking stellen en tegelijkertijd blijft daardoor het ‘ja’ functioneren. Hoe meer we dit gaan leren hoe meer ‘overwinning’ -een woord dat we zo graag gebruiken- ons deel zal worden. Hoe meer Gods beloften in ons leven in vervulling gaan.

Niet bang voor de toekomst

In de tweede plaats is het belangrijk dat we naarmate we werkelijk vanuit ons hart ‘ja’ hebben gezegd tegen Christus, we mogen ervaren dat heel onbewust iedere angst voor de toe­komst gaat verdwijnen. Ja we zien de toekomst, ook dit nieuwe jaar, met blijdschap tegemoet. Het is immers uiteindelijk een heerlijke toekomst die ons wacht!

Terwijl we weten dat we door een moeilijke periode heen moeten, want de werkelijke gemeente zal meer en meer te maken krijgen met verdrukking en vervolging, jaagt ons dat op geen enkele wijze angst of vrees aan. Integendeel, wij weten dat Hij die in ons is, meerder is dan die in de wereld is (i Joh. 4:4). Ook weer een van die heerlijke beloften van God waarvan we mogen ervaren dat ze in ons leven gerealiseerd worden. En wat betreft het geen angst meer hebben voor de toekomst, dat geldt ook ten aanzien van de angst voor de dood, het lichamelijk sterven.

Er zijn heel veel mensen die bang zijn daarover te praten. Met sommi­gen kun je overal over praten, alleen het onderwerp ‘dood’ is iets waaraan ze niet wil denken, laat staan over praten.

Maar als je Christus werkelijk kent, als je werkelijk ‘ja’ hebt gezegd is ook de angst voor de dood verdwe­nen. Immers als christenen weten we dat de dood is verzwolgen in de overwinning van Christus.

De wereld, de duivel dus, probeert ook in dit opzicht de mensen een rad voor de ogen te draaien. Het blad ‘De groene Amsterdammer’ had onlangs als themanummer het onderwerp ‘Dood doet leven’ geko­zen. Voorop was een tekening geplaatst van vijf skeletten die met elkaar aan het dansen waren. Men probeert de dood te verdoezelen. Begrafenis- en crematieplechtighe­den worden -zoals men dat noemt- hoe langer hoe meer ‘aangekleed’.

Geen reïncarnatie

Toen ik het blad doorbladerde dacht ik: er zal op zijn minst toch wel even worden gememoreerd dat christe­nen geen moeite hebben met de dood, omdat Christus de dood heeft overwonnen. Maar geen woord daar­over. Integendeel, er werd alleen maar aangegeven hoe ook christe­nen hoe langer hoe meer gaan gelo­ven in reïncarnatie.

Gelukkig weten wij dat dat geen echte christenen zijn, althans het zijn door een dwaalleer gebonden christenen. Reïncarnatie is namelijk een van de leugens uit het rijk der duisternis.

Het Latijnse woord reïncarnatie (re = opnieuw; incarnatio = vleeswor­ding) vormt de omschrijving van een oud oosterse leer die stoelt op een zeer oud en wijsverbreid geloof dat de mens aan dieren en planten verwant is en ook de gestalte daarvan kan aannemen. Letterlijk beteken: reïncarnatie: het weer in het vlees (lichaam) verschijnen (van de ziel) Men komt in een ander leven terug en men gelooft dat men ook al ver­schillende levens achter de rug heeft. Als waarachtige christenen weten we echter dat we al in een ander, nieuw leven zijn gekomen toen we van een zondaar een kind van God werden! Daaraan verander het lichamelijk sterven niets meer. Het leven wat we nu al hebben, met Gods heerlijkheid in ons gaat straks over in volle heerlijkheid!

Willen wij ‘ja’ zeggen?

We zijn dit artikel begonnen met de vraag: ‘Durven wij ‘ja’ te zeggen?’ Daarmee wil ik ook afsluiten. Alleen ik zou het woord ‘durven’ willen ver­anderen in ‘willen’. Willen wij ‘ja’ zeggen? Een radicaal ja ten opzichte van alles wat de Heer van ons vraagt.

We hebben een vrije wil. we kunnen ook ‘neen’ zeggen. En dat doen we, als het goed is, alleen tegenover alles wat vanuit het rijk der duisternis op ons afkomt.

Neem de beslissing om ‘ja’ te zeg­gen met uw hart en ervaar iedere dag opnieuw hoe de levende Heer uw leven vult met nieuwe kracht, nieuwe moed, nieuwe liefde en de volheid van Gods Geest in u is en niet verborgen blijft. Al Gods belof­ten, let wel al Gods beloften, zijn in Christus Ja en amen. Wie Hem volgt, ook in de komende tijd die niet gemakkelijk zal zijn, zal nim­mer in de duisternis wandelen, maar – zegt Jezus- hij zal het licht des levens hebben Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12).

Dan kunnen we alleen maar zeggen wat een heerlijkheid, wat een per­spectief, wat een geweldige toekomst hebben we voor de boeg, wat is God goed en groot. Hem en Hem alleen zij tot in alle eeuwigheid daarvoor geloofd en geprezen!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Op een zeker moment hoorden de eerste mensen “het geluid van de Here

God in de avondwind”. Dat ‘geluid’ kenden ze heel goed. Maar omdat zij zich toen ellendig voelden, schuldig, durfden zij dat geluid niet onder oren te komen en hem niet onder ogen. Ze voelden zich te naakt. Hun naaktheid, aanvankelijk een toonbeeld van heerlij­ke onschuld, werd een toonbeeld van schaamte, omdat ze van hun onschuld waren beroofd. (In betere vertalingen staat ‘stem’ in plaats van ‘geluid’ en voor ‘avondwind’ wordt een woord gebruikt dat samenhangt met RU ACH = geest, adem, wind. Een stem in de wind, waarover Jezus spreekt met Nicodemus).

Wat zou deze stem hebben gezegd? Zou God een liedje hebben gezongen? Of riep Hij de namen van de man en ‘mannin’ die Hij als paar had gescha­pen? Hij miste hen immers, want ze hadden zich nog nooit voor Hem ver­borgen.

En hoe zal die stem hebben geklonken? Vol verwijt? Met ingehouden woede? Diepe teleurstelling? Ik denk het niet, want wanneer iemand je bij je naam noemt in zo’n situatie, dan is dat de stem van een geliefde die de zijnen kwijt is. Een geliefde doet degene die het dichtst naast hem staat, de naaste, geen kwaad. Zo’n stem klinkt vol bewo­genheid over degene die zo diep in de ^^ende zit. Het is een stem die degene zoekt die hij is verloren. En al zitje nog zo ver begraven in de zonde, in schuldgevoelens, waarvoor je je kapot- schaamt als je aan het licht komt, licht is niet genadeloos, maar barmhartig.

Of is er persoonlijk verdriet, door wat voor oorzaak ook, zo hevig dat je haast stikt in je tranen. Of, nog erger, je bent vreemd van jezelf, je weet niet meer wie je bent en je wordt overschaduwd door de gedachte dat het dan maar beter zou zijn als je niet meer zou bestaan… Wanhoop is verschrikkelijk, en tussen allemaal vrolijk doende mensen wordt je eenzaamheid des te schrijnender. Dat kan niet verholpen worden met een losse Bijbeltekst. Integendeel. Het eerste mensenpaar was zelfs bang voor de stem van God die de liefde zelf is. Met een slecht (ge)weten ben je zoveel tederheid niet gewend… Je kan je uitputten in verontschuldigingen, je kan anderen de schuld geven hoe het allemaal zo gekomen is, maar het lost niks op en ‘t is niet eerlijk.

Wanneer God dan uiteindelijk de oor­zaak opspoort, zet Hij ‘vijandschap’ tussen de veroorzaker en de mens. Met andere woorden: Hij kiest partij voor de mens, Hij gaat aan jouw kant staan in de gedaante van de mens Jezus, in de gedaante van mensen zoals Hij, je naasten die jou barmhartigheid bewij­zen, die je je zonden vergeven, je schuld uitwissen en je nieuwe kleren geven, je eenzaamheid opheffen en je je originele identiteit mee helpen terug te vinden. Dat gebeurt namens de stem van God, namens zijn woord, Zijn zoon, waar­door je weer gelukkig kunt worden, omdat je in Zijn gezinsverband bent opgenomen: het nieuwe verbond. Een stem zoekt jou, vraagt naar jou, noemt je bij jouw naam, jouw diepste wezen. Zo wordt jouw diepste verlan­gen, het genoemd worden bij de naam die je bent, vervuld door degene die jou al vanaf het begin heeft gezien en gekend: de Zoon van Vader.

En zo is de verbinding hersteld tussen de nieuwe man en de nieuwe ‘mannin’. Dit geheimenis is groot. In deze kostba­re verborgenheid ben je veilig, ondanks je onvermogens en je wonden. En bin­nen de grenzen van dat geheim zul je weer worden wie je werkelijk bent.

De Zoon is gelukkig met je, net als Zijn Vader.

En als je dit geloven durft heb je leven in jezelf. Van harte gelukgewenst.

 

Ons geloofsleven voorbij het kruis door Wim te Dorsthorst

 

In het leven van iedere christen neemt het kruis, en wat daar gebeur­de, een belangrijke plaats in. Vorig jaar heeft, Wim te Dorsthorst daar in enkele artikelen (in de nummers 407 en 408) op duidelijke wijze over geschre­ven. Maar wat gaat er na het kruis gebeuren? Uiteraard is het kruis een beginstation bij de groei van ons geloofsleven naar het volwassen stadi­um. In enkele artikelen, waarvan hier het eerste, wordt daarop nader ingegaan, (-red.).

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zich­zelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort” Johannes 12 vers 24 (Joh. 12:24).

“Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voor­bijgegaan, zie, het nieuwe is geko­men” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17).

“Want ik ben door de wet voor de wet gestorven om voor God te leven. Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefge­had en Zich voor mij heeft overgege­ven” Galaten 2 vers 19 en 20 (Gal. 02:19-20).

Drie kernachtige woorden die het principe van de nieuwe schepping wel heel duidelijk weergeven.

Het kruis voorbij

Het kruis heeft een hele duidelijke lijn getrokken door de geschiedenis van Gods schepping. Zo kan het kruis eveneens een duidelijke lijn trekken in het leven van een mens. Het is een scherpe lijn die alles ver­deelt in voor het kruis en na het kruis. Vóór het kruis is duisternis, is dood en de weg van het verderf; het kruis voorbij is licht, is leven, is opgang, is de weg naar het eeuwige geluk en de heerlijkheid. Voor het kruis ligt de tijdelijkheid, het vergan­kelijke; het kruis voorbij een onver­gankelijke heerlijkheid, het eeuwige leven.

Voorbij het kruis kan het nooit meer hetzelfde zijn als vóór het kruis. (Als het goed is tenminste!). Door de genade van God komt de mens in een totaal nieuwe situatie terecht. Er openen zich onbegrensde mogelijkheden, die vóór het kruis onmogelijk en ondenkbaar waren en die door­werken tot in de eeuwigheid.

Het kruis is de banier die God heeft opgericht, in de volheid des tijds en is fundamenteel voor de hele schep­ping. Als het kruis er niet geweest was, was Gods schepping in eeuwige duisternis ten onder gegaan, terwijl er nu leven is en wederoprichting van alle dingen. Door het kruis heeft God vrede gemaakt en alle dingen weer met Zichzelf verzoend door het bloed van zijn Zoon.

Paulus en het kruis

Overal waar de apostel Paulus kwam om gemeenten te stichten, begon h| te verkondigen wat de gekruisigde Christus teweeg heeft gebracht. Zo schrijft hij aan de Korinthiërs: “Ik had mij voorgenomen om enkel te spreken over de gekruisigde Heer Jezus Christus” 2 Korinthe 2 vers 2 (2 Kor. 02:02).

Dat is fundamenteel. De hele ver­kondiging van al het heil Gods voor de mens, heeft z’n aanvang op Golgotha.

Nu zijn die woorden van Paulus uit 1 Korinthe 2 vers 2 nogal eens ver­keerd begrepen en uitgelegd. Ze zijn vaak gebruikt als bewijs dat verder onderricht niet zo nodig zou zijn: alleen het kruis, dat is voldoende!

Zoals ook in een lied verwoord wordt: ‘Ik klem mij vast aan het ruwhouten kruis…”

Daardoor zijn echter ontelbaren in kerken en groeperingen blijven ste­ken in een aardsgerichte godsdienst, in kerkleringen en geloofsbelijdenis­sen. De god dezer eeuw -de duivel- heeft velen met blindheid geslagen, zodat de heerlijkheid van het evan­gelie van Jezus Christus niet meer gezien en beleefd zou worden.

Maar het is juist Paulus die een groot ijveraar was om de gemeenten te onderwijzen in de leven-schenkende kracht van het evangelie ‘voorbij het kruis’. Hij was vervuld van een diep verlangen om, altijd en overal, weer te prediken wat hij had gezien en wat hem door de heilige Geest geopenbaard was. En niet in het minst dat wat de Heer Jezus hem heel persoonlijk en rechtstreeks ontvouwd heeft over het bouwen van de gemeente.

Door openbaring ontvangen

Aan de Galaten schrijft hij: “Want ik maak u bekend, broeders, dat het evangelie, hetwelk door mij verkon­digd is, niet is naar de mens. Want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus”.

Je zou kunnen zeggen: dit is het watermerk van Paulus brieven. Hij schroomt dan ook niet te schrijven:

“Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij ver­vloekt” Galaten 1 vers 8 (Gal. 01:08).

De Heer zal het Hem geopenbaard hebben tijdens zijn verblijf in de Arabische woestijn, maar zeker ook toen hij was opgetrokken tot in de derde hemel, tot in het paradijs Gods, waar de Heer hem de meest kostbare en niet te verwoorden din­gen heeft getoond en verteld, ‘die voor een mens niet eens geoorloofd zijn om uit te spreken’, zegt hij 2 Korinthe 12 vers 1 tot en met 4

(2 Kor. 12:01-04).

Door bijzondere genade, en vanuit alles wat hem is geopenbaard, heeft hij zijn roeping als apostel vervuld en danken wij die geweldige kostba­re brieven van hem voor de bouw van de gemeente. Hij heeft gezien, en hij schrijft daarover, dat de Heer is opgevaren ver boven alle hemelen om van daaruit alles in Zijn volk tot volheid te brengen Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10). Een volk uit Joden en heidenen, zonder enig onderscheid; uit alle volken, stammen, natiën en talen.

Een volk dat aan het einde van deze bedeling, als de zevende bazuin zal klinken, volmaakt, heilig en zonder vlek of rimpel, voor Gods aangezicht gesteld zal worden 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en Openbaring 14 vers 4 en 5

(1 Thess. 05:23; Openb. 14:04-05). Niet als een doel op zichzelf, maar als een koninklijk priestervolk om met de Heer te rege­ren en te dienen in het totale herstel van mens en schepping Openbaring 20 vers 6; Openbaring 22 vers 5 (Openb. 20:06; Openb. 22:05).

Geestelijke werkelijkheid

Wat de Heer ook heeft laten zien is dat aan het einde der tijden, God eenmaal ‘alles in allen zal zijn’ 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). Dat alles heeft Paulus mogen zien en hij begint 2 Korinthe 12 dan ook met de woorden: “Ik zal komen op gezichten en openbarin­gen des Heren”. Hij was geen dro­mer die zich zomaar wat inbeeldde, maar hij was een gezalfde dienst­knecht Gods, die ook ons nu de geestelijke werkelijkheid van de gemeente, naar de genade die hij ontvangen had, openbaart.

Paulus heeft geen evangelie verkon­digd dat de mens klein houdt of dat maar ternauwernood redding bete­kende voor de eeuwigheid; integen­deel! Hij heeft ook niet twee evange­liën gepredikt: één voor kerkmen­sen, zonder bekering, volwassen- waterdoop en doop in de heilige Geest, en een ander evangelie waar­bij alle gerechtigheid Gods vervuld dient te worden, naar de opdracht en het voorbeeld van de Heer Jezus zelf.

Paulus was geroepen om het evange­lie van God en Jezus Christus te pre­diken en dat was geen gedeeld evan­gelie. Staande voor Agrippa getuigt hij dat de Heer tot hem heeft gezegd: “U verkiezende uit dit volk en de heidenen, waarheen Ik u zend, om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zon­den en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij” Handelingen 26 vers 17 en 18 (Hand. 26:17-18).

De gemeente

Uit al z’n brieven blijkt zijn hartstochtelijke verlangen dat de gemeen­te haar geestelijke positie begrijpt en ook waardig wandelt overeenkom­stig haar roeping Efeze 4 vers 1 (Ef. 04:01). Hij wil de gemeente de heiligheid van het lichaam van Christus op het hart binden.

In Efeze 5 vers 25 tot 27 (Ef. 05:25-27) beschrijft hij hoe de Heer zich overgegeven heeft voor de gemeente als Zijn vrouw, en haar wil heiligen en reini­gen: “Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overge­geven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stra­lend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet”.

Hij schrijft erover dat de gemeente niet van deze wereld is, maar van de geestelijke wereld, van de hemel. Dat gemeenteleden hemelburgers zijn, burgers van het Koninkrijk Gods en huisgenoten van de Vader in de hemel. En dat ze dienovereen­komstig, evenals Abraham, als vreemdelingen en bijwoners hun tijd op aarde dienen te leven.

En ook dat zij samen met alle heili­gen over de hele wereld, dat schitte­rende geestelijke bouwwerk zullen vormen, een heilige tempel, een woonplaats van God in de Geest.

Niet een tempel in Jeruzalem in het Midden-Oosten, want God woont niet meer in wat mensenhanden maken Handelingen 17 vers 24 (Hand. 17:24), maar een huis gebouwd van levende stenen, waarin alle leden een heilig priesterschap vormen, zoals Petrus dat zo prachtig beschrijft in zijn eerste brief, hoofd­stuk 2 vers 4 tot en met 10 (1 Petr.  02:04-10).

Hij schrijft over ‘geroepen heiligen’, over ‘uitverkorenen en geliefden Gods’,

over ‘mensen met een heilige en kostbare roeping’, over ‘de heili­gen des Heren’, over ‘verzegelden en gezalfden met de heilige Geest’, over ‘de hoop der heerlijkheid en de erf­genamen van God en Jezus Christus’, over ‘de losgekochten als eerstelingen voor God en het Lam’, en nog heel veel meer.

En, weet je, dit is geen loze kretolo­gie, maar dat heeft hij rechtstreeks van de Heer ontvangen. Zo denkt en spreekt God over Zijn volk, over Zijn gemeente! Het zijn geestelijke wer­kelijkheden en waarheden, die de apostel ons meedeelt in z’n brieven. Hij bidt daarom voor de gemeenten: “Vader, schenk Uw volk een geest van wijsheid en openbaring, verlich­te ogen des harten om deze dingen te verstaan en opdat zij mogen zien waar het gemeente-zijn werkelijk op aankomt”.

Een goed fundament

Het is uitgerekend deze apostel, die zó vervuld is van de hoge plaats van de gemeente, die met grote liefde en kennis van zaken juist ook spreekt over de meest fundamentele zaken. Hij schrijft: “Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voort­bouwt. Maar een ieder zie wel toe, hoe hij daarop bouwt” 1 Korinthe 3 vers 10 (1 Kor. 03:10). Verder zegt hij dat men kan bouwen met ‘goud, zilver en edelgesteente’, maar dat het ook kan met ‘hout, hooi of stoppelen’. Hij weet als geen ander hoe waar de woorden van de Heer Jezus zijn dat zonder het goede fundament, er niets terecht komt van dat geestelijk bouwwerk. Het huis zal op de rots -Jezus Christus- gebouwd moeten zijn, wil het de stormen van de eindtijd kun­nen trotseren en wil het niet door de poorten van het dodenrijk overwel­digd worden Matteüs 7 vers 24 tot en met 27; Matteüs 16 vers 18 (Matt. 07:24-27; Matt. 16:18). En bij dat fundamentele onderwijs horen de woorden uit 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:07): “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen. En dit alles is uit God”. Dat is een geweldige proclamatie die de apostel daar onder woorden brengt, een woord vol dynamiek. “En dit alles is uit God”, schrijft hij, als een waarmerk dat het naar Gods wil is. Dat het dus zuiver en heilig is, dat het absolute waarheid is, dat het onveranderlijk en eeuwig is.

Het staat in de voltooide tijd, het is goed daar op te letten! Je bent een nieuwe schepping, wanneer je in Christus bent; het oude is voorbij gegaan; het nieuwe is  gekomen! Dat hoef je niet meer te worden, dat ben je. Dat is het uitgangspunt om, in gemeenschap met Christus, uit te groeien naar de volmaakte mens Gods. Het is alles uit God!

Het is dus van cruciaal belang om in Christus te zijn! Daar wil ik volgende keer aandacht aan beste­den.

 

 

God is goed (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Heer Uw gedachten worden ons bekend:

Dat u waarachtig en getrouw steeds bent,

dat u ons helpen wilt in elke nood.

Uw liefde is oneindig, U bent groot!

 

U leert ons strijden door de Heilige Geest.

U, Jezus, bent als ons verzocht geweest.

U overwon de vijand, vrij was nu de baan

waarlangs Gods kinderen tot hem mogen gaan.

 

De engelen dienen ons op het hemel pad,

we mogen burgers zijn van de heilige stad,

het nieuwe Jeruzalem, woonstede Gods.

Gegrond op Jezus Christus, onze rots.

 

Bovenstaand gedichtje is afkomstig uit het onlangs verschenen gedichten bundeltje. Uw trouw is rondom ons. Dat geldt ook voor het gedicht op bladzijde 3. Tea Keuper, waarvan we in de loop der jaren al vele gedichten en geloofsopbouwende stukjes hebben gepubliceerd, heeft dit nieuwe boekje uitgegeven in eigen beheer. Het boekje, dat op fraaie wijze vorm werd gegeven door Sjoukje IJpinga bevat 43 gedichtjes die haar geloofservaring ervaringen van de laatste jaren weer gegeven.

 

*Heilsbegerig bezig zijn… door Cees Maliepaard

Voorbeeldfunctie van de wet deel 11

 

“U zult niet begeren uws naasten huis, u zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is” Exodus 20 vers 17 (Ex. 20:17).

Eigentijds invullen!

Deze keer gaat het over het laatste van de tien woorden of geboden. Het laatste, maar evenwel niet het onbelangrijkste! Als het Bijbelwoord: “U zult niet begeren!” het hierbij gelaten had, was ik daarmee in de problemen gekomen. Maar er staat gelukkig nog het één en ander ach­ter: over wat men dan wel niet bege­ren mag.

De andere negen geboden gaan over handelingen, over wat je onder het Oude Verbond niet doen mocht.

Maar dat wilde natuurlijk helemaal niet zeggen dat je helemaal niet han­delen mocht! Alleen verkéérde han­delingen waren verboden.

Zo is het ook met het tiende woord: de mens Gods mag best begeren – slechts ónzuiver begeren wordt in dit woord afgewezen. Iets begeren dat aan je naaste toebehoort, dat mag niet. Wanneer je zulke begeer­ten in je leven tolereert, kweek je bij jezelf jaloezieën.

Voor de dag van vandaag zullen we er een eigentijdse invulling aan moeten geven. Want ik denk niet dat er in Nederland en België heden ten dage veel mensen zullen zijn die de ezel van hun naaste voor zichzelf begeren. Wat voor os je buurman heeft, zal waarschijnlijk ook geen enkel individu interesseren. Maar zijn of haar kóé kan heel wat jaloerse blikken teweeg brengen!

Daarmee hebben we het vanzelfspre­kend over onze gemotoriseerde ‘hei­lige koe’. En dan gaat het nog maar over een blik op het blik van je naas­te… dat kan een echte blikvanger zijn!

Overigens is jaloezie niet precies hetzelfde als iets voor jezelf begeren. Het ligt wel dicht bij elkaar, maar toch is het anders. Als je buurman een auto koopt en jij hebt er geen, is het natuurlijk niet verkeerd te den­ken: ik wou dat ik er óók één had. Dan begeer je iets dergelijks als je buurman heeft. Maar het wordt anders als je hem z’n auto misgunt. Dat is jaloezie, die in zulk soort zaken altijd fout is, want dat is gewoon ordinaire afgunst.

Niemand het huis misgunnen

Zo zullen we het huis van de naaste niet voor onszelf begeren. En daarbij moet je niet alleen aan het huis zelf denken, aan het bouwwerk, maar eigenlijk aan alles wat erin zit of er verband mee houdt. In onze tijd dus net zo goed aan een breedbeeld tele­visie, een afwasmachine, een PC met alles erop en eraan of een peperdure vakantie naar een ver exo­tisch oord. En dat kun je uitbreiden met van alles en nog wat. In de tijd van het Oude Verbond was het een rund of ezel – vrij kostbare bezittin­gen van toen. De armen hadden een

geit of een schaap of zo.

Als een ander in weelde leeft, zich badend in allerlei luxe dingen, en als je zelf slechts met moeite de eindjes aan elkaar vast kunt knopen, is het heel normaal te denken: ik zou het ook wel eens wat gemakkelijker wil­len hebben.

Maar iemand is verkeerd bezig als hij de rijkdommen van de naaste voor zichzelf begeert. Of (veel pijnlijker) wanneer iemand kinderloos is, en hij ziet een ander stralend achter de kinderwagen lopen, hoeft hij zich niet aangeklaagd te voelen als dat steekt. Het is pas een foute zaak als men ‘dat bewuste kind’ voor zichzelf begeert.

Alle hierboven genoemde dingen zijn op zichzelf genomen wel goed; verkeerde zaken zullen we vanzelf­sprekend niet begeren, daar heeft niemand een wetsartikel of een woord van de Heer voor nodig. Naar goede dingen mogen we wel verlan­gen – mits ze niet van een ander zijn. Een man die vrij is, mag best naar een vrouw verlangen. Ook na< een bepaalde vrouw. En een vrouw die vrij is, mag gerust een man begeren. Ook een specifieke man. $ Met een jongen en een meisje ligt dat natuurlijk niet anders. Maar men dient elk begeren in de kiem te smoren als de beoogde geliefde een ander toebehoort. En al helemaal als je zelf ook een vaste relatie hebt.

Met een heilbegerig hart

Zo mogen we het heil van de Heer voor onszelf en voor elkaar bege­ren… als we de Heer de eer ervoor geven. Maar als we zélf de eer op willen strijken voor het heil dat de Heer (wellicht via ons) aan anderen doet toekomen, gaan we royaal over de schreef. We vormen samen één lichaam.

Dat is wat anders dan wat een sekte afdwingt aan eenheid. Het lichaam van Christus bestaat uit een levend organisme, en als we ons dat bewust zijn, vormen we een onverbrekelijke eenheid. Niets zal ons dan nog uit elkaar kunnen drijven. Echt niets! Misschien is er een goede herder in de gemeente bezig, iemand die een schaap in nood goed aanvoelt, die bijstand en raad kan geven in moei­lijke situaties. Dat zal dan zijn of haar bediening zijn. Als dat je aan­spreekt, mag je je daar ook naar uit­strekken. De Heer kan je er toe geroepen hebben, of je verlangt gewoon een goede zaak van Hem. Maar als het iemands intentie is de ander voorbij te streven, vanuit een soort competitiegedachte, begeert zo iemand een bediening die de Heer aan een ander gegeven heeft. En dat is een kwalijke zaak.

Er zitten evenwel altijd twee kanten aan een zaak, nietwaar? Als iemand met een al of niet ‘ambtelijke’ bedie­ning wel héél gauw denkt dat een ander op zijn of haar baantje uit is, geeft dat afstand naar iedereen die zich op hetzelfde terrein aan het ontwikkelen is. Dan ga je medestrijders  als je concurrenten zien en ervaar je diegenen die naast je staan als een bedreiging. Eigenlijk begeer je dan ook iets dat je niet toekomt in de bediening die de Heer je gegeven heeft. Dan ga je je gedragen alsof je daar de monopoliepositie van bezit. Welnu, als iemand het monopoliegevoel wil hebben, moet hij maar een spelletje ‘monopoly’ gaan spelen. Want naast jou kan de Heer immers ook anderen in dezelfde bediening roepen. Dat moet dan niet schrijnen en geen gevoelens van verwerping oproepen, maar dat mag juist vol­doening geven. Je mag je erin verheugen dat anderen naast jou met dezelfde dingen bezig zijn.

Praktische voorbeelden

Als ik tot vóór enkele jaren met of voor iemand bidden mocht en een ander daar iets aan toevoegde, werd ik daar prompt op aangevallen. Zo van: ‘zie je wel, je doet het niet goed joh, een ander kan het veel beter!’ In plaats van dat ik tegen de Heer zei: ‘wat fijn dat U door méér men­sen heen spreekt!’

Tegenwoordig vinden we het heel gewoon, en dat is het ook. Je hoeft er ook niet persé oudste voor te wezen, maar het behoort tot de normale procedure bij ieder die zich onder het ene Hoofd -Jezus Christus- heeft ingevoegd. Als het er maar niet om gaat het iets mooier te zeggen of de eventueel erbij betrokken machten der duisternis wat duidelijker te identificeren.

Uiteraard zullen ook deze dingen ordelijk dienen te geschieden. Op huiskringen en in gebedsgroepen, waar men elkaar het beste zal ken­nen, is dat vrij eenvoudig te realise­ren. In de samenkomsten op zondag zal dit wellicht minder vanzelfspre­kend zijn – ook al omdat een gemeentelijke bijeenkomst toch wat massaler van karakter zal wezen.

Het is over het algemeen niet zo geslaagd om vanaf de zitplaats te gaan zitten roepen dat men ook nog wat te zeggen heeft. Het is dan beter ordelijk naar voren te gaan en het aan degene die op dat moment de leiding heeft over te laten erop in te gaan of niet.

Een ander voorbeeld uit de praktijk, is als volgt te omschrijven: In een vrij grote gemeente met behoorlijk wat oudsten, was er een gemeentelid dat nogal eens persoonlijke woorden van de Heer in de samenkomst ver­woordde. Doorgaans kwamen deze gedachten na ‘bedieningen’ aan het eind van een gemeentelijk samen­zijn. Dat men er zich in het oud­stenteam over beraadde of deze pro­fetieën wel juist waren of niet, is op zichzelf genomen goed. Elk met Gods Geest vervuld gemeentelid mocht dat immers doen! Maar dat op een gegeven moment de opmer­king viel: ‘Als dit écht van de Heer was, zou Hij dit wel via óns laten lopen!’, was ronduit bedenkelijk. Profetieën of ‘woorden van de Heer’ zijn immers niet voorbehouden aan de gezamenlijke oudsten! Van beide voorbeelden kan gezegd worden dat hier een begeren in zat naar iets dat de Heer aan een ander had gegeven. Ook al was niemand zich op die momenten daar iets van         bewust. Maar gevaarlijk was het wel.

De hoogmoed kon zomaar toeslaan. Kan dat ook in volle-evangeliegemeenten? Wellicht juist in onze gemeenten. Want daar aast de duivel op. Als we elkaar nu eens allemaal in de waarde laten waarin God ons geplaatst heeft, dan zullen we ons verheugen als de Heer zijn heerlijk­heid in de gemeente openbaart – ongeacht via wie dat dan wel < ’ gebeurt. Iedereen mag er immers deel aan hebben. Daar mag het begeren van ons allemaal naar uit­gaan.

We begeren derhalve goede dingen in onze hemel. Datgene wat God voor óns bedoeld heeft. En we begeren goede dingen op de aarde. Alles wat God óns ter beschikking heeft gesteld. En dat is alles bij elkaar héél wat.

 

Vurig van geest door Cees Maliepaard

De Emmaüsgangers als voorbeeld…

“Ze zeiden tegen elkaar: Was het niet alsof ons hart in brand stond, toen hij onderweg met ons sprak en ons de bijbel uitlegde?’ Lucas 24 vers 32 (Luc. 24:32, vert. Anne de Vries).

Vals vuur

Mensen kunnen elkaar aansporen tot het doen ‘van alles en nog wat’ voor de Heer. Maar ook goedbedoelde opjutterij is ten enen male wezensvreemd aan het bezig zijn van de Meester. In het Koninkrijk van God zet men elkaar nooit onder druk. Als je het vuur bij een ander constant moet aanjagen, kun je je beter eens afvragen of je wel op de juiste manier bezig bent.

Want niemand wordt vurig van geest vanuit het hart onder de invloed van een ander mens. Het kan dan hooguit een vurig enthousiasme zijn. Op zich is dat niet verkeerd, maar het is niet voldoende. Aangepraat enthousiasme houdt geen stand, dat verflauwd na verloop van tijd. Als Paulus in een bepaald verband aan de Romeinen schrijft: “Wordt vurig van geest”, bedoelt hij dat zij in hun innerlijke mens vol van Gods Geest dienen te zijn.

Heilig vuur

De Emmaüsgangers ervoeren dat hun harten als in vuur en vlam kwamen te staan. Hoe? Door Jezus’ uitleg van het woord van God. Dat kwam doordat Jezus niet slechts een ‘interessante uiteenzetting’ gaf over de gedachten van God, maar dat Hij door Vaders Geest geleid, hun dat gaf wat zij op dat moment nodig hadden. Ze werden instaat gesteld daar zelf positief op te reageren. Zo is het ook met de gedachten die de Heer naar ons toebrengt. Hij legt ons Gods gedachten van heil niet op, maar we mogen die in alle vrij­heid tot herstel aanwenden – op grond van een eigen beslissing.

De motivatie tot het volbrengen van de dienst aan de Heer komt uit ons hart, en bij het horen van Gods liefdevolle woorden, lijkt het wel of dat hart van heilig vuur in brand is komen te staan.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en wij zijn het ook. Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent.

Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal gepenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.

En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is”. Johannes 3 vers 1 tot en met 3 (Joh. 03:01-03).

Heeft de Bijbel nog toekomst?

Al vele jaren komen we in allerlei bladen de berichten tegen over de toename van het aantal Bijbels dat gedrukt en verspreid wordt. Zo lazen we onlangs dat in de laatste paar jaar weer voor 60 bevolkingsgroepen een complete Bijbel in druk verschenen is. Het Nieuwe Testament verscheen in 250 nieuwe talen. En in circa 325 talen is één Bijbelboek voor het eerst gedrukt. En al zijn er dan nog 450 miljoen mensen voor wie nog niet één Bijbelboek beschikbaar is, dit zijn toch berichten waarover iedere christenen zich verblijden kan.

Maar waarom dan toch de kop boven dit artikel of de Bijbel nog toekomst heeft? Bij sommigen komt dit mis­schien wat overbodig over, vooral omdat het hier gaat om -zoals het wel genoemd wordt- het ‘Boek der boeken’, dat overigens nog maar 5 eeuwen in zijn huidige vorm bestaat en in steeds meer talen vertaald is of wordt.

Als we het echter over de toekomst hebben bedoelen wij vooral het ‘gebruik’ van de Bijbel: wordt het wel voldoende en op de juiste wijze gelezen?

Deze vraag werd aangescherpt door een artikel dat we lazen in ‘Idea’ een blad van de Evangelische Alliantie. Onder de titel ‘De minst gelezen bestseller ter wereld’ was een bewer­king overgenomen uit het Engelstalige blad ‘Cristianity Today’ van Gary M. Burge.

Minimale Bijbelkennis

In het artikel wordt, aan de hand va/» talrijke voorbeelden en onderzoeken, aangetoond hoe onder vele christe­nen de kennis van de inhoud van de Bijbel minimaal is. De schrijver wijst op het gevaar dat geestelijk leven geen kwestie meer is van weten en denken, maar een kwestie van ervaren: ‘Dat heeft geresulteerd in geestelijke bedieningen die meer indruk leggen op persoonlijke ont­plooiing en therapeutische heelheid dan op onderwijs en leren. Preken worden steeds therapeutischer en verliezen steeds meer hun onderwijs-karakter, en de waarde van wat we doen op zondagmorgen wordt gebaseerd op wat we voelen, niet op wat we denken’.

Deze opmerkingen zijn wel iets om over na te denken, want een opper­vlakkig omgaan met de Bijbel heeft een negatieve uitwerking in ons per­soonlijk geloofsleven. Natuurlijk gaat het niet alleen om het regelma­tig lezen in de Bijbel, maar ook hoe en op welke wijze.

In een ander artikel, van Kevin Giles, in hetzelfde blad (overgeno­men uit Grid) wordt daar aandacht aan geschonken. Enkele opmerkin­gen uit het artikel:

De Bijbel is Gods zelfopenbaring. Tegelijkertijd is de Bijbel een verza­meling boeken, geschreven door mensen die 2000 jaar (of meer) van ons afstaan. Door hem te lezen kun e het Leven vinden. Door hem ver­keerd uit te leggen kun je de groot­ste verschrikkingen aanrichten.

Nadenken over de juiste uitleg en de juiste toepassing is dan ook geen luxe.

In Jezus’ tijd hadden de Farizeeën de meeste Bijbelkennis, maar toch begrepen ze niet waar de Schrift eigenlijk om draaide.

Voor geschreven teksten geldt, dat de tekst in staat is om de lezer te veranderen. Als dit geldt voor een seculiere tekst, hoeveel te meer dan niet voor een tekst die door de heili­ge Geest geïnspireerd is?

De problemen waar de apostel Paulus op inging speelden zich af in

een sociale context die allang niet meer bestaat.

De openbaringskracht van het Woord van God beperkt zich niet tot de historische betekenis. We kunnen de heilige Geest niet muilkorven.

De verdeeldheid onder christenen berust altijd op tegengestelde visies op de Bijbel als geheel. Beide partij­en doen een beroep op teksten, maar wat de een als hoofdzaak ziet, beschouwt de ander als bijzaak.

Zes basisregels

Deze en andere opmerkingen doen natuurlijk de vraag opkomen, hoe je dan wel moeten omgaan met de bijbel? Kevin Giles reikt een paar basisregels aan om de Bijbel uit te leggen:

Probeer altijd eerst te ontdekken hoe de oorspronkelijke hoorders een tekst of passage hebben opgevat. De historische betekenis is de eerste stap. Vergeet daarbij niet dat onze moderne wereldbeschouwing op een aantal belangrijke punten sterk afwijkt van de antieke mens. Met andere woorden: laten we onze eigen vooronderstellingen niet ver­geten.

De tweede vraag is: ‘Wat betekent dit voor mij of voor alle christenen in deze tijd?’. Reken erop dat het antwoord een uitdaging zal beteke­nen voor onze wijze van denken en leven. En dat er een innerlijke veran­dering van ons wordt gevraagd.

Open uw hart voor de leiding van de Geest. De Bijbel is door de Geest geïnspireerd, en het is de geest die de Schriften doet leven en laat spre­ken over elke nieuwe generatie. Willen we de stem van de Geest ver­staan, dan moeten we de Bijbel bestuderen, luisteren naar andere christenen (in het bijzonder naar degenen met wie we het oneens zijn) en langdurig nadenken over wat God hier zegt.

Probeer altijd het grote geheel te zien. Ga er nooit van uit dat één vers, of een aantal verzen, het hele verhaal vertelt. Het uiteindelijke doel van Bijbelstudie is dat we geleidelijk de zin van Christus leren verstaan, zoals die tot ons komt in het geheel van de Schrift.

Gebruik uw gezonde verstand. Het verstand, verlicht door de Geest, is een goede gids, ook als het gaat om het verstaan van Gods Woord. Het gezamenlijk gezond verstand van een gewone bijbelstudiegroep levert vaak een uitstekende her­meneutiek op. Een geest die is vol­gestopt met dogma’s kan een obsta­kel vormen voor wat de Bijbel in feite te zeggen heeft.

Besef dat het lezen van de Schrift het karakter heeft van een dialoog. Het is belangrijk dat we altijd vra­gen; ‘Wat zegt God tegen mij?’ Tegelijkertijd vraagt de tekst ons voortdurend: ‘Zou je denken of je gedrag op dit punt niet eens veran­deren?’ Dat betekent dat de Bijbel een gevaarlijk boek is. Pas op!” De vraag, die we aan het begin van dit artikel stelden, of de Bijbel nog toekomst heeft, valt dus op duidelij­ke wijze te beantwoorden: Ja… als we tenminste, onder leiding en inspiratie van Gods Geest, ingaan op wat ons wordt aangereikt, als we er iets mee doen, als we doen wat van ons gevraagd wordt. Dan ontdekken en ervaren we hoe God ons in Christus onvoorstelbaar rijk en gelukkig heeft gemaakt.

Geloof en gehoorzaamheid zijn de sleutels die we daarbij mogen hante­ren. Dat ligt niet als een soort wet of last op ons, maar Gods liefde en goedheid bewerken in en door ons de totale omvorming naar het beeld van Christus, zodat we ten volle openbaar worden als werkelijke ver­tegenwoordigers van Gods Koninkrijk.

Christelijke normen zonder God

Bovenstaande merkwaardige kop lazen we als opschrift van een artikel in het NRC-Handelsblad. Het blad schrijft: ‘Ruim een derde van de leerlingen op protestants-christelijke scholen heeft volgens de schooldi­recteuren geen christelijke achter­grond. Op school wordt nog altijd gebeden, maar ‘waarheidsvragen’ zijn inmiddels vervangen door ‘belevingsmomenten’. Ook ouders wor­stelen: zijn we nu christelijk of niet?”

Vervolgens wordt het verhaal vertelt van een familie uit een

Amersfoortse nieuwbouwwijk, dat we verder zonder commentaar door­geven. Zij stuurden hun kinderen naar een protestants-christelijke basisschool, hoewel ze zelf niet christelijk zijn. De moeder zegt: “Ik geloof niet in God. Wel in wat ik ‘de loop der dingen’ noem. En ik geloof dat Jezus bestaan heeft, als een soort goeroe, Maar dat hij naar de hemel ging, nee”.

De vader vertelt dat hij toen hij zijn vrouw leerde kennen, de kerk is uit­gestapt omdat ze hem dwongen te kiezen. Ze hebben het goed ver­bruid. Ik geloof nog wel dat er iets is, iets dat je gerust God mag noe­men”.

Waarom dan toch deze schoolkeuze? De moeder: “Wat me meteen beviel aan de school was dat ze een gras­dak en zonnepanelen hadden. Daar zijn ze heel bewust mee bezig. Gods aarde waar je zuinig op moet zijn. Laat ik het daar nou helemaal mee eens zijn. Behalve dat van God dan”. De vader: “Het is niet dat ik wil dat hij christelijk wordt opgevoed. Wel dat hij die normen en waarden mee­krijgt. Ik wil dat mijn zoon onder­scheid leert maken tussen goed en kwaad”.

De moeder maakt verder nog de opmerking dat de Bijbelverhalen die op school vertelt worden “staan, daar kun je normen en waarden op ijken”.

In het verdere gesprek met de ver­slaggever vertellen ze dat ze ‘los van God’ niet goedvinden, maar al te zwaar misschien nog erger. De vader ondervond in zijn jeugd hoe erg de christelijke wereld kan knellen. Hij schudde het van zich af, maar liet niet alles los: “Bepaalde dingen vind ik waardevol, andere weer niet.

Zolang ik het zelf maar mag uitma­ken, als het wordt opgelegd is het foute boel”.

Aan het slot van het artikel vertelt de moeder: “Ik moest vreselijk lachen toen mijn zoontje de eerste keer zin­gend over de Here thuiskwam. Ik weet nog van mezelf en mijn zus, we hielden niet op met zingen: ‘Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand…’ We von­den het heerlijk, fantastisch. En met mij is het ook goed gekomen. Het blijven abstracte begrippen voor die kinderen. Hij zingt over Jezus net als over Pinkeltje.

“Wie was Jezus, weet je dat?” Het zoontje: “Nou die is al groot, maar die is dood. Door soldaten. We maken heel leuke dingetjes en zo, en dan uitknippen.

Verder weet ik het niet”.

De vader tenslotte: “Maar als hij thuiskomt om ons te bekeren, dan gaat hij er af”.

De ontdekking van het echte leven

Er gaat vrijwel geen dag voorbij of wij worden via de media wel op een of andere wijze geconfronteerd met nieuwe wetenschappelijke ontdek­kingen op het gebied van het leven. Het klonen van menselijke embryo’s bijvoorbeeld blijft een hot item, maar vooral ten aanzien van het leven op andere planeten, en hoe we ons dat voor moeten stellen, volgt het ene bericht het andere op.

Zo schrijft NRC-Handelsblad onder de kop ‘Hoop op leven’ over de recente ontwikkelingen betreffende de planeet Mars: ‘Nadat het leven op Mars zo dood als een pier was ver­klaard lijken er nu opeens weer aan­wijzingen te zijn dat in een ver ver­leden de Rode Planeet bacteriën heeft gekend. Amerikaanse onder­zoekers hebben het vermoeden uit­gesproken dat veel van de zoge­noemde magnetiet-kristallen die in de meteoriet (bedoeld wordt de befaamde Mars-meteoriet ALH84001) zijn gevonden langs biologische weg zijn ontstaan. In vorm, chemische samenstelling, magnetische eigenschappen en kris­talstructuur lijken ze als twee drup­pels water op magnetiet-kristallen die op aarde uitsluitend bekend zijn van bacteriën.

De eerder genoemde ALH84001 is een meteoriet ter grootte van een flinke aardappel die in 1984 op het ijs bij de Allan Hills op de Zuidpool is gevonden. Isotopen-analyse aan gasinsluitsels in de meteoriet bewees in 1993 dat de steen van Mars afkomstig is, zoals dat eerder van een aantal andere meteorieten was aangetoond. De Marslanders Viking 1 en 2 hadden in 1976 de Mars-atmosfeer rechtstreeks kunnen bemonsteren”.

Fossiele levensvormen

Een ander bericht vermeldt dat in een steen uit de ruimte, die ruim dertig jaar geleden neerkwam in Australië, fossiele levensvormen zijn aangetroffen die op aarde bacteriën lijken. Een onderzoeker van de NASA heeft dit bevestigd. De steen, die -net als de planeten in het zonnestelsel- ongeveer 4,6 mil­jard jaar oud zou zijn, heeft waarschijnlijk 800.00 jaar door het zonnestelsel gezworven voor hij in 1969 neerstortte bij de stad Murchison in de Australische staat Victoria.

Mogelijk is hij afkomstig van een planetoïde of van een komeet. Maar dan komt er weer een ander bericht dat de vondst van de van Mars afkomstige steen nog omstre­den is. Dit zegt het hoofd van de afdeling astrobiologie, professor Hoover. “De vondst zou er ook op kunnen wijzen dat het aardse leven vanuit de ruimte op onze planeet werd ‘geïmporteerd’. In dat geval is het verklaarbaar dat de gevonden fossieltjes erg lijken op wat elders op aarde wordt aangetroffen.

Ook zou het kunnen zijn dat leven op aarde is ontstaan, en door een inslag in de ruimte is beland om later weer op onze planeet terug te keren”.

Zo blijft men in wetenschappelijke kring maar bezig om te proberen het ‘geheim van het leven’ te ontdek­ken, terwijl men totaal voorbij gaat aan het feit dat God de Schepper is van alle leven. Nu kan men uiteraard ook niet anders verwachten, want zolang een mens het echte leven in Christus niet heeft ontdekt, is hij zoekende en probeert op uitsluitende verstandelijke wijze een antwoord te vinden voor zijn bestaan. Daarbij kullen er, door de toenemende groei m kennis en inzicht, steeds nieuwe ontdekkingen worden gedaan, die eerdere ontdekkingen aanvullen of weer ongedaan maken.

De nieuwe wereld

Alleen wanneer de mens de factor ‘geloof’ ontdekt, ontstaat er een geheel nieuwe situatie. Zonder geloof is het onmogelijk Gods wereld binnen te komen. En die wereld is een geestelijke wereld. Door te geloven dat God de mens geschapen heeft naar Zijn beeld en gelijkenis gaat er een geheel nieuwe wereld open. We komen als het ware in een andere dimensie terecht, die

ineens alles in een ander licht plaatst. Dan gaan we ook ontdekken dat de mens onder invloed van de gevallen engel Lucifer is geraakt en daardoor sterfelijk is geworden, dat wil zeggen niet meer in staat is te leven volgens goddelijke normen. Het goddelijke in hem is aangetast, beschadigd en geheel of gedeeltelijk verdrongen door de invloed uit de verkeerde bron.

Maar dit is geen situatie die God tolereert. Niet Satan met zijn nega­tieve invloed bepaalt uiteindelijk ons leven. God, wiens primaire eigen­schap ‘liefde’ is, toont hoe Hij de beschadigde schepping niet aan zijn lot overlaat. Hij doet dit niet op geheimzinnige wijze buiten de mens om. Dat begon met het ‘inschakelen’ van zijn eigen Zoon, Jezus, die een volkomen verlossings­werk aan het kruis van Golgotha tot stand bracht door het offer van Zijn leven te brengen, maar omdat het echte leven in Hem was had de dood niet het laatste woord, maar ver­scheen Hij op Paasmorgen als de grote Overwinnaar.

Tijdens zijn periode als mens op aarde was Zijn leven één groot voor­beeld om na te volgen. Daarom vol­gen wij Jezus, de ‘eerste nieuwe mens’, en proberen door woord en daad openbaar te maken wat het betekent een nieuwe schepping in Hem te zijn. Zo wekken wij anderen op Hem te aanvaarden om zo ook het echte leven te gaan ontdekken. Wetenschapsmensen zullen onge­twijfeld opmerken: ‘Jullie geloven dat allemaal, maar wie bewijst mij dat het waar is?’ Het antwoord heb­ben we in ons. Wij zijn het bewijs! Het is Gods Geest die in ons is en ons bewust heeft gemaakt dat we nieuwe scheppingen in Christus zijn en het eeuwige leven in ons is. Dat is de realiteit van het echte leven, waarvan wij hopen dat velen dat gaan ontdekken en dan met ons kunnen zeggen: ‘Wat ben ik blij dat ik het echte leven heb gevonden!’.

Van welvaart naar crisis?

“Momenteel deinen we met z’n allen mee op een enorme welvaartsgolf.

Hoger dan ooit torenen we boven de maatschappelijke zee uit. En wat doen we? We klagen steen en been, zoals onlangs uit een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau bleek.

Financieel hadden we het nog nooit zo goed. Maar we zien de toekomst somber in. We tobben en maken ons zorgen om onze gezondheid. Is mis­schien toch het besef tot ons doorge­drongen dat al die rijkdom ons gees­telijk alleen maar armer heeft gemaakt? En dat geluk inderdaad niet te koop is?”

Dat schrijft Rob Hoogland in zijn column in De Telegraaf. Onder de kop ‘Klagen’ merkt hij verder op dat we ‘een door en door verwend volk­je’ zijn geworden: “We willen alle­maal een tweede huis, een derde auto en een vierde partner. En vakantie: minstens driemaal per jaar, waarvan minimaal één keer intercontinentaal. En toch zijn we onte­vreden met ons bestaan.

Niets deugt, alles is verkeerd. Het leven beschouwen we als zinloos en doelloos, volgens dat onderzoek. En aan werkdruk vrezen we ten onder te gaan. Dat had mijn opa eens moeten horen. Zestig uur per week zwaar werk, die man. En in het weekend kelnerde hij nog bij.

We moeten ons te pletter schamen”, merkt Hoogland op, die zijn, ten dele ironisch bedoelde, column afsluit: “En het mooie is: van dege­nen die echt hard werken gaf 27 pro­cent aan ‘erg gelukkig’ te zijn, terwijl van de personen die dat zelden of nooit doen slechts 20 procent hun gemoedstoestand als zodanig omschreef.

Ophouden met zeuren dus, landge­noten. Gewoon aan de slag, want van werken is nog nooit iemand doodgegaan. Uitspraak van diezelfde opa”.

Komt er verandering?

Natuurlijk kunnen we als christenen onze schouders ophalen over een dergelijk stukje en denken (of zeg­gen) dat we dankbaar en blij mogen zijn dat we in een welvaartstijd leven. En dat we vanwege de mate­riële zegen waar we mee te maken hebben, veel kunnen doen om de nood van anderen te lenigen, zowel geestelijk als materieel.

Dat is waar, maar in hoeverre blijven we ‘besmet’ van negatieve invloeden die deze tijd met zich meebrengt? Ieder behoort zichzelf op dat punt kritisch te onderzoeken en dan even­tueel correcties aan te brengen.

Laten we ook in deze welvaartstijd zorgen dat ons geloof geen theoreti­sche aangelegenheid is, maar prak­tisch beleefd wordt in het gewone leven van elke dag.

Hoogland meent dat een teruggang van de economie een louterende werking zou kunnen hebben. In het­zelfde blad lazen we in een interview met Hans van Breukhoven, de bekende eigenaar van een groot aan­tal platenwinkels, dat de houding van de gemiddelde Nederlander hem zorgen baart: “Die denkt dat het economisch goed blijft gaan, ter­wijl er een teruggang op komst is”. Hoe het ook zij, als christenen hoe­ven we ons daar geen zorgen over te maken, maar behoren we wel realis­tisch genoeg te zijn om onder ogen te zien dat dit niet denkbeeldig is, ja zelfs waarschijnlijk. In de wereldge­schiedenis hebben goede en slechte tijden altijd nog elkaar afgewisseld, en dat zal voorlopig ook zo blijven. Temidden van dit alles bevind zich echter de werkelijke gemeente van Christus. En allen die de zekerheid in hun hart hebben daartoe te beho­ren, ongeacht welk kerkelijk of ander etiket men verder ook draagt, hebben als taak en opdracht het licht dat Christus in hen heeft ontstoken, volop te laten schijnen in de duister­nis van de door Satan aangetaste schepping.

Dan is het niet belangrijk of we in een welvaartstijd leven of te maken krijgen met een economische crisis. Onder alle omstandigheden mogen we immers ons vertrouwen stellen op de levende God, die een onvoor­waardelijk vertrouwen in ons heeft gesteld. Dat heeft zijn Zoon, Jezus Christus, op een volkomen wijze tot openbaring gebracht. En als we ons vertrouwen op Hem hebben gesteld, zullen we nooit beschaamd uitko­men want Hij zal ons temidden van alle omstandigheden altijd nabij zijn. Denk aan de woorden van Jezus: “Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld”.

 

 

Korte gedachten door Gert Jan Doornink

Menselijk boek

Hoe komt het dat bepaalde Bijbelteksten soms zo tegen­strijdig zijn en het lijkt of ze elkaar tegenspreken? Dat komt omdat de Bijbel een ‘menselijk boek’ is, dat wil zeggen: de Bijbelboeken en brieven zijn geschreven door mensen zoals u en ik. gewone mensen, maar gelovend in de levende God. Jacobus schrijft bijvoorbeeld over de profeet Elia: ‘Elia was slechts een mens zoals wij…” Jakobus 5 vers 17 (Jak. 05:17).

Geen theorie

Het feit dat de Bijbel geschreven werd door gewone men­sen, maakt het boek juist zo boeiend, belangrijk en inspirerend. Het staat zo dicht bij ons. Daarom moeten we oppassen dat we de Bijbel niet tot een afstandelijk boek maken. Uitdrukkingen als ‘de Bijbel is Gods Woord’ kunnen de Bijbel doen overkomen als een boek dat ver van ons afstaat. Al bedoelen we dat natuurlijk goed, maar onbewust kunnen we de Bijbel dan maken tot een theoretisch boek dat niet praktisch beleefd kan worden. Terwijl het juist Gods bedoeling is dat we zodanig leren uit alles dat we in de Bijbel tegenko­men, dat in het leven van alle dag we meer en meer tot openbaring komen als nieuwe scheppingen in Christus.

Gedachten

Als gewone gelovigen weten wij dat we soms eigen gedach­ten doorgeven en soms gedachten die geïnspireerd worden door Gods Geest. Natuurlijk komt datgene wat we denken, naarmate we geestelijk groeien, meer en meer onder de controle te staan van de Geest van God. Daarom is geestelijke groei ook zo belangrijk. Daardoor leren we meer en meer onderscheiden waarop het werkelijk aankomt en wat uit de goede- dan wel verkeerde bron afkomstig is.

Godsgeschenk

Het feit dat we ‘eigen gedachten’ produceren mogen we rustig beschouwen als één van de grootste geschenken die God ons heeft gegeven. Hij heeft ons geschapen met een vrije wil en creativiteit in ons gelegd. En de creativiteit die in ons is mogen we, onder inspiratie van Gods Geest, tot ontwikkeling brengen.

Fundamentalisme – Een fundamentalist is iemand die vergeten is, of niet door heeft, waarom het bij een gezonde geloofsopbouw vanuit het funda­ment (Jezus Christus) werkelijk gaat. Een star en ondoordacht vasthouden aan bepaalde leerstellingen die alleen theoretische waarde hebben, is daar­van het kenmerk. Daarom is fundamentalisme alleen acceptabel als het een geestelijk fundamentalisme is, dat wil zeggen als we de Bijbel geestelijk verstaan en daarnaar handelen. God geeft ons verstand, wijsheid, inzicht en kennis, waardoor dit mogelijk is. Gods Geest schakelt ons niet uit, dat gebeurt bij een ‘dogmatisch fundamentalisme’, maar Gods Geest schakelt ons in, en dat gebeurt bij een ‘geestelijk fundamentalisme’.

 

Droom of werkelijkheid? door Jan H. Weerd

Als klein kind droom je soms van wat je later wilt worden. De één droomt ervan om profvoetballer te worden, de ander fotomodel of zelfs misschien wel zendingsarts. Soms blijft het bij een droom. Maar voor sommigen wordt de droom werkelijkheid.

Jozua had als jonge man ook een droom. Er zou een moment komen dat hij het beloofde land zou bin­nengaan, samen met de andere Israëlieten. Maar wanneer zou het aan gebeuren en hoe? Jozua had de ellende in Egypte meegemaakt.

Eigenlijk kon hij het niet aanzien, dat zijn ouders en zijn volk zo afge­beuld en vernederd werden. Zijn ouders hadden hem opgevoed vol­gens de Joodse wetten en tradities. Vaak hadden ze hem verteld van Abraham, Izaäk en Jacob. En van het verbond dat God met zijn volk had gesloten. En dat het volk Israël ontelbaar groot zou worden.

Vaak had Jozua hieraan gedacht. En in Jozua’s hart was het geloof gegroeid dat God zijn plannen zou uitvoeren. Jozua had gezien hoe God zijn volk uit Egypte en door de Rode ^se had geleid. Ook had hij midden in de woestijn meegemaakt, dat de heerlijkheid des Heren de tent der samenkomst had vervuld. Jozua was er rotsvast van overtuigd dat God zijn volk zou leiden en met hen zou zijn! Misschien was het wel daarom dat God hem samen met Kaleb en andere verspieders aanwees om het beloofde land te gaan verspieden. Voor Jozua was deze onderneming het begin van de bevestiging van wat God met Israël van plan was. Over deze Jozua lezen we ook nog dat hij vervuld was me{ Gods Geest.

Zoals bij Jozua kan het soms met ons gaan. We dromen over veel din­gen. Over een goede baan, trouwen, kinderen krijgen, een mooi huis, enz. In geestelijk opzicht dromen we er misschien van om het beloof­de land binnen te mogen gaan. We horen en lezen er veel over. Dat wekt bij ons een verlangen op. Sommigen hebben het voorrecht het aardse Israël te kunnen bezoeken, een prachtig land, vol afwisseling en bij­zondere mensen en zeker het bezoe­ken waard. Je kunt er helemaal van onder de indruk raken…

Maar als we eerlijk voor onszelf zijn, zoeken we in ons hart toch naar een ervaring die veel dieper gaat: het betreden van het geestelijk Koninkrijk van God. Het is niet voor niets dat Jezus zegt: “Zoekt de din­gen die boven zijn, niet de dingen die op de aarde zijn”. Jezus wist waarom het ging.

Gelukkig ervaren we ook nu al momenten dat we iets van Gods grootheid ervaren. En als we dicht bij Jezus leven en met Hem de berg opgaan (zoals Mozes de berg Horeb beklom), dan zal ons geloof en ver­trouwen alleen maar meer groeien en versterkt worden.

Als Jozua, als opvolger van Mozes, aan het begin van een nieuwe uitda­ging staat en op het punt is de rivier de Jordaan over te steken, om het beloofde land in te nemen, spreekt God tegen hem enkele zeer belang­rijke woorden: “Ik zal met u zijn!”. Dit zijn woorden die diep in het hart van Jozua doorklinken.

Ook voor ons kunnen deze woorden zeer veel gaan betekenen. Eigenlijk spreekt God deze woorden ook tegen ons. De naam Jozua betekent ‘Jahweh is mijn hulp’. En daar gaat het nu precies om! God wil voor ons een Trooster zijn en ook onze Krachtbron, onze Herder, onze  Zaligmaker, onze Hersteller.

Hij laat ons nooit in de steek, al zijn we soms van mening dat de omstan­digheden ons teveel worden. God ziet evenwel over ons menselijk bestaan heen en spreekt vanuit zijn Koninkrijk tot ons. Hij is de God van het eeuwige leven. Hij roept ons op heel dicht bij Hem te leven. Hij wil dat we zijn woorden hooghouden en erover spreken, over zingen, ze voor­leven. Jezus zegt in het Nieuwe Testament: “Ik zal je niet als wezen achterlaten. Als mijn Geest in je is, dan kun je het aan en zul je ervaren dat je niet alleen bent”. Hij zal je te binnen brengen en geven wat je nodig hebt!

Het volk Israël had voldoende mee­genomen vanuit Egypte, buitge­maakt op de Egyptenaren. En in de woestijn hadden ze voldoende te eten en te drinken, omdat God voor hen zorgde.

Dat hebben ook wij nodig! Want ook wij gaan soms door een diep dal, een Egypte. We mogen erop vertrou­wen dat God ook ons eruit zal lei­den. Misschien gaan ook wij dan wel eerst door een woestijnperiode heen. Maar dan geldt ook voor ons dat God in de woestijn zichzelf aan ons wil openbaren en ons wil helpen, zoals Hij dat deed met zijn volk. Hij wil dat wij het beloofde land gaan innemen en dat we erop vertrouwen dat Hij voor ons zorgt.

Dan zal blijken hoe groot ons geloof en vertrouwen in God is. Hoe groot onze voorraden zijn die we uit de hand van de Heer hebben ontvan­gen. Hoeveel we veroverd en hebben buitgemaakt.

Eén ding is echter zeker: we hoeven nooit alleen te gaan en alleen te strij­den. Hij is altijd bij ons, met ons en zelfs in ons!

 

Gouden appelen op zilveren schalen door Ada karts

 

 

 

 

“Een woord, in juiste vorm gespro­ken, is als gouden appelen op zilveren schalen” Spreuken 25 vers 11 (Spr. 25:11).

Welke woord uit de Bijbel het ook betreft, het heeft niet automatisch ‘de juiste vorm’. Al kunnen we Bijbelwoorden letterlijk citeren, dat wil nog niet zeggen dat alles ermee gezegd is. Stel je voor, we zouden dan het Oude- en Nieuwe Testament kunnen hanteren, zonder dat de Geest van Christus eraan te pas kwam. Dat levert een scheefgetrok­ken woord op, al was het ‘schallend koper’.

Hoe wordt het nu ‘gouden appelen op zilveren schalen?’ Hoe krijgt een Bijbelwoord z’n juiste vorm? Wie kan het weer rechttrekken?

De komst van Jezus Christus heeft voorgoed alles rechtgetrokken. Zijn komst was begonnen met Zijn zicht­baar aanwezig zijn op aarde. Maar in Zijn wederkomen in Géést ligt de voltooiing van Zijn komst. Hij is in Geest wedergekomen om Zijn Lichaam, de Gemeente, naar de Geest op te wekken opdat de Gemeente de Bijbelwoorden in de juiste vorm zou kunnen zien. Dat betekent een omwenteling in de geloofswereld omdat de Bijbel anders, in Geest, gelezen gaat wor­den.

Johannes zag het gebeuren. Hij zag dat door de komst van Jezus ‘ de aarde en de hemel vluchtten” Openbaring 20 vers 11 tot en met Openbaring 21 vers 18 (Openb. 20:11-21:18). Welke aarde en hemel? De éérste aarde en hemel! Dat is een ingrijpend gebeuren; zó ingrijpend dat de Bijbelboeken erdoor opengaan en degenen die Zijn stem daarin horen, staan op in Zijn onderwijzing en hebben daar­door leven in zichzelf Johannes 5 vers 24 tot en met 26 (Joh. 05:24-26). Nu kan ieder Woord de juiste vorm, het gééstelijke aanzien krijgen. De ‘nieuwe hemel en aarde’ zijn daar­door zichtbaar geworden.

In dit proces voleindigt Jezus Christus Zijn gemeente. Hier is Zijn spreken in de Gemeente uiteindelijk op uit gelopen. Dit is Zijn eind­onderwijs.

De Geest van Christus, werkende in de profeten van het Oude Verbond, heeft ons al in Zijn eindonderwijs zien ‘zitten’ 1 Petrus 1 vers 3 tot en met 12 (1 Petr. 01:03-12). De pro­feet Zacharia heeft ons daarbij zelfs ‘oud’ zien worden Zacharia 8 vers 4 en 5 (Zach. 08:04-05)!

Ontwikkeling en overdracht

“Er zullen weer oude mannen en vrouwen op de pleinen van Jeruzalem zitten…” Terwijl we dit lezen wordt de grond van ons hart weer heerlijk verhoogd. We zien bij het lezen van het woord ‘Jeruzalem’ meteen af van het zichtbare, oudtes­tamentische Jeruzalem. Onze gedachten zijn en worden opgetrok­ken in het geestelijke, hemelse Jeruzalem. Daar, in overvloed van God en Jezus (Geest en Woord) is de Gemeente ‘oud’ geworden. Dat wil zeggen dat ze door alle ontwikkelin­gen heen, steeds een beetje wijzer is geworden.

Bij elke positiebepaling omwille van het Woord, verdween er weer een stukje oude, eerste ‘hemel en aarde’. Ze heeft het niet na enkele vernieuwende belevenissen vroegtijdig laten afweten Jesaja 65 vers 17 tot en met 25 (Jes. 65:17-25). Integendeel, “Hij heeft de eeuw in hun hart gelegd” en “zij kunnen niet meer sterven” Prediker 3 vers 11; Lucas 20 vers 27 tot en met 40 (Pred. 03:11; Luc. 20:27-40). Nu is de Gemeente op heel goede leeftijd gekomen, de leeftijd van de geestelijke rijpheid. Dat is het ‘goede einde’ dat ze heeft verkregen. Dat is het einde dat ze ook heeft nagejaagd. Hierin ligt tevens de goede over­dracht aan het nageslacht.

Ze ‘zitten’! Ja, want zijn ze niet de sabbatsrust van Christus (7e dag) binnengegaan?! Hebreeën 4 vers 8 tot en met 13 (Heb. 04:08-13). En zijn ze niet heerlijk geestelijk ‘besneden’ (8e dag) om nu Zijn eindonderwijs te kunnen verstaan?! Lucas 2 vers 21; Kolossenzen 2 vers 11 tot en met 15 (Luc. 02:21; Kol. 02:11-15).

Eindonderwijs

“… ieder met een stok in de hand vanwege zijn hoge leeftijd”.

Om aan deze woorden de juiste vorm te geven, letten we op wat Jakob doet aan het einde van zijn leven. Met een ‘goede leesbril’ op lezen we over hem in Hebreeën 11 vers 21 (Heb. 11:21): “Door het geloof heeft Jakob bij zijn sterven ieder der zonen van Jozef gezegend en hij heeft aangebe­den, leunende op het uiteinde van zijn staf”.

Jakob steunt in zijn eindtijd op het uiteinde van zijn staf, op het hoogte­punt van alles wat in zijn leven met God uiteindelijk tot rijpheid is uitge­groeid. In dat ‘uiteindelijke’ is het Woord weer rechtgetrokken van de scheefgroei die het door mensen­handen heeft opgelopen.

Zo heeft ook de Gemeente haar door de Geest van Christus rechtgetrok­ken onderwijs ontvangen. Op haar rijpe leeftijd is dit haar stok en staf. In haar gaan is het spreken van Jezus vanuit de geopende boeken haar ondersteuning. Het is door God bewaard om in betrouwbare handen van de volgende generatie te worden overgedragen.

Datgene wat ieder in Christus ont­vangen heeft, wordt door dit eindon­derwijs tot krachtige ontwikkeling gebracht. Ieder van de zonen van Jakob werd door hem met een eigen zegen gezegend Genesis 49 vers 28 (Gen. 49:28). Dit gebeurde ‘bij zijn sterven’. Des te krachtiger is het eindonderwijs van (de gemeente van) Hem die is gestorven én opgestaan.

Die ‘stok’ is gedrenkt in de Geest van het Woord, als in honing. Toen Jonathan de punt (Statenvert. “het einde”) van zijn stok in een honing­raat had gedoopt, werden zijn ogen verlicht 1 Samuel 14 vers 27 tot en met 30a; Matteüs 6 vers 22 (1 Sam. 14:27-30; Matt. 06:22). Dat was zijn eigen van God ontvangen zegen. Verlichte ogen is het behoud voor het Woord in juiste vorm. En dat is ook het behoud voor het Lichaam van Christus. Daar is de Gemeente goed oud, stokoud bij geworden. Niet verjaard maar bejaard, dragende de zegen van al haar jaren in Hem.

Gered en behouden

“Ook zullen de pleinen der stad vol zijn van jongens en meisjes die daar spelen”.

Hier is een goed samenzijn van jong en oud. De opgroeiende generatie zal zelf tot een volwassen nadenken komen. En, nader toeziende op ons geloofs reilen en -zeilen, zal de vol­gende generatie zich afvragen: “Wat betekent deze dienst van u” Exodus 12 vers 26 (Ex. 12:26)?

Onder het Oude Verbond had God het antwoord op deze vraag al in de mond van Zijn volk gelegd. In gehoorzaamheid daaraan kon het antwoord letterlijk meegedeeld wor­den.

Welk antwoord kan de Gemeente van het Nieuwe Verbond geven? Hoe ziet haar overdracht van geestelijke zaken eruit? Wat is de inhoud van haar dienst aan God en Jezus? Wat onze dienst betekent? Jezus Christus is ‘in de vervulling van de Geest’ wedergekomen. Toen Hij langs onze geloofshuizen kwam met Zijn eindonderwijs, was het met de verderver afgelopen. De strijd tegen hem pakken we dan ook niet meer op.

Het Woord dat geschreven staat in 1 Korinthe 15 vers 54 (1 Kor. 15:54), is werkelijkheid geworden: De dood (= de verderver = de satan = de zonde = de stok die met letters de opstanding en verdere ontwikkeling neersloeg, Jesaja 10 vers 5 tot en met 10 (Jes. 10:05-20) is verzwolgen in de overwinning van het eindonderwijs. Zó is het geloofs­huis, de Gemeente, na gered te zijn, óók behouden!

Voor het oog van de Gemeente ligt het Woord weer ‘als gouden appelen op zilveren schalen’.  

 

Bedieningen in de gemeente door Jildert de Boer

 

Het is niet de eerste keer dat wij in Levend Geloof schrijven over de ver­schillende bedieningen in de gemeen­te. Het zal ongetwijfeld ook niet de laatste keer zijn. Het onderwerp is dermate belangrijk, zeker bij het tot­ stand komen van de werkelijke gemeente van Christus, dat wij ook in deze Bijbelstudie weer een aantal aspecten willen belichten, (-red.).

“En Hij heeft zowel apostelen als profe­ten gegeven, zowel evangelisten als her­ders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus”

Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12).

Verschillende bedieningen

Waarom gelooft men in het alge­meen zo weinig in apostelen en pro­feten ook in deze tijd? Staat er ergens dat God deze bedieningen heeft teruggenomen?

Het is wel zonneklaar dat naast de twaalven en Paulus ook anderen worden aangeduid als apostel in het Nieuwe Testament. Het woord ‘apos­tel’ betekent ‘gezondene’ of ‘afge­vaardigde’ (zo wordt het soms ver­taald.

Jezus zelf wordt zo genoemd Hebreeën 3 vers 1 (Heb. 03:01). Verder Jacobus Galaten 1 vers 19 (Gal. 01:19), Barnabas Handelingen 14 vers 14 (Hand. 14:14), Andronikus en Junias Romeinen 16 vers 7 (Rom. 16:07), Epafroditus Filippenzen 2 vers 25 (Filip. 02:25), Titus en anderen 2 Korinthe 8 vers 16 tot en met 18; (2 Kor. 08:16-18, 22-23), Silvanus (Silas) en Timotheüs 1 Thessalonicenzen 1 vers 1; 1 Thessalonicenzen 2 vers 6 (1 Thess. 1:1; 2:6).

Over nieuwtestamentische profeten kan men lezen in Handelingen 11 vers 27 en 28; Handelingen 13 vers 1 en 2; Handelingen 15 vers 32; Handelingen 21 vers 10; 1 Korinthe 14 vers 29.

(Hand. 11:27-28; Hand. 13:01-02; Hand. 15:32; Hand. 21:10; 1 Kor. 14:29). Profeten zijn nog steeds broodnodig in de gemeenten.

In Handelingen 8 zien we Filippus aan het werk met zijn evangeliepre­diking, zowel tijdens de opwekking in de stad Samaria als ook door de leiding van God op een eenzame weg met een enkeling, de kamerling uit Morenland. Handelingen 21 vers 8 (Hand. 21:08) noemt hem: Filippus de evangelist. Paulus schrijft aan Timotheüs: “doe het werk van een evangelist” 1 Timoteüs 4 vers 5 (1 Tim. 04:05). De bediening van evan­gelist is voluit actueel in onze dagen. Deze zal ook niet schromen om mensen te dopen Handelingen 8 vers 12; Handelingen 8 vers 38 (Hand. 08:12; Hand. 08:38). Tenslotte worden de herders en leraars vermeld. Deze verslijt men in de protestants-kerkelijke traditie voor ‘dominees’. Alleen deze mogen -wat men noemt- alle ‘ambtelijke handelingen’ verrichten. Op grond waarvan? Vanwege opleiding en stu­die en kerkordelijke bepalingen die wezensvreemd aan de Schrift zijn. Hier heerst een rijstebrij van mense­lijke inzettingen over Gods Woord!

Alleen God stelt aan

Iemand wordt geen herder door studie, door aanstelling met salaris of iets dergelijks. Door Gods wer­kingen in hem kan iemand zorg voor de zielen aan de dag leggen en opgroeien tot een herder. Dit zien en bemerken degenen die zijn vrijwilli­ge, onbaatzuchtige dienst ervaren. Hij wil geen huurling zijn met een vast loon, maar de schapen gaan hem ter harte! Hier is geen sprake van menselijk beroep, maar van god­delijke roeping!

Leraar in een gemeente wordt men evenmin door menselijke opleiding of welsprekendheid. Deze bediening is een kwestie van ontwikkeling, van’ geestelijke rijping, van geestelijk inzicht in het Woord en van wijsheid op grond van leven Gods. Daar gaat tijd overheen Hebreeën 5 vers 12 (Heb. 05:12).

 

 

Niet iemands spreektalent of maatschappelijke positie maakt hem geschikt om de gemeente te dienen als leraar. Het gaat om geestelijke inhoud!

God stelt aan in bedieningen 1 Korinthe 12 vers 28 (1 Kor. 12:28). Het is niet vanwege mensen, noch door een mens Galaten 1 vers 1 (Gal. 01:01).

Paulus schrijft: “Indien ik nog men­sen trachtte te behagen, zou ik geen dienstknecht van Christus zijn” Galaten 1 vers 10b (Gal. 01:10b).

Het gaat er dus alleen maar om in ootmoed voor Gods aangezicht te dienen en zo een dienstknecht van Christus te zijn. Dit staat los van ‘prachtig preken’ en allerlei beschou­wende analyses, maar hier is de essentie om met betoon van geest en kracht van God het getuigenis van God te komen brengen 1 Korinthe 2 vers 1 tot en met 5 (1 Kor. 02:01-05). Dan krijgen de gemeenteleden wer­kelijk voedsel voor de inwendige mens en hulp voor hun dagelijks leven!

Oudsten in geest en waarheid

Wat betreft het oudste zijn: een oud­ste heeft niets te maken met meer­derheid van stemmen of met vier jaar aantreden en weer aftreden. Evenmin met heerschappij voeren over de kudde, maar wél met een voorbeeld zijn voor de kudde 1 Petrus 5 vers 2 en 3 (1 Petr. 05:02-03). Het vergt een dienend en onberispelijk leven, om als Paulus te kunnen zeggen: “Wordt mijn navol­gers, gelijk ik Christus navolg” 1 Korinthe 11 vers 1; zie ook 1 Korinthe 4 vers 16; Filippenzen 3 vers 17; 1 Thessalonicenzen 1 vers 6 (1 Kor. 11:01; 1 Kor. 04:16; Filip. 03:17; 1 Thess. 01:06).

Let op de voorwaarden waaraan een oudste dient te voldoen 1 Timoteus 3 vers 2 tot en met 7; Titus 1 vers 5 tot en met 9 (1 Tim. 03:02-07; Tit. 01:05-09). Deze lijsten met karakter­eigenschappen zijn niet kinderach­tig en we willen de normen die het Woord hanteert niet omlaag schroe­ven.

Titus zag op Kreta uit naar degenen die het meest geestelijk waren en vertrouwen hadden onder de broe­ders. Hij keek naar oudsten op de weg van Christus, in leeftijd met hem, volgens Gods werk en de mate van ontwikkeling van goddelijk leven in hen.

Door Gods behandeling en toerus­ting worden wij gevormd. Laat nie­mand zich enige titel aanmeten naar menselijke snit. Matteüs 23 vers 7 tot en met 12 (Matt. 23:07-12).

Een woord dat we wel op alle bedie­ningen kunnen toepassen vinden we in Hebreeën 5 vers 4 (Heb. 05:04): “En niemand matigt zichzelf die waardigheid aan, maar men wordt ertoe geroepen door God”. Een andere belangrijke tekst in dit verband is 2 Korinthe 10 vers 17 en 18 (2 Kor. 10:17-18): “Maar wie roemt, roeme in de Here, want niet wie zichzelf aanbeveelt, doch wie van de Here een aanbeveling ontvangt, heeft de proef doorstaan”.

Niet allen die door mensen als oud­ste betiteld worden, zijn ook in Gods ogen oudsten. De ouderdom zit niet in de kalenderleeftijd, maar in godsvrucht en wijsheid. God is niet uit op vormen en titels die geen wezenlijk, innerlijk leven in zich dragen. Het gaat om oudsten met ‘goddelijke levensinhoud’.

Wie ‘oudste’ geworden is op grond van het zichzelf presenteren en pro­fileren met een menselijke geldings­drang, is dit alleen zogenaamd, niet in geest en waarheid. Een sterk voor­beeld in negatieve zin waren op een gegeven moment de oudsten van Israël: de mannen droegen hun afgoden in het hart Ezechiël 14 vers 1 tot en met 3 (Ez. 14:01-03).

Diakenen of dienaren

Diaken zijn houdt niet in op een speciale plaats vooraan zitten en col­lecteren. Waarom ook dit dure, defti­ge vergriekste woord? Het gaat om helpers (Hand. 6:1-6), die gewoon dienen. Zij zijn bereid om de ande­ren de voeten te wassen in nederig­heid en hebben de harte-instelling om nood te lenigen.

Het heeft niets in zich van aanmati­ging en ambtenarij. God zoekt geen ambtenaren, maar eenvoudig louter toegewijde dienaren! Hij zoekt geen gewichtigdoenerij, maar bewogen harten! Blijkens Handelingen 6 gaat

het om mensen vol van Geest, wijsheid en geloof. Het zijn op de proef gestelde mensen, om daarna – als zij onberispelijk blijken- hun dienst vervullen 1 Timoteüs 3 vers 10 (1 Tim. 03:10). Over zusters in deze dienst willen we twee glasheldere verzen aange­ven. In Romeinen 16 vers 1 (Rom. 16:01) zegt Paulus: “Ik beveel Febe, onze zuster, (tevens) dienares (diakones, Canisius-vert.) der gemeente te Kenchreeën, bij u aan”. In 1 Timotheüs 3 vers 11 (1 Tim. 03:11) lezen we: “Evenzo moeten vrouwen zijn: waar­dig, geen kwaadspreeksters, nuchter, betrouwbaar in alles”. (In veel vertalingen is voor het woord ‘vrouwen’ tussen haakjes ‘(hun)’ ingevoegd, dat niet in de oorspronkelijke tekst staat en waarschijnlijk eerder is bedoeld om de kerkelijke traditie te ondersteunen).

In Filippenzen 1 vers 1 (Filip. 01:01) lezen we over ‘opzieners en diakenen’. We mogen ook zeggen: oudsten en dienaren. Opzieners en oudsten zijn synoniemen Handelingen 20 vers 17; Handelingen 20 vers 28; 1 Timoteüs 3 vers 1 en 2; Titus 1 vers 5; Titus 1 vers 7 (Hand. 20:17, Hand. 20:28; 1 Tim. 3:1-2, Tit. 1:5; Tit. 1:7).

Dienen als gelijkwaardigen

Belangrijk is: “Verricht uw dienst ten volle” 2 Timoteüs 4 vers 5 (2 Tim. 04:05) en “Zorg dat gij de bediening, die gij in de Here aanvaard hebt, ook vervult” Kolossenzen 4 vers 17 (Kol. 04:17).

Het is duidelijk dat bij alle bedienin­gen slechts leven en godsvrucht telt. Menselijk voorkomen, rijzig gestalte, goed kunnen spreken en intellectu­ele capaciteiten dienen in de gemeente van Christus geen enkele doorslaggevende rol te spelen. Hier geldt: “Gij zijt allen broeders” Matteüs 23 vers 8 (Matt. 23:08) en “Wie groot wil wor­den onder u, zal uw dienaar zijn en wie onder u de eerste wil zijn, zal aller slaaf zijn” Markus 10 vers 43 en 44 (Mark. 10:43-44) Het is fijn een broeder onder de broeders te zijn! Zo hadden ook de apostelen en oudsten het: ze groet­ten als broeders de broeders Handelingen 15 vers 23 (Hand. 15:23). Zij hingen niet de ‘bovenbroeders’ of ‘overpriesters’ uit, maar

stelden zich als gelijkwaardigen op. Te mogen ‘samenwerken voor de waarheid’ 3 Johannes 8 (3 Joh. 01:08) is een heerlij­ke zaak. Het is dienstbaar zijn in ware broederschap.

Toerusting tot dienstbetoon

De bedoeling van de bedieningen in Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12) is: “om de heili­gen toe te rusten tot dienstbetoon”, met andere woorden: dat deze ook zelf mee gaan dienen naar Gods werkingen. Dan wordt de gemeente en de opbouw ervan niet een religi­euze, menselijke organisatie, waar kerkordes en menselijke overleverin­gen heersen, terwijl het Woord Gods door al die tradities krachteloos gemaakt wordt Markus 7 vers 8 en 9 en 13 (Mark. 07:08-09; Mark 07:13).

De gemeente groeit en bloeit dan op als een levend organisme door de dienst van AL zijn geledingen, zoals Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16) zo heerlijk vermeldt:

“En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde”.

Ootmoed is de basis

Een ware dienaar van Jezus Christus wordt gekenmerkt door nederigheid. Alleen de ootmoedigen krijgen gena­de 1 Petrus 5 vers 5; Jakobus 4 vers 6

(1 Petr. 05:05; Jak. 04:06). Over hun dienen werkt de zalving van de heili­ge Geest.

Wie is Hij, die zowel apostelen als profeten gegeven heeft, zowel evan­gelisten als herders en leraars? Efeze 4 vers 11 (Ef. 04:11). Dat lezen we eenvoudig in het voorgaande vers 10: “Hij die nedergedaald is…” Ware dienaren volgen Zijn voetstappen, volgen Jezus in Zijn vernedering en zullen te zijner tijd ook verhoogd worden. Alle menselijke grootheid moet hier wijken, al klinkt het nog zo indruk­wekkend en zelfs al is er nog zo’n lange traditie. Gods Woord zegt: “Gij zult u niet rabbi laten noemen, want één is uw Meester en gij zijt allen broeders. En gij zult op aarde nie­mand uw vader noemen, want één is uw Vader, Hij die in de hemelen is. Laat u ook geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus. Maar wie de grootste onder is , zal uw dienaar zijn. Al wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en al wie zich zal vernede­ren, zal verhoogd worden” Matteüs 23 vers 7 tot en met 12 (Matt. 23:07-12).

Allerlei termen in diverse schakerin­gen van de godsdienstige wereld stroken niet met het Woord Gods en passen geenszins in de gemeente van de levende God.

Daarom: overboord met alle mense­lijke dikdoenerij en terug naar het dienen in alle ootmoed! Derhalve: geen full-timers die op grond van theologische, universitaire studie menen herder en leraar te zijn geworden, maar dienaren die beproefd zijn op trouw en die hun dienst kunnen uitoefenen in de nieuwe staat des Geestes. Zij zijn opgeleid door Gods Woord en gelouterd in het dagelijkse leven.

In de levensschool krijgt men open­baring over het Woord en wijsheid. Op de school van de heilige Geest is het hoofdvak ‘overwinning over de zonde’. Wie dit kent en smaakt kan er, vanuit zijn leven tot Gods eer, over spreken en vrijmoedig anderen dienen met Gods Woord. “Want zij die hun dienst goed hebben vervuld, verwerven zich een ereplaats en veel vrijmoedigheid om te spreken door het geloof in Christus Jezus” 1 Timoteüs 3 vers 13  (1 Tim. 03:13)

Kenmerkende eigenschappen

Zij verkondigen het woord als een zwaard over alle zonde, wereldsge­zindheid en vleselijke instelling. Zij hanteren de ijzeren staf over de machten der duisternis. Maar hun woorden zijn ook balsem voor gewonde en beschadigde zielen. Zij verlokken met heil- en troostrijke woorden van leven Gods. Zij zijn bemoedigers bij uitstek, om de anderen op te beuren en te verhef­fen. Aanhangers of eer voor zichzelf zoeken zij niet, maar zij krijgen navolgers Gods. Zij zijn geen mensen behagers, maar oefenen ook geen druk of heerschappij uit. ‘ Veeleer sporen zij de anderen aan tot een vrijwillige, heelhartige navolging van Jezus Christus. Zij binden geen mensen aan zichzelf of aan een organisatiestructuur, maar wil­len hen slechts in verbinding bren­gen met het Hoofd, Christus, en ver­volgens zullen zij ook deel gaan krij­gen aan het lichaam van Christus, een levend organisme!

De gemeenschap binnen dit lichaam is een ‘kruisgemeenschap’. “Want wie Christus Jezus toebehoren, heb­ben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd” Galaten 5 vers 24; 2 Korinthe 5 vers 15 tot en met 17 (Gal. 05:24; 2 Kor. 05:15-17). In deze ‘kruisbestuiving’ van broederschap geldt oot­moed als de grondwet, zowel wat betreft de persoonlijke, geestelijke ontwikkeling, als wat het dienen van de leden van het lichaam naar elkaar toe aangaat. Alle heerszucht, afgunst, eigen gelijk en sterke mening kan in de dood van Christus worden gegeven, opdat Zijn leven tevoorschijn komt en de onderlinge gemeenschap toeneemt.

Een onvernietigbaar leven

In het Oude Verbond werd men priester op basis van geboorte uit de stam van Levi. Dit betrof een voor­schrift betreffende vleselijke afkomst. In het Nieuwe Verbond is er een verandering van priesterschap Hebreeën 7 vers 12 (Heb. 07:12), te beginnen met Jezus zelf. Onze Heer is immers gespro­ten uit Juda, ten aanzien van welke stam Mozes met geen woord van priesters gerept heeft Hebreeën 7 vers 13 en 14 (Heb. 07:13-14). Volgens vleselijke afkomst had Jezus geen enkel recht op het priester­schap! Naar het evenbeeld van Melchizédek is hij dit niet geworden krachtens een wet met een voor­schrift betreffende vleselijke afkomst, maar krachtens een ‘onver­nietigbaar leven’ Hebreeën 7 vers 15 en 16 (Heb. 07:15-16). Jezus heeft zichzelf geofferd door de eeuwige Geest Hebreeën 9 vers 14 (Heb. 09:14). Hij leef­de altijd dienend Matteüs 20 vers 28 (Matt. 20:28). Voor de eerste maal in de historie in Hem als mensenzoon een goddelijk, onvernietigbaar leven op aarde geopenbaard.

Goddelijke levensinhoud

Hoe is het nu met hen die Jezus vol­gen, die in Zijn lichaam functione­ren? Daar geldt dat God aanstelt naar de mate van leven, naar de ‘groeileeftijd’ in Christus. Zo komen de oudsten, de ouderen in Christus, openbaar, aangesteld door de heilige Geest Handelingen 20 vers 17; Handelingen 20 vers 28 (Hand. 20:17; Hand. 20:28).

Wat echter veel voorkomt in de christenheid is de aanstelling naar vleselijke afkomst. Dan speelt de wereldlijke opleiding mee, het intel­lect, het uiterlijk aanzien, populari­teit, rap van de tongriem zijn gesne­den, enzovoort. Op grond van men­selijke meerderheid van stemmen krijgt men dan een dienst of taak (en eventueel ontheffing!).

In de gemeente van de levende God gaat het echter niet om menselijke begaafdheden, maar om goddelijke levensinhoud! Daar krijgen degenen die in hun ontwikkeling goddelijke wijsheid hebben verworven, vertrou­wen van anderen. Zij staan goed bekend en zijn vol van Geest en wijsheid, vol van geloof en vol van genade en kracht Handelingen 6 vers 3 en 5 en 8 (Hand. 06:03, Hand. 06:05, Hand. 06:08).

Wat een heerlijkheid om zulke men­sen te (h) erkennen, die God aanstelt krachtens Zijn onvernietigbare, onvergankelijke leven in hen, om dienaren te zijn in Zijn gemeente. Hun eigen leven tellen zij niet en achten het niet kostbaar voor zich­zelf Handelingen 20 vers 24 (Hand. 20:24). Terwijl zij ande­ren dienen en zichzelf wegcijferen, komt het ook tot een diepere, inner­lijke reiniging in henzelf en langs” die weg komt er meer goddelijk leven in hen openbaar met de gerijp­te vrucht van liefde, vrede, goedheid, geduld, enzovoort.

Hun leven is dienen en hun dienen ’ leven!

 

Het licht overwint door Truus van Kaam

We hebben het allemaal wel eens gezien, van die donkere wolken met daartussen lichtende strepen. Vooral na een bui of tijdens de avondschemering kan dat soms een prachtig gezicht zijn.

Ook in het leven van een kind van God kan de lucht soms donker zijn. Zien we dan nog wel die lichtende streep, dat licht wat het donker op doet kla­ren? En misschien zien we het ergens wel, maar dringt het onvoldoende tot ons door.

Als de duisternis ons wil bedekken mogen we ons hart naar God keren om Hem ons hart te laten verlichten en te laten verwarmen.

In Zijn licht zien we waar en hoe onze problemen liggen en door geloof daar­in leren we ze ook op te lossen.

Onze vijanden zijn enkel duisternis en God is enkel licht; maar de grens daar­tussen is soms heel moeilijk precies te onderscheiden.

Toen Petrus op het water wandelde en toen hij op de golven, de duisternis, begon te letten, zakte hij weg. Vanaf het moment dat hij naar Jezus opkeek, het licht, kwam hij er doorheen.

Dit is een goed voorbeeld. Probeer in het licht te blijven, dan kan de duister­nis ons niet overvallen .

Jezus zegt, in Johannes 8 vers 12b (Joh. 08:12b): “Ik ben het licht der wereld en wie Mij volgt zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben”.

 

Confrontatie tussen licht en duisternis door Peter Annotee

 

De begintijd van de gemeente van Christus, zoals die in de Handelingen beschreven wordt, laat ons telkens weer zien hoe het rijk der duisternis alles op alles zet om te voorkomen dat het evangelie van de levende God wortel zal schieten. Peter Annotee laat ons in onderstaande bij­drage zien hoe de vijand toch niet het laatste woord heeft, maar door het volhardend geloof van Paulus wordt verslagen. Een voorbeeld voor ons, die in deze tijd leven, en ook meer en meer zullen ervaren hoe alleen door geloof en volharding overwinning mogelijk is. De confrontaties tussen licht en duisternis zullen ongetwijfeld de komende tijd sterk toenemen. Maar als we, net als Paulus en de eerste christenen, bereid zijn de volle prijs te betalen, zullen we ervaren dat de overwinning zeker is. (-red.)

Paulus in Lystra

Wie wil er apostel worden? Wie zou in de voetsporen van Paulus of Petrus willen wandelen? Wie weet hoeveel de apostelen betekent heb­ben voor het evangelie wil graag, misschien, maar wie weet wat ze hebben doorgemaakt waarschijnlijk niet.

Zo trekt Paulus naar Lystra Handelingen 14 vers 8 tot en met 21 (Hand. 14:08-21), omdat hij in Ikonium bijna gestenigd is. Hij is gevlucht om zijn leven te redden. Hij komt Lystra dan ook niet binnen als de gevierde evangelist en apostel. Hij komt zon­der een leger van medewerkers. Allen Barnabas reist met hem mee. Eigenlijk komt Paulus als een afge­matte vluchteling aan in Lystra. Ondanks alle angst, pijn, verdriet, teleurstelling en uitputting pakt hij daar gewoon de draad weer op en verkondigt het evangelie.

Ergens onder degenen die naar hem luisteren ontdekt Paulus een man met geloof voor genezing. Waar Paulus dat aan ziet? Ik denk dat de heilige Geest het hem verteld heeft. Paulus handelt onmiddellijk naar het inzicht dat hij ontvangen heeft en beveelt de man om op zijn voeten te gaan staan.

Het is een verbazingwekkend voor­beeld van geloof en moed. Gewoon, onmiddellijk handelen op het woord van de Geest. De verlamde man is als Paulus; hij komt niet voorzichtig overeind maar hij springt op! Wie in geloof durft te handelen gaat nog wat meemaken…

Tegenzet van boze geesten

Wat dan volgt, lijkt een vergissing van de verbaasde bevolking van Lystra: ze denken en roepen dat Paulus en Barnabas góden zijn. Maar in wezen is het een tegenzet^ van de boze geesten. Ze hebben Paulus al meermalen met dreige­menten en geweld het zwijgen op proberen te leggen; nu proberen ze iets anders. Via de bevolking van Lystra houden ze Paulus en Barnabas een kroon voor. ‘Als jullie één van ons willen zijn, zullen wij je de eer geven die je volgens ons toe- komt’. Het gaat heel snel en gemak­kelijk. Paulus en Barnabas hoeven maar te wachten tot ze de kransen en offers opgediend krijgen van de mensen…

Zij moeten vervolgens alles op alles zetten om te voorkomen dat ze als góden aanbeden worden. Ze doen dat door op de waarheid te wijzend Ze verkondigen de enige, ware God, de Schepper van hemel en aarde en de werkelijke Gever van de gunsten die de bewoners van Lystra aan de góden toeschrijven.

Als Paulus en Barnabas daarmee het aanbod van de boze geesten afwij­zen, grijpen die terug op geweld. Ze halen hun religieuze collega’s van stal om Paulus voorgoed onschade­lijk te maken. Opnieuw wordt hij door de menigte gestenigd en voor dood de stad uitgesleept.

Maar als degenen in Lystra die voor Jezus hebben gekozen rondom hem gaan staan, staat hij op. Ik weet zeker dat die discipelen daar niet hebben staan kijken. Ze zullen gebe­den en gestreden hebben. Zo ver­slaat een gemeenschap van heiligen de boze geesten. Paulus staat op en hij vlucht niet. Hij gaat terug de stad in, en er is geen macht die hem nog durft aan te vallen. Hij loopt als overwinnaar door de poort.

Het evangelie heeft wortel geschoten in Lystra en Paulus kan verder om de naam van Jezus te verkondigen in het hele Romeinse rijk, tot in Rome toe.

Het kan verkeren

‘Het kan verkeren’, is een bekend Nederlands gezegde. Er wordt mee bedoeld dat de situatie in het leven snel kan omslaan. Dat lijkt van toe­passing op Paulus hier. Eerst werd hij bijna als god vereerd door de menigte en daarna door diezelfde menigte bijna vermoord.

Dat zegt iets over de mensen. Maar zegt nog veel meer over de geestelij­ke wereld. Voor wie die doorgrondt is het gebeuren wat minder verba­zend. De tactieken van de boze mogen razendsnel veranderen; het doel blijft hetzelfde: de verkondiging van het evangelie moet uitgescha­keld worden. Toch, zo blijkt uit het verhaal, waar geloof en gemeen­schap is, overwint de verkondiging. Het indrukwekkendste in het hele

verhaal is het incasserings- en door­zettingsvermogen van Paulus. Tot tweemaal toe, in Ikonium en in Lystra, wordt hij bijna vermoord.

Toch gaat hij almaar door en hij ver­kondigt het evangelie, van vergeving, van genezing, van bevrijding en van overwinning.

 

Smeltend ijs door Truus van Kaam

Het is een beeld uit de winter: stukken ijs die gaan smelten.

Hoe harder het vriest, hoe dikker het ijs.

Wanneer de dooi invalt gaat er vaak nog een tijd overheen voor al het ijs uit de sloten en plassen verdwenen is.

De zonnestralen doet het ijs smelten.

Ook in mensenharten kunnen er delen bevroren zijn.

En af en toe kan daar een koude wind waaien.

Dit kan al zijn ontstaan in de kinderjaren. Bijvoorbeeld in de vorm van verle­genheid of onzekerheid.

Als kind wist je daar toen geen raad mee zodat je het maar weggestopt hebt.

In werkelijkheid is dat deel nog niet volwassen geworden, het is niet meegegroeid en door isolering kan er een stuk hardheid zijn ontstaan: een stuk ijs.

Ons verlangen is om gezeglijk en plooibaar te worden.

In Psalm 147 vers 18b (Ps. 147:018b) lezen we: “Hij zendt zijn woord en doet ze smelten”. Een kind van God kan niet zonder woorden van God. Als we het woord van­uit een hongerig hart lezen, zal het ijs zeker smelten en zullen we innerlijk steeds meer warmte en vrijheid gaan ervaren.

Onze lof en dak zal groot zijn.

 

Innerlijke bewustwording door Gert Jan Doornink

 

 

Wanneer de apostel Paulus in zijn tweede brief aan de gemeente te Korinthe schrijft dat wie in Christus is een nieuwe schepping is, doet hij daarmee een zeer belangrijke uit­spraak. Iedereen die tot geloof in Christus is gekomen mag het zeker weten: hij is een nieuwe schepping! Paulus voegt er nog aan toe dat daar­mee een einde is gekomen aan ‘het oude’ en dat ‘het nieuwe’ is geko­men 2 Korinthe 17 vers 5 (2 Kor. 17:05). Voortaan mag het vast gefundeerd in ons innerlijk zijn: we zijn nieuwe scheppingen, we behoren nu tot het onwankelbare Koninkrijk van de levende God.

Waarom we dit nog eens willen benadrukken is het gegeven dat niet elk kind van God daar in zijn diepste wezen van doordrongen is. Vooral wanneer iemand pas tot geloof geko­men is, ontstaat nog al eens een ‘twijfelsituatie’. Zelf hebben we dat destijds ook meegemaakt. Dat komt soms ook omdat ons gevoelsleven het soms laat afweten en we denken dat we het moeten ‘voelen’. Ons gevoelsleven mag echter geen basis zijn van ons denken en handelen. Het hoort weliswaar bij ons persoon­lijkheid, maar is er een onderdeel van en kan dus nooit alleen bepalend voor ons geloofsleven zijn. Als onze gevoelens de overhand hebben, haakt de tegenstander daar handig op in door ons met twijfel en onge­loof aan te vallen.

Daarom is het ook van het grootste belang dat de Geest van God, die ons overtuigd heeft van ons nieuwe schepping zijn, ook verder een lei­dende rol blijft spelen in ons leven.

Geestelijke groei

Eén van de dingen waarvan Gods Geest ons zeker overtuigt is de nood­zaak van geestelijke groei. We behoren als nieuwe scheppingen op te groeien tot volwassen christenen.

Dan raken we niet meer bij het min­ste of geringste zuchtje tegenwind van de kaart. Dan groeien we op tot werkelijke beelddragers van Christus. Paulus heeft dat zo duide­lijk onder woorden gebracht in zijn brief aan de gemeente te Efeze, hoofdstuk 4 vers 14 en 15 (Ef. 04:14-15).

Deze geestelijke groei maakt ons ook meer en meer innerlijk bewust wat het werkelijk betekent een nieu­we schepping in Christus te zijn. Het verandert ons van een ‘buiten- kantchristen’ tot een ‘binnen- kantchristen’, waarmee we bedoelen dat datgene wat we geloven werke­lijk leeft in ons hart.

Geloof is niet het aanvaarden van een aantal dogma’s of leerstellingen, maar een levende werkelijkheid.

Heel ons wezen is erbij betrokken. Ook ons verstand, maar niet alleen ons verstand.

Een voorbeeld in dit verband.

Wanneer Paulus zegt dat we beho­ren tot het huisgezin van God is dat een vaststaand gegeven. Een natuur­lijk huisgezin bestaat uit vader, moe­der en kinderen. Zij delen wel en wee met elkaar. Zo is het ook in Gods huisgezin. We behoren flexibel en ontspannen met elkaar om te gaan. Dat geldt niet alleen voor onze eigen groep, kerk of gemeente. Maar al te dikwijls komt het nog voor dat we alleen de denominatie waartoe wij behoren zien als de werkelijke afspiegeling van de gemeente van Christus.

De werkelijke gemeente

De werkelijke gemeente loopt dwars door alle kerken, kringen en gemeenschappen heen, want tot die gemeente, dat huisgezin behoren allen die weten dat zij een nieuwe schepping in Christus zijn! De gemeente is wereldwijd en bestaat niet alleen uit ónze gemeente.

maar, is dat niet een gevaarlijke redenering’, hebben we wel eens iemand horen opmerken. Als we toch verder geestelijk gegroeid zijn en allerlei dingen geestelijk anders zien dan moeten we toch op onze hoede zijn dat we, geestelijk gespro­ken, geen water in de wijn doen? En velen hebben toch niet het ‘volle licht’ wat wij menen wel te hebben? Natuurlijk willen we graag dat datge­ne (het meerdere) waarvoor de Heer ons de ogen geopend heeft, ook door  de ander aanvaard wordt, maar de grote vraag is: hoe gaan wij daarmee om? Hoe brengen we het over aan de ander?

Als we ons innerlijk bewust zijn dat datgene waarvoor de Heer ons de ogen geopend heeft, werkelijkheid is geworden in ons leven, zijn we ook niet bang dat kwijt te raken! Dat blijft rotsvast verankerd in iedere vezel van ons bestaan. Hebben we echter bepaalde waarheden alleen met ons verstand aanvaard als een leerstelling, dan is het niet werkelijk in ons innerlijk aanwezig. We willen dan anderen overtuigen met onze visie, maar het lukt ons niet. Het zit aan de buitenkant, het heeft geen positieve uitwerking bij de ander. Laten we hiervoor op onze hoede zijn. Doen we dat niet dan gaan we behoren tot die christenen die altijd hun gelijk willen halen, die zich nooit willen laten corrigeren, die veel afbreuk doen aan de doorbraak van het werkelijke evangelie. In feite geven ze door hun houding te ken­nen dat ze niet geestelijk groeien.

Midden in het leven

Waarachtige christenen, die zich innerlijk bewust zijn wat het bete­kent een nieuwe schepping in Christus te zijn, laten zich echter niet door hen afremmen. Zij gaan rustig door. Zij staan op gezonde, nuchtere wijze met beide (geloofs)benen midden in de wereld. Let wel: zij zijn niet meer van deze wereld (de oude situatie is voorbij) maar dat betekent niet dat ze zich daarom isoleren van de medemen­sen.

Jezus is ons grote Voorbeeld. Hij stond dagelijks midden in het gewo­ne leven en had omgang met allerlei soort mensen. Hij was niet bang ‘besmet’ te raken met hun wijze van leven. Nee, vanuit het feit dat Hij zich innerlijk bewust was, ‘Ik behoor tot het Koninkrijk van mijn Vader, Ik sta in Zijn dienst’, kon Hij spreken en handelen in overeenstemming met de wil van God.

Denk bijvoorbeeld aan een uitspraak van Hem, destijds genoteerd door Matteüs, als Hij zegt: “Hoort en ver­staat! Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt, dat maakt de mens onrein” Matteüs 15 vers 11 (Matt. 15:11).

Als gemeente van Jezus Christus leven we temidden van een onreine, door de vijand aangetaste samenle­ving. Maar toch gaan we er niet onderdoor. Als we geestelijk gegroeid zijn tot christenen die het volwassen stadium zijn binnenge­gaan, die weten dat we een geestelijke plaats met Christus in de hemel hebben, raken we niet zo gauw meer van ons stuk.

Dan is het ‘volle besef’ gekomen dat Hij die in ons is meerder is dan die in de wereld is 1 Johannes 4 vers 4 (1 Joh. 04:04)!

En omdat we vol zijn van de liefde van Christus, proberen we niet in eerste instantie anderen onze mening (die 100% waar kan zijn) op te dringen, maar sluiten aan bij wat anderen al geloven, wat bij anderen al aanwezig is van het nieuwe schepping zijn. Een positief gevolg is dat anderen dan vaak wél naar ons gaan luisteren en bij sommigen ook een verlangen ontstaat naar het meerdere.

Als gemeente van de eindtijd in wor­ding hebben we een geweldige taak en opdracht te vervullen. Voordat deze opdracht succes heeft zal ech­ter eerst ons innerlijk gezuiverd die­nen te zijn van allerlei gedachten die geen werkelijke geestelijke waarde in zich hebben. Soms heeft het tijd nodig om uit allerlei, vrome, ongees­telijke denkpatronen los te komen. Maar wie tot de innerlijke bewust­wording is gekomen dat het ‘nieuwe schepping in Christus zijn’ zich vol­komen één gaat maken met elk onderdeel van ons bestaan, komt in de volkomen vrijheid terecht. Een vrijheid waarvan God verlangt dat ieder mens er deelgenoot van gaat worden!

 

Trouw aan het vertrouwde? door Cees Maliepaard

 

“Blijft gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wel bewust van wie gij het hebt geleerd” 2 Timoteüs 3 vers 14 (2 Tim. 03:14).

Er is in allerlei kringen, met opvat­tingen van sterk uiteenlopende aard, een stelling waarover men het vaak roerend eens is. Zonder dat men zich dat overigens bewust is. Dat is de verzekering naar de eigen achter­ban, toch vooral trouw te blijven aan wat men altijd als juist gezien heeft. In oerconservatieve kringen is dat een te verwachten patroon. Van hen is een onverkort vasthouden aan dat wat bekend is, sowieso te verwach­ten. Maar ligt dit in progressieve milieus principieel anders? Dat kan zo wel lijken, maar de werkelijkheid klopt daar vaak niet mee. Iemand met een conservatieve inslag zal van­uit zijn behoudend denken vasthou­den aan wat hij altijd al als juist heeft gezien. Voor nieuwe denkbeel­den is vaak totaal geen ruimte aan­wezig. Maar hoe is dat dan bij iemand die als progressief te boek staat? Die zou wel eens net zo aan z’n progressieve imago vast kunnen zitten als dat een ander onlosmake­lijk met het verstarde verbonden is. Dan is iemands progressie tot een soort neoconservatisme geworden.

Waar dienen we bij te blijven?

We dienen te blijven bij wat ons geleerd en toevertrouwd is. De vraag is echter: bij wat ons door wie geleerd en toevertrouwd is. Bij wat ons in vroegere verbanden is geleerd en toevertrouwd zullen we heel voor­zichtig dienen te zijn. Daar kan namelijk veel goeds tussen zitten… maar ook het nodige kwaads. Want ons onderscheidingsvermogen in geestelijke zaken stond destijds nog niet bijster scherp afgesteld.

En voor zover het allerlei zaken uit het hedendaagse intergemeentelijke denken betreft? Ik denk dat het goed is daar in dezelfde mate voorzichtig mee te zijn. Lang niet alles wat zich als vernieuwend aandient, is ook werkelijk een vernieuwing ten goede. En eveneens lang niet alles wat als vastgepind aan het oude ver­trouwde lijkt te zijn, kan men rang­schikken onder de categorie ‘ouwe gouwen’. Er is denk ik, maar een veilige maatstaf bij het vasthouden aan dat wat juist is… en dat zijn de gedachten en ideeën die niet van al of niet goedwillende mensen afkom­stig zijn, maar die ons bereikt heb­ben vanwege onze Meester. En aan­gezien Hij een levende relatie met ons heeft (en wij met Hem!) kunnen dat zowel oude- als nieuwe ideeën betreffen. De tegenstelling tussen behoudend en vernieuwend zal vol­ledig kunnen verdwijnen, waar we geleerd hebben naar de stem van de Heer te luisteren.

Dat is ook hetgeen de apostel Paulus aan Timoteüs heeft meegegeven. Hij leefde een ieder als het ware voor, wat hij verwoordt met: “Volg mij na, zoals ik Christus Jezus navolg”.

Nou, dat mogen we doen op alle ter­reinen van ons leven. Met de nodige nuchterheid zullen we aan de hand van wat de Heer ons laat zien, vast­stellen wat juist is – ongeacht of dat van oudsher bekend of nog maar net geopenbaard is.

Wat is de bedoeling?

Wat verwachten wij van de Heer in onze dagen? Ik denk dat het goed is te beseffen dat de Heer (die alles vol­bracht heeft) van ons het een en ander verwacht. We mogen weten dat Hij de weg gebaand heeft. Die weg mogen we dan ook met volle vrijmoedigheid gaan, in afhankelijk­heid van de Hem.

Maar niet door in alles het alleen maar van de Heer te verwachten! We mogen op Gods weg leren het samen met Jezus te doen. Op zijn aanwijzingen, dat wel – maar niet in een louter afwachtende houding. Dat is juist het verfrissende, dat we in eendracht met Hem aan de vol­tooiing van Gods plan met ons leven mogen werken. Wij kunnen dat niet zonder Hem en Hij wil het niet zonder ons. Dat opent onbegrensde perspectieven voor ons leven van alledag!

 

Bestemming door Froukje Huis

 

Maandagmorgen half elf. ‘Zullen we maar gaan?, vraagt Dick. Eigenlijk is maandag onze werkdag, maar door omstandigheden moeten we een ritje naar Brabant maken.

Een beetje onwennig rijden we even later op de weg naar Utrecht. Het is helder weer, af en toe zelfs een zon­netje. de drukte valt mee, zodat we ^g wat van het uitzicht kunnen genieten. De frisse groene weiden met het mooie vee, de bomen in hun volle bladertooi en de dorpjes die er vanuit de verte zo genoeglijk uitzien, de waarschuwingsborden: ‘U krijgt spijt als u te hard rijdt, flit­sen regelmatig voorbij. Zouden de mensen er nog bij stilstaan als je ze zo vaak ziet?

Kijk eens, daar is het verkeersplein Ouderijn al. We draaien de A2 rich­ting Den Bosch op. Het is hier veel drukker! Een eindeloze rij vrachtwa­gens vult de rechter rijbaan.

Sommige zijn zo breed dat je ze nauwelijks kunt passeren, maar het

Gelukkig, nu hebben we weer wat uitzicht. We zijn tenslotte ‘vlakkelander’ en dan willen we graag de horizon zien. De mensen rekenen er ook op, want op vele plaatsen staan midden in het veld reclameborden, waarop producten of evenementen worden aangeprezen.

Plotseling valt mijn oog op een bij­zonder bord:

Your destiny is tob e famous!

Je bestemming is beroemd te wor­den!

Nu dat spreekt wel aan! Vooral jonge mensen willen graag beroemd wor­den. Een bekend coureur, een bij­zondere actrice, een wereldberoem­de specialist, een geweldige zange­res! Keus genoeg.

Nu duurt ‘roem’ meestal niet lang, maar dan wordt je naam wel in de annalen vermeld en heb je toch je bestemming bereikt.

Maar hoevelen zullen dat er zijn? Voor elk land een handjevol. De sporters die een gouden medaille haalden op de Olympische spelen of het W.K., de mensen die een specia­le prijs kregen uitgereikt voor d?” vrede of op het gebied van de weten­schap, kunst of muziek. Die hebben dan hun bestemming bereikt.

En al die anderen? Niet dus. Wat een trieste gedachte, je zou er mismoedig van worden als… het waar was, maar dat is het gelukkig niet!

De waarheid is wat de Bijbel zegt over onze bestemming. En dat is niet voor enkele begaafde mensen, maar voor iedereen. Efeze 1 vers 5 (Ef. 01:05) zegt: “In liefde heeft God ons tevo­ren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Christus Jezus, in Wien wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren” (vs.11). Dat erfdeel is de toegang tot het eeu­wige Koninkrijk van God, waar vrede, blijdschap, liefde en heerlijk­heid heersen en waar we huisgeno­ten Gods zullen zijn. Dan staan onze namen niet opgetekend in de lijst van beroemde personen, maar in het Boek des Levens van het Lam. Staat uw naam er al in?