2002.03-04 nr. 417
2002.03-04 Levend geloof nr. 417
Persoonlijk… door Gert Jan Doornink
Als Jezus in zijn tweede grote rede vanaf de berg zegt dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken, laat hij deze belangrijke uitspraak voorafgaan met de opmerking: “Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden”. Iedere waarachtige christen wordt opgeroepen trouw te blijven aan het evangelie wat hij heeft leren kennen en dat, naarmate we geestelijk groeien, ook steeds rijker, voller en heerlijker wordt. Het is niet alleen theorie of leer, maar het gaat ook hoe langer hoe meer doorwerken in het gewone leven van elke dag. Daar proberen wij in Levend Geloof steeds weer de nadruk op te leggen en het overgrote deel van onze lezers weet dat te waarderen en ervaart het ook zo in eigen leven. Maar soms zijn er ook lezers die afhaken; zij lezen bijvoorbeeld iets waarvan zij denken: ‘dat zie ik anders, dat ziet de schrijver in Levend Geloof verkeerd, dus ik haak af’. Het stelt ons wel eens teleur als mensen om die reden ons de rug toekeren. Of zou het een teken kunnen zijn van geestelijke onvolwassenheid doordat men op een bepaald punt, wat de eigen geestelijke ontwikkeling betreft, is blijven stilstaan?
In ieder geval is de oproep van Jezus om trouw te blijven heel duidelijk. Op verschillende plaatsen in de brieven aan de eerste gemeenten komen we dat trouwens ook tegen. Ook toen had men al met dit euvel te maken. En maakte bijvoorbeeld Paulus al de opmerking: “Trouw vindt men niet bij allen”. Maar dan schrijft hij er meteen achteraan: “Maar wél getrouw is de Here, die u sterken zal en u bewaren voor de boze”. God blijft getrouw. Zijn karakter, Zijn wezen verandert niet. Laten we Hem dan ook niet teleurstellen en in deze tijd van veel verwarring en afval toch trouw blijven.
Dat blijft ook de doelstelling van allen die in Levend Geloof schrijven. Wij willen vasthouden aan het evangelie van het Koninkrijk. Het behoedt ons ervoor dat we vastgeketend worden aan allerlei natuurlijke, aardsgerichte leringen. Leringen die steeds bijgesteld moeten worden, maar die geen geestelijke zoden aan de dijk zetten.
In actie voor Levend Geloof
Uit de reacties die ons regelmatig bereiken blijkt steeds weer hoe Levend Geloof in de harten van velen een belangrijke plaats inneemt. Daar zijn we blij en dankbaar voor en het stimuleert ons om ons zo volledig mogelijk te blijven inzetten het blad zo goed mogelijk voor de dag te laten komen. Daarbij gaat het primair om de inhoud: de uitleg van het evangelie zoals Jezus en de apostelen dat brachten, geactualiseerd naar de tijd waariun wij leven. Natuurlijk zijn we ons bewust dat Levend Geloof geen doel op zichzelf is, maar een hulpmiddel, zoals er gelukkig vele zijn. Maar het is uitermate belangrijk dat een hulpmiddel zo goed mogen kan functioneren en ook zoveel mogelijk bekendheid heeft. Wat dit laatste betreft willen we al onze lezers en lezeressen nog eens oproepen ons daarmee te helpen! Bijvoorbeeld door iemand te winnen als abonnee of op te geven voor een geschenkabonnement. Of door een aantal nummers af te nemen voor de boekentafel van uw gemeente of om te verspreiden onder uw familie, buren en kennissen. Ook kunt u ons adressen opgeven waar wij Levend Geloof gratis op proef naar toe kunnen zenden. Kortom, er zijn talrijke mogelijkheden om bekendheid te geven aan ons blad. Alleen moeten we dus zelf het initiatief nemen om aan deze mogelijkheden daadwerkelijk invulling te geven. Laten we in deze tijd van onzekerheid, verwarring en afval, zoveel mogelijk anderen deelgenoot proberen te maken van het evangelie dat ons voor altijd gelukkig heeft gemaakt. En Levend Geloof kan daarbij functioneren als een duidelijke wegwijzer.
Onze taak als Gods medearbeiders door Gert-Jan Doornink
“Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij” 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09). Zie ook: Romeinen 16 vers 3 en Romeinen 16 vers 21 en Filippenzen 02 vers 25 en Filippenzen 4 vers 3 en Filemon 1 vers 24 (Rom. 16:03 en Rom. 16:21 en Filip. 02:25 en Filip. 04:03 en Filemon 01:24).
Als nieuwe scheppingen in Christus functioneren wij onder verschillende benamingen. We worden kinderen Gods genoemd, zonen Gods, discipelen, volgelingen van Jezus Christus, nieuwe scheppingen, christenen, enz.
Maar één van onze benamingen is ‘mede-arbeider’. Ik heb er eens over nagedacht en dacht: wat een prachtig woord is dat! Niet zomaar: arbeider, of werknemer, maar medearbeider. God werkt en wij werken mee, dus op dezelfde lijn liggend, met dezelfde bedoeling.
Je zou kunnen denken: is dat niet een beetje te hoog gegrepen van de apostel, terwijl hij even tevoren nog gezegd heeft: “Noch wie plant, noch wie begiet betekent iets, maar God die de wasdom geeft”? 1 Korinthe 3 vers 7 (1 Kor. 03:07).
Ik geloof echter dat Paulus het hier op de juiste wijze heeft geformuleerd. Paulus was zich bewust dat hij van hoge ‘kom-af’ was, en ook wij mogen ons dat bewust zijn! Wij zijn immers geschapen naar Gods beeld en gelijkenis? Zo had God het gewild en zo gebeurde het.
De mens is de hoogste vorm van Gods scheppingswerk. Onvoorstelbaar maar waar. De mens faalde weliswaar en kwam buiten de directe gemeenschap met God terecht, maar desondanks wil God nog altijd dat de mens Zijn evenbeeld zal zijn.
Let wel, de mens is niet God zelf zoals allerlei New-Age-leringen ons willen doen geloven, maar de mens is, zoals David dat formuleert “bijna goddelijk en met heerlijkheid en luister gekroond”.
Gods grote verlangen
Daarom is het Gods grote verlangen ook dat ieder mens weer terug gaat keren in Zijn gemeenschap door te gaan geloven in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, die voor onze zonden gestorven is, die de overwinning op het rijk der duisternis heeft behaald, kortom die ons brengt vanuit de duisternis, waarin we waren terechtgekomen, in het licht.
Dat is de boodschap, het evangelie dat wij hebben leren kennen en waartoe wij worden opgeroepen dat te proclameren, bekend te maken aan allen die dat nog niet weten. Of laat ik het anders formuleren, allen die zich nog niet bewust zijn dat ook zij bij God horen, dat ook zij in Zijn gemeenschap kunnen leven, dat ook zij werkelijk gelukkig kunnen zijn.
En vooral dat laatste is erg belangrijk, want het ‘gelukkig zijn’ is een gevolg van het in Zijn gemeenschap leven.
‘k Had er onlangs nog een gesprekje met iemand over. Wat is de kern van mijn geloofsleven, mijn nieuwe schepping in Christus zijn? Dat ik werkelijk gelukkig ben. Dat is diep verankerd in mijn hart. Dat kan niemand mij afnemen. Natuurlijk is het niet zo, dat ik dat elk moment voel, maar het is wel de werkelijkheid. Temidden van alle omstandigheden mag ik gelukkig zijn. En die omstandigheden kunnen soms radicaal tegen zijn, soms gebeuren er dingen in ons leven die wij niet verwachten, maar voor hen die geloven werken alle dingen (let wel niet sommige, maar alle) mee… ten goede!
Zeven kenmerken
Wij mogen dus bekendmaken dat het nieuwe leven in Christus bestemd is voor iedereen. “Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” Titus 2 vers 11 (Titus 02:11).
Wij zijn Gods medearbeiders, of zoals Het Boek en de Willibrordvertaling formuleren: Gods medewerkers. De Lutherse vertaling zegt: ‘Gods medehelpers’ en ‘Groot Nieuws’ vertaalt ‘elkaars medewerkers’. We hoeven het niet alleen te doen. Samen vormen wij Gods bouwwerk.
Ik hou nu verder het woord ‘medearbeider’ aan en willen ons nu bezighouden hoe wij op optimale wijze kunnen functioneren als medearbeiders Gods. Ik wil graag de gedachten, die ik daarover de afgelopen maanden kreeg, met u delen in de hoop en verwachting dat u en ik er ons profijt mee zullen doen. Ik wil deze gedachten in een zevental punten opdelen. Zij vormen als het ware de kenmerken van medearbeiders Gods.
1 – Verantwoordelijkheid. God geeft ons verantwoordelijkheid, God vertrouwt ons verantwoordelijkheid toe. Individuele zowel als gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Dat is wat, als je daarover nadenkt. God zegt: Ik doe het niet zonder jullie, ik geef jullie verantwoordelijkheid dat mijn plan zich kan gaan verwezenlijken. Ik zeg tot jullie: maak mijn evangelie bekend, door woord en daad, want geloven en beleven behoren uiteraard een eenheid te zijn.
Enige tijd geleden hoorde ik een prachtig verhaal. ’t Ging over Jezus die Zijn discipelen drie jaar onderricht had gegeven opdat zij het werk wat Hij gedaan had zouden voortzetten. Toen Jezus teruggekeerd was naar de Vader kwam er een engel bij Hem die zei: Stel dat ze nu het werk wat U hen hebt opgedragen niet gaan uitvoeren, wat gebeurt er dan. Weet u wat het antwoord van Jezus was: ‘Ik heb géén alternatief plan…’
Als u en ik niet doen wat er van ons gevraagd wordt zijn we ongehoorzaam. ‘k Moet daarbij ook denken aan de gelijkenis die Jezus vertelt in Matteus 25 vers 14 tot en met 30 (Matt. 25:14-30), de gelijkenis van de talenten.
2 – Eenheid. Als leden van de gemeente van Jezus Christus zijn we in Gods ogen allemaal even belangrijk! Dat mag nog wel eens duidelijk gesteld worden. Al hebben we niet allemaal dezelfde opdracht en hebben niet allemaal evenveel talenten. God maakt geen onderscheid. Paulus laat daarover ook geen enkel misverstand bestaan: “Wie plant en wie begiet, staan gelijk; alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk” 1 Korinthe 3 vers 8 (1 Kor. 03:08). Hoe meer we dit principe gaan ontdekken, hoe meer we ook waardering krijgen voor elkaars werk, voor elkaars inbreng.
Het lichaam van Christus door Wim te Dorsthorst Stappen voorbij het kruis Deel 8 – Voor wie dit artikel wil gaan lezen is het aan te raden eerst de twee voorgaande afleveringen (6 en 7) te lezen, om de lijn in wat God in Zijn liefde en genade voor ons gedaan heeft, beter te kunnen volgen. lezen we daarvan: “En zij begrepen niets van deze dingen en dit woord bleef hun duister en zij wisten niet, waarvan gesproken werd”. |
Onder de boom door Duurt Sikkens Ik denk dat we als christenen langzamerhand leren om zélf te denken over de dingen van de Vader. Als je jong bent heb je de neiging om anderen na te praten en in vele gevallen besef je dan nauwelijks wat je eigenlijk zegt. Toen ik leraar maatschappijleer op school was en in een kringgesprek wel eens een wat moeilijk onderwerp aansneed, gebeurde het vaak dat ik uit de mond van de leerlingen meningen hoorde die van de ouders afkomstig waren. Zelf hadden ze er amper over nagedacht (de ouders soms ook niet), en het gevolg was dan ook dat ze hun mening niet konden onderbouwen. Maar, al pratend met anderen werden de dingen duidelijker en genuanceerder en konden van lieverlee, al toetsend aan de werkelijkheid, zelf een mening vormen. |
Terugkomen met gejuich door Henck de Cock
Henk en Connie de Cock werken al vele jaren als zendelingen in Brazilië. Hun bediening heejt in de loop der jaren zeer veel vrucht afgeworpen. Dat wordt in bijgaand artikel op duidelijke wijze onder de aandacht gebracht. Maar ook komt naar voren hoe de groei en zegen van hun werk vaak met veel lijden gepaard ging, maar mochten ervaren hoe zij die met tranen zaaien, met gejuich zullen oogsten!
Vele van onze lezers zijn met het werk van Henk en Connie op de hoogte en ondersteunen het ook. Maar bij een deel van onze lezers is dat niet het geval. Omdat Henk een serie geloofsopbouwende artikelen voor ons blad gaat schrijven, hebben wij hem gevraagd als inleiding daarop dit ‘getuigenis’te geven. (red.).
Als je begint met een Bijbelschool, moet je wel eerst bepalen wat je daar mee wilt bereiken. Natuurlijk kun je tot doel stellen om alleen de leerlingen, in een paar jaar tijd, de kennis over te dragen, waar ze – zonder Bijbelschool opleiding – 15 jaar over zouden doen om er achter te komen. Maar was dat hetgeen de Heer van ons verlangde?
In het begin van onze bediening baden en spraken Connie en ik met elkaar over het doel van onze bediening. Connie zei toen: “Als mensen iets leren, maar niet weten wat ze met die kennis moeten doen, dan weten ze eigenlijk niets!”. Het is frustrerend, in alle opzichten, om na jarenlange studie daar niets van in de praktijk te kunnen toepassen. Theoretische kennis zou onze leerlingen alleen maar opgeblazen maken. Daar kunnen zij niets mee doen dan alleen maar fouten opmerken bij anderen. Dus zochten we de Heer voor een beter doel dan alleen maar ‘informeren’ wat er in de Bijbel staat. We wilden zo graag iets aan onze leerlingen meegeven, wat ze een echt doel zou geven om hun hele leven voor in te zetten. Dat begrepen we trouwens als de bedoeling van de zendingsopdracht. Jezus zei niet dat we de volken moeten ‘leren’, maar ‘leren onderhouden’ wat Hij geboden heeft Matteüs 18 vers 19 (Matt. 18:19). En tussen leren en leren doen, zit natuurlijk een enorm groot verschil. Het een is theorie, het ander betekent leven!
We hadden veel gehoord en gezien van ‘leiders conferenties’, ‘leiderschap training’, ‘seminars voor leiders’, enz. Om zo’n conferentie te houden behoor je zeker een groot leider te zijn, terwijl wij, als jong zendingsechtpaar, niet voelden dat we daar aan toe waren. Zijn we zelf ervaren genoeg om de leiders van de gemeente van Christus op te leiden? Beslist niet! Maar bij ontbreken van leiderschapservaring, konden we in ieder geval wel goede ‘dienaars’ zijn, en dat overbrengen op onze Braziliaanse leerlingen. We konden beter, in plaats van leiders trainen, mensen toerusten tot ‘dienstbetoon’. Daar zijn de gaven en bedieningen van de Geest trouwens voor gegeven Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12). Tenslotte zit de gemeente al vol genoeg met kleine en grote bazen. Iedereen wil chef zijn, een duit in het zakje doen. Wat God echter nodig heeft: dienaars. Zelfs Zijn eigen Zoon stuurde Hij, niet om gediend te worden, maar om te dienen. Waarom zou Hij ons dan roepen, niet als dienstknechten, maar als leiders op zoek naar volgelingen?
Geleid door Gods Geest
De Heilige Geest heeft ons stap voor stap geleid, wat betreft onze taak. Uit wat de Heer ons liet zien, ontstond het motto van de Bijbelschool: ‘Instruindo para Servir’ (Leren om te dienen). Dit kleine zinnetje is inmiddels bekend geworden in de plaatsen waar we werken. Het staat in het briefhoofd, op al onze literatuur en lesmateriaal. En als men onder de gelovigen in onze omgeving spreekt over ‘Instruindo para Servir’, weten de mensen precies waar het over gaat… over de Bijbelschool in Braz Cubas! In het begin hebben we ons ingespannen om het pakket van de Bijbelschool een zo groot mogelijk academische inhoud te geven. Zodat leerlingen naderhand hun studie zouden kunnen voortzetten op de universiteit. Maar we kregen al vlug in de gaten dat de meeste goede cijfers haalden voor de door de overheid erkende vakken, terwijl de laagste cijfers gehaald werden voor het bijbelonderricht.
“-“We waren bezig om in de val te lopen! De Bijbelschool werd een goedkope manier voor de mensen om naar de universiteit te komen! We werden een springplank naar een betere schoolopleiding, om carrière te maken in de wereld. Alles goed en wel, maar onze opdracht was anders! We hebben toen de hele zaak weer teruggedraaid, en tegen de leerlingen gezegd dat ze, als zij om academische vorming kwamen, beter naar andere scholen konden gaan. Er zijn er genoeg in onze omgeving. Maar op de Bijbelschool -hoewel we altijd ook zorgen dat onze leerlingen een goede algemene kennis opdoen- wordt de Bijbel als het voornaamste deel van ons pakket aangeboden. Wie de Bijbel niet van harte lief heeft, zal het bij ons op de Bijbelschool niet lang uithouden. En, de beste onderwijzers van ons team, en van onze gastdocenten, zijn Bijbelleraars.
Drie accenten
Maar ook met Bijbelstudie moet je een duidelijke koers hebben. Want alleen maar informatie over de Schrift, en wat de tekstuitleggers daar over zeggen, is niet voldoende om de leerlingen geestelijk te doen groeien. De drie accenten van onze Bijbelschool zijn dan ook: evangelisatie, gemeentebouw en zending! Tenslotte willen we mensen vormen, die weten hoe ze anderen aan de voeten van de Heer kunnen leiden. En die tevens ervaring en volharding hebben om degenen, die ze voor Jezus gewonnen hebben, bijeen te brengen, om nieuwe gemeenten te vormen. En, omdat we nooit van anderen mogen verlangen waartoe we zelf nooit bereid waren om te doen, zijn Connie en ik, naast het Bijbelschoolwerk, altijd actief geweest met evangelisatie en gemeentebouw.
Gezien onze roeping is Psalm 126 ons erg dierbaar geworden. We voelen een enorme sympathie met die zaaier en zijn zaadbuidel, die al wenende voortgaat. We hoorden zo vaak over succesvolle werkers, met hun grote conferenties en massa bijeenkomsten, in stadions en conferentiehallen. Al meer en meer voelden we begrip voor die eenzame zaaier en zijn tranen, in wie we onszelf herkenden. Eerlijk gezegd, we kwamen er wel eens door in opstand. Tenslotte willen we allemaal graag een heleboel zichtbare resultaten zien op ons werk. En, als het kan, zo vlug mogelijk en zonder veel offers. We waren dan ook wel eens teleurgesteld, vanwege de taak die God ons had gegeven. Persoonlijk werd ik daarvan voor goed genezen, toen ik daar eens over klaagde bij de Heer: “O, God! Zo velen bouwen een groot werk op, in de kleinst mogelijke tijd. En worden geëerd als mensen met groot leiderschap. En wij ploeteren maar voort!”
Ik sla nooit mijn Bijbel open en steek nooit een vinger tussen de pagina’s, om een woord van de Heer te ontvangen. Dat functioneert bij mij nooit. Ik krijg op die manier altijd Bijbelteksten die absoluut niet slaan op de vragen die in mijn hart leven. Maar deze keer was het antwoord van God kort en duidelijk. Waar mijn Bijbel open viel, las ik: “Praal niet bij de koning, ga niet staan op de plaats der groten” Spreuken 25 vers 6 (Spr. 25:06).
Het grote geheim
Dus hielden we op met jammeren en zijn door gegaan met de taak die de Heer ons heeft gegeven. Het grote geheim is dat je, als dienaar van God, niet alleen het Woord, maar ook jezelf moet zaaien. Als we Matthéüs 13 lezen, met al zijn mooie beelden over het Koninkrijk Gods, stoppen we vaak bij de eerste gelijkenis. Die gaat over iemand die het zaad van het evangelie uitstrooide. Maar daarna vertelde Jezus een andere gelijkenis, die van het onkruid. En daarin ging het niet om de prediking van het Woord, maar: “Het goede zaad, dat zijn de kinderen van het Koninkrijk” Matteüs 13 vers 38 (Matt. 13:38). Mooi preken… ja, daar gaan we allemaal voor. Maar zelf gezaaid worden, weggeworpen worden in de grond, dat is een andere geschiedenis. Het betekent dat we ons leven moeten offeren, voor hetgeen we willen bereiken met onze prediking. Ook Jezus heeft dat gedaan, en zei tegen Zijn discipelen: “Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort Johannes 12 vers 24 (Joh. 12:24). Zendeling-zijn is geen carrière voor succeszoekers. Die kunnen beter hun plaats zoeken in de pretindustrie, die ook wel op het geestelijk erf opgang maakt. Als prediker van het evangelie gooi je zaadkorrels weg, links en rechts. Je begraaft ze; ze sterven in de grond en je ziet ze niet meer terug. Erger nog! Door je leven te geven niet voor het zichtbare, maar voor het onzichtbare, begraaf je jezelf. En niemand gaat er op uit om te zaaien met één zaadkorrel in zijn hand, maar met een volle zaadbuidel. Het betekent altijd maar doorgaan, nooit je hand laten rusten, want je weet niet of het ene gelukken zal of het andere, dan wel of beide tezamen goed zullen zijn Prediker 11 vers 6 (Pred. 11:06). “Welzalig gij die aan alle wateren zaait…” (Jes. 32:20).
Profetische blik
Om zendeling te zijn, en mensen te trainen om discipelen te worden, moet je een profetische blik hebben. Net als Jezus, die het kruis op Zich genomen heeft, en de schande niet heeft geacht, omdat Hij in de Geest vooruit zag naar de vreugde die voor Hem lag Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02). De rage voor snelle en zichtbare resultaten maakt echter zendelingen gelddoorgevers in plaats van profeten. Vandaag is het begrip ‘zending’ zo beïnvloed door de media, dat het gespecialiseerd geworden is in projecten, die enkel met het natuurlijk oog gezien kunnen worden, gericht op het lenigen van aardse- en tijdelijke noden. Investeren in het zichtbare, geeft blijdschap op korte termijn, die net zo tijdelijk is als de stoffelijke offers die we er voor brengen. Inderdaad, we hebben allemaal blijdschap nodig. Maar vaak zaaien we op de akker van ons vlees, waardoor we geen vreugde oogsten, maar eerder verdriet en teleurstellingen. Dan is zelfs ritueel lachen en juichen geen oplossing, ondanks het feit dat God ons blij en gelukkig wil maken. God geeft echter geen blijdschap op een presenteerblaadje, maar zaad om het zelf te zaaien. Hij laat geen geluk uit de hemel vallen, ook dat moet je zelf planten. Soms gaat dat met moeite en tranen, en altijd betekent het leven uit het geloof!
Dat is de boodschap van Psalm 126. Helaas zoeken velen slechts het eerste gedeelte van de psalm: “Toen werd onze mond vervuld met lachen, onze tong met gejuich. Toen zeide men onder de heidenen: De Here heeft grote dingen bij hun gedaan” (vs. 2). Maar zelfs blijdschap, al is het de vrucht van de Heilige Geest, moet (zoals iedere vrucht) gezaaid worden. “Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich oogsten” (vs. 5). En als Jezus ons wijst op het doel waartoe Hij ons uitgekozen heeft, is Hij duidelijk. Het gaat om ‘meer’ vrucht, om ‘veel’ vrucht, en om ‘blijvende’ vrucht te dragen. Voor ons persoonlijk beoogt Hij daar het volgende mee: “Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld worde” Johannes 15 vers 2, 5, 11, 16 (Joh. 15:02; Joh. 15:05; Joh. 15:11; Joh. 15:16).
Moeizaam maar vruchtdragend!
Zo is het gegaan met het werk van de Bijbelschool. Een vreselijk moeizaam en langzaam werk. Je moet leerlingen leren evangeliseren. En tevens leren om de mensen, die zij voor de Heer hebben gewonnen, te trainen voor evangelisatiewerk. En de tweede generatie van bekeerden moet ook weer mensen weten te winnen, en opleiden tot zielenwinners. Want blijvende groei van het Koninkrijk Gods, hetzij thuis of op ) het zendingsveld, wordt alleen gegarandeerd door zaaien en leren zaaien. Het resultaat van dit moeizaam werk, hoe lang het ook duurt, is echter geweldig. Wat iedere zaaier zal voorzeker met gejuich terugkomen met zijn schoven.
Er zijn vandaag, na meer dan dertig jaren Bijbelschool in Braz Cubas, meer dan honderd voorgangers in onze omgeving die door ons getraind zijn. Het aantal is zo gegroeid, dat het platform van onze regio – waarbij meer dan 120 voorgangers en oudsten zijn aangesloten – al jaren lang geleid wordt door onze oud-studenten. Dat betekent £n gezonde inbreng op de prediking, wat belangrijk is voor een duidelijk evangelie verkondiging in onze omgeving. Vooral gezien het feit dat Brazilianen hongerig zijn naar God, helaas vallen zij maar al te vaak ten prooi aan allerlei sekten en stromingen, die allemaal vechten voor een zo groot mogelijk stuk van de cake.
Verschillende Bijbelstudenten hebben gekozen om met onze federatie samen te werken. Zij hebben allemaal hun eigen gemeenten moeten opbouwen, waarvoor ze uiteraard getraind werden op de Bijbelschool. Twee maal per jaar gaan Connie en ik op reis, om deze gemeenten, in vier verschillende staten van Brazilië, op te zoeken. Dan leggen we meer dan 3000 km af, over hobbelwegen in Brazilië. Ook hebben we de structuur van de Bijbelschool kunnen overplaatsten, en filialen kunnen openen in de staten Minas Gerais en Espirito Santo. Deze mogelijkheid bestond, omdat veel van onze pioniervoorgangers niet alleen gemeentebouwers waren, maar ook capabele docenten. Zodoende kunnen we nog meer nieuwe werkers trainen voor de uitbreiding van het Koninkrijk Gods.
Ook in Japan!
We hadden echter nooit kunnen denken dat de zaadjes van de Bijbelschool zo ver zouden vallen. We waren als degenen die droomden Psalm 126 vers 1 (Ps. 126:001). Enkele bijbelstudenten, nakomelingen van de Japanse emigranten in Brazilië, zijn terug gegaan naar het vaderland van hun voorouders, om daar als gastarbeiders te werken. Er zijn de laatste jaren duizenden Brazilianen naar Japan getrokken, om de economische achteruitgang van Zuid Amerika te ontvluchten. In Japan, met zijn vreselijke geestelijke nood, zijn door oud-studenten van onze Bijbelschool Portugees sprekende gemeenten opgericht. Deze gaan, wat taalgebruik betreft, langzaam over naar het Japans. Connie en ik gaan nu drie maanden per jaar naar dit land, waar we kadertraining doen in de gemeenten in Higashiura en Anjo, die zich bij onze federatie hebben aangesloten. Zo werden leerlingen van onze Bijbelschool zendelingen aan de – vanuit Brazilië gezien – andere kant van de wereld. Jezus zei dat de volken tot discipelen gemaakt moeten worden. Waar dat gebeurt, gaat de verkondiging verder. De voorwaarde is om het evangelie te brengen, zoals het in het Woord van God geschreven staat, anders werk je te vergeefs 1 Korinthe 15 vers 1 en 2 (1 Kor. 15:01-02). Het gaat om het eeuwig evangelie, dat aan alle volken gebracht zal worden en dat de kracht Gods is tot behoud van een ieder die gelooft Romeinen 1 vers 16 en openbaring 16 vers 4 (Rom. 01:16; Openb. 16:04). Een andere voorwaarde is dat wijzelf, samen met de zaadjes van het evangelie, ook als tarwegraan in de grond vallen en sterven. Het zendingswerk kan niet opgebouwd worden met leuke vakantiereizen en zendingstoerisme. Er zijn mensen nodig die daar hun leven voor willen offeren, en zeggen: “Maar ik tel mijn leven niet en acht het niet kostbaar voor mijzelf, als ik slechts mijn loopbaan mag ten einde brengen en de bediening, die ik van de Here Jezus ontvangen heb om het evangelie der genade Gods te betuigen”
(Hand. 20:24). Grote offers worden echter door de Heer beloond met groot gejuich. Je moet echter wel een profeet zijn, om het vooruit te zien!
Henk en Connie de Cock –
Ons erfdeel door Piet Snaphaan
“Al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken,
mijn hart en rots en mijn erfdeel is God
voor eeuwig” Psalm 73 vers 26 (Ps. 073:026).
Al zou mijn vlees en hart bezwijken,
God die belooft heeft, is getrouw,
die ook voor struikelen kan behoeden
en met ons voor heeft, alleen ’t goede,
Hij wijst nooit af, wie op Hem bouwt.
Ons erfdeel is in onze God,
Hij heeft ’t voor ons verworven,
door Jezus, die het heeft toebereid,
een leven tot in eeuwigheid,
in Hem zijn we geborgen.
Ons erfdeel, het is weggelegd
voor allen die God vrezen,
zij mogen schuilen aldoor weer
bij Hem als Vader, God en Heer,
alom zij Hij geprezen.
Ons erfdeel, het beloofde land,
ook ons is het toegemeten,
als erfdeel, het is een eeuwig goed
van God die waarlijk leven doet, voor eeuwig,
zeker weten!
Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink
Christen- zijn is een blijmakende aangelegenheid! Ook al zijn de omstandigheden van ons leven soms verre van gemakkelijk, temidden van alles mogen we weten -om een woord van Johannes te citeren- dat Hij die in ons is (Christus), meerder is dan die in de wereld is. Dit maakt het ons ook mogelijk te volharden in de tijd waarin wij leven. Het is de tijd waarin alles zich toespitst, het echte tevoorschijn gaat komen en het surrogaat wordt ontmaskerd. En het zal blijken dat iedere waarachtige christen, als werkelijke vertegenwoordiger van Gods Koninkrijk, daarbij een belangrijke taak heejt.
Een halve of een hele Bijbel?
Zaterdag 2 februari was een bijzondere dag. Temidden van de vele onstuimige dagen van de afgelopen winter, was er plotseling een zonovergoten lentedag. Wat natuurlijk een bijzondere glans gaf aan het huwelijk wat die dag gesloten werd tussen de toekomstige koning en koningin van Nederland: Willem Alexander en Maxima. En via de televisie kon iedereen volop meegenieten. Het commentaar werd verzorgd door Maartje van Weegen en het geestelijk aspect werd belicht door Jacobine Geel. Van deze laatste lazen we enkele weken later een interview in De Telegraaf. Jacobine Geel is vooral bekend geworden door haar praatprogramma’s voor het IKON. Als domineesdochter heeft ze ook zelf weer theologie gestudeerd en hoewel geen voorganger van een bepaalde kerk, gaat ze naast haar werk voor de televisie, eens per maand voor in een oecumenische streekgemeente. In het interview, dat MarieThérèse Roosendaal met haar had, kwamen verschillende vragen aan de orde waarbij zij ook verschillende bijbelgedeelten citeerde. Daarbij was het opvallend dat zij het Nieuwe Testament geheel buiten beschouwing liet. Terwijl juist in het Nieuwe Testament het antwoord te vinden is op de vragen die zij naar onze mening onbevredigend beantwoordde. Bijvoorbeeld de vraag hoe wij ons God voor moeten stellen. Daarvan zegt zij onder andere: “Ik denk niet dat God een man of vrouvv is. Al kan het heel nuttig zijn God een tijdje als vrouw te zien, vooral omdat omdat je dan pas merkt hoezeer Hij altijd als man is gedacht”. Maar is het wel belangrijk ons daar druk om te maken? Johannes is in zijn evangelie toch heel duidelijk als hij stelt dat niemand God heeft gezien… maar dat “de eniggeboren Zoon die aan de boezem des Vaders is, ons Hem doet kennen”. Door Christus weten wij hoe wij ons God voor moeten stellen. Hij is immers, zoals in de brief aan de Hebreeën wordt geschreven, “de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen” (Heb. 1:3). Als we ons dat realiseren vervalt ook de vraag of God man of vrouw is. Christus was immers als mens in deze wereld. God schiep de mens weliswaar als man en vrouw; zij vormen de twee varianten van dat mens-zijn. Beiden zijn in Gods ogen even belangrijk. Ook de vraag waarom er zoveel ellende in de wereld is kwam natuurlijk weer aan de orde. Jacobine Geel noemt dit de oudste vraag in de theologie: “Als er een God is die mensen liefheeft, hoe kan hij het kwaad op de wereld dan toelaten? Op die vraag zal vermoedelijk nooit een afdoende antwoord komen. Iedere gebeurtenis dwingt ons opnieuw de verschrikkelijke panning onder ogen te zien. Makkelijke antwoorden zijn er niet, helaas. De Tweede Wereldoorlog, zes miljoen Joden vermoord, heeft een einde gemaakt aan de gedachte van een almachtige God. Maar na 11 september ontdekte ik: de antwoorden van toen zullen we nu opnieuw op onze twijfel moeten veroveren. Mischien is God niet alleen aardig en lief…”
Vervolgens haalt Geel enkele Oudtestamentische voorbeelden aan van mensen die “met God onderhandelen over een rechtvaardiger wereld”, maar waarbij wij ons afvragen waarom zij het Nieuwe Testament geheel buiten beschouwing laat. Want daar wordt de vraag wordt over de ellende in de wereld op verschillende plaatsen op duidelijke wijze beantwoord. Bijvoorbeeld wanneer Jezus opmerkt: “De dief (Satan) kwam om te stelen, te slachten en te vernietigen…, maar Ik (Jezus) ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). God is een goede God en dat heeft Jezus tijdens Zijn leven op aarde op duidelijke wijze geopenbaard. Hij heeft als eerste Satan ontmaskerd en overwonnen en wij mogen deelgenoten zijn van Zijn overwinning en gaan het ook leren hem meer en meer te weerstaan en te overwinnen. Dat is wat de werkelijke Gemeente van Christus gelooft. Deze Gemeente is momenteel nog niet tenvolle zichtbaar, dat wil zeggen loopt nog dwars door allerlei kerken en gemeenschappen heen. Want tot hen behoren alleen zij die, door de grote verandering in hun leven (bekering, wedergeboorte), een nieuwe schepping in Christus zijn geworden. Bij hen is Christus een levende werkelijkheid. Hopelijk komen ook Jacobine Geel en andere theologen tot het inzicht dat dit de kern is van het christelijk geloof.
Fictie of werkelijkheid?
In het artikel van de Franse filosoof Baudrillard in ‘De groene Amsterdammer’, waarover wij in ons vorig nummer schreven, wordt ook aandacht besteed aan de rol die de media heben gespeeld bij de aanslag van ii september. Baudrillard schrijft over de beelden van deze ramp dat zij tegen wil en dank de oerscène vormen: “En zo goed als de aanslagen de wereld hebben verdeeld, zo zal ook blijken dat ze de verhouding tussen beeld en werkelijkheid hebben omgegooid. Na een ononderbroken stroom van banale beelden en pseudo-gebeurtenissen heeft de terreurdaad in New York zowel het beeld als de gebeurtenis weer tot leven gewekt. Behalve alle andere wapens van het systeem hebben de terroristen de directheid van de beelden uitgebuit, hun ogenblikkelijke wereldwijde verspreiding, net zoals zich de beursspeculatie, de elektronische informatiekanalen of het luchtverkeer eigen hebben gemaakt.
Dubbelzinnige rol
De rol van het beeld is buitengewoon dubbelzinnig. Terwijl het de gebeurtenis belicht, neemt het die ook in gijzeling. Het zorgt voor eindeloze vermenigvuldiging en tevens voor afleiding en neutraliteit, iets wat altijd wordt vergeten wanneer het over de ‘rol van de media’ gaat. Het beeld verteert de gebeurtenis door haar in verteerbare brokken door te geven. Het geeft de gebeurtenis een ongehoorde impact, maar als beeldgebeurtenis. Wat blijft er over van de werkelijke gebeurtenis nu beeld, fictie en virtualiteit van alle kanten de werkelijkheid binnendringen? In dit geval dachten sommigen (wellicht met een zekere opluchting) dat ze getuigen waren van de wederopstanding van de werkelijkheid in ons zogenaamd virtuele universum. ‘Vergeet die virtuele kletsverhalen – dit is echt!’ Op dezelfde wijze heeft men er een wederopstanding van de geschiedenis in willen zien. Maar overtreft de werkelijkheid echt de verbeelding? Dat lijkt misschien zo, omdat zij er haar kracht aan ontleent en zelf fictie is geworden. Je zou haast zeggen dat de werkelijkheid jaloers is op de verbeelding, de echtheid op het beeld. De twee strijden om de vraag welke het onvoor- stelbaarst is.
De ineenstorting van de torens van het World Trade Center is onvoorstelbaar, maar dat is niet voldoende om haar tot werkelijke gebeurtenis te bestempelen. Een overmaat van geweld opent nog niet de poort naar de werkelijkheid. Want de werkelijkheid is een principe en dat principe zijn we uit het oog verloren”.
Werkelijkheid
Men kan over dit onderwerp natuurlijk verder filosoferen maar voor christenen geldt dat als er over fictie of werkelijkheid gesproken wordt, zij vooral denken aan de uitspraak van Paulus die opmerkt dat de werkelijkheid van Christus is. Dat betekent dat alles wat bijvoorbeeld via de media tot ons komt, ook al is da-t gebaseerd op de zichtbare werkelijkheid, altijd ondergeschikt is aan de ‘onzichtbare werkelijkheid’: Christus! Hij is het centrale punt van ons denken, spreken en handelen.
En nu Hij niet meer als persoon in een lichaam van vlees en bloed in deze wereld is, is het de Geest in ieder kind van God, samengroeiend met onze geest, die deze werkelijkheid gestalte geeft. Zo kan ieder christen waarmaken dat hij geroepen is een beelddrager van Christus te zijn. En temidden van alle mogelijke terreuracties, spectaculaire en minder opvallende gebeurtenissen, die de wereld nog boven het hoofd hangen, is dat de werkelijkheid die uiteindelijk zal zegevieren, want met Christus zijn we immers meer dan overwinnaars?
Waarom God nooit zal verdwijnen
Bestaat God of bestaat God niet? Voor iedere waarachtige christen is het een vanzelfsprekende zaak dat God bestaat; dat Hij niet één of andere door mensen bedachte fantasiefiguur of gedachte is. Het geloof is bij hen de basis van hun denken. En zij weten dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn, want -zoals het in Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) zo duidelijk wordt geformuleerd- “wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat… en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”. Nu zou het voor iedere niet-gelovige even vanzelfsprekend moeten zijn dat zij geloven dat God niet bestaat. Het merkwaardige feit doet zich echter voor dat dit heel vaak niet het geval is! Daaraan moesten wij denken toen wij in HP/De Tijd een artikel lazen van Jos de Man onder de titel “Waarom God nooit zal verdwijnen”. In het artikel wordt een onlangs bij de Bezige Bij verschenen boek besproken van de antropoloog Pascal Boyer onder de titel “Godsdienst verklaard”.
Scenario’s
In het boek worden eerst alle gangbare scenario’s op een rijtje gezet: “Het eerste: godsdienst geeft een antwoord op de ultieme vragen. Hij levert een verklaring voor de oorsprong van de wereld -zie de scheppingsverhalen- voor natuurrampen, en voor het kwaad en het lijden.
Er is een emotioneel scenario. Godsdienst verlicht de angst en maakt de gedachte draaglijk dat wij ten dode zijn opgeschreven. Want er wacht de gelovige een hemels paradijs.
Godsdienst heeft verder een zeer uitgesproken sociale functie. Hij bevordert de saamhorigheid. De Vreze Gods is afschrikwekkender dan de vrees voor de rechter. Die scenario’s zijn stuk voor stuk geldig, als gedeeltelijke verklaringen voor het voortbestaan van godsdienst door de eeuwen heen. Maar ze geven geen uitsluitsel over de oorsprong van het geloof”. Het boek doet dan verder een poging te verklaren waarom de primitieve mens een antwoord probeerde te vinden op bijvoorbeeld iemand die vermoord was: “Wat gebeurt er met de clangenoot die men voor dood heeft achtergelaten? Is hij wel verdwenen? Zal hij niet terugkeren om zich te wreken op wie hem in de steek lieten? Het concept ‘geest’ krijgt vorm, in de betekenis van een spookachtieg verschijning die blijft rondwaren en rampspoed over de clan kan afroepen. Het lijkt dus verstandig de geesten door middel van eerbetoon gunstig te stemmen. Er ontstaan begrafenisrituelen. De verbeelding slaat op hol: de mens schildert monsters op de rotswand. Als een kind dat fabeldieren verzint, ermee praat en speelt. Tegen monsters en draken is men op bescherming van hogere machten aangewezen. De schimmen van de doden worden om bijstand verzocht. Totems worden opgericht. Ze stellen dieren voor, en worden als beschermengelen aanbeden. Geesten, monsters, totems: het zijn wezens die niet in de natuur worden waargenomen, verzonnen fenomenen, geheel nieuwe voorstellingen van de geest. De primitieve mens blijkt in staat een eigen irreële wereld te scheppen”.
Zo probeert Boyer in zijn boek uit te leggen hoe “het organiseren van ceremonies, en de duiding van de intenties en verlangens van bovennatuurlijke wezens op de duur een zaak wordt voor een kaste van specialisten, sjamanen, tovenaars of priesters. Er onstaat als het ware een markt voor geestelijke producten. Waarschijnlijk hebben de priesters de goden ingevoerd. Geesten zijn handig; je kunt met ze praten over de dagelijkse beslommeringen en tegenslagen. Ze weten precies waar je het over hebt, want ze behoren tot de familie, of tot de clan. Goden functioneren op een heel ander niveau. Zij heersen over de hemel en aarde. Zij wekken meer een ontzag dan schimmen van voorvader- ren. Hun macht en aanzien stralen op de priesters af. Met offers worden hun geesten afgesmeekt. In het Indo-Eurpees is God ‘het wezen van de offerplaats’.
Praktische aangelegenheid
Godsdienst is vooral een praktische aangelegenheid, meent Pascal Boyer. Ook vandaag nog. Een christenmens piekert niet over de heilige Drievuldigheid. Hij wendt zich tot God als hij denkt hem nodig te hebben. Amerikaanse presidenten zullen in tijden van beproeving nooit nalaten de Schepper aan te roepen. Een religieuze beleving is vrijwel altijd een interactie. Men bidt om bijstand, om genezing. God is de Heiland, dat is: de verlosser, de redder, de wonderdoener. Hij is immers almachtig, hij kan de situatie voor ons ten goede doen keren. Nog altijd is de atavistische neiging bij de mens aanwezig om tegenslagen en rampen te wijten aan bovennatuurlijke invloeden, om ziekten te duiden als een straf van God. De beknopte samenvatting van wat Boyer heeft te melden -schrijft Jos de Man- maakt duidelijk “waarom God onder ons zal vertoeven tot het einde der tijden. Al liepen de kerken leeg,
de naam van God ligt de mens in de jiond bestorven. Het is zoals de socioloog Edward O. Wilson schrijft: “God is in ons gebeente gebakken”. Hij heeft vanaf het allereerste moment van de menswording -het ontstaan van taal en abstract denken- zijn onuitwisbare stempel op onze cultuur gedrukt. En in tegenstelling tot de wetenschap heeft hij altijd een antwoord klaar. Heeft de mens hem verzonnen? Dat betekent nog niet dat hij niet echt bestaat. Sterker, de mens verzon hem, steeds opnieuw, omdat hij al in zijn gebeente zat.
De mens is niet geschapen, maar «evolueerde langzaam uit lagere diersoorten? Wie heeft de evolutie gestuurd, dacht u, heer Darwin? Het debat wordt scherper wanneer de Schepper in de tegenaanval gaat. Hoe is het leven op aarde ontstaan? Hoe konden levende organismen ontstaan uit dode materie? De wetenschap blijft het antwoord schuldig.
De wetenschap heeft de natuurwetten ontdekt? Heel goed, zij zijn Mijn handschrift.
Het heelal ontstond door een oerknal? Wie heeft de lont dan aangestoken?
Een atheïst regaeert verveeld op dergelijke vragen, -we citeren nog steeds Jos de Man- het is onzin, zegt hij, een mysterie -de oorsprong van het universum te verklaren met een ander mysterie, God. God, zegt de gelovige, heeft geen verklaring nodig. Dan beweer ik dat het universum geen verklaring nodig heeft, repliceert de atheïst. Een dovemansgesprek”. Tot zover dit artikel van Jos de Man dat eindigt met een opmerking van Augustinus: “Groot is uw macht en uw wijsheid overstijgt elke berekening”.
Wij willen er nog aan toevoegen dat de mens buiten de Gemeente van Christus op allerlei wijze bezig blijft een verklaring te vinden ten aanzien van zijn bestaan en het bestaan van God en de kosmos. Het bevredigende antwoord zal uitblijven totdat men de grote ontdekking doet dat God heel dicht bij is, omdat Hij ten volle tot openbaring is gekomen in Zijn Zoon, die als mens op deze aarde was en door woord en daad openbaarde dat Hij ‘de Weg, de Waarheid en het Leven’ is.
Gokken of geloven?
Onder de titel ‘Gokken op God’ troffen we in Elsevier een stukje aan van Gerry van der List over de zeventiende-eeuwse wiskundige Blaise Pascal. In zijn korte leven leverde Pascal onwaarschijnlijk grote prestaties. Voordat hij 30 jaar werd, had hij al de projectieve meetkunde, de rekenmachine, de experimentele fysica en de waarschijnlijkheidsrekening uitgevonden. Ondanks de hevige migraine en zenuwaandoeningen die hem permanent kwelden, loste hij later ook nog eens enkele gecompliceerde wiskundige problemen op en manifesteerde hij zich als pionier in de ontwikkeling van de integraalrekening.
De katholieke Pascal wordt echter vooral herinnerd als schrijver. Uit zijn geschriften blijkt daarbij dat de wiskundige geen tegenstelling zag tussen zijn rationele aanpak in wetenschappelijke aangelegenheden en zijn gevoelsmatige hunker naar het goddelijke. Het is het hart dat God waarneemt, noteerde Pascal, niet het verstand. ‘Het hart heeft zijn eigen redenen waar de rede niets van weet’ .
Gerry van der List schrijft ook over een bijzondere nachtelijke ervaring in zijn leven tijdens een bijbelstudie. Daarbij wordt hij door een vuur verblind, voelt zich loskomen van zijn lichaam en valt flauw. De volgende dag maakt hij notities wat hij meemaakte en komt onder andere met het advies, die bekend is komen te staan als de weddenschap van Pascal: “Gok op het bestaan van God. Als Hij bestaat, staat je een eeuwige beloning te wachten. Als het geloof ongefundeerd blijkt te zijn, heb je niks verloren”.
Pascal kreeg in de loop der jaren ook veel kritiek op zijn geloofsopvattingen. Onder andere schreef Bertrand Russell, in zijn standaardwerk over de westerse filosofie, dat de auteur van de prachtige ‘Pensées zijn intellect had opgeofferd aan God. “Deze kritiek -schrijft Van der List- zou Pascal overigens niet hebben gedeerd. Hij geloofde, zo schreef hij na zijn nachtelijke mystieke ervaring, niet in de God van wijsgeren en geleerden, maar in die van Abraham, Isaak en Jakob: ‘Zekerheid, zekerheid, gevoel, vreugde, vrede. God van Jezus Christus. Deum, meum et Deum Vestrum. Uw God zal mijn God zijn”.
Pascal was ongetwijfeld een oprecht gelovige in zijn tijd, waarbij vooral opvallend is dat hij zijn buitengewone wetenschappelijke kennis en begaafdheid ondergeschikt maakte aan zijn geloofsleven. Hij is ongetwijfeld voor vele intellectuelen van onze tijd, die menen dat ‘geloven in God’ achterhaald en ouderwets is, een voorbeeld om na te volgen. Daarbij hoeft zelfs niet gegokt te worden op het bestaan van God, want in Hebreeën n vers 1, wordt het geloof op onnavolgbare wijze beschreven met de woorden dat “het de zekerheid is van de dingen, die men hoopt, en het bewijs van de dingen, die men niet ziet”.
Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel IV – In leven en in sterven door Cees Maliepaard
|
Jezus’ opstanding, ónze opstanding door Ada Karst
1 Korinthe 15 vers 35 tot en met 50 (1 Kor. 15:35-50)
De Gemeente van Jezus Christus, waar is zij?
Zij is in een’geestelijk verstaan’ gekomen!
Wie haar bestaan regelrecht uit de bijbelletters zoekt te herleiden, zal haar niet aantreffen. Houd maar op met zulk zoeken. Want het Zaad Gods heeft een krachtig werk verricht (Joh. 6:28,29,57,58). Gezaaid in zwakheid, opgewekt in kracht,
Gezaaid in oneer, opgewekt in heerlijkheid,
Gezaaid in vergankelijkheid, opgewekt in onvergankelijkheid! Van tussen de letters uit is de Gemeente verrezen!
Van béneden of van bóven?
Prediker 3 vers 21; Johannes 6 vers 63 (Pred. 03:21 – Joh. 06:63) Wie zal, opgevaren zijnde, zich weer laten terugvoeren naar het stof van letters! Wie opgevaren is, is vrij om telkens weer van tussen de letters uit op te varen. Als met vleugelen. Zo is de inrichting van het persoonlijke geloofsleven. Dit is onze ‘redelijke’ eredienst.
Met rede-lóze wezens, zoals de beesten, gaat het heel anders. Hun adem gaat naar benéden. Ons geloofsleven hééft het beeld van het stoffelijke gedragen. Maar nu is het haar gegeven om de letters in de toom van Woord en Geest te houden. Zo kan het Lichaam van Christus, de Gemeente, het beeld van de Hémelse dragend, de geloofsontwikkeling vol vertrouwen vervolgen. Geen redeloze eredienst. Maar redelijke eredienst. Niet ver weg. Maar in ons innerlijk. Daar is het Altaar opgericht. Hoe staat het er in Hebreeën 13 vers 10 (Heb. 13:10)? “Wij hebben \ een Altaar…” ! En we schrijven het woord ‘Altaar’ maar meteen met een hoofdletter. Om weer meteen van tussen de letters uit óp te varen. In de eredienst van het Oude Verbond was sprake van een altaar waar alleen de mannelijke priesters van mochten eten. Ligt hierin niet een prachtig Christus-ontwerp? Wat spreken deze verordeningen een duidelijke taal aangaande Christus en de Gemeente. De verordeningen van het Oude Verbond waren goed. Maar gelezen in Christus zijn ze béter, omdat ze aan de Gemeente gééstelijk te verstaan gegeven zijn. Daarin, in die geestelijke besluitvorming, liggen onze geloofswortels. Dat is het genieten van het Nieuwe Verbond. Dat is eten van Jezus. Eten van hét Altaar. Dat maakt mannelijk, volwassen sterk in het geloof, mondig.
Wat een verandering 1 Korinthe 3 vers 1 tot en met 30 (1 Kor. 03:01-30)!
Engelen én engelen…
(Ezechiel 1 – Openbaring 4) Vleugelgegons in Ezechiël 1! Een imposant vleugelgegons! Maar waar komt het vandaan? Van benéden? Of, zoals we in dat hoofdstuk kunnen lezen, “van benéden het uitspansel”? Dan is het slechts een werveling van stof, van stoffelijke geloofsgedachten. En in datzelfde hoofdstuk bemerken we ineens (vanaf vs. 22) de omslag naar wat “bóven het uitspansel” is te horen en te zien en te wéten. En daar moeten we het van hebben. Daar moest Ezechiël het ook van hebben. Hoe indringend is het vleu- gelgegons van ‘beneden’ tot hem gekomen. Hij liet zich daardoor niet wégvoeren van zijn werk. De ‘stem van bóven het uitspansel’ bracht Geest (God) in Ezechiël en dat deed hem op zijn voeten staan. Hoe heerlijk is het om te onderscheiden wat met bijbelwoorden wordt gedaan.
Er is vanuit Ezechiël 1 nóg een aderscheid te lezen over engelen engelen. Bij het vleugelgegons van ‘beneden’ is namelijk sprake van wezens met vier vleugels. Als zij gingen hoorde Ezechiël het geruis van de vleugels “als het gebruis van vele wateren, als de stem van de Almachtige, een dreunend geluid als van een leger; als zij stilstonden, lieten zij hun vleugels hangen.” Maar lezen we Openbaring 4, dan is daar sprake van wezens met zes vleugels die voortdurend “heerlijkheid, eer en dankzegging brengen aan de Almachtige”. Dat is ‘van bóven’! Een heel verschil met de wezens ‘van beneden’ in Ezechiël 1. Een verschil van Dag en nacht! Het vleugelgegons van ‘beneden’ is de prediking van de ‘nacht’, van het leger van de antichrist. Het Vleugelgegons van bóven is de prediking van De Dag, van het Licht Christus Psalm 19 vers 3 (Ps. 019:003). In Genesis 1 is al te lezen hoe het uitspansel tot scheiding tussen wateren én wateren was gesteld.
Heerlijke besluitvorming Gods: De ‘nacht’ licht als ‘de Dag’! Dat betekent voor de Gemeente: dóórzicht, inzicht, vóórtgang! De gedachten, van ‘bóven’ het uitspansel doen ons volop van hét Altaar eten. Volwaardige spijs door het gevleugelde Woord: de onverbrekelijke samenhang van God/Geest en Woord/Jezus. Daar is de Gemeente te vinden, in de maaltijd van vette spijzen en belegen wijnen. In deze veilige woonplaats is ze geborgen, geheel in overeenstemming met de waarde van het volbrachte werk van Christus in de Gemeente.
“…en gij verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde, daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen”. Kan de Gemeente iets beters overkomen dan dat?
Verhelderend gesprek
Toegekomen zijnde aan de goede geloofsleeftijd, kan de Gemeente ook toekomen aan de goede overdracht. In Jozua 22 is daarover een verhelderend gesprek gaande. Ik zal proberen om dat verhaal even op z’n kortst, vrij(!) vertaald, samen te vatten.
Het is een gesprek tussen de over- jordaanse stammen en de overige stammen. Waarschijnlijk doet de priester Pinechas het woord namens de overige stammen. Overjordaanse stammen: “Wij hebben een Altaar”.
Pinechas: “Wat is dat voor een eredienst van jullie! We hébben toch al een altaar, een goede eredienst. Wat jullie doen is niet overeenkomstig wat geschreven staat!” Overjordaanse stammen: “We zien in de verte het volgende geslacht. We willen aan onze en aan jullie kinderen overdragen dat nooit de een aan de ander zijn ontwikkeling zal ontnemen. Daarom kijken en geloven we bóven de zichtbare eredienst uit. Het Altaar is Getuige tussen ons.”
Na deze heilzame dialoog kwam de Geest tot rust en is de opening naar de toekomst gemaakt. Spreekt dit verhaal niet over de Christus, hét Altaar, in wie de geloofsontwikkeling een heerlijk vervolg zou krijgen? Hoe goed en leerzaam was deze gang van zaken voor heel het volk. Zo zien we dat er voor ons ‘van tussen de letters uit’ méér te zien is dan er staat.
Struikgewas
Langs de kant van de weg staan struiken. Zo op het oog ziet het er nog redelijk groen uit.
Wel zijn alle takken door elkaar heen gegroeid; het ziet er verwilderd uit. Tussen het struikgewas komen jonge loten tevoorschijn en deze hebben een heldere, groene kleur.
Jong, nieuw leven vraagt aandacht. Hoe is dat bij ons?
Werken we aan het nieuwe leven of gaan we op de oude voet verder? De Bijbel laat ons zien hoe we ons oude leven kunnen afleggen, maar dat werkt alleen als daar iets anders voor in de plaats gekomen is. Praktisch houdt dit in dat we dagelijks goede keuzes maken en een vertrouwelijke omgang met God hebben.
Een baby heeft meer zorg nodig dan een volwassene. Zo wil de Heer dat onze aandacht uitgaat naar het nieuwe leven. Wel vraagt dat onze volledige inzet.
Het struikgewas is door elkaar gegroeid en verward, maar het jonge groen ontvangt een eigen, nieuwe identiteit; dat is de wil van onze Heer. Op deze manier komt de veelkleurigheid van God ook openbaar, zowel in de hemel als ook op de aarde (zie Efeze 3 vers 10 tot 12). Laten we deze beloften met vrijmoedigheid vasthouden.
Truus van Kaam
De hyacint door Froukje Huis
’t Was najaar en we waren samen bezig in de tuin.
“Dit hier is toch maar een rommeltje”, zei ik, wijzend op een berg tuinafval opzij van ons huis. “Het moet nog wat drogen, dan slinkt het wel”, vond mijn echtgenoot, terwijl hij met zijn schop een nieuwe lading gras op de hoop deponeerde, “je kunt het moeilijk allemaal in de container gooien”. Inderdaad, dan was er geen ruimte meer voor het huisvuil, want de zon en de buitjes deden het gras zienderogen groeien.
De winter kwam en de berg slonk tot een ‘bergje’ waar af en toe nog eens een uitgebloeide kamerplant op belandde. Het lag buiten ons gezichtsveld zodat niemand er aanstoot aan kon nemen. Stormen kwamen en beukten de tuin, maar het bergje bleef. Op zekere dag blies de wind de rietmat om en wat vertoonde zich daar schaamteloos aan onze blikken? Juist! Het bergje!
Warme zonnestralen koesterden de tuin en al gauw kwamen groene sprietjes boven de grond, die voorspoedig groeiden tot crocussen en narcissen. Elke morgen stonden we even voor het raam te genieten, veinzend het ‘bergje’ niet te zien. Tot… die ochtend dat plotseling ons oog viel op een prachtige hyacint. “Kijk nou eens!” zeiden we verbaasd tegen elkaar. Een hyacint helemaal alleen midden op het bergje. Frank en vrij toonde hij ons zijn witte pracht, alsof hij wilde zeggen: “Wat zeg je daar nu wel van?” Een bol, na de kerstdagen uitgebloeid, was ook op de hoop terecht gekomen, maar de zon had door haar kracht al het moois dat er in verborgen was, tevoorschijn gehaald.
Misschien zijn er onder ons mensen, die er wel eens aan twijfelen, of ze ooit tot volle ontplooiing zullen komen. De zon, door God geschapen, was in staat door haar warmte een bol op een afvalhoop tot bloei te brengen. Zou dan onze Vader van Wie geschreven staat dat Hij bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen, niet in staat zijn door zijn Woord en door zijn Geest ons volkomen tot ontplooiing te brengen? Maleachi 4 vers 2 zegt: “Maar voor u die mijn naam vreest zal de Zon der gerechtigheid opgaan en er zal genezing zijn onder haar vleugelen”. Er is maar één ding, dat we moeten doen: blijven onder die vleugelen! Daarom vragen we: “Laat een gewillige geest mij schragen” (Psalm 51:14b). Dan groeien wij, ons aan de waarheid houdend, in liefde, in elk opzicht naar Hem toe die het Hoofd is, Christus.
Daar zien we allen verlangend naar uit.
Koninkrijkszaken die ons raken door Cees Maliepaard
Wat is voor ons het vaderland dat we getrouw ’tot in den doet’ heten te zijn? Is dat het Koninkrijk der Nederlanden of is dit het Koninkrijk der Bovenlanden, het koninkrijk dat in de hemel is te situeren? Je kunt onderdaan van beide rijken zijn, maar ons hart zal stellig meer bij het rijk van de Vader zijn betrokken.
Klimaatbeheersing
Als we sommige landen in de wereld om ons heen bezien, denk ik dat menigeen toch blij is in dit kleine landje aan de zee z’n domicilie te hebben. Ook al grijpt de verloedering op vele punten toe, het is in veel streken op de aarde aanmerkelijk slechter gesteld met de eerste natuurlijke levensbehoeften. Gezien ons kille, vochtige klimaat zal het hier wel nooit een echte bananenrepubliek worden. Maar voor de gewone burger is met name de rechtspraak, in nog al wat gevallen volslagen onbegrijpelijk geworden.
Waar vergaande schendingen van de wet soms nauwelijks of niet bestraft worden (denk maar aan de bouwfraude), worden kleine overtredingen vaak wél aangepakt. De bovenlaag van de maatschappij is immers veel moeilijker aan te pakken; zij worden bijgestaan door dure rechtskundigen, die voor de gewone man nu eenmaal onbetaalbaar zijn. Hetgeen in een rechtsstaat als de onze eigenlijk onbestaanbaar zou moeten wezen.
In het Koninkrijk van God is het volslagen ondenkbaar dat er met twee maten gemeten zou worden. Bij de Here God is er een perfecte klimaatbeheersing; niets zal daar de rechtszekerheid verstoren. Niemand heeft er een streepje vóór op een ander, want voor iedereen heeft Jezus dezelfde prijs betaald. Dat geeft rust aan elk bezwaard gemoed.
Enig in z’n soort
Gods Koninkrijk is uniek; dit rijk kan niet geïmiteerd worden. Want voor een goede nabootsing zou de leiding van een imitatierijk dezelfde mogelijkheden moeten hebben als onze koning, Christus Jezus. En de onderdanen van een schaduwstaat zouden over dezelfde vooruitzichten dienen te beschikken als de vrijgekochten des Heren. Dat alles behoort echter ten enenmale tot de onmogelijkheden.
In Markus 4 vers 11 (Mark. 04:11) zegt Jezus op een gegeven moment tegen zijn discipelen (volgens de vertaling van Petrus Canisius): U is het geheim van het Koninkrijk Gods toevertrouwd. Wie buiten staat zal er gewoon niets van snappen. Niet dat buitenstaanders op voorhand door de Heer afgewezen zullen worden – allesbehalve! Ze zullen wel echter eerst met een ontvankelijk hart naar Jezus moeten komen.
Het staat immers voor alle tijden vast, dat elk die wil komen mag; van de kant van de Meester zal niemand iets in de weg gelegd worden. Maar wie alleen ‘voor de tekenen en de wonderen’ komt, zal bij Jezus nul op het rekest krijgen Matteüs 12 vers 38 tot en met 42 (Matt. 12:38-42). Wie het Discipelschap niet ambieert, maar net als de Farizeeën zich een wettische benadering eigen gemaakt heeft, is het Koninkrijk van de Vader nog niet binnengegaan. Wie van elders inklimt zal nooit een ingezetene van Gods Koninkrijk kunnen zijn. Alleen als een mens via de gebaande weg (Christus Jezus) tot de Here God nadert, ontvangt hij de burgerlijke staat van ingezetene van Gods Koninkrijk.
Trouw in de liefde
De liefde is het allergrootste goed; niets zal de weldadige gloed van deze Harts gesteldheid ooit kunnen evenaren. Maar het is een vaststaand feit dat liefde onmiddellijk gevolgd wordt door ongelimiteerde trouw. Want ware liefde zal haar object nooit verloochenen – zolang iemand liefheeft, zolang zal hij of zij de ander trouw blijven. Reeds in de dagen van het oude verbond deed deze wijsheid opgeld. In Hooglied 8 vers 6 (Hoogl. 08:06) kunnen we lezen: Sterk als de dood is de liefde. De natuurlijke dood is nu eenmaal in de tijd vóór Christus’ wederkomst in heerlijkheid, iets onvermijdelijks. Wie eenmaal gestorven is, zie je in dit aardse leven nimmer meer terug. Zó sterk is ook de liefde. Als je iemand écht liefhebt, komt daar geen einde aan. Liefde is hecht, zij overbrugt oceanen… en zelfs de dood!
Gods liefde is in mensenharten uitgestort. Het innerlijk van alle burgers van het Koninkrijk van God is doortrokken van het principe van goddelijke liefde. Liefde is hun leidmotief. Iets wat nóg belangrijker zou zijn, is niet in te denken. God heeft een plan en Jezus brengt verlossing aan. Maar God is liefde en één en al licht, en Jezus is ook hierin een getrouw beeld van zijn Vader.
Zonen die op Vader lijken
Het is onder ons een geijkte gedachte dat we gaandeweg meer het beeld van onze hemelse Vader gaan dragen. Iedereen snapt ook wel dat zulks niet op uiterlijke overeenkomsten betrekking heeft, maar dat dit de mens naar zijn innerlijke structuur betreft: de zoon die Gods karaktereigenschappen in zich draagt. Waardoor wordt zo iemand gekenmerkt, wat valt er op in de omgang met een beelddrager van de eeuwige God?
Zou een zoon Gods van diens eeuwige plan op de hoogte zijn en zou hij ook weten wat er voor nodig is om als natuurlijk mens aan Gods maatstaven te gaan voldoen? Vast wel! Maar het meest kenmerkende van een waarachtig christen is toch wel dat hij Vaders wezenskenmerken bezit, dat hij vol van Gods goedertierenheid en liefde is. Dat voorkomt ook dat er een overdosis eigenliefde in het hart ontstaat, waardoor men andere inwoners van Gods Koninkrijk zou gaan onderwaarderen.
Volledig ingevoegd
Het is uiteindelijk de bedoeling dat iedere ingezetene van het rijk van de Vader (net als Jezus, Gods eerste Zoon) het wezen van God volkomen zal weergeven. Zullen we dan net als God zijn, net zo machtig? Jezus zei eens tegen z’n discipelen: Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Straks zal ieder van ons dat van zichzelf (en wij dus ook allemaal van elkaar) kunnen zeggen. We zullen net zo gaaf zijn als God ons zich van het begin af aan gedacht heeft: echte beelddragers dus! Maar in autoriteit en macht zullen we uiteraard Hem en onze Meester nooit evenaren.
Dat is zijn bedoeling nooit geweest, en dat is ook niet iets waar wij ons op richten. Jezus is en blijft de hoogste door God aangestelde koning: de koning der koningen. En op zijn beurt erkent Hij zijn God en Vader in alle eeuwigheden als zijn meerdere. Gelukkig maar, want dat garandeert ons een eindeloze voortzetting van de volmaakt goede, van vóór alle tijden door God uitgedachte samenleving op het grondgebied van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.
In Johannes 14 vers 28 (Joh. 14:28) geeft Jezus dat te kennen. Hij zegt daar in verband met zijn aanstaande hemelvaart: De Vader is meer dan Ik. Het is een verheugend iets, dat we bij de eeuwige God en bij Jezus Christus echt helemaal passen.
Verstaan wat de gemeente is door Jildert de Boer
Het is gemakkelijker te zeggen wat de gemeente niet is, dan wat zij wel inhoudt. De Gemeente is immers een geheimenis! Het is niet zo moeilijk Babylonische trekken op te merken op het evangelische erf, in welke vorm ook. We denken bijvoorbeeld aan menselijke tradities, dat wil zeggen vaste vormen en gewoonten die niet bepaald in de Bijbel verankerd zijn, maar we kunnen ook denken aan allerlei uiterlijk vertoon dat wezenlijke inhoud mist.
Het is de kunst om de werken van God, de grote bouwmeester en architect, op aarde gestalte te geven in het samen bouwen aan Zijn gemeente, volgens Zijn bestek. Dat gemaakte bestek kunnen we terugvinden in het Woord en komt tot leven door Zijn Geest!
Voorspelbaar of verrassend?
Velen blijven hangen in voorspelbare diensten, waar de verrassing van de werking van Gods Geest uit verdwenen is. Alle goede bedoelingen ten spijt, begrijpen wij dat noch het krampachtig vasthouden aan vaste gewoontepatronen van gemeente samenkomen, noch het klakkeloos overboord kieperen van structurele ballast een opbouwend samenzijn garandeert. Bij het zoeken naar het geven van wezenlijke inhoud aan onze bijeenkomsten zullen we allen de leiding en de werking van de heilige Geest dienen op te merken. Dat vraagt om een alerte houding, een openstaan voor de Geest van God.
Daarbij komen we onszelf behoorlijk tegen en worden we -als we eerlijk zijn- gewaar dat onze geestelijke levensinhoud nog wat minder is, dan we naar de tijd gerekend zouden wensen. Hoewel daarbij gezegd mag worden, dat het heerlijk is dat we oog hebben gekregen voor geestelijke goederen als overwinning over de zonde, godsvrucht, heiliging en deel krijgen aan de goddelijke natuur, kortom: Gods volle erfenis!
Het begint echter wel allemaal met een goede, oprechte gezindheid om God ten volle te dienen en van harte dienstbaar te worden aan elkaar. Daarna volgt het zoeken naar de Geest van wijsheid en openbaring, om vruchtbaar te (kunnen) dienen in de gemeente. Immers: aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen!
Wat Satan probeert…
Natuurlijk wil de boze niet dat wij samen met Christus Zijn lichaam tevoorschijn roepen.
Uiteraard zijn de machten der duisternis er als de kippen bij, om de gemeente te doen stranden in vruchteloze pogingen een traditionele vorm voort te zetten, waar het sprankelende leven Gods uit is. Evenzeer trachten de machten der duisternis de gemeente over te leveren aan de chaos en de ongebondenheid, waardoor het volk teugelloos wordt. Van beide zijden loert het gevaar.
Vrijheid geven in de gemeente is het risico van de Geest. Waar deze vrijheid evenwel verbonden blijft met het gehoorzamen van het goede Woord Gods leidt het tot een gezonde balans tussen Woord en Geest. Daar dient men elkaar in ootmoed, heerst men niet met een geest van controle over elkaar en laat men evenmin toe dat de geest van rebellie opstaat en de macht grijpt. Sterke, menselijke persoonlijkheden zullen in de dood van Christus gegeven moeten worden, want zonder een diepe reiniging zijn deze niet bruikbaar voor God. We kunnen beslist niet met minder toe dan volledige overgave en toewijding aan onze Heer! Hoe mooi is het dan elkaar niet meer naar het vlees te kennen, maar in Christus, waardoor de Geest van God de ruimte krijgt. God kan niet uit de voeten met vleselijk gerichte ego’s, maar wel met door Christus vernieuwde persoonlijkheden, die gaandeweg meer Zijn leven (beginnen te) openbaren. Het opstandingsleven komt zo tevoorschijn!
De duivel tracht mensen echter te infiltreren door middel van vleselijk denken (bijv. afgunst, opgeblazenheid, gewilde nederigheid, verering van voorgangers) en dit leidt tot twist, tweedracht en partijschappen, in plaats van een zich houden aan het hoofd, Christus.
Tevens mikt hij op een in de gemeente “alles zoveel mogelijk bij het oude laten” (wetticisme of traditie zonder leven), dan wel “orde verstorend veranderen”(valse vrijheid of anarchie). Hij is erop uit dat (vorm)verandering slechts meer “holle klanken” geeft, maar geen innerlijke vernieuwing en goddelijk leven oplevert.
Bij echte vernieuwing van binnenuit ontwikkelen zich hechte, liefdevolle relaties in de gemeente en kan zij tevens oprechte zielen van buiten aantrekken, die zien hoe lief ze elkaar hebben. Maar als men zich er niet naar uitstrekt dat Christus (opnieuw) komende is in het vlees, zodat er een ontwikkeling ontstaat tot het openbaar worden van de zonen Gods, dan is de geest van de antichrist tevreden. Let op uzelf, dat u niet verliest wat u verricht hebt, maar uw loon ten volle ontvangt. De boze ziet het liefste gebeuren wat een oud kinderversje over Jan Huigen zegt: “en de ton die viel in duigen”. Het resultaat van een gemeente wordt dan een mislukking.
De band der volmaaktheid
De band van de goddelijke, zichzelf gevende liefde, kan echter de duigen van de gemeente bijeenhouden! Op die wijze komt er geestelijke eenheid tot stand in de praktijk.
Uiteraard gaat dit samenvoegen door een proces heen van schaven, slijpen, schuren en aan elkaar gescherpt worden in de omgang. Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt, hebt tot ongeveinsde broederliefde, hebt dan elkander van harte en bestendig lief, als wedergeborenen…Ondertussen snoeit Gods Geest ons van binnen, om het doel van God te bereiken: de vrucht van de karaktertrekken van Jezus, het volgroeide zoonschap!
De gemeente is geen “afhaalcentrum”, zoals een chinees restaurant, waar je kant en klare maaltijden op bestelling geleverd kunt krijgen. Veel mensen willen nog graag “hapklare brokken” of “panklare maaltijden” voorgeschoteld krijgen in de gemeente. Daarbij kan men zelf achterover hangen en wordt er geestelijke luiheid en traagheid gekweekt. Na afloop kan er mogelijk geklaagd worden: “er was niet zoveel voedsel vanmorgen”. Maar besef ik dan wel dat ook ik medeverantwoordelijk ben voor een opbouwende, nuttige inbreng?
De gemeente is niet (slechts) een “consumentenbond van luisteraars”, die naar een goede toespraak van iemand hunner zitten te luisteren. God verlangt ernaar dat de stenen van Zijn huis niet verstenen tot een grauwe, grijze massa, die wekelijks bijeenkomt om eenzelfde ritueel af te draaien. Hij wil leven wekken in iedere steen, zodat deze bruikbaar wordt voor anderen om elkander op te bouwen in ons allerheiligst geloof!
Elkaar aansporen
Uiteraard past daar ook correctie bij. Toen mijn vrouw een aantal jaren terug last had van galstenen, hielp het om deze kwaal aan te wijzen en deze galstenen te verwijderen uit het lichaam. Zo is het ook in het lichaam van Christus. Daar vindt een continu reinigings- en heiligingsproces plaats. Heerlijk wordt het daar als men niet zijn of haar gal spuwt, dan wel kritiek spuit op de ander, maar men elkaar weet te bemoedigen, te vermanen en te vertroosten. Op die wijze kan men elkaar aansporen in de gemeente om vol ijver de weg van Christus te gaan en de goede strijd van het geloof te strijden in volharding!
De betekenis van ons samenkomen wordt des te groter, als elk lid zich gaat openstellen voor de werking van Woord en Geest. Hoe graag we ook zingen, de liederen zullen niet een “opvulmiddel” zijn of worden, om de samenkomsten op aanvaardbare lengte te houden. Hoe goed het ook kan zijn om rustig naar een levenwekkende, praktische verkondiging van iemand te luisteren, dan zal dit toch niet leiden tot passiviteit van de overige leden, die er ook bewust naar zoeken hun steentje tot opbouw bij te dragen. Gods Geest maakt ons creatief en productief, om -een ieder voor zijn deel- leden te zijn van het lichaam van Christus! Vanuit Hem, die het hoofd is, gaan sterke werkingen uit, om met gebruikmaking van alle geledingen de gemeente tot volwassenheid te voeren! God vormt Zich zonen, niet alleen in het individuele, persoonlijke leven van elk van ons, maar door middel van de gemeente komt zoonschap ook openbaar in een elkaar dragen en steunen, in een groei van de heiligen naar volwassen dienstbetoon. Daarom zijn er bedieningen in de gemeente, die de heiligen daartoe toerusten! Zo dient elk lid op zijn wijze de groei van het lichaam! Want: aan een ieder van ons afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate waarin Christus haar schenkt.
Een prachtig welsluitend geheel zal het worden! Ere zij God voor Zijn bouwwerk!
(De teksten die rond dit thema zijn verwerkt, vindt u in Spreuken 27 vers 17 en
Johannes 13 vers 35 en Romeinen 12 vers 4 tot en met 6 en 1 Korinthe 12 vers 7 en 1 Korinthe 12:27 en 2 Korinthe 5 vers 16 en Efeze 4 vers 7 en Efeze 4 vers 11 tot en met 16 en Efeze 4 vers 29 en Kolossenzen 2 vers 18 en 19 en Kolossenzen 3 vers 14 tot en met 16 en Hebreeën 10 vers 24 en 25 en 1 Petrus 1 vers 22 en 1 Petrus 2 vers 5 en 1 Petrus 4 vers 10 en 11 en 2 Johannes 7-8
(Spr. 27:17 en Joh. 13:35 en Rom. 12:04-06 en 1 Kor. 12:07 en 1 Kor. 12:27 en 2 Kor. 05:16 en Ef. 04:07 en Ef. 04:11-16 en Ef. 04:29 en Kol. 02:18-19 en Kol. 03:14-16 en Heb. 10:24-25 en 1 Petr. 01:22 en 1 Petr. 02:05 en 1 Petr. 04:10-11 en 2 Joh. 01:07-08).
Stilte (gedicht) door Duurt Sikkens
Daar zitten ze, die beiden aan de vijver
waarbij de wind zacht door de bomen ruist;
een vis springt op en slaat met grote ijver
het spiegelende oppervlak aan gruis
Ze lachen samen, kijken elkaar aan
en lezen hun geheim in beider ogen;
zo drijven langs de sterren, zon en maan:
een eeuwigheid is eig’lijk omgevlogen.
Dan, hand in hand, met vogels in het licht
en gras onder hun voeten, lopen zij
langs koele meren, onder hoge bomen,
altijd elkaar verwacht in stille, sterke dromen;
daar gaan ze dan, zó mooi, zó echt, zo zij aan zij;
zijn aangezicht, mijn aangezicht, wij, Gods gedicht,
dat, eens gedroomd, tot aanzijn is gekomen.