2002.09-10 nr. 420

2002.09-10 Levend geloof nr. 420

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Wie in de evangeliën leest over Jezus en wat Hij zei, zowel in persoonlijke gesprekken als richtend tot de schare, valt het steeds weer op hoe Hij niet alleen op duidelijke wijze aangaf hoe de mensen vrede met God konden ontvangen, maar ook hoe radicaal en compromisloos Hij de mensen opriep Hem dan ook werkelijk te volgen. Jezus kende geen tussenweg, het was bij Hem: voor of tegen. Eén van Zijn uitspraken, die op mij in dit verband altijd weer diepe indruk maakt, is: “Niemand die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods”. Als christenen zijn we nog al eens geneigd terug te zien en horen we soms de opmerking: ‘Wat was het toen een geweldige tijd, konden we die tijd nog maar terughalen’. Meestal heeft het dan betrekking op bijzondere gebeurtenissen uit het verleden, bijvoorbeeld de opwekkingsgolf van de vijftig- en -zestiger jaren van de vorige eeuw. Natuurlijk mogen we dankbaar zijn voor de zegeningen van het verleden, maar het ’terugzien’ alleen is niet voldoende, ja kan zelfs negatief werken. We zijn dan geneigd om ook te gaan zien op de fouten die we in het verleden gemaakt hebben, momenten dat we faalden; soms waren het zelfs grote fouten en werden anderen in ons teleurgesteld. Uiteraard mogen we van gemaakte fouten leren maar een ‘blijven terugzien’ kan fataal zijn voor de ver­dere ontwikkeling van ons geloofsleven. Ook als we alleen blijven denken aan de zegeningen van die tijd, want bij het volgen van onze Heer gaat het om het nu, om wat we vandaag met Hem beleven! En vanuit vandaag zien we naar morgen! We gaan voorwaarts, onze blik is hemelwaarts gericht en we mogen er zeker van zijn dat aan de ene kant weliswaar een grote afval gaande is, maar aan de andere kant het Koninkrijk Gods baan breekt, dat wil zeggen dat het zich gaat openbaren in die gelovigen die de Heer compromisloos blijven volgen. Daar schrijven we ook in ons blad iedere keer weer over. Vanuit allerlei invals­hoeken blijven we daarom het ‘evangelie van het Koninkrijk’ belichten en we denken dat we daar ook met dit nummer weer in geslaagd zijn. In ieder geval weer veel zegen en geloofsopbouw toegewenst bij het lezen!

Gert-Jan Doornink

 

Bij de voorplaat door redactie

De illustratie van Gustave Doree is deze keer gebaseerd op 1 Koningen 10 vers 1 tot en met 9 (1 Kon. 10:01-09), waar de koningin van Sheba, met een zeer groot gevolg, op bezoek gaat bij koning Salomo. Zij had gehoord over zijn wijsheid, maar geloofde dat eerst niet (vs. 6-7), waarom ze “hem door raadselen op de proef ging stellen”. Vers 3 ver­meldt dat Salomo al haar vraagstuk­ken oplost; “niets was voor de koning te diepzinnig om voor haar op te lossen”.

 

Hoe wij Levend Geloof kunnen promoten door redactie

Ook in dit nummer willen we weer een oproep doen ons adres­sen op te sturen waar we Levend Geloof een paar keer op proef naar toe kunnen sturen. Daarna kunnen ze beslissen of ze eventueel het blad willen blijven lezen door abon­nee te worden. Het is een kleine moeite wanneer u ons bijvoor­beeld twee adressen opgeeft (per brief, fax of e-mail) waarvan u denkt: “Die zou eens kennis moe­ten nemen van de duidelijke en compromisloze wijze waarop in Levend Geloof het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten wordt uitgelegd”. Wanneer iedereen meedoet wor­den vele honderden mensen geconfronteerd met het evangelie dat ons zo gelukkig heeft gemaakt. Doet u mee? U kunt natuurlijk ook iemand opgeven voor een geschenkabon­nement, waarbij u het abonne­mentsgeld betaalt en gedurende een jaar het blad aan het nieuwe adres wordt toegezonden. Dan komt de toezending automatisch te vervallen, maar het betreffende adres ontvangt van ons het ver­zoek of hij eventueel zelf een abon­nement wil nemen. Opgave van geschenkabonnementen liever niet anoniem, dat wil zeggen altijd de betreffende persoon eerst vragen of hij prijs stelt op zo’n abonne­ment.

Een andere methode om bekend­heid te geven aan Levend Geloof is om van ieder nummer een aantal exemplaren af te nemen voor de boekentafel van uw gemeente of zelf te verspreiden onder buren, familie of kennissen. Ook op deze wijze zijn in de loop der jaren al velen in aanraking gekomen met het werkelijke evangelie

 

De ontplooiing van een levend geloof door Gert-Jan Doornink

Hoe is het met ons geloofsleven gesteld? Staat het op een laag pitje of is het levend, sprankelend en inspire­rend? Als dat laatste het geval is, hoeft u dit artikel niet te lezen… maar denkt u ‘van een dagelijks over­winnend geloofsleven is bij mij zeker nog geen sprake’, lees dan verder wat wij in ons hart kregen om aan u door te geven.

God heeft ons onuitsprekelijk lief. Dat staat als een paal boven water als we alleen al bedenken dat de mens de hoogste vorm van Gods scheppingswerk is. Niet voor niets wordt de mens de ‘kroon van Gods schepping’ genoemd. God heeft geloof in de mens, zij werd immers naar Zijn beeld geschapen. Zoals David formuleerde: ‘bijna goddelijk’. De mens kreeg de opdracht van God zich te vermenigvuldigen en de aarde tot ontwikkeling te brengen. En ook al gooide Satan roet in het eten, in deze opdracht kwam geen verandering. Een bewijs dat God ver­trouwen in de mens bleef behouden, ook toen de mens geïnfiltreerd met door de door Satan geïnspireerde verkeerde geesten.

De mens blijft ingeschakeld

Men kan zich natuurlijk afvragen of God niet direct bij het begin van Zijn schepping een vernietigende slag aan Satan had kunnen toebren­gen. Natuurlijk had dat gekund, maar dan zien wij over het hoofd dat Satan oorspronkelijk een belangrijke taak had als één van de hoofdenge­len onder leiding van God. Hij heet­te niet voor niets ‘Lucifer’, dat wil zeggen ‘lichtdrager’. Hij hoorde bij de eerste fase van Gods scheppings­werk, terwijl toen de aarde gefor­meerd werd, met als ‘eindschepping’ de mens, dit als het ware de tweede fase betrof.

God wilde laten zien dat Hij altijd de Oppermachtige is en blijft en Hij wil daarom de gevallen engel Satan laten zien en doen ervaren dat de door Hem geschapen mens in staat is Satan te weerstaan en te overwin­nen. Daarom heeft God ook geen moment getwijfeld dat de mens ^ hem uiteindelijk de vernietigende nederlaag zou toebrengen. Nu zullen sommigen misschien opmerken: ‘Gaat dit niet wat ver door dit zo te stellen?’ Satan is er toch nog steeds en zijn vernietigend en afbrekend werk gaat maar door, zelfs in de gemeente van Christus?’. Dan zien wij over het hoofd dat de werkelijke Gemeente van Christus, die hem de genadeslag toe zal bren­gen, er nog niet is, maar uiteindelijk wel komt. Daar geloofden de christe­nen van 2000 jaar gelden al in en er is dus geen enkele reden daaraan te twijfelen.

Wederzijds geloof

Maar het is belangrijk te weten dat wij tot die werkelijke gemeente behoren en er alles aan behoren te doen dat wij als individueel lid van die gemeente optimaal zullen func­tioneren. Daarvoor is een levend functionerend geloofsleven onont­beerlijk. En dat houdt in dat zoals God een onvoorwaardelijk geloof in ons heeft, wij dat ook behoren te hebben in Hem. Dat wordt ook op duidelijke wijze omschreven in de Hebreeënbrief. We citeren: “Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken” Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). God heeft een groot verlangen naar gelovigen die wérkelijke gelovigen zijn. Die op geen enkele wijze com­promissen sluiten met het door Satan geleide rijk der duisternis. Uiteraard hebben we dit niet van vandaag op morgen onder de knie. Het is aanvankelijk een proces van vallen en opstaan. Maar als wij vol­hardend zijn, als wij zoals de Hebreeën-brief dat formuleert, Hem ‘ernstig zoeken’, zal het een realiteit in ons leven worden, een vaste zekerheid, zoals het geloof in Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) ook wordt omschreven: het is de zekerheid van de dingen die wij hopen en het bewijs van de dingen die wij niet zien.

Geen wetticisme

Nu horen we wel eens de opmerking dat dan het gevaar van wetticisme de kop opsteekt, een krampachtig bezig zijn om bepaalde dingen ons door het geloof toe te eigenen, wat dan meestal ontaardt in teleurstel­ling: men haakt af, en gaat weer gewoon over tot de orde van de dag, dat wil zeggen: men legt er zich bij neer dat het toch nooit tot werkelijke overwinning komt en hobbelt verder maar mee. De gedachte waarin men dan gaat geloven is dat de werkelijke overwinnende eindtijdgemeente er toch nooit zal komen en alleen maar bestaat in de gedachtewereld van wat op hol geslagen christenen… Als dat het geval is heeft men een totaal verkeerde opvatting van wat geloven werkelijk is. De grootste fout die dan gemaakt wordt is dat men het geloof heeft losgekoppeld van de liefde, Góds liefde wel te ver­staan! God blijft te allen tijde ons liefhebben. Wat Satan ook probeert, het zal hem niet lukken ons los te maken van deze liefde. En als Gods liefde verbonden is met ons geloof, zal God ook nooit ons in de steek laten, ook niet als wij falen.

Groeiend geloof

God helpt ons te geloven! God leert ons geloven. Hij brengt ons geloof op een hoger peil, Hij zorgt dat het een groeiend geloof wordt! En -wat ook heel belangrijk is- dat gebeurt op een ontspannen, vreugdevolle wijze! God ziet naar ons hart, Hij weet wat er in ons hart leeft. Als wij het oprechte verlangen hebben Hem te dienen, zal Hij ons nooit en te nimmer afwijzen of in de steek laten. Uit fouten die wij maken leren wij. We nemen de raadgeving van Paulus ter harte als hij schrijft dat wij geen gedachten behoren te koes­teren, hoger dan onze voegen, “maar gedachten tot bedachtzaamheid, naar de mate van het geloof, dat God elkeen in het bijzonder heeft toebe­deeld” Romeinen 12 vers 3 (Rom. 12:03). Stap voor stap gaan wij de weg van geloof. Wij wil­len immers bij de gemeente beho­ren die uiteindelijk een gemeente zal worden ‘stralend, en zonder vlek en rimpel’.

In de tijd waarin wij leven lijkt het wel of Satan alles op alles zet om ons van dit hoge doel af te houden. Maar hij heeft al bij voorbaat de nederlaag geleden. Vandaar dat door werkelijk geloof wij geen gehoor geven aan zijn infiltratiepogingen, maar iedere dag opnieuw weer met blijdschap weten: God heeft ons lief, Hij heeft geloof in ons, en zouden wij dan niet geloven in Hem en gaan twijfelen of bang zijn voor de toekomst?

Geen angst voor de toekomst

We horen wel eens van sommigen dat zij het beangstigend vinden in deze tijd te leven. Er hangt ons immers nog zoveel boven het hoofd? De verdrukking en vervolging, waar ongetwijfeld de ‘laatste gemeente’ mee te maken krijgt, zal deze gemeente nooit kunnen vernietigen. God staat immers aan onze kant! Bovendien hebben wij de belofte dat wij niet boven vermogen verzocht zullen worden, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen!

Laten wij onze gedachtewereld zui­veren van negatieve gedachten. Zij komen altijd van de verkeerde kant en ondermijnen ons geloofsleven. Positieve gedachten stimuleren ons geloofsleven. Daarbij dienen we ons te realiseren dat er een voortdurende strijd in onze gedachtewereld plaatsvindt tussen positieve beïn­vloeding en negatieve beïnvloeding. Deze strijd in ons denken vindt zijn oorsprong in twee bronnen: een goede en een slechte. De goede bron is Gods bron met Zijn goedheid, liefde en rechtvaardigheid, terwijl de slechte bron Satan is met zijn leu­gens, liefdeloosheid en andere vor­men van slechtheid. De meeste mensen, ook christenen, zijn zich veelal niet bewust dat deze ‘beïnvloe­ding’ beslissend is ten aanzien van alles wat wij doen of nalaten, wat we zeggen of niet zeggen, kortom alles wat met ons leven te maken heeft. (Lees ook wat wij hierover schrijven in het artikel “De evolutie in ons denken” in het volgende nummer van Levend Geloof). Ons geloofsleven wordt dus bepaald op welke bron wij aangesloten zijn. Bij de beleving van ons geloof beho­ren we ons dat voortdurend bewust te zijn. Jakobus omschrijft de geloofsbeleving met de woorden: “Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook zonder wer­ken dood” Jakobus 2 vers 26 (Jak. 02:26). Werkelijk geloof is geen theoretische aangele­genheid, maar gaat samen met ‘wer­ken’, met andere woorden openbaart zich in het gewone leven van elke dag. De positieve eigenschappen zoals die in God zijn, blijven dan niet langer verborgen maar worden zichtbaar en merkbaar in ons leven.

Jezus ons voorbeeld

Jezus is daarbij ons grote voorbeeld, Hij openbaarde iedere dag de eigenschappen van God. Zijn aansluiting op de goede bron bleef voortdurend gehandhaafd. Daarbij had Hij een belangrijk ‘hulpmiddel’: de Geest van de Vader. Zonder deze Geest, die in Hem was, zou Hij niet kun­nen standhouden. Het spreekt vanzelf dat ook wij niet zonder die Geest kunnen! Want dat is ook het geheim van elke nieuwe schepping in Christus om stand te kunnen houden en voortdurend aan­gesloten te blijven op de goede bron. Dan openbaren wij ook de vrucht van de Geest, zoals Paulus die omschrijft in Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22): “lief­de, blijdschap, vrede, lankmoedig­heid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbe­heersing”, kortom ons geloofsleven is een levend geloof geworden, sprankelend van blijdschap en ener­gie.

Laten we niet ontmoedigd zijn als dit leven er nog niet elk moment is, maar ons realiseren dat de levende God aan onze kant staat! Hij is in ons een goed werk begonnen en zal dit tot het einde toe voortzetten Filippenzen 1 vers 6 (Filip. 01:06).

De Geest van God geeft ons kracht en heeft alle ingrediënten in zich waardoor we te allen tijde weten hoe te handelen welke situatie zich ook mocht voordoen.

Als we bedenken hoe het geweldige plan wat God met Zijn schepping heeft stap voor stap in vervulling gaat, en wij als gelovigen van deze tijd daar ten volle bij betrokken zijn, wordt het een vanzelfsprekend iets dat wij er alles aan zullen doen dat ons geloof tot volle ontplooiing gaat komen, zodat het een levend geloof wordt waarin God en wijzelf ons mogen verheugen. Onze wil is dan tot een volledige eenheid met Gods wil uitgegroeid!

Wat een heerlijkheid dat te mogen beseffen en beleven!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Jezus heeft aan degenen die hem uit de wereld gegeven waren, de naam van God bekend gemaakt. Dat wil zeggen dat ze te weten komen wat het wezen van God is: Hij is enkel liefde. Dat was voor de volgelingen een hele ommekeer in hun denken. Ze waren traditioneel opgevoed met de idee dat God twee kanten had. Een mooie, genadige kant en een wrede angstaanjagende kant. En dan komt Jezus, een mens die alleen maar liefheeft, zo liefheeft, dat er in hun denken een scheiding plaats vindt, een verschil van dag en nacht. Ze komen tot de blij makende ontdek­king dat, wanneer God enkel liefde is, omdat de zoon dit bewees, hij wel de zoon van deze God moest zijn en hem daarom zijn Vader noemde. En deze twee waren één in hun liefde naar de wereld, naar de aardse mens, naar jou. Er is in de liefde geen vrees, met andere woorden in Gods liefde zit niets vrees­aanjagends naar mensen, niets drei­gends. Wanneer er van jou ook niets dreigends uitgaat, integendeel, dan ben je een kind van God, vol van genade. Dat is dan de waarheid. Dank zij Zijn Geest kun je liefhebben met de liefde waarmee je zelf wordt lief­gehad. Dat betekent dat je je eerst laat liefhebben. Je laatje tevoorschijn beminnen en zo komt het wezen van onze Vader aan het licht, zo treden Zijn weldaden aan de mens aan de dag in

Zijn kinderen en is Zijn wijsheid en liefde in deze kinderen gerechtvaardigd. Geen wonder dat iemand die de waar­de van het geringe inziet (denk es aan de gelijkenis van het onbekende muntje van de weduwe) herwaardeert, door de beheerders van het grote geld (het religi­euze cultuurgoed) wordt geminacht en verworpen. Immers, wat hoog is bij mensen is een gruwel voor God. Het tegengestelde is namelijk waar. Wat een heerlijke, intens gelukkig makende gedachte dat God niemand onder druk zet, dat Hij goed is voor iedereen, zoals de regen neer ruist op kruid en onkruid en zoals het licht schijnt over goed en slecht. Lichtglans is een schitterend beeld van Zijn liefde. “Er zij licht”. Wanneer Hij Zich uit in licht geeft Hij uiting aan Zijn wezen. Hij kan zich niet anders openbaren dan naar dat Zijn aard is. Daarom zijn degenen die uit Hem zijn, kinderen van het licht. Ze zijn geboren uit het eerste licht, het licht van de schepping en wie deel heeft aan die liefde behoort tot de beginnelingen van Hem, tot Gods genesis. Zijn liefde zit in hun genen, ze leven werkelijk. Terwijl ik dit opschrijf denk ik aan een psalmregel: “Mijn hart trilt van blije woorden”, en ik kan de aardse woorden niet vinden om dit leven, dat God met ons deelt, te benoemen. Dan gebruik ik een andere taal, een geheimtaal tussen geliefden, ‘k Heb eens iemand horen zeggen: “Leef alsof het de laatste dag van je leven is”.

Dat heeft met vrees voor de dood te maken. Maar dank zij Jezus is deze gruwelijke vijand overwonnen. Ik zeg liever: “Leef alsof het de eerste dag van je leven is”. Alsof?

Het is de dag van je leven, want God is licht, is liefde, en dat is leven. Hij is jouw Vader.

 

Jezus opstanding: ónze opstanding door Wim te Dorsthorst

Als je zo’n vervolgserie schrijft over, naar ik meen, de belangrijkste gebeurtenis na de schepping van de eerste mens, Adam, dan neem je steeds weer het voorgaande door om te trachten het tot een helder geheel te maken voor de lezers. Steeds opnieuw kom ik onder de indruk van de onbeschrijfelijke grootheid en wijsheid van God. Hoe ook alles van wat Hij geschapen heeft, ingebed is in Zijn liefde en genade.

Het kruis, waaraan Hij Zijn eigen Zoon gaf, is hiervan wel het meest ultieme bewijs zie o.a. 1 Johannes 4 vers 9 en 10 en Romeinen 5 vers 8 en Johannes 3 vers 16 (1 Joh. 04:09-10 en Rom. 05:08 en Joh. 03:16).

De nieuwe mens in Christus

God schiep de eerste mens, Adam, niet als een volmaakte mens in z’n eindstadium, maar als een levende ziel. Adam, de eerst mens was uit de aarde, stoffelijk. God formeerde zijn lichaam van stof uit de aardbodem Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:07). De hele mensheid die uit Adam is voortgekomen Handelingen 17 vers 26 (Hand. 17:26), draagt zijn beeld. In die eerste schepping is echter de goddelijke mogelijkheid verborgen om als een zaad, wat in de aarde valt en sterft, iets geheel nieuws voort te brengen, namelijk de nieuwe schepping, de nieuwe mens in Christus! zie Johannes 12 vers 24 (Joh. 12:24). Niet een herstelde ‘oude mens’, maar “een nieuwe schepping, naar de wil van God geschapen in waarachtige gerechtigheid en heiligheid Efeze 4 vers 24 (Ef. 04:24) en toch uit de eerste voortkomend! Zoals de rups niet het einddoel is maar de vlinder, zo zal de eerste mens als de nieuwe mens in Christus ook metamorfoseren tot  iets geheel nieuws om te leven in en vanuit de hemel, als hemelse mensen, in de heerlijkheid Gods. De apostel Paulus zet dat prachtig uiteen in 1 Korinthe 15 vers 45 tot en met 49 (1 Kor. 15:45-49) waarvan de laatste twee verzen lui­den: “Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijke mensen, en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelse mensen. En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen”. Dat is de grote genade van God! Maar eerst moet de graankorrel in de aarde vallen en sterven, zegt de Heer Jezus. Daar zijn we mee bezig vanuit Romeinen 6, waar de apostel de geweldige geestelijke realiteit van het gestorven zijn met Christus in de waterdoop uiteenzet.

God heeft recht gedaan

Wij zagen al dat de Vader in de hemel bepaald heeft dat iemand in de doop één wordt met, of deelge­noot wordt, aan alles van Jezus Christus. Wat Hij op het kruis vol­bracht heeft, wordt een ieder die gelooft en zich laat dopen, in genade toegerekend.

Wanneer iemand het gepredikte evangelie gelooft en zich bekeert, en zich vervolgens in gehoorzaamheid laat dopen, wordt hij/zij deelgenoot van

de kruisdood van Jezus Christus. ‘Hij is als één voor allen gestorven Hij vertegenwoordigde aan het kruis alle mensen in het sterven. Hoe dat mogelijk is? Dat kan omdat Hij het Hoofd is van de ganse schep­ping. Hij staat boven alles omdat alles in Hem geschapen is en alles leeft door Hem. “Er is zonder Hem geen ding geworden dat geworden is. Hij is het Woord en in het Woord is leven en dat is het licht van de mensen” Johannes 1 vers 1 tot en met 4 (Joh. 01:01-04). Paulus schrijft in Kolossenzen 1 vers 15 tot en met 17 (Kol. 01:15-17: “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle din­gen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is voor alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem” vergelijk ook Openbaring 3 vers 14 (Openb. 03:14). En terwijl de Heer in alles aan de mensen gelijk geworden is, heeft Hij niet eenmaal gebogen voor het geweld en de verleiding van de dui­vel. Hij heeft Zichzelf onbesmet bewaard als onberispelijk Lam Gods Hebreeën 4 vers 15 (Heb. 04:15).

Terecht wordt Hij door Zijn Vader in Klaagliederen 4 vers 20 (Klaagl. 04:20) onze levens­adem genoemd. Wij lezen daar: “Onze levensadem, de gezalfde des Heren, werd in hun valkuilen gevan­gen, Hij, van wie wij dachten: in zijn schaduw zullen wij leven onder de volkeren”.

Hij is de enige middelaar tussen God en mensen 1 Timoteüs 2 vers 5 (1 Tim. 02:05) en toen Hij stierf, stierf onze levensadem en stierf de hele mensheid in Hem en werd er recht gedaan aan de wet van zonde en dood voor alle mensen Romeinen 8 vers 2 (Rom. 08:02), want allen hebben gezondigd en zijn de dood schuldig. Dit is de rechtsgrond van God en dat heeft de duivel niet geweten en niet begrepen anders zou hij er niet aan

meegewerkt hebben de Heer der heerlijkheid te kruisigen 1 Korinthe 2 vers 8 (1 Kor. 02:08). Het was een zaak tussen Vader en Zoon! De duivel heeft op geen enke­le wijze iets te maken gehad met het hele verlossings-gebeuren. Integendeel, hij is op Golgotha ont­wapend, openlijk tentoongesteld als de dief, de bedrieger, de moorde­naar, de verdelger en leugenaar, en door de Heer Jezus vernietigend ver­slagen Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15). Het is de onbeschrijfelijke genade van God dat Hij ons door de doop in alles wil laten delen wat Zijn Zoon als gerechtigheid Gods volbracht heeft. Er is recht gedaan op een goddelijke wijze!

In alles met Hem delen

De eenwording met Jezus Christus in de doop eindigt niet bij het delen in Zijn dood, maar de apostel gaat met z’n uiteenzetting verder in de verzen 4 en 5 om nader te verklaren wat hij in vers 3 gezegd heeft. Wij lezen daar: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zul­len wij het ook zijn met hetgeen gelijk is aan zijn opstanding”. Het moet voor een christen niet alleen vaststaan dat Jezus Christus vóór hem gestorven is (dat is zo het gezegde: ja, ik geloof dat Jezus voor mij gestorven is!), maar dat hij/zij in de waterdoop ook mét Hem gestor­ven is in Zijn kruisdood! Dat wordt helaas nog te weinig begrepen, geloof ik. Eveneens is hij/zij in de doop met Hem begraven in Zijn dood, zegt vers 4a. Nadat de Heer op het kruis had uit­geroepen: “Het is volbracht”, stierf Hij en Zijn lichaam is van het kruis afgenomen en begraven in het graf van Jozef van Arimathéa, Matteüs 27 vers 59 en 60 (Matt. 27:59-60).

Is dat nu zo belangrijk dat wij ook met Hem begraven zijn? Ja, want als dode kun je nog steeds op aarde aanwezig zijn, maar als iemand dood en begraven is, dan is het absoluut afgelopen. De Heer was werkelijk dood én begraven; daar kan niemand omheen, al willen theologen dat tegenwoordig (interes­sant lijkend) ontkennen, niet beseffend wat ze daar mee aanrich­ten!

De Heer Jezus was weg, helemaal weg uit het land der levenden. Zo heeft de Vader dat gewild. Zo totaal moeten wij dat ook voor ons begrij­pen, dan is de graankorrel werkelijk in de aarde gevallen!

Zo ook wij

De apostel vervolgt dan ook met: ‘opdat’, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen’. Als de dopeling onder water ver­dwijnt, is hij/zij niet alleen dood, maar ook begraven in Zijn dood. En gelijk de Heer Jezus ‘uit het graf’ is opgewekt door de majes­teit des Vaders, zo ook wij! Zoals wij samengegroeid zijn met Zijn dood en begrafenis (‘één plant geworden’, zegt de Statenvertaling), dus niet meer twee, maar één, zo ook met Zijn opstanding! Wij zijn evenals Hij uit het (water)graf opgestaan door de majes­teit des Vaders, ‘om in nieuwheid van leven te wandelen’. Wat een onvoorstelbaar wonder van Gods genade is dat!

Zowel de Heer Jezus als wij zijn uit het graf opgewekt, door de majesteit des Vaders, dat is de kracht van de heilige Geest.

In Efeze 1 vers 20 (Ef. 01:20) spreekt de apostel van de geweldige kracht die God ‘gewrocht’ heeft om Jezus uit de doden op te wekken. Ik geloof dat er daarom zo’n enorme kracht gewerkt moest worden, omdat in Zijn opstanding ook onze opstanding besloten lag. Er is iets wonderlijks groots gebeurd op het moment dat de Heer Jezus opstond uit het graf! Duivel en dood zullen getracht heb­ben Hem vast te houden, maar het is hen niet gelukt, waarna de weg open lag voor ieder die gelooft en de weg Gods gaan wil.

De opstanding en het leven

Zoals de Heer Jezus alle mensen kan vertegenwoordigen in de dood zo is dat dus ook in de opstanding. Als de Heer bij het graf van Lazarus staat zegt Hij: “Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven ook al is hij gestorven” Johannes 11 vers 25 (Joh. 11:25). Prijs God dat Jezus niet in de dood is gebleven, want dan waren wij met Hem in de dood gebleven en dan was alsnog alles afgelopen geweest!

De Heer Jezus dood, én de hele schepping in Hem, in een uitzichtlo­ze eeuwige dood. De apostel schrijft daarover in 1 Korinthe 15 vers 12 tot en met 22 (1 Kor. 15:12-22). Samengevat is zijn conclusie: Indien de Heer Jezus niet zou zijn opgewekt dan is ons geloof zonder inhoud, vruchteloos, dood! Maar zegt hij dan: “Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn. Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden” (vs. 20-22).

In Hem is er opstanding mogelijk voor alle mensen, Halleluja! Toen de Heer Jezus opstond uit de dood was dat niet in Zijn verbrijzel­de, kapotte lichaam, waarin Hij onze zonden en ziekte heeft weggedra­gen, in ‘het lichaam der zonde’ Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03) of ‘het lichaam des vlezes Kolossenzen 1 vers 21 en 22 (Kol. 01:21-22), maar Hij stond op in Heerlijkheid! Hij is opgestaan als de volmaakt heilige en rechtvaardige en is gezeten aan de rechterhand Gods Romeinen 1 vers 4 (Rom. 01:04). Het grote wonder van

God is nu: Dat Hij als één voor allen is opgewekt om onze rechtvaardi­ging! Romeinen 4 vers 24 en 25 (Rom. 04:24-25) zegt: “Wie het zal worden toegerekend, ons, die ons geloof vestigen op Hem, die Jezus, onze Here, uit de doden opgewekt heeft, die is overge­leverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging”. Wie gelooft en zich laat dopen heeft in de doop aan alles van Christus deel gekregen door de wonderlijke genade van God.

In Zijn dood is onze dood, in Zijn begrafenis is onze begrafenis, in Zijn opstanding is onze opstanding, in Zijn heiligheid en rechtvaardig­heid is onze heiligheid en rechtvaar­digheid, in Zijn verheerlijking is onze verheerlijking. Ook deze verheerlijking wordt ons door de Vader reeds toebedeeld.

Het is wel zo dat dit pas ten volle geschiedt bij de wederkomst van de Heer Jezus, Filippenzen 3 vers 20 en 21 en 1 Korinthe 15 vers 51 tot en met 53 en 1 Thessalonicenzen 4 vers 14 tot en met 17 (Filip. 03:20-21 en 1 Kor. 15:51-53 en 1 Thess. 04:14-17). Maar in principe zijn wij nu reeds met Hem verheerlijkt. Romeinen 8 vers 30 (Rom. 08:30) spreekt dan ook in de voltooid verle­den tijd: “Die God tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft hij ook verheerlijkt”. Want zoals de Heer Jezus in heer­lijkheid is opgewekt zijn wij dat ook. Niet de oude mens in het lichaam der zonde is opgestaan, maar de nieuwe mens, de nieuw schepping, is door de majesteit des Vaders opgewekt.

Wat heel belangrijk is

Als de dopeling opstaat uit het watergraf zou het zo behoren te zijn als bij de Heer Jezus, dat de hemel zich opent en de heilige Geest woning maakt in de mens, zie Matteüs 3 vers 16 (Matt. 03:16).

Helaas gebeurt dit niet altijd om allerlei verschillende redenen. Heel vaak is er onwetendheid, maar het kunnen ook gebondenheden zijn of bepaalde zonden die de weg voor de heilige Geest blokkeren of gewoon angst voor het onbekende door ver­keerde informatie. Het is ook mogelijk dat boze gees­ten, die hele gebieden kunnen beheersen, een blokkade vormen voor de heilige Geest. In Handelingen 8 lezen we van Filippus die het evangelie verkondigt in Samaria. Het is daar de boze geest die in Simon de tovenaar huisde, die zich uitgaf voor ‘de grote kracht Gods’ in die stad, die de komst van de heilige Geest, ‘de werkelijke kracht Gods’, tegenwerkte. In Handelingen 19 lezen we over onkunde wat de doop betreft in de naam van de Here Jezus en de onwetendheid dat de heilige Geest bestaat. Zo kunnen er in deze tijd ook allerlei belemmeringen zijn.

Leringen van mensen

Helaas is er ook een on-Bijbelse lering die zegt: ‘als iemand zich bekeert of tot geloof komt, heeft hij /zij óók de heilige Geest ontvan­gen’, dat is inclusief! Dit baseert men dan hoofdzakelijk op Efeze 1 vers 13b (Ef. 01:13b) wat zegt: “In Hem zijt gij, toen gij gelovig werd, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte”.

Maar al te vaak wordt dan de volwassen waterdoop minder belangrijk geacht. Men is immers een kind van God en de heilige Geest is al reeds ontvangen, zegt men dan! Dit zou Paulus dan schrijven aan de gemeente van Efeze, waar hijzelf als een kundig bouwmeester het funda­ment heeft gelegd evenals in Korinthe, 1 Korinthe 3 vers 10 en 11 (1 Kor. 03:10-11). Als hij de eerste gelovigen van Efeze ontmoet blijkt dat deze mensen al volwassen gedoopt zijn in de doop van Johannes. Hij geeft deze men­sen dan het juiste onderricht en doopt hen vervolgens in water in de naam van de Here Jezus. Daarna ontvangen ze de Geest door handoplegging van Paulus en ze spraken in klingen en profeteerden. We kunnen dit lezen in Handelingen 19 vers 1 tot en met 7 (Hand. 19:01-07).

In Handelingen 20 lezen we nog hoe de apostel niets nagelaten heeft de Efeziërs te verkondigen en te leren wat nuttig voor hen was. Hij heeft de bediening van de Heer Jezus ontvangen om het evangelie der genade Gods te betuigen. Ook zegt hij nog: “Want ik heb niet nage­laten u al de raad Gods te verkondi­gen”. En verder wat er allemaal staat in Handelingen 20 vers 13 tot en met 38 (Hand. 20:13-38). Zou de apostel dan later aan die zelf­de gemeente dingen schrijven die haaks staan op het evangelie van de genade Gods zoals hij dat van de Heer zelf ontvangen heeft? Onmogelijk toch? In Efeze 1 vers 13a (Ef. 01:13a) staat trouwens ook: “In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis. En die boodschap zal zijn geweest wat Petrus op de eerste Pinksterdag ook verkondigde: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus

Christus, tot vergeving van uw zon­den, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen” Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38).

Er is maar één weg

En dat is de weg die Jezus en de apostelen gepredikt hebben, en die ons op betrouwbare wijze overgele­verd is Hebreeën 2 vers 3 (Heb. 02:03). Het is verstandi­ger de opdracht van de Heer Jezus en de apostelen te gehoorzamen dan leringen van mensen! Zou iemand de heilige Geest al heb­ben ontvangen vóór de waterdoop, een enkele keer komt dat wel voor, dan nog kan de waterdoop niet over­geslagen worden. Een duidelijk voor­beeld is Handelingen 10, ten huize van Cornelius. Daar lezen we: “Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden. En al de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus waren meegekomen, ston­den verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort, want zij hoorden hen spreken in tongen en God grootma­ken” (vs. 44-46). En dan lezen we vervolgens dat Petrus opmerkt: “Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de heilige Geest hebben ontvangen? En hij beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus”.

Er is maar één weg om ten volle deel te krijgen aan Christus en dat is als men in de waterdoop ook met Hem wil sterven in Zijn kruisdood. Dat is de weg die de Heer zelf en de apos­telen in Zijn opdracht gepredikt heb­ben. Dat is het vervullen van alle gerechtigheid Gods, zegt de Heer Jezus Matteüs 3 vers 15 (Matt. 03:15). Noch het één noch het ander kan overgeslagen worden wil men als een van boven geborene een nieuwe schepping in Christus zijn. De bekering niet, de waterdoop niet, waar men sterft in de kruisdood van de Heer Jezus en deelgenoot wordt van de opstanding in Hem, maar ook het ontvangen van de heilige Geest niet.

De heilige Geest is de levensgeest van de nieuwe schepping. Zonder die Geest kun je niet bij het lichaam van Christus behoren Romeinen 8 vers 9b (Rom. 08:09b) en is het ook onmogelijk om door de heilige Geest te leven en te vernieu­wen naar Zijn beeld.

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

Vrijwel dagelijks worden we via de media geconfronteerd met berichten over het verval van normen en waar­den en hoe we ’terug moeten keren’ naar het herstel daarvan. Allerlei politici, opvoeders, deskundigen en semi-deskundigen doen daarover hun zegje en de een weet het vaak nog beter dan de ander. Maar gaat er werkelijk iets veranderen? Het verval van het normen- en waardenbesef, dat vooral bij een deel van de jonge generatie aanwezig is, is uiteraard de vrucht van wat de ‘oude’ generatie heeft voorgeleefd en wat een mens zaait zal hij ook oogsten. Als waar­achtige christenen weten wij dat de enige werkelijke bron van een leven zoals God dat bedoelt, Jezus Christus is. Hij leefde zoals een mens behoort te leven. En ook al vormen wij als christenen een kleine minderheid, laat het ons dagelijks verlangen zijn ook zo te leven, zodat ons leven een voorbeeld is voor anderen.

Dictatuur, democratie en koninkrijk

Wij leven in een wereld die allerlei vormen van regering kent. Het over­grote deel van de landen heeft een democratie of kent een dictatuur of wordt als een koninkrijk aangeduid. Wat is de beste regeringsvorm? Vrijwel iedereen zal direct antwoor­den: de democratie, al of niet samengaand met een koninkrijk. Deze laatste is overigens, in de meeste landen die zich een konink­rijk noemen, meestal alleen nog van symbolische betekenis. Een enkele maal gaat een koninkrijk samen met een dictatuur, terwijl zich ook aller­lei overgangsvormen voordoen. Denk bijvoorbeeld aan Duitsland waar in de jaren dertig van de vorige eeuw een ontwikkeling plaatsvond van democratie naar dictatuur. De democratie, die wij als beste staatvorm beschouwen, is een staats­vorm waarbij het volk (door verte­genwoordigers) zichzelf regeert en vrijelijk zijn meningen en wensen kan uiten. We kunnen daarbij nog weer verschillende vormen van democratie onderscheiden, waarbij de regering die gekozen wordt al of niet meer of minder bevoegdheden wordt toebedeeld. In een democratie is vrijheid van godsdienst, in tegenstelling met dic­tatoriaal geregeerde landen waar dat vaak niet het geval is. Een aparte situatie doet zich voor als ‘kerk en staat’ zo men dat dan noemt niet gescheiden zijn, zoals dat bijvoor­beeld in een belangrijk deel van die^ landen waarin de moslims in de meerderheid zijn, het geval is en men vaak niet toestaat dat andere godsdiensten zich kunnen ontwikke­len. In die landen hebben christenen het zwaar te verduren en kunnen meestal niet in alle vrijheid hun geloof belijden en beleven.

Het andere koninkrijk

Nu hebben we al opgemerkt dat de staatsvorm van het koninkrijk (de monarchie) in onze tijd meestal alleen nog van ceremoniële beteke­nis is. Dat geldt echter niet voor één koninkrijk. Dat is het koninkrijk waar iedere waarachtige christen toe behoort: het Koninkrijk van God. Heel wat christenen zijn zich vaak niet bewust tot dat Koninkrijk te behoren. Toch is in feite dit het aller­belangrijkste voor ons leven, immers dit Koninkrijk houdt eeuwig stand, terwijl alle andere staatsvormen uit­eindelijk geheel zullen verdwijnen. Het Koninkrijk van God is nu nog onzichtbaar omdat het een geestelijk koninkrijk is. Alleen zij die tot dat Koninkrijk behoren -alle waar­achtige christenen- zijn al wel op aarde aanwezig, ongeacht welk gemeentelijk of kerkelijk etiket ze ook dragen. Je zou het zo kunnen formuleren: het aanwezig zijn op aarde is de natuurlijke kant van de medaille, terwijl de zekerheid die we hebben gekregen dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, de geestelijke kant verte­genwoordigt. Beide zijn even belang­rijk, dat wil zeggen als we alleen maar zeggen ‘ik ben een wedergebo­ren christen’ en daarvan is in het gewone dagelijkse leven niets te merken, omdat we menen dat de geestelijke dimensie te allen tijde een verborgen aangelegenheid is, heeft niets begrepen van Gods bedoeling dat we ons bewust zijn dat we geroepen zijn om een levend getuige van Hem en Zijn Koninkrijk te zijn.

Je tegenstander

Het spreekt vanzelf dat het aanwezig zijn van ons als vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk in deze wereld, weerstand oproept bij alle niet-christenen. Satan is immers nog de over­ste van deze wereld. Het is hem er alles aan gelegen dat Gods Koninkrijk op geen enkele wijze zichtbaar wordt.

Dit betekent verdrukking en vervol­ging, in de eerste plaats in landen met een dictatoriale staatsvorm. Vervolging is er weliswaar altijd geweest maar zal in de komende tijd zeker toenemen. Ook democratieën zullen daaraan niet ontkomen. Dit hoeft ons echter op geen enkele wijze te beangstigen. Immers wie tot het Koninkrijk van de levende God behoort is in feite onaantastbaar ook al kan hij, wat zijn natuurlijke bestaan betreft, in de gevangenis terechtkomen en zelfs gemarteld en gedood worden. Maar geestelijk is er een niet te verbreken verbinding met de levende God, want wie Zijn Koninkrijk heeft leren kennen, weet dat hij behoort tot het onwankelbare Koninkrijk dat eeuwig standhoudt. Dat is een vaststaand feit en een heerlijke zekerheid voor allen die in deze tijd leven!

De angst voor het terrorisme

In aansluiting op wat we in boven­staand artikel schreven, willen we nog even ingaan op de bij velen, ook bij christenen, toenemende angst, verwarring en onzekerheid wat betreft de toekomst, n september is voorbij en zoals te verwachten was is in de gehele wereld, maar uiteraard vooral in Amerika, grote aandacht geschonken aan wat er een jaar gele­den gebeurde: de terreuraanslagen in New York en Washinton met meer dan 3000 doden tot gevolg. Wat niemand voor mogelijk had gehouden gebeurde: het machtigste land ter wereld werd in zijn hart getroffen. Hoe was dat mogelijk? Sommigen spraken zelfs over het begin van de derde wereldoorlog, nu niet meer oorlogen tussen landen, maar de ‘beschaafde wereld’ tegen het, soms geheel onverwachts, opduikende terrorisme. Nu Amerika er niet in is geslaagd alle terreur- haarden van de Al-Quaida-beweging van Osama bin Laden op te ruimen richt men vooral de aandacht op Irak. De algemene verwachting is dat binnen enkele maanden een oor­log rond Irak zal uitbreken. Wat de verdere gevolgen daarvan kunnen zijn houdt velen bezig.

Een totalitaire staat?

En wat het terrorisme betreft is iedereen er van overtuigd dat deze plotseling en overal de kop kan opsteken. Wonen in een democra­tisch geregeerd land geeft daarbij geen enkele garantie dat terroristen geen voet aan de grond krijgen. Daarom gaan er ook steeds meer stemmen op dat één wereldregering de oplossing zou kunnen zijn om de dreigingen van het terrorisme een halt toe te roepen.

In een goed gedocumenteerd artikel in ‘De Groene Amsterdammer’ van

Gawey Keyser, brengt deze naar voren hoe in allerlei in de bioscopen draaiende films, bijvoorbeeld in de recentelijk draaiende politiestaatfilm ‘Minority Report’ van Steven Spielberg, dit idee gelanceerd wordt. De uitkomst is dan een totalitaire staat, een soort super-dictatuur, waaraan elk individu dient te gehoorzamen. Gawey Keyser schrijft onder andere: “Het totalitarisme, schrijft George Orwell in een essay, kan overal triomferen als het niet wordt bestreden. De geschiedenis leert dat vooral economische en poli­tieke tegenwind bevorderlijk zijn voor machtsmisbruik en repressie. Of zijn deze neigingen gewoon deel van de menselijke natuur? In de zeventiende eeuw concludeerde Thomas Hobbes dat gebrek aan een goede regering de mens leidt tot zijn natuurlijke gesteldheid, namelijk een constante staat van oorlog waar­in geen plaats is voor moraliteit. Complexer is de formulering van Hannah Arendt, die het terroriseren en misleiden van de bevolking ziet als basis van totalitaire ideologieën. Arendt stelt dat het totalitarisme een houvast kan bieden in tijden van grote onrust -zoals bijvoorbeeld na de Eerste Wereldoorlog- zodat men­sen een visie kunnen hebben vol­gens welke ze zowel het trieste ver­loop van de geschiedenis kunnen verklaren als hoop voor de toekomst kunnen vinden.

Als de leugen regeert…

Bij de totalitaire staat -zo gaat de schrijver verder- gaat het om de kracht van de leugen. Orwell toont aan dat schoonheid in de vorm van kunst en literatuur verdwijnt, of door machthebbers wordt vervormd tot propaganda. Gepast is dat de meest natuurlijke fabrikanten van leugens -filmregisseurs- hierop reageren”.

Gawey Keyser gaat in zijn artikel nog verder met voorbeelden aan te halen en te concluderen dat uitein­delijk een totalitaire staat het gevolg zal zijn. Een te somber beeld van deze schrijver? Wij geloven het niet, want het is een ontwikkeling die geheel in de lijn ligt van waar ieder rechtgeaard christen van overtuigd is: aan de ene kant Satan die weet dat hij uiteindelijk het onderspit zal delven omdat hij overwonnen zal worden door de werkelijke Gemeente van Christus. Aan de andere kant het Koninkrijk Gods, waarvan deze gemeente de kern vormt.

Deze ontwikkeling wordt trouwens al op duidelijke wijze omschreven in Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11), een tekst die wij in de loop der jaren meermalen aanhaalden en die nogal eens wat weerstand oproept. Daar kunnen wij lezen: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler”. De kracht van de leugen, waar Keyser het over heeft, regeert in hen, zij worden immers geïnspireerd door de vorst der leu­gen, Satan.

Maar “wie rechtvaardig is, hij bewij­ze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer gehei­ligd”. Dat zijn zij die behoren tot het Koninkrijk van God, nieuwe schep­pingen in Christus en geïnspireerd door Gods Geest. De kracht van de Geest vervult hun leven, waardoor ze geen angst hebben voor terroris­me of totalitarisme. God heeft ieder mens een vrije wil gegeven, laat daarom iemand die dit ’toevallig’ leest, maar zich nog aan de verkeer­de kant van de streep bevindt, over­stappen naar de goede kant, want de liefde van God omvat alle mensen. Jezus nodigde (en nodigt!) alle men­sen uit in Hem te gaan geloven en Hij is de weg tot God. En wie een nieuwe schepping in Hem is gewor­den ervaart dat iedere vorm van angst voor de toekomst verdwijnt en plaats heeft gemaakt voor de vrede en blijdschap van Gods onaantastba­re Koninkrijk!

Paulus van verraad beschuldigd

De 28-jarige, in Groningen stude­rende en uit Deventer afkomstige, Thijs Voskuilen heeft in de afgelo­pen tijd veel stof doen opwaaien met zijn vermeende ontdekking dat de apostel Paulus een spion voor de Romeinen is geweest. In verschillen­de media werd aandacht geschonken aan zijn afstudeerscriptie “The Perfect Spy” waarvoor hij zelfs een negen kreeg. Hij beweert dat Paulus helemaal niet bekeerd was tot chris­ten, maar simpelweg een spion van de Romeinen was, die volgens de beste tradities van de geheime dienst de Joden en eerste christenen manipuleerde en bij hen infiltreer­de.

Opvallend is dat, voor zover wij weten, uit de theologische wereld geen enkele vorm van protest werd gehoord tegenover deze ernstige vorm van geschiedvervalsing. Was Paulus dan zo belangrijk? Zeer zeker als wij beseffen dat van hem, wat betreft de eerste tijd van het christelijk geloof door wat Lucas in Handelingen over hem schrijft en door zijn brieven, veel bekend is. Hij was een echte verkondiger van het evangelie van het Koninkrijk en bracht zelf ook in praktijk wat hij naar voren bracht. Hij gaf duidelijke richtlijnen aan hoe de gelovigen van de eerste tijd dienden te leven. Niet als een soort dictator, maar zijn prin­cipe was: “Wees mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg”. Daarom was hij niet ook bang cor­recties aan te brengen als hij zag of hoorde dat er in de verschillende gemeenten iets verkeerd ging. Zijn adviezen waren richtinggevend van­uit een hart vol liefde en bewogen­heid. Hij had alles over voor de ‘zaak van Christus’ en moest hiervoor vaak een hoge prijs betalen. Lees bij­voorbeeld wat hij hierover schrijft in zijn brief aan de gemeente te Rome.

Een geweldig voorbeeld

We kunnen daarom ook rustig stel­len dat hij ook nu een geweldig voorbeeld is voor ons die in deze tijd leven. Natuurlijk zijn sommige van zijn adviezen specifiek bedoeld voor de gelovigen van zijn tijd, maar veel is nog van even grote betekenis dan twintig eeuwen geleden. Dat juist hij op een ongelofelijk brutale wijze in een verkeerd daglicht wordt gesteld laat ons zien hoe de duivel als maar bezig blijft te proberen de funda­mentele geloofswaarheden te onder­mijnen. En zij die geen vast gefundeerd geloofsleven kennen, lopen in zijn val.

De mening die Thijs Voskuilen in zijn scriptie naar voren brengt is één van de vele aanvallen zoals die zich de laatste jaren voordoen op de basisprincipes van het christelijk geloof. Zij zullen ongetwijfeld de komende tijd nog in hevigheid toe­nemen. De waarachtige gelovige laat zich hierdoor echter niet van de wijs brengen en kan met Paulus getui­gen, wat hij oorspronkelijk schreef aan de gemeente te Rome(!): “Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toe­komst, noch krachten, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here” Romeinen 8 vers 38 en 39 (Rom. 08:38-39).

De jeugd en het evangelie

Het onderwerp ‘Jeugd en evangelie’ staat de laatste tijd volop in de belangstelling. Daarbij speelt de ouderwetse uitdrukking ‘Wie de

jeugd heeft, heeft de toekomst’ een grote rol. Op het conferentieoord ‘De Bron’ in Dalfsen kwamen begin- september ruim honderdvijftig pre­dikanten, voorgangers en kerkelijke beleidsmakers samen om grondig na te denken over de relatie tussen kerk en jongeren.

Vele gemeenten moeten concluderen dat het steeds moeilijker wordt jonge mensen met het evangelie te bereiken. Daardoor verliezen de gemeenten niet alleen terrein door veroudering maar ook doordat vele jongeren de gemeente de rug toeke­ren. Zij vinden de diensten saai en ouderwets en worden op geen enke­le wijze nog aangesproken door de traditionele wijze waarop een dienst meestal verloopt. Nu hebben we het hier uiteraard over een groot deel van de kerkdien­sten, maar ook sommige samen­komsten in de vrije gemeenten, van welke schakering ook, krijgen hier langzamerhand mee te maken. Als men alles teveel vastlegt in vaste patronen kan hetzelfde euvel als in de kerken weer de kop opsteken. De leiding van de gemeente dient ook in dit opzicht alert te zijn op wat de Gods Geest aanreikt en daarnaar te handelen.

Grote bijeenkomsten

Men kan opmerken dat er ten aan­zien van de jonge mensen toch ook nog heel veel goeds gebeurd. Denk aan de duizenden jongeren die grote bijeenkomsten trekken, zoals deze georganiseerd worden door Youth for Christ, Opwekking, de EO en anderen. Inderdaad zal iedere waar­achtige christen blij en dankbaar zijn dat nog zoveel jongens en meis­jes op deze wijze met het evangelie in aanraking komen, maar wat gebeurt er verder? Gaat de kerk of gemeente waartoe men behoort daardoor werkelijk veranderen? Wat te denken van die dominee op de Veluwe, waarover wij in de Zwolse Courant lazen, die zich in zijn preek zeer kritisch had uitgela­ten ten aanzien van jongeren die de EO-jongeren dag hadden bezocht. Een tiental jonge mensen, die juist de dag tevoren een grote zegen had­den ontvangen, verlieten daarop de kerk, waarbij hun grootste grief was dat de dominee er zelf niet eens geweest was…

Zo zijn er meer voorbeelden aan te halen, waaruit blijkt dat men die jonge mensen die zoekende zijn, maar geen antwoord krijgen op de werkelijke vragen waar ze mee rond­lopen, bezig is te verliezen. Het roer moet om, dat is duidelijk, maar kan men het roer wel werkelijk omgooi­en, om deze uitdrukking nog even vast te houden, als men zelf geen werkelijke levensverandering heeft meegemaakt? Theologisch afgestu­deerd zijn heeft geen enkele garantie in zich dat daardoor het nieuwe leven van Christus een centrale plaats heeft ingenomen. En zolang dat niet het geval is en men vastzit in een bepaald systeem, kan men ook niet werkelijk vruchtbaar zijn in dienst van Gods Koninkrijk. (Deze opmerking maken wij niet om daar­mee de beschuldigende vinger uit te steken naar iedereen die een theologie-opleiding heeft gevolgd; er zijn gelukkig onder hen ook die wél het werkelijk nieuwe leven van Christus in zich hebben en dat tot openba­ring brengen).

Geestelijke groei

Wat gebeurt er verder? was de vraag die wij eerder in dit artikel stelden, naar aanleiding van jonge mensen die aangesproken worden op een grote jeugdmeeting, als ze terugke­ren in eigen gemeente. Want een eerste aanraking is natuurlijk niet voldoende. En ook niet als men alleen maar tot bekering en weder­geboorte komt en er verder geen geestelijke groei op volgt. Daarover hoeft geen enkel misverstand te bestaan, want zoals in het natuurlij­ke leven groei vanzelfsprekend is, geldt dit ook in geestelijk opzicht. Daar schrijven we in ons blad ook telkens weer over. Nu kan men jonge mensen die tot nieuw leven komen het advies geven een goede gemeente op te zoeken, waar de geestelijke ontwikkeling naar het volwassen christen zijn hoog in het vaandel staat geschre­ven. Dat is uiteraard een goed advies, maar in sommige gevallen is verandering van gemeente om ver­schillende redenen soms niet direct mogelijk. Dan is het goed om in ieder geval contact te zoeken met medechristenen die ook het verlan­gen om zich geestelijk te ontwikke­len in zich hebben. Samen komt men dan ongetwijfeld tot de conclusie dat het belangrijk is dat het fundament, zoals dat in Hebreeën 6 beschreven wordt, gelegd moet worden, want alleen van daaruit kan men op gezonde wijze geestelijk verder groeien. En dan krijgen we ook door Gods Geest aangereikt hoe verder te handelen, waarbij één ding zeker is: God laat ons niet in de steek maar van dag tot dag mogen we Zijn nabijheid en lei­ding ervaren en beleven we dat, temidden van alle omstandigheden, het nieuwe leven wat in ons is, de echte blijdschap, vrede en vrijheid in zich heeft!

 

Moed hebben om te gaan door Klaas Goverts

In dit artikel in neemt de bekende bijbelleraar Klaas Goverts ons mee naar Genesis 24 waar we kunnen lezen hoe Abraham zijn knecht de opdracht geeft een vrouw te zoeken voor zijn zoon Izak. Het meisje dat hij vindt (Rebekka oftewel Rivqah) gaat gehoorzaam mee. In verhalende vorm laat Klaas Goverts ons zien hoe deze gehoorzaamheid alles bepalend voor de toekomst is. Een verhaal dat ons moed geeft, ons meeneemt en voorgaat… (-red.).

Elie Wiesel zegt ergens: Er zijn ver­halen die nooit verteld worden. Want als je het nieuwe hoort, of je ziet de voorpagina van de krant, het gaat vrijwel altijd over de grote mannen: men vertelt vanuit het gezichtspunt van de ferme jongens en de stoere knapen met hun machogedrag; het oorlogstuig en hun totaal verkokerde blikveld.

De wereld van ‘ons kent ons’. Het verhaal van de ‘bevelhebbers’; type­rende uitdrukking: zij hebben het bevel.

Maar er ook het verhaal dat niet ver­teld wordt. Van al die wanhopige ten hemel schreiende vrouwen en kin­deren; de vermiste geliefden. Wat hebben zij? Het bevel hebben ze in elk geval niet. Vaak is het enige wat ze hebben, de herinnering. Of de eenzaamheid.

Zo zaten de ballingen in Babel. Ook daar waren de bevelhebbers: Nebukadnezar en zijn generaals. Overal hoorde je: de commandant heeft bevolen… En de laarzen van de kolonels stampten door de straten. De ballingen zaten bij elkaar en ze zeiden: Zullen we hier ooit nog weer uit vandaan komen? Uit dit grote machtige Babylon? Maar wij hebben zo weinig macht, zo weinig invloed. Wij hebben niets te vertellen. Wacht eens even, zei er een, volgens mij hebben wij juist wél wat te ver­tellen. Want wij hebben een verhaal! Weet je waar het over gaat? Het is eigenlijk een verhaal over een uit­tocht. Een exodus.

Er was een man en die heette Abraham. Hij was uit zijn land gegaan, uit Ur der Chaldeeën. Jarenlang woonde hij toen in een vreemd land. Als nomade. Een gast. Een asielzoeker, zou je haast zeggen. En hij werd oud. Het enige wat hij nog thuis had, was zegge en schrijve één zoon. En die ene zoon was ongetrouwd.

Dus zijn toekomst hing aan een zij­den draadje. Een vader en een zoon en meer niet.

Op een dag stuurt hij zijn knecht. Ga een vrouw zoeken voor mijn zoon Izak, zegt hij. En die knecht gaat.

Geen weg terug

Een ding mag hij niet doen. Hij mag Izak niet terugbrengen naar het land waar Abraham vandaan komt. Er is geen weg terug. De geschiedenis is. niet omkeerbaar. Terugspoelen kan niet, mag niet, want dat zou heel die uittocht ongedaan gemaakt worden. Dan zou je weer zijn bij af. Alles tevergeefs.

De weg van Abraham mag niet uit­geveegd worden; die weg moet voortgang hebben. Die knecht gaat. Een naamloze man; hij wordt alleen maar aangeduid als de knecht.

En bij een bron vindt hij een meisje. Hij heeft een soort test bedacht: als dat meisje water geeft voor zijn kamelen, is ze de goede. Een meisje dat hart heeft voor vreemdelingen. Zij heeft de kwaliteiten die nodig zijn. Zij zal geschikt zijn om zelf Vreemdeling te worden in een vreemd land. Zij heeft hart voor nomaden; zij zal een nomade kun­nen worden met Izak. Zij heeft haar hart op de juiste plaats. De vader en de broer van het meisje worden gevraagd: zijn jullie het er mee eens? Ze antwoorden: van de Here is dit woord uitgegaan. Het is een woord of een daad voor de Eeuwige.

Maar dan komt er iets heel bijzon­ders. Laten we het meisje zelf vra­gen, zeggen ze.

Temidden van een patriarchale cul­tuur is dat toch wel verrassend. Zij heeft het beslissende woord, het laat­je woord.

Iedereen houdt zijn adem in. Het wordt doodstil. En dan klinkt daar haar antwoord: in het Hebreeuws is het maar één woord: ‘elekh’, in het Nederlands drie woorden: Ik wil gaan.

Op dat moment hing heel de geschiedenis van Abraham aan dit ene woord. Heel de toekomst van Israël lag in de handen van dit meisje.

Heel het verhaal van de Eeuwige werd op dat ogenblik bepaald door die ene vraag: wat zal zij zeggen? Niet een bevelhebber schreef dit ver­haal. Niet een sterke man. een held een koning. Maar deze jonge vrouw mocht het verhaal van God schrijven.

Zij gaat. Dit is haar weg. Dank zij haar vindt de uittocht van Abraham

voortgang.

In Genesis 12 was daar de exodus van Abram, hier in Genesis 24 is daar de uittocht van deze vrouw. Rebekka, of zoals haar naam in het Hebreeuws luidt: Rivqah. Rivqah betekent samenbinding, schakel. En dat wordt ze. Zij bindt de geslachten samen. Zij zal de ver­binding zijn, trait d’union, tussen Abraham en de toekomst. Zij maakt toekomst. Hoe? Door de stap die ze doet.

Het leven is geen noodlot. Het is een gang. Uittocht uit afzijdigheid, Uit niets doen, passiviteit. Intocht in het visioen, Radicaal keuzes doen.

Een tweede Abraham

Deze jonge vrouw wordt niet zo­maar als een pion geschoven op het schaakbord van het bestaan. Zij bepaalt zelf haar weg. Ja, zeggen de ballingen in Babel tegen elkaar: zo kan het dus ook. We zijn niet overgeleverd aan de wille­keur van degenen die toevallig de macht hebben.

Rivqah is ons voorbeeld. Zij is als je het goed bekijkt, een tweede Abraham.

Zo hebben ze elkaar heel wat verha­len verteld waarin vrouwen een scharnier-functie vervulden. De trein van de messiaanse geschiedenis had wel duizend keer kunnen ontsporen, maar elke keer was er weer een vrouw die ingreep. Een vrouw als wisselwachter. Ze staat niet te kijken hoe alles beslist wordt. Ze denkt zelf. Ze gooit de wissel om. Vanaf die dag gaat de geschiedenis anders. Waaróm is ze gegaan? Rivqah, wat heeft jou bewogen? Wat heb je gezien, wat heb je voorvoeld? Je ging op weg naar een land waar je nog nooit geweest was. Je zou daar een man toebehoren die je nog nooit ontmoet hebt.

Wat bezielde je? Dat moeten de bal­lingen zich hebben afgevraagd; immers dat was nu juist ook de vraag die hun op de lippen brandde. Wat geeft een mens kracht om te gaan?

Ja, zeiden de ballingen, een mens leeft van verhalen. Taal doet zo veel. Rivqah moet iets gehoord hebben. De woorden van die onbekende knecht. Heeft ze daarin iets opge­vangen dat ze nog nooit had verno­men? Is daar een snaar van haar hart geraakt?

Solidair zijn

Eén ding sprong er speciaal uit, zei de verteller. Die knecht had het maar steeds over chèsed. En dat is zo’n geladen woord; soms vertaalt men het met liefde, soms met weldadig­heid, vaak zegt men goedertieren­heid. Maar eigenlijk is het verbonds trouw. Solidair zijn. De anonieme knecht zei het zo: De Eeuwige heeft mij solidariteit getoond. Willen jullie nu ook solidair zijn jegens mij en jegens mijn heer? Misschien was het dat! Dat Rivqah toen gedacht heeft: daar wil ik bij horen. Bij die mensen die solidair willen zijn met elkaar. En die een God hebben die zich daarin vastbijt: in solidair leven.

Dat verhaal heeft haar gepakt. In dat verhaal wilde zij opgenomen wor­den.

Soms werkt dat zo. Dan is het een enkel woord en dat doet het hem. De mens is een taaiwezen. Taal is een huis om in te wonen. En bal­lingen begrijpen dat. Zonder taal ben je dakloos. Die knecht deed eigenlijk één ding. Hij bracht het verhaal van Abraham naar dat verre land. En dit meisje zei: Ik wil in dat verhaal binnen­gaan. Dat verhaal wordt mijn onder­dak.

Als ze geweten had waar ze aan begon… Vaak overziet een mens niet wat een keuze inhoudt. Wat heeft mensen ertoe gebracht, jood te wil­len zijn? En wat brengt mensen ertoe christen te willen worden, ver­drukking en vervolging trotserend? Kleur te bekennen: daar wil ik bij horen, bij dat volk. Dat volk dat steeds weer onderligt, dat telkens weer weggeschoven wordt. Maar waarom dan? Rivqah, waarom blijf je niet rustig bij je familie? Waarom kies je voor die onbekende God, van wie je nu in feite nog maar één woord weet?

Je gaat ongebaande wegen. Je wordt, als je er goed over nadenkt, een bal­ling.

 

Gij maakt mij steeds meer vreemde­ling.

Wat stond je toch voor ogen, Rebekka, bij de bron? Je hebt het woord genomen, Zei ja, en keek niet om. Je ging zoals eens Abraham Ver van je huis en stam.

Soms kan het verhelderend werken als je even let op het slot van een verhaal. Rivqah komt aan in het land Kanaän. Ze ziet daar een man, die loopt te peinzen, bidden zegt de Statenvertaling. Mediteren heet het ook wel.

Het blijkt Izak te zijn. De man die ooit oog in oog lag met de dood, en die het overleefd heeft. Izak de over­levende.

Izak neemt haar en brengt haar in de tent van moeder Sarah. En toe gebeurde er wat. Toen werd Izak getroost over de dood van zijn moe­der.

Daar eindigt het verhaal mee. Rivqah als degene die komt troosten. Wat is er door Izak heengegaan? Sommige rabbijnen zeggen: Sarah hoorde achteraf dat Izak op het altaar had gelegen, bijna geofferd. En dat was teveel voor haar. Dat kon haar oude hart niet verwerken. Izak moest alleen verder. Nooit meer gewoon. Wat wereldvreemd. Niet meer geschikt voor de maatschappij.

Gaan en troosten

Rivqah komt in de tent van Sarah. Zij weet van aanpakken. En zij is ook een vreemde in een vreemd land. Vreemdelingen begrijpen elkaar. Ballingen voelen aan wat er in de ander omgaat. Troosten, dat is haar eerste taak.

Met die twee woorden is het leven van Rivqah getypeerd, voorgoed gestempeld. Gaan en troosten. Dat zijn steeds weer de grondtonen geweest van Israël. Zoals de dichter Heinrich Heine het zei in de voor­laatste eeuw: De geschiedenis van Israël is tragisch, en als men erover wil schrijven, wordt men nog uitge­lachen ook. Dat is het meest tragische. Het is niet het verdriet dat de men­sen breekt. Maar het verdriet dat ontkend wordt, geloochend, dat breekt de mens. Want dan is er ook geen troost.

Rivqah is als een die treurenden troost. Dus heeft ze Izak serieus genomen. Ze heeft zijn verdriet niet ontkend. Ze ging. Net als dat gedicht van de joodse zanger Sjajewits, dat de titel draagt: Ga, ga.

En nu, Bloemetje, mijn kind, trek je jasje aan en laten we gaan. Daar gaat nu al de derde groep en daar horen we bij. Maar laten we niet huilen en laten we niet jammeren en de vijand ten spijt, laten we lachen.

Glimlachen zullen we, zoals de vij­and zich zal verbazen wat Joden kunnen. En hij zal niet begrijpen dat in ons bloed de kracht van onze vaderen stroomt: die gingen in alle geslachten hun eigen weg als ieder soort van offer.

En al is onder onze stap de dood, boven ons hoofd is de majesteit van God.

Wij moeten ons weer offeren, Bloemetje, mijn kind, opnieuw en met het oude geloof.

Gaan en troosten – troosten en gaan. Dat is toch altijd weer de weg van de Messias. De joodse vluchte­linge en landverhuizer Kadie Maladovski zegt het zo: “Al is mijn hart een beetje zwakker, nog sterk als een steen is mijn voet”. En boven haar verhaal zet ze één woord: Laarzen. Maar dat zijn niet de laarzen van de kolonels. De stam­pende schoenen van de bevelheb­bers. Dat zijn de laarzen die ze nodig heeft om weer op weg te gaan. Rivqah gaat. En dat maakt geschiedenis.

Zolang er nog Rivqah’s zijn, is God er nog. De voeten van de Rivqah’s trekken een spoor van licht. Een spoor van toekomst.

Groot is de wereld en lang is de tijd, maar klein zijn de voeten die gaan waar geen wegen gaan. Ik wil gaan, zei Rivqah. Ik wil gaan, zeiden de ballingen. Dus toch, zeiden ze in Babel: ons leven heeft zin!

Dit verhaal geeft ons moed. Dit ver­haal geeft ons voeten. Dit verhaal neemt ons mee.

Ik wil gaan, zei Jezus en hij ging de weg tot het einde.

Ik wil gaan, zeiden de mensen toen en nu,

want dit verhaal gaat ons voor.

 

 

Vrijkomen van schuldgevoelens Door Duurt Sikkens

Er zijn heel wat kinderen Gods die te maken hebben met schuldgevoelens en daardoor vaak ernstig belemmerd worden in de beleving van hun geloof. In dit artikel laat Duurt Sikkens ons zien hoe schuldgevoelens zich op allerlei wijze kunnen openba­ren, maar ook reikt hij ons de sleutel aan om te kunnen leven volkomen vrij van elke vorm van schuldgevoel (-red.).

Wat zitten allerlei schuldgevoelens toch onuitroeibaar diep geworteld in (christen)mensen. Je kan er een omnibus mee vullen. Het gaat dan om vage, vaak onbenoembare gedachten en gevoelens die, na vele eeuwen prediking en Calvinisme, erin zijn gehamerd of die het resul­taat zijn van een beroerde jeugdtijd. Vele christenen geloven wel in ver­geving van zonden, doch tegelijkertijd hebben ze het idee ‘dat ze het tóch niet goed doen’ Wat is dat toch? Altijd het idee van tekort schieten, tekortkomingen, het beamen dat iets ‘altijd beter kan’, dat ze ‘nog niet zover zijn’. Het excuus van ‘let maar niet op de rommel’ in je geestelijk huis. Talloze vormen en uitingen uit angst voor meningen of beoordelin­gen door anderen. Sommige men­sen lopen verontschuldigend door het leven en in het ergste geval komt er iets naar boven met een inhoud van: “sorry-dat-ik-besta”. Een verdrietige constatering, maar is deze terecht?

Ontkenning van jezelf

Het beeld dat men dan van zichzelf (en van God) heeft is zo negatief. Het is eigenlijk een ontkenning van je wezen, van jouw kostbare karak­ter, van jezelf. En ga je op zoek in jezelf dan vind je dus heel veel din­gen die je dan ook nog bevestigen in je gelijk. Ja toch? Een van de oorza­ken is dat men zonden nogal eens verwart met wonden, maar daarover een andere keer.

Nu kun je dit zelfbeeld gaan ver­dringen of compenseren. Ik noem een paar voorbeelden van de vele, maar meestal weet je zelf wel waar de schoen wringt. Je gaat bijvoor­beeld zeer, zéér positief lopen doen en een actievolle christen uithangen; of je gaat overdreven nederig en dienstbaar gedrag vertonen, tot bij het slaafse af; je gaat (je moet!) je naaste meer liefhebben dan jezelf; je gaat je best doen ‘voor de Heer’, immers ‘het beste is nog niet goed genoeg voor Hem’; je gaat alleen maar eindeloos dankbaarheid etale­ren, want je bedoelt het allemaal zo goed. En vooral niet zélf denken want anderen napraten is ‘veiliger’. Je móét altijd wat.

En als je eens kiest voor jezelf wordt dat uitgelegd als ‘egoïstisch’ of het krijgt het stempel van stiekem gedrag. En mocht een ander je iets geven of iets voor je doen, dan heb je de ingewortelde neiging om er wat voor terug te doen. Je kan je immers niet voorstellen dat iemand onvoorwaardelijk van je houdt om wie je eigenlijk bent? Je zou in dat geval eigenlijk een ander moeten zijn… Ach, dan weet je niet meer wie je bent, en dat is erg.

Een wankel bestaan

Als er iets funest is, is het wel het jezelf vergelijken met anderen: óf de ander komt er bekaaid af óf jijzelf, want je vindt die ander óf meer óf minder en daarmee gepaard gaat bewondering of minachting. Maar het diepst zit toch wel de minachting voor jezelf, de ontkenning van je eigen aard.

Het moet altijd maar hoger, mooier, sterker, beter. Beter? Vreemd. Als God ziet ‘dat het goed is’ hoef jij het niet beter te willen… Laat ik eens een beeld gebruiken: Als een vergeet-me-nietje een klap­roos wil nadoen, dan lijkt-ie toch nergens meer op? Het is een onher­kenbaar voortbrengsel geworden want het is geen van tweeën meer. Op de vraag: Wie ben je? Heb je helaas maar één antwoord: Ik weet het niet…

Je hunkert zo sterk naar waardering, je wilt zo graag meetellen want door dat ingevreten schuldgevoel ben je nog steeds afhankelijk van de goed­en afkeuring van een ander. Dat is een wankel bestaan. Stel dat een goedbedoelende naaste je in zo’n situatie wil helpen en voorstelt om maar eens ‘met je te bidden’ en er worden een stelletje boze geesten uitgejaagd… Meestal gebeurt er niks, maar je moet geloven dat het helpt. Dat doe je dan tegen de klippen op en je geloof lijdt schipbreuk. Een nieuwe teleurstelling.

Anders gaan denken

Veeleer is een verandering in gedachten nodig: Anders gaan den­ken over Vader, over jezelf, erachter komen hoe Hij over je denkt. Daarna ga je anderen met nieuwe ogen bekijken, worden je ogen lam­pen. Het vergt natuurlijk wel enige moed om jezelf eens onder ogen te komen, om jezelf ‘bloot’ te geven, want, net als bij Adam en Eva, heb je ook nog de bijkomende schaamte. Je durft niet tevoorschijn te komen, want je bent bang. Voor God? Die liefde is? Je kunt misschien niet tevoorschijn komen, omdat je vast zit in denkpatronen die werken als een kooi die je gevangen houdt. En zelfs zou het wel eens kunnen zijn dat je niet aan de dag wilt tre­den omdat de rol die je speelt jou best bevalt… De verandering van gedachten gaat namelijk erg diep om zo de wortel van dit kwaad goed te kunnen rooien. Dan dient er wel iemand op je pad te komen, een medemens, je naaste die jou op andere gedachten kan brengen, die jou ziet zoals je werke­lijk bent, in dit geval een vergeet-me- nietje. Iemand die jou, zonder enige bijbedoeling liefheeft. Niet iemand die jou wil manipule­ren en je wil vormen naar zijn beeld en gelijkenis, maar iemand bij wie jij je helemaal veilig weet en in wie jij een schuilplaats van de allerhoog­ste aantreft. Iemand die nou es niks van je moet of’ iets van je verwacht’ in de trant van ‘ik dacht dat je een christen was’ (let op dat ‘was’) of’ ik dacht dat we broers en zussen waren’.

Gebeuren die laatste dingen dan? Jazeker, meer dan je lief is. In natuurlijke en geestelijke opvoe­dingssituaties zul je ze maar de kost moeten geven, die kinderen die ‘lieb und folgsam’ moeten zijn, want anders zijn ze immers niet ‘lief’?

Bevrijding van schuldgevoel

Hoe kom je ooit vrij van dit dienst- huis-denken? Als je altijd gaat leven naar de maatstaven van anderen, altijd wilt wat anderen willen, dan lijdt je heel wat af. En sommigen bidden zelfs dat ze een dergelijk leven mogen volhouden, stoppen al hun geestkracht en energie in dit slavenbestaan en noemen dat dan ‘volharden’. Eigenlijk ben je altijd bang anderen teleur te stellen. Ach lieve mens, als je zo moet leven ben je niet gelukkig. Je zit gevangen in de taaie kooi van je schuldgevoel, waaruit zovele van je handelingen voortkomen en je gaat gebukt onder het falen, tenminste, je denkt dat je faalt, want ‘het is nooit goed en het kan altijd beter…’ Als kind herinner ik me een teke­ning van een verwrongen figuur aan een kruishout. Hij hing op m’n

slaapkamer. Eronder stond geschre­ven: “Dit heb Ik voor u gedaan, wali^ hebt gij voor mij gedaan?” Daar werd ik niet vrolijk van, integendeel, ik ben er wanhopig van geweest. ‘Schuld’ betekent origineel ‘straf­baarheid’, je hebt een plicht tot beta­len, tot boetedoen, want er moet iets vereffend worden. Vandaar dat er maar altijd weer die aanklacht is, die vloek in je bestaan om wat terug te doen. Waarom?!

Kwijtschelding en vergeving

Laat nou die lijst met schulden in Jezus Christus aan het vloekhout zijn genageld: Alles is je kwijtge­scholden (dit woord betekent letterlijk ‘schuldenvrij’). En als je dat gelooft krijg je eindelijk rust, diepe rust. Alles is door je Vader en Zijn zoon vergeven en vergeten. Dan is het heel wezenlijk dat je het jezelf ook vergeeft. (Het werkwoord vergeven heeft meerdere betekenis­sen in de talen. Het betekent ‘weg­gooien’ en ook ‘geschenk zonder voorwaarden’). Gods belofte maakt geen schuld.

In verband hiermee wil ik graag nog een ellendige gedachtenkronkel rooi­en. Wanneer er bijvoorbeeld in een bepaalde situatie geen verbetering of genezing optreedt, hebben velen de onbedwingbare neiging in schuld­termen te gaan denken. Ja, het zit diep…

In die heerlijke rust van vergeving kun je ook je schuldenaren verge­ven. Je bent totaal onschuldig door het bloed van het Lam van God. Deze gave is niet terug te betalen. Het is zó eenvoudig dat het haast niet is te geloven. Daarom, ‘worden als een kind’ is in dit verband zo gek nog niet. Je hebt vrede met God en met jezelf. Je bent ‘uit je diensthuis uitgeleid’.

De mist trekt op

De mist in je denken, die voor de prachtige genade-zon van God hangt, trekt eindelijk op door de kracht van diezelfde zon en je gaat eindelijk zitten en wandelen in land zonder schulden, wandelen in hem die alles voor ons ten uitvoer heeft gebracht.

Het offer van Jezus is altijd geldig en hij heeft alles betaald in zijn grenzeloze liefde om jou bij zich te kunnen krijgen door zich bij jou te voegen en je mee te nemen. Hij zocht zichzelf niet, maar jou. Het enige motief om ‘Vader en moeder te verlaten’ is geweest zich te willen verbinden met jou, mens, in een

nieuw verbond. Dan is hij gelukkig met jou en jij met Hem. Beleef je leven met je Vader in heer­lijke onschuld, dan ben je een geluk­kig mens.

Je hebt gevonden, je bent gevonden. Goedemorgen vergeet-me-nietje.

 

 

 

Individuele geloofsontwikkeling door Gert Jan Doornink

 

“Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg!” Een uitdrukking die we allemaal kennen en die we soms gebruiken als iemand zich aanstelt, zich meer voelt dan de ander, kort­om zijn hoofd boven het maaiveld uitsteekt. “Wat verbeeldt hij zich wel”, zeggen we dan. “wie denkt hij wel dat hij is…”

Nu zijn we in de ogen van God alle­maal even belangrijk. Dat is zonne­klaar: God heeft ons allemaal even lief. Maar God heeft wel elk individu verschillend geschapen. En ieder maakt zijn eigen ontwikkeling mee. Ook de talenten die ons zijn toever­trouwd. zijn bij iedereen verschil­lend. Belangrijk is dat deze talenten gaven, bekwaamheden) tot ontwikkeling worden gebracht. Hier komen we bij een punt terecht dat velen over het hoofd zien: de ontwikkeling en het gebruik van onze talenten. Blijft dit achterwege dan geven wij geen invulling aan Zijn plan met ons leven. Hij wil ons allemaal gebruiken in Zijn dienst als een levend getuige van Hem en Zijn Koninkrijk. Wij zijn als het ware Zijn visitekaartjes. Paulus noemt dat het ‘beelddrager van Christus’ zijn. Naamchristenen die geen verande­ring in hun leven hebben meege­maakt, omdat bekering en wederge­boorte achterwege zijn gebleven, zullen dit niet kunnen vatten. Maar waarachtige christenen weten waar­om het hier gaat. Toch zien we vaak ook bij hen een oppervlakkigheid en geen werkelijke groei naar een vol­wassen-zijn in Christus. Men gaat wel naar kerk of samenkomst, maar uit vrijwel niets blijkt de werkelijke verandering in hun leven.

Zelfonderzoek

Nu gaan we geen oordeel uitspreken over medechristenen maar behoren onszelf af te vragen: hoe is het met ons gesteld? We behoren ons te realiseren dat een sterke, Christus uitstralende gemeente alleen kan functioneren door middel van gelo­vigen die zich individueel ontwik­keld hebben.

Iemand kan opmerken: “Kan indivi­duele geloofsontwikkeling niet ont­aarden in hoogmoed? Dan gaat het uiteindelijk toch mis, want, zoals het spreekwoord zegt, hoogmoed komt toch voor de val?” Dan willen wij opmerken dat dit alleen het geval is als deze geestelijke ontwikkeling plaatsvindt buiten de leiding van Gods Geest om. We kunnen ons dan zelfs afvragen of er van geestelijke groei en ontwikkeling nog wel spra­ke is. Bij een waarachtig kind van God vindt echter voortdurend inspi­ratie van Gods Geest plaats wat te doen of niet te doen. Natuurlijk is het nemen van de juiste beslissin­gen iets dat we moeten leren, maar van de fouten die we maken kunnen we heel wat opsteken. De ‘leerschool van God’ deelt weliswaar geen diplo­ma’s of doctoraten uit, maar is voor een zich ontwikkelend kind van God naar het zoonschap, uiteindelijk van veel grotere waarde!

Geestelijk waardevol

Deze ‘geestelijke waarde’ is met geen pen te beschrijven, want we mogen ons steeds weer realiseren dat -zoals Johannes dat al formuleer­de- de wereld voorbij gaat en haar (door Satan opgewekte) begeren, maar dat degene die de wil van God doet, bestaan blijft tot in eeuwig­heid! 1 Johannes 2 vers 17 (1 Joh. 02:17). Wat een heerlijkheid nu en in de toekomst om hier oog voor te krij­gen en zich zo te ontwikkelen. Dan worden wij sterke persoonlijkheden in Christus en, samen met de ande­ren die zich ook zo ontwikkelen, vor­men wij de échte gemeente van Christus.

Deze Gemeente (dat mogen we gerust met een hoofdletter schrij­ven!) is uiteindelijk allesbepalend, want zij vormt zich naar de wil en bedoeling van God. Zij heeft bij wijze van spreken het ‘eerstgeboorterecht’ en vormt het begin van het totale herstel van Gods schepping.

 

God verschaft de verdrukten recht door Cees Maliepaard

De Heer maakt de gevangenen los, de Heer maakt de blinden ziende, de Heer richt de gebogenen op, de Heer heeft de rechtvaardigen lief; de Heer behoedt de vreemdelingen, wees en weduwe houdt Hij staande, maar de weg der goddelozen maakt Hij krom (uit Psalm 146)).

God is getrouw

Psalm 146 begint met de verma­ning: “Vertrouw niet op edelen, op een mensenkind, bij wie geen heil is”. Dat is een wijze raad! De hoog- geplaatsten in de samenleving (in deze tijd wel voor edelen aangezien) zijn lang niet altijd te vertrouwen. Hoe vaak deed één van hen geen stellige uitspraken, die korte tijd later totaal anders werden uitge­voerd! Of zo iemand nu een christen is of niet, dikwijls heeft men weinig of geen sociale beweegredenen. De belangen van het grootkapitaal pre­valeren vaak, terwijl men dat eufe­mistisch weer probeert te geven als dienstbaar zijnde aan de economi­sche ontwikkeling van het land of (erger nog!) ter bevordering van de werkgelegenheid. Ook in het klein kunnen egoïstische motieven de overhand hebben bij mensen die voor edel versleten worden. Wie zich al te gemakkelijk aan een mens toevertrouwt, neemt daarmee een risico. Het maakt niet uit of het zó maar iemand is of een persoon die je min of meer kent; vestig je vertrouwen niet te vlug op iemand die je niet góed kent. De leiders in kerk en wereld zijn niet altijd van onbesproken gedrag en godsdienst is op voorhand ook al geen garantie voor onbaatzuchtigheid. Zelfs al is iemand wel betrouwbaar, al ontmoet je een mens op wie je werkelijk bouwen kunt, dan nog zal hij op een gegeven moment zijn plannen niet meer waar kunnen maken. Want het leven hier op aarde houdt nu eenmaal een keer op. Daar kan de betrokken mens niets aan doen, maar evengoed ben jij je ver­trouwensman of -vrouw kwijt. Met alle gevolgen van dien.

Geen mens heeft in dit tijdelijke leven absolute zekerheden, niets valt onbeperkt te garanderen. Behoudens wat gedragen wordt door de eeuwige God, want Hij valt nooit weg. Hij zal er altijd wezen om z’n beloften waar te maken. De Here God en Christus Jezus, zijn eerste Zoon (Gods enige geboren zoon) zijn 100 % safe. Zij zullen er in alle eeuwig­heden voor ons zijn. Op hen kan een mens écht bouwen, want zij staan voor hun beloften en ze zullen altijd mogelijkheden hebben om die in de praktijk te verzilveren.

Geestelijk of natuurlijk?

“God heeft de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is”, kunnen we in diezelfde Psalm 146 lezen. Dit wil dus zeggen dat de Here God de gehele zichtbare schepping geschapen heeft. De gees­telijke wereld heeft Hij uiteraard ook geformeerd, maar daar gaat het in deze psalm niet over. “Al wat daar in is”, heeft niet alleen betrekking op de zee, maar (ingevolge het Hebreeuwse taaleigen) ook op wat eraan vooraf gaat: op de aarde en op de hemel. De psalmdichter dacht bij de hemel echter niet aan de geeste­lijke wereld, evenmin dacht hij bij de zee aan de religieuze zee (of te wel de glazen zee uit het latere Bijbelboek Openbaring). Religie is trou­wens geen uitvinding van onze God – godsdienst is aan het brein van de duivel ontsproten. Die heeft de vele vormen van religieus beleven in elkaar geknutseld. Vandaar die grote chaos in alle wereldgodsdiensten, het christendom incluis. Volle-evangeliechristenen die religi­eus bezig zijn, vragen als het ware om problemen. Want daarmee halen ze allerlei religieuze strijdvragen in huis en (erger nog) het religieus devote. Maar de psalmdichter is niet bezig met vroom gedoe, het devote is aan hem niet besteed. In het denken van de oudtestamentische ware gelovigen was er geen plaats voor valse vroomheid. Door zweverigheid komt een mens altijd in het ongewisse, in het onbereken­bare terecht. Doch voor de gelovigen onder het Oude Verbond waren de woorden van de Here God onwan­kelbare factoren, zij het dat men in die tijd geneigd was alle woorden van de levende God in het vlak van het natuurlijke te trekken. Maar in Psalm 146 staat toch ook: “God is getrouw tot in eeuwigheid”. En het eeuwige vind je niet in het zichtbare, want alle natuurlijke zaken zijn eindig. Toch dient daarbij een kanttekening gemaakt te worden het ligt er maar aan wat voor betekenis je aan een woord geeft. Voor óns staat eeuwig gelijk aan oneindig, maar onder het Oude Verbond vatte men dat op als slaan­de op een weliswaar langdurig, doch wel degelijk beperkt tijdsgewricht. Zo zegt God bij het sluiten van het verbond met Israël, dat het hun tot een eeuwig verbond zal wezen, ter­wijl Hij het bedoelde als een tijdelijk schaduwverbond voor het door Hem uitgekozen schaduwvolk. Hij sprak deze woorden uiteraard uit in het kader van de betekenisvorm van die dagen. We zien dit heden ten dage voor die tijd nog net zo: als bedoeld voor een vele eeuwen durende periode. Alleen in het Nieuwe Verbond trekken we het voor het ‘geestelijk Israël’ door naar het oneindige. Vandaar dat we van­daag de dag bezig zijn met Gods trouw die nóóit ophoudt.

God kiest voor het zwakke

God verschaft recht, schrijft de dich­ter van deze psalm. Maar aan wie doet Hij dat? Zou het kunnen zijn dat Hij recht verschaft aan de macht­hebbers in de hemel en op de aarde? Staat God op voorhand aan de kant van hen die aan de touwtjes trek­ken? Vele eeuwen heeft men dat in de kerken verkondigd, maar daarvan is men in de loop van de vorige eeuw gelukkig teruggekomen. God verschaft namelijk geen recht aan de overheersers, maar aan de verdruk­ten.

Op vele plaatsen, zowel in het Oude­ als in het Nieuwe Testament kun je dat omschreven vinden. God praat niet mee met de machthebbers op aarde die de mening toegedaan zijn op deze planeet de dienst uit te kun­nen maken. Maar Hij doet dat nog minder met de machten der duister­nis, die vanuit hun hemel met wel­behagen mensen in het verderf pro­beren te storten.

Onze God doet recht aan wie door mens of macht daadwerkelijk ver­worpen wordt en evengoed aan wie zich door hen verworpen voelt. Bij Christus Jezus is herstel van alle, zowel rechtstreeks door Satan als door middel van mensen veroor­zaakte butsen, van elke beschadiging toegebracht door hun gemene optaters. Verdrukt en verworpen, bescha­digd naar het innerlijk en aangetast in de menselijke waardigheid… het doet er niet toe! Ieder kan recht ver­schaft worden door de Vader en door Christus Jezus.

En hoe doen ze dat dan? Door een volledige aanvaarding van de verne­derde mens, door een allesomvatten­de acceptatie van wie last heeft van gevoelens van minderwaardigheid, afwijzing en verwerping. Zij geven de hongerige brood: het dagelijks brood waar Jezus z’n discipelen al om leerde bidden. Dat wil zeggen: het brood voor onze harten, waar je naar het innerlijk door gevoed en gevormd wordt.

Is het natuurlijke brood, alles wat een mens nodig heeft om te kunnen functioneren in dit aardse leven, dan onbelangrijk voor de geestelijke mens? Kunnen we net zo goed zon­der als het er op aan komt? Natuurlijke voeding, kleding en onderdak (en nog wel het één en ander) heeft een mens gewoon nodig. Zonder het brood van de bak­ker wordt overleven moeilijk, maar zonder het geestelijk manna houdt alles met het leven hier beneden op. Iemand kan dan hoogstens enkele decennia een zinvol leven leiden en dan komt er een eind aan. Zonder de boodschap van eeuwig heil zijn er geen verwachtingen voor iets anders dan wat voor ogen is. Echter: mét de verkondiging van de aanneming tot zonen Gods, zal het beste nog moeten komen!

God is echt goed!

“De Heer maakt de gevangenen los”, schrijft de dichter. Zo is er bevrij­ding voor wie gevangen zit in zonde­patronen. Dat zal nimmer een pro­bleem geven, want Jezus heeft voor alle zonden betaald. En afdoende hoor! Er zal niemand kunnen zeg­gen dat zijn of haar zonde te zwaar of te veelomvattend is. Gods Zoon heeft heus wel gerekend op wat er allemaal door Satan met mensen uit­gehaald kan worden en op wat men­sen daardoor elkaar weer aandoen. De duivel kan niet zó vindingrijk in het kwade zijn, of Jezus heeft er (nog vindingrijker) allang een gran­dioze oplossing voor. In het verlengde van het schaduw­beeld worden we (bij bevrijding) van onze gééstelijke boeien en ket­tingen ontdaan. Gevoelens van ver­werping zijn onder kinderen God wetteloos. Als we, naar de Schrift, vreemdelingen op aarde zijn, zullen we dat nog eerder zijn in de wereld van de verwerping: daar horen we helemaal niet thuis! “De Heer maakt de blinden ziende”, staat er ook. Hij opent ieders ogen voor de geestelijke werkelijkheid. Niet de gedachten aan het aardse tranendal beheersen ons bestaan, maar het bezig zijn met de dingen van de hemel, met dat wat innerlijke glans aan het leven geeft. Dat opent onze ogen voor de heerlijkheden van onze Heer en daardoor zullen we onszelf en elkaar gaan bezien als door de ogen van de Heer… en DIE zijn altijd vol liefde op de mens gevestigd.

“De Heer richt de gebogenen op”, gaat onze psalm verder. Als het moeilijk is en een mens gebukt gaat onder de lasten van het leven, geeft Hij nieuwe mogelijkheden, dan ver­strekt Hij het nodige elan. Daarmee zal de mens Gods de geestelijke rug weer kunnen rechten en zijn weg vervolgen in twee werelden tegelijk. “De Heer heeft de rechtvaardigen lief”, is het vervolg. Wie aan Gods goede gedachtegoed onverkort uit­voering geeft, behoort bij die recht­vaardigen. Is God dan vooringeno­men tegen onrechtvaardigen en zon­daars? Nee hoor, maar Hij kan zijn liefde alleen maar kwijt aan wie rechtvaardig leeft, want die dóet er wat mee!

“De Heer behoedt de vreemdelin­gen, wees en weduwe houdt Hij staande”, gaat het verder in de psalm. De Vader ontfermt zich over wie zwak, verstoten of troosteloos is. Zoals de vreemdelingen, wezen en weduwen van het Oude Verbond zonder Gods bemoeienis ongetwij­feld de outcast van de samenleving zouden zijn gaan vormen. Wie zwak is zal dus extra versterking van de Heer mogen verwachten. En daar­mee zal ieder die op God gericht is (hoe zwak iemand ook wezen mag) van binnen uit versterkt worden tot een zoon die het beeld van God met verve dragen mag.

“De weg van de goddeloze maakt Hij krom”, is de laatste aantekening die we uit deze psalm maken. Dat krom maken hoeft God overigens niet eens zelf te doen hoor: Satan, en wie hem willens en wetens volgen, slin­geren wat af op de levensweg. Wie goddeloos handelt, in strijd met Gods liefdeswet, en daarin vol­hardt… die zal me een crash maker!” Daar hoef je Apeldoorn niet voor te bellen en 112 ook niet – daar is geen redden meer aan man! Maar zelfs de grofste goddeloze zal, als hij Jezus aanneemt als Verlosser, gezuiverd en voor altijd gerechtvaardigd wezen. Daar staat Christus Jezus garant voor.

 

Korte gedachten door Yvonne Sulman

Twee werelden

Een mens leeft in een zichtbare en in een onzichtbare wereld tegelijk. In de onzichtbare wereld vinden we Gods Koninkrijk, maar ook het rijk van satan. En ook al is Jezus Christus de Heer van ons leven, toch kunnen we beïnvloed worden door machten vanuit het rijk der duisternis. Jezus voelde het feilloos aan als één van zijn discipelen door verkeerde mach­ten geïnspireerd werd, bijv. in Matteüs 16 vers 22 en 23 (Matt. 16:22-23).

Verkeerde machten moeten we in ons leven leren herkennen, anders kunnen we niet van hen verlost worden. Dit inzicht in de geestelijke wereld draagt bij aan het opgroeien tot volwassen zonen Gods.

Op weg

“Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij kan verslinden” 1 Petrus 5 vers 8 (1 Petr. 05:08). Een brullende leeuw of een wolf in schaapskleren, de duivel probeert alles om ons van de ware weg af te brengen. Werkelijk niets is hem te gek. Willen we echter Gods weg blijven volgen en nimmer verdwalen, dan zullen we ons tegen hem moeten wapenen. Door te leren uit Gods Woord en de dingen die we horen te toetsen in ons hart, kunnen we onze gedachten zuiveren van verkeerde invloeden. Dat is de enige manier om te blijven wandelen op de goede weg!

In de aanval

De boze heeft door de zonde geprobeerd een wig te slaan tussen God en de mens. Bij iedere actie om dichter tot God te komen, gaat de boze wederom in de aanval. Hij probeert ons te pakken op onze zwakke punten. Van ons zelf weten we wel wélke dat zijn. Wij kunnen zijn aanval dan ook zien aankomen. Door ons te wapenen en altijd weer de kracht van de Heer te zoeken, kunnen we de verleidingen van de boze weerstaan. Mochten we struikelen, dan is er vergeving van de Heer. Het moment zal komen dat we hetzelfde kunnen zeggen als Jezus in Johannes 14 vers 30 (Joh. 14:30): “De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets”.

 

Wat ‘God met ons werkelijk betekent door Peter Koumans

“Immanuël”, wat “God met ons” betekent, zie Jesaja 7 vers 14; Matteüs 1 vers 22 en 23 (Jes. 07:14 en Matt. 01:22-23), is een bekende benaming voor Jezus, zeker als we straks in decem­ber weer de komst van Jezus in deze wereld herdenken. Maar, zoals zo dikwijls met veel gebruikte namen of begrippen uit de Bijbel, dringt de wer­kelijke betekenis vaak niet of onvol­doende tot ons door. In dit artikel laat Peter Koumans ons zien waar het bij het “God met ons” werkelijk om gaat en welke consequenties dit voor ons geloofsleven met zich mee­brengt (-red.).

In 12 landen van Europa is hetzelfde muntstelsel ingevoerd. Daar worden allemaal bankbiljetten gebruikt, die er hetzelfde uitzien. Maar de munten verschillen, hoewel ze wel in die landen geldig zijn. Ze hebben één kant die wel gelijk is: de kant met de waarde-aanduiding. Maar de andere kant, de zogenaam­de beeldenaar, is verschillend. De landen, die een koninkrijk vormen, plaatsen daar een afbeelding van hun koning of koningin, de andere landen een symbolisch teken. Iedere waarde heeft een verschillen­de rand, die daardoor goed te onder­scheiden is door blinde mensen.

God zij met ons

Nederland heeft een afwijkende rand om de munt van 2 Euro. Daarin is een tekst aangebracht met de woorden: “God zij met ons”. Dat is dus net zo als bij onze oude guldens, rijksdaalders en vijf-gulden munten.

Het is de moeite waard om die tekst eens te overdenken. Wat wordt daar­mee bedoeld?

Eigenlijk is de zin “God zij met ons” een heel bijzondere. Allereerst dat woord “zij” met een lange “ij”. Dat is een weinig gebruikte werkwoords­vorm, die “aanvoegende wijs” wordt genoemd. Het drukt hier een wens uit: We willen dat God met ons is. Dat is een mooi verlangen. Wij allen staan achter die wens, die wij ook persoonlijk geloven en belijden. Laten we eens die zin taalkundig

ontleden. Daarin is “God” het onder­werp en “ons” niet het lijdend voor­werp, maar het meewerkend voor­werp. En dat is bijzonder juist. De voorwaarde om te ervaren dat God met ons is dat wij daaraan meewer­ken.

Het hangt dus van ons af en niet van God! Het is zoals de Bijbel zegt: God wil niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen worden behou­den 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

En dat is nu zo triest in Nederland. Men kan dan wel een vrome tekst op de rand van een munt slaan, maar als zovele handelingen in strijd met Gods Woord worden toegelaten of getolereerd is dat een lachertje. Ik denk bijvoorbeeld aan homohuwelij­ken, euthanasie, abortus.

Geen vrome wens

Ons evangelie bevat niet de vrome wens dat we hopen dat God met ons zal zijn, maar de boodschap dat God heeft getóónd dat Hij met ons is doordat Hij Zijn Zoon gegeven heeft om ons te redden. De bekende tekst uit Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) “Want alzo liefhad God de wereld (u, mij en al de anderen, ja heel de schepping!) dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gege­ven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven hebbe”. En zoiets zegt ook het Lucas-evangelie in de boodschap door de engelen tegen de herders: Er zal grote blijd­schap komen voor heel het volk. “Vrede op aarde bij de mensen in wie Hij een welbehagen heeft” (Willibrord vertaling). Eigenlijk klinkt de wens “God zij met ons” wel heel vroom, maar is on-Bijbels.

Want God is met iedereen! Zoals al gezegd: Hij wil rook niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen worden behouden! De Willibrord vertaling zegt het zo: “De Heer talmt niet met de belofte (van de wederkomst van de Heer Jezus Christus), zoals som­migen menen, maar Hij heeft geduld met u, daar Hij wil dat allen tot inkeer komen en niemand verlo­ren gaat”.

Pas door Jezus Christus kunnen we gaan zien wie God werkelijk is. Vol van genade, bewogen, vol erbarmen, een en al liefde. Hij wil een ieder nabij zijn, die zich tot Hem richt en Hem wil dienen. En daarin zit beslo­ten, dat Hij niet dwingt door angst voor straf, angst voor wat dan ook, om Hem te dienen. Hij wil dat we een vrije keuze maken in ons leven voor Hem. Dus is er ook vrijheid om Hem af te wijzen en een eigen weg te gaan.

Tegenwerkende machten

Niet alleen heeft Jezus ons laten zien wie de Vader in de hemel is, Hij heeft ook laten zien dat er machten en krachten in de onzienlijke wereld zijn, die tegenwerken. De duivel is geen middeleeuws sprookje voor mensen, die onnozel zijn, maar de realiteit van de occulte wereld. De duivel en zijn makkers, de boze geesten, of boze engelen hebben eeuwen in het verborgen gewerkt. Nu worden zij ontmaskerd en gees­telijk zichtbaar gemaakt. Mensen werden en worden nog steeds door hen verleid en gedwongen dingen te doen, die zij eigenlijk niet wilden doen.

Jezus heeft persoonlijk strijd moeten leveren in de woestijn tegen zijn ver­leidingen en heeft voor mensen gestreden en gebeden. Hij maakte mensen vrij van bindingen met dui­velse machten. Oorzaken van ziek­ten werden weggenomen. Hij had Zijn discipelen opgedragen hetzelf­de te doen en nog steeds geldt die opdracht aan mensen, die Hem wil­len volgen als discipelen (een mooi woord voor “leerlingen”). Dat volgt onder andere uit Markus 16 vers 17 tot en met 20 (Mark. 16:17-20): “Als tekenen zullen deze din­gen de gelovigen volgen: In Mijn Naam zij boze geesten uitwerpen, in nieuwe tongen zullen zij spre­ken….”.

Helaas menen vele Christelijke ker­ken dat deze teksten eigenlijk niet in de Bijbel horen en dat het niet nodig is om die op te volgen!

Anderen denken dat dit alleen voorn voorgangers en oudsten geldt. En zo lukt het de duivel om Gods Woord van Zijn kracht te ontdoen. Hij vindt het niet erg dat men een kerkbank warm houdt, maar probeert er alles aan te doen om te beletten dat gelo­vigen de strijd beginnen in de hemelse gewesten tegen de boze machten (Efeze 6). Maar tegen elkaar mogen we wel strijden, dat vindt hij geweldig, hoe meer hoe liever!

Voor wie kiezen wij?

Al geloven we dat God met ons is betekent dat niet dat God altijd kan doen in ons leven wat Hij wil. Zoals gezegd: Hij respecteert onze keuze ‘s. Hij dwingt ons niet om op Hem te volgen. Soms is het zelfs zover mis dat God ons geen enkele bescherming kan bieden in onze problemen omdat we in zee zijn gegaan met Zijn tegenstander: de satan.

Op allerlei manieren probeert die ons in zijn macht te krijgen. Dat kan door bepaalde alternatieve geneeswijzen, waarbij van bovennatuurlijke krachten wordt gebruik gemaakt zoals magnetisme, aardstralen, iriscopie, voetreflectie, acupunctuur en vele andere wijzen. Ook door toekomstvoorspellingen pakt hij velen vast: horoscopen, kristallen bollen, spiritisme.

Als wij ons openstellen voor de boze engelen, kunnen de goede engelen, die God ons heeft gegeven weinig uitrichten. Ieder mens heeft zijn persoonlijke engel! Er zijn bijbeluitleggers, die beweren dat als je God oprecht dient, het je goed gaat in deze wereld: voorspoed, gezondheid. Ja, dat je alles wat je hartje maar kan begeren van God mag verwachten. Alles is immers van de Heer en Hij stelt dat tot beschikking voor iedereen, die Hem dient. Dat baseren ze dan op teksten uit het Oude Testament. Bijvoorbeeld uit Deuteronomium 7, raar onder andere staat: “Gezegend zult gij zijn boven alle volken… Er zal geen onvruchtbare zijn onder uw mannen of vrouwen, noch onder uw vee. De Here zal alle ziekten van u afwenden, en geen van de boze pla­gen van Egypte, die gij kent, zal Hij u opleggen, maar Hij zal die bren­gen over allen, die u haten . Het is gevaarlijk om een zichtbare voorspoed te claimen van God, die Hij toen beloofde aan de stammen van Israël, als zij zich nauwgezet zouden houden aan Zijn geboden. Jezus beloofde ook voorspoed aan Zijn discipelen, maar dan wel een voorspoed in de hemelse gewesten. Hij zei immers: “Voorwaar, Ik zeg u,

er is niemand, die huis of broeders of zusters of moeder of vader of kin­deren of akkers heeft prijsgegeven om Mij en om het evangelie, of hij ontvangt honderdvoudig terug: nu in deze tijd huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, met vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwig leven” Markus 10 vers 29 tot en met 31 (Mark. 10:29-31).

In het Nieuwe Testament wordt vele keren gewaarschuwd voor verdruk­kingen en vervolgingen, die we gaan ondervinden als we Jezus gaan volgen.

Wordt wakker!

Nu zult u zeggen: daar hebben wij geen last van. Maar dan vergist u zich.

We hebben geen uiterlijke verdruk­kingen: we worden voor ons geloof niet in onze landen vervolgd. Hoogstens vinden ze je een beetje dwaas. Wie gelooft er nu nog echt in God? Wie is er zo gek om ’s zondags vroeg uit bed te komen en naar een kerk of kerkje te gaan? Ja het is zoals Paulus zei in 1 Korinthe 4 vers 10 (1 Kor. 04:10): “We zijn dwaas om Christus wil”. We worden in onze welvarende lan­den aangevallen op terreinen waar we niet zo op bedacht zijn. Welvaart brengt je in een valse gerustheid: we hebben God niet zo erg nodig. We vallen geestelijk in slaap. En daar hadden de gemeenten waar Paulus naar schreef ook last van: slaap!

Aan de gemeente te Korinthe schreef hij: “Wees waakzaam, staat vast in het geloof! 1 Korinthe 16 vers 13 (1 Kor. 16:13). En aan de gemeente te Rome: “Gij ver­staat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken van de duisternis afleggen en aan doen de wapenen van het licht!” Romeinen 13 vers 12 tot en met 13 (Rom. 13:12-13). We hebben een machtig evangelie.

Vele keren hoorden we fijne bood­schappen en bemoedigende profe­tieën. En toch vergeten we vaak de strijd te strijden op de goede manier. En we worden zeker aangevallen: persoonlijk: door teleurstellingen, doordat men ons kwetst. Maar ook in ons lichaam, door zwakheden en ziekten. En wat als ouders nog erger is: onze kinderen worden ook aange­tast: soms geestelijk, soms lichame­lijk. Hoe ga je daarmee om? De verkeerde manier is om die strijd proberen te ontlopen. Of rust te zoe­ken in een kerk of gemeente waar niet of minder wordt gesproken over die strijd!

Verbonden met Hem

Het mag ons niet neerdrukken dat we strijd hebben te voeren. Het is immers de strijd van de Heer. In het geloof houden we ons vast aan Hem en Hij houdt ons vast. En daarbij bemoedigt Paulus ons met de bekende tekst: “Want ik ben verze­kerd, dat noch dood noch leven, noch engelen, noch machten, noch heden noch toekomst, noch krach­ten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here” Romeinen 8 vers 38 en 39 (Rom. 08:38-39).

En in de trant van het begin eindig ik met Romeinen 8 vers 31 (Rom. 08:31): ‘Als God vóór is ons, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij, die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schen­ken?”.

 

Een weg die omhoog loopt door Truus van Kaam

Zo op het oog lijkt het een moeilijk begaanbare weg. Het zicht is slecht.

Gelukkig is er hulp beschikbaar bij het klimmen; van boven af wordt er een stuk touw toegeworpen waaraan men zich vast kan houden. Op die manier gaat het beter en hoe hoger men komt hoe mooier het uit­zicht wordt.

Om deze weg omhoog te gaan is geloof en doorzettingsvermogen nodig. Dat betekent: Optrekken met Hem die ons geroepen heeft, een eenheid met Hem vormen en onze keuze vastmaken, bestendigen, in Psalm 17 vers 5 (Ps. 017:005) lezen we het gebed van David: “Mijn treden hielden Uw spoor en mijn schreden wankelden niet”.

Laat dit ook ons gebed zijn, laat het een diep en blijvend verlangen zijn om ^ elke dag op Zijn roepstem in te gaan.

En onze God sluimert noch slaapt; Hij is een Vader die Zijn kinderen helpt op hun weg omhoog.

Dan wordt het een weg van rust en harmonie in diepe gemeenschap met Hem.

Jesaja 25 vers 5 (Jes. 25:05):

“Het rumoer der vreemden onderdrukt Gij, als hitte door de schaduw van een wolk wordt het gezang der geweldenaars gedempt”.

 

De gezindheid van Christus door Cees Maliepaard

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel 7

“Laat die gezindheid bij u zijn welke ook in Christus Jezus was. Die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar zichzelf ontledigd heeft en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiter­lijk als een mens bevonden, heeft Hij zich vernederd en is gehoor­zaam geworden tot de dood, ja tot de dood aan het kruis. Daarom heeft God Hem ook uiter­mate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Heer, tot eer van God, de Vader” Filippenzen 2 vers 5 tot en met 11 (Filip. 02:05-11).

Een kwestie van gezindheid

Wat houdt het begrip gezindheid eigenlijk in? Er zitten twee kanten aan, die beiden duidelijk op de Meester van toepassing zijn. Het houdt enerzijds verband met de innerlijke houding en de denkwijze van de mens, en aan de andere kant slaat het op diens geneigdheid in de zin van een permanente neiging. Hoe was Jezus’ gezindheid in zijn ruim 33-jarige aanwezigheid op aarde?

Zijn innerlijke houding was er géén van vasthouden wat je hebt. Jezus heeft nooit overwogen de verloren mensheid aan zichzelf over te laten. Gedachten als: “Eigen schuld, dikke bult!” kwamen nimmer in Hem op. Hij voelde haarscherp aan dat zo’n houding als roofgoed zou werken. Voor de goede orde: Jezus zou daar­toe alle recht gehad hebben, want Hij was immers niet verplicht z’n leven voor de gevallen mensheid in te zetten, maar Hij besefte daarmee het Goddelijke liefdesprincipe geweld aan te doen. Jezus achtte het gelijk zijn aan God niet als iets onrechtmatigs, als iets dat Hem niet toe zou komen. Hij wist dat dit het logische gevolg was van zijn onbedorven status. Waar Hij in niets tekortgeschoten was, beantwoordde Hij in alles aan het beeld van zijn Vader. Als Gods eerste (en tevens eniggeboren) zoon, was Hij van Godswege gerechtigd in alles op te treden als een eeuwige vaderfiguur. Jesaja 9 vers 5 (Jes. 09:05). Hij liet dit voorrecht vallen, omdat Hij niet zonder óns de heerschappij over het Rijk van de Vader kon aanvaarden. In zijn bediening op aarde werd Hij ons in alles gelijk. Alleen de zondige aspecten nam Hij niet over; Hij behield onder alles zijn oorspronke­lijke zuiverheid.

De innerlijke houding van Jezus en zijn denkwijze waren onder alle omstandigheden doortrokken van een nimmer aflatende trouw aan zijn Vader. En het zich inzetten voor diens schepping was voor Hem inderdaad een permanente neiging, geboren uit zuivere liefde voor God en de mensen, waar Hij bewust uit leefde.

In de gestalte van een slaaf

Jezus, aan wie later van Godswege alle macht in de hemel en op de aarde gegeven zou worden, had niet als hoogste doel het zitten op het geestelijke ‘pluche’ van Gods troon in de hemel. Hij zou zich daar uit­eindelijk wel op zetten, maar niet nadat Hij eerst voor ons de gedaante van een zondeslaaf had aangeno­men. Hij werd geen zondeslaaf, maar Hij droeg alle kenmerken ervan in zijn vlees, en wel ter wille van onze vrijmaking van de zonde­last. Wij mensen waren zondeslaven, onmachtig om een in alle opzichten rein leven te leiden. Jezus nam die last van onze schouders. Dat is een unieke daad van zelfverloochening geweest, onvoorstelbaar goed van onze Meester. En toch gaf Jezus op de Hem toebe­dachte aanspraak: ‘goede Meester!’, een voor zijn gezindheid kenmer­kende reactie. Hij voegde degenen die Hem zo benaderden toe: ‘Wat noemen jullie Mij goed? Eén is er goed, namelijk de Vader’. Hij zou het van zichzelf beslist niet goed gevonden hebben, wanneer Hij Gods mensen niet de helpende hand toegestoken had. Hij had dan het gevoel gehad de eer van zijn Vader te hebben geroofd. Daarom trok Hij daaruit de voor Hem enig

juiste consequentie – Hij werd een af onder de slaven… zonder naar zijn innerlijk geknecht te worden. Jezus vernederde zich tot de dood van een vervloekte, tot één die het leven liet aan een kruis, aan het vloekhout.

Alle gevolgen van het verkeren in de gestalte van een zondeslaaf, onder­ging Hij in vlekkeloze toewijding. Hij kreeg deel aan het lijden in de natuurlijke wereld en aan een met smaad beladen dood. Hij doorstond de hoon van degenen die het op zijn ondergang gemunt hadden en (veel erger!) het in de steek gelaten wor­den door degenen die Hem dierbaar waren.

Noodwendig kwam Hij zonder de zalving van Gods Geest te staan, aangezien de heilige Geest wijkt van degenen die zich aan de zonde vast­klampen. En uiteindelijk kwam Hij in het hol van de leeuw terecht, in het dodenrijk. Jezus had het er voor over. Want Hij had slechts één doel voor ogen: de voltooiing van Gods oorspronkelijke plan.

Wat is het doel?

Het doel dat Jezus voor ogen stond, was dus niet de vernedering. Als dat zijn doelstelling geweest was, zou­den wij ons daar ook op moeten richten, want wij volgen Jezus immers! Maar het totale offer van de Zoon des mensen, zijn hele bedie­ning op aarde, was een noodzakelijk middel. Het was een handvat om het doel te bereiken, om de kroon op Gods schepping (de mens) weer vol­ledig inzetbaar te maken binnen de grenzen van het Koninkrijk van Vader.

Aan dat doel mag een ieder meewer­ken die het Godsrijk betreden heeft. Ook wij zullen ons inzetten voor de redding en het behoud van de men­sen. Niet in een eindeloos koorts­achtig bezig zijn in het zoeken van verloren zielen, maar in een in alle rust in het eigen leven verwerken van al datgene dat bij de gezindheid van de Christus behoort. Zodat dit op elk gewenst moment inzetbaar is in de dingen van elke dag, en wel voor een ieder die de Heer op onze levensweg brengt. Hoe kunnen we zo’n grootse opdracht het beste uitvoeren? Zittend op onze troon in de hemel, met de triomfantelijke blik van een heerser? Als we met de machten der duisternis van doen hebben: inder­daad! Maar als we te maken hebben met de mensen om ons heen: stellig niet! Jezus gaf hierin het juiste voor­beeld. Hij kwam wel in alle nederig­heid in het dodenrijk om Gods men­sen met verlossing en heil te dienen, maar niet om onderdanig te zijn aan Koning Dood – voor Hem was Hij niet nederig! Hij kwam daar om diens heerschappij teniet te doen, en Hij verliet het rijk van de dood als overwinnaar, precies zoals de Vader zich dat gedacht had. Daardoor heeft de dood over ons geestelijk leven geen enkele zeggen­schap meer. Op dat vlak zijn alle mogelijkheden hem door Christus Jezus ontnomen. En over ons natuurlijke bestaan mist de dood vanaf die tijd ook de ongebreidelde zeggenschap. Aan het einde der tij­den zal hij die trouwens helemaal kwijtraken; dan zal de dood volko­men verzwolgen zijn in de overwin­ning.

Op de plaats, rust!

We mogen in alle vrijmoedigheid onze plaatsen in de hemel innemen. Een ieder zal op de hem of haar door God toegewezen plek tot rust mogen komen van alle aardse beslommeringen. Dat wil niet zeg­gen dat we voor eeuwig in een luie stoel gezeten zullen zijn, want we mogen weten dat we voor alle eeuwigheden onder Koning Jezus, de levensvorst, een zinvolle taak te ver­vullen zullen hebben. Daarom zijn we niet bezig met de dingen van de dood, maar met die van het leven. Het verstart niet van lieverlede in ons binnenste, doch het leven Gods komt tot ontwikkeling. Wanneer we in eendracht met Christus Jezus aan de gang zijn, hebben we ten volle deel aan zijn overwinning op zonde en dood. Vandaar dat we in alle rust onze taak in de hemel en op de aarde volbren­gen kunnen. We verkeren niet onder de aarde (een beeldspraak voor wie in het dodenrijk afgedaald is), maar we hebben onze plaatsen in de hemel én op de aarde in de Christus, want Jezus is onze Heer. Dat geldt als we in de hemelse gewesten onze taak vervullen, maar net zo goed wanneer we ons in het natuurlijke leven van de opdracht van de Heer kwijten. Onder alles (hoe hectisch het soms ook wezen kan) zullen we vanuit een innerlijke rust bezig mogen zijn. Jezus zei niet zonder reden: “Komt allen tot Mij, jullie die vermoeid en belast zijn, en Ik zal je rust geven”. De innerlijke rust en vrede die alle gevoelens en elke nuchtere redene­ring te boven gaan, is gegeven aan Jezus. Hem is door de Vader een naam boven elke andere naam gege­ven. In die naam zal eenmaal ieder die leeft in de hemel en op de aarde, en elke mensenziel die voor een tijd in het dodenrijk gestationeerd is geweest, de glorie van de Koning der koningen verkondigen. De naam van Christus Jezus zal voor altijd uitdrukking geven aan het eeuwige plan van God de Vader. Ook wan­neer voor alle eeuwigheden de Christus zich van ganser harte onderwerpen zal aan Jahweh, de almachtige. Vanaf dat tijdsgewricht zal God in echt iedereen letterlijk alles zijn.

 

Forceren of verwachten? door Gert-Jan Doornink

Forceren en verwachten zijn twee woorden die in feite niets met elkaar te maken hebben. Toch spelen ze vaak een grote rol als het om wonde­ren gaat. We geloven immers in een God van wonderen? Maar juist op het terrein wonderen komen dik­wijls grote teleurstellingen voor als het gaat om lichamelijke genezing, bevrijding of de oplossing van een bepaald probleem. En als het won­der dan uitblijft wordt dikwijls ook het punt van geen of onvoldoende geloof naar voren gebracht. Sommige evangelisten specialiseren zich in het bidden voor zieken. Nu weet ieder waarachtig kind van God dat geloof een voorwaarde is om iets van de Heer te ontvangen. Zonder geloof is dat immers onmogelijk. Want wie tot God komt moet niet alleen geloven dat Hij bestaat, maar ook een beloner is van wie Hem ern­stig zoeken. Jezus zelf kon op een gegeven moment vanwege ongeloof van de omstanders geen enkel won­der doen.

Geloof is dus altijd een voorwaarde, maar dat niet alleen! Als wij ons realiseren dat God goed is, weten wij ook dat Hij altijd en onder alle omstandigheden het beste met ons voor heeft. Dit principe moeten we goed vasthouden en behoedt ons voor teleurstellingen. Want als dan het wonder anders is dan wij ver­wachten of zelfs geheel uitblijft wat wij in gedachten hadden, raken we toch niet van de kaart. De God die wij dienen doet immers alle dingen meewerken ten goede. Hij geeft zelfs boven ons bidden en ons den­ken!

Het verschil

Als wij voor iemand bidden, bijvoor­beeld voor lichamelijke genezing, mogen wij een genezingswonder verwachten. Let wel: verwachten! We bestraffen de ziektemachten in de Naam van Jezus en leggen degene voor wie wij bidden, in de hand van de Heer. Dan hebben we het ver­trouwen dat hij veilig gesteld is, wat de uitkomst ook mag zijn. Dat is heel iets anders dan forceren. Dan redeneren we: “De Heer moet het doen, nu, op dit moment. Ik bid er immers voor en het staat immers duidelijk in het Woord”. En als dan de genezing uitblijft, of anders is dan wij gedacht hebben, komt al heel gauw het woord ‘ongeloof’ om de hoek kijken, terwijl dat helemaal

niet het geval behoeft te zijn. Zou het niet kunnen zijn dat we het Woord of een bepaalde Bijbeltekst manipulatief hebben gebruikt, onbe­wust misschien, maar zonder ons hebben te laten leiden door Gods Geest?

De Geest van God zal ons altijd in­dachtig maken dat wij degene voor wie wij bidden, eerst op de hoogte dienen te stellen, dat hoe de uit­komst ook zal zijn, God altijd het goede voor ogen heeft. Dan is er sowieso geen teleurstelling, integen­deel: het vertrouwen in de Heer . groeit en wordt stabiel bij degene voor wie wij bidden. En dan, op een moment dat we het helemaal niet meer verwachten, is daar toch het wonder waarvoor wij baden. Een wonder dat eigenlijk al begon op het moment dat de zekerheid in ons hart ontstond: Heer, bij U ben ik altijd veilig. Ik ben in uw hand, waaruit niets en niemand mij uit zal kunnen rukken. Heer, ik dank U voor dat grote wonder, waarbij alle andere wonderen ondergeschikt blij­ven. En Heer, ik verwacht te allen tijde dat U het beste met mij voor hebt. U bent immers de God van liefde, trouw, en genade.

 

Mis poes!

Ons pleintje ligt er verlaten bij. Alle werkers zijn met de auto naar hun kantoren of werkplaatsen ver­trokken en de kinderen zijn naar school.

’t Is een sombere dag, maar de mooie herfstkleuren vormen een vrolijke noot in het plaatje dat ik vanuit mijn keukenraam bekijk, plotseling hoor ik een geweldig ge­krijs en ofschoon ik mijn hals uitrek om te zien waar het vandaan komt, zie ik niets bijzonders. Zeker vogels. Ik hoor de garagedeur opengaan, Dick is bezig de auto buiten te zet­ten.

Opeens verschijnt hij hevig wen­kend in de voortuin, dus haast ik me naar buiten waar het gekrijs nog heviger is geworden. “Wat is er?” vraag ik nieuwsgierig. Hij wijst naar de enige fatsoenlijke boom. die ons pleintje rijk is. Hij is behoorlijk hoog maar wat magertjes. De blade­ren zijn grotendeels afgevallen, waardoor een kat duidelijk zichtbaar «k Hij zit boven in de boom. wel wat ^^gemakkelijk, want de takken zijn aan de dunne kant.

Een meter van hem af zit een ekster te krijsen en te pikken en… warem­pel daar komt nog een ekster aan. Die gaat aan de andere kant zitten, nog harder krijsend en pikkend. De kat, op een vogeltje uit, zit danig in het nauw.

De vogels klapperen met hun vleu­gels en blijven te keer gaan. De kat kijkt om zich heen maar hoger kan hij niet. Het enige dat er op zit is naar beneden. Voorzichtig probeert hij op de dunne tak te draaien maar dat valt tegen! Een pootje glijdt uit, hij wiebel heen en weer maar her­vindt zijn evenwicht en waagt het om met de kop naar beneden af te dalen. Verder dan twee stapjes komt hij niet. ’t Lijkt of de vogels met hem spotten!

Dan neemt hij een kloek besluit, zwaait zijn staart naar beneden, klauwt zijn nagels in de stam en laat zijn achterlijf zakken. Stukje bij beetje gaat hij naar beneden onder het triomfantelijk gekrijs van de eksters. En beneden? Gaat poes zich rustig wassen onder de boom en ver­dwijnt dan kalm en statig.

Kijk zo werkt de boze nu ook in het leven van de mens. Zoals de kat op de vogels loerde en zelfs hun territo­rium betrad, zo dringt de boze bin­nen in onze gedachten en gevoelens. Hij probeert ons te overtuigen, dat hij daar hoort! Zodra je hem ont­dekt, werp hem uit, gun hem geen enkel plekje in je leven! Jakobus 4 vers 7 (Jak. 04:07) zegt: “Biedt weer­stand aan de duivel en hij zal van u vlieden”.

De eksters stelden zich te weer met alles waarover ze beschikten: vleu­gels, snavels en gekrijs. Wij hebben de heilige Geest en het Woord van God ontvangen om ons op te stellen tegenover de boze. Het Woord zegt: “Ik heb u macht gegeven om op slangen en schor­pioenen te treden en tegen de hele legermacht van de vijand en niets zal u enig kwaad doen” Lucas 10 vers 19 (Luc. 10:19).

En Jesaja 54 vers 17 (Jes. 54:17) zegt het zo; “Elk wapen dat tegen u gesmeed wordt, zal niets uitrichten en elke tong die zich in het gericht tegen u keert, zult gij in het ongelijk stellen”! Stel u dan op! Doet u mee?