Hagar (Duurt in Groningen / sept. 2006)
Hagar Genesis 16 en 21
Ik wil het vanmorgen met u hebben over Hagar, de tweede, of de zoveelste vrouw van Abraham. Hij heeft bij elkaar verscheidene vrouwen gehad hoor. Als hij hier binnen zou wandelen, zou je er wat van zeggen….. Hagar betekent ‘vlucht’. Ze was een Egyptische slavin. Het staat allemaal in Genesis 16 en 21, daar hebben we het straks nog wel even over. Maar eerst iets over Hagar zelf. Zij werd vrouw nr. 2 van Abraham. Wie stelde dat eigenlijk voor? Zijn eigen vrouw, de eerste. Waarom? Nou, Sara kwam met het idee, want haar was een kind beloofd en dat duurde nogal een tijd, toen zei ze tegen Abraham: ‘verwek er alsjeblieft één naar het vlees’. Want Izaak zou niet naar het vlees verwekt worden. Daar hoefde Abraham niets voor te doen. Wist je dat? Het is een kind van de belofte! Dus hij is niet naar het vlees verwekt. Net zoals Jezus. En Izaak is altijd een beeld geweest van Jezus. Er wordt trouwens in Genesis ook het minste verteld over Izaak. Dat zijn allemaal van die dóórdenkers.
Naar het vlees verwekken, waar is dàt nou een beeld van? Dat zijn christenen, natuurlijke gelovigen, ze geloven wel in God en in Jezus, maar ze hebben het altijd over hoe je je op aarde dient te gedragen. Ze hebben het ook over de christelijke levenswandel: ‘hoe kom ik over bij de buren, ben ik een braaf jongetje op school’, enz. Ja, je moet een voorbeeld zijn voor de straat. Het is aards. Jacobus zegt heel simpel: ‘weet je wat aards is? Dat is ongeestelijk’. Dat is nogal logisch, maar het is wèl zo. Dat zijn dus natuurlijke gelovigen. Ze gebruiken de Geest, laat ik het zó zeggen, om hun aardse idealen te verwezenlijken. Terwijl God juist van Zijn Geest heeft gegeven om Zijn ideaal te verwezenlijken. Anders bedroef je de Geest. Op het laatst is het duf en uit, ja, je hebt het maar druk met de Heer, maar het lijkt nergens meer op. Je gebeden gaan ook altijd over natuurlijke dingen. Dat het allemaal maar goed mag komen, al het natuurlijke, je baan, je kinderen etc. Eindeloos over de zichtbare dingen. En je getuigenissen gaan ook over natuurlijke dingen. Hele verhalen over wat je nu weer is overkomen. Ik noem het allemaal maar christelijke soap. En die series bestaan al zo lang. Ja, je bidt overal voor.
Ik ken iemand die bad vroeger altijd tot Maria, ze bekeerde zich, maar heeft toen alleen maar Maria vervangen door ‘de Heer’. En de gebeden zijn hetzelfde gebleven. Dus er is wezenlijk niets veranderd.
En Jezus heeft zó vaak gevraagd, al als jochie van twaalf jaar: ‘wees toch eens bezig met de dingen van je Vader’.
Later zegt Hij: ‘Zoek nou eens dat Koninkrijk’. Dié dingen. En de rest dan? Ach, wat kan jou dat schelen, daar hoef jij je geen zorgen over te maken, wees bezig met die dingen, de rest komt vanzelf in orde. En dat is een behoorlijke omschakeling. In het begin van het volle evangelie ging dat wel eens een beetje fout.
Weet je wat bij zulke mensen vooral ook hoog staat? De dienstbaarheid. Dat staat bij hen hoog in het vaandel.
Eindeloos dienen. Ik heb er braaf aan meegedaan hoor. Ik heb het dus ook over mezelf. Ik dacht echt, met overtuiging, dàt is het! Totdat Jezus me duidelijk maakte dat Hij was gekomen om ons te dienen. Héé…. Dus het woord ‘godsdienst’ kun je helemaal omdraaien. Je kunt zeggen: ‘Jezus is de Weg’. Een veel misbruikte tekst. Welke weg? Het is de weg die God bedacht heeft om de mensen weer bij Zich te krijgen. Dus het is de weg van God naar mensen toe. Hij zoekt je op. Heb je die weg gevonden? Dan wandel je over die weg naar God toe. Dus het initiatief ligt bij God. Hij heeft ons eerst lief gehad. Hij zocht ons gewoon. Dàt is wat, dat iemand op zoek is naar jou? Hij mist je zo. Maar ja, die dienstbaarheid…..dat zit zó diep bij gelovigen en ook bij ex-gelovigen. Zó diep!
Vanmorgen had ik het er met mijn vrouw nog over, en we dachten, dat komt natuurlijk nog voort uit dat ellendige, vervloekte schuldgevoel. Je bent schuldig om te dienen. Dat vage schuldgevoel. En dat moet je dan toch compenseren dus: ‘hoe kan ik de Heer dienen om te laten merken dat ik echt van Hem houd’. Je zal zo’n huwelijk hebben.
Een man of vrouw die elke morgen smeekt en bidt: ‘wat kan ik voor je doen’. Dat is toch erg? Dan word je een slaaf, want je werkt dan voor een loon.
Zo van: ‘zie je wel hoe hard ik voor u werk?’ Ze moeten altijd wat. Maar, met het vrome sausje: ‘voor de Heer’. Want dat moet het dan weer goed maken. Ze moeten altijd wat! ‘Wat wilt U dat ik doe?’. Daar heb je de vraag. De man die aan Jezus vraagt: ‘wat moet ik doen om het eeuwige leven te krijgen?’ Die lui willen altijd wat doen.
Vraag: ‘Wat heb jij gedaan om het eeuwige leven te krijgen?’ Niets toch? Je bent Jezus gaan geloven. Hij zegt: ‘hier is het eeuwige leven, wil je het hebben?’ En je hoeft er niets voor te doen. Hier heb je het, alsjeblieft! Dat is nou alles. Voor niets dus. Want als je er wat voor gedaan had, zou het een beloning zijn. Ja toch?
Een arbeider is zijn loon waard. Wat moet je trouwens doen voor een erfenis, die al vast ligt voor jou? Gewoon wachten op de dood van degene die jou wat nalaat.
Maar je kent je Heer niet als je alsmaar bezig bent met dat doen. Je beperkt jezelf in je leven. Weet je dat?
Ken je van die mensen die zeggen: ‘ik zal voortaan altijd dit doen, en ik zal voortaan altijd dat doen. Lees je bijbel, bidt elke dag, kom op, dóe iets voor de Heer’.
Daar heb je het al. Waar wordt dat uit geboren? Niet uit liefde. Misschien bedoel je het wel uit liefde, maar het wordt omgebogen naar slavenwerk. Je bent niet vrij. Eigenlijk ken je je Heer niet. Dat zeggen Jezus en Petrus ook. Jullie kennen Hem niet, je snapt er helemaal niets van.
Maar ja, als je jezelf een stevige discipline oplegt, dan denk je dat dát discipelschap is. Ga maar gewoon door joh, op het laatst zit je in een klooster. (Gelukkig heb ik claustrofobie, het woord klooster komt van clausterum). ‘Zie je wel wat ik allemaal doe? Nou, waardeer dat eens’. Dat is levensgevaarlijk. Je bent continue bezig, zoals dat tegenwoordig heet, met je eigen ding. Ik doe mijn ding. Ken je die uitdrukking? Het is een letterlijke vertaling uit het Engels hoor, ‘my thing’.
Jezus zegt: ‘Ik ben ook bezig met Mijn ding, de dingen van Mijn Vader’. En dan mag je je afvragen wat dat dan voor dingen zijn. Ik zal eens voorlezen wat ik bedoel. Gelukkig heeft Jezus daar een uitspraak over gedaan. Dan kun je je nooit meer vergissen.
Het staat in Luc. 17:7: ‘’Wie van jullie zegt tegen zijn slaaf, die voor hem ploegt, en het vee hoedt… (ken je die mensen in de gemeente), als hij van het land thuis komt dan zegt hij, nou joh, kom jij nu maar gauw aan tafel”. Dat zegt hij toch niet? Zal hij niet veel eerder tegen hem zeggen: ‘Nou, als je dan tòch een slaaf bent, maak dan mijn maaltijd gereed, schort je kleren op en bedien mij, totdat ik klaar ben met eten en drinken, en daarna mag jij ook eens een keertje eten’.
Gaat hij die slaaf soms danken om wat hij deed wat hem bevolen was? Hij had alleen maar gedaan wat hij moest doen! Dan zegt hij: ‘als jullie alleen maar gedaan hebben wat jullie bevolen is, dan ben je een onnutte, waardeloze slaaf’.
‘We hebben slechts gedaan wat wij moesten doen’. Je hebt dan van het geloof, het christendom, nog niets begrepen. Je zit onder de knoet.
In Joh. 8 zegt Jezus tegen mensen die aanvankelijk in Hem geloven: ‘Zal Ik jullie jullie eens vrijmaken?’ Hun eerste reactie was: ‘Vrij maken? Zijn we soms slaven?’
Dat bedoelde Jezus nou juist. En dan zegt Hij: ‘Een slaaf blijft niet altijd in het huis, maar een zoon wel’.
Prof. Brouwer vertaalt het prachtig: ‘Een slaaf heeft geen blijvende plaats’. Geen domicilie, het is een werkezel. Maar hij valt niet onder de erfenis.
‘Zijn wij soms slaven?’. De manier waarop ze dat dan zeggen, betekent dat dat waar is. Nauwgezette plichtsbetrachting, dat is toch geen leven? Net als de broer van de verloren zoon. Dat was wel een beetje een vrome eikel hoor: ‘Ik heb altijd zo mijn best gedaan, dag en nacht voor u gezweet.’ Nou, zegt die vader, je snapt er nog helemaal niets van. Ik wil een feestje bouwen. Voor die vent? Ja, voor die vent! Hij was dood! Dat is toch prachtig! Wat een instelling had die vader.
Ja, maar dat is tegen de gevoelige schenen van de plichtsbetrachters.
Ja, de slaaf is geen erfgenaam. Ze krijgen wel geschenken, dat wel, je deelt wel mee in allerlei dingen en voordelen. Maar wie erft, ontvangt niets uit verdienste, maar na iemands dood krijg je wat. Wat hebben wij geërfd? Is Jezus dood geweest? Ja, echt dood hoor. De Hebreeënschrijver vertelt daarover: ‘Er moet van diens dood melding gemaakt worden’. Wie heeft er melding gemaakt van de dood van Jezus?
Nou, verscheidene, denk ik, en Hijzelf ook.
Hij is echt dood geweest en iedereen kon het zien. En wat is de erfenis die wij hebben gekregen? Dat is de heilige Geest hoor. Met de Geest van God heb je eigenlijk alles gekregen. Dàt is die prachtige belofte, waardoor je in het land van de belofte komt. En dáár ga je wat doen. Dat ga je ontginnen. Maar dat is een ander verhaal.
Als de Geest van God in je woont, dan is het koninkrijk Gods binnen in je. Dus ga niet overal heen want dáár is het…. Nee, zegt Jezus, doe dat maar niet, geloof nou dat het binnen in jou is.
Tegenwoordig zie je heel veel mensen op zoek naar geestelijke dingen, spiritualiteit. Vaak verbonden met de dood. Maar de mensen zijn wel op zoek en op het laatst zullen ze het ook wel de christus noemen. ‘Hier is de Christus, daar is de Christus’. Maar je moet dan vanuit jezelf aan zelf-verwerkelijking doen, op zoek naar jezelf…. Ik snap dat allemaal best, ja, ik heb het zelf ook gedaan, maar ik kon het niet vinden. Ik kon mezelf niet vinden. Maar wat zegt Jezus hierover, als je Hem zoekt: ‘Hij is niet in je binnenkamer’. Ken je die uitspraak van Hem? Matth. 24. Hij is niet in de woestijn, zegt Hij, maar ook niet in je binnenkamer. Daar zit Hij van nature niet in. En ik hoor dominees en pastores en ongelofelijk veel mensen zeggen en schrijven: ‘De Christus zit van nature in de mens en Hij moet van lieverlee vrij gemaakt worden, en de eerste, bij wie dat lukte, dat was Jezus, en daarom was Hij de Christus’.
Tja, het is een manier van denken, maar het is niet uit God. Hij is niet in je binnen-kamer! Wat een vooruitziende blik van Jezus hè? Maar als Hij woning maakt in je, dan woont Hij in je. Dit was even een zijspoor.
Het gaat dus over natuurlijk christen zijn en geestelijk christen zijn. Dat staat tegenover elkaar hoor! Degene die daar de meest radicale uitspraken over heeft gedaan is Paulus. Hij zegt: ‘het verdraagt elkaar niet eens’. Hij heeft dat uitgewerkt in een brief aan een gemeente in Galatië. Daar liep het allemaal perfect. Alles liep op rolletjes, alles onder controle.
Paulus schrikt zich kapot. Hij zegt: ‘wat gebeurt hier?’ Die gemeente wilde een soort volkomenheid, een soort zoonschap, wat dat ook mag zijn, bereiken, door volmaakt te zijn in aardse goede werken. Misschien wel veel zendelingen uitstoten en veel activiteiten ontplooien, en alles ‘voor de Heer’. Halleluja!
Paulus kijkt dat eens aan en schrikt zich wezenloos. Die mensen hebben het wel druk hoor, hun agenda staat hartstikke vol.
Maar Paulus schrikt zich lam. Weet je hoe hij, en ook Jezus, dat noemt? Eindeloos actief zijn en maar niet meer geestelijk bezig zijn? Slapen! Dat klopt, want als je slaapt, ben je niet actief op aarde, maar als je geestelijk slaapt ben je niet actief in de hemel. Maar je hebt het wel druk.
Paulus zegt: ‘Gij onverstandige Galaten’. Maar dat staat er niet. Er staat: ‘Zijn jullie gek geworden?’ Er staat echt het woord ‘gek’. Zijn jullie nou helemaal……? Dat zegt Paulus.
Je zal dat maar te horen krijgen als club op zondagmorgen. Maar Paulus durfde dat te zeggen.
Ik heb een paar vertalingen bij elkaar gehusseld, en dan zegt hij eigenlijk het volgende: ‘Hebben jullie je verstand verloren? Wie heeft jullie betoverd? Ik wil maar één ding van jullie weten: hebben jullie nou de Geest ontvangen door de wet na te leven, of door te luisteren en dat te geloven? Zijn jullie helemaal mal? Je bent begonnen in de geest, maar volmaakt geworden in je eigen kracht. Dat kàn toch niet?’ Dat staat er. Gevuld met de hele emotionele lading van Paulus met het verdriet in z’n ogen. Moet je nou eens kijken wat er van geworden is na zoveel jaar. ‘Trouwens’, zegt hij ‘jullie liggen onder de vloek’ Ook dat staat in de Galaten. Want wat brengen de aardse werken voort? Vraag maar aan Adam. Dorens en distels.
Dus iedereen loopt zich in die gemeente ook nog kapot te ergeren aan iedereen. Dat zijn dorens, dat is stekelig en prikkelend, het levert niets op en er komt geen vrucht aan. Dat was een raar zooitje, ze snappen er niets van.
De oude vloek van Adam is dat je niet vrij bent en je kent God niet en je kent de Zoon ook niet. Je hebt wel mooie liederen, maar je kent Hem niet. Je profeteert misschien ook wel in Mijn naam, zegt Jezus een keer ergens, maar Ik ken je niet. Wie ben jij?
Genesis 16: Sara zegt tegen Abraham: ‘stuur dat mens weg, die Hagar’. Waarom dan, vraag Abraham. ‘Nou, ze maakt me belachelijk’, zegt Sara. En Sara kon daar niet tegen. Zij als een slavin wèl in verwachting en Sara dus niet. Hagar zat haar er wel mee te pesten, dus Sara werd nijdig.
Dat is goed, zegt Abraham, en stuurt Hagar weg. Vers 8 zegt: ‘En de engel des Heren trof haar aan bij een waterbron in de woestijn’. Dan komt hij namens God met een vraag: ‘Hagar, slavin van Sara, van waar kom je en waar ga je heen?’ Dat zijn de oervragen in je menselijke bestaan. Waar kom je vandaan en waar ga je naar toe? Wat wil je?
Ik heb een sticker die in mijn vensterbank is geplakt, dat zit er al jaren, en ik lees dat elke dag weer: ‘Wat wil je nou?’ Meer staat er niet op. Maar wat wil je nou eigenlijk? ‘Ik wil héél veel voor de Heer doen!’ Nou, dan ben je een slaaf.
Waar kom je vandaan en waar ga je naar toe? Nou, zegt Hagar, ik ben op de vlucht.
Ik zou de vraag nu bv. zó kunnen stellen, en dan zeg ik in plaats van Hagar: ‘mensenkind, slaaf van de Heer, waar kom jij nu vandaan en waar ga jij naar toe?’ Je bent een slaaf!
Nou, zegt de engel: Ga maar weer terug en onderwerp je nu maar, dat betekent dat je je slaaf-zijn ondergeschikt maakt aan het vrij-zijn. Dat is een doordenker.
In welke mate ben ik nog een slaaf van allerlei dingen en wil ik dat ondergeschikt maken aan vrij zijn.
Wat wil je liever? Vrij zijn of niet? Dat moet je eens vragen aan schoolkinderen: ‘jullie mogen kiezen….De hele school is binnen 5 seconden leeg.
Maar de engel geeft Hagar wel een belofte, want geschenken kun je altijd krijgen als je slaaf bent. Maar een natuurlijk christen zijn is vers twee.
In vers 12 staat nog iets over wat voor mensen dat oplevert, over Ismaël. Daar staat: ‘hij zal ten aanschouwe van zijn broederen wonen’. Maar letterlijk staat daar dat hij er tegenover gaat staan.
Het geestelijk christen zijn en het natuurlijk christen zijn verdraagt elkaar niet. Dat wordt geheid niets.
Er waren ontzaggelijk veel gelovigen in Jezus’ dagen, keurige mensen. Maar toen Jezus kwam en sprak over de vrijheid, werden dàt z’n tegenstanders. Heidenen worden niet je tegenstanders, maar mensen die zeggen dat ze in God geloven, dàt worden je tegenstanders. De grootste tegenwerking komt uit eigen kring. Dat verdraagt elkaar niet.
De geestelijke Ezau’s, – ik ben wel gelovig hoor – die zullen de geestelijke Jacobs altijd vervolgen.
De christenen naar het vlees zullen de christenen naar de geest vervolgen.
Dat baseer ik op een letterlijke uitspraak van Paulus. In Genesis 16 staat er iets heel ontroerends in vers 13. Ach, Hager voelt zich een beetje rottig, maar God sprak wel met haar, ze had wel heel veel kontakt met Hem, via een engel. En dan komt er iets heel leuks. Toen noemde zij de naam des Heren, die tot haar gesproken had. De Reiselvertaling zegt: ze noemde het karakteristieke van de Heer. En wat is nou het karakteristieke van God? Nou, zegt Hagar, ‘dat Hij mij zag’. Dat is nou typisch God.
Bij de mens is het: ‘uit het oog, uit het hart’. Maar bij God is het: ‘uit het oog? Dan ga Ik haar zoeken, want ze zit nog wel in Mijn hart’.
Daarom zegt ze: ‘U bent de God van het zien, U kijkt! Hier staat ‘aanziens’, maar dat is wat ouderwets. En, zei ze, ik heb hier ook omgezien naar Hem, die mij ziet. Letterlijk staat er: ‘Ik zag God, toen Hij mij zag. Ik had geen oog meer voor mijzelf’.
Ken je die mensen, die zichzelf minachten en in de spiegel proberen er nog wat van te maken? Maar eigenlijk zit je met jezelf zó in de knoop, en God ziet dat!
En Hij fronst niet z’n wenkbrauwen, maar misschien vult het zich wel met tranen: ‘Ach, mens, wat heb jij het moeilijk, vooral met jezelf. Ik zie je en Ik zal je eens vertellen wat Ik van je vind. Mag dat?’ Als je dat hoort, dan zal Hij bij jou ook de tranen van je ogen afwissen.
Maar ja, ik kom in het volle evangelie zo veel mensen tegen die een geziene figuur willen worden. “Weet je wel wie ik ben? En hoe groot mijn gemeente is?”……
Je snapt er helemaal niets van. Jij hebt geen gemeente. Wees blij met een gemeente die jou beschermt!
Dus God stelt Sára wel in haar recht, want daar rustte een belofte op, maar Hij trok Zich het lot van Hagar wel aan. Dat ligt niet zomaar uit elkaar! En waar ontdekte zij dat? In vers 14: bij een bron; de levende die naar mij omziet. Dus als je God wil zien, dan moet je de bron zoeken. Bij een bron ontdekt je elkaar. Als je het niet gelooft moet je maar eens kijken naar Jezus en de Samaritaanse vrouw. Bij een bron ontdekte Hij haar. Dat betekent dat Hij er een bedekking van schaamte bij haar afhaalde. En toen zag zij Hem. Bij een bron, onthoudt dit maar goed, de Bron van de levenden.
Met andere woorden: als jij dus op God wil lijken, want dat zeggen een hoop mensen: ‘dat ik sprekend op U zal lijken’. Nou ja, spreken is nog tot hier aan toe, maar hoe is het met je handelen? Hoe kijk je dan? Met wat voor ogen kijk je naar elkaar? Goeie vraag hoor? En wil je ook gezien worden zoals je echt bent? Hoe ziet God jou? Want je hebt allemaal wel eens gehoord over ‘de verlichte ogen des harten’. Ja, bekende kreet! Maar waar is het licht een beeld van? Van het leven, het licht is een beeld van leven: ‘er zij licht’.
Weet je wanneer je leeft? Als er van je gehouden wordt. Dan heeft het zin. Dus mensen, die het gevoel hebben dat er niemand van ze houdt, of er nu een stoornis is of niet, die zijn verschrikkelijk eenzaam. En het is niet goed dat een mens eenzaam is. Dat is slecht.
Maar als je merkt: ‘er wordt echt van me gehouden’, en je vertrouwt het eerst niet, dan stel je het maar op de proef. Maar er wordt echt van je gehouden. En dan begint er een genezingsproces in je persoonlijkheid. Dat wil ik je wèl vertellen.
Ik heb wel eens tegen iemand in de gemeente, die in zo’n situatie was, gezegd: ‘Je kan nooit van mij en van mijn vrouw afpakken dat wij van jou houden’. ‘Al scheld je ons verrot, je gaat je gang maar, al ga je door roeien en ruiten, het zal allemaal best, maar van ons kun je dat niet afpakken dat wij van je houden’. En zo kun je dat van God ook niet afpakken. Al ga je nog zo tekeer en sta je te vloeken boven je graf. En toch hou Ik van je joh! Ja, wat een God hè? Dus verlichte ogen zijn ogen die liefhebben, en daarom noemt Jezus je ogen de lampen van je ziel. Dus kijk maar met die lampen, zet ze maar in het licht. Zó met die lampen schijnen in het duister en je zet ineens iemand in het licht. De vraag is of jij in het licht durft te komen. Want er zijn mensen die schuwen het licht en rennen weg.
Natuurlijke christenen letten altijd op uiter-lijkheden. Wie met wie staat te praten, en wie met wie trouwt, en heb je het al gehoord, of: weet je dat nog niet? Dat gedoe dus.
Je wordt ook beoordeeld op gedrag. En wie van wie gaat scheiden, en wat je eet of drinkt. Zie je nou het hart aan of niet? Kijk eens naar die inwendige mens. Je zegt dat God naar het hart kijkt, maar doe je dat zelf ook? Dan begin je op Hem te lijken. Trouwens, durf je jezelf onder ogen te komen? Ja, dat durf ik wel, maar het hangt er van af onder wiens ogen. Ik moet wel eerst zeker weten of ik bij iemand veilig ben of niet. Nou, dat mag je rustig op de proef stellen, want we zijn ook wel eens gruwelijk bedonderd.
Later hebben we gezegd: ‘Gut, we gingen voor een interne kwaal naar een oogarts maar we hadden bij een internist moeten zijn’. – Laten we het maar netjes houden -. Maar als je gruwelijk bedonderd wordt dan doet dat erg zeer in je ziel. Tòch weer zoeken naar een goeie, totdat je veilig bent bij een paar mensen. Zodat je je ziel op tafel durft te leggen, je verdriet, je trauma’s. Dàn begint de genezing.
Er zijn zelfs mensen in de wereld die barmhartiger zijn dan die vleselijke christenen hoor. Vreselijk! Ja, mensen in de wereld zijn vaak veel barmhartiger dan oordelende christenen. Wat mag en niet mag…. en wat hoort en niet hoort…. En discussies over normen en waarden….. Waar ben je mee bezig?
Heb je een geweten? Ja! Mooi, dan staat de discussie over normen en waarde mooi stil! Ja, handel maar volgens je geweten! Altijd goed.
Ik kom in de derde wereld, en daar heeft een vent 200 varkens. Bij hem in de buurt loopt een krankzinnige en ik bevrijd die krankzinnige van zijn geesten, en ik zeg tegen die geesten: ‘ga maar in die varkens’. Die varkens worden dan helemaal knetter, ze flippen en gaan dan allemaal het water in. Ik heb die man z’n hele handel ontnomen. Is dat normaal?
Denk daar maar eens over door. Ik vind dat zo leuk. Maar mijn vraag is: ‘Wil jij dat jou identiteit aan het licht komt?’ Want er zijn zoveel mensen die een christelijke rol spelen. En achter die rol zit een verdrietig mens, of iemand die denkt dat als ik dàt doe dan is het stiekem, en ik voel me altijd al zo schuldig, zucht zucht…..
En toch is het God om jouw identiteit te doen, Hij veroordeelt niet. Hij zoekt je gewoon op. Je zit met jezelf in de knoop, en behoorlijk ook, ‘ja, ik doe alles stiekem en ik heb een hekel aan mezelf’. Ja, dat zie Ik wel, mag Ik je e’s leren kennen? Als je vuil bent, maak Ik je schoon, als je gewond bent, zal Ik je verbinden, maar mag ik e’s met je omgaan?
Als je zulke christenen treft dan is dat zó goed voor jezelf, dat is zó weldadig.
Wel-dadig, dat zijn goede daden die God doet aan jou. Anders speel je een rol, en dat is niet echt. En je kunt je identiteit niet ontlopen hoor. Al neem je andere namen aan, een andere persoonlijkheid, of je klimt in een klooster of in de zending. Vluchten kan niet meer. Vlucht niet in christelijke bezigheden. ‘Ik zoek jou, lief kind, mens van Me’. Daar heb je je Vader. Wat kunnen Mij je activiteiten schelen. Je gedoe.
Genesis 21. Ismaël is 12 jaar en Izaäk is 3 jaar geworden. En Ismaël gaat spotten met Izaäk. Waarmee hij nou gespot heeft dat staat niet in de bijbel, maar er is een mogelijkheid. Het woord ‘Izaäk betekent ‘lachen’ en er is een werkwoord in het Hebreeuws dat daar op lijkt en dat is ‘spotten’. Dus hij zal wel met z’n naam gespot hebben.
Niemand zal z’n kind b.v. Heikel noemen, want dan heeft hij op school geen leven. Dat laat je wel uit je hoofd.
Ik herinner me als kind, dat we een jongetje in de buurt hadden die Izaäk heette, en als we die verrot scholden, dan riepen we: ‘I-i-zak-zak-zak’. Dat vonden we leuk. Het kwam zo mooi uit met die naam.
Ismaël zal zoiets dergelijks wel gedaan hebben. Zoals jongens van 12 dat zo goed kunnen doen. ‘Ik ben lekker de oudste’.
Gen. 21:10: Sara wordt kwaad en zegt: ‘Jaag die slavin weg, want de zoon van die slavin erft niet met mijn zoon’. Daar had ze natuurlijk gelijk in. Dat was ook zo. ‘Jaag dat mens weg’. Nou, zegt Abraham, dat vind ik niet leuk. Hij is toch ook een zoon van mij? Er staat: ‘het mishaagde Abraham’, hij baalde daarvan.
Maar God zei: ‘Doe dat nou maar, stuur die slavin weg, maar geef haar wel een heleboel mee, de zoon van die slavin wordt ook een volk, hij is tenslotte een nakomeling van jou’.
Vers 14: ‘De volgende morgen vroeg nam Abraham een brood en een zak water, en gaf het aan Hagar, legde het op haar schouder, alsook haar kind, en Hij zond haar weg’.
Letterlijk staat er iets mooiers. Hij gaf haar de vrijheid. Dus er zijn natuurlijke christenen die een slavenleven lijden, en dan zegt Abraham: ‘Neem nou de vrijheid, ik onsla je zelfs van het slavinnenschap’.
Je bent vrij!
Wat denk je dat er door Abraham die morgen is heengegaan? Je vrouw, je zoon van 12. Hier heb je een zak water en een groot rond brood. Jochie, pak de hand van je moeder en draag dat brood maar, en dan ziet hij ze uit z’n gezichtsveld verdwijnen. Wat zou er door Abraham zijn heengegaan? Verdriet? Nou, reken maar! Ik verplaats me nu maar even in Hagar, dan sta je daar voor je eigen woestijn, en daar moet je doorheen. Zo heeft elk mens een eigen woestijn, die is haast voor iedereen verschillend, maar het is om te leren afhankelijk te worden, van die wolk boven je hoofd, dat je zegt: ‘Nou, woestijn is een beeld van het natuurlijke leven, het natuurlijke leven geeft mij geen oplossing. Ja, hier een daar een struikje waarvan ik een beetje schaduw heb, een paar vriendelijke mensen, maar ik kom hier om! Ik kan niet vinden wat ik zoek!
Daar sta je dan. Weggestuurd door je man. Hoeveel vrouwen hebben dàt in hun leven meegemaakt. Ontheemd, je thuis kwijt. Verstoten, in ballingschap. In ballingschap is heel erg, het kan een heel volk overkomen, maar het kan je ook persoonlijk overkomen.
Als je ziel in ballingschap is, probeer dàn maar eens je eigenwaarde terug te vinden, als je verstóten bent. Je kunt er wel tegenin gaan vloeken, maar daarmee vind je je waarde niet terug.
Mozes heeft geleerd afhankelijk te worden, 40 jaar lang. Hij heeft stage gelopen in de woestijn. Leuke werkplek… En wat denk je van Jezus? 40 dagen èn nachten, en die zijn erger. Dat is een leerproces.
Hager geeft het op (vers 15) en wat doet die verdrietige vrouw? Ze neemt dan het kind – ik noem het maar het kindschap Gods – dat bekaf is, barst van de dorst en het huilt. Ze tilt hem op en loopt er mee naar een struik en gooit hem er onder. Ze loopt dan op een boogschotafstand ver, want ze kan het niet langer aanzien, daar gaat ze zitten huilen, schreeuwen.
Ken je dat? Dat je het kindschap van God in jezelf, dat kind-zijn, onder de struiken gooit? En je jammert het uit, want je bent alles kwijt. Het kind in je, dat op sterven na dood is.
Dáár gaat het mij eigenlijk om. Dat ze schreeuwt. En God slaat altijd acht op mensen die het uitschreeuwen.
Jubelende mensen, die uit hun dak gaan voor de Here Jezus, daar heeft Hij geen boodschap meer aan. Maar Hij let op het zuchten, het steunen en het schreeuwen, en zegt: ‘wat is er joh?’
Sterke mensen kan God niet helpen, want die hebben geen hulp nodig: “Wij doen alles in de kracht van de Heer”. Nou, dan heb je verder niemand nodig. Ze weten niet eens wat de kracht van de Heer is, een of ander powerstation of zo?
Maar let nu eens op waar Hij naar luistert. God luistert naar de jongen! Niet naar het gejammer van Hagar, maar Hij luistert naar dat jochie, want dáár ging het om.
We hebben vanochtend gezongen: ‘U bent de hoogverheven God’ Wij hebben dat in onze ‘club’ veranderd in ‘de ware tóe-genegen God’. Hij neigt Zich naar jou toe. ‘Wat is er joh, vertel het’. Hij luisterde dus naar dat jongetje. Want waarom jammerde Hagar? Uit frustratie, ze was daar toch maar weggetrapt. Uit woede, verdriet, wanhoop, aangedaan onrecht. Jaloezie, haat tegen Sara. Ja, wie weet wat er dan allemaal door je hoofd speelt.
Als dat allemaal een rol speelt, weet je wat er dan gebeurt, met die tranen in je ogen? Dan raak je blind. En wat zie je dan niet meer? De bron! Dàt staat er.
En de Engel Gods riep van de hemel en zei: “Wat is er Hagar? Vrees niet, want God heeft naar de stem van de jongen gehoord, daar waar hij is, sta op”.
Dus opstaan! En dan komt het. “Neem die jongen op, pak dat kind van de belofte op, – en dan staat er heel lief – en houd hem vast met de hand”. Dat staat niet voor niets in dat verhaal. Houd dat kindje vast, zoek dat kind in jezelf op.
“En toen opende God haar ogen en ze zag een waterput”. Die put was er al, maar als je zo gefrustreerd bent, zie je de bron ook niet meer.
God opent dus je ogen voor een bron in de woestijn. Volgens de moslimtraditie bevindt deze put – waar hier over gesproken wordt – zich precies in het hartje van Mekka. Die heet Zemzem, de grote moskee.
Met andere woorden: je kunt vlak bij een bron zitten, en het niet zien. Je kunt zó blind in de duisternis rond strompelen en struikelen, dat je overal over valt. Dat zijn de ergernissen, maar je ziet dan de bron niet.
Het is Jezus ook overkomen. Hij is de bron des Levens. En er waren allemaal blinden om Hem heen, die zich kapot ergerden aan Hem. En ergernissen, waar je over valt, waar je je kwaad over maakt, sluiten je ogen voor de bron. Dat zijn allemaal gelovigen naar het vlees, van geslacht op geslacht. Ze stonden om Hem heen en zagen niet dat Hij de bron des Levens was. Dat kan zelfs hier in de gemeente zijn, je hoort niets en je ziet niets. Petrus noemt dat ‘kortzichtig’, bijziend, je bent alleen maar met je ‘eigen’ bezig.
God opende haar ogen. Je ziet de bron, je haalt water, je voedt het dorstige kind van God in je, dan kom je weer tot leven.
Leef je uit Zijn Geest, of liever: ‘in Zijn Geest’?
Vraag: ‘waar ben je druk mee, waar kom je vandaan, waar ga je naar toe?’
Wil je kijken? Wil je gezien worden? Wil je leren zien? Enfin, wat er ook allemaal is, is het je diepste wens om ook vol van genade te worden? Laat het dan áán je geschieden.
(Duurt Sikkens / sept. 2006 / Groningen)