God zoekt weer op wat voorbijgegaan is (Duurt 01-02-2018 Assen)
God zoekt weer op wat voorbijgegaan is
Wij gaan maar weer verder zoeken op de
smalle weg, want daar wandelen wij op.
Er is een brede en een smalle weg.
Er wandelen duizenden op die brede weg, en maar een paar op de smalle.
In de Griekse grondtekst voor ‘smal’ staat: ‘versmald’. Die weg staat aan weers-kanten onder druk. Dat is de druk die je soms voelt. Er komt zomaar een soort druk ergens vandaan; je weet niet waar vandaan, maar eigenlijk weet je het wel, het komt van de boze, die niet wil dat jij die smalle weg bewandelt.
Die smalle weg vergelijk ik wel eens graag met een geboortekanaal. Dat staat ook aan weerskanten onder druk in het baringsproces.
Zo was het van origine niet! Later wel.
Toen zei God tegen Eva: ‘Je zult nu met smart kinderen baren’. En die smart komt bij de boze vandaan. Die wil niet dat er Leven tevoorschijn komt.
Daar heb je zijn aard en zijn karakter, want hij is een mensenmoordenaar vanaf de beginne; ook een kindermoordenaar, w.o. bijv. de kindermoord in Bethlehem, waar je met kerst nooit over hoort.
Want de tegenstander wordt zo weinig genoemd door de mensen die zeggen dat ze gelovig zijn. Daarom gaan wij ook maar verder op dit smalle weggetje, dat eeuwenlang niet betreden is.
Wie heeft die weg gevolgd en ook het eind van die weg bereikt? Jezus als eerste.
Hij zegt ook: ‘Ik bèn die weg’.
Maar die anderen dan? De discipelen zullen het ook wel bewandeld hebben. En na hen ook deze en gene; daarna is het eeuwenlang stil gebleven.
Het weggetje werd overwoekerd met onkruid, met doornstruiken, en stenen er op, want hij moest en zou onbegaanbaar blijven. Dat is het werk van de boze.
Daarom moeten wij voorzichtig, stap voor stap, die weg weer zoeken.
Stenen opruimen, onkruid verwijderen, weer een stap zetten. Stapje voor stapje.
En dat is prachtig! Want dan openen zich steeds weer nieuwe vergezichten, die ook weer eeuwenlang verborgen zijn geweest.
We gaan beginnen met Prediker 3.
Ik vond dit vroeger een waardeloos boek, ik dacht: ‘tjonge jonge, wat een negatief gedoe allemaal, en somber en wat heb je er aan, er verandert toch niks aan je leven…’ Dus die sloeg ik dan maar weer over. Maar het is een gouden boek!
Pred. 3:15. Want het gedeelte daarvoor heb ik al eens behandeld, dat de eeuw in jouw hart gelegd is, in elk mens ligt de eeuw in het hart.
Ik leg het nog even uit. De Brouwer-vertaling van de bijbel heeft het over de eeuwigheidsbehoefte.
In elk mens zit dus een eeuwigheids-behoefte, en dat klopt! Elk mens wil wel eeuwig leven, tenminste als hij een beetje leven hééft.
Nou, zegt God, die heeft elk mens van nature in zich. En de enige die deze behoefte kan vervullen, dat is Degene die de eeuwigheid is, en dat is God.
Dus Jezus zegt: ‘Zoek maar, dan vind je het wel’.
Pred. 3:11: Die eeuwigheidsbehoefte zit in elk hart, zonder dat de mens van het werk dat God doet, niks ziet en hij kan ook niks ontdekken.
Maar zo langzamerhand beginnen wij de dingen wèl te ontdekken.
Ontdekken is: een bedekking er afhalen.
Als de bedekking er af gaat, dan ga je het zien.
En waar ik het over wil hebben staat in vers 15: Wat is, was er reeds lang, en wat zijn zal, is reeds lang geweest, en God zoekt weer op wat voorbij gegaan is.
Als je dat met onverlichte ogen leest, dan kom je in de duisternis terecht.
Andere vertalingen zeggen: Wat nu is, was reeds lang! Dus dat wás er al.
Dat heeft dus altijd bestaan!
En je kan ook vertalen met: wat nu gewórden is, was er reeds lang.
Wij zitten dus in dat wordingsproces, wij zijn aan het worden; alle dingen zijn geworden door dat Woord.
Nou, zegt Jezus, ‘dat Woord ben Ik!
In Mij zit die wordingskracht; de scheppingskracht en de herschep-pingskracht. Alle dingen zijn Mij over-gegeven door de Vader’.
Dat wórdt iets heel moois.
Wat gewórden is; maar je kan zelfs lezen in het Hebreeuws: wie geworden is!
Dat is heel mooi! Ik ben niet een ding, maar ik ben een mens.
Wié geworden is, ja, dat ben jij, je bent aan het worden; je was er reeds lang, ja, dat klopt, want in Efeze 1:4 staat: God heeft ons in Christus, in Hem, uitverkoren vóór de grondlegging der wereld.
Toen heeft Hij aan de mens gedacht.
Of liever gezegd: de mensheid. Want God wil Zich niet openbaren in één mens, maar Hij wil zich uiteindelijk openbaren in talloze miljarden. Dáár heeft Hij aan gedacht.
En ik zit nu in dat groeiproces.
Dan staat er ook nog: ‘het werk van God’, het werk wat God doet’.
Er staat in Pred. 3:15: God zoekt weer op wat voorbij gegaan is.
We gaan even naar de grondtekst.
Eerst het woordje ‘zoeken’. God is een zoeker. Hij zoekt altijd.
En wat zoekt Hij? Dát wat Hij is kwijt- geraakt. Wat bij Hem hoorde, wat bij Hem paste. Je kan dat woord zelfs vertalen met ‘verlangen’. Zoeken is ‘verlangen’, dat is Gods wil. Verlangen naar…..
Als er één verlangt naar mensen dan is Hij dat wel! Hij zoekt gewone mensen.
In het verhaal dat Jezus zijn discipelen roept, waaronder Matthëus, dan wordt er vertaald: ‘er zat een man bij z’n kantoortje, maar in het Grieks staat er ‘mèns’. Die was Hij kwijt.
Zoek naar wat je hebt verloren. Wat zoek jij? Waar gaat jouw verlangen naar uit?
Als je het Koninkrijk Gods zoekt, dan zit je op de goede weg. Ga maar zoeken.
Die moordenaar aan het kruis zocht het Koninkrijk Gods. Hoe wist hij dat? Misschien had hij eens een preek gehoord van Jezus. Misschien had hij een gelijkenis begrepen. Misschien had hij er wel eens tussen gestaan als de discipelen om Hem heen stonden.
Een Man die praatte over het Koninkrijk Gods, en die hangen daar samen aan het kruis als een stelletje misdadigers.
En hij had niet zo’n best leven geleid, Jezus wel. Dat was dè manier van God om Zijn Zoon Jezus op dat kruis nog te bereiken; Hij kon z’n Zoon nog moed inspreken, via die moordenaar. Want die zegt: ‘Als je nou in dat Koninkrijk van je gekomen bent…’. Waar haalt hij die kennis vandaan? …denk dan aan mij’. zegt hij.
Jezus is natuurlijk verrast, en Hij stelt geen vragen: ‘ben je wel bekeerd, ben je wel gedoopt, heb je dit of dat wel gedaan?’
Hij vraagt niet naar z’n verleden, maar Hij zei: ‘Ga maar met me mee’. Het allereerste plantje in het Paradijs Gods was een moordenaar. Niet te geloven, uitschot van de maatschappij.
Ophangen moesten ze die man, kruisigen, nou, dat hebben ze ook gedaan.
Hij hing daar niet voor niks.
Maar hij greep wat hij grijpen kon, en hij deed de greep van z’n leven.
In Psalm 27:8 staat: Zoek Mijn aangezicht.
Het woord ‘aangezicht’ betekent gewoon ‘gezicht’, maar in het Engels staat er: ‘presence’, zoek Mijn tegenwoordigheid, Mijn aanwezigheid.
Want aangezicht is maar een deel van je persoon, dat is alleen maar je gezicht, en dat zit nog in je hoofd ook.
Maar het gaat om de hele aanwezigheid van God. En dan de vraag van Hem: ‘kijk Mij eens aan’. En dáár begint het wezen van God zich te ontplooien. Daar kun je niet omheen. Dan noem je de dingen bij hun naam. De mens zoekt dat Koninkrijk.
Zelfs David, die ontzettend lange psalmen heeft gemaakt, zoals Psalm 119, waarin hij het onderwijs in de Thora bejubelt, en waar hij in het laatste vers zegt: Ik heb gedwaald. Dat bekent hij, ‘ik zat scheef’. En dan vraagt hij: ‘zoek uw knecht’.
Ik ben verdwaald, zoek mij alsjeblieft weer op.
Mooie vraag is dat hè? Zoek mij weer op, en dan láát Hij zich vinden.
En hoe vaak je ook op zoek bent naar mensen, om iets van het evangelie te vertellen, dan is het de kunst dat die mens zich láát vinden!
Ze kunnen ook wegrennen, en dat doen er ook verschillenden. Die lopen weg, ze zwaaien met hun armen: ‘de groeten, veel plezier met je geloof’, en die smeren ‘em.
Die laten zichzelf niet vinden.
Trouwens, als je nou gezondigd hebt, maak het dan in orde als je iemand hebt benadeeld, maar ga daarna weer vrolijk verder, en laat die zonde niet als een last op je schouder drukken. Zonde is om vergeven te worden.
Het Hebreeuwse woord voor ‘zonde’ is: als een pijl z’n doel mist.
Een boogschutter richt z’n pijl, mikt op de roos, en mist, dát is zonde in het Hebreeuws. Nou, dan pak je een nieuwe pijl, en misschien schiet je de volgende keer raak.
Het begrip zonde heeft in de loop der eeuwen zoveel druk gelegd op mensen, steeds maar weer preken: ‘je bent een zondaar tot de dood’, door die ellendige leer van het eeuwige zondaarschap , en de uitvinding van de predestinatie, dat God van tevoren weet wie naar de hel gaat en wie niet.
Ik heb later zitten studeren op een tekst-argumentatie van de catechismus, daar klopte helemaal niks van, en ik maar zoeken, eindeloos gezocht…., en gevonden, dat ontroerd me nog steeds.
In Spreuken 28:5 staat namelijk: Wie de Here zoeken, die verstaan alles!
Want ‘verstaan’, in het Engels ‘to understand’, en dat is ‘begrijpen’.
Dus als je God zoekt, dan begin je de dingen te begrijpen, en dat is ook zo.
Langzamerhand begrijpen wij steeds meer. We gaan de dingen verstaan.
Versta je wat je leest? Snap je wat je leest? Dan zeg ik wel eens: ‘nee, ik snap er niks van, leg het maar uit’.
En dan werd het uitgelegd, want we hebben een Leraar ter gerechtigheid.
De eerste Leraar ter gerechtigheid was Jezus; de tweede, dat is de heilige Geest.
Nou, die neemt uit hetgeen wat Jezus heeft, en geeft het aan ons. Dus we hebben een hele goeie geestelijke Leraar, die ons de dingen uitlegt, die de boel verheldert. Die het onkruid ook wiedt.
Dan krijg je echt een prachtig inzicht in allerlei teksten, waar je eerst niks van begreep, en verder groef, of tot je er een grondtekst bij haalde, en dan kan zeggen: ‘o, is dát het!’
Neem bijv. die tekst: ‘wat God samen-gevoegd heeft, scheide de mens niet’.
Altijd werd deze tekst bij huwelijken gebruikt.
Je mag dus niet uit elkaar gaan, want God heeft samengevoegd, en dat scheide de mens niet.
Ja, nou, dan zal dat wel zo wezen….
Ik begreep er niks van.
Maar een huwelijk is een puur natuurlijke zaak. Wist je dat? De miljoenen huwelijken die gesloten worden zijn puur natuur.
Je kan er een zegen over vragen, als je erin gelooft. Wij hebben ook wel huwelijken ingezegend, waarbij van die zegen niets meer over is.
Maar het huwelijk is puur natuurlijk.
Nu moet je die tekst nog eens lezen, maar dan met de klemtoon op ‘God’.
Wat God heeft samengevoegd, dat moet een mens niet scheiden.
Ben je als man en vrouw door mensen samengevoegd, of door God.
Wat denk je van de gelegenheids-huwelijken? De huwelijken op stand, de huwelijken om geld, de kindhuwelijken in de wereld. Dat zijn er zo verschrikkelijk veel. Dat is allemaal bedisseld door mensen. Je moest een goeie partij kiezen.
De zoektocht naar een gemaal voor prinses Juliana…., ach ach, wat is dat toch een ellendige zoektocht geweest, en wat heeft het opgeleverd? Zo triest allemaal!
Maar het gaat er om wat God heeft samengevoegd, hij heeft óns samen-gevoegd, Hij voegt zich samen met jou!
En als jij met God bent samengevoegd, en ik zet daar de bijl in, dan zit ik helemaal fout. Het is een grove zonde om scheiding te maken tussen God en mens. Dat moet je nooit doen!
‘Denk je dat God van jou houdt…?’ Zo’n vraag alleen al. Als je argeloos bent, zeg je ‘ja’, Hij houdt van me.
‘En moet je dan eens kijken wat je hebt uitgevreten’. Ja, en tóch houdt Hij van me!
Maar die argeloosheid heeft niet iedereen.
Je voelt je soms nog zo schuldig, en wat kom ik dat schuldgevoel nog veel tegen in onze kringen. Schuldgevoel is een motor om van alles te doen voor de Heer…., want daar moet wel een sticker op: ‘ik doe alles voor de Heer’. Zit Hij daar dan op te wachten? Nou, dan begrijp je er nog niet veel van. Schuldgevoel, alsof je iets goed moet maken. Alle schuld is jou vergeven, je bent totaal onschuldig.
Het woord ‘kwijtschelden’ is er van gemaakt, maar dat betekent: ‘schuld kwijt’.
Het is weg, dus je kan onbevangen leven.
Je hoeft niet meer zo nodig van alles te doen. Ik ben daar ook een poosje het slachtoffer van geweest.
Zo gauw er een beroep op ons werd gedaan, gingen we er meteen naar toe om er wat aan doen. Ja, je wist niet beter.
Zo langzamerhand is het wel duidelijk geworden, waarom help je nou andere mensen? Wat is de diepste reden? Denk goed na over de dingen die je zelf doet.
In Prediker 3:15 lazen we: God zoekt weer op wat voorbij gegaan is.
De Statenvertaling zegt het veel beter.
God brengt het weggedrevene weer tevoorschijn.
En bij ‘wegdrijven’ wordt geweld gebruikt.
Je mag nooit iemand wegdrijven of weg duwen. Boze geesten, ja, die drijf je weg.
Maar mensen niet! Je mag nooit iemand uit de verbinding met God duwen, of uit de gemeenschap waar je bij hoort.
Mensen worden uit een gemeente verstoten: ‘ga jij maar weg, jij hoort hier niet’. Dat is toch niet te geloven!
‘Ja, we kijken je niet meer aan, je kan beter bedanken als lid’.
Hoeveel weggedrevenen zijn er al niet.
De Naardense bijbel vertaald zelfs met: ‘het verstotene’.
God zoekt het verstotene weer op.
Als er ergens iemand uit de club verstoten wordt, dan zegt God: ‘die ga Ik opzoeken, dáár gaat Mijn hart naar uit, want waarom is t’ie verstoten?’
Heeft hij iets geks gezegd, of een ketterij verkondigd? Heeft hij iets gezegd tegen de voorganger of over de voorganger? Wie is hier de baas? En meer van die ongein.
Johannes schrijft in z’n derde briefje, vers 9: ‘Ik heb het een en ander aan de gemeente geschreven, maar een zekere Diótrephes, die onder hen de eerste tracht te zijn, ontvangt ons niet.
Wie wil nou proberen de eerste te zijn…?
:10: maar ik zal hem herinneren aan z’n werken, die hij doet, daar hij met boze woorden tegen ons zwetst; en hiermee nog niet voldaan, ontvangt hij zelf de broeders niet, en weerhoudt ook hen, die het wel willen doen, en hij werpt hen de gemeente uit.
Dat schrijft Johannes. Een praatjesmaker dus. Een grove zonde. Wat God samen-gevoegd heeft, mag jij niet wegduwen.
Jezus heeft Judas nooit weggestuurd.
Hij heeft Judas ook nooit laten merken dat Hij wat tegen hem had.
Hij heeft ook nooit tegen Johannes gezegd dat Hij moeite had met die Judas.
Niets daarvan, dat deed Hij allemaal niet.
Hij accepteerde hem zoals hij was.
Dan blijft Judas dus persoonlijk verant-woordelijk voor wat hij doet.
In Jesaja 49:9 staat iets merkwaardigs:
Ik wil tegen de gevangenen zeggen: Ga er uit, ga uit de gevangenis, en tot hen die in de duisternis zijn: kom tevoorschijn.
Tja, er is niemand die deze vraag meer stelt. Heb je het wel eens aan iemand gesteld? ‘Laat maar tevoorschijn komen wat er in jou leeft’.
In het Hebreeuws staat er: ‘wordt geopen-baard, zodat er iets in je naar buiten treedt, wordt onthuld, de sluiers vallen weg. Mag ik je gezicht eens zien? Mag ik je in de ogen kijken? Mag ik zien wie je werkelijk bent? Durf je dat nog?
Ik heb me wel eens aan iemand laten zien die er totaal verkeerd mee omgegaan is.
Ik heb me vréselijk gevoeld.
Ik dacht dat ik mij onbevangen en onschuldig aan iemand kon laten zien.
Ik had het niet door, later pas, het was verschrikkelijk!
Toen kreeg ik ook van Jezus de tekst: ‘Je bent wel argeloos geweest, maar je bent niet voorzichtig geweest als een slang’.
Ik had voorzichtiger moeten zijn.
Maar goed, het is inmiddels allemaal wel hersteld.
Maar: ‘kom tevoorschijn’, want het gaat er om dat het wezen Gods in jou tevoorschijn komt. Het gaat er niet om dat je een volmaakt mens wordt. Wat heb je daar trouwens ook aan? Volmaakte mensen…., wat moet je daarmee.
Ja, God wil mensen maken die op Hem lijken. Ja, maar wat zijn dat voor mensen?
Dat zijn geen volmaakte ménsen, dat zijn mensen Gods! En dáár spreekt Paulus over. De mens Gods, dat is het einddoel!
Niet altijd bezig zijn met zelfverwerke-lijking, wie ben ik, hoe kom ik over. Cursussen volgen op zoek naar jezelf, mindfullnes, dat gedoe allemaal. Eindeloos in jezelf aan het graven. Waar ben je dan mee bezig? Als je kapot bent, ga dan terug naar je Maker. Hij herstelt je en maakt je weer goed.
Zelfs in de Psalmen staat: ‘jullie zijn goden’ (Ps.82:6). Jezus wijst daar de farizeeërs op. (Joh. 10:34)
Als je het er op naleest dan staat er dat die goden er niks van bakken, ze doen helemaal niks goed. Ze zijn zó bezig met het kwaad.
De conclusie is: ‘dan zullen jullie ook sterven als mensen’. Die gaan naar het dodenrijk. Je zult sterven als mensen, en niet meer leven als goden. Dan heeft zo’n persoon geen dak meer boven z’n hoofd, en hij is z’n thuis kwijt.
Je bent dak- en thuisloos. Nou, zegt God, daar ga ik naar toe.
Dit was even een zijspoor.
Maar God brengt het weggedrevene weer tevoorschijn. Die zoekt Hij.
Hij zegt: Ik woon in de hoge, maar Ik ben te vinden bij de armen van geest.
Daar profeteert Jesaja 57:15 over.
Ik woon in de hoge, maar je kunt me vinden bij de verbrokenen van hart en de verbrijzelden van geest.
Stel je eens voor dat jouw geest verbrijzeld is. Wat is er dan nog van je over? Je bent aan gort geslagen.
Zoek Mij maar op, zegt God, Ik zoek jou.
We vinden elkaar wel.
1 Cor. 13 wordt zo vaak voorgedragen bij huwelijken; maar dit hoofdstuk gaat over de liefde van God hoor!
Je mag dit best als voorbeeld voor je eigen huwelijk nemen, maar wat daar staat, is geen huwelijksgraad, er staan dingen in waar je in je huwelijk haast niet aan toe komt.
Ik weet niet of je het wel eens woord voor woord hebt bestudeerd. Ik zal er één zin uithalen: (6) De liefde is blij met de waarheid). Alles bedekt zij.
Wat moet ik met dit zinnetje?
De liefde bedekt alles. Niet over praten? De mantel der liefde? Wat een onzin.
Er zit een hoop rottigheid onder die mantel, dat gaat stinken.
Mijn vrouw leest op dit ogenblik een boek dat heet: ‘Trees heeft een Canadees’. Je kent het wel als liedje, maar het gaat over de kinderen die door de Canadezen en de gealliëerden verwekt zijn. En daar zit dan een Nederlands meisje met een kindje.
En hoe dat verstopt werd door de groot-ouders. Niet over praten, je bent een schande voor dit en een schande voor dat, je bent buitenechtelijk etc. etc., wat die allemaal naar hun hoofd gekregen hebben!
Uit die leugen- en schaamtewereld is zoveel verdriet ontstaan, het is meer dan bar.
De mensen vergeten dat Jezus eigenlijk ook buitenechtelijk is ontstaan. Daar denken ze helemaal niet aan.
De liefde bedekt alles.
Er staat in het Grieks een woord dat betekent: ‘overkoepelen’.
De liefde overkoepelt de dingen.
Hij brengt jou eigenlijk onder één dak voor daklozen en thuislozen.
God zegt: ‘kom maar onder Mijn dak wonen, hier is het goed en veilig’.
Hier mag je je gezicht weer laten zien.
Er staan trouwens zoveel mooie dingen in 1 Cor. 13. In vers 5 staat: de liefde zoekt zichzelf niet.
Als je nou met mindfulness bezig bent, waar ben je dan mee bezig? Dan zoek je jezelf.
Maar letterlijk staat er in de grondtekst:
Zij zoekt niet de dingen van zichzelf.
Een hoop mensen worden op een dwaal-spoor geleid; ik veroordeel die mensen totaal niet, die zijn ook op zoek. Maar ja, in welke richting zoek je?
Of de uitdrukking: zij rekent het kwade niet toe.
Ik sprak met iemand en zei: ‘ja, die en die gaan ook weer trouwen’. O, zei hij, dat is niet zo’n beste’. Nou, daar gaan we weer. Ja, die hebben de meningen allemaal al klaar.
Wat zou je van die moordenaar aan het kruis zeggen? ‘Ja, niet zo’n beste….’.
Maar hij greep het wel.
Zij rekent het kwade niet toe.
Letterlijk staat er: ‘hij is geen boekhouder van het kwaad’.
Hij schrijft niet alles op wat je fout doet.
Trouwens, wat is fout? Dat zou ik ook wel eens willen weten.
Een boom vervloeken, is dat fout of niet?
Dat deed Jezus toch? O, deed Jezus dat? Dan mag het zeker.
Of meteen je mening ergens over klaar hebben. Oordelen zit er zo diep in!
Ik vond een Duitse vertaling, die is nóg mooier: de liefde draagt geen kwaad na.
Oh, die en die hebben dát uitgevreten….; nou, dan draag je hem dat na.
Als ik nou David noem, die had ook het e.e.a. gedaan, o.a. met Bathseba. Dan draag je hem dat kwaad nóg steeds na, terwijl God hem dat al eeuwenlang vergeven heeft.
Simson…, ja, daar gaan we weer. Over de slechte dingen wordt gepraat.
Petrus, ja, die heeft Jezus verloochend, maar daarna heeft Jezus het hem toch vergeven, en Hij praat er niet meer over!
Hij draagt nooit iets kwaads na.
Maar draag jezèlf ook geen kwaad na.
Ik wil dat even heel dicht bij je brengen; wát je ook hebt uitgevreten, misschien heb je wel gezeten, heb je er straf voor gekregen, wat kan mij dat schelen.
Het is voorbij! Je bent niet meer bestempeld. Dus niks boos nadragen!
Adam en Eva, en hun kinderen, kwamen na de zondeval natuurlijk ook in het rijk der duisternis terecht. En van dat moment af heeft God altijd al gedacht: Hoe krijg Ik ze weer terug! Hoe krijg Ik die lieve mensen weer terug! Want Hij bleef van Adam en Eva houden hoor. Tjonge jonge, liefde is eeuwig! Dat gaat niet kapot hoor!
Hij heeft altijd weer wegen gezocht om die mensen te bereiken; ‘kom alsjeblieft bij Mij, Ik ben je hulp, Ik ben je toevlucht, Ik ben het dak boven je hoofd, Ik ben de arm om je heen. Ik wil zelfs in je wonen. Dichter bij je kan Ik niet komen.
Wat moet het Hem een enorm verdriet hebben gedaan dat Zijn partner Hem ontroofd werd door de duivel.
Dan denk ik wel eens: ‘wie droogt de tranen van God?’
O ja, we zijn in Prediker bezig hè?
God zoekt op wat voorbij gegaan is, dat is het uitgangspunt.
In Prediker 11:1 staat ook iets moois.
Gooi je brood op het water.
Dan hèb je dus brood; hoe kom je daar aan?
Als je achter een bord stamppot zit, en je bidt: ‘geef ons heden ons dagelijks brood’.
Dan is dat zó raar en krom. Waar heb je het dan over?
Je dagelijkse brood, wat de Israëlieten uit de woestijn raapten, manna, wat betekent: ‘wat is dat’. Er lag ook dauw over het manna heen, het glinsterde, schitterend!
Dat was hun dagelijkse brood.
Als jij nou bidt om je dagelijkse brood, dan bid je om brood voor een ander; dat jij brood krijgt om uit te delen.
Als ik met iemand praat, vraag ik wel eens:
God, geef me een gedachte voor die man of vrouw, die iemand raakt, die iemand bezig houdt.
Ik ga even een zijstraatje in.
Ik had een hele goeie vriend, waar ik alles mee deelde, hij is helaas overleden, dat was heel heftig.
We begrepen elkaar al met een half woord zó goed. Maar ja, hij is gegaan, en wat moet je dan nog zeggen bij zo’n graf? Het was verder een heel goeie dienst, een paar mensen hebben wat gezegd, en er is heel veel muziek gedraaid, want hij was een muzikaal talent. Ja, ik mis hem nog steeds.
Ik had God ook gevraagd om een gedachte voor hem en toen kreeg ik deze:
Mijn zoon, kom in de stille ochtend die Ik ben, en ik zal je bekleden met de lazuur-stenen van de hemel, met de robijnen van mijn bloed, met het parelmoer van Mijn geborgenheid, tot ziens.
Dat heb ik toen gezegd. En deze drie zinnetjes sprak een daar aanwezige vrouw zo geweldig aan. Ze had al heel wat begrafenissen meegemaakt, maar dit had ze nog nooit gehoord. Ik ook niet, dus ik heb het maar gezegd.
Gooi je brood maar voor de eendjes en de vissen. Bewaar ook je voorraden, want je weet niet wanneer je dat weer nodig hebt op aarde.
Maar het gaat mij nu om Pred. 11:5, een merkwaardige tekst.
Zoals je de weg van de wind evenmin kent als het gebeente in de schoot van een zwangere vrouw, zomin ken jij het werk van God, die alles maakt.
Toen ik dat voor het eerst las, dacht ik: ‘nee, de weg van de wind ken ik niet, of van dat gebeente van een zwangere vrouw, daar weet ik ook geen bal van, en het werk van God versta ik dus ook niet’.
Nou, dan lees je maar weer verder…., maar je begrijpt het niet.
Maar als je God zoekt, begin je de dingen toch te verstaan, te begrijpen.
Dus wat staat er nou?
Ken je de weg van de wind? Dat is de weg van de geest, de weg van de adem. Want wind is hetzelfde als geest en adem.
Nicodemus komt ’s nachts bij Jezus en zegt: vertel eens wat. Nou, zegt Jezus, je snapt er niks van als je niet opnieuw geboren bent. Daar kon hij het dus mee doen. Hij sputtert nog wat tegen, en zegt: ‘ik kan toch niet opnieuw in een baarmoeder gaan’.
Dan denk ik: ‘jawel, dat kan wel, als je nl. opnieuw geboren wordt, ‘boven’, dan kom je ook weer uit een baarmoeder!
Toen hij dat dóórkreeg, is hij ook een discipel van Jezus geworden. Mooi hoor, want Nicodemus was een hele goeie nadenker.
Maar dan praat Jezus ook meteen over de wind. Hij zegt: ‘je hoort z’n geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt, maar je weet ook niet waar hij naartoe blaast.
En de wind blaast waarheen hij wil!
Dát staat er, die wind heeft een wil.
In de adem van God is de wil van God opgesloten; en een ander, veel mooier woord voor wil is verlangen.
In de adem van God zit Zijn eigen verlangen, en dat blaast Hij naar buiten.
Dat is de weg van de wind.
En dan zegt Jezus over die wind: Zoals die wind is een ieder, die uit God geboren is.
Dus als je uit God geboren bent, dan ben je als de wind. Ja, je weet toch waar je vandaan komt? Je komt uit de Vader.
En weet je ook waar je naar toe gaat? Ja, dat weet ik ook, ik ga weer terug naar de Vader.
Het Griekse woord voor einddoel is, als je dat opzoekt in het woordenboek, dan staat er als eerste omschrijving: ‘cirkel’.
Dus de Vader ademt uit en Hij zegt ook wat. Probeer maar eens iets te zeggen zonder adem te gebruiken, dat lukt niet.
Dus Woord en Geest horen bij elkaar.
En wat zegt de Vader dan?
Ik zal het je vertellen, en dat is een geheim. Dat is jouw naam; Hij noemt jou bij jouw werkelijke naam. De naam die de Geest kent èn degene die het ontvangt.
Het is niet de naam die je ouders je gegeven hebben, maar de naam die God jou geeft. Die zó past bij je karakter, bij je aard, bij je wezen.
Zo noemt Hij die naam, en dat ben jij!
En jij gaat op de adem van de wind je tocht ondernemen totdat je helemaal geworden bent wie je eigenlijk zou willen zijn, waar God ook met verlangende ogen naar uitziet.
Hij zegt: ‘Je begin heb Ik gezien, schitterend, maar Ik zal ook je totale volwassenheid zien’. En als dat het geval is, als begin en eind samenvallen,
dan weet jij het begin en het eind niet meer, want de cirkel is rond.
Waar is het begin van een cirkel? Nou, dat weet niemand. Ze zijn samengevallen, en daarom zegt Jezus: ‘Ik bèn het begin en Ik bèn ook het eind. Ik ben de oorsprong van alle dingen, en ook het einddoel van alle dingen. Ik ben de A en de Omega.
In het Nederlands zeg je gewoon: ‘ik ben de A en de Z. Maar hier gaat het over die twee letters die alle andere letters en woorden omvangen.
Zo is een ieder die uit de Geest geboren is. Dus wat Hij tegen Nicodemus zegt, zegt Hij eigenlijk over ons!
Ja, en Hij niet als enige. Er zijn er meer die over ons hebben gesproken, namelijk alle profeten uit het oude verbond, zegt Petrus, hebben over óns geprofeteerd.
Niet alleen over Jezus, maar ook over óns.
Dus wie Jezus noemt, noemt óns.
Hoe kan dat dan? Omdat we dezelfde Geest hebben ontvangen.
En Jezus is de Christus, de Gezalfde, Hij heeft de Geest ontvangen.
Heb jij die Geest ook ontvangen? Dat is precies dezelfde Geest; we zijn eens-Geestes! Daarom zegt Paulus ook duidelijk in de Colossenzenbrief in een korte samenvatting van wat hij allemaal gelooft: ‘daarom leeft Christus in ons’.
De hoop der heerlijkheid. Een ander woord voor hoop is ‘verwachting’.
Wij zijn allemaal in verwachting van dat mooie dat in ons is, en wat staat te trappelen om nog eens een keer naar buiten te komen.
Dat is toch ontroerend dat God dat in jou gelegd heeft. Hij gelooft in jou, Hij kent jou, en Hij vertrouwt dat aan jou toe.
De Christus in ons!
Daar kun je heel veel over nadenken wat dat nou inhoudt; de Gezalfde in ons!
Dat is wat! Dus de Geest woont in ons; die heeft in jou Zijn onderdak gevonden.
God heeft Zijn plaats in jou gevonden.
Dus Gód zocht een huis! Hij was thuisloos.
Hij was dakloos, en toen is Hij gaan zoeken naar een onderdak. Hij weet hoe het voelt om dak- en thuisloos te zijn.
God heeft vanaf de beginne, na de zonde-val, heimwee gehad. Wee is ‘pijn’, heim is een ‘thuis’.
En Zijn heimwee kun jij beantwoorden.
Hij woont veilig bij jou, zoals jij veilig bij Hem woont.
Psalm 110:5b: In heilige feestdos (in volle pracht) rijst uit de schoot van de dageraad de dauw van uw jonge mannen voor u op.
Wat staat daar nou eigenlijk?
Uit de schoot van de dageraad? Ja, de weg van het gebeente in de schoot van een vrouw. En uit die vrouw komen wij tevoorschijn.
Wie is dan die vrouw? Nou, dat staat in deze Psalm: ‘de schoot van de dageraad’.
Dat is een moeder. De dageraad is mijn moeder.
De schoot van de dageraad, stel je dat eens voor, en ze heeft je gebaard.
In Prediker 11:5, wat we zonet hebben gelezen over het gebeente in de schoot van een zwangere vrouw, dat wordt in het Hebreeuws vertaald met: ‘lichamen’, dat zijn er méér.
De vrouw in de Openbaring, die een volwassen zoon baart, dat is er niet één, maar dat zijn er meer.
Er worden er heel veel gevormd in de baarmoeder van de dageraad. Héél veel, al die groepjes over de hele wereld worden gevormd naar Zijn beeld.
We beginnen langzamerhand op de Vader te lijken. Al die lichamen.
Dan moet je eigenlijk Psalm 139 daarbij lezen. Het gaat in die Psalm niet over de vorming van een mens hoor, maar over de vorming van een wezen in de mens.
Als jij nou zwaar gehandicapt bent, en je leest die Psalm, wat denk je dan?
Nou, dan lees ik in vers 15: Mijn gebeente was voor U niet verholen, toen ik in het verborgene gemaakt werd, gewrocht in de diepten van het aardrijk; en uw ogen zagen mijn vormeloos begin; in uw boek waren ze allemaal opgeschreven, de dagen, die geformeerd zouden worden.
En ik lees dat als gehandicapte, dan zeg ik: ‘nou, hebt U mij wel in de gaten gehad, waren Uw ogen wel op mij gericht? Ik ben hartstikke mismaakt! Een blinde kan het niet lezen, en een dove kan het niet horen, en de lamme zegt ook: gooi mijn tranen maar in mijn pet’.
Het gaat hier dus niet over de vorming van een mens, maar het gaat hier over de vorming van de Christus in je!
En dán klopt die Psalm in elk onderdeel!
Langzamerhand word je gevormd vanaf je oorsprong, je ware identiteit, tot aan het einde van wat de Vader bedacht heeft.
Daarom roept David het ook uit: Hoe kostelijk zijn mij Uw gedachten.
Wat heeft U mooie gedachten, zegt hij tegen God.
En als er iéts dwars gezeten wordt, dan is het de vorming van de Christus in ons; daarom staan we ook onder druk.
Je mag alles doen, druk bezig voor de Heer. Halleluja krijsen op het podium, dat heeft geen enkele zin.
De Christus wordt in mij gevormd, en dát is het werk van God. Dat zegt Jezus ook: ‘Het werk van God is dat je in Mij gelooft, en gelooft in Hem die Mij gezonden heeft.
Wie is die ‘Mij’ dan? Ja, dat is Jezus, maar het was de Christus, en dat hield Hij geheim.
Petrus roept dat een keer uit, maar Jezus zegt dan: ‘mond dicht’.
De Christus in ons is het grootste geheim dat God in jou gelegd heeft.
Daarom is Hij ook zo gek op je, dat jij dat geheim hebt aangenomen.
Je kunt daar God geen groter plezier mee doen, daar is Hij zó gelukkig mee!
Ergens zegt Jezus: ‘Het geloof van God’.
Daar heb je het; het vertrouwen van God dat het in jou goed komt wat Hij begonnen is te doen. Dat is de weg van de wind.
Het gebeente in de schoot van een zwangere. In het Hebreeuws staat er: ‘in de schoot van een volle’, dat is natuurlijk een zwangere.
En het werk van God, die alles maakt.
Ja, God maakt alles, en een maker is een hersteller.
In het Hebreeuws staat er: ‘het werk van God, dat Hij aan allen doet’.
Hij doet een goed werk aan mij. Hij heeft het ook over jou!
Je kan het ook vertalen met: ‘het werk dat Hij mét allen doet’.
Hij schakelt ook anderen er bij in.
Dus Hij doet dat werk áán jou, maar dat doet Hij niet alleen, dat doet Hij ook mèt die anderen. Dus je voedt elkaar op, dat is toch leuk?
Je bent elkaars voorganger, of naloper. Dan loopt dié weer eens voorop, en dan loopt die ander weer eens voorop, het maakt allemaal niks uit.
Het woord voorganger is een rare titel, ja, maar dat is een apart verhaal….
Jezus heeft toch aan jou gevraagd: ‘mag Ik je voorgaan?’ Ja, nou, volg Mij!
Dat is nou alles wat Hij van je vraagt.
Hij had niet gestudeerd, had geen titel,
Hij stond ook niet bekend als voorganger.
Jezus was steeds in het gebed ván God, kon ook vertaald worden met: in het gebed mèt God. Dan kun je nagaan, wat van God is, is ook mèt Hem.
Het gebed met God is samen bidden, en God is ook één en al gebed.
Hij is altijd bezig in de hemel om Zichzelf te openbaren in mensen.
Daar word je toch stil van! Het gaat om Zijn openbaring. De apokalips.
Dat betekent: het weghalen van een sluier die de duivel over ons gehangen heeft.
Een sluier van zonden; een sluier van sterfelijkheid.
Alle sluiers worden op een gegeven moment allemaal weggehaald! En zo word jij ontsluierd. Hoe vind je dat nou?
Zonder sluiers. En als de bruidegom dan zegt: ‘Kijk Mij eens aan’, zoals geliefden elkaar aankijken, dan lezen ze het geheim in elkaars ogen. Een onverbrekelijk geheim.
Jezus en Zijn vrouw, de gemeente, de gelovigen. En uiteindelijk wordt God de Man van Zijn vrouw, en dat is de totale gelovige mensheid. Dat is de bruiloft van het Lam. Maar dát duurt nog wel even.
Ik lees je nog een gedichtje voor.
Dus ik laat nu hier mijn gezicht zien, dat durf ik wel bij jullie, want niemand beduvelt mij hier, heb ik gemerkt in de loop der jaren. Ik voel me echt veilig bij jullie.
En wat er ook gebeurd is, ook in Kampen, waar een gigantische kloof is ontstaan, die onoverbrugbaar is; nou ja, dan houdt het maar op.
45 jaar ben ik daar leraar geweest. Ik heb er wel een traan om gelaten hoor.
Ondertussen werd ik wel weer opgetild, en kan ik mijn gedachten hier en daar nog een beetje kwijt.
Er vormen ook nog een paar kleine groepjes, daar zijn we erg gelukkig mee.
Zo zijn er overal in Nederland kleine groepjes die stilletjes verder gaan met het ontdekken van dat smalle weggetje.
Nu het gedicht:
Mijn leven lang verzameld, en veilig opgeborgen; een regenboog van schatten in de hemel.
Ik ben geboren uit wind en regen, en wandelde van donkerheid naar morgenlicht, tot in de jongste dag;
en pril en zo schroomvallig komt lente in mijn ziel.
Wijd open ik mijn ramen, in mijn gezicht zijn adem; ontroering, zo zacht ruisend van Zijn aanwezigheid in ogen van geliefden.
Hun omarming geneest mij, mens worden, mens Gods, aan- en met elkaar.
Zoveel vruchten zongerijpt in rust, aan tafel met mijn Vader en Zijn Zoon.
Samen zijn met brood en wijn.
Gebakken brood door vuur, geperste wijn door voeten.
Zo vol smaak, gelouterd door Hun liefde, gelukkig bij elkaar.
Amen
Duurt Sikkens d.d. 01-02-2018 (Assen)