Geen bedekking meer (Duurt 29-05-2011)
Geen bedekking meer
2 Cor. 3:15-18. Een brief die Paulus schreef.
Ja, tot heden toe ligt, telkens als Mozes voorgelezen wordt, (dat is de wet van Mozes) een bedekking over hun hart, maar telkens als iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen.
Ik hou niet van het woord bekeerd hier; eigenlijk kun je hier beter lezen: wanneer iemand zich tot de Heer gèkeerd heeft. Daar zit een beweging in van de één naar de ander, dan wordt de bedekking weggenomen.
De Here nu is de Geest; (daar ben ik nog steeds niet over uitgedacht wat dàt nou betekend), en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weer-spiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Heer, die Geest is.
Wat heerlijk als er geen bedekking, geen sluier meer over je bestaan hangt. Want wat kom je veel mensen tegen waar wat overheen hangt, zodat ik ze niet kan zien.
Als dus die bedekking weggenomen is, zegt Paulus, dan word je óntdekt! Dan doe je de ontdekking van je leven!
Die sluier, of wat dan ook, wordt opgelost, in het niets. Dat noem ik nog eens een oplossing. Ineens kun je iemand zien. Want in vers 12 van ditzelfde hoofdstuk praat Paulus over vrijmoedigheid.
En die vrijmoedigheid betekent dat je innerlijk vrij is. Moed is je ‘gemoed’. dàn hangt daar niks meer overheen.
Geen bedekking meer. Of je ergens welkom bent of niet.
Eén van de ergste bedekkingen is de dood. Die hangt over alle mensen.
Jesaja zegt: die sluier, die alle volken bedekt, is vernietigd! Opgelost!
Timotheus zegt zelfs: de dood is
à f g e s c h a f t ! Wat een uitspraak hè? Dat is de geestelijke dood.
Maar ook de bedekking van het slaaf of slavin zijn!
Je hebt van die mensen die in een soort doorgeschoten dienstbaarheid de slaaf van anderen worden.
Denkende dat ze daarmee goed doen; maar het gaat ten koste van jezelf.
Dat slaafse, dat eindeloos dienstbare….
Dat is niet de bedoeling, je bent dan niet vrij.
Of er hangt iets overheen van het erg op jezelf gericht zijn, egocentrisch. Je zet dan je ego in het centrum.
Er zijn mensen die zó bezig zijn met anderen, dat ze niet meer aan zichzelf toekomen.
Er zijn ook mensen die zó bezig zijn met zichzelf, dat ze niet meer aan anderen toekomen.
Er zijn mensen die zó bezig zijn, dat ze niet meer aan God toekomen. Die rust.
Of, wat je ook wel eens tegenkomt, als je er op let, dat is gespeelde nederigheid.
Gespeelde nederigheid: als het met jou maar goed gaat, met mij hoeft het niet goed te gaan. Ga jij maar vóór, altijd.
Er is een schitterende vertaling van Reisel over zon, maan en sterren: laten de achter nevels schuilgaande lichtbronnen tevoor-schijn komen.
Wát een vertaling zeg. Achter nevels schuilgaande lichtbronnen. Ze zijn versluierd.
God is de Zon, dé lichtbron. Daar zijn in de loop der eeuwen zóveel sluiers voor getrokken, dat je Hem haast niet meer kan zien. Allemaal gordijnen ervoor.
En langzamerhand komen we achter Zijn aard, die zachtmoedigheid. Nou, die God heb ik als puber niet gekend. Ik ben altijd bang geweest.
De maan is een beeld van Jezus. Wat is er over Jezus veel gekletst. En wat een etiketten heeft die Man gekregen. Van ‘goed mens’ tot ‘revolutionair’ etc. Allemaal etiketten.
En uiteindelijk ontdek je ineens dat het de bedoeling is dat het je echtgenoot wordt.
Maar ik wil vandaag even stilstaan bij de sterren. Ook versluierd.
Er is zóveel gelogen over God, en over Jezus. Er zijn zóveel andere goden voor Zijn aangezicht gekomen.
Het barst ook van de andere ‘Jezussen’. Paulus waarschuwt daarvoor.
Maar nu gaat het even over de sterren.
En wat is er al veel gelogen over mènsen!
Heel veel!
De bedoeling is dat jij tevoorschijn komt achter de sluiers vandaan.
Misschien achter maskers vandaan.
Dat beeld wat ik een paar weken geleden kreeg, heeft me wel weer aan het denken gezet. Want Hij geeft dat niet voor niks aan ons, als gemeente.
Er was iemand die alsmaar in kringetjes rondliep van de ene spiegel naar de ander. En dan z’n schouders ophaalde, heel verdrietig; en weer verder ging.
Het was een heel druilerig klimaat.
En in geen van al die spiegels waarin hij keek, herkende hij zichzelf. En dáár gaat het om. Wie ben ik nou eigenlijk?
Even een paar spiegels: een gebroken spiegel. Gooi er maar eens een steen tegenaan, dan krijg je hele mooie fragmenten, weet je niet?
De één zegt dit over jou, de ander zegt dàt over jou. Of je hebt zelf een versplinterd bestaan; een gigantische puzzel, dat je zegt: ik kom er niet uit. Wie ben ik?
Je voelt je innerlijk zo verdeeld.
Twijfel over jezelf is rot hoor, ik ken het heel goed.
Er was ook een holle spiegel. Als je daar in kijkt, wat zie je dan? Een gigantische vergroting van jezelf. Het vergroot en het vervormd.
Stel dat je er behoefte aan hebt om geprezen te worden. Dat je verslaafd bent aan waardering. En de mensen trappen daarin en ze prijzen je, niet de hemel in maar eerder er uit. Maar het wordt allemaal zo vergróót. Maar dat bèn je toch helemaal niet? Daar heeft de wereld vaak behoefte aan, maar wij juist niet.
Ik denk wel eens: in zoveel gemeenten wordt Jezus zó vergroot, dat je Hem haast niet meer als je naaste ziet. Kun je me volgen wat ik bedoel? Dat vergroten van de Heer…, doe dat nou niet!
Ik weet wel dat jullie me groot vinden, zegt God wel eens, dat weet ik nou zo langzamerhand wel. Maar wat doe je?
Dat geldt ook voor Jezus.
Of je kijkt in een bolle spiegel, en wat gebeurt er dan? Dan word je ontzettend klein.
Ik denk dat je dát allemaal wel eens gedaan hebt. Dat je verkleind wordt.
Een ander kleineert je, en je gelooft het.
Die maakt je belachelijk…, en je wordt zó klein. Op het laatst kun je er instinken en je ook klein houden.
Denk eens aan de calvinistische spiegel.
Nou, daar heb ik lang in gekeken hoor.
Maar wat zie je dan? Dan zie je een beetje bleek gezicht, dat witte. Ook met een hoop zwart. Met Bijbelkringen onder de ogen. En dan hoor je: niks mag en alles moet.
Daar heb ik onder geleden hoor.
Altijd vroeg ik mijn ouders: mag dat wel? Mag ik dit, mag ik dat? Eindeloos gedoe…
Niks mag en alles moet!
En trouwens ook nog: eeuwige zondaar. Eeuwig! Dat is lang hoor!
Uiteindelijk trok ik de conclusie: dit deugt niet. Je bent dus een waardeloos figuur. Want dáár kwam het op neer.
En ik dacht, dat als ik aardig deed, dat ik wist dat het maar iets van de buitenkant was; want ze moesten eens weten hoe slecht ik eigenlijk van binnen was.
Als ik dus in die spiegel kijk, vind ik dat geen gezicht. Die ben ik ook niet.
Daar heb ik een hoop verdriet van gehad. Dat is voorbij hoor!
Of je kijkt in de spiegel van het Boedisme.
Wat moet je dan? Moet je horen! Opgaan in de leegte!?! Nou ja, dan blijft er niet veel meer van je over.
Dus opgaan in de leegte, en al je verlangens doden.
Nou, wat blijft er dan nog te wensen over? Je kan niet eens meer verlangen naar God! Het moet allemaal opgelost worden in het niets. En daar ben je dan je Godganse leven mee bezig. Wat een ellendige spiegel.
De spiegel van de Grieken vond ik wel aardig. Daar staan heel veel van die tempels, en de grond is: ken uzelf! Nou, daar kom je een heel eind mee.
Als je jezelf goed en eerlijk leert kennen, dan word je heel mild naar anderen. Dat weet je hè? Wie zonder zonde is, ga maar gooien. Zulke dingen. Jezus wijst daar ook een keer op.
Maar ‘ken uzelf’. We hebben daar een uitdrukking voor: wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. Dat je denkt: ach, het is niet zo verschrikkelijk erg; ik kan het wat relativeren.
Dus die Grieken zijn wel een heel eind gekomen hoor.
En tegenwoordig is het erg in, om in de spiegel te kijken van het spiritualisme. We leven in het jaar van het spiritualisme.
Eindeloos op één of andere manier ‘geestelijke’ bezig zijn.
Dat vind ik een bewaasde spiegel, waar de condens overheen hangt. Je kijkt erin en je ziet alleen maar iets schimmigs.
Het is een geestelijke stroming die het werk van Jezus loochent. Ze hebben het wel vaag over een christus…, of een christusgeest… Maar het werk van Jezus, dat Hij echt voor jouw zonden is gestorven en de dood heeft overwonnen loochenen ze.
Zonder Jezus kom je nooit bij de Vader.
En die spiritualisten hebben de mond vol over God, maar je denkt: je hebt een andere god. Want zo gauw je in gesprek raakt, komen ineens de stekels overeind.
En wat heel occult is dat is de spiritistische spiegel; dat je kontakt zoekt met doden; om achter de waarheid te komen of wat dan ook; of achter de toekomst…; of geen afscheid kunnen nemen.
Dat is hartstikke occult.
Er komen steeds meer van die bewaasde spiegels.
Mensen die toch wel ièts geloven, want er môt toch wel wat wezen…., die heten tegenwoordig ‘ietsisten’. Een Intelligent Designe, las ik wel eens. Ja, hoe vaag kan het zijn.
Wie kan mij een naam geven? Wie kan dat? Dat kan alleen iemand die mij geboren heeft doen worden.
Je kunt ook in spiegels kijken die helemaal bewaasd en verweerd zijn. Je hebt zoveel teleurstellingen in je leven gehad, of een verklooid leven, of zo verdrietig, of verdrietig in de liefde. Je voelt je zo gemanipuleerd. Erg is dat. Hoe vaag kan het zijn?
Wie noemt mij? Wie geeft mij mijn naam?
Al die gesluierde spiegels; b.v. schaamte. Er zijn mensen die zich gewoon voor zichzelf schamen, en een reden kunnen ze niet geven, maar ze schamen zich. Ze kunnen er beter nièt zijn, vinden ze.
Sorry dat ik besta! Ik màg er niet eens zijn.
En als ik in die spiegel kijk zie ik er niet uit!
Dat vind ik zelf. Ik lijk nergens op. Dat is heel erg!
Ik ben heel lang een vertrouwenspersoon geweest op scholen, en heb ook met zeer moeilijk opvoedbaren te maken gehad. Jaren lang. Tuig van de richel heet dat in de volksmond.
Als je de dossiers las van die knakkers, dacht ik: goh jongen, dat jij nog leeft. Hoe bestaat het.
Jij hebt helemaal geen jeugd gehad. Geen wonder dat je deze kant bent uitgekomen.
Een meisje zei een keer: ik moet altijd doen wat een ander zegt, want anders wordt ik niet geaccepteerd. De acceptatie hangt dus af van als ik maar doe wat een ander zegt. Dàt is erg!
Haar eigen wil werd de grond ingeboord.
Nog één spiegeltje. Je kent het misschien wel. Je hebt van die spiegels waarvan de hele rand is vol gestoken met familie-kiekjes.
Ken je dat nog van vroeger? Al die fotootjes? Je moet even zoeken voordat je je eigen gezicht ziet. Maar die mensen zijn altijd bezig met familie. Maar dan ook altijd!
Ik vraag me af of dat niet ten koste gaat van jezelf.
Vertrouwenspersoon. Een grondwet is: zeg nooit tegen iemand met wie je kontakt zoekt, die in zo’n ellendige situatie zit, zeg dan nooit: mij kun je vertrouwen.
Nooit zeggen! Dat moet blijken!
Want hoeveel mensen zijn ergens in gestonken en zich gemanipuleerd voelen omdat iemand dat zei. En toen gingen ze die persoon vertrouwen, en het ging mis.
Zeg het nooit. Het is een oude uitdrukking: trouw moet blijken!
Ach, als ik nog denk aan die groepen jongens; in de groep moesten ze zich staande zien te houden, op één of andere manier. Sommigen vaak agressief. Zo van: kom me niet te na.
Ik had één jongen, die liet expres z’n snot lopen, echt in z’n gezicht, altijd weer, om afstand te scheppen. Hij zag er echt goor uit, waste zich ook niet.
Ik dacht: nou moet ik toch die slotgracht eens overzwemmen. Ik gleed wel haast uit.
Ik ben gewoon met hem gaan stoeien. Ik denk: ik zal je laten merken, jongen, dat, al vind jij jezelf zo’n goorlap, ik accepteer je, jij bent een leerling van me.
Ik ben de gracht overgezwommen, Mariet heeft ’s avonds m’n kleding gewassen. Maar dat was voor het eerst dat ik een beetje kontakt met hem kreeg.
Ach, er zijn verhalen zat, maar er waren ook anderen, die in de groep staande bleven vooral ook door leuk te doen.
De grapjas uithangen, daar verschool hij zich achter. Dan zie je wat voor een gebroken bestaan zo’n jongen had.
Er kwam een keer een jongen op me af; de school was al afgelopen en ik zat nog wat te rommelen in de klas. Hij kwam ineens terug; een mooie jongen, uiterlijk.
Hij heette Paul. Ik zei: Paul, ga zitten.
‘Sik’, zei hij, en toen sprongen hem de tranen in de ogen, ‘ik weet niet wie ik ben’.
Ik vond het héél wat dat hij dat durfde te zeggen. Het was een atletische vent, prachtig uiterlijk, maar helemaal leeg van binnen. Dàt is erg!
‘Het is net of ik voor een dichte deur sta’, zei hij.
Ik zei toen: doe die deur eens open, als je wil. Toen zei hij: ‘Sik, jongen, daar zit zo’n lange gang achter, en die ben ik al een keer helemaal afgelopen, en aan het eind weer een deur. Toen heb ik die deur open gedaan, en toen zag ik weer een lange gang. Toen durfde ik niet meer.
Ik zal dat gesprek ook nooit vergeten. Je hebt soms hele vèrgaande gesprekken.
Hij was voor sommige mensen in de psychologie een interessant geval geweest, dat ze uiteraard besproken hebben, maar hij was er niets mee opgeschoten. Hij heeft ook suïcide gepleegd.
Leeg, ik ben leeg, en suïcide, ik noem het altijd moord, de duvel vermoordt mensen.
Ik heb zoveel kwetsbare jonge mensen gezien.
Het meisje wat ik zonet noemde zei: ik weet niet eens meer wat ik zelf wil! Als ze vragen: wat wil je nou? Dan haal ik m’n schouders op.
Of het meisje dat een keer zei: ze hebben zo vaak ‘barst jij’ tegen me gezegd dat ik nu gebarsten ben. En nu zit ik in een inrichting. En wie lijmt me? Ja, een onge-naakbaar meisje. Rookte zich te pletter, sloot zich helemaal af en was ook niet meer te benaderen. Ze vertrouwde ook niemand meer.
Enfin, ik kan tien/twintig/dertig voor-beelden noemen, maar ik pik er maar wat uit, hoe gebroken een menselijk bestaan kan zijn. Wat een versplinterde spiegel het kan wezen.
Je moet ook oppassen dat je in de gemeente nooit een rol gaat spelen, en dat je individueel een ander bent.
Want de kernvraag blijft: wie ben je?
Er zijn mensen die zeggen: nou, ik ken diè en ik ken diè, en diè heb ik ook leren kennen. Maar dat is het punt niet.
Het punt is: wie kent jou! Wie kènt jou!
Dat hangt er vanaf of je je hebt láten kennen.
Je moet iemand zien te vinden die jou ontdekt. Die in het verborgene ziet.
Ken je die uitdrukking? Dat noemt Jezus van Zijn Vader. Mijn Vader, die in het verborgene ziet.
Dat is zó verstrekkend. De verborgen mens. Die uiterlijke mens kan me echt niet zoveel schelen. Maar wel die innerlijke, die vertrouwd is met je verborgen gedachten. Je verlangens, je verdriet.
Een veel geciteerde tekst is: ‘Ik sta aan de deur en Ik klop’. Maar de vraag is: mag Ik bij jou binnen komen? En dàt gaat ver!
Helemaal binnen in je. Op het laatst kun jij in Hem blijven, gelijk ik in U.
Dat gelijk…, in welke mate laat je Hem toe in je leven; laat je iemand toe in je leven?
Durf je dat?
Mag Ik jouw vertrouwen winnen? Mag ik dat doen? Maar dan wil Ik graag dat je alles met Mij deelt. De mooie en de lelijke dingen. Want Ik wil jou leren kennen.
Die angsten van je. Of, en dat vind ik één van de ergste dingen, de ontkenning van jezelf. Wie je zelf bènt.
Want als Ik dan door je huis zou dwalen en Ik kom een kast tegen waar een enorm hangslot op zit. Ik vind een ‘hang’slot altijd iets treurigs hebben, en achter dat hangslot zit ook vaak iets treurigs.
Een kast met verborgenheden waar je je kapot voor schaamt, waar je een hoop in hebt weggestopt.
Een geheime kamer waar je niet mag komen. Ach lief mens, daar schaam jij je voor? Ja, je zal hem toch zelf open moeten doen, want je hebt hem zelf op slot gedaan.
Lieve mens, laat je je eens ontsluieren. Want er is een Geliefde die jou zoekt. Een Geliefde is naar jou op zoek.
Dat kon ik als jongen ook nooit geloven, dat er iemand verliefd werd op mij. Dat kón niet! Ik vertrouwde het geen eens als iemand mij aardig vond.
Kun je nagaan hoe verwrongen je zelf kunt zijn ten opzichte van andere mensen die het goede willen en het goede doen.
Ja, ik heb mooie mensen ontmoet in mijn leven, maar ook manipulatieve en rare mensen.
Het gaat God erom dat die nieuwe mens, en dat is de èchte, tevoorschijn komt.
Niet dat de kastanje tevoorschijn komt, maar wat daar in zit. Want sinds je opnieuw bent geboren heb je een nieuwe Vader en een nieuwe Moeder. En ouders mogen hun kind een naam geven.
Die nieuwe mens tevoorschijn roepen begint bij je hemelse geboorte. Dáár begint het mee. Anders zie je dat hele Koninkrijk Gods trouwens niet, zegt Jezus tegen Nicodemus.
Je ziet het pas als je van boven geboren bent. Dan zie je ook het licht, wat een beeld is van liefde. En dat God van je houdt. En dat Hij zo zachtmoedig is. En dan durf je te komen.
Van lieverlee word je ontsluierd. En dat is je wáre gedaante, of, in het beeld van de spiegels te blijven, dat is je wáre gezicht.
Je kan het zelfs helemaal mis hebben óver jezelf. Als je jezelf moet beschrijven dat je merkt dat je er helemaal naast zit, hoe kan dat nou? Anderen zien mij ook anders.
Hoe kan dat nou? Je komt uit die verwarring als je je spiegelt aan de liefde, aan Iemand. En dat gaat, en dat vind ik een hele leuke uitdrukking, dat gaat van lieverlee.
Dat is een hele oude uitdrukking, en dat betekent letterlijk: met een lieve, zachte, aangename gang. Van lieverlee.
Het woord lief speelt daar een rol in.
In het beeld met die spiegels, wat ik heb gehad, was ook iemand die aan het eind een ander even bij de hand nam.
Die kwam ook in een ander klimaat terecht. Kijk maar niet in allerlei spiegels.
Ze kunnen je soms een eindje brengen, soms, maar dan komt ineens de vraag: kijk Mij maar aan. Ik ben Iemand.
Als je Mij aankijkt, dan zal ik zeggen wie je bent; en ik zal je vooral vertellen wat jij voor Mij betekent. Dat kun je misschien niet eens verdragen. Dat kun je misschien niet eens aan. Ik zal het dan ook van lieverlee duidelijk maken.
Want Ik ben de levende weerspiegeling van Mijn Vader. Dáár heb je de Zoon.
Als je Mij ziet, zegt Hij, dan zie je de Vader. Ik weerspiegel Hem in z’n handelingen in alles wat Ik doe en in alles wat Ik zeg, ja, dan zie je in Mij eigenlijk de Vader zoals het licht van de maan komt van de zon.
En dan gebeurt er iets heel moois met je, en daar lees je zo gemakkelijk overheen.
Vers 18: Wij allen, met een aangezicht waarop geen bedekking meer is. Wij worden spiegels.
Als iemand wil weten wat de bedoeling van het leven is, dan zou je platweg kunnen zeggen: kijk maar naar mij. Wij weerspiegelen Gods wezen. Vol van ontferming en barmhartigheid. Wat een mooie mensen.
Wij veranderen naar hetzelfde beeld. Het beeld wat Jezus was en is van de Vader; wij veranderen ook naar dat beeld.
Dat is een prachtig wordingsproces, en het gaat weer ‘van lieverlee’.
Mooi hè? Dus daar kun je de tijd voor nemen.
Je kan Gods karakter weerspiegelen.
Dat is toch mooi!
Ik zal nog een beeld herhalen van jaren terug. Toen zat ik een beetje diep.
Toen zag ik een hele grote manshoge spiegel, en daar stond iemand voor.
En hij stond naast me maar ik wist: daar staat iemand, verder niet. En ik keek in die spiegel, en die ander keek ook in die spiegel. En er was iets heel wonderlijks.
In die spiegel waren allemaal gezichten waar licht afkwam. Duizenden! Eindeloos veel gezichten.
En God stond als het ware voor die spiegel, en Hij zag Zichzelf weerspiegeld in mensen. Daarin herken je jezelf.
Dat is wonderlijk mooi hè? Dat God Zich herkent in Z’n kinderen.
Hoe ziet Hij eruit? Nou, kijk maar naar Mijn kinderen.
Wie bent U? Nou, kijk maar naar Mijn kinderen, want die weerspiegelen Mijn karakter, Mijn natuur.
De sluiers zijn weg. Wat mooi om een helder gezicht te zijn; een helder gezicht te hebben.
Ander woord: Zijn beeld en gelijkenis.
Dáár heb je de ware mens die het karakter van God weerspiegelen.
Van lied 292 wil ik nog even het vierde couplet lezen.
Toen ik dat maakte, kreeg ik deze twee regels: laat Mij zien het zonlicht in je ogen.
Dat kreeg ik. Want je weet: poëzie is 1% inspiratie en 99% transpiratie. Nog nooit gehoord? Dan weet je het nu.
Dan ga je denken en proberen met rijmwoorden en…., enfin, Gerard heeft er een schitterende melodie aan gegeven. Maar dáár ging het om: mag Ik je zien?
Mag ik je zien achter al die sluiers, die maskers, je uiterlijke gedrag, je leuk-doenerij, je agressie, je verdriet.
Mag Ik je zien? Dan heb je moed nodig om die eerste zin te doen: Kom hier! Durf je te komen bij Mij.
Je zit zó laag, zo hopeloos laag; mag Ik je verhogen? Ik til je gewoon op.
Want God is het die de nederigen verhoogt en daarbij in het licht.
En als Ik naar je kijk, zie Ik zonlicht in je ogen. Omdat Ik je beschijn met het licht van de Vader zie ik het zonlicht in jouw ogen. En dan komt het: dan zie je in Mij jouw lief’lijke gezicht.
Wat een kostelijk evangelie die een mens weer tot z’n recht brengt; zodat ze weer leren dat er van ze gehouden wórdt.
Laat Me je zien, durf je dat?
Zoek iemand op die in het verborgene ziet, net als de Vader. En je zult tevoorschijn worden bemind.
Duurt Sikkens d.d. 29-5-2011
Zullen we elkaar eens een hand geven? Dan gaan we bidden.
Vader, wij horen bij elkaar, dat vind ik wat. Dat hebt U altijd gewild. Van vóór de grondlegging van de wereld hebt U gedacht aan ons, aan mensen.
En ik bid, Vader, dat we tevoorschijn komen. Dat we ons durven te laten liefhebben.
We zijn zo moe van al die spiegels, en niemand zijn, dat is het ergste wat er is.
Maar U geeft iemand een eigen gezicht weer terug.
Ik bid U dat we ook durven te komen naar iemand die we tot op het bot vertrouwen. En dat we dan in het verborgene zien hoe mooi een mens is. En dat hij net zo mooi kan worden als U. Daar bid ik eigenlijk voor.
En die hoop houden we vast. Want als we eens Uw heerlijkheid kunnen weerspiegelen, ach Heer, wat zal de hele schepping, die nu zo zucht, blij zijn dat U zich openbaart, Vader, in de Uwen.
Amen.