1938.09

De bediening des Geestes.

“Hoe zal niet veel meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn.”

(2 Kor. 03:18.)

De Christelijke godsdienst is in zonderheid een innige, hartelijke en geestelijke dienst. Het ambt van de gelovige is een dienen in de Geest. (Filip. 03:03). – God is een Geest – en de ware godsdienst is een geestelijk liefhebben uit een rein hart. Geboren uit de Geest; geleid worden door de Geest; aanbidden en dienen in de Geest.

De twee bedieningen der ambten.

In dit hoofdstuk bespreekt Paulus de twee be­dieningen of ambten; het Oude en Nieuwe Ver­bond; de Wet en de Geest. Geestdrijverij is verkeerd; doch terugkeer tot de wet eveneens. De bekeerde Farizeeër en Israëliet wilden dikwijls wet en genade verwarren en ze verkeerd bijeen wegen. De wetgeving was met zulk een majesteit gegaan; en de priesterdienst imponeerde toch. Tempel en ceremoniën maakten toch hun in­druk. Het Evangelie van Jezus was heerlijk, zeker, doch zo simpel en zonder praal. Aan Jezus alléén, zonder Mozes, dat ging hen niet al te best.

En nu wil de apostel de verhevenheid aantonen van het Nieuwe Verbond, de vrucht van het kruis, de dierbaarheid van het Evangelie, en de kracht van de Heilige Geest. Ongetwijfeld maakt hij hier een onderscheid tussen de wet en het Evangelie, met de bedoeling om het grote verschil en de voortreffelijkheid van het Evan­gelie aan te tonen. Over het algemeen gaan vele christenen nog te veel naar het Wettische Chris­tendom over en hebben haast geen oog voor de bediening des Geestes, voor het tijdperk van de Heilige Geest, voor Zijn werk, Zijn dienaren en gaven. De Heilige Geest wordt veel te weinig gezocht, gekend, geëerd en gehoorzaamd.

Wij bouwen in allerlaatste instantie: óf op God óf op de mens. Zalig die mens, die zich laat bekwamen en gebruiken door de Hei­lige Geest. Wanneer we Zijn grootheid en onze kleinheid leren inzien, zullen we met Paulus zeggen: ”Niet dat wij van onszelf bekwaam zijn iets te denken, te spreken, iets te doen, onszelf toerekenende, en dus de eer zelf verdienen; maar onze bekwaamheid is uit God, die ons be­kwaam gemaakt heeft, om te zijn dienaren des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. De wet heet hier “letter” omdat ze uitwendig is, en uiterlijke voorschriften be­helsde. Het Evangelie wordt “Geest” genoemd, omdat het geloof van Jezus in de harten moest geschreven staan. De wet was goed en geestelijk, en heet geen “dode” letter, maar “een dodende letter”, omdat de overtreder van de wet de dood verdiend. Daarom heet deze eerste bediening en beschikking Gods: een bediening des doods en der verdoemenis. Hoewel deze bediening slechts tijdelijk en onvolkomen was, toch was zij niet zonder glans en heerlijkheid. Doch het is te ver­staan dat de blijvende en volkomen bediening der genade van Jezus Christus en de kracht des Geestes veel meer heerlijkheid bezit! Jezus’ bloed spreekt van betere dingen en verwierf de ware zalving en priesterschap! De wet gaf niet de Geest, het Evangelie! Bij God is de kracht, doch bij ons moet het geloof zijn.

Het Evangelie is het woord des geloofs; de beloften worden de onze, de kracht ervaren, de bekwaammaking ontvangen, mits wij in geloof en ootmoed tot God gaan. De Geest maakt levend, als Hij in ons ziet, het vertrouwen in Jezus; ja dan verandert Hij ons van heerlijkheid tot heer­lijkheid.

De bediening en tijdperk des Geestes is nu. Nu is de dag der zaligheid. Vele gelovigen leven wel heden, doch blijven in de weg van gisteren, dat is, de wet, de letter die doodt.

O broeder en zuster! leeft en dient toch heden in de vrijheid, kracht, blijdschap, en heerlijkheid des Geestes.

  1. R.

 

Het Evangelie van de genezing.

(Naar A. B. Simpson).

Wij willen enige wenken geven aan hen, die de genezing door het geloof van harte zoeken.

Wees in deze zaak volkomen overtuigd en sta op het woord van God als de enige vaste en zekere grond.

Uw geloof moet op de grondslagen en beloften des Bijbels rusten, anders zal het geen weerstand kunnen bieden aan de beproevingen en de tegenstand, die zeker komen zullen.

Gij moet zó zeker zijn van het feit dat de genezing voor het lichaam een deel der door Christus’ volbrachte verlossing is, dat alle ver­standelijke overwegingen en menselijke lerin­gen u niet aan het wankelen kunnen brengen.

De oorzaak van zovele mislukkingen op het gebied der gebedsgenezing is daarin gelegen, dat men een twijfel- en wankelmoedige positie in­neemt tegen Gods Woord.

Om te groeien in genade moeten wij veel al­leen zijn. Het is niet in gezelschappen, dat de ziel het meest groeit. In een enkel uur van stil gebed, zal de ziel meer voortgang maken dan in dagen van gemeenschap met anderen. Het is in de woestijn dat de dauw het zuiverst is en de lucht het reinste.

 

Een eeuwig, Koninkrijk.

“Daarom, alzo wij een onbeweeglijk Ko­ninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, door welke wij welbehaaglijk Gode mogen dienen, met eerbied en god­vruchtigheid.’ (Heb. 12:28.)

Een eeuwig en vast koninkrijk, wat niet be­wogen kan worden, is het deel der kinderen Gods. Wanneer wij rondzien in de wereld, op welk gebied ook, dan bemerken wij dat alles vergankelijk en aan verandering onderworpen is. Als we niets anders hadden, dan dit beweeglijke dit altijd weer veranderlijke, dan was ons leven zeer treurig.

Doch het Schriftwoord roept ons toe, dat wij een “onbeweeglijk Koninkrijk” zullen ontvangen, een Koninkrijk wat niet veranderen kan, noch vergankelijk is; het is een eeuwig Koninkrijk. Daarom ook moet het kind van God, door Zijn genade en de hulp van de Heilige Geest zijn leven inrichten met het oog gericht op dat eeuwig en blijvend Koninkrijk.

Is het geen droevig verschijnsel, dat kinderen Gods vaak zich zo laten binden aan de dingen van het aardse bestaan, dus aan het vergan­kelijke, dat er geen tijd is om zich te wennen aan het eeuwige Koninkrijk.

Alles vergaat en verandert; niets is hier blij­vend, alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan.

In vers 27 wordt gesproken over dat veran­derlijke, als de schrijver zegt: “En dit woord: Nog éénmaal, wijst aan de verandering der be­weeglijke dingen als welke gemaakt waren; opdat blijven zouden de dingen die niet beweeglijk zijn.”

Het is een heerlijk troostwoord voor Gods kinderen, dat al het beweeglijke en veranderlijke wat ons dagelijks omringt en door ons gezien wordt, slechts is gemaakt, ja bestemd is met een beslist doel …. om het “onbeweeglijk Koninkrijk” te ontvangen.

Ja, dan heeft het leven zin en het wereldge­beuren betekenis. Al datgene, wat we vaak zo krampachtig vasthouden en dat terwijl wij het nog in onze handen hebben reeds ver­andert, is gemaakt, daar gesteld, verordineerd door God zelf, met één besliste omlijnde ge­dachte om u, o kind van God, een onbeweeglijk en eeuwig Koninkrijk” te doen ontvangen.

God laat onvolmaakte dingen en systemen toe en zij bestaan voor een tijd. opdat Hij ze gebruiken kan tot het komen van het “onbeweeg­lijk Koninkrijk”.

Wanneer in die zin hun roeping ver­vuld hebben, dan verdwijnen zij. Dat vinden wij in het Woord van God. In betrekking van alle offeranden, diensten en ceremoniën hadden zij hun plaats, maar zij waren en behoorden tot het beweeglijke, en moesten plaats maken voor het onbeweeglijke. En daarom, wanneer we als Gods kinderen nog altijd leven onder de wet en de dingen die vergankelijk zijn, dan hebben wij ge­probeerd de “Klok Gods” terug te zetten.

Wanneer we voor ogen houden, dat al wat te voren is gegeven en geopenbaard alleen was, om ons dat eeuwig en blijvend koninkrijk te schenken, dan kunnen we niet anders als in dankbaarheid onze harten opheffen tot onzen wonderbare Verlosser en Zaligmaker. Was dit niet het doel van de Heiland in Zijn prediking — niet een vergankelijk koninkrijk – niet een rijk op aarde, maar gij zult een “onbeweeglijk” koninkrijk ontvangen.

Hoe duidelijk laat de schrijver ons zien inde verzen 18-24 waartoe we niet en waartoe we wel geplaatst zijn. Had het eerste dan geen waar­de. Zeer zeker, geschapen, gesteld door God ten­einde ’t eeuwige eruit voort te brengen. Hij neemt het eerste weg om het tweede daar te stellen.

Wat is eigenlijk Godsopenbaring? Iemand heeft het eens zo uitgedrukt: ”Openbaring ver­onderstelt het ingaan van de Eeuwige in de vormen van tijd en ruimte. Daarom vertoont het ganse openbaringswerk de karakteristiek van een levend organisme, m.a.w. groei en ontwikke­ling. God sprak tot de vaderen; daarmee ging de Eeuwige in het tijdelijke.”

En zo is het ook met onze persoonlijke er­varingen. Zij hebben hun tijd en God geeft ze ons, opdat in ons geboren zal worden dat, wat niet meer kan bewogen worden. Het tijdelijke moet plaats maken voor het eeuwige. Het zichtbare voor het onzichtbare. “Doch het geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke.” (1 Kor. 15:46). De tweede Adam, Christus, volgt de eerste Adam.

Wanneer een noot nog in zijn groene bolster is, dan blijft dit omhulsel zolang, totdat de noot volkomen rijp is. Dan kan de wind blazen op de vergankelijke bolster, die dan wegvalt, maar de noot zelf heeft in zich het onvergankelijke, n.l. de vrucht tot ander leven.

Geliefde broeder en zuster, het gaat bij God niet om de harde schaal der noot, maar om de pit, n.l. de vrucht van het eeuwig leven in ons.

Al de bemoeienissen Gods in ons leven, de winden en stormen, die over ons heen gaan, de orkanen die ons leven teisteren, zijn ze doelloos? Is het alleen de uiting van een God der wrake? Of hebben zij doel en bestemming in ons leven?

En nu dan nog een vraag. Kan God ons wel in valse vrede laten, terwijl ons leven mis­schien gevuld is met vergankelijke dingen dezer wereld? Ja, zeer zeker “onze God is een verterend vuur”. Dan zit Hij “louterende en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, en Hij zal ze door louteren als goud, en als zilver.” (Mal. 03:03.)

God heeft ons zo lief, dat Hij ons wil los­maken van al wat ons bindt. En daartoe neemt Hij al dat vergankelijke en veranderlijke weg, om ons dat eeuwige Koninkrijk te geven, wat niet meer bewogen kan worden, opdat onze er­varing worde wat (Heb. 04:09) ons zegt: “Er blijft dan een rust over voor het volk Gods.”

Ja, dan zijn we gekomen “tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstge­borenen die in de hemelen opgeschreven zijn.”

  1. K.

 

Een goede raad.

Zo dikwijls ons iets wenselijk voorkomt, bid, en begeer het van God, maar in de vreze Gods, en met diepe ootmoed des harten.

Zorg vooral, met verloochening van uzelf, alles aan Mij over te geven, zegt de Heer, en te zeggen: Heer, Gij weet wat ’t best is, doe dit of dat, naar uw welbehagen.

(“Pniël”.)

 

De eerste gemeente.

Wat blinkt ze schoon en smetteloos,

Die Bruid, die zich de Koning koos,

De eerste Kruisgemeente!

Wat bloeit ze, een rozengaard gelijk,

Aan hemelgeur en gaven rijk;

Zij blinkt als eêlgesteente!

O, jong en heilig Christendom,

Keer, keer nog eenmaal weder!

En Gij, o Heere Jezus! kom

En zend Uw Heilgeest neder!

(Gouden Schoven.)

 

‘Uit de arbeid.

Amsterdam.

We werden Zondag 14 Augustus verrast met een bezoek uit Schotland. Broeder Gibson van Kilsyth, was tot ons gekomen, en hoewel wij elkander nimmer ontmoet hadden, voelden wij ons spoedig één met elkander. Wat is toch de gemeenschap van Gods kinderen iets wonder­baars.

We werden niet alleen verkwikt door het woord wat onze broeder ons bracht, maar ook de liederen die hij zong, deden ons allen goed. Ook waren we blij eens kennis te mogen ma­ken met iemand uit Schotland, waar vroeger zo is gestreden voor een open bijbel en vrijheid voor getuigen, en waar thans nog velen zijn, die niet anders willen, dan Jezus volgen.

Scheveningen.

Vrijdag 22 Juli hield Br. G. van Polen in Gebouw “Eliëzer”, Beeklaan, de Haag, een doopdienst, waar vele broeders en zusters uit Scheveningen, de Haag, Voorburg, Haarlem en Rotterdam aanwezig waren.

Als onderwerp behandelde Br. v. Polen, (Matt. 03:15; Matt. 28:16-20; Hand. 02:38) en na­dat hij met de dopelingen had gebeden, ging hij tot de waterdoop over.

Verschillende broeders en zusters konden bij de herinnering aan hun eigen waterdoop niet nalaten een getuigenis te geven.

Met het spontaan zingen van verschillende liederen en met een krachtig dankgebed eindig­de deze avond. Zeer zeker een gezegende dienst die niet na zal laten uitwerking te hebben, zo­wel voor hen die de waterdoop nog niet hebben ondergaan, als voor hen, die deze daad reeds hebben verricht.

Moge God ons nog vele van deze avonden schenken.

 

 

 

1938.08

Een voortdurende toevoer.

“Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden.” (Zach. 04:6b.)

Een wonderbaar gezicht ontvangt de profeet hier van God. Wat ziet hij? Een geheel gou­den kandelaar, waar bovenop een oliereservoir geplaatst is. Uit deze olievoorraad gaan buizen naar zeven olielampen, die op verschillende plaat­sen van deze kandelaar zijn. Naast deze bijzondere kandelaar staan twee olijfbomen, en van deze olijfbomen gaan twee olijftakjes die olie in het reservoir gieten. Dit is in het kort het gezicht, wat we in (Zach. 04:01-06 en Zach. 04:11-14) vinden opgetekend.

Olie heeft in Gods Woord een bijzondere betekenis en komt vele malen daarin voor.

De olie, die gebruikt werd in de tabernakel, was van bijzonder soort.

Zij werd niet alleen gebruikt voor licht, maar ook voor reiniging der melaatsen, voor zalving der priesters. En, zij is bovenal een heerlijk beeld van de uitstorting van de Heilige Geest.

De profeet is hier iemand, die uit de slaap opgewekt wordt.  Ach ja, zo is het vaak met Gods volk. Gods Geest moet ons opwekken, onze ogen moeten gezalfd worden met heilige zalfolie, om Gods openbaringen te kunnen verstaan en te begrijpen.

We lezen, dat de kandelaar geheel van goud was, dat wil zeggen: de Kerk van Jezus Christus in haar volmaaktheid, moet geheel van goud zijn, moet de goddelijke natuur deelachtig geworden zijn. Zegt de ziener Johannes niet, dat hij zeven gouden kandelaren zag en dat de Zoon des mensen onder deze zeven gouden kandelaren wandelt. De gouden kandelaar op zichzelf is reeds een wonderbare studie, maar daarop kun­nen we nu niet verder ingaan. Eén ding slechts; de schacht en de rieten waren één. (Ex. 37:17.) Christus en Zijn gemeente is één. De kandelaar moet de drager zijn van licht, dat is de roeping van de gemeente. Zij moet een kandelaar – lamp – zijn in deze duistere wereld. Haar lichtstralen moeten in het rond en niet slechts naar één kant uit­stralen.

Hoe kan deze kandelaar – lamp – altijd brandende zijn? Het antwoord is: bij een altijd voortdurende toevoer. Vanuit de olijfbomen kwam de olie altijd doorvloeien door de twee olijftakjes. Elk uur, elke dag, altijd weer.

Waarom schijnt de gemeente des Heren niet altijd en is haar licht uitgedoofd? Het gebrek is. dat er geen voortdurende toevoer van de olie des Geestes is. God wil Zijn Heilige Geest geven, opdat zij het licht in Gods lamp kan zijn.

De olijfbomen waren altijd vol en de olie wilde altijd wel doorvloeien; maar de buizen kunnen verstopt zijn. Bedenkt, de olie des Geestes komt uit Christus voort. Hij is het, die doopt met de Heilige Geest en vuur. Vanuit het Hoofd der gemeente, Jezus Christus, vloeit het door gouden buizen naar de lampen. Elke lamp had zeven buizen, dat wil zeggen, dat God ons volkomen doorvloeiing heeft gegeven: alléén, de buizen, de kanalen, moeten niet verstopt zijn.

God, de Vader, is niet veranderd. – God de Zoon, is nog Dezelfde gebleven, – en ook God, de Heilige Geest is nog heden op aarde en wil ons deze heilige toevoer des Geestes schenken. Want zonder dit zijn we slechts een lamp zon­der licht. En waar de toevoer – de altijd vloei­ende olie des Geestes – ontbreekt, daar komt duisternis. Daar is niet meer het licht des levens op de kandelaar. Het gaat bij God niet zo zeer om het uiterlijke; de ongeestelijke mens is zo erg druk bezig om de uiterlijke kande­laar te verfraaien en men vraagt niet: is mijn lamp wel brandende? Men kan voor een poosje wel teren op de olie des Geestes, die men in het verleden had, maar men zal dan bemerken, dat de olie tenslotte opraakt; en wat gebeurt er dan? Dan begint de pit zelf op te branden en zij walmt en verspreidt een onaangename geur. Ach, wat een verschil, wanneer er toevoer van olie is, dat de olie brandt en niet de pit. Zovele kerken en gemeenten, kinderen Gods, bran­den zelf op, verspreiden voor een zekere tijd wel licht en… dan is er geen olie meer. Wan­hopige pogingen doet men nog om het kleine vlammetje levende te houden.

Allerlei menselijke instelling moeten inge­steld worden, om het uitdovende lichtje nog wat meer levensduur te schenken.

Wat is nodig? De toevoer van de Heilige Geest – “Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden.”

Zorgt toch voor een geopende gouden pijp. Ziet toe, dat deze niet verstopt raakt. Daarom is zelfonderzoek altijd weer nodig. Bij David, de man naar Gods hart, was deze gouden pijp ver­stopt geraakt, door de grote zonde van overspel en God zendt een profeet om hem zijn zonde aan te tonen.       

En David kwam tot erkenning van zonde; dat leert Psalm 51 ons duidelijk. En wanneer dan alles grondig aan God beleden is en hij uitgeroepen heeft: “Verwerp mij niet van Uw aangezicht en neem Uw Heilige Geest niet van mij” (Ps. 051:013), ja dan, wanneer alle hinderpalen weggeruimd zijn, dan kan hij ook weer bidden: geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij. (Ps.051:014). Heer, open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen” (Ps. 051:017).

Een werkelijk terugkeer tot God en een op­rechte belijdenis voor de Heer, zal gewis opnieuw de toevoer des Heiligen Geestes geven. De grote fout is wel deze, dat men vaak zo blind is, voor het gebrek aan de Heilige Geest in ons leven. In een tijd van groot verval in Israël, kwam het woord des Heren door de profeet Joël en vermaant hij het volk terug te keren: “Bekeert u tot Mij met uw ganse hart” (Joël 02:12). En wanneer zij dit zullen doen, komt ook Gods wonderbare belofte: “En daarna zal het geschieden, dat ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uwe ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien; ja, ook over de dienstknechten en over de dienstmaagden zal ik in die dagen Mijn Geest uitgieten.” (Joël 02:28-29).

Ja geliefden, daar is een voortdurende toevoer voor elk kind van God. Het geheim is eenvou­dig. Zo als de rank voortdurend het sap trekt uit de wijnstok en zo vrucht, rijpe vrucht kan dragen, zo moeten wij altijd de Heilige Geest olie – trekken uit onze olijfboom, Jezus Christus. En zo zullen wij ons licht verspreiden, een kandelaar zijn op een berg. En velen zullen getrokken worden tot Jezus Christus, on­ze Heer.

  1. K.

 

Komt, want alles is gereed.

Met deze woorden nodigt Jezus Christus, Gods Zoon, de mensenkinderen uit, tot Hem te komen. Hij zegt niet: “Wanneer gij komt, zal alles gereed gemaakt worden”, maar “alles is ge­reed, daarom – komt!”

Ja, geliefde lezer, lang voor wij er waren, had God aan ons gedacht, en toen de tijd gekomen was, zond Hij Jezus Christus, Zijn Zoon voor ons als Heiland der wereld. Gods gedachten en daden snellen de onze ver vooruit. En niet al­leen was Gods raadsplan reeds lang tevoren ontworpen, en de Zoon van God voor ons ge­komen, eer dat wij geboren waren, ook de ver­lossing is sedert lang volbracht. Jezus Christus is voor ons gestorven als verzoening voor onze zonden. Hij heeft door Zijn offerande, door Zijn kostbaar bloed een eeuwige verlossing tot stand gebracht. En Hij, die voor onze zonden gestor­ven is, is opgestaan, en zit op de troon aan Gods rechterhand.

Daar kan Hij ons roepen, en door de Heilige Geest, die vanuit de hemel gezonden is, alle mensen nodigen en vragen: “Komt, want alles is bereid.”

Zie, lezer, de drie-enigheid Gods had alles bereid, had reeds alles tot uw heil in gereedheid gebracht, eer gij tot Hem kon roepen om genade. En nu roept Hij u, en allen, die het komende oordeel ontvlieden willen, toe: “Komt, want alle dingen zijn bereid.” Gij behoeft dus niet te smeken : “O God, zend voor mij een Verlosser en Redder neder, want onder de mensenkinderen vind ik voor mij geen borg en middelaar, want zij hebben allen gezondigd, en zijn onnut geworden.” Neen, zo hebt gij niet nodig tot God te roepen, want sedert lang heeft God alzo lief de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft. En gij be­hoeft niet te smeken : “Heer Jezus Christus, Gods Zoon, treed als mijn Borg voor mij op; ga voor mij in het gericht, vergiet voor mij Uw bloed, dat van alle zonden reinigt.” Dit alles is reeds geschied. Het is volbracht. Ook behoeft ge niet te wachten, tot de Heilige Geest u getuige­nis geeft, of God het offer aangenomen heeft. Daarvan heeft Hij al lang getuigenis afgelegd, en Hij heeft geschreven : “Zo is er dan geen ver­doemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn”. (Rom. 08:01). “Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon van God, opdat gij weet, dat gij het eeuwige leven hebt”. (1 Joh. 05:13). Ja, de eeuwige God laat u heden opnieuw zeggen en betuigen, dat van Zijn kant alles reeds bereid is, en dat gij komen, dat gij Christus als Redder aanroepen, Hem aangrijpen en aannemen mag.

Zo kom dan, wanneer u verlossing en red­ding zoekt. Kom getroost en hoopvol tot Jezus. Kom onbekeerde lezer, kom. U bent een uitgenodigde, lang verwachte gast. U hoeft niet te vrezen, dat de deur voor u gesloten is, dat niemand u ontvangen zal, omdat uw zondeschuld te groot en te oud is.

De God des hemels en der aarde Zelf heeft aan u gedacht, en alles wat tot uw redding en zaligheid nodig is, is reeds volbracht. Zo kom dan, en u kunt van een liefdevolle ontvangst zeker zijn, De Heer des Huizes wacht op u; Zijn uitnodiging is oprecht gemeend. En u zult in Jezus vergeving, redding en vrede vinden. Zo dan, ja kom, want alles is bereid.

(Overgenomen uit KI. d. Vr.)

 

Het zal de Christen steeds een grote kalmte, rust en vrede geven, als hij peinzen mag over de volmaakte gerechtigheid van de Here Jezus. Hoe vaak zijn Gods heiligen terneergedrukt en treurig! Ik geloof niet, dat zij dit mogen zijn. Ik geloof niet, dat zij het zouden kunnen, wanneer zij steeds hun volmaaktheid in Christus zagen. Sommige spreken altijd over het bederf en de arglistigheid des harten en de natuurlijke boosheid der ziel. Dit is alles zeer waar; maar waarom gaat men niet wat verder en herinnert zich, dat wij “volmaakt zijn in Christus Jezus”. Het is niet te ver­wonderen, dat zij, die bij hun eigen verdorven­heid altijd blijven stilstaan, zo gedrukt zijn; maar het kan niet anders of er zal vreugde in ons hart komen, zo wij ons herinneren, dat Christus onze gerechtigheid is geworden. Al moet ik veel droef­heid ondervinden, al valt Satan mij aan, al heb ik nog veel door te worstelen, eer ik in de hemel kom, ik sta in het verbond der goddelijke genade, ik heb alles in mijn Heer; Christus heeft alles volbracht. Aan het kruis riep Hij uit: “Het is vol­bracht! en daar alles volbracht is, ben ik vol­maakt in Hem, en mag ik mij verheugen met een heerlijke onuitsprekelijke vreugde, “niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die uit het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof.” Aan deze zijde van de hemel zult gij geen heiliger volk vinden dan zij, die in hun hart de leer van Christus’ gerechtigheid ontvangen. Als de gelovige zegt: “Mijn leven is Christus alleen, in Hem rust ik voor mijn zaligheid, en ik geloof, dat, hoe on­waardig ook, ik in Jezus verlost ben”, dan rijst deze gedachte uit dankbaarheid in mijn hart op: “Zal ik dan niet voor Christus leven, Hem niet liefhebben en dienen, daar Hij mij door Zijn ver­diensten heeft gered?”       

Ch. Spurgeon.

 

Uit de arbeid.

Den Haag.

Woensdag 6 Juli had ik het voorrecht, een samenkomst te leiden in deze stad en wel in de gemeente “Nazareth”. We hadden een heerlijke samenkomst en men voelde de tegenwoordigheid des Heeren in ons midden. Het was heerlijk om met andere kinderen Gods samen te zijn.

Ook van Voorburg en Scheveningen waren enkele broeders en zusters gekomen.

Op Maandag 11 en Dinsdag 12 Juli werd er een conferentie gehouden, tot verdieping van het geestelijk leven, ’s maandag was schrijver dezes daar niet tegenwoordig, maar ook die dag gaf God rijke zegen, zowel in de middag- als avondsamenkomst. Deze samenkomsten werden in hun eigen zaal gehouden

Voor Dinsdag was een grotere zaal gehuurd van de C.J.M.V., Prinsengracht 4. Verschillende broeders en zusters uit Oegstgeest, Sassenheim, Voorburg, Scheveningen en Rotterdam, waren die dag gekomen. De middagssamenkomst was goed bezet en we hadden een heerlijke middag met elkander.

Br. Bruining, die de eerste spreker was, liet ons de noodzakelijkheid zien van eenheid, en deze eenheid is alleen mogelijk, wanneer de lief­de van Christus uitgestort is in onze harten.

Br. Perkins, die slechts enkele maanden in Holland is, en met het woord dient in Sassenheim – Oegstgeest, gaf ons in het Nederlands een woord uit Johannes 15. De nadruk werd gelegd op het zijn als ranken aan de wijnstok.

Als schrijver van dit stukje sloot ik daarbij aan, met het woord uit (1 Joh. 01:01-04.) Wat betekent het om een kind van God te zijn.

Broeders en zusters hadden een rijk voorziene koffie­tafel toebereid in de eigen zaal van de gemeente, het zaaltje was geheel gevuld.

’s Avonds kwamen wij opnieuw samen in de gehuurde zaal, welke nu nog veel meer bezet was als in de middagsamenkomst. Er was blijd­schap onder de kinderen Gods.

Br. v. d. Willik las ons eerst Matteüs 18 voor en daarna sprak schrijver over: “Wat is ware bekering.” Het is niet iets oppervlakkigs, maar gewerkt door Gods genade. Hierna sprak broeder v. d. Woude, over wat ons geschonken is in het Evangelie, uit het woord van (Rom. 08:37.) En de mensen werden uitgenodigd deel te nemen aan dit rijke Evangelie, niet alleen voor hun ziel, maar ook voor het lichaam.’

Terwijl met de zieken in een kleinere zaal gebeden werd, gaf br. van Polen en nog een andere broeder een getuigenis.

Het was reeds laat geworden en daarom werd met dankzegging ook deze samenkomst gesloten.

We danken de Heer ook voor deze gezegende dag. God zegene onze broeder en zuster Bruining en hun trouwe helpers, die ons van alles zo vriendelijk voorzien hadden. Boven­al bidden wij, dat ook deze gemeente tot grote zegen gesteld en nog vele arme zondaren tot de Heiland zullen gebracht worden.

Hilversum.

We danken de Heer ook voor de zegeningen, die wij daar mogen ontvangen. Zo ook Dinsdag 5 Juli was een heerlijke avond en wij mochten Zijn tegenwoordigheid rijkelijk genieten. De Zen­dingsclub “De Zaaier” is ijverig aan de arbeid en God zegent deze jonge mensen ook in hun arbeid, zowel in de evangelisatie-arbeid, alsook voor de uitwendige zending. Voor korte tijd zijn zij begonnen met het houden van kindersamen­komsten, welke nu reeds aardig bezocht worden.

Het verspreiden van ons blad geeft heerlijke kansen om van de Meester te getuigen, en als men wil uitdelen, dan moet men ook geestelijk voedsel ontvangen, en dat wordt weer verkregen, door hun onderlinge bidstond.

De Heer helpe ons allen, getrouw te blijven.

 

 

1938.07

De Tempel van de Heilige Geest.

“Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, Die in u is. (1 Kor. 06:19).

Pinksteren! God in de mens! Wonderlijke waarheid! Een waarheid ook heden te ervaren.

De mens is Gods tempel. Pinksteren is de uitstorting van de Geest in Persoon, als nimmer te voren en als de Bron van leven en kracht. (Joh. 07:37-39; Joh. 14:17; Joh. 14:23). De Schrift zegt: Hij zal in u zijn” Hij zelf, de Andere Troos­ter, zal woning in u maken, u vervullen en ge­bruiken tot Gods eer.

Maar dat is niet voor alle mensen, want de wereld kent Hem niet en kan Hem niet ont­vangen. Deze grote en heerlijke zegen is slechts voor de Gemeente van de Heer. Voor de gelovige! De Gemeente is een woonstede Gods in de Geest en iedere gelovige is een tempel Gods.

God wil onder en in Zijn volk wonen! Dit verlangen des Heren is op de volgende manier uitgedrukt: “en zij zullen Mij een heiligdom maken, dat Ik in het midden van hen zal wonen.” En niet alleen wonen; maar ook: “en aldaar zal Ik met u spreken.” Wonen en spreken! Gemeenschap dus met de Allerhoogste! Gemeenschap met de Heilige Geest. De Geest, Die Christus openbaart en Zijn heil ons toepast. De Geest, die getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn en Gods liefde in onze harten uitstort; de liefde, het onmisbare kenteken van het ware Discipelschap.

Christus was en is de Grote Tempel Gods, in Hem woont Gods volheid. Hij geeft de Geest zonder mate. Welk een voorrecht dat nu iedere gelovige een tempel van God kan worden, door de bekering tot God; en door de Geestesdoop een bewoonde en vervulde tempel wordt. Chris­tus is het fundament van iedere tempel, gelo­vige; in Hem moet en kan ook iedere tempel des Geestes, opwassen. De tempel is onvergan­kelijk en voor eeuwig des Heeren, omdat de Geest Gods er in woont. (Rom. 08:11)

God als de Schepper was reeds de Eigenaar van de tempel, lichaam; doch door de zonde heeft de mens zich van God losgemaakt en zich aan de duivel overgegeven. God heeft ons echter verlost van satan en duur, met Christus’ bloed, gekocht. Daarom behoren we nu Hem toe, en moeten Hem verheerlijken, in ons lichaam, en in onze geest. God had het lichaam daartoe geschapen en heeft daarvoor de prijs betaald, om Zijn Geest te dragen, te behagen, onder­danig te zijn, in de Geest te leven en wande­len, alle ledematen en kamers tot Zijn beschik­king te stellen, opdat de Geest naar Zijn wil ieder lichaam kan gebruiken. Daartoe werden we ook in de doop begraven, en werd het lichaam door de Geest opgewekt, om de Heer aan te hangen en één met Hem te zijn. Gods Geest in de Zoon en in iedere gelovige!

In een tempel is gebed en dank, aanbidding en liefde, offeren en belijdenis, luisteren en Gods tegenwoordigheid. Geliefde broeders en zusters, wij zijn levende – aan God-gewijde en vervulde – wandelende tempels, in deze wereld. De venste­rs zijn onze ogen en de deur is onze mond. Wat ziet en hoort de wereld, in en van ons. Mozes was reeds een levende, wandelende tem­pel Gods in Egypte, als hij ging tot Farao. Toen kwam uit zijn mond het verlossend woord des Geestes: – laat mijn volk trekken. – Hij was dat ook in de woestijn, in zijn voorbede tot be­houd van Israël. Verder in zijn heerlijk Geestes lied om de Heer te loven. Mozes droeg God in zijn lichaam en God droeg zijn lichaam; de berg droeg hij het op en zette het in de klove der steenrots, Christus. Christus was op aarde een levende, heilige, wandelende tempel Gods; welke machtige gebeden in Hem! En liefde! En volheid des Geestes.

Wij, gelovigen, Gods tempels! Welk een ze­gen en voorrecht; maar ook, welk een verant­woordelijkheid! wat is er in onze tempel en wat komt er uit? Bouwen we onze tempels op of verderven wij ze’? (Judas 01:20). Verdoemen wij ook soms de tempel van iemand anders, door valse leer en afgoderij (1 Kor. 03:16-17). Laat ons God niet schenden noch Zijn tempel; maar verheerlij­ken met gans ons hart.      

  1. R.

 

Overvloedig leven.

Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben. (Joh. 10:10.)

Het woord van Christus zegt ons hier niet al­leen dat wij leven zullen hebben, maar dit god­delijke leven – wat Hij alleen schenken kan – mogen wij bezitten in overvloed. Het is de be­lofte van de gezegende Heiland, welke rust op het onfeilbare woord van God. Hij zegt ons, dat Christus voor dat doel is gekomen, om ons een overvloedig leven te schenken. Het is het kost­baarste kleinood, waarna het hart van Gods kin­deren vraagt.

Overvloedig leven, ach, wie begeert zulks niet: hoe vaak is daar een schreien naar God en een bewustzijn van onze eigen geestelijke armoede. De Heiland zegt het ons: “Ik ben gekomen, om het leven overvloedig te geven.” En als we dan vaak zien, hoe weinig men in het algemeen er­van bezit, dan moet er toch iets zijn, wat niet in orde is. Gods woord kan niet liegen, daaraan kan het niet liggen. Christus’ volmaakte offer heeft alles bereid. Ja, wat meer zegt, Hij is opgevaren ten hemel en heeft uitgestort de kracht uit de hoogte, de beloofde Parakleet is nu onder Zijn volk, om in ons, op ons, rondom ons te zijn.

Is dan zulk een leven van overvloed mogelijk? Het antwoord ligt niet in onze onmacht, hulpe­loosheid of krachteloosheid, maar het antwoord is Gods woord. In vers 9 zegt Christus: “Ik ben de deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.” (Joh. 10:09) Daarom alleen is het te vin­den in Christus, en in Hem alleen.

Overvloedig leven is datgene, wat Gods woord ons zo duidelijk leert. “Wij hebben een kracht, een hulp nodig, die groter en sterker is dan onze eigen kracht. De Kracht van boven, die ons een instrument van de Heilige Geest kan maken. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en vuur.” “Wordt vervuld met de Heili­ge Geest.” En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest.” Dat zijn enkele teksten uit de Bijbel, die ons duidelijk laten zien, dat dit overvloedige leven niet in ons ligt, maar ons ge­schonken wordt, als we gedoopt, vervuld worden met de Heilige Geest.

Kennen wij dit overvloedige leven? Zulk een leven is dan alleen mogelijk, wanneer die ver­vulling van de Geestes ook ons deel is geworden.

Dat het mogelijk is, zien wij duidelijk in de Handelingen der apostelen. In zulk een leven verheugden zich niet alleen de machtige apostelen, maar ook de eenvoudigste broeder en zuster in de gemeente. En het is ook voor ieder, daar Christus duidelijk zegt: “Ik ben gekomen om overvloedig leven te geven.”

Wat zouden dan de oorzaken wel kunnen zijn dat dit overvloedige leven er niet is. Het zal niet doenlijk zijn, om alles op te noemen; een ieder zou zijn eigen hart heel precies moeten onderzoeken, om te zien waar de oorzaken liggen, dat het volle leven Gods niet stroomt. Aan de oorsprong, de springader, kan het niet liggen; er moet dus ergens iets zijn, wat verhindering geeft. Het is vaak, zoals ik eens las van een man die door zijn akker een heerlijke beek had stromen; maar op zekere dag bemerkte hij dat daarin geen water meer was. In zijn angst ging hij naar zijn buurman deze ging lachende met hem mee naar de springader en stak zijn hand in het gat. waaruit het water kwam, haalde daar een prop uit, wat wortels, stukjes hout, mos enz. Toen dit verwijderd was, stroomde het beekje weer met helder water. Zo is het met ons; er is ergens een prop – een verhindering. – Bij de ene kan het zelf­verheerlijking en niet het zoeken van de eer Gods zijn; het is de zegen Gods gebruiken voor ego­ïstische doeleinden – ons zoeken naar eigen eer en heerlijkheid. Bij een ander is het: wij willen de Heilige Geest gebruiken, in plaats dat we toelaten, dat Hij volle controle over ons kan uitoefenen. Spreekt Gods Woord niet van een bedroeven van de Heilige Geest, (Ef. 04:30), alsook een uitblussen, (1 Thess. 05:19.)

We hebben niet toegezien, dat bij de spring­ader, allerlei – vaak eerst kleine dingen – zich opgehoopt hebben. We hebben de kleine vossen niet gevangen, die de wijngaard bederven. De kleine vossen als liefdeloosheid, kritiek, onverzoenlijkheid, ongepaste scherts en lichtzinnigheid. We hebben veronachtzaamd ons gebedsleven en bezoeken de samenkomsten niet meer zo trouw, als we dat eerst wel deden. De behoefte om met kinderen Gods, Zijn aangezicht te zoeken, ont­breekt. Waarom? Er zit een verstopping, waar­door het water des levens niet meer zo door kan vloeien.

Laat ons daar opnieuw tot Hem gaan, en ons- zelve opnieuw aan Hem toewijden, en Christus zal ons toeroepen: ”lk ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben.” Het zal wederom een levende werkelijkheid worden. We zullen zelf verzadigd worden, maar ook an­deren zullen wij kunnen leiden tot de Bron van levend water.

  1. K.

 

Gebed.

Komt wekelijks samen op een geschikt uur, en weest geregeld in uw bezoek. Laat niets u weer­houden van deze samenkomsten. Bidt in het verborgen, voordat u gaat. Laat uw gebeden in de samenkomsten zoveel mogelijk gericht zijn op het doel waarvoor ge bidt.

U bidt tot God en niet tot de mens. Voel Zijn tegenwoordigheid meer dan die van mensen. Bidt voor de uitstorting van de Heilige Geest op Christus’ gemeente en voor de we­reld, voor de reinheid en de gemeenschap van Gods kinderen. Bidt voor de redding van uw vrienden, buren, voor uw stad en land. Bidt voor de zending van het Evangelie onder de Joden en Heidenen.

Hoogmoed is Satans middel om een bidstond in stukken te slaan. Waakt voor lippen- godsdienst en boven alles, blijf in Christus en Hij zal in u blijven. (Pentecostal Evangel.)

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Een broeder van buiten, die de Pinksterconfe­rentie hier bezocht, was zo vriendelijk ons een klein verslag van de samenkomsten te zenden, hetwelk we hier laten volgen.

De Pinksterdagen liggen weer achter ons. Zij, die in die dagen in Amsterdam zijn geweest, hebben ervaren welk een heerlijk feest het is. Pinksterfeest is de laatste in de rij van de Christelij­ke feestdagen, maar over haar ligt de glans der blijdschap, n.l. de vervulling met Gods Geest.

De bedoeling Pinksterfeest te vieren, deed on­ze Duitse broeders en zusters uit Velbert en velen uit verschillende plaatsen van ons land naar Amsterdam trekken.

Zaterdag was de begroetingssamenkomst. Er was blijdschap dat onze Duitse broeders en zusters veilig aangekomen waren. Allen vonden in Amsterdam of daarbuiten onderdak bij ver­schillende broeders en zusters. Treffend was het te horen, hoe men zich opofferingen getroostte om maar zoveel mogelijk gasten te kunnen her­bergen. “Vergeet de herbergzaamheid niet, want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen ge­herbergd” heeft eenmaal de apostel gezegd.

In de Zondagochtendsamenkomst sprak broeder Klaver over (2 Kor. 05:17.) Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.” In deze geest stonden ook de ver­dere samenkomsten. Het heilig vuur moet de oude mens verteren, opdat we een nieuwe schepping zouden zijn. De profetieën en gezich­ten sloten hier nauw bij aan. We moeten ons gereedmaken voor Zijn komst. Dit zal echter gaan door beproevingen.

Welk een kracht ging er uit van het heilig avondmaal. In alle stilte zaten wij bij elkaar. Duitsers en Hollanders. Onze Duitse broe­ders getuigden van de zegen, die zij hier erva­ren hadden. Het was een voorsmaak, hoe we eenmaal van Oost en West zullen aanzitten aan de grote maaltijd van het Lam.

Op Pinkstermaandag waren er drie samen­komsten. De Heer was ook hier kennelijk bij ons. De middagsamenkomst gaf in het bijzonder gelegenheid de beide zangkoren te beluisteren. Zang en getuigenissen van onze Duitse gasten wisselden elkander af.

Ook zuster Bakker sprak nog over haar werk in China. Welk een heerlijke, maar ook moeilij­ke taak heeft zij daar. Wat moet men zich daar behelpen, maar zij weten zich gedragen te zijn op de vleugels van het gebed van de verschil­lende gemeenten in Duitsland en Holland.

Zuster Bakker en broeder Klaver brachten nog een Chinees lied ten gehore.

Heerlijk zongen onze Duitse gasten van het vaderland in de hoge.

Tot slot hoorden we de beide zangkoren tezamen een Hollands en Duits lied zingen.

Hierna sprak br. Tillmann een woord van dank namens de gasten en nodigde het Hollandsche zangkoor uit op een tegenbezoek.

Langzaam reed omstreeks zes uur de donkerrode autobus met onze gasten weg. Hoe waren ze één in de Geest met ons. Zullen we ze weer zien? …. De troost ligt aan de andere kant van het graf. Geve de Heere ook in Velbert een opwekking, opdat zij daar staan mogen blijven in de ure der beproeving.

Om zeven uur was er nog een slotsamenkomst. Aan de getuigenissen van grote blijdschap scheen geen einde te komen. Heerlijk is het om te zien, dat een schare van jeugdige mensen zo vrijmoedig van des Heeren gunsten getuigt.

Moge de Heer ons verder louteren door Zijn heilig vuur, opdat wij onberispelijk mogen zijn in de dag van Zijn toekomst.

Scheveningen.

Maandag 19 Juni hadden wij aldaar een heer­lijke gezegende samenkomst. Het deed ons goed verschillende bekende broeders en zusters daar te ontmoeten. Sommigen, die door omstandighe­den uit onze gemeente zijn vertrokken naar andere plaatsen, hadden deze gelegenheid aangegrepen, om weer eens onder een pinksterprediking te komen. Ook anderen waren er. Het was een ernstig en gezegend uur. Hoe gevoelen wij, meer dan ooit, dat wij verlost moeten zijn van ons eigen oude wezen, opdat de nieuwe mens niet alleen geboren, maar ook opgebouwd kan worden. Het deed ons goed onze getrouwe broeder en zuster v. Polen weer eens te ontmoeten. God geven hem ook kracht van boven, om trouw te blijven in alles.

 

 

1938.06

Pinksterfeest.

“En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. (Hand. 02:04.)

Andermaal mogen wij Pinksterfeest vieren en de grote vraag voor iedere gelovige is: ”Heb ik werkelijk deel aan dit feest, is het waarlijk Pinksteren in mijn hart geworden; ben ook ik vervuld met de Geest, zoals het was in de beginne?”

Pinksterfeest is bijzonder het feest der gelovigen; alleen de verloste door het bloed van Chris­tus kan de betekenis vatten van dit heerlijke werk der uitstorting des Geestes. Maar dan moet bet ook een beleven, een persoonlijk ervaren we­zen; gelijk de eerste Christenen het zeker en be­slist wisten dat zij de vervulling ontvangen had­den, zo ook moeten wij het kunnen weten en ervaren. De 120 discipelen waren niet in twijfel of de beloofde Trooster wel gekomen was; het spreken in andere talen was het duidelijke be­wijs, dat God hun de beloofde Geest gezon­den had.

Zo was het ook toen Petrus op uitnodiging van Cornelius te Caesarea kwam, want als hij daar de aanwezigen Jezus Christus predikt en die gekruisigd, viel de Heilige Geest op hen en werden zij vervuld; en dat er geen twijfel aan­wezig was, dat zij werkelijk hun Pinksteren ervaarden, bewijst ons Gods Woord: ”En de gelovigen, die uit de besnijdenis waren, ontzetten zich, dat de gave van de Heilige Geest ook op de heidenen uitgestort werd; want zij hoorden hen spreken met talen, en God grootmaken (Hand. 10:45-46.)

Gelijk wij zeker kunnen ervaren, dat wij kin­deren Gods geworden zijn door het geloof in Christus, zo zeker kunnen wij weten, dat ook wij de vervulling des Geestes ontvangen hebben. Daarom is Pinksteren zo heerlijk, omdat we mogen weten, dat de beloofde Trooster is uitge­stort; alleen wij moeten onze harten laten rei­nigen en laten vervullen.

De Bijbel, Gods Woord, leert ons beslist, dat er verschil is tussen het werk des Geestes in bekering en wedergeboorte én de vervulling des Heilige Geest. Niemand kan zeggen Gods kind te zijn, dan enkel door de Heilige Geest; maar dat is nog niet de vervulling.

De discipelen deden vóór Pinksteren tekenen en wonderen en toch moesten ze naar Jeruzalem gaan en wachten, totdat zij aangedaan werden met kracht uit de hoogte.

Is dan het spreken in andere talen het enke­le bewijs, dat wij vervuld zijn? Neen geliefden, maar het is wel het teken, dat God Zijn tempel vervuld en nu is het als bij elke geestelijke er­varing: “blijven in Christus”. Zo alleen kan de­ze zegen van Christus doorwerken in ons leven.

Pinksteren is de openbaring des Geestes – het is voor de gelovige geworden de grondwet des Geestes. God heeft ons door dit heerlijke feest nieuw leven geschonken – de mogelijkheid in ons geschonken – nu niet langer naar de wet des vlezes, onze oude natuur, te leven, maar door de wet des Geestes, nieuwe Christus- natuur.

Voor zulk een leven in de Geest is nodig, voortdurende gemeenschap des Geestes en een nauw onderzoek des harten.

Wat beduidt het, als we mogen zeggen: “ik heb Pinksteren ervaren”? Het wil dit zeggen, de Heilige Geest heeft ons in bezit genomen. Ziet u maar eens in de Handelingen der Apostelen. Hoe beduidend wordt in het leven der eerste christenen de werking en de leiding des Geestes. En zo is het ook heden; er is een groot verschil tussen de wedergeboorte door de Heilige Geest en de vervulling met de Heilige Geest. Een mens vervuld met de Heilige Geest erkent de volle heerschappij van Christus.

Maar elke Pinksterervaring, hoe wonderbaar die ook moge geweest zijn, moet altijd weer vernieuwd worden. Daarom is ook het Pinkster­feest ieder jaar weer zo heerlijk en kunnen wij telkens bidden: “Heer, zend ons opnieuw een Pinksterfeest”, want de doop des Geestes, die wij moeten ontvangen, is niet het einde van alles, maar het begin van een leven, dat zich in een steeds dieper en inniger gemeenschap met Christus wil verenigen.

Hoe komt het, dat de christenheid in het al­gemeen zo weinig leeft in deze Pinkstererva­ring, van het vervuld zijn met de Heiligen Geest. Ik geloof, dat er een viervoudig verlies valt te constateren in de kerk van Christus in het algemeen.

Christus is niet meer Heer en Meester van de gemeente.

Zijn Kerk houdt zich niet meer aan de van God gestelde verordeningen en ambten.

De gaven van de Geest (Korinthe 12) worden niet in zijn geheel erkend, als behorende tot de­ze tijd.

De standaard van heiligheid en afscheiding is verdwenen – wereldgelijkvormigheid.

Hoe zullen wij weer Pinksteren vieren? Deze vier punten moeten teruggevonden worden en dan moeten wij gaan naar de leerschool van de eerste Christenen. Zij gehoorzaamden het bevel van Christus – beleefden hun Pinksterervaring – en leefden uit het leven van Christus.

Laat uzelf niets wijsmaken, als men zegt, dat was enkel voor die tijd. Ga naar uw Bijbel; sluit u op in uw binnenkamer, met Gods Woord alleen, en verlaat die plaats niet, voordat Gods Woord tot u gesproken heeft, want ook deze vervulling van de Geest is voor u. En dan op de bodem van dat eeuwig en blijvend woord van God, vraagt u Hem de vervulling van de Geest te geven, tot eer van Zijn wonderbare Naam.

  1. K.

 

Wat neemt u mee?

Onlangs hoorde ik in Oost-Pommeren uit de mond van een oude predikant, die de Bijbelse leeftijd der “zeer sterken” reeds had overschreden, de volgende ware gebeurtenis ver­halen :

In een kamer van zijn huis. die hij tot dat doel had laten verbouwen, hield de oude domi­nee Görke, een gezegende Godsman, die leefde in de vorige eeuw, Bijbellezingen, aan het slot van iedere lezing snelde hij naar de deur, om iedere bezoeker vriendelijk de hand te drukken ten afscheid. Daar trof het nu eens dat hij een man ontdekte, die aan de gewitte muur van de kamer zijn jas had witgemaakt. “U neemt me de hele muur mee”, zei Górke, terwijl hij hulpvaardig de man de jas afklopte.

De volgende dag kwam de man aan de pastorie en wenste terstond de dominee te spreken.

Görke ging met de bezoeker in zijn kamer en hier begon de man in grote innerlijke ver­warring, die hij nauwelijks meester kon worden: “Dominee, uw woorden laten mij niet meer los.” –

Welk woord dan wel? – Nu. het woord dat u mij bij het vertrek toevoegde” – En wat zei ik dan tegen u bij het afscheid?

“Dominee, u klopte mijn jas af en zei daar­bij: “U neemt me de hele muur mee! En ziet u, van dit woord kan ik niet meer loskomen. Tot nog toe is de kalk van de muur inderdaad het eeltige wat ik heb meegenomen. Steeds weer opnieuw heeft God mij door u heil en vrede laten aanbieden, maar aangenomen heb ik het heil niet en ik heb daarom ook geen vrede ge­vonden. Ik heb met mijn ogen en mijn oren open zitten slapen. Hoe zullen de Bijbellezingen die ik veracht heb, mij eens in de dag des oordeels aanklagen! Ik heb de gehele nacht geen oog dicht gedaan; steeds weer hield mij de vraag bezig: “Wat heb je meegenomen? – Slechts de kalk, die de dominee je zo gemak­kelijk van de jas kan kloppen. – Dominee, ik ben een verloren mens!”

Nu kon Görke de man echter met zijn er­kenning gelukwensen en hem wijzen op Hem, Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren is.

En de man verliet de pastorie als een ver­zoend kind van God. In het vervolg ging hij regelmatig naar de Bijbellezingen en Godsdienst­oefeningen en heeft iedere keer “iets meege­nomen “

Wat neemt u mee van de Bijbeluren en Godsdienstoefeningen, die u bezoekt? –

 

Is opgenomen in heerlijkheid.

Jezus, die nedergedaald is, is dezelfde ook, die opgevaren is ver boven al de hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou. Wij hebben en ken­nen en beminnen slechts Een en dezelfde Mid­delaar, Jezus Christus. Na Zijn bitter lijden, in heerlijkheid opgenomen! Hoe verheugend is het voor ons te weten, dat dezelfde Jezus, die zó ontzettend geleden en gestreden heeft; óók zó wonderbaar verheerlijkt is geworden en wij Hem straks mogen zien, in de hoogste trap Zijner heerlijkheid.

Zegenend, – met uitgebreide armen – stierf Hij. Zegenend met opgeheven handen, voer Hij ten hemel. Zegenend zal Hij ook wederkeren. Toen Hij scheidde, aanbaden de disci­pelen Hem, en keerden terug naar Jeruzalem met grote blijdschap. Weldra zullen ook wij met grote blijdschap gaan naar het Nieuwe Je­ruzalem, om de Koning in Zijn schoonheid te zien en te aanbidden.

De hemelvaart van Jezus Christus was een verandering van plaats (van de aarde naar de hemel) en een verandering van staat (is opge­nomen in heerlijkheid); door lijden tot heerlijk­heid. Als Profeet voer Hij op en beloofde de Heilige Geest. Als Priester gaf Hij Zijn zegen, en beloofde te bidden voor de Zijnen. Als Ko­ning ging Hij naar Zijn residentie en paleis, om koninklijke eer te ontvangen. Als de Nieuwe Stamvader voer Hij op, om nieuwe woningen te bereiden voor een nieuw geslacht. Juichend voer Hij ten hemel en nam de buit met grote blijdschap mede. In zeer zware omstandigheden, onder smaad en hoon, verliet Hij Zijn Moeder en ging Hij uit deze wereld. Met grote lof en ere ging Hij tot Zijn Vader en wijdde Hem Zijn nieuw leven. De uittocht was wonderbaar! De Vader zei: “dat alle engelen U aanbidden”, De ontmoeting was onbeschrijfelijk! De Vader sprak: “Gij zijt Mijn Zoon, o God, en Priester- Koning; Uw God heeft U gezalfd met vreugde­olie, boven Uw medegenoten.

Vele malen spreekt de Schrift, dat Jezus is gezeten aan de rechterhand der Majesteit Gods. Dat bewijst dat God, de Volmaakte Rechter, voldaan is met Jezus’ offerande. Zijn volbracht werk goedkeurde en Hem met grote gunst begiftigde: eer en heerlijkheid, een Naam boven alle Naam en alle macht in hemel en op aarde geschonken werd. Nu kon en mocht Christus de zalfolie uitstorten en stelde God Hem tot een Hoofd en Behouder der Gemeente. De sleutels van hel en dood kwamen in Zijn handen. Hij had overwonnen en mocht zitten in de troon Zijns Vaders. Het rechterschap wordt Hem ver­leend over levenden en doden.

Hoewel nu persoonlijk bij de Vader gezeten in de hemel, Zijn hart en liefde. Zijn gedach­ten en genegenheden, zouden toch bij en met de Zijnen blijven. In de Heilige Geest zou Hij met hen zijn; zelfs te midden van twee of drie, tezamen in Zijn Naam vergaderd.

Als Hogepriester bidt Hij voor ons en maakt ons volkomen zalig. Tijdens dit leven, en in en na de dood. Hij verlaat ons nimmer en zal een volkomen verlossingswerk aan en in ons ver­richten. Zijn tegenwoordigheid in de hemel is voor de Vader een steeds geldende en wel behagende kracht in voorbede en intreding in onze noden. Ja, Christus bidt nog voor ons, iedere dag, ja ieder uur. Niet in vreze en tranen, als toen Hij op aarde was, doch nu zonder lijden. En Zijn gebed en voorspraak is volmaakt. Gewis wij hebben een barmhartige Hogepriester, die met onze zwakheden medelijden kan hebben. Daarom is Hij onze levende Hope en wij, moe­ten ons ten allen tijde in Hem verblijden en voor Hem, God danken en ons door Christus’ Geest laten leiden, want Hij verheerlijkt de Middelaar en openbaart ons Christus en bidt ook met Hem mede, in al onze noden. Zoeken wij daarom de dingen die boven zijn, vanwaar we onzen Zalig­maker verwachten; want even zeker als de Brui­degom opgevaren is, even zeker zal weldra de Bruid opvaren ten hemel en in Jezus’ heerlijk­heid delen.

Joh. v. Rietdijk.

 

Wij weten dat God de Heilige Geest door alle eeuwen heen, zelfs in die eeuwen, die nog veel duisterder waren dan onze tijd, stil en vast laat werken aan de bouw van Zijn rijk en dat dit rijk nimmer zal ondergaan en dat het midden in de woestijn als een roos bloeien zal. En als wij heden met twee of drie vergaderen in Zijn naam, dan is Hij in ons midden en voelt men van ziel tot ziel glijden het stille, warme vuur van Zijn liefde mededeling.

Wie in onze dagen zijn taak wil verstaan, moet niet naar het massale vragen, maar zoekt God in de eenzaamheid, sterkt zijn ziel aan het brood, dat uit de hemel is neergedaald en zoekt dan de zielen, die óók daarvan weten en dan zal het geloof terugkeren aan een levende gemeente alle eeuwen door en zal het ook mogelijk zijn iets te zien van het heerlijke rijk Gods op aarde.

  1. S. Azn.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Woensdag 11 Mei hadden wij het voorrecht, Br. Greenstreet van Londen één avond in ons midden te hebben. Onze broeder is secretaris van de Oost-Europese Zending. Deze zending ar­beidt in verschillende landen, grenzende aan Rusland. Broeder Greenstreet was juist in Polen geweest, om daar in verschillende plaatsen te spreken. We waren verheugd iets uit deze Pinksterarbeid in dat land te mogen horen. En waar we hoorden, dat er veel moeite, vervolging en strijd in dat land is, werden toch onze harten verblijd en kunnen wij God danken voor het heerlijke werk, wat Gods Geest daar doet.

Onder de meest moeilijke omstandigheden, waar wij in Holland ons haast geen denkbeeld van kunnen vormen, gaat de arbeid voort, en overal komen kleine en grotere gemeenten samen, om Gods Woord te horen. Zo zijn er in Polen alreeds een 500-tal gemeenten, sommige zeer klein, en andere groter, waar het heerlijke en volle Evangelie van Jezus Christus wordt verkondigd.

Het Woord wat onze broeder bracht uit Gods Woord, was krachtig en tweesnijdend en hij liet ons zien, dat we brandende en lichtende kaar­sen moeten zijn.

De Here zegene de arbeid ook in al deze donkere landen.

 

Mededeling.

Hierdoor delen wij U mede, dat Br. W. Vet­ter geen mederedacteur van “Kracht van Om­hoog” meer is.

“Kracht van Omhoog” blijft onder dezelfde naam verder verschijnen. 2e Jaargang – 1938.

 

 

1938.05

 

Golgotha – Pinksteren

“Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” (Joh. 01:29b.)

“ .. . deze is het, die met de Hei­lige Geest doopt.” (Joh. 01:33b.)

We vinden in deze twee verzen, twee grote uitspraken van de heraut van Jezus Christus. Johannes wijst hier op Christus en zegt: ”Zie het Lam Gods”, maar dit niet alleen; ook spreekt hij over wat Christus zal zijn voor degenen, die Hem als zodanig zullen leren kennen; “deze is het, die met de Heilige Geest doopt”. De voorloper van Jezus wijst dus zowel op Gol­gotha als naar Pinksteren en deze twee dingen zijn dan ook onafscheidbaar aan elkander ver­bonden. Golgotha en het offer van Christus worden alleen in werkelijkheid verstaan, als we de doop des Geestes ontvangen hebben. “Hij zal het uit het Mijne nemen, en het u verkon­digen.” (Joh. 16:13.)

 

Het is na Pinksteren, als God hen vervuld heeft met Zijn Geest, dat ze “indachtig werden al­les wat Jezus tot hen gesproken had.” Paulus, die ook deze gave des Geestes heeft ontvangen, leert ons de diepe strekking van Christus als Zondedrager kennen, dat het niet alleen voldoen­de is Christus te kennen als gestorven voor onze zonde en misdaden, maar ook, dat wij met Hem gekruisigd moeten zijn. Golgotha kan niet ver­staan worden door de natuurlijke mens, maar alleen door de uitstorting des Geestes zullen wij het wezen van Calvarie goed verstaan – en als wij dan vervuld, gedoopt zijn met die Heilige Geest – dan voert die Geest ons altijd weer te­rug naar Golgotha. Dan openbaart, onthult Gods Geest ons het kruis in al zijn heerlijkheid en grootheid – dan is het smadelijke kruis voor ons de poort geworden, de intrede van Gods heerlijkheid – de plaats, waar eigen weg, eigen wil, eigen begeerte niet kunnen meegebracht wor­den, als Paulus zegt: “Ik ben met Christus ge­kruisigd en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.” (Gal. 02:20.)

Deze twee wonderbare heilsfeiten, Golgotha en Pinksteren, zijn het fundament, waarop het chris­telijk geloof alleen kan worden opgebouwd. De Kerk van Jezus Christus kan haar werk niet volbrengen in kracht en zegen, waar één dezer twee heilsfeiten ontbreekt. En Christus zal niet verheerlijkt worden, tenzij het bloed des kruises ons fundament is en de doop des Geestes onze hoek- of sluitsteen des geloofs is.

Het offer van Christus, Zijn zoendood aan het kruis en al wat het voor ons betekent, is vaak meer begrepen en verslaan door de gelovigen, dan het andere, n.l. de doop des Geestes. En toch behoren zij bij elkander en zijn niet te schei­den, zoals ook Johannes ze niet scheidt.

Het offer werd op Golgotha, op de aarde volbracht, terwijl de doop des Geestes in de hemel vol­bracht werd; het eerste was zichtbaar – allen zagen Hem gekruisigd worden; het tweede komt onzichtbaar in de mensen – en toch merkbaar. De eerste christenen wisten niet alleen dat zij verlost waren door Jezus’ bloed, maar wisten ook dat zij gedoopt waren. (Hand. 02:04; Hand. 10:46-47.)

De verzoening van Christus was eens en vooral, – zoals Gods Woord ons duidelijk leert – en was voor de goddelozen en ongelovigen; maar Zijn Geest wordt niet één keer uitgestort, maar bij voortduring. Hoeveel malen lezen we niet in de Handelingen der Apostelen, dat zij opnieuw werden vervuld.

Paulus schrijft aan de gemeente te Efeze: ”wordt vervuld met de Geest”; dit is niet een ervaring van de ongelovigen, maar van de gelovigen.

Ja, we hebben beide dingen in ons geestelijk leven nodig. willen we een overwinnend leven kunnen leiden. De zonde heeft niet alleen be­smet, maar heeft ons ook uit de tegenwoordig­heid van God gedreven en deze beide dingen worden weder hersteld door Golgotha en opper­zaal, Pinksteren.

Bloed en vuur horen onafscheidbaar van el­kander. Verschillende beelden uit het Woord Gods leren ons dat; als het offer klaar ligt op het altaar in de tabernakel (Golgotha), dan komt het hemelse vuur (Pinksteren) en verteert het offer. En was Jezus’ leven niet het beste bewijs, wat zulk een leven zou zijn? Hij leefde altijd in het teken des kruises, maar deed ook alles in en door de Geest, ons een voorbeeld achter latende, dat wij Zijn voetstappen zouden volgen.

De twee laatste dingen, die onze Heiland deed, duiden ons zeer terecht aan, dat Golgotha en Pinksteren – kruis en uitstorting – bij elkander behoren. “En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn handen en Zijn zijde” (Golgotha). “En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt de Heiligen Geest” (Pinksteren). (Joh. 20:20-22.)

P.K.

 

Onkruid.

Om een tuin te bederven is het niet nodig de bloemen uit te trekken, de paden af te graven en alle hekken te vernielen; het is voldoende om hem dan aan zichzelf over te laten en juist daarin ligt het hoofdgevaar.

Er zijn mensen genoeg, die het in ’t geheel niet in de zin komt om de tuin hunner ziel af­zichtelijk te beschadigen, maar zij bekommeren er zich nu eenmaal niet om. Zij veronachtzamen het regelmatig lezen uit de Bijbel; zij bidden niet meer dagelijks om voorlichting des Heili­gen Geestes; zij verzuimen iedere dag om het klein onkruid uit te roeien; zij laten de twijgen der struiken maar wild groeien, in plaats van de­ze te snoeien en de heesters in orde te houden, zodat deze te hoog opschieten en waardoor al heel spoedig noch het zonlicht, noch de lucht tot de planten kan doordringen. Hetgeen dus de bloembedden moest beschijnen, wordt hun tot bederf omgezet.

De tuin van onze ziel moet iets voortbrengen. Dag in dag uit is er zorg en onderhoud voor nodig. De kleine leugen, de eerste ongehoor­zaamheid, de eerste onreine gedachte moet da­delijk bestreden worden. Laat ons niet wachten totdat onze fouten slechte gewoonten zijn gewor­den. Elke dag wordt het moeilijker zich te be­leven, wanneer men het niet dadelijk doet. Elk uur wordt de arbeid zwaarder, want ontzettend snel groeit en verbreidt zich het onkruid.

 

Aantekeningen bij de beschrijving van des Heren opstanding.

De Heere is opgestaan! De Heere is waar­lijk opgestaan!” Dat is de blijde boodschap, waarmee wij, in navolging van de eerste christenen, elkaar begroeten op het heerlijk Paasfeest.

Onze Verlosser leeft! Dat is het Paasevangelie, wat na het smartelijkst lijden, het gelovig hart vervult met heilige, onuitsprekelijke vreug­de. Lof zij de Overwinnaar! Duivel, noch dood bleek meester te zijn over Jezus. Hij heeft beiden beschaamd gemaakt. Heil die Koning! De valse kerk, gepresideerd door satan, de vader van de leugen. (Matt. 28:11-15.) Wij geloven in een woordelijke inspi­ratie van de Heilige Schrift. Willekeur van woordkeuze bij de beschrijving van Jezus’ op­standing bestaat er dus niet! (2 Tim. 03:16.)

“En als zij heengingen (n.l. de gelovigen), zie, soldaten van de wacht kwamen in de stad, en boodschapten de overpriesters al de dingen die geschied waren!’

Er zijn twee kerken, de valse en de ware kerk. Ook twee rijken (Daniël 2). Het kerkelijke, priesters en wereldlijke, wacht tezamen verenigd, onder voorganger sa­tan. De geestelijke leiders kwamen met een raad van hun opperste leider, en gaven de krijgs­knechten veel geld. Geen berouw, noch vreze Gods. Zij wisten beter! Zij wisten nu, dat Jezus Gods Zoon en de Messias was; en het voorhangsel gescheurd bovendien; dat dus God zelf hun dienst beëindigd had, dat Hij nieuwe priesters, predikers, verkoren had. Doch het oude loslaten? Dat nooit! Zij begonnen hun po­sitie te verdedigen met de duivel. De raad? Leugen! Zij namen geld om zielen te misleiden en leugen te verbreiden. Satan en zijn kerk doet niets anders. Men wil Jezus in het graf houden. Hoe dwaas en vermetel!

De valse kerk beheerst en beïnvloedt het wereldse rijk en zegt: “weest zonder zorg”, d.i. zij geeft de mensheid een valse rust. Doch gelukkig heeft het deze krijgsknechten niet ge­maakt.

“En zij, het geld genomen hebbende, deden gelijk zij geleerd waren. En dit woord is verbreid geworden tot op de huidige dag.” De verbrei­ding van de ‘leugen of het valse evangelie van Satan; overal en tot heden. Zijn kerk is ook katholiek, d.i. algemeen. Doch wat zal haar einde zijn? Instandhouding van een kerk en haar Katholiciteit, is nog geen bewijs voor de echtheid van de kerk. Maar tegen de waarheid vermag men niets! De waarheid zal overwinnen, en de leugen zal verpletterd worden. De valse kerk zal met het valse rijk, hun leiders, hun geld en Meester, verloren gaan.

De ware kerk, gepresideerd door Christus, de opgestane Waarheid.

(Matt. 28:16-20.) De ware gaat heen om Jezus te zien en te aanbidden zonder twijfel, als het volmaakte gekomen zal zijn. De plaats der ontmoeting, was door Jezus bepaald. Wij allen gaan welbewust naar de heerlijkste plaats, die Jezus ons bescheiden heeft en gereed maakt. Daar bouwt Hij onverderfelijke woningen, van het onverderfelijk materiaal des kruises. Daar zullen wij Zijn heerlijkheid aanschouwen.

“En Jezus bij hen komende, sprak tot hen”: éérst de verzameling der gelovigen (2 Thess. 02:01), uit alle volken; dan de komst des Heren in de lucht. Plaats wel bekend, doch tijd en ure niet, Jezus zelf zal tot ons komen, en ons troostvol, en met macht toespre­ken.

“Mij is gegeven alle macht” en Ik deel ze met u. Satan wordt alle macht ontnomen; aan Chris­tus, de Mens Jezus, is alle macht gegeven. Wat een troost voor de herders van de kerk en voor iedere discipel. Zijn macht staat ons, in hemel en op aarde, altijd ten dienste.

Wij zien nu, door het geloof, Jezus met ere en heerlijkheid gekroond. (Heb. 02:06-15); Jezus, die door Zijn gehoorzaam lijden, de oorzaak van onze zaligheid geworden is.

“Gaat dan henen, onderwijst alle volkeren”. De ware kerk, is een zendings-kerk. Christus is met en in haar, om Zijn waarheid door haar. in de­ze wereld te openbaren. Maakt discipelen uit alle volken, dragende het kenmerk: de lief­de. (Joh. 13:35).

“Dezelve dopende”, d.i. dat ze Mij volgen in de kruisdood (watergraf) en in de opstanding. (Rom. 06:01-05; 1 Petr. 01:03) tot vernietiging der zonde en het eeuwige leven.

“In de Naam!!…” de ware kerk doet alles in Jezus’ Naam en staat op Jezus’ Naam ge­schreven. (Hand. 02:38). Zij behoort de Drie-enige God toe.

“Lerende hen onderhouden alles, wat Ik u ge­boden heb.” De kerk is en wordt door God geleerd, om te leren het volle evangelie. Daarvoor is zij het licht in deze duistere wereld, om van dolen en verderf te verlossen. De kerk heeft altijd dat volle te bewaren, mag niets verliezen, noch verwaarlozen. De kerk heeft alles te leren dat van Jezus is, en ook slechts dat alleen, wat Hij geboden heeft. Die kerk is Christus’ kerk, die Zijn Woord bewaart.

“En ziet, ik ben met u al de dagen”. Jezus is met al de Zijnen, en bijzonder met hen die Hem gehoorzaam zijn. Iedere eeuw is een eeuw van Christus, de Verrezene, waarin de Overwinnaar met de Zijnen is zonder onderscheid. Slechts gehoorzaamheid en geloof in de opgestane Voorganger.

België.           J. R.

 

Kleine lichtjes.

O hoe groot is de goedheid God, die ons de grootste zonden om Christus’ wil vergeeft, zodra wij ons daarover verootmoedigen.

Dat wij ons de gemaakte fouten toch ten nutte mochten maken, in plaats van er melancholisch over te tobben! Hoe zwakker men zich zelven ziet, des te meer behoort men zich over te la­ten aan de Here, in nieuw vertrouwen, dat Hij alles in ons regelt; ook onze natuurlijke neigingen in de juiste banen leidt.

Daar de ziel steeds weer aan zichzelf twijfelt, zo behoort zij haar ganse leven in Gods hand te geven en zich door Hem te laten besturen, met de vasten wil, Hem in alles te gehoorzamen.

Mme. Guyon.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

De heerlijke feestdagen liggen weer achter ons en toch, de zegen van deze dagen – dood en opstanding van Christus – is een gezegende werkelijkheid, ook na deze dagen.

Goeden Vrijdag kwam een klein groepje van Gods kinderen samen; velen waren verhinderd om te komen door hunne werkzaamheden. Wat hadden wij een goede ure van geestelijke ge­meenschap, als wij nog eens stilstonden bij het kruis, ’s Avonds hadden wij een heerlijke samen­komst. Stemmig en schoon klonken de verschil­lende liederen over het kruis en de dood van Christus, maar door alles heen een triomfkreet.

Paasfeest is juist zo heerlijk, omdat Goede Vrijdag zo diep ernstig is. En daarom ook de heerlijke boodschap, die in onze harten klonk, niet enkel kruis en dood, maar: “De Heer is waarlijk opgestaan!” Wel gestorven en begraven – naar de Schriften – maar ook opgestaan naar de Schriften! Wat een wonderbare troost. Zijn opstanding is ook onze opstanding. En Hij zal ook ons vernederd lichaam levend maken, en gelijkvormig doen zijn aan Zijn verheerlijkt lichaam.

Vrijdag 22 April begaven sommigen zich naar het station, om Zr. T. Bakker, die bijna 7 jaren in China gearbeid heeft, welkom toe te roepen in het vaderland, waar zij een tijd van rust hoopt te nemen. We waren blij, onze zuster in goede welstand weer te mogen ontmoeten.

Zondag 24 April hadden wij twee heerlijke samenkomsten, waarin onze zendelinge tot ons sprak. Haar hart was vol dankbaarheid voor al­les wat God in die jaren voor had gedaan. We mochten opnieuw beluisteren, wat God doet on­der deze arme heidenen. We hoorden iets van de gevaren, die zij vaak moeten doormaken, maar onze harten waren vaak diep bewogen, als Zr. Bakker op eenvoudige wijze ons vertelde, van enkelen, die zo heerlijk waren heengegaan naar het Vaderhuis. Ja, dan moeten wij uitroe­pen: ”Het Evangelie van Jezus Christus is nog altijd een kracht Gods tot zaligheid, een iegelijk die gelooft.”

God geve onze Zuster een rijk gezegende tijd voor geest, ziel en lichaam, zowel op Terschel­ling, waar haar familie woont, en ook straks wan­neer zij de verschillende gemeenten hoopt te bezoeken.

Wij moeten heilig, onverschillig zijn ten opzichte van het gebabbel der mensen, vroom of goddeloos.

Doe uw plicht naar uw geweten en ga uw gang. Wat doet het er toe of een mens zijn wenkbrauwen fronst, als God glimlacht van goedkeuring?