1937.06

1937.06

Stilheid

In stilheid en in vertrouwen zou uw sterkte zijn. (Jes. 30:15b)

Een van de moeilijkste lessen, die Gods kin­deren te leren hebben is wel “stil” worden voor Gods aangezicht. En toch is het in dit “stil ‘wor­den voor God, dat Hij zich het meest kan open­baren aan onze ziel. Wij leven in een tijd, dat alles er op berekend is, om stil worden en zijn te verbreken en er is een groot gevaar voor Gods kinderen, dat zij niet voldoende in de stil­te komen om Gods stem te beluisteren.

Stil worden voor God is wel het moeilijkste wat er is. Zolang de mens nog iets kan doen voor God, gaat het wel; maar als de vraag tot ons komt: “Mijn kind, wil eens even stil wor­den”, dan vinden wij ’t vaak zo heel moeilijk om stil te zijn. En toch, in het stil worden voor God, wanneer het vlees zwijgt, komt Gods heer­lijke gemeenschap. Hebben wij het niet vaak er­varen, ook in ons persoonlijk gebedsleven, dat er dikwijls nog wat ontbreekt, dat werkelijk stil zijn voor God. Zijn onze “stille tijden” werke­lijk stille ogenblikken, dat, in plaats dat wij spre­ken tot God, Hij tot ons kan spreken. Dan pas bemerken we, hoe moeilijk het ons valt, om nu eens rustig te luisteren naar Zijn stem. Zegt de Heiland niet: “Mijn schapen horen Mijn stem.”

We gebruiken vaak zoveel woorden en zoveel tijd om alles aan God te vertellen, zodat er geen tijd over blijft dat God tot ons kan spre­ken. En toch, als we echt willen leven in de gemeenschap van God, dan zal het nodig zijn, ook dit kostbare ons niet te laten ontroven, n.l. dat we met de Psalmist kunnen zeggen: “immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil.” (Ps. 062:002.) Het is toch zoals het hier geschreven staat’; als alles stil in ons is geworden, kan God tot ons spreken en ons Zijn heil doen zien. Wat is daar al geen haast in ons gebedsleven. We wor­den vaak zo intens en fel bewogen in onze ziel door al de dingen waarmede we in aanraking komen. Wat al niet een strijd die het hart van Gods kinderen belaagt. Vijanden rondom ons, vijanden die ons weer in slavernij terug willen brengen. We zijn de kinderen Israëls gelijk, die door Farao achterhaald werden. Wat een toe­stand; vóór hen de Rode Zee – achter hen Farao. Zeer zeker toch de plaats om zelf iets te doen of te handelen – neen geliefden! Wat is het Goddelijk antwoord? “De Here zal voor u strijden, en gij zult stil zijn. (Ex. 14:14.)

Stil zijn, juist als ons vlees en onze ziel roe­pen tot actie. Ja geliefden, tóch is het zo.

Hoe vaak, als alles ons dwingt tot handelen, zou juist wanneer wij slechts “stil” waren voor God, Hij tot ons kunnen spreken en licht geven op ons pad om de weg te gaan, die Hij ons voorstelt. Een weg, die nimmer tot teleurstelling zal leiden, maar waar­op Gods heerlijkheid geopenbaard zal worden.

In (Job 04:16b) lezen wij deze woorden: er was stilte, en ik hoorde een stem… “ Wan­neer alles eerst rustig en stil in ons is geworden,

“In stilheid en in vertrouwen zal Uw sterkte zijn.” (Jes. 30:15b).

wanneer het bruisen van de golven door Zijn machtwoord tot kalmte is gebracht, komt deze liefelijke stem en zal ons de weg openbaren in welke wij moeten treden. Het gaat ons zo vaak als Elia; hij had Gods stem zo dikwijls gehoord; als deze kwam in een donderslag of gewel­dige wind en storm en zelfs in vuur. Maar God moest ook deze dienstknecht leren, dat Hij, de eeuwige God, niet altijd zich op die manier zou openbaren, maar dat Hij zich ook kan openbaren in het ruisen van de zachte stille wind. Gods Geest, zeer zeker, kan komen als een machtige gedre­ven wind en we horen Gods stem met macht en kracht. Maar laat ons niet de vergissing maken door te denken, dat alleen zodanig het spreken van God kan zijn.

De tijden van het stil zijn voor God zijn zo nodig voor Gods kinderen; een luisteren naar de zachte tred van de gezegende Heiland, die ons toeroept in onze drukke arbeid: ”Komt hier en rust een poosje.”

Daar aan Zijn gezegende voeten wordt alles rustig in onze ziel; de hevigste zielestrijd komt daar tot ruste. De golven van de beweging binnen in ons worden daar tot kalmte gebracht. Een luisterend oor hoort dan de stem van de Heer: ”dit is de weg, wandel daar op.”

“Als uw ziel is fel bewogen.

Als het in uw harte woedt –

Ga dan biddend naar uw Jezus,

Want bij Jezus is het goed.”

P.K.

 

Het Teken.

Elke goede gave en elke volmaakte gift is van bo­ven, van God de Vader, bij wie geen verandering is of schaduw van om­kering. (Jak. 01:17).

God is de Gever van elke goede gave en elke volmaakte gift. Bovenal van zulke gaven en giften, die in een dringende behoefte van de mensheid voorzien.

God is de Gever. Hij heeft ons daar al zo vaak blijk van gegeven. De grootste gave die Hij wel ooit heeft kunnen geven is de gave van Zijn Zoon, “want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gege­ven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar het eeuwige leven zal hebben. (Joh. 03:16).

God is ook de Gever van een andere, niet te onderschatten gave, namelijk de Heilige Geest. Dit blijkt wel heel duidelijk uit de woor­den van Christus als Hij zegt: “Indien dan jullie, die boos zijt, weet aan uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven aan hen  die Hem daar om bidden?”

Opdat er geen twijfel zou bestaan in betrek­king tot Zijn gaven, stelt God zelf tekenen. Reeds eeuwen voor de geboorte van Christus geeft God een teken door de mond van Jesaja de profeet: Zie een maagd zal zwanger wor­den, en zij zal een Zoon baren, en Zijn Naam Immanuel noemen.” En opnieuw stuurt Hij Zijn boodschapper tot de herders in het veld, en laat hen zeggen: ”Zie ik verkondig u grote blijdschap die heel het volk ten deel zal vallen name­lijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Here, in de stad van David; en dit zal u het teken zijn: u zult het Kindje vin­den in doeken gewonden en liggende in de krib­be. – Daar in de kribbe van Bethlehem lag de gave van God, Christus de Here!

Zo gaf de Here ook Zijn teken in betrek­king tot de gave van de Heilige Geest. Hij ge­bruikte daartoe dezelfde profeet, die al ge­profeteerd had aangaande de geboorte van Chris­tus. “Daarom zal Hij door belachelijke lippen, en door een andere tong tot dit volk spreken.” (Jes. 28:11). En Christus zelf zegt tot Zijn volgelingen, enkele ogenblikken voor dat Hij op­genomen zal worden in heerlijkheid: ”En dege­nen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duive­len uitwerpen, met nieuwe tongen zullen zij spreken. “Slechts weinige dagen later, op de dag van het Pinksterfeest werd dat hun er­varing, want zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken met an­dere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. God is de Gever van Zijn Zoon, God is ook de Gever van de Heilige Geest. Beide gaven zijn onmisbaar voor de mens. Zij bren­gen ons terug tot God en werken dat wonder­bare plan van verlossing in ons persoonlijk leven uit.

God is de Gever van alle goede en volmaakte gift. Hoe staat u, geliefde lezer, tegen­over deze gaven van God? Heeft ongeloof en twij­fel u tot dusver verhinderd deze gaven te aan­vaarden? Laat u dan niet langer terughouden, maar aanvaardt in dank deze gaven van God en u zult de wonderbare vrede en kracht van God in uw leven ervaren.

N.V.

 

Het kruis van Christus.

“Want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht. (Matt. 11:30).

Als men spreekt over het kruis, dan zal ieder kind van God beamen, dat ook zijn leven staat in het teken van het kruis. Zeer zeker heeft ieder kind van God zijn kruis en men zegt, dat Jezus Zijn doornenkroon onder Zijn kinderen verdeelt, om straks tot diegenen te behoren, die de gou­den kroon zullen ontvangen.

Zonder kruis geen kroon. Ik geloof echter, dat vele kinderen Gods niet het kruis van Christus dragen, maar dat zij een kruis dragen, dat zij zich zelven dagelijks opleggen.

Het kruis te ontlopen, dat Christus ons wil opleggen, is wel het grootste kruis, dat wij als kinderen Gods te dragen hebben; en zulk een kruis is drukkend en zeer zwaar en maakt ons geen blijmoedige christenen. Er zijn kinderen van God, die door een daad in hun leven gebukt gaan onder de gevolgen van die daad, en men zegt dan dat dit een kruis van Christus is. Hoeveel zusters, die gehuwd zijn met ongelovige mannen, en ook omgekeerd, zuchten onder zo’n kruis. God in Zijn grote barmhartigheid wil Zijn kind te hulp komen, maar zo’n kruis blijft al­tijd zwaar drukken. Veel kinderen van God die niet vrijgemaakt zijn, zuchten onder de macht van de zon­de en zij zeggen dan, dat zij een kruis te dragen hebben. Zeer zeker wel een kruis, maar niet het kruis van Christus.

Hoeveel kinderen Gods doen wat zij willen, (niet wat God wil) en komen daardoor in moei­lijkheden en klagen dan over het kruis. Hoeveel kruisen worden er niet gedragen, omdat men niet wijs en voorzichtig is, en niet nuchter. Waarom wordt de kracht van het kruis van Christus zo weinig ervaren? Men leeft niet in de wil van God. Hoe vormt zich het kruis van Christus in ons leven? Wanneer Zijn wil onze wil kruist.

Onze Heer en Heiland bad: “niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede.”

Wanneer Jona, de profeet, ook zo gebeden had bij zijn zending naar Nineve, dan had hij zijn eigen kruis kunnen ontlopen en had het kruis, dat God hem oplegde, met blijdschap gedragen.

Het kruis van Christus wordt gevormd in ons leven door stipte gehoorzaamheid aan Gods wil. Zie het leven van Abraham. Zijn gehoorzaamheid aan Gods bevel gaf een kruis in zijn leven, maar door God hem op de schouders ge­legd: en daarom bracht het hem nader tot God.

In Psalm 51 is David in grote moeilijkheden, door niet te gehoorzamen aan Gods wil, en dat kruis drukt als een last van zonde op zijn ziel. Toen hij echter achtervolgd werd door koning Saul en vluchtende zich in spelonken verbergen moest, droeg Gods kruis hem door alles heen.

Het grote verschil is, dat het kruis wat God oplegt, ons draagt, en het kruis wat wij ons zelf opleggen door ons zelf moet gedragen worden, evenals de gevolgen en uitkomsten daarvan. De gevolgen en uitkomsten van het kruis van Christus draagt Hij voor ons. Het kruis wat ons terneer drukt is van ons zelf, maar het kruis van Christus brengt ons in de tegenwoordigheid van God. Ons kruis maakt dat wij murmureren en klagen. Zijn kruis doet ons roemen in de kracht Gods. Ons kruis dat wij dragen onteert God, want het is immers zo zwaar en God is zo hard. Christus’ kruis eert God, want Hij draagt het voor ons. Ons kruis maakt ons tot mensen die vasten met droevig gelaat. Gods kruis maakt ons mensen die vasten, maar met een gewassen gezicht en een gezalfd hoofd. Ons kruis moet overal verteld en uitgemeten worden; Christus’ kruis wordt in stilheid gedragen zonder dat iemand er iets van bemerkt. Ons kruis brengt de mensen van God af. Gods kruis brengt de mensen tot God. Ons kruis maakt ons tot eigen­gerechtige christenen, die ook geleden en veel gedaan hebben. Het kruis van Christus doet ons roemen in de genade van God en alles wat we zijn en zullen zijn, het is door de genade van Jezus Christus.        

  1. W. v. H.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Het 2e jaarfeest van de Zendingsclub “Het Mosterdzaadje”, was een zeer gezegende avond.

Verblijdend was het, om zoveel broeders en zusters te zien, wat wel bewijst, dat er veel liefde voor de zending is. Onze harten waren met blijdschap vervuld als we hoorden, wat God ook in het afgelopen jaar voor de zending in China gedaan heeft. De samenspraak “Het Zendingslied”, ge­toond door de leden van de Zendingsclub, viel in goede aarde. Duidelijk kwam daarin uit, de macht van het kleine. We waren verbaasd te horen, hoe door deze verschillende kleine bij­dragen nog zulk een bedrag is samengekomen. En nu weer met moed en Godsvertrouwen de hand aan de ploeg geslagen om ook het werk Gods voor China te doen.

De ouderavond, belegd door het jeugdwerk van de gemeente, was eveneens zeer gezegend. Het ver­heugde ons een flink aantal ouders van de kinderen te zien, want dat toch was het doel van deze avond, ook met de ouders in contact te komen. De verschillende nummers, zowel van de kin­deren als ook van de leiders, oogstten grote bijval. Bijzonder aantrekkelijk was ook hetgeen de kleintjes deden. n.l. “kaarsjes”. God zegene ook de arbeid onder de jeugd en geve aan al diegenen die daarbij helpen. Zijn kracht en genade.

Het is verblijdend te zien, dat ook een aantal jonge mensen zondagsmiddags er op uittrekken, traktaten te verspreiden, huisbezoeken doen en mensen de boodschap van het heil te brengen. We geloven, dat, wanneer dit biddend gedaan wordt, dit ook grote zegen zal afwerpen. Gods woord is nog altijd waar, “zegenende zal Ik u zegenen”. God make hen een Gideonsbende !

Het bezoek van br. Schoeman uit Z.-Afrika was een gezegende ure, zowel door een aantal Afrikaanse liederen die hij zong, als wel door zijn ern­stige, heerlijke woord. Onze broeder hoopt eerst­daags naar Z.-Afrika terug te keren. We waren dankbaar hem te leren kennen en bidden hem Gods zegen toe.

4 Nov. was de jaarlijkse uitvoering van ons Pink­sterkoor. Het was een gezegende avond. Heerlijk klonken de liederen en we werden rijk gezegend zowel door zang, muziek als declamatie. Het doel van dien avond was, den arbeid in China te helpen. God zegene ook het zangkoor en make het als een stem Gods.

Hilversum.

“Verblijdt u met de blijden, en weent met de wenende.” (Rom. 12:15). Deze vermaning van de apostel Paulus, heeft voor de br. en zr. van Hilversum een grotere betekenis gekregen, door de gebeurtenissen van de laatste maanden. Geliefde broeders in Christus werden grafwaarts gedragen. Gelukkig hebben de nabestaanden kracht en troost geput uit de heerlijke getuigenissen, die zij nalieten. – Dat de Here, deze lieve families zal troostten.

We mochten ons ook verblijden met de blij­den, door de huwelijksinzegening van onze br. en zr. J. W. v. Hugten-M. E. Schomakers.

Br. Vetter sprak hen toe naar aanleiding van (Ps. 037:005): ”Wentel uw weg op de Here en vertrouw op Hem; Hij zal het maken”, terwijl br. Klaver van Amsterdam het huwelijk inzegende.

De bekende zegenbede werd hen toegezongen. Onze wens is dat de Heer hen zal stellen tot een rijke zegen!

 

 

1937.05

1937.05       

“Kracht van Omhoog”.

Indien de Geest van God, die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij, die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zij­n Geest, die in u woont”, schrijft de apostel Paulus aan de christenen van zijn tijd. Hij stelt hier de inwoning van de Heilige Geest voor als de genezing aanbrengende kracht. Een kracht, die opereert in het lichaam van de Christen, wat een tempel van de Heilige Geest is. (Rom. 08:11; 1 Kor. 06:19).

Veel wordt in onze tijd gesproken en geschre­ven over genezing zonder medische interventie. De een noemt dat “geloofsgenezing”, en een an­der noemt het “gebedsgenezing.”. Beide uitdruk­kingen zijn fout. Geloof geneest niet en gebed geneest niet. Geloof en gebed zijn slechts mid­delen, waardoor wij ons met God in verbinding stellen, en waardoor wij die zegen kunnen deelachtig worden. Dit zegt ook het Woord: “Wie tot God komt moet geloven dat Hij is, en een beloner is van hen, die Hem zoeken.” (Heb. 11:06.) Het is Goddelijke genezing, want zij wordt door God gewerkt.

Hoe vaak gebeurt het niet, dat iemand gene­zing zoekt zonder medische hulp, en niet dade­lijk die genezing ervaart, te horen krijgt: “U gelooft niet genoeg”, terwijl Gods Woord zegt, dat een geloof zo klein als een mosterdzaadje reeds voldoende is, om bergen te verzetten. Het gebeurt ook wel, dat men hem toevoegt: “U moet meer bidden” of “U bidt niet genoeg”. Men zou zo de indruk krijgen, dat de vermeerdering van de gebeden het gewenste doel zal doen bereiken. De Here Jezus zegt: ‘Als jullie bidden, gebruik dan geen ijdel verhaal van woorden, zoals de heide­nen, want zij menen dat zij door heel veel te zeggen in een gebed verhoord zullen worden.”

Neen, Goddelijke genezing is niet afhankelijk van een “groter” geloof of van “meer” gebeden, doch van de werking van Gods Heilige Geest. Hij opereert in en door de christen. Het is daarom de essentiële behoefte van de christen, vervuld te worden met de Heilige Geest. Dit nu kan alleen maar plaats vinden dooreen algehele innerlijke overgave en een vrijwillige toe­wijding aan God

 

U behoort geheel mijn leven,

U te dienen is mijn eer,

U te volgen is mijn roeping.

Ja, mijn hoogste vreugd, o Heer.

 

Als de Geest van Hem, die Jezus uit de do­den opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij ook uw sterfelijke lichamen levend maken. Om dit te kunnen doen, moet Hij in ons en door ons vrij kunnen werken, en behoren wij ons dus te stellen onder Zijn tucht en leiding. “Want”, zo schrijft de apostel: “De wet van de  Geest des levens, in Christus Jezus, heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde des doods”.

De apostel sprak uit ervaring. Lukas de schrij­ver der Handelingen, verhaalt, hoe Paulus op zijn eerste zendingsreis te Lystre, door overreding der Joden, door de schare gestenigd en buiten de stad gesleept werd. Handelingen 14. Doch toen de discipelen hem omringden, stond hij op en kwam in de stad, en de volgende dag ging hij uit naar Derbe. Zijn lichaam was verkwikt, levend gemaakt geworden. De Heilige Geest, die een woning gevonden had in het hart van Paulus, had een machtig restaurerend werk verricht in dit gewonde lichaam.

“Als de Geest van Hem, die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij ook uw sterfelijke lichamen levend maken.” De doop in de Geest is dus niet alleen nodig voor heiligmaking en bekwaming tot de dienst van God, maar ook tot genezing en restauratie van ons lichaam.

“Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.”

N.V.

 

De grote verdrukking.

“Want zoals in die tijd zal er verdrukking wezen, zo erg is er niet geweest van het begin van de wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal.” (Matt. 24:21).

In Gods Woord wordt duidelijk gesproken over een tijdperk, waarin grote verdrukking zal we­zen. Christus zegt in deze profetische rede, dat het een “grote verdrukking zal zijn”, die groter zijn zal dan ooit geweest is. Zeer veel wordt in de Bijbel gesproken over dat tijdperk. Het is ondoenlijk om in een klein stukje als dit, dat onderwerp uitvoerig te behandelen. Keer op keer lezen wij daarvan in de boeken van het Oude Testament; Christus sprak er over, net als de apostelen, inzonderheid Paulus in zijn brieven. Ook in het laatste Bijbelboek vinden wij vele teksten, die daar over handelen.

Betrekkelijk kort zal de tijd van de grote ver­drukking zijn; ongeveer 7 jaren, naar het woord van Johannes en toch zegt Jezus: “zo die da­gen niet verkort werden, geen vlees zou be­houden worden.”

In betrekking tot dit onderwerp komt vaak een vraag naar voren en die willen we even bezien in het licht van Gods Woord, en wel deze vraag, die in het bijzonder Gods kinderen aangaat: “Gaan de kinderen Gods door de grote verdrukking?” Het is juist deze vraag, die dan ook het doel van dit schrijven was.

Dat er een grote verdrukking komt, geloven wij, maar gaan wij, kinderen Gods, door deze grote verdrukking, of mogen wij vertrouwen, rus­tende op Gods Woord, dat wij er niet doorheen behoeven te gaan. De eerste grote gebeurtenis, die te wachten staat is de opname der Gemeen­te. (1 Thess. 04:16-17). Er is niets, wat nog ge­beuren moet, volgens Gods Woord, wat deze gebeurtenis nog zou kunnen ophouden. Die kan elk ogenblik gebeuren. Voor dat moment moeten wij klaar zijn, met olie in de lampen en de vaten wel gevuld. Er zal een groep gelovigen zijn, die niet behoeft te sterven, maar die, als Christus komt voor Zijn gemeente, in één punt des tijds veranderd zal worden.

(1 Kor. 15:15). Dat was het. waarin de eerste christenen leefden, en ik ge­loof dat het niet teveel gezegd is, dat dit ook ons zalig verlangen is om tot die schare te behoren, waarvan Paulus spreekt, als hij zegt: “Aangezien wij niet willen ontkleed (sterven), maar overkleed (opname) worden.” (2 Kor. 05:04.)

De gemeente te Thessalonika dacht, dat zij achtergebleven was en dus door de grote ver­drukking heen moest. Vandaar hun droefheid; en Paulus moet hen terechtwijzen (2 Thess. 02:01-08). Duidelijk laat Paulus weten, dat deze opname nog niet geschied is, en dat deze verdrukking plaats zal vinden als de gemeente is opgenomen; dus na de opname en niet vóór die tijd. We behoeven niet uit te zien naar de dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisternis. We worden, als kinderen Gods, toch niet vermaand daarna uit te zien. Christus zegt wel: “zo ziet omhoog, en hef uw hoof­den opwaarts, omdat uw verlossing nabij is”. (Luc. 21:28.)

Neen, het is nu een waken en bidden, een voorzichtig wandelen met God, “dat u moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen die geschieden zullen en te staan voor de Zoon des mensen”. (Luc. 21:36.)

Dank God, daar is een mogelijkheid om te ontvlieden, waardig gekeurd te worden, om deel te hebben aan de eerste opstanding (opname). Daarvoor is nu nodig een volkomen leven met God; een leven van overwinning. Geen vormendienst, geen uiterlijk naam-leven, maar een zich één maken met de wel gekruisigde, maar nu in eeuwigheid levende Christus, ver­wachtende “de openbaring (tevoorschijn treden) van onze Here Jezus Christus”.

Welk een troostwoord vinden wij in (Openb. 03:10), waar Christus zegt: “Ik zal u bewaren uit de ure van de verzoeking die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken die op de aarde wonen”. En wanneer dan Christus zulk een gezegende belofte geeft, dan plaatst Hij ons ook eerst voor de voorwaarde, waarop en waar­door deze belofte in vervulling kan komen: “om­dat gij het woord van Mijn lijdzaamheid bewaard hebt”. Willen wij aan deze voorwaarde Gods voldoen, zeer zeker zal Hij getrouw zijn om te volbrengen wat Hij beloofd heeft.

Daarom is de grote verdrukking niet voor Gods kinderen, want Paulus zegt “maar u broe­ders, u bent niet in duisternis, dat u die Dag als een dief zou overkomen.

U bent allemaal kinderen van het licht, en kinderen van de dag, wij zijn niet van de nacht, noch van de duisternis”. (1 Thess. 05:04-05.)

Laat ons daarom wandelen als kinderen van het licht en we zullen door Gods genade bewaard worden van de grote verdrukking, die weldra over de gehele wereld komen zal.    

P.K.

 

De rust des geloofs.

Gods Woord zegt: “Er blijft dan een rust over voor Gods volk.” (Heb. 04:10). Er is een valse rust, die naar het vlees is, maar er is ook een Goddelijke rust, door het volbrachte werk van Christus. Deze rust komt in ons leven, als wij door Gods Woord de zekerheid hebben, dat Hij het willen en ook het volbrengen in ons leven zal bewerkstelligen. Deze Goddelijke rust heeft twee kanten: een menselijke en een Goddelij­ke. Van onze zijde stellen wij ons leven in Zijn handen. Hij mag over ons beschikken, en ons leven leiden zo als Hij dat wil. Al onze be­geerten, wensen en onze inzichten geven wij over aan Hem. Zelfs de goede dingen, die ons van nature zo eigen zijn, geven wij over en leggen die op het altaar. Men wil niets meer, men weet niets meer, en men kan niets meer. Men doet alleen wat God ons zegt. Als wij dat doen met een volkomen hart, dan komt God, en geeft ons Zijn belofte, dat Hij ons aange­nomen heeft en dat Hij nu voor alle dingen zal zorg dragen, zowel voor het uiterlijke als voor het innerlijke, en alleen door de zekerheid des geloofs weten wij, dat Hij nu de teugels van ons leven in Zijn handen heeft genomen, zodat er rust komt in onze ziel. Dan rusten wij van onze eigen werken, d.w.z. men behoeft nu niets meer te worden, omdat men in Hem alles geworden is. Men is met Hem begraven en op­gestaan, en wij zien onszelf, door het geloof in Christus, zonder vlek of rimpel voor de troon van God. Alleen op deze voorwaarde worden wij geheiligd en volmaakt, en sterven wij alle da­gen. Dan komt (1 Kor. 01:30) maar uit Hem bent u in Christus Jezus, die ons geworden is, wijs­heid van God, en rechtvaardigheid en heiligma­king en verlossing,” Dus niet meer zal worden, maar geworden is.

Geloof, dat Jezus Christus, toen Hij aan het kruis uitriep “het is volbracht”, u daar heeft ge­bracht, waar God u hebben wilde. Met al onze strijd, nood en behoeften kunnen wij rusten aan Gods vaderhart, wetende: “ Hij, die een goed werk in ons begonnen is, zal het ook voleindigen.

  1. W. v. H.

 

Uit de arbeid.

Wanneer u dit stukje leest, is Br, G. Starr, zendeling voor China, op reis naar dat land. We bidden, dat God hem een voorspoedige en vei­lige reis zal schenken en straks een behouden aankomst bij onze geliefde zendelingen in Likiang.

Zr. G. Roos, Br. v. Hugten en schrijver dezes hadden het voorrecht enkele dagen in Velbert (Duitsland) tegenwoordig te mogen zijn, toen onze zendeling daar afscheid nam, Tevens was er gelegenheid om met elkander de belangen van de zending te bespreken en Gods aangezicht te zoe­ken voor leiding in deze ernstige tijd.

De twee afscheidssamenkomsten, die Zondag 3 Okt. werden gehouden, waren zeer gezegend; ’s morgens was de zaal flink gevuld en spraken enige broeders een kort woord, waaronder ook wij als Hollanders. De gedachte, die deze morgen door Gods Geest bijzonder naar voren werd ge­bracht was deze: “Gods heerlijkheid wil zich openbaren aan het hart van de kinderen van God, maar daarvoor is nodig dat wij stil worden en dat we zwijgen voor Zijn aangezicht.”

’s Middags was de grote afscheidssamenkomst; van 3-7 uur waren wij tezamen en toch duurde de tijd ons niet lang, daar Gods tegenwoordig­heid onder ons was. De beide zalen waren nu geheel gevuld en het was heerlijk het grote aantal jonge mensen dat er was, waar te nemen.

Vanuit de verschillende gemeenten, aangesloten bij “De Verenigde Zendingsvrienden”, waren enkele vertegenwoordigers gekomen en deze werden in de gelegenheid gesteld, onze broeder een woord mee te geven. Het woord van Br. Kohler, leraar van de Bijbelschool te Wiedeness, waar on­ze broeder in opleiding was, zal lang in ons ge­heugen blijven. Met klaarheid en kracht werd dit woord gebracht uit (2 Tim. 01:07): “Maar God heeft ons niet gegeven een geest der vreesach­tigheid, maar der kracht, en der liefde en der matig­heid.” Onze broeder werd vermaand dit te zoeken.

Het getuigenis, dat onze jonge zendeling gaf, deed ons aller hart goed en we mochten ook de weg van God in zijn leven beluisteren.

Hoe heerlijk, dat God zich wil openbaren in nietige mensenkinderen en ons wil maken ka­nalen, ten zegen voor anderen. Het zou te ver voeren om u te vertellen van al het goede wat we ook die middag mochten ontvangen.

God alleen komt alle eer toe!

We kunnen niet anders dan God danken, dat zelfs in deze moeilijke tijd, in het bijzonder voor onze Duitse broeders en zusters, juist uit hun midden weer één geroepen is, om uit te gaan om het Evangelie Gods in China uit te dra­gen. Heerlijk is het op te merken, de warme liefde die er is voor de zending. Terwijl er één uitgezonden wordt, zijn er al weer anderen, die de roeping van God ontvangen voor China. Ook deze bede komt uit mijn hart: “Here, stootar­beiders uit, ook uit Holland.”

Zo danken wij God voor deze dagen. God geve onze broeders en zusters in Duitsland bij­zondere wijsheid en genade in deze tijd. Laat ons voor hen bidden.

Amersfoort.

De Here heeft ook in deze plaats mannen en vrouwen te samen gebracht, welke zich uit­strekken naar dat overvloedige leven, wat te vinden is in Christus, en verlangen om hun medemensen te leiden tot Hem, die volkomen kan zalig maken.

Ongetwijfeld zal de Here hunne gebeden en po­gingen zegenen, tot verheerlijking van Zijn Naam.

Hilversum.

Na een tijd van gestadige groei in aantal, is de Heer nu begonnen een werk van loute­ring en verdieping van ons geestelijk leven. Wij zijn indachtig de woorden van den Apostel Pe­trus “opdat de beproeving van uw geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud en door het vuur beproefd wordt, bevonden wordt te zijn tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus”.

Enkelen hebben na weken van strijd en moei­te, op een bijzondere wijze ervaren, dat de blijdschap des Heren hun sterkte is.

Haarlem.

Onze harten lopen over van lof en prijs voor de wijze, waarop de Here in ons midden werkt. Zielen zijn verlost en gered geworden en anderen zijn gedoopt met Gods Geest. En nu mochten wij op Zondag 17 Okt. onze eerste doopdienst hebben. Acht zielen daalden af in het watergraf, om door de doop in de dood met Christus te gaan, en voortaan met Hem in nieuwheid des levens te wandelen. De tegen­woordigheid des Heren werd machtig ervaren, en onze zielen werden rijkelijk gezegend.

 

 

 

1937.04

1937.04

De geestelijke gaven.

“En van de geestelijke gaven, broe­ders, wil ik niet, dat u onwetend bent.”

(1 Kor. 12:01).

Het tekstwoord, uit dit gedeelte van Gods Woord bewijst ons, dat er gelovigen zijn, ja, kinderen Gods, die onkundig zijn omtrent de geestelijke gaven. Paulus’ streven ten opzichte van de gemeente te Korinthe, was: dat zij niet onkundig, onwetend zouden blijven aangaande de geestelijke gaven. En hoe kan dat ook anders, want de on­wetendheid daaromtrent doet ons leven ver beneden het peil van het woord van God, ter­wijl kennis daarvan, verlicht door de Heilige Geest, ons een onschatbare geestelijke waarde schenkt.

De geestelijke armoede van de algemene Christe­lijke Kerk vloeit daaruit voort, dat men niet ge­looft in het nog bestaan van de negen geestesgaven, die wij in dat hoofdstuk vinden. En als men nog gelooft in het bestaan van die geestesgaven, dan ge­looft men vaak enkel nog in de eerste zeven ga­ven, maar de laatste twee gaven, als het spreken in tongen en het uitleggen van de gesproken tongentaal (profetie), dat gelooft men niet of men maakt zich er mee af met te zeggen: “ze hebben bestaan, maar het is nu niet meer nodig.”

Toch staat dit wel in de Bijbel? Gods woord is toch een lamp voor onze voet en een licht op ons pad. Het is duidelijk in ons tekstwoord, dat het Gods gedachte is, niet, dat we onwetend zullen zijn of blijven omtrent de geestelijke ga­ven, maar dat we het ware gebruik van deze gaven mogen weten, opdat we daardoor de juiste op­bouw in de gemeente zullen ontvangen. Is het geen treurige zaak, iets dat ons zeer moet ver­bazen aan de ene, en tot droefheid moet stemmen aan de andere kant, dat er zo wei­nig, zo spaarzaam gesproken of gepredikt wordt omtrent deze geestesgaven?

Wat is hier de oorzaak van? Als Paulus ge­loofde, dat de gemeente het nodig had, om niet onkundig te blijven daaromtrent, waarom spre­ken wij er niet over? Is Gods Woord dan ver­anderd?

De broeders en zusters in Korinthe wisten wel dat er geestelijke gaven waren; die bezaten zij. Want Paulus kon schrijven: ”alzo dat het u aan gene gave ontbreekt.” (1 Kor. 01:07). Het was dus niet, dat zij geen gaven bezaten, of er niet in ge­loofden, maar hun moest worden aangezegd, het rechte en ware gebruik van die gaven te maken. Als Paulus tot een gemeente zei, waar de negen gaven van de Heilige Geest aanwezig waren, (1 Kor. 01:07), dat zij niet onwetend moesten blijven, hoe groot moet dan wel de geestelijke duisternis zijn van de gemeenten, die deze gaven niet aannemen?

Het doel van de apostel Paulus was, dat deze heerlijke gaven niet verborgen zouden blijven, maar dat zij tevoorschijn zouden komen, opdat de kinderen Gods er het juiste gebruik van zouden leren, uit het dierbaar Woord van God.

De gaven zijn verschillend, maar de Gever is één, zoals ook Gods Woord zegt: “er is ver­scheidenheid van gaven, maar het is dezelfde Geest; er is verscheidenheid aan bedienin­gen, maar het is dezelfde Heer; er is verscheidenheid van werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt, (1 Kor. 01:04-06).

De drieenige God, – Vader, Zoon, Heilige Geest – is de Bewerker, de Oorsprong van deze gaven; verschillende rivieren, verschillende stromen, maar voortkomende uit één Bron, God. En Gode zij dank, de ver­scheidenheid van deze gaven is niet de verscheiden­heid van verdeeldheid, maar van wonderbare een­heid, die juist in zijn wonderbare verscheiden­heid, Gods wonderbare éénheid openbaart.

Het doel van de geestelijke gaven is duidelijk aangegeven, en wel: dat de gemeente opge­bouwd zal worden. Zolang de gaven van de Hei­lige Geest aanwezig zijn, zolang wordt de gemeente van de Heren opgebouwd, versterkt en krachtig gemaakt.

Een gezonde, geestelijke openbaring en be­diening van deze gaven zal een gemeente geestelijk doen groeien, gelijk Paulus ook zegt: “tot een volkomen, volgroeide man, tot de mate van de volheid van Christus.”

Juist waar de zuivere werking van de geestesga­ven zijn, zullen we het verschil zien tussen de werking van God en de werking van de Satan. Men zal dan werkelijk kunnen zeggen: God is in haar midden. Als Paulus de hoop uitspreekt, de geliefden in Rome te mogen ontmoeten, dan is het in deze woorden, dat hij dit verlangen uitdrukt: “Want ik verlang er naar om u te zien, opdat ik u enige geestelijke gave mocht mededelen, zodat u versterkt zoudt worden.” (Rom. 01:11).

God wil dan ook Zijn bruidssieraden aan Zijn Gemeente geven, opdat zij straks gereed zal zijn, wanneer haar hemelse Bruidegom zal weer­komen en haar zal vinden, getooid met al de bruidssieraden, die de Bruidegom haar geschon­ken heeft in en door de verlossing, teweegge­bracht aan het kruis van Golgotha.

Hoe moet de gemeente dan wel zijn in betrekking tot de geestesgaven? Het beste kunnen wij deze vraag beantwoorden met het woord uit (1 Kor. 01:07): “dat het u aan geen enkele gave ont­breekt, verwachtende de openbaring van onze Heer Jezus Christus.”

  1. K.

 

Nooit kan ’t geloof te veel verwachten. Des Heilands woorden zijn gewis.

 

De kloppende Heiland.

“Zie Ik sta aan de deur en Ik klop; in­dien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen. Ik zal tot bij hem binnenkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en Hij met Mij.” (Openb. 03:20).

Dit spreekt Christus, de Verlosser en Zalig­maker van de wereld.

Zie Ik sta aan de deur en Ik klop. De deur is het hart van de mensen en Christus vraagt: “doe Mij open en laat Mij binnen.” U zult vragen: “hoe weet u, dat Christus aan de deur van mijn hart staat te kloppen, om binnen gelaten te worden?” Mijn antwoord is: “dat zegt Gods Woord”. Als een woord van mensen zou het geen waar­de voor u hebben; maar als Gods Woord het zegt, dan weten wij, dat het zó is. En wanneer wij gehoorzamen, gaat Gods woord in vervulling.

Vriendelijk, teder, zacht, maar beslist, zegt Christus: “Open uw hart en geef Mij plaats”.

Hij klopt aan het hart van de mensen in voor­spoed en zegt: “laat Mij binnen, opdat Mijn voorspoed u dichter tot Mij zal brengen en opdat deze u niet naar beneden brengt in zonde en el­lende, maar naar boven.”

Christus klopt aan ons hart in tegenspoed en vraagt: ‘laat Mij binnen, en laat Mij u kracht geven en uw tegenspoed helpen dragen.” En als u dat doet, dan zult u ervaren, dat juist deze tegenspoed de weg is tot blijdschap en vrede van het hart. Dikwijls komt Christus en klopt aan het hart van mensen met leed en verdriet en vraagt: “laat Mij binnen.” Hoeveel tranen zijn er niet geschreid, die niet afgedroogd kon­den worden? Hoeveel wonden geslagen in het hart, die niet geheeld kunnen worden? Waarom niet? Omdat er maar Eén is, die in waarheid onze tranen kan afdrogen en ons hart kan helen.

En dat is Jezus Christus.

Is er misschien leed, droefenis of rouw over u gekomen, laat mij u dan zeggen, het is het klop­pen van de Here Jezus, die vraagt: “laat Mij binnen.”

Haast ieder gaat gebukt onder de zorgen die het leven geeft. Niemand ontkomt eraan. Nu staat Chris­tus aan de deur en klopt, terwijl Hij bidt: “laat Mij voor u zorgen, voor u dragen. En niet al­leen uw zorgen, maar laat Mij uzelf dragen, zoals een moeder haar kind draagt.”

Laat Christus niet langer buitenstaan maar doe uw hart open en laat Hem binnen. Zoals een bloem zich ontsluit voor het licht, ontsluit zó uw hart voor het Licht van deze wereld, Jezus Christus. En als u Hem binnen laat, dan zal donkerheid, twij­fel en vrees plaats maken voor Hem ; en vrede, genade en barmhartigheid zal uw harte vervullen.

  1. W. v. H.

 

Vrijheid.

Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult u waarlijk vrij zijn.

(Joh. 08:36).

Hoeveel bloed heeft deze aarde niet gedron­ken omdat de volken vrij wilden zijn. Ieder volk heeft zijn geschiedenis waarin geschreven staat: los van slavernij, vrijheid boven alles!

Ieder land en volk gedenkt met vreugde en blijdschap het jaar en de dag, dat het juk werd verbroken en men vrij werd. Deze vrijheid is echter uiterlijk en niet de ware vrijheid, waarvan Christus spreekt. Er is een andere vrijheid, de ware vrijheid, die Christus voor ons heeft aan­gebracht door Zijn sterven aan het kruis van Gol­gotha.

Daar werd de grootste strijd gestreden, die ooit gestreden werd. Daar werden de machten, die het mensdom gevangen hielden, overwonnen. Daar werden de zondeketenen verbroken en daar werd de lange, zwarte lijst onzer zonden, welke ons van God scheidde, verscheurd en uitgedelgd door het bloed van Christus.

Waarvan werden wij vrijgemaakt?

1e. Wij werden vrijgemaakt van het oordeel Gods. Een ieder die zondigt, zal de dood sterven. Wij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods en wij allen moesten die vreselijke plaats innemen, die Hij voor óns in­nam aan het kruis. God moest de zonde oordelen en het oor­deel werd voltrokken in Hem, Jezus Christus.

2e. Vrijgemaakt van de wet. Christus zegt: Ik ben niet gekomen, om de wet te ontbinden, maar om die te vervullen.

Evengoed als alle beloften, feesten en de tem­pel heenwijzingen waren naar Christus, die in Hem hun vervulling zou vinden, zo werd ook de wet in Hem vervuld.

Die door het geloof uit Hem geboren is, die vervult het hoogste gebod, waarin alle geboden zijn opgesloten, n.l.: U zult uw naaste liefheb­ben als uzelf. De wet is voor de slechte mensen, (1 Tim. 01:09-10), maar niet voor de opnieuw geborenen. De wet is een tuchtmeester, totdat de tijd zou komen, dat door het geloof in Hem nieuwe mensen worden geschapen, die uitroepen: “Abba, lieve Vader!”

Vrij van de macht van de zonde!

Sinds het mensdom in zonde is gevallen, is de wet van de zonde binnen gekomen, die heerst in ons leven, die ons doet uitroepen: het goede, wat ik wil doen, dat doe ik niet. De begeerte om het te doen is er wel, maar de kracht om het te doen vind ik niet.

Paulus zegt echter in (Rom. 08:02): ‘Want de wet van de Geest des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood.”

Dit is het nieuwe leven van Jezus Christus, die ons vrijgemaakt heeft van de wet van de zonde en ons in staat stelt het nieuwe leven van Jezus Christus uit te leven.

Dit alles is mogelijk door het geloof in Jezus Christus, onze Heer.

 

Uit den arbeid.

Met dankbaarheid aan God mogen we terugzien op de afscheidssamenkomsten van br. G. Starr, welke hij in Holland hield. De schrijver van dit stukje had het voorrecht, hem bij de verschillende ge­meenten in te leiden en hem te vertalen. Het was tevens een heerlijke gelegenheid om de ver­schillende gemeenten te bezoeken. Mogen wij u allen danken voor de goede zorgen en voorbe­reidingen, die wij overal aantroffen. Hoe heer­lijk en gezegend is toch de gemeenschap van Gods kinderen.

De eerste plaats, die wij bezochten was Delfzijl, waar we twee gezegende samenkomsten hadden. Deze kleine gemeente is een ijverige zendingsgemeente en men merkt zo, dat daar meegeleefd wordt met al de arbeid in de zending.

Terschelling was de tweede plaats die wij bezochten. Het was goed met deze schare broeders en zusters samen te komen. Ook daar zijn de harten brandende voor de zending en hoe kan het ook anders, waar twee zusters afgestaan zijn voor de zending in China, waarvan één, Zr. Bakker, nog altijd arbeidt in dat don­kere land.

Zondag was Amsterdam aan de beurt en wij hadden drie gezegende samenkomsten, die zeer goed bezocht waren. We werden allen gezegend door het ernstige woord van onzen broe­der en we mochten er de wonderbare leiding Gods in zijn leven beluisteren, ’s avonds was de zaal geheel gevuld en ook het zangkoor gaf zijn medewerking en zong een paar prachtige liede­ren. Enkele broeders ouderlingen, net als mijn vrouw spraken een kort woord en gaven onze broeder een bemoedigend woord uit de Bijbel mee.

Het was een heerlijk en gezegend ogenblik, toen onze jonge broeder neerknielde, en de voorganger, net als de ouderlingen, hem de handen oplegden en hem opdroegen aan de trou­we zorg van onze Hemelse Vader. Daarna klonk als bede der gemeente “dat ’s Heren ze­gen op u daal”. Het was voor ons allen een onvergetelijke avond.

Nu volgde Scheveningen, waar we in het nieuwe zaaltje heerlijke samenkomsten hadden. Er was veel vrijheid in het getuigen. Het woord, dat onze broeder sprak, alsmede de persoonlijke getuigenissen, werden aandachtig opgenomen in de harten. Het zaaltje was geheel gevuld. Moge de Here onze getrouwe broeder en zuster in deze nieuwe wijk ten zegen stellen.

In Haarlem, waar wij de volgende samen­komst hadden, gaf de Heer ons ook een goede en gezegende samenkomst, het was een vreugde het zangkoor van Haarlem in de samenkomst te mo­gen horen.

Ook in Hilversum waar wij de volgen­de avond waren, hadden wij goede ogenblikken met elkander. Ook daar is een kleine groep van trouwe broeders en zusters, die veel liefde voor de zending heeft. De Here doe ook de­ze gemeente groeien; dat zij nog voor velen tot zegen zal worden.

In Rotterdam Z. hadden we een heerlijke samenkomst en hoewel het weer vlak voor de samenkomst zeer slecht was te noemen, was er toch een flinke schare van broeders en zusters opgekomen, om naar het getuigenis van onze jonge broeder te luisteren. We mochten ook kennismaken met Br. Schoeman van Zuid-Afrika, die daar in de arbeid helpt. Ook werd aan mij schrijver van dit stukje, gelegenheid gegeven om een kort woord te spreken, en mochten wij de hulp van de Heer ervaren.

Rotterdam Noord was de laatste plaats, die wij bezochten en ook daar, in deze kleine kring, die zo meeleeft met onze zending, mocht het persoonlijk getuigenis van Br. Starr een zegen brengen. Deze samenkomst besloot de reeks sa­menkomsten. De volgende morgen vertrok on­ze broeder naar Velbert (Duitsland), waar hij 12 Oktober a.s. van Bremen hoopt te vertrekken naar China.

Mag ik u allen, ook uit naam van het zendingswerk, hartelijk danken, voor al de gaven die gij gegeven hebt voor onze arbeid in China.

God zegene u allen naar de rijkdom van Zijn genade.       

  1. K.

 

 

1937.03

1937.03

Zekerheid des geloofs.

Honderden,  om niet te zeggen duizenden Christenen in onze tijd missen de zekerheid van het geloof en zijn daarom geen blijde en gelukkige mensen. Zij voelen zich ongelukkig, en leven in voortdurende vrees aangaande de eeuwigheid.

Misschien  geliefde lezer, behoort gij ook tot die gelovigen. Ook u wordt heen en weer gedreven, net zoals een schip zonder roer, op de golven van vrees en twijfel. U bekommert u over uw zielenheil, maar durft niet geloven, dat het ook voor u is. Denkt u nu werkelijk, dat dit de wil van God voor u is? Dat u altijd in het onzekere moet verkeren? De Bijbel, het onfeilbaar Woord van God: maakt ons Gods wil bekend, en zegt: “God wil dat alle mensen zalig worden, en tot kennis der waarheid komen”. Dit geldt ook voor u! Dit is een getrouw woord” zegt de apostel Paulus, en aller aanneming waardig, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is, om zondaren zalig te maken. Daarom kan Hij ook iedereen zalig maken, diegenen die door Hem tot God gaan.”

De uitnodiging van de Here Jezus, is dan ook heel duidelijk en beslist: “Komt bij Mij, jullie allemaal, die vermoeid en belast zijt, en ik zal u rust geven!”

Aarzelt u nog? Vraagt u uzelf misschien af: “Is dat wel voor mij?” Luister dan, wat de Here Jezus zegt: “Iedereen die bij Mij schuilt, omarm ik met Mijn liefde”.

De Heer wil en kan u zalig maken!

God meent wat Hij zegt. Hij doet wat Hij be­looft. Redeneer dan niet langer. Maak geen ver­dere tegenwerpingen. Bedroef Hem dan niet met vrees en twijfel. Aanvaard eenvoudig Zijn vrien­delijke uitnodiging. Kom!

Behoeftige ziel, belijd uw zonden. Geef u zelf in Zijn handen, en dank Hem voor Zijn goede wil jegens u. Vrede met God, vrede in het ge­weten, vrede na moeite en strijd zal uw deel zijn.

Psalm 81 vers 12 zegt het zo:

Opent uwen mond,

Eist van Mij vrijmoedig

Op mijn trouw verbond;

Al wat u ontbreekt,

Schenk Ik, zo gij ’t smeekt.

Mild en overvloedig.

(1 Tim. 02:03; 1 Tim. 01:05; Heb. 07:25; Matt. 11:28; Joh. 06:36).

N.V.

 

Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander en het bloed van Jezus Christus, Zijnen Zoon, reinigt ons van alle zonde. (1 Joh. 01:07). Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. (Telos vertaling)

Dit is een zeer bekende tekst. Vooral het laat­ste gedeelte daarvan, wat ik zelf dan ook dik­wijls gebruikt heb. Toch word ik in de laatste tijd meer en meer bepaald bij het woord zonde. De zonden, die wij gedaan hebben, zijn ons vergeven door het bloed van Christus; maar zonde doelt op het wezen van de zonde in ons.

Wat zou toch de oorzaak zijn, dat veel kinderen niet gereinigd kunnen worden? Is daartoe geen begeerte? Zeer zeker! Wil God ons dan niet reinigen? Onnodig, hierop antwoord te geven. Wat zou dan toch wel de oorzaak zijn, dat veel kinderen Gods met hun zonden blijven zitten? Dit is de oorzaak: men praat wel over zonde, maar in werkelijkheid is deze geen zonde voor hen geworden. Men heeft wel spijt van verschillende onvolmaaktheden als bijv. toorn, drift of lichtgeraaktheid, maar daar komt men niet verder mee. Kaïn had ook spijt, dat hij zijn broeder doodsloeg. Saul had ook nu en dan spijt: dat hij David naar het leven stond. Judas riep ook uit; “Ik heb verraden onschuldig bloed. Ook iemand uit de wereld kan nog wel zeggen: Ik heb er spijt van”, maar het werd en wordt niet tot zonde voor hem. En dit is toch waar het op aankomt!

Wordt iets voor ons tot zonde, dan worden, of beter gezegd dan zijn wij er ook van verlost. God verlost ons alleen van zonde, en niet van minder mooie dingen. Vandaar dat zodra wij de Heilige Geest toegang verlenen in ons hart, die dingen ons tot zonde worden gemaakt. Hij alleen overtuigt, ik meen, dat hiermee het vraagstuk is opgelost, waarom veel kinderen Gods nog dingen doen, die anderen niet meer kunnen doen, want God houdt er geen lievelingskinderen op na. De oorzaak is echter dat de een wandelt in het licht van de Heilige Geest, en alle dingen van het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want licht maakt alles openbaar.

De ander wandelt bij het licht, (niet er in) en daarom kan het licht niet alles openbaar maken en de zonde blijft verborgen. Als de dingen, zonde geworden zijn, kan God ons er niet van verlossen. Daarom is het goed, om aan God te vragen, “Heer, maak alles wat U niet behaagt, tot zonde”, en de verlossing is daar.

David had gezondigd, maar hij zag het niet als zonde.  Toen hij echter riep “ik heb gezondigd toen kon God hem helpen en hij werd behouden.

  1. W. v. H.

 

Daarom zal Hij door belachelijke lippen en door een andere tong tot dit volk spreken. (Jes. 28:11). Inderdaad, door mensen met een onverstaanbare tongval, en in een vreemde taal, richt Jahwe zich tot dit volk. (Williebrord vertaling)

U geeft rust aan de moede, o, mijn God! In benauwde tijden verlaat Uw volk zich al­leen op U. Israël mag zich niet vermoeien om bondgenoten te zoeken bij de volkeren. In stil­heid en vertrouwen zal zijn sterkte zijn; dat is de rust, dat geeft de moede rust, en dat is de verkwikking (Jes. 28:12).

U hebt gesproken, maar zij hebben zich ge­wend tot degenen die geen God zijn. Zij ver­breken Uw verbond en zoeken de steun van Egypte tegen Assyrië. Zij trekken af in Egypte en vragen Mijn mond niet (Jes. 30:02). Wee hen, waarvan hun werken in de duisternis geschieden, en zeg­gen: Wie ziet ons en wie kent ons? (Jes. 29:15). O, Mijn volk! Zij die u leiden, verleiden u. (Jes. 03:12).

Ook de priester en de profeet dwaalt. Verslon­den zijn zij van de wijn. Bij het gezicht (visioen of profetie) zijn de profeten beneveld en bij de rechtspraak wag­gelen de priesters. Hun tafels zijn vol walgelijk uitbraaksel, dat er geen plaats meer is.

Uw knecht bespotten zij. Zij verachten Uw onderwijzing en spreken: “Aan wie wil hij ken­nis onderwijzen en aan wie een Godsspraak te verstaan geven?”

Zij zijn gespeend van de melk en ontwend aan de borsten. Bent U het niet, Here, die Uw kinderen de borst geeft? In hun dronkenschap bespotten zij Uw knecht en lallen hem toe: “Gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig.

Daarom, o God, gaat U nu spreken door een teken. Die wartaal wordt Uw teken: hun tot een oordeel. Gij gaat spreken door belachelijke lippen en door een andere tong tot dit volk!

De vijand van Israël zal komen, een stuurs volk, diep van spraak, zodat men het niet horen kan, van belachelijke tong, hetwelk men niet verstaan kan (Jes. 33:19; Ez. 03:06). De Assyriërs vervulden de woorden, die gesproken zijn door Jesaja, de knecht. En het volk hoorde niet.

Maar hoger stijgt de profetie, waar het oor­deel een rijke belofte wordt.

Onpeilbaar diep zijn Uw gedachten.

Daarom, o God, gaat Gij nu spreken door een teken. Die wartaal wordt Uw teken: ons tot vertroosting. Het teken dat weersproken wordt. En ook op die wijze zullen zij Mij niet horen, zegt de Here (1 Kor. 14:12). En zo zijn de tongen een teken voor de ongelovigen. (1 Kor. 14:22).

De Goddelijke ironie sprak, ziende de zinloze leidslieden. Ik zal voortaan wonderlijk handelen met dit volk want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan en het verstand zijner verstandigen zal zich verbergen (Jes. 29:14). Oordeel en belofte! Want het dwaze Gods is wijzer dan de mensen. Ontledigd verstand! Belachelijke lippen, zij zijn vol zoeten wijn.” Met nieuwe tongen spreken zij. (Mark. 16:17).

En zalig is hij die aan Mij niet zal geërgerd worden. Het verstand vruchteloos Ontledigd! (1 Kor. 14:14). Uw Geest Heiland, zal mij vervullen. Hij zal U prijzen en loven; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. 1 Kor. 14:14).

Deze gave zal ons niet ontbreken indien wij de openbaring onzes Heren Jezus Christus verwachten (1 Kor. 01:07). Christus zal ze teniet doen bij Zijn Komst. Want dan komt het volmaakte. Dan wordt de verborgenheid des Geestes openbaar. Dan wordt ons gedeeltelijk kennen een kennen gelijk ik ook gekend ben!

  1. d. B.

 

Voor het dagelijks leven.

De ergernis.

Lijdt u door kleine dingen, die u ergeren? Waarlijk trouwe lezer, wij weten het – het is menselijk dat u zich ergert! Wij kunnen echter met betrekking tot dit onderwerp iets leren van de oester.  Een oester is voorzeker geen nerveus dier. Zelfs wanneer zij in het net gevangen ligt of op de eettafel, op het punt van geslacht te worden, toont zij geen onrust of bekommernissen.  Zij jaagt en spartelt niet, gelijk de krabben en vissen, en toch vertellen ons de geleerden dat de oester uiterst fijngevoelig is. Een enkel zandkorreltje dat binnen haar schelp indringt hindert en kwelt haar. Echter wat doet zij er mee? Op haar eigen rustige, filosofische wijze bedekt zij den indringer met de stof waarvan haar schaal gemaakt is. En zo wijkt de ergernis, zij ziet en voelt de pijn niet meer en een parel ontstaat.

Hoe kostelijk zou het zijn, wanneer allen die zich ergeren, de aard en de kalmte van de oester aannamen, en hun ergernissen in juwelen deden veranderen!

Jezus sprak eens: “Het is nodig dat de ergernissen komen.” Zeer zeker, ze zijn nodig voor onze opvoeding, doch wanneer wij ze tegemoet gaan met geduld en wijsheid, en ze be­dekken met den mantel der liefde, kunnen ze in kostbare parels veranderen.

Vrij naar het Duits.

 

Over de ware Doop met de Heilige Geest en vuur.

Een christen, in wie het vuur van de Heilige Geest niet brandt, lijkt op een lamp die geen licht geeft, over wie de wereld lacht en spot, en die slechts aanstoot geeft.

Wie met de Heilige Geest vervuld wil wor­den moet zichzelf als offer geven op Gods altaar.

Het vuur valt slechts op het altaar, niet er naast. Wie zich aan de Here overgeeft ten offer, wordt gelijk een brandende kaars.

Een kaars die brandt, bevindt zich in een voortdurend “smeltproces”. Wanneer de kaars niet versmelt, hapert er iets aan het licht.

Wanneer u gedoopt wilt worden met de Heilige Geest en met vuur, dan moet u uzelf overgeven om verleerd te worden.

Weet u welke mensen moed hebben? Dat zijn zij, die het vuur niet meer vrezen. Geef u over om verteerd te worden, en het vuur van de Heilige Geest zal over u komen.

Misschien wilt u wel de Heilige Geest ontvangen, doch op een stille, gans stille wijze, want ook op deze wijze heeft Elia de kracht Gods ervaren, zo zegt u.

Dat is waar, de Heer was slechts in het stille, zachte ruisen, toen Hij met Elia sprak. Doch wat ging daaraan vooraf? Was daar niet eerst een aardbeving, een stormwind, een donder en bliksem? Eerst daarna kwam de Heer in het zachte ruisen der boomtoppen en openbaarde Zich aan Elia.

Meent u dat u de Heilige Geest kunt ontvangen zonder dat u ruimte in uw hart maakt?

Zou het niet mogelijk kunnen zijn, dat de geweldige macht van de tegenwoordigheid van God, u ter aarde werpt, zodat u daar machteloos ligt als een boom geveld door de stormwind? Denkt u dat de bliksem van Zijn heiligheid uw gestalte niet kan doen schudden en sidderen? De zondaren in Sion zijn verschrikt en beving heeft hen aangegrepen; Zij zeggen: “Wie

is er onder ons, die bij een verterend vuur wonen kan? (Jes. 33:14). Gezegend de ziel die ootmoedig het onweer van Gods rechtmatige toorn over zich heen laat woeden, want zie, nadat God haar gereinigd heeft, zal Hij tot haar komen in een zacht en lieflijk fluisteren en gij zult ondervinden, hoe goed de Heer is.

Eerst het vuur daarna de milde lichtglans. Weest waakzaam en voorzichtig, en wacht u wel, uwen God de wet voor te schrijven, op welke wijze Hij Zich in u zal openbaren. Hij zal komen, zoals het Hem behaagt.

Uit: “Pfingstgrüsse”.

 

Indien u zich niet open stelt voor de Geest van God, kunt u niets voor God doen, al ware het, dat u aangedaan waart, met het verstand van een engel.

Finney.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

We hadden de laatste weken het voorrecht, enkele zendelingen in ons midden te hebben. , Br. Geschwend; zendeling in Basuto-land, sprak een avond over de arbeid in dat land. Door zijn woord werden we rijkelijk gezegend en hoorden wij hoe God ook in dit donkere deel van Afrika zielen toe voegt tot Zijn gemeente. Dan hadden wij andermaal enkele zendelingen van Engeland die op doorreis waren naar Columbia (Zuid Amerika) en tevens ook een broeder die spoedig naar West-Afrika hoopt te vertrekken. Zondag hadden wij in Amsterdam Br. Dean van West Afrika en Zr. Gregory van Columbia, terwijl de andere zendelingen in Haarlem en Hilversum dienden.

Dinsdag ruilden wij met Haarlem en mochten wij luisteren naar Br. en Zr. Rowbothom en Zr. Bayer, zendelingen voor Columbia. We hadden zeer gezegende samenkomsten, zowel hier als op andere plaatsen. Hoe werden wij gezegend door hun eenvoudige getuigenissen. Kunnen we ons iets heerlijker voorstellen, dan te mogen zien, hoe jonge mannen en vrouwen hun leven volkomen in de dienst van de Heer geven? We werden allen opnieuw aangemoedigd, om er alleen voor Jezus, onze Koning, te zijn. God zegene en gebruike hen in dat donkere land.

Br. G. Star hoopt ook spoedig naar China te vertrekken. Begin september zal hij enkele plaatsen bezoeken om afscheid te nemen o.a. Zondag 12 september in Amsterdam. Ieder is hartelijk welkom.

 

 

1937.02

1937.02

Terug naar het kruis van Golgotha.

“Want Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God brengen zou”. (1 Petr. 03:18).

In dit enkele tekstwoord wordt ons de grote zending, het doel van Christus’ komst op aarde vermeld: opdat Hij ons tot God brengen zou”. Het mensdom in zijn geheel is van God af­gevallen en Christus heeft ons weer teruggebracht naar Gods hart. Maar dit heerlijke heilsfeit moet door het geloof een waarheid in ons leven worden.

Wanneer wij in de wereld blikken, dan moeten we zeggen: “we zijn gekomen bij het middernachtelijk uur”. Gods klok staat bijna op 12 uur, en vóór het morgenlicht komt, is het wel de grootste donkerheid. En wat is het donker op elk gebied. Duisternis overal, en toch ruist het heerlijke Evangelie “Christus heeft voor ons geleden, opdat Hij ons tot God brengen zou’.

Wij zien een wereld, die verder en verder van God afdwaalt, een kerk die gedompeld wordt – in grote afval. En wat zal men daar tegenover stellen? Er is maar één weg, en deze is: “terug naar het kruis van Jezus Christus”!

In dat teken van het kruis leefden en overwonnen de eerste Christenen en duizenden en tienduizenden sindsdien hebben in dat teken overwonnen. Men klaagt over weinig kracht en leven, over afval en wereldgezindheid van Gods kinderen. Het antwoord op dit alles is: “terug naar Golgotha!” Het kruis – en het kruis alleen – schenkt overwinning.

Wat is nodig in deze tijd? Meer kennis, meer openbaring, meer licht? Neen! Maar wel een diepere openbaring van het kruis van Chris­tus. Men heeft dat dierbare, kostbare kruis uit het oog verloren en daarom leven we niet meer in de tegenwoordigheid van God. Want heeft men dat uit zijn leven verloren, dan mist men ook de grote zending van Christus voor ons. Hij heeft geleden aan dat bloedige kruis, om ons,  afgedwaalden – ver van God afgedwaalde mensen – tot God te brengen.

Want verliezen wij het kruis, met al wat dat kruis voor ons betekent, uit het oog, dan ver­liezen wij ook de juiste betekenis van de zonde uit het oog. Het is alleen door Christus’ kruis, dat wij de realiteit van de zonde begrijpen. Want hoe meer de kracht van Jezus’ kruis in ons leven wordt geopenbaard, hoe meer daar een werkelijk zien komt van wat zonde inderdaad is. Bij het kruis alleen verstaat men de diepte van de zondeval. Daarom, een evangelie zonder de diepte van het kruis, maakt een zwak christendom.

Wat wordt er al vaak niet gezondigd onder Gods volk: zonden worden vaak niet meer als zonde erkend. Hoe komt dit alles? Men heeft het kruis uit het oog verloren en daarom erkent men ook niet de ontzettende verminking van de zonde. Maar laat ons niet vergeten, dat aan dat kruis Christus stierf voor de zonde in al haar gruwelijkheid. Het was de zonde, die Hem deed sterven voor ons, om ons de weg naar God te ontsluiten. Waar het kruis niet meer staat in het middelpunt van het leven van de mensen, daar neemt men het ook niet zo nauw meer ten opzichte van de zonde.

Men is afgedwaald van de plaats waar zonde wordt gezien in het licht van God, en de ziel die tot God roept: “ik heb gezondigd en daarom mijn Heer gekruisigd.” Hoe vreselijk, dat men kan zondigen en dan zelf nog niet bewogen wordt of erkent dat men gezondigd heeft. Terug naar het kruis van Christus; bij dat licht aanschouwen we iets, van wat zonde in Gods ogen betekent.

Zonde brengt scheiding. Zo was het in het paradijs en zo is het nog steeds. Christus moest zelf aan het kruis uitroepen: “Mijn God, Mijn God waarom hebt Gij Mij verlaten!” Dit was niet enkel de uiting van lichamelijk lijden, maar van datgene, wat door geestelijke scheiding van God wordt teweeg gebracht. De zondeloze Christus was nog nimmer van Zijn Vader gescheiden geweest; door al de eeuwigheid heen waren zij één geweest. Maar aan het kruis van Golgotha heeft Christus de last van de zonde van de gehele mensheid gedragen en ging binnen, in de diepe duisternis van de scheiding met God, opdat Hij ons tot God terug zou kunnen brengen. Wat openbaart toch wel het kruis van Christus?

Het is wel de haat van de mensen tegen Gods wil en autoriteit. Het is zo met de zondaar maar ook zo met de gelovige. En deze haat kan alleen overwonnen worden, als we door dat kruis verzoening hebben gevonden en onszelf verenigen met dat kruis; dan wordt het ons een poort van de heerlijkheid, een kracht Gods in ons leven, waarvoor we eens met haat gestaan hebben omhelzen we nu. We voelen, dat er geen andere weg is om ons tot God te brengen, want gemeenschap met dat kruis maakt ons tot een overwinnende christen. Luister wat Gods woord zegt; en zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam, en door het woord van hun getuigenis en zij hebben hun leven niet liefgehad tot de dood toe.” (Openb. 12:11).

God heeft ons het middel geschonken tot een overwinnend leven en wel in het kruis van Christus. Want het woord van het kruis is wel voor degenen die verloren gaan, dwaasheid; maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods.” (1 Kor. 01:18).

De prediking van dit wonderbare kruis, met alles wat het in zich heeft, is een kracht; dat kan een ieder getuigen, die de waarheid van deze woorden ervaren heeft. Er is genoeg omtrent en over het kruis gepredikt, maar Paulus heeft het geheim verstaan als hij zegt: “ik ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden, of van wijsheid, u verkondigende het getuigenis van God: want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en die gekruisigd. (1 Kor. 02:01-02).

En daarom geliefden, moeten wij weer terug naar Golgotha en bij dat kruis maken wij weer onze nieuwe toewijding en we zullen ervaren, dat de kracht van dat kruis ons zal overstromen, nieuw leven, nieuw licht, nieuwe kracht zal tot ons komen. Onze geestelijke horizon zal ver­nieuwd worden en in het licht van dat kruis zien wij licht, een altijd dieper, intenser licht, tot dat het licht van Golgotha ons bekwaam maakt, om deelgenoot te worden van de erfenis der heiligen in het licht.

Het kruis heeft nog niet zijn kracht verloren in deze tijd van verwarring en afval. Het is en blijft nog altijd de weg. die ons tot God leidt. Wel afgedwaald, ver van God – de zonde – maar: Christus heeft ons weer tot God terug­gebracht.

(P. K.)

 

Vervuld zijn met de Heilige Geest.

Over dit punt is al veel geschreven en gespro­ken onder de kinderen Gods en zeer terecht. Als de bijbel, Gods woord, er vol van is, en de Heiland voor Zijn heengaan Zijn discipelen be­paalde bij dit onderwerp, dan is het voor ons, kinderen van God, iets om op in te gaan en te ervaren, dat ook Zijn beloften voor deze tegenwoordige tijd nog in vervulling gaan voor hen, die daarin geloven. Toch heerst er in dit op­zicht nog veel misverstand en velen, die zich er naar uitstrekken weten niet, wat of het “vervuld zijn met de Heilige Geest” is, en hoe het leven in de kracht van de Heilige Geest zich openbaart.

Velen denken, dat als men vervuld is met de Heilige Geest, men dan een vat is, vol van hemelse krachten, die dan gebruikt kunnen wor­den, ieder uur van de dag. Niets is minder waar dan dat. Iemand, die vervuld is met de Heilige Geest, kan niets doen, alvorens hij de innerlijke toestemming van boven ontvangt. Hij beschikt niet over een grote voorraad hemelse kracht in zichzelf, maar is diep afhankelijk van wat God wil. In het leven van onze Heer en Heiland treedt dit bijzonder op de voor­grond. Toen Hij geroepen werd, om bij Lazarus te komen, die ziek was, kwam Hij pas twee da­gen later, toen kreeg Hij de vrijmoedigheid om naar Bethanië te gaan. Jezus Christus, die ver­vuld was met de Heilige Geest, kon uit Zichzelf niets doen, en moest als een kind wachten, totdat Zijn Vader in de hemel Hem toestond te gaan. Ook in het genezen van zieken treed dit op de voorgrond. Velen denken, dat Jezus Christus op iedere zieke de handen legde en hen gezond maakte. Niets is minder waar dan dat. Wel staat er geschreven, dat allen genezen werden die tot Hem kwamen, maar er is één geval dat licht werpt op deze zaak en wel (Joh. 05:19). De Here Jezus komt in Bethesda, waar zieken liggen te wachten op een beweging van het water, om dan daarin af te dalen en om dan genezen te worden. Dan is daar iemand, die al 38 jaar daar ziek gelegen heeft. Deze man wordt alleen door Christus genezen en toch waren er vijf zalen vol met zieken, die ook op genezing wachtten. Ook deze zieken zullen toch geroepen en gevraagd hebben, toen zij zagen, dat deze zieke genezen werd. Hoe kunnen wij dat verklaren? Ik geloof, dat onze Here, alleen vrijmoedigheid had om tot deze ene zieke te gaan, en tot niemand anders.

In (Joh. 04:04) leest men dat de Here Jezus door Samaria moest gaan. Dit woord “moest”, zegt ons dat Zijn leven onder de leiding van de Heilige Geest stond, en dat Hij door Samaria geleid werd. In (Luc. 04:02) leest men, dat de Here Jezus, vol van de Heilige Geest, werd geleidt in de woestijn, om verzocht te worden. Na vasten en als Hij honger had, zei satan tot Hem, dat Hij macht had, om uit stenen brood te maken. Dit was waar. Op diezelfde plaats moet het wonder geschied zijn, dat de Here de menigte spijzigde met vijf broden en twee vissen. Toch maakt de Here geen gebruik van deze macht, en ontloopt het kruis niet. Hier ziet men dus weer, dat iemand, die vervuld is met de Heilige Geest, niet kan doen, wat hij wil, maar alleen wat God wil. Op een keer kwam iemand bij mij en vroeg me, of ik voor de genezing van zijn vrouw wilde bidden. Toen ik dit niet deed, omdat ik daarvoor geen vrijmoedigheid had, werd hij boos en vroeg of hij daarvoor in de Pinkstergemeente was gekomen. Ook in ons gebedsleven komt dit uit. Iemand, die niet vervuld is met de Heilige Geest, vraagt alles aan God wat hij wil. Iemand, die vervuld is met de Heilige Geest, vraagt alleen wat God wil.

Vol van de Heilige Geest wil zeggen, dat men leeft in diepe afhankelijkheid van God. Men is rijk in God, omdat men arm is geworden van geest. Men heeft niets meer, men kan niets meer, men wil niets meer, men weet niets meer. En wie wil dit? Niet velen. Men is altijd aan de ver­liezende zijde, maar men wint alles in Christus.

Dwaas in de ogen van de wereld en in de ogen van de kinderen Gods, die daar geen oog voor heb­ben, maar men is wijs in de ogen van God.

Toen Christus aan het kruis hing, was Hij vol van de Heilige Geest en naar ons verstand zou men zeggen, dat onze Heer alles verloren had, en toch behaalde Hij juist toen de grootste over­winning. Het vervuld zijn met de Heilige Geest brengt onszelf in grote zwakheid. Daarin had de Apostel Paulus een welbehagen, want als hij zwak was, dan was hij machtig. Hij is als een niets hebbende en toch alles bezittende, arm en toch velen rijk makende. Iemand, die vervuld is met de Heilige Geest, is als een dorstige, die altijd drinkt van het levende water en een hon­gerige, die altijd verzadigd wordt. Als iemand, die alles verloren heeft en alles heeft gevonden in Christus Jezus. De verloren zoon, die met alle goede werken bij de zwijnen terecht is gekomen en door zijn vader wordt gekust en thuis wordt gebracht en door genade in het kindschap Gods wordt verheven, is als een gebrokene van harte, die genezen is door God. Iemand, die vervuld is met de Heilige Geest weet dit niet, maar anderen zullen bemerken, dat het zo is. Men ziet wel de vuurvlam op het hoofd van een ander, maar bij zichzelf be­merkt men daar niets van. Het gaat steeds slech­ter en toch gaat het steeds beter. Wat men vroe­ger het voornaamste vond, is thans bijzaak ge­worden. Wat men vroeger mooi vond, legt men nu terzijde en acht het als schade en drek. Wat men vroeger schuwde, n.l. het kruis, daar heeft men nu een zin voor. Alles valt weg ook de ze­gen die men door genade is deelachtig gewor­den. Alleen Jezus blijft.

Vol van de Heilige Geest, is vol van het geloof, ook al ziet en voelt men niets. Men leeft uit het geloof van Jezus Christus, en uit alle woorden, die uit Zijn mond uitgaan. Vol van de Heilige Gees­t wil zeggen een kind te zijn, die zijn zwakke hand heeft gelegd in die van zijn hemelse Va­der en gedragen wordt door de goede Herder van de schapen. Vol van de Heilige Geest is vol van geloof en liefde; en we komen in botsing met de wereld en anderen en met ons zelf. Vol van vre­de, in welke weg ook. Vol van verwachting op de komende Christus.  

J.v.H.

 

“Kracht van Omhoog”.

“De Geest van de Heer is op Mij, schrijft de profeet Jesaja onder de inspiratie van de Heilige Geest, ons verwij­zende naar Christus en Zijn arbeid.

De Geest van de Heer is op Mij… ” zo vangt Christus aan, als Hij in de synagoge van Nazareth de Schriften opent. “Vandaag”, zo zei Hij, zijn deze woorden in uw oren vervuld”, Zevenhonderd jaren tevoren was het aangezegd geworden nu was het een werkelijkheid, een ervaring geworden in het leven van Christus. Waar en wanneer gebeurde dit? In de Jordaan, waar Johannes doopte. Lucas verhaalt: “en het geschiedde toen al het volk gedoopt werd, en Jezus ook gedoopt was, en bad, dat de hemel geopend werd en de Heilige Geest op Hem nederdaalde in lichamelijke gedaante .”

Had de Here Jezus deze zegen nu eigenlijk wel nodig. Hij had kracht nodig om de Hem opgedragen taak te kunnen vervullen.

De discipel is niet boven zijn meester. Als Christus deze kracht nodig had, dan hadden ook zijn discipelen deze kracht nodig. De Meester wist dit, daarom zei Hij, toen de tijd kwam dat Hij weggenomen zou worden: Blijf in Jeruzalem totdat jullie aangedaan zullen worden met de kracht van de Heilige Geest.

Ze waren verstandig, ze baden en verwachtten de kracht van de Heilige Geest, om getuigen van Christus te kunnen zijn. Lief kind van God, u hebt ook deze kracht nodig in uw leven om een ware getuige van Christus te kunnen worden. U hebt lust om God te dienen maar u mist de kracht daartoe. Dit komt omdat u nog niet aangedaan geworden bent met de kracht van de Heilige Geest.

Kracht tegen kracht. Tegen de kracht van de Satan, van de duisternis, van de zonde, de kracht van de Heilige Geest.  Als de Meerdere in uw hart komt wonen dan zal er ook overwinning zijn in uw leven.

Hoe ontvang ik deze kracht?” vraagt u. Door u helemaal aan God toe te wijden. Stel uw lichamen tot een levende heilige, Gode welgevallige offerande. Wijdt u zelf aan God toe. Door gebed. Een duidelijk beeld dienaangaande vindt u in het offer van Elia, de profeet, op de berg Karmel.

Toen hij het offer gebracht had, bad hij tot God, De Heer verhoorde zijn gebed, nam het nam het offer aan en zond het vuur. Dit zal ook uw ervaring worden. Als u uw leven aan God toewijdt, Hem bidt om de kracht van de Heilige Geest, dan zal Hij u aannemen, u vervullen met Zijn kracht, en u een kanaal van zegen maken voor anderen. N. V.

 

Uit de arbeid.

Amersfoort

De laatste weken wordt geregeld samenkomst gehouden in “Concordia”. Pastor Hacking was enige koeren met ons. Hoewel er niet heel veel zon­daren werden bereikt, kwamen toch enkele lieve kinderen Gods samen, die een dieper leven met God begeerden. Br. Vetter bezoekt ons nu ge­regeld en God is aan het werk. Miskenning en bespotting blijven niet uit. Het is jammer, dat zoveel kinderen van God zich laten beïnvloeden door wat anderen zeggen, in plaats van zelf te onderscheiden, wat de Bijbel hiervan zegt. Er is een werkelijke vervulling naar het woord Gods.

Het was me een vreugde ook deze kleine groep kinderen Gods te ontmoeten. Mijn gebed is dat de Heer hen zal doen groeien en hen tot een zegen zal maken in die plaats.