1945.07.28
De antithese onvermijdelijk (tegengestelde)
Meent gij, dat Ik gekomen ben, om vrede te geven op aarde? Neen, zeg ik U, veeleer verdeeldheid. (Luc. 12:51).
Na de verschrikking van de vijf oorlogsjaren, die achter ons liggen, voelt men allerwege de noodzaak van geestelijke wederopbouw. De mens moet komen tot innerlijke harmonie, vrede, blijdschap, rust.
De oorlog bracht disharmonie, onrust, vrees, teleurstelling. We zien om ons een verwilderde jeugd, opgegroeid in een sfeer van leugen en diefstal. We zien om ons een ontredderde maatschappij, waar velen gewend zijn geraakt royaal te leven met een minimum van energiegebruik, door zwarte handel en bedrog, ja, zelfs menigmaal geprezen om hun lijdelijke sabotage.
De wederopbouw der verwoeste steden is moeilijk, de wederopbouw der maatschappij oneindig moeilijker.
Een allesbeheersende vraag in onze dagen is: hoe zullen we aan deze taak beginnen. Moeten we het op de oude manier proberen, of zullen we nieuwe wegen inslaan?
Nu is men het er algemeen over eens: niet op de oude manier.
Op de onderwijs conferenties hoort men het: het oude rationalisme heeft afgedaan. Kennis alleen maakt niet gelukkig en brengt de mens niet tot harmonische ontwikkeling. Karaktervorming, ontplooiing van de persoonlijkheid, beoefening van de gemeenschapszin is oneindig belangrijker.
En we lezen het dagelijks in de kranten: de oude maatschappij met haar funeste strijd tussen werkgever en werknemer, met haar schrille sociale tegenstellingen wensen we niet terug. We moeten komen tot samenwerking, rechtvaardigheid, naastenliefde.
In dit alles is zo veel wat herinnert aan dat, wat het christendom van alle tijden heeft gezegd. De vraag rijst dan ook: kunnen we, met behoud van eigen inzichten, niet samenwerken met hen die niet geloven, om dit doel te bereiken? Kunnen christendom en humanisme niet de twee bronnen zijn, die de geestelijke vernieuwing van ons volk voeden?
Laten we om deze urgente vraag te beantwoorden ons bezinnen op het uitgangspunt van ons werken, het doel dat we ons stellen en de middelen die we gebruiken.
En dan moeten wij reeds dadelijk een principieel verschil constateren. Het humanisme gaat uit van de gedachte, dat de mens wel verworden, doch niet geheel bedorven is. Hij is misvormd door de omstandigheden, verzwakt van wil, geremd in zijn ontwikkeling, misschien erfelijk belast, doch hij heeft toch van nature de mogelijkheden het goede te bereiken en een harmonisch mens te worden.
Als we de jeugd gelegenheid geven zich ongeremd te ontwikkelen, in het juiste milieu brengen, de juiste leiding geven, dan zal deze opgroeien tot een beter geslacht dan het voorgaande, dat door verkeerde opvoeding zijn doel niet heeft bereikt.
Broeders, bereidt u de Heer te ontmoeten, bestrijdt niet het kwaad met het kwaad; gij kunt de Heiland der wereld niet groeten met vuisten, gebald door haat.
Diametraal hiertegenover staat het woord van de Schrift dat de mens in zonde ontvangen en geboren is en niet bekwaam tot enig goed. Dat alleen langs de weg der aller diepste omzetting: de wedergeboorte, de harmonische mens kan ontstaan.
De poging van het humanisme is gelijk aan die van baron Von Munchhausen, die zichzelf aan zijn haren uit het moeras wilde trekken.
De weg van het christendom is die van ’t verloren schaap, dat hulpeloos in zichzelf, gered moet worden door de Goeden Herder.
Het humanisme miskent de ontzaglijke schuld, die de mens heeft tegenover God. Zij spreekt slechts van onvolmaaktheid of van een geremd zijn in het bereiken van het doel. Zij wijst niet op de noodzakelijkheid van schuldbelijdenis, en bekering, maar zegt tegen het kind, tegen de mens van onze verworden tijd: begin weer opnieuw, eindelijk zal het je gelukken.
Het humanisme, en hier geraken we aan het grote verschil, heeft krachtens deze beschouwing het bloed van Christus niet nodig. Zij ziet niet dat er schuld is, schuld bij de jeugd en bij de volwassenen die niet goedgemaakt kan worden, ook door geen honderd ernstige voornemens, doch die slechts bedekt kan worden door het bloed van Jezus Christus.
Waar zij zo, zonder wedergeboorte, slechts door een volle ontplooiing der persoonlijkheid tot een betere maatschappij wil komen is haar pogen van te voren gedoemd tot mislukken.
Evenmin als de broederschap der Franse revolutie, zal de gemeenschapszin waar onze tijd over spreekt werkelijkheid worden.
Want altijd zal deze weg tot een harmonisch samenleven doorkruist worden door de liefde tot het eigen ik. Het egoïsme van de mens heeft ten alle tijde ieder ideaal omlaag getrokken en bezoedeld.
De wil tot de macht, die diep in ons hart leeft, de wil om het goed te hebben, desnoods ten koste van anderen, is de kenmerkende trek van de natuurlijke mens.
Tevergeefs zoekt de mens genezing hiervan in zichzelf. Het “ik” heeft zich tot het middelpunt van het gehele leven van de mens gemaakt en laat zich hiervan door geen menselijke redenering of opvoeding verdrijven.
Het eigen “ik” is de grootste vijand van de mens.
Dit uitgangspunt is zo vernederend voor de mens dat het geen gehoor krijgt. Reeds hier zullen we ontdekken, dat de antithese niet gezocht wordt, doch dat ze ons opgedrongen wordt, als we dit beginsel ten volle handhaven.
Deze leer is hard en wekt wrevel en weerstand, ze kwetst onze menselijke hoogmoed en maakt ons hulpeloos afhankelijk van Christus.
Het spreekt van zelf, dat dit verschil van uitgangspunt leidt tot een diep verschil in de weg, die we inslaan om tot het doel te komen.
We hopen hier een volgende maal over te spreken.
Als mensen verloren gaan
Het is tragisch als mensen verloren gaan. In de ontzaglijke uitgestrektheid boven de Atlantische Oceaan seinde Luitenant Vliegenier Ulm radiografisch op Dinsdagmorgen 4
December: “Alles O. K. ” – vier uur later: “Raken door onze benzine heen. Zijn de weg kwijt” – twintig minuten later: “Hebben nog slechts zeer weinig benzine. Hebben dringend het radiobaken nodig”. Een half uur later: “Weten geen positie. Zijn totaal de weg kwijt” – na tien minuten: “Zullen op zee landen. Laat leger en vloot ons helpen” – enkele minuten later: “S. O. S. “.
Gedurende het volgende half uur kwamen verschillende boodschappen: “Nog steeds in de lucht. S. O. S. ” – dan: “Gaan nu omlaag in zee. Machine zal wel enkele dagen drijven”. De laatste boodschap, “Zijn op het water S. O. S. “
Was er enig antwoord op deze wanhopige kreten? Ja, Waarschijnlijk zullen nooit te voren drie mannen op een wijze als deze gezocht zijn. Op het eerste teken van gevaar voor de machine kwamen de krachten van leger en vloot in volle actie. Het stoomschip “President Coolidge” draaide, gehoorzaam aan de zeewetten, ineens van haar koers om hulp te bieden. Voorts verenigde zich in de grote jacht op de verloren mannen 23 oorlogsschepen, 18 duikboten, kustbewakingsschepen, dozijnen sampans, die aan het vissen waren en 43 vliegtuigen. Schout bij nacht Yarnall zei, dat de schepen zo geplaatst waren, dat zij onmogelijk het vliegtuig konden missen als het nog drijvend was.
De gehele nacht wierp het noodbaken op de basis van de luchtvloot haar machtige lichtpijlen in de lucht; voor het eerst in twee jaar brandde het. De vliegeniers, die uitgingen om te redden waren vast besloten de 2500 vierkante mijl van de oceaan af te zoeken, doch “er is heel wat water daar”, was hun opmerking.
Zo’n onderzoek is kostbaar. Meer dan 12.720.000 liter benzine werden door de militaire vliegtuigen gebruikt – doch wat is geld als mensenlevens op het spel staan.
Het Australische Gouvernement bood 6000 dollar als beloning voor ieder, die de vliegers zou vinden. Dag na dag en nacht na nacht gingen voorbij, terwijl de jacht voortduurde. Ten slotte, vijf dagen nadat de machine des doods gedwongen was in zee te dalen, gaven de vliegeniers, die ter redding waren opgestegen, hun onderzoek op, hoewel schepen de jacht nog voortzetten.
Enige tragische feiten raakten daarna bekend. Het radio- richtingsbaken had natuurlijk de gehele tijd, zowel voor als nadat de verloren mannen er om gevraagd hadden, zijn golven uitgezonden. De mannen hadden geweigerd een reddingsboot mee te nemen, toen zij Californië verlieten en geen van hen droeg een zwemvest. “Als we omlaag gaan, zullen we lachend sterven”, had Ulm gezegd. In zijn wanhopige oproepen om hulp, toen hij tegenover de dood kwam, had geen lach geklonken.
Het is een tragische geschiedenis. Wat een aansporing is het voor christenen om zielenredders te zijn. Welk een groot gebruik was er gemaakt van kracht, tijd en geld in dit vruchteloze zoeken naar drie mannen, opdat hun levens mochten gered worden. Doch als deze ontzaglijke poging gedaan werd, en terecht, opdat drie mannen lichamelijk niet zouden ondergaan, hoe veel groter is dan de noodzaak om geen krachten te sparen, opdat mensen niet geestelijk en eeuwig verloren gaan. Wat zou er geschieden als de kerk van Jezus Christus de toestand der verloren zielen in de gehele wereld zo ernstig opnam, als deze redders het lichamelijk gevaar van deze drie mannen namen.
Alles is het uwe, doch gij zijt van Christus.
(1 Kor. 03:23).
Ik ken ’t verlangen van de ster-doorlichte nachten,
als door de zwarte toppen zacht de zeewind waait,
als boom en heester roerloos Gods nabijheid wachten
en ’t heimwee van deez’ aard’ tot in de sterren laait.
Ik ken de schoonheid van de ruig-begroeide duinen,
als in het eikenbout een jonge lijster zingt
en ’t zonlicht koesterend kleurt de strakke tulpentuinen
en ’t stadig orgel van de verre branding klinkt.
Ik ken de vreugd van ’t hart in liefdes felle lusten
als snel de polsslag van ’t onstuimig leven slaat, –
maar rijker is de vreugd, waarin het hart kan rusten,
dat liefde en schoonheid vond, die door geen dood vergaat.
Br.
” Vernieuwing”.
“Ach, of ik ware, gelijk in de vorige maanden, gelijk in de dagen, toen God mij bewaarde!” (Job 29:02).
We leven wel in bijzondere dagen, dagen, die vol zijn van allerlei gebeurtenissen. Alles roept om vernieuwing. We kunnen deze roep beluisteren in de wereld om ons heen: de mensen spreken er over, de kranten, die nu weer in vrijheid mogen verschijnen, schrijven er over. We willen het oude niet meer terug. Nieuwe banen en vormen moeten gevonden worden, waardóór een betere maatschap; kan gesticht worden. Er kan geen stilstand zijn in de levensuiting van de mens in deze wereld. Alles verandert, het oude komt nimmermeer terug.
Toch is er gevaar, om in zo’n periode van wereldrevolutie, ook het oude, dat bewezen heeft goed te zijn en waardoor geslachten gesterkt en gestaald zijn geworden, over boord te gooien. Dit kan niet anders dan fataal zijn voor de vernieuwing.
Ook op geestelijk gebied wordt om vernieuwing gevraagd. Dat is toe te juichen, maar ook hier schuilt het gevaar, dat in deze vernieuwing het oude beproefde fundament des geloofs terzijde gezet wordt. De kreet om vernieuwing is dan niet een kreet des harten, die voortkomt uit een verlangen naar een diepere Godsopenbaring in het persoonlijk geestesleven, maar is slechts de uiting van een onrustige geest, die niet zijn rust gevonden heeft in het centrale rustpunt: Jezus Christus.
Die in Christus blijft, ervaart altijd een vernieuwing, al gaat het meest door de nacht van lijden en strijd. De nieuwe dag en geestelijk dageraad in ons leven komt alleen door het verliezen van ons eigen leven. Het evangelie van Christus is zo rijk, dat het past in elke periode van het mensenleven. En dit evangelie des kruises wil vernieuwing geven aan Zijn gemeente, die door de smeltkroes der ellende gaat in deze tijd. Zal het een ware vernieuwing des geestes zijn, of slechts een uiterlijke verandering? Een nieuwe vorm, maar in wezen even krachteloos als voorheen?
Christus alleen kan een ware, vernieuwing geven door de altijd vernieuwende vervulling van de Heilige Geest: “opdat u vernieuwd zou worden in de geest van uw gemoed”. (Ef. 04:23).
We vinden in de Schrift vaak twee gedachten uitgedrukt. Aan de ene kant is er een zich uitstrekken naar de vernieuwende volheid des Geestes: “Opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods” (Ef. 03:19). Aan de andere kant is er het treuren om de verloren zegen. Het komt mij voor dat beiden grote waarde hebben in ons geestelijk leven.
Hoevelen van Gods kinderen heffen dezelfde klacht aan, die Job uitsprak: “Och, of ik ware, gelijk in de vorige maanden, gelijk in de dagen, toen God mij bewaarde”.
Wanneer we deze klacht bezien, blijkt, dat deze gegrond of ongegrond kan zijn. Het gaat erom uit welke bron komt deze klacht voort. We denken vaak dat onze eerste ervaringen in het geestelijk leven de beste waren. We betreuren de dagen van ouds en heffen onze klaagzang aan. Maar toch moet er beslist verschil gemaakt worden tussen het veranderen der eerste vurige liefde in een gerijpte liefde en het verliezen der liefde. Het is in het huwelijksleven toch ook zo. De onstuimige liefde der jonkheid, die zo heerlijk spontaan is, maakt plaats voor een rijpere, weloverwogen liefde, die daar gevonden wordt, waar de één zich verliest in de ander.
Wanneer in het huwelijksleven de liefde gerijpt is, dan heeft zij de stormen des levens doorstaan, en zal zij zich ongetwijfeld heel anders openbaren, als in de eerste dagen der verloving. Zij is gegrond en geankerd geworden. Niemand zou meer terug verlangen naar de opwellingen der eerste liefde.
Ook in de natuur is het zo. Wat is het een heerlijke tijd als de bomen zich tooien met hun bloesempracht, wat een verlustiging voor de ogen. De tuinier is dankbaar voor de bloesem, maar toch ziet hij uit naar de herfst, de tijd dat de bloesems vruchten zijn geworden. Alles heeft zijn tijd en bestemming. Het is een vergissing om altijd te zuchten zoals Job naar de vorige maanden, of het moest zo zijn, dat men inderdaad de eerste liefde en de gemeenschap met God heeft verloren. Zeer zeker is er dan maar één weg en dat is: “Bekeer u en doe de vorige werken”.
Wat bevat menigmaal de eerste periode van ons geestelijk leven? We krijgen een wonderbare ervaring van Gods liefde. Hij omringt ons met Zijn genade en trouw. We worden als het ware opgeheven in hemelse gewesten. Er is extase en geestvervoering, er is bewogenheid en zielsverrukking. God geeft ons dit alles om ons dieper in Hem te gronden. Als dan later deze dingen niet meer voorkomen in ons leven, dan zijn we geneigd te klagen, we betreuren de vorige maanden, terwijl de Heiland bezig is om ons te leren door het geloof alleen te leven en niet door aanschouwen en gevoelen. Moeten dan altijd deze dingen ophouden? Neen mijn broeder en zuster. God zal ze op zijn tijd geven, maar indien Hij ze ons onthoudt voor een zekere tijd, dan is het alleen, opdat zelfs onze ervaringen ons niet van Christus af zullen trekken. Want het gaat niet om onze ervaringen omtrent Christus, maar om Christus zelf. We moeten onze positie, onze standplaats in Gods oog, niet rekenen bij uiterlijke manifestaties of geestvervoeringen, hoe wonderbaar ze ook zijn, maar alleen naar het naakte geloof in Jezus Christus. Geestvervoeringen, extase, gaven des geestes bepalen niet het peil des geloofs en zijn niet de thermometer van ons geestelijk leven, maar ons gegrond zijn in Jezus Christus: of we werkelijk vruchtdragende ranken aan de wijnstok zijn geworden. Er is iets wat meer is dan alle uiterlijke manifestaties, hoezeer ze ook een plaats innemen in ons geestelijk leven, iets wat niet onderhevig is aan de bewogenheid van ons gemoed, namelijk de vrede van Christus in ons hart en een onwankelbaar geloof.
Toch kan de klacht van Job in het leven van Gods kinderen terdege gegrond zijn. Indien het zo is, dat gij de boezem van de Vader hebt verlaten, niet meer vertoeft aan de voeten van Jezus, dat uw liefde verkoeld is, uw geestelijk leven aan het tanen is, dan kan ik begrijpen, dat ge uitroept: “Och of ik ware gelijk in de vorige maanden. ” Dan is er maar een weg en dat is terug; terug naar het Vaderhart en de gemeenschap met Christus. We hebben dan de naam wel van leven, maar we zijn dood. Dan vraagt alles niet alleen om vernieuwing, maar om een grondige terugkeer. Christus verlangt u andermaal te installeren in de plaats zijner liefde. Hij wil de tijd van het onrustig verlangen naar Hem gebruiken om het weer te maken, als in de dagen van ouds. Wat zal er dan gebeuren? Zijn lamp zal weer schijnen over uw hoofd en bij zijn licht zult gij de duisternis doorwandelen. Uw stappen zullen gewassen worden in boter en de rots bij u zal oliebeken uitgieten. Dit is zijn belofte (Job 29:02-06).
De werking des Geestes is steeds een vernieuwing en wederkeer. Het heimwee naar de maanden van ouds kan worden de eerste fluistering des Geestes naar een nieuw leven des Geestes.
- K.
Een gevangene en toch… door Corrie ten Boom (1)
“Pappie, weet je, dat je me nog niet hebt toegedekt?”
Wat een verwijt kan er in de stem van een kind liggen!
“Ja, ik kom hoor!”
De dokter met wie ik zit te spreken, verontschuldigt zich. Wij begrijpen beiden, dat toedekken veel belangrijker is, dan welke economische problemen ook. Hij gaat naar boven en ik hoor licht gerucht van eventjes stoeien, babbelen van twee kinderstemmetjes en dan de stappen van de dokter, die terugkomt op de trap. Wij zetten ons gesprek voort, maar ik ben er niet meer bij met mijn gedachten.
Dokter en mevrouw zijn Joden.
Zal straks de Gestapo komen om de kinderen uit hun bedjes te halen? En weg te sleuren naar een kamp waar een snelle of langzame dood wacht?
Zal de vader gescheiden worden van zijn gezin? En de moeder ver weg in Polen treuren om haar kinderen?
“Pappie weet je dat je me nog niet hebt toegedekt?”
In mijn hart vormt zich een besluit:
Waar ik kan, zal ik de Joden helpen.
Hoofdstuk 1
Het huis in de Bartiljorisstraat
In de zaal van ons huis in de Bartiljorisstraat klinkt een sonate van Tartini. Overal zitten mensen in luisterende houding. De aandacht is bij allen geconcentreerd op de muziek.
De violist is een jong advocaat, een duikelaar (onderduiker), bij ons gekomen, omdat hij in zijn vorige omgeving somber werd.
“Hier is het vrolijkste duikadres van Nederland” zegt men.
Inderdaad, hier heersen vreugde en harmonie, al blijven ze vaak vermengd met zorg en al worden ze soms verstoord door dreigend gevaar.
Eusie zal straks zingen. Als de laatste tere streek van de vioolsonate verklonken is, blijft het nog even doodstil. Dan horen we ineens weer afweergeschut in de verte. In de straten klink het vreugdeloos zingen van Duitse soldaten.
Nu staat Eusie bij de piano. Hij is Joods voorzanger. Zijn stem is prachtig. Hartstochtelijk klinkt zijn Joodse lied. Verlangen, verontwaardiging, leed spreekt er uit. Hij is vertolker van de smart, die zijn volk moet lijden.
Maar hij kan niet zacht genoeg zingen. Ik moet hem het zwijgen opleggen.
“Eusie, ze horen je op straat, ieder moet begrijpen, dat hier een Jood in huis is. Als je niet minder luid kunt zingen, houd dan op. “
Het spijt me op die manier een eind eraan te moeten maken. Eusie is eigenlijk een groot kind. Hij kan zich maar niet voorstellen, dat alles aan en in hem volkomen Joods is en dat juist dit een groot gevaar voor hem en zijn omgeving betekent.
De stemming wordt opeens gedrukt: Wanneer, wanneer zal de dreiging weg zijn en zullen wij vrijuit van het leven kunnen genieten?
Ik ga voor de piano zitten en zet een lied in. Vierstemmig klinkt het:
“Kom nu met zang van zoete tonen.
En u met snarenspel verblijd”.
Mooi klinkt dat zingen, Het zijn geschoolde en ongeschoolde stemmen, maar het gaat best. Juist als we intens bezig zijn en niemand aan ophouden denkt, word ik weggeroepen.
Beneden in de gang staan een Joodse man en vrouw, angstig als opgejaagde dieren. Zij vragen smekend om onderdak. Ik breng ze in de huiskamer en geef ze wat hete koffie. De man morst doordat zijn trillende handen het kopje niet vast kunnen houden, hij klappertandt van angst en begint een verward verhaal over alle rijkdom, die zij achter hebben moeten laten: een mooie leren koffer, levensmiddelen, linnengoed en prachtige perzen. Zij waren goed ondergedoken, maar vanavond kwam er een waarschuwing, dat ze verraden waren: de S. D. was al onderweg.
“Natuurlijk bent u hier welkom voor vannacht, en dan zullen we verder zien. We zullen voor u zorgen. Probeer nu niet meer bang te zijn: het komt alles best voor elkaar”.
Ik laat de mensen bij vader beneden. Die weet zo goed te troosten. Hij heeft de Joden lief. Al van vorige geslachten is er liefde voor ’t volk Israël in onze familie.
Boven bij de andere duikelaars ga ik overleggen. Hans, de student, kan in de “engelenbak” slapen. Dat is onze verborgen kast achter een blinde muur. Er is daar een rooster voor luchtverversing en het luik kunnen we openlaten. Mevrouw kan in Hans’ kamertje en mijnheer kan bij de jongens.
Maar negen duikelaars is te veel voor ons kleine huis. Hans moet nog maar op stap om een adres te zoeken. Als hij even voor tienen thuis komt, heeft hij niets gevonden. Bij de een was alles al vol. Bij een tweede adres waren kinderen en die zwijgen niet. Bij een ander wonen N. S. B. -ers vlak aan de overkant.
Als wij ’s avonds bidden zijn er twee nieuwe zorgen om op de Heer te wentelen.
1945.07.01
Gods harmonie op aarde als in de hemel.
Door Rev. Grant Meiklejohn P.P.C.L. I.
Met de melodie van schone muziek komt het verlangen in onze harten naar de harmonie van Gods hemel.
Moge deze op aarde zijn als in de hemel.
Voor de oorlog waren er ernstige pogingen om een goede verstandhouding en goede wil tussen de volkeren der wereld op te bouwen. Maar er was ook veel disharmonie: sommige horens bliezen te luid en sommige kunstenaars krasten te hard. De disharmonie werd tot een geraas en toen tot de vernietigende chaos van de oorlog.
Nu worden de instrumenten opnieuw gestemd en de musici zijn aan ’t oefenen voor een lieflijker harmonie. Sommige melodieën zijn somber geworden door de herinnering aan de gebrachte offers: de levens gegeven hier in Holland tijdens de vastberaden tegenstand, die gij hebt geboden; de levens geofferd op de slagvelden om de overheersing van de mens omver te werpen. Er zijn ook maten, die krachtig klinken van de overwinning door het geloof, vastbesloten in de morgenstond om Gods wil te doen. En er zijn maten van zachte muziek, die ons smeken: “wees stil”; en wij denken stil en nederig: waarom zou God mijn leven gespaard hebben? Waarom adem ik nog steeds, terwijl mijn vrienden doodgeschoten zijn, of mijn buurman, van honger stierf of mijn kameraad gedood werd in de strijd? Durf ik mijzelf meer waardig achten? Neen, dat niet. Dan moet God nog werk voor mij hebben, misschien zelfs werk waar het op aan komt. Kan ik aarzelen? Geef mij het instrument (of moet ik het nog vinden?) en maak mij bekwaam om zo te spelen, dat ik geen valse noot mag aanslaan.
Maar laten we voor we met ons werk beginnen, het terrein van ons pogen onderzoeken. Het is geen christelijke wereld, die wij zien. Het is geen christelijke beschaving, geen christelijk land. Maar er zijn christenen hier en daar in ieder land. op een of andere wijze tezamen verenigd door de grote kracht van de Heilige Geest. Op de voorgrond is de stervende aanmatiging van de Japanse keizeraanbidding, Duitse overheersing, Italiaanse ontnuchtering. De geschiedenis heeft opnieuw de uiteindelijke val van de menselijke hoogmoed doen aanschouwen.
Iets van onze eigen hoogmoed is ook gevallen, wij zijn niet zonder gebreken. Terwijl het onze christenplicht is tirannie, wreedheid en half- heidendom te veroordelen, kunnen en durven we toch niet in de geest van onzen Heer, Die het meeste leed van de onrechtvaardigste en wreedste Zijner vijanden, de mensenkinderen, die God schiep, veroordelen.
Wie zal ons de weg wijzen? Wie zal het orkest dirigeren?
Met deze vraag voor ogen schreef de profeet Jesaja in (Jes. 11:01): “Er zal een rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï… en op Hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijsheid… verstand… raad… sterkte… kennis… vreze des Heren. En de wolf zal met het lam verkeren… en een klein jongske zal ze drijven… Een banier der volkeren, naar Hem zullen alle heidenen vragen en Zijn rust zal heerlijk zijn.”
En evenzo aanschouwde Johannes het, jaren later: “Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde… Zie de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volk zijn. en God zal zelf bij hen en hun God zijn.
En God zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn, want de eerste dingen zijn weggegaan.
En die op de troon zat zeide: Ziet, Ik maak alle dingen nieuw”.
Dit is de harmonie des hemels.
Maar aan de voet van de berg horen wij nog immer de disharmonie van de aarde. Een groot probleem ligt voor ons. De christelijke broederschap heeft de allergrootste taak, want door de genade van Christus blijft nog altijd de enige ware hoop in onze harten; en de instrumenten, zijn in onze handen. Wat moeten we doen?
Een Canadees voorstel tot u, die onder de naziregressie al deze jaren zijt geweest, zou noch aangenaam, noch aanvaardbaar zijn. Maar de woorden van Jezus zijn een gebod, zowel voor de christenen in Canada als voor die in Holland. Hij zei: “Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem, indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen.”
Dit is wel een van de moeilijkste gedeelten uit het Nieuwe Testament voor sommige mensen nu. Niettemin, om het teken van het kruis te volgen moeten wij met Hem gaan op zijn kruisweg.
De vertegenwoordigers van de christelijke broederschap zullen niet naar de vreemde parlementen gaan, maar tot hun eigen christelijke broeders en zusters in ieder land, terwijl ze over de scheidsmuren en gapende wonden van de oorlog reiken om de handen van de gelovigen te grijpen en met hen plaats te nemen, met hen te spreken en door hen begrepen te worden en met hen te wandelen op één pelgrimsreis, zingende de lofzangen van onze God en Vader.
En in het gehele lichaam van Christus, ten nauwste verenigd, is het heilige ritme, de enige hoop: eensgezindheid en vrede.
Zoals Augustinus het uitsprak zal onze ziel geen rust vinden, totdat zij rust vindt in God.
Daarom nemen wij de instrumenten op, die ons gegeven zijn en bespelen ze, terwijl we zoeken te bereiken de harmonie des hemels.
Overdenking op de pelgrimsreis.
Verlangt als pasgeboren kinderen naar de onvervalste melk van het woord.
(1 Petr. 02:02).
Wij hebben in het jaar, dat achter ons ligt ondervonden wat melkvervalsing betekent. Gestandaardiseerde melk, taptemelkpoeder… het zag er alles als melk uit doch de voedingswaarde was voor een groot deel verdwenen. We ondervonden en onze kinderen ondervonden wat dit op de duur betekende.
En nu zegt Petrus, dat we moeten verlangen naar onvervalste melk des woords.
Is er dan vervalste melk des woords?
Ja zeker. Dat is het Woord, dat pasklaar gemaakt is aan, de menselijke verlangens, dat verbogen is naar de tijdsomstandigheden, het Woord waarmee geknoeid is. In sterke mate hebben we dit gezien in de Germaans-Christelijke bewerking van de Bijbel, waar alles uit verwijderd was wat botste met de Nationaalsocialistische wereldbeschouwing. Vele verzen waren in deze “Bijbel” gewijzigd of weggelaten. Als voorbeeld geven we (Joh. 12:13-15), waar staat: “Zij namen de takken van palmbomen en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna! Gezegend is Hij, Die daar komt in de Naam des Heren. Hij Die is de Koning Israëls. En Jezus vond een jonge ezel en zat daarop; gelijk geschreven is: “Vreest niet gij dochter Sions! zie uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin.”
In de “Germaanse vertaling–‘ luidden deze verzen: “Toen namen zij groene twijgen, gingen hem tegemoet en riepen: Heil hem, gij zult koning zijn. Jezus vond een armzalige ezel; deze besteeg hij en vervulde daarmee de oude profetie van de profeten omtrent Zijn intocht als koning”. Dat Jezus Koning der Joden heette, moest weggewerkt worden.
Doch niet altijd zal de “melkvervalsing” zo grof en aantoonbaar zijn. Vele gebruiken Gods Woord en vervalsen het voor eigen doel door slechts die teksten naar voren te brengen, die in hun kraam te pas komen. “Ieder ketter heeft zijn letter” zegt het spreekwoord, dat wil zeggen: hij laat zorgvuldig weg wat tegen zijn leer getuigt.
In onze dagen, waarin er een algemeen streven naar eenheid zich openbaart – wat op zichzelf is toe te juichen – is het gevaar niet denkbeeldig, dat vele gelovigen ter wille van de eenheid met andersdenkenden het evangelie pasklaar gaan maken, het van zijn scherpe kantjes ontdoen en in hun prediking en getuigenis alles weg laten, wat deze vermeende eenheid zou schaden.
Er is een stroming, die evangelie en humanisme als twee gelijkwaardige, in ieder geval als twee gelijksoortige machten naast elkaar wil plaatsen, waaruit de geestelijke vernieuwing van onze volkskracht moet voortkomen. De gehoorzaamheid aan Gods Woord eist echter, dat we onverzwakt belijden, dat al wat uit het geloof niet is, zonde is. Waar dit gepredikt wordt wekt het Woord steeds de ergernis van de natuurlijke mens. Het is juist het kenmerk van de valse eenheidskerk van de toekomst, dat de mensen de gezonde leer niet zullen verdragen, maar, omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerten zich leraren zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren. (2 Tim. 03:08.)
Doch niet alleen in het publieke, ook in ons persoonlijk leven zijn wij geneigd Gods Woord te vervalsen. We doen dit als we de woorden van troost en bemoediging ons toe-eigenen, als wandtekst aan de wand van ons hart hangen, doch de gedeelten, die ons vermanen en bestraffen nonchalant voorbijgaan. Juist als een mens de vermaning nodig heeft vreest hij instinctief, dat als hij gaat luisteren naar Gods Woord, zijn geweten mede getuigenis gaat geven en hem veroordeelt. De onreine in gedachten en handelingen slaat liefst Romeinen 1 over en de man, die zo gaarne rijk wil worden, luistert liever niet naar (1 Tim. 06:09-10).
Willen we werkelijk geestelijk groeien en niet ondervoed raken, dan moeten we het ganse Woord Gods, zoals het tot ons komt, indrinken.
Hoe staat het met ons? Leven wij bij vervalste melk van een eigenwillige godsdienst of staan we open voor de volle waarheid Gods? Ook de Joden lazen de Schrift en toch verstonden zij het getuigenis niet, dat tot hen sprak en hen veroordeelde. (Joh. 05:39.)
Een verbroken geest, die gewillig is zich te laten vermanen, is kostelijk in Gods ogen. Dan zijn we als pasgeboren kinderen begerig naar de onvervalste melk des Woords om daardoor op te wassen tot zaligheid.
J. v.d. B.
Balans. (gedicht)
Nu treden wij beschroomd uit deze duist’re dagen
de lichte toekomst in, nog schrijnt in ons het leed
en hangt te wijd om ons het vaak verstelde kleed,
nog gaan we tussen ’t puin van oorlogs wrede plagen.
Nog zien wij om naar hen, die spoorloos van ons gingen
en eenzaam daalden ’t pad, dat immer verder voert;
wij denken aan hun trouw, tot in de ziel ontroerd
en wegen ’t leven, dat wij dankend weer ontvingen.
Wat was de winst, wat het verlies van deze dagen?
Staan wij nu één van zin rondom het godd’lijk woord
in dienst van éne Heer, Wien ziel en lijf behoort,
bereid elkanders last op ’s levens reis te dragen?
Verteerde ’t vrome kleed, dat slechts de zelfzucht hulde?
Beminnen wij, bevrijd van ’t klein-bekrompen woord
en ’t oordeel over hen, die niet tot ons behoort
den broeder, voor wie Christus zondensmarten dulde?
Kwam ons de hemel en des Heilands liefde nader?
Zijn w’ in doorwaakte nachten meer Hem toegewijd?
Is er een sterker heimwee naar Zijn heerlijkheid?
En brengen we onze nood vertrouwder tot de Vader?
- v.d. B.
180 Schoten.
Binnenkort hopen wij een vervolgverhaal te plaatsen van de hand van Mej. Corrie ten Boom (bij velen in ons land bekend als “tante Kees”) over haar ondervindingen in gevangenis en concentratiekamp.
Tezamen met haar zuster Betsie is zij wegens het, helpen van Joden gevangen genomen en vanuit de gevangenis te Scheveningen overgebracht naar het concentratiekamp te Vught.
Toen de invasie plaats vond en de Engelsen en Amerikanen snel door Frankrijk en België naar het Noorden oprukten, hoopten zij spoedig bevrijd te worden. Helaas deze hoop werd niet vervuld. Honderdtachtig gevangenen werden doodgeschoten en de overigen naar een kamp in Duitsland vervoerd.
Over deze dag van teleurstelling vertelt zij in de volgende schets.
Er worden bruggen opgeblazen, ergens dichtbij. De explosies zijn zo ontzettend, dat wij de monden wijd open houden, om onze trommelvliezen te sparen. Er is angst in ons hart gekomen, in plaats van de blijde hoop. Bij het prikkeldraad, dat ons van het mannenkamp scheidt, staan vele vrouwen gedromd op banken en raamkozijnen. Er gebeurt iets aan de andere kant. Alle mannen staan op het grote plein aangetreden. Een bleek vrouwtje zegt tegen mij: “Kan ik mijn man van hier af zien staan? Zou dit de laatste keer zijn, ik ben zo bang, dat ze hem wat ergs doen.”
Niemand spreekt, tot een zegt:
“Nu worden er mannen naar voren geroepen uit alle groepen.”
Wij horen namen afroepen, maar kunnen het niet verstaan. Wij wachten. Een ontzetting heeft zich van ons meester gemaakt.
“Nu marcheren er velen de poort uit. O, zij gaan vast op transport naar Duitsland.”
Het geruis van vele voetstappen in de pas wordt minutenlang gehoord en dan sterft het geluid weg. Het is nu doodstil. Wij wachten.
Waarop?
Een springt van de bank en verdwijnt in de barak, langzaam volgen anderen, het is akelig stil. Niemand spreekt.
En dan horen wij honderdtachtig schoten.
leder schot betekent het einde van het leven van een goede Nederlander. En dat weten we. Ik leg mijn hoofd op Betsies schouder. Kan ellende zo zwaar worden, dat je bezwijkt?
“Betsie, ik kan het niet dragen.”
“Waarom, o Heer, waarom laat U dit toe?”
Weet Betsie niet wat er gebeurt? Haar gezicht staat zo vredig, haast gelukkig. Heeft God een omtuining rondom haar gemaakt, zoals bij Job? Dringt het erge niet tot haar door? Ik neem haar hand en trek haar zachtjes naar de andere kant van de barak, weg van de nameloze smart van al deze vrouwen, die niet weten of een van de honderdtachtig schoten haar man, haar verloofde, haar zoon heeft geraakt. We gaan zitten op een van de ruw-berkenhouten banken.
“Hij heeft onze krankheden op zich genomen, onze smarten heeft Hij gedragen.”
“Heer, ook deze smart?”
“Ja, mijn kind en je hoeft en kunt en mag de smarten van de wereld om je heen niet zelf dragen.”
“Maar Heer, ik heb dit gezien en gehoord en het was zo erg. O Heer, waarom, waarom?”
“Ik aanschouw de moeite en het verdriet; opdat men het in Mijn hand legge. Werp al Uw bekommernissen op Mij.”
“O Heer, geef mij dan Uw Heilige Geest, opdat ik dit grote leed bij U brengen en bij U laten kan.”
Nu wordt het rustig vanbinnen. Ik herinner mij ineens een stille Zondagavond in Lunteren, jaren geleden. De Sadhoe Soendar Sing zat voor ons en wij mochten hem alles vragen, wat wij wilden. Een jonge student vroeg:
“Waarom heeft God toegelaten, dat zo vele onschuldigen stierven in de oorlog.”
De Sadoe antwoordde: “Omdat God dat voor hen nodig vond.”
Ik ga met Betsie naar de barak en lig even later naast haar op het bed.
Ik slaap niet, maar lig stil en er is vrede in mijn hart. God vergist zich niet. Alles lijkt verward borduurwerk, zinloos en verschrikkelijk. Maar het is de onderkant. Eens zullen wij de bovenkant zien en dan zullen wij ons verwonderen en danken.
Reiniging en heiligmaking.
De mens wordt van zijn zonden gereinigd door het bloed van Jezus Christus, de Zoon van God. (Heb. 09:14). “Hoeveel te meer zal het Bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zich zelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken om de levende “God te dienen”. De reiniging en heiliging van ons karakter geschiedt door de Heilige Geest, die het leven van Christus in ons brengt, waardoor wij levensverwantschap krijgen als kind van God.
Wij moeten hieraan meewerken door ons in het geloof open te stellen en niet toe te laten, dat lelijke slechte gedachten bij ons opkomen. Wij moeten zien op Christus en in en door Zijn liefde blijven wij in een geestelijke reine sfeer, waardoor wij buiten het slechte van de wereld blijven. Ondervinding van iets slechts moet ons voeren tot de Goddelijke Liefde, Die alles vergeeft en ons door Haar Reinheid het slechte doet verfoeien en schuwen, ook in onze woorden.
Waakt over uw gedachten en gevoelens en bidt om de innerlijke Reiniging en Heiliging! Wast op in de Genade en Kennis van God; Gods Woord zij de grondslag van ons Godsvertrouwen en de ervaring zal naar God wijzen. (2 Kor. 01:09). “Ja, wij hadden zelf al in onszelf het vonnis van de dood, opdat wij niet op onszelf vertrouwen zouden, maar op God, Die de doden verwekt.”
(Ps. 125:012). “Die op de Here vertrouwen zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid!”
(Overgenomen uit “Dit is het”.)