1946.04.13
Het Kruis van Golgotha
Maar ik moge er voor bewaard blijven te roemen anders dan in het kruis van onzen Here Jezus Christus, door Wien de wereld mij gekruisigd is en ik der wereld. (Gal. 06:14).
Het kruis is voor de Joden een ergernis en voor de Grieken een dwaasheid.
Zo was het in Paulus’ dagen, zo is het nog steeds.
De Jood, dat is de religieuze mens, die in eigen gekozen weg God wil dienen. De mens, die niet verlost wil worden, doch in eigen vroomheid en nauwgezette plichtsbetrachting een voldoende grond meent te bezitten voor de eeuwigheid.
De Griek, dat is de cultuurmens, die het kruis een dwaasheid vindt, omdat het niet past in zijn materialistische of asthenische wereldbeschouwing. Voor hem is het kruis het symbool van alle laffe onderworpenheid, van de slavenmoraal of een verfoeilijke bloedtheologie die strijd tegen zijn zelfbewuste evolutie-gedachte.
Doch voor de gelovigen is het kruis de samenvatting geworden van de grote liefde Gods tot een diepgevallen wereld. Het symbool van een genade-wereld, die diametraal staat tegenover de wereld der natuurlijke dingen.
Helaas is het voor velen, die zich christenen noemen, niet veel meer dan een “symbool”. Een herinnering aan een historisch feit, dat zij gelovig aanvaarden, doch dat slechts een schoon voorbeeld was van een zichzelf opofferende liefde en van geduldig gedragen lijden.
Paulus zegt echter dat hij róemt in het kruis, ja dat hij niet anders wil roemen, dan in het kruis.
Begrijpen wij wat Paulus hier mee bedoelt?
Paulus spreekt dit woord tegen de Galaten, die bezig waren zich te laten besnijden, opdat zij naast hun christenzijn, hierin zouden kunnen roemen.
Hij zou dit woord tegen vele christenen onzer dagen kunnen richten.
Wij zijn immers altijd weer geneigd om onze roem te plukken als bloesem van eigen kracht of deugd.
Misschien oefent iemand zich in vurig gebed, het is een waarachtige zielsworsteling om toeneming in heiligheid, doch het gevaar dreigt, dat we in dit vurige gebed een reden zien, waarom God ons boven anderen moet zegenen.
Een ander vast, of studeert ijverig in Gods woord en het gevaar dreigt dat hij meer zich voelt dan een zondaar, die uit pure genade leeft.
Of het is onze bloeiende evangelisatie, of onze zuivere leer, of onze actie op kerkelijk gebied, onze nieuwe organisatie, ja wat niet al. Het is alles schoon en goed, doch het is moeilijk om dan juist midden in het vuur van ons werken te bedenken, dat wij slechts onnutte dienstknechten zijn, die geen enkele reden hebben om te roemen, anders dan in het kruis van Christus.
Roemen in het kruis dat wil zeggen roemen op iets, dat geheel en al buiten onze activiteit of onze vroomheid is geschied. Waaraan wij vreemd staan. Ja waarbij wij slechts schuldige zondaren waren.
Wanneer wij ons in dit kruis van Christus willen verdiepen om deze oorzaak van roem op te zoeken en in eigen hart te beleven, dan zijn er verschillende wegen waarop wij als christenen kunnen verdwalen en waarop ook ten alle tijden gelovigen hebben gedoold.
Zo zijn er geweest die zich met een intense aandacht hebben verdiept in het lijden van onze Meester, die in hun verbeelding de hamerslagen hebben gehoord en de bloeddruppels hebben zien vallen. Zij hebben het lijden van Christus zich zo realistisch mogelijk ingedacht, zij hebben het lijden verheerlijkt. Ja, er zijn er geweest die gelijk Franciscus van Assisi dit zo intens hebben gedaan, dat zij de tekenen van dit lijden in eigen lichaam hebben zien opkomen.
Anderen hebben zich verdiept in het lijden van de Heiland en zijn er diep bewogen door geworden. Zij hebben een vurig en brandend medelijden gevoeld voor de grote Lijder. Zij hebben het bezongen of uitgebeeld. Het zijn de gevoelige weekhartige naturen. Tot hen spreekt Jezus: weent niet over Mij, doch weent over U zelve.
Van deze beide richtingen vinden we niets bij de apostel Paulus. Noch een verheerlijking van het lijden zelf, noch een weemoedig medelijden met Christus op Goeden Vrijdag is de oorzaak van zijn roem.
Neen het roemen van Paulus is een sterk en manlijk roemen, een blijdschap des geloofs spreekt er uit.
Reeds in het verhaal uit de evangeliën ontbreekt alle valse verheerlijking van het lijden of medelijden. Telkens weer worden we getroffen door de grootheid van Christus in deze ure van benauwenis.
Zijn gehoorzaamheid aan de Vader, tot het einde toe.
Zijn geduld, waardoor Hij alle bespotting en pijn geduldig verdroeg.
Zijn standvastigheid om het ogenblik te bereiken, dat Hij kon zeggen: “Het is volbracht”.
Zijn barmhartigheid ten opzichte van de moordenaar, die Hem lasterde.
Zijn koninklijk beschikken over de zaligheid van het Paradijs.
Zijn liefde tot zijn moeder, ja zelfs tot zijn vijanden.
Dit alles zou reeds stof te over geven om te roemen in het lijden van onzen Heiland. In dit alles kan Hij ons tot een voorbeeld strekken. Hierop wordt te weinig gelet. Hij is de Leidsman des geloofs geweest, ook op de weg van het lijden. Velen hebben op een langdurig ziekbed of als zij voor hun geloof moesten lijden kracht gevonden in de beschouwing van Christus’ lijden en gehoorzaamheid, geduld, standvastigheid, barmhartigheid, zekerheid en liefde geput uit het grote voorbeeld, dat Hij ons gaf.
Doch er is een diepere reden tot roemen.
Immers nog hebben wij Jezus slechts gezien als voorbeeld. Zelf zijn wij nog niet betrokken bij het afschuwelijk drama, dat zich op Golgotha afspeelt.
Doch wanneer de Heilige Geest; ons laat zien, hoe diep ons nieuwe leven- verbonden is met Christus’ lijden, zie dan zal onze bewondering Worden tot een overstromende dankbaarheid. ‘
Dan zien we niet slechts Christus’ liefde tot zijn vijanden, neen, we zien in de eerste plaats hier Zijn grote liefde tot ons. Dan leren wij waarlijk roemen in het kruis.
Dit is ook de enige weg om te leren verstaan dat Zijn lijden, oneindig zwaarder was dan het zichtbare lijden. Hij droeg aan het kruis Gods toorn waaronder wij eeuwig in alle duisternis hadden moeten zuchten.
Hij had ons oneindig lief, en Hij toonde dit aan het kruis. Hier werden wij voor immer met Hem verbonden.
Doch hier vindt ook de scheiding plaats tussen de wereld en ons. Hier worden wij met Christus aan de wereld gekruisigd d.w.z. zoals in letterlijke zin tussen de gekruisigde en de wereld een kloof was ontstaan, zo is tussen Christus met de Zijnen en de ondergaande wereld een kloof ontstaan. Hij is afgescheiden van de zondaren. Door onze innige verbinding met Christus geldt deze absolute scheiding ook voor ons. De wereld gaat ten verderve, doch wij gaan van heerlijkheid tot heerlijkheid. Er is in ons leven niets, wat blijvende waarde heeft, niets wat in de ontzaglijke eeuwigheid grond kan zijn van zaligheld. Alleen het kruis draagt ons door tijd en eeuwigheid naar de tijdloze diepten waarin God zal zijn alles en in allen. Daarom dwaas is die mens, die op iets anders roemt. Slechts de roem, de blijdschap, de vrede die haar grond vindt in het kruis is blijvend. Niet een verheerlijking van het lijden, niet een diepe esthetische ontroering of medelijden met Christus worden van ons gevraagd. Dit alles is handhaving van het eigen ik. De ware Gode welgevallige houding bij het kruis van Golgotha is de schuldbewuste verootmoediging, die zich reddeloos verloren weet in zichzelf, doch tevens de eeuwige redding heeft gevonden in het plaatsvervangend lijden van Christus aan het kruis van Golgotha.
Br.
Oecumenische flitsen
Een teken van de tijd
Arthur Murray, de welbekende Amerikaanse-dansleraar, heeft meer onderwijzers in zijn dienst dan de Harvard, Yale en Columbia universiteiten tezamen.
Gaan we naar de maan?
Men zegt, dat juist voordat radar contact gemaakt had met de maan, het Departement van Binnenlandse zaken veel vragen ontving, of het mogelijk was voor particulieren om aanspraak te kunnen maken op sommige delen van de maan. Misschien verlangden sommigen naar de maan te verhuizen om de schrik van de atoombom te kunnen ontsnappen!
Wat wij echter van de maan weten is, dat het geen aangename plaats is om er te vertoeven. De Hemel is oneindig beter. Waarom tracht men niet liever een plaats te ontvangen in de Hemel, waar geen leed en verdriet ooit zal binnenkomen? En de wijze waarop men een plaats in de Hemel kan krijgen is heel eenvoudig, men aanvaardt Jezus Christus als zijn persoonlijke Redder en gelooft in Zijn verzoenend bloed.
Likeur op de Londense Conferentie.
Toen de Methodisten hun Central Hall verhuurden aan de U.N.O. conferenties, bepaalden zij, dat in hun gebouwen geen sterke drank mocht geschonken worden. Iets voor de Methodisten! Maar de Engelse Staatskerk vond dit standpunt te eng en veranderde één van hun gebouwen, een kerk, in een goed ingerichte bar, ten behoeve van de gedelegeerden en gasten.
“Wee die zijn naaste te drinken geeft!” (Hab. 02:15).
Dr. Kagawa
Een vlootpredikant van het Amerikaanse leger, Rev. Franklin Cole, heeft een onderhoud gehad met Dr. Toyohiko Kagawa.
De predikant schrijft, dat Kagawa er uitzag als een zwak, ondervoed, arme oude man. Om te kunnen lezen gebruikte hij een bril en tevens een vergrootglas. Kagawa vertelde, dat hij gedurende de oorlog driemaal gearresteerd werd en dat de Japanse Gestapo niet alleen al zijn boeken in beslag had genomen, maar ook bij zijn uitgever alles vernield had, wat met zijn boeken in verband stond. Met betrekking tot de vernielde kerken (200 van de 300 kerken in Tokio werden door de geallieerde bombardementen vernietigd) zei hij: “De materiële opbouw moet volgen op de geestelijke opbouw. Voor het ogenblik ben ik besloten om het geestelijke leven van de natie vanaf haar fundamenten te herstellen. “
Dr A. C. Gaebelein
Op 84-jarlge leeftijd overleed in Amerika de bekende Dr. Arno Clemens Gaebelein. Hij was de laatste der medewerkers van Dr. C. I. Scofield, die met deze de ook in Nederland bekende Scofield Reference Bijbel hebben uitgegeven. Gaebelein werd in Duitsland geboren en ging op achttienjarige leeftijd naar Amerika, waar hij later dominee werd bij de Methodisten Kerk. Meer dan 52 jaar verzorgde hij het bekende maandblad “Our Hope”.
Echtscheidingen
In het afgelopen jaar werden in Engeland niet minder dan 31.000 echtscheidingen uitgesproken.
Ziet, Hij komt Bespreking van de Openbaring van Johannes (39).
Het vijfde zegel (Openb. 06:11).
Het is opmerkelijk, dat in deze periode van gerichten, God door Zijn kinderen niet wordt toegesproken met de Vader-naam, doch als de Heilige en Waarachtige Heerser (Despoot). Zelfs deze titel wijst er op dat de tijd van de opening der zegelen een geheel afgescheiden periode is, een tijd waarin met grote gestrengheid het oordeel naar waarheid voltrokken zal worden.
God luistert naar de roep, die tot Hem opstijgt van onder het altaar. Hij troost zijn kinderen en geeft hen rijke vrede. Het is heerlijk te weten dat noch dood, noch toekomstige gebeurtenissen ons ooit van Zijn liefde zullen scheiden. In iedere mogelijke toestand van ons bestaan zal Zijn medelijdende liefde met ons zijn. Hij heeft ons beloofd, dat Hij ons nimmer zal begeven of verlaten.
Doch ook hier blijkt, dat Gods gedachten hoger zijn dan onze gedachten. Zoals gedurende het aardse leven zo menigmaal Zijn antwoord anders is dan wij verwachten, zo is ook de verhoring van deze bede anders dan wij dachten. De zielen onder het altaar ontvangen iets, waar zij niet om vroegen: “Aan elk van hen werd een wit gewaad gegeven”.
Volgens de verklaring van (Openb. 19:08) stelt dit kleed voor, de rechtvaardige daden van de Heilige. Het gewaad geeft uitdrukking aan de absolute gerechtigheid en smetteloze heiligheid, die hun deel is. Wat zij reeds waren in Jezus Christus, wordt hier openlijk uitgesproken en voor ieder duidelijk zichtbaar. Hierin ligt een rijke beloning, doch tevens blijkt uit het ontbreken van een rechtstreeks antwoord, dat de wraak geheel aan God behoort en dat de tijden der vergelding Zijn diep geheim zijn, en behoren tot’ dat gedeelte van de toekomst dat aan schepselen niet wordt geopenbaard.
Slechts dit wordt gezegd, dat zij nog een korte tijd moeten rusten, totdat het getal vol zal zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zullen worden evenals zij.
Dit woord wijst er in de eerste plaats op, dat deze Heilige reeds in rust zijn. Hun vraag sproot niet voort uit onvrede of onrust. Slechts moeten zij blijven in hun rust en zich geheel overgeven aan Gods leiding. Om de ontwikkeling van Gods plan behoeven zij zich niet te bekommeren. Zijn raad wordt absoluut volbracht op Zijn tijd. Merk op dat deze nimmer wordt veranderd. Het getal der martelaren staat bij God van eeuwigheid af vast. Hij kent de Zijnen en weet hun weg van eeuwigheid.
Ook blijkt hier duidelijk, dat nog meerdere vervolgingen Gods kinderen wachten. Dit is zo geheel anders dan vele christenen onzer dagen zich dromen. Hoe menigmaal horen we de profetische woorden: “de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken” zó gebruiken, alsof het christendom langzaam maar zeker de wereld zal veroveren. Het kerstenen der volkeren, het invloed uitoefenen op politiek, op kunst, op radio, jeugdbeweging en sport is voor velen de weg waarlangs zij dit ideaal zien naderen. Doch hoe geheel anders leert ons Gods Woord. Er zal een slachting zijn van Heilige tot aan het eind der tijden. Ja, we kunnen zeggen dat dan eerst, als al de Heilige gedood zijn, de loop der geschiedenis wordt afgebroken. De geschiedenis der wereld wordt afgemeten naar de geschiedenis der kerk, en de geschiedenis der kerk vindt haar einde als het getal der martelaren uit haar midden, vol is.
Dan eerst als de laatste bloedgetuige is gestorven zal de opeenvolging van oorlogen en vrede, van op en ondergang van koninkrijken, beëindigd worden. Dan ook heeft de wereld haar zonde vol gemaakt en is zij ten volle rijp voor het goddelijk oordeel, zoals de inwoners van Sodom rijp waren voor de ondergang, toen zij hun laatste zonde hadden bedreven.
Als de laatste christen door de antichrist is gedood (Openb. 13:15), dan eerst zal Christus nederdalen en het rijk van ware vrede doen komen. Dan eerst, doch ook geen dag eerder, zal de aarde vol worden van de kennis des Heren,
De martelaren mogen rusten. Reeds daagt aan de horizon de dag waarop het grote Babylon zal worden omgekeerd en waarop gezegd kan worden:
“Rechtvaardig zijt Gij Heilige, dat Gij dit oordeel hebt geveld. Omdat zij het bloed der Heilige en der profeten vergoten hebben, hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven: zij hebben het verdiend!” (Openb. 16:05-06).
‘Dan zal de dood van al Gods kinderen gewroken worden, want geen bloedgetuige is door God vergeten!
Br.
Maria (gedicht)
’n Engel het dit self gebring
die vreugde-boodskap en jij het
’n lofsang tot Gods eer gesing,
Maria, nooi uit Nazaret.
Maar toe Josef van jou wou skei
en bure-agterdog jou pla,
het jij kon dink, eenmaal
sou Hij die hele wereldskande dra?
Toe jij soms met ’n glimlag langs
jou liggaam strijk”. die stilte instaar
wis jij met hoeveel liefde en angs
sou Hij sij hellevaart aanvaar?
Die nag daar in die stal, geen een
om in jou nood bij jou te staan,
het jij geweet, dat Hij alleen
Gethsemané sou binnengaan?
Tóe vorste uit die Oosté kom
om nederig hulde te betoon,
wis jij hoe die soldate Hom
as koning van die volk sou kroon
En toen Hij in jóu arme lê
sij mondje teen jou volle bors.
het jij geweet, dat Hij sou sé
toe dit te laat was: “Ek het dors!”.?
Toe dit verbij was, en jij met
sij vriend Johannes huis-toe gaan.
Maria, vrou van smarte,
het jij toé dié boodskap goed verstaan?
Elisabeth Eybers.
Brieven uit Amerika
Land in ‘ zicht.
De zee is al de gehele dag veel rustiger. Er is een vrolijke stemming aan boord. ‘ ’t Is avond en steeds dichter komen wij bij de bewoonde wereld. Brooklyn ligt rechts van ons. Wat geweldig is het om dit mee te maken, ’t Lijkt een zee van licht. Ik voel een diepe ontroering als ik rondzie. Eerst dagenlang niets dan zee en lucht en nu: mensenwereld, cultuur.
Dit is New-York. Veel geweldiger voél ik het, dan toen ik Londen en Berlijn zag. Dit entree is met niets, te vergelijken. Rijen lichten, bewegende lichten van duizenden auto’s. Duizenden lampen weerspiegelen in het water. Heel ver weg het verlichte vrijheidsbeeld. De fakkel is duidelijk te onderscheiden, het beeld is vaag verlicht, hét lijkt een schim.
New-York: kolossaal, groots. Een topprestatie van de moderne cultuur. Zoals Tirol de natuur laat zien in z’n grootsheid en geweldige proporties, zo zie je hier de, cultuur in ’t groot.
En toch. . . op de nieuwe aarde zullen de vorige dingen niet meer gedacht worden!
Mijn eerste Zondag in New-York.
In het Y. M. C. A. house moet iedere bewoner ’s avonds z’n sleutel halen. Zaterdagavond werd ieder die daar, kwam, dringend uitgenodigd voor-de Bible-Breakfast. Tegelijkertijd werden de kaartjes a 20 cent verkocht.
Wij gingen er vanmorgen heen. Een uitgebreid ontbijt werd ons voorgezet: gestoofde pruimen, gebakken aardappelen, gebakken ei, ham en brood en koffie. Na een kwartiér kwam een heer op het podium en iéder werd, zonder gemaand te worden, doodstil. Eerst werd een lied opgegeven, een Amerikaans lied waar veel óver deugd en een beetje van God in voor kwam. ’t Werd keurig gedisciplineerd gezongen. Met één handbeweging van de leider zong ieder zacht. Toen volgde een prachtig lied over de Drie-eenheid en daarna begon Dr. Allen Claxton from Broadway Church te preken. Hij sprak over de vrijheid, die ieder mens begeerde. Nam men de vrijheid, die niet “gepermitteerd” was, dan lukte het niet. Een spel kan men pas meespelen als ieder zich houdt aan de regels. De ware vrijheid geeft God in zijn Tien Geboden en Christus is de Hoofdsom van de wet…
Toen hij klaar was hield één van de bestuursleden zijn handen gevouwen boven ’t hoofd, ’t Was het sein voor het applaus!
Na afloop van de toespraak werd ieder uitgenodigd mee te gaan met één van de Church Groups. We verzamelden in de hall en gingen naar de Riverside Church. In deze geweldig grote kerk met prachtige kleuren en gedempt licht waren ongeveer 2000 mensen. Een carillon speelde en werd binnen even goed gehoord als buiten. Het klonk zuiverder dan ik ooit een carillon hoorde. Daarna begon het orgel een Prelude van Corelli te spelen. Er was iets diep ontroerends in die muziek. Soms klonk ’t zo zacht of ’t geluid uit een andere sfeer kwam. Het koor begon te zingen. Langzaam schreden de koorzangers de altaar trappen op. Zij waren gekleed in witte koorgewaden met blauw afgezet. Zij zongen volmaakt zuiver, de organist gaf even met de hand de leiding.
De dominee las toen uit (Rom. 08:38) Ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods.
Terwijl hij bad, speelde zacht het orgel er doorheen.
Daarna werd het avondmaal bediend. Ik vroeg aan de officier, die naast me zat of ik daaraan kon deelnemen. Hij zei: alle Christenen zijn welkom, zonder onderscheid van geloof of belijdenis. Ieder die gelooft in het offer van Christus en Hem wil dienen.
Twintig ouderlingen ontvingen daarna op het altaar het brood en brachten het door de kerk aan ieder. Daarna werd de wijn rondgedeeld in 2000 zilveren bekertjes, ’t Geheel gebeurde in misschien twintig minuten. Het orgel speelde: “O Hoofd bedekt met wonden” en een muziekinstrument speelde een begeleiding er door heen. Het was als een klokje of een heel mooie piano. De zon wierp een zacht licht door de gekleurde ramen. Nooit heb ik zo esthetisch genoten van een avondmaal, maar er was strijd in mijn binnenste om mij te bepalen bij Christus’ lijden. Een sober avondmaal bracht mij menigmaal een diepere ervaring van de nabijheid van de Heiland.
Ergens achter het altaar, ik kon hem niet zien, sprak de dominee de zegen uit. Zacht orgelspel werd gehoord. De dienst was afgelopen.
Als in een droom liep ik de kerk door. Met een lift gingen wij naar boven, naar de toren. Daar kwamen wij bij het carillon, rondom hingen de klokken, groot en klein, het grootste carillon ter wereld. Door de galmgaten zag ik New-York. Een stralende zon bescheen de grootste stad ter wereld: de grootste huizen, de grootste opeenstapeling van rijkdom, de geweldigste uiting van cultuur. Ik hield mij vast aan de leuning. Een afschuwelijke gedachte kwam in mij op: “Eén atoombom en er is niets van over. ” Ik sloot mijn ogen en zag voor mij wat ik op een film had gezien: de uitwerking van de atoombom.
En toen begon het klokkenspel rondom mij te spelen:
Rijd als Heerser door de velden,
Jezus, in Uw grote kracht;
Niets, niets kan U tegenhouden,
Zelfs de hel niet met haar macht.
Ik opende mijn ogen en keek met blijdschap over het in zonnelicht badende New-York. Niet het verderf is het laatste. Jezus komt terug! De aarde is des Heren, mitsgaders hare volheid.
En ik stond midden in het hart van de muziek. Het was of ik de klanken om mij heen kon voelen, proeven, ruiken, zien. En mijn hart jubelde mee met de klokken om mij heen: “Eenmaal zingen wij voor eeuwig In de hemel Zijnen lof. “
“Een gevangene en toch… (deel 35) Corrie ten Boom
In Christus meer dan overwinnaars.
Na het appèl gaan Betsie en ik meestal nog wat slapen. Wij zijn dan altijd zo door en door vermoeid en koud en kruipen dan onder onze deken en mantels om zo weer bij te komen.
Op een dag mogen wij niet in de barak, maar moeten naar de “ontluizingstent”. Dat is een geweldig grote tent, waar duizenden mensen in kunnen. De vloer is van steen; nergens is een zitplaats.
’t Is een koude dag, de wind giert, buiten stroomt de regen neer.
Wij moeten ons ontkleden en krijgen op al onze kleren en op ons lichaam insectenpoeder. Het maakt ons akelig vuil, ook onze handen, waar het aan vast blijft kleven. We voelen ons koud en doodvermoeid, ziek en ellendig.
“Vandaag kan ik geen bespreking houden, ” zeg ik tegen Betsie. Ik sta met mijn arm om haar heen.
“Nee, ” zegt zij, “ik begrijp ’t. “
Maar daar zien we dat in een hoek van de tent, de Polen een godsdienstoefening houden. Devoot luisteren zij toe.
Dan zegt de Heer tegen mij, dat ik wel moet spreken. Ik roep een paar bekenden en zeg tot hen:
“Als de mis voor de Polen afgelopen is, komen wij samen op dezelfde plaats; wil je het doorgeven?”
Niet alleen de bekenden, die alle dagen luisteren, komen erbij, maar ook vele anderen, misschien uit louter verveling. Dan begin ik te spreken. Ik weet het; ik ben zwak en in ’t geheel niet opgewassen tegen de moeilijkheden, de koude, de ellende, de vermoeidheid. Maar God spreekt door Zijn Geest en hen, die nooit kwamen nodig ik om zich te bekeren en ik getuig van de overwinning van Christus.
Hoe wonderlijk: ik heb nog nooit mijn onmacht zo sterk gevoeld en toch kan ik met vuur en overtuiging spreken. “In Christus overwinnaar”, ’t Is mij heel duidelijk, dat alleen de werking van Zijn Geest hier overwint. Zijn kracht in mijn zwakheid.
“Je leek wel een heilsoldaat, ” zegt een vriendin later.
Verscheidene van mijn toehoorders, die nooit bij de bijeenkomsten zijn geweest, worden van nu af trouwe bezoeksters.
Hierna komen onze katholieke Hollanders en Belgen bijeen voor het lezen van de mis. Het is 1 November en zij vieren Allerheiligen. Groot is de opkomst en vurig wordt er gebeden. Juist deze dag, zo vol ellende, wordt een manifestatie voor de eer van God.
Het Woord heeft zijn loop.
Wij zijn niet de enigen, die door God gebruikt worden om het Evangelie te brengen. Preken kunnen de anderen niet. Of misschien zouden zij het best kunnen, maar zij voelen zich er niet toe geroepen.
Een van ons heeft een psalm- en gezangboek. Zij leent het steeds uit en helpt daardoor velen. Wat zijn de psalmen mooi en ook de oude gezangen, ik heb ze nog nooit zo gewaardeerd. Dikwijls spreekt zij ook met de mensen over de Heiland en als ik gesproken heb, houdt ze vaak een tweegesprek met mij, waardoor zij heerlijk meewerkt. Allen luisteren dan en zij geeft vaak een juiste aanvulling van mijn woorden. Haar gesprekken met mij alleen zijn altijd opbouwend. Ik vind het verheugend om op het appèl naast haar te mogen staan.
Ik weet, dat bij de transporten die weg gegaan zijn, verscheidene jongeren hun Bijbeltje tussen hun kleren hebben gesmokkeld. Er zullen er zijn, die het niet enkel voor zichzelf gebruiken, maar die er ook mee zullen werken. Zal ik daar later nog wel eens van horen?
Gods Koninkrijk komt en Hij gebruikt daarvoor wie Hij wil.
’t Is Uwe zaak, o Hoofd en Heer,
de zaak waarvoor wij staan;
En daar het geldt Uw zaak en eer,
kan zij niet ondergaan.
1946.04.06
Wij wilden, Heiland, met U waken
in vasten en gebeen
doch telkens zijn wij ingeslapen
Gij streedt de strijd alleen
Hebt gij niets vergeten?
Daarna zeide God tot Jakob: maak u op, trek op naar Bethel en woon aldaar; en maak daar een altaar dien God, Die u verscheen toen u vluchtte van het aangezicht van uw broer Ezau. (Gen. 35:01).
Niemand behoeft er aan te, twijfelen of Jakob wel een kind van God was, want dat was hij zeker. God had te Bethel een heilig en heerlijk verbond met hem gemaakt en Jakob had daar aan God een heilige belofte gegeven. Wanneer God zou hebben gedaan wat Hij Jakob had beloofd, dan zou deze naar Bethel terugkeren en daar zijn leven aan God toewijden door Hem tienden te geven van alles, wat hij bezat.
Dat tiende geven was niet een dankoffer voor genoten zegeningen, doch het was een symbool van algehele overgave en toewijding aan God, een erkennen, dat men van God was en geheel voor Hem wilde leven.
Te Paddan Aram, bij Laban, had God Zijn beloften heerlijk en volkomen aan Jakob vervuld. Met zijn staf was hij over de Jordaan gegaan, doch in het vreemde land was hij welgesteld geworden.
Twintig jaren lang had God Jakob op zeer bijzondere wijze bewaard, gezegend en vastgehouden en ook op de terugweg had God hem bij Mahanaïm een dubbel leger van engelen gegeven om hem te beschermen, enerzijds tegenover Laban, die hem najoeg en aan de andere zijde tegenover Ezau die hem met vierhonderd soldaten tegemoet trok.
Te Pniël had God een gehele nacht met hem geworsteld om uit Jakob s hart en leven alles weg te doen wat de gemeenschap tussen hem en God zou kunnen hinderen en, al moest Jakob verder hinkende zijn weg gaan, hij ging gezegend verder.
Het kwam ook tussen hem en Ezau weer prachtig in orde.
Na de overwinning, te Pniël behaald, werd alles weer als de lachende morgen van een nieuwe dag.
Helaas, het bleef niet in orde in Jakobs leven, ook niet na Pniël. Er kwamen weer allerlei narigheden. Dina, zijn enige dochter, werd onteerd, Simeon en Levi moordden Sichem uit en maakten daardoor Jakobs naam stinkende bij de inwoners van dat land en er kwam telkens ruzie tussen de kinderen van Jakob, die uit vier verschillende moeders geboren waren. Hoe kwam dat toch? Was Jakob, na Pniël, weer opnieuw in de één of andere zonde gevallen?
Daarvan meldt de Schrift ons niets, doch daar was wat anders, dat ellende over hem bracht.
Te Bethel had hij wel een mooie belofte afgelegd en die misschien in Pniël wel weer herhaald, doch hij had nooit Gode zijn gelofte betaald. Hij had wel iets aan God beloofd, maar hij had het niet gedaan.
Misschien was dat niet met opzet nagelaten, doch Jakob had het vergeten en vergeten wat men aan God heeft beloofd, is grote zonde.
Vergeten is niet een kwestie van het hoofd, doch van het hart.
Vergeet een moeder ooit de verjaardagen van haar kinderen?
Vergeet een vrouw ooit de datum van haar trouwdag?
Vergeet een bruid ooit de verjaardag van haar bruidegom?
Neen, nooit, want die dagen houden zij niet vast met het geheugen, doch met het hart.
Dat had Jakob nu ook moeten doen met de gelofte, die hij aan God had gedaan. Heel het hart had er aan vast moeten zitten, zodat vergeten onmogelijk was.
Het was van Jakob dus een zondig vergeten.
Maar God vergeet niet, wat aan Hem is toegezegd. Hij zegt, dat wij Hem mogen houden aan Zijn woord, doch Hij houdt ons ook aan ons woord. Hij eist, dat wij Gode onze geloften zullen betalen en Hij houdt Zijn zegen terug, zolang wij dat niet doen.
Daarom gaat God tot Jakob en herinnert hem aan zijn goddeloze nalatigheid. “Ik ben die God van Bethel, die u hoorde in de dag van uw benauwdheid. Ik ben de God van Bethel en Ik wacht op hetgeen gij Mij hebt toegezegd. Maak u op, ga naar Bethel en betaal Mij uw gelofte.”
Nu God het hem zo heel pertinent herinnert, wil Jakob het ook wel doen.
Maar, hij gevoelt heel goed, dat hij dat niet kan doen zoals het nu met hem is gesteld. Eerst zal er in zijn gezin grote schoonmaak moeten worden gehouden.
In zijn huis waren allerlei afgoden gekomen. Zijn vier vrouwen zochten de vruchtbaarheid van hun leven niet bij God, doch bij de terafim en dudaïm
Bovendien hadden zij oorsieraden en neigden haar oren naar de lasterpraatjes van anderen en naar ijdel geklap.
Zij hadden nog andere afgoden en steunden dus op hetgeen geen god, doch een afgod was.
De tent van de vrome Jakob was zo langzamerhand een afgodstempel geworden.
Vermoedelijk deed Jakob daar zelf niet aan mee, doch hij was slap en liet de dingen in zijn huis toe en ook daarvoor was hij aansprakelijk als hoofd van het gezin.
In zo’n tempel van afgoden kon God toch niet tronen?
Gelukkig gevoelde Jakob dat en was hij ook bereid om tot de zuivering van zijn huis over te gaan. Hij eiste de afgoden op en begroef ze onder een boom.
Misschien ware het radicaler geweest, wanneer hij ze had verbrand, want nu bestond altijd nog het gevaar, dat hij of zijn huisgenoten ze later weer gingen opgraven en terughalen. Met zulke afgoden moet men nooit te zacht omgaan. Hoe radicaler zij verwijderd worden, des te beter.
Nadat Jakob zijn afgoden had verwijderd, ging hij op naar Bethel om daar Gode zijn geloften te betalen.
De Schrift vermeldt niet wat er te Bethel tussen Jakob en God is voorgevallen. Dat behoeft ook niet, dat gaat niemand aan.
Maar wel vertelt de Schrift wat de vrucht van dat opgaan naar Bethel is geweest.
De eerste vrucht was, dat Gods verschrikkingen vielen op de volken van rondom, zodat zij Jakob geen kwaad deden.
Zijn leven kreeg weer invloed en er ging weer kracht van uit.
Toen Jakob aan God zijn gelofte had betaald, strekt de Here Zijn hand weer beschermend over hem en de zijnen uit.
Het werd algemeen gevoeld, dat het tussen Jakob en God weer in orde was gekomen.
En nu gaan wij van Jakob naar ons eigen leven.
Velen klagen er over, dat het ook in hun eigen leven en huwelijk en gezin en omgeving niet goed gaat.
Er hangt overal een mist, die benauwt.
Het dort alles zo weg en dreigt te versterven.
De muziek is er zo uit en er gaat geen kracht meer van uit.
Zou het misschien kunnen zijn, dat daar, voor de troon van God, geloften van ons liggen, in heilige ogenblikken afgelegd, doch nooit betaald?
Wij baden om een kind en beloofden, dat wij het voor God zouden opvoeden.
God gaf het ons, doch hoe staat het nu met die geestelijke opvoeding van dat kind?
Wij waren ernstig ziek en beloofden, als God ons genas, dat om leven dan verder geheel voor de Here zou zijn.
De Here genas ons, doch wat doen wij nu met ons leven?
Hoge golven van smart gingen over ons leven en wij riepen tot de Here en beloofden Hem, dat, als Hij ons daar uit zou redden, wij Hem dan ook onze geloften zouden betalen. Hij redde ons uit en waar is nu onze dank en lof en toewijding?
Wij legden in de heilige ure onzer belijdenis de heilige gelofte af, dat wij getrouw zouden opgaan naar Gods huis, getrouw zouden aanzitten aan de heilige dis en getrouw’ zouden deelnemen aan de gemeenschappelijke bidstond.
Waar is nu de vervulling van die gelofte?
Zij liggen, nog altijd te wachten totdat wij eindelijk eens zullen gaan doen, wat wij hebben beloofd.
En nu gaat het niet goed in ons hart en leven en huwelijk en huis. Zou het ook kunnen zijn, dat die onvervulde geloften daarvan de schuld zijn?
Moet God ons misschien ook opjagen naar Bethel, waar wij die geloften hebben afgelegd?
Zo ja, laten wij dan heengaan en Gode onze geloften betalen.
Maar, misschien moet er dan ook bij ons wel eerst een grote reiniging plaats hebben.
De Terafim moet weg, waardoor wij de vreugde van ons huis ergens anders zoeken dan bij God.
De oor versierselen moeten weg waardoor wij ons oor wel te luisteren leggen naar de wereld, maar niet beschikbaar hadden voor God.
De afgoden moeten weg, waardoor wij leunden op en hulp verwachtten van hetgeen geen God was.
Dat alles moet eerst in de dood gegeven worden en dan pas kunnen wij opgaan naar Bethel om daar Gode onze geloften te betalen.
Maar, het dan ook eerlijk gedaan.
Hebben wij God iets van ons geld beloofd, dan dat geld ook niet aan God onthouden onder voorwendsel, dat het nu een slechte tijd is.
Hebben wij God beloofd om voor Hem te zullen arbeiden, dan ook de handen uit de mouwen gestoken en onszelf niet ontzien.
Hebben wij God beloofd om de mensen te zullen noden om tot Hem te gaan, dan er ook op uit en niet zuinig zijn met onze uitnodigingen.
God laat geen tittel of jota vallen van hetgeen Hij aan ons heeft beloofd, doch Hij eist dat dan ook van ons.
Wij mogen er ons niet zo goedkoop mogelijk van afmaken, doch moeten ook aan God het volle pond geven.
Maar hebben wij dat dan gedaan, dan zal de zegen Gods ook weer in ons hart en huwelijk en huis en omgeving weerkeren.
Gods verschrikkingen zullen vallen op onze vijanden en zij zullen ons met rust laten.
Ons leven zal weer invloed krijgen en tot zegen van anderen kunnen zijn.
God zal ook weer in ons leven verheerlijkt worden.
De hemel zal weer over ons gaan glimlachen omdat wij ook weer met het hemd zijn verzoend.
Ga daarom eens heel nauwkeurig na of gij niets vergeten hebt, want vergeten van wat men aan God belooft, is grote zonde omdat het niet een kwestie van uw hoofd is, maar van uw hart.
Baarn Ds. J. C. Hoekendijk
Het grote misverstand (4)
Leer en Leven
Wanneer het waar is, dat het Evangelie verkondigt Goddelijk Leven hiér en nu, hoe kunnen wij dan nog blijven bij een tegenstelling tussen leer en leven? Is leer dan niet leven en leven leer? Wie kan dan leven zonder te leren, Psalm 119, en wie kan dan leren zonder te leven (Joh. 08:01-11). de overspelige vrouw) Hoe kan er dan in het geloof een tegenstelling tussen leer en leven zijn’ Hoe kan men zeggen: het komt alleen op de leer aan, als de rechte leer er maar is. komt “de rest” vanzelf wel.
Toch hoort men dit telkens weer: de leer is alles, of: het leven is alles. En de aanhangers van “de leer” zeggen tot de aanhangers van “het leven ‘: jullie doet aan de waarheid te kort. En de aanhangers van “het leven” zeggen tot de aanhangers van “de leer”: jullie verwaarloost het Grote gebod. Maar: Waarheid en Liefde zijn in Christus één. Zonder Liefde kan de Waarheid niet zijn en de Waarheid kan niet zijn zonder Liefde. Wat bij de mensen mogelijk is, is bij God onmogelijk. Bij de mensen is waarheid mogelijk zonder liefde en liefde zonder waarheid. Maar bij God is dat onmogelijk. Bij Hem is Waarheid Liefde en Liefde Waarheid en daarom kan de Liefde Gods niet zonder de Waarheid en de Waarheid Gods niet zonder de Liefde zijn.
Dat is geen vernuftig spel van woorden. Want de Waarheid Gods is geopenbaard in de Liefde Gods, het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (Joh. 01:14): en: “alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar het eeuwige leven hebbe” (Joh. 03:16).
Is dan niet de leer het leven: die in Hem gelooft… het eeuwige leven hebbe. Of is er méér leven dan “het eeuwige leven”.
En is dan niet het leven de leer: het woord is vlees geworden. Of is er hóger waarheid dan Hij, die zelve de Waarheid is?
Wie weet iets van het leven, die de leer niet kent, de leer van ‘s mensen radicale verdorvenheid en van Gods onbegrijpelijke Barmhartigheid? Wie verstaat iets van het leven, die nimmer bij het licht van het Woord de grenzen van het leven ontwaarde?
Maar ook: wie weet iets van de leer, die het leven niet kent, het leven, dat wonden slaat, die niet helen, dat verwachtingen wekt, die onvervuld blijven? Wie verstaat iets van de leer, die nimmer bij het licht van het Woord warmte heeft gezocht voor zijn verkleumd hart?
En zo kunnen wij voortgaan met aan te tonen, hoezeer leer en leven bij elkaar horen, hoe zij feitelijk zonder elkaar ondenkbaar zijn. Want leer zonder leven is iets monsterachtigs, een ziekte der ziel, een innerlijke kortsluiting van de gevaarlijkste soort, die niet zelden tot onvoorziene explosies leidt. Wij behoeven geen voorbeelden te noemen: ieder kent ze, die zuivere mensen in de leer, die plotseling ten val komen, beklagenswaardige slachtoffers van een topzwaar geworden leven, dat uit een vreugdeloze aaneenschakeling van “verdrongen complexen” bestaat. Hebt gij ooit blijdschap op hun strenge, hoekige gelaten gezien?
Zo gij niet wordt gelijk de kinderkens…
Maar ook leven zonder leer is iets gruwelijks, juist en vooral als dit leven “christelijk” wordt genoemd. Het meest afzichtelijk voorbeeld hiervan hebben wij gehad in Goebbels’ zogenaamde “positieve christendom”. Doch er zijn ook andere, minder verlengende, maar niet minder gevaarlijke vormen van leven zonder leer, vormen van min of meer duidelijk uitgesproken “christelijk leven”, die daarom zo gevaarlijk zijn, omdat zij in de grond van de zaak óf het evangelie puur wettisch maken óf een verwereldlijking van het christendom (als samenvatting van de geloofswaarheden) betekenen.
Het Evangelie is nu eenmaal niet naar de mens. Het doorbreekt overal en telkens weer met zijn boodschap van genade als hóger recht en liefde als laatste waarheid onze ordeningen en normen. En om aan deze “ergernis” en deze “dwaasheid” te ontkomen maken wij van het Evangelie een nieuwe wet. Aan zulk een wet hebben wij houvast, evenals de Farizeeërs meenden houvast te hebben aan de oude wet, tot Christus kwam en de wet vervulde, zodat het Evangelie in de wet zichtbaar werd. Het “gij zult niet” van het gebod ontvouwde zich tot het “gij zult niet” der belofte.
Maar zozeer als het Evangelie niet naar de mens is, zozeer is – sinds de zondeval – de wet naar de mens. En zo maakt zonder de leer de mens van het Evangelie een nieuwe wet, opdat hij “christelijk”, zoals hij meent, zal kunnen leven.
En zo hij alleen maar “leven” wil, wordt Christus tot het voorbeeld, de goede Mens, en spreken wij van “christelijk humanisme” Het Lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt, behoort dan tot de mythologie van het christendom en, zoals vanzelf spreekt, laten wij voortaan het oude Testament gesloten. De leer is een symptoom van geestelijke bekrompenheid geworden. Wij zijn aan Christus voorbijgegaan. Dit is de verwereldlijking van het christendom, althans de kern ervan.
Ook hier het grote misverstand, zowel bij de aanhangers van de “zuivere leer”, die het leven uit het geloof verwaarlozen, als bij de aanhangers van het “christelijk activisme”, die “de theologie” verachten: de Goddelijke eenheid van leer en leven in Jezus Christus, in het vlees geworden Woord, wordt uiteengereten tot de “onmogelijkheid” van een leer zonder leven en een leven zonder leer, omdat de mens heer en meester wil blijven zowel over leven als over leer. Verdeel en heers! Maar de leer zonder het leven blijft dode letter en het leven zonder de leer is stilstaand Water, een broedplaats van ongerechtigheid.
- K.
Petrus in de hof
Deez’ nacht is zwarter dan de and’re nachten…
is het een wolk. die langs het maanlicht vaart?
De Meester vroeg ons hier op hem te wachten,
doch waarom kruipt Hij angstig over de aard?
Deez’ nacht is zwarter dan de andere nachten…
Huiverend staren wij in deze duist’re gaard,
wij zijn bevreesd, hier helpen zwaard nog krachten.
Wat is het kwaad, dat zwijgend om ons waart?
Door zwarte takken ritselt soms de wind;
maar luider steeds hoor ik des Meesters klachten:
lijdt zo Gods heilig, teer-beminde Kind?
Verward en moeilijk glijden mijn gedachten
Is Hij bevreesd wiens mond demonen bindt
Deez’ nacht is zwarter dan de and’re nachten
Br.
Brieven uit Amerika
10 uur. Het mist. Na uit Rotterdam te zijn vertrokken, varen wij nu onder de kust van Engeland. Af en toe brullen schepen elkander seinen toe, soms het lange melancholische geluid van een misthoorn, soms enkele stoten. Wij gaan dwars door een mijnenveld. De vorige reis is er bijna een aanvaring geweest. De veilige zóne waar we varen kunnen is aangegeven door lichtbakens, doch onverwacht kwam er een dikke mist opzetten, die het uitzicht volkomen belemmert. Overal om ons heen horen we veraf en dichtbij toeteren en loeien van misthorens.
Ik heb eens gezegd: “Ik wil met ’n vliegmachine naar Amerika, want ik heb geen moed in deze tijd van mijnengevaar te varen. Nu is ’t toch zo ver en er is geen zweem van vrees in mij. Wat geeft de Heer een vastheid. Ik mag het de psalmdichter nazeggen: “Ik vrees niet al veranderde de aarde haar plaats.” Wat heeft de Heer me getraind. Wel slaap ik vannacht met mijn kleren aan, doch dat is niet uit angst. Ik denk aan de laatste Zondagavond in Nederland, toen de gemeente in Leiden mij toezong: “De Heer zal u steeds gadeslaan.” Vanavond las ik met m’n hutgenoten: “Ik zal niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats en al werden de bergen verzet in het hart van de zee.”
Zondag 17 Februari. Vanmorgen heb ik een kerkdienst gehouden. ‘t Was bedoeld voor de bemanning. Ik sprak over de wonderbare spijziging uit Johannes 6. De kapitein werkte van harte mee en liet het op de mededelingenborden aanplakken. Het is voor het eerst dat op dit schip een kerkdienst gehouden wordt.
Zondag 24 Februari, Voor de tweede maal hield ik een korte kerkdienst in de messroom. Ongeveer tien passagiers waren er. Wat een wonderlijk publiek was het. Sommige volkomen veramerikaanst, echte zakenmensen, niet zonder cynisme. Anderen zijn jonge academici, ver van het kinderlijk geloof, vervuld van logica en rede. Ik sprak over het slot van Habakuk: de blijdschap van het geloof in de ellende van deze wereld. De korte samenvatting was: “Dit is Gods Woord, ’t Is ook mijn ervaring, ’t Is ook voor U!”
Ik voelde mijn kleinheid, doch ook de vreugde van te mogen arbeiden in Gods Koninkrijk. Het schip slingerde erg. Midden onder m’n preek vloog een bezem tegen de grond, in de ijskast, waar ik tegenaan stond, hoorde ik alle potten en schalen door elkaar vallen. Het schip trilde als een gewond dier, als de schroef boven water kwam. Het ligt veel te hoog, doordat het te weinig ballast heeft: slechts 3000 ton, terwijl het 9000 kan bevatten. Daardoor komt de schroef bij wilde zee boven water en slaat door.
Ik probeerde me niet in de war te laten brengen door de bewegelijkheid van alles om me heen en het lawaai van het schip. Gelukkig raakte ik niet van mijn stuk en men luisterde welwillend.
Een Amerikaan kwam na afloop naar me toe en vroeg me naar m’n plannen. Als ik vertel van de onzekere kant van m’n reis, kijken de mensen bezorgd. Ik kan niet aan ieder uitleggen hoe zeker onze weg is, als we Gods roepstem volgen,
De reis is voor drie vierde afgelegd. Het is geen onvermengd genoegen om met een Amerikaans oorlogsschip te reizen. We worden geduld, meer niet. Het hele schip wordt geschilderd, ook de vloeren. Dan weten we onder de hand niet waar we moeten blijven. In de hut is ’t tegen etenstijd niet uit te houden, want de keuken is er vlak onder. Als het schip slingert valt er dikwijls vet in het vuur. Die lucht ruik ik al een uur vóór het ontbijt. De hele dag wordt er spek gebakken. Dit lijkt voor een Hollander iets ongekend heerlijks, maar een schommelende maag protesteert tegen zulke geneugten.
Overal staan kanonnen. Wat moet het vreselijk geweest zijn op zo’n schip, toen bommen uit de lucht en torpedo’s onder water het bedreigden.
Wat is de zee soms prachtig. Parelmoer doorschijnende schelpenkleuren regenbogen in spattend schuim, een altijd afwisselende kleurenweelde. En dan te denken, dat de heerlijkheid des Heren de aarde eenmaal zal vervullen, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken.
Tabernakelzending
Lieve vrienden,
Enige dagen geleden ontving ik een oproep van het douanekantoor der posterijen, om persoonlijk acht pakjes te komen halen, die geheel uit elkander lagen. Het was in een heel andere hoek van Parijs en ik ben er op uitgetogen, gewapend met een boodschappentas. Toen ik mij aan het loket meldde, kreeg ik het volgende te horen:
Sinds enige tijd komen er massa’s pakjes voor U binnen. Er zijn er elke dag bij, die slecht verpakt waren en ons bureau “drijft” iedere avond van de losse erwten, bonen, havermout, enz. Daar hebben wij genoeg van. Bovendien is er een paar dagen geleden een pak voor U gekomen met reuzel er in en dat heeft een kostbaar boekwerk in een ander pak bedorven. Wij hebben U laten komen, opdat U de afzender van al die pakjes waarschuwen zult!”
Beter gezegd dan gedaan. Want er zijn honderden afzenders! God zegene ze allemaal, zelfs voor pakjes, die in stukken overkomen! Maar ik moest beloven, dat ik wat doen zou; dus doe ik hierbij wat. Velen van de afzenders hebben al geniale ideeën gehad: er is een zuster, die alles verzendt in ‘n stuk been van ’n oude kous, dat ze aan weerskanten dichtbindt; een ander maakt zakjes van oude lompen; weer anderen verpakken in stevig karton of oude blikjes. We zouden een prijsvraag kunnen openen voor nieuwe gedachten omtrent de stevige verzending van eetwaar!
Lieve broeders en zusters, wij zijn U innig dankbaar voor alles, wat U voor ons doet. De Here zij geprezen voor de uitredding, die al Uw liefde voor ons betekent, Mogen Uwe harten warm in u zijn van de vreugde, anderen te hebben gelukkig gemaakt
Met hartelijke groeten voor eenieder van U,
Uw zuster in Christus, Joh. H. Ekering
Een gevangene en toch… (34) door Corrie ten Boom
Het licht wint het.
Wij zijn allen ondervoed. Het eten is onvoldoende. Warm eten bestaat meestal uit koolraap of pompoenen met veel water. De “Kummel”. die er doorheen gedaan is, maakt het geheel niet smakelijker. De uitwerking van het hongergevoel op velen van ons is, dat ze aanhoudend over eten praten. Men dicteert elkaar de fijnste recepten.
“Ik weet zo’n heerlijke manier om kaaskoekjes te bakken”.
“Weet je wat een smakelijk recept is voor pudding? Je neemt een half flesje room, twee ons suiker, het sap van vier sinaasappelen…”
Zo worden al plannen gemaakt voor straks, als wij weer vrij zullen zijn, maar de koolraap smaakt niet meer.
Betsie en ik besluiten, nooit over eten te praten. Wij bemerken dat er om ons heen vele demonen zijn en wij denken aan de tekst: “Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten.” Wij besluiten ons onvrijwillig vasten in te schakelen in onze geestelijke arbeid. Het gevolg is, dat wij niet lijden onder het slechte eten; zelfs smaakt het ons meestal goed. De zegen, die wij ontvangen op onze strijd met de boze machten om ons heen, brengen wij in verband met dit vasten. Het is zo heerlijk, dat wij met een liefdevolle Heiland te maken hebben. Wij bespreken het met Hem en hoewel wij dit probleem zelf niet begrijpen, leggen wij het in Zijn handen en werken rustig verder.
Dikwijls ondervinden wij, hoe de duivel ons tegenwerkt.
Op zekeren dag bereikt ons de tijding, dat in ziekenbarak 8 een jonge vrouw ligt die de moed heeft opgegeven. Dat is heel gevaarlijk, want we hebben al vaak gezien, dat als de levensmoed ontbreekt het lichaam de strijd al spoedig opgeeft.
Wij besluiten een poging te wagen, om tot naar door te dringen. Het is streng verboden in de ziekenbarak te komen. Met ons vijven gaan we erheen. In een hoekje voor de barak houden wij een eenvoudige bidstond. Dan ga ik er op af. Ik weet achter welk raam ze ligt. Meteen zie ik al dat de luiken dicht Zijn.
Ik ga terug en tezamen bidden wij:
“Heer, wilt Gij geven, dat het luik open gemaakt wordt. ‘ Een Lagerpolizei passeert de barak en doet het luik open. Weer ga ik er heen, maar nu is er weer een nieuwe moeilijkheid: het raam kan van buitenaf niet open geduwd worden, Nogmaals keer ik terug en gezamenlijk bidden we om een geopend venster. Voor ik terug ben heeft een Poolse vrouw het raam al van binnenuit open gemaakt.
Dan begin ik mijn gesprek:
“Willy, kun je me van hier af horen?”
“O, ja, wat heerlijk dat je er bent. Ik zit zo in de put, ik heb zo’n erge pijn en alles is even akelig.”
Pats, daar krijg ik een klap van een Lagerpolizei.
“Doorlopen?” snauwt zij
Ik loop naar de anderen.
“Heer, wil U de Lagerpolizei van mij afhouden en geeft U mij troostwoorden voor Willy,” bid ik.
Ik ga nu iets verder van het raam staan. De Lagerpolizei is nergens meer te zien.
“Willy, denk er aan, dat de Heer Jezus je liefheeft. Als je pijn hebt, denk dan aan Zijn lijden, dat Hij droeg voor jouw zonden en om jou de weg naar de Hemel te wijzen. Daarom is het lijden van deze tegenwoordige tijd niet af te meten tegen de heerlijkheid die komende is. Als je de hand van de Heiland grijpt, houdt Hij jou vast en helpt je er door en dan werkt deze verdrukking een eeuwig gewicht van heerlijkheid.”
Zo spreek ik een poosje rustig voort, tot Willy eindelijk roept: “nu zie ik het weer; het is alles zo heerlijk waar en ik heb weer moed, je hebt me getroost, ik dank je we”.
Daar krijg ik weer een klap van een Lagerpolizei: zij smijt het raam en de luiken dicht. Verder gesprek is onmogelijk, maar ik weet: Christus heeft weer overwonnen: Willy is getroost en samen danken wij nu in het hoekje voor het prikkeldraad dat de boze het niet heeft gewonnen.