1941.09
Een volle overgave.
“Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat u uw lichamen stelt tot een heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst.” (Rom. 12:01).
Hoe gevoelen wij het bijzonder in deze tijd waarin we leven, dat alleen een leven, volkomen Jezus Christus gewijd, ons in staat zal stellen alles te kunnen overwinnen wat op ons levenspad komt, en Gods kinderen te zijn, die in de Here willen dienen. Zulk een hoge roeping stelt de Apostel Paulus ons hier voor en, niet alleen maar het weten dat we door enge poort der verlossing gekomen zijn, maar we ook de smalle weg van de heiligmaking bewandelen, waarin we van stap tot stap meer gelijkvormig gemaakt worden aan het hemelse voorbeeld. Christus Jezus.
Zulk een leven noemt Paulus: onze redelijke godsdienst. Hoeverre is het Christendom algemeen van zulk een standaard afgeweken. Hoe weinigen zijn er toch, die de gehele weg met de Heiland willen gaan, al gaat deze weg dan door het afleggen van eigen begeerten en lasten, die ons zouden verhinderen de kroon des levens te ontvangen, als straks Christus zal schijnen.
Een volkomen overgave, een levende en heilige offerande is, wat van ons verwacht wordt, en ja op welk een wijze wordt het ons voorgesteld. Welk een tederheid van liefde spreekt uit deze woorden. Het is hier niet de mens, noch Paulus, maar Christus door Paulus, die ons bidt zulk een leven van dienende liefde Hem aan te bieden. Het is geen koude, harde, wettische eis, die gesteld wordt, maar het is de liefdesstem van de Heiland, die ons er om bidt en smeekt. Het is als het ware of Hij, de Gekruisigde, onze kamer of vergaderplaats binnentreedt met dezelfde liefelijke ogen, die Hij had, toen Hij op aarde was. Het is dezelfde wonderlijke stem, die tot ons begint te spreken, die stem, die lippen, die eenmaal de woorden des levens spraken en die nu spreken tot in het binnenste van ons hart. Hoe stil zouden we zijn opdat we geen woord zouden missen van datgene, wat Hij spreken zou. In ons hart zou misschien zoveel zijn, wat we Hem zouden willen vragen en waarvoor wij Zijn genade en barmhartigheid zouden willen inroepen en plotseling, dan opent de Heiland Zijn mond en horen wij de Schepper aller dingen, die alles kan gebieden, en wiens bevel duizenden Engelen gehoorzamen en uitvoeren.
Hij is de eeuwige en volmaakte liefde. Hij beveelt niet, noch eist met gestrengheid, maar Hij bidt, smeekt ons met een wonderbare liefde, om ons, arme wormpjes, geheel aan Hem over te geven. En deze, onze Christus, als wijzende op de wonden in handen, voeten en zijde, zegt tot u en tot mij: “Ik bid u” – bij de nood der wereld, die sterft; bij de korte tijd die ons nog rest; bij de kortstondigheid van uw eigen leven; bij het nachtelijk uur wat aangebroken is – “Ik, die Mij geheel voor u gegeven heb, Ik bid u, stel uw lichamen tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande.’.
Heeft dan Christus recht op zulk een volkomen overgave? Zeer zeker. Het is het enige antwoord op zulk een liefde, en de Heer zegt tot u en tot mij: “De Heer heeft het van node .”
Hoe wonderbaar, dat Christus, die alles bezit, tot ons mensenkinderen zegt: “Ik heb het van node “
Het is toch in de wereld zo: de wereld vraagt alles en is niet tevreden met een gedeelte. En toch, hoevele kinderen Gods, die alles, maar dan ook alles aan het offer van Christus te danken hebben, willen de Heiland tevreden stellen met een leven, dat maar zeer weinig gelijkt op zulk een offerande, waarvan ons tekstwoord spreekt.
Een overgave aan Christus is het antwoord op Zijn liefde, is het ja woord geven op Zijn bidden. Maar dan ook alles geven, hoe duur de prijs ook moge zijn.
Vergeet niet, kind van God: u bent duur gekocht. U behoort uzelf niet meer toe; u kunt uw leven maar niet leven, zoals u dat zelf denkt uit te leven; u behoort Christus toe, maar dan ook met alles. De Here, de eeuwige Koning zegt: “Ik heb u van node “, met uw tijd, gaven, krachten, geld en huisgezin
U hebt niet meer de vrije beschikking er over hoe u uw vrije tijd besteedt, maar het wordt nu alles in Zijn dienst gesteld. En het is dan zo: we kunnen geen ware vreugde en blijdschap hebben, als we niet weten, dat ons lichaam dienstbaar is aan de liefdedienst van Christus.
Voorwaar, het zal u veel kosten, maar het bewustzijn, dat de Christus der liefde Gods ons zulks bidt, zij ons genoeg.
U voelt het: u behoort uzelf niet meer toe, u bent het persoonlijk eigendom des Heren geworden. Hij kan u bevelen deze weg van de dood aan eigen zelf-leven te gaan, een weg die uitkomt in het volle leven met Christus, waar we dan gebonden zijn op Zijn altaren.
We geven ons dan niet één keer aan Hem, die ons lief heeft met een eeuwige liefde, maar dag bij dag, als een levende en heilige offerande Gods, totdat Hij komt.
“Uw liefdedienst, o God! is heerlijk
En vrolijk ’t pad van uw geboon.
Uw lieflijkheên zijn meer begeerlijk.
Dan alle schatten van een kroon.
P.K.
Achter de wolken schijnt ook de zonne,
Al wat hier ons oog niet ziet
is toch bekend bij God.
Schriftstudie.
De verheerlijking op de berg. (Luc. 09:27-28).
Wanneer Petrus aan het einde van zijn loopbaan de dingen overdenkt, die zijn leven in beroering hebben gebracht, dan ziet hij daarin zijn prediking aangaande de kracht en de toekomst van onze Heren wel als de meest belangrijke. (2 Petr. 01:16).
De grondslag van dit evangelie lag niet alleen in de kennis der profetieën aangaande Jezus’ wederkomst, maar ook in de aanschouwing van het daarmee verschijnende Vrederijk op aarde. Aan Petrus toch is het vergund geweest om één nacht van zijn leven te vertoeven in het nedergedaalde Godsrijk in de nabijheid van de glorierijke Koning. Hij hoorde tot degenen, van wie Jezus sprak, dat zij voor hun dood dit rijk zouden gezien hebben (2 Petr. 01:27).
We zullen trachten aan te tonen, dat we in deze geschiedenis vele elementen terugvinden van het komende Christus’ rijk.
Drie discipelen worden op een hoge berg gebracht. (Matt. 17:01). Deze berg stelt de centrale plaats der Godsregering in dit rijk voor die door Ezechiël een zeer hoge berg genoemd wordt (Ez. 40:02) en Jesaja profeteert dat de berg van het Huis des Heren verheven zou worden boven de heuvelen (Jes. 02:02). Indien wij de letterlijke opvatting van dit laatste aanvaarden, dan vindt deze gedachte steun in (Openb. 11:01) waar van een grote aardbeving gesproken wordt en in (Zach. 14:04-05) waar staat, dat de Olijfberg in tweeën zal gespleten worden tijdens een grote aardbeving. In beide plaatsen wordt genoemd verschijnsel in verband gebracht met de komst van het Godsrijk.
Petrus noemt hem de heilige berg, waaraan de gedachte ten grondslag ligt, dat hierop de heerlijkheid des Heren zou wonen. (Zach. 08:03) In de wolk (vs. 34) waar Mozes en Elia ingaan, zien we de kenbare tegenwoordigheid Gods. Zoals zij eenmaal het teken was van een theocratische regeringsvorm tijdens de woestijnreis van het volk Israël, zo zal zij ook dan zijn boven alle woning van de berg Sion tot een beschutting over alles wat heerlijk is, en zouden we er bij kunnen voegen – wat verheerlijkt d.w.z. de Here gelijk geworden is.
(Jes. 04:05). Eenmaal zal Jezus met al Zijn heiligen op de Olijfberg nederdalen om Zijn koninkrijk in bezit nemen. (Judas 01:14; Zach. 14:05). Al zijn heiligen; dat zijn de in Jezus ontslapenen en zij die een punt des tijds veranderd worden. Mozes hier de vertegenwoordiger van allen, die door dood en opstanding in dat koninkrijk komen. Over zijn lichaam is er getwist met de duivel, “dat hij als man (vs, 30) in heerlijkheid verschijnen kon (vs. 35). We lezen toch dat Michel de Archangel twistte met de duivel en handelde over het lichaam van Mozes.
(Judas 01:09). Zo ook ontrooft Jezus als de geweldige de duivel zijn prooi en schenkt Hij in de opstanding Zijn kinderen een verheerlijkt lichaam. (Heb. 02:04).
Elia is type van de tweede groep, die dat heerlijk rijk binnentreedt zonder sterven. Beide groepen zijn gelijkvormig aan het verheerlijkte lichaam van Jezus. (Filip. 03:21). In Jezus zelf vinden we deze beide verenigd. Hijzelf wordt hier verheerlijkt in een punt des tijds, maar hij is ook de eerstgeborene uit de doden. Vanuit de wolk is het voor hen mogelijk met hun verschijningslichamen als koningen te heersen op de aarde. (Openb. 05:11). De hemelen, die in deze bedeling nog gesloten zijn, worden bij Christus’ komst gescheurd. (Jes. 64:01). En uit een geopende hemel stijgen en dalen de engelen Gods op de Zoon des Mensen.
(Joh. 01:52). Nu nog dekt Hem met majesteit der wolken donkerheid, maar dan vestigt Jezus Zijn troon. Zijn aangezicht werd veranderd en Zijn kleding wit en zeer blinkende (vs. 29). Zo staat er in (Joh. 12:41), dat ook Jesaja eenmaal de heerlijkheid van Jezus mocht zien. Hij zag de Here op een hoge verheven troon en hij hoorde zeggen (wat wij nu nog niet kunnen zeggen): “de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol.” Hij zag de Koning, de Here der heirscharen. (Jes. 06:05).
Ja, eenmaal zal de aarde vervuld zijn met de kennis van de heerlijkheid des Heren.
(Hab. 02:14) Uit de Engelse vertaling. Niet alleen vervuld zijn met de kennis des Heren, zoals we lezen in (Jes. 11:09), maar met de kennis van Zijn heerlijkheid.
Dit is alleen mogelijk, wanneer Hij in glorie is verschenen. In Petrus, Jacobus en Johannes zien we op het tijdstip van de verheerlijking op de berg de vertegenwoordigers van Israël naar het vlees van het toekomstige koninkrijk. (Ez. 37:21-27). De grote schare die Hem tegemoet kwam (vs. 37) aan de voet van de berg stelt de natiën voor, die naar de wortel van Isaï zullen vragen (Jes. 11:13) of die zullen zeggen: “Komt laat ons opgaan tot de berg des Heren” (Jes. 02:03).
We zien zo in de berg der verheerlijking een verkleinde reproductie van wat eenmaal hier op aarde zal zijn.
Het aanschouwen van deze heerlijkheid heeft alle vaagheid bij Petrus verdreven. Daarom schrijft hij ook: (2 Petr. 01:19 N. Vert.) “Wij achten het profetisch woord daarom des te vaster.” Het vaste profetische woord is nu in zijn leven vastigheid geworden.
Petrus geloofde in het fundament van het Goddelijke Woord, maar die nacht leidde God hem in Zijn schatkamers.
En zo bidden wij ook: “Geef ons Here een bijzondere opening van Uw Woord aangaande Uw kracht en Uw toekomst, want hoe meer wij onze gedachten richten op de heerlijkheid van Uw komend rijk, hoe minder wij ons laten verwarren en beangsten door deze duistere tijden.
J.E. v.d. B.
De Heilige Geest.
Behalve van de Vader en de Zoon, lezen wij ook menigmaal van de Heilige Geest, die van alle andere hemelgeesten onderscheiden is, en Zijns gelijken niet heeft. – Hij wordt evenals God “Geest” (wind) genaamd, wegens Zijn alomtegenwoordigheid, kracht en werkingen. De wind blaast waarheen hij wil. Een biddend en smekend mens vervult Hij. (Johannes 3; Handelingen 2). De naam Heilige Geest ziet op Zijn wezen en werk. Geschiedt de roeping door de Vader, de verlossing door de Zoon, de heiligmaking wordt door de Heilige Geest volbracht. Jezus noemde Hem: de “Geest der waarheid”, die van de Vader uitgaat, en dus in God is, en uit God, tot en over en in ons komt en werkt. Daar God een drie-enig-God is, is de Heilige Geest ook “liefde” en heet Hij evenals Christus, de Parakleet of Trooster en Voorspraak (Joh. 14:16; 1 Joh. 02:01).
De mens heeft behoefte aan troost, d.i. aan waarheid, werkelijkheid en aan de vervulling van de heerlijke beloften Gods, welke in Christus amen en werkelijkheid zijn.
Het blijkt klaar dat de Heilige Geest, God” is. d.i. de derde persoon in de drie-eenheid. Petrus noemde het bedrog van Ananias en Saffira tegen de Heilige Geest, een liegen tegen God. Hij is alomtegenwoordig, kan overal overtuigen van zonde en Zijn troost mededelen. Hij onderzoekt alle dingen, en kent niet alleen de geheimen van alle mensen. maar weet ook de gedachten Gods. (1 Kor. 02:10; 1 Kon. 09:39). De Heilige Geest kent de toekomst. De Heilige Geest” zegt Paulus, zegt duideliik dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van ’t geloof.” (1 Tim. 04:01). Zich verharden tegen Gods stem, heet een verharden tegen de Heilige Geest. (Ps. 095:007; Heb. 03:07).
Onze lichamen worden tempels van de Heilige Geest genaamd; en een tempel is een huis Gods. (1 Kor. 03:16; 1 Kor. 06:19). De naam van de Heilige Geest is zódanig met de naam van de Vader en van de Zoon verbonden, dat Hij even gelijk aan God moet zijn; daarom worden we in Zijn Naam gedoopt en hebben we gemeenschap met Hem, evenals met de Vader en de Zoon (2 Kor. 13:13),
Ook Zijn werkingen bewijzen niet minder dat Hij waarachtig God is. Hij heet de Geest Gods” en de Geest der levendmaking.”
Zijn doel is dat wij Christus kennen, bewonderen en aanbidden zouden, en daarin ons hoogst genot en levensvreugd smaken zouden.
De Heilige Geest kwam om Christus’ geestelijk lichaam te formeren, een bruid te zoeken, te zalven en haar tot onderpand te zijn van de volle eeuwige verlossing; en de Christus te zalven, opdat Hij de doper des Heilige Geestes mocht zijn.
De Heilige Geest is gekomen om Christus’ dienaren tot een kracht en getuige Gods te maken (Hand. 01:08), hen te bekwamen, af te zonderen, geestelijke gaven mee te delen en hen in alle waarheid te leiden. Zonder de Heilige Geest geen ware arbeiders Gods.
Voorts kwam de Geest der waarheid, om der Gemeente wil, opdat zij zou leven door Hem en met Hem zou wandelen en van Hem geestelijke woorden leren; gaven en vruchten te ontvangen en te openbaren, haar zekerheid der zaligheid te geven, te troosten en te verheerlijken; en haar de kracht te schenken, God te dienen en te aanbidden in geest en in waarheid. Verder, om door haar tot de wereld te spreken en door haar de zondaar te overtuigen.
De Heilige Geest kwam over ons, geliefde om des Vaders wil, dat is om Zijn belofte te vervullen en Gods volk tot profeten te make d.i. mannen en vrouwen vol van geloof en de kracht, welke met vrijmoedigheid, door de Geest gedreven, de Schrift zouden vervullen; “ik heb geloofd en daarom sprak ik”. De Geest en het geloof spreken en verheerlijken God. Ook kwam de Heilige Geest om Zich-zelfs wille, want Hij is de Here en de Geest der vrijheid en kwam op aarde om alle terreinen voor zich op te eisen, en absoluut alleen te heersen; en wie Hem weerstaat, weerstaat God. Tot slot, de Heilige Geest kwam omwille van het Evangelie. De letter doodt, maar de Geest maakt levend. De letter is niet dood, maar doodt om der overtreding wil. De Geest maakt levend om der genade wil, en Christus’gehoorzaamheid. Het Evangelie heet nu: het woord der bediening des Geestes. (2 Korinthe 3).
Zonder de Heilige Geest waren wij nog in zonde en ongeloof, in dood en ellende. Wij behoren God wel dankbaar te zijn voor de uitstorting van de Heilige Geest!
Moge de Heilige Geest ons genadig zijn, en Zich over ons ontfermen.
- R.
Voor de jeugd.
David tot koning gezalfd.
In de mooie velden rondom Bethlehem, waar eenmaal Ruth aren raapte voor haar schoonmoeder, hoedt een jonge man de kudden van zijn vader. Het is David, de jongste zoon van de oude Isaï.
Hij is mooi van uiterlijk en – terwijl de meeste Joden zwart zijn – is hij blond. Misschien komt dat, omdat hij de kleinzoon is van Ruth, de Moabietische, die gehuwd was met Boaz.
Toch is David niet tenger, integendeel, hij is een forse, sterke jongeman, al is hij niet zo lang als zijn oudere broers. Een herder moest in die dagen een dapper man zijn, want in de eenzame velden loerden dikwijls de roofdieren en David had dan ook al eens een beer en zelfs eens een leeuw doodgeslagen, toen ze een schaap trachten te roven.
Nu echter zit hij rustig bij de grazende kudde. Op zijn knieën ligt een harp of liever een citer met acht snaren, waarover zijn vingers tokkelend glijden. Tegelijk zingt hij een lied dat helder opklinkt in de stilte. Het is een een mooi lied, die hij maakte om God te eren. Een van de psalmen. Hoor, hoe hij zingt: De Heer is mijn Herder: mij zal niets ontbreken, Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. Doch zie, daar komt iemand aan om hem te vragen of hij thuis wil komen. Zonder dat David het weet, is vandaag de de profeet Samuël in Bethlehem gekomen met een bijzondere opdracht van God. God had tot hem gezegd: Hoe lang treurt gij nog om Saul, die ik toch verworpen heb? Vul uw hoorn met olie en ga heen. Ik zal u zenden naar Isai in Bethlehem, want ik heb een van zijn zonen tot koning verkozen”. Doch zo achterdochtig is koning Saul reeds geworden, dat Samuël had gevraagd: “Hoe moet ik dit doen? als Saul het hoort, zal hij mij doden.- God heeft toen Samuël opgedragen een offer te gaan brengen.
Als Samuël in Bethlehem komt, vragen de oudsten van het dorp hem angstig, waarom hij op zijn oude dag nog zo’n reis maakt naar hun dorp. Samuël nodigt hen dan vriendelijk uit om op de offermaaltijd te willen komen, die morgen zal worden gehouden. Daarna neemt hij voor de nacht de intrek in het huis van Isai.
Op Samuëls verzoek komen de zonen van Isai een voor een de kamer binnen. Het zijn lange, stevige mannen. Als Samuël opziet naar Eliab, de oudste, denkt hij: Dit is zeker degene, die ik moet zalven. Doch neen. God zegt hem: Deze is het niet!”
De tweede is Abinadab. Weer moet Samuël zeggen: “Deze heeft de Here niet verkoren”. Dan roept Isaï Samma, doch ook deze is niet de toekomstige koning.
Zo gaan de zeven zonen van Isai voorbij Samuël en verwonderd vraagt Samuël aan Isai: “Zijn dit al uw zonen?”
“Och nee” zegt Isai. “de jongste is nog op het veld; hij hoedt de schapen”.
Isaï had het niet de moeite waard geacht om deze te laten roepen” ‘t Zal hem toch wel niet zijn”, heeft hij gedacht.
Maar nu zegt Samuël: Laat hem halen, want wij zullen niet gaan eten voor dat hij gekomen is.” Zo wordt David van ’t veld gehaald en als hij binnenkomt met zijn slinger op zij en zijn herdersstaf bij zich, zegt God tot Samuël: “Sta op, zalf hem, want deze is het “
Hoe verwonderd is David als Samuël opstaat en de zalfolie over hem uitgiet. Hij, de onbekende, door zijn broeders zelfs wat geminachte jongste van het gezin, die altijd achter de schapen had geleefd, is door Samuël tot koning over Israël gezalfd – koning inplaats van Saul.
Er moet echter nog heel wat gebeuren, er zullen nog veel lange jaren voorbijgaan eer David rustig als koning zal regeren.
Met Saul gaat het steeds slechter. Door de ongehoorzaamheid is de blijde zekerheid, dat hij Gods dienaar is, van hem weggenomen. Zijn leven wordt steeds somberder, ja God laat zelfs toe dat een boze geest hem plaagt en hoe langer hoe meer zijn geest beheerst. Hij krijgt ogenblikken van sombere waanzin. Dan durven zijn hovelingen bijna niet bij hem te komen. Dan staren zijn ogen wild en voelt hij zich door allen bedrogen en verlaten. De hovelingen willen voor Saul nog doen wat ze kunnen. Tegen deze ziekte helpt echter geen gewoon medicijn, misschien dat mooie rustige muziek hem helpen zal. Laat ons iemand gaan zoeken” zeggen ze bedeesd “die voor u op de harp kan spelen als de boze geest u weer verschrikt.”
Saul vindt het goed.
Een van de hovelingen weet zich te herinneren, dat hij eens in Bethlehem een jonge man mooi heeft horen spelen op de harp: David, de zoon van Isaï.
Zo komt David aan het hof. Hoe wonderlijk zijn Gods wegen. Saul vermoedt in het geheel niet, dat David juist degene is, die in zijn plaats tot koning is gezalfd. O neen, wie denkt daaraan als deze eenvoudige jonge man zacht de tonen doet klinken van zijn harp. Hoe heerlijk is dit voor Saul het is een verademing. Hij gaat van David houden en wil hem altijd dicht bij zich hebben. David moet zijn wapendrager worden, het is een dappere flinke jongeman en …. als de boze geest Saul weer plaagt, dan neemt David stilzwijgend de harp en onder het spelen ontspannen zich de verwrongen trekken van Saul en het wordt weer voor een tijd stil in zijn angstig, opgejaagd gemoed.
- v.d. B.
Als de ziel sterft. (gedicht)
Uit verre horizon zwol aan een stralend licht,
een glanzend licht, dat blij de aarde streelde.
En al dat licht, zeer blank en opgericht
trad stil de ziel door bloesem-zware weelde
droom-zeker naar haar heil.
De schaduwen van blinkend-witte wolken aan de lucht
vergleden over ’t gras, er was gerucht
om haar van bloemen, die de wind bewoog.
En in haar vochtig oog ging ’t licht des hemels zingen,
lichtnevels, die heel wijd haar als een klok omvingen
En alle licht was liefde uit des Vaders hand,
geen zon gaat onder in dit licht-doordrenkte land.
Toen over heuvelen kwam Eén haar tegemoet;
– o hart, o hart draag nog dit groot verlangen –
Zijn blik was liefde-vol. Zijn naam is zoet
als weelde van jasmijn. De lucht was vol gezangen.
er was muziek van citers en geschal,
de lucht weerkaatste ver geluid,
een lied van duizend stemmen viel als waterval
den glazen koepel van de hemel uit.
Haar liefde hief al liefde’s schat Zijn liefde tegemoet,
zij boog het hoofd, voor haar gaf Hij aan ’t kruis Zijn godd’lijk hartebloed;
Hij was het die langs aardse weg haar leidde
tot waar geen afstand en geen tijd meer scheidde,
nu klonk Zijn stem in haar als zingend kristallijn:
“Kom liefste, kom, gij zijt nu eeuwig Mijn”
o hart, o hart, uit aardse stof genomen
wek deze liefde niet, voordat ’t haar lust te komen.
H.v. d. B.
Vragenrubriek:
Mej. v. G. te S. vraagt, wat de vermaning in Openbaringen aan de zeven gemeenten “Wie oor en heeft, die hoore wat de Geest tot de gemeenten zegt”, voor ons persoonlijk leven betekent.
Antwoord.
Er wordt hier gesproken over een luisteren naar de Heilige Geest. Zoals de Geest eenmaal de zeven Klein-aziatische gemeenten waarschuwde, vermaande, vertroostte en bemoedig zo wil Hij dat nu ook nog doen door de geest der profetie. (1 Kor. 14:03).
Hoe meer de schaduwen van deze donkere tijd over ons leven vallen, hoe meer wij de geestelijke rietstaven waarop wij leunden verbroken zien, des te meer zullen wij aangewezen zijn op de alleen-leiding van de Heilige Geest. Onze oren zijn nog te zeer geneigd om te luisteren naar wat anderen zeggen en wij verwachten het antwoord op de vragen in ons leven maar al te vaak van onze leidslieden, ons programma’ van beginselen, onze vrienden, ons verstand en misschien ook wel eens van ons gevoel. En ofschoon deze dingen niet altijd te verwerpen zijn kunnen zij toch nooit de directe leiding van de Geest vervangen.
Openbaringen twee en drie staan bijna geheel in de eerste en tweede persoon. Het is het rechtstreeksche Ik, Jezus en gij gemeenten te Klein-Azië. Van dat spreken in de onbepaalde vorm over Jezus en Zijn dienst moeten wij terug. Het moet worden Hij en ik. Oren hebben zij, die de stem van de Meester door de werking van de Geest opvangen.
Gelooft u, dat de Geest rechtstreeks tot u wil spreken? Gelooft u, dat de Geest u in al de waarheid zal leiden, dat Hij de toekomende dingen verkondigt en dat Hij Jezus in u wil verheerlijken? (Joh. 16:13-14) Durft u dit aan of vindt u dit vertrouwen op de leiding van de Geest een sprong in het duister? Zouden wij op deze manier vaste bodem verliezen?
Neen, want zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods- (Rom. 08:14).
Hoe weet u, dat u een kind van God is?
Immers omdat Gods Geest getuigt met uw geest. U verstaat dat met het geestelijke oor en geen mens op de ganse wereld zou u deze zekerheid kunnen ontnemen.
In dezen intieme omgang met de Vader door de Geest is Jezus ons voorgegaan. Eenmaal bad Hij in de grote nood van Zijn leven: “Abba Vader”. En omdat wij zijn kinderen zijn, zo heeft God ook de Geest van Zijn Zoons in onze harten uitgestort, die roept: Abba Vader! (Gal. 04:06),
Geve de Here u en ons allen genade om die inwoning van de Geest steeds meer te mogen beseffen.
J.E. v.d. B.
Overdenkingen op de pelgrimsreis.
Misschien zullen er tien gevonden worden. (Gen. 18:32).
Hoe heeft Abraham geworsteld om het behoud van Sodom. Hij, de rechtvaardige, smeekt pleit of God deze goddeloze stad met zijn onnatuurlijke zonden wil sparen, terwille van rechtvaardigen. Ook hierin is Hij een vader van de gelovigen, iets van zijn barmhartigheid moet toch ook in ons gevonden worden, willen wij zijn kinderen heten.
In de ellende van onze dagen moet er bij ons zijn een volhardend zoeken van Gods aangezicht om het behoud van deze zondige wereld, haar ondergang zich ten volle heeft waardig gemaakt; om het behoud van ieder volk, dat in worsteling dreigt onder te gaan; om iedere stad, die aan de vernieling ten prooi valt; om ieder mensenleven, dat ten dode gegrepen is.
Helaas vinden we menigmaal een ander verlangen. Het verlangen, dat in het hart van Jona was: laat nu Gods straf maar ten volle komen over hen, die het verdienen. Ja, velen zijn zelfs geneigd God van onrecht te beschuldigen, als het niet volgens hun wensen gaat en zij de rechtvaardige vergelding in hun dagen niet aanschouwen.
Het is merkwaardig hoe groot de omkeer is, die bij velen heeft plaats gehad. Enkele jaren geleden, toen het hun zelf niet raakte, vonden ze het onbegrijpelijk, dat God de oorlog toeliet op de wereld. Hoe kon Hij al deze jammer en ellende gedogen: Hij is immers liefde. De vraag of de wereld door gruwelijke zonden zich deze straf niet waardig had gemaakt, lieten zij onbeantwoord. Volgens hen moest God al deze zonde maar door de vingers zien. Neen, ook toen was hun houding tegenover God en de wereld niet gelijk aan die van Abraham. Bij Abraham vinden we naast de barmhartige voorspraak een diepe eerbied voor Gods rechtvaardigheid. “Zou de Rechter van de ganse aarde geen recht doen?” Hij erkent ten volle, dat Sodom zich de ondergang heeft waardig gemaakt. Hij ziet de grootheid van haar schuld, doch hij denkt ook aan het leven van de rechtvaardigen. Zijn pleiten op Sodom berust dan ook niet op een vergoelijken van de grote schuld van die stad, maar is een beroep op de rechtvaardigheid en liefde Gods.
In onze donkere dagen vinden we van de algemene mensenliefde en broederschap van enkele jaren geleden slechts o zo weinig terug. Het is wel gebleken dat deze op zandgrond was gebouwd. Nu het onszelf raakt, horen we telkens als een refrein: “Waarom laat God het onrecht toe? Waarom straft Hij niet?” Nu zouden velen een geheel volk, een gehele stad aan de vernietiging prijs willen geven om toch alle onrecht maar gewroken te zien. Zou tot hen niet gezegd worden als tot Jona, toen deze wilde dat God Ninevé vernietigde: “Zou Ik die grote stad niet verschonen, waarin veel meer dan honderdtwintig duizend mensen zijn, die geen onderscheid weten tussen hun rechter- en hun linkerhand, daartoe veel vee? ” God denkt aan de kinderen en het vee. Zijn rechtvaardigheid doet niet, zoals bij ons, Zijn liefde te niet. Weet dit: Een onbarmhartig oordeel zal gaan over degene, die geen barmhartigheid gedaan hebben.
Wanneer wij werkelijk iets van Gods liefde tot de gevallen wereld in ons hebben, dat dan ook onze bede zij: “Spaar deze wereld om de rechtvaardigen die binnen haar zijn. Het zij verre van u, zulk een ding te doen, te doden de rechtvaardigen met de goddelozen.”
Zal God dan geen recht doen? Zeker, alle onrecht zal gewroken worden. Duisternis zal deze aarde bedekken en de fiolen van Gods toorn zullen uitgestort worden als de mensen het hart zal bezwijken van vrees en verwachting der dingen, die het aardrijk zullen overkomen.
Doch dan zullen Gods kinderen veilig zijn. Zoals Lot werd uitgetrokken uit de ondergang van Sodom, zo zullen de rechtvaardigen worden weggenomen eer de toorn Gods over de wereld losbreekt. Ja, tot hen zal het klinken: “Ik zal niets kunnen doen, totdat gij ingekomen zijt.”
Wij moeten geloven, dat ook nu reeds in de ellende van onze dagen God Zijn kinderen kent. Wij weten niet hóe Hij met hen is: er zullen er zijn, die door Hém wonderlijk werden bewaard: er zullen er zijn, die Hij tot zich neemt en die ogenschijnlijk mee ondergegaan zijn in de maalstroom der ellende. Misschien zal de eeuwigheid ons hier iets van openbaren. Doch sta dit steeds voor ons vast: Hij, de Rechter van de ganse aarde, zal nimmer onrecht doen. Hij, zonder Wiens wil geen musje dood ter aarde valt, kent degenen die Hem liefhebben en zal hen nimmer verlaten of begeven.
Voor óns echter ligt de taak te bidden of God deze zondige wereld nog wil sparen, misschien dat Hij Zijn slaande hand intrekt en aan het mensdom verademing schenkt.
- v.d. B.
Het is volbracht.
Want met ene offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden.” (Heb. 10:14).
Het is alles volbracht; de mens kan en behoeft niets meer te doen. De Zone Gods heeft het alles heerlijk volbracht. Eens en in alle eeuwigheid heeft Hij deze zaligheid voor ons verworven.
Het is volbracht. Ja, aan het kruis verlaten van de mensen, maar straks ook zelfs van God.
Dit woord van het kruis is een geloofswoord; het is door niemand uitgedacht. Van menselijk standpunt gezien, is niets volbracht geworden, ja, duidt alles een beliste nederlaag aan. Naar des mensen standaard is alles geëindigd in een ontzettende catastrofe. Is daarom dit kruiswoord geen hoon, geen aanklacht? Ware dit van menselijk standpunt bezien, dan is dat volkomen juist. Maar een heerlijke waarheid is het, dat het kruis werd;
“Het symbool van vervloeking en schuld.
Maar dat kruis werd de mens tot het kostbaarst kleinood,
Daar Gods wet aan het hout werd vervuld.”
De mens zegt: “het is mislukt, maar Gods Zoon zegt en roept het ons toe:”het is volbracht.
Iemand heeft eens gezegd: “De noodkreet van het kruis is een wanklank, die onbarmhartig weerklinkt door alle ingebeelde wereldharmonie maar we kunnen ons niet onttrekken. Wie de Gekruisigde ziet, moet zich op de borst slaan en zeggen: Deze is waarlijk Gods Zoon.”
Neen, dit werk van verzoening is niet vergeefs. Het is gehoord geworden in de hemel maar ook op aarde en heeft deze beide verenigd.
Bedenk, dat door het kruis van Golgotha het kwaad in de mensenharten openbaar werd. Gods barmhartigheid wordt geopenbaard en de scheiding, die de zonde had gebracht, wordt weggenomen.
Is dat woord van het kruis in uw leven reeds vervuld? Hebt u reeds de blijde boodschap van Gods verzoenende liefde aangenomen? Zie af van uzelf, lees en herlees het bovenstaand tekstwoord en laat u van deze waarheid doordringen: “Die zijn overtredingen bedekt zal niet voorspoedig zijn, maar die ze bekent en laat zal barmhartigheid verkrijgen.” (Spr. 28:13).
P.K.
Uit de arbeid.
Het is altijd een dag van blijdschap, indien we weer in gemeenschap mogen zijn met onze broeders en zusters in Amsterdam. Wij, die niet regelmatig de samenkomsten kunnen bijwonen, worden altijd weer getroffen door de ouderlinge band der liefde en de krachtige werking des Geestes in de samenkomsten. Het is a.h.w. of de gehele samenkomst na een paar minuten opgeheven wordt tot een sfeer van geestelijke vrijheid. Men ervaart in bidden en spreken dan dat Heer tegenwoordig is. Zondag 24 Augustus waren wij met enkele broeders en zusters uit andere plaatsten in de geheel gevulde zaal. Onder leiding van br. Klaver mochten mijn broer en ik die dag spreken over de liefde van Christus en het verborgen leven, dat wij in Hem hebben. Broeder van Polen gaf nog een kort getuigenis, wij werden nog door een gezicht en boodschap ernstig vermaand de kruisbanier te allen tijde onder iedere omstandigheid te blijven vasthouden en zagen tenslotte in het kruis de overwinning.
Stelle de Here de gemeente in Amsterdam nog tot rijke zegen.
- E. v. d. B.
Amsterdam.
Zondag 21 September sprak br. Langstraat uit Rotterdam, daar ikzelf in Delft was uitgenodigd voor een kleine kring van ernstig zoekende Christenen, om daar het Woord Gods te brengen. Het was een goed uur met elkander en men had vrijheid het Woord Gods te brengen,
De samenkomsten in Amsterdam waren ook zeer gezegend en men ontving door onze broeder een rijke zegen. God zegent ons de laatste tijd bijzonder en velen kunnen daarvan getuigen.
Den Haag.
In deze plaats werd een twee-daagse Conferentie gehouden en onze broeders en zusters getuigden van rijke zegen. Br. v. d. Brink en anderen brachten het Woord op Zondag, en des Maandags had ik het voorrecht tweemaal met het Woord te dienen, waar ook Zr. Bakker en Br. Suzan eerst een woord spraken.
Ons kwartet uit Amsterdam gaf zijn medewerking en was voor velen een zegen.
Hoe heerlijk is het toch, dat we alles de Here ten dienste mogen stellen. Zo zijn we allen weer gesterkt geworden om verder het Lam te volgen, daar, waar het ook heen gaat.
Voorburg.
Door deze gemeente uitgenodigd, had ik het voorrecht om voor te mogen gaan met het brengen van Gods Woord. Ik mocht daar enkele oude bekenden weer ontmoeten, maar zag ook vele nieuwe gezichten. We mochten de tegenwoordigheid des Heren ervaren. God heeft ook daar een kleine groep van mensen, die ernstig zoeken volkomen de Here te dienen. We gevoelen zo in deze tijd, dat we geheel voor Jezus moeten leven en dat we alles schade en drek moeten achten om Jezus te gewinnen.
De Here zegene ook onze broeders en zusters daar, en doe hen groeien in de kennis van onze Here Jezus Christus.