2005.01-02 nr. 434

2005.01-02 Levend geloof nr. 434

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Uit de vele reakties die we vorig jaar ontvingen, willen we u er één zeker niet onthouden. Een voorganger van een gemeente kwam terug van vakantie en vond tussen de andere post eindelijk Levend Geloof. Hij mailde: “Ik zeg ‘eindelijk’ want we zagen erg uit naar uw blad. Het is als steeds weer picobello verzorgd en van zeer groot geestelijk gehalte en waarde. Doorgaan zo!” Uiteraard waren we blij met deze positieve reaktie en vooral wat er in werd gememoreerd. Ons blad onderscheid zich immers van vele andere bladen doordat het een ‘geestelijk blad’ probeert te zijn. Dit vraagt wel enige toelich­ting. Want sommigen denken bij het woord ‘geestelijk’ aan zweverig zijn, het niet meer met beide benen op de grond staan, etc.

Als dat zo zou zijn, zouden we ons doel voorbijschieten en niet voldoen aan ce doelstelling een magazine te zijn met de boodschap van het Koninkrijk Gods te beleven in het gewone leven van elke dag. Het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten, maar nu geactualiseerd naar de tijd waarin wij leven.

Wat we daarbij van de eerste christenen kunnen leren is dat zij niet konden functioneren zonder Gods Geest! Lees de Handelingen er maar op na. Het waren, net als wij, mensen bestaande uit lichaam, ziel en geest. Zij zorgden ervoor dat hun geest verbonden was met de Geest van God en daarmee als het ware een eenheid vormde. Dat was het geheim van het ‘succes’ van hun bediening. En ook temidden van moeilijke omstandigheden hielden zij stand. Het inspireert ons hun voorbeeld te volgen. Ook wij kunnen niet zonder de heilige Geest. Het is immers, zoals Paulus dat onder woorden brengt in zijn twee­de brief aan Timotheus, ‘een geest van kracht, liefde en bedachtzaamheid’  2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07).

Wij zullen niet nalaten, ook in de nummers die dit jaar verschijnen, daar steeds weer de nadruk op te leggen. Ook bij ons leeft immers het verlangen ten volie te kunnen functioneren in dienst van Gods Koninkrijk?

 

Afbeelding door redactie

De afbeelding op de voorpagina laat ons Ruth in de velden van Boaz zien. Maar wie was Ruth? Zij leefde in de tijd dat rechters over Israël regeer­den. Het boek Ruth gaat over één familie tijdens deze periode. Zij maakten extreme ontberingen mee, maar werden uiteindelijk zeer invloedrijk. Wijlen Jan Companjen heeft destijds over de geestelijke betekenis ervan een artikelenserie geschreven die later door ons als brochure werd uitgegeven.

 

 

Vertroosten en hulp verlenen! door Jack Schoenaers

In dit artikel vergelijkt Jack Schoenaers de eerste tijd na Pinksteren van de Gemeente van Christus met de Gemeente van onze tijd. Het is geen theoretische beschou­wing maar afgestemd op het prak­tisch beleven van ons geloof in onze tijd. Het is de bede van ons hart dat we de inhoud niet alleen lezen maar ook ter harte nemen! Lees vooraf Romeinen 15 vers 1 tot en met 13 en Handelingen 4 vers 36, voorstel redactie (Rom. 15:01-13 en Hand. 04:36).

Net als in de dagen van Jezus, is ook nu de nood gigantisch groot. Vele helpers dienen zich aan. Zo ook tij­dens het leven van de eerste gemeente. Hoe groter de nood, hoe méér helpers zich aanbieden. Magnetiseurs, duiveluitdrijvers, occultisten, yoga, acupunctuur, sensitivity-training, drugs in velerlei vor­men, te beginnen bij tabak en alco­hol, en ook allerlei vormen van seks­verslaving, kortom te veel om op te noemen. Alles ‘made in hell’, om de mens van God te vervreemden en langzaam maar zeker ten onder te brengen.

In het Oude Testament waren koningen en priesters de uitgelezen personen om mensen te vertroosten en hulp te verlenen. In de tijd van Jezus en de discipelen, waren dit de Schriftgeleerden, Farizeeërs en Sadduceeërs. Wat ze er van terecht hadden gebracht, definiëerde Jezus als volgt in het: “Wee u, gij Farizeeën en Schriftgeleerden, gij huichelaars, want gij sluit het Koninkrijk der hemelen toe voor de mensen, immers gij gaat er niet bin­nen en die trachten binnen te gaan, laat gij niet toe daarin te komen.” Enz. Matteüs 23 vers 13 e.v. (Matt. 23:13 e.v.).

In het leven van de eerste gemeen­ten, werd de taak van hulpverlenen en vertroosten uitgeoefend door de apostelen en daartoe aangestelde oudsten en diakenen. Ook vandaag de dag proberen velen hulp te verlenen via kerken, groepe­ringen en gemeenschappen. Dit is een prachtig initiatief, maar hoe velen doen het op de manier of in de geest van Jezus?

Uit gesprekken met mensen, leren we dat, jammer genoeg maar al te vaak dreiging en ban via de verma­nende vinger van zogenaamd geestelijke leiders, bij de hulp- en troostbehoevende en noodlijdende zorgt voor de onnodige geestelijke blikse­minslag. Daarom: vertroosten en hulp verlenen is een kunst! Deze wordt geleerd, ge- en beoefend in de praktijk van het gemeentele­ven. God wil immers mensen tot dat doel inschakelen, om zó Zijn plan, met mens en schepping te realise­ren. En daartoe: “Zoekt God men­sen, wier hart volkomen naar Hem uitgaan”  2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09). Zulke men­sen zijn niet verzadigd met alleen “de melk des Woords van bekering, wedergeboorte, geloof in God en een doop in water”. Ze zullen ook gaan verlangen, en zich uitstrekken naar “een leer van dopen” (meervoud), in water en in heilige Geest van God. Eveneens zullen ze streven naar de zo broodnodige geestesgaven. Zo zullen ze zich ook geestelijk verdie­pen in het uitleven van “oplegging der handen,” in een leven “van opstanding der doden'” of tussen al het geestelijk dode dat hen omringt leren opstaan en daarbij ook nog leren wat het betekent om “een eeu­wig oordeel” te helpen voltrekken over de boze geesten, machten en krachten welke zich vastzetten wil­len in eigen leven, het gezin of de gemeente. Dit zijn dan, zoals de schrijver van de Hebreeënbrief in Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03) zegt: “de pij­lers van het fundament van het Christelijk geloof”. Doel is, dat we ons richten zullen op het “volkomene”. Om dus een ware vertrooster en hulpverlener te zijn naar goddelijke normen, is het niet alleen nodig van gedoopt te zijn in Gods Geest, maar ook vol van heilige Geest, volijverig bezig zijn.

Zoon der vertroosting

Zo’n man was Barnabas wat ‘zoon der vertroosting’ betekent. Hij heette eerst Jozef (= JHWH moge mij toe­voegen nog een andere zoon). Hem werdt inderdaad toegevoegd, een andere naam, en wat voor naam: ‘zoon der vertroosting’. Wat een getuigenis vanuit het praktische, voorbeeldige leven van Jozef een Barnabas worden. Vanuit een leven van gebed: “moge de Here mij toe­voegen, een zoon der vertroosting te zijn.” Jozef laat hier duidelijk zien, dat hij zich niet neerlegt bij het alle­daagse patroon van “laat ik maar een goed mens en christen zijn.” Neen, hij wil méér, hij wil helpen en ver­troosten waar dat nodig is. Hij wil doen, datgene waarin een ander te kort komt. Zo is hij dan ook een ‘Tsadiq’, een rechtvaardige, die méér doet dan wat van hem verwacht wordt.

Barnabas is een Leviet, een afstam­meling van Levi (= een aanhankelijk aanhanger). Bij de verdeling van het beloofde land, was aan de Levieten géén land als erfdeel toegewezen. De Here God zelf, zou hun erfdeel zijn. Van de offers welke aan God gebracht werden, daarvan zouden ze eten.

Nu zien we bij Barnabas, dat hij zijn akker gaat verkopen, om alzo doen­de bij te dragen in de nood van anderen. Kern in dit alles is dus: “God zoeken met en vanuit een vol­komen, oprecht en waarachtig hart.” Dan kan God door Zijn Geest, heili­ge Geest, verder vormen en gestalte geven.

Denk hierbij maar aan het werk van de pottenbakker, die het leem naar zijn hand zet. Zo wil Gods Geest ons vormen tot “bruikbare vaten met een eervolle bestemming”. Dit alles gaat gepaard met een leven in handel en wandel en strijd in de hemelse gewesten, geleerd en geleid vanuit het “Koninkrijk Gods. Om ook van daaruit gevormd te worden tot volko­menheid, ook als gemeente, zodat naar het voorbeeld van de eerste gemeente uit Handelingen 4 vers 32 (Hand. 04:32), ook van ons gezegd zal kunnen worden: “Ze waren één van hart en ziel, ze hadden alles gemeenschap­pelijk, niet één was behoeftig onder hen.”

Dit gaat véél verder dan alleen maar het natuurlijke, zichtbare en tastba­re, alhoewel dit niet te onderschat­ten en verwaarlozen valt. Wij willen ons ook bezig houden met de o zó broodnodige geestelijke zorg, vertroosting en hulpverlening! Ja toch?!

Wat zijn nu de voorwaarden hiertoe?

Voorwaarden

– Ontferming en bewogenheid. De diepste kern of betekenis van ontfer­ming is: Iemand voor het uiterste behoeden. En van bewogenheid: Ten diepste geroerd en aangedaan zijn en daarbij dan tot actie overgaan, tot leniging van nood.

Leren luisteren. Deze ontferming en bewogenheid, staan niet los van het spreken van God in het hart van ieder individu, evenals in het gezin en in de gemeente. Wat wil God ons aanreiken? Begrijpen we hoe belang­rijk “luisteren,” dan wel is. Dan zal er prioriteit dienen verleent, om het werk en het bezig zijn met invullen van de vrije tijdsbesteding even ter­zijde te leggen, om in de stilte te gaan leren luisteren naar wat God ons leren wil. Hoe staat het daar

mee in ons leven?

De jonge Samuël was zo’n luisteraar. En ook Jezus, en wat dacht u van Filippus in Handelingen 8. Door te luisteren kwamen ze achter de nood van mensen en konden ze zich ook ten volle inleven in hun situaties, en hulp aan behoeftigen en noodlijdenden verlenen. Door te luisteren naar wat Gods Geest Filippus te zeggen had, kon hij ook afdalen naar Samaria. Het leven in en samen met de gemeente leren en samen geestelijk groeien, houdt ook in, omzetten in de praktijk en plaat­sen durven opzoeken welke de gemeente en het leven Gods vijandig gezind zijn. Het Samaria van onze tijd.

Vragen ook wij ons in onze gemeen­ten niet af of we niet tot een andere en meer moderne vorm van evange­lie-verkondiging moeten overgaan? Hebben we hier niet één van de alleroudste vormen van evangelisatie ons door Jezus voorgehouden in Lucas 4 om straten en stegen in te gaan, de wegen en de paden in, op zoek naar hulpbehoeftigen en men­sen die vertroosting zoeken. De Heer zegt dan tot ons: “Dwing hen binnen te komen, want Mijn huis moet vol worden” Lucas 14 vers 23 (Luc. 14:23). Is het niet, dat juist vanuit dit luiste­ren ook wij, vervolgens met Filippus kunnen ‘afdalen’, om hen de Christus te verkondigen. Dit luiste­ren, heeft dus gevolgen, namelijk dat er plaats, tijd en ruimte gemaakt wordt voor de nood van anderen. Tijd en ruimte om ons af te stellen op God, en bezig te zijn in de onzienlijke geestelijke wereld bin­nen het Koninkrijk van God. Opklimmen in de geest en daar bezig zijn waar ook God en Jezus Christus zijn. In geestvervoering raken en ons uiten in tongentaal en vertolking daarvan. Gezichten leren zien en dromen met geestelijke bete­kenis leren verstaan en uitleggen. Openstaan voor openbaring en woorden van wijsheid.

 

Op die manier ook als gemeente profetisch bezig zijn. Daarbij ook luisteren naar Gods Geest en antwoord geven op de vraag van behoeftigen en om woorden van vertroosting en bemoe­diging door te kunnen geven. Op die wijze is dus Filippus bezig en wat is dan het gevolg hiervan? “Ze hielden zich eenparig aan het­geen door hem gezegd werd” Handelingen 8 vers 6 (Hand. 08:06). En dan volgt wat het resultaat is van luisteren en bezig zijn in Gods geestelijke wereld vol van de Geest van God, in Handelingen 8 vers 7 en 8 (Hand. 08:07-08): “Want van velen, die onreine geesten had­den, gingen deze onder luid geroep uit en vele verlamden en kreupelen werden genezen, en er kwam grote blijdschap in die stad.” Zelfs een man, Simon de tovenaar, iemand dus met occulte zaken bezig, komt tot bekering, en laat zich dopen. Hij blijft voortdurend bij Filippus, verbijsterd door de tekenen welke hij ziet geschieden.

Dan volgt er iets opmerkelijks. De apostelen te Jeruzalem horen dat in Samaria het Woord Gods wordt aan­vaard. Nu zenden ze Petrus en Johannes er op uit ter ondersteuning van Filippus. Dezen gaan nu bidden voor de doop in heilige Geest voor de Samaritanen, want ze waren alleen gedoopt in de Naam van Jezus. Ze leggen vervolgens de gelo­vigen daar de handen op en dezen ontvangen dus Gods heilige Geest. Dan komt naar boven wat bij Simon de tovenaar nog scheef zit. Je zou hier kunnen spreken van een gebondenheid aan geld, macht, eer­zucht, om aan zich en mensen te laten zien, dat hij iemand is, iemand groots in het doen van occulte din­gen waar niet mee gebroken was, en waar groot zowel als klein naar op keek. Waardoor mensen dan ook verbijsterd, in de war en van streek geraakten en niet meer zichzelf waren.

Petrus en Johannes zijn radicaal! Radicaal betekent: Diepgaand en tot de wortel, concequent en bereid tot diep ingrijpende hervorming. Petrus treedt dan op vol van de Geest van God, met kennis en inzicht in het rijk der duisternis, de leefwereld van Simon de tovenaar. Vanuit zijn bezig zijn in en met ht evangelie van het Koninkrijk Gods, doorziet hij dat Simons hart niet recht is voor God. En dat hij tevens gekomen is tot een gal van bitter­heid en een warnet van ongerechtig­heid. Hier dient nu de vraag gesteld: Hoe, wat en waarom ziet Filippus niet wat Petrus wel weet en ziet? Filippus heeft immers toch ook de doop in heilige Geest ontvangen! Persoonlijk denk ik, dat we hier te maken hebben met volgend belang­rijk gegeven uit Handelingen 2 vers 41 tot en met 47 (Hand. 02:41-47). Er is hier namelijk sprake van “onderwijs der apostelen en de gemeenschap.” In Handelingen 4 zien we dat ze als gemeente “biddend samen zijn, en dat de plaats of de gemeente door Gods Geest bewogen wordt en ze het Woord Gods met vrijmoedigheid spreken”. Men was volop bezig in en met het beijveren van de geestesgaven, waar­door kennis en inzichten in de hemelse gewesten zich konden ver­meerderen. Met andere woorden hetgeen in 1 Korinte 12,13 en 14 staat, de verscheidenheid in genadegaven zowel als in de geestesgaven, het onderscheid der geesten, goede zowel als boze, hierin werd de gemeente vaardig. Ook gingen ze zich door middel van de geestesga­ven beoefenen in het vertroosten en hulp verlenen. Tevens ook in machten welke zich nog schuil hielden in mensen , die ergens toch God oprecht wilden dienen. Filippus is reeds een tijdje weg uit de gemeente om zich dienstbaar op te stellen in Samaria. Ondertussen groeien Petrus en Johannes samen met en in de gemeente geestelijk ook verder door. Het gevolg is dan ook dat zij de inzichten, verkregen vanuit de prak­tijk van de gemeente, ook hier van toepassing kunnen brengen op de misleiding van Simon de tovenaar. Filippus krijgt hier dus van zijn geestelijke broers Petrus en Johannes: “geestelijk, aanschouwelijk onderwijs”. Hij leert er tevens uit, dat God hem nu verder ook op deze wijze machtig kan gaan gebruiken.

Vol onderwerping aan de leiding van Gods Geest. Daardoor leert Filippus nu luisteren naar de volgen­de opdracht, om de weg op te gaan welke van Jeruzalem (= Stad Gods, stad van Sjaloom of stad van vrede- stichting. Je zou het niet zeggen van­daag de dag) en af te dalen naar Gaza (= de sterke). De weg opgaan dus en dit op het middaguur. Het heetst van de dag, geen kat buiten, iedereen houdt zijn siësta. Filippus moet dus die eenza­me weg op. Zeg nu zelf, wie van ons doet dit graag, een eenzame weg op en dit niet zonder gevaar voor eigen leven. Niemand toch?! We houden immers allen van gezelligheid, het goed hebben met elkaar, in gezin, familie en in de gemeente. Op school, het werk, in je straat of wijk, dorp of stad en land. Ja toch? Dan komt daar een woord: “Filippus, sta op en ga deze eenza­me weg op”. Van zijn kant, geen waarom en ‘ik had het nu net zo goed tussen mijn broeders en zus­ters in de gemeente…’ Wat fijn om door Petrus en Johannes te zijn onderwezen in die dingen waar het wezenlijk omgaat. De inzichten en kennis aangaande het Koninkrijk van God, met daarbij heel veel wijs­heid om het aan de man te brengen. ‘Wat heb ik genoten Heer, kan dit als ’t u belieft niet nog een poosje doorgaan, ik heb toch al die tijd zoveel moeten missen. Begrijp me dan toch, Heer, ik ben ook maar een mens en eigenlijk ben ik toe aan wat rust, ja eerlijk gezegd zou een ‘Sabbatsjaar’ mij op dit moment wel heel goed uitkomen…’ Maar wat staat er van Filippus? “Hij stond op en ging.” Kort en bondiger kan niet.

Hij is zich echter wél bewust van te staan in de volheid des Geestes met een duidelijke opdracht: “Troost bie­den in hulpverlening!” Nu ontmoet hij een Etiopiër, een rijksgrote en schatbewaarder van het paleis. Een eunuch of een door men­sen ontmande. In Israël bijgevolg: “een onreine.” Hij is op reis naar Jeruzalem en tevens op zoek naar de God van Israël. Hij mag als onreine echter niet in de tempel komen en heeft zich dan lectuur aangeschaft. Wat kan hij beter kopen om de God van Israël te leren kennen, dan de boekrol van Jesaja. Op de terugweg leest hij, en hardop voor zichzelf, het daarin geschrevene. Belangrijk om te onthouden voor ons, is volgende stelling: hardop voorlezen wordt gehoord. Voorleven wordt echter gezien!

Dan hoort opnieuw onze goede vriend Filippus, door middel van de Geest van God: “Treed toe en voeg je bij deze wagen”.

Aan de Moor vraagt Filippus dan vervolgens: “Of deze verstaat wat hij leest?” Voor ons trouwens ook belangrijk dat wij verstaan door Gods Geest wat we lezen in Gods Woord, de Bijbel. En als we het gelezene niet begrijpen, dat God men­sen geeft vol van Gods Geest, die dit wél kunnen. Het is van het allergrootste belang om dan naar zulke leraars te leren luisteren, het geleer­de te onderzoeken, in acht te nemen en het “vlees en bloed” in eigen leven te laten worden. Eenvoudiger gezegd, eruit en ernaar leven in de praktijk van alle dag. Vervolgens opent Filippus zijn mond, en uitgaande van dit schrift­woord, “predikt hij hem de Christus”. Wat is dit prachtig, om zo door God ingeschakeld te worden om op dat moment troost en hulp te verlenen bij iemand op zoek naar God. Wat een timing ook en afge­stemd zijn op Gods spreken. God had immers oog voor deze, door mensen ontmande mens. Gods oog ging over de aarde en zag het waar­achtige hart van deze Moor en stond deze eunuch dan ook krachtig bij door middel van Zijn “Barnabas, of zoon der vertroosting,” Filippus. Hoevelen, door de Satan ontmande Christenen, om geestelijk onvrucht­baar te zijn voor God en Zijn Koninkrijk, ontmoeten wij niet op onze weg? Wat doen we daaraan? Horen wij ook heden nog wel zijn roep om “op te staan de weg op te gaan?”

Dan komen ze bij een water en mag op de vraag van de Etiopiër, Filippus hem dopen door onderdompeling in de Naam van Jezus. Daarna vervolgd de kamerling zijn weg met blijd­schap, voor mij een teken dat deze Moor ook gedoopt werd in heilige Geest van God.

Merkwaardig genoeg, staat er nu vervolgens van Filippus dat de Geest van God hem wegnam, en dat hij in Asdod blijkt te zijn, om er het evan­gelie te prediken.

Met Filippus gebeurt hier, hetgeen eerder ook geschiedde met Jezus. Met een verheerlijkt lichaam ver­plaatste Jezus zich. Nu terug naar de plaats Asdod (= vesting). Het is de plaats waar eens de Ark des Heren terecht kwam, de hoofdstad van de Filistijnen, vijanden van Gods volk. In die stad bevond zich ook een tem­pel met de afgod “Dagon, de god van de vruchtbaarheid.” Een occulte plaats dus.

Is het nu niet bijzonder merkwaar­dig dat Filippus een “onvruchtbare Etiopiër”, op weg van Jeruzalem naar Gaza heeft mogen helpen ver­troosten met en vanuit Woord en Geest Gods, nu overgeplaatst is in het occulte Asdod waar de god van de onvruchtbaarheid hoogtij viert?! Hier mag hij nu volop gaan prediken vanuit de inzichten en kennis vanuit het Rijk van God. En dit in alle wijsheid. Optimaal kan hij nu in praktijk brengen wat Petrus en Johannes hem hebben geleerd. Dit alles met als doelstelling vanuit Jesaja 61 vers 1 (Jes. 61:01): “De Geest des Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezon­den om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roe­pen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren en een dag der wrake van onze God, om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad inplaats van een kwijnen­de geest. En men zal hen noemen:

Terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot Zijn verheer­lijking.”

Wilt ook u zo’n Barnabas of zoon, dochter der vertroosting zijn? Iemand die hulp en troost kan bie­den waar dit nodig mocht zijn? Sta maar eens op en ga maar eens uit, de weg op, en zoekt naar zulke men­sen. En wie zoekt, die zal ook vin­den! Ja toch?!

Wat daartoe nodig is

Geholpen willen worden. “Wat wilt gij dat Ik u doen zal?” Was de vraag welke Jezus de mensen in nood meestal voorlegde.

Hongeren en dorsten naar gerechtigheid. “Want zij zullen ver­zadigd worden”, zegt Jezus in de zaligsprekingen Matteüs 5 vers 1 (Matt. 05:01).

Vrij worden van gebondenheden en daarbij vrij willen worden en ook blijven.

Daarbij ook: “Weest barmhartig, gelijk uw hemelse Vader barmhartig is. En oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden. En veroordeelt niet en gij zult niet veroordeeld wor­den. Laat los en gij zult los gelaten worden. Geeft en u zal gegeven wor­den: een goede, gedrukte, geschud­de, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat waarmede gij meet, zal u weder gemeten worden” Lucas 6 vers 36 tot en met 38 (Luc. 06:36-38).

Zonden belijden en nalaten. “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09).

Doop en vervulling in heilige Geest. En voor reeds Geestgedoopten, verlangend zijn naar een nieu­we of vernieuwde volheid van Gods Geest. Als je over stoffige wegen of paadjes loopt, kunnen je schoenen en voeten vuil en stoffig worden. Zo zullen boze geesten proberen om onze inzet om te helpen vertroosten met allerlei vuil naar ons uit te halen. Belangrijk is dan:

De Christus in ons hart heiligen als Heer! 1 Petrus 3 vers 13 tot en met 16 (1 Petr. 03:13-16). “En wie zal u kwaad doen, als gij u beijvert voor het goede? Al moest gij lijden om de gerechtigheid, toch zijt gij zalig. Doch vreest niet voor hun dreiging, en laat u niet verschrikken. Maar heiligt de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoor­ding aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze, en met een goed geweten, opdat bij al het kwaad, dat men van u spreekt, zij, ja die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd gemaakt wor­den”, zegt Jezus in de zaligsprekin­gen.

Langs deze weg zullen wij dan teza­men vertroosters en hulpverleners zijn, ook als leden van de gemeente van Christus van deze tijd. Laten we daartoe leren onze tijd uit te kopen en bezig zijn met wat van God is namelijk “Het een en enkel goede, welgevallige en volkomene te zoe­ken” voor onszelf en ook voor die ander. Daarmede volijverig bezig zijn, een ieder naar de genadegaven welke men door geloof kan ontvan­gen. Bezig zijn met die dingen die bij je passen en die je in eigen leven reeds rond hebt gekregen. Goede rentmeester zijn over al dat­gene, wat God u en mij uit genade heeft toevertrouwd. “Spreekt iemand, laten het Woorden zijn, als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid” 1 Petrus 4 vers 11 (1 Petr. 04:11). Laten we ons daar helemaal voor inzetten! Dan zijn we werkelijk troosters en hulpverleners van God en Jezus Christus, zonen der vertroosting!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Diep in mensen, vooral in degenen die en weer zijn geschopt, in geslagenen, in de bangen, de ontkenden, is een verborgen verlangen naar een of andere vorm van gelukkig-willen-zijn. En dan heb ik het vooral over mensen die in religieuze kringen verkeren. Zo velen zijn heen en weer gesmeten, dan hierheen, dan daarheen totdat ze met een bebloed hoofd ineen zakten en haast het geloof in onze Vader verloren. Anderen zijn bang gemaakt met hel en verdoemenis als ze niet dit… als ze niet dat… en zijn met een afschuwelijk godsbeeld geconfronteerd waarbij de angst hen naar de keel vloog en hen bijna wurgde. Bang gemaakt voor God… kan het erger? JKeer anderen zijn totaal ontkend. Ze ^fbesten een (christelijke?) rol gaan spelen, wat dat dan ook mag wezen. Deden ze dat, dan werden ze daarin nog bevestigd ook door zogenoemde ‘zielenherders’. Ze moesten zichzelf toch ‘verloochenen’?! Maar wanneer je een ander moet zijn dan wie je werke­lijk bent, wie ben je dan? Met bijbelteksten werd je gemanipu­leerd tot je een vorm had gekregen die kennelijk ‘gepast gedrag’ opleverde. Wat een aperte ontkenning van de kostbare eigenheid van een mens. Wat een mis­kenning van het unieke karakter van elk mens. Elke gezond denkende ouder kan je vertellen dat opvoeding juist ten doel heeft dat elk wezen in zijn eigen aard wordt bevestigd opdat ze het goede wat ze willen doen ook kunnen doen. Je behandelt een poes niet als een hond. Het ergste zijn mensen eraan toe die zich in sektarische groepen hebben bewogen. Ze werden geprogrammeerd tot ledepoppen en gedegradeerd onder de duimen van ‘goddelijke’ gezagsdra­gers. De persoonlijkheid werd eerst geaaid en daarna geslacht en opgege­ten, het is verdrietig en verontwaardigd te moeten vaststellen dat er vele voor­beelden van zijn.

En toch… tóch merkje in gesprekken dat, diep weggescholen, er nog een vonk gloeit van hoop, een hunkering, soms een schreeuw naar onvervalst geluk, naar warmte en genegenheid. Onder de scherven en het afval zit nog een plant­je. Dan kun je twee dingen doen. Of puin ruimen óf het plantje er voorzich­tig onder vandaan halen en in nieuwe grond zetten.

Wanneer zo iemand het warme zon­licht op z’n leven voelt, een beetje water krijgt en de worteltjes weer uitslaat in Gods diepe genegenheid, komt zo’n vertederd mensenkind weer tot leven. De eigen kleuren, die zo flets waren gewor­den, keren weer terug. Je wordt weer bemind. Wat heerlijk om weer tot jezelf te komen, jezelf te worden. Dat is toch het mooiste wat een mens kan overko­men, immers, genade is zo helder, zo warm, zo licht, zonder veroordeling. Je wordt weer gekend, je wordt weer herkend.

Jezelf toevertrouwen vergt moed en onderscheidingsvermogen maar wan­neer de vertrouwelijkheid aanvoelt als een warme deken wordt deze vanzelf een warme mantel waarin je je weer kunt bewegen.

De vraag die veel gesteld wordt is: “Waar was u God toen ik het zo verschrikkelijk moelijk had?” wordt beant­woord met: “In Mijn geliefden”. Zij zijn het die je innerlijke wonden verzorgen en voetafdrukken van ande­ren in je ziel genezen. Zij zijn het die de bangen veiligheid en rust geven. Zij zijn het die de ontkenden bevestigen in hun wezen, hun hun eigen naam teruggeven. Zij laten merken dat onze Vader gelukkig is met jou. Het zijn kin­deren Gods in wie Zijn Trooster gestalte heeft gekregen, medemensen die op Hem lijken.

 

De illusie van de wereldmachten door Cees Maliepaard

“Waartoe leidt het woeden van de volken, het rumoer van de naties? Tot niets” Psalm 2 vers 1 NBV (Ps. 002:001).

De eeuwen door heeft er nogal wat gewoed onder de volken. Hoeveel oorlogen zijn er wel geweest, hoe vaak waren er bloedige conflicten tussen de naties? Ik denk dat de sterren aan de hemel langzamer­hand gemakkelijker te tellen zullen zijn. Vanuit de Westerse beschaving wordt er vaak gedaan alsof de mees­te strubbelingen onder primitieve volken plaats gevonden hebben, maar daarbij wordt dan over het hoofd gezien dat de twee wereldoor­logen die we tot nog toe hebben meegemaakt, juist in West-Europa hun oorsprong gevonden hebben.

Aanvallen… of niet?

Op deze vraag zal een bevestigend antwoord voor de hand liggen. Want zonder de inzet van de geallieerden in de Tweede Wereldoorlog, zaten we in de eenentwintigste eeuw nog steeds onder de genadeloze knoet van het nazidom. Daarbij wordt er echter aan voorbijgegaan dat de geal­lieerden reageerden op de Duitse expansiedrift. De aanstichter van het oorlogsgeweld, het Duitsland van de nazi’s, heeft dus geen enkel blijvend resultaat in de bloedigste botsing aller tijden behaald. Het is alleszins aannemelijk dat Jezus’ woorden ‘wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omko­men’ onder alle omstandigheden waar zijn wanneer het de initiatief­nemer van een conflict betreft. Dat geldt ook voor verbaal geweld, zowel in de wereld om ons heen als bin­nen het huisgezin van de Heer. Wie een ander mens met woorden aan­valt of onder druk zet, geloofsgenoot of niet, die zal daar op een gegeven moment de wrange vruchten van plukken.

Het past niet in het denken van de Heer, de aanval de beste verdediging te noemen. Want een dergelijke stel­ling propageert een gewelddadige opstelling in de intermenselijke ver­houdingen. Wie op voorhand al het conflict aangaat met bijvoorbeeld aanhangers van andere wereldgods­diensten, kan vanuit het christelijk denken het grootste gelijk van de hemel hebben, maar dat wil nog niet zeggen dat hij daarmee naar de wil van de Heer aan het strijden is.

Geen hemelse methode

Het is voor ons niet zo moeilijk, met bepaalde gedachten van volgelingen van Allah, Boeddha of Confusius de vloer aan te vegen. Maar wat zou daarmee bereikt worden bij mensen die overtuigd zijn van de waarde van hun religieuze tradities? Waarschijnlijk niets. Net zomin als anderen ons geloof in God de Vader en in Christus Jezus aan het wanke­len kunnen brengen door een aanval op datgene wat ons dierbaar is. Wie als eerste het religieuze zwaard ter hand neemt, loopt gevaar dat dit zich tegen hem zal keren. Het komt totaal anders te liggen, wanneer mensen aangevallen of onder druk gezet worden. Waar er sprake is van natuurlijk geweld, is het geen wet van christelijke lijdzaamheid hierin geen enkele vorm van verzet te mogen tonen. Je mag opkomen voor je rechten, zoals ook Paulus niet alles maar protestloos onderging. Hij beriep zich op zijn Romeins burgerschap, teneinde te voorkomen dat hij (na zijn aanhouding) zonder voorafgaand proces gegeseld zou worden. Er bestaat echter geen methode in het Koninkrijk van God, die bij iedereen onder alle omstandighe­den tot een gelijke reactie zou lei­den. In de natuurlijke wereld kan een mens met gewelddadigheden geconfronteerd worden. Wie kans ziet slagen te pareren of zelfs de aanvaller buiten gevecht te stellen, zal daarmee geen enkele goddelijke wet overtreden. Zulke zaken hebben nu eenmaal niets uit te staan met het lijden dat een mens om Christus’ wil kan overkomen. Want dat zal altijd voortvloeien uit een ver­volgingsscenario. En daarmee heb­ben we in de Westerse wereld tot nu toe gelukkig niet te maken. We kun­nen vrijuit bedenken en belijden wat er in onze harten leeft in relatie tot Jezus.

Als de volken tekeergaan

Hoe zal het ooit kunnen dat de machthebbers op aarde zich bewust gaan verzetten tegen de Here God, en tegen Jezus, zijn gezalfde Koning? De meesten geloven immers helemaal niet in het bestaan van een God, laat staan in zijn func­tioneren en in dat van iemand die zich naar hun idee slechts uitgege­ven heeft voor zijn Zoon. Toch keren zij zich wel degelijk tegen God en zijn Gezalfde, name­lijk daar waar zij bezig zijn in tegen­spraak met het eeuwige plan van Vader God. Dat gebeurt waar macht­hebbers zich ontpoppen als machtswellustelingen. Ten koste van het welzijn van het hun toevertrouwde volk zullen deze zichzelf en de men­sen binnen de eigen invloedssfeer

bevoordelen, waarmee zij zich keren tegen de barmhartigheden van de God der eeuwen en zijn Christus. Koning Jezus heeft de opdracht ont­vangen de zijnen met Vaders plan in het reine te brengen, opdat zij zou­den kunnen functioneren naar de wil van de Schepper. Dit is iets wat voor de groten der aarde in principe onverteerbaar is. In hun optiek heeft niet Koning Jezus, maar houden zij zélf de zeggenschap over hun onder­danen. In het democratische Westen mag ieder religieus zijn, maar dat is iets anders dan een relatie met de Heer hebben.

In Psalm 2 wordt met het woeden van de volkeren niet het tekeer gaan van de mensenmassa’s bedoeld. Heel duidelijk geeft de psalmdichter aan dat de koningen van de aarde in verzet komen en dat de wereldmach­ten samenspannen tegen de Here God en zijn met z’n Geest gezalfde Zoon. Gods heilsplan wordt gezien als een drukkend juk en als knellen­de boeien. Logisch eigenlijk, want dat plan is niet gebaseerd op econo­mische principes en het heeft geen enkele connectie met machtsden­ken.

God ziet hoe belachelijk het streven van de machthebbers op aarde is, als ze geleid worden door de groten uit Satans hemel. De eeuwige God heeft zijn koning aangesteld op de geeste­lijke Sion (vers 6). Hij noemt Hem zijn Zoon, degene die Hij de volken in bezit geeft. Wie zich onderwerpt aan de Zoon, voorkomt een wande­ling op een doodlopende weg. Die weg eindigt abrupt in de machts­sfeer van hem op wie de toorn van God rust. En dat is door alle eeuwen heen de duivel geweest. Er is nu eenmaal maar één weg die de mens doet delen in het leven zoals God dat van het begin af aan bedoeld heeft. En die weg is het pad dat Jezus ons voorgegaan is: de weg van de Christus, van degene die geleid wordt door de Geest van Vader God. Dat geeft ons blijvende zekerheid, geborgen zijnde in de liefdevolle heerschappij van de door God aangestelde Koning.

God spreekt en werkt door geheiligde mensen

Nu dan, doet de vreemde goden weg, die in uw midden zijn, en neigt uw harten tot de Here, de God van Jezus.

Dan zult gij eten voor het aangezicht van de Here, uw God, en u verheugen, gij en uw huisgezinnen, over alles wat gij ondernomen hebt, waarin de Here, uw God, u gezegend heeft.

Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken.

En het volk zeide tot Jozua: De Here, onze God, zullen wij dienen, en naar zijn stem zullen wij horen.

Herman Robbertz

 

Het verlangen naar eenheid door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 1

Met een bepaalde, terugkerende regelmaat horen we helaas over scheuringen en onenigheden in gemeenten. Vele christenen, die een traumatische scheiding hebben mee­gemaakt, worstelen met hun frustra­ties, of likken hun pijnlijke wonden. Niet weinigen zijn in verwarring geraakt als men hoog gekoesterde idealen geen werkelijkheid zag wor­den in de praktijk van het gemeente­leven. Zodanig zelfs dat sommigen misschien niet hun geloof verloren, maar wel een deuk opliepen in hun visie op gemeente-zijn. Oorzaken te over: dominante leiders, rebelleren­de gemeenteleden, valse leer, twist, tweedracht en partijschappen, zondi­ge levenswandel, botsende persoon­lijkheden, modernisme contra tradi­tionalisme, enzovoort.

Hoe kan men eenheid bereiken? Oplossingen voor het verdeeldheidsvraagstuk zijn er op diverse manie­ren gegeven. We noemen een aantal pogingen zonder te willen bogen op volledigheid in de opsomming:

a.Een brede, oecumenische een­heid, waarbij het gezag van de Bijbel het doorgaans moest ontgelden door veel water bij de wijn te doen.

De vraag naar de waarheid werd en wordt meestal omzeild of gerelati­veerd. Afvallige kerken kun je in wezen niet verenigen, maar hooguit tot een schijneenheid organiseren.

b.Ook meer bijbelgetrouwe allian­tie-vorming bestaat -ondanks de goedbedoelde pogingen- toch uit niet meer dan een soort fijne “conferentie-eenheid” van enkele keren per jaar.

Daarbij bleef het dan en ieder ging weer heen naar zijn eigen groep.

c.De visie dat we op aarde te doen blijven hebben met een falende, zondige en verdeelde gemeente, die pas in een ondeelbaar ogenblik een zal worden als Jezus Christus terug­komt, of plotseling een zal zijn (al dan niet door middel van een “opna­me”) in de hemelse heerlijkheid (ook al wilde men op aarde pertinent niet bij elkaar zijn, of stelde men zich zelfs tegenover elkaar op!). Deze hele gedachtegang lijkt op “toverij”, alsof er geen toegroeien van de leden bestaat naar Hem die het hoofd is. Een proces van heili­ging mist men in velerlei opzicht, alsof het opeens, “als bij toverslag”, gaat.

d.De spaken in een wiel komen elkaar nader naarmate zij dichter bij de as komen, zo ook de christenen naarmate zij dichter bij Christus komen, meer van Zijn beeld in hun leven openbaren.

Dit is een mooie gedachte, die je kunt ontlenen aan 1 Johannes 1 vers 6 (1 Joh. 01:06): “Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander”.

e.Anderen hebben getracht de eenheid te vatten in het fenomeen van zogenaamde “onzichtbare Kerk”, alsof God niet ook zichtbare plaatse­lijke eenheid vraagt. Een eenheid kan toch niet “in de hemelse gewesten” blijven hangen, maar er ligt een roeping deze “op aarde” te realiseren.

f.Er wordt wel gesproken over de universele, wereldwijde, internatio­nale gemeente en de locale, plaatse­lijke gemeente.

Dat mag juist zijn, maar kan ons niet van de dure plicht ontslaan, om eenheid concreter te maken en niet de Babylonische denominatievor­ming te verdedigen, terwijl Jezus sprak: “Ik zal Mijn gemeente bouwen”. De hemel kent geen denominatie-compartimenten, waarom handhaven we ze dan hier?

g.Tegenwoordig hanteren sommi­gen het begrip “oecumene van het hart”, waarmee men bedoeld de her­kenning tussen allen die Jezus Christus persoonlijk kennen, een geestelijk eenheid tussen wederge­borenen.

Merk op dat het begrip “born again- christians” soms nogal gedevalueerd wordt en te oppervlakkig wordt inge­vuld.

De intentie van de uitdrukking “oecumene van het hart is zeker oprecht gemeend, maar gaat niet ver genoeg. Zij ontslaat ons toch niet van de roeping om concreter gestalte te geven aan eenheid zonder de tus­senmuren van denominaties hoog te houden. Kortom: directe “dwarsver­bindingen” tussen oprechten van hart die hun Heer van harte dienen en volgen op de weg van gehoor­zaamheid. Voor de oprechten gaat immers het licht op!

h.Een eenheid die men zichtbaar wil maken door de roep: “voeg je bij ons”, want wij zijn de ware kerk of de (meest) zuivere gemeente. Hoewel het niet onverschillig is in welke kerk, kring, groep of bewe­ging men is, komt hier het gevaar van ” sektarische neigingen” volop om de hoek kijken. Natuurlijk is er op sommige punten meer licht van God en wordt er meer geestelijke groei verkondigd in een bepaalde gemeenschap, vergeleken met een andere, dat klopt.. Zichzelf te beschouwen als de juiste en de echte gemeente, om vervolgens zover te gaan door alle andere christelijke groeperingen als “Babel” te beschou­wen, is kenmerkend voor een flink aantal sekten.

  1. De ware christenheid behoort niet naast elkaar en zeker niet tegenover elkaar te leven in van elkaar onaf­hankelijke organisaties, maar dient integendeel een reëel geestelijk orga­nisme te vormen. Deze benadering brengt ons zeker dichter bij de oplossing van het pro­bleem van de verdeeldheid, of beter gezegd: het beléven van eenheid als organisme (lichaam).
  2. Werkelijk wedergeboren christe­nen behoren tot de “druivengemeente”: de ware wijnstok met de ranken. Dit prachtige beeld uit Johannes 15 vers 1 tot en met 8 (Joh. 15:01-08) zegt ons dat het geheim is: “blijven in Christus” en dat de weg naar meer vruchtdragen, waarin de Vader wordt verheerlijkt, loopt via snoeien tot bloeien en groeien. Christenen, die de “zoete druiven” van de vrucht van de Geest dragen, zijn een!
  3. God heeft een firma, die bestaat uit vele filialen. Dit is een interessante gedachte. Toch blijkt niet weinig in de praktijk dat die filialen tot verschillende fir­ma’s lijken te horen, in plaats van tot een en dezelfde firma. De zegs­wijze doet recht aan de verscheiden­heid, maar kan nog onvoldoende bij­dragen aan echte eenheid naar onze indruk. De namen op de filialen lij­ken soms belangrijker te zijn, dan het belang van Gods ene firma.
  4. De eendjes (eentjes?) in een grote vijver worden door schotten in verschillende vakken gehouden. Hoe je die eendjes (eentjes=individuen), of diverse groepen “eenden” bij elkaar krijgt, ligt aan de verhoging van het waterpeil. Naarmate het waterpeil verhoogd wordt, komen de eenden de “hokjes en vakjes” te boven en kunnen elkaar bereiken en een een­heid in de vijver zijn. Geestelijk toegepast gaat het om het stijgen van het “geestelijk waterpeil”, dat wil zeggen het leven naar Woord en Geest en het groeien in geloof en gehoorzaamheid, die leidt tot een eenheid in Gods vijver. Dit visioen spreekt aan en heeft ons beslist veel te zeggen.
  5. Eenheid wordt bepaald door tradities of richtingen als “Luthers”, “Wesleyaans”, “Darbistisch” (Darby en de Vergadering der Gelovigen), “Apostolisch”,”Gereformeerd”, “Pinksteren”, “Evangelisch”, “Charismatisch”, enz. Namen van leiders duiken vaak pro­minent op en het doet wel denken aan het zijn van Paulus, Kefas, Apollos en andere partijvorming. Hoe begrijpelijk in de kerkgeschie­denis ook, het past niet in het Nieuwe Testament en is er wezens­vreemd aan. De Pinksterbeweging is -ondanks de ervaring van de Geestesdoop- een bont geschakeerde beweging, die niet werkelijk een is. De belijders van de “Gereformeerde religie” zijn evenmin een, want zij zijn verdeeld in tien of meer keer Gereformeerd met voor- of achter­voegsels. Dat geldt ook voor de ande­re vermelde stromingen.
  6. Eenheid is vooral beschouwd als eenheid van denken in de gezon­de leer. Dit is wel een grondgedach­te, die echter niet kan werken zon­der de praktische wandel van de hei­ligen in het licht van God en het leven van Christus. Het gaat om ver­nieuwing van denken, leven en han­delen. De leer van het Koninkrijk der hemelen hoort gepaard te gaan met het leefklimaat van dat Konin­krijk Gods: rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest. Wel totaal anders dan het koninkrijk van satan, dat tegen zichzelf ver­deeld is!
  7. De oorspronkelijke gemeente van Christus is verworden tot een groot Babel van verwarring en verdeeldheid. Toch is er altijd een ware gemeente geweest, vaak terzij­de van de officiële kerkelijke institu­ten en vormde op allerlei plaatsen door alle tijden en heen een getrou­we rest, die in de eindtijd, als de zonen Gods openbaar gaan komen eenheid zullen openbaren. Deze gedachte is zonder meer hoogst belangwekkend!

Een kostbaar verlangen

Wie verlangt er niet naar nieuwtestamentische tijden, toen de gemeen­te een van hart en een van ziel was en zelfs geen andere naam da eenvoudig de christennaam nodig had. Ze was bekend als die mensen van “de weg”, die zij een sekte noe­men. Meer dan een en dezelfde locale christengemeente had men niet nodig, al kon het gebeuren dat men in verschillende huizen in een stad bijeenkwam. Inderdaad het ging en gaat om de weg van Jezus Christus. Het gaan van deze levens­weg maakt ons geestelijk, organisch een door een wandel in het licht, wat men door menselijk organise­ren, vergaderen en talloze discussies nooit kan bereiken. We willen in alle bescheidenheid een bijdrage leveren, die het geheim van ware eenheid tussen heelhartige christenen dichterbij en tot een haal­bare zaak maakt. Wellicht kunnen niet alle “klemmen en knopen” in dit beknopte bestek worden ontke­tend en ontrafelt. Graag reiken we in het volgende deel een aantal princi­pes aan, als sleutels, die de weg tot eenheid openen!

 

 

Dan… (gedicht) door Duurt Sikkens

Het begin van Uw woord in het leven

dat waarheid en liefde omvat

waarmee onze geest wordt verweven

tot een kostbare, hemelse schat.

 

Maar wordt soms de druk haast te machtig

en wordt het ons bijna te veel –

de weeën zijn dikwijls zo krachtig

en ’t vliegt ons zo fel naar de keel –

 

Dan hoor ik een stem in mijn wezen

Zijn Woord dat ons zorgzaam omhult

Dan hoeven wij niet meer te vrezen

want alles wordt tóch eens vervuld.

De leugenaar is dan gevangen

De schepping is dan opgelucht

en werk’lijkheid wordt Uw verlangen

Uw liefde, de eeuwige vrucht.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

 

Ook in dit nieuwe jaar, waarvan inmiddels al weer bijna twee maan­den voorbij zijn, zullen in deze rubriek weer allerlei onderwerpen in ‘Geestelijk licht’ worden geplaatst. Plotselinge gebeurtenissen zullen de indacht vragen, maar ook onder­werpen die velen al lange tijd bezig­houden, zoals in dit nummer de ver­houding christenen-moslims. Uiteraard steken wij daarbij onze mening niet onder stoelen en banken, maar anderzijds heeft datgene wat we in ons hart krijgen om door te geven, ook niet de pretentie in zich alsof alleen wij de wijsheid in pacht hebben. Het gaat er om dat we geza­menlijk onderzoeken waarom het werkelijk gaat zodat we als nieuwe scheppingin in Christus een duidelijk standpunt kunnen innemen. Belangrijk is dat we in de tijd waarin we leven, niet heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer maar stabiele en standvastige christe­nen zullen zijn.

Het einde is nog niet gekomen

In de gehele wereld is met ontzet­ting gereageerd op de tsunami-ramp die tweede kerstdag verschillende landen rond de Aziatische oceaan heeft getroffen en die aan zeker 275.000 mensen het leven heeft gekost. Vooral de hevigheid en het plotselinge van deze aardbeving op de bodem van de oceaan (ten onrechte zeebeving genoemd) ver­oorzaakte veel rampspoed in de laag gelegen kustgebieden. Het optreden van aardbevingen blijft nog altijd door de wetenschap niet precies vast te stellen waar en wan­neer deze zullen plaatsvinden, al heeft men de verschillende breuklij­nen van de aardkost wel zoveel mogelijk in kaart kunnen brengen. Maar ook andere rampen zoals overstromingen en bosbranden zullen de mensheid soms plotseling blijven overvallen en zullen, zoals ook de afgelopen eeuwen is gebeurd, vele slachtoffers blijven eisen. Zal dit altijd blijven doorgaan? En komt er nooit een einde aan? Dat wel maar niet in de tijd waarin wij leven. De Bijbel laat daarover geen enkel misverstand bestaan. Denk daarbij ook aan één van de toespra­ken die Jezus vanaf de berg hield en waarvan Matteüs bijvoorbeeld ver­slag uitbrengt in het 24 ste hoofd­stuk van zijn evangelie. We citeren- uit de NBV-vertaling hoe hij tot zijn discipelen zei: “Jullie zullen berich­ten horen over oorlogen en oorlogs­dreiging. Laat je dan niet verontrus­ten, die dingen moeten namelijk gebeuren, al is daarmee het einde nog niet gekomen. Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het ene koninkrijk tegen het andere, en overal zullen er hongers­noden uitbreken en zal de aarde beven: dat alles is het begin van de weeën”.

Nu we tweeduizend jaar verder zijn zien we nog dezelfde dingen gebeu­ren en sommigen hebben daar moeite mee. Hoe is het mogelijk dat God dit allemaal zomaar door laat gaan, wordt er soms opgemerkt, komt er dan nooit een einde aan? Dat laatste zal ongetwijfeld het geval zijn, alleen weten wij niet wanneer. We hoeven niet overal een antwoord op te hebben, maar wel behoren we als christenen realistisch zijn en bij­voorbeeld bedenken dat, zoals in de tweede brief van Petrus wordt opge­merkt, duizend jaar bij Hem zijn als één dag, en één dag als duizend jaar  2 Petrus 3 vers 8 (2 Petr. 03:08). Daarom zijn wij ook voorzichtig met het vaststellen van allerlei ‘eindtijdscenario’s’ zoals sommigen menen te moeten doen. Men weet dan precies in welke volg­orde zich alles zal voltrekken. Allerlei schema’s zijn vastgesteld maar alleen al het feit dat deze elkaar soms tegenspreken is een bewijs dat daarop nog niet het volle licht is gevallen.

Drie aandachtspunten

Laten we liever onze aandacht bepa­len bij enkele dingen die Jezus dui­delijk naar voren heeft gebracht en die vandaag nog van actuele beteke­nis zijn. We beperken ons nu maar even bij het eerder geciteerde 24ste hoofdstuk van Matteüs, waar Jezus onder andere opmerkt “niet veront­rust” te zijn. We kunnen zo gemak­kelijk ons in beslag laten nemen door angst, waarvan we toch weten dat de bron ervan de vorst der duis­ternis is. Jezus sprak: “Wees niet bang, geloof alleen!”. In de tweede plaats maakt Jezus de opmerking dat we “stand moeten houden tot het einde”. Volharding is een belangrijk onderdeel van ons christen-zijn, En ook als verdrukking en vervolging komt en bij “velen de liefde bekoeld zal zijn” wordt van ons gevraagd het niet op te geven waarbij wij mogen bedenken dat de kracht van Gods Geest in ons, altijd sterker is dan de vijand die ons met zijn twijfel, ongeloof en leugen uit de gemeenschap met de levende God wil halen.

Last but not least is het zeer belang­rijk dat Jezus zegt dat “pas als het goede nieuws over het Koninkrijk in de hele wereld verkondigd wordt als getuigenis voor alle volken, het einde zal zijn zijn gekomen”. Dat betekent dan het einde van de tijd zoals wij die meemaken en die begonnen is bij de komst van Jezus op aarde en de uitstorting van de heilige Geest.

En dit ‘einde’ betekent de voortzet­ting van Gods grote plan met Zijn schepping, die uiteindelijk vol van Gods heerlijkheid zal zijn en waarin wij als gelovigen die Hem dienen tenvolle mogen delen! Hoe we ons dat precies voor moet stellen weten we niet. Daarom heeft het ook wei­nig zin daarover een discussie te beginnen. Eén ding is zeker: het zal ons huidige voorstellings- en bevattingsvermogen ver te boven gaan. Het belangrijkste is dat wij, als volgelingen van Jezus in deze tijd, getrouw zijn en ‘het evangelie van het Koninkrijk’ door woord en daad tot openbaring brengen.

De vrijage tussen christenen en moslims

Komt er een soort verbond tot stand tussen christenen en moslims in Nederland? Als we het weekblad HP/De tijd mogen geloven is een dergelijk verbond in de maak. In een uitvoerig en goed gedocumenteerd artikel van Roelof Bouwman en Joost Niemöller onder de titel ‘Flirten met Allah’ schrijven zij over de moord op Theo van Gogh en de nasleep ervan. Vele dominees en pastoors hebben geïnspieerde tot opmerkelijke preken gehouden, waarvan verschillende voorbeelden worden aangehaald. Daarbij valt op dat men begrip heeft voor deze moord maar ook een handreiking doet richting moslims: “Een hand­reiking die al een tijd in stilte gaan­de is, getuigen ‘interreligieuze vie­ringen’, ‘bezinningsweekends’ in abdijen en en bijeenkomsten waar we ‘een deel van onszelf terugvin­den’ in de islam. Er zijn forumavon­den op volksuniversiteiten, ‘rondeta­felgesprekken’ in kerken en ontmoe­tingsweekenden in de bossen van Driebergen”.

Abrahamistische oecumene?

“Voor veel christenen gaat dat ‘geloofsgesprek niet ver genoeg. Ze bepleiten een ‘abrahamistische oecu­mene’, waarbij, door terug te keren naar de aartsvader Abraham, gezocht wordt naar de grote gemene deler tussen christendom, islam en jodendom: ‘Drie boeken, één ver­haal’. Dat is in lijn met de oproep van de Duitse bisschoppen, enkele jaren geleden, om te komen tot een nieuwe eenheid tussen christenen en moslims. Bisschop Muskens liet onlangs weten dat veel problemen met de moslims opgelost zouden worden als de christenen voortaan hun gebeden tot Allah zouden rich­ten…”

Gelukkig denkt ook binnen het ‘offi­ciële naam-christendom’ daar niet iedereen zo over. Dr. George Harinck, verbonden aan de Vrije Universiteit, zegt -en we citeren uit genoemd artikel-: “Op het punt van het publieke karakter van de religie hebben christendom en islam duide­lijk een gedeeld belang. Door de oprukkende aanwezigheid van de moslims zijn we ons sterker bewust geworden wat het betekent christen te zijn. Die problemen rond de mos­lims appeleren aan heel basale zaken binnen het christendom”. Verder vraagt het blad zegt af wat christenen toch zien in moslims: “Voor de meer verlichte Nederlandse christenen geldt dat ze hun eigen geloof in toenemende mate zijn gaan relativeren. Veel zekerheden (de bijbel als het geopenbaarde woord van God, de persoon van Christus als Gods zoon, diens kruis­dood als zoenoffer voor onze zonden) staan ter discussie of zijn reeds gesneuveld. Van de theologische noties die er nog zijn, wordt door kerkgangers verondersteld dat ze wel zo’n beetje zullen overeenkomen met de kernboodschappen van ande­re godsdiensten – zoals de islam”.

Paradoxale situatie

In het artikel wordt verder opge­merkt dat voor het orthodoxe deel van de Nederlandse christenheid geldt dat de theologische afstand met de islam nog altijd groot en onoverbrugbaar is, maar dat dit tot een – op het eerste gezicht – para­doxale situatie leidt: “Verlichte chris­tenen komen door het voortdurend

relativeren van hun geloofszekerheden dichter bij hun islamitische landgenoten te staan, en orthodoxe christenen juist door het vasthouden aan die zekerheden”. In het artikel wordt ook ingegaan op het verleden toen ‘diverse kruistoch­ten tussen christenen en moslims, die met zeer groot geweld gepaard gingen’, waarbij geconcludeerd kan worden dat de ‘historische vijand­schap tussen christenen en moslims voor een behoorlijk deel op het christelijke conto kan worden geschreven’.

Deze mening is onder andere de organisatie ‘Kerk en Vrede’ toege­daan, maar Bouwman en Niemöller merken hierbij op: “Het is een erkwaardige redenering. Want in werkelijkheid waren de kruistochten niet alleen gericht tegen moslims, maar ook tegen aanhangers van dis­sidente stromingen binnen het christendom, zoals de Albigenzen en de hussieten. Bovendien vertoon­de de houding van de christenen ten opzichte van de moslims toentertijd ‘een veel geschakeerder en genuan­ceerder beeld’ dan het wapengeklet­ter van de kruistochten zou kunnen doen vermoeden”. Schuld- en schaamtegevoel heeft binnen het christendom ook verlam­mend gewerkt. Onder andere door de holocaust heeft het een enorme knauw opgelopen. Zo bleek in 1939 uit een volkstelling in Duitsland dat 99 procent nog christen was.

Strategische move

In het slotdeel van het uitvoerige artikel worden onder andere nog de volgende opmerkingen gemaakt: “De huidige opstelling van christe­nen jegens de islam kan zo geïnter­preteerd worden: als een strategi­sche move, ingegeven door het besef dat alleen samenwerking met mos­lims nog kan worden voorkomen dat religie in Nederland een versnipperd randverschijnsel wordt”. “De islam is een plichtengodsdienst. De structuur van het christendom zit toch anders in elkaar. Het christe­lijke verhaal dat God geleden heeft, en een van ons is geworden in de persoon Jezus, gaat er bij de islam niet in. Allah blijft ver weg” (prof. Harinck). “Over die inhoudelijke aspecten lijken met name de christe­nen in hun recente verliefdheid op de islam nu wat al te gemakkelijk

 

heen te willen stappen”. “De islam, zo lijkt Harinck te willen zeggen, is nog helemaal niet rijp voor een liefdesrelatie met de chris­tenen. Achter de onwetendheid gaat ongetwijfeld ook onwil schuil. Zo komt het nooit goed. Als Harinck gelijk heeft, en niets wijst op het tegendeel, dan is dat voor de islam geen probleem, maar voor de chris­tenen is het een ramp. West-Europa, en zeker Nederland, is goeddeels geseculariseerd. De ontkerkelijking neemt met de dag toe. En de islam blijft maar groeien”

Enige optie?

De verwachting is dat in 2050 de meerderheid van de Europese bevolking uit moslims zal bestaan. “De christenen lijken nu aan te wil­len haken bij deze zegekar; ze zien het als hun enige optie, Maar ver­standig is dat niet. Er is toch bijna niets meer over van het christelijke zelfbewustzijn”.

Harinck merkt nog op: “Je zou je juist kunnen voorstellen dat er nu christenen opstaan die zeggen: ‘Wij zijn er ook nog’. Maar van die zelf­bewuste toon zie ik weinig, alleen nog bij de evangelische bewegingen. In feite is het het christendom in Europa allang een cultuurverschijnsel geworden. Het zijn eigenlijk liberalen met een christelijke naam”. Het artikel wordt afgesloten met de conclusie van Bouwman en Niemöller: “Het is duidelijk. Christenen zoeken toenadering, maar vanuit de kant van de moslims ontbreekt de ware liefde. Het kan dus alleen nog maar een verstands­huwelijk worden”. In de voorlaatste alinea hebben we een paar woorden uit een zin in hoofdletters afgedrukt, want hier raken we natuurlijk de kern. Alleen binnen de evangelische beweging zijn procentsgewijs de meeste chris­tenen aanwezig en dan bedoelen we uiteraard wedergeboren christenen.

Zij weten dat zij van een zondaar een kind van God zijn geworden, een nieuwe schepping in Christus.

Gezindheid van Christus

Maar ook binnen de evangelische beweging is nog veel verdeeldheid, met als gevolg soms liefdeloosheid en krachteloosheid. Denk alleen al aan het vasthouden aan natuurlijke, aardsgerichte lerin­gen.

Alleen wanneer men gaat ontdekken dat Jezus en de eerste apostelen het evangelie van het Koninkrijk Gods brachten en ons attenderen onze geestelijke plaats met Christus in te nemen, kunnen we ten volle bruik­baar zijn als levende getuigen van Hem.

Dat doen we niet op de wijze van: ‘Wij hebben de ware leer en dus is de ander fout’. Dat heeft alleen maar een averechtse uitwerking. Maar we leren meer en meer de gezindheid van Christus te openbaren ook in het gewone leven van elke dag. Als ‘echte christenen’ kunnen we dan atheïsten, naam-christenen, joden en moslims jaloers maken en het verlangen bij hen opwekken om ook de ene, ware God te leren ken­nen zoals deze ten volle tot openba­ring kwam in Zijn zoon, Jezus Christus.

De grote vraag naar de nieuwe bijbelvertaling

Zelden is er zoveel aandacht geschonken aan de verschijning van een nieuw boek dan bij de uitgave van de nieuwe bijbelvertaling. Hoewel het hier dus een ‘herziene herdruk’ betreft want de bijbel bestaat al vele eeuwen. En boven­dien betreft het niet één boek, maar 66 verschillende ‘boeken’. (Het woord bijbel is afgeleid van het Griekse ’ta biblia’ wat ‘de rollen’ of ‘de boeken’ betekent). Deze grote belangstelling werd zeker voor een deel veroorzaakt door de professioneel opgezette reclamecam­pagne van de bijbelgenootschappen. Al maanden van tevoren was aange­kondigd dat de bijbel pas vanaf 28 oktober verkrijgbaar zou zijn, nadat op 27 oktober de nieuwe vertaling ‘officieel’ aan de koningin als eerste zou worden aangeboden. In de eerste weken na verschijning stond de bijbel zelfs verschillende weken in de top-tien van meest ver­kochte boeken. Tot 1 januari werden bijna 400.000 exemplaren verkocht en ook in het nieuwe jaar blijft de belangstelling groot en moest druk­kerij Jongbloed in Heeerenveen, de grootste uitgever van bijbels in Nederland, een deel van het drukken zelfs uitbesteden aan drukkerijen in Duitsland en Frankrijk. Iedereen zal zich erover verheugen dat velen deze bijbel in de taal van deze tijd, die in allerlei uitvoeringen verkrijgbaar is, hebben aangeschaft of alsnog gaan kopen. Uiteraard ten dele uit nieuwsgierigheid, maar degenen die opgegroeid zijn met de bestaande vertalingen, geven over het algemeen toe dat deze vertaling goed overkomt. Natuurlijk is het even wennen en ook is het niet zo dat de ‘oude vertalingen’ ineens hun waarde hebben verloren, maar zeker voor de nu opgroeiende jonge gene­ratie is deze bijbel veel toegankelij­ker dan de vertalingen die in de vori­ge eeuwen zijn verschenen en die zeker voor hun tijd hun grote waar­de hebben bewezen. Laten we hopen en geloven dat velen, jongeren zowel als ouderen, in de komende tijd gaan ontdekken waarom het in de bijbel werkelijk gaat en het echte leven, zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft, leren kennen en beleven.

 

Onze Leidsman voor eeuwig door Roel Schipper

“Gaat rondom Sion en trekt erom­heen, telt haar torens, richt uw aan­dacht op haar voormuur, doorwan­delt haar paleizen, opdat gij het aan het volgende geslacht kunt vertellen: Waarlijk, zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos” Psalm 48 vers 13 tot en met 15a (Ps. 048:013-015a).

De dichter van deze psalm is geen inwoner van Jeruzalem, dat blijkt uit vers 9. Hij heeft veel over deze stad horen vertellen, maar nu aan­schouwt hij met eigen ogen de schoonheid van Jeruzalem, schoon vanwege zijn verheven, imposante verschijning. Hij noemt deze plaats in zijn lied de stad Gods, de stad van de grote Koning, een (bron van) vreugde voor de ganse aarde. In het prijzen van de stad gaat het hem echter om God, aan wie Jeruzalem alleen zijn heerlijkheid ontleent. Begin en slot van de psalm zijn dan ook geen hymne op Jeruzalem, maar op God: “Want deze God is onze God, eeuwig en altoos”.

Een profetische verwijzing Profetisch wordt hier verwezen naar de eeuwige Godsstad. Het aardse Jeruzalem bestaat niet eeuwig (vers 9), en daarom moet hier dus het nieuwe Jeruzalem bedoeld zijn.

De heerlijkheid van deze geestelijke stad bestaat niet in gouden straten, enzovoort, maar in het feit dat haar inwoners de heerlijkheid van Jezus Christus hebben verkregen 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (2 Thess. 02:14).

Onze Leidsman voor eeuwig

Deze psalm is waarschijnlijk gezon­gen door de pelgrims die op de grote feesten naar Jeruzalem trokken. De pelgrims begeven zich na aankomst naar de tempel. Alvorens weer te vertrekken, wordt eerst nog een rondgang gemaakt. Het is frappant dat de dichter de reizigers bij hun thuiskomst niet laat zeggen: ‘zo sterk is Jeruzalem’, maar: ‘zo is God, ónze God’.

De psalmist is diep onder de indruk van de beschutting die God zijn volk geeft en van zijn onwankelbare trouw: want Hij bevestigt Jeruzalem voor eeuwig. Haar onaantastbaar­heid is Gods werk. Zoals de zangers deze heerlijke dingen gehoord heb­ben van anderen, zo moeten zij ervoor zorgen dat hun nageslacht ook weet krijgt van de schoonheid van Jeruzalem, dus van de roemrijke heilsdaden van God. Het is Gods vurig verlangen dat deze informatie te zijner tijd zal resulte­ren in een bewuste geloofskeuze en in een persoonlijke geloofsbeleving. De verantwoordelijkheid van deze kennisoverdracht heeft God op de schouders van de ouders gelegd vergelijk Exodus 10 vers 2 en Psalm 78 vers 3 tot en met 7 en Joël 1 vers 3 (Ex. 10:02 en Ps. 078:003-007 en Joël 001:003). Prof. Ida Gerhardt vertaalt: Maakt een ommegang rondom Sion opdat gij moogt tellen haar torens, ziet met trots naar haar vestingmuur, laat uw oog langs haar bouwwerken gaan. En verhaalt dan het komend geslacht: ‘Zie, deze is God, ónze God, in tijd en in eeuwigheid, die tot over de dood ons zal leiden.’

Enkele opmerkingen hierbij

Wat doorverteld moet worden aan het volgende geslacht, is het per­soonlijke getuigenis van vader en moeder. Zij vertellen van de dingen die God in hun leven heeft gedaan en nog steeds doet. De kinderen op hun beurt vinden het fijn in de gemeente waartoe hun ouders beho­ren, en waar laatstgenoemden hun plaats hebben ingenomen. Dezen worden opgeroepen een rondgang te maken om Sion (de gemeente) en haar torens te tellen. Wie aan deze oproep gehoor heeft gegeven, is onder de indruk geko­men van het grote aantal. Een toren is in de bijbel het beeld van een vei­lige toevlucht vergelijk Richteren 9 vers 51 (Richt. 09:51): “Er stond echter een sterke toren mid­den in de stad, en alle mannen en vrouwen, alle burgers der stad, vluchtten daarheen; zij sloten de deur achter zich en klommen op het plat van de toren”. Vanuit de toren hield men ook de vijand in het vizier. Habakuk begeert een geestelijk vergezicht als hij zijn (wacht)toren gaat beklimmen en uit­ziet naar wat God tot hem spreken zal Habakuk 2 vers 1 (Hab. 02:01). Zij, de ouders, hebben eveneens hun oog laten gaan langs Jeruzalems bouwwerken, met het heerlijke gevolg dat zij zicht hebben gekregen op deze Godsstad, dat wil zeggen op het plan van God met de gemeente. Zij zijn erdoor gefasci­neerd. Van deze heerlijkheid is hun hart vol en stroomt hun mond over vergelijk Psalm 87 vers 3 (Ps. 087:003). En hierin willen ze hun kinderen graag laten delen. Hoe belangrijk is het volgens Gods woord, dat het volgende geslacht de Here leert kennen. Zie bovenstaande schriftplaatsen. In eerste instantie dient de basis hier­voor gelegd te worden door de ouders die een persoonlijke relatie met de Heer hebben. Let op het ver­band tussen het tellen van de torens in vers 13 en het vértellen aan het volgende geslacht in vers 14. Wie niet de wonderdaden van de Heer in eigen leven en in de gemeente geteld (ervaren) heeft, heeft in feite niets om te vertellen.

Een veilige beschutting

De schrijver van het boek Richteren geeft in Richteren 2 vers 10 (Richt. 02:10) de droe­ve mededeling: “Nadat ook dat gehe­le geslacht tot zijn vaderen verga­derd was, kwam na hen een ander geslacht op, dat de Here niet kende, noch het werk dat Hij voor Israël gedaan had”. Hoe is dit mogelijk? God had toch keer op keer zijn volk wonderbaar­lijk gered, toen het trok door ‘de grote en vreselijke woestijn’. Israël was echter nog maar nauwe­lijks in het beloofde land of velen assimileerden zich met de Kanaanieten en werden ontvankelijk voor hun verderfelijke invloeden. Ze maakten geen korte metten met alles wat in strijd was met Gods geboden, integendeel, de religieuze verering van hun zichtbare goden sprak hen juist aan. Dit negatieve proces voltrok zich niet van de ene dag op de andere, maar kwam geleidelijk op gang. Blijkbaar stagneerde toen ook de door God gewilde kennisoverdracht van zijn heilsdaden aan het nage­slacht, want veelzeggend zijn de woorden, dat er een ander geslacht opkwam dat de Here niet kende, noch het werk dat Hij voor Israël gedaan had. Onaantastbaar!?

Onze leidtekst spreekt over een onaantastbare stad. Veel heidense koningen hebben de rijkdommen van de tempel begeerd en getracht Jeruzalem in te nemen, maar zij ble­ken hiertoe niet in staat, want God was haar tot een veilige beschutting. Jesaja profeteert: “Daarom, zo zegt de Here van de koning van Assur: hij zal in deze stad niet komen; hij zal geen pijl daarin schieten, geen schild daartegen opheffen en geen wal daartegen opwerpen” Jesaja 37 vers 33 (Jes. 37:33). Ondanks deze beloften, is het voor de vijand toch mogelijk gebleken om de stad Jeruzalem (de gemeente) binnen te dringen. Enerzijds door het volk Gods tot zonde te brengen. Zondemachten beginnen met de geestelijke band met God te ontbin­den; zij maken scheiding tussen God en de (gelovige) mens. Door de zonde heeft er een verwijdering plaats en dientengevolge kan Gods bescherming niet meer functione­ren. Anderzijds probeert de tegen­stander zijn doel te bereiken door de indruk te doen ontstaan, dat de god­delijke voorschriften facultatief zijn, dit is: aan eigen verkiezing (cq. interpretatie) overgelaten. Dit laatste werd het struikelblok voor Israël in de tijd van de richters. Er was toen (nog) geen sprake van ‘door God gegeven leiding in het geloof’, want in die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen Richteren 21 vers 25 (Richt. 21:25).

Het gevolg van deze wantoe­stand was, dat de vijand niet werd verdreven, maar de overhand kreeg over Gods volk Richteren 6 vers 2 (Richt. 06:02).  

Van fundamenteel belang

Het is van fundamenteel belang dat onze kinderen al op jonge leeftijd vertrouwd raken met de boodschap van het Koninkrijk der hemelen. We zijn dan ook blij als gemeenteleden hun kindje in de gemeente laten opdragen. Dit wordt dan door de voorganger of oudste aan het Hoofd van de gemeente, Jezus Christus, voorgesteld.

In feite gebeurt dan hetzelfde als eens bij Maria en Jozef, toen ze de kleine Jezus in de tempel aan God voorstelden Lucas 2 vers 22 (Luc. 02:22). “Toen nam Simeon het kindje Jezus in zijn armen, sprak een profetie over Hem uit en zegende zijn ouders” Lucas 2 vers 34 (Luc. 02:34).

Bij deze handeling kunnen we ook denken aan het beeld van het oudtestamentische beweegoffer. De priesters des Heren brachten een gedeelte van het offer niet op het brandofferaltaar, maar hieven het als beweegoffer op voor het aangezicht des Heren.

De beweging van dit zogenaamde vredeoffer was een dubbele: een voorwaartse en een achterwaartse. De eerste beweging duidde de aan­bieding van het offer aan, de tweede teruggave van het offer door God aan ” de priester Leviticus 8 vers 27 NBV (Lev. 08:27): “Dat alles legde hij op de handpalmen van Aaron en zijn zonen om het ten overstaan van de Heer omhoog te heffen”).

Namens de gemeente wijdt de voor­ganger/oudste het kind aan de Heer,

opdat zijn heil en heerlijkheid in de kleine openbaar zal komen. Daarom zegent hij het onder handoplegging in de naam van Jezus. Vervolgens wordt het kind aan de ouders terug­geven (zoals het beweegoffer door God aan de priester), opdat zij het zullen opvoeden, beschermen en heiligen, totdat het zelf de beslissing neemt zich in te voegen in het lichaam van Christus. Als dat een­maal zijn beslag zal hebben gekre­gen, zal ook dit geslacht kunnen getuigen: waarlijk, zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos.

 

 

Echte vrijheid door Tea Keuper

Twee bijbelgedeelten over vrijheid: 2 Korinthe 3 vers 1 tot en met 18 en jakobus 1 vers 19 tot en met 27 (2 Kor. 03:01-18 en Jak. 01:19-27).

Ieder jaar in mei wordt in ons land de bevrijding na de tweede wereld­oorlog herdacht. Vorig jaar hoorde ik onder meer op de tv een vraagstel­ling rechtstreeks aan mensen: “Wat betekent vrijheid voor u? Men wist daar vaak zo ineens geen antwoord op en ik moet u eerlijk zeggen dat ik die antwoorden ook exact vergeten ben, omdat ze vrij eenvoudig wer­den gegeven over vrij zijn van oorlog en andere nare dingen. Ik stelde mezelf ook de vraag: “Wat betekent vrijheid voor jou?” En ik stel mezelf de wedervraag: “Wanneer voel jij je niet vrij?” In de concordantie vond ik twee mooie bijbelgedeelten, waarin het over échte vrijheid gaat. Ik heb ze hierbo­ven aangegeven. Jacobus heeft het over de volmaakte wet, die der vrijheid.

Ik raad u aan deze korte gedeelten over vrijheid te lezen, want dan bemerk je, dat er nog veel gebon­denheid kan zijn in een mensenle­ven, wat je belemmert écht vrij te zijn!

Paulus geeft heel mooi weer in de tweede brief aan de Korinthiërs, 2 Korinthe 3 vers 17 (2 Kor. 03:17), waar het écht om gaat! Hij schrijft: “De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid”. En verder: “En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiege­len (?!), veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijk­heid (!), immers door de Here, die Geest is”.

De heilige Geest is uitgestort. De belofte die de Heer Jezus gaf aan zijn volgelingen van die tijd maar óók voor alle eeuwen na Zijn opstanding! Het is voor ieder, die Hem héél bewust heeft aanvaard, zijn of haar leven heeft gegeven aan God de Vader! Hierdoor ben je dan een kind van God geworden en een broer of zus van Jezus Christus!

Heerlijke waarheid Wat is deze heerlijke waarheid toch vaak weggeëbd bij veel christenen of misschien niet geleerd. Wat zijn de twee dopen, (in water na je belijde­nis) en in de heilige Geest, (die je hiertoe bracht, opnieuw deed gebo­ren worden), toch vaak niet zo dui­delijk gemaakt, zodat een bewuste keuze en verder groeien als baby naar volwassene in Christus, achter­wege bleef. (Ik spreek uit ervaring!). In deze tijd kun je veel cursussen volgen op allerlei gebied. Vaak heel nuttige, om in de maatschappij ver­der te kunnen of je dienstbaar te maken in je leven. Maar – de belang­rijkste, kennis nemen van een geweldige Leraar, een Hoogleraar, rechtstreeks afkomstig van de énige ware God… wat wórdt dat vaak vergeten! Jezus zei niet voor niets tegen zijn discipelen, maar ook tegen allen, die Hem hebben leren kennen als hun Verlosser en Gelukkigmaker: “Gaat dan heen, maakt al de volken tot Mijn discipe­len en doopt hen in de Naam des Vaders en des Zoons en des heiligen Geestes en leert hen onderhouden, al wat Ik u bevolen heb”. En dan de heerlijke belofte in Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20): “En zie, Ik ben met met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld”.

Hieruit lees je, dat dit een bevel is voor alle tijden ! En gaat alles dan van een leien dakje? Waait het je zó aan? O néé ! Maar, je hebt een gewel­dige Gids op je levensweg, die je in de waarheid leidt op de juiste weg, in de vrijheid van de kinderen Gods. Die Gids bestaat uit het woord (de Bijbel) en de Heilige Geest! Dan beleef je, ook in strijd, echte vrijheid. “De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid”!

 

Een koninkrijk van priesters door Wim te Dorshorst

In Openbaring 1 vers 6 (Openb. 01:06) schrijft Johannes de bekende woorden: “En Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt”. Één van de werkzaamhe­den van de Heer Jezus is dus nu om de gemeente te vormen en te maken tot priesters voor God.

Priesterschap en priesterdienst zien we als een rode draad van Genesis tot Openbaring in de Bijbel. Het bekleden van Adam en Eva met dierenvellen heeft al te maken met priesterdienst. Plaatsvervangend zijn dieren geslacht om het eerste men­senpaar met verzoening te kunnen bekleden, al was het slechts een afschaduwing van de werkelijkheid in Christus, waardoor we bekleed kunnen worden met de klederen des heils en met de mantel der gerech­tigheid. In Genesis en ook in de Hebreeën-brief wordt gesproken van een eeuwig priesterschap van Melchizédek, een priester van de Allerhoogste God. Ook wordt er gesproken van het Lam, dat geslacht is sedert de grondlegging der wereld.

Hebreeën 13 vers 20 (Heb. 13:20) spreekt van “het bloed van een eeuwig verbond”, wat de vertaling van Prof. Brouwer ver­taalt met: “het bloed der eeuwige beschikking”.

Bij God is dus priesterschap van eeuwigheid. Het ligt besloten in Zijn eeuwige raad en het hoort bij Zijn grootse plan met mensen. Hij heeft het ontworpen en brengt het in Christus ook ten uitvoer Jesaja 46 vers 10 en 11 (Jes. 46:10-11).

Priesters voor God

Van Melchizédek wordt vermeld dat hij een beeld is van de werkelijke Hogepriester, Jezus Christus. Hij, Jezus, heeft het ware priesterschap geopenbaard en zal de gemeente maken tot priesters voor God. Wij weten dat God het volk Israël uit Egypte geleid heeft en dan krijgt Mozes de opdracht tot dit volk te spreken: “Nu dan, indien gij aan­dachtig naar Mij luistert en mijn ve bond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk” Exodus 19 vers 5 en 6 (Ex. 19:05-06).

De ganse aarde hoort aan God toe en Hij kiest Zich een eigen volk tot priesters voor Zijn Naam. Dat plan is van het begin af misge­gaan met dat volk want toen Mozes wat langer wegbleef op de berg dan verwacht, maakten ze zich onder lei­ding van Aaron een gouden kalf en zeiden: “Dit is uw god, Israël, die u uit het land Egypte heeft gevoerd” Exodus 32 vers 4b (Ex. 32:04b). Onbegrijpelijk, notabene de god die ze zichzelf gemaakt hadden na hun uitleiding door de God van hemel en aarde!

De keuze van de Levieten

Als Mozes dan terugkeert van de berg gebeurt er iets bijzonders. Nadat hij het kalf verbrand en vermaald had tot stof en uitgestrooid had op het drinkwater van de Israëlieten, gaat hij staan in de poort van de legerplaats en roept: “Wie is voor de Here? Die kome tot mij! En tot hem verzamelden zich al de Levieten” Exodus 32 vers 26 (Ex. 32:26). Waren de Levieten zoveel beter dan de rest van het volk? Nee, ze hadden onder dezelfde slavernij geleden evenals gehele volk en ze waren op dezelfde wonderlijk wijze uitgeleid, maar toen de oproep van Mozes, de man Gods, door het legerkamp klonk, maakten ze een keuze voor de Here en die keuze werd bepalend voor hun plaats en taak binnen het volk en hun hele verdere leven. Deze keuze van de Levieten is een heel belangrijk gegeven in dat ver­haal van het oude volk Israël, omdat het ons tot voorbeeld is. In plaats van een heel volk heeft God nu nog maar één stam als priestervolk voor Zijn naam, binnen het hele volk!

We lezen op enkele plaatsen van de geweldige dingen die deze stam ten deel vielen. Zo bijvoorbeeld in Deuteronomium 10 vers 8 en 9 (Deut. 10:08-09): “Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het ver­bond des Heren te dragen, voor de Here te staan om Hem te dienen, en in zijn naam te zegenen tot op deze dag. Daarom heeft Levi geen bezit of erfdeel met zijn broederen; de Here is zijn erfdeel, zoals de Here, uw God, tot hem gezegd heeft”. En in Deuteronomium 33 vers 9b tot en met 11 (Deut. 33:09b-11): “Want zij onderhouden Uw woord en bewaren Uw verbond; zij onderwijzen Jakob Uw verordenin­gen, Israël Uw wet; zij doen reuk­werk in Uw neus opstijgen en leggen het brandoffer op Uw altaar. Zegen Here, zijn kracht en zie het werk zijner handen met welgevallen aan. Verpletter de lendenen van zijn tegenstanders en van wie hem haten, zodat zij niet meer opstaan”. Onvoorstelbare heerlijke woorden die Mozes hier over de Levieten uit­spreekt. God verheft deze stam tot priesters voor Zijn naam. Zij mogen het meest heilige voorwerp uit de tabernakel, wat niemand zien mocht of aanraken, “de ark”, dragen. Zij mogen vóór Zijn Aangezicht staan om Hem te dienen en mogen in Zijn naam zegenen. God heiligt deze stam en maakt ze bekwaam om het volk te onderwijzen en om voor de offerdienst te zorgen. Ik zie het als een groot wonder Gods dat dat daar in de woestijn heeft kunnen functioneren temidden van een behoorlijk onwillig en murmurerend volk. De Levieten zouden zelfs in het land geen erfdeel hebben met hun broeders. Nee, zegt God, “Ik ben jul­lie erfdeel”!! En waar hadden ze het allemaal aan te danken? Aan hun keuze! Wie is voor de Here die kome tot mij, sprak Mozes, en zij kozen voor de Here!

Priesterschap

Nu kunnen we zeggen of misschien denken: ja, dat is het Oude Testament, dat was voor toen, wat moeten we daar nu mee? Er is geen tabernakel meer en er is geen offer- cultus meer, dus dat is voorbij! Ja, dat is waar, maar ook in het Nieuwe Testament is er priesterschap en is er een Hogepriester, Jezus Christus. De tabernakel met de hogepriester Aaron en de priesterstam der Levieten was slechts een schaduw of een afbeelding van de hemelse wer­kelijkheid voor de gemeente van Jezus Christus. In de Hebreeën-brief kunnen we daar heel wat over lezen.

Bovendien zijn al die zaken over het oude volk zo duidelijk opgeschreven tot vertroosting, tot onderricht, tot voorbeeld en ook tot waarschuwing voor de gemeente van Jezus Christus Romeinen 15 vers 4 en 1 Korinthe 10 vers 6 tot en met 11 (Rom. 15:04 en 1 Kor. 10:06-11).

De apostel Petrus schrijft in zijn brief over het nieuwtestamentisch priesterschap. Wij lezen in 1 Petrus 2 vers 4 en 5 en in 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:04-05, en in 1 Petr. 02:09-10): “En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebrui­ken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geeste­lijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”.

Komt tot Hem

Wij zagen dat Mozes roept: Wie is voor de Here? Die kome tot mij! Ook de Heer Jezus roept staande temidden van het volk: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij”! En ook Petrus begint met een oproep: “Komt tot Hem”. Hij schrijft deze brief aan gelovigen, wedergeborenen 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23), die dus allen gedoopt waren en de heilige Geest ontvangen hadden, zoals dat in de eerste gemeenten naar de opdracht van de Heer Jezus geschiedde. Waarom dan die oproep? Ze waren toch al tot Hem gekomen en het priesterschap geldt toch de hele gemeente? Ja dat is wel waar, dat was ook de bedoeling van God met het hele volk Israël, zoals we zagen, maar het blijkt altijd weer hoe de duivel kans ziet om christenen van de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus af te trekken en op ver­keerde wegen te leiden. Zo spreekt de Heer Jezus in Openbaring van christenen die van hun hoogte gevallen zijn omdat ze de eerste liefde verzaakt hebben, die verkeerde leringen in de gemeente binnen brengen, die vermenging prediken, zoals Bileam, die afgoderij en geestelijke hoererij tolereren, zoals Izébel, die de naam hebben dat ze leven, maar dood zijn, en christenen die ongeïnteresseerd en lauw zijn.

Verder lezen we in Gods Woord over vleselijke christenen, onveranderde christenen, aartsgezinde christenen, en zelfs van christenen die wandelen als vijanden van het kruis van Christus, enz. enz. Heel veel variaties in christenen zoals je ziet, maar je kunt maar op één mannier priester zijn en dat is als bij de Levieten, door er radicaal voor te kiezen.

Ik geloof dat de keuze die christenen nu moeten maken, om door Hem tot priester gemaakt te worden, heel wat moeilijker is dan bij de Levieten in de woestijn. Er was daar in de woestijn weinig wat hun keuze in de weg kon staan. Hoe anders is dat in onze welvaartmaatschappij waar, bij veel christenen door de zorg voor het luxe leven, het Koninkrijk Gods niet meer op de eerste plaats komt. Hoeveel moeilijker is het in een zon­dige tolerante wereld je leven heilig en onbesmet van de wereld te bewa­ren? Maar het is de heilige Geest, Die in deze tijd een sterke roep in de harten van gelovigen werkt, om tot een diepe innerlijke keuze te komen om de roeping en verkiezing vast te maken.

‘Komt tot Hem’, de levende steen, en laat je vormen en maken tot levende stenen en laat je invoe­gen in dat geestelijke huis, waar de Heer nu mee aan het bouwen is. “Om een heilig priesterschap te vor­men, een volk Gode ten eigendom”, zegt Petrus.

Een heilig priesterschap

Wij weten dat de schepping zucht en kreunt als een barende en uitziet naar de openbaring van de zonen Gods. En die zonen Gods vormen het heilige priesterschap als speciaal volk wat Gods eigendom is. Daar wacht God ook op als de geduldige Landman, Hij ziet daar even verlan­gend naar uit als de zuchtende schepping want Hij heeft de mens­heid lief en lijdt met hen mee. En die zonen Gods tovert de Heer niet uit de hoge hoed, maar “Hij ‘maakt’ een volk tot priesters voor God”! Daar is de Heer voortdurend mee bezig.

Maar dat kan alleen maar in een gewillig volk, in geheel overgegeven levens. Dat kan de Heer alleen maar in waarachtige discipelen van Hem, die net als de stam der Levieten radi­caal kiezen voor de Here. Die alles, maar dan ook alles minder willen achten dan Hem en het Koninkrijk Gods. Die willen breken met alle vormen van ongerechtigheid en wereld-gelijkvormigheid, en wat kan dat diep ingeslepen zitten in denken en handelen!

De apostel spreekt van een ‘Heilig priesterschap’ en van een ‘Heilige natie’. Het hier gebruikte Griekse woord voor ‘heilig’ is: ‘Hagios’, en dat bete­kent niet ‘heilig’ in de zin van ‘afge­zonderd’, maar dit woord heeft de betekenis van: ‘Het heilig zijn als een eigenschap van personen en zaken die bij God horen en daarmee apart staan van de profane, zondige wereld’.

Dit staat Petrus voor ogen als hij over een heilig priesterschap schrijft. Daarom schrijft hij in 1 Petrus 1 vers 15 en 16 (1 Petr. 01:15-16): “Maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: weest heilig, want Ik ben heilig”. Hij schrijft hier: “in al uw wandel”, en daar begint hij hoofdstuk twee dan ook mee: “Leg dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, (alle) huichelarij, (alle) afgunst en alle kwaadsprekerij”. Allemaal zaken die in de wereld heel gewoon gevonden worden en gehanteerd worden. Het verdraagt zich echter niet met een heilig priesterschap.

Het ware model

Het gaat om een volk wat zichzelf wil verloochenen zoals de Heer dat ook totaal en volledig gedaan heeft. Hij heeft iedere dag Zijn kruis opge­nomen en Hij vraagt dat ook van een ieder die Zijn discipel wil zijn. De Heer zelf is de kostbare Hoeksteen waar dat geestelijke bouwwerk op rust en Hij is bepa­lend voor dat hele gebouw van leven­de stenen. Hij is als Hogepriester het enige ware model voor de pries­ters. Hij zoekt voor de bouw stenen die van Zijn soort willen zijn. Die Zijn gezindheid en karakter lief­hebben en door Woord en Geest deze metamorfose willen ondergaan. Van Jezus staat geschreven, dat Hij de afstraling is van Gods heerlijk­heid en de afdruk van Zijn wezen Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). Evenzo zullen de pries­ters de afdruk mogen worden van de Hogepriester en de afstraling van Zijn heerlijkheid.

Zo ontstaat er een volk wat met niets op deze wereld vergeleken kan wor­den omdat het met het hart niet meer van deze wereld is en mede daardoor geheel met Christus bekleed zal zijn.

Wakker zijn

Ik geloof dat het belangrijk is dat gemeenten zich bewust zijn of bewust worden van dit werk van de Heer en dat dat Zijn prioriteit heeft. Juist in deze laatste fase zal de dui­vel alles op alles zetten om gelovigen af te leiden van het doel van de Heer met de gemeente. In de E.O-gids las ik een korte gedachte van Aldwin Geluk, redac­teur van het Nederlands Dagblad, die een artikel schreef: “Verlos ons van de hypes”. Hij stelt: ‘De ene na de andere christelijke hype teistert de Nederlandse kerken. De waan van de dag neemt steeds vaker de plaats in van een gedegen visie voor de langere termijn’. Hij constateert verder dat de christenen aangesto­ken zijn door het virus van de ver­vlakking. Dat het steeds moeilijker wordt werkers te vinden voor het gemeentewerk en dat de kennis van de Bijbel zienderogen afneemt.

Paulus schrijft in Romeinen 13 vers 11 (Rom. 13:11) dat het thans de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen we tot geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Een woord wat meer dan ooit actueel is, denk ik!

 

Notities die om aandacht vragen door Gert Jan Doornink

Angst, een slechte raadgever-

Het is een algemeen aanvaard gegeven, dat angst een slechte raadgever is. Daar hoeft ook niet aan getwijfeld te worden, want door angst kan een mens innerlijk verlamd geraken. Wanneer ang­sten iemand in hun greep hebben, kan zo’n persoon in inacti­viteit verzanden of tot wanhoopsdaden komen. Dat is zowel het geval bij gewelddadigheden in de natuurlijke wereld als op het geestelijke erf. Wie vrij van angst is, kan zich een gelukkig mens voelen. Maar toch kan ook daar een addertje onder het gras zitten. Wanneer iemand angstpatronen geen kans geeft door een onbeperkt godsvertrouwen, is dat een goede zaak. Maar er kan ook sprake zijn van een grote mate van naïviteit, van een in het leven nergens gevaren zien, en dat kan er toe leiden dat de betrokken mens onbekommerd voortgaat in een risicovol bestaan. De bedenkelijke kanten van het bestaan onderkennen, leidt ertoe dat men tijdig kan anticiperen op gevaren van buitenaf. Een in gezelschap van Jezus vrij en onbezorgd leven leiden, houdt niet het dragen van oogkleppen in. Zie de gevaren onder ogen, maar leef in vertrouwen op de Heer. (Cees Maliepaard)

De kracht Gods

Het evangelie is “Gods reddende kracht voor allen die geloven”, schrijft Paulus in zijn brief aan de gemeente te Rome. Deze opmerking heeft ook vandaag, 2000 jaar later, nog 100% rechtsgeldigheid. Het woord ‘evan­gelie’ betekent ‘goed nieuws’ of ‘vreugdevol bericht’. En wat maakt meer blij dan dit geweldige nieuws dat bestemd is voor iedereen. Maar die dit heeft ontdekt is wel geroepen het verder bekend te maken! Het is niet vanzelfsprekend dat hpt automatisch bij anderen terecht komt. Zelfs in deze dagen, nu de massacommunicatiemiddelen zo ruimschoots voorhanden zijn, is het nodig om persoonlijk aktief te blijven. Een eenvoudig gesprek zet soms anderen al aan het denken en vooral ook uit ons ten goede veranderde leven zal blijken wat het evangelie voor ons betekent. We krijgen daarbij natuurlijk ook met tegenstand te maken. De vijand haat nu eenmaal iedereen die zich positief gaat opstellen ten aanzien van het Koninkrijk Gods. Dan is het nodig dat we ons, zoals Paulus in dezelfde regel schrijft, ons niet te schamen. We hoeven nergens bang voor te zijn want het is immers de kracht van God die in ons is en die nog ver­der gestimuleerd wordt als we vervuld zijn met Gods Geest.

Bidden…

Als je bidt zal Hij je geven, Als je klopt aan de deur zal Hij opendoen, Als je zoekt dan zul je ’t vinden… Bidden is, in het kort gezegd, praten met Jezus, praten met God. Je maakt je los van de dingen waar je op aarde mee bezig bent en stelt je actief op in de geestelijke wereld. Bidden is een bewuste activiteit. Het is meer dan je verlan­gens (verlanglijstje) bij Jezus bekend maken en dan weer snel teruggaan naar alle andere bezigheden. Bidden is meer, het is dieper, intenser! Als je bidt, heb je contact met Jezus. Je bouwt aan je relatie met Hem, Hij geeft je antwoorden op je vragen, Hij geeft je kracht, Hij is er voor jou. “Geliefden, als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht” 1 Johannes 3 vers 21 en 22 (1 Joh. 03:21-22). (Yvonne Sulman)

Toegankelijk zijn – Tot nieuwe ‘Dichter des Vaderlands’ werd onlangs de 61-jarige Driek van Wissen gekozen. De Nederlandse dichters kiezen om de vier jaar één uit hun mid­den die dan deze zelf bedachte titel ontvangt. Hij is de opvol­ger van Gerrit Komrij. Met name het elitaire deel van de dich­ters was het met deze keuze niet eens omdat zijn gedichten te simpel zouden zijn. Van Wissen die wekelijks een bijdrage levert aan het Nieuwsblad van het Noorden, terwijl zijn gele­genheidsgedichten binnenkort ook in NRC/Handelsblad en wellicht andere kranten zullen verschijnen, schrijft voorname­lijk luchtige pleziergedichten waarbij vormvastheid een ken­merk is. Hij bedient zich graag van het sonnet, de limerick of het rondeel om zijn vaak actuele beschouwingen de wereld in te sturen. Van Wissen is zich bewust dat bepaalde groepen vinden dat poëzie elitair moet zijn, maar hij vindt van niet. ‘Toegankelijkheid, dat gaat het om’, is zijn mening. En op dit laatste willen we graag even inhaken, want behoort dat ook niet het principe te zijn van ons, nieuwe scheppingen in Christus?

In hoeverre sluiten wij ons af voor anderen of stellen wij ons juist open voor de ander? Dat laatste is natuurlijk de bedoe­ling. De ander behoort met zijn nood, zijn problemen, kort­om met alles een open oor en hart bij ons te vinden. Of heb­ben we ons zo ‘opgesloten’ in onze eigen mening over hoe de ander zijn geloof behoort te beleven, dat wij bang zijn dat we dan compromissen sluiten? Natuurlijk hoeven wij datgene ‘wat wij geloven en leren’ niet onder stoelen of banken te steken, maar wij zouden geen goede getuigen van Christus zijn als we dan niets met hen te maken willen hebben. Het gaat juist om de praktische toepassing van ons geloof wat de ander jaloers kan maken om ook een christen te worden. Laten we daarom het woord ’toegankelijkheid’, als kenmerk van ons christen-zijn, hoog in het vaandel hebben geschre­ven. (Gert-Jan Doornink)

 

De weg van Kaïn of de weg van Abel? Door Paul de Groes

Het verhaal van Kaïn en Abel kun­nen we lezen in Genesis 4 vers 1 tot en met 16 (Gen. 04:01-16. De oplettende gelovige lezer merkt al gauw op dat dit een lering van Mozes moet zijn. Door de Geest Gods reikt hij ons iets aan dat voor ieder gelovig mens van belang is. Historisch gezien kunnen we het verhaal niet plaatsen. Neem bijvoor­beeld het gegeven dat Kaïn een vrouw nam. Waar komt deze vrouw vandaan? We moeten dus in de eer­ste plaats de lering uit dit verhaal onderzoeken en niet beginnen met het nagaan of dit verhaal al dan niet echt gebeurd is.

Wat gebeurde er?

Kaïn wordt afgebeeld als landbouwer en zijn nakomelingen werden stedenbouwers en muzikanten en sme­den. Kortom het verhaal leert dat Kaïn en zijn nakomelingen cultuur­bouwers worden. Omdat Kaïn zo met de wereld bezig was had hij geen voortdurend contact met God. Abel de schaapherder moet dat wel gehad hebben want zijn offer werd aangenomen en dat van Kaïn niet. Kaïns offer werd niet in dank af genomen. Zijn offer had veel meer te maken met het kopen van de goedgunstigheid van God. Het leek en was veel meer te vergelijken met de offers van de religies rond om Israël.

Net zoals in het verhaal van Jezus over de barmhartige Samaritaan, waarin de schriftgeleerde voorbij ging aan de beroofde mens, geeft Jezus aan dat deze Samaritaan de wet meer naleefde dan de godgeleer­de. En zoals Abel, Kaïn irriteerde zo irriteerde Jezus de schriftgeleerden van Zijn tijd op aarde. Deze ergernis leidde beide keren tot moord. Na de uitbarsting van woede en d^» gewelddadige mokerslag op het lichaam van Abel, kreeg Kaïn spijt. Verder werd Kaïn angstig. Hij zei immers: “Een ieder die mij aantreft zal mij doden”.

Tot onze grote verbazing zien we dat God hem daarom beschermd met een teken. In dit teken zien de Joden de eerste instelling van de besnijde­nis. Kerkchristenen kunnen er een beeld in vinden van de kinderdoop. God is ondanks de misstap van Kaïn barmhartig. Maar Kaïn moet echter wel de gevolgen van zijn misstap dragen en hij mag niet meer in de nabijheid van het door God gegeven land blijven. 

Gods eerste vragen

In Genesis 3 vers 9 (Gen. 03:09) vraagt God aan Adam en Eva “Waar zijt Gij?” want God miste hun nabijheid, en dus hun liefde voor Hem. Hier in Genesis 4 vraagt God aan de mens Kaïn “Waar is uw broeder?” Kaïn antwoordt: “Ben ik mijn broeders hoeder?” Hier blijkt het egoïstische karakter van de cultuurbouwer Kaïn. Deze twee eerste vragen van God aan de mens zijn een verwijzing naar wat volgens Jezus het meest belangrijke van de Wet van God is: God liefhebben en je naaste als jezelf liefhebben Lucas 10 vers 27 (Luc. 10:27). Dus wel degelijk je broeders hoeder wil­len zijn.

In dit verhaal staat Kaïn als pars pro toto voor de mens als cultuurdrager. (Pars pro toto = de éne staat voor­beeld voor een grote groep). Alle cultuur ontstaat en komt tot stand door de ontmoeting van de mens met de aardbodem. In contact met de materie… de schepping ontdekt de mens zijn eigen vermogen om:

a.te scheppen,

b.uit te vinden,

c.te bedenken,

d.instrumenten te maken, zodat hij

e.huizen, steden kan bouwen. Dit is wel degelijk in de lijn van Genesis 3, namelijk de opdracht om de aarde te bouwen en te bewaren. In deze taakstelling zal de mens zich tot een persoonlijkheid moeten ont­wikkelen. (Denk aan mijn vorige artikel). Bij het bewerken van die opdracht, zal hij ook de verantwoor­delijkheid voor zijn naaste een plaats moet geven in zijn bestaan.

Wat Kaïn moest leren

Kaïn liet zien dat hij vooral bezig was met zijn eigen belang. Pas toen hij in confrontatie met de Schepper kwam werd hij zich deerlijk bewust dat een mens alleen (!) een prooi voor de kwaadwillende is. Kaïn (de mens dus) moest leren dat de samenhang der dingen een zeer belangrijke plaats in zijn bestaan moest geven. Dat wil zeg­gen: de samenhang tussen ouders en kinderen, tussen dorps- en stads­genoten, tussen de leden van één generatie, tussen een arbeidsge­meenschap, lussen gemeenteleden van een kerk. Daar ligt een, of liever, dé beperking van onze vrijheid. De geest van Kaïn is in dit verhaal de geest van afzondering, ieder mens voor zich én de maatschappij als geheel, staat steeds weer voor de beslissing of zij in deze mentaliteit wil leven.

De weg die Kaïn koos brengt hem verder van de warme liefde van God en hij komt in de kilte van angst en éénzaamheid. Dit geldt ook voor ons als wij ons niets gelegen laten liggen aan het lot van onze medemens. In 1 Johannes 3 vers 12 (1 Joh. 03:12) lezen we “Waarom vermoorde hij (Kaïn) hem (Abel)?”. Het antwoord is duidelijk: “Omdat zijn werken boos waren en die van zijn broeder rechtvaardig.

Geloven en (niet) kunnen bewijzen

 

Tegenover deze heilloze weg van Kain staat de weg van Abel die een voorafschaduwing is van de Christus, de weg van heilige Geest. Jezus leert wie zijn broeder (medemens) haat, is in de duisternis, maar wie zijn broeder liefheeft blijft in het licht. 1 Johannes 2 vers 10 en 11 (1 Joh. 02:10-11)

 

 

De keuze voor het leven door Yvonne Sulman

leder moment van de dag, bij iedere gedachte, hebben we een keus te maken. Een keus tussen levende gedachten en ‘doodse’ gedachten; tussen het zege­nen of verwensen van de mensen om je heen.

Gedachten hebben hun oorsprong in de geestelijke wereld. Ze komen uit het koninkrijk van God of uit het rijk der duisternis. Dus wanneer je met je eigen verstand ingaat op een gedachte uit het koninkrijk van God, kom je en blijf je in het klimaat van Gods koninkrijk. Andersom net zo. Ga je in op een gedachte uit het rijk der duisternis, dan kom je onder dat klimaat. En je blijft daar ook onder net zo lang tot jij zelf die stap weer zet naar het koninkrijk en het kli­maat van God.

Gelukkig mogen wij, door de kruisdood én de opstanding van Jezus, op grond van ons geloof vergeving vragen (en ontvangen!) voor de dingen waarin we nog te kort schieten.

die van zijn broeder rechtvaardig”. Tegenover deze heilloze weg van Kaïn staat de weg van Abel die een voorafschaduwing is van de Christus, de weg van de heilige Geest. Jezus leert wie zijn broeder (medemens!) haat, is in de duister­nis, maar wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht 1 Johannes 2 vers 10 en 11 (1 Joh. 02:10-11).

 

Geloven en (niet) kunnen bewijzen door Gert-Jan Doornink

‘Wat we geloven, maar niet kunnen bewijzen’ was de kop van een pagi­nagroot artikel in NRC/ Handelsblad. Het artikel opent met de vraag: ‘Wat gelooft u dat waar is, hoewel u het niet kunt bewijzen?’ en schrijft: ‘Deze vraag stelde de New Yorkse literaire agent John Broek­man op zijn originele internetsite edge.org aan 120 hoofzakelijk Amerikaanse wetenschappers en intellectuelen’.

De krant stelde dezelfde vraag aan acht Nederlandse denkers. Er komen allerlei interessante antwoorden uit de bus. Zo merkt Marita Mathijsen, hoogleraar moderne letterkunde aan de UvA, op: “Alleen boodschappenbriefjes schrijf ik nog met de pen. De rest gaat allemaal op de compu­ter. Ik produceer slechts digitaal. En toch blijf ik er heilig van overtuigd dat het papieren boek de toekomst houdt. Ik beleef geen leesgenot aan het beeldscherm. Het materiële van de letter bepaalt letterlijk en figuur­lijk het gewicht van een boek. Een publicatie die je leest vanaf een scherm glijdt even gemak­kelijk uit je geheugen als de letters van het beeld wegglijden”.

Het gedrukte woord

Het is een bewezen feit dat, in tegenstelling met de verwachting van sommigen, het op papier gedrukte woord nooit zal verdwij­nen. Natuurlijk is de computer een zeer belangrijk hulpmiddel en zul­len talrijke toepassingen uitsluitend nog via het beeldscherm verwerkt worden. Maar het op papier gedruk­te woord zal nooit verdwijnen. Dat wordt wel bewezen doordat er nog nooit zoveel papier wordt gebruikt als thans. Natuurlijk zijn er verschuivingen in het gebruik en loopt bijvoorbeeld het lezen van kranten terug, maar vooral doelgroep-gerich­te tijdschriften zien hun oplage stij­gen. Louise J. Gunning-Schepers, voorzitter van de raad van bestuur van het AMC, komt in tegenstelling met de algemene verwachting tot de conclusie dat de mens niet ouder zal worden dan 100 jaar. Zij kan het niet bewijzen “maar het heeft wel de charme van een wetenschappelijke hypothese die in de toekomst door de empirie weerlegd kan worden. Ondanks die beperkte levensduur­verlenging denk ik dat het aantal jaren dat Nederlanders in goede gezondheid leven nog flink zal toenemen”.

Laatste levensfase

Gunning-Schepers pleit voor een ‘herinrichting’ van onze laatste levensfase: “Het is van essentieel belang dat de inrichting van de twee­de helft van onze 100 jaar met meer creativiteit ter hand wordt wordt genomen. Je zou bijvoorbeeld een samenleving kunnen inrichten waar­bij iedereen met zijn vijftigste met pensioen gaat uit zijn eerste carrière. Iedereen tussen 50 en 60 krijgt een lage uitkering, tussen 60 en 70 loopt de uitkering langzaam op tot het uiteindelijke pensioenbedrag. In 2020 jaar wordt iedereen geacht een tweede carrière te maken. Je zou alsnog leraar kunnen worden of je diensten kunnen aanbieden in ont­wikkelingslanden”. Een heel ander geluid laat de viroloog Ab Osterhaus horen. Hij schrijft: “Hoewel ik het niet kan bewijzen, ben ik er van overtuigd dat we ook in de toekomst meer geconfronteerd worden met wereldwijde uitbraken van influenza (pandemieën) die miljoenen men­sen het leven zullen kosten. In de afgelopen eeuw is de wereld driem­aal geteisterd door zo’n pandemie: de Spaanse griep (1918-1919), de Aziatische griep (1957) en de Hongkonggriep (1968). De Spaanse griep alleen kostte ongeveer 2 procent van de wereldbevolking (onge­veer 40 miljoen mensen) het leven. Aan de basis van het ontstaan van een influenzapandemie ligt de trans­missie van een vogelinfluenzavirus naar de mens”.

Geloof zonder bewijs

Robbert Dijkgraaf, hoogleraar mathematische fysica aan de UvA, tenslotte is van mening dat er een logische reden is voor het voortbe­staan van het universum. Hij gelooft “maar kan niet bewijzen, dat er een logische, wiskundige reden daarvoor is en waarom het de eigenschappen heeft die het heeft. Alle patronen in de natuur, van de elementaire deel­tjes en hun onderlinge krachten tot aan het leven op aarde, zijn het gevolg van een aantal fundamentele principes.

Dat betekent in het bijzonder dat alle natuurconstanten, zoals de massa van het elektron, geen wille­keurige waarden hebben, maar in principe kunnen worden berekend. Ik geloof ook dat wij mensen, met onze beperkte hersencapaciteit, in staat zullen zijn deze diepere princi­pes te doorgronden. Als we dit inzicht uiteindelijk hebben bereikt, zal het universum vanzelfsprekend en onontkoombaar blijkbaar te zijn. Kortom, ik geloof dat de schepper geen keuze had: het heelal werkt zoals het werkt, omdat er simpelweg geen andere mogelijkheid is om het te laten werken”.

Werkelijke waarde

Dijkgraaf is ook de enige die het woord ‘schepper’ aanhaalt, wat hij daaronder dan ook mag verstaan. Wij die geloven in God, de Schepper van hemel en aarde, hebben geluk­kig een andere dimensie van leven en verwachting in ons, zonder alle wetenschappelijke verwachtingen daarbij meteen in de prullebak te gooien. De werkelijke waarde van ons leven schuilt namelijk juist in het geloof, zoals in de Hebreeënbrief omschreven wordt: “Het geloof legt de grondslag voor alles waarop we hopen, het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien”, zegt de NBV vertaling.

Het NBG vertaalt dat het “de zeker­heid is der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet” Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01). Het woord ‘geloof’ is in de loop der jaren in het gewone spraakgebruik sterk gedevalueerd. Als we nu zeg­gen: ‘Ik geloof het wel’, bedoelen we daarmee vaak dat we het niet zeker weten. Of het andere gezegde: ‘Geloven doe je in de kerk, hier moet je het zeker weten…’ Wie echter wedergeboren is, van een zondaar een kind van God geworden en daarmee een nieuwe schepping in Christus is, weet heel zeker waar­om het bij ‘geloven’ werkelijk gaat. Het geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus neemt elke onze­kerheid weg en maakt ons bewust dat we niet alleen te maken hebben met de natuurlijke wereld en het tij­delijke, natuurlijke leven, maar ook een plaats hebben in de geestelijke wereld die eeuwig standhoudt.

Als een kind aanvaarden…

Voor velen is dat ‘verborgen’, helaas ook vele wetenschappers horen daar­bij. Dat was in de dagen van Jezus ook al zo, toen Jezus twee-en-zeven­tig leerlingen twee aan twee had uit­gezonden om in praktijk te brengen wat hij hen had geleerd. Toen ze vol vreugde waren teruggekeerd, omdat ze hadden ervaren hoeveel impact de woorden van Jezus bij practische toepassing hadden gehad, dankte Jezus zijn Vader daarvoor met de woorden: “Ik loof u, Vader, Heer van hemel en van aarde, omdat u deze dingen voor wijzen en verstandigen hebt verborgen, maar ze aan eenvou­dige mensen hebt onthuld” Lucas 10 vers 21 NBV (Luc. 10:21). Bij ‘wijzen en verstan­digen’ behoren we niet uitsluitend aan wetenschapsmensen te denken, maar het gaat erom dat we het evan­gelie eenvoudig als een kind dienen te aanvaarden. Lees ook wat Jezus hierover zegt in bijvoorbeeld Matteüs 18 vers 1 tot en met 3 (Matt. 18:01-03). Het evangelie zoals Jezus dat bracht is er voor iedereen. Jezus in het geloof aanvaarden als Heer en Heiland brengt ons in een nieuwe wereld, de wereld van het Koninkrijk Gods. Dat raakt diep verankerd in ons hart en leven en kan niemand ons afnemen. NRC/Handelsblad schreef over geloof en verwachting die niet te bewijzen valt, en dus afgewacht moet worden of het zo gebeurt als men denkt. Het andere geloof heeft als grote bewijs de Geest van de levende God die, zoals Paulus schrijft in Romeinen 8 vers 16 (Rom. 08:16), “met onze geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn”.

 

Vernieuwing van ons innerlijk door Gert Jan Doornink

“Ook al gaat ons uiterlijk bestaan ver­loren, ons innerlijk bestaan wordt van dag tot dag vernieuwd” 2 Korinthe 4 vers 16 NBV (2 Kor. 04:16).

Deze oorspronkelijk aan de gemeente van Korinte geschreven woorden hebben ook vandaag nog een belangrijke betekenis. Omdat ze eigenlijk precies aangeven waarom het in ons leven gaat. Eerst zegt Paulus dat ‘ons uiterlijk bestaan verloren gaat’. Dat is iets wat iedereen ervaart in zijn leven. Naarmate we ouder worden hebben we veelal een bril nodig, ons haar wordt grijs of we worden geheel of gedeeltelijk kaal, rimpels ontstaan, ledematen worden stijver. Verdere voorbeelden hoeven we niet aan te halen. Iedereen heeft er mee te maken en we proberen er ook alles aan te doen dit verouderingsproces af te remmen. Op zich is dat niet verkeerd, want het is natuurlijk wel belangrijk dat we ook lichamelijk zo lang mogelijk vitaal blijven. In onze dagen zien we zelfs bij een deel van de mensen een wanhopig gevecht tegen dit verouderingspro­ces. Allerlei instituten haken daarop in en de bladen staan vaak vol adver­tenties en artikelen er iets aan te doen. Ook dat hoeft niet altijd ver­keerd te zijn, iemand die een bril nodig heeft of een gebit zal het vanzelfsperkend in orde laten maken, maar als het een obsessie wordt die ons dag en nacht bezighoudt, is het natuurlijk een verkeerde aangelegen­heid, zeker als we een nieuwe schep­ping in Christus zijn. Paulus gaat over dit verval van ons uiterlijk bestaan niet verder in. Hij konstateert eenvoudig het feit, maar hij maakt wel een zeer belangrijke vergelijking als hij ook nóg een onderdeel van ons mens-zijn daarbij betrekt, namelijk ons innerlijk bestaan. Ook met dit innerlijk bestaan gebeurt tegelijkertijd iets, namelijk het vernieuwt zich!

Een groot verschil

Nu zijn ‘verloren gaan’ en ‘vernieu­wen’ woorden die wel radicale tegen­polen zijn. Het één gaat verder ach­teruit, tot er niets van overblijft; het ander gaat verder vooruit tot de voltooing en volmaaktheid is bereikt. Een wereld van verschil! Paulus wil met zijn opmerking ook duidelijk aangeven dat ons innerlijk bestaan het belangrijkste is. Ons uiterlijk bestaan is tijdelijk, maar innerlijk blijven we eeuwig bestaan. Maar zolang we nog te maken heb­ben met ons uiterlijk bestaan, ont­wikkelt ons innerlijk bestaan zich ‘binnen’ dat uiterlijk. Iets om over na te denken!

Het is dus niet zo dat ons uiterlijk bestaan onbelangrijk is. Daarom schrijft Paulus er ook bij dat de ver­nieuwing van ons innerlijk bestaan, van dag tot dag plaatsvindt.

De geestelijke groei houdt bij het ouder worden niet op. Iemand kan bijvoorbeeld op 80-jarige leeftijd geestelijk nog zeer aktief zijn en soms van veel groter betekenis zijn, dat een jongere van 20 die nog aan het begin van zijn geestelijke groei staat.

Maar hoe het ook zij -jong of oud- iedereen heeft met het proces van het ouder worden en de vernieuwing van ons innerlijk te maken. En wat dat laatste betreft: laten we ons van dag tot dag volledig open­stellen voor deze vernieuwing zodat afremming geen kans krijgt roet in het eten te gooien. Want ‘openstel­len’ betekent niet een afwachtende houding aannemen, maar blijkt dat men zichzelf aktief betrokken weet bij alles wat de geestelijke vernieu­wing betreft. Innerlijke vernieuwing is een zaak van geloof, gehoorzaam­heid, bereidwilligheid, dienstbaar­heid en wat men verder nog kan opmerken ten aanzien van de ontwikkeling van de nieuwe mens die meer en meer één wordt met de leef- en denkwereld van de levende God!

 

Behoeften en verlangens door Tine ‘tHart

We hebben allemaal natuurlijke behoeften, denk aan: drinken, eten, slapen/rust, liefde, licht,voortplan­ting, etc.

Wat zo bijzonder is: alle behoeften die we vervullen zijn ook prettig. Denk maar eens aan dorst. Hoe heerlijk is het om dan te drinken. En honger: je schuift niet een laatje open en doet er voeding in en doet het laatje weer dicht zodat je voldoende voedingsstoffen hebt om te blijven leven. Nee. het gaat via je reukvermogen, je smaakpapillen en (als het koken goed gelukt is en je vindt het lekker) je geniet ervan. En meestal is het samen eten ook heel gezellig: een ontmoetingstijd. Wanneer je moe bent en je kunt lek­ker in je bed kruipen. Heerlijk! En wanneer het zonnetje schijnt en je kunt buiten wandelen en je koes­teren in de warmte: dat maakt je blij!

Liefde, hoe kan je daarvan genieten om over en weer liefde te geven en krijgen.

En ook de voortplanting is zodanig geschapen dat (wanneer het op een goede manier gebruikt wordt) het heel plezierig is om een kind te ver­wekken. (Het baren van een kind is niet zo leuk, maar dat komt door de zondeval).

Ook in de hele schepping is het zo mooi: appels komen niet zomaar aan de boom, nee: er komen eerst prachtige bloesems en daarna de appel (die ook prachtig is). En zo is het met alles, we mogen er met al onze zintuigen en gevoelens van genieten.

We hebben dus behoeften en God heeft het zó gemaakt dat we er van genieten wanneer we die behoeften bevredigen.

Geestelijke behoeften

Jezus haakt hier ook op in. Eerst bevredigt hij de lichamelijke honger door de wonderbare spijziging. Daarna zegt Hij: “Ik ben het brood des levens” 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16). Hij zegt verder: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke” Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37).

En Hij geeft ook rust! “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven” Matteüs 11 vers 28 (Matt. 11:28). Ook onze behoefte aan licht vervult Hij: “Ik ben het Licht der wereld” Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12).

En natuurlijk ook onze behoefte aan liefde vervult Hij: “Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad” Johannes 15 vers 9 (Joh. 15:09). Hiermee leert Jezus ons dat we gees­telijk dezelfde behoeften hebben als het lichamelijke. Die behoeften uiten zich in een diep innerlijk ver­langen. Jezus bevredigt al die behoeften en verlangens. En daar kunnen we ontzettend van genieten! Denk ook maar eens terug aan je bekering, je wedergeboorte. Daar heb je toch ontzettend heerlijke her­inneringen aan. Alles stond in vuur en vlam! En dan de doop in de Heilige Geest, als het ware je bevruchting.

Ieder mens heeft die behoeften, en wanneer men niet gelooft in Jezus en door Hem die behoeften doet ver­vullen, zoeken ze die vervulling ergens anders, waarvan we het resul­taat om ons heen zien.

Nog een behoefte

Toch is er nóg een behoefte die we hebben. Een diep innerlijk verlan­gen die we misschien nog niet boven water hebben, maar er toch is. Dat is ons levensdoel.

Wat is ons levensdoel? Om dat te beantwoorden kunnen we ons afvragen: Waarom zijn wij er? Het boek Doelgericht leven, gaat er ook over. Maar formuleer het zelf eens? Waarom ben ik er? Dit weten wij:

God schiep ons naar Zijn beeld Genesis 1 vers 27 (Gen. 01:27).

God wil gemeenschap met ons  1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09).

Hij wil dat we groeien en ontwikke­len en volwassen worden en dat we op Jezus lijken! Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29).

En Hij wil ons gebruiken voor zijn doel. Hij wil jou gebruiken! Niet af en toe, of als je even tijd of zin hebt: nee, Hij wil je altijd gebruiken! Ook niet pas wanneer je volwassen bént, maar in elke ontwikkelings­fase. Want God zoekt kanalen waar­door Hij heen kan werken. Heb je wel eens ervaren dat God door je heen werkte? Dat je net dat­gene zei, waardoor die ander geraakt wordt en op het goede spoor kwam? Of wanneer je een mens in nood kon helpen?

Hoe voelde je je dan daarna? Bij mij geeft dat een gevoel van ver­wondering (dat God mij gebruikt heeft!) en blijdschap en diepe vol­doening.

Ik geloof dat er dan een stuk inner­lijke levensbehoefte bevredigd is. Leven voor Gods doel is een levens­behoefte van jezelf, en werkt gewel­dig uit naar de mensen om je heen. Geef jezelf over aan God! Romeinen 12 vers 1 en 2 (Rom. 12:01-02).

Laat Hem je vormen en vullen en gebruiken. De schepping hunkert ernaar! Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). En je zult er van genieten, want het bevredigt je allerdiepste behoefte!

 

2004.11-12 nr. 433

2004.11-12 Levend geloof nr. 433

Persoonlijk… Door Gert Jan Doornink

 

Levend Geloof heet niet voor niets Levend Geloof, waarbij beide woorden een eenheid vormen. Geloof is een woord dat in onze tijd erg is gedevalueerd. Ook in het spraakgebruik wordt dit op allerlei wijze onder de aandacht gebracht. Wanneer bijvoorbeeld iemand zegt: ‘Ik geloof het wel’ geeft hij daarmee te ken­nen het niet zeker te weten. Terwijl geloof volgens Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) juist is de zekerheid, van de dingen die men hoopt, en het bewijs, van de dingen die men niet ziet. En wat het eerste woord ‘levend’ betreft daarbij denken wij aan Jakobus 2 vers 26 (Jak. 02:26) waar de apostel schrijft dat zoals het lichaam zonder geest dood is, ook het geloof zonder werken dood is. Geloof behoort geopenbaard te worden in en door ons leven, anders heeft het geen waarde. En als we het over een lévend geloof hebben bedoelen we het geloof in de levende God en Zijn Zoon, Jezus Christus.

Dit is de centrale gedachte van ons blad waarvan het eerste nummer verscheen in januari 1962. In november daarvoor werd Levend Geloof opgericht. Het was toen volop opwekkingstijd. In de vijftiger jaren kwamen predikers als Zaiss, (B. Graham en Osborn naar Nederland. Vooral de grote openluchtmeetings van Osborn waren een belangrijke impuls voor het bekend worden van het ‘volle evangelie’ dat later door Nederlandse predikers verder werd uitgediept. Osborn gaf destijds een blad uit onder de titel ‘Faith Digest’. Deze titel, waarin het woord ‘geloof’ voorkwam was mede aanleiding voor de ‘geboorte’ van Levend Geloof. En tot op de dag van vandaag zijn we blij deze titel te hebben gekozen. Het gaat immers om de beleving van het werkelijke geloof. Daar hebben we ook dit jaar weer veel aandacht aan geschonken en we hopen dat ook volgend jaar te doen. We zijn dankbaar voor de velen die dit jaar, blijkens de positieve reacties, veel zegen en geloofsopbouw via het blad hebben ontvangen. We hopen -redacteur en medewerkers- daar ook volgend jaar, onder leiding van Gods Geest, mee door te gaan. Tot eer van onze levende Heer die wij dienen en tot opbouw van Zijn Gemeente. Een gezegend kerstfeest en een voorspoe­dig 2005 toegewenst!

 

Bij de voorplaat door redactie

De afbeelding op de voorpagina en hiernaast geeft een impressie van de bekende geschiedenis uit Genesis 22 wanneer God vraagt aan Abraham zijn enige zoon, Isaak, te offeren. We zien hier beiden op weg naar de offerplaats.

Een bijzonder verhaal dat door Peter Annotee in een artikel in dit num­mer, onder de titel ‘Het offer dat God vroeg van Abraham’, op duidelij­ke wijze wordt uitgelegd.

 

 

Tucht en troost door Froukje Huis (gedicht)

Zoals een kind zijn moeder roept

Die elders bezig is,

Zo roept mijn hart tot U o Heer

Als ‘k uw nabijheid mis.

 

Het kind wil moeder bij zich zien

En huilt: waar ben je toch!

En moeder laat zich even zien

En zegt: ik ben er nog.

 

Maar Vaders kind leeft door geloof

Althans dat zegt zijn Woord.

Ik heb nog vaak zo’n ‘aards’ gevoel:

‘k Heb niets van U gehoord!

 

‘O, Heer ik weet dat U er bent,

woning in mij hebt gemaakt.

Maar soms voel ik me zo alleen

Alsof ‘k de weg ben kwijtgeraakt.’

 

Dan is het of uw stem mij zegt:

‘Ga op je voeten staan.

Ik weet dat het soms moeilijk gaat

Maar Jezus is je voorgegaan.

 

Wat Hij voor jou heeft doorge­maakt

Kun je nu nog niet begrijpen,

Maar wat wel vast en zeker is,

Mijn plan voor jou moet rijpen.

 

Dat kostje tranen, moeite, strijd,

Dat zal Ik niet ontkennen.

Maar als je in mijn dienst wilt staan,

Moetje j’aan Mij gewennen.

 

Ik houd van jou dat weetje wel’

En Ik heb ’n doel met je leven.

Ik zal in alles bij je zijn

En je al Mijn liefde geven’.

‘Ja Vader, in geloof wil ik

de weg met Jezus gaan

en door uw heil’ge Geest geleid

op uw beloften staan’.

 

De doorbraak van het licht door Gert-Jan Doornink

“In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zon­der dit is niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven en het leven was het licht voor de men­sen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen” Johannes 1 vers 1 tot en met 5 NBV (Joh. 01:01-05).

Kerstfeest is het feest van het licht, het echte licht, het Goddelijke licht wel te verstaan of zoals de Bijbel het noemt het waarachtige licht. En dan gaat het natuurlijk om meer dan de viering op 25 en 26 december, waar­bij in de loop der eeuwen allerlei rituelen en gebruiken werden inge­voerd die de aandacht van de werke­lijke betekenis van dit feest kunnen afleiden.

Voor een christen is het meer dan een feest dat beperkt blijft tot een of twee dagen maar waarbij dagelijks de vreugde en blijdschap over de komst van de Vorst van het licht, Jezus, in deze wereld tot uitdrukking en beleving mag komen.

Rode draad

Als een rode draad loopt door de geschiedenis van God met Zijn schepping: het licht. Al in de eerste regels van de Bijbel lezen wij hoe God het licht schiep. De duisternis die er was moest wijken voor het licht. Door de gehele Bijbel zien we dit principe: het licht is de positieve factor en de duisternis de negatieve factor. En altijd weer is het licht ster­ker dan de duisternis. In het laatste Bijbelboek kunnen we lezen over de visioenen die Johannes ontvangt wanneer uiteindelijk alles nieuw zal zijn. Wanneer in Openbaring 21 gesproken wordt over de nieuwe hemel, de nieuwe aarde en het nieuwe Jeruzalem lezen wij op een gegeven ogenblik over het feit dat er geen nacht meer zal zijn en geen licht van lamp of licht van de zon meer nodig is, omdat God de Verlichter is.

Hoe wij ons dat precies voor moeten stellen weten wij nu nog niet, maar duidelijk is dat in deze laatste hoofdstukken van de Bijbel gesproken wordt over de eindvoltooiing aller dingen en dat ‘het Licht’ dan op tota­le wijze is doorgebroken.

Tussentijd

Zover is het nu dus nog niet, we leven nu nog in de, wat ik zou willen noemen, ’tussentijd’. Maar ook in deze tussentijd neemt de mens in Gods grote plan met Zijn schepping een centrale plaats in. Hoe kan het ook anders als we bedenken dat de mens de hoogste vorm van Gods scheppingswerk is. We zijn immers geschapen naar Zijn beeld en gelij­kenis, ‘bijna Goddelijk’ zoals David het formuleert.

De mens is kostbaar en waardevol bij God. Laat dit goed tot ons door­dringen: wij zijn kostbaar en geliefd in de ogen Van God. Wij zijn een ‘parel in Gods hand’ zoals een lied dat zegt. Niets kan de mens vervan­gen. Geen enkel mens, hoe diep gezonken ook, mag daarom worden ondergewaardeerd. En daarmee bedoelen wij dat wij er alles aan behoren te doen hem vanuit de duis­ternis in het licht te brengen. Hoe oneindig God de mens liefhad, heeft en blijft liefhebben blijkt wel uit de komst van Jezus in deze wereld. Door Jezus werd geopenbaard hoe God de werkelijke mens voor ogen had. Hij is namelijk niet alleen onze Verlosser maar ook ons grote Voorbeeld. Er zijn wel eens christenen die moeite hebben met het feit dat, nadat God de schepping op volmaakte wijze had geformeerd, Hij toch toeliet dat Satan roet in het eten gooide en de mens ging luisteren naar de stem van Satan. Dan zien wij over het hoofd dat God de mens naar Zijn beeld had geschapen. Dit hield ook in dat de mens een ‘vrije wil’ had. Hij had niet toe hoeven te geven aan de verleidende stem van de gevallen engel, Satan. Nu dit toch gebeurd was kwam hij in verkeerde vaarwater terecht, maar desalniettemin in bleef God de mens liefhebben! Voor ieder mens was daar de gele­genheid om bij Hem terug te keren en deze gelegenheid werd nog ‘ver­sterkt’ door de komst van Jezus. God gaf alles wat Hij bezat om de mens terug te winnen en als eerste mens was Jezus degene die Satan een ver­pletterende nederlaag toebracht, zoals dit ook door de ‘laatste gemeente’ zal gebeuren.

Voorlopig hoogtepunt

De komst, bediening en het vol­brachte verlossingswerk van Jezus, gevolgd door Zijn lichamelijke opstanding was de climax van Gods handelen met de mensheid. Maar bezien in het totale plan van Gods scheppingswerk was het een ‘voorlo­pig hoogtepunt’. Altijd weer moeten we voor ogen houden dat de wereld zoals deze nu nog is, vervangen zal worden door een geheel nieuwe wereld, God had laten zien hoe de volmaak­te Mens overwinnaar was over elke onvolmaaktheid die Satan had ver­oorzaakt. Jezus had in elke vezel van Zijn bestaan ervaren hoe de duister­nis altijd weer elke vorm van licht die bij de mens door wil breken, teniet wil doen. Maar Hij liet niet toe dat dit in Zijn leven gebeurde. Hij was de grote verdrijver van elke vorm van duisternis. Dat geldt ook voor vandaag! Hij heeft slechts één groot verlangen: dat het werkelijke licht, Gods licht, gaat doorbreken in ieders mensenhart, zodat elke negativiteit, zonde, gebondenheid en alles wat van de verkeerde kant komt, wordt opgeruimd en plaats gaat maken voor de positieve gedachten en werken van de grote Lichtdrager, Jezus Christus.

Ingeschakeld

De tijd tussen schepping en eindvoltooiing is dus een belangrijke tijd, want de mens gaat leren om Satan te overwinnen in zijn of haar per­soonlijk leven, de mens gaat ontdek­ken dat hij niet het laatste woord heeft maar dat God de teugels stevig in handen houdt. De mens gaat ook ontdekken, en in zijn leven in toe­passing brengen, hoe hij daarbij is ingeschakeld. God maakt Zijn werk niet af zonder de mens. Toen Jezus op aarde was maakt Hij al op alle mogelijke wijze duidelijk hoe dit Gods bedoeling was. Hij sprak: “Ik ben het licht der wereld… maar dat zijn jullie ook!” “Ik ben door de Vader gezonden… maar zo zendt de Vader ook jullie!” “De wer­ken die Ik doe, zullen jullie ook doen, ja zelfs nog grotere dan Ik doe”.

Uit dit alles spreekt de belangrijk­heid van de mens om bruikbaar te zijn in dienst van de Opdrachtgever. God betrekt ons er volledig bij. Het spreekt vanzelf dat wij ons er dan ook van doordrongen behoren te zijn welke geweldige taak op onze schouders rust! Let wel, niet als een soort wet of last, maar om invulling te geven aan het echte leven dat wij van Hem hebben ontvangen. Dat hoeft niet te betekenen dat wij als zendeling of missionaris fulltime uitgezonden behoren te worden naar andere landen. Dat geldt alleen voor sommigen die een speciale taak ont­vangen die door de Geest van God duidelijk in hun leven wordt geo­penbaard. Maar iedere nieuwe schepping in Christus heeft de taak een vertegenwoordiger van Christus te zijn. Dat is niet iets spectaculairs maar komt tot openbaring in het gewone leven van elke dag. We staan midden in het leven, op de fabriek, op kantoor, als ondernemer, kortom in elk beroep mogen we door ons leven tonen dat het nieuwe leven in ons is, dat het werkelijke licht is doorgebroken.

Teveel wordt nog gedacht dat het leven dat we nu leven minder belangrijk zou zijn, omdat straks na ons sterven pas het echte leven begint als we Gods volle heerlijkheid deelachtig zijn. Niets is minder waar, of we nu 15 of 85 zijn, God waardeert ons zoals wij nu zijn en vraagt ons: hoe kom je over bij de andere mensen? Ben je een beeld­drager van Christus, ben je iemand die Zijn licht uitstraalt? We schreven al dat dit geen wet of last is die op ons ligt maar tevoor­schijn komt uit ons hart. Dat kun­nen lichamelijke afremmingen, ook in ernstige vorm die bij het ouder worden zich soms gaan openbaren, niet verhinderen. Het licht in ons is sterker dan de duisternis en door­breekt alle barrières die de vijand wil opwerpen.

Afgestemd zijn

We weten allemaal dat er veel ellen­de is in deze wereld. Daardoor bestaat het gevaar dat we ons laten afleiden door de vele vragen die op ons afkomen daarover, maar het is belangrijk dat we vasthouden aan datgene wat God bewerkt door Zijn Geest in ons hart zodat ons persoon­lijk leven geheel is afgestemd op alles wat de Heer van ons vraagt. Dat kunnen soms heel eenvoudige dingen zijn die voor de buitenwe­reld, en soms zelfs voor onze vrien­den of mensen die ons goed ken­nen, verborgen blijven. Dat is totaal onbelangrijk.

Waar het om gaat is dat wij onze plaats in Christus hebben ingeno­men, ons niet laten afleiden en die dingen doen die Hij van ons vraagt. Daarbij behoren we ons te realiseren dat dit een geestelijke plaats is. We hebben, zoals Paulus dat formuleert, een plaats met Christus ontvangen in de hemelse gewesten, omdat we alleen van daaruit op de juiste wijze kunnen strijden en overwinnen. Dat hoeven we niet alleen te doen. Er staan ons ‘hulpmiddelen’ ter beschikking, zoals het gebed, de positieve inbreng van het Woord en het dagelijks vervuld zijn met Zijn Geest, om maar enkele dingen te noemen. Hij laat ons niet alleen aan­modderen maar wil ons iedere dag vullen met nieuwe kracht en vol­macht.

Hij leert ons meer en meer om afge­stemd zijn op Hem. Onze gemeen­schap met Hem is groeiende, totdat we zo één met Hem zijn geworden dat de Satan, die daardoor steeds meer hekel aan ons krijgt, niets kan uitrichten omdat Gods kracht steeds meer ten volle in en door ons heen werkt. Wij zijn met Christus over- winnaars en stralen Zijn licht uit.

Stad op een berg

Een stad die boven op een berg ligt kan niet verborgen blijven, zegt Jezus. Tegenwoordig is iedere stad en ieder dorp zodanig verlicht dat er, vooral in dichtbevolkte streken, soms van het nachtelijk duister wei­nig meer is te merken. In de tijd van Jezus was alleen een plaats boven op een berg gelegen, zichtbaar in de nacht. Daarom gebruikt Jezus in dit voorbeeld hoe zo’n stad niet verbor­gen kan blijven.

Het is duidelijk: ons ‘lichtdrager zijn’ is voor anderen niet verborgen, anderen bemerken dat we ‘anders’ zijn. We laten immers ons licht schijnen voor de mensen? Daardoor -zegt Jezus- wordt onze Vader ver­heerlijkt.

We zijn betrokken bij het tot uitvoe­ring brengen van de wil van God, die slechts één verlangen heeft, namelijk dat de mensen de duister­nis de rug toekeren en gaan wande­len in het licht, in Zijn licht! Het is onze taak onze lampen brandende te houden en blijven meewerken aan Gods heilsplan om alle mensen van­uit de duisternis in Zijn volle licht over te plaatsen.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

…mensen maken naar ons beeld en gelijkenis”.

Wat is dat woord ‘gelijkenis’ veelzeggend. Wanneer iemand zou vragen: ‘ Wat is de mooiste gelijkenis?” zou ‘beter de vraag gesteld kunnen worden: Wie is de mooiste gelijkenis?”, en dan is het antwoord: Jezus Christus, de gezalfde mens, de mens met God samen, Hij leek zoveel op z’n Vader dat wie hem zag de Vader zag, tenminste, wanneer je verder keek, dieper keek dan zijn aardse, menselijke leven. God verbergt Zich op aarde in Zijn mensen. Hij zei niet: “Laten we super­mensen, godenzonen maken”, maar mensen. En Reisel vertaalt dan verder treffend met: “… in overeenstemming met ons”. Dan zijn maker en maaksel in harmonie met elkaar, in aard en gezindheid op elkaar afgestemd. Je zou haast kunnen zeggen dat God, tijdens de vorming (Du ‘Ausbildung’) van Jezus, bezig was aan een zelfportret, iemand waarin Hij Zichzelf herkende. En dat ‘maken’, dat wordingsproces, gaat niet buiten je om. Je wordt niet op maat gezaagd of gehakt. Christen-zijn is niet een manier van leven, het is leren leven. Tijdens dat proces gaat Hij bedachtzaam, behoedzaam met ons om zoals een boetseerder met zijn vin­gers tast en zoekt.

Het ellendige is dat vele christenen denken dat ze een ander moeten worden dan degene die ze eigenlijk zijn om aldus te beantwoorden aan een of ander perfectionistisch gedacht mens­beeld. En daar moet dan ‘aan gewerkt’ worden. Dat is vreemd, want dat is heel wat anders dan datje beseft datje het gevolg bent van een bevruchting. Immers, je bent opnieuw geboren. Jezus is ook opnieuw geboren en daarin vol­gen wij hem.

Als er Eén is die jouw unieke mens­zijn, jouw aard, respecteert is Hij het wel. Om een beeld te hanteren: Een kersenpit wordt echt geen appelboom. Wie je wordt blijft inherent aan je aard. Anders verlies je jezelf in een ander beeld en raak je vervreemd van jezelf (van jouw zelf) en dat is het erg­ste wat een mens kan overkomen. We hoeven geen perfecte rupsen te wor­den, een ideaal mensenras dat de eigen identiteit heeft ontkend, maar laten we het vertrouwen hebben in het bevruch­tende woord van de Schepper om je te doen ontpoppen tot de werkelijke mens, de echte, die in harmonie leeft met God en medemens. Een mens wiens wezen tot volle ontplooiing komt (uit de plooi) en dan ook, en daar wil ik graag de nadruk op leggen, in overeenstemming is met zichzélf Daar bedoel ik dus mee datje geen ander wordt dan die je zelf bent.

Wat is dan ‘je leven afleggen?’ Heel simpel, dat doet namelijk elk zaad, elke bloembol. En dank zij Jezus’ levensoffer kunnen wij nu opstaan en worden wie we zijn: eeuwigheids-men­sen, geboren uit water en Geest, uit dood en leven, onvergankelijk. Vraag: Als God jou totaal heeft aange­nomen, zou je dan ook jezelf, je kostba­re zelf, accepteren? Als God trouw is aan jou, zou je het dan ook niet aan jezelf zijn?

Het is toch heerlijk om zelf vrij te komen en zelf te denken in Zijn Geest, in Zijn gezindheid? Een bloembol mag dan beschadigd zijn, maar zolang daar een beetje leven in zit, een beetje ver­trouwen, is de hoop gerechtvaardigd dat daaruit Zijn leven kan ontsprin­gen. Gods hoop, Zijn geloof, Zijn liefde zijn op jou gevestigd en zo, al ‘maken­de’, komt er werkelijk iets moois tevoor­schijn: jij.

God en mens horen bij elkaar, vanaf het begin al. Hij is niet compleet, niet volledig, niet geheel en al, zonder de mens, zonder jou. Andersom geldt pre­cies hetzelfde, net als Adam die pas compleet was met zijn vrouw en visa versa. Wat een prachtig verbond! En in die verbinding zullen je wonden, die soms zo diep kunnen zijn, die zo’n ravage in je ziel kunnen hebben aange­richt, weer genezen. Mèt de uiteindelij­ke Adam samen mens worden, zijn deelgenoot zijn van Gods intense liefde. Jezus, die ‘vader en moeder verliet’ om zijn vrouw uit de dood te halen zodat jij weer terug bent gekomen bij Hem die eeuwig wil samenwonen met jou, met ons, met mensen die op Hem lij­ken, die dezelfde Geest ademen en die in volmaakte overeenstemming met elkaar leven. Wat is dat mooi!

Duurt Sikkens

 

Wat is wijs en wat is dwaas? door Cees Maliepaard

“Een wijs zoon verheugd zijn vader, maar een dwaas zoon is een bekom­mering voor zijn moeder” Spreuken 10 vers 1 (Spr. 10:01).

Het is niet zo moeilijk je iets voor te stellen bij de stelling dat een wijze zoon zijn vader blij zal maken. Het zal iedere goede vader voldoening geven als zijn zoon de nodige levenswijsheid heeft opgedaan, en als deze op grond daarvan bezig is zijn leven stevig op de rails te zetten. In deze tijd ligt het voor de hand dat een vader net zo blij is met een wijze dochter die op deze manier haar leven richting geeft. Ik weet uit eigen ervaring dat dochters echt heel wijs kunnen wezen. Soms een tikje eigenwijs (dat hebben ze dan van hun vader!), maar vaak met een behoorlijke dosis wezenlijke wijs­heid.

Een telg waar je wat aan hebt!

Zowel de vaders uit de tijd van de bijbel als de huidige, raken niet zo gauw onder de indruk als hun kin­deren een eventueel wijs aandoende en vooral vlotte babbel hebben. Het gaat niet om hun bekwaamheid diepzinnige gedachten moeiteloos onder woorden te brengen, want dat kan bij een stukje natuurlijke begaafdheid blijven, dat aan te leren is in een natuurlijk ontwikkelings­proces en zelfs tot een zekere perfec­tie gebracht kan worden. Vaders en moeders verheugen zich veel meer als ze bemerken dat hun kinderen een wijs leven leiden en dat ze goede en verstandige daden stellen in de geestelijke en in de natuurlijke zin. De Bijbelse vader verlangde daarbij niet naar een gedreven wetenschap­per als eerstgeborene, want hij had meer belang bij een bedreven agra­riër in de familie. Hij wilde graag een boer, die een gezonde bedrijfs­voering in z’n mars zou hebben, want zo’n zoon was van grote betekenis voor het familiebedrijf. Dat was zo als vader nog leefde, en dat speelde een nog grotere rol na zijn overlijden. Aan zo’n zoon had je wat! Vader zou eenmaal in alle rust het hoofd neer kunnen leggen.

Moederlijke bezorgdheid

Maar hoe nu als de oudste zoon in natuurlijke wijsheid tekortschoot? Wel, dan was het een dwaze zoon. Hij was wel de eerste erfgenaam, maar als het even kon moest die maar naar het tweede plan verwezen worden, want wat móest je met zo’n dwaas figuur! Moeders zijn door­gaans fijngevoeliger en meer bij de belangen van het kind betrokken. Voor een moeder uit Bijbelse tijden was zo’n zoon dus echt een pro­bleemgeval. Daar kon ze zich zorgen over maken. Niet zozeer over zijn eventuele dwaze praatjes, want daar kon je nog wel op kicken, maar haar zorgen betroffen zijn soms doldwaze handelingen. Hij kon zó dom bezig zijn dat het de veestapel wel eens zou kunnen benadelen. Moeders maken zich door de bank genomen eerder en vaker zorgen dan vaders. Als vader denkt: ik moet nodig eens het een en ander bijstel­len, is het dikwijls in de waarne­ming van moeder al een en al kommer. Het gaat natuurlijk niet altijd op, want er zijn ook bezorgde vaders en heel goed relativerende moeders. Dat is heden ten zo en dat was in de tijd van de bijbel niet anders.

Waar gaat het om?

De man had destijds wel altijd het laatste woord. In die dagen waren de mannen nog echt haantjes. Maar staat dit daarom in de bijbel? Om te laten zien dat het door de eeuwen heen niet dient te veranderen? Dat de natuurlijke dingen altijd onveran­derd moeten blijven? Natuurlijk kom je in de Schrift ook maatschap­pelijke zaken tegen, maar daar draait het niet om. De bijbel is nu eenmaal geen wetenschappelijk boek. Je kunt er veel uit opsteken, ook over de samenleving uit die dagen. Maar dat is niet bedoeld om er een studie maatschappijleer op te baseren. Of een studie oudheidkunde. Het gaat erom dat God in de bijbel Zijn boodschap kwijt kan. Het ver­pakkingsmateriaal doet er niet toe. Vergelijk het maar met een brief. De envelop is nodig voor de adressering en om te voorkomen dat anderen er een blik in zouden slaan. Maar het gaat om de inhoud. Een goed voorbeeld van minder ter zake doende verpakkingsgegevens is in Matteüs 13 vers 31 en 32 (Matt. 13:31-32) te vinden. In deze twee teksten staat de gelijkenis van het mosterdzaadje. Dat wordt het kleinste van alle zaden genoemd, maar het wordt een boom die boven alle uit grotere zaden ont­wikkelde tuingewassen uitgroeit. Een criticaster zou kunnen aanvoe­ren dat daar niets van klopt. Het mosterdzaadje is immers helemaal niet het kleinste van alle zaden… er zijn kleinere! Maar dat doet net zoveel afbreuk aan de waarde van dit verhaal als een taalfout in een biolo­gieles. Het doet niets af van de waar­de omtrent de gegevens over het Koninkrijk der hemelen. Daarover heeft Jezus het hier, dat is zijn boodschap… en die klopt! Hij voert hier aan dat de realiteit van het evangelie van Gods Koninkrijk heel klein begint in het hart van de mens die erop ingaat. Maar als de persoon in kwestie er voor kiest, gaat het zaadje groeien en zal het zich in de mens ontwikkelen tot een goed functionerende boom die vruchten geeft op z’n tijd en schaduw.

Bezig als wijze zonen

Wat zouden we vandaag de dag nog kunnen hebben aan de woorden van Spreuken 10 vers 1 (Spr. 10:01) over de wijze zoon die zijn vader blij maakt en de dwaze zoon die zijn moeder de bekommernis injaagt? Onder het Oude Verbond zag men niet veel verder dan de oudtestamentische neus lang was. Daar zal iedereen begrip voor op kunnen brengen, want ze lééfden immers in die tijd! Men wist uit de praktijk van het leven hoe het werkte in het doorsnee gezin in Israël. En dat betrof vooral de ouders en de eerstgeboren zoon. Want (anders dan hier) zou deze zoon eenmaal het leeuwendeel van de erfenis in bezit krijgen. Toen de verloren zoon in de gelijk­namige gelijkenis zijn erfdeel mee­kreeg, was dat beduidend minder dan wat er voor z’n oudste broer overbleef. Het merendeel van de erfenis was dus nog intact en in bezit van de vader. Jezus heeft ons geleerd dat we ook een Vader in de hemel hebben, een eeuwige Vader, en dat bij Hem ons eeuwige thuis is. En in de hemel ligt het net zo: we zullen onze hemelse Vader blij kun­nen maken door ons als wijze zonen te gedragen. Het geslacht mag je gerust buiten beschouwing laten, of lees anders maar voor wijze zonen: wijze telgen.

Waar kunnen we het onze Vader mee naar de zin maken? Door met wijs beleid vanuit een goddelijk den­ken ons hemelse en ons aardse erf­deel te runnen. Dit kan maar op één manier goed uit de verf komen,

namelijk door ons naar Jezus’ beeld te ontwikkelen.

Vraagje: als we dit niet doen, als we dom bezig zijn, wordt Vader dan boos? Nee, dat werd Hij toch ook niet op de verloren zoon? Hij liet hem los, Hij liet hem vrij. Maar Hij bleef op hem wachten, zijn plaats in het ouderlijk huis hield Hij voor hem open. En het was feest bij de terugkomst van de afgereisde zoon… een uitbundig feest. Als zonen die trouw in Vaders huis aan het werk zijn gebleven, zullen we vrijuit aan de festiviteiten deelne­men als er een verloren zoon in het vaderhuis terugkeert. Tjonge, wat een feest geeft dat! In het feest­gedruis mag hij uit volle borst mee­zingen: ‘God is mijn Vader en ik ben zijn kind; ik dank Hem voor de vrede die ik bij Hem vind.’ En hij zal weer een wijze zoon mogen worden. Hij heeft immers al blijk van wijs­heid gegeven door terug te keren bij de Vader. En hij zal altijd mogen toe­nemen in wijsheid, ook al is hij niet de eerstgeborene, want dat was de verloren zoon ook niet.

In het hemelse Jeruzalem

Wie nog wel eens last heeft van din­gen die in de hemel als dwaas wor­den gezien, hoeft er nooit bang voor te zijn dat de Vader zijn geduld wel eens zou kunnen verliezen. Of dat Hij er zo bekommerd over is dat Hij het voor de betrokken mens eigen­lijk niet meer zal zien zitten. Zoiets zou bij de moeder kunnen spelen. Moeder kan wel degelijk bekom­merd zijn. En waar we God als onze Vader zien, ligt het voor de hand het wereldwijde lichaam van Christus als onze moeder te onderkennen. De eeuwige God houdt alles met gemak onder controle, maar het Jeruzalem dat boven is, ons aller moeder, zou nog wel eens in paniek kunnen raken. Het hemelse Jeruzalem wordt immers gevormd door mensen van alle eeuwen die in de Christus zijn. Daar behoren zowel de ontslapenen bij als zij die nog leven. Ook wij zijn er dus met elkaar ingezetenen van, terwijl we de volkomenheid nog niet bereikt hebben. Sommige inwoners van de hemelse stad kunnen danig van slag raken, zelfs zonder dat er sprake is van dom of dwaas gedrag. Wellicht vinden bepaalde stadgeno­ten dat dit zo is, terwijl het niet onmogelijk is dat de gedoodverfde dwaze zonen hetzelfde op hun beurt van anderen denken. Het gevaar zit er dan in, dat ieder zich terugtrekt in het eigen ver­trouwde stadsgedeelte en dat er helaas in Jeruzalem geestelijke getto­vorming ontstaat. Binnen sommige gemeenten lijken er wel verschillen­de geestelijke kampen aanwezig te zijn. Dat er nuanceverschillen zijn, is het grootste probleem meestal niet. Wat Vader veel meer verdriet doet, is de onverdraagzame hou­ding… die soms van weerskanten de kop op kan steken. En we kunnen juist zoveel aan elkaar hebben! Maar dat wordt finaal ondergraven als er moederlijke bekommernis is in het Jeruzalem waar we allemaal deel van uitmaken.

We mogen leren net als Jezus te zijn in het ons gaandeweg profileren in de Christus. Vader is (overeenkom­stig wat Jezus in de gelijkenis liet zien) zonder wantrouwen en veroor­deling. Hij staat op de uitkijk en Hij wacht met liefdevol geduld op de zoon die Hij kwijt is. Wat kunnen we doen als we als erf­genamen een de Vader welgevallige positie in willen nemen? Wat denk je? We mogen naast Hem gaan staan en biddend uitzien naar het verlorene. Hoe? Met een pittige reprimande in ons achterhoofd? Welnee: met twee wijd uitgebreide armen. Dan functioneren we als wijze zonen en dochters naar het hart van Vader.

Wat zal onze hemelse Vader daar blij mee zijn! Want Hij voelt zich thuis bij al zijn kinderen. Niet één uitge­zonderd.

 

Afhankelijk door Froukje Huis

Moeizaam duwt ze de rollator voor zich uit met gebogen rug en de handen stevig om het handvat. Haar ogen gaan zoekend de rekken langs: een pakje koek­jes, een half broodje, een pakje thee….

Terwijl ik achter haar aanloop, zie ik hoe doelbewust ze haar gang gaat. Ze is zeker een eind in de tachtig en ze is bewoonster van het verzorgingshuis dat naast de supermarkt ligt. Het kost haar veel inspanning haar voeten te verzetten, maar dapper zet ze door. Haar hele wezen straalt uit: ik kan zelf mijn boodschappen nog doen!

Bij de kassa ontmoet ik haar weer. De caissière begroet haar vriendelijk als een vaste klant: ‘Gaat het goed met u mevrouw?’ ‘Het lopen hè’, zucht ze even, dan grijpt ze haar portemonnee en betaalt vlot het aangegeven bedrag. Het zal niet meevallen voor zo’n flinke vrouw afhankelijk te zijn, bedenk ik. Aan de kassa naast mij staat een oude heer. ‘Hoeveel is het juffrouw?’ ‘Acht euro drieënveertig’ zegt de caissière. Langzaam grijpt de man in zijn jas. Hij zoekt naar de juiste munten. Een briefje van vijf, twee euro, een euro….De jonge vrouw achter hem kijkt hoofdschuddend omhoog, maar het meisje bij de kassa telt rustig mee: ‘2×20, 1×2 .1×1 ct. Dank u wel meneer!’ Zo gaat dat als je oud(er) wordt En afhankelijk! We willen graag alles zelf in handen houden, niet afwachten, vragen en geduld oefenen. Maar het moeilijke is dat we ons leven en onze gezondheid niet in eigen hand hebben.

Ik hoop dat ik nooit van iemand afhankelijk behoef te zijn, overdenk ik . Ik wil graag mijn eigen beslissingen nemen en mijn eigen doen en laten bepa­len.

Maar…. Ik wil toch Jezus volgen ik wil Hem toch gehoorzaam zijn? Ben ik dat dan eigenlijk wel? Jezus dringt zich niet op. Hij laat het aan mij over of ik Hem wil volgen. Ik zal Hem zelf om wijsheid en inzicht moeten vragen. Natuurlijk wil ik dat maar doe ik dat ook altijd of ben ik zo gewend mijn eigen gang te gaan dat ik vergeet Hem te vragen?

Jezus volgen betekent ook voor mij: Heer, hier ben ik om uw wil te doen. David was er ook mee bezig:

Leer mij Heer uw weg opdat ik in uw waarheid wandele. Psalm 86 vers 11 (Ps. 086:011) en Leer mij uw wil te doen, want Gij zijt mijn God. Psalm 143 vers 10 (Ps. 143:010 )

Van Paulus kunnen we leren te bidden:

Heer, vervul mij met de rechte kennis van uw wil opdat ik U waardig zal wandelen en U in alles zal behagen.

Is dat ook uw gebed?

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven Door Gert Jan Doornink

 

De jaarwisseling staat weer voor de deur. Dat betekent ’terugzien’ en ‘vooruitzien’. Wat bracht 2004 ons en wat gaat 2005 ons brengen? Dat geldt voor ons persoonlijk leven maar ook voor ’t leven in het algemeen, iedereen spreekt van een donker wor­dende tijd en daar is veel voor te zeg­gen. Denk alleen maar aan de grote commotie die is ontstaan na de moord op Theo van Gogh. Dagelijks worden we met een stroom van negatieve berichten overspoeld. Maar zijn wij als christenen niet geroepen ons licht te laten schijnen daar waar mogelijk is? Het evangelie is niet zo maar een boodschap maar een blijde boodschap die door werkt tot in iedere vezel van ons bestaan. Daarom laat dit ons verlangen en doelstelling van ons leven zijn en blij­ven ook in 2005: Verspreiders zijn van het goede nieuws door woord en daad! Jezus sprak: “Laat uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken” Matteüs 5 vers 16 (Matt. 05:16).

Velen geven God de schuld van alle ellende

Begin september werd de wereld opgeschrikt door het gijzeldrama in Beslan. Een school zou op feestelijke wijze het nieuwe schooljaar openen en behalve de kinderen waren daar­om ook vele ouders en andere fami­lieleden aanwezig toen 30 zoge­naamde Tetsjeense rebellen toesloe­gen en ongeveer 1000 mensen gij­zelden. De gevolgen zijn bekend. De bloedige afloop eindigde met meer dan 330 doden, waaronder vele kin­deren, en enkele honderden gewonden. De wereld was geschokt, hoe kon dit gebeuren? Of beter gezegd: hoe kon dit opnieuw gebeuren, want iedereen is op de hoogte van eerdere drama’s en terroristische acties waarbij veelal ook vele doden te betreuren waren. Een vraag die ook nu weer boven water kwam en in allerlei bewoordingen werd geuit, was: hoe kon God dit toelaten? Terwijl velen in onze dagen zeggen niet meer in God te geloven of Zijn bestaan ontken­nen, wordt nu ineens God er wel bij gehaald. Hij is toch de Almachtige en had dit toch kunnen tegenhou­den? Duidelijk is ook dat men daar­bij indirect de schuld aan God geeft en voorbij gaat aan de werkelijke oorzaak waardoor deze en andere dingen gebeuren. We leven nu eenmaal nog in een onvolkomen wereld. Een wereld die oorspronke­lijk volmaakt en goed was naar Gods plan en bedoeling. De hoogste vorm van Gods schepping, de mens, kwam echter ten val door de verlei­ding van Satan. De mens die met een ‘vrije wil’ geschapen was, had gehoor gegeven aan een gevallen engel. Nu kunnen we gaan discus­siëren waarom God dan niet direct een einde maakte aan deze toestand en het weer maakte zoals het oor­spronkelijk was. Dat heeft weinig zin, want dat weten wij nu nog niet en zal ons later zeker geopenbaard worden.

Meer licht

Maar… er vallen ook nu al wel enke­le antwoorden te geven die meer licht werpen op deze materie. In de eerste plaats dat God wél direct ingreep wat betreft Satan. Dat lezen we duidelijk in Genesis 3 vers 14 en 15 (Gen. 03:14-15). En dat was van grote betekenis ook voor de mens, want die hoefde niet toe te geven aan de Satan, maar bleef als Gods schepping de moge­lijkheid behouden om in relatie met God te kunnen leven: zijn ‘vrije wil’ bleef immers onaangetast! Dat bete­kende wel dat de mens voortaan moest kiezen: wilde hij God dienen of onder de heerschappij van de Satan blijven, dat laatste met alle negatieve gevolgen van dien. Wie voor God koos had het vaak niet gemakkelijk want hij was doelwit van Satan die natuurlijk een ontzet­tende hekel had aan mensen waar­over hij niet meer de volledige heer­schappij kon voeren. Maar altijd weer was God de sterkste en trok Satan aan het kortste eind. Dat is zo gebleven tot op de dag van vandaag, al is er nóg iets belangrijks gebeurd wat meer licht werpt op het feit dat God de mens blijft liefheb­ben. Dat is de komst van Zijn Zoon. Jezus was de eerste mens die op geen enkele wijze toegaf aan de Satan en daardoor is Hij degene waardoor God zich ten volle heeft geopenbaard dat Hij een God van liefde is.

Jezus maakte ook duidelijk wat de betekenis van Zijn bediening in opdracht van Zijn hemelse Vader inhield. Bijvoorbeeld toen Hij zei dat de dief kwam om te stelen, te slach­ten en te verdelgen, maar dat Hij gekomen was om leven en overvloed te brengen Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10) gaf Hij dui­delijk het grote verschil aan tussen God en Satan. En toen Hij aan het kruis van Golgotha het uitriep: “Het is volbracht!” was het oordeel over Satan definitief geveld. Voortaan was Hij degene die onze Verlosser en Verzoener was en kon de mens, door in Hem te geloven, vrede met God ontvangen. Maar Hij was ook degene die ons Voorbeeld is om na te volgen, iedere nieuwe schepping is immers geroepen een levend getuige van Hem te zijn.

De werkelijk schuldige

Voor waarachtige christenen is dit allemaal bekend. Wij gebruiken bewust het woord ‘waarachtig’. Het naam-christendom heeft namelijk veel onheil aangericht door dit ver­borgen te houden. Veelal onbewust omdat men er geen zicht op had. Daarom is de mens, en ook de naam-christen, geneigd God de schuld te geven van iets waarvan Satan de oorzaak is. Dat is wel de voornaamste reden waarom er zoveel verwarring en onduidelijk­heid is onder de christenen. Zodra wij gaan ontdekken dat God een goede God is (en Satan een slechte Satan) gaat een nieuwe wereld voor ons open. Er ontstaat geestelijk inzicht, waardoor we God niet langer de schuld geven van alle ellende die er in deze wereld is. Tegelijkertijd ontstaat dan bij ons de visie dat wij geroepen zijn de goed­heid en liefde van God te openba­ren, niet alleen met woorden, maar ook in het gewone leven van elke dag, in onze omgang met andere mensen. Natuurlijk hebben we nog momenten dat we falen, maar naar­mate we als nieuwe scheppingen in Christus geestelijk groeien, openba­ren we ons als echte gelovigen, zijn we de vertegenwoordigers van de werkelijke Gemeente van Christus. En deze Gemeente gaat in de komende tijd ten volle tot openba­ring komen. Zij zal Gods licht laten schijnen temidden van alle ellende en narigheid waarmee we dagelijks geconfronteerd worden. Zij zal ook alles wat surrogaat en onecht is, ont­maskeren en aan het licht brengen. Wij hebben een geweldige opdracht waaraan we alleen door de dagelijkse vervulling met Gods Geest invulling kunnen geven. En deze openbaring van de werkelijke Gemeente brengt ons weer een stap dichter bij de eindvoltooiing aller dingen, die uit­eindelijk uitmondt in een ‘nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont’.

Zijn alle gods­diensten gelijk?

De vijand heeft heel wat pijlen op zijn boog om ons van het echte geloof en geloofsbeleving af te hou­den. Eén van deze pijlen is ongetwij­feld de ontkenning dat God bestaat. We lazen een levensbeschrijving van iemand waarbij tussen neus en lip­pen werd opgemerkt dat het een ‘man-zonder-God’ was. Het werd vermeld op een toon van: dat hoort er nu eenmaal bij, dat is voor de moderne mens toch vanzelfspre­kend?

Een ander en naar onze mening nog veel gevaarlijker wapen die onze tegenstander hanteert is de gedachte dat alle godsdiensten gelijk zijn. Overal schuilt toch wel wat goeds in? In Nederland wonen nu bijna een miljoen moslims en waarom zouden wij als christenen het alleen bij het juiste eind hebben? Hier schuilt een gevaarlijk addertje onder het gras, waardoor ook heel wat christenen zich hebben laten mislei­den. Nu is het wel zo, en daar wij­zen we vaker op in ons blad, dat niet iedereen die zich christen noemt, dat ook is. Men kan zodanig opge­voed zijn dat we als het ware auto­matisch lid zijn geworden van de kerk of gemeenschap waartoe onze ouders behoorden, zonder dat er een werkelijke levensverandering in ons leven heeft plaatsgevonden. Een christen is men echter pas na beke­ring en wedergeboorte, ouderwetse woorden die echter wel op duidelijke wijze aangeven wat levensverandering betekent. Want alleen als we het rijk der duisternis, waar Satan de heerschappij heeft, verlaten hebben en overgegaan zijn in het Koninkrijk van God, waar Christus regeert, mogen we ons christen noemen en zijn het ook!

Niet van de laatste tijd

Overigens is de vraag of alle gods­diensten gelijk zijn niet iets van de laatste tijd. Dezer dagen kwamen we nog eens het boekje tegen dat de bekende zendingspredikant prof. Verkuyl schreef en al in 1938 oor­spronkelijk werd uitgegeven en waarvan in 1984 de vierde druk verscheen. Dat laatste jaar is dus ook al eer 20 jaar geleden. Maar wie de inhoud van het boekje doorneemt komt tot de conclusie dat het ook vandaag geschreven zou kunnen zijn. Op duidelijke wijze zet prof. Verkuyl uiteen waarom het bij het werkelijke geloof gaat. Alle andere godsdiensten hebben soms wel een deel van de waarheid in zich en dat doet ons als christenen juist onder­kennen dat het niet de echte waar­heid is. Het geraffineerde van de vij­and is namelijk dat iedere leugen ook altijd flarden ‘waarheid’ in zich heeft, maar daarom is het nog geen waarheid! De waarheid is zuiver, van alle smetten vrij’ en gebaseerd op de levende God en zijn Zoon Jezus Christus. Dat vinden we in geen enkele andere godsdienst terug.

Hoe moet onze houding als christe­nen nu zijn ten opzichte van de velen die er een ‘ander geloof’ op na houden? Niet door hen alleen maar op theoretische wijze met woorden af te wijzen in een houding van ‘ik wil niets met je te maken hebben’, maar juist door ons geloof praktisch te beleven! In deze tijd is het belang­rijk dat we midden in het leven staan. Als onze buren een ander geloof’ hebben en in nood zouden zijn, behoren we even liefdevol met hen om te gaan als dat het mede­christenen zouden zijn. Dat Is iets dat we misschien moeten leren maar als Gods liefde en goedheid ons leven beheersen, zal dat niet ver­borgen blijven maar tot openbaring komen in het gewone leven van elke dag. Het is een essentieel onderdeel van ons getuige van Christus zijn in deze wereld!

De discussie over normen en waarden

In Den Haag werd begin-september een internationale conferentie over waarden en normen gehouden. Politici, beleidsmakers en weten­schappers uit de hele wereld hadden zich verzameld om te praten over Europese normen en waarden. Minister-president Balkenende hield de openingsspeech waarbij hij onder andere opmerkte dat “de ideeën van de klassieken, het christendom, het jodendom, het humanisme en de Verlichting ons gemaakt hebben tot wie we zijn”. Balkenende maakt zich ernstig zorgen over het verminderde enthousiasme voor Europa. “Wij hebben staten verenigd en geen mensen”, was een van zijn opmer­kingen. Als oorzaken noemde hij onder andere onverschilligheid en eigenbelang.

De maatschappelijke discussie over normen en waarden is niet iets van de laatste tijd maar al enkele jaren gaande. Iedereen is het erover eens dat het met de normen en waarden maar slecht gesteld is. Leefden vroe­ger de mensen in het strenge keurs­lijf van orde en gezag, in onze dagen is, in de zogenaamde vrije wereld, de terecht verworven vrijheid vaak overgegaan in losbandigheid. Alle remmen zijn los, althans bij sommi­gen, want we mogen natuurlijk niet iedereen over één kam scheren. Maar iedereen is het er wel over eens dat er heel wat te verbeteren valt aan de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Het respect voor elkaar is bij velen verdwenen. We spreken van een ‘graaicultuur’ waar­bij we dan naar anderen wijzen, zonder ons zelf af te vragen: ‘Hoe sta ik in het leven?’ We willen graag respect en waardering van anderen ontvangen, maar met respect géven hebben we veel meer moeite.

Voorbeeldfunctie

Ook als christenen falen we in dit opzicht nog al eens, terwijl wij juist geroepen zijn een voorbeeldfunctie te vervullen. Christus is toch immers ons grote voorbeeld? Nu behoeven we elkaar geen schuldge­voelens of falen aan te praten. Satan wil ons maar al te graag aanklagen ook als we bij kleine, weinig bete­kende dingen gefaald hebben. Gods Geest attendeert er ons op geen gehoor te geven aan zijn influisterin­gen ook al zijn ze van nog zo’n geringe betekenis. Dit is iets wat we moeten leren maar naarmate we geestelijk groeien leren we hem ook in dit opzicht steeds meer te ont­maskeren en te weerstaan. Dan wordt het een automatisme en zal de positieve uitwerking ervan in en door ons leven zeker niet verborgen blijven.

Waarden en normen beleven op de juiste wijze is één van de kenmer­ken van een waarachtig christen. En laten we niet denken dat we als christenen toch maar een gering aantal mensen vertegenwoordigen en het dus weinig zoden aan de dijk zet. Ook hier gelden de woorden van Jezus dat wij het ‘zout der aarde’ en het ‘licht der wereld’ zijn. Wij hebben een heerlijke taak in deze tijd van verloedering en norm­vervaging. Een taak waarop de zegen van de God die wij dienen ten volle rust!

 

Het offer dat God vroeg van Abraham door Peter Annotee

Het geloofsvertrouwen van Abraham wordt zwaar op de proef gesteld wan­neer God hem vraagt zijn zoon te offeren. Deze geschiedenis heeft in de loop der eeuwen al velen bezig gehou­den, onder andere vanwege het onbe­grijpelijke dat God een ‘mensenoffer’ vraagt, terwijl -zoals Peter Annotee terecht opmerkt- God kinderoffers haat. Maar uit dit verhaal wordt nog eens duidelijk dat deze ’test’ van Abrahams geloof door God uiteinde­lijk gehonoreerd wordt. Ongeacht welke diepe weg wij soms ook gaan, Hij verliest ons nooit uit het oog! (- red.).

“Hierna gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde. Hij zeide tot hem: Abraham, en deze zeide: Hier ben ik. En Hij zeide: Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaak, en ga naar het land Moria, en offer hem daar tot een brandoffer op een der bergen, ik u noemen zal. Toen stond Abraham des morgens vroeg op, zadel­de zijn ezel, en nam twee van zijn knechten met zich, benevens zijn zoon Isaak; hij kloofde hout voor het bran­doffer, begaf zich op weg, en ging naar de plaats die God hem genoemd had” Genesis 22 vers 1 tot en met 3 (Gen. 22:01-03).

Abraham heeft in Genesis 21 zijn zoon Ismaël losgelaten in opdracht van God. Abraham verliest een zoon om het plan van God doorgang te laten vinden. Abraham zal ongetwij­feld van Ismaël gehouden hebben. Maar gehoorzaamheid aan God gaat bij Abraham voor familiebanden. Maar dan krijgt Abraham een opdracht die, zowel voor ons als voor Abraham, onbegrijpelijk lijkt. God spreekt Abraham heel direct aan en vraagt hem om Isaak te offeren. Het lijkt een wrede opdracht die volledig in strijd is met het wezen van God. In de wet van Mozes worden men­senoffers verboden. In Deuteronomium 12 vers 31 (Deut. 12:31) staat let­terlijk dat God het offeren van kin­deren haat. Zelfs als wij er van uit­gaan dat het maar een ‘proef’ is, blijft het een bij God ondenkbare zaak. God zal toch nooit mensen misleiden door iets van ze te vragen wat Hij niet echt wil? Laten wij eerst een voorbeeld aan Abraham nemen. Hij is bereid om te gehoorzamen zonder te begrijpen. Hij komt niet in opstand. Hij gaat ook niet in dis­cussie. Hij begint onmiddellijk met de uitvoering van de opdracht. Vervolgens kijken we dan nog eens naar de opdracht die God geeft. God vraagt Abraham om Isaak te offeren. Hij vraagt Abraham om zijn kost­baarste bezit aan Hem terug te geven. God bedoelt daarmee niets anders dan dat Hij wil dat Abraham Isaak, net als Ismaël, ondergeschikt maakt aan het plan van God. Want Isaak is door God aan Abraham gegeven ter volvoering van het plan van God.

God wil Abraham duidelijk maken dat hij Isaak niet moet beschouwen als eigendom maar als iemand die God aan Abraham in beheer gege­ven heeft. Isaak is niet in de eerste plaats de zoon van Abraham maar een kind van God. Een kind waar God een plaats voor gemaakt heeft in Zijn koninkrijk.

Wat Abraham denkt

God geeft Abraham een opdracht om te zien of Abraham begrepen heeft waar Isaak voor bedoeld is. Abraham begrijpt de opdracht echter alleen binnen het denken van de wereld waar hij in leeft. In dat den­ken is het offeren van je kind, door het te doden, de ultieme vorm om je toewijding aan de goden te laten blij­ken. Daarom denkt hij dat God wil dat hij zijn zoon als een dier slacht offert.

Evenzo zijn wij geneigd om woor­den van God een betekenis te geven die past bij de wereld waar wij in leven. Daardoor slaan we de plank vaak mis en gaat er in ieder geval heel veel van Zijn boodschap verlo­ren. Pas als we er in slagen om ons los te maken van onze denkkaders, bijvoorbeeld door een Woord dat wij ontvangen hebben voor te leggen aan iemand die niet in onze wereld past, zullen onze ogen geopend wor­den voor de andere betekenissen van de beelden en profetieën die wij ont­vangen hebben.

Hoe vreemd het ook lijkt; God kiest er voor om Abraham zijn interpretatie van de opdracht die God hem gegeven heeft, bijna tot het einde, uit te voeren. En ook al ziet Abraham het verkeerd, hij blijft ver­trouwen op God. Als Isaak vraagt waar het offerdier is dat geofferd moet worden zegt Abraham dat God voor dat dier zal zorgen. Wat Abraham denkt op dat moment, weten we niet. Maar toch spreekt hij een profetie uit. Want uiteindelijk zorgt God voor een offerdier. Heel opvallend is dat ook Isaak zich overgeeft aan God. Hij gaat met zijn vader mee. Hij laat zich ook op het altaar vastbinden. Het is voor ons nauwelijks te bevatten, maar de uitvoering van Abraham gaat door tot hij z’n mes opheft om Isaak te doden. Pas dan grijpt God in. Hij redt Isaak en geeft een ram als offerdier voor hem in de plaats.

De kern van de opdracht

Het belangrijkste volgt daarna. God prijst en beloont Abraham. Want de kern van de opdracht heeft Abraham wel degelijk begrepen en hij is eraan gehoorzaam geweest. God dient voor ons het allerbelangrijkste te zijn en zelfs de kostbaarste dingen die wij hebben, moeten wij aan God terug­geven als Hij daarom vraagt. God vraagt Abraham én ons, op bepaalde momenten, om de mensen die wij van Hem gekregen hebben terug te geven ten behoeve van het plan van God. Onze kinderen, onze familieleden en onze broeders en zusters blijven altijd eigendom van God. En zoals God Abraham opdracht geeft om Isaak op de berg Moria aan Hem terug te geven vraagt God aan ons of wij mensen willen laten en andere mensen wil­len verlaten omwille van Zijn koninkrijk.

De berg Moria is de latere tempel­berg. In de correcte vertaling van vers 14 staat: “Op de berg des Heren zal God gezien worden.”. Als wij mensen teruggeven aan God bren­gen we ze voor het aangezicht van God. Ze staan dan recht voor Zijn troon. Is er een betere plek om ze achter te laten? God laat Abraham en ons zien dat als wij Hem, onvoor­waardelijk, willen gehoorzamen door de opdrachten uit te voeren die Hij ons geeft, ook als dat betekent dat wij hele grote offers moeten brengen, wij dichter bij Hem zullen komen dan ooit.

Wie doet wat God zegt zal, zeker geestelijk, tot een groot volk worden en een zegen zijn voor vele mensen na hem- of haarzelf. Alleen als we alles durven te verliezen in overgave aan God kunnen we alles winnen voor Hem. We mogen er dan ook op vertrouwen dat Hij, al is het op het laatste moment, zal ingrijpen om ons te redden. Want al laat Hij ons soms onbegrijpelijk lang onze foute gang gaan; hij verliest ons nooit uit het oog.

 

Tot koningen en priesters gemaakt door Cees Maliepaard

“U verdient het de boekrol te nemen en de zegels los te maken, want U bent geslacht en hebt met uw bloed mensen gekocht voor God, uit elke groep en taal en volk en ras; U hebt een koninklijk huis van ze gemaakt, om onze God als priesters te dienen; en ze zullen de aarde regeren” Openbaring 5 vers 9 en 10 in de vertaling van Anne de Vries (Openb. 05:09-10).

We zeggen (en zingen) wel eens dat we het eigendom van Jezus zijn. Ik hoorde ooit iemand zelfs beweren dat alleen de mensen onder het Oude Verbond God dienden, maar dat in de nieuwe bedeling iedereen aan Jezus dienstbaar is. Zoiets klinkt eigenlijk heel vertrouwd, maar toch klopt er iets niet helemaal. Jezus heeft ons inderdaad met zijn bloed gekocht, maar dat deed Hij niet voor zichzelf! Hij heeft ons voor God gekocht. Hij betaalde de overste dezer wereld, de Satan, met zijn leven om ons weer onder Gods veili­ge vleugels te brengen.

Vrij van de slavernij

Wie in de Christus is ingevoegd, zal niet langer dienstbaar wezen aan de beheersers van de duisternis. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat we als het ware immuun voor beïnvloedingen van de verkeerde kant zijn. Satan is listig en komt vaak met verleidelijke impulsen. Wat hij ons voorhoudt, lijkt soms zo onschuldig en bij gele­genheid zelfs wel behoorlijk goed. Je kunt af en toe in alle oprechtheid denken dat wat hij zegt dienstig is aan het goede plan van Vader God, maar met de boze kom je te allen tijde bedrogen uit. Daarom is het raadzaam uitsluitend naar de stem van de Heer te luiste­ren. Wat Hij ons laat zien, is altijd tijd gericht op de verwezenlijking van Gods plan met de mens. Van Hem komt het goede, het welgevalli­ge en het volkomene… datgene dat precies past in het kader van Gods goede gedachten over al wat leeft. We mogen elkaar in de naam van onze Heer bevrijden van elke vorm van dienstbaarheid aan de veroorza­ker van het kwade en van alle ellen de die daaruit voortgekomen is. Want ons is een lichaam toebereid waarin we gezamenlijk mogen beantwoorden aan het doel dat God van meet aan gesteld heeft. Natuurlijk mag dat ook voor ieder mens apart waar wezen. Wie zich daarnaar uitstrekt, zal dit samen met Jezus zeker bereiken.

De juiste man op de juiste plaats

Onze Heer heeft het volkomen ver­diend Gods boekrol ter hand te nemen en die volledig te ontrollen. Op grond waarvan eigenlijk? Omdat Hij Gods gedachten zo fraai wist te verwoorden? Wellicht op de manier waarop een bepaalde Bijbelvertaling alle uitspraken van Jezus in dicht­vorm zet? Nou, zoiets moeten we maar gauw vergeten, want Jezus zocht het niet in uiterlijkheden. Hij sprak Aramees, de taal die de man en de vrouw uit de straat verstond. En Hij distantieerde zich van de woordenschat der Schriftgeleerden. Jezus heeft het verdiend vanwege iets totaal anders: wegens zijn gaan van de onderste weg. Dit deed Hij voor zijn Vader en voor de mensen, die het beeld van God immers waren kwijtgeraakt. Die weg heeft Hij ten einde toe gelopen. Dat kostte Hem zijn leven en dat verschafte alle mensen de mogelijkheid op basis van geloof nieuw leven te verwerven. De Heer heeft ook echt nooit een voorkeur voor Europeanen gehad. Zijn moeder was een Aziatische, maar ook dat speelde voor Hem geen enkele rol. Hij vervulde zijn bediening voor mensen van elke groep, taal, volk en ras, lezen we in zijn notities aan Johannes.

Van koninklijken huize

We zijn door onze Heer geroepen tot het koningschap. Dat heeft niets te maken met het voeren van een bepaalde status, maar eerder met het ontwikkelen van een innerlijke hou­ding. Want het gaat immers hele­maal niet om het verwerven van koninklijke macht, maar uitsluitend om het verkrijgen van koninklijke waardigheid. De wereld heeft door alle tijden heen nogal wat tirannieke leiders voortgebracht, maar in hen correspondeerde niets op het godde­lijke principe van het koningschap.

Jezus is ons grote voorbeeld, ook in hoe Hij gestalte geeft aan de bele­ving van het koning zijn. Jezus is koning en Hij overwon alle kwade machten en krachten. Hij onder­wierp de mensen niet aan zich, want Hij heeft nooit tegen mensen gestre­den. Van het begin van zijn bedie­ning aan, heeft Hij voor ons en onze soortgenoten slechts het heil op het oog gehad. En deze priesterlijke beleving van de koninklijke waardig­heid probeert Hij op de zijnen over te brengen.

Vandaar dat het niet in onze hoof­den op zal komen, het hebben van macht of heerschappij over mensen na te streven. De leiders in een gemeente mogen er alles aan doen om de grootsten te worden. Maar overeenkomstig Jezus’ woorden, zul­len dat de grootsten in het dienen wezen. Zij worden daarmee niet de slaafjes en de sloofjes binnen het gemeenteverband, alsof ze op elk vingerknippen van gemeenteleden maar onmiddellijk hebben op te draven, maar ze zullen vanuit de vol­heid van de Heer als zijn priesters op een koninklijke wijze voor de anderen op de bres staan. En het is alleen maar een blijde zaak, als bij meer gemeenteleden deze kenmerken in hun bezig zijn openbaar komen. Want het konink­lijke priesterschap is niet aan de lei­ders van de gemeenten voorbehou­den, maar aan alle ingezetenen van het Koninkrijk van God. En het is nog maar helemaal de vraag of de leiders van de gemeenten hier op aarde, ook de leiders van de gemeen te in de geestelijke wereld zullen zijn. Behalve van de apostelen van de Heer, wordt dit van geen enkele andere persoon vermeld. De nadruk ligt in Openbaring trouwens niet op het God als koningen dienen, maar op de priesterlijke bediening. Met die instelling zullen we instaat zijn, in de opstanding de aarde te regeren.

 

De Verlosser en onze verlossing door Wim te Dorsthorst

In dit artikel laat Wim te Dorsthorst zien hoe de geboorte van Jezus het begin betekende van Gods grote ver­lossingsplan met de mensheid. Een plan dat door Jezus, dwars door strijd en lijden heen, geheel ten uitvoer werd gebracht (-red.).

Wie de eerste hoofdstukken van het Lucas-evangelie leest zal ontdekken dat daar niet gesproken wordt over ‘een kindeke teer’, maar over ‘De Verlosser’, waarvan de heilige profeten van oudsher gesproken hebben Lucas 1 vers 69 (Luc. 01:69). Het is de volheid des tijds in het grote heilsplan van God waarin Hij door Zijn innerlijke barmhartigheid heeft omgezien naar het volk Israël, mens­heid en schepping Lucas 01 vers 78 (Luc. 01:78).

In het vlees gekomen

De geboorte van Jezus is één van de grootste wonderen in de heilsgeschiedenis. Het is ook een groot geheimenis schrijft Paulus aan Timótheüs: “En buiten twijfel, groot is het geheimenis der godsvrucht: Die zich geopenbaard heeft in het vlees” 1 Timoteüs 3 vers 16a (1 Tim. 03:16a). De heilige Geest heeft Johannes op laten schrijven: “Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heer­lijkheid aanschouwd, een heerlijk­heid als van de eniggeboren des Vaders, vol van genade en waarheid” Johannes 1 vers 14 (Joh. 01:14).

Dat Jezus in het vlees gekomen is, betekent dat Hij in volkomen gelijk­heid aan de in zonde gevallen mens, met een lichaam van vlees en bloed als alle mensen, op aarde gekomen is, echter zonder zelf ooit gezondigd te hebben. De Vader heeft Hem een lichaam bereid in de schoot van Maria. “Daarom zegt Jezus bij zijn komst in de wereld: slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid” Hebreeën 10 vers 5 (Heb. 10:05).

In de dagen van Johannes werd de vleeswording van de Heer Jezus al aangevochten en ontkend en hij schrijft dat dit het werk is van de geest van de antichrist 1 Johannes 4 vers 2 en 3 en 2 Johannes 1 vers 7 (1 Joh. 04:02-03″ en 2 Joh. 01:07).

Immers, als Jezus niet in het vlees gekomen zou zijn, niet als mens op aarde zou hebben geleefd zoals alle mensen, zou er geen verlossing mogelijk zijn geweest. Deze leugen wil de duivel maar al te graag ver­spreiden onder het volk van God om daarmee onzekerheid en versluie­ring aan te brengen. Juist door het offer van ‘het lichaam van Jezus Christus’ heeft God recht gedaan, de duivel alle wapens uit de hand gesla­gen en een weg tot verlossing geo­pend, wat in principe voor alle men­sen is Hebreeën 10 vers 10 (Heb. 10:10).

Het kruis

Door het offer van Zijn Zoon aan het kruis heeft God gerechtigheid over de schepping gebracht; ‘gerech­tigheid Gods in Jezus Christus’. In Matteus 1 vers 21 (Matt. 01:21) lezen we: “Zij (Maria) zal een zoon baren en gij zult hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal red­den van hun zonden”. Al voor Zijn geboorte werd er dus gesproken van het kruis. Het kruis is altijd een teken geweest dat weer­sproken werd, aanstoot gaf en veel vragen opriep. Bij de opdracht van Jezus in de tempel profeteert Simeon al: “Zie deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken, dat weerspro­ken wordt”.

De apostel Paulus liep ook altijd tegen weerstand en verzet op als het over het kruis ging. De duivel en z’n rijk heeft alles wat het kruis teweeg heeft gebracht voor de mens, altijd versluierd en verduisterd.

Vele vragen over het kruis

Toen in het begin van het jaar de film ‘The Passion of the Christ’ uit­kwam, bleek weer eens te meer hoe weinig het kruis begrepen wordt, juist ook door christenen. Op inter­net, in tijdschriften en zelfs in kranten, maar ook in gesprekken kwamen steeds weer dezelfde vragen naar voren.

Vragen als: Kan God de zonden niet gewoon vergeven, zonder die verschrikkelijke kruisdood van Zijn Zoon? Wat heeft dat nou met verge­ven te maken? Waarom dan ook nog die afschuwelijke, wrede geseling van de Romeinen, waarbij de rug van het slachtoffer werd als een omgeploegde akker Psalm 129 vers 3 (Ps. 129:003). Zijn die paar zonden van mij dan zo erg voor God? Weer anderen vinden dit zo in tegenspraak met ‘God is liefde’, dat het voor hen niet meer hoeft! Hoe kan God nu Zijn liefde voor ons bewijzen door Zijn eigen ion op zo’n gruwelijke wijze te laten doden? Kan Hij niet op een andere manier Zijn liefde tonen? Wat is dat dan voor een God dat dit allemaal nodig is om te kunnen ver­geven? Enz., enz.

Dat Gods Woord behalve van verge­ving ook spreekt van bevrijden, red­den, verlossen, loskopen, losprijs, vergelding, reiniging, verzoening, gerechtigheid,… dat dringt schijn­baar niet door.

Verschrikkelijke gevolgen

Aan de geschiedenis van het kruis is de geschiedenis van de mensheid verbonden. Het gaat bij het kruis om zo veel meer dan alleen maar ‘zon­devergeving’. Los van het feit dat iedere zonde een daad van ongehoorzaamheid aan God is, een over­treding van Zijn wetten, brengen zonden en overtredingen schade en leed toe. Niet alleen aan de mens die zondigt, maar ook aan de medemen­sen, direct of indirect. Bovendien brengt het vaak onbegrepen veel schade toe aan de goede schepping van God, wat onder andere in Jesaja 24 duidelijk wordt beschreven. De gevolgen van zonden en overtre­dingen zijn zó ingrijpend en hebben zulke verstrekkende gevolgen voor mens en schepping, dat dat niet met vergeven alleen opgeheven kan worden.

Het duidelijkste voorbeeld is wat de zonde van Adam en Eva teweeg heeft gebracht, een zonde die God wel vergaf, maar God kon de gevol­gen niet ongedaan maken. Vanaf dat moment ging er verderf intreden; de wet van zonde en dood ging in wer­king Romeinen 8 vers 2 (Rom. 08:02), zoals God had gezegd Genesis 2 vers 15 tot en met 17 (Gen. 02:15-17). De mens kwam als direct gevolg in de geestelijke dood, afgesneden van God, de levensbron, wat uiteindelijk de lichamelijke dood tengevolge heeft. “Door de overtreding van die ene mens, Adam, is het voor alle mensen tot veroordeling gekomen, en is de dood als koning gaan heer­sen over alle mensen die uit Adam geboren worden” Romeinen 5 vers 16 tot en met 18 (Rom. 05:16-18). Door de zondeval van Adam en Eva in het paradijs is er een wezenlijke verandering ontstaan, niet alleen vóór de mens maar ook in de mens! God zegt tot Adam: “Omdat gij van de boom gegeten heb, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem op uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daar­van eten zolang gij leeft, en doornen en distels zal hij u voortbrengen” Genesis 3 vers 17 (Gen. 03:17).

Mens en schepping zijn onder de vloek gekomen en dat kan nooit door vergeving alleen hersteld wor­den of opgeheven worden. Er is maar één oplossing: De hele oude schepping moet sterven om onder de vloek uit te komen.

Geen zelfverlossing

Heel summier is dat de geschiede­nis van mens en schepping en de voorgeschiedenis van het kruis, want de in zonde gevallen mens kan zich­zelf niet verlossen van deze geestelij­ke doods-toestand. De in zonde gevallen mens is gaan leven door de ziel en de vleselijke begeerten. Zijn hart is vol geworden van verkeerde begeerten en overleggingen zie Markus 7 vers 20 tot en met 23 (Mark. 07:20-23).

De lichamelijke zintuigen en lede­maten spelen daarbij de hoofdrol want door het lichaam, als instru­ment, krijgen de zonden gestalte in de wereld. De leden of ledematen van de mens zijn in dienst gekomen van de onreinheid en wetteloosheid. Nooit eerder in de geschiedenis is dat duidelijker gebleken dan in onze tijd. Nog vers in het geheugen ligt de laffe terroristische-aanslag in Beslan in Rusland op een school met onschuldige kinderen en bur­gers. (Zie trouwens ook de geschie­denis van Kaïn en Abel).

Eén voor allen

Dat door de zonde overheerste, beschadigde en aangetaste lichaam, waar het verderf en de dood in heerst door de vleselijke begeerten 2 Petrus 1 vers 4 b

(2 Petr. 01:04b) noemt Gods woord: ‘het lichaam der zonde’. Hierin kan de mens niet meer leven naar de wil van God, wat Paulus duidelijk uit­eenzet in Romeinen 7. Dit “lichaam der zonde”, ook wel genoemd: “het lichaam des vlezes”, of “het lichaam des doods”, is door God ‘veroordeeld’. Dat lichaam heeft geen bestaansrecht meer, dat moet voor eeuwig weg uit de schepping! Daarom is daar onder andere het kruis geweest, om dat ‘veroordeelde lichaam der zonde’ in de dood te brengen.

Daarvoor heeft de Vader in de vol­heid des tijds Zijn eigen Zoon gezonden in een lichaam in volko­men gelijkheid aan dat van de in zonde gevallen mens, in ‘lichaam der zonde’ dus en aangetast door de zonde, terwijl de Heer zelf nooit gezondigd heeft, om de mens van dat lichaam te verlossen. “Het Woord is vlees geworden”! De apostel Paulus zegt hiervan in Romeinen 8 vers 3 uit de Willibrord vertaling (Rom. 08:03): “Wat de wet niet vermocht, machte­loos als ze was door het vlees, dat heeft God bewerkt door Zijn Zoon te zenden in de gestalte van het vlees der zonde en ter wille van de zonde: Hij heeft in het vlees zelf de zonde gevonnist”.

De ‘veroordeling’ en het ‘vonnis’ is dus aan de Heer Jezus voltrokken. Hij hing daar plaatsvervangend aan het kruis voor alle mensen en Hij heeft door het offer van ‘Zijn lichaam’ Hebreeën 10 vers 10 (Heb. 10:10), in principe voor alle mensen ‘het lichaam der zonde’ vernietigd. “Een is voor allen gestorven, dus zijn ze allen gestorven” 2 Korinthe 5 vers 15 (2 Kor. 05:15). De oude ‘Adam-mens’ is mede gekruisigd zodat eenmaal de gehele mensheid zal bestaan uit nieuwe scheppingen in Christus met een nieuw, verheerlijkt lichaam. De gelovige en verloste mens heeft hier in principe nu al deel aan en het is voor hem/haar weer mogelijk naar de wil van God te leven.

Daarom zegt de apostel voor de gedoopte mensen in Romeinen 6 vers 6 tot en met 11 (Rom. 06:06-11): “Dit weten wij immers, dat onze oude mens mede gekrui­sigd is, opdat aan ‘het lichaam der zonde’ zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn. Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wél dood zijt voor de zonde maar levend voor God in Christus Jezus”. Dat heeft het kruis bewerkt!

Dit is een onbeschrijfelijk wonder van liefde en genade, wat de Heer Jezus op het kruis van Golgotha tot stand heeft gebracht en waarmee Hij de duivel z’n macht over de mens heeft ontnomen! Niet langer slaven van de zonde!

Een vloek geworden

Ik heb aangegeven dat zonden ver­schrikkelijke gevolgen hebben. Iedere overtreding van Gods wetten en inzettingen heeft consequenties. Dat is ongeveer te vergelijken met de natuurlijke wereld met wetten en inzettingen van de overheid. Die consequenties noemt men straf en dat noemt de Bijbel ook zo. Wij spreken liever van ‘gevolgen’, maar in feite is het straf en wordt het ook zo ervaren.

De hele vloek van de wet, hoofdzake­lijk beschreven in Deuteronomium 27 en 28, zijn de consequenties of de gevolgen van zonden en overtre­dingen. Nu zouden we kunnen den­ken, ja, dat is alleen voor de hele grote zondaars die de hele wet over­treden, maar Jacobus leert: “Wie de gehele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle geboden” Jakobus 2 vers 10 (Jak. 02:10). Alle mensen hebben gezondigd en allen zijn dood door overtredingen – en zonden en allen zijn de dood schuldig, zie ook Ezechiël 18 vers 4 en Ezechiël 18 vers 20 (Ez. 18:04 en Ez. 18:20). Maar Jezus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden Galaten 3 vers 13 (Gal. 03:13). Iedere vernedering en iedere geselslag die Hij ontving maakte Hem ziek en meer en meer tot vloek en zo verlos­te en genas Hij de mensheid van de vloek der wet. Daarom lezen wij in Jesaja 53 vers 5 tot en met 10 samengevat (Jes. 53:05-10): “Maar om onze overtredingen werd Hij doorboord, om onze ongerechtighe­den verbrijzeld, de straf die ons de vrede aanbrengt (met God), was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden. De Here heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen neerkomen. Om de overtredin­gen van alle mensen is de plaag (de vloek) op Hem geweest. Maar het behaagde de Here Hem te verbrijze­len, Hij maakte Hem ziek’. Het behaagde de Vader Zijn Zoon te verbrijzelen en ziek te maken omdat dat de verlossing van de mensheid betekende! Immers: “Alzo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16).    

Ook de vloek van de aarde, doornen en distels, Genesis 3 vers 17 en 18 (Gen. 03:17-18) droeg de Heer, symbolisch uitgedrukt in de doornenkroon.

De wet gekruisigd

Als de Bijbel leert dat God de wet, die door zijn inzettingen tegen ons getuigde, in Jezus Christus aan het kruis heeft gespijkerd, dan zijn dat niet de wetten en geboden die goed en heilig zijn Romeinen 7 vers 12 (Rom. 07:12), maar dan gaat het om alle gevolgen van zon­den en overtredingen van die wet, de vloek, die tegen ons getuigde en waardoor de duivel macht had over de mens en de schepping.

In die betekenis zijn wij niet meer onder de wet maar onder de genade. Allen waren de dood schuldig en door de zonden had de duivel macht over allen. Die macht is Hem ontno­men doordat de Heer Jezus de totale vloek heeft ondergaan en zo voor eeuwig heeft opgeheven. Hij heeft de wet vervuld voor ons! In Hem heeft God recht gedaan! Opnieuw één voor allen!

Vergelding en verzoening

God heeft ons met Zichzelf ver­zoend door Jezus Christus. Niet alleen de mensheid, maar alle din­gen, de ganse kosmos. Al het geschapene, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is 2 Korinthe 5 vers 18 en 19 en Kolossenzen 1 vers 20 (2 Kor. 05:18-19 en Kol. 01:20). Verzoening wil zeggen dat er genoegdoening is gedaan of reini­ging heeft plaatsgevonden voor alle zonden, overtredingen en ongerech­tigheid. Alle belemmeringen, waar­door mens en schepping gescheiden en in vijandschap met God verkeer­de, heeft God Zelf in Zijn Zoon op het kruis weggedaan waardoor wij nu weer vrede met God kunnen heb­ben.

Alles wat de mens aangericht heeft door oorlogen, moorden, martelin­gen, verkrachtingen, kindermis­bruik, scheidingen, hoererij, of welke overtreding dan ook, heeft de mens en de schepping ontwijd en vervuild.

Gods Woord leert dat iedere zonde en ongerechtigheid ‘rechtmatige ver­gelding’ moet ontvangen wil de ont­wijding en verontreiniging opgehe­ven worden. Zie bijv. Hebreeen 2 vers 2; Numeri 35 vers 30 tot en met 34; Exodus 21 vers 12 tot en met 36 (Heb. 02:02 en Num. 35:30-34 en Ex. 21:12-36) Alles, maar dan ook alles wat de mens misdreven heeft, heeft in de Heer Jezus rechtmatige vergelding ontvangen. In alles wat Hem is aan­gedaan, smaad, hoon. spot, vernede­ring, geseling en kruisiging, heeft Hij met Zijn bloed, met Zijn leven, mens en schepping gereinigd en gezuiverd van alle ongerechtigheid, en weer met de Vader verzoend. Zonde is niet iets abstracts wat met ‘een sorry’ is opgeheven. In Hem is al het kwaad in al z’n volheid en afschuwelijkheid voor eens en voor altijd aan het kruis gespijkerd! Zó heeft Hij onze zonden in Zijn lichaam op het kruis gebracht! De Bijbel leert dat God Zijn eigen Zoon heeft voorgesteld als zoenmiddel en dat Hij, na de reiniging tot stand te hebben gebracht, Zich gezet heeft aan de rechterhand Gods. Dit is, eveneens heel summier, wat het lijden en het kruis van Jezus teweeg heeft gebracht, want er is nog veel meer van te zeggen. Door de oneindige liefde en genade van God heeft de Heer Jezus dit alles in principe voor alle mensen tot stand gebracht.

Zijn volbrachte werk is de grondslag voor de nieuwe schepping, de nieu­we hemel en de nieuwe aarde waarop gerechtigheid zal wonen en eeuwige vrede zal heersen. En dit heil begon in Bethlehem! Aan Hem alle lof, dank en aanbidding!

 

Notities die om aandacht vragen

Oude en nieuwe dingen

Zo nu en dan kom ik iets tegen, wat jaren geleden is gebeurd en vastgelegd op foto’s, de reportages erbij; of cassette­bandjes, in mijn aantekeningen van bijzondere gebeurtenissen, gedichtjes, etc. En dan kan ik er weer van genieten of ook dankbaar zijn, als het iets minder prettigs was of een verlies betrof, dat ik dan ervaren heb, dat in alles mijn hemelse Vader bij mij was. “In vreugde en verdriet, Hij is het die mij ziet, Hij was er zelfs ook bij en wandelde aan mijn zij…”

Zo vond ik pas geleden op een kastplank tussen heel wat oude cassettebandjes er enkele, die ik apart had gezet. Het betrof een cassette van de doopdienst van mijn dochter, nu 40+ er, de opdrachtdienst van haar zoon, nu een tiener en de doop van haar dochter, 18 jaar, enkele weken geleden. Ik heb van alle drie bandjes weer genoten, ook al gebeurde het soms meer dan 25 jaar geleden ! Is dit “nostalgie”? Of is het “Oude en nieuwe dingen, die je te voorschijn brengt uit je voorraad”? (Matt. 13:52). Daar zei Jezus het volgende, naar aan­leiding van gelijkenissen, die Hij zijn discipelen had verteld over het Koninkrijk der hemelen, (de schat, de parel en het sleepnet): “Daarom is iedere Schriftgeleerde, die een discipel geworden is van het koninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes(of een vrouw!), die uit zijn(haar) voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt”. Geldt dit niet alle kinderen van onze Vader, die in hun voorraad weer opnieuw oude en nieuwe schatten (her)ontdekken ?! Vandaar datje dagelijks kunt wandelen in dat heerlijke Koninkrijk van God! Met Jezus onze Leidsman, door de heilige Geest! (Tea Keuper)

Schuldgevoelens

Het is een knagende worm die aan je levensblijheid vreet. De kunst is hem geen voedsel te geven. Dat voedsel bestaat meestal uit gevoelens van minderwaardigheid (je vergelijkt je aldoor met anderen) of zelfs onwaardigheid, zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak. En dit verstoppen achter slaafse dienstbaarheid werkt ook niet. Kijkje mag jezelf best eens (laten) beoordelen door een goede vriend(in). Daar is niks mis mee en het werkt vaak verfrissend, maar jezelf veroordelen is funest, je staat in je eigen schaduw.

we hemel en de nieuwe aarde waar­op gerechtigheid zal wonen en eeu­wige vrede zal heersen. En dit heil begon in Bethlehem! Aan Hem alle lof, dank en aanbid­ding!

Wanneer je gaat geloven, hoe aarzelend klein het begin ook is, in de woorden van God: “Ik heb je zo lief”, begin je langzaam wakker te worden en te besef­fen wat Hij in je ziet, wie je echt bent. Hij kan het weten, Hij heeft je gemaakt. Dat is je onvervreemdbare waarde. En de worm vindt niets en gaat… (Duurt Sikkens)

 

De rechterstoel van Christus door Hessel Hoefnagel

“… want we moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage, wat hij in zijn lichaam verricht heeft, hetzij goed of kwaad” 2 Korinthe 5 vers 10 (2 Kor. 05:10).

Er is hier sprake van een rechter­stoel. En dan met name de rechter­stoel van Christus. In de Romeinenbrief spreekt de apostel Paulus ook over deze rechterstoel, maar dan noemt hij haar de rechter­stoel van God Romeinen 14 vers 10 (Rom. 14:10). Dat is één en de zelfde rechterstoel, want onze God heeft het gehele oordeel aan de Zoon, onze Heer Jezus gege­ven en deze voert dit namens Hem uit Johannes 5 vers 22 (Joh. 05:22). Hij heeft zich immers kunnen zetten op de ’troon van de Vader’ om levenden en doden te oordelen.

Alle mensen zullen voor de rechter­stoel van Christus komen te staan om voor zichzelf rekenschap te geven over wat men ‘in het eigen lichaam’, dus tijdens het persoonlijk leven als christen op aarde, heeft verricht, hetzij goed, dus in overeen­stemming met de bedoeling van God, of kwaad, dus tegen de bedoeling van God in, Romeinen 14 vers 12 en 2 Korinthe 5 vers 10 (Rom. 14:12 en 2 Kor. 05:10).

Niet alleen wij als christenen, maar voor alle mensen van alle tijden en plaatsen geldt het oordeel van de Zoon des mensen. De Christus is namelijk gestorven voor de zonden van alle mensen. Maar Hij is ook opgewekt en weer levend geworden voor alle mensen, opdat Hij over dóden (die nog onder de claim van de Dood liggen) en lévenden (die door geloof in Jezus de Christus zijn opgestaan van tussen de doden uit) heerschappij zou voeren Romeinen 14 vers 9 en Efeze 5 vers 14 (Rom. 14:09 en Ef. 05:14).

Geen schrikbeeld

Het gegeven van de rechterstoel van Christus hoeft geen schrikbeeld te zijn, maar het is wel een waarschu­wing met een duidelijke oproep, welke ook Paulus hanteert bij zijn evangelieprediking, als hij de profeet Jesaja citeert: “Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer. Want Ik heb gezworen bij Mijzelf, waarheid is uit Mijn mond uitgegaan, een woord, dat niet zal worden herroepen: dat voor Mij elke knie zich zal buigen, dat bij Mij elke tong zal zweren” Jesaja 45 vers 22 en 23 (Jes. 45:22-23). Niemand van alle mensen, die op aarde geleefd hebben en nog leven of nog zullen leven, ontkomen aan het oordeel van God, dat door de Christus wordt uitgevoerd. Dit oor­deel functioneert reeds sinds onze Heer de zondemacht (de duivel) en de doodsmacht (de Dood) heeft overwonnen.

Onder het oordeel des Heren wor­den ook alle gelovigen getuchtigd, opdat zij niet met de ongelovige wereld veroordeeld zouden worden.

Omdat de Heer ons liefheeft geldt deze tuchtiging en we moeten haar niet gering achten 1 Korinthe 11 vers 32 en Hebreeën 12 vers 5 en 6 (1 Kor. 11:32 en Heb. 12:05-06).

Tent en gebouw

Ieder mens heeft zowel een uiterlijk als een innerlijk lichaam. De apostel Paulus spreekt dan over een tijdelij­ke ‘aardse tent’ en een ‘gebouw in de hemelen’, een ééuwig huis, waarin we wonen 2 Korinthe 5 vers 1 (2 Kor. 05:01). De aanduiding ‘aardse tent’ duidt niet alleen op tijdelijkheid, maar ook op kwetsbaarheid en vergankelijk­heid. Het aardse lichaam wordt op één of andere manier afgebroken. Dat gebeurt vaak door de inwerking van boze geesten omdat deze niet willen, dat je een getuigenis voor God en Jezus bent. Zij veroorzaken vele ‘verdrukkingen’ (tegenslag, hon­ger, naaktheid, gevaar, armoede, ver­werping, enz.), die het ‘wonen’ in deze ’tent’ kenmerken en soms ’tot een hel’ kunnen maken. Deze vuurgloed der beproeving moet ons echter niet bevreemden en we mogen ons verblijden, als we door de naam van Jezus gesmaad orden, want we zullen ons ook kunnen verblijden bij de openbaring van Zijn heerlijkheid 1 Petrus 4 vers 12 en 13 (1 Petr. 04:12-13). Je kunt als mens ook zelf door je eigen toedoen en manier van leven er aan meewerken, dat je innerlijk besmet wordt. Dat je min of meer in geestelijke ‘slavernij terecht komt en niet meer zelf bepaalt wat je wel of niet doet. Dan is het zaak om te breken met ongerechtigheid en orde op zaken te stellen in je eigen levenspatroon.

In tegenstelling tot de aanduiding ‘aardse tent’ duidt de aanduiding ‘gebouw in de hemelen op een blijvende situatie. Van dit eeuwig huis’ zei de Prediker (de wijze koning Salomo), dat je daar naar toe gaat bij je sterven Prediker 12 vers 51 (Pred. 12:51). maar Paulus stelt, dat we dit al hébben tijdens ons aardse leven.

Ieder mens bouwt door middel van zijn levenswijze aan zijn geestelijk huis, waarin hij eeuwig zal verblij­ven, hetzij ten goede of ten kwade. Voor de rechterstoel van Christus zal een ieder wegdragen, wat hij in het aardse lichaam verricht heeft, hetzij goed of kwaad 2 Korinthe 5 vers 10 (2 Kor. 05:10) .

Van essentieel belang

Het is daarom van essentieel belang, dat het ‘eeuwig huis’ in onze eigen hemel een gebouw van Gód is, waar ook Hij kan wonen als heilige Geest. Wij betrekken dat niet pas na het aardse leven, waarbij velen in een ‘blind misschien’ hopen, dat God ergens in Zijn hemel wel een plaats(je) voor hen heeft bestemd. Deze ‘hemel’ stelt men dan veelal voor als een veredelde weergave van het aardse bestaan, vrij van elke bekommernis, ergens ver weg in het heelal.

Het is echter Gods plan en bedoe­ling, dat de Here Jezus Christus nu reeds door Zijn heilige Geest bin­nen in ons, ook ons lichaam geheel tot deel van Zijn woning maakt. Als burgers van een Rijk in de hemelen verwachten we immers de Here Jezus Christus als Verlosser. Hij zal Zijn Woord ook in ons ‘vlees’ laten worden en door Zijn Geest ons ‘ver­nederd’ lichaam (dus nog liggend onder de claim van de Dood, die door de zonde in de wereld heerst), ‘van binnen uit’ omvormen, zodat het gelijkvormig zal worden aan Zijn eigen verheerlijkt lichaam. In mijn tent op aarde, wordt bepaald hoe mijn gebouw in de hemel zal zijn. Terwijl onze ‘aardse tent’ hoe dan ook wordt afgebroken, worden wij dus innerlijk van dag tot dag ver­nieuwd en tot nieuwe mens gemaakt in overeenstemming met het beeld, dat de Schepper vanaf de eeuwigheid voor ogen heeft. Naar dit eeuwig voornemen heeft Hij ons tot aanzijn geroepen en bedoeld om Zijn beeld te zijn Genesis 1 vers 26 en 27 (Gen. 01:26-27). Laten wij ons leven zodanig inzet­ten, dat het onder het oordeel van de Rechterstoel van Christus functio­neel zal zijn in de ’toekomende eeuw’, welke steeds meer naderbij komt. Tot eer van de grote Schepper, die Zijn plan voltrekt.

 

Trends, kennis en vaardigheden door Yvonne Sulman

Toen mijn moeder nog een klein meisje was, konden alle meisjes op het schoolplein kaatsballen. Ze speelden het vaak, en om het uitdagend te houden maak­ten ze het steeds moeilijker, met meer dan drie ballen, tegenover elkaar staan en dan eens proberen met vijf of zes ballen… En wanneer er geen uitdaging meer in was, was er binnen de kortste keren een ander spel in de mode en werd daar alle tijd en aandacht aan besteed.

En dan denkt u vast dat ik het een en ander wil gaan zeggen over de trends en de oude glorie en ‘die goede ouwe tijd’. Helaas, dat is niet waar mijn gedach­ten naar uit gaan. Ik wilde het met u gaan hebben over de drie basisbeginselen van het jongleren: lef, vertrouwen en loslaten. En dat geldt niet alleen voor het jongleren, maar eigenlijk voor alle nieuwe dingen waar je aan wilt beginnen in je leven.

Lef: gooi maar eens twee ballen vlak na elkaar omhoog; Vertrouwen: vang ze ook maar weer op;

Loslaten: als je ze gevangen hebt, blijf dan niet staan juichen maar ga door, alleen zo hou je de motor draaiend en kan je spreken van een continu proces.

 

Onbevreesd, maar met ontzag door Cees Maliepaard

“Wij dan, wetende de schrik des Heren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar gewor­den; doch ik hoop ook in uw geweten geopenbaard te zijn” Uit 2 Korinthe 5 vers 11 tot en met 21 Statenvertaling (2 Kor. 05:11-21).

Het ene godsbeeld…

Het voorgaande Schriftgedeelte was in mijn kinderjaren één van de kern­teksten die m’n godsbeeld bepaal­den. God was voor mij wel een vader, maar dan wel een uitermate strenge! Hij lette als met argusogen op alles wat er maar fout kon gaan in je leven. En daar kwam Hij altijd op terug; je ontkwam er gewoon niet aan. Hij had iets afschrikwekkends over zich, iets ongenaakbaars. Maar ja, dat kwam dan ook door de zonde die, naar ik dacht, qua natuur welig in de mensen tierde. Vanuit het gegeven van ‘de schrik des Heren’ moest men dan proberen de men­sen tot het geloof te bewegen. Ik meende stellig dat dit tot stand dien­de te komen in een klimaat van angst en beving van de zondige mensheid voor de eeuwige God. Enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog kregen we de NBG- vertaling. Daar lazen we: ‘Daar wij dan weten hoezeer de Here te vre­zen is, trachten we de mensen te overtuigen; voor God echter is ons bedoelen openbaar en, naar ik hoop, is het ook in uw geweten openbaar.’ Daarmee veranderde er eigenlijk niet zoveel. Ik zou op grond van deze weergave dus niet meer behoe­ven te schrikken voor God, maar ik zou toch wel bevreesd voor Hem moeten zijn. We werden immers geacht te weten hoezeer de Here God gevreesd diende te worden. Pas veel later leerde ik beseffen dat God enkel goed, rechtvaardig en liefdevol is. De Vader zoals Jezus ons die openbaarde.

Maar nu is er de NBV-vertaling. Hoe luidt die? Ik denk dat dit gedeelte in deze weergave heel wat beter uit de verf komt: ‘Vervuld van ontzag voor de Heer, proberen we iedereen te overtuigen. God weet precies wie en wat we zijn; hopelijk weet u het ook wanneer u te rade gaat bij uw gewe­ten.’ Voor vrees en schrik is er geen plaats meer, wel voor ontzag… en dat is volkomen terecht, want de liefde­volle Schepper van hemel en aarde is ontzagwekkend groot in zijn wer­ken en in zijn goedheid, rechtvaar­digheid en liefde.

Drang of dwang…

Wordt u wel eens ergens toe gedron­gen? Ik bedoel niet: ergens toe gedwongen, want dat is iets anders. Dwangmatige zaken komen voor ^ een kind van God altijd van de verkeerde kant. Niemand wordt gedwongen tot bijvoorbeeld dienst­betoon aan de Heer, maar wie een bepaalde drang voelt, kan wel dege­lijk met een stuwing van heilige Geest te maken hebben. ‘De liefde van Christus dringt ons’, schrijft Paulus, en dat is een zuivere drang. Daarin gaat het in geen geval om iets dat ons opgelegd wordt, want de Heer laat zich niet in met afpersing. Het kan bij ons dan ook nooit een zaak wezen van: ik kan nu eenmaal niet anders, want de Heer dwingt me er toe; ik moet me er dus maar in schikken.

Wie zich onder dwang schikt in z’n leven, onderwerpt zich aan een duivel­se geest. Jezus dwingt nooit iets af, heel gewoon omdat Hij dat de Vader nooit ziet doen. En de Schrift geeft aan dat bij alles wat Jezus doet, Hij dat eerst bij de Vader waargenomen heeft. Wie door de liefde van Christus een sterke aandrang voelt, krijgt dat niet van buiten af opge­legd. Want de liefde die binnen het lichaam van Christus is, is je als kind van God eigen geworden. Die hoort bij je. De liefde van Christus werkt immers van binnen uit en heeft zich onlosmakelijk met je ver­bonden. Je kunt elkaar deze liefde ook niet aanpraten, want die ontstaat niet in een verstandelijk aanvaar­den… ze zit in het geestelijke hart van de mens.

We zullen nooit onze eer in bijkom­stigheden zoeken, in de goede wer­ken die we doen bijvoorbeeld. Of in hoeveel we tegenwoordig wel weten van het plan van God met de mens. Onze eer stellen we in wat er door Gods genade aan liefde in onze har­ten leeft. Daar doelt Paulus ook op in vers 12. Daar heeft hij het over roem zoeken in het hart tegenover roem zoeken in uiterlijkheden. Het gaat er daarbij niet om dat we altijd in het gareel lopen – je mag best wel eens creatief zijn. Als het maar creativiteit vanuit een toegewijd hart … in de toewijding aan de Heer. Dat zal dus nooit ontaarden in dwarsliggen of in het alles altijd beter willen weten, maar dat corre­spondeert op de creativiteit die de Heer zelf aan de dag legt. En Hij blijft altijd binnen zijn normen en waarden, met respect voor de mens die het betreft. Let wel: we hebben het over zijn normen en waarden, niet die van mensen, want daar kun je je soms een behoorlijke buil aan vallen.

In geestvervoering geraken

Binnen de normen en waarden van Gods Koninkrijk kun je in geestver­voering geraken. Je gaat dan dingen zien en horen met je geestesoog en met je geestesoor in de innerlijke mens, en wel door de heilige Geest die de Heer je gegeven heeft. Je krijgt licht in de geestelijke wereld, waardoor je weer verder kunt komen met Gods gedachten in zijn hemel. Maar je kunt ook heel nuchter bezig zijn, ter wille van de mensen. We worden eigenlijk opgeroepen ons nuchtere verstand te gebruiken om niet nodeloos mensen afkerig van de heilsboodschap te maken. Dat kan gebeuren als men niet haar­scherp het verschil tussen goed en kwaad onderkent, in dit geval tussen in geestvervoering raken en in tran­ce verkeren. Wie vanwege de Heer in extase komt, krijgt wel het een en ander vanuit de geestelijke wereld aangereikt, maar hij zal bij z’n volle verstand blijven. Hij blijft volledig over de rede beschikken; z’n verstan­delijke vermogens blijven voor hon­derd procent intact. Anders gezegd: iemand in geestvervoering kan hele­maal zichzelf blijven. Maar wie in trance verkeert is op dat moment bezet gebied geworden. Die moet het allemaal maar over zich laten komen, want z’n wil is uitgescha­keld. Hij is op dat tijdstip onder de ban gekomen van een inspirerende geest uit het rijk van Satan. En bij hem heeft de betrokken mens niets in te brengen. Hij is een medium geworden, bespeeld vanuit het ver­keerde deel van de hemel. Natuurlijk kan het ook foute boel zijn zonder dat er sprake is van een in trance geraken. Maar verkeerde impulsen zullen altijd merkbaar wezen, want die wijken af van Gods goede gedachten over de mens. Satan denkt nooit positief over het goede in mensen, hij zal dit altijd negatief benaderen. Ook wanneer iemand zich verworpen voelt, is er een duivelse beïnvloeding aan de gang. Want God wijst te allen tijde naar de enige weg tot behoud: Christus Jezus. En Hij aanvaardt mensen. Bij de Heer is er altijd ver­geving, ontferming en de mogelijk­heid van een nieuw begin.

Het inzicht van Paulus

Paulus geeft aan, tot een zeker inzicht gekomen te zijn. Wat heeft hij daarmee voor ogen? Gaat dat over hoogverheven geestelijke zaken waarvoor je op je geestelijke tenen zou moeten lopen om te proberen met je hoofd boven de wolken te komen? Nee, het is juist heel simpel: hij schrijft tot het inzicht gekomen te zijn dat één voor allen gestorven is. Tjonge, maar dat is voor ons onderhand ouwe koek; we weten nu zo langzamerhand wel dat Jezus voor onze zonden gestorven is. Dat is immers al zo’n kleine tweedui­zend jaar bekend, en ook de tegen­waarde ervan: dat het is alsof wij gestorven zijn en daardoor vrij van schuld zijn gekomen. Dat is mooi natuurlijk, het kan niet genoeg benadrukt worden hoe mooi dat wel is. Maar als er niets nieuws aan is, na al die jaren, moet je er dan nog steeds aandacht aan besteden? Ja, want het neemt niet weg dat het vandaag de dag nog helemaal actu­eel is. Het is de basis voor nieuw leven, de enige mogelijkheid voor een bestaan in de hemel terwijl je nog op aarde bent. Want op grond van Jezus’ sterven en opstanding is ons nieuw leven gegeven. Daardoor zijn we niet meer op onszelf gericht, maar op de opgestane Heer. Doordat Jezus niet alleen zijn lijdenswerk volbracht heeft, maar ook de over­winning op de dood, konden ook wij delen in zijn verzoeningsdood en in zijn opstanding ten leven. Daardoor zijn we niet meer op onszelf gericht, maar op de opgestane Heer. We leven derhalve niet meer voor onszelf, maar voor Jezus. Zonder zijn kruisdood en opstanding zou­den we dat niet kunnen en waar­schijnlijk niet eens willen. Alleen ingevoegd in de Christus zijn we een nieuwe schepping. Daarom zullen we er goed aan doen onze basis niet te vergeten. Dat betekent niet dat we constant met de dood bezig zullen zijn… allesbehalve! Paulus roept in 1 Korinthe 15 vers 55 (1 Kor. 15:55) juist triomfante­lijk uit: ‘Dood, waar is je overwin­ning? Dood, waar is je prikkel?’ We zullen veel meer, zelfs doorlopend, uit de kracht van de opstanding mogen leven. Dat geeft je leven fleur vanuit de innerlijke mens. Een christen leeft voor Jezus, en doordat Jezus voor de Vader leeft is ook onze relatie met Vader God in orde geko­men.

Niets van onszelf?

Wat houdt dat eigenlijk in: voor Jezus en de Vader leven – mag je dan niets meer van jezelf hebben? Het wordt wel eens gezongen met de woorden: ‘Niets van mezelf Heer, alles voor Jezus’. Maar daar kunnen gemakkelijk misvattingen over ont­staan! De Heer heeft nooit gezegd dat een mens niets van zichzelf mag hebben, wel dat we niets en nie­mand boven Hem en de Vader zul­len plaatsen. Hij zal je nimmer toe­voegen: al het jouwe is het mijne; lever alles dus maar bij Mij in! Weet je wat je in mag leveren bij de Heer? Dat waar Hij wat mee kan en waar wij niet zo best mee uit de voe­ten kunnen. Je mag bij Hem komen met al je beschadigingen en je tekor­ten, met alles waar je het moeilijk mee hebt, met alles wat je dusdanig belast dat je er je wel eens aan zou kunnen vertillen.

Maar ook met wat je verontreinigt, met alle zonden, gebondenheden en verkeerde neigingen… kortom met alle zaken die je zouden kun­nen verhinderen vrijuit als een kind van God te functioneren. Wie ermee naar Jezus gaat, zal een weg ter ont­koming gewezen worden. Dat is de hoge weg, waarop niemand zich boven mensen verheffen zal, maar wel boven alle infiltraties vanuit de geestelijke wereld. We mogen plezier in het leven heb­ben. Hoewel het ons daar niet om te doen is. Je kunt ook genieten van simpele dingen in het leven. Op 30 oktober was ik in de Martinikerk aanwezig, samen met vertegenwoor­digers van zeventig kerken, stro­mingen en zorginstellingen met een zondagsdienst uit de stad Groningen. Ieder kreeg een ‘kerkbij­bel’ overhandigd voor gebruik in de samenkomsten. Het eerste exem­plaar zou aan een wethouder van de burgerlijke gemeente aangeboden worden. ‘Maar ik heb hem nog niet…’ zei de man van het Bijbelgenootschap.

We keken elkaar ietwat verwonderd aan, om daarna ’s mans blik naar boven te volgen. En ja hoor: daar uit de torenhoge gewelven daalde lang­zaam de eerste nieuwe bijbel naar beneden. ‘Dat is me ook wat’, zei de wethouder, ‘de bijbel komt hier zom­aar uit de hemel vallen.’ Waarop hij als antwoord kreeg: ‘Maar dat is ook zo… alleen niet zo letterlijk natuur­lijk!’ Geen van de aanwezigen lag in een deuk, maar toch konden velen van ons een milde glimlach niet onderdrukken. Ik denk dat het gezicht van Vader veel vaker een geestelijke lachrimpel zal vertonen. Zeker als Hij ons eendrachtig teza­men ziet.

Jezusmensen

Vader heeft zich met ons verzoend, in Christus. Het hangt er dus voor ons vanaf of we wel in de Christus zijn. Wie dat niet is, is niet met God verzoend. Maar die moet nu ook niet gaan denken dat hij het dus verder wel schudden kan. Nee, die wordt hartelijk door Vader God uitgeno­digd zich alsnog met Hem te laten verzoenen. We zijn geen van allen geautoriseerd om mensen het oor­deel aan te zeggen. Maar wel om met de woorden van vers 20 in gedachten, ieder die het maar horen wil op te roepen: ‘Laat u met God verzoenen!’ God is in Christus de wereld met zichzelf verzoenende. Dat geldt dus voor iedereen, waar wereld ook. En ongeacht hoe goed of hoe slecht iemand in eigen oog ook mag zijn.

Aan het kruis timmerden de Romeinen de tekst INRI boven het hoofd van Jezus. Dat stond voor: Jezus Nazarenus Rex Judeorum. Ofwel voor: Jezus van Nazareth, de koning van de joden. Maar Hij is veel meer. Hem is alle macht gege­ven in de hemel en op de aarde. Kan Jezus dus alles? Dat is te zeggen: alles waarvoor de Vader Hem gemachtigd heeft. Maar God kan dan toch zeker wél alles – Hij is immers de Almachtige! Welnee, de Here God wil niet eens alles kunnen en zelfs niet alles kennen. God kam- niets verkeerds doen bijvoorbeeld; Hij is zelfs niet in staat het kwade te bedenken.

God is één en enkel positief in zijn bezig zijn met de mensen. Daarin heeft Hij Jezus een belangrijke plaats gegeven. Aan Jezus is alle macht gegeven om bij ieder die zich voor Hem opent, het door God bedoelde mensbeeld te openbaren. Daar gaat het om: we mogen (met behoud van de eigen identiteit) door Gods genade Jezusmensen zijn en voluit leven in Gods hemel en op Gods aarde. Het is de Heer die ons door de Geest daartoe dringt.

 

Rust, die niet roest! Door Jack Schoenaers

“… Dan zal de gerechtigheid vrede stichten, ze brengt rust en vertrouwen voor altijd. Mijn volk zal wonen in een oase van vrede, een veilige woon­plaats” Jesaja 32 vers 17 en 18 NBV (Jes. 32:17-18),

We kennen allemaal het gezegde: “Rust roest!” Dit artikel gaat echter over rust die niet roest!

Wat is rust?

Rust is een toestand welke intreed bij het ophouden van een inspan­ning of vermoeienis en het daarme­de gepaard gaande gevoel van ont­spanning. Men verpoost ergens om weer op adem te komen. Het kan ook betekenen het tot rust komen na een periode van smart, leed en pijn bij het verlies van geliefden. Zo ook na spanningen als gevolg van allerlei lasten, zorgen, onenigheden, bij twisten of het verliezen van werk en de daarbij gepaard gaande geldelijke verliezen. Het betekent dan, dat iemand ondanks dit alles een inner­lijke vrede, kalmte en rust kan erva­ren. Een soort “innerlijke stilte” die als het ware over en in iemand kan komen.

Om het dan met de woor­den uit Jesaja 30 vers 15 (Jes. 30:15) uit te kun­nen jubelen: “In stilheid en vertrou­wen (niet zou, maar) zal uw, mijn sterkte zijn!”

Denk hierbij ook maar eens aan de rust welke er uitgaat van het vertoe­ven in een bos, of in de stilte op een hoge berg, waar je de uitgestrektheid van het prachtige landschap met zijn groene dalen en kleine dorpjes in de vallei in je opneemt. Denk ook aan het kabbelende water van een berg riviertje of de branding aan zee. Een mens kan dan op zo’n moment in een zodanige rust zijn, dat je na een paar minuten inslaap valt, ja toch. Ik weet wat ik schrijf, want tijdens onze vakantie heb ik dit mogen erva­ren. Wat kom je dan weer tot jezelf, even weg uit de drukte van alle dag. Heerlijke momenten van rust, waar­voor alle eer aan mijn Heer en Heiland!

Wat Elia moest leren

Mijn gedachten gaan hierbij uit naar de belevenissen van de profeet Elia na de gebeurtenis op de Karmel en het doden van de afgoden priesters, beschreven in 1 Koningen 19. Elia wordt door Izebel opgespoord om hem te doden, door een bode gewaarschuwd, slaat hij op de vlucht. In de stilte gaat hij nu op zoek naar de o zó nodige rust. Daar in de eenzaamheid en in de stilte en in de rust kan de Here God Zijn dienstknecht weer bemoedigen en hem duidelijk maken dat zijn taak op aarde niet afgelopen is. Daar gaat God hem immers duidelijk maken wat er nu verder dient te gebeuren. Allereerst wordt hem nu duidelijk gemaakt dat hij moet opstaan en eten en drinken. Als Elia om zich heen kijkt, ziet hij een koek op gloeiende stenen gebakken en een kruik water. Hij staat op, eet en drinkt wat en legt zich weer neer om verder uit te rusten. Maar dat was niet de bedoeling, voor de tweede maal wordt Elia opgeroepen om op te staan, verder te eten en te drinken want de reis zou voor hem anders te ver zijn. De bestemming waartoe hij diende op te staan was immers de berg Horeb halen, het gebergte Gods. Daar aangekomen vraagt God hem: “Wat doet gij hier?” Elia doet nu zijn verhaal en de Here God vraagt hem vervolgens om buiten de spelonk, waar hij overnacht had, te treden. Dan is er een gewel­dige sterke wind waarin de Heer niet was. Daarop volgt een aardbe­ving, ook hierin is de Here God niet. Na de aardbeving een vuur waarin ook de Heer niet was. Dan echter volgt het ruisen van een zachte koelte, je zou kunnen spre­ken van een “stilte en rust,” waarin de Heer wel degelijk aanwezig was en Zijn dienstknecht nu verder kan instrueren in wat hij verder moet gaan doen, namelijk twee mannen gaan zalven tot koning en Elisa tot profeet.

Hierbij gaan mijn gedachten uit naar de opdracht die Daniël kreeg, dit is tevens ook onze taak, luister maar in Daniel 12 vers 13 (Dan. 12:13): “Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestem­ming aan het einde der dagen”. De Willibrord-vertaling geeft: “Ga het einde tegemoet, je zult je te rusten leggen om weer op te staan tot uw bescherming aan het einde der dagen. (Statenvertaling: “Maar gij, ga henen tot het einde, want gij zult rusten, en zult opstaan in uw lot, in het einde der dagen”. God spreekt dus graag in de stilte van het hart van mensen, als in het ruisen van een zachte koelte, en dit in de innerlijke mens. Elia, en wij ook dienen te leren, dat het niet altijd de grote wonderen en tekenen zijn welke uiting geven van Gods almacht en tegenwoordigheid. Zeer zeker zijn het ook de geestelij­ke veranderingen welke in het inner­lijke van iemand, in de stilte van het hart en denken van een mens zich afspelen, waardoor deze tot verande­ring komt in geheel zijn doen en laten.

Denk aan David, die vaak in doods­gevaar vertoevend kan zeggen in Psalm 116 vers 6 en 7 (Ps. 116:006-007): “De Here bewaart de eenvoudigen; ik was verzwakt, maar Hij heeft mij verlost. Keer weder, mijn ziel, tot uw rust, omdat de Here u heeft welgedaan”. En in Psalm 131 vers 1 en 2 (Ps. 131:001-002): “Here, mijn hart is niet hovaardig, mijn ogen zijn niet trots; ik wandel niet in grootse dingen die te wonderbaar voor mij zijn. Immers heb ik mijn ziel tot rust en stilte gebracht als een gespeend kind bij zijn moeder; als een gespeend kind is mijn ziel in mij”. De vraag kan nu gesteld worden: Tot rust komen, hoe doe je dat?

Hoe komen we tot rust?

Hiertoe is het te zien naar ons grote voorbeeld en leidsman Jezus Christus! Hij vertoefde vaak in de stilte om met Zijn hemelse Vader van gedachten te wisselen. Dit geheim heeft Hij ook Zijn discipelen aangeleerd, de zegen van in de stilte tot rust te komen en Vaders gedach­ten en Woord als eten en drinken in je innerlijke op te nemen en daar in de stilte van het hart te laten verte­ren.

Weet u wat de uitwerking hiervan zal zijn? We worden in Hem ver­heerlijkt en zien dan de dingen met andere, namelijk geestelijke ogen. Matteüs 17 vers 1 tot en met 13 (Matt. 17:01-13), de verheer­lijking op de berg, is daar een tekenend voorbeeld van. Daar ondergaat het lichaam van Jezus een metamorfose, Zijn gedaante veranderde voor hun ogen en Jezus gelaat straalde als de zon en Zijn klederen worden wit als het licht. Ze zien ook Mozes en Elia die ze nooit eerder in het leven gezien hebben. Er is echter een her­kenning vanuit en in de tegenwoor­digheid van Jezus te vertoeven. Er is ook het spreken van God zelf: “Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik Mijn welbehagen heb; hoort naar Hem.”

Nu werpen ze zich op hun aange­zicht ter aarde, ze zijn zeer bevreesd. Dan komt Jezus, hij raakt hen aan en spreekt hen toe om niet te vre­zen, en dan staat er zo opmerkelijk in vers 8, als ze dan hun ogen opslaan “zagen ze niemand dan Jezus alleen.”

We leren uit dit alles, dat onze omgang met Jezus, het lezen, over­denken en toepassen van Gods Woord niet louter een geestelijke aangelegenheid is maar ook zijn uit­straling dient te vinden in ons dage­lijkse gedragspatroon. Nu roept Jezus allen, die verstoken blijven van echte en ware rust op in Matteüs 11 vers 28 en 29 (Matt. 11:28-29): “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht”. Zelf geloof ik dat er een direct en oorzakelijk verband bestaat tussen enerzijds het “zachtmoedig en nede­rig van hart zijn” en anderzijds het “vermoeid en belast zijn”. Is het immers niet zo, dat wanneer iemand opstandig is en hardleers en vanuit een hoogmoedige houding, ongezeglijkheid en hardheid in woorden en handelingen tot uiting brengt, wel degelijk het bewijs gele­verd is dat die persoon geen ware rust, vrede en echt leven kent. Doch juist wél door geesten die onrust en onvrede bewerken overweldigt wordt. Zo iemand heeft bevrijding nodig.

Nu is het van in den beginne Gods doel geweest om “rust” te brengen in de enorme “onrust” welke heerste temidden van die oerchaos. Het kan ook niet anders want een van de kenmerken van God is dat in Hem “volstrekte rust” aanwezig is. We lezen hierover in Genesis 2 vers 1 tot en met 3 (Gen. 02:01-03) het volgende: “Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heer. Toen God op de zevende dag het werk voltooid had, dat Hij gemaakt had, rustte Hij op de zeven­de dag van al het werk dat Hij gemaakt had. En God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat daarop gerust heeft van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht”. De Statenvertaling voegt er aan toe: “Om te volmaken.”

Wat betekent ‘om te volmaken’

Wel, mens en dier, ja de ganse schepping met geheel zijn fauna en flora welke door Dood en dodenrijk worden overheerst, functioneerde niet meer naar de wetten Gods. Door verleugening bracht Satan de mens immers ten val waardoor Dood voortaan ging heersen. Voor die tijd kon hij immers niet heersen. Iemand moest eerst door ongehoor­zaamheid aan God onder de claim van zijn machthebbers en machtsgebied komen. Jezus lijden, sterven en opstanding uit Dood en dodenrijk staat er nu wel degelijk borg voor dat de mens door geloof en bekering, waterdoop en in heilige Geest gedoopt en vervuld in staat gesteld wordt mede te werken aan dit: “Om te volmaken!”

Mijn lieve broeder en zuster, kun­nen we ergens begrijpen, dat God rust van zijn werken? Dat Hij ook ergens rust van Zijn werken in en aan ons. Dit alles heeft te maken met Zijn grenzeloze liefde en ver­trouwen dat Hij in Zijn mensen heeft.

Hoe God rust van Zijn werken

Vrienden, God rust in Zijn Woord. Dat Woord van God is “vlees gewor­den” in de mens Jezus. Zo rust God ook in Zijn Geest, Heilige Geest welke Hij uitgestort heeft. God wacht af, net zoals een landman, die het koren gezaaid heeft en uitziet naar een goede oogst. God rust; d.w.z. dat er niets meer bijkomt. God voegt er verder geen scheppingswoorden meer aan toe. In Adam zat Einstein, James Watt, Edison, Archimedes. In Adam zaten ook de grote dichters Guido Gezelle en anderen, ook Beethoven, Dr. Barnhart, de hartspe­cialist van het Rode Schuurziekenhuis in Zuid-Afrika. Zó schiep God de mens met in hem al de mogelijkheden om zich in de natuurlijke zowel als in de geestelij­ke wereld gelijktijdig gaaf en wetma­tig te ontplooien en geestelijk door te groeien.

Gemeente, maar in Adam zat ook Jezus Christus, prijst God! Deze Jezus moest geopenbaard worden om de geestelijke mens Gods voort te brengen, passend en geschikt om met God gemeenschap te onderhou­den. God heeft een enorm groot ver­trouwen in Zijn Zoon, Jezus. Hij rust met andere woorden in Jezus, de Christus. God rust ook in het plan dat Hij met Jezus en de mens­heid voorheeft. Wat Hij van begin af aan in de gedachten had, vertrouwt Hij toe aan de mens Jezus. In Adam zaten ook u en ik, lieve broeder en zuster. Nu is het Vaders wil, dat dit plan ook door mensen, Zijn uitver­korenen, geliefde zonen van de Allerhoogste, door Zijn lichaam de gemeente zou worden gerealiseerd. Zoals God rust in Zijn Woord en Werk door heilige Geest van God, zo wil Hij ook rusten in de gemeente, het lichaam van Christus, dat straks Zijn Vrouw wordt. Zo wil Hij ook rusten in u en in mij! Wat een geheimenis, met menselijk verstand niet te begrijpen en toch is het zo. Want uit Hebreeën 2 mogen we ver­staan, “dat de toekomende wereld waarvan sprake, niet aan engelen is onderworpen maar ook aan mensen, met aan het hoofd Jezus de Christus, Zoon van de levende God en met en naast Hem vele Zonen Gods, eerstgeborenen naar het voor­beeld van de Eerstgeborene bij uit­stek!”

Ja, maar zegt iemand nu, was en is het niet gewaagd van God om een zodanig groot geloof in mensen te stellen? Kijk maar naar Adam en Eva, Ezau, Judas, de Tsaren, Hitler, Sadam Hoessein, Bin Laden en noem maar op. Kijk, het gevaar dat het mis kon lopen bij mensen heeft er altijd bestaan. Vraag is voor en bij wie? Wel, juist voor en bij de ongelo­vigen en ongehoorzamen, de niet besnedenen van hart. Hun gehele bestaan immers was en is gericht op wat voor ogen is.

Zondvloed en Babel

Zo kwam de zondvloed in een tijd van geweldenarij en grote gebonden­heid welke hoogtij vierden. Wie ont­kwam? Juist, Noach en zijn gezin, zij richten zich op wat God gezegd had. Zij rustten dus in Gods Woord en plannen. Gevolg? Gered door middel van de Ark! Na de zondvloed openbaart Satan zich opnieuw in de periode van Babel met zijn afgoderij en occulte praktijken in de hoogste vertrekken van dat immens grote gebouw. Gevolg? Spraakverwarring! We leren hieruit ook dat God niet de veroorza­ker is van de zondvloed. God doet immers geen half werk. Machten der duisternis hadden sinds de val van de mens immers terug hun greep op aarde.

Wie komt er nu uit die verwarring rond Babel? Wel, dat is Abraham en uit hem, uit zijn zaad, Jezus Christus. Men hoort wel eens de vraag waarom Jezus niet geboren was uit de Chinezen, Russen, Nederlanders of Belgen? Wel, omdat de Christus geboren moest worden uit een volk dat de Schriften kende. Gaat hier bij jullie ook een lichtje branden, rood of groen? Als de Heer Jezus terug komt, bij welk volk zal dit dan zijn? Juist, bij diegenen die Gods Woord kennen en van toepas­sing brengen in hun dagelijks reilen en zeilen. Snappie! Zo ging God uit Abraham halen wat Hij in hem gelegd en beloofd had. Dit geldt trouwens ook u en mij! Ook ten tijde van het volk van Israël is er steeds een groepje gebleven, een “overblijfsel van oprechten,” die niet omkwamen. Ze hadden immers geleerd om “te rusten” in het Woord en de beloften van God.

Dit merken we hier ook in de geschiedenis van Elia ten tijde van koning Achab. Elia meent dan wel alleen te zijn overgebleven, maar uit het verhaal blijkt duidelijk, dat er nog zevenduizend mensen waren die hun knieën niet hadden gebogen en het afgodsbeeld Baal niet gekust hadden.

Een volgend feit: Jericho wordt ver­woest, maar de publieke vrouw Rachab wordt behouden. Jozua en Kaleb “rustten in de beloften van God.” Die geest van rust, vrede en gerechtigheid welke zij uitstralen raakt Rachab diep in het hart. Ook zij krijgt deel aan die “rust,” door geloof en ontzag voor de God van Israël, welke deze mannen vertegen­woordigen. Gevolg: Zij en haar fami­lie worden gered.

Bij Jezus’ geboorte

Bij Jezus geboorte dreigt het opnieuw fout te gaan. Herodes geeft immers het bevel, alle pasgeboren jongetjes te laten ombrengen. God grijpt in door middel van Jozef, die zijn geestelijke antenne gericht heeft op Gods gedachten wereld. Ook hij kent het geheim van in de “rust” van Gods tegenwoordigheid te vertoeven. Hij ook rust in God! Jullie en ik ook? Kijk, en dit blijft zo maar doorgaan. God blijft rusten in Zijn werken. En ook wij kunnen en mogen het, want dit is juist de bedoeling van God met onze levens, ook als gemeente. Wij dienen te rusten in Zijn Woord, plan en werk.

Daarbij hebben we dan ook nog eens de heerlijke en rustgevende belofte uit Jesaja 55 vers 11 (Jes. 55:11): “Alzo zal Mijn Woord dat uit Mijn mond uit­gaat ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend. Want in vreug­de zult gij uittrekken en in vrede geleid worden”. Halleluja!! Lieve broer en zus, als wij dan ook op die wijze rusten in God en in Jezus Christus ons hoofd, in Vaders

Woord en onder leiding en gezag van heilige Geest ons stellen; dan kunnen ook wij “rusten,” in de volle zekerheid, dat wat God belooft heeft, ook tot stand zal komen. Zo komt de geestelijk volkomen toe­geruste mens er ook uit, welke dan ook in het natuurlijke leven volko­men gaaf en hersteld naar geest, ziel en lichaam zal gaan functioneren.

Het uiteindelijke doel

Dan komt de gemeente, het lichaam van Jezus Christus en daarbij ook mens en schepping Gods tot het uit­eindelijke doel waartoe God alles geschapen heeft. “Rusten in vrede van alle zijden rondom ons en zit­tend een ieder onder zijn eigen wijn­stok en vijgenboom” naar 1 Koningen 4 vers 25 (1 Kon. 04:25). Een geestelijk beeld van de goede werken welke in Christus Jezus verricht zijn, die ons volgen en waar we dan volop van kunnen genieten.

Dan zal ook, en dit ten volle, God tenslotte rusten in ons, Zijn mensen en schepping, want tezamen hebben ze Zijn voornemens doen gelukken; waarvan Jesaja 53 vers 10 (Jes. 53:10) zegt: “Wanneer Hij (het gaat over de mens Jezus) zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nakome­lingen, (of zaad) zien en een lang leven hebben en “het voornemen des Heren zal door Zijn hand voort­gang hebben.”

Onder leiding, zalving en kracht van heilige Geest Gods, zal dit alles tot stand worden gebracht. “De hand” van Jezus zijn immers Zijn volgelin­gen, die geheel “geënt en geijkt” in Hem vrucht hebben gedragen hun bekering waardig. Dit bereiken, mijn lieve broeders en zusters, vraagt dan de volle medewerking van onze kant en is ook noodzakelijk om “het voor­nemen des Heren, door ons heen, dan ook doen te gelukken.” Het is de bedoeling dat we allen kunnen zeggen: “Here God, hier zijn we om tot die, Uw rust in te gaan”. Rust, welke niet roest, maar door de olie (beeld van volheid van Gods Geest), bruikbaar blijft. Denk hierbij maar aan metaal, dat goed geolied bruikbaar blijft en waar de vernietigende roest geen vat op heeft.

Over die “rust,” zegt tot slot Hebreeën 4 vers 9 en 10 (Heb. 04:09-10) nog: ” Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust geko­men van zijn werken, evenals God van de Zijne”, Wat een woord met geestelijke inhoud en diepgang! Onze goede werken, welke in Jezus Christus verricht zijn, volgen ons na, hebben we gelezen. Dit houdt tevens in, dat we als voorgangers, oudsten , maar ook ieder lid van de gemeente in onze bediening en ii» het omgaan met mensen, ook eens leren “rusten en tot rust komen,” over de vele vragen en de waaroms van het leven. Ook over verdriet en teleurstellingen dat de verkondiging van het evangelie nog zo weinig, voor het oog van mensen, teweeg heeft gebracht. Er vaak zo weinig enthousiasme aan de dag wordt gelegd, juist door mensen die het allemaal zo goed weten en voor geestelijke mensen willen doorgaan.

Rust en vertrouwen

Laten we daarom, en dit samen met elkaar, maar eens opnieuw gaan leren rusten en vertrouwen stellen in wat God bezig is te doen in ment- sen om ons heen. Mensen uit de kring van familie of vrienden, onze buren ook. Laten we iedere gelegen­heid benutten om alert te zijn en hen iets aanreiken vanuit onze gemeenschap met God. Laten we daarbij vooral onze wandel in de “rust en de vrede van Gods konink­rijk voorleven.”

Blijf als leden van een gemeente ook achter jullie voorgangers en oudsten en medewerkers staan. Laten we tezamen “rusten” in het gezamenlijk uitwerken en beleven van gedachten, woorden, beloften en het werk van en door Gods Geest. Lieve lezers en lezeressen, mag ik jullie oproepen: “Kom tot geloof in die rust, stel daar ook geheel uw ver­trouwen op. Rust in Zijn machtig Woord en werk!” Immers: “Gods plan gaat altijd door!” Halleluja!! Gaan we samen met mij daarin door? God zegent ons hierin dan samen met elkaar. Van Zijn zegen immers zijn wij volkomen afhankelijk. De Zegen des Heren die maakt rijk!! De vrucht der gerechtigheid zal vrede zijn, de uitwerking der gerech­tigheid rust en veiligheid tot in eeu­wigheid. En Mijn volk zal in een ver­blijf des vredes wonen, in veilige woningen, in oorden van ongestoor­de rust. De Groot Nieuws Bijbel voegt er aan toe: “Jullie zullen geluk­kig zijn!”

 

Gods eer en heerlijkheid door Froukje Huis

Floep!! Met een plof valt er iets in de gang. De folders. Elke week komt er zo’n pakket met de laatste ‘interes­sante’ aanbiedingen, die we beslist niet mogen missen, Dick is verdiept in de computers. ‘Moet je alweer een nieuwe?’ vraag ik uitdagend. Maar hij schudt zijn hoofd, je kunt wel aan ’t kopen blij­ven, de ontwikkelingen zijn niet bij te houden.

Inderdaad, steeds meer mogelijkhe­den, steeds compactere uitvoering, internetten, chatten, foto’s oversturen, kopen per internet, wie had er van gedroomd. De sterrenkundigen met supersterke kijkers ontdekken almaar meer nieu­we sterrenstelsels, die tot nu toe vol­komen onbekend waren. De medi­sche wereld heeft genoeg aan het menselijk lichaam voor zijn ontdek­kingsreizen. Steeds meer inzicht door de vooruitgang in de appara­tuur, de bijzondere conclusies en mogelijkheden door DNA-onderzoek. Hiervan wordt niet alleen op medisch gebied, maar ook bij het opsporen van misdadigers gebruik gemaakt. Elke week is er wel een documentaire op de T.V. die ons op droogte brengt van nieuwe ontwikkelingen op technisch gebied, van ontdekkingen in de ruimte of een nieuw medicijn voor een tot nu toe ongeneeslijke ziekte. Soms worden de onderzoekers beloond met een prijs, anderen wor­den geroemd en krijgen extra geld voor hun belangrijke werk. Maar wie staat er ooit bij stil dat al deze ontdekkingen, uitvindingen en wat dies meer zij, duizenden jaren hebben verborgen gelegen in de schepping? Die nieuwe sterrenstel­sels zijn er altijd al geweest. Evenals de planeten werden ze in den begin­ne geschapen. De DNA is door God in de gen gelegd en is al die jaren verborgen gebleven. Dat de mens die ontdekkingen mocht en kon doen is eveneens te danken aan onze grote Schepper en machtige Vader, Die de mens heeft geschapen met verstand. Verstand om de schepping te onderzoeken en te gebruiken tot welzijn van de mens­heid. God heeft ons ook verstand gegeven om Hem te leren kennen zoals Romeinen 1 vers 20 (Rom. 01:20) zegt: “Want het­geen van Hem (God ) niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid wordt sedert de schep­ping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien”. Velen zijn onder de indruk door de machtige natuur maar wie prijst God voor zijn grote werken? In mijn opleiding kreeg ik les van een arts die zijn ongeloof niet onder stoelen of banken stak, maar toen hij ons de werking van het oor uit­legde zei: ‘Hoe krijgt een mens het in zijn hersens om zoiets te beden­ken!’

Neen, zoiets kan alleen God beden­ken en scheppen. De mens kan nog zulke grote prestaties leveren, maar hij is en blijft een schepping Gods. Wie dat niet gelooft, kan ook Gods grootste geschenk niet aanvaarden, dat Hij zijn Zoon gezonden heeft tot redding der wereld. In Johannes 3 vers 12 (Joh. 03:12) zegt Jezus tegen Nicodemus: “Indien Ik u van het aardse gesproken heb, zonder dat u gelooft, hoe zult u geloven als ik van het hemelse spreek?” Aardse dingen zijn zichtbaar, hemelse onzichtbaar maar wie de keus voor Jezus heeft gemaakt, zal ook de hemelse dingen zien en ervaren.

Dan kunnen we met elkaar de Heer loven en prijzen voor zijn machtige werken. Doet u mee?

2004.09-10 nr. 432

2004.09-10 Levend geloof nr. 432

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Twee facetten die we bij de samenstelling van ons blad steeds voor ogen hou­den zijn ‘veelzijdigheid’ en ‘duidelijkheid’. Veelzijdigheid wat betreft de inhoud van de artikelen. Want naast de ‘gewone’ artikelen die natuurlijk ook alle gefun­deerd zijn op Woord en Geest, zijn er de specifieke bijbelstudies. Kortom we houden er rekening mee dat ons blad niet alleen gelezen wordt door mensen die verder op de weg zijn, de ‘gevorderden’, om het zo maar eens te zeggen, maar ook met mensen die voor ’t eerst kennismaken met ons blad. Daarom proberen wij ‘veelzijdigheid’ te laten samengaan met ‘duidelijkheid’, zonder dat dit ten koste gaat van de inhoud van de boodschap die we in Levend Geloof uitdragen. Want deze ‘boodschap’ -en daarover mag geen enkel misverstand zijn- is het evangelie van het Koninkrijk Gods, hetzelfde dat ook Jezus en de eerste apostelen verkondigden, uiteraard geactualiseerd naar de tijd waarin wij leven.

Er is in onze dagen veel surrogaat- en onecht evangelie. Dit is geen veroordeling van mede-christenen, maar dat ontdekt men pas als men zelf ‘het meerdere’ gaat leren kennen. En dan onstaat het verlangen ook hen bekend te maken dat er zoveel meer is, dat de betekenis van het evangelie veel verder reikt dan een soort religieus gevoel of denken die dan ingepast wordt in het leven wat men leidt.

Het werkelijke evangelie betekent een totale levensverandering die doorwerkt in elke vezel van ons bestaan. Een zich bewust zijn dat men met Christus een plaats heeft gekregen in de hemelse gewesten zodat ons leven een echt geeste­lijk leven gaat worden. Dat betekent niet dat we daardoor zweverig gaan wor­den of ver van de alledaagse werkelijkheid afstaan. Integendeel, we staan mid­den in het volle leven, maar zijn ons ten volle bewust dat het primair gaat om het échte leven dat ons voor altijd geluk en vrede heeft gebracht. Wij hopen dat u via de inhoud van dit nummer daarvan weer iets gaat ontdekken en beleven.

 

Bij de voorplaat door redactie

Op de voorpagina een impressie van W. Thomas van Jakob die zijn scha­pen hoedt. Het doet ons ook denken aan de woorden van Jezus: “Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij, gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de scha­pen…” Johannes 10 vers 14 en 15 (Joh. 10:14-15).

 

Onveranderlijk goed! Door Berry Janson (gedicht)

“Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde, en tot in eeuwigheid” (naar Heb. 13:8).

Jezus, Zaligmaker,

Zoon van de hoogste God,

toen ik U leerde kennen

veranderde mijn lot.

Want angstig en argwanend

ging ik eens door het leven;

zoekend naar rust en veiligheid,

doch niemand kon het geven.

 

Ik steunde op een leer,

klampte mij vast aan mensen;

zocht in mijn werk en studie

bevrediging van wensen.

Maar in mij bleef het leeg;

hoe hongerde mijn hartl

Ondanks mijn goede werken

droeg ik een diepe smart.

 

Toen hoorde ik van Jezus

als een persoonlijkheid;

met aandacht voor mijn leven-

is dit realiteit?

Is Hij nog steeds Dezelfde:

de Heer, die spréékt en lééft

en mensen kan bevrijden

en zó weer waarde geeft?

 

Ik heb het ondervonden!

Jezus doorzag mijn nood;

genas mijn zieke lichaam,

doorbrak in mij de dood.

Mijn geest kwam in de ruimte,

verwarmd door lieflijk licht.

Nu durfde ik te leven:

God gaf mij een gezicht!

 

Jezus, Zaligmaker,

mijn Vriend en Veiligheid,

hecht met U verweven

deel ik Uw heerlijkheid.

En met het vast verlangen

te hand’len als mijn Heer,

geef ik met gulle handen

óók mensen ’t leven weer!

Berry Janson

 

De onveranderlijke trouw van God door Gert Jan Doornink

Tot de talrijke positieve eigenschap­pen die kenmerkend zijn voor de God die wij dienen, behoort onge­twijfeld Zijn ’trouw’. Onze God is een God van trouw in elk opzicht en onder alle omstandigheden. Wat is trouw eigenlijk? We kunnen trouw het beste omschrijven als een positieve eigenschap die zich open­baart in volharding en toewijding aan iets of iemand. Niet voor een moment of voor korte tijd, maar die ononderbroken doorgaat. Trouw vindt zijn oorsprong in het hart van God en werd ten volle geo­penbaard door Jezus die als mens toonde wat trouw betekent. En omdat wij geroepen zijn Zijn voor­beeld te volgen wordt ook van ons trouw verwacht.

Het is duidelijk dat trouw wordt gehaat door het rijk der duisternis die alles in het werk zal stellen om te voorkomen dat wij voortdurend trouw zullen blijven aan God en aan alles wat Hij van ons verwacht. Trouw is iets wat wij moeten ‘leren’, dat wil zeggen door geestelijke groei worden de momenten van ontrouw steeds minder en gaan wij voortdu­rend meer echte trouw openbaren. Omdat trouw een belangrijk onder­deel van ons functioneren als chris­ten is willen we nu wat dieper ingaan op verschillende aspecten van dit onderwerp. Aan het begin van ons artikel schre­ven wij over ‘de God die wij dienen’. Hij is onze Koning. Een koning kan geliefd zijn maar meestal denken we toch aan een zekere mate van afstan­delijkheid. We zijn immers ‘onder­danen’ van een koning? Het heerlijke van ónze Koning is echter dat Hij tegelijkertijd vlak naast ons staat. Dat heeft Gods Zoon, Jezus, tenvolle geopenbaard:”‘ Hij is onze Vriend, onze oudste Broer, iemand die ons met hart en ziel liefheeft en die wij te allen tijde alles kunnen toevertrouwen.

Ontrouw is mogelijk…

“Indien wij ontrouw zijn… God blijft getrouw…” 2 Timoteus 2 vers 13 (2 Tim. 02:13). Deze woorden van Paulus vormen geen vrijbrief om ‘ontrouw’ tot een soort onderdeel van ons leven te maken: ‘Het doet er niet toe hoe we leven, het komt toch uiteindelijk allemaal goed…’ Neen, dan zijn we verkeerd bezig en heeft onze tegen­stander een stevige vinger in de pap. De apostel laat hier duidelijk zien dat Góds trouw onveranderlijk en eeuwig is. Daarin zal nooit enige verandering komen. Maar door de ‘vrije wil’ die God in ons heeft gelegd verwacht Hij van ons om de goede keuzes te maken. Hij wil zo graag dat Zijn trouw jegens ons zijn weerspiegeling zal vinden in onze trouw jegens Hem. Dan zijn er wel eens momenten dat het mis kan gaan, momenten dat we onoplettend zijn, dat we toch falen, dat we ontrouw zijn. Dat hoeven dus niet altijd grote ontsporingen te zijn, soms zijn het maar kleine dingen die het noemen niet waard zijn,

maar desalniettemin behoren ze bij categorie ‘ontrouw’. Ook Paulus kende die momenten. Ook hij wilde, net als ieder oprecht levend kind van God, steeds het goede doen… Maar hij wist óók dat als hij het goede wilde doen, het kwade nabij was… Romeinen 7 vers 21 (Rom. 07:21). Daarmee bedoelde hij niet dat hij daardoor toe ging geven aan ‘het kwade’, dat hij toch niet kon tegen­houden… Zo wordt het wel eens uit­gelegd onder het motto: ‘Je bent en blijft een zondaar’. Dat zou dan bete­kenen dat we altijd maar weer falen, zondigen of ontrouw zijn. Maar het kan soms wel voor komen. Er kun­nen momenten van zwakheid zijn,

bijvoorbeeld als alles tegenzit, als we misschien oververmoeid zijn, als we even niet op onze hoede zijn voor de verleider die altijd op de loer ligt ons te doen struikelen. Dan is Satan er als de kippen bij om te proberen ons nóg een slag toe te brengen door ons in te fluisteren: ‘Zie je wel dat je ontrouw bent, je bent er nog lang niet en van je gedachte dat je nu als nieuwe schep­ping functioneert en dat je je als zoon van God openbaart, komt toch niets terecht’. Maar dan grijpen we in: ‘Stop, Satan met je valse aantij­gingen, ik behoor niet bij jou maar bij de levende God en die laat me nooit in de steek’. Hij is voor altijd God die trouw blijft en een halt toeroept aan de infiltratiepogingen van de vijand om ons als nieuwe scheppingen uit te schakelen.

Trouw aan de gemeente

Zijn wij trouw aan de gemeente waartoe we behoren? Hier raken we een gevoelig punt, want vrijwel iedereen die dit leest is wel eens van gemeente veranderd. Zijn we daar­door ontrouw geworden aan de gemeente waartoe we oorspronkelijk behoorden? Wij geloven van niet, want in de eerste plaats kunnen we tot een gemeente behoort hebben zonder dat wij een persoonlijke ver­andering in ons leven hebben mee­gemaakt. Sommigen zijn traditio­neel in een kerk opgegroeid en wer­den als het ware automatisch lid van deze kerk omdat dat zo hoorde. Onze ouders behoorden immers tot die kerk en hadden ons als baby laten dopen en waarom zouden we met die traditie breken? Maar dan komt het moment dat we door Gods Geest overtuigd worden van ons zondaar zijn en dat Jezus onze zonden wil vergeven en ons van een zondaar tot een kind van God wil maken. We worden vanuit het rijk der duisternis (al of niet behorend tot een kerk of gemeente) overgeplaatst in het Koninkrijk van de levende God.

Een totaal nieuwe leefwereld gaat voor ons open. Vanaf dat moment behoren we tot de werkelijke gemeente van Jezus Christus. We gaan een nieuwe weg, de weg van geloof en gehoorzaamheid. Het fun­dament, zoals in Hebreeen 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02) wordt beschreven, wordt gelegd en we groeien, zoals we op natuurlij­ke wijze groeien, ook geestelijk ver­der op van baby tot volwassene in Christus.

Dat doen we niet alleen, maar samen met anderen die dezelfde ervaring hebben gehad. We behoren nu tot een nieuwe gemeenschap en als dit in de kerk of gemeente waar­toe we behoren niet geaccepteerd wordt, kiezen we voor een andere gemeente en laten ons daar invoe­gen zodat we kunnen opgroeien en ons ontwikkelen zoals God dat van ons verlangt.

Nu hebben we dit even in z’n alge­meenheid beschreven maar er zijn natuurlijk talrijke varianten moge­lijk, bijvoorbeeld als we soms toch nog kunnen functioneren in de oor­spronkelijke kerk of gemeente waar­toe wij behoren.

(Mijn eigen ervaring was dat toen ik me liet dopen door onderdompeling, ik de dominee met een ouderling op bezoek kreeg, met een brief van het

classicaal bestuur van de Hervormde kerk waartoe ik behoorde, met de mededeling dat ik voortaan niet meer aan het Avondmaal mocht deelnemen. Ik heb toen zelf het besluit genomen deze kerk te verla­ten. Het spreekt vanzelf dat mijn eigen ervaring één van de vele is en niet maatgevend voor die van ande­ren).

Geen advies

Soms komt het ook voor dat we enkele keren van gemeente moeten veranderen voordat we onze juiste plaats gevonden hebben. Dat ligt voor ieder persoonlijk anders en er kan geen advies voor gegeven wor­den. Daarvoor is het aandachtig lui­steren naar de stem van de heilige Geest in ons hart noodzakelijk. Belangrijk is dat we uiteindelijk onze plaats vinden waarvan we weten: ‘Hier kunnen we functione­ren en hier hebben we een taak’. Het veranderen van gemeente heeft dus vaak niet te maken met ontrouw, maar wel met leiding door de heilige Geest die ons in alle waar­heid wil leiden, zodat we kunnen functioneren naar Gods bedoeling. Het is, zeker in deze tijd waarin de waarachtige gelovigen nog zo ver­spreid zijn over allerlei kerken en gemeenten, primair belangrijk dat we weten: Ik behoor tot de werkelij­ke Gemeente van Jezus Christus en ik weet me één met allen die zich dat ook bewust zijn, ongeacht welk ‘etiket’ ze ook dragen. Zo kunnen we nog talrijke andere voorbeelden aanhalen waarbij trouw van ons gevraagd wordt. Wij denken alleen al aan de trouw die van ons verwacht wordt ten aanzien van onze partner, onze relaties en vrien­den. Zien zij Gods trouw in ons gemanifesteerd of worden ze in ons teleurgesteld?

Betrouwbaarheid

Wij geloven dat bij echte, oprecht levende christenen ’trouw’ een

belangrijk onderdeel vormt van het getuige zijn van Christus in deze wereld. Trouw heeft alles te maken met betrouwbaarheid. Wie niet betrouwbaar is komt niet geloof­waardig over. Hij vormt als het ware een hindernis voor anderen om in God te gaan geloven. En dan te bedenken dat God altijd betrouwbaar is. Dat is totaal verwe­ven met Zijn bestaan. Het brengt ons weer terug bij de eerdere opmer­king van Paulus als hij schrijft: ‘Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw… want zichzelf verlooche­nen kan Hij niet!’ Daarom gebruiken we ook het woord ‘onvoorwaardelijk’. Sommigen hebben wel eens moeite met dit woord, maar Paulus laat hier duidelijk zien hoe God onverander­lijk en eeuwig dezelfde is. Hij ver­loochent zichzelf niet maar is en blijft altijd de God van liefde, goed­heid en trouw.

Zelfvertrouwen

Er is nog een aspect dat in het kader van dit onderwerp zeker niet onbe­sproken mag blijven. Dat is zélfver- trouwen! Zelfvertrouwen wordt in de Van Dale omschreven als: “vertrou­wen in of op zichzelf, hetzij het gevoel opgewassen te zijn tegen de eisen die gesteld worden, een taak en mogelijke hinderpalen, hetzij zekerheid van optreden in het men­selijk verkeer”. Een hele volzin, waarbij men zich af kan vragen of dat wel van toepassing op ons leven als christen kan zijn, we behoren ons immers nederig te zijn en ons bescheiden te gedragen? Steekt dan niet hoogmoed de kop op? Ons antwoord hierop is: dat zijn in­fluisteringen uit het rijk der duister­nis, die wil dat wij als christenen ‘verborgen’ blijven, terwijl Jezus juist gezegd heeft dat wij het licht der wereld en het zout der aarde behoren te zijn. Natuurlijk is nede­righeid een belangrijk onderdeel van ons functioneren als christen. Maar dat geldt ten opzichte van onze medemensen. We gaan ons niet hautain gedragen met een houding alsof alleen wij de wijsheid in pacht hebben. Dat werkt alleen maar afsto­tend. Maar zelfvertrouwen is abso­luut een voorwaarde om onze taak in dienst van Gods Koninkrijk te kunnen vervullen en weerstand te kunnen bieden ten aanzien van de aanvallen uit het rijk der duisternis waarmee we te maken krijgen. Daarom gaan we niet met gebogen hoofd en onderdanig door het leven maar behoren ons te allen tijde bewust te zijn wie we zijn in Christus. Zoals Jezus zelf zich ten volle bewust was dat de Vader Hem gezonden had en in Zijn dienst stond, mogen ook wij dat zijn. Jezus liet daar bij het onderricht aan Zijn discipelen geen enkele twijfel over bestaan. Hij sprak: “Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u’ Johannes 20 vers 21 (Joh. 20:21).

Geen tegenstelling

Zelfvertrouwen vormt geen tegen­stelling met Godsvertrouwen. Maar vormt daarmee juist een eenheid! Jezus had een groot vertrouwen in zichzelf die verweven was met Zijn vertrouwen in God. Ook bij ons vormt zelfvertrouwen geen tegen­stelling met Godsvertrouwen, maar gaat daarmee meer en meer een eenheid vormen.

We schrijven bewust ‘meer en meer’ want ook dat is een groeiproces. Naarmate we geestelijk groeien gaat de eenheid Godsvertrouwen- zelfvertrouwen steeds meer gestalte krijgen. Wij worden dan echte beelddragers van Christus en is er iets belangrijkers denkbaar dan dat te zijn?

De ontwikkeling daar naar toe vindt zijn basis in Gods trouw jegens ons die voor altijd in stand blijft. Hij blijft ons liefhebben met een onuit­sprekelijke liefde. We zijn door Hem geschapen, volmaakt en goed, naar Zijn beeld. En die volkomenheid, die door niets en niemand kan worden aangetast, gaat zich openbaren in allen die zich daarvoor blijven open­stellen. Wat een heerlijkheid dat te beseffen en te geloven!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

denk wel eens dat het onmogelijk is objectief over God te spreken. Hij is niet ‘iets’, een object. Hij is Iemand, een Wezen met een heerlijke gedachten- wereld, met emoties, met fantasie, cre­atief tot in de toppen van Zijn vingers en zo vol erbarmen. En al deze eigen­schappen kunnen worden samengevat in het woord Liefde. In den beginne was dat woord en Hij is het zelf. Liefde is dus niet één van Zijn karaktertrekken, Hij is het. En het enige wat Jezus voor ogen stond en waaraan hij uiting gaf was: De mensen de Vader doen leren kennen. Anders gezegd: Zijn Naam bekend maken, dat is Zijn wezen.

Er zijn zo veel goden gemaakt naar menselijke maatstaven en aardse, oralistische ideeën, maar Jezus repre­senteerde een Vader die zo sterk verschilde met allerlei foutieve opvattingen dat dat er bij velen niet inging. ‘Kennen’ is veel en veel meer dan het zogenaamde wetenschappelijke denken en weten. ‘Meten is weten’ zegt men dan, maar hoe meetje iemand en naar welke maatstaf? Hoe meetje iemand die eeuwig is? Hoe meetje liefde? In het Hebreeuwse denken is ‘kennen’ het­zelfde als ‘gemeenschap hebben met’ Genesis 4 vers 1 bijvoorbeeld (Gen. 04:01). Helemaal doordrongen raken van het wezen van de ander, met je hele hart en ziel en verstand, omdat je zo liefhebt, omdat je zo liefgehad wat ontroerend te beseffen bij Iemand te zijn die alles van je weten wil, die jou wil leren kennen, wil weten watje denkt, watje voelt. Iemand die je ups en je downs zo goed ziet, je diepe ver­langens, je hopeloze gevoelens, je eenza­me strijd. Een geliefde veroordeelt niet, maar hurkt bij je neer, raakt je aan, begrijpt zo veel. Er zit dan geen weten­schapper naast je, maar iemand die jou bemint en die jou het leven gunt. Hoe Hij dat doet? In de gedaante van een mens die uit Hem is en in wie jij Vader herkent. Velen noemen God de Aanwezige. Een prachtige karakterise­ring. God is Geest en daarin zoekt Hij mensen in wie Hij andere mensen kan benaderen en bijstaan zodat Hij Zich in hen de naaste kan laten zien en barmhartig kan zijn. Mensen die han­delen in overeenstemming met Zijn wezen. Dat is de Christus in ons, dat is onopvallend en bescheiden. (Er zijn soms kinderen van deze wereld die dat ‘onopvallend-zijn’ beter begrij­pen dan de kinderen des lichts…). Het is toch heerlijk te beseffen datje wordt gekend en hoe meer je je laat kennen – je niet groot houdt, maar klein durft te zijn – hoe meer jij Vader leert kennen. En daarom geeft Hij ons van Zijn Geest. Je bent niet een vat dat zomaar wordt volgestort, maar je ont­vangt het levensbeginsel van Zijn wezen als een teug helder, zoet water en langzaam maar zeker wordt deze een bron. En iedereen die daarvan drinkt of te drinken krijgt, smaakt en proeft hoe goed God is.

En geleidelijk aan dringt het kostbare besef door dat er een God is die alleen maar liefheeft, die het om jou te doen is. Hij is niet compleet zonder jou. ‘De mens’ is geen wetenschappelijke defini­tie maar een wezen dat geroepen is om geliefde te zijn, iemand die Gods aan­zoek kan beantwoorden. Deze geliefde was Hem ontstolen in het paradijs. En Hij heeft alles in het werk gesteld om jou bij Hem te doen terugkeren. En dan… de vreugde van Hem! Zijn bonzend hart toen Hij jou zag aanko­men of toen Hij jou hoorde roepen en Zijn deur wijd opende om je met open armen te ontvangen. En anders gaat Hij er wel op uit in de gestalte van Zijn mensen om Zijn verlorenen te gaan zoeken, ze op te tillen en terug te bren­gen, terug, naar huis. Thuis, daar waar Hij je al voor de grondlegging van de wereld al had gedacht: bij Hem. De plek om elkaar te leren kennen en door­drenkt te raken van elkaars wezen. Daar zal je ziel genezen van ontberin­gen, van je angst en je pijn, van het ontkend-zijn. Daar kom je op adem, kom je tot leven.

En ik heb gemerkt datje werkelijk (in waarheid) leeft wanneer er intens van je wordt gehouden. Zijn liefde is een veilige plek, in wat voor ellendige toe­stand je je ook bevindt. Wat een kost­baar geheim: Je bent een geliefd mens. Zo wil een mens wel eeuwig leven. Geniet ervan dat Iemand zo van jou geniet, zo graag met jou omgaat.

 

Veranderen naar het beeld van God door Cees Maliepaard

“Nu wij zulk een verwachting heb­ben, treden wij met volle vrijmoedig­heid op, geheel anders dan Mozes, die een bedekking voor zijn gelaat deed opdat de kinderen Israëls geen blik zouden slaan op het einde van hetgeen moest verdwijnen. En wij allen die met een aangezicht waarop geen bedekking meer is de heerlijk­heid des Heren weerspiegelen, veran­deren naar hetzelfde beeld van heer­lijkheid tot heerlijkheid, immers door de Heer die Geest is” uit 2 Korinthe 3 vers 12 tot en met 18 (2 Kor. 03:12-18).

Gods heerlijkheid weerspiegelen Veelal hoor je over dit bijbelgedeelte de mening verkondigen, dat Mozes zijn gezicht bedekte omdat de Israëlieten de hemelse glans niet zouden kunnen verdragen. Maar dat klopt niet erg met de originele tekst. Daar staat dat hij zijn gezicht bedek­te opdat ze die glans niet zouden zien verdwijnen. Zó staat het in de grondtekst en als je het goed leest ook in de diverse bijbelvertalingen. Prof. Brouwer geeft het als volgt weer: ‘En wij bedekken ons gelaat niet, gelijk Mozes deed, om te belet­ten dat de kinderen Israëls het ver­dwijnen van de tijdelijke glans zou­den aanschouwen.’ Ze konden nog niet begrijpen dat het Oude Verbond van voorbijgaan­de aard was. En daarom zouden ze het ook niet kunnen verwerken dat de glans op Mozes’ gezicht af ging nemen. Ze zouden wellicht op de gedachte komen, dat de Here God hun leider aan het verlaten was. Wat Jahweh aan Mozes kwijt kon. was minder dan wat later Jezus op zou pakken: door de Pinkstergeest droeg dat eeuwigheidswaarde in zich.

Gods heerlijkheid wordt in het nieu­we verbond niet op onze gezichten weerspiegeld, maar in onze innerlij­ke mens. We mogen nu als God en Jezus in de hemel leven. We worden in staat gesteld Gods beeld te dragen en kunnen net als Jezus altijd volko­men onszelf zijn. Dat houdt in dat we in volle vrijheid, voor ons Gods weg ten leven verkozen hebben. En daarvan heeft onze Meester gezegd: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven.’ Johannes 14 vers 2 tot en met 5 (Joh. 14:02-05)

Leven in vrijheid

In het hierboven genoemde schrift­gedeelte staat de opmerking: ‘Waar de Geest des Heren is, is vrijheid.’ Als ik mezelf al of niet religieuze wetten opleg, ben ik niet vrij. Dan zit ik vast aan een relisysteem, en dan nog wel een van eigen maaksel. Als ik toelaat dat anderen mij in m’n bewegingen belemmeren, is dat net zo verkeerd. Want ook dan kan ik mij niet ontwikkelen in de vrijheid van de Geest van de Heer. Het is dan ook niet zomaar een kreet, nee het is een goddelijk principe dat altijd opgaat: waar de Geest van de Heer is, daar is vrijheid. Waar de vrijheid wordt beknot, zal Gods Geest zich niet zuiver kunnen manifesteren. Wie het gaat verwach­ten van het nakomen van allerlei regels, staat buiten de genade. Want de Pinkstergeest waait waarheen Hij wil, die is niet te vangen in wat voor keurslijf dan ook. Met de Geest van de Heer is het puur genieten van de vrijheid van de kinderen Gods. Geen duistere macht kan je nog vastpin­nen aan een boezemzonde… als je met de Heer leeft.

Is dat werkelijk zo? Maar je kan toch ergens aan vastzitten, al ben je met Gods gedachten van heil bezig. Jawel, dat kan wel degelijk, maar daar kun je vanaf komen! Gods Geest getuigt met onze geest niet om ons falen of ons tekortschieten, maar van ons kind van God zijn. We zijn erfgenamen van al wat God beloofd heeft. Dat is de realiteit naar Gods woord.

Houd dit vast!

Onverschillig wat de duivel ons wijs wil maken, luister er maar niet naar. Als Satan met zijn schijnwaarheid komt, heeft hij wellicht gelijk met de opmerking dat je vastzit, maar hij heeft gegarandeerd ongelijk wan­neer hij er aan toevoegt dat je er nooit vanaf zult komen. Jezus heeft je uit Satans macht vrijgekocht. Hij heeft zijn leven voor je afgelegd en daardoor kon jij zijn erfgenaam worden. Het is Pasen in je leven gewor­den, je hebt nieuw leven ontvangen. En het werd Pinksteren, je werd ver­vuld met de Geest van de Christus. Wat kan je dan nog gebeuren? Maar als het nieuwe leven nu bezoe­deld is doordat je opnieuw in de fout bent gegaan, wat moet je dan? Je kunt dan wel geloven in het vol­brachte werk van de Heer, maar is dat nog genoeg voor jou? Zou het kunnen zijn dat je de Heer als het ware opnieuw gekruisigd hebt, zodat er dus geen offer voor de zonde meer over is? Dit zijn allemaal klan­ken uit het Nieuwe Testament, doch

laat je maar niets door Satan wijs aken hoor! Want wat je ook te horen krijgt: hij wil je niet wijs maken – alles behalve, hij wil je van de wijs brengen! Het liefst doet hij dat met een bijbeltekst of een vrome redenering.

Bij Jezus probeerde hij het met cita­ten uit de bijbel, en in de hof van Eden benaderde hij Eva met een hui­chelachtige stelling. Heeft God niet gezegd dat je nergens van mag eten? Al die bomen vol vruchten: je mag er alleen maar naar kijken, maar aankomen niet! Welnu, God heeft niet gezegd dat we nergens aan mogen komen: tegen Adam en Eva niet en tegen ons ook niet. Hij heeft ons het leven gegeven – laten we dus maar volop leven met God en met Jezus. Daarvoor hebben we van Gods Geest gekregen, om echt con­tact met Hen te hebben. Het mag voor ons alle dagen Pinksteren zijn, dat geeft zin en inhoud aan het leven… de zinvolle levensinhoud die Vader God reeds van het begin af aan voor ogen heeft gestaan en die door het volbrachte werk van Jezus Christus mogelijk is gemaakt, uit­mondend in de doop in de Geest van de Christus.

Leven als geestelijke mensen

Hoe dient een pinksterchristen dan te leven? Heel krampachtig, met de blik op oneindig? Zoals ik mij uit een lied van vroeger herinner: ’t Hoofd omhoog en het ’t hart naar boven, hier beneden is het niet.’ Dat klinkt aardig geestelijk hè? Maar dat is het niet hoor! Weliswaar zegt de Schrift dat onze wandel boven is, maar dat wil niet zeggen dat we dus op aarde niets meer te zoeken heb­ben. Het betekent dat we met de Heer leven, en dat zowel in de hemel als op de aarde. Niemand denkt toch serieus dat ons leven op aarde er niet veel meer toe doet! Pinksteren is het feest van geestelij­ke mensen die (net als Jezus) zowel in de hemel als op de aarde geeste­lijk bezig zijn. Mensen die oog voor de hemel hebben, voor de geestelijke wereld, voor wat zich daar afspeelt. Maar ook oog hebbend voor Gods aarde, voor wat daar allemaal plaats­vindt. Van Pinksteren zijn, wil zeg­gen: niet meer vanuit een wettisch denken leven, maar onder de leiding van Gods Geest. Een wet houdt je in een harnas, maar in relatie met de levende Heer mag je leven. Hoe werkt zoiets dan? Iemand die het zoekt in het nakomen van voor­schriften, leeft uit een oudtestamen­tisch principe. Dat is ook zo als het zaken betreft die in de boeken van het Nieuwe Verbond voorkomen. Dat oudtestamentische principe is immers: ‘Doe dit en je zult leven.’ Maar het pinksterevangelie is niet gebaseerd op wat een mens allemaal wel dóen moet voor de Heer, inte­gendeel: het geeft relatie met de levende Heer. Daar mogen we uit leven, en dat is echt leven… de gaven van de Geest kunnen erin tot ont­wikkeling komen.

Gaven en de vrucht van de Geest

Je kunt kracht putten uit de tongentaal die de Heer geeft. Daar bouw je je innerlijke mens mee op. Het is dus iets voor in het persoonlijke leven. In de samenkomst heeft het alleen dan een functie, als er een vertolking op volgt. Door het horen van de tongentaal van een ander word je niet opgebouwd, net zomin als je gevoed wordt wanneer je de buren smakelijk ziet eten. Je mag je ook openen voor profetie en dan zal je spreken profetisch zijn. Je krijgt gedachten van de Heer die je bekend mag maken in de gemeente of daarbuiten. Of kan er alleen maar in de samenkomst geprofeteerd worden? Maar profete­ren betekent niet dat de boodschap onderstreept moet worden met woorden als: zo spreekt de Heer! Het is soms de vraag maar of het de Heer wel is die gesproken heeft. Dat zal getoetst mogen worden. O, daar­om kan het alleen maar in de samenkomst… dan kan het gecon­troleerd worden! Maar niet alleen de profetieën moeten getoetst worden, dat zal met alles wat in de samen­komst aan de orde komt dienen te gebeuren. Alles zal in Gods licht bekeken worden. Ook de boodschap die gebracht wordt, kan toetsing aan Gods goede gedachten niet ontberen. Betekent dat dan dat je het buiten de samenkomst niet over de het woord mag hebben? Dat zal geen weldenkend mens willen beweren. Maar het profetische woord kan in je spreken zitten, waar je ook bent, of in je gebed. Alleen maar in een gebed dat in de samenkomst uitge­sproken wordt? Dat is een benauwd idee! Je mag leven uit Gods gedach­ten en die mag je met elkaar delen, waar en wanneer dan ook. En in Pinksteren mag je je uitstrekken naar nog veel meer Geestes-gaven; het staat niet voor niets in het meer­voud!

Maar bovenal mag je je openen voor wat de Schrift noemt: de vrucht van de Geest. Die gaat boven de gaven uit. Paulus schrijft in Galaten 5 vers 22 en 23 (Gal. 05:22-23) wat de onderdelen of partjes van deze vrucht zijn. Prof. Brouwer ver­taalt dat als volgt: ‘De vrucht van de Geest daarentegen is: liefde, vreug­de, vrede, lankmoedigheid, vriende­lijkheid, goedheid, betrouwbaarheid, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Tegen zulke dingen bestaat geen wet.’

De Heer geeft niet een enkel deeltje van de Geestesvrucht… nee, Hij geeft de vrucht in z’n geheel. Anders dan met de gaven van de Geest, want die geeft Hij aan een elk zoals Hij dat wil. Als wij echt naar het beeld van God willen veranderen – en wie wil dat niet? – zullen we er rekening mee moeten houden dat de gehele Geestesvrucht gaande­weg in ons leven tot ontwikkeling zal komen. Bij de Geestesdoop wordt de kiem van deze vrucht gelegd, en wij verheugen ons erop dat de vrucht van de Geest in al zijn facetten in ieders leven tot rijping komen mag. De Geest van de Heer werkt dat samen met de geest van de mens uit. Wat een onvoorstelbare genade!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

De media overspoelen ons dag en nacht met alles wat er in deze wereld gebeurt. Rampen, gijzelingen, vliegtuigongelukken, overstromingen, enz. Het is allemaal binnen een half uur in de gehele wereld bekend. We zijn er zo aan gewend geraakt dat we er vrijwel immuun voor zijn geworden, behalve als het vlak bij ons in de buurt is en er zelfbij betrokken kunnen raken… Temidden van dit alles bevindt zich de Gemeente van Jezus Christus. Wij weten dat alles wat er in deze wereld gebeurt zijn oorsprong vindt in de strijd tussen de machten van goed en kwaad. En omdat wij een ‘andere wereld’ zijn binnengegaan, sinds wij overgegaan zijn van het rijk der duisternis in het Koninkrijk van het licht, laten wij ons geen angst aanjagen, maar we blijven ^kiardoor ook niet onverschillig tegenover al het onrecht en de ellen­de die er is. Dan zouden wij voorbij­gaan aan onze taak het nieuwe leven van Christus te openbaren door woord en daad, zoals Hij ook deed toen Hij op aarde was en daar­door ons grote voorbeeld is. “De dief (satan) komt niet dan om te stelen, en te slachten en te verdelgen: (maar) Ik (Jezus) ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10).

Het nut van de nieuwe bijbelvertaling

Op 27 oktober zal, in aanwezigheid van koningin Beatrix, de ‘Nieuwe Bijbelvertaling’ officieel gepresen­teerd worden. Aan dit project is elf jaar gewerkt en heeft 12 miljoen euro gekost. Vele kranten en bladen hebben in de afgelopen tijd al aan­dacht besteed aan deze gebeurtenis. Zo schrijft Elsevier dat het de bedoe­ling is om met deze nieuwe uitgave een zo groot mogelijke groep Nederlanders en Belgen te bereiken en dat er kerkelijke edities in twee- kolomsdruk komen en meer literair- culturele edities in eenkolomsdruk. Het blad schrijft: “De vraag is natuurlijk waartoe al die moeite wordt gedaan. Zijn er niet al genoeg vertalingen?”

Vertalingen

De in het Nederlands taalgebied bekendste vertalingen zijn:

  1. De Statenvertaling. Deze kwam in de periode 1625 tot 1637 op last van de Satenvertaling tot stand. Elsevier schrijft: “Geen boek heeft een grote­re invloed op de Nederlandse taal en cultuur uitgeoefend dan deze Statenbijbel”. Het is nog steeds de enige erkende en gebruikte bijbel­vertaling bij de rechts-orthodoxe pro­testanten.

De NBG-vertaling oftewel Nieuwe Vertaling die in 1951 tot stand kwam en waaraan tientalen jaren is gewerkt. In de tweede helft van de vorige eeuw en ook nu is dit nog steeds de meest gebruikte vertaling, zeker bij de Protestanten. (Ook in de artikelen van Levend Geloof wordt deze vertaling gebruikt. Bij het cite­ren uit andere vertalingen wordt dit er meestal bij vermeld).

De Willibrordvertaling kwam in 1975 tot stand op initiatief van de Katholieke Bijbelstichting. Bij de Katholieken de meest gebruikte ver­taling waarvan in 1995 een herziene uitgave tot stand kwam.

De Groot Nieuws Bijbel (versche­nen in 1993 en herzien in 1996) waarbij de klassieke teksten in een­voudig Nederlands werden gepre­senteerd. Deze vertaling heeft echter nooit grote opgang gemaakt. Verder kunnen nog genoemd wor­den de Leidse vertaling verzorgd door zogenaamde moderne theolo­gen. Heeft vooral ingang gevonden in vrijzinnige kringen. De vertaling van de Utrechtse hoogleraren Obbink en Brouwer die in 1924 werd uitgegeven. De Canisiusvertaling (1934) was een vertaling uit de grondtekst en werd vooral bij de katholieken populair. De Luthervertaling die al in 1522 werd uitgegeven was een vertaling van Luther uit de grondtekst. Ook is de Bijbel in het Fries vertaald en bij­belgedeelten in dialect. Daarnaast zijn er allerlei ‘vrije interpretaties’ van de Bijbel, dus geen vertalingen, zoals Het Boek en ‘Het verhaal gaat’ van Ds. Nico ter Linde.

Toegankelijk Nederlands

Het doel van de dit jaar verschijnen­de nieuwe bijbelvertaling (NBV) is om het oorspronkelijke Hebreeuws, Aramees en Grieks om te zetten in ‘natuurlijk Nederlands’, in de taal die standaard kan worden voor de eerste helft van deze eeuw. Zowel de spreek- als de schrijftaal is uiteraard aan voortdurende verande­ringen onderhevig. Men is zo zorg­vuldig mogelijk te werk gegaan. Ruim honderd personen – vertalers, neerlandici, bijbelwetenschappers, literatoren, meelezers, supervisoren en begeleiders – uit twintig verschil­lende kerk – en geloofsdenominaties hebben zich met de vertalingen bemoeid.

Een gigantische klus, waarbij soms sterke meningsverschillen optraden. Bijvoorbeeld bij de vertaling van de Hebreeuwse Godsnaam JHWH viel de keus toch uiteindelijk op het tra­ditionele ‘Heer’. Men probeerde ‘doeltaalgericht’ en ‘brontekstge­trouw’ te werk te gaan. Ook werden ouderwetse woorden als ‘gij’ vervan­gen door ‘u’ of ‘jullie’. Of een en ander aan zal slaan is natuurlijk afwachten, maar het Bijbelgenootschap hoopt toch dat eind 2005 zo’n zeshonderdduizend exemplaren hun weg naar de lezers gevonden hebben.

Waar gaat het om?

Tenslotte – en dat is naar onze mening het belangrijkste bij het lezen van de Bijbel in welke vert­aling dan ook: Lezen wij de Bijbel als een literair boek, een boek met verhalen uit de oudheid en interes­sante wijsheden? Of raakt het ons hart, verandert het ons leven in posi­tieve zin? En om dat laatste gaat het uiteraard. Daarbij dienen we ons te realiseren dat de Bijbel geen wet­boek is met alleen maar geboden en verboden, maar een ‘leefboek’. Het laat ons zien wie God is en wie Jezus Christus is. Hoe de mensen leefden met en zonder Hem. En wat het allerbelangrijkste is: de ware betekenis van datgene wat we lezen in de Bijbel dringt pas door tot ons hart en komt pas echt tot leven als we daarbij geïnspireerd worden door de Geest van God. Alleen door de heilige Geest gaan we ontdekken en beleven dat het niet gaat om de letter, maar om het leven, het echte leven zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft. We zijn Zijn schep­pingen en Hij heeft ons onvoorstel­baar lief. En om Zijn goedheid en liefde tenvolle te kunnen beleven is het Zijn diepste verlangen dat we voortdurend in Zijn gemeenschap gaan leven.

 

De onmisbaar­heid van visie

Zomaar een krantenkop: “AVRO-top weg door gebrek aan visie”. Het bericht maakt melding dat de omroep de tweehoofdige directie na aanhoudende meningsverschillen ontslagen heeft. Het bestuur verwijt hen onder andere “gebrek aan een eenduidige visie op het te voeren beleid”.

Het laat zien hoe belangrijk visie is en dat geldt uiteraard ook voor iede­re christen die zich bewust is te staan in dienst van Gods Koninkrijk.

“Waar visie ontbreekt komt het volk om” is niet zomaar een gezegde maar toont de noodzakelijkheid van visie die de Heer wil geven aan iedei die zich daarvoor openstelt. Natuurlijk is daarbij kennis en onderscheiding ook van groot belang. Onze tegenstander zal vast­houden aan zijn doelstelling ons op het verkeerde been te zetten, maar het zal hem niet lukken ons van de juiste weg af te brengen als we ons bewust zijn dat we kennis kunnen vergaren uit de Bijbel onder leiding van Gods Geest en door diezelfde Geest ook ‘onderscheiding der gees ten’ hebben ontvangen zodat we weten te onderkennen of iets goed of verkeerd is. Als we zo de Heer i dienen ontwikkelt zich visie waar­door we in overeenstemming met wat Hij van ons verlangt, kunnen spreken en handelen.

Het verlangen naar verandering

De herdenkingsbijeenkomst na he overlijden van de volkszanger Andre Hazes in de Arena in Amstedam werd bijgewoond door 50.000 fan en nog eens 5 miljoen mensen vol den het programma via de televisi Zelfs in het buitenland was men verwonderd dat in het nuchtere Holland zoveel mensen zich betrokken voelden bij dit overlijden. Het NOVA-televisieprogramma ging er ook op in en maakte een vergelijking met het het heengaan van de adspirant-politicus Pim Fortuin enkele jaren geleden, toen ook vele’ duizenden geëmotioneerd waren daarbij te kennen gaven: we voelen zich met hem verbonden, hij was één van ons. In de genoemde reportage tooonde men ook enkele van vele duizenden brieven die na zij heengaan binnenkwamen en wat duidelijk tot uiting kwam hoe velen Pim Fortuin een soort verlosser zagen, zelfs het woord messias werd genoemd…

Vooral sprak uit de reacties van velen de ontevredenheid waarmee men in het leven stond ten aanzien van de politiek en de samenleving. Nu was er eindelijk iemand die doorgaf wat er leefde in hun harten en die aangaf hoe alles veranderen moest en kon als men hem verder ging vertrouwen en navolgen…

Invulling

Dit verlangen naar verandering leeft bij velen, er is een leegte in hun har­ten en men gaat dan uitzien naar iemand die aan dit verlangen invulling geeft. Maar dan blijkt maar al te vaak dat er aan dit verlangen naar verandering geen werkelijke invul­ling wordt gegeven en slaat de teleurstelling toe. Gedesillusioneerd leeft men verder in de stille hoop dat er weer iemand zal opstaan waaraan men zich vast kan klampen… Als christenen weten wij dat er wél iemand is die aan de verlangens van wat er leeft in de harten van de men­sen invulling kan geven. Het is Jezus Christus, de Zoon van de levende God. Maar hoe komt het dan dat velen Hem toch afwijzen en niets met Hem te maken willen hebben en van de redenen is dat velen teleurgesteld zijn in christenen die ze kennen. ‘Als ik zó zou moeten leven als die of die doet, dan hoeft het voor mij niet…’ is een bekende uitspraak. Vaak terecht want het leven van heel veel christenen is dik­wijls niet in overeenstemming met datgene wat Christus bedoeld heeft. Deze opmerking is niet bedoeld als veroordeling van medechristenen maar wel om ons zélf af te vragen: in hoeverre ben ik zelf een échte christen? Velen zijn alleen maar in naam christen, vaak uit traditie maar zonder dat er een werkelijke levens­verandering door bekering en

wedergeboorte heeft plaatsgevonden. Anderen die dat wel hebben meege­maakt zodat hun leven veranderd is en weten ‘ik ben nu van een zondaar een kind van God geworden’, zijn vaak in het beginstadium van het geloofsleven blijven steken. Er heeft geen verdere geestelijke groei plaats­gevonden terwijl dat toch noodzake­lijk is om het volwassen stadium in Christus te bereiken. En dan bedoe­len we niet alleen een theoretische groei in kennis en inzicht, maar vooral ook in de beleving daarvan in het gewone leven van elke dag. We zijn veranderd… om verder te veran­deren, zodat we meer en meer echte beelddragers van Christus worden.

 

De onterechte kritiek op Robert Schuller

Al eerder publiceerden wij in ons blad een berichtje over deze Amerikaanse predikant die, samen met zijn zoon, iedere zondag onder de titel ‘Hour of Power’ een televisie­kerkdienst verzorgd vanuit de Chrystal Cathedral in Californië (USA). Wekelijks kijken meer dan 30 miljoen mensen over de gehele wereld naar deze dienst. (In Nederland is de uitzending iedere zondagmorgen van 9 tot 10 uur op RTL5).

Zoals ons kopje al aangeeft vinden we de kritiek die er soms op deze uitzendingen in Nederland en België wordt geuit, vaak onterecht. Immers het evangelie wordt op een duidelij­ke en eigentijdse wijze verkondigd en spreekt, gezien de positieve reakties, velen aan. Daarbij legt Schuller vaak accenten die anderen achterwe­ge laten en toch voor hen die in dienst van Gods Koninkrijk staan erg belangrijk zijn, zoals het tot ont­wikkeling brengen van de creatieve mogelijkheden die in ieder mens aanwezig zijn.

Natuurlijk is het Amerikaans en hoeft men niet op alles ‘ja en amen’ te zeggen, maar om nu met allerlei negatieve opmerkingen te komen, zoals we enige tijd geleden lazen in een geschrift dat ons werd toegezon­den en wordt uitgegeven door een comité dat zich uitgeeft als ‘verdedi­gers van de Bijbel’, slaat nergens op. Eén voorbeeld: Schuller zou de Bijbel op de lessenaar laten liggen en nooit in de hand nemen… Kritiek hoeft niet altijd verkeerd te zijn, zeker niet als het gefundeerd is op feiten, maar als het ongegrond is en alleen maar bedoeld is om iemand in een verkeerd daglicht te stellen, is het natuurlijk te allen tijde af te wijzen.

Soms speelt bij kritiek ook afgunst of jaloezie een rol. Men kan dan de zon niet bij iemand anders in het water zien schijnen of men denkt dat Gods Geest precies zo werkzaam moet zijn zoals men hetzelf ervaart of erover denkt.

In de dagen van Jezus was dat ook al het geval. Bijvoorbeeld toen Johannes tot Jezus zei: “Meester, wij hebben iemand in uw naam boze geesten zien uitdrijven en wij wilden het hem beletten, omdat hij niet met ons U volgt”. Dan zegt Jezus tot hem: “Belet het niet, want wie niet tegen u is, is vóór u” Lucas 9 vers 49 en 50 (Luc. 09:49-50). Het is belangrijk dat we in de tijd waarin wij leven niet elkaar gaan bekritiseren of bestrijden, maar de werkelijke vijand die door Jezus al wordt omschreven als ‘mensen­moordenaar vanaf het begin’ Johannes 9 vers 44 (Joh. 09:44). En deze vijand kan alleen met geestelijke wapens bestreden en overwonnen worden. En wat Robert Schuller betreft: Laten we blij en dankbaar zijn dat velen die niet (meer) in kerk of samenkomst komen, op deze wijze toch in aanraking komen met het evangelie.

 

De heiliging van Gods naam door Duurt Sikkens

In het bekende gebed dat wij kennen als het ‘Onze Vader’, komt onder andere de zinsnede voor “Uw Naam worde geheiligd”. Veelal wordt dit uit­gesproken zonder er bij na te denken wat de betekenis ervan is. In dit arti­kel gaat Duurt Sikkens in op wat deze woorden werkelijk betekenen. Daarbij komen ook andere aspecten van de naam van God aan de orde en ook het woord ‘heiligen’ wordt op duidelijke wijze belicht (-red.).

Een betekenisvolle naam is, eenvou­dig gezegd, de kortste definitie van iemands persoonlijkheid. De naam Jezus, de latijnsgriekse vorm voor het Hebreeuwse Jehosjoea/Jozua, betekent: “JHWH redt, verlost”. Gods naam, weergegeven door vier letters, wordt door de Joden nooit, genoemd; uit eerbied zegt men doorgaans: ‘De Naam’, zoals ook Johannes suggereert in z’n derde briefje  Johannes 1 vers 7) waarbij tevens de naam van Jezus wordt bedoeld, want die sprak en handelde altijd namens zijn Vader.

Waarom? Omdat hij uit zichzelf niets kon doen of hij moest het z’n Vader hebben zien doen. De naam JHWH kent vele vertalin­gen, liever gezegd omschrijvingen van de betekenis die alle cirkelen rond het werkwoord ‘zijn’: “Ik zal zijn die Ik ben” of “Ik ben de Zijnde, de Aanwezige”. De mooiste vind ik: “Ik ben”. Het werkwoord ‘zijn’ bete­kent hier meer dan alleen maar ‘bestaan’. Het drukt ook een bewe­ging uit, een gebeuren. Wanneer God zegt: “Er zij licht”, dan gebeurt er wat, it happens.

De heiliging van Gods naam

Waarom ik ‘Ik ben’ de mooiste vind? Omdat Jezus dit ook van zichzelf zegt, bijvoorbeelde in Johannes 13 vers 19 en Johannes 18 vers 6 tot en met 8 (Joh. 13:19 en Joh. 18:06-08) waar in de grondtekst het woordje ‘het’ ont­breekt. Daarmee laat hij zien (en horen) dat hij geboren is uit de Vader en daarmee een weergave, een afdruk van Diens wezen. Ze zijn één, eenstemmig.

Gods naam is ‘liefde’

Wat mooi als je de naam van je Vader draagt en nog meer wanneer je door die naam gedragen wordt. En die naam is ‘liefde’, want hoe zul je ‘zijn’ zonder liefde, zonder te beseffen dat je wordt liefgehad? Dat is de ‘rots’ waarop je (be)staat: Iemand houdt van mij. Gods wezen is liefde, Zijn aard is liefhebben. Dat was aan Jezus te merken. Vandaar dat hij bij zijn laat­ste woorden tijdens het paasfeest over zijn volgelingen spreekt en tegen zijn Vader zegt: “Ik heb hun Uw naam bekend gemaakt en ik zal hem bekend maken, opdat de liefde, waarmee U mij hebt liefgehad, in hen is en ik in hen”. Wat een ontroe­rende, testamentaire uitspraak: Een vernieuwde verbinding, een nieuw verbond.

In een gebed, dat gemakshalve ‘Het Onze Vader’ wordt genoemd en dat helaas bij velen tot een ritueel is ver­worden, staat onder meer de zin: “Uw naam worde geheiligd”. Ik denk dat ‘heiligen’ hier de betekenis heeft van ‘louteren, zuiveren’. In een oud woordenboek las ik: ‘De onheili­ge, ongoddelijke natuur wegnemen’. Dat vind ik heel mooi, want miljoe­nen mensen geloven nog steeds dat goede en kwade dingen uit een en dezelfde hand komen, waarbij het kwade, dat uit God zou komen, jou overkomt, opdat het een uitwerking ten goede voor je heeft. Zo van: het zal wel ergens goed voor zijn… of:

God is groot, zijn wil geschiede. Er zijn er die deze redeneringen gebruiken als bemoedigingen. Met Job zeg ik dan maar: “Jullie zijn alle­maal miserabele vertroosters”. “Jullie troosten met iets kwaads” – Job 16 vers 2 (Job 16:02).

Een niet bestaande combinatie

Wat is God in de loop der tijden al veel toegeschreven waarin Hij Zijn hand nooit heeft gehad. Alle ellende, ziekte, dood, rampen werden Hem toegedicht en heel vaak wordt Hem toegevoegd of het zo langzamerhand geen tijd wordt ‘dat Hij d’r wat aan doet…’

Alle misvatting is al in het paradijs Jegonnen: Alsof God goed én kwaad “Kent. De combinatie bestaat niet eens in Hem omdat het elkaar niet verdraagt. Want wat hebben licht en duisternis gemeenschappelijk? De naam van die afschuwelijke ‘boom’ is al een leugen: Hij lijkt mooi en goed, maar je gaat er geestelijk aan dood. Dat is niet goed. En eeuw na eeuw heeft God gepoogd Zijn naam te zuiveren, via Zijn mensen, om dat totaal foute beeld bij te stellen. Vele profet(ess)en hebben gesproken over een enige, ware God, maar velen wil­den niet “naar Zijn stemme horen, ze verlieten Mij en hebben zich andere goden verkozen”, ok vandaag de dag willen velen lie­ver een andere God, een andere Jezus, een andere geest aanbidden. Moet je Paulus daar maar eens over horen 2 Korinthe 11 vers 3 tot en met 5 (2 Kor. 11:03-05). Het zit zo diep in het religieuze denken dat het bijna onuitroeibaar lijkt: God andere eigenschappen toeschrijven dan de ware.

In Exodus 20 vers 1 (Ex. 20:01) staat de overbe­kende zin: “Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht heb­ben”. Wanneer andere godsbeelden, ideeën over God, tussen Hem en de mens staan, verduisteren deze het zicht op Hem. Je ziet Hem niet

goed, het zicht raakt vertroebeld en je raakt in verwarring. Geen wonder dat Jezus’ belangrijkste zendingsop­dracht was te vertellen wie God echt is zodat gelovige mensen Zijn Vader zouden leren kennen. Hij wilde Gods naam, Zijn wezen bekend maken en vertellen dat Hij één is, niet dubbel, niet voor tweeërlei uit­leg vatbaar. Het is hem door velen niet in dank afgenomen… Ditzelfde zinnetje aan het begin van de ’tien geboden’ kan ook anders worden gelezen: (zo letterlijk mogelijk) “Hij zal voor jullie niet zijn (als) goden (van) anderen voor mijn aange­zicht”.

God is totaal anders

God weigert te zijn als een god die wordt voorzien van allerlei eigen­schappen van afgoden, maar dan natuurlijk wel ‘almachtiger’ en ‘gro­ter’ en sterker’ en laat alle ‘super­latieven er maar op los. In dat spoor wordt onze bescheiden Voorganger uiteraard een ‘Superstar’. Het is alle­maal zo heidens als de pest. God is zo helemaal anders dat juist dat zo ongelooflijk is… Jesaja verzucht  in Jesaja 46 vers 5 (Jes. 46:05): “Met wie willen jullie Mij vergelijken en gelijkstellen, aan wie Mij gelijk achten dat wij elkaar gelijk zouden zijn?” En Job: “God blijft zichzelf gelijk”. Wanneer de Vader van Jezus, onze Vader, ‘ontheiligd’ wordt met vreem­de en onberekenbare eigenschappen wat voor Godsbeeld heb je dan? Het verdrietige gevolg is dat de gebe­den erop afgestemd worden. Ik bedoel dit: Als je denkt dat het een oorlogsgod is, ga je heel krijgshafti­ge taal bezigen (Het hele woord ‘held’ of afgeleiden daarvan komen niet voor in het Nieuwe Testament).

Als je het beeld hebt van God als een onberekenbare, grillige figuur, dan moet-ie vermurwd worden, gevleid of geprezen tot je er bij neer­valt. Of moet Hij soms een contra­prestatie leveren voor jouw slaafse inzet? Dan ben je misschien wel uit Egypte geleid, maar ‘Egypte’ zit nog diep in je hart (De tien geboden wor­den niet zonder bijbedoeling in ‘steen’ gegrift (!). Talloze godsvoor­stellingen zijn er bedacht door de vader der leugen. Zelf heb ik me daaraan vroeger ook ‘schuldig’ gemaakt, want je hoorde het zo en dan hoort het zo… Gelukkig, en dat zeg ik uit de grond van mijn hart, heb ik de Vader beter leren kennen.

Je zal een natuurlijke vader hebben met zoveel gezichten, dan krijg je een ellendige opvoeding in een kli­maat van grote onzekerheid: je weet nooit wat je aan Hem hebt. Hoe zou je Hem dan geloven, vertrouwen. Om over toevertrouwen maar hele­maal niet te spreken.

Geen onzekerheid meer

Het is daarom zo wezenlijk te besef­fen wat Jezus bedoelt met: “Ik heb hun Uw naam bekend gemaakt en ze hebben aangenomen wat ik heb gezegd en hebben erkend dat ik van U ben uitgegaan”. Dat maakt een eind aan alle onzekerheid, dat geeft de moede rust, geeft de zwerver een veilige herberg. De ‘Ik ben’ heeft Zijn naam op je gelegd zodat jij ook mag worden wie je eigenlijk bent. Je leert langzaam en zeker Zijn natuur kennen: goed, bescheiden, zonder enige vorm van uiterlijk vertoon. Hij is de werkelijke enige God. De waarheid is niet ‘iets’, maar iemand. En wie uit Hem gebo­ren is ook waar. Eerst in beginsel, maar langzamerhand groeiend tot de volle waarheid, omdat je zo bemind wordt. Je wordt bewaard in Zijn liefde. Jezus bad: “Vader, bewaar ze in Uw naam”. De naam, ontdaan van alle eigenschappen die de tegenstander op Hem heeft geprojecteerd. “Uw naam, zo zonde­loos, zonder geweld, zo mooi, zo licht, worde vrijgemaakt van alle onheilige voorstellingen. In Uw naam zit geen kwaad”.

 

Jezelf aanvaarden; is dat mogelijk? Door Paul de Groes

In dit artikel geeft Paul de Groes ant­woord op de vraag of ‘jezelf aanvaar­den’ mogelijk is. In het januari/febru­arinummer publiceerden wij onder de titel ‘God temidden van de goden’ het eerste artikel van deze schrijver, die medeoudste is van de volle evangelie gemeente te Koudum (Fr.). Dit nieu­we artikel begint met een kort per­soonlijk getuigenis van de schrijver. (De volle evangelie gemeente Z. W. Friesland in Koudum houdt iedere zondag om 9.45 u. een samenkomst in Boerderij ‘De Regenboog’, Hoofdstraat 49 in Koudum. Verdere inlichtingen kunt u verkrij­gen bij de secretaris van deze gemeen­te, H. J. W. Aarts, te Parrega.

Iets over mijzelf

In de eindjaren zestig was ik 20 jaar en werd gegrepen door het enthou­siasme van de toenmalige Jezusbeweging. Het gevolg was dat ik koos voor het geven van onderwijs aan kinderen. Helaas wilden de meeste protestants-christelijke lagere scholen liever mensen uit de geves­tigde kerken. Zelf wilde ik toenter­tijd niet voor een rooms-katholieke lagere school staan omdat ik zelf van rooms-katholieke huize ben. Doordat de Jezusbeweging toch wel protestantse roots had, kreeg ik bedenkingen tegen de paus Maria, enz. Ik denk daar nu wel iets genu­anceerder over. Ik wilde ook niet op een openbare school. (Ik vind het nu jammer dat ik toen zo dacht, maar goed ik wist toen niet beter). Geen werk dus op een lagere school maar wel wilde men op het voortge­zet onderwijs ‘gedreven leraren’ heb­ben. Zo kreeg ik in Koudum aan de scholengemeenschap een aanstelling als godsdienstleraar. Mijn toch wel beperkte bijbelkennis en kennis van dogmatiek (=geloofsleer) werd op de pedagogische academie slechts beperkt. Omdat ik zinnige lessen wilde geven, mag ik een 3e en 2e graadsstudie ben gaan doen aan de Noordelijke Leergangen in Leeuwarden.

Ondanks de wetenschappelijke aan­pak van het geloof aldaar heb ik vol­gens mijzelf mijn geestelijk leven tij­dens deze opleiding zeer verrijkt. Mijn wedergeboren broeders en zus­ters lieten echter nogal eens merken dat de modernistische bestudering van het geloof je eigen geloof wel zou kunnen stukmaken. Ik was daar echter niet bang voor want mijn geloof in Jezus was en is niet gebasseerd op traditie of kennis maar in de eerste plaats op een persoonlijke ervaring.

Jezelf aanvaarden.

Ik heb gemerkt, in mijn taak als oudste in de volle evangelie gemeen­te “Op Stap” in Koudum en ook in de tijd als leraar en momenteel als vertegenwoordiger, dat het voor veel mensen best moeilijk is om zichzelf te aanvaarden zoals men is. Er zijn zeer veel mensen met een negatief zelfbeeld. Zo’n mens loopt het gevaar te gaan denken dat hij niet in staat zou zijn om iets goeds te bewerken.

Tijdens mijn studie las ik een studie van een christen filosoof Romano Guardini (1885-1968) en dit sprak mij erg aan. Ik heb veel mensen vooral jongelui, maar ook mijzelf beter leren begrijpen door zijn over­denkingen. In het vervolg wil ik pro­beren daar iets meer van te vertellen. Als je het hebt over “jezelf” dan spreek je over het “ik”. Het ik is voor ons tweeledig. Allereerst is het “ik” voor de mens vanzelfsprekend, ten tweede is het “ik” voor de mens vreemd!

  1. Het “ik” is vanzelfsprekend: Het “ik” is voor een mens de kern van al het andere. In het centrum van het bestaan staat het ‘ik’. Daarheen vinden we de volgende opeenvolgende omgevingen: het lichaam; het gezin; de directe omge­ving; het land en tenslotte de wereld. Bij alles wat de mens waarneemt is zijn “ik’ aanwezig. De wereld is er niet zonder dit “ik”. Dit klinkt en is vanzelfsprekend. We staan er alleen niet zo vaak bij stil. Zonder dat we het ons bewust zijn veronderstellen we dat het “ik” bij elke waarneming of ervaring aanwe­zig is. Zo is voor een ieder de wereld zijn of haar “wereld” , een andere bestaat niet. Het “ik’ is zo gezien onvermij­delijk en noodzakelijk. Het “ik” is hetgeen diep in alles is. Het “ik” is het meest nabije. Nabij tot in het inwendigste van onze geest.
  2. Het “ik” is vreemd voor de mens: Het “ik” is voor de mens niet alleen vanzelfsprekend maar het is tegelij­kertijd ook merkwaardig of vreemd. De vraag “Wie ben ik?” “komt vroeg of laat op ons allemaal af, want ik ken mijzelf niet ik heb mijzelf niet gemaakt. De mens probeert zichzelf wel te doorzien te begrijpen. Anders gezegd:”Ik tref mijzelf aan.” Ik heb er niet voor gekozen mijzelf te zijn. Hieruit volgt dat de mens zijn “ik” heeft gekregen als een opgave, taak­stelling of roeping. “Ik moet degene zijn die ik ben ! “

Als de mens zo diepgaand naar zich­zelf, naar zijn “ik” kijkt dan is het gevaar niet denkbeeldig dat hij schrikt van zichzelf. Er zijn immers zoveel zaken die de mens doet en bewerkt die chaos, pijn en verdriet veroorzaken. Aanvaarding hiervan staat ons tegen, en is daarom erg moeilijk. Veel mensen hebben daar­door een negatieve kijk op zichzelf gekregen, zij hebben een zoge­naamd negatief zelfbeeld. De meest extreme vorm daarvan is zelfmoord. Natuurlijk kom je het tegenoverge­stelde ook wel tegen; mensen die de ogen voor het negatieve sluiten en rondlopen met een flinke portie zelfingenomenheid.

Voor veel mensen is het, gezien hun situatie (denk maar eens aan ziekte

of armoede of verlies van geliefden) erg moeilijk om zichzelf te zijn. Zij

worstelen met de vragen: Waarom ben ik er eigenlijk en waarom ben ik er eigenlijk niet?

Waarom ben ik zoals ik ben?

Waarom heb ik zulke genen?

Er is op deze vragen, wetenschappe­lijk gezien, geen afdoende antwoord uit de wereld te krijgen. Niet uit de geschiedenis en niet uit de biologie. De mens kan zichzelf niet verklaren, hij zal er mee moeten leven.

Het antwoord komt van God

Alleen vanuit iets boven de mens, vanuit iets hogers kan de mens zich­zelf verklaren en dan bedoel ik van­uit de wil van God. Zo gezien is God werkelijk en noodzakelijk. In de bijbel lezen we dat God zich­zelf openbaart aan Mozes op de berg Horeb. Hij maakt Zich daar bekend met de naam “Ik ben die Ik ben” of ook wel “Ik ben die is en Ik zal zijn”.

Deze naam van God geeft aan dat Hij geen naam heeft die van deze wereld komt. “Mijn naam”: zegt God is de manier waarop “Ik ben”. Alleen “Ik ben” zo puur, noodzake­lijk en volkomen vrij. Deze God heeft de mens en dus ook mij geschapen en Hij heeft mij dus gewild! Dit ontkennen geeft leegte en vraagtekens, temeer als de mens kijkt naar de ellende en wanorde in de wereld. Ook in de mens is die chaos. Dit leidt vervolgens tot angst. (Angst is volgens de moderne filoso­fen: “Het zichzelf beleven met het besef van eindigheid cq. dood ofte­wel de mens voelt zich door de leeg­te, de zinloosheid en dood bedreigd). In het paradij sverhaal daarentegen is het besef geschapen te zijn en dus een begin en een eind te hebben in God. Dit is echter geen angstige situatie, doch een paradijselijke!

Omdat God zich hier wil laten ken­nen en Degene wil zijn Die aan het begin én het einde staat. Ondanks geloof in deze God blijft er bij veel mensen angst, omdat de mens niet handelt naar zijn oor­sprong. Hij onteert zichzelf door moord of doodslag, door hoogmoed en in de meest extreme vorm door oorlog en geweld.

God zelf houdt als Schepper alles in stand en als zodanig accepteert Hij de mens. Indien de mens God lief­heeft, dan mag de mens zichzelf ook nooit zo beoordelen dat hij zijn “ik” veroordeelt. God roept ons op om onszelf te accepteren. In Jezus Zijn Zoon toont hij de mensheid Zijn liefde en door Zijn Geest leert hij de mens die Hem toelaat in zijn bin­nenste (‘ik’) om zichzelf te accepte­ren oftewel te aanvaarden dat voor ieder mens zijn “ik” zijn specifieke opdracht oftewel roeping is. De mens mag tijdens zijn bestaan vanuit zijn eigen “ik” gaan verstaan wat het betekent geschapen te zijn naar Zijn beeld en gelijkenis. Daarbij heeft God de Vader ons het grote voorbeeld gezonden namelijk Zijn Zoon. Jezus bleef immers ook in elke situatie trouw aan zichzelf dat wil zeggen aan Zijn roeping. Door zo te doen werd Hij tot zoen­offer voor ieder mens die Hem als zodanig wil aanvaarden. Jezus leerde ons bovendien dat God Liefde is en dat Hij het goede en het welgevallige en het volkomene wil. De mens, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, ontdekt in zich­zelf dit verlangen naar het goede, het welgevallige en het volkomene ook wel Sjalom genoemd of rijk Gods.

Onder leiding van de Geest van God mag de mens, nu schrijf ik dit bewust met hoofdletters, op weg gaan zijn eigen “Ik” te openbaren zoals God het bedoelt heeft. Ieder mag dat doen vanuit zijn of haar beginpunt hoe negatief of positief dit ook is.

 

Zachtmoedig of hardmoedig door Jildert de Boer

Wel eens gehoord van de’geest van Edom’? Jildert de Boer legt in dit arti­kel uit welke negatieve eigenschappen deze, zoals hij het formuleert, ‘anti- broederschapsgeest’ in zich heeft. Hoe kunnen we deze geest overwinnen zodat deze plaats moet maken voor een geest van zachtmoedigheid? Ook legt de schrijver op duidelijke wijze uit hoe zachtmoedigheid het klimaat is waarin broederschap tot ontwikke­ling komt (-red.).

De brutalen hebben nu vaak de ‘halve wereld’ volgens het gezegde, maar de zachtmoedigen beërven straks de (hele!) aarde Matteüs 5 vers 5 (Matt. 05:05). Wij zijn geroepen om alle zacht­moedigheid te bewijzen aan alle mensen Titus 3 vers 2 (Titus 03:02). Eén van de wezen­strekken in het leven van Jezus was zachtmoedigheid en nederigheid van hart Matteüs 11 vers 29 (Matt. 11:29) en nu mogen wij dat aandoen Kolossenzen 3 vers 12 (Kol. 03:12) en er steeds meer van krijgen!

Er mag zich een volheid van godde­lijke natuur in ons ontwikkelen, opdat dit proces ook in de zonen Gods leidt tot de levende werkelijk­heid van: ik bén zachtmoedig gewor­den door de werking van de heilige Geest. Ook dit begint in ons nieuwe leven als een klein mosterdzaadje: ik héb een klein beetje zachtmoedig­heid, dat mag uitgroeien tot een voorraad aan deze goddelijke deugd. In het Oude Verbond was Mozes de zachtmoedigste van alle mensen Numeri 12 vers 3 (Num. 12:03). Hij had behoorlijk veel zachtmoedigheid en geduld geleerd bij het vele jaren lang hoeden van de schapen van Jethro. Op de kwaad­sprekerij en rebellie van Mirjam en Aaron reageerde hij niet met boos­heid, maar liet het aan God over om hem te rechtvaardigen en bad voor Mirjam toen zij melaats werd Numeri 12 vers 1 tot en met 16 (Num. 12:01-16).

Toch viel hij op het laatst terug in een oude kwaal: de opvliegende drift kreeg hem opnieuw te pakken, zodat hij op de rots sloeg. Mozes vond het volk weerspanning, maar verstond nog niet dat hijzelf voet had gegeven aan de geest van weerspannigheidNumeri 20 vers 10 en Numeri 27 vers 14 (Num. 20:10 en Num. 27:14). In het Oude Verbond lezen we bijvoorbeeld ook: “een zachtmoedig hart is leven voor het vlees, maar jaloersheid is vertering voor de beenderen” Spreuken 14 vers 30 (Spr. 14:30)

De geest van Edom

Als wij willen groeien in God, dan komen wij harde, ongevoelige plek­ken bij onszelf tegen. De werking van harde machten kan ons parten spelen en onze ontwikkeling afrem­men. Wanneer wij ons erin oefenen, om alle zachtmoedigheid te bewij­zen aan alle mensen, dan passe­ren wij een geest van onverschillig­heid, die kenmerkend was voor Ezau Hebreeën 12 vers 18 (Heb. 12:18) en komen we ons tekort tegen aan de goede geest van bewogenheid en ontferming. Hiervan kunnen we ons reinigen losmaken, als wij hier elementen van herkennen in ons eigen leven. De enige hardheid, die ons past, is een harde opstelling tegenover zonde en tegenover de boze. Alle andere hardheid is hoogmoed, zelf­handhaving, onverzettelijkheid, weerspannigheid en ongezeggelijkheid.

De hoofdstad van Edom, Bozra Jesaja 63 vers 1 (Jes. 63:01), betekent ‘versterkte plaats’. Edom is een beeld van de vleselijke gezindheid. De geest van Edom is een sta-in-de-weg voor broederschap, zoals eertijds bleek in de verhouding tussen Jacob en Ezau, waardoor zij bij elkaar weg gehouden werden.

Het fort van zelfverdediging en hard handelen over of zelfs veroordelen van andere broeders en zusters moet geslecht worden. Als dit bolwerk, waarin de vijand zich verschanst, valt, kan Jezus mij Zijn zachtmoe­digheid leren. Dan is het afgelopen met het vervolgen van onze broeder met het ‘zwaard’ en het verstikken van het medelijden (het funeste den­ken over de ander in de trant van: ‘net goed’) en kunnen Bozra’s burchten verteerd worden. Het resultaat van het vallen van dit bas­tion van hardheid, eigen gelijk, zelf­rechtvaardiging, leedvermaak, laste­ren, wraakzucht Ezechiël 25 vers 12 (Ez. 25:12) en minachting Ezechiël 36 vers 5 (Ez. 36:05) is dat er gn de ‘broederbond’ gedacht kan worden! Amos 1 vers 9 tot en met 12 (Amos 01:09-12). De geest van Edom is sterk in het ondermijnen van broederschap en het plaatsen van wiggen, die twee­spalt in broederschap teweeg bren­gen. Uiteraard worden dit onder­steund met ‘harde meningen’ en ‘hooghartige sterkte’. Laten we de werking van deze geestesmacht, die aansluiting zoekt bij een vleselijke gezindheid, meer in het vizier krij­gen, opdat we niet het rijpen van de goede Geestesvrucht van zachtmoe­digheid teniet doen of beperken. De Here heeft gesproken: “Ik schil Esau af en leg zijn schuilhoeken bloot, wil hij zich verbergen, hij kan niet” Jeremia 49 vers 10 (Jer. 49:10). Elke resterende werking van Edom mag aan het licht komen, opdat wij Gods gericht erover kunnen uitoefenen. Gaandeweg kunnen zo verlossers (heilanden, zegt de Statenvertaling), dat wil zeggen zonen Gods, de berg van Sion (beeld van Gods goede Geest) bestijgen (in toenemende hei­liging) en het koningschap zal zijn aan de Here Obadja 1 vers 21 (Ob. 01:21).

Overmoed en moedeloosheid

Als wij ten strijde optrekken tegen Edom Obadja 1 vers 1 (Ob. 01:01), dan komen wij d ver moed tegen Obadja 1 vers 3 (Ob. 01:03). Daar vordt gesproken over Edom dat het trots is, een hoge woning heeft. Zelfs als wij ‘in de overwinning’ en ‘in de lofprijzing’ staan, bestaat er het gevaar om overmoedig te wor­den. In Sefanja 3 vers 11 (Sef. 03:11) staat dat God uit uw midden de hoogmoedig juichenden verwijderen zal. “En voortaan zult gij niet meer overmoedig zijn op mijn heilige berg”. Gods bedoeling is: “opdat zij Hem dienen met éénparige schouder” Sefanja 3 vers 9 (Sef. 03:09). Op die wijze ontstaat er heerlijke broederschap! Er blijft over een gebogen(!) en gering volk (=nederig op aarde) en wie schuilen bij de naam des Heren Sefanja 3 vers 19 (Sef. 03:19). Typerend voor hardheid is nu juist onbuigzaamheid! De geest van Edom is erop uit, dat de ene schou­der de ander verdringt, wat leidt tot concurrentie en het zaaien van ver­deeldheid en jaloersheid tussen elkaar.

Het tegenovergestelde van overmoed is moedeloosheid, waarbij men de moed in God verliest. Men voelt zich daarbij niet zacht en ootmoedig in God, maar slap en gevloerd door de aanklager. Iemand merkte eens op: “geef nooit, nooit, nooit de moed op, dat is het allerdomste dat je kunt doen”.

Is zachtmoedigheid slap?

Als we lezen ‘zachtmoedigheid’, dan kan er onmogelijk iets slaps of weeks mee bedoeld zijn. De gedach­te dat zachtmoedigheid te maken zou hebben met tolerantie, toege­vendheid of mensenvrees is een misser, die verwarrend kan werken. Jezus was moedig in God tegenover de huichelarij van de Farizeeën, maar Hij was zacht in zichzelf, dat wil zeggen: altijd ontvankelijk voor en afgestemd op het spreken van de Vader. Dat gold ook voor het hoe en wanneer Hij zoiets moest zeggen als ‘adderengebroed’. Jezus doorzag de werking van religieuze, wettische en keiharde geesten en Stefanus onder­kende deze weerspannige machten ook Handelingen 7 vers 51 (Hand. 07:51). Zij baden allebei: “Vader vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen” en “Here, reken hun deze zonde niet toe”. Daarin proef je hun liefde en hou­ding naar mensen, die zich helaas door machten der duisternis lieten dirigeren.

Jezus zei nooit iets uit eigen wil of op eigen aandrang! Hij nam altijd met een zacht hart het woord van de Vader aan en dat sprak Hij! Ook wij zullen noch een zachtgekookt ‘eitje’ of een zogenaamd ‘watje’ zijn in onze opstelling, noch een stoere, steile persoon die hard is geworden in leerstelligheid zonder leven. Laten wij niet links of rechts afwijken door of ‘soft’ en toegeef­lijk te zijn zonder pittige eigen iden­titeit, of superieure ‘hardliners’ te worden, die de leer goed op een rij­tje hebben, maar een zacht- en oot­moedige houding in hun leven mis­sen. De ‘hardmoedigheid’ van de geest van Edom doet zich mogelijk gelden en in een elitaire houding kan men zich isoleren van andere broeders, die toch voluit de weg van Jezus willen gaan.

Zachtmoedigheid in de praktijk

Hoe is het met ons? Wij die zo graag alle vuilheid en alle uitwas of resten van boosheid willen afleggen, nemen wij ook met zachtmoedig­heid het in ons geplante woord aan, dat onze zielen kan behouden? Jakobus 1 vers 21 (Jak. 01:21). En als het woord komt via de raad of vermaning van een ander ben ik dan zo zacht en zo moedig, om het aan te nemen en het in mij te laten planten?

Hoe treed ik op tegenover anderen? Toen sommigen van mening waren dat Paulus naar het vlees leefde, deed hij nota bene een beroep op hen bij de zachtmoedigheid en vriendelijkheid van Christus! 2 Korinthe 10 vers 1 en 2 (2 Kor. 10:01-02). Als wij geestelijk willen zijn of worden, moeten we leren terecht te helpen in een geest van zacht­moedigheid, ziende op onszelf Galaten 6 vers 1 (Gal. 06:01). (Merk op dat hier niet gesproken wordt over de ander met het vingertje terechtwijzen vanuit een harde, eigenlijk hautaine houding). Daar is moed in God voor nodig, Geestkracht, maar tegelijkertijd een zachte, ootmoedige houding wat mijzelf betreft, want ik mocht ook eens in verzoeking komen. Wel is duidelijk uit dit tekstgedeelte dat zachtmoedigheid een scherp sig­naleren inhoudt zonder bang te zijn, om zonodig te confronteren.

Daarom lezen we ook: “een dienst­knecht des Heren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen, gedul­dig, met zachtmoedigheid de dwars­drijvers bestraffende” 2 Timoteüs 2 vers 24 en 25

(2 Tim. 02:24-25). De gang van zaken wordt dus met het toepassen van zachtmoedig­heid niet op zijn beloop gelaten. In een conflictsituatie zijn zacht moedigen geen onderdeel van het probleem, maar een onderdeel tot een oplossing! Zij zijn niet uit op het halen van hun recht en gelijk, maar pleiten voor billijke en eerlijke verhoudingen.

‘Rekkelijken’ en ‘preciezen’

‘Superradicalen’, die rechtlijnig en precies zijn in de leer, kunnen fana­tiek worden en vele anderen maar slap vinden. Men is dan ‘hardmoedig’ geworden: hard in zichzelf, bijna onvermaanbaar en oncorri­geerbaar (want: “de Heer zegt dit en de Heer zegt dat” in het extreem charismatische doorgetrokken, ofwel “wij zijn het meest zuiver in de leer”). Zogenaamd zijn zulke men­sen moedig en fier in God, maar er zitten tevens machten der duisternis op het vinkentouw mee te vibreren. De meest nauwen in de leer staan in een gevaar van het alleen (denken te) weten en dit kan leiden tot, of een voedingsbodem worden van sek­tarisme (enigszins gechargeerd gezegd: ‘bij onze gemeente begint de victorie’!).

In tegenstelling daarmee worden anderen zo ‘rekkelijk’ of ‘gematigd’ dat ze in valse bescheidenheid de leer van het Koninkrijk der hemelen relativeren en identiteitsverlies lij­den door hun (te) ruime opstelling op het (al te) brede charismatische erf. Ook dan kan er terrein in de strijd in de hemelse gewesten wor­den prijsgegeven door het ‘gematigd, kalmpjes aan’ te doen. Eveneens kan dit gebeuren door allerlei charisma­tische groepen gelijk te schakelen, dus zonder naast de werking van heilige Geest de radar tot onder­scheiding van geesten in te schake­len. De geest van zachtmoedigheid verenigt het spanningsveld tussen ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’. Zij zorgt voor een evenwicht tussen enerzijds moedig en radicaal te zijn zonder door te slaan in fanatisme en ander­zijds zacht en gematigd te zijn zon­der te verflauwen tot een lauwe levensinstelling. Zachtmoedigheid is het klimaat waarin broederschap gedijt!

Broederschap

Het gaat erom zacht te zijn ten opzichte van de zwakke, de geknakte en de ontmoedigde mens. Ben ik daarin vol van ontferming? Is mijn houding liefelijk of arrogant? Merk ik een gebrek aan interesse en bekommer ik mij weinig om zulke mensen? Van deze onverschillige, laat-maar-gaan- houding mogen we vrij worden, om voor anderen te leven. ‘Wat kan mij dat schelen’ en ‘wat kan mij hem/haar schelen’ zijn geluiden die uit gaan sterven in de gemeente van de levende God. Het zijn immers uitingen van de geest van Edom, die het mede-lijden wil verstikken. Deze geest drukt de broederschap weg. Kan ik met een zacht en ontvanke­lijk hart Gods stem verstaan, als die mij wijst op nog harde, ongevoelig plekken? Er bestaan vele soorten van hardheid, zoals onverdraagzaam­heid, kritiek, weerspannigheid en gebrek aan bewogenheid met warme ontferming. Laten wij niet op een menselijke wijze sterk zijn en het allemaal goed menen te weten vol­gens een koele, gestolde waarheid, waarin liefde en leven al te zeer ont­breken. Van harte zachtmoedig wor­den door de heilige Geest, dat trekt aan! Ook hen die eventueel nog slap zijn, in plaats van moedig in God. Denk aan Gods heerlijke belofte: “Ik zal het hinkende verlossen en het verstrooide zal Ik verzamelen” Sefanja 3 vers 19 (Sef. 03:19).

Laten wij onszelf onderzoeken en aanpakken, om ons geestelijk krach­tig op te stellen tegenover de werkin­gen van machten der duisternis, waaronder de geest van Edom, die broeders uit elkaar houdt. Dan kun­nen wij leren met goddelijke mild­heid te handelen ten opzichte van de anderen en van harte broederschap stimuleren!

Immers, gelukkig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beër­ven Matteüs 5 vers 5 (Matt. 05:05). Zij worden nu opgeleid, dat wil zeggen gereinigd van elke hardheid en slapheid en zo geschikt gemaakt om met Jezus Christus mee te regeren!

 

Een dag uit het leven van Erik door Yvonne Sulman

“Ppprrrrrrüiiiiiiing! Ppprrrrrriiiiiiiiing! Ppprrrrrriiiiiiiiing!”

Langzaam komt Erik terug uit dromen­land in het Koninkrijk der Nederlanden, waar zijn wekker hem dringend naar toe roept. “Jaja, wekker, ik kom er al uit…”

Hij kruipt uit zijn bed, rekt zich uit en loopt naar de douche. “Laten wij toetreden (tot in het heilig­dom) met een waarachtige hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezui­verd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water” Hebreeën 10 vers 22 (Heb. 10:22). Nu is hij schoon, hij kan nu de dag aan. Erik trekt zijn kleren aan, knikt zichzelf eens toe in de spiegel, jazeker hij mag er zijn. Opgewekt loopt hij naar de keu­ken.

Hij zet de waterkoker aan, pakt het brood, de boter, het beleg en een boterhamzakje. Hij gaat rustig zitten. Hij is er misschien dan wel vroeg uit maar nu kan hij in alle rust eten en even lezen in zijn boek. Hij vouwt zijn handen en bidt: “Dank u wel Heer voor de goede nachtrust en voor het eten dat hier voor me staat. Heer, wilt U deze dag bij me zijn en me helpen en leiden in alle situaties? Amen.” “Zo zegt de Here … jullie zullen honge­ren noch dorsten, woestijngloed noch zonnesteek zal hen treffen, want hun Ontfermer zal hen leiden en hen voe­ren aan waterbronnen Jesaja 49 vers 10 (Jes. 49:10). “Want Gij zijt mijn steenrots en mijn vesting, en om uws naams wil zult Gij mij voeren en leiden. Gij zult mij trek­ken uit het net dat men voor mij had verborgen, want Gij zijt mijn veste” Psalm 31 vers 4 (Ps. 031:004).

Erik smeert zijn brood en pakt het boekje dat op de keukentafel ligt. “Levensecht” heet het, en dat is het ook. Het Nieuwe Testament uit de Bijbel in een begrijpelijke vertaling.

Zijn bladwijzer ligt bij Romeinen 5: “Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus, door wie wij ook de toegang hebben verkregen tot deze genade, waarin wij staan, en roe­men in de hoop op de heerlijkheid Gods” Romeinen 5 vers 1 en 2 (Rom. 05:01-02).

Erik sluit even zijn ogen en geniet. Het leven is zo heerlijk en vredig. Er zijn geen dingen voor hem waarover hij zich gegronde zorgen hoeft te maken, ten minste geen dingen die van levens­belang zijn. Hij heeft een eeuwig leven! “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven heeft” Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16). Opeens kijkt hij naar de klok. Half acht! Hij moet snel opschieten anders komt hij zo laat op zijn werk. Hij ruimt snel de ontbijtspullen op, schoenen aan, tandenpoetsen (dat geeft altijd zo’n schoon gevoel, alsof je overal tegenaan kan!).

Brood mee voor de lunch, deur op slot, fiets pakken en op weg!

Erik fietst in snel tempo door de straat. Alle ruimte is voor hem. Niemand staat in zijn weg.

Zacht neuriet hij een liedje. “Puttend uit Gods woord vol vrede en kracht heb ik mogelijkheden voor iedere dag, iedere dag!”

Wat zijn mijn mogelijkheden voor van­daag? Waar ben ik goed in, wat ben ik nog niet zo goed in? Waar liggen mijn kansen, waar zijn de bedreigingen? “Doet dan aan, als door God uitverko­ren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft, gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo” Kolossenzen 3 vers 13 (Kol. 03:13 – even­tueel verder).

Nu nog een bocht om en dan is hij bijna op zijn werk. Door de grote strui­ken ziet hij niet alles, ach wat, hier komt hij toch nooit iemand tegen. Ai…

Net op het laatste moment ziet Erik hem. De man is net zo verschrikt als hij. Er is geen tijd om na te denken, Erik trapt op de rem en draait zijn fiets naar links. De man is verschrikt stil blij­ven staan.

Fjoew, dat ging ook maar net goed. Erik is er ondersteboven van. “Sorry hoor, ik heb je niet gezien,” zegt hij en rijdt nu iets langzamer door. Wat de man mompelt of zegt verstaat hij niet. En wat als het niet goed gegaan was? Als hij die man omver had gereden, misschien had hij dan wel zijn nek wel gebroken… En wat als… Dan was het allemaal zijn schuld geweest. Wat zou­den de mensen dan wel niet van hem denken???

“Puttend uit Gods woord vol vrede en kracht

“Ho! Stop! Zo wil ik niet denken,” zei Erik hardop. Meteen werd zijn gevoel al weer iets rustiger. Maar die gedachten zaten nog in zijn hoofd te stampen. “Er zijn geen verschrikkelijke dingen gebeurd, en ik ga niet in op die leu­gens. Alles is goed gegaan, en ik besteed mijn tijd niet aan die onzinni­ge gedachten. De Heer is bij mij, Hij heeft mij beschermt.” “Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem, geworteld en dan opgebouwd wordend in Hem, bevestigd wordend in het geloof, zoals u geleerd is, overvloeiende in dankzeg­ging” Kolossenzen 2 vers 6 (Kol. 02:06).

Op zijn werk aangekomen is Erik nog steeds een beetje ontdaan van wat er gebeurd was. Hij bespreekt het met zijn collega. “Ik ben toch blij dat jij er heelhuids vanaf bent gekomen, en die andere man ook. Misschien kan de beheerder van het gebouw ervoor zor­gen dat die heg gesnoeid wordt…

Maar eerst moet deze rotklus af, Erik, je weet dat het management er op wacht.”

Erik zucht. Hij heeft zijn rapport en de berekeningen voor de manager bijna af. Een vervelend karwij, maar ja, hier is hij voor aangenomen….

“Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor de Here en niet voor mensen…” Kolossenzen 3 vers 23 (Kol. 03:23).

Tijdens de lunch is Erik het hele voorval van die ochtend alweer vergeten. Zijn collega’s praten over de wonderbaarlij­ke wedstrijd van woensdagavond waar­in Nederland wonder boven wonder toch nog doorging naar de kwartfinale.

Daarna volgt de Heinekenbier- Amstelbier discussie en Erik dwaalt met zijn gedachten af. Is voetbal en bier voor hun dan het belangrijkste in het leven? Voor hem niet…

“Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaar­digheid, vrede en blijdschap, door de heilige Geest. Want wie door deze Geest een dienstknecht is van Christus, is welgevallig bij God, en in achting bij de mensen. Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbouw bevordert” Romeinen 14 vers 17 (Rom. 14:17 e.v.). Niet kijken naar de verschillen tussen het bier van merk A en merk B. Niet kij­ken naar de verschillen van dominee A en voorganger B. Het najagen van deV vrede en het bevorderen van de onder­linge opbouw doe je door te kijken naar de overeenkomsten tussen jou en mij.

De lunch en de heilbrengende gedach­te geven Erik weer genoeg energie om zich weer te storten op zijn werk. Het gaat vlot, het gaat lekker en de tijd vliegt voorbij.

“Vier uur cup-a-soup!” roept een van zijn collega’s over de gang. Ja, het is tijd voor een tussendoortje, nieuwe energie, nieuwe kracht voor de laatste loodjes.

“Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht” Matteüs 11 vers 28 tot en met 30 (Matt. 11:28-30).

Het laatste uurtje werken vliegt voor­bij, het is tijd om naar huis te gaan. Hij heeft hard gewerkt en zijn loon eerlijk verdiend. Hij wist dat niet iedereen even hard werkte als hij, maar daar wilde hij zich niet druk over maken. De gelijkenis van de arbeiders in de wijn­gaard kende hij nog goed van de zon­dagschool.

“Toen de heer des huizes het met de arbeiders eens geworden was voor een schelling per dag, zond hij hen in zijn wijngaard. Erik had ook met zijn baas het loon besproken en de werktijden” Matteüs 20 vers 2 (Matt. 20:02).

“Toen zij, die omstreeks het elfde uur gehuurd waren, kwamen, ontvingen zij ieder een schelling.

De baas had ook voor hen hun loon vastgesteld” Matteüs 20 vers 9 (Matt. 20:09).

“Neem het uwe en ga heen, ik wil deze laatsten hetzelfde geven als u. Staat het mij niet vrij met het mijne te doen, wat ik wil?” Matteüs 20 vers 14 (Matt. 20:14).

Erik was weer thuis. Hij nam wat drin­ken en rustte lekker uit voordat hij met het eten koken zou beginnen. Het eten smaakte hem goed, het gaf hem nieu­we kracht en hij herinnerde zich een bekende bijbelse tekst: “Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenko­men en maaltijd met hem houden en hij met Mij. Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en geze­ten ben met mijn Vader op zijn troon” Openbaring 3 vers 20 en 21 (Openb. 03:20-21).

En dan, zoals altijd, de afwas. Niet ver­velend, hoor, maar echt uitdagend? Ja, soms was het wel een uitdaging om alle vieze pannen schoon te krijgen. Poetsen en boenen, zodat alles er heer­lijk schoon en fris weer uit zag. Net zoals je dat ook met je eigen leven doet waardoor je helemaal rein en vol­maakt wordt.

“Gij hebt u laten afwassen, gij zijt geheiligd, gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God” 1 Korinthe 6 vers 11 (1 Kor. 06:11).

En na alle werkzaamheden is er rust. Erik ligt languit op de bank en sluit zijn ogen. Er zijn geen verplichte dingen meer die hij moet doen, even geen strijd, geen oorlog in zijn hoofd, maar overwinning: deze dag heeft hij zich niet laten vastpraten door duivelse nonsens, door twijfels… “En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis” Openbaring 12 vers 11 (Openb. 12:11).

Erik gaat die avond vroeg naar bed, zodat hij nog even lekker kan lezen en nadenken.

“Door Zijn Zoon heeft God een altijd­durende vrede gesticht tussen Zichzelf en alles wat in de hemelen en op aarde is. Doordat Christus Zich aan het kruis heeft opgeofferd en Zijn bloed heeft gegeven, is er verzoening met God. Dat geldt ook voor u, die vroeger zo ver van God verwijderd was. (U leefde als vijand van Hem. Dat bleek uit de slechte dingen die u dacht en deed. God heeft alles met u goedgemaakt)” Kolossenzen 1 vers 20 Het Boek (Kol. 01:20). Gods woord is vol van vrede en kracht. Jezus Christus is daarvan de sleutel. Als je Jezus aanneemt als je Leidsman en Verlosser, dan zul je kracht van Hem ontvangen. Nooit zal je krachteloos zijn, maar let op, de duivel probeertje wel wijs te maken datje te zwak bent, datje geen kracht hebt, dit is een leu­gen! Als je je in dienst van Jezus stelt, zul je ook echte vrede krijgen.

En zoals je ziet, Gods woord biedt vele mogelijkheden en steun voor elke dag, voor allerlei situaties.

 

Wie zegent, wordt ook zelf gezegend door Cees Maliepaard

“De verkeerden van hart zijn de Heer een gruwel, maar de oprechten van wandel zijn Hem welgevallig. De zegenende ziel wordt overvloedig verkwikt;

wie laaft, wordt ook zelf gelaafd” Spreuken 11 vers 20 en Spreuken 11 vers 25 (Spr. 11:20 en Spr. 11:25).

Deze twee teksten zijn een typisch voorbeeld van Hebreeuwse poëzie. Daarin kent men (net als bij ons) de ritmische cadans in de zinsbouw. Maar het rijmen van zinnen is er volslagen onbekend, terwijl dat bij ons wel een mogelijkheid is. Het hoeft niet, maar het mag wel. Wij kennen ook de alliteratie, het begin­rijm, waarbij woorden met eenzelfde letter beginnen. Het Hebreeuws kent twee andere vormen van poë­zie, die vooral veel in de Spreuken voorkomen.

Vers 25 geeft geen klankrijm, maar wel iets dat ‘het rijmen van gedach­ten’ genoemd zou kunnen worden. Het tweede zinsdeel correspondeert op het eerste, het is van nagenoeg gelijke strekking. In dubbele zin nog wel. ‘De zegenende ziel’ loopt paral­lel met ‘wie laaft’ en ‘wordt overvloe­dig verkwikt’ met ‘wordt ook zelf gelaafd’.

Vers 20 geeft een voorbeeld van een andere Hebreeuwse vorm: hier gaat het niet om een gelijkgerichtheid, maar om een tegenstelling. En dat dan ook weer met een dubbele invulling. ‘De verkeerden van hart’ staan tegenover ‘de oprechten van wandel’ en ‘zijn de Heer een gruwel’ staat haaks op ‘zijn Hem welgeval­lig’. Maar genoeg hierover; nu ver­der met waar het werkelijk om gaat.

God geeft ons geen strafblad

Wie zegent, wordt ook zelf gezegend

Welke mensen zijn God een gruwel? Zijn dat zij die fouten maken, die het als met een zekere regelmaat verkeerd doen? Gruwt God van ieder die faalt, van echte criminelen zowel als van kruimeldieven en dergelijke figuren? En zou Hij ook een afkeer hebben van mensen die het in alle oprechtheid en met de beste bedoe lingen toch verkeerd doen? Goed bedoeld of niet: onder het Oude Verbond kende men tuchtmaatrege­len als de doodstraf en het afhakken van handen. Zulke gruwelen staan heus niet alleen in de koran, maar net zo goed in de bijbel. En soms voor zaken die we tegenwoordig heel normaal vinden.

Maar nieuwtestamentisch weten we dat de Here God er geen turflijst op na houdt van het falen van mensen. Ook niet van fouten van de lichaamsleden van Christus. Daar is Hij gewoon niet mee bezig. Daarom zal dit dus ook onze aandacht niet opeisen. In het Oude Verbond had men daar geen zicht op, vandaar dat ook fouten van oprechten van hart streng bestraft werden. In Deuteronomium 25 vers 11 (Deut. 25:11) kom je zoiets tegen. Met de gegevens van dit vers in gedachten, zou er het vol­gende plaats kunnen vinden: Een man wordt aangevallen door een sterkere. Hij dreigt het onderspit te delven en zijn leven komt daarbij in gevaar. Maar z’n vrouw schiet hem te hulp. Ze heeft zo gauw geen wapen bij de hand en dus grijpt ze de belager van haar echtgenoot bij zijn edele delen. Waarschijnlijk heeft ze daarmee haar man het leven gered. Maar wel tegen een hoge prijs, want de hand waar zij dit mee gedaan heeft, zal er afgehakt moeten worden. Alsof het iets met onrein­heid te maken heeft! En trouwens, al was dat zo: wordt je rein met een hand minder?

God is onze Vader

Ik ben blij dat we in het Nieuwe Verbond geen bijl meer achter de hand hoeven te houden. In mijn jeugdjaren was er in ieder huis wel een bijl voorhanden, want die had je nodig om aanmaakhoutjes voor de kolenkachel te hakken. Maar sinds het aardgas hoeft dat niet meer. En we hakken nu eenmaal niet met de botte bijl op mensen… met een scherpe trouwens ook niet! Ons wapen is het zwaard van de heilige Geest, en dat is niet bedoeld voor strafrechtelijke améputaties. Dit zwaard is slechts te hanteren tegen de duivel en zijn demonen en niet tegen mensen, want het is puur geestelijk.

Maar welke mensen zijn God nu een gruwel? Niet zij die het verkeerd doen, maar zij die (overeenkomstig onze tekst) naar Gods maatstaf een verkeerd hart hebben, zij die van een andere gezindheid zijn. Had de vrouw die haar man te hulp kwam, een verkeerd hart? Als dat zo is, zou elke vrouw die in deze tijd een bela- r met een welgemikte trap buiten gRrecht stelt, de voet afgehakt moe­ten worden. Of is de Eeuwige Onveranderlijke van mening veran­derd? Dat lijkt me niet erg aanneme­lijk. Het zal eerder zó zijn dat men Hem onder het Oude Verbond lang niet altijd begreep. Want waar gruwt God van? Vooral van wat wél bele­den wordt, maar waar het hart niet achter staat.

Dat lezen we in vers twintig. Als kinderen Gods zullen we allereerst een de Vader toegewijd hart hebben. Jezus heeft ons geleerd ‘onze Vader’ tegen God te zeggen. En Hij is een goede Vader, absoluut! Maar wie zijn natuurlijke vader alleen maar verstandelijk kent en niet vanuit een ouder-kindrelatie, die kent hem slechts als biologische vader en niet als verzorger en toeverlaat, niet als raadgever en beschermer, niet als degene op wie je ongelimiteerd bou­wen kan. Want dat is een vader! We wéten dat God onze Vader is. Maar wie dat niet uit de praktijk van alle dag geleerd heeft, die kent Hem misschien wel als zijn Schepper en als de Vader van onze Here Jezus Christus, maar die heeft geen relatie met Hem. Het mooie is echter dat de Vader niet van tevoren bekijkt of we wel goed genoeg zijn, of we wel acceptabel zijn om zijn kinderen genaamd te worden. Want in de Christus ingevoegd maakt Hij ons in een ontwikkelingsproces tot vrije zonen van Hem. En de Vader houdt ook niet eerst een steekproef of we wel zuiver genoeg in de leer zijn, want in het lichaam van Christus krijgt ieder volop gelegenheid tot kennis van God, van Jezus en van Gods Koninkrijk te komen.

De Vader welgevallig?

Om als kind van God te kunnen functioneren, hoef je niet eerst een toelatingsexamen af te leggen. Net zo min als je ooit voor God hoeft te bewijzen dat je echt een kind van je ouders bent. Je wordt niet beoor­deeld op je theoretische kennis, op wat je allemaal wel weet van de boodschap. En ook niet op je prakti­sche vaardigheden in het lichaam van Christus, op wat je allemaal wel doet voor de Heer. Dat kunnen best wel nuttige bezigheden wezen en die zullen ook wel nodig zijn, maar ze zijn geen voorwaarden voor Gods aanvaarding van mensen. God heeft de mens lief zonder dat deze dat eerst hoeft te verdienen… het is pure genade.

Wat is er dan nodig om de Here God welgevallig te zijn? Wel, als kind van God er voor zorgen dat je hart goed gericht is, dat dit net zo bezield zal zijn als Gods hart. In onvolkomen­heid natuurlijk, maar toch: het zal zeker paralel lopen met Gods hart.

En dat je dit oprecht toepast in heel je leven, bij alles wat je bedenkt en doet. Alzo doende ben je een zege­nende ziel geworden, zoals die genoemd wordt in vers 25. Een zege­nende ziel zal zeker eerst zelf Gods zegen ontvangen hebben, waarna hij of zij vanuit een gezegende positie anderen zal kunnen zegenen. Dat is overigens iets anders dan je armen uitstrekken over mensen en zeggen: Ik zegen je. Zoiets kan een formule zijn, een stukje traditie aan het eind van een dienst. Ik heb dat ook meermalen gedaan, maar zit het hem daarin? Wat wordt daarmee toe­gevoegd aan wat God reeds aan zegen in de dienst gegeven heeft? Eigenlijk niets! God zegent ons ook niet met ritueel gedoe; Hij geeft zijn zegen in allerlei situaties in ons leven.

Niet enkel in de samenkomst dus. Natuurlijk óók in de samenkomst: in de liederen tijdens de zangdienst, in de gebeden en met het Woord. Het zou vreemd zijn als de Heer bij voorkeur vlak voor de koffie zijn zegen zou geven. Dan heb je een gezegend koffiedrinken, en dat is natuurlijk mooi meegenomen, maar er is meer! God geeft zijn zegen vooral daar waar Hij woont: door zijn Geest in onze harten.

De zegen komt ook terug

Wie de liefde van God door zich heen laat gaan en dus liefdevol bezig is, die is tot een zegen. Anderen zullen daar iets van Gods aanwezig­heid in kunnen bespeuren. Dat geeft verkwikking en versterking, dat doet het innerlijk opveren en dat opent wegen tot herstel. Dan ben je niet bezig met wat mensen scheidt, maar met wat hen samenbindt in de wer­king van Gods liefde. En zijn liefde gaat uit naar alle mensen, doch inzonderheid wie in de Christus zijn. Want door hen heen kan zijn liefde doorwerken naar anderen in dat lichaam. En (gelukkig ook) naar wie buiten zijn.

Is dat erg moeilijk op te brengen? Nee, allerminst. Die liefdesband zal de werker ermee ook zelf overvloe­dig verkwikken. De gezegende mens wordt verkwikt, maar de zegenende mens wordt overvloedig verkwikt. Want die is op hemels niveau aan de gang en zal daarin het beeld van Jezus en van de Vader openbaren. Dan word je zelfs gezegend als men­sen je onheus behandelen. Niet dat het dan geen pijn zal doen of dat je er o zo gemakkelijk overheen zal kunnen huppelen… maar je zult onder alles Gods zegenende hand blijven ervaren. Wie laaft met woor­den van God, zal ook zelf gelaafd worden. Want dat degene die goed­doet, het mede zelf ten goede komt, is een goddelijk principe. Wil dat zeggen, dat als je iemand in natuurlijke nood onbaatzuchtig de helpende hand biedt, je daar dan zelf in nog grotere mate financieel beter van zult worden? Ik denk niet dat je die conclusie daaruit trekken mag. Misschien heb je ook niets nodig, en dan zou het slechts over­bodige luxe wezen. Die verwachting hebben we dan ook niet. Maar wie goeddoet, zowel in de natuurlijke als in de geestelijke zin, zal daarop stel­lig van Godswege in het innerlijk een milde zegen ervaren. Met dit in gedachten is het spreekwoord pas echt waar: wie goed doet, goed ont­moet.

Een mens kan weliswaar van God alleen maar enkel goeds verwachten maar bij degene die Gods liefde vrij­elijk door zich heen laat werken kan de Here God nu eenmaal méér van zichzelf kwijt. Daar zongen we vroe­ger in de berijmde psalmen al van: ‘Waar liefde woont gebiedt de Heer zijn zegen, daar woont Hij zelf, daar wordt zijn heil verkregen. En leven tot in eeuwigheid.’ Ja, het is waar dat de zegenende ziel van Godswege overvloedig verkwikt wordt. Als we elkaar het goede toe­bedelen en gedachten van heil over elkander koesteren, als we steeds uit zijn op wat goed en opbouwend voor onszelf en anderen is, ofwel: als we elkaar zegenen… zal overvloede zegen ons aller deel zijn.

 

De realisatie van onze plannen door Gert-Jan Doornink

Ieder mens maakt plannen in zijn leven. Dat gebeurt op elk moment van de dag en soms ook in de nacht, zonder dat we ons dat veelal bewust zijn. Dat laatste geldt zeker voor de talrijke kleine plannen en beslissin­gen die we nemen in het gewone leven van elke dag. Gaat het echter om grote en belang­rijke dingen dan gaan we niet hals over kop te werk maar bedenken eerst goed hoe en wanneer we tot uitvoering overgaan. We zijn ons daarbij bewust dat verkeerde besliss­ingen negatieve gevolgen kunnen hebben en niet gaan voldoen aan datgene wat we in gedachten had­den.

Al naar gelang de beslissingen die we moeten nemen belangrijk zijn, gaan we niet overhaast te werk, over­denken ze eerst in onze eigen gedachtenwereld of overleggen ze met anderen zodat er meer zeker­heid ontstaat dat de beslissingen die we nemen de juiste zijn. Niemand en wijzelf in de eerste plaats is gebaat bij het nemen van verkeerde beslissingen waarbij wij onszelf of anderen benadelen. Nu is de praktijk vaak anders dan we hier theoretisch op een rijtje hebben gezet. Dit kan verschillende oorza­ken hebben. Bij grote beslissingen, bijvoorbeeld bij de aankoop van een huis, auto of iets dergelijks, maken we eerst een plan. Is de aankoop ver­antwoord? Kunnen we het financiële plaatsje rondkrijgen? Welke voor- en nadelen heeft onze aankoop? We zetten alles op een rijtje en beslissen na kortere of langere tijd, wat we gaan doen. Ons plan wordt dan gerealiseerd. En dan is er in de meeste gevallen geen weg terug meer. Wij hebben nu voortaan te maken met datgene waartoe we heb­ben besloten.

Een nieuwe situatie

Alles wat we hier tot dusver hebben geanalyseerd vinden we heel nor­maal. Zo is het leven nu eenmaal, zeggen we dan. En dat is natuurlijk ook zo. Maar wat gebeurt er als we bewust christen worden? Ook dan hebben we met dezelfde dingen te maken, alleen is er een belangrijke dimensie in ons leven bijgekomen, of beter kunnen we zeggen is ons leven in positieve zin veranderd, Paulus zegt: “Gij geheel anders hebt Christus Jezus leren kennen”. Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20) Er is een nieuw leven gekomen die ons gemaakt heeft van natuurlijke tot geestelijke mensen. De werkelijkheid die we tot dusver beleefden bij de uitvoering van onze plannen is nu een geheel andere werkelijkheid geworden. We zijn ons nu bewust dat onze gedachten- wereld, zonder dat we daar in het verleden bij stilstonden, een invals- basis kan zijn van het rijk der duis­ternis met zijn verkeerde ‘adviezen’ of door het Koninkrijk Gods waartoe we nu behoren.

Laten we niet de fout maken door te Aiken dat, omdat we nieuwe Sieppingen in Christus zijn, de openbaring van het nieuwe leven een soort automatisme is. We zullen er aan moeten werken dat het tot openbaring gaat komen in het gewo­ne leven van elke dag. De oproep van de apostel Paulus, oorspronke­lijk gericht aan de gemeente te Kolosse is nog altijd actueel. Hij schreef: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt en bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn” Kolossenzen 3 vers 1 en 2 (Kol. 03:01-02).

Geen isolement

Dit mag echter niet opgevat worden als een soort vrijbrief om ons te isoleren van alles wat er in de wereld gebeurt. Dat is onmogelijk, we slui­ten ons niet op in een klooster of andere eenzame plaats om als klui­zenaar te gaan leven. Dan zouden wij een negatieve uitstraling hebben, dat wil zeggen ons getuige van Christus zijn in deze wereld, zou op geen enkele wijze nog enig effect sorteren. We zijn niet meer ‘van de wereld’ maar nog wel ‘in de wereld’. De beleving van ons geloof vanuit het Koninkrijk Gods waartoe we nu behoren, staat op de eerste plaats en maakt het ons mogelijk dat we in het dagelijks leven op de juiste wijze functioneren. We behoren ons geloofsleven niet als iets aparts beschouwen, losstaande van ons alledaagse leven. Ons geloofsleven behoort geïntegreerd te zijn in ons gewone leven. Pas dan zijn we ‘zichtbare christenen’ of zoals Paulus het onder woorden brengt ‘leesbare brieven van Christus’. En wat de realisatie van de plannen die we in ons leven maken betreft gaan we eerst ‘overleggen’. God heeft ons Zijn Geest gegeven en die wil zich openbaren hoe te handelen. Wij bidden tot Hem en Hij geeft ant­woord.

Leren en afleren

Feitelijk is het een heerlijke en rust­gevend gedachte dat we nu onze beslissingen niet meer alleen behoe­ven te nemen, maar dat onze Gids en Leidsman ons begeleid en de juiste koers aanwijst. Natuurlijk werkt geloof niet als een drultknopsysteem. We zullen moe­ten leren en afleren. En wat dit laat­ste betreft leren we ons meer en meer af te sluiten voor alles wat van de verkeerde kant tot ons komt en open te staan voor wat Gods Geest ons aanreikt.

Dat heeft ook alles te maken met het geestelijk groeiproces waarbij we betrokken zijn als nieuwe scheppin­gen. Daarbij mogen we bedenken dat dit niet als een soort ‘wet’ op ons ligt waaraan we moeten voldoen, maar dat bewerkt God door Zijn Woord en Geest in ons. Al met al een heerlijke ontwikkeling dat ons maakt tot blije christenen, die onder alle omstandigheden van het leven kunnen functioneren naar Gods wil en bruikbaar zijn in dienst van Gods Koninkrijk. Dan zijn de plannen die we maken in ons leven niet bij voorbaat al tot mislukking gedoemd of voldoen niet ten volle aan onze verwachtingen, maar zijn we dankbaar dat ze werkelijkheid gaan worden. Of om het met een toespeling op Psalm 1 vers 3 (Ps. 001:003) te for­muleren: ‘Al wat wij ondernemen, gaat gelukken’!

 

Geroepen tot heerlijkheid door Wim te Dorsthorst

Twaalf augustus was politiek Den Haag in een euforische stemming want mevr. Nelie Kroes had een zware post in de wacht gesleept in de Europese commissie. Er was zwaar voor gelobbyd door premier Balkenende zelf, bij de nieuwe voor­zitter van de EU. Zij zal de komende vier jaar commissaris zijn van ‘de mededingings-autoriteit’, wat dat dan ook betekenen mag. Op een persconferentie zei zij een gelukkig mens te zijn met deze benoeming. Toen ik dit zo zag en hoorde moest ik denken aan de bijzondere positie en taak van de gemeente van Jezus Christus.

Voor mevr. Kroes houdt het waar­schijnlijk over vier jaar al weer op en zal ze afgerekend worden op de resultaten die ze bereikt zal hebben. Voor de gemeente van Jezus Christus gaat het echter om een zaak voor de eeuwigheid. Soms denk ik wel eens: zijn wij als gemeente onze bijzondere roeping en positie wel bewust? Heeft dat onze hele aandacht en is het onze grootste vreugde en blijdschap daartoe geroe­pen te zijn?

Vertroosting der Schriften

De hele Schrift put zich uit, om in superlatieven de hoge plaats van de gemeente tot uitdrukking te bren­gen.

Alles wat in het Oude Testament geschreven staat is met het oog op de gemeente opgeschreven, zoals Paulus zegt in Romeinen 15 vers 4 (Rom. 15:04):

“Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschre­ven, opdat wij in de weg der volhar­ding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthou­den”. Zie ook 1 Korinthe 10 vers 4 tot en met 11 (1 Kor. 10:04-11).         

Met verlichte ogen des harten, door de heilige Geest, mogen wij verstaan dat alle profeten geprofeteerd heb­ben van de genade, die voor de gemeente bestemd is, zoals Petrus zegt in 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12). Paulus noemt het Oude Testament “de heilige schriften”, en dan zegt hij: “Elk van God ingegeven (= ‘inge-ademd’) schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk vol­komen toegerust” 2 Timoteüs 3 vers 15 tot en met 17 (2 Tim. 03:15-17). Bij ‘die heilige schriften’ hoort nu natuurlijk ook het Nieuwe Testament.

Geweldige bemoedigende woorden zijn dat!

De zorg van de schrijvers

Uit de verschillende brieven, maar vooral van Paulus, blijkt het harts­tochtelijke verlangen dat de gemeen­te haar geestelijke positie verstaat en ook leert waardig te wandelen over­eenkomstig haar roeping Efeze 4 vers 1 (Ef. 04:01). Hij wil de gemeente de heiligheid van het lichaam van Christus op het hart binden. De apostel Petrus zegt hiervan: “Maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gij zelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: Weest hei­lig, want Ik ben heilig” 1 Petrus 1 vers 15 en 16 (1 Petr. 01:15-16).

Uit de brieven blijkt ook de grote zorg dat de gelovigen in verzoekin­gen zullen komen en andere doel­stellingen achterna gaan lopen. De duivel zal, evenals bij Eva, namelijk altijd andere wegen voorstellen en zo de gelovigen van de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus proberen af te trekken 2 Korinthe 11 vers 3 (2 Kor. 11:03).

De hoge positie van de gemeente

In Efeze 5 vers 25 tot en met 27 (Ef. 05:25-27) beschrijft de apostel hoe de Heer zich overgege­ven heeft voor de gemeente als Zijn vrouw, en haar wil heiligen en reinigen: “Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overge­geven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stra­lend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet”.

Een geweldig heerlijk werk waar de Heer in deze tijd mee bezig wil zijn bij een ieder die zich daar aan over­geeft.

Hij schrijft erover dat de gemeente niet van deze wereld is, maar van de geestelijke wereld, van de hemel. Dat gemeenteleden hemelburgers zijn, burgers van het Koninkrijk Gods en huisgenoten van de Vader in de hemel. En dat ze dienovereen­komstig, evenals Abraham, als vreemdelingen en bijwoners hun tijd op aarde dienen te leven. Dat zij samen met alle heiligen over de hele wereld, dat schitterende geestelijke bouw-werk zullen vor­men, een heilige tempel, de woon­plaats van God in de Geest. Niet een tempel in Jeruzalem in het Midden Oosten, want God woont niet meer in wat mensen-handen maken Handelingen 17 vers 24 (Hand. 17:24), maar een huis gebouwd van levende stenen, waarin alle leden een heilig priesterschap vormen, zoals Petrus dat zo prachtig beschrijft 1 Petrus 2 vers 4 tot en met 10 (1 Petr. 02:04-10). Er wordt over de gemeente geschre­ven als:

geroepen heiligen,

over uitverkorenen en geliefden Gods,

over mensen met een heilige en kostbare roeping,

over de heiligen des Heren,

over verzegelden en gezalfden met de heilige Geest,

over de hoop der heerlijkheid en de erfgenamen van God en Jezus Christus,

over de losgekochten van de aarde als eerstelingen voor God en het Lam,

over een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom,

over de heiligen van de Allerhoogste,

over het hemelse Jeruzalem, het huis Gods,

over de stad der gerechtigheid, de getrouwe veste,

en nog ontzettend veel meer.

En, weet je, dit is geen loze kretolo­gie die in de fantasie van Paulus is

ontstaan, maar dat heeft hij rechtstreeks van de Heer ontvangen. Zo denkt en spreekt God over Zijn volk, over Zijn gemeente! Het zijn geeste­lijke werkelijkheden en waarheden, die de apostel en andere schrijvers ons meedelen in hun brieven. Paulus bidt daarom voor de gemeen­ten: “Vader schenk Uw volk een Geest van wijsheid en openbaring, verlichte ogen des harten om deze dingen te verstaan en opdat zij mogen zien waar het gemeente-zijn werkelijk op aan komt”.

Waartoe geroepen?

Maar zeker ook om te verstaan waar de gemeente toe bestemd is. Evenals de Heer Jezus, als Hoofd van de gemeente, niet gekomen is om Zich te laten dienen maar om te dienen, zo zal Zijn lichaam ook een enkel dienende functie bekleden in de schepping.

Bij de wederkomst van de Heer, met de gestorven heiligen, breekt het duizendjarig rijk aan en daar lezen we van: “Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren” Openbaring 20 vers 6 (Openb. 20:06).

Samen met de Heer Jezus zal de gemeente herstel en oprichting brengen in de schepping. Uit hen zal het levende water vloei­en, zoals Ezechiël dat beschrijft in hoofdstuk 47 over de tempelbeek, en overal waar dat water komt zal alles gezond worden en leven. In Openbaring 22 wordt de gemeen­te beschreven als bomen des levens die geplant zijn langs de rivier van het water des levens, die ontspringt uit de troon van God en het Lam. Zij zullen voortdurend vruchtdragen en de bladeren van het geboomte zal zijn tot genezing van de volkeren. Een ander beeld is dat zij uittrekken op witte paarden met de Heer Jezus op een wit paard, en Hij wordt genoemd getrouw en waarachtig en het Woord Gods Openbaring 19 vers 11 tot en met 16 (Openb. 19:11-16). Onvoorstelbare grote en heerlijke beloften voor de gemeente van Jezus Christus.

De weg Gods gaan

Is dat nu voor een ieder die bij een kerk of gemeente behoort, die de Heer wel eens heeft aangenomen? Nee, het is voor hen die staan op het enige, waarachtige bijbelse funda­ment, het Woord van God serieus nemen en in gehoorzaamheid hier­aan de weg gaan die God wijst. Het zal wel duidelijk zijn, als je met de Heer Jezus wilt dienen dat je dan van ‘Zijn soort’ moet zijn. Dat je dan met Hem bekleed moet zijn en je denken en handelen zal zijn gewor­den zoals Hij denkt en handelt. Dat is wat Openbaring 14 vers 1 (Openb. 14:01) beschrijft: “En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven ston­den”.

Hun denken is geworden als van de Vader en van het Lam en van daar uit zullen ze ook spreken en handel len als de Vader en het Lam. Openbaring 14 vers 4 en 5 (Openb. 14:04-05) zegt dan ook: “Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelin­gen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk”.

Bestemd tot heerlijkheid

De Heer is bezig zich een volk te vergaderen uit alle stam en taal en volk en natie, die Hij koopt met Zijn bloed en maakt tot een koninkrijk van priesters, om als koningen te 4 heersen op aarde Openbaring 5 vers 10 (Openb. 05:10).

Van dit volk zegt (Psalm 110 vers 3 (Ps. 110:003): “Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge man­nen voor u op”.

Een prachtige beschrijving van een volk wat in totale overgave, gehoor­zaamheid en gewilligheid met heer­lijkheid Gods bekleed zal zijn. Petrus schrijft: “Doch de God van alle genade, die u in Christus geroe­pen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. 1 Petrus 5 vers 10 (1 Petr. 05:10).

Zo is er nog veel meer geschreven over de goddelijke heerlijkheid waar de gemeente mee bekleed zal zijn. Paulus bidt voor de gemeente dat ze met kracht gesterkt mogen worden door de heilige Geest in de inwendi­ge mens, “Opdat Christus door het geloof in de harten woning zal maken ” en, zegt hij, “Opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods”!

Duizelingwekkend en onvoorstel­baar wat God bereid heeft voor dege­nen die Hem liefhebben!

 

De les door Froukje Huis

Doodstil, de lange snavel klaar om toe te happen, staat de reiger aan de oever van de vijver. Al van ver zie ik hem staan en als ik hem genaderd ben, staat hij er nog. Er zit vis in de vijver want regelmatig zie ik verwoe­de vissers uit de wijk een hengeltje uitleggen. Maar ’t zit de reiger blijk­baar niet mee.

Net als ik ik verder wil gaan, als een hevig gekrijs uit de boom achter de reiger opklinkt. Op een uitstekende tak zit een prachtige Vlaamse gaai te keer te gaan tegen de reiger. Uit zijn con­centratie kijkt de reiger even omhoog en bepaalt zich dan weer tot zijn visserij. De gaai neemt het niet en vliegt in duikvlucht vlak over de reiger heen. Die trekt zijn kop wat in en blijft staan tot er een tweede gaai komt helpen. Elk in een boom besto­ken ze de reiger tot die er genoeg van krijgt en op de vleugels naar de overkant van de vijver gaat. Maar als hij denkt nu van de gaaien af te zijn is dat een grote misrekening want even later zitten ze weer elk in een boom de reiger aan te vallen.

Ik vervolg mijn weg en hoor plotse­ling weer een vreselijk gekrijs vlak bij mij. Ik gluur door de struiken en ja hoor daar wandelt de reiger. Hij kijkt niet meer op of om maar gaat rustig zijn gang, stoort zich niet aan ’t lawaai en laat zich niet meer verja­gen. Als je ogen en oren goed de kost geeft kun je vlak bij huis heel wat beleven! En ook heel wat leren.

In de tuin zien we hoe goed de vogels voor hun broedsel zorgen, als je een tegel optilt komen de mieren in actie om hun poppen in veilig­heid te brengen en elk jaar weer lopen de bomen uit en tooien zich met groen en bloesem. Gods eeuwi­ge kracht en goddelijkheid worden in de schepping duidelijk geopen­baard. We weten dat de boze heel wat heeft bedorven en dat ondervond de reiger, maar toch heb ik uit dit voorval ook een les geleerd.

Worden ook wij niet dikwijls belaagd door onze vijand? Hij bespot ons, bedreigt ons en vertelt ons leugens waardoor we op de vlucht slaan. Maar hij laat nooit af, daarom zegt Gods Woord ons: Biedt weerstand aan de duivel en hij zal van u vlie­den. We kunnen net als de reiger niet meer luisteren en rustig onze weg gaan, maar we hebben iets beters van de Heer gekregen: zijn Woord.

Jezus wederstond de duivel met het Woord en hij verdween. We hebben de heilige Geest ontvangen, die ons het juiste woord zal te binnen bren­gen opdat ook wij als overwinnaars tevoorschijn zullen komen. Doet u mee?

 

 

 

 

 

2004.07-08 nr. 431

2004.07-08 Levend geloof nr. 431

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

De mens is de hoogste vorm van Gods scheppingswerk, volmaakt geschapen naar Gods beeld met de bedoeling dat hij Gods schepping zou gaan beheren. Vlak na de schepping gooide Satan echter roet in het eten. In Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15) wordt echter al duidelijk dat God dit niet zou blijven tolereren. Uiteindelijk gaf Hij het allerliefste wat Hij bezat, Zijn eniggeboren Zoon, die als eerste mens, Satan een totale nederlaag toebracht. Het was het begin van zijn verdere afgang, waarbij u en ik, als volgelingen van Jezus Christus, volledig zijn inge­schakeld. Doordat Jezus ons voorbeeld is, is het dus erg belangrijk dat wij erop letten hoe Zijn leven was en hoe Hij, in volledige afhankelijkheid en gehoor­zaamheid aan Zijn Vader, Zijn taak vervulde. Daarvan waren ook de eerste vol­gelingen van Hem geheel en al overtuigd. Petrus spreekt op de Pinksterdag over Jezus van Nazareth “hoe God Hem met de heilige Geest en met kracht had gezalfd en hoe Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren”. En dan zegt hij er nog bij: “want God was met Hem”. Dit was immers Gods wil en bedoeling. De mens niet langer onder he beslag van de duivel maar in de vrijheid en overwinning van Christus. Daarom is de verkondiging van het echte evangelie (het evangelie van het Koninkrijk Gods) ook zo belangrijk. Dat komt niet tot zijn recht als er een gedeeltelijk of surrogaat-evangelie wordt uitgedragen. In Levend Geloof hebben we altijd vastgehouden aan dit werkelijke of volle evangelie. En dat blijven we ook in de toekomst doen! We willen gehoorzaam blijven aan onze opdracht. Gods grote verlangen en doelstelling is immers dat iedereen dit echte evangelie leert kennen en beleven.

Daarbij gaat het erom dat de ‘leer van het Koninkrijk’ gerealiseerd dient te wor­den in het gewone leven van elke dag. Wij willen ons niet geïsoleerd opstellen, wat in het verleden misschien wel eens teveel is gebeurd, maar staan, net als Jezus en de eerste apostelen, midden in het volle leven. Wij geloven dat dit in de artikelen die in dit nummer gepubliceerd zijn, weer op duidelijke wijze onder woorden is gebracht.

 

Bij de voorplaat door redactie

Een impressie uit de Hof van Eden zoals de tekenaar W. Thomas dat in gedachten had. Man, vrouw en kind in harmonie bij elkaar in een paradij­selijke omgeving. Na de ‘zondeval’ ontstond er een geheel nieuwe situatie. Maar ook in deze tijd is het mogelijk als man en vrouw in harmonie met elkaar te leven. Lees wat Jildert de Boer daar­over schrijft in het artikel: ‘Het huwe­lijk: een drievoudig snoer’.

 

Oproep zomeractie door redactie

Hoewel de zomer nog niet voorbij is, willen we nu al iedereen harte­lijk bedanken die een bijdrage heeft overgemaakt in het kader van onze zomeractie voor het werk van Levend Geloof. Het blijkt dat ons blad nog steeds ‘leeft’ onder onze lezers en dit bemoedigt en stimuleert ons om vol goede moed en inspiratie van Gods Geest door te gaan met de uitgave. Onze doel­stelling blijft ongewijzigd: het heerlijke evangelie zoals ook Jezus en de apostelen dat brachten in geschreven vorm door te geven, zodat ook anderen er kennis van kunnen nemen en gaan ontdekken waarom het werkelijk gaat. Daarbij willen we geen water in de wijn doen, maar ook niet extreem of fanatiek worden. In de ‘wereld van geloof’ is veel aanbod en het is daarom belang­rijk waakzaam te blijven om echt van onecht te kunnen onderschei­den. Gelukkig weten de schrijvers in ons blad waarom het werkelijk gaat: in een voor iedereen begrijpelijke taal het evangelie van het Koninkrijk door te geven. Daarbij zijn er natuurlijk nuanceverschillen bij de uitleg, maar dit maakt het evangelie alleen maar rijker en vol­ler. Het gaat er tenslotte om dat we zelf opgroeien tot mondige christenen die zich bewust zijn dat het gaat om de openbaring van de werkelijke gemeente van Jezus Christus. Samen zijn we onderweg om dit grote geheim te gaan ont­dekken.

Nogmaals veel dank voor uw finan­ciële medewerking daarbij. En als u nog niet hebt meegedaan maar het wel van plan was, schrijf dan nog vandaag uw bijdrage over naar één van onze banknummers die u kunt vinden in de colofon op blad­zijde 2.

 

De naam boven alle naam door Gert Jan Doornink

“Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!” Paulus in Filippenzen 2 vers 5 tot en met 11 (Filip. 02:05-11; lees ook Efeze 1).

Het hele jaar door, maar vooral rond Koninginnedag, worden er in Nederland talrijke onderscheidingen uitgereikt aan mensen die zich op een of andere wijze verdienstelijk hebben gemaakt in de maatschappij. Bijvoorbeeld als zij 25 of 40 jaar bij dezelfde werkgever hebben gewerkt. Sommigen hebben allerlei functies gehad, anderen hebben veel vrijwilli­gerswerk gedaan. Kortom ‘een lintje krijgen’ is een soort waardering waardoor men extra in het zonnetje wordt gezet. In veel gevallen ver­wacht men totaal niet iets te ontvan­gen dat dan door de burgemeester of andere autoriteit wordt uitgereikt en waarvoor men soms met een smoes­je naar het gemeentehuis wordt gelokt. Daarbij is er ook nog verschil in de onderscheiding die men krijgt uitgereikt, bijvoorbeeld een minister zal iets in hogere rangorde ontvan­gen dan iemand die gewoon 25 jaar op een fabriek heeft gewerkt. Hoe men hier ook tegenaan kijkt, het hoort nu eenmaal bij de maat­schappij waarin wij leven, waarbij ‘iets presteren’ boven aan de lijst staat om door anderen gewaardeerd te worden. Ook de kerk doet hieraan mee, bijvoorbeeld de Katholieke kerk als men bijzonder opofferend werk heeft verricht ‘in de geest van Christus’. Daar is toch niets mis mee zal men kunnen opmerken; heeft bijvoorbeeld moeder Theresa geen geweldig goed werk gedaan onder de armen in de sloppenwijken van India?

Wie een heilige is

Wij willen natuurlijk niets afdoen aan het werk van haar en anderen maar wel aan de manier waarop zo iemand dan wordt ‘beloond’. Zij worden namelijk ‘heilig verklaard’ alsof andere gelovigen dat niet zijn. In de brieven van de apostelen komt op duidelijke wijze naar voren dat iedereen die een nieuwe schepping in Christus is, een heilige is! Het woord ‘heilig’ betekent apart gezet, geheiligd in het volbrachte werk van Christus. Men hoort niet meer bij het rijk der duisternis, maar bij het koninkrijk van de leven­de God. Wel wordt van iedereen die daarbij hoort gevraagd Hem te die­nen, waarbij Christus zelf ons grote voorbeeld is. En hier schort het nog weleens aan, vandaar dat al in de eerste christengemeenten de gelovi­gen worden opgeroepen de weg van geloof en gehoorzaamheid te bewandelen. Paulus bijvoorbeeld doet dat in allerlei bewoordingen, bijvoor­beeld met de opmerking: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was…” Paulus zelf was in zijn hart zo overtuigd dat hij Christus voor 100% navolgde, dat hij op een gegeven moment zelfs zei: “Wees mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg”. Hijzelf had Christus nooit persoonlijk gekend en wist dat het soms moeilijk is een persoon te openbaren die men niet meer bij zich heeft zoals dat met Jezus en de discipelen wel het geval was. Maar toch durfde hij dit met volle overtuiging te zeggen, waarom? Omdat de Geest van Christus in hem was. En Gods Geest was de grote plaatsvervanger van Jezus sinds deze op de Pinksterdag was uitgestort.

Christus ons voorbeeld

Heeft u er wel eens over nagedacht waarom juist Christus ons grote voorbeeld is? Waarom is dat niet een of andere grote figuur waarvan in de Bijbel ook gesproken wordt, zoals Mozes, Abraham of één van de pro­feten?

Je zou kunnen zeggen dat het alle­maal ‘voorlopers’ van de Here Jezus waren: Mozes, die het volk Israël bevrijdde uit Egypte en met hen onderweg ging naar het beloofde land. Abraham, als voorbeeld van werkelijk geloof (zie ook de andere geloofsvoorbeelden die in Hebreeën ii genoemd worden). Terwijl bijvoor­beeld Johannes de Doper de laatste profeet was van het Oude Verbond. Maar ook hij wist dat het uiteindelijk ging om Jezus. En toen Jezus op aarde was en het land doorging, goeddoende allen die door de duivel overweldigd waren, werd duidelijk: dit is het, dit is de wil van God, de mens zoals God die bedoeld had kon weer tevoorschijn komen. Het meest bijzondere was dus wel dat Jezus als méns op deze aarde was! Ja maar, hij was toch Gods Zoon, wordt er wel eens gezegd, met andere woorden dan was het ook vanzelfsprekend wat hij allemaal deed. Het was voor hem daardoor bijvoorbeeld immers maar een koud kunstje wonderen te doen? De macht die Jezus openbaarde over het rijk der duisternis was echter geen automatisme. Ook hij leerde de weg van geloof en gehoorzaamheid en werd eerst gedoopt met de heili­ge Geest. Door Gods kracht die vanaf dat moment in hem was, weerstond hij iedere aanval van de vijand en openbaarde kracht en gezag over het rijk der duisternis. En dat tot het einde toe.

De laatste Adam

Wat was God gelukkig dat er nu ein­delijk een mens was die niet toegaf aan Satan, de gevallen engel. Zoals Adam en Eva wel deden en daarmee de ‘zondeval’ inluidden. Jezus werd later door Paulus ‘de laatste Adam’ genoemd. Nu was er iemand die Gods oorspronkelijke bedoeling met de mens, als hoogste vorm van Zijn scheppingswerk, waar had gemaakt en voortaan het grote voorbeeld werd voor ieder mens om hem na te volgen. Daarom werd Jezus ‘ver­hoogd’.

Je zou kunnen stellen dat de verho­ging er al was toen God hem uit de doden opwekte en daarna toen hem de ‘naam boven alle naam’ werd gegeven. Dat was heel wat anders dan het ontvangen van een lintje, om deze vergelijking nog even aan te houden. Door de gehoorzaamheid van Jezus kon Gods plan met Zijn schepping weer verder vervuld wor­den. Voortaan was er iemand waar­door de mens vrede met God kon ontvangen en daarna hem kon open­baren. Want Gods scheppingswerk was en is nog niet voltooid. Iedereen die een nieuwe schepping in Christus is geworden en daardoor behoort tot de werkelijke Gemeente van Christus, is nu geroepen zich als volgeling van Christus te openba­ren en daardoor mee te werken aan de verdere realisatie ven het herstel van Gods schepping. Een geweldige opdracht waardoor we in staat gesteld worden door de inwonende kracht van de heilige Geest. Toen Jezus nog op aarde was had hij hier­over al gesproken, bijvoorbeeld tot Zijn discipelen met de woorden: “Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend ik ook u” en bij Zijn heengaan: “Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getuigen zijn”. Jezus wist dat het zonder de kracht van Gods Geest onmogelijk was om te voldoen aan het ‘getuige zijn van Hem’. Immers hoewel hij de duivel al had overwonnen aan het kruis van Golgotha en God hem al had ‘ver­hoogd’ door hem uit de doden op te wekken, moet zijn verdere eindafgang nog plaatsvinden. Dat is het werk van de gemeente maar dat betekent ook dat wij met strijd te maken krijgen: de duivel geeft zich niet zomaar gewonnen. Uiteraard is het belangrijk in deze strijd te over­winnen. Gelukkig mogen wij weten dat Hij niet iets vraagt wat wij niet zouden kunnen waarmaken.

Een geestelijke strijd

Wat deze ‘strijd’ betreft is het in de eerste plaats noodzakelijk dat wij inzien dat dit geen strijd is zoals we die gewoon zijn in de wereld: oorlo­gen tussen landen of volken, of op kleinere schaal, ruzies waarbij fysiek geweld te pas komt. Neen, het is een geestelijke strijd die we alleen kun­nen winnen als we daarbij geestelij­ke wapens gebruiken. Daarbij is het primair noodzakelijk dat we ons bewust zijn dat we een geestelijke plaats hebben ontvangen met Christus in de hemelse gewes­ten. De apostel Paulus legt dit in zijn brieven op duidelijke wijze uit. Zo schrijft hij aan de gemeente te Efeze over de geestelijke strijd die niet is tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten, kortom tegen de machten uit het rijk der duisternis. En hij schrijft daarbij ook over de wapens die we daarbij behoren te hanteren. Lees wat hij daarover schrijft in Efeze 6 vers 13 tot en met 18 (Ef. 06:13-18).

Duidelijke taal die echter alleen zal resulteren in overwinning als ons eigen leven ‘vrij’ is van machten. Natuurlijk gaat het er niet om elkaar als nieuwe scheppingen, machten aan te praten. Dat is misschien in het verleden wel eens teveel en te gemakkelijk gebeurd, maar anderzijds kunnen we ook niet doorslaan naar de andere kant door dit gege­ven buiten beschouwing te laten. Iemand die niet leeft in de werkelij­ke vrijheid van Christus kan ook niet anderen in die vrijheid brengen. Hij is bij wijze van spreken een anti- getuige. Daarom behoort er in iede­re gemeente voldoende aandacht aan deze materie te worden geschonken. Als dat ontbreekt is er geen sprake van een echte gemeente. Dan kun­nen we wel heel uitbundig zingen: “Jezus overwon satans macht”, maar in de praktijk maken we dan deze overwinning tot een aanfluiting. Gelukkig gaan steeds meer christe­nen de ogen open voor dit belangrijk onderdeel van onze geloofsbeleving.

De werkelijke gemeente

Soms lijkt het wel of de werkelijke gemeente zoals God die voor ogen heeft, nog ver afstaat van de werke­lijkheid zoals wij die vandaag ken­nen. Maar anderzijds mogen we constateren dat overal kinderen Gods zijn die dit gaan ontdekken. En als er in eigen gemeente weinig of geen aandacht aan wordt geschonken, houd dan in ieder gejk1 deze geweldige waarheid vast en zoek eventueel contact met gelovi­gen die dat ook zo zien. Bedenk dat de ‘gemeenten’ zoals wij die kennen vaak nog in een beginstadium van geestelijke ontwikkeling verkeren en dat het gaat om de werkelijke Gemeente, die uiteindelijk zal wor­den een gemeente, ‘stralend zonder vlek of rimpel, heilig en onbesmet’. Dat is in ieder geval het verlangen en de grote doelstelling van elke waarachtige gelovige en de heerlijke zekerheid is dat die gemeente er zeker gaat komen! En bovenal is het natuurlijk het grote doel van God zelf waarbij Christus tot het grote voorbeeld is gesteld. Hij die de naam boven alle naam heeft ontvan­gen, laat ons zien hoe zijn leven in ons leven tot een werkelijkheid kan worden.

Gods grote verlangen

Paulus beschrijft in zijn brief aan de gemeente te Filippi ook de reden waarom Christus ‘de naam boven alle naam’ heeft ontvangen. Hij schrijft: “… opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen … en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader”.

Let speciaal op het woordje ‘opdat’ wat de betekenis heeft van ‘met dat doel, met die bedoeling’. Het is – Gods grote verlangen dat dat gaat gebeuren. Het mag nooit opgevat worden als een soort dreigement van: ‘denk erom als je Jezus niet erkent dan zwaait er wat…, dus als een soort straf, een stok achter de deur’. Dat zou ook geheel in strijd zijn met Gods grote liefde voor de mens, die naar Hem geschapen is en de hoogste vorm van Zijn schep­pingswerk vormt. Wel is het zo dat alleen door Jezus de mens werkelijk vrede met God kan ontvangen en Hem leren ken­nen wie Hij werkelijk is. Vele bladen hebben de laatste jaren de gewoonte om allerlei mensen te interviewen over hun leven. Daarbij komt steevast de vraag aan de orde of ze in God geloven. Het antwoord is dan heel vaak ontkennend. Komt dan verder in het interview de vraag aan de orde of ze wel eens bidden, blijkt maar al te vaak dat er bij nood­situaties wel gebeden wordt! Blijkbaar is er in het hart van ieder mens toch een soort Godsbesef aan­wezig, een besef dat God toch bestaat of aanwezig is. Maar hoe men zich dat dan verder voor moet stellen blijft verborgen.

Jezus is de sleutel

Zo is het altijd al geweest. Jezus is echter de sleutel tot het verstaan van God, wie Hij is, hoe groot Zijn liefde voor Zijn schepping is. Daarom zei Jezus bijvoorbeeld al tot Zijn discipe­len: “Gij gelooft in God, gelooft ook in mij” Johannes 14 vers 1 (Joh. 14:01). Zolang dit achter­wege blijft zullen wij nooit werkelijk kunnen verstaan en begrijpen wie God is. In de brief aan de Hebreeën wordt dat op duidelijke wijze gefor­muleerd met de woorden: Hij is de “afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen” Hebreeen 1 vers 3 (Heb. 01:03). Dat hem de ‘naam boven alle naam’ werd gegeven is omdat hij de eerste mens was die volledig beantwoordde aan Gods grote verlangen om de mens terug te brengen in zijn oor­spronkelijke hoedanigheid. En dat hij Gods zoon was is geen excuus om te menen dat hij daardoor een streepje voor had bij de Vader. Neen, hij was en bleef in alle opzichten gehoorzaam. Dat wordt op talrijke plaatsen in de evangeliën en de brie­ven van de apostelen duidelijk uitge­legd.

Leer- en groeiproces

Ons grote voorbeeld is er: Jezus Christus. Nu kunnen we ons aan hem optrekken en zijn leven in ons leven tot een realiteit maken. Natuurlijk is dat een leer- en groei­proces, dat niet van de ene op de andere dag gerealiseerd is. Maar er is niet langer een excuus om dit niet als grote doelstelling in ons leven te hebben. Daarbij mogen we elkaar als nieuwe schepping in Christus helpen en bovendien is daar de inwonende kracht van de heilige Geest die ons in alle waarheid wil leiden.

En laten we ook bedenken dat God zo graag wil dat alle mensen dit realiseren in hun leven. Petrus wist het in zijn tijd al onder woorden te brengen met de opmerking dat God niet wil dat sommigen verloren gaan (hun doel niet zullen bereiken), maar dat allen tot bekering komen (zodat het nieuwe leven van Christus werkelijkheid kan worden – 2 Petrus 3 vers 8 (2 Petr. 03:08). Niet de Satan heeft recht op ons leven, hij is een al door Jezus overwonnen vijand, en ook wij die behoren bij de levende God, gaan hem volledig overwinnen omdat wij, zoals Petrus ook onder woorden brengt, in Zijn voetstappen gaan. In een oud lied komen de regels voor: ‘Neen, de wereld weet het niet, wat Gods grote liefde ons biedt…” Wij hebben de taak om door woord en daad te openbaren dat iedereen die zich nog buiten Gods koninkrijk bevindt, óók gaat ontdekken en bele­ven hoe groot Gods liefde voor alle mensen is en hoe onvoorstelbaar rijk en gelukkig wij zijn geworden in Hem.

 

Jezus klopt aan de deur… door Cees Maliepaard

“Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods: Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud of heet, zal Ik u uit mijn mond spuwen. Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij” uit Openbaring 3 vers 14 tot en met 22 (Openb. 03:14-22).

Jezus zegt: ‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop.’ Hij bonst niet op de deur, Hij roept niet dat er brand is, dat de wereld in brand staat en dat je open moet doen voordat het te laat is. Nee, Hij klopt gewoon aan. Niets paniekerigs dus. Veelal vindt men dit een mooie tekst… maar dan wel voor mensen in de wereld. Het wordt dan begre­pen als een kloppen van de Heer aan de harten van mensen die Hem nog niet kennen. Het zou dan niet voor ons zijn, want wij hebben Jezus immers al bij onze bekering binnen­gelaten. En wie binnen is, kun je niet meer binnenlaten, want die is er al. Duidelijk toch! Op de Zuid- Hollandse eilanden zeiden we vroe­ger wel: ‘Wie buiten binnen, binnen buiten, en wie binnen binnen, bin­nen binnen.’

Nieuws voor lauwe mensen

Jezus klopt aan de deur…

Maar de brief aan Laodicea is echt niet geschreven aan de ongelovigen van die plaats. In vers 14 wordt de engel van de gemeente te Laodicea genoemd. Jezus klopt aan de harten van gemeenteleden. Ze lopen weliswaar niet erg warm voor het werk van de Heer, maar het laat ze toch ook niet onverschillig. Ergens doet het ze nog wel wat. Niet koud zijn en niet heet, dat is de situ­atie in de gemeente te Laodicea. Spreekt Jezus hier een oordeel uit over de gemeente aldaar in het ‘Ik zal jullie uit mijn mond spuwen’? Hij houdt overigens wel van hen, want Hij voegt hun ook toe dat Hij ieder die Hij liefheeft bestraft en tuchtigt. Logisch toch: aanpakken die slappe hap!

Zo kan het overkomen. Misschien dacht Johannes dat ook wel toen hij de Openbaring van Jezus Christus op schrift stelde. Maar Jezus schuift lauwe mensen niet zomaar opzij! Nee, de boodschap die Jezus via Johannes voor de lauwen van Laodicea heeft, is dat Hij aan de deur van hun harten klopt. Het goede nieuws voor lauwe mensen is: als je opendoet, komt Jezus binnen om maaltijd met je te houden. De Heer zegt ook niet dat Hij hen in het vuur zal werpen, opdat ze gelou­terd zullen worden. Er wordt door sommigen wel gedacht dat flink wat ellende in je leven, goed voor je is. Daar zou je zuiver van worden en gaaf… en vooral sterk.

Maar Jezus heeft het over goud dat in het vuur gelouterd is. Dat is bij Hem verkrijgbaar. Het zijn kostbaar­heden waar je geestelijk rijk van wordt. Want niet een gaan van jou door het vuur zal je rijkdom en gees­telijke status kunnen geven, maar het zijn de genadebewijzen van de Heer die dat bewerkstelligen. Niemand zal aan zijn redding en behoud iets toe kunnen voegen, ook al kan men soms denken geestelijk aardig sterk te wezen. Maar we moeten toch streven naar het zoonschap? Jawel, maar word je een zoon van God in het vuur? Is er ooit een kind in het vuur geboren? Een drakenjong wellicht, maar dat is mythologisch wezen; draken van mensen kunnen hooguit in overdrachtelijke zin bestaan. We zullen op hetgeen Jezus heeft volbracht geen aanvulling kunnen geven, ook niet onder de bestraffing en tuchtiging van de Heer. Want zijn bestraffing is een vermaning, een terechtwijzing ten goede, een wijzen naar de rechte weg van behoud. En zijn tuchtiging is een onderwijzing, echt geen wraakoefening. De Heer vermaant ieder die Hij liefheeft en geeft hun het rechte onderricht. Dat doet Hij dus ook degenen die nogal lauw zijn in het volgen van Hem. ‘Wees dan ijverig en bekeer je!’ zegt Christus tegen de gemeenteleden van Laodicea. Hij is met deze woorden de al nijvere Laodicenzen echt niet aan het opjutten, maar Hij richt zich hiermee tot de lauwen onder hen. Het kan ook geen kwaad volijverig te zijn in goede werken, zoals dat in een andere Schriftplaats omschreven wordt, mits je jezelf maar niet voor­bijloopt. Want slavendienst kent men niet in het Koninkrijk van God. De Heer heeft enkel vrijwilligers in dienst. Maar wel vrijwilligers die hun taak serieus nemen. Waar dat eventueel niet zo zou zijn, zal er een bekering, ofwel een omkeer in het denken plaats moeten vinden.

Wie is de gastheer?

We zullen ons in de eerste plaats beijveren in het aanvaarden van het heil dat Jezus ons verworven heeft. Om ons vervolgens bezig te houden met de strijd tegen eventuele lauw­heid, tegen laksheid in het volvoeren van Gods goede plan met ons leven. En tegen elke geestelijke werking die ons ontmoedigt in de strijd om het bestaan in de hemel. Wie zich uitstrekt naar het meerdere, wie als Jezus de geestelijke weg wil gaan, zal afstand moeten nemen van lauw­heid en ongeïnteresseerdheid. Dat is nodig om in Jezus’ zege te delen.

Hij wil bij ons binnenkomen om samen met ons te eten. Voor het eerst of bij vernieuwing. Een etentje is altijd gezellig, dus zéker een met de Heer. Maar wat zullen we eten, wat is goed genoeg om de Heer voor te zetten? Het zal vanzelfsprekend geestelijke voeding moeten zijn, maar hoe kom je aan volmaakt geestelijk voedsel? Of brengt Jezus dat mee? Maar Hij is niet de gastheer – dat ben jij! De Heer nodigt je niet uit aan de hemelpoort aan te kloppen om bij Hem aan tafel aan te schuiven, want dat is een ander beeld. In dit beeld komt Hij langs bij ons en Hij brengt geen maaltijd mee. Hij rekent erop dat jij dat voor elkaar brengt. Dat is wat! Heb je daarvoor de nodige ingrediënten in huis? Nou, zit er maar niet over in wat je de Meester voor zal moeten schote­len. Waar houdt Jezus van? Hij is geen alleseter, allesbehalve! Maar Hij is wel een gemakkelijke eter; Hij eet alles wat je Hem voorzet vanuit een toegewijd hart. Het draait er om of ik het méén als ik de Heer binnen­laat. De vraag is of ik bereid ben het plan van Vader God serieus te nemen voor mijn leven. Dat is de kwestie.

Het hele plan van God in m’n bovenkamer op een rijtje hebben, is niet de voorwaarde daartoe. Als ik alle beelden van het laatste Bijbelboek in m’n hoofd geprent heb, kan ik daar wel gemak van hebben, maar het voegt niets toe aan en het doet niets af van het heil dat Jezus voor mij verworven heeft.

Overwinningsleven

Maar ik moet overwinnen, staat er in vers 21. Dat klopt, maar dit is een volgende fase. Overwinningsleven krijg je in relatie met Jezus, het kan dus onmogelijk een voorwaarde zijn voor zijn binnenkomst in je leven. Je hebt het sowieso nodig om naast Jezus op de troon van Gods Koninkrijk plaats te kunnen nemen. En een steeds hechter contact met de levende Heer is alleen mogelijk door je allengs meer door Gods Geest te laten leiden. Hoe harder je tegen Satan tekeer gaat, hoe meer je in de greep van geweldgeesten kan komen. De segmenten van overwin­ningsleven ontvang je vooral tijdens de maaltijd met de Heer en niet in een worsteling op leven en dood met de machten uit de hel – al word je wel sterker in de strijd. Jij als gastheer of gastvrouw mag wel voor het eten zorgen, maar de Gast aan tafel heeft een groot aan­deel in de conversatie. En daar kun je wat van opsteken! Jezus spreekt vol liefde woorden van wijsheid en ontferming en daar kun je wat mee… zowel geestelijk als natuurlijk. Daarmee bouw je aan een harmoni­eus overwinningsleven. Je bent niet langer een machteloos slachtoffer dat zich maar moet zien te schikken in z’n lot, nee je bent een geliefde disgenoot van de Heer en je mag in alle eenvoud met Hem praten. Dan komt er echt wat boven tafel! Alle goede dingen die in onze ontwikke­ling passen. Dat geeft bevrijding en weekt je los van een misleidend den­ken. Schrik dus maar niet als je denkt in het plaatje van Laodicea te passen. Want Jezus klopt aan je deur, Hij zoekt contact met jou. Daar beleeft Hij plezier aan. En jij natuurlijk. En wel in een leven dat gaat tintelen en bruisen van nieuw verworven energie. Daarmee is alle lauwheid verdwenen en mogen we met Jezus deel hebben aan het leven op Vaders troon.

Natuurlijk schrijft de goede Meester niemand zomaar af. Hij houdt immers van de mensen, van wie last hebben van lauwheid niet uitgezon­derd. Licht de klink dus maar van de deur van je hart en als er grendels op zitten, schuif ze maar weg. Gooi alle reserves voor de Heer van je af… zover je maar kunt en maak de Heer deelgenoot van alles wat je leven vult.

Alles doen in overleg

Is het aan te raden letterlijk alles met de Heer te bespreken? Een nor­maal mens zal dat niet doen. En God heeft in zijn scheppend bezig zijn echt normale mensen bedacht. Alles met de Heer bespreken, bete­kent niet dat je Hem de kleinste din­gen in je leven doorlopend voor moet leggen. Vergelijk het maar met de verhouding tussen man en vrouw in een huwelijk. Daarin doe je ook alles samen in overleg. Maar ik zie het al gebeuren dat de echtelieden elkaar met elk wissewas­je lastig vallen!

Om een voorbeeld te geven: Ik kom bij mijn fiets en ik zie dat de banden zacht zijn. Maar ja, we doen alles in overleg, dus ik roep naar m’n vrouw: Gré, zal ik m’n banden oppompen? Ik kan me haar reactie wel voorstel­len. Ze zal waarschijnlijk zeggen: Dat moet jij weten. Dan doe je het niet; als je ze de vernieling in wil rij­den… ga je gang! In de oorlog reden we op de kale velgen, dus red je er maar mee. En ze zou nog gelijk heb­ben ook.

Zou de Heer er dan wel op zitten wachten dat we alles tot in belang is in de hemel en op de aarde. Dat staat in dit verband voor maaltijd houden met elkaar: delen in al het goede, maar vooral in het goede va de hemel. Dat geeft je een positie in de hemel en autoriteit over de mach­ten van het kwaad (net als Jezus dat had). En dat houdt je nederig onder je medechristenen (ook net zoals Jezus dat was). In het contact met Hem zullen we gaandeweg hoe lan­ger hoe meer het door God bedoelde mensbeeld gaan vertonen.

 

Eindtijd (gedicht) Herman Robbertz

Zalig hij, die voorleest, en zij, die

horen de woorden der profetie,

en bewaren, hetgeen daarin

geschreven staat.

 

want de tijd is nabij.

 

En hij zeide tot mij:

Verzegel de woorden van de profe­tie

van dit boek niet;

 

want de tijd is nabij.

 

Wie onrecht doet, hij doe nog

meer onrecht;

wie vuil is, hij worde nog vuiler;

 

wie rechtvaardig is, hij bewijze nog

meer rechtvaardigheid;

en wie heilig is, hij worde nog

meer geheiligd.

 

Zalig de mens

die aan des heren woord zijn wel­gevallen heeft,

en diens woord overpeinst bij dag en bij nacht.

 

Want hij is als een boom

geplant aan waterstromen

die zijn vrucht geeft op zijn tijd.

Herman Robbertz

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Wat is gemakkelijker: Liefde geven of liefde ontvangen? Dit is geen strikvraag maar een wezenlijke vraag voor een mens, een christenmens. Waarom? Omdat ik heb gemerkt, ook bij mezelf, dat velen niet ‘gewend’ zijn dat er van hen gehouden wordt. Het vermogen van de menselijke geest om liefde te ontvangen is amper ontwikkeld, rudimen­tair gebleven, terwijl het vermogen om liefde te geven sterk is gestimuleerd, wantje moet(!)je naaste toch liefhebben? Daartoe worden in eigen kracht bergen verzet, agenda ’s volgeschreven, etc. Met voorbijzien en verwaarlozing van je ziel, je eigenheid. Dit dienstbaar-zijn, het altijd terwille- van-een-ander de: heeft ellendige gevolgen en kan ontaarden in dienstplicht, in een vorm van uitputtende slavernij. En je doet zó je best… Je bidt ook om kracht om dit juk te torsen en uiteindelijk constateer je dat het niet zo gaat.

De vraag van God aan jou: “Hoe gaat het met je?” durf je niet te beantwoor­den met: “Goed”.

Wanneer je de liefde voorstelt als twee armen, dan is de ene arm buiten proporties ontwikkeld – je wilt vele mensen omvatten – en de andere arm die liefde kan ontvangen, nauwelijks gegroeid. Wat zeg ik? Hij is misvormd. Je bent eigenlijk zwaar gehandicapt met je ‘verdorde arm’.

De oorzaken kunnen zijn datje in je voeding altijd hebt moeten klaar staan voor anderen, ’t Kan ook zijn dat jou een God voor ogen is geschilderd die veel van jou verwacht, voor Wie je veel moet doen wil je leven zin en betekenis voor Hem hebben. Vele christenen had­den al een laag gevoel van eigenwaarde (“iemand die van mij houdt?”) en anders krijgen ze dat wel… Je staat immers bij hem ‘in de schuld’ en trou­wens, er is nog zo veel op je aan te mer­ken, nietwaar?

Al dit denken is een afschuwelijke gevangenis waarin je rond ijsbeert in de dagelijkse vicieuze cirkel. Nou kun je ie gevangeniswanden wel beplakken met bemoedigende teksten en brieven van dankbare patiënten die schreven datje zoveel voor hen hebt betekend’, maar dat neemt niet weg dat je je vrijheid kwijt bent. Je zit vast en de deur is op slot.

Wanneer en hoe gaat die deur open? Ik denk datje eerst tot de conclusie moet komen datje gevangen zit en niet doet alsof je een vrij mens bent, die z’n ellendige toestand wegwuift met opge­wekte liederen. Dat is één ding: eerlijk zijn over jezelf.

En dan iets moeilijks(?): Om hulp roe­pen, ondanks het feit datje hebt gepreekt over: “De nederigen geeft Hij genade”. Zelf zwak worden? Je moet toch sterk zijn ‘in de Heer’? Je nu toe­vertrouwen aan mensen die jou liefheb­ben? Nou, daarin zit het hem nou, dat ben je namelijk niet gewend. Je ként dat nietje weet niet wat ze voor je voe­len, je weet niet wat God voor je voelt. Kortweg gezegd: Je kent Hem niet goed, en daarom ken je jezelf ook niet. Je instelling om anderen te helpen is goed, niks mis mee, maar er is zo’n rare draai aan gegeven en het werd jouw gevangenis.

God heeft ons, via Zijn zoon, éérst lief­gehad, zodat je Zijn ‘eerste liefde ‘ kon gaan ervaren, beleven. Datje kunt doorléven wat de zoon en Zijn Vader voor je voelen, hoe diep dat bij hen zit. Wanneer je dat wilt ervaren dien je eerst weer een zuigeling te worden, een klein kind dat die liefde opzuigt, dat wordt bemind door de ouders, dat z’n hoofdje tegen een schouder aanlegt, dat zich laat dragen, laat vertroetelen. Als je dat durft zul je een sleutel in het slot horen omdraaien en dan staat daar je Vader in de gestalte van een vrij medemens op de drempel. Je broer, je zus, om jou, ootmoedige, een blije boodschap te brengen, om je innerlijke wonden te verbinden, om je vrij te laten en te doen wandelen in de ruimte van God, omdat-ie zo’n welbehagen in je heeft.

Om het heel beknopt te zeggen: Laatje liefhebben, laatje genezen van je inner­lijke verdriet door hem toe te staan jou barmhartigheid te bewijzen. En wan­neer je dan langzaam aan Zijn bete­rende hand voort wandelt en geneest, dan worden je beide armen even lang… en zul je kunnen liefhebben met de lief­de waarmee jij wordt bemind. Dan ben je vrij, want er wordt zielsveel van je gehouden: Je bent geboren en getogen uit het land van Zijn liefde.

 

Creativiteit als gave van God door Peter Annotee

“Zie, ik heb bij name geroepen Besaleël, de zoon van Uri, de zoon van Chur, uit de stam Juda, en hem vervuld met Gods Geest, met wijs­heid, inzicht en kennis, en dat voor allerlei werk, om ontwerpen te beden­ken, om uit te voeren in goud, zilver en koper; om stenen te bewerken om die in te zetten; om hout te snijden en werkzaam te zijn in allerlei arbeid.

En zie, ik heb naast hem gesteld Oholiab, de zoon van Achisamak, uit de stam Dan; in het hart van ieder die kunstvaardig is, heb ik wijs­heid gelegd. Zij zullen alles maken wat Ik u geboden heb” Exodus 31 vers 2 tot en met 6 (Ex. 31:02-06).

Voor me ligt een kleurplaat. Een geschenk van een kind van 5 jaar. De afbeelding bestaat uit een beer die luistert naar een vogeltje. Een wolk­je, wat grassprietjes en een bloeme­tje completeren het geheel. Aan het kind is nog slechts de keuze welke kleur aan welk object zal worden gegeven. Natuurlijk is het zaak om, zoals het hoort, binnen de lijntjes te blijven. Daar is het kind bijna overal in geslaagd. Wat de kleurplaat bij­zonder maakt is dat het kind beslo­ten heeft om elk object met alle kleuren te vullen. De beer is niet bruin of zwart maar rood, oranje, groen, blauw, geel, grijs, bruin én zwart. Hetzelfde geld voor de overi­ge objecten. In hun veelkleurigheid drukken ze de creativiteit van een kind uit.

Scheppend vermogen

Creativiteit is scheppend vermogen. Creativiteit maakt iets nieuws of het geeft aan wat al is een nieuwe vorm en inhoud. Het neemt oneindige vormen aan. Niet alleen muziek, schilderijen en de inhoud van boe­ken drijven op creativiteit. Ook het effect van een tuin of een kleding­stuk wordt erdoor bepaald. Nog belangrijker is dat creativiteit nooit beperkt is geweest tot de omgang met dode dingen. Ook rela­ties tussen mensen zijn geschapen. Hoe kostbaar zijn niet de mensen die creatief zijn in de manier waarop ze je benaderen en aanspreken! Mensen die standaardvragen stellen of -antwoorden geven maar je hart met een woord of gebaar dat zij maken en dat toch bij jou past. Elke schepping zal reacties oproe­pen. Creativiteit vangt de aandacht van mensen en roept meestal ook een bepaald gevoel op. Of het nu een opvallend reclamebord is, of een abstract kunstwerk langs de weg, mensen zullen erover nadenken. Ze zullen zich een beeld proberen te vormen van de betekenis of ze zul­len er een oordeel over vellen. Niet alleen zullen ze iets mooi of lelijk vinden maar vaak zullen ze een creatieve uiting ook in termen van goed en kwaad beoordelen. Als de kracht in het nieuwe groot is, zal het ook duidelijke emoties oproe­pen. Enerzijds kan een nieuw lied mensen enorm bemoedigen of kan een preek mensen blij maken. Anderzijds kunnen woorden en beelden ook verdriet en woede bewerkstelligen.

Hoe dan ook, creativiteit zal mensen prikkelen. In de goede zin zal een nieuwe gedachte of een nieuwe uiting mensen inspireren en in beweging brengen. Een schepper beoogt doorgaans meer dan dat zijn schepping mooi of lelijk gevonden wordt. Hij of zij zal ook hopen dat mensen verder zullen gaan dan te constateren dat ze het er mee eens of oneens zijn. Uiteindelijk is een nieuw lied of nieuw woord bedoeld om het denken en handelen van mensen te beïnvloeden. Creativiteit vormt en verandert mensen.

Noodzakelijke voorwaarde?

Natuurlijk dient zich hier de vraag aan of creativiteit wel een noodzake­lijke voorwaarde is om mensen te vormen en, ten goede, te verande­ren. Vaak is, terecht, gezegd dat de waarheid altijd hetzelfde gebleven is. Jezus is gisteren en heden dezelfde tot in eeuwigheid. Waarom zouden we Zijn eeuwige waarheid dan elke keer weer anders formuleren en uit­beelden? Op een gegeven moment worden mensen moe van alle veran­deringen. Ze kunnen, of willen, alle vernieuwingen niet meer volgen. In het ergste geval slaat hun geloof als een bootje om bij de volgende golf. Vaker verliezen mensen hun enthousiasme en komen ze geeste­lijk stil te staan. Ze worden ongevoe­lig voor de werking van Gods Geest en soms reageren ze helemaal niet meer als anderen hen trachten te inspireren met het nieuwe dat ze zelf van God ontvangen hebben. Toch kan dat nooit een excuus zijn om alles bij het oude te laten. Al is het alleen maar omdat ieder beeld en iedere vorm een beperkte levens­duur heeft. Zelfs de mooiste en diepzinnigste creaties van mensen verliezen op een dag hun kracht. Dat komt omdat ze even beperkt zijn als de mensen door wie ze zijn voortge­bracht. Daarom is er iedere dag weer wat nieuws nodig om mensen aan het denken te zetten en te houden. Ook al houdt het Woord van God eeuwig stand en is er wat dat betreft niets nieuws onder de zon. Als troost voor iedereen die zich afvraagt waar het ophoudt en als waarschuwing voor iedereen die denkt dat hij de waarheid opnieuw uitgevonden heeft mogen gelden dat een nieuwe schepping alleen goed kan zijn als die op de aloude Waarheid gebaseerd is. Ook als een beeld of idee het vroegere tegen­spreekt kan het alleen effectief zijn als de bedenker en zijn publiek het vroegere kennen. Niemand kan leven of denken in het luchtledige.

Zonder al datgene wat we van onze voorgangers meekregen kunnen we niets. Als we ons volledig willen los­maken van de beelden en begrippen die aan de onze vooraf zijn gegaan worden we onbegrijpelijk en komen we los van de werkelijkheid te staan.

Kern en begin

Juist die reeds bestaande werkelijk­heid hebben we nodig om ons erdoor te laten inspireren. De kern van onze werkelijkheid en het begin van al onze creativiteit is God zelf. Hij is de bron van al onze goede ideeën. Hij is het ook die sommige mensen bijzonder creatief maakt. Vrijwel iedereen maakt in zijn leven, bewust of onbewust, nieuwe dingen. En dat ziet God graag. Maar ieder­een krijgt ook bijzondere begaafdhe­den van God. Voor een deel van ons is dat het vermogen om nieuw te maken.

Niet dat voor zulke mensen alles vanzelf gaat. Hoe groot je talenten ook zijn, je zult jezelf moeten oefe­nen in het juiste gebruik ervan. Er gaat niets zonder bidden én werken. En noch van bidden noch van wer­ken komt iets terecht zonder disci­pline. Wie geen discipline heeft zal vergeten om te bidden en geen werk kunnen voltooien. Telkens weer zal de duivel ongedisciplineerde men­sen afleiding geven en telkens weer zullen ze ook toegeven aan de gedachte dat hun scheppingen niet tot in de details uitgewerkt hoeven te worden. Uiteindelijk verliezen we zonder discipline het contact met God en gaan onze beste ingevingen onafgemaakt te gronde. Voor mij persoonlijk is mijn dagelijkse stille tijd één van de belang­rijkste bronnen van inspiratie. Het is ook een bron van bemoediging. Het geeft me de moed om in een idee te geloven maar ook om dingen uit te proberen die in eerste instantie gek of onmogelijk lijken. Misschien is het belangrijkste wel dat wie regel­matig omgaat met God durft te falen. Wie overtuigt is van het nut en de schoonheid van het beeld dat hij gemaakt heeft zal het niet na de eerste afwijzing of veroordeling laten vallen maar doorzetten tot hij mensen gewonnen heeft voor zijn idee.

Zo iemand kan ook tegen kritiek. Wie weet dat hij zijn creativiteit aan God te danken heeft, ten dienste van Zijn koninkrijk, zal luisteren naar wat zijn broeder over zijn schepping te zeggen heeft. Wie in een idee gelooft wil er niet alleen anderen voor winnen, maar wil zelf ook gewonnen worden voor de correcties en aanvullingen die anderen hem aanbieden.

 

Tot eer van God

Een creatieveling in het koninkrijk zal zich nooit gekwetst hoeven te voelen omdat iemand zegt dat het anders of beter kan. Want hij ziet zijn werk niet als een middel om zichzelf op het podium te plaatsen maar als aanbidding van God en bemoediging van diens kinderen. Wie op eigen eer gericht is zal zich alleen afvragen of anderen mooi vin­den wat hij mooi vindt. Wie op de eer van God gericht is wil opbrengst van wat hij ontvangen heeft verme­nigvuldigen met wat zijn broeder bedacht heeft.

Als we werkelijk van God en van elkaar houden zijn we ook een geweldige bron van inspiratie voor elkaar. Niet alleen genieten we van elkaar, en van elkaars gaven, maar we bevruchten elkaar ook met ideeën en gedachten. Wat we in elkaar zaaien mogen we vervolgens met elkaar oogsten. Tot meerdere eer en glorie van God. Dat is iets anders dan elkaar na-apen. Wie door Jezus overtuigd is van zijn eigen waarde zal God noch zichzelf willen eren met diefstal. Natuurlijk maken we gebruik van andermans creativiteit. We kunnen niet anders. Al was het alleen maar omdat we alles te leen hebben van onze Vader.

Wie zijn eigen waarde kent heeft er geen enkele moeite mee om de bij­drage die anderen aan zijn schep­pingen geleverd hebben. Maar toch zijn de dingen die je met zo’n hou­ding maakt authentiek. Omdat je jezelf evenmin schaamt voor wat jij in te brengen hebt. Je laat het tevoor­schijn komen en het voegt iets unieks toe aan wat al is. De oogst van onze, door de Geest geïnspireerde uitvindingen, eindigt voor de troon van God. Het is klein en kinderlijk vergeleken met wat Hij zelf geschapen heeft. En toch ver­heugt Hij zich er over. Want in al onze vormen ziet Hij het volmaakte wat komen zal.

 

Een dialoogje

A – Ik denk…

B – Dacht je dat?

A Ja, zelfs als ik denk dat ik denk, toch?

B – Maar hoe weet jij dat dat denken is en niet een of ander chemisch proces?

A – Omdat ik dat geloof.

B – Aha! Dus je gelooft dat je denkt.

A – Ja, je moet toch ergens beginnen…

B – Kun je het ook omdraaien?

A – Wat bedoel je?

B – Nou, je gelooft dat je denkt, maar je denkt ook dat je gelooft.

A – Ja, dat is waar, maar hoe wéét je nou zoiets.

B – Omdat ik dat geloof, denk ik…

A – Nou zijn we eruit.

B-??

A – Geloven is weten…

A+B en nu kunnen we gedachten

uitwisselen!

Duurt Sikkens

 

Jan Weerd richt reisorganisatie op

Jan Weerd is bij onze meeste lezers bekend als schrijver van, meestal korte, artikelen, waarvan wij er in de afgelopen jaren vele hebben gepubliceerd. Minder bekend is dat hij ook een fervent reisleider is, wat enige tijd geleden heeft geresulteerd in de oprichting van een eigen reisorganisatie onder de naam ‘Mozaïek Travel’. In de nu volgende bijdrage schrijft hij daarover (-red.).

Mozaïek Travel is een nieuwe christelijke reisorganisatie. Jarenlange ervaring bij het organiseren van reizen heeft ons doen besluiten zelfstandig te star­ten. We richten ons zowel op jongeren als ouderen. We vinden het leuk, om het mensen naar de zin te maken. Wij genieten pas als onze deelnemers genieten! Onze reizen kenmerken zich door kwaliteit en service. Dagelijks zijn er boeiende en inspirerende dagsluitingen in een ontspannen sfeer. Een enthousiaste en ervaren reisleider en een deskundige gids zorgen samen voor uitstekende begeleiding. Onze reizen zijn scherp geprijsd. Geen “financiële verrassingen” tijdens de reis. Vooraf is duidelijk wat bij de prijs is inbe­grepen. Voor de reis is er een ontmoeting en worden alle reizigers goed geïnformeerd. Standaard is ook een gezellige reünie, om nog even na te genieten.

Onze naam hebben we bewust gekozen. Mensen, de natuur en culturen zijn kleurrijk. Samen vormen ze een prachtig mozaïek, dat iets uitstraalt van het wezen van onze Schepper. Ook de woorden van onze God zijn als een mozaïek. Ze zijn kleurrijk en vol zeggingskracht. Als we er naar luisteren en er naar gaan leven, brengen ze kleur in ons leven. Gods mozaïek in ons leven wordt zichtbaar. Zo hopen we ook, dat onze reizen zijn als stukjes mozaïek, die elk iets waardevols toevoegen aan het leven van onze deelnemers.

Ons reisaanbod is nog beperkt. Deze zomer organiseerden we enkele jongerenreizen. Dit najaar van 12 – 26 oktober is er een prachtige rondreis naar Turkije. We gaan diverse plaatsen bezoeken, waar de apostel Paulus is geweest en zullen stil staan bij wat hij daar heeft beleefd. De prijs voor deze all-in reis bedraagt: 899,-. Bij de prijs inbegrepen is de vliegreis, de luchthavenbelasting, de hotelovernachtingen (volpension), de excursies en entrees tijdens de rondreis, de fooien en de diensten van gids en reisleider. Het enige waar de deelnemers tijdens de reis zelf verder voor moeten zorgen zijn een reis-en annuleringsverzekering en persoonlijke uitgaven voor drank­jes en souvenirs.

Volgend jaar mei is een reis in voorbereiding naar Egypte en Jordanië. We gaan dan in de voetsporen van Mozes. Verder staat een reis naar Noorwegen op het programma en een cultuurreis naar Tunesië.

Jan Weerd (reisorganisator)

 

Het huwelijk: een drievoudig snoer door Jildert de Boer

“Ik zag ook dat de mens alleen maar zwoegt en tobt en succes wil behalen, omdat hij jaloers is op een ander. Ook dat is zinloos en het najagen van wind. Het is waar: een dwaas zit met z’n handen over elkaar en ruïneert zo zich­zelf. Maar toch: beter een beetje rust, dan veel gezwoeg en jachtig gejaag. Ik zag nog iets wat zinloos was: iemand was helemaal alleen; hij had geen kinderen en zelfs geen familie. Toch hield hij niet op te zwoegen en te tobben, nooit tevreden met zijn rijk­dom. Maar voor wie tobt hij zich af en gunt hij zichzelf geen plezier? Ook dat is zinloos en een kwalijke zaak. Men kan beter met zijn tweeën zijn dan alleen, want twee weten meer dan één. En als de één valt, kan de ander hem helpen opstaan. Maar het is vrese­lijk als je alleen bent en valt; dan is er niemand om je overeind te helpen. En als je met zijn tweeën slaapt, heb je het warm; maar hoe krijgt iemand het alleen warm?

Iemand alleen kan overweldigd worden, maar met zijn tweeën gebeurt dat niet zo gauw. Een gevlochten touw breekt niet gemakkelijk” Prediker 4 vers 4 tot en met 12 Groot Nieuws bijbel (Pred. 04:04-12).

In een andere vertaling staat bij dat laatste: “een driedubbel koord krijg je heel moeilijk stuk”. In de NBG- vertaling lezen we: “een drievoudig snoer wordt niet spoedig verbroken”.

Het diepste doel in je leven

Als je trouwt ben je blij en zowel man als vrouw zien de toekomst optimistisch tegemoet. Je bent in de wolken, alles is rozengeur en mane­schijn en je leeft de eerste zes ‘witte­broodsweken’ misschien in een roes. Het lijkt erop dat Prediker alles juist pessimistisch ziet (zie tekst linker kolom). Hij heeft het erover dat alles zinloos is en het najagen van wind. Alles is reuze betrekkelijk. Hij spreekt over zwoegen en tobben, over jaloers zijn op het succes van de ander. Op zoek naar steeds meer: steeds hoger, steeds mooier, steeds duurder, steeds luxer, steeds sneller, al maar flitsender. De ogen van de mensen gaan maar rond en zijn nooit verzadigd.

Maar de vraag is: maakt al die jaloe­zie en dat jachtige gejaag, die heb­zucht, zelfzucht en eerzucht de mensen niet eerder tot zuchtige en zuchtende mensen, in plaats van tot tevreden, blije en gelukkige mensen, zoals je bij een bruidspaar kunt zien?

Prediker zegt eigenlijk: zowel work- aholic’s als luiwammesen zijn beide niet gelukkig. Zowel overmatig wer­ken als lege luiheid dragen hun deel bij aan het verdriet van mensen. Temidden van dit drijfzand, waarin niemand kan staan, verwijst de Prediker naar God, die je leven vaste grond onder de voeten geeft. De jacht naar rijkdom en genot zon­der God levert tenslotte niet de echte vrede, de pure vreugde of het feest van een blijvende, stabiele eenheid tussen man en vrouw, die aan elkaar gehecht kunnen worden met de

“driecomponentenlijm” van God. Trouwen is houden! Veel mensen denken: zolang je maar lekker bezig bent met je gezwoeg voor je werk, je getob voor je studie, je carrière, je weldoortimmerde huis, je hobby’s, je pleziertjes en je uitjes, voel je de leegte niet. Zolang je je met van alles en nog wat probeert op te vul­len, heb je niet werkelijk door dat je ondanks je bol staan van uiterlijke welvaart je hol kunt blijven van binnen. Er is meer dan je buik en je beroep!

Het vacuüm in de mens

Je kunt soms denken: waar doe je het allemaal voor? Misschien voor niemand, zegt Prediker, of hooguit voor jezelf. Er is een vacuüm in de mens dat feitelijk alleen maar gevuld kan worden door de Schepper, door God Zelf, die ons leven zin, inhoud en doel kan geven! Helaas leven vele mensen voorbij aan die schrijnende lege plek in hun binnenste die bestemd is voor de Geest van God, die ons leven op de beste manier kan coachen en koer­sen. Daarom stoppen ze zichzelf van alles toe, om de leegte niet of althans minder te voelen. Ze hebben meer liefde voor genot dan voor God, ondanks misschien een schijn van religiositeit.

Laten we hoop houden dat mensen stilgezet worden en hun diepste, innerlijke nood gaan beseffen, zodat er ruimte komt voor God. Men kan zich uiterlijk kapot werken voor een goed loon, maar wat is er belangrij­ker dan ware rust en vrede van bin­nen met God en een dieper, inner­lijk contact, gezelschap en commu­nicatie met je medemens, of -waar we in dit artikel aan denken- tussen man en vrouw in het huwelijk?

Twee geneesmiddelen

Hoe komen we eruit met de pessi­mist Prediker, die het niet lijkt te zien zitten en een optimistisch bruidspaar, die het zien zitten met elkaar? Prediker die roept: alles is ijdelheid-leeg-waardeloos-zinloos- najagen van wind. Toch geeft die Prediker ook twee geneesmiddelen in het genoemde Bijbelgedeelte:

  1. de vriendschap en
  2. het huwelijk.

We kunnen in goed gezelschap ver­keren met elkaar! De Heer heeft mensen als sociale wezens gescha­pen! God wil geen kluizenaars (in een hutje op de hei alleen), geen kloosterlingen (achter dikke muren van de buitenwereld gescheiden), geen pilaarheiligen (die hoogverhe­ven denken dat ze beter zijn), geen doe-het-zelvers, solisten, Einzelgangers of ego-trippers. Alleen gaanden hoeven in de gemeente van de levende God niet eenzaam te zijn, maar mogen over en weer in broederschap en vriend­schap betrokken zijn en worden. Zij zijn in Gods ogen niet minder dan gehuwden en in Zijn plan heeft Hij hen net zo goed op het oog. God zoekt heel gewone mensen, die ieder hun bijzondere leven met elkaar willen delen en alles gemeen­schappelijk willen hebben. We zijn als mens een relatiewezen! Bij een huwelijk gaat het ten diepste om elkaars hart te delen, maar dat blijft een levenslange oefening en ontdekkingstocht.

Wat Prediker aanreikt

Prediker noemt drie dingen:

Hulp in nood voor elkaar. Als de één valt, richt de ander hem/haar weer op. Als de één het even niet ziet zitten, kan de ander steunen en bemoedigen. Als de één een dipje heeft, zegt de ander: kop op, joh! Met z’n tweeën ben je beter bestand tegen de levenssituaties dan op je eentje.

Wederzijdse warmte en genegenheid. In letterlijke zin in bed ben je als een kruik of warme deken voor elkaar. Daarbij hoort het kroelen, kriebelen en koesteren. Kortom: tijd voor tederheid!

Figuurlijk verwarm je elkaar door gezelschap, aandacht, die blik van verstandhouding en genegenheid. En niet te vergeten in het midden van de gemeente vuren we elkaar aan tot liefde en goede werken.

  1. Samen sta je sterk. Je bent verenigd in de echt. Een écht-paar! Samen kun je de vijand overwinnen. Je staat samen pal in die geestelijke wereld, bijvoorbeeld:

Moedeloosheid gaat eraan, als we samen staan.

Bezorgdheid krijgt geen voet, als je elkaar steeds ontmoet.

Van bokkigheid en knorrigheid naar elkaar en anderen mag je gaan­deweg bevrijd worden (dat is toch meer iets voor de dieren!).

Het drievoudige snoer

Gebed en communicatie zijn erg belangrijk. Met z’n drieën sta je ech­ter nog steviger in je schoenen. Het gaat om een drievoudig snoer: de drie draden aaneengeknoopt van God, man en vrouw. Je kan het ook vergelijken met een driehoek met God in de bovenste hoek aan de top, de nummer één in je leven, en de man en de vrouw in de beide onderste hoeken. Het is de driehoek van gemeenschap, van intense vreugde en genieten van het leven onder de zon. Sommige mensen denken dat een christen dit niet mag en dat niet mag, maar ook een christen mag, voluit feest vieren. Hij wil blijven binnen die prachtige driehoek, want daar functioneert:

gebed: persoonlijk en samen. “The family that prays together, stays together”!

communicatie: “do not forget to communicate” (vergeet de mededeelzaamheid niet).

Het gaat bovenal om het betrekken van God in jou en in elkaars leven. Vervolgens om het elkaar betrekken in alle dingen die je doet, zodat je jezelf aan elkaar kunt toevertrouwen en meer en meer een open boek voor elkaar kunt worden.

Wat maakt de kabel?

De derde streng maakt de kabel’. Deze spreuk hing ergens op een muur en dat is een lijfspreuk voor huwelijken. Met die sterke kabel van God kan de relatie tussen man en vrouw tegen een stootje. Ook als het stormt, gaat dan het huwelijksbootje niet ten onder, als beide maar blij­ven vasthouden aan dat ‘lijntje naar boven’, beter gezegd: die stevige kabel van en naar God. Wanneer er een kink in die kabel komt doordat je elkaar onredelijk behandelt, of een zonde begaat ten opzichte van God, vraag dan vlug om vergeving, zodat de breuk in de kabel snel hersteld kan worden. Elkaar vergeven is een daad van je wil, terwijl je gevoel daar nog niet in mee is, maar laat je gevoel dan niet nog eens heel lang na pruttelen. Het gaat om een driedubbel koord, dat niet gemakkelijk te breken is, om drie innig in elkaar vervlochten draden. Zo’n drievoudig snoer is veel sterker dan één enkele draad en ook sterker dan een tweevoudig snoer, want daarmee trek je het soms of vaak nog niet. Het zijn drie snoeren: God-man-vrouw met een fantastische levensrichting naar Gods plan. Dat wordt niet spoedig verbroken! Het mag standhouden tot de dood ons scheidt! In de gemeente van de levende God is echtscheiding de onmogelijke mogelijkheid. Wij gaan niet uit van een ex-ex-ex-verhaal, wat we in de wereld om ons heen regelmatig horen. Ons uitgangspunt is: zoals God het origineel in den beginne bedoeld heeft. Bij uitzonderingen op die gouden regel zoeken we aan de hand van woorden van God naar wijze oplossingen. In die gezindheid mogen we aan gezonde huwelijken bouwen in een gebroken wereld.

In harmonie met elkaar

Trouwen vraagt om een blijvende, volhardende liefde. Met je trouwen geef je een stuk eigen leven uit han­den en je zegt: hoe kan ik zorgen dat die ander tot bloei komt? Daarbij is het goed om je eigen zwakke punten eerlijk onder ogen te durven zien. Je bent er om elkaar aan te vullen, begrip te leren, geduld te oefenen en te groeien in fijnge­voeligheid. Dat alles maakt de band meer hecht en echt! Alleen samen ben je compleet en leer je elkaar te verstaan, aan te voe­len, te dienen, je op te offeren, respect te tonen, jezelf weg te cijfe­ren en elkaar te aanvaarden. Dat is niet: Heer, verander die ander, maar Heer, verander mij! En wat je bij de ander ziet, doe dat bij jezelf teniet! Kies ervoor om elkaar niet te kwet­sen. Zijn we niet allemaal ontzet­tend kwetsbaar als één enkel dun draadje?

Wat mooi als we ondersteund gaan worden door dat tweede snoer en dat oersterke, onverbreekbare derde snoer van de Heer! Laten we altijd in die harmonie met God en elkaar blijven wonen. Als we elke dag voortdurend Gods vrede in hart en huis gaan ervaren, blijft ons huwe­lijksleven -ondanks strijd en moei­lijkheden- blij en fris!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven Door Gert Jan Doornink

In gesprekken met medechristenen, en tussen christenen onderling, mer­ken we wel eens hoe men geneigd is somber en neerslachtig te zijn aan­gaande de situatie in de wereld. Men ziet alles donker in en negativiteit viert hoogtij. Natuurlijk weet iedereen (ook niet-christenen) dat er veel reden is om alles donker in te zien. Dit probeert men dan wel te verdrin­gen met meer genot, meer vakanties, etc. Maar de achtergrond van het denken van velen blijft het beeld van een wereld waarin alles zich in nega­tieve richting ontwikkelt. Als christenen hoeven we onze ogen daarvoor niet te sluiten maar anderzijds behoren we positief te blijven. We weten immers de oorzaak van dit alles en de blijdschap die in ons hart is, omdat we nieuwe scheppin­gen in Christus zijn, is niet opper­vlakkig maar echt. Daarom behoren we steeds weer te openbaren dat er een ‘ander leven’ in ons hart is die temidden van alle omstandigheden aanwezig blijft. Wij weten dat ‘de wereld voorbijgaat en haar begeren’ maar ook dat er uiteindelijk een ‘nieuwe hemel en een nieuwe aarde komt waarop gerechtigheid is’. Daaraan mogen we nu al ons steen­tje bijdragen, want we laten ons niet inspireren door wereldgeesten maar door Gods heilige Geest. En die bewerkt dat ons leven een ‘positieve uitstraling’ heeft.

De onbegrensde mogelijkheden van de techniek

Toen onlangs mevrouw Van Andel uit Hoogeveen 114 jaar werd -zij is officieel de oudste inwoonster van deze wereld- was er een verslaggever die in zijn krant aangaf wat er in haar geboortejaar (1890) allemaal nog niet was. Het varieerde van auto’s tot vliegtuigen, van scheer- apparaten tot computers, van bal­pennen tot vaatwassers. Een onaf­zienbare rij van allemaal producten waartoe de moderne techniek in staat is ze te produceren. Vooral in de vorige eeuw was er een stormachtige ontwikkeling. Natuurlijk kwam dit alles niet op één moment tevoorschijn, maar was er een geleidelijke ontwikkeling die vooral in de vorige eeuw een hoge vlucht nam. En iedereen zal het er over eens zijn dat het einde nog lang niet in zicht is. De moderne weten­schap is immers tot alles in staat. En wat vandaag nog nieuw is, is mor­gen al weer verouderd en wordt door iets nieuws vervangen. Denk alleen al aan het terrein van de computers. Soms lijkt het wel of alles in een stroomversnelling is geraakt. Wie kennisneemt van het boek ‘Techniek van de Toekomst’ van Paul Schilperoord (Uitgave Veen Magazines) zal verbaasd zijn over bepaalde uitvindingen die nog in de praktijk gebracht gaan worden, maar anderzijds ook tegelijkertijd denken: ‘Ja, waarom zou het niet kunnen?’ Een eenwielige scooter bijvoorbeeld, een auto waarvan het chassis in elkaar kan worden geschoven zodat”- het gemakkelijker parkeren is, zijn maar een paar voorbeelden die genoemd worden. Bovendien weten we van onszelf dat dingen die we 20 of 30 jaar geleden voor onmogelijk hadden gehouden toch gerealiseerd zijn.

Hoe is onze plaats als gelovigen temidden van deze schijnbaar onbe­grensde mogelijkheden van de tech­niek? In de eerste plaats kunnen wij constateren dat we van vele toege­paste uitvindingen een dankbaar gebruik maken! We zouden ons af moeten sluiten van alle moderne mogelijkheden die er zijn om er geen deel aan te hebben, wat een enkeling doet die dan ook prompt als een dwaas en een zonderling wordt gezien.

Gelukkig mogen we als christenen gebruik maken van alles wat de moderne techniek biedt, uiteraard binnen het kader van onze (financië­le) mogelijkheden. Natuurlijk beho­ren we ons daarbij bewust te zijn dat er vele miljoenen mensen in deze wereld leven die hiervan nog niet kunnen profiteren, Daarvoor dragen we verantwoordelijkheid dat ook zij in betere omstandigheden kunnen leven.

Maar anderzijds leven we ons leven nu eenmaal hier en nu en dan komt het er op aan dat wij ons realiseren dat het leven met God en Jezus Christus van een andere dimensie is. Niet het materiële, waarvan wij weten dat het tijdelijk is en waarvan we een dankbaar gebruik mogen maken, staat nummer één, maar ‘het eeuwige’ heeft de eerste plaats in ons leven ingenomen. Dan weten wij ook hoe te handelen in alle omstandigheden van het leven, zijn een getuige van Christus, en laten niet alleen met onze woorden maar vooral door ons leven blijken dat de wereld voorbijgaat en haar begeren, maar als we de wil van God doen we ten allen tijde blijven bestaan. Diep in ons hart is het nieuwe leven van Christus verankerd en daaraan komt nooit meer een einde. Hoe dit nieuwe leven in de toekomst zal zijn is nog verborgen maar het zal ons voorstellingsvermogen dat we er nu over hebben, ongetwijfeld ver te boven gaan. En het zal op geen enkele wijze vergeleken kun­nen worden met alles wat de moder­ne techniek ons biedt en waarvan we nu al vaak zeggen: ‘Hoe is het moge­lijk? Dat had ik voor totaal onmoge­lijk gehouden…’ Want God geeft boven ons bidden en denken. Wij mogen deelhebben aan Zijn volle heerlijkheid!

Zekerheid: de kern van Gods bestaan

Een paar maanden geleden ver­scheen er een boek van de wiskundi­ge Stephan Unwin onder de titel: ‘De waarschijnlijkheid van God: een eenvoudige berekening die de ultie­me waarheid bewijst’. Unwin, die in de VS onder meer de kans op nucleaire rampen berekende, nam in zijn berekeningen factoren op als het bestaan van kwaad en lijden, vrije wil en de aangeboren goedheid van de mens. Deze wiskundige, die zich baseert op het zogeheten theorema van Bayes, zegt in een interview met de Britse krant The Times dat de wiskundige waarschijnlijkheid dat God bestaat 67% is en dat deze uit­komst hem tegenvalt… Toen we dit lazen dachten we aan het feit dat weliswaar vele weten­schappers het bestaan van God ont­kennen, men desondanks toch bezig blijft met het zoeken naar antwoor­den over het ontstaan van het leven, het al of niet bestaan van God en alles wat daarmee verband houdt. Daarbij spreken allerlei theorieën elkaar vaak tegen.

Dit ‘zoeken’ komt blijkbaar voort uit een soort Godsbesef die in ieder mens aanwezig is. (Lees ook wat we daarover schrijven in het artikel ‘De naam boven alle naam’). Wetenschappers gaan vaak voorbij dat dit Godsbesef invulling krijgt als men werkelijk gaat geloven in God, zoals deze door Jezus ten volle werd geopenbaard. Gelukkig dat door alle eeuwen heen, ook in onze tijd, men­sen dit gaan ontdekken en ook waar­om het bij geloven werkelijk gaat. Jarenlang is de vorst der duisternis er bij velen in geslaagd het werkelij­ke Godsbeeld geheel of gedeeltelijk verborgen te houden, waarom er vaak geloofd werd in een karikatuur van God, die geen enkel getuigenis meer in zich had.

In onze dagen gaan velen, ook som­mige wetenschappers, de échte God weer ontdekken: de God die enkel goed is, vol liefde, met slechts één doel voor ogen dat alle mensen in Hem gaan geloven en gaan ontdek­ken wie Hij werkelijk is. In de brief aan de Hebreeën wordt het duidelijk onder woorden gebracht dat wie tot God komt in de eerste plaats moet geloven dat Hij bestaat en daarna mag ervaren dat wie tot Hem komt een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken. Zekerheid vormt de kern van Gods bestaan, maar wordt ook de zeker­heid van óns bestaan zodra wij in Hem gaan geloven. Want het geloof is het bewijs van de dingen die men niet ziet en de zekerheid van de din­gen die men hoopt.

Het proces van integratie

Het Koninkrijk der Nederlanden is in de loop der jaren een multicultu­rele samenleving geworden. Dat kan verrijkend gevonden worden of juist verarmend, het ligt er maar aan hoe een mens daar tegenaan kijkt. Sommigen verkijken zich op de bekoring van een mix uit allerlei in de loop der eeuwen ontwikkelde gebruiken en gewoonten. Maar in de praktijk van alle dag is het vaak ont­zettend moeilijk er een bruikbaar geheel uit tevoorschijn te laten komen. Soms is dat zelfs totaal ondoenlijk, zoals bij de in sommige culturen in zwang zijnde eerwraak. De onbesproken faam van de familie is dan van groter belang dan het leven van een medemens. Dergelijke cultuuruitingen kunnen onder ons nu eenmaal niet getolereerd worden. In het Koninkrijk van God, waar we als christenen deel van uitmaken, mogen we elke medeburger van harte accepteren. Ieder die in relatie tot de Heer staat, is een medeburger van ons, zelfs al zijn er verschillen in opvattingen die moeilijk te over­bruggen zijn.

Als dat zo is, zullen we elkaar daar dan ook nooit in kunnen vinden. Maar wel ergens anders in: in het samen ingevoegd zijn in het lichaam van de Christus, in het hecht met elkaar omgaan in zijn gezindheid. (CM).

 

Nooit alleen (gedicht) door Astrid Poldervaart

U laat mij zingen

U laat mij leven

Dat U van mij houdt

Laat U me elke keer weten.

 

U laat me bidden

U laat me bewegen

U geeft me woorden

Voor een ander tot zegen.

 

U laat me juichen

U laat me loven

Het is een eer

In U te geloven.

 

U laat me danken

U laat me ervaren

Hoger dan mijn gedachten

Niet te evenaren.

 

U laat me gaan

U laat me niet alleen

Dag aan dag draagt U mij

U laat me niet alleen.

 

Jezus’ verlangen naar eenheid Door Wim te Dorsthorst

Het is altijd weer indrukwekkend in het Johannes-evangelie de hoofd­stukken 13 tot en met 17 te lezen. Als Judas is verdwenen in de duis­ternis van de nacht om zijn Heer te verraden, geeft Jezus daarna nog het meest heerlijke onderwijs aan Zijn apostelen. Dit gedeelte is bekend onder de naam: “Gesprekken bij het Avondmaal”. Wat opvalt is dat de Heer niet praat over het verschrikkelijke lijden waar Hij nu doorheen zal moeten, maar dat Hij vol zorg is voor Zijn discipe­len, als Hij er niet meer zal zijn. Het Hogepriesterlijk gebed is dan de afsluiting. Direct hierna gaat hij met de elf apostelen naar Gethsemané, waar Hem de verschrikkelijke doodsangst overvalt en Hij even later gevangen genomen wordt. Juist in dat laatste gebed spreekt Hij Zijn zorgen uit voor de apostelen en bidt Hij in Johannes 17 vers 11b (Joh. 17:11b: “Heilige Vader bewaar hen in Uw Naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij een zijn, zoals wij”. Dat is het thema van Zijn laatste gebed tot de Vader: ‘De eenheid van zijn apostelen en de toekomstige gemeente’. In Johannes 17 vers 20 tot en met 23 Joh. 17:20-23) is dan Zijn gebed: “En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En de heerlijkheid, die Gij Mij gege­ven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt”.

De verdeeldheid-zaaier

Tot vijf maal bidt Hij tot de Vader om eenheid voor de gemeente die nu zal gaan ontstaan. Uit zo’n gebed spreekt een diep verlangen, maar ook een grote zorg van de Heer voor de gemeente als Hij er niet meer zal zijn: ‘Opdat zij allen een zijn’!

Hij heeft in Zijn onderwijs drie en een half jaar lang de geestelijke wereld geopend en de Naam van de Vader aan Zijn apostelen geopen­baard. Maar Hij heeft daarin ook laten zien, wie de grote tegenstand? is van God en de mensen. Hij heeft de duivel openlijk aangewezen als de dief, de slachter en de verdelger. De vader der leugen en de oorzaak van alle ellende, waar mensen in ver­strikt kunnen zitten . Hij is ook de grote verleider, bedrieger en aankla­ger. Maar één eigenschap, die ook uit z’n Griekse naam (Diabolos) naar voren komt, is: ‘uiteenwerper’, ‘ver­deeldheid-zaaier’. Dat speciale werk van de duivel zien we op alle terrei­nen van het leven, maar vooral in kerken en gemeenten. De Heer Jezus bidt om eenheid en de duivel zaait verdeeldheid! Hij heeft dat altijd gedaan, ook onder het oude volk Israël, en hij zal dat blijven doen tot het einde toe. We hoeven daarvoor maar acht te geven op de indringende waarschuwingen van de Heer zelf en van de apostelen in hun onderwijs.

Volmaakt zijn tot één

In deze laatste verzen van Zijn gebed Johannes 17 vers 20 tot en met 23 (Joh. 17:20-23) bidt de Heer niet alleen voor de apostelen, maar ook voor allen die door het woord van de apostelen in Hem gaan geloven. En met welk doel? “Opdat zij allen een zijn”. En dan gaat Hij die een­heid nog wat duidelijker stellen als Hij zegt: “opdat zij allen één zijn gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in ons één zijn ” (vers 21). De NBG-vertaling vertaalt met: ‘… dat ook zij in Ons zijn’, maar de Statenvertaling en de meeste andere vertalingen, hebben: … dat ook zij in Ons een zijn. Het gaat dus om een hele bijzondere en diepe een­heid van de gemeente. Een eenheid zoals Jezus en de Vader één zijn! In Johannes 14 vers 7b tot en met 9b (Joh. 14:07b-09b zegt de Heer tot Filippus: “Van nu aan kent gij de Vader en heb: Hem gezien. Wie Mij gezien heen. heeft de Vader gezien”. De Hebreeënschrijver zegt later: “dat Jezus de afstraling is van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen” Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 1:3a). Om die eenheid bidt de Heer voor Wijn volgelingen voor Hij gaat lijden en sterven. Hij bidt zelfs in vers 23: “Dat zij volmaakt zijn tot een”.

En waarom is deze diepgaande een­heid zo belangrijk – in de eerste plaats van zijn apostelen natuurlijk, maar ook van alle christenen – “Opdat de wereld gelove en erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt”, zegt Hij (vers 21 en 23).

Zolang de gemeente nog verdeeld is en niet tot die volmaakte eenheid is gekomen is zij geen getuigenis en geen betrouwbaar bewijs dat de Heer Jezus door de Vader in de wereld gezonden is. Dan is de gemeente ongeloofwaardig en onwaarachtig! Ik geloof dat de een­heid waar de Heer om bidt, de diep­ste betekenis is van het gemeente­zijn en het grootste wonder wat de wereld zal kunnen overtuigen, als zij volmaakt is tot één. De Heer bidt dus niet om een oecu­menische eenheid zoals bij de Protestantse kerk, wat op het ogen­blik nogal actueel is, maar in wezen slechts een papieren overeenkomst is. Ook geen eenheid in ‘verscheide­nheid’, zoals dat zo interessant genoemd wordt, maar natuurlijk geen eenheid is. Ook geen eenheid tussen Rooms Katholieken en evangelischen zoals in Amerika gezocht wordt! Nee, de Heer bidt om een eenheid “zoals de Vader en de Zoon een zijn”!

Bijzondere vorming

Is dit niet veel te hoog gegrepen van de Heer? Hoe zou dat gerealiseerd kunnen worden als Hij er zelf niet meer is?

De Heer is ruim drie jaar rondge­trokken in Israël en Hij leerde en onderwees de schare aangaande het Koninkrijk Gods, maar aan Zijn apostelen heeft Hij heel bijzonder onderricht gegeven. Op veel plaatsen lezen we in de evangeliën dat Hij zich heel speciaal met de twaalven bezighield. Zo lezen we bijvoorbeeld in Markus 4 vers 34 (Mark. 04:34): “Tot de scharen sprak Hij enkel in gelijkenissen, maar afzonderlijk aan zijn discipe­len verklaarde Hij alles”. In de gesprekken bij het avondmaal zegt Hij tegen de elf overgeblevenen: “Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt. Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aan­gewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen Johannes 15 vers 15 en 16 (Joh. 15:15-16). Ook in Zijn laatste gebed tot de Vader zegt Hij dat Hij de Naam van God aan hen heeft bekend gemaakt en dat Hij de woorden die de Vader Hem gegeven had aan de apostelen bekend heeft gemaakt (vers 6-8). Zelfs na Zijn opstanding is Hij hen nog 40 dagen verschenen om hen te onderrichten over alles wat het Koninkrijk Gods betrof, en door de heilige Geest heeft Hij hen Zijn bevelen gegeven.

Zo zijn de apostelen door de Heer grondig toebereid om de bouwers van de gemeente van Jezus Christus te zijn.

De heerlijkheid

Hij bidt in vers 22 voor hen: “En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn”.

Wat bedoelt de Heer met die ‘heer­lijkheid’?

Je kunt denken aan de kennis van de Vader en alle woorden die de Vader Hem gegeven had en die Hij aan hen doorgegeven heeft, dat is ook heerlijkheid, maar ik geloof dat de Heer hier de heilige Geest bedoelt. Bij Zijn hemelvaart geeft Hij ook de opdracht dat ze moeten blijven wachten op het ontvangen van de heilige Geest. Dan zullen ze kracht ontvangen om uit te gaan zoals Hij uitgegaan is.

Voor de Heer Zijn bediening begon, liet Hij zich dopen en werd Hij ver­vuld met de heilige Geest. Van toen af was Hij aangedaan met hemelse kracht, autoriteit en goddelijke heer­lijkheid. Zijn hemelse Vader bekleedde Hem met heerlijkheid tot het vervullen van een geweldige taak. Deze heerlijkheid trad naar buiten als Hij zijn mond opende om het evangelie te brengen aan de armen, om Zijn discipelen te onder­wijzen in de geheimenissen van het Koninkrijk Gods, en wanneer Hij rondging weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren (Hand. 10:38).

Zo kunnen we op verschillende plaatsen lezen in de evangeliën dat de Heer Jezus Zijn ‘heerlijkheid’ openbaarde. Deze ‘heerlijkheid’ was zichtbaar en hoorbaar voor hen die in Hem geloofden. Voor de ongelovi­gen en dwarsliggers was Hij nog steeds de timmermanszoon uit Nazareth en werd Hij veracht, juist om die ‘heerlijkheid’ en zochten ze Hem te doden.

“En deze heerlijkheid heb Ik ook aan hun gegeven”, bidt Hij. En dan niet op de eerste plaats om de werken te doen die Hij gedaan heeft, maar ‘opdat zij een zijn, gelijk wij een zijn’!

De tijd van Handelingen

Hij heeft de apostelen niet zomaar de wereld ingestuurd. Hij zegt: Vader, gelijk gij Mij gezonden hebt in de wereld; heb Ik ook hen gezon­den in de wereld” (vers 18). Dat wil zeggen: met dezelfde kennis en dezelfde toerusting! En de apostelen zijn na Pinksteren de wereld ingegaan, vervuld met de heerlijkheid Gods, en met een eens­luidende boodschap die zij van de Heer geleerd hadden. Beginnende in Jeruzalem, vervolgens in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste, der aarde Handelingen 1 vers 8b (Hand. 01:08b). De apostel Paulus schrijft later aan de Efeziërs dat de gemeente gebouwd wordt op het fundament van de apostelen en de profeten, ter­wijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is Efeze 2 vers 20 (Ef. 02:20).

In Openbaring 21 vers 14 lezen we over het nieuwe Jeruzalem, beeld van de gemeente, zien we op de fun­damenten van de stad de twaalf namen van de apostelen van het Lam (Openb. 21:14). Wat een machtige tijd moet dat geweest zijn in het begin. Allen die tot geloof kwamen waren één omdat ze het woord van de apostelen geloofden. En niemand hoefde te twijfelen aan de echtheid van de boodschap, want de Heer werkte mee en bevestigde de woorden van de apostelen door de tekenen die er op volgden. Allen lieten zich dopen volgens de opdracht van de Heer Jezus en ontvingen dan ook de heili­ge Geest volgens de belofte, want zonder deze stappen is er geen een­heid mogelijk waar de Heer om heeft gebeden. De heilige Geest is de Geest der waarheid en wil de gelovi­gen de weg wijzen en hen leiden in de volle waarheid. Hij smeedt alle gelovigen, van alle volken, rassen en culturen over de hele wereld samen tot één lichaam. Allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, lezen we in 1 Korinthe 12 vers 12 en 13 (1 Kor. 12:12-13). Schitterend mooi is dat!

Het is geweldig begonnen

Er is de voorbije 20 eeuwen veel fout gegaan met de gemeente van Jezus Christus. Al vrij snel na de dood van de apostelen verdween het geloof en de glans die de eerste gemeenten zo sierde. En toen in de 4e eeuw de staatsgodsdienst werd ingevoerd, betekende dat het gaan in geestelijk ballingschap. Het volk van God werd verstrooid onder wereldlij­ke en kerkelijke machthebbers en wat het allerergste was, de boodschap van de apostelen werd niet meer gehoord.

De profeet Joël beschrijft in Joël 1 vers 4 (Joël 01:04) wat er dan met het volk van God gebeurt: “Wat de knager had overgelaten, heeft de sprinkhaan afgevreten; wat de sprinkhaan had overgelaten, heeft de verslinder afge­vreten; en wat de verslinder had overgelaten, heeft de kaalvreter afge­vreten”.

Zie je het voor je? Wij staan nu bij de resultaten van dat eeuwenlange proces. Zo heeft de satan met zijn rijk Jeruzalem, het huis Gods, de gemeente verwoest, leeggeroofd en het tot een puinhoop gemaakt. De duivel heeft kans gezien alles wat de gemeente betreft, leiding en gezags­structuren, bedieningen, werking van de gaven van de heilige Geest, zicht op wat de gemeente is en het doel van de gemeente, met een dikke laag religieuze modder te bedekken. Kaal geknaagd, afgevreten, verslonden…

Er is in de loop van de eeuwen een verdeeldheid ontstaan die alle begrip te boven gaat. Duizenden richtin­gen, stromingen, groeperingen, ker­ken, gemeenten… Bij geen enkele andere godsdienst vind men dit zoals juist bij het christendom! Waarom? Omdat de duivel, de grote uiteenwerper’, altijd bezig blijft verdeeldheid te zaaien. Als we deze verdeeldheid zien dan zeggen we: Daar moet een wonder gebeuren, wil er nog ooit weer een eenheid komen onder het volk van God. Een eenheid als waar de Heer Jezus om gebeden heeft en zoals dat in de dagen van de apostelen geweest is. De nieuwe tijd

Maar goddank, we leven nu in de tijd dat vele profetieën die spreken van het herstel van de gemeente in het laatst der dagen, in vervulling gaan. Om maar één plaats te noe­men, wat Jesaja zegt in Jesaja 51 vers 3 (Jes. 51:03): “Want de Here troost Sion, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wildernis als de hof des Heren; blijdschap en vreugde zullen er gevonden worden, loflied en geklank van gezang”.

Daar is de Heer mee bezig in deze tijd! Niet alleen de schepping zucht, maar ook velen van Gods volk zijn nog ziek, verdeeld en krachteloos en hebben diepe genezing en oprich­ting nodig.

Belangrijk is om geestelijk opmerk­zaam te zijn zodat we door de heili­ge Geest ervaren dat we midden in deze ontwikkeling leven, zoals Jesaja hier beschrijft.

Wij leven duidelijk in de eindtijd en bewegen ons naar een geweldige nieuwe volheid des tijds, naar de openbaring van de zonen Gods! De landman heeft eeuwen en eeu­wen geduld gehad en gewacht op de volle vrucht van het land, totdat de vroege en de late regen erop geval­len is, schrijft Jakobus 5 vers 7 (Jak. 05:07) Wij mogen het nu beleven dat de late regen valt/gaat vallen en de volle vrucht zich zal gaan openbaren. Daarom is er allerwegen een ver­langen in de gemeenten om weer te komen tot een structuur als in de begintijd. Dat is niet ouderwets, maar dat is nu de ware vernieuwing om weer terug te keren naar de Bijbelse principes, wat de Heer zelf en Zijn apostelen geleerd hebben. En ik geloof dat de Heer zelf werkt in deze drang naar geestelijke vernieuwing en vrijheid.

Hij werkt immers het willen en het werken in ons, zegt Filippenzen 2 vers 13. (Filip. 02:13) De Willibrord-vertaling heeft: “God is het immers die zowel het willen als het doen bij u tot stand brengt, om zijn heilsplan te verwezenlijken”.

Zo zal er uiteindelijk een gemeente tot stand gaan komen waar de Heer Jezus zo vurig om gebeden heeft: “Opdat zij een zijn, gelijk wij een zijn: Ik in hen en gij in mij, dat zij volmaakt zijn een!”

 

De eeuwigdurende relatie door Yvonne Sulman

Een persoonlijke relatie met de Heer heeft nooit een einde. Door geloof in Jezus hebben wij een eeuwig, eindeloos leven, samen met Hem, naar Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16). Maar zolang de duivel nog de overste is van de wereld waarin wij leven, hebben we ons verstand ten volle nodig.

Door ons verstand en door de heilige Geest hebben we het vermogen, te gaan onderscheiden wanneer God tot ons spreekt en wanneer niet. Hierdoor kunnen we orde aanbrengen in ons leven, hoofdzaken van bijzaken onderscheiden en daardoor onze aandacht richten op hetgeen dat voor ons op dat moment de

hoogste prioriteit heeft.

Wij hebben met de Heer een heerlijk vooruitzicht voor ons hele (aardse en geestelijke) leven en daar mogen we kracht uit putten.

Maar dit betekent niet dat ons leven van dit moment minder belangrijk is, inte­gendeel! Alles wat we op dit moment leren, waar we in groeien en ontwikke­len, daar hebben we voor ons verdere leven op aarde en in de hemel baat bij. Het leven zonder einde is nu al aan de gang. Daarom, omgordt uw lendenen en strijdt de goede strijd des geloofs!

 

Vertegenwoordiger van Gods Koninkrijk door Jack Schoenaers

 

“Onze brief zijt gij, geschreven in onze harten, kenbaar en leesbaar voor alle mensen, daar gij toont een brief van Christus te zijn, door onze dienst opge­steld, niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten. Zulk een vertrouwen hebben wij door Christus op God. Niet dat wij uit ons­zelf bekwaam zijn iets als ons werk in rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend” “De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is”  Paulus in 2 Korinthe 3 vers 2 tot en met 6 en 2 Korinthe 3 vers 17 en 18 (2 Kor. 03:02-06 en 2 Kor. 03:17-18).

Terugkomend op het artikel “Onze roeping en verkiezing” in ons vorige nummer, de volgende vraag: Heb je ondertussen voor jezelf al uitge­maakt of je toeschouwer of waarlijk betrokkene wilt zijn? En zo ja, heb je voor jezelf en als gemeente dan ook geestelijke doelen gesteld?

Willen wij God en Jezus Christus en het Koninkrijk Gods vertegenwoordi­gen?

Paulus noemt in het boven afge­drukte gedeelte een ander beeld voor ‘vertegenwoordiger’ namelijk een ‘brief, kenbaar en leesbaar voor alle mensen, daar gij toont een brief van Christus te zijn”.

En terzelfder tijd, ook dienaren van een ‘nieuw verbond’ in Christus Jezus. Vertegenwoordigers zijn afge­zanten en vertrouwelingen, perso­nen met uitstraling. In de natuurlij­ke wereld zijn het mensen die optre­den namens hun baas en hem en tevens ook de firma vertegenwoordi­gen. Zij zijn dan ook de schakels of de tussenpersonen die bemiddelen bij geschillen. Ze brengen datgene wat van waarde is over om daarmede mensen, dieren, planten of techni­sche dingen te dienen en beter te laten functioneren. Ze vertegenwoordigen niet alleen maar bepaalde producten, maar bovenal een ‘Naam, een Waarmerk en tevens Waarborg voor Kwaliteit, het Beste van het Beste’. En die Naam, daar gaat wat van uit. Daar kan je mee voor de dag komen. Zó ook heeft God ons en via ons, de wereld wat te bieden, namelijk het Label van Topkwaliteit, Kwaliteitsleven, en dit is Leven tot in Eeuwigheid, hetgeen Eeuwigdurend Leven Gods inhoudt. Dit onder de vorm van Waarheid, Gerechtigheid, Vrede en Blijdschap.

Wat zijn nu de vereisten waaraan een vertegenwoordiger dient te vol­doen? Dit hopen we in een negental punten duidelijk te maken.

 

1.Betrouwbaar zijn.

Mensen waar je dus op vertrouwen kunt. God zegt van hen in Spreuken 11 vers 13 (Spr. 11:13): “Wie betrouwbaar is van geest houdt een zaak verborgen.” De Statenvertaling zegt: “Een betrouw­baar man weet iets vóór zich te hou­den.” Je komt als vertegenwoordiger immers met mensen in contact, die je iets toevertrouwen; dat ga je dan niet aan de grote klok hangen. De concurrentie (het rijk der duisternis) wil daar immers maar al te graag munt uit slaan.

Spreuken 13 vers 7 (Spr. 13:07): “Een betrouwba­re bode brengt genezing” (“Herstel”- Wilbr.vert.).

Spreuken 28 vers 20 (Spr. 28:20): “Een betrouw­baar man heeft véél zegen” (Eerlijk man-Wilbr.vert.). In 1 Korinthe 4 vers 1 en 2 (1 Kor. 04:01-02) heeft Paulus het over “beheerders van geheimenissen Gods”. De vereiste voor hen is, dat ze betrouwbaar zijn. De Bijbel geeft een prachtig voor­beeld van wat dit voor God inhoudt. Numeri 12 vers 6 tot en met 8 (Num. 12:06-08): “Indien onder u een profeet is, dan maak Ik, de Here, Mij in een gezicht aan hem bekend, in een droom spreek Ik met hem. Niet aldus met Mijn knecht Mozes, vertrouwd als hij is in héél Mijn Huis. Van mond tot mond spreek Ik met hem, duidelijk en niét in raadselen, maar hij aanschouwt de gestalte des Heren”. De Willibrord-vertaling heeft het over: “Mijn dienaar Mozes. hij is Mijn Vertrouweling in héél Mijn Huis”. Prachtig toch?

Vertegenwoordigers zijn dus ver­trouwelingen en dit in héél Gods Huis. Ze hebben gemeenschap met God, en weten wat het betekent om met hun hemelse Vader om te gaan en een vertrouwensrelatie op te bou­wen. Ze weten ook wat in het Vaderhart van God is, doordat ze leven aan en vanuit Zijn boezem. Ze ’tafelen’ regelmatig met Hem en raken hierdoor Eén met en volkomen doordrongen van Hem. Hierdoor ontvangen en hebben ze

ook macht en autoriteit ontvangen om te spreken en handelen in Zijn Naam.

2.Zijn zich bewust dat ze zijn wie God zegt dat ze zijn.

We zijn zonen Gods, erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Jezus Christus. We zijn Gods oogap­pel, geliefden, koningen en pries­ters. Burgers ook van een Rijk in de Hemelen. Gezalfden van de Heer, met kracht van heilige Geest uit de hoge aangedaan, mogen zij, vrij­moedig altijd weer, tot Zijn heerlijk Heiligdom ingaan. Om van daaruit dienaren te zijn en tevens vertegen­woordigers van Gods Koninkrijk hier op aarde. Rechtvaardigen ook, op weg naar ‘volmaaktheid’ Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48), strijders in het Leger Gods, uniek ook, want ze zijn waardevol en hooggeschat, door Hem Die hen heeft liefgehad en nog heeft. Hij heeft hen gered en dit om ook ande­ren te redden, bevrijd om anderen te bevrijden, verlost om te verlossen en hersteld en genezen om te herstel­len en te genezen allen die door de duivel overweldigd zijn. Alzó doende zijn ze immers niet te vervangen.

3.Zijn zich bewust van wat ze aan Geestelijke bagage hebben ontvangen.

Door doop en volheid in heilige Geest, ontvangen ze immers ‘gena­degaven en bedieningen’, en dit van­uit van wat ze zich in het geloof heb­ben ‘eigen gemaakt’. Dit alles om anderen in de gemeente van Jezus Christus te dienen. Tezamen als ‘Lichaam van Christus’, zullen ze ook de schepping dienen met kennis en inzichten en dit in alle wijsheid Gods met geloof en gaven van God aan de gemeente geschonken. Genezingen en werking van krach­ten, profetie, onderscheiden van geesten, allerlei tongen, vertolking van tongen.

Eveneens is er sprake van apostelen, profeten, herders en leraars, bekwaamheid om te helpen en te besturen. Zo ook verscheidenheid van tongentaal en het zingen van geestelijke liederen, psalmen en lof­gezangen. Vertegenwoordigers van God en Zijn Koninkrijk zullen hier dan ook ‘volijverig’ in bezig zijn en dit tot dienstbetoon aan de heiligen en geloofsgenoten. Ga daarom met datgene wat je ontvangen hebt aan het werk. En dit niet om er iets voor terug te krijgen. Doe je werk maar van harte ‘als voor de Heer’.

  1. Leer horen (luisteren), zien en zwij­gen

En hier neem ik dan de draad weer op bij Spreuken 11 vers 13 (Spr. 11:13) waar de Groot Nieuws Bijbel vertaalt: “Bij praatzieke mensen is geen geheim veilig. Een betrouwbaar mens weet iets voor zich te houden”. Als in het ‘zakenleven’, en in het omgaan met mensen de grootste ‘integriteit’ geboden is, hoeveel te meer dan niet in en met mensen, klein of groot, arm of rijk, ongeletterd of geletterd. Belangrijk voor vertegenwoordigers is dan ook, dat hun ‘hemel’, hart of innerlijke mens volledig afgestemd is op ‘het spreken Gods’. Hetgeen van daaruit ‘op orde’ is, ook een open oog en oor hebben van binnen zowel als van buiten of naar buiten uit. Leren afgestemd te zijn op de dialoog tussen wat God denkt en zegt en daaruit je besluiten trekken. Als mensen je wat vragen, hen waar dit nodig mocht blijken, pas ant­woorden na ruggenspraak met je hemelse Zender en Opdrachtgever. Neem gerust de tijd om te overden­ken en dit, om samen te stemmen en samen met Hem besluiten te nemen.

Sommige vragen hoeven daarom ook niet direct beantwoord te wor­den. Het kan zijn dat een persoon innerlijk worstelt met zaken waarop hij is gewezen door mensen of door Gods Geest en vanuit Gods Woord. Mogelijk weet je iets van die iemand of heb je het van ‘horen zeggen’. Pas dan juist op om té snel te gaan spreken. Boze geesten kunnen er immers hun voordeel uit halen. Daarenboven wil de tegenstander het later maar al te graag tégen je uitspelen en misbruiken.

5.Gemotiveerd, geestdriftig, enthousiast en positief zijn.

‘De wereld waarin wij leven heeft geen toekomst meer’, is een gezeg­de, dat we vaak horen. Velen stellen zich dan ook passief op. Je hoort overal klagen over economische toe­standen die verslechteren, de werk­gelegenheid die allerminst rooskleu­rig is, de toenemende geldontwaar­ding, en de koopwaar, welke sinds de invoering van de ‘Euro’ steeds maar duurder wordt. Schuilt hierin nu niet een reëel gevaar, dat deze ’tijdsgeest’, de gemeente wil infiltreren? Jazeker! Laten juist wij, als vertegenwoordi­gers, proberen mensen mee te nemen in hetgeen wij weten over wat God zegt ten aanzien van dit alles. Het is daarom van het aller­grootste nut om positieve gedachten vanuit Gods denkwereld bij mensen achter te laten. Merk je nu dat men­sen dit in het verkeerde keelgat schiet en lukt het je bijgevolg niet om ‘geestelijk kostbare gedachten’ ingang te doen vinden en, of krijg je de wind van voor, Wees dan en blijf vriendelijk: “Uw vriendelijkheid zij immers alle mensen bekend” Filippenzen 4 vers 5 (Filip. 04:05).

6.Zit jou iets tegen?

Heb je met andere woorden wel eens een ‘rotdag’ (sorry!). De éne dag is immers de andere niet, en dit niet alleen voor de natuurlijk inge­stelde mens. Je kan ergens slecht worden ontvangen. Je woorden wor­den verkeerd begrepen. Je kan uitge­maakt worden voor een bemoeial terwijl je nu net begrepen had dat het ging om ‘betrokkenheid’. Hier gelden dan naast ‘vriendelijkheid’, ook nog, dat je ‘een geestelijk mens’ bent. Scheidt dan ook duidelijk ‘de mens’ van ‘de macht’ die hem mis­bruikt. Zet vooral een mens niet in de hoek, hij, zij, is daarvoor véél te dierbaar voor God. Speel daarente­gen in op het positieve wat in die mens aanwezig is, al is dit nog zo weinig. Versta de kunst om het eruit te halen en help hem, haar, er mee aan de slag te gaan. Stel dat je door iemand slecht ont­vangen of de deur gewezen bent; verzuim dan niet om bij de eerstvol­gende gelegenheid terug te gaan ‘met de groeten van de baas’. Hierbij past enige uitleg. Uit een rijk gevulde loopbaan als vertegenwoordiger van een firma in ‘veevoeder additieven’ kwam ik op een dag bij een veevoederbedrijf waar ik voor het eerst contact zocht om mijn producten aan te prijzen. Bij het betreden van het directiekantoor, werd ik door de bedrijfsleider erop gewezen dat ik die dag al de zoveelste verkoper was die bij hem over de vloer kwam. Hij merkte daarbij ook nog op, dat hij liever de hielen van mijn schoenen zag dan de tippen.

’s Avonds bracht ik bij mijn baas, ook een christen, verslag uit van mijn wedervaren die dag. Van hem kreeg ik volgende, opmerkelijke raad. Hij zei: “Jack, als je bij een vol­gende gelegenheid daar weer eens in de buurt bent, ga dan terug en breng Mr. X. de groeten van mij over, want ik ken hem. Het zal tevens voor jou een hulp zijn je schroom te overwin­nen”.

Is het niet heerlijk om op die wijze te mogen leren omgaan met men­sen van ‘allerlei slag’. Het is een ‘kunst’ om hen te leren zien en benaderen vanuit de ogen en het hart van God. Hen daarbij boven­dien ook nog eens de ‘groeten(zegen) van onze Baas boven alle baasjes over te brengen’.

  1. Na regen komt zonneschijn.

En zelfs al regent het ‘pijpenstelen’, en dit dagen of weken lang, versta dan de kunst ‘om de zon te zien schijnen’ in datgene waar je mee bezig bent wetende dat: “Wie Hem liefhebben, zijn als de opgaande zon in haar kracht” Richteren 5 vers 31 (Richt. 05:31). En vervolgens: “Want voor u, die Mijn Naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan en er zal gene­zing zijn onder haar vleugelen. Gij zult uitgaan en springen als kalveren uit de stal. Gij zult de goddelozen vertreden, want tot stof zullen ze onder uw voetzolen op de dag die Ik bereiden zal zegt de Here der heerscharen” Maleachi 4 vers 2 en 3 (Mal. 04:02-03).

  1. Oog voor het ‘sneeuwbaleffect’.

“Van de vrucht uwer werken wordt de aarde verzadigd” Psalm 104 vers 13 (Ps. 104:013). “Zij zullen eten van de vrucht van hun wandel” Spreuken 1 vers 31 (Spr. 01:31).

Het goede van God, dat mensen in ons ontdekken, hetgeen ze proeven en ervaren dat dit ‘als van God is, en als geur van Christus’. Kijk, en dit nu, wekt op tot navolging. “Want des Heren ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig bij te staan hen wier hart volkomen naar Hem uit­gaat”  1 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09). Vanuit dit ‘weten’ mogen ook wij op zoek gaan naar zulke mensen, om hen deelgenoten te maken van een ‘hemelse roeping’. Paulus zegt niet voor niets in dit verband in Kolossenzen 1 vers 10 (Kol. 01:10): “Dat gij met rechte kennis van Zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waar­dig te wandelen. Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God. Zó wordt gij met alle kracht, bekrachtigd naar de macht Zijner heerlijkheid tot alle volharding en geduld, en dankt gij met blijdschap de Vader, Die u toe­bereid heeft voor het erfdeel der hei­ligen in het licht”. Breng ‘deze sneeuwbal’ maar aan het rollen, de eeuwigheid zal uitmaken wat jij tot stand hebt weten te brengen.

9.Vermenigvuldigen door te delen.

Een landbouwer in Indiana (V.S.) wiens graan ieder jaar op de streek- beurs bekroond werd, maakte het zich tot een vaste gewoonte, zijn beste zaadgoed met zijn buren, ook boeren, te delen.

Toen hem gevraagd werd, waarom hij dat deed, antwoordde hij: ‘Uit louter zelfbescherming’. De wind, die het stuifmeel doet opwaaien verspreidt het bijgevolg ook over de velden. Wanneer nu mijn buren, graan van mindere kwaliteit verbouwen, verlaagt dit de wederzijdse bevruchting, met als gevolg ook een mindere kwaliteit van mijn eigen graan. Daarom zorg ik er juist voor dat ook zij de aller­beste kwaliteit gaan verbouwen. Is dit prachtige voorbeeld ons niet voorgeleefd door onze Here Jezus Christus en dit niet alleen door het verhaal van de “vermenigvuldiging van de broden.”

Hij ging eerst delen van het Leven dat in Hem was om zó te kunnen vermenigvuldigen. De diepere geestelijke les hieruit voor ons is Psalm 68 vers 19 Statenvertaling (Ps. 068:019): “Gij hebt gaven geno­men om uit te delen onder de men­sen.” De Willibrordvertaling geeft: “Gij hebt gevorderd, -is opgeëist- de gaven van mensen”. En Paulus zegt in Efeze 4 vers 8 (Ef. 04:08): “Gaven gaf hij aan de mensen”. En wat gedacht van Jesaja 9 vers 1 en 2 (Jes. 01-02: “Het volk dat in duisternis wandelt ziet een groot licht, over hen die wonen in een land van diepe duisternis straalt een licht; Gij hebt het volk vermenigvul­digd, zijn vreugde groot gemaakt. Het verheugt zich voor Uw Aangezicht met de vreugde bij de oogst, zoals men juicht bij het verde­len van de buit”.

De apostel Petrus spreekt in 1 Petrus 4 vers 10 Statenvertaling (1 Petr. 04:10) van: “Dient elkander, een ieder naar de genade­gave die hij ontvangen heeft als goede uitdelers der menigerlei gena­de Gods”.

Dat betekent: “Vruchtdragend die aan de bekering beantwoordt” Matteüs 3 vers 8 (Matt. 03:08). “Een goede boom brengt immers goede vruchten voort, en dit in tegenstelling tot een slechte, die slechte vruchten zal dragen” Matteüs 7 vers 16 tot en met 20 (Matt. 07:16-20). In Johannes 5 vers 5 (Joh. 05:05) heeft Jezus het er over: “Om in Hem te blijven en zó ook vrucht voort te brengen”. Daarin is immers de Vader verheerlijkt.

In de liefde Gods

Tevens worden wij opgeroepen om als vertegenwoordigers van God en Zijn Rijk in Vaders liefde te blijven en Zijn geestelijke leefregels (gebo­den) te bewaren. Van daaruit ook elkaar en eik-ander lief te hebben gelijk de Vader ons liefheeft en zodoende ons leven in te zetten voor onze vrienden.

Voeg hierbij nog de vruchten van de Geest uit Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22): “Liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.” Dit alles als het allerbeste zaad Gods dat in onze har­ten is gevallen door Woord en Geest van God. We mogen dit, naar het voorbeeld van onze vriend uit Indiana ook als ons ‘life-motief’ gaan hanteren.

Als Gods vertegenwoordiger en tevens vertrouweling op aarde mogen we ons begeven onder het volk wetend: “Als wij gewillig zijn en luisteren, dan zullen we ook het goede des lands eten” Jesaja 1 vers 19 (Jes. 01:19). En: “Uw volk is één en al gewillig­heid ten dage van uw heerban, in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op” Psalm 110 vers 003 (Ps. 110:003). Zoals een leger geroepen is tot de strijd, zó zijn de zonen Gods in de eindtijd geroepen om de vijand te laten horen en zien de kracht van Gods Woord hetwelk in hen gestalte heeft genomen, net zoals in de mens Jezus, Zoon van de levende God.

De duivel zal ook bij hen aanklop­pen, maar vind in hen niets meer om hen aan te klagen. Zó zal God dan Zijn uitverkorenen stellen tot een Naam en een Lof onder alle vol­keren op aarde. Een volk van verte­genwoordigers van God en Zijn Koninkrijk. De moeite méér dan waard hier dan ook hélemaal in mee te gaan.

Immers ‘Noblesse-Oblige – Adeldom Verplicht’. Doet u mee?

 

Bereid zijn alles op te geven… door Roel Schipper

“Maar Ruth zei: ‘Dring er bij mij niet op aan, dat ik u in de steek zou laten door van u terug te keren; want waar gij zult heengaan, zal ik heen­gaan en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten: uw volk is mijn volk en uw God is mijn God'” Ruth 1 vers 16 (Ruth 01:16).

De geschiedenis van Ruth is voor ons (nieuwtestamentische gelovi­gen) opgetekend, opdat wij door haar bemoediging en onderricht zouden ontvangen vgl. Romeinen 15 vers 4 (Rom. 15:04).

Een dubbele hongersnood

Door hongersnood gedreven, trek­ken Elimelech en zijn vrouw Naomi weg uit Bethlehem in Juda om in de velden van Moab voedsel te zoeken, zodat ze daar kunnen overleven. De vermelding dat ze uit Bethlehem weg­trekken, geeft te denken, want Bethlehem betekent ‘broodhuis’, en deze plaats is dus de korenschuur van het land. Maar die korenschuur is leeg, de voedselvoorraden zijn op en het volk lijdt honger. Wat het natuurlijke leven betreft verkeert het volk Gods in een noodtoestand. Dit verhaal geeft ons tevens inzicht in de geestelijke staat van het volk Israël. In het (beloofde) land van melk en honig is er gebrek aan voed­sel. Er is een nijpend tekort aan woorden Gods, en Goddelijke open­baring komt niet of nauwelijks meer voor. Een trieste zaak. Het verhaal doet denken aan de broers van Jozef, die voedsel gaan zoeken in Egypte omdat er in Kanaän hongersnood heerst.

Noem mij maar Verbittering!

In het vreemde land komt Naomi tot een totale verarming. Ze wordt beroofd van haar man en beide zonen. En alsof de ellende nog niet groot genoeg is, blijven haar schoondochters Orpa en Ruth kin­derloos. Rondom dit gegeven hangt in de sfeer van het Oude Testament een gevoel van smaad en wanhoop. Als we ons verdiepen in de levensge­schiedenis van Naomi, kunnen we begrip opbrengen voor het feit dat bij haar, vanwege de grote tegensla­gen, verbittering een kans krijgt. De onzichtbare aanklager houdt haar voor dat ze deze tegenspoed aan zichzelf te wijten heeft. Ze heeft immers haar land en volk de rug toegekeerd en er voor gekozen zich in te laten met afgodendienaars. Haar rechtvaardige ziel wordt gekweld als ze (evenals Lot in Sodom) ziet hoe het volk rondom haar de god Kemos (onderwerper) vereert, hetgeen in de ogen van de God van Israël een gruwel is 1 Koningen 11 vers 7 (1 Kon. 11:07). Ongetwijfeld heeft ze in haar- nood vurig tot God geroepen. De hemel lijkt van koper, en ze voelt zich eenzaam en verlaten. Ze wil terugkeren, gedreven door het sterke verlangen, dat allen zo kenmerkt die eenmaal gedronken hebben uit de put van Bethlehem 2 Samuel 23 vers 15 (2 Sam. 23:15). Haar enige begeerte is, nog te mogen sterven op de plaats waar zij meent haar geluk te hebben achter­gelaten. In deze troosteloze situatie komt echter een heerlijke wending.

Goddelijke uitredding

God brengt in haar lot een keer. Hij weet de dingen ten goede te keren. Zijn ogen zijn immers gericht op de eenzamen, op de treurenden om hen te troosten. Haar gebeden worden verhoord, want de troost en de krachtige bijstand die zij van Ruth ontvangt, is Goddelijke leiding. Zonder Ruth zou Naomi waarschijn­lijk niet in de annalen der Bijbelse geschiedenis zijn vermeld. Zonder Naomi zou ook Ruth echter geen deel gekregen hebben aan de belof­ten die rusten op het volk Israël. Hoe mooi is deze wisselwerking. Naomi deelt mee in de zegen die haar schoondochter later ten deel valt: door genade wordt Ruth de overgrootmoeder van David, en in de lijn der geslachten de stammoe­der van de Here Jezus, de Redder der wereld.

Onze jonge Moabitische vrouw heeft e God van Israël leren kennen door Elimelech en Naomi. Hier zien we hoe belangrijk het is om in het dage­lijkse leven een getuige te zijn van de Here Jezus, niet alleen met het woord, maar vooral ook met de daad. Door Naomi en Elimelech leert Ruth de dienst des Heren ken­nen. De kennis van de God van Israël welke zij tijdens haar huwelijk verkregen heeft, is bij haar niet iets oppervlakkigs en uitwendigs geble­ven, maar is verdiept tot een per­soonlijke liefdeband, waarvan zij zich juist nu ten volle bewust wordt. Ze komt tot de overtuiging dat de – God die Naomi dient, de ware God is. Ze is bereid Moab vaarwel te zeg­gen en los te laten alles wat ze ooit heeft geleerd. Zij komt tot een levenskeuze: deze God wil ik dienen en ik wil behoren tot het volk welks God de Here is.

Dat het haar ernst is, blijkt uit het feit dat zij zelfs zweert bij de naam Here, met de eedsformule die in die vorm alleen bij de Israëlieten gebruikelijk was. Ze verbindt haar lot aan dat van Naomi. Zij toont daarmee tot elke prijs bij Naomi te willen blijven. Een kloek besluit, maar tevens een riskante onderne­ming, daar Ruth het risico loopt, door Naomi’s volk niet opgenomen te worden. Ze is immers een Moabitische van geboorte en die woorden klinken bijna als een vloek. Toch beschouwt ze het volk van Naomi van nu af als haar eigen volk. Ze voelt zich in het diepst van haar ziel aan Naomi’s volk verbonden.

De consequenties aanvaarden

Haar schoonzus Orpa is aanvanke­lijk ook bereid Moab vaarwel te zeg­gen. Doch hoewel zij gezegd had met Naomi mee te gaan, is zij niet los van haar familie, volk en goden. Zij gaat wel een eind mee, maar keert op een gegeven ogenblik toch terug. Ruth klemt zich aan Naomi vast. Dit is niet alleen om het feit, dat zij zoveel van Naomi houdt, maar vanwege haar diep innerlijke overtuiging. Zij zegt: “Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God”. Met deze woorden verbindt zij zich aan de God van Israël en aan zijn volk: ‘Waar gij zult sterven zal ik sterven, en daar zal ik begraven wor­den. Zo moge de Here mij doen, ja nog erger: voorwaar, de dood alleen zal scheiding maken tussen mij en u.’ Haar beslissing is definitief en ze aanvaardt de uiterste consequenties ervan. Daarin zal ze niet beschaamd worden.

Door zich aan Naomi vast te klem­men, krijgt ze een onvoorstelbaar heerlijke plaats toebedeeld in Gods raadsplan. In het Hebreeuws staat het woord dat ook gebruikt wordt voor een man die zijn vrouw gaat aankleven Genesis 2 vers 24 Statenvertaling (Gen. 02:24). Dr. Reisel vertaalt hier: “…en hecht zich dan aan zijn vrouw, opdat zij (weer kunnen) wórden tot één wezen!” Dit vastklemmen van Ruth aan Naomi gaat dan ook veel dieper dan alleen liefde en sympathie voor haar schoonmoeder. God kiest mensen uit die een gezindheid hebben als Ruth. Bij God is sprake van een uitverkiezing die beoogt dat alle mensen behouden worden. God verkiest Ruth om haar krachtdadige en vastberaden hou­ding, die ook zo kenmerkend is voor Abraham. Zoals Hij Abraham ver­koos, zo kiest Hij ook Ruth uit om in hen de hele mensheid te zegenen. Dit gaat heerlijk in vervulling bij de komst van dé Uitverkorene, in wie ook wij uitverkoren zijn. In de Septuagint staat: “Orpa kuste haar schoonmoeder (vurig) en keerde terug naar haar volk; maar Ruth volgde haar” Ruth 1 vers 14 (Ruth 01:14).

‘Hem volgen wij’

Dit nu is de instelling die Jezus ver­onderstelt bij hen die Hém willen volgen. Tot hoever zijn we bereid met Hem mee te gaan? Zijn we bereid aan onze beslissing de uiter­ste consequenties te verbinden? Klemmen we ons aan Hem vast zoals Simon Petrus, wanneer hij namens zijn medediscipelen spreekt: “Here, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven”. Zijn beslissing de Meester te volgen is definitief en onherroepelijk, hetgeen blijkt uit de woorden: “Zie, wij hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd”. Zijn wij evenzo genegen, afstand te doen van al wat we hebben? Lucas 14 vers 33 (Luc. 14:33). Anders kunnen we zijn disci­pel immers niet zijn! Wie Jezus wil volgen, zal eveneens de kosten moe­ten berekenen.

 

Vrienden voor het leven door Cees Maliepaard

“Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet wat zijn Heer doet. Maar u heb ik vrienden genoemd omdat Ik alles wat ik van de Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt” Johannes 15 vers 15 (Joh. 15:15).

De Heer en wij, we zijn met recht vrienden voor het leven. Van twee goede vrienden wordt dit ook wel eens gezegd, maar dat zal dan hoog­stens voor het tijdelijke verblijf op aarde bedoeld kunnen zijn. De vriendschap die Jezus ons biedt, is echter onbegrensd. Daar komt geen einde aan, omdat die altijd doorgaat in het koninkrijk van de Vader.

Hechte vriendschap

Jezus noemt zijn discipelen vrien­den. Dat geldt niet slechts voor zijn volgelingen van het eerste uur, maar voor iedereen die Hem volgen wil uit alle tijden en van alle plaatsen. We behoeven echt geen slaven van de Heer te zijn; Hij zoekt ook geen willoze werktuigen, maar geestver­wanten, mensen die met Hem mee willen denken en het evangelie in hun leven gestalte willen geven. Wat Jezus ons leert, is niet in te pas­sen in enig religieus systeem. Het is geen methode om het leven een andere godsdienstige invulling te geven, maar het schept de mogelijk­heid voor iets heel anders: een rela­tie met de levende Heer te onder­houden. Zoiets is natuurlijk niet alleen in kringen van het volle evan­gelie mogelijk, maar overal waar mensen op Gods genadeaanbod ingaan. Gelukkig maar, want anders liepen we reëel gevaar over het (witte) paard getild te worden. Als de Heer iets doet, gaat Hij er altijd helemaal voor. Wanneer dat niet het geval zou kunnen zijn, begint Hij er niet eens aan. Want Hij is immers een getrouw beeld van Vader boven, en die is enkel goed, helemaal licht, door en door liefdevol en tot op het bot betrouw­baar. Zo doet ook Jezus nooit iets ten dele, maar te allen tijde gericht op de afronding van de zaak waar Hij voor staat. Vandaar dat we zeker weten dat zijn vriendschap er een voor het (eeuwige) leven is. En dat mag van onze kant net zo zijn.

We zijn er voor elkaar

Jezus Christus doet de aanduiding slaven ver van ons weg. In de Schrift staat wel, dat als we alles gedaan hebben wat we moesten doen, we niet anders dan tot de conclusie kunnen komen dat we slechts onnutte slaven zijn. Maar dat is dan ook de typering van de houding van een slaaf: die volbrengt alleen maar wat hij doen moet. Vriendschappelijke dienstverlening wordt daarentegen geheel op basis van vrijwilligheid gegeven. De prent van de gekruisigde Heer met de opmerking: ‘Dit deed Ik voor u, wat doet u voor Mij?’ is een gedachte die in Jezus’ denken geen plaats kan vinden.

Slaafs denken doet er altijd aan twij­felen of de eigen inzet wel goed genoeg is om de meester te bevredig gen. Maar daar onze Meester tevens1” onze grootste vriend is, behoren der­gelijke overwegingen niet tot ons gedachtepatroon. Jezus is er altijd voor ons… en wij voor Hem. In de Christus gaan we niet met elkaar om als met vreemden die bij toeval in hetzelfde schuitje terechtgekomen zijn – allesbehalve! Jezus heeft ervoor gekozen onze vriend te wezen, en op basis daarvan hebben ook wij onze keus voor Hem in alle vrijheid mogen maken. Jezus’ vrien­denkring bestaat uit mensen die zich bij Hem op hun gemak voelen, en bij wie Hij van zijn kant ook echt een thuisgevoel heeft.

 

Dat ene stukje door Froukje Huis

‘Hoe ver ben je?’

Dick kijkt over mijn schouder naar de legpuzzel waaraan ik bezig ben. Eigenlijk was de puzzel bestemd voor een kind, maar omdat elke aan­wijzing over grootte en aantal stuk­jes ontbreekt, zou ik hem ‘even’ uit­proberen’ En… eenmaal begonnen, wil je hem afmaken. Elke dag ga ik naar de zolderkamer er een paar stukjes aan te legg­en.

‘Zo ! je bent een heel stuk opgescho­ten.’ prijst Dick.

‘Ik ben bang dat ik een paar stukjes kwijt ben, er is wel eens wat op de grond gevallen.’ Samen zoeken we de grond af, onder de meubels en onder het kleed. We vinden enkele stukjes en Dick constateert: ‘We hebben alles, er ligt beslist niets meer!’ Vol moed ga ik verder en eindelijk is het dan zo ver. ‘De puzzel is klaar!!’ roep ik naar beneden en zoals het een goed echtgenoot betaamt (!), komt hij direct naar boven. ‘Prachtig!’

Voldaan kijk ik toe, want 1000 stuk­jes is niet niks. ‘Maar…’ gaat Dick verder, ‘Hier ontbreekt nog een stuk­je’-

Wat jammer nou, je denkt dat het af is, volmaakt, en dan ontbreekt er nog iets. Je ziet het nauwelijks, maar toch…!

Ik kijk nog eens op de grond maar weet wel zeker dat er niets meer ligt. ‘Er is nog één mogelijkheid,’ zegt Dick. ‘De stofzuiger! Zullen we?’ Even later zitten we samen op de grond, de stofzuigerzak wordt leeg­gestort op een uitgespreide krant en zoeken maar! Elk aan een kant beginnen we plukje voor plukje uit elkaar te trekken. Papiertjes, een knoopje, een lucifer een schroefje en stof, stof maar geen puzzelstukje. ‘Dit is de laatste pluk,’ ik graai het uit de zak en er springt iets op. Daar is het! Het kostte moeite maar nu is de puzzel echt en volledig klaar! Wat is het een voorrecht als je de bij­bel kent, want ook deze gebeurtenis neemt me plotseling mee naar ‘boven’

De Heiland der wereld heeft mij zo uit het stof der zonde opgegraven. Plukje voor plukje wordt het van me afgenomen, opdat ik die volmaakte mens zou worden, die Hij bedoeld heeft. Hij vond mij de moeite waard om zo diep te gaan dat het zijn leven kostte.

Dat gevonden puzzelstukje maakte mij blij. Hoeveel te meer verheugt Jezus zich wanneer Hij weer een ‘stukje’ kan toevoegen aan de grote schare die niemand tellen kan. Immers Hij wil niet dat iemand ver­loren gaat, maar dat allen behouden worden.

Jezus zoekt ook u! ‘Omdat u kost­baar bent in mijn ogen en hoogge­schat en Ik u liefheb’ Jesaja 43 vers 4 (Jes. 43:04).

 

 

Het wezen van God door Gert Jan Doornink

God is goed! God is! liefde! God is licht! Heerlijke waarheden die ons leven verrijken en ons het wezen van God leren kennen, Sommige christenen zijn wel eens bang dat daardoor een gemakzuchtige invulling van ons christen-zijn tot stand komt: ‘Het doet er niet toe hoe we leven, het komt toch allemaal wel goed, God is immers te allen tijde goed en liefdevol’… Wie zo redeneert heeft er nog weinig van begrepen waarom het werkelijk gaat. Juist het feit dat God enkel goed en enkel liefde is, doet ons beseffen dat dit ook ten volle door mag werken in ons leven en dat we op onbevreesde, ontspannen wijze door het leven mogen gaan.

Het feit dat het wezen van God enkel licht is, wekt in ons het verlangen op óók echte lichtdragers te willen zijn, of zoals Jezus het formuleert: omdat Hij lichtdrager is, in navolging van de Vader, zijn ook wij geroepen dat te zijn. Anders zouden we immers een karikatuur maken van wat we belijden en geloven?

 

2004.05-06 nr. 430

2004.05-06 Levend geloof nr. 430

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink          

Er wordt ons wel eens gevraagd: Is het evangelie waar jullie in Levend Geloof over schrijven niet een apart evangelie, werkt het niet sektevorming in de hand. Een waarom moet er zo nadrukkelijk vermeld worden: ‘het evangelie van het Koninkrijk Gods’?

We willen op dit punt heel duidelijk zijn: er is maar één evangelie en dat is het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten. Maar omdat er in de loop der eeuwen zoveel verwatering, onvolledigheid en onduidelijkheid is ont­staan, die doorwerkt tot op heden, is het voor ons vanzelfsprekend dat we dit oorspronkelijke, echte, volle evangelie via ons blad verkondigen en uitleggen. Deze ‘vanzelfsprekendheid’ is niet automatisch ontstaan. Maar doordat Gods Geest ons overtuigde en we door geloof in het volbrachte werk van Christus een nieuwe schepping werden en daarna gedoopt en vervuld werden met Gods Geest werd dit de vaste basis in ons leven waaruit heel ons denken, spreken en handelen vernieuwd werd en verder tot ontwikkeling komt. We zijn een nieuwe geestelijke wereld binnengestapt en hebben slechts één verlangen, namelijk dat ook anderen deze nieuwe leefwereld leren kennen. Dat is het wat ons motiveert Levend Geloof uit te geven!

Wie dit evangelie eenmaal leert ontdekken en beleven weet dat hij nu behoort tot de werkelijke gemeente van Christus. Dan is het ‘etiket’ wat men verder draagt totaal onbelangrijk en weten ons één met iedereen die datzelfde evange­lie heeft leren kennen en steeds beter leert kennen. En wat dit laatste betreft: we hebben ons best gedaan dat ook in de verschillende artikelen in dit nummer weer op een zo duidelijk mogelijke wijze onder woorden te brengen.

 

Bij de voorplaat door redactie

Als de discipelen door Jezus geroe­pen worden Hem te volgen zijn ze zich nog niet bewust wat dit ‘volgen’ inhoudt. Pas na de Pinksterdag wor­den ze, na de vervulling met de heili­ge Geest, echte vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk. Ook wij beho­ren ons voortdurend verder te bekwamen om dat ook te zijn. Lees in dit nummer de artikelen van Jack Schoenaers (“Onze roeping en verkiezing”) en Wim te Dorsthorst (“De prijs der roeping Gods”) over dit onderwerp. (Illustratie W. Thomas).

 

Zomeractie 2004 door Gert Jan Doornink

Aan het begin van iedere zomer kondigen we altijd onze financiële zomeractie aan. Dat doen we niet uit een soort traditie, maar nood­zakelijk willen we Levend Geloof ook financieel gezond houden. Daarom is een eenmalige extra col­lecte tijdens de zomermaanden voor ons erg belangrijk. Uiteraard kan men het hele jaar door giften overmaken en dat gebeurt geluk­kig ook, maar iedereen die het Levend Geloof-werk een warm hart toedraagt kan dit laten blijken door tijdens de zomer ook een bij­drage over te maken. Dan blijft het mogelijk dat wij op onbezorgde wijze door kunnen gaan met de uitgave van ons magazine, dat gezien de positieve reacties, nog steeds duidelijk in een behoefte voorziet.

Bovendien kunnen wij dan extra exemplaren van ons blad gratis verspreiden, zodat anderen in aan­raking komen met het heerlijke evangelie dat wij in ons blad publi­ceren. Ook in deze tijd van allerlei nieuwe media blijft het gedrukte woord zijn plaats behouden, zeker als dat via een tijdschrift gebeurt. De extra inkomsten maken het bovendien mogelijk proefnummers uit te geven en sommigen die het beslist niet betalen kunnen een gratis abonnement aan te bieden. Kortom, help mee dat ook dit jaar deze actie gaat slagen. Wij sturen u geen acceptgiro’s toe of aparte betalingsverzoeken, maar rekenen op uw eigen initia­tief. U kunt daarbij gebruik maken van onze rekeningnummers Postbank En voor België Landbouwkredietbank, alles ten name van Stichting Levend Geloof, met ver­melding van ‘zomeractie 2004’. En vanzelfsprekend willen wij u alvast hartelijk bedanken voor uw mede­werking!

 

Geen dood- maar een levend geloof! door Gert-Jan Doornink

Ons blad draagt sinds jaar en dag de naam ‘Levend Geloof’. We hebben nooit spijt gehad deze naam te heb­ben gekozen. De basis van ons bestaan (denken, spreken, handelen) is immers ‘het geloof”. En dat we het woord ‘levend’ hebben toegevoegd geeft precies aan wat ons voor ogen staat: een levend, werkzaam geloof in het gewone leven van elke dag. Zeker als nieuwe scheppingen in Christus is dit de spil waar alles omdraait. In de loop der jaren zijn er heel wat artikelen in Levend Geloof verschenen waarbij dit onderwerp rechtstreeks werd besproken. In dit nummer weer een nieuw artikel, want een levend geloof is ook een groeiend geloof, dat wil zeggen Gods Geest bepaalt ons bij de belangrijkheid van bepaalde facet­ten van onze geloofsbeleving die op de achtergrond dreigen te raken of al of niet voor ’t eerst in het volle licht komen te staan.

“Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood” Jakobus 2 vers 26 (Jak. 02:26).

Wie verlangt niet naar een effectief, werkzaam geloof dat uitwerking heeft in het gewone leven van elke dag? Als het goed is verlangt iedere waarachtige gelovige daar naar. We weten immers dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn, want we geloven niet alleen in het feit dat Hij bestaat, maar ook dat Hij een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken. De Hebreeënbrief is hier zeer duidelijk over Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). Geloven is dus een serieuze aangele­genheid, het is niet iets dat we in onze vrije tijd ‘er even bij doen’, maar vervult heel ons leven. Heel ons bestaan als nieuwe schep­ping in Christus is doortrokken van dat ene woord: Geloof! Dat is ’t ook wat God wil honoreren. God is op zoek naar mensen die niet in theorie maar ‘praktisch geloven’. Hun hart is erbij betrokken. Daarom blijft het niet verborgen maar open­baart zich in het gewone leven van elke dag.

Niet om op elk moment een Bijbeltekst te gebruiken als we met ande­ren spreken over de geweldige bete­kenis van het echte geloof, hoewel natuurlijk het Woord, geleid door Gods Geest, de basis is van ons den­ken, spreken en handelen. Van daar­uit komt ons geloof tot leven, heeft het uitwerking in ons leven, maar ook naar de ander toe.

Gelooft het evangelie!

Hoe komt het toch dat velen in hun geloofsleven vaak moeten bekennen dat de beleving van hun geloof op een laag pitje staat? Men gelooft wel in Jezus als Heiland, dat men van ) een zondaar en kind van God is geworden en uiteindelijk naar de hemel gaat, wat men daaronder dan ook mag verstaan. Maar voor de rest blijft het vaak ‘vallen en opstaan’ en heeft men zich allang verzoend met de gedachte dat het toch niet anders zal worden.

Wij geloven dat veelal het begin van deze, wat wij zouden willen noemen ‘negatieve geloofsbeleving’ (hoewel er van beleving feitelijk helemaal geen sprake is), werd gelegd toen men tot geloof kwam. Er volgde geen verdere groei en ontwikkeling. Of soms kwam er een verkeerde ont­wikkeling doordat men in één of ^ andere sektarische stroming terecht kwam, waarin men de gedachte hul­digde van ‘wij vormen de ware gemeente en alle anderen zijn fout’. De evangelist Marcus is wat dat betreft in zijn evangelie heel duide­lijk. Hij brengt het begin van het optreden van Jezus onder woorden door te schrijven hoe Jezus naar Galilea ging om het ‘evangelie Gods’ te prediken en sprak: “De tijd is ver­vuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie” Markus 1 vers 15 (Mark. 01:15). Het evangelie dat Jezus bracht was het échte evangelie, compromisloos, het rijk der duisternis ontmaskeren; het was het evangelie van God, uit Zijn hart afkomstig, dus vol­maakt. De conclusie mag duidelijk zijn: ieder ander evangelie dat niet aan deze maatstaven voldoet is dus niet volkomen, er ontbreekt iets (of heel veel) aan, het brengt de mensen niet op een hoger, dat wil z eggen Gods plan, het werkelijke doel blijft in nevelen gehuld, kortom het is niet het evangelie van het Koninkrijk Gods.

De apostel Paulus had dit -om een voorbeeld aan te halen- goed begre­pen door in het begin van zijn brief aan de gelovigen in Galatië al duide­lijk aan te geven dat er maar één evangelie is. Hij was verbaasd dat de gelovigen zich lieten verleiden in een ander evangelie te gaan geloven, “en dat is geen evangelie’, schrijft hij er dan nog bij. (Lees wat hij daar­over nog meer schrijft in Galaten 1 vers 6 tot en met 9 (Gal. 01:06-09). Als we eenmaal het evangelie van het Koninkrijk Gods hebben ontdekt en er in gaan geloven, gaat er een heel nieuwe wereld voor ons open: de geestelijke wereld waarin wij gaan onderscheiden waarop het wer­kelijk aankomt Dan kan ons geloofsleven zich op positieve wijze ontwikkelen, zodat het van een ‘dood geloof verandert in een ‘levend geloof. Al het onechte, alles wat surrogaat is. wat misleidend en verwarrend is. moet dan uiteindelijk het veld ruimen en plaatsmaken voor een levend, sprankelend geloofsleven, dat misschien nog niet altijd ten volle tot openbaring kan komen vanwege fel verzet uit het rijk der duisternis, maar als een levende werkelijkheid echte inhoud aan ons leven geeft.

Geloven vanuit de rust

Geloof vindt dus zijn basis in dit echte evangelie waarvan een belang­rijk facet wordt gevormd door de rust die we in Christus gevonden hebben.

In Matteüs 11 vers 28 en 29 (Matt. 11:28-29 lezen wij dat Jezus zegt:

“Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vin­den voor uw zielen, want mijn juk is zacht en mijn last is licht”. Wij hebben deze woorden van Jezus nog eens volledig geciteerd om dui­delijk aan te geven hoe Jezus de grote nadruk legt op de ‘rust’ die er bij Hem te vinden is. Tot tweemaal spreekt Hij erover. Vanuit de onrust, onvrede en chaos die de vorst der duisternis had aan­gebracht in ons leven, hebben we Zijn vrede en rust in ons hart ont­vangen. Dat betekent een totaal nieuw leven waarvan Paulus later zou zeggen dat we er ‘geheel anders’ door zijn geworden. Er heeft een radicale verandering in ons leven plaatsgevonden en die werkt, naar­mate we geestelijk groeien, door in iedere vezel van ons bestaan. Jezus richt deze woorden primair tot hen die ‘vermoeid en belast’ zijn en dat is zelfs bij sommige christenen het geval! Sommigen die het spoor geheel of gedeeltelijk kwijt zijn geraakt moeten opnieuw op de rails gezet worden. Veelal is gebrek aan geestelijke groei de oorzaak. Doordat men in een beginstadium van zijn geloofsleven bleef steken kon de vij­and weer infiltreren en ons nieuwe leven lamleggen.

Het is dus van het grootste belang dat het echte, levende geloof tot ont­wikkeling komt vanuit de rust die we in Christus gevonden hebben. En wat ook duidelijk is dat Jezus ons dus niet in de eerste plaats ‘geloof’ geeft, maar het begint met ‘rust’. Zijn hart is vervuld van Goddelijke liefde, want wat is het heerlijk dat Hij zegt dat Hij zachtmoedig en nederig van hart is. Wat een instelling, wat een liefde!

Geloof is vertrouwen

Een ander woord voor ‘geloof’ is ‘vertrouwen’. Hij schenkt ons Zijn vertrouwen. En wij mogen Hem ver­trouwen. Geloof is daarom geen spectaculaire aangelegenheid. Wij hoeven dus niet als gelovige indivi­dueel of in onze samenkomsten met veel tamtam geloof op te roepen. Het samenkomen van de gemeente is geen luidruchtige aangelegenheid, alsof God zich daardoor zou laten vermurwen. Dan zijn we ‘heidens’ bezig. Natuurlijk mogen we onze blijdschap en dankbaarheid in het samenkomen van de gemeente met lofprijzing en aanbidding tot uiting brengen, maar laten we oppassen dat we niet denken dat we door een bepaald systeem te hanteren geloof tot ontwikkeling kan worden gebracht. Geloof is er, gewoon omdat Hij het in ons hart, dat de rust en vrede van God heeft ontvan­gen, heeft gelegd en tot ontwikke­ling laat komen. Het is een gave van God, schrijft Paulus aan de gemeente in Efeze, Efeze 2 vers 8 (Ef. 02:08). God heeft het ons in Zijn grote genade en liefde geschonken. Wij zullen moeten leren wat geloof betekent. En dan gaan we langza­merhand ontdekken wat geloof inhoudt, hoe het werkt, hoe het oplossingen tevoorschijn brengt, hoe het overwinning geeft. Soms zijn er gebondenheden die eerst opgeruimd moeten worden of waarvoor bevrij­ding nodig is, maar uiteindelijk gaat het doorbreken en leren we meer en meer de weg van geloof te gaan. Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij wat werkelijk geloof betekende door de woorden die Hij sprak en die werden bevestigd door de teke­nen en wonderen die erop volgden. Nu moeten wij niet de fout maken door deze tekenen en wonderen voorop te stellen, ze zijn een gevolg van werkelijk geloof. Ook als teke­nen en wonderen uitblijven, althans op de wijze zoals wij in gedachten hadden, dan is nochtans ons geloof functioneel. Hij doet immers, als we God liefhebben, alle dingen mee­werken ten goede Romeinen 8 vers 28 (Rom. 08:28)? Waarom? Omdat Hij een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken, dus wie werkelijk in Hem geloven. Dan worden we ook niet teleurgesteld als het soms anders gaat dan wij in gedachten hadden. En dan verdwijnt onze blijdschap ook niet maar ondergaat een diepere dimensie.

De grote stimulator

Wat we ook niet over het hoofd moe­ten zien is dat geloof genoemd wordt bij de vrucht van de heilige Geest Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22), maar ook één van de gaven van de Geest is 1 Korinthe 12 vers 9 (1 Kor. 12:09). Je zou kunnen zeggen: de grote stimulator van ons geloof is de heilige Geest. Niemand kan dus zonder de dagelijkse vervulling met Gods Geest.

Bidt u wel eens of u vandaag vol mag zijn van Gods Geest? Doe dit niet af met de opmerking; maar ik ben toch eens gedoopt met de Geest, dus dat zit wel goed, daar hoef ik niet steeds opnieuw voor te bidden. Dan zien we over het hoofd dat ook de vervulling met Gods Geest een onderdeel vormt van het groeiproces dat we als gelovige meemaken. De werking van de Geest is geen

automatisme zoals we het contact- sleuteltje van de auto omdraaien en de motor start. Neen, Gods Geest wil samenwerken met onze geest en als onze geest niet betrokken is bij het functioneren van ons geloof, is ook Gods Geest ‘uitgeschakeld’, dat wil zeggen dood.

Het is duidelijk dat dit nooit Gods bedoeling is. Een lichaam zonder geest is een dood lichaam, een geloof zonder werken is een dood geloof. Het kan niets, doet niets en is bij wijze van spreken afwezig. Nu willen wij wat het woord ‘wer­ken’ betreft nog even een opmerking maken, namelijk dat het niets met ‘presteren’ te maken heeft. We kun­nen niet aan het einde van de dag onszelf op de borst slaan door te zeggen: zo, dat heb ik dan toch maar even gepresteerd, ik heb tegen die of die getuigd of ik heb twee euro,- in plaats van tien euro, in de collecte gedaan. Geloven heeft niets met presteren of inspanning te maken. Dan komt het niet voort uit ons hart. Wél kunnen we de Heer die wij die­nen met een dankbaar hart bedan­ken dat Gods Geest zodanig in ons werkzaam was, dat we ons niet heb­ben laten afremmen door onze tegenstander die er altijd op uit is ons geloof uit te schakelen. Werkelijk geloof is verbonden met overwinning. Zoals Jezus en de eer­ste apostelen zich nooit lieten impo­neren door de tegenstander, zullen ook wij meer en meer leren dat niet te doen zodat we uiteindelijk net als Paulus kunnen zeggen en beleven: “Ik vermag alle dingen in Christus, die mij kracht geeft” Filippenzen 4 vers 13 (Filip. 04:13). Ik denk ook aan wat hij schrijft aan de gemeente te Rome hoe hij onder alle omstandigheden toch overwinnaar was Romeinen 8 vers 37 tot en met 39 (Rom. 8:37-39). De eindtijdgemeente zoals deze in ontwikkeling is, zal een gemeente zijn van werkelijke gelovigen, van overwinnaars, van mensen die de woorden ‘dood geloof’ uit hun leven hebben verbannen, maar vervangen door een levend geloof dat vrucht­baar is, dat openbaar maakt dat het Koninkrijk Gods geen theoretische aangelegenheid is maar een levende werkelijkheid. Wat een heerlijkheid daar naar toe te groeien en meer en meer te gaan beleven!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Psalm 56 vraagt David aan God: -Doe mijn tranen in Uw kruik, noteer ze in Uw boek”. Hij vraagt Hem of Hij het verdriet wil bewaren, niet wil verge­ten. Er is zoveel verdriet onder de men­sen, onder christenen en de oorzaken kunnen vele zijn, met name de teleur­stellingen. Die wil ik niet allemaal opnemen, want iedereen weet vaak erg goed van de pijn die dit verdriet veroor­zaakt. Het zijn soms hele diepe won­den en die kunnen al in je vroege jeugd aangebracht zijn. Dikwijls komt die pijn naar boven op intense momenten in je leven, wanneer je jezelf tegen­komt’. Doorgaans kun je het verbergen achter allerlei manieren, maar het blijft altijd aanwezig. En je dénkt het zomaar niet weg, dat geloof je niet weg, dat ‘praise’ en preek je niet weg. En mocht er soms een goedbedoelde Bijbeltekst op geplakt worden als pleister op de wonde, dan merkje dat dit uiteindelijk niet werkt. En tot overmaat van ramp komt er ook nog een (vaag) schuldgevoel om de hoek kijken, waar­door je ervan weerhouden wordt om je wond, Grieks, ’trauma’ – Lucas 10 vers 34 Luc. 10:34) tonen. Nog erger wordt het als deze wond verkeerd is behandeld. Het ellendige is dat het je werkelijke leven verhindert zich te ontplooien, het staatje geluk in de weg. In arren moede heb je soms maar besloten om je leven zó in te richten datje altijd voor ander klaar staat. Er zijn immers ergere dingen… En zo doende kun je misschien iets ‘goed’ maken. Lieve mens, wat moet je je soms hope­loos voelen, verdrietig, en daarin zo alleen. David kende dat ook en het ster­ke van hem is dat hij zijn verdriet niet opkropt en voor zichzelf houdt. Hij uit het. En daarom is hij ‘een man naar Gods hart ‘. Hij zoekt Gods hart op en laat zich troosten, bijstaan, als een kind bij zijn moeder. Niet voor niets bracht hij dagen door in de spelonk van Adullam (= ’toevlucht’). Zelfs vraagt-ie God of Hij zijn tranen wil bewaren, want hij weet dat Hij hem niet vergeet en eens rechtvaardig zal oordelen. David geeft het over, in goede handen, zodat hij zelf weer wat adem, wat ruimte kan krijgen en genie­ten kan van het levenslicht. Wanneer David had gezondigd ging hij naar God en liet zich vergeven. Wanneer hij het benauwd had ging hij naar Hem en liet zich tot rust brengen. Wanneer hij diep verdriet had liet hij zich troosten. Daarin was hij een voor­beeld, zelfs voor Jezus. Die zocht in de benauwenis en verdriet ook altijd het aangezicht van Vader. En als hij leed dreigde hij niet, maar gaf het over aan zijn Vader, die rechtvaardig oordeelt. En omdat hij weet hoeveel mensen zuchten onder hun innerlijke pijnen heeft hij onze ‘smarten’ gedragen, uit liefde voor jou en mij zodat de Vader met een gerust hart het oordeel aan Zijn zoon kon overgeven. Wat een trooster is hij daardoor geworden voor degenen die zoveel was en werd aange­daan tijdens zijn leven op aarde. En nu wij “een andere trooster” hebben ontvangen die ons nooit zal verlaten, kunnen wij getroost worden en dan anderen troosten, adem geven. Traan voor traan wordt dan van ons gelaat gewist zodat wij dat ook mogen doen, namens de zoon, namens Vader. De rouw over jezelf, waardoor je bijna van jezelf vervreemd kan raken, gaat voorbij omdat de barmhartigheid groter is dan het oordeel over jezelf. Jij die treurt zult gelukkig worden omdat je anderen kunt bijstaan en je kunt dan zeggen: M’n Vader en ik zijn hierin één.

Er is zoveel intens verdriet onder gelovi­gen en ‘geloven’ is vertrouwen, je toever­trouwen aan de barmhartigheid van God in de integere mensen van Zijn welbehagen. Dan krijg je je ware, lieve, eigen gezicht weer terug. De Psalmen 42 en 43 eindigen met ‘mijn verlosser en mijn God’. Eigenlijk staat er: ‘De bevrijder van mijn aangezicht’. Je lijdt geen gezichtsverlies bij Hem, maar je krijgt je eigen, onmiskenbare waarde terug en je kunt onbevangen, verlost van verdriet en ellende, God en mensen aanzien. Je bent weer mens je bént. Er is toch niets mooiers dan met Hem te leven, van aangezicht tot aange­zicht? Samen leven en gelukkig met elkaar…

 

Kennen en gekend worden door Cees Maliepaard

 

“Want de Heer kent de weg der recht­vaardigen, maar de weg der goddelozen vergaat” (uit Psalm 1).

Reeds als jongen werd ik met deze uitspraak geconfronteerd. Dat is ook geen wonder, dacht ik als tiener, natuurlijk kent de Here God de levensweg van de rechtvaardigen – Hij weet immers alles… dus waar de onrechtvaardigen en de goddelozen mee bezig zijn ontgaat Hem net zo min! Wie kennen opvat als ‘ergens van op de hoogte zijn’, zal daar wel gelijk in hebben. Maar het Bijbelse kennen houdt veel meer in dan dat.

Grondig kennen

Als ik zou zeggen dat ik Amsterdam ken, klopt dat maar voor een deel. Ik ben er een paar keer van m’n leven geweest; de laatste keer nog niet zo heel lang geleden en de eerste keer in de tijd dat de verkeersagenten nog met stopborden op de drukke kruis­punten stonden. Kreeg je een groen vlak voor je, dan mocht je doorrijden en werd je een rode kant getoond met daarin het woord stop, dan bracht je jouw vervoermiddel tot stil­stand. Ik heb ook wel het een en ander over de hoofdstad gelezen en ik zie wel eens beelden van Mokum op de tv. Ik heb er dus enig idee van, wat en hoe Amsterdam is. Ik zie de contouren van het centrum voor me: het Rokin, het Muntplein en de Kalverstraat. Nou, dit staat niet voor het Bijbelse kennen. Dat is eerder zoals ik Rotterdam ken. Daar ken ik de mentaliteit en daar weet ik van de hoed en de rand, want ik heb er gewoond, ik heb er gewerkt, ik heb er deel uitgemaakt van de samenleving in de wereld en in de gemeente. Dat komt aanmer­kelijk dichter bij het Bijbelse ken­nen.

Zó kent God de rechtvaardigen. Hij heeft deel aan hun leven en zij het) ben gemeenschap met Hem. God kent mijn zitten en mijn opstaan, schrijft de psalmdichter. De Here God is niet slechts op de hoogte van ons doen en laten en van onze gedachten – Hij heeft er zelfs deel aan. En wij aan zijn gedachten van heil over ons, aan de mogelijkheid van hemels leven in relatie met Hem en met Jezus. Daarvoor heeft Jezus ons van Gods Geest gegeven. Anders zouden wij God nooit echt hebben kunnen leren kennen. Maar nu wel: Hij kent ons en wij kennen Hem. Ons kent ons, zou je kunnen zeggen. Want in de Christus hebben we relatie met God met Jezus en met elkaar, met de rechtvaardigen. Welzalig dus de man of vrouw die zich niet inlaat met ongerechtigheid, maar die bezig is met de nieuwtestamentische invul­ling van Gods voorschriften inzake zijn liefdeswet.

Een zalig leven

Het is een nogal ouderwetse uit­drukking hè, dat welzalig uit de eer­ste psalm. We kennen nog wel het woord zalig om aan te geven dat we iets erg lekker vinden. ‘Mmm… zalig!’ kun je soms horen met de klemtoon zelfs op de laatste letter­greep. We kennen het ook in de tegengestelde betekenis: wat een zalig idee of wat een rampzalige gebeurtenis.

Jongeren noemen rampzalig tegen­woordig vaag. Een jong familielid van ons stapte onlangs in Australië uit het vliegtuig. Hij verwachtte er mooi weer aan te treffen, maar het regende pijpenstelen. En (veel erger) toen kreeg een reisgenoot ook nog een hartstilstand. ‘Vaag hoor’, lazen we in een e-mail van hem. Een week later mailde hij ons over zijn eerste indrukken van Australië: ‘Wreed man!’ Wel, het woord wreed staat in de turbotaal zo ongeveer voor onze uitdrukking zalig. Wie zaligheid ervaart, is intens gelukkig, die voelt zich ’te gek’ eigenlijk. Welzalig zijn is dus je volmaakt gelukkig weten en voelen. En dat heet onder jongeren dus: wreed.

Maar wat is er dan wel zo zalig voor een nieuwtestamentisch christen? Wel, minstens twee dingen. Een ervan is: je afzijdig houden van god­deloze werken en gedachten, van dat wat slecht is. En vanuit het diepst van je hart leven in de liefde die Jezus Christus voor ons heeft, is de tweede. Niet enkel de liefde van de Heer voor jou aanvaarden, maar zelf ook gaan leven in zijn liefde, doet ons de zaligheid ervaren. Te weten dat je een geliefde van Hem bent, is een groot goed. Het voorkomt dat je jezelf in gevoelens van verwerping naar beneden denkt. Maar anderen aanvaarden en met goddelijke liefde bejegenen, stelt je instaat in een gezond geestelijk klimaat werkelijk gelukzalig te leven.

Godlozen en goddelozen

Kun je mensen die niet in een per­soonlijke God geloven, goddelozen noemen? Nee, dat zijn immers god­lozen, ofwel mensen die geen per­soonlijk godsbeeld hebben. Maar goddelozen zijn zij die tegen Gods plan van liefderijke voorzieningen ingaan. Die Gods vaderhand van zich weren en zich goddeloos en liefdeloos gedragen. Het zijn zij die zich niet willen rich­ten naar het bij de mens ingescha­pen liefdesprincipe, en zich al hele­maal niet laten leiden door wat Jezus Christus openbaarde aan goddelijke input in zijn woorden en in zijn leven. Anders gezegd: door wat Hij liet horen in de theorie van zijn boodschap en wat Hij liet zien in zijn levenspraktijk. Goddeloos is alles wat ingaat tegen het goede dat ons in Christus Jezus ten deel geval­len is.

We staan niet op de weg van de zon­daars, met andere woorden: we zijn niet stilgevallen op onze levensweg door een verkeerde, antichristelijke levenshouding die in strijd met Gods liefdeswet is. Ons leven op Gods weg gaat altijd door, want het is immers van eeuwige waarde. Het is alleen geen racebaan, waar we met adembenemende snelheid over­heen razen. Want dan kunnen we Jezus niet volgen als Hij ons voor­gaat op een ezeltje. Het is een wandelweg om je in alle rust op voort te bewegen, genietend van het moois in de geestelijke en in de natuurlijke wereld. We worden geacht niet met groot licht over een verlaten snelweg te racen, maar in gezelschap van Jezus in zijn licht te wandelen. Alleen op die manier zul­len we een eventueel duister dal voorgoed kunnen verlaten. Bij dat duistere dal behoren ook de spotters. Dat zijn geen mensen die de gek steken met God, met Jezus of met de gemeente – met ons dus, want zulke door spotgeesten geïn­spireerde lieden zijn gemakkelijk genoeg te herkennen. Het zijn vee­leer zij die naar opvattingen en levenshouding ingaan tegen Gods wijze levenswetten, daar als het ware door hun manier van leven de spot mee drijven. Welzalig is de mens die zich niet thuis voelt in een verkeerd leefklimaat, maar die plezier beleeft aan Gods liefdevolle inbreng in het leven. Welzalig is de mens die zich daarin volkomen op zijn gemak voelt en daar als het ware dag en nacht mee bezig is.

Blad of vrucht?

Voor de oudtestamentische Israëliet stonden Gods gedachten met name in de eerste vijf Bijbelboeken, de wet genaamd. Voor ons christenen staan ze in wat Jezus openbaarde over het herstel van de mens naar Gods oorspronkelijke plan. En dat plan gaat verder terug dan de wet van Mozes, in wat God van vóór de schepping van hemel en aarde bedacht. We zijn geplant aan levend water en we zijn als vol in blad staande bomen geworden. Gaat het er hierbij om dat het wat moet lijken, dat we vooral indruk moeten maken met waar we mee bezig zijn? Dienen we dusdanig op te vallen dat iedereen duidelijk zien zal hoe vol we wel in blad staan? En dat ons loof van een soort is die niet verwelkt, zodat het dus echt wat schijnt te betekenen? Alsjeblieft zeg, dat is van bijkomsti­ge betekenis; het gaat erom de hemelse vrucht voort te brengen. Een hecht bladerdak is niet iets wat we net zo goed missen kunnen, want daaronder kan een ander beschutting vinden tegen de felle zomerzon. Maar de vrucht kan men eten – en daar gaat het eigenlijk om. Een goed natuurlijk leven leiden is net zo belangrijk voor ons als gezon­de bladeren dat voor een goede boom zullen wezen. Ook in de natuurlijke aspecten van ons leven zullen we anderen tot steun en tot richtsnoer mogen zijn. Maar dat we door Gods goedheid de beschikking gekregen hebben over de vrucht van de Geest, over de geestesgaven, dat is het meest opzienbarende van alles. De vrucht heeft alles te maken met de liefde van Christus. Wie wer­kelijk ‘in de Christus’ is, straalt die liefde als vanzelfsprekend voor ieder zichtbaar en merkbaar uit. Liefde van twee kanten?

Wanneer mensen zich steeds moe­ten dwingen naar de samenkomst te gaan, is er iets mis met het functio­neren van de liefde. Het gezegde luidt: de liefde kan niet van één kant komen. Dat is ook zo. Maar als de liefde van Christus aanwezig is in een gemeente, zal er een hechte onderlinge liefdesband zijn. Dan kun je veel hebben van elkaar. Heel veel. En als er eens iemand gedesil­lusioneerd uit de gemeente weggaat, kan daar niet zomaar de conclusie uit getrokken worden dat het dus naar analogie van Psalm 1 vers 4 (Ps. 001:004) wel weggeblazen kaf zal wezen. Het kaf zijn niet de teleurgestelden, maar de onrechtvaardigen. Vanwege hun onrechtvaardigheid zijn ze zon­daars en goddelozen. En de weg der goddelozen vergaat, niet die van de gekwetsten of de bedroefden. Het is goed in de samenkomst te komen, maar God zegt nooit dat daar je eeuwige behoud van afhangt. We kennen geen kerkisme, want we hebben een evangelie van bevrijding en behoud van mensen. De mens staat bij de Here God hoog aange­schreven. Het gaat ook niet om de boodschap, want die is slechts een middel. De engelen zongen in de kerstnacht niet van de boodschap van Gods welbehagen, maar van de mensen waar God zijn welbehagen in heeft. Dat zijn de nieuwtestamen­tische rechtvaardigen, die tot de ont­dekking mogen komen dat alles gelukt wat zij in de Christus onder­nemen.

Een boom die vol in blad staat en vrucht geeft op z’n tijd, zit goed in zijn bast. Een mens die (waar dat nodig is) beschutting geeft en de vrucht van de Geest voortbrengt, zit goed in z’n geestelijke vel. Al wat Gód hem te doen geeft, gelukt. Geweldig is dat; je zou verwachten dat zoiets dagelijks om je heen te zien zal zijn. Maar dat valt wel mee: we leven nog steeds niet in aan­schouwen, maar nog altijd in geloof. Is dat een afknapper? Helemaal niet. We zongen vroeger in een van de gezangen uit de oude bundel van de Hervormde Kerk: ‘Nooit kan ’t geloof teveel verwachten, des Heilands woorden zijn gewis, ’t Faalt aardse vrienden vaak aan krachten, maar nooit een vriend als Jezus is.’ En daar kunnen we wat mee!

 

Amen! Door Duurt Sikkens

De allereerste keer waar in het Oude Testament het woordje ‘amen’ voor­komt is in Numeri 5 vers 22 (Num. 05:22), Dit Hebreeuwse woordje is afgeleid van een werkwoord en dat betekent: geloven, vertrouwen, zeker zijn, vaststaan. Het is een hardop uitgesproken bevestiging van een overeenkomst, een ver­bond. Je kan het dus niet ondoordacht roepen, want dan raak je, omdat je er niet goed over hebt nagedacht, gevangen in je eigen toezegging. In Deuteronomium 7 vers 9 (Deut. 07:09) staat “de trouwe God” oftewel de “amen-God”. Wat een prachtige naam, want Hij houdt Zijn kant van de belofte altijd intact. Ook Jezus gebruikt herhaaldelijk dit woordje, dat wordt dan vertaald met “waarlijk”. Hij zei eigenlijk “Amen”, ik zeg jullie…” En de uitgesproken bevestiging van Gods kant van de overeenkomst is vlees en bloed geworden in Christus Jezus en heeft zó volledig gestalte in hem gekregen dat hij zelfs de naam draagt van “de Amen” Openbaring 3 vers 14 (Openb. 03:14). Zo zijn wij in Christus Jezus bevestigd, vastgemaakt, omdat wij óók van Zijn Geest hebben ontvangen als waarborg dat God Zijn verbintenis is nagekomen. Wat een Vader, die zó Zijn vertrouwen geeft aan de mensenkinderen. Me dunkt, dat kun je toch alleen maar beamen.

Duurt Sikkens

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert- Jan Doornink

In deze rubriek neemt deze keer het thema ‘geweld’ een belangrijke plaats in. Niet erg voor de hand liggend voor een blad waarin de blijde bood­schap centraal staat. Maar het blij makende evangelie wordt in de tijd waarin wij leven nog op felle wijze belaagd door het rijk der duisternis die wil verhinderen dat de mensen het Rijk van het Licht (het Koninkrijk Gods) leren kennen. En daarvoor heeft God de mens uiteinde­lijk bestemd.

Als kinderen Gods die geroepen zijn dit Rijk te openbaren (wij zijn licht­dragers, zegt Jezus) laten we ons daarom niet afschrikken of angst aanjagen door alles wat vanuit het rijk der duisternis op ons afkomt. En ook al is het soms niet gemakkelijk en kunnen we met vervolging te maken krijgen, wij weten dat dit alles door Jezus is voorzegt, die ons daarbij echter tegelijkertijd bemoedigde. Hij sprak: “Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zalig zijt gij, wanneer men u smaad en ver­volgt en liegende allerlei kwaad van u spraakt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen…” Matteüs 5 vers 10 en 11 (Matt. 05:10-11).

De zinloze spiraal van haat en geweld

“Op een kruispunt bij de joodse nederzetting Netzarim komen bin­nen een paar dagen twee jongeman­nen om het leven. De eerste is Fahmi, een jonge Palestijn die gebo­ren is in het Palestijnse vluchtelin­genkamp Nusseirat. De tweede, David, is een jonge Israëlische sol­daat die ingedeeld is bij een unit die de joodse kolonisten in Netzarim bescherming biedt. El’ad, de beste vriend van David, pleegt korte tijd na Davids dood zelfmoord. Dit alles gebeurt in september 2000, het begin van de tweede intifada. Wie waren deze mannen en waar­om moesten ze zo jong sterven? In de aangrijpende documentaire ‘De kruising’ van het IKON brachten onlangs vrienden familieleden, colle­ga’s en kennissen van de slachtoffers in vaak emotionele gesprekken de levens van de mannen in herinne­ring. In wat zij vertelden, klinkt naast woede en verdriet ook hun eigen machteloosheid door over de zinloze spiraal van haat en geweld tussen Israëli’s en Palestijnen”, aldus een bericht in De Telegraaf. Eén van de vele berichten waarmee we dagelijks via de media mee wor­den geconfronteerd. Ook in eigen land, zij het op kleiner schaal, is dit aan de orde van de dag. We zijn er langzamerhand zo aan gewend geraakt dat we het ‘gewoon’ begin­nen te vinden, terwijl we weten dat in feite elke vorm van geweld zin­loos is.

Onder de kop ‘Zinloos geweld’ schreef Cees Maliepaard in het gemeenteblad van de volle evangelie gemeente ‘De Opgang’ er een arti­keltje over. Onderstaand publiceren wij het ook in ons blad, waarbij wij vooral willen attenderen op wat hij in de laatste alinea daarover schrijft. “Er zijn tegen het geweld in de hedendaagse maatschappij, uit pro­test al heel wat stille tochten gehou­den. De eerste keer maakte dat indruk. Maar hoe vaker zoiets plaats­vindt, hoe minder het tot de verbeel­ding spreekt. Want wanneer het vol­gende delict zich aandient, dreigen de voorgaande calamiteiten buiten de kring van direct betrokkenen al gauw naar de achtergrond te worden verdrongen. Sommigen zijn het spoor soms volkomen bijster en grij­pen (al of niet na enige aanleiding) naar knuppel, mes of vuurwapen. Soms met fatale gevolgen, zoals kortgeleden op het Haagse Terra College.

De toestand van weleer zal nimmer terugkeren. In het complexe geheel van onze multiculturele samenle­ving heeft bijvoorbeeld de eerwraak een plaats gekregen. Die heeft al ver­scheidene slachtoffers geëist. Voor de handhaving van de eer van de familie, is de liquidatie van een zich in de ogen van de verwanten mis­dragend lid of van iemand van bui­ten die hun status lijkt aan te tasten, blijkbaar een geoorloofd middel. Gelukkig kennen wij Gods gedach­ten hierover. Reeds onder het Oude Verbond zei Hij: ‘Mij komt de wraak toe en de vergelding.’ En onze God wreekt het ons aangedane kwaad aan de werkelijke bedrijvers ervan: aan de duistere machten in de hemelse gewesten”.

Het geweld en de geweldenaars

Een uitspraak van Jezus die nog al eens aanleiding geeft tot misver­stand is Matteüs 11 vers 12 (Matt. 11:12), waar wij lezen: “Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars grijpen ernaar”. Het is duidelijk dat het woordje ‘geweld’ waarmee het Koninkrijk baan breekt, hier de bete­kenis heeft van Geesteskracht en niets te maken heeft met fysiek geweld of kracht. De profeet Zacharia verwoorde dit al met de opmerking: “Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest! zegt de Here der heerscharen” Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06). En Jezus zelf zei het later zo: “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt…” Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08). Maar wie zijn dan de geweldenaars? Dat zijn de machten uit het rijk der duisternis, die het Koninkrijk dat, zoals Jezus zei, binnen in ons is Lucas 17 vers 21 (Luc. 17:21) aanvallen en proberen uit te schakelen. Gelukkig weten wij dat de grote tegenstander niet het laatste woord heeft en of deze ‘geweldenaars’ nu ons openlijk of meer subtiel aanvallen, zij zullen het onderspit moeten delven bij iedere christen die zijn plaats met Christus heeft ingenomen in de hemelse gewesten, want alleen van daaruit kunnen we strijden en overwinnen. Duurt Sikkens, die veel kennis van de grondtekst heeft, maakte ons er nog op attent dat de vertaling van prof. Brouwer en de Statenvertaling, wat deze tekst betreft, het dichtst bij de grondtekst staan. Zo lezen we in de vertaling van prof. Brouwer: “Van de dagen van Johannes de Doper af tot nu toe tracht men het koninkrijk der hemelen stormenderhand te ver­overen, en bestormers trachten het met geweld in hun macht te bren­gen”. Ook valt er waarschijnlijk een link te leggen met het moeilijk te begrijpen Bijbelgedeelte Genesis 6 vers 1 tot en met 4 (Gen. 06:01-04). Hoe het ook zij, als eindtijdgemeente zijn wij geroepen elke aanval op Gods Koninkrijk, in welke vorm ook, een halt toe te roe­pen en dank zij de kracht van Gods Geest in ons, zal ons dat ook geluk­ken!

Geen angst voor vervolging en onderdrukking

Nederland en België behoren tot die landen waarin men zijn geloof nog in alle vrijheid kan beleven. Wij zijn daaraan zo gewend geraakt dat men soms over het hoofd ziet dat dit in vele landen niet het geval is. Deze ‘luxe’ heeft bovendien tot gevolg dat er van eenheid in beleving weinig sprake is. Een grote krant had onlangs een reportage over de mees­te noordelijke stad van Nederland, Dokkum. Een kleine stad maar wel met niet minder dan 17 verschillen­de geloofsdenominaties… Hoewel er hier en daar sprake is van samenwerking is er in de praktijk van eenheid vaak nog weinig sprake. Bovendien zien we een ‘grote afval’, dat wil zeggen: velen keren het geloof de rug toe en blijven zich vaak alleen nog in naam ‘christen’ noemen. Gelukkig heeft dit alles tot gevolg dat er ook zijn die het echte geloof gaan ontdekken, weliswaar een klein aantal, maar dit zien we in de Bijbel al onder woorden gebracht als daar gesproken wordt over ‘het koninkrijk van de kleine kudde’ Lucas 12 vers 32 (Luc. 12:32).

Zij die hiertoe behoren zijn allen die geloven in het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dit brachten en waarover we in ons blad geregeld schrijven. Want wie dit evangelie eenmaal heeft ontdekt weet het heel zeker: dit is het! Natuurlijk gaat hij of zij zich daarbij niet afzetten tegen medechristenen die het anders zien, maar probeert hen wel te over­tuigen dat het hierom gaat. Daarbij behoren leer en leven samen te gaan. Wie alleen maar stelt dat het gaat om de leer is in feite sektarisch bezig. Een leer behoort altijd ‘ver­taald’ te worden naar het gewone leven. Anders heeft het geen enkele waarde. Jezus en de eerste apostelen zijn daarbij onze grote voorbeelden.

Geweld tegen christenen

Ook dit echte evangelie kan dus nog in alle vrijheid beleefd worden, maar wij dienen ons wel geregeld af te vragen: hoe lang nog? Als er in lan­den revoluties ontstaan richt zich dat veelal ook tegen christenen en zeker tegen hen die hun geloof op de oorspronkelijke, echte wijze wil­len beleven. Dan komt er veelal ook geweld aan te pas, want Satans kan zijn tactiek van optreden van ‘engel des lichts’ heel plotseling gaan ver­anderen in een ‘brullende leeuw zoekende wie hij zal kunnen verslin­den’.

In het september/oktobernummer van vorig jaar schreven wij al over de vele landen waarin geen geloofsvrij­heid is en veelal met geweld het geloof in Christus en zijn gemeente probeert te onderdrukken. Wij deden dit mede naar aanleiding van de verschijning van het boek Geweld tegen christenen’ van dr. J. G. Orban de Lengyelfalva. Onlangs ontvingen wij een nieuwe uitgave van dit boek, nu onder de titel ‘Geweld tegen christenen anno 2003’. Daaruit blijkt dat het geweld in vele landen alleen nog maar is toegenomen. In een inleiding ter aanbeveling van dit boek schrijft Paola Wouters, onder andere dat nog nooit een onderwerp zo actueel was: “Het jaarboek, dat over de vervolging en het geweld tegen christenen in de hele wereld gaat, is reeds drie keer eerder uitgebracht maar staat dit jaar nog meer in het teken van landen waar christenen nog steeds voor hun leen moeten vrezen”. En verder onder andere: “Vanzelfsprekend bleef de kwestie van de Islam ook 2003 beheersen. De auteur vindt het vooral opvallend dat de radicale Islam zich ten zuiden van de Sahara aan het verspreiden is, een gebied waar deze vorm van radicalisme nog nooit voorkwam. Ook in West-Afrika zien we soortgelijke ontwikkelingen. Moslimrebellen droegen daar shirts met het portret van Osama bin Laden”. En dan de opmerking: “In tweeduizend jaar geschiedenis van het Christendom zijn er meer dan 70 miljoen christenen vermoord”!

Natuurlijk kunnen wij dergelijke berichten niet af doen met de opmerking: “ja dat is allemaal zo ver weg, waar zal ik me druk om maken…” en dan denken “als het hier zover is, zien we wel verder…”. En uiteraard hoeven we elkaar ook geen angst aan te jagen, dat zou de duivel wel willen, maar anderzijds betekent echt geloven ook realistisch geloven. Wie rekening houdt met het feit dat wat nog niet is, ook hier komen kan, zal zich meer en meer ‘geestelijk bewapenen’. Dat wil zeg­gen; zich bewust zijn van zijn plaats met Christus is in de hemelse gewesten, om dat we alleen van daaruit kunnen strijden, standhou­den en overwinnen. En zelfs al zouden wij deze overwin­ning met de dood moeten bekopen, het jaagt ons geen angst aan. Daarbij mogen we denken aan de Leidsman van ons geloof, Jezus Christus, die Zijn overwinning met de dood moest bekopen. De Dood heeft ech­ter niet het laatste woord, maar Hij die de dood overwon! En we denken bij alles waar we misschien nog mee te maken krijgen ook aan Zijn woor­den: “In de wereld lijdt gij verdruk­king, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen” Johannes 16 vers 33b (Joh. 16:33b).

Onze taak als vredestichters

Bij alle artikelen die we in deze rubriek aantreffen over geweld zou men geneigd zijn te denken dat het bij een nieuwe schepping in Christus alleen maar meer zou gaan om strijd, lijden en overwinning. Dit is natuurlijk een belangrijk gege­ven zolang wij in deze wereld zijn en de eindafgang van Satan en zijn trawanten nog niet definitief heeft plaatsgevonden. Maar onze grote

taak als vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk is natuurlijk pri­mair licht, liefde en vrede te ver­spreiden.

Wij hebben immers een totaal nieuw leven ontvangen waarin geen plaats meer is voor al het negatieve van het rijk der duisternis. Het is ons verlangen en doel dat het nieu­we leven van Christus volledig tot openbaring gaat komen. Een belangrijk aspect daarbij is: vrede! Echte vrede wel te verstaan. Jezus zelf was de grote vredestichter. Zijn komst naar deze wereld werd door de engelen al aangekondigd met de woorden: “Ere zij God in de hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens” Lucas 2 vers 14 (Luc. 02:14). Werkelijke vrede is ondenkbaar zon­der Hem. Niet alleen een soort ‘alge­mene wereldvrede’, dat komt later pas aan de orde. Maar de vrede waar het primair nu om gaat is vrede in de harten van de mensen. Een uit­spraak van Jezus tijdens de zoge­naamde zaligsprekingen was: “Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden” Matteüs 5 vers 9 (Matt. 05:09).

Jezus zelf liet er geen enkel misver­stand over bestaan hoe Hij die vrede in de harten van de mensen wil leg­gen. Voor Zijn heengaan zei Hij nog: “Vrede laat Ik u; niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u” Johannes 14 vers 27 (Joh. 14:27). En na Zijn opstanding, toen Hij zich aan Zijn discipelen openbaarde, begon Hij met de woor­den: “Vrede zij u!”. Daarop volgde: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u” Johannes 20 vers 21 (Joh. 20:21). Met andere woorden zij (en wij!) zijn nu geroepen ‘vredestichters’ te zijn. En laten we dit niet afdoen met de opmerking ‘daar komt toch niets van terecht’.

Want door het vervuld zijn met Gods Geest zijn we hiertoe bekwaam gemaakt. Een onderdeel van de vrucht van de Geest, maakt Paulus duidelijk, is immers ‘vrede’! Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22).

 

Onze roeping en verkiezing door Jack Schoenaers

De basis van dit artikel wordt gevormd door wat Petrus schrijft in zijn tweede brief, 2 Petrus 1 vers 3 tot en met 11 (2 Petr. 01:03-11). Daar lezen we hoe God ons oproept onze roeping en verkiezing te bevestigen. Jack Schoenaers geeft op duidelijke wijze aan hoe we dit waar kunnen maken in ons leven (red.).

Overal in de maatschappij zoekt men mensen, die opvallen door hun positieve ingesteldheid en levenswij­ze. Mensen die wat te bieden heb­ben, waar iets van uitgaat dat tot navolging strekt. Mensen ook welke op een voorbeeldige en creatieve manier de maatschappij dienen. God is ook op zoek naar zulke mensen, luister maar: “Want des Heren ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uit­gaat” 2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09). Hij zoekt naar mensen met inzet, vol van geloof en goede werken. Mensen ook, die voorbeelden zijn in het dienen en vóórleven van Goddelijke leefregels. Mensen naar het beeld van de mens Jezus, dé Christus, Zoon van de levende God. Van Hem getuigt Gods Woord, de Bijbel dat Hij in “achting was bij God zowél als bij mensen”. Dit alles vanuit Zijn toenemen in wijsheid en grootte van kennis en inzichten aan­gaande Zijn hemelse Vader evenals in Zijn toenemen in genade, Hem door God geschonken. Op dié wijze maakte Hij Zich onvervangbaar.

Maak jezelf onvervangbaar

Een belangrijke leefregel voor ons is: maak jezelf onvervangbaar. In de wereld heerst namelijk de dégenererende geest en tendens, dat iedereen te vervangen is. Dit laat men je dan ook duidelijk aanvoelen. Éérst alles uit je proberen te halen om je vervol­gens als een baksteen te laten vallen.

Van geesten van verwerping gespro­ken. Achter dit alles gaan schuil, gedachten en infiltraties van doem­denken uit Dood en dodenrijk. En wat is nu het gevolg hiervan bij de mensen? Wel, dat de motivatie de meesten weg is en men op zoek gaat naar een andere job, als die er tenminste nog te vinden is. Bij God echter ben je uniek, waardevol en niet te vervangen! Dit is echter géén automatisme of een vanzelfsprekende zaak Daar dien je iets aan of vóór te doen.

Het vertrouwen dat God immers in je stelt, dien je dan ook te gaan beantwoorden en waar te maken. En dit in je persoonlijke leven, als gezin, vader én moeder ten opzichte van de kinderen, en dezen wéér ten aanzien van de ouders. Vrouwen, die thuis blijven om man en kinderen verzorgen en daarbij denken: ‘Ik ben toch maar huisvrouw, meid voor allen, meestal om de vuile en ondankbare huiswerkjes op te knap­pen…’ Zusters, broeders, jongens en meisjes, op school, op het werk, in de omgang met anderen. Als werk­gever of als werknemer, als leden van een plaatselijke gemeente ook, neem de uitdaging aan, ga in op het Goddelijk advies en: Maak jezelf onvervangbaar!

Naar de gemeente toe geldt sowieso hetzelfde advies. Evenals elk functionerend onderdeel daarvan; van voor­gangers en oudstenraad, teams van zondagscholen en jeugd- en muziek evenals degenen die de technische diensten verzorgen. Kortom, elke geestelijk levende steen en lid van de gemeente, zorg ervoor dat je niet te vervangen bent.

Rechten en plichten

Ken je rechten, maar ook je plichten Hoe doe je dit? In de maatschappij geldt het volgende principe: ‘Wie niet werkt geen eten’. Gelukkig voor velen is hier, vandaag wel een héél lange mouw in aangepast. In het algemeen gesproken gaat het er ech­ter om dat: “Recht hebben op iets tevens inhoudt je de moeite getroos­ten om aan je plichten te voldoen”. Als Christenen hebben ook wij zulk soort “verplichtingen”. Luister maar naar wat Petrus ons zegt: “We zijn met alles wat tot leven en gods­vrucht strekt, en met kostbare en zéér grote beloften begiftigd om deel te hebben aan de goddelijke natuur en om te ontkomen aan het verderf, dat in de wereld heerst” en waar ook christenen niet altijd vrij van zijn. Denk hierbij maar eens aan de vele onreine gedachten en praktijken waar ook christenen zich schuldig aan maken.

Wekelijks wordt men in de samen­komsten en Bijbelstudies onderwe­zen hoe een Christen behoort te leven, en toch wordt vaak niet gebroken met onreinheid. Terwijl alle mogelijkheden in een geestelijk gezond functionerende gemeente aanwezig zijn, zulke gebonden men­sen te bevrijden in de Naam van Jezus Christus.

Toeschouwer of betrokkene?

We komen nu tot een volgende god­delijke leefregel: Ben je toeschouwer of betrokkene?

Een toeschouwer Is iemand die naar iets kijkt en/of ziet gebeuren. Dit kan vrijblijvend. Je doet daarmee wat jezelf wilt. Je kan ook op niets aan­gesproken worden. Je laat iedereen met rust, je bekommert je ook niet om een ander en je verlangt ook niet dat anderen zich om jou bekomme­ren en/of aandacht hebben, je bent immers maar toeschouwer. Een betrokkene is echter geheel anders. Hier is er sprake van iemand die, hetzij vrijwillig of door de omstandigheden genoodzaakt, erbij gehaald wordt of zich in posi­tieve zin wil gaan bemoeien. Zo iemand is dan wel degelijk aange­sproken op zijn zin voor verantwoor­delijkheid. Hij laat wat hij ziet en weet, op zich inwerken en stelt zich beschikbaar ten dienste van zijn evennaaste, al kan dit dan ook ‘grote offers brengen’ voor zo iemand inhouden.

Betrokkenen zetten zich ook in een gemeente in om allereerst geestelijk mee te groeien. Daartoe nuttigen ze ook hetzelfde geestelijke voedsel, en gaan het kauwen en herkauwen door onderzoeken en toepassen in eigen leven en dit alles om te zien en na te gaan of het ook werkt in de praktijk van wat geleerd wordt. Betrokkenen stellen zich ook disciplinair op ten aanzien van de ‘geestelij­ke huisregels’ binnen de gemeente; Je laat je dan ook ‘voegen en waar nodig ook corrigeren’. Je weet immers dat, en nu komen we bij een volgende, onmisbare geestelijke leefregel voor al wie betrokken wil zijn: correctie is onlosmakelijk ver­bonden met het Koninkrijk van God En dit zijn dan dingen welke door betrokkenen in acht dienen te wor­den genomen.

Ben je toeschouwer of betrokkene? Niet ik, een ander of God bepalen dit. Maar wél jij! En voor betrokke­nen gelden dan wat staat in de ver­zen 5 tot 7: “Schraag (dat is een toe­stel dat iets draagt en ondersteunt; zo ook dragen en ondersteunen betrokkenen), met betoon van alle ijver, door hun geloof, de deugd”. Het betekent, goed zijn in zedelijke zin, goede eigenschappen en hoeda­nigheden, een voorbeeldige christe­lijke levenswandel voorleven. In alle eerbaarheid en op onschuldige wijze goed weten te doen aan anderen. En dit niet wetmatigs, maar vanuit innerlijke verbondenheid met Jezus Christus en geleid vanuit Gods Geest, voortreffelijk goddelijk en geestelijk gedrag etaleren. Evenzo met de kennis aangaande God en Jezus Christus en tevens de leer van het Koninkrijk Gods leren toepassen in eigen leven, hetgeen neerkomt op onder andere: ‘zelfbe­heersing, volharding, standvastig blijven en volhouden in alles wat voor God goed is, welgevallig en vol­komen, eveneens in godsvrucht, broederliefde en liefde jegens allen’.

Doelstellingen

Het is goed om jezelf doelen te stel­len en je af te vragen wat je doelen zijn. Dit vanuit hetgeen zoeven is aangehaald en waarvan Petrus zegt: “Als deze dingen bij u aanwezig zijn en overvloedig worden, laten ze u niet zonder werk of vrucht voor de kennis van onze Here Jezus Christus.”

Dit alles vervat in een geestelijk mens Gods, ernaar strevend uit te groeien van ‘kind van God naar een zoon van God’. Of in termen van de apostel Johannes in 2 Johannes 2 vers 12 tot en met 14 (2 Joh. 02:12-14) waar hij het heeft over ‘kinderen, jongelingen en vaders in het geloof. Een geestelijk groeiproces dus, het­geen uiteindelijk gaat resulteren vanuit “de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods in, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Dan zijn we ook niet lan­ger meer onmondig, op en neder, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling ver­leidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, Die het hoofd is, Christus” Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13-15). Daar moeten we aan werken vanuit een geest van duidelijk betrokken te

willen zijn. Vergeet bij dit alles ech­ter niet dat we als Christenen God op aarde vertegenwoordigen.

Gods representanten

Is er iets mooiers te bedenken? Uitverkorenen te zijn -neen- niet om een firma of bedrijf te vertegenwoor­digen. Maar wél een naam, één boven andere namen ons geschonken. Vertrouwelingen van God mogen en kunnen we zijn. Zijn Rijk en Jezus’ Evangelie en Leer van het Koninkrijk Gods vertegen­woordigen in woord en daad. Mensen wat een opdracht! Door bekering, wedergeboorte, waterdoop en Geestesdoop, krijgen we niet alleen deel aan de Goddelijke natuur, maar worden we bovendien in staat gesteld om ware V.I.P.-mensen te zijn. Very Important Person namelijk een door God Zelf uitverkoren en toegeruste representant. Mensen namelijk van Zijn Geslacht. Dit, hier op aarde te mogen en kunnen vertegenwoor­digen, gaat hier iéts bovenuit? U mag het noemen. Alles, maar dan ook werkelijk alles heeft God ons in Christus Jezus bereid om als V.I.P.-mensen, ja, als zonen Gods geopenbaard te worden. Verlang je daarnaar? Heb je alleen maar trek of een hartstochtelijke en niet te verzadigen dorst naar het méérdere dat God te bieden heeft? Namelijk God en Jezus Christus te kennen en naar buiten te brengen als V.I.P. en Topvertegenwoordiger! Eén en al verlangend om gerechtig­heid en waarheid uit te leven in een heilige en zuivere en reine levens­wandel. Dit alles vanuit Gods uitne­mende Geest waarin je gedoopt en vol van bent, en waar je vrijwillig en gehéél mee verbonden kunt zijn en blijven.

God verbreekt je ‘ik’ niet

Voor wie deze Geest van God nog niet ontvangen heeft, waarom tevre­den zijn met minder, daar waar het méérdere, door doop en volheid in heilige Geest van God als ‘onder­pand van je geestelijke erfenis’ op i- ligt te wachten? Heb je bij je doop in water werkelijk je oude leven afge­legd? Hiermede bedoel ik geenszins dat ‘je eigen ik verbroken diende te worden’, neen, want wie ben je dan nog als mens?

Je ‘ik’ van God ontvangen is naar “Zijn beeld en gelijkenis gescha­pen”. Wel, God verbreekt het niet, en jij hoeft dit ook niet te doen. De dui­vel probeert dit maar al te graag in jou plaats te doen. Zorg er dan maar voor dat je hem buiten de deur van je levenshuis houdt. En slaag je er niet in van ‘de werken van het vlees’ en de inwerking van boze geesten, krachten en machten te overwinnen, nogmaals, laat je dan bevrijden van die inwonende boze geesten en laat je dopen en vervullen in heilige Geest van God. Waar de mens Jezus nodig had gedoopt te zijn in heilige Geest Gods, kunt u het dan af met min­der?

Als ‘vertroeteling’ mag je bij Vader op schoot, luisterend aan Zijn boe­zem, je afstemmend en gehoorzaam één wordend met Zijn uiterste wils­beschikkingen ten eeuwigen leven. Zo leer je immers ook dezelfde gezindheid, deze van Jezus, te open­baren, doordat je juist nauwgezet handelt overeenkomstig Zijn Woord. Vanuit deze gezindheid dien je dan ook verlangend te zijn, de onderling ge samenkomsten en Bijbelstudies niet te verzuimen. Leergierig zijn om kennis en inzich­ten evenals wijsheid op te doen, ze om te zetten in eigen leven en ze samen als gezin en gemeente ook uit te leven. Daarbij werk je aan de geestesgaven, alsook aan de genade­gaven, welke geschonken zijn zowel individueel om jezelf en anderen te dienen en ze in dienst te stellen bin­nen de gemeente en als lichaam van Jezus Christus ook dienstbaar naar buiten uit.

Met zijn allen dus Goddelijk charis­ma ten toon spreiden. Het is immers juist doordat ‘geestesgaven met krachten’ zich openbaren in het lichaam van Christus dat je, en dit samen met je broeders en zusters, in staat gesteld wordt om volop bezig te zijn met en uit te zien naar de ‘openbaring of wederkomst’ van Jezus dé Christus in eigen leven, in dat van anderen in de gemeente. Daarbij zie je dan nauwlettend toe hoe je als betrokkene zelf eerst wan­delt, “niet als onwijze doch als wijze, je de gelegenheid te nutte makende, want de dagen zijn kwaad”, zegt Paulus in Efeze 5 vers 16 (Ef. 05:16). Niet de dagen op zich zijn dan kwaad, maar wat er in een dag zoal op een mens afkomt aan tegenwerkingen uit het rijk der duisternis. En hoe een mens zich hierin gedraagt, als slaaf en vertegenwoordiger van Dood en dodenrijk, of als vrije zoon van God en Zijn Koninkrijk van Leven. Ook gaat het erom, dat we als V.I.P’s wijze mensen zijn.

Ons levensdoel

Een wijs mens ben je, als je de opge­dane en verwerkte kennis, gekop­peld aan de eveneens opgedane en verwerkte inzichten op de juiste tijd en wijze namelijk deze in de geest van Christus, van toepassing weet te brengen. Nu, dan ben je een wijze man of en vrouw, een V.I.P.in Christus.

Er is immers maar één manier om in je werk voor de Heer vorderingen te hebben en dit is het ook lief te hebben!

Laat dit je levensdoel zijn. Want van­uit de verzen 10-11 roept de apostel Petrus op: “Beijver je daarom des te méér, broeder, zuster, om je roeping en verkiezing te bevestigen; want als je dit doet, zul je niet meer struike­len. Want zó zal je rijkelijk worden verleend, de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus”. Wees ook niet bang om naar déze dingen te streven. Neem ze aan en maak ze tot je persoonlijk eigen­dom. En wordt je hierin tegen geze­ten door de boze, ga dan allereerst na of hij bij jou mogelijk nog een kapstok vind om de vuile was aan op te hangen. Heeft hij mogelijk nog wat in de pap te brokkelen, of heeft hij misschien nog raakvlakken welk niet zijn afgeschermd? Wat laat je nog toe in je eigen hemel, gedachten en hart?

Zijn dit echter gebieden waar je overwinning in hebt en waar je ‘boven’ staat, voel je dan niet te min want juist jij bent uniek, waardevol en hooggeschat door God bedacht en onvervangbaar, een ware V.I.P.

Verlies hierbij ook niet volgende Goddelijke leefregel uit het oog: Niet waar je vandaan komt, maar de rich­ting die je inslaat, bepaalt, waar je

zult eindigen!

En dit individueel, als gezin en als gemeente. Beijver je hier maar in, dit is immers naar de wil van God. En zie met reikhalzend verlangen maar uit naar datgene wat beloofd is en zéker komen zal. Want Hij die beloofd is ook getrouw Hij zal het voorzeker ook doen en dit samen met jou, je gezin en in de gemeente.

U alle eer onze God, U alle glorie en lof

Ja een vreugdezang uit ons hart stijgt op

Met héél het engelenheir jubelen wij U ter eer

U bent groot en goed, geprezen zij Uw Naam

Gij zijt de Bron van ons aller bestaan. Halleluja!

 

Gericht op onszelf… of op de ander? Door Yvonne Sulman

Stemmingen bepalen in grote mate onze gedachten en ons handelen. Een vrolijke stemming leidt tot positieve gedachten en goede daden. Een treuri­ge, teleurgestelde, boze of tegendraadse stemming maakt niet alleen je eigen leven als een onweersbui, maar ook dat van anderen! De geest der verwerping kan ons maken tot onzekere, nerveuze, afwijzende, afstandelijke of wispelturige mensen. De geest van hysterie kan een demon­strerend, egocentrisch, overdreven, onrustig, verkrampt, chaotisch, panieke­rig, overgevoelig of aanstellend gedrag teweeg brengen. Een weerspannige geest bewerkt in ons gedragingen van verzet, eigenwijsheid, verheffing, eigenzinnigheid, irritatie, bitterheid, isolement, onlust, onmacht, passiviteit, blindheid en doofheid.

Deze kenmerken en typeringen van gedrag zijn gericht op onszelf. De hele wereld draait toch om jezelf? Of niet soms? Jezus liet in zijn leven een ande­re houding en andere eigenschappen zien. Hij was niet gericht op zichzelf, maar stelde zich ten volle dienstbaar aan zijn Vader en aan de mensen. Zo mogen en kunnen wij ook zijn. Gericht op God, volkomen in de vrijheid om ons leven volledig in te zetten voor zijn plan: het dienen van de mensen om ons heen. En dan niet alleen binnen je gezin, de jeugd, de huiskring of de gemeente, maar (net als Jezus) dienstbaar aan ieder mens die het goede van God wil ontvangen.

 

De prijs der roeping Gods Door Wim te Dorsthorst

De prijs der roeping Gods is een uit­drukking van Paulus als hij schrijft in Filippenzen 3 vers 4 (Filip. 03:04): “Maar een ding doe ik: Vergetende hetgeen ach­ter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen voor mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus”. Aan de hemelse roeping in Christus Jezus is te allen tijde voor iedere geroepene een heerlijk prijs verbon­den. Paulus stond voor ogen de prijs van de roeping als apostel en die wilde hij niet mislopen; ‘ik jaag naar het doel’, zegt hij.

Hij is eens opgetrokken geweest tot in de derde hemel, het paradijs Gods, en hij heeft daar onuitspreke­lijke dingen gezien en woorden gehoord, die het een mens niet geoorloofd zijn uit te spreken, zegt hij zelf. Hij zal gezien hebben wat de prijs der roeping Gods betekent; een heerlijkheid die niet in menselij­ke woorden is uit te drukken of te begrijpen.

Het is nooit in een men­senhart opgekomen, alles wat God bereid heeft voor degenen die Hem liefhebben 1 Korinthe 2 vers 9 (1 Kor. 02:09).

De prijs die de Heer Betaalde

Tegenover het ontvangen van een prijs gaat het ook om het betalen van een prijs. Het allergrootste voorbeeld hiervan hebben wij in de Heer Jezus. Hij heeft de allerhoogste prijs ontvangen in de schepping. Hij is gezeten aan de rechterhand Gods, Hem mogen we even als God, eren en aanbidden en alles is aan Hem onderworpen. Maar Hij heeft ook de allerhoogste prijs betaald. De apostel omschrijft dat in Filippenzen 2 vers 5 tot en met 11 (Filip. 02:05-11) heel beknopt en toch zo duidelijk: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, Die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiter­lijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoor­zaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader”!

Hier spreekt heel duidelijk uit waar­om de Heer Jezus de grootste prijs, de hoogste plaats, heeft gekregen. “Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken”, lezen we in vers negen. Daarom!! Om de hoogste prijs die Hij heeft betaald. Om Zijn gezindheid, om Zichzelf geheel en al te ontledigen en te ver­nederen, om in gehoorzaamheid aan de Vader de meest gruwelijke dood te sterven aan het kruis tot redding van de wereld, daarom is Hij uiter­mate verhoogd.

En dan begint de apostel dat gedeel­te in vers 5 met: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was”. Dat is eigenlijk een hele indringen­de oproep als je weet welke gezindheid in Hem was! Laat ik het voor ons maar zó verta­len: Welke prijs willen wij betalen? Wat willen wij afleggen? Wat is het ons waard? Willen wij, even als de Heer Jezus en evenals Paulus, alles prijs geven om de prijs van de roe­ping Gods niet mis te lopen?

De prijs berekenen

In Lucas 14 vers 28 tot en met 32 (Luc. 14:28-32) spreekt de Heer over de prijs bereken om hem te vol­gen. Aan het slot van Zijn betoog zegt Hij dan in Lucas 14 vers 33 (Luc. 14:33): “Zo zal dus niemand van u, die niet afstand doet van al wat hij heeft, mijn discipel kunnen zijn”.

Dat zijn best moeilijke woorden van de Heer, want het is toch alleen maar een feest om bij Hem te horen en Hij lost toch juist alle problemen op? Ja, dat is maar een deel van de waarheid! Het andere deel van de waarheid is dat de Heer van Zijn discipelen vraagt zichzelf te verloo­chenen zoals Hij dat ook gedaan heeft, en iedere dag z’n kruis op te nemen en Hem te volgen Lucas 9 vers 23 (Luc. 09:23).

Voor de Heer Jezus -wij zagen het- was de prijs die Hij ontving de aller­hoogste plaats in de schepping! Voor Paulus was het de prijs van het apostelschap. Natuurlijk is de Heer Jezus ons grootste voorbeeld, maar misschien staat Paulus wat dichter bij ons als gewoon mens. Hij zegt ook: “Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” 1 Korinthe 11 vers 1 (1 Kor. 11:01). Paulus heeft ook alles afgelegd en achter zich gelaten. Zijn hele theolo­gische studie en het aanzien wat hij daaruit had, heeft hij schade geacht en hij zegt: “Om Zijnentwil heb ik dit alles prijsgegeven en houd het voor vuilnis, opdat ik Christus moge winnen” Filippenzen 3 vers 8 (Filip. 03:08). Dat doel stond de apostel helder voor ogen. En dan begrijpen we er al meer van. Dan gaan we zien dat Paulus niet Christus kon winnen, dat wil zeggen: dat het leven van Christus zich in zijn leven zou open­baren, zonder al het oude radicaal op te geven. Je kunt niet een discipel van Jezus zijn zonder van alles afstand te doen!

De roeping Gods

Ik denk dat het wel eens goed is bij je eigen roeping stil te staan. Wij zijn immers allemaal geroepen met een heilige roeping; uitverkorenen en geliefden Gods. Hoe kijk ik tegen die roeping aan en wil ik de prijs betalen die de Heer Jezus vraagt?

Gelukkig weten wij dat het de Heer niet te doen is om een volk wat na de bekering maar onveranderd door blijft leven ‘omdat ze toch wel in de hemel zullen komen’! Nee, de Heer verwacht dat als vrucht het zoon­schap zal worden voortgebracht. Zonen Gods waar hemel en aarde verlangend naar uitzien. Een onbe­rispelijke gemeente naar geest, ziel en lichaam. Geheiligd en gereinigd door het waterbad van het woord en de kracht van de heilige Geest. Een volk dat naar het beeld van de Heer veranderd is en wandelt zoals Hij tij­dens Zijn dagen in het vlees gewan­deld heeft 1 Johannes 2 vers 6 (1 Joh. 02:06). Een konink­lijk priestervolk om met de Heer als koningen te regeren in het duizend­jarig rijk, ja zelfs tot in alle eeuwig­heden Openbaring 22 vers 5 en Daniel 7 vers 18 (Openb. 22:05 en Dan. 07:18). Daartoe is de gemeente geroepen en dat is haar bestemming. Geroepen tot Gods eigen koninkrijk en heer­lijkheid

1 Thessalonicenzen 2 vers 12 (1 Thess. 02:12).

Petrus zegt: “De God van alle genade, Die u in Christus geroepen heeft tot Zijn eeu­wige heerlijkheid” 1 Petrus 5 vers 10 (1 Petr. 05:10). De prijs of het loon der roeping Gods is duizelingwekkende heerlijk­heid; Gods eeuwige heerlijkheid!

Leven als nieuwe schepping

Het Koninkrijk Gods is het leven van Christus in het hart van de gelo­vigen en dat kan alleen maar gebouwd worden in volkomen over­gegeven harten. Hemelburgers, huisgenoten van God, kunnen niet een dubbel leven leiden; doorgaan met het oude leven en daar het nieu­we proberen in te passen. Dat is onmogelijk!

Het oude en het nieuwe is niet met elkaar te vermengen. De Heer Jezus heeft dat uitgelegd toen Hij er over sprak dat je niet een nieuwe lap op een oud kledingstuk moet zetten en dat je jonge wijn niet in oude zak­ken kunt doen Lucas 5 vers 36 tot en met 38 (Luc. 05:36-38). Die vernieuwing is bij waarachtig wedergeborenen niet ineens als bij toverslag op orde, nee, dat is een proces van afleggen van het oude en aandoen van het nieuwe leven in Christus, van verandering naar Zijn beeld door woord en Geest. Maar er is een wilsbeslissing nodig om deze weg te kunnen gaan. De Heer Jezus vraagt: wie wil Mijn dis­cipel zijn en wie wil achter Mij komen? Wil je dat? Ja? Dan ook van alles afstand doen wat je voortgang zou kunnen hinderen. Er moet een hele nieuwe denkwereld gevormd worden om van daar­uit een heel nieuw leven te leven door de heilige Geest. Ons geloofsleven staat voortdurend onder druk. De duivel zal alles in het werk stellen om onze aandacht af te trekken van het doel wat God voor ogen staat met Zijn volk. Naarmate de eindtijd vordert zullen de verleidingen om andere wegen te bewandelen toenemen. En al zal God er op toezien dat we niet boven vermogen verzocht worden 1 Korinthe 10 vers 13

(1 Kor. 10:13), we zullen dagelijks volhar­dend, in geloof en geduld, onze weg moeten gaan om de prijs der roe­ping Gods in ontvangst te kunnen nemen.

De kroon des levens

Paulus noemt de prijs der roeping Gods: “de krans der rechtvaardig­heid”

2 Timoteüs 4 vers 8 (2 Tim. 04:08). Het Griekse woord voor krans of erekrans is “Stephanos” en wordt ook vertaald met “de kroon des levens”. De Heer Jezus zegt in Openbaring 2 vers 10b (Openb. 02:10b): “Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens”. Dat is de kroon op het levenswerk! De Heer zelf zal dus de prijs uitrei­ken bij Zijn komst. In 2 Timotheüs 4 vers 8 (2 Tim. 04:08) zegt de apostel: “Voorts ligt voor mij gereed ‘de krans der rechtvaardigheid’, welke te dien dage de Here, de rechtvaardige rechter, mij zal geven, doch niet alleen mij, maar ook allen die zijn verschijning heb­ben liefgehad”. “Te dien dage”, is dus bij de wederkomst van de Heer. De apostel Petrus zegt hiervan: “En wanneer de Opperherder verschijnt, zult gij ‘de onverwelkelijke krans der heerlijkheid ver­werven” 1 Petrus 5 vers 4 (1 Petr. 05:04).

De wedloop lopen

Met deze uitdrukkingen: ‘prijs’, ‘krans’, ‘erekrans’, ‘onverwelkelijke krans’, zet de Bijbel de levensweg van de christenen in het beeld van de sportwereld om daar een voor­beeld aan te nemen. God heeft in zijn wijsheid voorzien hoe belang­rijk de sport zou zijn, juist ook in de tijd waarin wij nu leven. Wij kunnen dagelijks zien, horen, lezen, wat top­sporters er voor over moeten hebben om in de prijzen te vallen. Jaren en jaren van training, zelfverloochening en zelfdiscipline.

In 1 Korinthe 9 vers 23 tot en met 27 (1 Kor. 09:23-27) schrijf Paulus de bekende, aan de sportwe­reld ontleende, woorden: “Alles doe ik ter wille van het evangelie, om er zelf ook deel aan te krijgen. Weet gij niet, dat zij, die in de renbaan lopen, allen wel lopen, doch dat slechts één de prijs kan ontvangen? Loop dan zó, dat gij die behaalt! En al wie aan een wedstrijd deelneemt, beheerst zich in alles; zij om een vergankelij­ke erekrans te verkrijgen, wij om een onvergankelijke. Ik loop dan ook maar niet in den blinde en ik ben geen vuistvechter, die zo maar in de lucht slaat. Neen, ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen gepredikt te hebben, wellicht zelf afgewezen te worden”.

De apostel, geleid door de heilige Geest, past het sportgebeuren heel kundig toe op de dagelijkse levens­wandel van de gelovigen, die er ook, evenals de sportlieden, alles voor over dienen te hebben om die onver­gankelijke erekrans in bezit te kun­nen nemen.

Enkele opmerkingen bij wat Paulus zegt in dit gedeelte om deel te krij­gen aan de heerlijkheid van het evangelie, ‘de onvergankelijke ere­krans’:

Alles doen en er alles voor over wil­len hebben om er deel aan te krij­gen, wat dat ook kost, evenals de topsporters.

Als je er vanuit zou gaan dat bij deze wedstrijd ook maar één de prijs kan behalen, loop dan zó, dat gij die behaalt!

Je in alles beheersen, zoals topspor­ters dat ook doen! Zelfbeheersing completeert de vrucht van de heilige Geest Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22). Je beheersen dat je geen dingen doet die geen nut hebben of zelfs schadelijk zouden kunnen zijn om het doel Gods met je leven te bereiken. Iedereen kan daar wel voorbeelden van bedenken voor z’n eigen leven.

– Je lichaam in toom houden. De Statenvertaling zegt: “Maar ik bedwing mijn lichaam, en breng het tot dienstbaarheid”. Het vlees wil nog o zo graag meespreken en ons leven bepalen, maar de apostel heeft geleerd en geeft ons het advies het lichaam zó te beheersen dat het doet wat de heilige Geest verlangd. Paulus weet dat velen struikelen door de lichamelijke begeerten te volgen en daarom de waarschuwing, wil je de prijs behalen, het lichaam in bedwang te houden. In Romeinen 8 vers 13 (Rom. 08:13) spreekt hij van de werkin­gen van het lichaam te doden door de heilige Geest. Doe je dat niet, dan zou je wellicht hierom afgewezen kunnen worden!

De regels van de kamp

In 2 Timoteüs 2 vers 5 (2 Tim. 02:05), merkt de apostel nog op: “En is iemand een kampvechter, dan ontvangt hij de krans alleen, als hij volgens de regels van de kamp heeft gestreden”. Evenals bij de sport zijn er voor de gelovigen ook regels om de erekrans uit de handen van de Heer Jezus te kunnen ontvangen. Eén van de , regels is: de kleding! Bekleed je met de vrucht van de heilige Geest, dat is het karakter en de gezindheid van Jezus Christus. Dat vinden we mooi verwoord in Kolossenzen 3 vers 12 tot en met 14 (Kol. 03:12-14): “Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo. En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaakt­heid.”

Hebreeën 6 vers 11 en 12 (Heb. 06:11-12), spreekt van ijver blijven betonen tot de verwe­zenlijking der hoop tot het einde toe en door geloof en geduld de beloften beërven.

Geloof, geduld, volharding en trouw, dat zijn de sleutelwoorden als het er om gaat het einddoel Gods te berei­ken en de kroon des levens uit de hand van de Heer te kunnen ontvan­gen. Juist op deze punten zal de gelovige zwaar beproeft worden, want de duivel zal aanzetten tot ontevredenheid om dat het al zo lang duurt en hij zal steeds listiger proberen de gelovigen op dwaalwe­gen te leiden. Wij zijn er overduide­lijk voor gewaarschuwd in het Woord van God door de Heer Jezus en de apostelen. “Laten wij afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die voor ons ligt. Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de leidsman en volein­der des geloofs, die, om de vreugde, welke voor Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rech­terzijde van de troon Gods” Hebreeën 12 vers 1b en 2  (Heb. 12:01b-02).

 

 

Geduld door Froukje Huis

 

’t Is tamelijk druk in de wachtruimte van het ziekenhuis. Patiënten voor verschillende afdelingen wachten rustig op hun beurt.

Dick meldt zich voor de oogarts en we zoeken een plaatsje. Assistenten lopen heen en weer met mappen en verdwijnen achter gesloten deuren. Een deur gaat open en een naam wordt omgeroepen. Iemand staat op en gaat naar binnen. Hier en daar wordt zachtjes gepraat, anderen zitten te lezen. Een oudere vrouw snuf­felt in de tijdschriften en komt dan bij ons zitten. Al gauw begint ze met luide stem tegen mij te praten, zo luid dat we de volgende oproep niet kunnen verstaan. Ze onderbreekt zichzelf: o, dat ben ik, en haast zich naar het kamertje. Dick krijgt een vooronderzoek en moet zich daarna om de 10 min. melden voor oogdruppels. Mensen verdwijnen, nieuwe patiën­ten komen maar het wordt steeds rustiger. Aan de overkant is een jon­geman binnengekomen met een oude vrouw in een rolstoel. Er heerst stilte.

Plotseling: ‘Dokter, dokter!’ een luide stem. Iedereen kijkt verschrikt op. ’t Is de oude vrouw. De jonge­man buigt zich over haar heen om in het van hem afgekeerde oor te fluisteren. Stilte. ‘Ik wil naar huis!!’ De jongeman buigt en fluistert. ‘Ik wil naar huis, de dokter is er niet!!!’ Stilte. ‘Het duurt te lang, ik wil een andere dokter!’ ‘Die is er niet’ fluistert de man. ‘Hoe gaan we hier weg?’ ‘Met een taxi.’ ‘Bel dan een taxi, ik wil naar huis.’ ‘Als we bij de dokter geweest zijn’ ‘De kinderen zitten alleen.’ De man buigt en fluistert. ‘Dokter! Er is geen dokter.’ De man stelt haar gerust. ‘Ik moet naar de w.c.’

Het einde van alle tegenspraak. De man staat op en rijdt de vrouw weg.

Wat een trieste situatie als een mens door dementie zo zijn waardigheid verliest, bedenk ik. Maar de vriende­lijkheid en het geduld van de man waren bewonderenswaardig.

In hem zie ik plotseling iets van de Here Jezus, die met nog groter lief­de en geduld luistert naar onze smeekbeden en verzoeken. ‘Heer ik heb het U gevraagd en er is nog niets veranderd. Wanneer lost U de zaak op?’ ‘Heer ik heb nog steeds pijn, hoort U me niet?’ ‘Waarom ben ik nog steeds niet hersteld Heer’ Er staat toch in de bijbel: “Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, Ik zal het doen” Johannes 14 vers 14 (Joh. 14:14). God doet het ook, maar wij moeten geduld leren, we willen immers op Jezus gaan lij­ken?

In Heb. 10:36 zegt de Heer: “Want gij hebt volharding nodig om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is”. In vers 35 wor­den we opgeroepen onze vrijmoedig­heid niet prijs te geven; we mogen God alles vragen.

Dan belooft Jezus ons: “… al wat gij bidt of begeert, gelooft dat gij het hebt ontvangen en het zal u geschie­den” Markus 11 vers 24 (Mark. 11:24).

Laten we elkaar aanmoedigen en ondersteunen in geloof en geduld want Gods beloften gaan in vervul­ling.!

 

Het laatste lied van Mozes Door Klaas Goverts

Mozes was oud geworden. Veertig jaar door de woestijn gelopen met een groot volk. Hij weet dat het afscheid nadert. Nog eenmaal gaat hij staan voor de mensen, met wie hij zoveel lief en leed heeft gedeeld. Hij heeft hun vaders en moeders gekend, nu staat hier een nieuwe generatie, het land is eindelijk  in zicht, zijn ze er klaar voor? Dan denk je: wat kan ik ze nog mee­geven? Mozes zegt: ik zal nog een lied voor jullie zingen. Daar staat hij, als een markante gestalte, wel ver­grijsd maar niet gebroken. Wel bejaard maar niet verduisterd, want zijn oog was niet verdonkerd en zijn kracht niet uitgedoofd. Deuteronomium 32 is het laatste lied van Mozes. Zijn slotlied. Daarna geeft hij het volk de zegen. Het lijkt wel een samenkomst; we zingen nog een lied, dan wordt de zegen uitge­sproken en ieder gaat zijns weegs. Wel thuis en tot ziens. Mozes zingt, hij zegent en dan is het voor hem: wel thuis. Hij gaat naar zijn eeuwig huis. Wat zal hij zingen in zijn laat­ste lied, zijn zwanenzang? Aan het eind van Deuteronomium 31 zegt Mozes zelf, wanneer hij zijn lied aankondigt: Dit lied zal getuigen in u. De NBG – vertaling zegt: het zal getuigen tégen u; maar letterlijk staat er: het zal getuigen in u. Deuteronomium 31 vers 21 (Deut. 31:21): “Het zal geschieden wanneer vele rampen (of kwade dingen) en benauwdheden hen zullen treffen, dan zal dit lied in hen getuigen, in hen getuigenis afleggen, want het zal in de mond van hun zaad niet vergeten worden”. En Mozes schreef dit lied op en leer­de het aan de kinderen Israëls (vs. 22). Mozes als voorzanger, heel het volk zal het lied overnemen en’ het zal zich een weg banen door de tijden en door de harten heen. Dit lied zal met hen meegaan, over de grens van woestijn en land, over de grens van vandaag en mor­gen, over de grens van vreugde en verdriet, en juist op wezenlijke momenten zal dat lied in jou zijn als een getuigenis. Als een innerlijke kracht. Juist als je het nodig hebt, zal het in jou beginnen te zingen. Het is om zo te zeggen een zelf-zingend lied. Want het is een goddelijk lied. Een lied waarin geest is, adem Gods.

De aanhef

Hoe gaat Mozes zijn lied inleiden? We letten op de eerste strofe. De hemel en de aarde worden uitgeno­digd om mee te luisteren. Het is een lied met grootse afmetingen. Mozes zingt maar niet voor de huiskamer, hij zingt voor de hele wijde wereld. Zijn lied moet de wereld door. Door de wereld gaat een woord… Het is van ver strekkende betekenis. Daar in de woestijn, in het grens­gebied op de drempel van Kanaän, zingt Mozes woorden die geldigheid hebben voor de hele kosmos. “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken, en de aarde hore naar de woorden van mijn mond”. Zo begint het lied. Hemelen en

aarde, dat is samen de hele schep­ping. En dan gaat Mozes er dieper op in, wat het karakter van zijn lied zal zijn.

“Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppele als dauw, als regen­buien op het jonge groen, en als regenstromen op het kruid” Deuteronomium 31 vers 2 (Deut. 31:2). Een aantal beelden wordt hier gebruikt; beelden die allemaal met elkaar verband houden. Maar het is de moeite waard er eens goed naar te kijken.

Mijn leer

Het woord dat hier staat, lèqach, duidt aan: wat de horende ontvangt. In wezen is het dus een heel mooi beeld: je bent één en al oor en ter­wijl je bezig bent te luisteren, ont­vang je iets. Het heeft dus te maken met innerlijk afgestemd zijn, met een geestelijke antenne. Het kan ook inzicht aangeven. Er ligt derhalve een heel andere dimensie in dan je op het eerste gehoor zou denken. We bevinden ons hier niet in de sfeer van doctrine en dogma. Niet de leer of de leerstelligheid is bedoeld, maar we zien hier Mozes als profe­tisch mens. Hij legt zijn oor te luisteren en verstaat de stem van de Geest.

En dan zegt hij: mijn inzicht druipe of druppele als regen. Deze leer (als we dat woord willen handhaven) is verkwikkend, zoals de regen op het veld, zoals een milde stroom op het dorre land.

Het woord ‘druipen’ of ‘druppelen’ hangt oorspronkelijk samen met een begrip dat wolken kan aan­duiden (in het oude Babylonisch) of met de eerste regen. Parallel daar­mee wordt gezegd dat de uitspraak van Mozes moge vloeien als de dauw. Dauw is heel zacht, geruis­loos, dauw komt nooit met geweld. De woorden die Mozes gaat zingen, ze komen niet als een bulldozer over het hart; ze zijn niet als een lawine, die de mens verplettert. Ze zijn stil en heilzaam als de dauw op de akker, in de vroege ochtend.

Regenbuien

Woorden komen als regenbuien op het jonge groen. De term die hier de regenbuien typeert, komt uitsluitend in deze tekst voor.

De sfeer van het woord is als volgt aan te geven: het gaat om ruisen, murmelen, zachtjes vloeien; het beeld van motregen, stille nevelre­gen. Het kruid is eigenlijk het jonge, frisse groen, het lentegras; het woord komt ook voor in het schep­pingsverhaal: dat de aarde jong groen voortbrenge Genesis 1 vers 11 (Gen. 01:11). En in Psalm 23 vers 2 (Ps. 023:002) lezen we over de groene, grazige weiden. De woorden van Mozes zijn als regenstromen op het kruid; hier gaat het over flinke buien, die net even het gewas raken. Het land wordt erdoor tot leven gebracht. En dan vervolgt Mozes: ik zal de Naam des Heren uitroepen. Als Mozes één ding geleerd heeft in zijn lange omzwerving door steppe en woestijn, dan is het wel dit: het gaat om de Naam. Want die Naam is Gods wezen, zijn identiteit. Die Naam is de regen op de akker. Die Naam is verkwikking, heil­zaam, genezend. Zo is de Naam van Jezus: o zoete Naam met uw verborgen schatten, gij zijt voor mij een goddelijk geschenk.

 

De heerlijkheid van Gods erfenis door Peter Koumans

Eigenlijk wordt niet vaak gesproken of geschreven over de erfenis, die de gelovigen bij God te wachten staat. Onze aandacht is vooral gericht op de problemen die we vandaag heb­ben in ons bestaan. Dat kan betrek­king hebben op ons werk, onze stu­die, ons gezin, vooral onze kinderen. Misschien hebben we moeite met onze gezondheid. We leven in een maatschappij waarin alles druk, druk en nog eens druk is. We vinden haast geen tijd voor onszelf. Maar ook alles wat met ons geloof te maken heeft legt een beslag op onze tijd. Bij de opbouw van ons geeste­lijk leven zijn we vooral bezig met het pogen een beter Christen te wor­den. En daar zijn de meeste preken op gebaseerd. Op zich is dat niet ver­keerd. Maar het gevolg is wel dat men vooral is gericht op het nu. Vandaag leven we, vandaag willen we resultaten zien. En dat geldt voor alle aspecten van het leven. Paulus waarschuwt ons in 1 Korinthe 15 vers 19 (1 Kor. 15:19) om niet alleen naar de situatie van ons aards leven te kijken: “Indien we alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn we de beklagenswaardigste van alle mensen”. Dat is een boute uitspraak! Maar vroeg of laat, en hopelijk niet te laat, worden ieder van ons gesteld voor de vraag: wat gebeurt er na mijn dood?

Waarheen na onze dood?

Dat is een vraag, waarop men heel verschillende antwoorden geeft. En dat kan gemakkelijk omdat nog nie­mand is teruggekomen uit de dood om ons dat te vertellen. In de Bijbel wordt wel een aantal gevallen genoemd van mensen die^ dood zijn geweest, maar weer levend gemaakt werden door God en door Jezus Christus. Maar op die plaatsen legt de Bijbel niet uit waar die men­sen geweest zijn toen zij dood waren. Van Jezus Christus wordt vermeld dat Hij het evangelie ver­kondigde aan de geesten in de gevangenis toen Hij gestorven was 1 Petrus 3 vers 19 (1 Petr. 03:19). Maar dan geeft geen aanwijzing voor ons omdat Jezus heeft beloofd dat degenen, die Zijn woord bewaren de dood niet zullen zien Johannes 8 vers 52 (Joh. 08:52) en bij de Here hun intrek zullen nemen 2 Korinthe 5 vers 8 (2 Kor. 05:08).

Daarom hebben veel Christenen hebben wel een idee waar we heen zullen gaan na onze dood. Zeker niet als de oude Germanen die in het walhalla bier dronken uit de schedels van de overwonnen vijan­den. En ook niet als Palestijnse zelf­moordenaars, die verteld werd dat zij na hun dood zouden worden ont­vangen door een aantal schone maagden.

Tegenwoordig geloven veel mensen in reïncarnatie. Zij geloven dat zij al eerder op de aarde geleefd hebben en verwachten in een betere positie weer als mens op aarde te komen. Sommige Christenen, die erg in zwart-wit denken, menen dat er twee mogelijkheden zijn: je komt in de hel of je komt in de hemel. De hel is voor degenen, die niet in Jezus Christus geloven. Daar is een eeu­wig brandend vuur en wordt altijd pijn geleden. De hemel is iets heel bijzonders. Daar zou een stad met gouden straten zijn en paarlen poor­ten. Daar komen ze te wonen in een huis door de Heer toebereid. Nog anderen baseren hun visie op wat mensen hebben meegemaakt bij een bijna dood ervaring. Volgens een zuster in de Heer, die ik ken, had zij gelopen in een prachtige tuin vol bloemen. Het was er zó prachtig en vredig dat zij niet meer terug wilde. Ik beweer niet dat dit laatste juist is, wel dat het maar een schijntje is van hetgeen we werkelijk kunnen ontvangen.

De bijbel over onze erfenis

Het is voor ons jammer dat de Bijbel niet heel duidelijk is over wat ons te wachten staat. Toch staat er meer over in dan de meeste Christenen weten.

Maar eerst nog dit: wat ons te wach­ten staat is in het Koninkrijk van God en dat is een geestelijk Koninkrijk. Voor de mens met zijn natuurlijke zintuigen is dat niet te vatten of te beschrijven. Dat maakte het voor Johannes zó moeilijk om met woorden te beschrijven wat er plaats vindt in de hemelse gewesten en hoe het hemelse Jeruzalem eruit ziet. Je kunt proberen alles letterlijk te nemen. En dan krijg je een heel vreemde stad. Die stad is even lang als breed, maar ook de hoogte zou gelijk zijn aan die lengte. De straten zijn van goud en ieder van de twaalf poorten waren uit één parel gemaakt. Het zijn menselijke beschrijvingen van een hemelse geestelijke plaats. Wat zeker is dat we delen in een erfenis. Misschien is erfenis niet het goede woord, maar zouden we beter van een erfdeel kunnen spreken. Van een erfenis spreekt men als de erflater gestorven is. In zekere zin is dat bij ons zo: Jezus Christus is gestorven. Maar Hij is ook opge­staan en heeft Zelf het voor Hem bestemde erfdeel in ontvangst geno­men.

Romeinen 8 vers 17 (Rom. 08:17) zegt het zo: “Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking. Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden.” En 1 Petrus 1 vers 3 en 4 (1 Petr. 01:03-04) stelt: “Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons naar zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u”. Er is dus voor ons een onverganke­lijke erfenis. Een erfenis die niet ophoudt, of die vergaat zoals op aarde. Het is een onbevlekte erfenis, dus er zitten geen nare gevolgen is als je hem aanvaardt. In de wereld kan je wel een erfenis krijgen met als bepaling dat je alle lusten en las­ten daarbij accepteert. Als je niet uit­kijkt zou het kunnen gebeuren dat de schulden van die erfenis groter zijn dan de “lusten”. Verder is de erfenis onverwelkelijk. Hij verliest niet in de loop van de tijd zijn waarde. Er is geen Goddelijke inflatie!

Wat is onze erfenis?

Onze erfenis is in één woord te omschrijven: een kroon! Nu denk u wellicht aan dat liedje: een kroon zeer schoon wacht ons aan gindse kust.

Dat staat in Jakobus 1 vers 12 (Jak. 01:12): “Zalig de man, die in verzoekingen vol­hardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben”. En Openbaring 2 vers 10 (Openb. 02:10) zegt: “Wees getrouw tot den dood en Ik zal u geven de kroon des levens”. Wat houdt het hebben van een kroon nu in? Dat betekent dat je een koning bent. Dat moet men geeste­lijk zien. Een koning heeft macht, invloed, heeft een bepaald gebied onder zich en de daarin bevindende mensen behoren tot zijn onderda­nen, die hem moeten gehoorzamen. Dat wordt onze positie straks als we nu gelovig volharden om God te die­nen in ons natuurlijke leven.

Een koning zijn

2 Timoteüs 2 vers 11 en 12 (2 Tim. 02:11-12) stelt: “Het woord is betrouwbaar: immers, indien wij met Hem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven; indien wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen”. Wanneer zal dat gebeuren? Openbaring 5 vers 10 (Openb. 05:10) spreekt hier­over: “En zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde”. Dat is nu nog toekomst, maar zal plaats vinden als Jezus Christus terugkomt op de aarde bij het begin van het duizend­jarig rijk.

Dat zegt Openbaring 20 vers 4 (Openb. 20:04) “En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aange­beden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ont­vangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang.” Maar daar blijft het niet bij. Ook daarna, als er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde is gekomen, krij­gen die koningen onder Jezus Christus een taak. Dan zijn alle doden opgewekt en hebben het laat­ste oordeel ondergaan. Hierover staat in Openbaring 22 vers 4 en 5 (Openb. 22:04-05): “En niets vervlóekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem ver­eren, en zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voor­hoofden zijn. En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node, want de Here God zal hen ver­lichten en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheden.” Daarop duidt ook de beschrijving in Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02) waar wordt gezegd dat aan weerszijden van de rivier van het leven het geboomte des levens staat. Dat is een beeld van de zonen Gods, die op Jezus lijken, die zelf de boom des levens is. Dat geboomte draagt iedere maand twaalf maal vrucht en zijn bladeren zijn tot genezing van de volken. Dus ook dan zullen de zonen Gods wor­den ingezet tot herstel van de men­sen. Maar ook nu al ontvangen we een koninklijke positie door de heili­ge Geest die we kunnen ontvangen. Dat zegt Efeze 1 vers 13 en 14 (Ef. 01:13-14): “In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werd, ook verzegeld met de Heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid.” Hier wordt de vervulling met de heilige Geest verbonden met de komende erfenis

Ongelijk verdeeld

Zoals we hiervoor hebben gelezen, zullen alle gelovigen delen in de erfenis. Maar het is niet zo dat allen een even groot deel zullen krijgen. De een zal meer krijgen, de ander minder. Dat hangt af van het oordeel van God over onze werken, die we deden op aarde. Daarop duiden een aantal Bijbelteksten. Een heel beken­de is de gelijkenis van de ponden Lucas 19 vers 12 tot en met 25 (Luc. 19:12-25). De slaaf, die de meeste winst had gemaakt kreeg bij de terugkeer van zijn heer het gezag over 10 steden, de slaaf die wat min­der winst had gemaakt, kreeg gezag over 5 steden. De slaaf die niets had gedaan met het gekregen pond, moest dat teruggeven en kreeg niet Ook 1 Korinthe 3 vers 10 tot en met 15 (1 Kor. 03:10-150 geeft een soortgelijke aanwijzing. Je dient te bouwen op het funda­ment van ons geloof: Jezus Christus. En dan zorgen dat je bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente. Want als dat werk lijkt op hout, hooi of stro, zal dat vergaan door het oor­deel met vuur.

Je zal dan wel behouden worden, maar je werken gaan verloren. Het lijkt er dus op dat je je positie in het Koninkrijk van God moet verdie­nen met goede werken. Maar 1 Korinthe 13 vers 3 (1 Kor. 13:03) zegt duidelijk: “Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden brand, maar had de liefde niet, het baatte mij niets”. En inderdaad is het grote gebod om God lief te heb­ben en je naaste als jezelf.

Gods oordeel

Het is maar goed dat niet wij, maar God onze werken zal beoordelen. Wij kijken gemakkelijk alleen maar naar de zichtbare werken. Voor ons zouden de zogenaamde grote Godsmannen en Godsvrouwen, die wonderen en tekenen verrichten, de hoogste plaatsen krijgen. De zwak­ke, de zieke, de gehandicapte men­sen zouden bij ons niet veel kansen krijgen.

Maar Gods oordelen zijn altijd recht- vaardig. Hij kent al onze mogelijk­heden, kent al onze zwakheden, onze beperkingen en ook onze motieven waarmee wij iets doen. En daar houdt Hij rekening mee. In Matteüs 25 vers 34 tot en met 41 (Matt. 25:34-41) beschrijft Jezus ons de eenvoudige liefdevolle daden die een mens tot erfgenaam maken. Jezus liet ons zien bij het penningske van de arme weduwe Lucas 21 vers 1 tot en met 4 (Luc. 21:01-04) dat God rechtvaardig is. Volgens Zijn oordeel had zij het meeste in de offerkist geworpen. Daarom is het voor ons moeilijk en meestal onmogelijk om te oordelen in hoeverre de goede werken van anderen “vuurbestendig” zijn. Ja, zelfs ons oordeel over ons eigen werken moeten we voorzichtig stel­len. De boze is er altijd op uit om ons verwijten te maken, om ons klein te houden. Daarom moeten we te rade gaan bij God. Hij wil ons door de heilige Geest duidelijk maken wat bij ons goed is en min­der goed. Hij is vol liefde en is een barmhartig Vader, die Zijn kind altijd wil bemoedigen, vertroosten en versterken.

Geen goede werken mogelijk

Helaas zijn er heel wat mensen, die niet in de gelegenheid zijn geweest om goede werken te verrichten. Ik denk hierbij aan jong gestorven kinderen, maar ook aan gehandicapte mensen. Er zijn vele mensen, die te vroeg stierven om zich volledig te kunnen ontplooien en dus geen of te weinig gelegenheid hadden om goede werken uit te voeren. Dan kan je denken aan oorlogsslachtoffers, gesneuvelde soldaten, aan mensen die vermoord werden, maar ook aan mensen, die door ziekten of ongeval­len stierven.

Ik geloof dat God zulke mensen ook na hun dood mogelijkheden geeft om zich geestelijk te ontwikkelen. Er is hierover maar weinig in de bijbel te vinden. Misschien heeft hierop Openbaring 21 vers 3 tot en met 8 (Openb. 21:03-08) betrekking. Daarin belooft de Heer dat Hij alle tranen zal afwissen en dat Hij alle dingen nieuw maakt.

En Openbaring 22 vers 1 tot en met 3 (Openb. 22:01-03) waar­in gezegd wordt dat aan weerszijden van de rivier des levens het geboom­te des levens staat, waarvan de bla­deren zijn tot genezing van de volke­ren. Het herstel gaat dus door, ook in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

Een opmerkelijk boekje is in 1962 verschenen als een uitgave in samenwerking met de stichting “Vuur” met als titel “Hij zag de hemel, visioenen van Sadhoe Soendar Singh”. Dit boekje is voorzien van een uitgebreide inleiding

van Ds. W. W. Verhoef. Hierin wor­den een aantal visioenen beschre­ven, die Sadhoe Soendar Singh had ontvangen. Hij kwam uit India en heeft in de jaren 20 van de vorige eeuw diepe indruk nagelaten door zijn geloof in de Heer. In de visioe­nen is hij in de geest in de hemel geweest en heeft daar bijzondere dingen geleerd in het bijzonder over het leven na de dood. Sommige dingen uit die visioenen kan ik niet goed plaatsen. Volgens mij worden die wel erg kinderlijk en aards beschreven. Bijvoorbeeld toen een kind van God bij zijn hemelse huis aankwam, zag hij bij de deur in lichtende letters het woord “welkom” en een geluid dat tot hem welkom zei.

Maar wat in verband met ons onder­werp wel zeer van toepassing is, is dat in die visioenen naar voren komt dat er in de hemel een plaats is waar engelen voor gestorven kinderen zorgen en hen onderrichten in hemelse wijsheid zodat zij geestelijk volwassen worden. Er zou ook in de hemel een plaats zijn waar pas ge­storven volwassenen onderricht krij­gen als zij dat willen. Op die plaats komen geen mensen, die zich bewust hebben verbonden met boze geesten. Die laten hen niet los en voeren hun slachtoffers naar de duisternis.

Ik geloof dat in deze visioenen Gods liefde wordt getoond ten opzichte van de mensen, die geen of weinig kansen in hun aardse leven hebben gehad.

Het is zeker geen aanwijzing dat mensen, die hun kansen niet heb­ben gebruikt, een tweede mogelijk­heid krijgen om dat alsnog goed te maken.

Aansporing

Het voorgaande is hoop ik een aan­sporing om nog bewuster met de Heer te leven, om attenter en meer toegewijd de Heer te dienen en open te staan voor onze naasten. Het gaat erom om een schat in de hemel te verzamelen.

Het zal ons eeuwig spijten als we hierin te kort schieten. En dan zou­den we niet de onverwelkelijke krans van de heerlijkheid ontvangen 1 Petrus 5 vers 4 (1 Petr. 05:04), dan zou kunnen blijken dat we geen vat tot eervol gebruikt zijn voor God, maar een vat voor alledaags gebruik Romeinen 9 vers 21 (Rom. 09:21). Maar het is tot eer van God als we blijken een goede dienstknecht te zijn geweest.

 

Alert op wat komen gaat door Cees Maliepaard

“Laten uw lendenen omgord zijn en uw lampen brandende” Lucas 12 vers 33 (Luc. 12:33).

De hiernaast staande tekst wil zoveel zeggen als: zorg dat je reisvaardig bent, sta als het ware in de startblok­ken. In de dagen van de eerste chris­tengemeenten waren het door ieder­een begrepen uitdrukkingen, maar in deze tijd behoeven ze stellig enige uitleg.

In vroeger tijden

In de tijd van de bijbel waren jeans en andere soorten pantalons nog niet bekend. Men droeg lange gewa­den die tot op de enkels hingen, en die bepaald niet gemakkelijk waren bij het zich op weg begeven. Om het ongemak zoveel mogelijk tegen te gaan, werd van gordels of riemen gebruik gemaakt. Wanneer iemand zich hiermee omgord had, kon hij het in de loop belemmerende kledingstuk deels omhoog trekken. Zo behoorde een snelle voortgang tot de mogelijkheden.

Dat de lampen voor onderweg reeds van tevoren aangestoken waren, was ook geen overbodige weelde. Wij klikken onze zaklantaarns pas aan op het moment dat we het licht nodig hebben, maar het ontsteken van een toorts of fakkel voor onder­weg was in die dagen een bezigheid die veel meer tijd in beslag nam. En van openbare straatverlichting had toentertijd nog nooit iemand gehoord.

Zorg dat je reisvaardig bent

Het is nodig dat we de lendenen van onze geest tijdig omgord hebben.

Alles wat het lopen op de weg naar boven belemmert, dienen we hoog genoeg op te trekken. Wie dat niet doet, zal bemerken dat de geestelijke voortgang een hele heisa aan het worden is. Want waarmee kan een christenmens zich allemaal wel bekleed hebben? Er kunnen legio stroken aan ons geestelijke gewaad zitten, waarvan we ons vaak voor een deel helemaal niet bewust zijn. Kunnen we de kleding van onze innerlijke mens in zo’n geval beter maar van de hand doen? Nee, natuurlijk niet, want de belemme­rende stroken zitten immers aan een overigens goed geweven gewaad! Eén van die stroken is vaak wereldgelijkvormigheid. Onder dit begrip wordt niet verstaan het zich in het natuurlijke leven mengen van kinde­ren Gods, maar het van dezelfde geestesgesteldheid zijn als mensen die los van God door het leven gaan. Natuurlijk is niet alles slecht wat in de natuurlijke wereld wordt uitge­dacht, maar het mist altijd wel Gods visie op het volkomen herstel van de door Hem geschapen mens. Daarom zullen we er zorg voor dra­gen dat de lendenen van onze geest te allen tijde omgord zijn en dat we op ieder moment van zuiver hemels licht zijn voorzien. Dat kan, want Jezus Christus doopt ieder die zich ervoor opent, in Gods heilige Geest. Wie zich door die Geest laat leiden, zal daarmee bereiken op elk wille­keurig moment reisvaardig te zijn. Gemakzucht is een belemmering

Geestelijk met je pantoffels aan in een gemakkelijke stoel onderuit zak­ken, werkt anders dan wanneer zoiets in het natuurlijke leven plaats­vindt. Een mens heeft nu eenmaal rust en ontspanning nodig, waarbij het zaak is dat hij naar lichaam, ziel en geest de boog regelmatig leert ontspannen. Maar onderwijl zal hij in een ononderbroken relatie met Vader God en met Jezus Christus mogen staan. Er werd eens aan een christen de vraag gesteld, hoeveel ‘stille tijd’ hij wel per dag hield. Het antwoord luidde kort en krachtig: ‘Wel, zo’n 24 uur per dag.’ En dat klopt in dezelfde mate als dat een man en een vrouw 24 uur per dag met elkaar getrouwd zijn, hoewel ze echt niet doorlopend aan elkaar zul­len denken. Wie via Jezus in een eeuwigdurende relatie met de Vader staat, zal ervaren dat het Bijbelwoord waar is dat Hij het zijn beminden zelfs in de slaap geeft. Maar niemand zal er met recht van­uit kunnen gaan dat het er allemaal niet zoveel toe doet. omdat het je toch ‘in de slaap gegeven wordt’. Het gevaar van geestelijk niet meer wak­ker worden is dan levensgroot aan­wezig. Wie alert is op wat God laat zien en bereid is zijn aanwijzingen ter harte te nemen, die mag ver­wachten dat Vader God en zijn eer­ste Zoon de werking van de Geest van boven op elk levensmoment zul­len kunnen consolideren. Ook tij­dens de nu eenmaal broodnodige natuurlijke slaap.

Vrij van ongezonde spanningen

Het leven met de Heer is allesbehal­ve een saaie, geestdodende aangele­genheid. Het is spannend genoeg. Absoluut. Maar het leidt nooit tot overspanning. De spanning van het met de levende God verbonden zijn, is een zowel geestelijk als natuurlijk door en door gezonde zaak. Het boeit zonder dat een mens in boeien geslagen wordt. Het heft uit boven het alledaagse zonder dat het tot zweven leidt. Het maakt realistisch, maar het geeft geen puur verstande­lijk scenario. Het geeft ons in alle facetten van ons wezen een ontwik­keling naar hemelse stabiliteit. We hebben onze lendenen omgord, we zijn alert op wat de Heer ons laat zien, en daardoor zijn we doorlo­pend reisvaardig. Onze lampen branden. Het woord van de levende God is ons richtsnoer en Jezus heeft ons van Gods Geest gegeven om de hemelse strekking ervan te door­gronden. Is het leven op aarde en in de hemel voor ons nu een fluitje van een cent geworden? Vergis je niet: niemand van ons is tot geestelijke krachtpatser bevor­derd, allemaal hebben we de genade van onze Heer nog dagelijks brood­nodig.

Maar doordat de Heer die ons ook geeft, voorkomt dat een eindeloze serie inspanningen. We hoeven niet op ons tandvlees te lopen, geestelijk niet en natuurlijk niet. We zijn immers ‘in de Christus’. Nou dan!

 

Toewijding (gedicht) door Berry Janson

Hij ging zijn weg

in gehoorzaamheid,

En nu ik dit leer te verstaan,

komt Hij mij steeds meer nader.

 

Hij is mijn Heiland:

ik nam Hem aan,

‘k was toen nog jong van jaren.

Hij was voor mij een supermens,

die ik nooit kan evenaren.

 

Maar in de wandel

met mijn Heer

ben ik het gaan begrijpen:

Hij leefde als een mensenzoon,

die kende vreugd’ en lijden.

 

Hij leefde voluit

hier op aarde:

een mens aan ons gelijk.

Zijn hart echter was bij de Vader

en daarvan gaf Hij blijk.

 

Want toen Hij zag

wat nodig was:

een prijs om te bevrijden,

bood Hij zijn eigen leven aan

en schuwde niet het lijden.

 

Hij ging zijn weg

in gehoorzaamheid,

uit liefde tot ons, mensen.

En nu ik dit leer te verstaan,

Kan ik slechts één ding wensen:

 

Mijn weg te gaan

gehecht aan Hem,

met diep respect en eer

voor U, mijn Losser,

Bondgenoot,

mijn toegewijde Heer!

 

25 hints voor het christelijk gezin Door Jildert de Boer

Het leven in een gezin is niet in regels te vatten! Leven is altijd dyna­misch en nooit statisch! Elk kind is verschillend en mannen en vrou­wen, die de ouders vormen, zijn er in grote verscheidenheid. Daarom is het opstellen van een lijstje met richtlijnen niet het volkomene, al kunnen we zeker met bepaalde handvaten ons voordeel doen. Ergens las ik: ‘Regels zonder relatie leiden tot rebellie’ en in die uit­spraak zit veel waarheid. Vanuit een relatie met je kinderen kunnen regels en richtlijnen hun nuttige functie hebben. Mits we ze als ouders met de nodige wijsheid en souplesse weten toe te passen. Regelmatig zijn we in de praktische situaties met jongere en oudere kin­deren om raad verlegen, maar geluk­kig niet radeloos, want onze Heer en zijn goede engelen zijn er ook nog! Vanuit de geestelijke wereld zijn er vele ‘stoorzenders’ die de gezins­structuur in de war willen schoppen en we mogen leren onze geestelijke antenne uit te zetten, om een ver­keerde frequentie op te merken, waardoor we de onrust stokende machten der duisternis kunnen onderkennen, om ze te bestrijden. Het Koninkrijk van God bestaat immers uit rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest Romeinen 14 vers 17 (Rom. 14:17).

Wanneer ik onderstaand een aantal hints geef, dan worden die let wel met onze huiselijke- en gezinssitu­atie in het achterhoofd aangereikt. Wij hebben een groot gezin met kin­deren in alle leeftijdscategorieën. Al hebben we dan enige ervaring, we zijn zeker geen specialisten op dit gebied en leren nog dagelijks bij en komen ook onszelf met onze ‘blinde vlekken’ nog regelmatig tegen en moeten steeds weer voor elk kind opnieuw wijsheid bij God opdoen. Het gebed van Jakobus 1 vers 5 en 6 (Jak. 01:05-06) om wijsheid bidden we regelmatig en we zijn ook door diverse moeilijk­heden heengegaan, al zijn we dank­baar hoe onze kinderen zich over het algemeen ontwikkelen. Het is absoluut niet mijn bedoeling dat de hierna volgende lijst wordt gekopieerd en aan een heel gezin met kinderen onder de ogen wordt geduwd. Zo werkt het niet! Misschien zijn er wel punten in, die als enkelvoudig punt in sommige gezinnen besproken kunnen worden en waar mogelijk op een later tijd­stip nog eens een ander punt onder de aandacht gebracht kan worden. Als er praktische en geestelijke hulp voor het dagelijks leven in het gezin in zit, hebben deze 25 hints hun doel bereikt. Aan u de schone taak het een en ander te filteren en (uit) te sorteren voor uw eigen gezinssitu­atie! Inhoudelijk is niet alles in concreto ingevuld, dus er blijft volop gelegenheid er met uw kinderen over te ‘stoeien’ (letterlijk en figuur­lijk gesproken heel goed op z’n tijd!). Veel zegen ermee in de soms weerbarstige praktijk van alledag! In elk geval mogen we samen met de Heer in onze gezinnen verder komen!

-We dienen God en zijn Koninkrijk in de eerste plaats. Het gezin, de gemeente en evangelisatie + zending zijn erg belangrijk voor ons.

Bidden, bijbellezen en over God en het leven met Hem zingen is voor ons net zo ‘natuurlijk’ als ademhalen, eten en drinken. ‘Geestelijk’ zijn we afhankelijk van Gods genade, zegen en kracht.

We spreken niet negatief of kri­tisch over anderen in ons huis, maar we leren voor anderen te pleiten en dingen ook vanuit de invalshoek van

anderen te bekijken.

We hebben hoogachting voor mensen die helemaal met God leven en waarderen hun taak in het koninkrijk van God.

We minachten zondaren niet, maar hebben hen lief zoals God hen liefheeft en zijn bewogen over hen, omdat we weten waaruit God ons heeft verlost.

We gaan respectvol met elkaar en anderen om en we zoeken het delen met en het bemoedigen van elkaar.

We zijn erop uit vrede te bewaren en vrede te stichten (‘stoorzenders’ uit!).

We houden rekening met elkaars gevoelens in onze uitingen.

De houding van brutaliteit, verzet en pesterij weren we uit ons gezin; de gezindheid van gezeglijkheid, vriendelijkheid en gehoorzaamheid laten we graag toe.

We letten op een normaal en positief taalgebruik, dat plezierig is voor ieder van ons.

Als we gebruik maken van media, doen we dat in overleg, ver­antwoord en selectief zonder elkaar te hinderen. We waken voor allerlei ‘pulp’ vanuit de wereld.

We werken met elkaar aan een goede onderlinge relatie en (h) echte communicatie van hart tot hart.

We leren in gastvrijheid open te staan en om te zien naar anderen buiten het gezin, bijvoorbeeld door regelmatig mensen uit te nodigen.

Wanneer we iets van elkaar wil­len gebruiken of lenen, vragen we dat eerst en geven het ook weer terug.

Rommel die we maken, ruimen we zelf op en laten dit niet liggen voor de ander.

Huishoudelijke taken doen we allemaal zonder tegenspreken of mopperen, omdat we erop uit willen zijn te helpen en te dienen.

We houden van humor en flexibi­liteit en we genieten van gezellig­heid en warmte, maar we beseffen ook dat discipline nodig is en dat huisregels erbij horen.

Onrust, schreeuwen, rebellie, weerspannigheid en geweld horen er thuis niet bij.

Wel bevorderen we orde, respect, aandacht, begrip en een luisterend oor voor de ander, wat heilzaam voor ieder werkt.

In ons huis is er letterlijk en figuurlijk gesproken ‘speelruimte’, maar geen plaats voor zonde.

Met ons geld gaan we bewust met beleid om, maar we schromen niet om vrijgevig te zijn voor goede doelen.

We kleden ons fatsoenlijk.

Op seksueel gebied willen we ons rein bewaren.

We willen eerlijk leven voor God en voor elkaar.

Chagrijnigheid en bezorgdheid mag en zal de sfeer in huis niet bederven of neerdrukken, maar vro­lijkheid en vertrouwen verandert ons leefklimaat.

We leren onze wil te buigen en snel te zijn in het toegeven van onze fouten naar elkaar en zullen minder prettige dingen tussen elkaar zo spoedig mogelijk oplossen of terecht brengen.