2001.11-12 nr. 415

2001.11-12 Levend geloof nr. 415

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

In dit nummer staat in verschillende artikelen het thema ‘liefde’ centraal. En van de artikelen die niet rechtstreeks over de liefde gaan kunnen we alleen maar zeggen dat ze ‘met liefde’ zijn geschreven. Wie het evangelie uitdraagt, op welke wijze ook, kan dit namelijk alleen maar doen omdat de liefde van Christus de motiverende factor is. Wij willen immers graag iedereen deelgenoot maken van de werkelijke vrede, het geluk en de zekerheid die we in Christus hebben gevonden.

In de Bijbel vind je de brieven van Paulus, Petrus, jacobus, Johannes, Judas en Jacobus, gericht aan de gelovigen van die tijd. Zo kan men in zekere zin de arti­kelen in Levend Geloof ook zien als brieven gericht aan de gelovigen van onze tijd. Daarbij mag men niet over het hoofd zien dat de schrijvers, net als de lezers, nog ‘in ontwikkeling’ zijn. Dat betekent dat er over bepaalde onderdelen nog wel eens verschillend gedacht wordt. Maar de basis -het evangelie van het Koninkrijk Gods- zoals Jezus en de eerste apostelen dat verkondigden, blijft het centrale uitgangspunt bij alles wat we schrijven. Trouwens ook in de brieven van de apostelen zie je soms dat men over bepaalde onderdelen verschillend” dacht en ook, zoals bij Paulus, waarvan de meeste brieven zijn opgenomen in de Bijbel, een bepaalde geloofsontwikkeling.

Een ander belangrijk punt dat wij voor ogen dienen te houden, is de interpretatie van het geschrevene. Zonder afgestemd te zijn op de Geest van God, zijn we al heel gauw geneigd ons gelijk te willen halen met de opmerking: ‘ja, maar het staat er toch!’ , terwijl we ons veel meer bewust dienen te zijn dat ‘de letter doodt, maar de Geest levend maakt’! Gods Geest, in samenwerking met onze geest, geeft ons het inzicht en de wijsheid om op de juiste wijze om te gaan met alles wat we lezen in de Bijbel. Dit vindt zijn weerslag dan weer in de ver­schillende artikelen. Alleen zo komt ook ‘de liefde van Christus’ volledig tot zijn recht en kunnen we vruchtbaar zijn in dienst van Gods Koninkrijk.

 

Bij de voorplaat door redactie

De aankondiging van de geboorte van Jezus door de engel Gabriël aan Maria Lucas 1 vers 26 tot en met 38 (Luc. 01:26-38) inspireerde Gustave Doree tot het maken van deze illustratie. Of een engel er wer­kelijk zo heeft uitgezien blijft natuur­lijk een vraag. Belangrijk is dat we weten, volgens Hebreeën 1 vers 14 (Heb. 01:14) dat enge­len dienende geesten zijn, die uitge­zonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven.

 

Van 40 naar 41

Toen Levend Geloof op 1 novem­ber 1961 werd opgericht kon nie­mand denken dat het blad veertig jaar later nog springlevend zou zijn. Gelukkig is dit het geval en terwijl u die dit leest het laatste nummer van de 40ste jaargang onder ogen hebt, zijn we al weer volop bezig met de samenstelling van het eerste nummer van de 41 ste jaargang, dat in januari 2002 verschijnt.

Zoals ieder kind van God en elke gemeente maakt ook een blad een bepaalde ontwikkeling door. Ook met Levend Geloof is dat het geval. Niet voor niets is onze titel ‘Levend Geloof, want hoewel de basis dezelfde blijft (het evangelie van het Koninkrijk Gods, zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten) proberen we dat de artikelen zoveel mogelijk op de praktijk van ons dagelijkse geloofsleven zijn afgestemd. ‘Vanuit de leer naar het leven’ is een principe dat we zo goed mogelijk willen toepassen. Natuurlijk valt niet te voorkomen dat er op onderdelen soms nog verschillend gedacht wordt, maar dit is een vanzelfsprekendheid die de geloofsontwikkeling met zich meebrengt. Samen zijn we onder­weg naar het grote doel: de gelijk­vormigheid aan het beeld van Christus. En… we hebben de zekerheid in ons hart dat Hij die in ons een goed werk is begonnen, dit voort zal zetten tot de grote dag van Christus Jezus. We gaan dan ook vol goede moed verder en hopen dat het aantal lezers en lezeressen van ons blad verder blijft groeien. In de afgelopen maanden hebben een groot aantal adressen het blad op proef, of via een geschenkabon­nement, gratis ontvangen. Aan deze periode is thans een einde gekomen, maar als u zich opgeeft als abonnee blijft u natuurlijk Levend Geloof ook in de toekomst ontvangen.

 

De openbaring van Gods liefde door Gert-Jan Doornink

“Want alzo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hehhe” Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16).

God is liefde! Wat een impact verte­genwoordigen deze drie woorden. Het is alsof God heel zijn hart, heel zijn wezen tot openbaring brengt in dat ene begrip, dat ene woord ‘lief­de’. Het was Zijn liefde waardoor de mens de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk werd. Verder kon Hij, bij wijze van spreken, niet gaan. De mens werd immers immers geschapen naar Zijn beeld en gelij­kenis. En ook toen de mens gefaald had, en zich had laten verleiden door de gevallen engel ‘Satan’, kwam aan deze liefde geen einde. God bleef en blijft de mens liefheb­ben. Zou het anders zijn dan zou God ontrouw worden aan Zijn eigen principes.

Juist omdat de mens boven aan de ladder van Zijn scheppingswerk stond kreeg deze de eigenschappen van God ook mee, waarvan er één was ‘liefde’.

Ieder mens is in wezen een verte­genwoordiger van God. Let wel, dat wel dus niet zeggen dat de mens ‘God’ is, zoals allerlei New Age-leringen ons willen doen geloven. Niemand heeft trouwens ooit God gezien, al proberen velen in onze dagen zich een beeld te vormen van God waarbij de zienswijze die men daarbij hanteert als totaal onbelang­rijk wordt omschreven. ‘Het doet er niet toe hoe je over God denkt’, wordt er dan gezegd. ‘God met een hoofdletter of god met een kleine let­ter, of je gelooft niet in zijn bestaan, ieder denkt er maar over zoals hij of zij wil. Het zal wel altijd een geheim blijven of Hij bestaat of niet bestaat…’

Geen verborgen God

Steeds meer mensen laten zich door deze gedachten meesleuren, maar ze gaan aan iets heel belangrijks, iets fundamenteels voorbij. God is namelijk niet verborgen gebleven, maar heeft zich geopenbaard! Wanneer Johannes in zijn evangelie de opmerking maakt dat niemand ooit God heeft gezien, maakt hij tegelijkertijd duidelijk dat dat niet betekent dat God zich verborgen heeft gehouden. Integendeel, God heeft zich geopenbaard! Waar en hoe? Johannes zegt: “De eniggebo­ren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen ken­nen”. En wie is deze ‘eniggeboren Zoon’? Dat is Jezus Christus, die in de brief aan de Hebreeën wordt omschreven als “de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen”. Duidelijker kan het niet onder woorden gebracht wor­den.

Maar ook dat is voor de meeste men­sen niet voldoende om te gaan gelo­ven in God. Zij willen Jezus nog wel zien als een bijzondere figuur of profeet, één van de vele die er in de loop der geschiedenis geweest zijn, maar ook hij is immers al tweedui­zend jaar dood?

Op dit punt haken velen af zonder te beseffen dat zij hier een kardinale fout maken. Wanneer zij ook maar even de moeite zouden nemen in de evangeliën te gaan lezen, zouden zij al spoedig ontdekken dat Jezus zelf zijn ‘vertrek’ aankondigde, maar tegelijkertijd op overduidelijke wijze aangaf dat er niet iets wezenlijks zou gaan veranderen.

Het nieuwe lichaam

Zijn persoonlijke lichamelijke aan­wezigheid zou immers zijn voortzet­ting vinden in een ander lichaam: de gemeente van Jezus Christus. Wat Hij, toen Hij op aarde was, enkel­voudig had gedaan, zou nu in veel­voud worden voortgezet. Zijn disci­pelen had Hij hierover al het nodige onderricht gegeven, onder andere met de opmerking: “Voorwaar, voor­waar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader” Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12). Jezus geeft hier, en op andere plaat­sen, duidelijk aan dat Zijn werk door zou gaan. Niet meer rechtstreeks door Hem maar door allen die in Hem geloven. Zij krijgen nu dezelf­de bevoegdheid en mogen spreken en handelen in Zijn Naam. Maar dat brengt vanzelfsprekend ook de verantwoordelijkheid met zich mee dat zij geroepen zijn beelddragers van

Hem te zijn. Als ze niet op Hem lij­ken zal de wereld ook nooit ‘Jezus’ in hen kunnen zien. Dit belangrijke gegeven mogen we geen moment uit het oog verliezen. Wat dat betreft is bijvoorbeeld Petrus heel duidelijk als hij schrijft: “Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”

1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21).

Ons grote voorbeeld

Het grote voorbeeld -Jezus- open­baarde tijdens zijn aardse bediening in elk opzicht de wil van God. De kern, het wezen daarvan was de lief­de. Wat in God was, was ook in Jezus. Overigens moeten we daarbij niet over het hoofd zien dat dit geen automatisme was! Jezus was mens en ook Hij moest gehoorzaamheid leren Hebreeën 5 vers 8 (Heb. 05:08). Hij wist dat dit alleen maar mogelijk was door de inwoning van de Geest van de Vader. Daarom zien wij, dat Hij voordat Zijn werk begon eerst gedoopt werd met de Geest. Bovendien was Hij al gedoopt in water. Zo werd Jezus van ‘natuurlijk mens’ ‘geestelijk mens’. Ook hierin is Hij ons ten voorbeeld. We lezen ook hoe Jezus ‘in de kracht des Geestes’ Zijn werk begon en vol­hield tot het einde. Dat betekende ook dat Hij tot het laatst toe de liefde van de Vader tot openbaring bracht. Weer een belangrijk gegeven om Hem als voorbeeld te volgen! Want we kunnen nog zo geestelijk gegroeid zijn en menen een hoge plaats op de geestelijke ladder te hebben bereikt, we kunnen nog zoveel bijbelkennis hebben, als de liefde ontbreekt heeft het geen enke­le waarde. Trouwens dan is dat ook een bewijs dat we niet werkelijk geestelijk gegroeid zijn.

Paulus stelt niet voor niets in 1 Korinthe 13, het magistrale hoofdstuk over de liefde, dat als de liefde ontbreekt in feite alles waardeloos is. Dan beantwoor­den we niet aan Gods bedoeling met ons leven.

Wat liefde bewerkt

Liefde leert ons meer en meer naast de mensen te gaan staan, ook naast hen die ons afwijzen. Teveel christenen staan tegenover de mensen: ‘Als je het niet ziet, zoals ik het zie, zie je het ver­keerd’. Natuurlijk hoeven we datge­ne waarvoor de Heer ons de ogen geopend heeft, niet prijs te geven, maar de vraag is: hoe gaan we daar mee om? Willen we anderen onze mening als een soort wet opleggen, of proberen we met wijsheid en tact onze medemens deelgenoot te maken van de onvoorstelbare rijk­dom en het werkelijke geluk dat we in Christus gevonden hebben? Want daar gaat het uiteindelijk om! Veel christenen hebben zich te geï­soleerd opgesteld en zich als het ware opgesloten in eigen club, groep of visie. Wat te denken van Jezus die zich midden tussen het volk bewoog. Hij kreeg daardoor welis­waar de hele religieuze wereld van die tijd over zich heen, maar het deerde Hem niet. Hij wist dat dit Gods bedoeling was, die had immers alle mensen even lief! Dat leerde Jezus ook aan Zijn disci­pelen. Zij moesten tenslotte Zijn werk voortzetten. Daarom sprak Hij over het zout der aarde en het licht der wereld. Wel eens nagedacht over de werking van zout en licht? Zout bijvoorbeeld vervult pas zijn functie als het in het voedsel terechtkomt en wordt opgelost.

Het zout der aarde

Het zout der aarde en licht der wereld zijn (en dat behoren we te zijn!) is geen theoretisch gegeven waar we verder niets mee kunnen doen, maar het behoort in het gewo­ne dagelijkse leven praktisch gereali­seerd te worden. Uiteraard is dit een (groei) proces dat niet van de ene op de andere dag verwezenlijkt is, maar behoort wel de doelstelling van ons leven te zijn. Gelukkig geldt ook hier weer dat als de Heer iets van ons vraagt Hij ons ook de mogelijk­heden geeft om het waar te kunnen maken. Hij inspireert ons door Zijn Geest en plaatst medebroeders en – zusters op onze weg zodat we het niet alleen behoeven te doen. Ieder waarachtig kind van God weet dat zijn plaats met Christus is in de hemelse gewesten. En naarmate we van daaruit op een gezonde wijze geestelijk verder groeien, blijft dit ook op aarde niet verborgen. Meer en meer worden we dan beelddrager van Christus worden en zal ook Gods liefde zich op een optimale wijze gaan openbaren. Dat uit zich op velerlei wijze, onder andere door­dat we de ander die ons onrecht heeft aangedaan kunnen vergeven en doordat we degene die een hekel aan ons hebben toch met een warm hart tegemoet kunnen treden. Naarmate we op een gezonde wijze geestelijk verder groeien zal de volle openbaring van Gods liefde uitein­delijk volkomen doorbreken. Dat staat als een paal boven water, daar­aan hoeft niemand te twijfelen. De gemeente zal immers, zoals Paulus dat in Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27) beschrijft, een gemeente worden “stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet”.

Doorgaande verandering

Als we zien op de huidige situatie lijkt het allemaal nog ver weg. Verdeeldheid, liefdeloosheid en krachteloosheid, om maar enkele negatieve eigenschappen te noemen, spelen nog steeds bij velen een grote rol. Maar zij hebben niet het laatste woord! Zij die werkelijk het verlan­gen hebben Gods liefde tot openba­ring te brengen zullen er ook alles aan doen dat er een doorgaande ver­andering ten goede in hun leven plaatsvindt.

Dat voltrekt zich niet door op een gespannen, krampachtige wijze bezig te zijn om geen fouten meer te maken. Maar stap voor stap groeit Gods verlangen uit tot een éénheid met ons verlangen om gelijkvormig te worden aan het beeld van Christus.

Tenslotte: het kerstfeest staat voor de deur: het feest van het licht, het feest van de vrede en… het feest van de liefde! Gods grote liefdesopenbaring werd in en door Zijn Zoon op opti­male wijze vervuld. En deze liefdesopenbaring zal ook door de zonen (allen die Hem wer­kelijk volgen) tot volle openbaring gaan komen.

Dat is het waarop de schepping wacht en met reikhalzend verlangen naar uitziet!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Op een bepaald moment stelt Jezus de vraag: “Wie zoeken jullie?’ Ik denk dat deze vraag altijd geldig blijft, zowel voor ongelovige als gelovige zoekers, omdat het antwoord alles heeft te maken met de voorstelling die men zich van hem maakt en tevens met de her­kenning van hem, mocht je hem in een ander tegenkomen. Ik zal proberen uit te leggen wat ik eigenlijk bedoel. Heel veel mensen hebben zich een beeld van de Christus gevormd. Vaak moet dat overeenkomen met hun eigen ideeën, zodat het wordt gereduceerd tot een eenzijdige projectie. Het zijn nogal eens triviale beelden, en ik noem er enke­le: een machtige verzetsheld; een oproerkraaier; een bleke, hol-ogige moralist; een strenge schoolfrik; een communist; een hallucinerende nomade.

In de literatuur zijn er voorbeelden te over en het lijkt er wel eens op dat er een zoon wordt ‘gemaakt’ naar het wensbeeld van mensen. Altijd proberen van Jezus een ander te maken dat wie hij werkelijk was en is. Aanvankelijk hadden zijn discipelen waarschijnlijk een heel ander idee van de Messias en dat vergde een fikse ommezwaai in hun denken. Ook zij dienden zich te beke­ren van hun verouderde en verwrongen denkbeelden (in ’t oude Grieks betekent bekeren ‘veranderen van denken’). Immers, hij bleek zo anders, zo gewoon. Hun voorstellingen waren uiteraard gebaseerd op een bepaalde uitleg, van de geschriften en toen daar dan ineens een ‘gewoon mens’ voor hun ogen stond, begon hun gods-beeld plotseling scheuren te vertonen. Hij was een écht mens, iemand als bedoeld door God toen Hij zei: “Laten we mensen maken”. Een werkelijk mens, zoals Hij altijd al in gedachten had, zelfs van vóór de grondlegging van hemel en aarde.

Jezus was eerst een natuurlijk mens, geboren uit een vrouw en toen hij zich in water liet dopen gaf hij getuigenis van zijn wedergeboorte tot geestelijk mens in wie, na de doop met de Geest van zijn Vader, het Goddelijk konink­rijk gestalte kreeg. Hij was de eerste in wie de kostbare schatten van dat rijk waren verborgen en tegelijkertijd geo­penbaard in zijn handelingen. Velen kwamen af op zijn wonderen, tekenen van iets, van Iemand die geen mens ooit gezien had. Uiteraard maakte dat ongelooflijk veel indruk. En toen Jezus zei: “Je kan van mij zachtmoedigheid en bescheidenheid leren”, en later: “Wie mij ziet, ziet mijn Vader”, betekende dat dus, dat Vader ook zachtmoedig is. Het is daarom heel wezenlijk dat oude, vaak heidens en werelds gekleurde gods­beelden aan gruzelementen gaan. Jezus was altijd daar te vinden waar geleden werd. Onopvallend, voor zover mogelijk, bewoog hij zich tussen de mensen om hen te zoeken die hij kwijt was. Tevens moest hij voortdurend op zijn hoede zijn dat men van hem niet iemand maakte die hij niet was. Velen, vooral stammend uit het religi­eus establishment, hebben zich wezen­loos geërgerd aan ‘die zondaar’ en heb­ben hem uiteindelijk afgekeurd, immers, dit was toch geen mens aan wie je goddelijke eer kon behalen… En tóch, zo iemand die doordrenkt was van barmhartigheid en ootmoed (‘moed’ = innerlijke gesteldheid, instel­ling; ‘oot’ = inschikkelijk, bereidwillig. Met andere woorden: de Geest van God kon gemakkelijk aansluiten bij Jezus) werd de hoeksteen van het huis waarin God graag woont. Zulke mensen zoekt Vader, daarin voelt en weet Hij zich thuis.

Johannes schrijft over een afschuwelijke interpretatie van de wet die hierin uit­mondde: “Wij hebben een wet en naar die wet moet hij, Jezus, sterven”. Hij, de vleesgeworden genade. Nooit heeft Jezus een mens gedood, ziek gemaakt of vernederd. Dus zijn Vader ook nooit. Het Oude Testament is voor een groot deel een interpretatie van mensen. Ze hadden maar voor een deel zicht op God. Het andere deel is sluw ingevuld door de tegenstander, de satan, zodat diens eigenschappen óók aan God wer­den toegeschreven. In dit verband is het bijvoorbeeld zinnig om te weten dat het woord ‘wraak’ van origine in het hebreeuws de betekenis heeft van ‘her­stel van de oorspronkelijke gaafheid van een relatie’. Dat werpt dan een geheel nieuw licht op de uitdrukking ‘De God der wrake’.

Een ieder moet zelf maar eens verder denken in dat spoor. Krijg ik een goed beeld van God, van Jezus? En, als gevolg daarvan: word ik, al verande­rend in mijn denken, zelf een goed beeld?

Dan zal de Christus herkenbaar wor­den, in elkaar, in jezelf en voor Vader die Zichzelf herkent in de werkelijke mens.

“Wie zoek je?”

Wat is je antwoord? Liever nog: Wórd ik zelf een antwoord op deze vraag. Gelukkig ben je als je zachtmoedig bent en helder, wanneer de liefde van de Vader, die zo wel-dadig is voor je ziel, jouw wezen vervult. Wat heerlijk om geliefde te zijn. Langzaam maar zeker worden deze dingen waarheid in die mens die in ’t verborgen met de Vader en de Zoon in de Geest leeft.

 

De zonde heeft niet het laatste woord! Door Wim te Dorsthorst

Het grootste gedeelte van het boek Handelingen vertelt van het werk van de apostel Paulus. Het boek ein­digt met de gevangenschap van hem in Rome, waar hij volgens de kerk­historicus Eusebius, onder keizer Nero in het jaar 64, de marteldood is gestorven.

In vrij korte tijd heeft de apostel dus vele gemeenten gesticht. Al zijn brieven zijn dus óók geschreven in de tijdsperiode van het boek Handelingen.

Vanuit Handelingen 20, maar ook vanuit zijn brieven, weten wij hoe grondig de apostel te werk ging bij het stichten van gemeenten.

Al de raad Gods

Bij zijn laatste zendingsreis zegt hij tot de oudsten van de gemeente te Efeze, waar hij maar liefst drie jaar lang intensief gewerkt heeft: “Ik heb niets nagelaten u te verkondigen wat voor u nuttig was en ik heb ook niet nagelaten u al de raad Gods te ver­kondigen”.

Wij mogen aannemen dat hij overal zo nauwgezet en grondig te werk is gegaan.

Hij schrijft dat hij is rondgereisd met de prediking van het Koninkrijk Gods met maar één doel voor ogen: “de bediening die hij van de Heer Jezus ontvangen had, om het evan­gelie der genade Gods te betuigen, tot een goed einde te brengen”. Dat is de passie van deze onvergelij­kelijke apostel, zie Handelingen 20 vers 17 tot en met 38 (Hand. 20:17-38). Hij schrijft aan de Korinthiërs, waar hij anderhalf jaar werkte en het woord Gods leerde, en waar velen tot geloof kwamen en zich lieten dopen Handelingen 18 vers 8 tot en met 11 (Hand. 18:08-11): “Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het funda ment gelegd, want een ander funda­ment, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen” 1 Korinthe 3 vers 10 en 11

(1 Kor. 03:10-11).

Het werkelijke fundament

Dat had grote aandacht van de apos­tel en van allen die het evangelie ver­kondigd hebben. Er is geen gemeen­te te bouwen als deze niet gefun­deerd wordt op Gods recht en gerechtigheid, overeenkomstig Zijn wil en eeuwige raad. Op het funda­ment van apostelen en profeten, ter­wijl Christus Jezus zelf de Hoeksteen is Efeze 2 vers 20 (Ef. 02:20). Dit is in de loop van de eeuwen bijna geheel verdwenen. Wij hebben in de vorige studies ook duidelijk gezien dat Gods Woord nergens spreekt van: ‘een kind van God zijn’, of van: ‘christen zijn’, of van: ‘weder­geboren zijn’, op grond van alleen bekering of een of andere kerklering.

Het belang van dat goede funda­ment klinkt ook altijd weer door in de brieven die Paulus aan de ver­schillende gemeenten schrijft. Hij grijpt daarin altijd weer terug op de diepe geestelijke betekenis van de waterdoop en wat het teweeg heeft gebracht in het leven van een gelovi­ge. Natuurlijk is dat fundament waar de apostel van spreekt, méér dan de waterdoop, maar het is onderdeel van de gerechtigheid Gods en naar ik meen de hoofdpijler om een nieu­we schepping in Christus te kunnen zijn, en daar gaat het toch om (Gal. 06:15).

De totale overgang

Ik las de volgende formulering van wat de waterdoop betreft: “Het is een overgang in die zin, dat de per­soon die gedoopt wordt, van het ene stadium of gebied van zijn erva­ringswereld overgaat naar een nieu­we belevingswereld, waar hij nooit eerder is binnengegaan. Het kan vergeleken worden met het openen sluiten van een deur. Hij gaat door de deur (de doop) uit het oude over naar het nieuwe en terug is niet meer mogelijk”.

Ik denk dat de apostel Paulus hier ‘amen’ op zou hebben gezegd, gezien zijn uiteenzetting in de Romeinen brief, hoofdstuk zes. Een indrukwekkend hoofdstuk waarin hij openlegt wat de diepe geestelijke waarheid en werkelijkheid is van de waterdoop.

Als je dit hoofdstuk leest en bestu­deert, dan is het goed om een dope­ling (liefst u zelf!) in het water te zien staan. Hem of haar onder te zien gaan en vervolgens weer uit het water te zien opstijgen, en te gelo­ven dat alles wat de apostel schrijft over de doop, op dat moment geeste­lijke werkelijkheid wordt in de gees­telijke wereld, met onomkeerbare gevolgen voor het hele bestaan, tot in eeuwigheid.

Er is wat bijbelstudie voor nodig om enig zicht te krijgen op de rijkdom van Gods genade hierin. Het is raad­zaam om de verzen 1 tot en met 14 van Romeinen 6 aandachtig te lezen (Rom. 06:01-14).

Niet zomaar een ritueel

Belangrijk is om in gedachte te hou­den dat de doop naar de wil van God

is en niet een ritueel is om iets wat in de geestelijke wereld al gebeurd zou zijn, te bevestigen. Op het moment van de doop gebeurt er wezenlijk iets in het leven van de dopeling. Net zo wezenlijk als toen de Israëlieten door de zee trokken, waar de vijanden in ten onder gin­gen, en aan de overkant in een totaal nieuwe situatie waren gekomen in de woestijn.

Eveneens net zo wezenlijk als bij de melaatse Naaman, die in gehoor­zaamheid aan Gods woord, zeven maal onderging in de Jordaan om er vervolgens gereinigd van de melaats­heid met een gezond lichaam, als dat van een kleine jongen, weer uit stapte 2 Koningen 5 vers 10 tot en met 14 (2 Kon. 05:10-14). Je zou zelfs kunnen zeggen: net zo wezenlijk als iemand die dood en begraven is, opstaat uit de dood en in een nieuw leven verder leeft! Er wordt duidelijk gesproken over gekruisigd zijn, over sterven, over in de dood van Jezus gedoopt worden, over begraven worden, over opstan­ding en nieuwheid des levens, enz.

Het lichaam der zonde

Wij willen nu voor de duidelijkheid van het geheel eerst stil staan bij vers 6, waar we lezen: “Dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn”. Dit is een kernuitspraak van de apostel, maar wat bedoelt hij hier­mee? Wat is dat: “het lichaam der zonde”?

In vers 12 wordt het genoemd “het sterfelijk lichaam”. In Romeinen 7 vers 24 (Rom. 07:24) spreekt hij van “het lichaam dezes doods”.

Willen we Romeinen zes kunnen begrijpen, dan is het nodig te besef­fen in welke toestand de mens na de zondeval is terecht gekomen en wat Paulus bedoelt met zo’n uitdrukking als “het lichaam der zonde”. Door de zondeval van Adam en Eva in het paradijs is er (ook) een wezen­lijke verandering ontstaan in de mens. Zoals God gesproken had gebeurde Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:07); de mens kwam onder de wet van zonde en dood. Zonde en dood gingen heerschappij voeren in die prachtig geschapen mens.

Romeinen 5 vers 12 (Rom. 05:12) zegt: “Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben”. Door die ene zonde? Ja, zegt God, de gevolgen zijn verschrikkelijk. (Voor alle duidelijkheid: het gaat hier niet om een ‘straf’ van God maar om ‘gevolgen’ van de zonde!) De apostel schrijft ook nog dat door die ene daad van overtreding het voor alle mensen tot veroordeling is gekomen en dat door de overtreding van Adam de dood als koning is gaan heersen over de mensen Romeinen 5 vers 16 tot en met 18 (Rom. 05:16-18). Een verschrikkelijke veran­dering waar de mensheid in terecht gekomen is door wat zich in het paradijs heeft afgespeeld met Adam en Eva.

In Efeze 2 vers 1 (Ef. 02:01) zegt de apostel dat de mens dood is door overtredingen en zonde. Dat is de geestelijke toe­stand waar alle mensen, zonder enige uitzondering, in terecht geko­men zijn. Door deze geestelijke dood is de mens afgesneden van God zijn Schepper.

De boom des levens

De levensgeest, de levensadem, die God inblies bij het formeren van de mens Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:07), is de levensbron waardoor de mens zou leven in ver­binding met z’n Schepper. De gemeenschap van God met de mens is in de geest; daarom dat Jacobus schrijft: “Of meent gij, dat het schriftwoord zonder reden zegt: De geest, die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid”? Jakobus 4 vers 5 (Jak. 04:05)-

Door de levensadem, de geest, werd de mens een levend wezen zegt Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:07). Vanuit de levens­geest behoorde het leven te stromen naar ziel en lichaam. Zo heeft God het bedoeld en geschapen. De levensgeest is het levenscentrum, is de boom des levens in het midden, in het hart, van de hof. In het hart van de mens zijn de oorsprongen van het leven Spreuken 4 vers 23 (Spr. 04:23). Daar moest de mens van eten en door leven; dan was er gemeenschap met God in de hof, in zijn innerlijke mens.

De boom van kennis

Toen hij zich echter door de duivel liet verleiden om te eten, dus tot levensprincipe te maken, van de boom van kennis van goed en kwaad, dat is de ziel (wil, gevoel, ver­stand…), kwam er een totale veran­dering. De weg tot de boom des levens werd afgesloten omdat anders een eeuwige vermenging zou ont­staan Genesis 3 vers 22 tot en met 24 (Gen. 03:22-24). De mens ging nu leven vanuit z’n begeerten, waarbij de zintuigen een grote rol spelen. Je ziet dat principe al bij de verleiding van Eva. “En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at” Genesis 3 vers 6 (Gen. 03:06). In de Bijbel is verstandig zijn, kennis van God of het Goddelijke hebben.

De duivel heeft met grote list de scheppingsorde van God omgebo­gen. Niet meer de geest, maar ziel en lichaam zijn hier bepalend geworden. De geest is in de gevan­genis gekomen en wordt onderdrukt door de macht van de zonde, die in de mens is binnengedrongen. Vleselijke begeerten, angst, naakt­heid, pijn, ziekte, verval, enz., wat uiteindelijk resulteert in ook de lichamelijke dood; “Want het loon dat de zonde geeft is de dood” Romeinen 6 vers 23a (Rom. 06:23a). Dat wil zeggen: het resultaat, dat wat de zonde opbrengt, daar waar de zonde toe leidt, is de dood.

Het verziekte mensenhart

Maar ook is binnen gedrongen: jaloersheid, hebzucht, onreinheid, haat, geweld, moord, enz. We zien het al bij Kaïn en Abel, waar jaloers­heid en godsdienstige motieven een rol spelen. De eerste geboren mens slaat de tweede, de rechtvaardige, dood. (Denk hier aan het beeld van de eerste Adam-mens die de laatste, de Rechtvaardige, doodt!; zie Hebreeën 12 vers 24 (Heb. 12:24).

Door het lichaam krijgt de zonde gestalte in de wereld. De leden of ledematen van de mens zijn in dienst gekomen van de onreinheid en de wetteloosheid tot uitvoering van wetteloosheid, leert Romeinen 6 vers 19 (Rom. 06:19).

Dat leert ook zo’n geschiedenis van Kaïn en Abel. Dat dit alles aange­stuurd wordt door de zondemachten leert ook Genesis 4 vers 7 (Gen. 04:07) waar God tot Kaïn zegt: “Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen”.

In Romeinen 5 vers 21 (Rom. 05:21) schrijft Paulus nog een belangrijk principe van de oude mens namelijk “dat de zonde als koning heerst in de dood”.

In die doods-toestand waarin de mens is terecht gekomen, dood door zonde en overtredingen, wordt de mens overheerst door de zonde als koning. De mens is dus een slaaf geworden van de zonde, zoals de Heer Jezus zegt in Johannes 8 vers 34 (Joh. 08:34)-

De in zonde gevallen mens is dus geen baas meer in eigen huis, en vooral de vleselijke gezindheid en vleselijke begeerten zijn een open terrein voor de verleidingen van boze geesten. Het oude leven wordt beïnvloed en gestuurd door een mens-vijandige geestelijke wereld; de wereld van de duivel met z’n boze geesten.

De apostel schrijft in Efeze 2 vers 1 tot en met 3 (Ef. 02:01-03) “dat alle mensen (zolang ze zich niet tot God gekeerd hebben!) wandelen in overtredingen en zonde, overeenkomstig de loop van deze wereld, overeenkomstig de overste van de macht van de lucht, van de geest die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaam­heid. Allen hebben daarin verkeerd, Joden en heidenen, in de begeerten van het vlees en van de gedachten”. Duidelijk spreekt uit deze woorden dat de duivel macht heeft gekregen over de mens, door de zonde. De zonden en de gevolgen hiervan, de vloek van de zonde, zoals beschreven in Deuteronomium 28 vers 15 tot en met 68 (Deut. 28:15-68) werken bijzonder uit in het lichaam. Dat lichaam vervalt en uiteindelijk sterft de mens en dat lichaam keert weer tot de elementen van de aarde waar het uitgenomen is Genesis 3 vers 19 (Gen. 03:19). En dat, door de zonde overheerste, beschadigde en aange­taste lichaam, waar het verderf in heerst door de vleselijke begeerten 1 Petrus 1 vers 4b (1 Petr. 01:04b) noemt Gods Woord “het lichaam der zonde”, of “het sterfelijke lichaam”, of “het lichaam dezes doods”, of “het lichaam des vlezes”. Het is hierdoor niet meer mogelijk nog te leven naar de wet Gods. Voor we daar volgende keer nog verder op in zullen gaan, wil ik nu eindigen met het goede nieuws van het evangelie van het Koninkrijk Gods.

God heeft voorzien!

De gevolgen van de zondeval zijn zo desastreus en ingrijpend, dat het

voor een mens onmogelijk is zich­zelf daarvan te verlossen. Heel indringend laat God het de Psalmist opschrijven: “Niemand kan ooit een broeder loskopen, noch Gode zijn losprijs betalen, te hoog is immers de prijs voor hun leven, en voor altoos ontoereikend dat hij voor immer zou voortleven, de groeve niet zou zien” Psalm 49 vers 8 tot en met 10 (Ps. 049:008-010). Maar in Gods oneindige liefde voor de mens, heeft Hij in Zijn Zoon – Jezus Christus- voor zien in een oplossing die nooit in een mensen­hart is opgekomen of door een mens bedacht zou kunnen zijn. God rekent niet alleen af met het pro­bleem van de zondeschuld, maar ook met de verschrikkelijke gevolgen van de zonde, voor de geest, ziel en ook het lichaam! Als de apostel aan het einde van Romeinen 7, in wanhoop uitroept: “Ik, ellendig mens! Wie zal mij ver­lossen uit het lichaam dezes doods?’, dan komt daar gelijk ook het verlos­sende antwoord: “Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here”!

Dat was de ervaring en de zekerheid in het leven van Paulus en dat mag het ook in ons leven zijn!

 

Vrij van angst door Cees Maliepaard

“Vrees niet, geloof alleen” Lucas 8 vers 50 (Luc. 08:50).

Het is een bekend gegeven, dat angst verlammend werkt in een mensenleven. Benauwd zijn voor van alles en nog wat heeft tot gevolg dat een mens bijna nergens meer toe komt.

Is angst een schande?

Angst wordt meermalen aangezien voor lafhartigheid – ten onrechte overigens. De grootste helden en heldinnen uit de wereldgeschiedenis gaven achteraf veelal toe, dat ze ‘m behoorlijk geknepen hebben in situ­aties waarvoor ze later bewierookt werden. Als jongen van een jaar of twaalf bevond ik me op een gegeven moment in het centrum van een luchtaanval. Samen met een vriendje school ik ijlings weg en onze harten rikketikten naar ons gevoel bijna boven het geratel van de boordmitrailleurs en het gedreun van het afweergeschut uit. Er was sprake van angst, maar niet van lafheid. M’n vuurdoop had ik al eerder gehad: in mei 1940 verkeer­den we gedurende enkele dagen let­terlijk in de frontlinie, met aan de ene kant van de straat zich ingegra­ven Nederlandse, en aan de andere kant zich net zo ingegraven Duitse soldaten. De kogels vlogen ons af en toe om de oren. Ook toen was er angst, des te meer daar oorlogvoering op 10 mei 1940 voor ons totaal nieuw was. Angstverschijnselen behoren in zulke situaties tot de nor­male gevoelservaringen. Vrees voor het onbekende wordt hierbij over­schaduwd door de dreiging van de in het oorlogsgeweld altijd op de loer liggende dood.

Angst kan ook een positieve kant hebben: een mens wordt er vaak door weerhouden met overmoed te werk te gaan. Als de adrenaline je door de aderen giert, helpt dit bepaalde noodzakelijke ingrepen uit te voeren, en behoedt het je tegelij­kertijd voor een ondoordacht de held uit te gaan hangen. Kortom, nie­mand behoeft zich voor z’n angsten te schamen.

Tegengesteld aan elkaar?

Impliceert de tekst ‘Vrees niet, geloof alleen!’ dat angst en geloof eikaars tegenpolen zijn? Juist niet, want dan zou het kortweg zijn weer­gegeven met: Vrees niet, gelóóf! Het was niet niks wat er aan de orde was: Jaïrus kwam bij Jezus voor zijn doodzieke dochter. Hij werd verscheurd door angst haar te verliezen, en hij had geloof dat Jezus haar genezen kon.

Pas op het moment dat hem het bericht bereikte dat z’n dochter gestorven was, zei Jezus: Vrees niet, geloof alleen! In plaats dat hij het onvermijdelijke moest aanvaarden (omdat z’n angsten nu gehonoreerd waren) zei Jezus hem, niet langer te geloven met een door angst en ver­driet verteerd hart, maar uitsluitend z’n geloof te laten werken. Het resul­taat was werkelijk verbazingwek­kend! Het gaat derhalve niet zozeer om een tegenstelling, maar meer om de (begrijpelijke) combinatie van twee zaken in de benadering van levensvragen en de bewuste keus voor één van de twee. Iemand met angstgevoelens behoeft zich niet af te vragen of hij z’n geloof wel diep genoeg beleeft, maar hij zal door geloofsbeleving z’n vrees mogen leren beheersen en wellicht zelfs leren uitschakelen.

Geen plaats voor hysterie

Hysterie trekt een mens mee in col­lectieve geesteswerkingen in mensenmassa’s. Duistere machten grij­pen dan hun kansen en projecteren hun wezenskenmerken op de samengestroomde menigte.

Verstikkende angstgevoelens zijn kenmerkende bijverschijnselen in de toekomstverwachting van de hemel­se dienaren van het rijk der duister­nis, en die brengen ze graag over op de mens die de Here God is toege­wijd.

Het ontelbare keren op de televisie vertonen van de afschuwelijke kamikazeacties bij het WTC in New York, heeft een hysterische ketting­reactie in de westerse wereld veroor­zaakt. Ook vele christenen zijn ver­ontrust door de dreiging die van de kant van het terroristische funda­mentalisme uitgaat. Zelfs bij hen die hier de hand van satans machten in zien, is er veelal sprake van gevoe­lens van onbehagen. Wat hangt ons nog meer boven het hoofd? Zullen we ook in Nederland last van derge­lijke verschrikkingen kunnen krij­gen? Geen mens in de wereld van rondom die er een zinnig antwoord op geven kan.

Wie er een uiterst zinvolle reactie op kan geven, is de Heer.

Hij merkte in Matteüs 24 vers 8 (Matt. 24:08) op, dat zulke zaken slechts het begin van de weeën zijn. En waar ziet een vrouw naar uit als de weeën gaan begin­nen? Naar de vele pijnscheuten die wellicht nog volgen zullen of naar het steeds dichterbij komen van de geboorte van het verwachte mensje? Ik denk toch wel naar dat laatste, en dat doet de pijn al snel vergeten.

In het Koninkrijk

De weg naar de komst van Gods Koninkrijk op aarde is er één die over vele hindernissen leidt; het zal niet anders dan via de nodige geboorteweeën gaan. Daarover zal niemand in een jubelstemming ver­keren, maar wel over het uiteindelij­ke resultaat. Want waar het op uit zal lopen, is dat Gods wil op aarde zal geschieden zoals dat in de hemel het geval is.

We hebben sinds onze doop in Gods Geest de vrije toegang tot de hemel. Daar hebben we naar de geest ons thuis gevonden en hebben we deel aan Gods eeuwige vrede en vreugde. En we mogen verwachten dat dezelfde heerlijkheid als in de hemel ook de aarde vervullen zal. Want Gods plan is universeel – het omvat zowel de onzichtbare als de zichtbare schepping. Waar onze God gedachten van heil over alles en iedereen heeft, mogen we verwachten dat wat er ook in de hemel of op de aarde woedt, we door alles heen in alle opzichten deel mogen hebben aan het gave leven dat onze Meester ons in het vooruit­zicht gesteld heeft. We zullen de fout niet mogen maken, een soort van welvaartsevan­gelie aan te hangen. Het lijden zal ons niet altijd bespaard worden, maar een besparing op de volheid van de boodschap is geen optie. Het kan echt wel door lijden heen zijn dat we gaandeweg deel krijgen aan de hemelse volheid.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

‘Sinds u september is de wereld niet meer hetzelfde’. Een opmerking die we in de afgelopen tijd vele malen horen. En inderdaad er is heel wat aan de hand: de pogingen het ter­rorisme uit te roeien in Afganistan, de dreiging van miltvuur- en andere bacteriën en vooral ook de golf van angst die velen in zijn greep houdt. Temidden van dit alles bevindt zich de Gemeente van Christus. Meer dan ooit zal zij zich bewust dienen te zijn wat haar taak en roeping is. En als individuele leden van deze gemeente zuilen wij ons af moeten vragen in hoeverre wij beantwoorden aan Gods verlangen dat we levende getuigen van Hem en Zijn Koninkrijk zullen zijn: onbevreesd, vol liefde en vol van Zijn Geest.

Wat is goed? Wat is kwaad?

Een vraag die vanaf het begin van Gods schepping de mensheid heeft beziggehouden is de verhouding tus­sen goed en kwaad, tussen liefde en haat. Waarom hebben we niet uit­sluitend met liefde te maken en is er op geen enkele wijze plaats voor de haat?

Deze vraag werd op 11 september nog eens weer geactualiseerd door de verschrikkelijke gebeurtenissen in New York en Washington waarbij zovelen een onschuldige dood von­den. Nieuwslezer Philip Freriks van het Journaal sprak over de twee torens die vernietigd werden, dat deze ‘het geloof van de mens in de menselijkheid moesten symbolise­ren’. Als wij ons realiseren dat één van de betekenissen van het woord ‘menselijkheid’ is ‘vatbaarheid voor beschaving’, spreekt zo’n uitspraak duidelijke taal.

Maar het uitsluitend constateren van een feit draagt uiteraard geen oplos­sing aan. Bovendien geeft het geen antwoord op de vraag waar deze ‘vat­baarheid voor beschaving’ dan zijn basis vindt.

Het blad ‘Jerusalem Post’ geeft de volgende analyse van de gebeurtenis: ‘Sommige Amerikanen zullen, net als sommige Israëliërs, geneigd zijn zich af te vragen wat ze fout hebben gedaan, wat ze kunnen hebben gedaan dat mensen ertoe aanzet zovelen en zichzelf van het leven te beroven. Het antwoord is dat Amerika niet is aangevallen om wat het verkeerd heeft gedaan, maar wat het goed heeft gedaan, om het feit dat het de hoop van de hele wereld is. Begrippen als goed en kwaad zijn lang uit de mode geweest, maar we moeten opnieuw leren in die termen te denken. We zijn eraan gewend geraakt overal de scherpe kanten vanaf te vijlen, zodat de kloof die vroeger bestond tussen goed en kwaad teruggebracht is tot een kwes­tie van opvatting. Maar het feit dat er in de wereld mensen zijn die bereid zijn een vliegtuig vol onschuldige mensen te laten neerstorten op een gebouw vol onschuldige mensen, moet het besef van het bestaan van ‘het kwaad’ weer doen herleven. Er is een nieuw rijk van het kwaad, het rijk van de terreur”. Ook in dit bericht wordt, evenals in de vele andere, geen antwoord aangereikt waar dan het kwaad zijn oorsprong vindt.

De scheidingslijn

Elk waarachtig christen weet dat er zowel een ‘rijk van het kwade’ als een ‘rijk van het goede’ bestaat. Dat laatste betreft het Rijk van God, waarvan men deel gaat uitmaken zodra men door geloof een nieuwe schepping in Christus is geworden. Dan wordt men ‘ingezetene’ is van dat Rijk, verdwijnt elke vaagheid en ontstaat er een helder inzicht hoe er een grote scheidingslijn bestaat tus­sen goed en kwaad, tussen haat en liefde, tussen waarheid en leugen en tussen licht en duisternis. En naarmate er geestelijke groei is in iemands leven wordt deze schei­dingslijn ook in eigen leven meer en meer zichtbaar, dat wil zeggen: er is steeds minder plaats voor haat en leugen, dus voor alles wat vanuit het rijk der duisternis afkomstig is. In plaats daarvan gaat alles wat met het Rijk van God te maken heeft (liefde, waarheid, overwinning, blijdschap, etc.) de eerste plaats innemen en komt dus tot openbaring.

Sterven voor het geloof

In HP/De Tijd beweert Hans Jansen dat de Islam de enige godsdienst is die nog aanhangers heeft die voor hun religie willen sterven. We moes­ten wel even onze ogen uitwrijven toen we dit lazen, want is dat zo? Oppervlakkig gezien zou je denken ‘ja, dat is waar’, want het bewijs werd immers geleverd: jonge mensen die hun leven gaven met de zekerheid in hun hart dat Allah hen hiervoor rijkelijk zou belonen. toch een paar kanttekeningen. Ten eerste wordt over het hoofd gezien hoe vele christenen door alle eeuwen heen, ook in de afgelopen decennia, hun leven gaven door hun geloof niet te verloochenen. Denk alleen al aan de velen die tijdens de jaren dat het communisme in vele landen aan de macht was, hun leven riskeerden en soms met de dood moesten beko­pen. Maar -en dat is wel het belang­rijkste wat we kunnen concluderen- christenen die hun leven gaven, sleurden daardoor niet anderen, totaal onschuldigen, mee in de dood, zoals de terroristen op 11 september wel deden.

Duidelijk blijkt hier het grote ver­schil: wie door de Geest van de levende God wordt geïnspireerd, leert te allen tijde lief te hebben en kan toch de ander, die hem onrecht heeft aangedaan, vergeven. Jezus zelf is daarin ons grote voorbeeld. Op het dieptepunt van Zijn lijden kon Hij nog bidden: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen”.

Duidelijk is ook dat de terroristen die hun vliegtuigen lieten neerstor­ten in New York en Washington, door verkeerde geesten werden geïnspireerd. En of dat nu gebeurt in de naam van Allah of een andere godheid is niet belangrijk. Laat het ons in ieder geval stimuleren en activeren ons geloof te beleven op de wijze zoals Jezus en de eerste chris­tenen dat deden. En laten we bidden en geloven dat ook in de wereld van de Islam en andere religies, en niet te vergeten het naam-christendom, het echte (geloofs)leven, zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft, door gaat breken.

Bob Smalhout en de uitleg van de Bijbel

Prof. Dr. Bob Smalhout is een bekend publicist. Zijn haarscherpe analyses in woord en geschrift over allerlei vraagstukken trekken steeds grote aandacht en er valt vaak veel van te leren. Ook wij mogen graag naar hem luisteren, zijn het ook wel vaak met hem eens, maar niet altijd, en zeker niet als het om geloofsvraagstukken gaat. Zoals zovelen gaf ook hij zijn com­mentaar op de gebeurtenissen van 11 september in Amerika. In een van­zelfsprekende haarscherpe veroorde­ling van deze terreurdaad schrijft hij in zijn rubriek ‘Op het scherp van de snede’ in De Telegraaf: “Evenwel is het niet juist de islam of de koran op zichzelf als basis van het terroris­me aan te wijzen. In onze bijbel staan passages die, als ze letterlijk worden uitgevoerd, evenzeer tot gru­weldaden en terreur zouden kunnen leiden. Dat heeft bijvoorbeeld twee­duizend jaar christendom wel bewe­zen. In het verleden zijn miljoenen mensen vermoord in de naam van God en onder het teken van het kruis. Wat dat betreft hebben wij de islam niets te verwijten. De basale fout zit in de interpretatie van de vaak oeroude religieuze tek­sten. Om deze goed te begrijpen en in hun context te plaatsen, is een aanzienlijke mate van intellect, cul­tuur en ontwikkeling nodig. En juist deze eigenschappen ontbre­ken in hoge mate bij vrijwel alle fun­damentalisten. Of die nu moslim, jood, of christen zijn, alle zijn levensgevaarlijk”. Het grootste deel van wat Bob Smalhout hier zegt kunnen we uiteraard onderschrijven, maar over de opmerking dat “een aanzienlijke mate van intellect, cultuur en ont­wikkeling nodig” is om bijvoorbeeld bijbelteksten te kunnen begrijpen, denken we geheel anders. Om de Bijbel goed te kunnen begrij­pen is in de eerste plaats een totale levensverandering nodig zodat we weten een ‘nieuwe schepping in Christus’ te zijn. Daarnaast zijn de doop- en vervulling met Gods Geest en geestelijke groei, van fundamen­teel belang om meer en meer te gaan ontdekken waarom het werke­lijk gaat bij het lezen van de Bijbel. Als het alleen om intellect zou gaan, gaat men voorbij aan de woorden van Jezus die God dankt dat, het­geen Hij zegt tegen de mensen, “voor wijzen en verstandigen verbor­gen is, maar aan kinderen geopen­baard” Matteüs 11 vers 25 (Matt. 11:25). Verstandelijke kennis alleen kan dus gevaarlijk zijn en zelfs een blokkade vormen om de

leefregels van het Koninkrijk Gods te leren kennen en beleven. Natuurlijk hoeven we ons verstand niet uit te schakelen, want een waar­achtig kind van God zal als doelstel­ling voor ogen houden God lief te hebben, met geheel zijn hart, ziel, verstand en kracht en zijn naaste als zichzelf Lucas 10 vers 27 (Luc. 10:27).

Uit de spiraal van haat

“Na zoveel terreurdaden in Amerika lijken er alleen nog tekenen van haat en wraak te zijn. En in het Midden- Oosten heeft men op sommige plaatsen zelfs feest gevierd. De kloof tussen mensen lijkt te zijn toegeno­men. Het volgende verhaal laat zien dat het genuanceerder ligt”, zo lezen we in NEM-Nieuws, dat vervolgt: “Al jarenlang brengt de Amerikaan Jonathan Miles Palestijnse kinderen uit Gaza, die hartproblemen hebben, naar ziekenhuizen in Israël. Deze kinderen komen uit arme gezinnen die zelfs niet de kosten kunnen beta­len van een ziektekostenverzekering. En in Gaza kunnen ze niet geholpen worden. In Israël helpen Israëlische artsen ze tegen minimale vergoe­ding. En prachtig werk van verzoe­ning tussen Jood en Arabier. Nu de wereld opgedeeld lijkt te wor­den in kampen is Jonathan benieuwd hoe de mensen in Gaza zullen reageren op de gebeurtenis­sen in Amerka. Zouden de contac­ten verbroken zijn? In zijn nieuwsbrief schrijft hij daar­over: “Het eerste telefoontje, nadat die twee torens van het World Trade Centre ingestort waren, kwam van Abu uit Gaza. Hij is vroeger betrok­ken geweest bij terroristische aansla­gen en heeft in de gevangenis in Israël gezeten. Hij vertelt dat hij geschokt is door de gebeurtenissen die hij op de TV gezien heeft. Die hele avond bellen families uit Gaza naar Jonathan. Ze willen hem bemoedigen of gewoon laten mer­ken dat ze meeleven. Zijn dochter vertelt echter dat zij niet meer belt naar haar vriendinnen in Gaza omdat steeds hoort dat zij blij zijn met de ramp. Ook als zij hun eraan herinnert dat zij uit Amerika komt” Het blad eindigt dit bericht, dat als titel had ‘Verzoening onmogelijk?’, met op te merken: “Verschillende verhalen, verschillende reacties. Toch is het duidelijk dat diegenen die iets van Gods liefde geproefd hebben niet meer meedenken in de spiraal van haat. En zo ervaart Jonathan de bekende regel: Maar wat gedaan wordt uit liefde voor Jezus, dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan”.

De Euro komt eraan!

Vrijwel dagelijks worden we ermee geconfronteerd: de tv-spotjes en advertenties roepen het ons toe: “De Euro komt eraan…” Alles en ieder­een bereidt zich er op voor; 1 januari het zover en hoewel het vooral in het begin wel wat verwarring zal geven, zal na een paar weken iedereen eraan gewend zijn. Zo gaat het meestal met iets nieuws. Nu zijn we ons bewust dat niet iedereen er zo over denkt. Sommigen zien in de komst van de Euro het zoveelste ’teken van de eindtijd’. De éénwordig van Europa is daar ook zo’n voorbeeld van. Toen in de dertiger jaren van de vorige eeuw Nazi-Duitsland in opkomst was, meenden sommigen ook al dat het einde van de wereld nabij was. De antichrist (Hitler) was immers ten tonele verschenen. Een recent voorbeeld vinden we ook in de komst van de streepjescode. Twintig jaar geleden verschenen er in allerlei folders waarschuwingen tegen de streepjeskode die werd beschouwd als ‘merkteken van het beest’. Nu hoor je er niemand meer over…

Nu willen we de ontwikkelingen in de natuurlijke wereld niet bagatelli­seren. Zij vormen uiteraard een weerslag van wat er zich in de gees­telijke wereld afspeelt. Daarbij die­nen we ons te realiseren dat Satan zich bewust is dat zijn eindafgang onontkoombaar is en dat zijn tijd steeds korter wordt. Hij zal er daar­om ook alles aan doen om zoveel mogelijk angst, verwarring en paniek te zaaien. Jezus spreekt daar ook van als Hij zegt dat de mensen ^ bezwijmen zullen van angst en vrees voor de dingen die in de wereld nog zullen gebeuren.

Er is echter één categorie mensen bij wie hij zeker nul op het request krijgt. Dat zijn die christenen die zodanig geestelijk gegroeid zijn dat ze het volwassen stadium hebben bereikt. Zij weten dat hun plaats met Christus is in de hemelse gewesten van waaruit ze geestelijk kunnen strijden en overwinnen. Het is Gods verlangen dat élke christen deze plaats gaat innemen en het volwas­sen stadium zal bereiken, zoals Paulus dat zo duidelijk omschrijft in Efeze 4 vers 11 tot en met 16 (Ef. 04:11-16). Waarachtige christenen kunnen dan ook de toekomst met vertrouwen tegemoet zien, want wat er ook nog gaat gebeuren, ons geloof is rotsvast verankerd in Christus die gezegd heeft: “Ik ben met je, al de dagen tot aan de voleinding der wereld”. En wat de Euro betreft: die gaan we in het nieuwe jaar rustig als betaalmid­del gebruiken, zoals we ook de bood­schappen die we in de supermarkt gekocht hebben gewoon op de band zetten en de cassière, aan de hand van de streepjeskodes op de artike­len, ons vertelt hoeveel we moeten betalen…

 

De fijngevoeligheid van onze liefde door Cees Maliepaard

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel 2

“En dit bid ik, dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden waarop het aankomt. Dan zult u rein en onberispelijk zijn tegen de dag van Christus, vol van de vrucht van gerechtigheid, welke door Jezus Christus is tot eer en prijs van God ” Filippenzen 1 vers 9 tot en met 11 (Filip. 01:09-11).

Vol is vol?

Kan dat wel: als de liefde al overvloe­dig is, kan die dan nog overvloediger worden en zelfs steeds méér over­vloedig? Bij reclameaanbiedingen lees je vaak: Op = op! Wanneer je later komt, als het op is, heb je pech – want uit een leeg vak kan niemand meer iets tevoorschijn halen. Het andere uiterste is ook waar: als iets vol is, kan er niets meer bij. Vol is vol, niet waar! Als een opmerking volledig negatiefis, kan je die niet méér afwijzend laten zijn en als deze absoluut positief is, niet méér aanvaardend. Toch bidt Paulus of hun liefde steeds meer overvloedig zou mogen zijn.

Als iets overvloeit is het betrokken vat al vol, dan kan er dus niets meer bij zou je denken. Stellingen zijn echter altijd betrekkelijk. In mijn werksituatie heb ik vaak een leeg vat nog leger gemaakt. Want een vat dat we leeg noemen, zit normaal gespro­ken wel vol lucht. Wanneer je zo’n vat vacuüm zuigt, haal je die lucht eruit. En een luchtledige ruimte is leger dan één die vol lucht zit, waar­van we alleen maar zéggen dat hij leeg is. Zo kan je in een vol vat nog meer pompen door de inhoud onder druk te zetten. De materie wordt dan immers in elkaar gedrukt, zodat er nog meer bij kan.

Niet dat dit Paulus voor ogen stond, want drukvaten had je in die tijd nog niet en in de gemeente van Christus Jezus ontbrak gelukkig profetisch inzicht in de natuurlijke ontwikke­lingen van de wereld van rondom. Waar zal hij wel aan gedacht heb­ben? Wellicht aan een drinkbeker. Als die vol water zit en je er nog meer in schenkt, loopt hij over. Blijf je doorschenken, dan zal er steeds meer water overlopen. Zo is het ook met de liefde. De mens Gods zal vol liefde zijn. Maar in relatie met Jezus zal zijn liefde in ons hart blijven stromen, dusdanig dat de liefde Gods vanuit ons hart overstroomt naar anderen. Een bede dat dit in steeds grotere mate zal gebeuren, is in dit verband alleen maar zinvol als we beseffen dat de Heer zijn liefde slechts in ons kwijt kan als we ons daar zelf voor ope­nen. Het gaat immers niet automa­tisch. Want als Gods liefde door ons heen naar anderen stroomt, hebben we daar ten volle deel aan; we gaan zélf van die mensen houden. Steeds meer eigenlijk!

Hoe helder is ons inzicht?

In veel gemeenten kun je mensen aantreffen die de indruk geven in nagenoeg alles een helder inzicht te hebben. Ze zijn doorgaans vooral doorkneed in alle mogelijke facetten van de boodschap. Vraagt iemand naar de betekenis van bepaalde bij­belwoorden, ze schudden het als het ware zo maar uit de mouw. Dat geeft een zeker aanzien onder gelovigen. Of dat ook op z’n plaats is valt nog te bezien. Een helder inzicht in de leer te hebben, is op zich natuurlijk niet verkeerd.. Maar daar hééft Paulus het in deze brief eigenlijk niet over. Hij voert aan dat onze overvloedige liefde in ons heldere inzicht openbaar komt. Helder inzicht kan natuurlijk best wel de boodschap betreffen, maar alleen

dan als deze door Gods liefde gedra­gen wordt. Elkaar met het evangelie van Jezus Christus om de oren slaan, is niet alleen een onverkwik­kelijke, het evangelie onwaardige zaak, maar vormt ook een innerlijke tegenstrijdigheid. Eén van de ken­merken van het goede nieuws omtrent Jezus Christus is immers te vinden in zijn uitspraak: Vrede geef Ik u, mijn vrede laat Ik u Johannes 14 vers 27 (Joh. 14:27).

Jezus voegt er nog aan toe dat zijn vrede anders is dan de vrede die de wereld geeft.

De vrede in de wereld is een wankel gegeven. De bondgenoten van het ene moment zijn de vijanden van het volgende. Ook andersom komt dat wel voor: zie maar naar de situ­atie in de twintigste eeuw tussen Rusland en de westerse democrati­sche landen. Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog gingen het communistische Rusland en het nationaal-socialistische Duitsland een onderling niet-aanvalsverdrag aan. Later streed Rusland samen met de geallieerden tegen datzelfde Nazi-Duitsland – ze móesten wel na het plotseling binnenvallen van Hitlers legers. Vrij kort na het beëin­digen van de strijd ontstond er een grondige verkilling in wat bekend werd als de koude oorlog. En na de val van het communisme zoekt men weer met wisselend succes weder­zijdse toenadering. De democrati­sche landen geven trouwens ook een slingerend beeld in dit opzicht, meestal hangt het af van het econo­mische voordeel dat er voor hen uit te behalen is.

In de gemeente van Christus Jezus handelt men anders dan in de wereld om ons heen. Men laat zich in de gemeenten (als het goed is) niet leiden door eigenbelang, maar door Goddelijke liefde. En Gods lief­de gaat naar alle mensen uit, ook al kan de Here God zijn genegenheid en goedertierenheid duidelijk niet aan iedereen kwijt. Daarom zullen we een helder inzicht in Gods plan moeten hebben. Dat plan wordt door zijn liefde gedragen; het is derhalve zeer fijn­mazig. Wie zich met Gods plannen inlaat en door Goddelijk inzicht geleid wordt, zal niet anders dan fij­ngevoelig in z’n optreden kunnen zijn. De liefde zoekt zichzelf immers niet, maar heeft oog voor de gevoe­ligheden van de naaste.

Elkaar aanvoelen

Door fijngevoeligheid zullen we exact aan kunnen voelen wat eventuele knelpunten in de intermenselijke verhoudingen zijn. Misschien zijn we van natuur niet met zulke fijnbe­snaarde zielenwerkingen behept, maar door de vormende en helende werking van Gods bij ons inwonen­de Geest, komen die gaandeweg tot ontwikkeling. Daardoor zijn we instaat te onderscheiden waar het op aankomt.

We mogen ons best wel weer eens realiseren dat de boodschap inhou­delijk van grote waarde is, maar toch wordt dat in dit verband niet door Paulus bedoeld. Wanneer mensen in fijngevoeligheid met elkaar hande­len, zullen ze elkaar niet kwetsen – ook niet wanneer ze af en toe niet op één lijn liggen. Op de basis die

onze Heer gelegd heeft, zijn meer- ere bouwstijlen mogelijk. Slechts wanneer van Gods blauwdruk wordt afgeweken, wanneer de gezindheid van Christus geweld wordt aange­daan, zal het niet mogelijk zijn in eendracht Gods tempel-van-levende­stenen gestalte te geven. Want dan zal het gebouw al gauw gaan ‘wer­ken’ en een ondermijnend scheurpatroon te zien gaan geven. Door bepaalde bijbelteksten anders te interpreteren dan de doorsnee volle-evangeliechristen dat pleegt te doen, behoeft een mens zich nog niet te verontreinigen. En als zulks de basis (Jezus Christus) niet aan­tast, kan het Gods tempel wellicht nog aanzienlijk verfraaien. Het wordt pas moeilijk als men voor futi­liteiten de ander een geestelijk bouwverbod oplegt – zelfs al zou dit door bijbelteksten onderbouwd wor­den. Als de gezindheid van Christus geweld wordt aangedaan, al of niet met gebruikmaking van bijbelfrag­menten, past dit niet in het geeste­lijk bouwwerk.

Het vereist soms veel wijsheid hier goed mee om te gaan. Enerzijds wil­len sommigen de liefdevolle raadge­vingen uit de boeken van het Nieuwe Verbond een ieder in de gemeente op gaan leggen als waren het oud-testamentische bindende wetten, en aan de andere kant trap­pen anderen hun medediscipelen op het hart door liefdeloos door te dra­ven op een terrein waar in het geschreven woord Gods geen duide­lijke uitspraak over gedaan wordt. Wanneer men elkaar de ruimte geeft in de invulling van persoonlijke zaken, om die in eendracht met Christus Jezus in alle vrijheid gestal­te te geven, en als tegelijkertijd ieder in de gaten houdt wat voor verant­woordelijkheid het innemen van een plaats in Christus’ lichaam met zich meebrengt, zal er een harmonieuze ontwikkeling in gang gezet zijn. Dan onderscheiden we waar het op aan­komt en zijn we rein en onberispe­lijk tegen de dag van Christus.

Vol van de vrucht

Waardoor wordt de mens Gods gekenmerkt als hij rein en onberis­pelijk is? Door te beantwoorden aan Gods plan. In het bestek dat de Here God van vóór alle eeuwen voor ogen stond, staat de kroon op de schep­ping genoteerd als een getrouw beeld van de Schepper zelf. Dat schetst het hoogste schepsel als zijn­de één en al liefde, en betrokken bij de belangen en behoeften van ieder­een waar hij mee te maken heeft. Zo iets is niet vast te leggen in een wet die uit geboden en inzettingen bestaat, doch slechts in een zuiver en naar de Heer onder alle omstan­digheden geopend hart. Gerechtigheid houdt meer in dan voldoen aan hoogstaande morele normen en waarden. Het is een bin­nen de gezindheid van Christus uit­gebalanceerd leven, dat een zelfde denk- en gedragspatroon vertoont als Jezus – zij het nog niet in volko­menheid.

Alleen dit kan het leven een inhoud geven die tot eer en prijs van God is, want exclusief een leven in de gezindheid van Christus beant­woordt aan Gods maatstaf van de door Paulus bedoelde vrucht van gerechtigheid.

Een leven waarin de mens ieder het zijne geeft is natuurlijk niet ver­keerd, maar wel onvoldoende om uitdrukking te geven aan Gods gedachten zoals Hij die in zijn plan vervat heeft. In de meest letterlijke zin is dat dan tóch ieder het zijne geven – ook God dus. Wanneer we dat doen, zal de eeuwi­ge God bij zijn bezig zijn met de mensen als doorlopend in de spiegel kijken. Aanvankelijk zal dat een gebarsten spiegel zijn, verweerd en aan meerdere kanten beschadigd, maar allengs meer zal het beeld van God steeds duidelijker te onder­scheiden zijn.

Dat komt door de liefdevolle genade van onze hemelse Vader, de onmete­lijke genade die in Christus Jezus ons deel geworden is.

 

Geestesvuur door Truus van Kaam

Er brandt een vuur. De vlammen komen omhoog.

Het hout knapt en knerst.

Heerlijk warm voelt het. Het ontspant en geeft ruimte innerlijk.

De lucht is onbewolkt en weerkaatst het licht van het vuur.

Prachtig om te zien en te ervaren.

Heeft het vuur van de Geest niet dezelfde werking?

Ook dat vuur verwarmt van binnen.

Daardoor kom je tot jezelf en ook tot God.

Je gaat Zijn Woord verstaan in je hart, het dringt dieper tot je bewustzijn door.

Heeft Jezus ons niet gedoopt in de heilige Geest én in vuur?

En geeft de Bijbel ook aanwijzingen hoe we hier mee om kunnen gaan?

Verlangen wij naar deze vuurdoop?

Het hemels vuur zal het demonisch vuur verteren.

Bij Jezus begon het in de woestijn en het eindigde op Golgotha.

Hij ging de weg in gehoorzaamheid.

Hij heeft geleden en gebeden en God was bij Hem.

Jezus overwon en de Vader heeft hem verheerlijkt.

God wil ook in mij Zijn heerlijkheid openbaren;

Hij heeft het immers in mij gelegd.

Hoe werk ik daaraan?

Laat ik mij verwarmen, opbouwen en bestand maken tegen de duisternis?

Dan U Heer, dat U dat vuur bestendig in mijn leven laat zijn.

 

Het werk van de Heer door Jildert de Boer

“Weest standvastig, onwankelbaar, altijd overvloedig in het werk des Heren…” 1 Korinthe 15 vers 58 (1 Kor. 15:58).

Sabbatsjaar

In ‘(volle) evangelische kringen’ hoor je wel van christenen (vooral leidinggevenden), die een zoge­naamd sabbatsjaar houden. Denkend aan het oude Israël, waar men het land een jaar lang braak liet liggen, leggen deze christenen ook gedurende een jaar alle “evangeli­sche activiteiten” neer na een zeven­jarige inzet voor het werk in de gemeente en/of een christelijke organisatie.

We kunnen ons voorstellen dat men na zeven jaar intensief dienen eens tot rust en tot zichzelf wil komen, in plaats van steeds maar met anderen bezig te zijn. Soms kan het nodig zijn de zaken voor jezelf eens op je gemak op een rijtje te zetten. “Het werk des Heren” is immers niet (bijna) alleen van onze inzet afhan­kelijk, verre daarvan. Het is niet gezond wanneer je als christen van hot naar her vliegt, als een soort postbode die voortdurend expresse- brieven rondbrengt, omdat de zaak van de Koning haast heeft…Ook al vinden de andere broeders en zus­ters je dan misschien wel erg ijve­rig… Bij het gaan nemen van een sabbats­jaar bestaat er evenwel een bedenke­lijke keerzijde, dat is: uit te gaan rus­ten door passief te worden. We heb­ben sommigen in de versukkeling zien terecht komen en na dat rust- jaar kwamen ze niet meer tot activi­teit, maar ze verzandden in een lauwheid. Terwijl God een volk voor

Zich wil reinigen, volijverig in goede werken Titus 2 vers 14 (Titus 02:14). Weg daar­om met een valse gerustheid en de deur uit met alle luiheid!

Menselijke ijver

In de gemeente zijn vele activiteiten. Als wij alles aflopen en overal bij willen zijn, dan denken wij niet aan de grenzen van ons lichaam -tempel van de heilige Geest- maar plegen roofbouw. Je kunt menen dat je jezelf geweldig offert, maar God heeft geen behagen in offers, die de lichaamskracht -die bij ieder overi­gens verschillend is- roekeloos te buiten gaan onder het mom van allerlei geestelijk(?) werk. “Het werk des Heren” is niet aller­eerst het werk voor de Heer, maar het werk van de Heer! Actief en bedrijvig zijn in het werk voor de Here, blijkt in de praktijk (lang) niet altijd het werk van de Here te zijn! Met al onze drukte en tomeloos bezig-zijn kunnen we de Heer zelfs flink voor de voeten lopen. We leven dan als “drukke baasjes” en als “bezige bijtjes”. In onze goedbedoel­de inzet voor de Heer kan veel opgejaagdheid zitten en een ander kan de bijruis van allerlei “gezoem en gegons” dat meevibreert, ervaren. Het is nuttig voor onszelf de vragen te stellen: leef ik ontspannen met de Heer? In hoeverre straal ik de rust van God uit? Beheerst Zijn vrede mij? Of hol ik mijzelf voorbij en rol ik van de ene gemeenteactiviteit in de andere? Dan is er nauwelijks tijd om tot mijzelf te komen en tot mijn ^bzin en tot een verborgen omgang met God.

Als ik geen rust vind, om tot mijzelf te komen, dan openbaar ik onrust in al mijn ijver voor de zaak van God. Hoe gemakkelijk is het dan met “mijn werken voor de Heer” een naam op te bouwen onder de men­sen, terwijl geen van mijn werken VOL bevonden w ordt voor God Openbaring 3 vers 1 en 2 (Openb. 03:01-02). Voor zulke dode werken. waarbij de verschijningsvorm goed oogt maar er in mijzelf niets gebeurt en verandert, moet ik wak­ker worden, om ze op te merken en me ervan te bekeren. Het zijn name­lijk werken, die niet “in God verricht” zijn Johannes 3 vers 21 (Joh. 03:21), maar voor het angezicht van mensen. We moeten immers leren in alle goed werk vrucht te dragen Kolossenzen 1 vers 10 (Kol. 01:10).

Rust van binnen

Het gaat er namelijk niet slechts om dat wij met ons lichaam zoveel mogelijk “werken voor de Heer”. Wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam heeft verricht, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad 2 Korinthe 5 vers 10 (2 Kor. 05:10). Hoe prachtig is het dan van Jezus het ‘welgedaan’ te horen, zodat onze werken ons navolgen, in plaats dat ze verbranden! let werk van de Heer gebeurt dus allereerst in ons lichaam en dit geeft geen passiviteit, maar een heerlijke ontwikkeling, om rust te krijgen te midden van alle omstan­digheden, terwijl het opjutten van de boze en de menselijke onrust uit ons leven gaandeweg kan verdwij­nen.

Als wij “het werk van de Heer” bij onszelf van binnen niet met lauw­heid verrichten, maar het zwaard van het Woord eerst bij onszelf laten snijden, dan verandert onze smaak en onze geur! Jeremia 48 vers 10 en 11 (Jer. 48:10-11). Met zulke veranderde mensen -die altijd overvloedig zijn in “het werk des Heren”, te beginnen bij henzelf- is het aangenaam en fijn in de omgang!

Opgewondenheid, “koude” drukte, impulsiviteit en wispelturigheid mogen gaan verdwijnen en zacht­moedigheid en nederigheid van hart, als bij Jezus, zullen meer en meer verschijnen. Situaties, waarbij we opgejut worden door geesten vanuit het rijk der duisternis gaan we onderkennen. Deze “onruststo­kers” bestrijden we, om ze te over­winnen.

Het onder tijdsdruk van mensen “werken voor de Heer” gaat plaats maken voor “hij die gelooft, haast niet” in een ongecompliceerd en ontspannen vertrouwen op God, in plaats van op eigen inspanning.

Zo kunnen we treden in de goede wer­ken, die Hij tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen Efeze 2 vers 10 (Ef. 02:10).

Als wij in deze klaargelegde werken geloven, dan kan dat ons behoeden voor veel “draven” buiten de rust van God, zelfs als het onze intentie is anderen te willen winnen voor het evangelie.

Versta ik echter eerst “het werk van de Heer” voor mijzelf, dan kan de Heer mij ook beter voor anderen gaan gebruiken. Dan weet ik dat mijn arbeid niet tevergeefs is in de Here 1 Korinthe 15 vers 58 (1 Kor. 15:58). Wat wij dan doen door en met ons lichaam is natuurlijk eveneens van grote bete­kenis Romeinen 12 vers 1 (Rom. 12:01).

Nieuw, werkend leven

In het verband van 1 Korinthe 15 gaat het om het komen tot opstan­dingsleven. Standvastig, onwankel­baar, nieuw goddelijk leven, onver­nietigbaar leven! Een nieuwe schep­ping is het enige dat werkt en telt! Galaten 6 vers 15 (Gal. 06:15). Als wij mee zijn in dit “werk van de Heer”, dan gaan wij – vernieuwd wordend van dag tot dag- het beeld van de hemelse (Jezus) dragen 1 Korinthe 15 vers 49 (1 Kor. 15:49). “Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan” Psalm 127 vers 1 (Ps. 127:001). Niet door ons gezwoeg, geploeter en gezweet, noch door onze noeste inspanning, maar door de heilige Geest zal het geschieden! Heerlijke goddelijke werkkracht en drijfveer! “De zegen des Heren, die maakt rijk, zwoegen voegt er niets aan toe” Spreuken 10 vers 22 (Spr. 10:22). Let wel: er staat niet “doet er niet toe”, maar het gaat om geloof, door liefde werkende Galaten 5 vers 6 (Gal. 05:06).

Toonbrood of manna?

In ons leven kunnen wij nagaan waar wij als een “toonbrood” (een beeld ontleend aan de tabernakel) zijn, bijvoorbeeld actief aan de bui­tenkant in “het werk voor de Heer” in evangelisatie onder mensen. Uiteraard hoeft dit helemaal niet ver­keerd te zijn, maar ik kan wel leren de motieven en beweegredenen van mijn werken te toetsen. Wil ik nog opvallen? Zoek ik ook eer van men­sen? Sommigen tonen bijvoorbeeld hun lofoffers nadrukkelijk voor het aangezicht van mensen. Op zo’n moment kan de Heer vragen: hoe staat het feitelijk met je privé-lof- prijs? Toon je je dan ook zo uitbun­dig en enthousiast voor Mijn aange­zicht? God wil namelijk waarheid in het verborgene! Psalm 51 vers 8 (Ps. 051:008). Waar leef ik van en waar strek ik me naar uit? Ben ik tevreden met door mensen gemaakte ’toonbroden’, die niet het volkomene uitbeelden? Veel heerlijker is het te om te overwinnen en deel te krijgen aan het verborgen manna uit de kruik in het heilige der heiligen Openbaring 2 vers 17 (Openb. 02:17). Dan leven we voor Gods aangezicht en zijn los van mensen en van het doen van werken, om mensen te behagen! Toonbrood is niet slecht, want het lag zelfs in het heilige, maar het is het werk van mensenhanden voor de Heer. Manna kwam uit de hemel van de Heer en dat is het beeld van het ware brood.

Verlang ik ernaar deel te krijgen aan dit leven van Jezus Johannes 6 vers 35 (Joh. 06:35), aan goddelijke natuur en hemelse rust achter het laatste voorhangsel? Daar gaat alle “menselijk aanzien” en “menselijke eer” teniet. Daar gaat het alleen om een leven verborgen met Christus in God Kolossenzen 3 vers 3 (Kol. 03:03).

Het houden van een zogenaamd “sabbatsjaar” willen we niet veroor­delen, maar er wel de waarschuwing bij geven dat het soms menselijke rust kan inhouden en zelfs aanlei­ding kan geven tot geestelijke traag­heid. Laten we er bovenal ernst mee maken om tot Gods rust in te gaan in alle situaties en verzoekingen, die we op ons levenspad tegenkomen. Dan zet “het werk des Heren” zich dieper en verder in ons voort en arbeiden we niet tevergeefs aan anderen!

 

 

De ontdekking door Duurt Sikkens

 

Wat ik een mij sterk ontroerende gebeurtenis vind is de genezing van een blindgeborene, welke verhaal door Johannes wordt verteld. En dan met name, tenminste zo stel ik me dat dan voor, het moment dat de blinde op de tast zijn handen in de vijver dompelt en het water naar zijn ogen brengt om de modder en het spuug van Jezus mee af te wassen. Ik denk dan: Wat is het eerste dat hij ziet en wel voor het eerst in zijn leven?’

Zijn eigen gezicht, weerspiegeld in het stille wateropppervlak. Ik ver­moed dat dit ook een diepe indruk op Johannes heeft gemaakt want alle zichtbare dingen zijn uitingen van een onzichtbare werkelijkheid: Wanneer je de ogen worden geo­pend door de Geest van God kun je jezelf eindelijk zien zoals je werke­lijk bent: een mens, een uniek mens met een eigen, onvervreemdbaar gezicht.

Misschien heeft de blindgeborene, van wie de toentertijdse geestelijke mentoren beweerden dat hij “geheel in zonden was geboren”, eerst in stomme verwondering naar zichzelf gekeken en zich afgevraagd: ‘Ben ik dat?’

Hoe dan ook, ik wil er maar mee zeggen dat, wanneer je de ogen opengaan, je eindelijk jezelf ziet met het gelaat waarmee je bent geboren, de weergave van je innerlijk. Of, om met Jacobus te spreken, jouw ‘genesis-gezicht’.

Want achter dit teken schuilt de waarheid dat, wanneer je ogen het licht terugkrijgen en zo lampen wor­den, je een geheel vernieuwde kijk krijgt op mensen en dingen. En zon­licht is een beeld van de liefde Gods, van Zijn warmte en genegenheid voor de mens.

Licht maakt zichtbaar en zo kan elk mens die zich aangetrokken voelt door de barmhartige Vader aan het licht komen.

Haat maakt mens en medemens blind en dus onzichtbaar, maar lief­de maakt jouw en anderen zichtbaar. Het is jouw ware gedaante. Je hoeft je nooit meer voor jezelf te veront­schuldigen, je hoeft niet bang te zijn voor iemand die met open armen en een bonzend hart op je staat te wachten. Je hoeft je wonden, je tekortkomingen, je diepe verdriet of je moedeloosheid niet te verbergen voor iemand die wezenlijk van je houdt en veel te blij is dat hij je ziet. Wat is er mooier om te horen van je geliefde wanneer deze zegt: “Sta op, mijn liefste, mijn schone, kom”. Je hebt, zowel voor als na je beke­ring, misschien ellendige dingen doorgemaakt die ten koste gingen van je integriteit, je persoonlijkheid en je bent ontkend in je bestaans­recht. Dwars door alle ellende en beschadigingen heen ziet je geliefde jouw ware wezen, hoe je eigenlijk was, wie je eigenlijk bent. En hoe erger je bent gehavend, des te groter is zijn erbarmen, want hij vervolgt met: ‘Laat mij je gedaante zien, laat me je stem horen’. Dat zegt iemand die jou graag wil horen, die met je lot is begaan, die jouw gedachten wil delen. En lang-y zamerhand gaan je ogen open voor wie Hij echt is, voor wie jij zelf bent. In dat heerlijke klimaat is je verhaal veilig, ben je zelf veilig, ben je geborgen in Zijn diepe genegenheid en krijg je je ware identiteit terug. In de schuilplaats van twee of drie is Zijn gezindheid.

Gods woord, het evangelie dat eerst gestalte kreeg in Jezus, is, denk ik, het verhaal van de herschepping. De mens keert eigenlijk terug tot de oorspronkelijke zin van zijn bestaan, zoals Vader die bedacht heeft voor de grondlegging van alle dingen: ooit zijn levensgezellin te zijn.

 

Kerst en feest door Jan Oud

Bij een feest hoort feestvreugde. Vreugde die wordt ontleend aan de reden van het feest. Wat is eigenlijk de reden om met de kerst feest te vieren? Gaat het om de kerstboom? Heeft het te maken met knusheid. met lekker eten. lekker drinkem en dat soort dingen? Dat zijn wel allemaal zaken die weinig blijvends hebben. Hooguit in herinnering. De reden van dit feest ligt veel dieper.

Want een kind is ons geboren… Ja, kun je zeggen, maar er worden zoveel kinderen geboren. Elke minuut van de dag en zelfs van de nacht worden er overal kinderen geboren. Voor daarbij betrokkenen mag dat best een reden zijn om feest te vieren. Wat is er mooier dan zo’n nieuwe wereldburger te zien? Als de geboorte van een kind een reden voor de hele wereld is om daar aandacht aan te schenken en voor velen reden is om feest te vie­ren, wat is er dan zo bijzonder aan de geboorte van een kind? Het gaat bij het Kerstfeest niet zomaar om de geboorte van een kind, maar om de geboorte van een speci­aal kind. Toen het geboren was, kon­digde een engel aan de herders die geboorte aan: “Zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David”. Daarna was er bij de engel een grote hemelse legermacht, die God loofde, zeggende: “Ere zij God in de hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens”.

Enige tijd later sprak een oude man bij het zien van dit kind in de tem­pel de volgende woorden: “Mijn ogen hebben uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van ale volken: Licht tot openbaring der heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël”.

Het heil van God

Dit kind was het heil van God voor de wereld. Dat is blijkbaar reden genoeg om feest te vieren. Het is heel bijzonder dat een kind het heil van God in de wereld brengt. Het heil van God voor ieder mens door middel van een kind. Meestal is het zo dat als iemand een bepaalde taak moet uitvoeren, er gezocht wordt naar een daartoe geschikt persoon. Maar God stuurt een kind. Een hul­peloze baby die afhankelijk is van de verzorging van zijn vader en moe­der. Een baby geheel en al mens, even afhankelijk als ieder ander. Maar wel met beloften Gods over zijn leven.

“Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heer­schappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst”. Dat zijn beloften Gods over dat leven en dat gaat uit dat kind tevoorschijn komen. Daarom mag Kerstfeest een feest zijn. Omdat God heeft omgezien naar u, naar mij, door een kind geboren te laten worden, waarin Hijn hele genade is gaan tonen. Dat kind, Jezus, is opgegroeid, is volwassen geworden, heeft God doen kennen en Zijn liefde voor ons bekend gemaakt. God heeft daarin de weg van alle dingen bewandeld. Hij heeft geen hokus-pokus-pas gespeeld, maar een kind geboren

Dat mag ook voor u heel persoonlijk een reden zijn om feest te vieren. Door dit kind mag het u duidelijk zijn, dat God ook voor u belangstel­ling heeft. Hij leeft met u mee wat er ook in uw leven gebeurt. Hij wil graag betrokken zijn bij al wat u meemaakt. Hij wil de vreugde van uw leven mee beleven, maar ook in uw verdriet of zorgen delen. Als dat geen reden is om feest te vieren? Dat is kerstfeest. Door in te gaan op de woorden Gods “dat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”, mag ook in u dat kind van God geboren wor­den. Zo wil God u deel geven aan dat geweldige feest dat niet beperkt is tot een paar dagen in december, maar dat spreekt van leven en over­vloed.

(Red.: Jan Oud is voorganger van de volle evangelie gemeente te Leidschendam).

 

Het eindherstel binnengaan Door Ada Karst

Eindherstel! Dat is dus niet een oplossing voor éven. Het is voorgoed. Voorgoed is alles rechtgetrokken. Een nieuwe fase in het geloofsleven is aan­gebroken. Wie zou niet met beide benen daarin willen staan! Met grote vreugde zijn we bezig om de volheid ervan te ontdekken. Waar komt deze tijd van eindherstel ineens vandaan? En wat is het ver­schil met de vorige tijden? Vanuit de bijbel is er een grote lijn te zien in de tijden van Gods spreken: een tijd… tijden… en een halve tijd Openbaring 12 vers 13 tot en met 18 (Openb. 12:13-18).

Doordat ons eigen geloofsleven aan Zijn spreken is verbonden, hebben die tijden in ons eigen geloofsleven een plaats gekregen. Die tijden zijn niet ongemerkt gekomen en gegaan. Ze hebben tot nu toe hun sporen nagelaten. Wat heeft het ons gebracht?

geloofservaring, vanwege het over­leven van de tijden; ook confrontatie, want wat voor de één ‘het beloofde land’ is, is het voor de ander (nog) niet of juist niet; dat is een menselijk normaal gegeven, waardoor een dialoog een absolute voorwaarde is om samen daardoor verder te komen; het is nooit een abrupte overgangs­fase, al zijn er wel cruciale momen­ten van ‘nu of nooit’; het is een zaak van zien en hóren om de dageraad van een nieuwe dag waar te nemen;

er zijn bij de wisseling van geloofstijden geloofsgoederen die meegenomen en in verdere ontwik­keling worden gebracht; en er zijn zaken die vanzelf achtergelaten wor­den omdat ze zijn uitgediend.

Een tijd…

De hele periode van het Oude Verbond was een tijd van het voorlo­pige spreken van God. Het Oude Testament staat vol met verhalen over mensen uit die tijd. We kunnen er uit aflezen hoe men omging met wat gesproken was, welke afwegin­gen ze maakten, hoe hun gezind­heid was, welke daden er voortkwa­men uit hun gedachtegangen. En of men nu profeet heette of niet, altijd waren er mensen die instonden voor hetgeen God gesproken had. Als goede wachters zetten ze dan de bazuin aan de mond. Kaleb is daar een prachtig voorbeelcr van. Zijn naam betekent ‘hond’. Wat voor soort? Hij was een goede ‘hond’, een waakhond die als goede bewaker van Gods spreken op cru­ciale momenten kon ‘blaffen’. Hij en Jozua zijn in Gods spreken blijven staan. En al trokken ze mee terug de woestijn in, hun geloofservaring ging met hen mee. Het wachten in de tijd van het eerste Verbond was op het definitieve spre­ken van God, zoals Hij dat zou uit­spreken in de Zoon. Wanneer? De gelovigen van het Oude Verbond wisten dat ze ‘nu’ hun beslissingen namen in het Licht van ‘later’ en ‘dan’.        

Of, om het met de woorden van Hebr.i te zeggen: “In het laatst der dagen heeft God tot ons gesproken in de Zoon”. In Hem, de Zoon, zijn de laatste dagen van het Eerste Verbond voorbijgegaan. De tijd van ‘nu’ en ‘later’ is gekomen.

Tijden…

Dit zijn de tijden waarin allereerst Jezus en daarna, in Zijn opdracht staande, de apostelen de eerste aan­zet gaven tot een leven in een Nieuw Verbond. Dat zijn andere tijden. Ging de vorige tijd met heerlijkheid gepaard, deze tijden gingen de vorige in heerlijkheid te boven. God de Vader zou voortaan spreken in de Zóón. In gelijkenissen en beelden, vanwege de scharen, maar ook vrijuit tot de discipelen, sprak Jezus over wat tot nu toe verborgen was gebleven.

Ook onze ogen gingen open voor deze tijd! Velen van ons werden innerlijk geraakt door de woorden van Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03) die als ‘het funda­ment van het geloof in ons leven werden gelegd. Mensen groepeerden zich op grond van dit fundament als nieuwe gemeenten die de nieuwtestamentische gemeenten als voorbeeld hadden. Een onstuimige tijd.’ Aanvankelijk dachten we dat ieder dezelfde keuze zou maken als wij dat dan alles goed zou komen. We ondergingen en predikten ‘her­stel’.

Maar tegelijkertijd deden we de ont­dekking: dat ondanks ‘handoplegging’, niet iedereen genas; dat ondanks ‘doop in water door onderdompeling’, niet ieder tot opstaan in nieuw leven kwam; dat ondanks ‘vervulling met Geest’ niet ieder tot vernieuwing van den­ken kwam; dat ondanks ‘strijd tegen boze machten’, niet ieder tot geloofsont­wikkeling kwam.

Een nuchtere stand van zaken die om bezinning vraagt. Hoe stond het er al weer in Hebreeën 6 vers 1 (Heb. 06:01)?: ” Laten wij dan het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene zonder opnieuw het fun­dament te leggen…” Moeten we dan nóg méér strijden, nóg minder zondigen, nóg heiliger worden, om dan uiteindelijk bij het volkomene te arriveren, zodat, dan ‘de wereld kan zien dat…?’ Bij het horen van deze zin zou, bij wijze van spreken, Kaleb meteen gaan blaffen! Want deze zin is on­zin.

“Ons richten op het volkomene”, is: onze gedachten laten gaan over de nieuwe tijd waarin allereerst Jezus zelf is binnengegaan. Alweer een nieuwe tijd? Ja, want Jezus’ aanwe­zigheid op aarde in een lichaam van vlees en bloed was niet ‘het einde’! Zoals evenmin ‘het fundament’ waardoor we deelkregen aan de tijd van Jezus en de apostelen, het einde is. Jezus was immers nog niet ver­heerlijkt. Hij zou, na Zijn opstan­ding Zich weer verenigen met de Vader?

Daarmee is een tijd ingezet waarin Hij niet meer in de gestalte van vlees en bloed zijnde, spreekt. Voortaan spreekt Hij in Géést. In de volheid van Jezus en de Vader, van Woord én Geest is geen ‘dan’ en geen “later’. Het is een volle ingekor­te tijd waarin het Woord snel loopt om de mens snel te doen verstaan. De halve tijd!

In de tijd van het Oude Verbond was er, als teken uit het beloofde land, een druiventros te zien. En sommi­gen van het volk zullen het niet alleen gezien, maar ook wel ervan hebben geproefd. Er lag een belofte in.

Ook wij hebben ervan geproefd, als van het beloofde Land in de verte. In de tijden van Jezus en de apostelen was het Jezus die zei: “Ik ben de Wijnstok”. We hebben Zijn woorden en daden geproefd en erkend dat in Hem alle beloften zijn vervuld. En duidend op de halve tijd verheugde Jezus zich op de vreugde die voor Hem lag: mét ons de beker van het Nieuwe Verbond nieuw drinken in het Koninkrijk van de Vader. En dat proeven we.

Is de vreugde van de afgelopen tij­den nu voorbij? Nee, want in het nü ligt de optelsom van het Licht van alle tijden. Het is de tijd waarin Zijn eindonderwijs klinkt. En dat eindon­derwijs is het eindherstel van de Gemeente geworden.

De halve tijd…

Wat zullen we meenemen en wat zullen we achterlaten? We kunnen alleen maar ons eigen geloofsleven meenemen. En wat de tijd heeft uitgediend is vanzelf uit ons denken gevallen. Ook de zaken van het fundament, waaraan veel uiterlijke, letterlijke betekenissen kleefden, zijn voorbijgegaan. Maar het meest wezenlijke dat achtergela­ten is, is ‘de strijd tegen machten’. Waar zijn ze? Hun plaats wordt in het eindonderwijs niet meer gevon­den. Daardoor is er volop plaats gekomen voor, zoals Petrus zegt, “bezinning en rechte nuchterheid”. Hij voegt er aan toe: “…opdat gij kunt bidden”. Is ‘bidden’ in de halve tijd nu moéilijker, of gemakkelijker, of langer of kórter? Het heeft, als vanzelf, een andere, rijke inhoud gekregen. Want als wij geloven dat Hij wéét vóór wij Hem iets vragen, en als Hij niet nodig heeft dat iemand Hem iets vraagt, dan is de vertrouwensrelatie volkomen. Een geweldig eindherstel! Alle tijd om in onderhandeling te zijn met de gedachten die tot ons komen. Hoe? Door ze te verdiepen vanuit de Bijbel en ze te bezien en te herzien op grond van hun waarde in de tijd, in de tijden, en als eindon­derwijs de volle waarde in de halve tijd.

Het vrijuit spreken en overwegen in onszelf en met elkaar, in Woord en Geest, bewerkt vernieuwing in bele­ving van oude woorden. Er zijn dan ook nieuwe bewoordingen nodig die de nieuwe wijn kunnen bevatten. Dat te vinden is voor ons de heerlij­ke werkelijkheid van “de beker der dankzegging, die we dankzeggende zegenen”.

We kennen allemaal de vraag: “Gaat het goed?”

Er zijn mensen die genoegen nemen met het antwoord: “Ja hoor!” Wil je nog méér horen? Dan is het antwoord van de Gemeente:

“Het gaat wél, gelijk het onze ziel wél gaat.”

 

 

Engelen Gods bij  Jezus’ geboorte’ door Wim te Dorsthorst

 

Eén van de meest vreugdevolle gebeurtenissen in een huisgezin is, al er een kindje geboren gaat wor­den. In het ‘hemelse huisgezin’ was het al niet anders ten tijde van de geboorte van onze Heer Jezus. God de Vader zelf krijgt een Zoon; de eeuwige en lang verwachte. Door het hele Oude Testament loopt als een rode draad de lijn van de te ver­wachten Messias, Gods Zoon Jezus Christus.

Nog nooit is er zo’n activiteit van Gods engelen geweest bij een geboorte als bij de eniggeboren Zoon van God.

Het begint allemaal met de verschij­ning van een engel des Heren aan de oude Zacharias in de tempel, met de blijde tijding dat hij met z’n vrouw Elisabeth nog een zoon zullen krijgen, terwijl ze op hoge leeftijd zijn. Een hele bijzondere geboorte dus van een bijzondere zoon, die als een heraut voor de Messias uit zal gaan om voor Hem een weltoegerust volk te bereiden Lucas 1 vers 5 tot en met 17 (Luc. 01:05-17).

De boodschap van Gabriël

Een half jaar later zendt God Zijn persoonlijke engel, de engel Gabriël, die vaak genoemd wordt ‘de engel des Heren’, met de lang verwachte blijde tijding naar Maria; een een­voudige God vrezende jonge vrouw die maagd is. Zij is verloofd of ondertrouwd met een timmermans­zoon, Jozef.

De engel komt met de vrede Gods en brengt de meest bijzondere bood­schap die ooit een jonge vrouw ont­vangen heeft. Je moet proberen het voor je te zien; Maria in een eenvou­dig kamertje samen met de engel des Heren! Ik denk dat daar een hemelse sfeer is geweest van heiligheid en zuiverheid. En dan de boodschap: “Zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen. En Maria zeide tot de engel: Hoe zal dat geschieden, daar ik geen omgang met een man heb? En de engel antwoordde en zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden” Lucas 1 vers 31 tot en met 35 (Luc. 01:31-35)-

Maria en Jozefs antwoord

Deze boodschap zal alles op z’n kop hebben gezet in het leven van Maria, die verlangend uitziet naar de trouw­dag met Jozef. Maar dan klinkt uit de mond van deze Godvrezende jonge vrouw het eenvoudige, maar o zo diep ingrijpende antwoord: ‘Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord’ Lucas 1 vers 38 (Luc. 01:38). En de engel ging van haar heen, staat er dan.

Het zal Maria wel geduizeld hebben bij de grote vraag in haar hart zal zijn geweest: hoe vertel ik zoiets aan Jozef? Maar dit probleem van Maria is nu ook Gods probleem en een engel des Heren verschijnt in een droom aan Jozef en zegt: ‘Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw, tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit de heilige Geest. Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het die zijn volk zal redden van hun zonden” Matteüs 1 vers 20 en 21 (Matt. 01:20-21).

Als Jozef wakker wordt zal het hem ook wel geduizeld hebben, denk ik. Maria zwanger? ‘Wat in haar verwekt is, is uit de Heilige Geest’!, hoort hij de engel nog zeggen. Jozef is evenals Maria de Here volko­men toegewijd, en al lijkt het alle­maal nog zo onwerkelijk, hij handelt zoals de engel van God hem gebo­den heeft. Met voorbijzien van zich­zelf is hun beider antwoord: Ja Heer, Uw wil met ons geschiede!

De les voor ons

Hoe diep kan het gaan als God van een mensenleven gebruik wil maken in Zijn heilshandelen! En wat een les voor de gemeente van Jezus Christus! Wie het zoonschap voort wil brengen zal misschien niet zo diep hoeven te gaan als deze twee pensen, maar het zal niet gaan zon­der zelfverloochening en volkomen toewijding en overgave aan de Heer. Wat zal dit paar vanaf dat moment beschermd zijn geweest door Gods heilige engelen.

En dan breekt de geboorte aan van dit bijzondere kind, dat de hele geschiedenis van mens en schep­ping zal veranderen tot in alle eeu­wigheden. Geen geboorte in een koninklijk paleis, maar in een onder­komen van het vee. Maar voor de hemel breekt het moment aan van ongekende vreugde, voor de Vader en Zijn hemelse legerscharen.

Het beste kunnen we hier de Bijbel zelf citeren: “En er waren herders in diezelfde landstreek, die zich ophiel­den in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze. En de engel zeide tot hen: Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David. En dit zij u het teken: Gij zult een kind vinden in doeken gewik­keld en liggende in een kribbe. En plotseling was er bij de engel een grote hemelse legermacht, die God loofde, zeggende: Ere zij God in den hoge. en vrede op aarde bij mensen des welbehagens” Lucas 2 vers 8 tot en met 14 (Luc. 02:08-14).

Vreugde en dankbaarheid

Niet voor te stellen hoe indrukwek­kend dat geweest moet zijn; voor even lijken hemel en aarde samen te vloeien. De engelen gaan weer heen van de herders, staat er, maar de boodschap van de engel klinkt nog na in hun oren: “Ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here”.

Maar ook het: “Ere zij God in den hoge en vrede op aarde bij de men­sen des welbehagens”, wat door die grote hemelse engelenschare gezon­gen werd.

Zij zullen hun ogen wel even uitge­wreven hebben voor ze naar Bethlehem gingen, maar ze zijn gegaan en ze hebben alles gevonden zoals de engel Gods het gezegd had Lucas 2 vers 15 tot en met 20 (Luc. 02:15-20).

Er zijn tegenwoordig heel wat men­sen die het beter willen weten dan God. Theologen, maar ook wel gewone christenen, halen de schou­ders op met de opmerking: welk ver­standig mens gelooft deze verhalen nog? ‘Maagdelijke geboorte’ en ‘Zoon van God’? Kom nou! Wie gelooft dat nog in de 21ste eeuw? Goddank is er ook een schare die het met de engelen mee willen zin­gen, want voor wie het wel gelooft zal het altijd weer een bron van vreugde en dankbaarheid zijn bij het lezen en overdenken ervan.

 

Blijdschap en lofprijs door Jildert de Boer

Wie een kind van God wordt, ervaart vrede in zijn hart en beleejt een grote vreugde. Het Woord van God spreekt van een enorme diepte hierin bij een verdergaande ontwikkeling: “de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat” Filippenzen 4 vers 7 (Filip. 04:07) en: “een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde” 1 Petrus 1 vers 8 (1 Petr. 01:08). Het is heerlijk om geloofsblijdschap te smaken in de persoonlijke omgang met de Heer en in plaatselijke gemeentesamenkomsten.

Het uiten van emoties

Er is bij God geen tegenstelling tus­sen verstand en gevoel. Het gaat Hem immers om de hele mens! Het grote en eerste gebod geeft het zo treffend weer: God liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw verstand en met geheel uw ziel Matteüs 22 vers 37 (Matt. 22:37). Daarom: Loof de Here mij ziel en al wat in mij is, Zijn heilige naam Psalm 103 vers 1 (Ps. 103:001). Bij alles hoort ook het gevoel! Het is onnatuurlijk om emoties te kneve­len. Het gaan drijven op gevoelens is evenwel een hachelijke, onzekere zaak. Gevoelens kunnen zijn als een trampoline. Zo veer je heel hoog op en zo ga je helemaal plat. Zo sta je en zo ga je! Emoties geven geen vaste, stabiele basis aan het leven van een mens. Het geloof is de zekerheid van de dingen die men hoopt en het bewijs van de dingen die men niet ziet Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01). Emoties zijn geen maatstaf, maar komen voort uit de zegen die de Heer geeft. Vanwaar toch die over­trokken angst voor enige emotie? Aan degenen die koud of lauw gebleven zijn wordt in menige kerk geen strobreed in de weg gelegd. Wie echter laaiend enthousiast wordt voor het evangelie -de blijde boodschap- loopt te kans het etiket ‘dweperig’ of ‘overgeestelijk’ opge­plakt te krijgen. O wee, de gevestig­de orde zou eens doorbroken wor­den…

De bezieling van het nieuwe leven met Christus en de ontspannen geloofsblijheid zijn heerlijke zaken, die we niet kunnen missen! De reacties op nieuwe impulsen van Gods Geest zijn vaak koel en tradi­tioneel bepaald, al is het mooi als je hier en daar dingen in het kerkelijk milieu ziet doordringen. De aan­dacht voor de geestelijke gaven is veel meer aanwezig dan 20 of 30 jaar geleden. Het appèl van Pinksteren blijft niettemin actueel! De roep van het volle evangelie mag allerwegen worden gehoord! Mits dat ook gepaard gaat met een leven naar het volle evangelie. Niet elke volle evangelievlag dekt name­lijk de lading, de inhoud. Als het leven van de Heer in ons groeit, dan zijn ook onze samenkomsten leven­dig en is er volop vreugdebetoon aan God!

Komt er echter een levende evange­lieprediking met kracht en gezag af op een traditioneel christendom, dan reageren velen nog koud-intellectueel, zodat het niet in ze opkomt spontaan ‘halleluja’ uit te roepen! Dat is kennelijk iets raars! Dit ‘vreemde’ geluid zou de plechtige stilte verstoren en de gewijde sfeer bederven. Bovendien komt de ker­korde dan in het gedrang. Je kunt wel zingen “dat -’s Heren huis van vreugde druise”, maar dit gedruis zal dan toch voort moeten komen uit gelovigen, die tempels van de heilige Geest zijn geworden! Velen gedra­gen zich star, stijf en emotieloos. Men mag vooral geen ontroering zien, of een keer huilen, dan wel een traan wegpinken. De ‘nuchtere Hollander’ doet zoiets niet.

Dient de Here met vreugde!

Warmte en spontaniteit vindt men niet in formalistische kerkdiensten. Alles is voorbereid en verloopt vol­gens ‘orde van dienst’. Het is de dood in de pot voor het priester­schap van alle gelovigen 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09), die met hun redelijke ere­dienst niet uit de voeten kunnen, want hun inbreng wordt geredu­ceerd tot bijna nul. Daarom is er sprake van een steriele zaak. waar één man geroepen (beroepen) is alles te doen. Helaas, wat jammer! De dynamiek van het lichaam van Christus daarentegen is juist een soepele, frisse en verblijdende zaak, waar velen tot dienstbetoon komen en dat werkt opbouwend en aanste­kelijk. Initiatief nemende leiders kunnen zich tot en met verblijden als de leden van het lichaam geeste­lijk groeien in leven en dienen. Daar straalt vreugde vanuit! Op dit punt kunnen we onszelf toet­sen: hoe staat het met mijn vreugde over de verlossing, die ook voor mij in Christus Jezus gekomen is? Is die blijdschap er op een intense wijze? Of ontbreekt die door sleur en gewoontepatroon?

Lofoffers brengen

God verlangt ernaar dat we de vreug­de, die in ons hart gegeven is uiten! Blijdschap door de heilige Geest! Ontvang die vreugdeolie! Om hiermee gezalfd te worden, geldt er wel een voorwaarde, namelijk: gerechtigheid liefhebben en onge­rechtigheid haten Hebreeën 1 vers 9 (Heb. 01:09). Jezus heeft het kruis op Zich geno­men. In onze navolging als discipe­len gaat het ook om zelfverlooche­ning en dagelijks het kruis opnemen Lucas 9 vers 23 (Luc. 09:23). Op die manier krijgen lofoffers aan God diepte en is de blijdschap niet een aangeplakte buitenkant-vreugde, maar een vrucht van de Geest Psalm 50 vers 23; Galaten 5 vers 22 (Ps. 050:023 en Gal. 05:22).

Openheid voor lofprijs op samen­komsten en bidstonden is verkwik­kend. Er mag overvloed van ware jubel zijn zonder benepenheid en terughoudendheid. Het is heerlijk om vrij te komen van traditionele reserves en remmingen, zodat het wordt: “zo wil ik U prijzen mijn leven lang, in Uw naam mijn han­den opheffen” Psalm 63 vers 5 (Ps. 063:005). Dat vraagt om een afleggen van gewilde nede­righeid en van altijd in de plooi wil­len zijn. Levend geloof en spranke­lende blijdschap gaan hand in hand! Strijd zonder blijdschap is niets anders dan wettische kramp of onge­loof. Daar moet je de tanden voor op elkaar zetten en nog blijft het wrin­gen. Maar blijdschap zonder dat de strijd in de hemelse gewesten gele­verd wordt, is oppervlakkigheid. Vreugde bedrijven zonder dat de goede strijd des geloofs wordt gestreden, is het opgaan in een roes. Dat leidt tot een zogenaamde vrij­heid, waarbij de ernst van de kamp met de vijand wordt onderschat. Het is een valkuil te zwelgen in een zogenaamde blijdschap, die zweve­rig wordt, maar die niet resulteert in een door en door aan de Heer toege­wijd leven.

Volledige toewijding

Wij mogen vreugde bedrijven en God de eer geven, als wij ons leven toebereiden en ons gereed maken voor Hem Openbaring 9 vers 17 (Openb. 19:07). Het is goed om met geheel ons hart de Here te aanbidden en te prijzen, om Wie Hij is, om wat Hij gedaan heeft en om wat Hij nog meer in ons wil bewerken.

Velen zullen bevrijd moeten worden van een kwijnende geest, om een lofgewaad aan te trekken Jesaja 61 vers 3 (Jes. 61:03). Anders komen ze in hun benauwde leven nooit aan de lof van God toe. Laat de oproep “wordt vervuld met de Geest” een heldere aansporing voor ons leven zijn! De gevolgen zijn dan wis en zeker: “zingt en jubelt de Here van harte” Efeze 5 vers 18 en 19 (Ef. 05:18-19).

Immers: “Welzalig het volk dat de jubelroep kent, zij wandelen, Here, in het licht van Uw aanschijn” Psalm 89 vers 16 (Ps. 089:016). Er is sprake van “een feest­vierende menigte, bij jubelklank en lofgezang” Psalm 42 vers 5 (Ps. 042:005). “Als de recht­vaardigen juichen, is de heerlijkheid groot” Spreuken 28 vers 12 (Spr. 28:12). Blijdschap als uiterlijk verschijnsel alleen is hol. Toen Paulus aan de Filippenzen schreef deed hij dat vanuit de gevangenis en we verstaan dan de diepe dimensie in zijn opwekking “verblijd u in de Here te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: verblijdt u”! Filippenzen 4 vers 4 (Filip. 04:04). Lofprijs zonder de prijs te willen betalen van gehoorzaamheid en een toegewijd leven aan God is leeg. Lof van binnenuit je hart, vanuit je leven dat Christus is, betekent eer en glo­rie aan de Heer! De bedoeling is: “opdat wij zouden zijn tot lof Zijner heerlijkheid” Efeze 1 vers 12 (Ef. 01:12). Dit zijn duidt op onze levensopenbaring in Christus! Zonder dat bestaan de woorden van lofprijzing alleen maar uit holle klanken en holle vaten klin­ken het hardst. Van dit religieus amusement geldt: “veel geschreeuw, maar weinig wol”. Hoe heerlijk is het als ons hart en leven een klankbodem is geworden van de werking van Gods goede Geest, die God hun gegeven heeft die Hem gehoorzaam zijn Handelingen 5 vers 32 (Hand. 05:32). Lofprijzing is dan ook geen vervangingsmiddel van serieuze, gedegen Woordverkondiging, die levensverandering beoogt! Lofprijzing: een wapen in de strijd Strijd en blijdschap, vreugde in de verzoekingen gaan samen. Lofprijzing toepassen in de beproe­vingen is niet goedkoop, maar wer­kelijk een wapen in de strijd van het geloof. Het gaat dwars tegen je gevoel in om tot deze privé-lofprijs te komen in moeilijke situaties en de duivel probeert er als de kippen bij te zijn, om ons onder druk te zet­ten en ons een toontje lager te laten zingen, of zelfs ons te verzoeken helemaal onze mond maar te hou­den. Lof offeren vereert niet alleen God, maar baant de weg, dat Hij ons Zijn heil doet zien Psalm 50 vers 23 (Ps. 050:023).

Volkomen blijdschap

Jezus sprak krachtig over blijdschap. “Dit heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u zij en uw blijd­schap vervuld worde” Johannes 15 vers 11 (Joh. 15:11). Waarover had Hij dan gesproken? Over de combinatie van Zijn gebo­den en de liefde Johannes 15 vers 10 (Joh. 15:10). Johannes 17 vers 13 (Joh. 17:13) zegt: “…opdat zij ten volle Mijn blijdschap in zichzelf mogen hebben”. Hier is de blijdschap onderdeel van de god­delijke natuur en in het verband van dit gedeelte gekoppeld aan Gods Woord: ware eenheid en niet uit de wereld zijn. “Bidt in Mijn naam en gij zult ontvangen, opdat uw blijd­schap vervuld zij” Johannes 16 vers 23 en 24 (Joh. 16:23-24). Naar aanleiding van de onderlinge gemeenschap en de gemeenschap met de Vader en de Zoon, zegt Johannes: “En deze dingen schrijven wij u, opdat onze blijdschap volkomen zij” 1 Johannes 1 vers 4 (1 Joh. 01:04). Natuurlijk was dit voor hem geen utopie, maar een bereikbaar, een te realiseren ide­aal. Kunnen wij niet veel meer van de ware vreugde in God gebruiken? We hopen dat het aangereikte u ver­lokt en verrukt heeft, om deel te krij­gen aan werkelijke vreugde van bin­nen, die ook naar buiten uitstraalt. Bovendien dat u leert in alle omstan­digheden van uw leven leert God te prijzen en te danken, niet voor alles wat de boze doet, maar wel onder alles! 1 Thessalonicenzen 5 vers 18 (1 Thess. 05:18). “De God nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede, om overvloedig te zijn in de hoop door de kracht des heiligen Geestes” Romeinen 15 vers 13 (Rom. 15:13).

Daarom: “Alles wat adem heeft, love de Here”! Psalm 150 vers 6 (Ps. 150:006).

 

De Naam van Jezus (gedicht) door Astrid Poldervaart

Zo mooi en krachtig tegelijk

de Stem die tot de hemel reikt

is Uw Naam.

De overwinning is garant

als wapen in de tegenstand

door Uw Naam.

 

Zo vaak misbruikt, zo vaak miskent

door vele mensen ongewenst

is Uw Naam.

Onderschat en ondoordacht

als vloek gebracht en zo verkracht

is Uw Naam.

 

Uw Naam die ons gegeven is

is sterker dan de duisternis

Uw Naam.

Uw Naam is boven alle naam

de Naam van Jezus roep ik aan

Uw Naam.

 

Voor ieder die in Hem gelooft

heeft Hij ook de kracht beloofd

van Zijn Naam.

Hij maakt van jou een sterke held

die niet bang is maar vertelt

van Zijn Naam.

 

Zo mooi en krachtig tegelijk

de Stem die tot de hemel reikt

is Uw Naam.

En zelfs de glans van zon en maan

gaat teniet bij de kracht

van Zijn Naam.

 

Uw Naam die ons gegeven is

is sterker dan de duisternis

Uw Naam.

Uw naam is boven alle naam

de Naam van Jezus roep ik aan

Uw Naam.

 

Kerstfeest, een verjaardag? Door Froukje Huis

Ring… ring… ring… De telefoon! Ik haast me er heen, maar hij wordt al opgenomen. Even later: ‘Telefoon voor jou!’ ‘Hier ben ik al’

‘Ja, ‘k ben het wel van plan naar haar verjaardag te gaan’

‘Leuk, dan gaan we samen, weet jij soms iets leuks voor haar?’

Nee, zeep is slecht voor de huid!’

Voor planten heeft ze geen plaats. Wat dacht je van een boek?’

Ja, ’t is moeilijk, vooral als je iemand oppervlakkig kent’

Oké, hoe laat kom je me halen?

Best, tot morgen!’

Even opschrijven op de kalender. Leuk om samen op bezoek te gaan; veel gezelliger dan alleen. Maar…, wat kunnen we voor haar meene­men? Moeilijk, moeilijk, enz. Morgen maar even zoeken. Je kunt niet met lege handen op een verjaar­dag komen!

Binnenkort vieren we weer Kerstfeest. Dan vieren we de geboor­tedag van de Here Jezus. We komen samen om Hem te loven en te prij­zen, omdat Hij ons verlost heeft uit de duisternis en ons door Zijn dood eeuwig leven heeft gebracht. Ons Kerstfeest is onlosmakelijk ver­bonden met Pasen en Pinksteren, maar… kunnen we op dit geboorte­feest met lege handen verschijnen? Weet u misschien iets wat we Hem kunnen geven? Een extra gift in de kollekte? Dat zou fijn zijn, maar het is weinig persoonlijk. Jezus is toch onze Vriend, Iemand van wie we houden en met wie we dagelijks omgaan? Wat zou Hij nu graag van ons willen? Hier volgen enkele ‘sug­gesties’!

– “Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren…” Johannes 14 vers 15 (Joh. 14:15).

“Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt…” Johannes 15 vers 12 (Joh. 15:12).

“… opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen” Johannes 15 vers 16 (Joh. 15:16).

“… opdat zij allen één zijn” Johannes 17 vers 21 (Joh. 17:21).

“Laat zo uw licht schijnen…” Matteüs 5 vers 16 (Matt. 05:16).

-“… verkondig het evangelie” Markus 16 vers 15 (Mark. 16:15).

En zo kunnen we maar doorgaan!

Misschien bent u vandaag ook zo’n uitspraak in de Bijbel tegengeko­men, waarvan u dacht: wat zou ik dat graag willen! Breng dat mee als kadootje voor de Here Jezus. “Heer, ik wil zo graag meer vrucht dragen!

Heer, ik wil zo graag mijn licht meer laten schijnen.

Heer, we willen zo graag één zijn, want we hebben U lief en willen niets liever dan U gehoorzaam zijn”.

Wat een feest zullen we dan hebben!

 

Wat nu? Door Cees Maliepaard

New York City grote stad,

Manhattan met veel torens,

Onverwoestbaar lijkt ons dat.

Er bovenuit twee horens

Als van een dier,

Een sterke stier

Ontembaar voor de mensen,

’t Gaat welgesteld

Om ’t grote geld

Meer dan men zich kan wensen

 

De zon die schittert aan de lucht

Als we een Boeiing horen

Een kaper raakt in vogelvlucht

De noordelijke toren.

De hulp komt heel vlug van de grond

Geen tijd gaat er verloren

Een tweede toestel kraakt tersond

De zuidelijke toren

Het duurt niet lang met veel geraas

Komt ’t eind van de Twin Towers

De trots van Brooklyn die helaas

Oogt als vertrapte flowers

Duizenden dood door extremisten

Door moslim-fundamentalisten

Die in de vier gekaapte kisten

Het leven van zeer veel uitwisten

 

In de VS is nu veel leed

Zoals een iedereen wel weet

Men rouwt om wie men heeft verloren

Dat is tienduizenden beschoren

Wij leven daag’lijks met hen mee

Aan deze kant der grote zee

Helpt het als je in gebeden

Aandacht aan hen blijft besteden?

Hebben zij van die verrichtting

Merkbaar enige verlichting?

Of geeft ’t rust in het gemoed

Van degeen die aldus doet?

Ik ben nog niet uitgedacht

Over wat ‘k er van verwacht

 

Een ding kunnen we wel weten,

En dat zullen we niet vergeten:

Satan opereert op aarde

Rovend al wat is van waarde

Elke chaos en vernieling

Stimuleert hij met bezieling.

Maar hij werkt het liefst met angst

Want dan is de mens het bangst.

Hij aast immers ’t allermeest

Op des mensen ziel en geest.

’t Is zijn allergrootst begeren

Ziel en geest te ruïneren.

 

Let wel in Amerika

Had men niets aan bla-bla-bla.

Velen hadden niets te kiezen.

’t Leven moesten ze verliezen.

Maar wij die vandaag nog leven

Mogen elke dag ons geven

Door te leven tot de eer

Onzer glorierijke Heer

Wij zullen ’t goede dus betrachten

En het mens’lijk leed verzachten.

Jezus geeft elkeen een taak,

En dat s een goede zaak.

Zo zijn wij dus best bewogen

Met hetgeen hier is voor ogen.

Maar het heil voor allen is

Toch bij God, dat is gewis

Daardoor zijn w’ op aard’ maar vreemden.

En eigenlijk totaal ontheemden.

 

De nood op aard’ gaan we niet voorbij,

Maar in de hemel leven wij!

 

2001.09-10 nr. 414

2001.09-10 Levend geloof nr. 414

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Dit nummer heeft weer een rijk geschakeerde inhoud met onder andere het begin van een nieuwe serie bijbelstudies van Cees Maliepaard. Deze keer over de brief van Paulus aan de Filippenzen. Verder attenderen wij op het uitvoerige gedocumenteerde artikel van Jildert de Boer onder de titel ‘Aardse of hemelse sabbat?’ Reacties, ook op de andere artikelen, zijn van harte welkom. U kunt daarvoor eventueel ook gebruik maken van ons e-mailadres. Vele van onze lezers weten het te waarderen dat Levend Geloof niet mee doet aan allerlei nieuwe trends en modegrillen om het evangelie populair te doen overkomen. Vaak zijn het eendagsvliegen, kortstondige oplevingen die geen geestelijke zoden aan de dijk zetten.

Natuurlijk behoren we alert te zijn op alles wat Gods Geest ons aanreikt. En dat zijn ‘nieuwe- en oude dingen’. Maar we hebben soms de indruk dat men het ‘oude’ overboord zet terwille van het nieuwe en dan is men verkeerd bezig. Eén van de items waarin we in ons blad daarom ook steeds weer de nadruk leggen is dat geestelijke groei noodzakelijk is. Daarbij dienen we ons echter te realiseren dat geestelijke groei alleen mogelijk is vanuit de plaats waar we al naar toe- oftewel ingegroeid zijn en komt dus niet als vervanging van die positie.

Het evangelie dat we hebben leren kennen heeft alles in zich wat wij nodig heb­ben om een gelukkig christen te kunnen zijn. Het is van hoge, goddelijke ‘kwali­teit’ als we dat woord even hanteren. Een vijfsterrenrestaurant gaat zichzelf toch ook niet opheffen om weer van voren af aan te beginnen? Integendeel, het doet er alles aan de topkwaliteit te handhaven.

Christenen die het werkelijke evangelie hebben ontdekt, bouwen van daaruit verder tot de realisatie van het Huis Gods, de werkelijke Gemeente een feit is. En dat gebeurt op gezonde, nuchtere wijze zonder poespas of spectaculaire dingen, maar geïnspireerd door Woord en Geest zal dit grote doel zeker bereikt worden. Wij geloven dat ook de diverse artikelen in dit nummer daarbij weer stimulerend zullen werken.

 

Bij de voorplaat door redactie

Deze keer de impressie die Gustave Doree maakte van Job, die alles kwijtraakte maar desondanks in de meest bizarre omstandigheden op God bleef vertrouwen. Jacobus schreef later: “Gij hebt van de volharding van Job gehoord en gij hebt uit het einde, dat de Here deed volgen, gezien, dat de Here rijk is aan barmhartigheid en ontferming” Jakobus 5 vers 11 (Jak. 05:11),

 

Geef jezelf een kans (gedicht) door Astrid Poldervaart

Je ogen spreken

Meer dan je mond.

Altijd op zoek

Naar wat je nooit meer vond.

 

Een onrustig hart

Altijd op de vlucht.

Bezig en onderweg

Maar nooit opgelucht.

 

Veel geven

Maar zelf met lege handen staan.

Aan anderen denken

Zodat je jezelf kunt overslaan.

 

Veel verdriet

Wat je niet delen wilt.

Een hongerig hart

Dat niet wordt gestild.

 

Wonden zijn geslagen

Woorden zijn gezegd

En zo een lot bezegeld

Een geblokkeerde weg…

 

Geef jezelf een kans

Om hieruit te ontsnappen

Breek de muren van je hart

Om er overheen te stappen.

 

Wat zijn de woorden

Die jouw hart verwarmen?

Wanneer komt de tijd

Dat jij je laat omarmen?

 

Geef Mij je lege handen

Geef Mij je eenzaamheid.

Mijn rust zal jou genoeg zijn

Ik wil niet datje lijdt.

 

Mijn Licht

Voor jouw donkere dagen

Mijn antwoorden

Voor al jouw vragen.

 

Kom tot Mij

En Ik kom tot jou.

Roep Mij aan

Want Ik roep jou.

Astrid Poldervaart

 

De Christus, wie is Hij door Hessel Hoefnagel

In de tijd van geestelijk herstel waar­in wij leven gaan gelukkig steeds meer gelovigen inzien waarom het werkelijk gaat. Toch blijkt vaak dat er ook bij vele waarachtige gelovigen nog veel misverstand en verwarring bestaat over Gods plan en doelstelling met Zijn schepping. In dit artikel geeft de bekende bijbelleraar Hessel Hoefnagel er nog eens duidelijke uit­leg over en hoe wij als leden van de Gemeente van Christus daarin een belangrijke rol mogen vervullen (-red.).

In de openbaring van het plan van God, zoals verwoord in de context van onze Bijbel, worden drie wezens onderscheiden: God, mens en engel.

God is enkel Geest, de Enige, Eeuwige, Onzienlijke, Alomtegenwoordige, Die een ontoe­gankelijk licht bewoont, de Schepper van alle dingen, uit wie, door wie en tot wie alle dingen zijn, de Bron van alle licht en leven.

De mens is een levende ziel, waaraan de Schepper een geest heeft gegeven en daardoor is de mens ook een geestelijk wezen, geest en ziel vormen samen de persoonlijkheid van de mens en zijn onlosmakelijk verbonden met een lichaam van vlees en bloed. Behalve het door de Schepper geschapen eerste mensenpaar, wordt de mens in natuurlijke zin geboren uit een vader en een moeder, waarna een ontwikkeling van afhankelijk kindschap tot zelf­standige volwassenheid volgt.

Een engel is een geschapen geest zonder genetische ontwikkeling, wiens taak het is om de mens in diens ontwikkeling tot het voorge­stelde doel te dienen.

In het plan van God met betrekking tot de mens en de hele schepping staat de aanduiding ‘Christus’ cen­traal. Deze aanduiding is uitsluitend van toepassing op het wezen ‘mens’ die geestelijk door Gods Woord (zaad) is verwekt,

als natuurlijk mens is geboren en innerlijk naast de eigen geest ook verbonden is met de Geest uit God, die ook ‘heilige Geest’ wordt genoemd.

Geen eigennamen

De begrippen Christus en christen zijn ’titels’ en geen eigennamen. Onze Heer Jezus wordt de Christus (= gezalfde) genoemd vanwege de vervulling met de Geest van God ofwel het wezen van de Vader (waar­heid, gerechtigheid, liefde, vrede, barmhartigheid, enz.). Daarvan afgeleid geldt het begrip ‘christen’. Deze aanduiding betreft de innerlijke mens, die door gehoor­zaamheid aan het Woord van God ‘opnieuw geboren’ wordt en vervuld met dezelfde Geest uit God. De aanduiding ‘Christus’ wordt ten onrechte maar al te vaak als een eigennaam gezien en de aanduiding ‘christen’ wordt heel gemakkelijk toegepast op allen, die zich tot één of andere groepering rekenen, welke ergens de naam van Jezus van Nazareth in het vaandel draagt. Zo wordt (on)bewust de grote massa zo genoemde ‘christenen’ over één kam geschoren met Mohammedanen, Boedhisten of mensen met andere godsdienstige opvattingen. Zelfs bij veel serieuze en respectabe­le kerkmensen heerst vaak een groot gebrek aan ‘rechte kennis’ van de ware God en van Zijn eniggeboren Zoon, Jezus (de) Christus, die van­wege God is geopenbaard en uitge­zonden in de wereld tot redding van de mens Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03).

Gods oorspronkelijke doel

Het oorspronkelijke doel van de Schepper met betrekking tot de mens wordt aan het begin van de Bijbel weergegeven: “Laat ons men­sen maken naar ons beeld en als onze gelijkenis…” Genesis 1 vers 26 (Gen. 01:26). Dit ‘eeuwig voornemen’ of ‘plan van God’ is niet ontstaan als een climax van de reeds geschapen dingen, want ze staat daaraan ten grondslag. Terwille van deze ‘mens naar Gods beeld en gelijkenis’ zijn namelijk alle zichtbare en onzichtbare dingen geschapen.

De éérste Adam (mens) is als ‘leven­de ziel’ of ‘levend wezen’ daartoe het middel, waaruit de ‘laatste mens voortkomt. Deze laatste mens was

het éérst in Gods gedachten. Dit is de mens die oorspronkelijk door het eeuwig voornemen van de Schepper is bedoeld. Deze ‘laatste Adam’ is een ‘levendmakende geest’ omdat onze God zich met deze mens kan verbinden door de vervulling met Zijn Geest, Genesis 2 vers 7 en 1 Korinthe 15 vers 45 en Kolossenzen 1 vers 15 tot en met 19 (Gen. 2:7 en 1 Kor. 15:45 en Kol. 1:15-19).

Om de oorspronkelijk bedoelde mens voort te brengen heeft God allereerst de natuurlijke mens geschapen en terwille van de ‘oor­spronkelijke mens in Christus’ zijn alle dingen geschapen! Onze Heer Jezus de Christus, en niet ons aller stamvader Adam, is dan ook de ‘eersteling’ in het voor­nemen van God en wordt als zoda­nig aangeduid. Dat rechtvaardigt niet een theorie van pre-existentie van Jezus, maar hier geldt het god­delijk principe, dat ook aan de zwan­gere Rebecca als vrouw van de patriarch Izak op haar gebed werd geopenbaard al vóór de geboorte van haar twee kinderen, hetwelk door de apostel Paulus wordt aangehaald: “De oudste zal de jongste dienstbaar zijn” Genesis 25 vers 22 en 23; Romeinen 9 vers 10 tot en met 12 (Gen. 25:22-23: Rom. 09:10-12).

Begin van Gods schepping

Dit goddelijk principe heeft een die­pere waarde dan alleen met betrek­king tot de profetisch aangegeven verhouding tussen het nageslacht van de twee zonen van Izak. Het is als een principiële zaak vooral van toepassing op het ‘Israël naar het vlees’ (de oudste) en het ‘Israël naar de geest’ (de jongste). De Heer Jezus behoorde naar het vlees, als kind van Zijn moeder, tot het Israël naar het vlees, maar als Zóón van Zijn hemelse Vader is Hij vanwege de vervulling met de heili­ge Geest van God, niet alleen de Eérsteling van de nieuw-testamen- tische gemeente, maar ook van de totale ‘nieuw mensheid’. Hij is “het begin der schepping Gods” Openbaring 3 vers 4 (Openb. 03:04)

De ‘nieuwe hemel’ en ‘nieuwe aarde’ ontstaan niet noodzakelijker­wijs als gevolg van de zondeval, maar als een oorspronkelijk uit­gangspunt vanwege de grote Schepper.

Jezus de Christus is als mens de Eersteling, die beantwoordde aan de bedoeling van de Schepper. In Hem is het eeuwige Woord of de eeuwige gedachten van God vanaf de eeuwig­heid ‘vlees’ geworden. Maar het Woord Gods wordt eveneens ‘vlees’ in allen, die door geloof in Hem, eveneens deel krijgen aan de bedoeling van God tot het creëren van een gehele nieuwe mensheid, waarin God alles in allen zal zijn 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28).

De realisatie van dat ‘eeuwig voorne­men’ begon in de ‘volheid van Gods tijd’ Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04) in de openbaring van de ‘Christus’. In de aanvang werd daartoe door God zelf de kiem gelegd, toen Gods woord (zaad van de Man) in volkomen overgave ont­vangen werd door de maagd Maria Lucas 1 vers 38 (Luc. 01:38). Maria staat in dit kader niet op zichzelf, maar zij is de verte­genwoordigster van:

het gehele natuurlijke (eerste) mensengeslacht (vrouw) en daarbin­nen:

het gehele natuurlijke (éérste) ‘Israël naar het vlees’.

In de Christus komt God zelf woning maken in de mens, wat Jesaja al weergaf in de profetie over de Immanuël jesaja 7 vers 14 en Matteüs 1 vers 23 (Jes. 07:14 en Matt. 01:23). Uit Jesaja 8 vers 5 tot en met 9 (Jes. 08:05-09) blijkt dat deze profetie ook geldt voor het volk van God temidden van de verdrukking door vijanden… Het aardse nage­slacht van de aartsvaders werd via een door God bepaalde weg gefor­meerd en nota bene in de sfeer van slavernij (Egypte) en dorheid (woe­stijn) tot volk gemaakt. Als volk werd het echter gesteld onder de bepalingen, maar tevens de bescherming van de wet, welke door God aan Mozes werd gegeven en welke werden opgelegd tot de tijden van het eveneens door God bedoelde herstel Hebreeën 9 vers 1 tot en met 10 (Heb. 09:01-10).

Christus is het Hoofd

De Christus, als Zóón van God (‘Man’) en Zoon des mensen (‘vrouw’), staat centraal in het eeu­wig voornemen van onze God met betrekking tot de mens. Onze Heer Jezus staat binnen dit begrip niet alleen, maar Hij is het ‘Hoofd’ van de ware gemeente als ‘lichaam van Christus’.

Hiermee wordt het volmaakte gees­telijk ‘lichaam’ bedoeld, dat bestaat uit vele leden en dat voortkomt uit alle volken, stammen en talen. Dit is het door onze God van tevoren uit­verkoren koninklijke en priesterlijke geslacht, bestemd om de grote daden van onze God (Zijn eeuwig voornemen) te verkondigen vgl. Romeinen 12 vers 5 en 1 Korinthe 12 vers 12 e.v. en 2 Korinthe 1 vers 19 tot en met 21 en Kolossenzen 3 vers 15 en 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (Rom. 12:05 en 1 Kor. 12:12 e.v. en 2 Kor. 01:19-21 en Kol. 03:15 en 1 Petr. 02:09-10). De Heer Jezus noemde Zichzelf bij voorkeur ‘Zoon des mensen’, dus Zoon van het nageslacht van de éér­ste Adam als Zijn ‘moeder’. Hij was en is ook ‘Zoon van God’, want God is Zijn Vader. Hij werd als ‘kind’ geboren en als ‘zoon’ gegeven vgl. Jesaja 9 vers 5 (Jes. 09:05).

De aanduiding ‘kind’ en ‘zoon’ gel­den uitsluitend het wezen mens. Het begrip ‘kind’ duidt op de geeste­lijk nog onmondige mens, welke zich nog niet onderscheidt van een slaaf (Galatenbrief). De aanduiding ‘zoon’ echter geldt de met de heilige Geest van God vervul­de mens, welke het ‘kindschap’ is ontgroeid en door de Geest tot een medewerker van God is geworden in de realisatie van Diens ‘eeuwig voor­nemen’. Op de ‘schouders’ van de zoon wordt heerschappij gelegd, het­geen het ‘kind’ niet kan dragen, omdat het niet boven een slaaf uit­steekt zie ook Galaten 4 vers 1 tot en met 3 (Gal. 04:01-03).

De ware gemeente

Als we spreken over de Christus, laat ons bedenken, dat dit de vervul­ling is van het plan van God met betrekking tot de mens en daarmee met de hele schepping. De ‘Christus is het ‘Hoofd’ of de ‘Man’ van Zijn lichaam als ‘vrouw’. Dit is de ware gemeente, welke ook ‘huis(gezin) Gods’ genoemd wordt

1 Timoteüs 3 vers 15 (1 Tim. 03:15).

De gemeente van Jezus Christus is de eerste aanzet tot de vervulling van het doel van God om alle mensen tot erkenning van waarheid te brengen. Ook de term gemeente’ kent een ‘natuurlijke schaduwkant, welke verdiwjnt én een geestelijke werke­lijkheid, welke een blijvende ontwik­keling kent. In de brieven van de apostelen is zo sprake van ‘gemeen­te van Jezus Christus’, maar meerde­re keren ook van gemeente Gods’. Interpolerend vanuit het algehele plan van God is de ‘gemeente van Jezus Christus’ een middel en tus- senfase in het bereiken van de ‘gemeente Gods als doel. In de laatste fase van het plan van God met de mens. de ‘volheid van alle tijden’, zal alles, wat in de heme­len en op de aarde is. onder één Hoofd, de Christus, worden samen­gevoegd in overeenstemming met het welbehagen van God Efeze 1 vers 7 tot en met 12 (Ef. 01:07-12). Dan heeft ons God als ‘Man’ Zijn doel bereikt en zal Hij de mens als Zijn ‘vrouw’ tot zich nemen. Wat uit deze verbinding tevoorschijn komt is nog niet geopenbaard, maar het zal alle verwachtingen verre overtreffen.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens (verhaal)

Met trillende handen nam de archeoloog het gevonden scherfje in zijn vin­gers en dacht na. Zijn grote kennis stel­de hem in staat om zich voor te stellen waar het een onderdeel van had uitge­maakt. Het had toebehoord aan een prachtige vaas en voor zijn geestesoog zag hij deze vaas met z’n diepgroene kleuren en sierlijke tekeningen staan in de stille hal van een woning; zonlicht speelde op het glanzend glazuur. En dan, daarin, een royaal boeket bloemen van het veld.

Het ontroerde hem, al was er dan wei­nig meer van over. Een kundig potten­bakker zou, uitgaande van zijn aan­wijzingen, de vaas kunnen restaureren, want de vondst was een zeldzame.

Wat kan een mens veel doorgemaakt hebben, gelovig of ongelovig. Niet alleen dat er veel misvormingen zijn opgetreden, maar ook dat er verwach­tingen en dromen die je hebt gekoes­terd, aan scherven zijn geslagen. Dat kan zó erg zijn geweest, datje denkt datje ziel aan scherven ligt, zó stuk voel je je. En je kan David nazeg­gen wanneer hij zucht: “Verdroogd als een scherf is mijn kracht”. Met andere woorden: “Er is niet veel meer van mij over”. De schade in je ziel is bijna te groot om nog verwachtingen te hebben dat het ooit weer goed zal komen. Hoe moet dat nou?

En de scherf verdwijnt onder het zand.

Dan klinkt er een stem: “Ik ben geko­men om het verlorene te zoeken”. En liefdevolle handen graven voorzichtig de resten van het bestaan op, maken het schoon en houden het in het licht. En dan wordt er met zoveel barmhar­tigheid en kennis naar je gekeken door iemand die weet van wat voor maaksel jij bent, dat het kleine beetje hoop datje nog hebt, weer wordt aangeblazen als bij een smeulende kaarsenpit. Het kan! Wanneer je je durft toe te ver­trouwen aan de deskundige handen van de barmhartige dan zal de restau­ratie een aanvang nemen. Je krijgt terug wat je verloren was, of liever, je krijgt jezelf weer terug, degene die God kwijt was en langzamerhand worden alle dingen weer nieuw in je. Wat onmogelijk leek wordt gecreëerd door degenen die al onze smarten heeft gedragen én degenen die je totaal en onvoorwaardelijk tegemoet komen en omarmen. Dat zal je goed doen.

Het woord ‘genadig’ betekent onder­meer ‘weldadig’. Genade is een wel­daad, een goede daad, voor je ziel. En Vader heeft zóveel respect voor jouw leven dat het Hem een intense vreugde is om je te restaurerende terug te bren­gen in je oorspronkelijke wezen. Wat zeg ik? Het gaat uiteindelijk nog veel verder. Je krijgt de gedaante zoals Hij die bedacht heeft van voor de grondlegging der wereld.

Dat is een kostbaar geheim, weggelegd voor de ‘scherven’. En de treurnis

daarom zal niet meer zijn wanneer de amfoor daar staat te pronken met de

schitterende gedachten Gods in zich als een veelkleurig veldboeket.

Ik ben in-blij met zo’n archeoloog, de restaurateur van alle dingen.

Een psalmvers mij eigen gemaakt, luidt dan:

“Ik ontsloot mijn levensweg aan de Heer, ik vertrouw Hem en Hij zal het maken”.

 

De bouw van de hemelse stad door Wim te Dorsthorst

Wij zijn het vorige artikel van deze serie geëindigd met het geweldige gebeuren op die eerste Pinksterdag. De Heer Jezus had Zijn discipelen geboden in de stad te blijven en te wachten op de belofte van de Vader. Hij had ook gezegd: “Maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judéa en Samaria en tot het uiterste der aarde” Handelingen 1 vers 4 tot en met 8 (Hand. 01:04-08).

Machtig werden de 120 in de ‘boven­zaal’ met de heilige Geest vervuld, vergezeld van zichtbare en hoorbare tekenen Handelingen 2 vers 1 tot en met 13 (Hand. 02:1-13). Naar de opdracht van de Heer begint de apostel Petrus te getuigen in Jeruzalem tot de menigte die op het geluid was afgekomen Handelingen 2 vers 14 tot en met 36 (Hand. 02:14-36). Er is kracht van de heilige Geest in z’n prediking, zodat de toehoorders er diep in hun hart door getroffen wor­den. Ongeveer 3000 mensen aan­vaarden Gods woord en worden toegevoegd Handelingen 2 vers 37 tot en met 41 (Hand. 02:37-41).

Het fundament

Zo is daar op die eerste Pinksterdag de gemeente van Jezus Christus beginnen te ontstaan, de bouw van het hemelse Jeruzalem, de stad der gerechtigheid, de getrouwe veste Jesaja 1 vers 26 (Jes. 01:26).

Bij allen die op die eerste Pinksterdag de heilige Geest ontvin­gen, namen de apostelen toch wel een hele bijzondere plaats in. Allen waren zij levende stenen voor het huis Gods, het hemelse Jeruzalem, maar de apostelen vinden we terug in het fundament van de stad. In Openbaring 21 vers 4 (Openb. 21:04) lezen we hiervan: “En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf aposte­len des Lams”.

Het is in het kader van onze studie zeker van belang hier aandacht aan te schenken. De Heer Jezus heeft in die prachtige beschrijving van het hemelse Jeruzalem deze woorden niet zonder reden door Johannes op laten schrijven.

Het wijst er op dat de apostelen op betrouwbare wijze het enige waar­achtige fundament hebben gelegd en het evangelie hebben verkondigd, zoals de Heer Jezus zelf het hun heeft geleerd en opgedragen. Dat was nog voor honderd procent zui­ver en betrouwbaar. In Openbaring 21 vers 19 en 20 (Openb. 21:19-20) wordt het daarom benoemd met twaalf zeer kostbare edelstenen. Alleen hierop kan die hemelse stad gebouwd worden.

God zelf is de ontwerper

Ik heb eerder al eens aangehaald (deel 3) Hebreeën 11 vers 10 (Heb. 11:10) waar staat: “Abraham verwachtte de stad Gods met fundamenten, waarvan God zelfde ontwerper en de bouw­meester is”. Hier in Openbaring 21 gaat het over die stad die Abraham in de geest gezien heeft en waar zijn verlangen naar uitging. God zelf is de ontwerper van fundament en stad, de gemeente van Jezus Christus.

In Hebreeën 3 vers 1 tot en met 6 (Heb. 03:01-06) kunnen we lezen dat de Heer Jezus door God is aangesteld om deze stad, het huis Gods, te bouwen en ook dat de Heer getrouw is jegens Zijn Vader die Hem aangesteld heeft. De Heer wist dat Hij na Zijn vol­brachte werk op zou varen om Zijn plaats in te nemen aan de rechter­hand Gods, om alles tot volheid te brengen Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10). Hij delegeert daarom Zijn taken aan betrouwbare dienstknechten.

De 12 apostelen heeft Hij uitgekozen en aangewezen na een nacht van gebed met de Vader Lucas 6 vers 12 tot en met 16 en Johannes 15 vers 16 (Luc. 06:12-16 en Joh. 15:16). De Heer zelf heeft deze apostelen volmaakt toegerust voor hun taak. Dagelijks onderwees Hij de scharen door middel van vele gelijkenissen, “maar afzonderlijk aan Zijn discipelen verklaarde Hij alles”, lezen we in Markus 4 vers 33 en 34 (Mark. 04:33-34). Zo werden zij doorkneed in de geheimenissen van het Koninkrijk Gods.

Zelfs na Zijn opstanding is Hij 40 dagen aan hen verschenen en heeft Hij hen verder onderwezen over alles wat het Koninkrijk Gods betreft.

Voor Hij weggaat geeft Hij door de heilige Geest Zijn bevelen aan hen Handelingen 1 vers 2 en 3 (Hand. 01:02-03). Zij zullen uitgaan en Zijn getuigen zijn tot het uiterste der aarde.

De apostel Paulus is inbegrepen bij die getrouwe getuigen want wat hij verkondigd heeft, heeft hij ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van de Heer Jezus zelf Galaten 1 vers 11 en 12 (Gal. 01:11-12). Alles wat we dus zien in het boek Handelingen is naar de opdracht van de Heer Jezus en overeenkom­stig de wil en het eeuwige ontwerp van de Vader in de hemel. Daarom schrijft de apostel “dat een ieder gebouwd dient te worden op het fundament van de apostelen en de profeten, terwijl Christus Jezus zelf de Hoeksteen is” Efeze 2 vers 20 (Ef. 02:20). In Openbaring 21 vers 15 (Openb. 21:15) lezen we ook nog: “En hij, die met mij sprak, had een gouden meetstok, om de stad op te meten, en haar poorten en haar muur”.

Die gouden meetstok is de goddelij­ke waarheid en waarachtigheid in alle zuiverheid, naar Gods eeuwige ontwerp van fundament en stad, in Jezus Christus.

Het wordt niet gemeten door een mens, maar door de hemel zelf, de engel die met Johannes sprak Openbaring 21 vers 9 (Openb. 21:09). Het gaat er dus niet om wat mensen er van denken of zeggen, maar wat God er voor bepaald heeft!

Alles wat deze hemelse stad betreft, de stad der gerechtigheid, de getrou­we veste, zal aan deze gouden meet­stok gemeten worden. Alleen zó is er sprake van de gemeente van Jezus Christus. De stad is dan gefundeerd op Gods recht en gerechtigheid. Dat lezen we ook in Psalm 89 vers 15 (Ps. 089:015): “Gerechtigheid en recht zijn de grondslag (het fundament) van Uw troon”.

Gods troon, Gods heerschappij, zal uitgaan van dit hemelse Jeruzalem, de gemeente van Jezus Christus. In het duizendjarig rijk en tot in alle eeuwigheden Openbaring 20 vers 6 en Openbaring 22 vers 5 en Daniel 7 vers 18 (Openb. 20:06 en Openb. 22:05 en Dan. 07:18).

Struikelblokken

Alle menselijke leringen en inzettin­gen, die in de loop van de kerkge­schiedenis zijn ontwikkeld en bin­nengeslopen, hoe vroom of religieus of humaan dan ook, het zal blijken ondeugdelijk te zijn. Het zal ver­branden als hout, hooi of stro, zegt de apostel 1 Korinthe 3 vers 12 en 13 (1 Kor. 03:12-13). Er is ook in traditionele kerken wel een verlangen naar vernieuwing, maar als het blijft bij uiterlijkheden dan heeft het geen zin. Jesaja 57 vers 14 (Jes. 57:14) zegt: “Verhoogt, verhoogt, bereidt de weg. Verwijdert de struikelblok­ken van de weg mijns volks”. De weg over de aarde, met allerlei menselijke leringen en inzettingen moet verlaten worden en men zal de hoge weg willen zoeken. Grote strui­kelblokken zijn wel de kinderdoop en het geloof dat men door belijde­nis of rituelen een kind van God zou zijn. Men zal de weg, die God wijst in Zijn woord, moeten willen gaan zie Psalm 32 vers 8 en 9 (Ps. 032:08-09). Wat in Gods woord staat, en wat ten tijde van de Handelingen gepredikt en gepraktiseerd werd, is nog steeds het enige ware fundament en evan­gelie. Het is het eeuwige evangelie! Juist ook in de eindtijd is dat zeer actueel. In Openbaring 14 vers 6 (Openb. 14:06) staat daarom: “En ik zag een andere engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie, om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en taal en natie”.

Goddank is dat evangelie weer open­baar geworden en wordt, misschien nog niet altijd ten volle, over de hele aarde gepredikt tot een getuigenis voor alle volken Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14). Ik geloof dan ook dat het belangrijk is te zien dat in de begintijd van de gemeenten, er geen leden waren die niet alle gerechtigheid Gods vervuld hadden. Er werd nauwkeurig aan­dacht aan gegeven dat alle drie stap­pen die Petrus noemt in Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38) en die naar de opdracht van de Heer zijn, ook vervuld werden. We zien het al op de eerste Pinksterdag; allen die het woord van Petrus aanvaardden, lie­ten zich dopen en ze zullen naar de belofte allen de heilige Geest ontvan­gen hebben Handelingen 2 vers 41 (Hand. 02:41).

Voorbeelden uit Handelingen

Het is, denk ik, nuttig om in het kort nog te kijken naar enkele voor­beelden in het boek Handelingen.

– Een mooi en duidelijk voorbeeld is Handelingen 8 vers 26 tot en met 40 (Hand. 08:26-40), waar Filippus de kamerling onder­wijst vanuit Jesaja 53.

Filippus vraagt: “Verstaat gij wat gij leest”? De kamerling antwoordt heel treffend: “Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst”? Filippus blijkt dan een echte evange­list van de Heer te zijn. (Ook van­daag heeft de Heer Geestvervulde dienstknechten nodig die een ander de weg Gods nauwkeuriger kunnen uitleggen; zie Handelingen 18 vers 26 (Hand. 18:26). Hij geeft volledig onderricht in de wil van God want we lezen dan: “En ter­wijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water, en de kamerling zeide: Zie, daar is water; wat is ertegen, dat ik gedoopt word? En hij zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is. En hij liet de wagen stilhouden en beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerling, en hij doopte hem. En toen zij uit het water gekomen waren, nam de Geest des Heren Filippus weg en de kamerling zag hem niet meer, want hij ging zijn weg met blijdschap” Handelingen 8 vers 36 tot en met 39 (Hand. 08:36-39).

Wanneer is het geoorloofd iemand te dopen? Niet zomaar om dat ande­ren het in de geloofsgemeenschap ook doen of omdat men de gestelde leeftijd bereikt heeft. Er is maar één wettige grond en dat is op het per­soonlijke geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is en voor jouw zonden gestorven en weer opgestaan is. Iemand, die na uitleg, kan begrij­pen wat Jesaja 53 betekent!

– Filippus predikt het evangelie in Samaria Handelingen 8 vers 4 tot en met 25 (Hand. 08:04-25), en de Heer werkt mee met wonderen en teke­nen. Massaal komt de stad tot beke­ring en Filippus doopt hen allen in water, en er kwam grote blijdschap in de stad.

Maar niemand had de heilige Geest ontvangen. Beschouwde Filippus het toch maar als voldoende? Nee! De apostelen Petrus en Johannes kwa­men van Jeruzalem, die voor hen baden dat ze de heilige Geest moch­ten ontvangen. Zij legden hen ver­volgens de handen op en ze ontvin­gen de heilige Geest. Toen pas was het volledig en was het naar de wil en naar de weg van de Vader in de Hemel en konden ze als nieuwe scheppingen gaan leven.

– In Handelingen 10 vers 34 tot en met 48 (Hand. 10:34-48) predikt Petrus het evangelie in het huis van Cornelius en de heilige Geest valt spontaan op allen die het woord horen en ze spreken in ton­gen en verheerlijken God Handelingen 10 vers 44 tot en met 46 (Hand. 10:44-46). Je zou kunnen zeggen: missie van Petrus geslaagd! Maar Petrus kent de wil van God en de opdracht van de Heer Jezus en hij zegt: “Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die even­als wij de Heilige Geest hebben ont­vangen? En hij beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus” Handelingen 10 vers 47 en 48 (Hand. 10:47-48).

Ook, hier bij de heidenen, moest alle gerechtigheid Gods vervuld worden, wilden zij een nieuwe schepping zijn in Christus, naar de wil van God geschapen in waarachtige gerechtig­heid en heiligheid Efeze 4 vers 24 (Ef. 04:24).

– De apostel Paulus treft enkele discipelen aan in Efeze. En hij zei tot hen: “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een Heilige Geest is.

En hij zei tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In de doop van Johannes. Maar Paulus zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. En toen Paulus hun de han­den oplegde, kwam de Heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden” Handelingen 19 vers 1 tot en met 6 (Hand. 19:01-06). Ook hier zien we weer dat alle gerechtigheid Gods vervuld moet worden en daarbij is maar één doop geldig en dat is de doop in de naam van de Heer Jezus. Ze waren al vol­wassen gedoopt in de doop van Johannes, maar er is maar één geldi­ge doop en dat is de doop op of in de naam van de Heer Jezus Christus. Die de gerechtigheid Gods voor de mens vervuld heeft op Golgotha.

-Het verhaal van de gevangenbe­waarder van Filippi is ook nog inte­ressant om te vermelden. Het is niet alleen: “Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden” Handelingen 16 vers 31 (Hand. 16:31). Nadat aan hen het evangelie verkondigd is lezen we: “En in datzelfde uur van de nacht nam hij hen mede om hun striemen af te wassen, en hij liet zichzelf en al de zijnen terstond dopen”.

– Ook bij de evangelie-verkondiging van Paulus in Korinthe lezen we: “En vele van de Korinthiërs, die hem hoorden, geloofden en lieten zich dopen” Handelingen 18 vers 8 (Hand. 18:08).

Als we de brieven lezen die Paulus heeft geschreven aan de Korinthiërs zien we dat deze mensen ook de heilige Geest ontvangen hadden. Allemaal voorbeelden die heel dui­delijk spreken!

Het is ook aan de Korinthiërs dat hij de bekende woorden schrijft: “Naar de genade Gods. die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt. Maar ieder zie wel toe, hoe hij daar­op bouwt.

Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen” 1 Korinthe 3 vers 10 en 11 (1 Kor. 03:10-11).

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Als christenen staan we midden in het gewone leven. Dit betekent dat de leer (theorie) onlosmakelijk verbon­den is met het leven (praktijk). In deze rubriek komen weer verschillen­de onderwerpen aan de orde die zowel met de leer als met het leven te maken hebben. Juist in ons gewone alledaagse leven zal openbaar worden of ons geloof praktische uitwerking heeft. Zou dit achterwege blijven dan heeft ons ‘getuige van Christus zijn’ in deze wereld geen waarde, terwijl we juist daartoe geroepen zijn (-red.).

Van der Leer en de evangelische beweging

In Idea, het blad van de Evangelische Alliantie, troffen wij enkele opmerkelijke uitspraken aan van Teun van der Leer, die na vijf jaar de voorzittershamer heeft neer­gelegd. In zijn afscheidstoespraak wees hij niet alleen op de sterke groei van de evangelische beweging wereldwijd, maar sprak ook zijn bezorgdheid uit dat er vaak weinig diepgang is.

Van der Leer memoreert aan een belangrijke conferentie over discipel­schap, die in september 1999 in het Engelse Eastborne werd gehouden. De explosieve groei van de wereld­wijde kerk werd hier met statistisch materiaal onderbouwd, maar ook werd met zorg geconstateerd dat de gemeente vaak ‘kilometers breed is en centimeters diep’. Als voorbeeld werd Costa Rica aan­gehaald, waar de evangelischen in de jaren tachtig groeiden naar twin­tig procent van de bevolking, maar inmiddels weer zijn teruggevallen naar twaalf procent. Uit onderzoe­ken kwamen de volgende oorzaken naar voren: teleurstellingen over misstappen van Amerikaanse tv-predikanten, gebrekkig leiderschap en het ontbreken van planmatig onder­richt aan nieuwe gelovigen.

Tokumboh Adeyemo, de huidge voorzitter van de WEF, schreef al in 1979: ‘Eén op de drie Afrikanen is nu christen. Dat betekent dat we potentieel genoeg hebben om heel Afrika tot God te brengen, maar jammer genoeg hebben we alleen bekeerlingen gemaakt en geen disci­pelen’.

Van der Leer: “Er is exegetisch gesproken geen twijfel over mogelijk dat ‘discipelen maken’ het hart is van de grote opdracht in Matthéüs 28. Zowel ‘dopen’ als ‘leren onder­houden’ zijn daarvan een nadere uit­werking. Als we de kracht en de vita­liteit van een gemeente willen ‘meten’ moeten we niet naar het aantal gedoopte leden kijken, maar naar het aantal gevormde discipe­len”.

Van der Leer pleit ervoor dat we het maken van discipelen tot het hart van onze evangelieverkondiging maken: “Hoe komt het dat wij dit laatste niet of te weinig doen? Ik denk dat het ermee te maken heeft dat we té activistisch zijn, te weinig geduld hebben en te snel tevreden zijn. Wat we naar mijn diepe overtuiging nodig hebben is méér geduld, een langere adem en minder activiteiten”.

Wat het kruis betekent

Van der Leer gaat ook in op de bete­kenis van het kruis, daarbij opmer­kend: “Wij hebben het kruis geredu­ceerd tot een symbool van verlossing waaraan de Heiland voor ons stierf, zodat wij vrij en vergeven tot God kunnen gaan. Maar het kruis is niet alleen een weg tot God, maar ook een weg om te gaan. Een kerk die een kruis predikt, moet het kruis ook dragen.

Dat betekent dat de ervaringen van ons geloof ook (juist?) kruiservarin- gen zullen zijn. Juist het stellige ‘want ik ben verzekerd’ van Romeinen 8, omdat we ‘meer dan overwinnaars zijn’ wordt genoemd in verband met ‘verdrukking en benauwdheid, honger, vervolging, naaktheid en gevaar’. Pas in de vier­de eeuw, als de kerk staatskerk is geworden, wordt het kruis tot sym­bool van het christendom. Sindsdien dragen mensen het op de borst; daarvoor droegen ze het op hun rug”.

Van der Leer wijst erop dat er geen discipelschap is “zonder verworteling in de héle Schrift met ook de boodschap van de woestijn, de ver­borgenheid Gods, de vreze des Heren, de stilte, het smachten, het klagen en het roepen. ‘Er komen stromen van zegen’, jawel, maar soms ook niet! Een altijd ‘doorweek­te’ grond verhindert de verworteling: pas als de grond droog is, hechten de wortels zich in de diepte. Waarom investeerde Paulus zoveel in mensen die al tot geloof gekomen waren Handelingen 14 vers 21 tot en met 28 en Handelingen 20 vers 22 tot en met 31 (Hand. 14:21-28 en Hand. 20:22-31)? Omdat hij niet uit was op bekeringen, maar op discipelen, op gemeenten die ‘volhardden bij het onderwijs, de gemeenschap, de bre­king van het brood en de gebeden’ Handelingen 2 vers 42 (Hand. 02:42).

Het vijfde evangelie

Daarmee kom ik weer terug bij mijn vraag: zijn wij wel evangelisch genoeg? Ik zou ook kunnen zeggen: zijn wij wel Evangelie genoeg? Iemand moet eens gezegd hebben: er zijn vijf evangeliën. De eerste vier worden tegenwoordig nauwelijks meer gelezen, maar dat vijfde evan­gelie, dat is vaak het enige dat ze nog lezen: dat zijn wij! Daarom is mijn diepe overtuiging dat wij christenen behalve deel van het antwoord, ook deel van het pro­bleem zijn als het gaat om de ver­staanbaarheid en de geloofwaardig­heid van het evangelie vandaag”. Tot zover Teun van der Leer in zijn analyse van de evangelische bewe­ging. Veel van wat hij naar voren bracht zal door iedere waarachtige gelovige kunnen worden onder­schreven. Al misten wij persoonlijk nog een paar belangrijke facetten die juist in het evangelie van het Koninkrijk Gods, zoals Jezus en de eerste apostelen dat verkondigden, naar voren kwamen als essentiële voorwaarden om te kunnen functio­neren naar Gods wil en bedoeling. Wij denken aan de noodzaak om gedoopt en vervuld te zijn met Gods Geest, gepaard gaande met een ver­dere geestelijke groei naar het vol­wassen stadium in Christus. Zonder verwijtend met de vinger naar anderen te wijzen zullen we ons steeds weer af dienen te vragen in hoeverre wij zélf al tot openbaring komen als werkelijke discipelen van Jezus. Zijn we bereid ‘het kruis te dragen’ wat dit met zich meebrengt? Dat ligt niet als een zware last of wet op ons maar mogen we in alle ont­spannenheid en vrijheid waarma­ken. Hij die ons geroepen heeft is getrouw om ook deze belofte in ons leven te vervullen.

Gezond eten, een must voor iedereen

Eén van de gevolgen van de welvaartstijd waarin wij leven is dat er steeds ongezonder geleefd wordt. Velen zijn in een negatieve spiraal terechtgekomen waarvan men vroeg of laat de rekening krijgt gepresen­teerd. De media schenken uiteraard veel aandacht aan dit gegeven. Zo had het magazine Elsevier onlangs als hoofdthema een artikel over de ongezonde eetgewoonten van velen. Onder de kop ‘Gezond eten – langer leven’ schrijft het blad: “De Nederlander eet ongezond: geen vis, teveel vlees en de consumptie van groenten en fruit holt achteruit. Het land van de bloeiende fruitbomen in de Betuwe, de eindeloze kassen vol tomaten en komkommers in het Westland. Sinds mensenheugenis is Nederland het land waar de groen- tenwinkels rijker gesorteerd zijn dan elders. En toch eten steeds Nederlanders steeds minder groenten en fruit.’

“Hoe is dit in hemelsnaam moge­lijk?”, vraagt Simon Rozendaal, de samensteller van het artikel zich af en haalt dan de volgende voorbeel­den aan: “De tienjarige Jesse van Muiden eet nauwelijks fruit. ‘Ik vind het niet lekken Aardbeien bijvoor­beeld eet ik nooit Oh, is fruit gezond? Dat interesseert me niet. Ik eet wat ik lekker vind. Geef mij maar vlees . Zijn dertienjarige broer Nathan blieft op zijn beurt geen groenten. ‘Ik houd niet van groene groenten, niet van witte, niet van rode. Ik weet dat het gezond is en soms probeer ik het wel. Maar ja, het lukt nooit Ik ga ervan kokhalzen’.

Te weinig groenten en fruit

De broertjes staan niet alleen. Nederlanders, vooral jonge Nederlanders, eten veel te weinig groenten en fruit De gemiddelde consumptie van groenten in Nederland is 124 gram per dag. Maar 18 procent van de Nederlanders (vooral ouderen) haalt de op basis van wetenschappelijke inzichten vastgestelde norm van 200 gram per dag. En het lukt slechts één op de vijf om twee stuks fruit per dag naar binnen te werken.

Sterker, op een gemiddelde dag eet bijna één op de twee Nederlanders (42 procent) geen fruit. De consumptie van groenten en fruit daalt in sneltreinvaart. Voedingsdeskundigen maken zich ernstig zorgen over deze trend. Prof. Kromhout, directeur sector volksge­zondheid bij het Rijksintituut voor de Volksgezondheid en milieu en prof. Schaafsma, hoofd van de sector voeding, gezondheid en veiligheid van TNO Voeding in Zeist, zijn una­niem: dit gaat de verkeerde kant op. Juist de afgelopen vijftien jaar – toen de daling van de consumptie van groenten en fruit in Nederland (en uiteraard ook in België -red.) zich manifesteerde – breekt immers het inzicht door dat het bij gezonde voe­ding gaat om een strijd tussen the good, the bad and the ugly. In elk voedingsmiddel zitten gezon­de stoffen (the good), ongezonde stoffen (the bad) en zelfs kankerver­wekkende stoffen (the ugly). Het gaat om het evenwicht tussen de ver­schillende categorieën. Welnu, in groenten en fruit wemelt het van de good guys”.

Tot zover Elsevier die verder ingaat op allerlei oorzaken en gevolgen van de slechte voedingsgewoonten die velen er op nahouden. Men kan zich natuurlijk afvragen of wij als christe­nen ons daar wel zo druk om moe­ten maken. Het gaat bij ons toch pri­mair om het geestelijk leven? Al het andere is toch maar bijkomstig? Daarbij willen we de volgende kante­keningen plaatsen. Vele christenen (en we bedoelen uiteraard échte christenen, dus zij die bewust weten een nieuwe schep­ping in Christus te zijn) maken nog teveel scheiding tussen geest, ziel en lichaam waarbij men het lichaam minder belangrijk acht. Dat is toch maar een sterfelijk, vergankelijk lichaam’, wordt er dan gezegd. Maar juist in dit ’tijdelijke lichaam’ huizen ziel en geest en men is dus verant­woordelijk dat dit lichaam zo goed mogelijk kan blijven functioneren.

Geest, ziel en lichaam

Ook in dit opzicht kunnen we van de apostel Paulus nog iets leren. Hij spreekt namelijk over het ‘in allen dele onberispelijk zijn van onze geest, ziel en lichaam bij de komst van onze Here Jezus Christus’ 1 Thessalonicenzen 5 vers 23

(1 Thess. 05:23). Men kan er over discus­siëren en van mening verschillen, wat men daaronder precies dient te verstaan, maar duidelijk is dat Paulus hier alle drie onderdelen van ons menszijn in één adem noemt en het één niet belangrijker acht dan het ander.

Ons lichaam is dus ook zeer belang­rijk en dient onderhouden te wor­den.

Daarom is gezonde voeding een must.

Daarnaast zijn natuurlijk ook andere factoren van belang die een gezonde leefwijze bevorderen. Wij denken aan voldoende rust en ontspanning waar we in ons vorig nummer over schreven. En uiteraard voldoende beweging! Ook zijn we ons bewust dat het vaak heel moeilijk is een bepaald leefpatroon waar men ‘inge­groeid’ is te doorbreken. Maar waar een wil is, is een weg. En dat geldt zeker voor christenen die vervuld zijn met Gods Geest. We hoeven het niet alleen te doen. De Geest in ons zal ons motiveren, activeren en ons indachtig maken dat we ons lichaam, als onderdeel van onze per­soonlijkheid, niet mogen verwaarlo­zen maar op de juiste wijze dienen te onderhouden en te verzorgen. Daarbij speelt dus ook ons eten een belangrijke rol. Niet alleen gezonde geestelijke voeding, maar ook gezon­de natuurlijke voeding!

Bezorgdheid bij het opvoeden van kinderen

“Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God” Filippenzen 4 vers 6 (Filip. 04:06). Aan deze woorden van Paulus, die hij oorspronkelijk schreef aan de gemeente te Filippi, moesten wij denken toen wij in NRC- Handelsblad een artikel lazen van Lenneke van der Burg onder de titel ‘Mama is bang’. Het gaat in dat arti­kel over het boek dat de Engelse socioloog Frank Furedi schreef onder de titel ‘Paranoid Parenting’. Deze socioloog constateert dat ouders steeds bezorgder worden over hun kinderen: “De trend is onmiskenbaar. Ouders worden angsthazen. Peuters die van top tot teen zijn gehuld in zonwerende pak­ken. Schoolreisjes die steeds vaker worden afgeblazen. En kinderen die steeds minder vaak alleen naar school fietsen of spelen op straat. Ouders, zegt Furedi, proberen ieder risico voor hun kind te vermijden en leren hen niet meer welke uitdaging ze wel en niet moeten aangaan De socioloog schreef erover in ‘Paranoid Parenting. Abandon Your Anxieties and be a Good parent’ (The Penguin Press/Allen Lane) dat in Groot- Brittannië veel stof deed opwaaien.

Toenemende angst

Wat Furedi uit Amerika naar Engeland ziet overwaaien is een toe­nemende angst van ouders voor de veiligheid van hun kinderen. Furedi: ‘Dit is geen angst meer. Dit noem ik paranoia. Overal ziet men gevaar en kinderen worden er de dupe van. Een kind moet leren inschatten wat het wel en niet kan. Daar krijgt het zelfvertrouwen van en daardoor leert het zichzelf kennen. Als je het die kans ontneemt, schaadt dat zijn ont­wikkeling. Het levert onzelfstandige volwassenen op die niet gewend zijn om op hun eigen oordeel te vertrou­wen’.

Neem zijn eigen zoon Jacob, vijf jaar oud. Hij is aan het oefenen voor de dagelijkse fietstocht van tien kilome­ter naar school en als hij wat groter is, mag hij ook alleen in de uitge­strekte bossen achter de tuin spelen. Op het moment is de boomhut favo­riet. Frank Furedi: ‘Jacob was drie toen hij voor het eerst de ladder beklom en tot nu toe is het goed gegaan. Maar zelfs als het een keer mis gaat, neem ik een gebroken arm graag op de koop toe. Een kind moet de wereld ontdekken. Pijn en teleur­stelling horen daarbij’. Frank Furedi zegt ook: ‘Ik ben niet roekeloos. Een kind moet iets echt graag willen. Dan ga je oefenen. Steeds een stapje hoger op de ladder. Uiteindelijk haalt hij het en is er de voldoening en de trots’. “Is hier een socioloog aan het woord die toevallig ook vader is?” vraagt Lenneke van der Burg in haar artikel zich af en schrijft verder: “Feit is dat Furedi, verbonden aan de universi­teit van Kent, een lange lijst publica­ties op zijn naam heeft staan op het gebied van ‘risico nemen’. Feit is ook dat het boek er nooit gekomen was als Furedi (53) niet op relatief late leeftijd vader was geworden. Hij werd als aanstaand vader overstelpt met adviezen, over risico’s en geva­ren. Miskraam, wiegendood, baby­roof. Het maakte Furedi vooral boos: ‘Waarom al die onrust zaaien? Een zwangerschap en een kind ter wereld brengen zijn doodnormale dingen. Dat doen vrouwen al eeu­wenlang’.

In zijn boek mengt Furedi zich niet in moderne opvoedkundige twist­punten. Een carrière buitenshuis versus thuiszitten, wel of niet je kind dwingen zijn bord leeg te eten, televisie kijken of liever buiten spe­len – die zaken moeten ouders voor zichzelf uitmaken.

Vertrouwen op eigen oordeel

Paranoid Parenting is veel meer een sociologische analyse van de manier waarop ouders in Engeland hun kin­deren tegemoettreden. Daarbij maakt de socioloog een onderscheid tussen de Verenigde Staten en Engeland enerzijds en Scandinavië, Nederland en de rest van Europa anderzijds. Zijn advies: heb vertrou­wen in jezelf als ouder. Laat je niet onzeker maken door al die zoge­naamde deskundigen, maar ver- 1 trouw op je eigen oordeel. Natuurlijk is Furedi net als elke andere ouder niet ongevoelig voor gevaar. Hij verhuisde ervoor van Londen naar het rustige platteland. Maar, zegt hij, je moet niet overdrij­ven en vooral: laat je niets aanpraten door organisaties of de regering. Jij als ouder kent je kind het beste. Als jij denkt dat je kind het aankan om zelf naar school te fietsen, moet je je niet bang laten maken. De overbezorgdheid van ouders staat niet alleen de ontwikkeling van kin­deren in de weg. Een ander nadeel is, zegt Furedi, dat het ouders zoveel tijd kost. Omdat men de straat onveilig vindt wordt er steeds meer onder toezicht gespeeld.

Niet alleen ouders wordt onnodig angst aangepraat, met kinderen gebeurt precies hetzelfde, vindt Furedi. In Engeland bijvoorbeeld werd in het afgelopen schooljaar elke basisscholier erop gewezen dat ze nooit met vreemde mensen moe­ten praten, laat staan meegaan. Sommige ouders klaagden over het wantrouwen dat zo ten onrechte bij kinderen gezaaid wordt. Furedi: ‘Er ontstaat zo een rare verhouding tus­sen de generaties. Kinderen moeten volwassenen niet vooral als een bedreiging zien, ze moeten open- Vj staan voor contact met andere men­sen’.

Met weemoed denkt hij terug aan zijn eigen jeugd in Hongarije. Zijn moeder, een sterke vrouw, had haar handen vol aan het huishouden. Zijn vader was streng maar recht­vaardig. Als hij iets fout had gedaan, kreeg hij klappen. Dat wist hij, maar dat maakte hun relatie niet minder warm. Integendeel, zegt Furedi: ‘Het j is voor een kind goed te weten waar hij aan toe is. Veel mensen vinden mij te liberaal, Jacob mag veel, maar er zijn twee dingen waarover niet te onderhandelen valt. Op het gebied van slapen en eten, waar het om zijn gezondheid gaat, ben ik streng. Op tijd naar bed en zijn bord moet leeg’.

Het artikel eindigt met de vraag: “Hoe koppel je deze twee uitersten aan elkaar? Aan de ene kant mag een kind veel van Furedi, aan de andere kant pleit hij voor een her­waardering van ouderlijk gezag. Furedi gaat ervanuit dat het zelfver­trouwen van ouders de basis is van alle opvoeden. Geen enkele officiële richtlijn, hoe goed bedoeld ook, kan tippen aan jouw kennis van het kind. Ouders weten het beste wat hun kind aankan. Vertrouw daarom op jezelf bij het geven van vrijheid het eisen van discipline”.

Godsvertrouwen

Veel van de gedachten die Furedi in zijn boek naar voren brengt kunnen wij als christenen uiteraard onder­schrijven, al missen we de dimensie ‘geloof. Het gaat namelijk niet alleen om zelfvertrouwen maar ook om Godsvertrouwen. Deze twee behoren met elkaar verweven te zijn. Wie alleen maar vertrouwen heeft in zichzelf hoe in bepaalde situaties te handelen kan toch verkeerde besliss­ingen nemen die schade kunnen berokkenen aan het kind. Aan het begin van dit artikel haal­den we de opmerking van Paulus aan om in geen ding (dus ook niet bij het opvoeden van onze kinderen) bezorgd te zijn. Maar Paulus atten­deert ook op de factoren ‘bidden en danken’ en geeft daarmee duidelijk aan hoe zijn wijze van leven altijd verbonden was met de levende God zoals die door Jezus werd geopen­baard.

Het opvoeden van onze kinderen is in deze tijd verre van gemakkelijk. Dat zijn we ons bewust en willen dat ook niet met een paar bijbelteksten afdoen. Maar een waarachtig chris­ten zal ook in dit opzicht niet in het duister rondtasten maar duidelijk krijgen aangereikt hoe in bepaalde situaties te handelen. De vorst der duisternis zal soms proberen ont­wrichting aan te brengen maar bij een harmonieus gezin dat vrijheid èn discipline, zelfvertrouwen èn Godsvertrouwen kent, zal het hem dat niet lukken. “Hij die in ons is, is meerder dan die in de wereld is” (1 Joh. 4:4) is ook hier van toepassing. Laten we onze kinderen met liefde omringen, voor hen bidden en hen heiligen, zodat ze afgeschermd blijven voor de machten der duisternis.

 

Korte gedachte door Gert Jan Doornink

De geluksleutel

Aan de Italiaanse zanger Mauro Picotto werd onlangs in een intverview de vraag gesteld: “Als je God één vraag zou mogen stellen, wat zou je dan vragen?” De zanger antwoordde: “Wat is de absolute sleutel tot geluk?” Wij weten dat die sleutel Christus is. Door het geloof in Hem heb­ben we het werkelijke geluk gevonden. Maar wat doe je met een sleutel? Die gebruik je om bijvoorbeeld een deur af te sluiten ofte openen. Een christen begint de sleutel te gebruiken zodra hij een nieuwe schepping is geworden: de sleutel van de doop: we laten ons dopen; de sleutel van de doop in de Geest: we worden met Gods Geest gedoopt; de sleutel van bevrijding: als er iets is in ons leven wat ons belemmert en afremt, laten we ons bevrijden; de sleutel van vergeving: als iemand ons iets misdaan heeft, gaan we hem of haar vergeven, het nieuwe leven van Christus is immers in ons? Het is Gods verlangen dat we Zijn sleutel te allen tijde zullen gebruiken. (Gert-Jan Doornink)

 

Een watermolen

Om water zuiver en helder te laten worden kan er gebruik gemaakt worden van een waterzuiveringsinstallatie.

Wanneer het water erg vervuild en troebel is zal het langere tijd in beslag nemen voor het gezuiverd is van allerlei metalen en giftige stoffen. De doorstroming is dan ook overeenkomstig.

Zo is het soms ook een moeizaam proces los te komen van bepaalde zorgen,

lasten en moeiten.

Job heeft dat ook meegemaakt.

In Job 11:16 lezen we: “Ja, dan zult gij de moeiten vergeten, eraan den­ken als aan water wat weggevoeid is”.

In de verzen die volgen lezen we over het positieve resultaat ervan. Jakobus 5 vers 11 zegt over Job: “Gij hebt van de volharding van Job gehoord en gij hebt uit het einde dat de Heer deed volgen, gezien, dat de Heer rijk is aan barmhartigheid en ontferming”.

Voor ons geldt dat, als we ons vertrouwen op de Heer stellen, onze hoop niet beschaamd wordt!

 

Wat heilzaam denken uitwerkt door Cees Maliepaard

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel 1

“Ik dank mijn God, zo dikwijls ik uwer gedenk…” Filippenzen 1 vers 3 tot en met 8 (Filip. 01:03-08).

We zijn er voor elkaar!

Paulus schrijft: Ik dank mijn God, zo dikwijls ik aan jullie denk. En als wij aan elkaar denken, hebben we dan ook redenen om onze dank bij de Here God te betuigen? Paulus had dat blijkbaar wel, want hij deed het naar zijn zeggen dikwijls. Als hij aan de Filippenzen dacht, ging hij spontaan danken.

Hoe kwam dat eigenlijk; ging Paulus altijd over in dankgebed als hij aan iemand uit de gemeenten dacht? Dat is niet erg aannemelijk. Maar bij de Filippenzen werkte dat wél zo, want met hen had Paulus een goede rela­tie – ze vertrouwden elkaar volko­men. Dat is des te opmerkelijker, daar het wantrouwen jegens de vroe­gere christenvervolger in verschil­lende andere gemeenten maar lang­zaam taande. Maar Paulus en de gemeente in Filippi hadden van de aanvang af een hechte vertrouwens­band.

Paulus bad dagelijks voor hen allen (vs. 4). Uiteraard zal hij niet elke dag aan iedereen apart aandacht geschonken hebben. Dat zou immers geen doen geweest zijn! Wie zelfs in een kleine gemeente conse­quent dagelijks voor elkeen bidt (en daarbij een voor ieder zinnig, op maat gesneden gebed uitspreekt) heeft daar heel wat werk aan… dat is eigenlijk totaal ondoenlijk! Dan zou je een soort bidautomatiek worden.

Je gooit er een paar gulden in, straks een paar euro, en wat rolt er uit? In dit geval geen kroket, maar een gebed.

In de hemel van Gods heerlijkheid kun je echter niet bezig zijn met geprefabriceerde eenheidsproducten. Voorgebakken formuliergebeden werken niet in de Vader-kindrelatie. Onze gebeden komen tot stand in relatie met Christus Jezus, onder de leiding van Gods Geest. Je kunt je er niet vanaf maken met het Onze Vader, maar net zomin met een nietszeggende kreet als: Heer, wilt U vandaag met haar of met hem zijn? De Heer is immers bij een elk die Hem toebehoort, en het gebed dat Jezus zijn discipelen leerde, was bedoeld als een praktisch voorbeeld van hóe ze zouden kunnen bidden… niet om het klakkeloos na te zeggen. Serieus bidden zou wel eens een veel energie verslindende bezigheide kunnen zijn!

Een écht goed werk…

Paulus zag het in de hemel en op de aarde voor elkaar op de bres staan, niet als een min of meer noodzake­lijk kwaad, maar als een bezigheid die hij met blijdschap volvoerde. Hij schrijft dat dit kwam door hun deel­hebben aan de prediking van het evangelie. Gezien Paulus’ verheu­ging hierover, zullen ze de woorden Gods niet alleen gesproken hebben, maar ook gepraktiseerd. Want dat is een prediking die overkomt: als een mens er uit leeft. Dan kun je er ook met recht over praten! Het evangelie is geen dode theorie, maar een kracht tot zaligheid. En dat zal gemerkt worden. Bij de Filippenzen was zulks het geval, van de eerste dag aan tot op het moment van het schrijven van deze brief (vs. 5)-

God is een goed werk in hen begon­nen (vs. 6). Paulus verwacht dat Hij dit ook ten einde toe zal voortzetten, tot de (grote) dag van Christus Jezus. Daarbij kun je jezelf afvragen wie er nu met dit goede werk bezig is, de Here God of ikzelf. Bedoelt Paulus dat God dit volvoert, ongeacht of de betrokken mens zich daarvoor opent of niet? Of ik het nu wil of niet: ^drukt de Heer het gewoon door in m’n leven, zodat het goede als het ware mijn strot uitkomt en ik er düs over ga praten?

Zo is het vanzelfsprekend niet. De Heer begint alleen maar iets in m’n leven als ik daar zelf een opening voor geef. Zonder de inzet van de mens zelf wil Hij het niet eens. Maar als de mens goed wil – God wil altijd het goede. Hij zal de goede ontwikkeling in onze levens voort­zetten, en wel ten einde toe… tot de dag van Christus Jezus. Die dag staat dus niet voor het macabere einde, dat wel aangekon­digd pleegt te worden met beangsti­gden de opmerkingen als: Bekeer je; tghu kan het nog, morgen wellicht niet meer, want het is twee minuten voor twaalf op de wereldklok! Toen ik een jaar of tien was, heette het al vijf minuten voor twaalf op diezelfde klok te zijn; dan zijn we dus in een periode van 60 jaar al drie minuten gevorderd. Dat schiet ook niet op! Het lijkt wel of er zand in het mechanisme is gekomen; we zitten denk ik dan allang in de blessure­tijd.

Maar zo paniekerig is God niet bezig! Hij heeft het over het glorieu­ze einde, wanneer Hij (naar de schrift) ‘alles in allen’ zal zijn gewor­den. God is in een ieder van ons een goed werk begonnen. En hoe onaf dit nu nog mag zijn, we mogen erop vertrouwen dat het afkomt. Daar hoeven we natuurlijk niet uitgebreid op te gaan zitten wachten, want met puur afwachten zal het doel nooit bereikt worden.

Geroepen als zonen

We zijn door de Here God niet geroepen als wachtmeesters, maar als zonen. We houden immers over zijn rijkdommen niet slechts de wacht, doch we zetten deze met volle vrijmoedigheid in. En Hij zet het goede werk in ons voort door ons tot zelfontwikkeling te laten komen. Jezus Christus staat ons hierin terzijde, mede doordat Hij ons van Gods Geest gegeven heeft. Met welk goede werk is de Heer dan wel met ons bezig: met onze red­ding en met de vergeving van wat verkeerd aan ons was of wellicht is? Daar is het wel mee begonnen, maar het behouden zijn voor de eeuwig­heid is niet het einddoel van het evangelie! Dat was het doel van de bekering. Waar je met de Heer ver­der mag gaan op de weg die Hij geo­pend heeft, mag je voorzichtig je gaan uitstrekken naar de uiteindelij­ke doelstelling: de volheid in Christus.

Waar je die weg met Jezus gaat (Hij is immers de weg die in waarheid naar het leven leidt), doe je dat natuurlijk met behoud van het een­maal door Hem gelegde fundament. Wat houdt trouwens wat men wel noemt het volle zoonschap helemaal in? Ontvang je dan een decoratie, krijg je misschien een lintje opge­speld – is het niet op je rever, dan wel op je ziel? Allesbehalve! Het volle zoonschap gaat niet gepaard met uiterlijk vertoon, ook niet in de geestelijke wereld. En het is beslist geen erebaantje! Zoonschap is niet anders dan in alle eenvoud vanuit de gezindheid van Christus leven. Het vólle zoonschap zal dus daar zijn waar deze gezindheid ten volle door kan werken. Waar de mens Gods de liefde van de Vader in het leven ervaart en dóór kan geven. Beide! De liefde van God dus niet krampachtig voor jezelf houden, maar ook niet dusdanig met ande­ren bezig zijn dat je aan jezelf niet of amper toekomt. Dat zullen we samen op een gran­dioze manier uit kunnen werken. We zullen goed over elkaar kunnen denken omdat God goed over ons denkt. En Hij is immers énkel goed! Als we dus werkelijk zijn zonen zijn, zal die goddelijke goedheid ook bij ons aanwezig zijn. Elke zoon van God is goed, dat is zonder meer waar. Alles wat in mij (nog) niet goed is, zal ik zeker uit m’n leven wegdoen.

En waar een mens het volle zoon­schap heeft bereikt, zal hij in alle opzichten als Jezus zijn. Daar draagt men het beeld van de Vader volko­men en zal men derhalve evenals Hij ‘enkel goed’ wezen. Dit zal nim­mer bereikt kunnen worden door eigen krachtsinspanningen alleen, maar altijd door een gewillig zich openen voor de liefdevolle werking van de ons geschonken heilige Geest. Egocentrisch bezig zijn past niet in de structuur van het Koninkrijk Gods, evenmin als zelf­wegcijferend activisme. We zullen te allen tijde de volvoering van Gods plan in een ieder voor ogen houden.

 

Aardse of hemelse sabbat? door Jildert de Boer

Normaal zijn de artikelen in Levend Geloof nooit langer dan 3 of 4 blad­zijden. Dit artikel vormt hierop een uitzondering. Het onderwerp ‘Aardse- of hemelse sabbat?’ wordt namelijk op een dermate duidelijke en gedetailleerde wijze besproken dat het niet voldoende tot zijn recht zou komen als het in twee delen gepubli­ceerd zou worden (-red.).

In onze tijd zien wij een sterke ‘verjoodsing’ van het evangelie om ons heen. Veelvuldig klinkt de roep dat wij moeten terugkeren tot onze ‘Joodse wortels’. In dit verband zien wij sommigen terugkeren naar de spijswetten, zoals die onder het Oude Verbond golden. De roep om naar de viering van de sabbat terug te keren wint in steeds meer christe­lijke groeperingen aan populariteit. In de Messiasbelijdende gemeente Beth-Yeshua te Amsterdam laten zelfs heidenen zich besnijden uit solidariteit met het Joodse volk. Enkele jaren terug loofde de Sabbatstichting fl. 1000,- uit voor wie uit de Bijbel kon aantonen dat christenen de zondag moeten vie­ren. Uiteraard was niemand daartoe in staat en wisten de mensen achter deze Stichting al op voorhand dat zij deze prijs toch niet hoefden uit te keren. De bedoeling was dat er een bezinning op gang zou komen over dit onderwerp. Immers: in de ker­ken van de Gereformeerde gezindte houdt men de zondag in ere en vooral in de zogenaamde zware kerken en kringen is men er stipt in.

Paulus en de sabbat

De apostel Paulus heeft het over “mijn vroegere wandel in het Jodendom” Galaten 1 vers 13 (Gal. 01:13) en hij merkt daarbij op: “in het Jodendom heb ik het verder gebracht dan vele van (mijn) tijdgenoten onder mijn volk, als hartstochtelijke ijveraar voor mijn voorvaderlijke overleveringen”

Galaten 1 vers 14 (Gal. 01:14). Dat de geestelijke navel­streng met zijn moederkoek bij hem doorgesneden is, blijkt uit het ver­volg: “Maar toen het Hem, die mij van de schoot mijner moeder(= het Jodendom) afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagd had zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de heidenen verkon­digen zou, ben ik geen ogenblik te rade gegaan met vlees en bloed…” Galaten 1 vers 15 (Gal. 01:15).

Daarmee werd Paulus absoluut geen anti-semitist, maar wel een anti-judaïst. Inzonderheid in de Galatenbrief bestreed hij de Judaïsten die aan de Joodse voorva­derlijke overleveringen vast wilden houden.

Paulus was de apostel van het wets- vrije evangelie! Hoewel hij tevens aangeeft: “ik sta onder de wet van Christus” 1 Korinthe 9 vers 21 (1 Kor. 09:21) en in de tot vrijheid oproepende Galatenbrief ook waarschuwt om die vrijheid niet als een aanleiding voor het vlees te gebruiken Galaten 5 vers 13 (Gal. 05:13). Wij zien in onze dagen dat sommige christenen weer terugkeren tot de wet van Mozes. Kenmerkend voor al deze leringen is, dat de christen weer teruggevoerd wordt naar het uiterlijke ritueel en naar een evange­lie van de aarde. Wij willen echter leven door de Geest van binnenuit en ‘opwieken’ naar het hemelse, “want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijd­schap door de heilige Geest” Romeinen 14 vers 17 (Rom. 14:17)- In dit artikel willen we nader Ingaan op de kwestie van de zon­dagsheiliging en/of de sabbatsvie­ring en daarbij bezien wat de Bijbel ons hierover leert.

Zondagsheiliging?

Velen, die zich christenen noemen, menen dat zij op bijbelse gronden de zondag moeten heiligen. De zon­dagsrust wil men graag bevorderen en er is zelfs een bijzondere vereni­ging voor opgericht. Vanuit prak­tisch oogpunt is hier wel het een en ander voor te zeggen, want wij zijn ook niet blij met de 24 uurs-economie in onze jachtige maatschappij, die nota bene speciale onthaastings- weekenden kent. De zaak is dat men denkt op te komen voor een bijbels recht. En daar zit ‘m nu de kneep. Over het algemeen ziet men de zon­dag als sabbat. Men leest de tien geboden voor inclusief “Gedenkt de sabbatdag, dat gij die heiligt…”, maar stelt daar de zondag voor in de plaats.

De zogenaamde Zevende Dags Adventisten en andere Sabbattisten hebben niet ten onrechte gewezen op deze vreemde inconsequentie. Sommigen van hen zijn echter weer zover gegaan dat zij de zondagsvie­ring bij uitstek zien als het teken van het beest!

Dat de zondag de sabbat heeft opgevolgd of ingevuld dient te worden als sabbat, daarover zegt de Bijbel niets! Zelfs het woord ‘zondag’ ontbreekt in de Schrift. Wie de Schriftplaatsen over ‘de eerste dag der week’ nagaat, zal eerlijk moeten erkennen, dat er geen zweem in ligt van een overgehevelde sabbat! Men noemt de zondag wel ‘de dag des Heren’, maar het beroep daarbij op Openbaring 1 vers 10 (Openb. 01:10) klopt niet, aan­gezien het daar duidt op het tijdperk van herstel in en door de gemeente.

Opstandingsdag

Christenen zijn op ‘de eerste dag der week’ gaan samenkomen Handelingen 20 vers 7 en 1 Korinthe 16 vers 2 (Hand. 20:07 en 1 Kor. 16:02), omdat zij de opstandingsdag van Christus wilden vieren Johannes 20 vers 1, 19 en 26 (Joh. 20:01; Joh. 20:19; Joh. 20:26). We moeten echter wel bedenken dat volgens de Joodse kalender de eerste dag der week al op onze zaterdag na zonson­dergang begon. Het bewijs van de genoemde teksten voor een zondags­heiliging is dan ook flinterdun. Het is echter belangrijk het heilsfeit van de opstanding van de Heer te gedenken, zoals we lezen in 2 Timoteüs 2 vers 8 (2 Tim. 02:08: “Gedenkt dat Jezus Christus uit de doden is opge­staan uit het geslacht van David”. Hij is gedood naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest en Hij is opgewekt om onze rechtvaardi­ging 1 Petrus 3 vers 18c en Romeinen 4 vers 25 (1 Petr. 03:18c en Rom. 04:25). Hij wil ons redden van de zondedood, die komt als we naar het vlees leven – Romeinen 8 vers 13a (Rom. 08:13a) en onze geest levend maken met Hem, opdat wij in nieuwheid des levens zouden wan­delen Romeinen 6 vers 4 (Rom. 06:04). Daarbij passen niet slechts plechtige, maar vooral ook feestelijke samenkomsten! vgl. Hebreeën 12 vers 23 (Heb. 12:23).

Zondagschristendom

Zullen wij alleen op zondag speciale dingen nalaten, of bijzondere zaken dan juist doen? Vele christenen den­ken zo en leggen elkaar allerlei men­selijke zondagswetten op, kennelijk met sabbatsverboden in het achter­hoofd, maar wezensvreemd aan het Nieuwe Testament. We noemen enkele uitspraken: “zondags werk is niet sterk”, “een zondagse steek houdt geen week”, “wie op zondag gaat schaatsen, zakt door het ijs” en “wie op zondag huiswerk maakt, haalt een onvoldoende”. Het wonderlijke is wel dat men vele dingen op zondag niet mag, waar men op de andere dagen van de week geen enkele moeite mee heeft. De scheiding, die men aan weet te brengen tussen de zondag en de andere dagen, is frappant, alsof God slechts een zevende deel van onze tijd vraagt. Zo bestaat het dat som­migen op zondag geen T.V. willen kijken, maar dat men op andere dagen zich wel ‘rustig’ allerhande programma’s laat voorschotelen. Alsof dan wel geoorloofd zou zijn, wat op zondag niet mag. Hier wreekt zich een zich laten lei­den door wetten, voorschriften en ingeburgerde gewoonten, in plaats van zich te laten leiden door de heili­ge Geest van binnenuit Galaten 5 vers 18 (Gal. 05:18). Velen leven op zondag netjes en fat­soenlijk, maar zijn op de andere dagen van de week soms gemakke­lijke en weinig nauwgezet in hun levenswandel. Bijvoorbeeld: op zon­dag niet breien, want dat zou “wer­ken” heten, maar op maandag “rus­ten” voor de buis bij een film, die ontsierd wordt door vloeken, om nog maar niet te spreken van films vol geweld en waarin huwelijkson­trouw wordt gedemonstreerd. Zulke dingen zijn wel in flagrante tegen­spraak met elkaar. Als er eventueel sprake van is dat “oude schrijvers” en het veelvuldig gebruik van “oude klare” samen kunnen gaan, dan voe­len wij wel dat de lucht dan niet vrij is van “vrome”, religieuze geesten.

Traditionele gewoonten

De zondagse kerkgang hoort bij het traditionele patroon van menig kerk­mens. Wanneer men deze gang slechts maakt, omdat men nu een­maal zo is opgevoed of vanwege de sociale controle, dan is er sprake van een lege vorm. Na de kerk volgt dan nog de koffie bij de familie en een gesprek over de bekende koetjes en kalfjes en verder is het een dag waar­op men zich de gewone geneugten enigermate ontzegt. Bijvoorbeeld men zwemt niet op zondag, men koopt op zondag, ook bij warm weer, geen ijsje en men tankt op die dag geen benzine. Je laat dan immers anderen werken op de rustdag en dat hoort niet.

Heel wat ruzies tussen ouders en kinderen ontstonden over wat wel of niet mocht op zondag. Zondag is dan een heel aparte dag, waarop godsdienst een veel grotere rol speelt dan op de andere dagen van de week. Door de week doet men dingen die men zich op zondag niet in het hoofd zal halen, want dan leeft men onder de wet. Welke wet? Men meent de wet van God, maar wij hebben al gezien dat de Bijbel nergens aangeeft dat de zondag de plaats ingenomen heeft van de sab­bat. Evenmin dat de sabbatsgeboden van het Oude Verbond in het Nieuwe Testament verhuizen naar de zondag.

Toch hebben wij wel gezien bij men­sen, die principieel op zondag wei­gerden te werken, dat God deze keuze zegende volgens de maatstaf “u geschiede naar uw geloof”. Zij deden dit immers oprecht naar hun geweten ter wille van de Here. Maar het traditionele christendom heeft wat de zondag betreft menselijke wetten toegevoegd. We denken onder andere aan het vroeger geldende ‘gij zult niet fietsen’, of wat later ‘gij zult op de dag des Heren de auto laten staan’. De voorgangers/gastsprekers reisden toen op zaterdag af en keerden pas op maandagmorgen terug in hun woonplaats.

De prediking in de orthodoxie had en heeft vaak de teneur dat de mens zich niet kan bekeren, maar dat God dit zou moeten doen met een zware beklemtoning van de trieste uitverkiezingsleer. Ondertussen blies en blaast menigeen na de dienst weer de rook van sigaretten en sigaren de lucht in… Wel een grote tegenstrij­digheid!

Velen van ons zijn opgevoed in de gereformeerde leer. Er was in de ker­ken zonder meer ook oprechtheid te vinden naast huichelarij. Sommigen hebben echter ervaren dat de strin­gente, uitwendige regels op zondag nauwelijks verweven waren in een totaal christelijke leefwijze alle dagen door. We wisten van zondagse kleren, maar de Bijbel sprak er niet van. Door de weeks golden soms hele andere maatstaven. Gelukkig waren er ook ouders die hun kinderen het christelijk geloof in oprechtheid voorleefden naar het licht dat zij hadden. De Heer ziet zulke oprechten aan! Sommigen hebben de zondagsviering ook niet als klemmend ervaren, omdat het een dag was van niet alleen twee keer naar de kerk gaan, maar ook van ruimte voor spelletjes in het gezin en visites uit de gemeente of van familie. Maar bij anderen lag er een bedekking over die dag, wan­neer Mozes voorgelezen werd vgl. 2 Korinthe 3 vers 15 en 16 (2 Kor. 03:15-16). Zij hebben het als drukkend ervaren, totdat zij in Christus tot vrijheid kwamen van die manier van het houden van geboden en verboden op de zondag.

Sabbat vieren?!

Zij die de Schriften naar de letter lezen, trekken daaruit de conclusie dat christenen de sabbat moeten vie­ren. Sommigen onder hen noemen zich zelfs Zevende Dags Adventisten of Zevende Dags Baptisten. Zij halen daarmee deze zaak naar voren alsof deze ‘dagkwestie’ de allerbe­langrijkste zou zijn. Sommige sab- batgroepen gaan zover dat ze ook alle oud-testamentische feesten opnieuw invoeren, in plaats van de geestelijke realiteit ervan te gaan ver­staan. Onder hen bevinden zich zeker serieuze christenen, maar het is merkwaardig hoezeer ze zich op het Oude Testament baseren, ook bijvoorbeeld met betrekking tot de spijswetten. Daarbij hebben ze zo weinig oog voor de vervulling van de schaduw van de sabbat naar de wer­kelijkheid van Christus in het Nieuwe Verbond Kolossenzen 2 vers 16 en 17 (Kol. 02:16-17). Overigens kunnen we wel iets leren van de gezonde leefwijze van de Zevende Dags Adventisten. Statistisch is namelijk aangetoond dat ze gemiddeld tien jaar ouder worden dan de rest van de wereldbe­volking. Wij zullen echter ervoor zorgen dat het hart zijn vastheid vindt in genade en niet in spijzen: 1 wie het hierin zochten hebben er geen baat bij gevonden Hebreeën 13 vers 9 (Heb. 13:09). Dat wil zeggen: wij moeten goed zien dat deze dingen ons in de geestelijke wereld niet verder helpen. Daarom moeten wij onze aandacht niet fixeren op de natuurlijke dingen en ons niet laten meeslepen door allerlei vreemde leringen, die onze blik aardsgericht op het zichtbare concentreren met bijvoorbeeld een complete voedingsleer, waar je moe van wordt.

Van uiterlijk naar innerlijk

Het Nieuwe Verbond trekt alle aan­dacht naar Christus en de gemeentekj en daarmee naar het herstel van de mens. Het biedt een roeping naar de inwendige mens tot een besnijdenis van het hart en tot een ingaan in de geestelijke sabbatsrust. Christus is de grote Rustaanbrenger. Hij sprak: “Komt allen tot Mij die vermoeid en belast zijt (door een leven naar de wet!) en Ik zal u rust geven” Matteüs 11 vers 28 (Matt. 11:28). Zijn last is licht en zijn juk is zacht! Matteüs 11 vers 29 en 30 (Matt. 11:29-30). Dit was geheel in tegenstelling tot de Farizeeën die zware lasten bijeen bonden en die op de schouders der mensen legden, maar zelf wilden zij ze met hun vinger niet verroeren Matteüs 23 vers 4 (Matt. 23:04).

Vanuit Hebreeën 4 kunnen we verstaan wat de sabbat betekent voor het innerlijke leven. Het gaat erom dat de oude mens -het oude, onrusti­ge, door de boze opgejutte leven- afgelegd wordt met zijn praktijken en het nieuwe leven van vrede met God door Jezus Christus Romeinen 5 vers 1 (Rom. 05:01) een aanvang neemt. Dan gaat men rusten van zijn boze werken, om voortaan werken in God verricht Johannes 3 vers 21 (Joh. 03:21) te doen. Jezus was Heer ook over de sabbat en deed wel op deze dag tot gene­zing van de mensen en onder luid protest van de Farizeeën met hun gedram: “Op sabbat mag u niet…”.

Hij leerde dat de sabbat is gemaakt pfcm de mens en niet de mens om de sabbat Markus 2 vers 27 (Mark. 02:27). De repliek waar Jezus de Joden mee diende, luidde: “Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’ Johannes 5 vers 17 (Joh. 05:17). Dat zei Hij nota bene op sabbat!

Jezus vervulde tevens de sabbat door lichamelijk in het graf te liggen op die dag! Hij volbracht Zijn verlos­singswerk, waaraan wij -zonder inbreng van onze eigen werken deel kunnen krijgen uit genade door het geloof Romeinen 3 vers 24 en 25 (Rom. 03:24-28). Na de opstan­ding lag de zweetdoek van inspan­ning onder de wet opgerold! Johannes 20 vers 7 (Joh. 20:07).

Van de aarde naar de hemel

Jezus en de apostelen namen de sab­bat en tilden deze van de aarde naar de hemelse gewesten, van het uiter­lijke rusten en adem scheppen op een speciale dag Exodus 31 vers 16 en 17 (Ex. 31:16-17) naar het ingaan in de innerlijke rust door het geloof in Jezus Christus Hebreeën 4 vers 3 tot en met 10 (Heb. 04:03-10). Elke dag is dan een heden, indien gij zijn stem hoort! Hebreeën 4 vers 7 (Heb. 04:07).

Helaas lezen we wel bij overlijdens­advertenties dat mensen “tot de rust

zijn ingegaan”, waarmee men de rust van God louter naar het hierna­maals verschuift. De bedoeling is dat wij nu reeds gekruisigd zijn met Christus en ons bewust worden wat het met Christus gestorven zijn nu inhoudt! Galaten 2 vers 20; Romeinen 6 vers 7 (Gal. 02:20 en Rom. 06:07). Dan begint Gods rust in ons leven nu reeds volop te functioneren! Deze geestelijke, hemelse sabbat gaat dus veel dieper dan alleen maar een zevende deel van je tijd geen arbeid te verrichten, uiterlijke rust te genieten en God op die dag extra, heel specifiek te dienen. In de Galatenbrief noemt Paulus in het bijzonder het gevaar terug te keren naar de wet van Mozes en opnieuw daaraan dienstbaar te worden. In dit verband zegt hij: “Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar. Ik vrees dat ik mij wellicht tever­geefs voor u ingespannen heb” Galaten 4 vers 10 en 11 (Gal. 04:10-11).

Toch verwachtten sommigen hier gerechtigheid door. Dat deden ze in die tijd ook met de besnijdenis. Paulus wist wat werkelijk van bete­kenis was: of men een nieuwe schepping is Galaten 6 vers 15 (Gal. 06:15). Hij zegt: “Maar ik moge ervoor bewaard blij­ven te roemen anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus, door wie de wereld mij gekruisigd is en ik der wereld” Galaten 6 vers 14 (Gal. 06:14). Wat helpt het dan voor ons leven -hoe consequent ook- de zaterdag als sab­bat te vieren, terwijl men zich tij­dens de andere dagen van de week zo wereldgelijkvormig gedraagt? Hetzelfde geldt uiteraard voor de tegenstelling bij anderen tussen het leven op zondag en het leven door de week.

De geestelijke besnijdenis

Waar het wezenlijk om gaat is of ik geestelijk besneden van hart ben en of de uitwerking van de geestelijke sabbat in mij gestalte krijgt. Vrede met God te krijgen is daarvan het begin, maar vrede in God te ervaren in alle omstandigheden is het heer­lijke vervolg. Er is sprake van de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, die onze harten en onze gedachten zal behoeden in Christus Jezus Filippenzen 4 vers 7 (Filip. 04:07). Elders lezen we: “De vrede van Christus regere in uw harten” Kolossenzen 3 vers 15 (Kol. 03:15) en dit maakt ons tot een overwinnaar. Elke dag sabbat te vieren is mogelijk in het Nieuwe Verbond, zoals blijkt uit de fascinerende tekst: “En Hij, de Here des vredes, geve u de vrede, voortdurend, in elk opzicht” 2 Thessalonicenzen 3 vers 16 (2 Thess. 03:16). Wat een machtig doel om ons naar uit te strekken! Het (sabbats)klimaat van het Koninkrijk Gods bestaat immers in gerechtigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest, vergelijk Romeinen 14 vers 17 (Rom. 14:17). Daar waar de onrust zich verheft in mijn leven -Job had er ook zo’n last van Job 3 vers 2 tot en met 6 (Job 03:02-06) mogen wij leren de sabbatsvrede van de Heer van de sabbat te ontdekken en aan te nemen en onszelf reinigen van opgewondenheid, impulsieve oprispingen, of wat dan ook. Het heeft geen zin ons uiterlijk goed voor te doen Galaten 6 vers 12 (Gal. 06:12). Wat werke­lijk zin heeft, is dat mijn hele leven op iedere dag van de week geheiligd wordt, zodat ik door Gods genade en rust leef tot zijn eer! Het Nieuwe Testament spreekt niet van een ver­plichte, uiterlijke viering van de sabbatdag. Noch Jezus, noch de aposte­len hebben iets dergelijks bevolen. Wij zijn hier vrij, maar niet om naar het vlees te leven. Het houden van de sabbatdag kan ons dus niet worden opgelegd, even­min als het houden van de zondags­rust. Wie evenwel een bepaalde dag wil houden, omdat hij daaraan hecht en hij doet het om de Here, die zij voor zijn eigen besef ten volle over­tuigd Romeinen 14 vers 5 en 6 (Rom. 14:05-06). Als wij gewe­tensvol leven naar het licht dat wij hebben, dan kunnen we niet gemak­kelijk of losjes met deze dingen omgaan.

Geen valse vrijheid

Wij hebben in het voorgaande geschreven over een wettisch vieren van zondag of sabbat. Sommige mensen uit de kerken denken: wat jullie allemaal op zondag doen, dat gaat wel erg gemakkelijk. Zo mag het echter onder ons niet zijn, ook al hebben wij volgens ons geweten een bepaalde vrijheid. Al laten wij ons niet door wetten van buitenaf leiden, wij willen graag leven volgens de wet van de Geest in ons binnenste. Dit kan bijvoorbeeld betekenen, dat wij -vanwege het geweten van de buren, die de zondag heiligen- wel­licht onze was niet buiten ophangen en niet op die dag zo nodig in de tuin gaan werken. Wij zijn blij dat we in vrijheid naar de samenkomsten kunnen gaan, die voor ons een feest zijn! Onze vrij­heid geeft echter geen vrijbrief tot een slordig, gemakzuchtig leven! Wij willen wandelen op de smalle, hoge weg van Jezus en daarbij niet in de ene sloot van wetticisme vallen, maar evenmin uit reactie de andere sloot van valse vrijheid kiezen. Laten wij daarom onze samenkomsten niet lichtvaardig verzuimen of onze Bijbel vergeten, maar serieus met Gods woord omspringen. Gods Geest spoort ons van binnenuit aan, om opbouw en gemeenschap te zoe­ken in en na de samenkomsten. Het is wel een zegen daar op zondag ruim de tijd voor te krijgen! Het heeft niet onze voorkeur dat wij vanwege ons werk de zondagse samenkomsten regelmatig moeten missen, al zijn er beroepen waarbij dit noodzakelijk is. Als wij onze kin­deren opvoeden en ze sporten graag, dan is het zoeken naar wijsheid hoe daarmee om te gaan. Vaak zullen wij dan eerder voor sport op zaterdag kiezen. Bijbaantjes naast het school­leven zoeken we niet onder de samenkomsttijd, of onder de gemeentejeugdbijeenkomsten. We denken ook aan de invulling van de zaterdagavond. Als het erg laat wordt, dan heeft dat geen frisse instelling op zondagmorgen. Grenzen, afspraken en regels bieden veiligheid en bewaring, al zal elk ouderpaar naar wijsheid van God en flexibiliteit in de omgang met (oude­re) kinderen moeten zoeken. Als wij voor hen bidden, dan komt de goede engelenwereld ons te hulp waar onze armen te kort zijn om een kind direct te bereiken en kunnen wette­loze machten niet zomaar met een van onze kinderen doen wat zij maar wensen.

Een klimaat van geborgenheid thuis en een sfeer van bescherming, vriendschappen en veilige voorbeel­den in de gemeente geven sterke, goddelijk impulsen, dat kinderen in vrijheid hun keuze kunnen maken voor het goede en voor de Heer! Laten wij als ouders leren zonder krampachtigheid in de rust en ont­spanning van de Heer te zijn in onze houding en onze bijsturing van de kinderen. In stilheid en vertrou­wen zal uw sterkte zijn, ook in dit opzicht Jesaja 30 vers 15 (Jes. 30:15).

Alle dagen gelijk gesteld

In Romeinen 14 lezen we over zwakken en sterken. Daarbij komt ook het al of niet houden van dagen aan de orde. Paulus schrijft: “Deze immers stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze allen gelijk”. Dit probleem kwam naar voren bij een uit Joden en uit heidenen gevormde gemeente. Met het oog op het alles eten of alleen plantaardig voedsel en ten aanzien van het hech­ten aan een bepaalde dag (sabbat of zondag), of het alle dagen gelijk ach­ten, pleit Paulus voor verdraagzaam­heid.

Wie het naar zijn geweten om de Here doet om een bepaalde dag boven de andere te stellen, die late men vrij, maar zij worden door Paulus tot de zwakken gerekend, evenals degene die gelooft dat men alleen plantaardig voedsel mag eten. Hij schrijft: “Wij, die sterk zijn, moeten de gevoeligheden der zwak­ken verdragen en niet onszelf beha­gen” Romeinen 15 vers 1 (Rom. 15:01).

Paulus heeft begrip voor de zwakken en hij oordeelt niet, maar rekent zichzelf tot de sterken die alles eten en alle dagen gelijk achten! Hij waarschuwt in Romeinen 14 voor minachting, oordelen, aanstoot geven, de ander grieven. Hij roept op het geweten van de ander te respecteren en na te jagen hetgeen

de vrede en de onderlinge opbouwing bevordert.

In Paulus’ spoor mogen wij er ook ernst mee maken om alle dagen van ons leven tot Gods rust in te gaan. Dan komen wij weg van de onrust die de zonde geeft en de plagerijen van de onruststokende boze geesten in de hemelse gewesten. Ook al sloeg een engel van Satan hem met vuisten, voor Paulus was Gods gena­de genoeg, dat wil zeggen: toerei­kend, om er tegenop gewassen te zijn en de kracht van Christus te ervaren 2 Korinthe 12 vers 7 tot en met 9 (2 Kor. 12:07-09). Je moet toch wel in de rust van God zijn, om te kunnen uiten: “als ik zwak ben, in de natuurlijke wereld, dan ben ik machtig”, in de geestelijke wereld, 2 Korinthe 12 vers 10 (2 Kor. 12:10). Hij leefde overgegeven in Gods hand en wil en hij had geleerd met de omstandighe­den, waarin hij verkeerde, genoegen te nemen Filippenzen 4 vers 11 (Filip. 04:11). Zo kreeg hij in toenemende mate deel aan de goddelijke natuur 2 Petrus 1 vers 4 (2 Petr. 01:04). Er blijft dus een sabbatsrust over voor het volk van God Hebreeën 4 vers 9 (Heb. 04:09). De rust waarin Jozua het aardse Israël via strijd tegen bloed en vlees gebracht had, was slechts een scha­duw van de rust van binnen bij het geestelijke Israël, dat daartoe strijdt tegen de boze geesten in de hemelse gewesten en dit niet vanuit een opgejaagd bezig zijn, maar in de rust en veiligheid van God. De volle vervulling van de sabbat zullen wij nog beleven in het zogenaamde dui­zendjarige vrederijk!

Het begin van een weg

Er komt al een vrede en rust over ons door de vergeving van zonden bij het aanvaarden van Jezus Christus als Heer en Heiland. Dit is echter slechts het begin van een weg. Wij hebben dan nog lang niet alle vrede en rust van God, al is het mooi dat we reeds vrede met God hebben. Om het met een oud-testa- mentisch schaduwbeeld te zeggen: de ware, diepe, innerlijke rust ligt

achter het voorhangsel -symbool van Jezus’ vlees Hebreeën 10 vers 20 (Heb. 10:20)- in het hei­lige der heiligen, waar God troont, Hij die altijd volkomen in de rust is. Hoe de machten der duisternis ook woedden, God raakt nooit in paniek, maar Hij is de Rust zelve! Denk eens in dat wij een geloofs­strijd te voeren hebben met de boze, maar dat het ook in ons binnenste bladstil kan worden. De Psalmist getuigde reeds: “Ik ben een en al vrede, maar als ik spreek, dan zijn zij uit op de strijd” Psalm 120 vers 7 (Ps. 120:007). Of met een ander voorbeeld: als wij vanuit de ‘brandende vuuroven’ komen dat men dan aan ons geen brandlucht ruikt! Daniel 3 vers 27 (Dan. 03:27). Een dergelijke rust en vrede is god­delijk en hemels!

Die valt met de beste menselijke wil ter wereld niet op te brengen! Mijn omgeving kan nog wel eens een ‘brandlucht’ bij mij merken na een strijd. Wij verstaan dat er een ont­wikkeling van goddelijk leven in onszelf voor nodig is, opdat we vrij komen van alle uitwas van boosheid vgl. Jakobus 1 vers 21 (Jak. 01:21).

Zo komen we op de weg van God, die we in de kracht van de heilige Geest mogen gaan, onze geestelijke vijanden tegen, die aanzetten tot bij­voorbeeld bezorgdheid, stress, onge­duld, mopperen en irritatie. Wij heb­ben een levende hoop dat -ondanks de ‘stoorzenders’ in de lucht- in plaats daarvan vrede, ontspannen­heid, geduld, dankbaarheid en zelf­beheersing opstaan in ons nieuwe leven als vrucht van de Geest (denk aan de bloeiende staf van Aaron in de ark, in het heilige der heiligen). In de rust van God leren we wat het is Zijn stem te verstaan in de levens­situaties. Veel mensen leven bijna altijd in het lawaai om zich heen van bijvoorbeeld de radio, maar wij nemen onze ‘stille tijd’ -ons sabbats- uurtje- met de Heer en hebben de dag door onze ‘onderonsjes’ met Hem, in eerbied gesproken. Wat een verademing in ons drukke leven! En dat gebeurt soms zomaar op de fiets, of in de natuur, of zelfs op de W.C. Laten wij er -ook tijdens ons werken- ernst mee maken tot Gods rust in te gaan! Hebreeën 4 vers 11 (Heb. 04:11). Die ernst, waartoe opgewekt wordt, heeft alles te maken met gehoorzaamheid aan de woorden van de Heer! Dan leidt Hij ons binnen in de werken, die Hij van te voren bereid heeft Efeze 2 vers 10 (Ef. 02:10).

Gods rust heeft niets te maken met enerzijds traagheid, of anderzijds afmatting. Wij mogen als Zijn navol­gers de werken Gods doen, in plaats van bezig te blijven met dode wer­ken. Oppervlakkigheid en gezapig­heid zijn vormen van valse rust, waarbij een afstomping plaatsvindt van het scherpe zwaard van het alles doordringende woord van God, Hebreeën 4 vers 12

(Heb. 04:12).

Nieuw, hemels inzicht

Het duurt meestal een behoorlijke tijd om begrip te krijgen van Gods woord en menselijke overleveringen uitsluitend daaraan te toetsen en zo nodig overboord te gooien. Dat geldt ook voor een aards sabbatsinzicht of een wettische zondagsvisie, als wij inzien dat Paulus alle dagen gelijk achtte.

Verliezen we daarmee vertrouwde en dierbare zaken? Dat kan in het begin zo lijken, maar de hoofdzaak is dat alles gestoeld is op de leer en het leven van Jezus en de apostelen, zodat we een kostbaar verlangen krijgen, om zeven dagen per week Gods wil te doen! Wij zijn niet slechts geroepen de sabbat te heiligen, maar de heilige God spreekt tot ons: “wordt zo ook gijzelf heilig in AL uw wandel” 1 Petrus 1 vers 15 (1 Petr. 01:15). Dit gaat op voor alle zeven dagen van de week zonder onder­scheid! Ons intense verlangen is: “Dat de Here ons zou geven, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtig­heid voor zijn aangezicht al onze dagen”! Lucas 1 vers 74 en 75 (Luc. 01:74-75).

 

Vertrouwensherstel –in de Bijbel. Door Ada Karst

De Bijbel is voor ons van jongsaf aan een vertrouwd boek. Bij het lezen ervan verbonden we ons geloofsle­ven er aan. De Bijbel was voor ons min of meer God zélf. En de passa­ges die we niet begrepen? We namen ze onbegrepen aan. En het zal toch niet voor niets in de Bijbel staan, dachten we dan. Het bijbelgebruik heeft velen aan het denken gezet. Niet alleen men­sen binnen maar ook de mensen buiten de geloofsgroeperingen. Niet alleen wetenschappers, ook leken. Niet alleen mannen, ook vrouwen. Want is het niet wreed, zoals er met bijbelwoorden is omgegaan? Wreed naar ‘buiten’, naar de wereld toe en wreed naar ‘binnen’, naar elkaar toe. Verleden tijd?

Voor veel gelovigen was en is het een verontrustende gedachte dat de Bijbel algemeen ter discussie is gesteld. Iedereen mag dus ‘aan de bijbel’ komen.

Doen wij mee aan de hérbezinning of laten we deze situatie zomaar aan ons voorbijgaan? Ik pleit voor méé- doen, in de zin van opletten wat er wordt gezegd en gedacht. Of het nu van ‘binnen’ of van ‘buiten’ een geloofsgroepering komt. In zo’n tijd van hérbezinning gaat alles ‘op de schop’! Dat werkt eraan mee dat het ‘wankelbare’, dat wat niet ter zake doet, achtergelaten wordt. En des te méér is er in ons geloofsleven de vernieuwende wer­king van Woord en Geest., Wat we in een vroeger geloofsstadium nooit gedacht zouden hebben: het is door de werking van Woord en Geest dat we bestand zijn tegen… bijbelwoorden!

Het Woord is niet geboeid

Jezus, het Woord Gods. Op Hém zijn bijbelwoorden (woorden uit wet en profeten) afgekomen. Hij was ertegen bestand! In eenheid van Geest met de Vader verbonden, kon Hij onderscheiden wat uit een ande­re geest voortkwam. Het te rade gaan bij de Schriften alléén was niet voldoende.

“Er staat geschreven…”, zegt de ver­zoeker van de hele wereld. “Er staat óók geschreven…”, zegt Jezus, de verzoener van de hele wereld. Géén bijbelwoordengebruik voor een opzienbarende machtspositie of voor erkenning in of verbetering van de wereld.

Hoe góed is Jezus ons voorgegaan! Hij ontsteeg dit bijbelwoordgebruik. Het kon Hem niet achterhalen door Hem daarin vast te houden. Het zou de dood zijn voor Zijn en onze gééstelijke ontwikkeling. Maar, gelukkig, het Woord is niet geboeid! Het geloofsleven is losgekoppeld geworden aan het eerste “er staat geschreven” (waarin veel geestelijke wreedheden) en is opgenomen in het tweede “er staat óók geschreven”. En in dat laatste zit een geheimenis.

Vrijuit spreken

Jezus en de Vader, hoe zullen ze met elkaar hebben gesproken? In geheimenissen? We zullen begrijpen dat ze ‘vrijuit’ met elkaar met elkaar spraken. Dat hoefde niet met omwe­gen. Ze hoefden dus geen beeld­spraak te gebruiken om elkaar iets duidelijk te maken. Ze waren immers zélf de ondeelbare eenheid van Woord en Geest. Voordat men­sen eenheidspogingen gingen ondernemen, stond deze enig echte Eenheid al als grote Werkelijkheid opgericht.

En de schare, hoe sprak Jezus met hen? Het was de discipelen opgeval­len dat Jezus tot de ‘scharen’ anders sprak dan met hen. “Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk te kennen.” Als de geheimenissen gekend wor­den kan er vrijuit worden gespro­ken. Verheugd riepen de discipelen dan ook op zeker moment uit “Zie. nu spreekt Gij vrijuit, zónder beeld­spraak te gebruiken”, Matteüs 13 vers 10 tot en met 17 en Johannes 16 vers 25 tot en met 32 en Jesaja 55 vers 8 tot en met 12 (Matt. 13:10-17 en Joh. 16:25-32 en Jes. 55:8-12)! Maar de ‘schare’, hóórde Hem toch spreken en ze zagen toch zijn won­deren?

Ze hadden zelfs van de broden gege­ten! “Maar jullie zijn bij de broden niet tot inzicht gekomen”, zegt Jezus. Want daar ging het om en daar gaat het nog steeds om. Blijven vertoeven bij de beeldspraak van de gelijkenissen? Dat mag best natuur­lijk. Maar wil je ‘Gemeente’ zijn of gemeente’!

‘Gemeente’ en ‘gemeente’

‘Gemeente’ (met een hoofdletter) is niet hetzelfde als ‘gemeente’ (met een kleine letter). Zalig is het voor de Gemeente om Brood te eten in het Koninkrijk van God. Daar hoort de Gemeente, zit­tend met Hem aan Zijn tafel, het vrijuit spreken van Jezus die de geheimenissen van het Koninkrijk verklaart.

Dan delen we in de ondeelbare, onverbrekelijke eenheid van Woord en Geest.

Maar als de Gemeente weer terugvalt op de verhalen en gelijkenissen zoals het er staat, wordt ze weer ‘gemeente’. Dan héét ze wel ‘een liefdevol huisgezin’ te zijn, maar in de praktijk is het vaak nog een heel ouderwets huisgezin, met naar bui­ten toe ‘vrede, vrede’ en tegelijk naar binnen toe: stil jij, mond dicht (monddood). In ‘gemeente’ is dan ook altijd moeite, strijd en geloofs- problematiek.

Het is zéker de bedoeling dat ‘gemeente’ ‘Gemeente’ is. Maar dat is een zaak van kunnen hóren, waar­door de gedachten worden opge­hoogd.

Ieder zal kunnen begrijpen dat er in de Gemeente grote vreugde is van­wege deze, wat ik noem, gouden uit­weg uit alle geloofsproblematiek! Een niet te achterhalen heilsfeit! Vandaar dat de taal van de Gemeente zeer beslist klinkt. En… we kunnen ermee midden in het leven staan.

De Gemeente en de wereld

Wat betreft onze verhouding tot ‘de wereld’ (en we hebben het hierbij natuurlijk niet over allerlei perversi­teiten in de wereld): alles is rein voor de reinen.

Ook wij zijn wereldburgers. En voor alle wereldburgers heeft Jezus Zijn Leven gegeven en verzoening bereid. Dat wil zeggen dat in het leven van alle mensen de Geest werkzaam kan zijn. Voor de Gemeente is niet ‘de wéreld’ zondig! Maar de Geméénte… zij heeft erop toe te zien dat zij zélf niet tot zonde komt. Het zou voor haar ‘zonde tot de dood’ zijn, als ze de openbaring in Woord en Geest niet bij zou houden 1 Johannes 5 vers 16 en 17 (1 Joh. 05:16-17). Met respect kunnen we dus omgaan met onze mede-wereldburgers. In de wereld is zelfs veel wijsheid Lucas 16 vers 8 (Luc. 16:08). In de wereld worden dan ook vaak openlijk misstanden, óók die in het christendom, aan de kaak gesteld. Dat is een goede zaak. De wereld heeft er dan ook geen belang bij dat we ons met een menselijke, uiterlijke eenheid aan haar vertonen. De Gemeente moet haar eigen zaken góed op orde hebben. Om te behouden datgene wat ons zeer ver­rijkt, zullen we als Gemeente vérder leven in de stille verborgenheid mét Christus in God.

 

De strijd van Jezus – die van ons door Jildert de Boer

 

Onlangs hoorden we tot onze verba­zing in een evangelische gemeente, “dat Jezus de aanvechtingen niet had die wij hebben, omdat Hij zondeloos was”. Dit riekt naar een andere Jezus, dan zoals Hij in de Schriften geopenbaard wordt! Een dergelijke Jezus is voor ons onnavolgbaar, omdat hij dan een soort hemels lichaam zou moeten hebben gehad (maar hoe kon Hij dan bijvoorbeeld moe worden? Johannes 4 vers 6 (Joh. 04:06). Of dat Hij ook tijdens zijn ont- lediging en vernedering als mens tegelijkertijd God geweest zou moe­ten zijn, terwijl het Woord leert, dat Hij nu juist de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen en aan de mensen gelijk geworden is Filippenzen 2 vers 7 (Filip. 02:07).

Christus’ dagen in het vlees

Hij was evenwel geboren uit een vrouw, Maria Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04), uit het geslacht van David naar het vlees Romeinen 1 vers 3 (Rom. 01:03) en daarom moest hij con­tinu leren zeggen: “niet mijn wil, maar de wil van Hem die Mij gezon­den heeft” Johannes 5 vers 30; Johannes 6 vers 38; Lucas 22 vers 53 (Joh. 05:30 en Joh. 06:38 en Luc. 22:53), namelijk de wil van Zijn Vader! Dit koste hem voortdurende zelfverloochening en trouw! Naar de geest der heiligheid heeft Hij door zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Here Romeinen 1 vers 4 (Rom. 01:04). Omdat Hij nimmer zon­digde, was het voor de dood niet mogelijk Hem vast te houden Handelingen 2 vers 24 (Hand. 2:24).

Wij hebben echter vanuit Gods woord geleerd en met ons hart ver­staan, dat Jezus is gezonden in een vlees aan dat der zonde gelijk Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03). Hij heeft exact dezelfde strijd gekend en ondervonden, die wij nu op onze beurt voeren en waarbij Hij als Hogepriester kan meevoelen met onze zwakheden. Immers: “Hij is in alle dingen op gelijke wijze als wij verzocht geweest” Hebreeën 4 vers 15 (Heb. 04:15). Zonder te zondigen kwam hij uit deze verzoekingen tevoorschijn en overwon! Daarom kon Hij op een gegeven moment spreken: “De over­ste der wereld komt en heeft aan Mij niets” Johannes 14 vers 30 (Joh. 14:30).

Verschil en overeenkomst

Wat is het verschil en wat zijn de overeenkomsten tussen Jezus en ons? Voor ons geldt dat wij eerst ver­geving van zonden nodig hebben over ons oude leven en daarvoor heeft Jezus Christus verzoening bewerkt aan het kruis van Golgotha, als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou bren­gen 1 Petrus 3 vers 18 (1 Petr. 03:18).

Jezus was verwekt vanuit een godde­lijke zaadcel, die versmolt met een menselijke eicel. Ook Hij heeft op gelijke wijze als de kinderen aan bloed en vlees deel gekregen Hebreeën 2 vers 14 (Heb. 02:14). Jezus had immers het vlees van Maria aangenomen, heeft daarin echter nooit een oud leven geleefd, omdat Hij zijn eigen wil opgaf, om Gods wil uit te leven en de boze kon geen enkele vat op Hem krijgen.

Van meetaf aan was Hij uit God geboren, iets wat bij ons pas bij de wedergeboorte het geval is.

In Zijn voetstappen

Nu staan wij na onze wedergeboorte en met dezelfde kracht van de Geest -waardoor Hij ontvangen was Lucas 1 vers 35 (Luc. 01:35) in de strijd, om niet te zondi­gen, maar in de voetstappen van Jezus te treden 1 Petrus 2 vers 21 en 22 (1 Petr. 02:21-22) en zo -via het verloochenen van onze eigen wil, teneinde Gods wil te doen- Zijn leven te openbaren onder de men­sen.

Hoe heerlijk is het dat de Zoon van God is te volgen op Zijn weg! Hij ontledigde en vernederde Zich tot Zoon des mensen Filippenzen 2 vers 6 en 7 (Filip. 02:06-07) en werd tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem 2 Korinthe 5 vers 21 (2 Kor. 05:21), opdat wij deel zouden krijgen aan de goddelijke natuur 2 Petrus 1 vers 4 (2 Petr. 01:04) en als zonen Gods openbaar zouden worden Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Veel mensen proberen slechts Jezus te volgen, maar in de kracht van de Geest is het werkelijk mogelijk Zijn voetstappen te drukken!

De realiteit van de strijd

Natuurlijk gaat dit gepaard met veel strijd, maar onze troost is dat Hij diezelfde strijd aan den lijve heeft ondervonden. Ook Hij had kunnen vallen tijdens de verzoeking door de duivel in de woestijn, want dit was geen toneelstukje of demonstratieve opvoering, maar harde realiteit. Het geweldige is dat de Zoon des mensen in de afhankelijkheid van de Vader bleef, en met het zwaard van het Woord en in de kracht van de Geest, de duivel weerstond. De strijd was evenwel geen farce en het ging Hem beslist niet van een leien dakje af. Het was een echte strijd, waarin Hij overwon!

Nu kent Hij onze strijd uit eigen ervaring en Hij staat ons als barm­hartig en getrouw Hogepriester bij en Hij bidt en pleit voor ons, opdat wij niet alleen het fundament van zondenvergeving in ons leven heb­ben, maar opdat Hij ons overwin­ning op de zonde kan laten smaken. Zelf was Hij al jong met die strijd begonnen: “Boter en honig (beeld van overwinning) zal Hij eten, zodra Hij het kwade weet te verwerpen en het goede te verkiezen” Jesaja 7 vers 15 (Jes. 07:15).

Achter de Voorloper aan

Het is duidelijk dat om dit heerlijke doel -gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus, Gods Zoon, de eerstgebo­rene onder vele broeders Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29) te bereiken er een weg van gehoorzaamheid gegaan dient te worden. Zo heeft Hij -hoewel Hij de Zoon was- de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft gele­den, namelijk in de verzoekingen Hebreeën 5 vers 8; Hebreeën 2 vers 18 (Heb. 05:08 en Heb. 02:18).

Op die weg door het vlees of de aardse natuur heen Hebreeën 10 vers 20 vertaling Brouwer (Heb. 10:20) en het proces dwars door de geestesmachten in de hemelse gewesten heen Hebreeën 4 vers 14; Efeze 6 vers 12 (Heb. 04:14 en Ef. 06:12) leren we het kruis op te nemen, onszelf te verloochenen en Hem te volgen.

In Jezus’ strijd en ontwikkeling was er een toename in wijsheid Lucas 2 vers 52 (Luc. 02:52) en als wij trouw zijn in Hem en God daarom bidden Jakobus 1 vers 5 (Jak. 01:05) zal deze goddelijke wijsheid ook gaan­deweg ons deel worden. Het is Gods bedoeling dat wij zoals Hij wandelen 1 Johannes 2 vers 6 (1 Joh. 02:06), onszelf reinigen gelijk Hij rein is 1 Johannes 3 vers 3 (1 Joh. 03:03) en overwinnen gelijk Hij heeft over­wonnen, om met Hem op de troon (= heerschappij) mee te zullen rege­ren Openbaring 3 vers 21 (Openb. 03:21).

Onze Voorloper Hebreeën 6 vers 20 (Heb. 06:20) heeft tijdens Zijn dagen in het vlees een immense strijd geleverd Hebreeën 5 vers 7 (Heb. 05:07) en langs die weg alle goddelijke heerlijkheid in Zich opgenomen, die Hij bij Zijn vleeswording had afge­legd Kolossenzen 1 vers 19; Kolossenzen 2 vers 9; Filippenzen 2 vers 6 tot en met 8 (Kol. 01:19 en Kol. 02:09; vgl. Filip. 02:06-08).

Geestelijke ontwikkeling

Laten wij beseffen dat er nog veel aangroeisels van de boze weg moe­ten, door de Geest bewust te maken de werkingen des lichaams te doden Romeinen 8 vers 13 (Rom. 08:13) en menselijke dwaashe­den en onrijpheden af te leggen in ons leven. Op die wijze komt de vrucht van de Geest, het wezen van de Christus oftewel de goddelijke natuur in ons tot verdere openba­ring.

Willen wij deze weg tot heil voor 100% gaan? Alleen via dit ontwikke­lingsproces worden we geschikt voor de grootste taak van meeregeren, om met Hem te dienen, te bevrijden, in wijsheid te handelen en met hem te oordelen over de wereld en de enge­len 1 Korinthe 6 vers 2 en 3 (1 Kor. 06:02-03).

Geve God ons genade in de situaties en verzoekingen van ons leven de ontwikkelingsmogelijkheden te benutten, om in waarheid en liefde in elk opzicht naar Hem toe te groei­en die het hoofd is, Christus Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15).

Want het voegde Hem, … dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman van hun behoudenis door lijden heen zou volmaken Hebreeën 2 vers 10 (Heb. 02:10).

 

De impact van hemelse wijsheid door Cees Maliepaard

De apostel Jakobus stelt in zijn brief aardse wijheid tegenover hemelse wijsheid en geeft aan dat het uiter­aard gaat om de beleving van deze ‘wijsheid van boven’. Cees Maliepaard bespreekt in dit artikel de verschillende aspecten van deze wijs­heid en geeft op duidelijke wijze aan hoe deze een positieve invloed bij het functioneren van ons geloofsleven behoren te hebben (-red.).

“Maar de wijsheid van boven is voor­eerst rein, vervolgens vreedzaam, vrien­delijk, gezeglijk, vol van ontferming en goede vruchten, onpartijdig en onge­veinsd” Jakobus 3 vers 17 (Jak. 03:17).

Het allernoodzakelijkste

Wie zich de hemelse wijsheid wil eigen maken, zal allereerst rein van hart dienen te zijn. Vanzelfsprekend wordt dat niet bereikt door de dage­lijkse wasbeurten die mensen ple­gen aan te wenden, want lichamelij­ke reinigingshandelingen zijn wel uit hygiënisch oogpunt wenselijk, maar hebben nu eenmaal niets van doen met een reine levenswandel. Wat ons aan de buitenkant aankleeft is gemakkelijk met water en zeep of badschuim te verwijderen, maar wie naar de innerlijke mens bezoedeld is, kan zich beter reinigen met het badwater van het Woord en met het bloed van Jezus. Dóet iemand dat, dan zal hij bemerken dat een goed resultaat absoluut gewaarborgd is. Het zal ieder die met Gods heilsplan op de hoogte is, opgevallen zijn dat de door God geboden mogelijkheid tot reiniging van geest en ziel uit twee delen bestaat: Een mens wordt rein door de waarde van Jezus’ bloed aan te wen­den, en daardoor vrij te komen van elke bezoedeling van geest en ziel. x Die mens blijft rein door de inwer­king van Gods woorden uit de Schrift en door aan de woorden gehoor te geven die de Heer in het hart spreekt.

Wie rein van denken is geworden, zal van daar uit vreedzaam bezig kunnen zijn. Andersom werkt het niet. Wie als natuurlijk mens een vreedzame instelling heeft, zal best een prettig mens om mee om te gaan kunnen wezen. Zo iemand zal een ander niets opdringen, ook geen onreine handelingen. Maar hij of zij zal nooit voor zichzelf reinheid van denken kunnen bewerkstelligen. Want dat lukt slechts onder invloed van Gods hemelse wijsheid, die het schepsel volkomen gaaf doet zijn.

Vredestichters

Van Jezus is bekend dat Hij destijds niet gekomen is om vrede op aarde te brengen Matteüs 10 vers 34 (Matt. 10:34). Dat kon ook niet, want vóór dat Hij als de Vredevorst kon opereren, dienden eerst de vorst der duisternis en Koning Dood van hun tronen gestoten te worden. Hij is trouwens nog steeds mét ons als de grote triomfa­tor in de strijd die wij te voeren heb­ben, maar tegelijkertijd als degene die garant staat voor de vrede met God in het milde klimaat van het hemelse Jeruzalem. Wanneer de boze ons aanvalt, zullen we de strijd niet schuwen. Maar dat betekent allerminst dat we op voor­hand al op het oorlogspad zijn, want Jezus helpt ons al vanaf het begin onze voeten te richten op de weg van de vrede Lucas 1 vers 79 (Luc. 01:79). Later geeft Hij z’n discipelen een ‘meesterlijke’ zegen met de woorden: “Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u” Johannes 14 vers 27 (Joh. 14:27). Vrede is één van de kenmerken van de Geestvervulde christen. Het is dan ook volkomen terecht dat Paulus in Romeinen 8 vers 6 (Rom. 08:06) schrijft: “De gezindheid van de Geest is leven en vrede”.

Hij geeft in diezelfde brief te ken­nen: “Gerechtvaardigd uit het geloof hebben we vrede met God door onze Heer Jezus Christus” Romeinen 5 vers 1 (Rom. 05:01). Maar daar blijft het niet bij! We heb­ben niet alleen vrede met God en met diens eerste Zoon, maar (voor zover het van ons afhangt) zullen we “vrede met alle mensen hebben” Hebreeën 12 vers 14 (Heb. 12:14). Ik denk dan ook dat iedere oprechte christen de vrede “”Gods in zich zal hebben en daar ten volle vrede mee heeft.

Vriendelijk en gezeglijk

Wie zich door de Geest laat leiden, zal nimmer als een kribbig mens te boek staan. God snauwt nooit, Jezus blaft nimmer iemand af en van ons zal gezegd mogen worden: “Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend” Filippenzen 4 vers 5 (Filip. 04:05). Het is gewoon een genot in een gemeenschap vol vriendelijke mensen te verkeren, want dat geeft een duidelijke indica­tie van het leven in het geestelijke klimaat van het Koninkrijk van God. Ook als men tegen iemand in moet gaan, zal dat op een vriendelijke, de mens aanvaardende manier kunnen wezen. Gods rechterhand staat immers voor de werking van zijn Geest? Nou, van die Geest heeft Hij aan ons gegeven. Dus kunnen we vrijuit met onze rechterhand de hand van een ander drukken! Iemand die ongezeglijk is, zal eigen­lijk niet in het lichaam van Christus kunnen functioneren. Dat betekent overigens niet dat je alles wat in de gemeente naar je toe­komt, maar voor zoete koek zal moe­ten slikken. Zelfs de profetieën die­nen getoetst te worden, dus zeker ook de preken, de artikelen en de bijbelstudies. Want echt hoor: als ik in een gemeente een preek houd, heb ik niet de gedachte een ver­meende pauselijke onfeilbaarheid te bezitten. Iedereen zal (op een vrien­delijke manier) corrigeerbaar moe­ten wezen. Zelfs wanneer een cor­rectie onterecht is, zal de reactie erop vanuit de gezindheid van Christus dienen te zijn. Want onze vriendelijkheid mag immers aan alle mensen bekend wezen! Natuurlijk zijn er situaties waarin het niet terecht is van iemand een vriendelijke reactie te verwachten. Jezus zal de Farizeeën écht niet al glimlachend ‘Adderengebroed!’ toe­gevoegd hebben. Hij onderkende dat de meeste Farizeeën niet meer dan ordinaire farizeeërs waren! Zo zal ook niemand de eventuele verkrach­ter van z’n kind met uitgestoken hand tegemoet treden. Ik mag hopen dat zulks voor iedereen dui­delijk is.

Waar ben je vol van?

Een volgroeide zoon van God zal (naar het evenbeeld van zijn Vader) vol van ontferming en goede vruch­ten zijn. De Vader ontfermt zich over ieder die tot Hem komt, onge­acht iemands voorgeschiedenis. Zo zullen ook wij een eventuele zondaar waar we mee geconfron­teerd worden, niet afwijzen ofwel eens even ‘fijntjes’ de waarheid zeg­gen. Trouwens, werd dat laatste maar écht gedaan. Zou men de ont­spoorde mens in zo’n geval altijd maar met Gods waarheid confronte­ren! Want dat is immers de door Jezus aan het kruis behaalde over­winning op basis van de door Hem betaalde losprijs, waardoor zelfs de grootste crimineel (bij oprecht berouw) met de eeuwige God voor altijd verzoend kan worden. In de gemeente zullen we ons ont­fermen over hen die op een bepaald moment zwak zijn. Vandaag is dat iemand waarover jij je ontfermen kan, morgen heb je wellicht zelf hulp nodig. Dat is geen schande hoor, want daarvoor heeft God ons immers aan elkaar gegeven. We zul­len elkander tot een hand en een voet zijn, tot een oog en een oor en (af en toe) ook tot een mond! De ander aanhoren en dingen opmer­ken is meestal van groter belang dan het woord tot iemand richten.

Je mag jezelf zijn!

Jacobus bedoelt met onpartijdig zijn niet dat je nooit partij zou mogen kiezen, want dan zou geen mens ooit nog ergens mee in kunnen stemmen of iets verkeerds af kun­nen wijzen. Hij wil hiermee zeggen dat we nimmer vooringenomen zul­len wezen.

We zullen het niet op voorhand oneens zijn met ideeën die niet uit onze ‘club’ komen, en net zomin dienen we achter opvattingen te gaan staan, alleen omdat de verkon­diger ervan binnen onze gelederen gevonden wordt. Het enige dat telt, is of onze Heer er de bron van is. We dienen er evenzo voor te waken, hypocriet te wezen. Voor huichelarij is in het Koninkrijk Gods nu een­maal geen plaats. Daarom zullen we niets voorwenden wat in ons geeste­lijke hart geen wezenlijke klankbo­dem vindt. Iemand die alle facetten van het leven met de Heer nog niet bevatten kan (en wie kan dat wel!) moet niet de indruk geven of hij een allround ingezetene van het hemelse koninkrijk is.

Daar groeien we naar toe. En daar­om mogen we te allen tijde gewoon onszelf, echt écht zijn!

 

De uitnodiging door Jan H. Weerd

 

“Ik ben gekomen van de hemel, om de wil te doen van degene, die Mij gezonden heeft” Johannes 6 vers 18 (Joh. 06:18).

Wat een uitspraak van de Heer! Hij is gekomen om Gods wil te doen! Het is bijna niet te vatten, als je bedenkt hoe Hij dat in praktijk gebracht heeft. Onbegrepen, ver­guist en uiteindelijk vermoord. Anders kan ik het niet noemen. Wat had Hij fout gedaan? Water in wijn veranderd, mensen genezen, men­sen bevrijd, mensen gevoed met brood zoals van de bakker en met geestelijk brood, mensen bemoe­digd, vermaand, de weg gewezen, geleerd, mensen gewaarschuwd voor gevaren en verkeerde gedachten, voor mensen op de bres gestaan door voor hen te bidden en ga zo maar door.

Die Jezus is voor jou en mij geko­men. Geweldig, nietwaar? Wat moet Hij veel van zijn Vader hebben gehouden en nog steeds houden. Zeg nou zelf, wie deed en doet Jezus dit na?

Wat moet Hij ook veel van ons hou­den. Het ging immers om ons, dat Hij is gekomen! De Here Jezus had maar één ding op het oog: Hoe kan ik de kroon op de schepping, de mens, redden van een totale onder­gang?

Overwinning

En het is Hem gelukt! Tot het einde toe heeft Hij Gods wil volbracht! Het leek een totale ondergang te worden. Van God en mens verlaten. Hoe moet de Here Jezus zich gevoeld hebben? Eenzaam, in de steek gela­ten, een afschuwelijke pijn in Zijn lichaam, hoon en spot. En toch: Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen!

Ik kan het niet begrijpoen, om zulke woorden te spreken op zo’n moment. En toch weer wel! De Here Jezus was vol van Gods kracht, de heilige Geest. Hij wist ook wat er ging komen. Een ontmoeting met het rijk der duisternis, alle zonde­machten en ziektemachten zouden Hem opwachten in het dodenrijk. In de Hof van Getsémané had Hij de strijd gestreden.

Het was echter ook de plaats waar God opnieuw tot Hem gesproken had door een engel. Een moment, dat doet denken aan de verheerlij­king op de berg, waar Mozes en Elia met Jezus spraken over het einde in Jeruzalem. Maar ze zullen daar vast ook met de Heer gesproken hebben over het nieuwe begin. Dat Hij genoeg kracht zou bezitten om het rijk der duisternis te ver­slaan.

Wij weten nu wat er gebeurd is! Hij kwam tot opstanding uit de doden! Als eerste mens overwon Hij de dood en het dodenrijk. Ze konden Hem niet vasthouden! De Here Jezus nam zelfs een schare krijgsgevangenen mee, mensen die gevangen waren genomen door machten der duisternis. Jezus pre­dikte de boodschap van bevrijding en herstel in het dodenrijk en bevrijdde mensen die gebonden en gevangen waren en leidde ze uit de hel naar het Koninkrijk Gods.

Essentie

Dat is het nu juist waar het in het evangelie om gaat! De boodschap die we mogen uitroepen en verkon­digen, proclameren! De boodschap van bevrijding en herstel, van nieuw leven! We mogen mensen vertellen dat Jezus je wil meenemen en wil leiden uit de hel van het leven en het Koninkrijk Gods wil binnenleiden! Het gaat zelfs nog een stapje verder.

De Here Jezus nodigt ons uit om met Hem nieuw te drinken van de wijnstok in het Koninkrijk Gods. Hij verlangt er naar dat we zijn waar Hij is, zodat we zijn Heerlijkheid, die Hij van van Zijn Vader heeft gekre­gen, aanschouwen, ervan genieten en er door gesterkt worden.

Wonderlijk, nietwaar? En gaaf! Op aarde zijn en toch tegelijkertijd in het ‘Heilige der Heilige’ kunnen ver­toeven. De Here Jezus is ons voorge­gaan en heeft de weg gebaand! Zo zien we waar het toe kan leiden als je bereid bent om de wil te doe%r van degene die je gezonden hebt. Ik bid dat, als je dit leest, er een verlan­gen zal zijn om in de voetsporen van de Here Jezus te volgen. Laten we ons leven met Hem delen.

Misschien is het nodig opnieuw een keuze te maken. De Heer zegt: Volg Mij! God zei: Deze is mijn Zoon, de Uitverkorene, hoort naar Hem! Laat je hart naar hem uitgaan! Bid en je zal gegeven worden. Klopt en er zal opengedaan worden. Zoekt en je zult vinden, want God en Jezus zoe­ken jouw en mijn hart. Opdat wij één zijn.

 

Doe dit en gij zult… door Froukje Huis

Ik moet wel om half elf thuis zijn, want dan komen mijn schoonou­ders”, zeg ik tegen de instructeur, terwijl ik achter het stuur schuif. “Komt dik voor mekaar!”, stelt hij mij gerust. “Alles in orde?” Kijkend in de spiegels, voel ik of ik bij de pedalen kan komen en maak mijn riem vast.

Dan start ik de auto en wil wegrijden. “Ho!, eerst kijken!” Gehoorzaam ‘kijk’ ik, er komt niets aan en voorzichtig rij ik de straat uit. Tegen tienen zijn we midden in het dorp. “Hier links af”, zegt de instructeur en we rijden de hoofd­weg op.

“Hé daar gaan mijn schoonouders”, roep ik opeeens.

“Stoppen!” beveelt mijn leermeester en keurig langs de rand van de stoep stop ik.

Hij opent het portier en zegt: “Wilt u misschien meerijden?” Verbaasd kij­ken de oude mensen op, maar dan zien ze mij achter het stuur zitten. “O, nee, geen sprake van!” zegt oma ‘angstig. “Zij moet het nog leren. Ik ga niet mee”.

“Nou ik wel”, vindt opa, “er kan je niks gebeuren!” En hij zit al achter­in. Oma aarzelt nog maar alleen een half uur lopen, lokt haar ook niet aan, dus stapt ze ook maar in. “Aan het eind van het dorp linksaf”, beveelt de instructeur. “Bij het vol­gende verkeerslicht rechts… Denk aan het voorsorteren… Goed uitkijken, van rechts komt een auto aan- racen”.

Stipt volg ik zijn bevelen op en zo bereiken we veilig, precies om half elf, ons huis. Opa bedankt de instructeur dat ze mee mochten rij­den en oma is blij dat het vanmor­gen zo gemakkelijk ging. “Hoe vond u het?” vraag ik. “Och er is eigenlijk niks aan, hè? Die man zegt je precies voor wat je moet doen!”

Aan deze gebeurtenis van vijfender­tig jaar geleden moest ik denken, toen ik vanmorgen in de Bijbel las: “Doe dat en gij zult leven”. Bij het autorijden had ik de meeste moeite met schakelen en juist het steeds veranderen van richting kostte me veel inspanning. Oma dacht: ‘Doe dat en gij zult (goed) autorijden’ en daar had ze gelijk in. Jezus zegt het ook zo eenvoudig tegen de man die Hem vraagt hoe hij eeuwig leven kan ontvangen. “Hoe staat het in de wet?” “God lief­hebben met geheel uw hart, ziel, kracht en verstand en uw naaste als uzelf”, antwoordt de man. Dan zegt Jezus: “Doet dat en gij zult leven”. Alsof het zo gemakkelijk is om de wet te houden! Petrus zegt er dit van in Handelingen 15 vers 10 en 11 (Hand. 15:10-11): “Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals van de disci­pelen te leggen, dat noch onze vade­ren, noch wij hebben kunnen dra­gen?”.

Dan geeft hij echter ook de oplos­sing: “Maar door de genade van de Here Jezus geloven wij behouden te worden op dezelfde wijze als zij”. Deze blijde boodschap mochten zij verkondigen en die heeft na 2000 jaar ook ons bereikt. Jezus heeft voor ons de wet vervuld en wie in Hem gelooft heeft eeuwig leven. Door genade ben ik behouden. U ook?

 

 

 

2001.07-08 nr. 413

2001.07-08 Levend geloof nr. 413

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

 

“De woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven”, sprak Jezus tot Zijn discipelen Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63). Wel eens nagedacht over de impact van deze woorden? Het geeft de geweldige betekenis aan van datgene wat Hij zei tijdens Zijn bediening op aarde. Ze waren immers door Gods Geest geïnspireerd, want Hij maakte tegelijkertijd de opmerking dat het de Geest is die levend maakt. Dat betekent dat de woorden die wij uitspreken als Zijn volgelingen, ook door Gods Geest tot leven kunnen komen en een positieve uitwerking hebben in de levens van hen tegen wie wij ze uitspreken. We zijn immers geroepen Zijn voor­beeld te volgen?

Dat geldt uiteraard ook voor het geschreven woord, dus ook ten aanzien van de verschillende artikelen zoals deze gepubliceerd worden in ons blad. Ze worden niet ‘zo maar’ geschreven, omdat we het blad vol moeten hebben, maar omdat we als schrijvers het verlangen hebben dat ook anderen zullen delen in alles waarvoor de Heer ons in Zijn grote liefde de ogen geopend heeft. En dat is heel veel! Niet voor niets heeft Jezus gezegd dat Hij ons leven en overvloed wil geven. Gods voorraadkamers zijn onuitputtelijk. Hij houdt ze niet gesloten maar deelt uit!

Aan ons wordt slechts gevraagd of wij ons open willen stellen voor alles wat Hij ons wil geven. Als wij dat doen geeft God de garantie dat het ons aan niets zal ontbreken: Want een ieder, die bidt, ontvangt, en wie zoekt, vindt, en wie klopt, hem zal opengedaan worden, want God wil het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden Matteüs 7 vers 7 tot en met 11 (Matt. 07:07-11).

En iedereen die ‘het goede’ heeft ontvangen is op zijn beurt weer een uitdeler geworden. Vandaar dat wij als schrijvers in Levend Geloof uitdelers willen zijn van het goede nieuws, met als doelstelling dat ons geloofsleven daarbij wordt gestimuleerd, geactiveerd en eventueel gecorrigeerd, zodat wij (schrijvers en lezers) uiteindelijk ten volle gaan beantwoorden aan Gods grote verlangen om echte vertegenwoordigers van Hem en Zijn Koninkrijk te zijn.

 

Bij de voorplaat door redactie

De verhalen over het leven van Jozef inspireerde Gustave Doree tot het maken van verschillende illustraties. Eén ervan publiceerden wij in het laatste nummer, terwijl deze keer de tekening is gebaseerd op Genesis 45 vers 1 tot en met 9 (Gen. 45:01-09). Jozef maakt zich hier bekend aan zijn broers, die hem naar Egypte hadden gebracht. Zij schrokken daarvan zodanig dat zij “van schrik voor hem terugdeinsden” (vs. 3).

Maar Jozef stelde hen gerust door te zeggen dat dat het God was die hem naar Egypte had gezonden om hen in het leven te behouden (vs. 5).

 

Zomeraktie 2001

In dit tweede zomernummer nog weer even aandacht voor onze financiële zomeraktie. Inmiddels wel bekend bij onze lezers. Het is de enige keer per jaar dat we wat extra aandacht vragen voor de financiële kant van ons geloofswerk.

Vrijwel direct na verschijning van ons vorige nummer ontvingen wij de eerste spontane reacties, waar we uiteraard erg dankbaar voor zijn. Omdat het echter bij sommi­gen vaak zo is dat er gedacht wordt: o ja, nog even een extra bijdrage overmaken voor dit goede werk en het komt er verder niet van om de daad bij het woord te voegen, nog even deze herinnering.

Het is belangrijk dat het werk van Levend Geloof ook financiëel op gezonde wijze kan blijven functio­neren en we twijfelen er niet aan dat vele van onze lezers dezelfde mening zijn toegedaan. Zoals we in ons vorig nummer al aangaven sluiten we geen acceptgiro’s bij zodat we rekenen op uw eigen ini­tiatief. U kunt bij uw overschrijving gebruik maken van de rekening­nummers zoals deze vermeld staan op pagina 2. En bij voorbaat veel dank voor uw medewerking!

Tenslotte nog een citaat uit een brief van een lezeres uit België: “We zijn blij en bemoedigd door het blad Levend Geloof en we bid­den ook voor wijsheid en openba­ring zodat de schrijvers inzicht krij­gen door Gods Geest”. En een lezer uit Nederland liet zijn gift verge­zeld gaan met de opmerking: “Van een dankbare broeder”.

 

Onze plaats in de geestelijke wereld door Gert Jan Doornink

Behalve de natuurlijke wereld heeft ieder mens ook te maken met de geestelijke wereld. Maar weinig mensen zijn zich bewust dat de geestelijke wereld juist bepalend is hoe we in de natuurlijke wereld functioneren. Dit artikel beoogt een basisinzicht te ver­schaffen hoe wij als christenen een speciale plaats hebben gekregen in deze geestelijke wereld, waardoor ons bestaan en leven in overeenstemming kan zijn met Gods wil en bedoeling.

De bron van alle leven

God is de bron van alle leven. Dat is een rotsvaste zekerheid voor ieder­een die tot geloof gekomen is door te geloven in Jezus Christus, Gods Zoon. Deze zekerheid heeft God door Zijn Geest in ons hart gelegd en kan op geen enkele wijze teniet gedaan worden.

Wij stellen dit even met nadruk vast omdat in onze dagen dit vastaande gegeven op allerlei wijze wordt aan­gevallen en vaak bespottelijk wordt gemaakt. ‘Het is toch allang door de wetenschap achterhaald’, wordt er dan gezegd, ‘dat er geen werkelijke God als Opperwezen bestaat’. Sommigen spreken nog wel van een ‘hogere macht’, maar in God gelo­ven, zoals de christenen dat doen, wordt als dom en dwaas beschouwd. Dit is dan ook precies zoals David al zegt in de Psalmen: “De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God” Psalm 14 vers 1 en Psalm 53 vers 2 (Ps. 014:001 en Ps. 053:002).

‘Geloof en ‘wetenschap’ zijn twee totaal verschillende terreinen die, zodra men deze gaat vermengen beide ongeloofwaardig worden. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat een gelovige geen wetenschapper kan zijn, of een wetenschapper geen gelovige. Geloof kan echter nooit wetenschappelijk verklaard worden, maar wat belangrijker is, heeft ook geen wetenschappelijk bewijs nodig! In de brief aan de Hebreeën wordt een zeer duidelijke definitie van geloof gegeven. In Hebreeën 6 vers 1 (Heb. 06:01) lezen we namelijk dat geloof de zekerheid is van de dingen die men hoopt en het bewijs van de dingen die men niet ziet. Een gelovige behoort dan ook immuun te zijn voor alles wat uit de ongelovige wereld op hem afkomt. Het zal hem niet deren als men het geloof van de christenen absurd en dwaas vindt, of als men, om een voorbeeld te noemen, God niet meer met een hoofdletter schrijft. Dit is niet een onverschilligheid, want in zijn hart vindt iedere gelovige het natuurlijk jammer als iemand onge­lovig is en heeft hij ook altijd het verlangen dat de ander tot geloof komt.

Naar een vier-eenheid

Hoe stellen wij als gelovigen God eigenlijk voor? “God is Geest”, zegt Jezus in Joh. 4:4, en een geest kun je toch niet zien? Inderdaad, maar God is niet verborg gen gebleven, Hij is ‘zichtbaar’ geworden in zijn Zoon. In Hem, Jezus Christus, toonde God hoe dicht Hij bij de mensen staat. De mens is de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk. Het is dan ook geen wonder dat God juist in en via een mens toonde wie Hij was en is. In de Zoon toonde God hoe Hij ver­langend is dat ieder mens ook zo gaat worden als de Mens: Jezus Christus. Want Gods grote verlangen en doel is uiteindelijk de volledige openbaring van, wat we zouden kun­nen aanduiden als een vier-eenheid: Vader, Zoon, en mens bewerkt en samengevoegd door Gods Geest. Dat is heel iets anders dan de drie-een- heid waar het naam-christendom een dode, dogmatische leerstelling van heeft gemaakt. De werkelijke Gemeente van Christus komt niet tot stand door een of ander vroom ritueel, door theologisch denkwerk of verstande­lijk uitgedachte systemen, maar wordt gevormd door de ware gelovi­gen. Zij worden aaneengesmeed door Gods Geest en verbonden met de Vader en de Zoon. Dit is een groei- en rijpingsproces waarbij iedere waarachtige gelovige betrokken is, en die uiteindelijk als resultaat zal hebben: de gemeente, , stralend, zonder vlek en rimpel, zodat zij heilig is en onbesmet. Zo zal het Koninkrijk Gods en de volle openbaring daarvan, tot stand komen.

Onze taak in deze tijd

Maar zover is het nu nog niet. In deze overgangstijd is het zaak dat we onze plaats als christen hebben ingenomen zodat we ons tenvolle ingeschakeld weten in het plan dat God voor ogen heeft. Daarom zullen we ons ook volledig bewust moeten zijn dat we een geestelijke plaats hebben ontvangen. Paulus ver­woordde dit bijna tweeduizend jaar geleden al met de woorden: “Hij heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus” Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06). Paulus spreekt hier dus niet in het enkelvoud, maar in het meervoud. Iedere waarachtige christen mag zich bewust zijn van deze plaats. Wij hebben dezelfde plaats als Christus ontvangen! En dan kunnen we alleen maar zeggen: wat een rijk­dom, wat een heerlijkheid! We behoren echter niet over het hoofd te zien dat dit een grote verantwoordelijkheid met zich mee­brengt. Deze plaats is niet een plaats die we in ons luie stoel doorbren­gen, inactief en afwachtend. Integendeel, deze plaats maakt ons bewust dat we een geweldige taak hebben.

Vanwege het feit dat God ons met zijn Geest heeft vervuld, gaan we de strijd met de verkeerde geesten aan, zoals ook Jezus dat deed. En zoals Jezus de door Satan geïnspireerde geesten bestreed en overwon, mogen ook wij dat doen. Verkeerde geesten zijn er legio en in allerlei variaties en gradaties. De duivel heeft heel wat ijzers in het vuur om ons aan te vallen met daar­bij als doelstelling ons functioneren in dienst van Gods Koninkrijk af te remmen en ’t liefst geheel onmoge­lijk te maken. Daarom schrijft dezelfde Paulus, die we zoéven al citeerden, dat we te “worstelen heb­ben tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze gees­ten in de hemelse gewesten” Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12).

Waarom gebruikt Paulus hier het woord ‘worstelen’ terwijl we toch weten dat Gods Geest die in ons is vele malen sterker is dan alle ver­keerde geesten samen? Dan is ‘wor­stelen’ of’strijden’ toch overbodig geworden? Daar zijn verschillende redenen voor, waarvan de voornaam­ste is dat God ons tot sterke, krachti­ge gelovigen wil maken, die zélf leren elke vijandelijke aanval te weerstaan en te overwinnen, maar Hij wil ook dat we inzicht krijgen in de geestenwereld die velen gebon­den houdt en waardoor we, bij gebrek aan inzicht, anderen niet werkelijk zouden kunnen helpen.

Onderscheiding van geesten

Nu moeten we natuurlijk wel op onze hoede zijn dat er niet een soort ‘geestencultus’ bij ons ontstaat, zodat we overal de duivel in zien. Dan komen we weer in een bepaald systeem terecht, waardoor we mis­schien expert menen te zijn op het gebied van kennis betreffende ver­keerde geesten, maar er geen werke­lijke overwinning over kunnen erva­ren. Na bevrijding is daarom een gezonde en evenwichtige groei, en het functioneren ervan, een absolute must. Het is nooit Gods bedoeling dat we in het beginstadium van ons geloofsleven blijven steken. We behoren op te groeien tot stabiele, volwassen christenen. Dan leren we ook op de juiste wijze om te gaan met het onderscheiden van geesten. Geesten hebben een bepaalde naam en als we door Gods Geest geopenbaard krijgen hoe ze heten, kunnen we ze aanspreken in die naam en uitdrijven in de naam van Jezus.

Enkele voorbeelden in dit verband. In Markus 1 lezen we over Jezus die in de synagoge te Kapernaüm te maken krijgt met iemand die beheerst wordt door een onreine geest. We lezen dan hoe Jezus deze geest bestraft en uitdrijft, tot grote verbazing van allen die dit meema­ken. Al eerder hadden ze versteld gestaan over de leer die Hij bracht, omdat “Hij leerde als gezaghebben­de, en niet als de schriftgeleerden” Markus 1 vers 22 (Mark. 01:22). Maar nu ze dit meemaakten moesten zij wel tot de conclusie komen dat dit “een nieuwe leer met gezag” was, want “ook de onreine geesten geeft Hij bevelen en zij gehoorzamen Hem!” Markus 1 vers 27 (Mark. 01:27). In het boek Handelingen, dat de beginontwikkeling van de gemeente van Christus beschrijft, lezen we ook op verschillende plaatsen hoe boze geesten moeten wijken voor de naam van Christus, als deze met autoriteit gepredikt wordt. In Handelingen 8 vers 7 (Hand. 08:07) bijvoorbeeld lezen we over de uitwerking van de predi­king van Filippus in Samaria: “Van velen, die onreine geesten hadden, gingen deze onder luid geroep uit” (vs. 7). En in Handelingen 16 vers 18 (Hand. 16:18) lezen we hoe Paulus achtervolgd werd door een vrouw met een waarzeg­gende geest. Tot er een moment kwam dat Paulus zich tot die geest richtte met de woorden: “Ik gelast u, in de naam van Jezus Christus, van haar uit te gaan”. Het gevolg was: “En hij ging uit op datzelfde uur”.

De grote manipulator

Er zijn geesten die zich openlijk manifesteren, maar er zijn ook talrij­ke geesten die op een ‘verborgen wijze’ hun werk doen en die zijn vaak het gevaarlijkste! Zij worden allemaal geïnspireerd door de grote manipulator achter dit alles: Saten, de vorst der duisternis. Paulus spreekt (in Efeze 2 vers 2) over “de overste van de macht der lucht, de geest die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoor­zaamheid”.

Die tijd is nu, voor hen die zelf bevrijd en tot geloof gekomen zijn, voorbij. Wij behoren niet meer tot de categorie ‘kinderen der ongehoor­zaamheid’ maar zijn nu ‘nieuwe scheppingen in Christus’. Maar dat betekent dus tevens dat wij een geweldige taak hebben ten aanzien van iedereen die deze stap nog niet genomen heeft. Natuurlijk is het een groot verlangen van iedere gelovige dat iedereen het werkelijke evangelie ook leert kennen en beleven. Gods Geest wil ons leiden wat onze taak daarin is. Soms hebben wij een onopvallende taak ten aanzien van één bepaald persoon, soms gebruikt de Heer ons voor een groot aantal mensen. Hoe wij in Zijn dienst staan is minder belangrijk, als we maar functioneren naar Zijn bedoe­ling. Daarbij is het altijd weer de liefde van Christus die ons dringt. Een waarachtig christen is er niet op uit spectaculaire dingen te doen om op te vallen. Dan is steevast een ver­keerde geest in het spel. Hij laat zich rustig leiden door de Geest van God die in en door hem werkzaam wil zijn en samenwerkt met onze geest. In dit verband is het ook belangrijk op onze hoede te zijn voor verkeer­de, wat ik zou willen noemen, leer- geesten. Dat is wel één van de meest geraffineerde vormen waarin Satan infiltreert binnen de gemeente van a Christus. Verkeerde leringen hebben” al heel wat onheil aangericht en tot op de dag van vandaag is Satan actief op dit terrein. De gezonde leer, waarvan in de brie­ven van de apostelen op verschillen­de plaatsen wordt gesproken, is de leer van het Koninkrijk. Door het evangelie van het Koninkrijk der hemelen leren we onder alle omstandigheden het licht van de duisternis te onderscheiden. Dan beproeven we de geesten of ze uit God of uit de verkeerde bron afkom­stig zijn.

Verkeerde geesten staan te allen tijde de openbaring van het Koninkrijk Gods in de weg. Zij werken belemmerend. Daarom was Jezus ook altijd radicaal in de aan­pak ervan en sprak: “Indien Ik door de vinger Gods de boze geesten uit­drijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen” Lucas 11 vers 20 1 (Luc. 11:20). Hij is ook in dit opzicht ons grote voorbeeld. Niet voor niets hebben we met Hem een plaats in de geestelij­ke wereld gekregen, want alleen van­uit die plaats is het mogelijk het te belijden én te beleven dat we met Christus overwinnaars zijn. En alleen vanuit die plaats kunnen we anderen helpen dat ook te gaan beleven!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Op aarde zijn ontzaglijk veel cultuurverschillen tussen allerlei bevolkings­groepen met daarmee gepaard gaande verschillende talen. Toch zijn uiteindelijk alle mensen in zekere zin gelijk, ze zijn mens, medemens. In elk mens zit van nature het verlangen om eeuwig te willen leven, om bij iemand te willen horen. De nadruk ligt dan op het woord ‘leven’ en het is ook niet goed voor een mens dat deze alleen is. Op deze oer-behoeften spelen allerlei godsdiensten in met hun systemen en rituelen, om maar niet te spreken van de voorwaarden waaraan een mens schijnt te moeten voldoen om ‘later’ in een soort paradijselijke toestand terecht te komen.

Ook het denken van vele christenen is hiervan doortrokken. Eigenlijk zijn het wezensvreemde, heidense ideeën die met werkelijk leven niks te maken heb­ben. Ik denk dan aan: het moeten doen van allerlei ‘goede werken voor-de- Heer’, de gedreven bekeringsijver, het keurslijf van christelijke plichten, het moralistisch geklets, de fraaie gebouwen en gebeden, de machtsspelletjes, de angst voor God, het uiterlijk vertoon, de massabewegingen, het dogmatisch getrek en gescheur door biblicisten, enjin, zo kan je nog wel even doorgaan. Wel staat vast dat dit vele slachtoffers heeft veroorzaakt, heel veel… Al dit gedoe heeft weinig of niks te maken met het evangelie dat Jezus amens zijn Vader begon te vertellen. De meeste weerstand ondervond hij dan ook in ‘eigen kring’. Er waren, ook in zijn dagen, heel veel ‘andere goden voor Gods aangezicht’ die aanbeden werden. En al die andere goden bena­men geheel of gedeeltelijk, het zicht op God.

Jezus ontmaskerde deze door gewoon te leven, waarin hij de unieke mens cen­traal stelde en de ogen opende voor een verborgen Vader, die goed is voor de mens, wars van uiterlijk vertoon. Iemand waarvoor je niet bang hoeft te zijn. Hij bracht rust in de opgejaagde, innerlijk verdeelde mens. Hij bacht een helder en juist beeld van God, of liever, Hij was dat; een zachtmoedige. In Hem was de barmhartigheid van God vlees geworden. Ook vertelde Hij datje via Hem bij God kon komen. Dat is de bedoeling: dat de mens bij God terecht komt, tot zijn recht komt, want origi­neel horen God en mens bij elkaar in een hecht verbond.

Jezus zocht op wat God verloren was: de mens waarmee Hij wil omgaan, die Hem zo na aan het hart ligt, die Hem zo lief is. De taal van zijn hart over­stijgt alle talen van de aarde. Zo mogen ook wij een beeld van een barmhartige, onopvallende Vader tonen die de mens zijn geestelijke vrijheid terug wil geven om daarmee alle andere goden voor Zijn aangezicht te doen verdwijnen. Ik denk dat de weg naar de werkelijke vrijheid een losmakings-proces is van

allerlei rare ideeën en dwang-voorstellen over God en mens. Als je echt vrij wil komen kun je je het best verbinden aan de Zoon, door de Geest. En langzamer­hand, stap voor stap veranderend in ons denken, zoekend en vindend, zal de mens weer in ere worden hersteld en de liefde van de Eeuwige beantwoorden. Dat is een paradijs, een diep geheim. Jezus was en is de eerste in wie God zichzelf zó kon ‘uitleven’. Daarom wil­len we de goede herder volgen in zijn verborgen wereld, zodat we ook echte mensen worden die op Vader lijken, vol van genade voor goeden en slechten. Mensen die liefhebben met dezelfde lief­de waarmee ze worden liefgehad. Meer hoeft niet.

 

Het vervullen van Gods gerechtigheid door Wim te Dorsthorst

De doop door onderdompeling, roept over het algemeen veel weerstand op. Ik heb al eerder vermeld dat het invoeren van de staats-godsdienst in de vierde eeuw de nekslag is geweest voor de gemeente van Jezus Christus naar bij­bels model. De kinder-besprenging kwam in de plaats van de bijbelse, vol­wassen waterdoop. Een ritueel, aan baby’s voltrokken, waar deze kleintjes volkomen buiten stonden. Het groeide uit tot een religieus gebeuren met veel pracht en praal en feestelijkheden. De gerechtigheid Gods werd zo vervangen door menselijke leringen. De gewone mens echter wist niet beter dan dat dit naar de wil van God was. Zij die het weten konden, de kerklei­ders, de priesters, de dominees, de theo­logen, enz. predikten en praktiseerden immers de kinder-besprenging?

Geestelijke oorlog

Juist vanuit de gevestigde kerken is er door de eeuwen heen veel vervol­ging geweest van mensen die zich naar Gods Woord volwassen lieten dopen. De kerkgeschiedenis is daar duidelijk over. Vooral door de zoge­naamde ‘heilige inquisitie’ van de Rooms Katholieke kerk zijn veel gru­weldaden verricht en mensen gedood. Maar dit alles werd aange­stuurd vanuit de geestelijke wereld. De duivel en z’n rijk weet wat de doop in de geestelijke wereld teweeg brengt en zal alles op alles zetten om het te verhinderen. Tegen de onbijbelse kinderdoop is er echter geen verzet vanuit het rijk van Satan, dat heeft eeuwen lang ongestoord plaats kunnen vinden. Ook nog niet zo zeer, als iemand zich bekeert, maar zodra de doop ter sprake komt dan ontstaan er problemen. Moet dat nou persé? Ik ben vroeger toch al gedoopt! Wat zal mijn familie wel niet zeggen? Als God liefde is, waarom vraagt Hij dan zoiets van mij waar ik alleen maar problemen door krijg?

In het huwelijk ontstaan spanningen en wordt soms met echtscheiding gedreigd als één van de partners zich wil laten dopen. Ruzies tussen ouders en volwassen kinderen, uit­sluiting van erfrecht, verlies van baan. enz. Er breekt werkelijk oorlog uit in de geestelijke wereld wat uiter­aard z’n weerslag heeft op aarde.

Wat dopen is

Nu is het wel heel vreemd dat theo­logen en kerkleiders, die over het algemeen Hebreeuws en Grieks heb­ben gestudeerd, niet de betekenis van het Griekse woord ‘Baptizo’ zouden weten. Het woord betekent letterlijk ‘iets onderdompelen’, voor bijvoorbeeld een rituele reiniging. Zo zegt Ananias tot Paulus: “Sta op, laat u dopen (Baptisai) en uw zonden afwassen, onder aanroeping van Zijn Naam” Handelingen 22 vers 16 (Hand. 22:16). De dopeling, in dit geval Paulus, is er helemaal bij betrokken en gaat helemaal onder in het water. De doop is een ingrijpen­de gebeurtenis die in de geestelijke wereld onomkeerbare gevolgen heeft. En Paulus heeft meer dan wie ook ervaren hoe deze stap oorlog teweeg brengt in de geestelijke wereld. Het is in z’n brieven te lezen. Wie Gods gerechtigheid wil vervullen komt in oorlog met de dui­vel en z’n rijk.

Als Johannes de Heer Jezus niet wil dopen, zegt de Heer: “Aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervul­len” Matteüs 3 vers 15 (Matt. 03:15). De doop is dus onderdeel van het vervullen van alle gerechtigheid Gods. De Heer Jezus heeft hier in gehoorzaamheid aan de Vader aan voldaan om alles te ver­vullen, zodat Zijn offer op het kruis van Golgotha, gerechtigheid Gods voor de mens zou zijn. Hijzelf was de Heilige en Rechtvaardige; voor Zichzelf hoefde Hij deze weg niet te gaan, maar in gehoorzaamheid aan de Vader ging Hij tot Johannes om gedoopt te worden. Zo was Hij het ‘waarachtige Lam Gods, dat de zonde van de wereld op Zich nam en weg zou dragen. “Jezus Christus, die geen zonde gekend heeft, heeft God voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem” 2 Korinthe 5 vers 21 (2 Kor. 05:21).

Wat is gerechtigheid Gods?

Gods gerechtigheid voor de mens, in Zijn Zoon Jezus Christus is van vóór de grondlegging der wereld. Op magistrale wijze beschrijft Paulus dat in de Efezebrief 1 vers 3 tot en met 14, (Ef. 01:03-14). Vers vier zegt: “Hij heeft ons immers in Hem uitverko­ren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberis­pelijk zouden zijn voor zijn aange­zicht”.

En dit is gegrond in Gods eeuwige raad en naar het welbehagen van Zijn wil, schrijft hij in dat gedeelte. In 2 Timoteüs 1 vers 9 (2 Tim. 01:09) schrijft de apostel over die eeuwigheids-gedachte: “God die ons behouden heeft en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden”. Gerechtigheid Gods is dus dat Hij dat geeft én bewerkstelligt, namelijk de genade die ons in Jezus Christus gegeven is vóór eeuwige tijden, wat in Zijn eeuwige raad en voornemen besloten ligt. En die gerechtigheid is geopenbaard en bewerkstelligd door de verschijning van onze Heiland, Christus Jezus, die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onverganke­lijk leven aan het licht gebracht heeft door het evangelie, schrijft de apos­tel verder in 2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10). Daar heeft de duivel en de zondeval nooit iets aan kunnen veranderen. Ja, de duivel heeft van deze verbor­gen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt had tot onze heerlijkheid, niets kunnen begrijpen anders had hij er niet aan meegewerkt dat de Heer der heer­lijkheid, Jezus Christus, gekruisigd zou worden, lezen we in 1 Korinthe 2 vers 6 tot en met 8 (1 Kor. 02:06-08).

God is gerechtigheid

Is God dan nog wel rechtvaardig als Hij, dat wat de Heer Jezus volbracht heeft, ons toerekent tot rechtvaardig­heid? Dat was een groot probleem voor de Joden die toch gerechtvaar­digd waren door de wet! Hoe kon God nu ineens een andere rechtvaar­diging invoeren? Ja, schrijft de apostel, God Zelf is rechtvaardig, óók als hij de mens rechtvaardigt, “Die uit het geloof in Jezus is” Romeinen 3 vers 25 en 26 (Rom. 3:25-26). En dat is dus omdat dit naar Gods eeuwige raad is. De periode van de wet is er bijgekomen Romeinen 5 vers 20 (Rom. 05:20), maar dat was niet de werkelijkheid, de werkelijkheid is van Christus, en dat was volgens Gods eeuwige raad en naar het welbeha­gen van Zijn wil. De periode van de wet is slechts een aanloop tot Christus (lees bijvoorbeeld Galaten hoofdstuk drie)

God dóet niet alleen gerechtigheid, maar God is gerechtigheid; dat is deel van Zijn wezen. De profeet Jeremia zegt van Hem heel treffend: “Hij is de woonstede der gerechtig­heid”, en hij noemt één van Zijn namen: “De Here onze gerechtig­heid” Jeremia 50 vers 7 en Jeremia 33 vers 16 (Jer. 50:07 en Jer. 33:16). Dat is God ten voeten uit: “de woonstede der gerechtigheid”. De hele schepping is gefundeerd in Gods recht en gerech­tigheid; dat ligt in de schepping ver­ankert tot in alle eeuwigheid.

Psalm 89 vers 15 (Ps. 089:015) zegt: “Gerechtigheid en recht zijn de grondslag van Uw troon, goedertierenheid en trouw gaan voor Uw aangezicht henen”. De besturing, de heerschappij, het Koningschap van God in de schep­ping is gegrond op gerechtigheid en recht, terwijl goedertierenheid en trouw naar de mens uitgaat. Dat is nu: God is liefde! Alles wat de eeuwigheid zal kunnen trotseren zal dit als basis hebben. Niet een eigen menselijke gerechtig­heid, maar Gods gerechtigheid in Zijn Zoon Jezus Christus. Dit is naar Zijn eeuwige raad en naar het welbehagen van Zijn wil. In Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06) lezen we: “Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over Zijn koninkrijk, doordat Hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid”.

De Heer Jezus heeft op Golgotha dit Koninkrijk gesticht en gegrondvest met recht en gerechtigheid. Dit is de Hoeksteen die de hele nieuwe schepping zal dragen. Het is de enige waarborg dat het een Koninkrijk zal zijn van eindeloze eeuwige vrede.

Stad der gerechtigheid

En als er gesproken wordt over het Koninkrijk Gods, over Sion, over het hemelse Jeruzalem, over de stad Gods, enz., dan gaat het over men­sen! Dan gaat het over het volk van God, de gemeente van Jezus Christus. Daarom dat prachtige woord van Jesaja 1 vers 26 en 27 (Jes. 01:26-27):

“Sion zal door recht verlost wor­den, en wie zich daaruit bekeren door gerechtigheid”.

“Daarna zal men u noemen: Stad der gerechtigheid, getrouwe veste”.

Het gaat om mensen die zich beke­ren en alle gerechtigheid Gods ver­vullen; mensen die de weg gaan die God gewezen heeft en zo door gerechtigheid verlost worden Psalm 32 vers 8 en 9 (Ps. 032:008-009).

God zelf zal wonen in deze stad, in dit huis, in de gemeente van Jezus Christus. Jesaja 33 vers 5 (Jes. 33:05) zegt: “De Here is verheven, want Hij woont in den hoge. Hij heeft Sion met recht en gerechtigheid vervuld”. We zagen al dat God zelf wordt genoemd: “Woonstede der gerechtig­heid”. Maar ook het volk dat de weg Gods gaat en alle gerechtigheid ver­vult zal genoemd worden: ” Stad der gerechtigheid, getrouwe veste” Jesaja 1 vers 26 (Jes. 01:26).

Dat zou je dus boven de poorten van het hemelse Jeruzalem, de gemeente van Jezus Christus, kunnen schrij­ven: Stad der gerechtigheid, getrouwe veste. Dat betekent dat ieder lid van het lichaam van Christus, iedere levende steen in de tempel Gods, gegrond­vest dient te zijn op Gods recht en gerechtigheid en niet op menselijke leringen en inzettingen zoals we dat door de eeuwen heen in vele kerken gezien hebben.

Maar het betekent dan ook dat van deze stad dezelfde gerechtigheid uit zal gaan naar de schepping als van God en Jezus Christus. Dat is een heel belangrijk principe als we nadenken over de waterdoop: “De gerechtigheid Gods”. Door de weg van Gods gerechtigheid te gaan is de mogelijkheid ontstaan om zelf gerechtigheid Gods te worden! Halleluja.

Het Pinksterfeest

En dan breekt die geweldige Pinksterdag aan waarvan de Heer Jezus gesproken had toen Hij zei: “Maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judéa en Samaria en tot het uiterste der aarde” Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08). En als dan de heilige Geest is uitge­stort staat de apostel Petrus op om de opdracht van de Heer te gaan ver­vullen; beginnende in Jeruzalem waar vele duizenden Joden waren om het Pinksterfeest (het Oud- Testamentische ‘feest der weken’ of ‘het feest der eerstelingen’) te vieren. Er is kracht van de heilige Geest in zijn prediking zodat de toehoorders er door geraakt worden. Daarvan lezen we: Toen zij dit hoorden, wer­den zij diep in hun hart getroffen, en zij zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen. mannen broeders? Handelingen 2 vers 37 (Hand. 02:37). En dan spreekt Petrus die bekende woorden die hem door de Heer Jezus geleerd zijn, in overeenstem­ming met de wil van God: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des heiligen Geestes ontvan­gen” Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38).

God vraagt van de mens deze weg in gehoorzaamheid te gaan. Vrijwillig, want God heeft de mens geschapen met een vrije wil en Hij respecteert de wil van de mens. Bekeert u, zegt Petrus. Dat is de eer­ste stap, de eerste fundamentlaag (zie vorige aflevering). Daaropvolgend is de tweede stap, de tweede fundamentlaag: “En een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot verge­ving van uw zonden”. De bekering is een bewuste persoon­lijke daad; berouw hebben over je zonden en verkeerde levenswandel en je keren tot God. Bekeren is ook werkelijk de wil heb­ben om te breken met alle ongerech­tigheid zie bijv. Handelingen 19 vers 18 tot en met 20 (Hand. 19:18-20). Maar ook de waterdoop is een bewuste persoonlijke daad van een volwassen mens.

Uit al het voorgaande zien we dan ook dat de kinder-besprenging onmogelijk uit God kan zijn. Bij degene die het ondergaan hebben, blijkt het juist maar al te vaak een belemmering te zijn om de weg Gods te gaan.

Dat het een groots gebeuren werd op die Pinksterdag lezen we in Handelingen 2 vers 41 (Hand. 02:41): “Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden onge­veer drieduizend zielen toegevoegd”. Waren dat allemaal Joden die in Jeruzalem waren? Nee, het waren zij die het woord van Petrus aanvaarden staat er. Een groot aantal heeft het dus niet aanvaard.

De eerste eerstelingen

Zo begon daar in Jeruzalem de bouw van de gemeente van Jezus Christus, de bouw van het hemelse Jeruzalem, de stad der gerechtig­heid, de getrouwe veste Jesaja 1 vers 26 (Jes. 01:26). Zij waren de eerste levende stenen voor het huis van God, op het feest der eerstelingen!

De apostel Paulus schrijft later aan de Efeziërs dat al die levende stenen worden gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelfde hoeksteen is. En dat In Hem elk bouwwerk opwast, goed ineensluitend, tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest Efeze 2 vers 20 tot en met 22 (Ef. 02:20-22).

 

In Gods ruimte door Rinie van der Houwen

“Hij leidde mij uit in de ruimte” Psalm 18 vers 20 (Ps. 018:020).

Wat is ruimte? We spreken over ruimte geven en ruimte nemen. Er zijn vele variaties van ruimte. Als een aantal jaren terug een zeeman na lange tijd weer thuis kwam, was het feest. Maar na een paar maan­den werd het hem te eng onder de voeten, trok de zee weer -de ruimte­ en vertrok hij voor de volgende reis. Zo heeft ieder wel zijn eigen invul­ling van ruimte.

Het woordenboek kent niet minder dan twaalf verschillende betekenis­sen ten aanzien van het woord of begrip ‘ruimte’. Ruimte is bijvoorbeeld niet belemmerd zijn in je handelingen. Een plaats waar men zich vrij kan bewegen. We spreken over: ruim baan maken, belemme­ringen wegnemen, van druk onthe­ven worden.

Dan is er de kosmische ruimte, waarin de wereld en de hemellicha­men zich bevinden, terwijl ruimtevaarders de ruimte en de hemellichamen verkennen en sommigen er voor lange tijd in verblijven. De dampkring, de luchtruimte waar­in we ademen, wordt ook wel hemel­ruim genoemd. Maar bij hemelrijk denken we aan het Rijk van God en die van God zijn. Velen slaan de vleugels uit in de ruimte die men zich wenst. Nog beter is het om in Góds ruimte tot je levensdoel te komen, zodat je je geborgen weet in Zijn ruimte, ook als het je niet goed gaat. Daar zijn voorbeelden genoeg van, waarvan wij er enkele willen noemen: David zei bijvoorbeeld: “Hij die mij ruimte maakt in benauwdheid”. Hij zei ook: “Gij hebt mij ruimte gege­ven voor mijn schreden en mijn enkels wankelden niet”. Hij boog het hoofd voor God als hij zijn eigen ruimte gekozen had en in de proble­men kwam.

Waarom deze teksten noemen uit Psalm 18? Omdat Gods woord ons in de ruimte brengt. Omdat het Gods geliefde brief aan ons is. Paulus zat in de gevangenis in de boeien geslagen.

Vandaar uit schreef hij brieven aan de gemeenten. “Maar het woord van God is niet geboeid”, schreef hij. “Al draag ik boeien als een misdadiger”. Zijn geest bleef in Gods ruimte in deze beproeving, daar getuigen zijn brieven van.

Dit zijn voorbeelden die niemand begeert, maar kunnen plaatsvinden in een of andere vorm. Die mij ruimte maakt IN benauwdheid, niet altijd in uitredding gelijk, dan wel in denken.

In Zijn ruimte is in Zijn heilige Geest blijven.

In Zijn ruimte is in Zijn waarheid blijven.

In Zijn ruimte is in Zijn liefde blijven.

In Zijn ruimte is in Zijn woord blijven.

De ruimte waarin God ons leidt is altijd zuiver en inspirerend met zui­vere gedachten. Vanuit die ruimte zien we ook, dat Hij ons aan kan spreken in dingen die tegen ons kunnen getuigen, omdat Zijn woord ook een tweesnijdend zwaard is ons ten goede. Zijn woorden komen voort uit Zijn grote, sterke liefde voor ons. Als we dit belijden maakt het ons tot sterke christenen, geleid door Hem, in Zijn ruimte, het Koninkrijk van God, door Jezus Christus, die ons is voorgegaan. Geprezen zij Zijn Naam!

 

Alles mag… maar dan ook echt alles! Door Cees Maliepaard

“Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten” 1 Korinthe 6 vers 12 (1 Kor. 06:12).

Dat moet kunnen…

Het is in de wereld van vandaag haast een gevleugeld woord gewor­den: ‘Dat moet kunnen!’ Bij kleine, zowel als bij grote afwijkingen van wat normaal geacht wordt, slaakt men deze kreet al gauw. Je komt dan heel progressief over, brééd van opvattingen als je lijkt te zijn. In onze nogal ingewikkeld in elkaar stekende samenleving, wordt men geacht rekening te houden met een bont scala aan meningen. Die ver­schillende overtuigingen zul je naast elkaar moeten plaatsen; je zult ze vooral niet als inferieur aan de jouwe mogen zien. Doe je dat wel, als je jouw levensvisie boven die van anderen plaatst, geef je er vol­gens velen blijk van niet erg met de ontwikkelingen in de huidige maatschappij mee te kunnen komen. In het natuurlijke leven verdenkt men je dan al gauw van discriminatie, en in kerkelijke en evangelische krin­gen kom je als onverdraagzaam en zelfs hoogmoedig over. Weliswaar meent men dat alles moet kunnen, maar je houden aan wat de Heer zegt valt daar klaarblijkelijk niet onder. Want onze Meester staat wel open voor alle mensen, maar niet voor alle meningen van men­sen. Logisch niet, want veel van die menselijke opvattingen zijn geïnspi­reerd vanuit het rijk van Satan. Het is een bewijs van innerlijke bescha­ving (en het is een aanwijzing voor het hebben van de gezindheid van de Christus) wanneer er een ver­gaande tolerantie voor de naaste is – ongeacht of zo’n medemens een christen is of niet. Maar het is eerder in tegenspraak met Jezus’ manier van denken (en tegelijkertijd ontbreekt ook elk spoq van gezonde wereldse opvattingen) als er tolerantie is voor het kwaad zelf. De zondaar positief benaderen is een goede zaak. Daarop kan terecht gezegd worden: Dat moet kunnen! Maar een positieve benade­ring van het kwaad, zal vaak een nog groter kwaad blijken te zijn dan het bedreven kwaad zelf. En dat zal dus beslist niet kunnen!

Niet betuttelen!

Pogingen het vaderland, de provin­cie, de burgerlijke gemeente, een vereniging, een partij of zelfs de gemeente van Jezus Christus zuiver te houden van verkeerde beïnvloe­dingen, komen vaak over als pater- v nalistisch. En dat wordt nu eenmaal geacht uit de tijd te zijn, want ieder­een vindt zichzelf mans genoeg om de eigen boontjes te doppen. Vrijheid van denken en van meningsuitingen (kostbaar goed in de wereld om ons heen) wordt door menigeen vertaald naar: Ik zoek alles zélf wel uit, daar heb ik niets en niemand anders bij nodig! Als dit tot in uiterste conse­quentie wordt doorgevoerd, zal het in het lichaam van Christus een onbeschrijflijk chaotische toestand worden. Dan zal er in de meeste gevallen geen gezamenlijk stand­punt meer in te nemen zijn.

Vanzelfsprekend zullen we elkaar niet gaan betuttelen. We zien elkan­der immers als volwaardige leden van hetzelfde lichaam, ieder recht­streeks verbonden met ons geza­menlijke hoofd: Jezus Christus! Wanneer er sprake is van betutte­ling, plaatst de één zich boven de ander. We zijn eikaars pedagogen niet, en al evenmin de geestelijke vader of moeder van onze geloofsge­noten. God is de geestelijke Vader van een ieder van ons, Christus Jezus is ons aller Heer en Meester en het hemelse Jeruzalem is onze moeder. In het woongebied van deze godsstad ligt onze vrijheid veran­kerd.

We zijn bezig in het klimaat van de hemel van Gods heerlijkheid. Daarin bemerken we dat de Geest die ons toegeven is, ons niet tegen elkaar opzet, maar ons er juist toe brengt elkaar in liefde te aanvaarden. Dan kun je vrijuit tegen elkaar praten, zonder elkaar iets op te leggen. Eventuele richtlijnen voor het per­soonlijke leven en voor het leven binnen het verband van het huisge­zin Gods, worden iedereen in het Woord aangereikt en in het door de Geest geleide hart ingegeven. En daarover kunnen we vrijuit met elkander communiceren.

Leven in vrijheid

Wie van z’n vrijheid beroofd geweest is, heeft alle reden de herwonnen

vrijheid te waarderen. Op 4 mei 1945 was ik er getuige van dat op het hoofdbureau van politie in Dordrecht na vijf jaar de Hollandse driekleur weer gehesen werd. Alle toevallige passanten zetten spontaan het Wilhelmus in en bij de meesten rolden de tranen van ontroering over de wangen.

Eén dag later was de bevrijding er echt. We waren onder het juk van de nazi’s vandaan. Mocht alles toen opeens? Nee, natuurlijk niet! Zo’n situatie zal er ook nooit komen, want dat zou de voedingsbodem zijn voor een volsla­gen chaos. Maar de democratische vrijheden werden hersteld en dat was iets waar we met verlangen naar uitgezien hadden. En om de hand­having van die vrijheden voor ieder te waarborgen, moest ook de demo­cratische regelgeving hersteld wor­den.

In het Koninkrijk van God werkt het niet anders. Het verschil is alleen dat het hier geen democratische, maar theocratische voorschriften betreft. Gód bepaalt de regels door de door Hem aangestelde koning, Jezus Christus.

Die regelgeving wordt gedragen door goddelijke liefde en uitgevoerd binnen het kader van de door ieder ontvangen heilige Geest. Het zijn derhalve geen wetten van het type: doe dit en je zult leven! Zo werkte het onder het Oude Verbond. Het betreft nu richtlijnen die volko­men passen in de geestelijke bena­dering onder het Nieuwe Verbond op basis van het volbrachte werk van Christus Jezus. In Gods Koninkrijk zal nooit de methode van een ieder doet maar wat! opgeld kunnen doen. Of er dan wel een bepaalde regel van toepassing is? Wel wis en zeker! Zelfs een regel die met uitsluiting van andere rechtsgeldigheid bezit. En dat is het altijd en onder alle omstandigheden denken en han­delen in de gezindheid van de Christus.

Als Jezus zijn…

Wanneer een mens leeft in de gezindheid van de Christus, gaat hij uit van dezelfde normen en waarden waar Jezus vanuit ging. Jezus vond ook dat alles moest kunnen wat Hij de Vader zag doen. Wie zich daarop richt, is verzekerd van Gods instemming. Want wie doet wat Jezus deed, wie dus de vol­voering van het plan van Vader op het oog heeft, is enkel bezig met goede dingen.

Binnen dat kader is alles toegestaan. Dat levert geen risicogevoelige zaken op, want als men doet wat Zij doen, zal dat altijd passen in het goede plan van Vader God. Geen mens zal daar enig nadeel van kunnen onder­vinden, want onze God is immers enkel goed! Dit ‘enkel’ kent geen uitzonderingen, want iets dat niet goed is valt gewoon niet met het wezen van de Vader der lichten te combineren.

Doen we dit echt in relatie met Jezus, door Gods Geest geleid, dan is het ook niet denkbaar dat iemand in de strik van satanische hoogmoed en zelfverheffing terechtkomt. Je verheft je dan op geen enkele manier boven andersdenkenden in de christelijke wereld, want overeen­komstig het woord van de levende God zul je de ander hoger achten dan jezelf.

Aan de andere kant bewaart het een mens ook voor gedachten van ver­werping en ontkenning. Want God verwerpt geen mens en zal ook nim­mer enig resultaat van zijn herstel­lingswerk in ons ontkennen. Gods plan gaat door. Alles is toege­staan binnen de lijnen van dit plan, want deze lijnen worden gevormd door de markering van de enige weg die God gegeven heeft: de weg die door Jezus is gebaand. Zolang iemand maar in de Christus blijft, binnen de door God uitgezette lijnen van zijn plan, is alles geoorloofd. Binnen dat kader kan een mens met recht zeggen: Dat moet kunnen!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Ook deze keer haken we in deze rubriek in op recente gebeurtenissen uit het gewone leven en voorzien deze van ‘geestelijk commentaar’. We doen dit niet met de gedachte dat we in alles de wijsheid in pacht hebben en het beter weten, maar wel omdat ‘de liefde van Christus ons dringt’. Daarmee bedoelen we dat wie een nieuwe schepping in Christus is geworden en vol mag zijn van Gods Geest, alles in een nieuw en voller licht mag zien en beleven. Het geeft ons inzicht en doorzicht in wat er in deze wereld gebeurd en dat willen we graag met onze lezers delen. (-red.).

Waarom rust en ontspanning nodig zijn

“Wordt burn-out, die nog steeds om zich heen grijpende ziekte, veroor­zaakt door het oprukken van de computer?” Dat vraagt Annegreet van Bergen zich af in een artikel onder de titel ‘Rust en gezondheid’ in het magazine Elsevier. Zij merkt op: “Het is logisch dat die vraag wordt gesteld. Want in zekere zin bestaat er een verband tussen de snelle verbreiding van communicatietechnologieën en het uitputtings­syndroom. Toch is het te simpel één Grote Boosdoener voor burn-out aan te wijzen. Het wordt veroorzaakt door een samenstel van elkaar onderling versterkende factoren. Wie niettemin wil proberen deze fac­toren onder één noemer te brengen, zal zeggen dat de oorzaak van burn- out ligt in het ‘jezelf geen rust en ontspanning meer gunnen’. Daardoor ondermijn je enerzijds je krachten en raak je verzwakt, terwijl je anderzijds voortdurend in opper­ste staat van paraatheid verkeert. Geen rust en geen ontspanning. Het is ontegenzeglijk waar dat de moder­ne technologie de bedenktijd uit het leven heeft gehaald. Er is altijd haast. Ergens een nachtje over sla­pen is er niet meer bij. Het ant­woord op vragen kan niet meer wachten tot de volgende lichting van de brievenbus, maar moet onmiddel­lijk per e-mail worden gegeven. Nooit meer een ogenblik rust. Waar vroeger treinreizigers uit het raam keken en al mijmerend hun gedachten de vrije loop lieten, wordt nu nerveus getelefoneerd. Zelfs tot op het vacantieadres achtervolgt de mobiele telefoon de moderne mens”.

Het is duidelijk dat Annegreet van Bergen hier gedachten naar voren brengt waarmee ook vele christenen te maken hebben. Want hoewel de basis van rust en vrede gelegd werd bij het aanvaarden van Christus in ons leven, kan alleen door verdere geestelijke groei, naar het volwassen stadium in Christus, worden voorko­men dat de vijand van een gezond en ontspannen leven (Satan) met zijn negatieve invloed ons afremt, of het zelfs onmogelijk maakt dat we een normaal functionerend nieuw leven openbaren.

Het andere leven

In de tijd waarin wij leven wordt alles gekenmerkt door haast. Natuurlijk kunnen we ons niet in een soort isolement terugtrekken. We zijn niet meer van deze wereld, maar leven wel in deze wereld. Maar het is wel mogelijk als christen ‘anders te leven dan de anderen’. Daarbij dragen we ook verantwoor­ding ten opzichte van de anderen. Annegreet van Bergen vraagt zich af: “Wie heeft op afstand nog in de gaten dat een collega zich over de kop werkt? Wie merkt dat hij mak­kelijk aangebrand is? Wie ziet de tra­nen? Wie houdt de vinger aan de pols? Virtuele organisaties, mogelijk dank zij de computer, dragen het risico in zich dat iemand verzuipt zonder dat de anderen het in de gaten hebben”.

Zonder dat wij op ons werk als een soort zedeprediker rondlopen, zullen anderen aan onze levenshouding behoren te bemerken dat het nieuwe leven van Christus in ons gewone dagelijkse leven praktische uitwer­king heeft. Daarbij worden we soms ‘geleid’ anderen die in nood zijn te helpen.

laten we vooral niet vergeten zélf voldoende tijd voor rust en ontspan­ning te nemen. Ook als christenen kunnen we, buiten ons gewone werk om, zo gemakkelijk altijd maar ‘in de weer’ zijn, terwijl we niet in de gaten hebben dat we de verkeerde grens overgaan. Voortdurende ruste­loosheid is ongezond, zowel voor ons natuurlijk als voor ons geestelijk leven. Uiteraard is iedereen verschil­lend van karakter, maar niemand kan zonder voldoende rust in zijn leven. Een ontspannen leven is een belangrijk kenmerk van een werke­lijk christen.

Succes versus tegenslag

Tegenslagen: wie heeft er niet mee te maken tijdens zijn leven? Het gaat niet altijd voor de wind en soms lijkt het wel of alles tegenzit. Wat doen we dan? Gaan we bij de pak­ken neerzitten of blijven we optimis­tisch ingesteld en denken: na regen komt wel weer zonneschijn? Het maakt natuurlijk een groot ver­schil of we met kleine of met grote tegenslagen te maken hebben. En

soms hebben tegenslagen in ons leven ook te maken met eerder genomen verkeerde beslissingen en moeten er eerst dingen veranderd of hersteld worden voordat we kunnen verwachten dat er een oplossing komt.

Tegenover tegenslag staat succes. Wie wil niet graag succes hebben in zijn leven? Het slagen voor een exa­men of het goed aflopen van een bepaalde zaak, kortom het welslagen van de dingen waar we mee bezig zijn, is iets wat bij het normale ver­langen van ons leven hoort. Toch hoeft het ons niet te verontrus­ten als altijd niet alles gaat zoals we graag zouden wensen. Soms vervul­len bepaalde tegenslagen duidelijk een functie in ons leven, waardoor we dingen bijleren of afleren en we uiteindelijk dankbaar zijn dat het zo is gelopen.

Het blad ‘The Executive’ bevat vaak interviews met mensen uit de zaken­wereld en vrijwel iedereen brengt dan voren hoe de tegenslagen die men soms meemaakt vaak een posi­tieve uitwerking hebben in iemands leven. We citeren enkele opmerkin­gen in dit verband:

“Elk mens streeft naar succes en soms helpt tegenslag dit doel te bereiken. Het is belangrijk dat je goed met beide om kunt gaan. Ik zie moeilijkheden niet als obstakels maar als een extra stimulans”.

“Zonder tegenslag geen succes. Na succes komt vanzelf weer tegenslag en dat is ook de bedoeling. Succes en tegenslag maken beide emoties los. Het is de kunst die emoties te kanaliseren. Bij tegenslag moet je de teleurstelling omzetten in nieuw succes. Bij succes moet je door kun­nen gaan voor méér succes. Gezapigheid is trouwens gevaarlijk. Bij succes moet je niet achterover gaan zitten”.

“Mijn uitdaging ligt in tegenslag. Daarop ligt mijn focus”. Tenslotte een ‘doordenker’ van de apostel Paulus: “Wij weten nu, dat God alle (!) dingen doet meewerken ten goede voor hen, die God liefheb­ben” Romeinen 8 vers 28 (Rom. 08:28).

De ontdekking van jezelf

Leer je zelf ontdekken en elk pro­bleem kan worden opgelost. Dat is althans de mening van Paul Edauw, werkzaam bij stichting De Voorde, een centrum voor levensverdieping. In een artikel in de Zwolse Courant wordt uitvoerig aandacht besteed aan het werk van dit centrum. Het artikel van Wendy Eerland begint met de vragen: “Waarom ben ik uniek? Waarom bent u zo uniek?”‘om dan te vervolgen: “Bij Vormingscentrum De Voorde in Laag Zuthem, ten zuidoosten van Zwolle, staat de ontdekking van jezelf centraal. Hiervoor is bezin­ning nodig en die begint altijd met een vraag. Je krijgt hier duizenden antwoorden op en het is de kunst dat antwoord te kiezen waar je op dat moment het meeste baat bij hebt.

Paul Edauw volgde zelf een langdu­rige training. Na twee academische opleidingen te hebben gedaan, eco­nomie en business-school, kreeg hij een goed betaalde baan bij DSM, een internationaal chemieconcern in het zuiden des lands. Hij had daar veel voor het zeggen en niets te kla­gen, maar toch knaagde er iets. ‘Op een gegeven moment dacht ik: dit is het niet. Een tijdje daarna werd ik in Polen opgenomen in een ziekenhuis vanwege een vermeende hartaanval. Bij iedere hartslag dacht ik dat het de laatste zou zien. Ik was ervan overtuigd dat ik doodging”, aldus Paul. Hij nam een half jaar vrij bij DSM en daar was iedereen verrast. Paul had een ernstige burn- out en niemand had gedacht dat dat hem ooit zou overkomen, omdat hij gezien werd als ‘vrolijke Paul’ die alles aan kon.

‘In februari 1995 ging ik voor een training naar De Voorde. Hier sloeg ik 180 graden om en leer­de oude patronen doorbreken’. Er werd hem getoond welke gebeurte­nissen in zijn leven nog veel invloed op hem hadden. Je leert dan te aan­vaarden welke zaken er op je bord liggen. Dat is het begin. Als je iets erkent wat je bezig houdt, kun je het pas zien.

Verlangen schept energie

En als je het ziet, ga je verder naar de tweede fase: verlangen. Dan kun je jezelf vragen wat je met hetgeen op je bord ligt wilt gaan doen. Het is een belangrijke stap van ‘verwach­ting’ naar ‘verlangen’. Als je alleen dingen verwacht, word je vaak teleurgesteld omdat de verwachtin­gen niet uitkomen. Met verlangen doe je wat je werkelijk wilt en dan komt er energie in je vrij’. Paul Edauw ziet omgaan met men­sen als ‘een chemisch proces waar medewerkers van De Voorde zowel spritueel als nuchter naar kijken. Werken met mensen is een topsport. Je moet zelf in balans zijn, zowel lichamelijk als geestelijk’. ‘Als je bezig gaat met bezieling in de juiste vorm kan je daarnaar hande­len. Zo maak je je dienstbaar naar anderen, omdat die energie weer in je vrij komt waar anderen ook profijt van hebben’

Zoals gezegd, een training begint met de ontdekking van jezelf. Veel mensen die niet tevreden zijn met hun werk of in hun privéleven zijn een deel van zichzelf kwijt. Maar wat je kan, zit in je”, vertelt Paul. ‘Wij bieden mensen handvaten aan, zodat ze verder kunnen. Iedereen heeft iets unieks, en dat moet naar boven gehaald worden’. Het proces dat mensen bij De Voorde doorlopen is volgens Paul eigenlijk heel simpel. ‘Omdat je bent wie je bent, wil je dat ook zijn. Daarom is de vraag ‘Wie ben ik?’ zo natuurlijk. Daar begint het allemaal mee. Dat hebben mensen zich dui­zenden jaren geleden ook afge­vraagd. Door middel van bezieling kom je bij de bron, en dat ben je zelf. Als je de balans in jezelf vindt, krijg je ook meer zelfvertrouwen”. Tot zover een deel van het artikel van Wendy Eerland. Waarom zoveel aandacht daarvoor? Omdat we in een tijd leven waarin veel mensen, ondanks alle welvaart (of misschien wel juist mede daardoor) op een of andere wijze vastlopen of ontsporen. De psychologen, psychiaters, geeste­lijke hulpverleners hebben dan ook druk werk. En allerlei centra en instituten om mensen weer op het rechte spoor te brengen, rijzen als paddestoelen uit de grond.

Geloof in Christus

Nu willen we zeker niet alles afkeu­ren wat op dit terrein gebeurd, beslist niet. Maar vaak ontbreekt de extra dimensie die de werkelijk oplossing in zich heeft: dat is ‘geloof in Christus’. Hem werkelijke leren kennen en volgen. ‘De bron ben jezelf’, zegt Paul Edauw, maar wie voorbijgaat aan de Hoofdbron, Jezus Christus, zal toch op een of andere wijze buiten het werkelijke leven, zoals God dat oorspronkelijk bedoeld heeft, blijven staan. Dan blijft het, misschien zonder dat men zich dat bewust is, een surrogaat­leven terwijl het échte leven, zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft, beschikbaar is! Teruggaan naar de bron betekent ook ontdekken dat God de mens vol­maakt en goed geschapen heeft, ‘naar Zijn beeld’, zoals op de eerste bladzijden van de Bijbel zo duidelijk naar voren komt. Nu heeft scheppingsverhaal uit Genesis 1 in de loop der eeuwen al tot heel wat bespiegelingen en beschouwingen geleid. Moeten we ons dat nu precies zo voorstellen zoals het daar beschreven staat? Dat is toch allang door de wetenschap achterhaald, wordt er dan gezegd. Maar het opmerkelijke is dat de wetenschap, ondanks alle verklarin­gen die er bestaan, ook niet met een eensluidende uitleg komt en de mening over het begin van de schep­ping steeds moet bijstellen. Men spreekt over het ontstaan van de ‘oervorm van leven’ alsof dat te ver­klaren valt. Terwijl zodra men aan­vaardt dat Gód de Schepper is van het leven eenvoudigweg tot de con­clusie komt: Dit is het! God legt als het ware deze zekerheid in ons hart: als wij ‘leven’, ‘bestaan’, of hoe je het ook omschrijven wilt, Hij de Bron is van alle leven, de kern van ons bestaan.

God is enkel goed

Wat ook zo heerlijk naar voren komt in het scheppingsverhaal is dat, toen God alles geschapen had, Hij zag dat het goed was! Hoe kan het ook anders, kunnen wij, als nieuwe scheppingen in Christus, daarop als commentaar geven. God is immers een goede God. Het hart van God is enkel goedheid. Door een deel van de christenheid wordt het helaas nog steeds als een eenzijdigheid beschouwd en daardoor afgewezen, als men de nadruk legt op de goed­heid van God. Maar door niet te geloven dat God een goede God is, ü geeft men in feite Gods tegenstan­der -Satan- meer eer dan God. Als belangrijkste argument van afwijzing wordt vaak genoemd dat alle ellende die er in de wereld is veroorzaakt wordt door de slechtheid van de mens. En God laat dat dan toch maar toe… Maar men gaat dan voorbij aan het geweldige gegeven dat God wil beginnen met de totale vernieuwing van de individuele mens. Het recept daarvoor is: beke­ring, vernieuwing, opnieuw geboren worden, levensverandering of welke omschrijving men daarvoor ook kan geven.

Het van een ‘zondaar’ een ‘kind van God’ worden brengt een totale ver­andering teweeg. Dat was vroeger al zo.  Paulus zegt in Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20): “Gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen”) en dat is vandaag nog precies zo. Vanuit de (slechte) invloedssfeer komen we terecht in de (goede) invloedssfeer van God. We leren onderscheiden waarop het werkelijk aankomt, namelijk dat de duivel een slechte duivel is en God een goede God!

Een nieuwe schepping in Christus is dus verbonden met een God die goed is. Alleen die gedachte maakt ons al blij en gelukkig. En ook ont­staat dan de zekerheid dat wij bijzonder zijn, uniek. Dan hebben we nszelf ontdekt’ zoals God voor ogen heeft. We worden door Hem bemind, we zijn Zijn oogappel! En -wat ook belangrijk is- dat hou­den we niet voor onszelf. Want -zegt Paulus in Efeze 2 vers 10 (Ef. 02:10)- wij zijn in Christus Jezus geschapen(!) om goede werken te doen!

Naar een onbelevensverwachting

‘Worden we straks echt 139 jaar?’, was de opvallende kop op de voorpa­gina van het ‘Health’-magazine, een uitgave van Achmea-verzekeringen. Het artikel zelf met als titel ‘Eeuwige jeugd?’ begint met de inleiding: ‘De leeftijd van 139 jaar bereiken. Volgens sommige gerontologen (ver- ouderingsdeskundigen) is dat voor de mens deze eeuw haalbaar. Anderen denken aan 170 jaar, en sommigen zien zelfs een onsterfelij­ke toekomst voor de mensheid. Tot die tijd doen wetenschappers er alles aan om het geheim van de ouder­dom te ontrafelen’.

Het is een bewezen feit dat de mens, zeker in de welvaartsgebieden van deze wereld, steeds ouder wordt. Een recent onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek maakt melding van de sterke toena­me van het aantal 100-jarigen Nederland. Tot 1950 waren dat er nooit meer dan 30, nu zijn het er al meer dan 1100 (waaronder vijfmaal meer vrouwen dan mannen). Rond 2020, is de verwachting, zullen dat er 2000 zijn.

Vrijwel dagelijks worden we gecon­fronteerd met berichten over de medische vooruitgang. We denken bijvoorbeeld aan het nieuws van een paar weken geleden dat begin vol­gend jaar in het Utrechts Medisch Centrum (UMC) voor het eerst bij een patiënt een volledig mechanisch hart zal worden geïmplanteerd. Het gaat om een mechanisch ‘AbioCor’- hart van hetzelfde type dat begin juli werd geplaatst bij een patiënt in de Amerikaanse stad Louisville. Het eigen hart van de man werkte amper meer.

Weliswaar spreekt dr. Lahpor uit Utrecht, die experimenten met kunstharten uitvoerde bij kalveren en varkens, dat het een patiënt ‘enige levensverlenging’ kan geven (de technische levensduur van het kunsthart dat gemaakt is van titiaan en polyurethaan is ongeveer 2 jaar), maar dat het nog slechts een klein stukje voorwaarts is in een moei­zaam proces, waarbij regelmatig drie stappen voorwaarts en twee achter­waarts worden gedaan.

Geen beperking meer

Ook als christenen mogen we ons natuurlijk verblijden over de verdere vooruitgang van de medische weten­schap en er een dankbaar gebruik van maken, maar omdat we het wer­kelijke leven hebben leren kennen, is onze levensverwachting niet meer beperkt tot de jaren voordat we lichamelijk sterven. Onze verwachting is zekerheid geworden omdat we vanuit de natuurlijke wereld overgeplaatst zijn in de geestelijke wereld. De natuur­lijke wereld kent alleen een natuur­lijke levensverwachting, waarbij alles erop gericht is deze verwachting zo optimaal mogelijk te maken. De medische wetenschap heeft als één van de belangrijkste doelstellingen te bereiken dat de mens steeds lan­ger gaat leven. En men is er al in geslaagd dat het leven van de mens gemiddeld genomen met vele jaren is verlengd. Misschien komt er wel een tijd dat de mens 200 jaar of ouder kan worden. Maar dan nog komt er een tijd van ouderdom en uiteindelijk het sterven. In het artikel in ‘Health’ wordt de factor ‘geloof’ geheel buiten beschouwing gelaten. Uiteraard kan men van een neutrale instelling niet anders verwachten. Gelukkig dat we als christenen de andere, de werke­lijke oplossing kennen. Onze ver­wachting is samengegroeid met de zekerheid van het eeuwige leven. En dat is een leven waaraan nooit meer een einde komt. Het tijdelijke is ver­vangen door het eeuwige. Wat is het heerlijk die ‘onbeperkte levensver­wachting’ te kennen en evenals Petrus te geloven dat we ‘geroepen zijn tot eeuwige heerlijkheid’ 1 Petrus 5 vers 10

(1 Petr. 05:10).

 

Het eerste en tweede lichaam door Jildert de Boer

De reproductie van het leven van Jezus in de zonen Gods

Het eerste lichaam

Onze Heer leefde 33 jaar op deze aarde en zette daar in letterlijke en figuurlijke zin zijn voetstappen. Nu in het laatst der dagen heeft God tot ons gesproken in de Zoon Hebreeël 1 vers 1 (Heb. 01:01). In Hem werd het Woord vlees. In Hem kwam Gods hoge woord eruit! Hij belichaamde het Woord, leefde het Woord van de Vader uit en sprak het Woord van leven tot de mensen. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen Johannes 1 vers 4 (Joh. 01:04).

Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en zijn discipelen hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid Johannes 1 vers 14 (Joh. 01:14). Het eerste lichaam van Christus wandelde als de mens Jezus Christus op twee benen op aarde rond en zijn bediening beperkte zich slechts tot de verloren schapen van het huis van Israël Matteüs 15 vers 24 (Matt. 15:24). Jezus sprak over de tempel Zijns lichaams Johannes 2 vers 21 (Joh. 02:21).

Het tweede lichaam

Nu is de gemeente Zijn lichaam en Zijn tempel bijv. Efeze 2 vers 16 tot en met 22 (Ef. 02:16-22). Wij, die tot geloofsgehoorzaamheid in Jezus Christus zijn gekomen Romeinen 1 vers 5 (Rom. 01:05), vormen het tweede lichaam van Christus op aarde. Het eerste lichaam volbracht zijn taak op aarde, zoals Jezus Zelf aangaf: “Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt” Johannes 17 vers 4 (Joh. 17:04). Om tot dit doel te komen moest de Christus lijden, om in zijn heerlijk­heid in te gaan Lucas 24 vers 26 (Luc. 24:26). Voor het tweede lichaam van Christus -de gemeente- geldt eveneens de weg vr lijden tot heerlijkheid Romeinen 8 vers 17 en 1 Petrus 4 vers 13 (Rom. 08:17 en 1 Petr. 04:13).

De apostel Petrus schreef over de geloofsstrijd tegen de duivel die Jezus in het eerste lichaam van Christus volledig tot overwinning had gebracht. Nu staan wij in die­zelfde strijd met de krachtige opdracht: ‘Wederstaat hem, vast in het geloof, wetende dat aan uw broe­derschap in de wereld hetzelfde lij­den wordt toegemeten” 1 Petrus 5 vers 9 (1 Petr. 05:09). Hetzelfde lijden wordt aan ons vol­bracht, zegt de Statenvertaling. Paulus kon schrijven: “Thans ver­blijd ik mij over hetgeen ik om uwentwil lijd, en vul ik in mijn vlees

aan wat ontbreekt aan de verdruk­kingen van Christus, ten behoeve van zijn lichaam, dat is de gemeen­te” Kolossenzen 1 vers 24 (Kol. 01:24).

Dezelfde heerlijkheid

Jezus is de weg niet slechts voor ons gegaan -als plaatsvervangend offer ter verzoening van onze zonden-, maar opdat wij in diezelfde weg, namelijk in Zijn voetstappen, zou­den treden. Met andere duizeling­wekkende woorden: dat in het twee­de lichaam van Christus dezelfde Goddelijke mogelijkheden aanwezig zijn, als die in het eerste lichaam van Christus op aarde geopenbaard werden! In het tweede lichaam -de broeder­schap of de gemeente- gelden dezelf­de werken en nog grotere dan deze, want Ik (= het eerste lichaam van Christus) ga naar de Vader Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12). Sommigen leggen dit zo uit dat als Jezus drie mensen uit de doden opwekte, dat wij er dan min­stens vier zouden moeten opwekken in Zijn naam…

De bedoeling van dit vers is veeleer dat het tweede lichaam van Christus niet slechts gebonden is aan een bediening voor de verloren schapen van Israël, maar dat het wereldwijd kan functioneren, waardoor het gro­tere werken kan voortbrengen. Jezus zeggen: “De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft” Lucas 4 vers 18 (Luc. 04:18). Het tweede lichaam van Christus kan nu op vele plaatsen tegelijk wandelen in de kracht van de heilige Geest en zowel Zijn leven openbaren als Zijn (grote­re) werken doen!

Nu kan het Woord gestalte krijgen in ons. Op onze beurt kunnen wij

het Woord lezen, doen naar het Woord, spreken als het Woord en – buitengewoon heerlijk- worden als het Woord! Dan wordt ons leven als het Woord op twee benen, heel con- creetite aanschouwen en te tasten, door het geopenbaarde leven, even­als dat bij Jezus het geval was 1 Johannes 1 vers 1 en 2 (1 Joh. 01:01-02).

Het wonderlijke is dat Hij Zich niet (op grond van ons zondige verleden) schaamt ons broeders te noemen, want “Hij die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één” Hebreeën 2 vers 11 (Heb. 02:11). Wij worden door de Geest tot dat wat het Woord zegt: een (tweede) lichaam van zonen, gelijkvormig aan het (eerste) lichaam van de Zoon! God wil vele zonen tot heerlijkheid brengen Hebreeën 2 vers 10 (Heb. 02:10), die als heilanden de berg Sion bestijgen Obadja 1 vers 21 Statenvertaling en Openbaring 14 vers 1 (Ob. 01:21, Statenvert.; Openb. 14:01) en zowel gericht zullen oefenen alsmede de zuchtende schepping herstellen.

Gehoorzaamheid of vertoon?

Natuurlijk wandelt dit tweede lichaam van Christus in dezelfde gehoorzaamheid als het eerste lichaam van Christus heeft gedaan! Anders wordt de gemeente een schijnvertoning, wat inderdaad helaas ook veel gebeurd is in het imitatie- en namaakchristendom, dat de Bijbel typeert als Babel, de grote hoer. Daar waar met niet allereerst bezig is met een (innerlijk) leven met Christus verborgen in God Kolossenzen 3 vers 3 (Kol. 03:03), bestaat het grote gevaar dat men zichzelf verliest in uiterlijk ver­toon en religieus amusement. Ook de strijd in de hemelse gewesten wordt daarbij allengs losgelaten, of deze wordt als van minder belang beschouwt.

Wij zien als men geestelijk aan het ‘plafond’ zit, dat de mensen toch met iets bezig gehouden moeten worden, bijvoorbeeld met opwinden­de gebeurtenissen, allerlei verhaal­tjes en een flinke dosis entertain­ment, onder meer via muziek. Het babylonisch-religieuze moet dan de onverdeelde, innerlijke toewijding aan Christus en de gehoorzaamheid aan het Woord in de gemeente Gods trachten te compenseren, wat niet mogelijk is, maar waardoor sommi­gen betoverd worden. De gestage, innerlijke vernieuwing door Gods Geest wordt dan ingeruild voor veel geschreeuw en weinig wol! In Babel vindt men vaak een geloof in Jezus zonder zijn weg van gehoorzaamheid te willen gaan. We bemerken dan dat men zich gaat richten op het zoeken naar bijzonde­re manifestaties en speciale ervarin­gen. Dit bevredigt tijdelijk het gevoelsleven, maar het levert geen geestelijke inhoud en vooruitgang op. Laten wij losbreken uit deze ver­menging, waar wij ermee te maken krijgen!

Jezus’ leven in ons

Als voor het eerste lichaam van Christus gold: “die geen zonde gedaan heeft”

1 Petrus 2 vers 22 (1 Petr. 02:22), dan kan het tweede lichaam van Christus het zich evenmin permitteren in de zonde te leven. In het eerste lichaam van Christus veroordeelde God de zonde in het vlees van Christus Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03). In het tweede lichaam van Christus is eveneens het proces van de heilige Geest in ons werk­zaam, opdat het lichaam der zonde teniet gedaan zou worden Romeinen 6 vers 6b Statenvertaling (Rom. 06:06b) en de werkingen des lichaams worden gedood Romeinen 8 vers 13 (Rom. 08:13).

Jammergenoeg heeft een surro- gaatchristendom geleerd dat het tweede lichaam van Christus wel op kosten van het eerste lichaam van Christus kan (blijven) zondigen en dat de overwinning en heerlijkheid van Christus ons alleen maar wordt toegerekend, zonder dat dit realiteit en werkelijkheid in onze levens wordt. Op die manier blijft men ste­ken in bedrog en valse schijn. Wij verstaan dat het tweede lichaam van Christus niet slechts kan consu­meren en genieten van plaatsvervan­ging en zondenvergeving door Jezus Christus, ook al ligt hier door Gods genade uitdrukkelijk haar begin- en vertrekpunt. Zij zal de weg van het eerste lichaam van Christus -koste wat het kost- moeten gaan, om zich­zelf reinigende Hem gelijk te wor­den 1 Johannes 3 vers 2 en 3 (1 Joh. 03:02-03), wat immers het volle doel van God met het tweede lichaam van Christus -de gemeente- is. Hieruit begrijpen wij dat wij in trouw en volharding -het lijden van de verzoekingen doorstaande Hebreeën 2 vers 18; Jakobus 1 vers 2, 12 tot en met 15 (Heb. 02:18; Jak. 01:02; Jak. 01:12-15)- een ontwikke­lingsproces van heiliging dienen door te maken, teneinde de heerlijk­heid van Christus -Zijn wezen in ons- te verkrijgen. Daartoe zijn wij geroepen als eerstelingen

2 Thessalonicenzen 2 vers 13 en 14 (2 Thess. 02:13-14).

De eerstelingen van het Lam

De meeste christenen hebben jam­mer genoeg geen flauwe notie van de overweldigend grote, goddelijke mogelijkheden door de heilige Geest Efeze 1 vers 19 (Ef. 01:19), dat het leven van Jezus zich kan herhalen, of wellicht beter gezegd: zich kan reproduceren in de eerstelingen van het Lam.

U ziet wel dat dit niet de grote scha­re is, die hun gewaden gewassen en wit gemaakt hebben in het bloed van het Lam Openbaring 7 vers 14 (Openb. 07:14), wat duidt op de vergeving van zonden, hoe heer­lijk op zichzelf genomen dit behoud ook is.

De eerstelingen zijn echter de losge- kochten van de aarde. Het zijn zij die het Lam volgen waar Hij ook heengaat! Openbaring 14 vers 3 en 4 (Openb. 14:03-04). Hebben wij in de gaten dat hiervoor de volle prijs betaald moet worden? Ook in hen wordt het waarheid, evenals dat in Jezus Zelf waar was: “in hun mond is geen leugen (of bedrog) gevonden; zij zijn onberispelijk” Openbaring 14 vers 5; 1 Petrus 2 vers 22 (Openb. 14:05; 1 Petr. 02:22). Dat wil zeggen: er viel in hen uiteindelijk niets meer te berispen! Voor hen was het geen vraag of iets ‘zonde’ is. Hun gezindheid was en is: zover mogelijk bij de zonde vandaan blij­ven! Hoe? Door een discipelleven achter de Meester aan te leiden en niet de dingen die op aarde zijn te bedenken, maar te wandelen in de hemelse gewesten. Een discipel staat niet boven zijn meester, maar al wie volleerd is, zal zijn als de mees­ter Lucas 6 vers 40 (Luc. 06:40). Wij staan nu in dit leer (en afleer-)proces, in de voetspo­ren van het Lam, opdat Zijn wezen in ons zal groeien en zijn zachtmoe­digheid en nederigheid van hart Matteüs 11 vers 29 (Matt. 11:29) steeds sterker in de leden van het tweede lichaam van Christus gezien zal worden. Jezus leefde in die zin niet eenmalig, maar Christus in ons vlees geopenbaard wil zeggen, dat Hij nog eens ‘144.000’ keer tevoorschijn kan komen! Openbaring 14 vers 1 tot en met 5 (Openb. 14:01-05). Geloof deze heerlijke waarheid: Christus is komende, verschijnende in ons vlees en Zijn leven wordt geo­penbaard tot zegen voor een schep­ping en een mensheid in baren­snood. Men snakt naar de zonen Gods! Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). Laten wij er nu al in oefenen om allen in alles ter wille te zijn, niet om ons eigen belang te zoeken, maar dat van zeer velen, opdat zij behouden worden

1 Korinthe 10 vers 33 (1 Kor. 10:33).

Is Jezus zichtbaar in ons?

De grote vraag is wat er zichtbaar is geworden van het leven van Jezus in ons? Kan men het beeld van Jezus in ons zien, in zoverre wij daartoe gekomen zijn? In mindere of meer­dere mate? Ontdekt men het als wij niet terugschelden, waar dit in de wereld heel gebruikelijk is? Of als men merkt dat wij onszelf niet ver­dedigen als wij onrechtvaardig lij­den? Dat zijn voetstappen van Jezus! Als wij ons bewust ervan zijn met Hem gekruisigd te zijn, dat houdt dat tevens in: Christus leeft in mij! Galaten 2 vers 20 (Gal. 02:20). Paulus hield met zijn eigen gerechtigheid op en liet Christus leven in zijn lichaam. Wat een levensmotto: “Christus zal wor­den grootgemaakt in mijn lichaam” Filippenzen 1 vers 20 (Filip. 01:20).

Als dat in Paulus kon, dan kunnen -wij er ook gegrepen van raken dat Christus ook opnieuw in mij Zijn leven zal uitleven! Hierbij hoort het liefhebben van de gerechtigheid, maar ook het haten van de onge­rechtigheid! Hebreeën 1 vers 9 (Heb. 01:09). Dat geldt niet mis te verstaan zowel voor Jezus als ook voor ons, Zijn deelgenoten! Wanneer wij ten bloede toe weer­stand bieden in onze worsteling tegen de zonde Hebreeën 12 vers 4 (Heb. 12:04) dan wor­den wij zo hervormd Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) dat wij Hem de gelegenheid geven om Zichzelf door middel van ons te openbaren. Dan is het belangrijk niet sterk te zijn in woorden en zwak in daden, maar eerstelingen te

we in waarheid erkennen, dat we nog veel tekort, gebrek en gebeds- nood op dit punt hebben. Niet door het aanwijzen van de meedogenloze aanklager van deze dingen, maar wanneer Gods Geest ons licht én hoop erover geeft. Wij zien hier althans persoonlijk nog veel te ont­ginnen ‘nieuw land’, om in te nemen aan goddelijke natuur in ons leven! Daartoe hebben we de Geest als onderpand ontvangen, om deze volle erfenis stap voor stap in bezit te nemen! Efeze 1 vers 14 (Ef. 01:14).

De onthulling

Laten we geloof hebben in Gods mogelijkheden en niet in menselijke onmogelijkheden, of in de duivel die brult: dat nooit! Wat geweldig dat de Vader het beeld van Jezus in ons kan en wil reproduceren, als wij gewillig zijn Hem in ons die­per door te laten werken en weg te reinigen wat niet bij Hem past. Jezus zoekt immers zijn wederhelft, Zijn Bruid, een reine maagd!

2 Korinthe 11 vers 2 (2 Kor. 11:02).

We strekken ons uit naar die dag dat Hij verheerlijkt zal worden in zijn heiligen en met verbazing aan­schouwd te worden IN allen die tot geloof gekomen zijn 2 Thessalonicenzen 1 vers 10 (2 Thess. 01:10). Wij verstaan dat deze verbazing over de volwassen, de volgroeide zonen Gods er alleen maar zal zijn, als daar een leven trouw in het verbor­gene voor Gods aangezicht aan voor­af gegaan is. Dan keert God ons op zekere dag als het ware binnenste buiten en wordt het beeld van de zonen Gods onthuld! Zo komt het tot de verwezenlijking van het fascinerende vers: “Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid”! Kolossenzen 3 vers 4 (Kol. 03:04).

Wees enthousiast voor uw heilige roeping en heb een levendige inte­resse in de heerlijke ontwikkeling die God u biedt, opdat u ten volle als zoon openbaar zult komen!

 

Waakzaamheid door Truus van Kaam

Een litermaat tot aan de rand gevuld: een alledaags beeld en op zich niets bijzonders. Toch kan het ons veel leren over ons leven. Hoe gevuld zijn wij? U zult zeggen: “We leven zelf, bepalen dat zelf, dat is toch onze eigen verant­woordelijkheid?” Is dat zo?

Zegt het boek Prediker niet dat alles zijn bestemde tijd heeft? Hoe gaan wij met deze dingen om? Slaan wij er acht op?

Of hebben we te weinig olie in onze lamp en ziet het er geestelijk vaag en schemerig uit; het is niet helder verlicht. De Bijbel roept ons op om waakzaam te zijn. Wandelen we in de geestelijke wereld? Voelen we ons daar thuis? Het woord van Jezus zegt: ‘Waakt, want gij weet de dag noch het uur”. Dringt het tot ons hart door? En, geldt dit niet voor alle dingen in ons leven, in onze gemeente, die een huisgezin behoort te zijn?

Laten we dan nuchter en wakker zijn, want de dief komt en hij komt om te stelen en te verdelgen.

De discipelen hadden moeite -net Jezus te waken; doen wij dat beter? Mag de Heer, die ons geroeper heeft, ons dit grote werk toevertrouwen te waken in deze tijd?

Mag Hij op ons rekenen, ons. die Hij geplaatst heeft in Zijn licht?

Laten we proberen kinderen des ichts te zijn, dan zal de duisternis ons niet

zijn die het in ons geplante woord met zachtmoedigheid aannemen en omzetten in daden Jakobus 1 vers 18 tot en met 22 (Jak. 01:18-22). De hervorming van denken als van Jezus, zet zich voort naar onze tong en naar onze handen en voeten en wordt zo verder in ons werkzaam, opdat het leven van Jezus ook van het tweede lichaam van Christus gaat afstralen. Om een praktisch voorbeeld te geven: als uw kinderen aan u denken, herinneren ze zich dan uw (vroegere?) chagrijnigheid, of het geweld waarmee u (destijds?) te keer ging, of weten ze dan inmid­dels van uw geduld en uw vriende­lijkheid als van Christus? Als wij nederig en eerlijk zijn, dan kunnen

overvallen.

 

De hemel is open! Door Ada Karst

De hemel is opengegaan! Er is vernieu­wing van inzicht gekomen door de komst van Christus. En dat is een goed geluid. Een geluid als van één geweldi­ge, gedreven Wind. Dat brengt wél een verschuiving met zich mee. Die verschuiving vindt plaats in ons denken over God – Jezus – Bijbel – hemel – aarde – geloofsleven. Algemeen geldende gedachten over deze zaken zijn voorbij­gegaan. In nieuwe bewoordingen mogen we daarover nadenken. Ons hele geloofsleven is daarin betrokken geraakt. En daardoor… verrijkt.

De rijke schatkamer

“De Heer zal Zijn rijke schatkamer, de hemel, voor u openen…” Deuteronomium 28 vers 12 (Deut. 28:12). Een prachtige benaming voor ‘hemel’! Uit een geopende schatka­mer valt veel te verwachten. Er was een grote verwachting in de eeuwen vóór Christus. Overal in het Oude Testament klinkt de roep om Gods ingrijpen in de gebeurtenissen. “Help – geef – maak”! En God heeft zich niet onbetuigd gelaten. Hij hééft gesproken. De schatkamer ging open om, zo ver­volgt Deuteronomium 28 vers 12 (Deut. 28:12), “op Zijn tijd de regen voor uw land te geven…”. Of, om het met nieuwe woorden te zeggen: de schatkamer van Gods denkwereld (hemel) heeft de leefwereld van het hart van de mens (aarde) bereikt. Zo hebben de profeten van het Oude Verbond, Gods spreken als “vroege regen” doorgegeven om de harten voor te bereiden op de komst van de “late regen”. Want de schat­kamer was nog niet ten volle uitge­stort! Dat zou gebeuren door de komst van Christus Jezus. Hét geschenk uit de ‘hemel’ Handelingen 14 vers 16 en 17 en Hosea 6 vers 1 tot en met 3 (Hand. 14:16-17 – Hos. 06:01-03). Hij is degene die met Geest vervult. En God is Geest. Hij kan in Géést gekend wor­den. Het Woord, Jezus Christus, is van God uitgegaan om alles wat in de gedachten van de Vader is, in mensenharten te verklaren Johannes 1 vers 16 tot en met 18 (Joh. 1:16-18). Hierin is de vereniging van ‘hemel’ en ‘aarde’.

Waar de profeet Jesaja, behorend tot de eeuwen vóór Christus, nog riep: “Och, dat Gij de hemel scheurdet”, zien de gelovigen in de Eeuw van Christus de hemel van inzicht geo­pend. Alle geloofsvoorstellingen kunnen nu bijgesteld worden. Bij ‘hemel’ denken we niet meer: God daar in de hemel. En bij ‘aarde’ den­ken we niet meer: wij hier op aard. Natuurlijk leven we naar het zichtba­re op de aarde. Maar als het om geloofsontwikkeling gaat, leven we ontslagen van de oude gedachten over ‘hemel’ en ‘aarde’ om te wande­len in de rijke schatkamer van het Koninkrijk van God. Want “waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn”. “Gééf – maak”? Onder de open hemel is het bedelaarschap voorbij. De Gemeente is in de rust en de stil­te van hérbezinning gebracht.

Een unieke tijd

Vanuit de hérbezinning komen we ook tot hérformulering en hérbeleving. Dat heeft alles te maken met het bijbelgebruik. En dan vooral het gebruiken van de inhoud van de Bijbel voor het geloofsleven. Halen we uit de bijbel wat er in zit? Hoe doen we dat?

Daarvoor moeten we allereerst weet hebben van de tijd waarin we leven. Ik wil hier twee opmerkingen bij maken.

De eerste opmerking hierover is, dat we góed beseffen niet meer in de geloofstijd van het Oude Testament te leven. Dat was een unieke tijd. Maar het is niet de onze! Dus kunnen we niet zomaar een tekst uit het Oude Testament nemen vervolgens diezelfde tekst over te plaatsen in ónze geloofstijd. We kunnen niet ‘Mozes’ inruilen voor ‘Jezus’. Het Nieuwe Testament is dan ook géén verlenging van het Oude Testament. Het is wél bijbels om zo de teksten te gebruiken. Want het is immers na te trekken dat het in de Bijbel staat. Dan komt het geloofsleven neer op ‘geloven wat er staat’ en ‘doen wat er staat. Waar blijft dan het gelovig en verstandig nadenken? Zo’n bijbelgebruik is een verlenging van onmondigheid. Bovendien zijn veel teksten, als je ze letterlijk leest en ook zo opvat, tegenstrijdig als je ze met elkaar verblijkt.

De tweede opmerking is dat we beseffen óók niet in de tijd van Jézus te leven, in de tijd dat Hij in zichtbare gestalte op aarde was. Ook dat was een unieke tijd. Maar niet de onze! Daarom kunnen we die tijd niet herhalen en opnieuw gestalte geven in onze dagen. Natuurlijk liggen de tijden van Gods handelen in het verlengde van elkaar.

Daarom mogen we ons bezinnen op de tijd die God in Zijn beleid speci­fiek voor ons heeft bewaard. We kunnen het ook zo zeggen: God heeft door het Woord, het spreken van Jezus Christus, ons voor de unieke geloofsbeleving van ónze tijd bewaard. Wij leven in de tijd van de verheerlijkte Heer! Dat is de geloofs­tijd van enkel Woord en Geest. Daarin is niet een terugvallen op de tijden van Oude of Nieuwe Testament. Wél een nieuw verstaan van alles wat geschreven staat. Daarin is de vervulling van wat Jesaja in zijn tijd over ónze tijd heeft gesproken Jesaja 37 vers 31 (Jes. 37:31): “Immers wat van het huis van Juda ontkomen is, wat over is, dat zal opnieuw naar beneden wortel schie­ten en naar boven vrucht dragen”. Wat hier gesproken is, is waar. Maar de vraag is: hóe is het waar? Is dit een bijbelse waarheid gewor­den?

Het is Gééstelijke waarheid gewor­den in de tijd waarin wij léven! Dat is de hérbeleving in Woord en Geest die diepgeworteld in het hart ligt. De hérformulering van de geloofstaal is daar de vrucht van.

Volwassen geloofsgesprek

Iedere tijd heeft mensen voortge­bracht die in hun tijd tot hérbezin- ning kwamen.

De discipelen kwamen in htin tijd óók tot ‘hérbezinning’. Er was nogal wat gebeurd rondom hun samenzijn met Jezus. Wat is hun denken geschokt geraakt! Is nog iets daarvan overeind blijven staan? Wat restte hen nog?

En juist dan komt Jezus zelf hen tegemoet. Mét Zijn loon: het 40- dagen onderwijs over het Koninkrijk van God. Dat zette hen behoorlijk aan het denken en praten met Hem en met elkaar. Dat waren nog eens volwassen geloofsgesprekken. De hemel op slot? Geen denken aan. Die ene, geweldige gedreven Wind heeft de nieuwe tijd ingezet. De ‘hemel’ is bij hen in de goede ‘aarde’ van hun hart gezaaid. Er staat in Handelingen 2 dat Petrus met de andere elf discipelen “opstond en zijn stem verhief”. Hij brengt dus verduidelijking aan vanuit de Schriften. En dan gaat hij heen en weer, van de opgewekte en verheer­lijkte Heer naar wat David heeft gezegd, en van David weer naar de opgewekte en verheerlijkte Heer: “David heeft in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van Christus”! Een reuzensprong in tekstgebruik! Een heerlijke sprong! Geeft Petrus hier een bijbelse verkla­ring voor wat David heeft gespro­ken? Hij geeft een geestelijke verkla­ring! Deze is als nieuwe wijn die het hart verheugt! Een schat in een aar­den vat!

Door de werking van Woord en Geest zijn we opgenomen in de enige Eenheid die er is: de Vader en de Zoon.

Zo kunnen we in volwassen geloofs­gesprek zijn, met de Heer en met elkaar. Lezend en elkaar bevragend ontwikkelt ieder zijn eigen geloofs­taal. Zo spreken en verstaan we elkaar.

 

Korte gedachte

De onmisbare vertaling-

ledereen kent de betekenis van het woord ‘vertalen’. Het is woor­den en zinnen van de ene taal overbrengen in een andere. Het woord ‘vertalen’ betekent echter ook in een andere, veelal duidelij­kere vorm weergeven, oftewel bruikbaar worden. Zo hebben wij als nieuwe scheppingen de taak ons geloof te ‘vertalen’. Wat is ons leeft mag geen verborgen aangele­genheid of theorie te zijn maar behoort tot openbaring te komen. Het wordt zichtbaar gemaakt, zodanig dat anderen het verlangen krijgen dat geloof ook te leren kennen. (CJD).

 

Navolgers van Jezus Christus door Roel Schipper

“Een discipel staat niet boven zijn meester, maar al wie volleerd is, zal zijn als zijn meester” Lucas 6 vers 40 (Luc. 6:40).

Geroepenen

Als Jezus verneemt dat Johannes de Doper door Herodes is gevangen gezet, trekt Hij zich terug naar Galiléa en gaat wonen in Kapérnaüm dat aan het meer van Galiléa ligt. Het motief voor zijn ver­huizing ligt niet in het van de gele­genheid gebruik maken om een huisje bij de zee te betrekken, ten­einde te kunnen genieten van een prachtig uitzicht. Zijn vertrek uit Nazareth heeft slechts één oogmerk: “opdat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesaja gespro­ken”. Reeds vanaf zijn jeugd is Jezus bezig ‘met de dingen van zijn Vader’.

Na een lange tijd van voorbereiding en toerusting is voor Hem het uur van de waarheid aangebroken om het evangelie van het Koninkrijk der hemelen te gaan verkondigen. Zoals te doen gebruikelijk bij de rabbijnen, gaat ook Jezus discipelen om zich heen verzamelen. Er zijn echter enkele belangrijke verschilpunten op te merken.

Ten eerste neemt de Heer zélf het initiatief om een relatie met de leerling in spé aan te gaan. De toekomstige discipel wordt door de Meester benaderd om evenals Hij, vruchten te gaan opleveren die blij­vend zullen zijn.

Navolgers van Jezus Christus

Jezus zegt in Johannes 15 vers 16 (Joh. 15:16): “Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uit­gekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven”.

Gods bruggenhoofden

De Heer zoekt en roept mannen en vrouwen waaraan anderen zich kun­nen verzadigen. Zoals altijd in de Bijbel, heeft uitverkiezing een bepaald doel: zij beoogt namelijk het heil van anderen. Mensen die uitverkoren worden, zijn als bruggenhoofden door wie Gods plan verdere voortgang kan hebben, zodat uiteindelijk God zal zijn alles in allen.

In de tweede plaats roept Jezus zijn volgeling op om achter Hem te komen. Het begrip ‘achter iemand komen’ is afkomstig van de Joodse achtergrond van de rabbijnen en hun discipelen, waar de navolging van het voorbeeld van de Meester en niet slechts diens leer grote nadruk krijgt.

Dit is nu juist het kernpunt in het discipelschap dat de Heer voor oger staat. De Meester zegt: “Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, gelijk Ik u gedaan heb” Johannes 13 vers 15; Romeinen 15 vers 5; 1 Petrus 2 vers 21 (Joh. 13:15; vgl. Rom. 15:05; 1 Petr. 02:21).

Terwijl de rabbijnen vooral op de leer grote nadruk leggen, is het bij Jezus juist zijn eigen praktische levenswandel die Hij ten voorbeeld stelt aan zijn volgelingen. Jezus zegt van de schriftgeleerden en de Farizeeën: “Alles dan, wat zij u ook zeggen, doet dat en onderhoudt dat, maar doet niet naar hun werken, want zij zeggen het wel, maar doen het niet” Matteüs 23 vers 3 (Matt. 23:03).

Discipelschap

Jezus keurt hun boodschap dus niet af, maar wel hun handelwijze. Deze kan de toets der kritiek niet door­staan en kan daarom helaas niet ten voorbeeld gesteld worden voor hun leerlingen, ook al bevat hun leer nog zoveel waarheden. Paulus heeft dit, evenals trouwens de andere apostelen, goed begrepen. Hij roept vrijmoedig op om zijn voorbeeld na te volgen, 1 Korinthe 4 vers 16; Filippenzen 3 vers 17 (1 Kor. 04:16; Filip. 03:17) De gelovigen worden inderdaad door de Heer aangemoe­digd om, dankzij zijn genade en de krachtige bijstand van de heilige Geest, elkander ten voorbeeld te zijn.

Dat legt een grote verantwoordelijk­heid op de navolger van Christus, die dan ook op het hart gedrukt wordt: Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijzen, doch als wijzen. Efeze 5 vers 15 (Ef. 05:15) Het is heel boeiend en leerzaam eens na te gaan hoe Jezus zijn eerste discipelen roept. Jezus, die de in Matthéüs 4 genoemde broeders reeds kende uit de omgeving van Johannes de Doper, roept hen nu tot discipelschap.

Het verlaten van schip en familie is daarom niet zo abrupt als Matthéüs ons op het eerste gezicht zou doen geloven vgl. Johannes 1 vers 37 (Joh. 01:37). De evangelist Matteüs merkt terloops op hoe us bepaalde dingen en mensen beziet. Toch heeft: dit zien hier een grote meerwaarde Matteüs 4 vers 18 tot en met 22 (Matt. 04:18-22).

Vissers van mensen

Jezus ziet twee broers in de zee staan, terwijl ze bezig zijn een net uit te werpen. Een werpnet, rond van vorm ‘zoals de top van een tent’ werd vanaf de heup in zee gewor­pen.

Naast het gadeslaan van dit schouw­spel met zijn natuurlijke ogen, ziet de Heer met zijn verlichte geestelij­ke ogen hen staan in de zee, terwijl ze trachten mensen te vangen (te redden) en binnen te brengen in het Koninkrijk Gods.

De zee is hier beeld van de geesten­wereld die beheerst en geïnspireerd wordt door de machten der duister­nis. Met dit beeld, ontleend aan hun beroep, geeft de Heer te kennen waartoe Hij hen bestemd heeft: Hij wil hen ‘vissers van mensen’ maken. Dat zal de bestemming van hun leven zijn en tot die taak zullen ze bekwaamd en toegerust worden. De Meester zelf zal deze leerweg met zijn volgelingen gaan. Zij zullen langs de weg van het discipelschap zijn medewerkers worden. Wie echter mocht denken dat de Heiland alleen de twaalf discipelen geroepen heeft om zijn medearbei­ders te worden, maakt een vergis­sing. Zijn afscheidswoorden luidden immers: Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen. Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19) Ieder mens wordt dus geroepen tot discipelschap.

Herstelwerk

Vervolgens ziet Jezus nog twee broers. Zij zijn bezig in het schip (beeld van de gemeente) ‘hun netten in orde te brengen.’ De Heer slaat hen nauwkeurig gade. Hun netten waren bij een vorige visvangst beschadigd. Nu zijn ze bezig herstel­werkzaamheden te verrichten. Maar wat spreekt de Heer toch zo bijzonder aan als Hij hen bezig ziet? Het antwoord is te ontdekken in het Griekse grondwoord ‘katartiz’. (De betekenis van dit woord is: in orde brengen, in de oorspronkelijke toe­stand terugbrengen, iemand maken tot wat hij behoort te zijn, uitrusten, klaarmaken, voorbereiden). Het herstelwerk waar ze mee bezig zijn, heeft dus een heel diepe en profetische betekenis. Ze zullen als vissers van mensen in het schip (in de gemeente) mogen werken aan het herstel van de door de duivel beschadigde mens. Dat is immers ook de taak en opdracht van de Heiland (= de Helende), die door de Vader werd

gesteld tot dé grote Redder en Hersteller. Dit werk vraagt geduld, volharding en (vak)bekwaamheid. De profeet Jesaja had een kostelijke profetie uitgesproken toen hij zei: “En de uwen zullen de overoude puinhopen herbouwen, de grondves­ten van vorige geslachten zult gij herstellen, en men zal u noemen: Hersteller van bressen, Herbouwer van straten” Jesaja 58 vers 12 (Jes. 58:12). Jezus ziet deze profetie in zijn disci­pelen in vervulling gaan. Ze zullen zijn medeherstellers worden en het zal worden: zo heer, zo knecht. Om dit werk een goed einde te kunnen brengen is gedegen onderricht even­wel noodzakelijk. Daarom roept de Meester hen op ‘achter Hem te komen’, dat wil zeggen zijn voor­beeld te volgen. Zonder Hem kan niemand immers iets doen en zal het doel niet haalbaar zijn.

Volleerde herstellers!

Onze leidtekst luidt: “Een discipel staat niet boven zijn meester, maar al wie volleerd is, zal zijn als zijn meester”. Voor ‘volleerd’ staat in het Grieks weer hetzelfde grondwoord ‘katartizj .

Het heeft dus niets te maken met theologische heisa of met allerlei geestelijke poespas. Maar wie vol­leerd is in het herstellen van, het terugbrengen in de oorspronkelijke staat, het toerusten en het terecht­brengen van de beschadigde mens, die zal zijn als zijn Meester. Wie is al volledig tot deze taak bekwaam? Bij wie is de opleiding al geheel voltooid? (vert. Prof. Brouwer). Wie echter bezig is met het ontwikkelen van deze werken, is op weg te worden als de Meester vgl. Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12).

 

Herdershart of herdershond? Door Jildert de Boer

Goede herders

Om te kunnen dienen als een her­der in de gemeente is een warme zorgzaamheid, een intense betrok­kenheid en een innige liefde voor de zielen nodig.

Jezus Zeifis de goede Herder, die zijn leven inzet voor de schapen Johannes 10 vers 11 (Joh. 10:11). Hij geeft de richting en de te volgen koers aan. Hij wijst de goede weg en gaat als wandelend voorbeeld voorop. De schapen vol­gen Hem, omdat zij zijn stem ken­nen Johannes 10 vers 4 (Joh. 10:4). De schapen hebben vertrouwen in de herder, want zij hebben bemerkt dat de herder hen tot zegen is. Ze ervaren zijn liefde, zijn begrijpen van hun zwakheden en het voedsel ter bemoediging dat hij hen aanreikt. Daardoor kan hij hen hoeden en weiden en ondervin­den de schapen zijn tederheid en verkwikking.

Willen wij opgroeien tot (goede!) herders in de gemeente, dan gaat het erom dat men tijdens het dienen onze oprechte zorgzaamheid proeft en dat we in nederigheid onze hand tot God ophouden, om genade en wijsheid in ons dienen te krijgen, zodat we meer en meer voor ande­ren tot hulp worden. Dan bevestigt de Heer ons dienen en krijgen we vertrouwen onder de broeders en zusters. Als (onder)her­ders moeten wij het zelf hebben van ons rotsvaste vertrouwen in de Opperherder en ervoor zorgen dat we niet vanwege status of eer of door heerschappij over de kudde te voeren, maar door uit vrije beweging naar de wil van God een voorbeeld voor de kudde zijn en een medewer­ker aan de blijdschap van de gelovi­gen 1 Petrus 5 vers 2 tot en met 4 en 2 Korinthe 1 vers 24 (1 Petr. 05:02-04 en 2 Kor. 01:24).

Waakzaamheid

De ware herder ziet in waakzaam­heid toe op de kudde, want hij weet dat er grimmige wolven binnen kun­nen komen, die de kudde niet zullen sparen Handelingen 20 vers 29 (Hand. 20:29). Hierbij gaat het niet primair om mensen, maar om de vraag in en door welke geest laten zij zich leiden. Natuurlijk zul­len wij niet werken met achterdocht of kwade vermoedens tegenover broeders en zusters, die in een bepaalde ontwikkeling staan. Het goede mag volop gestimuleerd wor­den. Het minder goed ogende zullen we in eerste instantie toch zo barm­hartig mogelijk beoordelen en er voorlopig in elk geval het voordeelt van de twijfel aan geven. Niettemin hebben herders met een hart voor het welzijn van de kudde, tot taak om alert te blijven en er acht op te geven dat de ‘boze wolf’ zijn invloed niet kan doen gelden op de geitjes in de gemeente. Dit is geens­zins een sprookje, maar de nuchtere realiteit. Lasterpraat bijvoorbeeld is een satanische macht

1 Timoteüs 5 vers 14 en 15 (1 Tim. 05:14-15), die een gemeente te gronde kan richten en die hele huizen onderste boven kan keren. Als de hel zijn vlam kan leggen onder de tong van broeders en zusters, die eens vol waren van het goede woord Gods en van de heilige Geest, dan is het kwaad kersen eten in zo’n gemeen­te. Dat geldt uiteraard ook voor negatieve kletspraat over de gemeen­te in de gezinnen. Hoe heerlijk als de echte herder in de gemeente de schapen kan (op)voeden tot de goede, smaakvolle vrucht van (een leven in) de Geest! Wat mooi als vader en moeder als herders thuis een klimaat kunnen scheppen, waar de kinderkudde kan gedijen en opgroeien naar het plan van onze goede God! Laten we bou­wen aan een atmosfeer thuis en in de broederschap waarin negatieve wanklanken vanuit het rijk der duis­ternis het onderspit moeten delven.

Hart voor de kudde

De herders zijn van harte en voordu­rend bezig met het voeren van de schapen naar grazige weiden, om hun ziel te verkwikken. Diezelfde herders zijn erop uit om afgedwaal­de schapen met veel geduld terug te voeren tot de kudde. Zij gaan daarbij tot het uiterste, om hen tegemoet te komen. Om iets goeds met hen te bewerken, moeten zij meer dan het gewone, menselijke doen. Daarom zijn zij bereid de tweede mijl te gaan, omdat de liefde van Christus hen dringt! Zij beseffen immers dat ze zelf ook Jezus nodig hebben als de herder en de hoeder van hun ziel 1 Petrus 2 ver s 25 (1 Petr. 02:25). Zelf hebben ze ook zijn toezicht op hun leven nodig en in een geest van zachtmoedigheid – ziende op zichzelf en de verzoekin­gen waaraan zij ook bloot kunnen komen te staan- kunnen ze anderen terecht helpen Galaten 6 vers 1 (Gal. 06:01). Goede herders zoeken er niet naar de wol van de schapen te plukken en daar winst of eer mee op te strijken. Werkelijke, geestelijke leiders in de gemeente zijn nooit uit op het geld van de hen toevertrouwde zielen. Bij hen gaan de schapen hen werkelijk ter harte. Zij denken nooit: ‘liever kwijt dan rijk’. Ook al vertoont een schaap ‘bokkengedrag’ door een gebondenheid aan machten der duisternis, dan heeft de herder geduld en zal hij zoeken naar wegen om dat schaap te bevrijden uit een strik van de boze.

Let op blaffende honden!

Helaas bestaan er slechte arbeiders, die zich in de geestelijke wereld van de verkeerde kant laten inspireren. Paulus noemt deze honden en de slechte arbeiders, die met hen samenwerken in één adem met de versnijdenis Filippenzen 3 vers 2 (Filip. 03:02). Daarover staat ook geschreven: “allen die zich uiter­lijk goed willen voordoen, trachten u te dwingen tot de besnijdenis…” Galaten 6 vers 12 (Gal. 06:12).

De honden blaffen, maar de (gemeente)karavaan trekt verder, als het goed is. Die honden (= machten der duisternis, Psalm 22 vers 17 (Ps. 022:017) willen onrust en spanning in de gemeente veroorzaken met hun gekef. De (geestelijke) kinderen Israëls willen voorttrekken! Zij wensen zich niet te laten ophouden door honden die voortdurend blaffen over uiterlijke dingen (het steeds maar aan de kaak stellen van allerlei buitenkantzaken die nog niet in orde zijn in de gemeente).

De goede herders in de gemeente werken eraan dat de harten van de kinderen Gods verlicht worden en dat zij geestelijk begrip van zaken krijgen. Op die wijze komt het – indien nodig- met de uiterlijke din­gen ook wel in orde. Wij kunnen immers niet door kracht of geweld een verandering ten goede bewer­ken, maar alleen door overtuiging van Gods Geest in iemands binnen­ste en door het verlokkende voor­beeld. De honden echter willen met hun geblaf de kudde verontrusten en opjutten.

Het herdershart heeft oog voor ieder ” schaap afzonderlijk en hij kent ze bij name en draagt ze op zijn hart. Hij koestert genegenheid voor de scha­pen en leert hen onder tranen dag en nacht terecht te wijzen 1 Thessalonicenzen 2 vers 7 tot en met 12 en Handelingen 20 vers 31 (1 Thess. 02:07-12 en Hand. 20:31). Op die wijze wordt het voor alle broeders en zus­ters geweldig hoopvol en kan het geblaf van de honden in de kiem gesmoord worden, of op afstand worden gehouden.

De groei naar herdersdienst

In Ezechechiël 34 hebben wij een enorme waarschuwing om niet ons­zelf te weiden. Over deze valse her­ders staat geschreven: “zwakke ver­sterkt gij niet, zieke geneest gij niet, gewonde verbindt gij niet, afge­dwaalde haalt gij niet terug, verlore­ne zoekt gij niet, maar gij heerst over hen met hardheid en gewelde­narij” Ezechiël 34 vers 4 (Ez. 34:04). Hier zien wij iets van de tragedie van het christen­dom, dat tot zo’n grote verstrooiing heeft geleid.

Hoe machtig als wij zien dat God bijeen begint te vergaderen en Zelf zijn schapen gaat weiden door Jezus Christus, de goede herder. Wij heb­ben te doen met Gods schapen, met zijn mensen. Laten wij oog en hart voor hen hebben, dat niet sommigen door de voordeur onze gemeenten binnenkomen en bijna geruisloos ook door de achterdeur weer uit onze gemeenten verdwijnen. Hier roept God herders, die zorg dragen en wekt ons daarbij op tot een hech­te relatie tussen de leden van het lichaam, “opdat er geen verdeeld­heid in het lichaam zij, maar de leden gelijkelijk voor elkander zou­den zorgen” 1 Korinthe 12 vers 25 (1 Kor. 12:25). Wij verstaan dat het een ontwikke­ling is, om op te groeien tot de dienst van een herder. Laten we beginnen in het kleine, dat God ons heeft toevertrouwd en daarin getrouw te zijn, zodat Hij in ons een groot hart voor de zorg van zielen kan doen ontwikkelen!

 

Gedachten over ons groeiproces door Cees Maliepaard

“Dan groeien wij, ons aan de waar­heid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe die het hoofd is, Christus” Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13).

Groei of actie?

Is alles wat in het geestelijk leven totstandkomt een kwestie van groei; zijn er geen zaken die om directe actie vragen? En doet een streven naar het doen van bepaalde hande­lingen het principe van de gestadig doorgaande groei altijd geweld aan? Het getuigt van weinig flexibiliteit in de geloofsontwikkeling als alles onder de noemer van de voor eeu­wig vastgelegde waarheden wordt geplaatst. Maar het komt ook niet erg geloofwaardig over als alles uit­sluitend door een gestadige groei tot stand zal kunnen komen. Volgens onze tekst groeien wij naar Jezus toe wanneer we ons aan de waarheid houden. En de waarheid die in het woord van God bedoeld wordt, is altijd Góds waarheid: het in Gods plan liefdevol bedachte heil voor ieder mens die er maar op in wil gaan.

Het is wel degelijk een onderdeel van Gods genade dat we naar Jezus toegroeien, want het is beslist niet zo dat we plotseling in z’n totaliteit ervaren zullen als Jezus te zijn. We zullen geen schoksgewijze metamor­fose ondergaan, zodat we inééns als Gods eerste Zoon zullen wezen, maar door Gods genade groeien we daar in de loop van de tijd naartoe.

Alleen maar groei?

Wie appels zal willen oogsten zal meer moeten doen dan louter op de groei van de vruchten te gaan zitten wachten. Want appels plegen niet zomaar op het land te groeien; er dienen logischerwijs eerst appelbo­men te worden geplant. En een boom planten vraagt nu eenmaal om actie, dat is beslist geen kwestie van een gestadige ontwikkeling. Zaadjes plegen ook niet vanzelf in de grond te groeien – ze dienen gewoon gezaaid te worden… en dan pleegt daaruit het gewas zich te gaan ontwikkelen. Ook in het volle evan­gelie groeien de bomen niet tot in de hemel. Zoiets in de natuurlijke zin te verwachten, getuigt van niet veel werkelijkheidszin, maar ook in de geestelijke wereld dienen dergelijke zaken tot het rijk der fabelen te wor­den verwezen.

Een natuurlijk mens kan zich uiter­aard ontwikkelen en door groei van de natuurlijke geest een beter natuurlijk mens worden. Maar zo iemand zal nimmer door groei een geestelijk mens kunnen worden. Daarvoor is nu eenmaal de geboorte van nieuw leven noodzakelijk. Slechts na wedergeboorte ontstaat er een geestelijk mens, en na het ont­vangen van de Geest van God kan er een ontwikkeling ingezet worden naar het volle zoonschap. Niemand van ons groeit dus vanaf de aarde naar Gods hemel toe. Ieder van ons heeft van de Here God rechtstreeks een plaats in de hemel gekregen, en daar hebben we ruim­schoots de gelegenheid tot geestelij­ke groei. Waar de Bijbel mensen met bomen vergelijkt, komt dus niet het beeld in zicht van aardse bomen die tot in de hemel groeien, maar zien de groei vanaf onze plaatsen in de hemel plaatsvinden.

’t Gaat niet vanzelf!

Groei lijkt altijd als vanzelf te gaan; een kind wordt zó maar groot naar het schijnt, en het gewas op het veld lijkt zonder enige moeite tot rijpheid te komen. Maar natuurlijk weten we wel dat het zo niet is. Er is heel wat zorg en inspanning voor nodig om goede resultaten in de groei te beha­len. Voor de agrariër geldt dat met de producten van de natuur en in nog ruimere mate is dat van toepas­sing op het grootbrengen en (voor­al!) opvoeden van kinderen.

volgelingen van de Christus zit- we óók midden in een groeipe­riode. We hebben Jezus leren ken­nen als de Christus, als degene die onze redding onder de zalving van Gods Geest tot stand heeft gebracht. Maar we zijn Hem ook gevolgd als onze Heer en Meester, als onze van God gegeven Eigenaar. Het mag duidelijk wezen dat onze door Jezus verwezenlijkte redding geen groeiverschijnselen kent. Hij heeft dit werk volbracht, dat is dus gewoon af. En wij zullen uiteraard nooit kunnen groeien in iets dat door een ander reeds volvoerd is. Het aanvaarden van Jezus als onze Heer is ook een eenmalige zaak: je kent Hem als je Meester of je doet dat niet! Maar in de uitwerking van dit principe zit wel degelijk een toe­name. Het maakt namelijk nogal wat verschil of iemand Jezus volgt in zoverre dat met de eigen inzichten correspondeert, of dat de mens Gods zich volkomen leert richten op dat­gene wat de Heer hem door Gods Geest in alle liefde voorhoudt. Als ik Jezus als mijn redder ken, is dat natuurlijk een goede zaak. Niemand anders dan Jezus kan mij immers verlossen van satanische beschadi­gingen in m’n denken. Maar als ik Hem niet als mijn rechtmatige Heer en Meester heb leren aanvaarden, zal er nauwelijks sprake kunnen zijn van enige groei als zoon Gods in ontwikkeling.

Discipelschap

Ik heb gemerkt dat ik pas daar veilig in Jezus’ armen ben, waar ik instaat ben zijn aanwijzingen op te merken – en ik die in mijn leven van alle dag ook daadwerkelijk opvolg. Daar zit ‘m nu juist de noodzakelijke groei in: na het opmerken van wat de Heer voor mogelijkheden geeft en na het onderkennen van wat Hij van ons verwacht, zal er een oppak­ken van deze mogelijkheden moeten wezen en een voldoen aan zijn ver­wachtingen.

De Here Jezus verwacht van ons geen slaafse onderworpenheid – allesbehalve! Maar Hij rekent wel op een gezonde loyaliteit met betrek­king to zijn heerschappij over her Rijk van de Vader. Alleen op die manier zal er sprake kunnen zijn van de door God bedoelde groei en ontwikkeling in het leven van de mens die Hem toebehoort.

 

Wat over blijft! (gedicht) door Astrid Poldervaart

Wat blijft over…

Als alle woorden zijn gesproken

En alle tranen zijn vergoten

En alle boeken zijn gelezen

En alle brieven zijn geschreven?

 

Wie blijft over…

Als de mensen niet meer spreken

En vragen worden ontweken

Als gedachten worden gevangen

Door een uitgeblust verlangen?

 

Wat blijft over…

Als het water tot de rand staat E

n de wind vernietigend rond raast

Als de aarde scheurt en beeft

En je geen raad meer weet?

Wie blijft over…

Als je land je is ontnomen

En je nergens meer kunt wonen

Als je constant op de vlucht bent

En je alles vreemd is en onbekend?

 

Dan blijft over:

Hij, de God die zich ontfermt

Die vertroost en die beschermt

De God die antwoordt en vergeeft

Hij, die weet wat in ons leeft!

 

Dan blijft over:

Hij, de God die je vertrouwd is

Die vaste grond onder je voeten is

Hij, die de reddende hand is

Die onvoorwaardelijke liefde is!

Astrid Poldervaart

 

Uw koninkrijk kome door Duurt Sikkens

“Uw Koninkrijk kome”. Wat is dit zin­netje in de loop der eeuwen al dikwijls uitgesproken. Vaak opgezegd zonder erbij na te denken, als onderdeel van een ritueel, maar ook hartstochtelijk, soms in wanhopige situaties, door dege­nen die een sterk verlangen hebben naar het herstel van zovele scheefge­groeide en stukgeslagen dingen. Het is tevens het diepe verlangen van de koning zelf, God.

Wanneer of hoe?

De vraag: “Wanneer komt uw Koninkrijk?” is, dunkt me, niet juist. Beter is het als je vraagt: “Hoe komt Uw Koninkrijk?” Ik weet wel dat het bijna onopgemerkt komt, omdat het niet met geweld noch met uiterlijk vertoon van doen heeft, al zouden velen dat misschien wel willen om indruk te maken in de wereld. Dit koninkrijk is niet van deze wereld, maar van de onzichtbare en onhoorbare wereld, waar God woont met Zijn Zoon, Zijn rechtvaardigen, Zijn engelen en tegelijkertijd in de geesten der gelovigen die op aarde zijn en aan wie van Zijn Geest is gegeven.

Dat is de lichtkant van de hemel. In zulke mensen krijgt de Zoon han­den en voeten en neemt de Vader gestalte aan, zodat van hen gezegd kan worden dat ‘de tent van God’ bij de mensen is.

Langzaam, in alle stilte en verbor­genheid, voltrekt zich dit levendma­kende proces, waarbij Gods geest, Zijn creatieve denkwereld, zich heeft verbonden aan de denkwereld van de gelovige mens, waardoor deze laatste een geestelijke gedaante-wis­seling ondergaat, een metamorfose. Daarmee wordt niet bedoeld dat je een ander wordt dan die je bent, maar veeleer dat je eindelijk de mens kan worden zoals die oor­spronkelijk is bedoeld.

De echte mens

Met een eenvoudig beeld wordt het misschien wat duidelijker: Wanneer het zaad Gods in een goede akker valt, in jouw bereidwillige en zacht­aardige geest, komt er een ontroe­rend mooi en zachtmoedig wezen tevoorschijn, de hemelse mens, in wie het zachtmoedige en barmharti­ge wezen van God langzaam maar zeker vanzelf gestalte krijgt: de echte mens, waarin Hij zich herkent. Een mens die geen aardse macht begeert maar die in zijn denken en hande­len gekroond is met goedertieren­heid.

De echte mens is opgestaan, een mens bij wie je veilig bent, die jou niet manipuleert; bij wie jouw ver­haal veilig is, bij wie je tot rust kan

komen in de verademende stilte van de tegenwordigheid van de Vader. Jezus, de menselijkste mens, in wie de geborgenheid en de ontferming van God is vleesgeworden. Hij is ons daarin voorgegaan. In hem was en is het koninkrijk gekomen. Zelf heeft hij het ook allemaal geleerd, het waaide hem niet aan. Dat is voor ons, degenen die deze voorganger navolgen, een sterke troost. Het diepe, innerlijke wetend- dat de liefde van God stilaan in jou opbloeit en een eigen gezicht krijgt, doet je rustig voortwandelen. Wat heerlijk om elkaar te kennen en van elkaar te weten. Onopvallende komt dit koninkrijk binnen in ons tot ont­wikkeling en tot rijping.

Een kostbaar geheim

En zo ‘verschijnt’ de Zoon onzicht­baar, omdat het een kostbaar geheim is, een schat in je akker. Het ont­plooit zich in mensen aan wie het mededogen Gods zich voltrekt en die op hun beurt Zijn mededogen bewijzen aan de schepping. Naar zulke liefdevolle mensen kijkt de wereld reikhalzend uit. Onder de gelovigen is nog veel ver­driet, vaak stil verdriet. Maar wan­neer zij zich durven toe te vertrou­wen aan de menselijke handen van God, zullen ze werkelijk getroost worden. De door innerlijke ontfer­ming bewogen handen zullen je ziel restaureren en, wat nog meer is, je krijgt de oorspronkelijke gedaante terug van wie je eigenlijk, vanaf de beginne, bent.

Zó komt Zijn koninkrijk eerst in de Zijnen tot stand, in stilheid en ver­trouwen. God is jou trouw, want je ligt Hem na aan het hart.

 

Vlinder en toch… door Froukje Huis

’t Was een heerlijke dag met stralen­de zon. De tuinstoelen stonden uitnodigend klaar op het terras en juist wilde ik me er genietend in neervlij­en, toen me te binnenschoot, dat er nog een stapel strijkgoed lag. De ochtendkrant voorspelde nog vele dagen mooi weer, dus ik besloot om eerst mijn huishoudelijke plichten na te komen. Al spoedig stond ik Aerig te strijken met het vaste voornemen me door niets of niemand te laten ophouden!

’t Was heel rustig in huis en ook buiten was er niemand te zien. Daardoor viel het lichte geritsel dat ik plotseling hoorde onmiddellijk op. Een vlieg op het raam? Een wesp misschien? Ik bleef stug doorstrij­ken.

Het geritsel werd heviger, en toen ik een blik op het raam wierp, zag ik

een prachtige vlinder. Het arme dier­tje probeerde door ’t raam heen naar buiten te komen. Angstig fladderde het van boven naar beneden en weer terug.

Ik zette de strijkbout neer, gooide het raam open en probeerde de vlin­der te vangen in de holte van mijn beide haden. Maar nee hoor, hij haastte zich weg van die grijpende vingers.

Even later kwam hij weer binnen mijn bereik, ik vouwde mijn handen eromheen… mis, hij zag nog net een gaatje. Ik dacht bij mezelf: Beestje, wat doe je toch dom, het is immers je enige redding!

De volgende poging lukte, en met het met het angstige vlindertje in mijn handen liep ik naar het raam. Ik deed mijn handen open en… floep… pijlsnel schoot hij hoog de lucht in.

Al verder strijkend gingen mijn gedachten naar dat mooie kind van God -de mens- die Jezus heeft aan­genomen als Redder en Verlosser, zijn oude (rupse) leven heeft achter­gelaten en een nieuwe schepping (vlinder) is geworden. Die gedoopt is met de heilige Geest en zich toch niet kan verheffen, omdat hij gevan­gen wordt gehouden door een ver­borgen vijand.

Wat is het dan heerlijk als er een paar reddende handen naar hem worden uitgestoken in de gemeente om hem in Jezus’ naam vrij te maken, zodat hij zich mee kan ver­heffen in de geestelijke wereld. En weet je wat zo wonderbaarlijk is? Dat je de ene keer misschien zelf zo’n fladderend vlindertje bent en de andere keer die reddende handen. Daarom hebben we elkaar zo nodig!

 

 

 

 

 

 

 

2001.05-06 nr. 412

2001.05-06 Levend geloof nr. 412

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

In onze vorige editie maakten wij duidelijk hoe wij als eindredakteur weliswaar de verantwoordelijkheid dragen voor de uitgave van ons blad, maar dat het geen eenmansbediening is. leder artikel of bijdrage is even belangrijk. Gezamenlijk zetten we ons in om een zo duidelijk mogelijke uitleg te geven van het evangelie van het Koninkrijk, het evangelie zoals Jezus en de eerste aposte­len dat brachten en dat in overeenstemming is met de wil en bedoeling van God. En dat in een voor iedereen begrijpelijke taal, want ook hier geldt dat een­voud het kenmerk is van het ware.

Daarbij mag ook wel eens gezegd worden dat aan het schrijven van artikelen vaak heel wat creatief denkwerk te pas komt. Ze worden niet bij wijze van spre­ken uit de losse pols tevoorschijn getoverd. Gods Geest legt gedachten in ons hart, die dan voor dat ze definitief gestalte krijgen, eerst een rijpingsproces ondergaan. Pas dan worden ze aan het papier toevertrouwd.

Feitelijk is het schrijven van de artikelen een arbeidsintensieve aangelegenheid, zoals onlangs iemand in een bepaald verband opmerkte. Maar het is arbeid die zijn vrucht dubbel en dwars opbrengt. We gaan dan ook met blijdschap en toe­wijding door ieder nummer te vullen met positieve, geloofsopbouwende artike­len. Zoals ook dit nummer waarvan wij geloven dat het weer veel zegen in zich heeft en ons zal stimuleren en bemoedigen bij de beleving van ons geloof.

 

Bij de voorplaat door redactie

Gustave Doree maakte tijdens zijn leven vele honderden illustraties. Alleen al op verhalen uit de Bijbel gebaseerd waren dat er meer dan tweeduizend!

Ook op de voorpagina van dit num­mer weer een uitbeelding van zo’n verhaal. Het betreft de uitleg van een droom van Farao door Jozef. Het wordt uitvoerig beschreven in Genesis 41 vers 17 tot en met 33 (Gen. 41:17-33).

 

Aandacht voor de zomeraktie door redactie

leder jaar vragen wij aan het begin van het zomerseizoen even aan­dacht voor de financiële zijde van ons werk. Ook dit jaar willen we daarvan niet afwijken want het is uiteraard belangrijk dat een blad als Levend Geloof, met zijn gezonde, geloofsopbouwende bood­schap, ook financiëel op gezonde wijze kan blijven functioneren. Daarvoor blijven extra bijdragen uit ons lezerskring noodzakelijk. Gelukkig zijn vele van onze trouwe lezers zich daarvan bewust en we zijn hierin, in de bijna 40 jaar dat ons blad nu bestaat, nog nooit teleurgesteld. Vandaar dat we ook nu weer in alle vrijmoedigheid een beroep op onze lezers doen ons werk in de komende tijd met een extra gift te ondersteunen. Ook in de digitale tijd waarin wij leven met zijn vele nieuwe moge­lijkheden van communicatie, blijft het gedrukte woord een belangrij­ke plaats innemen. In tegenstelling met de verwachting van sommi­gen, wordt er zelfs nog nooit zoveel in gedrukte vorm uitgege­ven als nu.

Daarom blijven wij doorgaan met de uitleg van het evangelie en de verspreiding daarvan via Levend Geloof en zijn dankbaar voor de vrucht die het oplevert voor het Koninkrijk Gods. Wij zijn u daarom ook bij voorbaat dankbaar als u ons daarbij helpt door een bijdrage over te maken. We sluiten geen acceptgiro’s bij maar rekenen op uw eigen initiatief.

U kunt bij uw overschrijving gebruik maken van rekening­nummers uit de colofon op bladzijde 2

 

De doorgaande en de opgaande weg door Gert Jan Doornink

Eén van de heerlijke dingen waar ieder waarachtig christen zich over verblijden mag is dat er een opgaan­de lijn is in Gods plan met Zijn schepping. Bij die opgaande lijn zijn wij niet zijdelings maar volledig betrokken! Maar wat is die opgaande lijn dan?, zullen sommigen zich afvragen. Dat is dat God toewerkt naar een groot doel wat Hij voor ogen heeft namelijk ‘de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont’. Hoe we ons dat precies voor moeten stellen is nu nog voor ons verborgen, maar feite­lijk ook minder belangrijk omdat het nog niet aan de orde is. Vanwaar dan die blijdschap die wij al in ons hart hebben? Omdat we weten dat het een belofte van God is en al Gods beloften gaan in vervul­ling. Ze zijn immers in Christus ‘ja en amen’, dat wil zeggen dat ze hun ‘voorvervulling’ al hadden in de Zoon. In de Zoon werd al volledig geopenbaard wat Gods bedoeling was met de mensheid namelijk, zoals Paulus dat formuleerde, ‘het goede, welgevallige en volkomene’. Daarom kon Jezus ook spreken dat Hij was gekomen om ‘leven en over­vloed’ te brengen. De Geest van God, die in ons werkzaam is, bewerkt de zekerheid dat God bezig is toe te werken naar het realiseren van deze grote doelstelling.

Wij zijn onderweg

Ieder levend mens is onderweg. Niet dat we daar elk moment bij stilstaan, maar vanaf onze geboorte als baby zijn we op weg totdat het lichamelijk sterven daar een punt achter zet. Velen menen dat dan alles uit is: het is over, voorbij, wordt er dan gezegd. Ook leven velen onder het motto: ‘Geniet van ’t leven; je leeft maar even’. En dan zijn er ook die geloven dat we in een ander leven terugko­men. Het geloof dat de mens ver­schillende levens heeft (reïncarnatie) neemt in onze dagen zelfs hand over hand toe.

Ook zijn er mensen die de mens zien als een soort veredelde dier­soort. Midas Dekker en andere biolo­gen en wetenschapsmensen mogen dan de mensen vergelijken met die­ren, een waarachtig christen laat zich door hen niet in de war bren­gen. Zij weten dat de mens de hoog­ste vorm van Gods scheppingswerk is, zoals David dat ooit ook formuleerde: we zijn bijna Goddelijk gemaakt en met heerlijkheid en eer gekroond.

Dat er veel van die Goddelijke glans bij de mens is verdwenen is niet de schuld van God. Wij weten wat er is gebeurd: Satan gooide roet in het eten en de mens liet zich door hem verleiden en kwam daardoor onder zijn heerschappij terecht. Gelukkig hoeft dit geen blijvende aangelegen­heid te zijn. Voor ieder mens is daar de mogelijkheid om onder het juk van de Satan weg te komen. Door geloof in Jezus Christus komt er een radicale verandering in ons leven: we worden bekeerd, opnieuw geboren en zijn een nieuwe schepping _^worden. De natuurlijke geboorte wordt gevolgd door een tweede geboorte, die ons vanuit de satani­sche invloedssfeer (het rijk der duis­ternis) overplaatst in het Rijk van het licht: het Koninkrijk van Jezus Christus.

Het is goed dit alles nog eens op een rijtje te zetten, zodat, ook al zijn we al vele jaren christen, er diep van doordrongen zijn waarom het wer­kelijk gaat. En voor allen die de zekerheid in hun hart nog missen een nieuwe schepping in Christus te zijn, geldt: treed toe, word ook een christen, aanvaard Christus als Verlosser. Deze uitnodiging is “rechtsgeldig voor alle mensen, want de genade Gods -zegt Paulus- is ver­schenen heilbrengend voor alle mensen. En Petrus merkt op dat God niet wil dat sommigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering en erkentenis der waarheid komen.

Het werkelijke geluk

Het is een duidelijke zaak dat Gods heil bestemd is voor alle mensen. God kent geen uitzonderingen.

Iedereen heeft de mogelijkheid om toe te treden en het werkelijke geluk te leren kennen. Want dit staat als een paal boven water: wie Christus kent en Hem volgt is werkelijk gelukkig en kan standhouden temid­den van alle omstandigheden. Het is bovendien een geluk dat eeu­wig intact blijft, dat wil zeggen het houdt niet op bij het lichamelijk sterven, maar gaat dan over in volle heerlijkheid. Natuurlijk weten wij nu nog niet hoe we ons dat precies voor moeten stellen, maar één ding is zeker: het zal ons voorstellings- en bevattingsvermogen verre te boven gaan!

Het is de ervaring van iedere waar­achtige christen dat Gods heerlijk­heid, die in ons is vanaf het moment dat we geestelijk geboren werden, een toenemende heerlijkheid is. We zijn immers van de natuurlijke, doorgaande weg gekomen op de geestelijke, opgaande weg! Er is een groot verschil tussen deze twee wegen, want op de doorgaande weg bevindt zich ieder mens, maar de opgaande weg is exclusief voor hen die geloven in Christus!

De opgaande weg

God wil uiteraard niets liever dan dat iedereen deze opgaande weg leert ontdekken. Ieder mens heeft een vrije wil. Ook dat heeft God in de mens gelegd. Daarom is de keuze voor de opgaande weg ook een vrij­willige keuze. God dwingt niemand. Het is echter dom en onverstandig als een mens niet de beslissing neemt Christus te volgen. Wie op de doorgaande weg blijft zal uiteinde­lijk ontdekken dat het een doodlo­pende weg is: letterlijk en figuurlijk. Maar wie de nieuwe, opgaande weg inslaat zal de geweldige ontdekking doen dat dit de weg ten leven is! De opgaande weg is de weg van het werkelijke leven dat voortduurt tot in alle eeuwigheid. Zelfs het moment van lichamelijk sterven dat iedereen nog moet meemaken -het wordt door Paulus niet voor niets de ‘laat­ste vijand’ genoemd- kan daar geen verandering meer in aanbrengen. Toen Jezus stierf aan het kruis en Satan dacht Hem alsnog de neder­laag te hebben toegebracht, was dat een grote vergissing. Want toen Hij het uitriep: ‘Het is volbracht!’ werd dat juist Satans eigen nederlaag! En Jezus bewees ook dat de dood niet het laatste woord had, want Hij stond op uit de doden! Een nieuwe dimensie in het leven van de Zoon van God was begonnen! Dit alles kunnen we ook zien als ‘voorafscha­duwing’ van ons eigen leven. We bevinden ons immers op de opgaan­de weg.

Wel is het belangrijk en ook noodza­kelijk dat we op deze nieuwe, geeste­lijke weg geloof en gehoorzaamheid tot openbaring brengen. Zonder geloof is het immers onmogelijk God welgevallig te zijn. Door een leven van geloof openbaren we dat we bij Hem horen. Geloof is vertrou­wen en zoals God een onvoorwaar­delijk vertrouwen in ons heeft, beho­ren wij dat te hebben in Hem. Dit gaan we, naarmate we Hem in geloof en gehoorzaamheid volgen, ook meer en meer leren.

Geloof en volharding

Daarvoor heeft God ons in Zijn grote liefde een geweldig ‘hulpmid­del’ ter beschikking gesteld. Dat is Zijn Geest! We hoeven het niet alleen te doen maar Gods Geest wil in en door ons werkzaam zijn. Dat behoren we zelf te stimuleren. Ook hierbij behoren we weer onze wil in te schakelen. De vrucht en de gaven van de Geest komen niet automa­tisch tevoorschijn. We kunnen Gods Geest ook bedroeven of uitblussen. Wanneer Paulus in zijn eerste brief aan de gemeente te Korinthe zijn visie geeft over de verschillende gaven en bedieningen in de gemeen­te, doet hij op een gegeven moment zelfs de oproep om te streven naar de hoogste gaven. En zegt erbij: “En ik wijs u een weg, die nog veel ver­der omhoog voert” 1 Koningen 12 vers 31 (1 Kor. 12:31). Over een opgaande weg gesproken! De samenwerking tussen onze geest en Gods Geest heeft ook tot positief gevolg dat we de dingen geestelijk zien en onderscheiden, dat wil zeg­gen we leren geestelijk te strijden en te overwinnen vanuit onze geestelij­ke plaats met Christus in de hemel­se gewesten. Satan probeert er alles aan te doen om ons van de opgaan­de, geestelijke weg af te halen, maar naarmate we ‘hoger’ op deze weg komen zal hem dat steeds minder gelukken. We leren immers te vol­harden. Dat is een belangrijk onder­deel van ons christen-zijn. Alleen wie volharden zal tot het einde, zal ook het einddoel bereiken. Dat heeft Jezus zelf al op duidelijke wijze aan­gegeven en ook de eerste apostelen lieten daar geen twijfel over bestaan. Volharden gaat vaak met lijden gepaard, maar dat zal ons op geen enkele wijze afschrikken; dat is immers maar tijdelijk.

De weg van heerlijkheid

De opgaande weg is een weg van heerlijkheid: Góds heerlijkheid. Dus niet een of ander surrogaat, geen tweede soort, maar A-kwaliteit, als we het met een product zouden ver­gelijken. Maar Gods heerlijkheid is veel meer dan dat. Het is de hoogste vorm van leven zoals God dat voor de mens voor ogen heeft. God laat zich niet van deze doelstelling afbrengen. De GroteVanDale omschrijft het woord ‘heerlijkheid’ als ‘hoge of hoogste (hemelse) vol­making, als eigenschap of toestand’. Wat een zekerheid te mogen weten dat God ons tot die heerlijkheid geroepen heeft. Petrus wist het des­tijds in zijn eerste brief  1 Petrus 5 vers 10 en 11 (1 Petr. 05:10-11) al op een prachtige wijze te verwoorden met de opmer­king dat “de God van alle genade ons in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid”. En dan vult hij aan dat deze God ons “na een korte tijd van lijden zal volma­ken, bevestigen, sterken en grond­vesten”. Daarom kan iedereen, die de opgaande weg blijft bewandelen, met hem instemmen: “Hem zij de kracht in alle eeuwig­heid! Amen”.

 

Opgerichte muren door Truus van Kaam

Muren kunnen het goede in ons leven weerhouden om binnen te komen. Aan de andere kant bieden muren bescherming tegen ‘vernielers en verwoesters’.

Daar waar het gaat om onze relatie met Jezus is het goed om die weerstan­den en blokkades op te ruimen. Is Jezus betrouwbaar en ervaren we dat? Laat Hem dat dan weten.

God heeft ons gemaakt. Mag Jezus als een kundig bouwmeester het herstel

bewerken en de bressen dichten?

Al lerend en vertrouwend kan dat plaatsvinden.

Zoek Mij en leefl We weten het.

Een open hart naar de Heer heeft open relaties in en naar de gemeente tot gevolg.

In Jesaja 49 vers 16 en 17 (Jes. 49:16-17) lezen we: “Zie, Ik heb u in mijn handpalm gegrift, uw muren zijn bestendig voor mij. Uw zonen snellen toe, uw vernielers en verwoesters trekken van u weg”.

 

Onder de boorm door Duurt Sikkens

Natuurlijk weet haast iedereen van het ‘MKZ-virus dat zo besmettelijk is als de pest en de laatste maanden rondraasde in het westen van Europa. Op een afichuwelijke manier werd er onder het vee huisgehouden en vele tienduizenden vielen eraan ten offer. Het is schok­kend. Maar wat te zeggen van een geestelijk virus dat de laatste jaren onder de gelovigen woedt en hen wereldwijd besmet? Ik bedoel het ‘Toronto-virus’ dat z’n vele slacht (!)offers eist onder de kinderen van de goede Herder. Op eenzelfde afschuwelijke wijze wordt er geschermd met de namen van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De vreemdste din­gen gebeuren er. Het lijkt wel alsof er een algehele betovering plaats heeft gevonden. Zelfs de Geest wordt aanbe­den, alsof dat kan. In de Bijbel is daar­van nimmer sprake. Dan rijst uiter­aard de vraag welke geest dan wel wordt aanbeden.

Er is ook niks verborgens meer bij de ernstige waarschuwing van Jezus om “niet gelijk te worden aan de heidenen die menen door veelheid en omhaal van woorden (Grieks: battalogia = ein­deloos herhalen) verhoord te zullen worden”, wordt niet ter harte genomen. Integendeel. Dansend en zingend en vlaggend en springend worden mensen in een (oorverdovende roes gebracht; Er is veel geschreeuw, men valt om, er gebeuren vreemde tekenen en vele, vele christenmensen worden in een woeste stroom meegesleurd in deze zogenaamde ‘blessing’. Het is Godgeklaagd en mens-onwaardig en heeft niks meer te maken met de gewone, bescheiden man uit Galilea. Allerlei heidense godsbeel­den vol van pracht, glorie, kracht en macht, worden voor de zachtmoedige en barmhartige Vader geschoven, zodat er een totaal andere god ontstaat, een vreeswekkende usurpator, onherkenbaar voor zwakke schapen, onder welke laat­ste ik mijzelf reken.

Het is afschrikwekkend. Kennelijk zijn er nog vele “andere goden voor Zijn

aangezicht” die het zicht op Hem bene­men dan wel verduisteren. En als er dan gesproken wordt over ‘ware’ en ‘pseudokerk’, hoe manifesteert die laat­ste zich dan? Is er nog onderscheid van geesten en hun werken? Jesja schrijft ergens: “Door inkeer en rust zouden jullie verlost worden en in stilheid en vetrouwen zou jullie sterkte zijn – maar jullie hebben niet gewild. Jullie hebben gezegd: Nee, op paarden zullen we voortvliegen en op snelle ros­sen zullen wij rijden”. Dan is het wel gedaan met stilheid en rust, omdat er een geestelijke bandjir door de hemel en de harten raast. “En de zegen stroomde neer en de vloed kwam op” is helaas een kinderliedje, terwijl het een onzichtbare, kosmische ramp aanduidt die z’n weerga in de geschiedenis niet kent.

De grote tegenstelling tussen een ‘klein kuddeke’ en een wereldwijde opwek­kingsbeweging wordt door diezelfde Jesaja haarscherp beschreven (Jes. 8:5-8) en het contrast tussen stromingen kan eigenlijk niet duidelijker worden ver­woord. Immers zowel de Gichon als de Eufraat waren oorspronkelijk paradijs­rivieren. De laatste werd een machtige rivier die heel ver buiten haar oevers treedt op een geweld(dad)ige manier en alles onder water zet. De andere een zachtvloeiend tempelbeekje in Jeruzalem. Zou het voor blinden niet wijs zijn om in dat badwater de ogen te wassen om weer te kunnen zien? Bovendien heeft het allemaal ook te maken met de vraag wélke Jezus er gepredikt wordt. Een nederig en zacht­moedig mens wiens juk zacht is? Iemand die rust uitstraalt? Iemand die weigert koning te worden en een verborgen leven met de Vader leidde? Iemand in wie de vader zich­zelf herkende?

Of wordt er een andere Jezus gepredikt en een andere geest gebracht? ’t Is maar een vraag.

Wat heeft macht al vele leiders gecor­rumpeerd. Dan kan er veel beter een voorbeeld worden genomen aan David die zegt dat “zijn hart niet hovaardig is en dat zijn ogen niet trots zijn. Dat hij niet in grootse dingen wandelt, maar dat hij zijn ziel tot rust en stilte heeft gebracht”. Een echte koning is gekroond met goedertierenheid en barmhartig­heid. Hoe kan iemand tot rust komen in een wilde, onstuimige beweging? In een wervelwind; in een donderende branding?

Nog veel kan hierover gezegd worden, maar wanneer ik zie dat dit virus zijn vele tienduizenden besmet, wat zeg ik, steelt, slacht en ‘ruimt’, dan draait me het hart om in mijn lijf. ‘k Wou eigen­lijk gewoon maar zeggen dat het levens­gevaarlijk is om “een verbond te sluiten met Assur en olie naar Egypte te brengen “. Wie dit begrijpen kan begrijpe het.

En de goede herders zullen de schapen en runderen doen neerliggen in grazige weiden, aan heldere en stille wateren voeren zodat hun ziel wordt gerestaureerd en ze weer hun eigen identiteit terugkrijgen.

 

De belangrijkheid van de waterdoop door Wim te Dorsthorst

 

Wij lezen in Johannes 1 vers 12 (Joh. 01:12): “Doch allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gege­ven om kinderen van God te wor­den”. Heel vaak hoor je zeggen: Als iemand de Heer Jezus aanneemt, in Hem gelooft, dan is zo iemand een kind van God geworden. Toch zegt Johannes dat hier niet. Het grote gevaar van dit denken is, en dat is in de kerkgeschiedenis ook wel geble­ken, dat de andere stappen die door de Heer Jezus worden genoemd, en door de apostelen gepredikt en gepraktiseerd zijn, hun waarde ver­liezen en uit het zicht verdwijnen. Men is toch immers een kind van God!

Wat Johannes hier zegt is, dat iemand door die eerste stap te zetten de ‘macht’ heeft gekregen om een kind van God ’te worden’. Het Grieks voor ‘macht’ is het zelfstandi­ge naamwoord ‘exousia’. Dit veel voorkomende woord in het Nieuwe Testament betekent: recht, volmacht of gezag. Het heeft te maken met een bepaalde vrijheid en recht tot juridisch handelen. Wanneer iemand z’n geloof belijdt in de Heer Jezus, dan is dat geloof een juridisch recht (geestelijk gezien) om een Kind van God te worden.

De weg Gods

In Psalm 32 vers 8 en 9 (Ps. 032:008-009) zegt God tot de mens: “Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij gaan moet; Ik raad u; mijn oog is op u. Weest niet als een paard, als een muildier zonder verstand, welks trots men bedwingt met toom en bit, opdat het u niet te na kome”. God zelf wijst de mens de weg die hij gaan moet, óók om binnen te kunnen gaan in het Koninkrijk Gods en Hij vraagt van de mens niet eigenwijs en trots te zijn als een paard of muildier. Hij vraagt gewillig de weg te gaan om een nieuwe schepping te kunnen zijn, naar de wil van God geschapen, in waarach­tige ‘gerechtigheid en heiligheid’. Johannes 3 vers 3 tot en met 6 en Efeze 3 vers 24 (Joh. 03:03-06 en Ef. 03:24). Het is een aanbod van liefde en genade. En de weg van ‘gerechtigheid’ die God leert en onderwijst wordt duide­lijk door Petrus verwoord op de eer­ste Pinksterdag, als hij zegt: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zon­den, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen” Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38). Drie stappen, of drie elementen, die van fundamenteel belang zijn om bij het Volk van God te gaan behoren.

1) Bekeert u,

2) een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zon­den,

3) gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. We lezen in de Hebreeënbrief dat Abraham niet zocht naar een woon­plaats op aarde: “Want hij verwachtte de stad met fundamenten waarvan God zelf de ontwerper en bouw­meester is” Hebreeën 11 vers 10 (Heb. 11:10). We zien hier dat God niet alleen de ontwerper en bouwmeester is van de hemelse stad, maar ook van de ‘fundamenten’ waarbij de Heer Jezus de hoeksteen is die alles draagt. Wat Petrus dus predikt is uit God en naar de wil van God. Het zijn de eer­ste lagen van het fundament die in het leven van iedere gelovige gelegd dienen te worden wil men deel uit­maken van Gods volk, de gemeente van Jezus Christus.

De twee eerste stappen

Hij zegt: ‘Bekeert u’, dat is dus de eerste stap, de eerste fundament- laag. Het hier gebruikte Griekse woord ‘Metanoeo’ betekent:

  1. a) berouw hebben over de zonden, en omkeren of van gedachten en leven veranderen. In Handelingen 3 vers 19 (Hand. 03:19) zegt Petrus eveneens: “Komt dan tot berouw en bekering opdat uw zon­den uitgedelgd worden . Hier is voor ’tot berouw komen’, hetzelfde woord gebruikt als in Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38) voor bekering. Ook leest men van: ’tot geloof komen’ Galaten 2 vers 16 en Markus 16 vers 16 (Gal. 02:16 en Mark. 16:16). Tot berouw komen of tot geloof komen of zich bekeren drukken dus hetzelfde begrip uit.

Tot bekering komen is dus niet een impulsieve daad, maar een bewuste geloofsstap van een volwassen mens, die de ernst van de zonde niet ziet, daar berouw over heeft en er zich van af wil keren. Evenals de Joden op de eerste Pinksterdag, die diep in hun hart getroffen waren door de woorden van Petrus Handelingen 2 vers 37 (Hand. 02:37).

De volgende (tweede) stap is dan de waterdoop. Petrus zegt: “En een ieder van u late zich dopen”. ‘Een ieder’, dat is dus heel persoonlijk en niet vrijblijvend!

De wedergeboorte tot nieuwe schep­ping is niet in partjes te verkrijgen. De Heer zelf zegt ook: “Wie gelooft én zich laat dopen, zal behouden worden”. Petrus spreekt dit tot vol­wassen mensen die diep in hun hart

getroffen waren en aan de oproep van Petrus gehoor gaven. Er werden dus beslist geen kindertjes gedoopt of besprengt! Er waren daar in het begin ook geen protesten want we lezen in vers 41: “Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden onge­veer drieduizend zielen toegevoegd”. Het is van geestelijk levensbelang dat deze stappen gezet worden en dat er vooraf of er opvolgend helder en duidelijk onderricht over gegeven wordt.

Er is een geschrift uit het laatst van de eerste eeuw of begin tweede eeuw dat: ‘Het onderwijs van de apostelen’ genoemd wordt. (Grieks: ‘Didache’). Het geeft wat inzicht hoe de eerste gemeenten gefunctioneerd hebben. De dopeling kreeg onder­richt voor hij gedoopt mocht wor­den. Het onderricht begint met de woorden: “Er zijn twee wegen, één naar het leven en een ander naar de dood”. Aan de dopeling worden ver­volgens deze twee wegen onderwe­zen. Daarna wordt van de dopeling gevraagd één of twee dagen te vasten om zich helemaal op God te richten, waarna men pas tot de doop mocht overgaan.

Iedere gelovige dient zich helder bewust te zijn van wat de geestelijke betekenis van de waterdoop is. Heel wat goedwillende gelovigen komen maar o zo moeizaam verder omdat ze hun plaats, positie en recht in de geestelijke wereld niet begrijpen. Daarom willen wij nu verder gaan kijken naar belangrijke geestelijke principes betreffende de waterdoop.

Uit God of uit de mensen?

Tijdens Zijn bediening stelde de Heer aan de overpriesters en oud­sten van Israël de vraag: “Vanwaar was de doop van Johannes? Uit de hemel of uit de mensen? Matteüs 21 vers 25 (Matt. 21:25).

Ze hadden zich immers niet door Johannes laten dopen want de Farizeeën en de wetgeleerden ver­wierpen voor zichzelf de raad Gods Lucas 7 vers 30

(Luc. 07:30).

Diezelfde vraag zou nu ook gesteld kunnen worden: “Vanwaar is de doop die door de Heer Jezus opge­dragen is en door de apostelen onderwezen en gepraktiseerd is? Uit God en naar de raad Gods of uit de mensen?”

Er is sinds het eerste onderricht van de apostelen zoveel verleugening en bedekking binnen geslopen, dat de diepe Bijbelse zin en waarde van de doop bij velen niet helder meer is. Heel vaak wordt de doop gezien als slechts een formaliteit, een symboli­sche bevestiging van wat in de gees­telijke wereld al gebeurd is. En de vele miljoenen mensen die als kind­je besprengt zijn in hun kerk, besef­fen nog minder wat de doop te bete­kenen heeft. Anderen zeggen: God is liefde, Hij stelt niet zoveel eisen; als je maar van Jezus bent! Is de doop uit de mensen of uit God? En als het uit God is kan het nooit een formaliteit zijn en zal het ook naar Gods bedoeling en opdracht in de praktijk dienen te geschieden. De Heer zegt: Zalig is de mens die Mijn woord hoort en doet en de wil van de Vader in de hemel volbrengt, en dat geldt ook de waterdoop. God vraagt van de mens geen onnodige zaken of formalitei­ten! Alles wat met het behoud van de mens te maken heeft is uit God en naar de wil van God. Men hoort tegenwoordig nogal eens dat we terug moeten naar de basis. Als dat ergens bij nodig is dan toch zeker bij de waterdoop.

Vervulling van gerechtigheid

Voordat de Heer Jezus Zijn bedie­ning aanvangt, gaat Hij naar de Jordaan waar Johannes doopte, om ook Zichzelf te laten dopen. Als Johannes dan weigert Hem te dopen, spreekt de Heer die bekende woorden:

“Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen” Matteüs 2 vers 13 tot en met 15 (Matt. 03:13-15)- Het woord dat gebruikt is voor ‘vervullen’ (Grieks: Pleroo) bete­kent: ‘vol maken’, ‘volledig of com­pleet maken’, of’voltooien’. De doop is dus niet bijkomstig, maar door of in de doop wordt er iets volledig of compleet gemaakt; het is een onmisbare schakel. De woorden van Petrus, in Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38), waar hij zegt: “En een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van u zon­den”, duiden op die voltooiing, die compleet-making in de waterdoop. Petrus zegt niet: “door uw bekering zijn de zonden al vergeven”, maar “de doop is tot vergeving van uw zonden”.

Het aannemen van de Heer Jezus als Verlosser in Wie vergeving is van zonden, wordt pas geëffectueerd, wordt pas geestelijke werkelijkheid, als je je laat dopen op de naam van Jezus Christus. (Zal in een volgend artikel nog duidelijker worden). De apostel Paulus heeft een gewel­dig ingrijpende bekering meege­maakt zie Handelingen 9 vers 1 tot en met 19 Hand. 09:01-19). Een disci­pel, Ananias genaamd, wordt door de Heer naar Paulus gezonden om hem te helpen. Als Paulus later een toespraak houdt tot de Joden dan vertelt hij dat deze Ananias tot hem zei: “En nu, wat aarzelt gij nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam” Handelingen 22 vers 16 (Hand. 22:16). Ook hier weer heel duidelijk: zonder de doop zou Paulus met de zonden zijn blijven zitten. Alle gerechtigheid Gods moet vervuld worden. God heeft het zo bepaald!

De apostel Petrus schrijft over het bijzondere van de waterdoop als hij de doop vergelijkt met de zondvloed. De rechtvaardige Noach bouwde in gehoorzaamheid aan God de ark en werd zo met z’n vrouw en zijn drie zonen met hun vrouwen, dat is acht zielen, door het water heen gered. En dan gaat de apostel verder met: “Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus” 1 Petrus 3 vers 20 en 21 (1 Petr. 03:20-21). De Willibrord-vertaling heeft: “Dit was een voorafbeelding van het doopwater, waardoor gij nu gered wordt”. De doop beoogt niet het afwassen van lichamelijke onrein­heid, maar de afwassing van of de vergeving van de zonden. De bede of de vraag of de roep tot God van het goede geweten is een gevolg van de eerste stap: de bekering. Als Noach ongehoorzaam was geweest en de ark niet gebouwd had dan was er voor niemand redding geweest. Zo ook als iemand onge­hoorzaam blijft en zich niet laat dopen. Wie gelooft én zich laat dopen zal behouden worden, zegt de Heer Jezus.

(Wij komen hier nog op terug bij de bespreking van de doop als de dood van de oude mens). Iemand die alleen z’n geloof belijdt in het bloed van de Heer Jezus en niet alle gerechtigheid Gods vervult, is te vergelijken met de Israëliet die zich veilig wist voor de verderfengel door het bloed van het Lam aan de deurposten Exodus 12 vers 5 tot en met 13 (Ex. 12:05-13)- Maar hij zit nog steeds in Egypte; hij is nog niet uitgetrokken. Hij zal uit moeten trekken door het water van de Rode Zee waar de vijanden in achterblijven om behouden te zijn van Egypte. Dan pas staat hij in de vrijheid en kan God hem verder gaan leiden. Nu kan hij opgaan naar de berg Sinaï voor het ontvangen van de wet Gods, wat een vooraf­schaduwing is van de heilige Geest.

Gods gerechtigheid

De Heer zegt tot Johannes: “Laat ons alle gerechtigheid vervullen”. De doop is dus het vervullen of vol­tooien van Gods gerechtigheid. En Gods gerechtigheid voor de mens, in Zijn Zoon Jezus Christus, is van vóór de grondlegging der wereld. Op magistrale wijze beschrijft Paulus dat in Efeze 1 vers 3 tot en met 14 (Ef. 01:03-14). Vers vier zegt: “Hij heeft ons immers in Hem uit­verkoren voor de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberis­pelijk zouden zijn voor zijn aange­zicht”. En dit is gegrond in Gods eeuwige raad en naar het welbeha­gen van Zijn wil.

In 2 Timoteüs 1 vers 9 (2 Tim. 01:09) schrijft de apostel: “God die ons behouden heeft en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden”. Gerechtigheid Gods is dus dat Hij dat geeft en bewerkstelligt wat Hij de mens heeft toegezegd en wat in Zijn eeuwige raad besloten ligt. Daar heeft de duivel en de zondeval nooit iets aan kunnen veranderen! Daarom, de waterdoop is niet een dood ritueel, maar het vervullen van de gerechtigheid Gods, waardoor in de geestelijke wereld geweldige zaken op z’n plaats komen en rechtsgeldigheid verkrijgen naar de wil van God. Daarover de volgende keer meer.

 

De opdracht om te dienen als zoon door Peter Koumans

U kent vast de gelijkenis van de verlo­ren zoon uit Lucas 15 vers 11 tot en met 32 (Luc. 15:11-32). Eigenlijk is het wat vreemd dat de Bijbel in de Nieuwe Vertaling dat noemt: ” De gelijkenis van de verloren zoon”. Want de gelijkenis begint met “Iemand had twee zonen”. Meestal wordt over de jongste zoon gesproken, die weg liep en uiteindelijk weer terug kwam. Maar wat over de oudste zoon wordt geschreven is voor­al belangrijk voor de gelovigen.

De oudste zoon

Toen de jongste zoon eindelijk totaal berooid thuiskwam, was de oudste zoon aan het werk op het land. Toen hij merkte dat zijn broer terug was bleek hij helemaal niet blij. Hij werd zelfs boos vanwege het feest dat zijn vader ging aanrichten. Hij wilde daarom niet binnenkomen. En toen zijn vader erop aandrong om toch mee te komen zei hij: “Zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod overtreden, maar mij hebt gij nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Doch nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opge­maakt met slechte vrouwen, hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten. Doch hij zeide tot hem: Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe, Wij moesten feest­vieren en vrolijk zijn, want uw broe­der hier was dood, en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden” Lucas 15 vers 29 tot en met 32 (Luc. 15:29-32). Er wordt niet vermeld of die oudste zoon nu wel of niet met de vader naar binnen ging om mee feest te vieren. Dat is hier in deze gelijkenis ook niet zo belangrijk. Het gaat hier om de houding van die zoon. Eigenlijk is het heel menselijk zoals die jongen reageert. Hij is al die jaren bij zijn vader gebleven. Hij deed alles wat de vader hem opdroeg. Hij werkte net zo hard als de knechten. Maar die knechten werden voor hun werk betaald en hij kreeg alleen wat nodig was, zijn natje en droogje en kleding. Dat is vaak het geval als je bij je vader in de zaak werkt. Later zal alles eens van jou zijn, maar nu lijkt het alsof je het minder hebt dan de knechten. En dan is er een broer die niet deugt. Hij vroeg al zijn erfdeel voor­dat het tijdstip van verdelen aange­broken was. Daarna vertrok hij met de noorderzon. Toch was die broer niet uit de gedachten van de oudste zoon. Hij hield wel bij wat die broer deed. Zo hoorde hij dat die broer alles had opgemaakt met slechte vrouwen. En dan komt die broer terug, totaal berooid. Misschien had de oudste zoon nog geaccepteerd dat de vader hem ging behandelen als de minste dagloner, maar wat nu gebeurt is tegen al zijn gevoel voor rechtvaardigheid in. De zondaar wordt beloond en degene, die altijd gehoorzaam is geweest en hard heeft gewerkt, lijkt niet mee te tel­len. Dat denkt die zoon. Daarom spreekt hij niet tegen zijn vader over zijn broer, maar hij noemt hem “die zoon van U”. Zijn broeder deugt niet en dat zal wel zo blijven. Zijn broeder doet niet meer mee. Hij heeft zijn portie van het bezit gehad en daarmee ieder recht op zoonschap verspeeld. Waarin was de oudste zoon fout? Het probleem is dat hij in zoveel dingen goed was. Hij was al die jaren bij zijn vader gebleven, hij was steeds trouw in dienst geweest, hij had nooit een gebod van zijn vader overtreden!

Het is een beeld van een Christen, die de Heer trouw dient en met zorg waakt om geen enkel gebod te over­treden.

En toch ontbreekt er iets. Dat zit in de innerlijke gesteldheid: wat is het motief om de Heer te dienen?

Hoe dienen we de Heer?

Ik geloof dat je de Heer op wel 5 manieren kunt dienen. Je kunt ze niet altijd goed onderscheiden, zeker niet aan de zichtbare resultaten. Soms lopen die manieren in elkaar over: wat van de ene en wat van de andere.

Dienen als slaaf (1)

Ook in het Nieuwe Testament is dit een bijbels begrip. We waren eerst slaven van de zonde en moesten dingen doen, die we niet wilden Johannes 8 vers 34 en Romeinen 6 vers 6 tot en met 20 (Joh. 08:34 en Rom. 06:06-20).

Jezus heeft ons gekocht en betaald met Zijn bloed en nu zijn we zijn slaven. En prijs de Heer: Hij heeft ons vrijgemaakt van de slavernij. In Hem zijn we vrije mensen!

Wat is een slaaf? Een slaaf heeft een meester, een eigenaar. Hij is niet vrij. Die meester moet worden gehoorzaamd.

Een slaaf dient zijn meester niet voor loon. Waarvoor dan wel? Als een slaaf zijn werk goed doet, krijgt hij geen straf. Als hij slecht werkt, krijgt hij straf. Natuurlijk krijgt hij voedsel en kleding, maar dat geeft de eigenaar aan de slaven opdat zij kunnen werken. Een slaaf krijgt opdrachten zonder dat de meester hem hoeft uit te leg­gen het waarom en waartoe. Hij zegt tot ze: “Doe dit, of doe dat”. En de slaven moeten de opdracht zondermeer uitvoeren.

Dienen als knecht (2)

Ook dat is een bijbels begrip. Eigenlijk wordt knecht gebruikt in de twee betekenissen: die van dienst­

knecht. Een dienstknecht des Heren, zoals Paulus zichzelf noemde Romeinen 1 vers 1 en vele andere plaatsen (Rom. 01:01). En de andere betekenis: knecht als dagloner. Dat is iemand, die voor een loon in dienst is van iemand anders. Hierover wil ik het nu hebben.

Knechten zijn wel vrije mensen. Ze kunnen een werk aannemen of niet. U kent wel de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard Matteüs 20 vers 1 tot en met 16 (Matt. 20:01-16). De opdrachtgever sprak van te voren met de arbeiders het loon af. Na afloop van het werk hadden zij dus recht op betaling. De opdrachtgever kan natuurlijk uit­leggen waarvoor het werk nodig is, maar kan ook een opdracht zonder uitleg geven. De relatie met de opdrachtgever is geheel vrijblijvend. De volgende keer kan de arbeider bij een andere opdrachtgever aan iets geheel anders werken.

Dienen als vrijwilliger (3)

Dit is eigenlijk geen bijbels begrip, maar iets wat nu in onze welvaarts­maatschappij met veel vrije tijd vaak voorkomt.

Hoe dat gaat? De naam zegt het al. Het werk wordt vrijwillig gedaan en wordt niet beloond. Vrijwilligers doen zulk werk alleen als zij er het belang van inzien en er zin in heb­ben. Ze zullen dus eerst het hoe en waarom willen weten en dan vrij willen beslissen of ze het wel of niet doen. Daardoor krijg je in de maatschappij voor bepaalde werkzaamhe­den wel vrijwilligers en voor andere geen.

En al krijgt een vrijwilliger geen loon, er moet voldoende waardering blijken. Verder moet het werk vlot verlopen, bij tegenslag haken vrijwil­ligers af.

Dienen als vriend (4)

Jezus noemt zijn discipelen vrien­den Johannes 15 vers 14 tot en met 17 (Joh. 15:14-17). Hij heeft een relatie met hen. Hij vertelt hen over Zichzelf en hoe het plan van God tot uitvoering gebracht zal worden door Hem, de discipelen en door allen, die in Jezus geloven. Hij heeft geen geheimen voor Zijn disci­pelen. Zij worden geheel betrokken bij hetgeen zij als opdrachten gaan krijgen.

Mozes was een vriend van God, Abraham was een vriend van God. Het is duidelijk dat ook Maria, Elisa- beth, Zacharias, Simeon en Anna vrienden van God waren. God was geen vreemde voor hen, maar Iemand die hen liefhad en zorg voor hen had. Een vriend weet zich betrokken met het wel en wee van de ander. Hij zet zich in voor die ander. Hij laat de ander niet in de steek als het moeilijk wordt.

Dienen als kind van God (5)

Dit is nu de relatie, die God met ons heeft als we wederomgeboren zijn: een kind van God. Johannes 1 vers 12 (Joh. 01:12) zegt hierover: “Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinde­ren Gods te worden”. In een Grieks- Engelse vertaling wordt hier het woord ’to be’ gebruikt, dat je ook kunt vertalen met: ‘zijn’. Dus wij hebben macht gekregen om kinderen Gods te zijn.

Als we willen, kunnen we functione­ren als een kind van God. Dat heb­ben we in eigen hand. Een kind van God dient God niet uit angst voor straf, zoals een slaaf, niet voor een loon zoals een knecht, niet omdat het zo nuttig en leuk is zoals een vrijwilliger, niet vanwege een gegroeide vriendschap, maar als een kind, dat zich bewust is dat alles van de Vader eigenlijk ook van hem is en dat hij van de Vader is. Een kind van God -dat kan dus een zoon zijn of een dochter- moet zich bewust zijn dat hij of zij samen met de Vader en de eerstgeborene Zoon Jezus Christus werken om het machtige plan van God in deze wereld in vervulling te laten gaan: het evangelie van het koninkrijk Gods verkondigen en de volken tot volgelingen van Jezus maken. Een kind van God zoekt de genegenheid “van Zijn Vader. Zijn Vader wil Zijn kind alles leren en de diepere din­gen over Zichzelf openbaren. Hij zal ook als het kind zich goed ontwik­kelt hem hoe lang hoe meer verant­woordelijke taken geven. En het kind wil niets liever dan alles van de Vader weten.

Hoe dienen we God?

We zien dus dat we God op wel vijf manieren kunnen dienen. Dat zie je meestal niet aan de wijze van wer­ken en of aan de resultaten. Als je een man op het land ziet wer­ken, kan je vaak niet zien of het een knecht is of de zoon van de baas, ja misschien is het de baas zelf wel. Zo is het ook meestal in het functione­ren in Gods gemeente. Ik denk dat het verschil pas echt duidelijk wordt als er moeilijkheden komen en die komen zeker in Gods gemeente! De gemeente is (nog) niet volmaakt omdat de leden (nog) niet volmaakt zijn.

We zijn alle mensen, die ergens nog zijn beschadigd, lichamelijk, maar zeker geestelijk. Er zijn vaak nog dingen in het verleden voorgevallen waarmee we niet klaar zijn. Dat maakt dat in de gemeente soms din­gen gebeuren waarvan we later zeg­gen: ‘Dat had niet moeten plaatsvin­den’. We maken allemaal wel eens fouten, waarmee we een ander kwet­sen. We zijn niet altijd even attent. Zetten we ons toch in voor deze gemeente? We hebben elkaar niet uitgekozen om verder te gaan als echte vrienden. Maar God heeft ons aan elkaar gegeven om als broeders en zusters te leren elkaar ondanks alles lief te hebben.

Wat doen we bij moeilijkheden?

Hoe reageert men bij een plotselin­ge moeilijkheid die niet verwacht is en zeker niet gewenst?

Slaven raken verlamd van schrik en weten niet wat te doen.

Knechten, de bijbel spreekt over huurlingen, slaan op de vlucht Johannes 10 vers 12 en 13 (Joh. 10:12-13).

Vrijwilligers vertrekken en laten het werk liggen.

Maar echte vrienden zullen blijven omdat zij trouw zijn. En zonen en dochters van God zul­len strijden vanuit de autoriteit, die zij hebben verkregen. Zij vechten voor de zaak van God, hun Vader en dus voor hun eigen zaak. Het gaat hier dus niet om wat doe je en zelfs niet hoe doe je het, maar om: van waaruit handel je? Wie ben je bij het dienen van de Heer?

De oudste zoon was een knecht

Het is wel duidelijk dat de oudste zoon helemaal niet als zoon werkte, maar als een knecht, die meent recht te hebben op een loon. Er zijn toch nog veel mensen, die zó God dienen. God moet hen betalen met zegen, met voorspoed. Ze draaien soms Gods Woord om. Ze loven en prijzen de Heer, opdat Hij hen zegent. Ze geven giften om geze­gend te worden. Maar de Heer zoekt waarachtige aanbidders, mensen, die de Vader loven niet om hetgeen Hij hen geeft, maar om Wie Hij is! Die oudste zoon dacht alleen aan zichzelf. Hij zou wel een geitenbokje willen hebben om met zijn vrienden feest te vieren. De vader kwam daar niet bij te pas. Hij zal ook wel boos geweest zijn op zijn vader, die steeds op de uitkijk ging staan of zijn broer er niet aankwam. Natuurlijk rekende de zoon op de erfenis, die straks zou komen, maar dat was nu nog niet belangrijk voor hem. Nu was alles nog van zijn vader en daar had hij nu nog weinig mee te maken. Leven als een knecht is een trieste wijze van God dienen. Zulke men­sen zijn niet geïnteresseerd in het plan van God en over de wijze waar­op God hen wil inzetten. De verkon­diging van Gods Woord en de uit­breiding van Gods Koninkrijk zijn veel minder belangrijk voor hen dan een persoonlijke zegen. Zulke knechten doen wat er opgedragen wordt en meer niet. Ze voelen zich niet medeverantwoordelijk.

Als zoon van God leven

Dat is wat God begeert: kinderen te hebben, die liefde teruggeven. En dat is mogelijk omdat Gods ons het eerst heeft liefgehad en voor ons alles heeft gegeven. Daarom is het Gods diepe verlangen, dat wij ons gaan gedragen als kind van Hem in de volkomen betekenis. God wil ons geweldige dingen toevertrouwen. We mogen deel hebben aan het Koninkrijk. We mogen de dingen doen, die Jezus deed. Hij is onze oudste Broeder. Maar we zullen dan ook moeten afleggen het werken als dagloner en ons bewust moeten worden van wat het inhoudt om een kind van God te zijn. We mogen natuurlijk God bidden om kracht, wijsheid om inzicht om alles wat nodig is. Maar we hoeven niet te bidden om de gesteldheid van een kind van God. Want het woord zegt immers: ” Doch allen, die Hem aan­genomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te zijn”.

Het is aan ons of wij zullen functio­neren als dagloner of als kind (zoon). Laten we dat bewust zijn in alles wat wij doen.

 

De vrucht van onze lippen door Cees Maliepaard

Dit artikel gaat over lofprijzing en aanbidding. Een onderwerp waarover binnen de gemeente van Christus nog vaak verschillend wordt gedacht en waarbij soms verkeerde motieven een rol spelen. Op duidelijke wijze legt Cees Maliepaard uit waar het bij de lofprijs werkelijk omgaat, (-red.). “Laten wij dan door Jezus Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen die zijn naam belijden” Hebreeën 13 vers 15 (Heb. 13:15).

Waar draait het om?

Lofprijs is iets wat we voortdurend zullen doen, onafgebroken. We kun­nen dus letterlijk zonder onderbre­king lofprijzen. Je kunt het vergelij­ken met ademhalen, want daar moet een mens ook nooit mee ophouden. Alleen is ademhalen niet het doel van ons leven. We leven derhalve niet om adem te halen, maar we halen adem om te leven. Zo is het ook met lofprijs. We leven niet om te lofprijzen, maar we lof­prijzen als onderdeel van het leven Gods dat we in Christus Jezus heb­ben.

Een lofprijzingsdienst is dus nim­mer een doel op zichzelf – het is hooguit een middel om een hoger doel te bereiken. En wat is dat hogere doel? Dat is niet een dienst vol lofprijzing, maar een leven in het teken van lofprijs aan onze God. In zo’n leven kan een lofprijzingsdienst heel goed een schakel zijn.

Is het altijd een goede zaak de Heer te loven en te prijzen? Ja, het is altijd goed… als je tenminste weet waarom je het doet. De lofprijs mag immers geen eigen leven gaan leiden! Nooit de Heer prijzen om het prijzen zelf. En nog minder omdat je dan denkt ‘geestelijk’ over te komen. Want het draait helemaal niet om lofprijzing… het gaat erom het wezen van de Here God in je leven te openbaren. In de lofprijs zullen we moeten pro­beren de goedheid van onze God te benadrukken. Als we Hem lofprij­zen, zal het altijd wezen om wat Hij is en hoe Hij is.

Moet ons leven dan een doorlopende demonstratie zijn van Gods karak­tertrekken? Ja – als het maar geen bewuste demonstratie is, zo van: Ik zal wel eens even laten zien hóe goed God is. Maar we zullen wel zó in het plan van God functioneren, dat we eenswezens met Hem zijn. En dan komt de lofprijs er als van­zelf uit!

Hoe doe je dat?

Als we bij alles wat er over onze lip­pen komt, voortdurend een lofoffer aan onze God brengen, betekent dat niet dat we zonder onderbreking aan het preken zijn. Kom nou! Altijd en eeuwig over God en godsdienst pra­ten, jaagt de mensen tegen je in het harnas. Dat is op zichzelf genomen al erg genoeg, maar je jaagt ze ook tegen God in de gordijnen. De Bijbel noemt onze God niet de prekende God, maar de levende God. We zullen het regelmatig wel over de Here God hebben, er met eer­bied en ontzag van getuigen hoe Hij is, hoe zijn plan met de mens is en hoe wij daar mee om kunnen gaan in ons leven van alle dag, maar nie­mand moet daarin overdrijven. Want dan wek je de indruk over niets anders meer te kunnen praten en dan kom je niet over als iemand die de wereldgelijkvormigheid mijdt, maar meer als een mens die wereld­vreemd is. Dat staat gelijk aan iemand die niet weet wat er zo al in de wereld te koop is, met alle risico’s die het gevolg zijn van een leven in naïviteit temidden van een wereld die in het boze ligt. Over wat voor onderwerp we het ook hebben, we zullen steeds vanuit Gods principes denken, vanuit zijn reinheid, vanuit zijn heiligheid. Alles wat we zeggen zal passen in Gods gedachten over de mens. Dat is als het ware onze tweede natuur geworden. Lofprijs schiet z’n doel voorbij als het geen weerklank vindt in je leven. Dan bestaat het uit lou­ter holle klanken en is het dus een dode vorm.

De Here God zegt hoe Hij daar over denkt in Amos 5 vers 21 (Amos 05:21). Daar staat: “Ik haat, Ik veracht uw feesten, Ik kan uw samenkomsten niet luchten”. En in Amos 5 vers 23 (Amos 05:23): “Doe van Mij weg het getier van uw Liederen, het getokkel van uw harpen wil ik niet horen. Maar laat het recht als water golven en gerechtigheid als een immer vloeiende beek . Leef naar wat Gód recht en gerech­tigheid vindt, wat in overeenstem­ming is met zijn barmhartigheid en genade. Dat is de beste lofprijs. Als je leven niet is afgestemd op de waarden van God die goed is, klinkt de welluidenste lofpriis de Here God als waardeloos in de oren. Hij kan het niet aanhoren als het hart van de mens verontreinigd is met valse ideeën die uit de koker van de satan komen. Al zingen we zo vals als kraaien, God geniet ervan als het uit een rein hart komt. Maar de wel­sprekendste spreker op het zondagse spreekgestoelte, spreekt voor God in de ruimte als het niet de woorden zijn die Hij op dat moment voor de luisterende schare bedoeld heeft.

Wat beogen we ermee?

Als het doel van onze lofprijs de ver­horing van onze gebeden is, hebben we er een oneigenlijke bestemming aan gegeven. Met lofprijs beogen we alleen de verheerlijking van Gods wezen en de verhoging van Jezus. Ik kan niet echt loven en prijzen als ik egoïstisch bezig ben naar andere mensen. Lofprijs vanuit een egocen­trisch denken werkt averechts. Dat is net zoiets als wanneer een man tegen een vrouw of een jongen tegen een meisje zegt: Ik hou van jou… en onderwijl naar een ander lonkt. Zo iemand is toch niet geloofwaardig! Daar zit trouwens onzuiverheid in, dat getuigt van een onrein hart. Wel, de Here God aanbidden en lofprijzen en tegelijkertijd de liefde­wet van Christus Jezus veronachtza­men, heeft een soortgelijke uitwer­king. Daar zit onzuiverheid en onreinheid in naar een liefdevolle hemelse Vader en naar iemand met wie we een intense geestelijke lief­desverhouding hebben: Christus Jezus.

Zo zullen we vanuit een zuiver hart, met ons hele wezen de Heer kun­nen grootmaken in lofprijs en aan­bidding. Als je in de liefde tot God en tot elkaar teveel op jezelf gericht bent, rammelt een eventuele lofprij­zing al op voorhand. Betekent dit dat lofprijs alleen mogelijk is als uiting van dankbaarheid, nooit als een ini­tiatief van de gelovige om Gods heil te verkrijgen? Uit het voorgaande zou je dat op kunnen maken, maar dat is dus niet de bedoeling. Bij onze God ligt het niet zo uitgesproken zwart-wit. In fundamentalistische kringen pleegt men welhaast uitslui­tend met zwart-witschema’s bezig te zijn. Daar mag je doorgaans geen millimeter afwijken van de heersen­de gedachten. Doe je dat wel dan lig je eruit. God is anders, vandaar dat we in Psalm 50 vers 23 (Ps. 050:023) kunnen lezen: “Wie lof offert eert Mij en baant de weg dat Ik hem Gods heil doe zien”.

Doel en gevolg

Volgens Ps. 50:23 leidt lof­prijs tot heil voor de lofprijzer. Is dat zo? Natuurlijk is dat zo, want God zegt het immers! Maar het dóel van de lofprijs is (ook volgens deze tekst) het eren van God, het Hem groot­maken. Het doel mag derhalve nooit onze heling, ons herstel, onze gene­zing zijn. Het zal wel het gevolg ervan kunnen wezen. Dat is wat anders dan een doelstel­ling. Door lofprijs bewijst de mens eer aan God… zonder dat het toe­brengen van eer en aanbidding een voorwaarde voor het ontvangen van Gods genadegaven zou zijn. Dan zouden het immers geen genadega­ven meer zijn, maar loon naar wer­ken. Hoe zit het dan? Door lofprijs baan je een weg naar Gods heil in je innerlijk. Gods heling is er niet van afhankelijk, maar jij wordt er ont­vankelijk door. Wanneer een mens aan God de eer die Hem toekomt niet geeft, blokkeert hij zelf de mogelijkheid tot herstel of genezing. Dit slaat vanzelfsprekend niet op het zoeken van genezing langs de medi­sche weg, want daar gelden andere, natuurlijke regels voor. Maar wan­neer iemand in een goede relatie met Jezus contact met de Here God heeft, Hem lofprijzend vanuit het hart, is daarmee de weg geopend tot innerlijke en uiterlijke heling door de werking van Gods Geest. Waardoor er een nieuwe reden ont­staat, Vader God en onze Here Jezus Christus in lofprijs te aanbidden.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

Zo diep…

O God, hoe kostelijk zijn mij uw gedachten; Met al uw wegen zijt Gij vertrouwd. Gij kent mijn gaan en mijn liggen. Gij bezet mij van achteren en van voren,

Gij legt Uw hand op mij. Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart,

Beproef mij en ken mijn gedachten. Zie of bij mij een schadelijke weg is En leid mij op de eeuwige weg. (Ps. 139, vrij vertaald door Truus van Kaam).

Visioen of werkelijkheid?

In een artikel onder de titel ‘Het failliet van de ufologen’ schrijft de ruimtevaartdeskundige Piet Smolders in De Telegraaf hoe de hausse in waarnemingen van ongeï­dentificeerde vliegende voorwerpen de laatste jaren vrijwel geheel is ver­dwenen. In Engeland werd zelfs het instituut dat deze waarnemingen onderzocht (het British Flying Saucer Bureau BSFB) na bijna vijftig jaar, opgeheven.

Smolders schrijft hoe er over dit onderwerp vele boeken zijn geschre­ven: “Maar het bewijsmateriaal was en bleef uiterst mager. Soms ging het om honderden mensen die tege­lijkertijd iets zagen, maar dan was de waarneming altijd uiterst vaag en dus voor allerlei uitleg vatbaar. En soms ging het om een ‘close encounter1: een of twee mensen beweerden een vliegende schotel van zeer nabij te hebben gezien of zelfs aan boord te zijn geweest. Wetenschappelijk is met zo’n getui­genis weinig te doen. In de jaren zestig had de Amerikaan George Adamski naar zijn zeggen regelmatig contact met Venusbewoners. Hij werd onder meer door koningin Juliana op Soestdijk ontvangen. Pas later bleek dat het op Venus 500 graden heet is en dat de beroemde glimmende vlie­gende schotel van Adamski het koperen deksel van een antieke bierkoeler was. Maar de voormalige eige­naar van een hamburgertent was toen al veilig naar hoger sferen ver­huisd”.       Over misleiding gesproken… Smolders is in zijn afwijzing duide­lijk, al sluit hij niet uit dat er in som­mige gevallen toch iets bijzonders aan de hand kan zijn. Hij haalt daar­bij een gebeurtenis uit de Bijbel aan: “In het boek Ezechiël (Oude Testament) beschrijft de gelijknami­ge profeet zijn ontmoetingen met ‘de Heer’ die te midden van vuur en rook oorverdovende landingen maakt in een vehikel dat voor ons een combinatie lijkt van een ruimte­vaartuig en een helikopter. Ezechiël krijgt een lift en ziet vanuit dat vaar­tuig de tempel van Jeruzalem in vogelvlucht. Het hardware aspect van dit verhaal is zo nadrukkelijk aanwezig dat het nauwelijks een visioen kan zijn geweest”.

Openbaringen van God

In de Bijbel lezen we over visioenen, openbaringen, dromen, gezichten, profetieën, etc. Het zijn openbarin­gen waarmee God iets wil aangeven dat onze bijzondere aandacht ver­dient. Ze zijn al of niet gericht tot één persoon, of tot meerdere, zoals een geheel volk. In het Nieuwe Testament haalt Petrus de profeet Joël aan om de betekenis uit te leggen van de bij­zondere gebeurtenissen op de Pinksterdag Handelingen 2 vers 17 tot en met 21 (Hand. 02:17-21). Normaal is dat God zich door mid­del van Zijn Woord en Geest aan ons openbaart, dat wil zeggen de dingen duidelijk  hoe te spre­ken en te handelen. Daarbij wordt de inhoud van de Bijbel door Gods Geest levend gemaakt en in samen­werking met onze geest heeft het een positieve uitwerking in ons leven.

In sommige gevallen echter wil God zich op op bijzondere wijze aan ons openbaren. Dit is echter meer uit­zondering dan regel en gebeurt ook vaak ‘in het verborgene’, dat wil zeg­gen als de Heer ons iets bijzonders openbaart, door middel van een droom of een woord dat in ons hart opkomt, lopen we daar niet mee te koop, maar krijgen wel de zekerheid dat het voor ons persoonlijk bestemd is.

We dienen ons echter ook bewust te zijn dat de duivel, als grote naaper van God, probeert met misleidende openbaringen in allerlei vorm roet in het eten te gooien. Hoe weten wij nu of iets echt is of niet? Daarvoor is onderscheiding der geesten nodig. Dat vormt een onderdeel van ons vervuld zijn met Gods Geest. Een naarmate we geestelijk groeien gaat onze geest hoe langer hoe meer een eenheid vormen met de Geest van God en worden we uiteindelijk immuun voor infiltraties uit de ver­keerde hoek.

We dienen ook op onze hoede te zijn voor zogenaamde geestelijke lei­ders die proberen te imponeren doordat zij zeggen bijzondere open­baringen van God te hebben ontvan­gen. Vooral als men daarbij handelt buiten de gemeente om. In de gemeente kunnen betrouwbare broeders en zusters beoordelen of profetieën, openbaringen, enz. echt zijn of niet.

De ontrafeling van de beschaving

Met een publicatie in NRC- Handelsblad ging op 1 mei een bur­gerinitiatief van start, gericht op wat genoemd wordt “de ontrafeling van de beschaving in ons land”.

De stichting ‘Stop de Uitverkoop van de Beschaving’ wijst op de paradoxa­le situatie dat we rijker zijn dan ooit, terwijl de problemen in zorg, onder­wijs, cultuur en vervoer tot onaan­vaardbare omvang zijn gestegen. De initiatiefnemers, onder wie Freek de Jonge, Mies Bouhuys, Jan Marijnissen en Harry de Winter, stu­ren het manifest aan mensen in bedreigde publieke sectoren om zo een breed debat over de toekomst van de beschaving op gang te bren­gen.

Het is de zoveelste poging om het verval van normen en waarden te proberen een halt toe te roepen. Maar of het succes zal hebben, betwijfelen we. Zolang we immers niet de sleutel in handen hebben van iets dat werkelijk een ommekeer teweeg kan brengen, zal er weinig of niets gaan veranderen. Die sleutel is ‘geloof in Christus’. Wanneer iemand persoonlijk Jezus Christus aanvaardt als Verlosser en Voorbeeld, ontstaat er een werkelijke verandering. Dan worden we vanuit het rijk van Satan overgeplaatst in het Koninkrijk van God. We zijn dan een ‘nieuwe schepping in Christus’ geworden. En dat blijft niet verbor­gen want het heeft een positief gevolg ook in het gewone leven van elke dag.

De talrijke oproepen om terug te keren naar het beleven van normen en waarden, het ophouden met zin­loos geweld (alsof geweld niet altijd zinloos is), lopen steeds weer op een fiasco uit, als men hier geen oog voor heeft.

Wat ook duidelijk is dat in onze dagen de scheiding der geesten in volle gang is. En dat Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) meer en meer in vervulling gaat, waar wij lezen: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. Het spreekt vanzelf dat ieder waarachtig christen er van doordrongen dient te zijn dat wij betrokken zijn bij het tweede deel van deze tekst. Heeft Jezus bovendien niet gezegd dat wij ‘het zout der aarde’ en ‘het licht der wereld’ zijn?

Speculaties over de wederkomst

Wat is er in de loop der jaren al veel gezegd en geschreven over de wederkomst van Christus en hoe we ons dat voor moeten stellen. Dat gaat door tot op de dag van vandaag. Zo lazen we bijvoorbeeld een paar weken geleden een interview dat Angelo Vergeer had met de top-eco- noom prof. Dr. F. W. Rutten, de vroegere secretaris-generaal van het ministerie van Economische zaken, die stelt dat rond 2005 Jezus Christus terug is op aarde. “Ik heb alleen maar mijn verstand gebruikt”, zegt de man die twintig jaar lang het economisch wonder van Nederland was. “Iedereen praat­te al over een wederkomst van Christus; ik heb nu uitgerekend wanneer precies…” En dan volgt een heel verhaal waarin hij onder andere nog opmerkt hoe de huidige paus op korte termijn wordt afgevoerd. “De anti-christ zal dan verschijnen en in het Vaticaan de dienst gaan uitma­ken. Hij wordt beschreven als een geleerde, een theoloog, en hoewel hij zich heel vroom zal voordoen, zal hij de mis gaan afschaffen. Drieëneenhalf jaar houdt hij stand, dan keert Jezus Christus terug op aarde. Het klopt precies; slaat u de Bijbel er maar op na”. Professor Rutten steekt verder zijn mening niet onder stoelen of ban­ken wat betreft de Rooms Katholieke kerk waartoe hij behoort. Kerkelijke leiders hebben er volgens hem een potje van gemaakt. “Alleen deze hui­dige paus is nog betrouwbaar, begrijpt u”.

Verder zegt hij: “Als ze zich niet bekeren, zal vooral de generatie zestigplussers het flink te verduren krijgen. Want de wederkomst van Christus wordt natuurlijk geen rim­pelloze gebeurtenis. Daarna ziet het er fantastisch uit. Maar ja, er vindt wel een soort afrekening plaats. In de Bijbel staat dat één op de drie zal overleven. We praten hier niet over natuurrampen, of oorlogen maar over een confrontatie met God. Kinderen hebben een schoon gewe­ten, u waarschijnlijk ook, maar mijn generatie… We hadden beter moeten weten. Je ziet het vaak hè, oude mensen worden slechte mensen. Ze pesten elkaar al door een kopje thee te verzetten. Dus zeg ik: lees de Bijbel en weet dat u belazerd wordt door de hoge functionarissen in de kerk”.

We kunnen de opmerkingen van Rutten natuurlijk lachend van de hand doen en het predikaat ‘onzin’ op plakken, maar het laat ons wel zien hoe sommigen op hun wijze bezig zijn zich een voorstelling van de wederkomst van Christus te maken. En wat te denken van de ver­schillende meningen die er binnen de werkelijke gemeente van Christus bestaan hoe we ons deze ‘weder­komst’ precies voor moeten stellen. Laten we voorzichtig zijn in ons oor­deel hoe anderen denken over Zijn (weder)komst en ons afvragen: ‘In hoeverre leef ik zelf in de verwach­ting van Zijn komst?’. Wat Gods Geest ons dan als eerste duidelijk maakt is ongetwijfeld de gedachte in welke mate Hij al in ons zélf is ‘(terug)gekomen’ dat wil zeg­gen zichtbaar is. Zien anderen het beeld van Christus in ons? Openbaren wij de vrucht van de Geest?

Dat is wat ons in de eerste plaats bezig mag houden en, naarmate we geestelijk groeien, ontstaat er een gezonde Christusverwachting in ons, zodat de woorden van Paulus in vervulling gaan als hij, in zijn twee- > de brief aan de gemeente te Tessalonica, schrijft dat Hij op de dag wanneer Hij komt, verheerlijkt zal worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd zal worden in allen, die tot geloof gekomen zijn! (2 Thess. 1:10). Wat een vreugde daar­naar toe te groeien en dat te gaan beleven: Christus in ons, de hoop der heerlijkheid!

ledereen hulpverlener?

In Nederland is langzamerhand een situatie ontstaan waarbij iedereen zich het predikaat ‘hulpverlener’ heeft opgeplakt, is de mening van de psycholoog Wijnberg in een column in De Telegraaf. Doordat het beroep van psycholoog niet wettelijk beschermd is kan iedereen zich als zodanig uitgeven. Hij somt dan een groot aantal benamingen op die mensen zichzelf toe kunnen eige­nen, zoals supervisoren, consultants, trajectbegeleiders, projectondersteuners, studiedekanen, motivatietrai­ners, counsellors, traumadeskundi­gen, letselschade-regelaars, conflict­bemiddelaars, scheidingsmediators, B D E (Bij na- Dood- Ervaring) -begelei­ders, pastoraal werkers, cliniclowns en overgangstherapeuten, jn conclusie: ‘Jazeker, heel Nederland is bij elkaar in therapie en dat verklaart waarom we ons zo gelukkig voelen’. En verder: ‘Thera­peuteren is dé manier om legitiem voyeur te zijn: lekker door het sleu­telgat kijken naar wat een ander aan privémisère heeft om daar zelf een geestelijk opkikkertje van te krij­gen…’

Wat Wijnberg opmerkt is misschien wat overdreven maar er schuilt natuurlijk een kern van waarheid in. We weten het allemaal zo goed dat we de ander van adviezen voorzien, terwijl we zelf soms in de grootste problemen zitten. ‘In mijn eigen praktijk’, schrijft Wijnberg, ‘valt het op hoe psycholo­gisch intelligent mijn patiënten zijn. Zij stellen niet alleen hun eigen diagnose maar schrijven mij ook voor hoe ik hen moet behandelen. Zo zei een nieuwe klant mij giste­ren: “Ik heb een post-traumatische- stress-stoornis en wil graag een the­rapeutische mix van hypnose, ratio- neel-emotieve-zelfanalyse en mild- buildingtechnieken”. “Ik probeerde iets van autoriteit te herwinnen door overdreven onder­danig te vragen: “En kunt u ook zeg­gen hoe lang de behandeling moet duren?:” Totaal niet van stuk gebracht antwoordde hij: “Jawel, onderzoek heeft aangetoond dat als u in de eerste drie sessies niet effec­tief bent, verder gaan geen zin heeft”. Nu iedereen hulpverlener is, weet niemand zich meer als patiënt te gedragen’, merkt Wjnberg tot slot op.

Men kan zich natuurlijk afvragen of het verkeerd is als ‘hulpverlener’ te fungeren. Op zich natuurlijk niet, maar wél als men zichzelf als zoda­nig uitgeeft en daartoe niet de bevoegdheid heeft. En onder ‘bevoegdheid’ hoeft men niet alleen te verstaan of men officieel bevoegd is, maar of men het werkelijk in zich heeft om met oprechte bedoelingen anderen te helpen. Als dat laatste het geval is hoeft men zichzelf niet een of andere titel op te plakken, maar zal men klaar staan voor de ander door deze met raad en daad terzijde te staan.

Wat dat betreft hebben we als chris­tenen een voorbeeldfunctie te vervul­len. Werkelijke christenen staan voor elkaar op de bres en leven ook naar ‘de wereld’ toe niet in een isole­ment maar zetten zich in voor de ander. De opdracht is immers onze naaste lief te hebben als onszelf?

 

Twintig doordenkertjes door Duurt Sikkens

De zon is niet te doven.

Wie ’t hoogst klimt ziet ’t verst.

Zelfs een koe weet het verschil tussen gras en brandnetels.

’t Etiket dient overeen te stemmen met de inhoud.

Zeilen leer je niet uit een boekje.

Word je afgeleid of opgeleid?

Niets is uit zichzelf onrein (Paulus).

Eigen aard is goud waard.

Hoge bomen vangen veel wind op.

Er is een groot verschil tussen fataal en vitaal.

Ben je je broeders moeder?

Weinig geschreeuw, veel wol.

Voor de zuiveren is het heerlijk om in een glazen huis te wonen.

Als je je verstand inlevert heb je het niet meer…

Een rups met plastic vleugels is geen vlinder.

Ben je thermometer of thermostaat?

Wie is de naaste van God?

Eerst heb je ’t in je hart, daarna in je vingers.

Denk bij wat je zegt, zeg niet alles wat je denkt.

Gods genade: eindeloos!

 

Voor enkel vreugde houden door Cees Maliepaard

“Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders (en zusters), wanneer u in velerlei verzoekingen valt, want u weet dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. Maar die volharding moet volkomen doorwer­ken, zodat u volkomen en onberispe­lijk bent en in niets tekortschiet” Jakobus 1 vers 2 tot en met 4 (Jak. 01:02-04).

Altijd vrolijk?

Het is nog niet zo lang geleden, dat ik bovenstaande woorden van Jakobus niet erg rijmen kon. Hoe kun je nu blij zijn met verzoekingen – onverdééld blij zijn zelfs! Ik heb lange tijd gedacht dat het wel altijd een verdeelde blijdschap wezen zal. Als je (ten tijde van verzoekingen) erin slaagt in reinheid en helderheid van denken te volharden, kon ik me best voorstellen dat zoiets op enkel vreugde uit zou kunnen lopen. Maar als je tijdens diezelfde verzoekingen bij Satan voor de bijl gaat, zal er van de vreugde van de Heer weinig of niets te bespeuren vallen. Als je dan zegt blij te wezen, zou je dat wel eens met een dooie mus kunnen zijn.

Houdt het voor enkel vreugde! Wanneer je een geestelijke ijzervre­ter bent, doorkneed in de leer en gelouterd in de geestelijke strijd, is het niet zo moeilijk te bedenken dat doorlopend overwinningsleven bij jou de basis heeft gelegd voor het ervaren van een ononderbroken overwinningsroes. Maar zitten we zo in elkaar? Staan de liftdeuren bij ons écht altijd open op de bovenste etage, of blijken we af en toe een paar verdiepingen te zijn gezakt? Als dat zo zou wezen, is dat hele­maal geen schande hoor! Wie de indruk wekt altijd op het dakterras te zitten, houdt anderen en zichzelf al heel gauw voor de gek. Het is in elk geval bij mij nog wel eens wissel­vallig.

Sterk of zwak?

Paulus schrijft in 2 Korinthe 12 vers 10 (2 Kor. 12:10), dat hij wanneer hij zwak is, juist machtig wezen zal. Onder de aanval­len van duistere machten (waar zij door mensen heen ons kwalijk beje­genen) zullen we ons niet ‘sterk’ op kunnen stellen in de natuurlijke wereld. Wanneer je op eventuele fouten gewezen wordt, kun je daar heel natuurlijk op reageren door te trachten op een vleselijke manier je gelijk te halen. Ongeacht of dat je lukt, zul je altijd aan het kortste eind trekken. Want je bent op dat moment toch de nodige etages gezakt. En als je dan daar de liftdeur opent, komen er beslist geen hemel­se klanken uit!

Ik spreek niet alleen uit waarneming bij anderen, maar vooral uit wat ik uit eigen negatieve reacties ken. Als iemand je met de beste bedoelingen benadert met een correctie, en je bent op dat moment niet alert op wat er tegelijkertijd in jouw hemel op je afkomt van de kant van verwer­ping of ontkenning, keer je je niet tegen de betrokken machten der duisternis, maar tegen de zich van geen enkel kwaad bewust zijnde mens. Dan kun je heel sterk overko­men. Maar die sterkte is bedrieglijk, want ze komt voort uit een verwer­pelijk denken. Overwinningen in het Koninkrijk der hemelen worden niet behaald op basis van de natuurlijke overtuigingskracht der erbij betrok­ken mensen, maar in de benadering van mens en macht vanuit de door Gods Geest geïnspireerde gezind­heid van Christus. Waar ik mij tegen een mens keer, ben ik altijd fout bezig. Ik zal me tegen elke redenering van de boze keren, en het behoud van de mens op het oog hebben. En dat betreft zowel m’n eventuele opponent, als ikzelf. Want de Heer heeft het heil van alle mensen op het oog. Wie er wel ‘gelijk’ mocht hebben, interes­seert de Meester niet zo erg. Het gaat Hem immers niet om de opvattingen en gevoeligheden van mij of van een ander – het liefde­volle plan van de Vader staat Hem te allen tijde voor het oog. En dat plan voorziet in herstel van een ieder. Als je elkaar en jezelf als door de ogen van de Heer beziet, voorkomt dat een veelvoud aan ontsporingen in het denken van zonen Gods in de groei.

Roemen in zwakheid

Mensen gaan vaak prat op waar ze goed in zijn. Vanuit het natuurlijke denken is dat een logische zaak. Want op de terreinen van het leven die een mens redelijk beheerst, zal hij bij een ieder sterk overkomen. Het vereist echt wel enige moed, je zwak op te stellen naar je medemen­sen – ook al zijn dat deelgenoten van het hemelse heil. Je hoeft niet zo nodig het imago van een allesweter van het plan van Vader te hebben! Als je die indruk wekt, kom je bij velen inderdaad sterk over. Maar wie de gezindheid van Christus heeft, zoekt het niet in zelfverheffing en al evenmin in zelfverwerping. Je zult geen enkele behoefte hebben je boven de anderen in het lichaam van de Heer te plaatsen, en je zult ook geen aspiraties hebben anderen te adoreren en daardoor zelf slaafs gedrag te gaan vertonen. Wanneer de één zich boven de ander verheft, zal de verhevene zeker niet door de Heer op dat hoge niveau gebracht zijn. En als iemand zich slaafs beneden een ander plaatst, zal dat beslist niet de door de Schrift gepropageerde nederigheid zijn. Waar wij sinds jaar en dag belijden niet boven elkaar te staan, zullen we dat ook naar beneden mogen waar­maken. Doen we dat niet, dan ver­storen we het evenwicht in het lichaam van de Heer, door een ander boven onszelf te situeren. Het ligt vanuit het denken van de Christus voor de hand, dat we in dit alles gekissebis zullen uitsluiten door de ander uitnemender te achten dan onszelf.

De liefde overwint alles!

De liefde van Christus komt in onze levens tot ontwikkeling. We houden gewoon van elkaar zoals Jezus van ons houdt. Dat betekent dat we mogen leren de liefde Gods in alles te laten doorwerken. Daarin volhar­den we, zodat we gaandeweg zullen ontdekken waar onze menselijke genegenheden of afwijzingen de boventoon voeren en we die tot de juiste proporties kunnen terugbren­gen. De liefde Gods mag volkomen in ons doorwerken. We zullen dus allemaal onberispelijk mogen zijn, het beeld van Vader volkomen dra­gend. Daarom accepteren we elkaar vanuit het hart, zoals de Heer dat doet.

 

Deze eeuw en vorige eeuwen door Ada Karst

Gééstelijk tijdsbesef! Dat is nodig om ‘eeuw’ en ‘eeuwen’ te onder­scheiden, om daardoor besef te heb­ben van het werk dat God in Christus Jezus heeft ingezet. Jézus, Hij heeft de ontwikkelingsgang inge­zet! Het is de ontwilckelingsgang ‘van oud naar nieuw’ en ‘nieuw dat te vinden is in oud’. Jezus heeft daartoe de Schriften geopend en Hij begon met Mozes. Door deze ope­ning is de geloofsweg begaanbaar gemaakt. Als we Johannes 1 vers 22 (Joh. 01:22) lezen, dan verstaan we daarin dat de onbegaanbare wegen voorbij zijn! Jezus heeft de breuk van Zijn volk verbonden en de toegebrachte wonde genezen. Het kaf is uit het koren!

Nu is het Licht van Jezus als het Licht van God: zevenvoudig! Jesaja 30 vers 26 (Jes. 30:26)

Het Volle Evangelie van Jezus naar en in de Gemeente!

De gegevens van vorige eeuwen zijn voor ons ter waarschuwing opgete­kend.

Is het voldoende om deze verhalen van het Oude Testament te horen en te geloven? Zeker! Maar… het vol­doet niet! Want het voorlezen van het Oude Verbond geeft een ‘bedek­king’. En wat is het dan goed om te beseffen dat, zoals 2 Korinthe 3 vers 14 (2 Kor. 03:14) zegt, die bedekking wéggenomen is door Jezus Christus. Het einde der eeuwen is over ons gekomen 1 Korinthe 10 vers 11 (1 Kor. 10:11). Het is tijd geworden voor een andere eeuw: de eeuw van Christus! Dat is de eeuw van van­daag en morgen. Met grote vrijmoe­digheid mag het ‘oude’ én het ‘nieu­we’ worden tegemoet getreden. Jezus is begonnen met een nieuwe aanpak van het oude. Door Zijn vernieuwende woorden is óók de heer­lijke, volledige vernieuwing van ónze aanpak gekomen. Het lezen van het ‘oude’, de letter alléén, is veranderd in gééstelijke vernieuwing van gedachten door onze Heer en Heiland Jezus Christus, Heer der Gemeente.

Het óude wordt nieuw, het nieuwe uit het óude

Christus is gekomen om Zijn Eeuw vanuit de Schriften, naar de Géést in ons te ontwikkelen. God heeft alles voortreffelijk gemaakt! Ook in de tijd van het Oude Verbond heeft Hij ‘De Eeuw’ van het Nieuwe Verbond in het hart van de mens gelegd, even- wel zónder dat de mens iets kon ontdekken van wat God deed Prediker 3 vers 11 (Pred. 03:11)! Daarentegen, de Geest die in ons woont, en die samenwerkt met onze geest, doet ons de ware toedracht van Gods plan wéten, zien en gelóven (1 Korinthe 2 en 3). Daarom hebben we er een groot genoegen in om Gods woord te lezen, van vóór naar achter en weer terug. God heeft door Zijn Zoon, onze Heer, alle dingen nieuw gemaakt.

“Zie, Ik maak alle dingen nieuw” Openbaring 21 vers 5 (Openb. 21:05)!

Gebeurt dat ‘straks – dan – later’?

Als je een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen’, -verplaats u vanhier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn. Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten”. Dit verhaal zal niet onbekend zijn. Maar waarom is het opgetekend? Wat is de les?

Het is vaak gelezen als een soort recept: hoe pakken wij zware ziekte- machten aan. Een beetje verkoud­heid of ander lichamelijk ongemak is nog tot daar aan toe, maar dat is een goede vraag.

We moeten de verhalen goed en ir hun verband lezen. Als je dat doet, zie je dat het een gesprek is tussen de Heer en zijn discipelen, de men­sen zijn intussen verdwenen, het wonder was immers geschiedt, er viel dus niets meer te zien. Dan zeg­gen de discipelen: ‘Heer nu moet U ons toch eens uitleggen: hoe is het

nu mogelijk dat wij hem niet heb­ben kunnen uitdrijven?’ Ik vind dat een hele goede vraag. Ze We weten: in Jezus is het nieuwe Jgekomen. In Hem is ons de sleutel gegeven om nü te kunnen onder­scheiden de natuurlijke eeuwen en De Eeuw die naar de Geest is. Het ontwikkelen van die Eeuw vanuit de Geest der Schriften, betekent het einde van ieder misverstand. Dan zijn er wél, beoordeeld door het lezen naar de letter, ongeoorloofde ‘geloofsdaden’, maar dan is er ook de Heer van de Gemeente die er snel bij is om Zijn tent uit te sprei­den over de geloofsgedachten in ons hart en verstand. En dat is zeer nodig in onze tijd: een verééuwiging van gedachten Gods. Niet in aantal, niet te tellen. Maar als vermenigvuldiging in heerlijkheid!

Het Woord Gods moet op ‘Zijn plaats’ blijven!

In Markus 2 vers 23 tot en met 28 (Mark. 02:23-28) staat: “Jezus wandelt op sabbat door de korenvelden en Zijn volgelingen beginnen al gaande aren te pluk­ken”.

Een ‘volle’ zin, vol met levensver­nieuwing. Maar het voortgaan in levensvernieuwing wordt altijd omstuwd met vragen van omstan­ders. Zo ook hier: “Waarom doen uw discipelen op de sabbat wat niet mag?”

Jezus maakt er geen welles-nietes- discussie van. Wat Hij wél doet? Hij pakt de vroegere verhalen op! Hij zegt: “Weet je niet wat David deed?” David is het Huis des Heren binnen­gegaan. Mét een vraag. Met een, naar de voor die tijd geldende wet­ten, ongeoorloofde brood-vraag! Daar had de aardse hogepriester niet op gerekend! En het ‘brood’ dat voorhanden is, is geen ‘gewoon’ brood! Nieuwtestamentisch gespro­ken zeggen we nu: nee, ‘gewoon’ brood komt niet voor geloofsontwik­keling in aanmerking Markus 8 vers 14 tot en met 21 (Mark. 08:14-21). Dus, zo gaat het verhaal verder, komt de hogepriester met ‘heilig’ brood voor de dag. Nü kunnen we zeggen: ja, dat is het Brood waarmee de hemelse Hogepriester Zijn koninklijk priestervolk tegemoet treedt! Opdat ieder, in Zijn vernieu­wend spreken zijn eigen ontwikke­ling bewaren kan. Dat maakt de Gemeente vól! Volwaardig! Voltooid! Gesierd met de gaven van de Geest! In de tempeldienst van de oude orde werden de toonbroden op elke sab­bat vernieuwd. In dat gegeven is de nieuwe orde, die van de ‘ware sab- batsrust’ al in aanleg aanwezig! Midden in het ‘oude’ geldt hier voor even het ‘nieuwe’. De tijd naar ‘De Eeuw van Christus’ lijkt even inge­kort te zijn. Waar de tempeldienstre­geling niet in kon voorzien, daaraan voldoet het Leven, het Brood Jézus, ruimschoots Johannes 6 vers 22 tot en met 59 (Joh. 06:22-59)! De bedekking is ook van dit verhaal weggedaan om de heenwijzing te laten zien naar het niet voor éven, maar ééuwige werk van Christus in het geloofsleven van de Zijnen. In hun geloofsleven zijn óók situaties die de tijd verkorten omdat het Woord daarin snel loopt om het ‘oude’ te ‘vernieuwen’! De discipelen van tóen “begonnen” aren te plukken. In de vernieuwde aanpak van de bijbelwoorden door de Heer zelf én door Zijn Gemeente ligt de voltooiing. Het zwaard der létter, dat de geloofsvernieuwing néérslaat, is uitgewerkt! We kunnen het heerlijke gevolg daarvan lezen in Matteüs 13 vers 51 en 52 (Matt. 13:51-52).

Nood breekt wet?

Als de geloofsnood dringt… Ja, wat dan? Dan wankelen de hemelen! Terwille van het Leven schudden we al het ‘oude’ af, om Brood te eten in het Koninkrijk van God. Vanuit de nood werd David éven onttrokken aan de tijdelijke wet. Jézus is, vanuit de nood in de situ­aties van Zijn hemelen, voorgoed onttrokken geworden aan het zwaard van de-letter-alléén en Hij is in nieuwe gedaante verrezen. In Jezus is de Gemeente, bij het gaan door de hemelen van haar situ­aties óók in nieuwe gedaante verre­zen. Ze is vanuit haar nood verlost: het Zoonschap is voortgebracht. De Gemeente is door haar Heer in een Eeuwig ontwaken gekomen in het Koninkrijk van God en Jezus. Zo zijn we ‘kinderen der opstanding’ geworden.

“Nood breekt wet”, zegt men dan. Maar voor de Gemeente is het geworden:

“Nood breekt de wet ópen” Psalm 40 vers 7 tot en met 9 (Ps. 040:007-009 – Openbaring 5)! Nu kunnen we mét Jezus de boekrol ‘inzien’. Daarin te ‘zien’ is ons eeu­wig verheugen geworden. Wat Jesaja van te voren, in de vorige eeuwen had gesproken, is voor ons die nu leven in ‘De Eeuw van Christus’ een onderwijzing gewor­den die we verstaan Jesaja 29 vers 9 tot en met 12 (Jes. 29:09-12).

De zegen van vroege én late regen

Toen we het werk van de Geest van Christus in ons leven begonnen te merken, hieven we ons hoofd (ons denken) in geloofsvernieuwing omhoog.

Zo heeft Jezus Christus Zijn Gemeente gebracht in de staat van blijvende, betrouwbare en rustige vernieuwing.

Wie zijn geloofsleven in dit ver­nieuwingsproces heeft ‘genesteld’, heeft de plaats gevonden waar het Leven dóórgaat Psalm 84 vers 2 tot en met 8 (Ps. 084:002-008)! En zal dit proces niet overgedragen mogen worden bij de wisseling van volgende generaties?!

 

Jezus en een ongelovig geslacht door Henk Moorman

Het evangelie en het leven met God heeft alles te maken met geloof. Dat is een open deur. In de Bijbel zijn dan ook tal van teksten te vinden over geloof.

Tegenover geloof staat ongeloof. Ongeloof is niet iets, het is iemand, het is zelfs een heel geslacht. Dat heeft wel enige toelichting nodig. Laten we daarom eens kijken naar het verhaal van de maanzieke knaap. Daarbij volgen we de tekst zoals die te vinden is in Matteüs 17 vers 14 (Matt. 17:14).

Jezus komt, na de verheerlijking op de berg, met Petrus, Johannes en Jacobus terug bij de andere discipe­len. Daar had zich een hele menigte verzameld. En uit die schare komt een man naar Jezus toe die zegt: “Here, heb medelijden met mijrf zoon, want hij is maanziek en hij is er slecht aan toe; want dikwijls valt hij in het vuur en dikwijls in het water. En ik heb hem naar uw disci­pelen gebracht en zij hebben hem niet kunnen genezen. En Jezus antwoordt: O, ongelovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal ik nog bij u zijn? Hoelang zal ik u nog verdragen? Breng hem mij hier. En Jezus bestrafte hem en de boze geest ging van hem uit en de knaap was genezen van dat ogenblik af. Toen kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden, toen ze met Hem alleen waren: waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven? En Hij zei: van­wege uw kleingeloof. Want voorwaar, ik zeg u, indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: verplaats u vanhier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn. Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten”. Dit verhaal zal niet onbekend zijn. Maar waarom is het opgetekend? Wat is de les?

Het is vaak gelezen als een soort recept: hoe pakken wij zware ziekte­machten aan. Een beetje verkoud­heid of ander lichamelijk ongemak is nog tot daar aan toe, maar dat is hier niet aan de orde. Je hoeft geen dokter te zijn om te zien dat dit niet gering is; dit is ernstig. En als je te maken hebt met een ernstige ziekte als epilepsie (want het lijkt erop dat het dat geweest is, zeker als je de beschrijving leest in Marcus 9) dan moeten er andere middelen in stel­ling worden gebracht. Dit verhaal wordt nog al eens gele­zen als de remedie voor echte zware gevallen. Wat moeten we doen als we te maken hebben met zware ziektemachten? Bidden en vasten, lezen we hier. Niet alleen bidden en in Jezus’ naam een boze geest bin­den. Nee, bidden en vasten. En dan gebeurt het dat mensen speciale bid­stonden organiseren, of gebedske­tens, overdag en soms zelfs bij voor­keur ’s nachts en eten en drinken laten staan.

Wie dat wil moet dat rustig doen, als het maar niet bedoeld is om God te vermurwen, want daar gaat het hier niet over.

Een goede vraag

We moeten de verhalen goed en in hun verband lezen. Als je dat doet, zie je dat het een gesprek is tussen de Heer en zijn discipelen, de men­sen zijn intussen verdwenen, het wonder was immers geschiedt, er viel dus niets meer te zien. Dan zeg­gen de discipelen: ‘Heer nu moet U ons toch eens uitleggen: hoe is het nu mogelijk dat wij hem niet heb­ben kunnen uitdrijven?’ Ik vind dat een hele goede vraag. Ze zeggen niet: wat was er mis met die Jongen of met die vader; had die misschien niet genoeg geloof zodat wij hem niet konden genezen? Nee, ze zoeken de oorzaak niet bij de ander maar kijken naar zichzelf en vragen zich af: waarom konden wij het niet? Het is zo gemakkelijk om te zeggen: het lukt niet, dat zal dan wel komen omdat er bij anderen iets onvolkomen of gebrekkig is; de gemeente is nog niet zo ver, er is nog zonde, de wapenrusting is niet in orde        Zo zijn er zoveel oorza­ken te bedenken. Die discipelen zijn eerlijk, ze kijken niet naar anderen, ze kijken naar zichzelf. Ik vind die vraag ook zo goed omdat aaruit blijkt dat ze hun eigen falen niet willen verhullen. Ze praten er niet overheen; net doen alsof er niets aan de hand is en gauw over­gaan tot de orde van de dag.. Ze laten blijken dat ze zichzelf behoorlijk tegenvallen. Ook dat is heel eer­lijk naar jezelf toe.

Welk geslacht bedoelde Jezus?

Jezus geeft hun antwoord en zegt dan: dit geslacht gaat niet uit dan door bidden en vasten. Over welk geslacht heeft Jezus het? Slaat dit nu speciaal op die geesten die epilepsie veroorzaken, of meer in het algemeen op zware ziekte­machten? Zo van: we hebben hier te maken met een ziekte waar we medisch gezien niet tegenop kun­nen, dus wordt het nu een kwestie van bidden en vasten. Ik denk het niet. Het gaat hier over een ‘geslacht’ en dat slaat terug op het geslacht wat Jezus even daarvoor al genoemd heeft: we hebben het kun­nen lezen in vers 17: “O, ongelovig en verkeerd geslacht”. Daar heeft Jezus het over. Niet over zijn discipe­len. Van hen zegt de Heer niet dat ze ongelovig zijn maar kleingelovig; dat is wat anders. Trouwens, je kan je toch niet voorstellen dat Jezus over zijn discipelen, die hij ook zijn vrienden noemt, zou denken en spreken in de trant van: lukt het nu nog steeds niet, hoe lang moet ik jullie nog verdragen, mijn geduld raakt op, ik zal blij zijn als ik van jul­lie gezelschap verlost zal zijn. Zo denkt de Heer niet over zijn vol­gelingen. Zo denkt Hij kennelijk wel over het geslacht dat Hij hier aan­spreekt: ongelovig en verkeerd. Wat is dat voor een geslacht? In de grondtekst staat een woord dat betekent: verdraaien, verbuigen. Een andere vertaling zegt: ontaard. Het is een geslacht dat in de geestelijke, de onzichtbare wereld (want daar zijn krachten en machten werk­zaam) de dingen verdraait, alles ombuigt. Wat recht is maken ze krom, wat waar is draaien ze om. Het is een ongelovig geslacht. Dat slaat niet op de discipelen; dat slaat ook niet op de ziektemachten; die worden door Jezus (in Marcus) aangesproken met dove en stomme geesten. Het gaat hier om een onge­lovig geslacht: krachten van onge­loof.

Wat ongeloof is

Ongeloof is veel meer dan allen maar het afwezig zijn van geloof. Dat is het natuurlijk ook wel, maar het is veel meer, het is het tegen­overgestelde van geloof en dus ook een kracht, maar dan in de richting van het negatieve. Je komt het in onze taal veel meer tegen, denk bijvoorbeeld aan onge­dierte. Als je daar last van hebt zeg je niet: wat plezierig er is geen gedierte, nee er zijn wel degelijk die­ren en heel vervelende ook. Of stel dat je midden in een zwaar onweer zit, dan zeg je niet: dat treft, er is geen weer vandaag, nee je merkt maar al te goed dat er weer is, je zit er midden in en ervaart dat het heel bedreigend is. Zo is het ook met ongeloof. Ongeloof is geloof, en dus een kracht, maar dan gericht op het negatieve, op “ON”. Het is geloof in onmacht, in onmogelijkheid, in onheil, in onoplosbaar en onbereik­baar en je kan dit rijtje waarschijn­lijk uit eigen ervaring wel aanvullen. Het werkt daar naar toe en probeert de mens in zijn denken in die rich­ting mee te nemen.

De tovenaar van Pafos in Handelingen 13 vers 6 (Hand. 13:06) kom je een voorbeeld tegen hoe dat werkt. Paulus is met Barnabas aangeland op Cyprus en na het hele eiland doorgetrokken te hebben komen ze in Pafos. Daar treffen ze een zekere tovenaar aan, een valse profeet, een Jood, wiens naam was Bar-Jezus. Hij hield zich op bij de landvoogd Sergius Paulus, een verstandig man. Deze begeerde het woord van God te horen en liet Barnabas en Saulus tot zich roepen.

Maar Elymas (zo wordt zijn naam vertaald) verzette zich tegen hen en trachtte de landvoogd van het geloof afkerig te maken. Maar Paulus, vol van de Heilige Geest, zag hem scherp aan en zei: zoon des duivels, vol van listen en streken, vijand van alle gerechtigheid, zul je niet ophou­den de rechte wegen van de Heer te verdraaien? En na deze bestraffende worden wordt Elymas door donker­heid en duisternis overvallen en was hij een tijdlang blind. Hier zie je duidelijk hoe dat geslacht werkt: hij trachtte de landvoogd afkerig te maken. Dat is precies het woord wat vertaald wordt met ver­keerd, met ombuigen. Even later komt het nog een keer terug: hij is bezig de rechte wegen van de Heer te verdraaien. Weer dat zelfde woord: verkeerd, verbogen, ver­draaid. Hier heeft iemand zich zo met die geesten vereenzelvigd dat je kan zeggen dat hij zélf een verkeerd geslacht is geworden! Hij doet niet anders dan zich verzetten tegen het evangelie en probeert anderen daar­in mee te krijgen door wat recht is te verdraaien.

Je zult zo iemand naast je hebben. Je verlangt oprecht naar het goede en meteen staat er iemand naast je die zegt: kijk uit, niet doen. Welke argu­menten zou hij gebruikt hebben? Het staat er niet bij, maar het moe­ten haast gedachten van onheil zijn geweest: als je met dit evangelie in zee gaat dan tart je de goden en zul je eens zien hoeveel ongeluk je over je afroept, dan loopt het verkeerd met je af.

Zo zitten ze hem als het ware op de schouder, het verkeerde geslacht, dat voortdurend de zaken zo verdraait dat je bang wordt of je heel onmachtig en nietig voelt. Waardoor je denkt: ik kom nooit onder die bedekking en die vloek uit, ik zit altijd in de hoek waar de klappen vallen, dus laat ik mij maar heel stil en rustig houden. Het maakt dat je bang wordt om in de onzichtbare wereld bezig te zijn, stelling te nemen, krachten en machten aan te spreken, want wie weet welk onheil je dan kan overkomen.

De kracht van ongeloof

Ongeloof is een sterke kracht. Jezus heeft er ook mee te maken gehad en hij stond in feite machteloos. In zijn vaderstad Nazareth kon Jezus niet veel krachten doen, staat er, vanwe­ge hun ongeloof. Het ging er niet alleen om dat die mensen niet geloofden in de zin dat het hen aan geloof in Jezus ontbrak. Nee, het ging verder. Ze zeiden: wat verbeeldt hij zich wel, we kennen hem toch, dit is de zoon van die timmerman, zijn familie woont bij ons in de straat, we hebben als kind nog met hem gespeeld. En nu zal hij ons even vertellen hoe het in elkaar zit? Dit bestaat niet, het kan niet waar zijn wat hij zegt. En Jezus kon daar weinig krachten doen, niet door het ontbreken van geloof maar doordat er zoveel tegenkracht was in de vorm van ongeloof. In de beschrijving die Lucas geeft staat zelfs dat zijn plaatsgenoten hem van de steilte proberen te stor­ten. Dat geeft goed aan dat het geslacht van ongeloof een kracht is die ergens naar toe werkt: naar de afgrond, naar het ongeluk. En dan staat er: dat geslacht, dat mensen zo onder druk zet dat ze wel haast moeten geloven in onheil en onmacht, kan je vanaf komen! Maar alleen door bidden en vasten.

Wat is bidden?

Bidden is in de eerste plaats ruimte maken in je eigen bestaan voor de gedachten van God. Want dat is een heel ander denken dan je tegenkomt bij dat ongelovig geslacht. Dat is denken in heil, dat is geloof in opstanding, niet in het algemeen maar in mijn leven. Het geloof dat het mogelijk is op te gaan staan in alle aspecten van mijn leven. Dat ik niet langer als slaaf, als voortgejaag­de door het bestaan hoef te gaan maar dat het mogelijk is om te staan, de voeten op vaste grond, het hoofd fier omhoog, wetend dat ik beveiligd ben voor de verschrikkin­gen van het onheil. Dat zijn gedachten die bij de Heer horen: zegen in plaats van vloek. Dat brengt wel strijd mee, natuurlijk; niets gaat vanzelf. Want ongeloof is een kracht die werkt naar de afgrond, naar de afbraak. Als je daar niets tegenover stelt eindigt het in de afgrond. Daar moet je dus iets tegenover stellen. Het is kracht tegen kracht in de geestelijke wereld.

En dan is belangrijk dat je beseft dat een strijd voeren op zich niet vol­doende is. Er zijn teveel mensen die vechten tot ze niet meer kunnen en niet verder komen. Het is zaak, zegt de Bijbel, om de goede strijd te strij­den. Als je dat niet doet, ga je tegen elkaar vechten of tegen jezelf. Of je verbruikt enorm veel energie om van je af te slaan en door steeds maar weer geesten te binden. De goede strijd begint met het besef: ik ben geen speelbal meer van de krachten die op mij afkomen. Ik ben niet meer het slachtoffer.

Ik grijp in dit verband terug op Genesis, waar de tegenstander zich voor het eerst openbaart en waar God, na de zondeval, zegt: dat is fout gegaan, maar wat nu? En dan staat er Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15): Ik zet vijandschap tussen de vrouw en de slang, tussen het zaad van de vrouw en dat van de slang. Ik stel jou, mens, aan tot vij­and van die slang. Ik stel jullie aan als zijn tegenstander. Als mens ben je niet het slachtoffer, waardoor je zo gemakkelijk in de houding schiet van ‘help, daar komt weer zo’n angstaanjagende tegenstander, laat ik mij snel verbergen’. Nee, je bent gesteld tot tegenstander en dat brengt een heel andere hou­ding mee. Het woord zegt het al, je blijft staan en oefent tegenkracht uit. Dan hoef je niet vanuit de underdog positie naar boven toe te knokken om de ergste ellende een beetje uit je bestaan te houden. Dan kan je, als het goed is, juist het initiatief nemen en zeggen: het is een feit dat er een heleboel ellende en ongerech­tigheid is in de wereld om mij heen, maar wat gaan we er aan doen en hoe maken we ruimte voor de geest van de mens? Zo stap je uit de slachtofferrol en dan wordt je met­terdaad tegenstander, waarvan de boze beseft dat hij die niet meer als speelbal kan gebruiken.

De rollen omgedraaid

Jesaja zegt, aan het einde van de bal­lingschap: “Spreek tot het hart van Jeruzalem: troost, troost mijn volk, je lijdenstijd is volbracht!” De lijdenstijd waarin er maar met je gedaan kon worden, waarin je speel­bal was van krachten, groter dan jezelf. Dat is voorbij! Je hoeft niet langer ineen gedoken door het leven te gaan, in de hoop dat het kwaad, de vijand jou zo over het hoofd zou zien en met rust zou laten. Nee, je mag met fierheid in het leven staan en met opgeheven hoofd je weg gaan. En als de tegenstander jou zo ziet schrikt hij, want -zegt Paulus in Filippenzen 1 vers 28 en 29 (Filip. 01:28-29) hierin ziet hij de aanwijzing, het bewijs van zijn ondergang.

En zo worden dan de rollen omge­draaid. Je bent niet meer slachtoffer

maar tegenstander. Niet meer de opgejaagde maar degene die staat en blijft staan in de druk en vervolgens op de vijand afgaat in de wetenschap dat God naast je staat en zijn zegen met je is. Je bent niet meer het lij­dend voorwerp in je eigen bestaan maar het onderwerp; dat is een groot verschil.

Er is lijden, zeker, en de Bijbel is daar ook nuchter over. Ze hebben mij veracht, gesmaad en vervolgd, zegt Jezus, ze zullen met jullie het­zelfde doen. Betekent het dat ze de ramen komen inslaan en je een kopje kleiner komen maken? Dat valt in ons land nog wel mee. Maar in de geestelijke wereld, dat wil zeg­gen in je innerlijk kan er wel dege­lijk sprake zijn van vervolging. Of wordt je nooit onder druk gezet, heb je het geestelijk nooit benauwd? Dat je het gevoel hebt: het leven wordt me niet gegund, het lijkt wel of het er uit geperst wordt. In zo’n situatie kan je natuurlijk gaan piekeren en in je eigen denken om gaan tobben om er achter te komen wat toch de oorzaak is, wat je fout doet waardoor je zo in de ver­drukking zit. Ik zal niet zegen dat het soms niet eens goed is om je eigen handel en wandel tegen het licht te houden om te zien of je daarin andere keuzen moet maken. Maar vergeet niet om de onzichtbare werkelijkheid goed in de gaten te houden: er is lang niet altijd een reden, een oorzaak. Er is wel een vij­and van het licht die je intimideert omdat jij een tegenstander van hem bent of dreigt te worden. En als er al een oorzaak in jezelf zou zitten, die je moet zien te ontdekken, dan nog is het zaak met opgeheven hoofd in het leven te staan en om je heen te kijken, zonder angst, zodat je bereik­baar bent voor God, voor zijn bevrij­dende gedachten, voor zijn troost en zijn oplossingen. Dat is waartoe je geroepen bent. Zeg de tegenstander van God en mensen het maar aan: van Sion gaat toch de wet uit. En Sion dat ben jij, dat is iedereen die zich met de Heer verbonden weet en van zijn geest heeft ontvangen. Dat betekent dat van jou uit gezegd mag worden: vanaf nu gaat het anders in mijn leven, er is heil over mij beschikt.

Wat bidden nog meer is

Bidden houdt ook in kiezen. Kiezen tussen zegen en vloek. Wat wil ik geloven, welke gedachtengang wil ik in mijn denken toelaten en welke niet. Een voorbeeld: ik heb opeens zo’n pijn in mijn buik, eerst is dat alleen maar vervelend. Dan komt de gedachte: als er maar niets ergs aan de hand is. Nog even later zie je al voor je dat je een of andere levensbe­dreigende ziekte hebt en nog een tijdje later ben je in gedachten je begrafenis al aan het regelen. Dat is een gedachtengang waar je in mee kan gaan en waar ook negatieve kracht aan verbonden is. Maar je kunt zo’n gedachtengang ook afbre­ken, weigeren daar verder in mee te gaan en zeggen: wacht eens even, die gedachten werken de kant van onheil uit, die gaan richting afgrond. Dat wil ik niet. En dan moet je kie­zen. Op dat moment zul je merken dat bergafwaarts geloven als vanzelf gaat, maar de andere kant uit, naar boven toe geloven, zeggen: ik laat mij niet dwingen de kant van onheil uit te denken, dat vraagt inzet van je geest. Dat vraagt keuzen maken, kie­zen voor geloof in heil en in opstan­ding.

Bidden is ook: ten volle het besef in je laten doordringen dat je veilig bent. Veilig omdat je van Hem bent. Dat ligt ons niet zo, om te zeggen dat we van iemand zijn; we regelen liever zelf ons leven en kiezen zelf wat we doen, niemand hoeft ons iets te vertellen. En toch zegt de Bijbel: je bent van Hem, door hem gekocht en betaald. Op de keper beschouwd ben je iemands eigendom, dus een slaaf. En dan is het mooie dat de Heer zegt: Ik heb je wel gekocht maar ik noem je geen slaaf, ik noem je mijn vriend. Dat is het kenmerk van onze relatie.

Tegelijk is het wel heel wezenlijk dat je zijn eigendom bent. In de tijd van Jezus wisten de mensen heel goed wat dat betekende: als je slaaf was van een machtig heer dan was je vei­lig; dan bleven ze wel van je af, want als ze aan jou kwamen dan kregen ze met die heer te maken. Voor alles is een tijd, zegt Prediker. Soms is het tijd om het zwaard te trekken en de barricaden op te gaan, om van Sion de wet te laten uitgaan. En soms is het tijd om gewoon weg te kruipen in die veiligheid, in dat besef dat uiteindelijk je hele bestaan wordt gedragen door de kracht van zijn Geest, dat je Hem toebehoort.

Wat vasten is

Dit geslacht gaat niet uit dan door bidden én vasten. Wat is vasten? Ik denk dat vasten in veel gevallen een kwestie is van loslaten. Loslaten alles wat jou dwingt tot een leven in het platte vlak. Loslaten de zorgen om je eigen bestaan, de zorg over hoe het allemaal goed moet komen. Loslaten de bezorgdheid om anderen, vooral om de mensen die je na staan. Loslaten de drang om iets te willen betekenen in de ogen van de men­sen (en dan heb ik het niet over het hele normale verlangen om erbij te horen). Loslaten de jacht naar een leven dat gevuld is met gemak, genot en comfort.

Het is een misvatting dat het vooral goed met je gaat als het allemaal een beetje soepel en plezierig loopt. Er is niets mis met genieten van het goede der aarde, tenslotte was het eerste teken wat Jezus deed het ver­anderen van water in wijn op een bruiloft. Maar op het moment dat je in alle eerlijkheid moet vaststellen: het is mijn afgod geworden, wordt het zaak om los te laten, zodat je weer echt vrij wordt. Ik denk dat Paulus het hierover heeft als hij zegt: laten zij die gehuwd zijn leven als waren zij niet gehuwd en zij die bezitten als bezaten zij niet. Leef als had je het niet. Je hoeft er geen afstand van te doen, er staat niet: doe weg, maar leef als mensen die weten dat er dingen zijn die daar bovenuit gaan.

Ik las eens in het dagblad Trouw, dat als verzetskrant in de tweede wereld­oorlog is begonnen, dat de mede­werkers die zich in de oorlog voor het blad hadden ingezet daarvoor een oorkonde kregen. Daar stond op: ‘Wie vrijheid zegt schrijft het leven af en kiest de strijd, God en vaderland toegewijd’. Daar zit ook geestelijk een waarheid in, denk ik: als ik werkelijk wil leven dan schrijf ik dit leven af, namelijk het leven dat vooral in het teken staat van: als het maar comfortabel is, als het maar een beetje lekker loopt, als ik mijn natje en droogje maar heb. Het jagen naar dat leven schrijf je af, daar stop je mee en je kiest voor de strijd, God en je hemelse vaderland toegewijd. Niet langer een speelbal, maar iemand die zelf positie kiest en blijft staan ongeacht de tegenstand en de druk.

Vasten is loslaten. En als je de bal­last kwijt bent dan kom je vanzelf los, dan stijgt de ballon wel op. Niet door een enorme geestelijk krachts­inspanning te leveren, maar door td| geloven. Misschien kan ik beter zeg­gen: door je in geloof toe te vertrou­wen aan het besef dat God iets goeds in jou begonnen is en dat Hij dat nooit meer loslaat. Het is Zijn werk. Het begint klein en onopval­lend, als een mosterdzaadje, maar het groeit en groeit. En het is niet meer te stuiten door de tegenkracht van ON.

 

De bouw van ons huis (gedicht) Piet Snaphaan

“Door wijsheid wordt een huis gebouwd,

door verstand wordt het bevestigd;

door kennis worden de kamers gevuld

met allerlei kostbaar en liefelijk bezit” Spreuken 24 vers 3 en 4 (Spr. 24:03-04).

 

Een huis, een thuis, een eeuwig huis

Waar we zelf aan mogen bouwen,

Met Hem die ons geroepen heeft

En wijsheid om te bouwen geeft,

Ons leert Hem te vertrouwen.

 

Wat is wijsheid, wat is verstand?

Het eist een vernieuwend denken;

Een denken op de Heer gericht,

Hij is ’t die Zijn gemeente sticht,

Met kostbare talenten.

 

Kennis van God is een kostbaar bezit,

Hem kennen, dat is door verstand,

Door kennis wordt ’t geheim van Zijn waarheid onthuld,

’t is Gods Geest die ons met wijsheid vervult,

God leidt en schraagt ons door Zijn hand.

 

Hoe kostbaar voor ons toch, zijn Gods gedachten,

Hij die Zichzelf gaf, aan u en mij,

Om al wat Hij had, met ons samen te delen,

Zijn liefde en trouw, voor ons allen zo velen,

En voor eeuwig met Hem verbonden te zijn.

Piet Snaphaan

 

 

Relaties onder de druk vandaan door Cees Maliepaard

We leven in een steeds egocentrischer wordende wereld. Als christenen worden we er dagelijks mee geconfron­teerd. ‘Het egocentrisch denken viert hoogtij’, schrijft Cees Maliepaard in bijgaand artikel. Maar hij merkt ook op dat het ook in onze gelederen niet alles goud is wat er blinkt! Het is daarom goed onszelf eens een spiegel voor te houden en ons af te vragen in hoeverre wijzelf in dit opzicht nog falen. We zijn immers geroepen om beelddrager van Christus te zijn, waardoor we als zonen Gods geopen­baard worden? Laten we ons bewust zijn van onze verantwoordelijkheid in dit opzicht, (-red.).

leder voor zich

Egoïsme is er (sinds de zondeval) altijd al geweest. De mens voldeed niet meer aan het door God beoogde plan, waarin hij het beeld van z’n Schepper zou dragen. In de loop der eeuwen waren er perioden waarin dat sterker of zwakker tot uitdruk­king kwam, maar altijd waren er wel enkelingen die oog hadden voor Gods bedoelingen. Zelfs in de dagen van Noach was dat nog zo. Acht mensen voldeden immers aan wat God van een ieder mocht verwach­ten. Niet bijster veel op de totale wereldbevolking, maar toch! Ook in onze dagen viert het egocen­trisch denken hoogtij. Satan is er in geslaagd in de denkwereld van velen te infiltreren. In de wereld is dat zo, maar ook in tal van christelijke bol­werken. In het volle evangelie kom ik prachtige mensen tegen, soms echt geestelijke schoonheden. Maar het is helaas niet alles goud wat er blinkt binnen onze gelederen. Ik kom ook kinderen Gods tegen die geïnfecteerd zijn met het satanische virus van eerst ik, dan nog eens ik, en als ik dan voor de derde keer aan bod geweest ben, mag eventueel een ander in het plaatje komen. Dat kan zich op allerlei terreinen van het leven voordoen, en daarmee is dan een wereldse onzuiverheid in het christelijke denken binnengeslo­pen. Het eventueel te pas en te onpas citeren van bijbelteksten ver­andert daar niets aan, want de Heer heeft nergens gezegd dat we de woorden Gods kwistig om ons heen moeten strooien. Hij heeft bena­drukt dat we die in ons hart, in de kern van ons innerlijk dienen te bewaren. Om vandaar uit bezig zijn­de, de heerlijke gedachten van onze God in praktijk te brengen. Op die manier kan het plan van de Vader echt handen en voeten krijgen en worden de vrienden van Jezus even­als Hij volwaardige zonen Gods.

God voor ons allen!

De kreet Ieder voor zich… wordt gecompleteerd door de toevoeging: …en God voor ons allen! Het eerste zinsdeel geeft aan hoe er veelal in de samenleving gedacht en gehandeld wordt. Ook al gaat dat lang niet altijd op, want er zijn nog steeds (wereld­se) mensen die hun leven belange­loos voor anderen inzetten. Er zijn gelukkig nog vele rudimen­ten van Gods goede schepping in de wereld van vandaag aanwezig, maar even zo goed valt er een duidelijke toename in onverschilligheid omtrent de situatie van anderen waar te nemen. Hoe langer hoe meer krijgt de gedachte de overhand, dat iedereen het zélf maar moet uitzoeken. De verwijzing naar een God die er voor een ieder wezen zou, komt nogal ongeloofwaardig over uit de mond van mensen die met het bestaan van God in hun leven geen rekening houden. Voor hen is dat een goedko­pe dooddoener.

Een ander verhaal is natuurlijk de hemelse realiteit van een liefdevolle Vader, die er inderdaad voor zijn mensen is. Die God die zichzelf bekendgemaakt heeft als de eeuwige Ik ben er voor jou… is degene die te allen tijde getrouw is aan dat wat in z’n naam tot uitdrukking gebracht is.

Wie er ernst mee maakt dat God er voor ons allen is, voor allen die het lichaam van Christus vormen (maar evengoed ook voor alle anderen die tot zijn schepping behoren) zal zich ten volle bewust zijn van de mede­verantwoordelijkheid die hij of zij daarin draagt. Vader God is er dan immers vaak voor een ander door mij heen.

En Hij is er ook meermalen voor mij door een ander heen. Die ander zal deel uit kunnen maken van Christus’ lichaam, maar zal net zo goed daarbuiten bezig kunnen zijn als onderdeel van Gods oorspronke­lijk goede schepping.

Samen voor elkaar

Als het beeld van de Christus werke­lijk bezig is in ons gestalte te krij­gen, zullen we dezelfde instelling hebben als Jezus. En Hij droeg de beeltenis van zijn Vader in perfectie in zich. ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’, zei Jezus volgens Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09). Voor ons zal het dus een uitdaging mogen zijn, net als Jezus te wezen. Het zal er dan op uitlopen dat ieder van ons vrijmoe­dig zal kunnen belijden: ‘Wie mij ontmoet heeft, heeft een ontmoeting met Jezus gehad’. Maar dan kun je heilzaam bezig zijn! Dat is de ver­werkelijking van het zoonschap Gods.

Wanneer we als zonen van God functioneren, zullen we derhalve (evenals Jezus) oog hebben voor de noden van anderen. Als Jezus zijn wil niet zeggen dat we ons te allen tijde de triomfen van het koning­schap kunnen toeëigenen, maar veel vaker dat we elkaar als priesters zul­len dienen. Dat geeft aan de leden van het lichaam van Christus een sterke en gezonde onderlinge band. De zonen Gods komen niet tevoor­schijn door een eindeloos jagen naar de eervolle status van het zoon zijn, maar door de inzetbare houding van de aan Melchizedek gelieerde pries­ter. Waar we Gods beelddragers zul­len zijn, worden we steeds meer betrokken bij de helende barmhar­tigheid van onze liefdevolle hemelse Vader. Wanneer we het heil van de mens op het oog hebben, geven we er getuigenis van, de instelling van Vader God en zijn eerste Zoon te hebben. Dat geeft een hechte, de ander de normale christelijke vrij­heid latende verbintenis. Relaties kunnen onder druk komen te staan door een verflauwende inte­resse voor eikaars belangen in de hemel en op de aarde. De druk kan echter ook veroorzaakt worden door een te indringende ^ manier van bezig zijn met zaken die tot het persoonlijke terrein van de ander behoren. Houd rekening met de privacy van je medemens en bemoei je niet met zaken die je niet aangaan.

Als een ander zich over zeer per­soonlijke dingen eigener beweging opent, is dat natuurlijk een ander geval. Elkaar met raad en daad terzij­de staan, is een uitermate goede zaak. Zoveel te beter kun je voor elkaar op de bres staan. Hier kan echter alleen dan maar een goed resultaat van verwacht worden, als beiden dit ook echt willen.

 

De eerste, de grootste door Froukje Huis

“Oma, gaan we een spelletje doen?” Vol verwachting kijkt hij me aan, onze zesjarige kleinzoon. “Oma, gaan we sjoelen? “Goed, ga maar vast naar boven”. Hij stommelt de trap op en wipt opa’s kamer binnen, waar opa achter de computer zit. “Opa, ga je mee sjoelen?” “Vooruit dan maar!”, zegt opa, tenslotte komt Martijn niet elke dag bij

’t Valt niet mee voor die kleine han­den een stapeltje schijven te omvat­ten, maar hij weet aardig kracht bij te zetten en er gaan al gauw een paar schijven in de hokjes. Na drie keer tellen we de oogst: 65. Mooi hoor. “Ik heb gewonnen! . roept hij al. We geven elkaar een knipoog. Opa 61. Oma 59. Ja, jij hebt gewonnen.

“Ik ga weer winnen, ik ben de beste”, kondigt hij aan.

Maar helaas, deze keer wint oma.

Zijn gezicht betrekt.

“Zullen we een ander spelletje doen, oma?”

Inmiddels is hij acht en hij kan goed sjoelen. Soms wint hij, soms verliest hij, maar hij weet het: je kunt niet altijd winnen. Zo gaat het in het leven.

Maar hij hoopt… dat hij de beste is.

‘Och kinderen’, denkt u misschien. Maar zijn we zoveel veranderd? Kijk eens naar al die sportmensen, vol­wassenen die alles op alles zetten om die gouden plak te winnen. Mannen en vrouwen die streven naar de hoogste baan, de beste posi­tie, het mooiste huis of de snelste auto? Zijn wij werkelijk al geheel anders of vinden we een beetje extra aandacht, een vleugje eer, ook nog wel aardig?

Wel, dan zijn we in goed gezelschap want dat vonden de discipelen ook. “Heer wie zal van ons de eerste zijn?” “Wie mogen straks links en rechts van U zitten in uw Koninkrijk?”

“Daar kan Ik niet over beslissen”, zegt Jezus, “maar als jullie de mees­te willen zijn, kun je dat alleen maar bereiken door aller dienaar te wor­den”.

Aller dienaar…! Dus de minste kar­weitjes opknappen, altijd klaar staan voor anderen, jezelf verloochenen en dat met een blij gezicht. De onderste weg gaan, ook al heb je het grootste geluk van de wereld. “Maar Heer, is dat nu nodig?” Nodig? Wie zei ook weer dat hij gelijkvormig wil worden aan het beeld van Jezus? Petrus zegt: ‘Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt” 1 Petrus 2 vers 19 (1 Petr. 02:19). En in vers 21: “Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”.

Wat is het heerlijk te weten dat God bezig is ook déze roeping in ons uit te werken! Sta op en ga in ’t voetspoor van Jezus, die de weg ons gewezen heeft.

 

2001.03-04 nr. 411

2001.03-04 Levend geloof nr. 411

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

We zijn altijd blij als lezers reageren op de inhoud van Levend Geloof. Of het nu positief of negatief is maakt niet uit, in ieder geval is het een teken dat ons blad gelezen wordt en dat is uiteraard de bedoeling. Velen waarderen het dat het evangelie, zoals Jezus en de apostelen dat brachten, op eenvoudige maar duidelijke wijze wordt uitgelegd. Soms zijn er toch nog vragen die dan weer op een of andere wijze in de verschillende artikelen aan de orde komen, of -zoals in dit nummer- in een afzonderlijk artikel.

Vragen of opmerkingen van persoonlijke of vertrouwelijke aard worden echter niet in het blad maar persoonlijk beantwoord. Daar proberen we zo zorgvuldig mogelijk mee om te gaan. Een lezeres vroeg ons om een lijst met adressen van de medewerkers te publiceren. Maar om praktische redenen loopt alles via ons redactieadres in Heerde. Zijn er specifiek vragen bij die uitsluitend bestemd zijn voor bepaalde medewerkers, dan worden deze uiter­aard aan hen doorgezonden.

Wij willen in dit verband nog eens onze grote waardering en dankbaarheid uitspreken aan allen die in het blad schrijven. Want hoewel de uitgave van Levend Geloof primair een persoonlijke bediening is, en wij de eindverantwoording dra­gen, betekent dit niet dat we het alleen doen. Integendeel, zonder de inbreng van onze verschillende medewerkers zou Levend Geloof niet kunnen zijn wat het nu is: een duidelijke en veelzijdige uitleg geven van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Iedere schrijver is wat dat betreft even belangrijk en gezamenlijk gaan we dan ook vol goede moede verder met deze heerlijke taak vorm te geven, zodat het geloofsleven van iedereen die het blad leest, verder geactiveerd en opgebouwd wordt.

 

Bij de voorplaat door de redactie

De illustratie van Gustave Doree is deze keer gebaseerd op Genesis 27 waar Jakob gezegend wordt door zijn vader Isaak, een zegen die eigenlijk bestemd was voor zijn broer Ezau. Het hoofdstuk geeft een uitvoerige beschrijving van deze gebeurtenis, terwijl we in het Nieuwe Testament onder andere verwijzingen vinden naar dit verhaal in Romeinen 9 vers 13 en Hebreeën 12 vers 16. En in Hebreeën 11 vers 20 (Rom. 09:13 en Heb. 12:16). En in Hebreeën 11 vers 20 (Heb. 11:20) lezen wij: “Door het geloof heeft Isaak aan Jakob en Ezau zijn zegen gegeven, ook voor de toekomst”.

 

De Heer is opgestaan! Froukje Huis

Kom, zing het luid,

jubel het uit:

De Heer is opgestaan!

Jezus, Gods Zoon

stond op uit de doón

en is naar de hemel gegaan.

 

Gods grote wens,

de volmaakte mens,

is in Hem tot stand gekomen.

En in Gods kracht

heeft Hij alle macht

over heel de schepping genomen.

 

Hem is beloofd, dat wie gelooft

in ’t werk door Jezus volbracht,

aan Hem wordt gelijk

in Gods Koninkrijk

en gedoopt wordt in Zijn kracht

 

Verhef dan je stem

tot eer van Hem,

die dit voor ons heeft gedaan.

Ja, zing het luid,

jubel het uit:

DE HEER IS OPGESTAAN!

Froukje Huis

 

De overwinning van Jezus Christus door Gert-Jan Doornink

Overwinning is een woord dat we als christenen graag gebruiken. Het verlangen naar een leven van overwin­ning is uiteraard een goed verlangen, want niemand wil graag als nederlaag-christen door het leven gaan. Toch is de ervaring vaak dat het gemakkelijker is te denken, te spreken of te zingen over overwinning, dan het te beleven. Hoe komt het toch dat de werkelijke overwinning op allerlei terreinen van ons leven vaak maar niet wil doorbreken en dat we ons daar maar bij hebben neergelegd?

In de eerste plaats dienen we ons te realiseren dat de overwinning zijn basis vindt in het volbrachte werk van Jezus aan het kruis van Golgotha en wat er gebeurde op de Paasmorgen toen Hij opstond uit de dood. Wat daar gebeurde kunnen we ongetwijfeld beschouwen als de grootste overwinning aller tijden. Moderne theologen proberen dit ongeloofwaardig te maken, maar waarachtige christenen laten zich door hen geen rad voor de ogen draaien. De evangelisten zijn in hun verslagen overduidelijk. De overwinning die Jezus behaalde was een totale overwinning. Het rijk der duisternis, met Satan aan het hoofd, leed een volkomen nederlaag. En zelfs de grootste troef die Satan hanteerde -de dood- werd, zoals Paulus dat formuleerde, verzwolgen in de overwinning van Jezus.

Niet vanzelfsprekend

Nu wordt er wel eens gedacht dat de overwinning van Jezus een vanzelf­sprekende zaak was. God had dit tevoren zo gepland, dus het zou toch gaan zoals Hij dat had vastgesteld. Dit is echter een goedkope en ook niet juiste redenering, want dan zien wij over het hoofd dat Jezus als mens leefde op aarde en dus ook als mens alles meemaakte, de afwijzin­gen, de aanvallen, de bespottingen: ja heel het rijk der duisternis had slechts één doel voor ogen: Hem de nederlaag toe te brengen, Hem vol­komen uit te schakelen, zodat Hij niet Zijn missie waarvoor Hij in deze wereld was gekomen, tot het einde toe kon volbrengen. Maar het werd een grote misreke­ning van het rijk van Satan. Jezus had het ook op kunnen geven, maar hield tot het einde toe stand en gaf op geen enkele wijze toe aan alles wat de vijand in het werk stelde om Hem te doen struikelen. Het kostte Hem bloed, zweet en tranen, maar Hij volhardde tot het einde. En dat ‘einde’ bleek uiteindelijk een nieuw begin! De vijand was verplet­terend verslagen. Jezus was overwin­naar en opende daarmee ook de weg naar de overwinning voor iedereen die dit ging geloven. Zo is de zekerheid in ons hart geko­men dat ook wij die dat geloven nu behoren tot de overwinnaars. De grote Overwinnaar gaat voorop en wij volgen Hem door in Zijn voet- sporen te gaan. Althans dat is het verlangen van God en behoort dus ook ons verlangen te zijn. Een ver­langen dat gerealiseerd dient te wor­den in het leven van elke dag. Ligt dit niet als een zware last op ons en lopen we niet rond met de gedachte: ja, dat klinkt allemaal heel mooi en het is weliswaar waar, maar in de praktijk komt er toch niets van terecht?

Wie zo denkt of redeneert gaat voor­bij aan het grote feit dat God nooit iets van ons vraagt wat door ons niet waar te maken is! Wanneer wij van Hem een opdracht krijgen geeft Hij ons ook de mogelijkheden die opdracht uit te voeren. En de grote Opdracht is een levend getuige van Hem en Zijn Koninkrijk te zijn. Niet meer en niet minder. Daar zou niets van terechtkomen als Jezus, de grote Overwinnaar, ons niet voor zou gaan en als we Hem niet als grote Voorbeeld zouden vol­gen.

Gods Geest is nodig

Dat ‘volgen’ wordt mogelijk door dat de Geest van de levende God in en door ons functioneert. Jezus zelf was vol van de Geest van de Vader en dit bracht Hem de totale overwinning. Dat begon al bij de verzoeking in de woestijn vlak voordat zijn openbare optreden zou beginnen. Daar door­stond Hij glansrijk de eerste vuur­proef. Dat was alleen mogelijk omdat Hij even tevoren was vervuld met de Geest.

Ook wij als Zijn volgelingen kunnen dus absoluut niet zonder die Geest! Daar wees Jezus al heel nadrukkelijk op toen Hij Zijn discipelen opleidde om Zijn taak over te nemen als Hij niet meer lichamelijk bij hen zou zijn.

Daar ging Hij zelfs nog veertig dagen mee door nadat Hij was opge­staan uit de doden. Zijn werk was bij wijze van spreken nog niet af zolang Zijn discipelen niet de heili­ge Geest hadden ontvangen. Pas toen Hij definitief was opgenomen door de Vader, kwam deze grote gebeurtenis aan de orde: de uitstor­ting van de heilige Geest. Zo had Jezus het aangekondigd en de discipelen waren dus op de hoog­te dat dit zou gaan gebeuren. Al begrepen zij toen nog niet hoe belangrijk en onmisbaar dit zou zijn. Zonder vol te zijn van Gods Geest zouden ze immers nooit het werk dat Jezus deed, voort kunnen zetten.

Hetzelfde geldt ook voor ons nu levende christenen. Zonder de wer­king van Gods Geest, in en door ons, kunnen we nooit functioneren als levende getuigen van Hem en Zijn Koninkrijk. En kan één van de kenmerkende eigenschappen van dit functioneren, de overwinning, ook nooit ten volle doorbreken.

Geestelijke groei

Het geheim van de overwinning heeft dus alles te maken met het vol zijn van Gods Geest. Maar laten we daar niet te gemakkelijk over den­ken. Zo van: ‘ik ben toen en toen gedoopt met de Geest dus dat zit wel goed’. Het functioneren van Gods Geest in en door ons staat of valt met het feit of er een verdere geeste­lijke groei in ons leven plaatsvindt! Ook hier geldt: ‘stilstand is achter­uitgang’. We zullen radicaal los moe­ten komen van verkeerde (verbin­dingen. Soms is hiervoor een bevrij­dingsbediening nodig als we zelf daartoe niet in staat zijn. Ook kunnen we vastzitten aan bepaalde leerstellingen die geen wer­kelijke geestelijke waarde in zich hebben. Het evangelie van het Koninkrijk is juist daarom zo waar­devol dat het ons losmaakt van aller­lei godsdienstige systemen die geen ‘leven’ in zich hebben. Het brengt ons terug bij de wortels, de roots van ons geloof, het pure, het echte, kort­om het evangelie zoals Jezus dat ver­kondigde en in praktijk bracht. Jezus legde de mensen geen lasten of wetten op, maar haalde hen juist onder dat juk vandaan. Daarom had Hij primair een boodschap voor mensen die hieronder gebukt gin­gen. En waren Zijn woorden: “Kom tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u (let wel: geen ander juk!) en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht” Matteüs 11 vers 28 tot en met 30 (Matt. 11:28-30). Even tevoren kunnen we lezen dat dat de dingen waren die Hem waren overgegeven door de Vader, dat wil zeggen dat moest Hij verkondigen en in praktijk brengen.

Schijnbare nederlagen

Er is nog een facet met betrekking tot het begrip ‘overwinning’ dat wel eens over het hoofd wordt gezien. Dat is dat niet elke nederlaag een nederlaag is! God doet immers alle dingen meewerken ten goede! Naarmate we verder geestelijk groei­en leren we dit meer en meer te onderkennen. En raken we niet zo gauw in verwarring en zijn niet zo gauw teleurgesteld als iets anders verloopt dan wij hadden gedacht of gehoopt. Dan komen we zelfs tot de ontdekking dat een schijnbare nederlaag de kiem van overwinning in zich heeft en tot gevolg heeft dat de gemeenschap die we hebben met de Vader en de Zoon er hechter en intiemer door wordt! Wat dat betreft is, behalve Jezus, ook Paulus een groot voorbeeld voor ons en mogen ook wij het, net als hij, meer en meer gaan beleven dat niets en niemand ons zal kunnen schei­den van de liefde Gods, zoals deze geopenbaard werd door Jezus Christus.

Dan worden we immuun voor de aantijgingen van de vijand, zelfs als deze tot ons komen via medebroe­ders en -zusters, met bijvoorbeeld opmerkingen als ‘je hebt onvoldoen­de geloof gehad anders zou het wel anders afgelopen zijn’. Laten we ons te allen tijde realiseren dat God altijd het beste met Zijn kinderen voor heeft. Hij heeft slechts één verlan­gen, namelijk dat Zijn kinderen zich als werkelijke zonen van Hem gaan openbaren.

Volharding

Dit gaat zeker gebeuren wanneer wij geloven in de overwinning van Jezus Christus en dit geloof meer en meer als een rotsvaste zekerheid in ons leven verankerd wordt. Dat gebeurt als we volharden, het niet opgeven dus. Geen enkel kind van God zal zich (geestelijk) verder ontwikkelen als hij geen volhardend geloofsleven kent. Maar ’t heerlijke is dat we dat niet in eigen kracht behoeven te doen. Want dat Gods Geest wil dat in ons bewerken.

Als we volharden groeien wij uit tot werkelijke overwinnaars die niet met het minste of geringste zuchtje tegenwind van de kaart zijn, maar die temidden van de grootste stor­men nog overeind blijven staan. Dan gaat het Koninkrijk Gods werkelijk gestalte krijgen. Jezus, de grote Overwinnaar aan het hoofd, en samen met allen die Hem waarach­tig volgen, vormen we dan één grote onoverwinnelijke eenheid. De ontwikkeling daar naar toe is momenteel in volle gang. Maar we moeten dus zelf door geloof en gehoorzaamheid invulling gaan geven om daarbij ingeschakeld te willen worden. God dwingt nie­mand. We hebben een ‘vrije wil’ ont­vangen. Heeft u de Heer wel eens gedankt voor dit geweldige geschenk wat Hij ons daarmee heeft toever­trouwd?

God wil Zijn verantwoordelijkheid met ons delen. Hij heeft een onvoorwaardelijk geloof in ons. We bezor­gen Hem een enorme teleurstelling als we onze verantwoordelijkheid te grabbel gooien door onze wil op een verkeerde wijze (in dienst van de vij­and) in te zetten.

Gods Geest wil ons daarvoor behoe­den. Bedroeven of uitblussen van die Geest, zal bij een tot zoon ontwikkelend kind van God, daarom ook steeds minder aan de orde komen. En als het nog eens een keer misgaat, vergeeft Hij ons als wij daarom vragen. Hij vergeeft eenvou­digweg en zonder verwijt! Gods liefde voor ons blijft onwankel­baar overeind. De overwinning van Jezus Christus is daarvan het grote bewijs. Het was een totale overwin­ning! Hij is gisteren en heden Overwinnaar en blijft dat tot in alle eeuwigheid. Wat is het dan heerlijk te weten dat we voor altijd deelgeno­ten zijn geworden van die overwin­ning!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Het Hebreeuwse woord dat ten grond­ig ligt aan begrippen als ‘barmhartig­heid’ en ’tedere liefde’ is RECHEM. Het woord betekent ‘innerlijke delen’ en ook ‘moederschoot’. Het geeft aan wat een moeder voelt voor haar kind, dat ze in liefde heeft ontvangen en geboren doen worden.

In het verborgene van de baarmoeder is het kindje omringd door tedere liefde. Het kind is gewenst door zowel de vader als de moeder, beiden hebben er verwachtingsvol naar uitgekeken en, ondanks de pijn die het de moeder heeft gekost, het met open armen ontvangen. Die blijdschap vergoedt de moeite. En mocht het kindje iets mankeren, dan neemt de ontfermingsgezindheid alleen

maar toe en zullen de ouderlijke han­en het nog meer in bescherming nemen, omdat ze er innerlijk zo mee bewogen zijn.

Wonderlijk mooi zijn de eeuwige eigenschappen van God, onze Vader, die langzamerhand ook merkbaar wordt in onze moeder. Het ontroert je tot in het diepst van je wezen. Wanneer je wordt aangeraakt door zulke handen dan geneest je ziel. Je kunt zo gekwetst zijn of zo ontkend. Dat kan zo diep zitten datje haast niet meer weet wie je bent, hoe je naam is.

En de gedachte ongewenst, onbekend te zijn doetje dan ook vermoeden onbe­mind te zijn. Je bent de moeite niet waardje doet er niet toe, hoe kan er dan van jou worden gehouden. Dat is niet te geloven en het vergrootje eenzaamheid.

In verscheidene psalmen heeft David daar over gesproken en zijn verdriet hierover bekend gemaakt als hij in z’n eentje de aanwezigheid van zijn hemel­se herder zoekt. Soms heeft-ie het uitge­schreeuwd. Hij was zo echt en eerlijk. Toen God zichzelf helemaal kon open­baren in zijn eerstgeborene, de zoon van zijn liefde, het vleesgeworden RECHEM, konden degenen die met hem omgingen, ervaren wie God eigen­lijk zelf was en is, want wie de zoon des mensen zag, zag de Vader. Zoals hij met mensen omging! Hij ging naast de verslagenen zitten, hij heelde gebrokenen, omarmde de ongewensten en gaf de onbekenden hun naam terug. Zo was hij een weergave van zijn Vader, die ook de onze is. Hij restaureert de mens.

Het evangelie is voor ootmoedigen, omdat dezen ontvankelijk zijn voor genade. Ze zijn tot de ontdekking geko­men dat ze zwak en hulpbehoevend zijn. Daarom: durf je de barmhartig­heid toelaten in je leven? Dan durf je je ook toe te vertrouwen aan betrouwbare medemensen, zelfs wanneer je teleurge­steld mocht zijn in anderen die, mis­schien met de beste bedoelingen, rond­gegraaid hebben in je kostbare zelf. Maar ik denk datje de barmhartigen wel zult herkennen na alles watje mee­gemaakt hebt.

We hebben van de Geest van God ont­vangen om Zijn gezindheid te hebben; mensen die zich eerst hebben laten genezen in hun geest en ziel en die daarna en daarin mensen worden waarin de Vader zich herkent en zich laat kennen. Zij zijn mooie gelijkenis­sen, bescheiden, voorzichtig en onopval­lend.

En een gemeenschap, een moeder, die zoveel om haar kinderen geeft, is veilig. Daarin wordt je wie je eigenlijk bent, een mens in wie God zijn verborgen leven leidt met de zoon. Je bent zijn geliefde en samen, man en vrouw, ben je werkelijk mens. Je kunt diepe won­den hebben opgelopen, zelfs na je gees­telijke geboorte, door sektarisme, door dominante leidinggevenden, door ver­raad.

En toch… vertrouw je toe aan vertrou­welingen en spreek je uit tegen de barmhartigen en je zult in rust en stilte genezing ontvangen. Een andere ver­taling van Davids woorden in Psalm 37 vers 5 (Ps. 037:005) luidt: “Ontsluit je levensloop aan de Heer en Hij zal het herstellen”. Hoe meer je laat zien, hoe meer Hij zich kan laten zien, immers, Hij heeft zijn naaste zo lief als zichzelf.

 

Gods oplossing: de nieuwe schepping door Wim te Dorsthorst

Stappen voorbij het kruis -2-

Het kruis van Jezus Christus heeft zo iets onbeschrijfelijks groots teweeg gebracht dat het maar nau­welijks te bevatten is. Het kruis heeft een deur geopend naar een hele nieuwe tijd; met de nadruk op ‘nieuw’. Niet alleen schuldvergeving, verzoening met God, verlost uit de macht van de duisternis, enz., maar een definitieve overgang van eeuwi­ge duisternis naar het eeuwige licht. Voorbij het kruis breekt er een tijd­perk aan, wat Paulus noemt: “het einde der eeuwen” 1 Korinthe 10 vers 11b (1 Kor. 10:11b), en wat zal eindigen in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. “Zie Ik maak alle dingen nieuw”, zegt de Heer in Openbaring 21 vers 5 (Openb. 21:05). Het is het verlangen van de apostel om deze geheimenissen aan de gemeenten bekend te maken. Ongetwijfeld heeft hij dat gedaan bij het eerste onderwijs als hij een gemeente stichtte, want hij zegt tot de oudsten van Efeze: “Want ik heb niet nagelaten u al de raad Gods te verkondigen” Handelingen 20 vers 27 (Hand. 20:27), maar het klinkt ook door tot in onze tijd als we met verlichte ogen des harten zijn brieven lezen en ter harte nemen.

De nieuwe schepping

Wij zijn het vorige artikel geëindigd met: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie het nieuwe is gekomen. En dit alles is uit God” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17).

Je proeft dat dit bij de apostel als een juichkreet uit zijn pen vloeit: “Het oude is voorbij gegaan, zie het nieu­we is gekomen”!

En dan nog die veelzeggende opmer­king: “En dit alles is uit God”. Het is dus niet een idee of een visioen van de apostel, maar het is uit God de schepper van hemel en aarde. Dit geweldige gegeven is uit Gods liefde- hart voortgekomen. Wie dus de weg, die de Heer Jezus en de apostelen gewezen hebben, vervult, -de Heer zegt: “Laat ons alle gerechtigheid Gods vervullen” Matteüs 3 vers 15 (Matt. 03:15)- is een nieuwe schepping. Daar legt Gods woord steeds weer de nadruk op. Waarom? Is het oude dan niet goed meer?

Gods woord spreekt overduidelijk over het verderf dat is ingetreden na de zondeval. De wet van zonde, met de dood tot gevolg, ging in werking Romeinen 8 vers 2 (Rom. 08:02). Duidelijk zegt God tot Adam: “Want ten dage dat gij daar­van eet, zult gij voorzeker sterven” Genesis 3 vers 17 (Gen. 03:17). Het één heeft dus abso­luut het andere tot gevolg.

Verderf en verval

Als verderf eenmaal is ingetreden, dan is dat een niet te stuiten proces. Iedereen kent wel voorbeelden uit de natuur. Melk die zuur begint te wor­den, een vrucht die begint te rotten, vlees dat begint te bederven, enz. Denk ook maar aan het Bijbelse principe van het zuurdeeg. Zo’n pro­ces is niet meer terug te draaien. In de dagen van Jezus is dat proces in de mensen al zo ver doorgewerkt, dat Hij moet zeggen: “Want van bin­nenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen, hoererij, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatig­heid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein” Markus 7 vers 21 tot en met 23 (Mark. 07:21-23).

Wat de Heer Jezus hier noemt, zijn symptomen van het verderf wat in de voortijd al tot volheid was geko­men. Ten tijde van de zondvloed moet God tot de verschrikkelijke conclusie komen: “Dat de boosheid des mensen groot was op de aarde – al wat de overleggingen van zijn nart voortbrachten te allen tijde slechts boos was” Genesis 6 vers 5 (Gen. 06:05). Maar ook bij Sodom en Gomorra, bij de torenbouw van Babel, bij de oude bewoners van het land Kanaän, enz. was de maat der zonde vol. In de eindtijd zal dit wereldwijd tot een volheid gaan komen zoals in die dagen, zegt de Heer Jezus bijvoorbeeld in Lucas 17 vers 26 tot en met 30 (Luc. 17:26-30).

Zware tijden

Paulus profeteert over die tijd, waar­in wij al zijn binnengegaan, als hij zegt: “Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want

de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onhei­lig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben; houd ook dezen op een afstand” 2 Timoteüs 3 vers 1 tot en met 5 (2 Tim. 03:01-05)

Hij somt hier 18 punten op van ver­val en verderf, die onze tijd al steeds meer gaan kenmerken. Het trieste is dat de apostel dit schrijft aan de gemeente van Efeze waar Timótheüs het voorgangerambt vervulde. Uit de volgende verzen blijkt dan ook, dat het in de gemeenten gevon­den zal worden. Zware tijden dus voor Gods volk!

In de laatste decennia ‘s zien we ook voor ogen hoe het verval kerk en gemeenten binnen sluipt. Zowel op geestelijk als op natuurlijk gebied. We hoeven alleen maar te denken aan het inzegenen van homofiele en lesbische paren.

De apostel zegt niet: “Misschien komen er zware tijden”, maar hij zegt: “Weet wel dat het komen zal”. Het is een onstuitbaar proces. In Openbaring 22 vers 11a (Openb. 22:11a) zegt de Heer: “Want de tijd is nabij: Wie onrecht doet, hij doet nog meer onrecht; wie vuil is, worde nog vui­ler”. Dat is het principe als verderf eenmaal is ingetreden. Er is geen geneesmiddel tegen.

Het nieuwe uit het oude

Maar dan komt God met Zijn oplos­sing en dat is geen oplapmiddel voor de oude schepping of een bedekking van het bederf, maar dat is ‘de nieu­we schepping’. Een Goddelijke mogelijkheid die al in de oude schepping verborgen zit; zoals een zaad iets heel nieuws tevoorschijn kan brengen wanneer het in de aarde valt en sterft. De Heer Jezus zegt: “Voorwaar, voor­waar Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort” Johannes 12 vers 24 (Joh. 12:24).

Als iemand, naar de weg Gods, in Christus is, dan is die persoon een ‘nieuwe schepping’. God lapt het oude niet op, maar Hij maakt iets heel nieuws wat tot volle ontplooiing mag komen. En dan zegt de apostel van deze nieuwe schepping, dat deze “naar de wil van God gescha­pen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid” Efeze 4 vers 24 (Ef. 04:24). Ook hier wordt weer benadrukt dat het uit God is, ja, naar de wil van God.

Dat is het volmaakte antwoord van God op de zondeval en de werken van satan!

Er is geen element van verderf meer in die nieuwe schepping. Het is naar de wil van God. Niet ‘omgevormd’ maar ‘geschapen’! En wat God schept is zuiver en goed; vandaar de uitdrukking van de apos­tel: “in waarachtige gerechtigheid en heiligheid”. Schitterend is dat! “Zie het oude is voorbij gegaan, zie het nieuwe is gekomen”. Het nieuwe is niet geboren uit ver­gankelijk menselijk zaad, dat is de oude schepping, maar uit onvergan­kelijk zaad door het levende en blij­vende Woord van God. Dit is derhal­ve heilig en zuiver en vrij van elke vorm van verderf, zie ook Johannes 1 vers 13 (Joh. 01:13).

Satan vernietigend verslagen

Hierin komt Gods liefde, Gods onbegrijpelijke wijsheid, grootheid, barmhartigheid, goedertierenheid, genade, enz., openbaar, door in Zijn Zoon Jezus Christus die hele oude schepping in de dood te brengen en een weg te openen om met Hem in nieuwheid des levens te verrijzen in de opstanding. Dat is de schitteren­de oplossing die God geeft. De duivel heeft geen enkele macht meer over deze nieuwe schepping. Over de oude schepping had hij macht door de zonde, maar aan het kruis, waar de Heer Jezus de zonde in Zijn lichaam wegdroeg, is hem alle macht over de mens in Christus ontnomen.

Prachtig omschrijft Paulus dat met de woorden: “De Heer Jezus schold ons al onze overtredingen kwijt, door het bewijsstuk uit te wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te nagelen:

Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd” Kolossenzen 2 vers 14 en 15 (Kol. 02:14-15). Dit heeft de Heer in principe voor alle mensen volbracht. De duivel is z’n macht over de mensen kwijt, hij is ontwapend en de Heer heeft machtig gezegevierd. Prijs God! “dat is het kruis voorbij”!

Deelgenoot worden

Hoe krijgt men daar nu deel aan? Dat vroegen de Joden ook op de eer­ste Pinksterdag toen Petrus zijn toe­spraak had gehouden. “Wat moeten wij doen mannen, broeders”? Handelingen 2 vers 37 (Hand. 02:37).

En dan klinken de krachtige woor­den van Petrus, die ook nu voor deze tijd nog steeds onveranderlijk hetzelfde zijn, voor Joden en heide­nen: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des heili­gen Geestes ontvangen” Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38).

Dit is niet een gedachte van Petrus, “maar ook dit alles is uit God”. Het is hem door de Heer Jezus opgedragen als Hij zegt: “Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des hei­ligen Geestes en leert hen onderhou­den al wat Ik u bevolen heb” Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19).

Ook zegt de Heer: “Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evan­gelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden” Markus 16 vers 15 en 16 en Lucas 24 vers 47 (Mark. 16:15-16; zie ook Luc. 24:47). Deze opdracht van de Heer is nog onveranderlijk dezelfde. Het is de Nieuwtestamentische ‘verbondssluiting’ van God met de mens. Niet bezegeld met het bloed van een dier, maar met het kostbare bloed van het Lam Gods en wat bekrachtigd wordt met het ontvangen van de Heilige Geest.

God vraagt van de mens om deze drie stappen in gehoorzaamheid te doen. Stappen die samen ‘het van boven geboren worden’ uitmaken, ‘het geestelijk geboren worden uit water en Geest’, zegt de Heer Jezus Johannes 3 vers 5 (Joh. 03:05).

Deze stappen zijn nodig om deel te krijgen aan het Nieuwe Verbond; om een nieuwe schepping in Christus te zijn; om deel te krijgen aan alle zegeningen van het nieuwe verbond in Christus. De Heer zegt: om bin­nen te kunnen gaan in het Koninkrijk Gods en om daar te kun­nen zien en verstaan. Drie elementen die onlosmakelijk bij elkaar horen: bekering, water- doop en het ontvangen van de heili­ge Geest. Ook hier geldt: ‘Wat God verbonden heeft, dat zal de mens niet scheiden’.

De weg Gods verlaten

Uit de kerkgeschiedenis blijkt dat de duivel toch kans heeft gezien om deze kostbare waarheden te roven en uit elkaar te halen. Al vrij kort na de dood van de apostelen heeft hij met leugens en drogredenen mensen geïnspireerd tot vrome godsdienst en religie. Het invoeren van de staatsgodsdienst in de vierde eeuw was de nekslag voor het gemeente­zijn naar bijbels model. De kinder­doop werd ingevoerd in plaats van de volwassen-waterdoop die volgt op de persoonlijke bekering. En daar­mee verdween ook de doop in de heilige Geest, die toch de levens­geest is van de nieuwe schepping en van de gemeente van Jezus Christus.

‘De weg Gods’, die door de Heer Jezus en de apostelen gewezen en opgedragen is, verdween bijna geheel. Het volk van God is zo in ( een diepe Babylonische duisternis terecht gekomen en ten onder gegaan in een ‘naam-christendom’ met vele denominaties. Maar, prijs de Heer, al een eeuw lang werkt de heilige Geest weer met kracht, worden mensen weer overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel, worden ogen weer geo­pend om de Schriften te kunnen ver­staan, en zijn er wereldwijd weer gemeenten ontstaan die bouwen op het enige juiste Bijbelse fundament. Wil men een nieuwe schepping in Christus zijn, dan zal alle gerechtig­heid Gods vervuld moeten worden, zegt de Heer Jezus. De waterdoop is hierbij van cruciaal belang, waarover de volgende keer.

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

In deze rubriek haken wij in op actu­ele gebeurtenissen waarmee we als christenen geconfronteerd worden en voorzien die eventueel van commen­taar, voor zover wij daarop ‘geestelijk licht’ ontvangen. En met dat geestelijk licht bedoelen we Gods Geest die ons wil leiden in alle waarheid en bewaren wil voor dwalingen. In de tijd waarin wij leven gaat de strijd tussen licht en duisternis zich meer en meer toespitsen. Gods Geest wil ons een vaste koers doen varen. Uiteraard hebben wij niet de preten­tie dat wij in alles de waarheid al in pacht hebben, maar door geestelijke groei en ontwikkeling, mogen we ervaren hoe ons geloofsleven zich hoe langer hoe meer gaat stabiliseren en wij niet zo gauw uit ons (geestelijk) evenwicht hoeven te geraken. Het is de bede van ons hart dat ook onze lezers dit steeds meer gaan ervaren.

Het mkz-virus slaat toe…

Zoals te verwachten was heeft de gevreesde veeziekte Mond- en Klauwzeer ook in Nederland toege­slagen. In de voorlaatste week van maart kwamen de eerste berichten over de ziekte uit Olst, Welsum, Oene en Nijbroek… Dorpen zeer dicht in de omgeving van Heerde, waar ook de redactie van ons blad is gevestigd. Zelf ben ik ook in deze omgeving opgegroeid zodat ik met meer dan gewone belangstelling de ontwikkelingen volg. Bovendien ben ik van boerenafkomst en weet als geen ander waarom het hier gaat. Maar als gelovige zijn we niet ver­ontrust en weten ook dat Jezus gezegd dat we ons niet moeten laten beangstigen voor al het negatieve waarmee we geconfronteerd worden (Lucas 21).

Verder waren we natuurlijk ook nieuwsgierig hoe men uit godsdien­stig oogpunt tegen deze epidemie aan zou kijken. En eigenlijk kon men ook verwachten dat bij het han­teren van een verkeerd Godsbeeld, waarbij God niet gezien wordt als een goede God en de Satan de ver­oorzaker van alle leed en ellende, de schuld weer in de schoenen van God wordt geschoven. Zo kreeg het bericht dat dominee De Jong uit Staphorst, als vertegenwoordiger van de uiterst rechtervleugel in de Hervormde kerk (‘Het gekrookte riet’) deze ziekte ziet als straf van God ‘vanwege het overtreden van alle Goddelijke geboden’ natuurlijk veel aandacht.

Geen straf van God

Gelukkig komen er ook berichten uit het rechterdeel van de Hervormde kerk (de zogenaamde Gereformeer­de Bond) die dit extreme en onjuiste standpunt afwijzen. Zo zegt Jan van der Graaf, tot voor kort algemeen secretaris van deze Bond: ‘De uit­braak van mond- en klauwzeer is geen straf van God, maar wel een teken dat we op de verkeerde weg zitten. God is de schepper van het leven, zowel van mens als dier. De bio-industrie, met alle uitwassen van dien, toont aan hoe ver we ver­wijderd zijn geraakt van het dier als schepping van God’. Van der Graaf meent dat de opmer­kingen van ds. De Jong een karika­tuur schilderen van wat er onder het behoudende deel van de kerk leeft. ‘Zulke opmerkingen doen het goed in de publiciteit, maar geven een vol­strekt vertekend beeld van wat er leeft onder christenen. De argeloze lezer legt ook meteen een verband met de polio-epidemie in Staphorst, die een gevolg was van de weigering van een deel van de bevolking om zich te laten vaccineren. Het fatalis­tische Godsbeeld van ds. De Jong spreekt mij totaal niet aan en ik denk te kunnen spreken namens een overgrote meerderheid van degenen die bij de bond zijn aange­sloten. We hebben als mens een eigen verantwoordelijkheid en daar­in past het inenten tegen allerlei ziekten en plagen, zoals nu mond­en klauwzeer. Ik vind het schandalig dat er van Europa niet mag worden ingeënt, zodat duizenden en nog eens duizenden dieren moeten wor­den afgemaakt. Dat snijdt je door je ziel’.

Van der Graaf ziet, volgens de Zwolse Courant waaraan we deze opmerkingen ontlenen, het mond­en klauwzeer dus niet als straf maar wel een teken. Hij vindt ‘dat ons land in moreel opzicht afglijdt, het­geen zich bijvoorbeeld vertaalt in de euthanasiewetgeving. In de agrari­sche sector is de bio-industrie daar­van een voorbeeld. Eerbied voor het leven, dat moet volgens hem cen­traal staan bij alles wat men doet en laat.

En dat besef zou veelal ontbreken. De bio-industrie is naar zijn mening een rechtstreeks gevolg van de mani­pulatie van het leven. Een dier is, zo zegt hij verworden tot een consump­tieartikel in plaats van een schepsel van God.

Consument en politiek zijn volgens hem de hoofdschuldigen in dit drama. ‘De consument wil een zo goedkoop mogelijk stukje vlees en de politiek geeft toe aan die druk. Nu tellen alleen economische motie­ven. Er is een rekensommetje gemaakt. Aan de ene kant de baten en aan de andere kant de kosten van het inenten en het verlies van exportmarkten. De financiële balans sloeg door naar het niet laten vacci­neren. En ook nu mag daar niet van worden afgeweken. Ik kan dat niet vatten’.

Zijn sympathie ligt bij de boeren, die hun dieren liever vandaag dan morgen willen laten inenten, maar daarvoor geen toestemming krijgen. De boeren op bedrijven die preven­tief worden geruimd, zijn de echte slachtoffers. ‘Een boer heeft liefde voor z’n dieren. Wanneer z’n veesta­pel wordt vernietigd, betekent dat onpeilbaar verdriet’. Zoals alle media schenkt ook het magazine Elsevier aandacht aan deze epidemie. Onder de kop ‘Wie is hier ziek?’ schrijft Hans Crooijmans onder andere: ‘Hoe diep kan een beschaving zinken? Die vraag dringt zich op bij het zien van deprimeren­de beelden van rokende brandsta­pels, grijpgrage kranen en verse kad­avers. De manier waarop de epide­mie van mond- en klauwzeer wordt aangepakt toont aan dat Europa ethisch en moreel in verval is geraakt’.

Onze kijk op het Joodse volk

Bij de uitgeverij ‘Verdieping en Aansporing’, een initiatief van Jildert de Boer, verscheen de brochu­re ‘Hoe kijken wij naar het Joodse volk?’ in het perspectief van een natuurlijke of een geestelijke Israëlvisie.

In het woord vooraf schrijft Jildert de Boer onder andere dat het doel van de brochure allereerst is ‘het geven van een beter inzicht ten aan­zien van de gemeente, die uit Jood en heiden bestaat. In de tweede plaats willen we graag een intense bewogenheid aanwakkeren, ook voor de natuurlijke Joden, evenals overi­gens voor de Palestijnen en Arabieren’.

In een heldere betoogtrant voert de schrijver een pleidooi voor een zogenaamde ’tussenentingsvisie’. Hij wijst daarbij filosemitisme, tweewegenleer en de twee volken Godsgedachte af. De brochure staat in wezen op de basis van de geeste­lijk Israël-visie, maar doet een poging tot een wat andere benade­ring met de nadruk op bewogenheid voor het Joodse volk, als ook voor de Palestijnen en de Arabieren. Het accent valt uiteraard op de gemeente bestaande uit Jood en heiden, zij die in Christus overgezet zijn in de hemelse gewesten, het ‘nieuwe, geestelijke land’.

Wie een gezond en helder geestelijk inzicht wil hebben in de zogenaam­de Israëlmaterie raden we aan deze brochure aan te schaffen en te lezen. Het boekje, dat ook uitstekend geschikt is voor verspreiding, is in de boekhandel (dus niet bij ons) ver­krijgbaar ofte bestellen onder ISBN- nr. 90-803836-4-3. Het telt 51 pagi­na’s en kost Fl. 6,- de distributie is in handen van de Stichting Johannes Multimedia in Doorn.

Wij attenderen onze lezers in dit ver­band ook nog eens op het boek dat Wim te Dorsthorst enkele jaren gele­den geschreven heeft onder de titel ‘Geestelijk licht op Israël’. Dit boek bevat de artikelenserie over het gelijknamige onderwerp zoals dat destijds is verschenen in Levend Geloof. Dit boek kunt u wel rechtst­reeks bij ons bestellen. Zie blz. 31, onderaan.

Profeten en profetieën

Broeder John Hofman uit Nieuwleusen maakt ons attent op een zojuist verschenen boek onder de titel ‘Zo spreekt de Heer?’ van John Bevere. Het boek in paper­backuitvoering draagt als ondertitel ‘Hoe kunnen we weten of God door een ander tot ons spreekt?’. In het boek komen onder andere aan de orde hoe wij Gods Geest en misleidende geesten kunnen onder­scheiden. Hetzelfde geldt voor het onderscheiden van ware en valse profetie. Verder komen aan de orde hoe een ogenschijnlijk ‘juiste’ profetie toch onze toekomst kan ruïneren hoe belangrijk het is dat we op de juiste wijze door de heilige Geest geleid worden.

Voor degenen die zich willen verdie­pen in het onderwerp is dit boek een aanrader, waarbij het vanzelfspre­kend is dat we het niet in alle opzichten met de conclusies en raadgevingen van de uit de USA afkomstige schrijver eens behoeven te zijn.

Al naar gelang we zelf geestelijk gegroeid is zal men meer en meer leren te onderscheiden wat uit de goede bron (God) of uit de verkeerde bron (Satan) afkomstig is. Dat geldt zowel voor profeten, één van de vijf door Paulus genoemde ‘bedienin­gen’ in Efeze 4 vers 11 (Ef. 04:11), als voor pro­fetieën die worden uitgesproken. Wat dat betreft is de plaatselijke gemeente van het grootste belang. De betrouwbare broeders en zus­ters van zo’n gemeente, dus zij die langer op de weg zijn en ook werke­lijk gegroeid zijn van baby’s in het geloof tot volwassenen, zullen kun­nen onderscheiden of profetieën die worden uitgesproken echt zijn of niet. De leiding van een gemeente zal de moed moeten hebben in te grijpen bij uitwassen in dit opzicht voor dat verder onheil wordt aange­richt. Er zijn in de loop der jaren al heel wat gemeenten stuk gegaan doordat men in dit opzicht niet op zijn hoede was of onvoldoende onderscheiding des Geestes had. Waar bij ons ook een rood lampje gaat branden is als we advertenties of aankondigingen lezen van bijeen­komsten of conferenties waar een spreker optreedt die zegt een zoge­naamde ‘profetische bediening’ te hebben. Het is best mogelijk dat er op dergelijke samenkomsten ware dingen gezegd worden en sommige profetieën echt overkomen. Maar ook hier geldt dat we op onze hoede dienen te zijn want Satan kan zich ook voordoen als een engel des lichts. Zijn doel is altijd verwarring en misleiding, terwijl Gods Geest ons op het juiste spoor houdt. We leven in een tijd dat de werkelij­ke gemeente van Christus tot stand gaat komen. Dat gaat met veel gees­telijke strijd gepaard, maar uiteinde­lijk zal deze gemeente, die door Paulus omschreven wordt als een gemeente ‘stralend, zonder vlek en rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet’ Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27) er komen. En bij de totstandkoming ervan zullen ook werkelijke profeten en echte profetieën een rol spelen.

N.B. Het boek ‘Zo spreekt de Heer?’ (194 blz.) van John Bevere is een uit­gave van de Elia Stichting, Ireneplein 5, 7711JT te Nieuwleusen (O.). Het is in de boekhandel (dus niet bij ons) verkrijgbaar of te bestel­len.

 

Tekenen van verzoening

Een gebeurtenis waaraan in de media relatief weinig aandacht is besteed vond onlangs plaats in het Limburgse Haelen, waar een uniek oorlogsmonument werd onthuld. Het is namelijk het enige monu­ment in Europa waarmee soldaten van beide strijdende kampen uit de Tweede Wereldoorlog worden her­dacht.

Het beeldhouwwerk herinnert aan de 687 geallieerde en Duitse solda­ten die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Leudal rondom Haelen gesneuveld zijn. Het monument van de Roggelse beeldhouwster Thea Houben bestaat uit een drie meter hoge en spits toe­lopende bronzen zuil met aan de bovenkant een aantal meeuwen. Het monument is volgens de initiatiefnemers een teken van

verdraagzaamheid. Het ANP-bericht vermeldt dat vertegenwoordigers van Duitsland, Noorwegen, België, de Verenigde Staten, Tsjechië, Nieuw-Zeeland en Canada kransen legden. Er namen meer dan driehonderd veteranen, militairen en familieleden van gesneuvelden uit elf landen deel aan de plechtigheid.

In het journaal was te zien hoe een Duits veteraan verzoenend de hand gaf aan een Nederlandse veteraan. Beiden gaven aan hoe ze niet als vij­anden tegenover elkaar hadden gestaan maar omdat ze vanwege hun dienstplicht als militair waren opgeroepen. Men kan natuurlijk de opmerking maken dat men dienst had kunnen weigeren, maar dat neemt niet weg dat we hier te maken hadden met ‘gewone’ militai­ren die niet als vrijwilliger hadden dienst genomen, zoals bij de Waffen-SS en andere Nationaal Socialistische groepen wel het geval was.

Zeker als christenen mogen we ons verheugen over dit opgerichte ’teken van verzoening’, al weten wij dat de werkelijke verzoening zijn oor­sprong vindt in het hart van God. Primair is het van belang dat de mens zich met God verzoend. Vandaar de oproep van Paulus: “In naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen” 2 Korinthe 5 vers 20 (2 Kor. 05:20). Even tevoren legt hij uit dat de ver­zoening hierin bestaat “dat God in Christus de wereld met Zichzelf ver­zoenende was, door hun hun over­tredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd” (2 Kor. 05:19). Vanuit de verzoening met God. door geloof in Jezus Christus, is verzoe­ning met de medemens de taak van iedere christen. Is dat praktisch te realiseren? Ja, want als Jezus zegt: “Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten; zegent wie u vervloeken; bidt voor wie u smadelijk behandelen” Lucas 6 vers 27 en 28 (Luc. 06:27-28), spreekt Hij geen theoretische volzin uit. Door Zijn eigen voorbeeld geeft Hij aan dat het ook voor ons moge­lijk is dit waar te maken. We zijn immers geroepen in Zijn voetstap­pen te gaan? En door de Geest die in ons is wordt het mogelijk als leven­de tekenen van verzoening te func­tioneren.

Praktisch voorbeeld

Een ander voorbeeld hoe verzoening in de praktijk kan werken kwamen we tegen in het blad ZvKader. Onder de kop ‘Wat in een voetbalstadion niet zomaar lukt…’ lezen we: “Sinds mei 2000 worden in de ruim 100 jaar oude Westerkerk in Aalten tweetalige diensten gehouden in het Nederlands en in het Duits. Het gaat om samenkomsten van de Euroregiogemeente Aalten/Bocholt, ontstaan uit een gemeente in Aalten (voorheen volle evangelie gemeente -red.) en een gemeente net over de grens in het Duitse Bocholt. Voorganger Wilkin van de Kamp: ‘We willen laten zien dat de Geest van God aan geen enkele grens is gebonden. Wat in een voetbalstadion niet lukt, gebeurt elke zondag bij ons, Duitsers en Nederlanders samen in één dienst. We willen laten zien dat wij als gemeente een heel goede boodschap hebben, de beste boodschap. En die proberen wij in een moderne vorm aan te bieden. Gelukkig spreekt dit mensen aan, inmiddels telt onze gemeente al bijna 300 leden. Voor de tv-dienst op zondag 22 april (die om 11 uur wordt uitgezonden op Nederland 1 -red.), heb ik geko­zen voor het thema ‘Verzoening kent geen grenzen’ naar aanleiding van de gelijkenis van de ‘Wachtende Vader’ (beter bekend als de gelijke­nis van de ‘Verloren Zoon’). Met ver­zoening is er echte hoop voor de toe­komst’, aldus Van de Kamp”.

 

De helende olie door Truus van Kaam

Mijn oog valt op een hoge berg, deze is schitterend begroeid.

Ik hoor het geruis van een waterval en zie hoe het water afwisselend snel en

langzaam stromend de berg afkomt.

Wat een prachtige natuur.

Water is een beeld van zuiverheid, van waarheid.

Dit doet me denken aan Psalm 133 waar sprake is van de dauw van de

Hermon, die neerdaalt op de bergen van Sion.

Daar wordt ook gesproken over de kostelijke olie waarmee Aaron gezalfd werd.

Olie als beeld van genezing en herstel werkt helend in ons hart, in ons den­ken, ja in ons hele leven.

Psalm 23 vers 5 (Ps. 023:005) zegt: “Gij zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over”. De Heer is niet karig, maar geeft steeds een overlopende maat. In de dagen van Jeremia was daar de vraag: “Is er nog balsem in Gilead, of is daar geen heelmeester?” zie Jeremia 8 vers 22 (Jer. 8:22).

Gelukkig hebben wij een Heelmeester voor geest, ziel en lichaam. Laten we Hem danken voor dit grote heil.

 

Het evangelie via internet en cassette door Jildert de Boer

In dit artikel willen we beknopt enkele ontwikkelingen beschrijven aangaande de verbreiding van het volle evangelie via internet en op cassette. De buitenlandse cassette- dienst VOX moge u bekend zijn. Er is naast het eigen VOX-blad ook wel aandacht aan gegeven in Levend Geloof.

Dat er in onze kringen ook een uit­gebreide binnenlandse cassette- dienst bestaat is veel minder bekend. Internet is een betrekkelijk jonge, maar schitterende manier om het evangelie te verkondigen en waarvan we dankbaar gebruik kun­nen maken.

Het is heerlijk als individuele broe­ders of zusters met een grote ijver initiatieven ontplooien, om het evan­gelie van het Koninkrijk der heme­len te verspreiden in den lande en daarbuiten. Door hun noeste arbeid komen her en der enkelingen in contact met de boodschap die hen lief is en waarvan zij zelf gegrepen zijn. Als wij zelf immers enthousiast zijn over het volle evangelie en een goddelijk geluk ervaren in ons leven -naast alle strijd, die er onmisken­baar ook is- dan gunnen wij dit ook een ander van harte! De gezonde inzichten uit Gods Woord en de hulp voor de dagelijkse praktijk die wij zelf beleven willen wij graag delen met andere mensen. Het is een goede zaak als de mensen die wij in dit artikel eens naar voren willen halen -onder het motto “een ander roeme u, en niet uw eigen mond” Spreuken 27 vers 2 (Spr. 27:02)- zich gedragen en ondersteund weten in hun arbeid voor de Heer met de middelen die zij aanwenden. Zij verrichten hun werk veelal in het verborgene en onder veel tegenstand van de vijand. Wij wensen de bedieningen die wij in dit artikel aan bod laten komen de volle zegen van de Heer toe! Romeinen 15 vers 29 (Rom. 15:29).

Website Ronald Vogelaar

Om de prachtige website van Ronald Vogelaar te kunnen bekijken en han­teren is een Internet Explorer versie 5 nodig. Op de site: www.life4all.net heeft broeder Ronald Vogelaar een ongelofelijke hoeveelheid geschrif­ten en artikelen verzameld, die tot geestelijke opbouw dienen. Hij werkt in vijf talen. De Duitse site is in ontwikkeling, met name door arti­kelen van Peter Brenner (Kaiserslautern). Er is een beperkte Italiaanse en een wat grotere Franse site met onder andere materiaal van pionier Joël Excoffier. Er is een nogal uitvoerige Engelse site en dit is ook wat Ronald het meest op zijn hart heeft.

Hij krijgt ook de meeste reacties uit de Engelstalige wereld, vandaar ook dat zijn life4all-nieuwsmail in het Engels gesteld is. Op de Engelse site vindt men naast veel vertaalde wer­ken van wijlen broeder J. E. van den Brink een behoorlijke hoeveelheid materiaal uit de bladen Power from on high, Trumpet of triumph, The high road edition en Alpha to omega. Er is vooral nieuwe input vanuit de gemeente van Hank van den Brink in Winnipeg, Canada. De Nederlandse site is erg uitge­breid en ook daar worden regelmatig artikelen aan toegevoegd. Uiteraard staan alle -ook de reeds uitverkochte- boeken van br. Van den Brink er vol­ledig op, behalve “Charismatische Beweging, waarheen”? (In dit ver­band merken we terzijde op dat uit­geverij Rhemaprint -opvolger van ‘Kracht van Omhoog’- in Gorkum het nagelaten manuscript over de Galatenbrief nog binnen afzienbare tijd hoopt te publiceren). Verder vindt u bijvoorbeeld een zevental publicaties van br. Hessel Hoefnagel (o.a. de studies die hij gebruikt voor het Lektuurproject-buitenland) en readers van Toon van den Hoorn en Cees Visser jr. over respectievelijk De ontwikkeling van geestelijke gaven en over Aanvaarding. Een scala van artikelen staan op de site uit drie, in onze kringen, beken­de bladen. We noemen de ‘Studieblad’-artikelen van Hans Bulthuis en Cees Visser jr., de jaar­gangen van ‘Levend Geloof’ vanaf 1997 tot heden en het inmiddels legendarische ‘Kracht van Omhoog’. Daaruit staan tot op heden vooral artikelen uit 1966,1967, 1972,1977- 1979, 1980, 1982, 1984-1986, maar ook losse artikelen uit andere jaren (om een voorbeeld te noemen: het artikel over ‘De afgrond’ van J. E. van den Brink, daterend uit 1962). De handige zoekfunctie vergemak­kelijkt het iets over een bepaald onderwerp te vinden. Via de rechter­muisknop kunnen de artikelen uit­geprint worden. Op aanvraag kan men bij Ronald Vogelaar via zijn emailadres op de website een CD- Rom aanvragen, waar al het materi­aal op staat. Een vurige wens van Ronald Vogelaar is dat alle gemeen­ten, die inhoudelijk het hier samen­gebrachte materiaal waarderen, hun contactadres aan hem doorgeven! Dat kan van belang zijn als er iemand aangesproken is door de website. Zo’n persoon kan dan een gemeente in de buurt vinden! Het emailadres luidde: rovo@life4all.net (Helaas niet meer bereikbaar)

Website J. van der Hoogt

Deze broeder uit Rotterdam heeft eveneens een site ontwikkeld, helaas niet meer bereikbaar: www.hoogt.myweb.nl

Deze mag dan niet zo uitgebreid zijn als de zojuist genoemde, maar ook hier vinden we uitermate boei­end schriftelijk materiaal op internet bijeengebracht. De unieke Bijbelschoollessen van br. J. E. van den Brink over het (hoofd)thema ‘Het Koninkrijk der hemelen’ uit de jaren 1982-1987 te Gorkum zijn compleet weergegeven en kunnen desgewenst ter lezing uitgedraaid worden. Dat geldt ook voor de uitge­balanceerde lessen van Peter Bronsveld op de bijbelschool Gorkum over de bedelingenleer en het geestelijke Israël. Tevens treft u op deze site een aantal serieartikelen aan van broeder van den Brink, die destijds niet gebun­deld werden uitgegeven, zoals bij­voorbeeld ‘Talen van mensen en van engelen’, ‘Als in de dagen van Noach’ en ‘De stad des doods of de stad des levens’.

Een beknopte index op de jaargan­gen 1982-1989 van het blad ‘Kracht van Omhoog’ is eveneens opgeno­men op de site. Dat is prettig als men een oud artikel of onderwerp wil opzoeken (waarbij we opmerken dat de artikelen van Peter en Ank Bronsveld jammer genoeg ontbre­ken). Aan een index van de (latere) jaargangen van ‘Levend Geloof’ wordt nog gewerkt en is binnenkort ook beschikbaar!

Infotheek Rita Smit

Dit is een informatiebron over het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Het grootste deel bestaat uit cassettebanden, maar ook een grote verzameling jaargangen van het tijdschrift ‘Kracht van Omhoog’ (vanaf begin jaren zestig) behoort daartoe. Alle boeken en brochures van broeder van den Brink zijn voor uitleen beschikbaar, ook de inmid­dels uitverkochte geschriften. Ook de Studiebladen (de zgn. ‘blauwe boekjes’) maken er deel van uit. Zuster Rita Smit-Blijdorp is ruim tien jaar bezig met het opzetten, uitwerken, beter toegankelijk maken en verbreiden van deze infotheek en zij werkt er bijna dagelijks aan. Voor de cassettes is een database ontwikkeld, waardoor op tekst, op onderwerp van prediking of studie, op datum en op trefwoord naar de gewenste informatie gezocht kan worden gebracht.

De infotheek vindt zijn wortels in de Christengemeente Den Haag (voor­heen: Pinksterkapel). Uiteraard zul­len er meer gemeenten zijn, die aan uitgebreide archivering doen, maar er zijn er ook die dit slechts in beperkte mate doen. We denken echter dat het hier wel de grootste collectie betreft, zodat deze ijverige zuster enorm moet woekeren met Kastruimte.

De cassettes van de genoemde gemeente vormen de ruggegraat van de infotheek. Daarom bevat de info­theek dan ook veel predikingen en studies van de brs. C. Visser sr.. Hans Bulthuis en Simon Verdouw en vele andere voorgaande broeders, waarvan we in het bijzonder br. J. E. van den Brink willen noemen, die er destijds vaak twee maal per maand sprak.

Gaandeweg is de infotheek uitge­breid met predikingen en studies van buiten het Haagse, zoals de Openbaringstudies van de brs. Cees Visser jr. en Toon v.d. Hoorn (beide meer dan 30 banden) en ook toen­malige studies van br. Van den Brink uit Gorkum zelf. Tussen haak­jes: als mensen in den lande banden over hebben, of niet meer gebrui­ken, dan zijn ze hartelijk welkom in de infotheek. Daar kunnen de cas­settes immers voor het hele Nederlandse taalgebied ten nutte gemaakt worden. Deze oproep geldt inzonderheid voor cassettes met toe­spraken van de in onze kringen zeer bekende en gerespecteerde br. J. E. van den Brink.

Voor het zoeken naar bepaalde zaken uit de jaargangen van ‘Kracht van Omhoog’ wordt gebruik gemaakt van de al eerder genoemde indexen, die desgewenst in kopie- vorm via de infotheek leverbaar zijn. De Studiebladen zijn weliswaar via de inhoudsopgave of de verzamelindexen snel door te zoeken, maar omdat deze ‘blauwe boekjes’ ook in elektronische vorm aanwezig zijn, kan het zoeken naar bepaalde zaken nog beter gebeuren. Zit u met een bepaalde tekst, of wilt u iets meer weten over een bepaald onderwerp, dan kunt u Rita benade­ren, die vervolgens voor u zoekt naar hetgeen waar u belangstelling naar uitgaat. Al naar gelang hetgeen u zoekt beschikbaar is, wordt in over­leg een cassette dan wel een fotokopie van het gewenste toegezonden, uiteraard tegen vergoeding van de gemaakte kosten.

De cassettes en de andere informatie vinden hun weg in heel Nederland, zowel de actuele toespraken van nu, als de cassettes uit vroeger jaren. Er wordt ook mee gewerkt naar men­sen op een ‘volle evangelie-eiland’, tevens naar zoekende buitenstaan­ders en zeker ook naar mensen die nog maar kort kennisgemaakt heb­ben met de volle evangeliebood­schap.

Een zeer geschikte reeks die daarbij gebruikt wordt, is de zogenaamde Rotterdam-serie. Het gaat om 48 fundamentele opbouwstudies, die door br. Hans Bulthuis zo’n vijftien jaar geleden werden gehouden. Verder zijn er bijvoorbeeld de Basis Bijbel Cursus-banden over tal van losse onderwerpen. Een heel ander voorbeeld dat we wil­len noemen betreft de studies van br. Toon v.d. Hoorn over Engelen. Unieke tapes van ontmoetingsdagen in Ede van br. van den Brink zijn bijv. De Geest van het zoonschap en het spreken in tongen; Natuurlijk, Schijngeestelijk en Geestelijk Israël; De Losprijs: genoegdoening, of transactie? Zo zou er nog veel meer te vermelden zijn! Het te lezen materiaal dat via de infotheek te verkrijgen is, biedt – zeker wanneer men niet of nog niet over internet beschikt- een interes­sante mogelijkheid! Het adres voor meer informatie en aanvraag luidt: Infotheek KdH, p/a Rita Smit-Blijdorp, Emmalaan 53, 3051JD Rotterdam. Tel.010- 4188960 (in de avonduren en in het weekend); Email: infotheek- rdam@hetnet.nl

Belangrijke bedieningen

Wij geloven dat de genoemde bedie­ningen via internet en op cassette een zeer waardevolle aanvulling en ondersteuning zijn van de geestelij­ke opbouw van individuele christe­nen. De bedoeling is uiteraard even­eens dat de genoemde zaken ook de gemeentebouw ten goede zullen komen. Sommige christenen zijn meer ‘lezers’. Voor hen kunnen de internetsites een enorme hulp zijn, zowel voor eigen leven, als ook om de websiteadressen door te geven aan anderen! Andere christenen zijn meer ‘luisteraars’. Zij zullen prima kunnen putten uit het rijke voor- raadarsenaal aan cassettes van de infotheek. Sommige lezers van ‘Levend Geloof’ zullen aan alle twee behoefte hebben! Goed onderricht is broodnodig en daarom zijn we enthousiast over de bovengenoemde mogelijkheden! In deze tijd gaan velen eenzijdig op de ervarings- en gevoelstoer, wat ten koste gaat van gezond en gedegen onderwijs. Dat laatste is buitenge­woon nuttig, omdat anders het volk te gronde gaat door het gebrek aan kennis Hosea 4 vers 6 (Hos. 04:06). Daarbij geldt echter wel de praktijkopdracht om de kennis in de kracht van Gods Geest om te zetten in leven en beléven!

We hopen dat u profijt hebt van de praktische informatie in dit artikel en dat u er iets mee kunt doen voor uzelf en niet te vergeten voor de mensen om u heen! De Heer zegene u daar machtig in!

 

Een nieuw gebod: elkaar liefhebben door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel 12 (slot)

“Dit is mijn gebod, dat jullie elkaar liefhebben gelijk Ik jullie heb liefgehad” Jezus Christus in Johannes 15 vers 12 (Joh. 15:12).

Liefde als goddelijke basis

In ‘het volle evangelie’ hebben we het niet zo erg op geboden. Daar krijgen we oudtestamentische krie­bels van. Op zich is dat wel begrijpe­lijk, want velen van ons hebben in vroegere tijden niet alleen onder het Woord gezeten, maar in een geheel andere betekenis ook onder de wet. Daar werden ze als het ware dage­lijks mee om de oren geslagen. Dat was niet erg zinvol, want het betrof immers niet meer dan een schaduw- wet. En die was hooguit een afbeel­ding van de werkelijkheid – een wer­kelijkheid die ondertussen al geko­men was!

Jezus zegt dat we zijn geboden die­nen te bewaren… precies zoals Hij de geboden van zijn Vader bewaard heeft.

Waaruit bestonden de geboden van de Here God? Werden die gevormd door de gehele oudtestamentische wet, een groot deel van de vijf boe­ken van Mozes? Of was het alleen de decaloog, waren het de tien gebo­den, de tien woorden van de hemel­se Vader? Ik denk dat het niet bijster veel verschil maakt, want het gaat eigenlijk om de basis van de woor­den Gods. Elk gebod dat van God uitgaat heeft zijn liefde als basis. Een ander fundament is er niet; God werkt nooit dwangmatig of onder druk of dreiging.

Alles wat God doet wordt gedragen door zijn liefde en alles wat Jezus doet komt voort uit diezelfde liefde. En alles wat wij doen? Heeft dat ook liefde als basis, of is dat afhankelijk van het object of van de erbij betrok ken mens? Als dat zo is, zijn we bevooroordeeld – in positieve of in negatieve zin, maar wel bevooroor­deeld.

Ik beweer hiermee natuurlijk niet dat men in het lichaam van Christus voor iedereen precies dezelfde gevoelens zal moeten hebben, maar wel dat het een foute zaak is als men zich door de eigen sympathieën of antipathieën leiden laat. Liefde is niet iets dat erbij zou kunnen komen. Zo van: het hoeft niet zo nodig, maar als je het dan persé wilt, dan zou het kunnen! Nee, liefde is het uitgangspunt, de beweegreden van ons hele doen en laten. Anders zou Satan toch nog een invalspoort » in ons denken kunnen hebben. En dat zou zeker tot een bruggenhoofd naar onze gehele innerlijke mens leiden.

Het gebod van Jezus

Jezus zei: Dit gebied Ik jullie, dat jullie elkaar liefhebben Johannes 15 vers 17 (Joh. 15:17). Hoe geef je daar nu invulling aan? Dienen we elkaar met een eeuwig­durende glimlach constant in de watten te leggen? Nee, want dat heeft helemaal niets met liefde te maken! Vers 13 geeft er duidelijkheid over. Daar zegt de Heer dat we ons leven voor elkaar in dienen te zetten.

Wat zou Hij daar nu wel mee bedoelen; dat we voor elkaar de dood in moeten gaan – al is het dan ‘maar’ de natuurlijke dood? In het extreem­ste geval zou dat wel eens een optie kunnen wezen (in tijden van geloofsvervolgingen bijvoorbeeld). Maar daar heeft Jezus het hier niet over. Hij zei niet dat we onze levens moeten afleggen, maar juist dat we die dienen in te zetten. Je springt (waar nodig) voor elkaar in de bres. Allereerst in de geestelijke wereld, want van daaruit komt al het goede en al het kwade. Het goede uit het Koninkrijk van de Vader en van Jezus, het kwade uit het rijk van Satan en zijn demonen, inzonderheid zullen we in de geeste­lijke wereld naast elkaar staan, schouder aan schouder. Daarin zul­len we op elkaar aan moeten kun­nen; we dienen zelfs blindelings op elkaar te kunnen vertrouwen. Kunnen we dat ook? Door ervaring zal iedereen daar wijs in kunnen worden. Je ondervindt dan zeker wie je vertrouwen waard is en bij wie daar nog wel wat aan verbeterd zou kunnen worden. Dat betekent dat we op dit gebied zeker met de nodige voorzichtigheid te werk zullen gaan. In de komende tijd zullen we dat vertrouwen dan wellicht verder uit kunnen diepen.

We zullen dat alleen maar waar kunnen maken door Satan op geen enkele manier enig soelaas te geven en samen deel te hebben aan het heil van onze Meester. Het plan van God zal in alle delen van ons leven ten uitvoer gebracht mogen worden. Hetgeen betekent dat het ook in de natuurlijke wereld z’n beslag zal hebben – al zal het sociale aspect duidelijk op de tweede plaats komen.

We zullen op alle terreinen van ons leven betrouwbaar zijn, in overeen­stemming met het beeld van de Heer, dat we dragen. Als we oog krij­gen voor het liefdesbeeld dat in Christus ons allemaal kenmerkt, en als we ons daar ook allen door laten leiden, geeft dat een enorme onder­linge liefdesband. Dan geef je om elkaar – dat hoef je dan niet te zoe­ken… dat is er dan gewoon! Jezus geeft daar trouwens een richt­lijn voor. In Johannes 15 vers 9 (Joh. 15:09) zegt Hij: ‘Gelijk de Vader Mij heeft liefge­had, heb Ik ook jullie liefgehad; blijf in mijn liefde’. En in Johannes 15 vers 13 (Joh. 15:13): ‘Niemand heeft grotere lief­de dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden’. Je zet je leven in en desnoods zet je het in de waagschaal voor een echte vriend of vriendin. Maar God ging nog verder: Hij zette het leven van zijn Zoon in de waag­schaal. Dat moest wel, want God is zelf de eeuwige, onveranderlijke; het leven van zichzelf kón Hij dus niet inzetten. En van je kinderen hou je vaak méér dan van jezelf. Dit offer was dus het hoogste wat de Vader brengen kon. Bovendien was het niet bedoeld voor enkele exclu­sieve vrienden en vriendinnen, maar voor de wereld Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16). De Vader durfde dit ook aan, want Hij had een grenzeloos vertrouwen in zijn Zoon. Ook vooraf al.

Voor elkaar op de bres!

Jezus was geen marionet, Hij had de vrije keus welke weg Hij zou gaan. Hij werd nergens door z’n Vader toe geprest en Hij was ook niet voorge­programmeerd, zodat Hij niet anders kon dan goed doen. Maar overeenkomstig Gods verwachtingen koos Jezus voor Gods weg met zijn leven. Anders dan bij Adam en Eva het geval was, want door hen werd Gods vertrouwen wel beschaamd. Van Jezus (de eerste volmaakte mens Gods) zingen we: ‘Hij had zijn leven veil voor ons allemaal’. Dat was niet omdat Hij het voor zichzelf niet meer zag zitten, maar dat kwam omdat de liefde Gods volkomen door Hem heen ging. Om het eens op een rijtje te zetten: – de liefde van de Vader voor de Zoon was volkomen; de liefde van de Zoon voor ons was net zo perfect

en tegen ons zegt de Heer: ‘Dit is mijn gebod, dat jullie elkaar liefheb­ben zoals Ik jullie heb liefgehad’ (net zo volledig dus).

In dit licht bezien zal onze liefde in gelijke mate zonder beperkingen dienen te zijn. Onze liefde tot het verlorene? Zeker, óók dat: want de Heer heeft ook liefde tot het verlore­ne. Maar daar bovenuit gaat de lief­de tot elkaar, tot de vrienden en vriendinnen van Jezus. De Heer vindt immers dat we niet z’n slaven, maar z’n vrienden zijn Johannes 15 vers 14 en 15 (Joh. 15:14-15)

En werkt dat automatisch – als je gelooft behoor je dan tot de vrien­denkring van de Meester? Nee, dat gaat pas op als iemand doet wat Jezus zegt, en dat is in dit verband: ons leven inzetten voor elkaar. Het betekent dat we vanuit ons hart bij elkaar betrokken zijn en dat we ons­zelf niet op hoeven te peppen om voor elkaar bezig te zijn in de hemelse gewesten, maar dat zoiets een vanzelfsprekende zaak is. Als iemand het moeilijk heeft, zal dat de anderen raken en dan ben je er ‘boven’ mee bezig. Voor sommi­gen geldt dat nog nadrukkelijker, namelijk wanneer de Heer je voor een bepaalde persoon een gebedslast gegeven heeft. Een last wel te ver­staan in de betekenis van een opdracht, een gebod tot bijstand in de hemel.

Als je om elkaar geeft, gebeurt het wel dat je op de vreemdste momen­ten door de Geest gedrongen wordt om voor de betrokken persoon te bidden en te strijden. Dan werkt het ook iets ten goede uit. Niet als het voorwerp van je bezig zijn daar zelf niet achter staat, wel als zo iemand tegen de aanslagen van de boze op moet tornen, maar wel de wil tot het goede heeft. Dan kun je naast je broer of je zus gaan staan. Daar waar Satan een mens belaagt, hebben we autoriteit van de Heer gekregen om samen de overwinning op de machten der duisternis te behalen, c.q. die veilig te stellen. Om samen blijvend deel te hebben aan Gods heil… tot genezing van geest, ziel en lichaam. Want het is met recht een totale oorlog! Dit werkt alleen als het gedragen wordt door Gods liefde. Anders gaat het niet zoals Gód het bedoeld heeft, en dus werkt het dan verkeerd. Want Gods liefde is altijd zuiver, zonder bijbedoelingen. Als je van iemand houdt, zet je je voor hem of haar in. Daar hoef je dan zélf niet beter van te worden. Bovendien gaat het de mens Gods in de eerste plaats: om Gods glorie… die openbaar komt in het heil voor je naaste; om de wasdom in het lichaam van Christus… waar een vriend of vriendin van Jezus heling ontvangt- en om de vreugde van de Heer, waarin je ook zelf bemoedigd wordt en waarin je samen tot verdere ont­plooiing kan komen.

In de liefde voor elkaar zal de blijd­schap des Heren onze sterkte zijn. Dan verheug je je niet alleen om het eigen heil, maar ook om dat van een ander. Want met een enkel mens kan de Heer zijn lichaam niet bou­wen. Hij, het hoofd, verenigt alle cel­len onder zich tot één lichaam. Dat lichaam wordt bijeengehouden door de pezen en banden van Gods liefde. En op basis van de vrucht van reine, goddelijke liefde mag men in het lichaam van Christus gebedsverho­ring verwachten. Als we blijvende vrucht dragen (in liefde) zal de Vader ons alles geven wat we Hem vragen in eendracht met Jezus (in diens naam dus). Daarom is het juist dat Jezus tegen ons zegt: ‘Dit gebied Ik u, dat u elkaar liefhebt’. Zo’n gebod is als balsem voor geest, ziel en lichaam!

 

Reactie op artikel ‘De Geest maakt levend!’ door Ada Karst

Mevr. De V. te D. stelde een vraag naar aanleiding van het artikel ‘De Geest maakt levend” uit het novem­ber/decembernummer. Het ging in dit artikel over de meerwaarde van Bijbelwoorden als deze naar de Geest worden gelezen en verstaan. Samengevat luidt de vraag: “In het artikel wordt gesproken over het niet zitten op de stoel van Mozes. Op welke stoel zat Paulus toen hij de woorden sprak van Efeze 6 vers 22 (Ef. 06:22)? Spreekt hij daar niet de natuurlijke kinderen toe? We hebben immers natuurlijke kinderen ontvangen bij hun geboorte en hen een natuurlijke opvoeding gegeven. Ook 1 Korinthe 15 spreekt erover dat eerst het natuurlijke komt en daarna het gees­telijke. Want als wij in het natuurlij­ke niet kunnen gehoorzamen kun­nen we het ook niet als het om gees­telijke dingen gaat”.

Alvorens te reageren op deze vraag is het goed om eerst de aangedragen tekst uit Efeze 6 te vermelden. Daar staat: “Eer uw vader en uw moeder, dit is immers het eerste gebod, met een belofte…”

Het gewone

Ik ben het helemaal met u eens met wat u zegt over het eerst in het natuurlijke leven gehoorzamen om het dan ook in het geestelijke leven te kunnen doen. Het is inderdaad een eerste gebod, een eerste vereiste om niet alleen in de ouder/kind-relatie, maar in alle relaties recht te doen aan elkaar in de vorm van: respect, acht geven op elkaar, over­leg, luisterend elkaars bedoeling peilend.

Dat is in de eerste plaats een natuur­lijke zaak in de natuurlijke wereld. Zo kom je samen verder. Bij volwas­sen geworden mensen behoort dit dan ook als heel gewoon te functio­neren. Het is een prima basis, ook als we als gelovigen de Bijbel open­doen waarin het gaat over geestelijke zaken. En dan gaat het niet meer over het gewone, maar over méér V dan het gewone.

Meer dan het gewone

Hebben de geboden, zoals die in Efeze 6 vers 2 (Ef. 06:02), een natuurlijke of een geestelijke betekenis? Het betreft hier een aanhaling van een gebod zoals Mozes dat destijds aan het volk had opgedragen. Zijn van God ontvangen bediening was speci­aal geldend voor zijn tijd. Het was de bediening der letter. De woorden Gods en de woorden van Mozes kre­gen gestalte in de zichtbare, natuur­lijke wereld.

Maar aan de Gemeente van Jezus Christus is de bediening des Geestes toevertrouwd. En dan begint de ver­andering. Er gebeurt iets met de geboden, of ze nu in het Oude of in het Nieuwe Testament staan. De wet van het Oude Verbond wordt door Jezus, naar de geest in ons hart en ons verstand gelegd! Nu is het gebod Gods onttrokken aan het moeten uit­werken in de zichtbare wereld! Nu kunnen we er meer mee doen dan er staat! Meer dan het gewone! Ging het gehoorzamen onder het ‘oude’ met een belofte gepaard, de gehoorzaamheid van het geloof kent dezelf­de belofte, maar dan in het geestelij­ke leven.

Het Land der Belofte

Alle beloften ‘ja’ en ‘amen’? En waar dan? Het antwoord zal ons bekend zijn: in Christus is het ‘ja’ en door Hem is het ‘amen’ tot eer van God. Wat betekent dat voor de belofte die na het gebod van Efeze 6 vers 2 staat? Een gebod mét belofte, zo lazen we. In vers 3 staat wat de inhoud van die belofte is: “opdat het u welga en gij lang leeft op aarde”. Het staat er zoals het er staat. Maar Christus die ons de Geest heeft gegeven, brengt ons geloofs­leven in de staat van vervulling! Hij heeft ons in het Beloofde Land, in het Koninkrijk van God de Vader gebracht. Het Nieuwe Verbond tilt ons uit boven datgene wat er staat. Zo kunnen we het hele Land in zijn lengte en breedte doorkruisen. Het hele Land ligt, vanuit het geestelijke denken, voor ons open. Zo wordt er wat af gelezen door gelovigen! Van het ‘nieuwe’ flitsen we naar het ‘oude’, en van het ‘oude’ weer naar het ‘nieuwe’, steeds het geestelijke met het geestelijke verge­lijkend. Zo is het Bijbellezen geeste­lijk boeiend, juist ook voor de vol­gende generatie. We horen hierin het spreken van Jezus, zoals Hij dat van de Vader, Zijn opvoeder in de geest, heeft geleerd. Hierop aansluitend is het heerlijk om Johannes 5 vers 19 en Johannes 3 vers 1 tot en met 13 (Joh. 05:19; Joh. 03:01-13) te lezen. Zo bezig te zijn is één grote koestering van Woord en Geest! Geen wonder dat het hemelse Jeruzalem onze ‘Moeder’ wordt genoemd.

Vaste spijs

Zat Paulus, bij de woorden van Efeze 6 vers 2, ‘op de stoel van Mozes’? Jezus gebruikt deze uitdruk­king in Matteüs 23 vers 2 (Matt. 23:02). Hij heeft het dan over de Schriftgeleerden en Farizeeën. Zij hadden zich als het ware binnen­gedrongen in de goede wetten van Mozes om er vervolgens hun eigen draai aan te geven. In dat opzicht zat Paulus niet op de stoel van Mozes. Had Mozes een bediening voor zijn tijd, Paulus weer voor de zijne. En waar Paulus, in de begintijd van de gemeente staande, teksten mis­schien heeft bedoeld voor het gewo­ne leven, de volwassen gemeente van nu mag in grote vrijmoedigheid vanuit dezelfde letters het méérdere aan het Licht brengen. Dat is de vaste spijs waardoor de gemeente staat in haar roeping, in de bedie­ning des Geestes. Daardoor kan ze onderscheiden wat ‘goed’ en ‘kwaad’ is, met andere woorden: ze kan onderscheiden wat wel en wat niet de geloofsontwikkeling dient. U hebt in uw brief ook het prachtige hoofdstuk 1 Korinthe 15 aangehaald. Daar wil ik tot slot bij aansluiten. In vers 47 tot 49 van dat hoofdstuk heeft diezelfde Paulus als van Efeze 6 vers 2, ons een heerlijke samen­vatting gegeven van onze geloofs­ervaring, van het ‘ja’ en ‘amen’, tot eer van God.

“De eerste mens is uit de aarde, stof­felijk, de tweede mens is uit de hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken

En zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen.

En gelijk wij het beeld van de stoffe­lijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen”. Dank u wel voor uw reactie, waar­door u op uw beurt weer gedachten in beweging heeft gebracht.

 

Er is Beweging en beweging door Ada Karst

Het gaat er voor de gelovigen niet om dat we de Bijbel lezen. Het gaat er om hóe we lezen. Waartoe wenden we de Bijbelwoorden aan?

De Bijbelwoorden zijn verwijzende woorden. Verwijzende woorden zijn niet de werkelijkheid zélf. Ze zijn de schaduw daarvan. Daarom beweegt de Gemeente zich niet in ‘wat er staat’. We leven immers onder het Nieuwe Verbond:

De schaduwtijd is voorbijgegaan, de werkelijkheid is gekomen. En die ‘werkelijkheid’ is: de Christus! Hij is het volle Daglicht. In Hém beweegt de Gemeente zich. Door Geest heeft Jezus Christus van tijd tot tijd de ogen van de Gemeente voor een bepaald facet van de werkelijkheid geopend. Daar was het dan ook de tijd voor. De tijd, de geloofsontwikkeling, was daar­voor rijp gemaakt. Het is vanuit die rijpheid dat de Gemeente nu consta­teert dat het lezen van de bijbel tot een féést is gemaakt. Het is een oogstfeest geworden. Een oogstfeest is een eindfeest. Dat feest is te vie­ren aan het einde van alle vooraf­gaande werkzaamheden op het land. Op welk land heeft de Gemeente gewerkt?

In welke akker heeft de Gemeente de Bijbelwoorden een plaats gege­ven? Waar heeft ze gezaaid? De Gemeente heeft gezaaid op de akker van de Géést. Daartoe heeft ze de Bijbelwoorden aangewend, en dan is ook van daaruit de oogst te verwachten. Nee, geen oogst van het tijdelijke. Geen beweging van hebbe­dingetjes dus, als gevolg van kunstmatig drenken zie Deuteronomium 11 vers 10 tot en met 12 (Deut. 11:10-12). Het is de Beweging van God, die in Christus de regen des hémels heeft gegeven! Daarmee is de grond van het geloofshart gedrenkt! En God heeft er de wasdom van Christus aan verleend. Eeuwige vreugde, door Gods Beweging in de Gemeente! Nu de oogsttijd is aangebroken, kan terstond de sikkel erin! Vanuit de Schriften oogsten we het eeuwige (gedachten-) Leven van God en Jezus zie Markus 4 vers 26 tot en met 29 (Mark. 4:26-29). Het Bijbellezen is nu keer op keer een verhelderend, genezend Waterbad. Daardoor leren we (onder-) scheiden Beweging én beweging.

De komst van Jezus

In Johannes 5 vers 1 tot en met 9 (Joh. 05:01-09) lezen we over beide bewegingen in het Bethesda van tóen, als onderwijzing voor de Gemeente nu. Tóen was er de eenmalige verschijning van Jezus in de gestalte van vlees en bloed. Uiterlijk waarneembaar. Nu ver­schijnt Hij óns naar de Geest. Innerlijk waarneembaar, telkens weer. De man in Bethesda stond direct op in het waterbad van het Woord dat Jezus sprak. Nu kan zijn geloofsontwikkeling beginnen. Het telkens “wachten op die andere beweging van het water” is voor hém en voor óns voorbijgegaan. “Zondig niet meer”, zegt Jezus even later tegen hem. In het Daglicht gesteld betekenen deze woorden voor hem tóen en voor de Gemeente nu: “Blijf bij je ontwikkeling”! Dat is de taal van het Nieuwe Verbond dat naar de Geest is. Omdat het naar de Geest is, kan het Nieuwe Verbond niet meer kunstmatig, niet eigener beweging ingepompt worden. De Bijbelwoorden kunnen nooit meer voor het zichtbare, in de akker van het vléés, worden aangewend. Dat kan wel, maar dan ligt de geloofsont­wikkeling stil, doodstil. Het Nieuwe Verbond is door de Heer van de Gemeente gelégd in ons verstand en geschréven in onze harten. Levend in onze eindontwikkeling krijgen de verhalen van het Oude- én Nieuwe Testament een nieuwe aanpak. Al die feiten van eeuwen zijn als geloofsontwikkeling in ons leven gelegd en tot heilsfeiten geworden. Het ene heilsfeit sluit naadloos aan op het andere heilsfeit! Zo heeft Jezus Christus Zijn Gemeente met de volgroeide Gedachten Gods als met een naadloos kleed bekleed. Nu de Eeuw van Christus is gekomen, zien we dat ‘duizend jaar’ tot ‘één Dag’ is gemaakt! Niets is er wat nog bóven deze Werkelijkheid uit gaat!

Rumoermakers?

Er is rumoer in ‘Bethesda’, in zoals de naam betekent, het “Huis van barmhartigheid”. Beweging in gemeen­ten! En wel “van tijd tot tijd”. Móet je daarbij zijn als ‘eerste’? (zie Ezechiël 34). Móet je rennen omdat de Christus nu eens ‘hier’ en dan weer Waar’ is? We wéten dat mét het spreken van Christus óók de ‘slang’ zich heeft opgemaakt om zijn werk te doen zie Job 24 vers 14 (Job 24:14).

Zoals Jezus Christus “van tijd tot tijd” in de Gemeente heeft gespro­ken om haar gedachten tot volgroei­de volwassen gedachten Gods, tot Brood, te ontwikkelen, heeft de rumóermaker “van tijd tot tijd” zijn draai aan het gesprokene gegeven. Hij heeft de heerlijkheden van het Nieuwe Verbond met zijn poten aan­geraakt en er ‘brood’, een beweeg- brood, van gemaakt. Dat heeft het badwater vertroebeld en daardoor heeft hij zich in “de tempel van God gezét”. Zo is de naam “Bethesda” tot een bijnaam gemaakt. De Gemeente wéét van beide bewe­gingen. Alle ontwikkelingen staan immers beschreven. Alles is haar immers op tijd gezegd geworden. En het wéten is voldoende om haar plaats te bepalen en bij haar ontwik­keling te kunnen blijven. Zo heeft ze geen ‘gat in de Dag geslapen’! zie Johannes 13 vers 18 tot en met 20 en jesaja 35 vers 8 tot en met 10 (Joh. 13:18-20, Jes. 35:08-10). Om géén rumóermaker met Bijbelwoorden te zijn, heeft Christus de Gemeente buiten het gezicht van de rumóermaker geplaatst, buiten het bereik van de letterstroom. Nu kan de totale Schrift in Géést worden verklaard zie Johannes 1 vers 16 tot en met 18; Markus 4 vers 33 en 34 (Joh. 01:16-18, Mark. 04:33-34) “Wandel daarin!”, spreekt de Heer bij Zijn komst in Geest. Al wandelend in de door Hém bereide geloofswegen zijn ook wij, als Gemeente van nu, in het eindfeest gebracht zie Johannes 7 vers 37 tot en met 39 (Joh. 07:37-39). Een nuchtere situatie!

Plotseling

In een plotseling, heerlijk spreken is Jezus gekomen. En als het doel gekomen is, kan er niet meer profe­terend, als zou er nog uitstel zijn, over worden gesproken. Geen méns zal nog spreken. We zullen enkel lézen én verstaan wat Jezus spreekt. We ruilen Zijn onderwijs niet meer in! Al zou een engel uit de hemel ons een andere Jezus, een andere geest, een ander evangelie verkondigen!

Na de tijd van het Oude Verbond, zijn we door de tijden van het Nieuwe Verbond geloodst. Met alle verwikkelingen die dat met zich meebracht, hadden we keer op keer tot aan de Dag van vandaag, ons Léven als buit. Wat een vergoeding, wat een volkomen loon, om nu de volledige eindoogst van de woorden Gods te verzamelen, al lezend vanuit de Schriften. Dit is, in onze geloofs­ontwikkeling, voor ons de halve tijd! Want in een óógwenk heeft God een allesbeslissende Beweging van God in Christus uitgevoerd. Er verstrijkt geen tijd meer, tussen het vóór alle eeuwen bedachte plan van God én de uitvoering daarvan in Christus. En dat is ons behoud geworden! zie Matteüs 24 vers 15 tot en met 28 (Matt. 24:15-28).

De man in Bethesda kon, in zekere zin als eersteling, zijn matrasje oprollen! Zo ook heeft de Gemeente het matrasje van allerhande verwik­kelingen opgerold om óp te staan en om in Christus als de Eersteling, eersteling in Zijn eindoogst te zijn. Jezus Christus en de Gemeente: 2 Beweegbroden!

Was de man in Bethesda door de komst en het spreken van Jezus overvallen? Nee, want de man wist wat hem te doen stond. Zijn wij, door Zijn komst, dit is Zijn spreken in Geest, overvallen? zie Maleachi 3 vers 1 tot en met 5 (Mal. 03:01-05).

Nee, want de Gemeente behoort ‘de Dag’ toe. En met waar ze nu mee bezig is, legt ze verantwoording af van de manier waarop ze tot dusver de heilsgoederen heeft beheerd zie Matteüs 24 vers 43 tot en met 51 (Matt. 24:43-51). Plotseling? Plotseling héérlijk! Een plotseling heerlijk behoud! Zo heeft Jezus Christus op de sabbat van Zijn spreken de gehele mens gezond gemaakt! zie Johannes 7 vers 14 tot en met 24 (Joh. 07:14-24).

 

Uit de stal door Duurt Sikkens

Een parabel oftewel gelijkenis wordt in de GroteVanDale omschreven als een ‘zinnebeeldig verhaal om een zedelijke waarheid aanschouwelijk te maken. Deze parabel is zo’n verhaal. Een spreekwoord zegt dat een goed verstaander maar een half woord nodig heeft om het te kunnen begrij­pen, en dat geldt zeker voor goede gééstelijke verstaanders… (-red.).

Toen het kalfje pas geboren was mocht de moeder er even aan snuffelen, maar het duurde niet lang of overijverige lieden haalden het bij haar vandaan en stopten het beduus­de beestje in een box. Samen met vele soortgenoten stond en lag het, dag in dag uit, in zijn benauwde hokje. Daglicht zag hij nauwelijks in deze stal, nooit zag het groene wei­den, noch de blauwe hemel of de wolkenluchten.

Medewerkers voorzagen het dier van voedsel: het moest maar zo snel mogelijk groeien, want de waarde zou stijgen met de toename van het aantal kilo’s. Het heette dat er goed voor hem gezorgd werd en de knechten hadden het er maar druk mee. Het arme dier kon zich amper bewegen in de hem toegemeten ruimte, lopen en springen was er al helemaal niet bij. Soms bonkte het met de kop tegen de muur of trapte tegen de schotten, omdat er, diep in hem, een drang was naar vrijheid en ruimte. Dan zeiden ze dat-ie zich rustig moest houden en blij moest zijn dat er zo goed voor hem gezorgd werd.

Het was allemaal voor z’n bestwil… Het kalf begreep er niks van en wist evenmin welke toekomst hem te wachten stond; de term ‘slachtvee’ lag buiten zijn naïeve denkvermo­gen. De dierenverzorgers wisten vast wel waar ze mee bezig waren. Op sommige dagen werd er wel eens feestgevierd. De stal werd dan versierd, er werd wat kunstlicht geplaatst en ze mochten dan met z’n allen loeien, ’t liefst zo hard moge­lijk. En wie anders loeide of niet meedeed werd er tussenuit gehaald. Sommige dieren raakten in de loop der tijden ernstig misvormd of kregen gekke-koeien-ziekte. Soms hoor­den ze dat hun moeders wel veel buiten waren, weliswaar achter prik­keldraad, en dat die alleen maar leeggemolken werden, het hele jaar door. En dat wie het meeste melk gaf, daarvoor een prijs kreeg. Maar de kalveren wisten helemaal niet wat ‘buiten’ was. Zo sleepten de dagen zich voort, van voedertijd tot voedertijd en ze stonden versuft en wezenloos in hun hokje.

Dan, op een goeie dag, wordt er ste­vig aan de staldeur gerammeld. Een stem klinkt: “Doe open!” Verschrikt kijken de medewerkers op en stoppen hun bezigheden. Eentje holt haastig weg en roept de baas erbij. Weer klinkt het: “Doe open!” Zenuwachtig pakt de baas een sleu­tel en doet de deur open. Licht stroomt naar binnen. “Komt u verder”, mompelt de baas. De vreemdeling blijkt de eigenaar te zijn. Verbaasd neemt hij de hele toe­stand in ogenschouw: de bedrem­melde medewerkers, de donkere stal met de boxen, de tralies, de kettin­gen, de sloten. Hij fronst zijn wenk­brauwen en vraagt verontwaardigd: ‘Wat hebben jullie met mijn vee gedaan?!

Schuchter neemt de baas het woord en zegt: “Eh… nou… u had gezegd dat we goed voor het vee moesten zorgen. En dat hebben we gedaan. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat hebben we ons uitgesloofd en al onze vrije tijd erin gestoken, niet­waar mensen?”

De andere medewerkers knikken. De eigenaar kijkt ze aan en vraagt: “Maar waarom hebben jullie al die dieren binnen gehouden?” “Omdat we denken dat dat veiliger is”.

“Jaja”, mompelt de eigenaar. Er valt een diep stilte waarin alleen het gestommel en gezucht van de dieren is te horen. Met de handen op de rug loopt de eigenaar nog eens door de volle lengte van de stal en keert weer terug naar het groepje medewerkers. Ze zien dat hem de tranen in de ogen staan. Dan vraagt hij: “Willen jullie graag doen wat ik zeg?”

Ze knikken allemaal heftig. Dan draait hij zich om naar de bedrijfsleider en zegt: “Hebt u de sleutels?’ Deze knikt.

“Goed”, gaat hij verder, “haal ze op en laat alle dieren vrij”.

Even later is de stal vol activiteit.

Boxdeuren vliegen open, kettingen ratelen, de staldeuren draaien wagenwijd open en de dieren wor­den met zachte handen uit hun hok­ken geduwd. Sommige beesten staan verdwaasd en met knipperen­de ogen stokstijf te kijken. Andere rennen holderdebolder naar buiten en maken de gekste sprongen in de wei. Het zonlicht danst over de dieren.

De eigenaar staat bij de ingang en kijkt en lacht. Een van de medewer­kers zegt: “Zijn ze niet een beetje wild?” De eigenaar knikt: “Vind je het gek, na zoveel jaren opgesloten te hebben gezeten”, en hij lacht. Achter hem is een andere stalknecht bezig om een kalf naar buiten te duwen, maar het beest staat onwrik­baar op de vloer. “Dit weerspannige dier wil niet”, verontschuldigt de man zich.

“Laat ‘m maar”, zegt de eigenaar, “hij moet even wennen, dus gun het de tijd. En”, voegt hij eraan toe, “ze komen allemaal van lieverlee wel tot rust. Gun ze hun vrijheid”. Natuurlijk hadden de jaren van opsluiting hun sporen in de dieren achtergelaten. Sommige bleken wonden te hebben die nu pas in het volle licht te zien waren. Andere waren achter in hun ontwikkeling. Weer andere leken wel contact­gestoord en een enkele was zo in de war dat het terug wilde naar de stal. De eigenaar riep de medewerkers bij elkaar en zei: “Ga eens rustig zitten. Laat die dieren maar even lekker uit­hollen en geef ze daar maar ruim­schoots de tijd voor. Het enige wat jullie hoeven te doen is de gewonde dieren extra zorg te geven. Eten kun­nen ze zelf, er is genoeg gras en in dit land is water zat”. Hij kijkt de kring eens rond. De mensen zien er nog wat verdwaasd uit. Eentje zegt: “En deze stal dan?” De eigenaar zegt: “Als het buiten niet te doen is wat het weer betreft, kun je ze zolang daar laten schuilen en verzorgen. Maar”, zegt hij, “nou nog eens wat. Zouden jullie zélf nu eens niet van wat meer vrijheid gaan genieten?”

Hij lacht, staat op en loopt naar bui­ten. Daar draait hij zich nog een keer om, wijst naar de springende en door elkaar rennende dieren en roept: “Kom eens kijken! Wat een feest om dieren te zien die in vrij­heid leven!” Dan loopt hij weg. “Tot ziens”, roept hij nog en zwaait met zijn arm.

 

Binnengaan in het Koninkrijk door Cees Maliepaard

 

“Niet een ieder die tot Mij zegt: Here Here, zal het Koninkrijk der heme­len binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan. En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, jullie werkers der wetteloos­heid” Matteüs 7 vers 21 tot en met 23 (Matt. 07:21-23).

Jezus is Heer!

De uitroep ‘Jezus is Heer!’ vormt een heerlijke waarheid die het leven in gemeenschap met Jezus aantipt… ofwel het is niet meer dan een vrome kreet zonder wezenlijke inhoud. Mensen kunnen heerlijke liederen zingen, zoals: ‘Jezus, U bent Heer…’ En als zulke gedachten uit het hart komen, zullen dat fijne liederen op een gezonde geestelijke basis zijn. Daar kunnen mensen zich in verheugen, daar worden de engelen blij van en dat is tot meer­dere eer en glorie van onze Meester. Maar als aan zo’n triomfantelijke uit­roep de geestelijke realiteit ont­breekt. wordt het gereduceerd tot een vrome vorm. Niet dat men dan aan het huichelen behoeft te zijn, maar men ontbeert op die manier het meest wezenlijke van de gemeenschap met Jezus Christus. Het ‘Heer’ zijn van Jezus is dan beperkt tot het ‘Heer van de bood­schap’ zijn.

Natuurlijk is de leer van de Heer uitermate belangrijk; daar moet nie­mand licht over denken! Jezus zelf heeft het woord van God immers handen en voeten gegeven. Maar het is Hem te min slechts onze Grote Denker te wezen of de bibliothecaris van de Verzamelde Boeken der Woorden Gods; Hij wil nu eenmaal de Heer van ons léven zijn.

Jezus is onze grote broer

De eerstgeboren Zoon van God is niet de ‘Big Brother’ van de hemelse gewesten, die alles en iedereen in de gaten houdt. Allesbehalve: Hij beloert ons niet, maar Hij biedt ons zijn gemeenschap aan. En Hij prefe­reert ons gezelschap boven alles – na (uiteraard) de tegenwoordigheid van zijn Vader. Hij is nu eenmaal Vaders eerste Zoon. Maar dat impliceert wel dat meerdere zonen Gods het levenslicht zullen aanschouwen. is dus onze oudste broer en gewor­teld in God, draagt Hij het beeld van Vader volkomen.

Ook wij mogen Vaders beelddragers, ofwel zonen van de levende God wezen. Het natuurlijke geslacht is daarbij van geen enkele betekenis, want in Christus zijn we man noch vrouw.

Dat leidinggevenden in het werk persé mannen zouden moeten zijn, is een opvatting die niet strookt met het gelijkwaardigheidsprincipe in het Koninkrijk van God. Trouwens: al evenmin in de cultuurpatronen van de westerse wereld. En het is nu eenmaal niet waar dat wij aan de cultuurpatronen van de eigen omge­ving geen boodschap hebben, want het is immers een bijbels principe, aan niemand nodeloos aanstoot te geven. Dat zullen we dan dus ook niet doen.

Wat is het criterium?

Jezus ‘Heer’ noemen, geeft geen garantie om binnen te gaan in het Koninkrijk der hemelen. Als Hij de Heer van ons ’theologisch denken’ is, als we Hem zien als de Leider van de gemeente of als de Grote Meester van zijn wereldwijde lichaam, geeft dat nog geen enkele indicatie over ons functioneren in het Koninkrijk van Vader. Op grond van dit alles hebben we in de geeste­lijke wereld nog geen been om op te staan. Het zijn op zichzelf wel nutti­ge zaken, maar niet om een mens daarmee toegang tot het hemelse koninkrijk te verschaffen. Wat is daar dan wél voor nodig? Een eenvoudig geloven in het door Jezus op Golgotha gebrachte offer voor de zonden der wereld, is een absolute noodzakelijkheid. Dat gaat alle ken­nis van de hemelse dingen te boven. Maar toch is ook dat niet voldoende. Er is méér voor nodig. En heus, het zijn echt geen ingewikkelde dingen die de Here God van ons verwacht. Het criterium voor het (vandaag!) binnengaan in het Koninkrijk van God, is het hebben van een wezenlij­ke relatie met onze van God gegeven Meester. Moet je daarvoor een for­midabel inzicht in de geestelijke wereld hebben? Nee, dat is niet de voorwaarde ervoor; dat kan hoog­stens het gevolg ervan wezen!

In eenvoud des harten

De eeuwige God en zijn eerstgebo­ren Zoon Jezus, zijn ongecompli­ceerd en altijd zichzelf. Als een mens met hen te maken krijgt, hoeft hij zich niet in allerlei bochten te wringen. Sterker nog: door geestelijk ‘bochtenwerk’ raak je al gauw van de hemelse rechte weg af. Bij Jezus hoeven we de schone schijn niet op te houden, want daar prikt Hij toch onmiddellijk door­heen. We mogen gewoon onszelf wezen. En daar de Heer een ieder die Hem toebehoort een eigen plaats in Gods hemel heeft gegeven, mogen we die met vrijmoedigheid innemen om daar te zijn wie we in Christus mogen wezen. Moeten we ons dan wel eerst bewijzen als zonen Gods? Vraagt onze Meester een certificaat van betrouwbaarheid van ons, teneinde te kunnen verifiëren of we wel echt van Gods geslacht zijn? Nee, organisatorische rompslomp zal men bij Koning Jezus tevergeefs zoeken. Hij leest onze harten. En Hij zoekt daarin niet naar wettische of dogmatische bijkomstigheden, maar naar een in liefde op Hem en op de Vader gericht verlangen. In eenvoud des harten is ons de toe­gang tot het hemelse vaderhuis gegeven. Uit genade. Niet op grond van eigen verdiensten. Jezus heeft zich destijds ook niet nadrukkelijk geprofileerd als De Grote Zoon van de Almachtige. Hij noemde zichzelf bij voorkeur de Zoon van de mens, de Zoon van Adam. Vandaar dat onze relatie met Vaders eerste Zoon, de enige garan­tie is voor een binnengaan in het eeuwige koninkrijk.

 

Wandelen in het licht door Roel Schipper

“De Here is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? De Here is mijns levens veste, Voor wie zou ik vervaard zijn?” Psalm 27 vers 1 (Ps. 027:001).

De taal van het geloof

Psalm 27 is een psalm van David. David wordt in de Bijbel genoemd ‘de man naar Gods hart’ Handelingen 13 vers 22 (Hand. 13:22). Niet omdat hij zo’n heilig boontje was, maar omdat hij zo vat­baar en ontvankelijk was voor de wil en de gedachten van God. Na de nodige misstappen keerde hij steeds tot God terug, vroeg om vergeving en getuigde: “Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God” Psalm 42 vers 2 (Ps. 042:002). De Here had grootse plannen met deze nederige, eenvoudige herders­jongen. Hij achtte hem geschikt om koning van Israël te worden. In de Septuagint (vertaling van het Oude Testament uit het Hebreeuws in het Grieks) staat boven deze psalm: een psalm van David ’toen hij nog niet gezalfd was’. Hij is dus nog geen koning over Israël en deze psalm wordt gedicht als David zich nog midden in de misère bevindt. De moeilijkheden waren bepaald niet gering. Hij wordt door koning Saul tot het uiterste vervolgd en is nergens veilig. Hij vergelijkt zijn leven met een hert dat opgejaagd wordt door de achtervolgers. Hij ver­keert voortdurend in een levens­bedreigende situatie. Zij toestand is hopeloos. In deze omstandigheden dicht David Psalm 27. Als we deze psalm aandachtig lezen, dan valt het op dat David de Here niet in de eerste plaats een wensen- of vragenlijstje voorlegt. Hij smeekt de Here niet om hem uit zijn ellen­de te verlossen. Hoewel het duister is om hem heen, zegt hij niet: ‘Here, schenk mij licht’, maar: ‘de Here is mijn licht’! Hij belijdt in deze moei­lijke omstandigheden, wie de Here voor hem is. Hij weet zeker: als de ( Here bij mij is, is het licht om mij heen en kan ik leven. En het licht is levensvoorwaarde nummer een. Let er op dat David niet zegt: ‘Here, schenk mij heil’, maar: ‘de Here is mijn heil’. Dat is de taal van het geloof! Want het zal nog moeten blijken of de Here wat gaat doen. Hij ziet het heil, de overwinning nog niet.

Onbevreesd verder!

De psalmist is er echter vast van overtuigd dat de Here bij hem is en dat er bevrijding en overwinning zal komen. Vandaar de retorische vraag: ‘Voor wie zou ik dan vrezen?’ Er zijn veel vijanden; hij wordt er door V omringd (vs. 6). Hij noemt hen boosdoeners. Zij zijn er op uit hem om te brengen. Zij worden vergele­ken met verscheurende dieren, die op hem afkomen om zijn vlees te eten.

Wij kunnen opmerken dat de Here deze boosdoeners hier niet voor David verdrijft, maar dat hij kracht ontvangt om hen in geloof tegemoet te treden. Denk aan de overwinning op de reus Goliath. In deze psalm blijkt duidelijk dat Gods hulp nooit een vanzelfspreken­de zaak is of wordt. Op deze geloofs­weg gaat de psalmist verder als hij zegt: ‘de Here is mijns levens veste’. Onze levens veste is een vesting, een burcht waar men veilig is. Dat is de geloofszekerheid van David. De Here is zijn God. Hij geeft blijk van een enorm vertrouwen in zijn God als hij dicht: “Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij!” In dat geloof durft David alles. En het blijft bij hem niet alleen bij woorden, hij zet zijn geloof ook om in daden.

De vertrouwelijke relatie die hij heeft met zijn God blijkt onder andere ook uit Psalm 18 vers 29 en 30 (Ps. 018:029-030), waar hij zegt: “Gij toch doet mijn lamp schijnen, de Here, mijn God, doet mijn duisternis opklaren. Met immers loop ik op een legerbende in en met mijn God spring ik over een muur”.

Met hulp van zijn God slaagt hij erin aan de valstrikken van de dood te ontkomen en, na een periode van diepe duisternis, breekt het licht weer door. Hij komt sterker dan ooit uit zijn benarde positie tevoorschijn en kan zelfs tot de achtervolging overgaan. De rollen worden omge­keerd. De vijand is nu nergens meer veilig, hoe hoog deze zijn verdedi­gingsmuren ook optrekt. De rust en veiligheid waarover in de eerste drie verzen van Psalm 27 wordt gesproken, wordt vooral gévonden in het heiligdom. Vandaar dat de psalmist de Here toch een vraag stelt. Het is een vurige wens: “Here, mag ik wonen in uw huis?” David bedoelt: ik wil graag voortdu­rend in uw tegenwoordigheid zijn. Diezelfde gedachte vinden we ook in Psalm 84 vers 5: “Welzalig zij die in uw huis wonen”.

Wonen in het heiligdom

De dichter wordt overheerst door het verlangen om in het heiligdom te wonen. Dat voorrecht hadden alleen de dienstdoende priesters. Zij woon­den in de kamers van het heiligdom terwijl zij hun dienst verrichten in de tempel. Zij waren getuige van de genade en de goedheid van God. Zij zagen dagelijks, bij de uitoefening van hun taak, hoe God de zondaar vergeving schonk en het volk genade bewees.

Ook David had dikwijls om genade en vergeving gebeden. Hij ontving die dan als een liefelijke gunst. Vandaar zijn verlangen om al de dagen van zijn leven in de tegen­woordigheid van deze liefdevolle God te vertoeven. In dit verband kunnen we nog opmerken dat het heiligdom ook het asielrecht had. Als iemand opzette­lijk een misdrijf had begaan (per ongeluk iemand lichamelijk letsel had toegebracht, of in het ergste geval had gedood), kon hij naar het heiligdom vluchten en daar de horens van het altaar vastgrijpen. Het was Gods voorschrift aan de gezalfde priester om offerbloed aan de horens te strijken Leviticus 4 vers 16 tot en met 18 (Lev. 04:16-18). Zo greep de vluchteling letterlijk het bloed. Dit betekende voor hem zijn redding vgl. 1 Koningen 2 vers 28 (1 Kon. 02:28). Wat een duidelijke heenwijzing naar het verzoenend sterven van onze Heer Jezus! Wie in geloof aanvaardt dat zijn bloed voor hem of haar is vergoten, die is behouden; die ont­vangt vergeving van zonden. Zo’n gelovige behoort nu tot ‘de kinderen des lichts’. Die mag de weg van Jezus gaan en kan -evenals David- belijden: ‘De Here is mijn licht en mijn heil’!

Het waarachtige licht

Ruim 1000 jaar na David getuigt de evangelist Johannes van Jezus: “Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld” Johannes 1 vers 9 (Joh. 01:09). David zag daar verlangend naar uit, maar leefde nog in de bede­ling van de schaduw; in de tijd van de schemer. Het waarachtige licht moest nog komen. In Jezus Christus wordt dat licht zichtbaar en tastbaar. Gelukkig de mens die zich erdoor laat verlichten! Die mag leven zoals Jezus leefde en doen wat Jezus deed. De Heer vraagt immers een navolger van Hem te worden? Johannes 13 vers 15 (Joh. 13:15) zegt: “Want Ik heb u een voorbeeld gege­ven, opdat ook gij doet, gelijk Ik u gedaan heb”. Wij mogen ook leren zachtmoedig, liefdevol, barmhartig en hulpvaardig te zijn. Wij mogen er zijn voor anderen. Dit zal moeten blijken uit het leven van alledag. Wandelen in het licht is de zin en het doel van de mens. Daardoor worden vreugde en echt geluk zichtbaar.

Dit is niet voorbehouden aan en bedoeld voor een selecte groep men­sen. Johannes spreekt over ‘het waarachtige licht dat ieder mens ver­licht’.

De weg naar Gods doel

Zo is het woord van God: het evan­gelie van Jezus Christus is een lamp voor onze voet. De woorden die God tot ons spreekt geven inzicht in zijn plan met ons leven. We gaan Gods bedoeling leren verstaan. Daardoor krijgen we ook uitzicht op de heer­lijkheid die voor de gelovige is weggelegd. Dat is Gods garantie. Zo weet bijvoorbeeld iemand die uitzicht heeft op promotie, dat hij voor bevordering in aanmerking komt. Hij leeft in die verwachting en houdt er terdege rekening mee. Zo ook de volgeling van Jezus Christus. Gods woord zegt dat de gelovige wordt geroepen om de heerlijkheid van Jezus Christus te verkrijgen 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (2 Thess. 02:14). Dat is het summum van Gods goedheid en genade. David verlangde elke dag van zijn leven de liefelijkheid des Heren te aanschouwen. Hoeveel meer is ons geopenbaard over de lie­felijkheden van onze God in de rijke boodschap van het Koninkrijk der hemelen!

Er is evenwel voor de gelovige slechts een mogelijkheid om deze heerlijke belofte daadwerkelijk te realiseren: de weg gaan die Jezus gaat. Zonder Hem kunnen we immers niets doen Johannes 15 vers 5 (Joh. 15:05). Daarom wordt Hij ‘de weg’ genoemd. Die weg alleen leidt naar dit heerlijke doel.     

David was een profeet die naar deze zaligheid heeft gezocht en gevorst. Hij heeft van de voor ons bestemde genade geprofeteerd 1 Petrus 1 vers 10 (1 Petr. 01:10). Zijn gebed was: “Onderwijs mij, Here, uw weg en leidt mij op een effen pad”.

Dit gebed is op wonderlijke wijze verhoord. Zo mocht de Zoon van David deze weg wijzen en voor de ganse mensheid banen. “O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoor­grondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen” Romeinen 11 vers 33 (Rom. 11:33)!

 

Eenheid in verscheidenheid door Tea Keuper Dijk

Als je de verhalen leest rondom het lijden en de opstanding van Christus, ontdek je ook de verschillende karakters van Jezus’ vrienden. De één is impulsief, een ander bescheiden, weer een ander te zeer bezig met geld, een vierde wankelmoedig, ongelovig, enz. De ‘discipel die Jezus liefhad’ werd gegrepen door Jezus’ liefde, zijn Goddelijk karakter- Herkennen we onszelf in deze vrienden van de Heer en herkennen we elkaar in hen? Wat hebben deze mannen en vrouwen allemaal meegemaakt en geleerd, maar wat hebben ze het ook moeilijk gevonden om God, de Vader, te leren kennen, door deze Jezus, Zoon van de Vader! Wat heerlijk dat Jezus hen vlak voor zijn dood, wees op de ‘Trooster’, zodat ze niet als wezen werden achtergelaten. Jezus’ onderwijs zou doorgaan, door alle tijden heen, omdat Hij zijn Geest, de heilige Geest, zou zenden naar de aarde! Deze zou allen weer vervullen, die uit de vervreemding van God terug wilden naar Hem; die er naar zouden vragen Lucas 11 vers 13b (Luc. 11:13b). Het kruis was en is nodig, om Jezus’ ware aard te leren kennen en daardoor ook de aard van zijn Vader. Maar hierdoor is er een open weg naar het zoon­schap, naar het beelddrager worden van Jezus.

Dit kan echter alleen als we onze onvolkomenheid als mens zónder God erkennen, en onze kracht dóór de heilige Geest, die ons moet vervullen, aannemen, ondergaan. Zoals Jezus dit onderging, nadat Hij na zijn onderdompeling in de Jordaan, de Geest van God ontving. En zoals Hij die Geest aan zijn discipelen gaf en op de Pinksterdag velen werden vervuld met Gods Geest.

Dan worden we, net als Jezus, biddende mensen, ontvangende kinderen van

de Vader en uitdelende volgelingen, discipelen van Jezus. Dan is er maar één

doel: God de Vader verheerlijken door ons leven, een ieder op de wijze die

bij hem of haar past! Zo bouwen we mee aan zijn Koninkrijk, vanuit Gods

liefde voor zijn schepping.

Eén in verscheidenheid, luisterend en bereid, door Gods Geest geleid, met Jezus wandelen, spreken en handelen!

 

Het poëziealbum door Froukje Huis

“Oma wil je in mijn poëziealbum schrijven”, vraagt mijn kleindochter. “Mag ik eens kijken?” Ik blader het album door. Er staat nog niet zoveel in, maar je krijgt toch een indruk van de versjes en plaatjes van deze tijd.

“Ik heb ook nog een poëziealbum”, ver­tel ik haar, “als je weer eens komt logeren, zal ik het je laten zien. Mag ik je album nu meenemen, dan schrijf ik er wat voor je in”.

Thuisgekomen ga ik op zoek naar mijn eigen album. Misschien vind ik daar iets in wat ik mijn kleindochter mee kan geven.

Ja! Meegeven, u leest het goed. In zo’n album staan immers veel goede wensen, herinneringen aan mensen die je vroeger ontmoet hebt. Al die versjes met ‘vergeet dan niet’ de goede schrijver of schrijfster en natuurlijk als slot: ‘Ter herinnering aan!’

Na enig zoeken vind ik mijn album.

Aan de buitenkant is het wat bescha­digd, maar de inhoud is nog prima in orde. Ik bekijk het eerste versje. Dit is van mijn nicht die het op mijn achtste verjaardag gaf.

En dit is van de juffrouw van de eerste klas: ‘Wees gezegend en wees een zegen’, heeft ze geschreven. Wat een prachtige opdracht! Ik herinner me dat ik het vroeger wat ‘kaal’ vond, niet eens een versje. Maar wel twee prachtige plaatjes met echte zijden bloemen.

Het hoofd van de school schreef het volgende:

‘Geef haar, o Heer, een open harte,

Dat zij Uw stem versta

En nimmer onder vreugd of smarte

Haar eigen wegen ga.

Geef haar onder al uw zegeningen

Een rein, oprecht gemoed,

Dat mee zijns Scheppers lof kan zin­gen

En ’t ongehuicheld doet’.

Juffrouw Zwart was van de derde klas. Zij gaf dit versje mee: ‘Froukje, luister naar de Heiland. Leer al vroeg reeds tot Hem gaan. Wil hem alles maar vertellen. Ook al heb jij kwaad gedaan. Houd je altijd dicht bij Jezus. Ja bij alles wat je doet. Moet je steeds om hulp Hem vra­gen.

Dan heb jij het zeker goed’.

En het gebed van de bovenmeester is verhoord, want vaak kan ik de stem van mijn Heer verstaan, al ga ik ook nog wel eens een ‘eigen weg’.

Zo kunnen de mensen van vroeger ons nu nog tot zegen zijn. Dat is ook onze opdracht. In 1 Petrus 3 vers 9 (1 Petr. 03:09) lezen wij: “Zegent elkaar, opdat gij de zegen verwerft waartoe gij geroepen zijt” (vert. Willibrord).

Daarom lieve mensen: Wees geze­gend en… wees een zegen!