2001.01-02 nr. 410

Levend geloof 2001.01-02 nr. 410

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Levend Geloof onderscheidt zich ten opzichte van verschillende andere bladen, die op het christelijk erf verschijnen, door de duidelijke uitleg van het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten. Uiteraard geactualiseerd naar het leven van de 2iste eeuw, de tijd waarin wij leven. Maar de grondprincipes blijven onveranderd en eeuwig, omdat God van eeuwigheid af dezelfde is en blijft. En ook zijn Zoon, Jezus Christus, is, zoals Hebreeën 13 vers 8 (Heb. 13:08) dat zo dui­delijk weergeeft, gisteren en heden dezelfde tot in alle eeuwigheid. Dat betekent niet dat alle schrijvers op alle onderdelen van het geloofsleven hetzelfde denken. Dat is onmogelijk, want afgezien van het feit dat iedereen in een bepaalde fase van zijn geestelijke ontwikkeling leeft, zitten er soms in één verhaal, gebeurtenis of uitspraak, zoals we die in de Bijbel aantreffen, meerdere betekenissen.

Zoals onze medewerkers vanuit verschillende invalshoeken het evangelie belichten, geldt dat ook ten aanzien van onze lezers. Daar houden we rekening mee, vandaar de verscheidenheid in de artikelen wat ‘geestelijke diepgang’ betreft. Naast de algemene geloofsopbouwende artikelen zijn er specifieke bijbelstudies. Terwijl sommige artikelen gericht zijn op hen die nog geen weet hebben van het evangelie, zijn anderen bedoeld voor de pasbekeerden, terwijl hen die geestelijk gegroeid zijn en zich richten op het volwassen stadium zeker niet worden vergeten.

Het is ons diepste verlangen dat er dit jaar vele nieuwe lezers en lezeressen bij zullen komen. Daarbij doen we ook een beroep op hen die het blad al jaren kennen, ons hiermee te helpen. Maak eens een praatje met iemand over ons blad. Juist een blad als Levend Geloof is een prachtig middel om anderen in contact te brengen met het oorspronkelijke evangelie.

Het gaat uiteindelijk om de totstandkoming van de werkelijke gemeente waarin het evangelie van het Koninkrijk door woord en daad ten volle tot openbaring komt. En dat is ons op het hart gebonden om daar veel over te schrijven.

 

Bij de voorplaat door redactie

De apostel Paulus neemt in de begintijd van de gemeente van Christus een zeer belangrijke plaats in. Door de beschrijving die Lucas van hem geeft in Handelingen, en door zijn brieven, is zijn impact ook voor de hedendaagse gemeente bijzonder groot. Dat blijkt ook weer uit verschillende artikelen in dit nummer. Op de voorpagina verhaalt Gustave Doree op illustratieve wijze wat er gebeurde op weg naar Damascus en hij door Jezus werd aangesproken. Het was het begin van de grote verandering in zijn leven Handelingen 9 vers 1 tot en met 8 (Hand. 09:01-08).

 

Hoe kom ik tot echt leven? Door Tea Keuper Dijk

Heer Jezus U bent anders,

U eist niet maar U geeft.

Zodat men leven heeft,

bevrijd van tegenstanders.

 

En waar U hebt gegeven

uw liefde zo volmaakt,

daar word ik aangeraakt.

Dan kom ik tot echt leven.

 

Ik zie dan door Uw ogen

de ander in Uw Licht.

Ik handel niet uit plicht.

U maakt mijn hart bewogen.

 

Zo ga ‘k vrijwillig werken

zoals mijn Meester deed.

Luist’ren naar lief en leed,

uw Geest gaat mij versterken.

 

Dan breng ik scheiding aan

tussen de mens en ‘t kwaad

en geef de ander raad,

Uw weg geheel te gaan!

 

Durven wij ‘ja’ te zeggen? Door Gert Jan Doornink

 

“Bij de trouw van God: ons spreken tot u is niet: ja en neen! Immers, de Zoon van God, Christus Jezus, die in uw midden verkondigd is door mij, door Silvanus en door Timoteüs, was niet ja en neen, maar in Hem was het: Ja. Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daar­om is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons. Hem nu, die ons bevestigt in de Gezalfde en ons heeft gezalfd, is God, die ook zijn zegel op ons gedrukt en de Geest tot onderpand in onze harten gegeven heeft” 2 Korinthe 1 vers 18 tot en met 22

(2 Kor. 01:18-22).

Durven wij ‘ja’ te zeggen? Misschien vindt u deze vraag wel erg simpel en dat is het ook, want natuurlijk durft iedereen dat, vooral als het een vrij­blijvende vraag is en je niet weet waarover het gaat. Ja en neen beho­ren bij de eerste woorden die we na onze geboorte uitspreken.

Maar u begrijpt al wel dat, als we deze woorden gebruiken, het om méér gaat dan om het veelvoudig dagelijks gebruik van deze woorden. Zeker in het licht van wat Paulus hier schrijft in zijn tweede brief aan de gemeente te Korinthe.

Paulus’ verlangen

Paulus geeft een paar belangrijke aanwijzingen die van het grootste belang zijn om voor ons persoonlijk geloofsleven, om ze toe te passen in het gewone leven van elke dag. Hij heeft het in dit gedeelte over zichzelf heeft, maar de strekking duidelijk: hij wil zo graag dat iedereen die zijn brief leest hetzelfde positieve, radica­le geloofsleven dat geen enkel com­promis kent, in praktijk brengt. Meermalen geeft hij in zijn brieven aan dat hij, omdat hij op een volko­men wijze de levende Heer dient, zo graag wil dat ook anderen dat doen. “Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” 1 Korinthe 11 vers 1 (1 Kor. 11:01) is in dit verband een van zijn bekende uit­spraken.

Paulus was een ‘leesbare brief van Christus’ en hij wekt anderen, en ook ons dus, op dat ook te zijn. Want al leven we dan tweeduizend jaar verder, zijn brieven zijn nog van even actuele betekenis als toen ze geschreven werden, ja ik durf zelfs te zeggen dat zijn woorden steeds meer voor ons gaan betekenen, zeker in de tijd waarin wij leven. , Alles wat met het werkelijk geloof w maken heeft, komt in onze dagen steeds meer onder druk te staan. Wat daarbij opvalt is dat velen alle wereldgodsdiensten op één lijn gaan stellen met het christelijk geloof en men is blij dat het christelijk geloof hoe langer hoe minder betekenis krijgt. Nu vertel ik u daarmee niets nieuws, we kunnen het dagelijks constateren door alles wat op ons afkomt.

Verontrusting én blijdschap

Als christenen kunnen we daarover natuurlijk verontrust zijn, we kun­nen ‘ach en wee’ roepen dat het zo erg is en ik denk dat we dat allemaal wel zijn… maar dat is -en ik zeg dit met grote nadruk- dat is niet vol­doende! Ja ik durf zelfs te zeggen; als het daarbij blijft is het verkeerd. Er is namelijk nóg een aspect dat we beslist niet over het hoofd mogen zien. We mogen er namelijk ook blij om zijn! Paulus zegt niet voor niets: “Verblijdt u te allen tijde, wederom zeg ik u: verblijd u…” Filippenzen 4 vers 4 (Filip. 04:04). Waarom? Omdat de scheiding der geesten in volle gang is. Ik ben blij dat ik in een tijd mag leven dat het échte tevoorschijn gaat komen: de beleving van het echte geloof in Christus, los van alle poespas en franje. Dat betekent ook dat al wat onecht is, wat surrogaat is, ook aan het licht komt en wordt ontmaskerd. Al wat echt is, wat het echte in zich heeft, komt meer en meer tot open­baring. Dat is toch geweldig! Daar kun je toch blij om zijn!

Waar de wereld op wacht

En juist omdat het echte tot openba­ring gaat komen, heeft dat ook weer een positieve uitwerking naar ande­ren toe. Dat is waar de wereld op wacht, zoals Paulus dat elders for­muleert: de ganse schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Wie zijn dus die zonen Gods? Dat zijn u en ik. Daarom wordt er een radicale keuze van ons gevraagd.

Niet eenmalig, zoals we dat bij onze bekering hebben gedaan, maar dage­lijks, feitelijk bij elk moment van ons leven.

Dat is het ook waar Paulus hier zo de nadruk oplegt. Hij had die radica­le keuze al gemaakt en schrijft: “Bij de trouw van God: ons spreken is niet: ja en neen!” (vs. 18). Heel ons denken, spreken, handelen behoort in het ‘ja-teken’ te staan. Is dat niet het geval dat is er iets fundamenteel fout in ons leven.

Paulus vult aan met de opmerking in vers 19: “Immers, de Zoon van God, Christus Jezus… was niet: ja en neen, maar in Hem was het: Ja”.

Hij is ons grote voorbeeld om na te volgen.

Moeilijke omstandigheden

Laten we nu niet denken dat dit een goedkoop gebruikte raadgeving van de apostel was. Integendeel, deze brief werd geschreven onder zeer moeilijke omstandigheden. Alles was tegen, er was grote druk en vervolging, zoals trouwens in de beginperiode bij het ontstaan van de gemeente steeds het geval was, en zoals het ook in het eind zal zijn. Lees bijvoorbeeld maar eens wat hij schrijft in vers 8 en 9.

Daarom hoeven wij als christenen die in deze eindtijd leven ook niet bang te zijn, maar we dienen ons wel bewust te zijn dat alleen een vol­komen volgen van Christus van ons gevraagd wordt en dat we alleen zó bruikbaar zullen zijn in dienst van de Meester en het einddoel -de vol­komenheid in Christus- zullen berei­ken.

Wat betreft dat ‘volkomen volgen van Christus’ willen we nu nog het een en ander onder ogen zien. Dingen die me de laatste tijd hebben beziggehouden en die leven in mijn hart.

Oppervlakkig bijbelgebruik

In de eerste plaats, denk ik, dat we bepaalde teksten en uitspraken uit de Bijbel wel eens te gemakkelijk, te oppervlakkig hebben gebruikt (of nog gebruiken) zonder te beseffen waarom het werkelijk gaat. Ik denk dan bijvoorbeeld aan vers 20, een tekst die vrijwel iedereen kent: ”Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door hem het: Amen, tot eer van God door ons”.

Prachtig zeggen we dan: al Gods beloften zijn in Christus Jezus, ‘ja en amen’. Geweldig toch? Inderdaad geweldig, maar Paulus legt hier in het aan deze tekst voorafgaande gedeelte, vooral ook de nadruk te op het feit dat van ons gevraagd wordt dat we op één lijn met Christus zul­len komen.

Paulus had dat zelf ook meer en meer geleerd en kon schrijven: “Indien ik plannen maak, doe ik dit dan naar het vlees, zodat het bij mij tegelijk is: ja ja, en neen neen?’ (vs. 17b). En dan geeft hij als antwoord: “Ons spreken tot u is niet: ja en neen, maar in Hem was het: Ja” (vs.19). Paulus had zich volkomen vereenzelvigd met Christus en daar­door ervaarde hij, temidden van de uiterst moeilijke omstandigheden waarin hij leefde, hoe al Gods belof­ten in zijn leven vervuld werden.

Ja én neen

Als we dus ‘ja’ tot Christus zeggen en daarmee te kennen geven dat we Hem volkomen willen volgen, zullen we tegelijkertijd ‘neen’ moeten zeg­gen tegenover alles wat uit de ver­keerde bron afkomstig is. Doen we dat? Ik moet eerlijk zeggen, daar ontbreekt bij mij nog wel eens wat aan en misschien u ook wel.

Toch ben ik er vast van overtuigd dat we naarmate we de Heer blijven die­nen, naarmate we temidden van alle omstandigheden standvastig blijven, het ‘ja’ tegen Christus hoe langer hoe meer de eerste plaats in ons leven gaat innemen.

Dat kunnen we niet in eigen kracht. Daarom zijn vers 21 en 22 ook zo belangrijk, als hij schrijft: “Hij nu, die ons bevestigt in de Gezalfde en ons heeft gezalfd, is God, die ook zijn zegel op ons heeft gedrukt en de Geest tot onderpand in onze har­ten gegeven heeft”.

Daar krijgen we de sleutel aange­reikt: het is de Geest van God die dat in ons leven wil bewerken. Zijn Geest is in ons, we zijn gezalfd met de Geest. God heeft zijn zegel, zijn waarborg daarmee op ons leven gedrukt.

Dat is wat! Daar kun je intens blij om zijn. Maar dat brengt dus ook verantwoording mee en het is geen automatisme. We kunnen Gods Geest ook bedroeven en zelfs uit­blussen, zegt de Bijbel.

Ook hier speelt het ‘ja of nee’ dus weer een grote rol. Wanneer de dui­vel in ons leven wil infiltreren, op welke wijze ook, is het ‘nee’ wat we in werking stellen en tegelijkertijd blijft daardoor het ‘ja’ functioneren. Hoe meer we dit gaan leren hoe meer ‘overwinning’ -een woord dat we zo graag gebruiken- ons deel zal worden. Hoe meer Gods beloften in ons leven in vervulling gaan.

Niet bang voor de toekomst

In de tweede plaats is het belangrijk dat we naarmate we werkelijk vanuit ons hart ‘ja’ hebben gezegd tegen Christus, we mogen ervaren dat heel onbewust iedere angst voor de toe­komst gaat verdwijnen. Ja we zien de toekomst, ook dit nieuwe jaar, met blijdschap tegemoet. Het is immers uiteindelijk een heerlijke toekomst die ons wacht!

Terwijl we weten dat we door een moeilijke periode heen moeten, want de werkelijke gemeente zal meer en meer te maken krijgen met verdrukking en vervolging, jaagt ons dat op geen enkele wijze angst of vrees aan. Integendeel, wij weten dat Hij die in ons is, meerder is dan die in de wereld is (i Joh. 4:4). Ook weer een van die heerlijke beloften van God waarvan we mogen ervaren dat ze in ons leven gerealiseerd worden. En wat betreft het geen angst meer hebben voor de toekomst, dat geldt ook ten aanzien van de angst voor de dood, het lichamelijk sterven.

Er zijn heel veel mensen die bang zijn daarover te praten. Met sommi­gen kun je overal over praten, alleen het onderwerp ‘dood’ is iets waaraan ze niet wil denken, laat staan over praten.

Maar als je Christus werkelijk kent, als je werkelijk ‘ja’ hebt gezegd is ook de angst voor de dood verdwe­nen. Immers als christenen weten we dat de dood is verzwolgen in de overwinning van Christus.

De wereld, de duivel dus, probeert ook in dit opzicht de mensen een rad voor de ogen te draaien. Het blad ‘De groene Amsterdammer’ had onlangs als themanummer het onderwerp ‘Dood doet leven’ geko­zen. Voorop was een tekening geplaatst van vijf skeletten die met elkaar aan het dansen waren. Men probeert de dood te verdoezelen. Begrafenis- en crematieplechtighe­den worden -zoals men dat noemt- hoe langer hoe meer ‘aangekleed’.

Geen reïncarnatie

Toen ik het blad doorbladerde dacht ik: er zal op zijn minst toch wel even worden gememoreerd dat christe­nen geen moeite hebben met de dood, omdat Christus de dood heeft overwonnen. Maar geen woord daar­over. Integendeel, er werd alleen maar aangegeven hoe ook christe­nen hoe langer hoe meer gaan gelo­ven in reïncarnatie.

Gelukkig weten wij dat dat geen echte christenen zijn, althans het zijn door een dwaalleer gebonden christenen. Reïncarnatie is namelijk een van de leugens uit het rijk der duisternis.

Het Latijnse woord reïncarnatie (re = opnieuw; incarnatio = vleeswor­ding) vormt de omschrijving van een oud oosterse leer die stoelt op een zeer oud en wijsverbreid geloof dat de mens aan dieren en planten verwant is en ook de gestalte daarvan kan aannemen. Letterlijk beteken: reïncarnatie: het weer in het vlees (lichaam) verschijnen (van de ziel) Men komt in een ander leven terug en men gelooft dat men ook al ver­schillende levens achter de rug heeft. Als waarachtige christenen weten we echter dat we al in een ander, nieuw leven zijn gekomen toen we van een zondaar een kind van God werden! Daaraan verander het lichamelijk sterven niets meer. Het leven wat we nu al hebben, met Gods heerlijkheid in ons gaat straks over in volle heerlijkheid!

Willen wij ‘ja’ zeggen?

We zijn dit artikel begonnen met de vraag: ‘Durven wij ‘ja’ te zeggen?’ Daarmee wil ik ook afsluiten. Alleen ik zou het woord ‘durven’ willen ver­anderen in ‘willen’. Willen wij ‘ja’ zeggen? Een radicaal ja ten opzichte van alles wat de Heer van ons vraagt.

We hebben een vrije wil. we kunnen ook ‘neen’ zeggen. En dat doen we, als het goed is, alleen tegenover alles wat vanuit het rijk der duisternis op ons afkomt.

Neem de beslissing om ‘ja’ te zeg­gen met uw hart en ervaar iedere dag opnieuw hoe de levende Heer uw leven vult met nieuwe kracht, nieuwe moed, nieuwe liefde en de volheid van Gods Geest in u is en niet verborgen blijft. Al Gods belof­ten, let wel al Gods beloften, zijn in Christus Ja en amen. Wie Hem volgt, ook in de komende tijd die niet gemakkelijk zal zijn, zal nim­mer in de duisternis wandelen, maar – zegt Jezus- hij zal het licht des levens hebben Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12).

Dan kunnen we alleen maar zeggen wat een heerlijkheid, wat een per­spectief, wat een geweldige toekomst hebben we voor de boeg, wat is God goed en groot. Hem en Hem alleen zij tot in alle eeuwigheid daarvoor geloofd en geprezen!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Op een zeker moment hoorden de eerste mensen “het geluid van de Here

God in de avondwind”. Dat ‘geluid’ kenden ze heel goed. Maar omdat zij zich toen ellendig voelden, schuldig, durfden zij dat geluid niet onder oren te komen en hem niet onder ogen. Ze voelden zich te naakt. Hun naaktheid, aanvankelijk een toonbeeld van heerlij­ke onschuld, werd een toonbeeld van schaamte, omdat ze van hun onschuld waren beroofd. (In betere vertalingen staat ‘stem’ in plaats van ‘geluid’ en voor ‘avondwind’ wordt een woord gebruikt dat samenhangt met RU ACH = geest, adem, wind. Een stem in de wind, waarover Jezus spreekt met Nicodemus).

Wat zou deze stem hebben gezegd? Zou God een liedje hebben gezongen? Of riep Hij de namen van de man en ‘mannin’ die Hij als paar had gescha­pen? Hij miste hen immers, want ze hadden zich nog nooit voor Hem ver­borgen.

En hoe zal die stem hebben geklonken? Vol verwijt? Met ingehouden woede? Diepe teleurstelling? Ik denk het niet, want wanneer iemand je bij je naam noemt in zo’n situatie, dan is dat de stem van een geliefde die de zijnen kwijt is. Een geliefde doet degene die het dichtst naast hem staat, de naaste, geen kwaad. Zo’n stem klinkt vol bewo­genheid over degene die zo diep in de ^^ende zit. Het is een stem die degene zoekt die hij is verloren. En al zitje nog zo ver begraven in de zonde, in schuldgevoelens, waarvoor je je kapot- schaamt als je aan het licht komt, licht is niet genadeloos, maar barmhartig.

Of is er persoonlijk verdriet, door wat voor oorzaak ook, zo hevig dat je haast stikt in je tranen. Of, nog erger, je bent vreemd van jezelf, je weet niet meer wie je bent en je wordt overschaduwd door de gedachte dat het dan maar beter zou zijn als je niet meer zou bestaan… Wanhoop is verschrikkelijk, en tussen allemaal vrolijk doende mensen wordt je eenzaamheid des te schrijnender. Dat kan niet verholpen worden met een losse Bijbeltekst. Integendeel. Het eerste mensenpaar was zelfs bang voor de stem van God die de liefde zelf is. Met een slecht (ge)weten ben je zoveel tederheid niet gewend… Je kan je uitputten in verontschuldigingen, je kan anderen de schuld geven hoe het allemaal zo gekomen is, maar het lost niks op en ‘t is niet eerlijk.

Wanneer God dan uiteindelijk de oor­zaak opspoort, zet Hij ‘vijandschap’ tussen de veroorzaker en de mens. Met andere woorden: Hij kiest partij voor de mens, Hij gaat aan jouw kant staan in de gedaante van de mens Jezus, in de gedaante van mensen zoals Hij, je naasten die jou barmhartigheid bewij­zen, die je je zonden vergeven, je schuld uitwissen en je nieuwe kleren geven, je eenzaamheid opheffen en je je originele identiteit mee helpen terug te vinden. Dat gebeurt namens de stem van God, namens zijn woord, Zijn zoon, waar­door je weer gelukkig kunt worden, omdat je in Zijn gezinsverband bent opgenomen: het nieuwe verbond. Een stem zoekt jou, vraagt naar jou, noemt je bij jouw naam, jouw diepste wezen. Zo wordt jouw diepste verlan­gen, het genoemd worden bij de naam die je bent, vervuld door degene die jou al vanaf het begin heeft gezien en gekend: de Zoon van Vader.

En zo is de verbinding hersteld tussen de nieuwe man en de nieuwe ‘mannin’. Dit geheimenis is groot. In deze kostba­re verborgenheid ben je veilig, ondanks je onvermogens en je wonden. En bin­nen de grenzen van dat geheim zul je weer worden wie je werkelijk bent.

De Zoon is gelukkig met je, net als Zijn Vader.

En als je dit geloven durft heb je leven in jezelf. Van harte gelukgewenst.

 

Ons geloofsleven voorbij het kruis door Wim te Dorsthorst

 

In het leven van iedere christen neemt het kruis, en wat daar gebeur­de, een belangrijke plaats in. Vorig jaar heeft, Wim te Dorsthorst daar in enkele artikelen (in de nummers 407 en 408) op duidelijke wijze over geschre­ven. Maar wat gaat er na het kruis gebeuren? Uiteraard is het kruis een beginstation bij de groei van ons geloofsleven naar het volwassen stadi­um. In enkele artikelen, waarvan hier het eerste, wordt daarop nader ingegaan, (-red.).

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zich­zelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort” Johannes 12 vers 24 (Joh. 12:24).

“Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voor­bijgegaan, zie, het nieuwe is geko­men” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17).

“Want ik ben door de wet voor de wet gestorven om voor God te leven. Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefge­had en Zich voor mij heeft overgege­ven” Galaten 2 vers 19 en 20 (Gal. 02:19-20).

Drie kernachtige woorden die het principe van de nieuwe schepping wel heel duidelijk weergeven.

Het kruis voorbij

Het kruis heeft een hele duidelijke lijn getrokken door de geschiedenis van Gods schepping. Zo kan het kruis eveneens een duidelijke lijn trekken in het leven van een mens. Het is een scherpe lijn die alles ver­deelt in voor het kruis en na het kruis. Vóór het kruis is duisternis, is dood en de weg van het verderf; het kruis voorbij is licht, is leven, is opgang, is de weg naar het eeuwige geluk en de heerlijkheid. Voor het kruis ligt de tijdelijkheid, het vergan­kelijke; het kruis voorbij een onver­gankelijke heerlijkheid, het eeuwige leven.

Voorbij het kruis kan het nooit meer hetzelfde zijn als vóór het kruis. (Als het goed is tenminste!). Door de genade van God komt de mens in een totaal nieuwe situatie terecht. Er openen zich onbegrensde mogelijkheden, die vóór het kruis onmogelijk en ondenkbaar waren en die door­werken tot in de eeuwigheid.

Het kruis is de banier die God heeft opgericht, in de volheid des tijds en is fundamenteel voor de hele schep­ping. Als het kruis er niet geweest was, was Gods schepping in eeuwige duisternis ten onder gegaan, terwijl er nu leven is en wederoprichting van alle dingen. Door het kruis heeft God vrede gemaakt en alle dingen weer met Zichzelf verzoend door het bloed van zijn Zoon.

Paulus en het kruis

Overal waar de apostel Paulus kwam om gemeenten te stichten, begon h| te verkondigen wat de gekruisigde Christus teweeg heeft gebracht. Zo schrijft hij aan de Korinthiërs: “Ik had mij voorgenomen om enkel te spreken over de gekruisigde Heer Jezus Christus” 2 Korinthe 2 vers 2 (2 Kor. 02:02).

Dat is fundamenteel. De hele ver­kondiging van al het heil Gods voor de mens, heeft z’n aanvang op Golgotha.

Nu zijn die woorden van Paulus uit 1 Korinthe 2 vers 2 nogal eens ver­keerd begrepen en uitgelegd. Ze zijn vaak gebruikt als bewijs dat verder onderricht niet zo nodig zou zijn: alleen het kruis, dat is voldoende!

Zoals ook in een lied verwoord wordt: ‘Ik klem mij vast aan het ruwhouten kruis…”

Daardoor zijn echter ontelbaren in kerken en groeperingen blijven ste­ken in een aardsgerichte godsdienst, in kerkleringen en geloofsbelijdenis­sen. De god dezer eeuw -de duivel- heeft velen met blindheid geslagen, zodat de heerlijkheid van het evan­gelie van Jezus Christus niet meer gezien en beleefd zou worden.

Maar het is juist Paulus die een groot ijveraar was om de gemeenten te onderwijzen in de leven-schenkende kracht van het evangelie ‘voorbij het kruis’. Hij was vervuld van een diep verlangen om, altijd en overal, weer te prediken wat hij had gezien en wat hem door de heilige Geest geopenbaard was. En niet in het minst dat wat de Heer Jezus hem heel persoonlijk en rechtstreeks ontvouwd heeft over het bouwen van de gemeente.

Door openbaring ontvangen

Aan de Galaten schrijft hij: “Want ik maak u bekend, broeders, dat het evangelie, hetwelk door mij verkon­digd is, niet is naar de mens. Want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus”.

Je zou kunnen zeggen: dit is het watermerk van Paulus brieven. Hij schroomt dan ook niet te schrijven:

“Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij ver­vloekt” Galaten 1 vers 8 (Gal. 01:08).

De Heer zal het Hem geopenbaard hebben tijdens zijn verblijf in de Arabische woestijn, maar zeker ook toen hij was opgetrokken tot in de derde hemel, tot in het paradijs Gods, waar de Heer hem de meest kostbare en niet te verwoorden din­gen heeft getoond en verteld, ‘die voor een mens niet eens geoorloofd zijn om uit te spreken’, zegt hij 2 Korinthe 12 vers 1 tot en met 4

(2 Kor. 12:01-04).

Door bijzondere genade, en vanuit alles wat hem is geopenbaard, heeft hij zijn roeping als apostel vervuld en danken wij die geweldige kostba­re brieven van hem voor de bouw van de gemeente. Hij heeft gezien, en hij schrijft daarover, dat de Heer is opgevaren ver boven alle hemelen om van daaruit alles in Zijn volk tot volheid te brengen Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10). Een volk uit Joden en heidenen, zonder enig onderscheid; uit alle volken, stammen, natiën en talen.

Een volk dat aan het einde van deze bedeling, als de zevende bazuin zal klinken, volmaakt, heilig en zonder vlek of rimpel, voor Gods aangezicht gesteld zal worden 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en Openbaring 14 vers 4 en 5

(1 Thess. 05:23; Openb. 14:04-05). Niet als een doel op zichzelf, maar als een koninklijk priestervolk om met de Heer te rege­ren en te dienen in het totale herstel van mens en schepping Openbaring 20 vers 6; Openbaring 22 vers 5 (Openb. 20:06; Openb. 22:05).

Geestelijke werkelijkheid

Wat de Heer ook heeft laten zien is dat aan het einde der tijden, God eenmaal ‘alles in allen zal zijn’ 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). Dat alles heeft Paulus mogen zien en hij begint 2 Korinthe 12 dan ook met de woorden: “Ik zal komen op gezichten en openbarin­gen des Heren”. Hij was geen dro­mer die zich zomaar wat inbeeldde, maar hij was een gezalfde dienst­knecht Gods, die ook ons nu de geestelijke werkelijkheid van de gemeente, naar de genade die hij ontvangen had, openbaart.

Paulus heeft geen evangelie verkon­digd dat de mens klein houdt of dat maar ternauwernood redding bete­kende voor de eeuwigheid; integen­deel! Hij heeft ook niet twee evange­liën gepredikt: één voor kerkmen­sen, zonder bekering, volwassen- waterdoop en doop in de heilige Geest, en een ander evangelie waar­bij alle gerechtigheid Gods vervuld dient te worden, naar de opdracht en het voorbeeld van de Heer Jezus zelf.

Paulus was geroepen om het evange­lie van God en Jezus Christus te pre­diken en dat was geen gedeeld evan­gelie. Staande voor Agrippa getuigt hij dat de Heer tot hem heeft gezegd: “U verkiezende uit dit volk en de heidenen, waarheen Ik u zend, om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zon­den en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij” Handelingen 26 vers 17 en 18 (Hand. 26:17-18).

De gemeente

Uit al z’n brieven blijkt zijn hartstochtelijke verlangen dat de gemeen­te haar geestelijke positie begrijpt en ook waardig wandelt overeenkom­stig haar roeping Efeze 4 vers 1 (Ef. 04:01). Hij wil de gemeente de heiligheid van het lichaam van Christus op het hart binden.

In Efeze 5 vers 25 tot 27 (Ef. 05:25-27) beschrijft hij hoe de Heer zich overgegeven heeft voor de gemeente als Zijn vrouw, en haar wil heiligen en reini­gen: “Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overge­geven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stra­lend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet”.

Hij schrijft erover dat de gemeente niet van deze wereld is, maar van de geestelijke wereld, van de hemel. Dat gemeenteleden hemelburgers zijn, burgers van het Koninkrijk Gods en huisgenoten van de Vader in de hemel. En dat ze dienovereen­komstig, evenals Abraham, als vreemdelingen en bijwoners hun tijd op aarde dienen te leven.

En ook dat zij samen met alle heili­gen over de hele wereld, dat schitte­rende geestelijke bouwwerk zullen vormen, een heilige tempel, een woonplaats van God in de Geest.

Niet een tempel in Jeruzalem in het Midden-Oosten, want God woont niet meer in wat mensenhanden maken Handelingen 17 vers 24 (Hand. 17:24), maar een huis gebouwd van levende stenen, waarin alle leden een heilig priesterschap vormen, zoals Petrus dat zo prachtig beschrijft in zijn eerste brief, hoofd­stuk 2 vers 4 tot en met 10 (1 Petr.  02:04-10).

Hij schrijft over ‘geroepen heiligen’, over ‘uitverkorenen en geliefden Gods’,

over ‘mensen met een heilige en kostbare roeping’, over ‘de heili­gen des Heren’, over ‘verzegelden en gezalfden met de heilige Geest’, over ‘de hoop der heerlijkheid en de erf­genamen van God en Jezus Christus’, over ‘de losgekochten als eerstelingen voor God en het Lam’, en nog heel veel meer.

En, weet je, dit is geen loze kretolo­gie, maar dat heeft hij rechtstreeks van de Heer ontvangen. Zo denkt en spreekt God over Zijn volk, over Zijn gemeente! Het zijn geestelijke wer­kelijkheden en waarheden, die de apostel ons meedeelt in z’n brieven. Hij bidt daarom voor de gemeenten: “Vader, schenk Uw volk een geest van wijsheid en openbaring, verlich­te ogen des harten om deze dingen te verstaan en opdat zij mogen zien waar het gemeente-zijn werkelijk op aankomt”.

Een goed fundament

Het is uitgerekend deze apostel, die zó vervuld is van de hoge plaats van de gemeente, die met grote liefde en kennis van zaken juist ook spreekt over de meest fundamentele zaken. Hij schrijft: “Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voort­bouwt. Maar een ieder zie wel toe, hoe hij daarop bouwt” 1 Korinthe 3 vers 10 (1 Kor. 03:10). Verder zegt hij dat men kan bouwen met ‘goud, zilver en edelgesteente’, maar dat het ook kan met ‘hout, hooi of stoppelen’. Hij weet als geen ander hoe waar de woorden van de Heer Jezus zijn dat zonder het goede fundament, er niets terecht komt van dat geestelijk bouwwerk. Het huis zal op de rots -Jezus Christus- gebouwd moeten zijn, wil het de stormen van de eindtijd kun­nen trotseren en wil het niet door de poorten van het dodenrijk overwel­digd worden Matteüs 7 vers 24 tot en met 27; Matteüs 16 vers 18 (Matt. 07:24-27; Matt. 16:18). En bij dat fundamentele onderwijs horen de woorden uit 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:07): “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen. En dit alles is uit God”. Dat is een geweldige proclamatie die de apostel daar onder woorden brengt, een woord vol dynamiek. “En dit alles is uit God”, schrijft hij, als een waarmerk dat het naar Gods wil is. Dat het dus zuiver en heilig is, dat het absolute waarheid is, dat het onveranderlijk en eeuwig is.

Het staat in de voltooide tijd, het is goed daar op te letten! Je bent een nieuwe schepping, wanneer je in Christus bent; het oude is voorbij gegaan; het nieuwe is  gekomen! Dat hoef je niet meer te worden, dat ben je. Dat is het uitgangspunt om, in gemeenschap met Christus, uit te groeien naar de volmaakte mens Gods. Het is alles uit God!

Het is dus van cruciaal belang om in Christus te zijn! Daar wil ik volgende keer aandacht aan beste­den.

 

 

God is goed (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Heer Uw gedachten worden ons bekend:

Dat u waarachtig en getrouw steeds bent,

dat u ons helpen wilt in elke nood.

Uw liefde is oneindig, U bent groot!

 

U leert ons strijden door de Heilige Geest.

U, Jezus, bent als ons verzocht geweest.

U overwon de vijand, vrij was nu de baan

waarlangs Gods kinderen tot hem mogen gaan.

 

De engelen dienen ons op het hemel pad,

we mogen burgers zijn van de heilige stad,

het nieuwe Jeruzalem, woonstede Gods.

Gegrond op Jezus Christus, onze rots.

 

Bovenstaand gedichtje is afkomstig uit het onlangs verschenen gedichten bundeltje. Uw trouw is rondom ons. Dat geldt ook voor het gedicht op bladzijde 3. Tea Keuper, waarvan we in de loop der jaren al vele gedichten en geloofsopbouwende stukjes hebben gepubliceerd, heeft dit nieuwe boekje uitgegeven in eigen beheer. Het boekje, dat op fraaie wijze vorm werd gegeven door Sjoukje IJpinga bevat 43 gedichtjes die haar geloofservaring ervaringen van de laatste jaren weer gegeven.

 

*Heilsbegerig bezig zijn… door Cees Maliepaard

Voorbeeldfunctie van de wet deel 11

 

“U zult niet begeren uws naasten huis, u zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is” Exodus 20 vers 17 (Ex. 20:17).

Eigentijds invullen!

Deze keer gaat het over het laatste van de tien woorden of geboden. Het laatste, maar evenwel niet het onbelangrijkste! Als het Bijbelwoord: “U zult niet begeren!” het hierbij gelaten had, was ik daarmee in de problemen gekomen. Maar er staat gelukkig nog het één en ander ach­ter: over wat men dan wel niet bege­ren mag.

De andere negen geboden gaan over handelingen, over wat je onder het Oude Verbond niet doen mocht.

Maar dat wilde natuurlijk helemaal niet zeggen dat je helemaal niet han­delen mocht! Alleen verkéérde han­delingen waren verboden.

Zo is het ook met het tiende woord: de mens Gods mag best begeren – slechts ónzuiver begeren wordt in dit woord afgewezen. Iets begeren dat aan je naaste toebehoort, dat mag niet. Wanneer je zulke begeer­ten in je leven tolereert, kweek je bij jezelf jaloezieën.

Voor de dag van vandaag zullen we er een eigentijdse invulling aan moeten geven. Want ik denk niet dat er in Nederland en België heden ten dage veel mensen zullen zijn die de ezel van hun naaste voor zichzelf begeren. Wat voor os je buurman heeft, zal waarschijnlijk ook geen enkel individu interesseren. Maar zijn of haar kóé kan heel wat jaloerse blikken teweeg brengen!

Daarmee hebben we het vanzelfspre­kend over onze gemotoriseerde ‘hei­lige koe’. En dan gaat het nog maar over een blik op het blik van je naas­te… dat kan een echte blikvanger zijn!

Overigens is jaloezie niet precies hetzelfde als iets voor jezelf begeren. Het ligt wel dicht bij elkaar, maar toch is het anders. Als je buurman een auto koopt en jij hebt er geen, is het natuurlijk niet verkeerd te den­ken: ik wou dat ik er óók één had. Dan begeer je iets dergelijks als je buurman heeft. Maar het wordt anders als je hem z’n auto misgunt. Dat is jaloezie, die in zulk soort zaken altijd fout is, want dat is gewoon ordinaire afgunst.

Niemand het huis misgunnen

Zo zullen we het huis van de naaste niet voor onszelf begeren. En daarbij moet je niet alleen aan het huis zelf denken, aan het bouwwerk, maar eigenlijk aan alles wat erin zit of er verband mee houdt. In onze tijd dus net zo goed aan een breedbeeld tele­visie, een afwasmachine, een PC met alles erop en eraan of een peperdure vakantie naar een ver exo­tisch oord. En dat kun je uitbreiden met van alles en nog wat. In de tijd van het Oude Verbond was het een rund of ezel – vrij kostbare bezittin­gen van toen. De armen hadden een

geit of een schaap of zo.

Als een ander in weelde leeft, zich badend in allerlei luxe dingen, en als je zelf slechts met moeite de eindjes aan elkaar vast kunt knopen, is het heel normaal te denken: ik zou het ook wel eens wat gemakkelijker wil­len hebben.

Maar iemand is verkeerd bezig als hij de rijkdommen van de naaste voor zichzelf begeert. Of (veel pijnlijker) wanneer iemand kinderloos is, en hij ziet een ander stralend achter de kinderwagen lopen, hoeft hij zich niet aangeklaagd te voelen als dat steekt. Het is pas een foute zaak als men ‘dat bewuste kind’ voor zichzelf begeert.

Alle hierboven genoemde dingen zijn op zichzelf genomen wel goed; verkeerde zaken zullen we vanzelf­sprekend niet begeren, daar heeft niemand een wetsartikel of een woord van de Heer voor nodig. Naar goede dingen mogen we wel verlan­gen – mits ze niet van een ander zijn. Een man die vrij is, mag best naar een vrouw verlangen. Ook na< een bepaalde vrouw. En een vrouw die vrij is, mag gerust een man begeren. Ook een specifieke man. $ Met een jongen en een meisje ligt dat natuurlijk niet anders. Maar men dient elk begeren in de kiem te smoren als de beoogde geliefde een ander toebehoort. En al helemaal als je zelf ook een vaste relatie hebt.

Met een heilbegerig hart

Zo mogen we het heil van de Heer voor onszelf en voor elkaar bege­ren… als we de Heer de eer ervoor geven. Maar als we zélf de eer op willen strijken voor het heil dat de Heer (wellicht via ons) aan anderen doet toekomen, gaan we royaal over de schreef. We vormen samen één lichaam.

Dat is wat anders dan wat een sekte afdwingt aan eenheid. Het lichaam van Christus bestaat uit een levend organisme, en als we ons dat bewust zijn, vormen we een onverbrekelijke eenheid. Niets zal ons dan nog uit elkaar kunnen drijven. Echt niets! Misschien is er een goede herder in de gemeente bezig, iemand die een schaap in nood goed aanvoelt, die bijstand en raad kan geven in moei­lijke situaties. Dat zal dan zijn of haar bediening zijn. Als dat je aan­spreekt, mag je je daar ook naar uit­strekken. De Heer kan je er toe geroepen hebben, of je verlangt gewoon een goede zaak van Hem. Maar als het iemands intentie is de ander voorbij te streven, vanuit een soort competitiegedachte, begeert zo iemand een bediening die de Heer aan een ander gegeven heeft. En dat is een kwalijke zaak.

Er zitten evenwel altijd twee kanten aan een zaak, nietwaar? Als iemand met een al of niet ‘ambtelijke’ bedie­ning wel héél gauw denkt dat een ander op zijn of haar baantje uit is, geeft dat afstand naar iedereen die zich op hetzelfde terrein aan het ontwikkelen is. Dan ga je medestrijders  als je concurrenten zien en ervaar je diegenen die naast je staan als een bedreiging. Eigenlijk begeer je dan ook iets dat je niet toekomt in de bediening die de Heer je gegeven heeft. Dan ga je je gedragen alsof je daar de monopoliepositie van bezit. Welnu, als iemand het monopoliegevoel wil hebben, moet hij maar een spelletje ‘monopoly’ gaan spelen. Want naast jou kan de Heer immers ook anderen in dezelfde bediening roepen. Dat moet dan niet schrijnen en geen gevoelens van verwerping oproepen, maar dat mag juist vol­doening geven. Je mag je erin verheugen dat anderen naast jou met dezelfde dingen bezig zijn.

Praktische voorbeelden

Als ik tot vóór enkele jaren met of voor iemand bidden mocht en een ander daar iets aan toevoegde, werd ik daar prompt op aangevallen. Zo van: ‘zie je wel, je doet het niet goed joh, een ander kan het veel beter!’ In plaats van dat ik tegen de Heer zei: ‘wat fijn dat U door méér men­sen heen spreekt!’

Tegenwoordig vinden we het heel gewoon, en dat is het ook. Je hoeft er ook niet persé oudste voor te wezen, maar het behoort tot de normale procedure bij ieder die zich onder het ene Hoofd -Jezus Christus- heeft ingevoegd. Als het er maar niet om gaat het iets mooier te zeggen of de eventueel erbij betrokken machten der duisternis wat duidelijker te identificeren.

Uiteraard zullen ook deze dingen ordelijk dienen te geschieden. Op huiskringen en in gebedsgroepen, waar men elkaar het beste zal ken­nen, is dat vrij eenvoudig te realise­ren. In de samenkomsten op zondag zal dit wellicht minder vanzelfspre­kend zijn – ook al omdat een gemeentelijke bijeenkomst toch wat massaler van karakter zal wezen.

Het is over het algemeen niet zo geslaagd om vanaf de zitplaats te gaan zitten roepen dat men ook nog wat te zeggen heeft. Het is dan beter ordelijk naar voren te gaan en het aan degene die op dat moment de leiding heeft over te laten erop in te gaan of niet.

Een ander voorbeeld uit de praktijk, is als volgt te omschrijven: In een vrij grote gemeente met behoorlijk wat oudsten, was er een gemeentelid dat nogal eens persoonlijke woorden van de Heer in de samenkomst ver­woordde. Doorgaans kwamen deze gedachten na ‘bedieningen’ aan het eind van een gemeentelijk samen­zijn. Dat men er zich in het oud­stenteam over beraadde of deze pro­fetieën wel juist waren of niet, is op zichzelf genomen goed. Elk met Gods Geest vervuld gemeentelid mocht dat immers doen! Maar dat op een gegeven moment de opmer­king viel: ‘Als dit écht van de Heer was, zou Hij dit wel via óns laten lopen!’, was ronduit bedenkelijk. Profetieën of ‘woorden van de Heer’ zijn immers niet voorbehouden aan de gezamenlijke oudsten! Van beide voorbeelden kan gezegd worden dat hier een begeren in zat naar iets dat de Heer aan een ander had gegeven. Ook al was niemand zich op die momenten daar iets van         bewust. Maar gevaarlijk was het wel.

De hoogmoed kon zomaar toeslaan. Kan dat ook in volle-evangeliegemeenten? Wellicht juist in onze gemeenten. Want daar aast de duivel op. Als we elkaar nu eens allemaal in de waarde laten waarin God ons geplaatst heeft, dan zullen we ons verheugen als de Heer zijn heerlijk­heid in de gemeente openbaart – ongeacht via wie dat dan wel < ’ gebeurt. Iedereen mag er immers deel aan hebben. Daar mag het begeren van ons allemaal naar uit­gaan.

We begeren derhalve goede dingen in onze hemel. Datgene wat God voor óns bedoeld heeft. En we begeren goede dingen op de aarde. Alles wat God óns ter beschikking heeft gesteld. En dat is alles bij elkaar héél wat.

 

Vurig van geest door Cees Maliepaard

De Emmaüsgangers als voorbeeld…

“Ze zeiden tegen elkaar: Was het niet alsof ons hart in brand stond, toen hij onderweg met ons sprak en ons de bijbel uitlegde?’ Lucas 24 vers 32 (Luc. 24:32, vert. Anne de Vries).

Vals vuur

Mensen kunnen elkaar aansporen tot het doen ‘van alles en nog wat’ voor de Heer. Maar ook goedbedoelde opjutterij is ten enen male wezensvreemd aan het bezig zijn van de Meester. In het Koninkrijk van God zet men elkaar nooit onder druk. Als je het vuur bij een ander constant moet aanjagen, kun je je beter eens afvragen of je wel op de juiste manier bezig bent.

Want niemand wordt vurig van geest vanuit het hart onder de invloed van een ander mens. Het kan dan hooguit een vurig enthousiasme zijn. Op zich is dat niet verkeerd, maar het is niet voldoende. Aangepraat enthousiasme houdt geen stand, dat verflauwd na verloop van tijd. Als Paulus in een bepaald verband aan de Romeinen schrijft: “Wordt vurig van geest”, bedoelt hij dat zij in hun innerlijke mens vol van Gods Geest dienen te zijn.

Heilig vuur

De Emmaüsgangers ervoeren dat hun harten als in vuur en vlam kwamen te staan. Hoe? Door Jezus’ uitleg van het woord van God. Dat kwam doordat Jezus niet slechts een ‘interessante uiteenzetting’ gaf over de gedachten van God, maar dat Hij door Vaders Geest geleid, hun dat gaf wat zij op dat moment nodig hadden. Ze werden instaat gesteld daar zelf positief op te reageren. Zo is het ook met de gedachten die de Heer naar ons toebrengt. Hij legt ons Gods gedachten van heil niet op, maar we mogen die in alle vrij­heid tot herstel aanwenden – op grond van een eigen beslissing.

De motivatie tot het volbrengen van de dienst aan de Heer komt uit ons hart, en bij het horen van Gods liefdevolle woorden, lijkt het wel of dat hart van heilig vuur in brand is komen te staan.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en wij zijn het ook. Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent.

Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal gepenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.

En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is”. Johannes 3 vers 1 tot en met 3 (Joh. 03:01-03).

Heeft de Bijbel nog toekomst?

Al vele jaren komen we in allerlei bladen de berichten tegen over de toename van het aantal Bijbels dat gedrukt en verspreid wordt. Zo lazen we onlangs dat in de laatste paar jaar weer voor 60 bevolkingsgroepen een complete Bijbel in druk verschenen is. Het Nieuwe Testament verscheen in 250 nieuwe talen. En in circa 325 talen is één Bijbelboek voor het eerst gedrukt. En al zijn er dan nog 450 miljoen mensen voor wie nog niet één Bijbelboek beschikbaar is, dit zijn toch berichten waarover iedere christenen zich verblijden kan.

Maar waarom dan toch de kop boven dit artikel of de Bijbel nog toekomst heeft? Bij sommigen komt dit mis­schien wat overbodig over, vooral omdat het hier gaat om -zoals het wel genoemd wordt- het ‘Boek der boeken’, dat overigens nog maar 5 eeuwen in zijn huidige vorm bestaat en in steeds meer talen vertaald is of wordt.

Als we het echter over de toekomst hebben bedoelen wij vooral het ‘gebruik’ van de Bijbel: wordt het wel voldoende en op de juiste wijze gelezen?

Deze vraag werd aangescherpt door een artikel dat we lazen in ‘Idea’ een blad van de Evangelische Alliantie. Onder de titel ‘De minst gelezen bestseller ter wereld’ was een bewer­king overgenomen uit het Engelstalige blad ‘Cristianity Today’ van Gary M. Burge.

Minimale Bijbelkennis

In het artikel wordt, aan de hand va/» talrijke voorbeelden en onderzoeken, aangetoond hoe onder vele christe­nen de kennis van de inhoud van de Bijbel minimaal is. De schrijver wijst op het gevaar dat geestelijk leven geen kwestie meer is van weten en denken, maar een kwestie van ervaren: ‘Dat heeft geresulteerd in geestelijke bedieningen die meer indruk leggen op persoonlijke ont­plooiing en therapeutische heelheid dan op onderwijs en leren. Preken worden steeds therapeutischer en verliezen steeds meer hun onderwijs-karakter, en de waarde van wat we doen op zondagmorgen wordt gebaseerd op wat we voelen, niet op wat we denken’.

Deze opmerkingen zijn wel iets om over na te denken, want een opper­vlakkig omgaan met de Bijbel heeft een negatieve uitwerking in ons per­soonlijk geloofsleven. Natuurlijk gaat het niet alleen om het regelma­tig lezen in de Bijbel, maar ook hoe en op welke wijze.

In een ander artikel, van Kevin Giles, in hetzelfde blad (overgeno­men uit Grid) wordt daar aandacht aan geschonken. Enkele opmerkin­gen uit het artikel:

De Bijbel is Gods zelfopenbaring. Tegelijkertijd is de Bijbel een verza­meling boeken, geschreven door mensen die 2000 jaar (of meer) van ons afstaan. Door hem te lezen kun e het Leven vinden. Door hem ver­keerd uit te leggen kun je de groot­ste verschrikkingen aanrichten.

Nadenken over de juiste uitleg en de juiste toepassing is dan ook geen luxe.

In Jezus’ tijd hadden de Farizeeën de meeste Bijbelkennis, maar toch begrepen ze niet waar de Schrift eigenlijk om draaide.

Voor geschreven teksten geldt, dat de tekst in staat is om de lezer te veranderen. Als dit geldt voor een seculiere tekst, hoeveel te meer dan niet voor een tekst die door de heili­ge Geest geïnspireerd is?

De problemen waar de apostel Paulus op inging speelden zich af in

een sociale context die allang niet meer bestaat.

De openbaringskracht van het Woord van God beperkt zich niet tot de historische betekenis. We kunnen de heilige Geest niet muilkorven.

De verdeeldheid onder christenen berust altijd op tegengestelde visies op de Bijbel als geheel. Beide partij­en doen een beroep op teksten, maar wat de een als hoofdzaak ziet, beschouwt de ander als bijzaak.

Zes basisregels

Deze en andere opmerkingen doen natuurlijk de vraag opkomen, hoe je dan wel moeten omgaan met de bijbel? Kevin Giles reikt een paar basisregels aan om de Bijbel uit te leggen:

Probeer altijd eerst te ontdekken hoe de oorspronkelijke hoorders een tekst of passage hebben opgevat. De historische betekenis is de eerste stap. Vergeet daarbij niet dat onze moderne wereldbeschouwing op een aantal belangrijke punten sterk afwijkt van de antieke mens. Met andere woorden: laten we onze eigen vooronderstellingen niet ver­geten.

De tweede vraag is: ‘Wat betekent dit voor mij of voor alle christenen in deze tijd?’. Reken erop dat het antwoord een uitdaging zal beteke­nen voor onze wijze van denken en leven. En dat er een innerlijke veran­dering van ons wordt gevraagd.

Open uw hart voor de leiding van de Geest. De Bijbel is door de Geest geïnspireerd, en het is de geest die de Schriften doet leven en laat spre­ken over elke nieuwe generatie. Willen we de stem van de Geest ver­staan, dan moeten we de Bijbel bestuderen, luisteren naar andere christenen (in het bijzonder naar degenen met wie we het oneens zijn) en langdurig nadenken over wat God hier zegt.

Probeer altijd het grote geheel te zien. Ga er nooit van uit dat één vers, of een aantal verzen, het hele verhaal vertelt. Het uiteindelijke doel van Bijbelstudie is dat we geleidelijk de zin van Christus leren verstaan, zoals die tot ons komt in het geheel van de Schrift.

Gebruik uw gezonde verstand. Het verstand, verlicht door de Geest, is een goede gids, ook als het gaat om het verstaan van Gods Woord. Het gezamenlijk gezond verstand van een gewone bijbelstudiegroep levert vaak een uitstekende her­meneutiek op. Een geest die is vol­gestopt met dogma’s kan een obsta­kel vormen voor wat de Bijbel in feite te zeggen heeft.

Besef dat het lezen van de Schrift het karakter heeft van een dialoog. Het is belangrijk dat we altijd vra­gen; ‘Wat zegt God tegen mij?’ Tegelijkertijd vraagt de tekst ons voortdurend: ‘Zou je denken of je gedrag op dit punt niet eens veran­deren?’ Dat betekent dat de Bijbel een gevaarlijk boek is. Pas op!” De vraag, die we aan het begin van dit artikel stelden, of de Bijbel nog toekomst heeft, valt dus op duidelij­ke wijze te beantwoorden: Ja… als we tenminste, onder leiding en inspiratie van Gods Geest, ingaan op wat ons wordt aangereikt, als we er iets mee doen, als we doen wat van ons gevraagd wordt. Dan ontdekken en ervaren we hoe God ons in Christus onvoorstelbaar rijk en gelukkig heeft gemaakt.

Geloof en gehoorzaamheid zijn de sleutels die we daarbij mogen hante­ren. Dat ligt niet als een soort wet of last op ons, maar Gods liefde en goedheid bewerken in en door ons de totale omvorming naar het beeld van Christus, zodat we ten volle openbaar worden als werkelijke ver­tegenwoordigers van Gods Koninkrijk.

Christelijke normen zonder God

Bovenstaande merkwaardige kop lazen we als opschrift van een artikel in het NRC-Handelsblad. Het blad schrijft: ‘Ruim een derde van de leerlingen op protestants-christelijke scholen heeft volgens de schooldi­recteuren geen christelijke achter­grond. Op school wordt nog altijd gebeden, maar ‘waarheidsvragen’ zijn inmiddels vervangen door ‘belevingsmomenten’. Ook ouders wor­stelen: zijn we nu christelijk of niet?”

Vervolgens wordt het verhaal vertelt van een familie uit een

Amersfoortse nieuwbouwwijk, dat we verder zonder commentaar door­geven. Zij stuurden hun kinderen naar een protestants-christelijke basisschool, hoewel ze zelf niet christelijk zijn. De moeder zegt: “Ik geloof niet in God. Wel in wat ik ‘de loop der dingen’ noem. En ik geloof dat Jezus bestaan heeft, als een soort goeroe, Maar dat hij naar de hemel ging, nee”.

De vader vertelt dat hij toen hij zijn vrouw leerde kennen, de kerk is uit­gestapt omdat ze hem dwongen te kiezen. Ze hebben het goed ver­bruid. Ik geloof nog wel dat er iets is, iets dat je gerust God mag noe­men”.

Waarom dan toch deze schoolkeuze? De moeder: “Wat me meteen beviel aan de school was dat ze een gras­dak en zonnepanelen hadden. Daar zijn ze heel bewust mee bezig. Gods aarde waar je zuinig op moet zijn. Laat ik het daar nou helemaal mee eens zijn. Behalve dat van God dan”. De vader: “Het is niet dat ik wil dat hij christelijk wordt opgevoed. Wel dat hij die normen en waarden mee­krijgt. Ik wil dat mijn zoon onder­scheid leert maken tussen goed en kwaad”.

De moeder maakt verder nog de opmerking dat de Bijbelverhalen die op school vertelt worden “staan, daar kun je normen en waarden op ijken”.

In het verdere gesprek met de ver­slaggever vertellen ze dat ze ‘los van God’ niet goedvinden, maar al te zwaar misschien nog erger. De vader ondervond in zijn jeugd hoe erg de christelijke wereld kan knellen. Hij schudde het van zich af, maar liet niet alles los: “Bepaalde dingen vind ik waardevol, andere weer niet.

Zolang ik het zelf maar mag uitma­ken, als het wordt opgelegd is het foute boel”.

Aan het slot van het artikel vertelt de moeder: “Ik moest vreselijk lachen toen mijn zoontje de eerste keer zin­gend over de Here thuiskwam. Ik weet nog van mezelf en mijn zus, we hielden niet op met zingen: ‘Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand…’ We von­den het heerlijk, fantastisch. En met mij is het ook goed gekomen. Het blijven abstracte begrippen voor die kinderen. Hij zingt over Jezus net als over Pinkeltje.

“Wie was Jezus, weet je dat?” Het zoontje: “Nou die is al groot, maar die is dood. Door soldaten. We maken heel leuke dingetjes en zo, en dan uitknippen.

Verder weet ik het niet”.

De vader tenslotte: “Maar als hij thuiskomt om ons te bekeren, dan gaat hij er af”.

De ontdekking van het echte leven

Er gaat vrijwel geen dag voorbij of wij worden via de media wel op een of andere wijze geconfronteerd met nieuwe wetenschappelijke ontdek­kingen op het gebied van het leven. Het klonen van menselijke embryo’s bijvoorbeeld blijft een hot item, maar vooral ten aanzien van het leven op andere planeten, en hoe we ons dat voor moeten stellen, volgt het ene bericht het andere op.

Zo schrijft NRC-Handelsblad onder de kop ‘Hoop op leven’ over de recente ontwikkelingen betreffende de planeet Mars: ‘Nadat het leven op Mars zo dood als een pier was ver­klaard lijken er nu opeens weer aan­wijzingen te zijn dat in een ver ver­leden de Rode Planeet bacteriën heeft gekend. Amerikaanse onder­zoekers hebben het vermoeden uit­gesproken dat veel van de zoge­noemde magnetiet-kristallen die in de meteoriet (bedoeld wordt de befaamde Mars-meteoriet ALH84001) zijn gevonden langs biologische weg zijn ontstaan. In vorm, chemische samenstelling, magnetische eigenschappen en kris­talstructuur lijken ze als twee drup­pels water op magnetiet-kristallen die op aarde uitsluitend bekend zijn van bacteriën.

De eerder genoemde ALH84001 is een meteoriet ter grootte van een flinke aardappel die in 1984 op het ijs bij de Allan Hills op de Zuidpool is gevonden. Isotopen-analyse aan gasinsluitsels in de meteoriet bewees in 1993 dat de steen van Mars afkomstig is, zoals dat eerder van een aantal andere meteorieten was aangetoond. De Marslanders Viking 1 en 2 hadden in 1976 de Mars-atmosfeer rechtstreeks kunnen bemonsteren”.

Fossiele levensvormen

Een ander bericht vermeldt dat in een steen uit de ruimte, die ruim dertig jaar geleden neerkwam in Australië, fossiele levensvormen zijn aangetroffen die op aarde bacteriën lijken. Een onderzoeker van de NASA heeft dit bevestigd. De steen, die -net als de planeten in het zonnestelsel- ongeveer 4,6 mil­jard jaar oud zou zijn, heeft waarschijnlijk 800.00 jaar door het zonnestelsel gezworven voor hij in 1969 neerstortte bij de stad Murchison in de Australische staat Victoria.

Mogelijk is hij afkomstig van een planetoïde of van een komeet. Maar dan komt er weer een ander bericht dat de vondst van de van Mars afkomstige steen nog omstre­den is. Dit zegt het hoofd van de afdeling astrobiologie, professor Hoover. “De vondst zou er ook op kunnen wijzen dat het aardse leven vanuit de ruimte op onze planeet werd ‘geïmporteerd’. In dat geval is het verklaarbaar dat de gevonden fossieltjes erg lijken op wat elders op aarde wordt aangetroffen.

Ook zou het kunnen zijn dat leven op aarde is ontstaan, en door een inslag in de ruimte is beland om later weer op onze planeet terug te keren”.

Zo blijft men in wetenschappelijke kring maar bezig om te proberen het ‘geheim van het leven’ te ontdek­ken, terwijl men totaal voorbij gaat aan het feit dat God de Schepper is van alle leven. Nu kan men uiteraard ook niet anders verwachten, want zolang een mens het echte leven in Christus niet heeft ontdekt, is hij zoekende en probeert op uitsluitende verstandelijke wijze een antwoord te vinden voor zijn bestaan. Daarbij kullen er, door de toenemende groei m kennis en inzicht, steeds nieuwe ontdekkingen worden gedaan, die eerdere ontdekkingen aanvullen of weer ongedaan maken.

De nieuwe wereld

Alleen wanneer de mens de factor ‘geloof’ ontdekt, ontstaat er een geheel nieuwe situatie. Zonder geloof is het onmogelijk Gods wereld binnen te komen. En die wereld is een geestelijke wereld. Door te geloven dat God de mens geschapen heeft naar Zijn beeld en gelijkenis gaat er een geheel nieuwe wereld open. We komen als het ware in een andere dimensie terecht, die

ineens alles in een ander licht plaatst. Dan gaan we ook ontdekken dat de mens onder invloed van de gevallen engel Lucifer is geraakt en daardoor sterfelijk is geworden, dat wil zeggen niet meer in staat is te leven volgens goddelijke normen. Het goddelijke in hem is aangetast, beschadigd en geheel of gedeeltelijk verdrongen door de invloed uit de verkeerde bron.

Maar dit is geen situatie die God tolereert. Niet Satan met zijn nega­tieve invloed bepaalt uiteindelijk ons leven. God, wiens primaire eigen­schap ‘liefde’ is, toont hoe Hij de beschadigde schepping niet aan zijn lot overlaat. Hij doet dit niet op geheimzinnige wijze buiten de mens om. Dat begon met het ‘inschakelen’ van zijn eigen Zoon, Jezus, die een volkomen verlossings­werk aan het kruis van Golgotha tot stand bracht door het offer van Zijn leven te brengen, maar omdat het echte leven in Hem was had de dood niet het laatste woord, maar ver­scheen Hij op Paasmorgen als de grote Overwinnaar.

Tijdens zijn periode als mens op aarde was Zijn leven één groot voor­beeld om na te volgen. Daarom vol­gen wij Jezus, de ‘eerste nieuwe mens’, en proberen door woord en daad openbaar te maken wat het betekent een nieuwe schepping in Hem te zijn. Zo wekken wij anderen op Hem te aanvaarden om zo ook het echte leven te gaan ontdekken. Wetenschapsmensen zullen onge­twijfeld opmerken: ‘Jullie geloven dat allemaal, maar wie bewijst mij dat het waar is?’ Het antwoord heb­ben we in ons. Wij zijn het bewijs! Het is Gods Geest die in ons is en ons bewust heeft gemaakt dat we nieuwe scheppingen in Christus zijn en het eeuwige leven in ons is. Dat is de realiteit van het echte leven, waarvan wij hopen dat velen dat gaan ontdekken en dan met ons kunnen zeggen: ‘Wat ben ik blij dat ik het echte leven heb gevonden!’.

Van welvaart naar crisis?

“Momenteel deinen we met z’n allen mee op een enorme welvaartsgolf.

Hoger dan ooit torenen we boven de maatschappelijke zee uit. En wat doen we? We klagen steen en been, zoals onlangs uit een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau bleek.

Financieel hadden we het nog nooit zo goed. Maar we zien de toekomst somber in. We tobben en maken ons zorgen om onze gezondheid. Is mis­schien toch het besef tot ons doorge­drongen dat al die rijkdom ons gees­telijk alleen maar armer heeft gemaakt? En dat geluk inderdaad niet te koop is?”

Dat schrijft Rob Hoogland in zijn column in De Telegraaf. Onder de kop ‘Klagen’ merkt hij verder op dat we ‘een door en door verwend volk­je’ zijn geworden: “We willen alle­maal een tweede huis, een derde auto en een vierde partner. En vakantie: minstens driemaal per jaar, waarvan minimaal één keer intercontinentaal. En toch zijn we onte­vreden met ons bestaan.

Niets deugt, alles is verkeerd. Het leven beschouwen we als zinloos en doelloos, volgens dat onderzoek. En aan werkdruk vrezen we ten onder te gaan. Dat had mijn opa eens moeten horen. Zestig uur per week zwaar werk, die man. En in het weekend kelnerde hij nog bij.

We moeten ons te pletter schamen”, merkt Hoogland op, die zijn, ten dele ironisch bedoelde, column afsluit: “En het mooie is: van dege­nen die echt hard werken gaf 27 pro­cent aan ‘erg gelukkig’ te zijn, terwijl van de personen die dat zelden of nooit doen slechts 20 procent hun gemoedstoestand als zodanig omschreef.

Ophouden met zeuren dus, landge­noten. Gewoon aan de slag, want van werken is nog nooit iemand doodgegaan. Uitspraak van diezelfde opa”.

Komt er verandering?

Natuurlijk kunnen we als christenen onze schouders ophalen over een dergelijk stukje en denken (of zeg­gen) dat we dankbaar en blij mogen zijn dat we in een welvaartstijd leven. En dat we vanwege de mate­riële zegen waar we mee te maken hebben, veel kunnen doen om de nood van anderen te lenigen, zowel geestelijk als materieel.

Dat is waar, maar in hoeverre blijven we ‘besmet’ van negatieve invloeden die deze tijd met zich meebrengt? Ieder behoort zichzelf op dat punt kritisch te onderzoeken en dan even­tueel correcties aan te brengen.

Laten we ook in deze welvaartstijd zorgen dat ons geloof geen theoreti­sche aangelegenheid is, maar prak­tisch beleefd wordt in het gewone leven van elke dag.

Hoogland meent dat een teruggang van de economie een louterende werking zou kunnen hebben. In het­zelfde blad lazen we in een interview met Hans van Breukhoven, de bekende eigenaar van een groot aan­tal platenwinkels, dat de houding van de gemiddelde Nederlander hem zorgen baart: “Die denkt dat het economisch goed blijft gaan, ter­wijl er een teruggang op komst is”. Hoe het ook zij, als christenen hoe­ven we ons daar geen zorgen over te maken, maar behoren we wel realis­tisch genoeg te zijn om onder ogen te zien dat dit niet denkbeeldig is, ja zelfs waarschijnlijk. In de wereldge­schiedenis hebben goede en slechte tijden altijd nog elkaar afgewisseld, en dat zal voorlopig ook zo blijven. Temidden van dit alles bevind zich echter de werkelijke gemeente van Christus. En allen die de zekerheid in hun hart hebben daartoe te beho­ren, ongeacht welk kerkelijk of ander etiket men verder ook draagt, hebben als taak en opdracht het licht dat Christus in hen heeft ontstoken, volop te laten schijnen in de duister­nis van de door Satan aangetaste schepping.

Dan is het niet belangrijk of we in een welvaartstijd leven of te maken krijgen met een economische crisis. Onder alle omstandigheden mogen we immers ons vertrouwen stellen op de levende God, die een onvoor­waardelijk vertrouwen in ons heeft gesteld. Dat heeft zijn Zoon, Jezus Christus, op een volkomen wijze tot openbaring gebracht. En als we ons vertrouwen op Hem hebben gesteld, zullen we nooit beschaamd uitko­men want Hij zal ons temidden van alle omstandigheden altijd nabij zijn. Denk aan de woorden van Jezus: “Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld”.

 

 

Korte gedachten door Gert Jan Doornink

Menselijk boek

Hoe komt het dat bepaalde Bijbelteksten soms zo tegen­strijdig zijn en het lijkt of ze elkaar tegenspreken? Dat komt omdat de Bijbel een ‘menselijk boek’ is, dat wil zeggen: de Bijbelboeken en brieven zijn geschreven door mensen zoals u en ik. gewone mensen, maar gelovend in de levende God. Jacobus schrijft bijvoorbeeld over de profeet Elia: ‘Elia was slechts een mens zoals wij…” Jakobus 5 vers 17 (Jak. 05:17).

Geen theorie

Het feit dat de Bijbel geschreven werd door gewone men­sen, maakt het boek juist zo boeiend, belangrijk en inspirerend. Het staat zo dicht bij ons. Daarom moeten we oppassen dat we de Bijbel niet tot een afstandelijk boek maken. Uitdrukkingen als ‘de Bijbel is Gods Woord’ kunnen de Bijbel doen overkomen als een boek dat ver van ons afstaat. Al bedoelen we dat natuurlijk goed, maar onbewust kunnen we de Bijbel dan maken tot een theoretisch boek dat niet praktisch beleefd kan worden. Terwijl het juist Gods bedoeling is dat we zodanig leren uit alles dat we in de Bijbel tegenko­men, dat in het leven van alle dag we meer en meer tot openbaring komen als nieuwe scheppingen in Christus.

Gedachten

Als gewone gelovigen weten wij dat we soms eigen gedach­ten doorgeven en soms gedachten die geïnspireerd worden door Gods Geest. Natuurlijk komt datgene wat we denken, naarmate we geestelijk groeien, meer en meer onder de controle te staan van de Geest van God. Daarom is geestelijke groei ook zo belangrijk. Daardoor leren we meer en meer onderscheiden waarop het werkelijk aankomt en wat uit de goede- dan wel verkeerde bron afkomstig is.

Godsgeschenk

Het feit dat we ‘eigen gedachten’ produceren mogen we rustig beschouwen als één van de grootste geschenken die God ons heeft gegeven. Hij heeft ons geschapen met een vrije wil en creativiteit in ons gelegd. En de creativiteit die in ons is mogen we, onder inspiratie van Gods Geest, tot ontwikkeling brengen.

Fundamentalisme – Een fundamentalist is iemand die vergeten is, of niet door heeft, waarom het bij een gezonde geloofsopbouw vanuit het funda­ment (Jezus Christus) werkelijk gaat. Een star en ondoordacht vasthouden aan bepaalde leerstellingen die alleen theoretische waarde hebben, is daar­van het kenmerk. Daarom is fundamentalisme alleen acceptabel als het een geestelijk fundamentalisme is, dat wil zeggen als we de Bijbel geestelijk verstaan en daarnaar handelen. God geeft ons verstand, wijsheid, inzicht en kennis, waardoor dit mogelijk is. Gods Geest schakelt ons niet uit, dat gebeurt bij een ‘dogmatisch fundamentalisme’, maar Gods Geest schakelt ons in, en dat gebeurt bij een ‘geestelijk fundamentalisme’.

 

Droom of werkelijkheid? door Jan H. Weerd

Als klein kind droom je soms van wat je later wilt worden. De één droomt ervan om profvoetballer te worden, de ander fotomodel of zelfs misschien wel zendingsarts. Soms blijft het bij een droom. Maar voor sommigen wordt de droom werkelijkheid.

Jozua had als jonge man ook een droom. Er zou een moment komen dat hij het beloofde land zou bin­nengaan, samen met de andere Israëlieten. Maar wanneer zou het aan gebeuren en hoe? Jozua had de ellende in Egypte meegemaakt.

Eigenlijk kon hij het niet aanzien, dat zijn ouders en zijn volk zo afge­beuld en vernederd werden. Zijn ouders hadden hem opgevoed vol­gens de Joodse wetten en tradities. Vaak hadden ze hem verteld van Abraham, Izaäk en Jacob. En van het verbond dat God met zijn volk had gesloten. En dat het volk Israël ontelbaar groot zou worden.

Vaak had Jozua hieraan gedacht. En in Jozua’s hart was het geloof gegroeid dat God zijn plannen zou uitvoeren. Jozua had gezien hoe God zijn volk uit Egypte en door de Rode ^se had geleid. Ook had hij midden in de woestijn meegemaakt, dat de heerlijkheid des Heren de tent der samenkomst had vervuld. Jozua was er rotsvast van overtuigd dat God zijn volk zou leiden en met hen zou zijn! Misschien was het wel daarom dat God hem samen met Kaleb en andere verspieders aanwees om het beloofde land te gaan verspieden. Voor Jozua was deze onderneming het begin van de bevestiging van wat God met Israël van plan was. Over deze Jozua lezen we ook nog dat hij vervuld was me{ Gods Geest.

Zoals bij Jozua kan het soms met ons gaan. We dromen over veel din­gen. Over een goede baan, trouwen, kinderen krijgen, een mooi huis, enz. In geestelijk opzicht dromen we er misschien van om het beloof­de land binnen te mogen gaan. We horen en lezen er veel over. Dat wekt bij ons een verlangen op. Sommigen hebben het voorrecht het aardse Israël te kunnen bezoeken, een prachtig land, vol afwisseling en bij­zondere mensen en zeker het bezoe­ken waard. Je kunt er helemaal van onder de indruk raken…

Maar als we eerlijk voor onszelf zijn, zoeken we in ons hart toch naar een ervaring die veel dieper gaat: het betreden van het geestelijk Koninkrijk van God. Het is niet voor niets dat Jezus zegt: “Zoekt de din­gen die boven zijn, niet de dingen die op de aarde zijn”. Jezus wist waarom het ging.

Gelukkig ervaren we ook nu al momenten dat we iets van Gods grootheid ervaren. En als we dicht bij Jezus leven en met Hem de berg opgaan (zoals Mozes de berg Horeb beklom), dan zal ons geloof en ver­trouwen alleen maar meer groeien en versterkt worden.

Als Jozua, als opvolger van Mozes, aan het begin van een nieuwe uitda­ging staat en op het punt is de rivier de Jordaan over te steken, om het beloofde land in te nemen, spreekt God tegen hem enkele zeer belang­rijke woorden: “Ik zal met u zijn!”. Dit zijn woorden die diep in het hart van Jozua doorklinken.

Ook voor ons kunnen deze woorden zeer veel gaan betekenen. Eigenlijk spreekt God deze woorden ook tegen ons. De naam Jozua betekent ‘Jahweh is mijn hulp’. En daar gaat het nu precies om! God wil voor ons een Trooster zijn en ook onze Krachtbron, onze Herder, onze  Zaligmaker, onze Hersteller.

Hij laat ons nooit in de steek, al zijn we soms van mening dat de omstan­digheden ons teveel worden. God ziet evenwel over ons menselijk bestaan heen en spreekt vanuit zijn Koninkrijk tot ons. Hij is de God van het eeuwige leven. Hij roept ons op heel dicht bij Hem te leven. Hij wil dat we zijn woorden hooghouden en erover spreken, over zingen, ze voor­leven. Jezus zegt in het Nieuwe Testament: “Ik zal je niet als wezen achterlaten. Als mijn Geest in je is, dan kun je het aan en zul je ervaren dat je niet alleen bent”. Hij zal je te binnen brengen en geven wat je nodig hebt!

Het volk Israël had voldoende mee­genomen vanuit Egypte, buitge­maakt op de Egyptenaren. En in de woestijn hadden ze voldoende te eten en te drinken, omdat God voor hen zorgde.

Dat hebben ook wij nodig! Want ook wij gaan soms door een diep dal, een Egypte. We mogen erop vertrou­wen dat God ook ons eruit zal lei­den. Misschien gaan ook wij dan wel eerst door een woestijnperiode heen. Maar dan geldt ook voor ons dat God in de woestijn zichzelf aan ons wil openbaren en ons wil helpen, zoals Hij dat deed met zijn volk. Hij wil dat wij het beloofde land gaan innemen en dat we erop vertrouwen dat Hij voor ons zorgt.

Dan zal blijken hoe groot ons geloof en vertrouwen in God is. Hoe groot onze voorraden zijn die we uit de hand van de Heer hebben ontvan­gen. Hoeveel we veroverd en hebben buitgemaakt.

Eén ding is echter zeker: we hoeven nooit alleen te gaan en alleen te strij­den. Hij is altijd bij ons, met ons en zelfs in ons!

 

Gouden appelen op zilveren schalen door Ada karts

 

 

 

 

“Een woord, in juiste vorm gespro­ken, is als gouden appelen op zilveren schalen” Spreuken 25 vers 11 (Spr. 25:11).

Welke woord uit de Bijbel het ook betreft, het heeft niet automatisch ‘de juiste vorm’. Al kunnen we Bijbelwoorden letterlijk citeren, dat wil nog niet zeggen dat alles ermee gezegd is. Stel je voor, we zouden dan het Oude- en Nieuwe Testament kunnen hanteren, zonder dat de Geest van Christus eraan te pas kwam. Dat levert een scheefgetrok­ken woord op, al was het ‘schallend koper’.

Hoe wordt het nu ‘gouden appelen op zilveren schalen?’ Hoe krijgt een Bijbelwoord z’n juiste vorm? Wie kan het weer rechttrekken?

De komst van Jezus Christus heeft voorgoed alles rechtgetrokken. Zijn komst was begonnen met Zijn zicht­baar aanwezig zijn op aarde. Maar in Zijn wederkomen in Géést ligt de voltooiing van Zijn komst. Hij is in Geest wedergekomen om Zijn Lichaam, de Gemeente, naar de Geest op te wekken opdat de Gemeente de Bijbelwoorden in de juiste vorm zou kunnen zien. Dat betekent een omwenteling in de geloofswereld omdat de Bijbel anders, in Geest, gelezen gaat wor­den.

Johannes zag het gebeuren. Hij zag dat door de komst van Jezus ‘ de aarde en de hemel vluchtten” Openbaring 20 vers 11 tot en met Openbaring 21 vers 18 (Openb. 20:11-21:18). Welke aarde en hemel? De éérste aarde en hemel! Dat is een ingrijpend gebeuren; zó ingrijpend dat de Bijbelboeken erdoor opengaan en degenen die Zijn stem daarin horen, staan op in Zijn onderwijzing en hebben daar­door leven in zichzelf Johannes 5 vers 24 tot en met 26 (Joh. 05:24-26). Nu kan ieder Woord de juiste vorm, het gééstelijke aanzien krijgen. De ‘nieuwe hemel en aarde’ zijn daar­door zichtbaar geworden.

In dit proces voleindigt Jezus Christus Zijn gemeente. Hier is Zijn spreken in de Gemeente uiteindelijk op uit gelopen. Dit is Zijn eind­onderwijs.

De Geest van Christus, werkende in de profeten van het Oude Verbond, heeft ons al in Zijn eindonderwijs zien ‘zitten’ 1 Petrus 1 vers 3 tot en met 12 (1 Petr. 01:03-12). De pro­feet Zacharia heeft ons daarbij zelfs ‘oud’ zien worden Zacharia 8 vers 4 en 5 (Zach. 08:04-05)!

Ontwikkeling en overdracht

“Er zullen weer oude mannen en vrouwen op de pleinen van Jeruzalem zitten…” Terwijl we dit lezen wordt de grond van ons hart weer heerlijk verhoogd. We zien bij het lezen van het woord ‘Jeruzalem’ meteen af van het zichtbare, oudtes­tamentische Jeruzalem. Onze gedachten zijn en worden opgetrok­ken in het geestelijke, hemelse Jeruzalem. Daar, in overvloed van God en Jezus (Geest en Woord) is de Gemeente ‘oud’ geworden. Dat wil zeggen dat ze door alle ontwikkelin­gen heen, steeds een beetje wijzer is geworden.

Bij elke positiebepaling omwille van het Woord, verdween er weer een stukje oude, eerste ‘hemel en aarde’. Ze heeft het niet na enkele vernieuwende belevenissen vroegtijdig laten afweten Jesaja 65 vers 17 tot en met 25 (Jes. 65:17-25). Integendeel, “Hij heeft de eeuw in hun hart gelegd” en “zij kunnen niet meer sterven” Prediker 3 vers 11; Lucas 20 vers 27 tot en met 40 (Pred. 03:11; Luc. 20:27-40). Nu is de Gemeente op heel goede leeftijd gekomen, de leeftijd van de geestelijke rijpheid. Dat is het ‘goede einde’ dat ze heeft verkregen. Dat is het einde dat ze ook heeft nagejaagd. Hierin ligt tevens de goede over­dracht aan het nageslacht.

Ze ‘zitten’! Ja, want zijn ze niet de sabbatsrust van Christus (7e dag) binnengegaan?! Hebreeën 4 vers 8 tot en met 13 (Heb. 04:08-13). En zijn ze niet heerlijk geestelijk ‘besneden’ (8e dag) om nu Zijn eindonderwijs te kunnen verstaan?! Lucas 2 vers 21; Kolossenzen 2 vers 11 tot en met 15 (Luc. 02:21; Kol. 02:11-15).

Eindonderwijs

“… ieder met een stok in de hand vanwege zijn hoge leeftijd”.

Om aan deze woorden de juiste vorm te geven, letten we op wat Jakob doet aan het einde van zijn leven. Met een ‘goede leesbril’ op lezen we over hem in Hebreeën 11 vers 21 (Heb. 11:21): “Door het geloof heeft Jakob bij zijn sterven ieder der zonen van Jozef gezegend en hij heeft aangebe­den, leunende op het uiteinde van zijn staf”.

Jakob steunt in zijn eindtijd op het uiteinde van zijn staf, op het hoogte­punt van alles wat in zijn leven met God uiteindelijk tot rijpheid is uitge­groeid. In dat ‘uiteindelijke’ is het Woord weer rechtgetrokken van de scheefgroei die het door mensen­handen heeft opgelopen.

Zo heeft ook de Gemeente haar door de Geest van Christus rechtgetrok­ken onderwijs ontvangen. Op haar rijpe leeftijd is dit haar stok en staf. In haar gaan is het spreken van Jezus vanuit de geopende boeken haar ondersteuning. Het is door God bewaard om in betrouwbare handen van de volgende generatie te worden overgedragen.

Datgene wat ieder in Christus ont­vangen heeft, wordt door dit eindon­derwijs tot krachtige ontwikkeling gebracht. Ieder van de zonen van Jakob werd door hem met een eigen zegen gezegend Genesis 49 vers 28 (Gen. 49:28). Dit gebeurde ‘bij zijn sterven’. Des te krachtiger is het eindonderwijs van (de gemeente van) Hem die is gestorven én opgestaan.

Die ‘stok’ is gedrenkt in de Geest van het Woord, als in honing. Toen Jonathan de punt (Statenvert. “het einde”) van zijn stok in een honing­raat had gedoopt, werden zijn ogen verlicht 1 Samuel 14 vers 27 tot en met 30a; Matteüs 6 vers 22 (1 Sam. 14:27-30; Matt. 06:22). Dat was zijn eigen van God ontvangen zegen. Verlichte ogen is het behoud voor het Woord in juiste vorm. En dat is ook het behoud voor het Lichaam van Christus. Daar is de Gemeente goed oud, stokoud bij geworden. Niet verjaard maar bejaard, dragende de zegen van al haar jaren in Hem.

Gered en behouden

“Ook zullen de pleinen der stad vol zijn van jongens en meisjes die daar spelen”.

Hier is een goed samenzijn van jong en oud. De opgroeiende generatie zal zelf tot een volwassen nadenken komen. En, nader toeziende op ons geloofs reilen en -zeilen, zal de vol­gende generatie zich afvragen: “Wat betekent deze dienst van u” Exodus 12 vers 26 (Ex. 12:26)?

Onder het Oude Verbond had God het antwoord op deze vraag al in de mond van Zijn volk gelegd. In gehoorzaamheid daaraan kon het antwoord letterlijk meegedeeld wor­den.

Welk antwoord kan de Gemeente van het Nieuwe Verbond geven? Hoe ziet haar overdracht van geestelijke zaken eruit? Wat is de inhoud van haar dienst aan God en Jezus? Wat onze dienst betekent? Jezus Christus is ‘in de vervulling van de Geest’ wedergekomen. Toen Hij langs onze geloofshuizen kwam met Zijn eindonderwijs, was het met de verderver afgelopen. De strijd tegen hem pakken we dan ook niet meer op.

Het Woord dat geschreven staat in 1 Korinthe 15 vers 54 (1 Kor. 15:54), is werkelijkheid geworden: De dood (= de verderver = de satan = de zonde = de stok die met letters de opstanding en verdere ontwikkeling neersloeg, Jesaja 10 vers 5 tot en met 10 (Jes. 10:05-20) is verzwolgen in de overwinning van het eindonderwijs. Zó is het geloofs­huis, de Gemeente, na gered te zijn, óók behouden!

Voor het oog van de Gemeente ligt het Woord weer ‘als gouden appelen op zilveren schalen’.  

 

Bedieningen in de gemeente door Jildert de Boer

 

Het is niet de eerste keer dat wij in Levend Geloof schrijven over de ver­schillende bedieningen in de gemeen­te. Het zal ongetwijfeld ook niet de laatste keer zijn. Het onderwerp is dermate belangrijk, zeker bij het tot­ stand komen van de werkelijke gemeente van Christus, dat wij ook in deze Bijbelstudie weer een aantal aspecten willen belichten, (-red.).

“En Hij heeft zowel apostelen als profe­ten gegeven, zowel evangelisten als her­ders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus”

Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12).

Verschillende bedieningen

Waarom gelooft men in het alge­meen zo weinig in apostelen en pro­feten ook in deze tijd? Staat er ergens dat God deze bedieningen heeft teruggenomen?

Het is wel zonneklaar dat naast de twaalven en Paulus ook anderen worden aangeduid als apostel in het Nieuwe Testament. Het woord ‘apos­tel’ betekent ‘gezondene’ of ‘afge­vaardigde’ (zo wordt het soms ver­taald.

Jezus zelf wordt zo genoemd Hebreeën 3 vers 1 (Heb. 03:01). Verder Jacobus Galaten 1 vers 19 (Gal. 01:19), Barnabas Handelingen 14 vers 14 (Hand. 14:14), Andronikus en Junias Romeinen 16 vers 7 (Rom. 16:07), Epafroditus Filippenzen 2 vers 25 (Filip. 02:25), Titus en anderen 2 Korinthe 8 vers 16 tot en met 18; (2 Kor. 08:16-18, 22-23), Silvanus (Silas) en Timotheüs 1 Thessalonicenzen 1 vers 1; 1 Thessalonicenzen 2 vers 6 (1 Thess. 1:1; 2:6).

Over nieuwtestamentische profeten kan men lezen in Handelingen 11 vers 27 en 28; Handelingen 13 vers 1 en 2; Handelingen 15 vers 32; Handelingen 21 vers 10; 1 Korinthe 14 vers 29.

(Hand. 11:27-28; Hand. 13:01-02; Hand. 15:32; Hand. 21:10; 1 Kor. 14:29). Profeten zijn nog steeds broodnodig in de gemeenten.

In Handelingen 8 zien we Filippus aan het werk met zijn evangeliepre­diking, zowel tijdens de opwekking in de stad Samaria als ook door de leiding van God op een eenzame weg met een enkeling, de kamerling uit Morenland. Handelingen 21 vers 8 (Hand. 21:08) noemt hem: Filippus de evangelist. Paulus schrijft aan Timotheüs: “doe het werk van een evangelist” 1 Timoteüs 4 vers 5 (1 Tim. 04:05). De bediening van evan­gelist is voluit actueel in onze dagen. Deze zal ook niet schromen om mensen te dopen Handelingen 8 vers 12; Handelingen 8 vers 38 (Hand. 08:12; Hand. 08:38). Tenslotte worden de herders en leraars vermeld. Deze verslijt men in de protestants-kerkelijke traditie voor ‘dominees’. Alleen deze mogen -wat men noemt- alle ‘ambtelijke handelingen’ verrichten. Op grond waarvan? Vanwege opleiding en stu­die en kerkordelijke bepalingen die wezensvreemd aan de Schrift zijn. Hier heerst een rijstebrij van mense­lijke inzettingen over Gods Woord!

Alleen God stelt aan

Iemand wordt geen herder door studie, door aanstelling met salaris of iets dergelijks. Door Gods wer­kingen in hem kan iemand zorg voor de zielen aan de dag leggen en opgroeien tot een herder. Dit zien en bemerken degenen die zijn vrijwilli­ge, onbaatzuchtige dienst ervaren. Hij wil geen huurling zijn met een vast loon, maar de schapen gaan hem ter harte! Hier is geen sprake van menselijk beroep, maar van god­delijke roeping!

Leraar in een gemeente wordt men evenmin door menselijke opleiding of welsprekendheid. Deze bediening is een kwestie van ontwikkeling, van’ geestelijke rijping, van geestelijk inzicht in het Woord en van wijsheid op grond van leven Gods. Daar gaat tijd overheen Hebreeën 5 vers 12 (Heb. 05:12).

 

 

Niet iemands spreektalent of maatschappelijke positie maakt hem geschikt om de gemeente te dienen als leraar. Het gaat om geestelijke inhoud!

God stelt aan in bedieningen 1 Korinthe 12 vers 28 (1 Kor. 12:28). Het is niet vanwege mensen, noch door een mens Galaten 1 vers 1 (Gal. 01:01).

Paulus schrijft: “Indien ik nog men­sen trachtte te behagen, zou ik geen dienstknecht van Christus zijn” Galaten 1 vers 10b (Gal. 01:10b).

Het gaat er dus alleen maar om in ootmoed voor Gods aangezicht te dienen en zo een dienstknecht van Christus te zijn. Dit staat los van ‘prachtig preken’ en allerlei beschou­wende analyses, maar hier is de essentie om met betoon van geest en kracht van God het getuigenis van God te komen brengen 1 Korinthe 2 vers 1 tot en met 5 (1 Kor. 02:01-05). Dan krijgen de gemeenteleden wer­kelijk voedsel voor de inwendige mens en hulp voor hun dagelijks leven!

Oudsten in geest en waarheid

Wat betreft het oudste zijn: een oud­ste heeft niets te maken met meer­derheid van stemmen of met vier jaar aantreden en weer aftreden. Evenmin met heerschappij voeren over de kudde, maar wél met een voorbeeld zijn voor de kudde 1 Petrus 5 vers 2 en 3 (1 Petr. 05:02-03). Het vergt een dienend en onberispelijk leven, om als Paulus te kunnen zeggen: “Wordt mijn navol­gers, gelijk ik Christus navolg” 1 Korinthe 11 vers 1; zie ook 1 Korinthe 4 vers 16; Filippenzen 3 vers 17; 1 Thessalonicenzen 1 vers 6 (1 Kor. 11:01; 1 Kor. 04:16; Filip. 03:17; 1 Thess. 01:06).

Let op de voorwaarden waaraan een oudste dient te voldoen 1 Timoteus 3 vers 2 tot en met 7; Titus 1 vers 5 tot en met 9 (1 Tim. 03:02-07; Tit. 01:05-09). Deze lijsten met karakter­eigenschappen zijn niet kinderach­tig en we willen de normen die het Woord hanteert niet omlaag schroe­ven.

Titus zag op Kreta uit naar degenen die het meest geestelijk waren en vertrouwen hadden onder de broe­ders. Hij keek naar oudsten op de weg van Christus, in leeftijd met hem, volgens Gods werk en de mate van ontwikkeling van goddelijk leven in hen.

Door Gods behandeling en toerus­ting worden wij gevormd. Laat nie­mand zich enige titel aanmeten naar menselijke snit. Matteüs 23 vers 7 tot en met 12 (Matt. 23:07-12).

Een woord dat we wel op alle bedie­ningen kunnen toepassen vinden we in Hebreeën 5 vers 4 (Heb. 05:04): “En niemand matigt zichzelf die waardigheid aan, maar men wordt ertoe geroepen door God”. Een andere belangrijke tekst in dit verband is 2 Korinthe 10 vers 17 en 18 (2 Kor. 10:17-18): “Maar wie roemt, roeme in de Here, want niet wie zichzelf aanbeveelt, doch wie van de Here een aanbeveling ontvangt, heeft de proef doorstaan”.

Niet allen die door mensen als oud­ste betiteld worden, zijn ook in Gods ogen oudsten. De ouderdom zit niet in de kalenderleeftijd, maar in godsvrucht en wijsheid. God is niet uit op vormen en titels die geen wezenlijk, innerlijk leven in zich dragen. Het gaat om oudsten met ‘goddelijke levensinhoud’.

Wie ‘oudste’ geworden is op grond van het zichzelf presenteren en pro­fileren met een menselijke geldings­drang, is dit alleen zogenaamd, niet in geest en waarheid. Een sterk voor­beeld in negatieve zin waren op een gegeven moment de oudsten van Israël: de mannen droegen hun afgoden in het hart Ezechiël 14 vers 1 tot en met 3 (Ez. 14:01-03).

Diakenen of dienaren

Diaken zijn houdt niet in op een speciale plaats vooraan zitten en col­lecteren. Waarom ook dit dure, defti­ge vergriekste woord? Het gaat om helpers (Hand. 6:1-6), die gewoon dienen. Zij zijn bereid om de ande­ren de voeten te wassen in nederig­heid en hebben de harte-instelling om nood te lenigen.

Het heeft niets in zich van aanmati­ging en ambtenarij. God zoekt geen ambtenaren, maar eenvoudig louter toegewijde dienaren! Hij zoekt geen gewichtigdoenerij, maar bewogen harten! Blijkens Handelingen 6 gaat

het om mensen vol van Geest, wijsheid en geloof. Het zijn op de proef gestelde mensen, om daarna – als zij onberispelijk blijken- hun dienst vervullen 1 Timoteüs 3 vers 10 (1 Tim. 03:10). Over zusters in deze dienst willen we twee glasheldere verzen aange­ven. In Romeinen 16 vers 1 (Rom. 16:01) zegt Paulus: “Ik beveel Febe, onze zuster, (tevens) dienares (diakones, Canisius-vert.) der gemeente te Kenchreeën, bij u aan”. In 1 Timotheüs 3 vers 11 (1 Tim. 03:11) lezen we: “Evenzo moeten vrouwen zijn: waar­dig, geen kwaadspreeksters, nuchter, betrouwbaar in alles”. (In veel vertalingen is voor het woord ‘vrouwen’ tussen haakjes ‘(hun)’ ingevoegd, dat niet in de oorspronkelijke tekst staat en waarschijnlijk eerder is bedoeld om de kerkelijke traditie te ondersteunen).

In Filippenzen 1 vers 1 (Filip. 01:01) lezen we over ‘opzieners en diakenen’. We mogen ook zeggen: oudsten en dienaren. Opzieners en oudsten zijn synoniemen Handelingen 20 vers 17; Handelingen 20 vers 28; 1 Timoteüs 3 vers 1 en 2; Titus 1 vers 5; Titus 1 vers 7 (Hand. 20:17, Hand. 20:28; 1 Tim. 3:1-2, Tit. 1:5; Tit. 1:7).

Dienen als gelijkwaardigen

Belangrijk is: “Verricht uw dienst ten volle” 2 Timoteüs 4 vers 5 (2 Tim. 04:05) en “Zorg dat gij de bediening, die gij in de Here aanvaard hebt, ook vervult” Kolossenzen 4 vers 17 (Kol. 04:17).

Het is duidelijk dat bij alle bedienin­gen slechts leven en godsvrucht telt. Menselijk voorkomen, rijzig gestalte, goed kunnen spreken en intellectu­ele capaciteiten dienen in de gemeente van Christus geen enkele doorslaggevende rol te spelen. Hier geldt: “Gij zijt allen broeders” Matteüs 23 vers 8 (Matt. 23:08) en “Wie groot wil wor­den onder u, zal uw dienaar zijn en wie onder u de eerste wil zijn, zal aller slaaf zijn” Markus 10 vers 43 en 44 (Mark. 10:43-44) Het is fijn een broeder onder de broeders te zijn! Zo hadden ook de apostelen en oudsten het: ze groet­ten als broeders de broeders Handelingen 15 vers 23 (Hand. 15:23). Zij hingen niet de ‘bovenbroeders’ of ‘overpriesters’ uit, maar

stelden zich als gelijkwaardigen op. Te mogen ‘samenwerken voor de waarheid’ 3 Johannes 8 (3 Joh. 01:08) is een heerlij­ke zaak. Het is dienstbaar zijn in ware broederschap.

Toerusting tot dienstbetoon

De bedoeling van de bedieningen in Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12) is: “om de heili­gen toe te rusten tot dienstbetoon”, met andere woorden: dat deze ook zelf mee gaan dienen naar Gods werkingen. Dan wordt de gemeente en de opbouw ervan niet een religi­euze, menselijke organisatie, waar kerkordes en menselijke overleverin­gen heersen, terwijl het Woord Gods door al die tradities krachteloos gemaakt wordt Markus 7 vers 8 en 9 en 13 (Mark. 07:08-09; Mark 07:13).

De gemeente groeit en bloeit dan op als een levend organisme door de dienst van AL zijn geledingen, zoals Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16) zo heerlijk vermeldt:

“En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde”.

Ootmoed is de basis

Een ware dienaar van Jezus Christus wordt gekenmerkt door nederigheid. Alleen de ootmoedigen krijgen gena­de 1 Petrus 5 vers 5; Jakobus 4 vers 6

(1 Petr. 05:05; Jak. 04:06). Over hun dienen werkt de zalving van de heili­ge Geest.

Wie is Hij, die zowel apostelen als profeten gegeven heeft, zowel evan­gelisten als herders en leraars? Efeze 4 vers 11 (Ef. 04:11). Dat lezen we eenvoudig in het voorgaande vers 10: “Hij die nedergedaald is…” Ware dienaren volgen Zijn voetstappen, volgen Jezus in Zijn vernedering en zullen te zijner tijd ook verhoogd worden. Alle menselijke grootheid moet hier wijken, al klinkt het nog zo indruk­wekkend en zelfs al is er nog zo’n lange traditie. Gods Woord zegt: “Gij zult u niet rabbi laten noemen, want één is uw Meester en gij zijt allen broeders. En gij zult op aarde nie­mand uw vader noemen, want één is uw Vader, Hij die in de hemelen is. Laat u ook geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus. Maar wie de grootste onder is , zal uw dienaar zijn. Al wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en al wie zich zal vernede­ren, zal verhoogd worden” Matteüs 23 vers 7 tot en met 12 (Matt. 23:07-12).

Allerlei termen in diverse schakerin­gen van de godsdienstige wereld stroken niet met het Woord Gods en passen geenszins in de gemeente van de levende God.

Daarom: overboord met alle mense­lijke dikdoenerij en terug naar het dienen in alle ootmoed! Derhalve: geen full-timers die op grond van theologische, universitaire studie menen herder en leraar te zijn geworden, maar dienaren die beproefd zijn op trouw en die hun dienst kunnen uitoefenen in de nieuwe staat des Geestes. Zij zijn opgeleid door Gods Woord en gelouterd in het dagelijkse leven.

In de levensschool krijgt men open­baring over het Woord en wijsheid. Op de school van de heilige Geest is het hoofdvak ‘overwinning over de zonde’. Wie dit kent en smaakt kan er, vanuit zijn leven tot Gods eer, over spreken en vrijmoedig anderen dienen met Gods Woord. “Want zij die hun dienst goed hebben vervuld, verwerven zich een ereplaats en veel vrijmoedigheid om te spreken door het geloof in Christus Jezus” 1 Timoteüs 3 vers 13  (1 Tim. 03:13)

Kenmerkende eigenschappen

Zij verkondigen het woord als een zwaard over alle zonde, wereldsge­zindheid en vleselijke instelling. Zij hanteren de ijzeren staf over de machten der duisternis. Maar hun woorden zijn ook balsem voor gewonde en beschadigde zielen. Zij verlokken met heil- en troostrijke woorden van leven Gods. Zij zijn bemoedigers bij uitstek, om de anderen op te beuren en te verhef­fen. Aanhangers of eer voor zichzelf zoeken zij niet, maar zij krijgen navolgers Gods. Zij zijn geen mensen behagers, maar oefenen ook geen druk of heerschappij uit. ‘ Veeleer sporen zij de anderen aan tot een vrijwillige, heelhartige navolging van Jezus Christus. Zij binden geen mensen aan zichzelf of aan een organisatiestructuur, maar wil­len hen slechts in verbinding bren­gen met het Hoofd, Christus, en ver­volgens zullen zij ook deel gaan krij­gen aan het lichaam van Christus, een levend organisme!

De gemeenschap binnen dit lichaam is een ‘kruisgemeenschap’. “Want wie Christus Jezus toebehoren, heb­ben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd” Galaten 5 vers 24; 2 Korinthe 5 vers 15 tot en met 17 (Gal. 05:24; 2 Kor. 05:15-17). In deze ‘kruisbestuiving’ van broederschap geldt oot­moed als de grondwet, zowel wat betreft de persoonlijke, geestelijke ontwikkeling, als wat het dienen van de leden van het lichaam naar elkaar toe aangaat. Alle heerszucht, afgunst, eigen gelijk en sterke mening kan in de dood van Christus worden gegeven, opdat Zijn leven tevoorschijn komt en de onderlinge gemeenschap toeneemt.

Een onvernietigbaar leven

In het Oude Verbond werd men priester op basis van geboorte uit de stam van Levi. Dit betrof een voor­schrift betreffende vleselijke afkomst. In het Nieuwe Verbond is er een verandering van priesterschap Hebreeën 7 vers 12 (Heb. 07:12), te beginnen met Jezus zelf. Onze Heer is immers gespro­ten uit Juda, ten aanzien van welke stam Mozes met geen woord van priesters gerept heeft Hebreeën 7 vers 13 en 14 (Heb. 07:13-14). Volgens vleselijke afkomst had Jezus geen enkel recht op het priester­schap! Naar het evenbeeld van Melchizédek is hij dit niet geworden krachtens een wet met een voor­schrift betreffende vleselijke afkomst, maar krachtens een ‘onver­nietigbaar leven’ Hebreeën 7 vers 15 en 16 (Heb. 07:15-16). Jezus heeft zichzelf geofferd door de eeuwige Geest Hebreeën 9 vers 14 (Heb. 09:14). Hij leef­de altijd dienend Matteüs 20 vers 28 (Matt. 20:28). Voor de eerste maal in de historie in Hem als mensenzoon een goddelijk, onvernietigbaar leven op aarde geopenbaard.

Goddelijke levensinhoud

Hoe is het nu met hen die Jezus vol­gen, die in Zijn lichaam functione­ren? Daar geldt dat God aanstelt naar de mate van leven, naar de ‘groeileeftijd’ in Christus. Zo komen de oudsten, de ouderen in Christus, openbaar, aangesteld door de heilige Geest Handelingen 20 vers 17; Handelingen 20 vers 28 (Hand. 20:17; Hand. 20:28).

Wat echter veel voorkomt in de christenheid is de aanstelling naar vleselijke afkomst. Dan speelt de wereldlijke opleiding mee, het intel­lect, het uiterlijk aanzien, populari­teit, rap van de tongriem zijn gesne­den, enzovoort. Op grond van men­selijke meerderheid van stemmen krijgt men dan een dienst of taak (en eventueel ontheffing!).

In de gemeente van de levende God gaat het echter niet om menselijke begaafdheden, maar om goddelijke levensinhoud! Daar krijgen degenen die in hun ontwikkeling goddelijke wijsheid hebben verworven, vertrou­wen van anderen. Zij staan goed bekend en zijn vol van Geest en wijsheid, vol van geloof en vol van genade en kracht Handelingen 6 vers 3 en 5 en 8 (Hand. 06:03, Hand. 06:05, Hand. 06:08).

Wat een heerlijkheid om zulke men­sen te (h) erkennen, die God aanstelt krachtens Zijn onvernietigbare, onvergankelijke leven in hen, om dienaren te zijn in Zijn gemeente. Hun eigen leven tellen zij niet en achten het niet kostbaar voor zich­zelf Handelingen 20 vers 24 (Hand. 20:24). Terwijl zij ande­ren dienen en zichzelf wegcijferen, komt het ook tot een diepere, inner­lijke reiniging in henzelf en langs” die weg komt er meer goddelijk leven in hen openbaar met de gerijp­te vrucht van liefde, vrede, goedheid, geduld, enzovoort.

Hun leven is dienen en hun dienen ’ leven!

 

Het licht overwint door Truus van Kaam

We hebben het allemaal wel eens gezien, van die donkere wolken met daartussen lichtende strepen. Vooral na een bui of tijdens de avondschemering kan dat soms een prachtig gezicht zijn.

Ook in het leven van een kind van God kan de lucht soms donker zijn. Zien we dan nog wel die lichtende streep, dat licht wat het donker op doet kla­ren? En misschien zien we het ergens wel, maar dringt het onvoldoende tot ons door.

Als de duisternis ons wil bedekken mogen we ons hart naar God keren om Hem ons hart te laten verlichten en te laten verwarmen.

In Zijn licht zien we waar en hoe onze problemen liggen en door geloof daar­in leren we ze ook op te lossen.

Onze vijanden zijn enkel duisternis en God is enkel licht; maar de grens daar­tussen is soms heel moeilijk precies te onderscheiden.

Toen Petrus op het water wandelde en toen hij op de golven, de duisternis, begon te letten, zakte hij weg. Vanaf het moment dat hij naar Jezus opkeek, het licht, kwam hij er doorheen.

Dit is een goed voorbeeld. Probeer in het licht te blijven, dan kan de duister­nis ons niet overvallen .

Jezus zegt, in Johannes 8 vers 12b (Joh. 08:12b): “Ik ben het licht der wereld en wie Mij volgt zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben”.

 

Confrontatie tussen licht en duisternis door Peter Annotee

 

De begintijd van de gemeente van Christus, zoals die in de Handelingen beschreven wordt, laat ons telkens weer zien hoe het rijk der duisternis alles op alles zet om te voorkomen dat het evangelie van de levende God wortel zal schieten. Peter Annotee laat ons in onderstaande bij­drage zien hoe de vijand toch niet het laatste woord heeft, maar door het volhardend geloof van Paulus wordt verslagen. Een voorbeeld voor ons, die in deze tijd leven, en ook meer en meer zullen ervaren hoe alleen door geloof en volharding overwinning mogelijk is. De confrontaties tussen licht en duisternis zullen ongetwijfeld de komende tijd sterk toenemen. Maar als we, net als Paulus en de eerste christenen, bereid zijn de volle prijs te betalen, zullen we ervaren dat de overwinning zeker is. (-red.)

Paulus in Lystra

Wie wil er apostel worden? Wie zou in de voetsporen van Paulus of Petrus willen wandelen? Wie weet hoeveel de apostelen betekent heb­ben voor het evangelie wil graag, misschien, maar wie weet wat ze hebben doorgemaakt waarschijnlijk niet.

Zo trekt Paulus naar Lystra Handelingen 14 vers 8 tot en met 21 (Hand. 14:08-21), omdat hij in Ikonium bijna gestenigd is. Hij is gevlucht om zijn leven te redden. Hij komt Lystra dan ook niet binnen als de gevierde evangelist en apostel. Hij komt zon­der een leger van medewerkers. Allen Barnabas reist met hem mee. Eigenlijk komt Paulus als een afge­matte vluchteling aan in Lystra. Ondanks alle angst, pijn, verdriet, teleurstelling en uitputting pakt hij daar gewoon de draad weer op en verkondigt het evangelie.

Ergens onder degenen die naar hem luisteren ontdekt Paulus een man met geloof voor genezing. Waar Paulus dat aan ziet? Ik denk dat de heilige Geest het hem verteld heeft. Paulus handelt onmiddellijk naar het inzicht dat hij ontvangen heeft en beveelt de man om op zijn voeten te gaan staan.

Het is een verbazingwekkend voor­beeld van geloof en moed. Gewoon, onmiddellijk handelen op het woord van de Geest. De verlamde man is als Paulus; hij komt niet voorzichtig overeind maar hij springt op! Wie in geloof durft te handelen gaat nog wat meemaken…

Tegenzet van boze geesten

Wat dan volgt, lijkt een vergissing van de verbaasde bevolking van Lystra: ze denken en roepen dat Paulus en Barnabas góden zijn. Maar in wezen is het een tegenzet^ van de boze geesten. Ze hebben Paulus al meermalen met dreige­menten en geweld het zwijgen op proberen te leggen; nu proberen ze iets anders. Via de bevolking van Lystra houden ze Paulus en Barnabas een kroon voor. ‘Als jullie één van ons willen zijn, zullen wij je de eer geven die je volgens ons toe- komt’. Het gaat heel snel en gemak­kelijk. Paulus en Barnabas hoeven maar te wachten tot ze de kransen en offers opgediend krijgen van de mensen…

Zij moeten vervolgens alles op alles zetten om te voorkomen dat ze als góden aanbeden worden. Ze doen dat door op de waarheid te wijzend Ze verkondigen de enige, ware God, de Schepper van hemel en aarde en de werkelijke Gever van de gunsten die de bewoners van Lystra aan de góden toeschrijven.

Als Paulus en Barnabas daarmee het aanbod van de boze geesten afwij­zen, grijpen die terug op geweld. Ze halen hun religieuze collega’s van stal om Paulus voorgoed onschade­lijk te maken. Opnieuw wordt hij door de menigte gestenigd en voor dood de stad uitgesleept.

Maar als degenen in Lystra die voor Jezus hebben gekozen rondom hem gaan staan, staat hij op. Ik weet zeker dat die discipelen daar niet hebben staan kijken. Ze zullen gebe­den en gestreden hebben. Zo ver­slaat een gemeenschap van heiligen de boze geesten. Paulus staat op en hij vlucht niet. Hij gaat terug de stad in, en er is geen macht die hem nog durft aan te vallen. Hij loopt als overwinnaar door de poort.

Het evangelie heeft wortel geschoten in Lystra en Paulus kan verder om de naam van Jezus te verkondigen in het hele Romeinse rijk, tot in Rome toe.

Het kan verkeren

‘Het kan verkeren’, is een bekend Nederlands gezegde. Er wordt mee bedoeld dat de situatie in het leven snel kan omslaan. Dat lijkt van toe­passing op Paulus hier. Eerst werd hij bijna als god vereerd door de menigte en daarna door diezelfde menigte bijna vermoord.

Dat zegt iets over de mensen. Maar zegt nog veel meer over de geestelij­ke wereld. Voor wie die doorgrondt is het gebeuren wat minder verba­zend. De tactieken van de boze mogen razendsnel veranderen; het doel blijft hetzelfde: de verkondiging van het evangelie moet uitgescha­keld worden. Toch, zo blijkt uit het verhaal, waar geloof en gemeen­schap is, overwint de verkondiging. Het indrukwekkendste in het hele

verhaal is het incasserings- en door­zettingsvermogen van Paulus. Tot tweemaal toe, in Ikonium en in Lystra, wordt hij bijna vermoord.

Toch gaat hij almaar door en hij ver­kondigt het evangelie, van vergeving, van genezing, van bevrijding en van overwinning.

 

Smeltend ijs door Truus van Kaam

Het is een beeld uit de winter: stukken ijs die gaan smelten.

Hoe harder het vriest, hoe dikker het ijs.

Wanneer de dooi invalt gaat er vaak nog een tijd overheen voor al het ijs uit de sloten en plassen verdwenen is.

De zonnestralen doet het ijs smelten.

Ook in mensenharten kunnen er delen bevroren zijn.

En af en toe kan daar een koude wind waaien.

Dit kan al zijn ontstaan in de kinderjaren. Bijvoorbeeld in de vorm van verle­genheid of onzekerheid.

Als kind wist je daar toen geen raad mee zodat je het maar weggestopt hebt.

In werkelijkheid is dat deel nog niet volwassen geworden, het is niet meegegroeid en door isolering kan er een stuk hardheid zijn ontstaan: een stuk ijs.

Ons verlangen is om gezeglijk en plooibaar te worden.

In Psalm 147 vers 18b (Ps. 147:018b) lezen we: “Hij zendt zijn woord en doet ze smelten”. Een kind van God kan niet zonder woorden van God. Als we het woord van­uit een hongerig hart lezen, zal het ijs zeker smelten en zullen we innerlijk steeds meer warmte en vrijheid gaan ervaren.

Onze lof en dak zal groot zijn.

 

Innerlijke bewustwording door Gert Jan Doornink

 

 

Wanneer de apostel Paulus in zijn tweede brief aan de gemeente te Korinthe schrijft dat wie in Christus is een nieuwe schepping is, doet hij daarmee een zeer belangrijke uit­spraak. Iedereen die tot geloof in Christus is gekomen mag het zeker weten: hij is een nieuwe schepping! Paulus voegt er nog aan toe dat daar­mee een einde is gekomen aan ‘het oude’ en dat ‘het nieuwe’ is geko­men 2 Korinthe 17 vers 5 (2 Kor. 17:05). Voortaan mag het vast gefundeerd in ons innerlijk zijn: we zijn nieuwe scheppingen, we behoren nu tot het onwankelbare Koninkrijk van de levende God.

Waarom we dit nog eens willen benadrukken is het gegeven dat niet elk kind van God daar in zijn diepste wezen van doordrongen is. Vooral wanneer iemand pas tot geloof geko­men is, ontstaat nog al eens een ‘twijfelsituatie’. Zelf hebben we dat destijds ook meegemaakt. Dat komt soms ook omdat ons gevoelsleven het soms laat afweten en we denken dat we het moeten ‘voelen’. Ons gevoelsleven mag echter geen basis zijn van ons denken en handelen. Het hoort weliswaar bij ons persoon­lijkheid, maar is er een onderdeel van en kan dus nooit alleen bepalend voor ons geloofsleven zijn. Als onze gevoelens de overhand hebben, haakt de tegenstander daar handig op in door ons met twijfel en onge­loof aan te vallen.

Daarom is het ook van het grootste belang dat de Geest van God, die ons overtuigd heeft van ons nieuwe schepping zijn, ook verder een lei­dende rol blijft spelen in ons leven.

Geestelijke groei

Eén van de dingen waarvan Gods Geest ons zeker overtuigt is de nood­zaak van geestelijke groei. We behoren als nieuwe scheppingen op te groeien tot volwassen christenen.

Dan raken we niet meer bij het min­ste of geringste zuchtje tegenwind van de kaart. Dan groeien we op tot werkelijke beelddragers van Christus. Paulus heeft dat zo duide­lijk onder woorden gebracht in zijn brief aan de gemeente te Efeze, hoofdstuk 4 vers 14 en 15 (Ef. 04:14-15).

Deze geestelijke groei maakt ons ook meer en meer innerlijk bewust wat het werkelijk betekent een nieu­we schepping in Christus te zijn. Het verandert ons van een ‘buiten- kantchristen’ tot een ‘binnen- kantchristen’, waarmee we bedoelen dat datgene wat we geloven werke­lijk leeft in ons hart.

Geloof is niet het aanvaarden van een aantal dogma’s of leerstellingen, maar een levende werkelijkheid.

Heel ons wezen is erbij betrokken. Ook ons verstand, maar niet alleen ons verstand.

Een voorbeeld in dit verband.

Wanneer Paulus zegt dat we beho­ren tot het huisgezin van God is dat een vaststaand gegeven. Een natuur­lijk huisgezin bestaat uit vader, moe­der en kinderen. Zij delen wel en wee met elkaar. Zo is het ook in Gods huisgezin. We behoren flexibel en ontspannen met elkaar om te gaan. Dat geldt niet alleen voor onze eigen groep, kerk of gemeente. Maar al te dikwijls komt het nog voor dat we alleen de denominatie waartoe wij behoren zien als de werkelijke afspiegeling van de gemeente van Christus.

De werkelijke gemeente

De werkelijke gemeente loopt dwars door alle kerken, kringen en gemeenschappen heen, want tot die gemeente, dat huisgezin behoren allen die weten dat zij een nieuwe schepping in Christus zijn! De gemeente is wereldwijd en bestaat niet alleen uit ónze gemeente.

maar, is dat niet een gevaarlijke redenering’, hebben we wel eens iemand horen opmerken. Als we toch verder geestelijk gegroeid zijn en allerlei dingen geestelijk anders zien dan moeten we toch op onze hoede zijn dat we, geestelijk gespro­ken, geen water in de wijn doen? En velen hebben toch niet het ‘volle licht’ wat wij menen wel te hebben? Natuurlijk willen we graag dat datge­ne (het meerdere) waarvoor de Heer ons de ogen geopend heeft, ook door  de ander aanvaard wordt, maar de grote vraag is: hoe gaan wij daarmee om? Hoe brengen we het over aan de ander?

Als we ons innerlijk bewust zijn dat datgene waarvoor de Heer ons de ogen geopend heeft, werkelijkheid is geworden in ons leven, zijn we ook niet bang dat kwijt te raken! Dat blijft rotsvast verankerd in iedere vezel van ons bestaan. Hebben we echter bepaalde waarheden alleen met ons verstand aanvaard als een leerstelling, dan is het niet werkelijk in ons innerlijk aanwezig. We willen dan anderen overtuigen met onze visie, maar het lukt ons niet. Het zit aan de buitenkant, het heeft geen positieve uitwerking bij de ander. Laten we hiervoor op onze hoede zijn. Doen we dat niet dan gaan we behoren tot die christenen die altijd hun gelijk willen halen, die zich nooit willen laten corrigeren, die veel afbreuk doen aan de doorbraak van het werkelijke evangelie. In feite geven ze door hun houding te ken­nen dat ze niet geestelijk groeien.

Midden in het leven

Waarachtige christenen, die zich innerlijk bewust zijn wat het bete­kent een nieuwe schepping in Christus te zijn, laten zich echter niet door hen afremmen. Zij gaan rustig door. Zij staan op gezonde, nuchtere wijze met beide (geloofs)benen midden in de wereld. Let wel: zij zijn niet meer van deze wereld (de oude situatie is voorbij) maar dat betekent niet dat ze zich daarom isoleren van de medemen­sen.

Jezus is ons grote Voorbeeld. Hij stond dagelijks midden in het gewo­ne leven en had omgang met allerlei soort mensen. Hij was niet bang ‘besmet’ te raken met hun wijze van leven. Nee, vanuit het feit dat Hij zich innerlijk bewust was, ‘Ik behoor tot het Koninkrijk van mijn Vader, Ik sta in Zijn dienst’, kon Hij spreken en handelen in overeenstemming met de wil van God.

Denk bijvoorbeeld aan een uitspraak van Hem, destijds genoteerd door Matteüs, als Hij zegt: “Hoort en ver­staat! Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt, dat maakt de mens onrein” Matteüs 15 vers 11 (Matt. 15:11).

Als gemeente van Jezus Christus leven we temidden van een onreine, door de vijand aangetaste samenle­ving. Maar toch gaan we er niet onderdoor. Als we geestelijk gegroeid zijn tot christenen die het volwassen stadium zijn binnenge­gaan, die weten dat we een geestelijke plaats met Christus in de hemel hebben, raken we niet zo gauw meer van ons stuk.

Dan is het ‘volle besef’ gekomen dat Hij die in ons is meerder is dan die in de wereld is 1 Johannes 4 vers 4 (1 Joh. 04:04)!

En omdat we vol zijn van de liefde van Christus, proberen we niet in eerste instantie anderen onze mening (die 100% waar kan zijn) op te dringen, maar sluiten aan bij wat anderen al geloven, wat bij anderen al aanwezig is van het nieuwe schepping zijn. Een positief gevolg is dat anderen dan vaak wél naar ons gaan luisteren en bij sommigen ook een verlangen ontstaat naar het meerdere.

Als gemeente van de eindtijd in wor­ding hebben we een geweldige taak en opdracht te vervullen. Voordat deze opdracht succes heeft zal ech­ter eerst ons innerlijk gezuiverd die­nen te zijn van allerlei gedachten die geen werkelijke geestelijke waarde in zich hebben. Soms heeft het tijd nodig om uit allerlei, vrome, ongees­telijke denkpatronen los te komen. Maar wie tot de innerlijke bewust­wording is gekomen dat het ‘nieuwe schepping in Christus zijn’ zich vol­komen één gaat maken met elk onderdeel van ons bestaan, komt in de volkomen vrijheid terecht. Een vrijheid waarvan God verlangt dat ieder mens er deelgenoot van gaat worden!

 

Trouw aan het vertrouwde? door Cees Maliepaard

 

“Blijft gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wel bewust van wie gij het hebt geleerd” 2 Timoteüs 3 vers 14 (2 Tim. 03:14).

Er is in allerlei kringen, met opvat­tingen van sterk uiteenlopende aard, een stelling waarover men het vaak roerend eens is. Zonder dat men zich dat overigens bewust is. Dat is de verzekering naar de eigen achter­ban, toch vooral trouw te blijven aan wat men altijd als juist gezien heeft. In oerconservatieve kringen is dat een te verwachten patroon. Van hen is een onverkort vasthouden aan dat wat bekend is, sowieso te verwach­ten. Maar ligt dit in progressieve milieus principieel anders? Dat kan zo wel lijken, maar de werkelijkheid klopt daar vaak niet mee. Iemand met een conservatieve inslag zal van­uit zijn behoudend denken vasthou­den aan wat hij altijd al als juist heeft gezien. Voor nieuwe denkbeel­den is vaak totaal geen ruimte aan­wezig. Maar hoe is dat dan bij iemand die als progressief te boek staat? Die zou wel eens net zo aan z’n progressieve imago vast kunnen zitten als dat een ander onlosmake­lijk met het verstarde verbonden is. Dan is iemands progressie tot een soort neoconservatisme geworden.

Waar dienen we bij te blijven?

We dienen te blijven bij wat ons geleerd en toevertrouwd is. De vraag is echter: bij wat ons door wie geleerd en toevertrouwd is. Bij wat ons in vroegere verbanden is geleerd en toevertrouwd zullen we heel voor­zichtig dienen te zijn. Daar kan namelijk veel goeds tussen zitten… maar ook het nodige kwaads. Want ons onderscheidingsvermogen in geestelijke zaken stond destijds nog niet bijster scherp afgesteld.

En voor zover het allerlei zaken uit het hedendaagse intergemeentelijke denken betreft? Ik denk dat het goed is daar in dezelfde mate voorzichtig mee te zijn. Lang niet alles wat zich als vernieuwend aandient, is ook werkelijk een vernieuwing ten goede. En eveneens lang niet alles wat als vastgepind aan het oude ver­trouwde lijkt te zijn, kan men rang­schikken onder de categorie ‘ouwe gouwen’. Er is denk ik, maar een veilige maatstaf bij het vasthouden aan dat wat juist is… en dat zijn de gedachten en ideeën die niet van al of niet goedwillende mensen afkom­stig zijn, maar die ons bereikt heb­ben vanwege onze Meester. En aan­gezien Hij een levende relatie met ons heeft (en wij met Hem!) kunnen dat zowel oude- als nieuwe ideeën betreffen. De tegenstelling tussen behoudend en vernieuwend zal vol­ledig kunnen verdwijnen, waar we geleerd hebben naar de stem van de Heer te luisteren.

Dat is ook hetgeen de apostel Paulus aan Timoteüs heeft meegegeven. Hij leefde een ieder als het ware voor, wat hij verwoordt met: “Volg mij na, zoals ik Christus Jezus navolg”.

Nou, dat mogen we doen op alle ter­reinen van ons leven. Met de nodige nuchterheid zullen we aan de hand van wat de Heer ons laat zien, vast­stellen wat juist is – ongeacht of dat van oudsher bekend of nog maar net geopenbaard is.

Wat is de bedoeling?

Wat verwachten wij van de Heer in onze dagen? Ik denk dat het goed is te beseffen dat de Heer (die alles vol­bracht heeft) van ons het een en ander verwacht. We mogen weten dat Hij de weg gebaand heeft. Die weg mogen we dan ook met volle vrijmoedigheid gaan, in afhankelijk­heid van de Hem.

Maar niet door in alles het alleen maar van de Heer te verwachten! We mogen op Gods weg leren het samen met Jezus te doen. Op zijn aanwijzingen, dat wel – maar niet in een louter afwachtende houding. Dat is juist het verfrissende, dat we in eendracht met Hem aan de vol­tooiing van Gods plan met ons leven mogen werken. Wij kunnen dat niet zonder Hem en Hij wil het niet zonder ons. Dat opent onbegrensde perspectieven voor ons leven van alledag!

 

Bestemming door Froukje Huis

 

Maandagmorgen half elf. ‘Zullen we maar gaan?, vraagt Dick. Eigenlijk is maandag onze werkdag, maar door omstandigheden moeten we een ritje naar Brabant maken.

Een beetje onwennig rijden we even later op de weg naar Utrecht. Het is helder weer, af en toe zelfs een zon­netje. de drukte valt mee, zodat we ^g wat van het uitzicht kunnen genieten. De frisse groene weiden met het mooie vee, de bomen in hun volle bladertooi en de dorpjes die er vanuit de verte zo genoeglijk uitzien, de waarschuwingsborden: ‘U krijgt spijt als u te hard rijdt, flit­sen regelmatig voorbij. Zouden de mensen er nog bij stilstaan als je ze zo vaak ziet?

Kijk eens, daar is het verkeersplein Ouderijn al. We draaien de A2 rich­ting Den Bosch op. Het is hier veel drukker! Een eindeloze rij vrachtwa­gens vult de rechter rijbaan.

Sommige zijn zo breed dat je ze nauwelijks kunt passeren, maar het

Gelukkig, nu hebben we weer wat uitzicht. We zijn tenslotte ‘vlakkelander’ en dan willen we graag de horizon zien. De mensen rekenen er ook op, want op vele plaatsen staan midden in het veld reclameborden, waarop producten of evenementen worden aangeprezen.

Plotseling valt mijn oog op een bij­zonder bord:

Your destiny is tob e famous!

Je bestemming is beroemd te wor­den!

Nu dat spreekt wel aan! Vooral jonge mensen willen graag beroemd wor­den. Een bekend coureur, een bij­zondere actrice, een wereldberoem­de specialist, een geweldige zange­res! Keus genoeg.

Nu duurt ‘roem’ meestal niet lang, maar dan wordt je naam wel in de annalen vermeld en heb je toch je bestemming bereikt.

Maar hoevelen zullen dat er zijn? Voor elk land een handjevol. De sporters die een gouden medaille haalden op de Olympische spelen of het W.K., de mensen die een specia­le prijs kregen uitgereikt voor d?” vrede of op het gebied van de weten­schap, kunst of muziek. Die hebben dan hun bestemming bereikt.

En al die anderen? Niet dus. Wat een trieste gedachte, je zou er mismoedig van worden als… het waar was, maar dat is het gelukkig niet!

De waarheid is wat de Bijbel zegt over onze bestemming. En dat is niet voor enkele begaafde mensen, maar voor iedereen. Efeze 1 vers 5 (Ef. 01:05) zegt: “In liefde heeft God ons tevo­ren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Christus Jezus, in Wien wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren” (vs.11). Dat erfdeel is de toegang tot het eeu­wige Koninkrijk van God, waar vrede, blijdschap, liefde en heerlijk­heid heersen en waar we huisgeno­ten Gods zullen zijn. Dan staan onze namen niet opgetekend in de lijst van beroemde personen, maar in het Boek des Levens van het Lam. Staat uw naam er al in?

 

 

2000.11-12 nr. 409

2000.11-12 Levend geloof nr. 409

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

U heeft alweer de laatste Levend Geloof van dit jaar onder ogen. Zoals altijd hebben wij ook dit nummer weer met vreugde samengesteld, want wat is er heerlijker dan, vanuit verschillende invalshoeken, de vele facetten van het evan­gelie van Gods Koninkrijk te belichten, met als doelstelling dat het ‘spijze ter rechter tijd’ is.

Over de onvoorstelbare geestelijke rijkdom die de Heer ons in Zijn grote liefde en genade heeft toevertrouwd, raak je nooit uitgedacht of-geschreven. En als je je hart en leven ermee vult, ervaar je ook hoe je -heel onbewust misschien- toe­groeit naar het volwassen stadium in Christus. Dit is geen theoretische aange­legenheid maar heeft ook meer en meer uitwerking in het gewone leven van elke dag. En dat is natuurlijk Gods diepste verlangen (en behoort ook ons ver­langen te zijn). Beelddrager van Christus zijn is geen vrijblijvende aangelegen­heid, maar een taak, een opdracht die ons voortdurend bezig houdt. Hoe komen we -geestelijk gesproken- zo goed mogelijk uit de verf?

Levend Geloof wil daarbij een hulpmiddel zijn om dat doel te realiseren. Wij zijn dankbaar dat ook steeds meer lezers dit ‘middel’ gaan ontdekken. Wij hopen dan ook dat ons lezersbestand verder blijft groeien. Maar met nadruk willen we nog eens stellen dat ‘geestelijke groei’ prioriteit nummer één blijft. De kwaliteit is altijd belangrijker dan de kwantiteit.

leder mens is met een vrije wil geschapen. Na de aanvaarding van Christus, volgt de beleving en de verdere doorwerking naar de volkomenheid in Christus. Daarvoor behoort ons geloofsleven voortdurend te functioneren. Anders is het een dood geloof en dat is waardeloos. Het gaat om een lévend geloof! Niet voor niets heeft ons blad destijds deze titel aangenomen. Niet alleen aan deze titel, maar in de eerste plaats aan dat levende geloof zelf, willen we trouw blij­ven en onze lezers opwekken dat ook te doen!

 

Bij de voorplaat door redactie

De geboorte van Jezus -waarvan de herdenking deze maand centraal staat- inspireerde ook Gustave Doree tot het maken van verschillende illustraties. Op de voorpagina van dit nummer echter een impressie van een gebeurtenis welke na de geboorte van jezus plaatsvond, namelijk de vlucht van Jozef en Maria met Jezus voor koning Herodes naar Egypte. Het verhaal wordt beschreven in Matteüs 2 vers 12 tot en met 15 (Matt. 2:12-15).

 

Een bazuin met een helder geluid door Hessel Hoefnagel

 

Als bewust christen is het zeer belangrijk om de ware God persoon­lijk te leren kennen in Diens doel­stelling. Dit kan alleen via de Heer Jezus. Hij zei het zo: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij”. Het kennen van je hemelse Vader is niet alleen goed voor je eigen ont­wikkeling als geestelijk georiënteerd mens, maar is eveneens nodig om aan de mensen om je heen een dui­delijk beeld te kunnen geven van de inhoud van de liefde van God. Deze liefde gaat naar alle mensen uit en is direct verbonden is met Zijn wil, dat ieder mens tot erken­ning van waarheid met betrekking tot eigen leven komt en daardoor behouden wordt.

Het streven met betrekking tot de Heer moet er niet op gericht zijn om als op een bijbelschool een diploma te verkregen voor (bewezen) uiterlij­ke kennis, maar moet vooral gericht zijn op de vermeerdering en het sterker worden van het persoonlijk geloof, van de volharding, van het verlangen naar waarheid, van het geestelijk stabiel worden en van de uitwerking daarvan naar anderen toe.

Als zo’n christen heb je goed en degelijk onderwijs nodig, aangepast aan je innerlijke gestalte. Niet één­malig, maar met een zeer regelmati­ge bijscholing vanwege het steeds naderende doel. Dat is dan ook de wezenlijke zin en betekenis van het trouw zijn in het zo mogelijk bezoe­ken van georganiseerde samenkom­sten, met name in eigen gemeente- verband. Als meer en meermondig wordend lid van een gemeente ben je als individu ook mede-verantwoor- delijk voor het op het doel afgestem­de juiste onderricht.

Oproep tot strijd

In 1 Korinthe 14 vers 6 tot en met 8 (1 Kor. 14:06-08) staat onder andere: ‘Als de bazuin (ónze bazuin) een onduidelijk geluid voortbrengt, wie zal zich gereed maken voor de strijd?” Voor ‘onduidelijk’ kun je ook invul­len: verwarrend, onzeker (Statenvert.). En het doel van de bazuin is juist het oproepen tot geor­dende strijd! Als christen ben je namelijk geroepen om te strijden. Niet tegen vlees en bloed, maar tegen boze geesten in de hemelse gewesten (Efeze 6). Daarvoor moet je echter worden toe­gerust en het initiatief daartoe ligt bij de mens zelf. Het gaat niet om een stuk(je) voldoening in het als christen ijverig bezig zijn in allerlei (godsdienstige) aardse verbanden, maar het gaat er om dat onze God Zijn eeuwige doel bereikt en dat je persoonlijk daarin een medewerken­de plaats hebt, afgestemd op de geestesgaven, die specifiek aan jou zijn toebedeeld.

Het doel van de Schepper is: een totale schepping met centraal daarin de mens. Daarin wil onze God uit­drukking geven aan Zijn onmetelij­ke potenties.

 

Onze verantwoordelijkheid

Allen, die dit lezen, zullen wellicht al jaren lang de kern van het evange­lie van Jezus Christus kennen. Anderen misschien minder. Het gaat er echter om, dat je als christen de consequenties en verantwoorde­lijkheden, welke aan het evangelie vastzitten, kent en accepteert. Allereerst voor je eigen leven, maar ook van daaruit naar anderen toe, hetzij ‘dichtbij’, bijvoorbeeld je broe­ders en zusters in dezelfde of een andere gemeente, of ‘veraf’, dus alle andere mensen met wie je min of meer contact hebt. De vraag voor ieder van ons is dan ook: Hoe duidelijk is het geluid van zijn bazuin?

Onze God was nooit alléén, want uit Hem als de grote Schepper zijn in feite alle engelen, dingen, mensen, dieren en planten voortgekomen, omdat Hij al scheppend de aanzet heeft gegeven voor de harmonieuze vorming en ontwikkeling van alles, hetzij materieel of fysiek en geeste­lijk.

De schepping staat echter niet op zichzelf. Gods eeuwige verlangen gaat er naar uit, dat Hij niet alléén blijft. Hij brengt dit verlangen daar­om nog steeds in de doorgaande schepping van ‘hemel en aarde’ naar buiten. Een verlangen, dat gericht is op uiteindelijke volkomenheid in het hele universum, zonder enig spoor­tje van duisternis, zonde en onvolko­menheid.

Als christen heb je een reële plaats en taak in deze doelstelling. Daarin is het essentieel, dat alle vijanden van dit plan van God voor eeuwig uit de gehele zichtbare en onzichtbare schepping worden uitgebannen. Dan zal de eeuwige Schepper in het centrum van die schepping, en in heel Zijn onmetelijke potentie en heerlijkheid, stralen als de zon in haar kracht.

Daarmee komt overeen de levenswandel van de rechtvaardi­ge, wiens ontwikkeling is als het ‘glanzende morgenlicht’, dat steeds helderder straalt tot de volle dag’ zoals Spreuken 4 vers 18 (Spr. 04:18) weergeeft.

Waarom wij geschapen zijn

Wat is het goed te bedenken dat onze God voor het bereiken van dat grote doel de méns geschapen heeft om aan Zijn mogelijkheden (mede) gestalte te geven. Om het nog ster­ker te zeggen: Hij heeft u en mij daarvoor bestémd, als gelovigen in Jezus Christus. Daarom is het ken­nen van de Heer en Zijn evangelie niet vrijblijvend. Het evangelie is evenmin een bepaalde theorie, welke je al dan niet kunt aanvaarden of naast je néér leggen. Het is van levensbelang en een per­soonlijke verantwoordelijkheid, dat je als christen goed weet ofte weten komt, waar het werkelijk op aan­komt. Dat je wezenlijk deel hebt aan de kennis (liever: het kénnen) van Christus Jezus. Niet slechts een oppervlakkig kennen, maar een diep ingrijpend kennen. Een kennen dat je levenspatroon totaal verandert in de mate, waarin vanaf nü en door­gaand wordt heen gewerkt naar het doel van God.

Het streven naar dit verheven doel voelt in uiterlijke zin beslist niet altijd prettig aan, omdat het door anderen (dichtbij of veraf) niet altijd gewaardeerd of begrepen wordt. Toch ervaar je door alles heen inner­lijk wel de diepe vreugde van dat kennen vanwege het steeds meer zicht krijgen op het wezenlijke van het mens-zijn naar het beeld, dat de Schepper vanaf het begin voor ogen heeft.

Het evangelie van onze Heer is beslist geen theorie. Het gaat ook niet om een verstandelijk kennen van de weg tot volmaaktheid. Het gaat ook niet om een theoretische kennis, waarin allerlei machten en krachten een rol spelen vanwege hun voortdurende pogingen om de ontwikkeling tot de begeerlijke vol­komenheid voor de mens te blokke­ren of tenminste af te remmen.

Onderkennen van de vijand

We hebben in de laatste jaren veel kennis en inzicht opgedaan over het bestaan van vele met name te noe­men vijanden, welke onze door onze hemelse Vader bedoelde ontwikke­ling zoveel mogelijk trachten te beletten. Velen van ons weten wel­licht al jaren, dat boze geesten werk­zaam zijn en waar mogelijk kinde­ren van God afhouden van hun ware bestemming. Ook, dat ze daarin veelal heel subtiel te werk gaan om op de meest onverwachte momenten hun kop op te kunnen steken. Het zijn voortdurend zeurende ‘Welbij­ters’, die het voortgaan van de gees­telijke mens danig kunnen hinderen en zo mogelijk geheel beletten, ware het niet dat de christen mag weten, niet boven vermogen verzocht te zullen worden vgl. Genesis 3 vers 15; 1 Korinthe 10 vers 13 (Gen. 03:15 en 1 Kor. 10:13).

Boze geesten zijn er voortdurend op uit om de mens te ‘doden’, dit is uit te schakelen voor het doel van God. Ze doen er daartoe alles aan om je uit het Koninkrijk van God te halen en ze misbruiken daarvoor graag mensen in je directe omgeving, soms je man, je vrouw, je kind, je vader of moeder, broer of zus, colle­ga, enz. Het maakt de duivelen daar­bij niet uit of er sprake is van een medegelovige of niet. Temeer daarom de noodzaak van een persoonlijk ‘kennen van de Here Jezus Christus’, waarbij alle andere kennis of bezit of status in het niet valt, zoals in Filipenzen 3 vers 8 (Filip. 03:08) weergegeven wordt. Terwille van dit waarachtige kennen achtte de apos­tel Paulus alles voor vuilnis wat hij in zijn leven voor waarden had opge­bouwd.

Voltooiing van Gods plan

Om de juiste kennis te hebben en verder te verkrijgen van de bedoe­ling en het wezen van onze God en van Zijn Zoon, Jezus Christus, heb je nodig om vervuld te zijn van de Geest van God. Dat is in het plan van God opgesloten. Een mensheid, vol van God! God alles in allen, tot verdere voltooiing van Zijn plan 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28).

Dat is niet een kwestie van een handomdraai. Dat vereist een diepe en vergaande ontwikkeling, waarbij de mens persoonlijk geheel is of wordt ingeschakeld. Uiterlijke kennis van allerlei ‘christe­lijke’ regels en stellingen is daarbij niet relevant. Zij maakt opgeblazen, evenals ingebeelde kennis. Wézenlijke kennis echter is geba­seerd op werkelijke liefde tot (het plan van) God. En deze kennis bewerkt andersom een gekend wor­den door God

1 Korinthe 8 vers 1 tot en met 3 (1 Kor. 08:01-03). Het is genade en vrede als je door de juiste kennis van onze Heer Jezus en van onze God, de Vader, zo in de juiste ontwikkeling bent en daarbij ook de machten der duisternis weet te onderkennen en te ontmaskeren. Vanuit je heilige roeping is het nodig om in je intermenselijk con­tact te waken voor een reactie op basis van geraaktheid, van ergernis, van boosheid, van teleurstelling, enz. Later ervaar je daarvan namelijk de pijn, die je zo gemakkelijk uit­schakelt in je positie die je van de Heer hebt gekregen in het centrum van Zijn plan.

Het ware kennen van God, de en de Heer Jezus, de Zaligmaker, stelt je daarentegen in staat om te reageren vanuit de goddelijke liefde, vrede, rust en stabiliteit die bij het Koninkrijk van God horen. Zo ben je een waardig mededienstknecht van God om mee te bouwen aan Zijn Koninkrijk.

Oefenen in omgang

Het is heel gezond en leerzaam om vanuit de kennis van God en van de Heer Jezus, jezelf erin te oefenen om met alle soorten mensen om te gaan, zoals de Heer dat zou doen. Om op de juiste wijze te reageren en te bidden voor die mensen en dan vooral voor diegenen met wie je spanning ervaart.

Als je zó bezig bent, zul je ervaren (of je er misschien niet eens direct van bewust zijn), dat je boze geesten lam legt en de mogelijkheid ont­neemt om hun geraffineerde werk te doen.

Zo wordt je genade en vrede verme­nigvuldigd vanwege het ware ken­nen van God, de Vader, en Jezus Christus, de Heer, en ben je een bazuin met een helder geluid, al gebruik je daarbij niet eens zoveel of misschien wel helemaal geen woor­den en zijn het ‘slechts’ je daden, die een rol spelen.

Enkele (doel) stellingen voor een juist christen-zijn acht ik daarom in ieder geval noodzakelijk:

dat je niet accepteert, dat je afge­remd wordt in je doelstelling.

dat je met voortdurende aandacht leert de voor jou persoonlijk juiste weg te bewandelen.

dat je om je doel te bereiken, voort­durend het aangezicht van de Heer zoekt.

Laten wij als bewuste christenen ons hiernaar uitstrekken en ons hiertoe beschikbaar stellen voor onze God, ook in het jaar dat voor ons ligt. Hij wacht erop en Hij is het waard. Gods zegen daarin.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Er kunnen veel dingen verborgen zijn, mooie en minder mooie. Het konink­rijk waarover Jezus altijd sprak en dat eeuwenlang verborgen was geweest, was in hem, verborgen in een mens. Tegelijkertijd verborg hij de openbaring van dat koninkrijk in de vorm van gelijkenissen, zodat ernaar kon worden gezocht.

En de mooiste gelijkenis? Dat is de mens Gods, verborgen in de gedaante van een gewoon mens. Een schepsel dat in de eerste plaats innerlijk op zijn hemelse vader lijkt. Het is geen wonder dat het de tegen­standers van God er alleen maar om te doen is deze gelijkenis, dit beeld, te ver­storen, onder andere met de bedoeling om een verkeerd beeld van de werkelijkheid geven.

Een voorbeeld: Wanneer geconstateerd wordt dat er goed en kwaad in de mens huizen zal God dus ook wel zo zijn en komen de goede en kwade dingen alle­maal uit zijn hand… en die kwaaie dingen zouden dan ook goed zijn voor een mens.

En die arme mens die zich dan afvraagt waar al die ellende ‘goed’ voor is, wordt het bos in gestuurd met de troostrijke gedachte dat God er vast een bedoeling mee heeft. Je weet maar nooit… toch ? In dat bos raak je de weg kwijt…

In jezelf kun je ook verborgenheden aantreffen: goede, waarvan je soms niet eens weet datje ze in je hebt, en kwade, waarvan je eigenlijk vindt dat ze wezensvreemd aan je zijn. Ze zitten in je en toch voel je intuïtief dat ze niet bij je horen. Soms spelen ze zo hoog op dat ze onbeheersbaar voor je zijn. Dan komen er dingen uit jezelf die je niet wilt, die je verdrietig maken en soms wanhopig. Wanneer je bidt om verge­ving wordt dat vergeven en wanneer je met anderen iets goed moet maken (of met jezelf!) dan doe je dat, maar toch… ‘het’ zit er nog. Dan is er allereerst verlossing nodig. Je zoekt een vertrouweling op en samen stuur je de veroorzaker van het kwade, een boze geest, weg naar zijn domicilie, dat is één ding. En dan kijkje samen eens rustig naar de ravage die hij in je ziel (je karakter) en je geest (je den­ken ) heeft aangericht. Die kan beperkt zijn, maar ook groot. Er kunnen kost­bare eigenschappen van je beschadigd of vernield zijn, of zelfs gestolen. Of er kunnen dingen in je geplant zijn die helemaal niet bij je aard passen. Ach, ieder die dit leest begrijpt wel wat ik bedoel.

Jezus is gekomen om het verlorene te zoeken, ook de verloren dingen binnen in jezelf Daarom is het vertrouwelijk gesprek met mensen die naast je staan, je naasten, zo heilzaam. Ze kunnen je barmhartigheid bewijzen, met jouw goedvinden en, zo handelend, de wer­ken van de boze ongedaan maken en jou teruggeven watje was ontnomen. De grootheid van God schuilt hierin

dat hij graag het gezelschap zoekt van de kapotgeslagenen, om ze te restaure­ren; de verbrijzelden, om ze te vernieu­wen; de innerlijk verdeelden, om ze één te maken.

Soms kun je zo verdrietig zijn om jezelf datje niet meer weet waar je het moet zoeken. Zo moe van het positieve geka­kel en gezang, moe van het dwangma­tig geloven. En zelfs toen je dacht datje het had gevonden tóch in verkeerde handen terechtkwam die, hoe goed bedoeld ook misschien, je tot een vormeloze klomp hebben geslagen of een beeldje van je hebben gekneed waarin je nauwelijks iets van jezelf herkent; je kostbare en zo gekwetste zelf. Je staart naar de zon en het is winter in je ziel.

En toch… toch zijn ze er: mensen die jou wél zien zitten. Ze zijn onopval­lend, de barmhartigen. Ze zeggen niet zoveel, ze kijken naar je met de ogen van hun Vader, wantje gaat ze ter harte. En voorzichtig, heel voorzichtig durf je je misschien aan hen toe te ver­trouwen en je kwetsbaarheden te tonen. Ze zullen je niet beschuldigen, maar samen buig je je over de teleurstellingen en wanneer je je dan, gelijkgezind, tot de Vader wendt, zal diep in je het innerlijk genezingsproces beginnen, mens tot mens, God en mensen in een vertrouwelijk gesprek. En dan?

Dan kom je tevoorschijn zoals je bent bedoeld en ga je, langzaam maar zeker, op je geliefde lijken die op Vader lijkt!

 

Ontdekking en openbaring door Gert-Jan Doornink

Wie in de Bijbel op zoek is naar het woord ‘ontdekking’ komt al spoedig tot de conclusie dat, in de meeste vertalingen, dit woord of afleidingen ervan, maar één keer voorkomt, namelijk in de gelijkenis van de schat in de akker. De ontdekking die hier beschreven wordt is een ontdekking van geweldige en verstrekkende bete­kenis, zeker als het gaat om inzicht te hebben in de geestelijke wereld. En dat is een onmisbare schakel om goed te kunnen functioneren als nieuwe schepping in Christus.

“Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, die een mens ontdekte en verborg, en in zijn blijdschap erover gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft en koopt die akker” Matteüs 13 vers 44 (Matt. 13:44).

Toen Jezus op aarde was, sprak hij zowel tot de massa als tot de enke­ling. Hij bracht de werkelijkheid van het Koninkrijk Gods tot openbaring. Waarover Hij sprak bracht Hij in praktijk. Hij openbaarde in elk opzicht de wil van God. Hij was voortdurend bezig de opdracht die Hij van de Vader ontvangen had, waar te maken. Hij openbaarde in elk opzicht Gods wil en bedoeling. En die wil is, zoals Paulus dat for­muleert, “het goede welgevallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” waren de aan duidelijk­heid niets te wensen overlatende woorden van Jezus zelf Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10).

Nieuw leven

Om dat ‘goede, welgevallige, volko­mene’, die ‘leven en overvloed’ te ervaren was het nodig dat de mens een nieuw leven zou beginnen. De mens moest een totale vernieuwing ondergaan. Of om het in ouderwetse bewoordingen te formuleren: de mens moest tot bekering komen. Bekering, wedergeboorte, het aan­vaarden van Jezus als Verlosser, ver­nieuwing van denken, het overgaan vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van God, zijn in feite woorden en omschrijvingen van één en dezelfde gebeurtenis in ons leven. In ons theologisch geïndoctri­neerde Nederland heeft men er aller­lei aparte dogma’s van gemaakt, bij­voorbeeld verschil tussen bekering en wedergeboorte. ‘Je kunt maar eenmaal opnieuw geboren worden, maar bekering moet je dagelijks doen’, wordt er dan gezegd. Maar als er in de Bijbel gesproken wordt over bekering, gaat het niet om een gedeeltelijke, maar radicale omme­keer in iemands leven. Bij Jezus was al dit theologische geharrewar een overbodige zaak. Hij riep de mensen op Hem te volgen en zo werden ook de twaalf discipe­len Zijn eerste volgelingen. Hij nam ze bij de hand, Hij leidde ze verder. Vooral met de bedoeling dat zij later het werk wat Hij deed, voort zouden zetten.

Geestelijke revolutie

Je zou kunnen zeggen: Jezus was het beginpunt van een nieuwe revo­lutie, een geestelijke revolutie die doorgaat tot op de dag van vandaag. En zoals de eerste discipelen daar bij betrokken waren, zijn ook wij als Zijn volgelingen in het jaar 2000 daarbij betrokken. Daarom is het goed erop te letten hoe Jezus Zijn eerste discipelen niet alleen opriep Hem te volgen, maar ze kregen ook een opleiding. Een op de praktijk gerichte opleiding. Geen opleiding om zoveel mogelijk dogma’s en theorieën te leren en die de mensen op te leggen, zoals de geestelijke leidslieden van die tijd deden. Jezus was dan ook in voort­durend conflict met de Farizeeën en Schriftgeleerden en lezen we bij­voorbeeld dat Hij tot hen zegt: “Jullie onderzoeken de Schriften, want je meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch willen jul­lie niet tot Mij komen om leven te hebben” Johannes 5 vers 39 (Joh. 05:39). Het grote manco in de tijd van Jezus, en door alle eeuwen heen tot op de dag van vandaag, wordt hier blootgelegd. Om leven -het echte leven- te ontvangen hebben we Jezus nodig.

Jezus heeft óns nodig om dat te “openbaren! Daarom heeft de wereld geen behoefte aan Godgeleerden, maar aan Jezusvolgelingen!

Gelijkenissen

De discipelen kregen dus van Jezus hun opleiding, die onder andere hierin bestond dat Hij door middel van gelijkenissen tot hen sprak. “Hij leerde hun vele dingen in gelijkenis­sen”, kunnen we lezen in Markus 4 vers 2 (Mark. 04:02).

Gelijkenissen waren speciaal tot hen gerichte lessen die niet bestemd waren voor de massa. Dat maakte Jezus op een gegeven moment ook duidelijk toen de discipelen Hem joegen: “Waarom spreekt U tot hen in gelijkenissen?” Het antwoord van Jezus was:

“Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven” Matteüs 13 vers 10 en 11 (Matt. 13:10-11). Dat bleef verborgen voor de Godgeleerden. Onze eerste conclusie mag dus dui­delijk zijn: Aan iedere nieuwe schep­ping in Christus wil God Zijn gehei­men toevertrouwen. God wil ook óns zijn geheimen toe­vertrouwen. Hij heeft ons onvoor­stelbaar lief. Hij heeft ons zo lief dat we het eigenlijk niet goed vatten of omschrijven kunnen. Jezus voegt aan zijn woorden dan ook nog toe: “Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig heb­ben”.

Rijkdom

We zijn geestelijk rijk geworden. En wat doe je als dat bent? Dan ga je dat weer uitdelen. Dan hou je dat niet voor jezelf. Wij zijn immers geroepen het ‘zout der aarde’ en het ‘licht der wereld’ te zijn. Geestelijke rijkdom valt op geen enkele wijze te vergelijken met aard­se rijkdom. Velen in onze dagen denken dat dat het geluk in zich heeft. Maar het is een grote vergis­sing. Het is tijdelijk, terwijl het andere eeuwig is.

Jezus zegt: “Verzamelt u geen schat­ten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken of ste­len. Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn” Matteüs 6 vers 19 tot en met 21 (Matt. 06:19-21). Als we Jezus hebben aanvaard, als we geloven in Hem, hebben we de werkelijke schat gevonden (zoals de man in de gelijkenis). En dat houdt tegelijkertijd in dat we de principes (leefregels) van het Koninkrijk van Zijn Vader leren ken­nen, zoals Hij dat onderwees aan Zijn eerste volgelingen. Zoals Hij dat praktisch toepaste in het gewone leven van elke dag en Zijn discipelen ook leerde toe te passen. We worden dus ingeschakeld in Gods plan, zoals Jezus ingeschakeld was in het plan van de Vader. Daarbij is iedereen in de ogen van God even belangrijk, welke bedie­ning of taak we ook hebben. Daarvoor is het nodig dat we leren, dat we inzicht krijgen in de geestelij­ke wereld, dat we leergierig zijn om de geestelijke principes van het Koninkrijk toe te kunnen passen, zoals ons deze bijvoorbeeld worden aangereikt in deze korte gelijkenis.

De schat wordt ontdekt

In deze gelijkenis wordt het Koninkrijk vergeleken met een schat die in een akker verborgen was, dus niet zichtbaar. Dan wordt deze schat door een mens ontdekt. Er staat niet bij hoe dat gebeurde (zoals bijvoorbeeld in de daaropvol­gende gelijkenis van de verloren penning wel het geval is), Was deze mens daarnaar op zoek? Had iemand hem er op attent gemaakt? Was het, wat wij dan noemen toeval­lig, misschien omdat hij de grond bewerkte?

Wij weten het niet. Wat Jezus ons wél vertelt is dat deze mens, bij het vinden van de schat, tot handelen overging.

Hij verborg deze schat weer.

Hij was ontzettend blij.

Hij verkoopt al wat hij heeft (had er dus alles voor over).

Koopt de akker, want hij wist als ik die akker koop bezit ik ook die schat.

Hebben wij er ook alles voor over om de principes van het Koninkrijk te leren kennen en daaruit te leven? Als dat zo is zal een automatisch gevolg daarvan zijn dat we het ook ‘voorleven’, zodat anderen in de goede zin van het woord jaloers op ons worden en daardoor het verlan­gen in hen wordt gewekt ook een volgeling van Jezus te worden. Dat is trouwens ook het verlangen van de Vader. Jezus zegt: “De lamp komt toch niet om onder de koren­maat of onder het bed gezet te wor­den? Is het niet om op de standaard gezet te worden? Want er is niets verborgen, dan om geopenbaard te worden, of aan het oog onttrokken, dan om in het openbaar te komen” Markus 4 vers 21 en 22 (Mark. 04:21-22).

Met overleg

Het volgende punt wat onze aan­dacht vraagt is dat de mens, die deze schat gevonden had, met overleg te werk ging. Ook dat is dus een belangrijk principe bij ons getuige zijn in deze wereld. En ik denk veel te vaak door ons over het hoofd wordt gezien. Wat dat betreft kun­nen we een voorbeeld nemen aan de wereld, waar vaak eerst alles grondig onderzocht wordt voor dat er beslis­singen worden genomen. Bij de gelijkenis van de onrechtvaar­dige rentmeester in Lucas 16 atten­deert Jezus daar ook op met de opmerking dat de kinderen van deze wereld, ten aanzien van hun geslacht, met veel meer overleg te werk gaan dan de kinderen des lichts Lucas 16 vers 8 (Luc. 16:08).

Met overleg te werk gaan betekent goed nadenken, soms afwachten, duidelijkheid hebben, de gevolgen onder ogen zien… en dan pas spre­ken of handelen. Nu ben ik mij bewust dat ieder mens anders geaard is, onze karak­ters zijn allemaal verschillend. De een zal eerder (impulsiever) hande­len dan de ander. Er zullen er ook zijn die alsmaar de dingen uitstel­len, en we weten van uitstel komt vaak afstel.

Toch ontstaat er doordat we het nieuwe leven van Christus in ons hebben, doordat we de principes van het Koninkrijk gaan leren, een totaal nieuwe levensinvulling en daardoor ook een nieuwe levensuitwerking. We groeien geestelijk van beginsta­diumchristen naar het volwassen stadium.

Alles in ons vernieuwd en dat begint in onze denkwereld. “Wordt her­vormd door de vernieuwing van uw denken”, was één van de adviezen die Paulus schreef aan de gemeente te Rome.

Wie vernieuwd is in zijn denken gaat ook meer en meer ontdekken waarop het werkelijk aankomt.

De strijd

We gaan dan bijvoorbeeld geen strijd voeren om ons gelijk te halen, maar om de werkelijke vijand te bestrijden. Er zijn mensen die altijd gelijk willen hebben. ‘Ik denk er zó over en dus moet jij er ook zo over denken, anders zie je het verkeerd”, wordt er dan gezegd of gedacht. Natuurlijk is het goed elkaar te Korri­geren in een geest van liefde, dan zal er ook acceptatie zijn. Maar soms is er in discussies nog teveel sprake van het ‘opleggen’ van een bepaalde mening, en dan is er vaak een ver­keerde geest in het spel, Belangrijk is dat we onze geestelijke plaats met Christus hebben ingenomen in de hemelse gewesten. Anders zijn we geneigd een verkeerde strijd te voe­ren. En de resultaten zijn dienover­eenkomstig.

In de discussies die Jezus voerde met de Farizeeën en Schrift­geleerden ging het er Jezus ook niet om zijn gelijk te halen. Hij wist hoe deze mensen vanuit de verkeerde bron geïnspireerd werden. En ondanks al hun Schriftkennis waren ze toch verkeerd bezig. Daarom lezen we ook van Jezus dat Hij niet leerde als hun schriftgeleerden, maar als gezaghebbende. Daarom stonden de scharen versteld over de leer die Hij bracht, dat hadden ze nog nooit meegemaakt Matteüs 7 vers 28 en 29 (Matt. 07:28-29).

Jezus deed het anders, beter, in over­eenstemming met de wil van de Vader. Het gezag dat Jezus uitoefen­de was een ander gezag dan die van de Farizeeën en Schriftgeleerden. Zijn gezag gold het rijk der duister­nis en had niet de bedoeling andere mensen te overheersen, maar hen te bevrijden van iedere overheersing!

Geestelijk bevoegd

Zo zijn wij die de schat van het Koninkrijk gevonden hebben ook bevoegd als gezaghebbenden. Wij mogen met gezag, en in de naam en autoriteit van Jezus, optreden tegen­over alles wat vanuit het rijk er duis­ternis op ons afkomt. En of dat nu op een vrome manier gebeurd of anderzijds, doet minder ter zake. Dat kunnen soms heel subtiele din­gen zijn, bijvoorbeeld als negatieve

gedachten de kop proberen op te ste­ken. Als we aangevallen worden met, angst of vrees. Als alles tegenzit en het net lijkt of er geen oplossing voorhanden is.

Weet u, wat dan zo geweldig is? Dat we het Koninkrijk Gods hebben leren kennen omdat we Jezus werke­lijk hebben leren kennen. Omdat Jezus ons God heeft geopenbaard zoals Hij werkelijk is: de goede God die alle dingen -let wel: alle dingen- doet meewerken ten goede, hebben we de zekerheid: er komt een oplos­sing. En die is goed, want Gods oplossing is altijd de beste! Dan lukt het de duivel niet om ons uit de gemeenschap met God en zijn Zoon weg te halen. We hebben a immers inzicht in de geestelijke wereld ontvangen. Dat is voor de wijzen en verstandigen (van deze wereld) verborgen, maar aan kinde­ren (kinderen Gods) geopenbaard.

Onderscheiding

Het geestelijk inzicht dat wij hebben ontvangen, maakt het ons mogelijk geestelijk te onderscheiden waarop het aankomt. Het leert ons te onderscheiden wat uit de goede bron en wat uit de verkeerde bron afkomstig is. Begrijpt u nu, waar ik eerder in dit artikel al op attendeerde, hoe belangrijk het is dat we de principes van het Koninkrijk leren kennen om van daaruit te kunnen leven? In de tijd waarin wij leven is het nodig om ons volledig hiervoor in te zetten. Onze gebeden en het dage­lijks vervuld zijn met Gods Geest zijn daarbij onmisbare factoren. Met minder kunnen wij niet toe. Dat ligt niet als een last op ons en werkt ook niet als een soort wet in ons leven: je moet zus en zo hande­len, of anders zwaait er wat. Dat is de taal van de tegenstander. Nee, de mens die de schat vond was blij dat hij deze schat gevonden had. “In zijn blijdschap daarover…”, lezen wij.

“Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad” 1 Johannes 4 vers 19

(1 Joh. 04:19). Wij mogen spreken en handelen uit blijdschap en toewijding, uit liefde. Hij heeft ons liefgehad en heeft ons lief met een ondoorgrondelijke alles overtreffende liefde. We zijn Zijn scheppingen. God en mens horen in feite bij elkaar, we vormen een een­heid.

Alleen de duivel heeft roet in het eten gegooid. Maar hij heeft niet het laatste woord. Jezus heeft hem al overwonnen en ook wij gaan hem meer en meer overwinnen. Dat wil zeggen: als hij ons aanvalt, op welke wijze ook, weten wij deze aanval af te slaan.

Dat begint meestal in onze gedachtenwereld. Als er een negatieve gedachte de kop probeert op te ste­ken, verdrijven we die met een posi­tieve gedachte die Gods Geest ons aanreikt. En ik kan u verzekeren dat de duivel daar een ontzettende hekel aan heeft.

Zo groeit ons leven uit tot een blij, ontspannen, vruchtbaar, overwin­nend leven. We horen bij het Koninkrijk van God met Jezus de Koning aan het hoofd.

Niet vrijblijvend

Wel dienen we ons te realiseren dat het geen vrijblijvende zaak is. Alleen wie werkelijk de schat opgraaft en ermee werkt zal de vruchten er van plukken. Willen we dat? Hebben we er alles voor over? In de dagen toen Jezus op aarde was werd lang niet iedereen een echte volgeling van Hem. Sommigen vonden de wonde­ren die Hij deed prachtig en volgden Hem een tijdje, maar waren niet bereid de prijs te betalen, die het werkelijk volgen van Hem inhield. Van Jezus lezen wij bijvoorbeeld op een gegeven moment dat Hij zegt: “Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profe­ten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugelen vergadert, en gij hebt niet gewild” Matteüs 23 vers 37 (Matt. 23:37). Laat dat niet van ons gezegd hoeven te worden. Beslis op het moment dat u dit leest opnieuw om Jezus volko­men te volgen en te leven vanuit Gods Koninkrijk.

Laten we niet teveel in het verleden leven, zoals sommigen misschien geneigd zijn, dat wil zeggen hun gedachten gaan vaak terug naar vroeger ’toen het zoveel beter was’. Of men is bezig met de toekomst; hoe zal het allemaal verder verlo­pen?

Het gaat om de werkelijkheid van vandaag. Hoe openbaren we ons vandaag als nieuwe scheppingen in Christus? Openbaren wij ons van­daag als werkelijke vertegenwoordi­gers van Gods Koninkrijk? Natuurlijk mogen we met dankbaar­heid terugdenken aan de zegenin­gen uit het verleden en leren uit de fouten die we toen gemaakt hebben. En ook mogen we een hoopvolle ver­wachting ten aanzien van de toe­komst hebben. Maar voor vandaag geldt: “Heden, indien wij Gods stem horen, sluiten we ons hart daarvoor niet af, maar laten ons leiden en inspireren door Zijn Geest”.

 

Geen vals getuigenis door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel 10 “U zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste” Exodus 20 vers 16 (Ex. 20:16).

In deze aflevering komt onder ande­re de vraag aan de orde of het spre­ken van valse getuigenissen hetzelf­de is als: je moet niet liegen.

In de rechtspraak

Veelal wordt dit woord opgevat als een liegverbod. De vertaling ‘Het Boek’ heeft: “U mag geen leugens vertellen aan andere mensen”. Het negende gebod (het negende woord) was ten tijde van het Oude Testament voornamelijk bedoeld voor gebruik in de rechtspraak. Er werd in die tijd alleen op grond van mondelinge getuigenissen rechtge­sproken. Rechercheteams die bewijs­materiaal verzamelen waren er nog niet, laat staan dat er technische recherche zou wezen. Van dactylo­scopie (de leer van de vingerafdruk­ken) had niemand ooit gehoord en men kon zich er al helemaal geen voorstelling van maken wat DNA- materiaal wel zou kunnen wezen. Mondelinge getuigenissen waren doorslaggevend in de bewijsvoering. Valse getuigenissen waren derhalve rampzalig voor ten onrechte aange­klaagden; zij konden hen in het erg­ste geval de kop kosten. Om eventu­ele valse getuigen af te schrikken, was er een bepaling opgenomen in Deuteronomium 19. Wanneer een getuigenis vals bleek te zijn, moest de valse getuige de straf ondergaan die anders de beschuldigde zou heb­ben gekregen. Pas in tweede instan­tie was dit woord bedoeld voor het leven buiten de rechtspraak. De weergave: “U mag geen leugens vertellen aan andere mensen”, is voor ónze tijd wel hanteerbaar, maa het is geen correcte vertaling van de’ originele tekst. Dit geeft maar zeer betrekkelijk weer wat de HERE God er oorspronkelijk mee bedoeld heeft.

Verboden te liegen?

Mag een mens niet liegen en doen we dat dus nooit? Wat zei ik tegen onze oudste dochter toen die (rond haar eerste verjaardag) met één van haar eerste tekeningen aan kwam zetten? Het was een huis, zei ze. En het was ook maar goed dat ze dat er bij zei, want wat ik zag waren alle­maal ondefinieerbare kriskraslijnen… een hele wirwar, waar geen touw aan vast te knopen was. Als je dus niet liegen mag, wat zeg je dan tegen zo’n kind? Zoiets als: ‘Nou, je moet nog een heleboel leren hoor… dit lijkt écht nergens op. Moet dit een huis voorstellen; wilde je in zo’n puinhoop gaan wonen? Dat is even mooi waardeloos!’ Dan heb je natuurlijk wel de waar­heid gesproken en geen moment gelogen, maar je hebt tegelijkertijd een kinderziel de grond ingestampt. En als er iets vals is, is het zoiets wel: een kinderziel beschadigen. Het zit ‘m niet zozeer in de leugen op zich – het valse karakter blijkt veel meer uit de gevolgen voor de naaste. Dus zei ik zo’n 22 jaar geleden tegen onze Petra: “Prachtig; wat heb je dat mooi gedaan!”

Was dat een vals getuigenis? Nee, want het kwam uit een goede moti­vatie voort en het was eigenlijk nog waar ook: ik vond het prachtig, namelijk dat de kleine meid zo haar best had gedaan. Het is trouwens een enigszins vooruitziende blik geweest, want ze tekent nu veel mooier dan ik het ooit zou kunnen! En wat dacht u als er in de Tweede Wereldoorlog tijdens een razzia gevraagd werd of er ook onderdui­kers in huis waren? Ook al was dat het geval, natuurlijk zei niemand: “Jazeker!” Sommigen probeerden handig te zijn door heel naïef op te merken: “Onderduikers? Maar dat mag toch helemaal niet?” Soms werkt dat, maar een beetje ondervra­ger had dat wel door en dan waren de consequenties niet te overzien. Dan bléven ze zoeken en had je net zo goed gelijk naar waarheid kun­nen antwoorden… om daardoor andermans dood op je geweten te hebben. Of je kon glashard liegen en daarmee je handen zuiver houden van het bloed van je naaste. Door glashard te liegen, kon je een glaszuiver geweten hebben.

Geen waarheidsfanaten

Liegen en een vals getuigenis spre­ken is ook in normale tijden lang i^^et altijd hetzelfde. Waarheidsfanaten zijn onmogelijke mensen. Iemand zei eens tegen me: “Ik móet altijd de waarheid zeggen”. Dan kun je je afvragen van wie zo iemand dat dan wel moet. Niet van de HERE God hoor! Zulke mensen

willen anderen zonder mankeren hun waarheid opleggen, want zij weten het blijkbaar beter. Tot in de kleine lettertjes toe. En zelfs over de onbelangrijkste zaken van het natuurlijke leven. Een (gefingeerd) voorbeeld:

Zij: Hoe vind je m’n nieuwe outfit?’ Andere zij: “Afschuwelijk; en wat zit je haar lelijk!”

Misschien is het wel waar, maar dat kun je toch ook anders zeggen? Zoiets als: “Het is niet zo mijn smaak… maar het past aardig bij je”. Leugens spreken om er financieel beter van te worden, is een foute bezigheid. Want dan geldt het eigen gewin als maatstaf voor je maat­schappelijk bezig zijn. Dan stel je in het leven van alle dag je doel ver­keerd. Onder normale omstandighe­den zeg je de waarheid zonder er omheen te draaien. Maar als iemand er nodeloos door gekwetst of bena­deeld wordt (of beschadigd) dien je je wel meerdere keren te bedenken voor je je mond opentrekt. Een getuigenis is vals als het een ander vals bejegend, als het hem of haar onrecht aandoet. Maar het is net zo goed vals als het jezelf bevoordeelt ten koste van een ander, of als het tegen de geopenbaarde wil van God ingaat. De narigheid is alleen dat sommigen de eigen mening voor de geopenbaarde wil van God aanzien!

Laat je niets wijsmaken!

De waarheid staat buiten kijf, daar­aan mag een mens niet komen. Aan Góds waarheid wel te verstaan. En Gods waarheid is niet af te leiden uit het waarneembare of uit het traditio­nele. Gods waarheid is vervat in zijn plan. Alles wat van dat plan afwijkt, is een leugen. Als mensen wijsge­maakt wordt dat ze ten dode zijn opgeschreven (voor zover het de geestelijke dood betreft) is dat een leugen die regelrecht uit het rijk der duisternis komt. Als Satan de mens influistert: ‘ Gods plan is prachtig, echt waar… maar het is voor jóu niet haalbaar’, is dat een vals getuigenis. Want Gods plan is volledig realiseer­baar voor de mens-in-Christus. Alleen buiten de Christus kan het niet – dan hoef je er niet eens aan te denken.

We zullen vanzelfsprekend geen spreekbuis voor Satan willen zijn. Als onze ziel en geest van zulke gedachten doortrokken zijn, zullen we die op een geven moment ook gaan uiten. En daarmee is een vals getuigenis geboren. In het spoor van deze verleugening volgen er nog wel de nodige kreten, zoals: ‘Met jou zal het nooit goed komen; het stelt immers je hele leven al niks voor… en je vader was precies zo (of je moeder)! En denk maar niet dat jij verder komt dan zij ooit gekomen zijn. Dacht je van wel? Dat is pure hoogmoed. En je weet toch wel dat hoogmoed voor de val komt?’

Als sneeuw voor de zon

Misschien leven je ouders allang niet meer, dat is best mogelijk. Maar evengoed kan Satan je er nog steeds mee manipuleren via de talloze her­inneringen die je aan hen hebt. Waren het dan zulke moeilijke men­sen? Dat hoeft niet, maar ze kunnen last gehad hebben van ellendig moeilijke machten. Daar was nu werkelijk geen land mee te bezeilen. En Satan zegt dat je net zo bent als je ouders? Vergeet niet dat hij een doortrapte leugenaar is! Maar zelfs als hij gelijk heeft, wat dan nog? De Heer wil je bevrijden van elke binding uit het voorgeslacht. Innerlijke gelijkenissen met lieden uit je geslachtsregister (en hun beperkingen en gebondenheden) verdwijnen dan als sneeuw voor de zon.

Maar het gaat niet altijd zo vlug als dit spreekwoord ons wil doen gelo­ven. Want als er een sneeuwlaag van een paar meter ligt, heeft de zon daar toch echt wel een poosje werk mee! De natuurlijke zon heeft dat net zo goed nodig als er een behoor­lijk sneeuwpak ligt, als de ‘Zonne der gerechtigheid’ bij een flinke geestelijke bedekking.

Je mag jezelf zijn!

Na een bevrijding van alles wat je ware wezen verborgen kan houden, kun je eindelijk jezelf zijn – wie je in Christus bent. De New Age-gedachte dat je ware goddelijke wezen open­baar moet komen, de god die je in het diepst van je wezen bent, is een aperte leugen. Dat is een vals getui­genis van de bovenste plank, des te misleidender omdat het qua klank zoveel op de volle boodschap lijkt. Dit kan namelijk niet zonder in de Christus te zijn. En je kunt niet in de Christus zijn zonder een band met Jezus te hebben. Via Boeddha kan je wel een ‘verlichte’ worden, maar ook een soort christus of gezalfde… maar dan niet met Góds Geest. Dan ben je zonder het te weten een gezalfde van Satan gewor­den.

Satans valste getuigenis is: je kunt een Christus wezen zonder in Christus Jezus te zijn. En nog één daaraan gelijk: je zult als God wezen door te eten van de verleidelijk ogen­de New-Age-appel. Dat zijn satani­sche klanken en geen waarheden van God. Hou elkaar Góds waarheid maar voor. Die waarheid is niet hard hoor – wereldse waarheden zijn hard, maar Gods waarheid nooit. Die vormt een heerlijke zekerheid: in Christus Jezus ben je niet slechts tijdelijk geboren, maar voor alle eeu­wigheden.

Afstand van Satans leugens

Van al Satans leugens mogen we afstand nemen, of het nu leugens zijn die de mens verwerping inpra­ten of dat het getuigenissen zijn die hem een valse hemel proberen in te loodsen. Want de hemel van de wereldgodsdiensten is niet anders dan een uitdrukking van het rijk der duisternis. Jezus bevindt zich niet in het gezelschap van Boeddha, Confucius en consorten. Want er is een onoverbrugbare kloof tussen het rijk van het licht en dat van de dwaallichten.

Wij zijn kinderen van het licht, zegt de Schrift, wij behoren de dag toe. In Christus Jezus hebben we over­winning over al Satans valse getuige­nissen. Gods waarheid is bezig openbaar te komen. Waar, ergens ver weg daar boven of hier beneden? Nee, heel dichtbij, in onze harten, in de kern van ons bestaan. In het alge­meen kun je zeggen: leugens passen niet in het goede nieuws van Gods K Koninkrijk; de waarheid van God verdraagt zich daar gewoon niet mee.

Het woord: “U zult geen vals getui­genis spreken tegen uw naaste” (een verbod) mag door ons omgezet wor­den in wat we dan wél zullen mogen doen: we mogen de heerlijke waar­heid verkondigen zonen en dochters van de levende God te zijn. Dat is zichtbaar in de hemel (daar ligt onze strijd en onze overwinning) en dat komt openbaar op de aarde, want hier mogen we het uitwerken. Overal mogen we onszelf zijn… wie we zijn in Christus Jezus!

 

Wie zal Ik zenden? Door Peter Annotee

Er wordt meer dan ooit verzonden. Als we geen E-mails verzenden of gewone post, kijken we wel naar de eindeloze uitzendingen van talloze televisiestations. Zo is onze wereld vervuld van het gezondene. Maar er is ook een vorm van uitzen­den die minder wordt: het uitzenden van mensen. Het versturen van een boodschapper in plaats van een gericht.

En toch is er niets krachtiger dan een boodschap van vlees en bloed. Een mens die je iets komt vertellen. Want zo’n mens kun je niet wissen of bij het oud papier gooien. Een mens kun je niet ongeopend laten want hij opent jou. De belangrijkste boodschap die God verzendt is ook een mens: Jezus. Hij vertelt niet alleen wat de ware weg naar het leven is, Hij is de weg, de waarheid en het leven.

Paulus en Barnabas

Dus stuurt God ook mensen op pad om het evangelie te verkondigen. De heilige Geest gaat spreken en zegt dat Paulus en Barnabas de gemeente in Antiochië moeten verlaten om het evangelie elders te brengen. Het is mooi om te zien hoe de gemeente in Antiochië twee van z’n beste broeders niet voor zichzelf houdt maar uitzendt om de blijde boodschap verder te brengen. Ze proberen ze niet vast te houden maar zegenen ze integendeel in hun opdracht.

Paulus en Barnabas gaan op weg en brengen hun boodschap in de syna­gogen. Natuurlijk had Paulus ook een brief kunnen sturen want schrij­ven kan hij. En dat bespaart hem en Barnabas zeeën van tijd en gevaar. Maar de heilige Geest weet beter en stuurt mensen. En Paulus en Barnabas breken door. De landvoogd Sergius Paulus is de eerste hoogwaardigheidsbekleder die Paulus het evangelie mag brengen. Geen brief aan welke synagoge of plaats dan ook zou zover gekomen- zijn.

Des te meer reden voor de Boze om in de tegenaanval te gaan. Hij stuurt een ‘Jezuszoon’, een tovenaar om de boodschap van Jezus, die wonderen en tekenen gedaan heeft, te versto­ren. Zo als altijd probeert de duivel

de leugen zoveel mogelijk op de waarheid te laten lijken! Het is dan Gods Geest die ingrijpt. Hij geeft Paulus de kracht om, staande tussen de overheden en machten en de wereldbeheersers, vertegenwoordigd door de instituties van het Romeinse rijk, de boze gees­ten te verslaan. Daardoor zijn ook de machten omgevallen die Sergius Paulus ervan weerhouden om voor het evangelie te kiezen. Hij komt tot bekering en wordt de eerste Romeinse landvoogd voor Jezus. En dat alles is dan nog maar het begin.

Wat doen wij?

‘Jezus’ is de boodschap en Paulus en Barnabas zijn Zijn getuigen. En wat zijn wij? Zijn wij mensen die de hei­lige Geest de gelegenheid geven om ons opdrachten te geven? Zijn wij de mensen die onze broeders en zus­ters zegenen en helpen als zij een opdracht van de Geest willen gaan uitvoeren? Zijn wij bereid om een boodschap van Jezus te zijn? Het gaat erom dat wij zélf een ‘evan­gelie’ willen zijn en het beste wat we hebben willen geven om anderen met die boodschap te bereiken. Daarvoor hoef je niet ver van huis te gaan. Je kunt ‘evangelie’ zijn waar je bent: in de gemeente, thuis, op school of op je werk, op straat of in de supermarkt. Als we maar begrij­pen dat wijzelf een betere boodschap zijn dan de mooiste brief en het leukste e-mailtje.

“Wie zal Ik zenden en wie zal voor Mij gaan?” vraagt God aan ons. En wij mogen de vraag beantwoorden. Wij mogen kiezen. En wie zouden we dan beter kunnen kiezen dan onszelf?

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

In deze rubriek schenken wij zo nu en dan aandacht aan stromingen en bewegingen die duidelijk vanuit de verkeerde bron geïnspireerd worden. Wij doen dit niet om dergelijke stro­mingen te propageren maar deze te ontmaskeren, vooral ook met het oog op hen die de vaste (geloofs)koers nog niet gevonden hebben en nog zoeken­de zijn. Deze keer iets over het zoge­naamde hedonisme, dat weliswaar geen grote aanhang heeft maar op geraffineerde wijze toch bepaalde mensen onder haar beslag weet te krijgen. Gelukkig geldt ook hier dat werkelijk geloof in Christus tot verbre­king en bevrijding leidt.

De doodlopende weg van het hedonisme

Wie Christus heeft leren kennen heeft het werkelijke geluk gevonden. Dat is de rotsvaste zekerheid waar­van iedere waarachtige christen zich bewust is. Daaraan moesten we weer eens denken toen we in het week­blad ‘De groene Amsterdammer’ een uitgebreid artikel lazen over het hedonisme. In de inleiding tot het artikel (van Solange Leibovici) wordt al een indruk gegeven wat de hedo­nist als doelstelling heeft: ‘Voor de hedonist is het streven naar geluk het belangrijkste doel in het leven, en het zoeken naar genot de enige bron van zelfontplooiing en zelfver- volmaking. In het massahedonisme van dit moment is dat gereduceerd tot een dwangmatige behoefte aan zintuiglijke genoegens’.

Michel Onfray

De belangrijkste figuur binnen het hedendaagse hedonisme is de Franse filosoof Michel Onfray. Hij schreef verschillende boeken zoals ‘De kunst van het genieten’ (1991) en ‘Levenskunst’ (1993). Hij boog zich over de houding van filosofen tegenover het lichaam en over hun eetgewoontes (‘De buik van de filo­sofen’, 1989), over verfijnde culinai­re genoegens, over het erotische

lichaam en de liefde, en hij publi­ceerde een tweedelig ‘hedonistisch dagboek’.

Toen hij 28 was werd Michel Onfray getroffen door een hartinfarct, en het had niet veel gescheeld of hij was in een Normandisch ziekenhuis gestorven. Deze gebeurtenis heeft hij later uitvergroot tot een soort openbaring, een illuminatie, die hij ‘existentieel hapax’ noemde: de een­malige, indringende en bijna mystie­ke ervaring die de gewone man in een heilige verandert of de leraar in een filosoof. Zijn filosofische zoek­tocht naar levensgeluk was voor hem een wedergeboorte die zoals alle geboortes in pijn, bloed, tranen en angst had plaatsgevonden. In het ziekenhuis maakte hij mee dat de man in het bed naast het zijne stierf ondanks herhaalde pogingen tot reanimatie. Hierover schrijft hij in ‘De kunst van het genieten’: ‘Zo simpel was sterven dus. Na deze les in duisternis bleef er maar één ding te doen: het lichaam deelgenoot maken van het bewust­zijn, en het vlees verzoenen met de intelligentie. Elk bestaan is gebouwd op zand, de dood is de enige zeker­heid die we hebben. Het komt er minder op aan die te temmen dan te verachten. Het hedo­nisme is de kunst van deze verach­ting’.

De schrijver van het artikel merkt op: “Dat klinkt dapper en mooi, toch zijn er enige twijfels te uiten over Onfray’s hedonistische ethiek.

Gericht op de buitenkant

Onfray liet zich inspireren door Aristippus van Cyrene en de Cyrenaïci, de achttiende-eeuwse materialist La Mettrie, markies De Sade en Nietzche. Voor hem is het hedonistische denken atheïstisch, materialistisch, vitalistisch. In het centrum van de hedonistische preoc­cupaties staat het lichaam, dat tot zorg van het moraal wordt verheven, want het genot heeft uitsluitend betrekking op het lichaam, en het lichaam is weer het laboratorium van de geest.

Ook de genoegens van de geest zijn verbonden met het lichamelijke en de zintuiglijke waarneming. De -hedonistische filosofie is gericht op «ft zintuigen, op de buitenkant van de werkelijkheid. Haar voornaamste doel is het profiteren van het moment dat zich aanbiedt, zonder zich druk te maken over het verleden, dat nostalgie veroorzaakt, of de toekomst, want dat leidt slechts tot angstig afwachten. Waar het om gaat, is alleen uit het heden de kwin- tesses te halen en het moment tot eeuwigheid te verheffen”. Leibovici schrijft verder dat voor Michel Onfray alles aanvaardbaar is wat genot geeft, en alles te veroorde­len wat pijn veroorzaakt. “Maar per­soonlijk genot moet altijd in een per­spectief worden geplaatst, namelijk dat van het genot van de ander. Je zou Onfray geen ‘egoïstische’ maar een ‘altruïstische’ hedonist kunnen noemen. De hedonist wil gelukkig zijn, maar hij wil dat de ander tege­lijk ook gelukkig is. Egoïsme en ego­centrisme zijn eenzijdig, en streven alleen naar persoonlijk geluk.

Eigenbelang en naastenliefde

Het hedonisme gaat ervan uit dat er geen geluk mogelijk is zonder dat van de ander. De achterliggende gedachte is geenszins gebaseerd op de christelijke notie van naastenlief­de, maar op eigenbelang. De relatie tot de ander baseert

Onfray als een bewust kiezen dat door bepaalde affiniteiten of sympat­hieën wordt bepaald. Tegenover de christelijke naastenliefde stelt hij een ‘aristocratische ethiek’ die selec­tief te werk gaat. Want niet iedereen is mijn naaste: ten eerste, zegt Onfary, ben ik niet in staat om van iedereen te houden, ten tweede wil ik dat ook niet. Kun je dan nog wel van een ‘ethiek’ spreken”, vraagt Leibovici zich af, die verder conclu­deert dat het hedonisme zich baseert op een lichamelijk zelfvertrouwen dat ons kan helpen om de angst voor de dood de baas te worden, terwijl we die tegelijk negeren. Dat is in feite wat Onfray doet wanneer hij zegt dat hij de dood veracht. De hedonist weet dat de dood bestaat, maar hij gelooft het niet. Hij doet alsof het niet voor hem geldt. Tot het uiterste doorgevoerd is dat waartoe het ‘ethisch hedonisme’ leidt: de ‘hedonistische zombie’, die zich uiteindelijk geen raad weet met zijn dwangmatige behoefte aan geluk.

Verblinding en illusie

Aan het slot van zijn artikel merkt Leibovici op: “Genieten van het leven is mooi, maar het verheffen van de hedonistische levenshouding tot een filosofie zoals Michel Onfray dat doet, is een doodlopende weg. Hedonisme houdt een zekere infantilisering in, omdat de constante beloning van het genot ons klein en afhankelijk houdt en ons verhindert om problemen onder ogen te zien. Het is natuurlijk niet zo dat je ver­driet en leed moet zoeken, maar je kunt dit ook niet constant uit de weg gaan. Onze diepste verlangens kun­nen eenvoudigweg niet bevredigd worden, want de bevrediging van elk verlangen ligt in het verlangen als zodanig.

Het belangrijkste probleem blijft dat je de kunst van het leven niet beheerst, als je de kunst van het ver­liezen niet kent, als je niet kunt aan­vaarden dat het leven een langdurig rouwproces is.

Michel Onfray’s laatste boeken val­len op door de schoonheid van de vorm, maar die schoonheid heeft iets dwangmatigs en lijkt een inner­lijke leegte te willen verbergen. Er komt altijd een moment waarop de hedonist beseft dat zijn filosofie niets anders is dan de zoveelste ont­kenning van de dood, en in die zin een verblinding en een illusie”. Het artikel draagt niet voor niets de titel” Hedonisme is een doodlopen­de weg”. Dit kan iedere christen uiteraard volledig onderschrijven. Het hedonisme is de zoveelste pijl die de duivel op zijn boog heeft om velen te verblinden, dat wil zeggen hen een surrogaatgeluk aanbieden, en hen van het werkelijke geluk af te houden. Want die is alleen te vinden door geloof in Christus. Hij heeft niet alleen Satan (inclusief de dood) volledig overwonnen, maar toonde tijdens Zijn ‘aardse bediening’ ook in elk opzicht aan hoe God het wer­kelijke geluk voor ieder mens op het oog heeft. Door het geloof gaat dit functioneren, waardoor we ook kun­nen leven temidden van alle omstan­digheden die het leven met zich meebrengt. En het leven wat God geeft is het échte leven. Dat is geen doodlopende weg, maar de ‘weg ten leven’. Het vindt zijn oorsprong in Hem, de Levensvorst, en duurt daar­om voort tot in alle eeuwigheid.

De e-mens komt eraan!

Hoe zal de mens van de toekomst eruit zien? Op alle mogelijke wijze worden we vrijwel dagelijks gecon­fronteerd met berichten die spreken over grote veranderingen die zich voltrekken zowel in ons spreken, gedrag en handelen, veranderingen die zowel met het uiterlijk als met het innerlijk te maken hebben. Veranderingen die de moderne mens gelaten accepteert omdat hij ‘er toch niets aan veranderen kan’. Het komt zoals het komen moet en de ontwikkelingen op ieder terrein valt niet te stoppen. Vooral op digitaal terrein is een revo­lutie aan de gang waarvan de totale uitwerking bijna niet te overzien is. De ex-Philips-topman Roel Pieper, die onlangs het hoogleraarschap Electronic Commerce aan de Universiteit Twente aanvaarde, hield onlangs zijn oratie over de digitale revolutie. Over enige tijd zal ieder­een zijn digitale paspoort hebben, wat hem ‘onbeperkte mogelijkheden’ biedt, omdat hij hiermee alles bij de overheid kan regelen, maar ook bij bedrijven. In zo’n digitaal paspoort staat onder meer opgeslagen hoe iemand wil betalen bij elektronische aankopen en bijvoorbeeld de wijze waarop dergelijke transacties beveiligd moeten worden.

Netwerkvaardigheid

“Het digitale paspoort wordt een belangrijke stap richting daadwerke­lijke ketenomkering”, aldus Pieper, volgens een verslag van zijn toe­spraak in de Financiële Telegraaf, die verder citeert: “Iemand kan zijn vraag zo makkelijker uitbesteden. Niet de consument moet tegemoet komen aan de vraag van de aanbie­der, maar andersom. Wie het digitale paspoort niet accepteert, staat bui­tenspel”.

De digitale revolutie zal volgens Pieper grote gevolgen hebben voor de bevolking. ‘Netwerlcvaardigheid’v wordt volgens de hoogleraar belang­rijker dan lezen en schrijven. “Onze scholen zouden een centrale rol moeten spelen in het bijbrengen van netvaardigheid. Zij lopen echter zelf tegen een enorme achterstand in ontwikkeling op. Lesmateriaal en onderwijsmethoden zijn hopeloos verouderd. De ontwikkeling van de netwerkmaatschappij mag niet aan de basis worden tegengehouden”. Pieper vindt dat het huidige onder­wijssysteem een pijnlijk gebrek heeft aan collectivisme en interactiviteit. “Leerlingen zijn gedwongen kennis uit analoge schoolboeken tot zich te nemen. Uitgevers bezitten de arro­gantie om elk jaar nieuwe edities op de markt te slingeren, waarin vijf woorden zijn veranderd. Dat materi­aal wordt dan ook nog eens verplicht gesteld. Dat is ronduit een schande”. Volgens Pieper heeft het onderwijs behoefte aan een groot digitaal schoolbord. “Het enige probleem is dat de overheid dit fraaie toekomst­beeld nog niet voor ogen heeft. De economische en sociale omstandig­heden zijn beter dan ooit. Des te ver­bazingwekkender is het daarom dat het onderwijs volstrekt achterblijft in het benutten van de nieuwe infor­matienetwerken” .

E-mentaliteit

Alles draait volgens Pieper straks om het internet en informatie wordt de meest kostbare grondstof. Burgers worden e-burgers, bedrijven worden e-bedrijven, de wereld wordt een e-wereld. Het internet moet, wie niet kiest verliest, en iedereen moet een e-mentaliteit aankweken. ‘Kennis is macht’ is een verouderde opvatting, ‘samen sterk’ is nu het motto. Maar dat vraagt wel een per­manente zelfeducatie bij burgers en bedrijven. “Levenslang leren is het devies voor iedereen die zijn weg wil vinden in alle netwerken. De e-bur- ger zal nauwelijks kunnen bestaan zonder zijn settop box, zijn interac­tieve telefoonsysteem en zijn personal digital assistant. Wie afziet van deze tools voor de netwerkmaat­schappij belandt onherroepelijk in een isolement”, aldus de kersverse hoogleraar. Somber is hij dan ook over de tweede en derde wereld, nu de industriële wereld een duidelijke voorsprong heeft. “Uiteindelijk zul­len netwerken een nog grotere scheiding tussen de eerste wereld en de rest opleveren en dat is een tries­te balans”, meent Pieper. Hoe reageren wij als christenen als we over dit alles nog eens naden­ken? Worden we verontrust of den­ken we: het zal zo’n vaart niet lopen. Of blijven we in de rust en het vertrouwen dat de Heer, in wie ons geloofsleven verankerd is, alles in Zijn hand houdt? Eén ding is zeker: de digitale revolutie hoeft ons als christenen niet te verontrusten. Er kan nog zoveel veranderen in het menselijk gedrag en beleving, ook door nieuwe uitvindingen waarvan we nu nog geen weet hebben, de werkelijke verandering gaat hier ver boven uit. En die vond plaats toen wij een nieuwe schepping in Christus werden.

Dit is een verandering van blijvende waarde dat door niets kon worden overtroffen en ook tijdens het ‘digita­le tijdperk’ blijft bestaan.

Pleidooi voor doop door onderdompeling

“Met de doop in de knoop”, met als ondertitel ‘bijbels licht over een blin­de vlek’, zo heet het onlangs door Jildert de Boer geschreven boek over de doop door onderdompeling. De talrijke artikelen, brochures en boeken die in de afgelopen jaren verschenen zijn over dit onderwerp brengt natuurlijk de vraag naar voren of het nu wel nodig was nog weer een boek over de doop te schrijven en uit te geven. Persoonlijk geloof ik echter dat de uitgave van dit boek een schot in de roos is, vooral ook door de frisse, duidelijke en originele wijze waarop Jildert de Boer dit onderwerp behandelt en belicht vanuit verschillende invals­hoeken, met bijbelse onderbouwing uiteraard.

Voor baptisten, pinkster- en (volle)evangeliechristenen, en nog enkele andere denominaties, is de doop in water door onderdompeling, nadat men door persoonlijk geloof in het volbrachte werk van Christus is gekomen, een vanzelfsprekende zaak. Als Jezus, ons grote voorbeeld, en de christenen van de begintijd zich lieten dopen, waarom zouden wij dan niet volgen?

Maar de grote kerkgemeenschappen (katholiek, hervormd, gereformeerd, enz.) blijven afwijzend, daarbij zich beroepend op kerkelijke besluiten, soms vanuit een ver verleden. Gelukkig komen ook steeds meer mensen uit de kerken, die tot daad­werkelijk geloof komen, tot de con­clusie dat de doop door onderdom­peling een eerste maar belangrijke stap is om het nieuwe leven in Christus in geloof en gehoorzaam­heid te beleven, ook al komen ze dan soms buiten hun kerkelijke gemeenschap terecht. Maar het positieve gevolg is dat ze daardoor in de werkelijke vrijheid komen, die God bedoeld heeft voor iedereen die gaat geloven. Deze vrijheid behoort uiteraard écht te zijn. De doop voor een christen is geen eindstation, maar een begin­punt, een start naar een werkelijk leven in gemeenschap met Christus. Ook hier wordt veel aandacht aan geschonken in deze fraai uitgevoerde paperback van 130 blad­zijden die voor slechts fl. 22,50 ver­krijgbaar is (of te bestellen) in de boekhandel.

 

Korte gedachten door Gert Jan Doornink

De Bijbel

‘Wij geloven in de Bijbel van kaft tot kaft’ is een door heel wat christenen vaak gebruikte uitdrukking. Maar hoe geloven wij in de Bijbel? Zonder het licht van Gods Geest is het onmogelijk de inhoud van de Bijbel werkelijk te verstaan. Het is heel gemakkelijk elkaar met bijbelteksten probe­ren te overtuigen, maar alleen door Gods Geest komt er een groeiproces op gang waardoor wij meer en meer leren op de juiste wijze om te gaan met alles wat wij lezen in de Bijbel. Soms moeten we onszelf Korrigeren en gaan we bepaalde teksten en uitspraken anders en beter begrijpen. Het is de Geest van de levende God die de bijbelwoorden werkelijk tot leven brengen, zodat ook bij ons het echte leven, zoals God dat bedoeld heeft, meer en meer tevoorschijn gaat komen.

Volle openbaring

Bij het lezen van de Bijbel dienen we ons te realise­ren dat we het Oude Testament altijd behoren te lezen in het licht van het Nieuwe Testament. Doen we dat niet dan maken we de komst van Jezus (in het Oude Testament aangekondigd, in het Nieuwe Testament geopenbaard) overbodig, terwijl God zich juist in Jezus tenvolle heeft geopenbaard. Alleen door Hem kunnen we God werkelijk leren kennen. “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” en “Niemand komt tot de Vader, dan door Mij”, sprak Jezus; woorden die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten.

Werkelijkheid

De werkelijkheid van het leven, waarbij ieder mens betrokken is, is soms niet gemakkelijk. Het is lang niet altijd ‘rozengeur en maneschijn’. De werkelijkheid van het leven wordt echter zinvol en leefbaar als we de werkelijkheid van Christus leren kennen, waarover Paulus schrijft in Kolossenzen 2 vers 17 (Kol. 02:17). Het leven is dan, wat de omstandigheden ook mogen zijn, leefbaar. We maken ons dan bovendien niet druk meer om allerlei futili­teiten en bijkomstigheden, maar ontdekken en beleven hoe zinvol het leven is, doordat onze werkelijkheid een eenheid gaat vormen met Zijn werkelijk­heid.

 

Het aloude verhaal in een nieuw jasje door Cees Maliepaard

Sciencefiction vanuit het jaar o om met onderscheiding gelezen te worden

Rachaël, de plaatselijke postbode, heeft nog maar nauwelijks de dage­lijkse papierwinkel in de brievenbus van Zacharia & Elisabeth gestopt, of de laatste haast zich naar de voor­deur. De gebruikelijke stapel reklamefolders werpt ze achteloos op een hoop, en dan resten slechts de met oktoberzegels gefrankeerde nieuw­jaarswensen. Oktoberzegels? Ja, want de Joodse jaarwisseling valt nu eenmaal in de maand oktober.

Er is één kaartje bij met een post­stempel van Bethlehem. Vréémd eigenlijk, want daar hebben ze toch helemaal geen familie of bekenden wonen?

Zacharias! roept Elisabeth, na het schrijven aan een vluchtig onder­zoek onderworpen te hebben. Bericht van Jozef en Maria; ze zitten helemaal in Béthlehem! Zach, hóór je me?

Stap, stap, stap, stap…

Is er al een jonge zoon? informeert de aangeroepene. Want hij weet dat ook Jozef en Maria vooraf vanuit de hemel zijn getipt over het geslacht van de toekomstige boreling.

Ja, zegt ze dan, en alles is goed gegaan met Maria en met de baby. Hij heet Jezus; ze hebben ‘m dus óók niet vernoemd!

Vertel jij wat, beklemtoont Zacharias, Betsie, net als bij ónze zoon is ook de naam van hun kind vanuit de hemel voorgeschreven.

Zeg Zach, moet je horen…, vat Elisabeth met de brief in de hand de draad weer op, ze hébben weer wat v meegemaakt, neem me niet kwalijk: Ze zouden toch overnachten in Bethlehems Krasnapolsky? Nou, mooi niet: dat zat bomvol en de andere hotels ook. Ze hebben nota- bene in de parkeergarage geslapen, en daar is onze neef geboren.

Ha! merkt Zacharias op (terwijl hij over Elisabeths schouder meeleest), bij de Burgelijke Stand hebben ze ‘m op ouderwetse manier ingeschre­ven: met de hand (met ganzenveer en inkt) op de papyrusrollen van Koning David. Die waren er geluk­kig nog: al eeuwen bewaard in de curiosenkelder van het raadhuis van Bethlehem.

Dat klopt, vult Elisabeth aan, want hij is de éérste die niet in het gemeentelijke computerbestand in te voeren is; het millèniumprobleem gaat zich wreken!

En dan moet je weten, neemt Zacharias het woord weer over, dat de PvdZ, de Partij van de Zeloten, daar nog zó voor gewaarschuwd heeft. Tot nog toe telde het systeem af: van 100 jaar vóór Christus naar 99 jaar vóór Christus en van 2 vóór Christus naar 1 vóór Christus bijvoorbeeld, maar nu zijn ‘de laatste dagen’ aangebroken, de tijd van het einde, en wordt het dus optellen, zoals van i na Christus. En dat zit er niet in, dat ként het systeem- Romania helemaal niet; dom hè!

Nóu moet je ophouden, meent Elisabeth, om dat in te voeren heb­ben ze verdorie 1000 jaar de tijd gehad!

Ach ja, antwoord Zacharias, de mensheid is hardleers. Ik denk dat ze over 2000 jaar wel wéér met een milleniumprobleem zullen zitten. Maar goed, als het nog éven duurt kunnen de ambtenaren van Ceasar mooi van hun muisarmen afkomen. Dan worden het weer antieke pen­nenlikkers met kramp in duim en wijsvinger.

Ondertussen leest Elisabeth verder.

O wat leuk, zegt ze vertederd, de kleine heeft het levenslicht aan­schouwd tussen alles wat in de par­keergarage aanwezig was. Niks os en ezel, nee hoor: koeien… en nog heili­ge ook, en een eend (een lélijke joh!), verder een kever, een panda en een jaguar. En weet je wie er op kraambezoek kwamen? Nee, geen herders (wat zouden die in een par­keergarage moeten zoeken) maar mensen van de Wegenwacht. Dat zijn de enigen die doorlopend legaal een volledige baan hebben terwijl ze doorlopend in de WW zitten.

Vreemd genoeg kwamen ze niet voor de tot hun vakgebied behoren­de doelgroep, neemt Zacharias het woord over. Ze lieten de koeien en alle andere dieren links liggen, en ze richtten zich uitsluitend tot onze neef. Want HIJ is de langverwachte, hebben engelen hun verteld. Die konden in de nachtelijke uren alleen hén maar bereiken, trouw als zij de wacht hielden over de immer voort­razende kudde op Bethlehems Ai.

En er kwam nog méér opmerkelijk bezoek, voegt Elisabeth er aan toe, een soort hoogwaardigheidsbekle­ders… wat vreemde figuren overi­gens! Ze lazen van alles en nog wat in de sterren. Dat is tegenwoordig (in het jaar nul) een trénd geworden man; waar moet het naar toe met de wereld! Gelukkig maar dat onze nicht en Jozef op tijd inzagen dat het zo occult als de pieten was.

Maar dat neemt niet weg dat ze uit­eindelijk voor de blinkende Morgenster kwamen, meent Zacharias, en dat moet dan toch écht

wel ónze Jezus wezen! Ze kwamen om te aanbidden en (voor in de col­lecte) brachten ze goud, wierook en mirre mee.

Nou, laat Elisabeth zich horen, als ze zich dan nu tot de échte Ster van Bethlehem beperken, zal blijken dat ook stérrenwichelaars tot Góds men­sen kunnen gaan behoren. En wat goed dat Koning Herodes ze in z’n paleis heeft uitgenodigd, want de hotels zitten nog steeds tot de nók toe vol. En nu hoeven die oosterse sterrenstaarders tenminste niet opgevangen te worden in een ten­tenkamp voor asielzoekers. Want die zitten (met al die toeloop) intussen óók allang vol!

Wat een nieuws allemaal Bets, stelt Zacharias vast, laten we maar gauw een felicitatie naar Kras in Bethlehem e-mailen. Binnenkort zien we ze wel weer terug in het Noorden, op Nazareth-Airport. Maar één ding mag duidelijk wezen: ook al zijn we via het (niet bestaande) jaar nul van het ene millenium in het andere overgegaan, we zullen onze Jezus, waarvan de engel zei dat hij de beloofde Messias is, ééns te meer nodig hebben!

En met deze laatste opmerking van Zacharias konden we vorig jaar ook de wisseling van ónze milleniums met een gerust hart tegemoet zien. Want de blinkende Morgenster, de Christus, gaat eigenlijk steeds méér blinken in heerlijkheid. Weet u hoe dat komt? Dat komt doordat wij door Gods genade in die blinkende Morgenster zijn ingevoegd. We gaan daardoor (steeds heerlijker) van bin­nenuit stralen. Want de Christus woont in ons en straalt dóór ons heen naar buiten. Ik denk dat Zacharias en Elisabeth vandaag de dag samen met Maria, Jozef en de engelen zouden zeggen: En dat is nou Kerstfeest! God heeft Zijn beha­gen in de mensen gesteld.

 

De Geest maakt levend door Ada Karst!

Als het de Geest is die ons (geloofs)leven lévend maakt, dan kunnen we de letters wel vergeten! Want ‘de letter doodt, maar de Geest maakt levend”

2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03:06). De Geest? Wat of wie is ‘de Geest’? De Bijbel zelf geeft het antwoord: “De Heer nu is de Geest, en waar de Geest des Heren is, is vrijheid” 2 Korinthe 3 vers 17 (2 Kor. 03:17). En hiermee is de over­gang tot stand gebracht van een ‘oud’ verstaan naar een ‘nieuw’ ver­staan; van het wettische denken van een Oudtestamentisch Jeruzalem naar de openbaring van Christus in het geestelijke volwassen denken vanuit een Nieuw-testamentisch Sion!

Het is na Pasen immers Pinksteren geworden! De Vader én de Zoon hebben hun intrek in ons hart geno­men Johannes 14 vers 15 tot en met 31 (Joh. 14:15-31). Daardoor is de geloofsontwikkeling onttrokken aan ‘de dood’ van een zichtbare uitleg. Het uiterlijke kan nu gerust verdwij­nen, want de tijdelijke aard van de bijbelwoorden is vervangen door de blijvende aard.

Wat heeft dat voor gevolgen voor het bijbellezen? Al lezend en gelovend wordt er flink aan de teksten geschud, zodat al het wankelbare er als loof afvalt. Zo krijgen de teksten de onvergankelijke betekenis, zodat Christus verkondigd wordt. Is het niet heerlijk dat onze (geloofs)dagen hierop zijn uitgelopen: de Gemeente van het Nieuwe Verbond heeft het onwankelbare Koninkrijk van Woord en Geest ontvangen Hebreeën 12 vers 26 tot en met 29 (Heb. 12:26-29). Zó doende zijn onze dagen in dat land verlengd geworden.

Vader en Moeder

‘Daarom eren we het onderwijs van onze gééstelijke Vader en Moeder, waardoor we verder kunnen gaan, blijvend in Christus’. In Exodus 20 vers 12 (Ex. 20:12) staat: “Eer uw vader en moeder”. De woorden ‘vader en moeder’ staan daar niet met hoofdletters. Met vrijmoedig­heid passen we de verandering toe om hoofdletters te gebruiken. Want als we willen komen tot de volle betekenis van een bijbelwoord, moe­ten we niet stil blijven staan bij de betekenis van toen. Daar is nu niet meer de tijd voor. Toen dit woord gesproken werd, leefde het volk immers nog onder het beslag van het ‘oude’. En op al het ‘oude’ ligt een bedekking.

Deze woorden, eens opgeschreven op tafelen van steen, liggen nu ver­nieuwd in ons hart en in ons ver­stand. Daar krijgt de blijvende bete­kenis gestalte, omdat de tijd van Christus is aangebroken. In Hem alleen verdwijnt de bedekking (2 Korinthe 3), zodat het Licht kan vallen op onze hemelse, geestelijke opvoeders. God, onze Vader, heeft ons allen in Christus verwekt. En het hemelse, geestelijke Jeruzalem is onze Moeder Jesaja 60 vers 16 tot en met 22; Galaten 4 vers 21 tot en met 31 (Jes. 60:16-22 en Gal. 04:21-31).

Geestelijke vergelijking

Al lezend vergelijken we nu het geestelijke van de ene tekst met de geestelijke betekenis van een andere tekst. De hele Bijbel wordt zo op één en dezelfde lijn gebracht, op de lijn van het geestelijk verstaan vanuit het hemelse Jeruzalem. Het materiaal dat gebruikt wordt voor onze geloofsopbouw moet immers betrouwbaar zijn! Het moet de tand des tijds doorstaan. En volgende generaties mogen ver­der gaan. Ze hoeven gelukkig niet te beginnen waar wij zijn begonnen. Ze mogen beginnen en verder gaan daar waar God in Christus ons heeft gebracht. Daarom wordt de Gemeente gebouwd met edel en beproefd materiaal: ‘goud’ en ‘zil­ver’. Een veilige geloofswoning! met ‘hout’ en ‘steen’ (lettergebruik), kan óók gebouwd worden. Huizen van vermaak!? Tot “een stuk hout zeggen: gij zijt mijn vader”? En tot “een steen: gij hebt mij gebaard” Jeremia 2 vers 27 (Jer. 02:27)?

Wat is er veel door lettergebruik gebaard! ‘Hout’ en ‘steen’ hebben slaven gebaard; slaven van mensen die eer van elkaar nodig hebben. Zelfs Jezus had geen eer van men­sen nodig. Alles wat op aarde door mensen in elkaar is gezet aangaande de hemelse geloofszaken (aarde én hemel) wankelt. Dat brengt velen aan het klagen en de ‘waaroms’ zijn niet van de lucht. Het is goed om vanuit een volwassen nadenken te zèggen: waartóe!

Waartoe? “Opdat blijve wat onwan­kelbaar is” Hebreeën 12 vers 26 tot en met 29 (Heb. 12:26-29)! Dan kan nu de gééstelijke betekenis, die nog niet vanuit de letters voortgeko­men was, tevoorschijn komen via diezelfde letters. Daarin is Christus zelf openbaar geworden. Daarin is dé eer die van de enige God komt Johannes 5 vers 30 tot en met 44 (Joh. 05:30-44).

Geloofsontwikkeling

‘Zó zijn onze geloofsdagen en jaren in de Dag van Christus opgenomen, en is de Gemeente gebracht in het land dat de Heer onze God gegeven heeft’.

In het Koninkrijk van God en Jezus is het tot geloofsontwikkeling geko­men. Het gaat hierbij dus niet om een land dat in de toekomst nog zichtbaar moet worden. Het gaat om de geestelijke geloofsgesteldheid in het hart en in het verstand. Door dit zo te stellen is ook de twee­de helft van de tekst onder de bedek­king vandaan gekomen. Nu is de eerste en de tweede helft met elkaar in overeenstemming gebracht door­dat de hele tekst op hoogte is gebracht. De geestelijke inhoud van ‘eer uw vader en moeder’ past bij de geestelijke inhoud van de rest van de tekst. Dat brengt de vrijheid waarin we nu kunnen wandelen en waar­naar we ons leven inrichten. Hier komt het op neer: Door het geestelijke voedsel (verstrekt door Vader en Moeder) wordt de Gemeente onderhouden buiten het bereik van holle letters Openbaring 12 vers 13 tot en met 18 (Openb. 12:13-18). Dat is de plaats, het ‘land’, waar het Woord weer op z’n plaats is en in rust functioneert. “Daar is de Heer heerlijk voor ons: een plaats van rivieren en brede stro­men; geen roeiboot zal daarop varen en geen sierlijk jacht ze doorklieven” Jesaja 33 vers 20 tot en met 24 (Jes. 33:20-24).

Niemand anders zal zich ‘leidsman’ noemen. Het gaat alleen om God, die Geest is. Hij geeft aan de Gemeente de bediening die bij hem hoort: de bediening des Geestes. Vanuit die bediening herlezen we de Bijbel. Niet “zittend op de stoel van Mozes” Matteüs 23 vers 1 tot en met 11 (Matt. 23:01-11). Dan zouden we weer de letterlijke betekenis voor ‘waar’ aan zien en dan verdwijnt het ‘ware’ weer onder een bedekking van (letter-) stof. De ‘bediening des doods’ is voorbij!

De bediening van het Oude Verbond ging met heerlijkheid gepaard. Véél méér is het blijvende in heerlijkheid 2 Korinthe 3 vers 11 (2 Kor. 03:11)!

Al lezend wordt de letterstroom (‘hout’ en ‘steen’) ingeruild voor geestelijk begaanbare wegen (‘goud’ en ‘zilver’).

Wat kunnen we nu goed geschoeid door de Bijbel wandelen Jeremia 2 vers 25a; Efeze 6 vers 15 (Jer. 02:25a en Ef. 06:15)! De letter doodt niet meer, want… de Geest heeft lévend gemaakt!

 

Gij struikelt telkens weer… door Jildert de Boer

Een liedregel uit een oud, bekend lied en ik zong het niet mee… Prompt komt er iemand na afloop van de samenkomst naar me toe en vraagt: “Hé, ik zag dat je even niet meezong, waarom eigenlijk niet?” Tja, daar sta je dan… Ik had geen kikker in m’n keel of zo, dus ant­woordde ik: “Ik probeer liederen zo bewust mogelijk met mijn hele hart te zingen”.

“Oké”, merkte de ander op, “maar het viel me op dat jij uitgerekend die ene regel niet meedeed, hoezo dat dan?”

“Nou”, antwoordde ik voorzichtig, “ik ben het niet zo met die regel eens, dat je standaard zou moeten struikelen!”

Het hoge word was eruit! Maar de reactie luidde: “O, jij bedoelt dus dat jij niet meer struikelt in je leven en dat je je daar boven verheven voelt…?!”

“Nee hoor, ik merk in de praktijk van mijn leven, dat ik nog niet altijd overwin, maar mijn uitgangspunt is niet dat ik toch wel weer zal struike­len… Dat lijkt me niet het normale christelijke leven, of wel soms?” “Hm, het komt nogal hoogmoedig over dat jij gewoon je mond houdt bij een regel in zo’n prachtig oud lied, dat snap ik niet hoor!” “Ik begrijp je en wil echt niet eigen­wijs zijn hoor, maar laat me probe­ren het je uit te leggen…”

Gesprek over een lied

Zomaar een gesprek rondom een eerbiedwaardig lied, ontstaan in de jaren vijftig toen Billy Graham zijn grote meetings hield in Amsterdam en Rotterdam. Een lied met een enorme kracht, dat klopt. Ik weet ook dat de passage “gij struikelt tel­kens weer” feitelijk tegen anderen gezongen wordt, van wie geldt: “twij­fel drukt u neer!”

Het lied vervolgt dan zo positief en heerlijk: “O, vat weer moed, want God is goed en steeds tot hulp bereid: Zo gij slechts kunt geloven, ziet gij zijn heerlijkheid”. Daarna komt dan dat krachtkoor, dat zoveel gezongen is met het oog op de ver­wachting van genezingswonderen: “Daar zijn geen grenzen aan Jezus’ macht, voor elk die wond’ren van Hem verwacht! Ja, wie Hem aanraakt, ervaart zijn kracht. Daar zijn geen grenzen aan Jezus’ macht!”

Dit koor kunnen we ook heel goed zingen, als we geloven Gods heer­lijkheid te zien in overwinning op de zonde in ons eigen leven. God is immers goed en steeds tot hulp bereid! Aan welke hulp denken we dan? Als we gestruikeld en gevallen zijn, dan is daar Gods helpende hand om ons weer op te richten! Als iemand struikelt over een uitsteken­de steen en hij valt en verwondt zich, dan is het fijn als ik mijn E.H.B.O-trommel kan openen en een pleister op de wonde plak.

Geloven in Jezus’ macht

Toch bestaat er een veel heerlijker christenleven en dat is als ik wérke­lijk in Jezus’ macht geloof! Waar gaat dat dan over? Wel, dan ga ik geloven in God die zo krachtig gezegd heeft: “Hem nu, die u voor struikelen kan behoeden en onberis­pelijk doen staan voor zijn heerlijk­heid in grote vreugde…” Judas 1 vers 24 (Judas 01:24). Natuurlijk is het tijdens een wande­ling veel beter dat je je medewande­laar kunt waarschuwen voor uit­steeksels, waar men over zou kun­nen struikelen en eventueel ten val kan komen. Daarmee voorkom je struikelen en daarna vallen! Natuurlijk is God bereid om achteraf te helpen, als we gestruikeld zijn, maar Hij helpt veel liever vooraf, om ons struikelen te voorkomen! Als wij geloven in Gods kracht tot een overwinningsleven dan willen we niet meer er al bij voorbaat van- uitgaan dat we telkens weer zullen struikelen. Dat is het negatieve uit­gangspunt van een zondaar tot je dood blijven. Daar is geen geloof voor nodig, behalve dan het geloof in het telkens vergeving vragen voor dezelfde dingen…

Maar broeder, heb je dan nooit gele­zen wat Jakobus over struikelen zegt? Jazeker! Jacobus heeft het daar met name over ons spreken en onderricht geven. Daar lezen we: “Want wij struikelen allen in velerlei opzicht; wie in zijn spreken niet struikelt, is een volmaakt man, in staat zelfs zijn gehele lichaam in toom te houden” Jakobus 3 vers 2 (Jak. 03:02).

Ons kennen is nog onvolkomen en struikelen doen we immers over iets dat we niet gezien hebben, dat we nog niet opgemerkt hadden en waar we nog niet op bedacht waren. Wij maken door gebrek aan inzicht in de wetten van het Koninkrijk der heme­len, die we niet alle nog kennen, of door onvoldoende licht of begrip in de levenssituaties nog vergissingen en fouten, terwijl we de goede gezindheid hebben en het volkome- ne wensen en op het oog hebben.

Wat Jacobus bedoelt

Jacobus legt hier het accent op de ‘slip of the tongue”, op woorden die per ongeluk nog naar buiten kwa­men in een moment van onoplet­tendheid. De goddelijke bedoeling blijft evenwel om je tong te beteuge­len en je woorden onder controle van Gods Geest te brengen. De vrucht van de Geest is immers zelf­beheersing! De Geest wil ons leren in de omstandigheden, waar er zo gemakkelijk iets ‘uitfloept’, dat min­der opbouwend is. Door Gods Geest kan onze waakzaamheid verhoogd worden! Dit is een ontwikkelings­proces om zelfs in staat te zijn ons gehele lichaam in toom te houden. Dus niet alleen onze woorden, maar ook onze daden en zelfs ons gedachtenleven!

De tekst in Jacobus kan natuurlijk niet gebruikt worden, om het blijven zondigen daarmee goed te praten, alsof de christen maar een mensje blijft, die moet zondigen. Een chris­ten die vervuld is met de heilige Geest hoeft niet (bewust) te blijven zondigen. Gods wil is duidelijk: “opdat gij niet tot zonde komt” 1 Johannes 2 vers 1a (1 Joh. 02:01a).

Deelgenoten van Gods natuur

Bij struikelen ligt het subtieler. Struikelen heeft veel meer te maken met dingen die men zich nog niet bewust is, dingen die men nog niet weet en nog niet heeft voorzien. Een val ‘doe’ je niet, dat gaat over het algemeen per ongeluk. Hierin zal de Geest van God ons gaandeweg leren en alert maken. Daarop doelt een woord als: “Indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven” Romeinen 8 vers 13 (Rom. 08:13).

Als wij niet langer geloven in de frase van de boze ‘je bent en blijft toch maar een zondaar tot je dood’, dan is er een geweldige hoop, om te delen in de goddelijke natuur! Dan kunnen wij het struikelblok dat de boze bij menig christen neerlegt, teneinde hem te verhinderen tot een overwinningsleven te komen, uit de weg ruimen!

“Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; maar wie uit God geboren is, bewaart zichzelf en de boze vat hem niet” 1 Johannes 1 vers 18 (1 Joh. 01:18, Statenvert.). In het gedeelte dat trapsgewijs de heerlijke mogelijkheden van zijn goddelijke kracht en het deel krijgen aan de goddelijke natuur bespreekt 2 Petrus 1 vers 3 tot en met 7 (2 Petr. 01:03-07) lezen we tenslotte deze schitterende, fascinerende woorden, die ons verlokken om te jagen naar het goddelijke doel: “Beijvert u daar­om des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen.

Want zó zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwig Koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus” 2 Petrus 1 vers 10 en 11 (2 Petr. 01:10-11).

 

Wie behoren tot het volk van God door Dick Huis Sr.

In deze korte bijbelstudie wordt een duidelijk antwoord gegeven op de vraag wie werkelijk behoren tot Gods volk. De schrijver (oud-voorganger van de volle evangeliegemeente te Leidschendam) toont op duidelijke wijze aan hoe daarover geen enkel misverstand hoeft te bestaan, (red.)

Voor de komst van Jezus was Israël het volk van God. Zie bijv. Exodus 19 vers 5 en 6; Deuteronomium 4 vers 20 en Jesaja 9 vers 1 en 2 en Jesaja 43 vers 21 en Ezechiël 37 vers 23 (Ex. 19:05-06 en Deut. 04:20 en Jes. 09:01-02 en Jes. 43:21 en Ez. 37:23). Petrus laat duidelijk zien, dat er door de komst van Jezus een verandering (verruiming) is tot stand gekomen als hij bovenvermelde teksten op de vreemdelingen in de verstrooiing laat slaan. Hij schrijft namelijk: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden Gods te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht; u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zon­der ontferming, nu, in zijn ontfer­ming aangenomen”, zie 1 Petrus 2 vers 7 tot en met 10 (1 Petr. 02:07-10).

In Johannes 1 vers 11 tot en met 13 (Joh. 01:11-13) lezen we eigenlijk hetzelfde: “Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinde­ren Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven, die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn”.

Hieruit blijkt, dat thans de ‘vleselij­ke’ afstamming niet (meer) bepa­lend is voor het behoren tot het huisgezin van God. Het gaat om geloof in Jezus. Er staat immers: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeu­wig leven, doch wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op Hem ” Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36).

Het gaat om geloven in de naam van Jezus, niet om de vage aanduiding ‘Messias’. Paulus bevestigt dit ook in Romeinen 2 vers 28 (Rom. 02:28): “Niet hij is eenr Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgene is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de let­ter”.

In Romeinen 11 maakt hij duidelijk, dat we ons daar niet op moeten ver­heffen, want dat het allemaal genade is en er voor iedere afgevallen tak een weg terug is door het geloof in Jezus.

Verder schrijft Paulus in Galaten 3 vers 7 (Gal. 03:07): “Gij bemerkt dus, dat zij, die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn”.

In Filippenzen 3 vers 4 (Filip. 03:040 e.v. maakt hij duidelijk dat roemen over je natuurlijke afkomst niets anders is dan ‘op vlees vertrouwen’. Dat houdt hij voor vuilnis, “omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat”.

Naar één volk van God

Tot zijn grote verdriet moet Jezus tot de conclusie komen: “Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kui­kens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis

wordt aan u overgelaten… totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de

des Heren!” Matteüs 23 vers 37 tot en met 39 (Matt. 23:37-39). Er is dus nog hoop! Wat betekent nu ‘uw huis zal aan u overgelaten worden’? Dat legt Jezus duidelijk uit, in Matteüs 21 vers 42 (Matt. 21:42 e.v.) , als Hij de gevolgen aangeeft van het verwerpen van de Zoon: “Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggeno­men worden en het zal gegeven wor­den aan een volk, dat er de vruchten van opbrengt”.

Een ander volk is dus de drager van die beloften geworden. Wat een verantwoording voor dat volk van God. Wat een verantwoording voor u en mij!

Efeze 2 vers 11 (Ef. 02:11) zegt, dat we vroeger heidenen waren. Zonder Christus waren we uitgesloten van het bur­gerrecht van Israël. “Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus. Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap weggebroken heeft… om de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen”. Dat lichaam bestaat uit medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op de leer van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus de hoeksteen is. Dat is de gemeente, door wie thans aan de overheden en machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid van God bekend gemaakt wordt, zoals Hij dat in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd Efeze 3 vers 10 en 11 (Ef. 03:10-11). Er is maar één lichaam van Jezus; het bestaat uit Jezus-gelovigen uit alle volken, stammen talen en natiën. Dat zijn de zonen van God, die in Christus gedoopt zijn. “Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van manne­lijk of vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus” Galaten 3 vers 27 en 28 (Gal. 03:27-28).

Het verdere herstel

Door dat lichaam, de gemeente, zal in de toekomst de wereld, onder leiding van Koning Jezus, her­steld worden.

In het kort komt dat hier op neer:

De gemeente toont haar geloof in de grote verdrukking (om daarna)

In het duizendjarig rijk met Christus als priesters en koningen te heersen (over de machten der duisternis) Openbaring 20 vers 6 (Openb. 20:06).

Na het laatste oordeel als ‘bladeren van het geboomte’ genezing aan de volkeren brengen op de nieuwe aarde Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02). Die genezing komt door het prediken van Jezus aan de opgestane doden.

Een deel van de profetieën is vervuld in de terugkeer uit de Babylonische ballingschap, zie bijv. Daniel 8 vers 2 (Dan. 08:02). Het is tragisch dat slechts 42360 Joden geloof hechtten aan die profetie Ezra 2 vers 64 (Ezra 02:64).

In Jezus zijn of worden alle overige profetieën vervuld. In Galaten 3 vers 16 (Gal. 03:16) lezen we: “Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: aan uw zaad, dat wil zeg­gen: aan Christus”. 2 Korinthe 1 vers 20 (2 Kor. 01:20) leert ons: “Want hoevele beloften Gods er ook zijn in Hem (de Zoon van God, Christus Jezus) is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons”. Als je de beloften van God wilt ontvangen, moet je bij de Drager van die beloften zijn. Mozes had die profeet al aangekon­digd als hij schrijft: “Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Here, uw God, u ver­wekken; naar hem zult gij luisteren” Deuteronomium 18 vers 15 (Deut. 18:15).

Het einddoel des geloofs

Petrus laat zien, dat het bij de ver­vulling van de profetieën vooral gaat om het einddoel des geloofs, de zaligheid der zielen. “Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die de van de door u bestemde genade geprofeteerd heb­ben, terwijl zij naspeurden op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van het lijden, dat over Christus zou komen en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met al die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan” 1 Petrus 10 vers 12 (1 Petr. 10-12).

Johannes vat het nog eens kernach­tig samen: “Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie” Openbaring 19 vers 10 (Openb. 19:10).

Israël

Tenslotte: Het vorenstaande houdt niet in, dat ik geen liefde of bewon­dering heb voor de staat Israël. Israëli passen echter alleen in het geweldige herstelplan van God als ze Jezus aannemen. Niet het volk Israël, maar Jezus is mijn oudste Broeder. Mijn bede is daarom dat de wereld, inclusief de twaalf stammen van Israël, zich zal bekeren, om zo de levende God, zoals deze in Jezus tot openbaring kwam, te leren kennen.

 

Schatten verzamelen in de hemel door Roel Schipper

“Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en ste­len; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken of stelen” Matteüs 6 vers 19 en 20 (Matt. 06:19-20).

Wanneer Jezus bij het begin van Zijn optreden de bergrede uit­spreekt, sluit Hij aan bij de predi­king van Johannes de Doper, wiens boodschap luidde: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij­gekomen”. De tijd is aangebroken dat God gaat spreken in de Zoon. De komst van Jezus betekent een nieu­we wijze van spreken van God. Menigmaal en op vele wijzen had God tot de (joodse) vaderen gespro­ken door de profeten. Deze probeer­den Gods gedachten op het vaak weerspannige volk over te brengen. Niemand echter was in staat geheel naar Gods bedoeling te leven, van­wege de aanspraak die de duivel op deze wereld maakte. Het dienen van God werd een op prestatie gericht religieus gebeuren. Men meende in de zichtbare wereld door verdienste iets te kunnen bereiken in de dienst aan God.

De prediking van Jezus evenwel, is er op gericht het volk Israël de ogen te openen voor de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen. Hij gebruikt steeds beelden uit de natuurlijke wereld, met het doel dat zijn toehoorders hierdoor de onzienlijke, geestelijke wereld zullen leren verstaan. Om dit onzichtbare, eeuwi­ge Koninkrijk binnen te kunnen gaan, is bekering noodzakelijk. Het voegwoord ‘want’ geeft de reden van bekering aan: het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Om in dat Koninkrijk te kunnen functione­ren moet de mens opnieuw, of (zoals er letterlijk staat) ‘van boven’ gebo­ren worden. Er moet een wederge­boorte van het hart plaatsvinden. Het woord voor ‘bekering’ betekent in de grondtekst ’tot andere gedach­ten komen’.

Ommekeer in het denken

Tot aan de komst van de Heiland was het dienen van God een aange­legenheid geweest van het houden van religieuze voorschriften en ritu­elen; een gehoorzaam naleven van een godsdienstig systeem, gebaseerd op een aardse denkwijze. Maar Jezus roept in zijn evangelie van het Koninkrijk der hemelen op tot een totaal andere wijze van denken. ‘Wees niet bezorgd; oordeel niet; heb je vijanden lief; laat je licht schijnen; vergeef de mensen hun overtredingen; vergader je schatten in de hemel’, zijn uitspraken van de Heer waaruit blijkt hoe de hemelse Vader denkt en handelt. Hij is zorg­zaam, liefdevol en vergevend en Hij heeft enkel het goede voor met de mens.

Jezus reikt als het ware in de bergre­de het nieuwe kleed aan en biedt de nieuwe wijn aan, beelden die spre­ken van een nieuwe tijd die zich

kenmerkt door grote vreugde, vgl. Lucas 2 vers 10 (Luc. 02:10). Het oude is voorbijge­gaan, het nieuwe is gekomen. Het is opmerkelijk dat Johannes het wonder waardoor de Heer op de bruiloft te Kana ongeveer 600 liter water in wijn verandert, het ‘begin’ noemt van Jezus’ tekenen in Galilea Johannes 2 vers 11 (Joh. 02:11). Wijn, beeld van de heilige Geest, verheugt het hart van de mens Psalm 104 vers 15 (Ps. 104:015).

Met de komst van de Heiland breekt de tijd aan van geestelijke opgang van het volk van God. Jezus toont en gaat die nieuwe (hemelse) weg. Hij gaat voorop zoals Mozes eens het volk Israël uit Egypte leidde. Zij wer­den uit de slavernij, uit het diensthuis geleid. Om te voorkomen dat Israël uit Egypte zou wegtrekken (letterlijk staat er: opgaan, opstijgen, opklimmen) werd het tot slavernij gedwongen Exodus 1 vers 10 en 11 (Ex. 01:10-11). Dat is de werkelijke reden dat Satan Gods volk verdrukt. Hij bindt hen aan de aarde om tot elke prijs te ver­hinderen dat ze zullen opstijgen uit het domein van deze wereld (waar Hij ten onrechte nog als overste wordt gezien) om hun plaats in de hemelse gewesten in te gaan nemen. Zij mogen daarom niet van de aarde wegtrekken om zich te ver­heffen in de hemelse gewesten 2 Korinthe 12 vers 7 (2 Kor. 12:07).

De mens, een vermogend wezen

Eén van de ketenen waarmee de boze Gods volk aan de aarde pro­beert te binden, is het opwekken van begeerte naar alles wat de aarde te bieden heeft aan geld, goederen en zinnelijk genot. Zijn doel is de mens het ware leven te onthouden en deze ervan te beroven. De zonde van onze welvaartsstaat is dan ook dat de mensen zich steeds meer door luxe omringen. Het gevolg is dat ze vast­zitten aan hun gemakken en gerief. En waar het bezit van de mens is, daarop is z’n hart gericht Matteüs 6 vers 21 (Matt. 06:21). Jezus waarschuwt ernstig tegen het zoeken van tijdelijke, aardse dingen. Hij ziet zonder meer een groot gevaar in het najagen van aards genot en rijkdom. Hij wil de gelovige trekken (exaircoo = iets ergens uitnemen voor zichzelf) uit de tegenwoordige boze wereld, die zich aan ons opdringt om de wil van de overste van deze wereld te doen Galaten 1 vers 4 (Gal. 01:04).

Het volk van God is echter een hei­lig volk, gekocht, betaald en voor Hem apart gezet. Alleen de Vader en de Zoon hebben recht op het hart van de mens om daar woning te maken.

Het is altijd Gods bedoeling geweest dat de mens een vermogend wezen zou worden in de geestelijke wereld Deuteronomium 8 vers 18 (Deut. 08:18). Maar de vraag is, hoe verzamel je schatten in de hemel? Wel, op dezelfde wijze als waarop aardse schatten worden verkregen: door inzet, toewijding en volharding. In het Grieks staat een woordspeling in Matteüs 6 vers 20 (Matt. 06:20): “… maar ver­zamelt een schat voor uw schatten in de hemel”. Zo legt de Heer er de nadruk op, dat wij met een onge­deeld hart ons moeten toeleggen op het verwerven van geestelijke rijk­dommen.

Mensen die aardse schatten, eer en rijkdom zoeken, zijn er dag en nacht mee bezig. Topsporters gaan tot het uiterste om de hoogste plaats te bemachtigen op het erepodium. Zo wil Paulus een topsporter zijn in de onzichtbare wereld om het door God gestelde doel te bereiken 1 Korinthe 9 vers 25 (1 Kor. 09:25). Hij heeft om Christus’ wil alles prijsgegeven wat hem belem­merde om eensgeestes te zijn met zijn Heer. Hij bindt de strijd aan tegen de machten der duisternis die in zijn lichaam de wetteloosheid bewerken. Hij getuigt van zichzelf dat hij zijn lichaam tuchtigt (letter­lijk: een blauw oog slaan) en in bedwang houdt (letterlijk: als slaaf wegvoeren); Paulus brengt zijn lichaam tot dienstbaarheid aan zijn Heer, 1 Korinthe 9 vers 27 (1 Kor. 9:27). Hij doet dus niet wat maar in hem opkomt.

Schatten in de hemel

De Meester heeft het over mot en roest, beelden die ons niet zo aan­spreken. Maar toentertijd bestond rijkdom vaak in goud en zilver, en ook in dure kleding, zoals purper en scharlaken. Rode verfstof werd gemaakt uit kleine schildluisjes. Stoffen die daarmee geverfd waren, heetten ook scharlaken en waren zeer duur. De purperslak leeft in de Middellandse Zee. (Volgens het ‘Bijbels Vertelboek’ verkrijgt men de purperverf van de purperslak; één druppel uit één slakje. Om er een pond mee te verven, had men voor bijna fl. 400,- nodig, of wel 30.000 slakjes. Een kilo zuivere purperstof kostte fl. 30.000,-). Vandaar dat vaak de mot genoemd wordt als het gaat over de verganke­lijkheid van dure dingen. Mot en roest vreten in op wat de mens in de zichtbare wereld dikwijls met moeite en grote inspanning heeft verwor­ven. Ze tasten deze kostbaarheden aan en de mens wordt dan gekweld door zorgengeesten. De Heer roept op: laat los en ga bezig met de geestelijke dingen. “Verzamelt u schatten in de hemel”. Het woord ‘roest’ is in de grondtekst een algemeen woord voor (het) eten, vgl. 1 Korinthe 8 vers 4 en Hebreeën 12 vers 16 (1 Kor. 08:04 en Heb. 12:16). Mot en roest zijn de geestelijke die­ven: beelden van demonen, die pro­beren het geestelijk bezit van de gelovigen te verslinden. Het zijn de ‘afvreters’ uit Maleachi 3 vers 11 (Mal. 03:11), die het gemunt hebben op de opbrengst van het land en de vrucht van de wijnstok. Het is opmerkelijk dat de Septuagint hier het woord ‘broosis’ gebruikt, wat ook roest betekent. Om de hand te kunnen leggen op de geestelijke schat, mogen we wat het aardse betreft ons verlaten op onze hemelse Vader, die beloofd heeft ons van het nodige te voorzien. Alles wat daar bovenuit gaat is niet uit God, die wil dat de mens rijk wordt in Hem Lucas 12 vers 21 (Luc. 12:21).

 

Het grote Godsgeschenk door Jan H. Weerd

“En Ik beschik u het Koninkrijk, gelijk mijn Vader het Mij beschikt heejt, opdat gij aan mijn tafel eet en drinkt in mijn Koninkrijk” Lucas 22 vers 29 en 30 (Luc. 22:29-30).

De decembermaand is een maand waarin vele geschenken worden uit­gedeeld. Is het niet rondom 5 december, dan tegenwoordig wel met de kerstdagen. Leuk nietwaar, om anderen iets te geven of te ver­rassen of zelf iets te ontvangen of verrast te worden? We staan in deze tijd ook lang in de keuken om uitgebreide kerstdiners te bereiden en schalen vol oliebollen te bakken. We geven er heel wat aan uit om heerlijk te kunnen eten en het gezellig te maken.

Kontrast

Het staat allemaal in schril kontrast met het kerstevangelie. Geen over­daad, geen gezelligheid, geen heer­lijke maaltijden, maar wel ergens achterafin een stal de geboorte van Jezus. Elke keer als je er weer even bij stilstaat en overdenkt hoe het allemaal in z’n werk gegaan moet zijn, bekruipt je desondanks een gevoel van vrede, warmte, geborgen­heid en van dankbaarheid! God, die omziet naar Zijn volk! Even gaat de hemel voor je open en mogen we naar binnenkijken in het Koninkrijk Gods. Een voorproefje van wat nog meer komen gaat! Schitterend, majestueus, de Heerlijkheid van God, het Koninkrijk Gods, onder ons, op aarde! Nog mooier wordt het als je gaat beseffen, dat dat alles een persoon­lijk geschenk van God is voor elk van ons! Dat God ons uitnodigt, om in Zijn paleis, Zijn tegenwoordigheid, te komen om Zijn heerlijkheid met ons te delen!

En dat Jezus, door Zijn Vader gezon­den werd om de werken van het rijk der duisternis te verbreken en dat Hij gekomen is, om de mens recht te doen en hem zijn oorspronkelijke status terug te geven!

Maaltijd

Eigenlijk zouden we voortaan met kerstmis het ‘heilig avondmaal’ moeten vieren. Bij de Heer aan tafel gaan en genieten van Zijn maaltijd, die Hij voor ons bereid heeft. Een maaltijd, waarbij we mogen eten van de vruchten van de Geest en we mogen drinken van het water des levens en ons door Hem laten verrassen met woorden van wijsheid en verstand, van raad en sterkte. Hij wil ze ons schenken door de heilige Geest! Als dwars door de kerstsfeer heen, de kern van het evangelie van het Koninkrijk Gods tot ons door­dringt, dan maken we ons niet zo druk om alle schijn, maar dan wor­den we in vuur en vlam gezet om er, ook in het jaar wat voor ons ligt, weer op uit te trekken, om net zoals de discipelen, die er door Jezus op uitgestuurd werden na de uitstorting van de heilige Geest, het Koninkrijk Gods te openbaren door onze woor­den, en zeker niet in de laatste plaats door onze daden. De Heer wil maaltijd met ons houden! Komt laat ons binnengaan!

 

Hallo, met mij! Door Froukje Huis

 

Rrrrt… rrrt… rrrt.

Met de telefoon aan mijn oor luister ik naar de bel aan de andere kant van de lijn. Zesmaal, zevenmaal, dan een hevig gerommel en even later een heldere kinderstem: “Hallo, met mij!’.

Het is mijn driejarige kleindochter. “Hallo meisje, was je fijn aan ’t spe­len?” Prima Frouk!” Een gesprekje zoals misschien vele oma’s met hun kleinkinderen voe­ren. Moet je daarover nu gaan schrij­ven?

Soms zijn ’t juist de heel gewone dingen, waarin je plotseling een glimpje van de hemel kunt zien. Daar neemt zo’n meiske de telefoon aan: “Met mij!”

’t Is logisch dat wanneer de mensen jóu opbellen, ze jóu ook aan de tele­foonlijn krijgen! Dan is “met mij” toch voldoende? Je hoeft de naam van de opbeller ook niet te horen, want die herken je meteen aan de stem: “oma Frouk’. Eenvoudiger kan het niet.

Gaat het zo ook eigenlijk niet, als we kontakt met de hemel zoeken? We

‘roepen de Heer aan’. “Hallo”, zegt Hij, “met Mij!”. Dan verwachten we toch ook dat Hijzelf naar ons luistert, dat Hij zich per­soonlijk met ons bemoeit. Hij is altijd thuis, heeft altijd tijd, slaapt nooit, maar is steeds bereid tot luisteren en tot helpen. Hij vraagt niet naar onze naam, Hij kent ons immers. “Heer, Gij doorgrondt en kent Mij…

Gij verstaat van verre mijn gedach­ten…

met al mijn wegen zijt Gij ver­trouwd” Psalm 139 vers 1 tot en met 3 (Ps. 139:001-003).

“Hallo, met Mij!”. Wij kennen Hem toch ook persoonlijk! Toen we gebukt onder onze zondelast en zorg bij Hem kwamen, riep Hij ons al tegemoet: “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven” Matteüs 11 vers 28 (Matt. 11:28). En toen we die rust ontvangen had­den, bevrijd van elke schuld, moch­ten we op Zijn uitnodiging verder met Hem gaan: “Ik ben de goede Herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij” Johannes 10 vers 14 (Joh. 10:14). Hij zorgt voor ons voedsel: “Ik ben het brood des levens, wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren” Johannes 6 vers 35 (Joh. 06:35) en: “Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwig­heid, maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven” Johannes 4 vers 14 (Joh. 04:14). Nooit kloppen we tevergeefs bij Hem aan: “Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, Ik zal het doen” Johannes 14 vers 14 (Joh. 14:14). Want “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde” Matteüs 28 vers 18 (Matt. 28:18).

En opdat we niet te bescheiden in onze verlangens zullen zijn, hebben we Zijn Woord, waarin nauwkeurig alle beloften die God gegeven heeft, staan opgetekend.

Daarvoor geldt: “Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het ‘ja’, daarom is ook door Hem het ‘Amen’, tot eer van God door ons” 1 Korinthe 1 vers 20 (1 Kor. 01:20).

Wat een rijkdom hebben wij als kin­deren Gods ontvangen! Gebruikt u die ook? Voor uzelf? Voor anderen? U hoeft alleen maar de Heer ‘aan te roepen’.

“Hallo, met Mij”.

“Ja, Heer, met mij…!”

 

 

(Gedicht) Cees Maliepaard

In het begin was er een woord

Een woord door God gesproken

Geen enkel mens heeft het gehoord

hun dag was nog niet aangebroken,

 

Dat woord riep engelen tot leven,

dienende geesten, groot in getal,

Hun was van den aanvang af gegeven

te zijn in wat God bedacht had zoal.

 

Ze hielpen de Schepper de kosmos formeren,

de natuurlijke hemel en aard’ kwam tot stand.

Ze wilden daarin slechts hun Schépper vereren

en waren voor Hem tot een voet en een hand.

 

Zo was het eerst overal ledig en woest;

de kosmos ontbeerde tot dén alle leven.

Maar God zet de engelen hoe ’t hier worden moest

hoe planten en dieren hun fleur konden geven.

 

En zo kwam er dan een lusthof op aarde,

daarin kwam alles volmaakt tot z’n recht.

’t Was heerlijk! en vol van godd’lijke waarde –

en ’t sluitstuk van al werd door God aangezegd.

 

Hij sprak tot de hemelse legerscharen:

we brengen tezamen iets nieuws nu tot stand.

Dat kon ik heel goed tot ’t laatste bewaren:

natuurlijke scheps’len met godd’lijk verstand.

 

En zó mogen wij Gods beeltenis dragen,

het goede van God de aard van de mens.

Daarmee zullen wij onze God reeds behagen:

te zijn zoals Hij, dat is onze wens.

 

Als daarvan de kerst de inleiding is,

als dat ons zal leren Gods plan te volvoeren,

dan is’ t in ons leven toch zeker niet mis,

en draait ‘t volle heil op hemelse toeren.

 

We mogen met kerst het Christusfeest vieren;

’t begon lang geleden in Bethlehems stal.

Maar nu niet met wijzen, met herders en dieren –

Als zonen van Vader is nu het geval.

 

 

 

2000.09-10 nr. 408

Levend geloof 2000.09-10 nr. 408

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

De samenstelling van ieder nummer is altijd weer een avontuur, een geloofs- avontuur wel te verstaan. Wat komt er binnen aan copy van allen die in het blad schrijven? Als eindredacteur kan ik daar altijd als eerste kennis van nemen en ervan genieten, dat wil zeggen opgebouwd worden in het geloofsleven.

Voordat een artikel tot stand komt gaat daar een periode van voorbereiding aan vooraf. Dat is bij iedereen die in het blad schrijft uiteraard wat verschillend, maar zoals een moeder die een kind ter wereld brengt de periode van verwachting zijn’ doormaakt, geldt dat ook voor dat een artikel ‘geboren’ is. Het is de tijd dat Gods Geest bezig is ons verstand en denken te beïnvloeden, ten dele gebeurt dat onbewust. Maar het verlangen van ons hart voor een nieuw artikel, waarvan het onderwerp meestal al duidelijk is, gaat geleidelijk aan tot rijping komen, tot de doorbraak daar is en het artikel ‘uitgeschreven’ kan wor­den.

We willen in dit verband ook nog opmerken dat een artikel tot stand komt door het, wat ik zou willen formuleren, het ‘samenwerkingsverband’ tussen Gods Geest en onze geest. Het is een verkeerde gedachte dat datgene wat geschre­ven wordt alleen wordt aangereikt door de Geest van God met uitschakeling van onze eigen geest. Integendeel, God heeft ons een creatieve geest gegeven, die niet wordt uitgeschakeld, maar volledig wordt ingeschakeld. Vrome, door de vijand geïnspireerde, leringen proberen deze gedachte te torpederen met de redenering ‘we zijn niets, worden niets en kunnen niets’. ‘Niets van onszelf, Heer, alles van Jezus’, zoals in een lied tot uitdrukking wordt gebracht, klinkt wel heel vroom, maar is bezijden de waarheid. God wil ons immers volledig inschakelen bij de uitvoering van Zijn grote plan tot herstel en vervolmaking van Zijn schepping. Wij zijn Gods medewerkers om deze doelstelling waar te maken. En of we nu schrijven of lezen, in de ogen van God zijn we allemaal even belangrijk. Het is dan ook met grote vreugde dat we dit nummer weer samengesteld hebben als ‘hulpmiddel’ -een van de vele – om deze doelstelling verder te realiseren. Veel zegen en geloofsopbouw toegewenst!

 

Bij de voorplaat door redactie

Van de eerste dertig jaar uit het leven van Jezus is maar weinig bekend. Maar wat Lucas ons in zijn evangelie (Luc. 02:40-52) vertelt, laat al overduidelijk zien welke bijzondere opdracht Jezus zou gaan vervullen. Aan de leraren in de tempel te Jeruzalem stelt Hij zulke bijzondere vragen, dat vers 47 vermeldt: “Allen nu, die Hem hoorden, waren verbaasd over zijn verstand en ant­woorden”. Tot zijn ouders die naar hem op zoek waren geweest, zei Hij: “Weten jullie niet dat ik bezig moet zijn met de dingen van mijn Vader?”

 

Groei (2)

De oproep in ons vorige nummer om adressen op te geven waar wij Levend Geloof gratis als proef naar toe kunnen zenden heeft spontaan weerklank gevonden. Direct na verschijning kwamen de eerste namen en adressen al binnen en ondertussen hebben velen de twee laatste nummers ontvangen, ter­wijl ook dit nummer en het volgen­de nummer hen nog zal worden toegezonden. Daarna kan men beslissen of men het blad door middel van een abonnement ver­der wil ontvangen. Uiteraard hopen wij dat ons lezersbestand verder blijft groeien, want het is zo belangrijk dat in deze tijd velen het werkelijke evangelie, zoals wij dat in Levend Geloof proclameren, leren kennen. Want het werkelijke evangelie leren kennen betekent ook deelgenoot worden van het werkelijke geluk. Natuurlijk geven wij ons blad niet uit met de gedachte dat wij alle wijsheid in pacht hebben. Ook wij hebben soms correcties nodig en kunnen niet functioneren zonder verder geestelijke groei onder de leiding van Gods Geest. Maar we weten ons wel verantwoordelijk voor dat­gene waar de Heer ons (en vele van onze lezers) de ogen al voor geopend heeft. En dat is heel veel! De geestelijke rijkdom die het geloof in het evangelie van het Koninkrijk Gods met zich mee­brengt is onvoorstelbaar groot en onuitputtelijk. Dat willen we via ons blad graag doorgeven aan anderen! Wanneer u nog niet mee­gedaan hebt met deze nieuwe actie tot uitbreiding van het lezers­bestand, vragen we u daarom ook mee te doen door ons (schriftelijk) adressen op te geven die dan Levend Geloof gratis op proef gaan ontvangen.

 

De zalving van Gods Geest Door Hans Bulthuis
Zalving is de aanwezigheid van de heilige Geest op en in een christen. Jezus was de eerste mens die blijvend de Geest van God in Zich had ontvangen. Hiermee werd aan Hem de profetie van Jesaja vervuld die had voorzegd dat op Hem de Geest des Heren zou rusten. Daarom wordt Hij de Christus genoemd, de door God gezalfde mens. Petrus zei dat God Hem met de heilige Geest en met kracht gezalfd had.
Allen die later in Hem zouden gaan geloven, zouden deze Geest eveneens mogen ontvangen. Jezus had dit beloofd. Hijzelf is de doper in heilige Geest tot op deze dag. Iedere christen die na gelovig gebed de Geest ontvangen heeft, is dus ook een gezalfde. Paulus schrijft dat God ons gezalfd heeft en de Geest tot onderpand in onze harten heeft gegeven 2 Korinthe 1 vers 21 en 22 (2 Kor. 01:21-22). En Johannes schrijft dat wij een zalving van de Heilige ontvangen hebben en dat allen weten. Deze zalving blijft op ons en zal ons over alle dingen leren 1 Johannes 2 vers 20; 1 Johannes 2 vers 27 (1 Joh. 02:20; 1 Joh. 02:27). Vandaar dat in Openbaring 11 vers 5b (Openb. 11:05b)zelfs de hele gemeente de Gezalfde wordt genoemd.
Zalving is evenwel ook de verhevigde werking van Gods Geest in en door gelovigen op een bepaald moment in een bepaalde situatie. De actief werkende Geest doet de mens dan uitstijgen boven eigen kunnen en maakt het voor hem mogelijk om zich in het bovennatuurlijke van Gods vermogens te bewegen en te funktioneren.
In het Oude Verbond kon de Geest wel eens op een zeker ogenblik tijdelijk en voor een zekere opdracht over iemand komen, een profeet bijvoorbeeld. Na gedane zaken week Hij dan weer.
In het Nieuwe Verbond echter, dat volgens 2 Korinthiërs 3 het verbond én de bediening van de Geest is, blijft Hij eeuwig in de gelovige. Eén van de vele zegenrijke gevolgen daarvan is de mogelijkheid om zalvingen te ontvangen en te ervaren al naar gelang de noodzaak daartoe. Het is van groot belang voor de christen daarop gericht en gespitst te zijn.
Beweging van de Geest
Zoals het voor álle aspecten van het Koninkrijk Gods geldt, betekent het ook voor de aanwezigheid van de heilige Geest in ons dat niets als een automatisme werkt. Bij alles van het geestelijk leven zal de mens bewust betrokken dienen te zijn en te blijven. Ten aanzien van de heilige Geest in ons leert de Bijbel dat de kans reëel is Hem te bedroeven of zelfs te doven. Dit gebeurt meestal door in zonden en in ongehoorzaamheid te blijven leven. Al zouden we dan honderd keer belijden dat we ‘ook’ gedoopt zijn in de Geest, het zou ons geen enkel nut doen en slechts lippentaal zijn. Gelukkig staat daar tegenover de mogelijkheid om als Geestgedoopt christen vervuld te kunnen worden met de Geest Efeze 5 vers 18b (Ef. 05:18b). Het staat er zelfs in de gebiedende wijs. Nog voller, dieper, bewuster, heviger, werkzamer, krachtiger en duidelijker dan ooit tevoren. Dit betekent dat de aanwezigheid van de Geest in ons geen konstante, altijd eenzelfde blijvende en vanzelfsprekende aangelegenheid is. Er is beweging van de Geest, te vergelijken met de immense deining van de oceaan, een eb en vloed, een afwisselend ritme van rust en actie. Het is een spiritueel gebeuren waar de Heer en de gelovige nauw betrokken zijn.
In de Bijbel staan voorbeelden van zulke oplaaiingen, zulke zalvingen van de geest: Er was kracht des Heren zodat Jezus de zieken kon genezen Lucas 5 vers 17 (Luc. 05:17); Hij voelde de kracht Gods van zich uitgaan (Luc. 08:46); Hij veranderde tijdens de verheerlijking op de berg Lucas 9 vers 29 (Luc. 09:29); Hij verblijdde zich door de heilige Geest Lucas 10 vers 21 (Luc. 10:21).
Zo ook bij de discipelen: de vergaderplaats werd bewogen en zij werden vervuld met de heilige Geest Handelingen 4 vers 31 (Hand. 04:31); over Stefanus’ optreden en straling Handelingen 6vers 8 tot en met 10; Handelingen 6 vers 15 en Handelingen 7 vers 55 (Hand. 06:08-10; Hand. 06:15 en Hand. 07:55); Paulus, vervuld met de heilige Geest, zei… Handelingen 13 vers 9 (Hand. 13:09); de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de heilige Geest Handelingen 13 vers 52 (Hand. 13:52).
Dit zijn slechts enkele voorbeelden waarbij er in directe zin gewag gemaakt wordt van het ‘opnieuw, wederom en herhaald’ vervuld worden met de heilige Geest van reeds Geestgedooptegelovigen.
Reden tot zalving
De belangrijkste reden om gezalfd te worden met heilige Geest in een bepaalde situatie is voor het doen van het werk van de Heer. Van Jezus wordt getuigd dat de Geest des Heren op Hem is om… aan armen het evangelie te brengen, gevangenen loslating te verkondigen, blinden het gezicht te geven en gebrokenen in vrijheid heen te zenden Lucas 4 vers 18 en 19 (Luc. 04:18-19). De zalving maakte het voor Hem mogelijk om rond te gaan, goeddoende en genezende allen die door de duivel overweldigd waren Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38).
De apostelen baden om genezingen, opdat ze vrijmoedig door konden gaan met de evangelieverkondiging. Gods antwoord was een sterke ‘wederom-vervulling’ met zijn Geest Handelingen 4 vers 29 tot en met 31 (Hand. 04:29-31). De bijzondere zalving op Stefanus stond in verband met zijn krachtig getuigend optreden onder het volk Handelingen 6 vers 8 (Hand. 06:08). De Heer had beloofd dat zijn volgelingen kracht zouden ontvangen wanneer de heilige Geest over hen zou komen, zodat zij zijn getuigen konden zijn Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08).
Een tweede reden om gezalfd te worden is om bij ernstige vervolging en verdrukking om Christus’ wille te kunnen volhouden en zonodig te ontkomen aan uitschakeling en dood als het ‘je ure nog niet is’. Paulus is daarvan het grote voorbeeld. Denk bijvoorbeeld eens aan zijn mogelijke opstanding uit de dood na zijn steniging Handelingen 14 vers 19 en 20 (Hand. 14:19-20). Hij heeft zeer geleden om de Naam, maar is evenzogoed vele malen door goddelijk ingrijpen uit zijn noden verlost. In Christus zijnde was hij zwak door al die benauwenissen, vervolgingen en problemen. Hij getuigde echter dat in zulke situaties de kracht van Christus, dat is de zalving, steeds weer over hem kwam 2 Korinthe 12 vers 9 en 10 (2 Kor. 12:09-10). Hij maakte er zelfs een stelregel van: wanneer ik zwak ben, ben ik machtig. Petrus kende dat geheim eveneens. Hij schrijft, dat, als iemand door de naam van Christus smaad lijdt, hij zalig is, daar de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op hem rust. Dat is de zalving 1 Petrus 4 vers 13 en 14 (1 Petr. 04:13-14).
Tenslotte komt zalving over de gelovige om tijdens aanbidding in ‘vervoering van geest’ te komen. Dit overkwam de Heer op de berg der verheerlijking, en later ook Petrus en Paulus.
Ook voor buitengewone krachten en tekenen of profetische openbaringen wordt de zalving geschonken. Bij zulke verhevigde werkingen van de Geest ervaren de gelovigen de merkbare aanwezigheid van de opgestane Heer in hun midden. Dat sterkt en troost op een wel heel bijzondere en ingrijpende wijze.
Manifestaties
Zowel uit de beschrijvingen in de Bijbel als in vele getuigenissen uit de kerkgeschiedenis tot nu toe, blijkt dat bij zalvingen ongewone manifestaties zich kunnen voordoen. Enkele voorbeelden zijn de reeds eerder genoemde verschijnselen tijdens Jezus’ verheerlijking op de berg, de geschiedenis van Paulus’ bekering op de weg naar Damaskus, de wonderbaarlijke manifestaties tijdens de eerste pinksterdag en het bewegen van de vergaderplaats der apostelen in Handelingen 4.
Waar de geschiedenis verhaalt van opwekkingen, perioden van buitengewone werkingen van de Geest, lezen we eveneens van allerlei begeleidende manifestaties. Soms is het een en ander daarvan te begrijpen vanuit de reacties van onvolkomen en beschadigde mensen op goddelijk ingrijpen. Een waar boze geesten in het spel zijn, kunnen er zelfs vreemde dingen gebeuren.
Maar dit alles verklaart lang niet alle verschijnselen die plaatsvinden tijdens sterk gezalfde bijeenkomsten. In ieder geval is het zeer raadzaam om nooit op voorhand alle voorkomende manifestaties van de hand te wijzen als zijnde van de verkeerde kant, maar ook niet om alles klakkeloos toe te schrijven aan de zalving van de Geest. Onderscheiding van geesten, toetsing aan het woord van God en nuchterheid van verstand zijn in dergelijke situaties onmisbaar.
Van groot belang hierbij zijn de woorden van Jezus dat men aan de vruchten de boom kent. Zijn de vruchten goed, dan kan er sprake zijn geweest van een bovennatuurlijk handelen Gods. En zo niet, dan moet er gedegen onderzoek gedaan worden om verkeerde menselijke en/of demonische uitingen aan de kaak te stellen. Niemand is gebaat bij klatergoud en schijn,bij show en leugen. Waar echter ontegenzeggelijk de Heer aan het werk is, zullen we ons in gehoorzaamheid en ontzag mee laten voeren naar zijn goddelijke wereld van wonderen en kracht.
Wordt vervuld met de Geest
De apostel roept ons op om met de heilige Geest vervuld te worden Efeze 5 vers 18b (Ef. 05:18b). Dat gaat verder dan alleen de Geestesdoop als fundament te hebben ontvangen. In heilige Geest zijn immers de Vader en de Zoon bij ons. Vol worden van Hen, door heilige Geest, is Gods scheppingsbedoeling met ons.
Door zijn liefde, kracht en leven optimaal in de zijnen tot openbaring te laten komen, kan Hij Zich in de zichtbare wereld doen gelden als een reddende en verlossende God. Hij is immers Immanuël, God met ons, met de mensheid. God is in ons midden door Jezus Christus die de Geest is 2 Korinthe 3 vers 17 (2 Kor. 03:17). Hij wil de zijnen bewonen en in hen zijn hoofdkwartier vestigen, waaruit Hij, samenwerkend met hen, de schepping tot zich terugbrengt.
Wordt vervuld met de Geest, is zijn liefdewens voor ons, maar is tevens een noodzakelijkheid. Door die volheid kan Jezus zijn volgelingen leiden Romeinen 8 vers 14 (Rom. 08:14). Zo werkt zoonschap. Zonder Hem kunnen wij niets doen in zijn Koninkrijk.
Zalving en vervulling komt nooit tot stand door methoden en succesformules, door nadoen van anderen of opgefokte emoties. Het is niet als een los product te verkrijgen, want het zijn de Vader en de Zoon zelf die door heilige Geest sterk aanwezig zijn. Daarom leert de zalving ons om in Christus te blijven 1 Johannes 2 vers 27c (1 Joh. 02:27c). Slechts wie zich in Hem onderdompelt, wordt met Hem bekleed Galaten 3 vers 27 (Gal. 03:27). Het vraagt om een gedurig jezelf dopen in Christus. Dat is delen in zijn dood, waardoor je het oude leven voorgoed voor dood houdt en de boze geesten geen kans meer geeft om met je op de loop te gaan.
Het is echter ook delen in zijn opstandingsleven. Alle genade, mogelijkheden en kracht van de grote Koning is er voor jou. God geeft ons alle dingen met zijn Zoon: overwinning, openbaring, verhoring, groeikracht en vrucht.
Met Jezus bekleed zijn, houdt in dat je door geloof en relatie zo één met Hem bent, dat zijn gezindheid, denken en doen de jouwe zijn, en dat meer en meer worden. Je bent dan zijn bevoegde en volwaardige vertegenwoordiger. Je komt en handelt in zijn Naam, alsof Hijzelf er is en werkt. Het is wandelen in de gestalte van de grote Gezalfde. Op gelijke wijze was de Heer op zijn beurt bekleed met God.
Het vervuld worden met de Geest komt tot stand door je leven te vullen met Jezus alleen, in geest en in waarheid. Laat het woord rijkelijk in je wonen, loof en dank de Here van harte, bid zonder ophouden, wedersta de boze, heilig en bewaar jezelf voor Hem, wees dag en nacht voor de troon en leer zijn aangezicht zien. Laat je oog en aandacht bestendig op Hem gericht zijn en verzadig je met zijn beeld. Wees ook zoveel mogelijk daar waar de zalving werkt en wees en trouwe en zuivere geloofsvriend van hen die zalving dragen.
Handel
Zalving wordt gegeven aan de voortgang van de zaak van Christus in mensen. Ze is er niet voor de entertainment of show van leiders en werkers in Gods wijngaard. Door de zalving kunnen de geestelijke gaven versterkt en direct werken en vrucht voortbrengen. Door de zalving worden Gods krachten van de toekomende eeuw openbaar. Door de zalving wordt onze Heer Jezus Christus verheerlijkt in de zijnen. Door de zalving kunnen ongelovigen in hun harten geraakt worden en tot bekering komen. Soms kan dat met heftige reacties gepaard gaan. Zalving is het duidelijkst bij opwekkingen te merken.
Wanneer er maar enigszins sprake is van zalving, doet men er goed aan zeer attent te zijn op de leiding van de Geest. Kom dan tot zaken. Handel erdoor. Doe de werken Gods zoals Jezus die ook deed bij zalving.
Komt de zalving over de gehele gemeente tijdens een bijeenkomst, dan is het verstandig om de bestaande liturgie te laten voor wat ze is, en tracht mee te gaan in wat de Heer wil doen. Uiteindelijk zal het toch zo dienen te gaan met zonen Gods dat zij door de Geest geleid wordenen niet gevangen mogen blijven in een kerkelijk vastgelegd patroon van handelen.
Let wel: “indien de zalving er is”. Dát is het criterium. Geen vroom surrogaat daarvoor, maar ware aanwezigheid en autonomie van de Christus onder ons.
Hoe belangrijk is het voor de komende tijd dat wij allen zó op Hem zullen zijn afgestemd, dat wij te allen tijde zijn stem verstaan en horen wat Hij door de Geest tot de gemeente spreekt. Nogmaals: zonder Hem kunnen we toch niets beginnen. Wij roemen slechts in hetgeen Christus in en door ons heen bewerkt. Zalving is dan bij uitstek de gelegenheid om te handelen. Zoek daar allen naar.
Word vervuld met heilige Geest. Wees vol van het woord Gods. Loop over van zijn liefde. Stromen van levend water zullen dan uit ons aller binnenste gaan vloeien tot zijn volk en tot een verloren wereld. De zalving zal het ons doen gelukken.

 

Onder de boom Door Duurt Sikkens
Voor de Goddelijke liefde wordt het Griekse woord ‘agapè’ gebruikt in de Bijbel. Het is de liefde die een mens van nature niet heeft, omdat deze liefde van God boven het menselijke uitstijgt. Het veel gelezen gedeelte hierover in een pastorale brief van Paulus, gaat dan over deze agapè. Als je dat leest kom je tot de conclusie dat je dat uit jezelf, van nature dus, nooit zult kunnen opbrengen.
God is liefde, zijn hele wezen is ervan doortrokken en alles wat Hij doet is daarvan een uiting, van de eerste tot de laatste scheppingsdaad. Ook allen die uit Hem zijn geboren zijn uit liefde geboren, ze zijn gewenst, en Hij heeft naar je uitgekeken, al lang voor je opnieuw werd geboren.
De heilige Geest die van de Vader uitgaat is van de Vader zelf. Deze Geest is ook vol van liefde en wanneer een mens daarmee gedoopt wordt, wordt de liefde van God in de geest van de mens geplant als de kiem van eeuwig leven.
God is licht, licht is leven en leven kun je niet alleen. Leven heeft alles te maken met een relatie, met iemand die mee-leeft, iemand die het leven met een ander deelt, iemand die om je geeft. Zo verlangt de Vader naar een geliefde die Zijn leven met Hem deelt.
De eerste in wie dit leven zich ontspon was en is Jezus. Dat is ‘geestelijk leven’, dat zich langzaam en in het verborgene ontwikkelt, net als een liefde tussen een man en een vrouw. Het begint zo teer, zo stilletjes, als een geheim.
Daar hoort geen schallend koper bij of allerlei luidruchtige manifestaties, ontaardend in religieuze heksenketels. In zulke ketels wordt alleen maar onheil gebrouwen en dat is niet goed voor een mens. De liefde die God zo graag wil schenken is een verborgen zaak, voor mensen die zachtmoedig en nederig zijn. Het is ‘een blijde boodschap voor ootmoedigen’, voor zachtaardigen met een voor God ontvankelijke instelling. Dat zijn vooral de door religie stukgeslagenen en gekleineerden, de innerlijk gebrokenen, die zich bovendien ook nog zo schuldig voelen omdat ze niet aan een of ander ‘ideaalbeeld’ voldoen.
Voor deze mensen is Jezus gekomen; naar de zwakste schapen is Hij op zoek gegaan om ze weer op hun pootjes te zetten. Om ze weer terug te geven wat hun was afgepakt en ze weer in ere te herstellen; om de zogenoemde ‘afgekeurden’ weer voldoende zelfrespect te geven door ze met respect te behandelen door ze te laten merken hoe kostbaar ze zijn.
Al ben je nóg zo gekwetst en ben je haast stom van verdriet en blind van hopeloosheid, de stem van één die jou werkelijk liefheeft kun je horen.
Dat vind ik de grootste kracht van God: Hij kiest voor de verbrijzelden en vraagt aan hun of Hij bij hen mag wonen. Anders gezegd: Hij zoekt niet de weldoortimmerde huizen maar de verwaarloosde, gekraakte panden waar de ratten en de wind vrij spel hadden, om ze te restaureren.
-Hij maakt iets moois van je.
-Wat je daarvoor moet doen?
-Niet veel, alleen Hem toelaten…
Hij verbouwt je niet tot iets onherkenbaars, maar herstelt je in je oorspronkelijke wezen, vernieuwt je naar de oudste bouwtekening: mens. Daar voelt Hij zich thuis, onopvallend met jou samenwonend.
Het is onvoorstelbaar hoeveel woonruimte dat geeft, immers Gods verborgen omgang is te vinden voor mensen waar respect in woont, wederzijds respect. En zo zal al het gebrokene in je heel worden. Jesaja zegt het zo: “door rust zul je worden verlost en je kracht zit in stilheid en vertrouwen”.
Geniet van dit helend geheim dat Vader en Zoon met je delen. Je zult een gelukkig mens worden.

 

Twijfel of geloof; wie wint het?  Door Gert-Jan Doornink

Twijfel…, iedereen heeft er in meerdere of mindere mate mee te maken. Twijfel hoort bij het leven, maar het is een negatieve factor die niet ons leven mag bepalen! In dit artikel willen we enkele gedachten aanreiken die het mogelijk maken twijfel te overwinnen.
Wat is twijfel?
De Grote Van Dale omschrijft ’twijfel’ als volgt: ‘Toestand van onzekerheid, gebrek aan vastheid ten aanzien van hetgeen te doen of te geloven is’.
Een verdere (wijsgerige) omschrijving is: ‘Toestand van geestelijke onbeslistheid, waarbij men zich niet voor of tegen durft uit te spreken’.
Je durft niet te beslissen, je aarzelt. ’t Gevolg is dat er niets gebeurt en je overgaat tot uitstel.
Bijvoorbeeld als Gods Geest je na je bekering overtuigt: ik moet me laten dopen, laat je je dopen, tenzij je toegeeft aan de twijfel: is dat nu wel nodig; wat zullen mijn familieleden of buren er wel niet van zeggen? In dat geval speelt ongehoorzaamheid en ongeloof (het niet vertrouwen op de Heer) een rol en dus heeft de vijand een vinger in de pap.
Tegenpool en vijand
Het is een duidelijke zaak dat twijfel een tegenpool is van geloof. Of laat ik het zo formuleren: de grote tegenpool is natuurlijk ongeloof, maar twijfel is een even grote vijand.
Het belemmert op een ernstige wijze het functioneren als gelovige. En dáár gaat het toch om?
In een vorig artikel namen we als uitgangspunt Jacobus 2 vers 26 (Jak. 02:26): “Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood”. We hebben toen het accent gelegd op het feit dat geloof beleefd moet worden, omdat het anders geen waarde heeft. Maar het spreekt vanzelf dat er van een goed functionerend, werkzaam geloof al helemaal niets terecht komt als het aangetast wordt door de twijfel.
En ook in dit artikel wil ik er weer de nadruk opleggen dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06).
God vraagt van u en mij geloof. Een dagelijks, actief geloofsleven. Anders zijn we niet waard ons gelovigen te noemen.
Het onvoorstelbaar grote geloof wat God in ons heeft, mogen we natuurlijk niet onbeantwoord laten. Dit zou van grote ondankbaarheid getuigen.
Betrokken bij Gods plan

Maar dat niet alleen. We belemmeren dan ook de verdere doorwerking van Gods grote plan tot herstel en vervolmaking van Zijn schepping.
En laten we dat nu niet afdoen met de opmerking: ‘God is souverein. Hij bereikt Zijn doel ook wel zonder ons’. Dat is niet waar! God werkt juist niet zonder ons. Hij schakelt Zijn schepselen volledig in.
Voor de inschakeling en betrokkenheid bij het grote plan van God zijn echter twee dingen beslist noodzakelijk:
a. dat de mens tot bekering komt (dus het rijk der duisternis verlaat en het Koninkrijk van God binnengaat) en b. dat deze nieuwe mens de weg van geloof gaat bewandelen.
Wat punt a betreft komen er gelukkig heel wat mensen het Godsrijk binnen. En God wil natuurlijk het liefst dat iedereen die beslissing neemt. “Hij wil niet dat sommigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09). Paulus schreef aan Titus dat de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor álle mensen 2 Petrus 2 vers 14 (2 Petr. 02:14). Daarover kan dus geen enkel misverstand bestaan.
Maar nu punt b. Gaat de nieuwe mens de weg van geloof bewandelen? Gaan wij als nieuwe mensen de weg van geloof?
Ik werd onlangs getroffen door een overlijdensbericht van iemand die ik wel enigszins kende. Het bericht vermeldde over deze persoon dat Jezus niet alleen zijn Verlosser was maar ook zijn Schepper. Toen dacht ik: wat geweldig als je je dat bewust bent!
Van hoge kom-af
We zijn van hoge kom-af, God is immers onze Schepper!. David bijvoorbeeld was zich dat bewust.

 In Psalm 8 maakt hij de opmerking dat God de mens bijna goddelijk heeft gemaakt en hem met heerlijkheid en luister heeft gekroond Psalm 8 vers 6 (Ps. 008:006).
We zijn niet een of andere veredelde diersoort zoals de moderne bilogen ons willen doen geloven, nee, we zijn de hoogste vorm van Gods scheppingswerk.
De duivel heeft er een ontzettende hekel aan dat we ons dat bewust zijn, maar voor de waarachtige gelovigen van de werkelijke gemeente die tot stand zal komen, is dit ongetwijfeld (en ik gebruik hier nu bewust het woord ongetwijfeld, zonder twijfel dus) een rotsvaste zekerheid.
Maar het gaat niet automatisch. Als we dat denken dan maken we een grote vergissing. Nogmaals: God handelt niet buiten ons om, maar wil ons volledig inschakelen.
Het hangt van onszelf af of wij ons láten inschakelen, of wij medewerkers van de uitvoering van Zijn plan zijn.
Daarom gaan we alle barrières aanpakken die dat proberen te verhinderen. En één van die barrières is de twijfel.
Hoe bannen we nu de twijfel uit ons leven? Hoe geven we de vijand geen kans ons machteloos en krachteloos te laten maken door ons te doen twijfelen? Ik wil een vijftal punten aangeven die daarbij van het grootste belang zijn.
1. Geestelijke groei
Verlangen wij geestelijk te groeien zodat we het volwassen stadium in Christus bereiken? Ik zou niet graag die christenen de kost willen geven die niet verlangend zijn geestelijk te groeien. Zij zijn blij dat ze gered zijn, zij uiten die blijdschap in de lofprijzing en aanbidding. Op zich een goede zaak. Zij zingen hun blijde liederen. De Opwekkingsbundel staat er vol van. Al vraag ik me wel eens af waar zijn de liederen die tot uitdrukking brengen van wát we geloven en wat diep verankerd is in ons hart?
Laat het niet zo zijn dat de opmerking die we in de Hebreeënbrief lezen ook voor een van ons zou gelden. We lezen daar: “Hoewel gij, naar de tijd gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij weer nodig, dat men u de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig en geen vaste spijs. Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad” Hebreeën 5 vers 12 tot en met 14 (Heb. 05:12-14).
Wie niet geestelijk groeit, blijft een beginstadiumchristen met alle negatieve gevolgen van dien. Hij komt niet los uit het stadium van ongeloof en twijfel. Hij blijft een gemakzuchtig en oppervlakkig christen.

  1. Beelddrager van Christus
    Twijfel overwinnen, niet toegeven aan de twijfel, betekent hoe langer hoe meer beelddrager van Christus worden. We zien dan niet langer op de omstandigheden, die soms radicaal tegen kunnen zijn, maar blijven te allen tijde vertrouwen op God en vasthouden aan Zijn beloften.
    Toen de discipelen, in het bekende verhaal uit de evangeliën, Jezus zagen wandelen op de golven, was het Petrus die de boot uitging Jezus tegemoet. Maar uiteindelijk zonk hij weg in de golven omdat hij zag op de omstandigheden en niet meer op Jezus. Gelukkig werd hij door Hem gered. Wat zei Jezus toen tot Petrus?: “Kleingelovige, waarom zijt gij gaan twijfelen? Matteüs 14 vers 31b (Matt. 14:31b).
    Als je het hele verhaal doorleest dan kun je alleen maar tot de conclusie komen: er was voor Petrus geen enkele reden om te gaan twijfelen.
    In ons vorige artikel hebben we Abraham als voorbeeld aangehaald. Hij was een man van groot geloof, hij twijfelde niet maar was gehoorzaam en hield zich vast aan de beloften Gods.
    Abraham is één van die geweldige geloofsvoorbeelden voor ons. Paulus was zich dat bijvoorbeeld ook al bewust. Hij schreef in zijn brief aan de Romeinen, dat hij aan de belofte Gods niet getwijfeld heeft door ongeloof (4:20). Abraham had ongeloof en twijfel buiten de deur gezet.
    Nu kunnen we geneigd zijn te denken: ja, dat was Abraham. De afstand tussen Abraham en ons is zo groot… Dat is een foute redenering. Dan denk ik bijvoorbeeld aan Elia. Wat staat er in Jacobus 5 vers 17 en 18? (Jak. 05:17-18)
    “Elia was slechts een mens zoals wij en hij bad een gebed, dat het niet regenen zou, en het regende niet op het land, drie jaar en zes maanden lang; en hij bad opnieuw, en de hemel gaf regen en de aarde deed haar vrucht uitspruiten”. Let speciaal op de zin: “Elia was slechts een mens zoals wij…” Alle mensen waar in de Bijbel over gesproken wordt, waren niet anders dan wij!
    De Heer vraagt dit dus ook van ons. En als Hij iets van ons vraagt dan geeft Hij ook de mogelijkheden om het waar te kunne maken.
    3. Geen fanatisme
    Het niet toegeven aan de twijfel, maar te allen tijde blijven geloven heeft niets te maken met fanatisme of extremisme. Maar het betekent dat ons vertrouwen in de levende God en zijn Zoon Jezus Christus diep verankerd is in iedere vezel van ons bestaan.
    Wij dienen ons echter te realiseren dat het soms anders gaat dan wij denken of verwachten, maar dat zal ons niet van de kaart brengen. Integendeel, we weten dat God een goede God is en altijd het beste met Zijn kinderen voor heeft. Voor hen die geloven werken alle dingen mee ten goede.
    Als wij die instelling ons eigen maken, behoedt ons dat voor teleurstellingen, waarbij ik vooral denk aan het terrein van genezing, waardoor nog al is verwarring (in de gemeente) ontstaat als lichamelijke genezing uitblijft, terwijl er toch in het geloof is gehandeld. Dan komen de vragen: Hoe kan dit nu? Is het geloof van de betreffende persoon niet in orde? Of van degenen die voor hem of haar bidden? enz. Laten we elkaar in dit opzicht geen verwijten maken, maar onder alle omstandigheden rustig blijven vertrouwen op de Heer en ons realiseren dat Hij alle dingen doet meewerken ten goede Romeinen 8 vers 28 (Rom. 08:28).
    4. Niet altijd twijfel
    Niet elke vorm van twijfel is werkelijk twijfel. Daarmee wil ik aangeven dat we soms voor bepaalde beslissingen staan waar we niet direct een antwoord op weten hoe te handelen. In dat geval gaan we bidden. Soms moeten we afwachten, maar het antwoord zal zeker komen. Dat heeft dus niet met twijfel te maken.
    Maar als het om de werkelijke twijfel gaat die ons geloofsleven probeert af te remmen of uit te schakelen, mogen we rustig vaststellen dat we dan te maken hebben met een grootvorst uit het rijk der duisternis, waarmee we radicaal behoren af te rekenen.
    In sommige hardnekkige gevallen kan zelfs een bevrijdingsbediening noodzakelijk zijn. In zo’n geval zullen we moeten handelen door deze macht uit te drijven in de naam van Jezus.
    Elk kind van God heeft te maken met aanvallen van twijfel, het is een van de pijlen op de boog van de tegenstander. Maar wat we al opmerkten, naarmate we geestelijk groeien, en dus de weg van geloof en gehoorzaamheid bewandelen, zal de twijfel steeds minder vat op ons krijgen.
    5. Blij met twijfel?!
    We mogen blij zijn dat we soms aangevallen worden door twijfel. Want wat zegt Jakobus? “Houdt het voor enkel vreugde, mijjn broeders, wanneer gij in velerleiverzoekingen valt, want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets tekort schiet” Jakobus 1 vers 2 tot en met 4 (Jak. 01:02-04). Twijfel is een vorm van verzoeking. Maar naarmate ons geloof een volhardend geloof wordt krijgt de twijfel geen kans.
    Jakobus gaat dan verder met de opmerking: “Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden” Jakobus 1 vers 5 (Jak. 01:05).
    En dan komt zijn oproep om te bidden in geloof: “Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt” Jakobus 1 vers 6 (Jak. 01:06).
    Jakobus maakt ook duidelijk wat een desastreuze gevolgen de twijfel heeft: “Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen, innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig (telkens veranderend) op al zijn wegen” Jakobus 1 vers 8 (Jak. 01:08).
    Het is een duidelijke zaak dat zó ons geloofsleven niet mag zijn.
    Dan zijn we net als het weer, als na een paar mooie dagen het wisselvallige weertype weer zijn beslag krijgt…
    God wil zo graag dat we als leden van zijn eindtijdgemeente uitgroeien tot stabiele, volwassen christenen, die het einddoel -de volkomenheid in Christus- zullen bereiken. Aan Hem zal het niet liggen. Maar wat is ons antwoord? Laten we Hem (en ook onszelf) niet teleurstellen maar de status waarmaken waarvoor Hij ons geschapen heeft, namelijk eerstelingen te zijn onder zijn schepselen Jakobus 1 vers 18b (Jak. 01:18b).
    Positieve uitwerking

Een bijkomend, maar niet onbelangrijk, positief gevolg daarbij is dat zo ons getuige zijn in deze wereld ook meer effect zal sorteren. Hoe meer anderen ‘Jezus’ in ons zien, hoe meer ze aangetrokken worden om ook Hem te leren kennen.
In deze welvaartstijd lijkt het soms wel of alles wat met geloof in God te maken heeft hoe langer hoe meer wegebt. Maar schijn bedriegt. De opkomst van en belangstelling voor het bovennatuurlijke neemt zelfs hoe langer hoe meer toe. Maar omdat de wereld nog zo weinig ziet en ervaart van de werkelijke gemeente van Christus gaat deze belangstelling vaak de verkeerde kant uit, naar het occulte, naar de duistere kant van de geestelijke wereld.
Maar laten we niet met de verkeerde gedachte rondlopen van ‘wat kan ik daar nu in mijn eentje’ of ‘wat kunnen wij daar nu als gemeente aan doen’. We zijn allemaal persoonlijk verantwoordelijk. We kunnen er wél wat aan doen! Vanuit onze geestelijke rijkdom kunnen we ‘handelen en wandelen’ in overeenstemming met de bedoeling van God
Daarom: Voorwaarts, in de naam van Jezus! Voorwaarts, onder de zalving van de heilige Geest! Gooi elke vorm van twijfel overboord! Blijf je richten op, wat wij dan noemen, het einddoel. Alleen door geloof en gehoorzaamheid zullen we dat doel bereiken.
Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02) blijft ons devies: We houden ons oog alleen gericht op Jezus, de leidsman en voleinder van ons geloof! Als ‘geestelijke bergbeklimmers’ geven we de moed niet op en gaan door tot we de ’top’ hebben bereikt! Want zalig zijn wij, als we in verzoekingen volharden, als we aan de twijfel niet toegeven. Dan zullen wij, zoals Jakobus dat formuleert in hoofdstuk 1 vers 12, ‘de kroon des levens’ ontvangen, die Hij beloofd heeft aan allen die Hem werkelijk liefhebben.

 

Korte gedachten door Gert Jan Doornink

Geloofwaardigheid

Gebrek aan geloofwaardigheid is een belangrijke reden waarom velen afwijzend blijven staan tegenover de Gemeente van Christus. Want actief zijn in dienst van Gods Koninkrijk is op zich nog geen garantie dat we vruchtdrager van dat Koninkrijk zijn. Het kan zelfs camoufle­rend werken als ons eigen leven geen getuigenis is van wat we zeggen te geloven. Wij behoren in de eerste plaats orde op zaken te hebben gesteld in eigen leven. Alleen door een geloofsleven te openbaren vanuit een bevrijd en stabiel innerlijk (waarvan de vrucht van de Geest het kenmerk is – (Gal. 05:22) komen de woorden die wij uitspreken en de dingen die wij doen geloofwaardig over zodat ze ook een positieve uitwerking kunnen hebben in de levens van anderen.

Talentenbelasting

Waarschijnlijk heeft u nog nooit van talentenbelas­ting gehoord. Wij ook niet tot we onlangs lazen hoe de destijds zeer beken­de econoom professor Tinbergen, voorstelde een belasting te gaan heffen op iemands talent, teneinde iedereen de kans op een gelijk inkomen te geven. Het plan is uiteraard niet doorgegaan want het is natuurlijk onmoge­lijk objectief te beoordelen hoe en op welke wijze iemand op effectieve wijze weet om te gaan met de talenten en bekwaamheden die in hem zijn. Wat voor ons als christenen erg belangrijk is dat (a) wij ons bewust zijn dat de Schepper ons getalenteerd heeft met gaven en mogelijkheden. En (b) dat we onze talenten, onder leiding van Gods Geest, in dienst van Gods Koninkrijk mogen stellen.

In dienst van het Koninkrijk

Het is een misverstand te denken dat alleen full time werkers zoals evangelisten, zendelingen, missionarissen, priesters, dominees, etc., in dienst van Gods Koninkrijk staan. Integendeel, ieder kind van God is geroepen zijn nieuwe schepping zijn tot openbaring te brengen. Juist in het gewone leven van alle dag (op kantoor, fabriek, school, huishouding, in het zakenleven) zal moeten blijken dat datgene wat we zég­gen te geloven praktische uitwerking heeft in ons leven.

Geloofsontwikkeling

‘Er wordt bij jullie zo verschillend gedacht, wat moet ik nu geloven?’ Een opmerking die we nog al eens horen van mensen die voor het eerst kennismaken met het evangelie van het Koninkrijk. Ten dele is de opmerking over het ‘verschillend denken’ terecht. Het heeft te maken met de ontwikkeling van ons geloofsleven. Een pasbekeerde kijkt nu eenmaal anders aan tegen bepaalde dingen dan iemand die al geestelijk ver­der gegroeid is. Maar ook dan kunnen opvattingen over bepaalde geloofs- facetten op onderdelen soms verschillend zijn. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat op sommige dingen nog niet het ‘volle licht’ van Gods Geest is doorgedrongen en anderzijds met de eigen interpretatie, dat wil zeggen Gods Geest schakelt onze eigen geest niet uit, maar werkt er mee samen! En bij ieder mens speelt ook de eigen denkwereld een rol. Daardoor worden de eigen creativiteitten en bekwaamheden dus niet uitgeschakeld maar verder tot ontwikkeling gebracht.

 

Voorbeeldfunctie van de wet – Deel 9
Eerlijk duurt het langst / Diefstal is uit den boze Door Cees Maliepaard Hoe het allemaal begon

Wat is de oerzonde? Begeren eigenlijk. verkeerd gerichte begeerte wel te verstaan. En hoe wordt het zichtbaar?
Via leugens en/of diefstal. Diefstal is een ten uitvoer gebrachte, verkeerd gerichte begeerte.
De oerzonde van de duivel was:
1. Een verkeerd gerichte begeerte.
2. Het uitspreken van leugens om het begeerde binnen bereik te krijgen.
3. Stelen om het zich toe te eigenen.
Het foute begeren van de door God bij de mens aangestelde overdekkende cherub was, dat hij áls Gód wilde zijn; dat hij geen genoegen wenste te nemen met zijn positie en dat hij ‘het Gode gelijk zijn’ zich door roof probeerde toe te eigenen. En dat laatste op een meedogenloze manier, ten koste van het leven der mensen. Hij wilde de Allerhoogste gelijk zijn Jesaja 14 vers 14 (Jes. 14:14). Maar dat is een plaats die geen mens zich eigenmachtig toe kan eigenen.
Zoals Jezus in alles de eerste is, de eerste voor wat de goede dingen betreft, de koploper in alles wat het goede plan van God gestalte geeft – zo is ook Satan in alles de eerste. Maar bij hem dan in kwade zaken, haantje de voorste in alles wat het goede plan van God tegenstaat. Hij deed een greep naar de macht, wederrechtelijk… in de vorm van pure diefstal.
Hoe deed hij dat? Door de mensen te verlokken onder Gods liefdevolle, vaderlijke heerschappij vandaan te komen. Hij maakte hen wijs dat ze áls Gód zouden worden als ze simpelweg de barrière zouden slopen die God daarvoor opgeworpen had (naar Satans zeggen). Maar dat was een klinkklare leugen, regelrechte misleiding, want ze hóefden er niets voor te doen, ze wáren al als God. Ze droegen zijn beeld immers.
Jezus vrij van roofbouw
Hun was door de Almachtige alle macht gegeven om als mensen Gods op aarde te functioneren en in een later stadium zouden ze dat ook in de hemel gaan doen, als geestelijke mensen. Adam en Eva roofden het Gode gelijk zijn, dus volkomen onnodig! Jezus zou ook dít later weer goed maken door het Gode gelijk zijn niet als een roof te achten Filippenzen 2 vers 8 (Filip. 02:08), dat wil zeggen: door het in Gods gestalte zijn niet angstvallig voor zichzelf te houden.
Hij eigende zich dus niet toe wat Hij al had: het Gode gelijk zijn. Hij hield dat niet koste wat kost vast, maar deed er vrijwillig afstand van ten behoeve van de mensen. Hij nam voor ons de slavenpositie in, door (alsof Hij een zondeslaaf was) de dood over zich af te roepen. Zodoende nam Hij de drukkende last van de zondeschuld van de mensheid af. Zo was het 2000 jaar geleden.
Hoe is het nu?
Over het ‘u zult niet stelen’ wordt tegenwoordig nogal gemakkelijk gedacht. Sommigen beleven het als: je zult niet stelen van je familie, van je collega’s en van je vrienden en je buren. Aan het bestelen van vreemden wordt dikwijls niet zo zwaar getild. Winkeldiefstal wordt vaak niet meer als diefstal herkend. Men ziet het niet langer als iets verkeerds, maar meer als een soort sport. Ongeveer zoals men het zwartrijden ervaart: als een handigheidje met een sociale achtergrond waar je een kick van krijgt. ‘Proletarisch winkelen’ is al sinds jaar en dag de populaire term voor ordinaire winkeldiefstallen.
Een fiets jatten doe je alleen omdat de jouwe je ook ontstolen is. Volkomen gerechtvaardigddus, denkt men veelal. en dat is dan nog niet eens volgens het oudtestamentische principe van het ‘oog om oog en tand om tand’. Want dat trof slechts degene die jou hetzelfde al eerder gelapt had. Maar nu steel je iets van iemand die jou nog nooit wat misdaan heeft. onder invloed van Satan is in de wereld gangbaar geworden: pakken wat je pakken kan!
Oudtestamentisch is: terugpakken wie jóu gepakt heeft… oog om oog, tand om tand, fiets om fiets. Nieuwtestamentisch is: keer ook de andere wang toe, geef genade voor recht. Als iemands fiets voor de eerste maal gestolen wordt, blijft ie meestal nog wel van een andermans eigendom af. Maar als het iemand al -tig keer gebeurd is? Dan kan ik wel begrijpen dat ie de fiets van een ander pikt, maar goed is het natuurlijk nooit. Het hek is dan al gauw van de dam en een complete chaos komt binnen handbereik.
Gods eer niet stelen
Het stelen is niet zómaar door de Here God verboden, daar zat wat achter! Het hield de oudtestamentische samenleving zuiver en beheersbaar. Maar als er iets zuiver is, is het wel Gods heilige Geest. Diefstal is derhalve niet te vereenzelvigen met deze Geest. Diefstal ademt het klimaat van satan en ondergraaft het goddelijk gegeven van recht en gerechtigheid. daarom schrijft Paulus aan de Efeziërs: “Wie een dief was stele niet meer, maar spanne zich liever in om met zijn handen goed werk te verrichten” Efeze 4 vers 28 (Ef. 04:28). Er achter volgt dan de uitspraak: “Geen liederlijk woord komen uit uw mond”. Waarom niet? Omdat je, liederlijke woorden gebruikend, daarmee Gods eer zou stelen.
En wat zijn dan wel liederlijke woorden? Minder beschaafde uitdrukkingen als ‘shit’ en ‘scheisze’ en zo? Niet echt; je behoeft je woorden op geen gouden schaaltje te wegen, hoor! De Petrus Canisiusvertaling heeft: “Uit uw mond kome geen vuile taal”. De Statenvertaling geeft het wat ouderwetser weer met: “Geen vuile rede ga uit uw mond”. De aanduiding ‘vuile taal’ is eigenlijk duidelijker. het wil zo veel zeggen als: geen smerige of schuine kreten slaken. Dat alles valt onder de noemer: in zuiverheid leven. Daaronder is ook het niet stelen, maar eerlijk zijn, te rangschikken.
Jezus zei: “het is zaliger te geven dan te ontvangen” (Hand. 20:35). ‘Nemen’ komt in de optie van Jezus al helemaal niet aan de orde. Stelen om iets aan een ander te kunnen geven, is in een normale situatie een kromme en vrome redenering.
Maar om te kunnen geven, zal een mens eerst moeten ontvangen, dat geldt voor natuurlijke zaken zowel als voor geestelijke. het is dus nodig van Gods plan op de hoogte te zijn, om er anderen mee te kunnen verrijken.
Ver verheven boven de dieven?
Is een dief een verachtelijk persoon, a-sociaal en zo, iemand waar we boven staan? WIJ zijn eerlijk hè, dus op een dief kun je wel neerkijken – die vergrijpt zich aan andermans eigendommen. En dat lijkt wel het ergste wat je kunt doen in een welvaartsstaat als de onze. Soms krijg je de indruk dat een mensenleven hier nog nauwelijks geteld wordt, maar kom niet aan ons economisch erfgoed… want dan kom je aan ons! De uitspraak van een Nederlandse bisschop, iemand die een brood steelt niet te willen veroordelen, kwam daarom bij velen nogal vreemd over. En voor mensen die proletarisch winkelen goedpraten, vond ik dat dan hypocriet.
Wat staat er in Spreuken 6 vers 30? (Spr. 06:30) Dit: “Men veracht een dief niet, wanneer hij steelt om z’n begeerte te bevredigen… als hij honger heeft”. Een mens in nood moet je niet pakken op z’n noodsprong. Ik denk dat die bisschop er toch wel iets van begrepen heeft! En als we het dan in de Geest van de Christus willen benaderen, rijkt Paulus ons iets aan in Galaten 6 vers 1 (Gal. 06:1). Daar staat: “Zelfs indien iemand op een overtreding betrapt wordt, helpen jullie (die geestelijk zijn) hem terecht in een geest van zachtmoedigheid, ziende op uzelf. U mocht ook eens in verzoeking komen”. Zoiets maakt je mild.
In Spreuken 30 vers 8 en 9 (Spr. 30:08-09) slaakt de dichter de verzuchting: “Geef mij armoede noch rijkdom”. En daar zit een behoorlijk stuk wijsheid in. Want in tijden van overvloed zou men kunnen denken God niet langer nodig te hebben.. En in perioden van hongersnood zou men ertoe kunnen komen voedsel te stelen. Niet dat de HERE God daar zwaar aan tillen zou, maar Satan zou het zeker aangrijpen om een argument tegen God te hebben. met een voorspelbaar negatieve uitwerking naar de mensen om ons heen. En die lol gunnen we hem niet! Job trapt in een soortgelijke val met z’n opmerking in Job 19 vers 9 (Job 19:09): “Mijn eer heeft Hij mij ontroofd”. En daar bedoelt hij God mee. Maar uiteraard is het Satan die hem dat lapt, want God berooft de mens niet.
En op de werkvloer?
Stelen van de baas is ook zo’n algemeen aanvaard verschijnsel. Mag je dan geen spijker mee naar huis nemen, geen goedkope wegwerpbalpen? Nou, dat hangt nog. Bepalend is daarbij niet wat de collega’s ervan vinden, maar wat de werkgever ervan denkt. Het zijn tenslotte zijn spijkers en het is zijn balpen. In het bedrijf waar ik ruim 36 jaar van m’n leven gewerkt heb. werd het van de kant van de leiding normaal gevonden als dergelijke kleinigheden zonder te vragen meegenomen werden. Maar niet overal wordt daar zo over gedacht.
Aan de andere kant zal de werkgever ook geen diefstal uitlokken door eerst zelf z’n personeel tekort te doen. Lees maar eens wat er in Jakobus 5 vers 1 tot 6 (Jak. 05:01-06) staat: “Uw rijkdom is verrot”, kom je daarin tegen. En; “het loon dat door u is ingehouden van de arbeiders die uw landen hebben gemaaid, schreeuwt. En het geroep van hen die uw oogst hebben binnengehaald is doorgedrongen tot de oren van de Here Sebaoth”.
Als een werkgever z’n personeel benadeelt, moet ie niet vreemd opkijken als ie op een gegeven moment teruggepakt wordt. Ik zeg niets dat zoiets goed is, maar wel dat hij dat verwachten kan. En Jacobus zegt tegen degenen die zich verrijkt hebben ten koste van hun ondergeschikten: “Er is geen verweer tegen u!”. Ofwel: er is geen rechtvaardiging voor het bestelen van jullie werknemers.
Tot slot…
Het ‘U zult niet stelen’ is bedoeld voor zowel werknemers als werkgevers. Anders dan de kerken in voorbije eeuwen meestal deden, kiest de Heer niet op voorhand voor de bezittende klasse. Hij is immers rechtvaardig en liefdevol naar álle mensen. Dat zullen wij dus ook zijn, zonder ons door voorkeuren te laten leiden. We belijden het beeld van God te dragen; in elk geval is dat het doel waarnaar we streven. Nou, dan mogen we dat tenvolle waar zien te maken! Waar ik bewust het beeld van God geweld aan doe, moet ik het ‘U zult niet stelen’ nog maar eens goed ter harte nemen. Anders steel ik het beeld van God in mij. Er rest mij dan nog maar één ding: ik zal alles weg moeten doen wat mij weerhoudt een weerspiegeling van Gods trouwe vaderliefde te wezen. Maar dat is spannend… door Gods genade een zoon of dochter van Vader God te zijn. Duidelijk zichtbaar voor iedereen, dwars door de groeistuipjes heen!

 

Een hecht fundament Door Truus van Kaam

“… gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is” Efeze 2 vers 20 (Ef. 02:20).
Als in de herfst de bladeren vallen blaast de wind ze op een hoop en soms ook weer uit elkaar. Ze dwarrelen in het rond.
We kennen vele vormen van gemeente-zijn. Maar hoe krijg je het zo dat het stand houdt?
De Bijbel is ons uitgangspunt en lijkt voor velerlei uitleg vatbaar te zijn.
Toch blijven we zoeken naar de juiste vorm, we willen het immers graag. Het begint echter bij ons zelf, bij elke levende steen afzonderlijk.
Een gemeente in de hemel, onder leiding van Jezus het hoofd, gaat opgemerkt worden op aarde.
Maar dan wel op het goede fundament, die van apostelen en profeten, met Jezus Christus zelf als levende hoeksteen. Een gemeente waarin bedieningen openbaar komen en bevestigd worden.
Als we dit voor ogen houden waait het ook niet zomaar weer uit elkaar. Samen wakend en biddend zal het vorm krijgen.
De Heer Jezus zegene ons hierbij.

 

Duurt Sikkens Door De gelukkige God

“… de gezonde leer in overeenstemming met het evangelie der heerlijkheid van de zalige God…” 1 Timoteüs 1 vers 10 en 11 (1 Tim. 01:10-11).
Een gezonde leer is goed voor je, daar kun je van leven. Maar als er één leer is die verdeeldheid heeft veroorzaakt is het wel de ‘uitleg’ van de Bijbel. In alle kerken en kringen heeft dit tot scheuringen geleid en onoverkomelijke kloven veroorzaakt. De ene uitlegger wist het nog beter dan de andere inlegger. Veel erger is nog de schade die het heeft aangericht in de harten van mensen. Velen raakten innerlijk verdeeld, en verdrietig en verbitterd keerden ze zich af.
Ik denk dat al die ellende heeft te maken met het beeld dat er van God is en wordt gemaakt. Vele van onze broers en zusters die ten tijde van het Oude Verbond leefden, wisten ook niet beter of God sloeg er zo nu en dan eens flink op los. De eigenschappen van Zijn tegenstander werden aan Hem toegeschreven en het is dus geen wonder dat de uitspraak ‘God is liefde’ vele gelovigen in verwarring bracht.
Gedachtenverschuiving
Jezus was de eerste die de onzichtbare werkelijkheid openbaarde. dat was en is een enorme gedachtenverschuiving. Er kwam een duidelijke scheiding tussen licht en duisternis. En aan Jezus kon je duidelijk zien wie God eigenlijk was. Jezus, in wie God zich herkende, een echt mens zoals God deze graag zag: Iemand wiens denken doordrenkt is van barmhartigheid en mildheid, die zo van mensen houdt en er alles voor over heeft gehad om ze los te maken van het kwaad.
Hij was bescheiden en voorzichtig, net als Zijn Vader en zei zelfs: “Als je God wil zien kijk je maar naar Mij”. Eindelijk een beeld van God: een levend, liefhebbend bewijs dat God goed is voor mensen, die nooit meer bang hoefden te zijn.
Velen zijn niet gewend dat er van hen gehouden wordt en denken dat God wil dat ze er allerlei godsdienstige bezighouden op nahouden. Wat een afschuwelijk juk is het te denken dat dit religieuze gedoe in stand gehouden moet worden, mét de vele uitwassen, om zo te proberen bij God in het gevlij te komen. Als er iets is dat de menselijke vrijheid aan banden legt is het wel religie, of het nou al of niet van etiketten als ‘evangelisch’ of ‘orthodox’ is voorzien…
Gods verlangen
God zoekt alleen maar de omgang met mensen. In en bij hen voelt Hij zich helemaal thuis. Hij geeft je je oorspronkelijke identiteit terug en noemt je bij je diepste wezen. Hij geeft je je naam terug in alle rust en stilte, wie je eigenlijk bent.
Die mens komt in het warme klimaat van Zijn liefde tevoorschijn en verrast en verwondert sla je je ogen op, en je ziet hoe gelukkig Hij met je is.
Dát is het grootste wonder, dat zo’n mens, jij dus, in staat is het geluk van God groter te maken: een beminde. Daarom staat in de aangehaalde tekst ‘de zalige God’. God is íngelukkig met jou. En wie bemind wordt is een gelukkig mens.
Wie zich zó laat liefhebben heeft ook zelf lief met dezelfde liefde die God voor je voelt. En zo heb je je naaste lief zoals je zelf wordt bemind.
Dát is de ‘gezonde leer’. Vertellen, laten merken, dwars door alle wildgroei van andere ‘evangeliën’ heen, dat Gods hart naar de onbeminden uitgaat om Zijn leven met hen te delen. Je betekent ook zoveel voor Hém.
Dan wordt je een gelukkig mens.
Geniet intens van wat Hij voor je voelt.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus, door wie wij ook de toegang hebben verkregen – in het geloof- tot deze genade, waarin wij staan, en roemen in de hoop op de heerlijkheid Gods.

En niet alleen hierin, maar wij roe­men ook in de verdrukkingen, daar wij weten, dat de verdrukking volhar­ding uitwerkt, en de volharding beproefdheid, en de beproefdheid hoop; en de hoop maakt niet beschaamd, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de hei­lige Geest, die ons gegeven is, zo zeker als Christus, toen wij nog zwak waren, te zijner tijd voor goddelozen is gestorven”, Paulus in Romeinen 5 vers 1 tot 6 (Rom. 05:01-06).

Van Agt en het ethisch reveil

‘Nederland heeft een nieuw ethisch reveil nodig’ is de kop boven een coverartikel in het weekblad Vrij Nederland. Dat verder schrijft: ‘Na omzwervingen door Japan en de Verenigde Staten is Dries van Agt weer thuisgekomen. En het valt hem niet mee. De ongemanierdheid, de schreeuwtaal, en ook de slordige manier waarop met leven en dood wordt omgesprongen – een spirituele ommekeer is harder nodig dan ooit. Van Agt, bijna zeventig, roeit nog één keer tegen de stroom in’.

Dat ‘tegen de stroom inroeien’ doet terugdenken aan de periode toen Van Agt minister van justitie, en later minister-president, was en zich onder andere fel verzette tegen de liberalisering van abortus en eutha­nasie. Dat werd hem door allerlei progressieve kringen niet in dank afgenomen. Protest- en bezettingsacties waren het gevolg.

Vrij Nederland schrijft: ‘Dries van Agt is altijd een zwartkijker geweest, maar tegenwoordig mag je hem een regelrechte cultuurpessimist noe­men. Negenenzestig is hij nu, een vervelende leeftijd in een land waar­in de ouderdom niet meer wordt geëerbiedigd. Heel anders dan in Japan, waar hij een paar jaar als Europees ambassadeur domicilie hield en waar hij nog steeds aan de Universiteit van de Verenigde Naties in Tokio een hoogleraarschap ver­vult: ‘In Japan krijg je pas vanaf je zeventigste verjaardag gezag’.

Jeugdherinnering A

Wie is deze Van Agt die ook om zijn soms markante uitspraken veel aan­dacht weet te trekken? Hij groeide op in een katholiek gezin en vertelt: ‘Ik moet vaak denken aan de tijd dat ik een schooljongen was. Aan de zusters in het ziekenhuis die onder hun strakke kap en in hun onge­makkelijk gewaad van de vroege ochtend tot de late avond zwoegden. Elke dag weer, hun hele leven lang. Ze kostten niets, leefden sober, besteedden hun tijd aan zorgen en bidden. Zo hielden ze de gezond­heidszorg ook goedkoop.

Ik wil niet alles uit die tijd idealise­ren. In mijn dorp bevond zich dichtbij de katholieke school waar ik zelf op zat een kleine school voor de kin­deren van de protestantse inwoners van onze gemeente. Eens per jaar trokken we naar de protestantse school om die jongelui een milde afrossing toe te dienen. Wij dach­ten toen dat dat de beste bijdrage was die wij konden leveren aan de voortplanting van het ware geloof. We deden het met mate, het was meer een ritueel. Zulke praktijken beho­ren gelukkig tot het verleden, maar met die tijd is toch iets verloren gegaan’.

Duidelijk is dat, wat het ‘ware geloof’ betreft, Van Agt in de loop der jaren een ‘vernieuwing van denken’ heeft ondergaan. Zo is hij bij­voorbeeld nu in Nederland voorzitter van de stichting die het mogelijk maakt dat de Amerikaanse predikant van het positieve geloof, Robert Schuller, wekelijks via RTL 5 voor de televisie is.

Verder is het opmerkelijk dat som­migen die hem vijfentwintig jaar geleden aanvielen, vanwege zijn opvattingen over normen en waar­den, hem nu gelijk geven door in te zien dat het bergafwaarts gaat op allerlei levensterreinen.

Van Agt geeft in het interview aller­lei voorbeelden waarvan hij zegt dat de huidige mentaliteit van ‘ieder voor zich’, nauwelijks nog wordt ingetoomd door verantwoordelijk­heidsbesef en gemeenschapszin. ‘Zoals Anton Zijderveld zei: Nederland heeft een snelle switsch gemaakt van God naar Endemol’.

Nieuw reveil

Van Agt is sterk overtuigd dat een nieuw ‘ethisch reveil’ noodzakelijk is. Het is een beladen term, zegt hij, maar de huidige tijdgeest schreeuwt daar meer om dan ooit.

Om de betekenis van het begrip ‘ethisch reveil’ te verstaan moeten we even teruggaan in de geschiede­nis. Het Franse woord ‘reveil’ betekent letterlijk ‘het ontwaken’. Het is de naam van een opwekkingsbewe­ging binnen het protestantisme in de eerste helft van de 19e eeuw, als reactie op het in de kerk heersende rationalisme. De beweging, ontstaan in Frankrijk en Zwitserland, waaide later ook over naar Nederland en onderging methodistische invloeden uit Engeland en Schotland en piëtis­tische uit Duitsland. Daarbij kwam het accent te liggen op persoonlijke geloofsbeleving en op evangelisch en sociaal hulpbetoon. Bekende namen waren Willem Bilderdijk, Isaac da Costa, Groen van Prinsterer, Nicolaas Beets en O. G. Heldring. Het woord ‘ethiek’ is afgeleid van het Griekse ‘èthos’ wat gewoonte of zede betekent. Het heeft te maken met de innerlijke gezindheid. De ethiek bestudeert de mens niet zoals hij is, maar zoals hij moet zijn. Men spreekt van een ethisch hoogstaand mens, dit is iemand die als mens goed is, ‘deugt’, die verantwoorde­lijkheidsbesef heeft en uit wiens gedrag een zekere belangeloze en gewetensvolle instelling spreekt. Ethische eisen dragen een absoluut karakter, maar ze respecteren de vrij­heid; ethisch gedrag kan nooit wor­den afgedwongen.

Het is een duidelijke zaak dat een ethisch reveil een grote mentaliteits­verandering ten goede zou kunnen teweegbrengen. Ze begint echter altijd op het persoonlijke vlak: geloof in Christus en zijn volbrachte verlos­singswerk. En daarna het volgen van Hem. Zijn leven was één groot Voorbeeld hoe de normen en waar­den van het leven, zoals God dat bedoeld heeft, behoren te functione­ren. En wie Hem volgt (en blijft vol­gen!) mag dagelijks ervaren hoe waar Zijn woorden zijn, toen Hij zei (Joh. 08:12): “Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben”.

Als verveling toeslaat…

Verveelt u zich wel eens? Natuurlijk wel, zult u zeggen. Er zijn altijd wel eens momenten dat we even niet weten wat we zullen gaan doen.

Maar dat is natuurlijk niet echte ver­veling. Die is er wel als verveling een probleem wordt en dat blijkt bij een steeds groter aantal mensen het geval te zijn. Doordat er steeds meer vrije tijd komt, weten sommigen met deze vrije tijd geen raad en moeten steeds andere dingen bedacht worden om invulling te geven aan de tijd.

Als dit achterwege blijft is er natuur­lijk fundamenteel iets mis. Vooral als we bedenken dat dit geheel over­bodig is. We lazen in de Zwolse Courant een artikel van Arjo Klamer, die hoogleraar is in de economie van kunst en cultuur aan de Erasmusuniversiteit in Rotterdam, over dit onderwerp.

Klamer schrijft: ‘Met de toename van de welvaart is vrije tijd en dus verveling een massaal probleem geworden en is vakantie de stan­daardoplossing. Alleen komen steeds meer mensen erachter dat een weekje aan het strand niet voldoende is om de verveling de baas te worden. Dus moet de reis verder en het vakantieoord voller met vertier.

En daar speelt de commercie vrolijk op in. De toerisme-industrie bloeit als nooit tevoren.

Belevingseconomie

Onze vakanties worden steeds duur­der, want het wordt steeds lastiger om die verveling de baas te worden. De vermaak-industrie, waarvan de vakantie-industrie een onderdeel is, wil het liever niet over die factor van verveling hebben, want dat klinkt zo negatief. Marketeers spreken tegen­woordig van de belevingseconomie, in navolging van de Amerikanen Pine en Gilmore, die daar een boek over schreven. Steeds meer draait het om de beleving, zeggen zij.

De belevingseconomie manifesteert zich ook in de entourage van het kopen. Voor veel mensen gaat het bij het winkelen steeds meer om de belevenis. Winkelen is in Nederland een belangrijke vrijetijdsbesteding geworden (in de VS is het al de allerbelangrijkste). Winkelcentra wor­den ‘shopping mails’, compleet met bioscopen, theaters, cafés, waterval­len en eettuinen. Het gaat de bezoe­kers niet zozeer om het ding te kopen, maar om de belevenis. Nu de mensen steeds meer verzadigd raken met dingen, zal er steeds meer geld verdiend moeten worden met het genereren van belevenissen. Voor de commercie is de belevings- economie een uitkomst. Met het bezighouden van mensen die anders verveeld zouden worden, zijn weer veel mensen bezig en dat houdt de economie draaiende”

Klamer vindt deze ontwikkeling wel enigszins vreemd en vraagt zich af wanneer we weer eens genoeg heb­ben aan iets eenvoudigs en goed­koops als een gesprek aan de keu­kentafel, of gewoon genieten van de stilte en de leegte om ons heen?

De vervulde mens

Gaan christenen anders om met hun vrije tijd dan niet-christenen? Als het goed is wel, waarmee we geenszins bedoelen dat we niet genieten mogen van onze vakanties of van gezellig winkelen. Maar de ‘begeerte-behoefte’ ligt bij christe­nen toch op een ander niveau en heeft daardoor een andere invulling. Het nieuwe schepping zijn veroor­zaakt een intensere beleving van het leven. Onze wortels zijn uitgeslagen in het Koninkrijk Gods en zo heb­ben het échte leven leren kennen. Dat geeft een vreugde die met geen pen te beschrijven is en door geen enkele vrije tijds besteding kan wor­den overtroffen.

Klamer schrijft dat verveling toeslaat ‘als we niets om handen hebben, geen doel hebben en geen zin. Een psycholoog zou zeggen dat we ver­veeld raken wanneer we niet vervuld zijn. Werken wij, dan hebben wij tenminste een taak en ook als het werk ons niet boeit is er altijd nog het geldelijk inkomen van het werk. Werken vult onze tijd. Vrije tijd maakt het leeg. De vervulde mens weet met die leegte wel raad…’ Als Klamer spreekt over de ‘vervulde mens’ denken wij natuurlijk aan een andere vervulling, namelijk die met de Geest van de levende God. Dat is het werkelijke antwoord voor elke vorm van leegte en verveling. Dan is er geen plaats meer voor onaangena­me gevoelens, saaiheid en onbevre­digd zijn.

Vitaminepillen en eeuwig leven

Wat hebben vitaminepilletjes en eeu­wig leven met elkaar te maken? Niets natuurlijk, maar dat wisten wij niet toen wij in het blad Quote een artikel aantroffen onder titel ‘Eeuwig leven’. Onze nieuwsgierigheid was natuurlijk gewekt: zou de redactie het hebben over het échte leven dat eeuwig voortduurt en dat te te vin­den is in het Koninkrijk Gods door Christus te aanvaarden?

De titel was echter misleidend, het artikel bleek te gaan over het gebruik van zogenaamde vitamine­supplementen, waarvan nu al ruim een kwart van de Nederlanders gebruik maakt. Door het gebruik ervan zou men langer kunnen leven. Maar het blad stelt wel de vragen: Is het nodig? Helpt het?

Vitaminepreparaten

Machteld Vos, de samensteller van het artikel, bracht onder andere een bezoek aan The Vitamin Store, van de heer Vermeulen, die zojuist weer een nieuw filiaal had geopend. Toen hij zijn eerste filiaal begon, kort nadat de verkoop van vitamine- supplementen wettelijk was vrijgege­ven, was het slikken van vitamine­preparaten in de Verenigde Staten al enorm populair. ‘Hier vond men het maar vreemd’, zegt Vermeulen. ‘In het begin werd ik regelmatig bezocht door types die dachten hier stimulerende hormoonpreparaten en anabole steroïden te kunnen kopen’. Ondertussen is de vitaminewinkel ook in Nederland een volkomen normaal fenomeen.

Vermeulen is er zeker van dat gezondheid hier net zo’n hype zal ” worden als in de Verenigde Staten. Gemiddeld spenderen klanten een bedrag van rond de zestig gulden per bezoek, maar de vaste groep laat maandelijks al snel; voor zo’n drie­honderd gulden aan pillen door het keelgat glijden. Vermeulen zelf slik ongeveer tien pillen per dag. Een hoog gedoseerde multivitaminen met extra stoffen voor de stimulering van specifieke orgaanfuncties, een dosis magnesium tegen stress en hoofdpijn, extra vitamine C als belangrijkste antioxidant en een handjevol weerstand verhogende kruiden. Behalve de speciaalzaken en drogisterijen, natuurvoedings- en kruidenwinkels, hebben tegenwoor­dig de meeste warenhuizen, super­markten en winkelketens steeds vaker een hoekje vrijgemaakt voor potten met vitamines en mineralen. Want slikken is in…

Geen wetenschappelijk bewijs Volgens het Vitamine Informatie Bureau van TNO gebruikt ruim een kwart van de Nederlanders een voe­dingssupplement. Va n de 13,5 mil­jard die in Europa jaarlijks aan sup­plementen over de toonbank gaan, wordt zo’n drie procent, ongeveer 800 miljoen gulden in Nederland uitgegeven. Dat is veel. Zeker wanneer je bedenkt dat het wetenschappelijke bewijs dat het slikken van supplementen zin heeft, nog altijd niet bewezen is. Onder het eeuwen­oude cliché ‘baart het niet, dan schaadt het niet’, gaat een steeds groter deel van de bevolking over op de inname van een pilletje. ‘Vraag aan honderd Nederlanders of ze gezond eten en negentig procent zal met “ja” antwoorden’, zegt Pim Dekker. “Vraag vervolgens of ze gezonder eten dan de buurman en hetzelfde percentage antwoordt posi­tief. Statistisch gezien is dat al onmogelijk’. Op de vraag wat een ff gezond dieet dan precies inhoudt, moeten de meeste mensen het antwoord schuldig blijven. Natuurlijk weet iedereen dat veel verse groente en fruit belangrijk zijn, maar verder dan de groenteman reikt de kennis over het algemeen niet”.

Dekker die ortho moleculoog is meent dat de mens door stress, luchtverontreiniging, bodemverarming en voedselbewerking behoefte gekregen heeft aan een aanvullende dosis vitamines en mineralen.

De in het begin van het artikel geci­teerde Vermeulen is ervan overtuigd dat de mens dankzij de combinatie van een gezonde levenswijze en voedingssupplementen langer blijft leven in een goede gezondheid, -^biologisch kan de mens wel 130 Worden, maar doordat we ons lichaam misbruiken door te roken, te drinken en doordat we onvoldoen­de voedingsstoffen innemen, wor­den we niet ouder dan tachtig. Dan kun je zeggen, hij heeft een mooi leven gehad, maar ik zeg, hij had nog vijftig jaar voor de boeg’. Zijn eigen levensverwachting schat hij ‘met een beetje geluk’ op zo’n 110 jaar. Volgens zijn eigen theorie zou hij dan nog twintig jaar voor de boeg gehad hebben. ‘Ik weet het’, zucht Vermeulen. ‘Maar ik ben bang dat ik daar de afgelopen jaren iets te slecht voor heb geleefd. Ik ben pas zeven jaar geleden met supplementen be­gonnen. Tja, het is redden wat er te redden valt’.

Inhakend op deze laatste opmer­king, zouden we willen zeggen: er valt nog heel wat te redden… als we tenminste tot werkelijk geloof komen. Dan ontstaat de door Gods Geest in ons bewerkte zekerheid dat we een leven ontvangen waaraan nooit meer een einde komt. Het is niet zomaar ‘een leven’ maar hét Leven, wat Zijn oorsprong vindt in God, de Schepper en oorsprong van alle leven.

Drie dimensies

Het leven van de mens bestaat uit verschillende dimensies. Het eerste is het natuurlijke leven, dat eindigt bij het lichamelijk sterven. Velen hebben alleen weet van dit leven. Als we door geloof in Christus ech­ter het nieuwe leven leren kennen komen we terecht in de tweede dimensie, die echter zijn vervolg vindt in de derde dimensie na ons lichamelijk sterven. Dan gaat Gods heerlijkheid, die al bij de tweede dimensie in ons is, zich ten volle openbaren. Natuurlijk is ook de tweede dimensie erg belangrijk, zowel wat ons natuurlijk als geeste­lijk leven betreft. ‘Een gezonde geest in een gezond lichaam’ is niet zo­maar een slogan. Ons lichaam is de tempel van Gods heilige Geest en vraagt dus een goede verzorging. Gezonde voeding, voldoende bewe­ging, ontspanning, etc. zijn onmis­bare factoren daarbij. Gelukkig zijn er velen die dit meer en meer gaan ontdekken. Dan maken we ons geen zorgen of hebben angst voor de toe­komst, want of dat nu twintig of der­tig jaar langer duurt, de zekerheid van het ‘derde-dimensie-leven’ over­treft alle verwachtingen. En aan hen die nog in de eerste dimensie leven zouden we willen zeggen: Stap over naar de nieuwe dimensie. Ervaar wat het betekent de nieuwe wereld bin­nen te gaan, de wereld van het onwankelbare Koninkrijk dat eeuwig standhoudt.

 

Wat een volzin! Door Ada Karst

Wat is eigenlijk een ‘volzin’? Slaan we het woordenboek er op na, dan lezen we bij ‘volzin’: “een volledig in woorden uitgedrukte gedachte’.
Completer dan met een volzin kan een mens het niet zeggen. Of zo’n volzin altijd even duidelijk is voor de toehoorder is maar de vraag. Juist daarom roept Paulus de gemeente op om in verstaanbare volzinnen met en tot elkaar te spreken. Immers indien de bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich gereedmaken tot de strijd? 1 Korinthe 14 vers 8 en 9 (1 Kor. 14:08-09).
Er zijn menselijke volzinnen. Maar er is één goddelijke Volzin: Jezus Christus. God de Vader heeft Zijn gedachten als één volledig uitgedrukte gedachte in Jezus, het Woord Gods, gelegd. Met een stem als van een bazuin spreekt Jezus de gedachten van Zijn Vader uit zie Johannes 8 vers 37 tot en met 45 (Joh. 08:37-45; let vooral op vs. 38 en 42).
De laatste Bazuin
Er zijn vele bazuinen Gods aan deze Bazuin -Jezus- vooraf gegaan. Vele gelovigen uit het Oude Verbond hebben krachtig over God gesproken. maar Jezus is de láátste Bazuin. Is het verstaanbaar? jezus heeft veel zinnen uitgesproken. Het ‘hebben’ en ‘lezen’ en ‘geloven’ daarvan is een hele rijkdom. Maar als we ook de vólle zin daarvan verstaan, is het een dubbele rijkdom geworden! dat is het nieuwe van het lezen nú.
In Johannes 11 vers 44 (Joh. 11:44) roept Jezus met een stem als van een bazuin, Lazarus tot leven. Tot Zijn leven! Tot Zijn gedachte! Opdat ook de Gemeente een verstaanbare Volzin zal zijn: lévend in de dubbele rijkdom van Woord en Geest.
Het staat er zo: “… riep Hij met luider stem: Lazarus, kom naar buiten! De gestorvene kwam naar buiten, de voeten en de handen gebonden met grafdoeken, en er was een zweetdoek om zijn gelaat gebonden. Jezus zeide tot hen; Maakt hem los en laat hem heengaan”.
Heerlijk om te geloven wat er staat, maar áchter de letters van deze tekst staat nog meer: “Maak hem los van de dood (de nacht), en laat hem heengaan in de Dag van Christus! Wentel de doodsteen af!”
“Hij riep met luider stem…” Dit ‘luider’ doelt niet in de eerste plaats op het volume, al zal Jezus duidelijk hoorbaar dit hebben uitgesproken. De kracht van Zijn stem ligt in het niveau. Hij spreekt ‘op niveau’, op het niveau van Zijn Vader!
Zijn spreken haalt ons uit alle verwarring en tweedracht en moeite die rondom bijbelzinnen en bijbelletters zijn ontstaan. in die wildernis van onmondigheid effent Hij de baan voor Zijn en onze God. Hij spreekt vol-zinnen die volledige betekenissen bevatten. opdat ook wij in geloofsverstand volwassen zullen zijn 1 Korinthe 14 vers 20 (1 Kor. 14:20). Dát is de klank die we horen in Zijn stem.
Er zijn veel klanken en als gevolg daarvan is er veel beweging. Maar wat voor soort beweging brengt Zijn roepen op gang? In Numeri 10 vers 1 tot 10 (Num. 10:01-10) lezen we een voorbeeld daarvan. Hoewel nog levend onder het Oude Verbond, onder Gods spreken in Mozes, zit het Nieuwe er al in! Er moesten twee zilveren trompetten worden gemaakt. daarmee konden signalen en stoten worden geblazen. soms signalen, soms stoten. Soms één signaal, soms twee. En zodra geluid klonk, kwam het volk in beweging. het geluid werd vertaald in verandering. Er moest opgetrokken en verzameld worden.
Als we lezen dat Jezus met ‘luider stem’ spreekt, dan is er meer aan de hand dan wat je even met je oor hoort. Alle omstanders konden de uitgesproken zin horen. Alle lezers kunnen de zin op zich wel lezen. het letterlijk horen en lezen is vers één. Het geestelijk verstaan is vers twee. En dát verandert de zinnen in vol-zinnen. Het maakt dat vergankelijke elementen in ons geloofsleven (vanwege het letterlijk verstaan) veranderen in on-vergankelijke elementen van het gééstelijk verstaan. Wat een verrijking!
“Lazarus, kom naar buiten! De gestorvene kwam naar buiten”. Een ‘gestorvene’ die op hetroepen van de Laatste Bazuin actie onderneemt! Dat geldt niet alleen Lazarus. het is met het oog op alle gelovigen in alle tijden geschreven. ‘Doden’ zullen de stem van de Zoon van God horen, en die haar hóren zullen ‘leven’ Johannes 5 vers 25 (Joh. 05:25).
Voor de gemeente is die ure nú! In het hier en nu staan mensen op in de onvergankelijkheid, in de Geestelijke werkelijkheid van wat met letters staat beschreven. Het onderwijs van de Laatste Bazuin heeft ons ‘opgetrokken’

1 Korinthe 15 vers 50 tot en met 58 (1 Kor. 15:50-58), zoals het volk van God onder het Oude verbond bij het horen van een eerste en tweede signaal optrok.
Opgetrokken zijn in het volwassen denken over God en jezus, mogen we zomaar afleggen wat kinderlijk is in ons spreken, voelen en overleggen. Het oude, zoals beschreven in Romeinen 6 vers 1 tot 11 (Rom. 06:01-11), is een afgesloten zaak. het nieuwe leven is opengegaan. Zo komen we naar buiten!
“De voeten, geloofswandel, Efeze 6 vers 15 (Ef. 06:15) en de handen (geloofshandel) gebonden met grafdoeken”. De geloofswandel en -handel is vanaf nu ontdaan van ‘grafdoeken’. De Gemeente van Jezus Christus hoeft niet meer, op welke manier dan ook, haar Heer geloofwáárdig te maken. Elke schijn daarvan willen we vermijden. Zo zullen we ook de wonderverhalen niet meer daarvoor gebruiken. Waarom niet? Om het gelóóf waardig te zijn. Om aan de geestelijke wérkelijkheid toe te komen. en die werkelijkheid is het onderwijs van Jezus Christus, dat nu vanuit de Bijbel tot ons komt. Om dát te winnen is een grote heerlijheid. Hoewel de heerlijkheid van het Oude Verbond al heerlijk was, het onderwijs van Christus gaat dit te boven!
“Er was een zweetdoek om zijn gelaat gebonden”. Met een ‘zweetdoek’ voor de ogen ziet de gemeente er niet uit! Zwoegen? Zweten? Slaven van mensen

1 Korinthe 7 vers 23 (1 Kor. 07:23)? Die ellende is voorbij. De Gemeente van Christus heeft ogen gekregen om zicht te hebben op de heerlijkheid Gods. Deze heerlijkheid: om in elk door jezus gesproken woord de Volle Zin voor ons geloofsleven nú te verstaaan.
“Jezus zeide tot hen: Maakt hem los en laat hem heengaan” in de Dag van Christus! Zo helpen we elkaar om ontbonden te zijn aan de uiterlijke gestalte van gemeente-zijn. Om elkaar vanuit de letters vrij te laten heengaan in het Licht van Christus.
Het is indrukwekkend wat God in Jezus Christus heeft uitgewerkt! Wie door de Laatste Bazuin is opgewekt, wéét zich het Lichaam van Christus.

 

Het kruis: Gods liefdesverklaring door Wim te Dorsthorst

Als de apostel Paulus spreekt van ‘het woord des kruises’ dan heeft dat voor hem een rijke inhoud. Ik geloof dat hij er mee bedoelt: alles wat het kruis betreft en wat het kruis teweeg heeft gebracht in de schepping. In de vorige aflevering hebben we gezien dat het kruis bij heel wat mensen weerstand oproept, maar ook vragen. Vragen als: Kan God de zonden niet vergeven zonder de kruisdood van Zijn Zoon? Is het dat God genoegdoening eist of moest God iets aan de duivel betalen? En dan ook nog die Romeinse geseling die bekend stond om z’n verschrik­kelijke wreedheid? Waarom toch? In het eerste artikel is daar al heel wat van beantwoord.

Ik wil het nogmaals duidelijk stellen: zonde is niet iets abstracts of alleen maar het overtreden van een gebod, maar zonden hebben verschrikkelij­ke gevolgen in mens en schepping. Ik wil nu proberen wat dieper door te dringen in het begrip ‘ziekte’ om te begrijpen wat de Bijbel daar onder verstaat, waarom de Heer Jezus gegeseld moest worden en waarom Jesaja profeteerde: “Hij maakte Hem ziek en door Zijn striemen is ons genezing geworden”.

De wet van zonde en dood

Vanaf het moment dat Adam en Eva Gods gebod overtraden, werden ze afgesneden van het leven en ging de dood in hen werken. De dood, niet gepersonifieerd in een boze geest, maar ze kwamen geestelijk in de dood (Ef. 02:01). Ze kwamen onder de macht van de duivel en z’n rijk. Ze raakten afgesneden van God, de bron van alle leven, waardoor er een wetmatigheid in werking trad die de Bijbel noemt: “De wet van zonde dood” (Rom. 08:02).

God had tot Adam gesproken: “Ten dage dat gij eet van de boom van kennis van goed en kwaad, zult gij voorzeker sterven” (Gen. 02:17). Dat is dus een absolute wetmatigheid. Door de zonde treedt er ook verderf op in het lichaam. Paulus noemt dat in 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16): “verval”, wat uiteindelijk de lichamelijke dood tot gevolg heeft. “Door de overtreding van die ene, is de dood als koning gaan heersen”, onderwijst de apostel (Rom. 05:17). Dat betekent dat nie­mand aan dat proces ontkomt, allen zullen eenmaal sterven (Heb. 09:27). Dit sterven is vaak een gevolg van ziekte. En die ziekten en verstorin­gen van de levensprocessen zijn dus een gevolg van de geestelijke dood; het gescheiden zijn van God waar­door de wet van zonde en dood in werking treedt.

Ziek zijn en genezing

Als men in de Bijbel leest over ziek zijn en genezing, dan is men al gauw geneigd uitsluitend te denken aan lichamelijke ziekte en genezing. Als wij echter lezen, zeker in het Oude Verbond, over ziek zijn en genezing dan wordt bijna altijd de toestand van de geest of het hart van de mens bedoeld tengevolge van de zonden. God heeft de mens de levensadem -de levensgeest- ingebla­zen waarin alle levenswetten zijn om als mens te kunnen leven, en deze levensgeest die zuiver en heilig en krachtig was, is ernstig ziek door de zonden en de ongerechtigheden. Vanaf de zondeval is de duivel met zijn boze geesten-leger doorgegaan om de mens steeds meer te verblin­den en van God af te voeren. De mens is geestelijk steeds zieker geworden.

Als we (Deut. 28:15 e.v.) Deuteronomium 28 lezen vanaf vers 15 (de vloek op de wet), dan worden daar de meest vreselijke ziekten genoemd als een gevolg van de overtredingen en de zonden. Sekten als pest, tering, koorts, ontsteking, Egyptische zweren, builen, uitslag, enz. Het is allemaal ziekte, verwoesting en verbrijzeling. En in vers 35 lezen we dan: “Van de voet­zool af tot de schedel toe’. Dat drukt iets totaals uit.

In Jesaja 1 wordt over het volk Israël gesproken als het volk dat de Here verlaten heeft, de Heilige Israëls ver­smaad, en zich achterwaarts gewend heeft. Dan lezen we in vers 5 en 6 (Jes. 01:05-06): “Waar wilt gij nog meer geslagen worden, dat gij voortgaat met af te wijken? Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart vol krankheid; van de voetzool af tot de schedel is er niets iaaf; wonden, striemen en verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn noch verbonden noch met olie ver­zacht”.

Dat schildert Jesaja ons voor ogen van een volk dat God de rug heeft toegekeerd en in zonden leeft. Ook Jesaja spreekt van het totaal: “van de voetzool af tot de schedel is er niets gaaf’.

De voorspoed der goddelozen

De vraag die we hier mogen stellen is: Liepen alle Israëlieten nu rond zoals Deuteronomium 28 dat beschrijft? En zoals Jesaja dat hier schildert? Van de voetzool af tot de schedel toe, afzichtelijk, vuil, verbrij­zeld en ziek? Trouwens, loopt nu de hele wereld zo rond? Lopen de meest goddeloze misdadigers (en die zijn er toch heus wel) nu zo rond?

Dat was voor de profeten ook al een geestelijke worsteling.

Job weet er ook geen raad mee en zegt: “Waarom blijven de goddelo­zen in leven, worden zij oud, nemen zelfs toe in kracht? Hun nakroost blijft bestendig met hen, hun sprui­ten zijn voor hun ogen” (Job 21:07-08). De profeet Asaf tobt zich af als hij de voorspoed van de goddelozen ziet en zegt: “Want ik was afgunstig op de hoogmoedigen, toen ik de voor­spoed der goddelozen zag. Want moeiten hebben zij niet, gaaf en welgedaan is hun lichaam” (Ps. 073:003-004). (De Petr. Can. vert. heeft: “Gezond en vol kracht is hun lijf”). Asaf zag niets van wat Deuterono­mium 28 en Jesaja 1 beschrijft aan verschrikkelijke ziekten.

De profeet Jeremia die als geen ander de goddeloosheid van het volk aan de kaak heeft gesteld gaat naar God toe om Hem hierover te spre­ken en zegt: “Het recht hebt Gij aan uw zijde, Here, als ik met U zou twisten; toch wil ik over rechtszaken met U spreken: Waarom is de weg der goddelozen voorspoedig, en zijn zonder zorg allen die zich trouwe­loos gedragen?” (Jer. 12:01).

Hoofd en hart zijn ziek

In al deze vragen van de profeten ligt het antwoord al opgesloten. De mens individueel en de mensheid in z’n totaal is ziek, dodelijk ziek. Maar deze ziekte betreft niet het lichaam maar de geest van de mens!

Wat de Bijbel beschrijft is in de eer­ste plaats de ontluistering, de ver­woesting en verbrijzeling van de geest van de mens, van het hart. Jesaja sprak: “Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart vol krank­heid” (Jes. 01:05).

Daar zit de werkelijke ziekte van de mensen. In het hoofd, in het denken dus, en in het hart. Voor de mensen verborgen, maar voor God liggen alle dingen open en ontbloot. God omschrijft de werkelijke geestelijke toestand van de mens heel plastisch in de ‘vloek van de wet’ zoals Jesaja 1 dat doet.

De Heer Jezus is ook heel duidelijk als Hij zegt: “Zij die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn”. En dan heeft Hij het over zondaars, hoeren en tol­lenaars. Deze mensen waren niet ziek aan de buitenkant maar aan de binnenkant en daar was de Heer Jezus als geneesheer voor gekomen, (Luc. 05:27-32).

Vervolgens zegt de Heer: “Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen, hoererij, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatig­heid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein” (Mark. 07:21-23).

Zo is de mens door en door ziek. In Jeremia 30 vers 12 en 13 (Jer. 30:12-13) lezen we hier nog van: “Want zo zegt de Here: Dodelijk is uw breuk, ongeneeslijk uw wond; niemand is er, die het voor u opneemt; voor een gezwel zijn er nog geneesmiddelen, voor u is er geen genezing”.

Door Zijn striemen

Nu staat er van de Heer Jezus in 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24) dat de Heer onze zonden in Zijn lichaam of in Zijn vlees op het kruis gebracht heeft. Let op: “in Zijn lichaam”, niet als een pakketje “op” Zijn lichaam, maar in zijn lichaam! En dan vervolgt Petrus met de woorden uit Jesaja 53: “Door zijn striemen zijt gij gene­zen”.

In Jesaja 53 vers 4 tot 6 (Jes. 53:04-06) lezen we: “Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. Maar om onze overtredingen werd hij door­boord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtig­heid op Hem doen neerkomen”.

Het gaat hier dus niet om lichamelij­ke genezing, maar om de zieke en kapotte geest of hart van de mens, die dodelijke breuk. Dit wordt uitge­drukt met “in Zijn striemen” en wat de Heer zo “in Zijn lichaam” op het kruis heeft gebracht.

“God heeft ons aller ongerechtigheid tengevolge van de zonden op Hem doen neerkomen”.

De genezing is, dat voor alle overtre­dingen en zonden is betaald. Hij heeft het ondergaan en wie dit gelooft mag vrijuit gaan en mag weten dat die dodelijke breuk gene­zen is.

“Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen. Hij maakte hem ziek.

Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtig­heden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn strie­men is ons genezing geworden” (Jes. 53:10a).

Ik hoop dat ik het duidelijk heb kun­nen maken.

Die verschrikkelijke geseling onder­ging de Heer dus voor mij en voor alle mensen. Daarom behaagde het God Zijn geliefde Zoon te ‘verbrijze­len’ en Hem ‘ziek’ te maken. Het behaagde onze liefdevolle goede God, omdat dat de mensheid die Hij zo liefheeft, zou bevrijden en red­den van de eeuwige ondergang. Om die dodelijke breuk te genezen, om de ziekten ten gevolge van alle zon­den te kunnen genezen. Om de schepping te kunnen reinigen van de verschrikkelijke vloek en al de gevolgen daar van.

Daarom behaagde het God alles op Zijn geliefde Zoon neer te laten komen en zo uit de schepping weg te doen. Niet te ‘bedekken’ zoals in het Oude Verbond met de dieren­offers, maar werkelijk wegdoen, uit­delgen, zodat het in de eeuwigheid niet meer zal bestaan. Dat is ten diepste de Bijbelse verzoening door het bloed van het kruis.

Zie, de mens!

Pilatus moet tot driemaal toe vast stellen: “Ik vind geen schuld in Hem”. Hemel en aarde getuigen zo van het smetteloze Lam Gods. Desondanks laat Pilatus Jezus gese­len. De geschiedschrijving vermeldt dat de Romeinse geseling buitenge­woon wreed was. Alleen de sterken overleefden het. Na de geseling was de rug als een omgeploegde akker.

De psalmist profeteerde het al: “Ploegers ploegden op Mijn rug, zij trokken hun voren lang” (Ps. 129:003). Maar uit liefde voor ons en gehoor­zaamheid aan de wil van de Vader, “gaf Hij zijn rug aan wie Hem sloegen. Hij gaf zijn wangen aan wie Hem de baard uittrokken en Hij ver­borg zijn gelaat niet voor smadelijk* speeksel” (Jes. 50:06).

En na de geseling leidt Pilatus Jezus naar buiten en zegt: “Zie de mens”. “Niet meer menselijk was Zijn verschijning”, profeteerde Jesaja al. (De Willibr. vert. zegt: “Zijn verschijning was onmenselijk geschonden en zijn uiterlijk had niets meer van een mensenkind”). Ziehier het beeld van de zondige van God gescheiden mens, gezien in z’n innerlijk. De mens door God zeer goed geschapen, ja, bijna goddelijk gemaakt, staat hier onmenselijk geschonden. “Van de voetzool af tot de schedel is er niets gaaf; wonden, striemen en verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn noch verbonden noch met olie verzacht”.

God laat ons hier dus de geestelijke toestand zien van de gevallen mens tengevolge van zonden, overtredin­gen en ongerechtigheid, die de Heer Jezus in Zijn vlees weg zal dragen. Zonden van ongehoorzaamheid, van ontrouw, van afgoderij, van occultis­me en spiritisme, van verachting van ouders, gezag en overheden, van diefstal, van misleiding, van onrein­heid en huwelijkse ontrouw, van hebzucht en geldzucht, van moord en doodslag, en noem alle gruwelijk­heden maar op die wij op het tv- scherm voorbij zien gaan, wat men­sen elkaar aandoen. De Heer draagt inderdaad al de gruwelen van de zonde in Zijn lichaam op het kruis. Hij reinigt en geneest de schepping er van door Zijn bloed!

Tot een vloek geworden

De mens met de opdracht als koning te heersen over al de werken van Gods handen staat hier met een doornenkroon op z’n hoofd. “Om uwentwil is de aardbodem vervloekt, doornen en distels zal hij u vóórt­brengen”, sprak God.

Ook deze vloek is concreet zichtbaar, zo dat ieder het weten kan, op de Heer neergekomen. De soldaten hebben Hem de vrucht van de vloek, de doornen, als een kroon op het hoofd gedrukt.

Ze hebben Hem als spot, in plaats van de koningsmantel, een rode sol­daten mantel omgehangen. De rode kleur symboliseert de aarde; vlees en bloed.

In plaats van de koninklijke scepter is Hem een riet in de hand gegeven, symbool van broosheid en zwakheid, waar de gevallen mens wel mee ver­geleken wordt. “Het geknakte riet”, zegt de Heer.

“Zie de mens”! Zo zal de Heer, beladen met letterlijk alle vloek en ongerechtigheid, Zelf één en al vloek geworden, aan het kruis geslagen worden. Het heilige smetteloze Lam Gods gaat zo vrijwillig, de hele verlo­ren schepping welke onder de vloek ligt, in de dood brengen. Het licht der wereld, het licht en het leven van de mensen, gaat onder in de dood. Ik geloof dat het daarom drie uur lang duisternis is midden op de middag. Klaagliederen 4 vers 20 (Klaagl. 04:20) zegt het zo treffend: “Onze levens­adem, de gezalfde des Heren, werd in hun valkuilen gevangen, Hij, van wie wij dachten: in zijn schaduw zullen wij leven onder de volkeren”. Maar als Hij dan om drie uur roept “Het is volbracht” dan breekt het licht weer door, wat nooit meer doven zal, maar steeds helderder zal gaan schijnen totdat de volle dag aanbreekt. Zo is er eeuwige verlos­sing teweeg gebracht.

“Want alzo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 03:16).

Alle dingen verzoend

Zo heeft God door liefde en trouw de ongerechtigheid verzoend voor alle mensen die Hem als Verlosser en Heer willen aannemen.

“Wij zijn tot het inzicht gekomen”, zegt Paulus, “dat één voor allen gestorven is, dus zijn zij allen gestorven” (2 Kor. 05:15).

De oude mens is in de dood gebracht, opdat de nieuwe mens, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heilig­heid (Ef. 04:24), tot volle ontplooi­ing zal komen.

Paulus schrijft in Kolossenzen 1 vers 19 en 20 (Kol. 01:19-20): “Want het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken, en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is”.

Mens en schepping is van de vloek verlost en weer met God verzoend door dat onvolprezen werk van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. “Alle dingen” moet hier begrepen worden als het gehele universum, zowel de materiële als de geestelijke aspecten daarvan.

Zijn uitroep “Het is volbracht”, was een geweldige pro­clamatie in hemel en op aarde.

Jezus Christus is als de graankorrel van de nieuwe schepping in de aarde gevallen en uit Hem en door Hem en in Hem zullen alle dingen nieuw worden.

Bij de aankondiging van Zijn komst op aarde sprak de profeet Jesaja: “Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, door­dat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de Here der heerscharen zal dit doen” (Jes. 09:06).

Hij heeft het gesticht en gegrondvest op het kruis van Golgotha.

Dat kruis is dus een ondubbelzinni­ge liefdesverklaring van God aan de mensen. Desondanks zal dit zwakke van God voor veel wijze mensen een aanstoot en dwaasheid zijn en blij­ven. Maar voor hen die behouden worden is het woord des kruises -dat wat het kruis werke­lijk betekent- een niet te over ziene rijkdom, een bron van genade en een kracht Gods!

 

 

Ontvangen en geven Door Jan H. Weerd

“Wij nu hebben de Geest uit God ontvangen, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is” 1 Korinthe 2 vers 12 (1 Kor. 02:12).
Wie wil er niet iets ontvangen? Iedereen toch? Vandaag de dag trekt dan ook de ene na de andere loterij of kwis onze aandacht. En de prijzen die je kunt winnen worden steeds hoger. Er wordt met vele miljoenen gestrooid en mooie auto’s worden uitgedeeld. Je hoeft er bijna niets voor te doen. Het enige wat je nodig hebt, is wat geluk. Maar ja, dat heeft niet iedereen. De hebzucht wordt er echter wel door aangewakkerd. Overigens is het niet verkeerd, om iets te willen ontvangen. Het is juist positief. Het bewerkt een bepaald verlangen in je hart en zet je in beweging.
Er zijn in het leven trouwens vele dingen die mensen graag zouden ontvangen. Mensen, die eenzaam zijn, krijgen graag aandacht. Mensen, die ziek zijn, willen graag genezing ontvangen. Anderen, die verdriet hebben, willen getroost worden. En zij die gehaat worden, bijvoorbeeld vanwege hun afkomst, verlangen naar liefde. Weer anderen hebben honger en/of dorst en verlangen naar eten en drinken. Zo zijn er velen die graag iets willen ontvangen.
Op zoek naar houvast
Ook op geestelijk gebied is er bij heel mensen een verlangen om iets te ontvangen. Zij gaan niet meer naar de kerk, lezen niet meer in de Bijbel en lijken het houvast in hun leven daardoor kwijt geraakt te zijn. Er is een leegte in hun harten ontstaan. Tegelijkertijd zoeken ze echter wel naar nieuwe waarden en normen in hun leven. Deze kunnen hen weer houvast bieden in deze snel veranderende tijd, waarin niets meer zeker is.
Ook wij als christenen ontdekken dat we dingen in ons leven missen. Het gaat meestal om dezelfde dingen. Maar het gaat bij ons, normaal gesproken, nog verder. Wij verlangen naar geestelijke rijkdom. Wij willen ons leven geestelijk verrijken.
Vaak realiseren we ons echter niet, dat God ons reeds geschonken heeft en ook nu nog wil schenken. In het evangelie van Johannes, in hoofdstuk 20 vers 22, (Joh. 20:22) staat een prachtige tekst: Jezus blies op de discipelen en zei: “Ontvangt de heilige Geest!”
Het is juist door deze Geest dat God ons wil laten zien wat Hij ons wil geven. Als Gods Geest in onze harten kan werken dan gaan we ontvangen waarnaar we zo verlangen. Hij heeft zoveel voor ons klaarliggen.
Daarom is het zo belangrijk dat we ons hart voor Hem openen! Het is net als bij een nest met jonge vogeltjes die honger hebben. Zij piepen luid om voedsel. En als hun ouders met voedsel komen en de jongen hun bekjes opendoen, worden ze gevoed. Dat voedsel hebben ze nodig om te kunnen groeien en uiteindelijk zelf te kunnen uitvliegen.
In de Bijbel lezen we: “Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden” Lucas 11 vers 9 (Luc. 11:09).
Kom in aktie!
Het gaat er dus om dat we ook zelf in actie komen. Dat we naar Jezus toegaan, door met Hem te spreken, te bidden. Dan kan Hij ook op ons ‘blazen’ en kan de heilige Geest in onze harten komen en ons geven, wat we nodig hebben.
In de Bijbel zijn vele voorbeelden van mensen, die iets van God wensten te ontvangen. Zoals een man die al jaren ziek was en geen uitzicht had op genezing, maar door Jezus genezen werd.
En zoals Mozes na de uittocht uit Egypte. Hij vroeg om hulp toen hij door de Rode Zee stond met het hele volk Israël en de Farao achter hen aanzat. Zij konden geen kant op dan alleen door de zee. En wat deed God? Hij hielp hen en deed een wonder!
En wat zien we bij Gideon die vroeg om een teken van God? Hij wilde er zeker van zijn dat Godmet hem zou zijn en zou helpen de vijand te verslaan. En God gaf een teken en deed opnieuw een wonder!
Misschien denken we wel eens dat God ons vergeet. Maar dat is niet zo. Hij wil ons juist helpen. Hij wil ons dingen geven die wij nodig hebben. En ons openbaren wat voor ons leven van belang is. Hij laat ons dingen zien door zijn Geest.
Openbaring, dat is wat we nodig hebben, zodat we weten wat er werkelijk in ons leven ontbreekt. En zodat we weten wat Gods plan met ons leven is. Hij wil ons volmaken met zijn Geest en ons stap voor stap verder leiden. In het bijbelboek Spreuken staat: “Indien openbaring ontbreekt, verwildert het volk” Openbaring 29 vers 18 (Openb. 29:18).
Door Gods Geest gaan we ontdekken wat Hij ons geschonken heeft. En als we veel van Hem hebben ontvangen, kunnen we op onze beurt ook weer veel uitdelen. We mogen een doorgeefluik worden en een wegwijzer!
Eén ding mogen we in ieder geval doen: Onze wensen door gebed en smekingen bij God bekend maken. Hij staat altijd klaar om ons te verhoren en uit te delen!

 

De ontwikkeling van goddelijk leven in ons Door Jildert de Boer

Goddelijk leven in jezelf ontwikkelen. Dáár gaat het over in dit artikel. Is dat niet te hoog gegrepen? Wij geloven van niet; integendeel, wij zijn van mening dat Gods wil en bedoeling in dit opzicht zeer duidelijk zijn. De mens, geschapen naar Gods beeld, gaat zijn oorspronkelijke status terugkrijgen! De vorst der duisternis probeert dit op alle mogelijke wijze te verhinderen, maar hij heeft niet het laatste woord! Jezus heeft hem als eerste mens al overwonnen en iedere waarachtige gelovige gaat ook leren, en daardoor meer en meer beleven, dat de duisternis niet is bestand tegen het waarachtige licht dat zijn oorsprong vindt in God en door Jezus al ten volle is geopenbaard. Dat is een ontwikkelingsproces wat nog niet altijd van een leien dakje gaat, maar het eindresultaat staat al bij voorbaat vast. Want wat geen oog heeft gezien, en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart ooit is opgekomen, heeft God bereid voor degenen die Hem werkelijk liefhebben. Gods heerlijkheid in ons is groeiende totdat de volle heerlijkheid doorbreekt! (red.).
“Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven leven te hebben in Zichzelf” Johannes 5 vers 26 (Joh. 05:26).
Leven in Zichzelf
De Vader is vol van goddelijk leven en deugden in Zichzelf; denk maar aan Zijn liefde, Zijn goedheid, Zijn geduld, Zijn ontferming, enz. Ook aan de Zoon is dit gegeven. Hij had zich ontledigd toen Hij de mensen gelijk werd Filippenzen 2 vers 6 en 7 (Filip. 02:06-07).
De Zoon des mensen onderging een ontwikkelingsproces in natuurlijk en geestelijk opzicht. Er staat van Hem geschreven: “Het kind groeide op en werd krachtig, en het werd vervuld met wijsheid, en de genade Gods was op Hem” Lucas 2 vers 40 (Luc. 02:40). Even verderop lezen we dan (na de gebeurtenis als twaalfjarige in de tempel, toen zijn ouders Hem zochten): “En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen” Lucas 2 vers 52 (Luc. 02:52).
Hij had zijn tijd van ontwikkeling en voorbereiding nodig en moest Zichzelf naar het vlees en naar de geest leren kennen Jesaja 7 vers 15; Romeinen 1 vers 3 en 4 (Jes. 07:15; Rom. 01:03-04). Het woord ‘Nazareth’, waar Hij nog 18 ‘stille jaren’ (tussen zijn twaalfde en zijn dertigste) vertoefde, betekent dan ook ‘wachtplaats’.
Tijdens zijn dagen in het vlees heeft Hij gestreden en in het lijden van de verzoekingen de gehoorzaamheid geleerd Hebreeën 5 vers 7 en 8; Hebreeën 2 vers 18 (Heb. 05:07-08; Heb. 02:18) en alle goddelijke heerlijkheid en volheid in Zich opgenomen. Zodoende was er sprake van: “In Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk” Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 02:09). “Want het heeft de ganse volheid (Gods) behaagd in Hem woning te maken” Kolossenzen 1 vers 19 (Kol. 01:19). Hiervan schreef Johannes: “Hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast  hebben van het woord des levens – het leven is toch geopenbaard…” 1 Johannes 1 vers 1b en 2a; Johannes 1 vers 14 (1 Joh. 01:01b-02a; Joh. 01:14).
Onze roeping
Nu zijn wij in opleiding om zonen Gods te worden. Het is onze beurt om te zeggen: ‘Ik lees het Woord, ik doe/leef naar het Woord en ik wordt het Woord op twee benen’. Nu geldt voor ons de roeping om in de voetstappen van het Lam te wandelen, om eveneens goddelijke leven in onszelf te verkrijgen, dat wil zeggen: zachtmoedig en nederig te worden zoals Hij. Dat houdt in: weg met ‘hardmoedigheid’ of stoerheid/flinkheid van onszelf en niet hoogmoedig als een trotse pauw pronken met je veren. Wat baten immers gaven en talenten als zij niet in liefde en met de goede motieven worden aangewend? Jezus zei: “Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart” Matteüs 11 vers 29 (Matt. 11:29). Zo was Hij wezenlijk! Dat is heel iets anders dan je nederig voordoen (huichelarij), de zogenaamde gewilde nederigheid (een ‘vrome’ geest van hoogmoed),
Nu kunnen we in de praktijk merken: ik heb al wat van deze twee karaktertrekken van Jezus, maar ik kom nog genoeg andere dingen tegen van ‘aangroeisels’ en ‘scherpe kartelranden’ van machten der duisternis, die niet bij me horen, maar die zich willen vervlechten met mijn karakter.
Daar mogen we de strijd tegen aanbinden en tot overwinning komen, zoals de Schepper hem origineel bedoeld heeft. Je ervaart: ‘ik ben nog niet wat ik zijn moet, maar gelukkig ben ik ook niet meer wat ik geweest ben’. In de verzoekingen is er bijvoorbeeld door Gods genade overwinning over harde woorden en door de heilige Geest lukt het hoogmoedige gedachten aan te pakken, maar je merkt hoe nodig het is de strijd in de hemelse gewesten te voeren tegen elke macht die zich ertegen verzet dat jij een zoon Gods wordt en die claimt: ‘dat nooit!’
Er is verschil tussen een overwinning hébben op een bepaald terrein en een overwinnaar zíjn op een concreet punt. Het doel is immers dat we deel zullen krijgen aan de goddelijke natuur 2 Petrus 1 vers 4 (2 Petr. 01:04), dat is: Gods wezen gaat heersen in mij en komt meer en meer tot uiting van binnenuit. Bijvoorbeeld: ik ervaar dat ik tot Zijn rust ben ingegaan, als de geest van bezorgdheid zich aandient in een lastige situatie, of ik merk nog dat de onrust en het gegons van de hysterie komen opzetten. Er valt strijd te leveren om overwinningen te boeken. Het gaat erom deel te krijgen aan Gods wezen, zonder dat allerlei bijruis van machten der duisternis mij nog (ver)storen.
Dat is een enorme heerlijkheid van God, die ons werkelijk deelachtig kan worden. Dan stopt het verdedigen van jezelf en het klagen over anderen, maar dan zie ik de belagers in de onzichtbare wereld, die deze heerlijkheid maar al te graag willen inkapselen en torpederen. Het evangelie daagt ons uit om kampvechters te zijn, die de worsteling in de geestelijke wereld durven aan te gaan en daar tot doorbraak in komen. Het gaat door strijd tot overwinning!
Er is verschil tussen weten en wezen, al scheelt het maar een lettertje! Veel weten over de Bijbel kun je wellicht leren op een Bijbelschool, maar wat leert Gods Geest mij in de levensschool, opdat ik deel krijg aan Gods wezen, aan de karaktertrekken van Jezus, aan de vrucht van de Geest?
Goddelijk leven
Christus Jezus heeft onvergankelijk leven aan het licht gebracht door het evangelie 2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10). Hij is Hogepriester krachtens een onvernietigbaar leven Hebreeën 7 vers 16 (Heb. 07:16). Wat werkelijk goddelijk leven in ons binnenste is geworden, is onvernietigbaar, bijvoorbeeld onaantastbare liefde, waar je niet meer uit te krijgen bent. De heerlijke levensinhoud van Jezus Christus kan ons deel worden en in die richting werkt toch Zijn goddelijke kracht 2 Petrus 1 vers 3 tot en met 11 (2 Petr. 01:03-11).
Deze heerlijkheid van onze Here Jezus Christus te verwerven of te winnen

2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (2 Thess. 02:14) gaat niet vanzelf of automatisch. Het is een wedloop of een renbaan om de prijs te behalen.
Jezus zei: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en Zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf” (Joh. 06:53). Er is een sterven van Jezus voor ons tot verzoening van onze zonden en een sterven van Jezus in ons tot openbaring van Zijn leven! Hier leren we te allen tijde de doding van Jezus in ons lichaam om te dragen, opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare 2 Korinthe 4 vers 10 (2 Kor. 04:10, Statenvert.).
Dit betekent een ‘nee’ in de verzoekingen en een ‘ja’ tegen het opnemen van het sap van de wijnstok, van Zijn leven en Zijn wezen, dat meer en meer in ons tevoorschijn mag komen. Het is je eigen leven opgeven om Zijn wil te doen. Je eigen leven wordt als een vat uitgegoten in de dood en het proces van het opnemen van Zijn levensinhoud mag je je toeëigenen. Dit is een weg om te gaan. Jezus volgen als Lam houdt in: met Hem gestorven zijn en de weg van het kruis gaan (zelfverloochening), om ook met Hem te leven, om vervolgens in Zijn voetspoor als Hij te gaan leven. “Wie zégt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zo te wandelen, als Hij gewandeld heeft” 1 Johannes 2 vers 6 (1 Joh. 02:06). Dit is alleen maar mogelijk door de kracht van de heilige Geest!
Eerstelingschap
Zij die het Lam volgen waar Hij ook heen gaat -de eerstelingen- krijgen deel aan Zijn leven Openbaring 14 vers 4 (Openb. 14:04). Evenals in Hem 1 Petrus 2 vers 21 en 22 (1 Petr. 02:21-22) wordt ook in hun mond geen leugen (meer) gevonden, zij zijn onberispelijk Openbaring 14 vers 5 (Openb. 14:05).
God moet wel een heerlijk werk in hen gedaan hebben, een herscheppingsproces van nieuwe, goddelijke natuur, om te beginnen slechts als een mosterdzaadje. Ook zij waren eenmaal onder het beslag van het addergif der slang – de vader der leugen- en begonnen met: “God waarachtig en ieder mens leugenachtig” Romeinen 3 vers 3 en 4 (Rom. 03:03-04). Hier is een enorme ontwikkeling in leven geweest door de kracht van de heilige Geest

2 Korinthe 3 vers 18 (2 Kor. 03:18).
Een man als Mozes kende een tijdelijke en uiterlijke heerlijkheid, maar hier is sprake van een opstandingsleven met blijvende, innerlijke heerlijkheid 2 Korinthe 3 vers 7 tot en met 11 (2 Kor. 03:07-11). Wij zullen straks in de opstanding zíjn, wat wij nu -door Gods overvloedige genade- wórden! Of andersom gezegd: wij worden weer die mens Gods tot alle goed werk volkomen toegerust, die God van oorsprong in gedachten had. Naar dat kostelijk doel werkt Hij opnieuw toe en daar zijn Zijn woorden op gespitst

2 Timoteüs 3 vers 16 en 17 (2 Tim. 03:16-17).
Verlangen naar heerlijkheid
Zal ons dit niet veel meer uitdrijven naar Hem, als wij heel eerlijk onszelf in de praktijk onder de loep nemen en nog veel gebrek aan de openbaring van Jezus’ leven in ons zien? Is er een verlangen, een drang daartoe? Heb ik behoefte aan méér uitstraling van Zijn leven tot heil van mijzelf en mijn medemens? Wat straalt er van ons af? Zijn wij een verlokking van Gods heerlijkheid?
In Openbaring 21 vers 2 en 9 (Openb. 21:02; Openb. 21:09) lezen we over de Bruid, de vrouw des Lams, zo treffend: “Zij hád de heerlijkheid Gods”, de goddelijke natuur! Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11). Dit was haar niet als bij toverslag ten deel gevallen, maar door de strijd tegen de machten der duisternis, door veel lijden en verdrukking heen!
Er was geen sprake van: ‘Hocus, pocus, pilatus pas, ik wou dat ik Jezus gelijk was’. Dit soort ‘sprookjes’ leven nogal eens in het religieuze Babel, zo van: ‘we zijn en blijven allemaal zondaars, maar na onze dood zijn we plotsklaps volmaakt’. Nee, er is sprake geweest van een weg des heils, die gegaan is, en van een ontwikkelingsproces van heerlijkheid tot heerlijkheid. Zij hebben het serieus genomen met de oproep: “Jaag naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien” Hebreeën 12 vers 14 (Heb. 12:14).
De stad -het nieuwe Jeruzalem- is zelf-lichtend, want de heerlijkheid Gods verlicht haar. Haar licht komt van binnenuit Openbaring 21 vers 22 en 23 (Openb. 21:22-23).

Men kan ook geen leven in zichzelf hebben, maar wel behouden zijn. Er staat: “En de volken zullen bij haar licht wandelen” Openbaring 21 vers 24; Jesaja 60 vers 3 (Openb. 21:24, vgl. Jes. 60:03). Velen zijn dus niet in de poel des vuurs geworpen. Vanuit de lichtzijde van het dodenrijk, met een ander beeld: van ‘bovenin de zee’, stromen de volken de nieuwe aarde op, maar zij hebben herstel nodig: de genezing der volken Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02). Zij ontvangen licht van buitenaf, vanuit de stad. Zij zijn als de maan, die het licht van de zon nodig heeft, of als een reflector die licht van buitenaf nodig heeft, of zoals een planeet vergeleken met een ster.
Als door vuur heen…
Velen hebben deel gekregen aan de verzoening met God door de dood van Jezus op Golgotha, maar zij hebben voorts geen leven in zichzelf gekregen. Wij zullen echter véél méér, nu wij verzoend zijn, behouden worden door zijn leven” Romeinen 5 vers 10 Statenvertaling (Rom. 05:10).
In het begin, als wij met God verzoend worden door Jezus’ dood, lijkt op leven geenszins op dat van de Zoon, maar daarna kunnen wij door te wandelen naar de Geest, punt voor punt, het ene na het andere gebied, veel meer behouden worden door het proces van het deel krijgen aan zijn leven. Daardoor groeien wij in elk opzicht toe naar de gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon! Efeze 4 vers 15; Romeinen 8 vers 29 (Ef. 04:15; Rom. 08:29).
De misdadiger aan het kruis werd nog op het nippertje behouden Lucas 23 vers 33 tot en met 43 (Luc. 23:33-43). Hijkwam nog tot geloof in Jezus als Reder voor zijn zonden, door uit te roepen ‘gedenk mijner!’ Hij had alleen nog maar tijd om aan zijn eigen behoud te denken en kon niet meer voor anderen leven, geen goede werken meer verrichten en evenmin een heiligingsproces ondergaan. Hij had geen gelegenheid meer, om goddelijk leven in zichzelf te verkrijgen door gehoorzaamheid aan de Geest. Jezus’ rechtvaardigheid werd hem toegerekend uit genade en dat ik ook eerst nodig voor ons.
Ook nu zijn er velen die zondenvergeving om niet hebben ontvangen en gerechtvaardigd zijn zonder werken om niet, door Jezus’ verdienste. Daarna bouwen zij niet met kostbaar goddelijk materiaal door op het fundament. Hun werken verbranden en zij lijden schade, maar zij worden zelf als door vuur heen gered 1 Korinthe 3 vers 11 tot en met 15 (1 Kor. 03:11-15).
Als zonen Gods geopenbaard
Voor degenen die Jezus voor 100% willen volgen op weg naar het zoonschap, is het tevens een ernst en een vreugde geworden om met rechtvaardige dáden (goede werken in God verricht) te weven aan het blinkende en smetteloos fijn linnen kleed, om zich gereed te maken Openbaring 19 vers 7 en 8 (Openb. 19:07-08).
Hun innerlijke vernieuwing zet zich van dag tot dag voort 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16). Zo krijgen zij hoe langer hoe meer Zijn leven in zichzelf: de goddelijke natuur 2 Petrus 1 vers 3 tot en met 11 (2 Petr. 01:03-11).
Geprezen zij God voor deze heerlijke, heilige, hemelse roeping Hebreeën 3 vers 11 (Heb. 03:01). De Vader wordt erin verheerlijkt, dat wij véél vrucht dragen Johannes 15 vers 8 (Joh. 15:08).
Laten wij daarom wandelen waardig aan de roeping Efeze 4 vers 1 (Ef. 04:01), om goddelijk leven in onszelf te verkrijgen, om te ontwikkelen naar het evenbeeld van Christus, als Zijn gelijke, die bij Hem past! De Zoon van God, en de hele schepping, zien met opgestoken hoofd uit naar de openbaring van de zonen Gods! Romeinen 8 vers 14; Romeinen 8 vers 19; Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:14; Rom. 08:19; Rom. 08:29).

 

Spriet Door Froukje Huis

‘Je wilt toch niet zo’n sprieterige plant in de vensterbank hebben?’, zegt Dick misprijzend. ‘Nee meneer, we nemen deze!’ en hij zoekt een mooie witte azalea uit de dure afdeling.
De bloemenman, al bezig de ‘spriet’ in te pakken, zegt: ‘Ja, hij zier er niet best meer uit, u kunt hem zo wel meenemen’.
En zo gaan we naar huis met een sprieterige rose en een volle witte azalea.
Thuis bekijk ik mijn spriet wat nauwkeuriger. Hij zit vol knoppen maar is kurkdroog. ‘We zullen hem maar een badje geven en Dick voegt de daad bij het woord.
Op een of andere manier heeft ‘spriet’ mijn hart gestolen, want ik verzorg en koester hem zoals ik nog nooit een plant verzorgd heb.
Maar ook de witte Azalea krijgt zijn deel en elke morgen bekijk ik ze of de knoppen al beginnen uit te lopen. Bij de witte is dat duidelijk te zien en… ik verbeeld me dat die rose knopjes toch echt wat dikker zijn geworden. ‘Ik hoop het voor je’, zegt Dick sceptisch.
Maar na enkele dagen is duidelijk te zien dat de rose knopjes niet verdrogen, maar roser worden en zelfs een ietsje opengaan.
Na een week zit de plant vol knoppen en het duurt niet lang of hij staat in volle bloei. Van de sprieterigheid is niets meer over en elke bezoeker is vol lof over die prachtige plant.
Ook de witte laat zich niet onbetuigd, maar zijn pracht haalt niet bij die van de rose.
Hebt u nooit eens het gevoel zo’n spriet te zijn? Zo’n periode waarin het geestelijk leven op een laag pitje schijnt te staan? Of van tegenslag in werk of gezin, wanneer het lijkt of niemand meer belangstelling voor je heeft?
Bedenk dan dat er Eén is die altijd interesse voor je heeft. Die je met bewogenheid gadeslaat en je koestert en troost tot je weer in volle ‘bloei’ staat.
Psalm 147 vers 3 (Ps. 147:003) zegt: “Hij (God) geneest de verbrokenen van hart en verbindt hun wonden”.
En in Jesaja 42 vers 3 (Jes. 42:03) lezen we: “Het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal Hij niet uitdoven”.
Nee, God geeft de moede kracht en de machteloze vermeerdert Hij sterkte. Bij ons -nieuw-testamentische gelovigen- doet Hij dat door de kracht van de heilige Geest, die we door het geweldige werk van onze Heiland hebben ontvangen.
‘Heer Jezus, leer ons meer en meer ons open te stellen voor die Geest, opdat we meer en beter in uw voetstappen kunnen treden’.

 

 

 

2000.07-08 nr. 407

2000.07-08 Levend geloof nr. 407

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Bij de beleving van ons geloof speelt het beeld dat wij hebben van God een belangrijke rol. Wanneer wij een verkeerd Godsbeeld hebben zal dit een nega­tieve uitwerking in ons geloofsleven veroorzaken. En omgekeerd zullen bij een juist Godsbeeld de positieve gevolgen niet achterwege blijven. Ik vind het nog altijd één van de grootste ontdekkingen in mijn leven toen bij mij het feit dat God enkel goed is doorbrak in mijn gedachteleven. Het is eigenlijk heel simpel: Jezus, de Zoon van God, openbaarde in elk opzicht het wezen, karakter en de wil van God. In de Hebreeënbrief wordt het zo duidelijk geformuleerd met de woorden dat Hij de afdruk van Gods wezen en de afstra­ling van Gods heerlijkheid is. Toen Hij op aarde was openbaarde Hij Gods wil en bedoeling. Hij ‘demonstreerde’ iedere dag opnieuw dat Satan niet het laat­ste woord heeft, maar de levende God die wil dat de mens niet beheerst wordt door zonde, angst, vrees, ziekte, neerslachtigheid, enz., maar leeft in de volko­men vrijheid en overwinning die God bedoeld heeft voor alle mensen. De men werd immers geschapen naar Gods beeld? Ja, zelfs de dood, die als ‘laatste vij1 and’ teniet gedaan wordt is al verzwolgen in de overwinning van Jezus. Daarom kennen waarachtige christenen ook geen angst voor de dood, omdat bij hen de overgang van het ’tijdelijke’ naar het ‘eeuwige’ leven al heeft plaats gevonden toen zij van een zondaar een kind van God werden. Op dat moment verlieten zij het rijk der duisternis en gingen het eeuwige en onwankelbare Koninkrijk van God binnen. We willen daarom datgene waar het bij onze geloofsbeleving werkelijk omgaat steeds weer in de schijnwerpers plaatsen. Dat raakt de kern van ons christenzijn. Dat schuift alle franje, alles wat surrogaat is aan de kant. Van daaruit kan het nieuwe leven in Christus werkelijk gestalte krij­gen. Over dat nieuwe leven kunt u ook in dit nummer, vanuit verschillende invalshoeken, weer volop lezen. Uiteraard is het ons verlangen dat het niet alleen bij lezen blijft maar een verdere groei, en eventueel correctie, van ons geloofsleven daardoor tot stand gaat komen. Ontdek samen met ons de volle betekenis en heerlijkheid van het evangelie van het Koninkrijk Gods.

 

Groei door redactie

Een onmisbare factor in ons nieu­we schepping zijn is geestelijke groei. Daar schrijven we veel over, maar in deze kolom willen we het deze keer hebben over een andere groei, namelijk die van ons lezers­bestand. Telkens weer bemerken wij hoe onze lezers gelukkig zijn dat ons blad bestaat. Temidden van alle verwarring, misleiding en afval vinden velen het een verade­ming dat ze in Levend Geloof een duidelijke uitleg aantreffen van het evangelie zoals jezus en de eerste apostelen dat brachten, geactuali­seerd voor de tijd waarin wij leven. Natuurlijk is ons blad geen doel op zich, maar een middel zoals er gelukkig meerdere zijn. Maar ook voor een ‘middel’ is het belangrijk om zo goed mogelijk te functione­ren. Dat blijft wat Levend Geloof betreft gelukkig het geval, maar hangt niet alleen af van degenen die in het blad schrijven, maar ook van hen die het lezen.

Als we zelf door de inhoud geze­gend worden, kan het haast niet anders of we verlangen dat ook anderen erdoor gegrepen zullen worden. Vandaar onze oproep om adressen op te geven waar wij Levend Geloof gratis op proef naar toe kunnen sturen. Ga eens na wie er in uw gemeente, familie of ken­nissenkring in aanmerking zou kunnen komen ons blad te gaan lezen en stuur ons hun adressen op. Het kost u maar weinig moeite maar is dus zeer belangrijk voor het verder bekend worden van het werkelijke evangelie. Doet u mee? Als u ons (schriftelijk) adressen opgeeft sturen wij hen de komen­de nummers gratis en vrijblijvend toe. Bij voorbaat dank voor uw medewerking!

 

De waarde van ons geloof door Gert Jan Doornink

 

Gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood. Deze aan duidelijk­heid niets te wensen overlatende opmerking schreef Jakobus in zijn korte brief die pas in de vierde eeuw aan de canon van de Bijbel werd toe­gevoegd.

Of de schrijver de broer van Jezus was, en met Petrus en Johannes behoorde tot de drie intiemste disci­pelen van Jezus, is niet waarschijn­lijk, maar ook minder belangrijk. Het gaat om de inhoud die ook van­daag nog bijzonder aansprekend is. Sommigen concluderen echter uit de eerste regel waarmee de brief begint dat het een uitsluitend tot de gelovigen uit de Joden gerichte brief was en niet van toepassing zou zijn op de gelovigen uit de heidenen. Hier stuiten we natuurlijk op een verkeerde opvatting over de Gemeente van Christus, die bestaat uit bekeerde Joden en bekeerde hei­denen. Zij vormen het ware Israël, het nieuwe Israël. Belangrijk is ook dat in de brief van Jacobus, al direct in het begin ver­meld wordt dat hij een dienstknecht van God en van de Here Jezus Christus was. Dan kun je alleen maar zeggen: dan zit het wel goed. laten we maar luisteren wat hij tot ons te zeggen heeft.

De kern van ons bestaan

Deze dienstknecht van de levende God maakt zeer duidelijk dat het gaat om de beleving van ons geloof, om het geloof dat uitwerking heeft, dat vrucht draagt. Het geloof vormt het hart, de kern van ons bestaan als christen, ons functioneren in Zijn plan en naar Zijn bedoeling.

Feitelijk komt in elke prediking en in elk artikel ‘het geloof’ wel op een of andere wijze aan de orde, maar in dit artikel willen we specifiek belich­ten wat de waarde van ons geloof is en ook wat het ons waard is dat ons geloof geen dood geloof is, maar een levend geloof.

Wat is de waarde van ons geloof? Dat valt uiteraard niet in geld uit te drukken. Het is geen natuurlijke aangelegenheid, maar een geestelij­ke aangelegenheid. Daarom kunnen we de waarde ervan niet in geld aan­geven, zoals we bijvoorbeeld met alle materiële dingen doen. Het fluctueert ook niet zoals met effecten het geval is. In onze dagen draait alles om geld en de steeds materialistisch ingestel­de mens wil er het liefst zoveel mogelijk van hebben. Hoe meer gele hoe meer mogelijkheden. Toch is de Bijbel zeer duidelijk als het gaat over geld. Niet geld als zodanig is verkeerd, het is een ruil­middel, je krijgt er wat anders voor terug. Maar de zucht naar geld, door Paulus bijvoorbeeld verwoord met de woorden:

“Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht” 1 Timoteüs 6 vers 10 (1 Tim. 6:10).

Als christen kunnen we ook heel gemakkelijk met dit virus besmet en, zeker in de welvaartstijd waarin wij leven. Enfin, daar hoef ik niet verder op in te gaan. Veel belangrijker is dat wij ons reali­seren, dat ook al leven wij als chris­tenen, althans in het deel van de wereld waarin wij wonen, in een tijd van ongekende welvaart, er toch iets is wat ver uitgaat boven alles waar­mee we materieel mee te maken hebben. Dat is het geloof, dat behoort de spil te zijn waar alles omdraait.

Als ons geloof niet meer werkzaam is, niet meer functioneert, zijn we eigenlijk domme mensen, dwaze mensen, zegt Jakobus in hoofdstuk 2 vers 20 (Jak. 02:20). We gooien dan immers het allerbelangrijkste van ons leven overboord. We laten ons dan door de satan een rad voor de ogen draaien en hechten meer waarde aan de ver­gankelijke dingen, dan aan de onver­gankelijke eeuwige dingen. Maar misschien komt dat wel door­dat we de waarde van ons geloof onderschatten, of niet beseffen dat het werkelijke geloof kostbaarder is dan alle schatten van deze wereld.

Tekenen en wonderen

Het zou ook kunnen zijn dat ons geloof teveel verbonden is aan wat wij dan noemen ’tekenen en wonde­ren’, terwijl juist in het gewone leven van elke dag ‘geloof’ de voe­ding is waardoor we geestelijk func­tioneren.

Net als in de dagen van Jezus toen de Schriftgeleerden en Farizeeën Jezus om een teken vroegen en Jezus antwoordde: “Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken, maar het zal geen teken ont­vangen dan het teken van Jona, de profeet” Matteüs 12 vers 39 (Matt. 12:39). Geloof is in eerste instantie vaak een verborgen aangelegenheid. Ik denk dat we veel meer in het ver­borgene God zouden moeten zoeken en niet teveel geloof moeten verbin­den met wonderen en tekenen. Die komen heus wel, want ze zijn een gevolg van ons geloof. “Als tekenen en wonderen zullen deze dingen de gelovigen volgen…” Wat zegt de Bijbel: “Uw Vader die in het verborgene ziet, zal het u vergel­den” Matteüs 6 vers 4 (Matt. 6:4). Die uitspraak doet Jezus weliswaar als het gaat om het geven van aalmoezen, maar de bedoeling is duidelijk. We leven een tijd waarin het verlan­gen naar tekenen en wonderen een te grote plaats inneemt in het leven van een kind van God. En dan komen de teleurstellingen: Waarom wordt ik niet genezen? Waarom zijn er bij bepaalde predikers wel gene­zingen? waarom wordt mijn gebed niet verhoord?

Geloof is een zaak van het innerlijk, van het hart. Het is een onvoorwaar­delijk, en temidden van alle omstan­digheden, vertrouwen op God. Zoals Hij een onvoorwaardelijk vertrou­wen en geloof in ons heeft, behoren wij dat te hebben in Hem. Dat geeft rust en stabiliteit aan ons leven en bewaart ons ervoor dat we in een sfeer van teleurstelling en twijfel terechtkomen.

Gehoorzaamheid

Geloof heeft ook alles te maken met gehoorzaamheid. Dat wil zeggen: het is niet in de eerste plaats een kwestie van ‘ontvangen’ maar van ‘geven’, van gehoorzamen aan Gods stem.

En Gods stem is altijd duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Toen God sprak tot Abraham: “Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal” Genesis 12 vers 1 (Gen. 12:01), gehoorzaamde Abraham. Niet pri­mair omdat Hij Gods stem als een bevel ervaarde, maar omdat hij wist: Gód heeft gesproken en dan is het goed. Abraham handelde ook niet uit een soort angst voor God, op de wijze van: Hij heeft gesproken, nu moet ik het doen, of anders zwaait er wat. Zo is het misschien wel eens voorgesteld. Maar gehoorzaamheid heeft niets te maken met angst of vrees, maar vormt een onderdeel van ons geloofsleven. Daarom is hij zo’n geweldig geloofsvoorbeeld voor ons. En lezen we later in de Hebreeënbrief: “Door het geloof is Abraham, toen hij geroe­pen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij ter erfenis zou ontvangen, en hij ver­trok, zonder te weten waar hij komen zou” Hebreeën 11 vers 8 (Heb. 11:08). Abraham leefde vanuit de zekerheid: God heeft gesproken, dus het zit wel goed. En toen God sprak tot Jozua: “Maak u gereed, trek over de Jordaan hier, gij en dit gehele volk, naar het land, dat Ik hun, de Israëlieten, geven zal” Jozua 1 vers 2 (Joz. 01:02), was Jozua gehoorzaam. En ook het volk was gehoorzaam. Toen God sprak tot de profeten waren de profeten gehoorzaam in het doorgeven van de woorden die de Heer tot hen gesproken had. Zo kunnen we ook talrijke voorbeel­den aanhalen van Jezus en de apos­telen. Zij waren gehoorzaam aan de stem van God. Zoals dat ook in ons eigen leven een vanzelfsprekendheid was op het moment dat Gods Geest ons overtuigde dat we Jezus als Verlosser nodig hadden. Toen Jezus sprak tot ons hart: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”, gingen we geloven dat Hij de enige weg was om vrede met God te ontvangen, om in harmonie met onze Schepper te kunnen leven. En toen Gods Geest ons overtuigde dat we ook die Geest nodig hadden en dat we onze geestelijke plaats met Christus zouden innemen in de hemelse gewesten, omdat we alleen vanuit die plaats geestelijk kunnen strijden en overwinnen, zijn ook wij die weg gegaan in gehoorzaamheid. Geloof is altijd verbonden met gehoorzaamheid.

Geloof in werking

De waarde van het geloof leren we pas kennen als we geloofsstappen durven te zetten. Blijven die achter­wege dan hebben we een geloof zon­der waarde, een waardeloos geloof, dus geen geloof in overeenstem­ming met Gods verlangen. Natuurlijk kan het geloof verschil­lend zijn. De Bijbel haalt voorbeel­den aan van ‘klein geloof’ en van ‘groot geloof’. Daarom behoren we elkaar te helpen. We kunnen niet zonder geloof, maar ook niet zonder elkaars geloof. De sterke in het geloof heeft een taak ten aanzien van de zwakke in het geloof. ‘Geloof in werking’ wordt het beste gedemonstreerd door een, ondanks alles en temidden van alle omstan­digheden, volhardend geloofsleven vanuit onze basis: het Koninkrijk Gods, met Christus als koning. Dat is het vaste fundament van onze geloofsbeleving.

Dan laten we ons niet meesleuren met allerlei stromingen en trends die geen geestelijke waarde in zich hebben, maar net zijn als een stro- vuur: het brandt even hevig en dan is het over.

Toen ik vroeger op de boerderij werkte was er in het voorjaar altijd veel hout dat verbrand moest wor­den. Snoeihout uit bomen en heg­gen. Het werd op een grote hoop gebracht, dan een bos stro eronder, wat petroleum er overheen en een lucifer erbij. Door de felle vlammen van het stro raakten ook de takken in brand en zo werd het hout opge­ruimd.

Maar ons geloofsleven is geen momentleven, zo van de ene keer is het er wel en de andere keer niet. Nee, het is diep verankerd in ons bestaan, althans behoort het te zijn.

Niet voor niets vraagt Jezus op een gegeven moment ‘Doch de Zoon des mensen, als Hij komt zal Hij dan het geloof vinden op aarde?” Lucas 18 vers 8 (Luc. 18:08).

Het is als het ware de grote hartenkreet van God. zijn diepste verlan­gen ten aanzien van de mens die zegt in Hem te geloven. Vindt Hij het geloof bij u? Bij mij? Jezus heeft gezegd: “Niet een ieder, die tot Mij zegt. Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnen­gaan. maar wie doet de wil mijns Vaders. die in de hemelen is” Matteüs 7 vers 21 (Matt. 07:21).

Duidelijke taal, maar wat doen we ermee? Zéggen te geloven alleen is niet voldoende. Jacobus zegt dat het geloof bewezen wordt uit de werken.

Geloofwaardig zijn

Weet u, als ons geloof niet functio­neert, komen we ook niet geloof­waardig over! En dat behoort toch ons verlangen te zijn! Onze geloofwaardigheid bestaat niet in het belijden van een aantal dog­ma’s of leerstellingen, die op zich voor 100% waar kunnen zijn, maar als ze geen uitwerking in de praktijk hebben, heeft het geen werkelijke waarde in de ogen van God.

Geloof wordt door de daad bewezen Abraham ging de weg die God hem aanwees. Jozua ging de weg, Jezus ging de weg, de apostelen gingen de weg. Eén van hen (Paulus) wees er zelfs op dat er een weg is die nog veel verder omhoog voert. Dat is de weg van de liefde. We kunnen alles menen te bezitten, maar als ons hart er niet bij betrokken is, heeft God er geen behagen in. God is liefde. Hij heeft alles over voor ons. Gods liefde hand is over­weldigend over ons leven. Maar hoe reageren wij erop? Zijn wij ontvangers of gevers? Zijn wij ongelovig of gélovig? Je kunt als gelovige toch een leven van ongeloof hebben. We hebben een vrije wil en dat betekent dat we als gelovige steeds weer opnieuw zelf moeten beslissen.

Beantwoorden wij het geloof dat God in ons heeft, met ons geloof in Hem? En dat geloof in Hem is dus niet los te maken van ons geloof in de medemens die Hem nog niet kent. Die is immers ook, net als wij, God schepping.

Weet u waarom God zoveel van ons houdt, ons zo waardevol vindt? Omdat we Zijn scheppingen zijn, zegt u. Natuurlijk. Maar dan mogen we geen punt zetten. Juist daarom heeft God geloof in ons en is dat geloof uitgestort in onze harten. He leeft, het vibreert in iedere vezel van ons bestaan.

Jezus leeft en wij met Hem! zingen wij. Inderdaad, maar alleen als we Hem als ons grote geloofsvoorbeeld volgen en blijven volgen. En weet u wat zo geweldig is? Dat we dan, zonder het te beseffen, meer en meer de waarde van een actief, functionerend geloof leren kennen en beleven. Dat functioneert als het ware automatisch. Vol geloof zijn betekent geloofwaar­dig overkomen zodat ook bij ande­ren de vonk overslaat en het verlan­gen ontstaat ook dat geloof te willen bezitten!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Over liefde is al zoveel gesproken en geschreven dat ik het haast niet durf om daarover nog wat te zeggen. Maar ik waag het toch maar, want er zitten zoveel aspecten aan dat het de moeite waard is sommige nog eens tot je te laten doordringen. En ‘doordringen’ raakt de kern van je bestaan, het hart van je wezen.

Zelf ben ik altijd opgevoed met de gedachte datje altijd maar moest geven en nog eens geven. Daar werd je dan gelukkig van, immers je naaste ontving. Eerlijk gezegd begon ik me steeds onge­lukkiger te voelen. Dat kwam omdat ik ook steeds meer van mezelf ging eisen. Je wilde liever dat anderen het beter ging dan jezelf. En dan om kracht bid­den om dit slavenbestaan vol te hou­den…

De intentie van goed te doen is mooi, maar kan heel licht omgebogen worden tot de gedachte dat de medemens altijd voorgaat. Met jou ging het toch goed? Ik vrees dat vele goedwillenden zich hierin herkennen. En wanneer daaroverheen de verstikkende deken werd gelegd dat de Heer dat van je verlang­de, eiste, waagde je het niet daartegen te protesteren, dan wasje weerspannig en zo. Genoeg daarover.

Liefde betekent in de eerste plaats een heel sterk verlangen om in iemands nabijheid te zijn, aanwezig te zijn bij een geliefde. Samen genieten in elkaars bijzijn, de stilte, de rust. Wanneer je nu beseft dat dat een kant is van Gods liefde, betekent het dat Hij graag in de nabijheid is van degene die Hij zo lief­heeft. Dat is de mens, dat ben jij! Dat lijkt onvoorstelbaar, nauwelijks te geloven, maar wanneer dat tot je diep­ste zijn doordringt, wanneer je hele leven daarmee doordrenkt raakt, is het ontroerend. God die tot rust is gekomen op de plaats van zijn rust: het hart van de mens die Hem zo liefheeft, een mens die ontvankelijk is voor Zijn diepe gene­genheid; mensen met wie Hij eeuwig wil leven.

Jezus was en is de eerste in wie deze liefde volwassen is geworden. Hij heeft lief met de liefde die Hij van de Vader ervaart. Hij wist zich de geliefde van hem. En wanneer je je dat ten volle bewust bent zul je innerlijk genezen van elke vernieling, van elke verdeeld­heid. Onvoorwaardelijk houdt Hij van je, daar hoefje nooit meer aan te ‘wer­ken’. Al ben je nog zo kapot en nóg zo depressief en verdrietig over jezelf en kijkje naar de scherven en de schijn van je bestaan, iemand raakt je voor­zichtig aan en gaat naast je zitten en vraagt of Hij altijd bij jou mag zijn.

‘Omdat ik jou zo liefheb!’

 

Huwelijk en echtscheiding door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel 8 “U zult niet echtbreken” Exodus 20 vers 14 (Ex. 20:14).

Regel zonder uitzondering?

Het staat er haast als een absoluut gegeven: “U zult niet echtbreken”. Naar is het dat ook: zijn er op deze regel echt geen uitzonderingen mogelijk? Hoe wordt er in de wereld om ons heen doorgaans over gedacht? Eigenlijk precies zoals men daar in grote delen van de christelijke wereld over denkt! Veelal word: het van allerlei kanten ongeveer ais volgt gezegd: Als je als man en vrouw nu eens op elkaar uitgekeken raakt… al gauw na de huwelijkstrekking of wellicht pas na vele jaren, moet je dan toch bij elkaar blijven, het samenzijn gewoon rek­ken dus?

Dat zal stof tot irritaties geven! Als je met iemand koste wat kost moet blijven samenleven (lot het bittere einde toe. terwijl je hoegenaamd niets meer met elkaar gemeen hebt) wordt dat pure ellende, een comple­te ramp voor de echtelieden en mis­schien een nog grotere voor hun nog thuiswonende kinderen. Is dat overeenkomstig de geest van deze tijd. iets typerends voor de 21ste eeuw en voor de laatste decen­nia van de 20ste eeuw? Nou, vergeet dat maar! Ook in Bijbelse tijden wer­den er al huwelijken ontbonden door echtscheiding. God geeft wel te kennen dat Hij de echtscheiding haat Maleachi 2 vers 15 (Mal. 02:15), maar Mozes heeft het in Deuteronomium 24 vers 1 (Deut. 24:01) al over het meegeven van een scheidbrief als een man z’n vrouw weg­zond.

Dat kón in die tijden. Een man kon wel z’n vrouw wegzenden, maar een vrouw haar man niet. Ze kon hoog­stens weglopen. Echter: dan kreeg ze geen scheidbrief, en liep ze de kans een paria te worden, een uitgestote­ne uit de gemeenschap van Israël.

Man en vrouw gelijkwaardig

Mede door de hedendaagse emanci­patie is de positie van de vrouw aanmerkelijk verbeterd. De manier waarop is wellicht niet altijd de onze geweest, maar resultaat heeft het onmiskenbaar gehad. De vrouw hoeft in onze maatschappij niet lan­ger de slavin van de man te wezen. En ook niet z’n sloofje. Maar ook bij de Here God zijn man en vrouw van de aanvang af volkomen gelijk­waardig geweest. Dat een man z’n vrouw weg zou kunnen zenden, heeft onze God bij de schepping niet voor ogen gestaan (andersom net zo min natuurlijk).

Gods bedoeling van stonde aan staat in Genesis 1 vers 27 (Gen. 01:27). We lezen daar: “En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem, man en vrouw schiep Hij hen”.

In het Hebreeuwse taaleigen dient men niet enkel de tussenzin met het voorstuk te verbinden, maar even­goed het sluitstuk. Precies zoals Exodus 20 vers 4 en 5 (Ex. 20:04-05) niet los van elkaar gelezen mogen worden. Anders zouden we uit vers 4 vernemen dat van niets in de hemel en van de aarde enigerlei afbeelding gemaakt zou mogen worden. Zo bezien zouden we zonder pas en rij­bewijs door het leven moeten gaan, want elke pasfoto zou een overtre­ding van het goddelijk gebod vor­men. Door vers 5 begrijpen we dat we geen afbeeldingen mogen creë­ren om die te aanbidden. Zo bedoelt Mozes dat man en vrouw elk voor zich én tezamen naar Gods beeld geschapen werden. Als er dus wel eens wordt beweerd dat Adam Gods beeld zou dragen, is dat maar ten dele waar. Eva comple­teerde wat er aan Adam ontbrak, dat was van de aanvang af in Gods schepping ingebakken. Voor alle duidelijk­heid wil ik hierbij opmerken dat Adam ook alleen wel Gods beelddra­ger was, maar dat gold voor Eva alleen net zo! Wie niet of niet meer getrouwd is, is beslist geen half mens. dat is een gevolgtrekking die men ten onrechte in bepaalde, naar ons idee extreem-christelijke krin­gen maakt. Het is wel zo dat, door­dat God Adam en Eva samenbracht, ze ook samen Gods beeltenis gingen dragen. En het goddelijk principe dat daarin zit, mag niet verbroken worden.

Nooit scheiden?

Jezus zegt volgens Matteüs 19 vers 6 (Matt. 19:06): “Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheidde de mens niet”. Betekent dit dat de hemelse Vader persoonlijk huwelijken pleegt af te sluiten? Zo goed als alle huwelijks­verbintenissen komen tot stand doordat twee mensen voor elkaar kiezen. Alleen van Adam en Eva weten we zeker dat God ze voor elkaar bestemd had. Jezus heeft het in Matteüs 19 dan ook duidelijk over een goddelijk principe, over iets dat in z’n algemeenheid geldt en dat van het begin af aan Gods bedoeling is geweest.

Is het huwelijk dan een eeuwigdurende zaak? Nee, want het geldt alleen voor dit zichtbare bestaan. De natuurlijke dood maakt er onherroe­pelijk een einde aan. Kan een huwelijksrelatie dus niet anders dan door de dood verbroken worden? Toch wel, maar slechts dan als het huwelijksprincipe wordt aan­getast. In Matteüs 19 vers 9 (Matt. 19:09 geeft Jezus aan dat zoiets door het plegen van overspel wordt gedaan. Overspel geeft een reden tot echt­scheiding, want ontrouw haalt een streep door de bij het huwelijk beho­rende trouw. Van de eerste geslachtsgemeenschap zullen man en vrouw elkaar onherroepelijk trouw blijven. Door ontrouw komt er een einde aan het getrouwd zijn, want ontrouw pleegt een streep door de trouw te halen. Het is dan puur een kwestie van genade van de kant van de partner als de relatie toch geconsolideerd wordt. Bij incest met één van de kinderen uit het eigen gezin, zal die genade niet gegeven mogen worden. De partner zal dan de kant van het kind dienen te kie­zen. Anders kiest de onschuldige partner partij voor de overweldiger van het kind. Zo zal het in elk geval door het betrokken kind ervaren worden.

Nóóit op een andere grond?

Zoals gezegd kan een huwelijk alleen maar ontbonden worden als het huwelijksprincipe geweld wordt aangedaan. Dat gebeurt ook bij een gewelddadige benadering van part­ner of kinderen – zeker als dit bij herhaling plaatsvindt. En dan bedoel ik brute handtastelijkheden in de zin van echte mishandelingen. Als er levensbedreigende toestanden ont­staan, die als doorlopende ontrouw ervaren worden, is er geen sprake meer van het door God bedoelde huwelijksprincipe. Ik denk niet dat het redelijk is, ongelimiteerde trouw te verwachten… tot tenslotte door echtelijk geweld de dood scheiding brengt.

Er zijn situaties denkbaar waarin het onverantwoordelijk is de huwelijks­relatie te bestendigen. Iemand kan er bijvoorbeeld na jaren achter komen met een psychopaat getrouwd te zijn. Misschien is de betrokken persoon dat in de loop van de tijd geworden. Wat te denken van een man die meende dat de Heer hem opgedragen had zichzelf van het leven te beroven, teneinde op korte termijn bij Hem in de hemel te komen. Hij zou en passant z’n vrouw, z’n kinderen, z’n moeder, een zus en een oudste van de gemeente met zich meenemen naar boven. Hij heeft daartoe ook serieu­ze pogingen in het werk gesteld. Had de vrouw (nadat twee familiele­den levensgevaarlijk gewond waren geraakt) vast moeten houden aan het principe ’trouw totdat de dood schei­ding brengt’? Dat zou in deze situ­atie luguber geweest zijn! Ik denk niet dat een normaal mens in alle ernst zal kunnen volhouden dat het initiatief tot echtscheiding van deze vrouw, Gods gramschap opgeroepen zou hebben. Haar man was immers degene die de huwelijkstrouw verbroken had. En hij was er nog steeds (on)heilig van overtuigd dat de Heer hem dat geboden had.

Wat te doen?

Christelijk fundamentalisme is star. Dat is niets bijzonders, want élk fundamentalisme is dat. Zo duldt chris­telijk fundamentalisme geen uitzonderingen op Gods regels. Alsof het de Here God om de regeltjes zou gaan! Niet de regels zijn heilig – Gods principes zijn dat. Het godde­lijk principe in het huwelijk is de trouw aan elkaar. Wie de trouw in het getrouwd zijn veronachtzaamt, gaat dan ook tegen een goddelijk principe in.

In de wereld om ons heen gaat men vaak héél gauw tot echtscheiding over. Als je elkaar niet meer zo ziet zitten bijvoorbeeld. Als de liefde weg is en de genegenheid. Of als het de echtelieden om geldelijk gewin te doen is: om allebei een uitkering te kunnen krijgen (ook dat is gebeurd!).

Maar als de liefde weg is, moet je dan maar als twee ijskonijnen verder met elkaar door het leven gaan? Dat zal me een kille bedoening worden! Zo is het zeker niet de bedoeling. Als de liefde is weggeëbd, zal trouw het huwelijk kunnen redden en zal de liefde voor elkaar weer terug kun­nen keren.

Trouwens, hoe lichtvaardig men in de wereld ook met echtscheidingen om pleegt te gaan: toch zal bijna iedereen erkennen dat het iets is dat diep in het leven ingrijpt. Dat is eigenlijk nogal logisch, omdat het immers tegen het scheppingsprinci­pe van de Here God ingaat. Zoiets gebeurt nooit zonder dat het conse­quenties heeft. Een echtscheiding zal dan ook alleen maar kunnen als het écht niet anders kan. In nage­noeg alle gevallen zul je elkaar de zegen van de Heer, heel dit tijdelijke leven lang, mogen doen toekomen. In voor- en tegenspoed, als het mee­zit en als het tegenzit. Zo heeft God het zich gedacht van de aanvang van de schepping af.

De geestelijke realiteit

Het huwelijk is een beeld van Christus en z’n wereldwijde lichaam. Jezus Christus heeft een onherroepelijke, onberouwelijke keuze gemaakt voor een ieder die Hem wil toebehoren. Voor u en mij, voor de meest rechtvaardige onder de kinderen Gods en voor de grootst mogelijke zondaar die een mens zich in de wereld zou kunnen bedenken. Van belang daarbij is niet de ‘staat van dienst’ die iemand meent te hebben in de natuurlijke of de geestelijke wereld, want het gaat slechts om de intentie van het men­selijk hart. Is dat heilbegerig op de Here God en zijn eerste Zoon gericht (en daarmee op het eeuwige plan van de Vader? Dan zal de trouw van onze Meester wegen openen. Ook daarin draagt de Zoon het beeld van zijn liefdevolle Vader vol­komen. Het huwelijk, de verbintenis tussen twee mensen, een man en een vrouw die in liefde voor elkaar geko­zen hebben, wordt nóg mooier en zinvoller als de huwelijkspartners zich het beeld van de Christus en zijn lichaam bewust zijn. En als zij weten dat ze dat in hun relatie gestalte mogen geven. In het lichaam van Christus mogen we ook aan alles en nog wat invul­ling geven. Er is nogal wat in ont­wikkeling… en dat maakt het nu juist zo spannend! Jezus heeft voor ons gekozen en wij voor Hem. Huwelijkspartners hebben ook voor elkaar gekozen en zijn in principe dus net zo onafscheidelijk met elkaar verbonden.

 

 

Duurzame ontwikkeling door Truus van Kaam

Als een lelie tussen de distels…” Hooglied 2 vers 2 (Hoogl. 02:02)

Op de berghellingen bloeien vaak mooie bloemen. Sommige zijn zo verscho­len dat ze niet direct opvallen. Een lelie bijvoorbeeld is een bloem die zelfs bloeit tussen dorens en distels.

We kennen de gelijkenis van Jezus over de lelien des velds. De scnoonheid van deze bloem gaat zelfs de rijkdom van Salomo te boven. De schoonheid van deze lelie is niet belangrijk – hij valt immers ook af- maar de duurzaamheid.

De mens, de kroon van Gods schepping mag leven uit de genade en in Hem groeien en ontwikkelen.

Een duurzaam leven is niet aan tjd gebonden, ze houdt haar waarde en richt zich op alle volheid Gods.

Al zijn de vijanden rondom ons, met Gods kracht kunnen we over hen heer­sen.

Laten we de hand aan de ploeg slaan en uitzien naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid en Zijn vernieuwingskracht in ons laten doorwerken. God zegene ons bij deze duurzame ontwikkeling!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

“Wij houden niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God.

Zo wordt gij met alle kracht bekrach­tigd naar de macht zijner heerlijk­heid tot alle volharding en geduld, en dankt gij met blijdschap de Vader, die u toebereid heeft voor het erfdeel der heidenen in het licht. Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden” aldus Paulus in Kolossenzen 1 vers 9 tot en met 14 (Kol. 01:09-14).

Het kloppend hart van de gemeente

Wat is het kloppend hart van de gemeente? Is het de voorganger? Of de leidinggevende oudsten? De jeugdleiding of zijn het de kinder­werkers? Of wordt het gevormd door de bidstond of de Bijbelkringen? Of andere activiteiten zoals openlucht­meetings, evangelisatiesamenkom­sten of folderverspreiding? Meer en meer zijn we de laatste tijd tot de overtuiging gekomen dat het de zondagmorgensamenkomst is! Waarmee we natuurlijk niets willen afdoen aan iedereen die een aandeel heeft in het gemeentewerk en aan alle activiteiten die er bestaan. Maar de hoofdsamenkomst op de zondag (op een enkele plaats is dat s’ mid­dags of ’s avonds) behoort de centra­le ontmoetingsplaats te zijn waar de gemeenteleden elkaar ontmoeten, waar de Heer kan spreken door mid­del van profetie en prediking, waar de gezamenlijke lof- en belijdenislie­deren worden gezongen. Waar men na het ‘officiële gedeelte’ op onge­dwongen wijze nog enige tijd bij elkaar blijft om met elkaar te praten, onder het genot van een kop koffie of thee, soms overgaand in een geza­menlijke maaltijd. Wij geloven dat wanneer men hier­voor meer oog zou krijgen, andere activiteiten, zoals speciale evangeli­satieavonden om buitenstaanders te bereiken, zouden kunnen verdwij­nen. Iemand die geen weet heeft van het evangelie of alleen maar is opge­groeid op traditionele wijze, zou bij het meemaken van de samenkomst dan tot de conclusie komen: ‘Hé, dit is veel meer dan een gewone kerk­dienst in een gemoderniseerd jasje. Hier is het écht, de liefde en de warmte straalt je tegemoet’. Denk nu niet dat we aan het genera­liseren zijn, want doordat we al vele jaren in allerlei gemeenten komen, ga je natuurlijk de ene samenkomst met de andere vergelijken. En dan merk je de verschillen die er zijn. Om misverstanden te voorkomen: wij hebben geen enkele moeite, welke christen ook niet te kunnen aanvaarden in de gezindheid van Christus. Voor ons is het ‘etiket’ niet het belangrijkste, al heeft het evan­gelie van het Koninkrijk Gods, waar we door Gods genade steeds verder mogen ‘ingroeien’, ons hart natuur­lijk. En dat proberen we niet onder stoelen en banken te steken. Het is het enige evangelie wat zijn waarde zal blijven behouden in de tijd die voor ons ligt. Al het andere gaat ver­dwijnen of is surrogaat. Het zet geen geestelijke zoden aan de dijk.

Geloofsbeleving

Maar terwijl ‘het geloof uit het horen is en het horen door het woord van Christus’, moet het geloof natuurlijk wel belééfd worden! En daar kan primair op de zondag(morgen) samen­komst gestalte aan gegeven worden. Wij zijn ons bewust dat het heel moeilijk is de structuur van het samenkomen als gemeente te veran­deren. Bovendien hebben te plotse­linge veranderingen vaak een negatieve uitwerking. Maar het is raad­zaam af en toe het samenkomen als gemeente eens kritisch onder de loep te nemen! Bijvoorbeeld het zin­gen. Wie alleen maar eenzijdig opwekkingsliederen zingt, meestal uit de bundel ‘Opwekking’, gaat voorbij aan de behoefte die er is om ook liederen te zingen waarin naar voren komt wat het geloof (voor ons) betekent. We vinden het bijvoor­beeld jammer dat de destijds beken­de bundel ‘Breek uit in gejuich’ bij de meeste gemeenten verdwenen is. We schrijven dit niet uit een soort nostalgisch terugverlangen naar een tijd die voorbij is. Integendeel, we zijn realistisch genoeg om te besef­fen dat we de klok niet terug kun­nen draaien. We staan met beide benen in de werkelijkheid van het jaar 2000! Gelukkig zijn er ook gemeenten die zelf een zangbundel samenstellen en actueel houden. Een goede zaak, want dan kun je uit de verschillende bundels liederen kiezen en af en toe aanvullen met nieuwe liederen. Wat de prediking betreft: steeds opnieuw ontdekken we dat in een half uur (of maximaal drie kwartier) heel veel gezegd kan worden! Het zit hem beslist niet in de lengte van de prediking. Dit is geen water in de wijn doen terwille van de woordver­kondiging, maar ook hier dienen we rekening te houden met het feit dat in de tijd waarin we leven alles een andere invulling heeft. We komen niet meer met paard en wagen naar de samenkomst, maar in de auto. Televisie, computer, internet, mobie­le telefoon en talrijke andere dingen maken gewoon dat we anders leven dan vroeger. Dit hoeft, als we leren er op de juiste wijze mee om te gaan, beslist geen schade te berokke­nen aan de beleving van ons geloof. Nee, het komt er juist op aan dat we temidden van dit alles onszelf blij­ven door ons geloof op ‘blijmoedige en vrijmoedige’ wijze te beleven. Zodanig dat we met vreugde naar het hoogtepunt van het gemeentegebeuren gaan: de zondagmorgensa­menkomst, want daar klopt het hart van de gemeente.

Ondervoeding onderschat gevaar

De Nederlandse Vereniging van Diëtisten startte enige tijd geleden een grootscheepse campagne om artsen, patiënten en ouderen bewust te maken van het gevaar van onder­voeding. Uit onderzoek is gebleken dat 25 tot 45 procent van de patiën­ten die in ziekenhuizen worden opgenomen, ondervoed is. Ofschoon je zou verwachten dat een dergelijke gezondheidssituatie, eenmaal in het ziekenhuis, beter wordt blijkt juist dat het percentage ondervoede patiënten tijdens het verblijf alleen maar toeneemt. In verpleeghuizen bleek de situatie al even bedroevend: maar liefst dertig tot veertig procent van de bewoners kampt met ernstig voedseltekort. In verzorgingshuizen lag dat aantal op tien tot vijftien pro­cent.

Opmerkelijk is verder dat ook zo’n tien procent van de mensen die bij een huisarts onder behandeling staan, ondervoed is, evenals meer dan de helft van de cliënten bij thuiszorg.

Toen we deze berichten lazen dach­ten we hoe groot zou het percentage zijn van kinderen Gods die gééstelijk ondervoed zijn? Al in het begin van de christelijke gemeente had men hier mee te maken. Denk aar wat we kunnen lezen in de Hebreeënbrief, als we daar met de waarschuwende woorden worden geconfronteerd dat hoewel ze naar de tijd gerekend, leraars behoorden te zijn, het weer nodig was dat men de ‘eerste beginselen van de uitspra­ken Gods’ zou moeten leren, met als conclusie: “Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zui­geling. Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad” Hebreeën 5 vers 11 tot en met 14 (Heb. 5:11-14).

De Vereniging van Diëtisten wijst op de gevaren van ondervoeding die onder andere kan leiden “tot het ver­lies van spiermassa’s, wat gevolgen heeft voor bijvoorbeeld de werking van de ademhalingsspieren. Iets wat zeer bedreigend is voor mensen met chronische longziekten. Verder kunnen de darmen en het afweersysteem slechter gaan werken ten gevolge van ondervoeding. Hierdoor neemt de kans op infecties toe en wordt de genezing van won­den negatief beïnvloed. Aangetoond is bovendien dat gewichtsverlies bij mensen met chronische hart- of longaandoenin­gen een onafhankelijke risicofactor voor overlijden is. Ook mensen met hoofd en hals kanker zien hun overlevingskansen verminderen bij een slechte voedingstoestand”, aldus het artsenteam.

Bij geestelijke ondervoeding zijn de gevaren uiteraard ook zeer groot. Men staat dan gemakkelijker open voor al het negatieve waarmee het rijk der duisternis ons belaagt. Door een leven van vallen en opstaan blijft de werkelijke overwinning achterwe­ge. Bovendien komt ons ‘getuige van Christus-zijn’ daardoor op een laag pitje te staan of verdwijnt geheel. Laten we ons niet laten injecteren en infecteren door de vijand, maar geestelijk toegroeien naar het volwassen stadium in Christus. Daarvoor is gezonde geestelijke voe­ding nodig. Voeding die zijn basis en groeimogelijkheden vindt in het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten: het evangelie van het Koninkrijk Gods.

Genezing en het placebo-effect

In een artikel over stress en hoe deze te voorkomen in het Elsevier-magazine, werd onze aandacht getrokken door het stukje onder de tussenkop ‘placebo’. Simon Rozendaal, de samensteller van het artikel, schrijft: “een van de sterkste illustraties van de band tussen lichaam en geest is het placebo- effect. Een placebo is een pil waarin geen werkzaam medicijn zit. Een suikerklontje dat, mits toegediend door iemand met een witte jas aan en mits de patiënt erin gelooft, een krachtig medisch effect bewerkstel­ligt.

Naar schatting een derde van de heil­zame werking van elk medicijn komt op het conto van dit placebo- effect. Naarmate een ziekte meer psychosomatisch is, kan het effect nog groter zijn (tot wel driekwart van de geneeskrachtige werking). Het placebo-effect manifesteert zich niet alleen bij pillen en psychothera­pie, maar ook bij chirurgische ingre­pen. Zo verrichte de Amerikaanse chirurg Bruce Moseley in 1994 een experiment in het Houston Veteran Affairs Medical Center, dat in ethisch opzicht dubieus was maar een fascinerende uitkomst had. Moseley opereerde tien patiënten met artritis in hun knieën. Het waren allen ex-militairen, kerels van stavast die niet van soft geleuter hiel­den. Vijf van de tien kregen de standaardbehandeling voor versleten knieën: het gewricht werd afge­schraapt en schoongemaakt. Bij de vijf anderen maakte Moseley de knie open en naaide de wond weer dicht, zonder iets te doen. Het was een keurig dubbelblind experiment: noch de patiënten zelf, noch Moseley wisten wie aan een nepoperatie was onderworpen. Na zes maanden bleek er geen verschil te zijn tussen de patiënten: bij allen was de pijn evenzeer afgenomen”. In het artikel wordt ook het geloof in God genoemd: “Esther Sternberg heeft het in dit verband over ‘The biology of Belief’. Er zijn inmiddels heel wat aanwijzingen dat mensen die vaak ter kerke gaan, minder snel ziek worden, dan wel een betere prognose hebben. Margaret Kemeny van de universiteit van Californië in Los Angeles vond dat het aantal CD4-cellen (maat voor de progressie van aids) bij gelovige seropositieven veel minder snel daalde dan bij niet- gelovigen.

Dit kan volgens Esther Sternberg deels op een placebo-effect berusten. Als gelovigen ziek zijn, vertrouwen ze erop dat God hen zal genezen, en van die gedachte alleen al knappen ze op. Het kan ook te maken hebben met het wegnemen van stress en het verlenen van (schijn)zekerheden ten gevolgen van rustgevende religieuze handelingen”.

Groeiend geloof

Wat kan een werkelijk gelovige (een nieuwe schepping in Christus) van deze dingen leren? In de eerste plaats dat het belangrijk is dat ons geloof een groeiend geloof is. Zonder geestelijke groei ontstaat er geen stabiel, in onze geest veran­kerd, geloofsleven. Dan zijn we met het minste of geringste zuchtje tegenwind al van de kaart. Teveel kinderen Gods beschouwen het vra­gen om voorbede voor genezing (al of niet met handoplegging) in de gemeente nog al, soms onbewust, als een ‘proberen’. Baadt het niet, het zal zeker niet schaden. Dat heeft natuurlijk niets met geloof te maken.

Anderzijds is het belangrijk dat we de wijze hoe de Heer ons wil gene­zen aan Hem overlaten. Dat wil zeg­gen dat de reguliere geneeskunst zeker niet mag worden uitgescha­keld. Dit heeft niets met ongeloof te maken.

Waar wij wèl steeds alert op behoren te zijn, is dat we geen heil gaan zoe­ken bij alternatieve genezers en geneeswijzen. Elke vorm van occul­tisme en esoterische poespas wijzen wij ten sterkste af. Een waarachtig christen wil niets van doen af met alles wat zijn wortels heeft in het rijk der duisternis. Hij is immers verbonden met de levende God, zoals deze zich heeft geopenbaard in Zijn Zoon, Jezus Christus. En wie met Hem verbonden is laat zich op geen enkele wijze een rad voor de ogen draaien. Hij is ook niet teleur­gesteld en raakt niet in paniek als genezing niet direct doorbreekt of soms zelfs helemaal wegblijft.

Gods beloften

Maar de talrijke beloften over licha­melijke genezing, hebben die dan geen waarde? kan men opmerken. Natuurlijk zal elk waarachtig kind van God tijdens zijn of haar leven meerdere malen meemaken hoe waar ze zijn! Maar we leven nu nog in een periode dat het ’tijdelijke’ nog niet vervangen is door het ‘eeuwige’, of zoals Paulus dat onder woorden brengt: “Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag ver­nieuwd. Want de lichte last der ver­drukking van een ogenblik bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand gewicht van heerlijkheid., daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare eeuwig” 2 Korinthe 4 vers 16 tot en met 18 (2 Kor. 04:16-18). Dat betekent dat de ‘waarde’ van de beloften die op het laatste betrekking hebben altijd groter is dan de waar­de van de beloften voor het tijdelijke leven. Wanneer Gods Geest ons hiervoor de ogen geopend heeft, geeft dat rust en stabiliteit aan ons geloofsleven en raken we niet zo gauw meer in verwarring of beheerst door twijfel, als de verho­ring van ons gebed soms anders is dan wij hopen of verwachten. Eén ding blijft echter altijd als een paal boven water staan: God geeft geen stenen voor brood. Daar mogen we te allen tijde zeker van zijn. Hij is een goede God en heeft altijd het beste met Zijn kinderen voor!

Drie of vier revoluties?

“De economische crisis, die aanhield tot halverwege de jaren tachtig, mar­keert het definitieve afscheid van de Industriële Revolutie, een periode waarin het denken en het doen van elkaar werden gescheiden. Een Einstein aan de top en robots die uit­voerden wat hij had bedacht”. Dit zegt Wouter Huibregtsen, die al meer dan dertig jaar verbonden is aan het organisatieadviesbureau McKinsey Nederland, in een inter­view met Gert Hage van HP/De Tijd. Hij vervolgt: “Zo halverwege de jaren tachtig begon de Informatie Revolutie. Die bracht ons naar het niveau dat je andere mensen laat denken. Het is een zoektocht naar informatie en kennis in de breedste zin des woords. Van deze revolutie, die enorme consequenties heeft, is het hoogtepunt nog niet bereikt. Dwars daardoorheen loopt nu een derde revolutie, de Emotionele. De mens op zoek naar zichzelf. Voor organisaties betekent het dat je men­sen laat denken en laat doen alsof het hun eigen organisatie is. Alles draait nu om emotie – van markten, van werknemers en van consumen­ten. Soms is die totaal irreëel. Kijk naar World Online, waarvan nie­mand met zekerheid kan zeggen of dit een goudmijn is of de grootste zeepbel ooit. Toch wil iedereen een aandeel”.

Verder merkt Huibregtsen op dat “de Emotionele Revolutie ervoor zorgt dat niet langer de producent, maar de consument de drijvende kracht achter de economische struc­tuur is. Dat maakt de toekomst onvoorspelbaar en chaotisch – wat wil de consument, wat kiest hij? Voor het management betekent dat het maken van een keuze uit funda­mentele onzekerheden. De chaos­theorie is daarbij zeer bruikbaar, zoals ook de gedachte dat complexi­teit alleen met complexiteit bestre­den kan worden”.

Geloofsrevolutie

De opmerkingen van Huibregtsen maken ons nog eens weer bewust in welke tijd we leven. Woorden als ‘onvoorspelbaar, chaotisch en onze­kerheid’ confronteren ons met het feit dat, terwijl we leven in een tijd van grote welvaart, niemand kan voorspellen of en hoe lang dit nog doorgaat. De samenleving wordt steeds kwetsbaarder en afhankelijk van alles wat de moderne technolo­gie aanreikt. Wat is het dan heerlijk om christen te zijn, want als waar­achtige gelovige bestaat er geen angst voor de toekomst. We zijn wat dat betreft voor ‘eeuwig veiligge­steld’. Dat wil niet zeggen dat ons moeilijkheden bespaard zullen blij­ven. Paulus spreekt niet voor niets over het feit dat de laatste tijden zware tijden zullen zijn en hij somt dan een groot aantal negatieve eigenschappen op waarmee de mens zonder Christus behept zal zijn. Maar daarom behoren we ons ook bewust te zijn dat we als christenen een geweldige taak hebben. Wij zijn de ‘lichtende sterren’ die, als volge­lingen van Christus, een voorbeeld- functie mogen vervullen. Wij weten dat we. temidden van alle revoluties waarmee de mensheid te maken heeft, betrokken zijn bij de ‘geloofs­revolutie’, die heel wat meer impact heeft dan de drie revoluties die Huibregtsen beschrijft. Door het geloof zijn en blijven we verbonden met de levende God en kunnen we functioneren als levende getuigen van Zijn Koninkrijk.

Hoe gaan wij om met onze tijd?

In vrijwel alle bladen, en ook in allerlei programma’s op radio en televisie, wordt de laatste jaren veel aandacht besteed aan het efficiënt en daardoor anders omgaan met onze tijd. In ons vorig nummer hebben we er onder de kop ‘Onze kostbare tijd’ aandacht aan geschonken. Als aanvulling deze keer nog iets uit een artikel wat we aantroffen in het blad Lijfstijl. Saskia Nicolai had daartoe ‘en gesprek met Mat Teeuwen, die als deskundige trainingen en thema-avonden geeft rond het thema time- management en werkdruk ook ten aanzien van het gezinsleven. Onder de kop ‘Tijd besparen is op tijd keuzes maken’ geeft deze onder andere de volgende tips:

1.Een stabiel huishouden levert veel tijdwinst op!

2.Zeg ‘nee’.

3.Combineer efficiënt het privé- en het zakelijk leven.

4.Pas uw levensstijl en -tempo aan bij uw huidige (gezins) situatie.

5.Probeer niet te veel te hechten aan materie.

Teeuwen merkt op: “Veel jonge mensen kopen een huis van zes a zeven ton, omdat ze goed verdienen. Als er dan kinderen komen, zie je vaak dat de vrouw het niet meer redt. Toch willen ze geen afstand doen van hun huis, vakanties en dure auto, Een dergelijke ‘verslaving’ aan materie is op termijn slopend”. Teeuwen benadrukt keer op keer: “U bepaalt zelf wat er gebeurt. Denk na over wat u zinvol vindt, u bent smid van uw eigen geluk”. Heeft Teeuwen, die als zelfstandig adviseur werkt, niet erg makkelijk praten? vraagt Saskia Nicolai zich af, waarbij ze verder opmerkt: Sommige mensen zitten nu eenmaal vast aan een bepaalde werkomgeving. Dan valt er niet altijd te kiezen.

Houvast en zingeving

“Je bepaalt uiteindelijk zelf hoe druk je het hebt”, is Teeuwens overtui­ging. “Want het is jouw kijk op het leven die bepalend is. Waar veel mensen éigenlijk onder gebukt gaan, is een gemis aan houvast, aan zingeving. Ze denken: waar ben ik mee bezig, is dit het nu? Maar ook daar kun je aan werken”. Zelf vindt Teeuwen het belangrijk om in ieder geval elke dag tenminste een kwar­tier iets inspirerends te lezen. “Elke dag. Dat is 365 keer per jaar een kwartier inspiratie. Na een jaar heeft u een heel andere instelling”. Als je dit als christen leest ben je ongetwijfeld ontzettend dankbaar dat je mag weten wat het houvast en de werkelijke zin van het leven is. Ons geloof in Christus en de dage­lijkse beleving daarvan! Dan gaan we als het goed is op effectieve wijze om met onze tijd en uiteraard ook met onze materiële mogelijkheden.

En wat het opdoen van ‘inspiratie’ betreft. Het begrip ‘stille tijd’ is bij velen een vanzelfsprekendheid. Lees in dit verband ook wat Wim te Dorsthorst elders in dit nummer schrijft over ‘Het gebed in de mor­gen’.

 

Korte gedachten

Gods Geest

Wat een heerlijke gedachte is het te beseffen dat God ons zijn Geest heeft gegeven. Daardoor is de ‘verbinding’ met Hem hecht, vol zeker­heid en leven. Zijn Geest is de levensadem in ons bestaan en inspireert ons de talenten en bekwaamheden die in ons zijn tot ontwikkeling te brengen. Zo ontstaat een vruchtbaar leven in dienst van Gods Koninkrijk. Een leven waarover God en wijzelf ons verblijden.

Geen tegenstelling

Eén van de pijlen die de duivel gebruikt om verwar­ring en misverstand te veroorzaken is de gedachte dat de bijbelschrijvers op verschillende punten elkaar tegenspreken. Moderne theologen laten geen gelegenheid onbenut om dit stokpaardje van stal te halen om hun redene­ringen kracht bij te zetten. Waarachtige gelovigen laten zich echter geen rad voor de ogen draaien. Zij weten dat de ogenschijnlijke tegenstellingen alleen maar verrijkend werken. Het gaat immers om het gééstelijk verstaan van de inhoud van de Bijbel. En de vanuit verschillende invalshoeken belichte geloofsopvattingen van de schrijvers maakt juist datgene wat zij schrijven zo kostbaar en waardevol voor de eigen geloofsbeleving.

Eigenliefde en naastenliefde

Wanneer iemand met zichzelf bezig is wordt dit door sommige christenen als egoïsme bezien. ‘Je moet eerst aan de ander denken en dan pas aan jezelf’, klinkt het dan heel vroom. Wat dat betreft was Jezus, ons grote Voorbeeld, heel wat realistischer! Hij stond mid­den in het gewone leven en toen Hij aangaf hoe wij onze medemens beho­ren lief te hebben stelde Hij de liefde voor onszelf daarbij ten voorbeeld. Eigenliefde is dus niet verkeerd maar behoort een vanzelfsprekendheid te zijn in ieders leven. Want alleen dan kan onze liefde tot de naaste ook echt zijn en functioneren. (Gert-Jan Doornink)

 

Het verhaal achter de letters door Ada Karst

 

Zien en spreken zijn functies van het lichaam. Dat geldt ook voor de Gemeente die ‘het Lichaam van Christus’ is. Aan dat Lichaam zijn geestelijke functies gegeven. Het zien is nodig om dat Lichaam te kunnen onderscheiden; het spreken is nodig om verstandige taal te uiten over wat gezien wordt. Als het geloofsoog en de geloofstaal is hersteld, is het genézen. Volgens de grootse bedoeling van God kan het Lichaam weer functioneren. Jezus heeft veel genezingen verricht. Als een eerste berichtgeving staan de verhalen daarover opgetekend. Maar er staat méér dan er staat. In die eerste berichtgeving huist nog een twééde berichtgeving. Achter het eerste verhaal zit nog een tweede verhaal. Als een geheimenis zit het veilig verborgen achter de letters van het eerste verhaal.

Niet meer op slot

Om dat diepere verhaal te kunnen zien, heeft Jezus Zijn Geest gegeven. De ogen van het verstand zijn daar­door geopend om net even anders naar het opgeschreven verhaal te kij­ken. Het eerste verhaal zit nu niet meer op slot!

Als we oog hebben voor het eerste verhaal, spreken we de taal van het eerste verhaal. Het tweede verhaal ziende, spreken we taal daarvan! Zien en spreken zijn twee onmisba­re functies voor het Lichaam, de Gemeente van Christus. Met deze herstelde functies is de Gemeente op haar plaats gebracht. Op haar plaats? Op Zijn plaats, dat is op Zijn niveau. Dat betekent dat Hij de gemeente op de hoogte stelt. En als je op de hoogte gebracht bent praat je anders over een zaak dan je daarvoor deed.

In Matteüs 12 vers 22 (Matt. 12:22) lezen wij dat Jezus een bezetene geneest die “blind en stom was. Hij genas hem, zodat de stomme zag en sprak”. We gaan van hieruit meteen naar het verhaal erachter. Hoe zien we Jezus? Hoe bezien we Zijn genezingen? Haalbaar voor nu door het letterlijk na te doen? Haalbaar voor later door het letterlijk uit te stellen? Door lettergebruik kun je een beetje verstrengeld raken in het een en ander. Wat is het dan goed om bijtijds uit de verstrenge­ling gehaald te worden. Jezus heeft Zijn Gewest gegeven opdat we gééstelijk zouden zien en niet ziende blind zouden zijn voor het verhaal erachter. Dan komt er geloofskennis tevoorschijn, haalbaar voor ieder. En daarmee bekleedt de Gemeente zich, als met een brui­loftskleed. Dan zijn we niet met stomheid geslagen Matteüs 22 vers 12 (Matt. 22:12). Met verstand kunnen we met Hem en over Hem nadenken en spreken. Wat een rijkdom om te weten wat de Bijbel ‘verstand’ noemt: “Wie roe­men wil, roeme hierin, dat hij ver­stand heeft en Mij kent, dat Ik de Here ben, die goedertierenheid, recht en gerechtigheid op aarde doe” Jeremia 9 vers 24 (Jer. 9:24). Als uitvoerder van Gods grootse bedoeling is Jezus Christus als Zaad in de aarde (dit is de goede grond van ons hart) gevallen. Hij doet ons de Vader kennen in een groots gees­telijk verstaan. Daardoor is, na het aanvankelijk zien en spreken, de tijd van het volwassen zien en spreken gekomen. Een groots herstel voor het Lichaam van Christus! De Gemeente mag de volle oogst genie­ten van wat geschreven staat: “Het koren van de jongelingen, en de most zal de jonkvrouwen sprekende maken” Zacharia 8 vers 17b Statenvertaling (Zach. 8:17b)!

Het koren

De oogst is binnen! Het Woord is door de Geest gerijpt en tot volheid gebracht. De volle betekenis van het Woord van God kan als Brood wor­den gegeten. Jezus Christus, het dagelijks Brood! Het onderwijs van Jezus is de goede grond van Woord én Geest. Het is een goede inbed­ding voor het geloofsleven. Daar kan het geloofsleven tot wasdom komen. “De in goede grond gezaaide is hij die het woord hoort en (geestelijk) verstaat, die dan ook vrucht draagt en oplevert, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig” Matteüs 13 vers 23 (Matt. 13:23).

In grote volharding heeft Jezus -de Eersteling- Zijn Gemeente geoogst. Door Hem heeft God ons ‘gebaard’ om óók ‘eerstelingen’ te zijn Jakobus 1 vers 18 (Jak. 1:18). In dezelfde volharding levend als hun Heer, zullen de gelovigen van nu de volle geloofsopbrengst aan de volgende generatie (jongelin­gen en jonkvrouwen) kunnen over­dragen. Zo zal er telkens een genera­tie ‘eerstelingen’ zijn die gaat eten van Jezus Johannes 6 vers 48 tot en met 51 (Joh. 06:48-51) en gaat drin­ken van Gods Geest. In eenheid van denken met de Vader en de Zoon kan het rijpingsproces voortgaan tot honderdvoudige vrucht. Zo wordt en is God alles en in allen, Wat een rijp­heid, wat een mondigheid, wat een volwassenheid in zien en spreken! De eerste die van dit alles geniet is de hemelse Landman zelf! Met geduld heeft Hij de opbrengst ver­wacht. Hij heeft gewacht op de tijd dat de grond van ons geloofshart rijp was om daarin na de vroege, de late regen te ontvangen Jakobus 5 vers 7 (Jak. 05:07). De vroege regen van Zijn spreken vanuit het verhaal zoals het er staat, heeft ons gehoorzaamheid, geloof en geduld geleerd.

Door de doop in heilige Geest heeft de late regen van Jezus’ spreken Zijn komst vanuit het verhaal achter de letters, ons geloofsleven zeer ver­diept en tot geestelijke rijpheid gebracht Johannes 16 vers 12 tot en met 15; 1 Korinthe 2 vers 10 tot en met 16 (Joh. 16:12-15 en 1 Kor. 02:10-16). Telkens weer verwachten wij op deze manier Zijn komst bij het lezen van de Bijbel. Zijn komst: een uitgestelde heerlijk­heid voor later?

Zijn komst: de geestelijke werkelijk­heid van nu, door de genezing van het zien en het spreken!

De most

Weer een oogst! Nu, met een ander beeld, de vrucht van de wijnstok, de ware Wijnstok! Het verhaal zoals het er staat kan vergeleken worden met ‘water’. Het verhaal achter de letters kan dan vergeleken worden met ‘wijn’.

Hoe heerlijk heeft Jezus water veran­derd in wijn! Zoals we vreugdevol en leerzaam kunnen lezen vanwege de veranderde betekenissen van de ver­halen Johannes 7 vers 37 tot en met 39 (Joh. 7:37-39) Maar trouw moet blijken. Zal de Gemeente trouw zijn in het blijven in het onderwijs van de ware Wijnstok? De profeten van het Oude Verbond spraken hun waarschuwin­gen hierover uit tot hun tijdgenoten. Door het geestelijk verstaan voor ons nu, kunnen we er iets mee. We nemen zo’n waarschuwing en kijken wat de les ervan is. “Ontucht, wijn en most nemen het verstand weg” lezen we in Hosea 4 vers 11 (Hos. 04:11). Het woord ‘ontucht’ vertalen we met ‘geestelijke ontrouw’. Al is het volk Gods “geplant als een edele druif, als een volkomen zuiver zaad, hoe zijt gij Mij veranderd in wilde ranken van een vreemde wingerd” Jeremia 2 vers 21 en 22 (Jer. 02:21-22).

Het geestelijk zien kan bedwelmd raken. De geloofsbeleving vanuit de letters kunnen je zelfs ‘uit je dak’ doen gaan! Wélke wijn heeft vrolijk gemaakt? Let op de taal die over­blijft. Volwassen, mondige, stabiele geloofstaal? Kinderlijke ‘brabbeltaal’? Waar is “het verstand dat God kent”? Weer “blind en stom”? We nemen de lessen uit de geschie­denis van Gods volk ter harte. Des te meer kan de Gemeente zich volop bewegen in Hem die, als Hoofd van Zijn Lichaam, in alles voorziet.

“… sprekende maken”!

De geloofstaal die de Gemeente heeft leren spreken is niet een taal ‘van de vlakte’, maar ‘van de hoogte’! In Babel Genesis 11 vers 1 tot en met 9 (Gen. 11:01-09) had men een ‘vlakte’ gevonden om samen te bou­wen. Daar klonk het: “Laat óns…” Al was er veel eenheid in taal en spraak, het liep uit op verwarring. De hemel bleef op slot. Het liep niet uit op geloofs-ontwikkeling. Eenheid in taal en spraak is dus geen garan­tie voor succes.

Jezus daarentegen heeft, in eenheid met Zijn Vader, de hemel van het inzicht geopend door Zijn Geest te geven die alle letters verlicht. Dan valt het licht op Zijn verhaal achter de letters! Gelovig lezende, horen we de taal van dat verhaal. Met verba­zing ondergaat de Gemeente de ver­vulling van wat staat in Psalm 86 vers 6 (Ps. 081:006): “Ik hoor een taal die ik niet kende”. De onmondigheid is voorbij! Ieder kan de taal van zijn eigen geloofsontwikkeling spreken zoals Jezus dat door Zijn Geest laat zien (Handelingen 2).

Dat is de genezing achter het genezingsverhaal. Vanuit die genezing spreken we om elkaar op te bouwen. Want: “Zoals men ijzer met ijzer scherpt, zo scherpt de ene mens de ander” Spreuken 27 vers 17 (Spr. 27:17).

 

Het woord des kruises door Wim te Dorsthorst

De apostel Paulus had ontdekt, en hij schrijft dat ook aan de Korinthiërs, dat het kruis het hart is van de ver­kondiging. In 1 Korinthe 2 vers 2 (1 Kor. 02:02) schrijft hij het met deze woorden: “Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd”.

In 1 Korinthe 1 vers 18 (1 Kor. 01:18) had hij al geschreven: “Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods”.

Wat bedoelt de apostel met de uit­drukking ‘het woord des kruises’? Ik geloof dat hij hiermee bedoelt, de pre­diking van alles wat het kruis betreft en teweeg heeft gebracht. Voor wie dat gelooft is ‘het woord des kruises’ een bron van genade, vreugde en een kracht Gods.

Aanstoot en dwaasheid

Maar hij ontdekte ook hoe juist het kruis weerstand en verzet opriep en een struikelblok bleek te zijn om Jezus als Redder en Verlosser te aan­vaarden. Voor de Joden is het een aanstoot en voor de heidenen een dwaasheid, schrijft hij

1 Korinthe 1 vers 22 en 23 (1 Kor. 01:22-23)-

De Joden konden niet accepteren dat een van God gevloekte, die tot de kruisdood veroordeeld was, hun ver­losser zou kunnen zijn. Ze weiger­den dat te erkennen en de meesten doen dat tot op de huidige dag. Voor de heidenen is het kruis een dwaasheid, schrijft Paulus. Dat was toen zo en dat is vandaag voor velen nog precies hetzelfde. Dat botst met de wijsheid van de wereld. Hoe kan een veroordeelde misdadiger nou verlossing brengen? Onzin, wees toch wijzer!

Ja, en zo heeft de duivel dat van het begin af aangewakkerd om het kruis tot een holle, inhoudsloze klank te maken.

Niet alleen bij onbekeerde mensen, maar ook bij heel wat christenen roept het kruis tegenwoordig wel vragen op. En dat niet in de laatste plaats door alles wat er de laatste jaren gesproken, geschreven en gepubliceerd is over Jezus Christus, wat heel wat verwarring teweeg heeft gebracht.

De vraag komt dan naar voren: Is er wel eens een kruis geweest? En zo ja, wie is er dan aan het kruis gestor­ven? En als het niet Gods eigen Zoon was, wat heeft het dan voor betekenis?

Maar ook vragen als: Kan God de zonde niet gewoon vergeven, zonder die verschrikkelijke kruisdood van Zijn Zoon? Wat heeft dat nou met v vergeven te maken? En alsof dat dan nog niet genoeg is, ook nog die wrede, afschuwelijke geseling van de Romeinen! Waarom toch? Zo erg zijn die paar zonden van mij toch niet, zegt men dan? Is God dan zo’n wrede onbarmhartige God, die in Zijn toorn genoegdoening eist en bloed wil zien?

Het komt best voor dat mensen heel eerlijk met deze vragen worste­len, en dan hoor je wel eens zeggen: Zo’n God hoef ik niet! Een God die Zijn eigen Zoon de dood injaagt? Nee hoor, dat kan niet! Zo’n God is niet enkel goed! En dat klinkt natuurlijk nog heel gewichtig ook. Ik las in een artikel van een evange­list dat er zo bij zo maar weinig zon­debesef meer is en dat het steeds moeilijker geaccepteerd wordt dat een ander heeft moeten sterven voor jouw fouten. Dat past niet meer in de cultuur van de postmoderne mens. “Als ik iets fout heb gedaan dan knap ik dat zelf wel op”! Daarnaast heeft de duivel ook eeu­wen lang mensen geïnspireerd te leren en te geloven, juist ook in ker­ken, dat de kruisdood van Jezus een genoegdoening was aan God. Dat daardoor Zijn brandende toorn gestild moest worden zodat Hij de nietswaardige mens dan toch maar jou vergeven. Al dit soort gedachten versluieren de oneindige liefde en goedheid van God en maken het kruis krachteloos. Juist in het hele verlossingsgebeuren schittert de lief­de en de goedheid van God en van Zijn Zoon Jezus op z’n hoogst.

Is vergeven niet voldoende?

Blijft toch de eerlijke vraag van som­migen: “waarom vergeeft God niet gewoon alles, en klaar is het?” Het behoort immers bij Zijn Naam, bij Zijn wezen dus. Dat lezen we in Exodus 34 vers 6 en 7 (Ex. 34:06-07), waar Mozes vraagt Gods heerlijkheid te zien: “De Here ging aan Mozes voorbij en riep Zijn Naam: Here, Here, God, barm­hartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft…” Dat is dus geen probleem voor God! Hij vergeeft “gaarne” lezen we elders. Maar, met vergeving alleen is de zaak niet opgelost in de schep­ping. Er staat een overvloed aan tekstmateriaal in de Bijbel, waaruit blijkt dat zonden rechtmatige vergel­ding moeten ontvangen, anders zou het als ongerechtigheid in Gods schepping blijven voortwoekeren. Zo ook het bloed dat van de aardbodem roept tot God, van alle mensen die vermoord zijn Genesis 4 vers 10 (Gen. 04:10). Verder lezen we dat zonden uitgewist moe­ten worden. Dat er reiniging moet plaatsvinden en dat dit niet zonder bloedstorting kan geschieden. Dat wil zeggen dat er leven voor gegeven moet worden. Zondigen, het overtre­den van Gods inzettingen en verordeningen, heeft verstrekkende gevol­gen.

In de geestelijke dood

Het duidelijkste voorbeeld is wat de zonde van Adam en Eva teweeg heeft gebracht. Vergaf God dat dan niet? Ja zeker wel, want Hij zoekt ze gelijk weer op in de Hof! Maar God kon de gevolgen niet ongedaan maken. Vanaf dat moment ging er verderf intreden; de wet van zonde en dood ging in werking Romeinen 8 vers 2 (Rom. 08:02), zoals God had gezegd Genesis 2 vers 15 tot en met 17 (Gen. 02:15-17). De mens kwam als direct gevolg in de geestelijke dood, afgesneden van God de levensbron, wat uiteindelijk de lichamelijke dood tengevolge heeft. “Door de overtreding van die ene, is de dood als koning gaan heersen”, onderwijst Paulus in Romeinen 5 vers 17a (Rom. 05:17a).

Door de overtreding van Adam gaf hij zijn koningschap over aan de duivel, die toen de overste van deze wereld geworden is. God zegt tot Adam: “Omdat gij van de boom gegeten heb, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft, en doornen en distels zal hij u voortbrengen” Genesis 3 vers 17 (Gen. 03:17). Om die ene overtreding? Ja, zegt God! Hij is niet iemand die tot waarheid of werkelijkheid maakt zoals het gelopen is, maar Hij han­delt vanuit Zijn eeuwig onverander­lijk wezen en naar Zijn onverander­lijke raad.

Ja maar, het was toch de duivel daar bij de boom?

Wat we hier helder vast moeten stel­len is: De duivel is wel de smerige verleider Genesis 3 vers 1 tot en met 7 (Gen. 03:01-07) en de dief, maar de méns is het die overtreedt en zondigt en wordt door God aan­sprakelijk gesteld, want hij staat in de scheppingsorde boven de enge­len!

Mens en schepping zijn onder de vloek gekomen en dat kan nooit door vergeving alleen hersteld wor­den. Er is maar één oplossing: de hele schepping moet sterven om onder de vloek uit te komen! Alle zonden voeren naar de dood en de mens kan zich daar zelf niet van verlossen. Als een proclamatie heeft de psalmist dit woord van God opge­schreven in Psalm 49 vers 2 en 3; Psalm 48 vers 8 tot en met 10 (Ps. 049:002-003 en Ps. 049:008-010): “Hoort dit, alle gij volken, neemt ter ore, alle bewoners der wereld, zowel geringen als aanzienlijken, rijken en armen tezamen. Niemand kan ooit een broeder loskopen, noch Gode zijn losprijs betalen, te hoog immers is de prijs voor hun leven, en voor altoos ontoereikend dat hij voor immer zou voortleven, de groeve niet zou zien”.

Klaagliederen 2 vers 13c (Klaagl. 02:13c) zegt: “Want groot als de zee is uw breuk; wie kan u genezing brengen”?

Zonden brengen schade toe

Zonden beschadigen en vervuilen niet alleen de mens zelf, maar bren­gen ook schade toe aan de goede schepping van God, zie Jesaja 24 vers 3 tot en met 6; Jesaja 24 vers 19 en 20 (Jes. 24:03-06 en Jes. 24:19-20). Daar komt nog bij dat bijna altijd de medemens ook scha­de wordt toegebracht. Het is wel goed daar eens bij stil te staan, en te bedenken dat alle mensen van God zijn. De zondaar staat dus schuldig voor God, zijn Schepper. Er is wel geleerd dat de mens schul­dig staat bij de duivel. Dat is een grote misleiding van de duivel zelf. Door te zondigen kom je niet in de ‘schuld’ te staan bij de duivel, maar kom je onder zijn ‘macht’ en sta je schuldig voor God. Dat is, denk ik, nogal een verschil. De mens heeft niet de goede en rechtvaardige veror­deningen van de duivel overtreden, maar van God! En God is nog altijd de enige wetgever en rechter in de schepping, zegt Jacobus. Bovendien is de duivel de dief, de leugenaar, de moordenaar, de slachter en de ver­delger. En wat heel belangrijk is: oorspronkelijk was de duivel een engel die bij de dienende geesten hoorde om de mens te dienen Hebreeën 1 vers 14 (Heb. 01:14). Hij kan dus onmoge­lijk, door zijn val notabene, eigen­dommen hebben in de schepping van God. Er hoeft dus echt niets geofferd of betaald te worden aan de duivel, zoals wel eens verondersteld wordt. Gelukkig heeft de schrijver van de Hebreeënbrief het heel dui­delijk opgetekend in Hebreeën 9 vers 14 (Heb. 09:14): “Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeu­wige Geest Zichzelf als een smette­loos offer aan God gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te die­nen”? Het is een zaak van Jezus Christus, de heilige Geest en van God. De duivel staat hier helemaal buiten! Niets geen transactie of ruil­handel met de grootste leugenaar en moordenaar die er bestaat. Zo is God niet!

God is een jaloers God

De zonden en de ongerechtigheden hebben verschrikkelijke gevolgen. Niet alleen voor jezelf, maar ook voor je nageslacht, je familie, je volk, je land en de schepping. God is een jaloers God en Hij begeert de geest van de mens met jaloersheid. Ook de geest van de kin­deren.

Als God dan zegt in Deuteronomium 5 vers 9 (Deut. 05:09): “Gij zult u voor de afgoden niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een na-ijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde geslacht”, dan moeten we dat wel leren verstaan. Anders zou de indruk gewekt kunnen wor­den dat God Zijn gram dan maar haalt en Zich wreekt op de onschul­dige kinderen, om zo Zelf genoeg­doening te verkrijgen. Maar zo is God niet! “Hij heeft geen enkel behagen in de dood van de men­sen”.

God laat met dergelijke woorden zien, wat voor afschuwelijke gevol­gen zonden hebben voor het nage­slacht. En dan vooral zonden op het occulte vlak, zaken die met afgoderij te maken hebben, onreinheid en huwelijkse ontrouw, enz. Ouders beschadigen niet alleen zichzelf en maken zich tot gebondenen van boze geesten, maar ook de kinderen beschadigt men en levert ze over in de macht van boze geesten. In zo’n leven is dan een sterke macht bin­nengekomen die alle vermogens van die mens onder zijn beheer houdt. Zo’n mens is dan een slaaf van die boze geest, leert Jezus ons in Matteüs 12 vers 28 en 29 (Matt. 12:28-29). Ieder mensenkindje wordt vanaf de zondeval geboren in het gebied waar de duivel de overste is en waar de dood als koning heerst. Dit kleine mensje heeft zelf nog niet gezon­digd en is ook niet schuldig aan de zonden van de ouders en de voorge­slachten Deuteronomium 24 vers 16 en Ezechiël 18 vers 20 (Deut. 24:16 en Ez. 18:20), maar het ondervindt wel de nadelen en draagt de gevolgen, en maar al te vaak de gebondenheden door de zonden van de voorgeslachten in zich. Vele Bijbelse voorbeelden zijn hier van te noemen o.a. Deuteronomium 5 vers 9 en Jeremia 16 vers 10 tot en met 13 en Klaagliederen 5 vers 7 (Deut. 5:9 en Jer. 16:10-13 en Klaagl. 5:7). En dit zien we om ons heen hand over hand toenemen in een wereld die steeds duisterder en meer en meer gebon­den wordt. Het hele wezen van God komt in opstand als Hij dit ziet. want alle zielen zijn van Hem en Hij houdt intens veel van de mensen. Hij begeert ze met jaloersheid! In Hosea 11 vers 8 (Hos. 11:08) staat van God als hij de zonde en de verdorvenheid ziet: “Mijn hart keert zich om in Mij. ten volle wordt mijn erbarming opge­wekt”. Dat is het ware gezicht van God! Dan kijk je echt in Zijn hart!

Zie, het Lam Gods

Er staat zo mooi in Spreuken 16 vers 6a (Spr. 16:06a): “Door liefde en trouw wordt de ongerechtigheid verzoend”. En de satan staat machteloos als God op deze wijze Zijn recht doet aan de mens.

Wij kennen het beeld uit het Oude Verbond, dat de mens die gezondigd had, met een offerdier naar de tem­pel ging. Hij legde zijn handen op de kop van het dier en beleed daarbij zijn zonden. Op dat moment gingen de zonden over op het dier wat geslacht en geofferd werd en de mens kon weer vrijuit zijn weg ver­volgen. “Het offerdier nam de plaats in van de mens.

Zo is God zelf in de volheid des tijds, met Zijn eigen Lam gekomen en heeft de verantwoordelijkheid van alle schuld en ongerechtigheid van de mensheid afgenomen en dit op Zijn Lam, op Zijn eigen Zoon gelegd. Door deze over te geven ter slachting verlost God zelf de wereld van alle ongerechtigheid. En dan schrijft Paulus die bekende woor­den: “Jezus die geen zonde gekend heeft, heeft God voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods In Hem” 2 Korinthe 5 vers 21 (2 Kor. 05:21).

Zie hier het bewijs van Gods liefde voor u en mij en voor alle mensen! God gaat recht doen in Zijn goede schepping door het bloed van het kruis.

Hij gaat de gehele schepping weer met Zichzelf verzoenen in Zijn Zoon Jezus Christus Kolossenzen 1 vers 20 (Kol. 01:20). Dit verschrikkelijke oordeel komt als een diepe duisternis, met het kli­maat van de dood, over Jezus als Hij in Gethsemané binnengaat. Hij weet dat Hij het nu helemaal alleen moet doen. God had Hem losgelaten, overgegeven in de macht van heide­nen en zondaars. Hij is nu in het gebied waar de satan heerschappij oefent, zonder enige bescherming. De ure van de macht der duisternis was aangebroken. Hij werd dodelijk beangst, schrijft Lucas, en Zijn zweet werd als bloeddruppels, die op de aarde vielen Lucas 22 vers 44 (Luc. 22:44). Jezus kent de Schriften en Hij kent alle oordelen die over de zonden staan opgetekend. De Heer weet dat al die oordelen letterlijk aan Hem vervuld zullen gaan worden. De Heer kende Deuteronomium 28 waar de vloek op de zonde beschre­ven staat en Hij weet: “Ik ga nu de mensheid vrijkopen van de vloek van de wet door nu Zelf voor een ieder een vloek te worden” Galaten 3 vers 13 (Gal. 03:13).

Het is goed daar eens bij stil te staan en te overdenken hoe diep dat gaat en wat een liefde van de Vader en de Zoon daar aan ten grondslag ligt.

Ik wil het nogmaals benadrukken: God heeft geen transactie met de duivel gesloten in de zin van: “jij krijgt Mijn Zoon in ruil voor alle mensen”. De duivel zou dan een aandeel hebben gehad in onze ver­lossing! God zou dan trouwens afda­len naar het niveau van de duivel om dan vervolgens contractbreuk te plegen door Jezus Christus uit de doden op te wekken. Absoluut onmogelijk; dit mogen we een heilig God niet toedichten. “Door liefde (voor mens en schep­ping) en trouw (aan Zichzelf en de schepping) wordt de ongerechtig­heid verzoend”.

De Heer Jezus heeft de mensheid vrijgekocht van de vloek der wet, door zelf voor een ieder een vloek te worden Galaten 3 vers 13 (Gal. 3:13).

 

 

Het gebed in de morgen door Wim te Dorsthorst

 

Hoe bepalend kan het zijn hoe iemand de dag begint. Je kunt opstaan en nog de moeheid van de vorige dag voelen. Misschien slecht geslapen of last van een ochtend­humeur. Misschien een ziek kind dat je uit de slaap hield, een pijnlijk lichaam bij het ouder worden, mop­perend op alles en iedereen omdat je eigenlijk te laat bent opgestaan. Misschien zie je de bergen werk die weer verzet moeten worden van­daag.

Is dat het begin van de nieuwe dag voor jou? De kans is dan groot dat het een rotdag wordt. David was koning van Israël en dat zal voor hem best wel een behoorlijke dag­taak zijn geweest. Maar voor hij in het werk duikt, richt hij eerst zijn aandacht op de Here. Hij bidt: “Neem mijn redenen ter ore, o Here, let op mijn verzuchtingen. Sla acht op mijn hulpgeroep, o mijn Koning en mijn God, want tot U richt ik mijn gebed. Here, des mor­gens hoort Gij mijn stem, des mor­gens leg ik het U voor, en zie uit” Psalm 5 vers 2 tot en met 4 (Ps. 005:002-004).

Geweldig om dit met David te kun­nen zeggen. Heeft de Vader de stem van Zijn kind gehoord in de mor­gen? Weet je, Hij verlangt er zo naar en Hij heeft er toch ook wel recht op. Zijn enige Zoon heeft Hij uit liefde prijs gegeven om ons te verlossen van de eeuwige dood en ons zo tot Zijn kinderen te maken. Hoeveel van Zijn kinderen nemen ’s morgens even de tijd voor een gesprekje met Vader voor ze weer de drukte van de dag ingaan? Hij wil ons helpen, zegenen, onder­steunen met Zijn heilrijke rechter­hand. Beschermen in het drukke verkeer, tegen overmoed, tegen stress, bij de drukte in het gezin, bij het moeilijke klimaat op school, enz. Maar zoals een liefdevolle Vader is, wil Hij ’s morgens zo graag onze stem horen en dat we Hem deelge­noot maken van alles wat ons leven betreft.

“Here, des morgens hoort Gij mijn stem, des morgens leg ik het U voor, en zie uit” (vs. 4). Wat geweldig dat ook ’s morgens al de liefdevolle oproep klinkt: “Werpt uw bekom­mernis op de Here, Hij zal voor U zorgen; Hij zal nimmer toelaten, dat de rechtvaardige wankelt” Psalm 55 vers 23 (Ps. 055:023).

Belijdt zo’n woord, als het mogelijk is hardop, zodat het in de hemel en op de aarde gehoord wordt. Niet als een toverspreuk, maar als een Woord van God en de heilige enge­len zullen er dan ook zijn om dit Woord te volvoeren Psalm 103 vers 20 (Ps. 103:020). Door de jonge vaders en moeders met kinderen is het van levensbe­lang om als priesters de kinderen voor het aangezicht van de Here te brengen. Zijn Naam daarover uit te roepen, want Zijn Naam is een sterke toren. Zijn Naam is bescherming en bewaring, is als een banier tegen de vijand. De kinderen heiligen in de Naam van Jezus is de prachtigste priesterdienst van het ouderschap. (Trouwens ook voor de opa’s, oma’s en alle gemeenteleden!) Wat krijgen de kinderen niet allemaal te verstou­wen wat hen zou kunnen beschadi­gen? De duivel moet het horen: “Het groene gras zal niet verbranden”. Dat is een belofte die wij op onze lippen mogen nemen. Voor wie de dag zo met God begint, kan het niet meer stuk.

David zegt ook nog: ‘”s Morgens leg ik het U voor en zie uit”. David kende zijn God en wist dat hij volko­men op Hem kon vertrouwen. Hij zag niet uit met twijfel, maar met zekerheid in zijn hart dat God zijn gebed had gehoord en Zijn Woord zou volvoeren.

Tien tegen één dat je aan het einde van de dag ook met David kunt zeg­gen: “Van ganser harte wil ik u dan­ken o Here, U roemen hoog boven de goden: want Gij hebt mijn sme­ken gehoord. Ik werp mij neer naar Uw heilige tempel gericht, en ver­heerlijk Uw Naam, om Uw genade en trouw. Gij hebt onnoemelijk meer gedaan, dan Gij hebt beloofd, Gij hebt mij verhoord toen ik tot U riep en mijn zielskracht vermeer­dert” Psalm 138 vers 1 tot en met 3 Petrus Canisius vertaling (Ps. 138:001-003).

 

Vorm en inhoud van de waterdoop door Jildert de Boer

Dit artikel is in de eerste plaats bestemd voor christenen die zich nog niet hebben laten dopen. Op duidelij­ke wijze laat Jildert de Boer zien waarom de zogenaamde doop door onderdompeling de enige echte doop is. Maar ook degenen die korte of lange tijd geleden al gedoopt zijn zul­len van dit artikel nog veel kunnen opsteken. Zeker als men zich reali­seert dat het na de doop erom gaat dat het nieuwe leven in Christus vol­ledig tot ontwikkeling behoort te komen (red.).

Menige doopdiscussie heeft zich afgespeeld in een sfeer van ‘hete hoofden en koude harten’. In zo’n klimaat maken ook degenen die ogenschijnlijk gelijk hebben zichzelf ongeloofwaardig door hun felle hou­ding. Daardoor is de kernzaak van de doop, namelijk het gaan leven volgens Romeinen 6, wel eens in de schaduw komen te staan. Het met Christus gekruisigde leven is van het hoogste belang, evenals de openba­ring van het nieuwe leven, dat met Christus is opgestaan. Bijbelse waarheden zullen wij echter niet met geweld aan de mensen opdringen. Iedere gelovige mag de kosten berekenen, of hij of zij bereid is, om de prijs te betalen. Als mede­werkers van God mogen wij de men­sen verlokken, om de doopkwestie aan de hand van hun eigen Bijbel te toetsen, als een aanmoediging tot het zetten van de geloofsstap, om zich te laten dopen.

De buitenkant

De vorm van de doop is niet het allerbelangrijkste. Toch is ook dat een hulp om de binnenkant, de inhoud, van de doop te verstaan. In Leviticus 14 vers 15 en 16 (Lev. 14:15-16) worden drie woorden gebruikt: gieten, dopen en sprenkelen. Wij willen Gods Woord eenvoudig nemen zoals het is en daar verder niet over rede­neren. Welk woord is in deze zaak het juiste? Als wij afgaan op de ker­kelijke traditie, dan weten wij dat daar een predikant is, die zijn vin­gers doopt in een bakje water en vervolgens een kind besprenkelt. Uit de kerkgeschiedenis weten wij ook dat er een periode was in de vroege christenheid, waarin men de neiginghad de doop almaar uit te stellen. Men sprak van een bejaardendoop en in die tijd gebeurde het dat bejaarde mensen op hun sterfbed werden begoten met water. Maar als het Woord van God in het Nieuwe Testament spreekt over de doop, dan is dat altijd onderdompe­ling. Dat is helemaal kopje onder! Waarom doet God dat nu met zo’n teken? Omdat wij werkelijk van voet­zool tot schedel gezondigd hebben Jesaja 1 vers 6 (Jes. 01:06). Dit feit roept om een radi­caal symbool van reiniging van zon­den. We zijn immers met onze voe­ten ingegaan op de verleidingen van de duivel als overste van deze wereld en we hebben ons hoofd gevuld met allerlei gedachten, die niet overeen­stemmen met Gods gedachten vol­gens zijn Woord.

In het watergraf

Als wij dit gaan beseffen, dan begrij­pen wij het beeld van de totale ondergang in het watergraf! Degenen die nu door Gods genade tot een vast besluit komen, om te breken met de zonde en voortaan te leven naar de wil van God, die kun­nen dit laten zien door zich hele­maal over te geven aan het water van de doop. Zij worden helemaal onder­gedompeld. Al het oude -het zondige verleden- wordt begraven en de nieuwe gezindheid is om Jezus voor 100% te volgen!

Toen eertijds Bonifatius de Friese stadhouder Radbout onderdompel­de, hield deze voormalige vechters­baas één vuist opgeheven boven water. Bonifatius nam daar geen genoegen mee en doopte hem nog­maals, maar nu compleet met dat element, dat in het oude leven zo’n grote rol gespeeld had. In het Nieuwe Testament lezen we dat Jezus zijn discipelen liet dopen Johannes 3 vers 22; Johannes 4 vers 1 en 2 (Joh. 03:22 en Joh. 04:01-02). Maar ook Johannes doopte in de Jordaan. Dit deed hij bij Enon bij Salim. Waarom op die plek? Wel. omdat daar VEEL water was Johannes 5 vers 23 (Joh. 05:23). Nu zijn er sommigen die beweren, dat er in Enon bronnen en spuitende fonteinen waren. Dit argument doet een beetje flauw aan. Alsof wij in onze tijd ook wel een doopdienst zouden kunnen houden met behulp van een sproei-installatie, of door middel van het inhuren van de plaatselijke brandweer…

In of met water?

In de Bijbel lezen we echter over een (water)bad der wedergeboorte Titus 3 vers 5 (Titus 03:05) en over mensen die IN het water gaan en UIT het water opstijgen. Dat is heerlijk radicaal! Wanneer wij in onze vertalingen lezen dat Johannes kwam om te dopen met water en dat Jezus kwam om te dopen met de heilige Geest en met vuur, dan is het opmerkelijk hoe de vertalingen op dit punt zijn aangepast aan de kerke­lijke traditie. In de kanttekeningen bij de Statenvertaling staat evenwel: het Grieks zegt ‘in’. In de oorspron­kelijke versie staat er dus: in water, in heilige Geest en in vuur Matteüs 3 vers 11 (Matt. 03:11).

‘Dopen met’ is een veel te zwakke uitdrukking -op de keper beschouwd zelfs geen goed Nederlands- maar het sluit beter aan bij de kerkelijke besprengingspraktijk. Misschien zou nog als het gaat om de bewuste

vergeving van zonden van een gelo­vige dit enigszins kunnen uitbeel­den door besprenging. Maar als wij de doop in Jezus’ dood en opstanding naar Romeinen 6 zien als ‘opstart’ naar een volkomen overwinningsleven -van hoofd tot voeten- dan kiezen wij voor de Bijbelse onderdompeling. Daar is de Schrift zonneklaar over. Het woord ‘baptizein’ met de aflei­dingen daarvan betekent immers indopen of onderdompelen. Gaat het om een ceremonie of ritueel? In het­ zelfde Johannes 3. maar dan in vers 25 (Joh. 03:25) lezen we: “Er rees dan geschil tussen de discipelen van Johannes met een Jood over de reiniging”.

Ritueel of inhoud?

Op soortgelijke wijze hebben velen getwist over de doopvorm. Dan wordt een religieus ritueel belangrij­ker dan de inhoud van de doop. De doop verwordt op die wijze tot een plechtig, ceremonieel gebeuren, of ook wel tot een luchtige, oppervlak­kige ‘happening’, terwijl de diepe betekenis naar de achtergrond verdwijnt. ‘Doop’ en ‘diep’ komen ech­ter juist van hetzelfde grondwoord. We noemen iets van deze geschillen. Er bestaan groepen, die drie keer onderdompelen (blijkbaar op grond van een doorgevoerde drie-eenheids­leer) en er zijn er die eenmaal onderdompelen. Die ‘drie-plonzers’ zijn niet zaliger dan de ‘één-plonzers’! Allerlei poespas en uiterlijk vertoon heeft geen waarde voor God en helpt je in de geestelijke wereld niets verder, al kan het voor vleselij­ke ogen nog zo indrukwekkend lij­ken. Drie keer onderdompelen brengt je niet tot een grondiger over­winningsleven. Er zit geen hulp in, om tot overwinning te komen en dit soort zaken hebben dan ook niets met het leven te maken. Een ander voorbeeld is dat van ‘The Old Order River Baptists’. Deze oude Baptistengroep wil uitsluitend dopen in het stromende water van een rivier. Dopen in stilstaand water beschouwen ze als een surrogaat. Om nog maar niet te spreken van die christenen, die persé in het water van de Jordaan gedoopt willen worden, alsof dit een heiligende of magische werking zou hebben…

Innerlijke overtuiging

Johannes de Doper geeft in het gedeelte Johannes 3 vers 22 tot en met 36 (Joh. 03:22-36) enkele antwoorden. Als de mensen Johannes wijzen op Jezus met: “zie die doopt en allen gaan tot Hem”, dan antwoordt Johannes: “Geen mens kan iets aannemen of het moet hem uit de hemel gegeven zijn” Johannes 3 vers 26 en 27 (Joh. 03:26-27). De gevolgtrekking van bekering, om tot de doop in water te komen -voor ons de doop in Christus Jezus- berust op een innerlijke overtuiging van Gods Geest. Het heeft geen zin, om iemand geforceerd -als het ware met een touwtje- mee te nemen naar het waterbad. Zo werkt dat niet!

De doop is van binnenuit een geloofs­keuze van de persoon zelf, op grond van de ware besnijdenis van het hart, naar de Geest Romeinen 2 vers 28 en 29 (Rom. 02:28-29). Deze innerlijke besnijdenis is geen werk van mensenhanden, maar geschiedt door Gods hand, dat is door zijn Geest. Dit toon je door het lichaam des vleses (de oude mens) te begraven in de doop Kolossenzen 2 vers 11 en 12 (Kol. 02:11-12).

Levensvernieuwing

In Kol. 02:11-12 spreekt Johannes over: “Hij moet wassen, ik moet minder worden”. Dit betreft allereerst Johannes’ eigen leven: zijn bediening zou steeds meer op de achtergrond raken en verdwijnen en de dienst van Jezus zou op de voor­grond komen en opbloeien. Wij kunnen echter dit woord ook goed toepassen op dopelingen. Hebben zij het verlangen dat het leven van Jezus zich in hen zal gaan ontwikkelen? Zijn zij erop ingesteld dat Jezus’ karaktertrekken in toenemende mate in hen gestalte zullen gaan krijgen?

De wezenskenmerken van Jezus zijn zachtmoedigheid en nederigheid van hart Matteüs 11 vers 29 (Matt. 11:29). Met deze edele mentaliteit mogen de dopelin­gen in het leven dat op de doop volgt zich meer en meer gaan bekleden. Dit is een heel andere gezindheid dan die van: “wij flinke christenen, wij zullen wel eens even laten zien…” Zo’n instelling mist de diepe afhankelijkheid zonder Hem niets te kunnen doen Johannes 15 vers 5b (Joh. 15:5b) en in een dergelijke houding van menselijke sterkte proef je een ego dat minder en minder mag worden. Niet dat onze persoonlijkheid eraan moet, maar deze mag herstellen naar de gelijkenis Gods, waarin Hij de mensen schiep Jakobus 3 vers 9b (Jak. 03:09b) Met een sterke ‘ik’-gerichte persoonlijk­heid bouwt God geen nieuwe schep­ping op. Wij worden vernieuwde persoonlijkheden in Christus, in afhankelijkheid van Hem. Daarbij hoort tevens het afleggen van de oude mens, de oude levensinstel­ling, met zijn praktijken of leefwijze. De mens Gods mag echter helemaal uit de verf gaan komen! Wat een man was die Johannes de Doper! Hij was nota bene de groot­ste van het Oude Verbond Matteüs 11 vers 11  (Matt. 11:11) en hij had een gestalte onder de mensen, maar hij wist dat hij slechts wegbereider was en trad daarom langzamerhand terug. “De vriend van de bruidegom, die erbij staat en naar hem luistert, verblijdt zich met blijdschap over de stem van de Bruidegom. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld” Johannes 3 vers 39 (Joh. 03:29). Hij verheugde zich kolossaal over de komst van de Christus. Voor dopelingen geldt ook dat hun intelligentie, hun beroep, hun geld en hun afkomst naar het vlees voor het Koninkrijk Gods niet van belang is. Eén ding is nodig: de stem van de Meester volgen! Eveneens is het van grote betekenis voor dopelingen in te zien, dat eigengereidheid, heers­zucht, een sterke mening, het men­selijk gelijk en hun wil naar het vlees ‘kopje onder’ kan: met Christus gekruisigd, gestorven en begraven! Als de Here Jezus oproept Hem te volgen brengt Hij dit vaak in verband met zelfverloochening! In een gemeente komen er altijd pro­blemen met mensen die hun eigen haan nog koning willen laten kraai­en en die hun geldingsdrang willen doordrukken. Met in Christus gestorven mensen krijg je geen trammelant in de gemeente! Wat een goddelijke rust gaat er van hen uit en zij laten zich niet meer ophit­sen vanuit het rijk der duisternis. Zij zijn finaal opgehouden met hun eigen manier van leven, dat voor­heen gevoed werd door de inspira­ties van de geesten in de lucht. Voortaan is hun getuigenis: “Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, (dat is) niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij” Galaten 2 vers 20 (Gal. 02:20). In geloof en gehoorzaamheid kiezen zij ervoor om nu Gods wil te doen en Gods meningen -Zijn gedachten in zijn Woord- te laten prevaleren boven al het menselijke en natuurlijke.

Volledige gehoorzaamheid

In Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36) lezen we: “Wie de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, doch wie aan de Zoon onge­hoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem”. De laatstgenoemde categorie geeft God over aan de boze geesten, die werken in de kinderen der onge­hoorzaamheid Efeze 2 vers 2 (Ef. 02:02). Als wij het leven willen zien én wil­len zien toenemen, dan gaat het om pure geloofsgehoorzaamheid. Daarom is een vastberaden besluit belangrijk: laat je dopen! Het teken van onderdompeling toont die gezindheid van volledige gehoorzaamheid. Daarbij hoort: helemaal het oude wegdoen voor zover je je dat nu bewust bent. Het teken van de doop en het geloofsfeit dat je je mag identificeren met Christus, geeft je een wapen in de strijd in je latere christenleven. De doop markeert de breuk, de scheids­lijn tussen het oude en het nieuwe leven. Het is nu immers afgelopen in je leven met zondigen en de colla­boratie met het rijk der duisternis. De doop is de dood aan het oude, zondige leven en biedt het perspectief in nieuwheid des levens te gaan wandelen Romeinen 6 vers 3 en 4 (Rom. 06:03-04). De doophandeling op zichzelf geno­men is een kwestie van luttele seconden, maar heeft een verstrek­kende betekenis in de geestelijke wereld. Al betreft de doop slechts een kort moment van onderhouden, daarna komt het leven vanuit de doop en leer je te onderhouden AL wat Jezus ons bevolen heeft Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19).

De vernieuwing van denken en leven komt op gang en een aanspo­ring tot verdere ontwikkeling vinden we bijvoorbeeld in 1 Korinthe 14 vers 20 (1 Kor. 14:20): “Broeders, weest geen kinderen in het verstand, maar in de boos­heid; wordt in het verstand volwas­sen”. Met andere woorden: verzamel geestelijke kennis, pas die in je leven toe en bouw daar de gemeente mee op tot volwassenheid, tot volle wasdom in Christus. Maar wat de boosheid betreft: die mag kleiner en kleiner, minder en minder worden! God heeft voor u zijn knecht doen opstaan en Hem tot u gezonden, om u te zegenen, door een ieder uwer af te brengen van zijn boosheden Handelingen 3 vers 26 (Hand. 03:26).

Een goed geweten

In 1 Petrus 3 vers 21 (1 Petr. 03:21) lezen we: “Als tegenbeeld daarvan (namelijk van de zondvloed met een enorme water­massa) redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus”. De doop is geen douche aan de buiten­kant, niet alleen een teken voor de daadzonde die buiten het lichaam komt, maar een verbond (Lutherse vertaling) van een goed geweten tot God. Bij baby’s is er uiteraard nog geen sprake van een geweten. Een rein geweten functioneert van binnen. Als wij in Christus zijn, dan worden wij innerlijk gereinigd in zijn bloed. De reinen van hart zullen God zien Matteüs 5 vers 8 (Matt. 05:08). Wij hoeven niet langer te zondigen, maar kun­nen overwinnen in de kracht van de heilige Geest. Door de kracht van Jezus Christus’ opstandingsleven kunnen engelen, machten en krach­ten ook ons onderworpen zijn 1 Petrus 3 vers 22 (1 Petr. 03:22) en zullen ze ons leven niet langer ringeloren, om ons tot zonde te verleiden. Waar ben je thuis? Noach veroor­deelde een hele oude wereld! Hij bereidde eerbiedig de ark toe en bouwde nauwkeurig volgens de aan­wijzingen van God Hebreeën 11 vers 6; Genesis 6 vers 22 (Heb. 11:06; Gen. 06:22).

Hoe is het met onze ‘eindtijdark’? Is die ook van binnen en van buiten met pek bestreken Genesis 6 vers 14 (Gen. 06:14), zodat de golven van de stromingen en de wereldmassa niet binnendringen in de gemeenten en in onze gezinnen? Dopelingen behoren mensen van stavast te zijn, pal in hun beslissing om Jezus trouw te zijn en de wereld met haar begeerten op te geven. Zijn wij onberispelijk onder onze tijdge­esten? Zijn wij bereid elke werelds­gezindheid los te laten, teneinde onze kinderen en jonge mensen te redden in de zondvloed van demo­nie die opkomt? Laten wij de duif van nieuw leven, van de Geest Gods, over ons leven uit? Dan wor­den wij vreemdelingen op aarde, maar thuis in het Koninkrijk van God en treden daar op onze hoog­ten. Bij sommige christenen heb je het idee dat ze zich prima thuis voe­len op de aarde, maar dat het functioneren in de hemelse gewesten vreemd voor hen is. Geestelijke activiteiten, zoals het opbouwen van een gebedsleven in geest en waarheid, het je eigen maken van de gedach­ten Gods, het gericht strijden tegen de machten der duisternis en het je bewust worden van een meedienende goede engelenwereld, zijn zaken die een vleselijk christen vrij weinig zeggen.

Geestelijke realiteit

De christen, die werkelijk geestelijk wil worden, beseft dat de zichtbare waterdoop een uitbeelding is van een geestelijke realiteit. Hij is zich bewust van een getrokken zijn uit de macht der duisternis naar het Koninkrijk van het licht, het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13). Dit gegeven wil hij met Gods hulp concreet en praktisch in zijn leven verder uitwerken naar

Gods bedoeling, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17)

De doop is geen vrijblijvende zaak! Het is volle ernst, om niet alleen af te rekenen met het oude leven, maar tevens consequent het nieuwe leven uit te leven. “Wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde” Romeinen 6 vers 7 (Rom. 06:07). Vroeger waren we dood voor God en levend voor de zonde, maar nu zijn we dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus. Dit moet voor ons vaststaan Romeinen 6 vers 11 (Rom. 06:11). Nu zullen wij onze leden -van top tot teen- in dienst van God stel­len en de zonde niet langer als koning laten heersen Romeinen 6 vers 12 en 13 (Rom. 06:12-13). Kortom: een reine blik in je ogen, geen halsstarrige, maar een buigza­me nek, een positief belijdende tong, een zacht en warm hart, een goede spijsvertering van het Woord tot omzetting in leven Gods, handen om te dienen en voeten die de bereidvaardigheid van het evangelie hebben.

En als er, figuurlijk gesproken, iemand op je tenen gaat staan, wat voor reactie geef je dan? Merk je dan nog iets van het sissen van de slang, of veeleer van de stromen van levend water vanuit je binnenste? Groeit het leven van Christus in je? Zulke dingen behoren tot de lessen die je na je doop mag leren. Vooreerst gaat het om de geloofsstap zelf: je ’terstond’ laten dopen Handelingen 16 vers 33 (Hand. 16:33) en je door geen mens of macht -koste wat het kost- meer tegen te laten houden, om God te gehoorzamen!

Wat een vreugde om de Heer geheel te behagen en alles wat daar niet mee strookt aan het watergraf prijs te geven! Kom binnen in deze blijd­schap door je leven over te geven aan Jezus de Heer en daarvan getui­genis af te leggen in de doop! Ga van harte de nieuwe en levende weg van Jezus en de Here zal je krachtig daarin sterken!

 

Leven vanuit Gods gerechtigheid door Margreet Gast

“Zalig, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen ver­zadigd worden” Matteüs 5 vers 6 (Matt. 05:06)

Gerechtigheid is een Bijbelse term waarvan de betekenis moeilijk te vat­ten is. Het heeft in elk geval te maken met recht en onrecht. Maar als we op ons eigen ‘rechtvaardig­heidsgevoel’ afgaan, om de bedoe­ling van gerechtigheid te kennen, komen we verkeerd uit. Wij denken nog te veel in termen van misdaad en straf, van wraak en vergelding.

Gods rechtsorde

In Jesaja 59 vers 13 (Jes. 59:13) lezen we dat ongerechtigheid is: “overtreden, ver­loochenen van de Here, afvallen van onze God, spreken van onderdruk­king en afwijking, zwanger gaan van leugentaal en die uit het binnenste voortbrengen”.

Hieruit blijkt duidelijk dat (onge­rechtigheid te maken heeft met de verhouding tussen God en mens. Het gaat verder dan het aardse rechtvaardigheid denken. Gerechtigheid, uitgaande van God naar de mens, wordt in Psalm 103 prachtig omschreven met: “vergeven van ongerechtigheden, genezen van krankheden, mensenlevens verlos­sen van de groeve, mensen kronen met goedertierenheid en barmhar­tigheid”, kortom: recht doen aan de verdrukten.

Gerechtigheid is dat God zorgt voor de vervulling van Zijn beloften aan de mens, door hem genadig te zijn en vergeving van zonden aan te bie­den. Dat is volstrekt anders dan het voor-wat-hoort-wat-principe in de wereld, of het uitgangspunt ‘je moet het wel verdienen’. Gerechtigheid is dat God er alles aan doet om de mens naar zijn hemelse bestemming te brengen. Hij wil immers dat Zijn goddelijk leven in en mij openbaar wordt. God stelt orde op zaken: Satan moet de mens loslaten en vrijuit laten gaan. God aanvaardt de mens dan als Zijn kind en voedt hem naar Zijn rechtsorde op tot volwassen zoon. Gods gerechtigheid is volmaakt geworden in Jezus Christus. Wie gelooft in de Zoon van God, is onder Gods bevrijdende rechtsorde geko­men. Wie niet gelooft, leeft nog ver­der onder Satans rechtsorde van dood en verderf.

Vergeving en respect

De Vader houdt zich aan Zijn rechts­orde. Hij wijkt daarvan niet af. En deze rechtsorde over het leven van een gelovige, omvat allereerst verge­ving. God straft ons niet, maar ver­geeft ons onze zonden in Jezus Christus. En wij passen dan diezelf­de rechtsorde toe ten opzichte van een ander mens. Wij vergeven een ander ook! Dat is de enige mogelijk­heid voor een kind van God. Als wij niet van harte vergeven, zoals wij vergeving ontvangen, dan stellen wij ons buiten Gods rechtsorde Matteüs 6 vers 15 (Matt. 06:15). Wij ontvangen -ook dat is een deel van Gods rechtsorde- onze waardigheid, als unieke schepping Gods, weer terug. Respect en eerbe­toon vallen ons ten deel, ook al zijn we nog lang niet volmaakt.

En zoals God rechtvaardig is over ons, zo zijn wij dat ook naar de ander. Dan zullen wij vanzelfspre­kend elk ander ook erkennen in zijn unieke waarde, en dus met respect met een ander omgaan. Ons respect voor de ander zal onder andere blijken uit ons spreken. We zullen open zijn, onszelf laten zien aan de ander. We zullen waarheid spreken, onszelf uitdelen, echt zijn, met oprechte aandacht luisteren naar anderen. Dat is genade bewij­zen aan elkaar. Zo is God naar ons toe immers ook.

De ander negeren, halve waarheden spreken, huichelachtig vriendelijk zijn, dingen bewust achterhouden, achter andermans rug om praten, ge gezichten hebben, is ondenk­baar voor de mens die leeft vanuit gerechtigheid

De waarheid corrigeert

Het toppunt van gerechtigheid is dat we door God als zonen behandeld worden! Hebreeën 12 vers 7 (Heb. 12:07 e.v.)  is daar duidelijk over: Het is gerechtig­heid dat we niet als bastaards wor­den beschouwd. God zou ons dan onverschillig ‘vanzelf laten opgroei­en’. Hij zou ons geen aandacht geven, zich niet met ons bemoeien. Dat is grote ellende voor een mens. Dan is hij ten dode opgeschreven. Nee: God behandelt ons als zonen. Zijn ’tuchtiging’ is een uiting van Zijn liefde en hoogachting voor ons. De mens gaat Hem zeer ter harte! Dus besteedt God aandacht aan ons, doet er moeite voor ons te bereiken en de weg te wijzen. Hij onthoudt ons de waarheid niet maar corrigeert ons. Dat is genade: door de heilige Geest geleerd worden, die de Geest der waarheid is.

Laten wij dan ook de ander genade bewijzen en hem de bevrijdende waarheid van onze Heer niet ont­houden! “Wie waarheid spreekt, deelt mee wat recht is, maar een leu­genachtig getuige deelt bedrog mee” Spreuken 12 vers 17; Spreuken 27 vers 16 (Spr. 12:17 en Spr. 27:16). Altijd een ander naar de mond praten en vleien is ongerechtigheid. De boze geesten hun zin geven -want die willen niet dat het evangelie wordt doorverteld- is ongerechtigheid. Dit is uiteraard geen vrijbrief om de ander veroordelend om de oren te slaan met de waarheid. Er is geen veroordeling onder Gods rechtsorde! We zijn niet geroepen om de ander te wijzen op de splinter in zijn oog, als we zelf nog een balk moeten meetorsen Matteüs 7 vers 4 (Matt. 07:04). Eerst moeten we zelf gecorrigeerd willen en kunnen worden door het woord van God en werkelijk gaan leven vanuit Gods ontferming. Daaruit ontstaat echte bewogenheid met een ander, en kan de waarheid tegen hem gezegd worden.

Wat gerechtigheid is

We willen tot slot nog even op een rijtje zetten wat leven vanuit Gods gerechtigheid voor ons betekent:

Geloof in God Galaten 3 vers 6 (Gal. 03:06).

Bidden voor hen die zelf niet aan bidden toekomen.

Geloven dat Jezus de voleinder is van ons geloof.

Aangenomen worden als zonen.

Van rechteloze, erfgenaam met Jezus geworden zijn.

Delen in Jezus heerlijkheid én lijden

Onrecht willen verdragen 1 Korinthe 6 vers 7 (1 Kor. 06:07).

De pas inhouden terwille van hen die achterop dreigen te raken.

Jezus Christus, Amen.

 

Jezus ons grote voorbeeld door Roel Schipper

“Wie zegt dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zó te wandelen als Hij gewandeld heeft” 1 Johannes 2 vers 6 (1 Joh. 02:06).

Veel mensen zeggen dat ze geloven in God. Ze zijn van mening dat er wel een Opperwezen moet zijn, een hogere macht die z’n hand heeft in het wereldgebeuren. Anderen hebben diepe bewondering voor de wondere wereld van de natuur, omdat ze daarin bewijs­kracht vinden voor het bestaan van God. Weer anderen zeggen: Ik heb de Here Jezus lief, omdat Hij voor mij gestorven en opgestaan is. Ze gaan regelmatig naar kerk of samen­komst en spreken graag over zaken die met het geloof in God te maken hebben. De Here Jezus doet in dit verband een opmerkelijke uitspraak. Hij zegt: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloei­en”. Geloven in de Christus heeft dus alles te maken met wat de Schrift van Hem getuigt. Welk getui­genis geeft de Schrift dan van de Christus? God heeft zijn Zoon de wereld ingezonden om Zichzelf aan de mensen bekend te maken. De levensopdracht van Jezus is de mens terug te brengen tot zijn Schepper, van wie hij vervreemd en afgedwaald is. Daartoe heeft de Heiland zich vol­komen ingezet en de losprijs betaald met zijn leven. Nog steeds is Hij op zoek naar het verlorene.

Verlangen tot openbaring

Maar er is meer. Hij verlangt ernaar Zich nu aan de zijnen te openbaren, dat wil zeggen te laten zien wie God werkelijk is, en welke bedoelingen

de Vader heeft met de kroon van zijn schepping.

Om dit volledig gestalte te kunnen geven, heeft de Vader Zich eerst vol­komen aan de Zoon bekendge­maakt. Dit ontwikkelingsproces wordt ons duidelijk in de Schrift getekend. De Meester was bereid alle gerechtigheid Gods te vervullen. Hij wilde Gods wil doen en diens eeuwig voornemen volkomen uit­werken in zijn leven. Hiervoor moest Hij een (leer)weg gaan. Hij diende de gedachten van God eerst te leren kennen, om ze vervolgens in zijn leven te praktiseren. Om hiertoe in staat te zijn schonk de Vader Hem de vervulling met de heilige Geest, en kreeg Hij deel aan de goddelijke natuur. Ongekende mogelijkheden lagen nu voor Hem open.

Het begon bij Jezus met de theorie het horen van de Thora, de onderwij­zing van God. Toen Jezus 12 jaar was ging Hij voor het eerst met z’n vader en moeder mee naar de tempel. Het betekende zijn volledige opname in de gemeenschap van Israël. Zo telde Hij mee bij de 10 mensen, wier aan­wezigheid vereist was om de ere­dienst in de synagoge te houden. Over de tijd die er ligt tussen z’n 12de en 30ste levensjaar, geeft de Bijbel ons nauwelijks of geen infor­matie. Lucas schrijft dat Hij ‘volgens zijn gewoonte’ naar de synagoge ging. Die uitdrukking kan al gauw de negatieve gevoelswaarde krijgen van sleur, een routinematige handeling.

Toch mogen we er zeker van zijn dat de opgroeiende Jezus met z’n hele hart en met volle aandacht betrokken was bij zijn geestelijke vorming en toerusting. Het werd Hem van lieverlede duide­lijk dat Hij de vervulling was van de profetie van Mozes: “Een profeet uit uw midden, uit uw broederen (zoals ik ben) zal de HERE uw God u ver­wekken; naar hem zult gij luisteren” Deuteronomium 19 vers 16 (Deut. 19:16).

Een aan het slot van de Thora lezen we: “Zoals Mozes, die de HERE gekend heeft van aangezicht tot aan­gezicht, is er in Israël geen profeet meer opgestaan” Deuteronomium 54 vers 10 (Deut. 54:10)

Voorbereiding en vervulling

Daarmee eindigt de Thora. Het wach­ten was op de vervulling van de pro­fetie van Mozes. Wanneer zou de nieuwe profeet opstaan? 18 jaar lang zijn die woorden tot Jezus gekomen. De hemelse Vader heeft zijn gedach­ten op de tafel van het hart van Jezus kunnen schrijven. Daar was heel wat tijd voor nodig. Jezus’ voor- en toebereiding geschiedde dus in alle rust. Het is bekend dat in de joodse synagoge in een tijdsverloop van drie jaar de Thora gelezen werd vanaf Genesis tot en met Deuteronomium. Jezus had dus zes keer de gedachten van de Vader gehoord. Waren niet de Israëlieten zesmaal om de stad Jericho getrokken, terwijl de ark (met daarin de tien woorden) voor­opging? De zevende dag werd de dag van bevrijding voor het volk van God. Gods heil kwam openbaar in en door Zijn volk. Zo ook in het leven van Jezus. Hij heeft Zich verzadigd aan het ware brood uit de hemel. Dat heeft Hem geestelijk doen groeien, zodat Hij volkomen op de hoogte was van Gods voornemen.

Als voor Jezus de ‘zevende dag’ aan­breekt, komt al Gods heil in Hem openbaar. Het ‘aangename jaar des Heren’ breekt dan aan. Achttien jaar had de Heer gelezen; nu kon Hij gelezen wórden… want Hij was het woord van God geworden! Hierin is de Heer ons ten voorbeeld. Het begon bij Jezus met het verstaan wat het woord over God zegt en leert. Johannes zegt: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon die aan (letterlijk: in) de boe­zem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen” Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18). Uit deze tekst blijkt dat Jezus een intieme relatie met zijn Vader had. De Vader kon Zich volkomen aan hem open­baren. mede dank zij zijn volstrekte gehoorzaamheid.

Kennen we Hem?

Nu worden wij door de Vader geno­digd gemeenschap met zijn geliefde Zoon te hebben en naar Hem te horen. Hij heeft voor ons woorden van eeuwig leven. Als wij willen weten wie en hoe God is, moeten we de Christus leren kennen. De kernvraag is dan ook: Kénnen we Hem? Als we deze vraag bevesti­gend beantwoorden, kunnen we niet heen om wat er staat in 1 Johannes 2 vers 6

(1 Joh. 02:06): “Wie zegt dat hij in Hem blijft (dus Hem kent) behoort ook zelf zó te wandelen als Hij gewan­deld heeft”.

Het kennen van de Christus dient dus te leiden tot een praktische, hei­lige levenswandel. Al lijkt dit (te) hoog gegrepen, toch is Gods bedoe­ling met ons leven voor het hier en nu: zijn zoals Jezus was en doen wat Jezus deed en doet. Petrus zegt: “Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden” 1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21). Als er één discipel was waarvan gezegd kon worden dat hij de Meester kende, was het Johannes wel.

Hij was altijd in de nabijheid van de Heer te vinden. Gods woord getuigt van hem dat de Heer hem liefhad Johannes 19 vers 26; Johannes 21 vers 7 (Joh. 19:26 en Joh. 21:07). Waarom wordt dit zo nadrukkelijk van Johannes vermeld? Omdat hij erop gespitst was Gods gedachten te verstaan en die zich toe te eigenen. Evenals Maria, die alles op de twee­de plaats stelde om maar niets te missen van hetgeen de Heer te zeg­gen had. Zij hadden Jezus lief en daarom kon Hij Zich aan hen open­baren.

Gelijk Hij… ook wij!

Johannes had de geweldige reikwijd­te van de boodschap van zijn Meester begrepen. Daarom durfde hij te zeggen: “Want gelijk Hij is, zijn ook wij in deze wereld” 1 Johannes 4 vers 17 (1 Joh. 04:17). Dit was zijn belijdenis, en zo’n belijdenis vraagt geloof. Belijden betekent letterlijk in de (Griekse) grondtekst: hetzelfde spre­ken. ‘De Zoon belijden’ wil dus zeg­gen: belijden wat Jezus belijdt en spreken wat Jezus spreekt. Jezus zegt: “Een ieder dan die Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor mijn Vader, die in de hemel is”. Hij wordt de hoge­priester van ónze belijdenis genoemd Hebreeën 3 vers 1 (Heb. 03:01). Hij komt als hogepriester met onze belijdenis bij de Vader. Hij gaat onze woorden tot werkelijkheid maken, als wij in geloof spreken wat Hij spreekt. Jezus geloofde en beleed in de ure van de diepe duisternis dat Hij over­winnaar zou zijn Psalm 116 vers 3 tot en met 9 (Ps. 116:003-009). Op grond van die belijdenis kon de Vader Hem maken tot een leidsman voor zijn volk.

Jezus en wij hebben dezelfde oor­sprong Hebreeën 2 vers 11, vertaling Brouwer (Heb. 02:11). Jezus en wij behoren dus in beginsel bij elkaar. Daarom beho­ren ook wij te wandelen zoals Hij gewandeld heeft. Dat is onze roe­ping. Dat is onze verantwoordelijkheid.

Professor Martin Buber zegt in zijn ‘Vertellingen van Rabbi Nachman’: ‘Het feit dat de mens vallen kan, betekent tevens dat hij stijgen kan. Voor het stijgen van de mens bestaan er geen grenzen en het hoogste is voor ieder bereikbaar. De enige heerser is uw keuze’. Dit is een uitspraak om een goed over na te denken. Jezus zegt: “Velen zijn geroepen (tot dat hoog­ste) maar weinigen uitverkoren” Matteüs 22 vers 24 (Matt. 22:14).

Als velen geroepen zijn, hoe komt het dan dat maar weinigen uitverko­ren zijn? Omdat velen zich helaas niet beijveren om hun (hoge) roe­ping en verkiezing (door de Vader) ook daadwerkelijk te bevestigen 2 Petrus 1 vers 10 (2 Petr. 01:10). Ze blijven steken in de zaken en bezigheden van de natuur­lijke wereld. Hun keus wordt mede bepaald en beïnvloed door boze geesten. Die willen koste wat kost verhinderen dat het zaad Gods (het woord van God) in de mens tot volle vrucht komt. God echter roept een ieder door zijn evangelie tot het ver­krijgen van de heerlijkheid van zijn Zoon Jezus Christus 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (2 Thess. 02:14). Het is dus voor allen bedoeld en voor allen bereikbaar. De Heer zet ons niet onder dwang om zijn weg te gaan. Het is onze vrije keus. Prijs God voor deze onvoorstelbaar grote genade!

 

De volmaakte Leraar door Tea Keuper

 

Al vele jaren schrijft Tea Keuper perio­diek stukjes in ons blad die veelal geba­seerd zijn op belevenissen en ervaringen in eigen leven. Deze keer een herinnering aan de dag dat zij haar oude leven aflegde in het watergraf en met Christus het nieuwe leven begon. In deze persoonlijke ontboezeming zullen ook vele lezers zich kunnen herkennen wat betreft hun geloofsbeleving. Vooral ook vanwege het accent dat nog weer eens gelegd wordt op het belangrijke gegeven dat het als nieuwe schepping onmogelijk is goed te kunnen functione­ren naar Gods bedoeling als we niet gedoopt en vervuld zijn met Gods Geest. Deze ‘volmaakte Leraar’ wil ons dagelijks op de juiste wijze inspireren en inzicht geven bij alles wat we doen en niet moeten doen (red.).

Dezer dagen, terwijl ik mij bewust werd in gedachten te worden aange­vallen door allerlei beweringen van mensen, die mij overigens lief zijn, bepaalde de Heer mij bij de profetie, die bij mijn doop is uitgesproken. In onze trouwbijbel vond ik de doopkaart, 12 januari 1969, Almelo en de dooptekst sprak mij weer opnieuw aan: “Wij nu hebben niet de Geest der wereld ontvangen, maar de

Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is” 1 Korinthe 2 vers 12 (1 Kor. 02:12). De profetie, die toen uitgesproken werd, luidde: “Zie mijn kind, spreekt de Heer, Ik heb u geroepen uit de duisternis van uw leven. Ik heb u gesteld in mijn wonderbaar licht opdat gij vrij en blijmoedig zoudt getuigen van dit licht, dat Ik in uw hart heb ontstoken. Ik wil dat gij dit licht zult laten schijnen in de omgeving waar je woont, de plaats uwer inwoning en verder weg, opdat men vanuit uw leven zal bemerken, dat ik een levende Heiland ben. Onderzoek mijn woord en zie welk een machtige schatten Ik verborgen heb voor degene, die graaft in mijn dienst. Weet dat Ik mijzelf wil open­baren in uw leven en dat in stilheid en vertrouwen uw kracht en sterkte gelegen is. Ik zal u machtig leiden, maar Ik vermaan u ernstig, mijn kind, laat u leiden door mijn Geest. Beproef de geesten, die gij zult ont­moeten, of zij uit Mij komen of uit de boze, want hij zal u trachten te verleiden. Hij zal verschijnen in uw leven als een engel des lichts, maar Ik heb u onderscheiding van geesten gegeven. Daarom geef mijn Geest de ruimte, opdat gij zult ervaren, wat mijn weg is en Ik zal u machtig zegenen”. Onlangs ging de preek over gedenkstenen. Over de zegen van achterom zien maar ook het ver­keerde daarvan. Als ik kijk naar wat God in al die jaren voor mij en mijn gezin, en ook in mijn gemeenten en in de omgeving waar ik mocht en mag leven, heeft gedaan, dan heeft Zijn genade mij gedragen en gehol­pen en licht in mij ontstoken. Wat de vijand deed en probeerde, daar wil ik geen aandacht meer aan geven. God heeft gedragen en gene­zen en gezorgd! In deze woelige tijd met allerlei dingen die gebeuren, worden geschreven en gezegd, boe­ken en bladen vol, wil ik me blijven richten op Gods Geest, wiens leiding ik elke dag. samen met mijn man, vraag. Ik wil me bewust zijn, dat onze eigen geest soms zwak is en mat. Dat komt doordat wij de stilte en het wandelen met God niet of nauwelijks hebben gezocht. Elke keer brengt Jezus me, desgevraagd, te binnen: ‘Zoek Mijn aangezicht en laat je niet misleiden!’ Dank U Heer, dat U een volmaakte Leraar hebt geschonken en dat Uzelf de weg, de waarheid en het leven bent!

 

De mieren door Froukje Huis

“Ze zijn er weer!” zeg ik op een zon­nige ochtend tegen Dick. “Wie zijn er weer? “Kijk maar: de mieren!” en ik pro­beer met vinger en duim er een van de tafel te schieten. Maar hij is opeens verdwenen. “Alle zoetigheid goed opbergen, desnoods zetten we het in een bakje water net als vorig jaar”, vindt Dick monter.

“Ja, ja, makkelijk praten: de suiker­pot in water, de jampot in water en de koek? Ook in water soms?” Nee, ik ben er niet over te spreken, maar wat doe je eraan?

Jaren geleden, toen de kinderen nog thuis waren, hadden we ook vrese­lijk veel last van mieren. Iedereen wilde ze vergiftigen, maar ik had net op de Bijbelstudie verteld dat Salomo bad als er overlast was van ongedier­te of droogte en God verhoorde die gebeden. Ik vond dus dat ik er ook voor moest bidden tot grote hilariteit van de familie.

Elke morgen hoorde ik: “Ze zijn er. Maar het waren er steeds minder…

Na een week kwam ik op het balkon. “Kom nou eens kijken!”, riep ik de hele familie naar buiten! Een stroom mieren, vier rijen dik, liep naar de keukendeur tot de drempel, boog daar af naar het balkon en zo de tuin in. We hadden geen mier meer in huis!

Dan ligt de oplossing dus voor de hand, zult u zeggen. Bidden! Dat heb ik gedaan en de mieren in Jezus’ naam bestraft, maar ze zijn er nog.

Vanmorgen bedacht ik dat de Heer me misschien iets wil leren. De Bijbel spreekt immers ook over mie­ren!

“Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs” Spreuken 6 vers 6 (Spr. 06:06). Zonder te beweren dat iemand een luiaard is, wil ik toch vragen: hebt u de wegen van de mieren weleens bekeken?

Om ons terras te verbeteren moes­ten de tegels opgelicht worden. Onder de tegels hadden de mieren zich geïnstalleerd. In keurige rijen lagen de ‘poppen’ in de aarde. Maar nauwelijks was de steen weg of tien­tallen mieren haastten zich om de poppen in veiligheid te brengen. In een oogwenk was het gebeurd. Toch zegt de Bijbel: “… hoewel zij geen aanvoerder, noch leidsman, noch heerser heeft…” Volgens Spreuken 30 vers 25 (Spr. 30:25) zijn de mieren een volk zonder kracht, toch berei­den zij hun spijs in de zomer. Zij zijn dus zorgzaam, gaan met overleg te werk en werken uitstekend samen. De Bijbel noemt hen boven­mate wijs! Deze wijsheid is hun door God ingeschapen en doordat zij naar deze wet handelen zijn de mie­ren een wijs volkje.

Door het geloof in de Here Jezus zijn wij kinderen Gods geworden, Gods volk, en door de doop in de heilige Geest heeft God ook een wet in onze harten gelegd: een wet van liefde voor God en voor onze naaste. Als wij even strikt handelen naar onze wet als de mieren naar de hun­nen, zal God ook ons ook een wijs volk noemen en Hij zal zich met vreugde over ons verblijden! Doet u mee?