1940.11

De biddende Heiland.

“Simon, Simon! zie de satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften als de tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.” (Luc. 22:31-32).

De biddende Heiland; wat een wonderbare heerlijkheid en troost moet dit zijn voor Zijn kinderen, ook in deze tijd van druk en duister­nis; waar we zien, dat de gehele mensheid in de nacht van de verdrukking wordt gedompeld, dan is het een zalige troost te weten en te ervaren: ik heb een Heiland, die leeft om voor mij te bid­den. Laat ons het dikwijls elkander toeroepen, dat we niet alleen zijn gelaten in onze beproe­vingen, want zegt Gods Woord ons niet zeer duidelijk, “dat Hij altijd leeft, om voor ons te bidden. (Heb. 07:25).

Het is heerlijk, dat Christus ons persoonlijk wil gedenken in Zijn gebeden, want hier wordt, Simon”, de apostel des Heren, bij name ge­noemd. De wandel van het kind Gods is een persoonlijke wandel, want we hebben geen universele Heiland en Middelaar, maar een persoon­lijke Zaligmaker, die ons kent en doorgrondt en weet wie wij zijn voor Hem. Als dan de wandel des geloofs een persoonlijke wandel is, zo zijn, ook de beproevingen en verzoekingen persoonlijk. Maar laat ons nimmer vergeten, dat evengoed als Christus eens bad, dat het geloof van Petrus niet zou ophouden, de Heiland zo ook voor u en mij bidt, aan de rechterhand des Vaders.

“De gehele wereld ligt in het boze”, zegt de Schrift en wanneer we aandachtig het woord des Heren lezen, dan zien wij duidelijk, dat bij­zonder de macht van de boze zich zal open­baren. Zware, moeilijke tijden zijn op handen, zegt de Schrift ons. Laat ons nimmer vergeten, wat de Heiland eens zei tegen Simon Petrus: “de Satan heeft u begeerd.” Vergeten wij nooit, dat wij door een vijandelijk land marcheren, langs diepe afgronden en door moerassen, gevaren zien en ongezien; maar indien ons oog op Jezus ge­vestigd blijft, dan zullen wij zeker zijn. Hij brengt ons veilig door elk gevaar, door elke verzoeking.

Het Hebreewse woord voor Satan wil zeg­gen, “iemand die op de loer ligt”. Laat ons dat nooit vergeten, maar ook nimmer die andere heerlijkheid: ”lk heb voor u gebeden.” Het is alleen als wij geborgen blijven in Christus, een biddend leven leiden, ons niet laten bezoedelen door de geest van deze tijd, dat we niet over­vallen zullen worden door: “Satan die op de loer ligt.” Zijn raadslagen zijn ons niet onbekend, zegt de Apostel. Het is niet nodig, dat we zo overvallen worden als de aanklager der broede­ren tot ons komt. Het zou zeer zeker fataal zijn, wanneer we niet een biddende Heiland hadden. Kind van God, weet gij u geborgen in deze veilige schuilplaats? zo niet, weet dan, dat het nog altijd is, ja meer dan ooit in het verleden: satan ligt op de loer. Laat ons nimmer zijn macht onderschatten; hij is nog altijd de vorst dezer eeuw en hij oefent nog altijd zijn macht uit, vooral in deze tijd, die een is, van zijn hevigste krachtsontplooiingen.

Een onderschatten van onze grootste vijand, de aartsvijand van onze zielen, past ons niet. Waar zouden wij zijn, als wij alleen deze zware strijd moesten strijden? We zouden al­ lang omgekomen zijn. Ons past een goddelijke vrees en heilige schuchterheid. Als eens de dis­cipelen van een reis door verschillende dorpen terugkwamen, waar zij de kracht van God op zulk een zichtbare wijze hadden aanschouwd, komen zij vol blijdschap naar Jezus. Maar Jezus laat hen de andere kant zien en zegt: “lk zag de Satan, als een bliksem, uit de hemel vallen.” (Luc. 10:18). En zou het te veel gezegd zijn, dat we ons indenken, dat, terwijl de disci­pelen hun dienst verrichtten, Christus voor hen gebeden heeft?

In het tekstwoord zien we wat Christus wel heeft gebeden en dat is, dat het geloof niet zal ophouden of bezwijken.

Christus bidt niet, dat verzoekingen zullen op­houden, maar dat zij in de verzoekingen het ge­loof niet zullen verliezen. Verzoekingen zijn een onderdeel in de orde van deze wereld. We zien het in het paradijs; we bemerken het bij Christus in de woestijn. Christus beluistert als het ware de naderende voetstappen van Satan in betrek­king tot Petrus, als Satan zegt: “geef mij Simon voor een uur”. Maar kind van God, hoe myste­rieus verzoekingen ook zijn en een onderdeel vormen van ons bestaan op de aardbol, het is even zo waar dat Christus u toeroept: “Ik heb voor u gebeden.”

Verzoekingen komen. Paulus zegt: “Mijn ver­zoekingen, die in mijn vlees geschiedden”. Zegt Jakobus niet: “Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoe­kingen valt, want gij weet, dat de echtheid van uw geloof standvastigheid uitwerkt. Maar stand­vastigheid moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet.’ (Jak. 01:02-04). N.B.G. Vert.

Zo zien we duidelijk, – hoewel God ver­zoekingen op allerlei gebied toelaat – dat dit niet doelloos is, maar een beslist doel nastreeft om volkomen en onberispelijk te zijn en in niets te kort zullen schieten.

Wat doen de verzoekingen ons zien? Het openbaart wie en wat we zijn voor Christus. Petrus leerde hoe zwak hij was. Judas’ ware karakter kwam tevoorschijn, voor dat hij zou kunnen opgaan naar de opperzaal. De apostelen moesten eerst de proef doorstaan, wilden zij pi­laren der gemeente kunnen worden. Beter nu onze zwakheden kennen, als straks voor Gods rechterstoel.

Christus moge niet bidden dat onze verzoekin­gen ophouden, maar blijft voor ons bidden dat in zulke uren ons geloof niet zal bezwijken, doen dat we standvastig zullen blijven in het geloof van Jezus Christus. En we hebben Zijn belofte: “Zo weet de Here de godzaligen uit de verzoe­king te verlossen” (2 Petr. 02:09), want “God is getrouw, die u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen.” (1 Kor. 10:13).

  1. K.

 

Hebt gij de Heilige Geest?

Tot het gezonde Christelijke leven is het on­misbaar, dat men de Heilige Geest zo ont­vangen hebt, dat men dit weet. Anders zou Paulus de vraag niet gedaan hebben, hebt gij de Geest ontvangen, toen gij geloofd hebt? Deze discipelen waren kennelijk gelovig; dat was hun echter niet genoeg. De discipelen, die met de Here Jezus op aarde wandelden, wa­ren ware gelovigen; Hij heeft hun echter be­volen om niet tevreden te zijn, tot dat zij van Hem uit de hemel de Heilige Geest ontvan­gen hadden. Paulus zelf had de Here in Zijn hemelse heerlijkheid gezien en met Hem ge­sproken en was daardoor tot bekering gebracht. Hiermee was echter het werk nog niet volbracht, Ananias moest tot hem komen en hem de handen opleggen, opdat hij de Heilige Geest zou ont­vangen. Toen eerst kon hij een getuige van Christus zijn. Dit alles leert ons, dat er tweeërlei wijze is, waarop de Heilige Geest in ons werkt.

De eerste is de voorbereidende werking, wan­neer Hij in ons werkt, maar niet woont, ons tot bekering en geloof brengt, en ons aandrijft tot al wat goed en heilig is.

De tweede is de hogere en meergevorderde, als wij Hem ontvangen als een blijvende gave, als een inwonende Persoon, van wie wij weten dat Hij ons gehele inwendige bestaan voor Zijn rekening neemt, en met Zijn eigen leven vervult. Dit is het ware volle Christenleven.

Gelovigen moeten geholpen worden om zich deze zegen in het geloof toe te eigenen. In de Handelingen lezen wij telkens van handoplegging en gebed. Zelfs een man als Paulus, wiens be­kering zo krachtdadig was en onmiddellijk van de Here uitgaande, moest door de handopleg­ging en het gebed van Ananias de Geest ont­vangen. Er moet in de leraren en gelovigen een kracht des Geestes zijn om met geloof en moed anderen te zegenen. Degenen, die zwak zijn, moeten geholpen worden om zich de ze­gen toe te eigenen. Zowel degenen die deze zegen hebben en brengen, als degenen, die deze hebben wil, moeten zich van de Here geheel afhankelijk weten, en alles van Hem verwachten.

De gave des Geestes wordt door God-zelven alleen gegeven. Elke nieuwe mededeling van de Geest komt van boven. Er moet telkens met God persoonlijk gehandeld worden. Zowel de bedienaar des Geestes, die God gebruiken wil om de zegen mee te delen, als de gelovige, die gezegend wil worden, moet in de onmiddel­lijke, in de allernauwste aanraking met God verkeren.

Alle goede gave komt van boven; het is het geloof hieraan, dat ons moed zal geven om vrij­moedig en vrolijk te verwachten, dat de volle Pinksterzegen zeker ontvangen kan worden.

De verkondiging en toeëigening van deze zegen zal de gemeente tot de eerste Pinkster­kracht terugbrengen.

Op de Pinksterdag was het spreken met vreemde talen en het profeteren het gevolg van het vervuld worden met de Geest. Hier te Efeze, twintig jaren later, wordt hetzelfde wonder gezien, als zichtbaar teken en onderpand van de andere heerlijke geestesgaven.

Wij mogen er op rekenen, dat, waar het ont­vangen van en het vervuld worden met de Heilige Geest gepredikt en toegeëigend wordt, het gezegend leven van de eerste Pinksterge­meente in haar kracht zal hersteld worden.

Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, nadat gij geloofd hebt? Dat iedere lezer zich aan deze hartdoorzoekende vraag onderwerpe. Het ver­vuld worden met Gods Heilige Geest, het volle genot van de Pinksterzegen, is de wil van God omtrent ons.

Dat wij ons leven en ons werk voor de Here in het licht van deze vraag beoordelen, en aan God het antwoord geven. O, vrees toch niet, mijn broeder voor uw Here te belijden, wat u ontbreekt. Al verstaat gij in ’t geheel niet wat die zegen is, of hoe die komt; de discipelen wisten het ook niet; maar zij riepen tot hun Here, en wachtten er op met bidden en smeken.

Laat slechts de overtuiging van wat gij mist de begeerte naar wat God aanbiedt, de gewilligheid om er alles voor op te offeren, uw hart vervullen – gij kunt er op rekenen, dat het wonder van Jeruzalem en Samaria, van Cesarea en Efeze, zich nog herhaalt: wij kunnen, wij zullen met de Geest vervuld worden.

(Uit: De volle Pinksterzegen”) Ds. Andrew Murry.

 

Kleine zonden.

Jaren geleden was er in geheel Australië geen enkele distel. Een man uit Schotland, die deze plant zeer bewonderde, dacht: het is jammer, dat zulk een groot eiland zonder dit wonderbaar en heerlijk symbool van mijn Vaderland is. Daarom kocht hij een pakje distelzaad en zond het aan één van z’n vrienden in Australië. Toen het er aankwam had iemand kunnen zeggen: “ach, laat het binnen, het is maar klein; het wordt slechts in mijn tuin gezaaid”.

Ja, het was slechts klein, maar nu zijn gehele streken er mee bedekt, en het is de pest en de plaag van de boer geworden. Het was maar klein, doch het zou een zegen geweest zijn, in­dien het schip, wat dit zaad bracht, schipbreuk had geleden.

Let op dit distelzaad. – Kleine zonden zijn dit gelijk. (Spurgeon).

 

Uit de arbeid.

God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtiglijk bevonden een Hulp in benauwdheden. (Ps. 046:006).

Het Woord des Heren is in deze dagen als een helschijnend licht, want we mogen het zo ervaren in ons dagelijks leven. Ook in tijden van gevaar, als de dood aan alle kanten rond­om ons woedt, hebben wij de wonderbare hand des Heren gezien in de bewaring van Zijn kinderen. Vooral de laatste dagen hebben wij mogen ervaren: “God is ons een Toevlucht . . . een Hulp in benauwdheden”. Waar enkele van onze gemeente in direct levensgevaar geweest zijn, daar heeft God Zijn sterke arm ontbloot en hulp en verlossing geschonken. Hoe heerlijk is het Woord des Heren “aan uw zijde zullen er duizend vallen en tienduizend aan uw rech­terhand; tot u zal het niet genaken. (Ps. 091:007).

Deze ernstige tijden, waarin we nu leven, doen ons de noodzakelijkheid zien, om altijd bereid te zijn om de Heer te ontmoeten; dan kan niets ons scheiden van de liefde van Christus en moet alles medewerken ten goede.

Amsterdam.

De Dinsdagmiddag-bidstonden, die wij inge­steld hebben voor hen, die wegens de duisternis niet op Vrijdagavond kunnen komen, worden goed bezocht en blijken een tijd van zegen en verfrissing voor ons geestelijk leven te zijn. Het is heerlijk te zien en te ervaren, dat er een ge­bedsgeest is, want dat is in deze dagen van af­val zo nodig. Gebed en gebed alleen, gedreven door de kracht van de Heilige Geest, zal ons staande kunnen houden, als de zonde als een vloed opkomt.

De Zondagmorgensamenkomsten kenmerken zich door een heerlijke ernst, en toch ook door een blijdschap, die alleen komt als we de mening des Geestes voor deze tijd verstaan. De gaven van de Heilige Geest stichten en bouwen de gemeente op.

Delfzijl.

Schrijver van dit artikel had het voorrecht om enkele dagen in het midden der gemeente te mogen zijn. Het is nu een lange reis naar het noorden van het land. We waren God dankbaar dat we elkander zien en spreken mochten na zoveel er­varingen, die wij in de laatste maanden hadden meegemaakt.

Dit bezoek stond in verband met enkele be­sprekingen over de zending en tevens voor de samenkomsten op Zondag. Tot onze spijt was Zr. Roos verhinderd te komen. Zr. Bakker was reeds enige dagen tevoren daar.

We hadden twee heerlijke samenkomsten en een kleine bidstond op Zaterdagavond. Heerlijk en zegenend was de Heiland in ons midden; vooral het slot van de Zondagmorgensamenkomst was wonderbaar en we gevoelden zo de nabij­heid des Heren.

Ere zij Jezus naam.

Rotterdam (Zuid).

Zondag 13 Oktober mocht ik’s avonds in deze gemeente het Woord brengen. Het was het jaar­feest der gemeente en we hadden een gezegende samenkomst.

Eerst sprak Br. v. d. Willik van Voorburg een kort woord, waarna ik het woord des Heren mocht brengen; daarna sloot Br. v. d. Woude deze samenkomst.

De Here zegene ook deze gemeente.

Vanuit deze plaats zenden wij alle lezers Gods hulp en zegenbede toe.

“God is ons een toevlucht en sterkte.”

 

 

1940.10

Gods laatste roepstem.

“En de Geest en de bruid zeggen: kom! En die het hoort zegge: kom! En die dorst heeft, kome, en die wil, neme het water des levens om niet.” (Openb. 22:17).

Dit is Gods laatste roepstem in het laatste boek van de Bijbel en het laatste hoofdstuk. We kunnen zeggen van de val des mensen tot het einde der tijden: God roept de mens tot Hemzelf. In Genesis is het begin van de zonde, in Openbaring het einde. In Genesis overwint de duivel, in Openbaring…. God behaalt de eindtriomf. In Genesis een paradijs verloren – hier een paradijs hersteld. Gods lokkende en liefde­volle stem heeft geklonken in en door alle tijden heen, in de aartsvaders, de profeten, dan in het spreken van Zijn eigen Zoon en deze laatste tij­den door de Heilige Geest. Het loopt als één machtige, klinkende roepstem door de Bijbel: Hoort en uw ziel zal leven.”

En we zien in het leven van mannen en vrouwen in de Bijbel, wat deze roepstem ten leven heeft uitgewerkt. Abram hoort de roepstem van God en keert alles de rug toe wat hem nog kan binden aan huis en vaderland en gaat een onbe­kende toekomst toegemoet; maar is hij teleurge­steld geworden in het volgen van die roepstem? Neen, want volmaakte gehoorzaamheid doet hem de volle zegen des Heren genieten en hij wordt de vader der gelovigen. Het is alleen in een volmaakt opvolgen op de roepstem Gods, dat ook de zegen des Heren wordt verkregen.

Om de roepstem Gods te kunnen horen, moet aan de roepstemmen der wereld eerst het zwijgen worden opgelegd; al deze lokkende en veelbelovende stemmen moeten eerst stil worden en wij moeten een doof oor ervoor hebben, willen wij Gods liefdevolle stem kunnen horen. De wereld belooft zoveel, eer, macht, roem, ver­maak, maar het is alles klatergoud, het zijn zeep­bellen. die als men ze najaagt, uit elkaar spatten.

Twee machtige roepstemmen klinken bijzonder in dezen tijd door de wereld heen, de roepstem van de tijdgeest, die alles belooft wat een aards paradijs kan schenken en daarvoor vraagt een algehele overgave van lichaam, ziel en geest. Deze geest is niet tevreden met halve maten, of een gedeeltelijk acht geven van de roepstem. Het eist de gehele mens op. En daar klinkt een andere roepstem, het is de roepstem van de Man van Smarten, Jezus Christus, die met innerlijke ontferming bewogen is over de schare, omdat zij zijn als schapen zonder herder. Hij roept de mens toe: ”Wat baat het de mens indien hij de gehele wereld gewint en schade lijdt aan zijn ziel”. Maar ook op deze roepstem moet een volkomen overgave volgen, wil de vol­le zaligheid in Christus ons deel zijn.

Deze laatste roepstem is de stem van de ge­kruisigde Heiland, de opgestane Levensvorst, nu zittende aan Gods rechterhand. “Ik, Jezus”, lezen wij in (Openb. 22:16). Het is vanuit de hemel tot deze aarde, dat de roepstem nog klinkt. De roepstem des Geestes is: “Kom!” Er moet nauw verband zijn tussen de Geest en de bruid, want hier staat geschreven: de Geest en de bruid zeggen: “Kom!” Heeft deze roepstem weerklank gevonden in onze harten? Wanneer wij daarop een bevestigd antwoord kunnen geven, dan mo­gen wij ook mede een roepstem worden in deze duistere wereld, want dan klinkt het: “En die het hoort, zegge: Kom!”

Hoe wonderbaar dat God ons dan nog wil ge­bruiken om in het laatst dezer bedeling een mede-arbeider Gods te mogen zijn. Een kleine klank te zijn in de geweldige roepstem des Geestes over deze aarde, om als een laatste waar­schuwende stemme des Heren te zijn. “Kom! want alle dingen zijn gereed.”

De roepstem is dringend, want er staat ge­schreven: “de tijd is nabij” (Openb. 22:10); driemaal staat er vermeld: “Zie, Ik kom spoedig” (Openb. 22:07; Openb. 22:12; Openb. 22:20). In (Dan. 12:09) wordt nog gezegd: “Ga henen, Daniël; want deze woorden zijn toegesloten en verzegeld tot de tijd van het einde.” Doch hier is het niet meer zo; de tijd is zeer kort, wie weet hoe kort. Dit zijn geen woorden van een mens. maar zoals hier staat: “Ik, Jezus”. De­zelfde die gezegd heeft: “Ik ben de Waarheid”.

Wie zullen wij zijn om dan maar uit te stellen en aan de roepstem des Geestes geen acht te geven. We worden onherroepelijk voor de keuze gesteld om de roepstem des Geestes aan te ne­men of te verwerpen. Het gaat er om of we deel­genoot zullen worden aan de volle zaligheid, of we bewaard zullen worden uit de ure der grote verdrukking, die over de wereld komen zal en die reeds zijn schaduwen vooruit werpt, of dat we ingaan in Gods eeuwige heerlijkheid. Wat zal het lot zijn – met eerbied mogen we zeggen: het ligt als het ware in des mensen handen. De roepstem – ook nog deze allerlaatste bazuin – dringt dringend, maar ook heilzaam: “die het hoort zegge: kom! En die dorst heeft kome; en die wil, neme het water des levens om niet.” “Zalig zij, die hunne gewaden wassen. opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad.” (Openb. 22:14) (nieuwe vertaling).

Nog is daar een fontein geopend voor alle onreinheid; het koperen wasvat staat in de voorhof; het badwater des woords om ons van iedere besmetting te reinigen, zodat wij als een geheiligde Priesterschare intreden mogen, om in reine en volle gemeenschap met onze Christus te leven.

“Hoort en uw ziel zal leven”.

P.K.

 

Jezus is overwinnaar!

Het kruis van Christus.

“Christus aan het kruis. Hierin is niets fraais of harmonisch. Het is alles uitgerekt en gespannen, in de worsteling van leven en dood, van ellende en barmhartigheid. Wie enkel harmonie zoekt, wendt zich hiervan verschrikt af. Ik begrijp zo goed, dat velen bang zijn voor het kruis waarlijk niet om aesthetische redenen alleen. Nog veel te veel wordt het kruis poëtisch of romantisch vervalst. Een kruis met rozen is geen kruis meer. Het kruis draagt alleen de kruiseling. Het is nu eenmaal de uitdrukking van de aller vreselijkste strijd en het is een wonder als een mensenkind kan zeggen: ”Crux unica salus”. het kruis is het enige heil. Dit is intussen niet mogelijk ten aanzien van het naakte kruis, zon­der de Goddelijke Kruiseling.

Betekent het kruis dus strijd, wie in die strijd de uitdrukking der diepste levenswerkelijk­heid ziet, voelt zich er in betrokken. Het is ook zijn strijd, die wordt uitgevochten. Hier of ner­gens wordt de grote slag geslagen. Dan eerst geldt de oud-Christelijke leus: “Crux anchora vitae” – het kruis is het anker des levens”.

(Uit: “De roep der Kerk” Prof. Dr. W. J. Aalders.)

 

De rust van het heersende lichaam.

“Er blijft dan een rust over voor het volk Gods.” (Heb. 04:09).

De laatste strijd voor de opname is een hevige. Velen gevoelen zich uitgeput. Er is een diep ge­voel van afmatting. Wij zullen niet vol kunnen houden, indien wij de les van rust niet leren. Niemand kan deze geestelijke strijd lang vol­houden zonder de uiterste inspanning, tenzij zij verstaan, hoe geestelijke kracht te verkrijgen.

De wedloop is niet voor de vluggen, noch is de strijd voor de sterken, d.w.z. voor hen, die slechts geestelijke kracht bezitten; doch voor hen, die de kracht, welke God hun gegeven heeft, wijselijk weten te gebruiken.

Voelt gij u uitgeput in deze strijd? Is daar een verzoeking het op te geven? Gevoelt gij u, alsof gij geen kracht meer bezit? Gevoel gij u geestelijk levenloos? Dan moet gij rusten in de plaats, waar God u gezet heeft; gij zijt gemaakt om te russen in hemelse plaatsen in Christus Jezus; rust daar, zodoende zal uw geest gesterkt worden.

Gij zijt gelijk een bron, welke veel gebruikt is; de fontijn is leeg, maar het zal weer gevuld wor­den. Wanneer gij rust in uw Heer, zal nieuw leven in u stromen en zult gij klaar zijn voor frissen dienst. In tijden van geestelijke uitput­ting bestaat er een groot gevaar, dat men zich nauwkeurig gaat onderzoeken om de oorzaak van zekere mislukkingen in het leven te vinden. Maar het is niet altijd verstandig zoiets te doen, tenzij gij ten volle de vele oorzaken kent, welke geestelijke droogte te weeg brengen. Het is veel beter te rusten in de regerenden Here en laat Hem de oorzaak verklaren, nadat Hij u eerst verkwikt heeft.

Na de strijd op de berg Karmel in de gebedsstrijd voor de noden van het volk. vlood Elia naar de wildernis; en God vond hem in een toestand van grote neerslachtigheid. Wat deed Hij voor hem? Voedde hem; en zeide niets over de geest der vreeze, welke hem aan­gevallen hid, terwijl hij instaat van uitputting na de strijd was.

Hoe vaak heb ik dienaren van Christus de vermoeiden en geslagen strijder horen berispen, inplaats hun voeden. Verwacht niet meer van uzelf of anderen dan God doet.

Zullen wij in deze dagen van inspanning over­winnen, dan moeten wij zowel leren te rusten als te weerstaan, anders bevinden wij ons spoedig in een strijdkamp met ongeziene machten heeft een neiging de geest te verontrusten en hem uit zijn richting te brengen; dan komt inspan­ning.

Zulk een spanning bestond er niet in het leven van Christus, en toch was het een ingespannen leven. Nergens vindt gij, dat Hij verontrust was in de geest. Hij was altijd kalm; nooit onvoor­bereid voor buitengewone gebeurtenissen; en het geheim hiervan onthult Hij in de woorden, wel­ke wij in (Joh. 05:19-30) vinden.

Daar zien we, dat Jezus nooit uit Zichzelven handelde, doch altijd als Zijn Vader. In (Joh. 05:19) lezen wij aldus: “Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg ik u, de Zoon kan niets van Zichzelven doen, tenzij Hij de Vader dat ziet doen; want zowat Die doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks.” En in (Joh. 05:30): lk kan van Mijzelven niets doen gelijk lk hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig: want Ik zoek niet Mijn wil maar de wil des Vaders die Mij gezonden heeft.

Hij wist precies wat Zijn Vader wilde, dat Hij doen zou, en dat deed Hij; zoodoende was daar geen inspanning in Zijn leven.

Christus heeft ons tot eenzelfde leven van afhankelijkheid geroepen. zoals Hij geheel afhankelijk van Zijn Vader was, zegt Hij tot ons: “Zonder Mij kunt gij niets doen.”

(Triumphs of Faiths).

 

Gebed door de Geest.

Aan het einde van Paulus eerste brief aan de Thessalonicenzen bidt Paulus een wonderbaar gebed: “En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest, en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onze Here Jezus Christus.” En hij verzekert ons, dat dit gebed is naar de wil des Heren, want hij zegt: “Hij, die u roept is getrouw, die het ook doen zal.”

In het derde hoofdstuk van Romeinen geeft de apostel ons een beeld van de natuurlijke man vol van zonden. Het is een ontzettend beeld van de verwoesting door de zonden. Maar hij bidt hier voor de heiligen, dat ieder deel van hun drievoudig wezen doordrongen worde van heilig­heid.

Minder dan dat is beneden Gods standaard. Voor dit doel heeft God ons gegrepen. Hebben wij ook niet daarnaar gegrepen, zoals wij dan ook van Christus gegrepen zijn. Laat ons niet ver­geten de dingen die achter ons zijn, ook al de rijke ervaringen, die wij tot nu hebben mogen ontvangen, maar jagen naar het hemelse doel. Het voorbeeld zelf is Christus. We worden door onze hemelse Pottenbakker aangemoedigd: ”We zullen Hem gelijk zijn.”

In Efeze 6 worden wij geroepen niet alleen voor onszelf te bidden, maar voor al de “Heili­gen.” Welk beter gebed kunnen wij bidden voor Zijn gemeente, dan dit? De God des vredes zelf heilige ieder lid geheel, geest, ziel en lichaam dat ieder gedeelte van elke tempel vervuld zal worden met de tegenwoordigheid en de kracht van onze dierbare Christus, die niet nalaten zal om aan Zijn bloedgekochte kinderen al Zijn heiligheid en volmaaktheid mee te delen.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Dankbaar zijn we voor de liefde Gods. die wij op zovele wijzen mogen ervaren. Al leven wij dan in donkere en moeilijke dagen en moe­ten wij ons aanpassen aan de omstandigheden, waarin we leven, we mogen toch ook Gods zegeningen ervaren en Hij verkwikt onze zielen en Gods Woord wordt bewaarheid als (Jes. 58:11) zegt: “En de Here zal u geduriglijk leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droog­te, en uw beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof, en als een spring­ader der wateren, waar het water niet ontbre­ken zal.”

Dit is ook Gods belofte voor deze tijd. Hoe? Enkel door het geloof van Jezus Christus in ons werkende.

Br. v. d. Woude van Rotterdam-Z. was Zon­dag 15 September in onze gemeente. We waren blij onze broeder eens hier te zien en het was een gezegende Zondag, waarin de naam des Heren werd groot gemaakt. Het offer van Christus doet ons delen ook in de overwinning van dat offer en daarom werden wij voor de keuze gesteld, te leven in Romeinen 7 met het val­len en opstaan, of in Romeinen 8, waarin wij leven met en in Christus als overwinnaars. Daar was bij velen een verlangen, dit leven meer te leren kennen dan ooit tevoren.

Zondag 22 September hadden we in onze gemeente een offeravond en we kunnen de Here prijzen voor de gezegende dag, die Hij ons schonk. Het is heerlijk te weten, dat “God machtig is alle genade over­vloedig te doen zijn in u. (2 Kor. 09:08). Ons staan deze schatkameren der genade Gods ten dienste. We hebben de vrije toegang tot de troon der genade Gods, zodat we onder elke omstandigheid des levens uit mogen roepen: God is machtig mij deze overvloedige genade te schenken. Dan wordt ons leven rijk – geen speelbal meer der omstandigheden, geen stuk wrakhout op ’s werelds levenszee.

De bijzondere gemeente- en offeravond was rijk gezegend. Door de verduisteringsmaatregelen hadden wij die op deze avond gesteld. Wat hadden we een grote opkomst. Men gevoelde zo, hier waren we te zamen als één groot huis­gezin. Gehele families waren opgekomen en de enkele kleinere kinderen die er waren, brachten er een echte huiselijkheid aan, en zo konden kinderen alswel vader en moeder samen van deze samenkomst genieten. Gods naam zij ge­prezen voor deze offervaardigheid en de liefde, die ook wederom sprak in de offergaven.

Hem alleen zij de eer toegebracht.

 

 

1940.09

Pinksteren

“Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden,” (2 Kor. 05:17).

Welk een hoog standpunt wordt door de apostel Paulus ingenomen; niet enkel voor hem­zelf, maar ook voor de gemeenten, aan wie hij het woord Gods verkondigde. Daar is bij de apostel geen ogenblik twijfel, of het wel mogelijk is, zulk een leven van vernieuwing hier op aarde te leven, maar hij laat hier ook duidelijk weten, dat wij alleen in Christus, waarlijk een nieuwe schepping zijn, en dat het oude is voorbijgegaan en alles nieuw is geworden.

Hoevelen geloven dit? Aan hun uitingen en leven bewijzen zij, dat ze het niet geloven, maar daarom is het woord Gods wel waar. Zeer zeker; we zien de mogelijkheid voor ieder kind van God, zulk een vernieuwing te beleven, maar dan ook alleen als we in Christus zijn, dan wil het zeggen, dat Zijn dood en opstanding niet enkel theorie is, maar een beleving, welke zich openbaart in het dagelijks leven. De gehele samenhang, ook van de voorgaande teksten, laat het ons zien, dat het één-worden met Christus in Zijn dood de aangewezen weg is om tot zulk een leven van vernieuwing te komen. Dan kunnen wij niet verder geheel en al voor onszelf leven; we leven dan niet meer om onszelf of anderen te behagen, ja, dan kennen we van nu aan nie­mand meer naar het vlees. Want Zijn dood is mijn dood, maar ook Zijn opstandingsleven is mijn opstandingsleven geworden. En het is dan ook alleen door Zijn Heilige Geest, die ons zulk een leven van algehele vernieuwing kan verklaren, want daartoe was juist de Heilige Geest gezonden. (Joh. 16:13).

De ware beleving, de uitwerking, de doorvloeiing van de Pinksterdoop moet zo’n ervaring geven in ons leven. Wanneer wij zeggen vervuld te zijn met de Heilige Geest en we niets ervaren van zo’n nieuwe schepping in onze harten, dan ontbreekt er iets aan. God is niet tot Zijn doel gekomen. De machtige stroom van Pinksteren, inplaats dat deze kracht in ons leven tot zegen van anderen en onszelf is geworden, is verlopen in het zand van de woestijn en we klagen dan over dorheid en doodsheid.

Pinksteren is vernieuwing en geen herstelling, geen reparatie of opknappen van ons oude leven. Duidelijk leert de Schrift, dat de gedoopte mensen, die deze gave ontvingen, geen opgeknapte of herstelde mensen waren; neen, toen de ge­zegende waarheid in hun leven doorbrak, toen het licht van Gods Woord baan kon breken in hun duistere harten, toen zagen zij wat voor mensen zij waren en het was hun zeer duide­lijk, wanneer er geen algehele vernieuwing zou plaats grijpen, dat hun leven dan een hopeloos proberen en trachten zou zijn, met de daaraan ver­bonden treurige ervaringen van een leven van vallen en opstaan.

En toch is het zo duidelijk en klaar. Het is niet een doolhof van gedachten en ideeën, die wij eerst moeten doorwandelen, willen wij de sleutel kunnen vinden tot deze nieuwe schepping in Christus; maar eenvoudig en duidelijk in het: indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel”, dus niet of we dat nu gevoelen of duidelijk zien, maar ervaring van het geloof.

Wat wil het zeggen: ”ik kan alleen in Christus komen door uit mijzelf te treden, door afstand van mijn eigen leven te doen en Christus in mij te laten leven?” “Wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf.” Dat is de ervaring, dat is de weg tot de ware beleving van Pinkste­ren. Het is niet: spreek ik in tongen; heb ik de gave van profetie; worden de kranken door mij genezen; maar ben ik een nieuw schepsel; want om een voorbeeld te nemen: de gemeente van Korinthe had deze dingen – Paulus kon schrij­ven: “het ontbreekt u aan geen enkele gaven” – en toch de ware beleving van dat geheel in een nieuwe schepping in Christus zijn, ontbrak in die gemeente en daarom openbaarde zich zo de werken van het oude leven. De machtige stroom van Pinksteren had kunnen doorbreken, en ver­liep in de zandige woestijn van het leven van de oude mens. Men wilde in Korinthe zich niet laten verliezen; zij wilde het oude leven handhaven. En daarom ook geen vernieuwing.

De oude Adam is gelijk aan het water van de Dode zee, die steeds het zoete water van de Jordaan in zich opneemt, maar immer zout blijft.

Zo is het ook met al de zegeningen, die ons door de Pinksterzegen deel zijn geworden. Wanneer we in ons oude leven blijven, wanneer we geen afstand kunnen doen van dat oude leven en niet in Christus een nieuw schepsel zijn geworden, dan doet het geestelijk leven ons geen nut. De oude mens slokt al de zegeningen op en we blijven, wat we waren voor die tijd.

Ach, dat de Here steeds meer van die Geest van vernieuwing in onze harten moge uitstorten, zodat we in geest en waarheid nieuwe schepselen zullen zijn, die leven lot eer van Jezus’ naam.

 

De openbaring van de Heilige Geest.

Op de Pinksterdag waren de openbaring van de Heilige Geest:

Als van een gedreven wind. (Hand. 02:02).

Tongen als van vuur. (Hand. 02:03).

Spreken in talen. (Hand. 02:04).

Het winnen van drieduizend zielen voor Christus. (Hand. 02:41)

De plaats bewogen, (Hand. 02:31)

Terwijl het spreken in talen in de dagen van de apostelen wordt herhaald, wordt de machtige gedreven wind en de vuurtongen daarna niet meer genoemd. Blijkbaar behoorden deze openbaring in het bijzonder tot de inluiding van de bedeling van de Heilige Geest.

Het spreken met andere talen is practisch beperkt tot de doop met de Heilige Geest. Met betrekking tot dit buitengewoon verschijnsel; Jesaja profeteerde in (Jes. 28:11). “Daarom zal Hij door belachelijke lippen en door een andere tong tot dit volk spreken.”

De Here Jezus verklaart in (Mark. 16:17)’ “En degenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken.”

Nooit, vanaf de gedenkwaardige dag, dat de talen het eerst gegeven werden (Gen. 11:09) tot op de Pinksterdag, toen de Heilige Geest uit­gestort werd, wordt er verhaald van iemand, dit in “andere talen” gesproken heeft, doch op het ogenblik, dat zij vervuld werden met de Hei­lige Geest, begonnen zij te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. (Hand. 02:04).

 

Wordt niet bewogen.

“Indien gij maar blijft in het geloof gefundeerd en vast, en niet bewogen wordt van de hope des Evangelies dat gij gehoord hebt”. (Kol. 01:23). als ge maar gefundeerd en vast blijft bij het geloof, en u niet laat afbrengen van

de hoop in de verkondiging die ge hebt gehoord en die gepredikt wordt

bij alle schepsel onder de hemel, waarvan ik, Paulus, een diaken ben geworden. (Naardense vertaling)

Hoe nodig is het in deze tijd, dat we niet bewogen zullen worden. Zeer zeker is er nog nimmer een tijd geweest, die zo vol was van veranderlijke dingen, als wel deze tijd. Maar laat ons niet vergeten, dat toen wij wedergeboren werden, wij overgezet zijn geworden in hetkoninkrijk van licht en leven, ja we kunnen zeg­gen: alzo wij een onbeweeglijk koninkrijk ont­vangen, laat ons de genade vasthouden.”

Misschien stellen we ons de vraag: is het wel mogelijk om niet bewogen te worden, terwijl al­les rondom ons tot beweging dringt?” Doch de mogelijkheid is er, want Paulus zegt het hier: “indien gij maar blijft in het geloof”

Wij leven nu in een tijd, waarin ons geloof op een zware proef wordt gesteld en wanneer we diep gefundeerd en vastgemaakt zijn in het geloof van Jezus Christus, dan zullen wij ont­worteld en in de vloed van het tijdgebeuren meegesleurd worden en jammerlijk omkomen, ieder die staat, zie toe, dat hij niet valle. Dat is zeer zeker de waarschuwing van deze tijd. Het is daarom ook niet door onze eigen kracht dat we in Hem blijven. Alleen als we kinderlijk en deemoedig ons ganse leven aan Hem toever­trouwen, ook in alle onrust die op onzen levens­weg zal komen, dan zal die onbewogenheid ons deel zijn. Het is in een volkomen overgave en gehoorzaamheid aan het woord des Heren, dat wij zullen blijven in Hem en dat ons niets kan bewegen uit deze vaste plaats der zekerheid.

Dit was Paulus’ ervaring; hij beleefde het ook te midden van een wereld, die vol bewogenheid was Want zo zien wij ook de wereld, waarin Paulus leefde: alles was in beroering, het mach­tige Romeinse rijk bestond nog altijd, oude dingen werden weggerukt en men verkondigde een geheel nieuwe levensovertuiging, gelijk het Evangelie van Christus ons bracht. Ook probeer­de een nieuwe leer ingang te vinden in de gemeente van Jezus Christus, om de gelovigen uit Christus te brengen en daarom ook de waarschuwing van Paulus om in Christus te blij­ven, en zó gefundeerd en vast te blijven in het geloof.

Ja, ook u, geliefden, is het mogelijk om in deze tijd in Christus te blijven. Het is alleen als wij op deze vaste bodem blijven, dat we een open oog hebben voor de betekenis van deze tijd. Alleen vanuit deze vaste standplaats kunnen we moedig de stormen trotseren, welke in deze tijd losbreken en zullen niet met deze geweldige orkaan worden meegesleurd, die alles meesleurt, wat niet vast staat in de Rots, Jezus Christus.

Deze tijd, waarin we leven, is een geweldige tijd. Kan God ons door alles wat plaats grijpt ook leren, hoe ons leven is, of gaat ook het tijdgebeuren aan ons voorbij, zonder dat wij verstaan en begrijpen wat Gods bedoelingen met deze eindbedeeling is? Wanneer wij nog zijn, zooals Paulus schrijft in (Ef. 04:14) (nieuwe ver­taling), dan raken we de vastheid van het geloof kwijt en worden een speelbal van de tijdsom­standigheden, een stuk wrakhout, wat door de golven heen en weer geworpen wordt. Paulus zegt: “Dan zijn wij niet meer onmondig, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaasheid ver­leidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus.”

Zovele dingen en oorzaken willen ons uit het geestelijk evenwicht doen rukken. Maar dit behoeft niet te zijn. Het tekstwoord zegt het dui­delijk, dat daar een blijven moet zijn in Christus, “een niet bewogen worden van de hoop van het Evangelie”. Hebben ook wij niet de rijkdommen van het Evangelie gehoord? Is ook ons niet de volheid van het Evangelie gepredikt? Zeer zeker, we kunnen met ootmoed zeggen: de gehele raad Gods is ons verkondigd geworden. En daarom is er ook een vaste hope der toekomst, die reeds nu in de stormen en windvlagen, van alles wat tot ons komt, ons een veilige rust en onbewogenheid schenkt.

Wat is vaak de oorzaak van veel onrust en bewogenheid der kinderen Gods? Ze hebben het doel des Heren uit het oog verloren; ze laten het besturen van hun levensboot niet meer ge­heel en al in de handen van de Heiland, en proberen zelf te sturen en richting te geven aan hun leven; ze nemen zelf alles in handen en merken te laat, dat zij jammerlijk omkomen op de ongeziene klippen. De geestes stroomin­gen zijn zo sterk, dat zij er niet tegenop kunnen om straks op het strand van ongeloof en twijfel geworpen te worden.

“Wordt niet bewogen” is het bevel van de apostel. Het zal niet ontbreken aan zovele din­gen. die als het ware tot bewogenheid dringen. Bewogen door wind van leer – bewogen door woord – “wordt niet haastelijk bewogen”, zegt Paulus, “van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief als van ons geschreven.”

Daarom er blijft en er is maar één weg om vast en zeker te zijn en dat is: blijven in Christus. Het is niet ons werk, maar Christus doet het. “Maar die ons met u bevestigt in Christus, en die ons gezalfd heeft, is God, die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven”. (2 Kor. 01:21-22).

Dan zullen wij worden een pilaar in de tem­pel van God, en zullen daar niet meer uit gerukt worden. (Openb. 03:12).

  1. K.

 

Als het er op aankomt.

Een man, die niets met kerkgaan ophad, was gewoon zijn vrouw, die haar plaats daar nooit ledig liet, spottend na te roepen: “vrouw, bid meteen maar voor mij”.

Door een droom echter, werd hij plotseling van zijn dwaasheid genezen. Hij droomde na­melijk, dat hij en zijn vrouw op hetzelfde ogenblik stierven, en dat, toen zij beiden aan klopten aan de hemelpoort, een stem daarbinnen antwoordde: “vrouw, kom maar alleen binnen; gij komt immers voor uw man meteen”.

(“Tijd en eeuwigheid”.)

 

Amsterdam.

Zondag 4 Augustus sprak Br. H. v. d. Brink in onze gemeente en ontvingen wij een rijke zegen uit Gods Woord. Het is een eeuwige bronwel. Hoewel de schrijver van dit artikel met vakantie was, mocht hij horen van genoten zegenin­gen. De naam des Heren werd groot gemaakt en men gevoelde meer dan ooit, dat wij ons moeten laten klaar maken voor Zijn spoedige wederkomst.

Br. Langstraat mocht getuigen, ook dat God nog altijd hoorder der gebeden is.

En waar het moeilijk wordt in de wereld daar heffen wij onze hoofden op, omdat onze verlossing nabij is.

Scheveningen.

26 Aug. had ik het voorrecht hier het woord te mogen brengen in de nieuwe zaal. Het zaaltje was geheel bezet en een aandachtige schare luis­terde naar het Evangelie. Verblijdend was het zovelen van de Scheveningers zelf te mogen zien. Stelle de Here deze gemeente tot grote zegen, opdat nog velen, ook te Scheveningen ge­wonnen worden voor Koning Jezus.

 

Kruisdragen (gedicht)

Achter Jezus ’t kruis te dragen.

Weet gij, wat dat zeggen wil?

Heel uw leven zonder klagen

Willen, wat uw Heiland wil!

 

Iedren dag en elken morgen,

Leven uit Zijn hand alleen;

En te weten: God zal zorgen,

In de bangste tegenheên!’

 

Morren maakt de last niet minder;

Moed alleen vermeerdert haar;

Neem uw kruis op, wat het zijn moog’!

God weegt niemands last te zwaar.

 

 

1940.08

Geestelijke gaven.

“En van de geestelijke gaven, broe­ders, wil ik niet, dat gij onwetend zijt.”

(1 Kor. 12:01).

Er behoeft op dit punt geen twijfel of onzeker­heid te zijn. Vanwaar komt toch vaak deze on­zekerheid? Het is niet, omdat Gods Woord daarover twijfel laat. Gods plan voor de be­diening van de geestelijke gaven is in (1 Kor. 12:01-12) heerlijk aangetoond en het houdt voor iedere ware gelovige iets in. Iemand, die oprecht en aandachtig Gods Woord leest, moet tot de slotsom komen, dat het Gods bedoeling niet is, in Zijn kerk of gemeente, alles door één man te laten doen. We zien in Gods Woord, dat dit niet naar Gods plan is.

Toch willen wij voorzichtig zijn om niet de gedachten te wekken, als zouden wij een werkloze orde voorstaan, waarin een ieder maar zou kunnen doen wat hij wilde; ook dit is niet Gods plan. Zeer zeker heeft God ambten in Zijn ge­meente gesteld, die bijzonder aangewezen zijn tot opbouwing van de gemeente. 

Het ideaal en Schriftuurlijke voorbeeld is een volkomen vrijheid voor allen, onder de leiding van de Heilige Geest, om deel te nemen aan de geestelijke bediening van Zijn gemeente, met de er­kenning, dat er sommigen bijzonder door God daar gesteld zijn in het ambt van leiders en als zodanig ook erkend moeten worden, daar zij een gave van God zijn aan de gemeente. “En deze heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evan­gelisten, en sommigen tot herders en leraars, tot de volmaking der heiligen tot het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus.” (Ef. 04:11-12).

Maar het wil daarom niet zeggen, dat de meest eenvoudige gelovige niet kan bijdragen tot de opbouwing van de gemeente, en wanneer dit niet zo is, dan lijdt de gemeente en worden de krachten en gaven die God ook daarin gesteld heeft niet gebruikt en is tot schade. Een Nieuw-Testamentische vergadering der gelovigen wordt ons beschreven in (1 Kor. 14:26): “Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u heeft een psalm, heeft hij een leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij een openbaring, heeft hij een uitlegging, laat alle dingen geschieden tot stichting.”

De Goddelijke regel in deze is dan ook weer, de eer en heerlijkheid van Christus in het oog te houden; altijd weer, niet onze stichting als het eerste, maar de gemeente, dan wordt ook het ik op de achtergrond gedreven.

De geestelijke gaven hebben een goddelijk doel en als zodanig aangewend, zullen zij grote ze­gen verspreiden, maar aangewend voor eigen zelfzucht of eer, kunnen zij niet anders dan ver­warring brengen.

God moge deze zegenrijke bediening van de verschillende gaven steeds meer in werking doen treden, ook in onze gemeenten, opdat het God­delijke leven steeds meer geopenbaard worde, en Zijn gemeente tot volle wasdom zal komen.

  1. K.

 

Smaadheden.

“De smaadheden van wie u sma­den, zijn op Mij gevallen”. (Ps. 069:010).

Waarom wordt God toch altijd gesmaad? En waarom moeten zij, die van God zijn zo’n beetje als bespottelijke mensen aangezien worden in de wereld? Hoe Goddelijker, met des te meer geringschatting wordt men behandeld! Waarom is dat toch eigenlijk?

Merkwaardig! In de filosofie maakt men God tot het allerhoogste – wees echter enigszins Goddelijk, dan wordt ge voor de domste gehouden.

In de Bijbel bewondert men alle Godsman­nen, zijt ge er echter één, dan zijt ge een ezel. Dat is toch eigenaardig: men verdoemt en ver­oordeelt de mensen, die intertijd de profeten en leraren veracht hebben en zelf is men precies zo. Dat komt daardoor, omdat God voor geen prijs één schrede met ons doen wil, die onze lust en onze wereldliefde dient, maar Hij wil altijd iets anders, dan wat van de wereld is.

Alles wat in de wereld iets in te brengen heeft, wordt geëerd – alles! En wat in deze wereld niets in te brengen heeft, ziet men geringschat­tend aan. En toch willen wij ons liever laten smaden dan eren; want in deze smaad, welke op het Goddelijke gelegd is, is toch meer vreug­de, genot en leven, dan in alle hoogten, welke de mens zichzelven maakt.

(Christoph Blumhardt).

 

De gave van profetie.

“Maar wie profeteert, spreekt voor mensen stichting en vermaning en vertroosting. (1 Kor. 14:03).

Onder de negen geestesgaven die ons vermeld worden in 1 Korinthe 12, neemt ook deze gave een zeer belangrijke plaats in. Paulus vermaant de Christenen deze gave te zoeken als hij schrijft: “En ik wil wel, dat gij allen in vreemde talen spreekt, maar meer, dat gij profeteert, want die profeteert is meer dan die vreemde talen spreekt, tenzij dan dat hij het uitlegge, opdat de gemeente stichting moge ontvangen.” (1 Kor. 14:05). En dat het een belangrijke plaats inneemt bewijst wel dat in een of andere vorm het woord profetie ongeveer 22 maal in de hoofdstukken 11-14 vermeld wordt. En toch, wat is er een onkunde omtrent deze heerlijke gave, die zo machtig en krachtdadig zich openbaarde, ook in de eerste Christengemeente. We lezen vaak in de Handelingen der Apostelen, dat sommige van de apostelen, net als anderen, deze gave, die zij van God hadden ontvangen, gebruikten tot stichting, vermaning of vertroosting van de gemeente. (Hand. 11:28; Hand. 21:09).

De eerste vraag die naar boven komt is wel deze: wat is profeteren? Als antwoord zouden wij in het kort dit kunnen zeggen: in algemene zin heeft het in zich, alle geïnspireerde uitspraken Gods door de Heilige Geest. Sommigen zeggen: profeteren is spreken over God, dus een: ieder die over God spreekt is een profeet. Dit is niet in overeenstemming met het woord Gods. Want er wordt gesproken over een bijzondere aparte gave van profetie, die gezocht moet worden en die God aan de mensen meedeelt zoals “Hij wil”. (1 Kor. 12:11).

In zijn eenvoudigste vorm mag een ieder het ontvangen, die gedoopt is met de Heilige Geest. (1 Kor. 14:310.

De gave van profetie heeft met natuurlijke gaven niets te maken, want het is een bovennatuurlijke gave, ons door God-zelf geschonken door de werking van de Heilige Geest.

Aan wie God deze gave schenkt, hetzij ge­leerde of een niet geleerde, is niet het menselijk ver­stand wat spreekt, maar is een mondstuk Gods, om daardoor de gemeente te stichten. Het is een verkeerde voorstelling te denken, dat “profetie” meest “voorspelling” is. We hebben slechts een enkel geval, dat zo iets in het Nieuwe Testament plaats vindt, maar uitdrukkelijk wordt telkens weer herhaald, waarvoor deze gave dient, n.l. stichting, vermaning en vertroosting van de gemeente.

Daarom is deze gave een nut voor het alge­meen, zoals duidelijk het woord Gods leert.

(1 Kor. 14:03): De profeet sticht de mensen, (1 Kor. 14:04) De profeet sticht de gemeente. 

(1 Kor. 14:22): Het is een teken voor de gelovigen.

(1 Kor. 14:23): De zondaren worden geopenbaard. (1 Kor. 14:24): De verborgen dingen uit het hart komen te voorschijn.

De gave van profetie dient om de waarheid Gods te bevestigen en moeten steeds getoetst worden aan het woord Gods, de Bijbel. We zien wel, dat in het Nieuwe Testament, na de uitstorting van de Heilige Geest, allen, die vervuld waren, mochten profeteren, maar daarom hadden niet allen de gave van profetie, of zoals we dat zouden noemen, waren profe­ten in de gemeente. Wanneer we het woord des Heren als leiddraad nemen, dan zien we dat enkele zulke profeten worden genoemd, die als een gave aan de gemeente waren gegeven, tot opbouwing van de gemeente, o.a. Judas, Silas, Agabus, enz.

Handelingen 13; (Ef. 04:11-12).

Er zijn zeer veel Christenen, die alleen aan “profetie” denken, enkel in verband met “voorspelling”, en wanneer men dan de openbaring van deze gave in een andere vorm bemerkt of hoort, dan verwerpt men deze. En toch als men leest (1 Kor. 14:03) en andere Schriftplaatsen, dan ziet men duidelijk, dat er in het geheel niet over zulks gesproken wordt en het zelfs niet in deze gave ligt besloten.

We moeten nimmer veronderstellen, dat de werking van de gave van profetie, feilloos is. zooals we dat vinden in de hoogste vorm, waardoor we Gods woord hebben ontvangen. Daar is het enigste voorval van volmaakte inspiratie. (2 Petr. 01:20-21). We zien, dat daarom ook de gave van onderscheiding gegeven is en Paulus zegt. “dat twee of drie profeten spreken, en de anderen oordelen.”

Zoals bij elke andere gave, moet zij haar; oorsprong, vruchtbaarheid in het eeuwig blijvend woord van God hebben. Gevoed door ’t woord en in innige gemeenschap met de levende, altijd alomtegenwoordige Christus, zal ook deze gave een bron van zegen zijn in de gemeente. Maar ook nimmer zal zij de plaats in mogen nemen van dat woord.

Het zuiver gebruik van deze gave is een in­spiratie en opbouwing der gemeente. En Paulus roept het zijn gemeente toe: “Blust de Geest niet uit. Veracht de profetieën niet”.

(1 Thess. 05:19-20).

Het is daarom niet wat de mens van deze gave zegt, maar laat Gods onfeilbaar woord ook de maatstaf zijn van het gebruik van deze gave.

“Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren en verhindert niet in vreemde talen te spreken.” (1 Kor. 14:39).

  1. K.

 

Wat wil zeggen: “gekruisigd” te zijn?

Het wil zeggen: dood-zijn voor iedere begeer­te of wens die niet het goddelijk zegel draagt.

Dood-zijn voor iedere neiging, die niet over­eenstemt met de wet Gods.

Het betekent; geen andere plannen te hebben dan die welke God behagen, of bij Hem hun oorsprong vinden.

Gekruisigd te zijn met Christus, beduidt’, niet meer de Mammon, noch enige andere afgod lief te hebben, opdat Jezus onze enigste liefde zijn kan; geen oor te hebben voor de lof van mensen; geen oog voor de goederen van de wereld; geen tong voor afgunstig en nutteloos gebabbel; geen vrees voor het oordeel en de vijandschap van de wereld.

Van harte gekruisigd te zijn, heet: temidden der wereld te wandelen als een vreemdeling en pelgrim, afgezonderd van het boze rondom, goeddoende ten alle tijd, zonder zich aan iets of iemand afgodisch te hechten, God in alle dingen te zien en alle dingen in God. Om het uit te drukken met de woorden van Tauler, “Een ab­soluut ophouden van ’t eigen leven, een loslaten van eigenwil en gekrenkte gevoelens, een blijven in Christus (die ons verlost heeft van het eigen- ik). en een leven in de Geest (Rom. 08:01-02).

Onze kracht, onze kennis, ons doordrijven van eigon wil. doen plaats maken voor het leven van Christus in ons, opdat al onze krachten be­kwaamheid uit Hem mag zijn, en Hij zodoende alle eer alleen ontvangt.    

Uit: “Omega”.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Zondag 7 Juli j.l. hadden wij te midden der gemeente een heerlijke doopdienst. Ja, die hele dag mochten wij Gods tegenwoordig­heid ervaren. De morgensamenkomst was ernstig en gewijd. We werden opgebouwd door het woord van God en zagen zo, wat God van ons verlangt. Hij, de eeuwige God en Vader, begint niet al­leen Zijn werk in ons, maar wil het ook volein­digen: daarom was ook het onderwerp: “De vol­einding der gelovigen”, zoals Paulus dat uit­drukt in (Filip. 03:07-14).

Het alles opgeven om Christus’ wil, om zo het einddoel van de gelovigen te mogen bereiken en deelgenoot te zijn aan de opname van de ge­meente, te behoren tot de eerstelingschare en straks met Christus te mogen heersen in Zijn Koninkrijk.

God bevestigde Zijn Woord door de profeti­sche gave. Het was een heerlijk ogenblik toen ’s middags een viertal zusters gehoorzaam waren om de Here te volgen in de waterdoop. Moeder v. d. Brink van Lunteren, die reeds op de leeftijd van de zeer sterken is gekomen, was ook één van de dopelingen; zij had reeds lang hierna uitgezien en nu schonk God haar de gelegenheid. En dat te mogen doen in tegenwoordigheid van haar kinderen, die allen God dienen. Welk een heerlijk voorrecht. Br. Bruining van de Haag, die ook die dag tegenwoordig was, sprak ook tot ons een persoonlijk woord.

In de avondsamenkomst hoorden we enkele getuigenissen van hen, die gedoopt waren en bracht Br. v. d. Brink uit Bloemendaal een woord uit de Bijbel en liet ons opniew verstaan, dat de weg der gelovigen is met Christus te lijden buiten de legerplaats.

De voorganger sloot met een kort woord uit (Luc. 09:36), wat aldus luidt: “Zo werd Jezus alleen gevonden.” Bij alle zegeningen moet toch de uitgang zijn “Jezus alleen”. Alles kan ver­bleken. Mozes en Elia kunnen weer heentrekken, maar in het dagelijks leven moet overblijven “Jezus alleen”; dat is onze kracht en ons leven.

De bidstonden zijn ook zeer gezegend en God overgiet ons vaak met verse olie en doet ons met vreugde onze taak weer opnemen. Hem zij alle eer.

Scheveningen.

Br. v. Polen, die reeds velen jaren te Scheve­ningen mocht arbeiden, moest in verband met zijn dagelijkse werkzaamheden, verhuizen naar een geheel ander deel van de Haag. Even scheen het nu, alsof hij daardoor de arbeid te Scheveningen zou moeten neerleggen. Door een wonderlijke leiding van de Heren werd echter op­nieuw een weg geopend. Voorlopig werden nu de samenkomsten van de “Pinkergemeente Sche­veningen” gehouden in de Menninckstraat 7 (achter de 2e Binnenhaven, bij de Westduin­weg) op Maandagavond te 8 uur. In de bedoeling ligt zo spoedig mogelijk ook weer met de zondagavond samenkomsten aan te vangen. Reeds mochten brs. en zrs. uit verschillende kringen te Scheveningen dienen met zang muziek en getuigenis. Ook mochten reeds enige zielen tot de Heiland komen. God is goed!;

Den Haag.

Wij vernamen, dat tussen de verschillende Pinkstergroepen, die daar arbeiden een samen­werking tot stand is gekomen. Men dient elkan­der door samenspreking van de belangen der verschillende gemeenten en het uitwisselen van sprekers. Het doel is door gezamenlijk overleg de belangen der gemeenten te behartigen, hoewel iedere gemeente geheel zelfstandig blijft in beheer en bestuur der gemeente of groep.

 

 

1940.07

Behoudt uw geloof.

“Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.” (Luc. 22:32).

Wonderbaar is het gebed des Heren, wat de Heiland bidt voor Simon Petrus, niet enkel voor hem, maar voor ieder die zich door genade weet een kind van God te zijn. De discipelen hebben getwist, wie toch van hen wel de meeste zou zijn; ach ja, ze droomden nog altijd van een aards koninkrijk, waarin ieder van hen de meest voorname of hoogste plaats begeerde; en Jezus – zoals Hij dat zo dikwijls doet in een ieder van ons leven – zet er een streep door. Onze menselijke berekeningen vallen in puin, omdat Christus ons laat zien, wat Hij van ons verlangt en dat is: een dienaar te worden van allen, zoals Hij­zelf ons een voorbeeld gaf.

Ja, wie kent zo ons hart dan de Heiland; maar wie kan ook juist daarom zo bidden voor ons als wel die Jezus, onze Verlosser. Heerlijke zaligheid, vaste zekerheid: Jezus bidt voor mij, opdat mijn geloof niet ophoude – bezwijke.

Het is maar al te waar, dat juist velen in deze donkere tijd waarin we leven het geloof ver­liezen en daarom is het van onschatbare waarde, niet alleen voor ons heden, maar ook voor de toekomst, het geloof te bewaren. Maar laat ons er toch ook diep van doordrongen worden, dat het alleen kan, als Christus tot een ieder van ons persoonlijk zegt: “Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.”

Christus draagt zorg voor uw geloofsleven; verwaarloos het niet, geef er zeer acht op, want bedenk dat het geloof de enige weg is, waar­in zegen is en de beloften van God in vervulling kunnen treden. Gebed kan het antwoord niet naar beneden brengen, als het niet gebeden wordt in geloof. (Jak. 01:06-07).

Geloof is de kabel, waarlangs onze gebeden tot God gebracht worden, het is de verbinding tussen hemel en aarde. Neem geloof weg en tevergeefs roepen wij God aan (Heb. 11:06), want dan is er geen weg tussen mijn ziel en de hemel. Wij hebben deze weg geblokkeerd, doordat wij niet geloven.

Bijzonder deze tijd, waarin wij nu leven, vraagt en eist met klem een vast en diep geloofsleven, want anders worden ook wij meegesleurd met de stroom van het ongeloof, die over het aard­rijk juist in deze tijd losbreekt.

Het is daarom een leven uit het geloof tot het geloof, met deze vaste zekerheid, we hebben een Hogepriester, die leeft om voor ons te bidden; dat ons geloof niet bezwijke, wanneer deze vloed van ongeloof over ons komt.

Het moet ook geen overschatting zijn van onze eigen geestelijke kracht, zoals eens Petrus dat zeide: “Here! ik ben bereid met U ook in de gevangenis en in de dood te gaan.” Arme Petrus, hoe weinig kende hij zijn eigen hart en daar­mee zijn eigen zwakheid, want de Heiland moest zeggen: “lk zeg u, Petrus! de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult verloochend hebben, dat gij Mij kent.”

De kracht van ons geloofsleven is het gebed van Christus voor ons, en dan kunnen en mogen we staan. Ja, David wist ervan mee te spreken, dat het geloof en het geloof alleen hem er had doorgedragen, als hij zegt: “Zo ik niet had ge­loofd dat ik het goede des Heren zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan.” (Ps. 027:013).

Hier zingt het geloof in de almacht Gods, die het geloof sterkt van ogenblik tot ogenblik. Rekenen wij toch meer en meer, ook in deze zwaar beproefde tijd, met het gebed des Heren. Het is niet mijn geloof, wat gewicht in de weeg­schaal legt, maar Zijn geloof. Zijn bidden wat gehoord wordt.

Geliefden, geloof in Gods onwankelbare trouw; wijsheid en beleid kan alleen ons staande hou­den. Doet ons voorwaarts treden met een heilige onverschilligheid, omdat wij weten: alles wordt goed en zal volbracht worden naar Gods eeuwig raadsbesluit. Wat een hele lange rij van geloofshelden worden ons niet gemeld in Hebreeën 11, en hoe eindigt dit alles? Ja, als wij het hadden ge­schreven, dan zouden wij dit slot anders gemaakt en geschreven hebben, dat ze hun geloof be­kroond gezien hebben hier op aarde. Maar wat zegt het Goddelijk antwoord? “En deze allen, hebbende door het geloof getuigenis gehad, heb­ben de belofte niet verkregen.” (Heb. 11:39). Is het dan geen dwaasheid om te geloven? Wat nut heeft dan toch wel geloof? Kom, laat ons als zovelen doen, het maar wegwerpen als iets wat niet past in deze tijdsbedeling, en ons in de stroom van deze tijdgeest begeven zon­der geloof en daarmee zonder God. Maar wat zegt verder de Bijbel: “God had meer, namelijk wat beters over ons voorzien, opdat zij zonder ons niet zou­den volmaakt worden.”

Het geloof waarvoor Jezus bidt, dat we dit mogen vasthouden is van het gehalte wat eens Abraham had, die nimmer twijfelde aan Gods beloften, omdat hij ten volle verzekerd was, dat hetgeen Hij beloofde, machtig was dit te vol­brengen, op welke weg en wijze God dit goed dacht. (Rom. 04:20-21).

Zij, die gesterkt worden door het geloof van Christus, staan in de volle verzekering niet van eigen kracht en overschatting van eigen hart, maar in het bewustzijn en de zekerheid. God werkt Zijn plannen uit en uit alles wordt Zijn Koninkrijk gebouwd.

Hoe zal het met ons zijn? Bedenkt, waar ge­loof zal schaars zijn. “De Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij dit geloof vinden op aarde?”

Geloof en geloof alleen zal ons behouden en Hij, die nu voor u bidt, roept u toe: “uw geloof heeft u behouden.” Daarom ziet toe op uw geloofsleven en dankt Hem bovenal voor deze woorden: “Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw, geloof niet ophoude.”

P.K.

 

Vijf waren dwaas.

“En vijf van hen waren wijzen, en vijf waren dwaas.” (Matt. 25:02).

Eens waren ze zo gelukkig. Zij allen, die aan de dag des heils door de sterke hand van boven gegrepen en uit de gruwelijke modderpoel getrokken waren. Als nieuwgeboren kinderen, wier geest en hart een lege kruik gelijkt, die steeds weer om nieuwe vulling roept, zo waren zij. De vulling kwam door de hand van boven, want ook die hield een gouden kruik met olie. En zo dikwijls zij in het huis Gods gingen, steeds weer gaf de hemelse kruik olie… , tot op de dag, dat men geen acht meer gaf op deze kruik. En daarom geen acht meer gaf, om­dat geest en hart geen honger meer hadden naar de heilige olie.

Er was inwendig iets anders geworden. Daar­om versierde men zich, en men versierde het huis Gods. En de versiering? Nu, die werd uit de Bijbel genomen. Het ene woord na het andere en de ene waarheid na de andere werden hooggehouden, Men weefde daaruit het ge­waad, waarin men zich hulde en men versierde, daarmee de wanden in het huis Gods. Maar de geest en het hart bleven voortaan leeg. Daarom verdween ook steeds meer de kinderlijke eenvoudige zaligheid van de dag der redding. Niet innerlijke kracht, niet wasdom en toenemen­de gestalte, maar uiterlijke vrome glans en uiterIijke heerlijkheid, dat was het waaraan men hing… tot op de dag, dat deze hand van boven het oliekruikje op zijn bijzondere plaats stelde en neerdaalde, om al deze vrome glans af te doen, en ook de versiering in het huis Gods te verwijderen. En zie, hoe arm stonden ze daar nu, hoe erbarmelijk, hoe ellendig, zij allen, die eens zo gelukkig waren.

Hun geest was dor en hun hart was leeg. En ofschoon zij nu weer zeer hongerden en dorstten en of hun hart en hun geest riepen om het kruik­je, om de olie van boven . . . die kwamen niet meer tot hen.

Waarlijk: de aardse gezindheid, het eigen wezen, de mens zelf heeft het verhinderd, zo­dat hij op de dag Gods zonder olie, zonder Geest moet staan en ook innerlijke vroomheid kan dat niet veranderen, want die zal wegvallen, wanneer de Heer komt ….

Jammer. Jammer. Vijf onder hen waren dwaas. En dat ze zelfs nog tot het grote uur Gods toe dwaas bleven, dat wordt ons bewezen doordat ze, nadat ze het woord van het gericht over hun ge­zindheid hoorden: “Gaat liever heen tot de verkopers en koopt olie voor uzelf”, zij dit woord dan in dwaasheid van hun hart nagekomen zijn, alsof het zich handelde om de olie van de “verkopers” . … Maar, als zij nu heengingen om te kopen, kwam de bruidegom.

 

De vrede Gods.

“ Vrede laat Ik met u. Mijn eigen vrede geef Ik u”. (Joh. 14:27. Weymouth.)

Twee schilders maakten elk een schilderstuk, om uitbeelding te geven aan de gedachte van rust.

De een koos voor zijn ontwerp een stil, een­zaam meer tussen de bergen.

De andere tekende een donderende water­val, met een broze tak, gebogen over het schuim en in de vork van die tak, bijkans nat van het spattende water, zat rustig een roodborstje op zijn nest.

De eerste uitbeelding was slechts stagnatie­stilstand, de tweede was rust. Christus uiterlijke leven was een van de meest rumoerige levens, dat ooit leefde. Storm en onrust: de gol­ven braken gedurig over al de tijd, over Zijn vermoeid lichaam, totdat het lag in het graf. Maar het innerlijk was een zee van glas. Een grote kalmte was altijd aanwezig.

Op welk moment u ooit naar Hem ging, u vond rust. En zelfs toen de menselijke bloedhonden Hem volgden in de straten van Jeruza­lem, keerde Hij zich tot Zijn discipelen en bood hun aan, als een laatste nalatenschap: “Mijn vrede.”

Rust is niet een geheiligd gevoelen, dat over ons komt in de kerk, maar het is de stille gemoedsrust van een hart, dat diep gezet is in God.

(Overgenomen).

 

Het spreken in andere talen.

“Maar die een vreemde taal spreekt, spreekt niet de mensen maar Gode.”

(1 Kor. 14:02.) Want wie in tongen spreekt, spreekt niet voor mensen, maar voor God;  want niemand verstaat het, doch in de geest spreekt hij verborgenheden. (N.L.B.)

Vele mensen zeggen ook in onze dagen: het is mij onbegrijpelijk, dat er nog kinderen Gods zijn, die in tongen spreken of profeteren in de gemeente. Nu ja, ik kan geloven, dat dit nog plaats vond bij de eerste Christenheid, maar nu, wat wij tegen God of anderen willen zeggen, kunnen wij toch in onze moedertaal doen; neen, ik acht het tongenspreken niets. En dan het profeteren; mijn profetie is de Heilige Schrift”. En daarmee denkt men het gehele vraagstuk te hebben opgelost. Ja, men beroept zich dan op Paulus en zegt: “Profetieën, zij zullen te niet ge­daan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden.” De liefde is dan toch maar het hoogste.

Maar men verstaat hier Paulus geheel verkeerd. Hij zegt alleen, wanneer het volmaakte gekomen zal zijn, dat dan de gaven zullen ophouden, want dan zullen zij niet meer nodig zijn voor de op­bouw van de gemeente, (1 Kor. 13:10).

Wel moeten alle gaven door liefde gedreven worden, anders hebben zij geen nut. Alle geeste­lijke gaven zijn voor God niets, wanneer niet liefde dat is Godzelf, in de mens heersen kan.

En wanneer er velen zijn, die “zonder liefde” met geestelijke gaven omgaan, zo zijn er nog veel meer die in hun geestelijke dwaling, de geestelijke gave zonder meer, afwijzen.

Wat zegt de Schrift dan omtrent deze gave, waarover we spreken. In enkele punten zouden we het zo kunnen samenvatten.

Zij is: Een ware omgang met God. “Spreek Gode … met de geest spreekt hij verborgenheden.” (1 Kor. 14:02).

Het is zelf opbouwing en stichting. “Sticht zichzelf; is voor het hart en de innerlijke mens. (1 Kor. 14:04; 1 Kor. 14:14).

De gave en uitleg der tongen (boodschap) bouwt de gemeente op.

(1 Kor. 14:13).

Het is een teken voor de ongelovigen (1 Kor. 14:22). Paulus verbood deze gave niet, maar dankte God ervoor en moedigde anderen aan, deze te zoeken, (1 Kor. 14:18).          

P.K.

 

Uit de arbeid.

“God heeft mij doen wassen in het land van mijn verdrukking.” (Gen. 41:52b).

Dat kon Jozef zeggen, toen zijn zoon Efraïm geboren werd. Wat een weg van lijden, verdriet en vergeten zijn, ligt achter hem, maar toch wa­ren alle dingen, ook de smadelijkste en meest teleurstellende ervaringen, in Gods hand. Ze waren schakels in het Goddelijk plan, om straks Jozef te maken niet alleen een vorst van Egypte, maar ook een behouder van zijn eigen volk en familie en was daardoor ook een klein onder­deel van Gods plan, om straks de Messias te doen verschijnen. Jozef moest die verschillende verdrukkingen doormaken, het louteringsproces moest geheel doorgemaakt worden, gelijk Psalm 105 vers 19 ons zegt (Ps. 105:019) “tot de tijd toe, dat Zijn woord kwam, heeft de rede des Heren hem doorlouterd”.

En zo is het ook met ons leven; kind van God, neem het als zodanig aan, en zoek niet de oorzaken, waarom al deze dingen over u komen. Een wijs en liefhebbend Vader laat al deze dingen toe; het is de rede des Heren – Zijn woord wat ons wil; doorlouteren.

Daarom is het woord des Heren zo machtig wonderbaar, juist in deze dagen. Dat ervaren wij ook zo in onze samenkomsten. Hoe machtig is het profetische woord. Het schijnt ons toe, als ware het geheel voor deze tijd geschreven. De Here laat ons in de laatste weken duidelijk zien, dat Zijn kastijdingen een vast doel hebben.

We danken God voor het licht, wat Hij ons schenkt, ook door de profetische gaven, die werkzaam zijn in de samenkomsten. Daarin mogen wij beluisteren wat de mening van de Geest is. Alles is daartoe strekkende om ons ge­reed te maken; door gericht, maar ook door ge­nade; wel kastijding, maar door een hand van Eén, die ons lief heeft.

In een samenkomst werd gezien een schare van mensen, waar boven stond “zij die naar Mij verlangen”. In hun midden lag een brief waarop stond geschreven “De boodschap van de Heer”. Aan deze brief was goud en zilver. Ik zag dat er mensen waren, die dat goud en zilver van die brief wegnamen. En de Geest Gods opende voor mij deze brief en daarin stond geschreven: “Mijn kastijding zou u tot zilver zijn en uw verbreking zou u tot goud zijn.”

We zullen de avond van, zondag 16 Juni niet licht vergeten, toen, er enkele zielen tot de Here kwamen: een man en vrouw, en later ook de vrouw van een van onze broeders, en ook een jong meisje kwam eenvoudig tot de Here Jezus.

Er was vreugde onder Gods kinderen maar meer nog in de hemel.

(Johannes de Heer 571 vers 2)

De Heiland Zelf heeft ons geleerd,
Dat d’ eng’len zijn verblijd,
Als één der zondaars zich bekeert
Tot ’s Vaders heerlijkheid.

 

 

1940.06

De continuïteit van Pinksteren

“opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid”. (Joh. 14:16).

Jezus Christus, de Doper met de Heilige Geest, is gisteren en heden dezelfde, en in alle eeuwigheid! En deze onveranderde Heer heeft gezegd: indien u Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden; en Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve tot in alle eeuwigheid. Bij u, en bij allen na u, en dat voor eeuwig; ziedaar de continuïteit of voortzetting in onafgebroken duur van de Trooster en Zijn zegen voor de Kerk. De Pinksterzegen was er in verleden, is er heden en zal er ook zijn in de toekomst over alle vlees. Over de Christenen: want Vaders be­lofte is voor al Zijn kinderen; u en uw kin­deren, zegt ons Petrus; zovelen als er de Here, onze God toe roepen zal. (Hand. 02:39). De Pinkstergemeente staat op positief, christelijk en orthodox terrein. Zij gelooft in de Godheid van Christus en in de algenoegzaamheid van de Heilige Schrift. Zij wenst er niets toe te voe­gen, maar er ook niets af te doen. Evenals Paulus neemt zij geen genoegen met de naam: “secte”. Wij dienen God naar die Bijbelse weg, gelovende alles wat in de Bijbel geschre­ven staat, hebbende hoop op God. (Hand. 24:14). Zij steunt op de genade Gods in Jezus Christus, ook in onze dagen. Zij herinnert en gelooft

Christus’ woord: de Trooster zal bij u blijven, dus is de Heilige Geest tegenwoordig en kunnen wij gemeenschap met Hem hebben. Deze Geest is een levende Geest: Hij spreekt, leert, troost leidt, overtuigt, onderzoekt …. In Hem bezit­ten we een onuitsprekelijke gave!

Helaas blijft de Trooster voor velen de grote Onbekende. Jezus zei echter: de wereld kent Hem niet, maar jullie kennen Hem. Over het algemeen is er te weinig geleerd aangaande de andere Trooster; en dat kan niet zijn dan tot grote schade. Hervorming en verbetering op dat gebied was zeer nodig. God zij dank, dat vele godvruchtige leraren de laatste 40 jaren in de gehele wereld dat hebben ingezien. Denken we slechts aan de geleerde en geestelijke broeder Andrew Murray. Hij schrijft ergens: Laat elk van ons zelf beginnen om voor de kerk te zoeken de herstelling van haar pinkster­kracht. Laat ons onszelf nu overgeven aan ge­bed, dat de kerk tot haar pinkstertoestand terug gebracht mag worden. Terug naar Pinksterfeest; Gods macht voor Gods werk.”

Noch Murray, noch wij hebben iets met Montanus te maken. Montanus. omstreeks in het midden der 2e eeuw, gaf zichzelf immers uit voor de beloofde Paracleet (Trooster), en ver­wierp de sacramenten. De Pinkstergemeente vindt haar oorsprong, wording, voortzetting, on­derhouding en voltooiing in de Heilige Geest, op de Pinksterdag, door de Vader en de Zoon gezonden tot de kerk, om in haar te blijven. Er moet bij ons niet zijn: een terug grijpen naar het eenmaal gebeurde in Handelin­gen 2; maar wel: een vragen naar de oude paden; vooral als gezien wordt dat de Springader des levenden waters wordt verlaten, en ijdele zelf gemaakte bakken verlangd worden. (Jer. 06:16; Jer. 02:13). De Heilige Geest is gekomen met tekenen als van wind en vuur; en dat geschied­de slechts éénmaal, bij Zijn komst uit de hemel. Een nieuwe en zodanige uitstorting is niet nodig en wordt ook niet verlangd.

Toch kan de Geest over en in ons komen, en zich openbaren gelijk Hij wil, zoals wij lezen lang na de Pinksterdag, (zie Hand. 08:15-18; Hand. 10:44-46; Hand. 11:15; Hand. 13:52; Hand. 19:06). De disci­pelen werden vervuld met de Geest, met kracht en blijdschap en hebben geprofeteerd. Groot was Gods genade over hen. Vlug kan overgegaan worden tot het kiezen van opzieners (Hand. 14:23). God gaf grote wasdom van het geloof. En nu is er een Goddelijke en menselijke zijde aan deze Pinksterzegen. Jezus zeide eerst: indien u Mij lief hebt, zo bewaart Mijn geboden, houdt Mijn leer, blijft in Mij; onderhoudt alles wat Ik u geboden heb. En dan daarna: en Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven.

Christus bidt nu nog voor ons bij de Vader. Hij is daarin getrouw. Doch, was de kerk ge­trouw in haar liefde tot Hem? Wij lezen: Ik heb tegen u, dat u uw eerste liefde hebt verlaten. Gedenk dan, waarvan u uitgevallen zijt, en bekeert u, en doet de eerste werken. Uitvallen is dus zonde. De Here gebiedt te gedenken en wijst naar de eerste en gezonde geloofstoestand. En indien er geen terugkeer komt, kan Hij licht wegnemen. Hij gebiedt ook: wordt vervuld met de Geest (Ef. 05:18); maar velen zijn – helaas – vol van allerlei, en willen geen plaats maken voor de Trooster.

Wij hebben genoeg aan de Schrift, zo zegt men ons, en behoeven geen profetieën. Men kan het toch zó schoon niet zeggen als Gods Woord. (Verwacht men dan dat wij het nog schoner kunnen). Deze lieden verstaan niet, dat Gods gaven en profetieën niet beogen om de Schrift te vervangen of aan te vullen. De Schrift is compleet en er gaat niets boven haar. Ook zijn de gaven van de Geest of tongentaal niet het be­langrijkste; maar de Heilige Geest zelf, om de Christus te verheerlijken en om in alle waarheid te leiden. De geestelijke gaven echter hebben al duizenden gesticht, vroeger en nu.

Hield de dienaar zich ook aan (Hand. 02:38) e.a., om inderdaad de bekeerling te dopen en bad hij voor de gedoopte in ’t geloof, hoevelen zouden de Heilige Geest ontvangen hebben, met tekenen, die volgden.

Kunnen de broeders, leraren van diverse kerken niet eens een conferentie beleggen die deze waarheden in liefde te onderzoeken? Wij stellen ons daartoe gaarne beschikbaar.

J.R.

 

Antwoorden op stille vragen;

“Moet dan ieder zijn mond open doen in de gemeente? Moet ieder bidden? Toch zeker niet! Ik bid in stilte, ik bid ook thuis.

Moet ieder getuigenis afleggen?

Moet ieder profeteren? Moet ieder prediken? Wanneer ik zwijg, ben ik er toch bij, en ik houd het er voor, dat hij die zwijgt, dikwijls veel ge­trouwer is dan hij die niet zwijgt. Laat mij maar. Ik zal wel zorgen, dat ik niet achter blijf! Ik behoor tot het lichaam van Christus!”

Geliefde, ook uw munt heeft een slechte klank. En de stoel, waarop gij in de gemeente zit, is niet de juiste. Het is de stoel van valse gebondenheid, waarop u bent gaan zitten. Blijft u op deze stoel zitten, dan zal hoe langer hoe meer, uw onvruchtbaarheid aan de dag komen.

En nog meer: U denkt in alle trouw uw plaats in de gemeente in te nemen. U vergist u, want het is niet zo. Zou het zo zijn, dan zou het Goddelijke leven, zoals het aanwezig is voor ieder lid van het lichaam van Christus ook u tot een vruchtbare dienst in de gemeente beheersen en bestemmen.

Zeker, niet een ieder zal profeteren of predi­ken. Maar een ieder zal staan in een Goddelijk leven en een vruchtbare dienst. Daarvoor zorgt de Heilige Geest. Want de valse gebonden­heid heeft met de Geest, die het lichaam van Christus vervult, niets te doen. U staat in uw eigen geest.

Dat u zich verheugt, als lid tot het lichaam van Christus te behoren, is uw heilig recht. Maar niet alleen één lichaam, doch één Geest is het, – en voor die Geest hebt u in de gemeente uw hart te openen; want Hij zal het doen, dat uw hart vrij wordt. Hij zal het doen, dat uw valse gebondenheid wegvalt. Hij wil u te allen tijde zo vervullen, dat uw mond daarvan zingen en spreken zal. Gelooft u dat? Sta dan op  van uw oude zwijgstoel! Werp hem uit uw hart en ruim voor uw geprezen Heer de troon van uw hart in. Hij zal u geven, te zitten op Zijn stoel. Daar zult u leven, daar zult u spreken en zwijgen, en zwijgen en spreken, zoals Hij het wil. Daar zal zijn Geest u drijven en u bereid maken tot ieder goed werk. Sta op en laat het zo gelden! Wilt u?

U bent tot vrijheid geroepen. De vrijheid is voor u aanwezig. U vindt haar in Christus! U vindt haar als lid in de levende gebonden­heid in het lichaam van Christus. U vindt haar in de Heilige Geest. Want waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid. En in deze vrij­heid zult u zich er ook over schamen, dat u zo lichtzinnig hebt kunnen spreken: Ik houd het daarvoor, dat hij die zwijgt, dikwijls getrouwer is dan hij, die niet zwijgt!”

Want onder de heerschappij van de Heilige Geest zult u als lid van Christus alle andere leden hoger achten als uzelf.

(Uit: “Dit is het”).

 

De veilige schuilplaats.

“Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen”. (Ps. 091:001).

We leven in fel bewogen tijden, ja in tijden, dat alles schijnt te wankelen. Het zijn tijden, waarin bijzonder Gods kinderen beproefd wor­den, of ze werkelijk in het geloof van Jezus Christus staan. Wat al niet een veranderingen in zulk een korte tijd. En wanneer we niet wisten en verzekerd waren van de schuilplaats des Allerhoogsten, dan zouden we meegesleurd worden met alles wat rondom ons heeft plaats gegrepen er wat nog gebeuren zal.

Het is zeker een zware tijd van beproeving, niet alleen voor land en volk, maar voelen wij ook niet, dat Gods kinderen worden be­proefd in de smeltkroes der ellende? En hoe zullen zij er uit te voorschijn komen?

Wanneer wij Gods dierbaar woord nagaan, dan zien wij voorbeelden genoeg van de heilige mannen Gods, hoe zij de ure der beproeving hebben doorstaan, en hoe zij gelouterd en ge­heiligd daaruit te voorschijn zijn getreden er daarom kan ook de apostel Paulus zetter: “want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; omdat wij niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet zijn eeuwig.” (2 Kor. 04:17-18).

Het is een tijd, dat we weten of we waarlijk in deze schuilplaats des Allerhoogsten een toe­vlucht hebben gevonden. Wanneer wij dit in deze tijd niet ervaren, ach, dan kan een opper­vlakkig, een vroom godsdienstig zijn ons niet helpen. Dit is een tijd, waarin de eerstelingschare te voorschijn zal worden gebracht, die straks deel zal hebben met Christus, als Hij komen zal.

Hoe ontzettend ook deze tijd is, toch heeft hij ook een zeer hoog doel: om uit te roepen, die waarlijk van Christus zijn.

Nu komt het er op aan, wat we in de ge­makkelijke jaren, die voorbijgegaan zijn, geleerd hebben en waarin God ons zo dikwijls heeft vermaand olie in de vaten te nemen, wat in de praktijk des levens een werkelijkheid is.

Dan toch zijn Gods kinderen immers niet in duisternis, zodat deze tijd, die wij beleven, ons niet onverhoeds overvalt. We kunnen door alles wat we meemaken wel eens een ogenblik verbijsterd staan, maar dan roept Gods Woord ons weer toe, dat we kunnen en mogen ver­nachten onder de schaduw van de Almachtige en we horen Gods Woord ons toeroepen: ”Ga heen, Mijn volk! ga in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u toe: verberg u als een klein ogenblik, totdat de gramschap over­ga.” (Jes. 26:20).

Moge die veilige schuilplaats ons aller deel zijn, ook in deze tijd.  

P.K.

 

Wat Gij, wilt. (gedicht N van Kol)

Wat Gij wilt, dat wil ik Heer!

Wijl Gij ’t wilt, wil ik het, Heer!

Zó Gij ’t wilt, wil ik het, Heer!

en zolang Gij ’t wilt, o Heer!

Houd mij willig, trouwe Heer,

maak mij willig, altoos meer!

 

Uit de arbeid.

Den Haag.

Op Hemelvaartsdag waren een aantal broeders en zusters uit Amsterdam naar deze plaats ge­trokken, om met de gemeente aldaar een dag van geestelijke gemeenschap te hebben.

Ook uit Rotterdam, Scheveningen en Gouda waren er enkelen gekomen.

Wanneer we terugzien op die gezegende dag van gemeenschap met Christus en Zijn kin­deren, dan is er een grote dankbaarheid in on­ze harten. Wonderbaar en diep waren Gods zegeningen. Hoe werden wij bepaald bij het heerlijke feit, dat Christus als Overwinnaar was ten hemel gevaren en bracht de tekenen van Zijn triomf voor de Vader, namelijk de wonden in handen en voeten en zijde, daarmee getuigenis afleggende, dat deze triomf ook onze triomf was; met Hem gedood, gekruisigd en opgewekt,maar ook mee-gezet in de hemel.

We leven in de hemel.

We wandelen in de hemel.

We verwachten alles uit de hemel.

Dat waren bijzonder de onderwerpen voor de morgensamenkomst. Enkele broeders gaven in de verschillende samenkomsten een woord van kracht en leven.

Door de goede zorgen van broeder en zuster Bruining. de voorganger van deze gemeente, met hun trouwe helpers en helpsters, werden wij allen goed verzorgd en waren de beide koffie­maaltijden ogenblikken van samenzijn als in een groot huisgezin. We willen hen van deze plaats af nogmaals hartelijk danken voor al hun goede zorgen. Met een dankbaar hart keerden wij naar onze woningen terug.

Tenslotte zij nog vermeld, dat de verschillen­de liederen die gezongen werden, ons allen tot grote zegen geweest zijn.

 

Belangrijke mededeling.

Hiermede verschijnt het laatste nummer van deze jaargang. Willen alle abonnees zo vriendelijk zijn, om ons het geld voor de nieu­we jaargang te zenden.       

Daarom. Uw medewerking en hulp zij in deze tijd bijzonder gewaardeerd.