1940.05

Het volmaakt offer aan het kruis, – de ver­rijzenis en ’s Heren Hemelvaart – worden ons zo schitterend uitgelegd in de Hebreeënbrief. Door Christus’ hemelvaart heeft de Gemeente des Heren: de volmaakte Hogepriester, Middelaar en Voorspraak. Voorts: de Heilige Geest, de Trooster op aarde in de Gemeente, die ook, voor ons bidt met onuitsprekelijke zuchtingen.

(Rom. 08:26-29). De Kerk kent dus twee volmaakte Voorbidders; Eén in de hemel en Eén  op de aarde. Christus Jezus echter, die Zichzelven in Zijn mensheid Gode onbestraffelijk op­geofferd heeft, is nu naar Zijn verheerlijkte mensheid de enige en eeuwige Hogepriester, d.i. de door God verkoren en aangestelde Ambts­drager en Bedienaar der geestelijke en betere goederen van het Nieuwe Verbond; een Priester die eeuwig leeft en voor ons bij God intreedt, altijd pleitend op Zijn bloed en onze zaken bij God behorend volkomen volbrengt. Christus’ priesterschap is verbonden aan Gods belofte en eedzwering: aan Zijn kruis-verdienste en des Vaders goedkeuring daaraan; en aan de zalving van de Heilige Geest, iedere priester moest ge­zalfd zijn. (Hand. 02:33; Heb. 01:09).

“Christus, die ook voor ons bidt.”

Christus, als het Woord, Logos (Joh. 01:01) was eeuwig God en bij God; doch nu verschijnt Hij bij God voor ons als de verheerlijkte Zoon des Mensen, van Wie God zei: het zal Mij niet berouwen, gezien Uw volmaakt, verzoenend sterven; U, Jezus van Nazareth, en U alléén bent Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek; de Borg van een zoveel beter Verbond en slechts de énige Middelaar, (zie Heb. 07:21-22; 1 Tim. 02:03-06). En aldus zet God het reddend en heiligend werk voort door Zijn Zoon. Gewis, God, onze God is een vol­komen Zaligmaker.

De Hebreënbrief is een verklaring van het boek Leviticus. De hoofdgedachte in dat boek is: de verzoening door het bloed, wegname van zon­de. De offers zagen op Christus’ offer en de hogepriester typeerde de ware Hogepriester. Jezus Christus. De tabernakel stond letterlijk op het zilveren zoengeld van de getelden van Israël. (Ex. 38:25-27). Alle geloofswerkzaamheid berust op Christus’ offer. Op de grote verzoendag moest een ieder zich verootmoedigen, wilde men niet uitgeroeid worden. Dat was een énige dag. De dag van Jezus’ dood, de grote dag van de verzoening en voldoening, van gebed en zege­ning, is en blijft de meest enige dag in de we­reldgeschiedenis; en een ieder, die zich niet bij Zijn kruis verootmoedigt, zal verdoemd worden.

Plechtig trad onder Israël de hogepriester het heilige der heiligen binnen, om achter de voor­hang God te ontmoeten, met het bloed tot ver­zoening en de wierook der voorbede. Daar stond geen stoel voor de priester; van zitten en rusten was geen sprake. Slechts kort toefde hij voor God en kwam dan met Gods zegen tot de wachtende schare. Doch nu: Christus is gezeten aan Gods rechterhand voor eeuwig en mag rusten en Zich verlustigen in de heerlijkheid van de arbeid Zijner ziel. Hij heeft Zijn ziel tot een schuld-offer gesteld en hongert nu naar zielen en zal daarin door God verzadigd worden: ziende weldra een nieuw zaad (geslacht), als een verkregen geschenk des Vaders. En voor dat uitverkoren geslacht al­leen bidt onze dierbare Hogepriester (Jes. 53:10-11; Joh. 17:09; Joh. 17:15; Joh. 17:17) dat de satan ons niet zal verslinden en ons geloof mag geheiligd wor­den en bestendigd zijn (Luc. 22:31-32) God zij geloofd dat wij zulk een Hogepriester hebben! (Heb. 08:01).

Lieve lezer(es), neem eens uw Bijbel en zie voor deze belangrijke zaak Hebreen en wel voor Zijn afkomst (Heb. 04:14), Zijn karakter (Heb. 07:26), Zijn ambt (Heb. 07:25; Heb. 09:11-14), Zijn aanstelling (Heb. 05:10), Zijn voorbereiding daartoe op aarde (Heb. 02:17-18; Heb. 04:15; Heb. 05:07-08). Hij heeft op aarde gebeden als niemand anders! Gebeden en ge­smeekt met sterke roeping en tranen geofferd tot God, gehoorzaamheid leren in het lijden. Deze zachtmoedige Heiland heeft medelijden met onze zwakheden. Hij is in alles verzocht geweest, doch zonder zonde. Gewis, Christus is barmhartig en getrouw Dienaar in de gemeente! Getrouw in al Zijn werk, jegens God en ons; en barmhartig voor al onze noden en gebreken; ja zelfs een Voorspraak als wij gezondigd hebben, de Vader wijzende op Zijn altijd geldig offer, éénmaal ge­bracht, ons daardoor eeuwig geheiligd. Zie Zijn offerande (Heb. 09:26; Heb. 10:11-14), Zijn ingaan voor God (Heb. -6:20; Heb. 10:19-23), Zijn borgstelling (Heb. 07:22).

Christus is opgevaren! Ja. Maar Zijn hart, Zijn liefde is met ons en Hij ziet, weet en kan alle dingen! Amen! Hij kan ons volkomen zalig maken! (Heb. 07:25) omdat Hij altijd leeft en niet meer sterven kan en alle macht ontvangen heeft, behoudt Hij ons volkomen; redt ons, die door Hem tot God gaan, door Zijn Hogepriesterlijke voorbede. En God verhoort Hem altijd en geeft Hem een eeuwige geldige verlossing voor ons, van satan, dood, zonde en alle gevolgen en daar­enboven Zijn beeld en het aanschouwen van Zijn heerlijkheid, als Priester-Koning.

  1. R.

 

Een getuigenis van ds. F. B. Meijer.

In “The Elim Evangel” stond een getuigenis van de alombekende heiligingsprediker, Ds. F.B. Meijer, over een bezoek, dat hij enige jaren aan de Baltische provincies in Rusland bracht. Hij kwam in aanraking met de Baptistenge­meenten aldaar en schreef in een Engels blad “The Christian” het volgende over de wonderbare werking van de Heilige Geest aldaar.

“Het is merkwaardig, dat God in een tijd, waarin de Lutherse Kerk tot uitwendige gods­dienstvormen is vervallen, alhier een edelman, Baron Uxhull genaamd, geroepen heeft om nieuw leven te brengen. Hij predikt het Evangelie op eenvoudige wijze en tijdens zijn samenkomsten, openbaart zich de Heilige Geest in wonderbare gaven en tekenen.

De gave der tongen (1 Kor. 14:02; 1 Kor. 14:29) komt hier veel voor, voornamelijk in de dorpen, maar ook in de steden. De dominé van de Baptisten Kerk zeide mij, dat deze Geestesgave vaak in zijn meetings voorkwam. Zij is niet alleen aan vrouwen gegeven, maar treedt ook veelvuldig bij de broeders naar voren.

Wanneer deze “tongen” vertolkt worden, blijken zij profetieën te zijn, want zij verkondigen vaak de wederkomst van Christus: “Jezus komt spoedig.” – “Breng uw tijd niet in ledigheid; door”. – enz.

Wanneer deze gave des Geestes op sommigen in de gemeente valt, maakt zij op de ongelovigen, die de samenkomsten bezoeken, diepe indruk.

Een heer, die bij een dergelijke meeting tegen­woordig was, werd diep ontroerd door het feit, dat deze eenvoudige lieden zo vervuld waren met Gods Geest, dat zij in zinsverrukking God loofden en prezen in onbekende talen, op een fijne en verheven wijze.”

(“Gouden Schoven”).

 

De wederkomst van Christus.

Niet alleen de eerste komst van Christus in het vleesch, maar ook Zijn wederkomst is zeer duidelijk beschreven in Gods Woord Hieronder een kleine bijbelverklaring omtrent dit belangrijke onderwerp.

1.De drie verschijningen in het Woord Gods.

1.Zijn verschijning op aarde. (Heb. 09:26).

2.Zijn verschijning in de hemel. (Heb. 09:24),

3.Zijn verschijning in de lucht. (Heb. 09:28).

 

2.Zal Christus wederkeren?

Wat zegt de Schrift?

Christus. (Joh. 14:03): “Zo kom Ik weder, en zal u tot Mij nemen.”

Engelen. (Hand. 01:11): ….deze Jezus … zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heengaan.”

Petrus (2 Petr. 01:16): “U bekend gemaakt hebbende kracht en de toekomst van onze Here Jezus Christus.

Paulus. (Filip. 03:20-21): “Verwachten namelijk de Here Jezus Christus. Avondmaal. (1 Kor. 11:26): “Verkondigt de dood des Heren, totdat Hij komt.”

 

3.Waarom geloven sommigen er niet in? Zij zeggen:

1.Het moet geestelijk verstaan worden. Christus kwam op Pinksteren.

2.Dat, als men sterft komt Christus.

3.Wanneer iemand bekeerd wordt, komt Christus in het hart.

4.De verbreiding van het Evangelie en de aanname ervan, is de komst van Christus.

5.Bij de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 n. Chr. kwam Christus.

 

4.Waarom prediken wij de wederkomst van Christus?

1.Omdat het Woord Gods is. (1 Thess. 04:16).

2.Omdat de gehele raad Gods gebracht moet worden.

3.Deze prediking maakt Christus een levende werkelijkheid.

4.’t Doet ons weten in welke bedeling wij zijn.

5.Het geeft ons een vaste hoop en toekomst.

6.Het is een reinigende kracht in ons leven. (1 Joh. 03:04).

 

5.Wanneer zal Christus wederkomen?

1.De dag en de ure weet niemand. (Mark. 13:32; Hand. 01:07).

2.Vóór het duizend-jarig rijk. (Openb. 20:05.

 

6.Hoe zal Christus wederkeren?

1.Gelijkerwijs Hij is heengegaan. (Hand. 01:11).

2.Onzichtbaar bij de opname, bij de verschij­ning zichtbaar. (Openb. 01:07).

3.Onverwachts. (Matt. 24:42-44.

 

7.Hoe moet onze houding zijn in verband met Christus’ wederkomst?

1.Achtgeven op het profetisch woord. (1 Petr. 01:19).

2.Zijn verschijning liefhebben. (2 Tim. 04:08).

3.Geduldig zijn totdat Hij komt (Jak. 05:07-08.

4.En bidden om Zijn komst. (Openb. 22:20)

  1. K

 

Uw hart bewaren.

“Behoed uw hart boven al wat te bewa­ren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens”. (Spr. 04:23).

Er is zoveel in een mensenleven, dat te bewaren is. Zoveel schoons, zoveel heerlijks, zoveel kostelijks, waarover we te waken hebben.

Bewaar uw oog, dat het niet zijn blikken richt op verkeerde dingen, waardoor het slechte macht over u zou krijgen. Het is het venster van de ziel en we hebben te waken, dat het uit­zicht op de hemel niet belemmerd wordt.

Bewaar uw oor, dat het niet hoort naar de stem van de verleider. De Rabbijnen zeggen, dat onze vingers spits toelopen, opdat we ze in onze oren zouden kunnen steken, wanneer er iets gesproken wordt, dat niet van God is.

Bewaar uw mond, dat hij niet wordt tot een werktuig des bozen. Dat uw keel geen geopend graf zij en er onder uw tong geen slangenvenijn is.

Bewaar uw voet voor het pad der zonde, dat voert tot in de binnenkamer van de dood.

Bewaar uw hand, dat zij zich niet uitstrekt naar verboden vruchten, die ellende en verderf in zich bergen.

Maar bovenal, behoed uw hart, dit centrum, dit knooppunt, deze bron van uw bestaan. Daaruit zijn de uitgangen des levens”, zegt ons tekstwoord. En hoe zullen we dan dit arg­listige, dit kleine en toch zo groote, dit diepe hart bewaren? In eigen kracht, misschien door zelfbeheersing? Onmogelijk, want uw hart speelt met u, zoals een tijger met zijn prooi speelt. Het laat zich niet bedwingen door mensenkracht en spot met alle goede voornemens. Neen, dat is de weg niet. Niet zelfbeheersing maar zelfovergave zal het zijn. Overgave aan Christus, die Meester van uw hart is. Hij alleen kan het bewaren. Hij alleen is machtig het te behoeden. Daarom, geef uzelven over aan Hem, die groter dan uw hart is. Stel uw leven in Zijn hand. Laat Jezus uw hart bewaren. En wat Hij bewaart, is wel bewaard.

(Th. Th. Dit is het”).

 

Uit de arbeid.

“En gij zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen: ziet toe wordt niet verschrikt; want deze dingen moeten geschieden, maar nog is het einde niet.

Te midden van het bruisen der volkeren en het oorlogsgewoel, kan het kind van God vrede hebben, hoe waar en tekenend zijn de woorden van de Heiland voor deze tijd, waarin we leven. Dagelijks worden we opgeschrikt door oor­log en geruchten van oorlogen; maar we behoe­ven niet verschrikt te zijn, zoals de mens, die zonder God leeft. Gods plannen en gedachten worden ten uitvoer gebracht. Aan de ene kant: en des mensen hart zal bezwijken van vrees en verwachting der dingen, die het aard­rijk zullen overkomen”, maar voor de bruidsgemeente is het: “Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.”

Den Haag.

Woensdag 10 April j.l., hadden wij daar an­dermaal een gezegende samenkomst en mochten wij de tegenwoordigheid des Heren ervaren. Het deed ons goed, elkander te zien en ons te versterken in het geloof in onze Here Jezus Christus. We mogen ook daar ervaren, dat er een verlangen is naar het diepe leven Gods. God zegene deze getrouwe kleine schare, die dapper voorwaarts gaat. Blij was ik te horen, dat gedurende de dagen dat Zr. Bakker in hun midden was, zij zulk een heerlijke samenkomsten gehad hebben. Ook de arbeid onder de jeugd mag zich verheugen in de zegen des Heren.

Rotterdam.

Voor de vrienden onzer zending hadden de broeders Langstraat en Bozua een zendingssa­menkomst belegd. Zr. Bakker sprak over de arbeid in China. Het is heerlijk te bemerken, dat er ook nieuw leven en belangstelling komt voor deze zending. We zijn allen, die medege­werkt en het ons mogelijk gemaakt hebben de­ze samenkomst te houden, zeer dankbaar. Uit alles sprak het verlangen, om meer dan ooit, de dienst onzer zending te helpen. Het is slechts een klein begin, maar we geloven voor groote dingen.

 

Vriendelijke uitnodiging

voor de bijzondere samenkomsten, die ge­durende de Pinksterdagen gehouden zullen worden. De gemeente van Delfzijl hoopt ons D.V. Zondag 12 Mei (1e  Pinkster­dag) te bezoeken. Gebouw Noorderstraat 35-37 Amsterdam-C. Zondag 12 Mei (1e  Pinksterdag) 10 en 2.30 uur. Tussen samenkomsten gemeenschappelijke koffietafel. Maandag 13 Mei (2e Pinksterdag) om 10.00 uur, 15.30 uur en 19.00 uur

Kracht van Omhoog.

Allen hartelijk welkom.

 

 

1940.04

Paasvrucht, mede opgewekt.

“… en heeft ons mede-opgewekt.” (Ef. 02:06.)

De Efeze-brief past bij het Paas-Evangelie. De prachtige en krachtige lofzang des Geestes klinkt aan het einde van het eerste hoofdstuk: Christus levend gemaakt! Christus opgewekt! Christus in de hemel gezet! En nu bedoelt God door Paulus, ons Zijn wonderbare genade te tonen en dat zien we terstond aan twee vér­strekkende woorden van inhoud en betekenis, namelijk: “in Christus” (zie Ef. 01:03-04; Ef. 01:06; Ef. 01:10). De Vader heeft ons gezegend met alle geestelijke zegeningen in Christus, en heeft ons begenadigd in Hem. Lezen we nu het tweede hoofdstuk en we zien de troostvolle waarheid; de gelovige levend gemaakt! de gelovige mede-opgewekt! de gelovige mede in de hemel gezet! Is dat niet wonderbaar, geliefden?

Dit tweede hoofdstuk begint: “en”; dat woord bindt de tweede waarheid aan de eerste, ons ge­noemd in (Ef. 01:20), n.l. dat God Zijn Zoon levend gemaakt en opgewekt heeft. En u, en u gelovige, heeft Hij, God de Vader, mede-levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden … en wij waren kinderen des toorns, liggende onder Gods toorn. – Maar God! En nu komt hier de alles beslissende vraag: Maar God, wat zal Hij doen? Wij hebben misdaan, en sterven door de zonde. Wij hebben onszelf in een zeer vreselijke en ellendige toestand gebracht: geestelijk dood, ongevoelig voor onze Schepper en kinderen des toorns en des verderfs. En nu toont ons de Heilige Geest hier de grote liefde Gods, welke een einde maakt aan onze verschrikkelijke toestand en weer terug brengt in Christus, de Geliefde en Gehoorzame van de Vader, die onze zonden gedragen heeft, in Wie we de verlossing en vergeving bezitten, naar de rijkdom van Gods genade. Verlosten! en u uit de volkeren, heeft Hij levend gemaakt met Christus. Wij leven! De Here had gezegd: Ik leef en gij zult met mij leven. Laat ons deze troostvolle waarheid altijd dankbaar vasthouden. Ons geloof is van onze levend-making het bewijs, hetzij het groot of klein is; als het maar oprecht is. Geloof is geloof. Een geloof dat Christus om­helst in Zijn verzoenend sterven en het heil daarop geschonken. De doden geloven niet (d i. de onbekeerden), maar de levenden geloven. God heeft u levend gemaakt.

Vroeger dood in zonden. Ontzettend! Maar God; en hier volgt een genadevolle wending, en een gezegende overgang van het treurigste tot het zaligste lot: “maar God, die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde, waar­mee Hij ons liefgehad heeft, óók toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons (mede) le­vend gemaakt met Christus en heeft ons mede- opgewekt en heeft ons mede-gezet in de hemel in Christus Jezus – uit genade zijt ge zalig ge­worden. – Van welk een liefde spreekt hier de apostel? Van een liefde Gods tot de kinderen des toorns, in hun treurig eertijds, waarin Gods Zijn barmhartigheid, dat is: de armen van Zijn hart aan de gehoorzame mens toont, hem omhelst en zalig maakt. Wat een verbazingwekkende liefde! Oók toen wij dood waren en onverschillig voor het Evangelie. In dat woord óók ligt een zee van troost en onverdiende gunst. De Heilige Geest vindt hier de menselijke taal te zwak om de wonderbare liefde Gods in onze levendmaking met Jezus, uit te spreken. En dat deed God, geliefden, “opdat Hij zou betonen in de toe­komende eeuwen (vanaf Christus sterven en op­standing) de uitnemende rijkdom van Zijn genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus” (Ef. 02:07). Wat zegt gij van een God, die zó rijk is in barmhartigheid? Alle misdaden vergeven, ze nimmer verwijten, ons levend maken in de wedergeboorte en de gave van de Heilige Geest schenken … O God, wat zijt Ge goed voor ons! Hallelujah! Geloofd zij God de Vader en Christus Zijn Zoon! (1 Petr. 01:03). Geve God ons meer verlichte ogen, opdat wij mogen weten, welke zij de hoop Zijner roeping en welke de rijk­dom zijner heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen; en welke de uitnemende grootheid van Zij­n kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte van Zijn macht, die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt. (Ef. 01:18-19).

Zijn grote kracht aan ons! Ja, en dat niet alleen in de vernieuwing des levens, maar ook in de verzekering van het eeuwige leven en hemel­vaart in het vernieuwde lichaam. Deze heerlijke levend-making van zondaars is geschied met Christus in direct verband; want het lichaam is één met het Hoofd, Christus (Ef. 01:22-23). Zijn verhoging is ook onze verhoging. De heerlijk­heid voor het hoofd is ook voor het lichaam, d.i, alle gelovigen (Ef. 01:03).

Deze wonderbare onverdiende zegen, geliefden, geeft ons de drang in het hart, te roemen in genade alleen (Ef. 02:08-09). Niet onze werken, maar ’s Heren werk!

Beminde lezer(es), roemt gij in de Heiland? Roemt gij Zijn werken? Of leeft u nog niet?

Zalig is de mens die met Hem leeft en God roemt alle dagen.

J.R.

 

De gelovigen en het kruis.

Van toen af gingen velen van Zijn discipe­len terug, en volgden Hem niet meer. (Joh. 06:66.)

Dit is wel één van de treurigste teksten in de Bijbel. Dit woord werd niet gesproken van de schare, die zonder kennis der waarheid was, of van de ongelovigen, maar het werd gezegd van Zijn discipelen, dus van diegenen, die meer tot de intieme kring van Jezus volgelingen behoorden.

Wat was toch wel de reden? Zij hadden zich geërgerd aan de woorden van Jezus en zij had­den gezegd “deze rede is hard; wie kan ze horen”. (Joh. 06:60.)

Ze hadden dan ook van heel andere dingen gedroomd. Ja, toen de duizenden Jezus volgden, toen tekenen en wonderen geschiedden, en zij zelf vol vreugde terugkwamen van een reis, waar zij zieken genezen en duivelen uitgewor­pen hadden en zij zichtbaar Gods werken aan­schouwden, ja toen wilden zij Jezus wel volgen.

Maar wanneer het kruis met de daaraan ver­bonden smadelijke dood in ’t gezicht kwam en de Heiland, hoe dichter Hij bij dat uur kwam, duidelijker begon te spreken over Zijn dood, ja toen deinsden zij terug en verlieten Hem en straks zou Hij helemaal alleen overblijven.

Neen, lijden en smart, dat wil de oude mens niet. In het middelpunt van belangstelling te staan, en waar het vrome gevoelsleven geprik­keld wordt door de eer van mensen, ach, als dat kan, ja dan willen wij Jezus nog wel volgen.

De mens, die de diepte en de heerlijkheid van het kruis nog niet heeft verstaan, is van na­ture een vijand van het kruis en is kruis-schuw, en zal op allerlei gebied het kruis ontlopen.

Waarom is er zo’n felle tegenstand tegen het kruis? Dit te weten en te verstaan is nodig, En Gods woord laat ons hieromtrent niet in het duister. Waarom openbaarde zich dat reeds zo bij de discipelen, ja zelfs bij eén zo hevig, dat de Heiland tot deze (Petrus) zeggen moest “ga achter Mij, satan, gij bedenkt niet de dingen die Godes zijn, maar des mensen”. Was het niet de oude verzoeking in een ander gewaad? Had satan het niet reeds voorgesteld aan Jezus, toen hij in de ure der verzoeking in de woestijn zei: “al deze dingen zal ik u geven, indien gij nedervallende, mij zult aanbidden”. (Matt. 04:09.)

Satan heeft ten allen tijde geprobeerd te ver­hinderen, dat Christus naar het kruis zou gaan en hij zal alles in het werk stellen om te ver­hinderen, dat ook wij ons leven inrichten naar het leven des kruises. En toch is het de weg tot volle zaligheid. Paulus zegt immers: “Want het woord des kruises is wel dengenen die verloren gaan dwaasheid, maar ons, die behouden wor­den. is het een kracht Gods.” (1 Kor. 01:18.)

Wat een onkunde is er vaak omtrent het kruis. Bij velen thuis hangt misschien een spreuk, waar­op staat geschreven: ”Elk huis heeft zijn kruis” en daarmee bedoelt men vaak de zórgen des levens, ziekte of zwakheid, of een onbekeerde man of vrouw. Maar dat is niet het kruis naar de Bijbel. Het kruis van Christus is datgene, wat in ons leven komt en alles wat van de oude mens is, openbaar maakt en duidelijk elke verborgenheid des harten openbaart. Het is het sterven van de oude mens, het in de dood geven van ons eigen ik. Het verliezen van ons eigen zieleleven, om daardoor het leven des Geestes, het leven in de Geest te kunnen ont­vangen. En dat wil de mens zo weinig en daarom zulk een felle tegenstand.

Het kruis van Christus is het leven der gelovigen, is het zwaard. Inderdaad van zo’n Christen kan gezegd worden: ”En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan, opdat de gedachten uit veler harten geopenbaard worden. (Luc. 02:35.) Zeer duidelijk is de Nieuwe Vertaling van (Heb. 04:12) waar wij lezen, “want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó ver, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift over­leggingen en gedachten des harten”.

In hoeverre zijn wij gewillig, dat het woord des kruises in ons zal doordringen. Zijn we reeds bang, wanneer dat woord des kruises – het zwaard – ons aanraakt en zeggen we dan reeds “dit is hard” en we volgen Jezus niet meer; of laten we toe, dat dit zwaard zó ver doordringt dat alles openbaar wordt en we zien, wat van het bewogen en onrustig zieleleven is, of wat werkelijk van de Heilige Geest is?

Bij het kruis van Christus vallen de maskers weg. Daar wordt door dit zwaard de zwakke plek aangewezen. Daar wordt de mens naar zijn eeuwigheidswaarde geschat. Bij het kruis is niets te verbergen; daar verliest men alles, wat waarde heeft voor de oude mens. Maar ook heerlijk waar: “die het eigen leven wil verliezen, vindt ’t ware leven in Hem alleen”.

Ja het kruis van Christus leert ons, wie een vriend of een vijand van dat kruis is. Als Jezus over Zijn lijden en dood spreekt, dan lezen wij in (Matt. 17:23) “en zij (de discipelen) wer­den zeer bedroefd”. Bij Golgotha wordt een streep gezet door onze menselijke berekenin­gen, en de bodem onzer plannen ingeslagen. Hoe vaak zijn wij bedroefd, wanneer de Hei­land ons voert over de kruisweg. En toch, alleen bij het kruis is de ware zaligheid te vin­den, en kan de ziel de vrede smaken, die alle verstand te boven gaat.

En toch is dit het enige leven, waarin Chris­tus verheerlijkt zal worden. Laat ons daarom geen ontlopers zijn van het kruis, maar het kruis opnemen en Hem navolgen.

  1. K

 

Zeventigmaal zevenmaal.

Keizer Otto de Grote vierde eens het kerst­feest in de Dom te Frankfurt, toen hem een vermagerde man in een boetekleed naderde, die zich smekend wierp aan zijn voeten. De keizer herkende in hem zijn broeder Heinrich, die zich herhaaldelijk tegen hem, zijn gebieder, verzet had. De toorn steeg de keizer naar het gelaat, en hij schopte de onverbeterlijke rebel met de voet weg.

Juist las de voorganger uit het Evangelie de woorden: “en Petrus zeide: Here! hoe menig­maal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven? Tot zevenmaal?” En Jezus zeide tot hem: ”Ik zeg u, niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zevenmaal!” (Matt. 18:21-22)

Getroffen hief de keizer de boeteling op en en drukte een broederkus op het voorhoofd van de rebel. Vanaf dit uur was Heinrich de trouw­ste vazal van zijn keizerlijke broeder.

Nooit werd het heilig kerstfeest schoner be­gonnen.

 

Uit de arbeid.

“Houdt in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt.”

Paasfeest is niet alleen het feit van die dag, waarop we gedenken, dat Jezus Christus, onze Heiland uit het graf verrees, maar moet een al­tijd heerlijke waarheid in ons leven zijn. Ook als het feest weer tot het verleden behoort. zo ziet ook de apostel Paulus het, en vermaant daarom Timolheüs, dit altijd in gedachtenis te houden, daar het een kracht Gods is in ons leven.

En nu de dagen weer voorbij zijn, is dat ook onze bede, ook als we weer staan in het dagelijks leven, met zijn vragen en problemen.

Daar rijst een danktoon in onze harten op, als we terugzien op deze dagen. De boze pro­beerde op allerlei wijze de zegen te verhinde­ren, maar we mochten zo heerlijk ervaren: ”Hij is Overwinnaar.”

De twee samenkomsten op Goede Vrijdag waren zeer gezegend; ook de morgendienst was goed bezet, in aanmerking nemende, dat het in ons vaderland nog altijd een betreurenswaardig feit is, dat de Goede Vrijdag niet als Zondag ge­vierd wordt. We mochten zo de nabijheid van God ervaren, toen we ons andermaal schaarden, rondom het kruis, en onze harten in dankbaarheid Hem mochten aanbidden in geest en waarheid.

De avondsamenkomst was meer een wijdingsdienst, waar wij aan het einde de dood des Heren mochten gedenken.

De samenkomsten op de beide Paasdagen waren heerlijk en verkwikkend. Een grote schare vulde telkens weer de zaal, om te luisteren naar het Paasevangelie.

Op de eerste dag bracht br. Langstraat van Rotterdam het woord en werden wij allen rijke­lijk gezegend. We hebben de levende Christus van node en niet de vorm van het Paasfeest.

Het was ook een heerlijk oogenblik, toen wij ’s morgens een kleine in het midden der ge­meente mochten opdragen. Een volle overgave is verlies – verlies van het eigen leven – maar die overgave, die eerst verlies is, wordt gewin.

De tweede dag waren er broeders en zus­ters van verschillende plaatsen gekomen, o.a. van Terschelling, waar de zusters Roos en Bakker de gemeente vertegenwoordigden. Ook van Delfzijl, de Haag, Hilversum en Gouda waren er saamgekomen; ons samenzijn was rijkelijk gezegend.

Het eenvoudige woord van br. Jansema van Delfzijl vond ingang in onze harten; ja het tarwegraan moet in de aarde vallen en sterven. Niet alleen moet het sterven, maar ook heeft het ruimte noodig, om veel vrucht voort te brengen.

De middagsamenkomst was bestemd voor zen­dingsbesprekingen. Deze bijeenkomst had als doel de belangen van onze zending in China onder de oogen te zien, en we gevoelden allen zo dat we meer dan ooit, ook samen moeten wer­ken voor de zending.

De laatste avond was een heerlijk slot. Ver­schillende broeders en zusters, ook uit andere plaatsen, gaven een opwekkend en opbouwend woord.

Ten slotte zij vermeld, dat we zeer gezegend werden door het zingen van ons Zangkoor, als ook door de solo’s van br. de Geest. Zulke da­gen zijn druk en vragen veel, ook van de zan­gers en zangeressen.

Maar wat gedaan wordt uit liefde tot Jezus,

Dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan.

 

 

1940.03

Het kruis van Christus.

Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en dien gekruisigd”. (1 Kor. 02:02.)

Het is nog niet zo heel lang geleden, dat wij samen het Kerstfeest vierden en God mochten danken voor het zenden van Zijn enige Zoon in deze wereld; maar nu zullen wij spoedig weer Goede Vrijdag en Pasen vieren, dus de dood. maar ook de opstanding van de Verlosser gedenken, of met andere woorden: de centrale feiten van het verlossingswerk.

Want waarom is Jezus gekomen? Toen Jezus bij het graf van Lazarus was. zeide Hij tot Ma­ria en Martha: “indien gij gelooft, zult gij de heerlijkheid Gods zien”. En wanneer wij door de Heilige Geest het werk der verzoening van onze zonden verstaan, en er iets van door­gronden wat Zijn liefde gewrocht heeft aan het kruis, dan is het zo waar, dat, indien wij waar­lijk geloven wij juist in dat kruis de heerlijk­heid Gods zien geopenbaard. Wat ons eerst zo ontzettend leek, waaraan onze oude mens zich zo ontzettend ergerde, en wat ons niet- wedergeboren hart zo in opstand deed komen, omdat wij geen Verlosser – Verzoener – Bevrijder van onze zonden meenden nodig te hebben, dat is nu de roem van ons hart en leven geworden. Ja wij ervaren het en we heb­ben er diepe kennis van gekregen, dat alleen in de dood, dus ook de kruisdood van Chris­tus, ons de poort ten eeuwige leven is geopend. En het is geen ijdele roem, noch van de apos­tel Paulus, noch van hen, die waarlijk verlost zijn door het bloed des kruises, als zij zeggen: ”de heerlijkheid en de macht van de Gekruisigde overtreft alle heerlijkheid”. En wij kunnen ook niet anders dan in een wereld, die zich afgewend heeft van dat kruis, waar de zelfvernietiging van de oude mens wordt uitgesproken, waar alle roem en eer des mensen verblinkt en elk eigen opgemaakt plan van zelfverlossing komt te staan in het volle licht van niet te voldoen aan de door God gestelde eis: “die in de Zoon, ja de van God in de dood des kruises over­gegeven Zoon gelooft, die heeft het eeuwige le­ven”- dat te prediken en dat heerlijk evangelie des kruises uit te dragen.

Bij het kruis van Christus verbleekt alles wat van de mens is, maar geeft ons ook een juist gezicht op de Gekruisigde, als de uitdrukking van Gods hoogste en reinste liefde tot ons mensenkinderen en stelt in staat en heeft dat alle eeuwen door gedaan en zal het ook blijven doen, zolang dat woord des kruises in waarheid en liefde en in de kracht van dat kruis wordt uitgedragen, mensenlevens te veran­deren en hen in staat te stellen, om ten koste van iedere prijs, dat kruis met alles wat het betekent, trouw te blijven.

Het kruis predikt een krachtiger taal, dan woor­den dat kunnen doen. Het is ook veel eenvou­diger in zijn sprake, dan in woorden is uit te drukken. Met heilige eerbied mogen we zeggen: hier wordt ons iets verklaard van het hart van de Vader en komt waarlijk het woord van de Zoon in volle schoonheid tot ons: ”als gij Mij ziet, dan ziet gij de Vader.”

Ik las iets van de Godsman Nathan Söder- blom, wat mij trof. Hij schrijft in zijn boek het volgende: “Uit de loopgraven schreven de sol­daten naar huis: Waarom predikt men ons over onze volkskracht en onze nationale eer, over onze rechtvaardige zaak en over de dienst, die wij de mensheid bewijzen? Waarom spreekt men niet tot ons over de Heiland en het kruis?” Een jonge priester hield een stervende soldaat het crucifix voor; dat was iets wat hij nu niet zo daar gezocht had, maar zijn ogen schitterden en met onbeschrijfelijk verlangen zei hij: “Ach, dat spreekt zo duidelijk tot mij”.

Spreekt dat bebloede kruis ook tot u, mijn waarde lezers? Of wendt gij u er van af, en zegt in uw hart: “dat kan mij niet voldoen, dat past niet meer in het kader van mijn twintigste- eeuwse opvoeding”. Laat mij u dan toch even een vraag mogen stellen. Waartoe heeft de wereld u, zonder dat kruis van Gods reddende liefde, dan gebracht? Wilt gij een goed beeld? Och, zie dan eens rond; zie naar de oorlogvoerende landen. Kijk ook in uw eigen land, ja in uw omgeving, in uw eigen hart. En als wij de bewa­pening zien van alle landen, de werktuigen tot het vernielen van alles wat heilig en dierbaar is; wanneer wij op de donkere wolken staren van god­deloosheid, die over de wereld worden uitgestort, ach dan krijgen we slechts een klein beeld, van wat de wereld, ja, wat ons hart is, waar het kruis van Christus geen plaats heeft, waar het uit­gebannen is. Bij het kruis van Christus staat de mens in zijn ware gedaante en wordt elke raad­slag des harten geopenbaard.

Het uiterlijke symbool van het kruis kan ons niet helpen, maar de daad zelf, Gods redden­de en verzoenende daad, om de mens van ware zondeschuld te verlossen. Alleen bij het kruis, de zoendood van Christus, verstaan wij het woord des Heren: ”En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken.”

Waarom ligt het Christendom vaak als lamge­slagen en gaat er van haar geen krachtig getui­genis meer uit? Het is omdat zij de ware pre­diking van dat kruis heeft verlaten. Ja, schone woorden, menselijke welsprekendheid komen in de plaats van het spreken in de kracht van het kruis. Het is alles een surrogaat, niets baat! Terug naar het kruis, terug naar het centrale punt der verlossing, want vanaf dat kruis komt tot ons alles, wat nodig is voor tijd en eeuwigheid beide.           

P.K.

 

Opstanding:

“Ik ben de opstanding en het leven.’ (Joh. 11:25.)

“Het lijden, dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna.” (1 Petr. 01:11.)

Opstandingsfeest van Christus is het feest van jubelen. Het feest der kinderen Gods. We mogen het de discipelen najubelen: ”De Heer is waar­lijk opgestaan.” Het is het feest van de blijde hoop en verwachting. Het is de helderste lichtstraal in de donkerste nacht. O, dat we inderdaad Pasen, dat we de opstanding mogen vieren en dat wel in een tijd, waarin alles van dood spreekt. Te midden van de ellende en jammer, van oorlogen en ge­ruchten van oorlogen, in een tijd dat we horen van aardbevingen op verscheidene plaatsen, hongersnoden en pestilentiën, die over de wereld zijn, mogen en kunnen wij jubelen en zeggen: “Heerlijk opstandingsfeest.” Ja, horen we niet boven het oorlogsgerommel en het donderen van kanonnen, van dieptebommen en legers van vliegtuigen, die met hun geraas veel overstem­men, de machtige stem van de Heiland zelf: “Ik ben de opstanding en het leven.” Hij fluistert het in ’t oor, van die daar neerliggen op de slagvelden: ”Er komt een andere dag; het zal niet altijd zo blijven. Ik ben de opstanding, een nieuwe dageraad breekt aan.”

Ons andere tekstwoord spreekt van twee din­gen: lijden en heerlijkheid. Lijden, ach ja, dat zegt ons ook de Goede Vrijdag. Hij, de Zoon van God, heeft het lijden gekend, als nie­mand het ooit heeft gekend. “Schouwt het aan en ziet, of er enige smart zij gelijk Mijn smart, die Mij aangedaan is.” (Klaagl. 01:12.) De diepe kelk van lijden heeft Hij gedronken. Aan het vloekhout genageld voor onze zonden en onge­rechtigheid; gebrandmerkt als een boosdoener en moordenaar, heeft hij lijden in elke vorm ge­kend, lichamelijk, ziele- en geestelijk lijden; lichamelijk lijden in de ontzettende pijnen van kruis en doornenkroon; zielepijn in dat Hij, de Reine, de Heilige, zonde geworden is voor ons; en in de geest, toen Hij als drager van onze zondeschuld, toen God het aangezicht van Hem afwendde en de Zoon in die ontzettende ure moest uitroepen: “Mijn God, mijn God, waarom hebt gij Mij verlaten?” Daarom kan van Christus’ lijden gezegd worden “aanschouwt het en ziet, of er smart is, gelijk Zijn smart”.

Maar ook heerlijkheid; lijden, daarna heer­lijkheid. En wat is de heerlijkheid; die zou volgen? Reeds Jesaja profeteerde, uitroepende: “Om de arbeid van Zijn ziel, zal Hij het zien en verzadigd worden”. (Jes. 53:11.)

Paasfeest, de kroon op het volkomen werk der verzoening, heeft in zich:

1e . Wij zullen door de opstanding deel aan Hem hebben. “Vader! Ik wil, dat waar Ik ben, ook bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, op­dat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen”. (Joh. 17:24.)

Wat een heerlijkheid, wat een hoogte, bij: Christus te zullen zijn. Wat betekent al het aardse lijden, al het leed, al het ontzettende onrecht ons aangedaan in deze wereld, als we door Christus’ opstanding die zekerheid hebben: een nieuwe dageraad komt. Gods eeuwig opstan­dingsfeest is aanstaande. “Onze lichte verdruk­king, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid”. (2 Kor. 04:17.)

2e . Het wil zeggen een straks genieten der volle zaligheid. Nu kennen wij nog maar ten dele, genieten en smaken wij van deze zaligheid slechts een weinig, het is slechts een drup­pel uit de oceaan van de zaligheid Gods. Alles hier op aarde is gedrenkt met lijden, smart en tranen. Maar de opstanding brengt ons straks in de zalige weiden, waar Hij inderdaad tot volle; bevrediging en verzadiging “onze ziele verkwikt.”

3e . Het wil zeggen: een nieuwe dag des heils is aangebroken. “Ziet, het is alles nieuw gewor­den. En we roepen uit: “Hoe liefelijk zijn Uw woningen”. We wandelen in het nieuwe Jeruza­lem; neen, dood en duivel kunnen ons niet meer benauwen, het loeren van Satanas – “iemand die op de loer ligt” – is voorbij. O kind van kommer en pijn, pelgrim van deze aarde, uw lijden,  uw grote nood is voorbij. Het zal volmaakte vrede zijn. En we zullen verzadigd worden van Zijn aanschijn. Daarom, laat ons het opstandingsfeest vieren in het licht van de dagende opstandingsdag. wanneer Christus zal komen en Hij het woord spreekt “Ziet het is alles nieuw geworden”.

  1. K.

 

Hoelang nog die oorlogen?

(als Tekenen. Slot.)

Voorwaar de Here regeert nog! Wij zien ook nu Zijn hand. God heeft de mens aan de ijdelheid onderworpen. Het schepsel zucht. (Rom. 08:18-31). De wereld vermenigvuldigt haar on­gerechtigheid en gaat snel haar ondergang tegemoet. God gebruikte de plagen als oordelen, opdat deze wet der ijdelheid, in de korste tijd zou vervuld worden. In de tekenen hebben wij de uitgieting van Gods toorn. (Openb. 15:01). Toen de ongerechtigheid van Kanaän vol was, kwam de straf van God en de vernieuwing. (Gen. 15:16). De wereldoogst is bijna rijp geworden. God zal straks Zijn sikkel zenden. God heeft op de ure van rijping gewacht. (Openb. 14:14-20; Openb. 19:15 v) De ure der verzoeking, weldra over de gehele wereld, openbaart de gedachten van de mensheid en toont de volle groei, na de spade regen van Gods oordelen in de grote verdrukking.

Gelukkig lieve lezer(es), er is een eeuwigheid in Gods goedheid, en slechts een moment in Zijn toorn. “Ten tijde des avonds (en het is donker geworden!) ziet, zo is er verschrikking, eer het morgen is, is hij er niet meer. (Jes. 17:14).

Hoe lang nog die oorlogen, deze allerlaatste vreselijke verwoestingen over de gehele mens­heid? Deze oorlogen slechts welke tekenen en uitspraken van God zijn? O, nog slechts kort, mijn medemens! Een wijle tijds! O, hoe goed is God! En dan, ja dan zal er nooit oorlog meer geleerd worden. Het einde van alle dingen (liggende en doende in het boze) is nabij. Onze houding?

Laat ons daarom nuchter zijn. De oorlogvoe­rende mensheid wordt door God gebruikt, om zichzelve te kastijden en te vonnissen. De sol­daat is een huurling Gods, gelijk de profeet zegt: een gehuurd scheermes, om af te snijden de rijpe druiven. De Landman staat voor de deur, en de Opperbevelhebber heeft het kwaad in de stad, land en zee gebracht. (Amos 03:07; Amos 05:13-14; Hab. 02:13). Laat ons zwijgen, heet het en ge zult verstandig zijn, in deze boze tijd. Klagen, murmureren en wanhopen baten niet. Laten wij ootmoedig, gelovig en waakzaam, rustig voorwaarts gaan, niet slechts vooruit ziende, maar meer nog opwaarts ziende tot Hem, die is, en die was, en die komen zal; onze Vrede, ook nu.       

J.R.

 

Kracht uit de Hoogte.

“Blijf in Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte.” (Luc. 24:49.)

Hebt gij een locomotief wel eens goed bekeken? Ziet die grote machine, zoals zij klaar staat. Metaal glanst, de assen en tandwielen zijn gesmeerd, de lantaarns aangestoken, de ketel vol water, de machinist en de stoker zijn op hun plaats. Men geeft het sein tot vertrek, maar onbeweeglijk en onmachtig blijft de locomotief staan. Wat ont­breekt nog? Het vuur. Steekt de kolen aan, en spoedig zal ’t water koken, de stoom vormt zich, de machine zet zich in beweging en draagt met razende snelheid honderden reizigers door de nacht naar verre landen.

Zo kunnen wij ook het vuur van de Heilige Geest niet ontberen, om het doel van onze pelgrimstocht tegemoet te snellen en bekwaam te worden in de vervulling van onze opdracht. Het heilige vuur is het, dat ons sterk maakt in de Heer en in de macht Zijner sterkte.

 

Uit de arbeid.

Vertoont gij u slap ten dage van benauwdheid, uw kracht is nauw. (Spr. 24:10.) Ben je nalatig, ten dage van benauwing, geweken is dan je kracht. Naardense vertaling.

God verlangt van Zijn kinderen in deze tijd een volle overgave. We leven in dagen der be­nauwdheid en wanneer we niet wisten dat de Here regeert, dan zou ons hart bezwijken en daarom is er maar één weg: een volkomen over­gave aan Christus. Dan wordt het hart gestild en zullen wij gevoed worden met het hemelse manna, gelijk God het ons in een van onze samenkomsten door een gezicht duidelijk maakte. Er werd een geopende Bijbel gezien, waaruit heerlijke licht­stralen kwamen en daarnaast was een eenvoudige beker, waar op geschreven stond “Mijn smaad”. En die gewillig waren de beker der smaadheid te drinken, op die zou de Bijbel lichten en Gods heerlijkheden zouden hun geopenbaard worden.

Ja, we gevoelen het zo duidelijk dat ook wij geroepen worden tot deze weg: één te worden met Christus in de weg des lijdens, opdat ook straks Gods heerlijkheid ons deel zal zijn. In de laatste weken bemerken we zo dat dit het verlangen is van Gods kinderen. Daar is een honger en dorst naar de volle openbaring Gods in ons leven. Niets kan voldoen, ja zelfs niet onze wonderbare ervaringen in het verleden. De kreet des harten is “Heer, vernieuw Uw werk, en begin in mij”.

Hoe zullen wij straks als overwinnaars tevoorschijn treden, als we ons nu reeds slap betonen? In deze tijd van verwarring verwording, lauwheid en halfhartigheid, is er maar één middel om daarvoor bewaard te worden, en dat is: vervuld te zijn met de volheid van de Heilige Geest.

 

 

1940.02

Drie stappen in het geestelijk leven.

Er zijn drie besliste ervaringen voor elk kind van God; en van de ene stap wordt men ge­leid naar de andere. Gods Woord laat ons daar­omtrent niet in het onzekere.

Betrekkelijk weinigen in deze dagen hebben een diepe erkentenis van hun zondeschuld en daarom ook zo weinig waarlijke ervaring van de vergevende genade Gods. Indien wij geen zekerheid hebben, en wanneer wij geen vaste goddelijke overtuiging hebben dat wij de verlos­sing bezitten, mogen wij ons de vraag stellen, waarom dat niet zo is, daar Gods Woord ons leert, dat wij dat kunnen en mogen bezitten.

1.Rechtvaardigmaking.

“Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God.” (Rom. 05:01)

Zonde heeft alles verkeerd gemaakt en alleen als we gelooven in het verzoenend werk van Christus, op Golgotha volbracht, zullen wij in Gods oog gerechtvaardigd zijn. Maar deze recht­vaardigmaking kan de mens zelf niet volbren­gen; het is Gods gave, in Christus ons geschon­ken; daarom luidt Gods Woord aldus: “Want zij hebben allen gezondigd en derven de heer­lijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaar­digd uit Zijn genade door de verlossing die in Christus Jezus is.” (Rom. 03:23-24.)

2.Heiligmaking.

“Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van

God. en rechtvaardigheid en heilig­making, en verlossing.” (1 Kor. 01:30.)

De Christen die de eerste stap heeft gedaan, mag ook tot deze tweede ervaring komen: “hei­ligmaking”, zonder welke niemand de Here zien zal. (Heb. 12:14.) Het eerste tekstwoord leert het ons alreeds zeer duidelijk. “Christus is de Heiligmaker” en wanneer wij in Christus zijn. dan is ook dit ons geworden door Zijn volmaakt werk aan het kruis. “Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.” (Heb. 10:14.) Laat dan va­ren al ons “zelf heilig” willen worden en laat donr het geloof ook deze vrucht des kruises in u werken.

  1. De doop in de Heilige Geest.

“Maar gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden.” (Hand. 01:05b.)

Deze derde stap is ook een besliste ervaring in ons geestelijk leven: Evenzo zeker als wij mogen weten, dat we “gerechtvaardigd” zijn, en ook de ervaring van “heiligmaking” hebben, zo is ook de doop des Geestes een besliste per­soonlijke ervaring. zo was het ook in de eerste Christentijd, zegt Jezus niet in dit tekstwoord: ”Gij zult met de Heilige Geest gedoopt wor­den, niet lang na deze dagen?” En wanneer dan de Heilige Geest is uitgestort op de Pink­sterdag, dan kan Petrus ook zeggen: “U komt de belofte toe, en aan uw kinderen, en allen, die daar verre zijn.” (Hand. 02:39.)

Het was een besliste ervaring deze doop des Geestes en zij ontvingen die niet bij hun beke­ring; want als men te Samaria het woord der bekering gehoord heeft, en zij dit aannamen en gelovig werden, dan worden Petrus en Johannes van Jeruzalem gezonden en we lezen: “Dewelken afgekomen zijnde, baden voor hen, dat zij de Heilige Geest ontvangen mochten. Toen legden zij de handen op hen, en zij ont­vingen de Heilige Geest.” (Hand. 08:15-17.)

Hebben ook wij deze ervaring, die naar de Schrift is, ontvangen? Luister wat Gods Woord u zegt, en niet naar wat velen ervan zeggen; of naar anderen, die beweren het te bezitten, maar wier wandel geen vruchten des Geestes voortbracht.

“Uw Woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.” (Ps. 119:105.)

P.K.

 

Waarom en hoelang die oorlogen?

De Heilige Schrift leert ons op vele plaatsen, dat de volkeren zullen woeden, vlak vóór de wederkomst des Heren, zie slechts (Jes. 17:12; Joël 03:09-10; Matt. 24:04-06 en Openb 11:18). De toorn der volkeren staat voor de deur, maar óók de toorn Gods en Hij zal verderven dege­nen, die de aarde verdorven. Jesaja zegt: wee der veelheid der grote volken, die daar bruisen . . . de natiën zullen wel ruisen gelijk de ge­weldige wateren ruisen; doch God zal hem schelden, zo zal hij verre wegvlieden.” God zal hen verstrooien, die lust hebben in oorlogen. (Ps. 068:031).

Op de vraag der discipelen: zeg ons, wat zal het teken zijn van Uw toekomst, antwoordde Jezus hen: …”en gij zult horen van: oorlogen.” Ziedaar, lieve lezer(es), één der vele tekenen, welke Christus, de Grote Profeet ons gaf; ja ons, want de discipelen vertegenwoordigen de ganse Kerk; en de discipelen die thans leven, geldt de roeping om bijzonder te letten op de tekenen der tijden. De tekenen worden in de Schrift opgesomd: gunstige en ongunstige tekenen. Gunstige in: o.a. toenemende zendingsijver, gebeden, wachten op God, heiliging, de uitstorting van de Heilige Geest, Goddelijke genezingen e.a. Ongunstige: o.a. beroerten, oorlogen, ziek­ten, hongersnood, aardbevingen, afval, enz. Wat de tekenen inhouden en verkondigen? Enerzijds: de rijpheid van de zonde, anderzijds: het vonnis der gerechtigheid, dat leidt tot een eeuwige verdeling, scheiding tussen duisternis en licht, en wat voor de goede een nieuwe wereld predikt en geschonken wordt. Jezus sprak van valsheid, verleiding, haar afval en vermenigvuldiging der ongerechtigheid. Ziedaar, het werk van de mens d.i. de ongelovige mens. Woorden en daden worden vergeleken bij vruchten. De Heer zei eens: hoe kunt gij goede dingen spreken (en doen), daar gij boos zijt, want uit de overvloed des harten spreekt de mond. De tekenen zijn de openbaringen van de zonde enerzijds, de volheid der ongerechtigheid.

Waarom toch oorlog?

In deze tegenwoordige boze wereld is oorlog onvermijdelijk: dat heeft ons de wereldgeschie­denis genoegzaam geleerd en bewezen. Zolang, het hart des mensen verkeerd is, zolang ook zullen er oorlogen zijn. Daar wordt in beginsel elke oorlog gesmeed, want uit het hart komen voort doodslagen. De oorlog is een vrucht van ’t boze hart, een gevolg van ’s mensen dwaasheid en zonde. De oorlog is echter ook een straf Gods op de overtredingen: doch slechts de laatste oorlogen kunnen tekenen zijn van Jezus’ wederkomst! Niet de oorlogen van voor de 20e eeuw. God heeft heel veel doen uitvin­den – technisch en chemisch – opdat mede de straf, hier n.l. de oorlog, zo vreselijk mo­gelijk zou zijn, op de steeds toenemende boosheid en afval der mensen. Die oorlogen dan, zijn in hun verloop en gedaante enig, en dus een teken dat aandacht afdwingt; waarin we dus zien de rijpheid van de oogst en een aanvang van Gods plagen en oordelen. Intussen wor­den hierdoor thans de gelovigen gelouterd en aangemaand tot waken; en de onbekeerden nog in contact gebracht met de schrik des Heren, en hun nog redding aangeboden.

Waarom toch oorlog? De mens mag heer­schappij hebben over alle dingen, doch door de zondeval is hij niet bekwaam genoeg te regeren. Alle werk is onvolkomen en alle regeringssystemen zijn en waren gebrekkig. De Zoon des Mensen moet regeren, niet de verheerlijkte leerlingen! – Het misbruik over de macht der volkeren, het niet eerbiedigen van elkaars gren­zen, de hebzucht der aanvallers; anderzijds: de onderdrukking der armen, vreemdelingen, on­barmhartigheid jegens wezen en weduwen, afval van God, in den lande; waren oorzaken dat God vijanden verwekte; doch van alles wat de mens doet, ook de koning, zal God rekenschap eisen en vergelding schenken.

(Wordt vervolgd).

J.R.

 

Opwekking op Java.

Met vreugde mochten wij in “Gouden Schoven” lezen van de heerlijke opwekking, die er is ontslaan in verschillende plaatsen op Java. Zr. M. Alt, die verscheidene dezer samenkom­sten heeft meegemaakt, geeft in een reeks artikelen haar impressies, waaruit wij het een en ander overnemen.

Dr. John Sung is een bekeerde Chinees, die thans voor de tweede maal Java bezoekt, hij is de zoon van een methodistische evange­list uit Shanghai en is begaafd met een helder verstand. In Amerika bezocht hij de universiteit, wat hem eerst onmogelijk scheen daar zijn ouders de middelen daarvoor niet bezaten.

Maar na veel gebed opende God de weg, doordat een Amerikaanse lerares wilde helpen met de studie. Doch daarvoor moest ook eerst nog het reisgeld komen en dit werd ten slotte door de leerlingen van het Fukien College bijeengebracht. Zijn vertrek werd echter verhin­derd, doordat hij ziek werd. Na zijn genezing vertrok hij naar Ohio, en daar bleek, dat de lerares hem niet kon helpen.

Nu brak er een zware tijd van studie aan, af­gewisseld met wassen en vloeren schrobben, om zo aan de kost te komen. In de zomervakantie werkte hij ’s nachts in een fabriek en overdag in een hotel, om met het nieuwe semester rustig te kunnen studeren. Het was een moeilijke tijd, waarin zijn lichaam door de in­spanning veel te lijden had; toch bleef hij studeren en behaalde ten slotte ook de dokters­graad. Hij kreeg verschillende eervolle aanbie­dingen, o.a. een professorsplaats in zijn vaderland, doch Dr. Sung sloeg dit alles af, want innerlijk gevoelde hij, dat hij voor iets anders bestemd was. Verschillende geroemde godsdiensten bestu­deerde hij, en maakte een tijd door van grote twijfel.

In 1926 had hij een bijzondere ervaring, die het begin was van ommekeer in zijn geestelijk leven. Zijn omgeving kon het niet begrijpen, dat hij zijn schitterende toekomst prijs gaf, om te gaan prediken, en men deed hem opsluiten in een krankzinnigengesticht, waaruit hij door een vriend werd uitgeholpen. En nu, sinds meer dan 12 jaren, heeft hij het Evangelie gepredikt in ver­schillende landen, o.a. in Indo-China, Malakka en Nederlands Indië.

Dr. Sung spreekt in het Chinees en wordt vertaald in het Maleis.

Zijn gehoor bestaat meest uit Chinezen en Javanen en slechts weinig Europeanen. Het is heerlijk te zien, hoe verschillende kerken naast elkander opgaan in dezelfde eenheid.

De kern van zijn prediking is, dat de wereld thans aan de vooravond staat van een ineen­storting der materialistise periode, en er blijft maar één zekerheid over, n.l. de volledige over­gave aan Christus.

Drie stelregels geeft hij aan, n.l. gebed, dat het hogere contact onderhoudt; Bijbellezing voor dagelijkse inspiratie, en getuigen naar buiten, een getuigen met de daad.

Het vertalen van hem behoeft niemand af te schrikken, die niet voldoende Chinees of ma­leis kent. Dr. Sung spreekt zo aanschouwelijk, dat wat men niet verstaat, het door zien wordt aangevuld.

In China, Siam, de Malay-staten en op Java zijn duizenden diep ontroerd en gezegend ge­worden, zowel Europeanen als inboorlingen. Aan het einde van de reeks samenkomsten, die Dr. Sung houdt, is er één waar met de zieken wordt gebeden, met zalving en handoplegging, en groot is het getal van hen, die door het ge­bed in geloof genezing ontvingen.

Soms spreekt Dr. Sung in een speciaal gebouw, wat voor hem gebouwd is, b.v. in Soerabaya. Het gehele gebouw is van bamboe gemaakt. Meer dan 5000 mensen vulden het gebouw en hon­derden konden geen plaats meer vinden. Hoewel de samenkomst om 8 uur begon, mocht men blij zijn, als men om half 5 nog een plaatsje kon bemachtigen.

Zijn originele wijze van prediken, zijn mimiek en heftige gesticulaties boeien het publiek.

Voordat overgegaan wordt tot prediken, knie­len prediker en tolk op het platvorm neer om een zegen te vragen. Daarna wordt het publiek verzocht op te staan en luid mee te bidden, hetgeen in “Pinkstergeest” geschiedt. Er wordt veel gezongen en de koren die ingestudeerd wor­den, laat hij herhaaldelijk in de samenkomsten zingen.

Het is zijn gewoonte, wanneer een hoofdstuk uit de Bijbel wordt gelezen, dat het publiek dit in het Maleis meeleest. Het woord wat Dr. Sung bespreekt, wordt aanschouwelijk voorgesteld.

Hij stelt aan zijn toehoorders verschillende vragen, waarop zij moeten antwoorden. Duidelijk en klaar worden de zonden van de mens in het licht gesteld en onbevreesd laat Ds. Sung zien, wat de oorzaken zijn, dat de mens geen vrede bezit. Soms gebruikt hij een zwart bord en tekent de zonde er op uit, terwijl de schare aandachtig toeziet.

Met expressieve, hartstochtelijke gebaren nodigt hij eerst de zondaren uit naar voren te ko­men en een eeuwig verbond met Christus te maken – daarna de Christenen, die in een of andere zonde zijn gevallen – de afvalligen, de lauwen. En dan begint er beweging te komen in deze reusachtige schare en gaat men naar voren om voor zich te laten bidden, terwijl de gelovigen die op hun plaats zijn gebleven wordt ver­zocht mee te bidden voor deze mensen.

Zonder een enkele wanklank en in volkomen harmonie verlopen deze reusachtige samen­komsten; de duizenden verlaten rustig het ge­bouw en men gaat eerbiedig en stil heen.

 

Uit de arbeid.

Den Haag – “Nazareth”.

De eerste Kerstdag, ’s morgens 7 uur, had­den wij onze aanbidding. We waren verblijd met een goede opkomst. Het zangkoor zong heerlijke liederen, God ter eer.

Eén ziel kwam tot Jezus. O, wat waren we blij; voor deze broeder was altijd veel gebeden, en nu – Halleluja! – is hij verlost.

Daarna bleven we allen bijeen, en aten gezamelijk. Om 10.00 en 19.00 uur hadden wij samenkom­sten, die goed bezocht waren. Ook deze keer zong het zangkoor een Kerstcantate. O, het was heerlijk. Wij luisterden met ontroering.

De 2e Kerstdag hadden wij kerstfeest met de kinderen. Er waren 72 kinderen en de kleu­ters zongen zo lief. Verheugd gingen de meis­jes met een pop, een pakje en een zak lekkers naar huis; en de jongens met een boek, pakje en lekkers. Het was een zeer geslaagd feest. Het verhaal van zr. Br. “De pleegzoon” maak­te een diepe indruk.

Daarna hadden we weer een gezellige koffietafel en werden op een kop heerlijke erwtensoep getracteerd, die br. v. L. voor ons bereid had.

Des avonds hadden wij getuigenis en zang. Het was één danktoon tot God.

Allen, ook de bezoekers, ontvingen nog een pakje. Geheel het Kerstfeest was een grootma­ken van Jezus’ Naam. Ja, Jezus is geboren, ge­boren ook voor mij.

 

 

1940.01

En Hij heeft tot mij gezegd: “Mijn genade is u genoeg.” (2 Kor. 12:09.)

Opnieuw is een jaar voorbij gesneld. De klokken hebben een nieuw jaar ingeluid en we staan op de drempel van een geheel nieuw jaar. Een jaar dat zo heel veel in zich kan houden.  Wat zal dit jaar ons brengen? Hoe gaarne zouden vele mensen indien dat mogelijk ware de sluier willen oplichten om te zien, wat dit jaar brengen zal. En stel voor, dat dit mogelijk zou zijn, zou dan de mens zoveel gelukkiger zijn? Er is een Engels lied, dat aldus luidt: God holds te key of all unknown and I am blessed.” (God heeft de sleutel van al het onbekende en ik ben gerust.) En zo is het ook inderdaad.

Ja, een bewogen jaar, een jaar van intense spanningen, behoort weer tot het verleden. Te midden van oorlogsrumoer, waarin ontzettende machten van geweld zijn losgebroken, hebben we kerstvreugde mogen genieten, omdat Kerstfe­est bestaat in het beleven van het Kerstwonder zelf. n.l. Christus is in ons geboren. Menig hart in alle landen vraagt zich af: Waartoe zal dat alles ons brengen? Welke nieuwe beproevingen, lijden, pijn of andere dingen zullen dit jaar tot ons komen?” En voorwaar, de hemel van het politieke wereldgebeuren is zwaar van dikke onweerswolken, die elk oogenblik over deze arme wereld kunnen losbarsten.

En nu komt dit tekstwoord uit Gods heilig Boek ons tegemoet. Het is een woord dat be­proefd en beleefd is door millioenen zielen, alle eeuwen door, in allerlei tijden en omstandig­heden. De enkeling en de massa hebben de waar­heid van dit woord mogen ervaren. Het is niet alleen een troost en kracht geweest, maar menig levensscheepje is in de veilige haven gekomen van deze veilige schuilplaats: Mijn genade is u genoeg.”

Door stormgebruis en zware zeeën van be­proeving hebben velen hun anker des geloofs mogen werpen in de plaatse der rust.

Wat is er niet een vragen, een angstig sidde­ren, bij de dingen die wij in de wereld zien ge­beuren. Ja. wat kan de mens zelf niet per­soonlijk meemaken.

Daar is lichamelijk lijden, en angstig vragen wij ons af: “Waartoe is het alles noodig? Heeft het wel zin en bedoeling?” Het ziele-lijden, waar het soms zo kan stormen, en de golven zo hoog op kunnen staan, “waarom blijft Hij zo lang verborgen, en hult Zich zo vaak in een diep zwijgen?” En het antwoord is, zoals ook Paulus het eens ontving: “Hij heeft tot mij gezegd: “Mijn genade is u genoeg.”

Laat ons dat nu vasthouden. De levende Hei­land zelf is het, die dat zegt. En zou het Hem dan aan kracht falen, Hem, die gegeven is alle macht in hemel en op aarde? Bedenk dat, kind van God.

Boven alles wat kan komen, hoe fel ook de aanvallen van de machten van satan en hel kunnen zijn, staat het eeuwig en blijvend Woord van God. Het is de beproefde rots van het on­wankelbare Woord, wat de eeuwen en tijden, getrotseerd heeft: “Mijn genade is u genoeg.”

Dan is het telkens weer, onder welke omstan­digheden ook, een leven uit de genade van God. En mogen wij zeggen, als elke dag van ’t nieuwe jaar 1940 voorbij gaat, met alles wat zulk een dag kan inhouden. En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor ge­nade.” (Joh. 01:16.)

P.K.

 

Kerstvreugde in ons.

Kerstfeest – Jubelfeest. Klokgelui, blijde scha­ren, vrolijk zingende kinderen, schittering en licht en kleurenpracht, in welke laatste het wit, rood en groen verre de overhand hebben. Men viert immers het geboortefeest van de Zoon van God; behoort men dan niet blij te zijn en feest te vieren? De van God Beloofde, de lang Verwachte, de Hoop van Israël, de Verlosser der mensheid, werd geboren op de van God ge­stelde tijd. Hoe valt bij de Westerse volken dit feest juist in de donkere wintertijd, met zijn korte dagen en koude lange nachten. Des te meer komt dan ook het licht uit. (Jes. 60:13.)

Doch er is tweeërlei licht en donkerheid, en tweeërlei feest. Wordt het kerstfeest alleen maar gevierd, dankbaar voor ‘wat afleiding in de lange winter, of door zich te verblijden met de kinderen, die nog zo onbevangen, zo vrolijk en gelovig kunnen zijn, zo wordt licht en duisternis maar van één zijde gekend, Dan wordt er geen kerstvreugde gesmaakt en is er geen licht vanbinnen, en verstaat men niet het grote plan Gods met de verloren mens, en het heil des Heren ziet en kent men niet.

Evenwel, wanneer diepten en behoeften van het menselijk hart, kennis der zonde en zucht naar verlossing zich openbaren, het troosteloze, ’t don­kere en het eenzame wordt gevoeld en doorleefd, wanneer het schepsel zó in het duister tast, koude en hardheid van de wereld heeft geproefd, een telkens worstelen, en dan wordt getrokken en ge­vonden door Zijn Sepper, dan pas, en niet eerder wijkt de duisternis voor het Licht; dan wordt het Kerstvreugde, Kerstlicht; dan licht de nacht schoon als de dag. Dan is het Licht der lichten opgegaan. Dan blijft het kerstfeest, ook als het kerstlied verstomt en de lichtjes zijn uitge­gaan. Het hart blijft zingen, de ziel verlustigt zich in een voortdurende gemeenschap.

Het Kind van Bethlehem, dat geboren werd, wordt telkens opnieuw geboren in een mensenhart, dat zich vindt in de Eeuwige. Want Hij kwam om te zoeken en zalig te maken dat ver­loren was. God werd mens, onzer één in mensen een welbehagen. Om de mens voor eeuwig zalig en gelukkig te maken, voor eeuwig met Hem verbonden te worden, hem terug te voeren tot God, de breuk te herstellen, hemel en aarde te verbinden, wat gescheiden was te herenigen.

Daartoe werd Jezus geboren, daartoe werd het kerstfeest. De zwarte donkerheid van zonde en dood heeft plaats gemaakt voor licht en leven. Het Licht dat is opgegaan zal nooit of nimmer­meer ondergaan. Dan wordt het kerstfeest een feest van dankbaarheid en glorie.

O, lieflijk Kind, Zone Gods, Wonder van ge­nade. God heeft Zijn volk bezocht door de Grootste aller gaven aan de wereld te geven, een eeuwig Kerstgeschenk. Hoe spreken nu de boven­genoemde kleuren der versierselen, ’t Vlekkeloze wit van de reine hemelse afkomst, het rood van het reinigende bloed, het groen dat wij heb­ben van een levende Hoop.

De Kerstboodschap is één jubel, een werkelijk­heid geworden. De Vrede kwam, een vrede die alle verstand te boven gaat, een vrede die blijft. Ook nu? Ook in deze zware, donkere tijden? Ook dan, als men vandaag niet weet, wat morgen zijn zal?

Ja! ook nu vrede, te midden van al het rumoer der volkeren. God regeert; Zijn woorden en be­loften gingen in vervulling. De engelenboodscbap luidde: “Vreest niet, want zie ik verkondig u grote blijdschap, die al de volke wezen zal, namelijk…… “, en zie, dat “Vreest niet” is menigmaal herhaald en wordt óók nu in onze dagen herhaald.

Vrees dus niet, o volk van God, want deze dingen moeten geschieden. Gods oog rust op de mensenkinderen. Hij zoekt hun behoud. De tekenen spreken, het kerstfeest verkondigt de Liefde Gods. Was het niet een donkere tijd in Israël toen de Beloofde werd geboren?

’t Zal opnieuw een donkere tijd worden als Jezus Christus als de Hemelbruidegom zal we­derkomen om Zijn Bruid tot Zich te nemen. O, schone dag die te komen staat. ‘t Licht daagt in het oosten, Gods Zoon komt troosten. Eeuwig, zalig kerstfeest staat voor de deur. Bereid u, o volk, om de Koning in Zijn schoonheid te ont­moeten. Laat ons opwaarts zien. Omhoog, daar ligt onze toekomst.

Ja, kom Here Jezus, Uw bruid wacht.

  1. Rietdijk v. Hoften.

 

Hoewel Kerstfeest alweer tot het verleden tehoort, willen we toch gaarne dit stukje plaatsen wat ons te laat bereikte om in het Decembernummer te worden opgenomen. (Redactie).

 

Geestesgaven.

Een gezicht is een openbaring Gods, die aan iemand door een beeld getoond wordt, hetwelk de ziel des mensen aanschouwen mag, en wel in een toestand waar zij boven de ge­wonen horizont verheven is. Het Griekse woord heet dan ook: horoma – iets zien. Door het gezicht wil de Here een waarheid te ken­nen geven. Als de ziener kalm en geestelijk is, dan wordt hij in staat gesteld de betekenis van het beeld te verstaan.

De gezichten zijn een bijzondere gave van de Heilige Geest, die God met de uitstorting van de Heilige Geest beloofd heeft. “En daarna zal het geschieden, dat ik Mijn Geest zal uitgie­ten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien.” (Joël 02:28.) Zij zijn tot opbouw van een gemeente van het grootste gewicht. Door de profeten en opzieners wil de Here Zijn wil en Zijn licht openbaren en de toestand van de gemeente blootleggen: troosten, opbouwen, ver­manen en berispen. De profetische gave is bijna onmisbaar voor de ontwikkeling van een gezond en geestelijk werk. De wijze Salomo zegt: “Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot.” (Spr. 29:18.) Daarom was de profetie in het O. T. een onontbeerlijke gave.

We zien dan ook in het Woord Gods, dat deze gave bij de eerste Christenen rijkelijk gebruikt werd. Uit 1 Korinthe 14 zien we duidelijk, dat de profetie meer is dan andere gaven. Als nu de­ze gave zo gewichtig is, waarom wordt ze dan zo weinig gebruikt? Naar de genezing ijvert men zeer, het tongen spreken is overvloedig en aan andere gaven ontbreekt het ook niet. Het juiste antwoord is wel dit: Men weet er niet mee om te gaan. De meeste leiders zelf hebben niet voldoende licht erover. De visionnairen zijn dik­wijls niet betrouwbaar genoeg. En de toehoor­ders laten het woord niet zo uitwerken, als het behoort.

Wat is er nu nodig om in het bezit van deze kostbare gave te komen?

Men moet uit Gods Woord overtuigd zijn, dat de profetie de allernoodzakelijkste gave is. Nu, dit is niet moeilijk, als men met de Bijbel in de hand ziet, hoe gewichtig het is. Deze hei­lige weg werd ook in het N.T. gevolgd. (Ef. 04:11-12.)

Men moet er geestelijk oog voorhebben om een profetie te verstaan, gelijk Daniël geestelijk verstand in allerlei gezichten en dromen had.

De visionnair of ontvanger moet een rein orgaan wezen, een onberispelijke wandel voe­ren, opdat het kristalheldere water der profetie niet vertroebeld wordt; een betrouwbare persoon, waarvan eenieder overtuigd is: deze boodschap of dit gezicht is aanneembaar. Hij of zij mag zich niet laten beinvloeden door personen, door sympathieën, maar alleen weergeven, wat God zegt. Geen familie, geen vader of moeder, mag hier tussen komen, anders wordt de wil van God vertroebeld weergegeven. O, hoeveel onheil is daardoor reeds geschied. Dit zien we in de oude en nieuwe bedeeling. Waarom staat er in (1 Thess. 05:20-21): “Beproeft alle dingen; be­houdt het goede. Onthoudt u van alle schijn van het kwaad”. Er kwamen verkeerde dingen aan het licht en daarom vertrouwde men de open­baringen niet meer.

De toehoorders moeten het gezicht aanne­men en zich onderwerpen aan het licht, de waarheid laten in- en uitwerken, waartoe ze ge­geven is, anders is het tevergeefs. Het zij indi­vidueel of in het algemeen. Wij weten uit ervaring, waar en hoe er gespeeld is geworden met de heilige dingen. De allernodigste dingen kun­nen de gevaarlijkste worden, als men ze niet op de juiste wijze gebruikt. Dat zien we in de gewone aardse dingen. Vuur, lucht en water. Deze drie elementen worden in Gods Woord voor de Heilige Geest gebruikt. Hoe onontbeerlijk en toch hoe schadelijk kunnen deze drie wezen. zo ook met de Geest van God en de beste gave, die Hij ons mededeelt: de profetie.

(Overgenomen uit: “Dit is het”.)

 

Amsterdam.

De heerlijke en gezegende kerstdagen behoren weer tot het verleden. Wanneer we zo terug­denken aan al deze dagen, dan is er een dank­toon in onze harten voor de vele zegeningen die wij mochten genieten.

De kerstwijdingsdienst was een heerlijke avond, waarin we reeds toebereid werden voor de kerst­dagen, die aanstaande waren. Het is immer een stille en gewijde stonde, wanneer wij door woord en lied ons andermaal bepalen bij Gods won­derbare genadegift aan ons geschonken.

Wat zijn de kerstdagen voor menigeen niets an­ders dan vrije dagen; nu ja, men bepaalt zich wel een ogenblik bij het feit van de dag, maar van een waar kerstfeest, van een beleving in eigen hart en leven, ach, dat bezitten velen niet en daaarom is er ook geen ware kerstblijdschap.

Heerlijk en rijk heeft de Heer ons in de vele samenkomsten gezegend, die wij gedurende deze dagen gehad hebben. Ook hadden we het voor­recht om het kerstfeest in een rusthuis voor ouden van dagen te mogen vieren. Wat was het een goede ure, met zovelen samen te zijn, en door lied en woord deze mensen iets te laten voelen, dat Christus ook voor hen is gekomen. Rondom de kerstboom, die spreekt van geboorte, brachten wij de boodschap van vrede aan deze mensen, van wie velen aan het einde van hun leven staan.

Het kerstfeest zelf, te midden van de gemeente, was heerlijk. En wat een zaligheid te mogen zeggen, dat ‘Zijn Naam is als een olie uitgestort.’ De lieflijke en schone naam van Jezus, onze Verlosser. Fris en vol klaarheid mochten we genieten, dat het oude kerst-evangelie zijn kracht nog niet heeft verloren. Heerlijk en schoon klon­ken de liederen van zangkoor en kwartet en anderen, die hun medewerking gaven. Ja waarlijk, het was kerstblijdschap in onze harten.

De samenkomst, die wij de 2e Kerstdag­morgen hielden, zullen we niet vergeten. God was in ons midden. Het woord door de ouder­lingen gesproken, en enkele getuigenissen die anderen gaven, waren rijk gezegend. En wanneer we nog langer de samenkomst gehouden zouden hebben, zouden nog velen getuigd hebben van de ontvangen zegeningen. Het was een waardig en heerlijk slot. God helpe ons nu de kerstboodschap verder uit te dragen in deze are wereld.

 

Aan alle lezers(essen) wordt in het komende jaar Gods rijke zegen toegewenst met de woorden:

 

 

1939.12

‘Reiniging door het bloed.

…en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde”.

(1 Joh. 01:07).

Wanneer wij het Oude Testament lezen, dan zien wij duidelijk dat God in Zijn wetten dui­delijke aanwijzingen gaf tegen besmetting. Voor alle besmetting was reiniging nodig, doch dit gold alleer, zolang het volmaakte offer, Jezus Christus, nog niet volbracht was. In het oude verbond kon men zich verontreinigen door het eten van onrein voedsel, Leviticus 11; door het aanraken van een zieke of dode (Leviticus 13, 14; Numeri 19 enz.). Doch wanneer wij nauwkeurig alles nagaan, dan zien wij dat dit meest altijd in verband stond met de verontreiniging van het lichaam. (Heb. 09:13).

In betrekking tot het Nieuw Testament is dit anders. (Matt. 15:11-17) spreekt van veront­reiniging in verband met zonde. Duidelijk leert de Heiland ons, dat “vanuit het hart alle uit­gangen des levens zijn”. Daarom heet het ook altijd weer: een rein en gezuiverd hart te bezitten, waarvoor nodig is dat we niet alleen weten dat het zo moet zijn, maar dat het een besliste ervaring in ons dagelijks leven is geworden.

Waarmede kunnen we dan wel onrein zijn en hebben het reinigende bloed van Christus nodig?

In (1 Kor. 08:07) wordt er gesproken van een bevlekt geweten. We zijn niet bezoedeld omdat we zeker voedsel genuttigd hebben, zoals in het O.T., maar worden bezoedeld, als Jacobus zegt: “doordat we onze tong niet in bedwang houden, welke het gehele lichaam besmet, en ontsteekt het rad onzer geboorte, en wordt ontstoken van de hel”. (Jak. 03:06).

Zou iemand durven zeggen dat we zonder zonde zijn, wanneer Gods Woord zo duidelijk zegt: “we hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods.” Is er dan ook wel iemand die kan zeggen: “ik ben rein”? Wie faalde niet eens in zijn leven naar luid van Gods Woord, dat zegt: “Wie dan weet goed te doen en het niet doet, die is het zonde.” (Jak. 04:17). Niet tevergeefs zegt Gods Woord: “indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij ons zelve en de waarheid is in ons niet”. (1 Joh. 01:08).

Wanneer wij waarlijk voor Gods aangezicht komen, dan moeten wij het uitroepen, zoals de melaatse het moest roepen: “Onrein, onrein!”

Dankt God. Hij heeft voorzien en heeft ons Christus gezonden, opdat door het geloof in Zijn Naam ons worde geschonken: reiniging en ver­giffenis van alle zonden. Laat ons echter goed in­denken, dat wij onszelf niet kunnen reinigen; dat het alleen is door de offerande van Jezus Christus.

Denkt u eens in dat het mogelijk zou zijn, vanaf heden zonder zonde te leven, dan zou God nog van u vragen wat geweest is en we zouden schuldig voor God staan.

Heerlijk te weten, dat wij in Christus niet schuldig zijn en Hij ons in staat stelt voor God te kunnen verschijnen: dat Hij ons wil aanzien in de geliefde Zoon en Christus nu en voor altijd onze verzoening (bedekking) is geworden. Daaromtrent kan ergeen twijfel zijn. Dikwijls en te duidelijk is het Woord Gods dienaangaande – een lamp voor onze voet en een licht op ons pad – dan dat we in vrees en twijfel zouden moeten voortleven met de angst in het hart: “is het wel mogelijk om gereinigd te kunnen worden?” Johannes op Patmos getuigt: “Hem, die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed . . . Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid! Amen!” (Openb. 01:05-06).

We leven in een tijd, waarin velen geen re­kening houden met deze zalige waarheid Gods. Er groeit een geslacht op, waarvan Gods Woord getuigt: “Een geslacht dat rein in zijn ogen is en van zijn viezigheid niet gewassen is.” (Spr. 30:12).

En de vruchten van zulk een leven openbaren zich in het toenemen van zonde en ongerechtig­heid.

Laat ons het bloed van Christus niet minach­ten, maar bij elke besmetting gaan tot deze bron van reiniging en we zullen ervaren, dat “het bloed van Jezus Christus ons reinigt van alle zonde.”

  1. K.

 

De toekomst der volkeren.

De toekomst van het jodendom.

God Woord in bedreiging en straf is vervuld: de twaalf stammen dolen reeds lang buiten Pa­lestina (Deut. 28). En de Here zal u verstrooien onder alle volkeren”. Thans zien wij vervolging der Joden, hun gang naar Palestina; daarna zal hun herstelling plaats grijpen. Twee derde zal door plagen omkomen. De afvallige Joden zullen de antichrist aannemen. Het land zal onder Christus’ regering vergroot en zeer gezegend worden. De vorst (David?) zal te Jeruzalem zijn als onderkoning. Tempel en priesters, en God zal volkomen gediend worden. Joodse zende­lingen zullen als Heilanden, met verheerlijkte lichamen, het Evangelie verkondigen met grote tekenen en wonderen. Kwam het kwade over hen, het goede zal even zeker over hen komen. (Jes. 32:42).

De toekomst van het Christendom.

De ware gelovigen zijn een licht en een zout in deze boze wereld; en terwille van hun ge­tuigenis en gebed is de wereld thans nog in een getemperde positie. Het Christendom zal echter vervolgd en belemmerd worden in zijn arbeid. Nochtans zal het Evangelie in de gehele wereld gepredikt worden. Vele ontrouwen zullen afvallen. De ware gelovigen zullen volharden en zalig worden. Hun hemelvaart, naar ziel en lichaam verheerlijkt, staat voor de deur. De verlossing uit de beginselen der smarten, zal weldra van boven en naar boven geschieden.

De toekomst der volkeren.

De volkeren gaan zware en wrede tijden te­gemoet, zullen oorlog en revolutie en zware pla­gen, als oordelen Gods, meemaken. Wanneer het Romeinse Rijk zal gevestigd zijn, zal er een ze­kere vrede zijn. (1 Thess. 05:03.) Ondanks Gods bezoeking, zullen de volkeren zich niet bekeren. Zeer velen zullen door de plagen gedood worden. Na de grote verdrukking zullen de overige mensen de Here zoeken en Gods Naam aanroepen. (Hand. 02:21; Hand. 15:17). Daarna, allen die van hen geloven zullen worden verheerlijkt en krijgen een onsterfelijk lichaam. De aarde wordt vernieuwd en God heeft de oorlogen doen ophouden. (Ps. 046:010).

Het menselijk Gouvernement.

God legde het gouvernement of de regering op de schouders van mensen. (Gen. 01:28). Het einde was een fiasco. (Gen. 06:05-06). – De zond­vloed. – Daarna legde God het op Israël als een priesterlijk-koninkrijk. Wederom een teleurstelling. De Joden verstonden hun zendingsplicht niet en het bedehuis aller volkeren was een handelshuis geworden. Toen legde God de regering op Heidense wereldrijken: Babylonische, Medo-Perzische, Griekse en Romeinse Rijk. Het einde zal wederom zijn:. . . fiasco, dewijl miskend wordt dat God de opperheerschappij heeft en geëerbiedigd wil worden. Het regeren in eigen kracht, voor zelfverloochening, leidt naar zelfaanbidding.

Het Koninkrijk van Christus zal slagen!

Weldra zal de God des hemels een koninkrijk verwekken, dat onbeweeglijk is en in der eeuwig­heid niet zal verstoord worden. (Dan. 02:44). Straks zal er gebazuind worden: De Koninkrijken van de wereld zijn geworden van onze Here Jezus Christus en Hij zal ze helemaal vernieuwen en met de Gods kracht regeren, met volmaakt succes, in elk opzicht. (Openb. 11:15-18).

Wat nu voor de deur staat op godsdienstig gebied: de grote afval, valse profeten, zware vervolgingen, schijngeloof en profanie, heilige dingen in de bioscopen, maar niet in de harten. Een kerkenbond verenigd met de dictoriale politiek. Daarnaast: een trouw, klein overblijfsel, levende en biddende in de Heiligen Geest. Aan dit klein kuddeke wordt Gods ko­ninkrijk beloofd. (Luc. 12:32).

Op zedelijk gebied: toenemend egoïsme en verkoeling van de liefde. Verwording. Onverdraag­zaamheid. Roekeloosheid en de ouderen ongehoorzaamheid. Vol van onrust en wreedheid met grote onverschilligheid. Een roep om brood en spel.

Op maatschappelijk gebied: grote depres­sie, radeloosheid, armoede, hongersnood. Geen vrije handel. Concentratiekampen. Benauwdheid der volkeren. Vrees en wantrouwen. Zware be­lastingen. Besmettelijke ziekten. Allerlei natuur­rampen en branden met ontploffingen. Oprichten van comités voor sociale verbeteringen, en hulp­actie op alle terreinen. Een korte blijdschap en verademing, daarna een plotselinge ineenstorting van dit wereldstelsel!

Op politiek gebied: dictatorschap. Allen in de hand van één man. Vergoding van mens en staat. Politieke strijd, op heel lage wijze, zal vreselijk gevoerd worden. Overal ontwaking van nationalisme met toenemende bewapening. Een nieuw Volkenbond zal er opgericht worden te Rome. Laten wij vooral gedenken, dat de Here voor de deur staat en ons daarover verblijden.

J.R.

 

Gelovig gebed.

“En al wat gij zult begeren in het ge­bed, gelovende, zult gij ontvangen”.

(Matt. 21:22).

Dit is een wonderbaar antwoord, wat ons aan­toont dat de Heiland in Zijn menselijk leven de Overste Leidsman en Voleinder van het le­ven des geloofs is. Hij haalde Zijn Goddelijke kracht en Zijn God-zijn niet aan als de oorzaak van het verdorren van de vijgenboom, maar die kwam voort om een les te geven voor het ge­loofsleven, ja, om zo te zeggen, door het ge­loof in Zijn Vader had Hij dit wonder verricht, opdat Zijn volgelingen, wanneer zij ook zulk een geloof bezaten, zulks ook konden doen.

Dat wij zo zwak zijn in ons gebed komt hierdoor: dat wij zo eigenzinnig zijn. Wij bid­den God voor allerlei dingen en trachten een gehelen nacht Hem onze verlangens bekend te maken. Wij gebruiken daarbij sterke en gedurige smekingen met tranen en proberen onszelf in een toestand van geloof te brengen. We denken dat we geloven en sluiten de deur van ons hart toe, voor iedere gedachte die zou willen op­komen – dat we niet geloven – te onder­drukken. En dan zijn we verwonderd dat de vijgenboom niet verdord en de berg niet ver­plaatst is.

Maar waar ligt hier de fout? Het is niet zo moeilijk om die te zien. Er is te veel van ons eigen “ik” en de werking van ons eigen vlees in dit al. Wij kunnen alleen geloof hebben voor een zaak, als we in zulk een gemeenschap met God zijn, dat Zijne gedachten en bedoelingen ongehinderd tot ons kunnen komen, ons aan­duidende, wat we bidden zullen, en ons daartoe brengende waar een volmaakte overeenstemming is tussen Gods gedachten en die van ons. Geloof is altijd daarvan de vrucht.

Wees zeker, dat ge staat aan de zijde van Gods plan. Wacht op Hem, totdat de ingevin­gen van onze natuur tot stilte zijn gekomen en de ziel stil is geworden. Dan zal de Geest u leiden om u te doen vragen: “wat is Gods wil?”, en gij zult terstond weten, de Geest bidt in u, in overeenstemming met Gods wil.

(Overgenomen)

 

Een ontmoeting met Christus.

(Uit het leven van Pastor Paul).

Het was in de avond, toen ik een eenvoudige man ontmoette. Wat was er aan hem? Wel, hij vroeg me eenvoudig slechts: ”Wat zoekt ge?”

Het was me, alsof er een stem, waaraan ik nooit zou hebben kunnen voorbijgaan, riep: “Jezus van Nazareth!” Het scheen mij, alsof deze stem uit mijn diepste binnenste kwam.

Telkens en telkens moest ik hem aanzien.

En de man vroeg mij verder: “Zoekt ge eer, rijkdom, wereldlust?”

Ik wist wel, dat al deze dingen mij gelokt had­den. Konden zij mijn hart bevredigen?

Neen, en duizendmaal neen!

Wat zocht ik dan?

Voor de tweede maal klonk de roep: ”Jezus van Nazareth!”

“Vergeet niet”, sprak nu de man, “wanneer u daarin nog uzelf zoekt, dat dan het ware leven voor u verborgen blijft. U moet de prijs kun­nen betaten!” Toen richtte hij zijn ogen op mij en zag me aan met een blik, die ik nooit vergeten kan.

Dit gebeurde in het avondduister, toen ik deze ontmoeting had, maar zijn ogen lichtten mij in het hart.

En weer kwam de vraag: “Wie zoekt u?”

Het antwoord klonk nu uit mijn hart, machti­ger dan te voren: ”Jezus van Nazareth!”

Hij sprak: “Ik ben het …… Dat had ik reeds geweten. Dat had mij niemand eerst be­hoeven te zeggen.

(“Dit is het”.)

Laat Hem besturen, waken,

’t Is wijsheid wat Hij doet;

zo zal Hij alles maken,

Dat g’ u verwondren moet. (Gez. 180:7)

 

Uit de arbeid.

Delfzijl.

Opnieuw hadden wij het voorrecht om daar enkele openbare samenkomsten te houden. Door de zware stormen en regen, die die dag woed­den, waren velen verhinderd te komen, doch ’s middags was toch een flink aantal bezoekers saam gekomen. Ook de huissamenkomst in Steendam bij Tjechem was zeer gezegend. De kamer was overvol en we zaten te zamen als haringen in een ton. Maar God was in ons midden en Zijn tegenwoordigheid mochten wij rijkelijk ervaren. Bij velen is daar een diep verlangen naar meer geestelijk leven. Ook onder de broeders en zus­ters is een groot verlangen, dat God nog velen zal toebrengen tot een waar en gelovig leven in Christus.

Op mijn terugreis stapte ik even over in de trein die mij naar Apeldoorn bracht, waar ik onze zuster Clinge Dorenbos mocht bezoeken, die dicht bij de poort des hemels staat. Het deed mij goed haar zo opgewekt te ontmoeten, blij in de Here en in het vooruitzicht straks bij de Here te mogen zijn. God zegene ook haar en doe haar een ruimen ingang vinden in het Koninkrijk Gods, wanneer God haar op zal roepen tot hogeren dienst.

“Ziet, Ik kom haastelijk; houdt dat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.” (Openb. 03:11).

 

Einde Kracht van Omhoog 1939.