1940.09

Pinksteren

“Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden,” (2 Kor. 05:17).

Welk een hoog standpunt wordt door de apostel Paulus ingenomen; niet enkel voor hem­zelf, maar ook voor de gemeenten, aan wie hij het woord Gods verkondigde. Daar is bij de apostel geen ogenblik twijfel, of het wel mogelijk is, zulk een leven van vernieuwing hier op aarde te leven, maar hij laat hier ook duidelijk weten, dat wij alleen in Christus, waarlijk een nieuwe schepping zijn, en dat het oude is voorbijgegaan en alles nieuw is geworden.

Hoevelen geloven dit? Aan hun uitingen en leven bewijzen zij, dat ze het niet geloven, maar daarom is het woord Gods wel waar. Zeer zeker; we zien de mogelijkheid voor ieder kind van God, zulk een vernieuwing te beleven, maar dan ook alleen als we in Christus zijn, dan wil het zeggen, dat Zijn dood en opstanding niet enkel theorie is, maar een beleving, welke zich openbaart in het dagelijks leven. De gehele samenhang, ook van de voorgaande teksten, laat het ons zien, dat het één-worden met Christus in Zijn dood de aangewezen weg is om tot zulk een leven van vernieuwing te komen. Dan kunnen wij niet verder geheel en al voor onszelf leven; we leven dan niet meer om onszelf of anderen te behagen, ja, dan kennen we van nu aan nie­mand meer naar het vlees. Want Zijn dood is mijn dood, maar ook Zijn opstandingsleven is mijn opstandingsleven geworden. En het is dan ook alleen door Zijn Heilige Geest, die ons zulk een leven van algehele vernieuwing kan verklaren, want daartoe was juist de Heilige Geest gezonden. (Joh. 16:13).

De ware beleving, de uitwerking, de doorvloeiing van de Pinksterdoop moet zo’n ervaring geven in ons leven. Wanneer wij zeggen vervuld te zijn met de Heilige Geest en we niets ervaren van zo’n nieuwe schepping in onze harten, dan ontbreekt er iets aan. God is niet tot Zijn doel gekomen. De machtige stroom van Pinksteren, inplaats dat deze kracht in ons leven tot zegen van anderen en onszelf is geworden, is verlopen in het zand van de woestijn en we klagen dan over dorheid en doodsheid.

Pinksteren is vernieuwing en geen herstelling, geen reparatie of opknappen van ons oude leven. Duidelijk leert de Schrift, dat de gedoopte mensen, die deze gave ontvingen, geen opgeknapte of herstelde mensen waren; neen, toen de ge­zegende waarheid in hun leven doorbrak, toen het licht van Gods Woord baan kon breken in hun duistere harten, toen zagen zij wat voor mensen zij waren en het was hun zeer duide­lijk, wanneer er geen algehele vernieuwing zou plaats grijpen, dat hun leven dan een hopeloos proberen en trachten zou zijn, met de daaraan ver­bonden treurige ervaringen van een leven van vallen en opstaan.

En toch is het zo duidelijk en klaar. Het is niet een doolhof van gedachten en ideeën, die wij eerst moeten doorwandelen, willen wij de sleutel kunnen vinden tot deze nieuwe schepping in Christus; maar eenvoudig en duidelijk in het: indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel”, dus niet of we dat nu gevoelen of duidelijk zien, maar ervaring van het geloof.

Wat wil het zeggen: ”ik kan alleen in Christus komen door uit mijzelf te treden, door afstand van mijn eigen leven te doen en Christus in mij te laten leven?” “Wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf.” Dat is de ervaring, dat is de weg tot de ware beleving van Pinkste­ren. Het is niet: spreek ik in tongen; heb ik de gave van profetie; worden de kranken door mij genezen; maar ben ik een nieuw schepsel; want om een voorbeeld te nemen: de gemeente van Korinthe had deze dingen – Paulus kon schrij­ven: “het ontbreekt u aan geen enkele gaven” – en toch de ware beleving van dat geheel in een nieuwe schepping in Christus zijn, ontbrak in die gemeente en daarom openbaarde zich zo de werken van het oude leven. De machtige stroom van Pinksteren had kunnen doorbreken, en ver­liep in de zandige woestijn van het leven van de oude mens. Men wilde in Korinthe zich niet laten verliezen; zij wilde het oude leven handhaven. En daarom ook geen vernieuwing.

De oude Adam is gelijk aan het water van de Dode zee, die steeds het zoete water van de Jordaan in zich opneemt, maar immer zout blijft.

Zo is het ook met al de zegeningen, die ons door de Pinksterzegen deel zijn geworden. Wanneer we in ons oude leven blijven, wanneer we geen afstand kunnen doen van dat oude leven en niet in Christus een nieuw schepsel zijn geworden, dan doet het geestelijk leven ons geen nut. De oude mens slokt al de zegeningen op en we blijven, wat we waren voor die tijd.

Ach, dat de Here steeds meer van die Geest van vernieuwing in onze harten moge uitstorten, zodat we in geest en waarheid nieuwe schepselen zullen zijn, die leven lot eer van Jezus’ naam.

 

De openbaring van de Heilige Geest.

Op de Pinksterdag waren de openbaring van de Heilige Geest:

Als van een gedreven wind. (Hand. 02:02).

Tongen als van vuur. (Hand. 02:03).

Spreken in talen. (Hand. 02:04).

Het winnen van drieduizend zielen voor Christus. (Hand. 02:41)

De plaats bewogen, (Hand. 02:31)

Terwijl het spreken in talen in de dagen van de apostelen wordt herhaald, wordt de machtige gedreven wind en de vuurtongen daarna niet meer genoemd. Blijkbaar behoorden deze openbaring in het bijzonder tot de inluiding van de bedeling van de Heilige Geest.

Het spreken met andere talen is practisch beperkt tot de doop met de Heilige Geest. Met betrekking tot dit buitengewoon verschijnsel; Jesaja profeteerde in (Jes. 28:11). “Daarom zal Hij door belachelijke lippen en door een andere tong tot dit volk spreken.”

De Here Jezus verklaart in (Mark. 16:17)’ “En degenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken.”

Nooit, vanaf de gedenkwaardige dag, dat de talen het eerst gegeven werden (Gen. 11:09) tot op de Pinksterdag, toen de Heilige Geest uit­gestort werd, wordt er verhaald van iemand, dit in “andere talen” gesproken heeft, doch op het ogenblik, dat zij vervuld werden met de Hei­lige Geest, begonnen zij te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. (Hand. 02:04).

 

Wordt niet bewogen.

“Indien gij maar blijft in het geloof gefundeerd en vast, en niet bewogen wordt van de hope des Evangelies dat gij gehoord hebt”. (Kol. 01:23). als ge maar gefundeerd en vast blijft bij het geloof, en u niet laat afbrengen van

de hoop in de verkondiging die ge hebt gehoord en die gepredikt wordt

bij alle schepsel onder de hemel, waarvan ik, Paulus, een diaken ben geworden. (Naardense vertaling)

Hoe nodig is het in deze tijd, dat we niet bewogen zullen worden. Zeer zeker is er nog nimmer een tijd geweest, die zo vol was van veranderlijke dingen, als wel deze tijd. Maar laat ons niet vergeten, dat toen wij wedergeboren werden, wij overgezet zijn geworden in hetkoninkrijk van licht en leven, ja we kunnen zeg­gen: alzo wij een onbeweeglijk koninkrijk ont­vangen, laat ons de genade vasthouden.”

Misschien stellen we ons de vraag: is het wel mogelijk om niet bewogen te worden, terwijl al­les rondom ons tot beweging dringt?” Doch de mogelijkheid is er, want Paulus zegt het hier: “indien gij maar blijft in het geloof”

Wij leven nu in een tijd, waarin ons geloof op een zware proef wordt gesteld en wanneer we diep gefundeerd en vastgemaakt zijn in het geloof van Jezus Christus, dan zullen wij ont­worteld en in de vloed van het tijdgebeuren meegesleurd worden en jammerlijk omkomen, ieder die staat, zie toe, dat hij niet valle. Dat is zeer zeker de waarschuwing van deze tijd. Het is daarom ook niet door onze eigen kracht dat we in Hem blijven. Alleen als we kinderlijk en deemoedig ons ganse leven aan Hem toever­trouwen, ook in alle onrust die op onzen levens­weg zal komen, dan zal die onbewogenheid ons deel zijn. Het is in een volkomen overgave en gehoorzaamheid aan het woord des Heren, dat wij zullen blijven in Hem en dat ons niets kan bewegen uit deze vaste plaats der zekerheid.

Dit was Paulus’ ervaring; hij beleefde het ook te midden van een wereld, die vol bewogenheid was Want zo zien wij ook de wereld, waarin Paulus leefde: alles was in beroering, het mach­tige Romeinse rijk bestond nog altijd, oude dingen werden weggerukt en men verkondigde een geheel nieuwe levensovertuiging, gelijk het Evangelie van Christus ons bracht. Ook probeer­de een nieuwe leer ingang te vinden in de gemeente van Jezus Christus, om de gelovigen uit Christus te brengen en daarom ook de waarschuwing van Paulus om in Christus te blij­ven, en zó gefundeerd en vast te blijven in het geloof.

Ja, ook u, geliefden, is het mogelijk om in deze tijd in Christus te blijven. Het is alleen als wij op deze vaste bodem blijven, dat we een open oog hebben voor de betekenis van deze tijd. Alleen vanuit deze vaste standplaats kunnen we moedig de stormen trotseren, welke in deze tijd losbreken en zullen niet met deze geweldige orkaan worden meegesleurd, die alles meesleurt, wat niet vast staat in de Rots, Jezus Christus.

Deze tijd, waarin we leven, is een geweldige tijd. Kan God ons door alles wat plaats grijpt ook leren, hoe ons leven is, of gaat ook het tijdgebeuren aan ons voorbij, zonder dat wij verstaan en begrijpen wat Gods bedoelingen met deze eindbedeeling is? Wanneer wij nog zijn, zooals Paulus schrijft in (Ef. 04:14) (nieuwe ver­taling), dan raken we de vastheid van het geloof kwijt en worden een speelbal van de tijdsom­standigheden, een stuk wrakhout, wat door de golven heen en weer geworpen wordt. Paulus zegt: “Dan zijn wij niet meer onmondig, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaasheid ver­leidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus.”

Zovele dingen en oorzaken willen ons uit het geestelijk evenwicht doen rukken. Maar dit behoeft niet te zijn. Het tekstwoord zegt het dui­delijk, dat daar een blijven moet zijn in Christus, “een niet bewogen worden van de hoop van het Evangelie”. Hebben ook wij niet de rijkdommen van het Evangelie gehoord? Is ook ons niet de volheid van het Evangelie gepredikt? Zeer zeker, we kunnen met ootmoed zeggen: de gehele raad Gods is ons verkondigd geworden. En daarom is er ook een vaste hope der toekomst, die reeds nu in de stormen en windvlagen, van alles wat tot ons komt, ons een veilige rust en onbewogenheid schenkt.

Wat is vaak de oorzaak van veel onrust en bewogenheid der kinderen Gods? Ze hebben het doel des Heren uit het oog verloren; ze laten het besturen van hun levensboot niet meer ge­heel en al in de handen van de Heiland, en proberen zelf te sturen en richting te geven aan hun leven; ze nemen zelf alles in handen en merken te laat, dat zij jammerlijk omkomen op de ongeziene klippen. De geestes stroomin­gen zijn zo sterk, dat zij er niet tegenop kunnen om straks op het strand van ongeloof en twijfel geworpen te worden.

“Wordt niet bewogen” is het bevel van de apostel. Het zal niet ontbreken aan zovele din­gen. die als het ware tot bewogenheid dringen. Bewogen door wind van leer – bewogen door woord – “wordt niet haastelijk bewogen”, zegt Paulus, “van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief als van ons geschreven.”

Daarom er blijft en er is maar één weg om vast en zeker te zijn en dat is: blijven in Christus. Het is niet ons werk, maar Christus doet het. “Maar die ons met u bevestigt in Christus, en die ons gezalfd heeft, is God, die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven”. (2 Kor. 01:21-22).

Dan zullen wij worden een pilaar in de tem­pel van God, en zullen daar niet meer uit gerukt worden. (Openb. 03:12).

  1. K.

 

Als het er op aankomt.

Een man, die niets met kerkgaan ophad, was gewoon zijn vrouw, die haar plaats daar nooit ledig liet, spottend na te roepen: “vrouw, bid meteen maar voor mij”.

Door een droom echter, werd hij plotseling van zijn dwaasheid genezen. Hij droomde na­melijk, dat hij en zijn vrouw op hetzelfde ogenblik stierven, en dat, toen zij beiden aan klopten aan de hemelpoort, een stem daarbinnen antwoordde: “vrouw, kom maar alleen binnen; gij komt immers voor uw man meteen”.

(“Tijd en eeuwigheid”.)

 

Amsterdam.

Zondag 4 Augustus sprak Br. H. v. d. Brink in onze gemeente en ontvingen wij een rijke zegen uit Gods Woord. Het is een eeuwige bronwel. Hoewel de schrijver van dit artikel met vakantie was, mocht hij horen van genoten zegenin­gen. De naam des Heren werd groot gemaakt en men gevoelde meer dan ooit, dat wij ons moeten laten klaar maken voor Zijn spoedige wederkomst.

Br. Langstraat mocht getuigen, ook dat God nog altijd hoorder der gebeden is.

En waar het moeilijk wordt in de wereld daar heffen wij onze hoofden op, omdat onze verlossing nabij is.

Scheveningen.

26 Aug. had ik het voorrecht hier het woord te mogen brengen in de nieuwe zaal. Het zaaltje was geheel bezet en een aandachtige schare luis­terde naar het Evangelie. Verblijdend was het zovelen van de Scheveningers zelf te mogen zien. Stelle de Here deze gemeente tot grote zegen, opdat nog velen, ook te Scheveningen ge­wonnen worden voor Koning Jezus.

 

Kruisdragen (gedicht)

Achter Jezus ’t kruis te dragen.

Weet gij, wat dat zeggen wil?

Heel uw leven zonder klagen

Willen, wat uw Heiland wil!

 

Iedren dag en elken morgen,

Leven uit Zijn hand alleen;

En te weten: God zal zorgen,

In de bangste tegenheên!’

 

Morren maakt de last niet minder;

Moed alleen vermeerdert haar;

Neem uw kruis op, wat het zijn moog’!

God weegt niemands last te zwaar.

 

 

1940.08

Geestelijke gaven.

“En van de geestelijke gaven, broe­ders, wil ik niet, dat gij onwetend zijt.”

(1 Kor. 12:01).

Er behoeft op dit punt geen twijfel of onzeker­heid te zijn. Vanwaar komt toch vaak deze on­zekerheid? Het is niet, omdat Gods Woord daarover twijfel laat. Gods plan voor de be­diening van de geestelijke gaven is in (1 Kor. 12:01-12) heerlijk aangetoond en het houdt voor iedere ware gelovige iets in. Iemand, die oprecht en aandachtig Gods Woord leest, moet tot de slotsom komen, dat het Gods bedoeling niet is, in Zijn kerk of gemeente, alles door één man te laten doen. We zien in Gods Woord, dat dit niet naar Gods plan is.

Toch willen wij voorzichtig zijn om niet de gedachten te wekken, als zouden wij een werkloze orde voorstaan, waarin een ieder maar zou kunnen doen wat hij wilde; ook dit is niet Gods plan. Zeer zeker heeft God ambten in Zijn ge­meente gesteld, die bijzonder aangewezen zijn tot opbouwing van de gemeente. 

Het ideaal en Schriftuurlijke voorbeeld is een volkomen vrijheid voor allen, onder de leiding van de Heilige Geest, om deel te nemen aan de geestelijke bediening van Zijn gemeente, met de er­kenning, dat er sommigen bijzonder door God daar gesteld zijn in het ambt van leiders en als zodanig ook erkend moeten worden, daar zij een gave van God zijn aan de gemeente. “En deze heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evan­gelisten, en sommigen tot herders en leraars, tot de volmaking der heiligen tot het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus.” (Ef. 04:11-12).

Maar het wil daarom niet zeggen, dat de meest eenvoudige gelovige niet kan bijdragen tot de opbouwing van de gemeente, en wanneer dit niet zo is, dan lijdt de gemeente en worden de krachten en gaven die God ook daarin gesteld heeft niet gebruikt en is tot schade. Een Nieuw-Testamentische vergadering der gelovigen wordt ons beschreven in (1 Kor. 14:26): “Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u heeft een psalm, heeft hij een leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij een openbaring, heeft hij een uitlegging, laat alle dingen geschieden tot stichting.”

De Goddelijke regel in deze is dan ook weer, de eer en heerlijkheid van Christus in het oog te houden; altijd weer, niet onze stichting als het eerste, maar de gemeente, dan wordt ook het ik op de achtergrond gedreven.

De geestelijke gaven hebben een goddelijk doel en als zodanig aangewend, zullen zij grote ze­gen verspreiden, maar aangewend voor eigen zelfzucht of eer, kunnen zij niet anders dan ver­warring brengen.

God moge deze zegenrijke bediening van de verschillende gaven steeds meer in werking doen treden, ook in onze gemeenten, opdat het God­delijke leven steeds meer geopenbaard worde, en Zijn gemeente tot volle wasdom zal komen.

  1. K.

 

Smaadheden.

“De smaadheden van wie u sma­den, zijn op Mij gevallen”. (Ps. 069:010).

Waarom wordt God toch altijd gesmaad? En waarom moeten zij, die van God zijn zo’n beetje als bespottelijke mensen aangezien worden in de wereld? Hoe Goddelijker, met des te meer geringschatting wordt men behandeld! Waarom is dat toch eigenlijk?

Merkwaardig! In de filosofie maakt men God tot het allerhoogste – wees echter enigszins Goddelijk, dan wordt ge voor de domste gehouden.

In de Bijbel bewondert men alle Godsman­nen, zijt ge er echter één, dan zijt ge een ezel. Dat is toch eigenaardig: men verdoemt en ver­oordeelt de mensen, die intertijd de profeten en leraren veracht hebben en zelf is men precies zo. Dat komt daardoor, omdat God voor geen prijs één schrede met ons doen wil, die onze lust en onze wereldliefde dient, maar Hij wil altijd iets anders, dan wat van de wereld is.

Alles wat in de wereld iets in te brengen heeft, wordt geëerd – alles! En wat in deze wereld niets in te brengen heeft, ziet men geringschat­tend aan. En toch willen wij ons liever laten smaden dan eren; want in deze smaad, welke op het Goddelijke gelegd is, is toch meer vreug­de, genot en leven, dan in alle hoogten, welke de mens zichzelven maakt.

(Christoph Blumhardt).

 

De gave van profetie.

“Maar wie profeteert, spreekt voor mensen stichting en vermaning en vertroosting. (1 Kor. 14:03).

Onder de negen geestesgaven die ons vermeld worden in 1 Korinthe 12, neemt ook deze gave een zeer belangrijke plaats in. Paulus vermaant de Christenen deze gave te zoeken als hij schrijft: “En ik wil wel, dat gij allen in vreemde talen spreekt, maar meer, dat gij profeteert, want die profeteert is meer dan die vreemde talen spreekt, tenzij dan dat hij het uitlegge, opdat de gemeente stichting moge ontvangen.” (1 Kor. 14:05). En dat het een belangrijke plaats inneemt bewijst wel dat in een of andere vorm het woord profetie ongeveer 22 maal in de hoofdstukken 11-14 vermeld wordt. En toch, wat is er een onkunde omtrent deze heerlijke gave, die zo machtig en krachtdadig zich openbaarde, ook in de eerste Christengemeente. We lezen vaak in de Handelingen der Apostelen, dat sommige van de apostelen, net als anderen, deze gave, die zij van God hadden ontvangen, gebruikten tot stichting, vermaning of vertroosting van de gemeente. (Hand. 11:28; Hand. 21:09).

De eerste vraag die naar boven komt is wel deze: wat is profeteren? Als antwoord zouden wij in het kort dit kunnen zeggen: in algemene zin heeft het in zich, alle geïnspireerde uitspraken Gods door de Heilige Geest. Sommigen zeggen: profeteren is spreken over God, dus een: ieder die over God spreekt is een profeet. Dit is niet in overeenstemming met het woord Gods. Want er wordt gesproken over een bijzondere aparte gave van profetie, die gezocht moet worden en die God aan de mensen meedeelt zoals “Hij wil”. (1 Kor. 12:11).

In zijn eenvoudigste vorm mag een ieder het ontvangen, die gedoopt is met de Heilige Geest. (1 Kor. 14:310.

De gave van profetie heeft met natuurlijke gaven niets te maken, want het is een bovennatuurlijke gave, ons door God-zelf geschonken door de werking van de Heilige Geest.

Aan wie God deze gave schenkt, hetzij ge­leerde of een niet geleerde, is niet het menselijk ver­stand wat spreekt, maar is een mondstuk Gods, om daardoor de gemeente te stichten. Het is een verkeerde voorstelling te denken, dat “profetie” meest “voorspelling” is. We hebben slechts een enkel geval, dat zo iets in het Nieuwe Testament plaats vindt, maar uitdrukkelijk wordt telkens weer herhaald, waarvoor deze gave dient, n.l. stichting, vermaning en vertroosting van de gemeente.

Daarom is deze gave een nut voor het alge­meen, zoals duidelijk het woord Gods leert.

(1 Kor. 14:03): De profeet sticht de mensen, (1 Kor. 14:04) De profeet sticht de gemeente. 

(1 Kor. 14:22): Het is een teken voor de gelovigen.

(1 Kor. 14:23): De zondaren worden geopenbaard. (1 Kor. 14:24): De verborgen dingen uit het hart komen te voorschijn.

De gave van profetie dient om de waarheid Gods te bevestigen en moeten steeds getoetst worden aan het woord Gods, de Bijbel. We zien wel, dat in het Nieuwe Testament, na de uitstorting van de Heilige Geest, allen, die vervuld waren, mochten profeteren, maar daarom hadden niet allen de gave van profetie, of zoals we dat zouden noemen, waren profe­ten in de gemeente. Wanneer we het woord des Heren als leiddraad nemen, dan zien we dat enkele zulke profeten worden genoemd, die als een gave aan de gemeente waren gegeven, tot opbouwing van de gemeente, o.a. Judas, Silas, Agabus, enz.

Handelingen 13; (Ef. 04:11-12).

Er zijn zeer veel Christenen, die alleen aan “profetie” denken, enkel in verband met “voorspelling”, en wanneer men dan de openbaring van deze gave in een andere vorm bemerkt of hoort, dan verwerpt men deze. En toch als men leest (1 Kor. 14:03) en andere Schriftplaatsen, dan ziet men duidelijk, dat er in het geheel niet over zulks gesproken wordt en het zelfs niet in deze gave ligt besloten.

We moeten nimmer veronderstellen, dat de werking van de gave van profetie, feilloos is. zooals we dat vinden in de hoogste vorm, waardoor we Gods woord hebben ontvangen. Daar is het enigste voorval van volmaakte inspiratie. (2 Petr. 01:20-21). We zien, dat daarom ook de gave van onderscheiding gegeven is en Paulus zegt. “dat twee of drie profeten spreken, en de anderen oordelen.”

Zoals bij elke andere gave, moet zij haar; oorsprong, vruchtbaarheid in het eeuwig blijvend woord van God hebben. Gevoed door ’t woord en in innige gemeenschap met de levende, altijd alomtegenwoordige Christus, zal ook deze gave een bron van zegen zijn in de gemeente. Maar ook nimmer zal zij de plaats in mogen nemen van dat woord.

Het zuiver gebruik van deze gave is een in­spiratie en opbouwing der gemeente. En Paulus roept het zijn gemeente toe: “Blust de Geest niet uit. Veracht de profetieën niet”.

(1 Thess. 05:19-20).

Het is daarom niet wat de mens van deze gave zegt, maar laat Gods onfeilbaar woord ook de maatstaf zijn van het gebruik van deze gave.

“Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren en verhindert niet in vreemde talen te spreken.” (1 Kor. 14:39).

  1. K.

 

Wat wil zeggen: “gekruisigd” te zijn?

Het wil zeggen: dood-zijn voor iedere begeer­te of wens die niet het goddelijk zegel draagt.

Dood-zijn voor iedere neiging, die niet over­eenstemt met de wet Gods.

Het betekent; geen andere plannen te hebben dan die welke God behagen, of bij Hem hun oorsprong vinden.

Gekruisigd te zijn met Christus, beduidt’, niet meer de Mammon, noch enige andere afgod lief te hebben, opdat Jezus onze enigste liefde zijn kan; geen oor te hebben voor de lof van mensen; geen oog voor de goederen van de wereld; geen tong voor afgunstig en nutteloos gebabbel; geen vrees voor het oordeel en de vijandschap van de wereld.

Van harte gekruisigd te zijn, heet: temidden der wereld te wandelen als een vreemdeling en pelgrim, afgezonderd van het boze rondom, goeddoende ten alle tijd, zonder zich aan iets of iemand afgodisch te hechten, God in alle dingen te zien en alle dingen in God. Om het uit te drukken met de woorden van Tauler, “Een ab­soluut ophouden van ’t eigen leven, een loslaten van eigenwil en gekrenkte gevoelens, een blijven in Christus (die ons verlost heeft van het eigen- ik). en een leven in de Geest (Rom. 08:01-02).

Onze kracht, onze kennis, ons doordrijven van eigon wil. doen plaats maken voor het leven van Christus in ons, opdat al onze krachten be­kwaamheid uit Hem mag zijn, en Hij zodoende alle eer alleen ontvangt.    

Uit: “Omega”.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Zondag 7 Juli j.l. hadden wij te midden der gemeente een heerlijke doopdienst. Ja, die hele dag mochten wij Gods tegenwoordig­heid ervaren. De morgensamenkomst was ernstig en gewijd. We werden opgebouwd door het woord van God en zagen zo, wat God van ons verlangt. Hij, de eeuwige God en Vader, begint niet al­leen Zijn werk in ons, maar wil het ook volein­digen: daarom was ook het onderwerp: “De vol­einding der gelovigen”, zoals Paulus dat uit­drukt in (Filip. 03:07-14).

Het alles opgeven om Christus’ wil, om zo het einddoel van de gelovigen te mogen bereiken en deelgenoot te zijn aan de opname van de ge­meente, te behoren tot de eerstelingschare en straks met Christus te mogen heersen in Zijn Koninkrijk.

God bevestigde Zijn Woord door de profeti­sche gave. Het was een heerlijk ogenblik toen ’s middags een viertal zusters gehoorzaam waren om de Here te volgen in de waterdoop. Moeder v. d. Brink van Lunteren, die reeds op de leeftijd van de zeer sterken is gekomen, was ook één van de dopelingen; zij had reeds lang hierna uitgezien en nu schonk God haar de gelegenheid. En dat te mogen doen in tegenwoordigheid van haar kinderen, die allen God dienen. Welk een heerlijk voorrecht. Br. Bruining van de Haag, die ook die dag tegenwoordig was, sprak ook tot ons een persoonlijk woord.

In de avondsamenkomst hoorden we enkele getuigenissen van hen, die gedoopt waren en bracht Br. v. d. Brink uit Bloemendaal een woord uit de Bijbel en liet ons opniew verstaan, dat de weg der gelovigen is met Christus te lijden buiten de legerplaats.

De voorganger sloot met een kort woord uit (Luc. 09:36), wat aldus luidt: “Zo werd Jezus alleen gevonden.” Bij alle zegeningen moet toch de uitgang zijn “Jezus alleen”. Alles kan ver­bleken. Mozes en Elia kunnen weer heentrekken, maar in het dagelijks leven moet overblijven “Jezus alleen”; dat is onze kracht en ons leven.

De bidstonden zijn ook zeer gezegend en God overgiet ons vaak met verse olie en doet ons met vreugde onze taak weer opnemen. Hem zij alle eer.

Scheveningen.

Br. v. Polen, die reeds velen jaren te Scheve­ningen mocht arbeiden, moest in verband met zijn dagelijkse werkzaamheden, verhuizen naar een geheel ander deel van de Haag. Even scheen het nu, alsof hij daardoor de arbeid te Scheveningen zou moeten neerleggen. Door een wonderlijke leiding van de Heren werd echter op­nieuw een weg geopend. Voorlopig werden nu de samenkomsten van de “Pinkergemeente Sche­veningen” gehouden in de Menninckstraat 7 (achter de 2e Binnenhaven, bij de Westduin­weg) op Maandagavond te 8 uur. In de bedoeling ligt zo spoedig mogelijk ook weer met de zondagavond samenkomsten aan te vangen. Reeds mochten brs. en zrs. uit verschillende kringen te Scheveningen dienen met zang muziek en getuigenis. Ook mochten reeds enige zielen tot de Heiland komen. God is goed!;

Den Haag.

Wij vernamen, dat tussen de verschillende Pinkstergroepen, die daar arbeiden een samen­werking tot stand is gekomen. Men dient elkan­der door samenspreking van de belangen der verschillende gemeenten en het uitwisselen van sprekers. Het doel is door gezamenlijk overleg de belangen der gemeenten te behartigen, hoewel iedere gemeente geheel zelfstandig blijft in beheer en bestuur der gemeente of groep.

 

 

1940.07

Behoudt uw geloof.

“Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.” (Luc. 22:32).

Wonderbaar is het gebed des Heren, wat de Heiland bidt voor Simon Petrus, niet enkel voor hem, maar voor ieder die zich door genade weet een kind van God te zijn. De discipelen hebben getwist, wie toch van hen wel de meeste zou zijn; ach ja, ze droomden nog altijd van een aards koninkrijk, waarin ieder van hen de meest voorname of hoogste plaats begeerde; en Jezus – zoals Hij dat zo dikwijls doet in een ieder van ons leven – zet er een streep door. Onze menselijke berekeningen vallen in puin, omdat Christus ons laat zien, wat Hij van ons verlangt en dat is: een dienaar te worden van allen, zoals Hij­zelf ons een voorbeeld gaf.

Ja, wie kent zo ons hart dan de Heiland; maar wie kan ook juist daarom zo bidden voor ons als wel die Jezus, onze Verlosser. Heerlijke zaligheid, vaste zekerheid: Jezus bidt voor mij, opdat mijn geloof niet ophoude – bezwijke.

Het is maar al te waar, dat juist velen in deze donkere tijd waarin we leven het geloof ver­liezen en daarom is het van onschatbare waarde, niet alleen voor ons heden, maar ook voor de toekomst, het geloof te bewaren. Maar laat ons er toch ook diep van doordrongen worden, dat het alleen kan, als Christus tot een ieder van ons persoonlijk zegt: “Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.”

Christus draagt zorg voor uw geloofsleven; verwaarloos het niet, geef er zeer acht op, want bedenk dat het geloof de enige weg is, waar­in zegen is en de beloften van God in vervulling kunnen treden. Gebed kan het antwoord niet naar beneden brengen, als het niet gebeden wordt in geloof. (Jak. 01:06-07).

Geloof is de kabel, waarlangs onze gebeden tot God gebracht worden, het is de verbinding tussen hemel en aarde. Neem geloof weg en tevergeefs roepen wij God aan (Heb. 11:06), want dan is er geen weg tussen mijn ziel en de hemel. Wij hebben deze weg geblokkeerd, doordat wij niet geloven.

Bijzonder deze tijd, waarin wij nu leven, vraagt en eist met klem een vast en diep geloofsleven, want anders worden ook wij meegesleurd met de stroom van het ongeloof, die over het aard­rijk juist in deze tijd losbreekt.

Het is daarom een leven uit het geloof tot het geloof, met deze vaste zekerheid, we hebben een Hogepriester, die leeft om voor ons te bidden; dat ons geloof niet bezwijke, wanneer deze vloed van ongeloof over ons komt.

Het moet ook geen overschatting zijn van onze eigen geestelijke kracht, zoals eens Petrus dat zeide: “Here! ik ben bereid met U ook in de gevangenis en in de dood te gaan.” Arme Petrus, hoe weinig kende hij zijn eigen hart en daar­mee zijn eigen zwakheid, want de Heiland moest zeggen: “lk zeg u, Petrus! de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult verloochend hebben, dat gij Mij kent.”

De kracht van ons geloofsleven is het gebed van Christus voor ons, en dan kunnen en mogen we staan. Ja, David wist ervan mee te spreken, dat het geloof en het geloof alleen hem er had doorgedragen, als hij zegt: “Zo ik niet had ge­loofd dat ik het goede des Heren zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan.” (Ps. 027:013).

Hier zingt het geloof in de almacht Gods, die het geloof sterkt van ogenblik tot ogenblik. Rekenen wij toch meer en meer, ook in deze zwaar beproefde tijd, met het gebed des Heren. Het is niet mijn geloof, wat gewicht in de weeg­schaal legt, maar Zijn geloof. Zijn bidden wat gehoord wordt.

Geliefden, geloof in Gods onwankelbare trouw; wijsheid en beleid kan alleen ons staande hou­den. Doet ons voorwaarts treden met een heilige onverschilligheid, omdat wij weten: alles wordt goed en zal volbracht worden naar Gods eeuwig raadsbesluit. Wat een hele lange rij van geloofshelden worden ons niet gemeld in Hebreeën 11, en hoe eindigt dit alles? Ja, als wij het hadden ge­schreven, dan zouden wij dit slot anders gemaakt en geschreven hebben, dat ze hun geloof be­kroond gezien hebben hier op aarde. Maar wat zegt het Goddelijk antwoord? “En deze allen, hebbende door het geloof getuigenis gehad, heb­ben de belofte niet verkregen.” (Heb. 11:39). Is het dan geen dwaasheid om te geloven? Wat nut heeft dan toch wel geloof? Kom, laat ons als zovelen doen, het maar wegwerpen als iets wat niet past in deze tijdsbedeling, en ons in de stroom van deze tijdgeest begeven zon­der geloof en daarmee zonder God. Maar wat zegt verder de Bijbel: “God had meer, namelijk wat beters over ons voorzien, opdat zij zonder ons niet zou­den volmaakt worden.”

Het geloof waarvoor Jezus bidt, dat we dit mogen vasthouden is van het gehalte wat eens Abraham had, die nimmer twijfelde aan Gods beloften, omdat hij ten volle verzekerd was, dat hetgeen Hij beloofde, machtig was dit te vol­brengen, op welke weg en wijze God dit goed dacht. (Rom. 04:20-21).

Zij, die gesterkt worden door het geloof van Christus, staan in de volle verzekering niet van eigen kracht en overschatting van eigen hart, maar in het bewustzijn en de zekerheid. God werkt Zijn plannen uit en uit alles wordt Zijn Koninkrijk gebouwd.

Hoe zal het met ons zijn? Bedenkt, waar ge­loof zal schaars zijn. “De Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij dit geloof vinden op aarde?”

Geloof en geloof alleen zal ons behouden en Hij, die nu voor u bidt, roept u toe: “uw geloof heeft u behouden.” Daarom ziet toe op uw geloofsleven en dankt Hem bovenal voor deze woorden: “Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw, geloof niet ophoude.”

P.K.

 

Vijf waren dwaas.

“En vijf van hen waren wijzen, en vijf waren dwaas.” (Matt. 25:02).

Eens waren ze zo gelukkig. Zij allen, die aan de dag des heils door de sterke hand van boven gegrepen en uit de gruwelijke modderpoel getrokken waren. Als nieuwgeboren kinderen, wier geest en hart een lege kruik gelijkt, die steeds weer om nieuwe vulling roept, zo waren zij. De vulling kwam door de hand van boven, want ook die hield een gouden kruik met olie. En zo dikwijls zij in het huis Gods gingen, steeds weer gaf de hemelse kruik olie… , tot op de dag, dat men geen acht meer gaf op deze kruik. En daarom geen acht meer gaf, om­dat geest en hart geen honger meer hadden naar de heilige olie.

Er was inwendig iets anders geworden. Daar­om versierde men zich, en men versierde het huis Gods. En de versiering? Nu, die werd uit de Bijbel genomen. Het ene woord na het andere en de ene waarheid na de andere werden hooggehouden, Men weefde daaruit het ge­waad, waarin men zich hulde en men versierde, daarmee de wanden in het huis Gods. Maar de geest en het hart bleven voortaan leeg. Daarom verdween ook steeds meer de kinderlijke eenvoudige zaligheid van de dag der redding. Niet innerlijke kracht, niet wasdom en toenemen­de gestalte, maar uiterlijke vrome glans en uiterIijke heerlijkheid, dat was het waaraan men hing… tot op de dag, dat deze hand van boven het oliekruikje op zijn bijzondere plaats stelde en neerdaalde, om al deze vrome glans af te doen, en ook de versiering in het huis Gods te verwijderen. En zie, hoe arm stonden ze daar nu, hoe erbarmelijk, hoe ellendig, zij allen, die eens zo gelukkig waren.

Hun geest was dor en hun hart was leeg. En ofschoon zij nu weer zeer hongerden en dorstten en of hun hart en hun geest riepen om het kruik­je, om de olie van boven . . . die kwamen niet meer tot hen.

Waarlijk: de aardse gezindheid, het eigen wezen, de mens zelf heeft het verhinderd, zo­dat hij op de dag Gods zonder olie, zonder Geest moet staan en ook innerlijke vroomheid kan dat niet veranderen, want die zal wegvallen, wanneer de Heer komt ….

Jammer. Jammer. Vijf onder hen waren dwaas. En dat ze zelfs nog tot het grote uur Gods toe dwaas bleven, dat wordt ons bewezen doordat ze, nadat ze het woord van het gericht over hun ge­zindheid hoorden: “Gaat liever heen tot de verkopers en koopt olie voor uzelf”, zij dit woord dan in dwaasheid van hun hart nagekomen zijn, alsof het zich handelde om de olie van de “verkopers” . … Maar, als zij nu heengingen om te kopen, kwam de bruidegom.

 

De vrede Gods.

“ Vrede laat Ik met u. Mijn eigen vrede geef Ik u”. (Joh. 14:27. Weymouth.)

Twee schilders maakten elk een schilderstuk, om uitbeelding te geven aan de gedachte van rust.

De een koos voor zijn ontwerp een stil, een­zaam meer tussen de bergen.

De andere tekende een donderende water­val, met een broze tak, gebogen over het schuim en in de vork van die tak, bijkans nat van het spattende water, zat rustig een roodborstje op zijn nest.

De eerste uitbeelding was slechts stagnatie­stilstand, de tweede was rust. Christus uiterlijke leven was een van de meest rumoerige levens, dat ooit leefde. Storm en onrust: de gol­ven braken gedurig over al de tijd, over Zijn vermoeid lichaam, totdat het lag in het graf. Maar het innerlijk was een zee van glas. Een grote kalmte was altijd aanwezig.

Op welk moment u ooit naar Hem ging, u vond rust. En zelfs toen de menselijke bloedhonden Hem volgden in de straten van Jeruza­lem, keerde Hij zich tot Zijn discipelen en bood hun aan, als een laatste nalatenschap: “Mijn vrede.”

Rust is niet een geheiligd gevoelen, dat over ons komt in de kerk, maar het is de stille gemoedsrust van een hart, dat diep gezet is in God.

(Overgenomen).

 

Het spreken in andere talen.

“Maar die een vreemde taal spreekt, spreekt niet de mensen maar Gode.”

(1 Kor. 14:02.) Want wie in tongen spreekt, spreekt niet voor mensen, maar voor God;  want niemand verstaat het, doch in de geest spreekt hij verborgenheden. (N.L.B.)

Vele mensen zeggen ook in onze dagen: het is mij onbegrijpelijk, dat er nog kinderen Gods zijn, die in tongen spreken of profeteren in de gemeente. Nu ja, ik kan geloven, dat dit nog plaats vond bij de eerste Christenheid, maar nu, wat wij tegen God of anderen willen zeggen, kunnen wij toch in onze moedertaal doen; neen, ik acht het tongenspreken niets. En dan het profeteren; mijn profetie is de Heilige Schrift”. En daarmee denkt men het gehele vraagstuk te hebben opgelost. Ja, men beroept zich dan op Paulus en zegt: “Profetieën, zij zullen te niet ge­daan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden.” De liefde is dan toch maar het hoogste.

Maar men verstaat hier Paulus geheel verkeerd. Hij zegt alleen, wanneer het volmaakte gekomen zal zijn, dat dan de gaven zullen ophouden, want dan zullen zij niet meer nodig zijn voor de op­bouw van de gemeente, (1 Kor. 13:10).

Wel moeten alle gaven door liefde gedreven worden, anders hebben zij geen nut. Alle geeste­lijke gaven zijn voor God niets, wanneer niet liefde dat is Godzelf, in de mens heersen kan.

En wanneer er velen zijn, die “zonder liefde” met geestelijke gaven omgaan, zo zijn er nog veel meer die in hun geestelijke dwaling, de geestelijke gave zonder meer, afwijzen.

Wat zegt de Schrift dan omtrent deze gave, waarover we spreken. In enkele punten zouden we het zo kunnen samenvatten.

Zij is: Een ware omgang met God. “Spreek Gode … met de geest spreekt hij verborgenheden.” (1 Kor. 14:02).

Het is zelf opbouwing en stichting. “Sticht zichzelf; is voor het hart en de innerlijke mens. (1 Kor. 14:04; 1 Kor. 14:14).

De gave en uitleg der tongen (boodschap) bouwt de gemeente op.

(1 Kor. 14:13).

Het is een teken voor de ongelovigen (1 Kor. 14:22). Paulus verbood deze gave niet, maar dankte God ervoor en moedigde anderen aan, deze te zoeken, (1 Kor. 14:18).          

P.K.

 

Uit de arbeid.

“God heeft mij doen wassen in het land van mijn verdrukking.” (Gen. 41:52b).

Dat kon Jozef zeggen, toen zijn zoon Efraïm geboren werd. Wat een weg van lijden, verdriet en vergeten zijn, ligt achter hem, maar toch wa­ren alle dingen, ook de smadelijkste en meest teleurstellende ervaringen, in Gods hand. Ze waren schakels in het Goddelijk plan, om straks Jozef te maken niet alleen een vorst van Egypte, maar ook een behouder van zijn eigen volk en familie en was daardoor ook een klein onder­deel van Gods plan, om straks de Messias te doen verschijnen. Jozef moest die verschillende verdrukkingen doormaken, het louteringsproces moest geheel doorgemaakt worden, gelijk Psalm 105 vers 19 ons zegt (Ps. 105:019) “tot de tijd toe, dat Zijn woord kwam, heeft de rede des Heren hem doorlouterd”.

En zo is het ook met ons leven; kind van God, neem het als zodanig aan, en zoek niet de oorzaken, waarom al deze dingen over u komen. Een wijs en liefhebbend Vader laat al deze dingen toe; het is de rede des Heren – Zijn woord wat ons wil; doorlouteren.

Daarom is het woord des Heren zo machtig wonderbaar, juist in deze dagen. Dat ervaren wij ook zo in onze samenkomsten. Hoe machtig is het profetische woord. Het schijnt ons toe, als ware het geheel voor deze tijd geschreven. De Here laat ons in de laatste weken duidelijk zien, dat Zijn kastijdingen een vast doel hebben.

We danken God voor het licht, wat Hij ons schenkt, ook door de profetische gaven, die werkzaam zijn in de samenkomsten. Daarin mogen wij beluisteren wat de mening van de Geest is. Alles is daartoe strekkende om ons ge­reed te maken; door gericht, maar ook door ge­nade; wel kastijding, maar door een hand van Eén, die ons lief heeft.

In een samenkomst werd gezien een schare van mensen, waar boven stond “zij die naar Mij verlangen”. In hun midden lag een brief waarop stond geschreven “De boodschap van de Heer”. Aan deze brief was goud en zilver. Ik zag dat er mensen waren, die dat goud en zilver van die brief wegnamen. En de Geest Gods opende voor mij deze brief en daarin stond geschreven: “Mijn kastijding zou u tot zilver zijn en uw verbreking zou u tot goud zijn.”

We zullen de avond van, zondag 16 Juni niet licht vergeten, toen, er enkele zielen tot de Here kwamen: een man en vrouw, en later ook de vrouw van een van onze broeders, en ook een jong meisje kwam eenvoudig tot de Here Jezus.

Er was vreugde onder Gods kinderen maar meer nog in de hemel.

(Johannes de Heer 571 vers 2)

De Heiland Zelf heeft ons geleerd,
Dat d’ eng’len zijn verblijd,
Als één der zondaars zich bekeert
Tot ’s Vaders heerlijkheid.

 

 

1940.06

De continuïteit van Pinksteren

“opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid”. (Joh. 14:16).

Jezus Christus, de Doper met de Heilige Geest, is gisteren en heden dezelfde, en in alle eeuwigheid! En deze onveranderde Heer heeft gezegd: indien u Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden; en Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve tot in alle eeuwigheid. Bij u, en bij allen na u, en dat voor eeuwig; ziedaar de continuïteit of voortzetting in onafgebroken duur van de Trooster en Zijn zegen voor de Kerk. De Pinksterzegen was er in verleden, is er heden en zal er ook zijn in de toekomst over alle vlees. Over de Christenen: want Vaders be­lofte is voor al Zijn kinderen; u en uw kin­deren, zegt ons Petrus; zovelen als er de Here, onze God toe roepen zal. (Hand. 02:39). De Pinkstergemeente staat op positief, christelijk en orthodox terrein. Zij gelooft in de Godheid van Christus en in de algenoegzaamheid van de Heilige Schrift. Zij wenst er niets toe te voe­gen, maar er ook niets af te doen. Evenals Paulus neemt zij geen genoegen met de naam: “secte”. Wij dienen God naar die Bijbelse weg, gelovende alles wat in de Bijbel geschre­ven staat, hebbende hoop op God. (Hand. 24:14). Zij steunt op de genade Gods in Jezus Christus, ook in onze dagen. Zij herinnert en gelooft

Christus’ woord: de Trooster zal bij u blijven, dus is de Heilige Geest tegenwoordig en kunnen wij gemeenschap met Hem hebben. Deze Geest is een levende Geest: Hij spreekt, leert, troost leidt, overtuigt, onderzoekt …. In Hem bezit­ten we een onuitsprekelijke gave!

Helaas blijft de Trooster voor velen de grote Onbekende. Jezus zei echter: de wereld kent Hem niet, maar jullie kennen Hem. Over het algemeen is er te weinig geleerd aangaande de andere Trooster; en dat kan niet zijn dan tot grote schade. Hervorming en verbetering op dat gebied was zeer nodig. God zij dank, dat vele godvruchtige leraren de laatste 40 jaren in de gehele wereld dat hebben ingezien. Denken we slechts aan de geleerde en geestelijke broeder Andrew Murray. Hij schrijft ergens: Laat elk van ons zelf beginnen om voor de kerk te zoeken de herstelling van haar pinkster­kracht. Laat ons onszelf nu overgeven aan ge­bed, dat de kerk tot haar pinkstertoestand terug gebracht mag worden. Terug naar Pinksterfeest; Gods macht voor Gods werk.”

Noch Murray, noch wij hebben iets met Montanus te maken. Montanus. omstreeks in het midden der 2e eeuw, gaf zichzelf immers uit voor de beloofde Paracleet (Trooster), en ver­wierp de sacramenten. De Pinkstergemeente vindt haar oorsprong, wording, voortzetting, on­derhouding en voltooiing in de Heilige Geest, op de Pinksterdag, door de Vader en de Zoon gezonden tot de kerk, om in haar te blijven. Er moet bij ons niet zijn: een terug grijpen naar het eenmaal gebeurde in Handelin­gen 2; maar wel: een vragen naar de oude paden; vooral als gezien wordt dat de Springader des levenden waters wordt verlaten, en ijdele zelf gemaakte bakken verlangd worden. (Jer. 06:16; Jer. 02:13). De Heilige Geest is gekomen met tekenen als van wind en vuur; en dat geschied­de slechts éénmaal, bij Zijn komst uit de hemel. Een nieuwe en zodanige uitstorting is niet nodig en wordt ook niet verlangd.

Toch kan de Geest over en in ons komen, en zich openbaren gelijk Hij wil, zoals wij lezen lang na de Pinksterdag, (zie Hand. 08:15-18; Hand. 10:44-46; Hand. 11:15; Hand. 13:52; Hand. 19:06). De disci­pelen werden vervuld met de Geest, met kracht en blijdschap en hebben geprofeteerd. Groot was Gods genade over hen. Vlug kan overgegaan worden tot het kiezen van opzieners (Hand. 14:23). God gaf grote wasdom van het geloof. En nu is er een Goddelijke en menselijke zijde aan deze Pinksterzegen. Jezus zeide eerst: indien u Mij lief hebt, zo bewaart Mijn geboden, houdt Mijn leer, blijft in Mij; onderhoudt alles wat Ik u geboden heb. En dan daarna: en Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven.

Christus bidt nu nog voor ons bij de Vader. Hij is daarin getrouw. Doch, was de kerk ge­trouw in haar liefde tot Hem? Wij lezen: Ik heb tegen u, dat u uw eerste liefde hebt verlaten. Gedenk dan, waarvan u uitgevallen zijt, en bekeert u, en doet de eerste werken. Uitvallen is dus zonde. De Here gebiedt te gedenken en wijst naar de eerste en gezonde geloofstoestand. En indien er geen terugkeer komt, kan Hij licht wegnemen. Hij gebiedt ook: wordt vervuld met de Geest (Ef. 05:18); maar velen zijn – helaas – vol van allerlei, en willen geen plaats maken voor de Trooster.

Wij hebben genoeg aan de Schrift, zo zegt men ons, en behoeven geen profetieën. Men kan het toch zó schoon niet zeggen als Gods Woord. (Verwacht men dan dat wij het nog schoner kunnen). Deze lieden verstaan niet, dat Gods gaven en profetieën niet beogen om de Schrift te vervangen of aan te vullen. De Schrift is compleet en er gaat niets boven haar. Ook zijn de gaven van de Geest of tongentaal niet het be­langrijkste; maar de Heilige Geest zelf, om de Christus te verheerlijken en om in alle waarheid te leiden. De geestelijke gaven echter hebben al duizenden gesticht, vroeger en nu.

Hield de dienaar zich ook aan (Hand. 02:38) e.a., om inderdaad de bekeerling te dopen en bad hij voor de gedoopte in ’t geloof, hoevelen zouden de Heilige Geest ontvangen hebben, met tekenen, die volgden.

Kunnen de broeders, leraren van diverse kerken niet eens een conferentie beleggen die deze waarheden in liefde te onderzoeken? Wij stellen ons daartoe gaarne beschikbaar.

J.R.

 

Antwoorden op stille vragen;

“Moet dan ieder zijn mond open doen in de gemeente? Moet ieder bidden? Toch zeker niet! Ik bid in stilte, ik bid ook thuis.

Moet ieder getuigenis afleggen?

Moet ieder profeteren? Moet ieder prediken? Wanneer ik zwijg, ben ik er toch bij, en ik houd het er voor, dat hij die zwijgt, dikwijls veel ge­trouwer is dan hij die niet zwijgt. Laat mij maar. Ik zal wel zorgen, dat ik niet achter blijf! Ik behoor tot het lichaam van Christus!”

Geliefde, ook uw munt heeft een slechte klank. En de stoel, waarop gij in de gemeente zit, is niet de juiste. Het is de stoel van valse gebondenheid, waarop u bent gaan zitten. Blijft u op deze stoel zitten, dan zal hoe langer hoe meer, uw onvruchtbaarheid aan de dag komen.

En nog meer: U denkt in alle trouw uw plaats in de gemeente in te nemen. U vergist u, want het is niet zo. Zou het zo zijn, dan zou het Goddelijke leven, zoals het aanwezig is voor ieder lid van het lichaam van Christus ook u tot een vruchtbare dienst in de gemeente beheersen en bestemmen.

Zeker, niet een ieder zal profeteren of predi­ken. Maar een ieder zal staan in een Goddelijk leven en een vruchtbare dienst. Daarvoor zorgt de Heilige Geest. Want de valse gebonden­heid heeft met de Geest, die het lichaam van Christus vervult, niets te doen. U staat in uw eigen geest.

Dat u zich verheugt, als lid tot het lichaam van Christus te behoren, is uw heilig recht. Maar niet alleen één lichaam, doch één Geest is het, – en voor die Geest hebt u in de gemeente uw hart te openen; want Hij zal het doen, dat uw hart vrij wordt. Hij zal het doen, dat uw valse gebondenheid wegvalt. Hij wil u te allen tijde zo vervullen, dat uw mond daarvan zingen en spreken zal. Gelooft u dat? Sta dan op  van uw oude zwijgstoel! Werp hem uit uw hart en ruim voor uw geprezen Heer de troon van uw hart in. Hij zal u geven, te zitten op Zijn stoel. Daar zult u leven, daar zult u spreken en zwijgen, en zwijgen en spreken, zoals Hij het wil. Daar zal zijn Geest u drijven en u bereid maken tot ieder goed werk. Sta op en laat het zo gelden! Wilt u?

U bent tot vrijheid geroepen. De vrijheid is voor u aanwezig. U vindt haar in Christus! U vindt haar als lid in de levende gebonden­heid in het lichaam van Christus. U vindt haar in de Heilige Geest. Want waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid. En in deze vrij­heid zult u zich er ook over schamen, dat u zo lichtzinnig hebt kunnen spreken: Ik houd het daarvoor, dat hij die zwijgt, dikwijls getrouwer is dan hij, die niet zwijgt!”

Want onder de heerschappij van de Heilige Geest zult u als lid van Christus alle andere leden hoger achten als uzelf.

(Uit: “Dit is het”).

 

De veilige schuilplaats.

“Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen”. (Ps. 091:001).

We leven in fel bewogen tijden, ja in tijden, dat alles schijnt te wankelen. Het zijn tijden, waarin bijzonder Gods kinderen beproefd wor­den, of ze werkelijk in het geloof van Jezus Christus staan. Wat al niet een veranderingen in zulk een korte tijd. En wanneer we niet wisten en verzekerd waren van de schuilplaats des Allerhoogsten, dan zouden we meegesleurd worden met alles wat rondom ons heeft plaats gegrepen er wat nog gebeuren zal.

Het is zeker een zware tijd van beproeving, niet alleen voor land en volk, maar voelen wij ook niet, dat Gods kinderen worden be­proefd in de smeltkroes der ellende? En hoe zullen zij er uit te voorschijn komen?

Wanneer wij Gods dierbaar woord nagaan, dan zien wij voorbeelden genoeg van de heilige mannen Gods, hoe zij de ure der beproeving hebben doorstaan, en hoe zij gelouterd en ge­heiligd daaruit te voorschijn zijn getreden er daarom kan ook de apostel Paulus zetter: “want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; omdat wij niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet zijn eeuwig.” (2 Kor. 04:17-18).

Het is een tijd, dat we weten of we waarlijk in deze schuilplaats des Allerhoogsten een toe­vlucht hebben gevonden. Wanneer wij dit in deze tijd niet ervaren, ach, dan kan een opper­vlakkig, een vroom godsdienstig zijn ons niet helpen. Dit is een tijd, waarin de eerstelingschare te voorschijn zal worden gebracht, die straks deel zal hebben met Christus, als Hij komen zal.

Hoe ontzettend ook deze tijd is, toch heeft hij ook een zeer hoog doel: om uit te roepen, die waarlijk van Christus zijn.

Nu komt het er op aan, wat we in de ge­makkelijke jaren, die voorbijgegaan zijn, geleerd hebben en waarin God ons zo dikwijls heeft vermaand olie in de vaten te nemen, wat in de praktijk des levens een werkelijkheid is.

Dan toch zijn Gods kinderen immers niet in duisternis, zodat deze tijd, die wij beleven, ons niet onverhoeds overvalt. We kunnen door alles wat we meemaken wel eens een ogenblik verbijsterd staan, maar dan roept Gods Woord ons weer toe, dat we kunnen en mogen ver­nachten onder de schaduw van de Almachtige en we horen Gods Woord ons toeroepen: ”Ga heen, Mijn volk! ga in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u toe: verberg u als een klein ogenblik, totdat de gramschap over­ga.” (Jes. 26:20).

Moge die veilige schuilplaats ons aller deel zijn, ook in deze tijd.  

P.K.

 

Wat Gij, wilt. (gedicht N van Kol)

Wat Gij wilt, dat wil ik Heer!

Wijl Gij ’t wilt, wil ik het, Heer!

Zó Gij ’t wilt, wil ik het, Heer!

en zolang Gij ’t wilt, o Heer!

Houd mij willig, trouwe Heer,

maak mij willig, altoos meer!

 

Uit de arbeid.

Den Haag.

Op Hemelvaartsdag waren een aantal broeders en zusters uit Amsterdam naar deze plaats ge­trokken, om met de gemeente aldaar een dag van geestelijke gemeenschap te hebben.

Ook uit Rotterdam, Scheveningen en Gouda waren er enkelen gekomen.

Wanneer we terugzien op die gezegende dag van gemeenschap met Christus en Zijn kin­deren, dan is er een grote dankbaarheid in on­ze harten. Wonderbaar en diep waren Gods zegeningen. Hoe werden wij bepaald bij het heerlijke feit, dat Christus als Overwinnaar was ten hemel gevaren en bracht de tekenen van Zijn triomf voor de Vader, namelijk de wonden in handen en voeten en zijde, daarmee getuigenis afleggende, dat deze triomf ook onze triomf was; met Hem gedood, gekruisigd en opgewekt,maar ook mee-gezet in de hemel.

We leven in de hemel.

We wandelen in de hemel.

We verwachten alles uit de hemel.

Dat waren bijzonder de onderwerpen voor de morgensamenkomst. Enkele broeders gaven in de verschillende samenkomsten een woord van kracht en leven.

Door de goede zorgen van broeder en zuster Bruining. de voorganger van deze gemeente, met hun trouwe helpers en helpsters, werden wij allen goed verzorgd en waren de beide koffie­maaltijden ogenblikken van samenzijn als in een groot huisgezin. We willen hen van deze plaats af nogmaals hartelijk danken voor al hun goede zorgen. Met een dankbaar hart keerden wij naar onze woningen terug.

Tenslotte zij nog vermeld, dat de verschillen­de liederen die gezongen werden, ons allen tot grote zegen geweest zijn.

 

Belangrijke mededeling.

Hiermede verschijnt het laatste nummer van deze jaargang. Willen alle abonnees zo vriendelijk zijn, om ons het geld voor de nieu­we jaargang te zenden.       

Daarom. Uw medewerking en hulp zij in deze tijd bijzonder gewaardeerd.

 

 

1940.05

Het volmaakt offer aan het kruis, – de ver­rijzenis en ’s Heren Hemelvaart – worden ons zo schitterend uitgelegd in de Hebreeënbrief. Door Christus’ hemelvaart heeft de Gemeente des Heren: de volmaakte Hogepriester, Middelaar en Voorspraak. Voorts: de Heilige Geest, de Trooster op aarde in de Gemeente, die ook, voor ons bidt met onuitsprekelijke zuchtingen.

(Rom. 08:26-29). De Kerk kent dus twee volmaakte Voorbidders; Eén in de hemel en Eén  op de aarde. Christus Jezus echter, die Zichzelven in Zijn mensheid Gode onbestraffelijk op­geofferd heeft, is nu naar Zijn verheerlijkte mensheid de enige en eeuwige Hogepriester, d.i. de door God verkoren en aangestelde Ambts­drager en Bedienaar der geestelijke en betere goederen van het Nieuwe Verbond; een Priester die eeuwig leeft en voor ons bij God intreedt, altijd pleitend op Zijn bloed en onze zaken bij God behorend volkomen volbrengt. Christus’ priesterschap is verbonden aan Gods belofte en eedzwering: aan Zijn kruis-verdienste en des Vaders goedkeuring daaraan; en aan de zalving van de Heilige Geest, iedere priester moest ge­zalfd zijn. (Hand. 02:33; Heb. 01:09).

“Christus, die ook voor ons bidt.”

Christus, als het Woord, Logos (Joh. 01:01) was eeuwig God en bij God; doch nu verschijnt Hij bij God voor ons als de verheerlijkte Zoon des Mensen, van Wie God zei: het zal Mij niet berouwen, gezien Uw volmaakt, verzoenend sterven; U, Jezus van Nazareth, en U alléén bent Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek; de Borg van een zoveel beter Verbond en slechts de énige Middelaar, (zie Heb. 07:21-22; 1 Tim. 02:03-06). En aldus zet God het reddend en heiligend werk voort door Zijn Zoon. Gewis, God, onze God is een vol­komen Zaligmaker.

De Hebreënbrief is een verklaring van het boek Leviticus. De hoofdgedachte in dat boek is: de verzoening door het bloed, wegname van zon­de. De offers zagen op Christus’ offer en de hogepriester typeerde de ware Hogepriester. Jezus Christus. De tabernakel stond letterlijk op het zilveren zoengeld van de getelden van Israël. (Ex. 38:25-27). Alle geloofswerkzaamheid berust op Christus’ offer. Op de grote verzoendag moest een ieder zich verootmoedigen, wilde men niet uitgeroeid worden. Dat was een énige dag. De dag van Jezus’ dood, de grote dag van de verzoening en voldoening, van gebed en zege­ning, is en blijft de meest enige dag in de we­reldgeschiedenis; en een ieder, die zich niet bij Zijn kruis verootmoedigt, zal verdoemd worden.

Plechtig trad onder Israël de hogepriester het heilige der heiligen binnen, om achter de voor­hang God te ontmoeten, met het bloed tot ver­zoening en de wierook der voorbede. Daar stond geen stoel voor de priester; van zitten en rusten was geen sprake. Slechts kort toefde hij voor God en kwam dan met Gods zegen tot de wachtende schare. Doch nu: Christus is gezeten aan Gods rechterhand voor eeuwig en mag rusten en Zich verlustigen in de heerlijkheid van de arbeid Zijner ziel. Hij heeft Zijn ziel tot een schuld-offer gesteld en hongert nu naar zielen en zal daarin door God verzadigd worden: ziende weldra een nieuw zaad (geslacht), als een verkregen geschenk des Vaders. En voor dat uitverkoren geslacht al­leen bidt onze dierbare Hogepriester (Jes. 53:10-11; Joh. 17:09; Joh. 17:15; Joh. 17:17) dat de satan ons niet zal verslinden en ons geloof mag geheiligd wor­den en bestendigd zijn (Luc. 22:31-32) God zij geloofd dat wij zulk een Hogepriester hebben! (Heb. 08:01).

Lieve lezer(es), neem eens uw Bijbel en zie voor deze belangrijke zaak Hebreen en wel voor Zijn afkomst (Heb. 04:14), Zijn karakter (Heb. 07:26), Zijn ambt (Heb. 07:25; Heb. 09:11-14), Zijn aanstelling (Heb. 05:10), Zijn voorbereiding daartoe op aarde (Heb. 02:17-18; Heb. 04:15; Heb. 05:07-08). Hij heeft op aarde gebeden als niemand anders! Gebeden en ge­smeekt met sterke roeping en tranen geofferd tot God, gehoorzaamheid leren in het lijden. Deze zachtmoedige Heiland heeft medelijden met onze zwakheden. Hij is in alles verzocht geweest, doch zonder zonde. Gewis, Christus is barmhartig en getrouw Dienaar in de gemeente! Getrouw in al Zijn werk, jegens God en ons; en barmhartig voor al onze noden en gebreken; ja zelfs een Voorspraak als wij gezondigd hebben, de Vader wijzende op Zijn altijd geldig offer, éénmaal ge­bracht, ons daardoor eeuwig geheiligd. Zie Zijn offerande (Heb. 09:26; Heb. 10:11-14), Zijn ingaan voor God (Heb. -6:20; Heb. 10:19-23), Zijn borgstelling (Heb. 07:22).

Christus is opgevaren! Ja. Maar Zijn hart, Zijn liefde is met ons en Hij ziet, weet en kan alle dingen! Amen! Hij kan ons volkomen zalig maken! (Heb. 07:25) omdat Hij altijd leeft en niet meer sterven kan en alle macht ontvangen heeft, behoudt Hij ons volkomen; redt ons, die door Hem tot God gaan, door Zijn Hogepriesterlijke voorbede. En God verhoort Hem altijd en geeft Hem een eeuwige geldige verlossing voor ons, van satan, dood, zonde en alle gevolgen en daar­enboven Zijn beeld en het aanschouwen van Zijn heerlijkheid, als Priester-Koning.

  1. R.

 

Een getuigenis van ds. F. B. Meijer.

In “The Elim Evangel” stond een getuigenis van de alombekende heiligingsprediker, Ds. F.B. Meijer, over een bezoek, dat hij enige jaren aan de Baltische provincies in Rusland bracht. Hij kwam in aanraking met de Baptistenge­meenten aldaar en schreef in een Engels blad “The Christian” het volgende over de wonderbare werking van de Heilige Geest aldaar.

“Het is merkwaardig, dat God in een tijd, waarin de Lutherse Kerk tot uitwendige gods­dienstvormen is vervallen, alhier een edelman, Baron Uxhull genaamd, geroepen heeft om nieuw leven te brengen. Hij predikt het Evangelie op eenvoudige wijze en tijdens zijn samenkomsten, openbaart zich de Heilige Geest in wonderbare gaven en tekenen.

De gave der tongen (1 Kor. 14:02; 1 Kor. 14:29) komt hier veel voor, voornamelijk in de dorpen, maar ook in de steden. De dominé van de Baptisten Kerk zeide mij, dat deze Geestesgave vaak in zijn meetings voorkwam. Zij is niet alleen aan vrouwen gegeven, maar treedt ook veelvuldig bij de broeders naar voren.

Wanneer deze “tongen” vertolkt worden, blijken zij profetieën te zijn, want zij verkondigen vaak de wederkomst van Christus: “Jezus komt spoedig.” – “Breng uw tijd niet in ledigheid; door”. – enz.

Wanneer deze gave des Geestes op sommigen in de gemeente valt, maakt zij op de ongelovigen, die de samenkomsten bezoeken, diepe indruk.

Een heer, die bij een dergelijke meeting tegen­woordig was, werd diep ontroerd door het feit, dat deze eenvoudige lieden zo vervuld waren met Gods Geest, dat zij in zinsverrukking God loofden en prezen in onbekende talen, op een fijne en verheven wijze.”

(“Gouden Schoven”).

 

De wederkomst van Christus.

Niet alleen de eerste komst van Christus in het vleesch, maar ook Zijn wederkomst is zeer duidelijk beschreven in Gods Woord Hieronder een kleine bijbelverklaring omtrent dit belangrijke onderwerp.

1.De drie verschijningen in het Woord Gods.

1.Zijn verschijning op aarde. (Heb. 09:26).

2.Zijn verschijning in de hemel. (Heb. 09:24),

3.Zijn verschijning in de lucht. (Heb. 09:28).

 

2.Zal Christus wederkeren?

Wat zegt de Schrift?

Christus. (Joh. 14:03): “Zo kom Ik weder, en zal u tot Mij nemen.”

Engelen. (Hand. 01:11): ….deze Jezus … zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heengaan.”

Petrus (2 Petr. 01:16): “U bekend gemaakt hebbende kracht en de toekomst van onze Here Jezus Christus.

Paulus. (Filip. 03:20-21): “Verwachten namelijk de Here Jezus Christus. Avondmaal. (1 Kor. 11:26): “Verkondigt de dood des Heren, totdat Hij komt.”

 

3.Waarom geloven sommigen er niet in? Zij zeggen:

1.Het moet geestelijk verstaan worden. Christus kwam op Pinksteren.

2.Dat, als men sterft komt Christus.

3.Wanneer iemand bekeerd wordt, komt Christus in het hart.

4.De verbreiding van het Evangelie en de aanname ervan, is de komst van Christus.

5.Bij de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 n. Chr. kwam Christus.

 

4.Waarom prediken wij de wederkomst van Christus?

1.Omdat het Woord Gods is. (1 Thess. 04:16).

2.Omdat de gehele raad Gods gebracht moet worden.

3.Deze prediking maakt Christus een levende werkelijkheid.

4.’t Doet ons weten in welke bedeling wij zijn.

5.Het geeft ons een vaste hoop en toekomst.

6.Het is een reinigende kracht in ons leven. (1 Joh. 03:04).

 

5.Wanneer zal Christus wederkomen?

1.De dag en de ure weet niemand. (Mark. 13:32; Hand. 01:07).

2.Vóór het duizend-jarig rijk. (Openb. 20:05.

 

6.Hoe zal Christus wederkeren?

1.Gelijkerwijs Hij is heengegaan. (Hand. 01:11).

2.Onzichtbaar bij de opname, bij de verschij­ning zichtbaar. (Openb. 01:07).

3.Onverwachts. (Matt. 24:42-44.

 

7.Hoe moet onze houding zijn in verband met Christus’ wederkomst?

1.Achtgeven op het profetisch woord. (1 Petr. 01:19).

2.Zijn verschijning liefhebben. (2 Tim. 04:08).

3.Geduldig zijn totdat Hij komt (Jak. 05:07-08.

4.En bidden om Zijn komst. (Openb. 22:20)

  1. K

 

Uw hart bewaren.

“Behoed uw hart boven al wat te bewa­ren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens”. (Spr. 04:23).

Er is zoveel in een mensenleven, dat te bewaren is. Zoveel schoons, zoveel heerlijks, zoveel kostelijks, waarover we te waken hebben.

Bewaar uw oog, dat het niet zijn blikken richt op verkeerde dingen, waardoor het slechte macht over u zou krijgen. Het is het venster van de ziel en we hebben te waken, dat het uit­zicht op de hemel niet belemmerd wordt.

Bewaar uw oor, dat het niet hoort naar de stem van de verleider. De Rabbijnen zeggen, dat onze vingers spits toelopen, opdat we ze in onze oren zouden kunnen steken, wanneer er iets gesproken wordt, dat niet van God is.

Bewaar uw mond, dat hij niet wordt tot een werktuig des bozen. Dat uw keel geen geopend graf zij en er onder uw tong geen slangenvenijn is.

Bewaar uw voet voor het pad der zonde, dat voert tot in de binnenkamer van de dood.

Bewaar uw hand, dat zij zich niet uitstrekt naar verboden vruchten, die ellende en verderf in zich bergen.

Maar bovenal, behoed uw hart, dit centrum, dit knooppunt, deze bron van uw bestaan. Daaruit zijn de uitgangen des levens”, zegt ons tekstwoord. En hoe zullen we dan dit arg­listige, dit kleine en toch zo groote, dit diepe hart bewaren? In eigen kracht, misschien door zelfbeheersing? Onmogelijk, want uw hart speelt met u, zoals een tijger met zijn prooi speelt. Het laat zich niet bedwingen door mensenkracht en spot met alle goede voornemens. Neen, dat is de weg niet. Niet zelfbeheersing maar zelfovergave zal het zijn. Overgave aan Christus, die Meester van uw hart is. Hij alleen kan het bewaren. Hij alleen is machtig het te behoeden. Daarom, geef uzelven over aan Hem, die groter dan uw hart is. Stel uw leven in Zijn hand. Laat Jezus uw hart bewaren. En wat Hij bewaart, is wel bewaard.

(Th. Th. Dit is het”).

 

Uit de arbeid.

“En gij zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen: ziet toe wordt niet verschrikt; want deze dingen moeten geschieden, maar nog is het einde niet.

Te midden van het bruisen der volkeren en het oorlogsgewoel, kan het kind van God vrede hebben, hoe waar en tekenend zijn de woorden van de Heiland voor deze tijd, waarin we leven. Dagelijks worden we opgeschrikt door oor­log en geruchten van oorlogen; maar we behoe­ven niet verschrikt te zijn, zoals de mens, die zonder God leeft. Gods plannen en gedachten worden ten uitvoer gebracht. Aan de ene kant: en des mensen hart zal bezwijken van vrees en verwachting der dingen, die het aard­rijk zullen overkomen”, maar voor de bruidsgemeente is het: “Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.”

Den Haag.

Woensdag 10 April j.l., hadden wij daar an­dermaal een gezegende samenkomst en mochten wij de tegenwoordigheid des Heren ervaren. Het deed ons goed, elkander te zien en ons te versterken in het geloof in onze Here Jezus Christus. We mogen ook daar ervaren, dat er een verlangen is naar het diepe leven Gods. God zegene deze getrouwe kleine schare, die dapper voorwaarts gaat. Blij was ik te horen, dat gedurende de dagen dat Zr. Bakker in hun midden was, zij zulk een heerlijke samenkomsten gehad hebben. Ook de arbeid onder de jeugd mag zich verheugen in de zegen des Heren.

Rotterdam.

Voor de vrienden onzer zending hadden de broeders Langstraat en Bozua een zendingssa­menkomst belegd. Zr. Bakker sprak over de arbeid in China. Het is heerlijk te bemerken, dat er ook nieuw leven en belangstelling komt voor deze zending. We zijn allen, die medege­werkt en het ons mogelijk gemaakt hebben de­ze samenkomst te houden, zeer dankbaar. Uit alles sprak het verlangen, om meer dan ooit, de dienst onzer zending te helpen. Het is slechts een klein begin, maar we geloven voor groote dingen.

 

Vriendelijke uitnodiging

voor de bijzondere samenkomsten, die ge­durende de Pinksterdagen gehouden zullen worden. De gemeente van Delfzijl hoopt ons D.V. Zondag 12 Mei (1e  Pinkster­dag) te bezoeken. Gebouw Noorderstraat 35-37 Amsterdam-C. Zondag 12 Mei (1e  Pinksterdag) 10 en 2.30 uur. Tussen samenkomsten gemeenschappelijke koffietafel. Maandag 13 Mei (2e Pinksterdag) om 10.00 uur, 15.30 uur en 19.00 uur

Kracht van Omhoog.

Allen hartelijk welkom.

 

 

1940.04

Paasvrucht, mede opgewekt.

“… en heeft ons mede-opgewekt.” (Ef. 02:06.)

De Efeze-brief past bij het Paas-Evangelie. De prachtige en krachtige lofzang des Geestes klinkt aan het einde van het eerste hoofdstuk: Christus levend gemaakt! Christus opgewekt! Christus in de hemel gezet! En nu bedoelt God door Paulus, ons Zijn wonderbare genade te tonen en dat zien we terstond aan twee vér­strekkende woorden van inhoud en betekenis, namelijk: “in Christus” (zie Ef. 01:03-04; Ef. 01:06; Ef. 01:10). De Vader heeft ons gezegend met alle geestelijke zegeningen in Christus, en heeft ons begenadigd in Hem. Lezen we nu het tweede hoofdstuk en we zien de troostvolle waarheid; de gelovige levend gemaakt! de gelovige mede-opgewekt! de gelovige mede in de hemel gezet! Is dat niet wonderbaar, geliefden?

Dit tweede hoofdstuk begint: “en”; dat woord bindt de tweede waarheid aan de eerste, ons ge­noemd in (Ef. 01:20), n.l. dat God Zijn Zoon levend gemaakt en opgewekt heeft. En u, en u gelovige, heeft Hij, God de Vader, mede-levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden … en wij waren kinderen des toorns, liggende onder Gods toorn. – Maar God! En nu komt hier de alles beslissende vraag: Maar God, wat zal Hij doen? Wij hebben misdaan, en sterven door de zonde. Wij hebben onszelf in een zeer vreselijke en ellendige toestand gebracht: geestelijk dood, ongevoelig voor onze Schepper en kinderen des toorns en des verderfs. En nu toont ons de Heilige Geest hier de grote liefde Gods, welke een einde maakt aan onze verschrikkelijke toestand en weer terug brengt in Christus, de Geliefde en Gehoorzame van de Vader, die onze zonden gedragen heeft, in Wie we de verlossing en vergeving bezitten, naar de rijkdom van Gods genade. Verlosten! en u uit de volkeren, heeft Hij levend gemaakt met Christus. Wij leven! De Here had gezegd: Ik leef en gij zult met mij leven. Laat ons deze troostvolle waarheid altijd dankbaar vasthouden. Ons geloof is van onze levend-making het bewijs, hetzij het groot of klein is; als het maar oprecht is. Geloof is geloof. Een geloof dat Christus om­helst in Zijn verzoenend sterven en het heil daarop geschonken. De doden geloven niet (d i. de onbekeerden), maar de levenden geloven. God heeft u levend gemaakt.

Vroeger dood in zonden. Ontzettend! Maar God; en hier volgt een genadevolle wending, en een gezegende overgang van het treurigste tot het zaligste lot: “maar God, die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde, waar­mee Hij ons liefgehad heeft, óók toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons (mede) le­vend gemaakt met Christus en heeft ons mede- opgewekt en heeft ons mede-gezet in de hemel in Christus Jezus – uit genade zijt ge zalig ge­worden. – Van welk een liefde spreekt hier de apostel? Van een liefde Gods tot de kinderen des toorns, in hun treurig eertijds, waarin Gods Zijn barmhartigheid, dat is: de armen van Zijn hart aan de gehoorzame mens toont, hem omhelst en zalig maakt. Wat een verbazingwekkende liefde! Oók toen wij dood waren en onverschillig voor het Evangelie. In dat woord óók ligt een zee van troost en onverdiende gunst. De Heilige Geest vindt hier de menselijke taal te zwak om de wonderbare liefde Gods in onze levendmaking met Jezus, uit te spreken. En dat deed God, geliefden, “opdat Hij zou betonen in de toe­komende eeuwen (vanaf Christus sterven en op­standing) de uitnemende rijkdom van Zijn genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus” (Ef. 02:07). Wat zegt gij van een God, die zó rijk is in barmhartigheid? Alle misdaden vergeven, ze nimmer verwijten, ons levend maken in de wedergeboorte en de gave van de Heilige Geest schenken … O God, wat zijt Ge goed voor ons! Hallelujah! Geloofd zij God de Vader en Christus Zijn Zoon! (1 Petr. 01:03). Geve God ons meer verlichte ogen, opdat wij mogen weten, welke zij de hoop Zijner roeping en welke de rijk­dom zijner heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen; en welke de uitnemende grootheid van Zij­n kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte van Zijn macht, die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt. (Ef. 01:18-19).

Zijn grote kracht aan ons! Ja, en dat niet alleen in de vernieuwing des levens, maar ook in de verzekering van het eeuwige leven en hemel­vaart in het vernieuwde lichaam. Deze heerlijke levend-making van zondaars is geschied met Christus in direct verband; want het lichaam is één met het Hoofd, Christus (Ef. 01:22-23). Zijn verhoging is ook onze verhoging. De heerlijk­heid voor het hoofd is ook voor het lichaam, d.i, alle gelovigen (Ef. 01:03).

Deze wonderbare onverdiende zegen, geliefden, geeft ons de drang in het hart, te roemen in genade alleen (Ef. 02:08-09). Niet onze werken, maar ’s Heren werk!

Beminde lezer(es), roemt gij in de Heiland? Roemt gij Zijn werken? Of leeft u nog niet?

Zalig is de mens die met Hem leeft en God roemt alle dagen.

J.R.

 

De gelovigen en het kruis.

Van toen af gingen velen van Zijn discipe­len terug, en volgden Hem niet meer. (Joh. 06:66.)

Dit is wel één van de treurigste teksten in de Bijbel. Dit woord werd niet gesproken van de schare, die zonder kennis der waarheid was, of van de ongelovigen, maar het werd gezegd van Zijn discipelen, dus van diegenen, die meer tot de intieme kring van Jezus volgelingen behoorden.

Wat was toch wel de reden? Zij hadden zich geërgerd aan de woorden van Jezus en zij had­den gezegd “deze rede is hard; wie kan ze horen”. (Joh. 06:60.)

Ze hadden dan ook van heel andere dingen gedroomd. Ja, toen de duizenden Jezus volgden, toen tekenen en wonderen geschiedden, en zij zelf vol vreugde terugkwamen van een reis, waar zij zieken genezen en duivelen uitgewor­pen hadden en zij zichtbaar Gods werken aan­schouwden, ja toen wilden zij Jezus wel volgen.

Maar wanneer het kruis met de daaraan ver­bonden smadelijke dood in ’t gezicht kwam en de Heiland, hoe dichter Hij bij dat uur kwam, duidelijker begon te spreken over Zijn dood, ja toen deinsden zij terug en verlieten Hem en straks zou Hij helemaal alleen overblijven.

Neen, lijden en smart, dat wil de oude mens niet. In het middelpunt van belangstelling te staan, en waar het vrome gevoelsleven geprik­keld wordt door de eer van mensen, ach, als dat kan, ja dan willen wij Jezus nog wel volgen.

De mens, die de diepte en de heerlijkheid van het kruis nog niet heeft verstaan, is van na­ture een vijand van het kruis en is kruis-schuw, en zal op allerlei gebied het kruis ontlopen.

Waarom is er zo’n felle tegenstand tegen het kruis? Dit te weten en te verstaan is nodig, En Gods woord laat ons hieromtrent niet in het duister. Waarom openbaarde zich dat reeds zo bij de discipelen, ja zelfs bij eén zo hevig, dat de Heiland tot deze (Petrus) zeggen moest “ga achter Mij, satan, gij bedenkt niet de dingen die Godes zijn, maar des mensen”. Was het niet de oude verzoeking in een ander gewaad? Had satan het niet reeds voorgesteld aan Jezus, toen hij in de ure der verzoeking in de woestijn zei: “al deze dingen zal ik u geven, indien gij nedervallende, mij zult aanbidden”. (Matt. 04:09.)

Satan heeft ten allen tijde geprobeerd te ver­hinderen, dat Christus naar het kruis zou gaan en hij zal alles in het werk stellen om te ver­hinderen, dat ook wij ons leven inrichten naar het leven des kruises. En toch is het de weg tot volle zaligheid. Paulus zegt immers: “Want het woord des kruises is wel dengenen die verloren gaan dwaasheid, maar ons, die behouden wor­den. is het een kracht Gods.” (1 Kor. 01:18.)

Wat een onkunde is er vaak omtrent het kruis. Bij velen thuis hangt misschien een spreuk, waar­op staat geschreven: ”Elk huis heeft zijn kruis” en daarmee bedoelt men vaak de zórgen des levens, ziekte of zwakheid, of een onbekeerde man of vrouw. Maar dat is niet het kruis naar de Bijbel. Het kruis van Christus is datgene, wat in ons leven komt en alles wat van de oude mens is, openbaar maakt en duidelijk elke verborgenheid des harten openbaart. Het is het sterven van de oude mens, het in de dood geven van ons eigen ik. Het verliezen van ons eigen zieleleven, om daardoor het leven des Geestes, het leven in de Geest te kunnen ont­vangen. En dat wil de mens zo weinig en daarom zulk een felle tegenstand.

Het kruis van Christus is het leven der gelovigen, is het zwaard. Inderdaad van zo’n Christen kan gezegd worden: ”En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan, opdat de gedachten uit veler harten geopenbaard worden. (Luc. 02:35.) Zeer duidelijk is de Nieuwe Vertaling van (Heb. 04:12) waar wij lezen, “want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó ver, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift over­leggingen en gedachten des harten”.

In hoeverre zijn wij gewillig, dat het woord des kruises in ons zal doordringen. Zijn we reeds bang, wanneer dat woord des kruises – het zwaard – ons aanraakt en zeggen we dan reeds “dit is hard” en we volgen Jezus niet meer; of laten we toe, dat dit zwaard zó ver doordringt dat alles openbaar wordt en we zien, wat van het bewogen en onrustig zieleleven is, of wat werkelijk van de Heilige Geest is?

Bij het kruis van Christus vallen de maskers weg. Daar wordt door dit zwaard de zwakke plek aangewezen. Daar wordt de mens naar zijn eeuwigheidswaarde geschat. Bij het kruis is niets te verbergen; daar verliest men alles, wat waarde heeft voor de oude mens. Maar ook heerlijk waar: “die het eigen leven wil verliezen, vindt ’t ware leven in Hem alleen”.

Ja het kruis van Christus leert ons, wie een vriend of een vijand van dat kruis is. Als Jezus over Zijn lijden en dood spreekt, dan lezen wij in (Matt. 17:23) “en zij (de discipelen) wer­den zeer bedroefd”. Bij Golgotha wordt een streep gezet door onze menselijke berekenin­gen, en de bodem onzer plannen ingeslagen. Hoe vaak zijn wij bedroefd, wanneer de Hei­land ons voert over de kruisweg. En toch, alleen bij het kruis is de ware zaligheid te vin­den, en kan de ziel de vrede smaken, die alle verstand te boven gaat.

En toch is dit het enige leven, waarin Chris­tus verheerlijkt zal worden. Laat ons daarom geen ontlopers zijn van het kruis, maar het kruis opnemen en Hem navolgen.

  1. K

 

Zeventigmaal zevenmaal.

Keizer Otto de Grote vierde eens het kerst­feest in de Dom te Frankfurt, toen hem een vermagerde man in een boetekleed naderde, die zich smekend wierp aan zijn voeten. De keizer herkende in hem zijn broeder Heinrich, die zich herhaaldelijk tegen hem, zijn gebieder, verzet had. De toorn steeg de keizer naar het gelaat, en hij schopte de onverbeterlijke rebel met de voet weg.

Juist las de voorganger uit het Evangelie de woorden: “en Petrus zeide: Here! hoe menig­maal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven? Tot zevenmaal?” En Jezus zeide tot hem: ”Ik zeg u, niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zevenmaal!” (Matt. 18:21-22)

Getroffen hief de keizer de boeteling op en en drukte een broederkus op het voorhoofd van de rebel. Vanaf dit uur was Heinrich de trouw­ste vazal van zijn keizerlijke broeder.

Nooit werd het heilig kerstfeest schoner be­gonnen.

 

Uit de arbeid.

“Houdt in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt.”

Paasfeest is niet alleen het feit van die dag, waarop we gedenken, dat Jezus Christus, onze Heiland uit het graf verrees, maar moet een al­tijd heerlijke waarheid in ons leven zijn. Ook als het feest weer tot het verleden behoort. zo ziet ook de apostel Paulus het, en vermaant daarom Timolheüs, dit altijd in gedachtenis te houden, daar het een kracht Gods is in ons leven.

En nu de dagen weer voorbij zijn, is dat ook onze bede, ook als we weer staan in het dagelijks leven, met zijn vragen en problemen.

Daar rijst een danktoon in onze harten op, als we terugzien op deze dagen. De boze pro­beerde op allerlei wijze de zegen te verhinde­ren, maar we mochten zo heerlijk ervaren: ”Hij is Overwinnaar.”

De twee samenkomsten op Goede Vrijdag waren zeer gezegend; ook de morgendienst was goed bezet, in aanmerking nemende, dat het in ons vaderland nog altijd een betreurenswaardig feit is, dat de Goede Vrijdag niet als Zondag ge­vierd wordt. We mochten zo de nabijheid van God ervaren, toen we ons andermaal schaarden, rondom het kruis, en onze harten in dankbaarheid Hem mochten aanbidden in geest en waarheid.

De avondsamenkomst was meer een wijdingsdienst, waar wij aan het einde de dood des Heren mochten gedenken.

De samenkomsten op de beide Paasdagen waren heerlijk en verkwikkend. Een grote schare vulde telkens weer de zaal, om te luisteren naar het Paasevangelie.

Op de eerste dag bracht br. Langstraat van Rotterdam het woord en werden wij allen rijke­lijk gezegend. We hebben de levende Christus van node en niet de vorm van het Paasfeest.

Het was ook een heerlijk oogenblik, toen wij ’s morgens een kleine in het midden der ge­meente mochten opdragen. Een volle overgave is verlies – verlies van het eigen leven – maar die overgave, die eerst verlies is, wordt gewin.

De tweede dag waren er broeders en zus­ters van verschillende plaatsen gekomen, o.a. van Terschelling, waar de zusters Roos en Bakker de gemeente vertegenwoordigden. Ook van Delfzijl, de Haag, Hilversum en Gouda waren er saamgekomen; ons samenzijn was rijkelijk gezegend.

Het eenvoudige woord van br. Jansema van Delfzijl vond ingang in onze harten; ja het tarwegraan moet in de aarde vallen en sterven. Niet alleen moet het sterven, maar ook heeft het ruimte noodig, om veel vrucht voort te brengen.

De middagsamenkomst was bestemd voor zen­dingsbesprekingen. Deze bijeenkomst had als doel de belangen van onze zending in China onder de oogen te zien, en we gevoelden allen zo dat we meer dan ooit, ook samen moeten wer­ken voor de zending.

De laatste avond was een heerlijk slot. Ver­schillende broeders en zusters, ook uit andere plaatsen, gaven een opwekkend en opbouwend woord.

Ten slotte zij vermeld, dat we zeer gezegend werden door het zingen van ons Zangkoor, als ook door de solo’s van br. de Geest. Zulke da­gen zijn druk en vragen veel, ook van de zan­gers en zangeressen.

Maar wat gedaan wordt uit liefde tot Jezus,

Dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan.