1940.03

Het kruis van Christus.

Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en dien gekruisigd”. (1 Kor. 02:02.)

Het is nog niet zo heel lang geleden, dat wij samen het Kerstfeest vierden en God mochten danken voor het zenden van Zijn enige Zoon in deze wereld; maar nu zullen wij spoedig weer Goede Vrijdag en Pasen vieren, dus de dood. maar ook de opstanding van de Verlosser gedenken, of met andere woorden: de centrale feiten van het verlossingswerk.

Want waarom is Jezus gekomen? Toen Jezus bij het graf van Lazarus was. zeide Hij tot Ma­ria en Martha: “indien gij gelooft, zult gij de heerlijkheid Gods zien”. En wanneer wij door de Heilige Geest het werk der verzoening van onze zonden verstaan, en er iets van door­gronden wat Zijn liefde gewrocht heeft aan het kruis, dan is het zo waar, dat, indien wij waar­lijk geloven wij juist in dat kruis de heerlijk­heid Gods zien geopenbaard. Wat ons eerst zo ontzettend leek, waaraan onze oude mens zich zo ontzettend ergerde, en wat ons niet- wedergeboren hart zo in opstand deed komen, omdat wij geen Verlosser – Verzoener – Bevrijder van onze zonden meenden nodig te hebben, dat is nu de roem van ons hart en leven geworden. Ja wij ervaren het en we heb­ben er diepe kennis van gekregen, dat alleen in de dood, dus ook de kruisdood van Chris­tus, ons de poort ten eeuwige leven is geopend. En het is geen ijdele roem, noch van de apos­tel Paulus, noch van hen, die waarlijk verlost zijn door het bloed des kruises, als zij zeggen: ”de heerlijkheid en de macht van de Gekruisigde overtreft alle heerlijkheid”. En wij kunnen ook niet anders dan in een wereld, die zich afgewend heeft van dat kruis, waar de zelfvernietiging van de oude mens wordt uitgesproken, waar alle roem en eer des mensen verblinkt en elk eigen opgemaakt plan van zelfverlossing komt te staan in het volle licht van niet te voldoen aan de door God gestelde eis: “die in de Zoon, ja de van God in de dood des kruises over­gegeven Zoon gelooft, die heeft het eeuwige le­ven”- dat te prediken en dat heerlijk evangelie des kruises uit te dragen.

Bij het kruis van Christus verbleekt alles wat van de mens is, maar geeft ons ook een juist gezicht op de Gekruisigde, als de uitdrukking van Gods hoogste en reinste liefde tot ons mensenkinderen en stelt in staat en heeft dat alle eeuwen door gedaan en zal het ook blijven doen, zolang dat woord des kruises in waarheid en liefde en in de kracht van dat kruis wordt uitgedragen, mensenlevens te veran­deren en hen in staat te stellen, om ten koste van iedere prijs, dat kruis met alles wat het betekent, trouw te blijven.

Het kruis predikt een krachtiger taal, dan woor­den dat kunnen doen. Het is ook veel eenvou­diger in zijn sprake, dan in woorden is uit te drukken. Met heilige eerbied mogen we zeggen: hier wordt ons iets verklaard van het hart van de Vader en komt waarlijk het woord van de Zoon in volle schoonheid tot ons: ”als gij Mij ziet, dan ziet gij de Vader.”

Ik las iets van de Godsman Nathan Söder- blom, wat mij trof. Hij schrijft in zijn boek het volgende: “Uit de loopgraven schreven de sol­daten naar huis: Waarom predikt men ons over onze volkskracht en onze nationale eer, over onze rechtvaardige zaak en over de dienst, die wij de mensheid bewijzen? Waarom spreekt men niet tot ons over de Heiland en het kruis?” Een jonge priester hield een stervende soldaat het crucifix voor; dat was iets wat hij nu niet zo daar gezocht had, maar zijn ogen schitterden en met onbeschrijfelijk verlangen zei hij: “Ach, dat spreekt zo duidelijk tot mij”.

Spreekt dat bebloede kruis ook tot u, mijn waarde lezers? Of wendt gij u er van af, en zegt in uw hart: “dat kan mij niet voldoen, dat past niet meer in het kader van mijn twintigste- eeuwse opvoeding”. Laat mij u dan toch even een vraag mogen stellen. Waartoe heeft de wereld u, zonder dat kruis van Gods reddende liefde, dan gebracht? Wilt gij een goed beeld? Och, zie dan eens rond; zie naar de oorlogvoerende landen. Kijk ook in uw eigen land, ja in uw omgeving, in uw eigen hart. En als wij de bewa­pening zien van alle landen, de werktuigen tot het vernielen van alles wat heilig en dierbaar is; wanneer wij op de donkere wolken staren van god­deloosheid, die over de wereld worden uitgestort, ach dan krijgen we slechts een klein beeld, van wat de wereld, ja, wat ons hart is, waar het kruis van Christus geen plaats heeft, waar het uit­gebannen is. Bij het kruis van Christus staat de mens in zijn ware gedaante en wordt elke raad­slag des harten geopenbaard.

Het uiterlijke symbool van het kruis kan ons niet helpen, maar de daad zelf, Gods redden­de en verzoenende daad, om de mens van ware zondeschuld te verlossen. Alleen bij het kruis, de zoendood van Christus, verstaan wij het woord des Heren: ”En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken.”

Waarom ligt het Christendom vaak als lamge­slagen en gaat er van haar geen krachtig getui­genis meer uit? Het is omdat zij de ware pre­diking van dat kruis heeft verlaten. Ja, schone woorden, menselijke welsprekendheid komen in de plaats van het spreken in de kracht van het kruis. Het is alles een surrogaat, niets baat! Terug naar het kruis, terug naar het centrale punt der verlossing, want vanaf dat kruis komt tot ons alles, wat nodig is voor tijd en eeuwigheid beide.           

P.K.

 

Opstanding:

“Ik ben de opstanding en het leven.’ (Joh. 11:25.)

“Het lijden, dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna.” (1 Petr. 01:11.)

Opstandingsfeest van Christus is het feest van jubelen. Het feest der kinderen Gods. We mogen het de discipelen najubelen: ”De Heer is waar­lijk opgestaan.” Het is het feest van de blijde hoop en verwachting. Het is de helderste lichtstraal in de donkerste nacht. O, dat we inderdaad Pasen, dat we de opstanding mogen vieren en dat wel in een tijd, waarin alles van dood spreekt. Te midden van de ellende en jammer, van oorlogen en ge­ruchten van oorlogen, in een tijd dat we horen van aardbevingen op verscheidene plaatsen, hongersnoden en pestilentiën, die over de wereld zijn, mogen en kunnen wij jubelen en zeggen: “Heerlijk opstandingsfeest.” Ja, horen we niet boven het oorlogsgerommel en het donderen van kanonnen, van dieptebommen en legers van vliegtuigen, die met hun geraas veel overstem­men, de machtige stem van de Heiland zelf: “Ik ben de opstanding en het leven.” Hij fluistert het in ’t oor, van die daar neerliggen op de slagvelden: ”Er komt een andere dag; het zal niet altijd zo blijven. Ik ben de opstanding, een nieuwe dageraad breekt aan.”

Ons andere tekstwoord spreekt van twee din­gen: lijden en heerlijkheid. Lijden, ach ja, dat zegt ons ook de Goede Vrijdag. Hij, de Zoon van God, heeft het lijden gekend, als nie­mand het ooit heeft gekend. “Schouwt het aan en ziet, of er enige smart zij gelijk Mijn smart, die Mij aangedaan is.” (Klaagl. 01:12.) De diepe kelk van lijden heeft Hij gedronken. Aan het vloekhout genageld voor onze zonden en onge­rechtigheid; gebrandmerkt als een boosdoener en moordenaar, heeft hij lijden in elke vorm ge­kend, lichamelijk, ziele- en geestelijk lijden; lichamelijk lijden in de ontzettende pijnen van kruis en doornenkroon; zielepijn in dat Hij, de Reine, de Heilige, zonde geworden is voor ons; en in de geest, toen Hij als drager van onze zondeschuld, toen God het aangezicht van Hem afwendde en de Zoon in die ontzettende ure moest uitroepen: “Mijn God, mijn God, waarom hebt gij Mij verlaten?” Daarom kan van Christus’ lijden gezegd worden “aanschouwt het en ziet, of er smart is, gelijk Zijn smart”.

Maar ook heerlijkheid; lijden, daarna heer­lijkheid. En wat is de heerlijkheid; die zou volgen? Reeds Jesaja profeteerde, uitroepende: “Om de arbeid van Zijn ziel, zal Hij het zien en verzadigd worden”. (Jes. 53:11.)

Paasfeest, de kroon op het volkomen werk der verzoening, heeft in zich:

1e . Wij zullen door de opstanding deel aan Hem hebben. “Vader! Ik wil, dat waar Ik ben, ook bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, op­dat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen”. (Joh. 17:24.)

Wat een heerlijkheid, wat een hoogte, bij: Christus te zullen zijn. Wat betekent al het aardse lijden, al het leed, al het ontzettende onrecht ons aangedaan in deze wereld, als we door Christus’ opstanding die zekerheid hebben: een nieuwe dageraad komt. Gods eeuwig opstan­dingsfeest is aanstaande. “Onze lichte verdruk­king, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid”. (2 Kor. 04:17.)

2e . Het wil zeggen een straks genieten der volle zaligheid. Nu kennen wij nog maar ten dele, genieten en smaken wij van deze zaligheid slechts een weinig, het is slechts een drup­pel uit de oceaan van de zaligheid Gods. Alles hier op aarde is gedrenkt met lijden, smart en tranen. Maar de opstanding brengt ons straks in de zalige weiden, waar Hij inderdaad tot volle; bevrediging en verzadiging “onze ziele verkwikt.”

3e . Het wil zeggen: een nieuwe dag des heils is aangebroken. “Ziet, het is alles nieuw gewor­den. En we roepen uit: “Hoe liefelijk zijn Uw woningen”. We wandelen in het nieuwe Jeruza­lem; neen, dood en duivel kunnen ons niet meer benauwen, het loeren van Satanas – “iemand die op de loer ligt” – is voorbij. O kind van kommer en pijn, pelgrim van deze aarde, uw lijden,  uw grote nood is voorbij. Het zal volmaakte vrede zijn. En we zullen verzadigd worden van Zijn aanschijn. Daarom, laat ons het opstandingsfeest vieren in het licht van de dagende opstandingsdag. wanneer Christus zal komen en Hij het woord spreekt “Ziet het is alles nieuw geworden”.

  1. K.

 

Hoelang nog die oorlogen?

(als Tekenen. Slot.)

Voorwaar de Here regeert nog! Wij zien ook nu Zijn hand. God heeft de mens aan de ijdelheid onderworpen. Het schepsel zucht. (Rom. 08:18-31). De wereld vermenigvuldigt haar on­gerechtigheid en gaat snel haar ondergang tegemoet. God gebruikte de plagen als oordelen, opdat deze wet der ijdelheid, in de korste tijd zou vervuld worden. In de tekenen hebben wij de uitgieting van Gods toorn. (Openb. 15:01). Toen de ongerechtigheid van Kanaän vol was, kwam de straf van God en de vernieuwing. (Gen. 15:16). De wereldoogst is bijna rijp geworden. God zal straks Zijn sikkel zenden. God heeft op de ure van rijping gewacht. (Openb. 14:14-20; Openb. 19:15 v) De ure der verzoeking, weldra over de gehele wereld, openbaart de gedachten van de mensheid en toont de volle groei, na de spade regen van Gods oordelen in de grote verdrukking.

Gelukkig lieve lezer(es), er is een eeuwigheid in Gods goedheid, en slechts een moment in Zijn toorn. “Ten tijde des avonds (en het is donker geworden!) ziet, zo is er verschrikking, eer het morgen is, is hij er niet meer. (Jes. 17:14).

Hoe lang nog die oorlogen, deze allerlaatste vreselijke verwoestingen over de gehele mens­heid? Deze oorlogen slechts welke tekenen en uitspraken van God zijn? O, nog slechts kort, mijn medemens! Een wijle tijds! O, hoe goed is God! En dan, ja dan zal er nooit oorlog meer geleerd worden. Het einde van alle dingen (liggende en doende in het boze) is nabij. Onze houding?

Laat ons daarom nuchter zijn. De oorlogvoe­rende mensheid wordt door God gebruikt, om zichzelve te kastijden en te vonnissen. De sol­daat is een huurling Gods, gelijk de profeet zegt: een gehuurd scheermes, om af te snijden de rijpe druiven. De Landman staat voor de deur, en de Opperbevelhebber heeft het kwaad in de stad, land en zee gebracht. (Amos 03:07; Amos 05:13-14; Hab. 02:13). Laat ons zwijgen, heet het en ge zult verstandig zijn, in deze boze tijd. Klagen, murmureren en wanhopen baten niet. Laten wij ootmoedig, gelovig en waakzaam, rustig voorwaarts gaan, niet slechts vooruit ziende, maar meer nog opwaarts ziende tot Hem, die is, en die was, en die komen zal; onze Vrede, ook nu.       

J.R.

 

Kracht uit de Hoogte.

“Blijf in Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte.” (Luc. 24:49.)

Hebt gij een locomotief wel eens goed bekeken? Ziet die grote machine, zoals zij klaar staat. Metaal glanst, de assen en tandwielen zijn gesmeerd, de lantaarns aangestoken, de ketel vol water, de machinist en de stoker zijn op hun plaats. Men geeft het sein tot vertrek, maar onbeweeglijk en onmachtig blijft de locomotief staan. Wat ont­breekt nog? Het vuur. Steekt de kolen aan, en spoedig zal ’t water koken, de stoom vormt zich, de machine zet zich in beweging en draagt met razende snelheid honderden reizigers door de nacht naar verre landen.

Zo kunnen wij ook het vuur van de Heilige Geest niet ontberen, om het doel van onze pelgrimstocht tegemoet te snellen en bekwaam te worden in de vervulling van onze opdracht. Het heilige vuur is het, dat ons sterk maakt in de Heer en in de macht Zijner sterkte.

 

Uit de arbeid.

Vertoont gij u slap ten dage van benauwdheid, uw kracht is nauw. (Spr. 24:10.) Ben je nalatig, ten dage van benauwing, geweken is dan je kracht. Naardense vertaling.

God verlangt van Zijn kinderen in deze tijd een volle overgave. We leven in dagen der be­nauwdheid en wanneer we niet wisten dat de Here regeert, dan zou ons hart bezwijken en daarom is er maar één weg: een volkomen over­gave aan Christus. Dan wordt het hart gestild en zullen wij gevoed worden met het hemelse manna, gelijk God het ons in een van onze samenkomsten door een gezicht duidelijk maakte. Er werd een geopende Bijbel gezien, waaruit heerlijke licht­stralen kwamen en daarnaast was een eenvoudige beker, waar op geschreven stond “Mijn smaad”. En die gewillig waren de beker der smaadheid te drinken, op die zou de Bijbel lichten en Gods heerlijkheden zouden hun geopenbaard worden.

Ja, we gevoelen het zo duidelijk dat ook wij geroepen worden tot deze weg: één te worden met Christus in de weg des lijdens, opdat ook straks Gods heerlijkheid ons deel zal zijn. In de laatste weken bemerken we zo dat dit het verlangen is van Gods kinderen. Daar is een honger en dorst naar de volle openbaring Gods in ons leven. Niets kan voldoen, ja zelfs niet onze wonderbare ervaringen in het verleden. De kreet des harten is “Heer, vernieuw Uw werk, en begin in mij”.

Hoe zullen wij straks als overwinnaars tevoorschijn treden, als we ons nu reeds slap betonen? In deze tijd van verwarring verwording, lauwheid en halfhartigheid, is er maar één middel om daarvoor bewaard te worden, en dat is: vervuld te zijn met de volheid van de Heilige Geest.

 

 

1940.02

Drie stappen in het geestelijk leven.

Er zijn drie besliste ervaringen voor elk kind van God; en van de ene stap wordt men ge­leid naar de andere. Gods Woord laat ons daar­omtrent niet in het onzekere.

Betrekkelijk weinigen in deze dagen hebben een diepe erkentenis van hun zondeschuld en daarom ook zo weinig waarlijke ervaring van de vergevende genade Gods. Indien wij geen zekerheid hebben, en wanneer wij geen vaste goddelijke overtuiging hebben dat wij de verlos­sing bezitten, mogen wij ons de vraag stellen, waarom dat niet zo is, daar Gods Woord ons leert, dat wij dat kunnen en mogen bezitten.

1.Rechtvaardigmaking.

“Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God.” (Rom. 05:01)

Zonde heeft alles verkeerd gemaakt en alleen als we gelooven in het verzoenend werk van Christus, op Golgotha volbracht, zullen wij in Gods oog gerechtvaardigd zijn. Maar deze recht­vaardigmaking kan de mens zelf niet volbren­gen; het is Gods gave, in Christus ons geschon­ken; daarom luidt Gods Woord aldus: “Want zij hebben allen gezondigd en derven de heer­lijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaar­digd uit Zijn genade door de verlossing die in Christus Jezus is.” (Rom. 03:23-24.)

2.Heiligmaking.

“Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van

God. en rechtvaardigheid en heilig­making, en verlossing.” (1 Kor. 01:30.)

De Christen die de eerste stap heeft gedaan, mag ook tot deze tweede ervaring komen: “hei­ligmaking”, zonder welke niemand de Here zien zal. (Heb. 12:14.) Het eerste tekstwoord leert het ons alreeds zeer duidelijk. “Christus is de Heiligmaker” en wanneer wij in Christus zijn. dan is ook dit ons geworden door Zijn volmaakt werk aan het kruis. “Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.” (Heb. 10:14.) Laat dan va­ren al ons “zelf heilig” willen worden en laat donr het geloof ook deze vrucht des kruises in u werken.

  1. De doop in de Heilige Geest.

“Maar gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden.” (Hand. 01:05b.)

Deze derde stap is ook een besliste ervaring in ons geestelijk leven: Evenzo zeker als wij mogen weten, dat we “gerechtvaardigd” zijn, en ook de ervaring van “heiligmaking” hebben, zo is ook de doop des Geestes een besliste per­soonlijke ervaring. zo was het ook in de eerste Christentijd, zegt Jezus niet in dit tekstwoord: ”Gij zult met de Heilige Geest gedoopt wor­den, niet lang na deze dagen?” En wanneer dan de Heilige Geest is uitgestort op de Pink­sterdag, dan kan Petrus ook zeggen: “U komt de belofte toe, en aan uw kinderen, en allen, die daar verre zijn.” (Hand. 02:39.)

Het was een besliste ervaring deze doop des Geestes en zij ontvingen die niet bij hun beke­ring; want als men te Samaria het woord der bekering gehoord heeft, en zij dit aannamen en gelovig werden, dan worden Petrus en Johannes van Jeruzalem gezonden en we lezen: “Dewelken afgekomen zijnde, baden voor hen, dat zij de Heilige Geest ontvangen mochten. Toen legden zij de handen op hen, en zij ont­vingen de Heilige Geest.” (Hand. 08:15-17.)

Hebben ook wij deze ervaring, die naar de Schrift is, ontvangen? Luister wat Gods Woord u zegt, en niet naar wat velen ervan zeggen; of naar anderen, die beweren het te bezitten, maar wier wandel geen vruchten des Geestes voortbracht.

“Uw Woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.” (Ps. 119:105.)

P.K.

 

Waarom en hoelang die oorlogen?

De Heilige Schrift leert ons op vele plaatsen, dat de volkeren zullen woeden, vlak vóór de wederkomst des Heren, zie slechts (Jes. 17:12; Joël 03:09-10; Matt. 24:04-06 en Openb 11:18). De toorn der volkeren staat voor de deur, maar óók de toorn Gods en Hij zal verderven dege­nen, die de aarde verdorven. Jesaja zegt: wee der veelheid der grote volken, die daar bruisen . . . de natiën zullen wel ruisen gelijk de ge­weldige wateren ruisen; doch God zal hem schelden, zo zal hij verre wegvlieden.” God zal hen verstrooien, die lust hebben in oorlogen. (Ps. 068:031).

Op de vraag der discipelen: zeg ons, wat zal het teken zijn van Uw toekomst, antwoordde Jezus hen: …”en gij zult horen van: oorlogen.” Ziedaar, lieve lezer(es), één der vele tekenen, welke Christus, de Grote Profeet ons gaf; ja ons, want de discipelen vertegenwoordigen de ganse Kerk; en de discipelen die thans leven, geldt de roeping om bijzonder te letten op de tekenen der tijden. De tekenen worden in de Schrift opgesomd: gunstige en ongunstige tekenen. Gunstige in: o.a. toenemende zendingsijver, gebeden, wachten op God, heiliging, de uitstorting van de Heilige Geest, Goddelijke genezingen e.a. Ongunstige: o.a. beroerten, oorlogen, ziek­ten, hongersnood, aardbevingen, afval, enz. Wat de tekenen inhouden en verkondigen? Enerzijds: de rijpheid van de zonde, anderzijds: het vonnis der gerechtigheid, dat leidt tot een eeuwige verdeling, scheiding tussen duisternis en licht, en wat voor de goede een nieuwe wereld predikt en geschonken wordt. Jezus sprak van valsheid, verleiding, haar afval en vermenigvuldiging der ongerechtigheid. Ziedaar, het werk van de mens d.i. de ongelovige mens. Woorden en daden worden vergeleken bij vruchten. De Heer zei eens: hoe kunt gij goede dingen spreken (en doen), daar gij boos zijt, want uit de overvloed des harten spreekt de mond. De tekenen zijn de openbaringen van de zonde enerzijds, de volheid der ongerechtigheid.

Waarom toch oorlog?

In deze tegenwoordige boze wereld is oorlog onvermijdelijk: dat heeft ons de wereldgeschie­denis genoegzaam geleerd en bewezen. Zolang, het hart des mensen verkeerd is, zolang ook zullen er oorlogen zijn. Daar wordt in beginsel elke oorlog gesmeed, want uit het hart komen voort doodslagen. De oorlog is een vrucht van ’t boze hart, een gevolg van ’s mensen dwaasheid en zonde. De oorlog is echter ook een straf Gods op de overtredingen: doch slechts de laatste oorlogen kunnen tekenen zijn van Jezus’ wederkomst! Niet de oorlogen van voor de 20e eeuw. God heeft heel veel doen uitvin­den – technisch en chemisch – opdat mede de straf, hier n.l. de oorlog, zo vreselijk mo­gelijk zou zijn, op de steeds toenemende boosheid en afval der mensen. Die oorlogen dan, zijn in hun verloop en gedaante enig, en dus een teken dat aandacht afdwingt; waarin we dus zien de rijpheid van de oogst en een aanvang van Gods plagen en oordelen. Intussen wor­den hierdoor thans de gelovigen gelouterd en aangemaand tot waken; en de onbekeerden nog in contact gebracht met de schrik des Heren, en hun nog redding aangeboden.

Waarom toch oorlog? De mens mag heer­schappij hebben over alle dingen, doch door de zondeval is hij niet bekwaam genoeg te regeren. Alle werk is onvolkomen en alle regeringssystemen zijn en waren gebrekkig. De Zoon des Mensen moet regeren, niet de verheerlijkte leerlingen! – Het misbruik over de macht der volkeren, het niet eerbiedigen van elkaars gren­zen, de hebzucht der aanvallers; anderzijds: de onderdrukking der armen, vreemdelingen, on­barmhartigheid jegens wezen en weduwen, afval van God, in den lande; waren oorzaken dat God vijanden verwekte; doch van alles wat de mens doet, ook de koning, zal God rekenschap eisen en vergelding schenken.

(Wordt vervolgd).

J.R.

 

Opwekking op Java.

Met vreugde mochten wij in “Gouden Schoven” lezen van de heerlijke opwekking, die er is ontslaan in verschillende plaatsen op Java. Zr. M. Alt, die verscheidene dezer samenkom­sten heeft meegemaakt, geeft in een reeks artikelen haar impressies, waaruit wij het een en ander overnemen.

Dr. John Sung is een bekeerde Chinees, die thans voor de tweede maal Java bezoekt, hij is de zoon van een methodistische evange­list uit Shanghai en is begaafd met een helder verstand. In Amerika bezocht hij de universiteit, wat hem eerst onmogelijk scheen daar zijn ouders de middelen daarvoor niet bezaten.

Maar na veel gebed opende God de weg, doordat een Amerikaanse lerares wilde helpen met de studie. Doch daarvoor moest ook eerst nog het reisgeld komen en dit werd ten slotte door de leerlingen van het Fukien College bijeengebracht. Zijn vertrek werd echter verhin­derd, doordat hij ziek werd. Na zijn genezing vertrok hij naar Ohio, en daar bleek, dat de lerares hem niet kon helpen.

Nu brak er een zware tijd van studie aan, af­gewisseld met wassen en vloeren schrobben, om zo aan de kost te komen. In de zomervakantie werkte hij ’s nachts in een fabriek en overdag in een hotel, om met het nieuwe semester rustig te kunnen studeren. Het was een moeilijke tijd, waarin zijn lichaam door de in­spanning veel te lijden had; toch bleef hij studeren en behaalde ten slotte ook de dokters­graad. Hij kreeg verschillende eervolle aanbie­dingen, o.a. een professorsplaats in zijn vaderland, doch Dr. Sung sloeg dit alles af, want innerlijk gevoelde hij, dat hij voor iets anders bestemd was. Verschillende geroemde godsdiensten bestu­deerde hij, en maakte een tijd door van grote twijfel.

In 1926 had hij een bijzondere ervaring, die het begin was van ommekeer in zijn geestelijk leven. Zijn omgeving kon het niet begrijpen, dat hij zijn schitterende toekomst prijs gaf, om te gaan prediken, en men deed hem opsluiten in een krankzinnigengesticht, waaruit hij door een vriend werd uitgeholpen. En nu, sinds meer dan 12 jaren, heeft hij het Evangelie gepredikt in ver­schillende landen, o.a. in Indo-China, Malakka en Nederlands Indië.

Dr. Sung spreekt in het Chinees en wordt vertaald in het Maleis.

Zijn gehoor bestaat meest uit Chinezen en Javanen en slechts weinig Europeanen. Het is heerlijk te zien, hoe verschillende kerken naast elkander opgaan in dezelfde eenheid.

De kern van zijn prediking is, dat de wereld thans aan de vooravond staat van een ineen­storting der materialistise periode, en er blijft maar één zekerheid over, n.l. de volledige over­gave aan Christus.

Drie stelregels geeft hij aan, n.l. gebed, dat het hogere contact onderhoudt; Bijbellezing voor dagelijkse inspiratie, en getuigen naar buiten, een getuigen met de daad.

Het vertalen van hem behoeft niemand af te schrikken, die niet voldoende Chinees of ma­leis kent. Dr. Sung spreekt zo aanschouwelijk, dat wat men niet verstaat, het door zien wordt aangevuld.

In China, Siam, de Malay-staten en op Java zijn duizenden diep ontroerd en gezegend ge­worden, zowel Europeanen als inboorlingen. Aan het einde van de reeks samenkomsten, die Dr. Sung houdt, is er één waar met de zieken wordt gebeden, met zalving en handoplegging, en groot is het getal van hen, die door het ge­bed in geloof genezing ontvingen.

Soms spreekt Dr. Sung in een speciaal gebouw, wat voor hem gebouwd is, b.v. in Soerabaya. Het gehele gebouw is van bamboe gemaakt. Meer dan 5000 mensen vulden het gebouw en hon­derden konden geen plaats meer vinden. Hoewel de samenkomst om 8 uur begon, mocht men blij zijn, als men om half 5 nog een plaatsje kon bemachtigen.

Zijn originele wijze van prediken, zijn mimiek en heftige gesticulaties boeien het publiek.

Voordat overgegaan wordt tot prediken, knie­len prediker en tolk op het platvorm neer om een zegen te vragen. Daarna wordt het publiek verzocht op te staan en luid mee te bidden, hetgeen in “Pinkstergeest” geschiedt. Er wordt veel gezongen en de koren die ingestudeerd wor­den, laat hij herhaaldelijk in de samenkomsten zingen.

Het is zijn gewoonte, wanneer een hoofdstuk uit de Bijbel wordt gelezen, dat het publiek dit in het Maleis meeleest. Het woord wat Dr. Sung bespreekt, wordt aanschouwelijk voorgesteld.

Hij stelt aan zijn toehoorders verschillende vragen, waarop zij moeten antwoorden. Duidelijk en klaar worden de zonden van de mens in het licht gesteld en onbevreesd laat Ds. Sung zien, wat de oorzaken zijn, dat de mens geen vrede bezit. Soms gebruikt hij een zwart bord en tekent de zonde er op uit, terwijl de schare aandachtig toeziet.

Met expressieve, hartstochtelijke gebaren nodigt hij eerst de zondaren uit naar voren te ko­men en een eeuwig verbond met Christus te maken – daarna de Christenen, die in een of andere zonde zijn gevallen – de afvalligen, de lauwen. En dan begint er beweging te komen in deze reusachtige schare en gaat men naar voren om voor zich te laten bidden, terwijl de gelovigen die op hun plaats zijn gebleven wordt ver­zocht mee te bidden voor deze mensen.

Zonder een enkele wanklank en in volkomen harmonie verlopen deze reusachtige samen­komsten; de duizenden verlaten rustig het ge­bouw en men gaat eerbiedig en stil heen.

 

Uit de arbeid.

Den Haag – “Nazareth”.

De eerste Kerstdag, ’s morgens 7 uur, had­den wij onze aanbidding. We waren verblijd met een goede opkomst. Het zangkoor zong heerlijke liederen, God ter eer.

Eén ziel kwam tot Jezus. O, wat waren we blij; voor deze broeder was altijd veel gebeden, en nu – Halleluja! – is hij verlost.

Daarna bleven we allen bijeen, en aten gezamelijk. Om 10.00 en 19.00 uur hadden wij samenkom­sten, die goed bezocht waren. Ook deze keer zong het zangkoor een Kerstcantate. O, het was heerlijk. Wij luisterden met ontroering.

De 2e Kerstdag hadden wij kerstfeest met de kinderen. Er waren 72 kinderen en de kleu­ters zongen zo lief. Verheugd gingen de meis­jes met een pop, een pakje en een zak lekkers naar huis; en de jongens met een boek, pakje en lekkers. Het was een zeer geslaagd feest. Het verhaal van zr. Br. “De pleegzoon” maak­te een diepe indruk.

Daarna hadden we weer een gezellige koffietafel en werden op een kop heerlijke erwtensoep getracteerd, die br. v. L. voor ons bereid had.

Des avonds hadden wij getuigenis en zang. Het was één danktoon tot God.

Allen, ook de bezoekers, ontvingen nog een pakje. Geheel het Kerstfeest was een grootma­ken van Jezus’ Naam. Ja, Jezus is geboren, ge­boren ook voor mij.

 

 

1940.01

En Hij heeft tot mij gezegd: “Mijn genade is u genoeg.” (2 Kor. 12:09.)

Opnieuw is een jaar voorbij gesneld. De klokken hebben een nieuw jaar ingeluid en we staan op de drempel van een geheel nieuw jaar. Een jaar dat zo heel veel in zich kan houden.  Wat zal dit jaar ons brengen? Hoe gaarne zouden vele mensen indien dat mogelijk ware de sluier willen oplichten om te zien, wat dit jaar brengen zal. En stel voor, dat dit mogelijk zou zijn, zou dan de mens zoveel gelukkiger zijn? Er is een Engels lied, dat aldus luidt: God holds te key of all unknown and I am blessed.” (God heeft de sleutel van al het onbekende en ik ben gerust.) En zo is het ook inderdaad.

Ja, een bewogen jaar, een jaar van intense spanningen, behoort weer tot het verleden. Te midden van oorlogsrumoer, waarin ontzettende machten van geweld zijn losgebroken, hebben we kerstvreugde mogen genieten, omdat Kerstfe­est bestaat in het beleven van het Kerstwonder zelf. n.l. Christus is in ons geboren. Menig hart in alle landen vraagt zich af: Waartoe zal dat alles ons brengen? Welke nieuwe beproevingen, lijden, pijn of andere dingen zullen dit jaar tot ons komen?” En voorwaar, de hemel van het politieke wereldgebeuren is zwaar van dikke onweerswolken, die elk oogenblik over deze arme wereld kunnen losbarsten.

En nu komt dit tekstwoord uit Gods heilig Boek ons tegemoet. Het is een woord dat be­proefd en beleefd is door millioenen zielen, alle eeuwen door, in allerlei tijden en omstandig­heden. De enkeling en de massa hebben de waar­heid van dit woord mogen ervaren. Het is niet alleen een troost en kracht geweest, maar menig levensscheepje is in de veilige haven gekomen van deze veilige schuilplaats: Mijn genade is u genoeg.”

Door stormgebruis en zware zeeën van be­proeving hebben velen hun anker des geloofs mogen werpen in de plaatse der rust.

Wat is er niet een vragen, een angstig sidde­ren, bij de dingen die wij in de wereld zien ge­beuren. Ja. wat kan de mens zelf niet per­soonlijk meemaken.

Daar is lichamelijk lijden, en angstig vragen wij ons af: “Waartoe is het alles noodig? Heeft het wel zin en bedoeling?” Het ziele-lijden, waar het soms zo kan stormen, en de golven zo hoog op kunnen staan, “waarom blijft Hij zo lang verborgen, en hult Zich zo vaak in een diep zwijgen?” En het antwoord is, zoals ook Paulus het eens ontving: “Hij heeft tot mij gezegd: “Mijn genade is u genoeg.”

Laat ons dat nu vasthouden. De levende Hei­land zelf is het, die dat zegt. En zou het Hem dan aan kracht falen, Hem, die gegeven is alle macht in hemel en op aarde? Bedenk dat, kind van God.

Boven alles wat kan komen, hoe fel ook de aanvallen van de machten van satan en hel kunnen zijn, staat het eeuwig en blijvend Woord van God. Het is de beproefde rots van het on­wankelbare Woord, wat de eeuwen en tijden, getrotseerd heeft: “Mijn genade is u genoeg.”

Dan is het telkens weer, onder welke omstan­digheden ook, een leven uit de genade van God. En mogen wij zeggen, als elke dag van ’t nieuwe jaar 1940 voorbij gaat, met alles wat zulk een dag kan inhouden. En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor ge­nade.” (Joh. 01:16.)

P.K.

 

Kerstvreugde in ons.

Kerstfeest – Jubelfeest. Klokgelui, blijde scha­ren, vrolijk zingende kinderen, schittering en licht en kleurenpracht, in welke laatste het wit, rood en groen verre de overhand hebben. Men viert immers het geboortefeest van de Zoon van God; behoort men dan niet blij te zijn en feest te vieren? De van God Beloofde, de lang Verwachte, de Hoop van Israël, de Verlosser der mensheid, werd geboren op de van God ge­stelde tijd. Hoe valt bij de Westerse volken dit feest juist in de donkere wintertijd, met zijn korte dagen en koude lange nachten. Des te meer komt dan ook het licht uit. (Jes. 60:13.)

Doch er is tweeërlei licht en donkerheid, en tweeërlei feest. Wordt het kerstfeest alleen maar gevierd, dankbaar voor ‘wat afleiding in de lange winter, of door zich te verblijden met de kinderen, die nog zo onbevangen, zo vrolijk en gelovig kunnen zijn, zo wordt licht en duisternis maar van één zijde gekend, Dan wordt er geen kerstvreugde gesmaakt en is er geen licht vanbinnen, en verstaat men niet het grote plan Gods met de verloren mens, en het heil des Heren ziet en kent men niet.

Evenwel, wanneer diepten en behoeften van het menselijk hart, kennis der zonde en zucht naar verlossing zich openbaren, het troosteloze, ’t don­kere en het eenzame wordt gevoeld en doorleefd, wanneer het schepsel zó in het duister tast, koude en hardheid van de wereld heeft geproefd, een telkens worstelen, en dan wordt getrokken en ge­vonden door Zijn Sepper, dan pas, en niet eerder wijkt de duisternis voor het Licht; dan wordt het Kerstvreugde, Kerstlicht; dan licht de nacht schoon als de dag. Dan is het Licht der lichten opgegaan. Dan blijft het kerstfeest, ook als het kerstlied verstomt en de lichtjes zijn uitge­gaan. Het hart blijft zingen, de ziel verlustigt zich in een voortdurende gemeenschap.

Het Kind van Bethlehem, dat geboren werd, wordt telkens opnieuw geboren in een mensenhart, dat zich vindt in de Eeuwige. Want Hij kwam om te zoeken en zalig te maken dat ver­loren was. God werd mens, onzer één in mensen een welbehagen. Om de mens voor eeuwig zalig en gelukkig te maken, voor eeuwig met Hem verbonden te worden, hem terug te voeren tot God, de breuk te herstellen, hemel en aarde te verbinden, wat gescheiden was te herenigen.

Daartoe werd Jezus geboren, daartoe werd het kerstfeest. De zwarte donkerheid van zonde en dood heeft plaats gemaakt voor licht en leven. Het Licht dat is opgegaan zal nooit of nimmer­meer ondergaan. Dan wordt het kerstfeest een feest van dankbaarheid en glorie.

O, lieflijk Kind, Zone Gods, Wonder van ge­nade. God heeft Zijn volk bezocht door de Grootste aller gaven aan de wereld te geven, een eeuwig Kerstgeschenk. Hoe spreken nu de boven­genoemde kleuren der versierselen, ’t Vlekkeloze wit van de reine hemelse afkomst, het rood van het reinigende bloed, het groen dat wij heb­ben van een levende Hoop.

De Kerstboodschap is één jubel, een werkelijk­heid geworden. De Vrede kwam, een vrede die alle verstand te boven gaat, een vrede die blijft. Ook nu? Ook in deze zware, donkere tijden? Ook dan, als men vandaag niet weet, wat morgen zijn zal?

Ja! ook nu vrede, te midden van al het rumoer der volkeren. God regeert; Zijn woorden en be­loften gingen in vervulling. De engelenboodscbap luidde: “Vreest niet, want zie ik verkondig u grote blijdschap, die al de volke wezen zal, namelijk…… “, en zie, dat “Vreest niet” is menigmaal herhaald en wordt óók nu in onze dagen herhaald.

Vrees dus niet, o volk van God, want deze dingen moeten geschieden. Gods oog rust op de mensenkinderen. Hij zoekt hun behoud. De tekenen spreken, het kerstfeest verkondigt de Liefde Gods. Was het niet een donkere tijd in Israël toen de Beloofde werd geboren?

’t Zal opnieuw een donkere tijd worden als Jezus Christus als de Hemelbruidegom zal we­derkomen om Zijn Bruid tot Zich te nemen. O, schone dag die te komen staat. ‘t Licht daagt in het oosten, Gods Zoon komt troosten. Eeuwig, zalig kerstfeest staat voor de deur. Bereid u, o volk, om de Koning in Zijn schoonheid te ont­moeten. Laat ons opwaarts zien. Omhoog, daar ligt onze toekomst.

Ja, kom Here Jezus, Uw bruid wacht.

  1. Rietdijk v. Hoften.

 

Hoewel Kerstfeest alweer tot het verleden tehoort, willen we toch gaarne dit stukje plaatsen wat ons te laat bereikte om in het Decembernummer te worden opgenomen. (Redactie).

 

Geestesgaven.

Een gezicht is een openbaring Gods, die aan iemand door een beeld getoond wordt, hetwelk de ziel des mensen aanschouwen mag, en wel in een toestand waar zij boven de ge­wonen horizont verheven is. Het Griekse woord heet dan ook: horoma – iets zien. Door het gezicht wil de Here een waarheid te ken­nen geven. Als de ziener kalm en geestelijk is, dan wordt hij in staat gesteld de betekenis van het beeld te verstaan.

De gezichten zijn een bijzondere gave van de Heilige Geest, die God met de uitstorting van de Heilige Geest beloofd heeft. “En daarna zal het geschieden, dat ik Mijn Geest zal uitgie­ten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien.” (Joël 02:28.) Zij zijn tot opbouw van een gemeente van het grootste gewicht. Door de profeten en opzieners wil de Here Zijn wil en Zijn licht openbaren en de toestand van de gemeente blootleggen: troosten, opbouwen, ver­manen en berispen. De profetische gave is bijna onmisbaar voor de ontwikkeling van een gezond en geestelijk werk. De wijze Salomo zegt: “Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot.” (Spr. 29:18.) Daarom was de profetie in het O. T. een onontbeerlijke gave.

We zien dan ook in het Woord Gods, dat deze gave bij de eerste Christenen rijkelijk gebruikt werd. Uit 1 Korinthe 14 zien we duidelijk, dat de profetie meer is dan andere gaven. Als nu de­ze gave zo gewichtig is, waarom wordt ze dan zo weinig gebruikt? Naar de genezing ijvert men zeer, het tongen spreken is overvloedig en aan andere gaven ontbreekt het ook niet. Het juiste antwoord is wel dit: Men weet er niet mee om te gaan. De meeste leiders zelf hebben niet voldoende licht erover. De visionnairen zijn dik­wijls niet betrouwbaar genoeg. En de toehoor­ders laten het woord niet zo uitwerken, als het behoort.

Wat is er nu nodig om in het bezit van deze kostbare gave te komen?

Men moet uit Gods Woord overtuigd zijn, dat de profetie de allernoodzakelijkste gave is. Nu, dit is niet moeilijk, als men met de Bijbel in de hand ziet, hoe gewichtig het is. Deze hei­lige weg werd ook in het N.T. gevolgd. (Ef. 04:11-12.)

Men moet er geestelijk oog voorhebben om een profetie te verstaan, gelijk Daniël geestelijk verstand in allerlei gezichten en dromen had.

De visionnair of ontvanger moet een rein orgaan wezen, een onberispelijke wandel voe­ren, opdat het kristalheldere water der profetie niet vertroebeld wordt; een betrouwbare persoon, waarvan eenieder overtuigd is: deze boodschap of dit gezicht is aanneembaar. Hij of zij mag zich niet laten beinvloeden door personen, door sympathieën, maar alleen weergeven, wat God zegt. Geen familie, geen vader of moeder, mag hier tussen komen, anders wordt de wil van God vertroebeld weergegeven. O, hoeveel onheil is daardoor reeds geschied. Dit zien we in de oude en nieuwe bedeeling. Waarom staat er in (1 Thess. 05:20-21): “Beproeft alle dingen; be­houdt het goede. Onthoudt u van alle schijn van het kwaad”. Er kwamen verkeerde dingen aan het licht en daarom vertrouwde men de open­baringen niet meer.

De toehoorders moeten het gezicht aanne­men en zich onderwerpen aan het licht, de waarheid laten in- en uitwerken, waartoe ze ge­geven is, anders is het tevergeefs. Het zij indi­vidueel of in het algemeen. Wij weten uit ervaring, waar en hoe er gespeeld is geworden met de heilige dingen. De allernodigste dingen kun­nen de gevaarlijkste worden, als men ze niet op de juiste wijze gebruikt. Dat zien we in de gewone aardse dingen. Vuur, lucht en water. Deze drie elementen worden in Gods Woord voor de Heilige Geest gebruikt. Hoe onontbeerlijk en toch hoe schadelijk kunnen deze drie wezen. zo ook met de Geest van God en de beste gave, die Hij ons mededeelt: de profetie.

(Overgenomen uit: “Dit is het”.)

 

Amsterdam.

De heerlijke en gezegende kerstdagen behoren weer tot het verleden. Wanneer we zo terug­denken aan al deze dagen, dan is er een dank­toon in onze harten voor de vele zegeningen die wij mochten genieten.

De kerstwijdingsdienst was een heerlijke avond, waarin we reeds toebereid werden voor de kerst­dagen, die aanstaande waren. Het is immer een stille en gewijde stonde, wanneer wij door woord en lied ons andermaal bepalen bij Gods won­derbare genadegift aan ons geschonken.

Wat zijn de kerstdagen voor menigeen niets an­ders dan vrije dagen; nu ja, men bepaalt zich wel een ogenblik bij het feit van de dag, maar van een waar kerstfeest, van een beleving in eigen hart en leven, ach, dat bezitten velen niet en daaarom is er ook geen ware kerstblijdschap.

Heerlijk en rijk heeft de Heer ons in de vele samenkomsten gezegend, die wij gedurende deze dagen gehad hebben. Ook hadden we het voor­recht om het kerstfeest in een rusthuis voor ouden van dagen te mogen vieren. Wat was het een goede ure, met zovelen samen te zijn, en door lied en woord deze mensen iets te laten voelen, dat Christus ook voor hen is gekomen. Rondom de kerstboom, die spreekt van geboorte, brachten wij de boodschap van vrede aan deze mensen, van wie velen aan het einde van hun leven staan.

Het kerstfeest zelf, te midden van de gemeente, was heerlijk. En wat een zaligheid te mogen zeggen, dat ‘Zijn Naam is als een olie uitgestort.’ De lieflijke en schone naam van Jezus, onze Verlosser. Fris en vol klaarheid mochten we genieten, dat het oude kerst-evangelie zijn kracht nog niet heeft verloren. Heerlijk en schoon klon­ken de liederen van zangkoor en kwartet en anderen, die hun medewerking gaven. Ja waarlijk, het was kerstblijdschap in onze harten.

De samenkomst, die wij de 2e Kerstdag­morgen hielden, zullen we niet vergeten. God was in ons midden. Het woord door de ouder­lingen gesproken, en enkele getuigenissen die anderen gaven, waren rijk gezegend. En wanneer we nog langer de samenkomst gehouden zouden hebben, zouden nog velen getuigd hebben van de ontvangen zegeningen. Het was een waardig en heerlijk slot. God helpe ons nu de kerstboodschap verder uit te dragen in deze are wereld.

 

Aan alle lezers(essen) wordt in het komende jaar Gods rijke zegen toegewenst met de woorden:

 

 

1939.12

‘Reiniging door het bloed.

…en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde”.

(1 Joh. 01:07).

Wanneer wij het Oude Testament lezen, dan zien wij duidelijk dat God in Zijn wetten dui­delijke aanwijzingen gaf tegen besmetting. Voor alle besmetting was reiniging nodig, doch dit gold alleer, zolang het volmaakte offer, Jezus Christus, nog niet volbracht was. In het oude verbond kon men zich verontreinigen door het eten van onrein voedsel, Leviticus 11; door het aanraken van een zieke of dode (Leviticus 13, 14; Numeri 19 enz.). Doch wanneer wij nauwkeurig alles nagaan, dan zien wij dat dit meest altijd in verband stond met de verontreiniging van het lichaam. (Heb. 09:13).

In betrekking tot het Nieuw Testament is dit anders. (Matt. 15:11-17) spreekt van veront­reiniging in verband met zonde. Duidelijk leert de Heiland ons, dat “vanuit het hart alle uit­gangen des levens zijn”. Daarom heet het ook altijd weer: een rein en gezuiverd hart te bezitten, waarvoor nodig is dat we niet alleen weten dat het zo moet zijn, maar dat het een besliste ervaring in ons dagelijks leven is geworden.

Waarmede kunnen we dan wel onrein zijn en hebben het reinigende bloed van Christus nodig?

In (1 Kor. 08:07) wordt er gesproken van een bevlekt geweten. We zijn niet bezoedeld omdat we zeker voedsel genuttigd hebben, zoals in het O.T., maar worden bezoedeld, als Jacobus zegt: “doordat we onze tong niet in bedwang houden, welke het gehele lichaam besmet, en ontsteekt het rad onzer geboorte, en wordt ontstoken van de hel”. (Jak. 03:06).

Zou iemand durven zeggen dat we zonder zonde zijn, wanneer Gods Woord zo duidelijk zegt: “we hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods.” Is er dan ook wel iemand die kan zeggen: “ik ben rein”? Wie faalde niet eens in zijn leven naar luid van Gods Woord, dat zegt: “Wie dan weet goed te doen en het niet doet, die is het zonde.” (Jak. 04:17). Niet tevergeefs zegt Gods Woord: “indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij ons zelve en de waarheid is in ons niet”. (1 Joh. 01:08).

Wanneer wij waarlijk voor Gods aangezicht komen, dan moeten wij het uitroepen, zoals de melaatse het moest roepen: “Onrein, onrein!”

Dankt God. Hij heeft voorzien en heeft ons Christus gezonden, opdat door het geloof in Zijn Naam ons worde geschonken: reiniging en ver­giffenis van alle zonden. Laat ons echter goed in­denken, dat wij onszelf niet kunnen reinigen; dat het alleen is door de offerande van Jezus Christus.

Denkt u eens in dat het mogelijk zou zijn, vanaf heden zonder zonde te leven, dan zou God nog van u vragen wat geweest is en we zouden schuldig voor God staan.

Heerlijk te weten, dat wij in Christus niet schuldig zijn en Hij ons in staat stelt voor God te kunnen verschijnen: dat Hij ons wil aanzien in de geliefde Zoon en Christus nu en voor altijd onze verzoening (bedekking) is geworden. Daaromtrent kan ergeen twijfel zijn. Dikwijls en te duidelijk is het Woord Gods dienaangaande – een lamp voor onze voet en een licht op ons pad – dan dat we in vrees en twijfel zouden moeten voortleven met de angst in het hart: “is het wel mogelijk om gereinigd te kunnen worden?” Johannes op Patmos getuigt: “Hem, die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed . . . Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid! Amen!” (Openb. 01:05-06).

We leven in een tijd, waarin velen geen re­kening houden met deze zalige waarheid Gods. Er groeit een geslacht op, waarvan Gods Woord getuigt: “Een geslacht dat rein in zijn ogen is en van zijn viezigheid niet gewassen is.” (Spr. 30:12).

En de vruchten van zulk een leven openbaren zich in het toenemen van zonde en ongerechtig­heid.

Laat ons het bloed van Christus niet minach­ten, maar bij elke besmetting gaan tot deze bron van reiniging en we zullen ervaren, dat “het bloed van Jezus Christus ons reinigt van alle zonde.”

  1. K.

 

De toekomst der volkeren.

De toekomst van het jodendom.

God Woord in bedreiging en straf is vervuld: de twaalf stammen dolen reeds lang buiten Pa­lestina (Deut. 28). En de Here zal u verstrooien onder alle volkeren”. Thans zien wij vervolging der Joden, hun gang naar Palestina; daarna zal hun herstelling plaats grijpen. Twee derde zal door plagen omkomen. De afvallige Joden zullen de antichrist aannemen. Het land zal onder Christus’ regering vergroot en zeer gezegend worden. De vorst (David?) zal te Jeruzalem zijn als onderkoning. Tempel en priesters, en God zal volkomen gediend worden. Joodse zende­lingen zullen als Heilanden, met verheerlijkte lichamen, het Evangelie verkondigen met grote tekenen en wonderen. Kwam het kwade over hen, het goede zal even zeker over hen komen. (Jes. 32:42).

De toekomst van het Christendom.

De ware gelovigen zijn een licht en een zout in deze boze wereld; en terwille van hun ge­tuigenis en gebed is de wereld thans nog in een getemperde positie. Het Christendom zal echter vervolgd en belemmerd worden in zijn arbeid. Nochtans zal het Evangelie in de gehele wereld gepredikt worden. Vele ontrouwen zullen afvallen. De ware gelovigen zullen volharden en zalig worden. Hun hemelvaart, naar ziel en lichaam verheerlijkt, staat voor de deur. De verlossing uit de beginselen der smarten, zal weldra van boven en naar boven geschieden.

De toekomst der volkeren.

De volkeren gaan zware en wrede tijden te­gemoet, zullen oorlog en revolutie en zware pla­gen, als oordelen Gods, meemaken. Wanneer het Romeinse Rijk zal gevestigd zijn, zal er een ze­kere vrede zijn. (1 Thess. 05:03.) Ondanks Gods bezoeking, zullen de volkeren zich niet bekeren. Zeer velen zullen door de plagen gedood worden. Na de grote verdrukking zullen de overige mensen de Here zoeken en Gods Naam aanroepen. (Hand. 02:21; Hand. 15:17). Daarna, allen die van hen geloven zullen worden verheerlijkt en krijgen een onsterfelijk lichaam. De aarde wordt vernieuwd en God heeft de oorlogen doen ophouden. (Ps. 046:010).

Het menselijk Gouvernement.

God legde het gouvernement of de regering op de schouders van mensen. (Gen. 01:28). Het einde was een fiasco. (Gen. 06:05-06). – De zond­vloed. – Daarna legde God het op Israël als een priesterlijk-koninkrijk. Wederom een teleurstelling. De Joden verstonden hun zendingsplicht niet en het bedehuis aller volkeren was een handelshuis geworden. Toen legde God de regering op Heidense wereldrijken: Babylonische, Medo-Perzische, Griekse en Romeinse Rijk. Het einde zal wederom zijn:. . . fiasco, dewijl miskend wordt dat God de opperheerschappij heeft en geëerbiedigd wil worden. Het regeren in eigen kracht, voor zelfverloochening, leidt naar zelfaanbidding.

Het Koninkrijk van Christus zal slagen!

Weldra zal de God des hemels een koninkrijk verwekken, dat onbeweeglijk is en in der eeuwig­heid niet zal verstoord worden. (Dan. 02:44). Straks zal er gebazuind worden: De Koninkrijken van de wereld zijn geworden van onze Here Jezus Christus en Hij zal ze helemaal vernieuwen en met de Gods kracht regeren, met volmaakt succes, in elk opzicht. (Openb. 11:15-18).

Wat nu voor de deur staat op godsdienstig gebied: de grote afval, valse profeten, zware vervolgingen, schijngeloof en profanie, heilige dingen in de bioscopen, maar niet in de harten. Een kerkenbond verenigd met de dictoriale politiek. Daarnaast: een trouw, klein overblijfsel, levende en biddende in de Heiligen Geest. Aan dit klein kuddeke wordt Gods ko­ninkrijk beloofd. (Luc. 12:32).

Op zedelijk gebied: toenemend egoïsme en verkoeling van de liefde. Verwording. Onverdraag­zaamheid. Roekeloosheid en de ouderen ongehoorzaamheid. Vol van onrust en wreedheid met grote onverschilligheid. Een roep om brood en spel.

Op maatschappelijk gebied: grote depres­sie, radeloosheid, armoede, hongersnood. Geen vrije handel. Concentratiekampen. Benauwdheid der volkeren. Vrees en wantrouwen. Zware be­lastingen. Besmettelijke ziekten. Allerlei natuur­rampen en branden met ontploffingen. Oprichten van comités voor sociale verbeteringen, en hulp­actie op alle terreinen. Een korte blijdschap en verademing, daarna een plotselinge ineenstorting van dit wereldstelsel!

Op politiek gebied: dictatorschap. Allen in de hand van één man. Vergoding van mens en staat. Politieke strijd, op heel lage wijze, zal vreselijk gevoerd worden. Overal ontwaking van nationalisme met toenemende bewapening. Een nieuw Volkenbond zal er opgericht worden te Rome. Laten wij vooral gedenken, dat de Here voor de deur staat en ons daarover verblijden.

J.R.

 

Gelovig gebed.

“En al wat gij zult begeren in het ge­bed, gelovende, zult gij ontvangen”.

(Matt. 21:22).

Dit is een wonderbaar antwoord, wat ons aan­toont dat de Heiland in Zijn menselijk leven de Overste Leidsman en Voleinder van het le­ven des geloofs is. Hij haalde Zijn Goddelijke kracht en Zijn God-zijn niet aan als de oorzaak van het verdorren van de vijgenboom, maar die kwam voort om een les te geven voor het ge­loofsleven, ja, om zo te zeggen, door het ge­loof in Zijn Vader had Hij dit wonder verricht, opdat Zijn volgelingen, wanneer zij ook zulk een geloof bezaten, zulks ook konden doen.

Dat wij zo zwak zijn in ons gebed komt hierdoor: dat wij zo eigenzinnig zijn. Wij bid­den God voor allerlei dingen en trachten een gehelen nacht Hem onze verlangens bekend te maken. Wij gebruiken daarbij sterke en gedurige smekingen met tranen en proberen onszelf in een toestand van geloof te brengen. We denken dat we geloven en sluiten de deur van ons hart toe, voor iedere gedachte die zou willen op­komen – dat we niet geloven – te onder­drukken. En dan zijn we verwonderd dat de vijgenboom niet verdord en de berg niet ver­plaatst is.

Maar waar ligt hier de fout? Het is niet zo moeilijk om die te zien. Er is te veel van ons eigen “ik” en de werking van ons eigen vlees in dit al. Wij kunnen alleen geloof hebben voor een zaak, als we in zulk een gemeenschap met God zijn, dat Zijne gedachten en bedoelingen ongehinderd tot ons kunnen komen, ons aan­duidende, wat we bidden zullen, en ons daartoe brengende waar een volmaakte overeenstemming is tussen Gods gedachten en die van ons. Geloof is altijd daarvan de vrucht.

Wees zeker, dat ge staat aan de zijde van Gods plan. Wacht op Hem, totdat de ingevin­gen van onze natuur tot stilte zijn gekomen en de ziel stil is geworden. Dan zal de Geest u leiden om u te doen vragen: “wat is Gods wil?”, en gij zult terstond weten, de Geest bidt in u, in overeenstemming met Gods wil.

(Overgenomen)

 

Een ontmoeting met Christus.

(Uit het leven van Pastor Paul).

Het was in de avond, toen ik een eenvoudige man ontmoette. Wat was er aan hem? Wel, hij vroeg me eenvoudig slechts: ”Wat zoekt ge?”

Het was me, alsof er een stem, waaraan ik nooit zou hebben kunnen voorbijgaan, riep: “Jezus van Nazareth!” Het scheen mij, alsof deze stem uit mijn diepste binnenste kwam.

Telkens en telkens moest ik hem aanzien.

En de man vroeg mij verder: “Zoekt ge eer, rijkdom, wereldlust?”

Ik wist wel, dat al deze dingen mij gelokt had­den. Konden zij mijn hart bevredigen?

Neen, en duizendmaal neen!

Wat zocht ik dan?

Voor de tweede maal klonk de roep: ”Jezus van Nazareth!”

“Vergeet niet”, sprak nu de man, “wanneer u daarin nog uzelf zoekt, dat dan het ware leven voor u verborgen blijft. U moet de prijs kun­nen betaten!” Toen richtte hij zijn ogen op mij en zag me aan met een blik, die ik nooit vergeten kan.

Dit gebeurde in het avondduister, toen ik deze ontmoeting had, maar zijn ogen lichtten mij in het hart.

En weer kwam de vraag: “Wie zoekt u?”

Het antwoord klonk nu uit mijn hart, machti­ger dan te voren: ”Jezus van Nazareth!”

Hij sprak: “Ik ben het …… Dat had ik reeds geweten. Dat had mij niemand eerst be­hoeven te zeggen.

(“Dit is het”.)

Laat Hem besturen, waken,

’t Is wijsheid wat Hij doet;

zo zal Hij alles maken,

Dat g’ u verwondren moet. (Gez. 180:7)

 

Uit de arbeid.

Delfzijl.

Opnieuw hadden wij het voorrecht om daar enkele openbare samenkomsten te houden. Door de zware stormen en regen, die die dag woed­den, waren velen verhinderd te komen, doch ’s middags was toch een flink aantal bezoekers saam gekomen. Ook de huissamenkomst in Steendam bij Tjechem was zeer gezegend. De kamer was overvol en we zaten te zamen als haringen in een ton. Maar God was in ons midden en Zijn tegenwoordigheid mochten wij rijkelijk ervaren. Bij velen is daar een diep verlangen naar meer geestelijk leven. Ook onder de broeders en zus­ters is een groot verlangen, dat God nog velen zal toebrengen tot een waar en gelovig leven in Christus.

Op mijn terugreis stapte ik even over in de trein die mij naar Apeldoorn bracht, waar ik onze zuster Clinge Dorenbos mocht bezoeken, die dicht bij de poort des hemels staat. Het deed mij goed haar zo opgewekt te ontmoeten, blij in de Here en in het vooruitzicht straks bij de Here te mogen zijn. God zegene ook haar en doe haar een ruimen ingang vinden in het Koninkrijk Gods, wanneer God haar op zal roepen tot hogeren dienst.

“Ziet, Ik kom haastelijk; houdt dat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.” (Openb. 03:11).

 

Einde Kracht van Omhoog 1939.

 

1939.11

De gemeente Gods.

“En Ik zeg u ook dat gij zijt Petrus, en op deze Petra zal Ik Mijn ge­meente bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. (Matt. 16:18.)

In bovenstaand tekstwoord wordt voor het eerst in de Bijbel gesproken van “gemeente”. Christus spreekt van “Mijn gemeente”. En dadelijk komt de vraag naar voren: “Wat is de gemeente van Christus?”

Toen Christus nog op aarde leefde, was deze gemeente nog niet aanwezig, want Hij sprak als in de toekomst. Daarom kunnen we het voor zeker houden, dat de gemeente Gods geen Oudtestamentische instelling is, noch een voortzet­ting daarvan, maar iets geheel nieuws; iets wat zeer kostbaar is in de ogen van God, gelijk Gods Woord ook zegt: “gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft, en Zich zelven voor haar heeft overgegeven.” (Ef. 05:25.)

De gemeente des Heren werd geboren op het eerste wonderbare Pinksterfeest, toen de wachtende schare, die tien dagen samen geweest was, vervuld werd met de Heilige Geest.

Het heeft niet alleen een beslist begin en voort­zetting, maar ook een beslist eind, wanneer de gemeente van Jezus Christus als Zijn Bruid straks de Vader zal voorgesteld worden, als een ge­meente zonder vlek of rimpel We kunnen zeggen: ”het begint in het 2e hoofdstuk van de Handelingen der Apostelen (Pinksteren) en ein­digt in 1 Thessalonicenzen 4 (opname).

De apostel Paulus vertelt ons duidelijk, dat de gemeente een verborgenheid was, die nu geopen­baard werd. (Ef. 03:01-10.)

En wie zullen dan wel behoren tot die ge­meente, die zo kostbaar is in Zijn ogen, dat Hij de gehele wereld gekocht heeft met Zijn bloed, om die schat (Gemeente) uit de akker (de wereld) te verkrijgen? De gemeente des Heren bestaat uit allen, die waarlijk wederge­boren zijn, die door de Heilige Geest zelf zijn toegevoegd tot het lichaam van Christus, hetwelk is de Gemeente, Zijn Bruid. (1 Kor. 12:12-14; 1 Kor. 12:18.)

Gods Woord is zeer duidelijk omtrent degenen, die waarlijk tot de gemeente behoren. Het is niet wat de mens samenvoegt en als zodanig zegt: “dat is de gemeente”, maar wat God open­baart door Zijn Woord, als behorende tot die gemeente, die genoemd wordt: ”de Gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opge­schreven zijn.”

Het is goed, dat we duidelijk onderscheiden wat Israël is en wat met de Gemeente bedoeld wordt. Gods Woord houdt ze uit elkander, en willen wij Gods bedoelingen begrijpen en ver­staan, dan is zulks nodig. Wat al niet een ver­warring heeft plaats gegrepen, omdat men wat tot Israël behoort, met de kerk verwart. Gods Woord zegt duidelijk, dat de gemeente verborgen was in het Oude Testament en nu “geopenbaard aan Zijn heilige Apostelen en Profeten door de Geest”. (Ef. 03:05.) En toch schrijft men vaak boven hoofdstukken in het Oude Testament o.a. “Weldaden, die de Here aan de kerk zal be­wijzen”, enz.

Hosea zegt: “En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof, en gij zult de Here kennen.” (Hos. 02:18-19.)

De Gemeente van Jezus Christus is beslist een apart lichaam en was nimmer voor Pinksteren aanwezig. Het woord kerk,  gemeente, duidt het reeds aan. Het is afgeleid van het woord Ekkal-leo (Ik verkies uit – uitgeroepen); het komt plm. 350 keer in het N.T. voor en is vertaald met het woord Kerk,  Gemeente (degenen die uitgeroepen zijn). De gemeente is samengevoegd uit degenen die uit de wereld geroepen – terzijde gezet zijn door de prediking van het Evangelie. Het is een gemeenschap van alle gelovigen. die gewonnen – uitgeroepen zijn uit de wereld en nu behoren tot het lichaam van Christus. “In welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie van uw zaligheid, gehoord hebt; in welke gij ook. nadat gij ge­loofd hebt, zijt verzegeld geworden met de Heilige Geest der belofte.” (Ef. 01:13.)

Duidelijk wordt in de Schriften gesproken, dat de gemeente het lichaam van Christus is “en heeft Hem aan de gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; welke Zijn lichaam is.” (Ef. 01:22-23.) Daarom kan er ook nooit sprake zijn van een lichaam, d.i. gemeente van Christus vóórdat het Hoofd was geopenbaard. Er kan dus van gemeente geen sprake zijn, voordat Christus eerst als Hoofd van de gemeente Zijn plaats heeft verworven door Zijn zoendood. Evenzo kan er geen sprake zijn van gemeente, vóórdat de Heilige Geest werd uitgestort, want het is de Heilige Geest, die de leden van de gemeente samenvoegt in het lichaam van Christus, hetwelk is de gemeente.

Sinds Pinksteren is de Heilige Geest bezig om die Bruidsgemeente te roepen en gereed te ma­ken voor het ogenblik, dat Christus wederom zal verschijnen. En zij zal bestaan uit Jood en Heiden samen. (Ef. 03:06.) Nu niet meer geschei­den, maar één gemaakt door de offerande van Christus, “waarin niet is Griek en Jood, besnij­denis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije, maar Christus is alles in allen.” (Kol. 03:11.)

Welk een hoge roeping heeft die gemeente te vervullen in deze tijdsbedeling; want die gemeente staat tot Christus in verhouding als een Bruid tot haar Bruidegom. Het spreekt van een intieme verhouding; een teerheid niet alleen, maar ook van een bijzondere dichte tegenwoor­digheid. Zij zullen niet meer twee zijn, maar volkomen één. En dit is de bijzondere roeping van de gemeente in deze bedeling.

  1. K.

 

De toekomst van Europa.

God, die van de beginne aan ver­kondigt het einde, (Jes. 46:10.)

De pers schreef: Van nu af aan zal men mo­gen zeggen, dat het jaar 1939, het faillietjaar van de waarzeggers(sters) is. Heeft er één enkele de laat­ste Duitse machtsgrepen voorspeld? Of de aanslag van Italië op Albanië? Neen!

Jesaja riep het reeds uit: “Verkondigt dingen, die hierna komen zullen, opdat wij weten, dat gij goden zijt.” (Jes. 41:23.)

Lieve lezer(es), gaan we daarom naar het pro­fetisch Boek  de Bijbel, het Boek dat bewezen is waar te zijn!

Is het toevallig, dat de toestand in Europa aldus is? Of bestaat er een vast plan? Een Raad Gods? Is het soms een louter gevolg van ver­keerde regering? Naar de Schrift is de wereldmalaise een vrucht van ’s mensen boze daden en een straf Gods. (Ez. 14:13; Ez. 14:21; Spr. 14:34.)

De toekomst van Italië.

De Schrift geeft ons een profetische beschrijving van het Romeinse Rijk: bloeitijd, tijdelijk ge­slagen, herstelling en daarna een eeuwige ver­woesting. Het Romeinse Rijk is een staatkundig en politiek stelsel. De Roomse Kerk is een gods­dienstig stelsel met wereldlijke macht en ten nauwste met de politiek verbonden. Italië als staat zal in oost en west een grote rol spelen, met succes. De Kerkelijke Staat eveneens. Toenemend Romanisme en verheerlijking van het pausdom. In Italië en Duitsland wordt er op gewezen dat, wat nu gebeurt, te vergelijken is met het vroegere heilige Romeinse Rijk. Het doel zou dan zijn om sociale orde, vrede, politieke en internationale samenwerking in te richten. Keizer Karel gold als de opvolger van de vroe­gere Romeinse Keizers, toen (in ’t jaar 800) paus Leo 111 hem kroonde met de Romeinse Keizerskroon. Dit heilige Romeinse Rijk stond onder leiding van de Germanen. Mussolini, de afvallige, kwam terug tot de Roomse Kerk en genas de breuk (1870) tussen het Vaticaan en bracht een politieke, godsdienstige overeenkomst. Van nu af aan gaan beiden, paus en dictator, weer samen. Wij krijgen straks een staten en kerkenbond van afvalligen. Openbaring 17. Deze twee lichamen worden het voor­werp van Gods vreselijke oordelen. Rome zal nog voor een korten tijd triomferen, om dan voor goed te verdwijnen. Babel zal vallen!

De toekomst van Rusland.

Rusland zal eveneens in west en oost een grote rol spelen, en voorlopig met succes. Ezechiël 38 en 39. Wij lezen daar: “Mensenkind, zet uw aangezicht tegen Gog, het land van Magog (Rus­land), de vorst van Rosh (Rus). (Gen. 10:02.) Gomer zijn Germanen. De Rus en de Duitser zullen zich verbroederen. Het ongelooflijke zal gebeuren. Polen moet door hen overwonnen wor­den en Scandinavië later. Het Russische leger zal in Palestina door God neergeveld worden.

De toekomst van Duitsland.

De as Rome-Berlijn zal het kardinale punt van Europa worden. Aangezocht zullen worden tot toetreding en verbond: Spanje, Hongarije, Z.- Slavië, Roemenië, Griekenland, Portugal, Turkije en Japan. Al het mogelijke zal gedaan worden om het doel te bereiken. In Italië en Duitsland zijn eenvoudige personen (Mussolini en Hitler) wereldfiguren geworden. Echter niet Berlijn maar Rome is de magneet van het herstelde Romeinse Rijk. Na een tijd van samengaan en grote bloei en invloed, zal het tussen Duitsland en Italië tot een breuk moeten komen. Noord- Duitsland behoort niet bij het Romeinse Rijk.

De toekomst van Engeland en Frankrijk.

Engeland en Frankrijk zijn, voor hun beide vitale belangen, het meest op elkaar aangewezen; zij zullen steun beloven, en zelfs ongevraagd, aan: Polen, Roemenië, Griekenland e.a., doch mogelijk weinig succes hebben. Beide landen zijn reeds veel verzwakt door toegevingen om de vrede te bewaren. De aanstaande vredespogingen door Mussolini-Paus en Stalin-Hitler, zullen al­licht niets baten. Mogelijk dat er een lange oor­log, vooral een economische, voor de deur staat. Kiest Italië de partij van Duitsland, dan is het de vraag of Engeland-Frankrijk het winnen. Het­zij nu of later, Engeland-Frankrijk zullen toch weer eens, met Italië, Duitsland vernederen en verdelen. De dingen gaan thans in een zeer snel tempo. Verrassingen zijn op komst.

De toekomst der neutrale Staten.

Zweden, Noorwegen, Denemarken zullen in de toekomst bij Noord-Duitsland en Rusland gevoegd worden in een Noorder-Bond; Nederland, België en Zwitser­land zullen het heel moeilijk hebben in het be­waren van hun neutraliteit. Onzijdigheid is wellicht de beste politiek; hierdoor zullen zij mogelijk buiten een oorlog blijven; evenwel zul­len zij later provincies worden van het Romeinse Rijk, hetzij aan het einde van dezen, of de volgen­den oorlog.

Een korte tijd van vrede zal er dan aanbre­ken. (1 Thess. 05:03.) Europa komt onder één heerser. Nu staan vrede tijden voor de deur. Mogen wij wakende en biddende zijn en bereid als de Here Jezus komt. Zegene Hij onzen arbeid voor Hem. 

  1. R.

(Deze en volgende art. geschreven in begin van 1939. Red.)

 

Een Levende God.

“God is niet een God van de doden, maar een God van de levenden.” (Mark. 12:27.)

God sprak van Zichzelf, als van een God van de Patriarchen, Abraham, Izaäk en Jacob, eeuwen nadat zij naar hun graven waren gebracht. Het ware daarom te bedenken, dat zij nog altijd leefden, en op deze grond ontmoette onze Here de vraag van het leven na de dood. Dood is niet een staat of conditie, maar een han­deling. We spreken van de doden, maar eigen­lijk zijn ze dat niet. We moesten spreken van hen die gestorven zijn; zij leefden tot het moment van hun dood, maar zij leven even zo goed nu. Sterven is, gelijk geboorte, een handeling, een doorgang in een wijder leven. Denk nooit aan sterven als een staat, maar als aan een brug, wel­ke voor een moment zijn schaduw werpt op de trein, die er onder voorbij snelt, maar niet blijft stilstaan.

Al onze geliefden zijn levend. Als levend, intensief als ooit; met al de liefde, geloof en ver­stand, waarmee wij hun geliefde persoonlijkheid samenvatten. Het moge zijn, dat zij denken aan ons, als slechts half-Ievenden, in vergelijking van hun eigen intense ervaringen van het leven, het­welk zij in ademen van de geopenbaarde tegen­woordigheid van God. O vrees niet dat zij zullen ophouden ons te kennen, te herkennen of lief te hebben. Het blijft altijd nog waar: “opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden.”

Zij, die leven aan deze of gene zijde van de dood, mogen elkander ontmoeten in God. Deze, welke nog zijn in het lichaam en degenen, die buiten het lichaam zijn, ontmoeten elkander in vergelijking, als zij naderen tot God. Als we naderen tot God in gedachte, gebed en liefde, dan komen wij tot “de geesten der volmaakte recht­vaardigen”. God is het wonderbare middelpunt van al de stralen die schijnen in al de werelden.

“Maar gij zijt gekomen ….. tot God, de Rechter over allen ….. en de geesten der vol­maakte rechtvaardigen.”

(Vrij vertaald F. B. Meijer.)

  1. K.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Woensdag 11 Okt. was een bijzondere avond voor de Zendingsclub “ Het Mosterdzaadje”. Het 4-jarig bestaan werd gevierd en de zeer goede opkomst bewees wel, dat er harten zijn, die warm voor de zending kloppen. Het was een zeer ge­zegende avond. Onze harten gaan uit in dank­baarheid voor al de zegeningen, die God ons in het afgelopen jaar schonk. Typerend was het tableau van het kleine zaadje, wat een grote boom was geworden. Ook de samenspraak: “Marktprediking in China” oogstte veel bijval.

Met dankbare harten togen we allen huiswaarts.

God stelle “het Mosterdzaadje” verder tot zegen.

We waren blij br. J. Perkins van Oegstgeest voor enkele dagen in ons midden te hebben en we zijn allen gezegend geworden door de dienst van het Woord. Hoewel van Engeland komend, heeft hij de Nederlandse taal al zeer goed geleerd. Het was een heerlijke Zondag die wij ook met hem en Zr. Bakker mochten beleven.

We zijn ook de Here zeer dankbaar voor al de zegeningen die wij in de gemeente mogen genieten. Ook de offeravond, die wij enkele we­ken geleden hielden, bewees wel hoe er een liefde tot Gods werk bestaat onder onze broeders en zusters. We worden er altijd weer door ver­rast en het maakt ons ook zeer dankbaar dat de Here ons Zijn hulp schonk, ook door de offer­vaardigheid der broeders en zusters.

Bilthoven.

Het was een groot voorrecht om ten huize van Zr. Timmers aldaar een samenkomst te hebben met een kleine schare, die begerig is naar een dieper leven met God. Het waren gezegende uren, die wij met elkander doorbrachten en in vele harten is een dieper verlangen gekomen, om ook voor hun leven de vervulling des Heiligen Geestes te zoeken.

Delfzijl.

Zr. Bakker bracht daar enige weken door, te midden van onze trouwe broeders en zusters. God gaat aldaar met Zijn werk door en enkele zielen werden toegevoegd. De samenkomsten waren zeer gezegend en onze geliefden zijn zeer aangemoedigd, ook door dit bezoek.

 

 

1939.10

De welaangename tijd.

“Ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dag der zaligheid”. (2 Kor. 06:02b.)

Is het wel mogelijk om in deze benauwde tijd waarin we nu leven  en waar we zien en ervaren dat donkere wolken van oorlog zich samenpakken en vrees en beving het hart van de mensen doet sidderen bij hetgeen komende is, toch te kunnen spreken van een welaangename tijd?

De wereld en de mens, die naar het goeddunken  van eigen hart wandelt, spreekt van boze tijden, slechte en onaangename tijden. En van menselijk standpunt bezien is er meer reden te spreken van boze dan van goede tijden. Ook de Bijbel, het richtsnoer waarnaar en waarin het kind van God zijn leven moet richten en vinden, spreekt zo: “dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden.” (2 Tim. 03:01; 2 Tim. 04:03 en 1 Tim. 04:01.)

Uit dit alles kunnen wij zien, dat wij in deze laatste dagen zware en moeilijke, ja donkere,  benauwende tijden hebben te wachten. “En omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden, zo zal de liefde van velen verkouden.“ (Matt. 24:12.)

En toch spreekt Gods Woord, dat zelfs in de laatste tijden het een welaangename tijd zal zijn ja wat meer zegt: “nu is het de dag der zaligheid.” Want zolang Christus nog niet gekomen is, zolang staat de poort nog open en die wil kan binnentreden en mag genieten de volle zaligheid, die ons geworden is door Jezus Christus. Het is de tijd van het welbehagen Gods in de mensen. zo zongen de engelen bij de geboorte van Jezus, onze Heiland, en dat is nog altijd waar. Toen Jezus eenmaal in Nazareth was, werd Hem de boekrol van Jesaja gegeven en Hij begon te lezen waar geschreven staat: “De Geest des Heren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd. Hij heeft Mij gezonden om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van harte; om de gevangenen te prediken loslating en de blinden het gezicht; om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heren”. (Luc. 04:18-19.)

Wanneer we deze verzen gingen lezen in Jesaja 61, dan zouden we zien, dat de Heiland in Zijn uitspraak te Nazareth niet verder gaat dan de aangename tijd des Heren, maar “de dag der wraak onzes Gods” niet uitspreekt, omdat deze nog toekomstig is en we nu nog altijd leven in de heerlijke dag der zaligheid.

Wat al een zaligheden – heerlijke heilsfeiten – zijn besloten in dat woordje “zaIigheid”. Zowel in ’t Hebreeuws als ook in ’t Grieks heeft het in zich “bevrijding”, zoals Paulus schrijft: “Die ons uit zo grote dood verlost, bevrijd, heeft en nog verlost, op welke wij hopen dat Hij ons ook nog verlossen zal.” (2 Kor. 01:10.)

Dan “veiligheid”: “welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is.” (Ps. 032:001.)

Willen wij nog slechts één noemen, en wel “bewaring”. “Gij zijt mij een Verberging”. (Ps. 032:007.) zaligheid te weten, hoewel alles wijst op strijd en moeite, op donkerheid en ondergang wat deze wereld aangaat, dat te mid­den van het gewoel en gedruis, we toch nog mogen uitroepen: “nog is het de dag van de zaligheid Gods, de welaangename tijd.”

Gods lokkende en roepende stem klinkt nog over deze arme, vermoeide aarde. Het zuchten van de ganse schepping wordt gehoord, maar het kan voor een ieder, die wil en die deze boodschap van Gods alomvattende liefde aan­neemt, worden een welaangename tijd, een dag van persoonlijke zaligheid, het opnieuw geboren worden. Christus roept het ons toe: “Gaat in door de enge poort… want de poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt.”

Een welaangename tijd voor hen, die binnen­gegaan zijn en behoudenis hebben gevonden voor tijd en eeuwigheid beide.

Het is een tijd van de genade van God, een tijd dat Christus Zijn gemeente bouwt en klaarmaakt voor de opname in heerlijkheid; het is een tijd waarin God de Heilige Geest uitstort en Zijn kinde­ren wil vervullen met deze volheid, opdat zij kracht van boven zullen ontvangen om te kun­nen staan in deze boze dag. Een tijd, waar­in we zien, dat God begint weer bemoeienissen te hebben met Zijn oude volk Israël.

O, dat we deze dag der volle zaligheid niet mogen missen, opdat Christus ook over ons niet moet wenen, zoals Hij eens over Israël en Jeruzalem weende en moet zeggen: “gij hebt de tijd uwer bezoeking niet bekend.”

Ik zie een poort wijd openstaan,

Waardoor het licht komt stromen…  

Van ’t kruis, waar ‘k vrij lijk heen mag gaan

Om vrede te bekomen.

  1. K.

 

Bijbelse bekering.

Betert u dan en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden. (Hand. 03:19.)

Bekering is niet het opslaan van een nieuw bladzijde in uw levensboek, of een be­sluit te nemen om “het voortaan beter te doen”.

Herodes had goede voornemens en deed vele dingen en hoorde Johannes gaarne, maar hij bekeerde zich niet. (Mark. 06:20.)

Bekering is niet: bijkans bewogen te zijn om een Christen te worden. Velen lijken op Koning Agrippa; zij waren bijkans bewogen om zich aan God over te geven, maar bekeerden zich niet. (Hand. 26:28.)

Bekering is niet: beven voor de waar­heid; duizenden z:jn voor eeuwig verloren, die gelijk Felix beefden onder het zoeklicht van God. Hij wenste een gelegener tijd om zich te bekeren, maar deze kwam nimmer. (Hand. 24:25.)

Bekering is niet: wroeging van het geweten, of foltering van onzen geest’. Velen lijken op Judas en plegen liever zelfmoord, dan te belijden en het verkeerde goed te maken. (Matt 27:05.)

Bekering is niet: het verlangen om gods­dienstig te zijn, wanneer de dood of een ander ongeluk ons overkomt. Velen schijnen zich dan bij zulke gelegenheid te bekeren, maar vergeten hun geloften, wanneer het gevaar voorbij is. Wenen  over onze geliefden en de wens hen in de hemel te ontmoeten, is geen bekering.

Het gaan naar de zondaarsbank, wenen en bidden totdat gij u beter voelt, is geen bekering. Velen verwarren dit met bekering. Verlichting van het geweten, omdat ge denkt uw plicht gedaan te hebben, is geen be­kering.

Een goede gedaan te hebben, om zijn geweten te verlichten, en boete te doen voor ongehoorzaamheid, is geen bekering. Reformatie is geen bekering. Dat pogen sommigen van onze moderne predikers ervan te maken. Zij proberen de mensen er toe te brengen, enkele van hun kwaadaardige zonden op te geven, Christus aan te nemen, lid te wor­den van een kerk, gedoopt te worden en te nachten een Christelijk leven te leiden.

Bijbelse bekering is een goddelijke droefheid over iedere zonde, en ook het nalaten van zonden. Niet alleen de grote zonden als dobbelen, drinken, vloeken, dansen of kaartspe­len, bioscoop enz., maar ook elke kleine boezemzonde of afgoderij moet gelaten worden. Koken, tabak, overspel, geheime zonden, onkuise boe­ken, gekkernij, ontheiliging van des Heren dag moet opgegeven worden voor altijd.

Bijbelse bekering wil zeggen: goed ma­ken, als men iemand in het verleden benadeeld, bedrogen of winst gemaakt heeft ten koste van een persoon. Hij zoekt vergiffenis te ontvangen, her­stelt waar zulks mogelijk is, betaalt oude schul­den, ook al zijn ze verjaard en betaalt alles zo spoedig mogelijk. Alles wordt terzijde gezet, als jaloezie, vooroordeel, enz. Elke bekering maakt de weg open voor het binnen komen van de Heer, en uw eigen geest zal getuigen, dat u gedaan hebt wat u kon doen, en grote vrede zal in uw harten komen. Ja, Gods Geest zal dan getuigen, dat alles vergeven en bedekt is onder het bloed. (Hand. 17:30.)

 

Vier belangrijke regels voor ons geestelijk leven.

Zij, die voorwaarts gaan in het geestelijk leven, erkennen dat het noodzakelijk is een soort pro­gramma te volgen. Het loslaten daarvan is heel vaak de oorzaak van nederlagen.

Hier volgen vier belangrijke regels voor ons godsdienstig leven:

Er moet een vastgestelde tijd zijn voor gebed en het lezen van Gods Woord. De beste tijd daarvoor is vroeg in de morgen, wat ook de Heiland deed: vroeg, voor het nog dag was. Nooit liet Hij de schare tot zich naderen, zon­der eerst met de Vader gemeenschap te heb­ben gehad.

Er moet een plaats zijn voor onze dagelijkse devotie. Wanneer iemand op reis is, kan zulks zijn bed zijn, maar voor hen, die hun thuis hebben is het mogelijk daar zulk een plaats te vinden. Moody, bij gebrek aan ten betere gelegenheid hield zijn devotie in de kolenkelder en hij zegt dat dit het begin was van zijn wereldomvattende arbeid: zijn gewoonte om in de kolenkelder te bidden.

Er moet een vaste gewoonte zijn in onze persoonlijke devotie of gebedsleven. Men kan natuurlijk bidden in verschillende houding, b.v. liggende in bed maar volgens mijn opvatting is het beste knielende. Luid bidden is even zo noodzakelijk als zacht bidden. De Bijbel te lezen in verband met gebed, is een andere hulp.

George Muller was gewoon eerst de Bijbel zó te lezen, totdat zijn ziel gezegend was, en dan te bidden. Sommigen lezen de Bijbel met de verschillende teksten die er mee in verband staan: anderen lezen weer een aantal hoofdstuk­ken per dag. De hoofdzaak is, dat ge een plan hebt en u daar aan vasthoudt.

  1. Dat men daarin volhardend en getrouw is. Dat is het geheim. Gij moet uw persoonlijke devotie elke dag hebben, onder alle omstandig­heden, onder alle gevoelens en alle soorten van verzoekingen, om onzen weg te gaan, al worste­lende in het gebed en het lezen van Gods Woord. Een rijk gebedsleven en een geregeld lezen van Gods Woord is noodzakelijk. Onze grote moei­lijkheid is wel deze: dat we het zo druk hebben, waardoor we dit belangrijkste verzuimen. Vaak zijn we teveel bezig met de dingen van het werk voor Christus en te weinig met onze dagelijkse devotie. Daarom houdt u aan de dagelijkse om­gang met God, door gebed en onderzoek van Gods Woord.

 

Maranatha Jezus komt

Maak u gereed!

Aan de deur der wereldtijden.

Klopt nog eens de Bruidegom:

Op! Ontwaakt! De nacht is om!

Nu de Zon, de Langverbeide,

Rijzen gaat, schort op uw kleed,

Maak u voor die dag gereed!

  1. L. Smelik.

 

Uit de arbeid.

En gij zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen; ziet toe, wordt niet verschrikt; want al deze dingen moe­ten geschieden, maar nog is het einde niet.

(Matt. 24:06.) Hoe waar zijn deze woorden van onze Hei­land. En wanneer deze regels geschreven wor­den, is net de oorlog uitgebroken, en worden we ook dagelijks opgeschrikt door geruchten van oorlogen. Onze harten zijn vervuld van diep medelijden met allen, die in deze tijd moeten lijden onder de gesel van de oorlog en alles wat daarmee in verband staat. En hoewel onze harten met diepe deernis bewogen zijn, door alles wat plaats grijpt, en hoewel we horen en zien, wat een ellende reeds deze enkele dagen van oorlog met zich medebrengen, toch, aan de anderen kant, weten wij, dat deze dingen moeten geschieden en dat het is, zoals de Here Jezus zegt “maar een beginsel der smarten”.

Voor ons, kinderen Gods, is dit de voor­naamste vraag: “wat hebben al deze dingen ons te zeggen en wat zegt het Profetische woord hieromtrent?”

De sprake Gods is duidelijk in deze tijd en we zien het profetische woord in vervulling tre­den en dit alles ziende, is ons hart verheugd, omdat we weten, dat de dag van de opname Zijner bruid, de Gemeente, hetwelk is Zijn lichaam, niet verre meer is.

Het is niet te veel gezegd, dat de groepering der volkeren, zoals die zich ook in de laatste dagen openbaart, ook ’t verbond van Duitsland en Rusland, wat voor de meeste mensen haast ondenkbaar was, maar voor hen, die leven bij het profetisch woord, iets wat moest geschie­den volgens de Schrift, daarom ook een zeker bewijs, dat we in het laatste der dagen leven. En daarmee bedoelen wij niet het einde der wereld, maar het einde van het tijdperk, of zoals de Schrift zegt: de volheid der heidenen en het oprichten van het herstelde Romeinse rijk, waaruit straks de kleine hoorn zal komen, de antichrist, om als een machtige dictator te regeren. Voor ons geldt het als ware, oprechte gelovigen: “Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog, en heft uw hoof­den opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.” (Luc. 21:28.)

 

Oegstgeest.

De Here schonk ons in die plaats een heerlijke zegen, toen wij daar mede mochten getuigen var. Gués wonderbaar Woord in dezen tijd. Door de huidige omstandigheden waren verschillende sprekers van buiten verhinderd te komen.

Br. A. Widmer. (Brazilië)

We hadden gehoopt onze broeder nog te zien voor hij vertrok naar het zendingsveld, maar het mocht zo niet zijn, daar hij eerder met de boot moest vertrekken.

Wij zijn dankbaar, dat hij onderweg is naar Brazilië, en Hij geve onze broeder een veilige reis en stelle hem daar tot rijke zegen.

Laat ons in deze tijd alle zendelingen bij­zonder gedenken.

België.

We zijn dankbaar te mogen vernemen, dat de Here ook broeder en zuster Rietdijk rijkelijk zegent in hun moeilijke arbeid. Te midden van het rumoer van oorlogen en geruchten van oor­logen, bouwt God Zijn gemeente.

Onze broeder schrijft: “Ja, de tijden zijn bang: we hebben vele bidstonden gehad voor de vrede. De Heilige Geest heeft ernstig gesproken, doch wij zijn gesterkt geworden. Wij smachten naar Jezus komst.”