1938.04

1938.04

De aanbidding bij het kruis.

“Onze Vader, die in de hemelen zijt, vergeef ons onze schulden.”

“Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelgt om Mijnentwil, en Ik gedenk uw zonden niet meer!”

“Wie is een God gelijk Gij, die de ongerechtigheid vergeeft!”

Het mag niemand onverschillig zijn, op wat voor wijze, en langs welke weg de Here Jezus Christus voor ons zo’n genoegzame Zaligmaker is geworden. Gods Woord zegt ons daarvan heel veel. Dat we dit weten zal ons nader tot God bren­gen en Jezus zal ons steeds dierbaarder worden.

Bij het kruis staan we op heilige grond, we trekken de schoenen uit en willen naar God, onze geliefde en heilige Schepper luisteren. Ziet, het kruis brandt, doch verteert niet; Gods liefdesvlam kan niet uitgeblust worden. Laat ons eerbiedig zijn, Hem vrezen en zeggen: “Spreek Heer, Uw knechten horen. De Geest zegt ons: bereidt u, om uw God te ontmoeten; doch ach, wij gevoelen ons zo zondig.

Doch ziet, daar komt Jezus, de Hogepriester, die met ons en onze zwakheden begaan is. Hij is zonder zonde, en Zijn mede­lijden is zonder zonde.

Wij gevoelen ons wegdrijven door de stroom van ongerechtigheden, die de overhand over ons had, hij sleurt ons naar het graf, ja naar de af­grond. Maar Jezus strekt Zijn hand uit. Hij grijpt, Hij behoudt, en dat door het kruis. Zacht fluistert Hij ons toe: “God zoekt het weggedrevene”.

Doch wij gevoelen ons schuldig.

De Vader richt zich op en zegt tot Zijn enige Zoon: door U wil Ik de wereld verzoe­nen. Zijt Gij bereid te sterven, te sterven voor de goddelozen, voor de zonden. (Rom. 05:06). Christus is bereid. Hij aarzelt niet, hoe zwaar zulk een offer ook is. Hij wil de Middelaar Gods en der mensen zijn. Wil ook Borg zijn en Zich zelven als een rantsoen of losprijs geven.

O, welk een liefde Gods, geopenbaard in Christus Jezus! God wil genadig zijn en onze zonden niet toerekenen. O, welk een zaligheid!

Hoe vreselijk moet het zijn, op zulk een za­ligheid geen acht te slaan! Dwaze mensen! Maar de engelen zijn begerig Gods plan in te zien, betonen belangstelling. Wat zullen wij doen?

Bij het kruis is het Evangelie zo dierbaar, zo kostelijk, zo rijk, zo vruchtdragend. Het kruis is en blijft altijd het Middelpunt. Gods lief­de wordt gezien. Zijn Nieuw Testament geopend. Wonderbare woorden horen wij! O, Golgotha, hogeschool des Heren! Hoe diepzinnig en leer­zaam is des Heren lijden. O, heilig kruis, leraar der gerechtigheid en brenger van de vrede. Geze­gend Bloed, dat wonderen doet. In diep en ootmoedig peinzen kniel ik aan uw voet. Daar, ja daar wil ik vertoeven, tabernakelen en U aan­bidden. Daar is de plaats waar ik gaarne mag zijn. Daar waste Jezus Bloed mij rein.

Lieve lezer(es) zoekt gij genade? O, toef dan met mij bij het kruis van Jezus.

Past het ons bij de kribbe te knielen en te aanbidden, bij het kruis evenzo, geliefden. Was Jezus bereid in de kribbe te komen, Hij was óók bereid aan het kruis te sterven! Jezus alleen heeft door Zijn gehoorzaam lijden en sterven de straf voor onze zonden gedragen. Inderdaad, hier heb­ben we het middelpunt van het Evangelie; al het overige is, of voorbereiding, of vruchtgevolg van die grote waarheid. – Christus dood, onze za­ligheid- – Uit Jezus eigen mond horen we: “Ik ben de goede Herder; de goede Herder stelt Zijn leven voor de schapen.”

En op iedere bladzijde, geschreven door de Apostelen, lezen we: dat alle heil en zaligheid ons van God in en door Christus, als de oorzaak der zaligheid toekomt- Dat God ons door Hem gezegend heeft met alle zegeningen; want alleen op grond van het “offer” kan God Zijn zegen ons schenken. Zo heeft dan Jezus met Zich zelven te offeren, met één offerande, de zonde verzoend, de straf gedragen’ ja, de zonde wegge­nomen of te niet gemaakt, en aan Gods gerech­tigheid voldaan. Gekocht door Zijn bloed, zijn we Gods eigendom geworden. En als verlosten mogen wij Hem dienen.

Groot was de losprijs! Dat geeft ons een dure verplichting aan Hem, opdat wij de Heer niet verloochenen en een verderf over ons brengen. (1 Petr. 01:18-19; 2 Petr. 02:01.) Hebben wij gezondigd, wij hebben een Voorspraak, en Christus’ bloed reinigt ons van alle zonden. Doch laat ons gehoorzaam zijn, gelijk Christus gehoorzaam geweest is, tot de dood des kruises; en laat ons met Zijn gevoelens bezield zijn, hebbende de zin van Christus; onze loopbaan lopen, met volharding en gebed, verdragende en zegenende gelijk Jezus gedaan heeft; ons daarin een voor­beeld nalatende. En laat ons elkaar liefhebben, gelijk Christus ons lief gehad heeft (Ef. 05:02), met zó grote liefde. En laat ons elkander bemoedigen en vertroosten; immers, God die Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, hoe zal Hij ons ook niet met Hem alle dingen schenken?

O, Christus, Gij Gekruiste, Gij de kracht Gods en de wijsheid Gods, onze Verlosser! Geen won­der dat het hart Uwer knechten vervuld was met die waarheid, en zij moesten belijden: wij pre­diken Christus, de Gekruisigde! Want God heeft door Hem, en door Hem alléén vrede ge­maakt en wel door het Bloed Zijns kruises.

O, rijkdom van Gods genade! Komt, knielen wij bij dat kruis; geven wij ons hart aan de Heer, en laten wij aanbidden die God en Vader aller vertroosting, in de Here Jezus Christus.

Joh. Rietdijk.

 

De bloeiende wildernis.

“De woestijn en de dorre plaatsen zullen hierover vrolijk zijn, en de wildernis zal zich verheugen, en zal bloeien als ene roos,” (Jes. 35:01.)

Wanneer men dit vers eens leest, dan zou men moeten zeggen, dat is toch wel een onmo­gelijkheid, een wildernis bloeien. En toch wordt in dit wonderbare en heerlijke hoofdstuk ons veel gesproken van vruchtbaarheid, schoonheid en heerlijkheid, daar waar eerst dorheid en woestijn was: “de wildernis zal zich verheugen en zal bloeien als een roos” (vers 1). Want in de woestijn zullen wateren uitbarsten, en beken in de wildernis: en het dorre land zal tot staand water worden, en het dorstige land tot springaders der wateren” (Jes. 35:06-07).

We zou de vraag ons kunnen stellen, hoe is het mogelijk, kan uit mijn leven, wat een wilder­nis gelijk is, nog zo iets tot stand komen: ja, dan kunnen wij allen het antwoord vinden in Gods heilig Boek. Zie dan af van uzelf en stel u onder de beademing van Gods wonderbarn Geest en het wonder Gods zal ook aan u voltrokken worden.

Het natuurlijke leven des mensen, wat de Bijbel noemt het leven des vlezes, m.a.w. de natuur van de gevallen mens, naar lichaam, ziel en geest, kan Gode niet behagen en is een wildernis, een woestijn, een land zonder water, waar elk, waar geestelijk contact met God niet aanwezig is. Heel vaak verwart men zogenaamd geestelijk gevoel voor ware geestelijke verbinding met God. Alleen wanneer Gods wonderbare Geest, die van Hemzelf uitgezonden is, in onze harten woont en troont, is het dat ons geestelijk leven tot bloei en vruchtbaarheid kan komen. De profeet Jesaja roept uit: “totdat over ons uitgegoten worde de Geest uit de hoogte; dan zal de woestijn tot een vruchtbaar veld worden.” (Jes. 32:15.) We zien het reeds hier, alleen wanneer de Geest uit de hoogte, die van God gezondene Geest komt, verandert onze woestijn in een vruchtbaar veld.

Zo was het ook met de 120 discipelen op die wonderbare Pinksterdag, toen zij allen ver­vuld werden met de Geest uit de hoogte. De we­reld van die tijd verstond hen niet; ze werden uitgeworpen, door de toenmalige vrome wereld, maar degenen die het ontvingen was het iets wonderbaars; hun woestijn, hun wildernis begon te bloeien.

We kunnen niet anders als verwonderd en met heilige eerbied aanschouwen, wat we lezen over deze Goddelijke uitstorting van Zijn Geest over de eenvoudige mensen en het resultaat daarvan, wat we lezen in de Handelingen der Apostelen, ’t is wonderbaar en heerlijk.

De moeilijke les, die wij moeten leren, is wel deze: “niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijnen Geest zal het geschieden”. (Zach. 04:06.) Maar hiervan kunnen wij overtuigd zijn, dat, indien wij Hem zoeken, zoals de eerste christenschare Hem zocht, wij niet be­schaamd zullen worden en ook over ons zal de Geest uit de hoogte gezonden worden, even zo goed als op hen.

Hoe is het toch mogelijk, dat er ernstige christenen zijn, die zeggen en leren “dat was wel toen, maar is nu niet meer nodig, want nu hebben wij de Bijbel en openbaart God zich niet meer op die wijze ‘.

Waar staat het geschreven, dat het slechts voor die tijd was, en, niet meer voor nu? Gods Woord blijft waarachtig en getrouw, en zal in vervulling gaan voor hen, die zich waar­lijk aan dat Woord onderwerpen.

Anderen weer zeggen “dit heeft betrekking op Israël, als straks geheel Israël zal zalig worden, en God zal uitstorten de Geest der genade en der gebeden”. (Zach. 12:10.) Maar dan moet Petrus, en ook Paulus, zich hebben vergist als zij getuigen “dat de Heilige Geest ook was uitgestort op de heidenen, gelijk als op hen, die Joden waren”. (Hand. 02:39; Hand. 10:34-47; Hand. 19:06) enz.

Heerlijk waar is nog altijd Gods Woord. Er is een mogelijkheid, dat de wildernis zal bloeien als een roos, omdat Christus gestorven, opge­staan en naar de hemel gegaan is, waar Hij zit aan de rechterhand Gods, waar Hij bidt tot de Vader en de Heilige Geest uitstort op diegenen, die daarom bidden.

Wanneer Gods heerlijke en verkwikkende Geest door onze woestijn waait, dan zal Chris­tus deze maken tot een hof des Heeren, een Eden. Vreugde en blijdschap zal daarin gevon­den worden, dankzegging, en lofgezang, (Jes. 51:03.)

Dan gaan we niet meer tot bakken, die geen water houden”, maar we hebben de bron zelf in ons, zoals Christus ook gezegd heeft maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven”.

Hoevelen van Gods kinderen zijn blind en doof voor deze heerlijke waarheden en blijven van verre staan, terwijl God ook in hun leven dat wonder der genade wil volbrengen.

Daarom, laat ons gaan tot de Bron van alle goede gaven en volmaakte giften Gods en Hij zal over ons uitgieten de kracht uit de hoogte en ook onze wildernis zal bloeien als een roos.

  1. K.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Dinsdag 1 Maart hadden wij het voorrecht om bezoek uit Zuid-Afrika te hebben en wel van Br. Du Plessis, secretaris van de Pinkstergemeenten in dat land en van Br. Schoeman, die wij reeds eerder hebben ontmoet. Het is toch iets wonderlijks, deze grote familie van Pinkstermensen over de gehele wereld.

Het deed ons goed, ook weer eens iemand te horen uit het land, wat zo nauw verbonden is met ons eigen vaderland. Jammer was het, dat we hen slechts één avond in onze gemeente konden hebben., doch het was een rijk gezegen­de avond. God zegene ook al onze geliefden in Zuid-Afrika.

Duitsland.

Het was mij een bijzondere vreugde enkele gemeenten in het Siegerland te kunnen bezoeken en met dankbaarheid aan God mag ik getuigen van de vele zegeningen, die ik ook daar mocht ontvangen. Het zou te ver voeren om u uitvoe­rig van elke gemeente iets te vertellen, maar in elke gemeente waar ik mocht dienen met het woord Gods, was de Heer in ons midden en zijn we allen versterkt in het geloof. Het was heerlijk om samen met hen Gods aangezicht te zoeken, en vooral in deze ernstige dagen, waarin we leven, doen we goed ons leven zo in te stel­len, dat we ten allen tijde klaar zijn, wanneer straks onze Hemelse Bruidegom komt.

De huidige omstandigheden in Duitsland drukken ook hun stempel op de kinderen Gods en ze leven misschien meer dan wij in de wer­kelijkheid der dingen, die over de wereld zullen komen, voor dat Jezus komt. Wij in Holland le­ven nog zo vrij en makkelijk; het is aan de ene kant een groot voorrecht, maar aan de andere kant is daar het gevaar, dat we nog te weinig doordrongen zijn van de geweldige stromingen, die bezig zijn, zich tegen alles wat zich schaart aan Christus’ zijde te verheffen, en indien mogelijk, te verbrijzelen.

In Fischbach ontmoette ik een oude bekende en wel Br. en Zr. Wehler, die ook in Holland geen onbekenden zijn. Het is maar een kleine gemeente, maar de Heer zegende ons.

Weidenau was de volgende plaats, waar ik Zondags drie zeer gezegende samenkomsten had. Vrijheid en een heerlijke gemeenschap des Geestes kenmerkte de samenkomsten.

In Daaden, waar ik ook twee samenkomsten had, was het ook goed. Ook daar is een groepje van ernstige mannen en vrouwen, die ernstig naar het volle leven Gods verlangen. Heerlijk ligt dit dorpje tussen de bergen in.

In Frohnhausen, wat heel dicht bij Dillenburg ligt, dus voor ons Hollanders een bekende streek, want het was daar in Dillenburg, dat Prins Wil­lem van Oranje werd geboren, had ik één sa­menkomst.

Niedereisenhausen ligt hoger in de bergen en de trein heeft een zware taak om naar boven te komen. De natuur is hier heerlijk; schone ber­gen vol met sneeuw en heerlijke dennenwouden. Ik werd hier hartelijk als overal begroet en heb twee heerlijke en gezegende dagen gehad. Heer­lijk was ook zovele jonge mensen te zien en hen het woord Gods te brengen.

In Giessen was ik ook twee dagen en mochten wij Gods hulp ook ervaren en werden wij gesterkt.

Schaafheim en Rossdorf stonden voor Zondag op het programma en welk een wonderbare tijd hadden we daar. Welk een vrijheid en hoe een­voudig klonken de gebeden, als de ene na de andere tot God bad. Hoe verheugde het mij ook hier de brs. Wolfart en Volderschmidt te mogen ontmoeten en enkele dagen van gemeen­schap met hen te hebben.

In Velbert kon ik slechts enkele uren zijn, daar ik naar huis werd geroepen om een begrafenis te leiden. Ik was blij, dat ik br. en zr. Karrenberg kon ontmoeten. Laat ons veel voor onze br. en zr. in Duitsland bidden. De Here zij met hen.

Op 3 Maart brachten wij de moeder van br. en zr. de Geest ten grave. Na een korte ziekte is zij kalm ontslapen. Een jaar geleden was zij zeer ernstig ziek en God verhoorde het gebed Zijner kinderen en spaarde haar, en in dat jaar vond zij alsook haar man Christus als haar Ver­losser. Wat is dan het sterven toch anders. Bij de geopende groeve konden wij getuigen van de hope des eeuwigen levens. God sterke onze ge­liefden in dit verlies, wat gewin is geworden voor de hemel.

 

 

1938.02

1938.02

Gaat God met ons mee op onze wegen, of gaan wij mee met God op Zijn wegen?

Dit opschrift zal velen vreemd voorkomen en men zal zich afvragen, is dat mogelijk? Ik geloof, dat juist hierin het geheim van die zalig­heid ligt opgesloten. Wij mogen ons eerst de vraag stellen: “gaat God met Zijn kinderen me­e op hun wegen?” In zoverre geen grond­beginsel wordt verloochend, mogen wij met Gods Woord in de hand zeggen: ”Ja!”

In (1 Sam. 08:04) lezen wij, dat Israël een koning begeerde, net zoals de hen omringende volken. In Samuëls ogen was dit niet goed en zoiets lag ook niet in het plan van God met het volk Israël, omdat zij maar één Koning zouden hebben, n.l. God zelf. Toch leest men, dat God zegt in vers 9: hoor naar hun stem”, en zoals wij weten, kregen zij een koning. Hier ging dus God met Israël mee op hun weg.

In Matteüs 19 lezen wij, hoe de Farizeeën tot Christus komen en Hem vragen stellen aangaan­de het verlaten van hun vrouwen. De Here geeft hun antwoord, en ze vragen “waarom heeft Mo­zes dan geboden om hen een scheidsbrief te geven om haar te verlaten?” Toen zei Jezus, “vanaf de schepping is het zo niet ge­weest, maar vanwege de hardheid van uw hart heeft Mozes toegelaten om uw vrouwen te verlaten.”

Wij lezen nergens in de Schrift, dat Mozes een berisping van God krijgt, dat hij zulks gedaan heeft, en Mozes zal zulks gedaan hebben met de toestemming van God.

Hier ziet men dus weer, dat God met Israël mee gaat op hun wegen, en niet, dat Israël mee gaat op Gods wegen.

Van Henoch wordt gezegd: “hij wandelde met God”, dat wil zeggen, Henoch ging met God mee op alle wegen, die God met hem wilde gaan. Zo was het ook met Christus, onze Heer en Heiland. Hij ging met Zijn Vader mee op elke weg, ja, tot in de hof van Gethsemané, waar Hij zei, “niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede.”

Vanaf het ogenblik dat de apostel Paulus ge­grepen werd voor Damascus, tot aan het einde van zijn leven, droeg dit het stempel van: ”wat wilt U dat ik doen zal.” Hij zegt, dat hij een medewerker van God is en niet, dat God mede­werkt met Paulus’ plannen en inzichten en met zijn kunnen en willen.

Alles in ons leven komt op ons willen aan. Komt onze wil overeen met Gods wil? Zo ja, dan werken wij met God mee en gaan wij in Zijn wegen. Zo niet, dan moet God met ons meegaan en lopen wij God in de weg.

Het komt mij voor, dat dit meestal niet begrepen wordt. De oorzaak is, dat wij God niet al­tijd kunnen begrijpen en vooral omdat wij huiverend tegenover Jezus kruis zijn. Ik kan mij vergissen, maar het schijnt mij, dat vele gebeden dagelijks worden opgezonden, met “niet Uwe wil, Heer”, maar laat de mijne geschieden.” Niet Uw weg, Heer, maar mijn weg, die veel beter voor mij is. En God, die ons beter kent dan wij ons zelf, gaat dan dikwijls met ons mee, om geduldig af te wachten, totdat wij leren zeggen: ”niet mijn wil, Heer, maar de Uw wil.”

Zoals ik reeds zei, vooral in betrekking tot het kruis en de wegen, waarop Hij Zijn kinderen voert, is het goed eerst te vragen, wat Zijn wil is, en daarnaar onze gebeden te richten.

In (1 Joh. 05:14) lezen wij: ”En dit is de vrij­moedigheid, die wij tot Hem hebben, dat als wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort.”

Wat zullen wij vragen? Wat zullen wij bid­den? De apostel Paulus zegt in (Rom. 08:26) ”wij weten niet wat wij bidden zullen, zoals het bhoort, maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.”

Wijzelf weten immers niet eens wat goed voor ons is. Dat weet Hij alleen, Jezus Christus! Waar Christus ons wil verlossen, houden wij de dingen krampachtig vast, en wat God ons onthouden wil, begeren wij dikwijls.

Veelal lijkt het zo, dat een moeder met haar kind een speelgoedwinkel binnen gaat en het kind vraagt datgene, wat voor haar oog mooi en groot is. De moeder geeft het, maar ziet ver­langend uit naar het ogenblik, dat zij zelf het kind zal kunnen geven, wat goed voor haar is.

Zo is het ook in ons leven. Hoe dikwijls vra­gen wij iets als kleine kinderen, en God gaat met ons mee in Zijn grote genade en barm­hartigheid en wacht met geduld, totdat wij bereid zijn, om aan te nemen wat Hij ons wil geven.

In de jaren die achter mij liggen, heeft God dikwijls met mij moeten meegaan, vooral op pa­den waar “goede daden” opgeschreven stond.

God helpe mij en ons allen, dat onze over­gave aan Hem zó mag zijn, dat wij met Hem gaan op Zijn wegen. “Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn de wegen van God hoger dan onze wegen, en Zijn gedachten hoger dan onze gedachten.

  1. W. v. H.

 

Indien de dood morgen zou komen.

De beroemde John Wesley werd eens door een dame de volgende vraag gesteld: “Veronder­stel. dat gij wist morgen te middernacht te moe­ten sterven, hoe zoudt ge dan de tijd, die u nog restte, besteden?”

“Hoe, Mevrouw?” antwoordde hij: ”Wel, juist zoals ik nu van plan ben te doen. Ik zou de­ze avond te Gloucester preken en nog eens om vijf uur morgenochtend. Daarna zou ik naar Tewkesbury reizen, daar ’s middags preken en ’s avonds de verenigingen ontmoeten. Dan zou ik naar mijn vriend Martin gaan, die mij ver­wacht voor logies; met de leden van het gezin, zoals gewoonlijk, praten en bidden, mij om 10 uur in mijn kamer terugtrekken, mijzelf aanbe­velen onder de hoede van mijn Hemelse Vader, neer gaan liggen om te rusten en te ont­waken in Glorie,”

Laten ook wij ons leven zó inrichten, dat wij te allen tijde bereid zijn voor Gods rechterstoel te verschijnen.

 

Want het leven is mij Christus en het sterven is mij gewin!

(Filip. 01:21). Wij komen uit het duister in ’s Heren wonderbaar licht; wij treden ver achter de voorhang, aanschouwen Zijn aangezicht; Wij leggen neer onze lasten en ons arm vergankelijk kleed. Omstraald van de eeuwige morgen, ontvallen ons angst en leed! Wij zien dan in al zijn glorie wat ’t geloof nu door nevelen ziet…. Waarom wij dat sterven noemen, voorwaar, dat versta ik niet –

Celestine Oliphant-Schoch.

 

Zoals U ook op een andere plaats in ons blaadje kunt lezen, heeft de Here tot Zich ge­nomen onze broeder J. W. van Hugten. Het is mij een behoefte des harten hierover iets te schrijven. Wanneer wij een tekst boven het leven van onzen ontslapen broeder zouden moe­ten plaatsen, dan is het wel bovenstaande tekst. Ja, het leven was voor hem Christus en het ster­ven gewin. Hoe gaarne hadden wij hem hier nog langer willen houden, om ons te helpen in de arbeid des Heren.

Toen onze broeder ongeveer 9 maanden gele­den uit Java naar Holland kwam, heeft hij ons zeer vele malen de verzekering gegeven, dat hij van de Here wist, dat hij spoedig bij de Here zou zijn. Dat wilde niet zeggen, dat hij niet deed wat in zijn vermogen was om den Here te die­nen in de arbeid, die hem was toevertrouwd.

En God heeft het zo gewild en we buigen ons voor Zijn volmaakte wil neer. Hij, onze Hemelse Vader, maakt geen vergissing en al kunnen wij het alles niet begrijpen, wij zullen het eenmaal verstaan.

Het is mij een voorrecht geweest, hem heel persoonlijk te kennen en vooral de laatste maan­den waren maanden van diepe geestelijke ge­meenschap en spraken wij veel samen over het diepe leven des kruises. God had grote dingen in zijn leven met hem gedaan en hem door diepe wegen ingeleid in de verborgenheid van het sterven aan het eigen “ik”. Daar was altijd een vragen en bidden in zijn hart: is deze weg – deze arbeid – deze handeling wel tot eer van God en ten dienste van Zijn Koninkrijk? Hoe vaak heeft hij niet gezegd: “het hindert niet wat van de oude mens v. Hugten terecht komt, als Christus maar geprezen zal worden.”

Ook was hij nederig van hart, omdat hij vaak vertoefde in de gemeenschap van Zijn Christus. Daar vond hij kracht om steeds weer het kruis op te nemen en Christus na te volgen.

Niet alleen voor mij zullen de uren, die ik aan zijn ziekbed doorbracht, onvergetelijk zijn, maar ook voor allen, die bij hem geweest zijn. Voor ieder had hij nog een woord en een ze­genbede. Kalm, rustig, met een vast vertrouwen sprak hij over zijn heengaan ; ja, we kunnen zeggen, hij had een heimwee naar het Huis daarboven. Alles sprak van rust en zekerheid. Men gevoelde zo, “het sterven is gewin” voor hem. Hier was geen vrees voor de dood; die was overwonnen door het kruis van Christus. Hij sprak over zijn heengaan als een bevorde­ring tot een hogere wereld. Welk een glans en glimlach verhelderde zijn gelaat vaak onder de hevigste pijnen, als we hem troostten met een lied of woorden uit Gods Woord. Dan trachtte hij mee te zingen of zei de ons. den tekst na. Vooral één tekst was er, die hij verscheidene keren uitsprak: “Mijn genade is u genoeg”.

Laat bij al het bovenstaande nu niet de in­druk gewekt worden, dat onze broeder niet wil­de blijven leven. Dat wel, maar God had het hem in zijn hart gelegd, door zijn wandel met God, dat de tijd was gekomen om bevorderd te worden tot hogere heerlijkheid.

Zeer zeker, we zullen hem missen. De ge­meenten, die hij diende met het woord, tellen een eenvoudige, maar trouwen, toegewijde arbeider Gods minder.

M’n doel is niet de mens te verheerlijken. Dat zou zo geheel in strijd zijn met onze broeder, die van ons ging, maar alleen de Christus te eren, die onze broeder diende met al wat in hem was. Hij is ons voorgegaan. Mo­gen ook wij getrouw zijn in de plaats waar God ons gesteld heeft, opdat wij ook deze woorden uit ’s Heren mond mogen horen: ”Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! Over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal Ik u zetten; ga in, in de vreugde uws Heren.” (Matt. 25:21.)

  1. K.

 

Dit is de wil van God: uw heiligmaking.

(1 Thess. 04:03a).

Willen wat God wil, eens willend zijn met Hem, dat is het ware kenmerk van een Christen. Maar deze eenswillendheid moet niet slechts passief zijn: gewillig aanvaarden wat God over ons beschikt, maar ook actief: Zijn wil doen, Zijn geboden onderhouden. Dit is het, wat Paulus hier bedoelt met de heiligmaking. Het is: uit onze gedachten en begeerten uitdrijven alles wat bezoedelt, en in onzen handel en wandel afleggen dat alles, wat wij weten dat God niet wil. Zó moeten wij, biddend en strijdend, ons toe-eigenen hetgeen wij hebben in Christus, n.l. de dagelijkse vernieu­wing onzes levens.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Het nieuwe jaar is slechts enkele dagen oud, of reeds een van onze geliefden is van ons heen­gegaan. Zaterdag 8 Januari brachten wij zuster M. van Caspel-Veltman naar haar laatste rust­plaats. Ook zij is in Christus ontslapen en wacht op ons, om straks met ons voor eeuwige bij den Here te zijn. God sterke onze broeder met zijn gezin.

Vrijdag 14 Januari mochten br. en zr. Verwaal hun 50-jarig huwelijk te midden van de gemeente vieren. De zaal was keurig versierd en alles had een feestelijk aanzien. Wat is er toch een on­derscheid tussen het feestvieren van de kinderen Gods en die van de wereld. Alles wat we hoorden en zagen had deze gedachte in zich: “dank aan God”. We prijzen God met hen, voor al de zegeningen die Hij hen schonk in deze 50 jaren. Niet alleen zij beiden vonden hun Heiland als Borg en Middelaar, maar ook hun kinderen hebben allen de Heiland lief. Zeer zeker wel een grote zegen. Ze kunnen met rechtspreken: “Ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen”- We wensen dat God deze eenvoudige en trouwe zielen in ons midden zal sparen, indien Jezus vertoeft te komen. Woensdag 9 Febr. Om 20.00 uur. hopen wij een lezing met lichtbeelden te houden over de Zendingsarbeid in China. Allen zijn hartelijk welkom.

Haarlem.

Groei mag in een gemeente niet ontbreken. Het is een normale levensuiting. Groeien in ken­nis, in genade en in aantal. Heerlijk is het te zien hoe onze Haarlemse broeders en zusters allemaal meewerken in de arbeid van de Heer. Het mag ons niet ontgaan dat de groei en de wasdom niet in mensenhanden ligt. Het is de Heer die de wasdom geeft. Het is de Heer die het huis bouwt. Daarom: geprezen zij Zijn Naam. Wij zijn de Here ten zeerste dankbaar voor alles wat Hij in ons midden doet en wij zien uit naar een machtige uitstorting van de Heilige Geest, opdat zielen gered zullen worden en wij al­len bereid zullen gemaakt worden voor de komst van onze Heiland. Woensdag 23 Februari, om 20.00 uur, zal onze Jeugd Zendingsvereniging “Kleine Kracht”, afd. Haarlem, een Zendingsavond houden ter ge­legenheid van haar 2-jarig bestaan. Donateurs, donatrices en zendingsvrienden zijn allen harte­lijk welkom.

Hilversum.

Lief en leed wisselen elkander af in dit leven. Dat mochten wij wel ondervinden in dit pas be­gonnen jaar. Dinsdag 18 Januari brachten wij onze broeder J. W. v. Hugten ten grave. Een grote schare van broeders en zusters uit verschil­lende plaatsen waren gekomen om hem de laat­ste eer te bewijzen. Het was alles eenvoudig volgens de wens van de ontslapene. Maar onder alles, hoewel droefheid in het hart, toch een juichen in de overwinning over dood en graf. Elders in dit blad vindt U nog een artikel uit de pen van onze broeder, wat wij nog hadden en wat wij nu afdrukken. God geve de familie kracht en genade ook in deze tijd.

Scheveningen.

We waren blij uit Scheveningen goede berich­ten te ontvangen, bijzonder ook voor hun arbeid onder de kinderen en de jeugd. Verblijdend is het te lezen, dat er zoveel kin­deren op de Zondagsschool en Kindersamenkomst komen. Daar de samenkomsten nu in een geheel nieuwe wijk worden gehouden, is dit een reden tot dankbaarheid.

1938.01

1938.01

Verandering of vernieuwing.

Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen” roept de dichter uit, als hij voor een ogenblik overdenkt de snelheid des tijds en dan vervolgt hij, zijn oog wendende naar het wereld­gebeuren: “Ach wij vinden, waar wij staren, niets bestendigs hier beneên.”

Wij allen zullen dat met de dichter eens zijn, als wij een ogenblik stilstaan bij de grote veranderingen, die in onze tijd plaats grepen. De wereld van heden verschilt op velerlei wijze met de wereld van gisteren.

Alles spreekt van verandering. Doch deze ver­andering, hoe groot zij ook moge zijn, is slechts van uiterlijk en voorbijgaand karakter. In wezen en in werkelijkheid is deze wereld en de mensheid, die haar samenstelt niets veranderd. Het kan gezegd worden, dat al deze uiterlijke veran­deringen een uiting zijn van de innerlijke en onveranderlijke toestand van de mens.

Geïnspireerd door de Heilige Geest schrijft Mozes: (Naardense vertaling) “Maar dan ziet de ENE hoe overvloedig het kwaad van de roodbloedige mens is op de aarde, en dat wat zijn hart aan gedachten formeert enkel maar kwaad is, al den dag”. “en de Here zag dat de boosheid des mensen veelvuldig was op de aarde en al het gedichtsel der gedachten zijns harten ten al­len dage alleenlijk boos was” (S.V.) (Gen. 06:05).

De mens is dus van nature slecht en verdorven, een vijand van God en zijn medemens.

Voor de meeste mensen is dan ook de jaarwis­seling niets anders dan het voortsnellen van de tijd en een voortwandelen op de oude slechte weg der mensheid. Maar voor ons be­hoeft dit niet zo te zijn. Voor ons mag het worden “Het jaar van het welbehagen des Heren”, door een kinderlijk geloven in de verlos­sing van Jezus Christus.

David, de koning van Israël, kwam tot de con­clusie dat het anders moest worden in zijn le­ven, maar hij gevoelde tevens zijn persoonlijke machteloosheid. Hij richtte toen zijn oog op de almachtige God en bad: ”Schep mij een rein hart”. Niets kon hem meer baten, geen goede voornemens, geen ernstig proberen, neen, niets min­der, dan een nieuwe schepping verricht door de almacht en wijsheid van God.

“Voorwaar zeg lk u” zei Christus tot Nicodemus, “als u niet opnieuw geboren, wedergeboren, wordt, zult u het Koninkrijk van God zeker niet ingaan.” (Joh. 03:05)

Bij God is geen aanneming des persoons. Wat Hij kon doen voor David en voor Nicodemus, dat wil de Here ook voor u doen.

Hij wil iets nieuws scheppen in u; u een nieuw hart en een nieuw leven schenken bij de ingang van het nieuwe jaar. Dan zult u kunnen getuigen en uitroepen: ”Het oude is voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden.”

N.V.

 

Overwinnaars.

“Daarom dan ook, alzo wij ook zo groot een wolk van getuigen rondom ons hebben lig­gen, laat ons afleggen allen last, en de zonde, die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voor­gesteld is.

Ziende op de ‘overste Leidsman en Vol­einder des geloofs, Jezus Christus”. (Heb. 12:12a.)

Weer is weer een jaar voorbij gesneld en staan wij aan het begin van een nieuwe jaar. Wat zal ook dit jaar ons brengen? Veel vragen kunnen in ons hart opkomen, en als wij om ons heen kijken, dan kan angst ons hart verlammen. Maar Gods Woord is vol van troost en bemoediging. Hij, die getrouw was in het ver­leden, zal ook Dezelfde blijven in de toekomst. En elk jaar brengt ons een ‘stap dichter bij het voor ons hoge doel – de ware roeping van Gods kinderen.

Wat is dan wel deze hoge roeping? Het is om straks met Christus te zijn, gelijkvormig aan Hem, deelgenoot te worden van de volle zalig­heid van de verlossing, die wij in Hem hebben.

Er is voor Gods kinderen een eindpaal te bereiken, tenminste, indien wij getrouw blijven. Ja, dan zullen wij deelgenoot worden van de eerste opstanding.

Elk nieuw jaar roept ons toe: “zijt gij nog wel in de loopbaan? Strijdt gij nog wel om de onverwelkelijke kroon? Moeten we ons niet al­tijd weer opnieuw afvragen: ”Staat mijn leven nog wel in volle verbinding met de Ware Wijnstok?” Want anders zullen wij behoren tot hen, die de kroon der overwinning niet zullen ontvangen. (1 Kor. 09:24-27).

Ons tekstwoord zegt ons, dat er lasten zijn, die Gods kinderen omringen. Wat zijn er veel mensen onder Gods kinderen die zware lasten dragen, terwijl God zegt, dat Zijn last niet zwaar is en Zijn juk niet drukkend. Hoeveel van Zijn kinderen komen niet opnieuw onder de last van hun eigen geest, zoals Paulus zegt: ”u liep wel – wie heeft u verhinderd om de waarheid gehoorzaam te zijn?” Men wordt opnieuw in knechtschap gevoerd van onze niet verbroken geesten,  men poogt zijn geestelijke armoede en hoogmoed te bedekken door weer eigen werken te gaan doen. Men neemt weer lasten op, die wij toch niet kunnen dragen, in plaats dat men voorwaarts gaat in de ware vrijheid van de kinderen Gods, welke alleen tot ons komt, wanneer wij als een rank ver­bonden blijven in Hem.

Daar is ook het dragen van een eigen kruis en niet het kruis van Christus. Men legt zich zo vaak een kruis op, wat ons niet door Christus is opgelegd en dan zegt men: ”wat is dat kruis, wat is die weg zwaar”; maar men schijnt te vergeten, dat dit een kruis, een weg is van moeite en strijd, die tot ons gekomen is, omdat men niet gewillig was met Christus te sterven. Men had nog niet in waarheid gebeden: ”niet mijn wil, maar Uw wil geschiede.” De meeste geeste­lijke ellende en armoede komt daaruit voort, niet eens willens te willen zijn met Christus en wat Hij met ons voor heeft.

Een andere last is wel, dat gelovige kinderen van God zich openstellen voor gewoonten van ongelovigen. Er zijn ongeoorloofde verbintenissen, die nimmer Gods goedkeuring kunnen wegdragen. “Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen”. (2 Kor. 06:14-18). Ach, er zijn nog zoveel andere lasten, die Gods kinderen zuchtend dragen, zoals: Overvloedi­ge zorgen voor de toekomst, positie, geld, kinde­ren en de Bijbel noemt ze “de zorgvuldigheden des levens.”

Maar het zijn niet alleen lasten, doch ook zonde, die ons lichtelijk omringt. Hoeveel kinderen Gods laten zonde in hun leven toe, en daar­om zullen ze de eindpaal – de overwinningskroon – niet bereiken. Alle zonde zoals haat, afgunst, jaloezie, onverzoenlijkheid, bitterheid enz. zullen ons buiten de bruiloftszaal houden; we zullen geen olie in onze vaten hebben. Matteüs 25.

Er wordt ons hier een tweevoudige aanmoe­diging gegeven om te strijden, om te lopen. 1e. Het zien op Jezus, de Leidsman en Vol­einder des geloofs. 2e. De grote wolk van getuigen uit Hebreeën 11. Welk een wonderbare aanmoediging voor ons! Hoe heeft Christus overwonnen? Die voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en de schande veracht heeft en is geze­ten op de troon aan de rechterhand van God. Zie ook vers 3. Dat leven van Christus schenkt ons elke aanmoediging. Waarvoor, “opdat u niet verflauwt en bezwijkt in uw zielen.

En ach geliefden, laat ons denken aan die grote schare van getuigen, zowel van het Oude­ als Nieuwe Testament; aan die ontelbare schare van Gods kinderen, misschien ook uw eigen ge­liefden, die u voorgegaan zijn. Hoe hebben zij overwonnen? We weten het wel. Ze hebben met lijdzaamheid gelopen de loopbaan en za­gen op Jezus alleen!

Die grote wolk van getuigen ziet ook op ons neer. Ze zien onze strijd, ja wachten met ongeduld, dat ook wij zullen overwinnen. Waar voor? “Opdat zij zonder ons niet zouden vol­maakt worden.” (Heb. 11:40b.)

God gebruikt lijdzaamheid en beproeving om ons tot de volmaking te brengen. (Heb. 10:36-37.) Kastijding en verdrukking zijn noodza­kelijk om Zijn heiligheid – het beeld Gods te doen erven. (Heb. 12:10). Alles vloeit voort uit één doel: ons deelgenoot te doen zijn aan de heerlijke eerste opstanding.

Daarom, laat er nu geen verflauwing zijn. Richt op de trage handen en de slappe knieën, en maak rechte paden voor uw voeten. Elke last, elke zonde, die u verhindert de loop­baan te lopen, zeg daar nee, tegen door Gods genade en in Zijn kracht. Laat Gods kastijdingen toe in uw leven en ook u zult eenmaal behoren tot die grote wolk van getuigen, want dan zal van u gezegd kunnen worden “en zij heb­ben hem overwonnen door het bloed van het Lam, en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot de dood toe.” (Openb. 12:11.)   

  1. K.

 

Laat uw lendenen omgord zijn en de kaarsen brandende. (Luc. 12:35)

Wanneer wij zien op het jaar dat achter ons ligt, en daarna een blik slaan op het jaar dat voor ons ligt, dan kunnen wij wel zeggen dat er duisternis op de aarde heerst.

Steeds donkerder en steeds dreigender wordt de toekomst en wij weten niet wat het nieuwe jaar brengen zal. Maar wij weten één ding; dat wij onze lendenen omgord hebben en onze kaarsen bran­dend.

Of het nieuwe jaar ons vreugd brengt of leed, of wij met werkeloosheid of ziekte hebben te kampen, of wij in verdrukking of vervolging of lijden zullen komen, of er oorlog zal komen of vrede, het zal ons niet deren, als wij maar, de lendenen omgord hebben.

Hoe gaan wij dit nieuwe jaar in? Weten wij, dat onze kaarsen brandende zijn? Hebben wij onze vaten vol met olie van de Heilige Geest?

Wanneer wij zo gereed zijn, dan kunnen we onbevreesd de donkere toekomst tegemoet gaan; want dan weten we, dat we wandelen in het Licht; dan weten we, wat ons ook zal gebeuren, wij zijn in Zijn handen veilig en wel bewaard.

En wat wacht ons dan ook in dit nieuwe jaar een heerlijke taak. Wij mogen, nee, wij moe­ten ons volle licht laten schijnen te midden van deze duistere wereld; wij moeten zielen winnen voor onze Heiland.

Dat wij dan een lichtend licht en een zoutend zout zullen zijn voor deze arme, verloren wereld.

J.G.B.

 

Stanley Jones verhaalt ons van zendelingen die naar de heidenwereld komen en ogenschijnlijk alles hebben verlaten: tehuis, familie en vrienden, positie, vooruitzichten en alzo meer, alles, behalve zich zelven. Wat hun eigen ik betreft, blijven ze licht geraakt En wie zal ontkennen dat er ook onder ons zo zijn? Laten we toch onszelf be­proeven, of we werkelijk ons eigen ik hebben overgegeven.

Iemand schreef eens: Het eigen Ik zal de gelovige toestaan alles te doen, alles te geven, al­les op te offeren, alles te zeggen, overal heen te gaan, allerlei lasten en kruisen en beproevingen naar lichaam en ziel te dragen, als het zelf maar mag blijven leven… Maar dat mag niet worden toegestaan, want het eigen ik is de grootste vijand van het kind van God. Het tergt God en kwelt de mensen en het verderft ons eigen zielenheil. Het verlamt de kracht en verstoort voortdurend de orde in lichaam, ziel en geest. Het eigen ik spreekt altijd tegen, vindt altijd uitvluchten, hand­haaft zich zelven, zonder zich ooit waarachtig voor God te verootmoedigen. Daarvoor moet het sterven.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

We mogen ons verblijden in de zegeningen Gods, die ook de laatste weken ons deel gewor­den zijn. Deze zegeningen Gods komen tot ons, omdat we meer en meer ingeleid worden in de verborgenheid van Zijn dood – dit is de bo­dem waarop het eigen leven moet sterven en Christus’ nieuw leven zich openbaart. Bij velen is een verlangen naar dit diepe leven Gods, om verbonden te zijn met Christus. Het betekent een afbreken aan de ene zijde en een opbouwen anderzijds. Het is ontdekken onze eigen verdorven natuur om door een zijn met Christus de hemelse natuur deelachtig te wor­den. Het woord Gods, met de boodschappen en gezichten, dat ons in heilige ernst gebracht wordt, doet ons zien, waar we zijn.

Zo was Zondag 5 December een wonderbare dag. Het kruis van Christus – het onderwerp van ons leven – alleen daarin is eeuwig behou­denis; niet enkel als verzoening, maar bijzonder als ons leven. Wat een troostwoord gaf God ons in Zijn woord “Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogte. Gij zult zijn als een besproeide hof, en als een springader van water, en dat water zal niet ontbreken”. (Jes. 58:11). Dit leven, van vruchtbaarheid is alleen mogelijk als wij sterven aan onszelf.

’s Avonds hadden wij enkele diepe en heer­lijke getuigenissen. Hoe kon men beluisteren de grote strijd in het hart van velen in deze tijd, maar ook altijd weer “wij hebben overwinning door het bloed van het kruis”. Dan blijft er van de mens niets over, maar men kan alleen roemen in Christus en uitroepen “ja waarlijk, Hij is de Zoon van God”.

Aangrijpend klonk het lied, door een kwartet gezongen: “Keer weer, gij afgedwaalde”. Het was ons als stond opnieuw de biddende en klop­pende Heiland voor ons en zagen we ons ander­maal, eerst verloren als zondaren en opgezocht door Hem, de Goede Herder.

Ernstig, en toch zo heerlijk besloten wij de­zen dag met het Heilig Avondmaal. We wer­den opnieuw versterkt door Zijn dood, om weer het dagelijks leven in te gaan.

Rotterdam-N.

Zondag 12 December had ik het voorrecht om in deze gemeente ’s avonds een samenkomst te houden en tevens een baby op te dragen aan de Heer. God gaf ons een heerlijk samenzijn en zo mochten wij de tegenwoordigheid van de Heer ervaren. Het was een goede samenkomst, die we met elkaar hadden en hoe gevoelden wij, dat het in deze tijd nodig is, om heel dicht bij de Heiland te zijn; daar leren we pas on­ze geestelijke nood niet alleen kennen, maar wordt ook deze in Christus vervuld.

Delfzijl.

We ontvingen bericht van onze geliefden in het Noorden, dat de Heer ook hen de laatste tijden zegent en ook deze zegen wenst men weer uit te dragen in deze wereld. Daarom heb­ben ze plannen, om door middel van ons blad de mensen de boodschap van het heil te bren­gen. Zeer zeker leent ook ons blad zich daar­voor. God zegene u, ook in deze arbeid.

 

Nu wij staan aan het begin van een nieuw jaar, wensen wij u allen een rijk gezegend jaar toe. Het is een heerlijke troost dat wij weten, dat, wat ook dit jaar zal brengen, we hulp en kracht van boven kunnen verwachten en dat zal ons nimmer beschamen.

Daarom, ziende op onze Heiland, willen we dit jaar beginnen met de belofte: “Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.” (Matt. 28:20.

 

 

1937.01 vandaag

1937.01 Hedendaags Nederlands

“Kracht van Omhoog”.

U zult ontvangen de kracht van de Heilige Geest. (Hand. 01:08).

De Heer had een bijzonder doel met Zijn discipelen. Zij waren niet gered, alleen om zalig worden, doch ook om getuigen te zijn van wonderbare Evangelie van verzoening en verlossing. Daartoe hadden zij kracht nodig. Het kan heel goed mogelijk zijn geweest, dat discipelen zelf nog niet eens doordrongen waren van de behoefte aan kracht voor het werk, waartoe zij geroepen waren. De Meester daarentegen, was maar al te goed bekend met behoeften van Zijn volgelingen en beloofde hun daarom kracht.

Er was kracht nodig om het oude leven af te leggen, kracht om de wil van God te kunnen doen, kracht om van Gods liefde getuigen, kracht om te leven tot eer van God, kracht om zo nodig, de martelaarsdood te sterven. Welnu, deze kracht was niet in de discipelen aanwezig. Die kracht ligt buiten het menselijk wezen; buiten onze natuur. Niets meer en niets minder, dan een bovennatuurlijke kracht was nodig, de kracht van de Heilige Geest.

Deze kracht van de Heilige Geest is een wonderbare kracht. Een scheppingskracht, een kracht tot instandhouding van het geschapene, tot het afwerpen van het zondige en het verkeerde, een kracht tot overwinning over de zonde.

Christus zei: “U zult ontvangen” De be­lofte van Christus was aan geen twijfel onder­hevig. Die belofte zou zich realiseren, zou een werkelijkheid worden in het leven van Zijn volgelingen. Dank God, die kracht kwam. De apostelen getuigden, zondaars werden bekeerd, zieken gezond gemaakt, ja, zelfs doden wer­den opgewekt.

Zonder die kracht zouden zij niet in staat ge­weest zijn, de roeping van Christus te vervullen, het werk te verrichten, de leer van Christus om te zetten in daden. Met die kracht gin­gen zij voort, van overwinning tot overwinning.

Daarom zegt dan ook de Apostel Paulus: “Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft.

Gij zult ontvangen de kracht van de Heilige Geest. Die belofte is voor ieder kind van God, zoals ook geschreven staat: “Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en aan ieder die de Heer onze God daartoe roepen zal”.

Bent u zich bewust van uw behoefte aan de kracht van de Heilige Geest? Verlangt u naar die kracht, om te doen die dingen, die uw God behagen? Strekt u zich uit naar de over­winning over zonde en zondemacht? God heeft u kracht beloofd. Er is kracht voor u, lief kind van God, want de Heer die beloofd heeft, is getrouw. Zijn woord zegt ons, dat de Hemelse Vader de Heilige Geest zal geven aan degenen die Hem daar om bidden.

(Hand. 01:18; Luc. 11:13; Filip. 04:13).

N.V.

 

God kan ons bewaren.

Een man wiens hart diep bewogen was door het sterven van zijn vriend, gaf het verlangen te kennen om ook een waar Christen te worden en deelde dit een prediker mee. “Maar daar is één ding, dat me nog tegenhoudt. Ik ben bang dat ik het niet kan volhouden. U weet waar ik werk; midden in de wereld waar sommigen zich aan God noch gebod storen en dat verkondigen met woorden en daden.”

Als antwoord nam de prediker een prachtige bloem uit een vaas en sprak: “Vriend, zie je deze bloem? Ze groeide in modder en slijk van een moeras en zie toch eens, hoe mooi en zonder vlekken zij is. Dat komt omdat God haar bewaarde. En zo kan God ook u bewaren, daar mag u zelfs op vertrouwen.”

 

De kracht van omhoog.

En ziet, Ik zend de belofte van Mijn Vader op u, maar blijft u in de stad Jeruzalem, totdat u zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte”.

(Luc. 24:49).

 

Kracht van omhoog.

Dit waren wel bijkans de laatste woorden, die Jezus sprak, voordat Hij ten hemel voer. Het is een Heilig testament, wat Hij Zijn jongeren achterliet en daardoor ook aan allen, die Hem die Hem oprecht liefhebben. We lezen dan ook in (Hand. 01:08); “maar u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen, waarmee u vervuld zult worden”. Hoewel de Heiland Zijn discipelen een geweldige taak toevertrouwde, n.l. deze, om in de gehele wereld het Evangelie van Gods liefde te prediken, klinkt toch eerst het bevel: “blijf in Jeruzalem totdat u vervuld zult worden met Kracht van Omhoog, dat is vervuld met de Heilige Geest”.

Groot en machtig was die opdracht, maar nog groter was hun behoefte om die kracht van omhoog te ontvangen, om daarna het bevel van de Heer uit te voeren en dat rijke evangelie te prediken. Niet als een dogma of een historisch evangelie, maar als de kracht van God tot zaligheid, voor eenieder die gelooft. En de dagen die zij doorbrachten in gebed, daar in Jeruzalem in de bovenzaal, waren geen dagen, die vergeefs waren. Kan men spreken van vergeefse dagen in de tegenwoordigheid van God? Wat de christenheid in zijn algemeenheid, juist zo krachteloos doet zijn, is dat niet, om­dat men niet wacht op die kracht van omhoog?

Men is ijverig in het werk wat men voor de Heer doet. Plan­nen worden gemaakt en uitgevoerd. Dat werk wordt uitgebreid. En toch voelt men onder dat alles een moedeloosheid, een zwakheid en krachteloosheid, die soms verlammend werkt. Hoe komt dat? Misschien is men niet lang genoeg in de bovenzaal geweest, is men niet lang genoeg heel dicht bij God geweest. Misschien moet men zich wel afvragen of men wel aangedaan is met de kracht van de Heilige Geest?

De 120 discipelen bleven zo lang in eendrachtelijk gebed, totdat de kracht van omhoog over hen kwam. En pas dan kunnen zij gaan in de kracht van die Geest, teneinde het Evangelie uit te dragen. Zij kunnen nu blijven staan tegen alle boze machten, die op hen losstormen. Het boek Han­delingen in de Bijbel getuigt daarvan.

Deze belofte van God was niet alleen voor de Christenen van de eerste gemeente, maar die belofte is voor ieder; want ook de nood van mensenharten is nog altijd dezelfde. Wanneer wij zo in de we­reld rondblikken en alles aanschouwen, dan zien wij de grote noodzakelijkheid, voor ons als kin­deren van God, om deze kracht van omhoog te ont­vangen en staande te blijven in deze ernstige, veel bewogen tijd, waarin wij leven. De zonde neemt meer en meer de overhand: ongerechtigheid vermeerdert zich. Satan en zijn trawanten steken steeds driester hun koppen op. De afgrond opent zich en een modderstroom van onreinheid wordt over het mensdom uitgestort.

Hoe zullen we kunnen staande blijven? Zal het zijn een steunen op onze ervaringen, of op onze Christelijke opvoeding? Neen, niets zal ons kunnen baten dan alleen aangedaan worden met kracht van omhoog. “Als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal de Geest des Heren de banier tegen hem oprichten.” (Jes. 59:19).

We zouden ons de vraag kunnen stellen, waar­om zo weinig kracht, waarom zo vaak neder­laag in het geestelijk leven. En als we die vraag oprecht willen beantwoorden, dan moeten wij tot deze slotsom komen: men heeft de kracht van omhoog verloren; men heeft veel over de Chris­tus gesproken en geschreven, maar Hij is nog te weinig een levende werkelijkheid in ons le­ven geworden. Want het is niet alleen Christus voor ons, met ons, maar Christus in ons de kracht Gods.

Willen wij leven een leven in de kracht van omhoog, dan is het noodzakelijk, dat net zoals de eerste Christelijke gemeente, men gaat naar de plaats waar deze kracht van uit de hoogte te vinden is, en dat is op onze knieën, in gelovig gebed zich volkomen stellen voor God. Ja, onze Krachteloosheid belijden en Hem gelovig zoeken, totdat Hij ons aan zal doen met kracht van omhoog.

En voor welk doel zoeken wij deze kracht van omhoog? Gods woord geeft ons het antwoord: en jullie zullen Mijn getuigen zijn”. En om ware getuigen te kunnen zijn, ook in onze tijd, is het nodig dat wij Zijn aangezicht zoeken, totdat Zijn kracht over ons komt en we zo vervuld worden met Zijn hemelse kracht, dat wij vergelijken met Heilig dynamiet die we in ons voelen werken.

We hoeven niet zonder kracht te blijven. God heeft wonderbaar voorzien en roept ons toe: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde” Niet enkel de hemel is vol van Zijn kracht, maar ook op aarde wil God zich door de Heilige Geest in kracht openbaren.

Wat is nodig voor ons?

1e: een erkentenis van onze krachteloosheid:

2e: een komen tot Hem, de bron van alle kracht.

En daarom geldt het voor ieder van ons “terug naar Jeruzalem, naar die bovenzaal, om met God te spreken, totdat we aangedaan zijn met kracht uit de hoogte”. Zonder kracht te putten bij Jezus Christus redden we het niet. Jezus zei dit al tegen de Samaritaanse vrouw bij de put in Sichar. De nood van ons eigen hart vraagt dat en ook de nood van de wereld roept het ons toe: ga naar Jeruzalem en wacht, totdat u de kracht van Omhoog ontvangt, en dan, net zoals Jezus in de kracht van die Geest kwam naar Galilea om Zijn werk hier op aarde te vervullen, zo kunt u dan gaan in deze wereld om ook uw werk voor de Meester te verrichten, zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria, tot aan het uiterste der aarde”. Kortom naar die plaats die de Heer je aan zal wijzen.

  1. K.

 

Kruis dragen.

Volgens het Nieuw Testament wordt met het kruis dragen geen menselijke ervaring bedoeld, maar een godsdienstige houding. Ervaar je lijden om Christus wil dan zou je dat je kruis kunnen noemen.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

De Pinksterdagen waren zeer gezegend. We hielden enkele bidstonden voor die dagen en kon­den zo onze harten toebereiden voor een nieu­we uitstorting van de Heilige Geest, want we kunnen niet leven op ervaringen van het verleden; alleen een altijd vervuld worden kan de ziel voldoen. Heerlijk en nieuw kwam weer de Pinksterboodschap tot onze harten. Alleen een Schriftuurlijke vervulling van het hart geeft een al­tijd voortdurende voldoening.

Woensdagavond 19 Mei hadden wij bezoek voor slechts één avond van de Broeders Abell van Java, Endersen en Rosenvinge, voorgangers van Pinkstergemeenten uit Denemarken. Het was een wonderbare avond. Heerlijk en ernstig spra­ken onze broeders uit het woord Gods. God was in ons midden en openbaarde zich op krachtige wijze. In de uitnodiging die wij hielden kwamen velen naar voren om de doop in de Heilige Geest te zoeken en velen ontvingen die avond hun doop, volgens Hand. 2:4. Het was als een wind van de Geest die plotseling over ons kwam. Hier hield menselijke leiding op en de Heilige Geest, nam de leiding. Men kon slechts meedoen met het loven en prijzen van de Heer. Wat een honger en dorst was daar naar die levende stromen van de Geest.

Velen waren verslagen en dachten: “wat wil dit toch zeggen” en het antwoord is: dit is het wat gesproken is door de Profeet Joel”. (Hand. 02:16-21).

 

Haarlem.

In April hadden wij in Haarlem een tweedaagse Conferentie, die ook zeer gezegend was. Pastor Hacking van Engeland was ook die dagen aanwezig en diende mede in het brengen van het brengen van het woord Gods. God werkt ook wonderbaar in deze gemeente en nieuw leven breekt ook daar door. Ere zij Zijn naam.

 

Hilversum.

We kunnen terugzien op een gezegende Hemelvaartsdag in Hilversum. Vanuit Amsterdam waren 70 broeders en zusters gekomen, per trein of per fiets. Ook uit Haarlem was er een 30tal. Wel kwam even de gedachte bij ons op: Hoe zullen wij allen plaatsvinden in ´Paran” te Hilversum. De broeders hadden echter goed gezorgd; veel extra stoelen waren bijgezet. Dankbaar waren we, dat we met de gemeente uit Hilversum die dag samen konden zijn en God heeft ons niet beschaamd.

De morgensamenkomst was heerlijk en ernstig het woord dat ons kwam. Dank God; we weten dat Christus hemelvaart het teken is van onze hemelvaart die aanstaande is. ’s Middags waren we vergaderd in het prachtige Spaanderswoud. Nu en dan scheen de zon.

Ook hier was alles goed verzorgd. Stoelen voor de ouderen, een flink platvorm, enz.

Het deed ons goed enkele vurige getuigenissen te horen en ook het woord van broeder Hacking uit Blackbrum was ernstig en beslist, als ook het woord wat door de broeders gebracht werd.

Al heel spoedig was daar de laatste samenkomst, die wederom in de zaal werd gehouden. Weldra was de zaal geheel gevuld met een schare van opgewekte en blijde Pinksterkinderen. Het was een heerlijke samenkomst; we werden bepaald om bereid te zijn voor onze hemelvaart.

Veel te vlug naar onze zin moest deze samenkomst gesloten worden, mede, omdat de broeders en zusters uit andere gemeenten weer huiswaarts moesten keren.

Wij danken U allemaal, Hilversummers, voor uw moeiten en goede zorgen en we bidden, als Jezus vertoeft te komen, dat we nog eens zo samen mogen zijn.

 

Scheveningen.

De 2e Pinksterdag had ik het voorrecht om samenkomsten aldaar bij te wonen, die ook zeer gezegend waren. Daar was een diep verlan­gen naar de volheid des Geestes, hetgeen merk­baar was in de verkondiging van het woord Gods, hetwelk gebracht werd, als in de gebeden.

Een korte bidstond na de avondsamenkomst, besloot ook weer deze dag. En zo is God over­al bezig Zijn volk toe te bereiden voor Zijn komst.

 

 

1937.06

1937.06

Stilheid

In stilheid en in vertrouwen zou uw sterkte zijn. (Jes. 30:15b)

Een van de moeilijkste lessen, die Gods kin­deren te leren hebben is wel “stil” worden voor Gods aangezicht. En toch is het in dit “stil ‘wor­den voor God, dat Hij zich het meest kan open­baren aan onze ziel. Wij leven in een tijd, dat alles er op berekend is, om stil worden en zijn te verbreken en er is een groot gevaar voor Gods kinderen, dat zij niet voldoende in de stil­te komen om Gods stem te beluisteren.

Stil worden voor God is wel het moeilijkste wat er is. Zolang de mens nog iets kan doen voor God, gaat het wel; maar als de vraag tot ons komt: “Mijn kind, wil eens even stil wor­den”, dan vinden wij ’t vaak zo heel moeilijk om stil te zijn. En toch, in het stil worden voor God, wanneer het vlees zwijgt, komt Gods heer­lijke gemeenschap. Hebben wij het niet vaak er­varen, ook in ons persoonlijk gebedsleven, dat er dikwijls nog wat ontbreekt, dat werkelijk stil zijn voor God. Zijn onze “stille tijden” werke­lijk stille ogenblikken, dat, in plaats dat wij spre­ken tot God, Hij tot ons kan spreken. Dan pas bemerken we, hoe moeilijk het ons valt, om nu eens rustig te luisteren naar Zijn stem. Zegt de Heiland niet: “Mijn schapen horen Mijn stem.”

We gebruiken vaak zoveel woorden en zoveel tijd om alles aan God te vertellen, zodat er geen tijd over blijft dat God tot ons kan spre­ken. En toch, als we echt willen leven in de gemeenschap van God, dan zal het nodig zijn, ook dit kostbare ons niet te laten ontroven, n.l. dat we met de Psalmist kunnen zeggen: “immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil.” (Ps. 062:002.) Het is toch zoals het hier geschreven staat’; als alles stil in ons is geworden, kan God tot ons spreken en ons Zijn heil doen zien. Wat is daar al geen haast in ons gebedsleven. We wor­den vaak zo intens en fel bewogen in onze ziel door al de dingen waarmede we in aanraking komen. Wat al niet een strijd die het hart van Gods kinderen belaagt. Vijanden rondom ons, vijanden die ons weer in slavernij terug willen brengen. We zijn de kinderen Israëls gelijk, die door Farao achterhaald werden. Wat een toe­stand; vóór hen de Rode Zee – achter hen Farao. Zeer zeker toch de plaats om zelf iets te doen of te handelen – neen geliefden! Wat is het Goddelijk antwoord? “De Here zal voor u strijden, en gij zult stil zijn. (Ex. 14:14.)

Stil zijn, juist als ons vlees en onze ziel roe­pen tot actie. Ja geliefden, tóch is het zo.

Hoe vaak, als alles ons dwingt tot handelen, zou juist wanneer wij slechts “stil” waren voor God, Hij tot ons kunnen spreken en licht geven op ons pad om de weg te gaan, die Hij ons voorstelt. Een weg, die nimmer tot teleurstelling zal leiden, maar waar­op Gods heerlijkheid geopenbaard zal worden.

In (Job 04:16b) lezen wij deze woorden: er was stilte, en ik hoorde een stem… “ Wan­neer alles eerst rustig en stil in ons is geworden,

“In stilheid en in vertrouwen zal Uw sterkte zijn.” (Jes. 30:15b).

wanneer het bruisen van de golven door Zijn machtwoord tot kalmte is gebracht, komt deze liefelijke stem en zal ons de weg openbaren in welke wij moeten treden. Het gaat ons zo vaak als Elia; hij had Gods stem zo dikwijls gehoord; als deze kwam in een donderslag of gewel­dige wind en storm en zelfs in vuur. Maar God moest ook deze dienstknecht leren, dat Hij, de eeuwige God, niet altijd zich op die manier zou openbaren, maar dat Hij zich ook kan openbaren in het ruisen van de zachte stille wind. Gods Geest, zeer zeker, kan komen als een machtige gedre­ven wind en we horen Gods stem met macht en kracht. Maar laat ons niet de vergissing maken door te denken, dat alleen zodanig het spreken van God kan zijn.

De tijden van het stil zijn voor God zijn zo nodig voor Gods kinderen; een luisteren naar de zachte tred van de gezegende Heiland, die ons toeroept in onze drukke arbeid: ”Komt hier en rust een poosje.”

Daar aan Zijn gezegende voeten wordt alles rustig in onze ziel; de hevigste zielestrijd komt daar tot ruste. De golven van de beweging binnen in ons worden daar tot kalmte gebracht. Een luisterend oor hoort dan de stem van de Heer: ”dit is de weg, wandel daar op.”

“Als uw ziel is fel bewogen.

Als het in uw harte woedt –

Ga dan biddend naar uw Jezus,

Want bij Jezus is het goed.”

P.K.

 

Het Teken.

Elke goede gave en elke volmaakte gift is van bo­ven, van God de Vader, bij wie geen verandering is of schaduw van om­kering. (Jak. 01:17).

God is de Gever van elke goede gave en elke volmaakte gift. Bovenal van zulke gaven en giften, die in een dringende behoefte van de mensheid voorzien.

God is de Gever. Hij heeft ons daar al zo vaak blijk van gegeven. De grootste gave die Hij wel ooit heeft kunnen geven is de gave van Zijn Zoon, “want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gege­ven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar het eeuwige leven zal hebben. (Joh. 03:16).

God is ook de Gever van een andere, niet te onderschatten gave, namelijk de Heilige Geest. Dit blijkt wel heel duidelijk uit de woor­den van Christus als Hij zegt: “Indien dan jullie, die boos zijt, weet aan uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven aan hen  die Hem daar om bidden?”

Opdat er geen twijfel zou bestaan in betrek­king tot Zijn gaven, stelt God zelf tekenen. Reeds eeuwen voor de geboorte van Christus geeft God een teken door de mond van Jesaja de profeet: Zie een maagd zal zwanger wor­den, en zij zal een Zoon baren, en Zijn Naam Immanuel noemen.” En opnieuw stuurt Hij Zijn boodschapper tot de herders in het veld, en laat hen zeggen: ”Zie ik verkondig u grote blijdschap die heel het volk ten deel zal vallen name­lijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Here, in de stad van David; en dit zal u het teken zijn: u zult het Kindje vin­den in doeken gewonden en liggende in de krib­be. – Daar in de kribbe van Bethlehem lag de gave van God, Christus de Here!

Zo gaf de Here ook Zijn teken in betrek­king tot de gave van de Heilige Geest. Hij ge­bruikte daartoe dezelfde profeet, die al ge­profeteerd had aangaande de geboorte van Chris­tus. “Daarom zal Hij door belachelijke lippen, en door een andere tong tot dit volk spreken.” (Jes. 28:11). En Christus zelf zegt tot Zijn volgelingen, enkele ogenblikken voor dat Hij op­genomen zal worden in heerlijkheid: ”En dege­nen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duive­len uitwerpen, met nieuwe tongen zullen zij spreken. “Slechts weinige dagen later, op de dag van het Pinksterfeest werd dat hun er­varing, want zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken met an­dere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. God is de Gever van Zijn Zoon, God is ook de Gever van de Heilige Geest. Beide gaven zijn onmisbaar voor de mens. Zij bren­gen ons terug tot God en werken dat wonder­bare plan van verlossing in ons persoonlijk leven uit.

God is de Gever van alle goede en volmaakte gift. Hoe staat u, geliefde lezer, tegen­over deze gaven van God? Heeft ongeloof en twij­fel u tot dusver verhinderd deze gaven te aan­vaarden? Laat u dan niet langer terughouden, maar aanvaardt in dank deze gaven van God en u zult de wonderbare vrede en kracht van God in uw leven ervaren.

N.V.

 

Het kruis van Christus.

“Want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht. (Matt. 11:30).

Als men spreekt over het kruis, dan zal ieder kind van God beamen, dat ook zijn leven staat in het teken van het kruis. Zeer zeker heeft ieder kind van God zijn kruis en men zegt, dat Jezus Zijn doornenkroon onder Zijn kinderen verdeelt, om straks tot diegenen te behoren, die de gou­den kroon zullen ontvangen.

Zonder kruis geen kroon. Ik geloof echter, dat vele kinderen Gods niet het kruis van Christus dragen, maar dat zij een kruis dragen, dat zij zich zelven dagelijks opleggen.

Het kruis te ontlopen, dat Christus ons wil opleggen, is wel het grootste kruis, dat wij als kinderen Gods te dragen hebben; en zulk een kruis is drukkend en zeer zwaar en maakt ons geen blijmoedige christenen. Er zijn kinderen van God, die door een daad in hun leven gebukt gaan onder de gevolgen van die daad, en men zegt dan dat dit een kruis van Christus is. Hoeveel zusters, die gehuwd zijn met ongelovige mannen, en ook omgekeerd, zuchten onder zo’n kruis. God in Zijn grote barmhartigheid wil Zijn kind te hulp komen, maar zo’n kruis blijft al­tijd zwaar drukken. Veel kinderen van God die niet vrijgemaakt zijn, zuchten onder de macht van de zon­de en zij zeggen dan, dat zij een kruis te dragen hebben. Zeer zeker wel een kruis, maar niet het kruis van Christus.

Hoeveel kinderen Gods doen wat zij willen, (niet wat God wil) en komen daardoor in moei­lijkheden en klagen dan over het kruis. Hoeveel kruisen worden er niet gedragen, omdat men niet wijs en voorzichtig is, en niet nuchter. Waarom wordt de kracht van het kruis van Christus zo weinig ervaren? Men leeft niet in de wil van God. Hoe vormt zich het kruis van Christus in ons leven? Wanneer Zijn wil onze wil kruist.

Onze Heer en Heiland bad: “niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede.”

Wanneer Jona, de profeet, ook zo gebeden had bij zijn zending naar Nineve, dan had hij zijn eigen kruis kunnen ontlopen en had het kruis, dat God hem oplegde, met blijdschap gedragen.

Het kruis van Christus wordt gevormd in ons leven door stipte gehoorzaamheid aan Gods wil. Zie het leven van Abraham. Zijn gehoorzaamheid aan Gods bevel gaf een kruis in zijn leven, maar door God hem op de schouders ge­legd: en daarom bracht het hem nader tot God.

In Psalm 51 is David in grote moeilijkheden, door niet te gehoorzamen aan Gods wil, en dat kruis drukt als een last van zonde op zijn ziel. Toen hij echter achtervolgd werd door koning Saul en vluchtende zich in spelonken verbergen moest, droeg Gods kruis hem door alles heen.

Het grote verschil is, dat het kruis wat God oplegt, ons draagt, en het kruis wat wij ons zelf opleggen door ons zelf moet gedragen worden, evenals de gevolgen en uitkomsten daarvan. De gevolgen en uitkomsten van het kruis van Christus draagt Hij voor ons. Het kruis wat ons terneer drukt is van ons zelf, maar het kruis van Christus brengt ons in de tegenwoordigheid van God. Ons kruis maakt dat wij murmureren en klagen. Zijn kruis doet ons roemen in de kracht Gods. Ons kruis dat wij dragen onteert God, want het is immers zo zwaar en God is zo hard. Christus’ kruis eert God, want Hij draagt het voor ons. Ons kruis maakt ons tot mensen die vasten met droevig gelaat. Gods kruis maakt ons mensen die vasten, maar met een gewassen gezicht en een gezalfd hoofd. Ons kruis moet overal verteld en uitgemeten worden; Christus’ kruis wordt in stilheid gedragen zonder dat iemand er iets van bemerkt. Ons kruis brengt de mensen van God af. Gods kruis brengt de mensen tot God. Ons kruis maakt ons tot eigen­gerechtige christenen, die ook geleden en veel gedaan hebben. Het kruis van Christus doet ons roemen in de genade van God en alles wat we zijn en zullen zijn, het is door de genade van Jezus Christus.        

  1. W. v. H.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Het 2e jaarfeest van de Zendingsclub “Het Mosterdzaadje”, was een zeer gezegende avond.

Verblijdend was het, om zoveel broeders en zusters te zien, wat wel bewijst, dat er veel liefde voor de zending is. Onze harten waren met blijdschap vervuld als we hoorden, wat God ook in het afgelopen jaar voor de zending in China gedaan heeft. De samenspraak “Het Zendingslied”, ge­toond door de leden van de Zendingsclub, viel in goede aarde. Duidelijk kwam daarin uit, de macht van het kleine. We waren verbaasd te horen, hoe door deze verschillende kleine bij­dragen nog zulk een bedrag is samengekomen. En nu weer met moed en Godsvertrouwen de hand aan de ploeg geslagen om ook het werk Gods voor China te doen.

De ouderavond, belegd door het jeugdwerk van de gemeente, was eveneens zeer gezegend. Het ver­heugde ons een flink aantal ouders van de kinderen te zien, want dat toch was het doel van deze avond, ook met de ouders in contact te komen. De verschillende nummers, zowel van de kin­deren als ook van de leiders, oogstten grote bijval. Bijzonder aantrekkelijk was ook hetgeen de kleintjes deden. n.l. “kaarsjes”. God zegene ook de arbeid onder de jeugd en geve aan al diegenen die daarbij helpen. Zijn kracht en genade.

Het is verblijdend te zien, dat ook een aantal jonge mensen zondagsmiddags er op uittrekken, traktaten te verspreiden, huisbezoeken doen en mensen de boodschap van het heil te brengen. We geloven, dat, wanneer dit biddend gedaan wordt, dit ook grote zegen zal afwerpen. Gods woord is nog altijd waar, “zegenende zal Ik u zegenen”. God make hen een Gideonsbende !

Het bezoek van br. Schoeman uit Z.-Afrika was een gezegende ure, zowel door een aantal Afrikaanse liederen die hij zong, als wel door zijn ern­stige, heerlijke woord. Onze broeder hoopt eerst­daags naar Z.-Afrika terug te keren. We waren dankbaar hem te leren kennen en bidden hem Gods zegen toe.

4 Nov. was de jaarlijkse uitvoering van ons Pink­sterkoor. Het was een gezegende avond. Heerlijk klonken de liederen en we werden rijk gezegend zowel door zang, muziek als declamatie. Het doel van dien avond was, den arbeid in China te helpen. God zegene ook het zangkoor en make het als een stem Gods.

Hilversum.

“Verblijdt u met de blijden, en weent met de wenende.” (Rom. 12:15). Deze vermaning van de apostel Paulus, heeft voor de br. en zr. van Hilversum een grotere betekenis gekregen, door de gebeurtenissen van de laatste maanden. Geliefde broeders in Christus werden grafwaarts gedragen. Gelukkig hebben de nabestaanden kracht en troost geput uit de heerlijke getuigenissen, die zij nalieten. – Dat de Here, deze lieve families zal troostten.

We mochten ons ook verblijden met de blij­den, door de huwelijksinzegening van onze br. en zr. J. W. v. Hugten-M. E. Schomakers.

Br. Vetter sprak hen toe naar aanleiding van (Ps. 037:005): ”Wentel uw weg op de Here en vertrouw op Hem; Hij zal het maken”, terwijl br. Klaver van Amsterdam het huwelijk inzegende.

De bekende zegenbede werd hen toegezongen. Onze wens is dat de Heer hen zal stellen tot een rijke zegen!

 

 

1937.05

1937.05       

“Kracht van Omhoog”.

Indien de Geest van God, die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij, die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zij­n Geest, die in u woont”, schrijft de apostel Paulus aan de christenen van zijn tijd. Hij stelt hier de inwoning van de Heilige Geest voor als de genezing aanbrengende kracht. Een kracht, die opereert in het lichaam van de Christen, wat een tempel van de Heilige Geest is. (Rom. 08:11; 1 Kor. 06:19).

Veel wordt in onze tijd gesproken en geschre­ven over genezing zonder medische interventie. De een noemt dat “geloofsgenezing”, en een an­der noemt het “gebedsgenezing.”. Beide uitdruk­kingen zijn fout. Geloof geneest niet en gebed geneest niet. Geloof en gebed zijn slechts mid­delen, waardoor wij ons met God in verbinding stellen, en waardoor wij die zegen kunnen deelachtig worden. Dit zegt ook het Woord: “Wie tot God komt moet geloven dat Hij is, en een beloner is van hen, die Hem zoeken.” (Heb. 11:06.) Het is Goddelijke genezing, want zij wordt door God gewerkt.

Hoe vaak gebeurt het niet, dat iemand gene­zing zoekt zonder medische hulp, en niet dade­lijk die genezing ervaart, te horen krijgt: “U gelooft niet genoeg”, terwijl Gods Woord zegt, dat een geloof zo klein als een mosterdzaadje reeds voldoende is, om bergen te verzetten. Het gebeurt ook wel, dat men hem toevoegt: “U moet meer bidden” of “U bidt niet genoeg”. Men zou zo de indruk krijgen, dat de vermeerdering van de gebeden het gewenste doel zal doen bereiken. De Here Jezus zegt: ‘Als jullie bidden, gebruik dan geen ijdel verhaal van woorden, zoals de heide­nen, want zij menen dat zij door heel veel te zeggen in een gebed verhoord zullen worden.”

Neen, Goddelijke genezing is niet afhankelijk van een “groter” geloof of van “meer” gebeden, doch van de werking van Gods Heilige Geest. Hij opereert in en door de christen. Het is daarom de essentiële behoefte van de christen, vervuld te worden met de Heilige Geest. Dit nu kan alleen maar plaats vinden dooreen algehele innerlijke overgave en een vrijwillige toe­wijding aan God

 

U behoort geheel mijn leven,

U te dienen is mijn eer,

U te volgen is mijn roeping.

Ja, mijn hoogste vreugd, o Heer.

 

Als de Geest van Hem, die Jezus uit de do­den opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij ook uw sterfelijke lichamen levend maken. Om dit te kunnen doen, moet Hij in ons en door ons vrij kunnen werken, en behoren wij ons dus te stellen onder Zijn tucht en leiding. “Want”, zo schrijft de apostel: “De wet van de  Geest des levens, in Christus Jezus, heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde des doods”.

De apostel sprak uit ervaring. Lukas de schrij­ver der Handelingen, verhaalt, hoe Paulus op zijn eerste zendingsreis te Lystre, door overreding der Joden, door de schare gestenigd en buiten de stad gesleept werd. Handelingen 14. Doch toen de discipelen hem omringden, stond hij op en kwam in de stad, en de volgende dag ging hij uit naar Derbe. Zijn lichaam was verkwikt, levend gemaakt geworden. De Heilige Geest, die een woning gevonden had in het hart van Paulus, had een machtig restaurerend werk verricht in dit gewonde lichaam.

“Als de Geest van Hem, die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij ook uw sterfelijke lichamen levend maken.” De doop in de Geest is dus niet alleen nodig voor heiligmaking en bekwaming tot de dienst van God, maar ook tot genezing en restauratie van ons lichaam.

“Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.”

N.V.

 

De grote verdrukking.

“Want zoals in die tijd zal er verdrukking wezen, zo erg is er niet geweest van het begin van de wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal.” (Matt. 24:21).

In Gods Woord wordt duidelijk gesproken over een tijdperk, waarin grote verdrukking zal we­zen. Christus zegt in deze profetische rede, dat het een “grote verdrukking zal zijn”, die groter zijn zal dan ooit geweest is. Zeer veel wordt in de Bijbel gesproken over dat tijdperk. Het is ondoenlijk om in een klein stukje als dit, dat onderwerp uitvoerig te behandelen. Keer op keer lezen wij daarvan in de boeken van het Oude Testament; Christus sprak er over, net als de apostelen, inzonderheid Paulus in zijn brieven. Ook in het laatste Bijbelboek vinden wij vele teksten, die daar over handelen.

Betrekkelijk kort zal de tijd van de grote ver­drukking zijn; ongeveer 7 jaren, naar het woord van Johannes en toch zegt Jezus: “zo die da­gen niet verkort werden, geen vlees zou be­houden worden.”

In betrekking tot dit onderwerp komt vaak een vraag naar voren en die willen we even bezien in het licht van Gods Woord, en wel deze vraag, die in het bijzonder Gods kinderen aangaat: “Gaan de kinderen Gods door de grote verdrukking?” Het is juist deze vraag, die dan ook het doel van dit schrijven was.

Dat er een grote verdrukking komt, geloven wij, maar gaan wij, kinderen Gods, door deze grote verdrukking, of mogen wij vertrouwen, rus­tende op Gods Woord, dat wij er niet doorheen behoeven te gaan. De eerste grote gebeurtenis, die te wachten staat is de opname der Gemeen­te. (1 Thess. 04:16-17). Er is niets, wat nog ge­beuren moet, volgens Gods Woord, wat deze gebeurtenis nog zou kunnen ophouden. Die kan elk ogenblik gebeuren. Voor dat moment moeten wij klaar zijn, met olie in de lampen en de vaten wel gevuld. Er zal een groep gelovigen zijn, die niet behoeft te sterven, maar die, als Christus komt voor Zijn gemeente, in één punt des tijds veranderd zal worden.

(1 Kor. 15:15). Dat was het. waarin de eerste christenen leefden, en ik ge­loof dat het niet teveel gezegd is, dat dit ook ons zalig verlangen is om tot die schare te behoren, waarvan Paulus spreekt, als hij zegt: “Aangezien wij niet willen ontkleed (sterven), maar overkleed (opname) worden.” (2 Kor. 05:04.)

De gemeente te Thessalonika dacht, dat zij achtergebleven was en dus door de grote ver­drukking heen moest. Vandaar hun droefheid; en Paulus moet hen terechtwijzen (2 Thess. 02:01-08). Duidelijk laat Paulus weten, dat deze opname nog niet geschied is, en dat deze verdrukking plaats zal vinden als de gemeente is opgenomen; dus na de opname en niet vóór die tijd. We behoeven niet uit te zien naar de dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisternis. We worden, als kinderen Gods, toch niet vermaand daarna uit te zien. Christus zegt wel: “zo ziet omhoog, en hef uw hoof­den opwaarts, omdat uw verlossing nabij is”. (Luc. 21:28.)

Neen, het is nu een waken en bidden, een voorzichtig wandelen met God, “dat u moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen die geschieden zullen en te staan voor de Zoon des mensen”. (Luc. 21:36.)

Dank God, daar is een mogelijkheid om te ontvlieden, waardig gekeurd te worden, om deel te hebben aan de eerste opstanding (opname). Daarvoor is nu nodig een volkomen leven met God; een leven van overwinning. Geen vormendienst, geen uiterlijk naam-leven, maar een zich één maken met de wel gekruisigde, maar nu in eeuwigheid levende Christus, ver­wachtende “de openbaring (tevoorschijn treden) van onze Here Jezus Christus”.

Welk een troostwoord vinden wij in (Openb. 03:10), waar Christus zegt: “Ik zal u bewaren uit de ure van de verzoeking die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken die op de aarde wonen”. En wanneer dan Christus zulk een gezegende belofte geeft, dan plaatst Hij ons ook eerst voor de voorwaarde, waarop en waar­door deze belofte in vervulling kan komen: “om­dat gij het woord van Mijn lijdzaamheid bewaard hebt”. Willen wij aan deze voorwaarde Gods voldoen, zeer zeker zal Hij getrouw zijn om te volbrengen wat Hij beloofd heeft.

Daarom is de grote verdrukking niet voor Gods kinderen, want Paulus zegt “maar u broe­ders, u bent niet in duisternis, dat u die Dag als een dief zou overkomen.

U bent allemaal kinderen van het licht, en kinderen van de dag, wij zijn niet van de nacht, noch van de duisternis”. (1 Thess. 05:04-05.)

Laat ons daarom wandelen als kinderen van het licht en we zullen door Gods genade bewaard worden van de grote verdrukking, die weldra over de gehele wereld komen zal.    

P.K.

 

De rust des geloofs.

Gods Woord zegt: “Er blijft dan een rust over voor Gods volk.” (Heb. 04:10). Er is een valse rust, die naar het vlees is, maar er is ook een Goddelijke rust, door het volbrachte werk van Christus. Deze rust komt in ons leven, als wij door Gods Woord de zekerheid hebben, dat Hij het willen en ook het volbrengen in ons leven zal bewerkstelligen. Deze Goddelijke rust heeft twee kanten: een menselijke en een Goddelij­ke. Van onze zijde stellen wij ons leven in Zijn handen. Hij mag over ons beschikken, en ons leven leiden zo als Hij dat wil. Al onze be­geerten, wensen en onze inzichten geven wij over aan Hem. Zelfs de goede dingen, die ons van nature zo eigen zijn, geven wij over en leggen die op het altaar. Men wil niets meer, men weet niets meer, en men kan niets meer. Men doet alleen wat God ons zegt. Als wij dat doen met een volkomen hart, dan komt God, en geeft ons Zijn belofte, dat Hij ons aange­nomen heeft en dat Hij nu voor alle dingen zal zorg dragen, zowel voor het uiterlijke als voor het innerlijke, en alleen door de zekerheid des geloofs weten wij, dat Hij nu de teugels van ons leven in Zijn handen heeft genomen, zodat er rust komt in onze ziel. Dan rusten wij van onze eigen werken, d.w.z. men behoeft nu niets meer te worden, omdat men in Hem alles geworden is. Men is met Hem begraven en op­gestaan, en wij zien onszelf, door het geloof in Christus, zonder vlek of rimpel voor de troon van God. Alleen op deze voorwaarde worden wij geheiligd en volmaakt, en sterven wij alle da­gen. Dan komt (1 Kor. 01:30) maar uit Hem bent u in Christus Jezus, die ons geworden is, wijs­heid van God, en rechtvaardigheid en heiligma­king en verlossing,” Dus niet meer zal worden, maar geworden is.

Geloof, dat Jezus Christus, toen Hij aan het kruis uitriep “het is volbracht”, u daar heeft ge­bracht, waar God u hebben wilde. Met al onze strijd, nood en behoeften kunnen wij rusten aan Gods vaderhart, wetende: “ Hij, die een goed werk in ons begonnen is, zal het ook voleindigen.

  1. W. v. H.

 

Uit de arbeid.

Wanneer u dit stukje leest, is Br, G. Starr, zendeling voor China, op reis naar dat land. We bidden, dat God hem een voorspoedige en vei­lige reis zal schenken en straks een behouden aankomst bij onze geliefde zendelingen in Likiang.

Zr. G. Roos, Br. v. Hugten en schrijver dezes hadden het voorrecht enkele dagen in Velbert (Duitsland) tegenwoordig te mogen zijn, toen onze zendeling daar afscheid nam, Tevens was er gelegenheid om met elkander de belangen van de zending te bespreken en Gods aangezicht te zoe­ken voor leiding in deze ernstige tijd.

De twee afscheidssamenkomsten, die Zondag 3 Okt. werden gehouden, waren zeer gezegend; ’s morgens was de zaal flink gevuld en spraken enige broeders een kort woord, waaronder ook wij als Hollanders. De gedachte, die deze morgen door Gods Geest bijzonder naar voren werd ge­bracht was deze: “Gods heerlijkheid wil zich openbaren aan het hart van de kinderen van God, maar daarvoor is nodig dat wij stil worden en dat we zwijgen voor Zijn aangezicht.”

’s Middags was de grote afscheidssamenkomst; van 3-7 uur waren wij tezamen en toch duurde de tijd ons niet lang, daar Gods tegenwoordig­heid onder ons was. De beide zalen waren nu geheel gevuld en het was heerlijk het grote aantal jonge mensen dat er was, waar te nemen.

Vanuit de verschillende gemeenten, aangesloten bij “De Verenigde Zendingsvrienden”, waren enkele vertegenwoordigers gekomen en deze werden in de gelegenheid gesteld, onze broeder een woord mee te geven. Het woord van Br. Kohler, leraar van de Bijbelschool te Wiedeness, waar on­ze broeder in opleiding was, zal lang in ons ge­heugen blijven. Met klaarheid en kracht werd dit woord gebracht uit (2 Tim. 01:07): “Maar God heeft ons niet gegeven een geest der vreesach­tigheid, maar der kracht, en der liefde en der matig­heid.” Onze broeder werd vermaand dit te zoeken.

Het getuigenis, dat onze jonge zendeling gaf, deed ons aller hart goed en we mochten ook de weg van God in zijn leven beluisteren.

Hoe heerlijk, dat God zich wil openbaren in nietige mensenkinderen en ons wil maken ka­nalen, ten zegen voor anderen. Het zou te ver voeren om u te vertellen van al het goede wat we ook die middag mochten ontvangen.

God alleen komt alle eer toe!

We kunnen niet anders dan God danken, dat zelfs in deze moeilijke tijd, in het bijzonder voor onze Duitse broeders en zusters, juist uit hun midden weer één geroepen is, om uit te gaan om het Evangelie Gods in China uit te dra­gen. Heerlijk is het op te merken, de warme liefde die er is voor de zending. Terwijl er één uitgezonden wordt, zijn er al weer anderen, die de roeping van God ontvangen voor China. Ook deze bede komt uit mijn hart: “Here, stootar­beiders uit, ook uit Holland.”

Zo danken wij God voor deze dagen. God geve onze broeders en zusters in Duitsland bij­zondere wijsheid en genade in deze tijd. Laat ons voor hen bidden.

Amersfoort.

De Here heeft ook in deze plaats mannen en vrouwen te samen gebracht, welke zich uit­strekken naar dat overvloedige leven, wat te vinden is in Christus, en verlangen om hun medemensen te leiden tot Hem, die volkomen kan zalig maken.

Ongetwijfeld zal de Here hunne gebeden en po­gingen zegenen, tot verheerlijking van Zijn Naam.

Hilversum.

Na een tijd van gestadige groei in aantal, is de Heer nu begonnen een werk van loute­ring en verdieping van ons geestelijk leven. Wij zijn indachtig de woorden van den Apostel Pe­trus “opdat de beproeving van uw geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud en door het vuur beproefd wordt, bevonden wordt te zijn tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus”.

Enkelen hebben na weken van strijd en moei­te, op een bijzondere wijze ervaren, dat de blijdschap des Heren hun sterkte is.

Haarlem.

Onze harten lopen over van lof en prijs voor de wijze, waarop de Here in ons midden werkt. Zielen zijn verlost en gered geworden en anderen zijn gedoopt met Gods Geest. En nu mochten wij op Zondag 17 Okt. onze eerste doopdienst hebben. Acht zielen daalden af in het watergraf, om door de doop in de dood met Christus te gaan, en voortaan met Hem in nieuwheid des levens te wandelen. De tegen­woordigheid des Heren werd machtig ervaren, en onze zielen werden rijkelijk gezegend.