Levend Geloof – 427

2005.03-04 Levend geloof nr. 435

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het hoofdartikel van dit nummer heeft als titel ‘Geschikt zijn voor Gods Koninkrijk’. Het is een belangrijk artikel over een belangrijk onderwerp. Niet omdat we het zelfgeschreven hebben, maar omdat het de essentie van de uitgave van ons blad verwoordt. We zijn immers een magazine met de boodschap van het Koninkrijk Gods?

We schreven ‘hoofdartikel’ maar dat betekent niet dat de andere artikelen min­der belangrijk zijn. Integendeel, alle artikelen zijn even belangrijk! Er bestaat geen concurrentie tussen de schrijvers. Natuurlijk zijn er verschillen in schrijfstijl en benadering en schrijft ieder vanuit eigen inzicht, al naar gelang zijn of haar geestelijke ontwikkeling. En ook kan men natuurlijk op ondergeschikte onderdelen verschillend denken. Maar dat geldt ook voor onze lezers zelf. We zijn immers allemaal in een bepaalde fase van onze geestelijke ontwikkeling. Wel proberen we te schrijven in, zoals steeds ons principe is geweest, in een voor iedereen begrijpelijke taal. Het gaat erom dat we het volledige evangelie in al zijn facetten leren kennen en beleven. Gods verlangen is dat we werkelijk gelukkig zullen worden, een ‘geluk’ dat niet beperkt blijft voor dit tijdelijke leven alleen, maar voortduurt tot in alle eeuwigheid!

De eerste christenen waren hiervan ten volle doordrongen. Zij wisten: het is Gods grote verlangen dat ieder mens leert ontdekken hoe kostbaar hij of zij is in de ogen van Hem. Daarom bracht jezus geen halfslachtig evangelie of sloot hij een compromis met de vijand. Integendeel, de vijand werd ontmaskerd en uiteindelijk totaal overwonnen. En in dat voetspoor volgden zij hun grote Voorbeeld. De gemeente van nu heeft alleen bestaansrecht als ook zij dat grote Voorbeeld volgt. Want ook voor ons geldt dat “het Koninkrijk van God geen zaak van eten en drinken is, maar van gerechtigheid, vrede en vreugde door de heilige Geest” Romeinen 14 vers 17 NBV (Rom. 14:17).

Ook via de artikelen in Levend Geloof willen we meewerken dat meer en meer te leren ontdekken en beleven!

 

Vergeving door Gert Jan Doornink

De liefde van God, zoals deze ten volle tot openbaring kwam in Jezus Christus, heeft vele aspecten in zich die wij ook als nieuwe schep­pingen gaan ervaren en beleven. Eén ervan is ‘vergeving’. Na de grote schuldvergeving toen wij van een zondaar een kind van God werden, leren wij als onder­deel van ons nieuwe leven verge­ving meer en meer tot een dage­lijkse realiteit in ons leven te maken. God heeft ons vergeven, we hebben schoon schip gemaakt met ons verleden en nu gaan wij de gezindheid van Christus open­baren. En daar hoort ook verge­ving bij.

Kunnen wij anderen die ons onrecht hebben aangedaan, waar­door we ons misschien gekwetst en beledigd voelen, toch verge­ven?

Naarmate we naar geestelijke vol­wassenheid toegroeien zal dit meer en meer een vanzelfspre­kendheid in ons leven worden. Daar willen wij niet lichtvaardig over doen want wij weten dat in bepaalde gevallen er soms veel innerlijke strijd aan voorafgaat voordat we werkelijk in staat zijn de ander te vergeven. Nu gaan we natuurlijk niet bij ons­zelf elk moment een soort geeste­lijke thermometer aanbrengen om te kunnen constateren hoe ver we gevorderd zijn bij onze groei naar volwassenheid. Maar als deze intentie aanwezig is raakt verge­ving en vergevingsgezindheid als het ware meer en meer verweven met onze nieuwe natuur, die van Christus.

Wat een heerlijkheid dat dit niet alleen een weldadige uitwerking heeft in ons eigen leven maar ook degenen die wij vergeven als het ware daardoor een positieve injec­tie ontvangen die hen misschien tot nadenken brengt waar die ver­gevingsgezindheid wegkomt. Zo mogen we ook in dit opzicht vrucht dragen voor Gods Koninkrijk want ook hierbij geldt dat wat een mens zaait hij ook zal oogsten.

 

Geschikt zijn voor Gods Koninkrijk. Door Gert-Jan Doornink

Heeft u dat ook wel eens dat u een bepaald gedeelte of tekst uit de bijbel leest en het ooit prachtig vond, het sprak aan, maar nu lezen we er over­heen? We vinden het vanzelfspre­kend, het is zo bekend dat de actuele betekenis geheel verdwenen kan zijn… totdat Gods Geest er ons opnieuw bij bepaald en vaak de bete­kenis ervan ook veel beter en dieper tot ons doordringt dan ooit het geval was.

Dat laatste geldt zeker ook voor het gedeelte uit Lucas waar Jezus het heeft over het volgen van hem en dat eindigt met de opmerking: “Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God” Lucas 9 vers 62 NBV (Luc. 09:62).

Geen derde weg

Het eerste dat ons opvalt is dat het ‘volgen van Jezus’ dus een radicale aangelegenheid is. Jezus zei nooit: ‘Volg mij maar een klein beetje’ of: ‘Probeer mij maar te volgen’ maar resoluut en radicaal: “Volg mij…” Het was bij Hem altijd of het een of het ander, een tussenweg was er niet. “Wie niet voor Mij is, is tegen Mij”. “Wie niet verlaat alles wat hij heeft, kan Mijn discipel niet zijn…” In Lucas 9 zien we hiervan ook de voorbeelden. Er waren mensen die te kennen gaven Jezus te willen vol­gen, maar eerst nog bepaalde dingen in orde wilden maken, bijvoorbeeld hun vader begraven of afscheid nemen van huisgenoten. Heel rede­lijke dingen dus. Was Jezus dan zo hardvochtig en gevoelloos dit te negeren met de oproepen Hem volkomen te volgen? Natuurlijk niet, hij was juist vol lief­de en mededogen, maar Hij wist ook dat, wanneer iemand Hem wilde vol­gen, dit niet halfslachtig of ten dele kon. “Niemand kan twee heren die­nen of hij zal of de een haten en de ander liefhebben”, was een van zijn uitspraken. Hij wilde als het ware zeggen: ‘Als je blijft hinken op twee gedachten, wordt het nooit wat. Dan houdt de vijand een flinke vinger in de pap en kom je nooit in de volle overwinning te staan. Dan ben je niet geschikt voor het Koninkrijk van mijn Vader, het Koninkrijk van licht en liefde, van waarheid en trouw, het Koninkrijk waar geen plaats is voor welke vorm van duis­ternis ook’.

Doelstelling

‘Geschikt zijn voor Gods Koninkrijk’, waarover het dus in dit artikel gaat, behoort de doelstelling te zijn van ieder rechtgeaard chris­ten. Maar hoe moeten we ons dat voorstellen? Betekent dat bijvoor­beeld dat we ‘fulltime’ zendeling of missionaris moeten worden en ons gewone beroep vaarwel moeten zeg­gen? Dat kan misschien in enkele gevallen het geval zijn. Sommigen weten soms heel zeker dat ze geroe­pen zijn om naar een bepaald land te gaan om daar het evangelie te brengen. Zij laten zich op geen

enkele wijze van deze opdracht, afbrengen en als het werkelijk Gods bedoeling is met hun leven zal dat ook bevestigd worden, soms door veel strijd en twijfel heen, om nog maar niet te spreken van onbegrip van anderen. Veelal is dat geen doel­bewuste keuze maar deze speciale opdracht laat hen niet meer los. Zijn daardoor degenen die geen full­timers zijn maar een gewoon beroep uitoefenen, minder geschikt voor Gods Koninkrijk? Natuurlijk niet, want Jezus heeft juist laten zien dat in het gewone leven van elke dag waargemaakt behoort te worden dat, als we Hem volgen, dit altijd een ‘volkomen volgen’ behoort te zijn. . ‘Geschikt zijn’ is niet eenmalig maar ‘ een doorlopend proces. Iemand die geschikt bevonden wordt voor een bepaalde taak of beroep moet er dagelijks invulling aan geven. Dan pas blijkt of hij het geschikt zijn ‘waar’ maakt.

Bij het ‘geschikt zijn voor Gods koninkrijk’ willen we daarom enkele punten bespreken die daarbij van belang zijn.

Niet achterom kijken

‘De hand aan de ploeg slaan en ach­terom kijken’, wat Jezus aanhaalt, vormt in feite een paradox. Dat kan niet. Om dit beeld uit de natuurlijke wereld te gebruiken halen we een voorbeeld uit eigen leven aan. We zijn op een boerderij opgegroeid en waren tot ons veertigste levensjaar in de agrarische sector werkzaam. We kennen daarom het boerenwerk. Hebben nog geploegd met paarden. Dan was het zaak om vooruit te kij­ken zodat de paarden eventueel op tijd gecorrigeerd konden worden. Alleen dan kon men ‘rechte voren’ maken. Door steeds achterom of opzij te kijken verslapte de aandacht en kon het misgaan. Alleen door rechte voren te trekken kreeg men een prachtig omgeploegd stuk land. Jezus roept op om niet achterom te kijken. We kunnen zo bezig zijn met dingen uit het verleden, met fouten die we toen gemaakt hebben, dat de aandacht volledig wordt afgeleid van het heden waar we mee te maken hebben.

Steeds weer dienen we ons te reali­seren dat het verleden achter ons ligt, het is definitief voorbij. Niet alleen het verleden vóór dat wij een kind van God werden, maar ook van het nieuwe leven. Het leven is een voortgaand leer- en groeiproces en dit brengt ons bij een tweede punt.

Geestelijke groei

Geestelijke groei is noodzakelijk, want blijft dat achterwege dan blijft men vastzitten aan allerlei dingen die geen enkele geestelijke waarde hebben, ja die zelfs een belemme­ring kunnen vormen. Dat geldt bij­voorbeeld bij onze omgang met de bijbel. De bijbel is een boek dat alleen geestelijk te verstaan is. “De letter doodt, maar de Geest maakt levend”, is niet zomaar een terloopse opmerking van Paulus, maar daar draait het bij het bestuderen van de bijbel om.

We lezen in de bijbel hoe God dacht over de mensen maar ook hoe de mens dacht over God. Het is eigen­lijk een heel menselijk boek, maar wel het enige boek waarin we kun­nen lezen hoe God sprak en dacht tot en over de mensen in allerlei omstandigheden en ook hoe de mensen dat beantwoordden. Het is alles genoteerd door betrouwbare getuigen.

Daarbij vinden we de ‘hoogste vorm van Zijn spreken’ uiteraard in Zijn Zoon, die -zoals de Hebreeënbrief dat onder woorden brengt- een ‘afdruk van Zijn wezen en een af­straling van Zijn heerlijkheid’ is. Gods grote liefde voor de mens, de hoogste vorm van Zijn scheppings­werk, is de rode draad die door de hele bijbel heenloopt. Hoe Hij de mens, ondanks zonde en ongehoor­zaamheid, nooit loslaat en hoe de tegenstander -satan- niet het laatste woord heeft, maar uiteindelijk door Hem onttroond en verslagen is, via Zijn Zoon Jezus Christus en tenslot­te ook door de gemeente zal worden overwonnen.

Naarmate we geestelijk groeien krijgen we daar oog voor en blijven we niet vastzitten aan allerlei gedachten die met het werkelijke leven zoals God dat bedoelt niets te maken hebben.

Vol zijn van Gods Geest

Geestelijke groei is ondenkbaar zon­der de vervulling met Gods Geest. Het is ‘heilige’ geest omdat deze geest met God verbonden is, als het ware het hart van God vormt, de enig apart staande geest ten opzichte van de vele geesten die uit de ver­keerde bron komen. Velen van hen die dit lezen zijn ooit gedoopt met de heilige Geest en spreken in nieuwe tongen. Maar hoe is de situatie nu? Weten we dat we dagelijks vervuld zijn met de Geest? Bidden we iedere morgen: ‘Heer, maak me vandaag vol van Uw Geest’ en danken we Hem er tegelijkertijd voor dat Hij dat doet? We kunnen geen moment zonder die Geest die, in combinatie met onze geest, ons functioneren in dienst van Gods Koninkrijk effectief maakt. Nog een punt wat hierbij van belang is, is dat sommigen ten aanzien van het vervuld zijn met de heilige Geest een theorie hebben ontwikkeld die geen praktische uitwerking heeft, ja zelfs de werking van Gods Geest uit­schakelt.

Daarbij denken we aan hen die menen dat men niet alle gaven, die in Gods Geest aanwezig zijn, kan bezitten. Zij baseren zich daarbij op Paulus die toch in 1 Korinthe 14 schrijft dat niet iedereen alle gaven heeft. Men ziet dan over het hoofd dat het hier gaat om het samenzijn van de gemeente, waarbij de leden samen het lichaam van Christus vor­men.

Maar in ons gewone dagelijkse leven, waarin we als individuele leden van de gemeente functione­ren, heeft de heilige Geest alles voor ons ter beschikking. Stel dat we op een gegeven moment niet zouden kunnen onderscheiden dat we met een geest uit de verkeerde bron te maken hebben, omdat de ‘gave van het onderscheiden van geesten’ niet in ons is… dan zouden we zomaar een gemakkelijke speelbal van de vij­and kunnen worden.

Creatieve ontwikkeling

Een ander belangrijk facet wat nog veel te vaak over het hoofd wordt gezien is dat God in ieder mens talenten heeft gelegd. Deze bekwaamheden, creatieve vermo­gens of hoe men het verder ook noe­men wil, zijn bij iedereen verschil­lend, maar behoren tot ontwikkeling gebracht worden, zodat ze bij alles wat we doen in dienst van Gods Koninkrijk, maar ook in ons gewone werk, ten volle benut gaan worden en tot hun recht komen. Wij denken wel eens dat in veel evangelieprediking waarin ‘schuld en schuldvergeving’ zo’n centrale plaats innemen, dit te veel verbor­gen blijft. Je zou kunnen zeggen: het is een onontwikkeld terrein, alsof het onbelangrijk is, terwijl God juist het verlangen heeft dat we ons geheel en al gaan ontwikkelen zoals Hij ons als ‘volledig mens’ gemaakt heeft. De mens met al zijn mogelijk­heden om uit te groeien, zowel in de natuurlijke als geestelijke wereld, tot mensen die iets betekenen, zoals Hij ze graag wil zien, die volledig beant­woorden aan Zijn grote plan met de mensheid.

Gods Geest wil in al zijn volheid in ons wonen en werken. Een heerlijke zekerheid die ons in staat stelt iede­re aanval uit het rijk der duisternis te pareren en dus ten volle mee­werkt geschikt te zijn voor Gods koninkrijk. Want dat is uiteindelijk de bedoeling. Dat is het verlangen van Jezus en dus ook van God.

Geestelijke volgelingen

Het volgen van Jezus is in zeker opzicht nu anders dan toen. Niet omdat we in een andere tijd leven, tweeduizend jaar later, maar omdat destijds Jezus zelf lichamelijk op aarde was. Toen kon men hem immers letterlijk volgen omdat hij in een lichaam van vlees en bloed aan­wezig was. Nu hij er niet meer is gaat het om het geestelijk volgen. Maar het resultaat is natuurlijk het­zelfde. In alle gevallen gaat het er om dat anderen ‘Jezus’ in ons zien. Dat we als nieuwe, veranderde men­sen door het leven gaan vol van kracht en waarheid, van liefde en bewogenheid, om maar een paar kenmerken van het nieuwe leven te noemen.

Als ‘geestelijke volgelingen’ hebben wij dus een belangrijke taak in deze tijd. Een taak die niet beperkt is om zo nu en dan ‘iets te doen voor de Heer’, maar ons voortdurend bezig­houdt. Daarbij wordt volharding gevraagd. Het gaat om het ‘stand­houden tot het einde’, zoals Jezus dat formuleert in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Nu behoren wij dit niet op te vatten als een soort prestatie die we moe­ten leveren. Hij bewerkt de openba­ring van het nieuwe leven in ons door Zijn Geest die hoe langer hoe meer een eenheid gaat vormen met onze geest. En vanuit die ‘samen­werking’ krijgt de tegenstander steeds minder kans het ‘geschikt zijn voor Gods koninkrijk’ uit te schakelen of op een laag pitje te zet­ten,

Zo gaat de volle openbaring van Gods koninkrijk meer en meer zich manifesteren en gaat zich uiteinde­lijk ten volle openbaren. Dat Rijk waarin Zijn volle majesteit en heer­lijkheid aanwezig is en waarin de mens die Hij geschapen heeft naar Zijn beeld, de eerste en voornaamste plaats inneemt.

 

Onder de boom. Het gebed van God door Duurt Sikkens

Lucas schrijft in hoofdstuk 6 dat Jezus de nacht doorbracht “in het gebed tot God”. In de grondtekst staat in plaats van ’tot’ het voorzetsel ‘van’. Dat is nogal opvallend, want wat zou dat te betekenen kunnen hebben? Aanvankelijk schoot me ‘Het Onze Vader’ te binnen, maar dat is natuur­lijk onmogelijk. Hij zou zichzelf dan aanbidden.

Aan de andere kant is dit gebed niet los te maken van Hem omdat de inhoud van Hem afkomstig is. Want als er Eén is die zo graag zou willen dat Zijn koninkrijk in ons kome, dat Zijn naam wordt geheiligd en vrij wordt van vreemde smetten en dat Zijn wil ten uitvoer wordt gebracht, is Hij het wel. En Jezus heeft ons geleerd om zo te bid­den tot Onze Vader.

Wat is dan ‘het gebed van God’? Dan hangt het ervan af watje onder ‘bidden’ verstaat.

In de allereerste plaats berust het op communicatie. Je gaat met elkaar om, je hebt een gesprek waarbij je elkaar ziet in de geborgenheid van elkaars aanwezigheid, in stilte en vertrouwen. Je kunt elkaar je diepste geheimen en gedachten toevertrouwen, jij aan Hem en Hij aan jou, de ‘geheimenissen van Zijn koninkrijk’.

Er zijn onnoemelijk veel aspecten aan het bidden. Uitgaande van het Hebreeuwse woord voor ‘bidden’ (palal), kan het onder meer betekenen: ‘bemiddelen’ (het ambt der verzoening, of wat velen wel ‘voorbede’ noemen); ‘rechtspreken’ (bij vergeving van zon­den, het beoordelen van de dingen, het bestraffen van boze geesten). Allemaal nogal samengebald gezegd hier, maar wanneer je al deze dingen doet zijn het toch wel ‘de dingen des Vaders’, Zijn gedachten en daden waaraan je uitvoering geeft. Eigenlijk geef je gevolg aan Zijn verlangens en in die zin zou je zelfs kunnen zeggen dat je Hem ‘verhoort’, wantje doet iets wat Hij aan je vraagt, je geeft er gehoor aan.

Tussen twee haakjes: Je hoeft geen ein­deloze wensenlijstjes te hanteren of Hem van alles duidelijk te maken tot in de kleinste details. Hij weet echt wel watje nodig hebt. Je vraagt je ouders ook niet bij herhaling om de dingen als voedsel, kleding, een bed en een dak boven je hoofd. Dat is de zorg van de ouders. Jezus is hierover heel duidelijk: Blijf ons koninkrijk maar zoeken, over de rest hoef je je niet te bekommeren.

En nog iets: Je aanbidt niet de Heilige Geest. Daarover staat niets geschreven in de Schriften. Wel aanbid je God in de Geest, in Zijn gezindheid, in Zijn vertrouwelijke klimaat. Dat is niet voor ‘buitenstaanders’. Omdat het alles te maken heeft met een innige, stille omgang.

Zou God bidden in Zijn bedehuis, de nieuwe mens waarin Hij woont? Ik heb het eigenlijk al gezegd: Ja. Immers, wanneer je in Zijn Geest, spreekt, han­delt, ‘de waarheid doet’ zou Johannes zeggen, dan bidt Hij, omdat je dingen doet die je Hem ziet doen. Al ‘die din­gen’ zijn gericht op het eerherstel van de mens zoals het van voor de grondleg­ging der wereld door Hem is bedacht en uitgesproken.

Maar het mooiste is toch wel dat je je aan elkaar laat zien, datje elkaars stem hoort, het zonlicht ziet in elkaars ogen, gelukkig bent als Vader en kind, als geliefden van onze man Jezus Christus, gezalfd met de olie van de broederschap waarbij we opbloeien in liefde tot elkaar. Grotere blijdschap is er toch niet?

Daaraan uiting geven is het gebed van God, want Hij is liefde. En zo zullen wij ook worden, in overeenstemming met Zijn natuur, Zijn wezen. Dan ben je, net als Hij die gezegd heeft: “Ik ben”.

 

Vertrouwen dat niet beschaamd wordt door Cees Maliepaard

“Naar U Heer, gaat mijn verlan­gen uit, mijn God, op U vertrouw ik, maak mij niet te schande, laat mijn vijanden niet triomferen. Zij die op U hopen worden niet beschaamd, beschaamd worden zij die U achte­loos verraden” (Uit Psalm 25, NBV).

Niet godsdienstig bezig zijn

Het bedrijven van religie kan vaak heel maf en geestdodend wezen, ongeveer zoals resultaatvoetbal slaapverwekkend kan zijn. Het ein­deloos rondspelen van de bal tussen de eigen spelers, om een eenmaal behaalde voorsprong tot het eind van de wedstrijd vast te houden – daar kun je echt bij in slaap vallen! Bij het voeren van religieuze activi­teiten zul je net zo gemakkelijk in slaap kunnen sukkelen, vooral wan­neer ze voortkomen uit het stomweg opvolgen van godsdienstige regels. Soms ontaarden ze in vrome bezig­heden, in het slaken van kreten zon­der inhoud. Dan betreft het zaken die alleen maar in naam beleden worden, maar die in de praktijk van het leven niet te realiseren zijn. En waarom zou dat dan niet kunnen? Omdat het hart van een desbe­treffende persoon er niet echt bij betrokken blijkt te zijn. David werd niet geleid door religieu­ze bevliegingen, want hij was beslist geen godsdienstig mens. Hij was iemand die God diende vanuit zijn hart, en niet omdat hij vond dat dit in de traditie van de vaderen zo hoorde. Hij streefde niet naar religie om dit de eenheid van de Israëlitische samenleving ten goede te laten komen, maar hij sprak in deze psalm uit wat er in hem leefde, simpel met de woorden: “Naar U gaat mijn verlangen uit”. David leefde niet in de veronderstel­ling met een irritante, straffende God te maken te hebben, met één die op wraak uit is, op eerwraak eigenlijk. Hij geloofde dat Jahweh God zonder meer betrouwbaar is. Daarom sprak hij eerst zijn vertrou­wen in Hem uit, om daarna haast overbodig er aan toe te voegen: “…maak mij niet te schande, laat mijn vijanden niet triomferen”. Want als een triomfantelijke zege­kreet volgt daar weer achter: “Zij die op U hopen worden niet beschaamd, beschaamd worden zij die U achte­loos verraden”.

Hoop maakt niet beschaamd

Hij vraagt God dus eigenlijk, hem niet te schande te maken, of met andere woorden: hem geen modder­figuur te laten slaan. Want dan zou­den zijn vijanden, de heidenen van rondom, dit vertalen als een triomf over het volk van God en over hun door Hem geroepen en aangestelde koning.

Heden ten dage reageren onze vijan­den in de hemelsferen niet anders. Als ze wisten wat lachen was, zou­den ze in een deuk liggen over dege­nen die vanuit Gods Koninkrijk bin­nen hun machtsgebied terecht geko­men zijn. En dat zal toch zeker niet waar moeten zijn! Dat zal ook niet gebeuren. Zij die hun hoop op de eeuwige God gebouwd hebben, zullen zeker niet beschaamd uitkomen. Zal wat wij voor ons en de onzen bidden dan altijd in vervulling gaan; worden we eigenlijk altijd op onze wenken bediend? Daar moet je maar niet te vast op rekenen, want dan kom je daarmee op een gegeven moment bedrogen uit. Er is een tijd geweest waarin sommigen van ons dachten dat het gebed van een recht­vaardige altijd precies zó verhoord wordt als de bidder dat voor ogen staat.

Enkele decennia terug werd er nog met grote stelligheid beweerd, dat wie (in relatie met de Heer) positief bleef denken, op latere leeftijd zeker niet seniel zou worden. Maar ik denk dat de meesten van ons zulk soort gedachten niet meer huldigen. Want de keerzijde van deze medaille is dat mensen wier geheugen en ver­standelijke vermogens op latere leef­tijd niet goed meer functioneren, dus geen gezonde relatie met de Heer gehad zullen hebben. De levenspraktijk in de gemeente van Christus heeft ons ondertussen wel anders geleerd. Wie door een ongeluk of een amputatie een been verloren heeft, zal later weer volko­men gaaf in het Koninkrijk van God functioneren. Wie een mankement in de hersenfuncties heeft opgelo­pen, behoeft net zo min bevreesd te zijn daar in de toekomende tijden nog last van te zullen ondervinden. Geen enkele aantasting van de mens Gods door satanische machten zal ons de plaats die de Heer voor ons bereid heeft, kunnen ontfutselen.

Vertrouwd met Gods weg

Volgens de lezing van de NBG- vertaling (en ook naar die van de Statenvertalers) bidt David tot God: “Maak mij uw wegen bekend”. De Nieuwe Bijbel Vertaling laat David aan God vragen, hem met diens wegen vertrouwd te maken. Dat maakt wel enig verschil in graduatie. De weg naar een plaats die je zo af en toe eens bezoekt, ken je min of meer. Maar met de route naar je woonadres ben je in de loop der jaren volkomen vertrouwd geraakt. Dat is eigenlijk ook Davids intensie: hij wil als het ware kind aan huis zijn bij zijn hemelse Vader, zodat de weg naar het Vaderhuis hem geheel eigen zal worden.

Het is ook voor ons een goede zaak dusdanig met de levenssfeer van onze God bekend te zijn, dat we de weg die God voor ons in petto heeft, blindelings kunnen vinden. Voor contacten met anderen binnen en buiten de gemeente, zal het gunstig zijn de verschillende wegen naar Gods doel te onderkennen. Maar, zou je kunnen denken: er is toch maar één weg naar Gods Vaderhart, en dat is Jezus immers! Dat is waar. Toch zal Gods weg voor onderscheiden mensen verschillend kunnen zijn. Het maakt immers nogal wat uit waar de betrokken per­sonen vandaan moeten komen. Wie zich vanuit een religieuze ach­tergrond op de eeuwige God richt, heeft andere dingen af te leggen dan wie dat vanuit het humanistische denken doet. Het startpunt van ieders route kan een hemelsbreed verschil geven, maar al gaande zal voor alle christenen de te bewande­len levensweg meer en meer synch­roon gaan lopen. Onze eenheid vin­den we immers nooit in wat achter ons ligt, maar alleen in de huidige gezindheid van de Christus. Jezus is daar de koploper in en wij mogen stuk voor stuk volgen. Wat een geweldige waarheid is dat!

De weg van Gods waarheid

David vraagt aan de Here God naar de weg van zijn waarheid en om hem daarin te onderrichten. Dit zelf­de zullen wij de Heer ook voor mogen leggen. Het is ons er (als het goed is) niet om te doen, koste wat kost in elke situatie de waarheid boven tafel te krijgen. Wie daarmee bezig is, begeeft zich in een einde­loos gevecht over natuurlijke zaken. Als ik beoog in alles mijn gelijk te behalen, zal ik er al gauw blijk van geven geen flauwe notie van Góds waarheid over mensen te hebben. Eerlijkheid en waarheidsgetrouw­heid zullen hoog in ons vaandel genoteerd staan, maar wat we onder Góds waarheid mogen verstaan grijpt veel dieper. God streeft er helemaal niet naar, aan te tonen dat Hij altijd gelijk heeft. Het gaat Hem in zijn waarheid om datgene wat Hem van de aanvang van de schep­ping al voor ogen stond: een harmo­nieus geheel waarin alle schepselen volkomen tot hun recht zullen komen. Daarin komen Satans leu­genachtige bedoelingen openbaar en Gods rijke waarheidsbeloften. Naar die paradijsachtige toestand zijn we (ingevoegd in de Christus) onderweg. En op de weg van Gods waarheid mogen we onszelf, elkaar en anderen gezegend weten met de waarheid van Gods nimmer aflaten­de aanwezigheid. Het onderricht dat we daarin krij­gen, vinden we in het voorbeeld dat Jezus ons gesteld heeft. Hij kende Gods waarheid niet alleen volko­men, maar Hij praktiseerde die ook. Perfect zelfs! Het voorrecht is ons ten deel gevallen diezelfde waarheid ook meer en meer te leren kennen. Onder de leiding van Gods Geest worden we instaat gesteld het aldus geleerde gaandeweg in praktijk te brengen. Met David kunnen we getuigen: “U bent de God die mij redt, op U blijf ik hopen, elke dag weer” (vers 5).

God is enkel goed

De Here God heeft geen kwade gedachten over mensen die op een verkeerd spoor zitten. Terecht merkt David in deze psalm op dat Hij ook voor zondaars goed en rechtvaardig is: Hij wijst hun de weg. Doet God dat werkelijk voor iedereen? Dat hangt er vanaf. Kwaadwilligen worden door Hem echt de goede weg niet gewezen, want zij zijn geen mensen die van­uit een slachtofferrol tot verkeerde dingen gedreven worden! Iemand die kwaad van wil is, begeert vanuit zijn hart een kwalijke levenspraktijk. Pas als zo’n mens zijn houding zou willen veranderen, geeft hij er blijk van niet langer kwaad van wil te zijn. Dan zal de Heer geen moment aarzelen hem de weg ten leven te wijzen.

“Wie nederig zijn leidt Hij in het rechte spoor, Hij leert hun zijn paden te gaan”, verklaart David. Dat geldt voor een ieder. Als ik dus wel geloof, zelfs als ik achter de volle boodschap sta, maar ik ben in zover­re eigenzinnig dat ik geen nederige houding naar God en de mensen heb, zal ik Gods leiding in het rechte spoor ontberen. Als in mijn beleving alles om mijzelf draait, kan ik wel op de hoogte zijn van Gods plan met de mens en zelfs met hoe Jezus de vol­voering ervan mogelijk heeft gemaakt, maar dan déél ik er niet werkelijk in.

Gezonde nederigheid leidt ook niet tot het andere uiterste: het jezelf vol­ledig wegcijferen, zodat je naar eigen denken als mens van God niet meer dan een mislukkeling bent. Ook een halsstarrige zondaar is nog steeds kostbaar in Gods oog, maar Hij kan hem slechts bereiken wan­neer Hij niet langer tegen zijn nek aan moet kijken, maar als Hij hem liefdevol in het gezicht kan zien. David geeft te kennen: “Liefde en trouw zijn de weg van de Heer voor wie de wetten van zijn verbond onderhouden”. God heeft zijn ganse schepping lief en Hij is te allen tijde trouw aan wie Hij geschapen heeft. Maar pas wanneer iemand zich naar Gods gedachten richten gaat, kan dat in het betrokken mensenleven een respons aan goddelijke liefde en trouw bewerkstelligen. Voor de oudtestamentische gelovige bestond dat in het onderhouden van de wetten van Gods verbond. Voor de nieuwtestamentische christen is het een delen in de waarheid die Jezus ons verkondigd en voorgeleefd heeft. Daarmee wordt niet zozeer een verstandelijk delen bedoeld – al moet je het verstand er niet bij uit^ schakelen – maar meer een in het hart, in de kern van je wezen, ver­werken van Gods liefde en trouw. En dat dusdanig dat Gods gedachten de jouwe worden. Precies zoals Jezus ons dat destijds voorgeleefd heeft.

Wat ’t in de praktijk betekent

Gods liefde en trouw in het leven van alledag verwerken, houdt in dat we leren mogen elkaar en de wereld om ons heen als met Gods ogen te bekijken. Dat leert ons respectvol met elkaar en met andersdenkenden om te gaan, ongeacht of die zich op het christelijk erf bevinden of daar­buiten. Gods heil is in principe bedoeld voor een ieder. En als dit helingsproces ons al voor een deel hervormd heeft, zullen we naar rata daarvan dit naar anderen kunnen praktiseren.

Liefde en trouw zijn evenwel geen hoedanigheden die aan christenen voorbehouden zijn. Bij mensen met de uiteenlopendste achtergronden kun je ze tegenkomen als te waarde­ren rudimenten van Gods goede schepping. Op diezelfde manier kan dat dus ook bij christenen het geval zijn.

Maar er kan zich bij ook een opmer­kelijk verschil voordoen. Wie Jezus volgt en daardoor in relatie met de eeuwige God staat, zal zich mogen ontwikkelen in goddelijke liefde en trouw. Die is niet afhankelijk van wederliefde en die verandert niet wanneer de ander ontrouw is. Daarin mogen we Gods beeld dra­gen. Want Hij is onaantastbaar in zijn goede eigenschappen. Voor ons zijn er ergens nog gren­zen. Maar die vervagen meer en meer bij een steeds betere toerus­ting naar het plan van Vader. Aan zijn liefde en trouw komt geen einde. Het in ons ontluikende beeld van de immer goede God, zal uit­groeien tot een daaraan gelijk geko­men zijnde graduatie.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven Door Gert Jan Doornink

Deze rubriek begint met de woorden ‘Geestelijk licht’. Als we deze woorden gebruiken bedoelen we daarmee het ‘geestelijk licht’ dat zich openbaart als Gods Geest, in combinatie met onze geest, gedachten tevoorschijn r brengt die de moeite waard zijn door te geven.

Temidden van het vele surrogaat gees­telijk licht dat de vorst der duisternis produceert, is het ons verlangen dat het volle licht van Gods Geest onze ogen opent (of openhoudt) voor alles wat zich in deze wereld afspeelt en waarmee we dagelijks geconfronteerd worden.

Ook deze keer hebben we met de ver­schillende onderwerpen die aan bod komen, weer de bedoeling daaraan een steentje bij te dragen.

Alles weten maakt niet gelukkig.

Steeds meer mensen worden in onze tijd beheerst door een bepaald soort angst. Het betreft angst voor dingen die kunnen gebeuren maar waarvan helemaal niet vaststaat of ze zullen gebeuren. Bijvoorbeeld de angst om een bepaalde ziekte te krij­gen. Daaraan moesten we denken toen we een artikel lazen van René Steenhorst in De Telegraaf onder de titel: “Kennis maakt machteloos”. Steenhorst merkt op dat de medi­sche wetenschap heel veel van zijn aandacht heeft gericht op de ontwik­kelingen van voorspellende technie­ken die in de tijd kunnen aangeven door welke ziekte iemand uiteinde­lijk getroffen kan worden. “Nu is de mens nog gezond tot het tegendeel bewezen is. Door de snel groeiende kennis over genen en hun eigenschappen gaan we echter toe naar een samenleving waarin ieder mens potentieel ziek is omdat hij al heel vroeg weet, via een bloedtestje, welke kans hij heeft op bepaalde aandoeningen. Moeten we met die ‘vooruitgang’ wel zo blij zijn?” Steenhorst citeert dan de voormalige Groningse huisarts en emeritus hoogleraar sociale geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, prof. Dr. Doeke Post, die duidelijk niet blij is met deze ontwikkeling. Hij vreest een ‘griezelig leven’ waar­in mensen zich op van alles en nog wat zullen (moeten) laten testen. Zijn uitspraken in een regionale GPD-krant troffen hem.

Genetisch paspoort

Professor Post merkt op: “Iemand met kans op darmkanker zal zich ieder half jaar laten onderzoeken om te kijken of de ziekte zich al open­baart”. Veel mensen zullen zich ongelukkig voelen, denkt Post. “Wat moet je met kennis, dat je volgens jouw ‘genetisch paspoort’ 40% pro­cent kans hebt op een hartaanval? Je kunt wat gezonder gaan leven en meer bewegen, maar verder kun je niet zo gek veel doen, behalve afwachten of die aanval een keer komt. Wat je er vooral mee bereikt, is dat je je patiënt voelt, terwijl niet vaststaat of je ooit een hartaanval zult krijgen. Kennis over kansen op ziekten, maakt gezonde mensen tot patiënten. Ze zullen zich ongelukkig voelen. Angst zal ons handelen bepalen”, verwacht Post. We weten dat angst een slechte raad­gever is en zeker als christenen die­nen we ons te realiseren dat angst uit de verkeerde bron komt. “Vrees niet, geloof alleen!”, was een belang­rijk advies van Jezus. En voor de tijd waarin wij leven zullen we dit advies voor ogen dienen te houden. Natuurlijk hoeven we niet aan struisvogelpolitiek te doen en mogen we dankbaar zijn voor wat de medische wetenschap heeft bereikt en nog zal bereiken, maar anderzijds moeten we niet doorslaan en pri­mair het standpunt voor ogen hou­den dat vertrouwen in de levende God en zijn Zoon, Jezus Christus, de basis is van ons denken, spreken en handelen, dus van ons leven. Dan krijgt angst voor een bepaalde ziekte die ons zou kunnen treffen, ook minder kans om te kunnen infiltreren en ervaren we dat we te allen tijde in Zijn hand veilig geborgen zijn.

Een leven van tevredenheid en geluk

Is het mogelijk een leven te hebben dat voortdurend gekenmerkt wordt door tevredenheid en geluk? Deze vraag zal door velen met twijfel beantwoord worden. Het leven vormt immers een complexe bele­ving van alles waarmee we te maken hebben en bestaat lang niet altijd uit rozengeur en maneschijn. Natuurlijk kent iedereen momenten van intense geluksbeleving, als bijvoorbeeld twee geliefden elkaar leren kennen, als er een kind gebo­ren wordt, als we onverwachte mee­vallers hebben op financieel en aller­lei andere terreinen. Ook zijn er bepaalde perioden in ons leven dat we ons extra gelukkig voelen bijvoor­beeld als alles voor de wind gaat of als we op vakantie zijn, maar conti­nu tevreden en gelukkig zijn, is dat wel mogelijk? Channing Pollock maakte de opmerking: “Geluk is een tussenstation tussen te weinig en te veel”.

Het is goed eens na te gaan wat de basis is van een leven van tevreden­heid en geluk? Voor echte christe­nen is dat hun geloof in Christus.

Zonder Hem had het leven geen zin maar met Hem ervaren wij zeker­heid en geluk. Misschien niet elk moment en onder alle omstandighe­den, maar dit geloof vormt toch zeker de basis waardoor ons leven zin heeft en waardevol is. Daaraan moesten we denken toen wij een themanummer van HP/De Tijd lazen, met als titel: “Hoe maak ik mezelf gelukkig?’ Het onder­schrift luidde: “Onmisbare tips voor een leuker leven”. In het artikel van Annemiek Leclaire geven niet min­der dan zestien therapeuten hun mening over het onderwerp. Opvallend daarbij is dat op geen enkele wijze ‘het geloof’ aan de orde komt en alleen adviezen op het natuurlijke vlak. Men kan opmerken dat men, als het geen christenthera­peuten zijn, ook niet anders kan ver­wachten en dat is natuurlijk ook zo, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat alles wat door hen opgemerkt wordt als ‘waardeloos’ van tafel geveegd dient te worden. Dan zouden we voorbijgaan aan het feit dat we ook als christenen te maken heb­ben met het leven van elke dag met zijn ups en downs.

Therapeuten over geluk

We behoren open te staan voor alles wat we van anderen kunnen leren, als we maar voor ogen houden dat het altijd ‘ingekaderd’ dient te zijn in ons leven als christenen. Bovendien hebben vele christenen, die weten wat de basis van hun ‘gelukkig zijn’ is, zich zodanig nega­tief laten beïnvloeden dat van hun ‘geluksbeleving’ en het ’tevredenheidsgevoel’ weinig meer over is. Daardoor is ook hun getuigenis als nieuwe schepping in Christus wei­nig effectief meer. Daarom nemen we nu enkele opmerkingen uit het artikel over waarvan we misschien wat kunnen leren. Volgens de socioloog Ruut Veenhoven zijn er zo’n drieduizend wetenschappelijke onderzoeken naar geluksbeleving geweest en daaruit blijkt dat gelukkige mensen toleranter en vriendelijker zijn dan ongelukkige mensen. “Ze zijn ontvanke­lijker voor andermans verdriet, en steken sneller de helpende hand toe. Ook hebben ze minder behoefte anderen te bekritiseren of schade te berokkenen. Tot zover dus het fabel­tje dat vooral lijdende mensen oog hebben voor de noden van hun medemens.

Volgens het Trimbos-instituut heeft bijna een kwart van de volwassen Nederlanders op dit moment een stemmingsstoornis, zoals een depressie of een angstprobleem. En 41 procent heeft dit een of meerdere keren in zijn leven. Maar volgens Ruut Veenhoven, als ‘geluksonderzoeker’ verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, komen deze stoornissen juist sneller aan het licht in individualistische samenlevingen, omdat mensen hier zo zelfstandig moeten opereren. Deze negatieve stemmingen drukken wel de geluks­beleving, maar wegen uiteindelijk niet op tegen alle voordelen van de meerkeuze-maatschappij. Een fijne huwelijkspartner, een betaalde baan, een goede gezond­heid en geestelijke weerbaarheid: dat, blijkt uit onderzoek, zijn de ken­merken van de gelukkigste Nederlanders.

Daar moet u zelf voor gaan zorgen. Als we de deskundigen mogen gelo­ven, komt u met voldoende nach­trust en een gezond dieet al een heel eind. Vermoeidheid maakt labiel, junkfood speelt een rol bij stem­mingsstoornissen, overgewicht, hart­kwalen en kanker, alle vier oorzaken van veel verdriet.

Even belangrijk als slaap en voeding is een dagelijkse structuur, vooral voor mensen die een moeilijke periode doormaken. Op tijd opstaan, drie keer per dag eten, boodschap­pen doen, opruimen, een activiteit plannen: betrokken blijven bij de maatschappij. Lichaamsbeweging speelt in zo’n dagindeling vanzelfsprekend een voorname rol dagelijks minstens een half uur matig intensieve inspanning, luidt het advies”.

Laten we ook als christenen deze raadgevingen niet in de wind slaan. Juist als christenen hebben we een voorbeeldfunctie te vervullen, De mensen letten niet alleen op ons ‘geestelijk leven’, maar ook en vooral hoe ons gewone dagelijkse leven is, dat wil zeggen hoe ons geloofsleven verweven is met dit leven. Dan zal onze tevredenheids- en geluksbeleving een uitstraling hebben die veel meer effect sorteert dan de geluksbeleving zoals ‘de wereld’ die kent.

Alcohol net zo slecht als roken

De grote en wereldwijde campagne tegen het roken begint langzamer­hand zijn vruchten af te werpen. Velen gaan inzien hoe schadelijk roken voor de gezondheid is en zijn er mee gestopt of zijn van plan dit te doen. Dat gaat vaak met veel strijd gepaard want roken is een verslaving en loskomen van een verslaving, iets wat zich primair heeft vastgezet in ons denken, gaat vaak niet van de ene op de andere dag. Maar waar een wil is, is een weg, geldt ook hier en veelal lukt het, soms met behulp van anderen, uiteindelijk het roken op te geven.

Nu weten wij als christenen dat elke vorm van verslaving een vorm van gebondenheid is, of het nu gokken, drugs, overmatig en ongezond eten of wat dan ook betreft. Dat geldt uiteraard ook voor de verslaving aan alcohol, waaraan wereldwijd jaarlijks ook miljoenen mensen sterven. Volgens een artikel in De Telegraaf, onder de titel ‘Alcohol net zo slecht als roken’, blijkt dat uit nieuw wetenschappelijk onderzoek er wereldwijd zelfs net zoveel mensen overlijden door alcohol als door roken.

“Vooral bij mond-, lever- en borst­kanker, hart- en vaatziekten en lever- cirrose speelt drank een belangrijke rol. Volgens de internationale weten­schappers die hun bevindingen heb­ben gepubliceerd in het gerenom­meerde medische tijdschrift The Lancet is alcohol veel schadelijker dan tot nu toe werd aangenomen. Zo hebben vrouwen die dagelijks één glas wijn, bier of andere alcoho­lische drank drinken al 9 procent meer kans op het krijgen van borst­kanker. Bij het drinken van drie tot zes glazen per dag is dit risico zelfs 41 procent hoger. Het positief beschermende effect van alcohol op het ontstaan van hart­en vaatziekten treedt alleen op bij mensen vanaf middelbare leeftijd met een zeer regelmatig drinkpatroon van een tot twee glazen per dag. Mensen die regelmatig drinken en daarbij af en toe te veel alcohol nuttigen lopen juist grotere kans op het ontstaan van hart- en vaatziek­ten.

Weinig effect

Voorlichting over de risico’s van alcohol hebben volgens de onderzoe­kers weinig effect. Ook in Nederland worden de effecten van voorlichting zwaar overschat, meent Wim van Dalen, directeur van de Stichting Alcoholpreventie (STAP). “Voorlichting is van belang om men­sen bewust te maken van de gevol­gen van alcoholgebruik, maar is geen effectieve methode om overma­tig gebruik terug te dringen”, zegt Van Dalen”.

Tot zover dit artikel, waaraan wij wil­len toevoegen dat het ook voor chris­tenen iets is om over na te denken en eventueel maatregelen te nemen. Toen ongeveer een eeuw geleden in Nederland de zogenaamde ‘pinkster­opwekking’ begon, was het een van­zelfsprekend iets dat echte christe­nen stopten met roken èn drinken. Men was hier heel consequent in. In onze dagen is dit, wat roken betreft, veelal nog het geval, maar over het drinken zijn velen anders gaan denken. Waarom zou wijn en bier verkeerd zijn, als men het met mate gebruikt, is een veel gehoorde opmerking. Daarbij wordt dan het bekende voorbeeld van de bruiloft te Kana aangehaald, waarbij Jezus water in wijn veranderde. Natuurlijk behoeven we elkaar wat dit betreft geen verboden op te leg­gen, maar het is goed om ook eens te denken aan de opmerkingen van Paulus wanneer hij bijvoorbeeld aan de gemeente te Efeze schrijft: “Bedrinkt u niet aan wijn, waarin bandeloosheid is, maar wordt ver­vuld met de Geest” Efeze 5 vers 18 (Ef. 05:18). Verder schrijft Paulus aan zijn medewerker Timoteüs dat diakenen niet verzot moeten zijn op veel wijn 1 Timoteüs 3 vers 8 (1 Tim. 03:08), maar anderzijds geeft hij in dezelfde brief ook het advies “een weinig wijn te gebruiken voor uw voortdurende ongesteldheden” (1 Tim. 5:23).

Het is duidelijk dat we elkaar in dit opzicht geen verboden op behoren te leggen, dat verslaving aan alcohol altijd verkeerd is, en dat we als chris­tenen ook wat eten en drinken betreft op verantwoorde wijze die­nen te leven. We hebben in elk opzicht een voorbeeldfunctie te ver­vullen!

 

Vijf trefwoorden over eenheid door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 2

Aan de hand van sleutelwoorden of trefwoorden willen we het Bijbelse geheim van eenheid tussen christe­nen ontvouwen en praktisch maken.

  1. Liefde

Dit lijkt een “open deur” te zijn, maar het kenmerk, waaraan de men­sen de discipelen zouden kunnen herkennen, is immers de liefde. “Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals Ik jullie heb liefge­had, zo moeten jullie elkaar liefheb­ben. Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leer­lingen zijn” Johannes 13 vers 34 en 35 NBV (Joh. 13:34-35). Het wemelt van de verzen over de liefde, zodat we er maar enkele zul­len noemen ter ondersteuning van deze praktische waarheid: “Maak mij dan volmaakt gelukkig door eensge­zind te zijn, een in liefde, en in stre­ven, een van geest” Filippenzen 2 vers 2 (Filip. 02:02); “Zo wil ik hen bemoedigen en hen in liefde bijeenhouden, opdat ze tot volle rijkdom van een allesomvat­tend inzicht komen, tot de kennis van Gods mysterie: Christus, in wie alle schatten van wijsheid en kennis verborgen liggen” Kolossenzen 2 vers 2 en 3 (Kol. 02:02-03). We voegen er nog eens twee kern­achtige uitspraken aan toe: “Houd de onderlinge liefde in stand” Hebreeën 13 vers 1 (Heb. 13:01) en: “alles wat u doet, moet u uit liefde doen” 1 Korinthe 16 vers 14 (1 Kor. 16:14). Voorts: “Wij weten dat we van de dood zijn overgegaan naar het leven omdat we elkaar liefheb­ben. Wie niet liefheeft, blijft in de dood” 1 Johannes 3 vers 14 (1 Joh. 03:14).

Tenslotte een niet mis te verstane tekst: “We hebben dan ook dit gebod van Hem gekregen: wie God lief­heeft, moet ook de ander liefheb­ben” 1 Johannes 4 vers 21 NBV (1 Joh. 04:21). Niet liefheb­ben betekent praktisch gezien niet meteen haat, maar verachting of minachting, neerzien op, Romeinen 14 vers 3 tot en met 10 NBV – (Rom. 14:03-10), in plaats van hoog­achting en de ander uitnemender (belangrijker, NBV) achten dan jezelf Filippenzen 2 vers 3 (Filip. 02:03).

Hoe is het dan mogelijk dat christe­nen elkaar zouden kunnen wegkij­ken of elkaar zelfs aanvliegen? Hetzij in uitbarstingen van woede, of iets fatsoenlijker: door elkaar in de “christelijke pers” te lijf te gaan? Of nog subtieler: door van de ene religieuze samenkomst naar de vol­gende te shoppen, omdat het hen bij de vorige niet bevalt? Liggen hier vaak niet vleselijke motieven aan ten grondslag, al worden die meestal onder een vroom mom bedekt? Is het mogelijk “in liefde” in de hemel bijeen te zijn, terwijl men op aarde elkaar niet “in liefde” wilde ontmoeten, of zelfs de broederban­den welbewust verbrak? Of geloven sommigen in “tussenschotjes” in de heerlijkheid van God? Wat is het dan heerlijk elkaar op aarde de broeder­hand te reiken en liefde betoon te uiten! Geen “lieverig”, sentimenteel gedoe, maar een hartelijke liefde in geest en waarheid!

  1. Vrede

Dat is ook al zo’n overbekend woord

Mensenmassa’s zingen over “vrede op aarde”, wat men slechts voor kerst uitspaarde. Miljoenen christenen geloven in de verzoening door het werk van Jezus Christus op Golgotha, namelijk dat zij niet langer vijanden van God zijn. Door de vergeving van zonden hebben zij vrede met God gekregen Romeinen 5 vers 1 (Rom. 05:01).

Nu is het voluit Gods bedoeling dat die verticale vrede ook horizontaal wordt omgezet. Jezus heeft de muur van vijandschap tussen Joden en heidenen afgebroken en een nieu­we mens geschapen: vrede voor hen die veraf waren en vrede voor hen die dichtbij waren. Dankzij Hem hebben wij allen in één Geest de ’toegang tot de Vader Efeze 2 vers 14 tot en met 18 (Ef. 02:14-18). Hoe zit het dan met alle andere kerkmuren en denominatie-sektarisme? Is dat Gods bedoeling geweest? De vraag stellen is haar (bijna) beantwoorden, maar ik wil me hier voornamelijk beperken tot de plaat­selijke gemeenten. Natuurlijk heeft de boze de vrede tussen christenen geregeld proberen te verstoren of zelfs te roven. Van vrede in het hart naar het stichten van vrede in huwelijk en huis kan al een hele weg zijn en zo is het ook in de gemeente, het huis van God. “Jaag naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien” Hebreeën 12 vers 14 (Heb. 12:14). Vervolgens ook met het oog op alle andere mensen buiten de gemeente: “Stel, voor zover het in uw macht hebt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven” Romeinen 12 vers 18 (Rom. 12:18).

De aanvankelijke vrede in het hart heeft daarom een vervolg nodig, zodat de vrede van Christus kan heersen (regeren), want daar­toe zijn wij geroepen als leden van een lichaam Kolossenzen 3 vers 15 (Kol. 03:15). Niet voor niets sprak de Meester: “zorg dat jul­lie het zout in jezelf niet verliezen en bewaar onder elkander de vrede” Markus 9 vers 50 NBV (Mark. 09:50). Helaas is het smaakmakende en bederfwerende zout in de algemene christenheid heel vaak smakeloos geworden en kon daarom de onderlinge vrede niet bewaard blijven, waardoor er onvrede, wrijvingen, spanningen en botsingen ontstonden, of zelfs gods­dienstoorlogen.

De opdracht van God was echter: “Jaag naar gerechtigheid, naar trouw, naar liefde en vrede met allen die de Here aanroepen uit een rein hart” 2 Timoteüs 2 vers 22b (2 Tim. 02:22b). Reine harten smelten in vrede samen, dat kan niet missen! Zulke harten houden niet vast aan eigen gelijk of eigen sterke mening, maar zoeken vrede met allen die ook een rein hart hebben gekregen, los van partijschappen, die werken van het vlees zijn Galaten 5 vers 20 (Gal. 05:20). De wijsheid van boven is vooreerst rein, vervolgens vreedzaam…” en kort daarna staat: “gerechtigheid is een vrucht die in vrede gezaaid wordt voor hen, die vrede stichten” Jakobus 3 vers 17 en 18 (Jak. 03:17-18).

Wat ook plaatsgreep waren “zoete, lieve, christelijke Gerritje”- praatjes, die noch vlees noch vis bevatten, omdat het zouteloos gepraat inhield van valse profeten met hun “vrede, vrede en geen gevaar” zonder een krachtige oproep tot reiniging van duidelijke zonden. Kortom: een vrede zonder het zwaard van het Woord over alle zonde en tegen elke macht der duisternis! Toch is de werkelijke, goddelijke vrede in alle omstandigheden een haalbare zaak, ondanks de “onrust­stokers”, die demonen heten, zodat we iets geweldigs lezen in 2 Thessalonicenzen 3 vers 16 NBV (2 Thess. 03:16): “Moge de Heer van de vrede zelf u altijd en op elke wijze vrede geven”. Natuurlijk uitte de apostel hier geen vrome wens, maar geloofde hij in de volle realiteit van de kracht van de Heer van de vrede. Die Heer was zijn Vredevorst geworden en dat niet pas in het duizendjarige vrede­rijk, maar hier en nu en dus is het ook mogelijk voor ons!

  1. Kruis

Sommigen beschouwen het kruis als een gepasseerd station en willen vooral maar over de heilige Geest spreken, maar centraal in het evan­gelie staat nog altijd het kruis. Er zijn er op het christelijk erf, die meer denken aan munt en zij probe­ren winst of voordeel uit het evangelie te halen. Dat kan door een welvaartsevangelie, waarbij het lijden uit de boodschap wordt gelicht, maar ook door mensverheerlijking, eerzucht en naam te maken onder een “christelijke” vlag. De geest van manipulatie verslaat vele naïeve christenen, die niet waakzaam zijn, om de geesten te beproeven, die werkzaam zijn en zich voordoen als engelen van het licht. Via trucs en slinkse streken wordt de goedgelovige goegemeente op het verkeerde been gezet. Intimidatie, vleierij en gekonkel heb­ben macht bij een manipulerende geest en de aanstoot en ergernis van het kruis wordt listig omzeild. Regelmatig zien we ook dat het evangelie opgesierd moet worden met manifestaties, show, spektakel, heisa en een perfecte performance, maar dat het kruis over alle vlees ontbreekt.

De boodschap van het kruis predikt niet slechts de vergeving van zonden door Jezus’ bloed, maar verkondigt tevens de dood over de oude mens, dat is over onze oude bestaans- en leefwijze. Als onze belijdenis is: “Met Christus ben ik gekruisigd; ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij” Galaten 2 vers 20 NBV (Gal. 02:20), hoe zal het dan gaan in de onderlinge verhoudingen? Dan ben ik er toch achter gekomen dat ikzelf helemaal niet in staat was zo nodig alles te kunnen presteren in het christenle­ventje, integendeel!

Aan het kruis verstomt rumoer, her­rie en trammelant, maar ook de zelf­zucht, de hebzucht, de heerszucht, enzovoort: dat zijn allemaal dingen die afgelegd en in de dood met Christus gegeven mogen en moeten worden. “Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd” Galaten 5 vers 24 (Gal. 05:24). Wanneer wij met Christus zijn gestorven (niet alleen juridisch, maar in de praktijk!), geloven we dat we ook met Hem zullen leven (niet als in theorie “nieuwe mensen”, maar als echt vernieuwde mensen!) Romeinen 6 vers 8 en 2 Timoteüs 2 vers 11 (Rom. 06:08 en 2 Tim. 02:11). Op een kerkhof is alles rust en vrede. Daar is geen broeder, die uit­roept: “ik wil geen tweede viool spe­len” en niemand zegt nog: “ik wil niet tot de onderliggende partij behoren”. Het geheim is dat dit geestelijke “kerkhof” (met het beeld: door de doop in de dood!) actueel is in Romeinen 6 en niet na de natuur­lijke dood in de toekomst geplaatst mag worden.

Jaloezie gaat de dood van Christus in, roddelpraatjes kunnen wegster­ven en tegen elkaar op concurreren wordt omgezet in het positieve aan­vullend op elkaar bezig zijn, hoe ver­schillend ieder ook van nature is. Het streven naar machtsposities is in de gemeente van de levende God uit den boze!

Hoe kun je geloven dat je met Christus gekruisigd bent en tegelij­kertijd laat je eigen haan nog koning laten kraaien? Laten wij ,’ deel krijgen aan “spiksplinternieuw”, goddelijk opstandingsleven, dat het nieuwe leven in, met en van Jezus Christus uitleeft. Een uitleven van Zijn leven met alle heerlijke eigenschappen, die de anderen alleen maar goed willen doen en erop uit zijn die anderen te zegenen! Dat is het openbaren van de godde­lijke natuur in groeiende mate, maar deze ontstaat alleen in die mate waarin wij bereid zijn de weg van het kruis te gaan.

Hier gaat het niet om het kruis van Christus dat eens op Golgotha stond, maar of wij bereid zijn ons­zelf te verloochenen, om dagelijks ons kruis op te nemen en Jezus te volgen Lucas 9 vers 23 (Luc. 09:23). Het is niet moeilijk om in liefde, vrede en eenheid samen te leven met mensen, die in Jezus’ naam zichzelf (willen) verloochenen. Dat zijn christenen, die allemaal hun eigen wil opzij zetten, om Gods wil te doen. Want verdeeldheid is tegen Gods wil! Met zo’n edele gezindheid is het goed toeven in de gemeente van de levende God! Zo leren wij bijvoorbeeld de minste te zijn, niet sterk te zijn in onszelf, niet onze persoon op de voorgrond te schuiven, onszelf te buigen in situaties, enzovoort. Zulke gelegen­heden krijgen wij nu juist in de gemeente, maar ook in het gezin, op school of op ons werk.

  1. Woord

Heilig hen dan door de waarheid, Uw woord is waarheid” Johannes 17 vers 17 NBV (Joh. 17:17). Dit lezen we midden in het hogepriesterlijke gebed van Jezus om eenheid. Het is een gebed dat de Vader verhoort Johannes 11 vers 42 (Joh. 11:42). Zonder de krachtige impulsen van het leven­de en blijvende woord van God kan men nooit tot Bijbelse eenheid tus­sen christenen komen. Wie de woor­den van God relativeert, voor verou­derd verklaard, of slechts beschouwt als een mooi toekomstplaatje, doet onrecht aan het gezag van God Zelf. Helaas gaan veel menselijke pogin­gen tot eenheid gepaard met het doen van water in de wijn, dat wil zeggen: allerlei veelal tegenstrijdige mensenmeningen zouden dan de kracht van de woorden van God moeten compenseren. Als men het Bijbelse spoor verlaat, wat voor wijs­heid zou men dan nog hebben? Het hoofdstuk Johannes 17 is vaak misbruikt om te trachten een valse, brede oecumene te ondersteunen. In Johannes 17 vers 6 en 7 (Joh. 17:06-07) lezen we echter onder meer: “Ze hebben uw woord bewaard” en “Ik heb de woor­den die ik van U ontvangen heb aan hen doorgegeven, zij hebben ze aan­vaard…”. Jezus bidt voor allen die door hun verkondiging in Hem gelo­ven Johannes 17 vers 20 (Joh. 17:20).

Een christelijke eenheid, waarbij het Woord van God niet door en door betrouwbaar wordt geacht is een schijneenheid, die geen stand houdt. Onder het motto van de liefde laat men dan de liefde tot de waarheid los. De volgorde is “door ons aan de waarheid te houden en elkaar lief te hebben…” Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15). De waarheid is eenvoudig. Verdeeldheid is door de duivel gezaaid, om het ingewikkeld te maken. Verdeeldheid is uit den boze, met medewerking van men­sen. De duivel is de “diabolos”, de door-elkaar-gooier, die werkt met leugen en “halve waarheden”. Zonder Gods Woord geen eenheid, maar dan uiteraard niet alleen naar de letter. Het Woord is geest en leven. Niettemin is het zoveel moge­lijk gebruiken van Bijbelse uitdruk­kingen belangrijk, want afgeleide theologische termen zijn maar al te vaak op menselijke wijsheid gestoeld. Het doen van het Woord verandert ons leven naar Gods wil. Daarom ontstaat er geen echte een­heid zonder het gehoorzamen van het Woord in de kracht van de heili­ge Geest! De weg van gehoorzaam­heid leidt tot eenheid! Het hebben of zeggen van woorden van God is vers 1, maar het doen ernaar is vers 2. En alleen dat laatste voert naar pure, Bijbelse eenheid.

  1. Geest

De kracht van de mens schiet tekort, om -ook al is het wensen aanwezig ­tot eenheid tussen christenen te komen. De Geest van God -Zijn hei­lige Geest- is absoluut nodig om eenheid te bewaren. Efeze 4 vers 3 (Ef. 04:03) spreekt over: “u te beijveren de een­heid des Geestes te bewaren door de band des vredes”.

Hoeveel christenen hebben wel niet de heilige Geest ontvangen? Toch blijkt het in de praktijk beslist onvol­doende te zijn tot blijvende eenheid, als wij ons niet steeds opnieuw ernaar uitstrekken om vervuld te worden met de heilige Geest Efeze 5 vers 18 (Ef. 05:18). Hoeveel christenen hebben niet samen, eenparig om de volheid van de heilige Geest gebeden en zijn later -ondanks al die bidstonden met elkaar- toch weer uit elkaar gegaan, omdat ze onenigheid kregen? Veel christenen dienen zich bewust te worden van een weg die volgt op de doop in heilige Geest, namelijk het gaan gehoorzamen aan die Geest tot heiliging 1 Petrus 1 vers 2 en 2 Thessalonicenzen 2 vers 13 (1 Petr. 01:02 en

2 Thess. 02:13), of anders gezegd door te wan­delen in de Geest niet voldoen aan het begeren van het vlees en het door de Geest het spoor te houden Galaten 5 vers 16 tot en met 25 (Gal. 05:16-25). Dat spoor wordt gevormd door de wetten van de Geest in het hart en in het verstand Hebreeën 8 vers 10 en Hebreeën 10 vers 16 (Heb. 08:10 en Heb. 10:16).

Het stempel van de heilige Geest, die ons beloofd is, is een voorschot op onze erfenis Efeze 1 vers 13 en 14 NBV (Ef. 01:13-14). De doop in de Geest is daarom een startkapitaal, geen doel in zichzelf, maar een voorschot om deel te kun­nen krijgen aan de volle erfenis van God. Het doel luidt dan ook: “opdat u zult volstromen met Gods volko­menheid” Efeze 3 vers 19 (Ef. 03:19). Nou en of dat eenheid zal openbaren! Velen willen graag in de Geest teke­nen en wonderen doen of ervaren, maar misschien zijn zij iets belang­rijks vergeten, namelijk: “indien gij door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, dan zult gij leven. Want allen die door de Geest van God geleid worden, zijn zonen van God”.

De weg naar geestelijk zoonschap loopt via de goede strijd van het geloof! Maar in die richting geleid worden, is bij velen niet populair, vandaar dat men soms liever vlucht in geestelijk entertainment, vooral een “goed gevoel” hebben en veel uiterlijke tamtam, in plaats van de gehele wapenrusting van God aan te doen, om geestelijk strijd in de hemelse gewesten te leveren. Zonder strijd is er geen overwinning en zonder het tevoorschijn komen van overwinningsleven is eenheid tussen (vleselijke) christenen onmo­gelijk! Een van Geest zijn is het begin, om de weg te gaan naar het doel: de eenheid des geloofs berei­ken, de mannelijke rijpheid Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Op een andere plaats zegt de Schrift: “Een van zin en een van gevoelen” 1 Korinthe 1 vers 10 (1 Kor. 01:10). Dat is een veel diepere eenheid, dan alleen samen de Geest te hebben ontvan­gen als fundament voor geestelijke groei.

Zonder die kracht van de Geest van God is eenheid tussen christenen mensonmogelijk!

(Wordt vervolgd)

 

De chrysalis en de mier door Duurt Sikkens (verhaal)

Dit verhaal kan het beste omschreven worden als een ‘parafabel’. Het houdt namelijk het midden tussen een fabel en een parabel, ’t Gaat natuurlijk om de essentie van het verhaal, waar­bij wij hopen dat u deze zult ontdek­ken… (-red.).

Het liep tegen het einde van de lente.

Op de grond van een kleine, ommuurde tuin scharrelde een mier druk heen en weer over de droge aardkluiten. Toen hij onderaan de grijze muur kwam keek hij op en zag boven zich, onder tegen een rode dakpan, een donker ding hangen. De bezige, rusteloze mier pau­zeerde een ogenblik en keek naar het vormeloze voorwerp. Zijn nieuwsgierigheid was gewekt. Hij rende omhoog door de voegen en raakte het grote ding met zijn voor­pootjes aan.

Even trok er een trilling door de vormloze klomp, hij bewoog lang­zaam wat heen en weer en een sla­perige stem klonk: “Wie verstoort daar mijn rust?”

Verbaasd keek de mier en zei: “Wie mag jij dan wel zijn?” Het ding antwoordde: ‘ik ben Chrysalis”.

“Wel een erg mooie naam voor zo’n lelijk ding”, zei de mier en hij ver­volgde: “Jij zult dus wel niet veel bij­zonders wezen… trouwens, zou je niet es wakker worden? Dat hangt daar als een bruine klont terwijl er zoveel te doen is in de wereld!” “Zo, zo”, was het antwoord. “En wat is er dan te doen?” Ja, doén”, merkte de mier gepikeerd op, “maar jij weet natuurlijk niet wat dat is… Doen is bezig zijn, weet je”. “En waarom?” vroeg de chrysalis, die doodstil bleef hangen. “Waaróm?!” antwoordde de mier. “Er moet van alles gedaan worden! De wereld draait niet voor niks rond!” “Oh nee? Nou, maar wat doé jij dan allemaal?” vroeg de chrysalis. “Werken”, antwoordde de mier. ‘ik ben een van de bezigste arbeiders van de schepping. Ik hang nooit rond, ik staak nooit, ik werk con­stant. Vóór zonsopgang begin ik al en ik ga pas slapen -wat jij kennelijk de godganse dag doet- als mijn werk is gedaan”.

Verbaasd vroeg de chrysalis: “Waarom doe je dat allemaal?” “Het is mijn plicht”, sprak de mier trots. “En het is heerlijk te weten dat ik hiermee de zaak draaiende hou. Ik dien er mijn grote Schepper mee”.

“Juist ja”, zei de chrysalis. “En dus scharrel je graag overal rond, links en rechts heen en weer hollend”. Hij wachtte even en zei toen: “Hou je van actie?”

‘ik hou er zielsveel van”, zei de mier. “Het is mijn lust en mijn leven”.

“Waarom ben je er dan zo trots op?” grinnikte de chrysalis. “Als je er zo veel van houdt heb je toch gewoon de hele dag lol in je werk?” “Eh… jaja”, haastte de mier zich te zeggen”, maar boven alles is het mijn levensopdracht, de zin van mijn bestaan”, voegde hij er ietwat zwaarwichtig aan toe. “Tjonge jonge’, mompelde de chrysa­lis. “Afijn, in mijn vorig leven heb ik al genoeg gelopen en gevreten, maar daar heb ik mee gekapt”. Hij gaapte eens. “Nu lig ik hier rustig en stil. En dat is nou de zin van mijn bestaan”.

“Smoesjes!” schreeuwde de mier die nou toch werkelijk een beetje kwaad werd. ‘”t Is gewoon een excuus voor ‘ je luiheid. Er is geen schepsel in deze wereld geboren om maar een beetje stil in de zon te liggen niksen onder een dakpan!” De chrysalis lachte en zei: “Hoe weet jij dat nou?”

“Lijkt me logisch”, antwoordde de mier, een beetje gepikeerd. “Want als je het niet druk hebt met van alles en nog wat kun je net zo goed dood zijn”.

“Wat je zegt”, glimlachte de chrysa­lis, “maar je weet echt niet alles. Kijk, jij rent rond omdat je dat ken­nelijk moet en je doet ongetwijfeld prachtig werk, maar ik lig hier omdat het moet. In mij gebeurt iets in complete rust”. Hoe haal het in je kleine hersens!” riep de mier. Hij begon te stotteren van kwaadheid: “Je bent drie keer niks! En dan die stomme naam van je: Chrysalis. Ha! Wat stelt dat nou eenmaal voor!”

“Die naam betekent ‘goud'”, mom­pelde de chrysalis. De mier had het niet meer. “Nou, mier”, vervolgde de chrysalis, “hou nou maar op. Je tong is net zo snel als je poten en ik… word… daar… zo… moe van. Wil je nu weg­gaan? Ik wil graag slapen!” “Slapen”, sneerde de mier. Is er iets wat er gebeurt, misschien, als je slaapt? Hé?”

“Zeker, antwoordde de chrysalis. “Oh vast, zei de mier, “lig je te bid­den of zo?”

“Zoiets”, zei de chrysalis, “maar eigenlijk droom ik”.

“Tuurlijk joh”, zei de mier. “En levert dat nog wat op? Rare klont, ga toch

op het dak zitten”.

“Ik ben ónder dak”, zei de chrysalis, “het is zelfs mijn hangplek. Maar

om je te helpen zal ik je vertellen wat ik doe. Weet je, ik droom over

schoonheid”.

“Ach ja, natuurlijk”, gromde de mier die rood begon aan te lopen. “Dat moet jij nodig doen, want je bent zo lelijk als een opgerold blad, ‘k had het zelf kunnen bedenken”. “En toch droom ik over schoon­heid”, fluisterde de chrysalis en het was alsof hij de mier helemaal niet meer zag staan. “Ik droomde dat ik uit mijn donkere kamertje kwam en het gouden licht tegemoet vloog. Ik had vleugels en die spreidden zich en door het zonlicht kregen ze alle kleuren van de regenboog”. Hij zweeg.

“Jij bent knéttergek!’ raasde de mier. De chrysalis antwoordde niet. De mier draaide zich om en beende naar beneden langs de oude grijze muur. “Tjonge jonge, wat een zeld­zaam stom beest”, foeterde hij en even later draafde hij weer van hot naar her over de tuingrond: druk- druk-druk.

De dagen gingen voorbij. Soms keek de mier nog wel eens omhoog naar de rode dakpan, maar nog altijd hing daar die vormeloze figuur.

“Je droomt maar mooi een eind weg”, mompelde hij dan. “Niksnut, loser! Vlieg toch op met je gouden vleugels…”

En toen, op een dag, ging de mier weer eens naar boven om te zien of hij gelijk had gekregen. Tot zijn grote verbazing was er alleen maar een bruin, leeg omhulseltje te zien.

“Zie je nou wel”, zei de mier tevre­den. “Geen inhoud!” Plotseling hoorde hij gegiechel; boven zijn hoofd. Hij keek op en op de dakpan zat een schitterende vlinder zich te koesteren in de zon. “Eh, zei u iets?” vroeg de mier beleefd, helemaal onder de indruk van het prachtige wezen daar boven. “Ja, ik zei ‘goeie morgen”‘, lachte de vlinder.

“Ook goeiemorgen”, stamelde de mier. “Eh, kennen wij elkaar?” “Ik dacht dat jij alles zo goed wist, toch?” grinnikte de vlinder. “Nou, alles”, zei de mier nederig, “maar het is mij een eer om met u kennis te maken. Hebben we elkaar eerder ontmoet dan? “Ja”, zei de vlinder. “We hadden toen een gesprek over jouw en mijn opvattingen over werk en zo. En we hadden het over mijn dromen, weet je nog?”

De mier keek hem met uitpuilende oogjes aan. “Ben jij soms die… eh… chrysalis dan?

“Ja”, was het antwoord. “De meeste mensen noemen dat een ‘pop'” Hij zweeg even en zei toen; “Ik ben ontpopt”.

“Jemig”, zei de mier en wierp nog eens een verwonderde blik op het lege omhulsel dat als een dor blaadje in de wind schommelde. “Dat was ik en dat was ik, eigenlijk”, zei de vlinder en hij spreidde zijn prachtige, glinsterende vleugels en vloog in oogverblindende kleuren het zonlicht tegemoet. Stomverbaasd keek de mier hem na en mopperde: “Dat zulke prachtige schepsels zó kunnen liegen, dat gelóóf je toch niet?” En hij scharrelde weer langs de grij­ze muur naar zijn eigen vertrouwde aarde.

Voetnoten:

Bewerkt naar een Engels gegeven.

‘Chrysalis” – vlinderpop (chrusos) (Gr) = ‘goud’.

Psyche (Gr) = ziel; adem; vlinder.

 

De praktijk van het priesterschap Door Wim te Dorsthorst

Het nieuwtestamentisch priester­schap heeft helemaal niets te maken met status of aanzien of priester zijn op grond van theologische studies en wijdingen door mensen en spe­ciale kleding. Het is een zaak van het hart en een ingaan op de roe­ping van de Heer. (Zie het artikel: ‘Een koninkrijk van priesters’ in ons vorige nummer).

Al het oude, zichtbare, in een aardse stad in een land op aarde, een tem­pel van aardse materialen met daar­in een priesterschap naar vleselijke afkomst, heeft zijn geestelijke ver­vulling gekregen. Het zichtbare was niet de werkelijkheid, het was slechts een schaduw of een afbeel­ding van de geestelijke werkelijkheid in Christus, zie bijv. Hebreeën 9 vers 1 tot en met 10 (Heb. 09:01-10). Alles heeft in Jezus Christus zijn vervulling gevonden, en dat geldt ook de hele offerdienst waar de oud­testamentische priesters voortdu­rend mee bezig waren. Nu noemt Petrus twee hoofdtaken van het priesterschap en wel in vers vijf: “Tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus”, en in vers negen: “om de grote daden te verkondigen van Hem, Die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot Zijn wonderbaar licht”. Dit heeft dus te maken met het bezig zijn in ons dagelijks leven; priesterschap in de praktijk van ons leven!

Van het oudtestamentisch priester­schap lezen we: “Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het verbond des Heren te dragen, voor de Here te staan om Hem te dienen, en in Zijn naam te zegenen tot op deze dag” Deuteronomium 10 vers 8 (Deut. 10:08).

De hele taak van het oudtestamen­tisch priesterschap was dienstbaar zijn aan God en het volk. ‘Voor de Here te staan om Hem te dienen’! Zij waren Zijn dienst­knechten.

Dat geldt eveneens voor het nieuw­testamentisch priesterschap. Dienstknechten van God en Jezus Christus zijn: medearbeiders Gods in Zijn plan met mensen. Dit zien we heel duidelijk in het leven van de Heer Jezus. Hij diende God door goed te doen aan de men­sen zonder eigenbelang. Daartoe had God Hem met de heilige Geest gezalfd: “De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezon­den

om aan gevangenen loslating te ver­kondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondi­gen het aangename jaar des Heren” Lucas 4 vers 18 en 19 (Luc. 04:18-19).

Hij diende Zijn Vader met deze zal­ving met eerbied en ontzag. Zijn devies was: “Zie hier ben Ik om Uw wil, o God, te doen”! Hij is ons hier­in tot een groot voorbeeld! Om de gemeente, maar ook de schepping, naar de wil van God te

dienen met de genade-gaven die een ieder ontvangen heeft, is de verma­ning van Paulus in Romeinen 12 vers 1 (Rom. 12:01): ‘ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgeval­lig offer: dit is uw redelijke ere­dienst”.

Met uw lichaam wordt hier de hele mens bedoeld, met al z’n schitteren­de gaven en mogelijkheden. “Verheerlijkt dan God met uw lichaam” 1 Korinthe 6 vers 20 (1 Kor. 6:20). Niet een geslacht dier die jouw plaats inneemt, maar jezelf als een levend offer door Jezus Christus, en als een heilig offer door de Geest en ‘de waarheid.

Dat is niet meer dan redelijk als je bedenkt hoe groot de barmhartighe­den en de genade van God zijn, waar je deel aan hebt gekregen. Paulus herinnert hiermee aan de Israëliet die met een dier, wat hem misschien wel heel dierbaar was, naar de tempel ging om dat als een vrijwillig brandoffer, als een gave, te offeren, waarin hij zichzelf helemaal toewijdde aan God om er voor Hem te zijn. Van dit offer mocht door de priesters niets gegeten worden, het ging op het altaar geheel in rook op, God tot een welriekende reuk. Wat Paulus hier schrijft in Romeinen 8 vers 1 (Rom. 08:01) is de geestelijke vervulling van dit vrijwillige bran­doffer. Dit is een zeer belangrijk geestelijk offer en vormt de basis voor het hele dienende priester­schap; totale vrijwillige overgave aan God en Jezus Christus, zonder eigenbelang.

Van de Heer Jezus lezen we: “Dat Hij uit liefde voor ons Zich overge­geven heeft als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk” Efeze 5 vers 2 (Ef. 05:02). Hiermee wordt niet alleen Zijn kruisdood bedoeld, maar zeker ook Zijn hele dienende leven. Om van de gemeente priesters voor God te maken, heeft dit de hoogste prioriteit van de Heer om déze gezindheid in Zijn volk aan te bren­gen.

“Daarvoor geeft Hij aan de gemeen­te apostelen, profeten, herders, lera­ren en evangelisten, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon” Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12). Dienstbaarheid, het is de basis voor het hele dienende priesterschap, en een geestelijk offer wat God welge­vallig is door Jezus Christus. Aller dienaar willen zijn! Duidelijk is dus dat dit geleerd moet worden in de gemeente, maar zeker ook in het leven van alledag in alle voorkomende leef- en werk-situaties.

Zegenen in Zijn Naam

In Deuteronomium 10 vers 8 (Deut. 10:08) lezen we als taak van de priesters: “Om in Zijn Naam te zegenen”. Zegenen is een priesterlijke taak, óók in het Nieuwe Testament. Het is een groot voorrecht als men door God gezegend wordt en misschien nog groter voorrecht als men in Zijn Naam zegenen mag. Als priester ben je op dat moment een verbin­ding tussen God en de mens die gezegend wordt. Eigenlijk kan alleen God, de Schepper van alles wat is, zegenen, maar Hij wil Zijn kracht en Zijn Naam delegeren aan een volk wat Hem heel bijzonder toebe­hoort. Zegenen is de mens verbin­den met de kracht van God en te voorschijn roepen wat God er in de kiem in heeft gelegd. Dat kan zijn voor het vervullen van een bepaalde taak. Maar ook talloze andere zaken die tot welzijn zijn van de mens, zoals bijvoorbeeld genezing. Maar ook, dat in de mens tot ontwikkeling mag komen wat God er in gelegd heeft of er mee bedoeld. Zo heeft God in Adam en Eva het vermogen gelegd om zich voort te kunnen planten, tóch spreekt God een zegen over hen uit en zegt daar­in: “Weest vruchtbaar en wordt tal­rijk; vervult de aarde en onderwerpt haar” Genesis 1 vers 28a (Gen. 01:28a).

Door deze zegen van God werd dat schitterende vermogen als het ware

geactiveerd en verbonden met Gods scheppingskracht en functioneert

het tot op de dag van vandaag. In die zegen ligt tevens een opdracht van

God om te handelen.

Ik geloof dat dit een heel belangrijk gegeven is bij het nadenken over

zegenen.

Jacob zegent zijn zonen en hij spreekt over hen uit wat hij profe­tisch over een ieder waarneemt. Hij roept het als het ware te voorschijn en geeft opdracht er naar te gaan handelen.

Vóór de Heer Jezus weg­gaat zegent Hij de apostelen tot het uitvoeren van de taak waartoe Hij hen bekwaam gemaakt heeft Lucas 24 vers 50 (Luc. 24:50).

Zo is er veel, heel veel, te leren over de geestelijke betekenis van het zegenen in Zijn Naam. Heel belangrijk is, er op te letten hoe je je mond gebruikt als priester, wat je over een ander uitspreekt. Jacobus zegt: “Uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort.

Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn” Jakobus 3 vers 10 (Jak. 03:10).

Wij kennen ook de zegen waarbij de Naam van God over het volk wordt uitgeroepen en met een ieder van het volk meegaat in z’n gewone dagelijkse leven.

In het Oude Testament is dat Numeri 6 vers 24 tot en met 27 (Num. 06:24-27): “De Here zegene u en behoede u; de Here doe zijn aan­gezicht over u lichten en zij u gena­dig; de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede. Zo zullen zij mijn naam op de Israëlieten leggen, en Ik zal hen zegenen”. In het Nieuwe Testament is dat 2 Korinthe 13 vers 13 (2 Kor. 13:13): “De genade des Heren Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen”. Een heel belangrijk iets voor het volk van God als dit in geloof en met eer­bied gebeurt.

Deze prachtige priesterlijke taak mag geleerd worden in de gemeen­te, maar zeker ook in de praktijk van het leven. Als ouders in het gezin, als priesters voor de stad waar je woont en voor het land, enz. Belangrijk hierbij is te beseffen dat het zegenen en het verlangen om te zegenen voort moet komen uit een rein hart, vanuit de gemeenschap met God en Jezus Christus, anders zijn het loze woorden. God wil de gemeente als een uitver­koren geslacht, als een koninklijk priesterschap, als een heilige natie, als een volk Hem ten eigendom, stellen tot licht en zegen voor alle mensen en de hele schepping.

Aanbidding

De Levitische priesters moesten God dagelijks dienen door het brengen van reukoffers op het gouden altaar, vóór het heilige der heiligen waar God troonde.

Er staat van in Deuteronomium 33 vers 10 (Deut. 33:10): “Zij doen reukwerk in Uw neus opstijgen”. Dit was niet zomaar profaan reukwerk wat door jan en alleman gebruikt werd, nee, het moest exact volgens Gods recept bereid worden, het was allerheiligst en het mocht enkel gebracht worden voor God op het gouden altaar zie Exodus 30 vers 34 tot en met 38 (Ex. 30:34-38).

Ook dit heeft zijn geestelijke vervul­ling gekregen in Jezus Christus. Het reukoffer wat de priesters brachten op het gouden altaar was zinnebeel­dig voor de gebeden der heiligen. In Openbaring 5 vers 8 (Openb. 05:08) lezen we: “En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oud­sten zich voor het Lam neder, heb­bende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen ” zie ook Openbaring 8 vers 3 en 4 (Openb. 08:03-04).

Nu, in het Nieuwe Verbond, heeft God óók een recept gegeven! De Heer Jezus leert dat de Vader zoekt naar aanbidders ‘in Geest en in waarheid’.

Dat wil zeggen op een geestelijke wijze in de volle kennis van de open­baring van de Vader in de hemel. Hij zegt er bij dat dat de waarachtige aanbidders zijn Johannes 4 vers 23 en 24 (Joh. 04:23-24). Die brengen hun gebeden als zuiver, onvermengd reukwerk voor het aan­gezicht van God. Dit bidden heeft niets te maken met religiositeit of gewoonte gebeden, maar het zal voortkomen uit een waarachtig hart en een mond die heilig is en waarheid spreekt vanuit een kennen van God. God wil dat de priesters Hem kennen. Tegen het oude volk zegt God al: “Om Mijn liefde en trouw heeft de Here u met een sterke hand uitgeleid en u verlost uit het dienst­huis, uit de macht van Farao, de koning van Egypte, opdat (met het doel dat) gij zoudt weten, dat de Here, uw God, de enige God is, de trouwe God, die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden Deuteronomium 7 vers 7 tot en met 9 (Deut. 07:07-09). Het Nieuwtestamentisch priestervolk zal God kennen door Jezus Christus en in waarheid en waarachtigheid Zijn Naam uitroepen in de hemel en op aarde. Dit is een hele belangrijke priesterdienst waar veel van afhangt in de voortgang van Gods heils handelen. De Hebreeën-schrijver die zoveel van de oude tempeldienst overzet naar het nieuwe verbond zegt dan: “Laten wij dan door Hem (door Jezus Christus) Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die Zijn naam belijden” Hebreeën 13 vers 15 (Heb. 13:15). Dus niet twee maal per dag zoals in de tempeldienst, maar ‘voortdurend’!

De psalmist zegt: “Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan, het opheffen van mijn handen als avondoffer” Psalm 141 vers 2 (Ps. 141:002). Ook dit onderdeel van het priester­schap zal geleerd dienen te worden, want de Vader zoekt zulke aanbidders!

Priesterlijke taken

Natuurlijk zijn er nog wel meer geestelijke offers te noemen die God welgevallig zijn door Jezus Christus. Zo is voorbede doen ook zo’n priesterdienst en wat is er niet een voor­bede nodig! God geeft zelfs opdracht om voorbede te doen voor de over­heid. Paulus zegt in Efeze 6 vers 18 tot en met 20 (Ef. 06:18-20): “En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen; ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrij­moedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken, waar­voor ik een gezant ben in ketenen. Dan zal ik daartoe vrijmoedig kun­nen optreden, zoals ik behoor te spreken”.

Een onbegrensde opdracht om voor­bede te doen! Middelaar zijn, in de ruimste zin van het woord; tussen­beide treden, pleiten bij God voor iemand of voor een zaak, op de bres staan, enz. Jesaja 59 vers 16 (Jes. 59:16) beschrijft dat God zich ontzette, vol verbijstering was, toen Hij zag dat niemand tus­senbeide trad. Zie ook Ezechiël 22 vers 30 (Ez. 22:30). Paulus schrijft dat God ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd 2 Korinthe 5 vers 19b (2 Kor. 05:19b), en dat wij zullen moeten leren elkander te vergeven, zoals God in Christus ons ver­geving geschonken heeft Efeze 4 vers 32b (Ef. 04:32b). Dat is dus totaal, radicaal en zonder er ooit op terug te komen!! Als wij priesters willen zijn voor God, als wij willen staan voor zijn Aangezicht, dan zullen wij dit ten diepste moeten leren; elkander ver­geven en verzoening doen.

Uitverkoren geslacht

In vers negen schrijft Petrus over de zeer verheven plaats van het nieuwtestamentische priestervolk: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom”.

Ongeacht welke nationaliteit, Jood of heiden, zij behoren allen, zonder enig onderscheid, tot een ‘uitverko­ren geslacht’! Allemaal geboren uit onvergankelijk zaad, door het leven­de en blijvende Woord van God. Allemaal kinderen van de- zelfde Vader; één geslacht! 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23). God zelf plaatst de gemeente op een hemelse hoogte, niet behorende tot de geschapen, stoffelijke wereld.

Niet van deze schepping, maar het hemelse heiligdom, de ware taberna­kel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens, zie Hebreeen 11 vers 11 en Hebreeen 8 vers 1 en 2 (Heb. 11:11 en Heb. 08:01-02). Zó verheven wordt er over geschreven!

Zijn getuigen zijn

En dan vervolgt de apostel met: “Om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot zijn wonderbaar licht”. Dat woord voor ‘daden’ is in het Grieks ‘Aretas’ en betekent: “Deugd in gedrag blijkende”, ook: “voortref­felijkheid”.

Dit priestervolk zal, als een volk God ten eigendom, staan voor zijn Aangezicht als Zijn dienstknecht, om van Hem te getuigen in deze duistere wereld.

Alleen dit koninklijke priestervolk kan vanuit een diepe hart kennis op waarachtige wijze getuigen en spre­ken van Gods grote daden, voortko­mend uit Zijn heilig wezen; in waar­heid Zijn Naam uitroepen in de hemel en op aarde. Dit is een hele belangrijke priesterdienst waar veel van afhangt in de voortgang van Gods heils handelen. En dat de priesterlijke taak niet ophoudt bij het sterven of bij deze bedeling zegt Openbaring 20 vers 6 (Openb. 20:06) heel duidelijk: “Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstan­ding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren”.

Ik heb hier enkele dingen geschre­ven over het priesterschap in de praktijk van ons leven. Er is veel meer van te zeggen. Lees en bestu­deer al biddende wat God er alle­maal van op heeft laten schrijven in Zijn Woord. Het zal je leven zeer verrijken!

 

De spirituele wereld door Gert Jan Doornink

Het bekende spreekwoord: ‘Het is niet alles goud wat er blinkt’, is zeker van toepassing op veel wat vanuit de spirituele (geestelijke) wereld tot ons komt. En dat is heel wat, als we alleen al denken aan allerlei spirituele programma’s voor radio en televisie, al of niet als zodanig aangekondigd. Daarnaast de vele artikelen in bladen en tijdschriften. Sommige tijdschrif­ten hebben zelfs uitsluitend een spirituele inhoud.

Woorden als spiritus, spiritualiteit en spiritueel zijn gemeengoed geworden, zonder dat men er vaak bij nadenkt uit welke bron de gedachten en ideeën die gelanceerd worden afkomstig zijn. Nu kan men dit van niet-christenen ook niet verwach­ten, maar als christenen dienen we op onze hoede te zijn dat we niet in een invloedssfeer terechtkomen die rechtstreeks wordt beïnvloed door de vorst der duisternis.

Dit zal zeker ook niet gebeuren als we weten dat onze plaats met Christus in de geestelijke wereld is. Paulus noemt het ‘hemelse gewesten’ (NBV: ‘hemelsferen’). En Gods Geest maakt ons er op attent wanneer we met een verkeerde geest te maken hebben. Onze plaats in de geestelijke wereld is een andere plaats dan die de vijand inneemt. Het is de plaats die rechtstreeks is verbonden met de levende God en Zijn positieve denk- en leefwereld.

De plaats die de vijand in de geestelijke wereld inneemt is in feite onterecht, dat wil zeggen hij hoort er niet thuis, hij is bij wijze van spreken ingebroken. De geestelijke wereld van God bestaat uit enkel licht, waarheid en liefde, om maar een paar facetten te noemen en daar hoort de vorst der duisternis met zijn leugen, haat en duistere praktijken, niet thuis. Daarom heeft de duisternis ook geen enkel recht om het licht te verdrijven, al stelt hij alles in het werk daartoe. Dat deze inbreker uiteindelijk ook niet het laatste woord heeft, heeft Jezus als eerstgeboren zoon van Gods al laten zien door hem als eerste te overwinnen. Maar ook wij die in zijn voetstappen volgen, gaan dit meer en meer leren. En welke misleiding zich dan ook aandient, ook in allerlei subtiele vormen van spiritualiteit, wij gaan het onderkennen en geven hem geen kans meer daardoor ons leven negatief te beïnvloeden. Wat een heerlijkheid dat we ook in dit opzicht mogen ervaren dat de groei naar het volwassen zoonschap doorgaat!

 

Eigendom van de Heer door Cees Maliepaard

“Van de Heer is de aarde en alles wat daar leeft, de wereld en wie haar bewonen” Psalm 24 vers 1 NBV (Ps. 024:001).

Ieder mens is volgens de psalmdich­ter het eigendom van de Heer. Dat is terecht zo gesteld, want er is geen mens die niet tot Gods schepping behoort. Zelfs de grootste godlooche­naar is het rechtmatig eigendom van de eeuwige God. Hij heeft evenwel niet alle mensen in bezit – de duivel heeft er heel wat van Hem geroofd.

Het verjaart niet

Wanneer hier in Nederland iemand een schilderij steelt, wordt hij op dat moment de bezitter ervan. Als het kunstwerk uit privébezit gestolen wordt, blijft de bestolene de eerste twintig jaar wel de eigenaar. Daarna verjaart het eigendomsrecht en mag de onrechtmatige bezitter zich vanaf dat moment de rechtmatige eigenaar noemen. Bij een diefstal van open­baar kunstbezit geldt daarvoor een termijn van dertig jaar. Gods eigendomsrecht op de mens verjaart niet zo gauw! De duivel is nog steeds de dief, de moordenaar en de rover – hoe lang hij de betrok­ken mens ook al in bezit mag heb­ben. Zelfs de fanatiekste satan aanbidder is nog altijd van origine een deel van Gods oorspronkelijk goede schepping. Wordt zo iemand nim­mer het eigendom van Satan? Jawel, maar niet eerder dan wanneer de Heer het laatste oordeel uitgespro­ken heeft. Voordat dit plaats zal vin­den, wordt ieder mens instaat gesteld in vrijheid z’n keus te bepa­len. Wie zich dan nog aan de vorst van de duisternis blijft toevertrou­wen, wordt vanaf dat moment Satans onvervreemdbaar eigendom. Niet eerder. Wanneer de duivel heden ten dage mensen onder druk zet en hun tracht duidelijk te maken dat hij een terechte claim op hen heeft, is hij slechts op de ons welbekende wijze bezig met intimidatie. Hij is zo ver­weven met leugen en bedrog, dat hij gewoon niet meer kan bedenken wat waarheid is… zelfs al zou hij dat pro­beren!

De berg van de Heer bestijgen

De toppen van het hooggebergte beklimmen is beslist geen sinecure. Daar komt wel het een ander bij kij­ken. Het is een in meer dan één opzicht zware klus, die bij het hoger­op komen steeds zwaarder pleegt te worden. De lucht wordt daar immers al ijler en ijler, en dus gaat zeker bij een inspannende bezigheid als de klim naar de top, zelfs het ademhalen hoe langer hoe moeilijker. En de hoogten van de te trotse­ren berg van de Heer zullen niet onderschat mogen worden, want deze wordt immers genoemd ‘de hoogste van de bergen’. Het is maar goed dat het om een geestelijk gegeven gaat, zodat niemand over een optimale lichamelij­ke conditie hoeft te beschikken. Op de heilige plaats van de Heer kom je niet door lichamelijke inspanning. Ieder die daar z’n domicilie wil heb­ben, doet er goed aan naar een gezuiverd en dus rein geworden innerlijk te streven. Daarin past, dat dat in tegenspraak met Gods waarheid over de mens is. En terecht merkt David op dat wie zich tot de Here God wendt, Hem als zijn redder zal leren kennen. Zegen en recht zal ieders deel zijn, in onze tijd ieder die deel uit is gaan maken van het geestelijke Israël.

Goddelijke majesteit

De poorten van het nieuwe Jeruzalem zullen verhoogd moeten worden, althans in de beeldspraak waarvan David zich in deze psalm bedient. God is zó groot van geest en wijd van hart dat alle menselijke beperkingen bij zijn binnengaan aanpassing behoeven. David grijpt terug op de tijd van vóór Saul, de periode waarin Israël door richters geleid werd. Zij kwamen pas in actie als daar aanleiding toe was, maar eigenlijk was God Israëls koning. Bij het verlangen naar een aardse koning, sprak God dat zij niet Samuel als richter, maar Hem als koning hadden verworpen. Voor ons is Jezus de door God aan­gestelde koning, maar dat neemt niet weg dat deze dat doet in een langdurig waarnemer schap. Eigenlijk is de Here God zélf onze koning. Vandaar dat bij de volein­ding van alle dingen Jezus het koningschap aan de Vader terug zal geven, opdat God alles zal zijn in allen.

Precies zoals David de vinger legde bij wie in werkelijkheid Israëls koning was, net zo geeft Jezus ons in het hart dat de Heer van ons leven eigenlijk God zelf is. Maar Davids autoriteit over Israël was wel door de Here God bevestigd, zoals Hij voor ons Christus Jezus als koning heeft aangesteld. De koning wil vol majesteit onder ons verkeren. Zijn koninklijke glorie en macht wordt gevonden in de manier waarop Hij bezig is in zijn rijksgebied. Hij wordt machtig en heldhaftig genoemd, en dat is volko­men terecht. Koning Jezus heerst immers in de hemelsferen temidden van zijn vijanden. Hij is voor hen degene die hun de wet voorschrijft, een ijzeren wet die hun bewegings­vrijheid beperkingen oplegt. Ze kun­nen ons niet zomaar naar willekeur manipuleren.

Wie is Hij eigenlijk?

Kennen we Christus Jezus voorna­melijk als de grote koning die over de verdorven machten uit Satans rijk triomfeert? Nee, dat komt duidelijk pas op de tweede plaats. Het is van veel groter waarde dat we Jezus’ koninklijke waardigheid in zijn ont­ferming over de mens hebben mogen ontwaren. Hij is door Vader God boven alles gesteld. Boven de mensen, boven de engelen, boven alles en iedereen – met uitzondering van degene die Hem alles onderwor­pen heeft. Alleen de Vader zelf blijft in waardigheid ook boven Jezus ver­heven. Daarom zei Jezus zo’n kleine tweeduizend jaar geleden al: ‘De Vader zelf heeft u lief.’ God, die de Heer van de hemelse machten is, troont liefdevol en met ontferming op de beslissende machtspositie in de hemelsferen. Hij en Jezus hebben dezelfde doel­stelling voor ogen: de realisering van het volle heil, een algeheel herstel naar Gods normen voor de mens. Dat mogen we best in ons achter­hoofd hebben. Als we maar nooit vergeten dat we heden ten dage bezig mogen zijn naar dat dit thans voor ons te behappen is. De koning vraagt van niemand net te doen alsof het gesneden koek zou zijn. Het kan af en toe moeilijk genoeg wezen. We zitten regelmatig nog middenin de naweeën van het oude leven en in de beslommerin­gen van het langzaam gestalte krij­gende vernieuwingsproces. Daar mogen we in vertrouwen op de Heer ons meer en meer op richten. De waardigheid van onze koning blijkt uit hoe Hij met de Hem toe­vertrouwde mensen omgaat. En dat is zonder meer grandioos! Hij blikt niet van grote hoogte op ons neer, maar Hij is als één van ons aanwezig. En Hij zegt als het ware: zie op Mij, want zo worden jullie ook.

 

Onze taak en bestemming door Jack Schoenaers

De artikelen van Jack Schoenaers stimuleren ons om actief te zijn in dienst van Gods Koninkrijk. Belangrijk daarbij is dat dit op de juiste wijze gebeurt. Onmisbaar is bijvoorbeeld het vol zijn van de ‘kracht van Pinksteren’, Gods heilige Geest. Dit nieuwe artikel is gebaseerd op Handelingen 12 vers 1 tot en met 12 (Hand. 12:01-12, dus verplaatst ons naar de begintijd van het ontstaan van de gemeenten (-red.).

Mogelijk gaat het in uw persoonlijk-, gezins- en gemeenteleven als in de tijd van de eerste christenen. Misschien heeft ook u een tijd mee­gemaakt van machtige manifestaties van Gods macht, kracht en heerlijk­heid. U beleefde een periode van intense en innige gemeenschap met Christus Jezus en dat Gods Geest vaardig en op krachtdadige wijze in en door u werkzaam kon zijn. U kende een grote hunkering naar God en zijn Woord en het realiseren van de geestelijke leefregels van het Koninkrijk Gods. Mogelijk ervaart ook u nog de slagen en verwondin­gen u toegebracht zijn door Herodes, beeld van Dood, dodenrijk en het werk van de Verderver en zijn gevolg met Satan aan het hoofd. We keren in dit artikel terug naar die tijd. Het is de eerste tijd na Pinksteren. Jacobus is pas onthoofd en om de Joden welgevallig te zijn laat Herodes nu ook Petrus gevan­gen nemen en opsluiten. Vergeet niet, we zitten hier in een periode dat de Geest van God op het Pinksterfeest is uitgestort in daarop wachtende discipelen en gelovigen van die tijd.

Waar helaas niet veel over gesproken wordt, namelijk de doop van vuur, heeft nu hier plaats. Ga nu maar eens na in uw eigen leven, gezin en gemeente, hoe en op welke wijze de boze vaak bezig is om disharmonie te scheppen door mensen op te jutten en tegen elkaar uit te spelen. Door middel van verdachtmakingen, zonden en allerlei ongerechtigheden, ook ongeloof en verkeerde leringen in dogma’s vast­gelegd en tevens ook door mensen aan zich te binden door allerlei vor­men van verslaving, hen ook naar geest, ziel en lichaam ziek te maken, weet de Satan mensen van God en Zijn Koninkrijk weg te trekken. In Handelingen 12 vers 1 tot en met 12 (Hand. 12:01-12) vin­den we echter een prachtig getuige­nis dat model dient te staan voor ons persoonlijke, gezins- en gemeentele­ven namelijk: “Door de gemeente werd voortdurend tot God voor hem (Petrus) gebeden!”

Strijdende gemeente

Hier zien we een strijdende gemeen­te die beseft dat er in de onzienlijke geestelijke wereld vijanden zijn die het op de mensen in het algemeen en christenen in het bijzonder gemunt hebben. Vandaar dat ze voor elkaar op de bres staan en dan ook voor Petrus doorgaan met volhar­dend gebed.

Dit is en blijft ook onze taak en bestemming, ga daarin ook door met elkaar.

Wij dienen immers te strijden in de onzienlijke geestelijke wereld tegen onze geestelijke vijanden en dit voor het behoud van ons geestelijke leven en van onze broeders en zusters, geloofsgenoten, familieleden en onze naasten. Mensen ook die zo vaak onderliggen en bespeeld en gemanipuleerd worden door duivel­se machten en krachten en er op uit zijn die mens aan te tasten en elk van werkelijk en waar en echt leven te beroven. Onze bestemming bestaat er immers in dat “we geroepen zijn om mens en schepping geestelijk te bewerken, bewaren en behouden”. God en Jezus Christus zijn ons dan ook een voorbeeld in het “tevoor­schijn te verwachten en te roepen van mensen”. Dit ook is onze bestemming en al zo doende zal het plan van God met mens en schep­ping worden gerealiseerd. Het is immers de wil van God dat niemand verloren zal gaan, maar dat allen behouden worden. En behou­den worden kan ieder mens als hij of zij gelooft dat Jezus Christus aan het kruis van Golgotha gestorven is voor zijn of haar zonden. Als zo iemand vergeving van zonden vraagt en de Here ook bidt en uitnodigt in hart en leven woning te komen maken. Men noemt dit bekering of omkering van een leven ver weg van God, nu voortaan een leven te willen leven dichtbij en vanuit God en Zijn Koninkrijk.

Behouden worden, gaat nog veel ver­der, het betekent ook naar wat 2 Tim. 3:17 zegt: “Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.” En in Kolossenzen 1 vers 10 (Kol. 01:10) lezen wij: “Om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God. Zo wordt gij met alle kracht bekrach­tigd.”

Paulus drukt dit dan verder uit met de woorden waarin onze bestem­ming ook weer heel duidelijk naar voor komt in Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29): “Bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld Zijns Zoons”. En zoals Hij, Jezus een geroepene was, zo ook wij. Zoals Hij gerechtvaardigd was, zo ook wij. En zoals Hij ver­heerlijkt werd, zo ook wij met Hem. Zien we duidelijk onze bestemming?

Dit nu heeft te maken met Pinksteren, de doop en vervulling in heilige Geest van God.

Het geheim van Petrus

U zult nu misschien wel denken: ‘Fijne gemeente daar in Jeruzalem. Geweldig dat op die manier mee geleefd wordt met een mens in de problemen, maar ondertussen zit die Petrus dan toch maar in de gevangenis, krijgt hij mogelijk wel slagen en lijdt hij honger en dorst’. Laten we dan de reactie van Petrus een nagaan in vers 6: Petrus lag die nacht te slapen!

Dit kan toch niet, onmogelijk zeg­gen wij, pas nog is Jacobus gedood, nu Petrus als volgende in de rij van wie nog meer op het lijstje van Herodes staan. Hoe is dit nu toch mogelijk, Petrus, dat jij in zulke omstandigheden en met een doods­vonnis voor ogen daar ligt te slapen. Dit gaat mijn gezonde verstand te boven, van u ook? Petrus, hij is in de rust, hij is niet opgejut door de vijand en evenmin is hij uit zijn evenwicht. Machtig, wat een getuigenis. Met Paulus kon hij getuigen: “Verdrukking of benauwdheid, vervolging of honger of naaktheid, of gevaar of het zwaard. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus. Maar in dit alles zijn wij méér dan overwinnaars, door Hem Die ons heeft liefgehad” Romeinen 8 vers 35 (Rom. 08:35).

Petrus leed niet als een bemoeial en zat ook niet gevangen wegens poli­tiek anti-Romeinse activiteiten, neen, maar uitsluitend en alleen ter wille van de Naam van Jezus. Daarom had Petrus zich dus ook niets te verwijten en kon hij rustig afwachten wat komen ging. Het geheim van Petrus was dus zijn “in de rust zijn”. Daardoor kon hij dan ook slapen, hij wist zich te zijn in het centrum van Gods wil. Niet dat lijden en gevangenschap de wil van God was voor zijn leven, neen, maar Petrus zal, zoals ieder Joods

kind, van zijn prilste levensjaren af het gebed gebeden hebben voor het slapen gaan: “Vader in Uw handen beveel ik mijn geest.” Zo wist hij zich dan te bevinden in het centrum van Gods wil.

Dan lezen we in vers 7: “Sta snel op!” We zien dat Petrus in zijn gevangenschap niet alleen gelaten is. Er is een engel bij hem om hem te wekken.

Opwekken geschiedt steeds van bui­tenaf, je wordt gewekt. Geestelijk ook, door middel van woorden Gods, door het lezen en op je in laten wer­ken van wat uit de Bijbel of via chris­telijke lectuur tot je komt. Het kan ook door woorden welke christelijke mensen in gesprekken tot je richten. Daar oor en oog voor hebben is ook heden nog heel erg belangrijk.

Waarom opstaan?

Opstaan echter dien je zelf te doen. Misschien stelt u zich nu wel de vraag: ‘Maar waarom en waartoe dien ik op te staan? Ik heb het goed zo, ik ben in de rust en heb vrede in de toestand waarin ik nu ben, ik geef ook ieder het zijne’. Bij mensen die ziek zijn en allerlei ongemakken ondergaan hoor je wel eens: mijn toestand is nu eenmaal zo, en ik heb er mij dan maar bij neer te leggen, er zit niets anders meer op en de geneesheren kunnen er toch niets meer aan doen. En als God mij dit toebedeeld heeft dan moet ik mijn kruis maar geduldig leren dragen. Ik moet er nu maar leren mee leven. Nu staat er in Daniel 12 vers 13 (Dan. 12:13) een merkwaardig woord in verband met dat opstaan. “Gij zult opstaan tot uw bestemming!” En direct daaraan ver­bonden de vraag: “Wat is die?’ Paulus geeft er een antwoord op in Efeze 2 vers 1 tot en met 10 (Ef. 02:01-10. Uit dit gedeelte leren we dat we voor onze bekering geestelijk dood waren door onze zonden en overtredingen, maar God gaf ons zijn Zoon, de mens Jezus, de Christus. Hij stierf voor onze zonden en door geloof in Hem ontvangen wij vergeving. Het is door genade dat wij behouden worden en dat we een plaats krijgen in de hemelse gewesten in Christus Jezus. “We zijn Zijn maaksel, in Christus geschapen om goede werken te doen die God tevoren bestemd heeft, opdat wij daarin zouden wandelen”. In Romeinen 8 vers 23 (Rom. 08:23) zegt diezelf­de Paulus dat mens en schepping in verwachting zijn van zoonschap Gods namelijk de verlossing van ons door machten uit de duisternis belaagde en aangevallen lichaam. Zonden, verslaving, gebondenheden en ziekte komen niet van God, maar komen voort uit Dood en dodenrijk en de verwekkers en bewerkers daar­van zijn Satan en zijn handlangers.

Gods bedoeling

Het is Gods bedoeling, en tevens onze bestemming, dat er mensen en gemeenten ontstaan vol van de Geest en kracht Gods om via strijd in de hemelse gewesten mens en schepping te bevrijden en te herstel­len, zodat weer een leven geleefd en beleefd kan worden dat in volkomen overeenstemming is met de wil van God. Begrijpen we nu waarom we dienen op te staan en op die wijze dan Christus dus weer gestalte in ons mensen en tevens ook in de schepping gaat krijgen? Vandaar dat dan Paulus zegt in Kolossenzen 1 vers 28 (Kol. 01:28): “Christus in u, de hoop der heerlijkheid”. Die heerlijkheid nu dat is onze erfenis en dat is ook is onze bestemming. Wij zijn Gods heerlijkheid! En het onderpand van onze erfenis, dat is de doop en volheid in heilige Geest van God.

Het gaat er nu geenszins om dat die Geestesdoop einddoel is van ons geloof of van onze bestemming, neen, maar het is wel degelijk, ‘mid­del’, om tot het doel van God in en met onze levens te komen. Dat doel en mede daardoor ook onze bestemming is, heerlijkheid Gods openbaren en dit door zoonschap

Gods na te jagen en ons hierin te beijveren en doorgaan met “mensen tevoorschijn te verwachten en te roe­pen”. Hen met andere woorden op een priesterlijke wijze met liefde en barmhartigheid en geduld te bena­deren en op te vangen en hen, naar het voorbeeld van Jezus zelf, het leven Gods voor te leven. Als christe­nen willen we ons tevens bewust zijn van niet bij onze bekering, waterdoop en geestesdoop te blijven stilstaan. Pasen en Pinksteren zijn inderdaad nodig, maar er is zoveel meer!

Wij erven immers Zijn naam, we erven zijn kracht, we erven Zijn natuur, we erven Zijn positie, zodat we samen vanuit Zijn troon in de hemelse gewesten, binnen het Koninkrijk Gods en van daaruit samen met Hem regeren zullen en heersen over de werken Zijner han­den.

De heilige Geest van God in ons legt en roept telkens weer het getuigenis wakker in ons, dat wij die heerlijk­heid van God ook gaan bereiken. Zijn het inderdaad de woorden van Jezus zelf niet welke Hij sprak in Johannes 17 vers 22 (Joh. 17:22): “De heerlijk­heid, die Gij Mij gegeven hebt, Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één”. Kijk, dit zijn geen ijdele woorden, maar woorden voor het concrete dagelijkse leven en deze willen we beleven, dat is immers onze bestem­ming!

Gods heerlijkheid

De heerlijkheid van God en van Jezus Christus komt openbaar in hun werken. De heerlijkheid van grote schilders als Rembrand en Rubens komt tot uiting in hun schil­derwerk, denk maar eens aan “De Nachtwacht en de Kruisiging van . Jezus.” Van een beeldhouwer zijn ” beeld en van een musicus het muziekstuk dat hij componeert. Stuk voor stuk heerlijkheden van de kunstenaars.

En de heerlijkheid van God, dat zijn wij. Het is met de grootste eerbied aan God mijn hemelse Vader en aan Zijn Zoon Jezus Christus mijn Verlosser, dat ik dit schrijf. Wij zijn Zijn heerlijkheid, niet te geloven zegt iemand, en toch is het zo want wij zijn naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen Genesis 1 vers 26 en 27 (Gen. 01:26-27). Dit is en blijft dan ook onze bestem­ming. Wij zijn Gods lof en heerlijk­heid zegt Paulus in Efeze 1. “En wij allen, die met een aangezicht waar­op geen bedekking meer is, de heer­lijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, Die Geest is”. Dit nu is de heerlijkheid Gods en tevens onze bestemming, dat Hij mensen en gemeenten vormt zon­der “vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat ze heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Soms wordt dit wel eens smalend “genoemd: “Het oppoetsen der heili­gen”. Maar laten we niet vergeten, het is de ere Gods en Zijn heerlijk­heid, dat hij gemeenten vergund om zonen Gods voort te brengen vol van Geest en Waarheid Gods. Hierbij zijn dan de dochters (zusters) niet uitgesloten, want in God is noch man noch vrouw, beiden zijn immers voor Hem gelijk. Met Petrus worden we dus opgeroe­pen om op te staan en tot onze bestemming. Opstaan heeft dus altijd een doel in zich.

Omgord zijn

Dan vers 8: “Omgordt u en bind uw sandalen aan!”. Hier is een beeld genomen uit de Oosterse landen. Men droeg er lange en vaak ook zware kleding welke van dierenvellen gemaakt waren. Deze werden dan omgord en vast gehouden, samengebonden ook met een gordel. De slip aan het ene eind van het kleed werd dan in de hand genomen achter die gordel gestoken zodat de benen tijdens het lopen niet werden gehinderd.

Nu spreekt de Bijbel over “klederen des heils” Jesaja 61 vers 10 (Jes. 61:10) en van “bekleed te zijn met het pantser der gerechtigheid” Efeze 6 vers 14 en Jesaja 11 vers 5 (Ef. 06:14 en Jes. 11:05). In Jesaja gaat het onder andere over de Messias en het komende vrederijk waar ook wij als universele gemeente van Jezus Christus deel aan zullen hebben. Als gerechtvaar­digden in Christus geldt dan ook ons: “Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen”. Wat gebeurt er nu als we dit alles in het geloof van God en Jezus Christus niet langer vasthouden? Wel, dan raakt die gordel los en het kleed valt af en dan worden we in onze loop naar volkomen en vol­maakt zoonschap Gods gehinderd en kunnen we tot vallen komen, en dan komen we ook niet meer voor­uit. Sandalen waren een teken van waardigheid en macht. Ze dienden ook om je voeten te beschermen en het voortgaan te vergemakkelijken. Dit is geestelijk nog zo, want de bereidvaardigheid om het evangelie van genade en vrede Gods te bren­gen en voor te leven hoort immers ook tot onze bestemming. Nu zegt 1 Petrus 1 vers 13 (1 Petr. 01:13): “Omgordt de lendenen van uw verstand!” Hoe doen we dit? In Romeinen 12 vers 1 en 2 (Rom. 12:01-02) geeft Paulus het antwoord: “Ik vermaan u dan broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de ver­nieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene.”

Hier horen we dus ook weer duide­lijk onze bestemming in door klin­ken. En met dit doel voor ogen zul­len we dus ons denken en ook onze levenswijze vernieuwen, en dit ten aanzien van elke gedachte en leer welke ingaat tégen het evangelie van het Koninkrijk Gods ons door Jezus geleerd en in praktijk gebracht. Gebeurt het nu, dat u merkt, dat u in uw geestelijke groeiproces niet vooruit komt en dat, door allerlei omstandigheden de duivel het voor het zeggen heeft in uw leven en u in verschillende onderdelen van uw leven gebonden bent, dan dient u bevrijd te worden in de Naam van Jezus Christus. Doe dit dan ook! Ook als voorgangers en oudsten, en dit omdat wij onze bestemming niet willen missen en om na anderen geleerd en gezegend en handen opgelegd te hebben, niet zelf te wor­den afgewezen.

Het is daarom juist van het aller­grootste belang dat Christus Jezus weer gestalte in ons krijgt evenals in de gemeente. De tegenstander wil ons immers aan dit “heil Gods” voor ons doen twijfelen. Hij wil ons maar al te graag aan het verleden binden en wat hij voor onze bekering alle­maal met ons heeft kunnen uitspo­ken. Nu nog probeert hij ons vast te pinnen op moeilijke omstandigheden en de verdrietigheden in ons leven ons door mensen, onder invloed of gemanipuleerd door boze geesten, aangedaan ofwel door ons eigen falen. Velen zijn zich dan weer volop gaan richten op de aardse din­gen en deze krijgen dan langzaam maar zeker weer de overhand. Paulus echter geeft ons de goede raad in Kolossenzen 3 vers 2 (Kol. 03:02): “Bedenk de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven (aan het oude zondige leven) en uw leven is verborgen met Christus in God”. En in Filippenzen 4 vers 8 (Filip. 04:08) zegt hij: “Voorts, broeders, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat: wat u geleerd en overgeleverd is, wat gij van mij gehoord en gezien hebt, brengt dat in toepassing en de God des vredes zal met u zijn”.

Klederen des heils

We gaan naar Filippenzen 4 vers 9 (Filip. 04:09) waar wij lezen: “Sla uw mantel om en volg mij!” In het natuurlijke leven beschermt een mantel ons tegen koude en verschaft

ons warmte. Een mantel geeft ook aanzien en was in vroeger tijden een teken van waardigheid, hij gaf ook autoriteit. En dan mag je weer weten wie je bent in Christus. Zo zijn wij in de geestelijke wereld door doop en volheid in heilige Geest bekleed met “klederen des heils”. Ze bieden ons, samen met Gods Woord en de geestelijke gaven en wapenrusting, ook bescherming tegen onze geestelijke vijanden. De zekerheid dat de Geest Gods, welke in Christus Jezus werkzaam was, ook in ons werkt en in de gemeente, zal ook ons doen zegevieren.

Het is immers de Geest van Christus Die in ons bewerkt dat we het einddoel des geloofs namelijk “de zaligheid der zielen,” zullen beërven. Halleluja! Deze Geest is het ook Die ons tel­kens weer opwekt: “Volg Mij!” Dat doen we dan ook, juist nu, in een tijd waar alles geschud en gezeefd wordt, en de kennis aangaande God, Zijn Woord en beloften aan ons zo vaak in twijfel getrokken worden. “Volg Mij”, juist nu de kerken leeg- stromen.

Hebben we er trouwens al eens bij stilgestaan hoe Babel ook de Evangelische gemeenten kon bin­nendringen? Als namelijk in 325 na Christus Keizer Constantijn de Grote overgaat tot het Christendom, welke vervolgens overgaat in een staatsgodsdienst. Dat juist in die periode de leer van Jezus Christus en de apostelen op de helling wordt gezet, en er als gevolg hiervan zoveel is misgegaan en waar we jammer genoeg vandaag de dag nog steeds mee te maken hebben. Denk maar eens aan de zogenaamde “erfzondeleer, de drieeenheid, Jezus God, dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest”, dit alles voortvloeiend uit die koker van Nicea.

“Volg Mij”, nu juist in heel wat gemeenten en kringen het oog gericht wordt op “allerlei aardse en menselijke nevenverschijnselen”, die met groei en ontwikkeling naar zoonschap Gods niets te maken heb­ben.

Het plan Gods omvat waarheid en gerechtigheid. Het zijn net tweelin­gen die samen gaan. Het is daarom ook op déze weg dat we Christus dienen te volgen.

Verleiden en tot zonde brengen met de eeuwige dood tot gevolg, zijn de tweelingen in de hand van Dood en dodenrijk. Op die weg volg je dan de Satan en ook van zijn kant klinkt dan: “Volg mij”.

God wil ons onvergankelijk eeuwig Leven geven. Dood daartegenover onvergankelijke en eeuwige duister­nis, chaos en geestelijke dood. Leven betekent verlost zijn van de vijand en God en Jezus Christus dienen al onze dagen, ook dit hoort tot onze bestemming. Begrijpen we nu de oproep om op te staan en ons te omgorden, sandalen aan de voeten, onze mantel om en Jezus volgen? Het resultaat lezen we in vers 10: “De ijzeren poort zal vanzelf voor ons open gaan!”

De ijzeren poort

Wat is die ijzeren poort in uw per­soonlijke, gezins- of gemeenteleven? Wat houdt je gevangen dat je niet verder komt in uw geestelijke groei­proces?

Wat is een sta in de weg dat je tel­kens weer de nederlaag doet lijden? Welke gesloten poort van ijzer is het dat je leven vergald? Je wilt het toch zo graag anders en toch kom je er niet aan toe.

Je doet dingen die je liever niet doet en toch gebeuren ze en de kracht is er niet om weerstand te bieden. Je moet vloeken en liegen, je hebt last van negatieve humeur, driftaanvallen heb je niet in de hand. Anderen hebben last of juist géén last van kwaadsprekerij. Zo kan een mens hoogmoedig zijn en ongezeglijk en door allerlei onreinheden gebonden zijn. Weer een ander heeft last van valse schaamte en durft er daardoor niet rond voor zijn geloof uit te komen. Of men is degene die altijd in de hoek gedrukt wordt en in eigen ogen dan niet veel te beteke­nen heeft.

Zo heb je dan ook nog velen die niet willen of kunnen geloven in God en Hem dan ongehoorzaam blijven en niet handelen overeenkomstig Zijn geestelijke leefregels ter bevordering van het heil, zegen en welzijn voor mensen. “Leg af al die lasten en zor­gen, alles wat in de weg zit en leer met volharding de wedloop lopen die voor je ligt. Laat je oog hierbij dan alleen gericht zijn op Jezus, de Leidsman en Voleinder van jou en mijn geloofsleven” Hebreeën 12 vers 1 (Heb. 12:01). Uit de grond van mijn hart hoop ik dat we begrepen hebben dat het gaat om persoonlijke bekering en we ons laten dopen ter afwassing en zuive­ring van zonden en ons laten dopen in heilige Geest van God om een geheiligd en Gode welgevallig leven te kunnen leven, en uitgroeien tot volkomen, volmaakt, volwassen zoonschap Gods. We zien uit het einde van het ver­haal, dat Petrus op het gebed van de gemeente bevrijd wordt en wat een verwondering bij de slavin Rhode, van blijdschap doet ze de deur niet open, rent naar binnen om te vertellen dat Petrus aan de deur staat. Uit hun reacties kunnen we opmaken dat ze hun eigen gebeden niet geloofd hebben. Laten wij diegenen zijn die wél geloof hechten aan wat we bidden en verwachten mogen dat de beloften Gods in vervulling gaan. Ook dit hoort immers bij onze bestemming!

“Hem nu, die blijkens de kracht welke in ons werkt, bij machte is oneindig véél meer te doen dan wij bidden of beseffen. Hem zij de heer­lijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten van eeuwigheid tot eeuwigheid” Efeze 3 vers 20 (Ef. 03:20).

 

Folderen door Froukje Huis

‘Zullen we eerst maar even gaan?’ Ik kijk naar buiten, ’t miezert een beet­je en er staat een straffe wind, maar volgens het weerbericht zal de wind alleen maar toenemen. ‘Goed,   is het weer gebeurd!’ geef ik toe.

Even later stappen we gewapend met onze folders de deur uit. Zo graag zouden we eens met onze buren over de Heer spreken maar ‘t contact blijft oppervlakkig, vriendelijk en behulpzaam, maar op een afstand. Daarom proberen we het nu eens met folders, waarin dui­delijk staat dat God goed is en van alle mensen houdt.

Alle huizen zijn hetzelfde, eengezinswoningen met een inpandige garage met oprit en een voortuintje, Tien jaar geleden werden de huizen verkocht aan de bewoners en sinds­dien is er heel wat veranderd. Alleen al in de verf aan de buitenkant is veel variatie gekomen. Als je zelf eens wilt veranderen, hoef je de wijk maar door te lopen om je keus te bepalen. Sommigen hebben de voor- P tuin en oprit bestraat met mooie steentjes, enkelen zelfs samen met de buren. Anderen hebben de grens afgebakend met een hekje of met hoge planten, ’t Ene huis ligt verbor­gen achter veel struiken en de brie­venbus aan de weg, Bij het andere straalt gastvrijheid je tegemoet door een gezellig zitje in de tuin, plantjes voor het keukenraam en een glim­mende brievenbus in de deur.

Hier en daar staan de stepjes en driewielertjes van de kinderen te treuren in de regen, elders verspert een fiets ons de weg. ’t Is uitkijken geblazen!

En terwijl je wilt bidden voor een goede ontvangst van het foldertje, worden je gedachten afgeleid: Waarom zouden die mensen zich zo afsluiten? Angst? Trots? Verlegenheid? Heer, U weet het. Dit huis ziet er onberispelijk uit, zou het binnen ook zo zijn? En in hun hart? Heer, U weet het. Met veel moeite baan ik me een weg langs hoge coniferen over ongelijke stenen naar de brievenbus met een onver­biddelijk ‘neen’. Jammer. Heer, zegen ze. Een ding is me duidelijk: al deze mensen hebben de Heer nodig !

Het is nog steeds vochtig, met moei­te krijg ik met mijn koude handen de laatste folders in de bus. Dick is ook klaar. Nu kunnen we er alleen maar voor bidden. We hebben wat zaad gestrooid. De bijbel zegt: “Werp uw brood uit op het water want gij zult het vinden na vele dagen” Prediker 11 vers 1 (Pred. 11:01). Soms krijgen we een enkele reactie: iemand die de folder teruggeeft, geen belangstelling.

Deze keer belt iemand, die in nood is, anoniem voor voorbede, gelukkig weet de Heer het adres! Meestal horen we niets. Maar God hoort en ziet zelfs tot diep in de har­ten. Wij mogen Hem kennen en daarom kennen we ook zijn belofte: “Mijn Woord zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend Jesaja 55 vers 11 (Jes. 55:11). En daar vertrouwen we op! Immers Gods verlangen om te redden is veel groter dan het onze! Hij wil niet dat er één zondaar verloren gaat.

 

Bijbelstudieweek met Klaas Goverts

Evenals vorig jaar wordt er ook dit jaar weer een bijbelstudieweek / opbouwweek gehouden op Urk van 2 tot 9 juli 2005.

We logeren weer in De Morgenster. Het thema is: De majesteit van God. Met aandacht voor uitverkiezing, de sleutels van het Koninkrijk, Gods plan in de

geschiedenis en andere onderwerpen. De studies worden gegeven door Klaas Goverts.

2003.09-10 nr. 426

2003.09-10 Levend geloof nr. 426

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Aan ieder artikel dat in ons blad verschijnt gaat een ‘geestelijke geboorte’ vooraf. Dat wil zeggen: het idee om over een bepaald onderwerp te schrijven ont­staat in de gedachten van de schrijver en daarna komt na kortere of langere tijd de inhoud tot rijping om uiteindelijk het levenslicht te aanschouwen. Omdat iedereen die in ons blad schrijft Geest vervuld is durven we rustig te stellen dat de onderwerpen door Gods Geest worden aangereikt. Natuurlijk gaan dan ook de ‘eigen gedachten’ een rol spelen. God schakelt onze denkwereld niet uit, maar juist in! Maar dat is juist het heerlijke. God brengt de creatieve talenten die in ons zijn tot ontwikkeling en zo ontstaat uit deze ‘samenwerking’ een nieuw artikel. Ook in dit nummer zijn zo de verschillende artikelen weer ont­staan. Onafhankelijk van elkaar wordt over diverse onderwerpen geschreven. Daarbij proberen we ons steeds weer te verplaatsen in de gedachtewereld van onze lezers en lezeressen, met de visie voor ogen: Hoe komt het over? Is het voor iedereen begrijpelijk? Kan het geloofsopbouwend werken?

Uiteraard zijn we ons ook bewust van de verschillen in geloofsontwikkeling bij onze lezers, dat wil zeggen: iemand die pas bekeerd is heeft ander voedsel nodig dan iemand die al kortere of langere tijd ‘op de weg’ is. In de Bijbel wordt in dit opzicht gesproken over ‘melkvoeding’ en ‘vaste spijs’. Maar bij alles is ons uitgangspunt het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten: het evangelie van het Koninkrijk Gods, het evangelie dat ons doet functioneren vanuit dat Koninkrijk, het Koninkrijk dat niet van deze wereld is, maar een geestelijk Koninkrijk. Het volle geheim hiervan ontdekken is een heer­lijke, maar ook een noodzakelijke aangelegenheid! Het gaat immers om het beste; wie met minder genoegen neemt, benadeelt zichzelf. De levende Heer die wij dienen wil ons zo graag alles toevertrouwen wat in Hem is. We zijn als kostbare parels in Zijn hand! Wat een heerlijkheid dat meer en meer te gaan beseffen en beleven. Grote dankbaarheid vervult daarbij ons hart en doet de juichkreet ontstaan: Grote God, wat bent u goed en wonderbaar! Uw naam zij tot in alle eeuwigheid geprezen!

 

Bij de voorplaat: door redactie

Paulus was een vruchtbaar prediker van het evangelie van het Koninkrijk Gods. In het boek Handelingen kun­nen we er op uitvoerige wijze over lezen.

Deze keer een afbeelding uit zijn bediening toen hij in Rome twee jaar lang een woning had gehuurd “en allen ontving, die tot hem kwamen, predikende het Koninkrijk Gods, en onderricht gevende aangaande de Here Jezus Christus met alle vrijmoe­digheid, zonder enige belemmering” Handelingen 28 vers 30 en 31 (Hand. 28:30-31).

 

Blijdschap door Gert Jan Doornink

. . . is een kenmerkende eigenschap van iedere oprechte christen die op allerlei wijze tot uiting komt, zoals zich prettig voelen, opge­ruimd zijn, een positieve levensin­stelling hebben. Het vindt zijn basis in ons geloof in Christus, want “Hij is onze blijdschap” 1 Thessalonicenzen 2 vers 20 (1 Thess. 02:20).

. . . kan men onderverdelen in ‘innerlijke blijdschap’ en ‘uiterlijke blijdschap’, daarbij is het belangrijk dat de uiterlijke blijdschap zijn basis vindt in de innerlijke blijd­schap. Dan blijft de echte blijd­schap onder alle omstandigheden aanwezig omdat zij vast gefun­deerd blijft in de zekerheid dat God alle dingen doet meewerken ten goede.

. . . die alleen uiterlijk is en niet gefundeerd is in innerlijke blijd­schap houdt geen stand als we staan in de realiteit van het leven. Dan kunnen we wel zingen en getuigen hoe blij we zijn, in de samenkomsten in de handen klap­pen en met de handen omhoog staan, maar als het niet ‘uit het hart’ komt heeft het geen werkelij­ke geestelijke waarde.

. . . is een belangrijk positief ele­ment in de geestelijke strijd waar­mee we te maken hebben, want de vijand haat echte blijdschap die uit het hart komt. Hij heeft liever dat we somber en neerslachtig zijn, dat is het domein waarbij hij kan opereren.

. . . is van grote betekenis bij ons getuige van Jezus zijn in deze wereld. Immers als anderen bemerken dat onze blijdschap echt is, zullen zij zich tot ons aangetrok­ken voelen en zo kan het verlan­gen in hen worden opgewekt om ook de bron van deze blijdschap te leren kennen.

 

Deelgenoten van de overwinning door Gert Jan Doornink

“Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard?. . . Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad” Romeinen 8 vers 35 tot en met 37 (Rom.  08:35-37)

Het woord ‘overwinning’ klinkt ons als christenen als muziek in de oren. Wie wil er nu niet graag overwin­naar zijn? We spreken erover en getuigen ervan. En vele liederen die wij zingen gaan over de overwinning die ons deel is geworden.

Onze overwinning is gebaseerd op de overwinning van Jezus, de Zoon van God. Hij overwon aan het kruis alle machten uit het rijk der duister­nis. En Zijn dood betekende uitein­delijk ook de overwinning over de dood, want Hij stond na drie dagen op uit de dood. Ook het dodenrijk kreeg geen vat op Hem, Hij was de grote Triomfator.

Daarom is Hij ook in ons leven de grote Overwinnaar die wij als Voorbeeld volgen. Zoals Hij dat was vanaf het ontstaan van de eerste christengemeente. We lezen dan ook al in de brieven van de apostelen over die overwinning, zoals zij die destijds beleefden en doorgaven aan de gelovigen van die tijd.

Toch zal iedere christen moeten erkennen dat de overwinning zoals God die bedoelt, nog lang niet altijd realiteit is in ons leven. Het is daar­om goed eens onder ogen te zien wat misschien de oorzaken kunnen zijn, want laten we dit goed in het vizier houden dat het wel Gods ver­langen is dat we Zijn overwinning dagelijks gaan beleven, zodat we ons ook in dit opzicht als echte christe­nen gaan openbaren.

Achtereenvolgens willen wij een drietal punten van commentaar voorzien, zodat wij er ons van bewust zijn of worden waarom het werkelijk gaat. Het zijn: a) Enkele aspecten die mede bepa­lend zijn om als overwinnaar te kun­nen functioneren.

b.) De betekenis van het ‘meer dan overwinnaar zijn’.

c.) De visie over de overwinnende eindtijdgemeente.

Overwinnaar zijn

Een nederlaag-christen wordt niet automatisch een overwinnend chris­ten als hij niet bereid is om regels in acht te nemen die noodzakelijk zijn om overwinnaar te kunnen zijn. Wij denken daarbij aan het geloofs- principe dat altijd een belangrijke rol behoort te spelen in ons leven. Zonder geloof is het immers onmo­gelijk God welgevallig te zijn? God die zo’n groot geloof in ons heeft, zouden we toch wel zeer teleurstel­len als uit niets zou blijken dat wij dat geloof niet beantwoorden met ook en te allen tijde te geloven in Hem.

Ons geloof is geen automatisme, het moet ‘in werking gesteld worden’. Wij hebben niet alleen de bevoegd­heid om te geloven maar ook de plicht. Dat ligt niet als een soort wet op ons, bijvoorbeeld: je moet gelo­ven, anders zwaait er wat. Zo is onze goede God niet, maar we benadelen onszelf als we niet geloven, als we niet vertrouwen op de levende God waarvan wij toch zeggen dat wij die vertrouwen en dienen. Bovendien geven we de vijand, die altijd op de loer ligt, de kans om te infiltreren met twijfel en ongeloof. Dan gaan we onszelf schaakmat zet­ten, we schakelen als het ware de mogelijkheden die God in Zijn grote liefde biedt, uit en er gebeurt niets. Dan helpt het niet als we zeggen: waarom doet God niets, waarom ver­hoort Hij niet mijn gebed? Dat kan Hij niet, we hebben Hem immers zelf ‘uitgeschakeld’.

Hij dwingt niet dat wij Hem vertrou­wen, Hij vraagt het heel eenvoudig aan ons.

Ook hier geldt weer dat onze vrije wil medebepalend is of God ons geloof kan beantwoorden door het in vervulling doen gaan van Zijn belof­ten. Natuurlijk vergeeft Hij ons als we incidenteel falen, Hij blijft de altijd goede God. Daarom schrijft Paulus ook aan de gemeente te Rome: “Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want zichzelf verloo­chenen kan Hij niet”. Dat ligt niet in Zijn aard, dat hoort niet bij Zijn karakter. Wat een zekerheid! En zal alleen reeds deze bemoediging ons niet stimuleren altijd op Hem te blij­ven vertrouwen ook als de omstan­digheden waarvoor wij verandering vragen, soms zich niet direct wijzigen?

‘Ja maar geloven is vaak zo moeilijk’, zal iemand opmerken. Laten we afrekenen met deze negatieve gedachte. God is er altijd voor ons, Hij heeft niet bepaalde uren vastge­steld waarbij Hij ‘geopend’ is. Vier en twintig uur per dag kunnen we tot Hem gaan. En bedenken we bovendien wel dat Zijn Geest in ons werkt om ongeloof en twijfel te weerstaan en te overwinnen? Geen enkele christen kan daarom zonder de vervulling met de heilige Geest, Zijn Geest die elke vijandelijke geest wil uitschakelen. Dat behoren we ons bewust te zijn.

Bij dit alles behoren we ook te bedenken dat God bezig is ons op te voeden tot volhardende christenen, die Hem altijd blijven vertrouwen. Christenen die in het beginstadium van hun geloofsleven blijven steken en geen geestelijke groei kennen, zullen ook nooit het stadium van voortdurend overwinnaar zijn bereiken. Natuurlijk wijst God hen niet af, maar zij beroven zich van heel veel heerlijks dat God heeft wegge­legd voor degenen die Hem onder alle omstandigheden blijven vertrouwen. Het is net als in een liefdesre­latie. Hoe meer twee mensen die elkaar liefhebben elkaar toevertrou­wen, hoe inniger de band wordt. Zo is het verlangen van God ook dat wij een intieme liefdesrelatie onderhou­den met Hem zodat Hij ons veel kan toevertrouwen. Dan wordt het beleven van Zijn overwinning geen theo­rie meer maar is uitgegroeid tot een dagelijkse realiteit.

 

Meer dan overwinnaar. . .

Dit brengt ons bij een tweede opmerking die wij maakten, name­lijk de betekenis van het ‘meer dan overwinnaar zijn’. Hoe kan dat nu?, zal iemand opmerken. Als je over­winnaar bent, bén je dat toch? Wat bedoelt Paulus met het méér dan overwinnaar zijn? Is dat niet een overdreven opmerking van de apos­tel? Was Paulus in een soort euforistische stemming die hem het oog voor de werkelijkheid deed verlie­zen? Of had Paulus een bedoeling met deze opmerking?

Wij denken dat het laatste het geval is. Paulus wil zeggen dat je je richt op de overwinning is een goede zaak, dat is vanzelfsprekend. Christenen behoren als overwin­naars door het leven te gaan. . . Maar daar gaat het niet uitsluitend om! Er is meer! Overwinning is een doel, maar geen einddoel. Het gaat ten­slotte om de volkomen eenwording met onze Heer en Heiland, Jezus Christus. Wij willen toch graag een ‘leesbare brief’ van Christus zijn? Zo was dat bij de apostel ook het geval. Daarom was het niet overdreven toen hij schreef: “Wees mijn navol­gers, zoals ook ik Christus navolg. . . ” Iemand die zich alleen maar richt op de overwinning kan daardoor zo gefixeerd raken, dat hij het werkelij­ke doel wat God met ons leven voor heeft uit het oog verliest. Dan ont­staat er een soort druk-op-de-knop geloof, bijvoorbeeld wij bidden om genezing van een bepaalde ziekte bij onszelf of bij anderen en als de genezing dan direct of helemaal uit­blijft zijn we daarover ten zeerste verwonderd en zeggen: hoe kan dat nu, ik heb er toch voor gebeden, ik heb er toch geloof voor? Waarom blijft de genezing uit? Heb ik geen geloof genoeg? Dat laatste kan in sommige gevallen het geval zijn, maar veelal spelen andere motieven een rol. God weet heus wel dat we graag genezing willen, maar Hij vindt het allerbelangrijkste dat we te allen tijde in Zijn rust en vrede blij­ven. In Zijn gemeenschap leven en blijven leven, daar gaat het uiteinde­lijk om. Dan gaat het er niet om of wij, van onze gedachten uit, altijd gebedsverhoring ontvangen want we wéten immers dat God alle dingen doet meewerken ten goede! Daar schrijft Paulus trouwens ook over in hetzelfde gedeelte, waarin hij schrijft over het ‘meer dan overwinnaar zijn’. Paulus wil zeggen het gaat pri­mair om dit gegeven: God heeft altijd het goede met ons voor! Wij zijn immers voor eeuwig met Hem verbonden. En niets en niemand zal in staat zijn ons uit de gemeenschap met Hem weg te halen. Dat laat Hij doodeenvoudig niet toe!

Overwinnaar zijn? Prachtig, en een geweldige doelstelling in ons leven! Maar ‘méér dan overwinnaar zijn’ gaat daar nog ver boven uit. Dat legt een station verder en Gods verlan­gen is dat we ook dat station zullen bereiken zodat we gaan ontdekken waarom het werkelijk gaat!

De overwinnende gemeente

Dat brengt ons ook bij het derde punt: visie hebben voor de overwin­nende eindtijdgemeente. Te behoren bij een gemeente waar het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten is een vanzelfsprekend­heid. Als we maar bedenken dat alles wat we op het ogenblijk mee­maken nog niet de einddoelstelling is, zoals God die in gedachten heeft. We leven nog steeds in een over­gangstijd, en geen enkele gemeente kan daarom zeggen: wij zijn de ware gemeente, en dus is de ander fout, al wordt dat laatste er meestal niet bij gezegd. Alles is nog in ontwikke­ling. De gelovigen die streven naar ‘een gemeente zonder vlek en rim­pel, zodat zij heilig is en onbesmet’ zijn nog verdeeld over allerlei gemeenten. Sommigen hebben zich verzoend met de gedachte: dat zal altijd wel zo blijven, er wordt immers in de Bijbel ook gesproken over de veelkleurigheid Gods? Als we elkaar maar kunnen accepteren dan zijn we al weer een stap verder. En allerlei fusies tussen kerken en gemeenten zijn dan ook aan de orde van de dag.

Maar we zijn er vast van overtuigd dat dit geen eindstation is: de werke­lijke gemeente gaat er komen, dat wil zeggen: zichtbaar worden. Bij het tot stand komen ervan zal ver­drukking ongetwijfeld een grote rol gaan spelen. Hoe dit allemaal zich precies gaat voltrekken weten wij niet. Daarover is naar mijn mening op dit moment het volle licht nog niet gevallen. We zijn dan ook voor­zichtig met de vastlegging van aller­lei gebeurtenissen in allerlei sche­ma’s, zoals sommigen wel menen te moeten doen. In het verleden zijn daarbij teveel fouten gemaakt. Denk alleen al aan de talrijke sekten die in de 19e en 20e eeuw zijn ontstaan waarvan veelal de leiders, die zich soms uitgaven voor profeten, meen­den de juiste visie over de eindtijd te hebben. Daarbij denken wij niet alleen aan de Jehova’s getuigen en de Adventisten, met hun talrijke afsplitsingen, maar ook de Pinkster- en Volle Evangeliebeweging is daar­van niet gevrijwaard gebleven.

Met een variant op een uitspraak van Petrus zouden we daarom willen zeggen: Wees nuchter en waakzaam en laat u niet misleiden door ver­keerde geesten, maar blijf afgestemd op wat Gods Geest in uw hart open­baart. Toets alles en behoud het goede. Wees een oprecht christen en probeer Gods overwinning te bele­ven in het gewone leven van elke dag. En de God des vredes die in ons hart woont zal ons van dag tot dag leiden en ons uiteindelijk deelgenoot maken van Zijn volle overwinning en heerlijkheid! Hem zij daarvoor alle lof, dank en aanbidding!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens. Vaders stem.

D’r staat ergens in een pastorale brief dat Jezus “de gehoorzaamheid heeft geleerd uit hetgeen hij heeft geleden” Hebreeën 5 vers 8 (Heb. 05:08). Als je dit verkeerd interpreteert speelt het een dictatoriaal ingestel­de opvoeder mooi in de kaart: regelma­tig een flink pak slaag is nooit weg en zware verbale druk uitoefenen is goed. . . Dat zal ze leren, want wie niet horen wil moet maar voelen!

Uiteraard is dit een misinterpretatie en het levert alleen maar slachtoffers op. Van opvoeding is immers geen spra­ke, want in zo’n situatie gaat een mens ten onder. Lijden betekent ‘ondergaan’, met de klemtoon op de eerste letter­greep, hoewel. . . je zult de vele naamlo­zen noemen die ten onder zijn gegaan omdat het tot de dood leidde. Maar wat zou dan worden bedoeld met het bovengenoemde citaat? Voor zover ik het nu begrijp zie ik het zo: Jezus heeft leren luisteren naar- en gehoorzamen aan de stem van zijn Vader. En die stem is niet hard en gebiedend, maar zacht en overtuigend, zonder kracht en geweld. Die stem leren verstaan is een proces. Het is leren van een gezindheid. Later zegt Jezus zelf dat Hij spreekt “zoals Hij gehoord heeft”. Als een kind heeft onze voorganger leren luisteren zodat hij gehoor kon geven aan zijn Vader. Toen hij volleerd was had hij “het einde bereikt” (vs. 9). Eigenlijk staat er zoveel als “toen hij voltooid was”. Hij heeft zich laten opvoeden.

Vanwaar nu dat ‘lijden’? Als er een is die een hekel heeft aan een goede opvoe­ding is het onze tegenstander wel. Hij heeft een afkeer van God die Zijn kinderen wil opvoeden. Op alle mogelijke manieren zal hij dit prachtige proces proberen te dwarsbomen en tegen te werken. Hij poogt te beletten dat een kind van God in alle rust en vrede tot ontplooiing komt.

Daartoe bedient hij zich van vele mid­delen die hem ten dienste staan. Alle vormen van lijden in hemel en op aarde, en met name het lijden in de ziel van de mens, zijn van hem afkom­stig en hij richt zijn aandacht ’t liefst op de nakomelingen van God.

Deze tegenstander, de duivel, kon je dan ook altijd vinden in de buurt van Jezus tijdens Zijn leven op aarde. Waar hij kon trachtte hij Jezus de voet dwars te zetten. En om in allerlei situaties het hoofd helder te houden door te luisteren naar de Opvoeder, dat waait je niet aan. Dat valt echt niet mee, vooral niet in je gedachtewereld.

Die tegenwerking is hier het genoemde ‘lijden’. Dan is het soms een heel gezoek naar ‘de dingen van de Vader’ om over­eind te blijven en je kunt het soms wel uitschreeuwen van verdriet en ellende (vs. 7) omdat je dan haast geen uitweg meer ziet.

En tóch. . . tóch is die zachte stem van een liefdevolle Vader, die jou ziet worstelen, de stem van Zijn liefdevolle Geest die jou deelgenoot maakt van de gedachtewereld van Vader, de wereld waarin jouw geest verkeert. In die stilheid vertrouwt Hij jou zijn geheimen toe, de kostbaarheden van het koninkrijk van de Zoon en van Zijn liefde. Wat zeg ik? Je bent zélf een van Zijn kostbaarheden, ook al heb je diepe won­den opgelopen, of zitje weggedoken onder een sluier van verdriet. De ogen waarmee Hij naar je kijkt, zonder ver­wijt, zonder hardheid maar met een en al mededogen, zullen jou tóch weer tot leven brengen. Voorzichtig en behoed­zaam kun je aan het licht komen en weer “tot aanzijn worden geroepen” Spreuken 8 vers 22 (Spr. 08:22). En dan komt, mét de bevestiging van Hem dat Hij jou zo liefheeft, jouw unieke identiteit weer tevoorschijn.

Je wordt tevoorschijn bemind en zo wordt je opgevoed: Kind van Mij. Aan Zijn kinderen kun je zien wie Hij is. En dat verborgen gebeuren is Zijn opvoedingsgeheim: mensen ’maken’ die, ondanks het ellendige lijden, het werke­lijke leven diep in zich hebben en bewa­ren. Dan blijkt, in alle stilte, dat ‘het dwaze van God sterker is dan de men­sen zelf zijn’.

Laten we daarom het koninkrijk van Gods liefde in elkaar bevestigen. Dit is het enige wat jou gelukkig kan maken en houden en jou ook ongeschonden bewaart in deze tijden van verdruk­king: Hou Hem vast die jou vasthoudt; geloof Hem die ook in jou gelooft, want Hij houdt zo van je!

 

Leven in Christus, een groot voorrecht door Cees Maliepaard.

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen.

“Verblijdt u in de Heer te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: verblijdt u! Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend. De Heer is nabij. Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus” Filippenzen 4 vers 4 tot en met 7 (Filip. 04:04-07).

Altijd blij ‘in de Heer’

Is een christen die z’n door de Heer aangewezen plaats heeft ingenomen, een onder alle omstandigheden blij en gelukkig mens? Maakt het per definitie niets uit wat er allemaal in een mensenleven voorvalt; zijn we zo verankerd in de blijde zekerheden van Gods Koninkrijk, dat op aarde niets in staat kan zijn ons uit het hemelse ritme te halen? Als we ons hebben aangewend, letterlijk onder alles een verzaligde glimlach op ons gezicht te laten verschijnen, denk ik dat dit eerder door een onwerkelijke beleving van het evangelie van Christus Jezus zal komen, dan dat zoiets wat van doen heeft met een zich te allen tijde ‘in de Heer’ ver­blijden. Vanzelfsprekend wordt ons hiermee niet gezegd, dat we met alles wat er in ons leven plaatsvindt blij moeten zijn.

Toch doet Paulus in deze brief de oproep ‘altijd blij’ te zijn. Vreemd eigenlijk. Is het niet irreëel, te ver­wachten dat christenen onder alle omstandigheden blije en gelukkige mensen zullen wezen? Geen wel­denkend geestelijk mens, maar net zo goed geen enkel goedgericht natuurlijk mens, zal beweren dat het goed is aan alles plezier te beleven. Als sommige goede zaken (nog) niet zo uit de verf komen, is er over het algemeen weinig reden tot verheu­ging. Laat staan als de verf aan het afbladderen is, door wat voor oor­zaak dan ook. Wie zich met welbeha­gen daarin zal kunnen vinden, zal een zeer bedenkelijke vorm van blijdschap hebben.

Het is onmogelijk verheugd te zijn over tegenslagen, oorlogen, terroris­tische aanslagen of zelfmoordacties. En net zomin zal dat kunnen over de vergeldende gewelddadigheden van sommige wettige regeringen. Je kunt ook met geen mogelijkheid ple­zier beleven aan criminele activitei­ten, allerlei vormen van ontsporing en zondige stellingname tegen Gods goede plan met mens en schepping. Al evenmin als je bemerkt hoe rege­ringsleiders (zelfs sommigen van hen die in God zeggen te geloven) volstrekt onbetrouwbaar blijken te zijn in de inlossing van tijdens ver­kiezingscampagnes met grote stelligheid gedane beloften. Of als je bemerkt dat ze de ene leugen op de andere stapelen.

Zo is er natuurlijk nog veel meer aan te voeren tegen de stelling dat een christen over alles vrolijk zal dienen te wezen. Wat te denken van ziekten en ongevallen, al of niet met dodelijke afloop. . . en dan blij zijn?

Dat is behalve onnatuurlijk, ook ongeestelijk! Maar we mogen wel leren alles in relatie met de Heer te beleven en onze blijdschap daarover zelfs in de dofste ellende vast te hou­den. Dan zullen we ook bemerken dat we daar niet alleen onze blijmoe­digheid, maar ook onze kracht, bemoediging, vertroosting en waar­digheid in kunnen bestendigen.

Vriendelijk, bescheiden en mild

‘Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend’, schrijft Paulus ook. Welnu, blij en vriendelijk zijn is dus de boodschap! Kent u van die mensen, die altijd blij en doorlopend vriende­lijk zijn? Daar kun je de kriebels van krijgen. Of kromme tenen. Maar waarom eigenlijk, is het dan niet goed om verheugd en beminnelijk te wezen? Er staat in Paulus’ brief aan de Filippenzen toch dat dit moet – dus wat is dan het probleem? Wel, de moeilijkheid is dat geen mens blij en vriendelijk onder dwang kan zijn. Echt blij word je door de weten­schap en de ervaring dat de Heer nabij is. Hoe moeilijk het ook wezen kan, HIJ is er met zijn nimmer afla­tende, liefdevolle zorg. We kunnen alles waar we mee zitten bij Hem kwijt, want Hij heeft altijd een horend oor. Hoe dat komt? Doordat Hij een voor ons warm kloppend hart heeft. In sommige vertalingen wordt in plaats van ‘uw vriendelijk­heid’ die alle mensen bekend zou moeten wezen, ‘uw bescheidenheid’ opgevoerd. Eigenlijk is het een logisch gegeven dat de mens Gods bescheiden is, want de wetenschap dat een goed resultaat slechts verkre­gen wordt doordat de Heer ons en anderen terzijde staat, brengt een mens vanzelf wel de nodige beschei­denheid bij. Als je een ander de hel­pende hand mag bieden – mis­schien wel meer dan eens – kun je dat alleen maar doordat de Heer je de mogelijkheden daarvoor biedt. Je hiervan bewust te zijn, houd je niet klein, maar wel op je plaats. Het voorkomt dat je van verwaandheid naast je geestelijke schoenen gaat lopen. Wat je ook allemaal mag doen of wat je ook voor bekwaamheden mag bezitten, je hebt het alles ont­vangen door de gunstbewijzen van de Heer. En die zijn er nogal wat. Tel je zegeningen maar eens een voor een. . . dan heb je wel even werk! Weer andere kenners van de grond­tekst houden het niet op vriendelijk­heid of bescheidenheid, maar op mildheid. Het is een verrijking van onze persoonlijkheid, wanneer we instaat zijn anderen (en onszelf!) mild te behandelen. Een christen die het beeld van God draagt, valt op door vriendelijkheid, bescheidenheid en mildheid. ‘Gods vriendelijk aangezicht geeft vrolijkheid en licht aan alle oprechte harten’ zongen we vroeger in de berijmde psalmen.

Door een dergelijke beminnelijkheid zullen ook wij gekenmerkt worden. De Here God heeft het ook niet nodig zichzelf te promoten of op enige manier reclame voor zichzelf te maken; Hij is altijd gewoon dege­ne die Hij is. . . en dat is ruim vol­doende. Zo zullen wij al evenmin onszelf op de voorgrond plaatsen om onder de vergaderde gelovigen toch vooral maar op te vallen. Het past de mens die in de Christus is, bescheiden bezig te zijn. En des­tijds zongen we ook in een van de berijmde psalmen: ‘Want God, de Heer, zo goed, zo mild, is te allen tijd een zon en schild; Hij zal gena­de en ere geven. ’ Zo mogen ook wij bezig zijn: niet als leden van de hemelse rechterlijke macht, maar als een beschutting en koestering voor wie op onze weg komt.

Zet de zorgen aan de kant!

‘Weest in geen ding bezorgd’, schrijft Paulus aan de gemeente te Filippi. Dat is gemakkelijk gezegd door iemand als Paulus: hij heeft kind noch kraai in de wereld, dus over wie zal hij zich nu zorgen moe­ten maken! Oké: misschien over de gemeenten waar hij zich verant­woordelijk voor voelt en over zich­zelf natuurlijk. Er zijn gevaren te over gedurende zijn hele leven, en vele ervan zijn levensbedreigend. Ik heb, de jaren van de Tweede Wereldoorlog even buiten beschou­wing latend, zulke toestanden in mijn leven niet gekend. En toch heb ik me vaak zorgen gemaakt: niet om mezelf, maar om anderen. Als er” een reële dreiging aanwezig is, valt het niet zo gemakkelijk in geen ding bezorgd te zijn. Of moet een chris­ten alle dreiging luchthartig wegwui­ven? Is dat wat Paulus hier bedoelt: elke christen een luchthart treurniet, die weliswaar niet aan Russische roulette doet, maar wellicht wel aan een soort voorzienigheidroulette?

Bijvoorbeeld door te pas en te onpas teksten te citeren als ‘met mijn God spring ik over een muur’ en onder­tussen gewoon door te gaan met het terzijde schuiven van Gods goede raadgevingen. Dat zou een misvat­ting van de bovenste plank wezen. Het is wel: hoe verkeerd ik ook bezig ben, als ik me berouwvol tot God wend, helpt Hij mij over de muur te springen. Dat is zelfs zo al zou ik de bewuste muur zelf opgetrokken heb­ben, want Jezus Christus laat zijn bloed nog steeds werkzaam zijn voor een ieder die een beroep op Hem doet. Maar het is niet: ik modder maar wat aan en ik houd totaal geen rekening met wat God zegt. En God is nu eenmaal trouw aan zijn woord – dus Hij laat me tóch wel over de muur springen – ook als ik de hin­dernis niet alleen zelf opgetrokken heb, maar die ook nog in stand houd door domweg niet te luisteren. Je kunt dan wel denken: ik leef onbe­zorgd en blij; en dat klinkt aardig positief binnen de lijnen van Gods plan. . . maar wie zó bezig is, is in plaats van onbezorgd, eerder zorge­loos. En dat is iets anders. Zo iemand is onverantwoordelijk aan de gang, onder de schijn van een onbe­perkt godsvertrouwen.

Wat ik zelf niet kan, daarin mag ik op God vertrouwen. Zonder meer! Maar datgene waar ik zelf toe in staat ben, laat de Heer me ook graag zelf uitvoeren. Bidden en smeken mag onbelemmerd plaatsvinden bij God, maar verder komen kan alleen vanuit de intentie Hem als Vader God en Christus Jezus als meester te erkennen. Dat is de enige manier om blijvend deel te hebben aan Gods vrede en in balans te komen met God, met Jezus, met de mensen om je heen en met jezelf. Dan heb je een leven dat niet meer scheefge­trokken wordt, doch dat onder alles recht op de rails staat. Er ontwikkelt zich nu een gedachtepatroon dat Gods goedheid voor allen weerspie­gelt. Geen mens zou van zichzelf op dit lumineuze idee gekomen zijn!

Genodigden aan de maaltijd

De Statenvertaling heeft voor gedachten: zinnen. Ook die worden naar hemels model gevormd. Maar dat is interessant! Bij ons dus geen aards zingenot meer? Komen we dan niet terug bij ‘af’, bij standpun­ten die onder behoudende christe­nen in de jaren vijftig en zestig opgeld deden? Alleen dan seksueel contact tussen man en vrouw als dat dient tot verwekking van nageslacht? Alsjeblieft zeg! Er zal onder ons geen verkeerd gericht zingenot wezen. Geen zondige verlangens naar een ander dan de eigen partner. Ook al is Bathseba nog zo aantrekke­lijk, en al zien we heus wel dat ze mooi is en bovendien leuk, char­mant, hartelijk, intelligent en wel­licht ook nog heel gelovig. . . we bege­ren haar niet. Wij niet: de nieuwtes­tamentische Davids. Onze begeerten zullen zuiver zijn, slechts naar de partner die je voor het leven trouw hebt beloofd. Heel ons gedachtele­ven zal in Christus geheiligd zijn. En wel op élk levensterrein. Zodat je in de hemel en op de aarde bij alles wat je doet of bedenkt duidelijk waarneembaar in de Christus bent ingevoegd.

Als er ergens nog wat rammelt, als er nog wat onzuiver is, mag je daar­mee naar de Heer gaan. Kom je dan voor zijn rechterstoel? Welnee, dan nodigt Hij je aan zijn maaltijd.

Christus Jezus roept nu eenmaal geen zich volmaakt achtende men­sen aan het feestmaal. Want die komen toch niet; daar heeft Hij erva­ring mee! Hij vraagt naar hen die hulp behoeven, en Hij verleent gees­telijke ontwikkelingshulp. Dat doet de Heer heel effectief. Niet zoals hat soms in de wereld gebeurt, waar men zich wel beperkt tot het einde­loos geld in een bodemloze put pompen. Christus Jezus geeft ons de mogelijkheid, met behoud van de eigen identiteit Gods beeltenis te dragen. Ongeacht onze achtergrond zijn we welkom aan het konings­maal.

We vormen samen het ene brood. Jezus maakt daar ook deel van uit, want Hij is het levende brood. En dat goddelijke leven zit ook in het brood dat we wereldwijd in de Christus wezen mogen. En uitgere­kend HIJ wil maaltijd met ons hou­den, de Heer. Hij verlangt ernaar samen met ons aan te zitten aan het feestmaal, met ons te tafelen in zijn Koninkrijk. Anders gezegd: bezig te zijn met Gods gedachten. Dat druk­ken brood en wijn vooral uit: volle­dig verzoend zijn met God door Christus Jezus. Echt mens zijn dus, naar Gods plan.

Wat een rijkdom!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Woorden als ‘spiritualiteit, spiritueel en spiritus’ zijn in onze dagen popu­lair. Talrijke bladen en programma’s voor radio en televisie beroepen zich er op dat ze spiritueel zijn. Daarbij wordt dan de indruk gewekt dat wie niet spiritueel kan denken en spreken er niet helemaal bij hoort. . . maar als men als christen vraagt wat men er precies mee bedoelt, krijgt men aller­lei vage antwoorden en denkbeelden voorgeschoteld over de begrippen geest en geestelijk.

Nu heeft spiritualiteit alles te maken met ons geestelijk bestaan en onze geestelijke levensvisie. (Het Latijnse woord ‘spiritus’ betekent adem, leven, maar ook levenwekkende kracht. Spiritus Sanctus = Heilige Geest). Zolang men geen werkelijke levens­verandering heeft meegemaakt en een nieuwe schepping in Christus is kan men ook geen juiste visie hebben op alles wat er in deze wereld gebeurt en waarbij men dagelijks betrokken is. Dan ontstaat er verwarring omdat men geïnspireerd wordt door een ver­menging van verkeerde geesten en de enig goede geest: de Geest van God en dat gaat nu eenmaal niet samen. In deze rubriek proberen wij uitsluitend in het licht van Gods Geest de gebeurtenissen die ons bezighouden van commentaar te voorzien.

Het ontdekken van de echte manier van leven

Waar zijn we in Nederland eigenlijk mee bezig? Zo eindigde onlangs de rubriek ‘Op het scherp van de snede’ van Prof. Dr. B. Smalhout die weke­lijks in De Telegraaf verschijnt. Hij vraagt zich verder af: “Is er nog enige op ethiek gebaseerde toewij­ding of zijn het verdienen van steeds meer geld, het verrichten van steeds minder arbeid, het verkrijgen van steeds meer vrije tijd de enige interesses die wij nog hebben? Of is er wellicht toch nog een andere manier van leven?”

Bob Smalhout is onmiskenbaar iemand die niet alleen vlot kan schrijven maar ook scherp analyse­ren. Hij durft man en paard te noe­men en al zullen sommigen hem misschien wat conservatief vinden in zijn opvattingen, wat hij schrijft is altijd het overdenken waard. Het genoemde artikel onder de titel “Een manier van leven” begint met een terugblik: “Het was in het najaar van 1944. Nederland was toen al ruim vier jaar bezet door de Duitsers. De terreur nam met de dag toe. Er was een tekort aan alles, maar vooral aan levensmiddelen. En zo begonnen de bewoners van de grote steden op de fiets naar het platteland te trekken om daar bij de boeren voedsel te kopen of te ruilen voor andere schaarse artikelen zoals textiel. Die expedities werden later hongertocht ’ ten genoemd.

De meeste fietsen hadden toen mas­sieve houten banden, want luchtban­den waren er in 1944 ook al niet meer. Maar het platteland zag er nog net zo uit als in de oude leesboekjes van de beroemde onderwijzers Hoogeveen, Ligthart en Scheepstra. Uit die schoolboekjes leerden toen de meeste kinderen lezen. . . ”

Grote veranderingen

Vervolgens laat Smalhout de grote tegenstelling zien hoe het vandaag de dag op het platteland toegaat. Tienduizenden boerenbedrijven zijn verdwenen en wat er over is zijn veelal fabrieken: “Had een kleine boer 60 jaar geleden aan tien handgemolken koeien nog volop werk, tegenwoordig doet een boer met behulp van een melkmachine 7 tot 10 keer zoveel. Zo ontstond in een snel tempo de beruchte bio-industrie met stallen die honderden koeien, duizenden varkens en tienduizen­den kippen bevatten. Computers begeleiden de levenscyclus van de dieren, stellen het optimale voedingsschema samen, controleren gewicht, groei of melkproductie, ter­wijl de boer vaak een manager met een kantoor geworden is.

Tienduizenden boerderijen zijn geen boerderij meer en ze ruiken ook niet meer naar hooi en mest. Ze zijn een (tweede) woonhuis voor stedelingen geworden”.

Momenteel beginnen verschillende boeren met een nevenberoep, naast het oorspronkelijke, bijvoorbeeld met een camping of men verkoopt producten aan huis, of gaat emigre­ren, want de meesten willen toch graag boer blijven.

Smalhout: “Een echte boer heeft het gevoel dat hij een taak in de wereld heeft die hij kost wat kost moet vol­brengen. Zeg maar een roeping. Het beheer van een boerenbedrijf is niet alleen broodwinning. Het is een manier van leven. Zoals ook het beroep van arts in principe een soortgelijke toewijding eist en per­manente inzetbaarheid, al denkt de jonge generatie daar vaak anders over. Die toewijding staat op een hoger plan dan alleen maar het ver­dienen van geld.

We moeten ook niet vergeten dat het vooral onze boeren waren die Nederland vorm en structuur heb­ben gegeven. Immers, meer dan tweederde van de Nederlandse grond is in hun handen. Toch dra­gen ze, ondanks al hun werk, slechts 5 procent bij aan het zogenaamde Nationale Bruto Product. Dat is dan voor vele moderne politici het argu­ment om als het even kan de agrarische sector de nek om te draaien, zodat al die grond gebruikt kan wor­den voor woningbouw, industrie en recreatie.

De hedendaagse mens is door het moderne efficiency- en management-denken zó ver van de natuur af geraakt, dat vele schoolkinderen denken dat melk in een fabriek wordt gemaakt en doperwten in blik­jes groeien. . . ”

De werkelijke verandering

Men kan zich natuurlijk afvragen of Smalhout niet teveel op de nostalgi­sche toer is gegaan met het heden zo scherp te vergelijken met het ver­leden. Ten dele is dit natuurlijk waar, al kan niet ontkent worden dat men op het ogenblijk ontsporingen ziet op allerlei terreinen van het leven. Men is als het ware doorgesla­gen met alle negatieve gevolgen van dien. Maar bepaalde ontwikkelingen vallen echter niet tegen te houden en mogen toch eerder gezien wor­den als een zegen dan als een vloek. En we weten waarover we praten. Zelf ben ik opgegroeid in het boe­renleven, mijn ouders hadden een boerderij, een gemengd bedrijf. Ik herinner me nog de vooruitgang die er was toen we aan het eind van de vijftiger jaren als een van de eersten uit onze omgeving een melkmachi­ne aanschaften. Zo raakte de agrari­sche sector hoe langer hoe meer gemoderniseerd. Een ontwikkeling die niet was tegen te houden.

Zelf zijn we, zoals de meeste van onze lezers weten, niet in het boe­ren vak gebleven, maar namen, enke­le jaren na onze bekering, de beslissing om evangelieprediker te worden, eerst parttime, later fullti­me. Daar hebben we tot op de dag van vandaag nog geen minuut spijt van gehad. We leerden een nieuwe manier van leven kennen en dat geldt uiteraard voor iedereen die een echte christen wordt.

Het geweldige is dat je dan temid­den van alle omstandigheden kunt leven, je bent immers een nieuwe schepping in Christus geworden! Dan bestaat er ook geen angst voor de toekomst, we zijn immers bur­gers van een nieuw rijk geworden dat eeuwig standhoudt. Daarom wil­len we ook niet teveel terugkijken op het verleden en deze gaan romanti­seren. We zijn geroepen vooruit te zien. Jezus zei (door een voorbeeld aan te halen van een ploegende boer!): “Niemand die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen ach­ter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods”. Laten we daarom “met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt en ons oog daarbij alleen gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof”! Dat is niet alleen een manier maar de échte manier van leven!

Geweld tegen christenen in vele landen

Er wordt nog al eens gedacht dat er sinds de val het communisme van werkelijke christenvervolging geen sprake meer is. Misschien in enkele landen en incidentele gevallen, maar niet meer op grote schaal. Wie ech­ter het boek “Geweld tegen christe­nen, anno 2001” in handen krijgt zal ongetwijfeld tot een geheel ande­re conclusie komen.

Het boek (paperback) van 290 blad­zijden is samengesteld door dr. J. G. Orban en uitgegeven door de stich­ting Kerk in Nood, de oorspronkelij­ke katholieke stichting Oostpriesterhulp. Van meer dan 60 (!) landen worden op gedocumen­teerde wijze aangegeven hoe de laat­ste tijd christenen in meer of minde­re mate werden vervolgd en van wer­kelijke godsdienstvrijheid geen spra­ke is.

Ook wordt in het boek op duidelijke wijze aandacht geschonken aan de verhouding tussen christenen en moslims. Orban schrijft: “In ver­band met de positie van de Islam in de wereld, de verhouding tussen christenen en moslims, maar vooral ook in verband met het moslimfun­damentalisme, verwijs ik naar een kort artikel van Hans Jansen in HP/De Tijd. Hij maakt duidelijk onderscheid tussen de Islam, het moslimfundamentalisme en het gebruik dan wel misbruik van de Islam voor politieke doeleinden.

Naar mijn idee bagatelliseert hij ech­ter de gevaren van het moslimfunda­mentalisme door te (blijven) herin­neren aan de christenen in de tijd van de kruistochten. Zulke herhaal­de verwijzingen naar duizend jaar geleden beginnen de schijn te wek­ken van een soort ‘rechtvaardiging’. Indien men de berichten over geweld tegen christenen onder ogen krijgt, kan men constateren dat de relatie tussen christenen en moslims nog steeds onder zware druk staat”.

Het moslimfundamentalisme

Orban schenkt in zijn boek ook aan­dacht aan n september 2001, de dag toen Amerika getroffen werd door de terreuraanvallen op het World Trade Centrum en het Pentagon en duizenden slachtoffers vielen: “De aanvallen zijn in verband gebracht met het moslimfundamentalisme. Het gevaar bestaat dat ten gevolge van deze onmenselijke daden een generalisatie ontstaat: Islam staat gelijk aan terreur, aan fundamenta­lisme. Het is noodzakelijk om goed te beseffen dat deze generalisatie even gevaarlijk is als het moslimfun­damentalisme zelf, of welke vorm van fundamentalisme ook.

Verschillende bronnen wijzen erop dat ‘meerdere extremistische groepe­ringen die in Afrika en Azië de christenen zeer bloedig vervolgen, banden hebben met Bin Ladens net­werk, Al-Qaeda genaamd. De groe­pering omvat cellen in Algerije, Nigeria, Indonesië, Filipijnen, en in mindere mate in Maleisië, Bangladesh, Pakistan en Afghanistan. Vastere contacten Reeft Bin Ladens netwerk met de radicale islamitische regering van Sudan, dat tot de ergste christenvervolgers behoort. Sinds 1998 zijn ongeveer twee miljoen mensen het slachtoffer’ geworden van de islamiseringspolitiek, vooral christenen en aanhan­gers van natuurreligies”.

Laten we dankbaar zijn dat we in een vrij land leven en ons geloof in de levende Heer die wij dienen niet onder stoelen of banken behoeven te steken. Maar laten we ook beseffen dat dit voor vele in deze wereld levende christenen niet het geval is. De geschiedenis leert ons dat deze vrijheid ook veranderen kan in ver­volging en onderdrukking. Zonder angst te hebben voor de toekomst mogen we echter voor ogen houden dat Jezus heeft gezegd: “Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en ver­volgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd”.

 

Wat is het juk van de Heer? Door Roel Schipper

 Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik hen zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vin­den voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht” Matteüs 11 vers 28 tot en met 30 (Matt. 11:28-30).

De mug uitzuigen

Jezus reageert in bovengenoemde teksten op hetgeen Mattheüs ver­woordt in Matteüs 23 vers 4 (Matt. 23:04): “Zij (Farizeeën en Schriftgeleerden) bin­den zware lasten bijeen en leg­gen die op de schouders der men­sen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren”. Deze geeste­lijke leidslieden meenden dat God een welbehagen had in het nauwge­zet naleven van vele geboden en ver­ordeningen. Ze wezen echter de kennis aangaande de geestelijke wereld, waarvoor Jezus van Nazareth hun de ogen wilde openen, af. Ze namen alles van de wet en de profe­ten in natuurlijke zin, hoewel de wet toch geestelijk is Romeinen 7 vers 14 (Rom. 07:14).

Daardoor bleef de diepe betekenis ervan voor hen verborgen. Zij waren slechts bezig met ‘de letter der wet’. De Farizeeën hadden veel mondelin­ge overleveringen aan de geschreven wet toegevoegd. Op de eerste plaats was het dragen van last niet toege­staan. Zo mocht men zelfs geen naald bij zich dragen, niet schrij­ven, of een lamp uitdoen. Ten twee­de was het niet veroorloofd om medische handelingen te verrichten op de sabbat, behalve als er acuut moest worden ingegrepen om de dood af te wenden. Sommige Farizeeën gingen zo ver in het uit­pluizen van het verbod op de sabbat­dag te werken, dat ze in belachelijke details traden. Was het geoorloofd een op die dag gelegd ei te eten, aan­gezien de kip door te werken de wet had geschonden? Het was verboden om een beest te slachten,, maar mocht men een vlo doodmaken?

Jezus neemt stelling

Jezus geeft uitdrukking aan zijn innerlijke pijn en boosheid door een ‘wee u’ over deze blinde leidslieden uit te spreken. Zij hadden het Koninkrijk der hemelen toegesloten en de sleutels weggenomen. Wie toch binnen wilde gaan, werd door hen tegengehouden. Het waren her­ders zonder erbarmen; zij weidden niet de schapen, maar zichzelf Ezechiël 34 vers 8 (Ez. 34:08). Zij waren gespitst op de traditie, de voorvaderlijke overle­vering, en ter wille van de overleve­ring der ouden werd het woord van God door hen van kracht beroofd. ‘Inleiding tot den Bijbel’ – Obbink en Brouwer: ‘Door voortdurend de over­leveringen aan te horen, maakten de jongeren zich die eigen. Schriftelijke optekening was verboden, ten eerste wegens de geheime leer; ten tweede om Gods wil niet door heidenen te laten ontwijden. Eerst in de tweede eeuw na Christus begon men de tra­ditie schriftelijk vast te leggen. Van deze overleveringen is in het Nieuwe Testament herhaaldelijk sprake. Vele Schriftgeleerden waren ook in het bezit van geheime, magische formu­les, die alleen fluisterend aan de meest vertrouwde leerlingen werden medegedeeld. Hierop wordt gezin­speeld in Matteüs 10 vers 27 (Matt. 10:27), waar­schijnlijk met betrekking tot de Messiaswaardigheid van Jezus, waarover de discipelen aanvankelijk niet mochten spreken. ’

Jezus is met innerlijke ontferming bewogen als Hij de scharen gade­slaat. Hij ziet hoe de mensen voort­gejaagd en afgemat zijn door de geestelijke leiders, die zich maar al te graag laten voorstaan op hun ken­nis en positie. ‘Bijbels Vertelboek’: ‘Een leerling moest de Schriftgeleerde hoger achten dan zijn eigen vader. Hij had er geen eigen mening op na te houden, maar alleen prompt te onthouden wat de Schriftgeleerden zeiden. ’ Het moet dan ook ontroerend zijn voor Jezus, te zien hoe de scharen zich om Hem ver­dringen in hun nood, en te constate­ren hoe ze buiten zichzelf of letter­lijk in extase zijn van blijdschap over de dingen die ze zien en horen. Dat er geestelijk een grote wantoestand is, blijkt uit de woorden die Petrus later spreekt op het apostelconvent te Jeruzalem: “Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der discipelen te leggen dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen?” Het dienen van de levende God is verworden tot een stipt naleven van rituelen en voorge­schreven plechtigheden. Zo wordt het leven van de wetgetrouwe Israëliet moeilijk, zelfs onmogelijk gemaakt vanwege de veelheid der voorgeschreven uitwendige plichten. Deze brengen hem geen innerlijke rust, maar leggen juist de grondslag voor een éigen gerechtigheid. Korte Verklaring: ‘Volgens de oud synagogale verlossingsleer heeft ieder mens een rekening bij God van verdien­sten en zonden. Als het aantal der zonden dat der goede werken slechts met één overtreft, is de mens verlo­ren. Niemand kan echter met zeker­heid weten hoe zijn rekening er uit ziet! Daarom is het allen geraden zoveel mogelijk wetvervullingen te “boeken”. ’

Een zacht juk voor ons

Jesaja, die ± 760 voor Christus leef­de, ziet voor zijn geestesoog hoe zijn volk verlost wordt van een zwaar drukkend juk. Hij merkt op hoe de roede van de drijver wordt verbro­ken. Hij ziet hoe het volk zich ver­blijdt en jubelt het uit: ‘Gij hebt zijn vreugde groot gemaakt’. Wat bedoelt de Heer nu als Hij zegt: “neemt mijn juk op u en: mijn juk is zacht en mijn last is licht?” Komt de Heer dan ook met een juk? In het oor­spronkelijke staat het woord zugos en dat komt van het grondwoord door ‘een juk verbinden’. De Heer wil Zich met ons verbinden door middel van een juk, zoals twee trek­dieren middels een juk voor ploeg of wagen gespannen worden. Hij roept zijn discipelen op, samen met Hem aan de wil van God te gaan beant­woorden. Hij zegt immers bij zijn doop tegen Johannes: laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. Alle gerechtigheid vervullen, wil zeg­gen: de gehele wil van God doen. De Heer was de eerste die de wil van de Vader volledig kende en Zich eraan onderwierp. Hij gaf het voorbeeld. De Heiland roept ons nu op zijn voorbeeld te volgen. Deze opdracht, deze taak noemt Hij Mijn juk. Let erop dat de Héér dit juk niet oplegt. Er staat: neemt mijn juk op u en dat is eerder een advies dan een gebod. Het opvolgen ervan is enkel uit vrije wil. Het gaan van deze weg, het uit­werken van Gods wil, staat ieder vrij. De Heiland roept de vermoeide, belaste en voortgejaagde religieuze mens op, op te houden met het gezwoeg om voor God acceptabel te zijn. Hij spoort aan om bij Hem op adem te komen en te stoppen met elke vorm van religiositeit. Wie in Hem gelooft, hoeft voor zijn gerech­tigheid niets meer te doen. Hij kan God er alleen voor danken. Het juk van de Heer dat de christen op zich neemt, is het zich tot taak stellen om alles wat de Vader in Christus aan­biedt, gelovig te aanvaarden en in zijn leven gestalte te geven.

Wat is Gods wil voor de mens?

Maar, zal iemand vragen, wat is dan Gods wil voor mij? Kort samengevat: God wil dat ieder mens tot zijn uit­eindelijke bestemming komt. Dat wil zeggen dat hij gedoopt en ver­vuld wordt met zijn Geest, zodat hij tot alle goed werk volkomen toege­rust wordt 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17). Dat bete­kent in de grond van de zaak: kiezen voor een geestelijke ontwikkeling en een gaan van heerlijkheid tot heer­lijkheid. Want de wil van de Vader is, dat de mens enkel heil en heer­lijkheid deelachtig zal worden. Alles wat tot dit doel leidt, heeft Hij in zijn Zoon bereid. In Hem zijn alle schatten van wijsheid en kennis ver­borgen Kolossenzen 2 vers 3 (Kol. 02:03). Alleen zó en niet anders heeft de Vader een onmete­lijk heil voor ieder mens weggelegd. Wie dit heil bij Jezus zoekt, zal het vinden; wie bij de Heiland aanklopt, voor hem zal de deur geopend wor­den die toegang geeft tot de geeste­lijke rijkdommen. Ze moeten alleen nog in bezit genomen worden.

In de gelijkenis van de verloren zoon zegt de oudere broer tegen zijn vader: ‘maar mij hebt gij nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. ’ Waarop de vader antwoordt: ‘Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe. ’ De mopperende zoon had zich jarenlang tekort gedaan. Hij had nooit iets genomen van de overvloed waarover hij de beschikking had. Zo ook wij. De hemelse Vader biedt ons in Christus zijn rijkdommen aan. Ze zijn in Hem verborgen en liggen voor ons gereed. Het punt is echter: nemen we de aangeboden schatten in ontvangst? Geven we gehoor aan zijn roepstem om zijn juk op ons te nemen? Zijn last is licht en zijn juk is zacht, doordat Hij met ons de weg bewandelt die leidt naar een onvoorstelbare, eeuwige heerlijkheid. Laat ons dan de weg met de Heer in gehoorzaamheid gaan. Het betaamt immers ook óns alle gerechtigheid te vervullen.

 

De openbaring door de Geest door Wim te Dorsthorst

Als de heilige Geest op de Pinkster­dag de schepping binnen komt, wor­den ongekende heerlijke veranderin­gen in gang gezet. Je ziet het als het ware voor ogen gebeuren, als je het boek Handelingen leest. Een hele nieuwe fase in de heilsgeschiedenis breekt zich baan door het werk van de heilige Geest. Mensen die de Geest ontvangen verheerlijken God, spreken in nieuwe tongen en profe­teren. Door de handen van de apos­telen gebeurden wonderen en teke­nen, soms zelfs buitengewone krachten, zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van het lichaam van Paulus aan de zieken gebracht wer­den en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren Handelingen 19 vers 11 en 12 (Hand. 19:11-12). Zo werd de heilige Geest hoorbaar en zichtbaar door de woor­den die gesproken werden en de tekenen en krachten door de handen van de apostelen.

Openbaring

Maar bij het onvoorstelbaar vele wat de heilige Geest werkt is er één werkzaamheid die voor het volk van God, de gemeente van Jezus Christus, onmisbaar is en dat is: ‘Openbaring. Zonder de openba­ring van de heilige Geest is er geen kennis en inzicht mogelijk van het bovennatuurlijke; de heilige Geest is de schakel tussen hemel en aarde. Om Gods bedoelingen geestelijk te verstaan zal men altijd weer los moeten komen van het aardse, van wat voor ogen is, en binnengaan in Gods heiligdommen zoals de Psalmist Asaf deed. Hij schrijft: “Totdat ik in Gods heiligdommen inging” Psalm 73 vers 17a (Ps. 073:917a). Andere vertalingen hebben: “Totdat ik doordrong in Gods heilsgeheimen”, of: “Totdat ik in Gods raadsbesluiten drong”. Dat is nu wat de heilige Geest doet, Hij brengt ons binnen in Gods heilsge­heimen en raadsbesluiten.

Als de Heer de heilige Geest belooft dan zegt Hij: “Wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid” (Joh 16:13a). Dat is een geweldige belofte van een voortdurende en voortgaan­de ‘Openbaring van de waar­heid.

Het profetische woord

Als de profeten spraken dan was dat door de heilige Geest, en daarin openbaarden ze de wil van God voor Zijn volk, terwijl het tevens een schat aan openbaringen bevatte voor de toekomst.

De apostel Petrus schrijft van de pro­feten: “Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigen­machtige uitlegging toelaat; want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van godswege gesproken” 2 Petrus 1 vers 20 en 21 (2 Petr. 01:20-21).

Dit zijn belangrijke woorden van Petrus, die ons er bij bepalen dat deze mensen naar de wil van God, door de H. Geest geïnspireerd wer­den. 

Geen eigenmachtige uitlegging zegt de apostel, maar wat is dan de juiste uitlegging? Het grote geheim is dat de woorden van de profeten alleen maar op de juiste wijze begrepen en uitgelegd kunnen worden

a): Als men gelooft dat het door Gods Geest gesproken waarheid is,

  1. b) Als het door diezelfde heilige Geest ‘geopenbaard wordt.

Het is opnieuw de apostel Petrus die daarvan schrijft in 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12). Hij schrijft: “Naar deze zalig­heid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestem­de genade geprofeteerd hebben, ter­wijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuige­nis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd geopenbaard, dat zij niet zich­zelf, maar u dienden met die din­gen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan”.

Petrus legt hierin uit, dat wanneer de profeten spraken naar de wil van God, gedreven door de heilige Geest, dat ze dan niet op de eerste plaats spraken voor het Joodse volk van die tijd, maar zegt hij, ze spraken “van de voor u bestemde genade”! Ze dienden dus in werkelijkheid, naar de wil van God, de gemeente van Jezus Christus. Als deze duidelijke woorden van Petrus toch maar eens meer begrepen werden door de christenen! Alles wat de profeten spraken had betrekking op de gemeente van Jezus Christus en is niet meer van toepassing op een natuurlijk volk Israël.

Openbaring van het Woord

De gemeente van Jezus Christus staat centraal in Gods heil handelen en heeft God in Zijn spreken door de profeten altijd voor ogen gestaan. Hij sprak door de profeten in de schaduw bedeling, over de werkelijk­heid in Jezus Christus voor de gemeente van nu. Vandaar de uit­spraak van Petrus dat de profeten niet het Joodse volk dienden, maar de gemeente en dat ze spraken over de genade die voor de gemeente van Jezus Christus bestemd was.

En hoe kon Petrus dat nu met zo’n stelligheid verkondigen?

  1. a) Hij geloofde en eerbiedigde het profeti­sche woord als een schijnende lamp, terwijl hij het nog niet verstond,
  2. b) Het was hem door de heilige Geest, Die van de hemel gezonden is, geopenbaard! (vs. 12).

Dit nu is één van de zeer belangrijke werkingen van de heilige Geest in iedere waarachtig wedergeboren gelovige, die dus de heilige Geest ontvangen heeft. ‘De Geest openbaart de juiste geestelijke betekenis van wat in de Bijbel gelezen wordt’. De Heer Jezus noemt de heilige Geest de Geest der waarheid en Hij zegt: “Vader uw Woord is de waarheid” Johannes 17 vers 17 (Joh. 17:17). De heilige Geest zal, als Geest der waarheid, de gelovige lei­den in de volle waarheid van Gods woord, zegt de Heer Jezus. De waar­heid van God is de totale openbaring van God voor de mens zoals vastge­legd in de Bijbel. Deze waarheid dient onderwezen te worden zoals de Heer en de apostelen ook onder­richt gaven. Het gaat hierbij echter niet om één of andere dogmatische, theologische leer, maar om ‘openbaring van goddelijk leven vanuit het Woord en ‘openbaring van   alle geheimenissen van het Koninkrijk Gods. Niet een ‘leer’ staat centraal, maar God, Jezus en de mens staan centraal! Zelf zegt de Heer: “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” johannes 10 vers 10b (Joh. 10:10b).

Absoluut belangrijk is hierbij dat men, evenals de Heer Jezus en de apostelen, gelooft dat de Bijbel het geopenbaarde woord van God is. Wat je als ‘niet waar’ afwijst, zie je niet meer, versta je niet meer, geloof je niet meer, en de Geest der waar­heid kan het dan onmogelijk aan je hart verklaren. Dat zal wel duidelijk zijn, denk ik.

Het is mijn overtuiging dat we met geloof en een open hart de Geest der waarheid moeten toelaten om ons de weg te kunnen wijzen naar de volle waarheid van Gods Woord

In Christus geen bedekking

Deze ‘openbaring van het Woord van God is één van de gewel­dige werkingen van de heilige Geest die iedere gelovige broodnodig heeft. Ineens breekt er een geestelijk begrijpen door van het geschreven Woord van God. Velen hebben het uitgesproken na de heilige Geest ontvangen te hebben: ‘Ik heb een nieuwe Bijbel gekregen’!

De Joodse geleerden beriepen zich erop dat zij in de wet en de profeten de ‘openbaring van God had­den, maar ze verstonden er niets van. De Heer zegt tegen hen: “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te heb­ben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben” Johannes 5 vers 39 en 40 (Joh. 05:39-40).

Dit niet begrijpen geldt zowel voor Joden als niet Joden. Vanuit mense­lijke wijsheid is het bovennatuurlijke uit God niet te verstaan. We zien maar al te vaak hoe in religie en theologie dit bewaarheid wordt. De apostel schrijft: “Want tot heden toe blijft dezelfde bedekking over de voorlezing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus ver­dwijnt. Ja, tot heden toe ligt, telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart, maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedek­king weggenomen” 2 Korinthe 3 vers 14 tot en met 16 (2 Kor. 3:14-16). Op de Pinksterdag zien we de ver­sluiering en bedekking verscheurd worden bij de apostelen en de men­sen die gehoor gaven aan de oproep van Petrus: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen” Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38). Deze mensen waren naar Gods weg binnen gegaan in Christus en bevrijdt van de bedek­king.

Leren en te binnen brengen

Wij zien hoe bij Petrus direct een openbarend begrip doorbreekt en dat zijn prediking bijna geheel geci­teerd wordt uit het Oude Testament. Ineens ziet Petrus de profeten-woorden in het juiste geestelijke perspec­tief.

Ook van Paulus lezen we dat hij ter­stond na de vervulling met de heili­ge Geest in de synagogen verkondig­de dat Jezus de Zoon van God was. ‘De Jezus’ waarom hij eerst de gelo­vigen vervolgd en gedood had Handelingen 9 vers 20 en 21 (Hand. 09:20-21).

Alles wat de Heer Jezus geleerd had aan de apostelen kwam ineens in het juiste geestelijke perspectief te staan. De heilige Geest openbaarde hun niet alleen de juiste betekenis van de woorden van de Heer, maar bracht hen ook te binnen wat de Heer tijdens Zijn rondwandeling allemaal aan hen geleerd had Johannes 2 vers 22 en Johannes 14 vers 25 en 26 (Joh. 02:22; Joh. 14:25-26).

Deze geweldige mogelijkheid is er nu voor iedere gelovige die de heili­ge Geest ontvangen heeft, die dus ‘in Christus’ is; het ‘verstaan van Gods Woord, de Bijbel. Niet in een langdurig leerproces, maar de openbaring van de Geest werkt direct zoals we zagen bij de aposte­len.

Niet iedereen is daardoor leraar, want dat is een bediening die de Heer geeft in de gemeente om de gelovigen toe te rusten Efeze 4 vers 10 tot en met 13 (Ef. 4:10-13). Dat blijft dus nodig!

Wel geloof ik dat voor iedere gelovi­ge een bepaalde mate van ‘verstaan van het Bijbelse Woord aan­wezig kan zijn.

Verborgenheden

Een andere belangrijke vorm van ‘openbaring’ is dat de heilige Geest openbaart wat nog verborgen is van Gods eeuwige raadsbesluiten. In Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13) zegt de Heer immers ook nog: “. . . en de ‘toekomst zal Hij u verkondigen”. De Willibrord-vertaling heeft: “En u de komende dingen aankondigen”. De apostel Paulus heeft het in 1 Korinthe 2 vers 7 (1 Kor. 02:07) over ‘geheimenissen en ‘verborgenheden. Hij zegt: “Maar wat wij spre­ken, als een geheimenis, is de ver­borgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid”. Uit vers acht blijkt dan dat Jezus Christus, de Here der heerlijkheid, de bron is voor onze heerlijkheid die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft voor de gemeente. En wat dat alle­maal betekent, is zo verheven dat de apostel zegt: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgeko­men, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben” 1 Korinthe 2 vers 9

(1 Kor. 02:09).

Paulus maakt duidelijk in dit gedeel­te dat geen mens en geen engel (dus ook de duivel niet!) ooit heeft gewe­ten van deze verborgen wijsheid Gods. Het was verborgen in het hart van God en nog niet naar buiten getreden. En dan zegt de apostel in vers tien: “Want ons heeft God het geopenbaard door de Heilige Geest”.

De heilige Geest Die alle dingen doorzoekt, zelfs de diepten Gods, weet wat in Gods hart is en op de juiste tijd zal alles wat in God is stap voor stap verder worden ‘geopenbaard’door de Geest, totdat de volle waarheid bij Zijn kinderen openbaar is.

Ondoorgrondelijke dingen

God laat de Profeet Jeremia opschrij­ven: “Roep tot Mij en Ik zal u ant­woorden en u grote, ondoorgronde­lijke dingen verkondigen, waarvan gij niet weet” Jeremia 33 vers 3 (Jer. 33:03).

Dit is een grootse belofte voor de gemeente van Jezus Christus, voor degenen die vanuit verlangen roe­pen. God zal antwoorden met grote ondoorgrondelijke dingen die nu nog verborgen zijn. Het diepste van wat in Gods hart is zal door de heili­ge Geest alleen aan Zijn vertrouwe­lingen ‘geopenbaard’ worden. Aan de profeet Daniël bijvoorbeeld worden dingen geopenbaard die ver­borgen en verzegeld blijven tot de eindtijd Daniël 12 vers 9 (Dan. 12:09). In Daniël 12 vers 4 (Dan. 12:04) zegt God: “Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerde­ren”. En aan wie van ‘de velen’ die onderzoek doen zal het in de eindtijd geopenbaard worden? “Zij die zich zullen laten reinigen en zui­veren en louteren”; die noemt God ‘de verstandigen’, en die zul­len het verstaan, is de belofte Daniel 12 vers 10 (Dan. 12:10).

Het boek Openbaring is zoals de naam al zegt, één grote ‘geopenbaard’ over alles wat geschieden zal vanaf het moment dat de Heer Jezus is opgevaren naar de troon van David, de troon van God, 1 Kronieken 29 vers 23; Handelingen

2 vers 32 tot en met 35 (1 Kron. 29:23; Hand. 02:32-35) en de verzegel­de boekrol van de Vader ontvangen heeft Openbaring 5 vers 1 tot en met 10 (Openb. 5:1-10). En Johannes moet alles opschrijven wat hij ziet en hoort, maar wat de zeven donder­slagen gesproken hebben, dat mag Johannes niet opschrijven, dat moet hij verzegelen. Dit staat beschreven in Openbaring 10 vers 4 (Openb. 10:04). Uit de ver­zen zes en zeven valt af te leiden dat alles wat nog verzegeld en geheim is, betrekking heeft op de voleinding van Jezus Christus met Zijn gemeente. Deze voleinding zal zijn bij de laatste, de zevende bazuin, waarover ook gesproken wordt in 1 Kronieken 15 vers 52; 1 Thessalonicenzen 4 vers 16 (1 Kor. 15:52 en 1 Thess. 04:16).

Dan zullen al de verborgenheden en de geheimenissen hun voleinding gevonden hebben omdat dan het grote geheimenis Gods, waarvan Gods knechten, de profeten gespro­ken hebben, nl. de gemeente van Jezus Christus, voleindigd zijn Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07).

In de gesprekken bij het avondmaal spreekt de Heer Jezus met Zijn dis­cipelen over het werk van de heilige Geest. Heel duidelijk komt naar voren dat de heilige Geest niet gemist kan worden bij het verstaan ’ van Gods Woord en dat Hij openba­rend aanwezig zal zijn in Gods volk. De Heer zegt hiervan: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waar­heid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheer­lijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen”  vers 12 tot en met 15 Johannes 16(Joh. 16:12-15)-

De Heer heeft de boekrol van de Vader ontvangen, Openbaring 5 en de heilige Geest werkt niet buiten de Heer Jezus om, maar al wat Hij hoort van de Heer zal Hij spreken en de toekomst zal Hij aan het volk verkondigen. Jezus zegt: “Hij zal het uit het Mijne nemen en het u ver­kondigen. Daarom zegt de Heer tot zeven maal toe: “Hoor, wat de Geest tot de gemeenten zegt”.

Dit belangrijke werk van de heilige Geest in Gods volk zal doorgaan tot aan de voleinding bij het klinken van de zevende bazuin. Grote ondoorgrondelijke dingen zullen ons nog verkondigd worden waarvan wij nu nog niet (of nog niet alles) weten. “Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

 

Het Koninkrijk dat gekomen is! Door Ada Karst

“Uw Koninkrijk kome” – “Uw Koninkrijk is gekomen”.

Wat een heerlijke ontwikkeling valt er uit deze twee zinnen af te lezen! Het eerste is immers een vraag, een verzoek, een bede, een belofte. En het tweede is de constatering dat de vraag beantwoord is, dat de belofte vervuld is.

Geestelijk gezien is het een normale ontwikkeling dat ‘dat wat komen zal’ op een bepaald moment ‘gekomen is’.

Eerst werden alle beloften, ook deze, in de verte gezien en geloofd door de gelovigen van het Oude Verbond. Maar Jézus komt met nadere woor­den. Zijn spreken op aarde begon met: “Het Koninkrijk van God is nabij gekomen”. Dat klinkt als de dageraad van een nieuwe Dag! Al sprekend in Zijn ontmoeting met mensen hóren we de ontwikkeling naar de nieuwe Dag. In bijvoorbeeld het gesprek dat Jezus volgens Markus 12 vers 28 tot en met 34 (Mark. 12:28-34) met een Schriftgeleerde had, horen we deze zeggen: “Hem lief te hebben uit geheel het hart en uit geheel het verstand en uit geheel de kracht, en de naaste lief te hebben als zichzelf is méér dan alle brandoffers en slacht­offers. En Jezus, ziende dat hij ver­standig geantwoord had, zei tot hem: Gij zijt niet ver van het Koninkrijk Gods”.

Nabij, niet ver van. . . Maar wannéér dan!?

“En op de vraag der Farizeeën wan­néér het Koninkrijk Gods komen zou, antwoordde Hij hun en zei: Het Koninkrijk Gods komt niet zó, dat het te berekenen is; ook zal men niet zeggen: zie, hier is het of daar! Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u” Lucas 17 vers 20 en 21 (Luc. 17:20-21).

Niet te berekenen? De Statenvertaling zegt het zo: “Niet met uiterlijk gelaat”. Want het is, met de woorden van de Statenvertaling, binnen u! Dus valt er geen uiterlijk aanzien van te ver­wachten. Daar is ook geen enkele behoefte aan, vanwege de heerlijk­heid van de innerlijke geloofsontwik­keling.

 

Voortschrijdend inzicht

Het proces van de geloofsontwikke­ling in mensenlevens is te zien als een proces van voortschrijdend inzicht. Het begon al met de profe­ten van het Oude Verbond. Levend in hun tijd geloofden en verwachtten zij “de voor óns bestemde genade”, zoals Petrus dat noemt 1 Petrus 1 vers 3 tot en met 12 (1 Petr. 1:3-12). Zij spraken, als ‘zieners’, over het proces zoals dat door en in Christus voortgang zou hebben. En zij spraken ook, ziende wat er zich rondom het spreken Gods afspeelde, over leringen van mensen die het zicht op het Koninkrijk Gods zou benemen. Hetgeen zij van Godswege spraken deed veel stof opwaaien. En dat moest ook. Hoe zou anders het onvergankelijke gezien kunnen worden.

Jézus, Hij was de eerste die wat de profeten vóór Hem gesproken hadden, in het nieuwe Daglicht stelde. Wat een verrijking van alles wat geschreven staat in wet en profeten! In Hem is het inzicht gekomen en genade en waarheid. Zijn spreken deed óók weer ‘stof’ opwaaien bij de mensenmassa. Maar het gaf ook stof tot nadenken. Bij Zijn discipelen bij­voorbeeld. 40 dagen lang ontvingen ze, na Zijn opstanding, rechtstreeks onderwijs van Hem over het Koninkrijk van God. En Hij gaf hen de opdracht om op Hem te wachten. Want, anders dan Zijn komst op aarde in de gestalte van vlees en bloed, beloofde Jezus bij Zijn heen­gaan naar de Vader, mét Zijn Vader terug te komen in Géést. En dat is gebeurd! Het is de wederkomst van Woord en Geest in de harten van gelovigen tóen en nü. En het voort­schrijdend inzicht wordt vérder gedragen. Petrus, Paulus en de andere apostelen hebben op hun beurt verder gedragen wat zij had­den verstaan van het evangelie van Jezus. Ook hebben ze gesproken over wat voor hén nog toekomst was. Zij spraken deels nog met toe­komstige bewoordingen over ‘weder­komst’ en ‘de dag van Christus’. Zij zagen al van tevoren wat vanwege voortschrijdend inzicht gestalte zou krijgen in onze levens nu.

Wat zouden we kunnen toevoegen aan Jezus’ volkomen volbrachte werk voor allen. Het Koninkrijk van God laat zich dan ook niet door mensenhanden een gewenste kant op duwen. Het laat zich ook niet in mensenwoorden beperken. Het laat zich niet in de voren dwingen die door menselijke rituelen van bevrijding en verlossing zijn geploegd. Woord en Geest werken zélf, zoals zij dat willen!

“Want van u is het Koninkrijk”! Een ander Koninkrijk dan dat wat gekomen is, is niet meer te verwach­ten: Woord en Geest, sprekend lerend in mensenharten.

 

De hoge weg

“Zijt Gij het die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?”.

Dit liet Johannes de Doper, toen hij in de gevangenis zat, vragen aan Jezus. En Jezus antwoordde en zei: “Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en ziet: blinden wor­den ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opge­wekt en armen ontvangen het evangelie” Matteüs 11 vers 2 tot en met 6 (Matt. 11:02-06).

Want de weg van het geloofsleven is de weg van voortschrijdend inzicht. En dan is het zaak om alle letterlijke betekenissen achter ons te laten. Om niet aan een ‘uiterlijk gelaat’ van gemeente-zijn en geloofsleven te bouwen.

En de genoemde tekenen? Ze krij­gen gestalte in het innerlijke geloofsleven van de mens. Als van­zelf. Als gevolg van de gezonde pre­diking. Gezonde prediking houdt rekening met veranderde heilsomstandigheden. Het is een feit dat Jezus is gekomen. Dat te geloven doet een mens veranderen. Maar het is een nog groter heilsfeit dat Jezus mét Zijn Vader niet in de gestalte van vlees en bloed maar in het ver­bórgene, in Géést is teruggekomen. Dat is meer dan veranderen, dat is vernieuwen.

In veranderde omstandigheden komt men tot een nieuwe aanpak van de anders zo normale dingen.

Zo gaat dat in het alledaagse, natuurlijke leven. Dat geldt evenzo voor het geloofsleven, het geestelijke leven. Vanuit de heilsomstandigheden die door geloof en inzicht weer zijn verbéterd, mogen we overgaan tot een nieuwe aanpak van de Bijbelwoorden. De woorden van de oud­testamentische zieners zijn geko­men; zij zijn geschied! Ze hebben hun uiteindelijke invulling door on in Christus ontvangen. Wat een opbrengst! Dat is méér dan het gewone. Bijbellezen is dan ook een heerlijke zaak geworden.

Zo kunnen we in Jesaja 35 lezen: “Hij zal komen. . . ”

Dit klinkt nog als een belofte. Maar meteen mogen we hierbij de ontwik­keling van deze woorden zien. Want alle dingen zijn geschied en nieuw gemaakt. Vanuit de werkelijkheid die we in geloof en vanwege voort­schrijdend inzicht ervaren, mogen we zeggen: Hij is gekomen. Voor de oudtestamentische gelovigen in de gestalte van vlees en bloed. Maar voor de nieuwtestamentische gelovi­gen in Woord en Geest. Geheel over­eenkomstig de belofte:

“Wij (de Vader en de Zoon) zullen tot hem komen én bij hem wonen” Johannes 14 vers 23 (Joh. 14:23). En nu is Zijn komst er telkens weer. Telkens weer brengt Hij ons Zijn Woord te binnen om onze geloofsgedachten te verméérderen.

“. . . en Hij zal u verlossen. ” Verlossen? Vernieuwen! En: geroe­pen om Zijn vernieuwend spreken te verstaan.

“Hij, de Geest der Waarheid, zal u de Weg wijzen tot de volle Waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spre­ken maar al wat Hij hoort zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlij­ken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen” Johannes 16 vers 13 tot en met 15 (Joh. 16:13-15). Voor het geloofsleven betekent het dat we rustig wandelen op de hoge, in ons hart en verstand gebaande weg.

“Daar zal een gebaande weg zijn die de heilige weg genaamd wordt; geen onreine zal die betreden; maar hij zal geheel voor hen zijn”.

Een ‘gebaande’ weg omdat de strui­kelblokken zijn weggenomen op de geloofsweg die ‘naar de Géést’ is. Een ‘heilige’ weg omdat de geloofs­grond van het hart is verhoogd.

Geen ‘onreine’, dit is: geen ‘ónwe­tende’, want de onmondigheid is overgegaan in geestelijk volwassen omgaan met de Schriften en met elkaar. Zo kan dat.

“Reizigers noch dwazen zullen erop dolen. ”

Reizigers? Nee, we zijn geen reizi­gers in die zin dat we nog geen bestemming hebben gevonden. We behoren het Licht (Jezus Christus) toe! Hij heeft de Gemeente doen opstaan in haar bestemming om het gééstelijke te hóren en dat zélf van­uit de Schriften te verstaan!

Dwazen?

“Er worden goddelozen (Geestloos pratenden) gevonden onder mijn volk”, is de ontdekking van Jeremia: “Men loert, zoals vogelvangers buk­ken; zij zetten een strik, ménsen vangen zij” Jeremia 5 vers 26 (Jer. 05:26). Op deze manier zijn er veel koninkrijken opgebouwd én afgebroken. Immers:

“Zónder toedoen van mensenhan­den raakte een Steen los, die het beeld trof aan de voeten van ijzer en leem en deze verbrijzelde; toen wer­den tegelijkertijd het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud ver­brijzeld en zij werden gelijk kaf op een dorsvloer in de zomer, en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was; maar de Steen die het beeld getroffen had werd tot een grote berg die de gehele aarde vulde. Het zal al die koninkrij­ken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid” (Dan. 02:34-35; Dan. 02:44)-

“Daar zal geen leeuw zijn en geen ver­scheurend dier zal daarop komen; zij worden daar niet gevonden. ” Jezus heeft het volbracht!

“Indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen”, spreekt Hij volgens Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28). Jezus zélf heeft, als Woord Gods dóór de Geest niet alleen de boze geesten, maar ook alle leringen van mensen óver boze geesten verwij­derd! Door de heerlijkheid van het rijke, volle spreken van Jezus in Woord en Geest zijn de gedachten aangaande het Koninkrijk Góds over ons gekomen.

Niets béters dan dat!

Het antwoord van Jezus op de vraag van Johannes de Doper ‘of er nog een ander te verwachten is’, besluit Hij met de woorden:

“En zalig is wie aan Mij geen aan­stoot neemt”.

Vollers op aarde?

Zullen zij die wéten volk van Christus te zijn, tijdig wéét hebben van vernieuwing?

Toch niet wéér: wij gelovigen, en zij de niet-gelovigen van de wereld? Die tussenmuur die scheiding maakte, bestaande uit wetten en inzettingen, is afgebroken. Het Koninkrijk van God is wérkelijk gekomen. En de Geest waait waarheen Hij wil! En wat bemerken we dat ook in wat bui­ten de gevestigde orde van gemeen- te-zijn, nadenkend aan de orde wordt gesteld.

Laten we geen ‘vollers op aarde’ zijn, die bezig zijn met de mensen te leren voldoen aan wat er staat geschreven, of aan wat ‘vollers’ zeggen.

Laten we de lessen van het Oude Verbond leren, van het volk Gods dat moeite had om vanuit de voor hen gevestigde traditie, de Vernieuwing van Christus te zien. Binnen iedere generatie gelovigen doet het zich weer voor.

“Wat zullen wij dan zeggen? Dit, zij die geen gerechtigheid najaagden hebben gerechtigheid ver- krégen, namelijk gerechtigheid die uit geloof is; doch Israël hoewel het een wet ter gerechtigheid najaagde, is aan de wet niet toegekomen.

Waarom niet? Omdat het hierbij niet uitging van geloof maar van verméénde werken. Zij hebben zich gestoten aan de Steen des aanstoots, gelijk geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op Hem zijn geloof bouwt zal niet beschaamd uitkomen.

Ik ben gevonden door wie Mij niet zochten. Ik ben openbaar geworden aan wie naar Mij niet vroegen” uit Rom. 09 tot en met Romeinen 10 Rom. 9:30 t/m Rom. 10).

Wat een overvloed aan genade en waarheid!

De vernieuwing van Christus is zó uit de Bijbelwoorden af te lezen. Daar kunnen we eindeloos mee ver­der gaan. Het is het proces dat de drie discipelen van tevoren al gezien hebben toen zij door Hem “op ‘een hóge berg’ werden geleid.

En Zijn gedaante veranderde voor hun ogen. En Zijn klederen werden schitterend, hel wit, zoals geen voller op aarde ze kan maken. En hun ver­scheen Elia met Mozes en zij waren in gesprek met Jezus” Markus 9 vers 2 tot en met 4 (Mark. 09:02-94). Wet en profeten (Mozes en Elia) ont­moeten hun Vernieuwer! En de Vernieuwer wendt zich tot ‘wet en profeten’ om die te vervullen.

Ontmoeting van oud én nieuw, van traditie én verdere vernieuwing. Het hoort bij elkaar. Het kan niet zonder elkaar. In alle generaties!

Dat doet altijd ‘stof’ opwaaien. En dat moet ook, om goed zicht te hou­den op het Koninkrijk dat gekomen is: het Koninkrijk van Gerechtigheid, Vrede en Blijdschap dóór de Heilige Geest.

 

Ontsteek het licht waar het nodig is door Cees Maliepaard

“Niemand steekt een lamp aan en zet die in de kelder of onder een korenmaat, maar op de standaard, opdat wie binnentreden het licht zien” Lucas 11 vers 33 (Luc. 11:33).

Hoe zou je zoiets tegenwoordig zeg­gen? Misschien zó: Niemand doet het licht aan in de kelder of op de zolder als hij in de kamer wezen moet. Want daar zou je immers niets aan hebben! Wie achter een bureau zit, steekt het buitenlicht toch niet aan? Die ontsteekt een bureaulamp, want daar heb je wat aan als je aan het werk gaat. Zelfs wanneer er schijnwerpers op zolder worden geplaatst, voor mijn part een fel zoeklicht waarmee men in de oorlog ’s nachts zich op grote hoog­te bevindende vliegtuigen opspoort, zou je daar niets aan hebben. Wel aan een simpel 40-watts lampje op je werkplek. Dat zal iedereen duide­lijk zijn. Maar zo is het ook met het innerlijk van de mens.

Het oog als lamp

De in onze leidtekst geciteerde uit­spraak van Jezus houdt iets anders in dan het gezegde: de ogen zijn de spiegels van de ziel. Jezus gebruikt het kennelijk overdrachtelijk, maar het spreekwoord doelt op de natuur­lijke weerspiegeling in de ogen van de mens. En dat laatste kan soms heel bedrieglijk wezen. Je kunt wel­iswaar vaak veel uit iemands oogop­slag halen, maar het kan ook heel goed dat je daardoor op een dwaal­spoor wordt gebracht. Iemand met heldere ogen hoeft nog geen zuivere, reine ziel te hebben. Een mens naar Gods welbehagen zijn, heeft echt niets te maken met een scherp natuurlijk gezichtsvermogen. De

ogen van een blinde zijn uitdruk­kingsloos – hij ziet nu eenmaal niets. Maar z’n geestesoog kan heel , gevoelig wezen, ook voor Gods licht. Hij kan een zuivere ziel hebben met oog voor wat God aan de mens voor mogelijkheden geeft.

Zo zal een ander een arendsblik kunnen hebben; hij zal op grote afstand veel kunnen onderscheiden. Zo iemand heeft vaak een paar prachtige, heldere kijkers, maar z’n geestelijke blik zou wel eens bijzon­der troebel kunnen zijn. De ogen blijken in zulke gevallen helemaal geen spiegels van de ziel te wezen. Heldere natuurlijke ogen scheppen de mogelijkheid zuiver natuurlijk werk te leveren, maar openen geen enkel perspectief voor goed bezig zijn in de geestelijke wereld. Wanneer iemand moeite heeft met oogcontact en steeds de neiging heeft de blik af te wenden, wordt er vaak gedacht: die is niet recht door zee, die heeft wat te verbergen. Maar is dat altijd zo? Het kan zo zijn. Het kan een identificatie van leugenach­tigheid wezen of een aanwijzing van list en bedrog, maar dat hoeft niet per se het geval het geval te zijn. Wellicht komt iemand uit een ande­re cultuur, uit de wereld van de Oosterse godsdiensten bijvoorbeeld. Bij zo’n mens zal het er van jongs af aan ingepompt kunnen zijn, dat het onbeschaafd is een mens van buiten de naaste familie- of vriendenkring recht in de ogen te kijken. Zelfs al is men intussen allang geen aanhan­ger van de oorspronkelijke religie meer, kan zo’n ingeroeste gewoonte lang standhouden. . . héél lang soms. En wat ook mogelijk is: iemand kan gewoon verlegen wezen. Die durft daardoor z’n medemensen niet recht in de ogen te kijken, want als hij het wel doet gaat hij blozen of kan hij niet uit z’n woorden komen. En dus heeft hij het zich aangewend de blik maar van de mensen af te keren. Dat voorkomt ook een hele­boel toespelingen die de onzeker­heid alleen maar zouden verergeren.

Het doel waarnaar we streven

Onze levenswandel zal in het licht van de Heer zijn; we behoeven ons niet te verbergen en onze ogen niet neer te slaan. Christus Jezus stelt ons instaat afstand te nemen van gevoelens van minderwaardigheid. Eventueel na bevrijding van de ons verwerpende machten der duister­nis. Wie een goed geestelijk inzicht heeft, en z’n leven daardoor laat bepalen, kan de meeste zaken wel onderscheiden, want hij heeft vol­doende licht op z’n levenspad. Maar de narigheid is dat (ook na bevrij­ding) dwaallichten soms worden aangezien voor het licht dat van de troon van God komt. Dat kun je tegenkomen in allerlei leringen, zowel bij traditionele als bij eigen­tijdse stromingen. In veel kringen worden de eigen opvattingen voor de hoogste wijsheid aangezien en die van andersdenkenden als zeer oms­treden of zelfs verwerpelijk.

Er is een tijd geweest dat we het als­maar over de volmaaktheid hadden. Dat leek wel het onmiddellijk te behalen doel te zijn. Maar naarmate de tijd verstreek, werd men hoe lan­ger hoe meer ontmoedigd. Totdat we nuchter leerden vaststellen dat de volmaaktheid heus wel ons deel zal worden, maar dat het wenselijk is eerst naar de nu te behalen doelen te streven. En dat gaf me een rust en ontspanning! Je kwam weer hele­maal in de luwte.

Uit zulke voorvallen zal een welden­kend mens lering trekken; zo’n fout maak je voor geen tweede keer. Of toch? Sommigen onder ons wekken de indruk de verwachting te hebben dat het volle zoonschap vlak voor de deur staat. Nog even voluit er tegen­aan gaan met elkaar en we ‘zitten voor eeuwig gebeiteld als Gods volle zonen. Nu is dat laatste wel reëel, we zullen voor altijd goed zitten op onze plaatsen in de hemel. Maar ook hier is er sprake van een geleidelijke ontwikkeling; dat zullen we nooit uit het oog mogen verliezen.

Een baby is een volwaardig mens, maar niet onmiddellijk volwassen.

Dat duurt nog wel even. Ieder in Gods Geest gedoopt kind van God is ontegenzeggelijk een goddelijke zoon. Hij of zij heeft echter nog geen deel aan het volle zoon­schap. Daar komt men natuurlijk wel aan toe voordat de Heer in het midden van de gemeenten (op de wolken) terugkomt. Als dat feest  plaatsvindt, is het volle zoonschap inmiddels een feit geworden. De vol­maaktheid trouwens ook, want aan een volgroeide zoon van God zal niets meer mankeren.

Door God hoog geplaatst

Zolang dat nog niet zo is, zullen we erop toe dienen te zien dat ons oog zuiver is. Wat is ons leidmotief: de kerkelijke traditie of wellicht de volle-evangelietraditie? Gaan we uit wat in allerlei kerken en kringen normaal gevonden wordt, in die hele wirwar van opvattingen, overtuigin­gen en veronderstellingen? Waarin sommigen het vanzelfsprekend vin­den dat de zondag als een oudtesta­mentische sabbat gehouden wordt, waarin anderen het heil nog steeds via het natuurlijke volk Israël ver­wachten en weer anderen niet moei­lijk doen over in functie zijnde voor­gangers die een relatie met iemand van hetzelfde geslacht hebben.

Maar ook als we ons tot de volle- evangeliegemeenten beperken, kun­nen we in verwarring komen. Want ook hier zijn de verschillen niet beperkt tot wat gehakketak in de marge. Soms worden zomaar men­senlevens aan een enkele Bijbeltekst opgehangen. Uitspraken van men­sen die enkele duizenden jaren gele­den reeds overleden zijn, bepalen dan nog steeds hoe we vandaag de dag ons leven hebben in te richten. En dat ofschoon de bijbelschrijvers sommige van die richtlijnen ons als raadgevingen achterlieten. Iets der­gelijks vind je terug in de moslim­wereld, waar soera’s uit de koran wel misbruikt worden voor de onder­drukking van vrouwen. De mens wordt op deze manier ondergeschikt gemaakt aan het geschreven woord. Hetzelfde kan ook met Bijbelteksten worden gedaan. De joden deden dat bijvoorbeeld met het sabbatsgebod, op grond waarvan niemand op de sabbat genezen mocht worden. Zo ondervond ook Jezus hierdoor wel tegenwerking bij genezingen op de oudtestamentische rustdag. Hij reageerde daarop met de woorden: ‘De mens is er niet ter wille van de sabbat, maar de sabbat is er ter wille van de mens. ’ Op grond van een dergelijk denken, waarin de mens hoog aangeschreven staat, kun je ook stellen: De mens is er niet ter wille van het geschreven woord, maar het geschreven woord is er ter wille van de mens. De bijbel is een boek vol letters, een boek dat ook van zichzelf getuigt dat de letter doodt, maar dat de Geest leven geeft.

Het licht op de kandelaar zetten

Wie profijt van het licht wil hebben, zal het bovenop de kandelaar moe­ten zetten. Aldus Jezus. Maar zo kun je ook stellen: wie het woord van God naar Gods bedoeling gebruiken wil, zal het bij het licht van Gods Geest dienen te hanteren. En dat is nu eenmaal de Geest van liefde, ontferming, goedertierenheid en trouw. Het is de Geest van de Vader, de Geest waarop je te allen tijde bouwen kunt. Als je oog dus zuiver is, als je onderscheidt waarop het aankomt. . . en daar naar leeft, zie je scherp wat Gods bedoeling is met jouw leven. Dat is niet gevat in wetten of voorschriften, in verordeningen of geboden, maar dat komt tot stand in een levende relatie met Jezus en met de Vader der lichten.

Er zijn in het christendom altijd nog mensen die je weer slaaf willen maken. Ze hebben het dan over ‘sla­ven van de Heer zijn’. Als je daarop ingaat, zeg je als het ware tegen de Vader: ik ben niet waard uw zoon genaamd te worden; mag ik alstu­blieft uw slaaf zijn? Dat zei de verlo­ren zoon ook tegen z’n vader. Maar dan zegt de Vader: kom aan mijn hart. . . en daarna aan de gedekte tafel. Je mag naast Me zitten, gehuld in nieuwe kleding. Het natuurlijke, verfomfaaide slavenkleed mag je verwisselen voor een nieuw geeste­lijk kloffie. Want jij bent mijn ere­gast: geen slaaf, maar een geliefde zoon.

De Vader zegt als het ware: je bent toch een broer van Jezus? Nou, dan hoor je bij de familie, dan ben je van mijn geslacht. Ik lees het trouwens in je ogen; je hebt dezelfde oogop­slag als mijn eerstgeboren Zoon, als Jezus. Je hoort bij Hem en dus ook bij Mij. Laat mijn licht maar schij­nen. . . in jou en door jou heen naar anderen. Want, zegt God: Ik ben enkel licht. In jou!

 

Drie uitgangs­punten van aanvaarden door Yvonne Sulman

1 – Leven vanuit de goddelijke liefde

Als wij niet leven uit de goddelij­ke liefde, dan zijn we nergens. De goddelijke liefde is de basis van ons leven en zonder basis kan er niet gebouwd worden. Zonder bouw is er geen groei, zonder groei geen leven.

2 – Luisteren en doen

Luisteren is leren, doen is het geleerde uitoefenen in de prak­tijk. Theorie zonder praktijk blijft statisch en is weinig zinvol. Praktijk zonder theorie biedt weinig innovatie. Leren en doen, dat is de weg tot behoud.

3 – Zachtmoedig en nederig Zijn zoals Jezus, zachtmoedig en nederig. Niet opgeblazen, hoog­hartig of trots. Maar zoals Jezus: dienend, behulpzaam, vriendelijk.

 

Gods huis, Zijn tempel: dat zijn wij! Door Jildert de Boer

 

Gaan wij naar de kerk?

Ook in onze kringen hoor je steeds vaker de uitdrukking: “wij gaan naar de kerk” en “in onze kerk”. Vroeger hoorde je veel meer: “wij gaan naar de samenkomst”, “in onze samen­komst” en “in de gemeente”. Hoe komt dat? Is dit gewoon een ander woordgebruik, maakt het allemaal niet zoveel uit, of is het mogelijk dat er een ander begrip van zaken ach­ter zit? Gebruikt men de uitdruk­king “wij gaan naar de kerk” om zich voor buitenstaanders verstaan­baarder te maken? Zou het hanteren van het woord “samenkomst ”een niet-christen of iemand van een tra­ditionele kerk misschien eerder op de gedachte kunnen brengen van “dat is vast weer een of andere groep of sekte”. Willen wij ons voor even­tuele smaad indekken door de woordkeus “naar de samenkomst” te vermijden, of is het zelfs wijsheid om ons aan te passen en dit liever “kerkgang” te noemen? Is deze ver­schillende benaming eenvoudig uit­wisselbaar of zit er toch meer ach­ter? Zit ik nu te muggenziften, of gaat het eventueel om een zich ver­schuivend inzicht en mogelijk een ontbreken van een goed nieuwtesta­mentisch begrip op wat de gemeente werkelijk is? Wij willen graag ons licht op dit onderwerp laten schijnen vanuit het evangelie van het Koninkrijk der hemelen.

Hoewel we toegeven dat het woord “kerk” officieel betekent “dat wat van de Heer is”, denken we in de volks­mond bij het gebruik van deze term duidelijk eerst aan het kerkgebouw en vervolgens meestal aal de tradi­tionele, gevestigde kerken.

We willen ook niet wettisch zijn, als we bedenken dat de Engelse taal slechts het woord “church” kent, dat zowel door kerk als door gemeente kan worden vertaald. Toch heeft in ons beléven het woord “gemeente” dat zo duidelijk verweven is met de “gemeenschap” van gelovigen onze voorkeur. In het Grieks is gemeente “ekklesia”, dat “de eruit geroepenen” betekent. Wij zijn immers door God geroepen uit de duistere wereld van de zonde tot Zijn wonderbare licht! Wij zijn verlost van de macht van satan en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde, in wie wij de vergeving van zonden heb­ben!

De Bijbel spreekt over onze eigen “bijeenkomsten” niet verzuimen, gelijk sommigen dat gewoon zijn Hebreeën 10 vers 25 (Heb. 10:25), of letterlijk onze “toevergadering” in de zin van onze ver­eniging met Hem (vergelijk 2 Thess. 2:1). Wij verzamelen ons immers rondom Hem, want waar twee of drie vergaderd zijn, daar is Hij in het midden. Wij zoeken de gemeenschap met Hem, onze Heer, en met elkaar! Paulus spreekt over de “samenkomsten” van de gemeen­te bijv. 1 Korinthe 11 vers 17; 1 Korinthe 14 vers 26 (1 Kor. 11:17 en 1 Kor. 14:26). Het woord “gemeente” doelt niet op de plaats of het gebouw van samen­komen, maar op de gelovige christe­nen zelf, die in dit geestelijk organisme hun plaats innemen. De gemeente is geen organisatie, al is het soms wenselijk een aantal aardse zaken te regelen, maar het is een functionerend organisme vol leven­de cellen met een hemelse roeping Hebreeën 3 vers 1 (Heb. 03:01) en een hemels doel: dat de leden van dit lichaam geestelijk vol­wassen worden! De kwestie kan nooit zijn dat we mooie uiterlijk zichtbare kerken najagen, die niet dienstbaar zijn aan het geestelijk belang van de geloofsgroei en de geestelijke ontwikkeling van de gelo­vigen

Naar organische gemeenschap

Ook staan de begrippen “gemeente” en “organisme” haaks op de geest van individualisme, die onze tijd zo bijzonder kenmerkt en waardoor ieder doet wat goed is in eigen ogen. In de gemeente beoefenen we juist de gemeenschap en zal het afgelo­pen zijn met de individualistische geest van “als de Heer mij maar zegent” en “als ik mij maar lekker voel tijdens de zang en lofprijs”. De gemeente is een collectief, waar de leden erop uit zijn met elkaar Gods wil te zoeken en samen te doen wat goed is in Gods ogen. Kortom: van­uit hemels perspectief bekeken gaan wandelen in het dagelijkse leven! In 1 Korinthe 12 vers 13 (1 Kor. 12:13) wordt ons voor­gehouden dat we “door één Geest tot één lichaam zijn gedoopt” en als we dit geestelijk verstaan dan is het uit met alle individualisme en solisme. Dan zijn we met elkander bezig harte-relaties te ontwikkelen en elkaar te leren kennen naar de geest. Daarin klopt immers het hart van gemeente-zijn! Het samen in heilige Geest mogen ontwikkelen van god­delijk leven binnenin onszelf en dit tevoorschijn te laten en te zien komen is de geestelijke kern van gemeente-zijn en dit kan nooit ver­vangen worden door uiterlijk “ergens een (kerk)klok te hebben horen luiden” (in letterlijke of in figuurlijke zin). Elkaar (leren) ken­nen naar het hart en het samen uit­oefenen van gemeenschap, gepaard gaande met een diepere reiniging van alles wat daar niet bij hoort, is een weg. Op die wijze kan men elkaar helpen bij het nemen van een volgende stap in het groeiproces van ieder persoonlijk in het organisme, om samen in elk opzicht (=in alle dingen) toe te groeien naar Hem, die het hoofd is: Christus! Maatstaf is: de maat van de wasdom van de volheid van Christus Efeze 4 vers 13 tot en met 15 (Ef. 04:13-15).

Het gebouw van samenkomst

Dat de gemeente een zichtbare plaats nodig heeft om haar samen­komsten te houden is een prakti­sche, nuttige zaak, maar om mee te bouwen aan de woonstad van God in de geestelijke wereld gaat het om een hart en een lichaam dat als tem­pel van God is toegewijd en niet om kathedralen die lijden aan “steen­kanker” met vele jaren durende, kostbare restauraties, of dat (aardse) schitterende “kristallen kathedralen” ook maar enige meerwaarde zouden hebben in het Koninkrijk van God. Architectonisch of esthetisch mogen dergelijke gebouwen dan hun waar­de hebben in de wereld en voor het toerisme, maar men wordt er qua geestelijke groei geen cent wijzer van.

Principieel maakt het voor ons gees­telijk dan ook geen verschil of we als gemeente samenkomen in een huis­kamer, een zaal, een aula van een school, een buurthuis, een kerkge­bouw of wat dan ook. De vleselijke christen houdt uiteraard van entou­rage in de natuurlijke, zichtbare wereld, die voor de geestelijke mens echter van volstrekt ondergeschikt belang is. Deze heeft voluit gekozen voor de hoge weg van het Koninkrijk der hemelen met zijn fascinerende denkwereld van Gods plannen en mogelijkheden, waar geen aards genoegen, vertier of comfort tegenop kan. Hij is bezig zich te verheffen in de geestelijke wereld, waar Christus is, om Zijn leven ook op aarde in het praktische alledaagse leven gestalte te laten krijgen met een nederige houding in de natuurlijke wereld. Praktisch kiezen sommigen gemeenten bewust voor een eigen gebouw, dat vele voordelen heeft, maar ook nadelen zoals het intensie­ve onderhoud. Andere gemeenten kiezen niet minder bewust om geen eigen gebouw te onderhouden, maar er één te huren, mogelijk daarmee geld uit te sparen voor het onder­steunen van zendelingen, maar met het nadeel dat elke samenkomst de energie van de nodige zaaldienst van te voren en na afloop vergt.

Elke gemeente gunnen we hier de eigen vrijheid van keuze en we respecteren deze!

Wegkomen uit een voorstelling!

Vaak beluisteren we om ons heen een oudtestamentische benadering van zaken, waarin men van taberna­kel en tempel een lijn doortrekt naar het kerkgebouw. Men hoort dan: “wij gaan op naar Gods huis” en er wordt gebeden: “wij zijn weer in Uw huis samengekomen”. U merkt het: alsof er in het Nieuwe Verbond nog een wezenlijk verschil zou zijn tus­sen een kerkgebouw, hal, zaal(tje) of huiskamer. Een kerkgebouw mag dan praktische waarde hebben, in geestelijke zin heeft het niets voor op een eenvoudiger lokaal van samenkomen. Een kerk is niet gewijder, plechtiger of heiliger!

Velen zijn hier een stuk Roomse zuurdesem nog niet kwijt en hebben op dit punt vernieuwing van denken nodig. Nogmaals: uit praktische overwegingen kan een gebouw zijn diensten bewijzen, maar aan de innerlijke waarde van de samen­komsten van de gelovigen verhoogt dat niets, omdat het daarbij nu een­maal gaat om de werking van Woord en Geest. De gemeente heeft niets met een gewijd, aards gebouw te maken, maar wordt gevormd door de gelovigen zelf. Onomwonden  stelt de Hebreeënschrijver: “Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoe­digheid en de hoop waarin wij roe­men tot het einde toe onverwrikt vasthouden” Hebreeën 3 vers 6 (Heb. 03:06). Wij worden aangespoord: “laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis” 1 Petrus 2 vers 5 (1 Petr. 02:05). In het Oude Verbond wer­den de stenen in letterlijke zin “pas­klaar” gemaakt bij de tempelbouw (uiteraard ligt daar voor ons nog steeds een geestelijke les in, zoals we zullen zien!) 1 Koningen 5 vers 17 en 18 en 1 Koningen 6 vers 7 (1 Kon. 05:17-18 en 1 Kon. 06:07).

Een geestelijk huis!

De gemeente is Gods bouwwerk op het fundament Christus 1 Korinthe 3 vers 9 tot en met 11 (1 Kor. 03:09-11). De heidenen die uitgesloten waren van het burgerrecht van Israël, zijn nu medeburgers der hei­ligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus Zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouwwerk,, goed ineensluitend (!) op tot een tempel, heilig in de Here, in wie gij ook mede(!)gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest Efeze 2 vers 12 en Efeze 2 vers 19 tot en met 22 (Ef. 02:12; Ef. 02:19-22). Deze verzen hebben niets te maken met uiterlijke, zicht­bare kerkgebouwen. Hier is geen plaats- of ruimtegebondenheid! Gods woning is een gééstelijk huis! De Allerhoogste woont niet in wat met handen gemaakt is Handelingen 7 vers 48 (Hand. 07:48). Er wordt in het Nieuwe Verbond geen enkele aandacht gevraagd voor speciale plaatsen of Godshuizen, waar men God behoort te aanbid­den. De Vader zoekt waarachtige aanbidders, die Hem aanbidden in geest en in waarheid Johannes 4 vers 20 tot en met 24 (Joh. 04:20-24). Deze verklaring van Jezus aan de Samaritaanse vrouw raakt de kern: in het Nieuwe Verbond gaat het om de geestelijke werkelijkheid. Het gaat geheel om het innerlijk, om de hart gesteldheid op welke plaats of tijd dan ook. Dat de gemeente, als huis (gezin) van de levende God 1 Timoteüs 3 vers 15

(1 Tim. 03:15), ook een zichtbare plaats nodig heeft om samen te komen is een puur praktische aangelegenheid, die op zichzelf genomen geen gees­telijke betekenis heeft.

Herbouw van een zichtbare, aardse, stenen tempel in Jeruzalem?

Joden en Moslims maken ruzie om “heilig huisjes”. De Al-Aksa moskee en de Omarmoskee in het oude Jeruzalem staan volgens velen de herbouw van een Joodse tempel in de weg. De geruchten dat de stenen voor deze tempel allang ergens klaar liggen, zijn al jaren in omloop.

Deze gedachtegang van een her­bouw van een natuurlijke tempel stoelt op een uitleg van profetie in een natuurlijke en aardsgerichte eindtijdvisie. Wij hebben door Gods genade inzicht geleerd, om deze din­gen geestelijk te verstaan. Hoewel we de mogelijkheid van de herbouw van een Joodse tempel niet bij voor­baat willen uitsluiten, zal deze -als hij gebouwd mocht worden- in het licht van het Nieuwe Verbond voor christenen van nul en generlei waar­de zijn. Een zichtbare tempel is in het Nieuwe Verbond zonder geeste­lijke betekenis Hebreeén 9 vers 1 en Hebreeën 9 vers 23 en 24 (Heb. 09:01; Heb. 09:23-24), want Jezus, die niet tot de stam Levi van de priesters behoorde, is in het hemelse heiligdom de ware Hogepriester. De bovengenoemde eindtijdvisies gaan er over het alge­meen van uit dat het Levitische priesterschap wordt hersteld en dat er in deze te herbouwen aardse, ste­nen tempel te Jeruzalem dus weer schaduwoffers van dieren worden gebracht. Voor een christen die heeft geleerd geestelijk te kijken vanuit het Koninkrijk der hemelen is dit ondenkbaar. Het herstel van een der­gelijk oudtestamentisch priester­schap beschouwt hij als het terug­ projecteren van het Nieuwe Verbond naar het Oude Verbond, waarvan de Schrift juist zegt dat dit verjaard is en niet ver van de verdwijning Hebreeën 8 vers 13 (Heb. 08:13). In wezen is het een mis­kenning van het scheuren van het voorhangsel in de tempel toen Jezus stierf en van de ultieme waarde van het bloed van Christus als er weer oudtestamentische offers zouden worden gebracht. Dan is men bezig met nutteloze rituelen.

Tevens is er nu sprake van een koninklijk priesterschap 1 Petrus 2 vers 9

(1 Petr. 02:09), waarin de christenen uit de volken ten volle delen.

Wij weten wel dat men zegt dat de antichrist in deze (te herbouwen) tempel zal zitten en daarvoor beroept men zich op 2 Thessalonicenzen 2 vers 4 (2 Thess. 02:04) “de tegenstander. . . die zich in de tempel Gods zet. . . ”. Ook  11 vers 1 en 2 Openbaring(Openb. 11:01-02) wordt regelmatig aangehaald om het existeren van een zichtbare, aardse, stenen tempel in de eindtijd aan te tonen. Daar staat: “. . . Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en wie daarin aanbid­den. Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is erbuiten, en meet die niet, want hij is aan de heidenen prijsgegeven. . . ”. Openbaring 3 vers 12 (Openb. 03:12) zegt: “Wie overwint hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods” en dit moet duidelijk geestelijk ver­staan worden. Veelvuldig noemt men ook de tempel van Ezechiël (40-47) en schuift deze slechts naar de toekomst van het duizendjarig rijk. Deze beschrijft echter een gees­telijke realiteit, die nu in de gemeen­te van het Nieuwe Verbond werk­zaam is. Denk bijvoorbeeld aan het bekende hoofdstuk 47 over de tempelbeek, waarbij het zinnebeeldig gaat om het geestelijk herstel en de geestelijke ontwikkelingsprocessen die nu aan de gang zijn.

Als wij het begrip “tempel Gods” in het Nieuwe Verbond screenen, dan doelt dit op de gemeente uit Jood en heiden, het geestelijke huis met de levende stenen of op het individuele lichaam van elke christen Efeze 2 vers 21 en 22; 2 Korinthe 6 vers 16; 1 Petrus 2 vers 5; 1 Timoteüs 3 vers 15; 1 Korinthe  3 vers 16 en 17; 1 Korinthe 6 vers 19 en 20; Hebreeën 3 vers 6 (Ef. 2:21-22; 2 Kor. 6:16; 1 Petr. 2:5; 1 Tim. 3:15; 1 Kor. 3:16-17; 1 Kor. 6:19-20; Heb. 3:6). Het is zonneklaar dat het begrip “tempel” in 2 Thessalonicenzen 2 vers 4 Openbaring 11 vers 1 en 2 (2 Thess. 02:04 en Openb. 11:01-02) dan ook over de gemeente gaan. De antichrist en de machten der duisternis willen zich zetten in de tempel, dat is het lichaam van de mens, dat bestemd is voor Gods Geest én zij vallen de tempel Gods -dat is de gemeente- aan en zullen het Babylonische voorhofchristendom in kunnen nemen Openbaring 1 vers 1 en 2 (Openb. 01:01-02). Deze afval is volop aan de gang. Wat denkt u van ker­ken en gemeenten die praktiserende homoseksuele paren in hun midden inzegenen? Dat is het zegenen van de zonde en dit is maar één voor­beeld hoe je de antichristelijke geest in huis kunt halen: in je eigen indi­viduele tempel, of in de gemeente, die bedoeld is als een heilige, geeste­lijke tempel van God, maar die ook prijsgegeven kan worden aan de machten der duisternis.

Laten wij zorgen uit een aardsgericht, oppervlakkig en verwarrend “voorhofchristendom” weg te trek­ken, om “tempelchristenen” zijn of anders worden, die niet slechts gedoopt zijn in de Geest, maar ook wandelen door de Geest en door de Geest het spoor houden op de weg van heiliging in de navolging van Jezus, onze Voorloper.

Levende stenen vol van de Geest

Het is duidelijk dat wij als discipelen van het Koninkrijk der hemelen niets meer te maken hebben met aardse tempels of speciale Godshuizen. Wij hebben deel gekre­gen aan een nieuw verbond!

Wij komen in dat Nieuwe Verbond niet samen in het huis van God, maar Gods huis dat zijn wijzelf! Wij vormen in Christus “Vaders huisge­zin”, waar Zijn gedragsregels gelden 1 Timoteüs 3 vers 15 (1 Tim. 03:15). Jezus is onze oudste broer en het hemelse Jeruzalem is onze moeder Romeinen 8 vers 29 en Galaten 4 vers 20 (Rom. 08:29; Gal. 04:20). Als broeders en zusters hebben wij gemeenschap met de Vader door de Zoon en met elkaar. Zo zijn wij het levende “gesteente” waarmee God bouwen gaat!

Wat een genade dat wij tempels van de heilige Geest kunnen zijn en dat de Geest van God in ons wil wonen! 1 Korinthe 3 vers 16; 1 Korinthe 6 vers 19 en 20; 2 Korinthe 6 vers 16 (1 Kor. 03:16; 1 Kor. 06:19-20; 2 Kor. 06:16). Zonder meer vraagt dit eerst om een grondige schoonmaak en reiniging van onze tempels (lichamen) van alles wat met zonden te maken heeft en dat gaat verder dan alleen te wijzen op het roken met: “op de tempel van de heilige Geest staat geen schoorsteen”!

Overigens wel iets om ook aan te denken. De inwoning en de vervul­ling met de heilige Geest is de heer­lijkheid van het Nieuwe Verbond. Hebt u deze heerlijkheid al gesmaakt? Dan bent u onder het beslag van Gods Geest ongetwijfeld bezig met een heilige levenswandel!

Oudtestamentische Godshuizen

Uit de oudtestamentische modellen valt veel te leren. Het huis van God was toen de tabernakel en later de tempel. Hoe kwamen die beide tot stand? Zei God soms: “bouw maar eens een huis voor Mij, doe je best en maak er maar wat van”? Welnee! God gaf zeer nauwkeurige instruc­ties, evenals eerder al bij de ark, die Noach in opdracht van God bouwde. Het moest allemaal heel precies! (De nauwgezette tabernakelvoorschriften kunnen op het eerste gezicht droge stukken in de Bijbel lijken, maar in het licht van Hebreeën 8 t/m 10 verstaan we de enorme geestelijke waarde!). Alles gaf een schaduw en afdruk van het hemelse Hebreeën 8 vers 5 (Heb. 08:05). God sprak: “En zij zullen Mij een heiligdom maken en Ik zal in hun midden wonen. Gij zult het maken overeen­komstig alles wat Ik u toon, het model van de tabernakel en het model van al zijn gerei”Exodus 25 vers 8 en 9; Exodus 25 vers 40 (Ex. 25:08-09; Ex. 25:40). Bij de tempel was het niet anders: “Alles staat in een geschrift, ontvangen uit de hand des Heren, waarin Hij mij (David) onderrichtte aangaande de gehele uitvoering van het ontwerp” 1 Kronieken 28 vers 19

(1 Kron. 28:19). Salomo moest exact naar Gods plan bouwen! De voor­waarde voor de bevestiging van het koningschap was het volharden in het onderhouden en onderzoeken van alle geboden van de Here en Hem te dienen met een volkomen toegewijd hart en een bereid­willig gemoed 1 Kronieken 28 vers 7 tot en met 9 (1 Kron. 28:07-09). Met grote nadruk gold de conditie “Indien. . . ” 1 Koningen 2 vers 4; 1 Koningen 6 vers 12; 1 Kroniken 22 vers 13

(1 Kon. 2:4; 1 Kon. 6:12; 1 Kron. 22:13), maar het volbrengen ervan was tegelijkertijd geheel Gods gave 1 Kronieken 29 vers 12; 1 Kronieken 29 vers 18 en 19 (1 Kron. 29:12; 1 Kron. 29:18-19).

Gehoorzaamheid is nodig

Paulus benadrukt eveneens beide kanten: “gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft uw behoudenis bewerken met vreze en beven” en daarbij “want God is het die zowel het willen als het werken in u werkt” Filippenzen 2 vers 12 en 13 (Filip. 2:12-13). Het heerlij­ke is nu dat God degenen die Hem gehoorzaam zijn, de heilige Geest heeft gegeven Handelinge 5 vers 32 (Hand. 05:32). Met Gods Geest binnenin ons is gehoorzamen geen zware last, maar een grote lust, waar je zin in hebt! Daartoe zijn de brieven in het Nieuwe Testament doorspekt met allerlei opdrachten en vermaningen. Het komt op uiterst nauwgezet bouwen aan, zodat wij in geest en waarheid Zijn huis zijn, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, tot het einde toe onverwrikt vasthou­den Hebreeën 3 vers 6 (Heb. 03:06). Standvastige volharding wordt gevraagd!

Geen steen te zien, maar de heerlijk­heid Gods openbaart zich!

De bouwlieden van Salomo behieuwen de grote, kostbare stenen en maakten ze pasklaar voor de bouw van het huis 1 Koningen 5 vers 17 en 18 (1 Kon. 05:17-18). Evenzo moeten wij door de Heer grondig afgebikt worden, zodat de “harde, taaie speciekorsten” worden verwijderd. Dan kunnen we ons (voegzaam) laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis 1 Petrus 2 vers 5 (1 Petr. 02:05). Van Salomo ’s tempel staat uiteindelijk: “er was geen steen te zien” 1 Koningen 6 vers 18 (1 Kon. 06:18), want alles werd overtrokken met cederhout en goud: de heerlijkheid Gods! Voor ons geldt hetzelfde: “zo kennen wij dan van nu aan neimand naar het vlees”, maar naar de nieuwe schepping in Christus 2 Korinthe 5 vers 16 en 17 (2 Kor. 05:16-17). Wij zij dan tot het inzicht gekomen, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij die leven, niet meer (voor) zichzelf zou­den leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt 2 Korinthe 5 vers 15 (2 Kor. 05:15). Wij willen als met Hem gestorven mensen als “steen” geen blikvanger meer zijn, die zelf zo sterk op de voorgrond treedt, maar veel meer leren Christus en de ande­re broeders en zusters in het vizier te houden. Zodoende kunnen we onszelf meer en meer wegcijferen in een gezonde zelfverloochening, zelfs als God ons naast een “steen” (gelovi­ge) metselt, die van nature niet zo bij ons past of ons niet ligt. Dat geeft groeikansen, waarbij onze vernieuw­de persoonlijkheid in Christus meer en meer uit de verf mag komen: In alles altijd en overal, hoe de machten ook tekeer gaan, of hoe mensen en omstandigheden ook zijn.

Sympathie en antipathie kunnen verdwijnen door niemand naar het vlees te kennen en de ander zijn overtredingen niet toe te rekenen, maar Christus’ wezenstrekken in die ander in groeiende mate tevoor­schijn te zien komen! De heilige Geest vult Zijn tempel en zal zowel in mij als in die anderen de heerlijk­heid van God -Zijn natuur- tot open­baring brengen. Anders gezegd: Jezus wil vele zonen tot heerlijkheid brengen Hebreeën 2 vers 10 (Heb. 02:10) via een proces dat door lijden heen gaat.

De weg van gehoorzaamheid tot zoonsleven: de gevelsteen!

Gehoorzaamheid gaat nooit zonder lijden in de verzoekingen en zonder gehoorzaamheid is deze geestelijke,

hemelse opbouw onmogelijk. Door de gehoorzaamheid aan God krijgt ons leven niet slechts vorm, maar inhoud! De behoefte aan uiterlijk vertoon en zich uiterlijk goed voor te doen zal van lieverlee wegebben en het verlangen om God te aanbidden in geest en waarheid ontstaat en komt echt tot leven. Heel ons wezen richt zich erop goddelijk leven te verkrijgen in onszelf Johannes 6 vers 53 (Joh. 06:53). De mensen om ons heen hebben er behoefte aan het leven van Christus in ons te proeven. Bij het bouwen aan de geestelijke tempel hebben wij veel nuttig “steigerwerk” (kennis en inzicht) nodig, maar het draait ten­slotte om het leven dat zich in de geestelijke tempel ontwikkelt. Gods bouwwerk zijn wij! 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09). God bouwt een heerlijk huis! Hij wil Zijn plan met ons, met Zijn gemeente -de tempel Gods- voltooi­en, zodat het einddoel van het volle zoonschap bereikt wordt. Onderaan ligt daar Jezus als hoeksteen en fun­dament en op Hem is het hele gees­telijke huis gegrondvest. Bovenaan komt het werk van God gereed in ons en de tijd nadert dat de volheid van Christus ook in de zonen Gods (=de zonen van olie- Zacharia 4 vers 14 en Openbaring 11 vers 4 (Zach. 04:14; Openb. 11:04) zichtbaar zal worden! In beeldspraak wordt dit geuit met: het naar voren brengen van de gevel­steen onder het gejubel: heil, heil zij hem! Zacharia 4 vers 7 (Zach. 04:07). In andere vertalin­gen wordt de gevelsteen aangeduid met: de topsteen, de sluitsteen of de kroonsteen op het werk van God! Geprezen zij de Heer, die ons voert naar dit machtige doel! We willen afsluiten met een prachtig koor:

Zijn lof vult de tempel

Zijn vrede mijn hart

Zijn kracht en Zijn glorie

Hebben elk probleem ontward

De Naam aller namen

Bracht mij vrijheid van zin

Nu vult lofprijs mijn tempel

En Zijn Geest woont binnenin!

 

Herkenbaar door anders te zijn door Froukje Huis

Vrijdagochtend half tien. “Zullen we eerst de boodschappen doen?”, vraagt Dick. Ik kijk eens naar buiten, ’t is prachtig weer. De meeste men­sen zullen vandaag wel vroeg in de winkel zijn. Maar klaar is klaar. Goed we gaan. Terwijl Dick de auto buiten zet, zoek ik de tassen bij elkaar.

Gelukkig staan er nog winkelwagen­tjes buiten en al gauw worden we opgenomen in de stroom mensen. “Zorg jij voor het brood? Dan ga ik naar de koekafdeling”. Dick neemt de wagen mee en gaat in de rij staan voor het brood, dat nog gesneden moet worden.

Al gauw heb ik mijn koek gevonden en ga ik op zoek naar de wagen die Dick even opzij heeft gezet. Er staan er heel wat, alle met de grote ‘koop- hier’ tas die de firma met dezelfde naam gratis heeft uitgereikt na de grote verbouwing. Maar. . . waar is onze wagen? Zoekend kijk ik rond maar hij is er niet. Met mijn handen vol koek loop ik verder de winkel in. Ik tuur in alle zijpaden, wagentjes genoeg maar niet het onze.

Eindelijk aan het eind van de winkel bij de vleesafdeling zie ik er iemand mee lopen. Hij zet het neer en gaat naar de vleesafdeling. Ik trek hem aan zijn jasje: “Meneer u hebt mijn wagentje meegenomen!”.

Verbaasd kijkt de man op: “Uw wagentje?” En dan ziet hij het. Geen wit-blauwe ‘koop-hier’ tas hangt aan onze wagen maar een ouderwetse bruine ‘big shopper’.

“O, neemt u mij niet kwalijk”, ver­ontschuldigt hij zich.

“Helemaal niet hoor!”

En dan schieten we allebei in de lach. De man gaat terug naar het brood, want daar zal zijn wagentje wel staan en ik worstel me tegen de stroom in naar Dick die al op de uit­kijk staat.

Misschien denkt u, wat een alle­daags verhaal, wat moet ik daarmee? Maar God wil juist in die alledaags­heid tot ons spreken. Ik kon zo doel­bewust door de winkel stappen omdat het wagentje door die bruine tas anders was dan alle anderen. Het was duidelijk te herkennen.

Willen wij niet allemaal duidelijk ‘herkend’ worden als volgeling van Jezus? Onze opdracht is immers een licht in de duisternis te zijn, zodat»„ we zichtbaar zullen zijn in de wereld om ons heen.

Paulus schrijft het heel duidelijk in zijn brief aan de gemeente te Efeze: “Gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen”.

We willen herkend worden opdat de ziel in nood in ons een lichtpuntje ziet; iemand aan wie hij zijn zorg kan toevertrouwen; iemand die bereid is te luisteren en te helpen. Het kan betekenen: tegen de stroom in roeien, onbegrip ervaren, bespot worden, maar ook dankbaarheid en liefde terugontvangen.

Het is een verantwoordelijke taak en om ons daarbij te helpen heeft God ons de gemeente gegeven, zodat we elkaar kunnen bemoedigen en ondersteunen om in Jezus’ spoor verder te gaan. Laat het een lichtend spoor zijn want de nood is groot!

Doet u mee?

2003.07-08 nr. 425

Levend geloof 2003.07-08 nr. 425

Persoonlijk. . . door Gert Jan Doornink

De prachtige zomer van 2003 loopt op zijn eind en hoewel september en oktober soms ook nog vele mooie dagen geven, staan herfst en winter weer voor de deur. Ook de gemeenten stellen zich daarop in en nu de meeste vakanties voor­bij zijn, komen allerlei activiteiten, die tijdens de zomermaanden op een laag pitje stonden, weer tot leven.

De vraag is of we ons als gemeenten soms niet teveel aanpassen aan allerlei omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de wisselingen der seizoenen, waardoor de passie, het feit dat we ‘in vuur en vlam staan voor de zaak van Gods Koninkrijk’ is weggeëbd.

Gelukkig is dat niet bij iedereen het geval en als blad, dat het hele jaar door om de twee maanden verschijnt, merken we dat ook. Wie eens de ‘volle weg met Jezus’ heeft ontdekt laat zich niet afremmen maar gaat met blijdschap ar toe­wijding door het heerlijke evangelie te beleven en ‘uit te leven’.

Daarbij speelt ook de individuele geloofsontwikkeling een grote rol. Geestelijk gegroeide christenen laten zich niet opjutten door allerlei dingen die van hen gevraagd worden, en waarvoor ze soms totaal niet geschikt zijn, maar weten waar ze wel en niet aan mee moeten doen. De talenten die we als nieuwe scheppingen tot ontwikkeling brengen zijn immers bij iedereen verschillend. Samen vormen we de veelkleurigheid van de gemeente die uiteindelijk tevoor­schijn gaat komen als dé gemeente zoals God die bedoelt heeft. Ook in dit nummer belichten wij in de verschillende artikelen weer de groei daar naar toe. En wat de wisselingen der seizoenen betreft laten we bij alles en het hele jaar door, bedenken dat de levende God die wij mogen dienen altijd aan onze kant staat, zoals ook Astrid Poldervaart in haar gedicht in dit nummer zo duidelijk onder woorden brengt. Want temidden van alle ongeloof, verwarringen tegen­stand, geeft Hij de kracht en inspiratie om door te gaan!

 

Bij de voorplaat door redactie

Paulus was één van de pioniers uit de begintijd van de Gemeente van Christus. Veel is over hem bekend door wat Lucas in Handelingen ver­meld heeft en uiteraard ook uit de verschillende brieven die hij geschre­ven heeft.

Handelingen 9 vers 1 tot en met 19 (Hand. 09:01-19) vertelt ons hoe hij tot bekering kwam. Op de tekening het moment dat Ananias hem de handen gaat opleggen, zodat hij weer kan zien Handelingen 9 vers 10 tot en met 12 (Hand. 09:10-12).

 

Twijfel. . .

. . . is niet in alle gevallen echte twij­fel, want bij het nemen van bepaal­de beslissingen kunnen we soms niet direct een besluit nemen. Dan is ‘afwachten’ noodzakelijk, zodat we meer licht ontvangen en de zekerheid hebben wat te doen of niet te doen.

. . . is echter in de meeste gevallen een negatieve factor in ons leven, waar iedereen mee te maken heeft, maar die geen overheersen­de rol mag spelen.

. . . is daarom een grote vijand van elk kind van God, want het onder­mijnt ons geloofsleven en remt het af zodat we niet meer ten volle kunnen functioneren als nieuwe schepping in Christus.

. . . is de onzekerheid ten aanzien wat te doen, het besluiteloos zijn, met als gevolg dat we de dingen die we zouden moeten doen niet doen of uitstellen.

. . . is een geesteshouding waarin men de waarheid (het vaststaan of zo-is-het van iets) weigert aan te nemen ofte aanvaarden.

. . . wordt in de Bijbel op verschillen­de plaatsen aangehaald als waar­schuwing om er niet aan toe te geven. Lees bijvoorbeeld wat Jakobus daarover schrijft in vers 6 tot en met 8 van hoofdstuk 1. (Jak. 01:06-08)

. . . kan een dusdanige macht zijn in iemands leven dat eerst bevrijding in de naam van Jezus nodig is, waarna het herstelproces om twijfel te allen tijde te kunnen weerstaan en te overwinnen, kan intreden.

 

Waarom wij niet bang zijn! Door Cees Maliepaard

“Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijf de vrees uit; want de vrees houdt verband met straf en wie vreest is niet volmaakt in de liefde”

1 Johannes 4 vers 18 (1 Joh. 04:18).

Zijn wij geestelijke macho’s?

Als je liefhebt ben je niet bang. Hoe komt dat? Wel, volmaakte liefde drijft alle angst weg, schrijft Johannes. Betekent dit: als je iemand liefhebt zul je nergens meer bang voor wezen? Dat is niet erg waarschijnlijk, want iedereen heeft wel iemand lief. Mijn ouders dreven destijds een winkel en één van de ansichtkaarten die we in huis had­den, vertoonde de afbeelding van een jong meisje dat de armen om zichzelf heengeslagen had. Het onderschrift luidde: ‘Tenminste ik heb mij lief!’ Wie de woorden van Johannes in z’n algemeenheid toe­past, geeft daarmee te kennen dat iedereen gevoelsmatig de hele wereld aan zou kunnen zonder ooit een keer bang te worden.

Wie dan nog wél eens ergens bang voor is, zou dus niet volmaakt in de liefde zijn. Nooit meer bang zijn als je in het donker alléén over straat loopt in een beruchte buurt van een grote stad of als je in je uppie door een donker bos heen moet. Misschien in nog sterkere mate als je in een auto zit die in een slip raakt of in een vliegtuig dat op het punt staat neer te storten. Wie vol­maakt in de liefde is, zou onder der­gelijke omstandigheden geen enkele angst meer koesteren? Wanneer dat zo is. . . nou dan ben ik niet volmaakt in de liefde.

Maar het is helemaal geen schande, ergens bang voor te zijn. Jezus’ voor­hoofd vertoonde bloeddruppels in de hof van Gethsemané. Dat kwam niet vanwege de doornenkroon, want die had Hij op dat moment nog «liét opgezet gekregen. Het vond z’n oor­sprong in pure doodsangst en in het besef de strijd straks alleen te moe­ten strijden – zonder de voortduren­de tegenwoordigheid van zijn hemelse Vader en zonder het gezel­schap van z’n volgelingen. Toch bezat Jezus volmaakte liefde tot God en tot de mensen, daar mankeerde het bij Hem niet aan. Precies zó zal ook voor ons het hebben van angst onder dreigende omstandigheden, geen bewijs zijn van gebrek aan lief­de.

Onbeperkt vertrouwen

Heeft (in het licht van het voorgaan­de) Johannes het dan bij het verkeer­de eind? Hij wordt nog wel de ‘apos­tel der liefde’ genoemd. Liefde is als het ware zijn specialiteit; hij weet dus waar hij het over heeft. Er staat in de brieven van Johannes dan ook echt niets fouts over de liefde. Hij geeft aan dat de volmaakte liefde tot God alle angstgevoelens voor God uitsluit, omdat je weet dat onze hemelse Vader voor de volle 100 % te vertrouwen is. Hij is geen God met twee gezichten, dus als we onder bepaalde omstandigheden van zijn liefde verzekerd zijn, zullen we dat in alle situaties kunnen wezen. Voor God zal geen mens dus ooit bang hoeven te wezen.

Vergelijk het maar met twee mensen die elkaar volkomen vertrouwen, twee échte maatjes. Mensen die elkaar in die hoedanigheid gevonden hebben, zijn rijk. Dat kunnen part­ners zijn, maar ook speciale vrien­den of vriendinnen. Je zult geen enkele reden hebben voor hem of haar bang te zijn, want je kunt immers blindelings op elkaar ver­trouwen! Wel, waar dat kan, zullen de Here God en een telg van Hem in de groei zeker op elkaar aankun­nen. Zelfs ondanks de groeistuipjes van de geestelijke mens. We zingen wel eens: ‘God is mijn Vader en ik ben zijn kind’. Welnu, er is toch nie­mand die daar tussen zal kunnen komen!

Als je het zó bekijkt, zou je niet voor God, maar heus nog wel voor iemand anders bang kunnen wezen. Om nog maar niet te spreken van vreesachtigheid voor allerlei toestan­den waarin je terecht kunt zijn geko­men. En dat zal dan kunnen zonder dat je noodzakelijkerwijs in liefde tekortschiet. Je kunt bijvoorbeeld hoogtevrees hebben. Kijk dan maar niet naar beneden als je boven op een hoge toren staat! Of je kunt watervrees hebben. Als je dan niet kunt zwemmen en je plotseling in het diepe gegooid wordt, kan de angst verlammend toeslaan. Je kunt bang zijn om op gladde wegen te rij­den of in de dichte mist. Je kunt in gevaren zelfs ronduit doodsangsten uitstaan, zonder in dat alles gebrek aan liefde te hebben. Ik ontken natuurlijk niet dat van dergelijke zaken af te komen is, maar ik stel daarbij wel vast dat het geen indica­ties van liefdeloosheid zijn.

Niet bang zijn!

Misschien nog niet eens de liefde tot God, maar wel de kennis van hem schiet schromelijk tekort wan­neer een mens angst voor God heeft. Wanneer Hij bijvoorbeeld gezien wordt als de rechter waarvoor je uit moet kijken, omdat Hij je wel eens zou kunnen veroordelen. Hij weet immers alles van je: je daden, je woorden en zelfs je gedachten. En vooral dat laatste zou wel eens niet al te best kunnen wezen! Hij heeft de openbare aanklager in de geeste­lijke wereld, de satan, echt niet nodig. Hij heeft die ook niet in die functie aangesteld – de duivel heeft zichzelf als zodanig opgeworpen. Hij is blijkens het Bijbelboek Openbaring de aanklager van een elk die in het lichaam van Christus is ingevoegd. De Here God door­grondt ons en is er dus perfect van op de hoogte hoe het er met ieder­een voorstaat.

Maar zelfs met dat gegeven in ons achterhoofd, mogen we bedenken dat wie Christus Jezus toebehoort, alles wat fout was is vergeven. Het is door Hem gedragen en weggedaan. En wat eventueel nu nog foute boel zou wezen, wordt door de Heer als­nog van ons weggenomen als je ermee naar Hem toegaat.

Je hoeft dus geen angst voor God te hebben, want daar is geen enkele reden voor. Nooit. Hij is je Vader. En Hij is een goede Vader, die van je houdt. En dat niet omdat je zo’n voorbeeldig leven leidt – kom nou: gewoon omdat je zijn kind bent! Overigens ook ongeacht of iemand op de hoogte is van alle facetten van de groei naar het volle zoonschap. En zonder in overweging te nemen of men wel voldoende met dat zoon­schap bezig is. Het is wel een goede zaak wanneer iemand zich als een zoon van God aan het ontwikkelen is, maar dat is niet bepalend voor de liefde die de Vader voor zijn kind heeft.

Laten we er voor waken ons te ver­heffen boven anderen die niet zo met bepaalde facetten van het evan­gelie aan de gang zijn gegaan. Wie gefocust is op een specifieke bood­schap, ongeacht wélke boodschap dat is, loopt gevaar in de duivelse val van de hoogmoed te trappen. Wie zich op één gegeven blindstaart, is daarmee blind geworden voor de onmetelijke volheid van Gods genade. Dat kom je overal tegen waar er sprake is van extremiteiten: in alle?’ lei sekten, maar even zo goed in ker­ken en kringen. Als de Heer je daar op wijst, is het verstandig er voor het eigen leven alert op te zijn.

Het hoogste goed

Als zonen van God in een ontwikke­lingsfase zitten we midden in een leerproces. De ene leerling zal zich niet boven de andere mogen verhef­fen. Dat voorkomt dat we neer zul­len gaan zien op wie vanuit een andere optiek ook onze Meester dient. Want die ander zal, even als wij, deel uitmaken van het ene lichaam van Christus. We zullen samen en gelijkelijk leden van het wereldwijde lichaam van de Heer wezen. Als dat niet ons uitgangs­punt is, ontstaat er een verdacht vreemde kronkel in ons denken. Daar zal Gods liefde en barmhartig­heid niet echt in passen.

Wanneer we elkaar van harte lief­hebben, zal er onder ons geen wan­trouwen zijn. Want volmaakte liefde voor medechristenen is ook een vorm van goddelijke liefde en die werkt iets opmerkelijks uit. Die neemt de verschillende klanken niet weg. . . maar wel elke onderlinge wanklank. God houdt van diversiteit. Kijk maar eens rond in zijn schep­ping; hoeveel tinten groen zijn er al wel!

Wie zijn of haar geloofsgenoten niet liefheeft (ook die van andere pluima­ge) kan God niet liefhebben, schrijft Johannes. Want God is liefde en Hij kan niet anders dan zichzelf zijn. Hij zal de mens dus altijd liefheb­ben. Ons kenmerk als Gods beelddragers, zal onder alle omstandighe­den ook altijd liefde zijn.

Goddelijke liefde is het hoogst denk­bare. Die bepaalt onze mate van gaan op de hoge weg. De boodschap die we hebben is van tijdelijke aard. We zullen echt niet in alle eeuwighe­den de vergeving van zonden blijven verkondigen of het herstel naar geest, ziel en lichaam. Want de schrift vermeldt dat eenmaal God alles en in allen zal zijn – nou dan valt er niets meer te vergeven en is ook iedereen in elk opzicht hersteld. Uit volle borst zingen: ‘Jezus, ik hou van U!’ boet veel aan geloofwaardig­heid in als dat niet daadwerkelijk betoond wordt in de liefde tot de naaste binnen het lichaam van Christus en daarbuiten. Zoals Jezus is, zo zijn wij in de wereld. Ook dat schrijft Johannes in deze zelfde brief. En hoe is Jezus dan in de wereld? Als onze grote vriend en onze oudste broer. Op Hem kun je altijd rekenen.

Het feest gaat door!

Er zijn in de hemel geen schoolban­ken met een leraar voor de klas. Wie het zó ziet, heeft er een verkeerd beeld van. We lopen als het ware stage bij Jezus. Hij doet ons alles voor: net zo vaak als het maar nodig is. En Hij voert het ook nog samen met ons uit, door de Geest die Hij ons gegeven heeft. Zodat we het op een gegeven moment zelf ten uit­voer kunnen brengen.

Wat een goede leermeester is Jezus hè! Hij jut ons niet op, Hij zet ons niet onder druk en Hij sleurt ons niet mee, maar Hij geeft ons alle ruimte om ons te ontwikkelen naar Gods beeld. Want we zullen net als Jezus mogen zijn.

Zien we Jezus al? Waar, op een wolk? Als iemand daar al op zou kunnen staan, zag je Hem nog niet. . . want dan zat die wolk immers tussen Hem en ons in! Ik heb me laten vertellen dat er in de grond­tekst trouwens iets anders staat. Daar staat niet dat Jezus OP de wol­ken komt, maar IN de wolken. Dat de vertalers dat zo niet weergeven, is op zich wel begrijpelijk. Als zo’n tekst letterlijk opgevat wordt, geeft dat ‘in de wolken’ zijn nog meer problemen voor het gezonde ver­stand. Maar we geloven dat de wol­ken in dit verband voor de gemeen­ten staan. Jezus komt dus openbaar in de gemeenten. En dat verklaart het gebruik van het voorzetsel ‘in’. Zien we de Heer dus al in elkaar en in onszelf? Dat geeft perspectief aan de gemeenten: met Jezus zullen we op tweeërlei manier ‘in de wolken zijn’.

En dan zal Hij eens nog persoonlijk terugkomen. Dat geloven we toch ook nog? Waar is de volgroeide Zoon van God anders gebleven. Hij is vast en zeker in een ieder van ons waar te nemen. Maar als Hij alleen maar in óns teruggekomen zou zijn, had Gods eniggeboren Zoon in het dodenrijk het onderspit gedolven. En dat is beslist niet waar. Want waar er voor ieder van ons-eeuwig leven is, is dat voor de opgestane Heer helemaal een vanzelfsprekende zaak. Het is Pasen geworden en daarna Pinksteren. Werkelijk, het feest gaat door en het kan gehoon niet op!

 

In memoriam Evert van de Kamp door Gert Jan Doornink

Opnieuw is een voormalig schrijver van ons blad heengegaan. Het betreft Evert van de Kamp uit Aalten die op 11 juli op bijna 71-jarige leeftijd deelge­noot werd van Gods volle heerlijkheid. Van broeder Van de Kamp versche­nen in de periode 1986 tot 1997 vele artikelen in Levend Geloof. Evert was een begenadigd schrijver die op een duidelijke en verfrissende wijze het evangelie onder woorden wist te brengen.

Samen met zijn vrouw Truus werd hij al spoedig na zijn bekering actief in de volle evangelie beweging. Hij was onder andere vele jaren voorganger van de volle evangelie gemeente Aalten die enkele jaren geleden fuseerde met de evangelische gemeente in Bocholt (Dld. ). Daardoor ontstond de Euregio Christengemeente Aalten/Bocholt waarvan zijn zoon Wilkin nu voorganger is. Ook was hij een bekend spreker in verschillende gemeenten.

Evert, van beroep onderwijzer, was ook de oprichter van het centrum “Heil en Lof”. Samen met Truus leidde hij dit centrum waar mensen die in allerlei situaties waren vastgelopen hulp en steun kregen en zo mogelijk weer de juiste koers in hun leven (terug)vonden.

Dit bracht met zich mee dat hij een duidelijke visie had over verschillende maatschappelijke problemen en de oplossing daarvan. Hij schreef daarover ook artikelen in ons blad en over specifieke andere onderwerpen, zoals “Schizofrenie en demonie”, “De bijna-doodervaring”, “Begraven of creme­ren?” en “Het geheim van het gemeente-zijn”.

Wij wensen Truus, de kinderen en kleinkinderen voor de komende tijd veel troost en bemoediging toe en uiteraard veel kracht en inspiratie van Gods Geest, zoals ook Evert die steeds mocht ervaren.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Waarheid

Dit begrip heeft heel wat omschrijvin­gen en ik denk dat een mens het van nature diep in zich heeft om te weten wat waar is, omdat hij vermoedt dat het de sleutel is om de dingen helder te zien. In vrijwel elke wetenschap is er die zoektocht naar waarheidsvinding. Vandaar dat men op zoek gaat naar iets, een stelling, een allesomvattende formule. Maar wat blijkt? De waarheid blijkt niet iets te zijn, maar iemand, een wezen. Jezus noemt zich ‘de waar­heid’. God is de waarheid van voor het begin, Jezus is het begin, uit God.

Daarom zijn zij inherent (woorden­boek: van nature innig verbonden met; eigen zijn aan). Dat is gebeurd door de Geest van God, dezelfde Geest die de christenen hebben ontvangen van Zijn Vader.

En deze Geest is degene die licht werpt op de waarheid over God, over Jezus, over jou. Immers, wanneer je waarheidlievend bent wil je graag tot de ontdekking komen wie God is, wie Jezus was en wat hem tijdens zijn leven op aarde bewoog. De vraag is dan tevens of je de waarheid over de mens, over jouzelf wilt ontdekken. Als je dat wilt stapje uit de verwarring, jouw duisternis tevoorschijn naar het licht. En licht, zonlicht, is een prachtig beeld van de liefde van God voor de mens­heid, voor jou.

Als je dus merkt datje een licht opgaat in je leven dan zijn dat de voorzichtige, tedere stralen van het eerste morgen­licht dat zo behoedzaam met jouw ziel omgaat en langzaam verdwijnen aller­lei angsten en leugens over jou als mens. Er is al zoveel over God, Jezus en mens gelogen door de vader der leu­gen, de duivel, datje de liefdevolle waarheid, de bevrijdende werkelijkheid, haast niet kunt geloven. Is het dan zó mooi? Is het waar? En elke stap die je zet, stap voor stap, kom jij aan het licht, in Zijn licht. Gods vriendelijke gezicht straalt van liefde als Hij je ziet komen. Hij ziet je aankomen. . . en breidt Zijn armen uit.

Je kunt haast niet anders of je wordt wonderlijk gelukkig. Kan Iemand zó gelukkig met je zijn? Hij ziet je ver­moeide gezichtje vuile kleren, je wan­hoop, het woestijnzand in je schoenen, je dienstbaarheid, je gedrevenheid, maar vooral je ontkende staat. En dank zij Zijn eerste Mens, die een beslissende strijd heeft gestreden en die zichzelf als losprijs heeft opgeofferd om je los te kopen, kun je je kleren van je verleden wegdoen, je laten baden zodat je “een schoon mens” wordt, maar voor­al merkje hoe intens God van je houdt. Die liefde kan bij hem niet stuk; jij gaat dan ook niet meer stukje wordt heel. Zijn liefde doet jou tot je oorspron­kelijke recht komen. Hij openbaart de waarheid over jou, jouw werkelijkheid. Hij ziet Zijn beminden, weliswaar slachtoffers van het tirannieke bewind van de leugen, maar toch: Zijn gelief­den. En zoals licht alles zichtbaar maakt, zo word jij ook zichtbaar, her­kenbaar voor Hem en voor jezelf. Je bent er weer. Je bent en je wordt, niet door iets, maar door Iemand.

Zijn liefde schijnt via mensen die van je houden. Dat zijn je naasten, mensen die bewogen zijn met je, die jou Zijn barmhartigheid bewijzen. Ze hebben je lief omdat ze zelf worden liefgehad door Vader en in dat licht vind je je innerlijke genezing.

Vraag: Mag God zó dicht bij jou komen in de gedaante van een mede­mens? Mogen ze naar je kijken met Zijn ogen, de lampen van Zijn liefde? Mogen ze zich over jou ontfermen ook al zitje al jarenlang in een religieuze groep? Misschien wel juist daarom? Duif je je toe te vertrouwen aan hun handen, Zijn handen?

Zoek de waarheid, het koninkrijk van God, in die ander en als je Hem (niet ‘het’) gevonden hebt kan de ander je diepste zelf tevoorschijn beminnen Jou herscheppen tot degene die je werkelijk bent, degene die God voor ogen heeft gehad voor Hij ergens aan begon: kind van God, kind van Zijn licht, kind van de jongste dag, gewenst.

En wat zou het mooi zijn wanneer we de broederschap, deze wederzijdse Goddelijke liefdesband hoog houden, net zo hoog als bij Hem. Dan wordt de zegen van Mozes werkelijkheid: Namens onze Vader zegenen we elkaar en behoeden we elkaar. We doen Zijn aangezicht over elkaar lichten en zijn barmhartig voor elkaar.

Zó verheft God Zijn aangezicht over ons en geeft ons vrede, met Hem, met elkaar, met jezelf.

 

Het verlangen naar elkaar. Flitsen uit de brief aan de Filippenzen deel 12 door Cees Maliepaard

“Daarom mijn geliefde broeders, naar wie mijn verlangen uitgaat, mijn blijdschap en kroon, staat alzo vast in de Heer, geliefden! Euodia ver­maan ik en Syntyche vermaan ik, eens­gezind te zijn in de Heer. Ja ik vraag ook u, mijn getrouwe metgezel: wees haar behulpzaam. Want zij hebben tezamen met mij in de prediking van het evangelie gestreden naast Clemens en mijn medearbeiders, van wie de namen geschreven staan in het boek van het leven” Filippenzen 4 vers 1 tot en met 3 (Filip. 04:01-03).

Uit liefde geboren

Paulus geeft blijk van een intens ver­langen naar de anderen in het lichaam van Christus. Die hunke­ring is geboren uit z’n relatie met Jezus, waarin de liefde Gods nu een­maal centraal staat. Degenen die gezamenlijk de gemeente van Filippi vormen, zijn door Paulus geliefd. Dat zijn niet enkel de mannelijke leden van die club, maar evengoed die van de andere kunne. Echter, overeenkomstig de omgangsvormen van die tijd, noemt hij in dit verband uitsluitend hen die tot hetzelfde geslacht behoren. In onze dagen zou het net zo vreemd overkomen, als we in de aanhef van een schrijven naar een gemeente, de vrouwen niet zouden noemen.

Paulus is allesbehalve karig in z’n erkentelijkheid voor deze gemeen­schap van Filippenzen – hij noemt ze nota bene zijn blijdschap en kroon. Hij steekt niet onder stoelen of banken, hoe waardevol ze voor hem zijn en typeert hen als de bekroning op zijn werkzaamheden. De opzetting van een ereteken in dit verband, is afgeleid van de met een lauwerkrans getooide winnaar in een atletische krachtmeting uit die dagen. De Filippenzen vormen als het ware de erekrans op zijn inspan­ningen ten dienste van het evangelie van onze Heer.

Paulus wenst de Filippenzen in deze brief het beste toe. Dat zeggen velen in deze tijd ook vaak. ‘Het beste!’ wordt je dan toegeroepen. Maar veel­al staat men er geen moment bij stil wat dan wel het beste voor iemand zal wezen. Alles wat van de Heer komt, zal voor iedereen ongetwijfeld van de grootste waarde zijn. Maar ook dat is vrij oppervlakkig; men realiseert zich doorgaans niet dat de Heer met iedereen een persoonlijke relatie wil hebben. Paulus omschrijft in elk geval wel wat hij er mee bedoelt: ‘Staat alzo vast in de Heer, geliefden’, raadt hij de door hem aangeschreven gemeente aan.

Deze gedachten zijn bij Paulus uit liefde geboren; hij heeft klaarblijke­lijk een goede band met de mensen van Filippi. Anders dan tussen Paulus en sommige andere gemeen­ten, weten we tussen hem en de mensen van Filippi niets van onder­linge wrijvingen. Het is de eerste gemeente die hij in Europa gesticht heeft, en het is tussen de stichter en degenen die aan de woorden Gods gehoor geven, altijd koek en ei gebleven. Vandaar dat (voor zover ons bekend is) Filippi de enige zendingsgemeente is van wie Paulus financiële ondersteuning aanvaart. De liefde tussen de apostel en de door zijn bemoeienis ontstane chris­telijke gemeenschap in deze plaats, leeft blijkbaar in het hart van een ieder.

Eensgezind in de Heer zijn!

Euodia en Syntyche, twee mede­werksters en medestrijdsters in de verkondiging van het evangelie van Christus Jezus, zijn het klaarblijke­lijk niet in alles met elkaar eens. De apostel schrijft haar nu niet dat ze eerst maar eens rond de tafel moe­ten gaan zitten, om te proberen op alle punten grondig tot overeenstem­ming te komen, maar dat ze haar eensgezindheid in de Heer dienen te zoeken. Daartoe vermaant hij hen, en dat is volkomen terecht.

Mensen die tot in de finesses eens­luidend over van alles en nog wat denken, hoeven nog niet ‘eensge­zind in de Heer’ te zijn. In een sekte wordt men onder dwang tot eenheid van denken geprest, veelal zonder dat men dat als een dwangmatigheid ervaart. Je meent echt zélf die over­tuiging te hebben. Vandaar dat het vaak allesbehalve slappelingen zijn die tot de diverse sekten behoren. Ook sterke mensen kunnen op een dwaalspoor gezet worden.

Aan de andere kant zal er in de vrij­heid die we in Christus hebben, ruimte zijn voor een persoonlijke invulling van heel wat geloofsza­ken. . . zonder dat dit de eensgezind­heid in de Heer aan behoeft te tas­ten. Voor wie gewend is vanuit een wettische invalshoek te denken, is zoiets moeilijk te begrijpen. Je kunt dat meermalen beluisteren in uit­spraken als: ‘De heilige Geest brengt de één niet op andere gedachten dan de ander, dus zal ieder die door de Geest geleid wordt, tot dezelfde con­clusies moeten komen’. Maar met zulke overwegingen doet men de grootheid van Gods Geest tekort.

Onze Heer legt namelijk nooit iets op, maar hij tracht altijd met de mens samen te werken.

Dit moesten Euodia en Syntyche in de begintijd van de christelijke gemeente zich nog eigen maken, maar ook heden ten dage zal dit door velen nog ontdekt moeten wor­den. De Heer heeft nooit niemand opgedragen alle dogmatische neu­zen in dezelfde richting te krijgen, maar wel alle harten vol van dezelf­de gezindheid te doen zijn – name­lijk geheel gevuld van die van Hem. Vandaar dat de ‘getrouwe metgezel’ van Paulus niet opgeroepen wordt in de verschillen tussen de twee vrou­wen partij te kiezen, maar juist zon­der zich voor de één en tegen de ander uit te spreken, naar beste kun­nen beiden behulpzaam te zijn. Die hulp zou zich niet mogen beperken tot een elk van hen ondersteunen in de zelfgekozen ontwikkeling, maar tot een onderbouwing van de een­heid die ze beiden in de Heer erva­ren mogen. Een eenheid in de Geest die ze elk van boven ontvangen heb­ben.

Vrij van dominantie

In sommige denominaties van de wereldgodsdiensten (ook in bepaalde stromingen binnen het christen­dom) is men gewend de eigen mening als de enig juiste te zien. Ieder die binnen de invloedssfeer van zo’n gemeenschap komt en er deel van uit wil gaan maken, zal de aldaar gangbare opvattingen dienen te onderschrijven. Wie dat niet doet, zal nimmer een wezenlijk deel van de groep kunnen vormen. Fanatieke moslims erkennen hen die een gematigder variant van de Islam aanhangen eigenlijk niet als hun geloofsgenoten.

Onder ons, christenen, zou het anders moeten wezen. Wij belijden immers dat we allen leden van het­zelfde lichaam zijn, met Christus Jezus als ons gemeenschappelijke hoofd. Dit is duidelijk iets anders dan met elkaar een partij van gelijk­gezinden vormen, want dat zou niet meer zijn dan een gezamenlijke belangenorganisatie, een wankele eenheid naar het vlees!

Juist met de volle boodschap lopen kinderen Gods vast op het eensge­zind móeten zijn. Christus Jezus brengt ons niet in een keurslijf. Hij laat ons nu eenmaal geen dogma­tisch korset dragen! Waar men gevangen zit in allerlei godsdiensti­ge regels, daar is de in de schrift ver­kondigde vrijheid van de kinderen Gods nog ver weg. Mensen kunnen soms keihard oordelen; als iemand’ afwijkt van het gangbare, wordt hij al gauw als een geestelijke paria gezien. Jezus sloeg slechts acht op wat zijn Vader Hem liet zien. Hij luisterde niet naar de Schriftgeleerden en de Farizeeën en Hij verkon­digde niet de leer der vaderen als de alleenzaligmakende. Daarom beschouwde men Hem als iemand met ketterse ideeën. Daaruit valt ook te verklaren dat de eerste christenen smalend werden aangeduid als ‘de sekte van die Nazireeër’. Zij lagen er uit bij de leiders van het volk. Maar niet bij de Here God. Bij Hem lig je er trouwens nooit uit, want Hij is vol van goedertierenheid voor een ieder.

Wat voor de één van Gods wijsheid getuigt, kan voor de ander volstrekt verwerpelijk zijn. . . en andersom natuurlijk! Het dient ons in alles te gaan om de woorden van onze God, woorden die léven geven. Wie daar het accent niet op legt, loopt gevaar in een eng denken verzeild te raken – ook in het volle evangelie. Dan gaat het niet echt om de volheid in Christus en om de volvoering van het liefdesplan van onze God, maar bijvoorbeeld om onze machtspositie. Of om onze interpretatie van de boodschap, in plaats van om de gedachten van heil die Vader God over zijn schepselen heeft en die in het evangelie van Christus Jezus vol­ledig tot z’n recht komen.

Geen meerwaardigheid in sekse

De tijd dat het vreemd gevonden werd als een vrouw in de samen­komst een boodschap bracht, ligt nog niet zo ver achter ons. Ik kan me trouwens de tijd nog goed herin­neren dat het rollenpatroon van mannen en vrouwen ook in de samenleving nog behoorlijk star functioneerde. Als chauffeuse liep je gevaar als ‘manwijf’ gekwalificeerd te worden en een vader achter de kinderwagen werd al gauw voor een watje versleten. Binnen een mensen­leeftijd zijn zulk soort zaken heel gewoon geworden. Gelukkig maar! In de vroege nieuwtestamentische gemeenten stond de positie van de vrouw eigenlijk niet zo ter discussie. Paulus schrijft aan de Galaten: ‘Jullie zijn allen zonen van God door het geloof in Christus Jezus. Hierbij is geen sprake van jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrou­welijk: jullie allen zijn immers één in Christus Jezus’ Galaten 3 vers 26 tot en met 28 (Gal. 03:26-28). Wie desondanks de vrouw in de gemeente principieel een onderge­schikte rol blijft toemeten, zal dan consequent moeten zijn en ook de verschillen tussen joden en heide­nen en slaven en vrijen moeten con­tinueren. Maar in Christus geeft het geen enkele meerwaarde of iemand tot het oude Israël behoort of dat hij uit de niet-joodse wereld afkomstig is. Het maakte de eerste christenen ook niets uit of een gemeentelid een zelfstandige burger was of een hori­ge, die het ‘eigendom’ van een sla­venhouder was. Iemand die in de natuurlijke wereld een onderge­schikte positie inneemt, kan even­goed Gods woorden doorgeven in de gemeente als een manager met vele ondergeschikten. Precies hetzelfde kan over mannen en vrouwen in de gemeente gezegd worden. Ook zij zijn allen volwaardige leden van het lichaam van de Heer.

Het is veelzeggend dat Paulus in dit epistel Euodia en Syntiche niet als belangrijke hulpen onder Clemens en de overige medearbeiders laat opdraven, maar als mensen die teza­men met hem in de prediking van het evangelie volwaardig meegestre­den hebben. Zij waren dus beslist niet bezig als diaconessen onder de armen van de gemeente (waar op zich ook niets mis mee geweest zou zijn), maar als medestrijders in de verkondiging van het levende woord van God.

Wie tot ‘het sterke geslacht’ behoort, is niet om die reden goed bruikbaar voor de Heer; dat zal altijd zijn wie vanuit het hart op de sterkte van onze God gericht is.

Daarom is het terecht dat elk van ons – man of vrouw – die in de Christus is ingevoegd en daarmee de vervulling met Gods Geest ont­vangen heeft, een zoon van God genoemd wordt.

Op weg naar het vaderschap

In dit artikel reik ik enkele gedachten aan over dit thema. Het zou heel goed zijn om eens een samenkomst te hebben over het onderwerp “kinderen, jongelingen, vaders” met als uitgangs­punt dat wat de eerste Johannesbrief daarover vermeldt 1 Johannes 2 vers 12 tot en met 14 (1 Joh. 02:12-14).

 

Wat typeert vaders?

Vaders kennen Hem die van de beginne is! Zij kennen Gods wezen en Zijn (innerlijke, geestelijke) wegen. Kinderen kunnen Gods (uiterlijke) daden zien in de zicht­bare wereld Psalm 103 vers 7 (Ps. 103:007). Zij missen, net als Gods volk onder het oude verbond, nog begrip en inzicht Deuteronomium 32 vers 28 (Deut. 32:28). Vaders echter zien de “lange lijnen” van Gods plan lopen en laten zich niet meer uit hun evenwicht brengen vanwege hun rotsvaste kennen en vertrouwen van Hem. Vaders zijn ook verwekkers die hun kinderen goed de kost geven, voor hen zorgen en met hen uit wandelen gaan. Zij trekken met hun kinderen op, zodat zij zich aan de vaders kunnen optrekken.

Vaders zijn erop uit te geven, in plaats van te ontvangen. Zij zijn medearbeiders van God en geven goede leiding in het geloof. Kinderen zijn ingesteld op ontvan­gen, vaders zijn uit op vermenigvul­diging.

Vaders zijn dragers en steunpilaren. Vaders vangen een kind op dat een val maakt en kunnen troosten, zoals ze Zelf door de hemelse Vader getroost zijn. Vaders nemen een klein kind vaak op schoot en omar­men het.

Vaders hebben in Gods geestelijke huis -de gemeente- het meeste inhoudelijk te vertellen, maar zij wil­len niet graag dat hun kleine kinde­ren alleen maar stil zitten te luiste­ren in de “kleuterklas”. Ze verheu­gen zich om te beginnen al in hun “amen”, maar bij het opgroeien naar zonen zijn zij vervolgens meer en meer met hun inbreng in hun reac­tie en interactie, die voortdurend toe­neemt tot zij komen op hetzelfde volwassen niveau.

Vaders in Christus houden overzicht in de wisselende omstandigheden. Kinderen hebben dat overzicht nog niet en hebben ook nog niet het ver­mogen de dingen in hun juiste pro­porties te zien.

Vaders in het geloof durven verant­woordelijkheid te nemen en kunnen dat gezag ook aan om de goede koers aan te geven en te onderschei­den waarop het aankomt.

Jammer genoeg blijven vele christe­nen hangen in de kinderfase.

Natuurlijk is het geweldig fijn dat de kinderen in het geloof zeker weten dat ze vergeving van zonden hebben gekregen om Jezus’ wil. Maar als het erop lijkt dat zij het kinderstadium niet willen ontgroeien, dan is er van ontwikkeling nauwelijks sprake. Jongelingen zijn zelf bezig met het gebruiken van het Woord en zij heb­ben geleerd om te strijden en de boze te overwinnen. Hun getuigenis is krachtig! Der jongelingen sieraad is hun kracht! Spreuken 20 vers 29a (Spr. 20:29a). Vaders in Christus zijn veel meer uitgebalanceerd in deze dingen en niet zo gemakkelijk uit de rust en vrede van God te halen. Gods verlan­gen is ons te leiden naar de manne­lijke rijpheid, de maat van de was­dom van de volheid in Christus Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Laten we daarom afleg­gen wat kinderlijk is! 1 Korinthe 13 vers 11 (1 Kor. 13:11).

Opvoeders en vaders

“Want al had gij duizenden opvoe­ders in Christus, gij hebt niet vele vaders. Immers, ik heb u in Christus Jezus door het evangelie verwekt” 1 Korinthe 4 vers 15 (1 Kor. 04:15). Paulus had hen als vader door het evangelie ver­wekt en koesterde belangstellende gevoelens voor het welzijn van zijn geestelijke kinderen. Hij had die hartenband met hen en dat is iets wat allerlei opvoeders of tuchtmeesters nu net niet bezitten. Opvoeders kun­nen over veel kennis beschikken en met goede bedoelingen veel recht proberen te zetten, maar de gerijpte, liefderijke gezindheid van een vader ontbreekt hen. Vaders in Christus verstaan hun verantwoordelijkheid in de zorg voor hun geestelijk kinde­ren en kunnen zeggen: volg mijn voorbeeld! Als die duizenden opvoe­ders zoiets zouden durven zeggen, dan zou dit overkomen als hoog­moed.

Opvoeders willen anderen iets leren en hen overtuigen van de waarheid. Dat is op zichzelf genomen zeker niet verkeerd, maar vaders zoeken het hart te winnen en leven aller­eerst het leven in Christus voor!

Kinderlijke dingen

Ik merk dat ik nog heel wat af te leg­gen heb wat kinderlijk is, of-als we eerlijk zijn- dat we ons zelfs soms nog druk kunnen maken over “kin­derachtige” dingen, die de moeite niet waard zijn voor een meer vol­wassen christen, die geleerd heeft om over “stekeligheden” heen te stappen. Kleine kinderen besteden daar veel aandacht aan en roepen bij het minste of geringste voortdurend “au”.

Soms ervaren we dat we ons nog gefixeerd bezig hebben gehouden met iets waarvan de heilige Geest naderhand (nog niet van te voren: dat zal in onze verdere ontwikkeling op de smalle en hoge weg vaker het geval worden!) getuigt: dat behoort tot de kinderlijke reactie.

Bijvoorbeeld mopperen over iets onbenulligs, iets waarvan je nadien zelf constateert: “wat kinderachtig eigenlijk dat ik me daarover nog zo opwond”. Jammer dat er nog wat “streepjes” van machten der duister­nis doorheen liepen die het vlees prikkelden, maar de volgende keer mag ik in heilige Geest alert zijn, om er niet nog eens zo in te tuinen. Op die manier kom ik vooruit in het geestelijk groeiproces, want er vindt een doorlopende reiniging plaats! Het woordje “nog” biedt hoop! Kinderen in het geloof rekenen vaak het kwade nog toe en praten er voor­tdurend over met anderen. Vaders in Christus hebben geleerd over de moeilijke dingen te zwijgen en deze over te geven aan Hem die recht­vaardig oordeelt, net als hun Meester deed 1 Petrus 2 vers 21 tot en met 23 (1 Petr. 02:21-23). Zij hebben hun zielen overgegeven aan de getrouwe Schepper, steeds het goede doende 1 Petrus 4 vers 19 (1 Petr. 04:19).

Gelukkig ken ik een paar geestelijke vaders die “liefhebbers” van mij ble­ven, ook als ik nog wel eens goedbe­doelde, maar “kinderlijke streken” uithaalde en die mij ook durfden te corrigeren, om mij voor uitglijders te behoeden. Naar de tijd gerekend had ik beter moeten weten, maar hoe prachtig is het dan als vaders je kunnen blijven (ver)dragen en het geloof in God behouden dat er ook uit jou iets moois van Hem mag en zal ontwikkelen.

Zij werken met geduld, ook aan die sterke jongelingen, dat zij God beter, dieper en vollediger zullen leren kennen. De valkuil voor jongelingen is dat zij in hun sterkte verzadigd en rijk worden 1 Korinthe 4 vers 8 (1 Kor. 04:08). Paulus wil als vader -in alle nederigheid- genoe­gen nemen met de laatste plaats in de aardse situaties 1 Korinthe 4 vers 9 tot en met 13 (1 Kor. 04:09-13). Tussen jongelingschap en vader­schap ligt een louterings- en heiligingsproces, waarin gaandeweg meer wijsheid van God wordt geleerd.

Verlangen naar vaderschap

Ik wil niet zeggen dat ik al een vader ben, maar ik verlang erg naar de mannelijke of vaderlijke rijpheid Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Volgens Efeze 4 vers 11 tot en met 16 (Ef. 04:11-16) komt deze volheid tot stand via de toerusting van de bedieningen door het dienstbetoon van (alle) hei­ligen tot opbouw en wanneer elk lid toegroeit naar Hem die het hoofd is. Zo verlangen we en willen we het in de gemeente van de levende God en dit zal kunnen leiden tot een steeds grotere volheid!

Als wij bezig zijn met gemeentebouw, dan mogen wij wandelen op de plaats en in de ruimte die God ons heeft gegeven met hoogachting voor ieder die mee dient 1 Korinthe 16 vers 16 (1 Kor. 16:16) en zonder minachting van hen die misschien nog kinderen zijn Romeinen 14 vers 10 (Rom. 14:10). Mettertijd zullen zij hopelijk ook door volhardende trouw uitgroeien via het stadium van jon­geling tot het vaderschap in hun geestelijke ontwikkeling. Ga maar in die ruimte staan, die God je vergunt, om simpelweg te dienen, je tijd goed te benutten en leven van God tevoor­schijn te laten komen.

In de wereld “likt men naar boven” en “trapt men naar beneden”, maar in de levende gemeente van God zal het zo niet zijn. Daar kun je niet afgaan, maar enkel opgaan! Daar heerst men over de machten en dient men de mensen, in plaats van over de mensen te heersen en daar­mee de machten te dienen. In de gemeente van de levende God heerst respect voor de Heer, voor het Woord en voor elkander!

Ik geloof dat kleine, maar zwakke kinderen, die weten van zondenvergeving, van die sterke jongelingen kunnen worden die het Woord in zich hebben en de boze overwinnen. Jongelingen ervaren reeds een over-, winningsleven door de kracht van de Geest. Een belangrijk verschil met de vaders in Christus is, dat deze tevens de nodige wijsheid van God hebben opgedaan, die de jongelin­gen nog missen. Deze vaders kun­nen in de natuurlijke wereld zwak lijken. Ook vaders blijven afhanke­lijk van God, maar kennen tegelij­kertijd een zelfstandige en vaste, sta­biele gang met en in Hem, al lijkt dit een wonderlijke tegenstrijdigheid.

Naar een volwassen stadium

Het is in zekere zin een klus, om geloof te hebben dat de gemeente eens uit de “bewaarschoolsfeer” komt en aan de (te) kleine maat kin­derschoenen ontgroeien wil. God roept ons op: ga nu eens recht op je voeten staan en vorm een groot, machtig leger tegen de vijand die hoont en kleineert en ons als “nietswaardige” beschouwt.

Toch willen sommige gemeenten maar niet uit die kleine “kinderjas” van vaste vormen en structuren komen, waar 1 of 2 personen wat te zeggen hebben en zich mogelijk zelfs een te grote “profetenmantel” en een te grote mond aanmeten, ter­wijl de rest (blijvend) “stommetje” zit te spelen. Waarom zou één lid zo’n hoge toon voeren? Het gaat erom dat het lichaam tevoorschijn wordt geroepen in een ontwikkeling door de heilige Geest.

De boze is bezig met zijn grootvor­sten de mensen in veel kringen (en om de onze gaat hij niet heen!) flink onmondig en ondermaats te hou­den, zodat ze vooral niet zien dat de Vader hen alles in handen gegeven heeft Johannes 13 vers 3 (Joh. 13:03).

Opmerkelijk is daarbij: eerst ver­heerlijking (of: je hoge status in Christus zien), dan dienen! Ik heb vaak gedacht dat het slechts anders­om was: eerst dienen en dan volgt als beloning uiteindelijk de verheer­lijking.

Elkaar de voeten wassen

Dat dienen en die voetwassing is mooi. Ik heb wel trammelant en onderling gekissebis in een gemeen­te meegemaakt en een maar in onmin en boze bitterheid blijven leven met of beter gezegd tegen elkaar. (Hoezo: “niet strijden tegen bloed en vlees, maar tegen de boze geesten”? Dat mag geen holle theoretische frase blijven, maar springle­vende werkelijkheid, anders is de boze heel gewiekst toch nog de lachende derde!). Het kenmerk van geestelijke, onmondige kinderen is dat ze zich vleselijk gedragen door bijvoorbeeld nog jaloers te zijn, ruzie te maken en partijschappen te voeden 1 Korinthe 3 vers 1 tot en met 3 (1 Kor. 03:01-03).

Als Jezus ons de voeten niet wast, dan hebben wij geen deel aan Hem Johannes 13 vers 8 letterlijk (Joh. 13:08). Dan dacht ik in zulke omstandigheden: nu zou ik graag een aantal bakken water mee willen nemen en een stel handdoe­ken, waarmee we heel praktisch elkaar de voeten zouden kunnen wassen. Weet je, dat kwam eens in mijn hart (en waarschijnlijk was het van Gods Geest), maar op het moment zelf durfde ik niet en deins­de ik terug. Snap je: niet om van de voetwassing een vast samenkomstritueel te maken, zoals sommige groe­pen hebben, maar als er een gege­ven situatie is, waar het gaat om elkaar (nu eindelijk eens) dienstbaar te gaan worden, kan het eens een keer letterlijk toepassen van de voet­wassing best heilzaam zijn, dunkt me (maar dat hoeft u niet met me eens te zijn).

In elk geval sprak Jezus in geestelij­ke zin: “Indien nu Ik, uw Here en Meester, u de voeten gewassen heb, behoort ook gij elkander de voeten te wassen; want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, gelijk Ik u heb gedaan” Johannes 13 vers 14 en 15 (Joh. 13:14-15). Denk eens in: iemand komt aan jou en je vuil (dat stinkt!) en jij krijgt de gena­de om je te daaraan over te geven en je voeten van hun wandel te laten reinigen! Laten wij geen “eigenlijk zou ik moeten”-christen worden.

Het woord “eigenlijk” is in feite door de duivel uitgevonden.

Nee, zo zal het onder ons niet zijn! “Indien gij dit weet, zalig zijt gij, als gij het doet” Johanna 13 vers 17 (Joh. 13:17).

Daarom: wie onder u groot (vader!) wil worden, zal uw dienaar zijn!

Matteüs 20 vers 26 (Matt. 20:26).

 

Het fundament van een relatie door Yvonne Sulman

Met het fundament staat of valt een huis. Een huis met een slecht funda­ment zal stormen niet kunnen weerstaan. Een huis met een solide en betrouwbaar fundament zal de ergste stormen kunnen weerstaan.

Een relatie staat of valt ook met het fundament.

Het fundament van een relatie ‘tot de dood ons scheidt’ is niet in enkele dagen gebouwd. Alleen in de Heer en met de Heer kun je samen een solide en betrouwbaar fundament bouwen. De Heer geeft daarvoor Zijn kracht. Een relatie tussen twee mensen is een beeld van de relatie tussen Jezus en de gemeente. Het is al heel mooi wanneer een man en een vrouw in hun relatie de Heer dienen. Maar het is nog veel mooier als de gemeente de vrouw zal zijn van het Lam.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Temidden van alle verwarring, onge­loof en afval die we in onze dagen meemaken, kan een christen toch vol hoop en met blijdschap leven.

Sommigen vinden dit onbegrijpelijk, maar een christen leeft temidden van alle omstandigheden met de zeker­heid in zijn hart dat niets en nie­mand hem zal kunnen scheiden van de Gods liefde, sinds hij een nieuwe schepping in Christus is. Hij heeft het échte leven in zich en heeft het grote verlangen dat ook anderen dit leven leren kennen. Daarom werkt hij met de talenten die in hem zijn dit ‘nieu­we schepping zijn’ uit en zet zich op allerlei wijze daarvoor in. Een moge­lijkheid daartoe wordt u bijvoorbeeld in dit nummer aangereikt. Lees het artikel over het lectuurproject op bladzijde 16 en 17.

Een langer leven of een beter leven?

Dat de mens steeds ouder wordt, althans in de westerse wereld, is algemeen bekend. Het aantal men­sen dat honderd jaar en ouder wordt, zal over niet al te lange tijd, alleen al in Nederland, vele duizen­den zijn. En dat ondanks het feit dat we, volgens vele deskundigen, steeds ongezonder leven. In deze tijd waar­in de reclame zo’n belangrijke invloed heeft op het leven is dat ook geen wonder. Iedere dag weer wor­den we geconfronteerd met wat lek­ker is om te eten en te drinken en men moet wel sterk in zijn schoe­nen staan om zich niet te laten ver­leiden. Tegelijkertijd weten we dat teveel eten slecht is voor onze gezondheid en dat minder en gezon­der eten en vooral voldoende bewe­ging het antwoord is. Kortom een andere leefwijze is noodzakelijk, maar van het ten uitvoer brengen daarvan in het gewone leven van elke dag blijkt vaak weinig terecht te komen. . .

Betere gezondheid

In een artikel in De Volkskrant van Mare van den Broek, onder de titel “Afslanken maakt leven beter, maar niet langer”, schrijft deze onder andere: “Afvallen heeft niet hetzelfde effect op de gezondheid als stoppen met roken. Een te zwaar iemand die flink wat kilo’s verliest, leeft’ niet lan­ger. De afgeslankte persoon heeft de jaren die hem resten wel een betere gezondheid, maar geen langer leven. Met deze stelling trok Jaap Seidell, hoogleraar voeding en gezondheid aan de Vrije Universiteit in Amster­dam, de aandacht op een internatio­naal congres over vetzucht in de Finse hoofdstad Helsinki.

‘Er is nooit goed onderzoek gedaan waaruit blijkt dat afvallen het leven van zware mensen verlengd’, zegt Seidell. ‘Er zijn studies in voorberei­ding die laten zien dat afvallen geen effect heeft op sterfte. De kwaliteit van het leven gaat er wel op vooruit, dus ik zeg niet dat afvallen geen zin heeft’.

De onderzoeker zegt -zo gaat het artikel van Mare van den Broek ver­der- dat de boodschap bij het stop­pen met roken veel duidelijker is. Zonder sigaret kan de arts een lan­ger en gezonder leven in het vooruit­zicht stellen. Bij vetzucht is dat niet waarschijnlijk, omdat bij dikke per­sonen al veel organen, zoals hart, lever en nieren en de gewrichten blijvend zijn beschadigd.

Overgewicht is een toenemend pro­bleem. De Wereldgezondheids­organisatie WHO schat dat een mil­jard mensen te zwaar zijn. De gezondheidsraad komt voor Nederland op 40 procent van de bevolking, van wie een kwart veel te dik. Overgewicht (obesitas) leidt tot gezondheidsklachten, zoals diabetes. Het verhaal van Seidell gaat niet over extreme dikkerds, maar over zware mensen die het advies krijgen om de komende tijd 10 procent af te vallen”.

Marc van den Broek eindigt zijn artikel met nog een kanttekening te plaatsen van professor Seidell bij het afvallen. Hij merkt op: “Veelal kie­zen mensen voor de verkeerde methode, zoals snel kilo’s willen ver­liezen. Dat heeft tot gevolg dat ook spierweefsel verdwijnt en dat is niet goed”.

Hoe denken wij als christenen over artikelen zoals deze en de vele ande­ren die over dit onderwerp gepubli­ceerd worden? Ik denk dat we er alleen maar mee kunnen instem­men want ook wij dienen ons af te vragen of de vele oproepen om af te slanken en gezonder te leven veelal ook niet op ons betrekking hebben. . . In ieder geval laten we onszelf steeds weer afvragen: leef ik gezond?

Wat het belangrijkste is

Maar een christen heeft natuurlijk ook en vooral te maken met zijn geestelijke gezondheid! Aan het begin van de vorige eeuw begon het gezegde opgang te maken: ‘Een gezonde geest in een gezond lichaam!’ Onbewust is dit vandaag actueler dan ooit! Bij de mens, bestaande uit geest, ziel en lichaam, gaat het immers primair om de geest. Deze blijft eeuwig voortbe­staan, terwijl het huidige lichaam slechts een tijdelijke aangelegen­heid is.

Dat betekent natuurlijk niet dat we ons huidige lichaam moeten ver­waarlozen of er slecht mee moeten omgaan. Maar vanaf het moment dat we een nieuwe schepping wer­den, doordat Jezus in ons hart kwam wonen, gaat het in de eerste plaats om het tot groei en ontwikkeling komen van onze geest. We spreken over ons verlangen om ons als ‘vol­wassen zonen Gods’ te openbaren, maar dit gebeurt alleen als onze geest met Gods Geest tot een een­heid uitgroeit. Daarbij speelt onze wil een belangrijke rol. God wil wel en heeft een diep verlangen dat dit gerealiseerd wordt in ons leven. Laten wij er tenvolle aan meewer­ken.

Dan maken we ons niet druk over een ‘langer leven’ of een ‘beter leven’, maar gaat het échte leven tevoorschijn komen. En samen met alle andere christenen, die ook dat zelfde verlangen tot ontwikkeling brengen, gaat de ware gemeente zich manifesteren, een gemeente waarvan Paulus al sprak dat zij zal zijn ‘stralend, zonder vlek en rimpel, heilig en onbesmet’. Een utopie? Neen, het gaat in vervulling want het vormt een belangrijk onderdeel van Gods grote plan tot herstel van Zijn schepping!

Storm in een glas water

Van tijd tot tijd bereiken je wel eens van die alarmerende berichten via de e-mail. Daar staan dan kreten in als: “Er kan een virus in je computer zit­ten. Het is een heel venijnige; de grote virusscanners herkennen het niet, en daarom is het zaak je com­puter hiervan vrij te maken. Allerlei gegevens zouden wel eens gewist kunnen worden en sommige bestu­ringssystemen kunnen zelfs voor­goed onbruikbaar worden. Dus: of u maar even bepaalde handelingen wilt verrichten, ten einde het drei­gende gevaar af te wenden.

Besteed er maar geen aandacht aan, want in het beste geval word je alleen maar bezig gehouden. Tenzij er door de media voor gewaar­schuwd wordt natuurlijk.

Precies zo probeert de boze mensen bezig te houden door hun op de mouw te spelden dat ze minder­waardig zijn en voor God verwerpe­lijk. In het spanningsveld dat dit ver­oorzaken kan, zal een mens alleen maar bezig zijn met de vermeende minderwaardigheden te verwijderen. Stop er maar mee, want God heeft je allang aanvaard. Zeker weten!

 

Verblijdende groei van het lectuurproject door Hessel Hoefnagel

 

Het is goed weer even stil te staan bij het lectuurproject van de Stichting ‘Lecture Ministries’. Het uitgangspunt van de Stichting is het kosteloos voorzien van bijbelstudiemateriaal aan met name leidingge­venden binnen de groeiende christe­lijke kerk in de zo genoemde ‘derde wereld landen’.

In 1995 en ’96 werd een start gemaakt met het doen vertalen van de bijbelstudieseries ‘Op weg naar volkomenheid’ en ‘De Geest van de Gemeente’. Deze in les vorm opge­zette series geven een totaal-over- zicht van het plan van God tot red­ding van de mens. We begonnen met vertaling in het Engels en lieten van elke serie een aantal duizenden exemplaren drukken. De boeken werden daarna verzonden naar con­tactadressen in een aantal landen van met name Afrika. Van daar uit werden ze verder verspreid over een groot aantal landen van dit conti­nent. Vanwege de grote vraag werd een herdruk gemaakt en naar diver­se adressen verzonden.

Vervolgens werd vertaald in het Frans (1998/99) en deze versie ging eveneens in een aantal duizenden exemplaren via een contactpersoon in Ivoorkust naar diverse adressen in Afrikaanse landen. Sindsdien zet het lectuurproject zich nog steeds voort en blijkt volgens de vele reac­ties in een bestaande behoefte te voorzien.

Door de Heer geleid

Ontstonden de Engelse en Franse vertaling al op wonderlijke wijze, even wonderlijk en naar mijn over­tuiging door de Heer geleid is het spontane contact in het najaar van 2001 met Nederlandse zendelingen in Peru, welke even in Nederland waren. Dit heeft ertoe geleid, dat in het afgelopen voorjaar een Spaanstalige versie van beide series tot stand is gekomen. Vóór het eind van 2003 zal het eerste deel gedrukt en verspreid worden in een oplage van 5000 exemplaren onder leiding­gevenden in de groeiende kerk in diverse landen van Zuid Amerika. Het tweede deel zal dan over ca een jaar beschikbaar gesteld worden. In juni/juli van dit jaar is eveneens van beide delen een Roemeense vertaling gereed gekomen. Deze is door een enthousiaste jonge Roemeense zuster bewerkt vanuit de Engelse versie en zal naar verwach­ting nog dit jaar onder toezicht van onze contacten daar in Roemenië worden gedrukt en worden verspreid onder gemeenten in Roemenië en Moldavië. Ook hiermee zullen we net zo gefaseerd werken als met de Spaanse vertaling, dus eerst het eer­ste deel en later het tweede deel.

Vanuit Roemenië zal ook mogelijk een Russische vertaling kunnen plaatsvinden.

Ook in de Volle Evangelie Gemeente in Hasselt (B) hebben we contacten kunnen leggen met christenen, afkomstig uit Rusland. Vanuit deze contacten zal mogelijk in de eerste helft van 2004 een Russische ver­taling worden bewerkt, hetgeen al enige jaren ons gebed is. Deze taal wordt namelijk gesproken in het enorme deel van Europa en Azië, waar in de periode na de 2e wereld­oorlog (1940-’45) de voormalige Sovjet Unie de scepter zwaaide. Als bijbels voorbeeld hiervan denk ik aan de geboorte van onze Heer Jezus in de ‘volheid van de tijd’. Door de profeet Daniël werd een snelle overwinning van het enorme Perzische Rijk voorspeld. Hij zag in gezichten een geitenbok met een opvallende hoorn tussen de ogen. Deze kwam vanuit het westen aan­stormen en bracht de hele wereld van het Oosten onder zijn heer­schappij. Dit lijkt sterk te duiden op de Macedonische koning Alexander de Grote (356 -323 vóór Chr. ), die de grondlegger was van het Hellenis­me, de Griekse cultuur, welke sinds­dien de oude wereld in een groot deel van Europa en Azië beheerste, zelfs nog toen al het Romeinse rijk de macht had overgenomen.

Mede door dit immense taalgebied kon de verspreiding van het evange­lie na de uitstorting van de heilige Geest op de Pinksterdag een snelle voortgang over de wereld hebben. Al enkele jaren bidden we zo ook voor een vertaling in het Bahasa Indonesia, in welk taalgebied ook veel christenen wonen en steeds meer onder druk van de oprukkende Islam komen te staan. Ook in dit taalgebied is grote behoefte aan gerichte Bijbelstudie-lectuur.

Innerlijke visie

Het project Lectuur is indertijd ont­staan vanuit een innerlijke visie, dat het door ons zo geliefde rijke ‘volle evangelie’ van onze Heer Jezus in de hele wereld zal gepredikt worden en het ‘einddoel’ zal bewerken, een gemeente, heilig en onbesmet en onberispelijk, tot een getuigenis voor alle volken, zoals de Heer reeds voorzei in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Ook wij zijn mede geroepen, om dit te bewerken. Waar zendelingen duur en schaars zijn en bovendien veel landstreken daarvoor zijn toegeslo­ten, kan gerichte lectuur, op schrift of per e-mail, evenals radio- en tele­visieprogramma’s betrekkelijk gemakkelijk de grenzen van landen en werelddelen passeren en redelijk ‘goedkoop’ beschikbaar worden gesteld.

Toen ik na een ernstig auto-ongeluk in 1987 in coma in het ziekenhuis lag en voor mijn leven werd gevreesd, sprak de Heer door een broeder over mij uit wat in Psalm 2 staat: ‘Mijn zoon zijt gij, Ik heb u heden verwekt. Vraag mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel en de einden der aarde tot uw bezit’.

Door een andere (Italiaanse) broeder werd in dezelfde tijd geprofeteerd, dat ik maar kort in het ziekenhuis zou liggen, hetgeen onwaarschijnlijk leek vanwege de ernst van de licha­melijke verwondingen.

Sinds mij deze feiten naderhand werden verteld, hebben ze mij niet meer los gelaten. Hoewel ik tot ver­bazing van velen inderdaad na dit ongeval vrij snel weer gezond en wel mijn aardse taken kon verrichten, wist ik innerlijk, dat de genoemde profetie uit Psalm 2 betrekking had op diepere dingen.

Hoewel ik geloofde, wat gezegd was, had ik geen idee, hoe dit gereali­seerd zou worden. Met terugblik echter op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, geloof ik zeker, dat het lectuurproject in deze context past.

De Heer legde me in de periode na dit ‘keerpunt’ in mijn leven tijdens persoonlijk gebed en Bijbellezen ook enkele teksten zwaar op mijn hart: – Johannes 4 vers 35 (Joh. 04:35): ‘Zie, Ik zeg u: slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten’.

Matteüs 9 vers 37 en 38 (Matt. 09:37-38): ‘De oogst is groot, maar arbeiders zijn er (te) weinig.

Matteüs 14 vers 14 tot en met 16 (Matt. 14:14-16): ‘. . . een grote scha­re. . . met ontferming over hen bewogen. . . . Bij het vallen van de avond. . . geef gij hun te eten’.

Matteüs 10 vers 8 (Matt. 10:08): ‘. . . om niet hebt gij het ontvangen, geef het om niet’.

Medewerkers gevraagd!

De voorziening met Bijbelstudie-lectuur wordt vanuit deze visie daarom in principe kosteloos voor de ont­vangers ter beschikking gesteld. Uiteraard moeten hiervoor echter wel kosten gemaakt worden. Graag breng ik daarom het lectuurproject nog eens onder uw aandacht. Mocht het in uw hart zijn, hierin te willen participeren, dan kunt naast gebed en dankzegging hiervoor ook uw financiële bijdrage inschakelen.

Namens het bestuur van de Stichting bid ik u zegen en wijsheid toe in uw persoonlijke beslissing,

 

De plaats van de ark door Jan H. Weerd

“Opdat gij de ark van de Here, de God van Israël, kunt brengen naar de plaats, die ik voor haar heb bereid’’ 1 Kronieken 15 vers 12 (1 Kron. 15:12).

Als je de geschiedenis leest van de ark van het verbond stuit je op bovenstaande woorden. Koning David roept de priesters en het volk voor de tweede keer op, om de ark over te brengen naar Jeruzalem. Daar heeft hij een speciale plaats voor de ark bereid: een tent.

Wie het verhaal kent weet, dat de ark een belangrijke plaats innam bij het volk Israël en enige tijd in handen is geweest van de Filistijnen, buit gemaakt tijdens één van de vele oor­logen. Zij hadden er geen plezier van gehad. Het had hun alleen maar ellende gebracht. Uiteindelijk had­den ze de ark op een kar met twee koeien weer teruggestuurd naar Israël.

Toen David koning was geworden was één van zijn eerste daden, het overbrengen van de ark naar Jeruzalem. Tijdens de dagen van koning Saul had niemand zich om de ark bekommerd. Voor koning David was dit echter onverteerbaar. Dit was kenmerkend voor het ver­schil tussen beide koningen. Bij de eerste poging werd de ark opgehaald uit Kirjat-Jearim en naar Jeruzalem gebracht, onder begeleiding van zang en muziek. Onderweg gaat het fout. Uzza, een van de begeleiders sterft ter plekke, als hij de ark, die van de wagen dreigt te vallen, wil opvangen. Geschrokken en ontdaan besluit David de ark enkele maan­den onder te brengen in het huis van Obed-Edom, wiens huis door de Here God bijzonder gezegend werd.

Als David voor de tweede keer de priesters en het gehele volk oproept om de ark over te brengen gaat het er anders aan toe. Nu houdt hij alle regels in acht, die gelden voor het vervoer van de ark. De priesters hei­ligen zich geheel en al en dragen de ark op hun schouders, vooraf gegaan door zangers en muzikanten, die geheel volgens nauwkeurige aanwij­zingen muziek maken. Opvallend detail is, dat koning David net als de priesters een linnen lijfrok en man­tel draagt. Onder gejubel komt de grote stoet mensen aan in Jeruzalem. David is zo blij, dat hij voor de ark huppelt en danst. Nadat de ark in de tent geplaatst is, worden er brandoffers en vredeoffers gebracht. Vervolgens zegent koning David het volk en geeft hij opdracht aan de priesters, God te loven en te prijzen en om voortdurend bij de ark te blijven en daar dienst te doen.

Gods tegenwoordigheid

Voor ons is er een geestelijke les, een diepere betekenis, die we uit het verhaal kunnen leren: het liefst is de Here God bij Zijn volk. De ark is het beeld van die tegenwoordigheid van God.

In de ark waren de stenen tafelen met de daarop de woorden van God, die Mozes op de berg Sinaï ontvan­gen had. Hij was daar 40 dagen en nachten in de tegenwoordigheid van God geweest. Wat een bijzondere ervaring! En omdat Hij wist, dat zijn volk zich (nog) niet aan zijn woorden zou kunnen houden, was er op de ark ook een verzoendeksel, als beeld van de vergeving van zonden. Zo was er altijd weer de mogelijk­heid, om terug te keren naar God en weer opnieuw heel dicht bij Hem te gaan leven.

Vaak wordt juist geprobeerd die tegenwoordigheid van de Heer uit ons leven te roven. In de Bijbel wordt gesproken over het rijk der duisternis, dat strijd voert, om onze gedachten negatief te beïnvloeden, om ons zielenleven aan te tasten. Het is erg, om vast te moeten stel­len, dat vaak ook mensen gebruikt worden, om dit doel te bereiken, soms zelfs mensen, die heel dicht bij je staan.

In de bijbel wordt ons echter geleerd, dat we in feite niet te strij­den hebben tegen vlees en bloed, de mens, maar tegen de overheden en machten in de hemelse gewesten. Door onze Koning en Hogepriester worden we dan ook opgeroepen, om zoals Hij het zelf deed, de woorden van God hoog te houden, op onze schouders te dragen of anders gezegd: in ons hart te bewaren.

Als je gemerkt hebt, dat de tegen­woordigheid van God niet of niet meer ten volle in jouw leven aanwe­zig is of als je ziet, dat anderen het zo moeilijk hebben en als je een ver­langen hebt, om de ark van het ver­bond terug te brengen, laat je dan niet weerhouden, om de ark terug te veroveren. Zoek anderen op en ga samen op weg. Zegen elkaar. Handel nauwkeurig naar de aanwijzingen, die God geeft door de werking van zijn Geest. Zoek de Heer in de stilte! Laat er voortdurend een gebed zijn in je hart. Klim net als Mozes de berg op, de berg Sions, om in Gods tegenwoordigheid te verkeren.

Als we zo dicht bij Hem zijn, dan kan het niet anders of Gods tegen­woordigheid zal neerdalen in onze aardse tent, die we voor Hem gespannen hebben. Dit beeld van een tent is zo bijzonder. In de Bijbel wordt ons leven met een tent verge­leken. En in het Oude Testament lezen we, dat de heerlijkheid van God aanwezig was in een tent, de tabernakel. En dit beeld zien we ook weer terug in het boek Openbaringen, waar staat: Zie de tent van God is bij de mensen. Zoals de Here God het altijd al heeft gewild. Daarom: breng de ark naar de plaats, die voor haar bereid is: ons hart!

 

Jezelf zijn. . . door Duurt Sikkens

Vader, ik ben soms zo moe van de dingen, de onzin, de schijn.

Ik kan niks met al dat gedoe waarbij ik mijzelf niet kan zijn.

Vader, ik loop naar U toe en ga zitten, gewoon naast elkaar

en diep in me besef ik dan hoe gelukkig we zijn met elkaar.

Het dagelijkse veranderingsproces door Wim te Dorsthorst

Verandering, vernieuwing en heili­ging zijn facetten van ons geloofsle­ven waar we dagelijks mee te maken hebben. Wat is de inspiratiebron ach­ter dit alles? Het is Gods heilige Geest. Daarover gaat het in deze Bijbelstudie, waarbij Wim te Dorsthorst laat zien dat de climax van dit pro­ces uiteindelijk de volle openbaring van het zoonschap is, waar God en de schepping verlangend naar uitzien Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). (-red. ).

Als je nadenkt over het werk van de heilige Geest in de gemeente dan ga je ontdekken dat er niets is in dat geestelijk lichaam van Christus waar de heilige Geest niet in zou werken. Alle geestelijk leven in iedere gelovi­ge afzonderlijk, én in de gemeente als lichaam, én in iedere dienst of bediening in de gemeente, dient voort te komen uit de werkzaamheid van de heilige Geest. De apostel Paulus spreekt in 2 Korinthe 3 vers 8 (2 Kor. 03:08) van ‘De bediening des Geestes’, waarmee hij deze tijd typeert. Als God zegt: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen” Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06), dan geeft dat al duidelijk aan wat naar Gods eeuwige raad Zijn werkwijze zal zijn.

Paulus schrijft: “De Here nu is Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, verande­ren naar hetzelfde beeld van heer­lijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” 2 Korinthe 3 vers 17 en 18 (2 Kor. 03:17-18).

In 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16) schrijft hij over een verandering en vernieu­wingsproces van de innerlijke mens ‘van dag tot dag’

Veranderen naar Zijn beeld

De Here nu (in dit tijdperk), is de Geest zegt de apostel en het is door de Geest dat wij van dag tot dag ver­anderen van heerlijkheid tot heer­lijkheid naar het beeld van de Heer Jezus. Het Griekse woord voor ‘ver­anderen’ is ‘meta-morphoo’, en dat betekent van gedaante veranderen, zoals een rups ‘metamorfoseert’ tot vlinder. (De drie apostelen zagen bij de verheerlijking van de Heer Jezus op de berg ‘dat Hij van gedaante ver­anderd’ werd; Matteüs 17 vers 1 en 2 (Matt. 17:01-02). Dat is een onvoorstelbaar mooie werking van de heilige Geest. Niemand kan in eigen kracht of naar eigen ideeën of door een religieus systeem, aan de Heer Jezus gelijkvormig worden. Als de apostel dit zo schrijft, mogen wij weten dat dit de doelstelling is voor de gemeente van Jezus Christus, naar de wil van God. Niet een volk wat maar onveranderd door blijft gaan in een religieus kerksysteem, maar een heilig volk wat ‘van dag tot dag verandert’! Dat is vele eeuwen lang niet of nauwe­lijks uit de verf gekomen. Wij mogen ons gelukkig prijzen dat we ‘in het laatst der dagen’ leven en de heilige Geest als de late regen weer machtig werkt in Gods volk.

In Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29) schrijft de apostel dat het de eeuwige bedoeling van de Vader is geweest een volk uit deze schepping te roepen, met de bestemming aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te worden.

Ook in het prachtige hoofdstuk vier van de Efeze-brief, wat handelt over het geestelijk functioneren van de gemeente, schrijft hij in vers n: “dat de Heer bedieningen geeft in de gemeente om de heiligen toe te rusten, met het uiteindelijke doel de volle kennis van de Zoon van God, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus te bereiken” Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13).

Het gaat hierbij niet om een theore­tische kennis of een leer, maar de heilige Geest gebruikt het onderwijs van de bedieningen, in de vele facet­ten van het Koninkrijk Gods, om als vrucht het beoogde doel voort te brengen.

Uiteraard is dit een proces wat niet buiten de mens omgaat. De heilige Geest dwingt niemand hiertoe en brengt niemand onder slavernij, maar zoekt naar totaal overgegeven levens die gewillig, in gehoorzaam­heid Zijn leiding willen aanvaarden en volgen. God zegt niet voor niets: “Mijn zoon, geef mij uw hart, laten uw ogen behagen hebben in Mijn wegen” Spreuken 23 vers 26(Spr. 23:26).

Als God het hart van de mens vraagt, vraagt Hij de mens in z’n geheel: geest, ziel en lichaam, want uit het hart zijn de oorsprongen van het leven. En het uiteindelijke doel is alleen maar te bereiken volgens ‘de wegen’ van God.

Alles door de heilige Geest

Zo te spreken over het werk en de plaats van de heilige Geest tast dat niet de plaats van de Heer Jezus aan, want Hij heeft toch de boekrol van de Vader ontvangen en Hij heeft toch alle macht in hemel en op aarde?

Nee, in het geheel niet! De Heer legt Zelf uit aan Zijn discipelen dat Hij heen gaat naar de Vader, maar dan een andere Trooster zal zenden, de Geest der waarheid, Die tot in eeu­wigheid bij hen zal zijn. En als de Heer zegt dat de Vader en Hij zullen komen en bij hen (in hen) zullen wonen, dan is dat door de heilige Geest, Die nu de Here is Johannes 14 vers 15 tot en met 23 (Joh. 14:15-23).

Het is door de Geest dat de Vader en de Zoon in de mens komen wonen en de mens zo maakt tot een heilige tempel van God 1 Korinthe 3 vers 16 en 17; 1 Korinthe 6 vers 19: 2 Korinthe 6 vers 16b (1 Kor. 3:16-17; 1 Kor. 6:19: 2 Kor. 6:16b).

Ook als de Heer zegt: “Zie, Ik ben met u, al de dagen”, dan is dat door en in de heilige Geest.

In Johannes 16 maakt de Heer dui­delijk dat de Geest niets buiten Hem om doet als Hij zegt: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waar­heid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheer­lijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen” Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15). Dat is een prachtige samenwer­king vanuit Gods troon naar ons toe. De Vader is de bron van alles en alles van de Vader is ook van de Heer Jezus en de heilige Geest neemt het uit Jezus en luistert naar Hem, om het ons bekend te maken. De heilige Geest eist daarbij geen eer of aanbidding op, want Zijn doel is de Heer Jezus in ons te openba­ren, Hem te verheerlijken en Zijn wil te volbrengen.

Het gevolg zal zijn dat Gods volk zal komen tot een diepe hart kennis van de Vader en de Zoon en vervuld zal worden tot alle volheid Gods Efeze 3 vers 13  (Ef. 03:13).

Een overgegeven leven

Als ik deze dingen zo neerschrijf, (‘vervuld zijn tot alle volheid Gods’) probeer ik me bewust te zijn van het bijna ongelooflijke wonder en de uit­zonderlijke heilige roeping waarmee Gods waarachtige volk geroepen is. Het is ook weer de heilige Geest uit God, Die ons kan openbaren wat ons allemaal in genade geschonken is zie 1 Korinthe 2 vers 12 (1 Kor. 02:12).

Van dit volk zegt de Psalmist dan ook: “Uw volk is één en al gewillig­heid ten dage van uw heerban (=

‘wanneer Gij ten strijde trekt’); in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op” Psalm 103 vers 3 (Ps. 110:003). Stel je deze prachtige beeldspraak maar eens even voor in menselijke werke­lijkheid! en probeer te bedenken hoe zoiets verhevens tot stand kan komen. ‘Een en al gewilligheid’! Een volk zonder weerspan­nig verzet en eigenzinnigheid.

Ik geloof dat dat alleen maar moge­lijk is in een totaal overgegeven leven zoals de Heer zegt in Lucas 9 vers 23 en 24 (Luc. 09:23-24: “Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochend zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij. Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het behouden”.

Dat is het waarachtige Discipelschap in gehoorzaamheid en volgzaam­heid. In zulke mensen kan de heili­ge Geest machtig werken in het pro­ces om van dag tot dag te verande­ren naar het beeld en de heerlijkheid van de Heer Jezus.

Wie is de heilige Geest?

Als de Heer Jezus met Zijn discipe­len spreekt over de heilige Geest in Johannes 14, 15 en 16, dan spreekt Hij over Hem als “een persoonlijk­heid”. Ik zeg met opzet niet: “als een persoon”, dat heeft immers al meer dan genoeg theologische discussies opgeleverd. De Heer spreekt in ieder geval niet over de heilige Geest als een onpersoonlijke of onzijdige kracht of gedachte.

Hij spreekt over de Geest als: ‘De Trooster’, ‘De Wegwijzer’, ‘De Gids’, ‘De Leraar’ en ‘De Geest der waarheid’.

In Johannes 16 vers 5 tot en met 15 (Joh. 16:05-15) spreekt de Heer twaalf maal over de Geest in de mannelijke aanspreekvorm: ‘Hij’ en ‘Hem’.

De heilige Geest is de Geest van God, de Geest van Jezus, de Geest van Christus. Verder wordt de heilige Geest genoemd naar verschillen­de functies of manifestaties. Zo bij­voorbeeld in Hebreeën 10 vers 29 (Heb. 10:29): “De Geest der genade”, of in Zacharias 12 vers: “De Geest der genade en der gebeden”, en “De Geest van wijsheid en van openba­ring”, in Efeze 1 vers 17 (Ef. 01:17), en “De Geest der heerlijkheid”, in  1 Petrus 4 vers 14 (1 Petr. 04:14).

Heiliging door de Geest

Ik geloof dat de grote diversiteit van werkingen van de heilige Geest meewerkt om het heerlijke doel van God in de gemeente tot stand te brengen. Het is moeilijk te zeggen welke van de werkzaamheden van de Geest hiervoor het belangrijkste zouden zijn.

Heel belangrijk is in ieder geval het heiligende werk in de gelovigen individueel en in de gemeente als het lichaam van Christus. De Heer Jezus zegt van de Geest: “En als Hij komt, zal Hij de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel; van zonde, omdat zij in Mij niet geloven; van gerechtigheid, omdat Ik heenga tot de Vader en gij Mij niet langer ziet; van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is” Johannes 16 vers 8 tot en met 11 (Joh. 16:08-11).

Er is in de wereld, die ten onder gaat aan gedogen en tolerantie, maar bit­ter weinig zondebesef meer. Het wordt de jeugd niet of nauwelijks meer bijgebracht. Ons landje loopt helaas maar al te vaak voorop in het aan de laars lappen van Gods gebo­den en inzettingen, en wat wil je dan nog van de komende generatie verwachten?

Bij een recentelijk onderzoek van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) bleek, dat de jeugd zeer ingenomen was met de vrijheid waarin ze leefden. De ouders praten niet of nauwelijks meer over moraal, seks en politiek, bleek uit het onder­zoek. 67% van de ouders van tieners van 15 tot en met 17 jaar vonden het goed als ze met hun ‘verkering’ op één kamer sliepen.

Zondebesef?, geloven in God en Jezus Christus?, geloven in oordeel? Hoe moet de komende generatie het nog weten als het hun niet geleerd wordt? Trouwens, waar de overheid geen rekening meer houdt met Gods normen en waarden, gaat er in het land een geest heersen van wet­teloosheid en liefdeloosheid Matteüs 24 vers 12 (Matt. 24:12). Ook al gelooft men niet in de duivel met z’n boze gees­ten, daarom werken die geestelijke principes evengoed wel! Leven in zonden en overtredingen van Gods geboden en inzettingen is steeds meer de levensstijl van Nederland’ en de wereld aan het worden. Dat is de duisternis en de donkerheid die de aarde zal bedekken, waar de pro­feet Jesaja van spreekt Jesaja 60 vers 2 (Jes. 60:02). Waar echter het evangelie gepredikt wordt, wil de heilige Geest nog steeds overtuigen van zonde, gerech­tigheid en oordeel. Uit het buiten­land, met name uit Afrika, horen en lezen we daar vaak ontroerende getuigenissen van. Maar evengoed werkt, Goddank, dit Goddelijke prin­cipe ook in Nederland en België nog en gebeuren er ook nog vele goede dingen.

Weest heilig

Alles wat in de wereld heerst wil zich ook in de gemeenten binnen­dringen. Ook vanuit gemeenten hoor je verontruste berichten over echtscheidingen, seks voor het huwelijk en ongehuwd samenwonen en andere vormen van wereldgelijkvormigheid. De gemeente zal juist ‘in alle delen’ heilig en onberispelijk voor Gods aangezicht gesteld moeten kunnen worden.

Het Woord van God voor ieder  gemeentelid geldt nog steeds: “Maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, hei­lig is, wordt zo ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: Weest heilig want Ik ben heilig” 1 Petrus 1 vers 15 en 16 (1 Petr. 01:15-16).

De heiligheid van de gemeente en van ieder gemeentelid afzonderlijk, van ‘De geroepenen dus, wordt hier gerelateerd aan de heiligheid van God! ‘Weest heilig want Ik ben heilig’

De heiliging van Gods volk is één van de werkzaamheden van de heili­ge Geest bij het veranderingsproces naar het beeld en de heerlijkheid van Jezus Christus.

In de aanhef van z’n brief schrijft de apostel aan de gelovigen dat ze naar de voorkennis van God de Vader uit­verkoren zijn, in heiliging door de Geest”

1 Petrus 1 vers 2 (1 Petr. 01:02) Ook Paulus spreekt hierover als hij schrijft aan de Thessalonicenzen: “Dat God u als eerstelingen Zich verkoren heeft tot behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid” 2 Thessalonicenzen 2 vers 13b (2 Thess. 02:13b). De heilige Geest werkt altijd met en door en in het Woord van God en dat Woord is de waar­heid. De Heer Jezus zegt daarvan: “Heilig hen in uw waarheid; Uw woord is de waarheid” Johannes 17 vers 17 (Joh. 17:17).

De heilige Geest wil ook iedere gelo­vige overtuigen van zondige, vleselij­ke zaken die uitgeroeid moeten wor­den om heilig te zijn zoals God en Jezus heilig zijn. Ook hiervan schrijft de apostel: “Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven”. Dat doet de Geest niet buiten de mens om, maar dat is vanuit een vrijwillige onderwerping aan het werk van Woord en Geest. Als de apostel dan ook direct daarop laat volgen: “Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods”, dan heeft hij het niet over een of andere bijzondere lei­ding, maar dan heeft dat betrekking op die genoemde heiliging gezien ook het verbindende woordje: ‘want.

De profeet Jesaja kondigde deze belangrijke werking van de heiliging Geest in de gemeente van Jezus Christus al aan als hij schrijft: “Wanneer de Here het vuil der doch­ters van Sion zal hebben afgewassen en de bloedvlekken van Jeruzalem daaruit zal hebben weggespoeld door de Geest van gericht en van uitdelging” Jesaja 4 vers 4 (Jes. 04:04) De Statenvertaling heeft: “door de Geest des oordeels, en door de Geest der uitbranding”. Dit zijn sterke uitdrukkin­gen om de totale heiliging van Gods volk voor te stellen.

Tot verlossing

En wat is de climax van deze heili­ging en verandering naar Zijn beeld en heerlijkheid? Dat is als de Heer Jezus terug komt en ons sterfelijk- stoffelijk- vergankelijk lichaam, wat nog dood is vanwege de zonde, in een punt des tijds bij de zevende bazuin Gods, door de kracht van de heilige Geest, de Geest der verlos­sing Efeze 1 vers 14 (Ef. 01:14) Die in ons woont, levend gemaakt zal worden Romeinen 8 vers 10 en 11 lees ook 1 Korinthe 15 vers 50 tot en met 54 (Rom. 08:10-11; 1 Kor. 15:50-54).

Dat noemt de apostel in Romeinen 8 vers 23b (Rom. 08:23b) de ‘verlossing van ons lichaam’: “Wij die de Geest als eerste gave ontvangen hebben zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: De verlossing van ons lichaam”.

In Filippenzen 3 vers 20 en 21 (Filip. 03:20-21) spreekt hij hier ook van als hij zegt: “Wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als Verlosser verwachten, Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onder­werpen”.

Dit is de climax van het verande­ringsproces, ‘Het Zoonschap’, waar hemel en aarde zuchtend naar uitzien: “Wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aan­schouwd te worden in allen, die tot (waarachtig) geloof gekomen zijn” 1 Thessalonicenzen 1 vers 10 (1 Thess. 01:10).

Heel duidelijk zien we in dit alles ook weer het woord van de profeet Zacharia vervuld worden: “Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zegt de Heer der heerscharen”.

 

De seizoenen door Astrid Poldervaart

De zomer- en de wintertijd

De herfst door stormen ingewijd

Nieuw leven dat de lente geeft

Zijn de seizoenen waarin je je begeeft.

 

Daar ga je niet alleen doorheen.

Voel je Zijn armen om je heen

Hoor je Zijn stem. Hij roept jouw naam

Hij geeft de kracht om door te gaan.

 

Als de storm raast door je hoofd ,

En als de zon lijkt uitgedoofd

Als de winter niet wil overgaan

Weet dit: de lente komt eraan.

 

De lente heeft kou getrotseerd

Is wat ik van seizoenen leer

Vast geworteld in de grond

En sterker door wat je ondervond.

 

Want je gaat er niet alleen doorheen

Voel je Zijn armen om je heen

Hoor je Zijn stem. Hij roept jouw naam

Hij geeft de kracht om door te gaan.

 

De tongentaal: ons geheime wapen! Door Gert Jan Doornink

Wie het woord ‘geheim’ gebruikt, dient zich te realiseren dat iets wat voor de één een geheim is, het voor de ander niet is. Dat geldt zeker voor het zogenaamde spreken of bidden in tongen. Voor velen komt het als iets mysterieus of overdreven over, terwijl het voor de ander de gewoon­ste zaken van de wereld is. Dat laat­ste was het voor de apostel Paulus in de begintijd van de Gemeente van Christus. In de hoofdstukken 12 tot en met 14 van zijn eerste brief aan de gemeente te Korinthe schrijft hij er uitvoerig over. Ook over het gebruik in de gemeente, wat we nu even buiten beschouwing laten. Er zijn een aantal categorieën men­sen voor wie de tongentaal een ver­borgen aangelegenheid is. Zij weten niet wat ze er mee aan moeten of doen er meewarig over als anderen het erover hebben. Ten eerste den­ken wij daarbij aan allen die leven buiten de Gemeente van Christus. Ten tweede aan allen die zich wel christenen noemen maar het in wezen niet zijn omdat ze geen persoonlijke levensverandering hebben meegemaakt.

En ten derde denken wij aan allen die wél behoren tot de werkelijke Gemeente van Christus maar nog niet hebben ontdekt wat de tongentaal voor hen kan betekenen. Zij die­nen zich te realiseren dat de tongentaal bestemd is voor alle christe­nen en in het geloof aanvaard dient te worden.

Hoe kan bij hen het verlangen ont­staan om ook de tongentaal te bezit­ten? Door de leefwijze van christe­nen die in tongen spreken en te ken­nen geven welke praktische beteke­nis het in hun leven heeft.

Natuurlijk gaan zij zichzelf niet op de borst slaan met de opmerking: “Ik spreek in tongen en jij doet dat niet, dus ik ben een beter christen”. Dat is misbruik maken van iets wat ons als nieuwe scheppingen in Christus door genade geschonken is. Belangrijk is ook dat we bedenken dat de tongentaal voor het rijk der duisternis een verborgen aangelegenheid is en blijft! Juist daarom zal onze tegenstander ook alles in het werk stellen dat christenen deze gave niet gaan ontdekken en er gebruik van gaan maken.

De tongentaal als wapen

Wij hebben de tongentaal een wapen genoemd. Het spreekt vanzelf dat het hier gaat om een ‘geestelijk wapen’ want, zoals Paulus dat for­muleert, “wij hebben niet te worste­len tegen bloed en vlees, maar tegen de (geestelijke) overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze gees­ten in de hemelse gewesten” Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12).

De tongentaal is een effectief wapen in de geestelijke strijd want zodra wij gaan bidden in tongen wordt de duivel machteloos gemaakt, hij weet namelijk op dat moment niet wat wij bidden. Wij in feite ook niet, maar God wel. Onze gedachten associëren zich op dat moment als het ware onbewust met Gods gedachten en als wij in geestelijke problemen zijn ontvangen wij uitredding of kracht en wijsheid om de situatie aan te kunnen of er door heen te komen.

Ook hier geldt weer: God is een goede God die allen die Hem oprecht dienen nooit in de steek laat, maar omringt met Zijn liefde. Hij is een Helper, groot van kracht! Bij een christen die de Heer waar­achtig dient welt de tongentaal spon­taan op, in momenten als dat nodig is. Wij worden er als het ware door de heilige Geest op geattendeerd. Tongentaal valt dus niet voor te pro­grammeren zo op de wijze van: dan en dan ga ik in tongen spreken, al kan het voor de ‘beginnende tongen­sprekers’ wel een stimulans zijn om zo nu en dan als het in gedachten komt te gaan spreken c.q. bidden in tongen.

Bij het ‘totaal pakket’ van ons dienen van de Heer en onze medemens neemt het spreken in tongen een veel groter plaats in dan alleen om het te gebruiken in de geestelijke strijd. Dat blijkt ook al wel uit wat wij er in de brieven van Paulus over lezen. Wij denken bijvoorbeeld aan de ‘lofprijzing’. Paulus schrijft daar­over: “Ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand” 1 Korinthe 14 vers 15 (1 Kor. 14:15).

Bij lofprijzing denken we veelal aan het met de handen omhoog staan, gezamenlijk met de andere gelovi­gen in de samenkomst, om de Heer groot te maken met eigen woorden of in nieuwe tongen. Maar ik denk dat we zo een veel te eng gemaakte opvat­ting over de lofprijzing hebben. De werkelijke lofprijzing en aanbidding omvat namelijk ons gehele leven! Hoe is ons hart betrokken bij de zaak van Gods Koninkrijk? Maken we werkelijk waar wat de Heer die wij dienen zo graag gerealiseerd wil zien in ons leven namelijk dat we Hem liefhebben met geheel ons hart, ziel en verstand. . . en onze naaste als onszelf? Matteüs 22 vers 37 tot en met 39 (Matt. 22:37-39). De werkelijke lofprijzing omvat ons hele leven, met al zijn ups en downs, maar met een hart brandend van liefde voor Hem die wij dienen. Dan staan we -natuurlijk gesproken- midden in het gewone leven van elke dag, temidden van gewone mensen die soms van ‘God noch gebod’ willen weten, maar wel in hun hart weten dat wij het echte geluk in ons hebben. Zij zijn mis­schien wel jaloers op ons en dan kan bij sommigen het verlangen ontstaan om ook dat werkelijke geluk te leren kennen. Het geluk waarin alles voorhanden is en waarbij ook de tongentaal als ‘hulp- en strijdmiddel’ een belangrijke plaats inneemt tot vollere eer en glorie van de Heer die wij dienen.

 

Terug naar de eerste liefde. . . door Cees Maliepaard.

Nadat we eerst kennisgenomen heb­ben van wat complimenten die aan de gemeente te Efeze gegeven werden, kunnen we in Openbaring 2 vers 4 en 5 (Openb. 02:04-05) verder lezen: “Ik heb tegen u dat u uw eerste liefde verzaakt hebt.

Gedenk dan van welke hoogte u gevallen bent, en bekeer u en doe weer uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en zal uw kande­laar van zijn plaats wegnemen, indien u zich niet bekeert”.

Verstaan wat je leest!

Dergelijke woorden kunnen heden ten dage behoorlijk bedreigend over­komen. Als het licht van je weggeno­men wordt, is het gevolg ervan dat je in het donker komt te zitten. De Here God doet dat, volgens wat Johannes duidelijk gemaakt werd, wanneer iemands eerste liefde bekoeld zou zijn. Het is in zulke gevallen altijd goed, na te gaan wat er nu eigenlijk met zo’n tekst bedoeld wordt. Doet God het werke­lijk precies zo als we dat uit Johannes’ woorden op zouden kun­nen maken of is het gewenst ze met onderscheiding op je in te laten wer­ken? En wat houdt het verzaken van de eerste liefde in de praktijk van alle dag dan wel in?

Je kunt bij zulke zaken op het ver­keerde been gezet worden. Dat doet de Heer vanzelfsprekend niet, maar dat is altijd het werk van de boze. Hij stapt immers elke dag met het verkeerde been uit bed. Dat moet wel want hij hééft alleen maar ver­keerde benen; alles van Satan is fou­tief en grondig verdorven.

Omgekeerd evenredig aan hoe God is: enkel en uitsluitend goed, is Satan te allen tijde slecht.

Het is aanbevelenswaardig nooit af te gaan op gedachten die de mens ontmoedigen of naar beneden zui­gen. De duivel is er altijd als de kip­pen bij om Gods kinderen de ver­werping in te praten. God zou dus iets op je tegen kunnen hebben als je jouw eerste liefde verzaakt hebt.

En wanneer doe je zoiets dan? Er kunnen o zo gauw aanklagende gedachten bij je naar binnen gebracht worden, hetgeen je te allen tijde zult mogen voorkomen.

God heb ik lief

Je kunt af en toe merken dat men­sen daar mee zitten. Vroeger waren we anders bezig met het evangelie dan tegenwoordig, hoor je wel eens te berde brengen. En waar doelt men dan meestal op? Wel, in het beginstadium had je de neiging iedereen in je kring van familie en bekenden te pas en te onpas op een uiteenzetting over de boodschap te trakteren. Je kunt nu denken dat je in die tijd in je eerste liefde was en dat de minder opdringende wijze waar je nu mee vertrouwd geraakt bent, dus een verkoeling van de oor­spronkelijke liefde voor de Heer zal wezen.

Maar wat in zo’n geval aangezien wordt voor de eerste liefde, is dat helemaal niet. Ik weet dat velen (met mij) de eerste tijd na hun bekering eerder door fanatisme dan door lief­de gedreven werden. Het is derhalve geen achteruitgang wanneer iemand afstand neemt van waar hij in eerste instantie in doorgeslagen was. Dat heeft helemaal niets te maken met het teloorgaan van de eerste liefde. Anderen bemerken dat ze door aller­lei omstandigheden niet meer met zoveel animo de samenkomsten bezoeken. Prompt worden ze daarop in hun innerlijk aangeklaagd. Ook, zulke verschijnselen worden vaak aangezien voor het loslaten van de eerste liefde. Maar ook dit heeft hier eigenlijk totaal niets mee uit te staan. Bepalend is niet in hoeverre jou de samenkomsten aanspreken, maar hoe hoog het peil van je liefde tot God zal wezen. Van daar uit zal je betrokkenheid tot de gemeente en tot het leven in het algemeen een plaats kunnen krijgen. Andersom werkt dit nu eenmaal voor geen meter.

Maar zelfs als het zo is. . .

Zelfs als het werkelijk waar is dat iemand niet meer zo warm loopt voor de Here God en voor Christus Jezus, is het echt niet zo dat God de kraan van zijn kant nu ook maar dicht zal draaien. Wij kunnen wel in ons nadeel veranderd zijn, maar dat betekent niet dat God dan met ons mee verandert! Hij zal altijd zichzelf blijven en zich nooit door een ander laten beïnvloeden.

Betekent dit dat de woorden uit Openbaring 2 niet correct zijn weer­gegeven? Neemt God de licht dragende kandelaar niet van z’n plaats bij degenen die hun eerste liefde ver­zaakt hebben? Johannes hoorde bij zijn opgetrokken zijn in de hemel dat dit heel duidelijk gezegd werd. God gaf deze waarschuwing niet voor niets; bij wie de eerste liefde loslaat zal de kandelaar dus zeker verwijderd worden. Maar doet God dat de eeuwen door in alle gevallen afzonderlijk zélf? Dat zou ingaan tegen zijn wezen en daarom zal dit eerder een ingebouwd principe wezen.

Bij wie de liefde tot God op een laag pitje is gekomen, zal er automatisch een verduistering in het denken ont­staan. Het basisprincipe van de vol­maakte liefde is daarmee immers aangetast en daardoor zal het inner­lijk van de betrokken mens niet lan­ger door Gods aanwezigheid verlicht kunnen worden. Het is dus gewoon één van de geestelijke wetmatighe­den uit Gods hemel.

Geen verloren zaak

Wie daar nu tegenaan gelopen denkt te zijn, hoeft er toch nimmer vanuit te gaan dat hij het verder wel zal kunnen schudden. Gods goedertie­renheid en genade zijn altijd toerei­kend genoeg om de vermindering van liefde bij de mens te overvleuge­len.

Wanneer wij weer willen dat de eer­ste liefde zal terugkeren in ons den­ken en doen, zullen we bemerken dat het verlangen van de Here God en Christus Jezus daar naadloos op aansluiten.

Daarom wordt een ieder die de oor­spronkelijke frisheid heeft verspeeld, er toe opgeroepen tot inkeer te komen en de bezigheden in de hemel en op de aarde weer overeen­komstig zijn of haar eerste liefde te behartigen.

Het is dus geen kwestie van wat meer liefde voor de mensen om je heen op te brengen, maar het zal altijd gaan om onze mate van liefde en betrokkenheid bij de Vader en bij zijn plannen binnen het lichaam van de Christus.

Wees jezelf!

We zingen wel eens: ‘U bent één en enkel positief, U heb ik als Vader, mijn God, ik heb U lief. . . ’ Wel, dat is een absolute waarheid: God is uit­sluitend positief voor de mens, pre­cies zoals Hij alléén maar negatief is voor de machten der duisternis. God is onder alle omstandigheden zich­zelf, Hij zal nooit anders worden dan zoals Jezus Christus ons Hem heeft doen kennen.

Als Gods beelddragers zullen we óók te allen tijde positief ten opzichte van de mensen zijn en negatief voor de machten der duisternis. Daarin mogen we onszelf zijn. Maar dan moet een mens wel eerst iemand wezen! Een bekend puntdicht van De Genestet luidt: ‘Wees jezelf! zei ik tot iemand; maar hij kón niet, hij was niemand’. Nou, wie als gelovige niet in relatie met de Heer leeft, mist in de hemel Gods identiteit. Dan is je mate van zijn dus niet bepaald door het vernieuwingspro­ces binnen de Christus. In zo’n geval zul je niet jezelf moeten blijven, maar krijg je alsnog de kans je in de gezindheid van de Christus te gaan ontwikkelen.

Wie enig inzicht in de geestelijke dingen gekregen heeft, zal ontdekt hebben dat we vooral zullen dienen te blijven wie we in Christus. Alleen in Hém ben je immers een nieuwe schepping! Los van Hem ben je jezelf niet meer, niet degene die God zich gedacht heeft. Maar daar mag je altijd naar terug­keren. Niemand zal ooit van God te horen krijgen: sorry hoor, maar jij hebt je kansen verkeken; je hebt de jou geboden mogelijkheden niet benut en nu is het te laat. . . Ik wil je niet meer kennen.

In onze tekst openbaart de Heer via Johannes dat een mens wel zijn eer­ste liefde verzaakt kan hebben en daarmee van een grote hoogte geval­len kan zijn – maar er volgt gelukkig een ontboezeming op vanuit zijn liefde en barmhartigheid, met de woorden: “bekeer u en doe wéér uw eerste werken”.

Die weg zal dus altijd nog een open weg zijn. We mogen opnieuw begin­nen, naar het oorspronkelijke model dat de Heer ons heeft nagelaten. De Here God schrijft niemand af. Maar Hij houdt ook geen sterveling aan als winkeldochter! Hij stimu­leert ons om inzetbaar te zijn voor de goede zaken van zijn koninkrijk. In alle eenvoud. Zonder pretenties. Maar zeer effectief.

 

Het verlangen naar echte opwekking door Jildert de Boer

Ieder waarachtig christen verlangt naar een echte opwekking. Maar zijn we ook bereid de prijs daarvoor te betalen? In Handelingen 2 vers 42 (Hand. 02:43) schrijft Lucas over de eerste christe­nen: “En zij bleven volharden bij (1) het onderwijs der apostelen en de (2) gemeenschap, (3) het breken van het brood en (4) de gebeden”. Jildert de Boer gaat in dit artikel op deze vier punten in als kenmerken van een blijvende opwekking (-red. ).

Onderwijs

Daar zie je ze -al die gemeenteleden- stevig gewapend met hun Bijbel (+ pen en papier) en vol enthousiasme op naar de onderwijsactiviteiten van de gemeente, zoals onder meer de Alpha-cursus, de introductiekring, het vervolgfundament, een cursus “aanstekelijk christendom”, de huis- kringen, de centrale Bijbelstudie en bijvoorbeeld een bijbelweekend over de heilige Geest, meetings vol moti­vatie tot evangelisatie en zending, verdiepingsstudies over en bedienin­gen voor bevrijding van gebonden­heden en -niet te vergeten- een serie over het doel: de openbaarwording van de zonen Gods!

Ze gaan 100% voor de Heer, zijn gegrepen van Jezus’ machtige woor­den en willen die omzetten in leven! In eigen leven en in hoop en verlan­gen naar/voor levens van anderen om hen heen! Ze zoeken vermeerde­ring van inzicht in het plan van God en zijn erdoor gefascineerd!

Vastbesloten zijn ze in alle woorden van God waar ze zo intens verliefd op zijn geraakt dat ze niets liever meer willen dan de wil van God ook echt te doen. Hun harten zijn vol van Woord, niet om er anderen mee om de oren te slaan, maar hen inte­gendeel te zegenen met al het goede van God!

De Geest maakt het Woord levend, zodat er wijsheid en openbaring uit voortkomt, ten dienste van anderen. Het Woord logeert niet af en toe op zondag bij hen, maar het heeft rijk woning gemaakt in hen, zodat het alle dagen van de week levend en krachtig functioneert!

De Bijbel is geen stoffig boek vol dode letters meer, maar een bron van goddelijk leven en geestelijke inspiratie! Dat Woord wil ons recht­uit middenin ons leven raken, zodat ons hart voor God in vuur en vlam gezet wordt!

Gemeenschap

Ze genieten ervan met elkaar op te trekken in gezelligheid en plezier in het natuurlijke, maar wat meer is in het delen van hun relatie met God en met elkaar. Zo scherpen ze elkaar en worden aan elkaar geslepen, waardoor er hechte banden ontstaan. Op die wijze wordt de gemeente een prachtig “relatievlechtwerk”, waar je elkaar niet slechts van naam en van “hoe gaat het” kent, maar er zich relaties van hart tot hart ontwikkelen en verdiepen.

De leden zijn immers door dezelfde Geest tot één lichaam gedoopt. Als men deel wil uitmaken van de gemeente is het dus afgelopen met alle solisme en individualisme, waar onze tijd zo bol van staat. Ze leren samen het geheim elkaar werkelijk christelijke warmte te geven, een aantrekkingskracht van opbloeiend leven Gods die een vuur verspreidt in deze koude en donkere wereld. De gemeenschap met elkaar is er slechts onder de voorwaarde van het wandelen met Jezus in het licht, want vrome kletspraatjes vullen geen zondegaatjes. Naarmate ze dichter bij hun Heer gaan wandelen, komen ze -net als de spaken in een wiel- steeds dichter bij elkaar. Zij zien erop toe dat de machten der duisternis, ook als die kans zien eens een remblokje op het wiel te zetten, geen greep op de gemeen­schap kunnen krijgen om de voort­gaande ontwikkeling (blijvend) te beletten.

Door de liefde als de band der vol­maaktheid staan de broeders en zus­ters onwrikbaar vast in de strijd van het leven en houden ze het voortdu­rend moedig uit in standvastig ver­trouwen op God! Een stok uit het bos valt op zichzelf gemakkelijk te breken, maar een gebundelde bos takken is vrijwel onbreekbaar voor de vijand! Gemeenschap maakt sterk!

We zijn blij met onze jonge mensen die opgroeien in een gemeentesfeer waar -als het gezond is- niet de rod­del heerst, maar het klimaat van het Koninkrijk van God met zijn gerech­tigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest. Ook de alleen gaanden mogen er helemaal zijn op elk ter­rein in de gemeente. Ze horen er ten volle bij en worden niet als een soort “eilandbewoners ”gedoogd. Verre daarvan! Laten zij gewaar­deerd en hooggeacht worden in ons midden, want bij God is er geen aanzien des persoons.

Het is de boze die isolatie en een­zaamheid wil bewerken, maar God beoogt de onderlinge gemeenschap waar niemand zich langer alleen behoeft te voelen, maar “thuis” mag zijn als in een warm nest, waar de geur van Christus heerst.

Hoe belangrijk zijn de contacten na de samenkomst, in het bij elkaar op bezoek gaan, per telefoon, door Sms’jes, via email of door middel van een kaartje. Het zijn zovele blij­ken van een naar elkaar omzien en een elkaar steunen en bemoedigen! De Heer zoekt “omzieners” in aan­dacht en zorg voor die ander.

Breken van het brood

Ze nodigen elkander (zonder voor­keur of afkeur!) regelmatig uit om te komen eten en te delen. De leukste gastvrijheid vinden ze die zonder morren! Ze weten met hun hoofd dat het niet goed is als er sommigen toch nog het idee hebben dat ze zich alleen voelen of eenzaam zijn. In de praktijk zoeken ze met elkaar van harte naar de realisatie van dit ide­aal!

Gemeenschap vind je bij uitstek aan tafel, want daar wordt gepraat, geluisterd en uitgewisseld. Zo gaat dat in het huisgezin van God en wel met blijdschap en een eenvoudig hart, dat niet te nauw is, maar waar­in iedereen in past. Mooi om een deel van je tienden eens te steken in bijvoorbeeld met een ander uit eten te gaan, om open contact te hebben van hart tot hart en samen je noden en je zegen in de Heer te delen. Hoeveel te meer is dit het geval als we denken aan de maaltijd van de Heer, als we samen het brood bre­ken en de vrucht van de wijnstok drinken, om de dood van de Heer te verkondigen. Zo vieren we samen wat Jezus Christus tweeduizend jaar geleden voor ons gedaan heeft en wat Hij nu in ons bewerkt. Als wij de beker van de verlossing opheffen, zijn we immens dankbaar voor het werk van Jezus Christus! Natuurlijk zullen we we naast de vreugde in de Heer in onze lofliederen, dankgebe­den en onze getuigenissen rondom het avondmaal onszelf onderzoeken of er nog “misse” zaken in onze ver­houding tot God of tussen elkaar bestaan. Zo ja, dan zoeken we snel naar wegen om de knik in de broe­derliefde op te heffen door een akke­vietje (samen) recht te zetten. Als we onszelf eerlijk kunnen beproeven wordt het ook onderling een heerlijke liefdesmaaltijd. Ga daar lekker mee door in de ruimte van God en in ruimte voor elkaar tot opbouw! Daar kan geen plaats zijn of blijven voor de zonde(machten)!

Die zullen uit onze levens en uit ons midden moeten wijken!

Gebeden

Schitterend als je hoort over al die gebedscellen in de gemeente, die worstelen in hun gebeden, maar die ook de Heer danken, prijzen en aan­bidden. Wat een gebeden heeft God al verhoord en hoeveel reden tot dank is er daarom!

De gezamenlijke bidstond zien we niet meer voor ogen als “anderhalve man en een paardenkop”, maar als een krachtcentrale. Ik zie een verge­zicht van vele volhardende bidders, die knie-ologie beoefenen en zich uitstrekken naar meer van God in eigen leven, maar niet minder ook in vrucht naar buitenuit, dat ande­ren in eigen omgeving voor de Heer gewonnen gaan worden.

In de bidstonden zie ik het hart van de gemeente kloppen! Daar tintelt het leven vanuit de Geest, die ons aanspoort en stuwt tot geestelijke (kwaliteit) groei en tot (kwantiteit)groei in aantal. Het is geweldig om nieuwe mensen de gemeente te zien binnen groeien en hen te omtuinen met gebed.

Gebed is de motor die de gemeente op gang houdt! Als er gebeden wordt om Gods wijsheid in alle dingen, dan kan de olie van de Geest de raderen van het lichaam soepel geo­lied laten lopen, opdat er uiteindelijk geen geknars, gepiep en geknerp van enige negativiteit vanuit de machten der duisternis meer gehoord zal worden. Bidden is immers bezig zijn in de geestelijke wereld om het doel van het volkomene te bereiken!

Uit eigen ervaring weet ik dat de boze ons vooral van het bidden zal trachten af te houden, omdat hij weet welke klappen het rijk der duis­ternis daarmee oploopt. Ons “een en al” gebed zijn, zoals een psalmist schreef, is een rustpunt in de wacht­en spreekkamer van God temidden van allerlei situaties in deze drukke en jachtige tijd. De roep van God tot bidden heeft immers prioriteit in ons leven.

Onze gebeden zijn echo’s op Gods roepstem, die mogen weerklinken ten overstaan van de tirannie van de demonen en de noden en lasten van mensen. Wij hebben geleerd Gods stem voor te laten sorteren in eigen leven. Wij weten keuzes te maken in het gebruiken van onze tijd, zodat er heel wat uit gesorteerd kan worden dat ons alleen maar afhoudt en afleidt van Woord en gebed. (U kunt dit zelf in uw eigen omstandigheden het beste invullen).

Eenheid

Nu we deze “vier op een rij” vanuit de eerste gemeente hebben aange­reikt, is het belangrijk nog op te merken dat het woord bevestigd werd met vele wonderen en tekenen Handelingen 2 vers 43 (Hand. 02:43). De sleutel daartoe ligt in het -na de bekering, de doop en het vervuld worden met de heilige Geest Handelingen 2 vers 38 tot en met 41 (Hand. 02:38-41)- Volharden in het onderwijs, de gemeen­schap, het breken van het brood en de gebeden.

Een nog groter wonder is mogelijk dat de eerste gemeente opviel door hun eendrachtig bijeen zijn Handelingen 2 vers 46 (Hand. 02:46). Op basis van dit één van hart en ziel zijn, kon de Here dagelijks toevoegen en konden de apostelen met grote kracht hun getuigenis van de opstanding van de Here Jezus geven en was er grote genade over hen allen Handelingen 2 vers 47 en Handelingen 4 vers 32 en 33 (Hand. 02:47 en Hand. 04:32-33). Men kon inderdaad zien: “zie, hoe lief ze elkaar hebben”! Jezus heeft gebeden voor deze een­heid tussen zijn leerlingen, opdat de wereld gelove en erkenne Johannes 17 vers 20 tot en met 23 (Joh. 17:20-23). Partijschappen en twist zijn werken van het vlees. Verdeeldheid en scheuring zijn een antireclame van de duivel en een struikelblok voor buitenstaanders om tot het christelijk geloof te komen.

Als ik het goed versta is hier nog heel wat uit te reinigen, te beginnen met het zelf ongedeeld voor de Heer te zijn en vervolgens in het gereinigd worden tot oprechte, bestendige broederliefde. Het is dan ook zonneklaar dat interne eenheid externe evangelisatiekracht geeft!

Doorgaande opwekking

Misschien is dit in zekere zin een beetje een profetisch artikeltje, maar ik heb ook naar mezelf in de spiegel gekeken en gezegd (geprofeteerd): “joh, jij bent een man die God hele­maal veranderen kan”! De Heer gaat je dan ook gaandeweg dingen tonen, zoals Hij ook mij richtte op het toe­zien op mezelf, en aanreikte: doe iets op die levensgebieden waar het nog zo krampachtig is en dwangma­tig gaat en er wellicht dode werken overgebleven zijn.

Werk eens aan dat terrein waar de impulsiviteit of juist de naïviteit met je op de loop gaat en -als je niet oplet- je de machten in de kaart speelt. Kom toch los van dat kunst­matige en menselijke geregel en ga eens echt leven met Mij en van daar­uit aan de slag met een aantal zaken. Dat is fijn als de Geest het zo voor je gaat verhelderen, direct of indirect door anderen heen.

Zo over jezelf en over anderen te profeteren met geloof in Gods mogelijkheden is een kolossale taak! Het is waar: door de kracht van de heilige Geest kunnen wij Gods heer­lijkheid gaan weerspiegelen! Doe mee in het jezelf geven en wees trouw in de opbouw van de gemeente, want afbraak is er al genoeg in deze wereld en zelfs -het moest niet zo zijn- helaas soms zelfs in de gemeente! Stel je maar gewoon dienstbaar op in de broeder­schap en geef een veilig voorbeeld van het wandelen in Jezus’ voetstap­pen voor anderen! Zo verlok je ande­ren om in ijver de Heer te dienen. Opwekking? Nou en of! Als we ten­minste volhardend aan “vier op een rij” doen en niet meer zeuren over allerlei “vijven en zessen”, dingen die zogenaamd allemaal niet zouden deugen. We jagen immers naar het trachten uit te munten tot opbouw van de gemeente 1 Korinthe 14 vers 12 (1 Kor. 14:12)? Op je schoolrapport is/was uitmuntend het halen van een tien! De gereed­schappen daarbij zijn de geestelijke gaven.

In het Oude Verbond klonk de zucht: “Och, ware het gehele volk des Heren profeten, doordat de Here zijn Geest op hen gave” Numeri 11 vers 29 (Num. 11:29). In het Nieuwe Verbond treedt zo machtig naar voren: “Want gij kunt allen 1 voor 1 profeteren, opdat allen lering en allen opwekking erdoor ontvangen” 1 Korinthe 14 vers 31 (1 Kor. 14:31).

Geen opwekking van opgaan, blin­ken en verzinken en niet een opwek­king van stijgen, consolideren en afzakken.

Evenmin een oudtestamentische opwekking waarbij de ene Godsman sterk op de voorgrond trad, maar juist een voortdurende, blijvende opwekking doordat het lichaam van Christus in alle geledingen gaat leven, bewegen en functioneren in heilige Geest! Het niveau blijft daar­bij niet constant, maar het stijgt in peil, in beleven, kortom: in diepte en inhoud. Halleluja!

 

De naam van Jezus door Froukje Huis

We zijn net teruggekeerd van een fijne, zonnige vakantie. ’t Was heer­lijk weer, zodat we zelfs genoten hebben van het zwembad.

Toch zat er ook een donker tintje aan die stralend blauwe lucht. Nauwelijks was de vroege ochtend­nevel opgetrokken of de straaljagers gingen op pad. Sommigen pal over ons hoofd met oorverdovend lawaai, anderen wat verder af, maar altijd erg rumoerig.

Vooral de jonge kinderen raakten de eerste keer in paniek, legden hun handjes tegen de oren en vluchtten naar de vertrouwde schoot van vader of moeder. Het hielp niet dat je ze vertelde dat er niets kon gebeuren. Nauwelijks hoorden ze een vliegtuig of ze kwamen aanrennen, roepend: “Daar kom er weer één!”

En dan, plotseling, merk je dat de situatie veranderd is. Je staat klaar om zo’n vluchtend hoopje mens op te vangen als er weer een straaljager de lucht ingaat en. . . dan komt er niemand!

Kijk, daar staat hij dapper op het grasveld, wijst met zijn vingertje in de lucht en roept: “Daar gaat ie!”.

Herkent u ook uzelf daarin? Je bent pas op de weg en daar komt met veel lawaai de boze aan!

Angstaanjagend, overweldigend. Je vlucht naar Vader: “O, Heer, dat kan ik niet aan, ik ben nog maar net op de weg! Help me toch!” Natuurlijk helpt Vader. Hij vertelt dat je niet bang behoeft te zijn: “Vrees niet, want Ik ben met u, zie niet angstig rond, want Ik ben uw God, Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met mijn heilrijke rechterhand” Jesaja 41 vers 10 (Jes. 41:10).

Maar op zekere dag hoor je iets anders: “De naam des Heren is een sterke toren, de rechtvaardige ijlt daarheen en is onaantastbaar!” Spreuken 18 vers 10 (Spr. 18:10).

God heeft ons de naam van Jezus – gegeven om die te gebruiken!

Jezus zegt het zelf: “In Mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven en zieken genezen” Markus 16 vers 17 en 18 (Mark. 16:17-18).

“Op slangen en schorpioenen zult gij treden (in Jezus’ naam) en niets zal u enig kwaad doen” Lucas 10 vers 19 (Luc. 10:19).

En. . . wij hoeven niet naar die naam toe te ‘ijlen’, want door de heilige Geest woont Jezus in ons hart. Wij kunnen te allen tijde over de naam van Jezus beschikken.

Dan komt de dag dat de boze, drei­ging en moord blazend, ons onaan­tastbaar op het geestelijke grasveld ziet staan, de voeten geplant in het Woord, de naam van Jezus op de lip­pen, de vinger uitgestrekt: “Daar gaat hij!”.

En hij gaat. Prijst de Heer!

 

Om over na te denken. Door Cees Maliepaard

Volledig verzekerd.

In de verzekeringsbranche kent men de clausule eigen risico. Bij schade zal een bepaalde van tevoren afgebroken som niet uitbetaald worden. Die zal de verzekerde uit eigen middelen moeten bekostigen. Alles wat dit bedrag te boven gaat, wordt wel door de assuradeur vergoed. Het voordeel is, dat daar een lagere premie tegenover staat. De Here God kent een dergelijke regeling niet. In Christus Jezus geeft hij louter absolute zekerheden. Dat is zo omdat de volledige premie voor ons betaald is. Eenmaal voor altijd, heeft de heer voor ons leven zijn leven afgelegd, Omdat wij nieuw leven zouden ontvangen. Korting op de premies is niet mogelijk. Jezus heeft geen regeling voor sommigen waarvoor hij minder dan met zijn leven heeft betaald. Daarom is de uitbetaling ook voor ieder hetzelfde. Volledig nieuw leven in Eendracht met onze heer en meester.

Wat is van belang?

In het leven van alledag spelen allerlei zaken een rol. Sommigen zijn van groot belang, anderen zijn dat in mindere mate. Onder ons denkt men daarbij nog wel eens dat alles wat geestelijk is echt van belang is, terwijl de natuurlijke zaken als vanzelf tot een lagere rangorde behoren. Toch wordt deze stelling In de praktijk nogal eens gelogenstraft. Weliswaar zijn de dingen van het Koninkrijk Gods van een hogere orde dan die van aardse zaken, Maar dat neemt niet weg dat er geestelijke items van min of meer ondergeschikte waarde kunnen wijzen en natuurlijke aspecten die zonder meer van levensbelang kunnen zijn. Ieder zal daar zelf wegwijs in mogen worden, Zonder dat zoiets redenen tot starre regelgeving en nog minder tot afwijzing of achterklap zal geven. We zijn in Christus lichaam immers vrijgemaakt van de werken van het vlees, zodat we de stem van de geest zullen kunnen horen. en het is gelukkig nog steeds een heerlijke waarheid dat Gods Geest waait waarheen hij wil.

Volledig betrouwbaar

In wereld valt vandaag de dag niet veel aan zekerheden te beleven. Wat heden zo vast als een huis lijkt zijn, blijkt morgen zo wankel als wat te wezen en andersom. Dit valt op het internationale vlak te onderscheiding, maar even zo goed binnen onze landsgrenzen. Je komt In de wereld van vandaag nog mensen tegen. Die voor 100% betrouwbaar zijn, Maar het lijkt onderhand wel of je ze met een lantaarntje op zal moeten zoeken. Over een bekende Nederlandse politicus werd kort geleden door iemand opgemerkt. Hij is ongrijpbaar als een stukje zeep. Hij glibbert alle kanten op.! Het is niet bijster verstandig met zo iemand in zee te gaan; Je weet nooit waar je dan terecht komt. Daarom is het een verademing in het Koninkrijk van de Vader te vertoeven. Jezus is daar als de door God aangestelde koning volledig betrouwbaar. Het is gewoon een feest dat een burger van dit hemelse Rijk hier onbekommerd verkeren kan. Hij is de rots waarop we staan, en in hem ingevoegd. Zullen we dezelfde zekerheid aan elkaar en anderen mee kunnen delen.

 

2003.05-06 nr. 424

Levend geloof 2003.05-06 nr. 424

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Levend Geloof zou Levend Geloof niet zijn als we niet trouw zouden blijven aan onze doelstelling om het evangelie van het Koninkrijk Gods in een voor ieder­een begrijpelijke taal door te geven. Geen elitaire, hoogdravende artikelen die theoretisch misschien wel juist zijn, maar waar men in het gewone leven van elke dag weinig mee kan. En daar gaat het toch om! Ook daarin is Jezus ons grote voorbeeld. Toen Hij op aarde was bewoog Hij zich temidden van-de gewone mensen, begreep hen, sprak hun taal en het gevolg was dat zij Hem begrepen en ingingen op Zijn woorden. Dat was weliswaar schoppen tegen het zere been van de toenmalige geestelijke leiders -de Farizeeën en Schriftgeleer­den- maar het deerde Hem niet. Hij wist dat Hij een missie van Zijn Vader had en die ging Hij vervullen, ook al werd Hij uiteindelijk op een verschrikkelijke wijze vervolgd en naar zij dachten uitgeschakeld. Maar het tegenovergestelde was het geval: door lijden en dood heen was Jezus uiteindelijk de grote Triomfator!

Als christenen die in deze tijd leven, ervaren wij hetzelfde of zullen het gaan ervaren: alles wat surrogaat is zal zich meer en meer gaan verzetten tegen alles wat echt is. Maar het zal ons niet deren. De inwonende kracht van de heilige Geest, die hoe langer hoe meer uitgroeit tot een hechte eenheid met onze geest, zal ons in staat stellen stand te houden. En de heerlijkheid Gods die in ons is zal, door lijden heen, uitgroeien tot volle heerlijkheid!

Allen die in ons blad schrijven zijn daarvan ten volle overtuigd en wij hopen en geloven dat dit ook met vele van onze lezers en lezeressen het geval is. De tijd van compromis is voorbij. Dit betekent niet dat wij ons fanatiek of extreem op gaan stellen, maar de werkelijke liefde van Christus die in ons hart is, stelt ons in staat Zijn taak tot het einde toe te vervullen. Daarom hebben wij geen angst voor de toekomst maar blijven deze opdracht met blijdschap en toewijding ver­vullen. Levend Geloof mag daarbij één van de middelen zijn die de Koning die wij dienen daartoe wil gebruiken. Lees en laat u inspireren wat wij daarover in dit nummer schrijven. Veel zegen!

 

Bij de voorplaat: door redactie

Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij in elk opzicht de liefde van God. Hij was te allen tijde vol mededogen en barmhartigheid jegens de mede­mens en daardoor gehoorzaam aan de opdracht van Zijn Vader.

Hij handelde ernaar en sprak erover en was daardoor een voorbeeld voor Zijn discipelen (en dus ook voor ons.

Uit de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan Lucas 10 vers 25 tot en met 27 (Luc. 10:25-37) blijkt dit weer (lees ook “Onder de boom” op bladzijde 7).

 

De liefde van God. . . door Gert Jan Doornink

. . . kan door niets worden overtroffen. Het is de kern van God, Zijn karakter en wezen. Hij openbaart zich door Zijn liefde. Hij is liefde.

. . . kan niet door het rijk der duisternis teniet worden gedaan. Altijd en overal zal Gods liefde uiteinde­lijk sterker blijken dan wie of wat ook.

. . . is niet alleen onlosmakelijk ver­bonden met zijn vertrouwen en barhartigheid, maar ook met zijn heiligheid en rechtvaardigheid. Daarom is het échte liefde.

. . . vraagt om beantwoording door allen die in Hem geloven. Wij behoren Zijn liefde te openbaren. “Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad”

1 Johannes 4 vers 19 (1 Joh. 04:19).

. . . behoort in ons leven door te werken, zodat wij immuun worden voor alles wat vanuit het rijk der duisternis op ons afkomt en ten volle bruikbaar zijn in dienst van Zijn Koninkrijk.

. . . zal uiteindelijk het gehele uni­versum bedekken als een allesom­vattende liefde. Nu nog niet voor te stellen hoe dat zal zijn, maar één ding is zeker: het gaat werke­lijkheid worden. Het is de zeker­heid van allen die geloven!

 

Anders dan de anderen door Gert Jan Doornink

Christen zijn betekent niet alleen zekerheid hebben maar ook zichtbaar zijn. Jezus zei het destijds al: “Een stad boven op een berg blijft niet verborgen”. In dit arti­kel gaat het over het ‘zichtbaar wor­den’ vanuit ons anders zijn als nieu­we scheppingen in Christus. Als christenen vormen wij geen geïsoleer­de groep of gemeenschap. Jezus roept ons immers op het ‘zout der aarde’ en het ‘licht der wereld’ te zijn?

Ruim tweeduizend jaar geleden schreef de apostel Paulus in zijn brief aan de gemeente te Efeze de bekende woorden: “Gij geheel anders: hebt Christus leren kennen” Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20). Iedereen die ook maar enigs­zins thuis is in de Bijbel kent onge­twijfeld deze woorden, maar juist omdat ze zo bekend zijn lezen we er gemakkelijk overheen, zonder te beseffen dat hier één van de wezens­kenmerken van onze geloofsbele­ving onder woorden wordt gebracht. Paulus geeft aan dat het hier niet gaat om mensen die anders willen zijn, maar die het ook werkelijk zijn!

Een groot verschil. We kunnen stre­ven naar iets wat we willen bereiken óf we hebben de zekerheid in ons hart dat we een bepaalde doelstelling al gerealiseerd hebben. Dat laatste is, als we christen zijn geworden, het geval.

En dan bedoelen we niet dat we ons christen noemen omdat we uit ‘gelo­vige ouders’ zijn geboren en een christelijke opvoeding hebben gehad, want zolang er niet werkelijk iets is veranderd in ons leven door, wat wij dan noemen: ‘bekering, levensvernieuwing, opnieuw gebo­ren worden, tot geloof komen, enz. ’, zolang er geen totale levensverande­ring heeft plaatsgevonden, zolang we niet de zekerheid in ons hart hebben van een zondaar een kind van God te zijn geworden, zijn we geen werkelijke christenen.

Het geheim

Dat is ook het geheim van het ‘geheel anders’ zijn waar Paulus het in zijn brief over heeft. Het leeft in ons hart, het is een zekerheid die niemand ons kan afnemen. In onze dagen staat het woord ‘zekerheid’ zwaar onder druk. ‘Je kunt niets met zekerheid zeggen’ en ‘niets is zeker’ zijn veel gebruikte gezegdes en ook in discussies over het geloof met andersdenkenden worden we er meerdere malen mee geconfron­teerd.

Maar wie eenmaal de geloofserva­ring van de ‘totale verandering’ heeft meegemaakt is zich bewust dat het nieuwe leven van Christus in hem is. Natuurlijk kan het prille begin van ons werkelijk christen-zijn wel eens door twijfel worden belaagd. Ik herinner het uit mijn eigen leven, dat ik in de eerste periode van mijn nieuwe leven wel eens dacht: ben ik nu wel werkelijk een nieuwe schep­ping? Beeld ik het mij niet in? Maar naarmate we geestelijk groeien ver­dwijnt deze twijfel geheel.

Wat betekent het nu dat we ‘geheel anders’ zijn geworden? Wat zijn de consequenties? Paulus brengt dat op duidelijke wijze onder woorden met de opmerking: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17). Ons leven is radicaal veranderd toen Christus kwam wonen in ons hart, toen we ‘ja’ tegen Hem zeiden.

Maar nu zullen we er zelf zorg voor moeten dragen dat dit nieuwe leven gestalte krijgt. Ieder mens heeft een vrije wil en deze wil werd door God niet weggehaald toen we een nieuwe schepping werden. Integendeel, juist door deze wil op positieve wijze in te zetten kunnen we ons nieuwe schepping zijn waar maken.

In Christus zijn

Daarvoor is het nodig ‘in Christus’ te zijn. Dat betekent niet dat we een soort gemoedstoestand of gevoel moeten oproepen, we komen niet in trance of krijgen een of andere bij­zondere ervaring. Het is gewoon het inschakelen van onze wil door ver­binding te maken met Gods wil, zodat er een eenheid tot stand komt die hoe langer hoe meer uitgroeit tot een onlosmakelijke eenheid.

Dit is de geestelijke groei die onont­beerlijk is voor elke nieuwe schep­ping. De grote nood van vele kinde­ren Gods is dat ze vaak in een begin­stadium van hun geloofsleven blij­ven steken. Het komt niet van de grond. Ze getuigen misschien wel ‘Christus woont in mij’ maar realise­ren zich niet dat dit pas betekenis krijgt als zij dat ook zelf daadwerke­lijk omzetten in een levend geloof.

Iemand kan tientallen jaren een kind van God zijn, kan veel Bijbelkennis bezitten, maar dat garandeert nog niet dat men ook uitgegroeid is tot een daadwerkelijke getuige van Christus en Zijn Koninkrijk.

Nu gaan we geen oordeel uitspreken over het leven van onze medechris­tenen, maar dienen onszélf af te vra­gen: hoe is het met mij gesteld? Christus woont in mij, maar woon ik ook zelf in Christus?

Het ‘in werking stellen van onze wil’ ligt niet als een soort wet op ons die wij moeten volbrengen, maar komt uit Gods liefde voor ons voort. God wil niet dat we halfslachtige getui­gen van Hem zijn, dat we nederlaag op nederlaag lijden, maar juist Zijn grote onvoorwaardelijke liefde voor ons wekt in ons het verlangen op Hem en onze medemens ook lief te gaan hebben.

Dit proces van liefhebben wordt bevorderd door de inwonende kracht van de heilige Geest. Geen enkel kind van God kan daar zonder en God wil ook niets liever dat we ons dat bewust zijn. Dit maakt ons ‘anders dan de anderen zijn’ tot een levende realiteit. We zijn niet meer van de (door Satan beheerste) wereld maar staan wel midden in deze wereld!

Het is een verkeerde gedachte ons daarvan te isoleren. Jezus is daarbij ons grote voorbeeld! Waar we ons wel van leren te isoleren is alles wat negatief is, alles wat besmet is door de vorst der duisternis. Ook dat is natuurlijk een proces, een ontwikke­ling die dagelijks functioneert naar, mate we, in samenwerking met Gods Geest, leren te onderscheiden waar het werkelijk op aankomt, waarom het werkelijk gaat.

Het beleven van ons geloof is dus geen theoretische aangelegenheid, geen intellectuele bezigheid, al blijft ons verstand volledig ingeschakeld. We leren immers God en onze medemens lief te hebben op de wijze zoals Hij ons liefheeft: ‘met geheel ons hart, ziel en verstand’.

Ook de anderen

We schrijven bewust een paar keer ‘onze medemens’ want te vaak werd in het verleden de liefde van God losgekoppeld van onze medemens en alleen gezien als een liefde tus­sen God en ons, en ons en God. Het is God echter te doen om alle men­sen, niemand uitgezonderd! We gaan toch niet rondlopen met de gedachte ‘ik ben uitverkoren en de ander waarmee ik in aanraking kom, is dat niet’. Paulus maakte dat in zijn tijd al duidelijk met de opmer­king dat de genade Gods (Jezus Christus) verschenen is heilbren­gend voor alle mensen Titus 2 vers 11 (Titus 02:11) terwijl Petrus het zo verwoordde: “God wil niet dat sommigen verlo­ren gaan, doch dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9b (2 Petr. 03:09b). Deze teksten heb ik in de loop der jaren vele malen geciteerd, het zijn ‘gouden woorden’ die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. Gods liefde is bestemd voor alle mensen, niemand uitgezonderd.

Let wel: dit heeft dus niets te maken met de zogenaamde ‘leer der al verzoening’ een dwaalleer die alle mensen automatisch met God verzoent, ongeacht of men wil of niet wil. Dan wordt de menselijke wil uitgescha­keld, terwijl God juist deze wil, als belangrijk onderdeel van onze per­soonlijkheid, in ons heeft gelegd. Zoals Hij zelf een wil heeft, heeft ook ieder mens een ‘vrije wil’. God dwingt niemand, maar het zou toch wel dom en dwaas zijn als we Zijn liefde aanbod afwijzen.

Praktische betekenis

Wat betekent nu het ‘anders dan de anderen zijn’ in het gewone leven van elke dag? De praktijk wijst uit dat velen moeite hebben met het nieuwe leven tot ontwikkeling te laten komen op een wijze zoals God dat graag ziet. Men kan het funda­ment gelegd hebben Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02), dat is uiteraard een vanzelfspreken­de zaak, want dat is de basis om van daaruit het nieuwe leven op te bou­wen, maar dan komt het er op aan niet weer ‘terug te schakelen’ naar ons oude leven. Dat is voorbij, radi­caal en volkomen. We richten ons nu op het volkomene, het gaat nu uitsluitend om het nieuwe leven. Maar we hebben toch ook nog met ‘ons vlees’ te maken?, zal iemand opmerken. Dit is een diep ingewor­telde gedachte die ontstaat als we de infiltraties uit het rijk der duisternis -en die zijn er meer dan ons lief is!- aanzien voor de zogenaamde ‘wer­ken van het vlees’. Paulus benoemt deze in Galaten 5 vers 19, 20 en 21, (Gal. 05:19-21), maar iedereen zal het er toch over eens zijn dat deze werken niets met ons nieuwe leven te maken hebben. Paulus schrijft er zelfs bij dat zij niet behoren bij het Koninkrijk Gods, dus ook niet bij hen die het Koninkrijk Gods zijn binnengegaan. Dit nieuwe leven wordt nu beheerst door de Geest en Paulus beschrijft ook wat dit van uitwerking heeft: “liefde, blijdschap, vrede, lankmoe­digheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheer­sing” Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22). Hij noemt dat de vrucht, dat is het resultaat, dat komt tevoorschijn, tot openbaring.

Nieuwe persoonlijkheid

Het nieuwe leven in Christus heeft een geheel nieuwe persoonlijkheid van ons gemaakt, een nieuw indivi­du, de mens wordt weer zoals God die oorspronkelijk in gedachten had, evenals Hijzelf: volmaakt en goed! De mens was de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk en met de geboorte van de nieuwe mens gaan we ons weer ontwikkelen naar Gods oorspronkelijke bedoeling. Wat een heerlijkheid als we dit goed tot ons laten doordringen!

‘We moeten onszelf wegcijferen’, wordt er wel eens gezegd. ‘We zijn niets en kunnen niets en worden niets’. ‘We zijn en blijven arme zon­daars’ hoorde ik pas geleden nog weer iemand zeggen. Deze en derge­lijke negatieve uitdrukkingen kun­nen we nog met talrijke andere aan­vullen. En als het nu zou gaan om de ‘oude mens’ zoals deze voor de bekering was, dan zouden we daar vrede mee kunnen hebben, maar het gaat dan notabene om de ‘nieuwe mens’. De ontwikkeling hiervan mag toch vooral niet van de grond komen.

Het duurt bij sommige christenen soms jaren voor dat men uit dit negatieve denken loskomt. Ik weet het hoe het bij mezelf was. Ik was zo geïndoctrineerd door verkeerde negatieve leringen, hoewel ik een kind van God was, dat het ‘nieuwe denken’ telkens weer werd verdron­gen, met als gevolg dat ook het nieu­we leven zich niet voldoende kon ontwikkelen.

Verkeerd front

Vele kinderen Gods voeren daardoor een verkeerde strijd, namelijk tegen hun eigen vlees. Daarmee bedoelt men dan dat men moet strijden tegen al het negatieve, het verkeerde, het zondige, wat in ons lichaam van vlees en bloed aanwezig is, zolang men in deze wereld is. Men beschouwt dit als ‘verweven’ met ons vlees. Het gevolg is dat vele nieuwe scheppingen deze strijd allang hebben opgegeven en zich er f bij neer hebben gelegd dat dit er nu eenmaal bij hoort. Men heeft niet in de gaten dat men op een verkeerd front bezig is te strijden. Satan heeft in dat opzicht velen verblind. Paulus maakt echter duidelijk Jat onze strijd niet is tegen vlees en bloed (dus ook niet tegen eigen vlees en bloed!) maar tegen “de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis’ tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12).

Als nieuwe scheppingen, als men­sen die ‘anders zijn dan de anderen’, hebben we gezag en autoriteit ont­vangen déze strijd met succes aan te gaan. We gaan immers in de voet­sporen van Christus! Hij is ons grote voorbeeld, Hem volgen wij. En dan deert het ons niet wat anderen over ons zeggen, hoe anderen ons beoor­delen: wij strijden de goede strijd. Vanuit onze nieuwe plaats, onze nieuwe positie: net als Christus van­uit onze geestelijke plaats in de hemelse gewesten. Dan ervaren wij meer en meer hoe ons ‘nieuwe mens zijn’ tot groei komt tegen de verdrukking in.

Het ‘anders dan de anderen zijn’ maakt ons uiteindelijk niet alleen onaantastbaar en immuun voor de vijand, maar ook aantrekkelijk voor de anderen omdat het beeld van Christus in ons zichtbaar wordt. En als sommige mensen ons desalniettemin haten of zich van ons afkeren, hebben we daar begrip voor, omdat we weten dat zij geïndoctrineerd zijn door het rijk der duisternis.

Wij zien hen er niet op aan en blijven hen nochtans liefhebben. Dan maken we niet alleen door onze woorden, maar bovenal door ons léven waar dat we levende getuigen van Hem en Zijn Koninkrijk zijn.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Verhaaltje

Daar lig je dan, aan de kant van de weg, helemaal alleen, bont en blauw van de opgelopen klappen. Je kon je niet verdedigen, ze waren met meer, de strijd was ongelijk. Je tas met spullen hebben ze je afgepakt, je hebt niks mee, je bent kapot en alles doet zo zeer. Je krijgt je hand niet eens meer omhoog om hulp te vragen en zo nu en dan verlies je je bewustzijn. Golven van pijn slaan over je heen, ’t Wordt zo donker. Mensen lopen langs en laten je rechts en links liggen. Zien ze je dan niet? Je ziet er niet uit, kleren gescheurd, bloed, zweet, geen stem. Een roerloze, zwaar gewonde gedaante in de berm, is dat nog iemand? Ben ik dan niemand? Voetstappen van wat voorbijgangers. ‘Voorbijgangers’, wat een ellendig woord eigenlijk. . . Het gesuis van een auto. . . geknetter van een scooter. Een straathond besnuffelt hem en likt even over zijn gezicht, maar verder raakt geen hond hem aan. Een enkele maal verbeeldt hij zich dat er over hem wordt gesproken, maar altijd verwijderen de voetstappen zich weer, soms klinkt er gelach.

’t Wordt zo koud om hem heen.

Is er niemand? Is er iemand? Iemand die mij vinden wil?

Opeens voel ik wat, iemand raakt mij aan, ik voel een hand. Een dief!, flitst het door mij heen. Maar er kan mij niks meer afgepakt worden, behalve dan mijn leven, nou ja, leven. . .

De hand raakt voorzichtig mijn gezicht, aarzelt over mijn dichtgeslagen ogen, glijdt dan naar mijn hals, voe­lend naar mijn hartenklop, tastend naar leven. Ik kreun zachtjes. Dan hoor ik een stem: “Jij gewond, ik jou helpen”.

Het is de stem van een vrouw. Ik hoor wat geschuif van een tas, het opentrekken van een rits, gerommel en even later voel ik dat een hand met een doek over mijn gezicht gaat. Ik kan nauwe­lijks denken, want m’n hele lijf doet ver­schrikkelijk pijn, vooral als ik wat die­per tracht adem te halen.

Waarschijnlijk heb ik een paar gebro­ken ribben. Dan is de pijn ineens zo vlijmend dat ik het bewustzijn verlies en ik zak weg in de duisternis.

Na een uur – een paar uur? Ik heb alle begrip van tijd verloren – kom ik weer bij. Ik merk dat ik op iets zachts lig. Een bed? Mijn ademhaling is pijnlijk, mijn keel droog en mijn hoofd bonst. Voorzichtig probeer ik mijn ogen open te doen. Er is gedempt licht om mij heen, ik zie een plafond. Dan buigt zich een schaduw over me. Ik ontwaar een gezicht en een paar vriendelijke ogen kijken mij aan. “Waar. . . wie? Vraag ik. M’n stem klinkt rasperig. De man zegt: “Daar bent u. U bent in een pension”. En hij noemt de naam van een dorpje waar ik nog nooit van gehoord heb, maar ja, het beschaafde Westen is ook zo groot. . . Vragend kijk ik de man, kennelijk de eigenaar, aan. Hij pakt een beker en zet hem aan mijn lippen. Met kleine slokjes drink ik het heerlijke koude water.

“Aspirientje?” vraagt hij. Ik knik. Terwijl hij in een laatje rommelt zegt hij: “Ik heb onze huisarts gebeld, hij komt zo”. Ik neem de aspirine en vraag: “Hoe kom ik hier?”

“Een vrouw heeft u hier gebracht”.

“Maar. . . hoe. . . ?”

“Dat weet ik niet”, zegt hij. “ik kende haar niet, ze is niet van hier. Ze vond u aan de kant van de straat, bij de bos­rand. Kennelijk hebben ze u overvallen en beroofd. Afijn, ze bracht u hier en heeft drie weken vooruit betaald. Ze zei dat ze na die tijd wel weer es langs­kwam om te zien hoe het met u is”.

Hij zwijgt even, mompelt dan: “Vriendelijk mens, zo zijn er niet veel meer tegenwoordig”.

Ik vraag: “Zei ze ook wie of ze was? Een naam?”

Hij lacht: “Ze zei dat als-t-ie daarnaar vraagt dat ik dan moest zeggen: een medemens”.

Verbaasd kijk ik hem aan en dan, met een zucht, doe ik m’n ogen dicht en denk: “Ik ben bij medemensen onder­dak, ik ben veilig”.

 

Niet door kracht of door geweld. . .  door Wim te Dorsthorst

Een bekend woord van de profeet Zacharia is: “Dit is het woord des Heren tot Zerubbabel: niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen” Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06).

In nachtgezichten wordt Zacharia de terugkeer van Juda uit de ballingschap getoond, de herbouw van de stad Jeruzalem en de herbouw van de tem­pel.

De twee gezalfden in dit profetische boek zijn Jozua de hogepriester en de stadhouder Zerubbabel, die stad en tempel herbouwt. (Zerubbabel komt ook voor in het geslachtsregister van de Heer Jezus, Matteüs 1 vers 12 en Lucas 3 vers 27 (Matt. 01:12 en Luc. 03:27). Deze twee gezalfden, Jozua en Zerubbabel, vloeien samen tot één in het achtste nachtgezicht, waar gespro­ken wordt over een man wiens naam is ‘Spruit’, waarmee Jezus Christus bedoeld wordt, Die priester zal zijn op Zijn troon én de tempel des Heren zal bouwen en met majesteit bekleed zal zijn op Zijn troon Zacharia 6 vers 9 tot en met 15 (Zach. 06:09-15). Als er gesproken wordt over stad en tempel mogen we zeker weten dat dit een profetisch woord is voor de gemeen­te van Jezus Christus zie ook

1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12). Alleen voor de bouw van deze geestelijke stad/tempel kunnen de woor­den van God gelden: “niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

Geest of vlees

God geeft hiermee heel duidelijk Zijn werkwijze aan in de schepping en in het bijzonder voor de bouw van de tempel, het huis Gods, het hemelse Jeruzalem, de Gemeente van Jezus Christus. Het is immers Zerubbabel die de tempel moet her­bouwen, die dit woord van de Heer ontvangt! God stelt de twee princi­pes van waaruit men bezig kan zijn in de Gemeente van Jezus Christus hier scherp tegenover elkaar.

Alles wat niet door de heilige Geest geschiedt, is uit het vlees en valt onder menselijke (religieuze) krachtsinspanning en maar al te vaak ook (vroom)geweld zoals in de kerkgeschiedenis maar al te duide­lijk gebleken is. Hiermee wordt dan die andere grote stad gebouwd namelijk ‘Babylon’, en heeft dus geen enkele verwantschap met, of waarde voor het Koninkrijk Gods.

Gelijk de Schrift zegt

Ondanks dit indringende woord van God is het werk van de heilige Geest altijd sterk onderbelicht gebleven. Ik las deze uitspraak van iemand: “Wat we óók uit de kerkgeschiedenis kun­nen leren is, dat er waarschijnlijk geen leerstuk van de Bijbel is wat door de eeuwen heen meer verwaar­loosd, meer misverstaan en meer misbruikt is dan de waarheid over de heilige Geest en Zijn werk in het lichaam van Christus”.

Hoe waar is deze uitspraak! De dui­vel heeft er voor gezorgd dat juist over de heilige Geest veel verdeeld­heid is ontstaan in kerken en gemeenten. De dogma’s: Geen drie- eenheid, wel drie-eenheid; de heilige Geest wel een persoon, geen per­soon, en vele andere theorieën en leringen, hebben de werkelijk plaats van de heilige Geest behoorlijk ver­sluierd en christenen van elkaar ver­vreemd.

Ik geloof dat iedere on-Bijbelse lering en gedachte over de heilige Geest Zijn vrije werking en doorstroming belemmert, en uiteindelijk uitdooft. Ook hier is helaas de kerkgeschiede­nis, historisch en recentelijk, een overduidelijk voorbeeld van.

In Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:28) zegt de Heer Jezus: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloei­en”.

Dat wil dus zeggen: Als wij in Hem geloven “zoals Hij in de Schrift geo­penbaard is”. En de Heer bedoelde daarmee, alles wat in de Schrift die er toen was, het Oude Testament, over Hem geschreven en geprofe­teerd was. Wij hebben nu zoveel meer met het Nieuwe Testament erbij! Hij zegt: “dan zullen stromen van levend water uit je binnenste gaan vloeien”.

Nu zegt de Heer Jezus dit met het oog op de heilige Geest! (vs. 39). Zou het dan ook niet zo zijn dat we in de heilige Geest dienen te geloven zoals de Schrift Hem aan ons open­baart, wil dat levende water gaan stromen? Ik denk van wel!

Goed begonnen

Als we het boek Handelingen lezen dan zien we hoe spontaan alles wat de heilige Geest betreft werkte in de begintijd. Niemand had nog een ker­kelijke achtergrond met even zo vele leringen. De apostelen hebben als kundige bouwmeesters het funda­ment gelegd zoals ze van de Heer Jezus zelf geleerd hadden. Iedereen in de gemeenten had zich bewust bekeerd, was volwassen gedoopt en had de heilige Geest ontvangen, pre­cies zoals Petrus het gepredikt had op de Pinksterdag zie Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38), en zoals we dat lezen in Handelin­gen.

Er was toen sprake van een eenheid in de gemeenten zoals Efeze 4 vers 4 tot 6 (Ef. 04:04-06) dat beschrijft: “Eén lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen”.

Men geloofde in de spontane werk­zaamheid van de heilige Geest, waardoor het ook als een vanzelf­sprekendheid kón functioneren. Men geloofde, zoals de Heer Jezus sprak, als kinderen.

Daar zullen we, denk ik, naar terug moeten, willen we meer van de wer­king van de heilige Geest zien in de gemeenten en in het persoonlijk leven. Niet ‘kinderlijk’ zijn, maar als volwassenen ‘geloven als een kind’! De gaven van de Geest zullen overal gewerkt hebben als in de gemeente van Korinthe, waar Paulus aan schreef: “Jullie Korinthiërs komen in geen enkele genadegave tekort” 1 Korinthe 1 vers 7 (1 Kor. 01:07).

Stel je dat maar eens even voor, dat alle genade-gaven volop werken; geweldig toch!

Wij kunnen er zeker van zijn dat de waarde en de kracht van de heilige Geest niet is ingeboet of verminderd ten opzichte van de begintijd, maar dat het maar al te vaak onwetend­heid, onjuiste leringen en redenerin­gen zijn die blokkerend werken voor Zijn werking in de gemeenten.

De Geest in de schepping

Vanaf het begin is, naar het woord van God, de heilige Geest de werk­zame kracht in de schepping. De Hebreeën-schrijver merkt op: “Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is” Hebreeën 11 vers 3a (Hebr. 11:03a).

Maar in het ‘Woord van God’ is de levenwekkende kracht van de heilige Geest die het doet ontstaan of tot stand brengt. In Genesis 1 vers 2 lezen we al: “De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren”. Zo was de heilige Geest actief betrokken bij de schepping. Vele Bijbelplaatsen spreken daarvan.

De profeet Jeremia zegt bijvoor­beeld: “Ik heb de aarde, de mens en het gedierte, dat op het oppervlak der aarde is, door mijn grote kracht en mijn uitgestrekte arm gemaakt” Jeremia 27 vers 5 (Jer. 27:05).

Het betreft dus al het geschapene en met die grote kracht is de heilige Geest bedoeld.

De hand des Heren

God gebruikt beelden in Zijn Woord om ons in menselijke bewoordingen te laten zien hoe Hij werkt in de schepping. Zo wordt er in de Bijbel vaak gesproken over ‘de hand des Heren’ en dan in het bijzonder over ‘de rechterhand’.

Er wordt ook gesproken over ‘de arm des Heren’. We komen dat vele malen tegen als we de Bijbel lezen, vooral in het Oude Testament. Dit zijn beelden die we allemaal kunnen begrijpen.

Als er gesproken wordt over ‘de hand van God’ dan gaat het over de Geest van God, de heilige Geest. Het uitvoerende orgaan van God, zou je kunnen zeggen, is Zijn hand, is dus de heilige Geest.

“Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

Maar een hand kan niet functione­ren zonder arm! Als er nu gespro­ken wordt over de arm in de Bijbel, dan gaat het over het algemeen over Gods Zoon, Jezus Christus.

In Psalm 89 vers 14 (Ps. 089:014) vinden we die begrippen bij elkaar; daar staat: “Gij hebt een machtige arm, uw hand is sterk, uw rechterhand verheven”.

In Jesaja 48 vers 13 (Jes. 48:13) lezen we over de schepping: “Ook heeft mijn hand de aarde gegrondvest en mijn rechterhand heeft de hemelen uitgebreid. Roep Ik hen, zij staan daar tezamen”.

Verder lees je vaak dat ‘de hand des Heren’ verlost, bevrijdt, ondersteunt^- leidt, op de profeten rust, enz.

De arm des Heren

De Bijbel laat ook duidelijk zien dat met ‘de arm des Heren’ Jezus Christus bedoeld wordt in  en 16 Jesaja 59 vers 15b(Jes. 59:15b-16 lezen we bijvoorbeeld: “Maar de Here zag het en het was kwaad in zijn ogen, dat er geen recht was. Hij zag, dat er niemand was, en Hij ontzette Zich omdat niemand tussenbeide trad. Toen bracht zijn arm hem hulp en zijn gerechtigheid ondersteun­de Hem” zie ook Jesaja 52 vers 10 (Jes. 52:10).

Heel duidelijk gaat dit over de Heer Jezus. Hij is niet alleen de sterke arm, maar ook de gerechtigheid Gods.

Nog duidelijker spreekt Jesaja 53 vers 1 en 2 (Jes. 53:01-02): “Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard? Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd”.

Ik denk dat iedere gelovige weet dat deze woorden betrekking hebben op het Lam Gods, Jezus Christus.

En dan bevestigt Johannes dit ook, als hij schrijft over de Heer Jezus in Johannes 12 vers 38 (Joh. 12:38): “En hoewel Hij zove­le tekenen voor hun ogen gedaan had, geloofden zij niet in Hem, opdat het woord van de profeet Jesaja vervuld werd, dat hij sprak: Here, wie heeft geloofd, wat hij van ons hoorde? En aan wie is de arm des Heren geopenbaard?”.

De evangelist verklaart dus dat dit profeten-woord op Jezus betrekking heeft. Dit zijn prachtige beelden van hoe God werkt in de schepping.

De Hand is de heilige Geest en de Arm is Jezus Christus.

Goddelijke ordening

Als we nu kijken naar onze eigen arm en hand dan zien we dat onze hand zijn signalen ontvangt via de arm. Maar de arm moet ook bestuurt worden en dat geschiedt vanuit het hoofd.

Vanuit onze eigen situatie verstaan wij dat Jezus Christus, ‘de arm des Heren’, volmaakt Gods wil uitvoert en Zijn signalen krijgt vanuit het Hoofd, vanuit God zelf.

Paulus zegt: “het hoofd van Christus is God” 1 Korinthe 11 vers 3 (1 Kor. 11:03). Dit is heel belangrijk, want zoals er bij ons een ordening is zo is dat bij God of in God ook want wij zijn immers naar Zijn beeld geschapen! De arm kan van zichzelf niets doen. Dat klopt, want als de arm geen sig­nalen krijgt vanuit het hoofd, is het een dood ding! Dat zegt de Heer zelf ook: “De Zoon kan niets doen van Zichzelf” Johannes 5 vers 19 (Joh. 05:19). We zagen het, de hand kan ook niet zonder de arm functioneren. Alle signalen voor de hand gaan via de arm.

In Johannes 7 vers 39 (Joh. 07:39) lezen we: “Want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was”.

Natuurlijk is de Geest van God er altijd geweest, maar de heilige Geest kon nog niet in mensen woning maken en werken, voordat Jezus Zijn werk volbracht had en Zijn plaats in de troon van God had inge­nomen; dus voordat Hij verheerlijkt was.

Petrus legt dat ook uit op de eerste Pinksterdag in Handelingen 2. De ‘hand des Heren’ werkt dus niet uit zichzelf; de heilige Geest werkt dus niet buiten Jezus Christus om, die de arm Gods is.

Dat legt de Heer Jezus zelf uit in Johannes 16 vers 13 tot en met 15 (Joh. 16:13-15). Hij zegt: van de heilige Geest: “Doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zich­zelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide ik: Hij neemt het uit het Mijne en zal het u verkondigen”. Zie je de schitte­rende eenheid en harmonie tussen de Vader de Zoon en de heilige Geest? Hoofd- Arm- Hand.

Een volmaakte eenheid! De Vader als Hoofd doet niets buiten de Zoon om, de Zoon werkt niet los van de Vader, en de heilige Geest werkt niet buiten de Vader en de Zoon om. Maar wat denk je van de plaats van de waarachtige gelovigen daarin? Deze zullen een onverbrekelijke een­heid vormen met de Heer Jezus. Alles wat van de Vader is, is ook van de Zoon; zo zal de gemeente ook in alles delen wat van de Zoon is, want God wil ons met Hem ook alle dim gen schenken Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32).

Zo zijn wij helemaal in die ‘heilige arm’ van God betrokken. En alle werken en krachten zullen ook in de toekomst geschieden door de heilige Geest. Altijd zal blijven: “Door mijn Geest! zegt God, zal het geschieden”.

Een nieuw tijdperk

Met de uitstorting van de heilige Geest begon er een heel nieuw tijd­perk; een nieuwe machtige werk­zaamheid van God zoals nog nooit had plaats gevonden. Een totaal nieuwe basis voor gemeenschap met God was ontstaan, maar ook een basis voor gemeenschap van men­sen onderling!

Het was de geboortedag van de gemeente van Jezus Christus.

Hij, Jezus, de Hoeksteen die het hele bouwwerk draagt had Zich gezet aan de rechterhand Gods en de Geest uitgestort.

En de apostelen, die door de Heer persoonlijk onderwezen waren, zijn de fundamentleggers en de bouw­meesters. En iedere waarachtige gelovige mag een levende steen gaan vormen in dat prachtige godde­lijke bouwwerk.

De Bouw van Gods huis is geweldig van start gegaan en het ging overeenkomstig het Woord aan Zerubbabel en het zal ook alleen maar door datzelfde Woord zijn vol­tooiing kunnen vinden: “Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zegt de Here der heerscharen.

 

In memoriam Jan Companjen door Gert Jan Doornink

Op de dag dat het vorige nummer van Levend Geloof bij onze lezers in de bus viel, ontvingen wij het bericht van overlijden van broeder Jan Companjen. Hij zou dit jaar 80 worden. Gedurende meer dan 30 jaar ver­scheen er in vrijwel ieder nummer een artikel van zijn hand en daardoor was hij ongetwijfeld mede gezichtsbepalend voor de inhoud van ons blad. Zijn eerste artikel verscheen al in 1961, het oprichtingsjaar van Levend Geloof.

Als schrijvers in Levend Geloof leer je ook van elkaar. Zo herinner ik mij dat ik veel opstak hoe Jan de verschillende facetten van de ‘onzienlijke wereld’ uitlegde. Het was in de tijd dat de behandeling van dit onderwerp nog in de kinderschoenen stond.

Jan, die in het dagelijkse leven 30 jaar rechercheur van politie was, kwam bij mij (en ongetwijfeld vele anderen) over als een blijmoedig, positief gelovige, altijd recht door zee en vol van het werkelijke evangelie waar­voor de Heer hem en zijn vrouw Corrie de ogen had geopend.

In de negentiger jaren bouwde Jan het schrijven van artikelen voor Levend Geloof geleidelijk aan af; zijn laatste artikel verscheen in 1998. Op 28 april vond onder veel belangstelling de afscheids- en herdenkingsdienst plaats die geleid werd door broeder Hans Bulthuis, voorganger van de Christengemeente Den Haag, waarvan Jan en Corrie vanaf het begin deel uitmaakten.

We wensen Corrie en kinderen en kleinkinderen veel sterkte en troost toe. In het bericht van overlijden lazen we onder andere dat “ons verdriet in het niet valt bij de heerlijkheid die hij nu geniet”. Daarvan mogen Corrie en alle anderen die hem gekend hebben, zeker zijn vooral als we bedenken dat de heerlijkheid die Jan kende, overgegaan is in volle heer­lijkheid die ons huidige voorstellings- en bevattingsvermogen ver te boven gaat.

 

Jezus als verlosser verwachten. . .  door Cees Maliepaard

Flitsen uit de Filippenzenbrief Deel 11

“Weest allen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen die evenzo wandelen, gelijk u ons tot voorbeeld hebt. Want velen wandelen — ik heb het u dikwijls van hen gezegd, maar nu zeg ik het ook wenende – als vijanden van het kruis van Christus. Hun einde is het verderf, hun eer stellen zij in hun schande, zij zijn aardsgezind. Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht waarmee Hij ook alle dingen zich kan onderwerpen” Filippenzen 3 vers 17 tot en met 21 (Filip. 03:17-21).

Hemelburgers

Wij mensen hebben meestal een aardse nationaliteit: de Nederlandse, de Belgische, de Noorse, de Zuid- Afrikaanse of die van onverschillig welke volksaanduiding dan ook. Wie in de Christus is ingevoegd, hoeft hier beneden echt niet stateloos te zijn – hij heeft er juist nog een iden­titeit bij gekregen: die van ingezete­ne van het Koninkrijk van de Vader. Het burgerschap van het hemelse koninkrijk is derhalve geen zaak die louter in de toekomst ligt, maar mag tevens tot de heerlijke realiteit van het heden behoren. Het is logisch dat we enerzijds volop deel mogen nemen aan de zichtbare, tijdelijke maatschappij waar we deel van uit­maken, maar dat we aan de andere kant nog meer waarde zullen hech­ten aan het ingezetenen zijn van het eeuwige koninkrijk onder de liefde­volle heerschappij van Christus Jezus, de vredevorst.

Maar een hemelburger (die zich er bewust van zal wezen een geestelijk mens te zijn) zal zich toch niet in kunnen laten met de aangelegenhe­den van de natuurlijke wereld, want daarmee zou hij zich immers het etiket ‘aardsgezind’ opplakken?

Wanneer deze uitspraak van Paulus aldus geïnterpreteerd wordt, lijkt me dat wel wat al te kort door de bocht. Want wie de mening is toegedaan: ‘laat de wereld de wereld maar!’ zou zich wel eens aan een deel van de hem of haar toebedachte verant­woordelijkheden kunnen onttrek­ken. Niemand zal de mening toege­daan zijn dat een geestelijk mens geen verantwoordelijkheid draagt voor het gezin waar hij deel van uit­maakt. Er zal ook geen sterveling te vinden zijn, die vindt dat wie in het lichaam van Christus is ingevoegd, geen natuurlijke verplichtingen in de werksituatie kan hebben. Het lijkt mij dat wie werkelijk in de Christus is, zich eerder serieuzer met het gezinsleven zal bezig houden en met alles wat zich afspeelt op de werkvloer of in het management. Een goede hemelburger heeft ook oog voor de noden en behoeften van natuurlijke medemensen. En als het in zijn vermogen ligt iets ten gunste van een naaste te ondernemen, zal hij dat beslist niet nalaten. Of zou Kaïns bedenkelijke uitspraak: ‘ben ik mijns broeders hoeder?’ voor ons als hemelburgers wél legitiem wezen? Aardsgezind is iemand als hij uit is op een eigenzinnig natuurlijk bezig zijn, vooral als het draait om egoïstische of andere verdorven motieven. Wie gedachten van onheil over anderen koestert, verkeert in de denkwereld van het verderf en is ver­weven met de schandelijkheden die de duivel over Gods schepping tracht te brengen. Zo iemand kan terecht omschreven worden als een vijand van het kruis van Christus. Net zo goed als de mens die in de occulte geestelijke wereld met de duivel verbonden is. Op beide terrei­nen zal er dan een radicale breuk met de machten der duisternis plaats moeten vinden. Soms zal dat bij hernieuwing dienen te gebeuren.

Volgelingen

Paulus roept de Filippenzen op (en over hun hoofden heen ook ons!) navolgers van hem te worden en van iedereen die een soortgelijke levens­instelling heeft. Hij bedoelt hiermee vanzelfsprekend niet dat we hem blindelings moeten volgen. Als we het evangelie van Christus Jezus niet herkennen in een ‘met gesloten ogen’ achter onze Meester aanlopen, zal dat nog minder het geval wezen in een achter een ander mens aanlo­pen met de blik van een mol. De Here God vernieuwt onze jeugd immers als die van een arend? Nou en die heeft een scherpe blik! Zo duidelijk mogen we van lieverlee de altijd goede intenties van onze God leren onderscheiden.

Daarbij ligt het accent ongetwijfeld op de dingen van het Koninkrijk van God. Laten we daar vooral duidelijk over wezen. De bestanddelen van het hemelse bestel hebben eeuwig­heidswaarde, de elementen van de natuurlijke schepping zijn van voor­bijgaande aard. Maar ook in de tijde­lijke besognes van dit aardse bestel, mogen we de vrede van Christus ervaren en uitdragen. Want Gods goede schepping wordt nu eenmaal zowel boven als beneden gevonden. Alles wat Hij heeft voortgebracht kan de toets der kritiek glansrijk doorstaan. Er mankeert in principe niets aan.

Wanneer er sprake is van scheef­groei of van een explosieve ontspo­ring, zijn dat gebeurtenissen die door Satan rechtstreeks of door mid­del van door hem beïnvloede men­sen bewerkstelligd zijn. Aards den­ken heeft dus totaal niets uit te staan met de door God goed geschapen planeet de aarde, maar alles met de door de duivel ontwrichte menselij­ke ordening op de wereldbol.

Als we mensen als Paulus in hun manier van denken navolgen, volgen we de éérste uitvoerder van Gods goede gedachten na: Jezus, de Christus. Hij is de tweede Adam en de eerste geestelijke mens. Hij is ons in alles voorgegaan en is daar­door ook op alle terreinen ons voor­beeld geworden. Hij was Paulus’ richtsnoer en tevens van een ieder die zich door de Geest van de Christus leiden laat.

Moeten we dus allemaal een kleine Paulus worden, of misschien wel grote Paulus? Alsjeblieft zeg! De Here God doet niet aan klonen hoor: elk schepsel is volkomen uniek.

Maar op één manier mogen we gelij­kelijk aan de gang zijn gegaan: we mogen allemaal samen met de Geest die ons gegeven is, invulling aan ons leven geven. Daarmee hoef­de Petrus niet in de huid van Paulus te kruipen en Paulus niet in die van Petrus.

We mogen allen de eigen identiteit behouden en ons ontwikkelen over­eenkomstig Gods bedoeling met ons leven. We worden geen kunstmatig aangelegd bos met enkel bijna iden­tieke naaldbomen, maar ieder van ons mag (overeenkomstig de eigen aard) uitgroeien tot een geestelijke eik, een den, een wilg, een palm­boom, een appel-, peren- of vijgen­boom. Nooit zal de Heer aan een pruimenboom bananen verwachten;

Hij geeft ons alle ruimte om naar ons wezen een volkomen goede boom te kunnen zijn. Alleen zó zul­len we overtuigd mee kunnen zin­gen: Jezus, U volgen wij!

Een hoge positie

In het burgerschap van het Koninkrijk van God is ons een ver­heven plaats geschonken. We mogen het denkniveau van de Meester benaderen en bezig zijn met de gedachten die de eeuwige God zelf van eeuwigheid gehad heeft. De nieuwe schepping waar we deel van uit mogen maken, is geënt op God* ’ oorspronkelijke blauwdruk. Hij is namelijk niet al scheppende tot de ontdekking gekomen dat het nóg beter kan als Hij van tevoren van plan was geweest, maar Hij heeft wegen gezocht om alsnog te berei­ken wat Hem van de aanvang af voor ogen heeft gestaan. Onze posi­tie in de hemel hebben we dus aan de onveranderlijke liefde van de Vader en aan de onbaatzuchtige inzet van Christus Jezus te danken. Dat geeft ons alle reden tot dank­baarheid voor hun genadevol aanbod en geen enkele aanleiding tot een hoogmoedige wandel op de hoge weg.

Ons verblijf in de hemelse regionen (en de uitstraling daarvan op aarde) zal er één zijn in vrijmoedige nede­righeid. We hebben inderdaad een hoge positie van de Heer ontvangen, maar we zullen nimmer vergeten dat we die uitsluitend aan zijn goed­gunstigheid te danken hebben. Ieder zal zich de daarbij horende zegenin­gen op zijn of haar plaats volledig mogen toe-eigenen. Voor valse bescheidenheid is er geen enkele aanleiding, want onze God wil dit aan ieder die komt wel geven.

Er zijn derhalve geen redenen onze weg met ‘hoge ogen’ te vervolgen. Het is Góds weg en wij zijn Gods mensen die zijn uitnodiging aan ieder ander mogen doorgeven. Dat houdt ons op onze plek: huizenhoog verheven boven de machten der duisternis en hun invloedssfeer, maar op gelijke voet met de mensen die met ons de aarde bevolken.

Wie het anders beleeft, wie zich ver­heven acht boven (al of niet gelovi­ge) medemensen, loopt gevaar bui­ten de gezindheid van de Christus te geraken. Hij is de Koning van ons die zijn onderkoningen mogen wezen. En Hij is niet uit op slaafse erkenning, onderworpen gedrag of het naar de ogen kijken. Hij is volko­men zichzelf, de Geest vervulde mens, precies zoals zijn Vader altijd al gedacht had dat de mens eens worden zou. Nou, wij zullen zijn als Jezus. Net zo koninklijk. Met gezag in de geestelijke wereld en met ver­draagzaamheid en acceptatie ten aanzien van de mensen. Dat is een feest! Je hoeft je voor niemand meer te bewijzen en een ander hoeft dat ook niet meer voor jou. Onze identi­teit ligt vast verankerd in de gemeenschap met de eerstgeboren Zoon van de hemelse Vader.

Gaat Jezus ons verlossen?

De gelovige joden verwachten al eeuwenlang de Messias, de Christus, die hen verlossen zal van al hun vij­anden. Ze geloven niet dat Jezus de met Gods Geest gezalfde Zoon is – ze erkennen Hem hoogstens als een wat wonderbaarlijke joodse rabbi. Dat zij voor de komst van de verlos­ser naar de toekomst kijken, is dus allerminst verwonderlijk.

Maar dat geldt toch niet voor ons? Wij geloven dat het verlossende werk van Christus Jezus al een klei­ne 2000 jaar geleden heeft plaatsge­vonden, dus kan het toch niet zo zijn dat we naar Hem opnieuw als naar onze Verlosser uitzien? We zien zijn komst tegemoet als degene die de werken der duisternis definitief teniet zal doen en het oor­deel vellen zal over wie in de tweede opstanding tevoorschijn zal komen. Dat oordeel zal per persoon uitge­sproken of wel de redding of wel de veroordeling betekenen. Wie even­wel al eerder deel gekregen heeft aan de opstanding ten leven, wordt helemaal niet meer geoordeeld. We zijn al lang en breed verlost door Jezus; uitzien naar Hem als onze toekomstige verlosser zal derhalve voor ons niet relevant meer wezen! Toch klopt die redenering niet. Voor geen meter. Wat in de voorgaande alinea beschreven staat is absoluut waar, daar niet van! Maar we ver­wachten Jezus immers ook niet als de verlosser van onze innerlijke mens. . . die is inderdaad allang en breed bekeerd en vrijgemaakt van de verdorven invloeden van de vorst van deze wereld. Terecht schrijft Paulus dat we burgers van een rijk in de hemelen zijn – dat behoeven we dus niet alsnog te worden. We hebben ons domicilie in het hemel­se Jeruzalem en we mogen in de hemelse gewesten vrijuit functione­ren als mensen die hun door de Heer aangewezen plaatsen hebben ingenomen.

Toch is er een niet onbelangrijk ele­ment in ons leven dat in het verlos­singswerk van Christus Jezus nog niet aan z’n trekken is gekomen. Tot nog toe is alleen onze innerlijke mens, onze ziel en onze geest aan het verderf ontkomen. Dat is op zich al van onschatbare waarde. Maar er is meer: ook ons lichaam zal verlost van het verderf tot een totale ver­nieuwing mogen komen.

Daar gaat het over in dit gedeelte van Paulus’ brief. Ons lichaam is vernederd. Zelfs de gezondste en fraaist gevormde mens hier op aarde heeft een lichaam dat aan de natuur­lijke dood niet ontkomen zal. Tenzij de Heer is teruggekomen om ook de laatste fase van het verlossingsplan ten uitvoer te brengen. Dan is er een overgang van de geestelijke mens die op dat moment nog ‘in het vlees’ is, naar een geestelijk mens in een verheerlijkt lichaam aan dat van de Heer gelijk. En de doden die in de Heer gestorven zijn, zullen in de

Heer verrijzen om samen met de overigen voor altijd in de vrede en harmonie van de Meester te functio­neren. In een uiterst spannend g bezig zijn, zonder ooit in een over­spannen toestand te geraken. Dan is de nieuwe schepping af en heeft onze hemelse Vader vele toegewijde zonen.

De mate van vernieuwing van onze innerlijke mens kunnen we zelf mede bepalen in de ontwikkeling van de mens Gods in ons. Die gena­de heeft Hij ons gegeven. Op de laat­ste fase, die van de vernieuwing van ons lichaam, kunnen we evenwel geen enkele invloed uitoefenen. Daarvoor zijn we volledig afhanke­lijk van Christus Jezus. Maar één ding is zeker: we kunnen bouwen op al zijn beloften. We zullen samen nieuwe mensen zijn, naar geest, ziel en lichaam.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 “Als het ergens tijd voor is, dan is het tijd om het Woord hoog te houden”. Zomaar een regel uit een artikel waardoor we onlangs getroffen wer­den en waar wij het natuurlijk voor de volle 100% mee eens zijn. Toch dienen wij ons te realiseren dat het Woord pas werkelijk betekenis krijgt als wij beseffen dat het gaat om ‘het Woord in het Woord’ en daarmee bedoelen wij Jezus Christus, de zoon van de levende God. Hij is het ‘vlees­geworden Woord’ degene waar alles om draait. Zonder Hem zullen wij nooit kunnen begrijpen waarom het in het Woord (de Bijbel) werkelijk gaat. Zeker in de tijd waarin wij leven gaat het erom dat Hij de basis van ons geloofsleven is, Hem volgen wij na en dan raken we niet in de onrust of verwarring, wat er ook in deze wereld gebeurt, maar blijven we ervaren hoe ons leven onder alle omstandigheden gekenmerkt wordt door stabiliteit, vrede en blijdschap.

Tevredenheid en geluk van jonge mensen

Aan de regels: “Neen, de wereld weet het niet; wat Gods grote liefde ons biedt. . . ”, uit een oud lied, moes­ten we denken toen we onder de kop “CBS: Jeugd gelukkig” in een artikel in De Telegraaf van Annemiek Paping lazen dat de meeste Nederlandse jongeren in ons land gelukkig en tevreden zijn met hun leven. “Ze genieten vooral van de enorme vrijheid die ouders hen gun­nen. Dat blijkt uit de landelijke Jeugdmonitor van het Centraal Bureau voor de statistiek (CBS)”. “Levensvisies als politiek, godsdienst of verkering vormen nog nauwelijks een punt van discussie”, zegt CBS- woordvoerder Jan Latten in een toe­lichting. “Wat dit betreft is het gene­ratieconflict verdampt”.

Opvallend noemt hij de liberale opvattingen ten opzichte van seks. Liefst 67 procent van de ondervraag­de pubers (15 tot en met 17 jaar) stelt dat ouders er geen bezwaar tegen hebben als een ‘verkering’ bij hen op de kamer blijft slapen”. Meer dan de helft van alle 16- en 17-jarigen gebruikt de ‘pil’. Terugkerende strijdpunten met vader en moeder zijn: meehelpen in huishouding, het tijdstip van thuiskomen ’s avonds en het studiebelang”.

Temidden van de vele berichten in de media over zich misdragende 4 jongeren zou je kunnen opmerken: dus het is allemaal zo erg nog niet met het verval van normen en waar­den waarover zoveel geschreven en gesproken wordt. Waar maken we ons druk over? Een groot deel van de jeugd is immers tevreden en voelt zich gelukkig?

Levensverandering

We kunnen ons voorstellen dat zolang men het nieuwe leven in Christus niet kent dit inderdaad het geval is, want de ontbrekende dimensie van het leven veroorzaakt dat alles geconcentreerd is op het motto: ‘carpe diem’, (pluk de dag), geniet van ’t leven, want je leeft maar even. . . Pas als de werkelijke levensverandering heeft plaats gevonden, doordat men Christus heeft leren kennen, gaat men ont­dekken wat werkelijk gelukkig zijn betekent. Dit betekent niet dat men allerlei wetten krijgt opgelegd die met het werkelijk christen zijn niets heeft te maken. Religieuze, vrome geesten uit het rijk der duisternis hebben wat dat betreft in het verle­den (en vaak ook vandaag nog!) veel schade veroorzaakt waardoor velen zich van het echte geloof hebben afgekeerd.

Jonge mensen die Christus hebben leren kennen en Hem volgen, weten en ervaren hoe er echt perspectief in hun leven komt en laat zien hoe ‘het geluk’ van mensen die Christus niet kennen in feite een surrogaat-geluk zonder inhoud is.

Uiteraard is het hun verlangen dit door te geven aan de jongens en meisjes waarmee ze opgroeien, die bij hen op school zitten of waarmee ze op hun werk te maken hebben. Soms ontstaat een vruchtbaar gesprek of kan er uitgenodigd wor­den voor een jeugdmeeting, maar in de alle gevallen is het belangrijk dat de anderen uit hun wijze van leven gaan ontdekken wat werkelijk geluk­kig zijn betekent en ook het verlan­gen krijgen dat echte geluk te leren kennen. Ook het gebed mag in dit opzicht niet worden vergeten, want nog altijd zijn de woorden van Jacobus ‘rechtsgeldig’ als hij schrijft dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag, doordat er kracht aan verleend wordt.

Niet bang zijn voor nieuwe angstaanjagers

Als er iets is dat in de wereld regeert, is het wel de angst. Ongelimiteerde angst vaak. Bang zijn voor zaken die de mensheid bedreigen, is iets dat met grote regelmaat welhaast hysterische vor­men aanneemt. Het is nog niet zo lang geleden dat men in de westerse wereld benauwd was voor het mach­tige communistische Oostblok, met Sovjet Rusland aan het hoofd. Er werden zelfs hele studies over gehouden met de hand op de bijbel. Heden ten dage is daar niets meer van overgebleven. Maar het heeft de angst niet weggenomen. Voor dat waar men beangst voor was zijn nu andere angstaanjagers in de plaats gekomen: de moslimwereld, het internationale terrorisme en de ziek­te sars zetten nu de toon van de verschrikking. Is daar dan geen enkele reden toe? Wel wis en zeker, maar met de psalmdichter mogen we zeggen: “Ik vrees geen kwaad, want U bent bij mij”. Dat is onze zekerheid: Vader zal ons nooit in de steek laten. Hij is in alles wat ons benauwen kan, de betrouwbare die ons perspectief geeft.

(Cees Maliepaard)

De volledigheid van de Bijbel ter discussie

Is de Bijbel zoals wij die kennen wel volledig? Door alle eeuwen heen is dit een telkens terugkerende vraag, evenals de vraag welke vertaling nu de juiste is en het dichtst bij de grondtekst staat. Er wordt over beide onderwerpen vaak veel strijd gevoerd. Wat de ‘volledigheid’ van de Bijbel betreft lazen we in de Zwolse Courant een verslag van een discus­sieavond in Hattem waar voor de vrije geloofsgemeenschap NPB ds. Menno Rouvoet sprak over het onderwerp ‘Wat niet in de Bijbel mocht’.

“De lezing ging over het ontstaan van de bijbel en met name over de boeken en evangeliën die niet in de bijbel terecht kwamen.

In het jaar 367 werd namelijk in Carthago tijdens een belangrijke kerkvergadering de bijbel samen­gesteld uit de bekende 66 Bijbelboeken. Daarnaast werden veel andere terzijde geschoven en vielen buiten de boot. Deze gaan momen­teel door het leven als de apocriefe boeken. Inmiddels zijn deze in het Nederlands vertaald en twee dikke pillen vertellen de verhalen die niet in de bijbel terecht kwamen. Soms bevatten deze boeken waardevolle aanvullingen op de Bijbelverhalen, soms ook leveren ze duidelijk een spanningsveld op met de huidige uitleg van de bijbel, jarenlang wer­den de andere geschriften verketterd, tot ze in 1945 na ongeveer 1600 jaar terug gevonden werden in aarden kruiken in Egypte. Deze geschriften waren er door monniken verstopt toen ze verboden werden.

Voorbeelden

Menno Rougoor gaf een groot aantal voorbeelden van gebruiken en tek­sten die in de kerk spelen en die duidelijk niet uit de bijbel afkomstig zijn, zoals de os en de ezel in de kerststal en het verhaal van de zoge­naamde kindheidsevangeliën waarin vertelt wordt dat Maria 14 jaar oud was toen ze Jezus baarde in de stal die waarschijnlijk een grot was.

Ook blijkt Jezus, volgens Rougoor, niet een braaf jochie te zijn geweest in zijn jeugd en gaf Maria hem regelmatig een flinke afstraffing, tot een pak voor zijn billen toe.

Uiteraard gaven dit soort inzichten een spanningsveld met de verhalen in de bijbel. Geen wonder dat de boeken werden weggestopt.

Rougoor ging tenslotte nog in op de wat mysterieuze tekst ‘Gelukzalig is de leeuw die door de mens wordt opgegeten, want de leeuw zal mens worden. Vervloekt is de mens die door de leeuw wordt opgegeten, want de mens zal leeuw worden’. Deze tekst wijst volgens de predi­kant op het beheersen van dierlijke krachten in de mens.

Ook de androgynie in de mens kwam ter sprake, waarbij de man een vrouwelijke kant heeft en de vrouw ook mannelijke eigenschap­pen toont.

In het evangelie van Thomas zegt Jezus: Als jullie het mannelijke en het vrouwelijke tot één maken, dan zullen jullie het Koninkrijk binnen­gaan. Veel van de beweringen van de omstreden theoloog Kuitert steunen op de vertellingen in de apocriefe boeken. Het was stof genoeg voor 

een boeiende discussie”, zo eindigt dit verslag over deze bijeenkomst.

Waar gaat het om?

Zoals we in het begin al schreven is er altijd discussie geweest of de Bijbel wel volledig is. Maar de vraag is of dit wel van kardinaal belang is en dan is ons antwoord ‘neen’, want wie de Bijbel alleen maar leest als wetenschappelijk boek, al of niet vol­ledig en juist vertaald, zal zich alleen maar hierover druk maken en altijd buiten beschouwing laten waarom het in de Bijbel werkelijk gaat, namelijk om vrede met God te ont­vangen door geloof in Jezus Christus. En die vrede ontvangt men na overtuiging door Gods Geest, die ons maakt tot nieuwe scheppingen. Het is Zijn Geest in verbondenheid met onze geest die ons geestelijk inzicht verschaft. Dan maken we ons niet druk om bijvoorbeeld ‘het beheersen van dierlijke krachten’ in de mens, wat ds. Rougoor naar voren brengt, maar ontstaat de juiste visie hierover, namelijk dat we dan te maken hebben met verkeerde geesten uit het rijk der duisternis waarvan we eerst bevrijd kunnen worden of die we kunnen weerstaan door Gods Geest die in ons is.

Natuurlijk kan het interessant zijn voor de natuurlijke mens allerlei bij­zondere dingen te ontdekken in de Bijbel of andere geschriften, maar als men voorbij blijft gaan aan de dingen waarom het in het Koninkrijk Gods werkelijk gaat, is men bezig met de ‘buitenkant’ van het geloofsleven, terwijl het juist gaat om de ‘binnenkant’. De werke­lijkheid is van Christus en die kun­nen we alleen beleven door Hem te aanvaarden en te volgen. God wil zich door Zijn Geest aan ons open­baren en als die Geest in ons is laten we ons niet in de war brengen door alles wat vanuit de religieuze wereld op ons afkomt.

 

De liefde tot de waarheid door Herman Robbertz (2 Thess. 02:10)

De geest zegt:

God heeft zeker wel gezegd:

“Gij zult niet eten van enige boom in de hof?”

De geest zegt:

Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden;

er staat immers geschreven:

“Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen. ‘

De geest zegt:

Allen die van Israël afstammen zijn kinderen Gods.

God maakt onderscheid tussen een Jood en een Griek, en de tussenmuur die scheiding maakt, mag niet worden weggebroken.

De geest zegt:

De babybesprenkeling is in de plaats gekomen van de onderdompeling na de bekering,

De geest zegt:

Een mens is maar een mens, en geen mens kan ooit volmaakt worden.

De geest zegt:

In elke gemeente is wel wat, en dat zal ook altijd zo blijven.

De geest zegt:

leder die “Heer, Heer” roep t, die komt er wel.

Dus maak je maar niet druk om al die verschillende opvattingen.

Gods Geest zegt:

Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn.

Gods Geest zegt:

Aanvaard de liefde tot de volle Waarheid, dan zul je kunnen standhouden in de strijd, en meer dan overwinnaar zijn, door je eenheid met Hem die de Waarheid is.

 

De levensgeest van de gemeente door Wim te Dorsthorst

Het Pinksterfeest, dat we onlangs weer hebben gevierd, is voor heel veel mensen een onduidelijk en ongrijpbaar gebeuren. Kerstfeest en Pasen, ja, dat gaat nog; met Kerst heb je een kerstboom en een krib­betje met een kindje, met Pasen is er het kruis en het lege graf; dat is allemaal zichtbaar en tastbaar te maken, maar wat moet ik mij bij Pinksteren voorstellen? Wat is dat: ‘de heilige Geest’?

Maar Pinksteren is een heilsfeit van de hoogste orde; de meest grensverleggende en vernieuwende gebeurte­nis.

Het is juist door de heilige Geest dat het nieuwe leven, door de Heer Jezus bewerkt op Golgotha, in men­sen tot leven komt en tot ongekende hoogte wordt gebracht.

Waar de heilige Geest binnenkomt, vinden ongelooflijke veranderingen plaats. Dat was op de eerste Pinksterdag toen de heilige Geest in de wereld binnen kwam, maar dat is ook voor ieder heel persoonlijk, die de heilige Geest bewust ontvangt. Handelingen verhaalt hoe in die bovenzaal, waar de 120 eenparig bid­dend aanwezig waren, daar plotse­ling een geluid was als van een geweldige windvlaag, als van een hevige storm, zegt de Leidse ver­taling. Het schudde de Jeruzalemmers wakker en een grote menigte kwam op dit geluid af. Er waren tongen als van vuur en dat zette zich op ieder van de aanwezi­gen in de bovenzaal. En de toege­stroomde menigte hoorde, piet grote verbazing, hoe ze met andere ton­gen spraken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken, terwijl het gespro­kene toch door al de bevolkingsgroe­pen in hun eigen taal verstaan kon worden. Er wordt vermeld dat al de toehoorders buiten zichzelf waren en geheel met de zaak verlegen! De heilige Geest kwam zeker niet stie­kem en stilletjes de schepping bin­nen en ook niet in het leven van de mensen! Handelingen 2 vers 1 tot en met 13 (Hand. 02:01-13).

 

Dit is het!

In het Oude Verbond rustte de Geest wel eens op een enkeling voor een bepaalde taak, zoals bij Mozes, de Richters, David, de profeten, e. a. , maar nu kwam er een inwoning in het hart van velen en dat was geen tijdelijke zaak, maar een eeuwige verbintenis. De Heer Jezus sprak daarvan en zei dat de Trooster, de Geest der waarheid, zou komen om tot in eeuwigheid bij en in de mens te zijn. Dat grijpt dus zelfs over de dood heen! Johannes 14 vers 16 en 17 (Joh. 14:16-17), De belofte van Joel werd vervuld. Hij sprak: “Het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstor­ten van Mijn Geest op alle vlees” Handelingen 2 vers 17a en Joël 2 vers 28a (Hand. 02:17a en Joël 02:28a).

Tot het volk van God behoren was vanaf nu niet meer beperkt tot het Joodse volk op grond van afstam­ming van Abraham en besnijdenis, maar het Nieuwe Verbond was én voor Joden én voor alle volken. Uit alle volken, naties, groeperingen, talen,. . . zou de Heer Jezus nu Zijn gemeente gaan bouwen met mensen die vervuld zijn met de heilige Geest zoals de apostelen op die eerste Pinksterdag. De apostel Petrus, bij wie angst en schroom plaats heeft gemaakt voor grote vrijmoedigheid, roept het uit: ‘Dit is het’!

Er breekt bij Petrus, door de heilige Geest, een openbarend begrip door, waardoor hij de oudtestamentische profetieën verstaat en begrijpt dat de profeten gesproken hebben van de genade voor de gemeente van Jezus Christus 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12).

Niet alleen Joël, maar verschillende profeten en de Heer Jezus, hebben de heilige Geest aangekondigd als ‘De belofte’ van de Vader voor het Nieuwe Verbond. De heilige Geest is de bevestiging en de verze­geling van het Nieuwe Verbond. Wat een feestdag zal dat geweest zijn daar in Jeruzalem! De rituelen die bij het Pinksterfeest hoorden, zullen nog wel vervuld zijn in de tempel, (Pinksteren was immers het feest van de eerstelingen of het wekenfeest, Deuteronomium 16 vers 9 en 10 (Deut. 16:09-10), maar verder zal alle aandacht uit zijn gegaan naar het ‘Nieuwe Pinksteren’ op het tempelplein. Er was kracht Gods in de prediking van Petrus wat uitliep op een groot doop­feest, en de heilige Geest zal uitge­stort zijn op deze mensen die zich lieten dopen, naar de belofte van God Handelingen 2 vers 38 tot en met 40 (Hand. 02:38-40).

En toen het avond geworden was van die fantastische dag, was de gemeente van Jezus Christus gebo­ren. Drieduizend hadden als ‘Eerstelingen’ het woord van de apostelen aanvaard en gehoorzaamd Handelingen 2 vers 41 (Hand. 02:41).

Het nieuwe is gekomen

Het oude, bestaande uit de wet, met vele rituelen in de tempel in gewijde kleding, wat slechts een schaduw was, had afgedaan en het nieuwe tijdperk in Christus was aangevangen.

God woont niet langer in een tempel met mensenhanden gemaakt, maar in harten van mensen die gereinigd zijn door het bloed van het Lam, gedoopt zijn in water en vervuld met de heilige Geest Handelingen 7 vers 48; Handelingen 17 vers 24; 1 Korinthe 6 vers 19 en 20 (Hand. 07:48; Hand. 17:24; 1 Kor. 06:19-20).

De apostel Paulus schrijft later aan de Korinthiërs: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbij gegaan, zie, het nieuwe is gekomen. En dit alles is uit God” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17). Het oude is definitief voorbijgegaan en kan derhalve ook nooit meer terug komen. De Heer Jezus heeft eens en voor altijd vrede met God bewerkt door het bloed van het kruis voor alle volken en het Joodse volk is, zonder enig onderscheid, één met alle andere volken.

De apostel schrijft daarover in Efeze 2 vers 11 tot en met 22 (Ef. 02:11-22). Hij schrijft onder andere: “Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tus­senmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijand­schap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren; want door hem hebben wij beiden (Joden en heidenen) in een Geest de toegang tot de vader” Efeze 2 vers 14 tot en met 18 (Ef. 02:14-18).

De apostel noemt hier de gemeente van Jezus Christus een lichaam waarin Joden en heidenen tot één verbonden zijn en beide door de ene heilige Geest toegang hebben tot de Vader bij Wie de Jood niet meer is dan de heiden.

God heeft gesproken in Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06): “Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen” (zie ook het artikel “Niet door kracht of door geweld. . . ”).

Al de gelovigen, van al de volken en culturen, worden door de heilige Geest tot één lichaam verbonden, wat een bijna ongelooflijk wonder is. Door de heilige Geest worden al die leden tot één lichaam samengevoegd, waarvan de Heer Jezus het Hoofd is.

De levensgeest

In 1 Korinthe 12 vers 12 en 13 (1 Kor. 12:12-13) lezen , we die bekende uitspraak van Paulus: “Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van het lichaam, hoe vele ook, één lichaam vormen, zo ook Christus; want door een Geest zijn wij allen tot een lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt”.

De apostel duidt hier de gemeente aan met de benaming: ‘Christus’, en zegt dat de gemeente door één Geest tot één lichaam gedoopt is en dat iedere gelovige apart daarin, door die ene zelfde Geest gedrenkt is. Dit is een prachtige en zeer belang­rijke werkzaamheid van de heilige Geest. Dat geldt voor de plaatselijke gemeenten, maar ook voor de gemeente wereldwijd! Over de gehe­le aarde, worden al de waarachtig wedergeboren gelovigen tot één lichaam samengevoegd, door die ene heilige Geest van God.

Dit zal aan het einde tot een volheid komen zoals wij ons nu nog nauwe­lijks voor kunnen stellen. Eén gemeente uit alle volken, talen, stammen, en natiën, met al die ver­schillende culturen en specifieke eigenschappen, maar toch één in Christus. Eén lichaam en één Geest! Geweldig!

De heilige Geest is dus ‘De Levensgeest van de gemeente’ Die aan alle leden leven geeft. 

Een levend organisme

Dat is een belangrijk principe! De apostel maakt in genoemde tekst een vergelijking met ons eigen lichaam. We kunnen dus zeggen: zoals onze eigen “levensgeest” leven geeft, groei bewerkt, alles onder­houdt, bestuurt, opricht en geneest in ons leven, zo doet dat ook de hei­lige Geest in de gemeente. Dat is een voortdurende werkzame kracht in de gemeente. De gemeente is evengoed een levend organisme als het menselijk lichaam.

Dit alles betekent ook dat, daar waar de heilige Geest ontbreekt, in welke groepering of kerkstructuur dan ook, er geen sprake kan zijn van ‘het lichaam van Christus’. Ik denk dat dat wel duidelijk is, want zoals in het natuurlijke geldt dat het lichaam zonder de geest dood is, zo is ook het geestelijke lichaam, de gemeen­te, zonder de heilige Geest dood. Wij hebben in de kerkgeschiedenis gezien hoe waar dit is!

Paulus zegt ook dat iemand die de Geest van Christus niet heeft, Hem ook niet kan toebehoren Romeinen 8 vers 9b (Rom. 08:09b). Dan kun je dus geen lid van het lichaam, de gemeente, zijn want de heilige Geest maakt iemand tot een levend lid van Christus.

De heilige Geest is dus de levens­geest van de gemeente en voegt al die verschillende leden tot één lichaam samen, met Jezus Christus als Hoofd. Vandaar dat de apostel de gemeente aanduidt met ‘Christus’; de gemeente ontleent immers haar identiteit aan het Hoofd.

De Geest uit God

Maar de heilige Geest is ook de levensgeest van God. Ook dat legt de apostel uit in vergelijking met onze eigen mensengeest. Hij schrijft in 1 Korinthe 2 vers 10 tot en met 12 (1 Kor. 02:10-12): “Want ons heeft God het geopenbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods. Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is”.

1 Korinthe 2 vers 10 en 11 (1 Kor 02:10-11) wil ik nog eens weer­geven zoals het staat in de Willibrord-vertaling:

“Maar aan ons heeft God het geo­penbaard door de Geest. Want de Geest van God doorgrondt alles, zelfs de diepste geheimen van God. Ook onder ons mensen wordt iemands wezen gekend door zijn eigen geest. Zo kent alleen de Geest van God het wezen van God”.

Als je deze woorden op je in laat werken ga je iets begrijpen van de hoge bedoeling van God met de Gemeente van Jezus Christus. De levensgeest van God is ook de levensgeest van de gemeente, waardoor wij gaan weten wat ons in genade geschon­ken is, zegt de apostel; wat hij in  1 Korinthe 2 vers 7 (1 Kor. 02:07) noemt; “De heerlijkheid die God van eeuwigheid heeft voorbe­schikt voor de gemeente”.

Hij onderwijst ons hiermee over het geheimenis van God en de heilige Geest in vergelijking met ons eigen functioneren als mens.

De Geest weet wat in God is

Duidelijk is uit de woorden van de apostel dat het diepste wezen van God nooit te leren kennen is zonder de heilige Geest. “Zo kent alleen Geest van God het wezen van God”, zegt het Woord.

Verder onderwijst hij dat de mens een ‘geest’ heeft, ‘een levensgeest’, en hij zegt dat dat voor God precies evenzo geldt.

En zoals onze eigen mensengeest het diepste wezen van het menszijn doorgrondt en alleen de diepste geheimen kent (je kunt immers je hele leven een geheim meedragen zonder dat iemand dat weet) zó is dat ook bij God, zegt Paulus, “Want alleen de Geest van God doorgrondt alles van God”.

Zo heeft God de mens geschapen naar Zijn beeld. God en mens lijken op elkaar en passen bij elkaar. De mens is van Gods geslacht Handelingen 17 vers 28 en 29 (Hand. 17:28-29). Gods Geest en de mense­lijke geest kunnen worden tot één geest, zoals man en vrouw in het huwelijk worden tot één vlees 1 Korinthe 6 vers 17 (1 Kor. 6:17). Hoe bijzonder mooi heeft God dit alles geschapen. God is veel men­selijker dan wij ooit gedacht hebben en de mens is veel goddelijker dan wij ooit begrepen hebben! Door de heilige Geest mogen we dat leren verstaan.

Als een lamp

De geest van de mens, zegt Spreuken 20 vers 27 (Spr. 20:27), is als een lamp, als een schijnend licht, en doorzoekt alle schuilhoeken van het menselijk hart. Dat is door God zo geschapen. De mensengeest weet dus precies wat in de mens is en dat klopt hele­maal met wat Paulus ook zegt.

En dan zegt hij verder: “Dat is bij God precies hetzelfde”!

“De Geest van God doorzoekt of doorgrondt alles van wat in God is, Zijn diepste wezen, de meest gehei­me gedachten, zelfs de diepste geheime roerselen, alleen de Geest van God kent het wezen van God”. Wat is dat toch een wonderlijke zaak!

“De Heilige Geest, de Geest van God, is dus de levensgeest van God”.

En die ‘levensgeest’ van God is nu dus ook ‘de levensgeest van de gemeente’, waardoor de gemeente een bovennatuurlijk, op goddelijk niveau functionerend, lichaam behoort te zijn.

Alles wat de heilige Geest werkt in de gemeente, aan gaven, krachten, wonderen, profetie, wijsheid, ken­nis,. . . het is bovennatuurlijk, het is uit God, door Zijn Geest.

De goddelijke natuur

Petrus schrijft dat wij deel hebben gekregen aan de goddelijke natuur 2 Petrus 1 vers 4 (2 Petr. 01:04). De heilige Geest maakt ons deelgenoot van de natuur van God. Immers de natuur, de soort zou je kunnen zeggen, is in de geest. Dat geldt voor God en voor al het geschapene wat leven heeft.

Zo hebben wij deel gekregen aan de natuur van God en Jezus Christus, en kunnen bovennatuurlijke krach­ten geopenbaard worden en werk­zaam zijn in ons midden en in ons leven. De gemeente van Jezus Christus zal, naar de wil van God een orgaan zijn, een lichaam zijn, in Zijn schepping die door de heilige Geest vervuld zal zijn met de volle kennis van God; met Zijn liefde, barmhartigheid, ontferming, met Zijn hele wezen en Zijn leven.

“Opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods” Efeze 3 vers 19b (Ef. 03:19b). Door middel van dit heilige volk zal God in de schepping onge­kend heilzaam werken, en het rijk der duisternis volkomen teniet doen.

Met de komst van de heilige Geest is hemel en aarde, het geestelijke en het natuurlijke, het goddelijke en het menselijke, samengevloeid. Er is een eeuwige verbinding tot stand gekomen tussen God en mensen en dat zal er eenmaal op uitlopen “Dat God alles zal zijn in allen” 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). En het zal altijd blijven zoals God gesproken heeft: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

 

 

Een voorbeeld van betrouwbaarheid. Door Roel Schipper

“En de Here sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend; dan keerde hij terug naar de legerplaats. Maar zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, een jonge man, week niet uit de tent” Exodus 33 vers 11 (Ex. 33:11).

Beproefd betrouwbaar

Gods Woord geeft ons een aantal voorbeelden van mensen die met grote inzet en toewijding de raad Gods voor hun tijd hebben gediend. Op één van hen willen we hier nader ingaan. We komen zijn naam voor het eerst tegen als het volk Israël, op weg naar de berg Sinaï (in het boek Deuteronomium bij voorkeur Horeb genoemd) zich legert te Refidim. Het feit dat het volk zich hier legert, versterkt de indruk dat hier water­bronnen moeten zijn geweest, “maar daar was geen water voor het volk om te drinken” Exodus 17 vers 1 (Ex. 17:01). Waarschijnlijk waren deze water­bronnen niet toereikend voor zoveel mensen en hun vee. De Amelekieten – rondzwervende woestijnstammen – eisten de zeggen­schap over deze bronnen voor zich op en (verbolgen over de Israëlitische indringing) stortten zich als roofvogels op hen om ze te verjagen en zich te verrijken met de buit van hun bezittingen.

Jozua, die geboren was omstreeks de tijd toen Mozes uit Egypte naar Midian vluchtte, had in zijn jeugd onder de slavenarbeid geleden. Hij had de verdrukking aan den lijve ondervonden. Uit het feit dat Mozes Jozua tot zijn persoonlijke dienaar kiest en hem vraagt de leiding van de strijd op zich te nemen, blijkt dat hij voldoende vertrouwen in hem heeft om hem het opperbevel toe te vertrouwen. Mozes onderscheidt door de Geest Gods zijn zuivere en voortreffelijke eigenschappen. Jozua wordt niet bezield door een geest van lafhartigheid. Integendeel: we bespeuren hier reeds, hoewel hij nog jong is, zijn geloofszekerheid en vastberadenheid.

Goed voorbeeld doet goed volgen. Het is ongetwijfeld op zijn credit te schrijven dat er een opmerkelijke mentaliteitsverandering plaatsvindt. Het is amper een maand geleden dat een ongedisciplineerde bende, bestaande uit slaven en ‘een menigte van allerlei slag’ Exodus 12 vers 38 (Ex. 12:38) uit Egypte was gevlucht. Hun geest was gebroken en hun wilskracht geknakt vanwege de zweep van de slavendrijvers, die hen jarenlang hadden geprest tot steeds zwaardere arbeid. Jozua slaagt erin bij de mannen die hij uitkiest om met hem ten strijde te trekken, het geloof op te wekken. Exodus 17 vers 9 (Ex. 17:09) Let er op dat Jozua hier in feite doet wat later Gideon op last van de Here moet doen ten einde een bruikbare ‘Gideonsbende’ te for­meren.

Jozua zondert diegenen af, die onbe­vreesd de strijd met de vijand aan­durven omdat ze de verlossing van de Here verwachten. Hierin volgt hij zijn grote leider na, die eveneens trachtte het geloof bij het volk aan te wakkeren toen de Rode Zee hun de doortocht versperde. “Maar Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, houdt stand, dan zult gij de verlos­sing des Heren zien, die Hij u heden bereiden zal; want de Egyptenaren, die gij heden gezien  hebt, zult gij nimmermeer zien. De Here zal voor u strijden, en gij zult stil zijn” Exodus 14 vers 13 en 14 (Ex. 14:13-14).

Hoe mooi wordt ons het geheim meegedeeld van die wonderbaarlijke overwinning. Terwijl Jozua in geloof de strijd aanbindt, bidt de op heuvel­top gezeten Mozes het gebed des geloofs, terwijl hij de staf Gods omhoog houdt. Deze staf vertegen­woordigde in de geestelijke wereld de God van Israël. Door de staf Gods omhoog te houden legt Mozes, ondersteund door Aaron en Hur, ‘de hand op de troon des Heren’.

Als de strijd tegen het ondergaan van de zon onbeslist dreigt te blij­ven, spreekt Jozua, zich richtend tot de Here, de bekende geloofswoorden: “Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon!” Jozua 10 vers 12 (Joz. 10:12). Zo brengt hij, in het gebed terzijde gestaan door zijn meester, Amalek de eerste beslissende slag toe. Dit is voor hem een voorproefje en tevens een handgeld voor de komende verovering van het land der belofte.

Er is in het leven van Jozua een ont­wikkeling te zien, een voorbereiding op en een toerusting tot zijn uitein­delijke taak:

Het volk in het beloofde land te brengen.

Toezien op een correcte verdeling ervan.

Voorwaar, geen gemakkelijke opdracht! Voordat hij de leiding van Mozes te zijner tijd kan overnemen, zal hij echter eerst zelf moeten leren om volkomen in de gezindheid en de geest van zijn meester te hande­len. Hiervoor is nodig een innige en vertrouwelijke omgang. Het verlan­gen naar zo’n verstandhouding wordt bij hem gaandeweg groter. We vinden hem dan ook steeds in zijn nabijheid. Dit blijkt o. m. wanneer Mozes en Jozua de berg afdalen en het volk met afgoderij bezig vinden. Beiden zijn volkomen onwetend van hetgeen er intussen in het leger­kamp gaande is.

Trouw zijn in alles

Vanwege zijn niet aflatende trouw en grote betrokkenheid, geeft Mozes hem een vooraanstaande plaats in de tabernakel. Wanneer Mozes het kamp verlaat om ‘van mond tot mond met Jahweh te spreken’, blijft Jozua als zijn vertegenwoordiger in de tent der samenkomst. Hij neemt zogezegd de honneurs waar en houdt de wacht Exodus 33 vers 11 (Ex. 33:11). Mozes kan hem steeds meer toevertrou­wen. Tot de 12 verspieders die uitge­zonden worden om de hoedanigheid van het volk en het land Kanaän te verkennen, behoort ook Jozua.

Alle verspieders brengen een posi­tief verslag uit aangaande de vrucht­baarheid en de aantrekkelijkheid van het land. Daarover bestaat bij nie­mand twijfel of onzekerheid, maar met het oog op de sterkte van de ste­den en de inwoners, hebben alleen Jozua en Kaleb vertrouwen in het vermogen van het volk Israël om het in bezit te nemen. Zij spreken het volk moed in om het goede land dat Jahweh hun onder ede beloofd heeft, zich toe te eigenen.

Hun aanmoedigingen worden echter platgewalst door de angst en negatie­ve uitlatingen van de andere tien, die het volk zozeer afschrikken dat het weigert een poging te onderne­men, ja zelfs naar Egypte wil terug­keren Numeri 14 vers 3b (Num. 14:03b). Het volk dreigt hen te stenigen en ze ontsnappen ternauwernood aan de dood. De Here geeft Jozua en Kaleb de belofte dat zij het land ‘vloeiende van melk en honig’, mogen binnengaan, omdat in hen ‘een andere geest’ is Numeri 14 vers 24 (Num. 14:24).

Mozes is ervan overtuigd dat het plan Gods door de hand van Jozua voortgang zal hebben. Hij geeft hier op profetische wijze uiting aan door zijn oorspronkelijke naam Hosea (verlossing), te veranderen in Jozua (De Here is verlossing). De naam Jahweh wordt aan de zijne toege­voegd en dus in feite met zijn wezen verbonden. Voortaan zal Jozua de belichaming worden van zijn nieuwe naam en gedurende zijn leven komt Israël het dichtst bij de verwerkelijking van het ideaal van het volk van God Jozua 11 vers 15 en Jozua 24 vers 31 (Joz. 11:15; Joz. 24:31).

Als de tijd van het afscheid van Mozes, de grote leider en wetgever, nadert, wordt hem formeel opgedra­gen om Jozua als zijn opvolger aan te stellen en hem en Eleazar, de priester, de taak over te dragen van de uiteindelijke verdeling van het veroverde gebied onder de 12 stam­men.

Getrouw van begin tot eind

Na verloop van jaren volvoert Jozua, inmiddels een oud man, zijn laatste opdracht. Dan blijkt opnieuw zijn grote onbaatzuchtigheid. Hij, de grote leider, die zo lang op zijn erf­deel had moeten wachten vanwege de ongehoorzaamheid van het volk, had het beste voor zich kunnen opeisen. Hij laat echter alle anderen voorgaan en neemt genoegen met de laatste plaats Jozua 19 vers 49 en 50 (Joz. 19:49-50). Bovendien wil hij zich niet verrijken ten koste van zijn broeders en neemt hij geen extra bezit boven de anderen. Hoe edelmoedig en voorbeeldig!

Lange tijd nadat de Here Israël rust gegeven had van alle vijanden, roept Jozua geheel Israël (vertegenwoor­digd door hun stamhoofden, rech­ters en opzieners) bijeen te Sichem. Eens ontving Abraham op deze plaats Gods eerste belofte aangaande dit land, en deze was volkomen in vervulling gegaan. Ooit had Jakob op zijn terugreis uit Mesopotamië zich in Sichem gevestigd en de vreemde góden die zijn huisgenoten bij zich droegen, verwijderd door deze te begraven onder de terebint.

Op deze plaats, eeuwen later, wekt de hoogbejaarde Jozua in een laatste toespraak het volk nogmaals op, de Here met een volkomen toegewijd hart lief te hebben en te dienen.

“Doet weg de góden die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde der Rivier en in Egypte, en dient de Here”.

De Septuagint zegt hier: “doet de vreemde góden weg die in u zijn”. Jozua legt de beslissing van degenen die de Here willen dienen vast in een verbond en richt een gedenk­steen op als een stille getuige van hun belofte. Hij spreekt de bekende woorden: “kiest dan heden, wie gij dienen zult. Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen!” Jozua 24 vers 15 (Joz. 24:15).

Hoe verstrekkend zijn deze woor­den! Jozua wijst niet alleen anderen de weg, hij geeft zelf het voorbeeld.

Met ‘mijn huis’ worden dan ook niet 4 slechts zijn huisgenoten bedoeld, maar deze woorden hebben een veel grotere reikwijdte. Vergelijk Genesis 18 vers 19 (Gen. 18:19): ‘Want Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn  huis na hem de weg des Heren zouden bewaren door gerechtigheid en recht te doen, opdat de Here aan Abraham vervulle wat Hij over hem gesproken heeft’.

Het gaat hier over het (geestelijk) nageslacht van Abraham. Het huis van Abraham vormen dus diegenen die de geloofsweg van Abraham gaan. Naar analogie hier­van kunnen we zeggen het huis van Jozua vormen zij die in het voet­spoor van het geloof van Jozua wan­delen en de weg des Heren bewaren. Ruim 34 eeuwen na zijn heengaan is zijn levenswijze voor ons die de voetstappen drukken van de ware Jozua van het Nieuwe Verbond, nog steeds tot geestelijke inspiratie en aanvuring. Immers, tot Zijn huis behoren wij.

 

God is liefde door Duurt Sikkens

Deze uitspraak van Johannes is niet zomaar uit de lucht komen vallen. Het is een gedachte die langzaam en zeker is gaan rijpen in zijn leven. Hij ging veel om met Jezus, zat ’t liefst dicht bij hem, “aan zijn boe­zem” Johannes 13 vers 23 (Joh. 13:23) en kwam daar tot de sterke en ontroerende conclusie dat de omgang met de zoon werkelijk leven betekende: alleen liefde en niets anders. Immers, de zoon was altijd zelf “aan de boezem des Vaders” Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) en vanuit deze innige en daardoor sterke relatie kon hij de mensen vertellen wie God was (en is).

Vele volgelingen van Jezus hadden daar toentertijd moeite mee en van­daag de dag is het niet veel anders. God, die enkel liefde is? Dat is toch niet mogelijk? Hij is daarnaast toch ook streng, vreeswekkend en angst­aanjagende in zijn onverbiddelijke oordelen?

De ellendige gevolgtrekking van vele gelovigen die Hem niet werkelijk kennen is dat God meer dan één gezicht zou hebben. Dat komt over­een met de visie van het oude volk Israël dat zich in al die jaren nog niet geestelijk had losgemaakt van de “andere góden voor Zijn aange­zicht”. Ik noem dat maar ‘Egyptisch denken’. Egypte met zijn veelgoden­dom.

En de eigenschappen van de afgo­den werden geprojecteerd op hun God. Hem werden eigenschappen toegedicht die Hij niet bezit: ziekte en dood, macht en geweld, voor- én tegenspoed en noem maar op. Alles zou van God afkomstig zijn.

Samengevat zijn goed en kwaad ver­enigd in een en dezelfde persoon. Dit verwerd tot een onberekenbare God met vele gezichten. Een kind kan je vertellen dat dat geen gezicht is. Stel je een grillige, onberekenba­re huisvader voor, onderhevig aan allerlei stemmingen. Daarbij voelt een kind zich absoluut niet veilig, ondanks de inspanningen van een sussende moeder die met die man heeft leren leven. . .

Jezus kon daarom rekenen op heel veel tegenstand. Zijn strijd was niet zozeer tegen boze geesten, maar veeleer tegen de ingevreten misvat­tingen omtrent het Vaderbeeld. Hij kwam tot de zijnen, maar hij werd niet aangenomen want wie de Vader niet kent zal ook het Vaderbeeld ver­werpen. Dat beeld was hij zelf, Zijn gelijkenis. Toen Jezus zei dat wie hem zag de Vader zag, werd de tegenstelling tussen de denkwerel­den duidelijk. De God die hij open­baarde strookte immers niet met de heersende!) opvattingen.

“God is één” is een heel andere uit­spraak. Het betekent dat Jezus zelf ook één is, net als de Geest. En degenen die daaruit zijn geboren worden ook één.

Je kunt je afvragen waarom ‘gods­dienstige’ mensen zo afknapten op zijn zachtmoedigheid, zijn beschei­denheid en ontferming. Ze ergerden zich kapot aan hem. En wie zich zó ergert gaat dan zelf kapot. Ik denk dat het wordt veroorzaakt door het verschil in gezindheid tussen hoe­den en heersen, tussen genade en machtsdrift. Wordt aan dat laatste getornd dan slepen ze er hun god bij om hun macht te bekrachtigen en te spreken van ‘Zijn wil’. De bron van leven wordt voor zulke ‘andersden­kenden’ een bron van ergernis.

 

Enkel liefde

God is liefde. Deze liefde is niet een van zijn vele eigenschappen maar is de bron waaruit al Zijn andere eigenschappen voortkomen. Hij is enkel liefde. Zijn diepste verlangen gaat uit naar de mens, Zijn mede­mens, naar jou. Kun je je Zijn gezicht voorstellen wanneer Hij omgaat met degene die ‘aan Zijn boezem’ zit? Een mens met wie Hij Zijn gedachten kan delen? Hij doet Zijn aangezicht over je oplichten omdat jij bij Hem bent, omdat je Jezus’ woorden gelooft en hij heeft laten merken hoe en wie zijn Vader is: iemand die net zolang heeft gezocht tot Hij jou heeft gevonden. En Hij blijft bij jou als de altijd Aanwezige, omdat Hij zélf jou zo liefheeft. En als er iets is wat rust geeft is het wel te weten dat er van je wordt gehouden. Als er iemand is die rust geeft is Hij het wel. En je mag komen en bij Hem zijn zoals je bent, met je onvermogens, je tekort­komingen, je wonden, je teleurstel­lingen, je verleden. Hij is veel te blij dat je weer thuis bent.

In die rustgevende relatie ontvangt je ziel genezing. Je mag dan veel kennis bezitten en inzicht en zo, maar het gaat uiteindelijk om jou, je kwetsbare en gekwetste wezen. Dan wordt datgene wat zo in je verdeeld is weer heel. Dat is je heling, wan­neer je ook één wordt. Dan wordt het gebed van Jezus als de goede herder ‘dat we één worden’ verhoord Johannes 17 vers 22 (Joh. 17:22).

De Vader en de zoon zijn inherent, ze gaan innig samen. Dat is een kostbaar geheim dat alleen in de Geest, in Zijn Geest van liefde is te beleven. Dat is de ‘tent der samen­komst’, die in de hemel is en tegelij­kertijd op aarde Openbaring 21 vers 3 (Openb. 21:03), met andere woorden Zijn tent. Dat heeft niets te maken met godsdienstige plichtplegingen en ander uiterlijk vertoon, met heerschappij of mani­pulatie.

Dit samenzijn (wat is dat eigenlijk een mooi woord) kan slechts in het verborgene worden beleefd, in stil­heid en vertrouwen. Er staat ergens geschreven dat het evangelie bestemd is voor de ootmoedigen, de barmhartigen, de ‘stillen in den lande’.

En degenen die wachten op zijn ver­schijning zullen Hem zien gelijk hij is in de Zijnen die Hem liefhebben en die Hij liefheeft. Laten we daar­om liefhebben met de liefde waar­mee hij ons liefheeft. Ik denk dat we dan werkelijk vrij worden.

 

Voorwoord bij kenmerken van sektarisch denken door redactie

Wat is een sekte? Het woord wordt in de Grote Van Dale omschreven als: “de gezamenlijke aanhangers van een, met name godsdienstige gezind­heid, die op bepaalde punten afwijkt van een meer oorspronkelijke waaruit zij is voortgekomen”. Het woord heeft veelal een ongunstige betekenis.

Omdat ook echte christenen soms het etiket ‘sekte’ krijgen opgeplakt (dat gebeurde ook al in de begintijd, zie Handelingen 24 vers 5; Handelingen 24 vers 14; Handelingen 28 vers 22 (Hand. 24:05; Hand. 24:14; Hand. 28:22) is het belang­rijk dat we over dit onderwerp een juiste visie hebben. Jildert de Boer behandelt in dit speciale artikel op uitvoerige maar duidelijke wijze de verschillende facetten van deze mate­rie (-red. ).

 

Kenmerken van sektarisch denken door Jildert de Boer

Wat is een sekte?

Dr. F. Boerwinkel definieerde het in de vijftiger jaren van de vorige eeuw het begrip sekte als volgt: “een sekte is een groep mensen, die, voorname­lijk uit begeerte naar zuiverheid en met verabsolutering van een deel­waarheid, de solidariteit met het grote geheel van de groep verbreekt, en die deze breuk niet meer als smart ervaart”. Het woord komt van het Latijnse woord sequi (=volgen). Men volgt een bepaalde leider of stichter of men behoort bij een groep volgelingen rondom een lei­dend beginsel. In het Nieuwe Testament komt het voor als vert­aling van het Griekse woord hairesis, dat duidt op een partij, dan wel (negatiever) een ketterij. De ongun­stige betekenis van het woord “sekte” heeft de overhand gekregen, waarbij men denkt aan groepen met duidelijk afwijkende gedachten van de gangbare, historische christelijke doctrines. Geen enkele groep wil uiteraard zichzelf als “sekte” gebrandmerkt zien. Toch kom je regelmatig bewegingen tegen -bin­nen het brede gebied van wat chris­tendom heet- die wellicht in de Geest begonnen zijn, maar zich van lieverlee verkeerd ontwikkelden, of zelfs in het vlees eindigden.

Overigens tekenen we hierbij aan dat er soms sprake was en is van herstelbewegingen, die veelal (tijde­lijk) “heilzaam eenzijdig” de geves­tigde kerk(en) onder terechte kritiek plaatsten en vergeten (deelwaarhe­den met vreugde herontdekten! We denken bijvoorbeeld aan dg doop in de heilige Geest en de gaven van de Geest, aan de werkelijke mogelijk­heid tot heiliging en aan het proces tot volwassen zoonschap. Dergelijke groepen werden vaak ten onrechte met het etiket “sekte” gelabeld.

Karakteristieken

Welke karakteristieken vertonen naar het sektarische neigende groe­pen? We willen een aantal typerende kenmerken op van sektarisch den­ken binnen het christendom in het algemeen opsommen. De meeste geestelijke kringen die men wel als sekte aanduidt zullen niet alle teke­nen tegelijk vertonen die we hier vermelden. Als een groepering een aantal van deze karakteristieken wel vertoont, dan is het nodig om alert te zijn. In verband met de gevaren die christelijke stromingen bedrei­gen, ook de meer charismatische onder hen, willen we een aantal ijk­punten noemen, die ons er opmerk­zaam op kunnen maken dat schone schijn bedrieglijk kan zijn.

Daarbij is het addertje onder het gras dat er in twijfelachtige bewe­gingen vaak een mix is van veel goeds, maar gemengd met on-Bijbelse leringen of kwalijke praktijken. Het gaat niet altijd om een valse leer, maar soms ook om een exclusieve, elitaire houding tegenover andere christenen, terwijl de leer groten­deels juist kan zijn en het leven best oprecht. Daarbij willen we niet alles wat zich (nieuw) aandient op het christelijke erf bij voorbaat als fout zien, maar het is wel nodig een wachter te blijven en dat is iets anders dan een bangerik voor elke nieuwe geestelijke impuls die geuit wordt en waarvan men op onderde­len best het een en ander zou kun­nen leren. Een gewaarschuwd mens telt echter voor twee!. De gave van onderscheiding van geesten is broodnodig! Wanneer men namelijk nadenkt over het fenomeen “sekta­risch denken” dan resoneren er machten der duisternis mee op de achtergrond (gecamoufleerd of ach­ter de schermen) of zelfs op de voor­grond (brutaal en openlijk).

We geven de volgende belangrijke wezenstrekken van sekten of -milder aangeduid- groepen met sektarische neigingen aan:

1.Naast Christus het op de voorgrond treden van de persoon van de stichter en de huidige leider (s) van de beweging

Deze beschouwt men als de aller­grootste Godsmannen, waardoor men ertoe komt de hoofdleiders op een voetstuk te plaatsen en wordt er op een ongezonde manier hulde aan hen bewezen. Dit eerbewijs aan grondleggers kan zelfs bijna concur­rerend worden met de eer die alleen past voor het hoofd van de gemeen­te, Jezus Christus. De stichter of hedendaagse leider, dan wel groep leiders, wordt een positie toegekend, die doet denken aan grote of kleine pausen.

Charismatisch leiderschap kan indruk wekken, maar wordt helaas te weinig naar Bijbelse maatstaven getoetst. Mooie woorden van “de Heer dit en de Heer dat” zeggen lang niet alles en sluiten een moge­lijk manipulerend optreden niet uit. Toetsing aan het Woord en aan het leven (van in het bijzonder de lei­ders) blijft altijd geboden!

Er is dikwijls sprake van een pirami­devormig, dominant en autoritair leiderschap, waarbij onderricht en leiding altijd van de pers(o)on(en) aan de top komt. Bij de onderlaag moet er meestal sprake zijn van tota­le onderwerping. Op de keper beschouwd kan er machtsmisbruik van leiders aanwezig zijn door over de kudde te heersen.

Bij Bijbelse gemeentevorming is er juist sprake van een omgekeerde piramide, waarin Christus de onder­ste en eerste steen is, Hij die kwam om te dienen. Daarin komt vervol­gens vooral de dienst van alle gele­dingen in groeiende mate naar voren in een wederzijds dienstbe­toon Efeze 4 vers 16; 1 Petrus 4 vers 10 en 11 (Ef. 04:16; 1 Petr. 04:10-11).

2.Bij de Bijbel als Gods Woord komen de geschriften en/of openbaringen van de grondlegger van de groep en diens hedendaagse opvolgers als juiste uitleg van (of zelfs toevoeging aan) de Bijbel

Deze menselijke geschriften of mon­delinge openbaringen krijgen een (bijna) absoluut gezag, waaraan men zich moet conformeren. Vanuit deze bronnen -namelijk de eigen geschriften en/of speciale openba­ringen- wordt de interpretatie van de Bijbel ter hand genomen en een andere zienswijze wordt niet getoler­eerd. Geschriften van andere god­vruchtige broeders of zusters (buiten eigen kring) worden niet geaccep­teerd, of in elk geval als van veel lagere waarde bekeken.

Er is sprake van een eigenaardig, bij­zonder leersysteem, vaak met een absolute claim. Eigenaardig kan betekenen vreemdsoortig, maar tevens duiden op eigenaardigheden, die goede nevenaccenten vertolken, die -tussen de afwijkingen door- zor­gen voor een bepaalde mystieke aan­trekkingskracht op geloofspunten die men veelal elders mist, zoals bij­voorbeeld een bepaalde mate van geborgenheid van de groep.

3.De eigen beweging of groep ziet men als de enige echte kerk, Gods ware gemeente en/of (leidend tot) de Bruid van Christus

Contacten met andere christenen worden ontmoedigd, behalve wan­neer het naar meer zoekenden zijn, die mogelijk voor de groep gewon­nen kunnen worden als zij interesse tonen.

Eigendunk, zelfingenomenheid en collectieve trots spelen een grote rol. Er is een neiging om alleen eigen lectuur en slechts eigen liederen aan te bevelen en al het andere verdacht te maken of met een korreltje zout te nemen. Dit heeft tot gevolg dat men in isola­tie ten opzichte van andere god­vruchtige gelovigen leeft. Zoiets duidt op een werking van geestes- machten vanuit de onzichtbare wereld, die eenheid in verscheiden­heid loochent, want alleen wij zijn uniek, denkt men. Andere christelij­ke bewegingen worden bij voorbaat met argusogen bekeken en gemi­nacht.

Sommige sekten gaan zover dat alleen mensen die tot hun uitverko­ren groep behoren behouden wor­den. Andere groepen, die naar het sektarische neigen, zien zichzelf als DE gemeente, die de “broedplaats” van de Bruid van Christus zal (gaan) vormen, hoewel men wel erkennen wil dat andere christenen door ver­geving van zonden gered kunnen worden.

Echter het aanhouden van relaties met vroegere gemeenteleden wordt doorgaans sterk afgeraden of zelfs verboden. Deze afvalligen hebben in hun optiek het licht van de waarheid losgelaten. Daarom kunnen “uittre­ders”, die de hechte gemeenschap om diverse redenen verlaten, te maken krijgen met een sociaal isole­ment, omdat men vrijwel alleen in de groep vrienden en geloofsgeno­ten had. Dit scheiden doet lijden!

4.De meeste naar het sektarische nei­gende, christelijke groepen werken in het algemeen vooral onder christenen, om hen in hun groep in te lijven, maar evangeliseren weinig onder niet-christenen

Teleurgestelde christenen kunnen aangetrokken worden door het goede leven van liefde en broeder­schap in de beweging zonder het gevaar te onderkennen van de exclu­sieve opstelling van de gemeen­schap. Een nieuw contact wordt met veel toegenegenheid en aandacht omringd, om hem/haar tot een deelgenoot van de groepsgemeenschap te maken. Veelal werkt men niet of nauwelijks onder de echte, niet bereik­te heidenen. Men schiet graag onder de “duiven” van andere gemeen­schappen en men zoekt daar vooral naar de ontevredenen en de teleurgestelden. We merken daarbij op dat veel mensen terecht naar meer van God hunkeren, maar in diverse ker­ken en kringen helaas “stenen voor brood” krijgen.

5.Onderwaardering van de rechtvaar­diging uit het geloof en over beklemtoning van de rechtvaardiging uit goede werken

Men spreekt veelal weinig over de ultieme waarde van Golgotha en de vergeving van zonden zonder wer­ken door het vergoten bloed van Christus. Vaak is er sprake van “werkheiligheid”.

De leden van een christelijke cult gaan vaak innerlijk gebukt onder de last die de leiders hen opleggen, hoewel zij naar buiten toe een voor­treffelijk leven (lijken te) presente­ren. Sommigen onder hen lijden onder een voortdurend schuldgevoel van de aanklager der broeders, satan, en voelen zich veroordeeld. De sociale controle in de hechte groep maakt velen benauwd zich aan de geschreven of ongeschreven regels van de leiders te onttrekken of er zelfs maar vragen over te durven stellen. De angst is aanwezig om buiten de fijne broederschap terecht te komen, waarvan men zich afhan­kelijk voelt. Er is sprake van een bepaalde mate van bewustzijnscontrole en velen ontwikkelen een zwak geweten waardoor het denken wordt besmet. Goede werken in God ver­richt komen voort uit een levend geloof en daar is niets mis mee!

6.- Geheimzinnige geslotenheid betreffende de geloofsinhoud

Tegenover buitenstaanders wordt er anders gesproken dan tegenover mensen van de eigen groep.

Wanneer men bevraagd wordt over de geloofsinhoud binnen de gemeenschap, dan worden afwijken­de opvattingen niet genoemd of slechts vaag omschreven, om naar buiten toe gemakkelijker geaccep­teerd te worden. Er is soms sprake van een bepaalde geheimzinnigheid, die alleen doorbroken kan worden als men zelf betrokken raakt in de gemeenschap en een ingewijde wordt in die bijzondere kennis.

Als er door buitenstaanders doorge­vraagd wordt naar punten die niet zo helder vanuit de Bijbel kunnen wor­den aangetoond, dan beroept men zich op speciaal licht en de openba­ring van de heilige Geest over de geheimenissen van God. Gods geheimenissen worden echter in het Nieuwe Testament geopenbaard!

De ware christelijke gemeente is een open gemeenschap, die niets te ver­bergen heeft, maar van harte naar buiten het licht van het evangelie laat schijnen. Wel zal zij openbare zonde uit haar midden weren.

7.Opgedrongen gelijkvormigheid

Er is weinig plaats voor enige ver­scheidenheid in denken, want iedere uitverkorene moet zo mogelijk exact dezelfde denkbeelden en vormen erop na houden als het model van de grondlegger of het hedendaagse hoofdkwartier. Voor het hebben van kritiek wordt voortdurend gewaar­schuwd, zelfs als dit slechts opbou­wend bedoeld is tot een vruchtbare gedachtewisseling, waartoe even­wel meestal weinig ruimte bestaat. Er kan soms sprake zijn van het na papegaaien van de inzichten en het spraakjargon van de leiders, ook als die terminologie niet recht­streeks aan de Bijbel is ontleend. Er ontstaat hierdoor een eigen groeps­cultuur met een eigen sfeer en niet zelden een gedrukt, wettisch klimaat en een stand ophouden van een bepaalde mate van geestelijkheid tegenover de andere groepsleden, want er wordt op elkaar gelet. Dan wordt er geleefd voor het aangezicht van mensen en voor de erkenning van mensen. Het gaat er juist om alleen voor Gods aangezicht te (leren) leven in de volle vrijheid van de Geest van Christus zonder een slaaf te zijn van mensen 1 Korinthe 7 vers 23  (1 Kor. 07:23).

8.Onderwaardering van studeren, familiebanden en hobby’s

Vaak eist het leven in de (sub)groep van de gemeenschap het individu zo op, dat zaken als doorstuderen, het onderhouden van natuurlijke ban­den buiten de broederschap en het bezig zijn met hobby’s van minder belang of zelfs als ongewenst wor­den gezien. Al naar gelang een groep meer naar het sektarische neigt, wordt de opstelling op deze levensterreinen rigoureuzer. In gematigder bewegingen zal men zulke zaken niet of nauwelijks onder de aandacht brengen. Natuurlijk is het voor elke christen van belang na te denken over een goede verdeling van de tijd. Daarbij zullen bepaalde dingen uit gesorteerd worden, die wellicht tijds- en arbeidsintensief zijn, zonder dat het nut ervan groot is. Er bestaan groepen die van hun leden verwachten dat al dit soort aardse zaken opgegeven dienen te worden, dan wel beperkt moeten

blijven. Uiteraard mogen we leren bewust te leven, maar vrijheid van keuze op aards (niet: zondig!) gebied is een groot goed!

De teksten in Lucas 14 vers 26; Lucas 14 vers 33 (Luc. 14:26 en Luc. 14:33) over het haten van je eigen leven en het afstand doen van alles wat je hebt worden in dit verband nogal eens oneigenlijk gebruikt. Het gaat er hier om ons eigen leven achter te stellen bij het leven met God en om innerlijk los te zijn van al het aardse en niet vast te zitten aan iets of iemand, wat als een rem zou kun­nen werken op het volle, volledige, leven met God.

9.Een ongezond omgaan met geld, macht en seks

Geldzucht, machtsstreven en seksuele onregelmatigheden zijn drie gevaren die elke christen bedreigen, inzon­derheid geestelijke leiders. Hoge bomen vangen veel wind van demo­nische geesten. Op dit gebied kun­nen we een woord van Paulus goed toepassen: “Daarom, wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle” 1 Korinthe 10 vers 12 (1 Kor. 10:12). Hoe goed is het om nederig te blijven, ook als men lei­ding geeft.

Naarmate een groepering naar het sektarische neigt, zien we vaker dat de geldstromen oncontroleerbaarder worden, of dat er een ongezonde (na) druk wordt gelegd op het geven van geld aan het hoofdkwartier of de eigen organisatie. Het uitsluitend geven aan of werken voor (eigen) gemeente projecten wordt (over)gestimuleerd. Soms kan het voorkomen dat leiders zich in de meest letterlijke zin verrijken door gulle gevers. Wanneer het denken in een sektarisch vaarwater terecht komt, krijgen leiders soms een bijna onaantastbare positie, van waaruit zij macht kunnen uitoefenen over de leden, dan wel dat die leden hun geestelijke leiders zo adoreren dat zij die macht krijgen toebedeeld. Een gezonde christelijke leider staat ech­ter zeker altijd open voor correctie! Op seksueel gebied doen zich in meer sektarische kringen vaker ont­sporingen gelden, dan in christelijke kringen waar een nuchtere en even­wichtige kijk op de Bijbel wordt aan­gehouden. Sekteleiders zijn op dit terrein lang niet altijd koosjer. Deze onreinheid weten zij veelal lang ver­borgen te houden op grond van hun bijna onaantastbare, verheven plaats binnen de gemeenschap.

10.Een krampachtig leven in het per­spectief van de eindtijd

Sektarische groepen wagen zich aan voorspellingen omtrent de opname van de Bruid, de wederkomst van Jezus Christus of het einde van de wereld en brengen hun leden vaak in een kramp door deze overspan­nen eindtijdverwachtingen. Als de profetie vals blijkt te zijn, zien we veelal het verschijnsel dat sommigen zich ontgoocheld afkeren en ande­ren des te fanatieker volharden in hun streven. In dit klimaat van druk door opgelegde voorschriften ont­breekt de ontspannen geloofsverwachting die zo typerend is voor waarachtig bijbels christendom. Echt christendom is een leefwijze van binnenuit door de heilige Geest. Het is een voortdurende ontwikkeling op de weg van heiliging zonder opjutte- rij van religieuze geesten!

11.- Manipulatie, intimidatie, indoc­trinatie en controle spelen een niet geringe rol

De leden moeten met hun houding, spreken en gedrag loyaal aan de groep, de leiders en hun speciale meer of minder aan de Bijbel ont­leende leer blijven. Ze ervaren drei­ging van de boven hen geplaatsten dat het slecht met hen zal gaan als ze erover mochten denken weg te gaan. Op die manier wordt er op het gevoel ingewerkt en doen leiders hun gezag gelden. Deze leiders wor­den dikwijls opgehemeld en een kri­tische noot ten aanzien van hen is volstrekt ongewenst. Als mensen overwegen enige afstand te gaan inbouwen, dan komen zij gemakke­lijk in een loyaliteitsconflict terecht. De levens van de sektarisch denken­de groep worden veelal beheerst door de talrijke activiteiten, waarbij zij hekelen dat velen die zich christe­nen noemen zo lauw zijn en daar schuilt een kern van waarheid in. Activisme in de zichtbare wereld hoeft evenwel niet zonder meer een graadmeter te zijn voor een gezond innerlijk geestelijk leven. De inzet voor de groepsactiviteiten, waarbij men niet kan achterblijven, geeft emotionele verbondenheid en een mate van saamhorigheidsgevoel.

Niet het bouwen op Christus, maar het goede leven voor en in de bewe­ging komt dan in het centrum, al zal het duidelijk zijn dat wie op Christus bouwt en in Hem blijft, levensverandering, ervaart. De vraag is echter wie in relatie met Jezus Christus als hoofd en Heer leeft en daarom gemeenschap heeft met anderen die in Zijn licht wandelen, of wie slechts op een bepaalde “broederschapsgeest” drijft.

In een gezonde christelijke gemeen­te staan Woord en Geest beide in het middelpunt en wordt er tevens hoge prioriteit geschonken aan onderlinge gemeenschapsoefening, elkaar leren kennen naar het hart, kortom: er ontstaat een “relatievlechtwerk”, die het individuele denken en handelen evenwel niet verdringt.

De leden van een sektoïde gemeen­schap mogen niet los denken van de groep, maar moeten de groepsmentaliteit aannemen en er afhankelijk van blijven. Bij een niet voldoen aan de groepsnorm ontstaan er schuld- complexen, die psychische proble­men kunnen veroorzaken, vooral bij hen die alles met een nauw geweten op proberen te volgen. De persoon­lijke vrijheid wordt ingeperkt door wat het sektarisch denken niet toege­staan acht. Daardoor komt men ook vaak in identiteitsproblemen terecht. De Heer wil juist dat onze persoon­lijkheid zich ontplooit, dat we tevoorschijn komen als een mens Gods in Christus. Uiteraard gaat dit gepaard met reiniging van alles wat niet past in het goddelijke herstel­plan.

Onbetaalde rekeningen

Vroeger noemde men sekten vaak de onbetaalde rekeningen van de kerk(en). Zij appelleerden op deel­waarheden en onderbelichte geloofs­punten. Bijvoorbeeld: “de eschatolo­gie is het meest verwaarloosde onderdeel van de theologie”, of wel over de leer van de laatste dingen -de eindtijd- is het minst nagedacht in de geloofsleer.

Het probleem van de officiële, geves­tigde kerk was en is soms nog dat men ook niet genegen was die zoge­naamde onbetaalde rekeningen te gaan betalen. Naar het sektarische neigende groepen, maar ook echte herstelbewegingen, hebben terecht de vinger gelegd bij de zere plekken. Ook heeft men sekten wel vergele­ken met insecten, die gaan zitten op de rotte plekken van de institutione­le kerken. Die hebben deze irriteren­de insecten vaak weggejaagd zonder de rotte plekken weg te snijden of ze hebben deze lastige, om hen heen gonzende insecten in een doosje gestopt, dat wil zeggen in de onder­ste la van het kerkelijke archief.

Vaak wist men ook geen raad met mensen die zich lieten (over)dopen, of die bijvoorbeeld blijk gaven van een zogenaamde “pinkster tic”. Zij konden in het kerkelijk klimaat meestal moeilijk gehandhaafd blij­ven of zichzelf daar nog thuis voelen, zodat de evangelische gemeenten in de laatste decennia toenamen. In het gunstigste geval zijn opwekkings- en vernieuwingsbewegingen plus aspecten uit sektoïde groepen een appèl geweest aan het geweten van gevestigde kerken en bestaande gemeenten, die leden aan ingezonkenheid, sleur en traditie zonder levend, sprankelend geloof en zon­der warme betrokkenheid op elkaar!

Lessen ter harte nemen!

Mensen en groepen die min of meer sektarisch in denken zijn, kunnen echt en oprecht overkomen en zijn dat vaak ook, al zijn ze ten dele mis­leid door “vrome” geesten.

Laten wij echter niet vergeten de les­sen grondig ter harte te nemen, die men op positieve punten van naar het sektarische neigende groepen kan leren. Er zijn vragen te beant­woorden als het bijvoorbeeld gaat om het gestalte geven aan een warme, hechte onderlinge gemeen­schap of als er opgeroepen wordt tot geestelijke groei en heiliging.

Daarbij dienen we ons tevens voluit bewust te zijn van de genoemde gevaren die zich via het sektarische denken aandienen. We hebben deze aangereikt om het inzicht in deze niet altijd gemakkelijk te onderken­nen werkingen te verhogen en hopen dat het geestelijk onderscheid tot beoordeling daarmee is toegeno­men!

 

De stem door Froukje Huis

Rrrrrrrrt. . . De telefoon. De vrolijke stem van onze kleindochter kondigt aan dat ze ons komt bezoeken, als het schikt. Natuurlijk, dat schikt altijd.

“Femke komt!” “Gezellig”, zegt Dick.

Rrrrrrrrt. . . Dick neemt de telefoon op en luistert. Een opgewonden stem klinkt door de kamer. “Kalm maar!’, maant Dick, “vertel nu maar eens rustig, wat er aan de hand is”. Buiten blaft een hond. Een boze stem roept: “Castor, hier!”.

Blijkbaar luistert Castor niet.

“Castor, hierrrr zeg ik!”

In de verte huilt een baby: “Lèèèh, lèèèh!”. Alle baby’s huilen op dezelf­de toon , bedenk ik, ’t is voor hen de enige manier om zich te uiten.

Allemaal geluiden uit het leven van alledag. Mensen, dieren en appara­ten die te kennen geven dat er naar hen geluisterd moet worden. Maar alleen de mens is in staat om zelf onder woorden te brengen waarom hij aandacht vraagt.

God heeft ons een stem gegeven als een heel kostbaar bezit. Het geeft ons niet alleen de mogelijkheid om te communiceren maar ook om onze gevoelens te tonen.

Stel je voor dat we alleen maar op één toonhoogte, één dreun konden praten, zoals vroeger wanneer we in de klas de ‘tafels’ opdreunden. We zouden er gauw genoeg van krijgen!

Neen, met onze stem kunnen we duidelijk weergeven, door stembui­ging en kracht, hoe onze gevoelens zijn. We kunnen een vrolijk geluid geven of een somber, verdrietig of boos, wanhopig of overmoedig. We kunnen met onze stem vreugde brengen of ergernis, vrede of twist, liefde of haat. Wat een verantwoor­delijkheid! Hebt u daar wel eens bij stilgestaan?

Ons spreken is vaak zo gedachte­loos. Of is het u nooit overkomen, dat u bij nader inzien tot de conclu­sie kwam: Had ik het maar nooit gezegd!

Jacobus weet ervan mee te praten als hij schrijft over de tong: “Zij is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn. Met haar loven we de Heer en Vader en met haar vervloeken we de mensen die naar de gelijkenis Gods geschapen zijn. Uit dezelfde bron komt zegening en vervloeking voort. Dit moet niet zo zijn”.

Misschien zijn we ons nog te weinig bewust waartoe God ons geschapen heeft. Paulus vertelt ons duidelijk in Efeziërs 1 dat we geschapen zijn

“tot lof van de heerlijkheid van zijn genade en tot lof zijner heerlijk­heid”.

De psalmdichters hadden dat goed begrepen, want de psalmen staan er vol van. Al uit de mond van zuige­lingen en kinderen bereidt God ziel# lof! David wil de Here te allen tijde prijzen en een andere dichter roept: “Mijn mond is vervuld van uw lof, de ganse dag van uw luister” en hij getuigt: “Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang tot onze God”.

Toch komt ook David tot het inzicht dat hij het wel wil, maar niet altijd doet, daarom bidt hij: “Heer, stel een wacht voor mijn mond en waak over de deuren van mijn lippen”.

We zijn vaak zo vol van de dingen om ons heen, vooral als die bedrei­gend zijn, dat we daar de mond vol van hebben.

Wij hebben echter Gods Geest ont­vangen en kunnen en mogen de dingen zoeken die boven zijn waar Christus is. Als we daar vol van zijn, zal onze stem daarvan spreken. Dan zegt God door zijn Geest tot ons: “Open uw mond en Ik zal hem vul­len”. En zullen we getuigen van de grote daden Gods, want daartoe zijn we geroepen!.

2003.03-04 nr. 423

Levend geloof 2003. 03. 04 nr. 423

Persoonlijk. . . door Gert Jan Doornink

Het verval van normen en waarden is een onderwerp dat velen bezighoudt. Er gaat vrijwel geen dag voorbij of we lezen of horen er wel wat over. Allerlei oplossingen worden aangedragen, maar iedereen is het er over eens dat er maar weinig veranderd. Ook in ons blad hebben we er dikwijls over geschreven om dan tot de conclusie te komen dat het hoort bij deze tijd waarin de scheiding der geesten zich hoe langer hoe meer gaat manifesteren en dat de enige ‘sleutel’ tot herstel gelegen is in het aanvaarden en beleven van Christus in ons leven. Want alleen wanneer wij de gezindheid van Christus openbaren is er een leven zoals God dat bedoelt. Dan is daar het échte leven, vol harmonie en vrede. Nu bestaat het gevaar dat wij denken: “Nu ja dat is waar, maar wat kun­nen wij, als kleine minderheid van waarachtige christenen, nu van invloed uit­oefenen in een wereld die in de ban van de vorst der duisternis is? De duivel is immers nog de overste van deze wereld?”

Laten we afrekenen met deze negatieve gedachte want Jezus heeft immers al als eerste van een ‘nieuwe generatie’ getoond dat de duivel niet het laatste woord heeft? Hij heeft hem radicaal overwonnen en wij, die in de voetsporen van Jezus gaan, mogen delen in deze overwinning! Nu nog ‘in ’t geloof’, maar geloof is de zekerheid van de dingen die we hopen en het bewijs van de dingen die we (nog) niet zien. Geloof is het enige wat God van ons vraagt, niet als een soort ‘tegenprestatie’ omdat Hij zo’n groot geloof in ons heeft. Maar omdat wij naar Zijn beeld geschapen zijn, wij behoren bij Hem, en Hij heeft ons daarom te allen tijde lief. In dat geloof wat Hij in ons hart gelegd heeft, is letterlijk alles aanwezig wat het mogelijk maakt in het doen van de wil van God. Een ‘wil’ die niet als een soort wet op ons ligt maar die leeft in ons hart en daarom niet ver­borgen blijft. Dan kunnen we tijdelijk nog met lijden te maken hebben, het deert ons niet en geven we als ‘kleine kudde’ invulling aan de grote taak: een levend getuige van Hem en Zijn Koninkrijk te zijn. Het is over deze en andere facetten van het evangelie waarover u in dit nummer in de verschillende artike­len weer kunt lezen en wij wensen u daarbij veel zegen en geloofsinspiratie toe!

 

Als wij een nieuwe schep­ping zijn door Gert Jan Doornink

. . . is het tot groei en ontwikkeling komen van het nieuwe leven in Christus een belangrijke doelstel­ling die ons bezighoudt.

. . . hebben wij het fundament, zoals dat omschreven wordt in Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02), gelegd zodat van daaruit ons geloofsleven verder wordt opgebouwd.

. . . worden wij beheerst door het verlangen dat ook anderen het nieuwe leven in Christus leren ken­nen en weten dat daarbij de ‘open­baring van de gezindheid van Christus’ een belangrijk facet van ons getuige zijn is.

. . . weten wij dat wij te maken krij­gen met aanvallen uit het rijk der duisternis, die wij echter kunnen weerstaan met de inwonende kracht van Gods Geest en door het ter hand nemen van het ‘schild des geloofs’.

. . . zal de tegenstander steeds meer bakzeil bij ons halen omdat wij, door geestelijke groei, stabiele, overwinnende christenen worden.

. . . is ons oog voortdurend gericht op Jezus Christus, want Hij is niet alleen onze Verlosser, maar ook ons grote geloofsvoorbeeld.

. . . zijn wij niet bang, ook niet in moeilijke omstandigheden, omdat wij weten dat God alle dingen doet meewerken ten goede.

. . . zien wij niet meer achterom (naar ons oude leven) omdat wij weten dat wij dan, zoals Jezus zei, niet geschikt zijn voor het Koninkrijk Gods.

 

Principes inleiding door redactie

Folkert Pool, de schrijver van dit arti­kel, is al vele jaren voorganger van de volle evangelie gemeente ‘Perspectief’ te Leeuwarden. In dit speciale artikel laat de schrijver zien hoe de beleving van Gods liefde, als belangrijkste eigenschap van ons christen-zijn, in de praktijk behoort te functioneren en hoe daarbij primair de gemeente de plaats is om dit te realiseren.

 

Principes van een levende relatie door Folkert Pool

Wat is het belangrijkste in het leven? Wat wordt van ons gevraagd bij de eindbeoordeling? Barmhartigheid roemt tegen het oordeel, dus barmhartigheid of wel de verbondstrouw geeft de doorslag. Je zou kunnen stellen dat ‘het niet toelaten en/of doorgeven van de liefde van God zonde is’.

Het gebod of wel de onderwijzing is: “Gij zult mij liefhebben”. Niet-lief-hebben is dus gebedsovertreding en dus zonde. De zonde waaruit alle overtredingen voortkomen.

Wie niet liefheeft en zijn binnenste voor zijn broeder toesluit, hoe kan de liefde Gods in hem blijven? Hij blijft in de dood en in de duisternis omdat hij niet liefheeft. Dan heb je dus geen relatie met je Schepper, die liefde is, en ook niet met elkaar.

De sleutel tot leven

Voorafgaand aan dit alles is of er plaats is voor mezelf. Weet ik mezelf geaccepteerd, geliefd, bemind, een koninklijk kind of voel ik mezelf altijd minder door afwijzing en ver­werping? Liefde kunnen ontvangen is de sleutel tot leven. Wel of niet ontvangen hangt af van een keuze, waarop een leerproces volgt. Met een dankbaar hart liefde toelaten is een groot geheim, toegang geven door de poorten van lof en dankbaarheid. Door liefde te betonen, door elkaar te dienen, door genade op genade uit te delen, vervul je de wet! Immers wie steelt of liegt of over­spel pleegt, doet de ander tekort en zo stopt de relatie, de verbondenheid of betrokkenheid met de mens en met God. Door niet lief te hebben ontstaan de negatieve emoties in de mens: boosheid door tekort aan lief­de; angst door tekort aan veiligheid; verdriet door tekort aan troost; leegte door tekort aan bevestiging; een­zaamheid door tekort aan nabijheid. In het Koninkrijk van God draait alles om liefde, troost, bemoediging, aanvaarding, dat wil zeggen: er zijn voor de ander, omdat die Ander er ook voor jou is. Niet in theorie, maar in praktijk. Paulus bidt dat Filemons gemeenschap in het geloof zich werkzaam tone, dat het in de volheid tot wasdom komt, zoals velen reeds hadden ervaren doordat hun harten door hem waren verkwikt.

Misschien is er zelfs: verouderde boosheid; weggedrukte angst; ver­waarloosd verdriet; gecamoufleerde leegte; verborgen eenzaamheid.

Juist dan is er heel veel liefde en ver­trouwen nodig om door “olie en wijn” wonden te verzorgen, zodat de gebukt, gebogen, gekneusde mens zich op kan richten, in het besef een beminde te zijn van God en men­sen.

Versterking of -beperking?

Relatie is een emotionele uitwisse­ling, verbinding, verbondenheid. Relaties worden vooral gevormd door emotionele inhoud.

Enkele voorbeelden waarbij het wel of niet uiten van basisemoties de relaties versterken of beperken:

Boosheid

Wanneer terecht, of niet terecht boosheid is ontstaan, is het uiten daarvan naar de bron van die boosheid noodzakelijk om tot ver­zoening te komen. Immers als boos­heid is ontstaan door belediging, kwetsing, afwijzing, manipulatie en dergelijke, geeft dit verwijdering in de relatie, maar door deze gebeurte­nis/beleving aan het licht te brengen kan er verzoening ontstaan, waar­door het contact beter wordt dan voordien.

Agressie is vaak een gevolg van boosheid. Alice Miller schrijft in haar boek: “Het drama van het begaafde kind”: Agressie en geweld zijn het resultaat van de onderdruk­king van de verboden, maar gerecht­vaardigde woede van het geminachte kind. Door minachting, dat wil zeg­gen door gebrek aan respect en hoogachting, gaan alle relaties stuk. Boosheid moet geuit, verzorgd en verwerkt worden door woorden van liefde, rechtvaardiging en bemoedi­ging-

 

Verdriet

Wie troost wil ontvangen, dient zijn verdriet te uiten. Het ver­dringen van verdriet kan zeer grote negatieve gevolgen hebben. In dit verband kun je met de Spreuken­dichter zeggen: “Wie zijn overtredin­gen (zijn tekorten, zijn negatieve emoties) bedekt zal niet voorspoedig zijn, maar wie ze belijdt en nalaat (na verzoening), die vindt ontfer­ming”. Of Psalm 32 vers 3 (Ps. 032:003): “Zolang ik zweeg kwijnde mijn gebeente weg”.

Paulus uit regelmatig zijn strijd, nood en verdriet, maar wordt ook overvloedig getroost door de God aller vertroosting, maar ook door mensen die hem komen opzoeken: “God, die de eenzamen troost, heeft ons getroost door de komst van Titus” 2 Korinthe 7 vers 6 (2 Kor. 07:06).

God gebruikt vaak mensen om zijn mensen te helpen, om hen te voor­zien van het broodnodige.

In een boek las ik: “Verwaarloosd verdriet geeft ommuurde woede”. Door niet te uiten, bouw je muren en blijf je in woede eenzaam achter.

Angst

Wie zijn angsten uit omdat hij zich veilig weet, wordt bevrijd uit zijn angsten zodat een gevoel van veiligheid kan groeien. Zoals de dood van zijn kracht is beroofd, heeft Jezus ook de angst ontkrachtigd. Hij is de Vredevorst die vrede bewerkt in angstige harten.

Gideon was bang, maar de Heer sprak: “Vrede zijn u, vrees niet!” Wie met Christus gestorven is, heeft niet te vrezen want zijn leven is gebor­gen met Christus in God.

Maar Gods schuilplaats is soms moeilijk te ervaren als je geen schuilplaats vindt in je geestelijk Huis. In 1 Korinthiërs 13 vers 7 (1 Kor. 13:07) staat in onze vertaling: “Liefde bedekt alles”, maar eigenlijk wordt er bedoeld: Liefde brengt alles onder één dak. Liefde doet mensen thuis komen, in een huis wonen. Waar liefde heerst, daar wordt zijn herstel verkregen. Dat is een evangelie dat klinkt als een blijde boodschap.

Leegte

Veel mensen kennen een gevoel van leegte. Waar te weinig woorden zijn gehoord van liefde, ondersteuning en bevestiging, waar te weinig aandacht en begrip is getoond, waar te weinig liefde en warmte en aanraking is gevoeld tij­dens de kinderjaren is het leven niet gevuld.

Aanvullen, opvullen met meer dan woorden alleen is dan op latere leef­tijd alsnog nodig, zelfs door liefde­volle aanraking.

Gemeente zijn – gemeenschap zijn is dan ook geen luxe maar noodzaak om aan te reiken wat ontbreekt. Met elkaar vormen we elkaars ‘lege vak­kenvullers’ binnen de gemeente. Om de vakken van een ander te kun­nen vullen, moet je zelf eerst ont­vangen. Immers: Dient elkaar met de rijkdom van onverdiende liefde die jezelf ontvangen hebt als goede uitdelers (Statenvert. ) van alles wat je zelf van God ontvangt 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10).

Wie emotioneel op slot zit en zelf niets heeft ontvangen, heeft niets om uit te delen. Immers, liefde is niet een functie van het verstand, maar van het hart.

Jezus zegt: “Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf die de Heer over zijn dienstvolk heeft gesteld, om ’ hun op tijd hun voedsel te geven?” Matteus 24 vers 45 (Matt. 24:45).

Ontvang of geef het goede voedsel waardoor eigenwaarde, waardig voe­len en identiteit toeneemt, en faal­angst, gevoel van tekorten en min­derwaardigheid verdwijnt.

Wat beslist nodig is

Wat is in dit alles nodig? Een onthul­lende, genezende, veilige gemeen­schap waar elk oordeel en elke ver­oordeling ontbreekt. Immers iedere veroordeling brengt verwijdering. Maar barmhartigheid roemt tegen het oordeel of triomfeert over het oordeel Jakobus 2 vers 13 (Jak. 02:13). Gemeente-zijn is een gemeenschapsvorm die een oordeelsvrije ruimte schept.

Door veroordeling wordt je onrecht aangedaan, maar een eerlijke beoor­deling in liefde geuit is waardevol. Evaluatie is zelfs noodzakelijk. Jesaja 5 vers 20 zegt: “Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die bitter doen doorgaan voor zoet en zoet voor bitter”.

Maar je mag ook bij een beoordeling voor jezelf opkomen.

Jezus zegt tegen een soldaat: “Indien Ik verkeerd gesproken heb, geef aan wat verkeerd was, maar indien het goed was, waarom sla je Mij?” Wat is meer nodig? Dat is het ont­vangen of ontwikkelen van een zachtmoedig en nederig hart, want dat is voorwaarde om rust te vinden voor je ziel. Verzet, hoogmoed en afgunst verhinderen ons tot herstel en genezing, tot groei en ontwikke­ling te komen. Jezus zegt over het volk Israël: “Hun hart is vet, onbereikbaar geworden, hun oren zijn hardhorend geworden opdat ze niet horen en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen” Matteus 13 vers 15 (Matt. 13:15).

Door eerlijk, open en duidelijk je angst, verdriet, boosheid, leegte of eenzaamheid onder ogen te zien, door de moed en het lef te hebben ze te erkennen en er over durven praten, geeft bevrijding en herstel. De waarheid zal je vrijmaken. Onderkennen, herkennen, uiten aan de Heer en naar elkaar geeft ruimte aan de Heer en aan de ander om te vullen.

Het is belangrijk dat iemand vol­doende van je houdt om je de waar­heid te zeggen.

Relaties en verbond

Onze God is een God van relaties. Doel van de schepping was: God op zoek naar partners, God op zoek naar aanbidders. God wist wat een­zaamheid – alleenzaamheid bete­kent. Daarom de uitspraak: ‘‘Het is niet goed dat de mens alleen is”. Onze God weet wat relaties inhou­den. Daarom noemt Hij Zich: de God van het verbond, van de verbin­tenis, van het verbonden zijn. Hij is de God van de goedertierenheid of wel de verbondstrouw. Gods verbond is niet een maatschap, een contract, een vennootschap, maar een verbon­denheid in betrokkenheid. De Israëlieten hadden het verbond ont­bonden en dan is er geen verbinding meer.

Voor God houdt een verbond in, dat je je om de ander bekommert, zorg hebt voor de ander, troost geeft via de Trooster.

Verbond = relatie = verbondenheid = betrokkenheid = gemeenschap.

Wij mensen zijn geroepen tot een relatie met Jezus Christus 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09), tot samen beleven, samen delen, ook uitdelen in plaats van naar binnen gericht zijn. Hoe blijft anders de liefde Gods in ons?

Hoeveel samen delen is er in je huwelijk? Hoeveel gesprek, uitwisse­ling, diepte in liefde beleving?

Hoeveel heb je gemeenschappelijk in de beleving van een zondags­dienst of in de huiskring door de week? Hoeveel ontmoeting waardoor verdriet, angst, boosheid en een­zaamheid afneemt? Is er voldoende ruimte, vrijheid, veiligheid om je verhaal kwijt te kunnen?

Jezus gaat zover dat Hij Zijn bloed en vlees samen met ons deelt -aan ons uitdeelt- in een nieuw verbond. Hij gaf alles opdat de relatie met de Vader weer hersteld zou worden. Dit houdt ten diepste in: je om iemand bekommeren, je zijn lot aantrekken. Dan kun je weer zeggen: “Mijn Vader”. Van hieruit kunnen alle rela­ties hersteld worden.

In het Paradijs gingen alle relaties stuk tussen: God en mensen (mens verbergt zich, schaamte geeft afstand); man en vrouw (de vrouw wordt beschuldigd, grote verwijde­ring); ouders en kinderen (Kaïn ver­trekt); broer en broer (Kaïn slaat Abel dood).

In onze tijd is dit nog zeer actueel. Hoe vaak verwijderen wij ons niet van iemand door onze woorden. Het is nodig elke morgen alle goddelozen uit ons land te verdelgen. Een goddeloze is een doemdenker die beschuldigt en aanklaagt waardoor de relaties niet worden versterkt maar juist verstoord Psalm 101 vers 8 (Ps. 101:008). Daarom biedt weerstand aan de dui­vel, de doemdenker en doembewerker bij uitstek en hij zal ons met rust laten.

Relatieverstoorders

Enkele voorbeelden van verstoringen van de relatie:

– In onze huisgezinnen heeft de tele­visie als vriendelijke huisgenoot een grote invloed op onze relaties. Hij eist vaak het alleenrecht van spreken op zodat het gesprek niet meer gevoerd wordt.

– In een discotheek wordt het gesprek niet verstoord want er is helemaal geen gesprek en dus geen relatie meer mogelijk. Waarbij drugs en alcohol de mens zozeer beneve­len dat hij zelfs geen gesprek met zichzelf kan voeren en eenzaam­heid, leegte en verdriet tot volheid komen. De dood in de nog levende mens.

– Zelfs in de schepping is de harmo­nie verbroken. Lam en leeuw kun­nen niet meer samen. Mens en dier gaan niet meer samen om hun Schepper te aanbidden. In plaats daarvan worden dieren opgeofferd aan de afgod van het geld.

Koopkracht en economische groei zijn heilig, ten nadele van schepping en wereld. De moderne slavernij heeft een omvang die het in de geschiedenis nog nimmer heeft gekend.

Egoïsme, individualisme, macht, eerzucht en geldzucht bepalen onze maatschappij.

Kaïn sprak: “Ben ik mijn broeders hoeder?”, maar Jezus liet zien: Ik bén mijn broeders hoeder!” Jezus laat zijn broeder niet vallen, neemt geen aanklacht tegen hem aan en laat de relatie niet verstoren, daarom en daarin was Hij zonder zonde! Hij grijpt elke gelegenheid aan om de relatie te versterken. Wanneer Thomas moeite heeft om te geloven dat Jezus is opgestaan, veroordeelt Jezus hem niet maar komt hem tegemoet en leidt hem tot een diepe­re relatie. Petrus verloochende de Heer, maar Jezus herstelt wat stuk ging en stelt Petrus via berouw en verzoening volkomen in de vrijheid zodat Petrus werd tot een geweldige werker in Gods Koninkrijk, immers: Jezus houdt van mensen.

Hij houdt altijd vast en komt altijd voor je op. Wanneer je terecht moet staan omdat er iets misging, scha­kelt Hij op jouw verzoek de aankla­ger uit en brengt je weer terecht, daar waar je thuishoort.

Thuis bij de Vader en bij je broers en zussen.

Thuis bij de gemeente – de gemeen­schap der heiligen.

De gemeente

Door middel van de gemeente brengt God mensen thuis.

De gemeente is het lichaam van Christus en via Zijn lichaam maakt het Hoofd zichtbaar wat Hij bedoelt. Zo zal de denkwijze en de werkwijze van Jezus door ons gezien worden. Een gemeente is niet in de eerste plaats een groep mensen met dezelf­de leer, maar een gemeenschap zon­der veroordeling, zonder aanklacht, enz. onder verstoring van relaties. Een gemeenschap met versterking van de relaties door verzoening. Ook naar en in jezelf!

Door liefde en trouw wordt de onge­rechtigheid verzoend, door de vreze des Heren wijkt men van het kwaad Spreuken 16 vers 6 (Spr. 16:06). Zo kom je bij elkaar, bij jezelf, bij de Heer. Hoe is de relatie met jezelf? Is deze positief? Zonder veroordeling, zonder afwijzing, omdat Jezus Christus jou aanvaard heeft Romeinen 15 vers 7 (Rom. 15:07). Kun je uit de voe­ten met het gezegde: “Geloven is aanvaarden dat je aanvaard bent?” Jezus zegt: “Wanneer je eenmaal tot bekering bent gekomen, versterk dan uw broeders”.

Na bekering van hoogmoed, egoïs­me, hebzucht, enz. En wanneer je geleerd hebt zachtmoedig en nede­rig van hart te zijn, zul je rust vin­den voor je ziel en in staat zijn je broeder te hoeden en te verzorgen. Dan wordt je een ‘goede herder’. Zie Matteus 11 vers 28-29; 1 Petrus 2 vers 24 en 25 en Matteus 9 vers 36 tot en met 38 (Matt. 11:28-29; 1 Petr. 2:24-25 en Matt. 9:36-38).

Wat zonde is

Zonde is de relaties laten verstoren of zelf verstoren. Zonde is alles wat de ontwikkeling van relaties tot vol­heid tegenhoudt, alles wat scheiding aanbrengt met de Ander, de ander en met mezelf. De schepping ziet uit naar de bevrijding van de dienst­baarheid aan de vergankelijkheid tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods Romeinen 8 vers 21 (Rom. 08:21).

Farizeeërs en Schriftgeleerden lieten de armen, de tollenaars en de hoe­ren vallen. Ze waanden zich beter en werkten samen met de aanklager, de oude slang. Daarom noemt Jezus ze adderengebroed en witgepleisterde graven. Door hen wordt scheiding aangebracht en worden relaties kapotgemaakt.

Er gaat teveel stuk in gezinnen, huwelijken, families en gemeenten. Wat is nodig? Wat hebben wij nodig? Wat is onze grootste nood? Een groep mensen – een gemeen­schap waar het koningschap van Jezus Christus wordt beleefd. Een liefdevolle, genezende gemeenschap. ’ Immers, waar liefde woont, daar woont de Heer en wordt onze gene­zing naar geest, ziel en lichaam ver­kregen. Alleen waar men open, eer­lijk, duidelijk en nederig met elkaar omgaat, heeft men verbondenheid en betrokkenheid en reinigt het bloed van Jezus van elke zonde of wel van elke relatie-verstoring 1 Johannes 1 vers 7 (1 Joh. 01:07).

Is er vertroosting, vriendschap, vei­ligheid? Zijn we lotgenoten?

 

Ons grote voorbeeld

Jezus werd lotgenoot van alle ver­drukten en zondaars, van allen die zich minderwaardig en eenzaam voelen en daardoor misschien zijn gaan doemdenken. Hij is ons voor­beeld – volg Hem na in woord en daad, dan ben je een verstandig mens. Dan ontstaat er een gemeen­schap, dan ben je gemeente van Jezus Christus samen met broers en zussen, vaders en moeders, die juist daarin de wil van God ten uitvoer brengen. Er groeit steun, begrip, zorg, verbondenheid, respect en ple­zier in elkaars gemeenschap. Nodig overwicht – overgewicht, inhoud geven aan positieve gevoelens, zo ontstaat een diep gevoel van gemeen­schappelijke zingeving.

“God is liefde en Jezus is het bewijs”, staat op een poster; je zou als variant kunnen zeggen: “God is liefde en de gemeente is het bewijs”.

 

Het nieuwe leven in Christus. Stappen voorbij het kruis deel 14 door Wim te Dorsthorst

Ja, de genade van onze goede God in Zijn Zoon Jezus Christus is onvoor­stelbaar groot. De eeuwigheid zal er voor nodig zijn om het te tonen aan Zijn volk Efeze 2 vers 5 tot en met 7 (Ef. 02:05-07).

Waar mensen gehoorzamen aan Gods woord, krijgen ze deel aan die genade en opent zich een hele nieu­we belevingswereld met ongekende perspectieven. Hopelijk is dat met deze artikelenserie, “Het kruis voorbij”, dichter bij het hart van de lezers gekomen.

Nooit meer hetzelfde zijn

Als een dopeling opstaat uit het watergraf is misschien het enige wat je ziet, na wat geproest, een stralend blij gezicht, maar Gods woord zegt dat er onomkeerbare veranderingen in dat leven zijn gekomen.

Geestelijke realiteiten die een heel nieuw bestaan inluiden. Iemand die zich heeft laten dopen en naar Gods belofte ook de heilige Geest ontvan­gen heeft Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38), kan dus nooit meer hetzelfde zijn. Zo iemand is met Jezus gestorven, maar ook weer met Hem opgestaan uit de dood door de kracht van de heilige Geest.

Sceptici zeggen: Kom nou, alles is nog precies hetzelfde gebleven. Het is maar een symbolisch gebeuren, waar je geen wonderen van moet verwachten! Nee hoor, het blijft strij­den tegen de zonde tot de dood toe; dat is nu eenmaal onze natuur!

Misschien komt zo’n praten voort uit onwetendheid, maar het is niet waar! Dit zijn leugens van de duivel om te voorkomen dat de mens in nieuwheid des levens gaat leven.

Natuurlijk is het gekruisigd worden en het sterven met Hem symbolisch, want Hij is immers in werkelijkheid gekruisigd en gestorven als één voor allen, maar de doop is veel meer dan een symbool. Het is een gebeuren met een enorme geestelijke beteke­nis. Een bevrijding en verlossing van de oude mens, het lichaam der zonde, waarin slavernij was van de zonde en de duivel en dienst­baarheid aan de dood.

Een toestand waarin het onmogelijk was naar de wil van God te leven Romeinen 8 vers 7 en 8 (Rom. 08:07-08). De doop bewerkt een overgang naar een nieuw leven in Christus dat bepalend zal zijn voor de eeuwigheid. Een leven waarvan geen terugkeer mogelijk is en waar­in ook geen vermenging van oud- nieuw, vlees- geest mogelijk is. Het is geen opgelapte oude schepping, maar een ‘nieuwe schepping. Er is geen element van verderf meer in die nieuwe schepping, want het is naar de wil van God geschapen in waarachtige gerechtigheid en heiligheid!

Uit geloof leven

Na de doop zal het er op aan komen of men gaat geloven en gaat doen wat God zegt of dat men z’n oor leent voor wat mensen zeggen, wat maar al te vaak geïnspireerd is door de boze geesten.

God zegt: “De rechtvaardige zal uit geloof leven” Romeinen 1 vers 17b (Rom. 01:17b). Dat wil zeggen: ‘onvoorwaardelijk geloof in het woord van God’. God zegt niet: ‘de rechtvaardige zal geloven’, maar: ‘de rechtvaardige zal uit geloof leven’!Dat is het geheim voor het nieuwe leven.

Wat Romeinen zes zegt over de waterdoop, de eenwording met Jezus Christus hierin en de mogelijkheid van de nieuwe schepping is waar! En eveneens wat er verder in de Schrift over gezegd wordt is waar! Wie het gelooft en er naar gaat leven zal ervaren dat het leven verandert!

Waarom hebben we zo uitvoerig stil­gestaan bij alles wat het offer van de Heer Jezus betreft, bij de rampzalige toestand van de in zonden gevallen mens, bij de diepe geestelijke waar­de van de waterdoop en de geestelij­ke werkelijkheid van de nieuwe schepping in Christus?

Omdat zoveel christenen nauwelijks weet hebben van deze dingen en geestelijk gezien ver onder de armoedegrens leven, terwijl een ongekende rijkdom hun deel is geworden.

Of je leeft verder als onveranderde, omdat alles misschien nog hetzelfde lijkt of zelfs voelt, of je gaat leven vanuit de geestelijke werkelijkheid naar wat Gods woord zegt; leven uit geloof dus!

Een mens leeft immers vanuit z’n geestelijk gedachtegoed en vanuit geestelijke werkelijkheden. Als dat volgens Gods woord na de doop geheel anders is dan daarvoor, en dat is werkelijk zo, hebben we gezien, dan moet men leren van daar uit te gaan leven. Bekeren bete­kent o. a. ook ‘vernieuwen van den­ken en levenswandel’.

Gods woord zegt, dat de oude mens met Christus gekruisigd is, met het doel dat aan ‘het lichaam der zonde’ z’n kracht om te zondigen ontnomen zou worden en wij niet langer slaven van de zonde zouden zijn Romeinen 6 vers 1 tot en met 7 en Romeinen 6 vers 16 en 17 (Rom. 06:01-07; Rom. 06:16-17). De apostel Johannes durft het aan om te zeggen: “Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde; want het zaad Gods blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren”.

En veder zegt hij ook nog: “Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem, en de boze heeft geen vat op hem” 1 Johannes 3 vers 9 en 1 Johannes 5 vers 18 (1 Joh. 03:09 en 1 Joh. 05:18).

Wie deze woorden van God gelooft en belijdt, wanneer de duivel tot zonde wil verleiden, zal ervaren hoe­veel kracht daar van uitgaat en dat ze dat doen wat God zegt. Zie ook Romeinen 10 vers 10 en Romeinen10 vers 17 (Rom. 10:10 en Rom. 10:17).

Nieuw leven in Christus

In de rest van Romeinen zes beschrijft de apostel dan het nieuwe leven in Christus.

Hij gaat daarbij uit van de eenheid die is ontstaan met Hem in alles. Hij is gestorven, dan zijn wij met Hem gestorven. Hij leeft, dan gelo­ven wij dat wij ook met Hem zullen leven. De dood voert geen heer­schappij meer over Hem, dus ook niet meer over ons!

Nu Hij leeft, leeft Hij voor God.

En dan vervolgt de apostel met: “Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus” Romeinen 6 vers 11 (Rom. 06:11).

Kijk, zegt hij, dat is de positie van de mens die in gehoorzaamheid alle gerechtigheid Gods vervuld heeft, naar het woord van God. Dat is de nieuwe mens, waarvan hij in Efeze 4 vers 24 (Ef. 4:24) zegt dat die geschapen is naar de wil van God in waarachtige gerechtigheid en heiligheid. Dat is dus heilig en zuiver zonder een spoor van verderf. Dit dus in tegen­stelling met de oude schepping die verdorven was, dood door zonde en ongerechtigheid.

Deze dingen moeten voor iedere christen ‘vaststaan, begint hij vers 11. De duivel zal immers altijd weer komen om deze kostbare waar­heden aan te vechten en onze blik weer op de omstandigheden te vesti­gen, die hij organiseert. Hij kan rechtstreeks in het denken ingang proberen te krijgen of hij doet het door mensen heen die komen als engelen des lichts 2 Korinthe 11 vers 13 tot en met 15 (2 Kor. 11:13-15). ” De duivel is en blijft de grote leuge­naar, de dief en de moordenaar die kost wat kost zal trachten te verhin­deren dat de gelovigen zonder zon­den in onberispelijkheid gaan leven. Maar Gode zij dank het is mogelijk! Dat moet voor iedere gelovige vast­staan.

 

De apostel vervolgt dan ook in 2 Korinthe 11 vers 12 tot en met 14 (2 Kor. 11:12-14) met: ‘Wij zijn in dienst van God gekomen’! Is er een groter verschil denkbaar in vergelijking met het oude leven?

Niet langer dienstbaar aan de onge­rechtigheid en de zonde, door het lichaam der zonde, maar onze leden, onze werkzaamheden van het lichaam, zullen nu geheel ten dien­ste van de gerechtigheid, ten dienste van God staan, zie ook 2 Korinthe 11 vers 16 en 17 (2 Kor. 11:16-17).

Wet en genade

Hij besluit vers 14 met: “Want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade”.

Dat is een hele belangrijke uit­spraak. Dat is het Nieuwe Verbond in Jezus Christus. De apostel ver­bindt deze uitspraak aan z’n voor­gaande betoog door het woord ‘want. Dat is een redengevend voegwoord; ‘aangezien je niet meer onder de wet, maar onder de genade bent, zijn deze dingen moge­lijk!

Hij geeft hiermee twee totaal ver­schillende leefwerelden aan.

  1. a) onder de wet,
  2. b) onder de genade. In hoofdstuk zeven beschrijft hij deze twee leefwerelden als volgt

a): “Want toen wij in het vlees waren, werkten de zondige hartstochten, die door de wet geprikkeld worden, in onze leden, om voor de dood vrucht te dragen”. Dat is de verschrikkelijke toestand van de mensheid buiten Christus. En dan toestand

b): “Maar thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar, die ons gevangen hield”. En wat is het gevolg: “Zodat wij dienen in de nieuwe staat des Geestes en niet in de oude staat der letter” (vers 5-6).

De oude staat der letter is de bedie­ning van de wet en dat is de bedie­ning van de dood schrijft hij in 2 Korinthe 3 vers 6 en 7 (2 Kor. 03:06-07). Die letters waren door God in stenen tafelen gegrift, wat volgens mij een beeld is van het stenen hart van de mens na de zondeval, zie 2 Korinthe 3 vers 3; Jeremia 31 vers 33; Ezechiel 36 vers 25 tot en met 27 (2 Kor. 03:03; Jer. 31:33; Ez. 36:25-27). De mens had de weg gekozen van kennis van goed en kwaad, wat duidelijk in de wet verwoord wordt, en dat is de weg van de dood Genesis 2 vers 17 (Gen. 02:17). Dat was de weg van het oude verbond, onder de wet.

Maar dan komt de Heer Jezus om het nieuwe verbond, in de genade, te openen. Hij is het einde der wet en heeft de weg geopend om door geloof in Hem gerechtvaardigd te kunnen worden buiten de wet om Romeinen 10 vers 4; Romeinen 3 vers 21 en 22; Romeinen 5 vers 1 (Rom. 10:04; Rom. 03:21-22; Rom. 05:01; enz. ). In Zijn vlees, in Zijn lichaam is de wet, bestaande in geboden en inzettingen buiten werking gesteld, is met Hem of in Hem gekruisigd, Efeze 2 vers 15 (Ef. 02:15). Waardoor zijn onze overtredingen kwijtgescholden? De apostel schrijft hiervan: “Door het bewijs uit te wis­sen, dat door zijn inzettingen en geboden, dat is dus de wet, tegen ieder mens buiten Christus getuigde en een bedreiging vormde. Dat is weggedaan door het aan het kruis te nagelen!”

En wat is het heerlijke gevolg? Hij heeft hiermee de duivel alle macht over de mens die in Christus is ont­nomen.

Hij heeft de overheden en de mach­ten, dat is de duivel met z’n hele rijk, de wapens die hij tegen de mens had door de wet, afgenomen. Hij heeft ze openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd Kolossenzen 2 vers 13 tot en met 15 (Kol. 02:13-15).

En hoe was dit mogelijk? Doordat de Heer Jezus in alles aan de mens gelijk geworden is, geboren onder de wet in een lichaam der zonde, verzocht is geweest als alle mensen, maar nooit op geen enkele wijze overtreden heeft Hebreeen 4 vers 15 (Heb. 04:15).

Door Zijn heerlijk offer heeft Hij de weg van de genade geopend, zodat een ieder die in Hem gelooft en de weg Gods gaat, vrijgekocht is van de wet en het recht van zoon verkrijgt, wat evengoed ook voor vrouwen geldt Galaten 4 vers 4 en 5 (Gal. 04:04-05).

Vrij vertaald schrijft Johannes in 1:17 (Joh. 01:17): “De wet met alle geboden en inzettingen, die Mozes door bemid­deling van de engel ontving op de Sinaï, heeft hij aan het volk gegeven. Dat was de bediening van de dood! Maar door Jezus Christus is de gena­de gekomen, door Zelf de wet te ver­vullen en aan het kruis de mens er van vrij te kopen”.

De Heer Jezus zegt: “Ik ben geko­men om leven te geven, en dat in overvloed” Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10).

Dat zijn twee totaal verschillende bedelingen, tijdperken; eeuwige dood en eeuwig leven!

De nieuwe mens kan dus niet meer zondigen want waar geen wet is, is ook geen overtreding Romeinen 4 vers 15 (Rom. 04:15).

Een hart van vlees

De profeten hebben het op verschil­lende manieren aangekondigd.

Jeremia beschrijft het in prachtige bewoordingen als het geheel nieuwe wat komen zal. Het zal niet te verge­lijken zijn met het Oude Verbond van de Sinaï. Een verbond waarbij de wet niet meer buiten de mens zou zijn op stenen tafelen gegrift, maar een verbond waarvan de Heer zegt: “Ik zal Mijn wet in hun bin­nenste leggen en die in hun hart schrijven” Jeremia 31 vers 33 (Jer. 31:33).

De profeet Ezechiël wordt door Gods Geest geïnspireerd en schrijft: “Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettin­gen wandelt en naarstig mijn veror­deningen onderhoudt” Ezechiel 36 vers 25 tot en met 27 (Ez. 36:25-27). Hier vindt je de elemen­ten bij elkaar waar we in deze serie over gesproken hebben.

Het reine water hebben we gezien. Numeri 19 en Hebreeën 10 vers 19 tot en met 22 (Heb. 10:19-22 en art. 09) is een heenwijzing naar de waterdoop. Een nieuw hart, een hart van vlees in plaats van het hart van steen. Dat is een gevoelig en gewillig hart, besneden in de besnijdenis van Christus. Een nieuwe geest in uw binnenste is de geest die weer levend is gemaakt door de gerechtig­heid Gods Romeinen 8 vers 10 (Rom. 08:10).

Mijn Geest zal ik in uw binnenste geven. Jeremia schreef: Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun harten schrijven. Dat is als de Heilige Geest ontvangen wordt. Dat is het nieuwe verbond in Jezus Christus. En dan die prachtige slotzin: “Door de Heilige Geest zal Ik maken, zegt God, dat je naar mijn inzettingen wandelt en nauwkeurig Mijn verordeningen onderhoudt”.

Ziet u het grote verschil met het oude verbond waarin de apostel uit­roept: “Wat ik uitwerk, weet ik niet; want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik. Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?

Hij heeft het antwoord gevonden voor hemzelf en voor ieder die wil geloven en zegt: “Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here”!

Het werk door de Heilige Geest

Bedoel ik nu met dit alles dat de doop een tovermiddel is? Nee, maar naar ik meen is toch overduidelijk geworden van hoe groot belang de volwassen waterdoop is en wat God daar aan verbonden heeft. De Heer Jezus noemt het niet voor niets ‘het vervullen’, of wat het ook betekenen kan, ‘volledig maken’, van de gerech­tigheid Gods.

Door dat de mens in gehoorzaam­heid de door God gewezen weg gaat en de Heilige Geest ontvangt als een ver­zegeling van God zelf, is hij/zij vrij van de wet en heeft deel gekregen aan de goddelijke natuur. Dat is zó wonderlijk dat het bijna niet te vat­ten is!

Zijn dan ineens alle problemen opgelost? Ja en nee! Ja, omdat naar de geestelijke werkelijkheid gezien de mens in alles deel heeft gekregen aan wat Jezus voor hem volbracht heeft, zoals we gezien hebben. Maar ook nee, omdat er een weg te gaan is van afleggen van het oude en aan­doen van het nieuwe. Een heiliging door de Heilige Geest en een diepe reini­ging door het waterbad van het woord van God.

Als je niet meer kunt zondigen kun je dan nooit meer iets verkeerd doen? Ja zeker wel! Maar je bent geen zondaar meer onder de wet van zonde en dood. Dat is in Christus definitief voorbij. Je bent gekomen onder de wet van de Geest des levens en er is geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn. “geen veroordeling” Romeinen 8 vers 1 en 2 (Rom. 08:01-02).

Je zondigt niet meer als een zondaar onder de wet, maar je doet best nog wel eens dingen fout als rechtvaardi­ge. Wie dat dan belijdt ontvangt ver­geving en reiniging door het bloed van de Heer Jezus 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09).

De Heilige Geest is nu de levenswet in je binnenste, in je verstand en in je hart. Er vindt een samengroeien plaats van de menselijke geest met

de Heilige Geest met als gevolg dat het leven van God en Jezus steeds meer je leven gaat worden.

Zo zal er een volk ontstaan wat onberispelijk gesteld zal worden voor het aangezicht van God, onbe­rispelijk naar geest, ziel en lichaam. Ook naar het lichaam, want met onze ledematen zullen we steeds minder zondigen tot ze volledig rein in dienst zijn van God. Dat hebben we gezien in Romeinen zes. Bovendien zal, wanneer de zevende bazuin zal klinken, de Heer Jezus terug komen en dit heilige volk zal dan verheerlijkt worden zodat het ook naar het lichaam aan de Heer Jezus gelijk zal zijn.

Het kruis is fundament

Maar het begint met in gehoorzaam­heid de weg van God te gaan om in alles deel te krijgen aan wat de Heer Jezus volbracht heeft.

Het kruis van Golgotha is het funda­ment van de nieuwe schepping. Het kruis is het begin van alle heil, van alle oprichting, van alle genezing, van eeuwige heerlijkheid, van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid zal wonnen.

Een eeuwig Koninkrijk van vrede, omdat de Heer Jezus als de Vredevorst het gesticht en gegrond­vest heeft met recht en gerechtig­heid van nu aan tot in eeuwigheid Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06).

Ik wil deze serie ‘Het kruis voorbij nu afsluiten met de drie woorden waar ik mee begonnen ben:

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zich­zelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort” Johannes 12 vers 24 (Joh. 12:24). “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voor­bijgegaan, zie, het nieuwe is geko­men. En dit alles is uit God” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17)-

“Want ik ben door de wet voor de wet gestorven om voor God te leven. Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefge­had en Zich voor mij heeft overgege­ven” Galaten 2 vers 19 en 20 (Gal. 02:19-20). Amen!

 

Jezus en het demonisch bedrog door Cees Maliepaard

“De duivel nam Jezus mee naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heer­lijkheid. En hij zei tot Hem: ‘Dit alles zal ik U geven indien U zich neerwerpt en mij aanbidt’. Toen zei Jezus tot hem: “Ga weg Satan! Er staat immers geschreven: ‘De Heer uw God zult u aanbidden en Hem alleen dienen’.

“Daarop liet de duivel Hem met rust, en zie: engelen kwamen en dienden Hem” Matteüs 4 vers 8 tot en met 11 (Matt. 04:08-11).

 

Naar het hooggebergte

De duivel nam Jezus mee naar een zeer hoge berg. Dat is niet in het natuurlijke geweest, want zelfs op de hoogste berg zal de gehele wereld niet overzien kunnen worden. Satan nam Jezus mee naar Beëlzebub, de overste van de demonen. En bij die goddeloze grootvorst werden Jezus al de koninkrijken van de wereld als op een presenteerblaadje aangebo­den. Dat leek de realiteit sterk te benaderen, maar het was slechts schijn. En nog niet eens schone schijn!

Wanneer de duivel iets begerenswaardigs aanbiedt, zit er altijd een bedenkelijk luchtje aan. In dit geval was het de knieval die Jezus voor hem zou moeten maken. Want daar­door zou met onmiddellijke ingang z’n gave relatie met de Vader een onherstelbare deuk opgelopen heb­ben. De vorst van deze wereld zou te allen tijde de supervisie over de mensen behouden hebben, en ook Jezus zou onder hem een bedenke­lijke plaats in het koninkrijk van Satan zijn toebedeeld. Met alle gevol­gen van dien voor de schepping.

Op de hoogste van de bergen

Volgens de Schrift zal de geestelijke berg Sion de hoogste van de bergen zijn Jesaja 2 vers 2 (Jes. 02:02). Op de natuurlijke berg Sion in Israël waren de natuur­lijke tempel en de dito regeringscitadel gesitueerd. Op de ‘berg’ Sion in de hemelse gewesten is de geeste­lijke tempel gebouwd en de hemelse koningstroon gevestigd. Daar ver­blijft Jezus als onze hogepriester en als de koning der koningen. Het aanbod van de duivel is derhalve van een te lage orde, en bovendien proef­de Jezus direct de valse voorwend­sels die er aan ten grondslag lagen.

Op de hoogste van de bergen zullen we samen met Jezus onze lof en aanbidding de Vader toe kunnen doen komen. De hemelse tempel is immers bij uitstek de plaats waar we alle eer bewijzen kunnen aan de Heer der Heren. Hij heeft ons gemaakt en Hij heeft alles bedacht wat de hemel en de aarde tot oorden van heerlijkheid, rust en vrede zul­len maken. In de verering van de God die dit alles tot stand gebracht heeft, zal ook de zorg voor elkaar en voor het geheel van de schepping tot uitdrukking gebracht mogen wor­den.

Daarom is het in alle opzichten een heerlijk en aangenaam vertoeven bij de eeuwige God en bij Hem die een getrouw beeld van Hem is: Christus Jezus. Dat mogen we uit ervaring weten in de dagelijkse omgang met Hen. Wie in contact met Jezus of met de Vader is, die verblijft op zulke momenten op de top van de hoogste berg in de hemelse gewes­ten. Daar wordt het smetteloze wit van de eeuwige sneeuw gevonden, de reinheid tot in alle onderdelen van het leven. En daar schijnen ver­kwikkende zonnestralen die van de Vader en de Zoon naar ons uitgaan wanneer we tot Hen naderen.

In die weldadige zonnegloed zullen we een ieder die met ons te maken krijgt laten delen. Dat past helemaal in het getuigenis dat we met woord en daad naar buiten uit zullen doen gaan. Dan kan men niet alleen over Gods liefde van ons horen, maar dan zal een ieder dat ook bij ons aan den lijve kunnen ondervinden. Er valt voorlopig niet aan te ontkomen dat dit nog maar ten dele lukt. De regering op de hemelse berg Sion functioneert perfect, maar de gemeente hier op aarde is nog onvolkomen. Dat komt doordat zij uit onvolmaakte mensen bestaat. En dus zullen we geduld met elkaar hebben.

Het doel voor ogen

Wat is het doel eigenlijk dat ons voor ogen staat? De volmaakte gemeente lijkt het meest aangewezen gegeven object in dit opzicht. Maar dat is toch betrekkelijk, want dan lopen we gevaar de blik op oneindig te hou­den en aan de actuele situatie niet toe te komen. We mogen immers bouwen aan het volmaakte huis van God. . . en bouwen doe je steen voor steen. Het doel waar we ons dagelijks op richten zullen, is dus de te bereiken pasvorm van onszelf als levende stenen in Gods tempel. De volmaakte vorm bereik je niet met één houweelslag! Daar zal wel een poosje werk mee gemoeid zijn, en ook met fijnzinniger gereedschap dan pikhouwelen. Je mag een ander in bepaalde situaties best eens een stuk gereedschap aanreiken, maar maak nooit de fout zélf aan een ander te gaan zitten prutsen! De stukken die er dan af kunnen vlie­gen, zouden wel eens haast onher­stelbare schade kunnen aanrichten. Het doel dat dag na dag te verwezen­lijken valt, is je gezamenlijk richten op het model dat Jezus ons nagela­ten heeft. Dat betekent niet dat iedereen exact dezelfde afmetingen zal moeten hebben – allesbehalve!

We mogen gewoon onszelf blijven, want we worden niet gebakken in een steenfabriek, maar we worden in de steengroeve uit natuursteen gehouwen. Zó wordt Gods tempel gebouwd: geen steen is gelijk aan de ander, maar desondanks passen we naadloos op elkaar. In dit hechte ver­band zal nimmer de ene steen tegen de andere zeggen: jij moet net zo groot worden als ik! En die zal nooit reageren met: nee hoor, jij moet kleiner worden – net zo klein als ik! Want God heeft in zijn wijsheid besloten dat het formaat er niet toe doet, enkel de pasvorm.     

Wat een prachtig gebouw is dit aan het worden! Dat vormen we met elkaar, steen voor steen klaarge­maakt in de steengroeve, en door de opperbouwmeester ingevoegd in het luisterrijke bouwwerk dat God zelf heeft uitgedacht. Over de basis en de afwerking hoeven we ons geen zor­gen te maken, want Jezus is het fundament en de sluitsteen.

Daartussenin zullen we het samen heel goed kunnen hebben. Want we ervaren Gods liefde in onze harten. En die grenzeloze liefde zullen we elkaar bewijzen en ook naar buiten de tempel zonder beperkingen uit mogen stralen.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Er wordt ons als christenen wel eens verweten dat we, omdat we geestelijk denken, spreken en handelen, een soort ‘zwevende christenen’ zouden zijn die niet meer met beide benen in de werkelijkheid van het leven staan. Niets is minder waar want juist omdat we ons volledig openstellen voor de leiding van Gods Geest, kun­nen we ook in het gewone leven van elke dag, functioneren naar de wil en de bedoeling van God. In de tijd waarin we leven blijven we daardoor gemotiveerd om onder alle omstan­digheden ons oog hemelwaarts gericht te houden en ons volledig af te sluiten voor alles wat uit de verkeerde bron tot ons komt. Lees 1 Petrus 5 vers 8 tot en met 11 (1 Petr. 05:08-11).

De geestelijke douche van een magnetiseur

‘Alternatief genezer populair’. Onder deze kop publiceerden de regionale dagbladen van het Wegener-concern onlangs weer eens een uitvoerig arti­kel over de alternatieve genezers.

Het blad schrijft: “Het aantal alterna­tieve geneeswijzen neemt snel toe. Alleen Apeldoorn al telt honderden alternatieve genezers die bijna even­veel verschillende behandelingen aanbieden. Alternatieve genezers ontvangen in Nederland nu per jaar 5,5 miljoen cliënten. Het pallet behandelwijzen wordt steeds kleurrijker, maar door de bank genomen neemt het aantal cliënten dat er om hulp aanklopt niet meer toe. Robin van Dongen uit Zutphen, organisa­tor van de Paranormale beurs, beves­tigt dat. Hij is kenner van de markt van alternatieve geneeswijzen en houdt beurzen in vooral Oost- Nederland. ‘Je kunt zeggen dat het aantal mensen dat belangstelling toont ongeveer gelijk blijft, maar wel dat die interesse komt vanuit steeds bredere langen van de bevolking’. Opvallend is dat men vanuit de meest bekende organisatie van natuurgenezers, de NNG, wel moet toegeven dat ‘het veld ondoorzichtig is en dat er teveel organisaties, registratie-instituten, opleidingen, beroeps- en belangenorganisaties zijn, die het veld ondoorzichtig maken’. Men ziet vaak door de bomen het bos niet meer. Iedereen kan zich alternatieve genezer noemen.

Geen bewijs

Gelukkig blijven de meeste reguliere artsen sceptisch staan tegenover de alternatieve geneeswijzen. Pijnpunt is ‘evidence based medicine’ (bewe­zen dat het werkt).

‘Dat bewijs ontbreekt heel vaak’, constateert bijvoorbeeld voorzitter J. Bouwman van de huisartsenvereni­ging Apeldoorn en Omstreken.

‘Neem homeopathie. Als dat werke­lijk veruit beter zou zijn dan al het andere, dan zouden we in Nederland toch niets anders doen? Ik denk genuanceerd over alternatieve geneeswijzen. Ik zeg altijd: Als je er baat bij hebt, doen. Maar of er ook mensen zijn die er werkelijk baat bij hebben weet ik niet. Ik zie ze in ieder geval nooit, die wondergenezingen. Hooguit af en toe mensen met een chronische kwaal die zeg­gen dat ‘het’ iets helpt. En voor de rest zie ik alleen maar mensen die na verloop van tijd weer bij mij terugkomen omdat ze er niets aan hadden’.

Tot zover deze huisarts in het artikel van Lex van Kooten, die verder in een apart artikel onder de titel ‘Magnetiseur geeft geestelijke dou­che’ aandacht besteed aan de mag­netiseur Harry Streppel, waarbij een mevrouw wordt geïnterviewd die met vage stressklachten bij hem kwam: ‘Ik had vage stressklachten, zat niet lekker in mijn vel. Zoiets waar een huisarts nou niet iets mee kan. Maar ik liep er al langer mee’. De behandelingen van de magneti­seur hielpen niet meteen: ‘Pas de vierde keer voelde ik ineens iets doorkomen. Ik kijk nu uit naar de behandelingen. Het is net een gees­telijke douche. Stress en spanningen stromen weg’.

Uit de verkeerde bron

Het is voor ons christenen duidelijk dat deze ‘geestelijke douche’ uit de verkeerde bron afkomstig is. Vooral als je verder leest wat de jongste opdracht van deze magnetiseur is: Nieuwe-tijds kinderen. ‘Vanaf 1987 is een golf zielen in kinderen gereïn­carneerd om de wereld beter te maken, liefdevoller en met meer respect voor elkaar. Dat was nodig, ja, dat zie je toch om je heen? Nieuwe-tijds kinderen hebben vaak paranormale gaven. Die kinderen komen soms problemen tegen. Zij botsen soms op een harde maat­schappij en kunnen er niet goed mee uit de voeten. Dat zadelt ze op met emotionele problemen omdat mensen niet zien dat zij bijzondere gaven hebben. Zij spelen bijvoor­beeld met fantasiefiguren die zij écht zien, maar de wereld rond die kinderen ziet dat niet. Ik leer ze dat wat ze zien gewoon is, geef ze meer zelfvertrouwen. En dat helpt’. Wat deze magnetiseur vertelt is slechts één van de vele voorbeelden die we zouden kunnen aanhalen om aan te tonen hoe vanuit de occulte wereld (magnetiseurs, waarzeggers, hypnotiseurs, helderzienden, etc. ) gepoogd wordt te infiltreren om de mens verder onder het beslag van de vorst der duisternis te brengen. Daar komt het in feite op neer, ook al zal men dat ontkennen. De magnetiseur waarvan in dit artikel sprake is beweert zelfs dat hij demonen kan uitdrijven. . . We behoren daarom als christenen de noodzaak te zien om gedoopt en vervuld te zijn met Gods Geest. Want alleen door het onderscheiden van geesten zijn wij ook in staat om deze te weerstaan. Soms openbaren bepaalde geesten zich heel subtiel door bepaalde mensen als zijnde ‘onschuldig’, maar in wer­kelijkheid brengt het ons in het ver­keerde vaarwater van het rijk der duisternis. Als christenen kunnen we pas voldoende weerstand bieden als Gods Geest de dagelijkse inwo­nende kracht is die ons beschermd en bewaard voor alles wat vanuit de verkeerde kant tot ons komt. En dat hebben we in de tijd waarin we leven zeker nodig!

Sabbat of zondag? Waar gaat het werkelijk om?

“Dick Hutter Verschut en zijn vrouw Marion gaven onlangs in Vierhouten een spreekbeurt over wat hen beziel­de om op de Noordwest-Veluwe 100.000 boodschappen te versprei­den over de sabbatviering”. Dit bericht lazen we in de Zwolse Courant die er nog aan toevoegde: “Alhoewel de meeste christenen de zondag als rustdag aanmerken, zijn er wereldwijd ook zo’n 20 miljoen sabbatvierende christenen zoals zevendedagsadventisten, zevendedagsbaptisten en evangelische sabbat-christenen. Hutter Verschut is ervan overtuigd dat het veel uit­maakt welke rustdag mensen hou­den”.

De bijeenkomst waar hij sprak werd georganiseerd door de Sabbatstichting.

Men kan zich natuurlijk afvragen of we ons wel druk behoren te maken over christenen die menen de sabbat weer te moeten vieren. Als ze dat menen, voilà, laat ze hun gang gaan. . . Maar zo simpel ligt het beslist niet, vooral niet als we beseffen dat veel ‘sabbatvierders’ ook op allerlei andere punten afwijken van de gezonde leer zoals deze geopenbaard werd door Jezus Christus.

Het gaat namelijk niet om de ‘vie­ring’ van de sabbat of zondag als zodanig, maar dat veelal het geeste­lijk inzicht ontbreekt waarom het werkelijk gaat.

In een uitvoerig en goed gedocu­menteerd artikel in Levend Geloof nummer 411, onder de titel ‘Aardse- of hemelse sabbat?’, heeft Jildert de Boer reeds uitvoerig aandacht geschonken aan deze materie, waar­bij hij onder andere opmerkte dat zij die de Schriften naar de letter lezen, daaruit de conclusie trekken dat ook christenen de sabbat moeten vieren. Ook de zondag is niet in de plaats gekomen van de sabbat. De Boer schrijft: “Jezus en de apostelen namen de sabbat en tilden deze van de aarde naar de hemelse gewesten, van het uiterlijke rusten en adem scheppen op een speciale dag Exodus 31 vers 16 en 17 (Ex. 31:16-17) naar het ingaan in de innerlijke rust door het geloof in Jezus Christus Hebreeën 4 vers 3; Hebreeën 4 vers 10 (Heb. 04:03; Heb. 04:10). Elke dag is dan een heden, indien gij zijn stem hoort! Hebreeën 4 vers 7 (Heb. 04:07).

Nieuwe schepping

Nog enkele citaten uit dat artikel: “De geestelijke, hemelse sabbat gaat veel dieper dan alleen maar een zevende deel van je tijd geen arbeid te verrichten, uiterlijke rust te genie­ten en God op die dag extra, heel specifiek te dienen. In de Galatenbrief noemt Paulus in het bijzonder het gevaar terug te keren naar de wet van Mozes en opnieuw daaraan dienstbaar te worden. In dit verband zegt hij: “Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar.

Ik vrees dat ik mij wellicht tever­geefs voor u ingespannen heb” Galaten 4 vers 10 en 11 (Gal. 04:10-11). Toch verwachten sommigen hier gerechtigheid door. Dat deden ze in die tijd ook met de besnijdenis. Paulus wist wat werkelijk van bete­kenis was: of men een nieuwe schepping is”.

“In Romeinen 14 lezen we over ster­ken en zwakken. Daarbij komt ook het al of niet houden van dagen aan de orde. Paulus schrijft: “Deze immers stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze allen gelijk”. Dit probleem kwam naar voren bij een uit Joden en uit heidenen gevormde gemeente”.

In onze dagen proberen allerlei leringen de Gemeente van Christus binnen te dringen, die hoewel ze soms heel subtiel en minder belang­rijk lijken, veelal afremmend en ver­warrend werken. Het is daarom eens te meer belangrijk op te groei­en tot stabiele, volwassen christe­nen, zodat onze tegenstander geen enkele rol kan spelen die belemme­rend werkt. Het gaat er tenslotte om dat we geheel en al gaan functione­ren naar de wil en de bedoeling van God, zodat al Zijn eigenschappen (liefde, blijdschap, goedheid, recht­vaardigheid, enz. ) zoals deze geo­penbaard werden in Jezus Christus, ook in ons ten volle tot openbaring komen.

Ayaan Hirsi Ali en de Islam

“De drie grote godsdiensten, Jodendom, Christendom en Islam, hebben zoveel gemeen dat ze maar samen moesten gaan en misschien gebeurt dat op de duur ook wel”. Opmerkingen als deze en andere horen we zo nu en dan en ook christenen maken soms opmerkin­gen in die richting: “We hebben toch allemaal met dezelfde voorgeschie­denis te maken, we kennen bijvoor­beeld allemaal Abraham en weten wie hij was, waarom zou dat dan niet kunnen?”

Natuurlijk is het niet verkeerd over deze vragen na te denken, maar dan blijkt al spoedig dat we hier te maken hebben met een gevaarlijke redenering die niets met het echte geloof te maken heeft. Dit is name­lijk altijd gebaseerd op Jezus Christus. Hij is de enige weg om vrede met God te ontvangen en -wat zeer belangrijk is- Hij maakt het mogelijk als nieuwe scheppingen te kunnen functioneren. Dat gebeurt na de ‘grote verandering’ als we het rijk der duisternis verlaten hebben en het Koninkrijk van God binnen­gaan.

Juist dit ‘functioneren als nieuwe schepping’ maakt ons tot gelovigen die geen theorie aanhangen maar het leven zoals God dat bedoeld praktisch te kunnen beleven.

Alleen theorie

Veel religie is alleen theorie, dat wil zeggen zonder het door God bedoel­de leven. Men kan geloven in ‘de let­ter’ van Koran of Bijbel, maar wan­neer Zijn goedheid en liefde niet aanwezig zijn, wanneer uit niets blijkt dat het nieuwe leven, zoals Christus dat tot openbaring bracht, ook in eigen leven zich gaat openba­ren, zijn we misschien wel religieus bezig, maar hebben met een schijn van godsdienst de kracht daarvan verloochend.

Hoe men intensief verbonden kan zijn met een bepaalde religie blijkt nog eens weer uit de grote aandacht die de media de laatste maanden hebben geschonken aan Ayaan Hirsi Ali die in 1969 in Somalië werd geboren, zich losmaakte van de Islam en in Nederland kwam om hier te studeren. Ze werkte als tolk in abortusklinieken en Blijf van­ mijn lijfhuizen en als wetenschappe­lijk medewerker was ze verbonden aan de Wiardi Beckmans stichting van de Partij van de Arbeid. Met haar openlijke kritiek op de Islam oogstte zij, behalve lof, ook veel kritiek. Dreigementen zorgden er voor dat zij moest onderduiken. In okto­ber 2002 stapte Hirsi Ali over naar de VVD omdat ze meent bij die par­tij de belangen van de mishandelde allochtone vrouw beter te kunnen behartigen.

In een uitgebreide interview, dat Arjan Visser van het dagblad Trouw onlangs met haar had, vertelt Hirsi Ali onder andere dat zij de Islam, je overgeven aan de wil van Allah, een achterlijk uitgangspunt vindt, “maar dat wil niet zeggen dat ik de dragers van het geloof ook achterlijk vind. Zij lopen achter. Dat is iets anders. Zij kunnen nog vooruit”.

Mohammed

Over Mohammed zegt zij het vol­gende: “Op het beledigen van Allah ’s profeet, Mohammed, staat de dood­straf. Dat heeft de profeet zelf van God vernomen, zoals hij wel vaker boodschappen doorkreeg die hem goed van pas kwamen. Lees het maar na in de Koran: hij stal Zayneb, de vrouw van zijn leerling door te zeggen dat het de wil van Allah was. En erger nog: hij werd verliefd op Aisa, de negenjarige dochter van zijn beste vriend. Haar vader zei: ‘Wacht alsjeblieft tot ze de puberteit heeft bereikt’, maar Mohammed wilde niet zo lang wachten. Dus wat gebeurt er? Hij krijgt van Allah de boodschap door dat Aisha zich moet klaarmaken voor Mohammed.

Dat is kennelijk de leer van Mohammed: het is geoorloofd om het kind van je beste vriend af te pakken. Mohammed is, gemeten naar onze westers maatstaven, een perverse man. Een tiran. Hij is tegen vrije meningsuiting. Als je niet doet wat hij zegt, loopt het verkeerd met je af. Dat doet mij denken aan al die megalomane machthebbers uit het Midden-Oosten: Bin Laden, Khomeini. Saddam. Vind je het vreemd dat Saddam Hoessein er is? Mohammed is zijn voorbeeld. Mohammed is een voorbeeld voor alle moslimmannen. Vind je het vreemd dat zoveel moslimmannen gewelddadig zijn? Jij schrikt ervan als ik die dingen zeg, maar je maakt een fout die de meeste autochtone Nederlanders maken: je vergeet waar ik vandaan kom. Ik ben moslim geweest, ik weet waar ik over praat.

Postume chantage

Ik vind het verschrikkelijk dat ik, levend in een democratisch land, waar het recht op vrije meningsui­ting ons hoogste goed is, nog altijd te maken heb met de postume chantage van de profeet Mohammed. In Nederland mag meneer Aboutaleb de Koran lezen en denken: die Mohammed is fan­tastisch. En ik mag vinden: Mohammed is als individu verachte­lijk. Mohammed zegt dat een vrouw binnenshuis moet blijven, een sluier moet dragen, bepaald werk niet mag verrichten, niet hetzelfde erfrecht heeft als haar man, gestenigd moet worden als zij overspel pleegt – ik wil laten zien dat er ook een andere wer­kelijkheid is dan de ‘waarheid’ die, met behulp van Saoedisch geld, over de wereld wordt verspreid. Ik weet dat de vrouwen die zich moslim noemen mij nog niet zullen snap­pen, maar op een dag zullen ze de oogkleppen afdoen. We moeten alle socialisatiekanalen – gezin, onder­wijs, media – inzetten, om ervoor te zorgen dat moslimvrouwen zelfstan­dig en inkomensonafhankelijk wor­den. Dat vergt heel veel jaren, maar op een dag zal die vrouw, net als ik destijds, beseffen: ik wil het leven van mijn moeder niet”.

“Allah zegt: eerst gehoorzaam je mij, dan gehoorzaam je de profeet Mohammed en daarna je vader en moeder. In alles. Er is maar één moment waarop je ongehoorzaam mag zijn: als ze je vragen niet langer in Allah te geloven. Ik heb lang gewacht met het naar buiten bren­gen van mijn breuk met de Islam. Bang voor de consequenties: het ver­lies van mijn familie. Ik heb mijn leven lang de kool en de geit willen sparen – tot het niet langer kon. Alles wat ik nu doe, alles wat ik schrijf en zeg, had ik niet kunnen doen als ik in die spagaat was blij­ven steken. Nu staat er een grote, lege God tussen ons in; mijn familie wil mij niet meer zien. Zo pervers kan religie zijn: ze infiltreert in intieme relaties en dwingt ouders te kiezen tussen hun kinderen en hun God”.

“Ze zijn altijd in mijn gedachten. Er is gemis. Verdriet. En toch kan ik mijn schuldgevoelens beter de baas nu ik niet langer geloof dat ik mijn ongehoorzaamheid moet bekopen met een plaatsje in de hel. Wat mij zo verdrietig maakt, is de gedachte dat dit allemaal zo onnodig is: waar­om accepteren ze mij niet zoals ik ben?”

Geen automatisme

Tot zover Hirschi Ali in het inter­view in Trouw, waarover wij de vol­gende opmerkingen willen maken: Wij bewonderen de moed en zijn blij dat Hirschi Ali radicaal heeft gebroken met de Islam. Wat zij schrijft over de profeet Mohammed alleen al laat zien hoe pervers deze man was. Zeker niet iemand om na te volgen! Daarmee willen we ons niet negatief opstellen tegenover de vele miljoenen moslims die als zodanig niet beter weten omdat ze uit ‘ moslimouders geboren zijn en opgroeien in landen waar deze reli­gie de overhand heeft. Hetzelfde geldt trouwens voor een religie als het Christendom, waarmee we dan het naam-christendom bedoelen. Wij kunnen uit ‘gelovige ouders’ geboren zijn, christelijk opgevoed, maar zullen uiteindelijk zélf moeten kiezen om een werkelijk christen te worden. Er is geen automatisme! En onder een ‘werkelijk christen’ ver­staan wij dan zij die door bekering en wedergeboorte een nieuw leven zijn begonnen. Gods Geest heeft hen overtuigd, zij zijn ‘uit de Geest’ geboren en gaan hoe langer hoe meer ontdekken wat dit nieuwe leven werkelijk betekent.

Vooral dat laatste is zeer belangrijk! Blijft dit achterwege en blijft men in een beginstadium van dit nieuwe leven steken dan kan het rijk der duisternis toch nog geregeld infiltre­ren en de geloofsontwikkeling afremmen. Dan ontdekt men bij­voorbeeld niet dat God enkel goed is en Zijn liefde alle mensen omvat! Ook ontdekt men dan niet wat het betekent in de echte vrijheid van Christus te kunnen leven. En wat Hirsi Ali betreft: laten we hopen, bidden en geloven dat ook zij dat échte geloof leert kennen. Daarbij mogen wij bedenken dat niets onmogelijk is bij de God die wij die­nen!

 

Genade en gehoorzaamheid door Jildert de Boer

Onder de titel ‘Gehoorzaamheid en genade’ verscheen in het vorige num­mer het eerste deel van dit tweedelige artikel over dit onderwerp. Het accent werd toen gelegd op de gehoorzaam­heid. In dit tweede artikel volgt een verdere belichting van dit belangrijke onderwerp waarbij het accent valt op de genade. Jildert de Boer maakt vooral duidelijk hoe beide facetten van ons geloofsleven onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn (-red. ).

 

De genade gekomen

Wat een wonder als wij weten dat we genade van God hebben ontvangen over ons (zondige) leven. De genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen! De wet is door Mozes gegeven  Johannes 1 vers 17 (Joh. 01:17) en die omvatte niet de volledige waarheid over God. (Overigens wordt het woord “genade” volgens de concord­antie wel zo’n 30x  gebruikt in het oude testament). Jezus Christus heeft ons (werkelijk) God doen ken­nen Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18). Let wel: Jezus kwam met genade en waarheid. Genade zonder waarheid maakt slap en week. Waarheid zonder genade maakt hard en liefdeloos. Genade en gehoorzaamheid horen daarom bij elkaar en mogen niet van elkaar los­gemaakt worden, of tegenover elkaar worden gezet.

In het voorgaande hebben we uitge­breid stilgestaan bij de gehoorzaam­heid aan de waarheid. We zagen dat je je mag beroepen op de genade van God, maar dat dit een valse ondertoon krijgt, als je doorgaat met het je niets aan te trekken van som­mige geboden van God. Wij weten dat Gods grote gebod de liefde is. Dat neemt niet weg dat het onder­richt van Jezus, bijv. , in de Bergrede, of in Johannes 14, 15 en 16) en het onder­wijs der apostelen (bijv. in de eerste Johannesbrief, enz. ) doorspekt is met vermaningen, aansporingen, opdrachten, richtlijnen of geboden en raadgevingen of adviezen. We noemen maar de uitdrukking in 2 Petrus 3 vers 2 (2 Petr. 03:02): “het gebod uwer apostelen van de Here en Heiland”. ‘ Genade maakt nu juist dat je de Here en zijn woorden gaat gehoorzamen in alles. Door genade leren we Hem kennen als Verzoener en Heiland; door gehoorzaamheid aanvaarden we Hem tevens als Heer en Koning over ons leven bijvoorbeeld Kolossenzen 2 vers 6 (Kol. 02:06).

Een dubbel deel

In 2 Korinthe 1 vers 15 (2 Kor. 01:15) gebruikt de Statenvertaling de term “opdat gij ene tweede genade zoudt hebben”. In Johannes 1 vers 16 (Joh. 01:16) staat de uitdrukking: “Immers uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, zelfs genade op genade”. Zo kun je bijvoorbeeld spreken over de genade tot zonde­vergeving en de genade om de heili­ge Geest te ontvangen met kracht tot overwinning op de zonde. De Geestesdoop is een genadedoop (zoals je de waterdoop een getuigenisdoop en de vuurdoop een lijdens- doop zou kunnen noemen).

De eerste genade die God ons geeft, is ons al onze ongehoorzaamheid te vergeven. Het zijn de gunstbewij­zen des Heren dat wij niet omgeko­men zijn! Klaagliederen 3 vers 22 (Klaagl. 03:22). Lof en dank aan God!

De tweede genade is dat God ons helpt en kracht geeft, om te gehoor­zamen aan Gods wil.

In Romeinen 6 vers 14 (Rom. 06:14) staat: “immers, de zonde zal over u geen heerschappij voeren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade”. Je zou kunnen spreken over bedekkende genade (over zonden) en beheersen­de genade (tot overwinning). Onder deze genade verliest macht der zonde zijn heerschappij.

Er is passieve genade als vrije, onverdiende gunst van God aan zondaren (“O, God wees mij zon­daar genadig”, Lucas 18 vers 13 (Luc. 18:13) en actieve genade, die je werkzaam en gehoor­zaam maakt.

Er is een genade tot redding die je niets kost bijv. Romeinen 3 vers 24 en Handelingen 15 vers 11 (Rom. 03:24, Hand. 15:11) en er is een genade tot Discipelschap, die je alles kost, omdat die je oproept tot totale gehoorzaamheid Lucas 14 vers 2; Lucas 14 vers 6; Lucas 14 vers 27; Lucas 14 vers 33 (Luc. 14:02; Luc. 14:06; Luc. 14:27; Luc. 14:33). Nogmaals: bij een discipel hoort een gedisciplineerd leven. Een discipel hoeft niet te zoeken naar “roeservaringen”, zoals bijv. het zogenaamde “vallen, lachen en schudden in de geest” of een andere “zucht naar manifestaties”, maar de Geest richt je juist met dubbele genade op, om te gaan dienen en zegenen in het praktische leven.

Er is een genade voor ons (Jezus is voor mijn zonden gestorven en dat is mijn redding om niet, d.w.z. gra­tis) en er is een genade met ons en in ons, waarin we kunnen groeien 2 Petrus 3 vers 18; 2 Korinthe 4 vers 15 (2 Petr. 03:18; 2 Kor. 04:15). Paulus zegt eerst “maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben” en vervolgens: “en zijn genade aan mij is niet tever­geefs geweest, want ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is” 1 Korinthe 15 vers 10 (1 Kor. 15:10).

Tegen de Korinthiërs heeft Paulus ook als een medewerker van God vermaant “de genade Gods niet tevergeefs te ontvangen” 2 Korinthe 6 vers 1 (2 Kor. 06:01). Dan werkt de genade niets uit en dat is triest.

De eerste genade is genade zonder werken (der wet) (Gal. 02:21; Gal. 05:04; Ef. 02:08-09), maar de tweede genade voert tot een overvloed aan goede werken 2 Korinthe 9 vers 8 (2 Kor. 09:08). Dit zijn werken in God verricht, door de kracht van de heilige Geest.

Genade wordt soms voorgesteld als een “zacht doekje voor het bloeden”, maar de Bijbel wekt veeleer op tot “wees krachtig in de genade” 2 Timoteüs 2 vers 1 (2 Tim. 02:01). Voor verdere, diepere gehoorzaamheid in de details of sub­tiele dingen van ons leven is er weer meer genade van God nodig. Er is een voortdurende wisselwerking tus­sen genade en gehoorzaamheid! In 1 Petrus 1 vers 13 tot en met 17 (1 Petr. 01:13-17 wordt zowel gesproken over “vestig je hoop volkomen op de genade” als over “voegt u als gehoor­zame kinderen” en “wordt ook gij- zelf heilig in Al uw wandel”. Des te grotere genade Jakobus 4 vers 6 (Jak. 04:06), des te meer volkomen gehoorzaamheid 2 Korinthe 10 vers 5 en 6 (2 Kor. 10:05-06). Heerlijk om je naar uit te strekken, nietwaar? Lees de aan­hef van sommige brieven in het nieuwe testament, die spreken over een vermenigvuldiging van de gena­de! In de komende eeuwen zullen wij een overweldigende rijkdom Zijner genade mogen tonen naar Zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus Efeze 2 vers 7 (Ef. 02:07).

Van Jezus is geschreven dat er woor­den van genade van zijn lippen kwa­men Lucas 4 vers 22 (Luc. 04:22) en in de gemeente komt er heel wat genade via anderen over ons heen door middel van nut­tige, opbouwende woorden vol zegen Efeze 4 vers 29 vergelijk Handelingen 4 vers 33 (Ef. 04:29; Hand. 04:33).

Genade en nederigheid

Een belangrijke zaak is ook dat genade en nederigheid met elkaar in verband staan, want “de nederigen geeft Hij genade” Jakobus 4 vers 6 en 1 Petrus 5 vers 5 (Jak. 04:06 en 1 Petr. 05:05).

In de gemeente kan van alles gebeu­ren, maar door te kunnen buigen, je te verootmoedigen en de minste te zijn, kan Gods genade je te hulp komen en alle lastige situaties oplos­sen. Problemen ontstaan als we op de ander zitten te wachten dat die zijn ongelijk bekend (dat is zijn/haar zaak), of als wijzelf voor ons eigen gelijk op onze strepen gaan staan over misschien wel onbenullige zaken. Genade van God helpt je om te kunnen te relativeren, hoofd- en bijzaken te onderscheiden en zelf als eerste vergevingsgezind te zijn bij misverstanden, miscommunicatie en misinterpretatie. Je bewust te zijn van ontvangen genade van God, maakt je ruimhartig om de ander royaal genade te schenken bij een fout, verkeerde beoordeling of iets dergelijks.

Uiterlijke gehoorzaamheid?

Laten we niet tevreden zijn met uiterlijke gehoorzaamheid, zo van: we zitten in de samenkomst en lopen mee in het gareel. Denk aan de plichtsgetrouwe, wettische oudste zoon, die alle genade van de Vader ter beschikking had, maar het niet kon verkroppen dat aan “die zoon van u” (de jongste en wetteloze) genade en vreugde werd bewezen door de Vader. Laten we onszelf de spiegel voorhouden, of we hier enige gelijkenis met onszelf kunnen vin­den.

Natuurlijk hoeven we ook niet (aan de buitenkant) de indruk te wekken achter te blijven vergelijk Hebreeën 4 vers 1 (Heb. 04:01) door bijvoorbeeld niet mee te zingen in de samenkomst, of de collectezak achteloos aan ons voorbij te laten gaan. Hierin kan men elkaar niet oordelen, maar ieder zie toe op zijn of haar eigen wandel en wij mogen elkaar stimuleren tot het goede, wel­gevallige en volkomene. Ware gehoorzaamheid is uiteindelijk een hartenzaak, die weliswaar uit werken blijkt. Want: “zo zijn ook de goede werken aanstonds duidelijk, en die, waarmee het anders gesteld is, kun­nen niet verborgen blijven” 1 Timoteüs 5 vers 25 (1 Tim. 05:25).

Een W. W. J. D. -armbandje (=What would Jesus do?) dragen is een aar­dig symbool, maar is die gezindheid aan de binnenkant ook zo, dat ik genade vind om hulp te verkrijgen te gelegener tijd (Heb. 4:16) dat wil zeggen als er een verzoekingssituatie zich aandient? Vind ik dan genoeg helpende genade, om aan God gehoorzaam te reageren, dat wil zeggen “als Jezus”, die zachtmoedig en nederig van hart was? Matteüs 11 vers 29 (Matt. 11:29).

Veranderde genade

Tegen Paulus zei de Heer in de let­terlijke en figuurlijke stormen in zijn leven “Mijn genade is u genoeg” 2 Korinthe 12 vers 9 (2 Kor. 12:09). Sommigen veranderen en vervalsen dit tot het maar door kunnen gaan met zondigen met als argument “er is toch genoeg genade” Romeinen 6 vers 1; Romeinen 6 vers 15 (Rom. 06:01; Rom. 06:15). Met zulke leuzen maakt men de genade goedkoop, ter­wijl het een dure losprijs was waar­mee Hij ons gekocht en betaald heeft 1 Korinthe 6 vers 20 Statenvertaling (1 Kor. 6:20). Op die wijze wordt de genade in los­bandigheid verandert Judas 4 (Judas 01:04). Losbandigheid= los van banden, dus zonder geboden ofwel zonder te gehoorzamen aan onze enige Heerser en Here Jezus Christus. In 2 Korinthe 12 vers 9 (2 Kor. 12:09) bedoelt de Heer met “Mijn genade is u genoeg” nu juist dat Zijn genade ook in de moeilijkste omstandigheden, als een engel van satan met vuisten slaat, voldoende zal zijn, om ertegen bestand te zijn, kortom: dat Hij toereikende genade zal geven om die zware situaties aan te kun­nen. Er is genade om leed te kunnen verdragen 1 Petrus 2 vers 19 en 20; Filippenzen 1 vers 29 (1 Petr. 02:19-20; Filip. 01:29). Laten wij de ware genade vasthou­den 1 Petrus 5 vers 12  (1 Petr. 05:12), dat is de genade Gods die je in waarheid hebt leren kennen Kolossenzen 1 vers 6 (Kol. 01:06). Deze ware genade geeft je nooit een vrijbrief om te zondigen, of van de genade een “slappe voorstelling” te maken, om aan de gehoorzaamheid te ontko­men, of er niet zuiver, serieus en nauwkeurig mee om te gaan. Helaas nemen sommigen een loopje met de vrijheid in Christus door deze te gebruiken als een aanleiding voor het vlees Galaten 5 vers 13 (Gal. 05:13).

Tweevoudige genade

Er is genade van God als men de nederlaag geleden heeft tegen de vij­and op een bepaald punt. Ik noem dit voor het gemak “lig-genade”, maar blijkens 1 Johannes 2 vers 1 en 2 (1 Joh. 02:01-02) is dat niet het gewone, maar als dit gebeurt dan hebben wij een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige. Dit kunnen we ook aandui­den met “genade achteraf” en dat is een troost.

Maar Gods bedoeling is “sta-genade”, dat is genade te vinden, om te blijven staan in gehoorzaamheid aan God en dit is “genade vooraf” en dat is dubbele troost. Iemand zei eens: “liggen staat ons veel meer aan dan dat staan ons ligt” en dat is wel raak getypeerd, maar zo mag het niet blij­ven! “Zo moet het voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, doch levend voor God in Christus Jezus” Romeinen 6 vers 11 (Rom. 06:11). Je kunt dood voor God zijn en levend voor de zonde of je bent dood (en doof!) voor de zonde en levend voor God! In Titus 2 vers 11 (Titus 02:11) lezen we dat de genade Gods verschenen is, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden. Deze opvoedende genade brengt ons onder meer tot een recht­vaardig en godvruchtig leven Titus 2 vers 12 (Titus 02:12) en tot een volijverig zijn in goede werken Titus 2 vers 14 (Titus 02:14).

Opvoeding

Opvoeding, van genade tot gehoor­zaamheid of de invloed van de geestenwereld tot wetteloosheid.

Wat mij op het hart ligt is erop te wijzen dat kinderen en jeugd “aan hun ouders ongehoorzaam” 2 Timoteüs 3 vers 5 en Romeinen 1 vers 30 (2 Tim. 03:05 en Rom. 01:30) een teken is van zware tijden in de laatste dagen en dit gaat ons in de gemeenten en in de gezinnen niet automatisch voorbij. De geest van wetteloosheid is in opmars en doet wat hij kan om onze kinderen en jeugd mee te sleu­ren. Dit geeft geen reden tot paniek of angst, maar we mogen ons opstel­len vanuit Gods rust Hebreeën 4 vers 11 (Heb. 04:11) en elkaar opwekken, opdat niemand ten val kome door voorbeelden tot ongehoorzaamheid te volgen.

Integendeel: laten wij met vrijmoe­digheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden, om hulp te verkrijgen te gelegener tijd. Als wij als ouderen het zegel van God niet aan onze voorhoofden heb­ben (=vernieuwing van denken), dan lopen wij het gevaar dat het “groene gras” verbrandt, dat wil zeggen: dat de opgroeiende jonge mensen een prooi kunnen worden van wetteloze machten der duisternis Openb 8 vers 7; Openbaringaring 7 vers 3; Openbaring 9 vers 4 (Openb. 07:03; Openb. 08:07; Openb. 09:04). Laten wij onze kinderen en onze jeugd vurig claimen voor het Koninkrijk God en de genadetroon in onze bidstonden als het ware “bestormen”, zodat de goede engelenwereld ten dienste van hen bewogen wordt en zij wel bewaard blijven. De boze machten kunnen dan niet zomaar met onze kinderen hun wetteloze werk ver­richten, wat zij wel wensen. De goede engelen zijn er ook nog en zij worden door God ingezet ten dien­ste van ons Hebreeën 1 vers 14 (Heb. 01:14). Let erop dat Samuël en Mozes in een goddeloze  omgeving genadig bewaard bleven in gehoorzaamheid aan God op het gebed van hun ouders!

In de opvoeding gaat het naast bescherming en geborgenheid bie­den toch ook om het bij het opgroei­en steeds meer los te durven laten in vertrouwen op de genadevolle en liefderijke hand van de Heer.

Uiteraard ontslaat dit ons niet van goede, ouderlijke zorg en -al naar gelang de leeftijd- het houden van de vinger aan de pols.

Onze kinderen komen op school en werk met heel veel in aanraking uit het rijk der duisternis, maar wij als ouders geloven dat de engelen erbij kunnen, waar wij er op een bepaald moment niet (meer) bij kunnen.

Wat een genadegift zijn ook onze kinder- en jeugdleiders, die soms hun harten kunnen bereiken, waar wij als ouders dat op een gegeven moment niet altijd kunnen, ook al dragen wij de eerste verantwoorde­lijkheid.

Wij hebben continu genade en wijs­heid van God nodig. Daar bidden we al om als wij de kleine kinderen “opdragen” aan de Heer te midden van de gemeente. We werken eraan dat ze gehoorzaamheid leren: “Kinderen, weest uw ouders gehoor­zaam [in de Here], want dat is recht” Efeze 6 vers 1 (Ef. 06:01). Maar ook: “Vaders, prik­kelt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden” Kolossenzen 3 vers 21 (Kol. 03:21). En: “voed hen op in de tucht en in de terechtwijzing des Heren” Efeze 6 vers 4 (Ef. 06:04). Wij dienen ons op te stellen tegen een geest van brutaliteit, die tegenwoordig heel algemeen tot de (wetteloze) “tijdgeest” hoort. Het is duidelijk dat we hier genade moeten leren vinden, om gehoorzaamheid te bevorderen in onze huizen. Een gouden regel daarbij is: “woorden wekken, maar voorbeelden trekken”. Respect kun je namelijk niet afdwin­gen, maar wel door verlokking ver­werven. Daarbij hoort allereerst het zoeken naar een goed contact en een harte band met de kinderen. Tijd in je kinderen investeren is waardevol gebruikte tijd. Op dit gebied moet ik zelf ook regelmatig door herinnering wakker gehouden worden. Dat het hart der vaderen (merk op het initia­tief!) teruggevoerd wordt tot de kin­deren en het hart der kinderen tot hun vaderen (als gevolg!) reikt Maleachi 4 vers 6 (Mal. 04:06) ons zo opwekkend aan. Op die wijze wordt de zogenaamde generatiekloof onder ons gedicht en verstaan oudere en jongere mensen wat er in elkaars hart leeft!

Het aloude negatieve geluid van “die jeugd van tegenwoordig” verstomt daarbij en de ouderen ontwikkelen een warm hart voor het geslacht dat na hen opgroeit!

Wat gaaf als jonge mensen breken met de geest van brutaliteit en respectloosheid jegens ouderen, wat in de maatschappij zo algemeen voorkomt en geheel anders gaan leven Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20) en niet een beetje anders al O.K. vinden. Hoe heerlijk als jonge mensen genade vinden om te kiezen voor gehoorzaamheid en zich kunnen (leren) houden aan bepaalde huisregels, die hun ouders op een bepaalde leeftijd tot hun heil en vrede gesteld hebben. Wie gehoorzaam wil zijn, leert simpel klokkijken en kan (mobiel) bellen naar zijn ouders of het wellicht een half uur later mag worden, dan thuis eerder was afgesproken.

Geweldig als bijvoorbeeld -door genade van de Here- het inzicht bij de jeugd ontstaat dat het nachtleven niets is voor christenjongeren, omdat wij de dag toebehoren en de werken der duisternis af willen leg­gen vergelijk 1 Thessalonicenzen 5 vers 5 tot en met 8; Romeinen 13 vers 11 tot en met 14

(1 Thess. 05:05-08; Rom. 13:11-14).

Genade tot reinheid

Tenslotte wil ik attenderen op een heldere richtlijn die de apostel Paulus ons gaf: “Vormt geen onge­lijk span met ongelovigen” 2 Korinthe 6 vers 14 (2 Kor. 06:14), een gebod dat ook in de natuurlijke wereld geldt en wat onder andere inhoudt: zoek geen verkering met een ongelovige jon­gen of meisje. Kijk uit met zoge­naamde bekeringen, om de jongen of het meisje te krijgen.

Als de ene helft van het span op een tafel staat en de andere helft van het span ongelijk op de grond, dan is het veel makkelijker om degene op de tafel (de christen) naar beneden te trekken, dan dat degene die bene­den staat naar boven gehesen kan” worden. De invloed van beneden doet zich sterker gelden en helaas hebben wij kostbare jonge mensen af zien glijden naar beneden door een ongelijk span te vormen in verkering met een ongelovige.

Daarom mogen wij meebouwen aan de positieve instelling om alleen een relatie aan te gaan met iemand die van harte de Heer wil dienen en te waarschuwen voor ongelijke span­vorming. Dit bespaart een heleboel problemen. De Heer wekt op tot gehoorzaamheid bij relatievorming en bij Hem kunnen we ook genade vinden over ons leven, om op dit ter­rein de goede keuzes en beslissin­gen te nemen, niet in hartstocht en begeerlijkheid, zoals de wereld, maar in heiligheid en eerbaarheid 1 Thessalonicenzen 4 vers 4 en 5; Hebreeën 13 vers 4 (1 Thess. 04:04-05; Heb. 13:04). Men leze eens Ezra 9 en 10 en Nehemia 13 vers 23 tot en met 27 (Neh. 13:23-27). Dat mag dan oude verbond zijn, er zitten voor ons toch nuttige lessen tussen. Dat geldt bijv. ook voor het aandachtig lezen van Spreuken 5, 6 en 7.

Oproep

Nu gaat het erom een besluit te nemen tot volledige overgave aan Gods wil op elk (bewust) punt van ons leven en radicale keuzes daarin te maken. God wil u en mij volle genade daartoe geven!

Gehoorzaamheid wordt dan geen loden last, maar een vreugdevolle zaak om de Heer waardig te wande­len, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God Kolossenzen 1 vers 10 (Kol. 01:10).

 

Op jacht naar het doel  Flitsen uit de Filippenzenbrief deel 10 Cees Maliepaard

“Niet dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar of ik het ook grij­pen mocht, omdat tk ook door Christus Jezus gegrepen ben. Broeders, ik voor mij acht niet dat ik het reeds gegrepen heb, maar één ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrek­kende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roe­ping Gods, die van boven is, in Christus Jezus. Laten wij dan allen die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. En indien u op enig punt anders gezind bent, God zal u ook dat openbaren; maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder!” Filippenzen 3 vers 12 tot en met 16 (Filip. 03:12-16).

Samen op jacht?

Er is een fundamenteel verschil tus­sen het hijgend hert waarop meedo­genloos gejaagd wordt en de jagers die in een wilde achtervolging het hert naar het leven staan. Het hert is slachtoffer en de jagers zijn de geweldenaars. Geen van beiden zul­len model kunnen staan voor de christen die zich uitstrekt naar het heil dat de eeuwige God in Christus Jezus geven wil. Het hijgend hert laat de psalmdichter niet ten tonele verschijnen vanwege het gehijg of het opgejaagd worden, maar vanwe­ge het feit dat het net zo naar het verfrissende water verlangt als hij dat zelf naar God doet.

Jagers in de zin van geestelijke geweldenaars zullen het Koninkrijk van God helemaal niet kunnen bin­nengaan, ook al zullen ze dat zeker proberen. Geweld heeft immers geen plaats in het vrederijk dat de Here God zich gecreëerd heeft. Want Gods gedachten van heil worden nooit gerealiseerd onder de indrin­gende dwangmatigheid van, bijvoor­beeld, religieuze geesten. Nimmer zal een zoon Gods in ontwikkeling, zich tot een gewelddadige opstelling mogen laten verleiden. En het hert dat meedogenloos achtervolgd wordt, dat smachtend van dorst is en welhaast in ademnood verkeert, kan uiteraard niets doen aan de situatie waarin het terechtgekomen is. Het heeft de boze jagers zeker niet opge­zocht.

Natuurlijk kan een dergelijke situ­atie zich ook wel bij mensen voor­doen, maar dat is dan niet het gege­ven dat Paulus hier bedoelt. Hij heeft niet de jagers van mensen op het oog, maar al evenmin de door hen opgejaagde mens. Paulus jaagt zélf ergens naar. Niet naar geld, het slijk der aarde, niet naar macht of aanzien onder mensen of naar roem die vergaat, maar naar het door God gestelde doel van zijn leven. Hij strekt zich uit naar wat hij van zijn God en Vader en van zijn Meester verwachten kan. Hij noemt dat ‘de prijs der roeping Gods’. Bij een dergelijke opmerking kan men zich afvragen wat de prijs is die de roeping door God zal moeten bedra­gen of wat de (ere) prijs is die genoemde roeping op zal leveren.

Ik ben een koning!

De prijs voor alles waar God een mens toe roepen kan, is al betaald. Die heeft Jezus voldaan. Maar de prijs die ons wordt toegekend bij de voleinding van alle dingen, is iets waar we ons zelf naar uit mogen strekken. Er wordt wel eens gezegd: aan alles hangt een prijskaartje. Maar dat is niet waar als de prijs er eenmaal voor betaald is. Het volle heil dat God een mens wil geven, is derhalve voor ons geen onbereikbare kostbaarheid, maar een gegeven dat duidelijk binnen onze mogelijkhe­den is gekomen. Je moet er voor bij Jezus zijn. Hij heeft zijn leven inge­zet, opdat wij het leven op zouden kunnen pakken dat God van meet af aan bedoeld heeft voor wie burgers van zijn koninkrijk zouden wezen. Dat is de prijs die Paulus najoeg. Niet als een hijgend hert dat met de tong uit de bek over de vluchtweg raast, maar als een koningszoon die de koninklijke waardigheid in ont­vangst gaat nemen. We jagen dus louter op een koninklijke manier. En daarbij dienen we niet te denken aan de jachtpartijen in de koninklij­ke bossen op de Veluwe, want daar zullen we weinig of niets koninklijks aan kunnen ontdekken. We zullen er op bedacht mogen wezen, net als Jezus bezig te zijn. Hij stelt zich er op in, met ons medelevend, ons het koninklijk heil toe te doen komen. Hij is immers de koning van de koningen; Hij voelt zich derhalve voor ons verantwoordelijk. Hij heerst in gerechtigheid over ons ter­wijl wij óók aan het leren zijn als rechtvaardige koningen onze bedie­ningen te vervullen.

Als koningen in het vrederijk van de Vader, bezitten we de autoriteit elke weerstrevende werking der duister­nis te verjagen. Dat doen we dus zonder op een doorlopende demonenjacht uit te wezen. Met Satan worstelen is namelijk helemaal ons doel niet, en nog minder voelen we ons geroepen met hem in discussie te gaan. We hebben slechts de opdracht de duivel te weerstaan, en niet hem in z’n hol op te zoeken. Iemand weerstaan kun je pas als jij of één van je maatjes aangevallen of onder druk gezet wordt. Welnu, de brute bezigheden van Beëlzebub breken we onder zijn handen af. Hoe? Gewoon door hem met gezag in de naam van Jezus weg te jagen. Voorkom dat je door hem wordt opgejaagd, blijf in het klimaat van Gods Koninkrijk. . . in het klimaat dat bepaald wordt door Goddelijke rein­heid, vrijheid, vrede, blijdschap en gerechtigheid. Je mag je ontwikkelen als een koninklijke zoon van de Vader.

Een koninklijk vergeten

Evenals Paulus dat praktiseerde, mogen ook wij met alle vrijmoedig­heid vergeten wat achter ons ligt. Dat is gewoon nodig om los te komen van de dingen uit het verle­den. Dat kan van alles en nog wat wezen: van een verkeerd, zondig leven tot beschadigingen door de inwerking van duivelse machten, al of niet door mensen heen. Je mag herstellen door de onnoemelijke genade van onze Heer, en je zal van alles wat het beeld van God in jouw leven aantast, los mogen komen. Laat het achter je. Van sommige zaken kan een mens vrij eenvoudig loskomen, maar van andere komt er heel wat meer voor kijken. Als je leven een puinhoop is geweest, krijg je er alle tijd voor het puin te rui­men en daarna orde op zaken te stellen. Je mag alles voor het eerst in je leven of voor de tigste keer gaan richten op het plan dat God met jouw leven heeft. Want jij en ik kun­nen veranderen, maar onze God wij­zigt zijn bedoelingen met de mens niet. Met geen enkel mens!

Toch wil ik hier wat bij opmerken. Vergeten wat achter ligt, kan in som­mige gevallen een wel erg goedkope oplossing wezen. Zó goedkoop bedoelt Paulus het niet. Ik denk aan iemand die in een gemeente zeer onheus behandeld is. Zo’n persoon kan tegen degenen die hem mis­kend hebben, zeggen: laten we het maar vergeten. Dat is dan een koninklijk gebaar. Maar wanneer dit tegen het slachtoffer gezegd wordt door een gemeenteleiding die zelf in de fout gegaan is, rammelt zoiets aan alle kanten. Andersom is het natuurlijk niet anders, als de fout bij het individu ligt en deze het naaide gemeenteleiding vergeten wil, is dat is ook een handelwijze die niet door de beugel kan. Alleen degene die onheus behandeld is of schade gele­den heeft zal kunnen vergeten wat achter ligt. Wie zelf een verkeerde houding aan de dag gelegd heeft, zal slechts op één manier aan het verge­ten van het verleden kunnen toeko­men, namelijk wanneer hij z’n onjuiste houding aan God en de betrokken mens (en) beleden heeft. Soms kom je tegen dat een futiliteit jaren later nog wordt kwalijk geno­men. Vergeven en vergeten zijn dan begrippen waarvan men de beteke­nis waarschijnlijk eerst in een woor­denboek op zal moeten zoeken. Degene die zo doet, zal moeilijk kunnen beweren in de gezindheid van Christus te leven. Maar ook komt het voor dat wie echt gele­den heeft onder de onchristelijke houding van medechristenen, hier op een koninklijke manier afstand van nemen kan en het anderen totaal niet toerekent. Dat laatste cor­respondeert uiteraard wél op de levensvisie die ook Christus Jezus had. En dat is ook vandaag de dag nog de levenshouding van de onovertroffen Koning der koningen.

Doe wel en zie niet om!

Wie werkelijk levensvernieuwing kent (op basis van het volbrachte werk van Jezus) mag leren niet meer bezig te zijn met wat achter ligt. Een geestelijk mens werkt normaliter niet met een achteruitkijkspiegel. Je hebt die in het leven met de Heer alleen nodig om een achteropko­mende vijand te signaleren, en niet om doorlopend geconfronteerd te worden met de bedenkelijke sporen die je wellicht zelf achtergelaten hebt. Trouwens, omzien naar wat je goed gedaan hebt, heeft ook een bedenkelijke kant: Sowieso als het een terugblik is naar zaken waar je schouderklopjes voor verwacht. Die aanrakingen hoeven op zich natuur­lijk niet verkeerd te zijn, maar dat is wel het geval als het iemand daarom te doen is.

Hoe zit het trouwens met het vol­maakt zijn – zijn we dat nu wel of niet? Paulus schrijft in dit kleine stuk zowel het één als het ander. Eerst staat er: niet dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds vol­maakt zou zijn, en even verder: laten wij dan allen die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. We hebben al eens eerder geconstateerd dat er geen ‘bijbelheiligen’ zijn. Paulus was een mens van gelijke bewegingen als wij. . . ook hij vergaloppeerde zich wel eens, en dat was hij zich kenne­lijk bewust. Vandaar zijn erkentenis: niet dat ik volmaakt zou zijn. Toch heeft hij het enkele zinnen daarna over wij allen die volmaakt zijn. Hoezo volmaakt; praat Paulus hier (profetisch) met toekomstvisie? Nee hoor, zo ingewikkeld ligt het niet. Hij geeft hiermee aan dat de gezind­heid van Christus (die de onze mag wezen) de volmaakte levensinstel­ling is. Wie allengs meer binnen deze gezindheid leert leven, zal evenredig daaraan naar Gods maat­staven volmaakt bezig zijn.

Paulus moedigt ons aan, naar het­zelfde doel als hij te jagen en in alle rust het beeld van de eeuwige God te dragen. Net zoals Jezus dat deed. Wie over een bepaald punt wellicht anders denkt, mag verwachten dat God hem of haar dat zelf door open­baring duidelijk zal maken.

Kortgeleden zei een jong gemeente­lid tegen mij, dat ze over een niet onbelangrijk leerstellig punt anders denkt dan wij. Ze dacht waarschijn­lijk dat we haar om deze reden niet voor vol aan zouden zien. Maar op de troon van de Koning zal niet wor­den gewikt en gewogen of ieders leer wel voor 100 % correspondeert op Gods volmaakte beginselen, kom nou! Jezus is als fundament van de geestelijke tempel niet fundamenta­listisch bezig, en als de sluitsteen van datzelfde bouwwerk sluit Hij geen levende stenen uit die zich in zijn gezindheid aan het ontwikkelen zijn. Zouden wij het dan anders doen dan onze Meester? Nee toch zeker!

Hoe nu verder?

Als we in Jezus’ gezindheid bezig zijn, zullen we dan alle mogelijke dwalingen in de leer ter wille van de lieve vrede dienen te accepteren? Dienen we door Gods liefde gedre­ven alles maar een plaats te laten krijgen en is het te allen tijde onjuist een afgerond geheel in de prediking naar voren te brengen? Natuurlijk niet: we zullen juist zeer duidelijk mogen wezen over de gedachten van goedheid en heil die God ons open­baart. Maar dat zal in eendracht met de Vredevorst nooit mogen ontaar­den in gedram over de boodschap. We verkondigen het woord van de levende God immers – we rammen het er niet in! Wanneer het iemands verlangen is met ons in het huis van de Vader samen te wonen, daarmee accepterend dat de boodschap van het Koninkrijk der hemelen gebracht wordt zoals die door ons is verstaan, dan verheugen wij ons in het samen in de liefde van de Heer verbonden zijn. Zo simpel is dat. Het is pas dan van problematische aard, als iemand in de gemeente dwars gaat liggen. Maar dan is er geen sprake meer van een verschil van inzicht in de boodschap, dan zal er eerder gedacht moeten worden aan een rebellerende geest. Zo’n geest neemt er immers geen genoe­gen mee alleen maar van mening te verschillen over de interpretatie van een bepaalde Bijbelse gedachte. . .

nee, die is het er echt om te doen het lichaam van Christus schade te berokkenen. Toegeven aan zo’n demonische werking (of nog erger: er zelf mee behept zij Jj) legt de basis voor een definitieve tweedeling in het huisgezin van God. Daarom mogen we de geesten leren onder­scheiden. Dat voorkomt aan de ene kant dat de gemeente het slachtoffer wordt van een dwaalgeest en aan de andere kant behoedt het Gods fami­lie ervoor een goedwillende huisge­noot op een gedachte die van de gangbare mening afwijkt, onheus af te rekenen.

We gaan verder in het spoor dat we gezamenlijk bereikt hebben. We jagen Gods mensen de gemeente niet uit, maar we richten ons mét hen op het doel dat God gesteld heeft. Het kan daarbij heel verrij­kend zijn van elkaars mening kennis te nemen. Dat hoeft geen verwarring te zaaien, want bij een respectvolle benadering tussen leden van het lichaam van Christus onderling, zal niemand een ander onder druk zet­ten. We zijn immers op jacht naar het doel? Welnu, dat is te allen tijde het doel dat door God gesteld is. Ik wil anderen of mijzelf het doel niet laten missen door leerstellige haarkloverijen. Want het gaat er niet om dat ieder mijn visie of die van een ander overneemt, maar dat Gods goedheid in alle mensen open­baar komt. Ieder die wil mag komen op Gods uitnodiging. De fijnzinnigste Schriftgeleerde en de grofste crimineel, elkeen is van harte welkom bij de Heer. Laat het bij ons niet anders wezen!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Leven in onschuld

Aan ene Philippus van Macedonië wordt het gruwelijk gezegde ‘Divide et impira’ (verdeel en heers) toegeschre­ven. Het wil zoveel zeggen als ‘zaai verdeeldheid, dan zul je kunnen heer­sen’. Als er iets is wat onze tegenstander ten voeten uit tekent, dan is het deze uitspraak wel. Zijn naam ‘duivel’ is afgeleid van het Griekse woord ‘diabolos’, vaak vertaald met ‘tegenstander’ en aanklager’. Wanneer je dit woord wat nauwkeuriger bekijkt wil het zoveel zeggen als ‘uiteenwerper’ en ‘door elkaar gooier’. Samengevat wilde ik maar concluderen dat hij dat wat bij elkaar hoort uit elkaar trekt en dat wat niet bij elkaar hoort met elkaar ver­mengt.

Origineel horen mens en God bij elkaar, ook de mensen onderling (‘brotherhood of men’) en de tegenstander heeft dat vanaf een vroeg begin uiteen getrokken, met geweld en verleiding. De mens werd van God losgemaakt en God zag Zijn dierbaarste schepsel gaan. Er moet een groot verdriet door Hem zijn heen gegaan toen dit gebeur­de. Daarna heeft Hij gelukkig vijand­schap gesteld tussen de duivel en de vrouw (de mensheid), want mens en duivel horen niet bij elkaar. De liefde maakt scheiding tussen goed en kwaad, de zoon van Zijn liefde heeft dat bewe­zen, zodat de gelovige mens weer kan worden verenigd met de Vader.

Ook heeft de duivel de mensheid onder­ling verdeeld en is erover gaan heersen. Wat heeft er in alle eeuwen al veel bloed gevloeid, het is onvoorstelbaar. En de dood is ook door hem bedacht. Daarenboven heeft hij het beeld van God verduisterd door hem goed én kwaad toe te schrijven, een vermenging. De uitspraak van Jezus: “Luister goed, God is één” maakt een eind aan deze verwarring over de bronnen van goed en kwaad. En tegenover de duivelse gedachtewereld van de verdeling en de heerszucht zou ik graag het tegenover­

gestelde willen plaatsen als uitgangs­punt voor de gelovigen, bewaarheid in Jezus als eerste: “Verbind en wees dienstbaar”.

Er is zoveel verdeeld, er wordt zoveel geheerst en het trieste voorbeeld vind je vooral in de politiek en religie, maar daarover wil ik het nu niet hebben. Wel wil graag iets anders noemen: je kunt innerlijk zo verdeeld zijn. Je wordt dan wel een ‘gebrokene van hart’ genoemd. Eensdeels komt dat doordat je tóch nog een tegenstrijdig idee van God hebt (Hij zou altijd nog wel wat tegen je hebben want er is altijd nog wel wat slechts te vinden nietwaar. . . ?) en anderdeels worstel je (dus) nog steeds met een latent schuldgevoel, meestal iets vaags. Een sterke, genezende vraag van David in Psalm 86 luidt: “Verenig mijn hart”. Met andere woorden: hef die innerlijke verdeeldheid op. En God heeft dat gedaan. Je kunt dan innerlijk wel wonden hebben, maar dat zijn geen zonden. Wanneer Jezus, namens Zijn Vader sprekend, tegen jou zegt: “Je bent rein omdat Ik dat zeg”, dan is dat zo. Je hebt je gebaad, je bent helemaal schoon van binnen. En mocht je, in contact met de aarde, vuile voeten heb­ben, dan is er wel iemand die je voeten wil wassen. Maar je bent schoon voor God en dat is het enige wat telt. Alzo genezen ook je wonden wantje bent innerlijk niet meer verdeeld, je wordt heel, je heelt, wantje bent één aan het worden.

Op dat moment, wanneer je dat

gelooft, komt de tegenstander om die eenheid weer ongedaan te maken* Dan hoefje niet meer in discussie te treden of met veel wapengekletter boze geesten weg te jagen, maar je hanteert het eeuwig-geldige argument in deze rechts­zaak: “Ik beroep mij op het bloed van het lam van God’. En de aanklager verstomt omdat de grond onder zijn beweringen is weggeslagen. En jij hebt weer de genezende ruimte in je leven. Wat een rust geeft het om de eerste zoon van God te geloven, te weten dat God niets tegen zulke mensen kan heb­ben. Hij is veel te blij datje weer teug bent bij Hem.

We zouden, wat deze grondgedachte betreft, een voorbeeld kunnen nemen aan Job. Wat heeft die man geleden en zag er niet uit, maar hij hield zijn onschuld vast in handen. Sommige vrienden waren zo ‘vriendelijk’ om een oorzakelijk verband te leggen tussen zijn ellendige, aardse omstandigheden, zijn ziekte en de dood van Zijn kinde­ren door met vage beschuldigingen te komen, want die mogelijkheid bestond toch? Of niet Job? Ze hielden hem zelfs “voor een door God geslagene en ver­drukte Jesaja 53 vers 3 (Jes. 53:03). Maar Job bleef staan en bond zijn heerlijke onschuld als een diadeem om zijn voorhoofd Job 31 vers 36 (Job. 31:36), een glanzend sieraad in zijn bewust­zijn. Je mag dit kostbare sieraad, gekre­gen van je geliefde, in de hemel laten zien, want je bent getooid met de onschuld van het lam van God.

 

De onzichtbare wereld van God door Gert Jan Doornink

Werkelijke christenen zijn zich, evenals Paulus, bewust dat hun plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Voor velen is dit onbegrij­pelijk, want zij geloven, en zo is het hun ook altijd geleerd, dat zij pas later naar de hemel gaan, daar leef je nu toch nog niet? Zolang we ons echter niet bewust zijn dat we een geestelijke plaats hebben ontvangen, kunnen we ook niet denken, spreken en handelen in overeenstem­ming met de wil van God.

Deze ‘geestelijke plaats’ komt er als we opnieuw geboren worden. Onze eerste geboorte was natuurlijk, toen we als baby in de wereld kwamen, maar onze tweede geboorte is gees­telijk en betekent dat we behalve een wereldburger en ingezetene van het land waar wij als baby geboren zijn, ook ‘ingezetene’ worden van het Koninkrijk Gods, het nieuwe rijk dat eeuwig standhoudt.

Een geestelijk Rijk

Dit is een geestelijk Rijk, nu nog in zijn totaliteit onzichtbaar, maar wel aanwezig. De inwoners ervan zijn mannen en vrouwen die hun geloofsbasis in Christus hebben gevonden en daarom werkelijke christenen zijn. Zij bevinden zich nu nog verspreid in allerlei gemeen­schappen, kerken en kringen, want hun groei naar de volkomenheid in Christus heeft nog niet geresulteerd in één zichtbare, volmaakte gemeen­te die zich kan presenteren als dé Gemeente van Christus.

Dit betekent niet dat een groep christenen onder welke benaming ook, zich niet ‘gemeente van Christus’ mag noemen, als men maar niet van het standpunt uitgaat dat men de enig ware gemeente is en de anderen dat dus niet zijn. Werkelijke christenen gaan anderen niet discrimineren, maar behoren wel geestelijk te groeien en mogen zich daarvan ook bewust zijn. Anders zou men anderen die niet geestelijk gegroeid zijn ook niet kun­nen helpen en stimuleren om ook de ‘volle weg met Jezus’ te gaan. Dat zij geestelijk gegroeid zijn is genade van God. Een genade die God echter bestemd heeft voor alle mensen, maar die men wel moet accepteren. Genade is niet vrijblij­vend, zoals wel eens gedacht wordt, maar behoort aanvaard én beleefd te worden! Anders maken wij een kari­katuur van het woord genade.

De geestelijke geboorte als nieuwe schepping in Christus brengt dus met zich mee dat men geestelijk opgroeit, waarbij het einddoel is: de volwassenheid in Christus.

Daarvoor heeft God een belangrijk ‘hulpmiddel’ ter beschikking gesteld, namelijk Zijn Geest. De doop- en vervulling met Gods Geest is bestemd voor elk nieuw kind van God. Zonder deze Geest kan men het einddoel niet bereiken.

Een nieuwe wereld

Zoals we in het begin van dit artikel al opmerkten betekent het ‘opnieuw

geboren worden’ binnengaan in de geestelijke, onzichtbare wereld van God. De geloofswereld waarvan de basis is de levende God, geopen­baard in Jezus Christus. Het is de ‘nieuwe wereld’ die uiteindelijk ten­ volle gestalte zal krijgen, want het is de wereld zoals God die van oor­sprong heeft bedoeld.

Belangrijk is dat we mogen weten dat God de totstandkoming van deze nieuwe wereld, het volmaakte Rijk Gods, niet zonder ons doet. Wij zijn ten volle ingeschakeld als Zijn mede­werkers. Paulus was daar in zijn tijd al van overtuigd en noemde de gelo­vigen waaraan hij zijn brieven richt­te ‘Gods medewerkers’.

God heeft vanaf het begin de mens er volledig bij betrokken. Wij zijn immers ook de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk. En dat de dui­vel -een gevallen engel- roet in het eten heeft gegooid doet daar niets aan af. Het lied “God is getrouw, Zijn plannen falen niet” is ook in dit opzicht volledig waar.

God wil ons deelgenoot maken van alles wat met de totstandkoming van Zijn Rijk te maken heeft. Daarom kunnen we ook niet zonder ons bewust te zijn dat we behoren tot de geestelijke wereld. Zijn Geest ver­bindt zich hoe langer hoe meer met onze geest zodat we daarvoor oog krijgen.

Geestelijke strijd

Juist omdat we behoren tot Zijn geestelijke wereld kunnen we ver­keerde geesten die deze wereld pro­beren binnen te dringen, weerstaan en overwinnen. We noemen dit de ‘geestelijke strijd’ waarmee elk kind van God nu nog te maken heeft, maar die ons geen angst aanjaagt omdat we weten dat we nu nog in een overgangstijd leven, waarin de gevallen engel Satan alles op alles zet om te verhinderen dat Gods Rijk tot stand zal komen. Zijn strijd is echter al bij voorbaat een verloren strijd. Jezus heeft hem als eerste al volledig overwonnen en de werkelijke christenen gaan Hem daarin volgen. Willen we Satan uiteindelijk volledig overwinnen dan is alleen al daarom kennis en inzicht in de geestelijke wereld absoluut noodza­kelijk. En hoe meer we ons bewust zijn te behoren tot die geestelijke wereld, hoe meer we ook daarin inzicht hebben!

Dit is een belangrijk gegeven, want juist daardoor weten we ook hoe te spreken en te handelen in bepaalde situaties.

Dit is het grote verschil met ieder­een die niet behoort tot de werkelij­ke Gemeente van Christus. Niet- christenen en naamchristenen zijn dan ook gemakkelijk te beïnvloeden van de verkeerde kant met alle nega­tieve gevolgen van dien. Het ont­breekt hen aan iedere vorm van geestelijke onderscheiding met als gevolg dat verkeerde en occulte gees­ten hun slag kunnen slaan.

Te behoren en te beleven dat de onzichtbare wereld van God een realiteit voor ons is, is een boeiende en geestelijk rijk makende aangele­genheid. Wij verzamelen daarmee als het ware ‘schatten in de hemel’ wat Jezus al adviseerde toen Hij de vergelijking trok met het ‘verzame­len van aardse schatten’.

Het is de werkelijke Gemeente van Christus, allen die tot het Koninkrijk Gods behoren, die dit de komende tijd meer en meer gaan ontdekken en beleven. En als leden van die Gemeente houden we stand temid­den van alle duisternis tot het licht van Gods heerlijkheid uiteindelijk ten volle gaat doorbreken!  

 

Wie ben ik? Maar. . . wie werkelijk?  Door Peter Koumans

Een bekend TV-programma heet: “Wie ben ik?”.

Daarin moeten mensen proberen uit te zoeken welke persoon of wat voor een voorwerp op het bordje voor hen vermeld wordt. Dat doen zij door vragen aan de anderen te stellen, die alleen als antwoord “ja” of “nee” mogen geven. Door halve waarheden als aanwijzing te geven wordt de ver­warring groter en komt het vaak voor dat men het niet kan raden. Dit is slechts een spelletje.

Geen spelletje is het om een juist ant­woord te vinden op de vraag “Wie ben ik werkelijk?” Dat is soms een moeilijk te beantwoorden vraag.

Daarin wordt je beïnvloed door wat anderen over je denken of zeggen, maar ook door wat jezelf zou willen zijn, maar niet bent.

 

De blijde boodschap

We zullen alleen het antwoord vin­den als we nagaan wat God over ons zegt. Over wie we zijn in Zijn ogen. Als we het evangelie van het Koninkrijk van God gaan ontdekken en beleven.

Evangelie betekent: “blijde bood­schap”. Dus geen boodschap waarin we verkondigen dat God een strenge God is die niets liever wil dan alle zondaren voor eeuwig uitroeien; een God die er lievelingetjes op na houdt en niet omziet naar anderen die bui­ten hun schuld voor altijd verworpen zouden zijn.

Gods evangelie is er altijd op gericht dat de hoorder tot inkeer komt, zich gaat bekeren en Jezus Christus als zijn of haar Heiland aanneemt. En daar blijft het niet bij: God doet er alles aan dat we veranderde men­sen worden. Jezus is ons grote voor­beeld: Hij maakte mensen vrij van boze geesten, Hij herstelde hun innerlijk en vaak ook hun lichaam. Hij laat ons nooit meer alleen, maar belooft dat Hij altijd bij ons zal zijn.

Hij maakt met ons een nieuw ver­bond, dat eeuwig blijft. Ja, Hij geeft ons zelfs de inwoning van de Heilige Geest, die ons wil leiden en vertroosten.

Ieder mens is uniek. We zijn niet zoals auto’s, die van de lopende band komen. We lijken niet op elkaar: niet uiterlijk, maar ook ons geestelijke innerlijk is verschillend. En dat is zeker geen veroordeling.

Integendeel: Paulus laat heel duide­lijk zien in zijn beschrijving van het lichaam van Christus dat het uit ver­schillende delen bestaat. En dat daarin geen verschillen in belang­rijkheid zijn: een hand niet meer is dan een voet, of een oog ten opzich­te van een oor.

De les van Romeinen 7

Romeinen 7 staat op een heel opval­lende plaats. Eerst begint Paulus in zijn brief aan de Romeinen uitgebreid uit te leggen dat niemand door eigen verdienste kan zeggen: “ik ben rechtvaardig”. Alle (volwassen) men­sen zijn ergens in de fout gegaan, dus hebben gezondigd. Dat zijn niet alleen de heidenen (de niet-Joden), maar ook de Joden. En voor allen is Jezus Christus gekomen. Als we Hem gelovig aannemen worden we door Hem vrij van zonden en recht­vaardig voor God.

Als je zover bent dat je gelooft dat Jezus voor je is gestorven en beseft dat Hij wil dat we ook gestorven zijn voor de zonden om te leven voor Hem is het niet moeilijk om de vol­gende stap te nemen: Dopen! Romeinen 6.

Het zou fijn zijn als nu Romeinen 8 daarop zou aansluiten: het leven door Gods Geest en een leven van overwinning. En vaak wordt wel over Romeinen 6 gepredikt en nog veel meer over Romeinen 8, maar Romeinen 7 komt zelden aan bod. Daar zijn we kennelijk in het Volle Evangelie al lang mee klaar. Maar dat is naar mijn mening meestal onterecht.

In Romeinen 7, de verzen 15-17 (Rom. 07:15-17) staat het volgens de Willibrord vertaling zo: “Ik begrijp mijn eigen daden niet. Ik doe immers niet wat ik wil, maar wat ik verafschuw. Maar als ik doe wat ik eigenlijk niet wil, bete­kent dit dat ik met de wet instem en haar goed acht. In feite echter ben ik het niet meer die handelt, maar de zonde, die in mij woont”.

En in Romeinen 7 vers 21 (Rom. 07:21): “Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig; want naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet van God, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de wet van de zonde, die in mijn leden is. Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood? Gode zij dank door Jezus Christus, onze Heer!”

Paulus laat hier de situatie zien van vele oprechte Christenen. Zij heb­ben bewust gekozen voor Jezus Christus en zij trachten de geboden van God te volbrengen. Maar steeds weer zien ze dat het helemaal of gedeeltelijk mislukt. Ze gaan naar de Heer met de bede: ” Heer kom mijn ongeloof te hulp”. Ze weten dat de Heer hen vergeeft, maar worden langzamerhand bang dat de Heer hen toch zal afwijzen. De Heer wil immers dat je gehoorzaam bent, dat je overwinnaar bent. Ze vinden zich­zelf een slappeling, een mislukke­ling.

Soms menen ze de oorzaak gevon­den te hebben: het komt door het “eigen ik”. Die moet je doden, dan ben je er. Maar met zo’n strijd kan je een leven lang bezig zijn en dan nog geen overwinning halen.

Maar vele Christenen gaan niet zover als Paulus. Ze proberen een soort inwendige vrede te maken door te handelen zoals het hun het beste uitkomt. Ze zeggen of denken: “Je kunt ook te fanatiek zijn”. “Je moet voor jezelf opkomen, anderen doen dit niet”. “Zo ben ik nu een­maal, daar moeten anderen reke­ning mee houden”. “Als ze mij niet voldoende waarderen, ga ik weg (bij­voorbeeld uit de gemeente)”.

De Goddelijke maatstaf

Gods Woord zal ons oordelen. En daaruit blijkt dat het niet zozeer het van belang is hoe hard we voor God, of voor de Gemeente werken, maar de gesteldheid waarmee we dat doen.

Dat lezen we in Galaten 5 vers 21 (Gal. 05:21) “Maar de vrucht van de Geest is: lief­de, blijdschap, vrede, lankmoedig­heid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheer­sing. Tegen zodanige mensen is de wet niet”.

En die vrucht moet overal openbaar worden, niet alleen in de gemeente- samenkomsten, maar ook thuis, op het werk, op school. Die vrucht moet onlosmakelijk met ons verbonden zijn. Als je dit beseft ga je ook Romeinen 7 beter begrijpen. Dan blijkt dat er dingen een rol spe­len in je leven, die beletten dat je zachtmoedig bent, die je zelfbeheer­sing te niet doen. Die maken dat je achterdochtig, wantrouwend, jaloers en noem maar op bent.

De Heer wil dat we gaan onderschei­den wat ons drijft in ons handelen en denken. En daar is voor nodig dat we gaan zien wie we werkelijk zijn en dat we scheiding gaan maken tussen wie we echt zijn en tussen alle satanische invloeden, die ons leven negatief beïnvloeden.

De oplossing

Als je die innerlijke strijd onderkent en gaat zien wat (of wie) je drijft om te handelen op een manier, die God niet wil, dan is er maar één oplos­sing: Jezus Christus! Hij maakt vrij. Hij is onze verlosser.

Als gelovigen mogen we voor elkaar bidden en bij elkaar de boze mach­ten uitdrijven in de Naam van Jezus Christus en in Zijn autoriteit, die Hij ons gaf om dat te doen. “In Mijn Naam zullen zij boze geesten uitdrij­ven”.

We verkondigen geen probeer-evangelie. Niet zo: vandaag lukt het niet in eigen kracht, nu dan probeer je het morgen nog eens. Want dat evangelie oorden onze voorouders en ze werden zich bewust dat zij zwakke, armelijke zondaren waren, die nooit zekerheid konden krijgen of zij wel behouden zouden worden. Steeds opnieuw moeten we ons zelf voorhouden: God heeft ons lief. We zijn kostbaar voor Hem. We behoren alleen Hem toe, want God heeft ons gekocht met Zijn Zoon Jezus Christus. Hij wil ons vrijmaken van alle boze machten, die ons leven wil­len beheersen en Hij wil ons gaan herstellen opdat we gaan worden tot degenen, zoals we werkelijk zouden moeten zijn.

Het herstelproces

We zouden wel willen dat alles in één oogwenk was gebeurd: verlos­sing en herstel. Maar het gaat meest­al geleidelijk. Het is een proces dat begint bij onze bekering en doorgaat zolang als we op deze aarde wande­len. Het gevaar is juist dat we gaan denken: “we zijn er”, of “we zijn toch heel wat verder dan die ande­ren”. Paulus was zijn hele leven daarmee bezig. Hij schreef immers in Filippenzen 3, vers 12 tot 14 (Filip. 03:12-14): “Niet dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag er naar”.

Gods Woord zal ons daarbij helpen. Daarom zei Jezus in Johannes 8, de verzen 31 en 32 (Joh. 08:31-32): “Als gij in Mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipe­len van Mij en gij zult de waarheid verstaan en de waarheid zal u vrij­maken”.

Die waarheid is alleen in Jezus Christus als het levend geworden Woord! En dat Woord van God helpt om te onderscheiden wat in onze innerlijke mens goed is en wat niet. Zo staat in Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12): “Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig twee­snijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift de overleggingen en gedach­ten des harten”.

Het gaat hier niet om onze ziel van onze geest te scheiden. De – Statenvertaling spreekt over verde­ling van de ziel en van de geest. Ik meen dat het gaat om het onder­scheiden het goede, het zuivere van de foutieve beïnvloeding op onze ziel en onze geest.

Wie ben ik?

Daar ben ik mee begonnen en daar eindig ik mee. Ik hoop duidelijk gemaakt te hebben dat we vaak niet goed weten wie we zijn. We hebben wel ideeën wat we zouden willen zijn, op wie we zouden willen lijken, of met wie we zouden willen ruilen. Ieder van ons heeft in zijn leven moeilijkheden meegemaakt. Dat kan op allerlei gebied liggen. Hoe zijn we daar mee omgegaan? Hoe heb­ben we dat verwerkt in ons leven? Waarschijnlijk zijn de verwachtin­gen die u had in uw jeugd niet uit­gekomen.

Bent u geworden wat u hoopte? Hebt u gekregen wat u hoopte? We werden teleurgesteld in anderen, door anderen, ja, zelfs in onszelf. We moeten terug naar de bron van ons leven: Jezus Christus! Wat zegt Hij over ons leven? Wie zijn wij voor Hem?

Daarover staat in 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09): “Gij echter zijt een uitverkoren ge­slacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te ver­kondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zon­der ontferming, nu in zijn ontfer­ming aangenomen”.

 

Innerlijke stabiliteit door Truus van Kaam

Een bos bloemen straalt warmte en hartelijkheid uit.

De verschillende kleuren passen bij elkaar.

Helaas blijven de bloemen niet mooi, na korte tijd zijn ze verwelkt.

In Jesaja 40 vers 8 (Jes. 40:08) lezen we dat het gras verdort en de bloem afvalt, maar dat het Woord van onze God eeuwig standhoudt.

Het gaat om de duurzaamheid en de betrouwbaarheid en niet in eerste instantie om de schoonheid.

Als we ingaan op de roepstem van God in ons hart, komt het zaad binnen.

En als het zaad vrucht gaat dragen begint het herstel.

Door het Woord komt er innerlijke stabiliteit; we worden een altijd groenen­de cipres, van buiten fris en van binnen duurzaam en betrouwbaar zie Jesaja 55 vers 13 (Jes. 55:13).

Als we teruggaan naar het beeld van de bos bloemen zien we dat de bloe­men verwelken en de bladeren afvallen.

Maar, indien we blijvend vrucht dragen zullen de bladeren niet meer afval­len, want zegt Psalm 1 vers 3 (Ps. 001:003):

Hij is als een boom,

Geplant aan waterstromen,

Die zijn vrucht geeft op zijn tijd. Welks loof niet verwelkt;

al wat hij onderneemt, gelukt.

 

Vrees niet! door Froukje Huis

We schrijven eind februari, eigenlijk nog midden in de winter. Maar deze maand is bijzonder zonnig geweest. Aan alles kun je merken: ‘t wordt weer lente. We staan samen voor het raam om te zien of de geplante bol­len al op komen

“Kijk”, zegt Dick, “daar komt poes”. Ja hoor, daar is ie weer, de poes van onze buren, zwart met wit en een wit staartpuntje. Elke morgen stapt hij langs alle tuinen naar ’t zijstraat­je en na enige tijd gaat hij over het plein terug.

Maar vanmorgen blijft hij plotseling staan. Hij snuffelt in het gras, spitst zijn oren en kijkt rond, maar wij zien niets bijzonders.

Plotseling komt hij naar het terras. De grote stenen bloempot, die ’s zomers vol bloemen staat, ligt op z’n kant, gesteund door een steen. Daar sluipt hij heen, gaat er voor zitten en wacht gespannen. . Maar er gebeurt niets.

Dan steekt hij zijn kop tussen steen en pot en probeert met zijn poot iets te pakken. Aan de andere kant wordt iets bruins zichtbaar en. . . floep is poes erbij. De poot gaat er weer tus­sen en hier verschijnt een schim. Floep daar is poes weer!

Nieuwsgierig blijven we kijken. Het spelletje duurt even en dan opeens vliegt er ‘iets’ met een reuze sprong naar het gras. Maar poes is er al bij, geeft het een tik met de poot en dan. . . ziet hij ons staan! Het muisje, want dat is het, maakt gauw van de gelegenheid gebruik en verdwijnt in het gras.

Poes doet zijn best, snuffelend en zoekend maar hij heeft het nakijken!

Op dezelfde manier ‘spelen’ de machten der duisternis vaak met de mens. Dan weet het slachtoffer niet waar hij het zoeken moet en door angst gedreven neemt hij een nood­sprong. Maar of die werkelijk red­ding brengt?

Wat is het dan een voorrecht te weten dat je als kind van God een Vader in de hemel hebt die je gade­slaat en altijd klaar staat om je te helpen.

Je hoeft niet bang te zijn want Jezus zegt: “Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld”.

En in Jesaja 41 vers 10 (Jes. 41:10) kunnen we lezen: “Vrees niet want Ik ben met u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met mijn heilrijke rechterhand”. * Paulus schrijft het weer op een andere manier in 1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13): “Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan, want God is getrouw die niet zal gedogen dat gij boven vermogen verzocht wordt”.

Misschien zegt u, ja dat weet ik alle­maal wel, maar als ik in de benauwdheid ben, kan ik dat niet grijpen. In Psalm 107 vers 6 en 13 (Ps. 107:006; Ps. 107:013) staat: “Toen riepen zij tot de Here in hun benauwdheid en Hij verloste hen uit hun angsten”.

Ja sterker nog beschrijft Jesaja het in hoofdstuk 63 vers 9 (Jes. 63:09) : “In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd en de Engel zijns aangezicht heeft hen gered”. Zou Hij u dan niet redden?

2003.01-02 nr. 422

Levend geloof 2003.01-02 nr. 422

Onder de boom door Duurt Sikkens

Veel volwassen mensen hebben, vaak tot hun schrik en verdriet, op latere leeftijd ontdekt dat ze eigenlijk nooit kind zijn geweest. De oorzaken zijn dikwijls vele. Die kun je zoeken en benoemen en misschien anderen verwijten, maar daarbij kun je wel de aantekening maken dat de opvoeders zelf waarschijnlijk ook nooit kind hebben kunnen zijn, ook effectief verwaarloosd waren. Veiligheid, geborgenheid, onschuld, onbevangenheid, warmte, allemaal begrippen en dingen waarin een klein kind zich zou moeten laten baden om daarin te wortelen en op te groeien. Wat is bijvoorbeeld eerlijkheid een zeldzame eigenschap geworden onder christenen en niet-christenen.
Het woord ‘kind’ was een door Jezus Christus veel gebruikt woord voor de nakomelingen van God. Hij hanteert dit woord met name wanneer hij zijn navolgers, die een discussie voeren over de vraag wie van hen het belangrijkste is en het meest betekent in het Koninkrijk der hemelen. Hij wijst hen erop zichzelf, (om te beginnen…) eerst maar eens zo gering te achten als een kind.
En met die woorden zet hij een kindje midden tussen hen, de Bijbelkenners, in. Jezus is dus zelf ook een kind geweest, eerst in het natuurlijke en later, na zijn geboorte ‘van boven’, in het geestelijke. Toen hij zich in water liet dopen legde hij daarvan getuigenis af. Het warme bad der wedergeboorte. Worden als een kind.
Heel veel christenen uit allerlei opwekkingskringen zijn eigenlijk nooit een kindje geweest. Ze moesten direct de straat op, een wapenrusting aantrekken, de strijd in, overmoedig strijdkreet slakend, bewerend dat ze ‘zonen’ Gods waren, slavend en dravend en eindeloos vragend naar de ‘wil van God’ enz., enz. Ondergetekende heeft er in het stormachtige begin braaf aan meegedaan, want zo ‘hoorde’ het, tenminste dat zei ‘men’.
Totdat… totdat je je ogen niet langer kon sluiten voor de teleurstellingen, de tegenslagen, de dingen die niet gebeurden, ondanks jouw sterke(?) geloof. Je wordt dan ingehaald door de realiteit en de hyperactieve gelovige zijgt amechtig ineen: Nooit geleerd kind te zijn, of liever: nooit ervaren hoe heerlijk het is iemand te zijn “als een geliefd kind aan Zijn zijde, altijd spelend voor Zijn aangezicht” Spreuken 8 vers 30 (Spr. 08:30). Genieten van je onschuld, je geborgen weten in de geborgenheid van God in de armen van je moeder, je medechristenen bij wie je veilig bent.
Zo’n geestelijke moeder had Jezus ook en hij heeft zich gekoesterd in het licht van zijn vrienden die zo graag zijn Vader wilden leren kennen, en zich laten verwarmen in hun liefde. Dat deed hem goed, dat doet je goed.
De ‘arm van God’ waaraan vaak zoveel geweld en ‘power’ wordt toegedicht is in de allereerste plaats een vaderarm, waarin je als kindje veilig en argeloos ligt, vlak bij Zijn hart. En als je dat nou nooit hebt (mogen) ervaren, dan is dat ellendig. Daar wordt je koud van…
Anders: toen je ‘boven’ werd geboren, het levenslicht aanschouwde, en je je ogen opsloeg, wat zag je toen het eerst? Als het goed is de blije gezichten van je hemelse ouders. Ze hadden je gewenst en zo naar je uitgekeken dat ze, toen je er eenmaal was, feest hebben gevierd: “Een kind is ons geboren!”
Mocht je nou dezelfde ervaringen hebben gehad als de mijne, waarbij je direct ‘volwassen’ moest lopen doen, dan zou ik zeggen: Word eens als een kind, beleef je kind-zijn eerst eens tot in de haarvaten van je bestaan, word zwak en afhankelijk en laat je koesteren in Zijn liefde. Je onderscheidt heus wel wie jou waarlijk liefhebben en wie niet.
En zo kun je opgroeien en volwassen worden in het kind-zijn, als je begrijpt wat ik hiermee bedoel. En geef je hemelse ouders de feestelijke gelegenheid je nulde ‘verjaardag’ te vieren. Ik meen het. Want dan gaat Zijn wereld voor je open. ‘Dag, kind van het licht!’

 

Wat van grote betekenis is door Roel Schipper

“Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is. En allen die zich naar die regel zullen richten – vrede en barmhartigheid kome over hen, en ook over het Israël Gods” Galaten 6 vers 15 en 16 (Gal. 06:15-16).
Wat boven is
De gelovige die Gods Koninkrijk is binnengegaan, wordt in Gods woord opgeroepen voortaan ‘de dingen die boven zijn’ te zoeken. Met nadruk voegt de apostel Paulus daar nog aan toe: ‘niet de dingen die op de aarde zijn’. De mens die vervreemd geraakt is van God, heeft een levenswijze ontwikkeld die eerst en vooral gericht is op de dingen van deze aarde. Op instigatie van de machten der duisternis is hij gaandeweg afgeweken, en derhalve voor Gods plan onnut dat wil zeggen onbruikbaar geworden Romeinen 3 vers 12 (Rom. 03:12). Zijn oorsprong was dus goed, er staat dat deze zelfs zeer goed was. Helaas heeft hij de rechte weg verlaten.
De mens nu die op grond van zijn geloof in het verlossingswerk van Jezus Christus in het Koninkrijk Gods gekomen is, mag zich daar vrijmoedig bewegen en zich richten op een volkomen herstel van zijn geest, ziel en lichaam. Het kind van God dat gedoopt is in de heilige Geest en zich steeds meer richt op de eeuwige onzienlijke dingen, zal ervaren dat hij hoe langer hoe meer één geest met zijn Heer wordt. De Geest van Jezus zal hem van lieverlede heerlijker gaan vervullen.
Daar de mens ‘naar de gelijkenis Gods’ is geschapen, is ook hij creatief en vindingrijk in zijn denkvermogen. Hij zal derhalve heerlijke gedachten ten aanzien van het Koninkrijk Gods kunnen ontwikkelen; gedachten die hun oorsprong ontlenen aan het eeuwige woord van God. Het is Gods bedoeling dat onze gedachten voortaan door geheel nieuwe (hemelse) dingen in beslag genomen worden. Het oude is immers voorbijgegaan en het nieuwe is gekomen.
In relatie met God
David heeft zich erop toegelegd Gods gedachten aangaande de mens te doorgronden. Hij roept dan ook in verwondering uit: “Hoe kostelijk zijn mij uw gedachten o God, hoe overweldigend is haar getal” Psalm 139 vers 17 (Ps. 139:017). Hij heeft een innige relatie met de levende God en raakt diep onder de indruk wanneer hij ontdekt hoe goed en trouw God is. Zijn hart stroomt over van lof en dank voor de grote Schepper.
Waar het hart vol van is, daar vloeit de mond immers van over. Hij gaat zijn inzichten wereldkundig maken, hij deelt ze mee middels de liederen die hij vervolgens gaat componeren. De psalmist gaat profetisch spreken, dat wil zeggen hij gaat spreken vanuit zijn verbondenheid met God. Hij spreekt woorden Gods, want door de heilige Geest, die op hem is, verkondigt hij heil en troost voor de ellendige en de treurende.
Zo mogen ook wij, terwijl we de dingen die boven zijn bedenken, ‘eigen’ gedachten ontwikkelen vanuit een innige relatie met onze Heer. God is geest en deze Geest blijft creatief. Hij gaat door met het realiseren van datgene wat Hij zich ooit voorgenomen heeft. Van de heilige Geest staat geschreven dat Hij de ’toekomende dingen’ (Statenvert.). bekend zal maken. Het heerlijke is dat Jezus door zijn Geest, samen met zijn lichaam (de gemeente) de Goddelijke gedachtegang bekendmaakt.
Het is Gods verlangen om samen met het lichaam waarvan Jezus het hoofd is, te gaan denken, vormen en scheppen. Wat de gemeente dan bedenkt en doet, vloeit voort uit het voornemen van God. Hierbij is de heilige Geest de grote inspirator. Jezus zegt: ‘want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen’. De oproep van de apostel Paulus aan de gelovigen om te bedenken wat boven is, waar Christus is, zal in dit verband duidelijk zijn. De Heer wil zich immers aan degene openbaren die zich bevindt waar Hij is: in de hemelse gewesten of anders gezegd ‘boven’. Alleen daar zal hij de heerlijkheid van de Heer kunnen aanschouwen en zijn stem kunnen verstaan Johannes 17 vers 24 (Joh. 17:24).
Laat je geen wetten opleggen!
Hierbij spelen uiterlijke zaken zoals besnijdenis, het eten of niet eten van bepaalde spijzen, het zich houden aan allerlei voorschriften en dergelijke, geen enkele rol.
Deze ceremoniële verordeningen hebben hun betekenis verloren. Ze behoren tot de tijd der schaduwen. Meer dan enige andere apostel heeft Paulus gezien dat die tijd voorbij is en dat de tempeldienst met al zijn ceremoniën in Christus tot vervulling is gekomen.
Daarom heeft hij in al zijn brieven gewaarschuwd tegen de zuurdesem van het judaïsme, waarmee de gemeenten uit de heidenen werden besmet. De zogenaamde Judaïsten beoogden het samengaan van het christendom en het jodendom. Ter wille van de verdraagzaamheid en de eenheid zou men niet met het oude mogen breken, maar samen op weg moeten gaan naar het Koninkrijk Gods. Ze trachtten dus te bewerken dat het christendom in het oude verbond zou worden ingevoegd vergelijk Lucas 5 vers 36 (Luc. 05:36).
Op deze wijze probeert de vijand Gods plan te laten mislukken. De ontwikkeling tot geestelijke mensen wordt geremd of geblokkeerd, zodat Psalm 115 vers 16 (Ps. 115:016) geen nieuwtestamentische werkelijkheid wordt, ‘want’, aldus deze sluwe vos, ‘er staat immers geschreven: de hemel is de hemel van de Here, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven’. Hoewel gelovend in de Here Jezus als Verlosser en Zaligmaker, hebben velen geen zicht op Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06), waar de apostel zegt: “en (Hij) heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus”.
Die plaats heeft de Heer voor de wedergeboren mens, die gereinigd en gerechtvaardigd is, verwórven. Die plaats dienen we dan ook in te nemen, die positie mogen we vrijmoedig gaan bekleden. We worden opgeroepen om de dingen te zoeken die boven zijn, waar Christus is. Het staat in de gebiedende wijs en dat betekent dat we dit ernstig dienen te overwegen, anders brengen we onszelf zware schade toe en beschamen we tevens de Heer, die bereid was daarvoor zo duur te betalen.
Een nieuwe schepping
Dank zij de doop in de heilige Geest is het mogelijk voor ieder kind van God, dagelijks als hemelburger te leven en Gods woord vanuit de hemel met verlichte ogen des harten te bestuderen. Als dat realiteit wordt, komt er groei in elk opzicht naar Hem toe, of zoals er letterlijk staat: bij Hem naar binnen.
Dan veranderen we van heerlijkheid tot heerlijkheid, door alles wat er vanuit Hem tot ons komt. We worden dagelijks verder hervormd en vernieuwd. Hardheid versmelt en maakt plaats voor zachtmoedigheid, eigenzinnigheid voor inschikkelijkheid en ontvankelijkheid, onbarmhartigheid verandert in goedertierenheid en bewogenheid. Er ontstaat een gezond geestelijk leefklimaat dat gekenmerkt wordt door Goddelijke vrede.
Let er op dat al deze eigenschappen alleen kunnen voortkomen uit een vernieuwd denken, dat gericht is op de hemelse dingen. De mogelijkheid om te functioneren in de geestelijke wereld is, dank zij de Here Jezus, voor ons realiteit geworden. Hij wordt de tweede Adam genoemd. Door de overtreding van de eerste Adam is de zonde de wereld binnengekomen en zijn zeer velen gestorven, maar door de gehoorzaamheid van de laatste Adam – de eerste mens van de nieuwe schepping – is de genade voor zeer velen overvloedig geworden Romeinen 5 vers 15 (Rom. 05:15).
Wie zijn genadeaanbod aanvaardt en gaat leven uit de waarheid zoals deze door Jezus Christus wordt geopenbaard, is een nieuwe schepping. Die wordt opgeroepen om voortaan te bedenken wat ‘boven’ is. Paulus bemerkt tot zijn grote droefheid dat de Galaten de visie op de hemelse dingen beginnen los te laten en zich weer bezig gaan houden met religieuze, aardse zaken. Hij ziet hoe ze door de Judaïsten worden misleid, zodat ze zich gaan richten op het naleven van godsdienstige wetten en leefregels.
Paulus benadrukt dat slechts één vraag voor de God dienende mens centraal dient te staan: Ben ik een nieuwe schepping? Dat wil zeggen ben ik met Jezus Christus gestorven aan het kruis en daarna met Hem opgestaan tot een nieuw leven?
Leven naar die regel
De apostel spreekt vervolgens een zegenbede uit over allen die zich ‘naar die regel zullen richten’. Voor ‘regel’ staat in de Griekse manuscripten het woord ‘kanoon’, wat aanvankelijk een aanduiding was voor een rechte stok. Hiermee werd getest of iets recht was. Later kreeg het meer de betekenis van een liniaal of richtsnoer van een timmerman. Vandaar dat het in overdrachtelijke zin gebruikt werd om iets ’te meten of te bepalen’ (Exp. Dict.).
Het woord ‘canon’ is hier ook van afgeleid. In de muziek is een canon een compositie waarbij een gegeven melodie model staat voor de formatie van alle delen; anders gezegd: het is een zangstuk waarbij de ene partij na de andere hetzelfde thema zingt en steeds herhaalt. Dit leidmotief nu, is de verlossing van de mens en de vernieuwing die door de Geest Gods in hem tot een heerlijke volheid komt Titus 3 vers 5 (Titus 03:05).
De apostel Johannes ziet een teken in de hémel. Ondanks verdrukking en lijden op aarde, zijn z’n gedachten ‘boven’. Hij ziet en hoort de overwinnaars van de tegenstander. Ze hebben hem overwonnen die tot het laatst getracht heeft te verhinderen dat in hen het wonder van de herschepping gestalte zou krijgen. Ze zingen het lied van het Lam. Door Hem zijn zij tot deze heerlijkheid geleid.

 

Brood eten in Gods Koninkrijk door Cees Maliepaard

“Zalig wie brood eten zal in het Koninkrijk van God”. Dit staat in Lucas 14 vers 15 (Luc. 14:15). Dat merkte een disgenoot op, die samen met Jezus bij één van de leiders van de Farizeeën tafelde.
Jezus ontkent dit niet, maar geeft wel aan dat degenen die van de tafel van de Heer eten, vaak niet de officiële geestelijke leiders zijn. Vele van hen menen het levende brood wel te kunnen missen, vanwege hun parate kennis van de woorden Gods en hun niet geringe mensenkennis. Ook zonder een habijt of toga kan een mens de geestelijke krachtpatser uithangen. Waarmee ik overigens niet beweren wil dat wie zich in bepaalde uniforme kleding hult, geen ootmoedig kind van God zou kunnen wezen.
Een zaak van het hart
Wie bezig is op de weg van de Heer zich gaandeweg naar het beeld van Jezus te ontwikkelen, zal zich er nimmer op beroemen een geestelijke disgenoot van onze Meester te wezen. Je mag er uiteraard met volle teugen van genieten en er alle profijt aan ontlenen, maar het zal niet mogen werken als een soort onderscheidingsteken waaraan men de vermeende geestelijke status zal kunnen aflezen. Want wie zich écht in deze zin onderscheidt, zal eerder uitblinken in nederigheid en in dienende liefde naar de mensen om zich heen.
Wat leeft er in het hart van een mens, waar is de in een groeistadium verkerende zoon Gods werkelijk mee bezig? Als dat met het opvoeren van een stukje hemels theater is, mag de betrokken persoon zich er van bewust zijn dat dit zich dan wel in de zwarte hemel afspeelt. Want in het Koninkrijk van God worden nu eenmaal geen toneelstukken opgevoerd. Daar is alles puur en echt.
Ieder zal zich wel eens af mogen vragen wat de drijfveer is van het bezig zijn met van alles en nog wat in het gemeentewerk. Is ons motief de Heer en onze geloofsgenoten te dienen, en is datgene waar we door gedreven worden zuivere liefde en barmhartigheid? Als dat zo is, zullen we daar al lerende wel fouten in maken, maar zal er nimmer een fundamentele afwijking deel van uit mogen maken. Nooit zullen we gedreven mogen worden door gevoelens van geldingsdrang of heerszucht. Onder geen beding zal het ons er om mogen gaan een zekere ‘status’ in de gemeente op te bouwen.
Je bént iemand!
Ieder die met Gods Geest gezalfd is hééft al een geestelijke gestalte: die wordt immers gevonden door in de Christus te zijn. Je persoonlijkheid bouw je derhalve niet op door activiteiten binnen of buiten de gemeente te ontplooien – die ontvang je door Gods genade in een leven in de gezindheid van Christus Jezus.
Vóór we iets gaan doen, is onze identiteit al bepaald: we zijn burgers van het Koninkrijk van de Vader in de hemel. Vergelijk het maar met de natuurlijke geboorte van een mens. Wat is de nationaliteit van een pasgeboren Nederlandse baby? Is dat op dat moment nog niet bekend, moet de kleine die bij het opgroeien alsnog dienen te verwerven? Nee: de nationaliteit van het kind staat al vast: dat is de Nederlandse.
Met onze geestelijke status in Gods Koninkrijk is het niet anders gesteld. Onmiddellijk bij ons opnieuw in de Geest geboren worden, ZIJN we burgers van het hemelse koninkrijk geworden. Maar evenals op de natuurlijke geboorte een ontwikkelingsproces volgt, maken ook wij in het Koninkrijk van de Vader een omvangrijke groeiperiode mee.
Samen aan tafel
Uitermate gelukkig is de mens die het hemelse brood mag eten in Gods Koninkrijk. Met elkaar en samen met Jezus hebben we daarmee deel aan Gods rijke gedachten. Dat zijn altijd gedachten van heil over de mensen van zijn welbehagen. En bij die bevoorrechte lieden behoort een ieder die op de uitnodiging van Jezus is ingegaan. Het brood dat daar genuttigd wordt, is bijzonder smakelijk. Het heeft geen nare, egocentrische bijsmaak, maar het is bereid op basis van Gods liefde.
Brood eten in het Koninkrijk van God is werkelijk een verrukkelijke zaak, waarbij men terecht zou kunnen roepen: mm, zalig! In het Rijk van God krijgt een mens deel aan het levende brood: aan Jezus zelf. Met behoud van de eigen identiteit zullen we ons de zuivere gedachten van de Heer zelf eigen kunnen maken. Dat bewerkt in de eerste plaats dat dit ons godsbeeld ten goede komt en de waardebepaling van de persoon van Christus Jezus. Vervolgens leert het ons voor elkaar ruim baan te maken en een opening naar mensen in de wereld te geven.
Het levende brood brengt onze innerlijke mens in een geestelijk gezonde toestand. Ronduit zalig is het deel te hebben aan het denkpatroon van de levende Heer, want dat krikt eigen leven en dat van anderen op tot een beleven van alles wat God van de aanvang af bedoeld heeft voor mensen die zijn beeld dragen. En het beeld van God in eigen leven gestalte geven, is weggelegd voor ieder die ingaat op Gods uitnodiging tot het eten van het levende brood aan zijn hemelse tafel.
Dit betekent dat we zowel in Gods hemel als op onze plaats op aarde, in een klimaat van zuiverheid en vrijheid onze relatie met Jezus en met elkaar verder uit zullen kunnen bouwen. Echt hoor: zalig is hij of zij die brood eten zal in het Koninkrijk van God.
Zekerheid
In de wereld valt vandaag de dag niet veel aan zekerheden te beleven. Wat heden zo vast als een huis lijkt te zijn, blijkt morgen zo wankel als wat te wezen – en andersom. Dit valt op het internationale vlak te onderscheiden, maar even zo goed binnen onze landsgrenzen. Je komt in de wereld van vandaag nog mensen tegen die voor 100% betrouwbaar zijn, maar het lijkt onderhand wel of je ze met een lantarentje op zal moeten zoeken.
Over een bekende Nederlandse politicus werd kortgeleden door iemand opgemerkt: hij is ongrijpbaar als een stukje zeep; hij glibbert alle kanten op! Het is niet bijster verstandig met zo iemand in zee te gaan; je weet nooit waar je dan terechtkomt.
Daarom is het een verademing in het Koninkrijk van de Vader te vertoeven. Jezus is daar als de door God aangestelde Koning volledig betrouwbaar. Het is gewoon een feest dat een burger van dit hemelse rijk hier onbekommerd verkeren kan. Hij is de rots waarop we staan, en in Hem ingevoegd zullen we dezelfde zekerheid aan elkaar en anderen mee kunnen delen.

 

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel IX –

De waarde van de besnijdenis door Cees Maliepaard

“Let op de honden, let op de slechte arbeiders, let op de versnijdenis! Want WIJ zijn de besnijdenis, die door de Geest van God Hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen” Filippenzen 3 vers 2 tot en met 11 (Filip. 03:02-11).
De hond als verschoppeling
In onze westerse maatschappij zijn honden vooral bekend als geliefde huisdieren. Vandaar dat het woord ‘hond’ hier niet zo gauw als een scheldwoord over zal komen. Maar in oude tijden was dat wel even anders. Een hond was een onbetrouwbaar, soms gevaarlijk en in elk geval onrein dier. Een hond mijdde men zo veel mogelijk. Alleen de hond van de schaapherder was een dier dat de eeuwen door z’n nut bewezen had. De hoeder van de schapen zag z’n hond louter als een werkmaatje waar hij dagelijks gemak van kon hebben. Maar zelfs bij hem zou het niet opgekomen zijn, z’n hond als een huisdier te beschouwen.
Oudtestamentisch werd het woord ‘hond’ overdrachtelijk voor een heiden gebruikt. En een heiden was in die tijden een niet-jood, iemand uit de volkeren. In de optie van de gelovige jood was een heidense ‘hond’ dus ook onbetrouwbaar, soms gevaarlijk en zeker onrein. Een (onbekeerde) heiden paste dan ook niet in de Israëlitische gemeenschap van die dagen. Hier gebruikt Paulus deze benaming echter in een nieuwe betekenis: het slaat nu op de bestrijders van de christelijke gemeente, en dat waren veelal joden. Dit betreft vooral hen die in Gods gemeente infiltreren willen met oudtestamentische ideeën. Want daarmee wordt de door kinderen Gods in Christus Jezus verworven vrijheid radicaal teniet gedaan.
In onze dagen zou dat te vergelijken zijn met een vasthouden aan menselijke regels die ons de vrede van God en de vrijheid die we in Christus hebben, plegen te roven. Als we belijden niet meer onder de oudtestamentische wet te leven, maar elkaar allerlei andere onnodige regels opleggen, hebben we net zo goed een ander fundament gekregen dan dat van de gekruisigde en opgestane Heer. De besnijdenis staat een door Christus Jezus vernieuwd leven in de weg, want die hecht ons immers vast aan een voorbijgegaan verbond. Het snijdt de mens Gods af van de inhoud van het Nieuwe Verbond in Christus Jezus. Daarom typeert Paulus dit als ‘de versnijdenis’.
Maar allerlei zogenaamd nieuwtestamentische regels, belemmeren evenzo de ontplooiing die we in samenhang met onze Meester na mogen streven. We dienen in de hemelse gewesten dus ook op onze hoede te zijn voor diegenen daar die met roofzuchtige honden zijn te vergelijken. Want zij staan te allen tijde een bedenkelijke vorm van versnijden voor.
Besneden van hart
Wie besneden van hart is, kan het geregel in en rondom de plaats die ons in de hemel van Gods heerlijkheid en op Gods aarde is toevertrouwd, missen als kiespijn. En denk nu niet dat regelgeving en paternalistisch bedisselen is voorbehouden aan gelovigen op min of meer gevorderde leeftijd, want ook van sommige jonge mensen krijg ik wel eens te horen dat alles maar op één manier kan, en dat er bij de Heer geen ruimte is voor wát voor alternatieve mogelijkheid dan ook. En dat doet me dan zeer, want bij de eeuwige God en onze goede Meester bespeur ik zulk een benauwd denken niet. Veelal is men zich niet bewust van de gevaren die hierin schuilen. Sektarisch denken doet vlugger z’n intrede dan vaak gedacht wordt. En als het eenmaal vaste grond onder de voeten gekregen heeft, zal het al vlug een hardnekkige infiltrant blijken te zijn die moeilijk op z’n retour te krijgen is.
Wie besneden van hart is, zal het per definitie niet meer om het eigen gelijk gaan. Maar besnedenen van hart zullen al evenmin geneigd zijn zich slaafs naar de overtuiging van anderen te voegen. Wat de Heer elk persoonlijk voor ruimte en mogelijkheden geeft, is bepalend voor ieders voortgang op de weg omhoog. Die weg mogen we allemaal samen met de Heer gaan, en die weg plegen we ook gezamenlijk te volgen.
Toch zal de Heer ieder die ruimte geven die elkeen nodig heeft voor de ontplooiing tot volwaardige zonen van Vader. En dat kan voor de één andere facetten hebben dan voor de ander. In onze gezinnen zijn we als ouders toch niet anders bezig? Of kan er geen sprake zijn van enige flexibiliteit in de begeleiding van het ene kind ten opzichte van het andere? Wie dat niet kent, en derhalve slechts gebruik maakt van starre regelgeving, is niet bezig overeenkomstig de wijsheid die van boven is.
De godsdienstige joden uit de dagen van Paulus kwamen niet boven het peil van de besnijdenis van het vlees uit. Zij waren het nageslacht van Abraham, want zij waren op jeugdige leeftijd overeenkomstig de wet besneden. Een besnijdenis van het hart kenden zij niet; ze erkenden enkel een natuurlijk teken, waardoor ze slechts tot een natuurlijk volk behoorden en zich daarmee onderscheidden van de andere nationaliteiten van deze wereld. Door de inwerkingtreding van het nieuwe verbond, was de besnijdenis aan het vlees van geen grotere betekenis meer dan het huidige kenteken IL op de motorvoertuigen van Israël.
Door de besnijdenis van het hart hebben we in de natuurlijke wereld geen andere nationaliteit gekregen. We kunnen in Nederland gewoon in het democratisch bestel mee blijven draaien, zoals we ook dóór kunnen gaan met onze natuurlijke werkzaamheden. Maar wel zullen we alles in de hemel en op de aarde vanuit hemels perspectief leren bekijken. Dan zie je mensen en engelen, maar ook alle zaken en aangelegenheden als door de ogen van onze Meester. Besnedenen van hart hebben een ruime blik (vanaf hemelse hoogten) en veel begrip en geduld met de mensen waar ze mee te maken hebben. In toenemende mate zal dat het begrip en het geduld van onze hemelse Vader wezen.
We kénnen elkaar!
We doen er wijs aan het godsdienstige dat we van vroeger kennen, voor vuilnis te houden. Net zoals Paulus dat deed. Het is niet eens goed genoeg voor de biobak, we kunnen het zó in de vuilcontainer dumpen. We kennen immers elkáár zelfs niet meer naar het vlees, laat staan de voorstelling die we vroeger van God en van Jezus hadden. Want daar klopte gewoon geen hout van. In het beste geval zagen we hen als door de oudtestamentische bril van het ‘oog om oog en tand om tand’. Maar die bril vertekende de hemelse werkelijkheid dusdanig, dat onze God en onze Meester daarmee tot onherkenbare grootheden vervormden. Ten tijde van het oude verbond zag men zichzelf, de medemens en God als in een onduidelijke metalen spiegel. Maar Jezus bracht ons de werkelijkheid. We hebben ontdekt hoe de Vader is en hoe Christus Jezus is. We zien nu ook meer en meer onszelf en de anderen als door Gods ogen. En dat is best een onthullende aanblik!
Alle vertekeningen die door de boze zijn aangebracht, worden gaandeweg weggenomen. De floers van de veroordeling verdwijnt en maakt plaats voor de klare, ons van Godswege bereide aanneming tot zonen. HIJ heeft ons geadopteerd en een rechtmatige plaats in zijn hemel gegeven. Zouden wij elkaar dan niet op die plaatsen herkennen en Gods beschikking blij bevestigen?
Dan leren we elkaar pas écht kennen. Niet meer naar het oude vlees, maar naar de vernieuwde geest. We zien elkaar dan zoals God ons ziet: als zijn geliefde kinderen. We behoeven elkaar niet persé broeder en zuster te noemen, maar dan is de onderlinge verstandhouding er gewoon één geworden als die van naaste bloedverwanten.
Wanneer ieder de ander echt ‘in de Heer’ kent, lopen de contacten ook altijd via de Meester. Dan zie je Jan, Piet en Klaas als Jan, Piet en Klaas in de Heer. En hun vrouwelijke tegenhangers uiteraard evenzo. Dát voorkomt een hoop onverkwikkelijke uitbarstingen! Want tegen de mens zou je wat kunnen hebben, maar tegen diezelfde mens ingevoegd in de Heer zal dat heel moeilijk worden. Dan kunnen we alleen nog maar hetzelfde tegen een ander hebben wat ook de Heer tegen hem of haar heeft. En wat zou dat dan wel kunnen wezen? Nou, daar is maar één antwoord op mogelijk: helemaal niets! Besnedenen van hart kennen elkaar van haver tot gort. Wat kunnen we dus een waarheden over de anderen in Gods hemel uit de doeken doen: onvoorstelbaar veel goeds mag dat wezen!
God zegt meermalen tegen mensen: Ik kén jou immers! Met andere woorden: Ik weet hoe goed je bent! Ik heb dat ook wel eens in die betekenis tegen een gemeentelid gezegd. Misschien zouden we het vaker moeten zeggen.

 

Gehoorzaamheid en genade (1) door Jildert de Boer

Vormen genade en gehoorzaamheid een tegenstelling? Een wijd verbreid misverstand is dat het Oude Verbond gehoorzaamheid vroeg onder de wet, maar dat wij onder het Nieuwe Verbond (gelukkig) de genade hebben. De boze is er altijd op uit halve waarheden te prediken en Bijbelse begrippen door elkaar te haspelen met zijn verwarring zaaiende vraag: is het ook dat God gezegd heeft? (je kunt de spreektrant van bepaalde moderne theologen horen in dit tot twijfel leidende gelispel!).
Wanneer we spreken over de balans tussen genade en gehoorzaamheid, dan zal de boze ons óf in de ene “sloot” naast te weg proberen te krijgen (gehoorzaamheid op een uiterlijke en wettische manier, waarbij genade wordt verdonkeremaand), óf hij tracht ons in de andere “sloot” naast de weg te doen belanden (genade als een goedkope dekmantel voor een valse vrijheid, die tot wetteloosheid leidt en waarbij gehoorzaamheid wordt gerelativeerd of teniet gedaan).
In dit artikel doen we een poging om het een en ander uiteen te zetten in een bijbels evenwicht. Dit is van groot belang voor ons leven, omdat het gaat om twee kernbegrippen in de Bijbel en hoe die zich tot elkaar verhouden. Hoewel er veel voor valt te pleiten om te beginnen met “genade” en daarna “gehoorzaamheid”, heb ik ervoor gekozen in te steken bij “gehoorzaamheid” (in het eerste artikel) om daarna terug te komen op “genade” (in het tweede artikel met een omgekeerde titel erboven).
Overal in de Bijbel: geboden
Al direct in de Hof van Eden kreeg de mens de proef op de som door middel van een gebod Genesis 2 vers 16 en 17 (Gen. 02:16-17). Door ongehoorzaamheid kwam de mens tot zonde en zaten we om zo te zeggen met de “gebakken peren”. Door de gehoorzaamheid aan de oude slang, dat is de duivel en satan, werd de weg tot de boom des levens afgesloten.
In de grote confrontatie in de eindtijd met de boze blijft weer dat belangrijke gegeven staan van het zaad der vrouw, dat gekenmerkt wordt door de volharding in het bewaren van de geboden Gods en het hebben van het getuigenis en het geloof van Jezus Openbaring 12 vers 17 en Openbaring 14 vers 12 (Openb. 12:17 en Openb. 14:12). Op de laatste bladzijde van de Bijbel staat, in de Statenvertaling, Zalig zij die Zijn geboden doen, opdat hun macht zij aan het geboomte des levens Openbaring 22 vers 14 Openb. 22:14). Letterlijk staat daar “hout des levens”. In Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02) vertaalt de Leidse Vertaling dit treffend met “levensbomen” (vergelijk ook de bomen langs de tempelbeek in Ezechiël 47 vers 12 (Ez. 47:12).
Het is geweldig dat de boom des levens -beeld van Jezus Christus- uiteindelijk in de weg van gehoorzaamheid zich vermenigvuldigt tot een geboomte des levens en deze levensbomen staan daar als beeld van de zonen Gods, die tot genezing van de volken zullen zijn. Aan dit herstelproces mogen wij deelhebben, allereerst in eigen leven door gehoorzaamheid!
Middenin zien wij dat de door ongehoorzaamheid afgesloten weg tot de boom des levens opnieuw wordt ingewijd door het kruis van Christus. Een lied zegt daarvan: “met de boom des levens wegend op zijn rug, droeg de Here Jezus Gode goede vrucht”.
Door de gehoorzaamheid van Eén zullen zeer velen rechtvaardig worden Romeinen 5 vers 19 (Rom. 05:19). Hij is gehoorzaam geworden tot de dood, ja tot de dood des kruises Filippenzen 2 vers 8 (Filip. 02:08). Ook Jezus moest -hoewel Hij de Zoon was (niet vanzelfsprekend: omdat Hij de Zoon is!) -de gehoorzaamheid leren, uit hetgeen Hij heeft geleden Hebreeën 5 vers 8 (Heb. 05:08) tijdens verzoekingen Hebreeën 2 vers 18 (Heb. 02:18). Toen Hij het einde had bereikt is Hij voor allen die Hem gehoorzamen (niet: voor allen die het wel geloven!) een oorzaak van eeuwig heil geworden Hebreeën 5 vers 9 (Heb. 05:09).
Nu is het onze beurt om in de situaties van verzoekingen de gehoorzaamheid te leren, om uit te groeien tot volwassen zonen Gods, die net als hun Meester leven in zichzelf Johannes 5 vers 26 en Johannes 6 vers 53 (Joh. 05:26 en Joh. 06:53) mogen ontwikkelen door de Geest Gods, om uit te delen aan een zuchtende schepping. Prachtig dat we nu al mogen anticiperen op het komende volledige herstel en dat we reeds krachten van de toekomende eeuw kunnen smaken Hebreeën 6 vers 5 (Heb. 06:05) We mogen getrouw in het kleine oefenen, want het waarachtige licht schijnt reeds 1 Johannes 2 vers 8

(1 Joh. 02:08), om het straks in het groot en in volledige mate uit te gaan oefenen, als het eeuwig oordeel, de totale scheiding tussen licht en duisternis, tussen gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid, tot stand komt. Heerlijk (voor)recht!
We zien derhalve een proces vanuit het verloren paradijs via Jezus Christus op weg naar het herwonnen paradijs, waarbij de in alles gehoorzaam geworden zonen Gods als herstellers zullen optreden met een geloof in alles wat in Gods voornemen beloofd is.
Denk aan de grote opdracht, die kort gezegd in vier delen kan worden aangegeven:

(1) “Ga heen,

(2) maak discipelen van Jezus,

(3) doopt ze in Zijn naam en

(4) leert hen te onderhouden al wat Ik u bevolen (geboden, Statenvert.) heb” Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19). Pas dan volgt de belofte, die je zo vaak los op tegeltjes, wandbordjes en ansichtkaarten ziet: “en (=voegwoord!) zie, Ik ben met u al de dagen tot aan het einde der wereld” Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20).
In het Oude Verbond
Wanneer we lezen over de mannen Gods in het oude verbond, dan valt ons onmiddellijk hun gehoorzaamheid op.
Van Noach lezen we aangaande de ark, dat hij er maar niet wat op los timmerde, maar: “En Noach deed het; geheel zoals God het hem geboden had, deed hij” Genesis 6 vers 22 (Gen. 06:22).
Door het geloof is Abraham, toen Hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats die hij ter erfenis zou ontvangen en hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou Hebreeën 11 vers 8 (Heb. 11:08).
Tegen Mozes zei God niet: “Bouw een huis voor Mij en maak er maar wat moois van”. Nee, Hij gaf nauwkeurige instructies voor de bouw van de tabernakel en haar indeling en Mozes deed zoals de Here geboden had. Het gevolg was dat de heerlijkheid des Heren in de tabernakel verscheen. De les daaruit voor ons is dat een opwekking of een herleving altijd tot stand komt in de weg van gehoorzaamheid. Als we in de gemeente maar wat aanrommelen, dan kunnen we het schudden dat Gods heerlijkheid er gemanifesteerd wordt.
Over Kaleb lezen we dat hij een andere geest had en dat hij de Here volkomen gevolgd heeft Numeri 14 vers 24 (Num. 14:24). Hij kreeg deel aan de (volledige) erfenis Jozua 14 vers 6 tot en met 15 (Joz. 14:06-15) vanwege zijn volkomen trouw Jozua 14 vers 8 tot en met 14 (Joz. 14:08-14). Voor bijna alle anderen gold, dat zij weliswaar vergeving van zonden hadden gekregen op Mozes’ voorbede, maar dat de weg naar het beloofde land voor hen geblokkeerd werd door ongehoorzaamheid, ofwel ongeloof Hebreeën 3 vers 18 en 19 (Heb. 03:18-19).
Ook in onze tijd rusten veel christenen op hun lauweren (overwonnen vijanden in het verleden), maar zijn niet bezig met de strijd tegen de geestelijke reuzen der duisternis in de hemelse gewesten, waarvan het land Kanaän een schaduwbeeld was. Ze vinden het onderwerp “strijd” maar zwaar. Wij kunnen evenwel niet teren op vroegere zegen (de eerste druiventros uit Eskol), maar het gaat om een volharding in gehoorzaamheid tot de goede strijd van het geloof, die vrucht draagt en heerlijkheid oplevert. Anders worden wij wel behouden op grond van het geloof in Christus’ offer voor onze zonden, maar missen wij de erfenis of het erfdeel Handelingen 26 vers 18 (Hand. 26:18) van (gods)vrucht en goddelijk leven in onszelf. De Heer had ons juist Zijn Geest gegeven als onderpand van de erfenis Efeze 1 vers 13 en 14 (Ef. 01:13-14) en die geeft ons kracht om gaandeweg het goddelijke land te veroveren en in bezit te nemen. Wij zijn immers begiftigd met alles wat tot leven en godsvrucht strekt 2 Petrus 1 vers 3 (2 Petr. 01:03).
Koning Saul was ongehoorzaam, 1 Samuel 15. Ooit was ook hij onder de profeten in geestvervoering geweest. Zijn ongehoorzaamheid had verstrekkende gevolgen: het kostte hem zijn koningschap! Als wij ongehoorzaam worden, kost het ons ook ons koningschap, al kunnen we mogelijk nog door vuur heen behouden worden. Dan krijgen wij geen deel in het parlement ofwel het regeren met Christus. Daarvoor heb je meer wijsheid nodig dan een Pim Fortuyn bezat en ook een compleet andere levensstijl. Bij koning Saul ging het van kwaad tot erger. Hij kwam bij de waarzegster terecht en zijn leven eindigde door zelfdoding.
Boeken als Deuteronomium en Jeremia spreken veel over de voorwaarde om gehoorzaam te zijn. Dan gaan Gods beloften in vervulling!
Jezus’ leven en onderwijs
Jezus had van meet af aan de intentie: “Zie, hier ben Ik, om uw wil, o God, te doen” Hebreeën 10 vers 7 (Heb. 10:07). De Zoon kon niets doen wij van Zichzelf, of Hij moest het de Vader zien doen Johannes 5 vers 19 en Johannes 15 vers 5b (Joh. 05:19) en zonder Jezus kunnen wij niets doen (Joh. 5:19 en Joh. 15:05b). Verder zei Jezus: “Want Ik zoek niet mijn (menselijke) wil, maar de (goddelijke) wil van Hem die Mij gezonden heeft”  Johannes 5 vers 30 (Joh. 05:30).
Om Gods wil te gehoorzamen, waartoe Hij Zichzelf helemaal beschikbaar stelde, moest Hij zijn eigen wil verloochenen en opgeven in alle levenssituaties. Dat leerproces van het kwade te verwerpen en het goede te verkiezen Jesaja 7 vers 15 (Jes. 07:15) begon al heel jong, zodra Hij Zich dit bewust werd. Hoewel Hij ontvangen of verwekt werd door de heilige Geest van God, was Hij volkomen mens uit Maria geboren.
Bij het opgroeien van Jezus zal Hij de nodige lessen hebben geleerd in de timmermanswerkplaats van zijn pleegvader. Het gezin van Jozef en Maria bestond op een gegeven moment uit minstens zeven kinderen Markus 6 vers 3 (Mark. 06:03). Ik stel me zo voor dat als Jozef Jezus’ broer Jacobus aan het eind van de dag van het buiten spelen riep, om de timmermanswerkplaats aan te vegen, dat deze wel eens -net als onze kinderen bij een klusje- zal hebben geroepen: “Pa, dat heb ik gisteren ook al gedaan, laat nu Judas en Simon maar eens aan de beurt komen. Als Jozef Jezus bijvoorbeeld als tienjarige jongen riep, om de houtkrullen op te ruimen, dan stel ik me voor dat Hij dan gehoorzaamheid leerde door zijn eigen wil (om dóór te spelen bijvoorbeeld) opzij te zetten en Zijn mond te houden (over gisteren ook al en de anderen kunnen ook wel eens). Hij begon met helpen en dienen.
Natuurlijk kostte elke verzoeking Hem strijd, want Hij was mens, maar door de Geest van God koos Hij altijd voor gehoorzaamheid. Als Hij op straat uitgescholden werd, dan schold Hij niet terug, zoals de meeste natuurlijke mensen wel doen. Zelfs toen Hij op twaalfjarige leeftijd in de tempel bleef, omdat Hij bezig moest zijn met de dingen van Zijn (hemelse) Vader, kon Hij het opbrengen op met hen terug te gaan en Zijn aardse ouders in Nazareth onderdanig te zijn. Juist na deze gebeurtenis staat er: “En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen” Lucas 2 vers 52 (Luc. 02:52). Er waren nog 18 vormingsjaren te gaan in Nazareth (=wachtplaats) tot Zijn openbare optreden op 30-jarige, dat is volwassen leeftijd. Toen startte Zijn bediening onder de mensen.
In het onderwijs van Jezus sprak Hij vaak over gehoorzaamheid. Ik noem maar enkele voorbeelden:
– “Een ieder nu die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots, Matteüs 7 vers 24 (Matt. 07:24).
– “Want al wie doet de wil mijns Vaders die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder” Matteüs 12 vers 50 (Matt. 12:50).
– “Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren Johannes 14 vers 15 (Joh. 14:15); wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft Johannes 14 vers 21 (Joh. 14:21); wanneer gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blijven” Johannus 15 vers 10 (Joh. 15:10).
Dus niet zoals lichtvaardig kan gebeuren, dat je bij wijze van spreken 1000x over Gods liefde zingt zonder zijn geboden te bewaren(=gehoorzamen). Die liefde van God zal iets uitwerken in je binnenste, zodat je graag God gaat gehoorzamen! Niet als een uiterlijke plichtsbetrachting, of een vorm naar de letter, maar door Geest, van binnenuit, van harte! Zo gedreven te worden door de liefde en de genade van God is het “leidmotief” van ons leven. Ware genade (we komen daar nog op) maakt namelijk gehoorzaam!
Gehoorzaamheid in het Nieuwe Verbond
Petrus zegt in de Handelingen dat men aan God meer gehoorzamen moet dan aan de mensen Handelingen 5 vers 29 (Hand. 05:29) en ook over de heilige Geest die God hun gegeven heeft, die hem gehoorzaam zijn Handelingen 5 vers 32 (Hand. 05:32).
In de Romeinenbrief heeft Paulus het aan het begin en aan het eind over gehoorzaamheid des geloofs bewerken (Rom. 1:5 en Rom. 16:26). Geloofsgehoorzaamheid is bij hem een eenheid. Immers, gehoorzaamheid zonder geloof is de letter van de wet en het omgekeerde: geloof zonder gehoorzaamheid (of geloofswerken) is dood. Gehoorzaamheid houdt discipline van binnenuit in, maar uiteraard geen menselijke kadaverdiscipline in de stijl van “geef acht” en “voorwaarts mars”. Evenmin is er sprake van die ouderwetse, strenge orde in het onderwijs, zo van “1,2 in de maat, anders wordt de juffrouw kwaad”.
Gehoorzaamheid in de gemeente past in de vrijheid van Christus, maar sommigen vatten het op als slavernij. Midden in de Romeinenbrief merkt Paulus op dat in wiens dienst je je stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven… Vervolgens jubelt hij: “Maar Gode zij dank: gij waart slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht die u overgeleverd is Romeinen 6 vers 16 en 17 (Rom. 06:16-17).
In dezelfde geest spreken alle apostelen. Jacobus heeft het erover: “Weest daders van het Woord en niet alleen hoorders; dan zoudt gij uzelf misleiden” Jakobus 1 vers 22 (Jak. 01:22). Petrus spreekt over je gehoorzaam voegen tot heiliging in Al je wandel en over de reiniging die daarmee gepaard gaat 1 Petrus 1 vers 14 tot en met 16 en 22 (1 Petr. 01:14-16; 1 Petr. 01:22). Johannes zegt vlijmscherp: “Wie zegt: Ik ken Hem en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar” 1 Johannes 2 vers 4 (1 Joh. 02:04).
Praktische consequenties
Gehoorzaamheid heeft een radicale impact op ons leven: recht is recht en krom is krom en als je ongehoorzaam bent, dan ben je dom, want het doel dat is Gods heerlijkheid! Je laten dopen bijvoorbeeld is een daad van gehoorzaamheid en daar hoef je geen “vijfjarenplan” van te maken.
In de gemeente hebben we geen voorschriften van “raak niet, smaak niet, roer niet aan” Kolossenzen 2 vers 21 (Kol. 02:21) en dus ook geen opgelegd “rook niet, smook niet”- verbod. Maar wie het innerlijk gaat verstaan, dat hij door niets geknecht wil worden 1 Korinthe 6 vers 12 (1 Kor. 06:12), die breekt met deze verslaving en kan gaan spreken over “vroeger waren ook wij verslaafd aan velerlei begeerten en zingenot” Titus 3 vers 3 (Titus 03:03).
Het mooie van de Heer is dat Hij gehoorzaamheid vraagt, maar ook gehoorzaamheid wil bewerken! Wie het vatten kan, die vatte het! Het geheim is dat God er genade toe geeft, om te gehoorzamen. De vraag is alleen of ik gewillig ben mij restloos te geven aan Jezus als Heer van mijn leven en dat mijn instelling is: “Heer, wat wilt u dat ik doen zal”?
Denk eens aan bijvoorbeeld bidden, Bijbellezen, evangeliseren en gemeenschap beoefenen.
De Heer vraagt van ons dat we “stille tijd” houden. Al snel na mijn bekering hoorde ik hiervan: je moet “stille tijd” houden. Ik zette mijn wekker op twintig minuten, want zolang wilde ik bidden. Als de wekker afliep, kon ik stoppen. Zo wettisch-gehoorzaam vulde ik dit in. Later las ik de tekst “bid zonder ophouden” 1 Thessalonicenzen 5 vers 17 (1 Thess. 05:17) en viel ik in het andere uiterste, dat ik soms op de fiets bad en tussendoor in allerlei situaties, maar geen tijd meer afzonderde om God speciaal te zoeken, tenzij dan in bidstonden met anderen.
Ik geloof dat ik nu een bepaalde mate van balans heb gevonden, dat het zowel goed is, om in allerlei levensomstandigheden “zonder ophouden “te bidden (verbinding met onze “Bovenleiding”!), als ook regelmatig apart tijd te nemen voor -met eerbied gesproken- “onderonsjes” met de Heer. Intimiteit vereist beslist tijd!
De Heer wekt ons ook op om niet te gronde te gaan door het gebrek aan kennis Hosea 4 vers 6 (Hos. 04:06).Het opdoen van kennis en inzicht in het Woord kost zeker inzet en doorzettingsvermogen. Ik ben dankbaar voor de levenslessen van God, vaak ook door middel van anderen en voor inzichtverrijkende lectuur, zoals onder meer “Levend Geloof”.
Alert zijn op afleiders
Intussen dienen we ons bewust te zijn van al die moderne “afleiders” als het gaat om een stukje “stille tijd”, zoals bijv. T.V., video, muziek, hobby’s, (mobiele) telefoon. Dit kunnen “tijdvreters” worden als wij ze zonder “gebruiksaanwijzing” hanteren. Als het “slokops” van buitenaf worden, gaan ze ten koste van onze gehoorzaamheid van binnenuit tot het zoeken van gemeenschap met de Heer, dat is: bezig zijn in de hemelse gewesten. Wees daarom alert op “afleiders” in de zichtbare wereld, die je voortdurend willen binden aan de aarde.
Als je evangeliseert is de voorwaarde dat je zelf gehoorzaam aan God leeft, anders sta je met je getuigenis met een mond vol tanden, of verkoop je “gebakken lucht” en is het alleen maar “bla bla” wat je uit. We kunnen niet blijven hangen in ongehoorzaamheid of gebondenheid op punten die we drommels goed weten, want dat schaadt niet alleen ons eigen leven, maar het verzwakt of verlamt ook ons getuigenis naar anderen.
Gemeenschap met elkaar ontstaat, wanneer wij onze zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid hebben gereinigd tot ongeveinsde broederliefde en opgeroepen worden om elkaar van harte en bestendig lief te hebben, als wedergeborenen 1 Petrus 1 vers 22 en 23 (1 Petr. 01:22-23). Dit is de doodsteek voor huichelarij en een schop tegen een “groepjesgeest”(=de macht van partijschappen).
Goddelijke gehoorzaamheid leidt tot volledige onderwerping aan God Hebreeën 12 vers 9b  (Heb. 12:09b), tot gehoorzaamheid aan je voorgangers (is tot je eigen nut!) Hebreeën 13 vers 17 (Heb. 13:17), maar zeker ook tot “wees elkander onderdanig in de vreze van Christus” Efeze 5 vers 21 (Ef. 05:21) en “omgordt u allen jegens elkander met nederigheid” 1 Petrus 5 vers 5 (1 Petr. 05:05). Dit zijn twee sleutelteksten tot het krijgen van eenheid. Dat wordt een prachtgemeente, een gemeente zonder trammelant en herrie! “Mensonmogelijk” zegt u? Ja, naar de gezindheid van het vlees gesproken wel, want dat kan zich niet onderwerpen aan de wet van God Romeinen 8 vers 7 (Rom. 08:07). Onhaalbaar? Ja, dat vindt de duivel ook, want die houdt van “vlekken en rimpels” en dat wil hij graag zo houden zie Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Maar God heeft het volkomene bedacht en dat is goddelijk haalbaar en mogelijk! Dikke willen en sterke persoonlijkheden leren buigen voor het samen doen van die ene wil van God, want het wachtwoord is: gehoorzaamheid!
(Kleine) kinderen struikelen nog over van alles en kunnen nog heen en weer slingeren, maar (aankomende, zich ontwikkelende) zonen Gods, die in elk opzicht naar Hem toegroeien, hebben een stabiele, vaste gang. Ze leren te (blijven) staan in alle dingen tijdens hun rijpingsproces naar alle volheid van God, zie Efeze 4 vers 13 en Efeze 3 vers 19 (Ef. 04:13 en Ef. 03:19). Zij hebben werkelijk aan de roeping van de God van alle genade tot eeuwige heerlijkheid beantwoord, die hen -na een korte tijd van lijden- zal volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten 1 Petrus 5 vers 10 (1 Petr. 05:10).
We recapituleren met een subliem woord: “God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken, opdat gij, in alle opzichten ten allen tijd van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk (=gehoorzaamheid) overvloedig moogt zijn” 2 Korinthe 9 vers 8 (2 Kor. 09:08).

 

De kennis die wij nodig hebben door Jack Schoenaers

Dit artikel handelt over een zeer belangrijk onderwerp, namelijk onze kennis. Velen binnen de gemeente van Christus halen daarbij nog al eens de tekst aan van Paulus als hij schrijft dat kennis opgeblazen maakt. Hun redenering is dan dat kennis dus minder belangrijk is. Maar welke kennis bedoelt Paulus hier? En waarom is juist kennis erg belangrijk en absoluut noodzakelijk bij onze groei naar het zoonschap? Jack Schoenaers legt op duidelijke wijze dit onderwerp uit. Br. Schoenaers is voorganger van de volle evangelie gemeente in Hasselt (België) en ook een bekend spreker in verschillende gemeenten in Nederland en België (-red.).
Lees vooraf 2 Petrus 2 vers 1 tot en met 11 (2 Petr. 02:01-11).
Hoe kostbaar is ons geloof? Zien we reeds, zoals Petrus, dat “genade en vrede vermenigvuldigd worden door de kennis van God en van onze Here Jezus Christus”? Heel wat christenen zijn de mening toegedaan dat het maar beter is ons bij de eenvoud van het geloof te houden dan steeds maar bezig te zijn kennis te vergaren over de onzienlijke wereld. Daarbij beroept men zich dan op de woorden van Paulus als hij schrijft: “Kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht” 1 Korinthe 8 vers 1b (1 Kor. 08:01b).
Als je zulk soort opmerkingen hoort is het altijd goed en erg belangrijk je de vraag te stellen: Welke kennis bedoelt Paulus hier? Wie heeft het in dit gedeelte over kennis? En wélke kennis maakt opgeblazen volgens Paulus?
Simon Petrus was een dienstknecht (in de grondtekst ‘doulos’, wat slaaf betekent), die geheel toegewijd, het eigendom was van zijn Meester. Hij was ook apostel en dat zijn mensen die op de hoogte zijn van de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen. Ze hadden de Heer gezien en gehoord en waren getuigen geweest van Zijn opstanding uit de dood Handelingen 1 vers 21; 1 Korinthe 9 vers 1 (Hand. 01:21; 1 Kor. 09:01).
Vers 1 van 2 Petrus 1 (2 Petr. 01:01-02) zegt wel duidelijk dat het is voor hén, die een éven kostbaar geloof als wij (de apostelen) hebben verkregen, door de gerechtigheid van onze God en Heiland Jezus Christus. Genade en vrede vermenigvuldigd, door de kennis van God.
Echte kennis van God
Naarmate déze kennis van God toeneemt, naar dié mate neemt ook de vrede en liefde, de genade, de inzichten, de wijsheid, het geloof en het vertrouwen in waarheid en gerechtigheid, in goedheid, geduld, begrip, innerlijke bewogenheid voor mensen, en ook onze blijdschap toe.
Lees maar eens naar wat vers 3 (2 Petr. 01:03) zegt: “Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd dóór de kennis van hem, die ons geroepen heeft door Zijn heerlijkheid en macht; door deze zijn wij met kostbare en zéér grote beloften begiftigd, opdat wij daardoor deel zoud hebben aan de goddelijke natuur”.
Is het reeds goed tot ons doorgedrongen wat hier staat? Denk eens een ogenblik terug aan de Emmaüsgangers. Jezus spreekt met hen en toch herkennen zij Hem niet.
Hoevelen zijn ook heden met Christus op stap? De Meester spreekt dagelijks door Zijn Woord en door Gods Geest tot hen en toch kennen of herkennen velen Hem helaas niet of dan toch onvoldoende? Het is daarom goed ons bij herhaling deze vraag te stellen, persoonlijk, als gezin en gemeente. Het volle licht ontvangen hebben en toch niet zien. Dit kan, door kommer en zorgen des levens of door eigengereidheid of gebondenheden.
Doch uit het herkennen en kennen van De Christus wordt alles nieuw! Ook de Emmaüsgangers komen tot de ontdekking wie Jezus is! Hoe? Door omgang met Hem. Ze nodigen Jezus uit om met hen het avondmaal te nuttigen. Zó dient het ook met ons te worden. Kennis niet alleen halen uit veel boeken, ook niet alleen en uitsluitend uit de Bijbel, maar bovenal: kennis door omgang en gemeenschap met Hem. Mijn geest verbonden in eenheid met Gods heilige Geest. Zoals een lied uit Glorieklokken het zo prachtig verwoordt: “

‘k Wandel thans in het licht, nauw met Hem verbonden.

Leef ik stil, naar Zijn wil, vrij van ’t juk der zonden.

O, mijn hart, zing dít lied vol van liefde en glorie!”
Door déze kennis van Christus ontspruit er dan een Goddelijke kracht, die ook ons zal overschaduwen en zwanger maken, teneinde alles vernieuwend Zoonschap Gods voort te brengen, zodat God ook nu, door ons heen, opnieuw buitengewone krachten kan gaan doen. “Dit alles, om Hem te kennen en de kracht Zijner opstanding”, zegt Paulus in Filippenzen 3 vers 10; Filippenzen 4 vers 13 (Filip. 03:10 en in Filip. 04:13) voegt hij er triomfantelijk aan toe: “Ik vermag alle dingen, in Hem die mij kracht geeft, ja, ik vermag alle dingen in Hem”.
Wat houdt kennis van God in?
Wat houdt die kennis nu in? Dat we in denken en doen door God beheerst, gecorrigeerd, geleid en gestuurd worden. Kennis van God houdt ook in: leven met, in en door God en in alles Hem te vrezen. Dit niet in de betekenis van angst hebben, maar veel meer, met diep ontzag aan Hem, vol zijn van Hem. Vol vertrouwen Hem liefhebben, geloven, gehoorzamen en dienen.
Het betekent ook: kennis verkregen te hebben van de weg der gerechtigheid 2 Petrus 2 vers 21 (2 Petr. 02:21). Deze kennis is een genadegave van God 1 Korinthe 1 vers 5 (1 Kor. 01:05) en van Gods Geest 1 Korinthe 12 vers 8 (1 Kor. 12:08). Met dient er in op te wassen, zegt 2 Petrus 3 vers 18 (2 Petr. 03:18), en dit alles met als doelstelling: “dat onze gemeenschap in het geloof zich werkzaam tone in een grondig kennen van al het goede, dat in ons naar Christus uitgaat en “dat onze liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden waarop het aankomt. Dan zullen wij rein en onberispelijk zijn tegen de dag van Christus, vervuld van de vrucht der gerechtigheid, welke door Jezus Christus is, tot eer van God”.
We zien dus duidelijk dat deze kennis gericht is op de praktijk en het betekent dan ook dat deze tevens inzicht verschaft in het geheimenis Gods, namelijk Christus, in wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn. Als ze verborgen zijn, dan wil dit zeggen dat ze wel degelijk aanwezig zijn, en dat wie er naar op zoek gaan, die schatten ook zullen vinden. Laten we daarom zoals Paulus zegt in Kolossenzen 3 vers 1 tot en met 4 (Kol. 03:01-04), “indien wij van Christus zijn, de dingen zoeken die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want wij zijn gestorven en ons leven is verborgen met Christus in God. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zullen ook wij met Hem verschijnen in heerlijkheid”. De Hebreeënschrijver voegt er in Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) aan toe: “Wie tot God komt moet geloven dat Hij bestaat, en een beloner is, voor wie Hem ernstig zoeken”.
Geen aardse kennis
Opgemerkt dient te worden dat de kennis, waarvan sprake is in de aangehaalde tekstgedeelten, niets te maken heeft met aardse kennis. Deze is immers onvolkomen 1 Korinthe 13 vers 9 (1 Kor. 13:09).
Naar de maat van mijn omgaan met Christus zal ook de maat zijn van vermeerdering van mijn kennis en inzichten. En naar de maat van wijsheid waarmee ik de opgedane kennis en inzichten aangaand het Koninkrijk Gods van toepassing breng in eigen leven, naar die mate zal de Christus dan ook door mij heen openbaar komen, want ik ga dan ook meer en meer op Hem gelijken. Dit is immers de wil en het verlangen van God, onze Schepper.
Weten alleen dat Christus mét ons is, is niet voldoende, we dienen het ook waar te nemen. Christus zien, betekent zoveel meer! Het houdt ook in met Goddelijke kracht begiftigd zijn en dan ervaren dat Christus niet alleen met ons is, maar ook in ons, door verbondenheid van onze geest met en in de heilige Geest van God.
De Geest van wijsheid en openbaring Gods is nodig om Hem recht te kennen. Lees maar eens wat Paulus schrijft in Kolossenzen 1 vers 9 en 10 (Kol. 01:09-10).
“Met kracht bekrachtigd!” Wat een uitspraak! Je ontvangt kracht en deze wordt dan nogmaals bekrachtigd. (Denk bijvoorbeeld aan een raketlancering). Wat een majesteit en Goddelijke heerlijkheid! Vers 3 heeft het over het feit dat “Zijn Goddelijke kracht ons immers, met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, heeft begiftigd, dóór de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door Zijn heerlijkheid en macht. Door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat wij daardoor deel zouden hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst”.
Déze kennis maakt toch niet opgeblazen?! Neen, uitgesloten, want met of zonder deze kennis van Jezus, de Christus, staat of valt ons geloofsleven tot een volmaakt, volwassen Zoonsleven Gods.
Zó staat of valt ook het geloofsleven van de gemeente. Misschien niet zozeer in het zichtbare, maar dan toch in het Koninkrijk van God. Dáár is immers onze plaats. Zijn we dáár van waarde? Voor God alleszins, maar we dienen dit vertrouwen wel waar te maken!
Vele gemeenten zoeken jammer genoeg van waarde te zijn in de natuurlijke wereld. Ze doen er dan ook alles voor, bijvoorbeeld hulp aan onderontwikkelde gebieden. Niet dat daar iets op tegen is, integendeel, maar als het ten koste gaat van het geestelijk groeiproces naar de maat van de wasdom der volheid in Christus, gaat het misschien om gezien en erkend te worden. Dan heb ik daar wel mijn bedenkingen over. Vraag is en blijft, wat bij God van waarde is!
Deze vragen zijn ook op ons van toepassing. Heeft wat wij doen waarde voor God? Onze plaats in het Koninkrijk van God dient door ons niet alleen ingenomen te worden, maar vooral ook gehandhaafd. Dáár immers wordt de waarde bepaald wat in en uit liefde voor Christus gedaan werd! En dat houdt zijn waarde en zal nimmer vergaan, maar blijvend bestaan!
Kennis van Christus, zegt Paulus, gaat alles te boven. En heeft hij niet het recht van spreken hierover? Ja toch? Lees maar wat hij daarover schrijft in Filippenzen 3 vers 7 tot en met 11 (Filip. 03:07-11). Paulus durft zelfs zover te gaan, dat hij de conclusie niet alleen voor zichzelf maakt, maar ook ten aanzien van allen, dat hij deze kennis van Christus gelijkstelt met volmaaktheid! In vers 15 zegt hij: “Laten wij dan allen, die volmaakt zijn, aldus gezind zijn”.
Welke kennis maakt opgeblazen?
We willen nu de vraag onder ogen zien welke kennis Paulus bedoelt als hij het in 1 Korinthe 8 vers 1 (1 Kor. 08:01) heeft over de kennis die opgeblazen maakt. Waarom zegt hij dit? Omdat in hun brieven aan Paulus de Korinthiërs nogal hoog opgaven van hun kennis aangaande de afgoden en het eten van offervlees. Ze gingen er prat op om wél offervlees te durven eten. Degenen die nog bezwaar maakten werden geminacht, ja zelfs veracht. Paulus begint dan ironisch met te zeggen: “Wij weten dat wij allen kennis bezitten”. Maar déze kennis, hun kennis, maakte opgeblazen, omdat ze volkomen natuurlijk en daarom aardsgezind was.
En niet alleen dat, maar ok in hun denken, uitspraken en levenshouding en praktijken, had deze aardsgerichte kennis de belangrijkste plaats ingenomen. Het gaat hier over spijswetten, dus over eten en drinken. De christenen uit de heidenen hielden geen rekening met hun Joodse broeders, de zwakken in het geloof, die wél nog vasthielden aan de Joodse wetten.
Zij misten dus op dit punt de liefde, de ander werd door deze houding namelijk niet gesticht. Indien die zogenaamde sterken in het geloof, kennis van het evangelie van het Koninkrijk van God hadden, dan zouden ze wel degelijk rekening met de zwakken hebben gehouden.
Paulus is hierin dan ook kordaat door te stellen: “Door zo tegen de broeders te zondigen, en hun geweten te kwetsen, zondigt gij tegen Christus. Daarom, indien wat ik eet, mijn broeder aanstoot geeft, wil ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder geen aanstoot te geven” 1 Korinthe 8 vers 12 en 13 (1 Kor. 08:12-13). Zien we hoe Paulus zijn leven erop afstelde om Christus beter te leren kennen, door van daaruit voor de ander geen aanstoot of sta in de weg te zijn?
Wat ons kan schaden
Wat schaadt ons nog, dat wij Christus Jezus nog niet ten volle kennen? Is het de leer waarin we zijn grootgebracht? Is het de invloed van mensen of situaties waarin we zijn terecht gekomen? Hebben we ergens toch niet gebroken met het verleden? Is er mogelijk toch iets blijven hangen van machten van het voorgeslacht? Jezus zegt: “Laat los en gij zult losgelaten worden!” Lucas 6 vers 37 (Luc. 06:37).
We hebben gezien dat Paulus, vanuit de kennis van Christus en mede door de opstandingskracht van Christus en de gemeenschap aan Zijn lijden, komt tot de opstanding der doden, dat wil zeggen: tussen al het geestelijk dode dat hem omringde, op kon staan en geestelijk verder kon groeien naar het zoonschap Gods.
Zijn wij bereid, alles wat ons schade berokkend, los te laten, om de kennis van Christus te winnen? En volkomen naar Zijn en Vaders wil te leven? Volkomen van Hem afhankelijk zijn! Dát is leven en kracht ontvangen!
Als je een graankorrel opensnijdt, dan zie je geen kracht. Maar steek je die graankorrel in de aarde, al is die dan duizenden jaren oud (zoals uit opgravingen in Egypte is gebleken), dan nog gaat die graankorrel groeien en vrucht dragen, want het leven Gods zit erin, en wat God erin gelegd heeft, komt er ook uit; wonderlijk, maar waar!
Dit nu is de kracht Gods, het leven Gods! Het gevolg van toegepaste kennis van God, is dan ook kracht Gods ontvangen, en het gevolg vanuit dié kracht Gods te leven en daden te stellen hiermee in overeenstemming, biedt ons geestelijk leven, overvloed en ware, echte Godsvrucht. Halleluja!
En Godsvrucht heeft te maken met vrucht dragen. Dat God dus in ons en door ons heen vrucht kan plukken waaraan Hij zich kan verzadigen.
Godsvrucht is van en in Hem te vinden. Wij nemen het in ons op, verzadigen ons ermee, verwerken het in onze innerlijke mens, leven ernaar, brengen vrucht voort naar hetzelfde beeld en gelijkenis wat we erin hebben gestopt. En op die wijze keert deze Godsvrucht dan terug tot Hem.
Begrijpen we nu waarom 2 Petrus een vers 4 (2 Petr. 01:04) zegt dat wij “door deze met kostbare en grote beloften begiftigd zijn, opdat wij daardoor deel zouden hebben aan de Goddelijke natuur”?
Gods beloften
Door de kennis van God en Jezus Christus, gaan wij steeds méér de beloften ontdekken voor iedereen. God houdt er geen lievelingetjes op na. Beloften zijn er ten behoeve van ons.
Voorwaarden: “Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot éér van God door ons”.
God zegt dus ja op Zijn beloften en wij zeggen amen. We houden dit dus ook voor wáár. Het zij zó, en het is zoals Hij belooft, dan zijn Gods beloften ook voor ons. Prijs God! Mede door Jezus Christus zijn wij met grote beloften begiftigd! Wat een genade!
Welke beloften zijn dan in Jezus Christus ‘Ja en Amen’?
Ten eerste de belofte van de Vader, namelijk de doop in of met de Heilige Geest. Buiten de zalving en leiding van Gods Geest is er geen waar kennen van Christus en het evangelie van het Koninkrijk Gods. Geen ware kennis ook van God. Dat kennen van God was in het Oude Verbond ook niet uit te spreken en ook met het menselijke verstand nog niet te vatten. Johannes werd opgetrokken tot in de derde hemel, tot voor de troon van God. De discipelen waren pas in staat om al de kennis en inzichten die zij van Jezus hadden ontvangen, in alle wijsheid te begrijpen en om te zetten, nadat ze gedoopt en vervuld werden in heilige Geest. Jezus werd ook gedoopt en vervuld in de Geest van Zijn Vader, de heilige Geest. En wij? De discipelen gaan uit en het resultaat is 3000 bekeringen.
Ten tweede de belofte van deelhebben aan de goddelijke natuur. Het komen tot de volle kennis van Jezus Christus, en deze toegepast, dragen er toe bij, ons deelachtig te maken aan de Goddelijke natuur. Wij zijn uit genade van Zijn geslacht, koningen en priesters, een heilige natie, een volk Hem tegen eigendom, zegt 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09).
En nu de keerzijde van de medaille. Naarmate de beloften Gods in ons leven ontbreken, hebben wij ook geen deel aan de Goddelijke natuur! Dat is wat! Dit wil natuurlijk geenszins zeggen dat iemand geen kind van God is als hij of zij niet in Gods Geest gedoopt is. Het wil echter wel zeggen dat je zonder heilige Geestesdoop je bestemming, je doel dat God met je voor heeft moet missen, namelijk “opwassen in de genade en in de kennis van onze Heer en Heiland, Jezus Christus” 2 Petrus 3 vers 18  (2 Petr. 03:18) of zoals Paulus het zo treffend verwoordt: “… dat gij met de rechte kennis van Zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God. Zó wordt gij met alle kracht bekrachtigd naar de macht Zijner heerlijkheid tot alle volharding en geduld, en dankt gij met blijdschap de Vader, die u toebereid heeft voor het erfdeel der heiligen in het licht” Kolossenzen 1 vers 9 tot en met 11 (Kol. 01:09-11). Wát een evangelie!
Prijst God, broeders en zusters, want via de weg van kennis van God en van Jezus Christus, wordt ons de toegang verleend, niet met de hakken over de sloot, maar zoals het er terecht staat in vers 11: “Want zó zal u rijkelijk worden verleend de toegang van het Eeuwige Koninkrijk van ons Heer en Heiland, Jezus Christus”.
Werkelijke eenheid
Kennis dus door omgang, gemeenschap en eenwording. Mijn menselijke geest verbonden in éénheid met Gods Geest. Hem leren kennen zoals een man en een vrouw elkaar leren kennen en begrijpen. Zo één, dat ze elkaars diepste innerlijke leven leren verstaan. Op die wijze één zijn met Jezus en met God. Dat is een geheel andere eenheid dan waar de oecumenische beweging het over heeft en waartoe vele kerken, groeperingen en gemeenten oproepen. Het gaat er bij God immers om, dat ál Gods beloften en Christus Jezus uitgewerkt, ook in ons hun uitwerking vinden in een alles omvattend “Ja en Amen tot eer van God de Vader”.
Door deze beloften deelhebben aan de Goddelijke natuur is: Volmaaktheid of volkomenheid. “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is”, zei Jezus aan het einde van Zijn zaligsprekingen Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48). Door het geloof én het kennen van Hem, krijgt dat gestalte in ons. De gestalte van het volle zoonschap Gods, resulterend in wat Paulus verwoordt met: “de verlossing van ons lichaam” Romeinen 8 vers 23 (Rom. 08:23).
Onmogelijk? Neen, maar gelukkig mogelijk! Prijst God! Daartoe is nodig de gezindheid en bereidheid van Maria bij de opdracht een Zoon te gaan ontvangen en te gaan baren. Zo ook bij ons. Willen we Jezus De Christus terug in de openbaarheid brengen, dan zal dit pas gebeuren als gevolg van onze bereidheid daartoe. “Zie de dienstmaagd-dienstknecht, mij geschiede naar Uw Woord!”
Déze kennis maakt dus geenszins opgeblazen, maar haalt weer zonen Gods -eerstelingen- tevoorschijn, naar het voorbeeld dat de Eerste en Oudste ons stelde. In Hem zijn wij gezegend! Halleluja!

 

Stappen voorbij het kruis Deel 13 – Levend gemaakt met Christus door Wim te Dorsthorst
De apostel schrijft in Efeze 2 vers 5 tot en met 7 (Ef. 02:05-07): “God heeft ons intens lief gehad en ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, (door genade zijt gij behouden), en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus, om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom Zijner genade te tonen naar Zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus”.
Het is deze grote en heerlijke genade waar we in deze artikelenserie mee bezig zijn, maar ook om te zien hoe iemand daar naar Gods woord deel aan kan krijgen.
De rijkdom van Gods genade
De apostel spreekt van: “De overweldigende rijkdom van Zijn genade naar Gods goedertierenheid”.
Er wordt nog al eens neerbuigend over Paulus gesproken en geschreven, maar wat was deze Godsman gegrepen door, en vervuld van een intense dankbaarheid, voor wat God de mens in genade aanbiedt. Hij schrijft er nog bij dat de komende eeuwen nodig zullen zijn om aan ons, in Christus Jezus, de overweldigende rijkdom van deze genade te laten zien en te beleven. Dat klinkt ook door in al z’n brieven, met het verlangen dat Gods volk het zal gaan begrijpen en er naar zal gaan leven.
Daar gaat het ook om in deze artikelen serie. Niet een dorre theoretische beschouwing, maar een poging om iets van die overweldigende rijkdom van Gods genade dichter bij het hart van de lezer te brengen om er meer en meer uit te kunnen gaan leven.
Maar ook om te beseffen hoe goddelijk groot de werkelijkheid van de nieuwe schepping in Christus Jezus is en wat God en Jezus daar voor over hebben gehad.
Het is de grootste openbaring van de liefde van God en de Heer Jezus voor de in zonde gevallen mensheid.
Immers: In Zijn kruisdood is onze kruisdood, in Zijn begrafenis is onze begrafenis, in Zijn opstanding is onze opstanding, in Zijn heiligheid en rechtvaardigheid is onze heiligheid en rechtvaardigheid, in Zijn verheerlijking is onze verheerlijking.
Mede levend gemaakt met Christus, mede opgewekt met Hem en mede een plaats gekregen in de hemelse gewesten, in Christus Jezus. Halleluja!
Alles wil God de mens in Hem en met Hem in genade schenken. Dit gaat alle bevattingsvermogen te boven!!
En deze overweldigende genade valt aan iedereen ten deel die in gehoorzaamheid de door God gewezen weg wil gaan.
Alles onder de vloek
In het vorige artikel hebben we stil gestaan bij de verschrikkelijke gevolgen van de zonden voor mens en schepping. Hoe alles verontreinigd is door alle zonden en ongerechtigheden, die we in deze tijd in steeds heviger mate horen en zien via de media.
God had Adam (en de uit hem voortkomende mensheid) de opdracht gegeven (dienend) te heersen over al het geschapene Genesis 1 vers 26 tot en met 28 (Gen. 01:26-28). Door de zonde van Adam en Eva is alles onder de vloek gekomen Genesis 3 vers 17 (Gen. 03:17). Door de mensheid heen kreeg de satan macht over het geschapene. Als de door God aangestelde koning heeft Adam het a.h.w. aan de satan overgegeven door hem te gehoorzamen.
Deze zegt ook vol trots tegen de Heer Jezus bij de verzoeking in de woestijn: “Al deze macht en heerlijkheid zal ik U geven, want ze zijn mij overgegeven” Lucas 4 vers 6 (Luc. 04:06).
Niet alleen de mens moest weer met God verzoend worden, maar ook de aarde en al het geschapene, alles was onder de vloek en was vijandschap geworden met God.
Daarom zegt Kolossenzen 1 vers 19 en 20 (Kol. 01:19-20): “Want het heeft de ganse volheid behaagd in Jezus Christus woning te maken, en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed van Zijn kruisdood, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is”.
Hier kun je ook weer met recht zeggen: “En alles is uit God”, en wat was Hij er bij betrokken! Het was Zijn Eigen Zoon die de straf van alle mensen onderging

2 Korinthe 5 vers 19 (2 Kor. 05:19).
Als er staat ‘alle dingen’, dan betekent dat de ganse ‘kosmos’, al het geschapene, hetzij wat op de aarde hetzij wat in de hemelen is. Alleen de Heer Jezus kon al het geschapene als Middelaar vertegenwoordigen. Alles wat in Hem en door Hem en tot Hem geschapen is, is met Hem in de dood gebracht. Hij was de enige die dit in de schepping tot stand kon brengen. Geprezen is Zijn Naam!
Dit is het absolute en enige fundament voor de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarop gerechtigheid zal wonen en waar alle eerste dingen voorbij zijn gegaan. Een gereinigde hemel en een gereinigde aarde door het bloed van het kruis.
Vergelding en reiniging
Het offerdier stierf tot vergelding in plaats van de zondaar en het bloed werd aan de voet van het altaar uitgegoten tot reiniging van de aarde voor de bedreven zonden.
Zo heeft de dood van de Heer Jezus ook vergelding, en Zijn bloed wat op de aarde werd uitgestort reiniging, teweeg gebracht van ‘alle dingen’.
Hij is voor alles wat onder de vloek was gekomen tot een vloek geworden en heeft zo de schepping vrijgekocht en gereinigd. Hij bewerkte vrede en verzoening met God van al het geschapene.
De Hebreeën schrijver zegt: “En nagenoeg alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving” Hebreeën 9 vers 22 (Heb. 09:22).
Wilde God dan niet vergeven? Ja zeker wel, dat ligt immers in Zijn wezen besloten, maar daarmee was de zonde niet weg. Er moet een vergelding plaats vinden en een diepe reiniging, die alleen maar met de dood van de schuldige, met zijn bloed dus, uitgewist kan worden. God zegt: “De ziel die zondigt, die zal sterven” Ezechiël 18 vers 4b (Ez. 18:04b). (Zie ook het vorige artikel).
En dat heeft God zelf, in Zijn Zoon Jezus Christus als Middelaar, voor de schepping bewerkt.
“Maar om onze overtredingen werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen neerkomen” Jesaja 53 vers 5 en 6 (Jes. 53:05-06).
De Heer Jezus hing daar werkelijk als een misdadiger in onze plaats aan het kruis en in Zijn kapot geslagen lichaam droeg Hij alle zonden en ongerechtigheden van mens en schepping. Hij heeft op het kruis alle gerechtigheid Gods vervuld, wat wil zeggen dat er recht gedaan is overeenkomstig Gods wil. “Één is voor allen gestorven, dus zijn ze allen gestorven” 2 Korinthe 5 vers 15 (2 Kor. 05:15).
Geen zondeslaaf meer
En als we nu terug keren naar Romeinen zes dan zien we dat God vraagt dat de mens die van Hem wil zijn, die Hem wil dienen, ook zijn oude leven in de dood zal brengen.
Hij/zij hoeft echter niet zelf te sterven, maar in de doop die God van de mens vraagt, wordt hij/zij deelgenoot van de kruisdood van de Heer Jezus en is het oude bestaan in de zonde voor eeuwig in de dood gebracht.
Zo heeft God dat in Zijn wonderlijke liefde en genade bepaald. Niet om de mens een last op te leggen, maar om hem te bevrijden!
En als een mens in gehoorzaamheid de gerechtigheid Gods vervult, heeft dat geweldige gevolgen waardoor hij/zij dan voor God kan leven.
De apostel schrijft in Romeinen 6 vers 6 en 7 (Rom. 06:06-07): “Dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde”.
‘opdat’ zegt de apostel, ‘met het doel dat’: “aan het lichaam der zonde zijn kracht ontnomen zou worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn, want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde”.
Andere vertalingen spreken van: “Opdat ons zondige lichaam ’te niet’ gedaan zou worden”.
De Willibr. Vert. heeft: “Daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen, zodat we niet langer aan de zonde dienstbaar zijn”. Er is dus werkelijk iets geweldigs gebeurd!
Geen leeg ritueel
Ik heb eerder wel eens gezegd (Art.. 6), bij het bestuderen van Romeinen 6 moet je, liefst jezelf, als dopeling in het water zien staan. Jezelf onder zien gaan en vervolgens weer uit het water zien opstijgen, en geloven dat alles wat de apostel schrijft over de doop waar is en op dat moment geestelijke werkelijkheid wordt in de geestelijke en de natuurlijke wereld, met onomkeerbare gevolgen voor het hele bestaan, voor nu en tot in eeuwigheid.
Want de doop is geen leeg ritueel!
Aan ‘het lichaam der zonde’ of ‘het lichaam dezes doods’ of ‘het lichaam des vlezes’, is werkelijk de kracht ontnomen om te moeten zondigen.
Je bent niet langer een slaaf van de zonde of dienstbaar aan de zonde. ‘De oude mens’, wat synoniem is met het lichaam der zonde, met z’n vleselijke hartstochten en begeerten is werkelijk gekruisigd, bestaat niet meer, anders zou het offer van de Heer Jezus voor niets zijn geweest!
En evenals de Heer Jezus is opgewekt door de majesteit van de Vader, zo ook wij met Hem om in nieuwheid van leven te leven.
Uiterlijk zichtbaar of organisch verandert er niets, maar het lichaam der zonde wordt getransformeerd tot een lichaam wat nu de tempel van de heilige Geest is 1 Korinthe 6 vers 19 (1 Kor. 60:19). Nog wel een aarden vat, zegt de apostel, maar geen lichaam der zonde meer. Dit lichaam wat eerst dienstbaar was aan de zonde en de dood, dient nu God te verheerlijken in goede werken

1 Korinthe 6 vers 20 (1 Kor. 06:20).
In Christus is werkelijk totale bevrijding van die erbarmelijke toestand waarin de mens een slaaf van de zonde was. De toestand waarin de apostel uitriep: “Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods”?
Maar dan ook het vreugdevolle antwoord: “Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here”! Romeinen 7 vers 24 en 25 (Rom. 07:24-25).
En hier in Romeinen 6 schildert de apostel ons voor ogen hoe dat tot stand komt in een mensenleven in de waterdoop.
Aan dat lichaam der zonde is het vonnis voltrokken op het kruis.
Dat had geen recht meer van bestaan, want dat maakte de mens krachteloos en vormde als het ware een muur tussen God en mens.
Het voorhangsel
Deze scheiding werd in de tempel uitgebeeld met het voorhangsel, wat een ondoordringbaar dik gordijn was. Vandaar dat we lezen in Hebreeën 10 vers 19 tot en met 22 (Heb. 10:19-22): “Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, Zijn vlees, en wij een grote priester over het huis Gods hebben, laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water”.
Er staat: “… de levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, Zijn vlees, …” Wij hebben duidelijk gezien dat Zijn vlees, Zijn lichaam waarmee Hij op aarde was, een lichaam was zoals wij hebben, het lichaam der zonde Romeinen 8 vers 3 zie ook de afl. 6 t/m 9 (Rom. 08:03).
Het voorhangsel in de tempel beelde dus het vleselijke bestaan van de mens uit, het lichaam der zonde.
In Zijn lichaam is ons lichaam gevonnist en aan het kruis te niet gedaan.

Toen de Heer stierf, scheurde dat voorhangsel van boven naar beneden Matteüs 27 vers 51 (Matt. 27:51), als bewijs dat door Gods handelen in Zijn Zoon de scheiding opgeheven was en de mens weer met God verzoend was.
De ware besnijdenis
De scheiding tussen God en mens wordt ook vergeleken met de voorhuid. Vandaar dat de Israëlieten besneden moesten worden, wilden ze bij het volk van God horen. Die besnijdenis moest geheel naar Gods woord uitgevoerd worden, maar was slechts een afbeelding van een andere besnijdenis, nl. de besnijdenis van het hart. Daarvan schrijft de apostel in Kolossenzen 2 vers 11 tot en met 13 (Kol. 02:11-13): “In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus, daar gij met Hem begraven zijt in de doop. In Hem zijt gij ook medeopgewekt door het geloof aan de werking Gods, die Hem uit de doden heeft opgewekt. Ook u heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en onbesnedenheid naar het vlees, levend gemaakt met Hem”.
Ook hier verdwijnt deze scheiding tussen God en mens door het afleggen van ‘Het lichaam des vlezes’, bij het met Hem begraven worden in de waterdoop.
Ook nu kan iemand alleen maar bij het volk van God horen als deze besnijdenis dus heeft plaats gevonden in de doop!
De profeet Jesaja zegt: “Waak op, waak op, bekleed u met sterkte, Sion; bekleed u met uw pronkgewaden, Jeruzalem, heilige stad. Want geen onbesnedene of onreine zal meer in u komen” Jesaja 52 vers 1 (Jes. 52:01).
Een duidelijk profetisch woord voor de gemeente van Jezus Christus.
Het nieuwe leven
In Titus 3 vers 5 tot en met 7 (Titus 03:05-07) noemt Paulus de waterdoop: “Het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus, onze Heiland, opdat wij, gerechtvaardigd door zijn genade, erfgenamen zouden worden overeenkomstig de hope des eeuwigen levens”.
Toen de Heer Jezus door Johannes gedoopt was, opende de hemelen zich en sprak de Vader: “Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb” Matteüs 3 vers 17 (Matt. 03:17).
Zo zal de Vader ook nu spreken als iemand de gerechtigheid Gods vervuld in de waterdoop: Je bent nu een zoon van Mij, geboren uit onvergankelijk zaad, door Mijn levende en blijvende Woord. Je bent nu ingeschreven als een burger van het Koninkrijk Gods in het boek des levens van het Lam, met een nieuwe naam.
Je bent nu een wedergeborene, een nieuw mens, die naar Mijn wil geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid, 1 Petrus 1 vers 23; Filippenzen 3 vers 20; Openbaring 13 vers 8; Efeze 4 vers 24 (1 Petr. 1:23; Filip. 3:20; Openb. 13:8; Ef. 4:24).
Als de mens gehoorzaam is aan God, opent zich een hele nieuwe belevingswereld met ongekende perspectieven.

 

Liefde, kennis en (mede)lijden door Duurt Sikkens
De bekende Engelse filosoof Bertrand Russell opent zijn biografie met de zin: “Drie enkele maar bovenmenselijke hartstochten hebben mijn leven beheerst: het verlangen naar liefde, het zoeken naar kennis en een ondraaglijk medelijden met het menselijk lijden”.
Wat een ontroerend en diep menselijk uitgangspunt. Zijn hele leven en werken is door deze drie principes ondersteund geweest. Ze vormden de grondslag en het ware te wensen dat alle mensen deze beginselen de hunne konden noemen.
Het frappante is dat, wanneer je deze drie dingen belicht met de ogen van iemand die God heeft leren kennen, ze herkenbaar zijn. Want toen ik deze zin las kwam ik met een blijde schok tot de conclusie: dit klopt! Weliswaar ben ik dan zo vrij om deze mooie gedachten over ter planten in het daglicht van het Koninkrijk van God, waar Jezus het altijd over had.
Het verlangen naar liefde
Dat zit van nature in ieder mens, het intense verlangen bemind te worden, iemands geliefde te zijn. Een zoon van David zegt ergens: “God heeft de eeuw in hun (de mensenkinderen) hart gelegd” Prediker 3 vers 11 (Pred. 03:11). Een betere vertaling van ‘eeuw’ is: ‘de eeuwigheidsbehoefte’. En dan denk ik nog niet zozeer aan een onbeperkte tijd, maar aan het eeuwigdurende leven, met de nadruk op léven. Zonder een relatie is leven onmogelijk, de mens kan niet zonder de ander, blijft vruchteloos. Hoe zou iemand op een andere wijze tot zijn recht kunnen komen? Leven is samenleven.
Wanneer nu dit verlangen, deze levensbehoefte van nature in de geest van de mens is gelegen, dan is er eigenlijk maar één die dit verlangen kan beantwoorden: God is liefde. Deze liefde is niet een van zijn vele eigenschappen, nee, Hij is een en al liefde, en alle andere eigenschappen zijn daarvan aspecten, als de facetten van een diamant.
Deze liefde gaat uit naar de mens en Hij hunkert naar de beantwoording daarvan. Hij heeft ons eerst lief, ons Zijn diepste verlangen naar samenzijn verklaard in Jezus, de Christus, en deze Jezus is zelfs door de Vader afgestaan om de verbinding tussen Hem en mensen weer tot stand te brengen.
Deze Jezus heeft ons met zijn kostbare leven uit liefde, dezelfde liefde, losgekocht, vrijgekocht van de wetteloze gijzelnemer, de duivel, zodat wij weer bij God terecht kunnen. Jezus, de vleesgeworden liefde van God.
Zijn liefde maakte scheiding tussen verbond en verdeeldheid, tussen licht en duisternis, tussen dood en leven. Wat hij ook deed, of hij nou gelijkenissen vertelde, een gesprek aanging, boze geesten wegstuurde, zieken genas, gehoorzaamheid leerde, zich liet uitschelden, leed of zelfs zich liet vermoorden, zijn grote kracht op de zwakste momenten was de liefde waarmee de Vader hem liefhad en waarmee beiden ons liefhebben. Gods kracht (dit is Zijn liefde) komt in onze afhankelijkheid tot zijn recht, in de zwakke mens.
Ik schrijf dit nou maar zo op, maar het raakt me diep wanneer ik me dit allemaal realiseer. Dit licht, deze liefde is zo oneindig als de kosmos. Dat is onvoorstelbaar. Hou het maar voor beantwoordt en geniet ervan. Ik denk dat je dan Zijn liefde beantwoordt. Zó veel gelovigen denken nog dat aan deze liefde voorwaarden zijn verbonden, of dat er uit dankbaarheid een soort tegenprestatie moet worden geleverd. Je zal zo’n huwelijk op aarde hebben…
Mensenkinderen die zó worden bemind zijn ingelukkig. Hun ‘kracht’ is: wéten een geliefde te zijn, of ze nou ziek of gezond zijn, verdrietig en bang of vrolijk. God heeft je wezenlijk lief. Wat moet God gelukkig zijn wanneer Hij zijn zoon ziet met diens metgezellin, zijn vrouw.
Het zoeken naar kennis
Uiteraard kun je onder het woord ‘kennis’ alle wetenschappen samenbundelen, echter, en nou zeg ik het wat kort-door-de-bocht: Ik heb mijn vrouw en kinderen niet leren kennen door het bestuderen van meters boeken of met het doen van allerlei proeven, maar door met haar en onze kinderen om te gaan. Wat zeg ik? Ik heb mijzelf daardoor ook leren kennen.
Die verborgen omgang in de Geest doet ons meer en meer de Vader kennen. Kennen is bekennen, is liefhebben, en daarin is een van de mooiste dingen dat je gekend bént. Iemand heeft weet van je, kent je diepste motieven, je sterkste verlangen. Jezus heeft de mens het Vaderhart doen kennen in de religieuze chaos van zijn tijd en de onzienlijke wereld geopend met als eerste doel het aangezicht van God kenbaar maken. Hij bleek zo anders te zijn dan ‘men’ dacht. Wat dat betreft verschilt onze tijd niet van de zijne.
En zitten de dingen tegen, soms bij het wanhopige af en weet je niet waar je het zoeken moet, dan is er altijd één die jou zoekt en niet van jouw zijde wijkt. Eén die jou echt kent en zich kenbaar heeft gemaakt opdat je beseft dat Vader zélf jou liefheeft. Dat is een troostrijke gedachte, een vertrouwelijke werkelijkheid waardoor jij leert kennen zoals je zelf gekend bent. En dat is nog eens ‘zien’, twee geliefden die elkaar zien, elkaar aankijken, van aangezicht tot aangezicht.
Veel mensen zijn niet gewend bemind te worden, hebben geen weet van de tedere liefde van de Vader en Zijn zoon. Ze verliezen zich in ‘geven’, want je moet(!) toch je naaste liefhebben… en ze lijden grote schade aan hun ziel. Ik ben daar zelf een voorbeeld van geweest. (Wat kun je toch denkfouten maken). Achter deze uitspraak van Jezus, die hij van zijn Vader wist, staat: “… als uzelf”. Dat laatste werd vaak uitgelegd als een verkapte vorm van egoïsme. Van een rabbi las ik de uitspraak: “Heb je naaste lief, hij is als u zelf”. Dat is al heel wat barmhartiger omdat het ook wijst op de medemens in je. Nog mooier vind ik de volgende uitspraak: “Heb je naaste lief zoals je zelf wordt bemind” (door de Vader). Je kunt pas werkelijk liefhebben wanneer je weet een geliefde te zijn. Dan zie je je naaste zoals die werkelijk is en de naaste jou. Deze kennismaking, dat vind ik nog eens “zoeken naar kennis”.
Ondraaglijk medelijden met het menselijk lijden
Je wordt met heel veel lijden geconfronteerd. Een axioma in verband hiermee is het volgende: Alle lijden wordt veroorzaakt door de duivel en zijn engelen. Hij is de vader van het lijden, het geweld, de onderdrukking, de dood. Zijn lijfspreuk is: “Verdeel en heers”. Hij wil alles wat van oorsprong bij elkaar hoort, uit elkaar trekken en wat niet bij elkaar hoort wil hij samenbinden. Hij maakt tevens scheiding tussen wie bij elkaar horen, bijvoorbeeld God en mens, mens en medemens. ’t Is maar goed dat God vijandschap heeft gezet tussen ‘verbinding’ en ‘verdeling’. Het verdraagt elkaar niet.
De hele schepping, de onzichtbare en de zichtbare, lijdt onder het dodelijke schrikbewind van deze tiran, de tegenstander van de Barmhartige. Over de verantwoordelijkheid van de mens hierin valt ook veel te zeggen en kort gezegd komt het hierop neer dat het aan de mens zelf is te beslissen in wiens dienst hij wil staan, met andere woorden: kies je voor genade of ongenade.
Nu gebruikt Russell het woord ‘ondraaglijk’. Hij is tot de slotsom gekomen dat de ene mens het lijden van de andere wel enigszins kan verlichten en hier en daar kan verhelpen, zowel lichamelijk als geestelijk, maar merkt dan toch dat zijn medelijden, dat niet toereikend is, voor hem ondraaglijk is. Hij kan het niet hebben dat anderen zo moeten lijden. Het lijden is zwaarder dan de kracht van zijn mededogen. Soms moet zijn hart zich wel eens hebben omgedraaid in zijn lijf bij het zien wat mensen elkaar kunnen aandoen. Je kan je erdoor laten benauwen en laten lamleggen.
Jezus en het lijden
En dan… treedt er een zekere Jezus (uit Nazareth, Palestina) op. Een mens, een zó volkomen mens in wie het erbarmen en het mededogen van God zó duidelijk gestalte heeft gekregen, dat degenen die hem ‘volgen’ (begrijpen) hebben gezien en erkend dat hij de zoon van de werkelijke God was: de door Hem bedachte en bedoelde mens, Zijn gelijkenis. Jezus was zo meegaand met zijn Vader, hij kon Hem zo goed ‘volgen’ dat die hem kon vormen naar Zijn aard: Licht en liefde.
Petrus, de man die als eerste werd gegeven dat Jezus de beloofde Christus was en die hem later zag in zijn ware gedaante op de ‘berg der verheerlijking’, vertelt op de eerste geestelijke Pinksterdag dat God hem (dit is Jezus) “zowel tot Heer als tot Christus gemáákt heeft”.
Dat is dus een proces en omdat de duivel dat opvoedingsproces alleen maar wil dwarsbomen, komt er veel lijden aan te pas. En toch heeft Jezus, onze voorganger, desondanks de gehoorzaamheid geleerd, omdat zijn liefde voor de Vader en voor de mens hem deze moeiten deed doorstaan. Zo werd hij de trooster, de broer naast de medemens, de naaste.
Hij ging nog verder. Omdat God vele mensen graag naar Zijn beeld wil vormen, opvoeden, heeft Jezus alle ellende, alle zonden, alle zwakheden en trauma’s op zijn schouders genomen, is tot zonde gemaakt, vervloekt geweest en gedood. De liefde die hieruit spreekt kun je niet beschrijven, want hij heeft de zijnen, waaronder ook jij, liefgehad tot het uiterste. Wat een gift, trouwens, ook van zijn Vader om zijn zoon op te offeren terwille van een lijdende mensheid.
En omdat Jezus dát lijden heeft gedragen, hoeven wij dát lijden niet op onze nek te nemen. Daaronder zou je bezwijken omdat dat ondraaglijk is en tevens een miskenning van wat Jezus op zich heeft genomen.
Het lijden van een christen is een lijden om Christus’ wil. Dat is anders. Dat is de druk die op ons wordt uitgeoefend opdat wij het opvoedingsproces maar loslaten zullen. Maar daar wil nog eens uitgebreider op ingaan. Wel staat vast, wie Jezus volgt in het liefhebben ook deel krijgt aan het lijden van de christus in ons.
Ik eindig met een herhaling van wat er in het begin staat, denkend aan Jezus, aan ons, en dientengevolge ietwat gewijzigd: ” Drie elementaire, Goddelijke compassie hebben mijn leven beheerst: Het verlangen naar Gods liefde, het zoeken naar Hem en naar wie Hij verloren was en het leven uit de genade van onze Heer Jezus die de smarten en zwakheden van de lijdende mens heeft gedragen, opdat deze, verbonden met de Vader, weer kan gaan leven”.