2002.11-12 nr. 421

2002.11-12 Levend geloof nr. 421

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Ook het jaar 2002 is weer bijna voorbij en u zult ongetwijfeld met mij tot de conclusie komen dat het jaar weer is omgevlogen; sommigen zeggen zelfs dat het lijkt of de tijd steeds vlugger gaat. Dat laatste is natuurlijk niet het geval maar zo beleven we het wel. Dat is natuurlijk een gevolg van onze wijze van leven. In de moderne westerse wereld is een soort haastcultuur ontstaan; we proberen ons leven zo intensief mogelijk te beleven. En door alle moderne technische ontwikkelingen is er zoveel wat ons bezighoudt dat we vaak tijd tekort komen. Daaraan proberen we dan weer invulling te geven door bijvoor­beeld drie of vier keer per jaar op vakantie te gaan, of door in retraite te gaan. We zoeken de stilte van de natuur op of gaan de stilte samen met anderen beleven om zo weer te kunnen functioneren in het gewone leven van elke dag. Maar ook dat brengt vaak niet de oplossing, want als we daarbij niet radicaal het roer omgooien, door bijvoorbeeld wat minder uren aan internet te besteden of aan de televisie gekluisterd zijn, om maar een paar voorbeelden te noemen, komt er natuurlijk van een werkelijke levensverandering die ons rust en vrede brengt en ons leven stabiel en gelukkig maakt, weinig terecht.

Een te somber beeld wat we hier schetsen? Wij geloven het niet en daarom is het goed dit aan het einde van het jaar onder ogen te zien, want zeker als chris­tenen weten wij dat een andere wijze van leven zeer wel mogelijk is. Daar hebben we in ons blad in het afgelopen jaar weer veel over geschreven en hopen dat ook in 2003 te blijven doen. Het gaat daarbij primair om te bouwen op het fundament wat er in ons leven ligt: Jezus Christus. Hij is de Heer en Heiland van ons leven. En naarmate we geestelijk groeien, ervaren we de kracht en krij­gen de mogelijkheden aangereikt om het leven aan te kunnen. Dan kunnen de omstandigheden nog zo moeilijk zijn, we raken niet meer in de onrust en zijn niet bang wat de toekomst ons brengen zal. En wat wij ervaren, geldt ook voor ieder ander die ingaat op de eens door Hem uitgesproken woorden: “Komt allen tot Mij die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven!” Een gezegende jaarwisseling toegewenst!

 

Bij de voorplaat door redactie

De illustratie van de voorpagina van dit nummer is gebaseerd op Openbaring 21 vers 9 tot en met 21 (Openb. 21:09-21), waar beschreven wordt hoe door een engel aan Johannes het ‘nieuwe Jeruzalem’ wordt getoond. Deze voorstelling is uiteraard volgens de interpretatie van Gustave Doree. Over de geestelijke, dus werkelijke, betekenis hiervan schrijft Hessel Hoefnagel in een artikel in dit num­mer onder de titel: “Twee profeti­sche tegenstellingen”.

 

Op de drempel… (gedicht) Astrid Poldervaart

Als ik op de drempel sta

En ik schroom om door te gaan

Omdat ik over m’n schouder zie

Naar dat wat is geweest…

 

Dan voel ik Uw aanwezigheid

Die zorgt dat ik weer vooruit kijk

M’n blik wordt weer gevangen

Door wat nog komen gaat.

 

Subtiel en heel doortrapt

Zijn de afleidingsmanoeuvres

Het verleden wordt gebruikt

Om de toekomst te vergeten,

 

Maar Uw aanwezigheid maakt scherp

Wat is geweest hebt U vergeven

Uw kracht ligt nu in mijn heden

En naar wat nog komen gaat.

 

Als ik op de drempel sta

En ik schroom om door te gaan

Voel ik Uw aanwezigheid

En wordt de drempel verleden tijd.

Astrid Poldervaart

 

Alle medewer­kers van Levend Geloof wensen u gezegende kerstdagen en een voorspoedig 2003 toe!

 

De evolutie in ons denken door Gert-Jan Doornink

Het woord ‘evolutie’ heeft bij heel wat christenen niet zo’n beste klank. Dat komt vooral door de felle discussie die enkele jaren geleden gevoerd werd over het onderwerp ‘Schepping of evo­lutie’. Maar in dit artikel gaat het niet over het ontstaan en de ontwik­keling van het leven op aarde, waar­van het woord ‘evolutietheorie’ is afgeleid, maar over een evolutie waar iedere christen dagelijks mee te maken heeft. Het betekent namelijk ook de ‘geleidelijke ontwikkeling tot iets anders, met name tot iets hogers of beters’ zoals het Groot Woordenboek van de Nederlandse taal dat omschrijft.

Elk woord dat wij spreken, elke han­deling die wij verrichten, alles wat wij doen of niet doen, wordt vooraf gegaan door een beslissing die wij nemen in onze gedachtewereld. Veelal zijn we ons dat niet bewust en heel wat handelingen doen we automatisch en vinden het vanzelf­sprekend. Ze passen in ons leefpa­troon en zijn er een dagelijks onder­deel van geworden. Hetzelfde geldt voor alles wat wij zeggen. Ook als we bepaalde dingen niet doen of bepaalde dingen niet uit­spreken en voor ons houden, is dat voorafgegaan door een beslissing die wij in onze denkwereld hebben genomen. Naarmate wij iets moeten doen of zeggen wat belangrijk is, gaan wij er eerst in meerdere of mindere mate over nadenken, maar uiteindelijk nemen we dan een besluit. Het spreekt vanzelf dat ons denken dus heel belangrijk is. Het is als het ware het hoofdkantoor waardoor de besluiten hoe ons leven functioneert worden genomen.

De grote verandering

Voor een christen is dit hoofdkwar­tier -om dit woord nog even aan te houden- totaal nieuw geworden toen we het rijk der duisternis verlieten en het Koninkrijk van de levende God binnengingen. Satan die voor die tijd de scepter zwaaide moest plaatsmaken voor God. Daardoor worden wij in staat gesteld door Zijn Geest elke verkeerde geest de wacht aan te zeggen te vertrekken.

Wij behoren dus zelf deze beslissing te nemen, want Gods Geest werkt samen met onze geest. Aan de ‘vrije wil’ die in ieder mens aanwezig is, komt geen verandering als wij een nieuwe schepping in Christus zijn geworden. God laat alle beslissing/ die wij ook in ons nieuwe leven nemen geheel aan ons over. Alleen zijn we ons nu bewust geworden van onze nieuwe status. Satan met zijn verkeerde geesten heeft ons leven verlaten, de machten der duis­ternis voelen zich niet thuis daar waar het licht van God is doorgebro­ken. Alleen hij probeert wel terug te komen, te infiltreren en als we ons denken niet zuiver houden, lukt het hem maar al te vaak ons leven als nieuwe schepping af te remmen. Vaak vertroebeld hij ons denken en maakt gebruik van ogenblikken dat we niet waakzaam zijn. De geestelijke strijd die we dagelijks voeren om hem geen kans te geven ons af te remmen, heeft dus alles te maken met onze denkwereld. Dat is het kardinale punt, de plaats die hij als eerste aanvalt. Het is hem er alles aan gelegen ons denken in meerdere of mindere mate te beïn­vloeden of te beheersen.

Ons wapen in de strijd

God heeft ons echter een machtig wapen ter beschikking gesteld om hem buiten de deur te houden, namelijk Zijn Geest. Hoe meer we daarvan gebruik maken, hoe meer we gaan ontdekken hoe belangrijk het is vol van Zijn Geest te zijn, hoe ^er ons denken blijft afgestemd op God en hoe meer we dus ook de juiste beslissingen nemen bij alles wat wij doen of zeggen. In de eerste tijd van de Gemeente van Christus speelde dit gegeven ook al een belangrijke rol. Dat blijkt wel uit de opmerking van Paulus in zijn brief aan de gemeente te Rome als hij de gelovigen oproept her­vormd te worden door de vernieu­wing van hun denken Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Een paar opmerkingen in dit ver­band. Deze gemeenteleden waren dus al vernieuwd in hun denken, doordat zij nieuwe scheppingen in Christus waren geworden! Toch ‘maakt Paulus hen er nog eens attent >p. Hij wil als het ware zeggen: zorg nu dat dit niet tot stilstand komt maar zo blijft en doorgaat. Daarom schrijft hij ook niet opnieuw dat zij omgevormd zullen worden door hun denken, maar door de vernieuwing  daarvan.

Stilstand is in geestelijk opzicht altijd achteruitgang. Paulus wil zeg­gen: dat nieuwe denken moet door­gaan, evolueren, zodat het ‘beelddra­ger van Christus zijn’ er uiteindelijk helemaal uit gaat komen. Nu zijn er wel eens gelovigen die zeggen dat was voor die tijd mis­schien van toepassing, maar geldt dat nu nog wel? We leven toch immers in een heel andere tijd? Toen waren er nog geen computers of televisie, geen auto’s en e-mails en een sms’je versturen was er ook niet bij. Wat moeten we nu nog met dingen die in die tijd aan de orde waren? Er is toch een heel nieuwe fase in het menselijk bestaan inge­treden?

Het grote verschil

Inderdaad is de tijd waarin de Bijbelse verhalen zich afspeelden voorbij, maar niet wat ons mens-zijn als zodanig betreft. Het menselijk hart, en ook ons denken als zodanig over bijvoorbeeld goed en kwaad, is nog

precies zo als twee- of vijfduizend jaar geleden. Alleen omdat wij nu na de komst van Jezus en na de uitstor­ting van Gods Geest leven, zijn wij als christenen bevoorrecht dat zodra wij een nieuwe schepping in Christus zijn geworden en gedoopt worden met de heilige Geest, meer geestelijk inzicht hebben over ons bestaan en het doel wat God met ons heeft.

Paulus wees er in zijn uitspraak over de noodzaak van vernieuwing van denken al op een belangrijk positief gevolg daarvan. Hij schrijft namelijk dat we daardoor gaan erkennen wat Gods wil is, namelijk het goede, welgevallig en volkomene! Wat een geweldige uitwerking heeft dus de evolutie van ons denken alleen al in dit opzicht. Want hoeveel christenen leven nog met de gedach­te dat van God zowel het goede als het kwade afkomstig is. Het is één van de grootste leugens waar vele christenen mee geïnfecteerd zijn vanuit het rijk der duisternis. En één van de eerste pijlen die de duivel vaak afschiet naar de gelovigen is dan ook hoe God het kwade kan toe­laten en waarom er zoveel ellende in deze wereld is.

Als ons denken niet is vernieuwd hebben wij daar geen antwoord op, maar een waarachtig christen weet dat het goede van God afkomstig is en het kwade van Satan. Wat heeft Jezus dat al prachtig geformuleerd met de uitspraak dat de dief (Satan) komt met geen ander doel dan om ’te stelen, te slachten en te verdel­gen’, maar dat Hij gekomen is opdat wij ‘leven en overvloed’ zullen heb­ben Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). En daarbij mogen we ons realiseren dat Jezus ten volle in dienst van God stond. Alle narigheid die ons soms over­komt in het leven, ook een christen blijft daarvoor niet gespaard, zal dit vaste gegeven nooit kunnen aantas­ten, want voor hen die geloven wer­ken alle dingen mee ten goede! Ook dat maakte Paulus de gelovigen van

zijn tijd al duidelijk en is ook voor onze tijd nog even actueel.

Ons grote voorbeeld

De evolutie van ons denken is in onze dagen actueler dan ooit gewor­den, want vooral nu de werkelijke gemeente van Christus tot stand gaat komen zal de vijand alles op alles zetten om dat af te remmen en zo mogelijk te verhinderen. Maar het zal hem niet lukken. Zij die ont­dekt hebben hoe belangrijk het is de vijand al op het terrein van het den­ken aan te pakken, geven zich niet gewonnen. Het is soms niet gemak­kelijk, maar altijd weer staan wij aan de overwinnende kant. Ook wat dat betreft is Jezus ons grote voorbeeld. Hij hield zijn den­ken zuiver afgestemd op de bedoe­ling en wil van de Vader, die het goede met de mens (Zijn schep­ping!) voor had. Daardoor was Jezus’ grote opdracht ook dit door woord en daad door te geven aan de gelovi­gen van Zijn tijd, met de bedoeling dat dit ook na Zijn heengaan door zou gaan. Nu via allen die dit gingen geloven. Zij kregen dezelfde bevoegdheid en autoriteit in Zijn Naam om de vijand te weerstaan in Zijn Naam onder de leiding van Gods Geest. Maar altijd weer was het beginpunt van alle woorden die gezegd moesten worden en de han­delingen die verricht moesten wor­den: de denkwereld. In deze eindtijd behoort de evolutie van ons denken door te gaan en laat de waarachtige gelovige zich niet uit het veld slaan door gelovigen die dat niet willen opbrengen en afhaken. Iedere dag mogen wij nieuwe kracht putten uit de woorden van Jezus toen Hij op een gegeven moment zei: “Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven” Lucas 12 vers 32 (Luc. 12:32).

Als Jezus hier spreekt over een ‘klei­ne kudde’ bedoelt hij natuurlijk niet dat slechts een klein aantal mensen deel zal hebben aan het Koninkrijk Gods. Hij heeft altijd alle mensen op het oog. Hij sprak hier echter tot Zijn discipelen, een kleine groep mensen, die zoals Hij een voor­beeldfunctie vervulde, geroepen en opgeleid werden deze voorbeeld­functie over te nemen, als Hij er niet meer zou zijn.

En nu hebben wij, als waarachtige gelovigen die in deze tijd leven, deze voorbeeldfunctie overgenomen. Wij zijn nu de vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk. Als we ons dat bewust zijn, gaan we door wat de omstandigheden ook mogen zijn. En laten we ons realiseren, dat zolang Satan nog overste van deze wereld is, deze omstandigheden altijd tegen zijn.

Persoonlijke verdrukking

In vele landen is verdrukking en ver­volging, maar er is ook, wat ik zou willen noemen, een ‘persoonlijke verdrukking’. Daarbij denken we niet aan bijvoorbeeld kennissen of familieleden die zich van ons afke­ren als we in hun ogen ons geloof te radicaal beleven, maar aan een ‘ver­borgen verdrukking’, want van deze verdrukking hebben de anderen veelal geen weet. Je zou daarom de verdrukking van ons denken de meest geraffineerde vorm van ver­drukking kunnen noemen. Een echte gelovige heeft eigenlijk continu met deze verdrukking te maken, waar hij ook woont. De tegenstander probeert koste wat het kost te verhinderen dat het ‘nieuwe denken’ de overhand gaat krijgen, want juist de uitwerking en doorwer­king van het vernieuwde denken heeft als uiteindelijk gevolg dat we overwinnaars worden en ons dus als werkelijke zonen Gods gaan openba­ren.

Toch zal het de vijand niet lukken wat God voor ogen heeft: de openba­ring van de werkelijke Gemeente van Christus. De gelovigen die hun denken gezuiverd hebben en zuiver, houden, staan aan de startblokken van het ontstaan van deze gemeente! Voor iedere gelovige die in deze tijd leeft is er dus voldoende werk aan de winkel dit te realiseren. God laat ons niet voor niets geestelijk groeien zodat we hier oog voor krijgen. (Ook in dit opzicht groeien we tegen de verdrukking in)!

Wij hebben wat dat betreft een heer­lijke taak, die niet als een soort wet op ons ligt, maar die we met blijd­schap en toewijding vervullen. Gods Geest is immers in ons en de ver­binding die zich hierdoor met onze geest ontwikkelt, wordt uiteindelijk zo sterk dat het de tegenstander niet meer lukt onze gedachten negatief te beïnvloeden.

Elke vorm van negatief denken gaat verdwijnen en maakt plaats voor het positieve denken zoals dat in God aanwezig is. En positief denken betekent voor een echte christen dat hij vertrouwt op God en Jezus Christus èn op zichzelf dat hij in staat gesteld wordt datgene wat hij denkt te moeten doen of zeggen, ook kan volbrengen. De levende God die ons geroepen heeft, en in Jezus Christus heeft laten zien dat dit mogelijk is, zal het ons doen geluk­ken! Hem willen wij daarvoor loven, prijzen en aanbidden!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Bedenkt de dingen die boven zijn…” Er is dus een ‘boven’ en een ‘beneden’, hemelse dingen en aardse dingen. Het gaat hier niet om goed of fout maar over een lage en hoge werkelijkheid. Vele gelovigen zijn nogal eens bezig met aardse begrippen en menselijk gedoe, maar het werkelijke werkterrein is het koninkrijk der hemelen, de onzichtbare wereld in en rondom ons, daar waar de goede God woont met Zijn zoon, Zijn kinderen, Zijn engelen. Er is nog een koninkrijk, dat van de nacht, waar de tegenstander troont met zijn mensen en zijn engelen.

Wanneer een gelovige, iemand die Jezus aanneemt als de ware zoon van God, wordt gedoopt met de heilige Geest en een christen, een gezalfde, wordt, bevindt deze zich in deze wereld, ook wel hemelse regionen genoemd. Daar is hij/zij verbonden met het hoofd van de schepping, onze heer Jezus. En wie met het hoofd is verbonden behoort tot het lichaam. Hoofd en lichaam vormen “de Christus”, waarover zoveel is geprofe­teerd in de schriften. Dat lichaam, ‘de gemeente’ geheten, kan ‘uitvoerend lichaam’ worden genoemd, omdat het de daden, de activiteiten van de zoon verricht in zijn naam (namens hem). Door de Geest van God ben je in staat je langzamerhand de gedachtewereld van hem eigen te maken, want het koninkrijk Gods is ‘binnen in u’. Kun je beseffen welke Gods uitgangspunten zijn; waarom Hij de mens zo liefheeft; wat de zoon heeft bezield om voor ons door het vuur en de dood te gaan; hoe vader de bevrijding van Zijn schepping aan de zoon en de zijnen heeft gegeven; wat Hem voor ogen staat, uiteindelijk? Dit alles is doordrenkt van mededogen dat voortkomt uit Zijn liefde. Wanneer je dit allemaal overdenkt ben je met kostbare en schitterende dingen bezig. Wat een voorrecht om hiermee doende te zijn, je daarin te verdiepen, deze eeuwige dingen te overwegen en te koesteren.

Als ik merk hoeveel ‘christenmensen’ met dwaze meningsverschillen, met bijbeluitleg-geharrewar en onbenullige gemeente-perikelen worden bezig gehouden, dan ben ik bang dat ze ‘van beneden’, van de aarde’ zijn. Ook merk ik dat velen hun uiterste best doen om maar een goed en flink mens te worden en daarbij passende Bijbelteksten aan­boren om hun motieven te onderbou­wen. (Je moet immers ergens naar jagen…). Maar daarmee wordt helaas de genade ingeruild voor een soort prestatiebeloning. Dat gaat niet goed. Dan raak je los van de gedachten- wereld van de Geest der genade en tevens ben je je wezenlijke rust kwijt. Dat is geen ‘bedenken’ meer, veeleer bedenkelijk. Je raakt verstrikt in allerlei toestanden en gevoeligheden, eindeloze zorgen over welvaarts-‘problemen’, hypotheken, carrièreplanning, rat­races, etc., kortom het werkwoord ‘heb­ben’ belangrijker achten dan het werk­woord ‘zijn’.

Wanneer je je toch realiseert dat we in de geliefde zoon onze intrek hebben gekregen, in wie wij delen kunnen in zijn bestaan en aldus in alle opzichten kunnen herstellen, dan is er toch een andere wereld voor je opengegaan. Je kijkt anders, hoort anders, voelt anders omdat je denken door de Geest van Christus weer op het alleroudste spoor is gezet, namelijk dat van voor de grondlegging der wereld. In de prachti­ge psalmen, waarin het steeds gaat over het ‘overdenken’ van Gods woor­den, staat bijvoorbeeld “uw woord houdt stand in de hemelen” en “ik heb meer inzicht dan de ouden”. Uitspraken die wijzen op de Christus en als een kostbaar geheim bewaard dienen te worden.

Zulke ‘dingen’ zijn alles waard om te bedenken, dingen van boven, van de

Vader der lichten, jouw Vader. Denk alleen al eens aan de gedachte wat er door Hem heengaat als Hij je ziet. Da’s een mooi geheim hoor. En dit geneest je heel diep, van binnen uit. Zo wordt je stapsgewijs gevormd, krijg je de ‘vorm’ van Zijn gelijkenis en in dit verband (de verbinding met de zoon in de Geest) is het ontroerend, Psalm 139 vers 13 tot en met 17 (Ps. 139:013-017) met nieuwe, verlichte ogen te lezen. Je ziet de hemelse werkelijk­heid over de nieuwe mens, over jou. In de baarmoeder, de schoot van lief­lijkheid, wordt het tedere, het eeuwige woord van God ontvangen, het eeuwi­ge, levende beginsel. Het sluit aan bij het eeuwigheidsverlangen van de mens Prediker 3 vers 11 (Pred. 03:11). Je krijgt deel aan “de beginne”. De ’tweede mens’, die uit de hemel is, is eigenlijk de eerstbedoelde, want het natuurlijke is eerst, dan het geestelijke, net als bij Jezus. En langzaam wordt je in het verborge­ne geweven vanuit de oorsprong (oerbe­gin) en heb je deel aan de dag van God, ben je een kind van de dag, Zijn dag, Zijn ‘genezingsverhaal’. Wanneer je dit alles leest, ontvangt, gelooft, word je diep geraakt door dit tedere argeloze beginsel dat zo mooi, zo behoudzaam tot ontwikkeling komt in jezelf in de gemeenschap van de heilige Geest, je broeders en zusters. Geen wonder dat David besluit met een van blijdschap trillend hart: “Hoe kos­telijk zijn mij Uw gedachten, 0 God”. Dat is wat, deel hebben aan Gods gedachtewereld, een Vader die Zijn gedachten met je deelt. Bedenk de dingen die boven zijn…, je wordt er ingelukkig van!

 

De overvloed van Gods genade door Wim te Dorsthorst

Stappen voorbij het kruis -12-

 

Wij hebben in de laatste afleverin­gen gezien, vanuit Romeinen 6 vers 1 tot en met 5 (Rom. 06:01-05) hoe de Vader in de hemel bepaald heeft dat iemand die in gehoorzaamheid al de gerechtigheid Gods vervult in de waterdoop, deel krijgt aan alles wat Zijn Zoon Jezus Christus op het kruis tot stand heeft gebracht.

In Zijn kruisdood is onze kruisdood, in Zijn begrafenis is onze begrafe­nis, in Zijn opstanding is onze opstanding, in Zijn heiligheid en rechtvaardigheid is onze heiligheid en rechtvaardigheid, in Zijn verheer­lijking is onze verheerlijking. Dat is de wonderlijke liefde en genade van God.

In Adam, de eerste mens, hebben alle mensen deel aan alles van Adam en dragen zijn beeld; in Christus krijgen de gelovigen aan alles deel van Christus en zullen ook Zijn beeld dragen, 1 Korinthe 15 vers 49 (1 Kor. 15:49). In Romeinen 5 vers 12 tot en met 21 (Rom. 05:12-21 beschrijft Paulus dat op schitterende wijze. Er is boven gezet: “Adam en Christus”. De verzen 17 tot 19 geven heel kort het principe weer: “Want, indien door de overtreding van de ene (Adam) de dood als koning is gaan heersen door die ene, veel meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen, leven en als koningen heersen door de ene, Jezus Christus. Derhalve, gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling geko­men is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven. Want, gelijk door de onge­hoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen ™ worden”.

Eerst overheerst worden door de dood als koning en dan leven en als koningen heersen. Dat is de over­vloed van genade van God! Dit stijgt zóver uit boven het mense­lijk bedenken dat de apostel schrijft in 1 Korinthe 2 vers 9 (1 Kor. 02:09): “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem lief­hebben”. Maar door de heilige Geest mogen wij nu ook leren deze dingen te verstaan 1 Korinthe 2 vers 10 (1 Kor. 02:10).

Medegekruisigd

De apostel komt nu tot een hele belangrijke conclusie in Romeinen 6 vers 6 en 7 (Rom. 06:06-07), wat heel vaak niet goed begrepen wordt of zelfs ontkend wordt.

De apostel begint met aan de Romeinen te schrijven: “Dit weten wij immers”, waar opnieuw uit blijkt dat dit in die tijd tot het fundamen­tele onderwijs behoorde. De Romeinen wisten het, ze waren er in onderwezen, zie Romeinen 6 vers 17 en 18 (Rom. 06:17-18). “Dit weten wij immers, dat onze oude mens mee gekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij

 

niet langer slaven der zonde zouden zijn want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde”. In enkele woorden beschrijft de apostel de geweldige geestelijke wer­kelijkheid die door het kruisoffer van de Heer Jezus voor de gelovigen is ontstaan.

Ik heb al eerder opgemerkt dat de apostel in die eerste 14 verzen van Romeinen zes tenminste negen maal spreekt over het principe van gestorven zijn of dood zijn. Ook hier in vers zes en zeven weer, mede gekruisigd zijn en gestorven zijn. Dat heeft een diepe betekenis! Het principe van de nieuwe schep­ping is niet alleen dat de zonden ver­geven zijn, maar dat de oude mens met Jezus Christus in de dood is gebracht, wat in de waterdoop gees­telijke werkelijkheid wordt. De oude en de nieuwe mens kunnen niet tegelijkertijd bestaan; of men is in Adam en leeft het Adam-leven, of men is in Christus en leeft het Christus-leven.

Verlossing vanuit liefde

In vier artikelen (6 t/m 9) heb ik getracht uitleg te geven over het begrip “het lichaam der zonde” wat in vers zes en zeven het kernbegrip is. Daarin is vrij uit­voerig gesproken over Romeinen zeven, de machteloosheid van de mens onder de wet in de macht van de zonde, met de bekende uitroep van de apostel aan het slot: “Ik ellen­dig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” Een uit­roep die in principe geldt voor alle mensen! En dan de overgang naar Romeinen acht met de woorden: “Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here!”

Dan de eerste vier verzen van Romeinen acht, waarin over de won­derlijke verlossing van onze hemelse Vader in Zijn Zoon, Jezus Christus, geschreven wordt.

Ook heb ik geprobeerd duidelijkheid te geven over het offer van “Het

lichaam van de Heer Jezus”, wat in de verlossing van essentieel belang is, maar wat volgens mij toch altijd onderbelicht is gebleven. Dit vanuit Romeinen 8 vers 1 tot en met 4 (Rom. 08:01-04) en verschil­lende delen uit de Hebreeënbrief o.a. Hebreeën 10 vers 1 tot en met 18 (Heb. 10:01-18). Ook de dierenoffers zoals gebracht onder het Oude Verbond bleken een kostbare onder­wijzing hierin te zijn. De apostel zegt: “Dit weten wij immers, dat onze oude mens mee­ gekruisigd is”. Wat wil dat zeggen en waarom heeft God dat zo bepaald? God heeft de Heer Jezus tot de kruisdood veroordeeld, niet omdat Hij anders niet wilde verge­ven of omdat daardoor Zijn bran­dende toorn gestild moest worden; helaas zijn/worden deze dingen nog wel eens zo geleerd. God zou genoegdoening eisen voor Hij de mens zou kunnen vergeven. Zo is onze hemelse Vader echter niet. De apostel Johannes schrijft: “Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggebo­ren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden” 1 Johannes 4 vers 9 en 10 (1 Joh. 04:09-10). In de kruisiging van de Heer Jezus komt de grote liefde van God voor de mensheid openbaar. Maar waar­om dan die afschuwelijke kruisiging met daaraan voorafgaand ook nog dat onbeschrijflijke leed van verach­ting, verwerping en de geseling? Daar moet toch een reden voor zijn!

Zonden maken veel kapot

We leven in een tijd dat er maar wei­nig zondebesef meer is, maar daar­om zijn zonden en overtredingen van Gods geboden en instellingen niet minder ernstig. Zonden hebben verschrikkelijke gevolgen of ze nu klein zijn of groot! In de eerste plaats brengt het scheiding tussen God en mensen. Jesaja 59 vers 2 (Jes. 59:02) zegt hierover:

“Uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aange­zicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort”. Scheiding tussen Schepper en schepsel, tussen Vader en kind, verschrikkelijk! Geen vrede met God maar vijandschap.

Zonden beschadigen en vervuilen niet alleen de mens, die zondigt, maar brengen ook bijna altijd scha­de toe, en maar al te vaak onbe­schrijflijk leed, aan de medemens. Denk bijvoorbeeld maar aan alles op het gebied van de seksuele zonden met onder andere kindermisbruik. Maar ook met overspel en scheidingen, het leed wat men elkaar en de kinderen hiermee aandoet. Onnoemelijk veel leed is er door ver­slavingen, zoals alcohol en drugs. Wat laden fabrikanten en dealers niet een verantwoording op zich! En niet te vergeten de genocide die dan hier en dan weer daar plaats vindt. In het nieuws en actualiteiten­rubrieken kunnen we dagelijks getuige zijn van wat men elkaar aan­doet. Stelen, moorden, verkrachtin­gen, martelingen en folterpraktijken, laten verhongeren, enz. Huiveringwekkend is het! Het is wel eens goed daar bij stil te staan en te bedenken dat alle mensen van God zijn.

De zondaar die de medemens iets aandoet, staat dus schuldig voor God, zijn Schepper. Ook alle zonden tegen de goede schepping van God; het leegplunderen van de aarde bij­voorbeeld waar Jesaja 24 over spreekt. Hoeveel duizenden komen hierdoor niet om door natuurram­pen die hier een gevolg van zijn. Zeer veel mensen lijden bovendien nog door zonden en de duistere praktijken vanuit de voorgeslachten, wat ook in westerse landen steeds ernstiger vormen gaat aannemen. De dierenoffers in het Oude Verbond laten ons zien hoe ernstig zonden zijn. Eigenlijk zou de mens zelf moeten sterven voor zijn zon­den, maar in Zijn liefde had God bepaald dat in zijn plaats een dier geslacht en geofferd moest worden. Niet dat het offer van dat dier de zonden zou wegnemen, zegt Heb. 10:4, maar zo hield God nog een claim op Zijn volk. De Hebreeën-schrijver zegt niet: “vergeven worden”, maar “wegnemen”. Het Griekse woord ‘ap-hariein’ heeft hier de betekenis van ‘opheffen’, ‘wegdoen’, ‘uitdel­gen’. De dierenoffers waren een afschaduwing van het offer van Jezus Christus als het Lam Gods en zijn ons gegeven als onderwijzing.

Rechtmatige vergelding

In Numeri 35 lezen we over dood­slag, maar het principe wat daar beschreven staat, geldt voor alle zon­den. Numeri 33 en 34 zegt: “Zo zult gij het land waarin gij woont, niet ont­wijden, want bloed, dat ontwijdt het land, en voor het land kan ten aan­zien van het bloed dat daarin vergo­ten is, geen verzoening worden gedaan dan door het bloed van dege­ne, die het vergoten heeft. Verontreinigt dan het land niet, waarin gij woont, in welks midden Ik mijn woonstede heb, want Ik, de Here, heb mijn woonstede in het midden der Israëlieten”. God kan niet daar wonen waar het land ontwijd is door moord, zonden en ongerechtigheden! Als je dit op je in laat werken dan besef je hoe de aarde (geestelijk) ont­wijd en vervuild is alleen al door al het bloed dat vergoten is van vele miljoenen mensen. Nadat Kaïn Abel gedood had, lezen we dat God zegt: “Wat hebt gij gedaan? Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem” Genesis 4 vers 10 (Gen. 04:10). Zou nu het bloed van de honderden miljoenen niet roepen tot God? En waarom roept dat bloed van ver­moorden? Dat bloed roept om wraak of je kunt ook zeggen om vergelding of genoegdoening zie o.a. Openbaring 6 vers 10 (Openb. 06:10).

Genesis 9 vers 5 (Gen. 09:05) zegt dan ook: “Wie des mensens bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt”. Wie iemand dood, dood het beeld Gods en schendt op onbeschrijfelijke wijze het beeld van God, een heilig God!

Ook in Exodus 21 vers 12 (Ex. 21:12) lezen we: “Wie iemand zo treft, dat hij sterft, zal zeker ter dood gebracht worden”. Dat gedeelte in Exodus 21 vers 12 tot en met 36 (Ex. 21:12-36) handelt helemaal over: “Voorschriften inzake het leven van de naaste”.

In Leviticus 24 vers 19 en 20 (Lev. 24:19-20) lezen we: “En wanneer iemand zijn volks­genoot lichamelijk letsel toebrengt, dan zal hem evenzo gedaan worden als hij gedaan heeft: breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand; hetzelfde letsel, dat hij een mens heeft toegebracht, zal hem toege­bracht worden”.

Dat is dus de toestand onder de wet en de apostel Paulus zegt dat de wet geestelijk en heilig is, en ook het gebod is heilig en goed Romeinen 7 vers 12 tot en met 14 (Rom. 07:12-14).

Als je gaat geloven en begrijpen wat Hebreeën 2 vers 2 (Heb. 02:02) bedoelt te zeggen, wordt alles al veel duidelijker. We lezen daar: “Want indien het Woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoor­zaamheid, rechtmatige vergelding heeft ontvangen”.

De Hebreeën-schrijver bedoelt hier alles wat in de wet geschreven staat en wat Mozes op de Sinaï van een engel ontving Handelingen 7 vers 38 (Hand. 07:38). Het gaat om “rechtmatige vergelding”, alleen dan is overtre­ding opgeheven en is de schepping er van gezuiverd. Dan is de ontwijding opgeheven. Alleen dan kon God wonen te mid­den van zijn volk.

Het bloed van Jezus reinigt

Door de kruisdood van de Heer Jezus als Middelaar, door Zijn bloei is al het vergoten bloed gewroken en is de aarde gereinigd van de miljoe­nen vermoorde mensen, en het is nu de genade van God dat de moor­denaars niet zelf meer gedood hoe­ven te worden.

“Een is voor allen gestorven, dus zijn ze allen gestorven” 2 Korinthe 5 vers 15

(2 Kor. 05:15). Wat een liefdevol principe van God! Natuurlijk, naar de aardse wetgeving worden overtredingen gestraft, maar voor een ieder die gelooft is er verge­ving, reiniging en rehabilitatie bij God.

Niet allen die zondigen zijn moorde­naars, maar ook de kleine overtredingen maken scheiding met God en tasten Zijn beeld aan. Voor alle zonden en overtredingen geldt hetzelfde principe! Hebreeën 2 vers 2 (Heb. 02:02) spreekt dan ook van alle overtredingen en ongehoorzaam­heid. alle zonden en ongerechtig­heden brengen de dood voort en ver­dienen de dood. Alle zonden en ongerechtigheden ontwijden de aarde en de schepping en vermin­ken het beeld van de Schepper.

Doordat Jezus Zijn leven gaf als los­prijs, is er vergeving mogelijk, kwijt­schelding, maar de schepping wordt er ook van gereinigd, het wordt uitgewist. De apostel Johannes schrijft: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. ” 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09). In vers 7 heeft hij ook al gezegd: “Het bloed van Jezus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonde”. (Eigenlijk: “Het bloed van Jezus, Gods Zoon, reinigt ons voortdurend van alle zondigheid”). De Heer Jezus heeft voor alle zon­den en ongerechtigheden rechtmati­ge vergelding ontvangen en totale verlossing tot stand gebracht.

 

Behoren baby’s gedoopt te zijn? Door Jildert de Boer

De doop door onderdompeling is in vele kerken nog steeds een heikel onderwerp, terwijl het in de eerste christengemeenten een vanzelfspre­kendheid was voor iedereen die tot persoonlijk geloof was gekomen en

Jezus zelf zich ook op deze wijze liet dopen. In dit artikel doet Jildert de Boer nog eens een indringend appèl op iedereen die weet een nieuwe schepping in Christus te zijn, om zich op deze wijze te laten dopen (-red.).

Behoren zuigelingen gedoopt te zijn? Deze vraag wordt in de traditio­nele kerken met “ja” beantwoord. Zo doet ook ds. J. van Amstel te Ede, die enige tijd geleden mijn boek “Met de doop in de knoop?” in het christelijke gereformeerde blad “De Wekker” recenseerde. Over het alge­meen gesproken doet hij dit op een waardige en sympathieke wijze. In zijn bespreking citeert hij ruim­schoots uit mijn geschrift, zij het selectief.

Helaas is er inzake de controverse kinderdoop-grootdoop in het verle­den vaak vanuit een soort “loopgra­venoorlog” gewerkt. Het zware geschut dat men aanvoerde van de ene partij was: “de dwaling der wederdopers” en de andere partij reageerde fel met: “de kinderdoop is uit de duivel”.

Op deze wijze komt er geen zinvolle gedachtewisseling over dit heikele thema tot stand. Met “vegen uit de pan” uit te delen winnen we over het algemeen geen harten van mensen, die menen te moeten vasthouden aan de kinderdoop. Vandaar dat ik een openlijke poging vanuit Bijbelse overtuiging doe eventuele misver­standen te verhelderen en een nade­re toelichting te geven. Ten onrechte meent broeder Van Amstel als ik het grote, algemene christendom vergelijk met de hoer Babel, de babbelstad, dat ik daarmee alleen de kerk(en) op de korrel neem. Veeleer loopt het Babylonisch-religieuze dwars door allerlei kerken en kringen, ook door de zogenaamde pinkster- en volle evangeliebeweging. Laten wij er vooral persoonlijk op toezien dat ons leven niet door Gods Woord bestem­peld zal worden als “hoer” (God en wereld tegelijk dienen). Vooropgesteld hecht ik eraan het Woord aan het woord te laten en niet allerlei mensenmeningen. In mijn boek heb ik in voetnoten zo’n 500 keer verwezen naar een Schriftplaats en dat is onze enige toetssteen, ook aangaande de vragen die er over de doop leven.

Gods initiatief

De voorstanders van de kinderdoop hebben helemaal gelijk als zij stellen dat God in ons leven de Eerste is. We kunnen niet groot genoeg den­ken van zijn vóórkomende genade in een mensenleven. Het bevreemdt mij dat ds. van Amstel het indrin­gende accent dat ik daarop gelegd heb niet citeert. De Heer gaat voor­aan! De volgorde is: “één Here, één geloof, één doop…” in Efeze 4 vers 5 (Ef. 04:05). (Waarom hanteert men dan voor die ene doop twee heel verschillende formulieren bij de bediening aan volwassenen, of aan kinderen?). Ik zie de volwassendoop niet als ultieme bezegeling van de beslissing van de gelovige. Wij zullen helemaal niet sterk prat gaan op onze geloofs­keuze, maar juist roemen in Gods genade en Hem de eer geven! Want we geloven: genade kocht mij vrij! Het is immers de Here die harten besnijdt in het verborgene en daarvan is de zichtbare doop slechts een uitbeelding.

Graag volsta ik met het verwijzen naar 1 Johannes 4 vers 10 tot en met 19 (1 Joh. 04:10-19), waarin Gods initiatief duidelijk wordt beklemtoond. De doop zegt iets van Gods werking in ons en niet allereerst van een flinke, stoere keus van onze kant. Van Gods werken in ons binnenste mogen wij echter daadwerkelijk uiting geven door onze oude mens symbolisch te begraven door de doop in de dood Romeinen 6 vers 3; Kolossenzen 2 vers 11 en 12 (Rom. 06:03 en Kol. 02:11-12). Het is Zijn geweldige genade dat we met Christus mogen opstaan in een spik­splinternieuw leven, waarin wij door de kracht van de Heilige Geest als discipelen Hem mogen volgen in Zijn voetstappen. Dat is genade op genade! Johannes 1 vers 16 (Joh. 01:16). Van daaruit kun­nen wij door de Geest strijden tegen het vlees, zodat wij niet langer aan de begeerten van het vlees voldoen Galaten 5 vers 16 tot en met 18; Romeinen 8 vers 13  (Gal. 05:16-18; Rom. 08:13) en niet lan­ger wandelen naar de geest(en) die thans werken in de kinderen der ongehoorzaamheid Efeze 2 vers 2 (Ef. 02:02).

Besprenging?

Het gaat mij niet allereerst om de hoeveelheid water, maar om de inhoud van de doop volgens de betekenis, die Gods Woord eraan geeft. Een besprenging kan echter hooguit iets van de afwassing van zonden uitbeelden. In deze uitdruk­kingswijze zit echter niets van het Bijbelse element van sterven aan jezelf, het afzweren en verbreken van de verbindingen met boze gees­ten, het begraven worden met Christus en opstaan met Christus als Heer van je leven. Dit wordt in de onderdompeling zo prachtig weergegeven!

Het Griekse woord “baptizoo” betekent onderdompelen of indopen. Het woord “dopen” heeft niets te maken met “dippen”, maar staat in 1 Petrus 3 vers 20 en 21 (1 Petr. 03:20-21) in vergelijking tot de zondvloed, waarin de oude, zondige wereld verdronk. Daarom zullen wij ons veiliger dicht bij de Schriften houden die zonneklaar van de ondergang in het water getuigen, zie als schaduwbeeld Exodus 14 vers 28; Psalm 106 vers 11 (Ex. 14:28 en Ps. 106:011).

Doopformule en doper

Terecht merkt ds. Van Amstel op dat Johannes Jezus niet doopte met de trinitarische (=drie-eenheids) formu­le van Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19). De christelijke doop gaat zeker verder dan die van Johannes. Het is een discipeldoop in de dood en opstan­ding van onze Heer Romeinen 6 vers 3 en 4 (Rom. 06:03-04). Discipelschap houdt kort gezegd in: alles opgeven ter wille van het vol­gen van Jezus Lucas 14 vers 26 tot en met 33 (Luc. 14:26-33). Dat vraagt om een radicale toewijding aan de Heer!

Helaas staan de gevestigde kerkinstituten vanwege hun kerkordes het niet toe aan hedendaagse Filippussen Handelingen 8 vers 12 en vers 38 (Hand. 08:12 en 38) en Ananiassen Handelingen 9 vers 17 en 18; Handelingen 22 vers 12 tot en met 16 (Hand. 09:17-18; Hand. 22:12-16) om mensen te dopen. Om de sacramenten te bedienen moet men ambtelijk bevestigd “dienaar des Woords” zijn.

Het is merkwaardig dat de kerkvader Eusebius Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19) maar liefst 21x in verkorte vorm citeert, namelijk: “doopt hen in Mijn naam”. We zien deze formule dan ook steeds opduiken in de Handelingen der apostelen: het dopen in de naam van (de Here) Jezus Christus Handelingen 2 vers 38; Handelingen 8 vers 16; Handelingen 10 vers 48 en handelingen 19 vers 5 (Hand. 02:38 en Hand. 08:16 en Hand. 10:48 en Hand. 19:05). Deze formulering “in de naam van Jezus”, die het Nieuwe Testament veelvuldig uit, wordt echter -met betrekking tot de doop- niet als volwaardig geaccep­teerd in vrijwel alle kerken. Dit ondanks het feit dat deze uitdruk­king bij het dopen reuze bijbels blijkt te zijn, zoals in onze kringen werd (her) ontdekt.

Erfschuld?

De doop van zuigelingen wordt over het algemeen in verband gebracht met het afwassen van de zogeheten “erfzonde”. In bijna alle gemeenschappen en kerken gelooft men in een zoge­naamde “erfschuld”. Deze houdt in dat God ons allen voor verantwoor­delijk zou houden voor de zonde van Adam in de hof van Eden. We zou­den daar allemaal hebben meege­daan, al weten we niet hoe… Deze gedachtegang rust sterk op de Statenvertaling van Romeinen 5 vers 12 (Rom. 05:12), die met betrekking tot Adam weergeeft: “in welken allen gezondigd hebben”. Veel beter en logi­scher is het hier met de nieuwe ver­taling te lezen: “zo is ook de dood doorgegaan tot alle mensen, omdat allen gezondigd hebben”. Niemand ontkomt in deze gevallen, gebroken wereld aan de zonde. Zij is bezet V gebied geworden door de invasie van de machten der duisternis. Er staat immers dat de gehele wereld in het boze ligt 1 Johannes 5 vers 19 (1 Joh. 05:19). Dit zou men eventueel “erfsmet” kunnen noe­men, maar merk op dat dit al weer geen Bijbelse term is, waardoor dit begrip beter vermeden kan worden. Adam heeft immers de wereld prijs­gegeven aan de overste van deze wereld en daardoor onderworpen aan de vloek Lucas 4 vers 6; Romeinen 8 vers 20 (Luc. 04:06 en Rom. 08:20). Een zuigeling in de wieg kan men evenwel niet aansprakelijk stellen voor Adam’s overtreding. Daarom leggen wij de nadruk op de oorsprong van de zonde: de duivel zondigt van den beginne 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08). Dit addergif heeft hij bij het ganse menselijke geslacht ingespoten. Hoe nodig hebben wij het verlost te worden van de vader(=verwekker) der leugen Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44) én van onze persoonlijke zonden als opgestapel­de schuld door het verzoenende werk van Christus! Daarna gaan wij niet langer door met schatten des toorns Romeinen 2 vers 5 Statenvertaling (Rom. 02:05) op te hopen, maar wij willen voortaan schatten in de hemel verzamelen Matteüs 6 vers 20 (Matt. 06:20).

Overigens zij opgemerkt dat het Joodse denken onbekend is met het fenomeen “erfzonde”. De traditionele tjerken, die het begrip “erfzonde” onteren, doen dit veelal vanwege gebrek aan inzicht omtrent het ont­staan van de zonde in de geestelijke wereld. Zonde is niet allereerst een biologische zaak, maar vindt zijn geestelijke bron van ontstaan bij de satan, die als een belager aan de deur ligt Genesis 4 vers 7 (Gen. 04:07). Het is verstandi­ger ons aan Schriftuurlijke uitdruk­kingen te houden, bijv. “zonde heb­ben” 1 Johannes 1 vers 8 (1 Joh. 01:08), of “de zonde die in u woont” Romeinen 7 vers 17 tot en met 20 (Rom. 07:17-20). Wij moeten de ernst van de zonde geenszins onderschatten, maar de bron ervan is niet allereerst de mens, maar Lucifer is de aanstichter van de zonde, die de mens verleidde, wat wij scherp mogen zien is het gegeven dat de eerste zondeval in de engelenwereld plaatsvond. Omdat wij medeplichtig zijn geworden aan het vlees der zonde is Christus juist in dat vlees gekomen als mens Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03), om ons te verlossen, opdat wij deel zouden krijgen aan de goddelijke natuur 2 Petrus 1 vers 4 (2 Petr. 01:04).

Wedergeboorte bij zuigelingen?

Sommigen zien in het opspringen van Johannes in Elisabeth ’s schoot bij Maria’s groet Lucas 1 vers 41 tot en met 44 (Luc. 1:41-44) een aanwijzing voor diens (veronderstel­de?) wedergeboorte. Nu is Johannes als voorloper en wegbereider van de Messias een speciaal geval, waarvan we onder meer lezen: “en met de Heilige Geest zal hij vervuld wor­den, reeds van de schoot zijner moe­der aan” Lucas 1 vers 15 (Luc. 01:15). Normaliter mogen wij er vanuit gaan dat de wedergeboorte in elk geval plaats vindt na de natuurlijke geboorte. Er is immers sprake van een voor de tweede maal, van boven, uit God geboren worden Johannes 1 vers 13; Johannes 3 vers 3 tot en met 7 (Joh. 01:13 en Joh. 03:03-07). Een klein kind heeft geen weet van goed en kwaad Deuteronomium 1 vers 39 (Deut. 01:39). Wij hebben echter bij het opgroeien allen gezondigd en vol­gens de oude mens met zijn praktij­ken geleefd, waardoor bekering tot vergeving van zonden en wederge­boorte uit God noodzakelijk is! Kleine kinderen van (een) gelovige ouder(s) zijn geheiligd 1 Korinthe 7 vers 14 (1 Kor. 07:14), dat wil zeggen afgezonderd, apart gesteld. Zij liggen als stenen klaar op het terrein van het huis van God, om ingevoegd te (gaan) worden in dat geestelijke huis, de gemeente van de levende God. Daarom dopen wij geen natuurlijke kinderen, maar zegenen hen zoals Jezus deed Markus 10 vers 13 tot en met 16 (Mark. 10:13-16). Wij dopen wedergeboren kinderen Gods die persoonlijk gelo­vig ingevoegd worden als een leven­de steen in het geestelijke huis, 1 Petrus 2 vers 5; Titus 3 vers 5 (1 Petr. 02:05  Titus 03:05).

Conclusie en oproep

De doop komt aan zuigelingen en jonge kinderen niet toe! Als wij dit zouden behoren te doen, dan zou de Heer een duidelijk bevel tot kinder­doop hebben gegeven. Zo’n gebod om van de kinderdoop een “stalen wet” te maken in de christelijke gemeenten ontbreekt eenvoudigweg in het Nieuwe Testament. De afge­zonderde positie van kinderen met gelovige ouders naar 1 Korinthe 7 vers 14 (1 Kor. 07:14) is een voorrecht van God. Kinderen van ouders in de Gereformeerde Gezindte hebben dan ook -door de kinderdoop- niets voor op kinderen van Baptisten-, Vergadering-, Pinkster- (Volle) Evangelie- of Noorse Broeders- ouders, die hun kinderen aan de Heer opdragen en (laten) zegenen in de naam van Jezus. Bij de doop van gelovige discipelen van Jezus door onderdompeling gaat het niet primair om een schitterende belevenis, of een sensationele gevoelservaring. Het gaat om de ern­stige, maar ook vreugdevolle gehoorzaamheid aan het Woord van God! Met recht kunnen we dit een “feestelijke begrafenis” noemen! Wanneer de kinderdoop inderdaad niet in de Bijbel voorkomt -zoals wij oprecht gezien hebben- dan is er geen sprake van een zogenaamde “overdoop”, maar een duidelijke terugkeer naar de leer en de toe­passing van de waterdoop naar de Schriften.

We willen dan ook elke christen opwekken de Bijbelse doop door onderdompeling te ondergaan. Het onder houden duurt maar een ogen­blik (en dat is maar goed ook!), maar daarna leren we te onderhouden al wat de Heer bevolen heeft! Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19). Welkom op deze weg van heil en ontwikkeling!

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

De jaarwisseling staat weer voor de deur en dat betekent: de balans opmaken, zowel persoonlijk als wat betreft ons gezin of familie en de gemeente waartoe wij behoren. Iedereen kan daarbij een eigen invul­ling geven, ook wat onze verwachting voor 2001 betreft.

In deze rubriek gaat het echter om het algemene werelgebeuren en dan – zoals ook aangegeven- in geestelijk licht geplaatst. Er valt heel wat te memoreren over het afgelopen jaar en in het nieuwe jaar zal het ongetwij­feld niet anders zijn. Hoe staan wij als oprechte christenen temidden van alles wat ons te wachten staat? Belangrijk is dat we in de eerste plaats -zoals Cees Maliepaard in een artikel opmerkt- ons bewust zijn dat we leven in twee werelden tegelijk: “met geest en ziel in de hemel en met geest, ziel en lichaam op aarde. Dan is de innerlijke mens, in gemeenschap met Jezus Christus, in staat wat er in de hemel en op de aarde van goede, dan wel van verkeerde herkomst is”. En dit stelt ons in staat het nieuwe jaar positief en blijmoedig tegemoet te gaan!

Heeft de naam ‘protestant’ nog betekenis?

Een deel van de christenheid noemt zich ‘protestant’. Maar waar komt deze naam eigenlijk vandaan en heeft deze in onze tijd nog wel bete­kenis? Daarover lazen wij: “De naam ‘protestant’ kom je al tegen in 1529 tijdens de rijksdag van Spiers. Vorsten in de reformatorische tradi­tie heetten er protestant. Ze dienden een protest in tegen de beperking van godsdienstvrijheid. Ze wezen op de vrijheid van het geweten. Later keert de benaming ‘protestant’ ver­schillende keren terug. Het gaat daarbij steeds om een naam voor christenen die het gezag van de Rooms-Katholieke kerk bekritiseren. Zij plaatsen het levende geloof boven de leer van de kerk. En op die manier wordt het woord ‘protestant’ nog steeds in verschillende landen gebruikt”.

Bovenstaand aangehaald gedeelte lazen we in de dagbladen van de provinciale pers, maar je kunt het uiteraard ook opzoeken en nalezen in allerlei encyclopediën. De schrij­ver van het artikel ‘Protestant’ in genoemde bladen is Klaas van de Kamp die werkzaam is bij de afde­ling Communicatie van de Samen op Weg-kerken. Hij schrijft: “De synode van de Samen op Weg-ker­ken beslist binnenkort over een nieuwe naam voor de verenigede kerk. Het moderamen stelt de naam voor ‘Protestantse Kerk in Nederland’. Daarmee hoopt men een einde te maken aan de langlo­pende discussie in de Nederlands Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden”. Deze discussie loopt al vijf jaar en men kan het maar niet eens worden over de naam. En dan nog is er geen werkelijke oplossing, want zoals Van de Kamp schrijft, beslist iedere gemeente zelf of men ter plaatse tot vereniging overgaat. Als de kerken­raad dat niet doet, blijft er lokaal sprake van een hervormde gemeen­te, een lutherse gemeente en een gereformeerde kerk. Toen we dit allemaal, uitgebreider dan wij het nu weergeven, lazen en dachten we aan de woorden van Shakespeare: “What is in a name?”, want de benaming van een christelij­ke gemeente kan natuurlijk wel enigszins aangeven tot welke deno­minatie van de gemeente men behoort, maar het gaat uiteraard in werkelijkheid om dé Gemeente van Christus en dan is het etiket van ondergeschikte betekenis.

Waar gaat het om?

De werkelijke Gemeente van Christus, zoals deze zich momenteel nog presenteert, loopt dwars door alle kerken, kringen en gemeen­schappen heen, en bestaat alleen uit n die door een persoonlijk geloof Jezus Christus, weten een kind van God te zijn. Geen enkele gemeente kan momenteel daarom nog zeggen: wij zijn de ware gemeente. Als dat wel gebeurt dis­crimineert men anderen die óók behoren tot de gemeente.

Natuurlijk zal een kind van God dat geestelijk groeit, zijn plaats in gaan nemen in een gemeente waar het fundament, zoals Hebreeen 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02) dat beschrijft, gepraktiseerd wordt, om zich van daaruit verder te kunnen ontwikkelen tot het volwas­sen stadium in Christus. Toch dient pien voorzichtig te zijn met de bewering, zoals soms wel eens geleerd wordt, dat zolang men niet gedoopt is door onderdompeling en gedoopt en vervuld is met de heilige Geest, men niet behoort tot de Gemeente van Christus. Dit gaat in op het moment dat we ‘ons hart geven aan onze Heer en Heiland’. Dan is het oude door Satan geïnspi­reerde leven voorbij en gaan we als het goed is in gehoorzaamheid de Heer volgen, ’t Gevolg is dat het nieuwe leven wat in ons is, zich geleidelijk aan baanbreekt. Wat een heerlijkheid als we dit nieu­we leven meer en meer leren ken­nen en beelddragers van Christus worden. Dan raken de namen prote­stant, katholiek, baptist, volle evan­gelie en de honderden andere, hoe langer hoe meer op de achtergrond, omdat we gaan ontdekken waarom het werkelijk gaat. En laten we niet vergeten wat het grote verlangen van Jezus was toen Hij tot de Vader bad: “Ik bid… voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt” Johannes 17 vers 21 en 22 (Joh. 17:21-22).

Het leven nu en het leven later

Het geloof in de levende God en zijn Zoon Jezus Christus heeft het vraag­stuk van ‘de dood’ definitief opge­lost. Een boude bewering? Neen, een rotsvaste zekerheid voor allen die geloven. Maar ook voor hen die gelo­ven blijven er vaak vele vragen over, bijvoorbeeld hoe is dan onze leefsi­tuatie na het sterven? Hoe moeten we ons dat voorstellen? Waarom heeft God daarover niet meer geopenbaard?

Om met deze laatste vraag te begin­nen: ik denk dat God, in zijn onein­dige liefde en wijsheid, dit niet gedaan heeft, omdat dit ons huidige voorstellings- en bevattingsvermo­gen ver te boven zou gaan. We zou­den het niet kunnen begrijpen en allerlei fantasievoorstellingen tevoor­schijn roepen zoals heel vaak gebeurt.

Uiteraard is het niet verkeerd bepaal­de gedachten te hebben hoe ons leven na ons lichamelijk sterven zal zijn, gebaseerd op hoe de eerste christenleiders dit zagen. Dan blijkt altijd weer dat zij in de eerste plaats attendeerden op het feit hoe belang­rijk het ‘nu-leven’ is. Dat wil zeggen het hoort ons dagelijks verlangen te zijn nu met Christus te leven en Zijn leven tot openbaring te brengen. Natuurlijk gaat zo’n leven nog gepaard met fouten, we moeten afleren en bijleren, maar tijdens onze geestelijke groei, gaan we toch in heel ons doen en laten hoe langer hoe meer Christus-gelijkvormig wor­den. Daar gaat het uiteindelijk om! We kunnen namelijk zo bezig zijn met onze toekomst, met het idee dat straks is alles ‘mooi en goed’ is, dat we gaan denken: hoe we hier verder leven doet er helemaal niet toe. God vergeeft ons immers te allen tijde. Maar zo heeft God het beslist niet bedoeld! Hij is een goed werk in ons begonnen en wil dit graag van dag tot dag voortzetten. Als dit niet gebeurt ligt het niet aan Hem. Het is onze taak om dagelijks elke vorm van belemmering in dit opzicht op te ruimen. Dit ligt niet als een soort wet die we toch niet kunnen volbrengen, op ons, maar als dit ons dagelijks verlangen is, helpt Hij bij de invulling daarvan! Een heerlijk idee, dat we dan even als Paulus kunnen zeggen en bele­ven dat het leven ons Christus is en het sterven gewin! Het houdt immers niet op met ‘de dood’, want die is tenietgedaan in de overwin­ning van Jezus!

De eindtijdgemeente in wording zal elke vorm van angst, ook ten aan­zien van ons lichamelijk sterven, overwinnen. Zij gaat immers de weg van geloof en geloof is nog altijd de zekerheid van de dingen die we hopen en het bewijs van de dingen we (nog) niet zien.

Geen twijfel maar geloof

Dan sluiten we ons ook af voor het vele negatieve wat in onze dagen op ons afkomt ten aanzien van ons geloofsleven via pers en media. Zoals bijvoorbeeld de gedachte die Ds. Carel van der Linden lanceerde, die de leiding had van de begrafenis van prins Claus, die sterke twijfels heeft of er wel een leven na de dood is. Dan kunnen we maar beter lui­steren naar wat Jezus zei tot Marta, toen haar broer Lazarus gestorven was, zoals Johannes dat noteerde: “Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwig­heid niet sterven” Johannes 11 vers 25 en 26 (Joh. 11:25-26). Ongetwijfeld zal ons ‘leven na de dood’ een grote verrassing zijn! Maar dan wel een verrassing in positieve zin; God is immers enkel goed en heeft ons geschapen naar Zijn beeld. En als David destijds al onder woorden bracht dat we ‘bijna godde­lijk’ zijn en ‘met heerlijkheid en eer zijn gekroond’, is er geen enkele reden om twijfel te hebben over onze toekomst.

Als wij ons daarvan bewust zijn zal dit ons des te meer stimuleren om nü te leven overeenkomstig Gods wil en verlangen. Daarbij is Jezus, Gods Zoon, ons grote voorbeeld. En wie Hem volgt zal geen enkel verlan­gen hebben om nog in de duisternis te wandelen, we hebben immers voor altijd het licht des levens in ons!

 

 

 

Het schilderijtje. Een verhaal met een boodschap. Door Duurt Sikkens

 

Voorzichtig nam de restaurateur het oude schilderijtje in zijn handen en keek aandachtig naar de afbeelding. Het was amper te zien wat het voor­stelde, zó had de tijd het beeld beïn­vloed. De eens zo diep-warme tinten waren versomberd door rook en roet, de kleuren verdonkerd door de aanslag die er in de loop der eeuwen op was gekomen. De achtergrond- kleuren waren zo verduisterd dat het helemaal zwart leek. Hij hief zijn hoofd op en keek naar de klant die bescheiden stond te wachten op zijn deskundig oordeel en vroeg: “Hoe komt u hieraan?” De vrouw antwoordde: “Ik ben kosteres van de oude stadskerk hier op het plein en bij het opruimen van de zolder vonden we dit. Hoewel het er erg smerig uitziet dachten we toch om maar even bij u langs te gaan om te zien of het nog de moeite waard is het te laten res­taureren”.

“Juist ja”, zei de restauratuer, “ik begrijp het”. Hij pakte een vergroot­glas om het oude paneeltje wat zorg­vuldiger te bekijken. “Het lijkt me heel oud”, mompelde hij. “Tjonge, moeilijk te dateren. En er kon hier en daar zelfs wel over­heen zijn geschilderd; ik kan het niet goed zien, maar dat het een gezicht voorstelt is wel zeker”. Hij richtte zich naar de vrouw en vroeg: “Mag ik het portret een poos­je houden? Ik vind het zeker de, moeite van het onderzoeken waard”. “Maar natuurlijk!” antwoordde ze, “heel graag zelfs”. De restaurateur begeleidde haar door zijn winkel en bij de deur zei hij: “U bent een goede kosteres”. Verwonderd keek ze hem aan. Hij lachte en zei: “Het woord koster betekent ‘bewaarder’. Ik ben heel blij dat u het portret niet heb wegge­gooid. Wie weet wat het laat zien na zoveel eeuwen”. Hij opende de deur en zei: “Ik bel u wel, tot ziens mevrouw”. “Goedemiddag”, zei ze en even later verdween ze uit de straat.

De restaurateur zette zich achter een schildersezel waarop hij het paneel­tje plaatste, knipte een felle lamp aan en begon het in alle rust te bestuderen. Zijn ogen dwaalden van links naar rechts en van beneden naar boven om te proberen te ont­dekken wat het precies voorstelde. Zeker was wel dat-ie het eerst gron­dig schoon moest maken met de rei­nigingsmiddelen die hij tot zijn beschikking had. Op een paar plan­ken in zijn atelier stonden eindeloze rijen flessen en potten met watten en lagen stapels doeken. Hij besloot te wachten tot de volgende morgen want bij daglicht kon hij nauwkeuri­ger de vormen en kleuren onder­scheiden.

Diezelfde avond bladerde hij door allerlei standaardwerken over antie­ke schilderkunst, maar eerlijk gezegd kon hij dit paneel nergens terugvinden. Het zou best eens een unicum kunnen zijn, je wist maar nooit. Hoe meer het een raadsel werd, hoe meer het hem intrigeerde. Misschien… misschien was hij wel op iets heel zeldzaams gestuit. Dat zou een vondst zijn! Tot diep in de nacht bleef hij zoe­ken, maar het was kennelijk een onbekend werk van een onbekende kunstenaar, want ook de signatuur ontbrak. Tevens leek de datering onmogelijk, maar hij kon een vriend vragen die de middelen had om aan de hand van het paneel of wat verfschilfers het jaar van ontstaan vrij precies te bepalen. Ze konden tegenwoordig wat. Met een zucht klapte hij zijn laatste boek dicht en ging naar bed, diep in gedachten verzon­ken.

De volgende morgen stond hij vroeg op, ging naar zijn werkplaats, pakte zijn reiniginsspullen en begon heel voorzichtig het paneeltje te bewer­ken, uiterst geduldig, uur na uur en langzaam kwamen de originele kleu­ren naar boven van onder de vuile aanslag. En wat hij al vermoed had bleek waar te zijn: er was hier en daar overheen geschilderd. Wat erg! Het waarom was hem een raadsel. Aanvankelijk leek het portret een nors en ietwat dreigend gezicht, maar toen hij een paar dagen later de latere overschildering had verwij­derd, wat een zeer precies werk was, kwam dan toch het oorspronkelijke gelaat tevoorschijn in warme, zachte tinten.

Hij kon zijn ogen nauwelijks gelo­ven, wat een vriendelijk en zachtaar­dig gezicht vertoonde zich daar. Hij hield zijn adem in toen hij de laatste restjes vuil nabij de ogen verwijder­de. Het leek haast bovenaards, zo mooi. Wat een mededogen sprak uit de ogen van deze oude man. Hij zette het paneeltje in het volle daglicht en ging er eens rustig voor zitten. Het ontroerde hem diep. Nog nooit in zijn leven had hij zoiets gezien, wonderlijk…

Opeens werd de stilte verstoord door het rinkelen van de telefoon. Het was zijn vriend.

“En?” vroeg hij, “weet je al iets?” “Ja”, klonk het. “Het is heel oud. Ik weet het natuurlijk bij benadering want het was nogal moeilijk. Maar ik kan je wel zeggen dat het kort na Christus moet zijn ontstaan, eerste eeuw”.

“Werkelijk? Tjonge! Nou, ik heb het schoongemaakt en je weet niet wat je ziet, zo mooi is het. En dan te bedenken dat de kunstenaar het niet eens heeft gesigneerd”.

“Oh nee? Wel, misschien wilde hij niet op de voorgrond treden en lie­ver de aandacht vestigen op het onderwerp in plaats van op zich­zelf”.

“Ja”, antwoordde de restaurateur, “vermoedelijk is dat het. Enfin, har­telijk bedankt voor de moeite en kom eens langs om het te bekijken”. “Doe ik”, zei zijn vriend. “Ik ben zeer nieuwsgierig, tot gauw!”

Meteen belde hij de kosteres van de oude kerk op. Ze zou direct komen want ze was heel benieuwd hoe het was geworden. Even later zaten ze samen te kijken naar het portret en hoe langer hun ogen erop rustten des te diepere indruk het op hen maakte.

“Wat is dat een lieve, wijze man”, fluisterde ze, “en weet je wat mij zo raakt? Hij is zo… zo barmhartig”. De man zei: “Ik vermoed dat het een zelfportret is, maar dat hoeft natuur­lijk niet. Trouwens, heb je enig idee van wanneer dit dateert?” “Geen idee”, zei ze. “Uit het begin van de eerste eeuw na Christus”.

Met verwonderde ogen keek de kos­teres de restaurateur aan en vroeg: “Wie zou die mooie, oude van dagen kunnen zijn?”

Ze boog zich naar voren en mom­pelde: “Er ligt zo’n mooie glans op, het lijkt wel of het oplicht, ’t Is onge­looflijk, ik heb nog nooit zoiets gezien”.

“Een ding is zeker”, merkte de res­taurateur op, “degene die dit heeft gemaakt moet een begenadigd kun­stenaar zijn geweest”. Toen werd het even heel stil. “Ik weet wat”, vervolgde hij. De kosteres keek hem vragend aan. “Geef dit oude meesterwerk eens een mooi plaatsje in uw kerk”. En met deze woorden vertoonde zich een raadselachtige glimlach op zijn gezicht.

 

Onberispelijk en onbesmet zijn door Cees Maliepaard

 

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel 8

“God is het die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. Doet alles zonder morren of bedenkingen, opdat u onberispelijk en onbesmet mag zijn, onbesproken kinde­ren van God temidden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder u schijnt als lichtende sterren in de wereld, het woord des levens vasthou­dende” Filippenzen 2 vers 12 tot en met 18 (Filip. 02:12-18).

Bibberend bezig?

In vers 12 merkt Paulus op dat men zijn behoudenis met vreze en beven dient te bewerken. De eeuwen door hebben velen hier met een zekere onbestemde angst kennis van geno­men. Wie als achtergrond ideeën als de dubbele predestinatie heeft, komt al gauw tot de beangstigende gedachte dat het wel eens een reeds op voorhand verloren zaak met een mens zal kunnen wezen. Want met de leer van de uitverkiezing in je achterhoofd, weet je immers maar nooit wat in zijn ondoorgrondelijke wijsheid de Here God van eeuwig­heid over jouw zielenheil besloten heeft. In alle onzekerheid en com­motie dringt het tot de meesten niet eens door dat daarmee God Zelf tot een ongewisse grootheid gede­gradeerd wordt.

Wij naderen niet tot een onbereken­bare God. Hij is immers één in zijn denken en handelen. Je wéét dus wat je aan hem hebt. Hij is enkel goed… dat wist onder het Oude Verbond David al. Vandaar dat deze waardevolle wijsheid alleen al in de psalmen meermalen terug te vinden is. Een kind dat zich met een ang­stig hart tot zijn natuurlijke vader wendt, heeft (al of niet terecht) een bedenkelijk vaderbeeld, want goede ouders hebben altijd het beste met hun kinderen voor. Als een kind dus terecht angst voor één van z’n ouders heeft, zal ie min­stens één verkeerde ouder hebben. Wanneer ze echter uit het goede hout gesneden zijn, weet het kind dat het ook bij verkeerd gedrag geen kwaad van pa of ma te duchten heeft. Zou de eeuwige God dan bij een foutief mensenkind aangepast gedrag gaan vertonen? Dat is com­pleet onvoorstelbaar!

Het goede willen en werken

In de zwaarste calvinistische kringen leert men op grond van bijvoor­beeld Filippenzen 2 vers 13 (Filip. 02:13) dat een mens niet vanuit zichzelf het goede kan doeny dat hij zelfs niet eens instaat is daar zijn wil op te richten. Er werd ons vroeger op catechisatie geleerd, dat ‘zelfs onze beste werken slechts blinkende zonden zijn. En een mens van goede wil bestaat niet; dat is niet meer dan vermaledijde nieuwlichte­rij, in strijd met het protestantse vaderlijk erfgoed’… De mens zou niet instaat zijn tot het doen van enig goed, en daarentegen geneigd zijn tot alle kwaad. Het zal je dus van God gegeven moeten wor­den, anders kan je het wel schud­den! Wie deze leer consequent zou doortrekken, zou onvermijdelijk tot de gevolgtrekking komen dat uitein­delijk Gód verantwoordelijk is voor 5 mensen foutieve daden en ver­keerd gerichte wil. Maar zover mochten we niet doordenken; dat stond haast gelijk aan blasfemie. Wat is het een bevrijdend bezig zijn als je weet dat het niet afhangt van Gods bereidheid het goede in een mens te bewerken. De Here God zit niet in het hemelse koninkrijk te dubben of Hij iemand al of niet het goede wil laten doen, en Hij is ook niet aan de gang gegaan met het ver­schaffen (of juist belemmeren) van iemands wil naar het goede. De Heer zegt echt niet tegen de ene mens: jou geef Ik wel een portie ver­langens naar het goede, en tegen een ander: jij kan hoog of laag sprin­gen, maar jou zal dat nu eenmaal nooit gegeven worden. Schrijft Paulus dit dan niet aan de Filippenzen? Is het dan niet waar dat God het willen en het werken in ons werkt? Ja, dat is het ‘m nu juist! Omdat het waar is wat hier staat, weten we absoluut zeker dat God het willen en het werken in ons werkt.

Er staat niet dat je maar moet afwachten of God dat wel bij jou zal doen; Paulus geeft in deze teksten aan dat God dat gewoon doet. Ik hoef dus niet te gaan zitten wach­ten totdat Vader in actie komt, maar ik mag weten dat deze Goddelijke activiteit ten opzichte van ieder mens een vast gegeven is. God wérkt het willen en het werken, en het is aan de mens wat hij hiermee zal gaan doen.

Onberispelijk en onbesmet

De mens Gods wordt opgeroepen alles wat naar Gods wil is, zonder morren of bedenkingen te doen. Volgen we die raad op, dan zijn we nergens meer in te berispen en valt er geen enkele besmetting bij ons te ontdekken. Een meermalen geuit gezegde is niet van waarheid ont­bloot: ‘Een Nederlander die niets meer te mopperen heeft, gaat mop­peren over het feit dat er niets meer te mopperen valt’. Als Paulus van het bestaan van die landsaard van Nederlanders geweten had, was hij bij ons vast op een zelf­de vermaning uitgekomen. Want morren en mopperen is veel inwo­ners van de lage landen als het ware met de paplepel ingegoten. En zo gauw we (al morrend) over mensen een oordeel gaan vellen, zijn we bui­ten onze van God gegeven bevoegd­heden bezig. Dan zijn we weder­rechtelijk op Gods troon gaan zitten, want het oordeel is nog altijd aan de Heer voorbehouden. Pas bij de voleinding aller dingen zullen we ook daar een taak in krij­gen. Maar dan zullen we het gemek­ker ondertussen wel afgeleerd moe­ten hebben. Want alleen wie door Gods genade onberispelijk geworden is, zal in het uitspreken van het oor­deel over de werken der duisternis, een rol kunnen spelen. En dat behoort helemaal tot de van God gegeven mogelijkheden. We zijn immers ‘in de Christus’? Als dat van binnen uit echt waar is, weten we ons op onze plaats bij het volmaakte hoofd van het lichaam: Christus Jezus. En ook Hij zal zich thuis voe­len bij al zijn Hem toegewijde lichaamsleden

Een ontaard geslacht

Sommige christenen denken dat ver­keerd bezig zijn en naar het inner­lijk ontaard zijn, kenmerkend is voor ons 21-eeuwse geslacht. Maar dat is een schromelijke misvatting: Paulus schreef deze woorden immers in eerste instantie niet aan degenen die in deze tijd bijvoorbeeld tussen Texel, Roodeschool, Vaals en Eede wonen, maar aan de inwoners van het Macedonische Filippi van de eerste eeuw na Christus. Niet dat ons geslacht beter is dan dat uit Paulus’ dagen, maar aan de andere kant toch ook niet van bedenkelijker allooi. Eigenlijk kun je uit Paulus’ woorden opmaken dat de mens naar zijn aard goed is. Vandaar dat een slecht mens een ontaard mens genoemd kan worden. Hoe dienden de Filippenzen destijds en, wat voor ons van meer belang is: hoe dienen wij vandaag de dag een ontaard geslacht te benaderen? Zullen we hun het oordeel Gods aanzeggen? Is het zinvol met de geheven wijsvinger in te gaan tegen de verkeerde bedenkingen en de ontaarde gedragspatronen van som­mige van God losgeslagen schepse­len?

Dat ons zoiets in de ogen van de moderne mens alleen maar belache­lijk zou maken, is iets dat er minder toe doet. Maar dat ze op die manier voor ons onbereikbaar zouden wor­den, is een punt van overweging dat wel eens van doorslaggevende aard zal kunnen zijn.

Want we zullen dusdanig in de gees­telijke wereld en hier beneden bezig moeten zijn, dat het (waar dat moge­lijk is) positieve resultaten op zal kunnen leveren voor de goedwillen­de mensen om ons heen. Opdat zij van ontaard weer rechtgeaard zullen kunnen worden. En dan uiteraard rechtgeaard naar Gods goede maat­staven.

Hoe krijgen we dat nou?

Zal zoiets enige kans van slagen kunnen hebben? Jazeker (en hoe!): wanneer we als ‘lichtende sterren’ in de wereld om ons heen zullen schij­nen. En ik kan u verzekeren dat nie­mand zuiver licht zal kunnen ver­spreiden door eigen vermeende wijs­heden onder de mensen te spuien. Dit zal slechts lukken in het schijn­sel van Gods liefde, dat door ons heen anderen zal mogen bereiken. Zie je de ontspoorde mens als een afgeschreven wagon of als een weer op de rails te zetten, van binnen uit te vernieuwen treinstel? Dat zal bij de NS een wereld van verschil en bij de mens Gods een hemel van verschil uit kunnen maken! Zoiets is slechts te realiseren door het levende woord vast te houden. Te weten: het woord dat onze goede God in Christus Jezus binnen ons bereik heeft kunnen brengen. De Zoon van God sprak woorden des levens en vereenzelvigde zich ermee, zodat Hij zélf het levende woord werd.

Is er iets denkbaar dat meer aanlei­ding tot blijdschap en innerlijke vrede geeft? Zo iets behoort tot de onmogelijkheden, want zelfs dit stijgt al boven ons natuurlijke bevat­tingsvermogen uit. Daarvoor wilde Paulus desnoods z’n leven in de waagschaal stellen. Uit liefde tot de mens, de mens die als het erop aan­komt alleen aan God toebehoort. En waar wij heden ten dage in Nederland en België geen geloofs­vervolgingen kennen, mag het voor ons een voorrecht zijn voor Gods goede zaak (en dus voor de mens waar we mee te maken hebben) ons leven in te zetten. Met andere woor­den: anderen te laten delen in wat God ons in gemeenschap met zijn eerste Zoon gegeven heeft.

 

Dankbaarheid gedicht Tea Keuper

Er is zoveel om dankbaar voor te zijn

in je gewone alledaagse leven.

Maar – in de krant lees’k over vreugd’ én pijn,

dan wil ik biddend daaraan aandacht geven.

 

De grote koppen, op sensatie uit,

willen je geest benauwen, angst aanjagen:

Dat is ‘nieuws’, meestal een negatief geluid,

de kranten staan er vol van, alle dagen.

 

Er is een wapenrusting, het gebed,

er is een leger in d’onzichtb’re wereld,

waar God wacht op jouw taak, jouw inzet,

zodat het goede ’t kwade overmeestert!

 

En dan ontdek je ook het goede nieuws:

Dat mensen helpen, redden, tijd gaan gevenl

Er is zóveel om dankbaar voor te zijn,

juist dan, in ieders alledaagse leven.

 

Twee profetische tegenstellingen door Hessel Hoefnagel

In dit artikel gaat het over de bouw van de toren van Babel en de tempel te Jeruzalem. Op duidelijke wijze laat Hessel Hoefnagel ons zien hoe belangrijk het is dat we als gelovigen in deze tijd een juist inzicht hebben in deze materie, zodat we bewaard blijven voor de verwarring van Babel en ons als ‘levende stenen’ van Zijn Koninkrijk openbaren (-red.).

Babel en Jeruzalem zijn twee profeti­sche tegenstellingen in de Bijbel. Ze spelen in het leven van de christen een belangrijke rol. In Genesis 11 lezen we over de bouw van de stad Babel met daarin een toren, die met zijn top in de hemel reikt. Dat duidt op een intensief bezig zijn in de geestelijke wereld. Wel op een occulte wijze, want er is sprake van een binnendringen van de hemel langs een weg, die de mens zelfheeft bedacht. Daarom verhindert de Schepper deze ontwikkeling, evenals Hij in het gegeven van de ‘Hof van Eden’ een engel stelde om de weg tot de ‘Boom des levens’ te bewaren, zodat de gevallen mens daarvan niet de vrucht zou kunnen eten en vanuit een verkeerd streven kwaad en goed met elkaar zou vermengen als een acceptabele levensstijl. De mens had zich immers van God afgewend en was de ‘weg van Bileam’ opgegaan door van de ‘boom van kennis van goed en kwaad’ te eten. Deze boom is de tegenstelling met de ‘Boom des levens’ en zou dus ook aangeduid kunnen worden als de ‘boom des Doods’. Zoals de ‘Boom des levens’ een openbaring is van de ware God, zo openbaart zich de Dood als ‘boom van kennis van goed en kwaad’. Zo wordt ook hierin het goddelijk prin­cipe bevestigd, dat wat het eerst is, tot het laatst actief blijft. (De) Dood immers wordt als laatste vijand aan­geduid, die van zijn troon gestoten moet worden in de eindstrijd tussen goed en kwaad 1 Korinthe 15 vers 26 (1 Kor. 15:26). Babel symboliseert dus het rijk van de Dood, waarin satan opereert als de grote misleider. Binnen dit occul­te systeem ontstaan ook de vele anti­christen, die zich uiteindelijk culmi­neren in de grote misleider en mens der wetteloosheid, de ‘zoon des Verderfs’ en tegenstander van alles, wat met de ware God te maken heeft. Hoe heeft het occult georiën­teerde gedachtegoed van de New Age theologie al niet het denken van de godsdienstige mens besmet en goed en kwaad met elkaar vermengd tot een acceptabele godsdienst.

De hoop voor de wereld

Jeruzalem symboliseert in tegenstel­ling met Babel het Koninkrijk van God in vrede, gerechtigheid en blijd­schap door de heilige Geest. Ook een bezig zijn in de geestelijke wereld, maar dan de ontwikkeling in het Koninkrijk van de ware God. Het Koninkrijk van God is de hoop voor de wereld. De hele schepping verlangt ernaar, dat dit Koninkrijk zich openbaart. De Heer Jezus leer­de ons al tot Zijn Vader bidden: “Uw koninkrijk kome, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde”! De Heer kende het verlangen van de Vader naar de openbaring van dit Koninkrijk, in de hemel, dat is de geestelijke wereld en op gelijke wijze daarna ook op aarde, dat is de natuurlijke wereld. De Bijbel leert ons, dat het Koninkrijk van God bestaat uit waar­heid, gerechtigheid, vrede, blijd­schap, rust en harmonie. Deze ele­menten beleeft de gelovige mens in zijn innerlijk, ondanks het voorko­men van uiterlijk tegengestelde din­gen. Door een bewuste bekering, een bewust geloof in God, een innerlijk proces van afsterven en opnieuw geboren worden, kom je in dat Koninkrijk van God. in je waterdoop leg je daarvan getuigenis af. Door de persoonlijke vervulling met de Geest van God word je dan, als volgeling van Jezus de Christus, geroepen om innerlijk bewust te gaan wandelen in de hemel in de sfeer van dat Koninkrijk. Vanuit die hemelse posi­tie gaat dan je leven op aarde ook veranderen.

Ook de niet gelovige mensen om je heen gaan die verandering aan je zien, al zullen ze het wellicht niet begrijpen.

De twee koninkrijken

In de geestelijke wereld, waar wij als gelovigen deel van uitmaken, ont­wikkelen zich de beide genoemde koninkrijken. Het ene koninkrijk heet Babel (Hebr) of Babylon (Grieks) en het andere koninkrijk heet Jeruzalem. Ze worden voor­al in het laatste bijbelboek geopen­baard in hun werkelijke betekenis. Beide koninkrijken komen voor in de godsdienstige wereld. Babylon wordt voorgesteld als ‘de grote hoer en moeder van de hoe­ren’.

Een hoer is een ontrouwe vrouw, die zich niet houdt aan één man, maar ontucht bedrijft met vele mannen. Babel betekent verwarring. In dat koninkrijk is men wel godsdien­stig bezig, maar er wordt gebouwd op basis van religieus bezig zijn op menselijk initiatief en niet op godde­lijke openbaring. En waar mensen bepalen, wat je als mens wel of niet moet geloven of doen, ontstaat abso­luut verwarring.

In Babylon werkt men met materiaal uit de aarde. Hiervan worden door sterke verhitting ‘stenen’ gebakken. En die stenen worden aan elkaar gevoegd eveneens met aards materi­aal en zo nodig met toepassing van druk of desnoods geweld. Door het gebruik van aardse mate­rialen en methoden meent men in Babyion te kunnen opklimmen in de geestelijke wereld van het Koninkrijk van God. De koning van Babylon is echter de vorst Dood en in Babyion heerst de geest of het klimaat van de Dood. Namens deze laatste vijand opereren al sinds de prediking van het ware evangelie de vele antichristen en zij zullen de grote afval bewerken 2 Johannes 1 vers 7 (2 Joh. 01:07).

Uiteindelijk zullen deze antichristen verpersoonlijkt worden in het lichaam van de ‘zoon van Verderf, dé ‘antichristus’, als tegenstelling van het ‘lichaam van Christus’, de ware gemeente van de levende God.

De ‘vorst van de Dood’ is de tegen­stander, die zich verheft tegen alles wat God of voorwerp van verering heet. Hij zal zich in de mensheid als bedoelde ’tempel’ van God’ nestelen en aan zich laten zien, dat hij god is en het voor het zeggen heeft 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 en 4 (2 Thess. 02:03-04).

Stenen duiden op mensen. Bij de bouw van Babylon moeten de stenig allemaal dezelfde vorm en afmeting hebben om te kunnen passen in het geheel van de organisatie. Ze moe­ten met een zeker geweld aan elkaar gehecht worden en hebben daarvoor een bindmiddel nodig. Maar ondanks dat bindmiddel blijft het bouwwerk toch kwetsbaar en breek­baar tegen invloeden van buitenaf.

Het nieuwe Jeruzalem

In Openbaring 21 lezen we over het ‘Nieuwe Jeruzalem’. Dit daalt in de ontwikkeling van het plan van onze God neer uit de hemel, dus wordt zichtbaar op aarde. ‘Jeruzalem’ betekent ‘vrede en rust’. Het is in de geestelijke betekenis de ‘stad van de grote Koning’, waar de troon van de ware God is. Het is de ‘bruid’ van God Zelf, want eenmaal zal Hij alles in allen zijn. Maar heden nog is het de ‘vrouw des Lams’, want zij is nog bezig met het herstel van alle din­gen. Alle ’tranen’ moeten eerst nog van de ogen der mensen gewist wor­den.

Het centrum van het aardse Jeruzalem was in de schaduwtijd de tempel van God. De bouw van die tempel werd door koning David geheel voorbereid en op bevel van God door zijn zoon Salomo gebouwd.

Deze tempel bestond ook uit stenen, maar deze steenblokken werden elk afzonderlijk ‘in de steen­groeve’ klaargemaakt. Ze werden daarna zonder geluid van hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap ingevoegd in de woning van de levende God.

Geen steen was gelijk aan de andere. Toch paste iedere steen perfect bij de andere. Zo werd eertijds van Jeruzalem gesproken als een stad, die wél samengevoegd is (Psalm 122). Bij de voorbereidingen voor het ‘hemelse Jeruzalem’ als het eeuwige huis van God gaat het net zo. Ook wij zijn geroepen om mee te werken aan de bouw van dit huis Gods. Wij zagen daarbij echter niet te werk gaan op menselijk initiatief en in menselijke kracht. We mogen geen ‘lawaai’ van hamers en beitels gebruiken om mensen met enige vorm van geweld te vormen en geschikt te maken voor de bouw van deze stad. We moeten er rekening mee houden, dat ieder onderdeel van het huis van God uniek is en alleen door de Geest van God op de juiste plaats kan worden ingevoegd. Zonder geweld of dwang, maar met grote zorg en kennis van zaken.

Grote verschillen

Tussen het ontstaan van het Koninkrijk van God en dat van Babylon heersen dus grote verschil­len. Beide koninkrijken worden gebouwd met ‘stenen’. Kostbare mensen dus. Onze God echter werkt alleen met ‘levende stenen’. Hij is bezig een tempel en een stad te bou­wen, waarin Hijzelf wil wonen. Een ‘geestelijk huis’, dat bestaat uit ‘levende stenen’, met een kostbare ‘Hoeksteen’ (1 Petrus 2). Namens onze God heersen de vele zonen Gods als koningen. En uitein­delijk zullen deze verpersoonlijkt worden als het lichaam van dé Zoon van God, de ware Christus. In het huis van onze God gelden ook alleen maar ‘geestelijke offers’. Offers die vrijwillig gebracht worden zonder vrees voor God en vanuit een liefdevol en blijmoedig hart. De verwarring in het koninkrijk van Babel gaat niet als vanzelf aan ons voorbij. Ook het stempel ‘Volle Evangelie’ beschermt ons daar niet tegen. Ook wij moeten blijvend alert zijn op de ontwikkelingen in de godsdienstige wereld. Wij moeten waakzaam zijn, zodat we niet ten prooi vallen aan verwar­ring stichtende geesten, die ons op dwangmatige wijze willen invoegen in het huis van God. Wij moeten rekening houden met de gaven en mogelijkheden, die ieder van ons heeft. Daarbij moeten we elkaar aan­sporen om toch vooral in de harmo­nie en vrede van het Koninkrijk van onze God te blijven. Daar geldt namelijk geen spraakverwarring, maar er is slechts één taal en dat is het evangelie van onze Heer Jezus Christus.

Waarschuwing voor Babel

Onze Vader in de hemel wil, dat wij vooral vrede ervaren. Hij jut ons niet op. Hij dwingt ons niet tot allerlei schematische activiteiten, zoals in Babel gebeurt. Hij kijkt niet met argusogen naar ons, of we de dingen wel precies volgens schema doen. Of we wel genoeg voor Hem doen. Hij straft ons niet. Hij corrigeert ons echter zo nodig met zachte hand (Zijn Geest) en bewaart ons juist ervoor, dat we niet in de verwarring van Babel terecht komen. Babylon is een geheim. Deze verbor­genheid kan niet met het verstand worden ontdekt. Het moet geopen­baard worden. En dat kan alleen door de Geest, die onze God aan Zijn kinderen geeft. Daarom is het zo belangrijk, om dicht bij Hem te leven en veel met Hem te overleg­gen over je persoonlijk leven. Voor de kinderen van God geldt de waarschuwing: “Trek uit die grote stad Babylon, Mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. Want de zonden van Babel stapelen zich op tot de hemel en haar ongerechtigheid wordt door onze God bezocht” Openbaring 18 vers 4 en 5 (Openb. 18:04-05). Laten wij elkaar helpen en bemoedigen om op een eigen wijze deel te hebben aan de bouw en vorming van het Huis van onze God. De Geest van onze God zal ons dan lei­den en Hij weet precies waar Hij ieder van ons kan invoegen in het geheel. Zo zal de Tent of het Huis van God bij de mensen zijn. De zuchtende schepping zal dan ook deel krijgen aan de heerlijkheid van de kinderen God.

 

De ark van het Nieuwe Verbond door Jan H. Weerd

 

“In de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal” Exodus 25 vers 21b (Ex. 25:21b).

Het volk Israël droeg in de woestijn de ark van het verbond mee. De ark was een onderdeel van de tabernakel en stond in het heilige der heiligen. In de ark lagen twee stenen tafelen, die Mozes van God ontvangen had op de berg Sinaï. Boven op de ark lag het verzoendeksel met aan beide kanten cherubs.

Deze ark van het verbond kan ons iets leren. De ark is het beeld van Gods tegenwoordigheid. God, die temidden van zijn volk woont en zijn woorden spreekt en voor zijn volk zorgt. Met het verzoendeksel wil God zeggen: Ik weet dat het mis­schien niet lukt om je aan mijn woorden te houden, maar weet, dat er vergeving is en Ik alle zonden ver­zoen, als je Mij je zonden belijdt. Het is bijzonder dat juist midden in de woestijn, een plek waar niets in leven blijft, God aan zijn volk laat merken dat Hij ze niet aan hun lot overlaat. Dag en nacht is Hij bij hen.

In Gods tegenwoordigheid

Als Jozua als nieuwe leider met het volk Israël de rivier de Jordaan over­steekt om het Beloofde Land in te nemen, ontbreekt ook de ark van het verbond niet. Jozua had gezien en ervaren hoe belangrijk het is om in Gods tegenwoordigheid te zijn. Hij was niet geweken van de tent der samenkomst, de tent waar Mozes in de woestijn God ontmoette en waar God als vriend met hem sprak. Mozes straalde zelfs helemaal als hij uit de tent kwam. En als God Jozua dan opdraagt om de ark voor het volk uit te laten gaan, is de keuze voor hem niet moeilijk. De priesters gaan vooruit, en dragen de ark op hun schouders. Midden in de rivier staan ze stil. Dan wordt het water van de Jordaan afgesneden en het volk kan over­trekken.

Nog weer later brengt David de ark over naar Jeruzalem. De ark was 7 maanden in handen van de Filistijnen geweest en had daarna 20 jaar in het huis van Abinalak in Kirjat-Jearim gestaan, bijna vergeten door het volk Israël. Maar David vat het plan op om de ark weer in ere te herstellen.

Onderweg naar Jeruzalem verblijft de ark nog 3 maanden in het huis van Obed-Edom. En terwijl de ark daar is, zegent de Heer dit huis. Een prachtig beeld! Als God ergens tegenwoordig is, verspreidt Hij zijn zegen!

Voorafschaduwing

De ark van het verbond is een voor­afschaduwing van Jezus Christus. Hij is de ark van het Nieuwe Verbond. Hij is het vleesgeworden Levende Woord. Hij draagt het Woord met zich mee. Nog sterker: Hij verspreidt het Woord, waardoor mensen worden genezen en bevrijdt van boze geesten. Weer anderen krij­gen te eten of worden bemoedigd.

De Woorden van God komen door Jezus tot leven en raken de mens in zijn hart, de kern van zijn bestaan. Jezus wil graag dat ze zijn Woorden in hun hart meedragen. Nu onze Heer volkomen in Gods tegenwoordigheid verkeert, geeft Hij aan ons de opdracht om te zijn als een ark van het Nieuwe Verbond. God wil bij ons wonen! In ons! Dat we zijn Woorden in ons meedragen. Dat Gods Woorden ook in ons vlees worden.

Temidden van alle nood en proble­men, midden in de woestijn van het leven, wil de Heer laten zien, dat Hij ons niet aan ons lot overlaat. Dat Hij dag en nacht bij ons wil zijn. Dat ons uitnodigt in Zijn tegenwoorheid te verkeren. Hij roept ons op om de ark van het Nieuwe Verbond hoog te houden, zodat we rivieren in ons leven veilig kunnen oversteken. Om te leven als priesters en konin­gen.

Gods natuur in ons

De Heer verlangt ernaar om Zijn wetten in ons verstand te leggen en onze harten te schrijven. Dat we de Woorden van God zo uitleven, dat Gods natuur in ons zichtbaar wordt. En als de Heer in ons leven aanwe­zig is, zal dit zegen verspreiden. De Heer weet ook hoe moeilijk we het soms hebben en dat er nog zonden. zijn, die ons leven beïnvloeden. Dat die soms in de weg staan. Dat we daardoor niet in zijn tegenwoor­digheid kunnen zijn. Maar Hij wil, dat we leren te leven vanuit zijn ver­geving aan het kruis van Golgotha. Dat we niet telkens zien op onze tekortkomingen en ons falen, maar dat we aanvaarden, dat Jezus eens en voor altijd voor al onze zonden is gestorven. Vaak laten we ons nog aanklagen of proberen we zelf onze zaligheid te bewerken door een bepaalde manier van leven. De Heer wil ook dat we Hem zoeken in zijn Woord, maar ook dat we onze geest met zijn Geest verbinden. Hij roept ons op zijn overwinning en bevrijding over ons leven uit te roe­pen. Hij wil onze zalven met olie, beeld van Gods tegenwoordigheid in ons leven.

In het Oude Testament lezen we, dat voor de ark zangers en muzikanten liepen, om de Heer groot te maken en te aanbidden. Ook wij worden daartoe opgeroepen in de psalmen en in het Nieuwe Testament. Dan zal God neerdalen met zijn tegen­woordigheid en zijn zegen, die we in ons hart, de ark van het Nieuwe Verbond meedragen als een getuige­nis van Gods Woorden!

 

Zijwieltjes door Tea Keuper Dijk

In gezinnen met kleine kinderen zijn ze wel bekend: zijwieltjes, aan een piep­klein fietsje bevestigd aan de achterkant, zodat het nog een driewielig fietsje lijkt… Vandaag zag ik een kleine hummel op haar eerste ‘echte’ fiets, bege­leid door haar vader; er kwam gelijk een gedachte, een beeld bij me op, zoals ik dat wel vaker heb.

Fietsen op twee wielen en voor ’t eerst… daar heb je hulp bij nodig, dat redt zo’n piepklein mensje niet alleen, vandaar de extra wieltjes. Na een tijdje oefenen krijgt het kindje vertrouwen in haar fiets. Ze leert evenwicht te oefenen met haar beentjes aan weerszijden op de grond. En vader of moeder laten haar na een paar goede raadgevingen, geboden en verboden wat betreft de straat, zelf experimenteren. De wieltjes blijven wel een tijdje en vader houdt ze in de gaten. Totdat ze de balans te pakken heeft en de wieltjes niet meer nodig zijn.

Na nog een tijdje wordt het piepkleine fietsje te klein en wordt een tweede­hands groter fietsje aangeschaft; weer oefenen, soms vallen en weer opstaan, pleisters en een knuffel, aanmoedigingen… en voor vader en moe­der het weten, fietst het kind zelfstandig en doet op school verkeersexamen, wat in deze tijd zeker nodig is!

In vergeleek het met iemand die begint een ander leven te leven, die heel bewust heeft gekozen voor een leven met de Here God en met Jezus. Hij hoorde en zag anderen dat doen, wilde dat nieuwe ook bezitten en ermee leren omgaan in de wereld waarin hij leeft. Daar heeft hij andere mensen bij nodig, ouders, vrienden én Vader-God.

Hij wordt daar eerst afhankelijk van, zoals het kindje van de zijwieltjes. Hij luistert, leert en doet. Hij geniet van de kennis over het evangelie, de blijde boodschap, ook de hulp, het geduld en de liefde die hij ervaart om alles te

begrijpen!

En -na een tijd van leunen en leren- is hij zover, dat hij het weer aan anderen kan doorgeven; hij is volwassen geworden! En zelfstandig in zijn geloof, vertrouwend in God, nu ook zijn Vader!

 

Het samenkomen van de gemeente door Jildert de Boer

 

Een facet van ons christen-zijn is het regelmatig met onze medebroeders en zusters bijeenkomen in dienst of samenkomst. Daar heeft, als het goed is, ieder zijn eigen inbreng, zoals dat ook in de eerste christengemeenten het geval was. Een samenkomst behoort geen eenmansbediening te zijn. Paulus schreef er destijds al op duidelijke wijze over in zijn eerste brief aan de gemeente te Corinthe. fildert de Boer reikt in dit artikel enkele praktische tips aan en geeft op duidelijke wijze aan waar het bij het samenkomen van de gemeente werke­lijk om gaat (-red.).

“Gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden” 1 Korinthe 12 vers 27 (1 Kor. 12:27).

In de gemeente is veel te doen! Elk lid wordt opgeroepen tot het gaan dragen van medeverantwoordelijkheid! Daartoe behoren bij­voorbeeld:

Een dienende opstelling (stoelen sjouwen, koffie zetten en afwassen dragen bij tot het welzijn van allen!)

Het geven van een maandelijkse bijdrage aan de gemeente, een ieder naar vermogen.

Het geregeld voorbede doen voor de gemeente, haar leidinggeven­den en haar noden.

Het regelmatig danken voor de zegen die God geeft.

Hart en oog hebben voor nieuw­komers in de gemeente, zodat zij aangesproken worden en contact krijgen met ons en met de Heer, die wij dienen.

Iets inbrengen in de samenkomst: een lied, een lering, een open­baring, een tong, een uitleg 1 Korinthe 14 vers 26 (1 Kor. 14:26) of een getuigenis.

Naar een hoger peil

Ons past een actieve op de werking van de heilige Geest gerichte gezind­heid! Als wij naar de samenkomst gaan en verwachten dat “men” wel een woord zal brengen en dat “iemand” wel de zangdienst zal doen, dan is onze instelling passief en op consumeren gericht. De men­taliteit van “geestelijke” tegenover “leek” kan in verfijnde vorm ook in volle evangelie gemeenten aanwezig zijn of binnensluipen, als het podi­um afstand schept tot deelname van­uit de zaal.

“De oudsten zullen het wel doen en regelen” is vanuit de zaal een al te gemakkelijk afschuifsysteem. Of ook: “we hebben een goede gast­spreker, die de tijd wel zal vullen”. Maar als die gastspreker het nu eens op het allerlaatste moment laat afweten, zijn wij daar dan geheel verlegen mee? Of geloven wij dat de Heer via meerderen onder ons toch wel een goede invulling aan de samenkomst zal geven? De Heer verlangt ernaar dat elk lid zijn deel zal kunnen (gaan) geven in een vrije, wederzijdse dienst tot opbouw! Als wij nog op uitsluitend ontvangen gericht zijn, namelijk dat de Heer mij in de samenkomst zal zegenen, dan komen we er niet toe zelf een opbouwende bijdrage aan het geheel te leveren. God wil niet dat wij alleen maar consumeren, maar Hij wil via ons iets goeds “produceren” voor de ander. Wanneer er gebeden wordt, laten het niet steeds dezelfden zijn, maar laten wij ons allemaal uitstrek­ken naar meer vrijmoedigheid! Datzelfde geldt ook voor het streven naar de uitingen van de Geest. Die van de Heer verwachtende houding is gezonder dan passief af te wach­ten wat de broeder of zuster op het podium zal doen.

Geleid door Gods Geest

Het gaat niet om het hanteren van menselijke gebruiken en regels, maar of wij als discipel gediscipli­neerd) de Geest van God willen vol­gen in de samenkomst. Deze disci­pline biedt een goede balans tussen orde en vrijheid! De Heer wil graag werken in de bijeenkomsten en het gesmeerd laten lopen door de verse olie van de Geest.

Het is duidelijk dat de vrijheid in de dienst niet aan menselijke regelge­ving (bijvoorbeeld op de minuut geplande schema’s) onderworpen moet zijn, maar in harmonie met het Woord van God mag functione­ren. Elk lid mag komen tot dienstbe- tron en opbouw van de ander. Dat is immers bijbelse mondigheid! Ieder is medeverantwoordelijk voor de inhoud, voor het geestelijk peil van de samenkomst.

Als wij bijvoorbeeld weten dat als het avondmaal gevierd wordt, dat daar omheen gelegenheid is om iets te delen, dan is het heerlijk dat die ruimte er is en dat veelkleurige bij­dragen -het liefst kort, levend en fris- naar voren kunnen en mogen komen.

Het is goedkoop om elkaar te kritise­ren op een uiteraard nog onvolko­men bijdrage. Wij staan allen in een bepaalde ontwikkeling in ons leven met God en mogen daarin groeien. Uiteraard willen we niet in een omslachtige “verhaaltjessfeer” blij­ven steken, maar meebouwen tot nut voor de anderen door hulp aan te reiken voor de dagelijkse levens­wandel met de Heer. Van een getui­genis kunnen de “rafels en de fran­jes” best afgeknipt worden, zodat het meest kernachtige overblijft, wat God kan gebruiken om het hart van anderen aan te raken.

Een bijdrage tot opbouw

Hoe staat het met mijn door-de- weekse verbinding met de Heer? Ben ik bezig in gebed en Woord? Is het Woord voor mij zo levend, dat ik een frisse bijdrage heb voor het geheel, als de gemeente bijeenkomt? Welsprekendheid is geen vereiste, wel een brandend hart, dat iets goeds doorgeeft van het leven met God! Als wij dat leven dagelijks uit­leven, dan valt er iets door te geven. Het is nodig en nuttig dat wij de oproep verstaan, om iets te hebben in de samenkomst om de ander te zegenen, aan te sporen of te bemoe­digen. Zo niet, dan komen we in de “verkerking” terecht, waar de ene persoon alle diensten verricht en het volk slechts luistert. Laten wij echter gericht zijn op de leiding van de Geest van God, die gebruik wil en kan maken van ons allen, voor ons allen! Geef daarom uw vrijmoedigheid niet prijs en laat uw mond niet snoeren door de boze!

Woordverkondiging blijft nodig

Laat de Heer u en mij kracht geven om te dienen -elk lid op zijn wijze Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16)- tot opbouw van de gemeente! Heerlijke stimulans! En…uiteraard blijft er volop plaats voor goede onderwijzing Romeinen 12 vers 7 (Rom. 12:07) en toerusting Efeze 4 vers 12 (Ef. 04:12) vanuit het Woord, dat levend en krachtig is! Deze stevigheid en gedegenheid wil­len we niet graag missen of inruilen. Als u leiding geeft, doe het met ijver Romeinen 12 vers 8 (Rom. 12:08). Zodoende krijgen we met eik-ander pittige samenkomsten vol van gedeelde inbreng met steeds meer diepgang en inhoud! Daarom: samen op naar volwassenheid in dienstbetoon!

 

 

Wraak is zoet door Cees Maliepaard

“God der wrake, Here, God der wrake, verschijn in lichtglans” Psalm 94 vers 1 (Ps. 094:001).

De eeuwige God, de liefhebbende Vader van onze Here Jezus Christus, kent wraak in zijn leven. Hij ver­schijnt stellig in lichtglans, ofwel: in de vurige gloed van een verterende wraakzucht. En dat beeld zullen wij (als opgroeiende zonen van Hem) eveneens in ons leven mogen open­baren.

God eist de wraak voor zich op!

In de tijd van het Oude Testament stond Jahweh het de mens die Hem diende niet toe, door middel van wraak het toegebrachte leed of letsel te compenseren. “Mij komt de wraak toe en de vergelding”, sprak Hij blijkens Deuteronomium 32 vers 35 (Deut. 32:35). Waarom was dat eigenlijk, waar­om mocht het volk van God zich niet wreken op zijn vijanden? Waarom hield de Here God dat in eigen hand? En waar Hij dat zelf wel deed, waarom mocht het volk dat zijn naam droeg dat dan niet doen? Als de Israëlieten destijds inzicht in de geestelijke wereld hadden gehad, was Deuteronomium 32 vers 35 waarschijnlijk nooit in de Bijbel opgenomen geworden. Dan waren ze zélf wel in staat geweest hun wer­kelijke vijanden te onderkennen. Maar waar zij inzicht in de hemelse toestanden ontbeerden, zouden ze hun vijanden puur op de aarde zoe­ken en zich dus altijd tegen de ver­keerden keren. Dat lag dan niet alleen in het internationale verkeer zo, maar ook in de interne verhou­dingen binnen Israël – het zou een vicieuze cirkel van geweld gaan vormen, waarin de bloedwraak een oneigenlijk grote plaats in zou nemen.

God was ook toen enkel goed

De eeuwige God is onveranderlijk, We hebben Hem leren kennen als een altijd goede God, en dat wil dus zeggen dat Hij dat ook in het verle­den steeds al geweest is. Toch komen we in de boeken van het Oude Testament nogal wat uitspra­ken van God tegen, die in de wereld van vandaag niet meer opgevolgd zouden kunnen worden. Niet alleen dat het binnen de rechts­systemen van deze tijd niet meer geduld zou worden dat hele volkeren uitgeroeid moesten worden – ik denk dat wij het zelf ook niet met de boodschap van Christus Jezus zou­den kunnen rijmen.

Is het voor ons anders?

In het Nieuwe Verbond bewegen we ons bewust in twee werelden tege­lijk: met geest en ziel in de hemel en met geest, ziel en lichaam op de aarde. De innerlijke mens is in gemeenschap met Jezus Christus in staat te onderkennen wat er in de hemel en op de aarde van goede, dan wel van verkeerde herkomst is. Daarom schakelt de Heer het ‘gees­telijke Israël’ in bij zijn strijd tegen de machten der duisternis. Het is nog steeds zo dat God de wraak voor zichzelf claimt, maar doordat Hij met zijn Geest in ons woont, kunnen we dat steeds beter samen met Hem ten uitvoer brengen. Onze strijd is niet tegen vlees en bloed, maar tegen de machten der duister­nis, tegen de duivelse overheden in ‘Je hemelse gewesten. Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12) V dienen onze aardse vijanden lief te hebben, en wie ons hier beneden haten mocht, zullen we met het goede bejegenen. Dat is overeenkomstig de gezind­heid van Christus Jezus, die als Hij leed niet dreigde, en als Hij geschol­den werd zelfs z’n mond niet open deed. Voor ons is het duidelijk anders dan voor de mensen uit het oudtestamentische Israël. Die leef­den onder de wet, en wij zijn in alle vrijheid bezig vanuit een volkomen vernieuwd denken.

Gods wraak is écht zoet!

De Here God wreekt het kwaad dat de zijnen wordt aangedaan. Hoe doet Hij dat dan wel; zoekt Hij met welbehagen vergelding bij de mens die in zonde leeft of die door ziekte­machten niet meer normaal functio­neren kan? Nee, God keert zich nim­mer tegen de mens, die tenslotte slechts slachtoffer is… Hij wreekt het kwaad bij de werkelijke veroorza­ker ervan: bij de duivel. Goddelijke wraak treft de boze het hardst in het herstel van de aange­taste mens. God wederstaat en bestraft de duivelse machten, en Hij verbreekt de werken van de duister­nis door de mens die Hem toebe­hoort tot herstel van zijn beschadi­gingen te leiden. De eeuwige God geniet derhalve niet van de teniet – doening van de demonische wezens op zichzelf, maar van de wegneming van de uitwerking van hun goddelo­ze werken in de mens. Gods wraak is zuiver en volledig in overeenstemming met zijn volmaak­te instelling. In DIE wraak mogen we volkomen delen. Dan gaat onze innerlijke afkeer nooit naar een mens uit, maar altijd naar de werke­lijke veroorzaker van het kwaad: naar de achterliggende duivelse creator van kwalijke overleggingen, naar de satanische inspirator van ideeën die het plan van God geweld beogen aan te doen. Het zoete van Gods wraak (en die van ons!) is derhalve niet gelegen in het schade berokkenen aan wie de ellende van de mens op z’n geweten heeft, maar in het herstel van alles wat door Gods tegenstander in de hemelse gewesten aan de mens mis­dreven is.

 

Vruchtdragen (gedicht) door Piet Snaphaan

Van de wijnstok staat geschreven,

dat haar ranken op z’n tijd

worden gesnoeid om vrucht te geven.

Een prachtig beeld voor ’t geestelijk leven:

laat u ook snoeien, wees bereid.

 

Snoeien om meer vrucht te dragen,

opdat de Landman zich verblijdt,

’t Is een proces van alle dagen,

waarin we God om wijsheid vragen,

die ons te alle tijden leidt.

 

Het mooist zijn vruchten als ze rijpen,

zo is’ t ook met de vrucht van Geest.

Door oefening jezelf verrijken

en door de liefde laten blijken,

dat zij nog steeds is ’t allermeest.

Piet Snaphaan

 

De voortgang van het , ‘Project Lectuur’door Hessel Hoefnagel bestuur

 

Dit project is indertijd opgestart om (nieuwe) christenen in de groeiende evangelische kerken en gemeenten in met name de zo genoemde ‘derde wereld landen’ te voorzien van degelijke bijbelstudie-lectuur. Daartoe is toen de Stichting ‘Lecture Ministries’ opgericht. De in lesvorm opgezette bijbelstudiese­rie ‘Op weg naar volkomenheid’ en de vervolgserie ‘De Geest van de Gemeente’ vormen samen een gedetail­leerd overzicht van het plan van God met de schepping en centraal daarin de mens. Beide series zijn inmiddels ver­taald in het Engels en Frans en in boekvorm uitgegeven. Een Spaanse vertaling is in bewerking en zal binnen­kort gedrukt kunnen worden. Over ver­talingen in Roemeens, Russisch en Bahasa Indonesia zijn onderhandelin­gen gaande.

Met deze studies kan zowel individueel als in groepsverband worden gewerkt tot opbouw en vorming van de gelovi­gen. Van de Engelse en Franse versie worden inmiddels enkele duizenden exemplaren verspreid onder voorname­lijk kerkelijk leidinggevenden in meer­dere landen van met name Afrika. De studieseries zijn mede bedoeld om de christenen in met name deze armere landen te wapenen met degelijke kennis van het Woord van God tegenover de dreiging van de oprukkende Islam. De binnenkort verschijnende Spaanse versie zal via zendingswerkers in Peru verspreid worden in Spaanstalige lan­den in Zuid Amerika. Als principiële uitgangspunten van dit lectuurproject gelden de gegeven opdrachten en aandachtpunten van onze Heer Jezus, toen Hij de scharen mensen zag en met ontferming bewo­gen werd:

… Geef gij hun te eten… Matteüs 14 vers 16 (Matt. 14:16).

… Aanschouwt de velden zijn wit om te oogsten… Johannes 4 vers 35 (Joh. 04:35).

…De oogst is wel groot, maar arbei­ders zijn er (te) weinig… Matteüs 9 vers 37

(Matt. 09:37).

… Om niet hebt gij het ontvangen, geef het om niet… Matteüs 10 vers 8 (Matt. 10:08).

Om deze reden worden de boeken in principe kosteloos verstrekt.

Juist in de genoemde ‘derde wereld’ is enerzijds sprake van soms grote opwek­kingen, maar anderzijds een enorm gebrek aan capabele werkers. Het uit­zenden van zendelingen is op zich een juiste, maar vaak tijdrovende en kostbare zaak. Bovendien is het in veel lan­den niet mogelijk vanwege de politieke onrust. Het middel lectuur is, naast televisie en internet, daarom een waardevol element gebleken in de verkondi­ging van het evangelie van Jezus Christus en het voorzien in het zo broodnodige geestelijk voedsel. Op eigen wijze, in eigen omgeving en cultuur en in eigen tempo kunnen de gelovigen de gegeven lessen zich ‘eigen’ maken onder leiding van plaatselijke voorgangers.

Voor de druk en verzending van een Spaanstalige oplage van 2 d 3000 boe­ken per titel is ca. EUR 5.000,- nodig. Momenteel is hier ongeveer de helft van aanwezig. Graag wil ik door middel van dit artikel u als medegelovigen » oproepen om financieel mee te helpen dit deelproject in de komende maand^ te realiseren. Zo zullen we vanuit onze ‘rijkdom’ anderen kunnen helpen ook rijk te worden in het ontvangen van deze studielectuur, vgl. 1 Timoteüs 6 vers 17 en 18 (1 Tim. 06:17-18). Ook in het geven hiervoor is het ‘penningske van de weduwe’ net zoveel waard als een groot bedrag aan geld. Elke bijdrage wordt op prijs gesteld.

 

Kerstimpressie door Froukje Huis

In deze laatste weken van het ‘oude jaar’ houden velen zich alweer bezig met de kerstdagen. De een gaat op skivacantie, de ander heeft een huis­je gehuurd en de derde ziet uit naar het uitgebreide kerstdiner. Ik verheug me erop, samen met broeders en zusters, te gedenken dat Jezus ook voor mij op aarde is gekomen.

Ik liet zo mijn gedachten eens gaan over Lucas 2, waar in zeer kort bestek de geboorte van Jezus wordt beschreven. En ik stelde me voor hoe de herders in de nacht de wacht hielden over de kudde. Hoor ze zit­ten te praten. Zullen we even mee­luisteren?

“Wat duurt zo’n nacht toch altijd lang”, moppert Simon.

“Er is ook niets te beleven”, beaamt Aser, “ik wou dat ik op mijn matje

lag”.

“Ja jij bent nu eenmaal een slaap­kop”, smaalt Judas. “Wat zou jij dan willen beleven, dat er, een leeuw een schaap komt roven en dat jij net als koning David die leeuw bij zijn baard grijpt en hem doodt?”

Ja dat is net wat voor Aser”, lachen de herders.

“Nee”, zegt Aser, “weten jullie nog hoe een half jaar geleden een pries­ter het volk niet kon zegenen omdat hij plotseling stom was geworden? Hoe heette hij ook weer?” “Dat was Zacharias, hij had immers een engel gezien!” “Precies en nu zou ik ook wel eens een engel willen zien” “Welja een engel nog wel”, spot Judas, “wie denk je dat je bent? Engelen verschijnen alleen aan vrome mensen zoals priesters en farizeeërs! Dacht je dat engelen ooit iets met ons te maken zouden willen hebben? Wij zijn niet in tel, hoor”. Nee, ze waren bij de mensen zeker niet in tel.

Dan plotseling… verschijnt er een engel bij hen en hij verkondigt een machtige boodschap, nieuws waar het hele volk al jaren op wacht. En dan dat prachtige engelenkoor! Ik denk dat jaren later Aser aan zijn kleinkinderen vertelt: “Als je gezien had wat ik toen zag op die nacht bij de kudde…!”

En de kleinkinderen zullen reageren met: “O daar komt opa weer met zijn engelen-verhaal! Kom opa, dat hebben we al zovaak gehoord”. Maar Aser zal het nooit vergeten; het zit in zijn hart gebrand, hoe ze met z’n allen de kudde in de steek hadden gelaten en naar de stal waren gegaan. Zomaar in hun werk­pak met hun vuile handen. Maar ze mochten binnenkomen om het kind te zien. Het was een heel gewoon kind, lief natuurlijk, maar toch… toch was het heel bijzonder. En later had hij die drie wijzen gezien, ’t Was een hele oploop geweest toen ze door Bethlehem kwamen. Prachtig in de kleren! Ze hadden grote geschenken meege­bracht, maar ja zij waren heel rijke mensen. Wij hadden niks, bedacht Aser, en toch waren wij de eersten!

Wat een prachtig verhaal! Maar het is al zolang geleden.

Dat kleine kind is inmiddels onze grote Hogepriester geworden en Hij

zit aan de rechterhand van God de Vader.

Toch mogen we ook nu nog naar Hem toe gaan. Hoewel Hij Koning is, mogen we in ons werkpakje met vuile handen bij Hem komen. Komen zoals we zijn. We hoeven ons niet op te poetsen en geen cadeautjes mee te brengen. Nee, we mogen onszelf geven: “Heer, ik wil bij U zijn, mijn leven aan U geven, omdat U Uw leven voor mij hebt gegeven”.

Dat is nog veel heerlijker!

 

Om over na te denken door Gert Jan Doornink

Vertrouwen

Zou Het ooit nog goed kunnen komen? Een uitdrukking die we nogal eens horen komen of zelf uiten, wanneer zich bepaalde moeilijke situaties voordoen; waarvan wij denken: hoe moet dat ooit tot een goede oplossing komen.com, Maar ik zie het echt niet zitten. Meestal is gebrek aan vertrouwen de oorzaak. Als we zo redeneren. Wie op God vertrouwt zal immers nooit beschaamd uitkomen! Hij heeft de oplossing al bij de hand, ook als wij op het moment niet weten hoe te handelen. En zijn oplossing is altijd een goede oplossing, ook al is die soms anders dan wij denken. Hij wil ons leven in overvloedige mate met vertrouwen vervullen. Bid derhalve dat we te allen tijde blijven vertrouwen.

Echt of onecht

Het  Christendom is, net als andere godsdiensten, vervuld met allerlei theorieën die elkaar soms radicaal tegenspreken. Wat is juist en wat is onjuist? Het is goed om ons in de eerste plaats af te vragen of het dan met het naam christendom te maken hebben of behoren we tot de werkelijke gemeente van Jezus Christus. Zei die tot de laatste categorie behoren weten dat het primair gaat om de eenvoudige en loutere toewijding aan Jezus Christus. Ook dan kan men over bepaalde onderdelen verschillend. Denken, wat vaak veroorzaakt wordt doordat niet Iedereen in gelijke mate geestelijk gegroeid is. Maar men gaat elkaar niet bestrijden om altijd gelijk te willen hebben. Echter gisteren ervaarden de ander in liefde en werken zo mee aan de werkelijke eenheid, zoals God die bedoelt en waarvoor Jezus al wat. Toen hij op aarde was.

Gods liefde.

De liefde staat bij God hoog aangeschreven. Wie twijfelt aan Gods liefde, twijfelt aan Gods zelf. Daarom behoort het ons verlangen te zijn Gods liefde voor ons te beantwoorden door onze liefde voor hem en onze medemens. Paulus, één van de werkers in Gods Koninkrijk. Van het eerste uur, schrijft in zijn bekende hoofdstuk over de liefde, een Korinthe 13 onder andere: al ware het dat ik alles had komen, Maar ik had de liefde niet, ik waar er niets. Gods liefde voor ons is 100% liefde. Laten we ons inzetten dat onze liefde voor hem en voor onze medemens ook een zo hoog mogelijk percentage bereid.

Onderscheiding

In vroeger dagen  was ik weeramateur. Zonder mijzelf op de borst te slaan, kan ik ook nu nog vrij goed het weer voorspellen, zonder gebruik te maken van allerlei computer gegevens die de moderne weerkundigen raadplegen. Ook in de Bijbel wordt vaak over het weer gesproken. Denk bijvoorbeeld aan Jezus die op duidelijke wijze de Farizeeën en Sadduceeën van repliek diende toen zij Hem probeerden te verzoeken dat Hij hun een teken uit de hemel zou tonen. Het antwoord van Jezus was: “Bij het vallen van de avond, zegt gij: Goed weer, want de lucht ziet rood. En des morgens: Vandaag ruw weer, want de lucht ziet somber rood. Het aanzien van de lucht weet gij te onderscheiden, maar gij kunt het de tekenen der tijden niet? Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken,  en het zal geen teken ontvangen, dan  het teken van Jona”. Matteüs 16 vers 1 tot en met 4  (Matt. 16:01-40). Het is de geestelijke onderscheiding die wij nodig hebben om als kind van God de juiste koers te kunnen houden en alles waarmee we te maken krijgen te kunnen onderscheiden. Hoe ontwikkelt zich deze onderscheiding in ons?  Door de Heilige Geest! Want het is de Heilige Geest die ons wil leiden in alle waarheid en waarvan Jezus zei dat Hij ons de toekomst zal voorspellen.

Kracht

Het woord ‘kracht‘    roept veelal associaties op met geweld; fysiek of lichamelijk. Wanneer we echter denken aan de Heilige Geest waarvan Jezus zei: “Gij zult kracht ontvangen wanneer de Heilige Geest over u komt’, denken we niet aan dit soort kracht. De profeet Zacharia wist het destijds al te verwoorden met de opmerking; ‘Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest!’ Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06). Daarbij sprak hij niet over zijn eigen geest, maar Gods Geest,  want zo had God gesproken! Geen enkel kind van God kan zonder deze Geest, waarin de echte kracht die wij nodig hebben, bijvoorbeeld in de geestelijke strijd, structureel en te allen tijde aanwezig is.

 

 

2002.09-10 nr. 420

2002.09-10 Levend geloof nr. 420

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Wie in de evangeliën leest over Jezus en wat Hij zei, zowel in persoonlijke gesprekken als richtend tot de schare, valt het steeds weer op hoe Hij niet alleen op duidelijke wijze aangaf hoe de mensen vrede met God konden ontvangen, maar ook hoe radicaal en compromisloos Hij de mensen opriep Hem dan ook werkelijk te volgen. Jezus kende geen tussenweg, het was bij Hem: voor of tegen. Eén van Zijn uitspraken, die op mij in dit verband altijd weer diepe indruk maakt, is: “Niemand die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods”. Als christenen zijn we nog al eens geneigd terug te zien en horen we soms de opmerking: ‘Wat was het toen een geweldige tijd, konden we die tijd nog maar terughalen’. Meestal heeft het dan betrekking op bijzondere gebeurtenissen uit het verleden, bijvoorbeeld de opwekkingsgolf van de vijftig- en -zestiger jaren van de vorige eeuw. Natuurlijk mogen we dankbaar zijn voor de zegeningen van het verleden, maar het ’terugzien’ alleen is niet voldoende, ja kan zelfs negatief werken. We zijn dan geneigd om ook te gaan zien op de fouten die we in het verleden gemaakt hebben, momenten dat we faalden; soms waren het zelfs grote fouten en werden anderen in ons teleurgesteld. Uiteraard mogen we van gemaakte fouten leren maar een ‘blijven terugzien’ kan fataal zijn voor de ver­dere ontwikkeling van ons geloofsleven. Ook als we alleen blijven denken aan de zegeningen van die tijd, want bij het volgen van onze Heer gaat het om het nu, om wat we vandaag met Hem beleven! En vanuit vandaag zien we naar morgen! We gaan voorwaarts, onze blik is hemelwaarts gericht en we mogen er zeker van zijn dat aan de ene kant weliswaar een grote afval gaande is, maar aan de andere kant het Koninkrijk Gods baan breekt, dat wil zeggen dat het zich gaat openbaren in die gelovigen die de Heer compromisloos blijven volgen. Daar schrijven we ook in ons blad iedere keer weer over. Vanuit allerlei invals­hoeken blijven we daarom het ‘evangelie van het Koninkrijk’ belichten en we denken dat we daar ook met dit nummer weer in geslaagd zijn. In ieder geval weer veel zegen en geloofsopbouw toegewenst bij het lezen!

Gert-Jan Doornink

 

Bij de voorplaat door redactie

De illustratie van Gustave Doree is deze keer gebaseerd op 1 Koningen 10 vers 1 tot en met 9 (1 Kon. 10:01-09), waar de koningin van Sheba, met een zeer groot gevolg, op bezoek gaat bij koning Salomo. Zij had gehoord over zijn wijsheid, maar geloofde dat eerst niet (vs. 6-7), waarom ze “hem door raadselen op de proef ging stellen”. Vers 3 ver­meldt dat Salomo al haar vraagstuk­ken oplost; “niets was voor de koning te diepzinnig om voor haar op te lossen”.

 

Hoe wij Levend Geloof kunnen promoten door redactie

Ook in dit nummer willen we weer een oproep doen ons adres­sen op te sturen waar we Levend Geloof een paar keer op proef naar toe kunnen sturen. Daarna kunnen ze beslissen of ze eventueel het blad willen blijven lezen door abon­nee te worden. Het is een kleine moeite wanneer u ons bijvoor­beeld twee adressen opgeeft (per brief, fax of e-mail) waarvan u denkt: “Die zou eens kennis moe­ten nemen van de duidelijke en compromisloze wijze waarop in Levend Geloof het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten wordt uitgelegd”. Wanneer iedereen meedoet wor­den vele honderden mensen geconfronteerd met het evangelie dat ons zo gelukkig heeft gemaakt. Doet u mee? U kunt natuurlijk ook iemand opgeven voor een geschenkabon­nement, waarbij u het abonne­mentsgeld betaalt en gedurende een jaar het blad aan het nieuwe adres wordt toegezonden. Dan komt de toezending automatisch te vervallen, maar het betreffende adres ontvangt van ons het ver­zoek of hij eventueel zelf een abon­nement wil nemen. Opgave van geschenkabonnementen liever niet anoniem, dat wil zeggen altijd de betreffende persoon eerst vragen of hij prijs stelt op zo’n abonne­ment.

Een andere methode om bekend­heid te geven aan Levend Geloof is om van ieder nummer een aantal exemplaren af te nemen voor de boekentafel van uw gemeente of zelf te verspreiden onder buren, familie of kennissen. Ook op deze wijze zijn in de loop der jaren al velen in aanraking gekomen met het werkelijke evangelie

 

De ontplooiing van een levend geloof door Gert-Jan Doornink

Hoe is het met ons geloofsleven gesteld? Staat het op een laag pitje of is het levend, sprankelend en inspire­rend? Als dat laatste het geval is, hoeft u dit artikel niet te lezen… maar denkt u ‘van een dagelijks over­winnend geloofsleven is bij mij zeker nog geen sprake’, lees dan verder wat wij in ons hart kregen om aan u door te geven.

God heeft ons onuitsprekelijk lief. Dat staat als een paal boven water als we alleen al bedenken dat de mens de hoogste vorm van Gods scheppingswerk is. Niet voor niets wordt de mens de ‘kroon van Gods schepping’ genoemd. God heeft geloof in de mens, zij werd immers naar Zijn beeld geschapen. Zoals David formuleerde: ‘bijna goddelijk’. De mens kreeg de opdracht van God zich te vermenigvuldigen en de aarde tot ontwikkeling te brengen. En ook al gooide Satan roet in het eten, in deze opdracht kwam geen verandering. Een bewijs dat God ver­trouwen in de mens bleef behouden, ook toen de mens geïnfiltreerd met door de door Satan geïnspireerde verkeerde geesten.

De mens blijft ingeschakeld

Men kan zich natuurlijk afvragen of God niet direct bij het begin van Zijn schepping een vernietigende slag aan Satan had kunnen toebren­gen. Natuurlijk had dat gekund, maar dan zien wij over het hoofd dat Satan oorspronkelijk een belangrijke taak had als één van de hoofdenge­len onder leiding van God. Hij heet­te niet voor niets ‘Lucifer’, dat wil zeggen ‘lichtdrager’. Hij hoorde bij de eerste fase van Gods scheppings­werk, terwijl toen de aarde gefor­meerd werd, met als ‘eindschepping’ de mens, dit als het ware de tweede fase betrof.

God wilde laten zien dat Hij altijd de Oppermachtige is en blijft en Hij wil daarom de gevallen engel Satan laten zien en doen ervaren dat de door Hem geschapen mens in staat is Satan te weerstaan en te overwin­nen. Daarom heeft God ook geen moment getwijfeld dat de mens ^ hem uiteindelijk de vernietigende nederlaag zou toebrengen. Nu zullen sommigen misschien opmerken: ‘Gaat dit niet wat ver door dit zo te stellen?’ Satan is er toch nog steeds en zijn vernietigend en afbrekend werk gaat maar door, zelfs in de gemeente van Christus?’. Dan zien wij over het hoofd dat de werkelijke Gemeente van Christus, die hem de genadeslag toe zal bren­gen, er nog niet is, maar uiteindelijk wel komt. Daar geloofden de christe­nen van 2000 jaar gelden al in en er is dus geen enkele reden daaraan te twijfelen.

Wederzijds geloof

Maar het is belangrijk te weten dat wij tot die werkelijke gemeente behoren en er alles aan behoren te doen dat wij als individueel lid van die gemeente optimaal zullen func­tioneren. Daarvoor is een levend functionerend geloofsleven onont­beerlijk. En dat houdt in dat zoals God een onvoorwaardelijk geloof in ons heeft, wij dat ook behoren te hebben in Hem. Dat wordt ook op duidelijke wijze omschreven in de Hebreeënbrief. We citeren: “Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken” Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). God heeft een groot verlangen naar gelovigen die wérkelijke gelovigen zijn. Die op geen enkele wijze com­promissen sluiten met het door Satan geleide rijk der duisternis. Uiteraard hebben we dit niet van vandaag op morgen onder de knie. Het is aanvankelijk een proces van vallen en opstaan. Maar als wij vol­hardend zijn, als wij zoals de Hebreeën-brief dat formuleert, Hem ‘ernstig zoeken’, zal het een realiteit in ons leven worden, een vaste zekerheid, zoals het geloof in Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) ook wordt omschreven: het is de zekerheid van de dingen die wij hopen en het bewijs van de dingen die wij niet zien.

Geen wetticisme

Nu horen we wel eens de opmerking dat dan het gevaar van wetticisme de kop opsteekt, een krampachtig bezig zijn om bepaalde dingen ons door het geloof toe te eigenen, wat dan meestal ontaardt in teleurstel­ling: men haakt af, en gaat weer gewoon over tot de orde van de dag, dat wil zeggen: men legt er zich bij neer dat het toch nooit tot werkelijke overwinning komt en hobbelt verder maar mee. De gedachte waarin men dan gaat geloven is dat de werkelijke overwinnende eindtijdgemeente er toch nooit zal komen en alleen maar bestaat in de gedachtewereld van wat op hol geslagen christenen… Als dat het geval is heeft men een totaal verkeerde opvatting van wat geloven werkelijk is. De grootste fout die dan gemaakt wordt is dat men het geloof heeft losgekoppeld van de liefde, Góds liefde wel te ver­staan! God blijft te allen tijde ons liefhebben. Wat Satan ook probeert, het zal hem niet lukken ons los te maken van deze liefde. En als Gods liefde verbonden is met ons geloof, zal God ook nooit ons in de steek laten, ook niet als wij falen.

Groeiend geloof

God helpt ons te geloven! God leert ons geloven. Hij brengt ons geloof op een hoger peil, Hij zorgt dat het een groeiend geloof wordt! En -wat ook heel belangrijk is- dat gebeurt op een ontspannen, vreugdevolle wijze! God ziet naar ons hart, Hij weet wat er in ons hart leeft. Als wij het oprechte verlangen hebben Hem te dienen, zal Hij ons nooit en te nimmer afwijzen of in de steek laten. Uit fouten die wij maken leren wij. We nemen de raadgeving van Paulus ter harte als hij schrijft dat wij geen gedachten behoren te koes­teren, hoger dan onze voegen, “maar gedachten tot bedachtzaamheid, naar de mate van het geloof, dat God elkeen in het bijzonder heeft toebe­deeld” Romeinen 12 vers 3 (Rom. 12:03). Stap voor stap gaan wij de weg van geloof. Wij wil­len immers bij de gemeente beho­ren die uiteindelijk een gemeente zal worden ‘stralend, en zonder vlek en rimpel’.

In de tijd waarin wij leven lijkt het wel of Satan alles op alles zet om ons van dit hoge doel af te houden. Maar hij heeft al bij voorbaat de nederlaag geleden. Vandaar dat door werkelijk geloof wij geen gehoor geven aan zijn infiltratiepogingen, maar iedere dag opnieuw weer met blijdschap weten: God heeft ons lief, Hij heeft geloof in ons, en zouden wij dan niet geloven in Hem en gaan twijfelen of bang zijn voor de toekomst?

Geen angst voor de toekomst

We horen wel eens van sommigen dat zij het beangstigend vinden in deze tijd te leven. Er hangt ons immers nog zoveel boven het hoofd? De verdrukking en vervolging, waar ongetwijfeld de ‘laatste gemeente’ mee te maken krijgt, zal deze gemeente nooit kunnen vernietigen. God staat immers aan onze kant! Bovendien hebben wij de belofte dat wij niet boven vermogen verzocht zullen worden, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen!

Laten wij onze gedachtewereld zui­veren van negatieve gedachten. Zij komen altijd van de verkeerde kant en ondermijnen ons geloofsleven. Positieve gedachten stimuleren ons geloofsleven. Daarbij dienen we ons te realiseren dat er een voortdurende strijd in onze gedachtewereld plaatsvindt tussen positieve beïn­vloeding en negatieve beïnvloeding. Deze strijd in ons denken vindt zijn oorsprong in twee bronnen: een goede en een slechte. De goede bron is Gods bron met Zijn goedheid, liefde en rechtvaardigheid, terwijl de slechte bron Satan is met zijn leu­gens, liefdeloosheid en andere vor­men van slechtheid. De meeste mensen, ook christenen, zijn zich veelal niet bewust dat deze ‘beïnvloe­ding’ beslissend is ten aanzien van alles wat wij doen of nalaten, wat we zeggen of niet zeggen, kortom alles wat met ons leven te maken heeft. (Lees ook wat wij hierover schrijven in het artikel “De evolutie in ons denken” in het volgende nummer van Levend Geloof). Ons geloofsleven wordt dus bepaald op welke bron wij aangesloten zijn. Bij de beleving van ons geloof beho­ren we ons dat voortdurend bewust te zijn. Jakobus omschrijft de geloofsbeleving met de woorden: “Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook zonder wer­ken dood” Jakobus 2 vers 26 (Jak. 02:26). Werkelijk geloof is geen theoretische aangele­genheid, maar gaat samen met ‘wer­ken’, met andere woorden openbaart zich in het gewone leven van elke dag. De positieve eigenschappen zoals die in God zijn, blijven dan niet langer verborgen maar worden zichtbaar en merkbaar in ons leven.

Jezus ons voorbeeld

Jezus is daarbij ons grote voorbeeld, Hij openbaarde iedere dag de eigenschappen van God. Zijn aansluiting op de goede bron bleef voortdurend gehandhaafd. Daarbij had Hij een belangrijk ‘hulpmiddel’: de Geest van de Vader. Zonder deze Geest, die in Hem was, zou Hij niet kun­nen standhouden. Het spreekt vanzelf dat ook wij niet zonder die Geest kunnen! Want dat is ook het geheim van elke nieuwe schepping in Christus om stand te kunnen houden en voortdurend aan­gesloten te blijven op de goede bron. Dan openbaren wij ook de vrucht van de Geest, zoals Paulus die omschrijft in Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22): “lief­de, blijdschap, vrede, lankmoedig­heid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbe­heersing”, kortom ons geloofsleven is een levend geloof geworden, sprankelend van blijdschap en ener­gie.

Laten we niet ontmoedigd zijn als dit leven er nog niet elk moment is, maar ons realiseren dat de levende God aan onze kant staat! Hij is in ons een goed werk begonnen en zal dit tot het einde toe voortzetten Filippenzen 1 vers 6 (Filip. 01:06).

De Geest van God geeft ons kracht en heeft alle ingrediënten in zich waardoor we te allen tijde weten hoe te handelen welke situatie zich ook mocht voordoen.

Als we bedenken hoe het geweldige plan wat God met Zijn schepping heeft stap voor stap in vervulling gaat, en wij als gelovigen van deze tijd daar ten volle bij betrokken zijn, wordt het een vanzelfsprekend iets dat wij er alles aan zullen doen dat ons geloof tot volle ontplooiing gaat komen, zodat het een levend geloof wordt waarin God en wijzelf ons mogen verheugen. Onze wil is dan tot een volledige eenheid met Gods wil uitgegroeid!

Wat een heerlijkheid dat te mogen beseffen en beleven!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Jezus heeft aan degenen die hem uit de wereld gegeven waren, de naam van God bekend gemaakt. Dat wil zeggen dat ze te weten komen wat het wezen van God is: Hij is enkel liefde. Dat was voor de volgelingen een hele ommekeer in hun denken. Ze waren traditioneel opgevoed met de idee dat God twee kanten had. Een mooie, genadige kant en een wrede angstaanjagende kant. En dan komt Jezus, een mens die alleen maar liefheeft, zo liefheeft, dat er in hun denken een scheiding plaats vindt, een verschil van dag en nacht. Ze komen tot de blij makende ontdek­king dat, wanneer God enkel liefde is, omdat de zoon dit bewees, hij wel de zoon van deze God moest zijn en hem daarom zijn Vader noemde. En deze twee waren één in hun liefde naar de wereld, naar de aardse mens, naar jou. Er is in de liefde geen vrees, met andere woorden in Gods liefde zit niets vrees­aanjagends naar mensen, niets drei­gends. Wanneer er van jou ook niets dreigends uitgaat, integendeel, dan ben je een kind van God, vol van genade. Dat is dan de waarheid. Dank zij Zijn Geest kun je liefhebben met de liefde waarmee je zelf wordt lief­gehad. Dat betekent dat je je eerst laat liefhebben. Je laatje tevoorschijn beminnen en zo komt het wezen van onze Vader aan het licht, zo treden Zijn weldaden aan de mens aan de dag in

Zijn kinderen en is Zijn wijsheid en liefde in deze kinderen gerechtvaardigd. Geen wonder dat iemand die de waar­de van het geringe inziet (denk es aan de gelijkenis van het onbekende muntje van de weduwe) herwaardeert, door de beheerders van het grote geld (het religi­euze cultuurgoed) wordt geminacht en verworpen. Immers, wat hoog is bij mensen is een gruwel voor God. Het tegengestelde is namelijk waar. Wat een heerlijke, intens gelukkig makende gedachte dat God niemand onder druk zet, dat Hij goed is voor iedereen, zoals de regen neer ruist op kruid en onkruid en zoals het licht schijnt over goed en slecht. Lichtglans is een schitterend beeld van Zijn liefde. “Er zij licht”. Wanneer Hij Zich uit in licht geeft Hij uiting aan Zijn wezen. Hij kan zich niet anders openbaren dan naar dat Zijn aard is. Daarom zijn degenen die uit Hem zijn, kinderen van het licht. Ze zijn geboren uit het eerste licht, het licht van de schepping en wie deel heeft aan die liefde behoort tot de beginnelingen van Hem, tot Gods genesis. Zijn liefde zit in hun genen, ze leven werkelijk. Terwijl ik dit opschrijf denk ik aan een psalmregel: “Mijn hart trilt van blije woorden”, en ik kan de aardse woorden niet vinden om dit leven, dat God met ons deelt, te benoemen. Dan gebruik ik een andere taal, een geheimtaal tussen geliefden, ‘k Heb eens iemand horen zeggen: “Leef alsof het de laatste dag van je leven is”.

Dat heeft met vrees voor de dood te maken. Maar dank zij Jezus is deze gruwelijke vijand overwonnen. Ik zeg liever: “Leef alsof het de eerste dag van je leven is”. Alsof?

Het is de dag van je leven, want God is licht, is liefde, en dat is leven. Hij is jouw Vader.

 

Jezus opstanding: ónze opstanding door Wim te Dorsthorst

Als je zo’n vervolgserie schrijft over, naar ik meen, de belangrijkste gebeurtenis na de schepping van de eerste mens, Adam, dan neem je steeds weer het voorgaande door om te trachten het tot een helder geheel te maken voor de lezers. Steeds opnieuw kom ik onder de indruk van de onbeschrijfelijke grootheid en wijsheid van God. Hoe ook alles van wat Hij geschapen heeft, ingebed is in Zijn liefde en genade.

Het kruis, waaraan Hij Zijn eigen Zoon gaf, is hiervan wel het meest ultieme bewijs zie o.a. 1 Johannes 4 vers 9 en 10 en Romeinen 5 vers 8 en Johannes 3 vers 16 (1 Joh. 04:09-10 en Rom. 05:08 en Joh. 03:16).

De nieuwe mens in Christus

God schiep de eerste mens, Adam, niet als een volmaakte mens in z’n eindstadium, maar als een levende ziel. Adam, de eerst mens was uit de aarde, stoffelijk. God formeerde zijn lichaam van stof uit de aardbodem Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:07). De hele mensheid die uit Adam is voortgekomen Handelingen 17 vers 26 (Hand. 17:26), draagt zijn beeld. In die eerste schepping is echter de goddelijke mogelijkheid verborgen om als een zaad, wat in de aarde valt en sterft, iets geheel nieuws voort te brengen, namelijk de nieuwe schepping, de nieuwe mens in Christus! zie Johannes 12 vers 24 (Joh. 12:24). Niet een herstelde ‘oude mens’, maar “een nieuwe schepping, naar de wil van God geschapen in waarachtige gerechtigheid en heiligheid Efeze 4 vers 24 (Ef. 04:24) en toch uit de eerste voortkomend! Zoals de rups niet het einddoel is maar de vlinder, zo zal de eerste mens als de nieuwe mens in Christus ook metamorfoseren tot  iets geheel nieuws om te leven in en vanuit de hemel, als hemelse mensen, in de heerlijkheid Gods. De apostel Paulus zet dat prachtig uiteen in 1 Korinthe 15 vers 45 tot en met 49 (1 Kor. 15:45-49) waarvan de laatste twee verzen lui­den: “Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijke mensen, en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelse mensen. En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen”. Dat is de grote genade van God! Maar eerst moet de graankorrel in de aarde vallen en sterven, zegt de Heer Jezus. Daar zijn we mee bezig vanuit Romeinen 6, waar de apostel de geweldige geestelijke realiteit van het gestorven zijn met Christus in de waterdoop uiteenzet.

God heeft recht gedaan

Wij zagen al dat de Vader in de hemel bepaald heeft dat iemand in de doop één wordt met, of deelge­noot wordt, aan alles van Jezus Christus. Wat Hij op het kruis vol­bracht heeft, wordt een ieder die gelooft en zich laat dopen, in genade toegerekend.

Wanneer iemand het gepredikte evangelie gelooft en zich bekeert, en zich vervolgens in gehoorzaamheid laat dopen, wordt hij/zij deelgenoot van

de kruisdood van Jezus Christus. ‘Hij is als één voor allen gestorven Hij vertegenwoordigde aan het kruis alle mensen in het sterven. Hoe dat mogelijk is? Dat kan omdat Hij het Hoofd is van de ganse schep­ping. Hij staat boven alles omdat alles in Hem geschapen is en alles leeft door Hem. “Er is zonder Hem geen ding geworden dat geworden is. Hij is het Woord en in het Woord is leven en dat is het licht van de mensen” Johannes 1 vers 1 tot en met 4 (Joh. 01:01-04). Paulus schrijft in Kolossenzen 1 vers 15 tot en met 17 (Kol. 01:15-17: “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle din­gen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is voor alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem” vergelijk ook Openbaring 3 vers 14 (Openb. 03:14). En terwijl de Heer in alles aan de mensen gelijk geworden is, heeft Hij niet eenmaal gebogen voor het geweld en de verleiding van de dui­vel. Hij heeft Zichzelf onbesmet bewaard als onberispelijk Lam Gods Hebreeën 4 vers 15 (Heb. 04:15).

Terecht wordt Hij door Zijn Vader in Klaagliederen 4 vers 20 (Klaagl. 04:20) onze levens­adem genoemd. Wij lezen daar: “Onze levensadem, de gezalfde des Heren, werd in hun valkuilen gevan­gen, Hij, van wie wij dachten: in zijn schaduw zullen wij leven onder de volkeren”.

Hij is de enige middelaar tussen God en mensen 1 Timoteüs 2 vers 5 (1 Tim. 02:05) en toen Hij stierf, stierf onze levensadem en stierf de hele mensheid in Hem en werd er recht gedaan aan de wet van zonde en dood voor alle mensen Romeinen 8 vers 2 (Rom. 08:02), want allen hebben gezondigd en zijn de dood schuldig. Dit is de rechtsgrond van God en dat heeft de duivel niet geweten en niet begrepen anders zou hij er niet aan

meegewerkt hebben de Heer der heerlijkheid te kruisigen 1 Korinthe 2 vers 8 (1 Kor. 02:08). Het was een zaak tussen Vader en Zoon! De duivel heeft op geen enke­le wijze iets te maken gehad met het hele verlossings-gebeuren. Integendeel, hij is op Golgotha ont­wapend, openlijk tentoongesteld als de dief, de bedrieger, de moorde­naar, de verdelger en leugenaar, en door de Heer Jezus vernietigend ver­slagen Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15). Het is de onbeschrijfelijke genade van God dat Hij ons door de doop in alles wil laten delen wat Zijn Zoon als gerechtigheid Gods volbracht heeft. Er is recht gedaan op een goddelijke wijze!

In alles met Hem delen

De eenwording met Jezus Christus in de doop eindigt niet bij het delen in Zijn dood, maar de apostel gaat met z’n uiteenzetting verder in de verzen 4 en 5 om nader te verklaren wat hij in vers 3 gezegd heeft. Wij lezen daar: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zul­len wij het ook zijn met hetgeen gelijk is aan zijn opstanding”. Het moet voor een christen niet alleen vaststaan dat Jezus Christus vóór hem gestorven is (dat is zo het gezegde: ja, ik geloof dat Jezus voor mij gestorven is!), maar dat hij/zij in de waterdoop ook mét Hem gestor­ven is in Zijn kruisdood! Dat wordt helaas nog te weinig begrepen, geloof ik. Eveneens is hij/zij in de doop met Hem begraven in Zijn dood, zegt vers 4a. Nadat de Heer op het kruis had uit­geroepen: “Het is volbracht”, stierf Hij en Zijn lichaam is van het kruis afgenomen en begraven in het graf van Jozef van Arimathéa, Matteüs 27 vers 59 en 60 (Matt. 27:59-60).

Is dat nu zo belangrijk dat wij ook met Hem begraven zijn? Ja, want als dode kun je nog steeds op aarde aanwezig zijn, maar als iemand dood en begraven is, dan is het absoluut afgelopen. De Heer was werkelijk dood én begraven; daar kan niemand omheen, al willen theologen dat tegenwoordig (interes­sant lijkend) ontkennen, niet beseffend wat ze daar mee aanrich­ten!

De Heer Jezus was weg, helemaal weg uit het land der levenden. Zo heeft de Vader dat gewild. Zo totaal moeten wij dat ook voor ons begrij­pen, dan is de graankorrel werkelijk in de aarde gevallen!

Zo ook wij

De apostel vervolgt dan ook met: ‘opdat’, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen’. Als de dopeling onder water ver­dwijnt, is hij/zij niet alleen dood, maar ook begraven in Zijn dood. En gelijk de Heer Jezus ‘uit het graf’ is opgewekt door de majes­teit des Vaders, zo ook wij! Zoals wij samengegroeid zijn met Zijn dood en begrafenis (‘één plant geworden’, zegt de Statenvertaling), dus niet meer twee, maar één, zo ook met Zijn opstanding! Wij zijn evenals Hij uit het (water)graf opgestaan door de majes­teit des Vaders, ‘om in nieuwheid van leven te wandelen’. Wat een onvoorstelbaar wonder van Gods genade is dat!

Zowel de Heer Jezus als wij zijn uit het graf opgewekt, door de majesteit des Vaders, dat is de kracht van de heilige Geest.

In Efeze 1 vers 20 (Ef. 01:20) spreekt de apostel van de geweldige kracht die God ‘gewrocht’ heeft om Jezus uit de doden op te wekken. Ik geloof dat er daarom zo’n enorme kracht gewerkt moest worden, omdat in Zijn opstanding ook onze opstanding besloten lag. Er is iets wonderlijks groots gebeurd op het moment dat de Heer Jezus opstond uit het graf! Duivel en dood zullen getracht heb­ben Hem vast te houden, maar het is hen niet gelukt, waarna de weg open lag voor ieder die gelooft en de weg Gods gaan wil.

De opstanding en het leven

Zoals de Heer Jezus alle mensen kan vertegenwoordigen in de dood zo is dat dus ook in de opstanding. Als de Heer bij het graf van Lazarus staat zegt Hij: “Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven ook al is hij gestorven” Johannes 11 vers 25 (Joh. 11:25). Prijs God dat Jezus niet in de dood is gebleven, want dan waren wij met Hem in de dood gebleven en dan was alsnog alles afgelopen geweest!

De Heer Jezus dood, én de hele schepping in Hem, in een uitzichtlo­ze eeuwige dood. De apostel schrijft daarover in 1 Korinthe 15 vers 12 tot en met 22 (1 Kor. 15:12-22). Samengevat is zijn conclusie: Indien de Heer Jezus niet zou zijn opgewekt dan is ons geloof zonder inhoud, vruchteloos, dood! Maar zegt hij dan: “Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn. Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden” (vs. 20-22).

In Hem is er opstanding mogelijk voor alle mensen, Halleluja! Toen de Heer Jezus opstond uit de dood was dat niet in Zijn verbrijzel­de, kapotte lichaam, waarin Hij onze zonden en ziekte heeft weggedra­gen, in ‘het lichaam der zonde’ Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03) of ‘het lichaam des vlezes Kolossenzen 1 vers 21 en 22 (Kol. 01:21-22), maar Hij stond op in Heerlijkheid! Hij is opgestaan als de volmaakt heilige en rechtvaardige en is gezeten aan de rechterhand Gods Romeinen 1 vers 4 (Rom. 01:04). Het grote wonder van

God is nu: Dat Hij als één voor allen is opgewekt om onze rechtvaardi­ging! Romeinen 4 vers 24 en 25 (Rom. 04:24-25) zegt: “Wie het zal worden toegerekend, ons, die ons geloof vestigen op Hem, die Jezus, onze Here, uit de doden opgewekt heeft, die is overge­leverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging”. Wie gelooft en zich laat dopen heeft in de doop aan alles van Christus deel gekregen door de wonderlijke genade van God.

In Zijn dood is onze dood, in Zijn begrafenis is onze begrafenis, in Zijn opstanding is onze opstanding, in Zijn heiligheid en rechtvaardig­heid is onze heiligheid en rechtvaar­digheid, in Zijn verheerlijking is onze verheerlijking. Ook deze verheerlijking wordt ons door de Vader reeds toebedeeld.

Het is wel zo dat dit pas ten volle geschiedt bij de wederkomst van de Heer Jezus, Filippenzen 3 vers 20 en 21 en 1 Korinthe 15 vers 51 tot en met 53 en 1 Thessalonicenzen 4 vers 14 tot en met 17 (Filip. 03:20-21 en 1 Kor. 15:51-53 en 1 Thess. 04:14-17). Maar in principe zijn wij nu reeds met Hem verheerlijkt. Romeinen 8 vers 30 (Rom. 08:30) spreekt dan ook in de voltooid verle­den tijd: “Die God tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft hij ook verheerlijkt”. Want zoals de Heer Jezus in heer­lijkheid is opgewekt zijn wij dat ook. Niet de oude mens in het lichaam der zonde is opgestaan, maar de nieuwe mens, de nieuw schepping, is door de majesteit des Vaders opgewekt.

Wat heel belangrijk is

Als de dopeling opstaat uit het watergraf zou het zo behoren te zijn als bij de Heer Jezus, dat de hemel zich opent en de heilige Geest woning maakt in de mens, zie Matteüs 3 vers 16 (Matt. 03:16).

Helaas gebeurt dit niet altijd om allerlei verschillende redenen. Heel vaak is er onwetendheid, maar het kunnen ook gebondenheden zijn of bepaalde zonden die de weg voor de heilige Geest blokkeren of gewoon angst voor het onbekende door ver­keerde informatie. Het is ook mogelijk dat boze gees­ten, die hele gebieden kunnen beheersen, een blokkade vormen voor de heilige Geest. In Handelingen 8 lezen we van Filippus die het evangelie verkondigt in Samaria. Het is daar de boze geest die in Simon de tovenaar huisde, die zich uitgaf voor ‘de grote kracht Gods’ in die stad, die de komst van de heilige Geest, ‘de werkelijke kracht Gods’, tegenwerkte. In Handelingen 19 lezen we over onkunde wat de doop betreft in de naam van de Here Jezus en de onwetendheid dat de heilige Geest bestaat. Zo kunnen er in deze tijd ook allerlei belemmeringen zijn.

Leringen van mensen

Helaas is er ook een on-Bijbelse lering die zegt: ‘als iemand zich bekeert of tot geloof komt, heeft hij /zij óók de heilige Geest ontvan­gen’, dat is inclusief! Dit baseert men dan hoofdzakelijk op Efeze 1 vers 13b (Ef. 01:13b) wat zegt: “In Hem zijt gij, toen gij gelovig werd, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte”.

Maar al te vaak wordt dan de volwassen waterdoop minder belangrijk geacht. Men is immers een kind van God en de heilige Geest is al reeds ontvangen, zegt men dan! Dit zou Paulus dan schrijven aan de gemeente van Efeze, waar hijzelf als een kundig bouwmeester het funda­ment heeft gelegd evenals in Korinthe, 1 Korinthe 3 vers 10 en 11 (1 Kor. 03:10-11). Als hij de eerste gelovigen van Efeze ontmoet blijkt dat deze mensen al volwassen gedoopt zijn in de doop van Johannes. Hij geeft deze men­sen dan het juiste onderricht en doopt hen vervolgens in water in de naam van de Here Jezus. Daarna ontvangen ze de Geest door handoplegging van Paulus en ze spraken in klingen en profeteerden. We kunnen dit lezen in Handelingen 19 vers 1 tot en met 7 (Hand. 19:01-07).

In Handelingen 20 lezen we nog hoe de apostel niets nagelaten heeft de Efeziërs te verkondigen en te leren wat nuttig voor hen was. Hij heeft de bediening van de Heer Jezus ontvangen om het evangelie der genade Gods te betuigen. Ook zegt hij nog: “Want ik heb niet nage­laten u al de raad Gods te verkondi­gen”. En verder wat er allemaal staat in Handelingen 20 vers 13 tot en met 38 (Hand. 20:13-38). Zou de apostel dan later aan die zelf­de gemeente dingen schrijven die haaks staan op het evangelie van de genade Gods zoals hij dat van de Heer zelf ontvangen heeft? Onmogelijk toch? In Efeze 1 vers 13a (Ef. 01:13a) staat trouwens ook: “In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis. En die boodschap zal zijn geweest wat Petrus op de eerste Pinksterdag ook verkondigde: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus

Christus, tot vergeving van uw zon­den, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen” Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38).

Er is maar één weg

En dat is de weg die Jezus en de apostelen gepredikt hebben, en die ons op betrouwbare wijze overgele­verd is Hebreeën 2 vers 3 (Heb. 02:03). Het is verstandi­ger de opdracht van de Heer Jezus en de apostelen te gehoorzamen dan leringen van mensen! Zou iemand de heilige Geest al heb­ben ontvangen vóór de waterdoop, een enkele keer komt dat wel voor, dan nog kan de waterdoop niet over­geslagen worden. Een duidelijk voor­beeld is Handelingen 10, ten huize van Cornelius. Daar lezen we: “Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden. En al de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus waren meegekomen, ston­den verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort, want zij hoorden hen spreken in tongen en God grootma­ken” (vs. 44-46). En dan lezen we vervolgens dat Petrus opmerkt: “Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de heilige Geest hebben ontvangen? En hij beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus”.

Er is maar één weg om ten volle deel te krijgen aan Christus en dat is als men in de waterdoop ook met Hem wil sterven in Zijn kruisdood. Dat is de weg die de Heer zelf en de apos­telen in Zijn opdracht gepredikt heb­ben. Dat is het vervullen van alle gerechtigheid Gods, zegt de Heer Jezus Matteüs 3 vers 15 (Matt. 03:15). Noch het één noch het ander kan overgeslagen worden wil men als een van boven geborene een nieuwe schepping in Christus zijn. De bekering niet, de waterdoop niet, waar men sterft in de kruisdood van de Heer Jezus en deelgenoot wordt van de opstanding in Hem, maar ook het ontvangen van de heilige Geest niet.

De heilige Geest is de levensgeest van de nieuwe schepping. Zonder die Geest kun je niet bij het lichaam van Christus behoren Romeinen 8 vers 9b (Rom. 08:09b) en is het ook onmogelijk om door de heilige Geest te leven en te vernieu­wen naar Zijn beeld.

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

Vrijwel dagelijks worden we via de media geconfronteerd met berichten over het verval van normen en waar­den en hoe we ’terug moeten keren’ naar het herstel daarvan. Allerlei politici, opvoeders, deskundigen en semi-deskundigen doen daarover hun zegje en de een weet het vaak nog beter dan de ander. Maar gaat er werkelijk iets veranderen? Het verval van het normen- en waardenbesef, dat vooral bij een deel van de jonge generatie aanwezig is, is uiteraard de vrucht van wat de ‘oude’ generatie heeft voorgeleefd en wat een mens zaait zal hij ook oogsten. Als waar­achtige christenen weten wij dat de enige werkelijke bron van een leven zoals God dat bedoelt, Jezus Christus is. Hij leefde zoals een mens behoort te leven. En ook al vormen wij als christenen een kleine minderheid, laat het ons dagelijks verlangen zijn ook zo te leven, zodat ons leven een voorbeeld is voor anderen.

Dictatuur, democratie en koninkrijk

Wij leven in een wereld die allerlei vormen van regering kent. Het over­grote deel van de landen heeft een democratie of kent een dictatuur of wordt als een koninkrijk aangeduid. Wat is de beste regeringsvorm? Vrijwel iedereen zal direct antwoor­den: de democratie, al of niet samengaand met een koninkrijk. Deze laatste is overigens, in de meeste landen die zich een konink­rijk noemen, meestal alleen nog van symbolische betekenis. Een enkele maal gaat een koninkrijk samen met een dictatuur, terwijl zich ook aller­lei overgangsvormen voordoen. Denk bijvoorbeeld aan Duitsland waar in de jaren dertig van de vorige eeuw een ontwikkeling plaatsvond van democratie naar dictatuur. De democratie, die wij als beste staatvorm beschouwen, is een staats­vorm waarbij het volk (door verte­genwoordigers) zichzelf regeert en vrijelijk zijn meningen en wensen kan uiten. We kunnen daarbij nog weer verschillende vormen van democratie onderscheiden, waarbij de regering die gekozen wordt al of niet meer of minder bevoegdheden wordt toebedeeld. In een democratie is vrijheid van godsdienst, in tegenstelling met dic­tatoriaal geregeerde landen waar dat vaak niet het geval is. Een aparte situatie doet zich voor als ‘kerk en staat’ zo men dat dan noemt niet gescheiden zijn, zoals dat bijvoor­beeld in een belangrijk deel van die^ landen waarin de moslims in de meerderheid zijn, het geval is en men vaak niet toestaat dat andere godsdiensten zich kunnen ontwikke­len. In die landen hebben christenen het zwaar te verduren en kunnen meestal niet in alle vrijheid hun geloof belijden en beleven.

Het andere koninkrijk

Nu hebben we al opgemerkt dat de staatsvorm van het koninkrijk (de monarchie) in onze tijd meestal alleen nog van ceremoniële beteke­nis is. Dat geldt echter niet voor één koninkrijk. Dat is het koninkrijk waar iedere waarachtige christen toe behoort: het Koninkrijk van God. Heel wat christenen zijn zich vaak niet bewust tot dat Koninkrijk te behoren. Toch is in feite dit het aller­belangrijkste voor ons leven, immers dit Koninkrijk houdt eeuwig stand, terwijl alle andere staatsvormen uit­eindelijk geheel zullen verdwijnen. Het Koninkrijk van God is nu nog onzichtbaar omdat het een geestelijk koninkrijk is. Alleen zij die tot dat Koninkrijk behoren -alle waar­achtige christenen- zijn al wel op aarde aanwezig, ongeacht welk gemeentelijk of kerkelijk etiket ze ook dragen. Je zou het zo kunnen formuleren: het aanwezig zijn op aarde is de natuurlijke kant van de medaille, terwijl de zekerheid die we hebben gekregen dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, de geestelijke kant verte­genwoordigt. Beide zijn even belang­rijk, dat wil zeggen als we alleen maar zeggen ‘ik ben een wedergebo­ren christen’ en daarvan is in het gewone dagelijkse leven niets te merken, omdat we menen dat de geestelijke dimensie te allen tijde een verborgen aangelegenheid is, heeft niets begrepen van Gods bedoeling dat we ons bewust zijn dat we geroepen zijn om een levend getuige van Hem en Zijn Koninkrijk te zijn.

Je tegenstander

Het spreekt vanzelf dat het aanwezig zijn van ons als vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk in deze wereld, weerstand oproept bij alle niet-christenen. Satan is immers nog de over­ste van deze wereld. Het is hem er alles aan gelegen dat Gods Koninkrijk op geen enkele wijze zichtbaar wordt.

Dit betekent verdrukking en vervol­ging, in de eerste plaats in landen met een dictatoriale staatsvorm. Vervolging is er weliswaar altijd geweest maar zal in de komende tijd zeker toenemen. Ook democratieën zullen daaraan niet ontkomen. Dit hoeft ons echter op geen enkele wijze te beangstigen. Immers wie tot het Koninkrijk van de levende God behoort is in feite onaantastbaar ook al kan hij, wat zijn natuurlijke bestaan betreft, in de gevangenis terechtkomen en zelfs gemarteld en gedood worden. Maar geestelijk is er een niet te verbreken verbinding met de levende God, want wie Zijn Koninkrijk heeft leren kennen, weet dat hij behoort tot het onwankelbare Koninkrijk dat eeuwig standhoudt. Dat is een vaststaand feit en een heerlijke zekerheid voor allen die in deze tijd leven!

De angst voor het terrorisme

In aansluiting op wat we in boven­staand artikel schreven, willen we nog even ingaan op de bij velen, ook bij christenen, toenemende angst, verwarring en onzekerheid wat betreft de toekomst, n september is voorbij en zoals te verwachten was is in de gehele wereld, maar uiteraard vooral in Amerika, grote aandacht geschonken aan wat er een jaar gele­den gebeurde: de terreuraanslagen in New York en Washinton met meer dan 3000 doden tot gevolg. Wat niemand voor mogelijk had gehouden gebeurde: het machtigste land ter wereld werd in zijn hart getroffen. Hoe was dat mogelijk? Sommigen spraken zelfs over het begin van de derde wereldoorlog, nu niet meer oorlogen tussen landen, maar de ‘beschaafde wereld’ tegen het, soms geheel onverwachts, opduikende terrorisme. Nu Amerika er niet in is geslaagd alle terreur- haarden van de Al-Quaida-beweging van Osama bin Laden op te ruimen richt men vooral de aandacht op Irak. De algemene verwachting is dat binnen enkele maanden een oor­log rond Irak zal uitbreken. Wat de verdere gevolgen daarvan kunnen zijn houdt velen bezig.

Een totalitaire staat?

En wat het terrorisme betreft is iedereen er van overtuigd dat deze plotseling en overal de kop kan opsteken. Wonen in een democra­tisch geregeerd land geeft daarbij geen enkele garantie dat terroristen geen voet aan de grond krijgen. Daarom gaan er ook steeds meer stemmen op dat één wereldregering de oplossing zou kunnen zijn om de dreigingen van het terrorisme een halt toe te roepen.

In een goed gedocumenteerd artikel in ‘De Groene Amsterdammer’ van

Gawey Keyser, brengt deze naar voren hoe in allerlei in de bioscopen draaiende films, bijvoorbeeld in de recentelijk draaiende politiestaatfilm ‘Minority Report’ van Steven Spielberg, dit idee gelanceerd wordt. De uitkomst is dan een totalitaire staat, een soort super-dictatuur, waaraan elk individu dient te gehoorzamen. Gawey Keyser schrijft onder andere: “Het totalitarisme, schrijft George Orwell in een essay, kan overal triomferen als het niet wordt bestreden. De geschiedenis leert dat vooral economische en poli­tieke tegenwind bevorderlijk zijn voor machtsmisbruik en repressie. Of zijn deze neigingen gewoon deel van de menselijke natuur? In de zeventiende eeuw concludeerde Thomas Hobbes dat gebrek aan een goede regering de mens leidt tot zijn natuurlijke gesteldheid, namelijk een constante staat van oorlog waar­in geen plaats is voor moraliteit. Complexer is de formulering van Hannah Arendt, die het terroriseren en misleiden van de bevolking ziet als basis van totalitaire ideologieën. Arendt stelt dat het totalitarisme een houvast kan bieden in tijden van grote onrust -zoals bijvoorbeeld na de Eerste Wereldoorlog- zodat men­sen een visie kunnen hebben vol­gens welke ze zowel het trieste ver­loop van de geschiedenis kunnen verklaren als hoop voor de toekomst kunnen vinden.

Als de leugen regeert…

Bij de totalitaire staat -zo gaat de schrijver verder- gaat het om de kracht van de leugen. Orwell toont aan dat schoonheid in de vorm van kunst en literatuur verdwijnt, of door machthebbers wordt vervormd tot propaganda. Gepast is dat de meest natuurlijke fabrikanten van leugens -filmregisseurs- hierop reageren”.

Gawey Keyser gaat in zijn artikel nog verder met voorbeelden aan te halen en te concluderen dat uitein­delijk een totalitaire staat het gevolg zal zijn. Een te somber beeld van deze schrijver? Wij geloven het niet, want het is een ontwikkeling die geheel in de lijn ligt van waar ieder rechtgeaard christen van overtuigd is: aan de ene kant Satan die weet dat hij uiteindelijk het onderspit zal delven omdat hij overwonnen zal worden door de werkelijke Gemeente van Christus. Aan de andere kant het Koninkrijk Gods, waarvan deze gemeente de kern vormt.

Deze ontwikkeling wordt trouwens al op duidelijke wijze omschreven in Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11), een tekst die wij in de loop der jaren meermalen aanhaalden en die nogal eens wat weerstand oproept. Daar kunnen wij lezen: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler”. De kracht van de leugen, waar Keyser het over heeft, regeert in hen, zij worden immers geïnspireerd door de vorst der leu­gen, Satan.

Maar “wie rechtvaardig is, hij bewij­ze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer gehei­ligd”. Dat zijn zij die behoren tot het Koninkrijk van God, nieuwe schep­pingen in Christus en geïnspireerd door Gods Geest. De kracht van de Geest vervult hun leven, waardoor ze geen angst hebben voor terroris­me of totalitarisme. God heeft ieder mens een vrije wil gegeven, laat daarom iemand die dit ’toevallig’ leest, maar zich nog aan de verkeer­de kant van de streep bevindt, over­stappen naar de goede kant, want de liefde van God omvat alle mensen. Jezus nodigde (en nodigt!) alle men­sen uit in Hem te gaan geloven en Hij is de weg tot God. En wie een nieuwe schepping in Hem is gewor­den ervaart dat iedere vorm van angst voor de toekomst verdwijnt en plaats heeft gemaakt voor de vrede en blijdschap van Gods onaantastba­re Koninkrijk!

Paulus van verraad beschuldigd

De 28-jarige, in Groningen stude­rende en uit Deventer afkomstige, Thijs Voskuilen heeft in de afgelo­pen tijd veel stof doen opwaaien met zijn vermeende ontdekking dat de apostel Paulus een spion voor de Romeinen is geweest. In verschillen­de media werd aandacht geschonken aan zijn afstudeerscriptie “The Perfect Spy” waarvoor hij zelfs een negen kreeg. Hij beweert dat Paulus helemaal niet bekeerd was tot chris­ten, maar simpelweg een spion van de Romeinen was, die volgens de beste tradities van de geheime dienst de Joden en eerste christenen manipuleerde en bij hen infiltreer­de.

Opvallend is dat, voor zover wij weten, uit de theologische wereld geen enkele vorm van protest werd gehoord tegenover deze ernstige vorm van geschiedvervalsing. Was Paulus dan zo belangrijk? Zeer zeker als wij beseffen dat van hem, wat betreft de eerste tijd van het christelijk geloof door wat Lucas in Handelingen over hem schrijft en door zijn brieven, veel bekend is. Hij was een echte verkondiger van het evangelie van het Koninkrijk en bracht zelf ook in praktijk wat hij naar voren bracht. Hij gaf duidelijke richtlijnen aan hoe de gelovigen van de eerste tijd dienden te leven. Niet als een soort dictator, maar zijn prin­cipe was: “Wees mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg”. Daarom was hij niet ook bang cor­recties aan te brengen als hij zag of hoorde dat er in de verschillende gemeenten iets verkeerd ging. Zijn adviezen waren richtinggevend van­uit een hart vol liefde en bewogen­heid. Hij had alles over voor de ‘zaak van Christus’ en moest hiervoor vaak een hoge prijs betalen. Lees bij­voorbeeld wat hij hierover schrijft in zijn brief aan de gemeente te Rome.

Een geweldig voorbeeld

We kunnen daarom ook rustig stel­len dat hij ook nu een geweldig voorbeeld is voor ons die in deze tijd leven. Natuurlijk zijn sommige van zijn adviezen specifiek bedoeld voor de gelovigen van zijn tijd, maar veel is nog van even grote betekenis dan twintig eeuwen geleden. Dat juist hij op een ongelofelijk brutale wijze in een verkeerd daglicht wordt gesteld laat ons zien hoe de duivel als maar bezig blijft te proberen de funda­mentele geloofswaarheden te onder­mijnen. En zij die geen vast gefundeerd geloofsleven kennen, lopen in zijn val.

De mening die Thijs Voskuilen in zijn scriptie naar voren brengt is één van de vele aanvallen zoals die zich de laatste jaren voordoen op de basisprincipes van het christelijk geloof. Zij zullen ongetwijfeld de komende tijd nog in hevigheid toe­nemen. De waarachtige gelovige laat zich hierdoor echter niet van de wijs brengen en kan met Paulus getui­gen, wat hij oorspronkelijk schreef aan de gemeente te Rome(!): “Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toe­komst, noch krachten, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here” Romeinen 8 vers 38 en 39 (Rom. 08:38-39).

De jeugd en het evangelie

Het onderwerp ‘Jeugd en evangelie’ staat de laatste tijd volop in de belangstelling. Daarbij speelt de ouderwetse uitdrukking ‘Wie de

jeugd heeft, heeft de toekomst’ een grote rol. Op het conferentieoord ‘De Bron’ in Dalfsen kwamen begin- september ruim honderdvijftig pre­dikanten, voorgangers en kerkelijke beleidsmakers samen om grondig na te denken over de relatie tussen kerk en jongeren.

Vele gemeenten moeten concluderen dat het steeds moeilijker wordt jonge mensen met het evangelie te bereiken. Daardoor verliezen de gemeenten niet alleen terrein door veroudering maar ook doordat vele jongeren de gemeente de rug toeke­ren. Zij vinden de diensten saai en ouderwets en worden op geen enke­le wijze nog aangesproken door de traditionele wijze waarop een dienst meestal verloopt. Nu hebben we het hier uiteraard over een groot deel van de kerkdien­sten, maar ook sommige samen­komsten in de vrije gemeenten, van welke schakering ook, krijgen hier langzamerhand mee te maken. Als men alles teveel vastlegt in vaste patronen kan hetzelfde euvel als in de kerken weer de kop opsteken. De leiding van de gemeente dient ook in dit opzicht alert te zijn op wat de Gods Geest aanreikt en daarnaar te handelen.

Grote bijeenkomsten

Men kan opmerken dat er ten aan­zien van de jonge mensen toch ook nog heel veel goeds gebeurd. Denk aan de duizenden jongeren die grote bijeenkomsten trekken, zoals deze georganiseerd worden door Youth for Christ, Opwekking, de EO en anderen. Inderdaad zal iedere waar­achtige christen blij en dankbaar zijn dat nog zoveel jongens en meis­jes op deze wijze met het evangelie in aanraking komen, maar wat gebeurt er verder? Gaat de kerk of gemeente waartoe men behoort daardoor werkelijk veranderen? Wat te denken van die dominee op de Veluwe, waarover wij in de Zwolse Courant lazen, die zich in zijn preek zeer kritisch had uitgela­ten ten aanzien van jongeren die de EO-jongeren dag hadden bezocht. Een tiental jonge mensen, die juist de dag tevoren een grote zegen had­den ontvangen, verlieten daarop de kerk, waarbij hun grootste grief was dat de dominee er zelf niet eens geweest was…

Zo zijn er meer voorbeelden aan te halen, waaruit blijkt dat men die jonge mensen die zoekende zijn, maar geen antwoord krijgen op de werkelijke vragen waar ze mee rond­lopen, bezig is te verliezen. Het roer moet om, dat is duidelijk, maar kan men het roer wel werkelijk omgooi­en, om deze uitdrukking nog even vast te houden, als men zelf geen werkelijke levensverandering heeft meegemaakt? Theologisch afgestu­deerd zijn heeft geen enkele garantie in zich dat daardoor het nieuwe leven van Christus een centrale plaats heeft ingenomen. En zolang dat niet het geval is en men vastzit in een bepaald systeem, kan men ook niet werkelijk vruchtbaar zijn in dienst van Gods Koninkrijk. (Deze opmerking maken wij niet om daar­mee de beschuldigende vinger uit te steken naar iedereen die een theologie-opleiding heeft gevolgd; er zijn gelukkig onder hen ook die wél het werkelijk nieuwe leven van Christus in zich hebben en dat tot openba­ring brengen).

Geestelijke groei

Wat gebeurt er verder? was de vraag die wij eerder in dit artikel stelden, naar aanleiding van jonge mensen die aangesproken worden op een grote jeugdmeeting, als ze terugke­ren in eigen gemeente. Want een eerste aanraking is natuurlijk niet voldoende. En ook niet als men alleen maar tot bekering en weder­geboorte komt en er verder geen geestelijke groei op volgt. Daarover hoeft geen enkel misverstand te bestaan, want zoals in het natuurlij­ke leven groei vanzelfsprekend is, geldt dit ook in geestelijk opzicht. Daar schrijven we in ons blad ook telkens weer over. Nu kan men jonge mensen die tot nieuw leven komen het advies geven een goede gemeente op te zoeken, waar de geestelijke ontwikkeling naar het volwassen christen zijn hoog in het vaandel staat geschre­ven. Dat is uiteraard een goed advies, maar in sommige gevallen is verandering van gemeente om ver­schillende redenen soms niet direct mogelijk. Dan is het goed om in ieder geval contact te zoeken met medechristenen die ook het verlan­gen om zich geestelijk te ontwikke­len in zich hebben. Samen komt men dan ongetwijfeld tot de conclusie dat het belangrijk is dat het fundament, zoals dat in Hebreeën 6 beschreven wordt, gelegd moet worden, want alleen van daaruit kan men op gezonde wijze geestelijk verder groeien. En dan krijgen we ook door Gods Geest aangereikt hoe verder te handelen, waarbij één ding zeker is: God laat ons niet in de steek maar van dag tot dag mogen we Zijn nabijheid en lei­ding ervaren en beleven we dat, temidden van alle omstandigheden, het nieuwe leven wat in ons is, de echte blijdschap, vrede en vrijheid in zich heeft!

 

Moed hebben om te gaan door Klaas Goverts

In dit artikel in neemt de bekende bijbelleraar Klaas Goverts ons mee naar Genesis 24 waar we kunnen lezen hoe Abraham zijn knecht de opdracht geeft een vrouw te zoeken voor zijn zoon Izak. Het meisje dat hij vindt (Rebekka oftewel Rivqah) gaat gehoorzaam mee. In verhalende vorm laat Klaas Goverts ons zien hoe deze gehoorzaamheid alles bepalend voor de toekomst is. Een verhaal dat ons moed geeft, ons meeneemt en voorgaat… (-red.).

Elie Wiesel zegt ergens: Er zijn ver­halen die nooit verteld worden. Want als je het nieuwe hoort, of je ziet de voorpagina van de krant, het gaat vrijwel altijd over de grote mannen: men vertelt vanuit het gezichtspunt van de ferme jongens en de stoere knapen met hun machogedrag; het oorlogstuig en hun totaal verkokerde blikveld.

De wereld van ‘ons kent ons’. Het verhaal van de ‘bevelhebbers’; type­rende uitdrukking: zij hebben het bevel.

Maar er ook het verhaal dat niet ver­teld wordt. Van al die wanhopige ten hemel schreiende vrouwen en kin­deren; de vermiste geliefden. Wat hebben zij? Het bevel hebben ze in elk geval niet. Vaak is het enige wat ze hebben, de herinnering. Of de eenzaamheid.

Zo zaten de ballingen in Babel. Ook daar waren de bevelhebbers: Nebukadnezar en zijn generaals. Overal hoorde je: de commandant heeft bevolen… En de laarzen van de kolonels stampten door de straten. De ballingen zaten bij elkaar en ze zeiden: Zullen we hier ooit nog weer uit vandaan komen? Uit dit grote machtige Babylon? Maar wij hebben zo weinig macht, zo weinig invloed. Wij hebben niets te vertellen. Wacht eens even, zei er een, volgens mij hebben wij juist wél wat te ver­tellen. Want wij hebben een verhaal! Weet je waar het over gaat? Het is eigenlijk een verhaal over een uit­tocht. Een exodus.

Er was een man en die heette Abraham. Hij was uit zijn land gegaan, uit Ur der Chaldeeën. Jarenlang woonde hij toen in een vreemd land. Als nomade. Een gast. Een asielzoeker, zou je haast zeggen. En hij werd oud. Het enige wat hij nog thuis had, was zegge en schrijve één zoon. En die ene zoon was ongetrouwd.

Dus zijn toekomst hing aan een zij­den draadje. Een vader en een zoon en meer niet.

Op een dag stuurt hij zijn knecht. Ga een vrouw zoeken voor mijn zoon Izak, zegt hij. En die knecht gaat.

Geen weg terug

Een ding mag hij niet doen. Hij mag Izak niet terugbrengen naar het land waar Abraham vandaan komt. Er is geen weg terug. De geschiedenis is. niet omkeerbaar. Terugspoelen kan niet, mag niet, want dat zou heel die uittocht ongedaan gemaakt worden. Dan zou je weer zijn bij af. Alles tevergeefs.

De weg van Abraham mag niet uit­geveegd worden; die weg moet voortgang hebben. Die knecht gaat. Een naamloze man; hij wordt alleen maar aangeduid als de knecht.

En bij een bron vindt hij een meisje. Hij heeft een soort test bedacht: als dat meisje water geeft voor zijn kamelen, is ze de goede. Een meisje dat hart heeft voor vreemdelingen. Zij heeft de kwaliteiten die nodig zijn. Zij zal geschikt zijn om zelf Vreemdeling te worden in een vreemd land. Zij heeft hart voor nomaden; zij zal een nomade kun­nen worden met Izak. Zij heeft haar hart op de juiste plaats. De vader en de broer van het meisje worden gevraagd: zijn jullie het er mee eens? Ze antwoorden: van de Here is dit woord uitgegaan. Het is een woord of een daad voor de Eeuwige.

Maar dan komt er iets heel bijzon­ders. Laten we het meisje zelf vra­gen, zeggen ze.

Temidden van een patriarchale cul­tuur is dat toch wel verrassend. Zij heeft het beslissende woord, het laat­je woord.

Iedereen houdt zijn adem in. Het wordt doodstil. En dan klinkt daar haar antwoord: in het Hebreeuws is het maar één woord: ‘elekh’, in het Nederlands drie woorden: Ik wil gaan.

Op dat moment hing heel de geschiedenis van Abraham aan dit ene woord. Heel de toekomst van Israël lag in de handen van dit meisje.

Heel het verhaal van de Eeuwige werd op dat ogenblik bepaald door die ene vraag: wat zal zij zeggen? Niet een bevelhebber schreef dit ver­haal. Niet een sterke man. een held een koning. Maar deze jonge vrouw mocht het verhaal van God schrijven.

Zij gaat. Dit is haar weg. Dank zij haar vindt de uittocht van Abraham

voortgang.

In Genesis 12 was daar de exodus van Abram, hier in Genesis 24 is daar de uittocht van deze vrouw. Rebekka, of zoals haar naam in het Hebreeuws luidt: Rivqah. Rivqah betekent samenbinding, schakel. En dat wordt ze. Zij bindt de geslachten samen. Zij zal de ver­binding zijn, trait d’union, tussen Abraham en de toekomst. Zij maakt toekomst. Hoe? Door de stap die ze doet.

Het leven is geen noodlot. Het is een gang. Uittocht uit afzijdigheid, Uit niets doen, passiviteit. Intocht in het visioen, Radicaal keuzes doen.

Een tweede Abraham

Deze jonge vrouw wordt niet zo­maar als een pion geschoven op het schaakbord van het bestaan. Zij bepaalt zelf haar weg. Ja, zeggen de ballingen in Babel tegen elkaar: zo kan het dus ook. We zijn niet overgeleverd aan de wille­keur van degenen die toevallig de macht hebben.

Rivqah is ons voorbeeld. Zij is als je het goed bekijkt, een tweede Abraham.

Zo hebben ze elkaar heel wat verha­len verteld waarin vrouwen een scharnier-functie vervulden. De trein van de messiaanse geschiedenis had wel duizend keer kunnen ontsporen, maar elke keer was er weer een vrouw die ingreep. Een vrouw als wisselwachter. Ze staat niet te kijken hoe alles beslist wordt. Ze denkt zelf. Ze gooit de wissel om. Vanaf die dag gaat de geschiedenis anders. Waaróm is ze gegaan? Rivqah, wat heeft jou bewogen? Wat heb je gezien, wat heb je voorvoeld? Je ging op weg naar een land waar je nog nooit geweest was. Je zou daar een man toebehoren die je nog nooit ontmoet hebt.

Wat bezielde je? Dat moeten de bal­lingen zich hebben afgevraagd; immers dat was nu juist ook de vraag die hun op de lippen brandde. Wat geeft een mens kracht om te gaan?

Ja, zeiden de ballingen, een mens leeft van verhalen. Taal doet zo veel. Rivqah moet iets gehoord hebben. De woorden van die onbekende knecht. Heeft ze daarin iets opge­vangen dat ze nog nooit had verno­men? Is daar een snaar van haar hart geraakt?

Solidair zijn

Eén ding sprong er speciaal uit, zei de verteller. Die knecht had het maar steeds over chèsed. En dat is zo’n geladen woord; soms vertaalt men het met liefde, soms met weldadig­heid, vaak zegt men goedertieren­heid. Maar eigenlijk is het verbonds trouw. Solidair zijn. De anonieme knecht zei het zo: De Eeuwige heeft mij solidariteit getoond. Willen jullie nu ook solidair zijn jegens mij en jegens mijn heer? Misschien was het dat! Dat Rivqah toen gedacht heeft: daar wil ik bij horen. Bij die mensen die solidair willen zijn met elkaar. En die een God hebben die zich daarin vastbijt: in solidair leven.

Dat verhaal heeft haar gepakt. In dat verhaal wilde zij opgenomen wor­den.

Soms werkt dat zo. Dan is het een enkel woord en dat doet het hem. De mens is een taaiwezen. Taal is een huis om in te wonen. En bal­lingen begrijpen dat. Zonder taal ben je dakloos. Die knecht deed eigenlijk één ding. Hij bracht het verhaal van Abraham naar dat verre land. En dit meisje zei: Ik wil in dat verhaal binnen­gaan. Dat verhaal wordt mijn onder­dak.

Als ze geweten had waar ze aan begon… Vaak overziet een mens niet wat een keuze inhoudt. Wat heeft mensen ertoe gebracht, jood te wil­len zijn? En wat brengt mensen ertoe christen te willen worden, ver­drukking en vervolging trotserend? Kleur te bekennen: daar wil ik bij horen, bij dat volk. Dat volk dat steeds weer onderligt, dat telkens weer weggeschoven wordt. Maar waarom dan? Rivqah, waarom blijf je niet rustig bij je familie? Waarom kies je voor die onbekende God, van wie je nu in feite nog maar één woord weet?

Je gaat ongebaande wegen. Je wordt, als je er goed over nadenkt, een bal­ling.

 

Gij maakt mij steeds meer vreemde­ling.

Wat stond je toch voor ogen, Rebekka, bij de bron? Je hebt het woord genomen, Zei ja, en keek niet om. Je ging zoals eens Abraham Ver van je huis en stam.

Soms kan het verhelderend werken als je even let op het slot van een verhaal. Rivqah komt aan in het land Kanaän. Ze ziet daar een man, die loopt te peinzen, bidden zegt de Statenvertaling. Mediteren heet het ook wel.

Het blijkt Izak te zijn. De man die ooit oog in oog lag met de dood, en die het overleefd heeft. Izak de over­levende.

Izak neemt haar en brengt haar in de tent van moeder Sarah. En toe gebeurde er wat. Toen werd Izak getroost over de dood van zijn moe­der.

Daar eindigt het verhaal mee. Rivqah als degene die komt troosten. Wat is er door Izak heengegaan? Sommige rabbijnen zeggen: Sarah hoorde achteraf dat Izak op het altaar had gelegen, bijna geofferd. En dat was teveel voor haar. Dat kon haar oude hart niet verwerken. Izak moest alleen verder. Nooit meer gewoon. Wat wereldvreemd. Niet meer geschikt voor de maatschappij.

Gaan en troosten

Rivqah komt in de tent van Sarah. Zij weet van aanpakken. En zij is ook een vreemde in een vreemd land. Vreemdelingen begrijpen elkaar. Ballingen voelen aan wat er in de ander omgaat. Troosten, dat is haar eerste taak.

Met die twee woorden is het leven van Rivqah getypeerd, voorgoed gestempeld. Gaan en troosten. Dat zijn steeds weer de grondtonen geweest van Israël. Zoals de dichter Heinrich Heine het zei in de voor­laatste eeuw: De geschiedenis van Israël is tragisch, en als men erover wil schrijven, wordt men nog uitge­lachen ook. Dat is het meest tragische. Het is niet het verdriet dat de men­sen breekt. Maar het verdriet dat ontkend wordt, geloochend, dat breekt de mens. Want dan is er ook geen troost.

Rivqah is als een die treurenden troost. Dus heeft ze Izak serieus genomen. Ze heeft zijn verdriet niet ontkend. Ze ging. Net als dat gedicht van de joodse zanger Sjajewits, dat de titel draagt: Ga, ga.

En nu, Bloemetje, mijn kind, trek je jasje aan en laten we gaan. Daar gaat nu al de derde groep en daar horen we bij. Maar laten we niet huilen en laten we niet jammeren en de vijand ten spijt, laten we lachen.

Glimlachen zullen we, zoals de vij­and zich zal verbazen wat Joden kunnen. En hij zal niet begrijpen dat in ons bloed de kracht van onze vaderen stroomt: die gingen in alle geslachten hun eigen weg als ieder soort van offer.

En al is onder onze stap de dood, boven ons hoofd is de majesteit van God.

Wij moeten ons weer offeren, Bloemetje, mijn kind, opnieuw en met het oude geloof.

Gaan en troosten – troosten en gaan. Dat is toch altijd weer de weg van de Messias. De joodse vluchte­linge en landverhuizer Kadie Maladovski zegt het zo: “Al is mijn hart een beetje zwakker, nog sterk als een steen is mijn voet”. En boven haar verhaal zet ze één woord: Laarzen. Maar dat zijn niet de laarzen van de kolonels. De stam­pende schoenen van de bevelheb­bers. Dat zijn de laarzen die ze nodig heeft om weer op weg te gaan. Rivqah gaat. En dat maakt geschiedenis.

Zolang er nog Rivqah’s zijn, is God er nog. De voeten van de Rivqah’s trekken een spoor van licht. Een spoor van toekomst.

Groot is de wereld en lang is de tijd, maar klein zijn de voeten die gaan waar geen wegen gaan. Ik wil gaan, zei Rivqah. Ik wil gaan, zeiden de ballingen. Dus toch, zeiden ze in Babel: ons leven heeft zin!

Dit verhaal geeft ons moed. Dit ver­haal geeft ons voeten. Dit verhaal neemt ons mee.

Ik wil gaan, zei Jezus en hij ging de weg tot het einde.

Ik wil gaan, zeiden de mensen toen en nu,

want dit verhaal gaat ons voor.

 

 

Vrijkomen van schuldgevoelens Door Duurt Sikkens

Er zijn heel wat kinderen Gods die te maken hebben met schuldgevoelens en daardoor vaak ernstig belemmerd worden in de beleving van hun geloof. In dit artikel laat Duurt Sikkens ons zien hoe schuldgevoelens zich op allerlei wijze kunnen openba­ren, maar ook reikt hij ons de sleutel aan om te kunnen leven volkomen vrij van elke vorm van schuldgevoel (-red.).

Wat zitten allerlei schuldgevoelens toch onuitroeibaar diep geworteld in (christen)mensen. Je kan er een omnibus mee vullen. Het gaat dan om vage, vaak onbenoembare gedachten en gevoelens die, na vele eeuwen prediking en Calvinisme, erin zijn gehamerd of die het resul­taat zijn van een beroerde jeugdtijd. Vele christenen geloven wel in ver­geving van zonden, doch tegelijkertijd hebben ze het idee ‘dat ze het tóch niet goed doen’ Wat is dat toch? Altijd het idee van tekort schieten, tekortkomingen, het beamen dat iets ‘altijd beter kan’, dat ze ‘nog niet zover zijn’. Het excuus van ‘let maar niet op de rommel’ in je geestelijk huis. Talloze vormen en uitingen uit angst voor meningen of beoordelin­gen door anderen. Sommige men­sen lopen verontschuldigend door het leven en in het ergste geval komt er iets naar boven met een inhoud van: “sorry-dat-ik-besta”. Een verdrietige constatering, maar is deze terecht?

Ontkenning van jezelf

Het beeld dat men dan van zichzelf (en van God) heeft is zo negatief. Het is eigenlijk een ontkenning van je wezen, van jouw kostbare karak­ter, van jezelf. En ga je op zoek in jezelf dan vind je dus heel veel din­gen die je dan ook nog bevestigen in je gelijk. Ja toch? Een van de oorza­ken is dat men zonden nogal eens verwart met wonden, maar daarover een andere keer.

Nu kun je dit zelfbeeld gaan ver­dringen of compenseren. Ik noem een paar voorbeelden van de vele, maar meestal weet je zelf wel waar de schoen wringt. Je gaat bijvoor­beeld zeer, zéér positief lopen doen en een actievolle christen uithangen; of je gaat overdreven nederig en dienstbaar gedrag vertonen, tot bij het slaafse af; je gaat (je moet!) je naaste meer liefhebben dan jezelf; je gaat je best doen ‘voor de Heer’, immers ‘het beste is nog niet goed genoeg voor Hem’; je gaat alleen maar eindeloos dankbaarheid etale­ren, want je bedoelt het allemaal zo goed. En vooral niet zélf denken want anderen napraten is ‘veiliger’. Je móét altijd wat.

En als je eens kiest voor jezelf wordt dat uitgelegd als ‘egoïstisch’ of het krijgt het stempel van stiekem gedrag. En mocht een ander je iets geven of iets voor je doen, dan heb je de ingewortelde neiging om er wat voor terug te doen. Je kan je immers niet voorstellen dat iemand onvoorwaardelijk van je houdt om wie je eigenlijk bent? Je zou in dat geval eigenlijk een ander moeten zijn… Ach, dan weet je niet meer wie je bent, en dat is erg.

Een wankel bestaan

Als er iets funest is, is het wel het jezelf vergelijken met anderen: óf de ander komt er bekaaid af óf jijzelf, want je vindt die ander óf meer óf minder en daarmee gepaard gaat bewondering of minachting. Maar het diepst zit toch wel de minachting voor jezelf, de ontkenning van je eigen aard.

Het moet altijd maar hoger, mooier, sterker, beter. Beter? Vreemd. Als God ziet ‘dat het goed is’ hoef jij het niet beter te willen… Laat ik eens een beeld gebruiken: Als een vergeet-me-nietje een klap­roos wil nadoen, dan lijkt-ie toch nergens meer op? Het is een onher­kenbaar voortbrengsel geworden want het is geen van tweeën meer. Op de vraag: Wie ben je? Heb je helaas maar één antwoord: Ik weet het niet…

Je hunkert zo sterk naar waardering, je wilt zo graag meetellen want door dat ingevreten schuldgevoel ben je nog steeds afhankelijk van de goed­en afkeuring van een ander. Dat is een wankel bestaan. Stel dat een goedbedoelende naaste je in zo’n situatie wil helpen en voorstelt om maar eens ‘met je te bidden’ en er worden een stelletje boze geesten uitgejaagd… Meestal gebeurt er niks, maar je moet geloven dat het helpt. Dat doe je dan tegen de klippen op en je geloof lijdt schipbreuk. Een nieuwe teleurstelling.

Anders gaan denken

Veeleer is een verandering in gedachten nodig: Anders gaan den­ken over Vader, over jezelf, erachter komen hoe Hij over je denkt. Daarna ga je anderen met nieuwe ogen bekijken, worden je ogen lam­pen. Het vergt natuurlijk wel enige moed om jezelf eens onder ogen te komen, om jezelf ‘bloot’ te geven, want, net als bij Adam en Eva, heb je ook nog de bijkomende schaamte. Je durft niet tevoorschijn te komen, want je bent bang. Voor God? Die liefde is? Je kunt misschien niet tevoorschijn komen, omdat je vast zit in denkpatronen die werken als een kooi die je gevangen houdt. En zelfs zou het wel eens kunnen zijn dat je niet aan de dag wilt tre­den omdat de rol die je speelt jou best bevalt… De verandering van gedachten gaat namelijk erg diep om zo de wortel van dit kwaad goed te kunnen rooien. Dan dient er wel iemand op je pad te komen, een medemens, je naaste die jou op andere gedachten kan brengen, die jou ziet zoals je werke­lijk bent, in dit geval een vergeet-me- nietje. Iemand die jou, zonder enige bijbedoeling liefheeft. Niet iemand die jou wil manipule­ren en je wil vormen naar zijn beeld en gelijkenis, maar iemand bij wie jij je helemaal veilig weet en in wie jij een schuilplaats van de allerhoog­ste aantreft. Iemand die nou es niks van je moet of’ iets van je verwacht’ in de trant van ‘ik dacht dat je een christen was’ (let op dat ‘was’) of’ ik dacht dat we broers en zussen waren’.

Gebeuren die laatste dingen dan? Jazeker, meer dan je lief is. In natuurlijke en geestelijke opvoe­dingssituaties zul je ze maar de kost moeten geven, die kinderen die ‘lieb und folgsam’ moeten zijn, want anders zijn ze immers niet ‘lief’?

Bevrijding van schuldgevoel

Hoe kom je ooit vrij van dit dienst- huis-denken? Als je altijd gaat leven naar de maatstaven van anderen, altijd wilt wat anderen willen, dan lijdt je heel wat af. En sommigen bidden zelfs dat ze een dergelijk leven mogen volhouden, stoppen al hun geestkracht en energie in dit slavenbestaan en noemen dat dan ‘volharden’. Eigenlijk ben je altijd bang anderen teleur te stellen. Ach lieve mens, als je zo moet leven ben je niet gelukkig. Je zit gevangen in de taaie kooi van je schuldgevoel, waaruit zovele van je handelingen voortkomen en je gaat gebukt onder het falen, tenminste, je denkt dat je faalt, want ‘het is nooit goed en het kan altijd beter…’ Als kind herinner ik me een teke­ning van een verwrongen figuur aan een kruishout. Hij hing op m’n

slaapkamer. Eronder stond geschre­ven: “Dit heb Ik voor u gedaan, wali^ hebt gij voor mij gedaan?” Daar werd ik niet vrolijk van, integendeel, ik ben er wanhopig van geweest. ‘Schuld’ betekent origineel ‘straf­baarheid’, je hebt een plicht tot beta­len, tot boetedoen, want er moet iets vereffend worden. Vandaar dat er maar altijd weer die aanklacht is, die vloek in je bestaan om wat terug te doen. Waarom?!

Kwijtschelding en vergeving

Laat nou die lijst met schulden in Jezus Christus aan het vloekhout zijn genageld: Alles is je kwijtge­scholden (dit woord betekent letterlijk ‘schuldenvrij’). En als je dat gelooft krijg je eindelijk rust, diepe rust. Alles is door je Vader en Zijn zoon vergeven en vergeten. Dan is het heel wezenlijk dat je het jezelf ook vergeeft. (Het werkwoord vergeven heeft meerdere betekenis­sen in de talen. Het betekent ‘weg­gooien’ en ook ‘geschenk zonder voorwaarden’). Gods belofte maakt geen schuld.

In verband hiermee wil ik graag nog een ellendige gedachtenkronkel rooi­en. Wanneer er bijvoorbeeld in een bepaalde situatie geen verbetering of genezing optreedt, hebben velen de onbedwingbare neiging in schuld­termen te gaan denken. Ja, het zit diep…

In die heerlijke rust van vergeving kun je ook je schuldenaren verge­ven. Je bent totaal onschuldig door het bloed van het Lam van God. Deze gave is niet terug te betalen. Het is zó eenvoudig dat het haast niet is te geloven. Daarom, ‘worden als een kind’ is in dit verband zo gek nog niet. Je hebt vrede met God en met jezelf. Je bent ‘uit je diensthuis uitgeleid’.

De mist trekt op

De mist in je denken, die voor de prachtige genade-zon van God hangt, trekt eindelijk op door de kracht van diezelfde zon en je gaat eindelijk zitten en wandelen in land zonder schulden, wandelen in hem die alles voor ons ten uitvoer heeft gebracht.

Het offer van Jezus is altijd geldig en hij heeft alles betaald in zijn grenzeloze liefde om jou bij zich te kunnen krijgen door zich bij jou te voegen en je mee te nemen. Hij zocht zichzelf niet, maar jou. Het enige motief om ‘Vader en moeder te verlaten’ is geweest zich te willen verbinden met jou, mens, in een

nieuw verbond. Dan is hij gelukkig met jou en jij met Hem. Beleef je leven met je Vader in heer­lijke onschuld, dan ben je een geluk­kig mens.

Je hebt gevonden, je bent gevonden. Goedemorgen vergeet-me-nietje.

 

 

 

Individuele geloofsontwikkeling door Gert Jan Doornink

 

“Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg!” Een uitdrukking die we allemaal kennen en die we soms gebruiken als iemand zich aanstelt, zich meer voelt dan de ander, kort­om zijn hoofd boven het maaiveld uitsteekt. “Wat verbeeldt hij zich wel”, zeggen we dan. “wie denkt hij wel dat hij is…”

Nu zijn we in de ogen van God alle­maal even belangrijk. Dat is zonne­klaar: God heeft ons allemaal even lief. Maar God heeft wel elk individu verschillend geschapen. En ieder maakt zijn eigen ontwikkeling mee. Ook de talenten die ons zijn toever­trouwd. zijn bij iedereen verschil­lend. Belangrijk is dat deze talenten gaven, bekwaamheden) tot ontwikkeling worden gebracht. Hier komen we bij een punt terecht dat velen over het hoofd zien: de ontwikkeling en het gebruik van onze talenten. Blijft dit achterwege dan geven wij geen invulling aan Zijn plan met ons leven. Hij wil ons allemaal gebruiken in Zijn dienst als een levend getuige van Hem en Zijn Koninkrijk. Wij zijn als het ware Zijn visitekaartjes. Paulus noemt dat het ‘beelddrager van Christus’ zijn. Naamchristenen die geen verande­ring in hun leven hebben meege­maakt, omdat bekering en wederge­boorte achterwege zijn gebleven, zullen dit niet kunnen vatten. Maar waarachtige christenen weten waar­om het hier gaat. Toch zien we vaak ook bij hen een oppervlakkigheid en geen werkelijke groei naar een vol­wassen-zijn in Christus. Men gaat wel naar kerk of samenkomst, maar uit vrijwel niets blijkt de werkelijke verandering in hun leven.

Zelfonderzoek

Nu gaan we geen oordeel uitspreken over medechristenen maar behoren onszelf af te vragen: hoe is het met ons gesteld? We behoren ons te realiseren dat een sterke, Christus uitstralende gemeente alleen kan functioneren door middel van gelo­vigen die zich individueel ontwik­keld hebben.

Iemand kan opmerken: “Kan indivi­duele geloofsontwikkeling niet ont­aarden in hoogmoed? Dan gaat het uiteindelijk toch mis, want, zoals het spreekwoord zegt, hoogmoed komt toch voor de val?” Dan willen wij opmerken dat dit alleen het geval is als deze geestelijke ontwikkeling plaatsvindt buiten de leiding van Gods Geest om. We kunnen ons dan zelfs afvragen of er van geestelijke groei en ontwikkeling nog wel spra­ke is. Bij een waarachtig kind van God vindt echter voortdurend inspi­ratie van Gods Geest plaats wat te doen of niet te doen. Natuurlijk is het nemen van de juiste beslissin­gen iets dat we moeten leren, maar van de fouten die we maken kunnen we heel wat opsteken. De ‘leerschool van God’ deelt weliswaar geen diplo­ma’s of doctoraten uit, maar is voor een zich ontwikkelend kind van God naar het zoonschap, uiteindelijk van veel grotere waarde!

Geestelijk waardevol

Deze ‘geestelijke waarde’ is met geen pen te beschrijven, want we mogen ons steeds weer realiseren dat -zoals Johannes dat al formuleer­de- de wereld voorbij gaat en haar (door Satan opgewekte) begeren, maar dat degene die de wil van God doet, bestaan blijft tot in eeuwig­heid! 1 Johannes 2 vers 17 (1 Joh. 02:17). Wat een heerlijkheid nu en in de toekomst om hier oog voor te krij­gen en zich zo te ontwikkelen. Dan worden wij sterke persoonlijkheden in Christus en, samen met de ande­ren die zich ook zo ontwikkelen, vor­men wij de échte gemeente van Christus.

Deze Gemeente (dat mogen we gerust met een hoofdletter schrij­ven!) is uiteindelijk allesbepalend, want zij vormt zich naar de wil en bedoeling van God. Zij heeft bij wijze van spreken het ‘eerstgeboorterecht’ en vormt het begin van het totale herstel van Gods schepping.

 

God verschaft de verdrukten recht door Cees Maliepaard

De Heer maakt de gevangenen los, de Heer maakt de blinden ziende, de Heer richt de gebogenen op, de Heer heeft de rechtvaardigen lief; de Heer behoedt de vreemdelingen, wees en weduwe houdt Hij staande, maar de weg der goddelozen maakt Hij krom (uit Psalm 146)).

God is getrouw

Psalm 146 begint met de verma­ning: “Vertrouw niet op edelen, op een mensenkind, bij wie geen heil is”. Dat is een wijze raad! De hoog- geplaatsten in de samenleving (in deze tijd wel voor edelen aangezien) zijn lang niet altijd te vertrouwen. Hoe vaak deed één van hen geen stellige uitspraken, die korte tijd later totaal anders werden uitge­voerd! Of zo iemand nu een christen is of niet, dikwijls heeft men weinig of geen sociale beweegredenen. De belangen van het grootkapitaal pre­valeren vaak, terwijl men dat eufe­mistisch weer probeert te geven als dienstbaar zijnde aan de economi­sche ontwikkeling van het land of (erger nog!) ter bevordering van de werkgelegenheid. Ook in het klein kunnen egoïstische motieven de overhand hebben bij mensen die voor edel versleten worden. Wie zich al te gemakkelijk aan een mens toevertrouwt, neemt daarmee een risico. Het maakt niet uit of het zó maar iemand is of een persoon die je min of meer kent; vestig je vertrouwen niet te vlug op iemand die je niet góed kent. De leiders in kerk en wereld zijn niet altijd van onbesproken gedrag en godsdienst is op voorhand ook al geen garantie voor onbaatzuchtigheid. Zelfs al is iemand wel betrouwbaar, al ontmoet je een mens op wie je werkelijk bouwen kunt, dan nog zal hij op een gegeven moment zijn plannen niet meer waar kunnen maken. Want het leven hier op aarde houdt nu eenmaal een keer op. Daar kan de betrokken mens niets aan doen, maar evengoed ben jij je ver­trouwensman of -vrouw kwijt. Met alle gevolgen van dien.

Geen mens heeft in dit tijdelijke leven absolute zekerheden, niets valt onbeperkt te garanderen. Behoudens wat gedragen wordt door de eeuwige God, want Hij valt nooit weg. Hij zal er altijd wezen om z’n beloften waar te maken. De Here God en Christus Jezus, zijn eerste Zoon (Gods enige geboren zoon) zijn 100 % safe. Zij zullen er in alle eeuwig­heden voor ons zijn. Op hen kan een mens écht bouwen, want zij staan voor hun beloften en ze zullen altijd mogelijkheden hebben om die in de praktijk te verzilveren.

Geestelijk of natuurlijk?

“God heeft de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is”, kunnen we in diezelfde Psalm 146 lezen. Dit wil dus zeggen dat de Here God de gehele zichtbare schepping geschapen heeft. De gees­telijke wereld heeft Hij uiteraard ook geformeerd, maar daar gaat het in deze psalm niet over. “Al wat daar in is”, heeft niet alleen betrekking op de zee, maar (ingevolge het Hebreeuwse taaleigen) ook op wat eraan vooraf gaat: op de aarde en op de hemel. De psalmdichter dacht bij de hemel echter niet aan de geeste­lijke wereld, evenmin dacht hij bij de zee aan de religieuze zee (of te wel de glazen zee uit het latere Bijbelboek Openbaring). Religie is trou­wens geen uitvinding van onze God – godsdienst is aan het brein van de duivel ontsproten. Die heeft de vele vormen van religieus beleven in elkaar geknutseld. Vandaar die grote chaos in alle wereldgodsdiensten, het christendom incluis. Volle-evangeliechristenen die religi­eus bezig zijn, vragen als het ware om problemen. Want daarmee halen ze allerlei religieuze strijdvragen in huis en (erger nog) het religieus devote. Maar de psalmdichter is niet bezig met vroom gedoe, het devote is aan hem niet besteed. In het denken van de oudtestamentische ware gelovigen was er geen plaats voor valse vroomheid. Door zweverigheid komt een mens altijd in het ongewisse, in het onbereken­bare terecht. Doch voor de gelovigen onder het Oude Verbond waren de woorden van de Here God onwan­kelbare factoren, zij het dat men in die tijd geneigd was alle woorden van de levende God in het vlak van het natuurlijke te trekken. Maar in Psalm 146 staat toch ook: “God is getrouw tot in eeuwigheid”. En het eeuwige vind je niet in het zichtbare, want alle natuurlijke zaken zijn eindig. Toch dient daarbij een kanttekening gemaakt te worden het ligt er maar aan wat voor betekenis je aan een woord geeft. Voor óns staat eeuwig gelijk aan oneindig, maar onder het Oude Verbond vatte men dat op als slaan­de op een weliswaar langdurig, doch wel degelijk beperkt tijdsgewricht. Zo zegt God bij het sluiten van het verbond met Israël, dat het hun tot een eeuwig verbond zal wezen, ter­wijl Hij het bedoelde als een tijdelijk schaduwverbond voor het door Hem uitgekozen schaduwvolk. Hij sprak deze woorden uiteraard uit in het kader van de betekenisvorm van die dagen. We zien dit heden ten dage voor die tijd nog net zo: als bedoeld voor een vele eeuwen durende periode. Alleen in het Nieuwe Verbond trekken we het voor het ‘geestelijk Israël’ door naar het oneindige. Vandaar dat we van­daag de dag bezig zijn met Gods trouw die nóóit ophoudt.

God kiest voor het zwakke

God verschaft recht, schrijft de dich­ter van deze psalm. Maar aan wie doet Hij dat? Zou het kunnen zijn dat Hij recht verschaft aan de macht­hebbers in de hemel en op de aarde? Staat God op voorhand aan de kant van hen die aan de touwtjes trek­ken? Vele eeuwen heeft men dat in de kerken verkondigd, maar daarvan is men in de loop van de vorige eeuw gelukkig teruggekomen. God verschaft namelijk geen recht aan de overheersers, maar aan de verdruk­ten.

Op vele plaatsen, zowel in het Oude­ als in het Nieuwe Testament kun je dat omschreven vinden. God praat niet mee met de machthebbers op aarde die de mening toegedaan zijn op deze planeet de dienst uit te kun­nen maken. Maar Hij doet dat nog minder met de machten der duister­nis, die vanuit hun hemel met wel­behagen mensen in het verderf pro­beren te storten.

Onze God doet recht aan wie door mens of macht daadwerkelijk ver­worpen wordt en evengoed aan wie zich door hen verworpen voelt. Bij Christus Jezus is herstel van alle, zowel rechtstreeks door Satan als door middel van mensen veroor­zaakte butsen, van elke beschadiging toegebracht door hun gemene optaters. Verdrukt en verworpen, bescha­digd naar het innerlijk en aangetast in de menselijke waardigheid… het doet er niet toe! Ieder kan recht ver­schaft worden door de Vader en door Christus Jezus.

En hoe doen ze dat dan? Door een volledige aanvaarding van de verne­derde mens, door een allesomvatten­de acceptatie van wie last heeft van gevoelens van minderwaardigheid, afwijzing en verwerping. Zij geven de hongerige brood: het dagelijks brood waar Jezus z’n discipelen al om leerde bidden. Dat wil zeggen: het brood voor onze harten, waar je naar het innerlijk door gevoed en gevormd wordt.

Is het natuurlijke brood, alles wat een mens nodig heeft om te kunnen functioneren in dit aardse leven, dan onbelangrijk voor de geestelijke mens? Kunnen we net zo goed zon­der als het er op aan komt? Natuurlijke voeding, kleding en onderdak (en nog wel het één en ander) heeft een mens gewoon nodig. Zonder het brood van de bak­ker wordt overleven moeilijk, maar zonder het geestelijk manna houdt alles met het leven hier beneden op. Iemand kan dan hoogstens enkele decennia een zinvol leven leiden en dan komt er een eind aan. Zonder de boodschap van eeuwig heil zijn er geen verwachtingen voor iets anders dan wat voor ogen is. Echter: mét de verkondiging van de aanneming tot zonen Gods, zal het beste nog moeten komen!

God is echt goed!

“De Heer maakt de gevangenen los”, schrijft de dichter. Zo is er bevrij­ding voor wie gevangen zit in zonde­patronen. Dat zal nimmer een pro­bleem geven, want Jezus heeft voor alle zonden betaald. En afdoende hoor! Er zal niemand kunnen zeg­gen dat zijn of haar zonde te zwaar of te veelomvattend is. Gods Zoon heeft heus wel gerekend op wat er allemaal door Satan met mensen uit­gehaald kan worden en op wat men­sen daardoor elkaar weer aandoen. De duivel kan niet zó vindingrijk in het kwade zijn, of Jezus heeft er (nog vindingrijker) allang een gran­dioze oplossing voor. In het verlengde van het schaduw­beeld worden we (bij bevrijding) van onze gééstelijke boeien en ket­tingen ontdaan. Gevoelens van ver­werping zijn onder kinderen God wetteloos. Als we, naar de Schrift, vreemdelingen op aarde zijn, zullen we dat nog eerder zijn in de wereld van de verwerping: daar horen we helemaal niet thuis! “De Heer maakt de blinden ziende”, staat er ook. Hij opent ieders ogen voor de geestelijke werkelijkheid. Niet de gedachten aan het aardse tranendal beheersen ons bestaan, maar het bezig zijn met de dingen van de hemel, met dat wat innerlijke glans aan het leven geeft. Dat opent onze ogen voor de heerlijkheden van onze Heer en daardoor zullen we onszelf en elkaar gaan bezien als door de ogen van de Heer… en DIE zijn altijd vol liefde op de mens gevestigd.

“De Heer richt de gebogenen op”, gaat onze psalm verder. Als het moeilijk is en een mens gebukt gaat onder de lasten van het leven, geeft Hij nieuwe mogelijkheden, dan ver­strekt Hij het nodige elan. Daarmee zal de mens Gods de geestelijke rug weer kunnen rechten en zijn weg vervolgen in twee werelden tegelijk. “De Heer heeft de rechtvaardigen lief”, is het vervolg. Wie aan Gods goede gedachtegoed onverkort uit­voering geeft, behoort bij die recht­vaardigen. Is God dan vooringeno­men tegen onrechtvaardigen en zon­daars? Nee hoor, maar Hij kan zijn liefde alleen maar kwijt aan wie rechtvaardig leeft, want die dóet er wat mee!

“De Heer behoedt de vreemdelin­gen, wees en weduwe houdt Hij staande”, gaat het verder in de psalm. De Vader ontfermt zich over wie zwak, verstoten of troosteloos is. Zoals de vreemdelingen, wezen en weduwen van het Oude Verbond zonder Gods bemoeienis ongetwij­feld de outcast van de samenleving zouden zijn gaan vormen. Wie zwak is zal dus extra versterking van de Heer mogen verwachten. En daar­mee zal ieder die op God gericht is (hoe zwak iemand ook wezen mag) van binnen uit versterkt worden tot een zoon die het beeld van God met verve dragen mag.

“De weg van de goddeloze maakt Hij krom”, is de laatste aantekening die we uit deze psalm maken. Dat krom maken hoeft God overigens niet eens zelf te doen hoor: Satan, en wie hem willens en wetens volgen, slin­geren wat af op de levensweg. Wie goddeloos handelt, in strijd met Gods liefdeswet, en daarin vol­hardt… die zal me een crash maker!” Daar hoef je Apeldoorn niet voor te bellen en 112 ook niet – daar is geen redden meer aan man! Maar zelfs de grofste goddeloze zal, als hij Jezus aanneemt als Verlosser, gezuiverd en voor altijd gerechtvaardigd wezen. Daar staat Christus Jezus garant voor.

 

Korte gedachten door Yvonne Sulman

Twee werelden

Een mens leeft in een zichtbare en in een onzichtbare wereld tegelijk. In de onzichtbare wereld vinden we Gods Koninkrijk, maar ook het rijk van satan. En ook al is Jezus Christus de Heer van ons leven, toch kunnen we beïnvloed worden door machten vanuit het rijk der duisternis. Jezus voelde het feilloos aan als één van zijn discipelen door verkeerde mach­ten geïnspireerd werd, bijv. in Matteüs 16 vers 22 en 23 (Matt. 16:22-23).

Verkeerde machten moeten we in ons leven leren herkennen, anders kunnen we niet van hen verlost worden. Dit inzicht in de geestelijke wereld draagt bij aan het opgroeien tot volwassen zonen Gods.

Op weg

“Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij kan verslinden” 1 Petrus 5 vers 8 (1 Petr. 05:08). Een brullende leeuw of een wolf in schaapskleren, de duivel probeert alles om ons van de ware weg af te brengen. Werkelijk niets is hem te gek. Willen we echter Gods weg blijven volgen en nimmer verdwalen, dan zullen we ons tegen hem moeten wapenen. Door te leren uit Gods Woord en de dingen die we horen te toetsen in ons hart, kunnen we onze gedachten zuiveren van verkeerde invloeden. Dat is de enige manier om te blijven wandelen op de goede weg!

In de aanval

De boze heeft door de zonde geprobeerd een wig te slaan tussen God en de mens. Bij iedere actie om dichter tot God te komen, gaat de boze wederom in de aanval. Hij probeert ons te pakken op onze zwakke punten. Van ons zelf weten we wel wélke dat zijn. Wij kunnen zijn aanval dan ook zien aankomen. Door ons te wapenen en altijd weer de kracht van de Heer te zoeken, kunnen we de verleidingen van de boze weerstaan. Mochten we struikelen, dan is er vergeving van de Heer. Het moment zal komen dat we hetzelfde kunnen zeggen als Jezus in Johannes 14 vers 30 (Joh. 14:30): “De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets”.

 

Wat ‘God met ons werkelijk betekent door Peter Koumans

“Immanuël”, wat “God met ons” betekent, zie Jesaja 7 vers 14; Matteüs 1 vers 22 en 23 (Jes. 07:14 en Matt. 01:22-23), is een bekende benaming voor Jezus, zeker als we straks in decem­ber weer de komst van Jezus in deze wereld herdenken. Maar, zoals zo dikwijls met veel gebruikte namen of begrippen uit de Bijbel, dringt de wer­kelijke betekenis vaak niet of onvol­doende tot ons door. In dit artikel laat Peter Koumans ons zien waar het bij het “God met ons” werkelijk om gaat en welke consequenties dit voor ons geloofsleven met zich mee­brengt (-red.).

In 12 landen van Europa is hetzelfde muntstelsel ingevoerd. Daar worden allemaal bankbiljetten gebruikt, die er hetzelfde uitzien. Maar de munten verschillen, hoewel ze wel in die landen geldig zijn. Ze hebben één kant die wel gelijk is: de kant met de waarde-aanduiding. Maar de andere kant, de zogenaam­de beeldenaar, is verschillend. De landen, die een koninkrijk vormen, plaatsen daar een afbeelding van hun koning of koningin, de andere landen een symbolisch teken. Iedere waarde heeft een verschillen­de rand, die daardoor goed te onder­scheiden is door blinde mensen.

God zij met ons

Nederland heeft een afwijkende rand om de munt van 2 Euro. Daarin is een tekst aangebracht met de woorden: “God zij met ons”. Dat is dus net zo als bij onze oude guldens, rijksdaalders en vijf-gulden munten.

Het is de moeite waard om die tekst eens te overdenken. Wat wordt daar­mee bedoeld?

Eigenlijk is de zin “God zij met ons” een heel bijzondere. Allereerst dat woord “zij” met een lange “ij”. Dat is een weinig gebruikte werkwoords­vorm, die “aanvoegende wijs” wordt genoemd. Het drukt hier een wens uit: We willen dat God met ons is. Dat is een mooi verlangen. Wij allen staan achter die wens, die wij ook persoonlijk geloven en belijden. Laten we eens die zin taalkundig

ontleden. Daarin is “God” het onder­werp en “ons” niet het lijdend voor­werp, maar het meewerkend voor­werp. En dat is bijzonder juist. De voorwaarde om te ervaren dat God met ons is dat wij daaraan meewer­ken.

Het hangt dus van ons af en niet van God! Het is zoals de Bijbel zegt: God wil niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen worden behou­den 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

En dat is nu zo triest in Nederland. Men kan dan wel een vrome tekst op de rand van een munt slaan, maar als zovele handelingen in strijd met Gods Woord worden toegelaten of getolereerd is dat een lachertje. Ik denk bijvoorbeeld aan homohuwelij­ken, euthanasie, abortus.

Geen vrome wens

Ons evangelie bevat niet de vrome wens dat we hopen dat God met ons zal zijn, maar de boodschap dat God heeft getóónd dat Hij met ons is doordat Hij Zijn Zoon gegeven heeft om ons te redden. De bekende tekst uit Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) “Want alzo liefhad God de wereld (u, mij en al de anderen, ja heel de schepping!) dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gege­ven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven hebbe”. En zoiets zegt ook het Lucas-evangelie in de boodschap door de engelen tegen de herders: Er zal grote blijd­schap komen voor heel het volk. “Vrede op aarde bij de mensen in wie Hij een welbehagen heeft” (Willibrord vertaling). Eigenlijk klinkt de wens “God zij met ons” wel heel vroom, maar is on-Bijbels.

Want God is met iedereen! Zoals al gezegd: Hij wil rook niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen worden behouden! De Willibrord vertaling zegt het zo: “De Heer talmt niet met de belofte (van de wederkomst van de Heer Jezus Christus), zoals som­migen menen, maar Hij heeft geduld met u, daar Hij wil dat allen tot inkeer komen en niemand verlo­ren gaat”.

Pas door Jezus Christus kunnen we gaan zien wie God werkelijk is. Vol van genade, bewogen, vol erbarmen, een en al liefde. Hij wil een ieder nabij zijn, die zich tot Hem richt en Hem wil dienen. En daarin zit beslo­ten, dat Hij niet dwingt door angst voor straf, angst voor wat dan ook, om Hem te dienen. Hij wil dat we een vrije keuze maken in ons leven voor Hem. Dus is er ook vrijheid om Hem af te wijzen en een eigen weg te gaan.

Tegenwerkende machten

Niet alleen heeft Jezus ons laten zien wie de Vader in de hemel is, Hij heeft ook laten zien dat er machten en krachten in de onzienlijke wereld zijn, die tegenwerken. De duivel is geen middeleeuws sprookje voor mensen, die onnozel zijn, maar de realiteit van de occulte wereld. De duivel en zijn makkers, de boze geesten, of boze engelen hebben eeuwen in het verborgen gewerkt. Nu worden zij ontmaskerd en gees­telijk zichtbaar gemaakt. Mensen werden en worden nog steeds door hen verleid en gedwongen dingen te doen, die zij eigenlijk niet wilden doen.

Jezus heeft persoonlijk strijd moeten leveren in de woestijn tegen zijn ver­leidingen en heeft voor mensen gestreden en gebeden. Hij maakte mensen vrij van bindingen met dui­velse machten. Oorzaken van ziek­ten werden weggenomen. Hij had Zijn discipelen opgedragen hetzelf­de te doen en nog steeds geldt die opdracht aan mensen, die Hem wil­len volgen als discipelen (een mooi woord voor “leerlingen”). Dat volgt onder andere uit Markus 16 vers 17 tot en met 20 (Mark. 16:17-20): “Als tekenen zullen deze din­gen de gelovigen volgen: In Mijn Naam zij boze geesten uitwerpen, in nieuwe tongen zullen zij spre­ken….”.

Helaas menen vele Christelijke ker­ken dat deze teksten eigenlijk niet in de Bijbel horen en dat het niet nodig is om die op te volgen!

Anderen denken dat dit alleen voorn voorgangers en oudsten geldt. En zo lukt het de duivel om Gods Woord van Zijn kracht te ontdoen. Hij vindt het niet erg dat men een kerkbank warm houdt, maar probeert er alles aan te doen om te beletten dat gelo­vigen de strijd beginnen in de hemelse gewesten tegen de boze machten (Efeze 6). Maar tegen elkaar mogen we wel strijden, dat vindt hij geweldig, hoe meer hoe liever!

Voor wie kiezen wij?

Al geloven we dat God met ons is betekent dat niet dat God altijd kan doen in ons leven wat Hij wil. Zoals gezegd: Hij respecteert onze keuze ‘s. Hij dwingt ons niet om op Hem te volgen. Soms is het zelfs zover mis dat God ons geen enkele bescherming kan bieden in onze problemen omdat we in zee zijn gegaan met Zijn tegenstander: de satan.

Op allerlei manieren probeert die ons in zijn macht te krijgen. Dat kan door bepaalde alternatieve geneeswijzen, waarbij van bovennatuurlijke krachten wordt gebruik gemaakt zoals magnetisme, aardstralen, iriscopie, voetreflectie, acupunctuur en vele andere wijzen. Ook door toekomstvoorspellingen pakt hij velen vast: horoscopen, kristallen bollen, spiritisme.

Als wij ons openstellen voor de boze engelen, kunnen de goede engelen, die God ons heeft gegeven weinig uitrichten. Ieder mens heeft zijn persoonlijke engel! Er zijn bijbeluitleggers, die beweren dat als je God oprecht dient, het je goed gaat in deze wereld: voorspoed, gezondheid. Ja, dat je alles wat je hartje maar kan begeren van God mag verwachten. Alles is immers van de Heer en Hij stelt dat tot beschikking voor iedereen, die Hem dient. Dat baseren ze dan op teksten uit het Oude Testament. Bijvoorbeeld uit Deuteronomium 7, raar onder andere staat: “Gezegend zult gij zijn boven alle volken… Er zal geen onvruchtbare zijn onder uw mannen of vrouwen, noch onder uw vee. De Here zal alle ziekten van u afwenden, en geen van de boze pla­gen van Egypte, die gij kent, zal Hij u opleggen, maar Hij zal die bren­gen over allen, die u haten . Het is gevaarlijk om een zichtbare voorspoed te claimen van God, die Hij toen beloofde aan de stammen van Israël, als zij zich nauwgezet zouden houden aan Zijn geboden. Jezus beloofde ook voorspoed aan Zijn discipelen, maar dan wel een voorspoed in de hemelse gewesten. Hij zei immers: “Voorwaar, Ik zeg u,

er is niemand, die huis of broeders of zusters of moeder of vader of kin­deren of akkers heeft prijsgegeven om Mij en om het evangelie, of hij ontvangt honderdvoudig terug: nu in deze tijd huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, met vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwig leven” Markus 10 vers 29 tot en met 31 (Mark. 10:29-31).

In het Nieuwe Testament wordt vele keren gewaarschuwd voor verdruk­kingen en vervolgingen, die we gaan ondervinden als we Jezus gaan volgen.

Wordt wakker!

Nu zult u zeggen: daar hebben wij geen last van. Maar dan vergist u zich.

We hebben geen uiterlijke verdruk­kingen: we worden voor ons geloof niet in onze landen vervolgd. Hoogstens vinden ze je een beetje dwaas. Wie gelooft er nu nog echt in God? Wie is er zo gek om ’s zondags vroeg uit bed te komen en naar een kerk of kerkje te gaan? Ja het is zoals Paulus zei in 1 Korinthe 4 vers 10 (1 Kor. 04:10): “We zijn dwaas om Christus wil”. We worden in onze welvarende lan­den aangevallen op terreinen waar we niet zo op bedacht zijn. Welvaart brengt je in een valse gerustheid: we hebben God niet zo erg nodig. We vallen geestelijk in slaap. En daar hadden de gemeenten waar Paulus naar schreef ook last van: slaap!

Aan de gemeente te Korinthe schreef hij: “Wees waakzaam, staat vast in het geloof! 1 Korinthe 16 vers 13 (1 Kor. 16:13). En aan de gemeente te Rome: “Gij ver­staat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken van de duisternis afleggen en aan doen de wapenen van het licht!” Romeinen 13 vers 12 tot en met 13 (Rom. 13:12-13). We hebben een machtig evangelie.

Vele keren hoorden we fijne bood­schappen en bemoedigende profe­tieën. En toch vergeten we vaak de strijd te strijden op de goede manier. En we worden zeker aangevallen: persoonlijk: door teleurstellingen, doordat men ons kwetst. Maar ook in ons lichaam, door zwakheden en ziekten. En wat als ouders nog erger is: onze kinderen worden ook aange­tast: soms geestelijk, soms lichame­lijk. Hoe ga je daarmee om? De verkeerde manier is om die strijd proberen te ontlopen. Of rust te zoe­ken in een kerk of gemeente waar niet of minder wordt gesproken over die strijd!

Verbonden met Hem

Het mag ons niet neerdrukken dat we strijd hebben te voeren. Het is immers de strijd van de Heer. In het geloof houden we ons vast aan Hem en Hij houdt ons vast. En daarbij bemoedigt Paulus ons met de bekende tekst: “Want ik ben verze­kerd, dat noch dood noch leven, noch engelen, noch machten, noch heden noch toekomst, noch krach­ten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here” Romeinen 8 vers 38 en 39 (Rom. 08:38-39).

En in de trant van het begin eindig ik met Romeinen 8 vers 31 (Rom. 08:31): ‘Als God vóór is ons, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij, die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schen­ken?”.

 

Een weg die omhoog loopt door Truus van Kaam

Zo op het oog lijkt het een moeilijk begaanbare weg. Het zicht is slecht.

Gelukkig is er hulp beschikbaar bij het klimmen; van boven af wordt er een stuk touw toegeworpen waaraan men zich vast kan houden. Op die manier gaat het beter en hoe hoger men komt hoe mooier het uit­zicht wordt.

Om deze weg omhoog te gaan is geloof en doorzettingsvermogen nodig. Dat betekent: Optrekken met Hem die ons geroepen heeft, een eenheid met Hem vormen en onze keuze vastmaken, bestendigen, in Psalm 17 vers 5 (Ps. 017:005) lezen we het gebed van David: “Mijn treden hielden Uw spoor en mijn schreden wankelden niet”.

Laat dit ook ons gebed zijn, laat het een diep en blijvend verlangen zijn om ^ elke dag op Zijn roepstem in te gaan.

En onze God sluimert noch slaapt; Hij is een Vader die Zijn kinderen helpt op hun weg omhoog.

Dan wordt het een weg van rust en harmonie in diepe gemeenschap met Hem.

Jesaja 25 vers 5 (Jes. 25:05):

“Het rumoer der vreemden onderdrukt Gij, als hitte door de schaduw van een wolk wordt het gezang der geweldenaars gedempt”.

 

De gezindheid van Christus door Cees Maliepaard

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel 7

“Laat die gezindheid bij u zijn welke ook in Christus Jezus was. Die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar zichzelf ontledigd heeft en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiter­lijk als een mens bevonden, heeft Hij zich vernederd en is gehoor­zaam geworden tot de dood, ja tot de dood aan het kruis. Daarom heeft God Hem ook uiter­mate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Heer, tot eer van God, de Vader” Filippenzen 2 vers 5 tot en met 11 (Filip. 02:05-11).

Een kwestie van gezindheid

Wat houdt het begrip gezindheid eigenlijk in? Er zitten twee kanten aan, die beiden duidelijk op de Meester van toepassing zijn. Het houdt enerzijds verband met de innerlijke houding en de denkwijze van de mens, en aan de andere kant slaat het op diens geneigdheid in de zin van een permanente neiging. Hoe was Jezus’ gezindheid in zijn ruim 33-jarige aanwezigheid op aarde?

Zijn innerlijke houding was er géén van vasthouden wat je hebt. Jezus heeft nooit overwogen de verloren mensheid aan zichzelf over te laten. Gedachten als: “Eigen schuld, dikke bult!” kwamen nimmer in Hem op. Hij voelde haarscherp aan dat zo’n houding als roofgoed zou werken. Voor de goede orde: Jezus zou daar­toe alle recht gehad hebben, want Hij was immers niet verplicht z’n leven voor de gevallen mensheid in te zetten, maar Hij besefte daarmee het Goddelijke liefdesprincipe geweld aan te doen. Jezus achtte het gelijk zijn aan God niet als iets onrechtmatigs, als iets dat Hem niet toe zou komen. Hij wist dat dit het logische gevolg was van zijn onbedorven status. Waar Hij in niets tekortgeschoten was, beantwoordde Hij in alles aan het beeld van zijn Vader. Als Gods eerste (en tevens eniggeboren) zoon, was Hij van Godswege gerechtigd in alles op te treden als een eeuwige vaderfiguur. Jesaja 9 vers 5 (Jes. 09:05). Hij liet dit voorrecht vallen, omdat Hij niet zonder óns de heerschappij over het Rijk van de Vader kon aanvaarden. In zijn bediening op aarde werd Hij ons in alles gelijk. Alleen de zondige aspecten nam Hij niet over; Hij behield onder alles zijn oorspronke­lijke zuiverheid.

De innerlijke houding van Jezus en zijn denkwijze waren onder alle omstandigheden doortrokken van een nimmer aflatende trouw aan zijn Vader. En het zich inzetten voor diens schepping was voor Hem inderdaad een permanente neiging, geboren uit zuivere liefde voor God en de mensen, waar Hij bewust uit leefde.

In de gestalte van een slaaf

Jezus, aan wie later van Godswege alle macht in de hemel en op de aarde gegeven zou worden, had niet als hoogste doel het zitten op het geestelijke ‘pluche’ van Gods troon in de hemel. Hij zou zich daar uit­eindelijk wel op zetten, maar niet nadat Hij eerst voor ons de gedaante van een zondeslaaf had aangeno­men. Hij werd geen zondeslaaf, maar Hij droeg alle kenmerken ervan in zijn vlees, en wel ter wille van onze vrijmaking van de zonde­last. Wij mensen waren zondeslaven, onmachtig om een in alle opzichten rein leven te leiden. Jezus nam die last van onze schouders. Dat is een unieke daad van zelfverloochening geweest, onvoorstelbaar goed van onze Meester. En toch gaf Jezus op de Hem toebe­dachte aanspraak: ‘goede Meester!’, een voor zijn gezindheid kenmer­kende reactie. Hij voegde degenen die Hem zo benaderden toe: ‘Wat noemen jullie Mij goed? Eén is er goed, namelijk de Vader’. Hij zou het van zichzelf beslist niet goed gevonden hebben, wanneer Hij Gods mensen niet de helpende hand toegestoken had. Hij had dan het gevoel gehad de eer van zijn Vader te hebben geroofd. Daarom trok Hij daaruit de voor Hem enig

juiste consequentie – Hij werd een af onder de slaven… zonder naar zijn innerlijk geknecht te worden. Jezus vernederde zich tot de dood van een vervloekte, tot één die het leven liet aan een kruis, aan het vloekhout.

Alle gevolgen van het verkeren in de gestalte van een zondeslaaf, onder­ging Hij in vlekkeloze toewijding. Hij kreeg deel aan het lijden in de natuurlijke wereld en aan een met smaad beladen dood. Hij doorstond de hoon van degenen die het op zijn ondergang gemunt hadden en (veel erger!) het in de steek gelaten wor­den door degenen die Hem dierbaar waren.

Noodwendig kwam Hij zonder de zalving van Gods Geest te staan, aangezien de heilige Geest wijkt van degenen die zich aan de zonde vast­klampen. En uiteindelijk kwam Hij in het hol van de leeuw terecht, in het dodenrijk. Jezus had het er voor over. Want Hij had slechts één doel voor ogen: de voltooiing van Gods oorspronkelijke plan.

Wat is het doel?

Het doel dat Jezus voor ogen stond, was dus niet de vernedering. Als dat zijn doelstelling geweest was, zou­den wij ons daar ook op moeten richten, want wij volgen Jezus immers! Maar het totale offer van de Zoon des mensen, zijn hele bedie­ning op aarde, was een noodzakelijk middel. Het was een handvat om het doel te bereiken, om de kroon op Gods schepping (de mens) weer vol­ledig inzetbaar te maken binnen de grenzen van het Koninkrijk van Vader.

Aan dat doel mag een ieder meewer­ken die het Godsrijk betreden heeft. Ook wij zullen ons inzetten voor de redding en het behoud van de men­sen. Niet in een eindeloos koorts­achtig bezig zijn in het zoeken van verloren zielen, maar in een in alle rust in het eigen leven verwerken van al datgene dat bij de gezindheid van de Christus behoort. Zodat dit op elk gewenst moment inzetbaar is in de dingen van elke dag, en wel voor een ieder die de Heer op onze levensweg brengt. Hoe kunnen we zo’n grootse opdracht het beste uitvoeren? Zittend op onze troon in de hemel, met de triomfantelijke blik van een heerser? Als we met de machten der duisternis van doen hebben: inder­daad! Maar als we te maken hebben met de mensen om ons heen: stellig niet! Jezus gaf hierin het juiste voor­beeld. Hij kwam wel in alle nederig­heid in het dodenrijk om Gods men­sen met verlossing en heil te dienen, maar niet om onderdanig te zijn aan Koning Dood – voor Hem was Hij niet nederig! Hij kwam daar om diens heerschappij teniet te doen, en Hij verliet het rijk van de dood als overwinnaar, precies zoals de Vader zich dat gedacht had. Daardoor heeft de dood over ons geestelijk leven geen enkele zeggen­schap meer. Op dat vlak zijn alle mogelijkheden hem door Christus Jezus ontnomen. En over ons natuurlijke bestaan mist de dood vanaf die tijd ook de ongebreidelde zeggenschap. Aan het einde der tij­den zal hij die trouwens helemaal kwijtraken; dan zal de dood volko­men verzwolgen zijn in de overwin­ning.

Op de plaats, rust!

We mogen in alle vrijmoedigheid onze plaatsen in de hemel innemen. Een ieder zal op de hem of haar door God toegewezen plek tot rust mogen komen van alle aardse beslommeringen. Dat wil niet zeg­gen dat we voor eeuwig in een luie stoel gezeten zullen zijn, want we mogen weten dat we voor alle eeuwigheden onder Koning Jezus, de levensvorst, een zinvolle taak te ver­vullen zullen hebben. Daarom zijn we niet bezig met de dingen van de dood, maar met die van het leven. Het verstart niet van lieverlede in ons binnenste, doch het leven Gods komt tot ontwikkeling. Wanneer we in eendracht met Christus Jezus aan de gang zijn, hebben we ten volle deel aan zijn overwinning op zonde en dood. Vandaar dat we in alle rust onze taak in de hemel en op de aarde volbren­gen kunnen. We verkeren niet onder de aarde (een beeldspraak voor wie in het dodenrijk afgedaald is), maar we hebben onze plaatsen in de hemel én op de aarde in de Christus, want Jezus is onze Heer. Dat geldt als we in de hemelse gewesten onze taak vervullen, maar net zo goed wanneer we ons in het natuurlijke leven van de opdracht van de Heer kwijten. Onder alles (hoe hectisch het soms ook wezen kan) zullen we vanuit een innerlijke rust bezig mogen zijn. Jezus zei niet zonder reden: “Komt allen tot Mij, jullie die vermoeid en belast zijn, en Ik zal je rust geven”. De innerlijke rust en vrede die alle gevoelens en elke nuchtere redene­ring te boven gaan, is gegeven aan Jezus. Hem is door de Vader een naam boven elke andere naam gege­ven. In die naam zal eenmaal ieder die leeft in de hemel en op de aarde, en elke mensenziel die voor een tijd in het dodenrijk gestationeerd is geweest, de glorie van de Koning der koningen verkondigen. De naam van Christus Jezus zal voor altijd uitdrukking geven aan het eeuwige plan van God de Vader. Ook wan­neer voor alle eeuwigheden de Christus zich van ganser harte onderwerpen zal aan Jahweh, de almachtige. Vanaf dat tijdsgewricht zal God in echt iedereen letterlijk alles zijn.

 

Forceren of verwachten? door Gert-Jan Doornink

Forceren en verwachten zijn twee woorden die in feite niets met elkaar te maken hebben. Toch spelen ze vaak een grote rol als het om wonde­ren gaat. We geloven immers in een God van wonderen? Maar juist op het terrein wonderen komen dik­wijls grote teleurstellingen voor als het gaat om lichamelijke genezing, bevrijding of de oplossing van een bepaald probleem. En als het won­der dan uitblijft wordt dikwijls ook het punt van geen of onvoldoende geloof naar voren gebracht. Sommige evangelisten specialiseren zich in het bidden voor zieken. Nu weet ieder waarachtig kind van God dat geloof een voorwaarde is om iets van de Heer te ontvangen. Zonder geloof is dat immers onmogelijk. Want wie tot God komt moet niet alleen geloven dat Hij bestaat, maar ook een beloner is van wie Hem ern­stig zoeken. Jezus zelf kon op een gegeven moment vanwege ongeloof van de omstanders geen enkel won­der doen.

Geloof is dus altijd een voorwaarde, maar dat niet alleen! Als wij ons realiseren dat God goed is, weten wij ook dat Hij altijd en onder alle omstandigheden het beste met ons voor heeft. Dit principe moeten we goed vasthouden en behoedt ons voor teleurstellingen. Want als dan het wonder anders is dan wij ver­wachten of zelfs geheel uitblijft wat wij in gedachten hadden, raken we toch niet van de kaart. De God die wij dienen doet immers alle dingen meewerken ten goede. Hij geeft zelfs boven ons bidden en ons den­ken!

Het verschil

Als wij voor iemand bidden, bijvoor­beeld voor lichamelijke genezing, mogen wij een genezingswonder verwachten. Let wel: verwachten! We bestraffen de ziektemachten in de Naam van Jezus en leggen degene voor wie wij bidden, in de hand van de Heer. Dan hebben we het ver­trouwen dat hij veilig gesteld is, wat de uitkomst ook mag zijn. Dat is heel iets anders dan forceren. Dan redeneren we: “De Heer moet het doen, nu, op dit moment. Ik bid er immers voor en het staat immers duidelijk in het Woord”. En als dan de genezing uitblijft, of anders is dan wij gedacht hebben, komt al heel gauw het woord ‘ongeloof’ om de hoek kijken, terwijl dat helemaal

niet het geval behoeft te zijn. Zou het niet kunnen zijn dat we het Woord of een bepaalde Bijbeltekst manipulatief hebben gebruikt, onbe­wust misschien, maar zonder ons hebben te laten leiden door Gods Geest?

De Geest van God zal ons altijd in­dachtig maken dat wij degene voor wie wij bidden, eerst op de hoogte dienen te stellen, dat hoe de uit­komst ook zal zijn, God altijd het goede voor ogen heeft. Dan is er sowieso geen teleurstelling, integen­deel: het vertrouwen in de Heer . groeit en wordt stabiel bij degene voor wie wij bidden. En dan, op een moment dat we het helemaal niet meer verwachten, is daar toch het wonder waarvoor wij baden. Een wonder dat eigenlijk al begon op het moment dat de zekerheid in ons hart ontstond: Heer, bij U ben ik altijd veilig. Ik ben in uw hand, waaruit niets en niemand mij uit zal kunnen rukken. Heer, ik dank U voor dat grote wonder, waarbij alle andere wonderen ondergeschikt blij­ven. En Heer, ik verwacht te allen tijde dat U het beste met mij voor hebt. U bent immers de God van liefde, trouw, en genade.

 

Mis poes!

Ons pleintje ligt er verlaten bij. Alle werkers zijn met de auto naar hun kantoren of werkplaatsen ver­trokken en de kinderen zijn naar school.

’t Is een sombere dag, maar de mooie herfstkleuren vormen een vrolijke noot in het plaatje dat ik vanuit mijn keukenraam bekijk, plotseling hoor ik een geweldig ge­krijs en ofschoon ik mijn hals uitrek om te zien waar het vandaan komt, zie ik niets bijzonders. Zeker vogels. Ik hoor de garagedeur opengaan, Dick is bezig de auto buiten te zet­ten.

Opeens verschijnt hij hevig wen­kend in de voortuin, dus haast ik me naar buiten waar het gekrijs nog heviger is geworden. “Wat is er?” vraag ik nieuwsgierig. Hij wijst naar de enige fatsoenlijke boom. die ons pleintje rijk is. Hij is behoorlijk hoog maar wat magertjes. De blade­ren zijn grotendeels afgevallen, waardoor een kat duidelijk zichtbaar «k Hij zit boven in de boom. wel wat ^^gemakkelijk, want de takken zijn aan de dunne kant.

Een meter van hem af zit een ekster te krijsen en te pikken en… warem­pel daar komt nog een ekster aan. Die gaat aan de andere kant zitten, nog harder krijsend en pikkend. De kat, op een vogeltje uit, zit danig in het nauw.

De vogels klapperen met hun vleu­gels en blijven te keer gaan. De kat kijkt om zich heen maar hoger kan hij niet. Het enige dat er op zit is naar beneden. Voorzichtig probeert hij op de dunne tak te draaien maar dat valt tegen! Een pootje glijdt uit, hij wiebel heen en weer maar her­vindt zijn evenwicht en waagt het om met de kop naar beneden af te dalen. Verder dan twee stapjes komt hij niet. ’t Lijkt of de vogels met hem spotten!

Dan neemt hij een kloek besluit, zwaait zijn staart naar beneden, klauwt zijn nagels in de stam en laat zijn achterlijf zakken. Stukje bij beetje gaat hij naar beneden onder het triomfantelijk gekrijs van de eksters. En beneden? Gaat poes zich rustig wassen onder de boom en ver­dwijnt dan kalm en statig.

Kijk zo werkt de boze nu ook in het leven van de mens. Zoals de kat op de vogels loerde en zelfs hun territo­rium betrad, zo dringt de boze bin­nen in onze gedachten en gevoelens. Hij probeert ons te overtuigen, dat hij daar hoort! Zodra je hem ont­dekt, werp hem uit, gun hem geen enkel plekje in je leven! Jakobus 4 vers 7 (Jak. 04:07) zegt: “Biedt weer­stand aan de duivel en hij zal van u vlieden”.

De eksters stelden zich te weer met alles waarover ze beschikten: vleu­gels, snavels en gekrijs. Wij hebben de heilige Geest en het Woord van God ontvangen om ons op te stellen tegenover de boze. Het Woord zegt: “Ik heb u macht gegeven om op slangen en schor­pioenen te treden en tegen de hele legermacht van de vijand en niets zal u enig kwaad doen” Lucas 10 vers 19 (Luc. 10:19).

En Jesaja 54 vers 17 (Jes. 54:17) zegt het zo; “Elk wapen dat tegen u gesmeed wordt, zal niets uitrichten en elke tong die zich in het gericht tegen u keert, zult gij in het ongelijk stellen”! Stel u dan op! Doet u mee?

 

2002.07-08 nr. 419

2002.07-08 Levend geloof nr. 419

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Zoals wij in ons vorige nummer al hadden aangekondigd staat er in dit num­mer onder andere een artikel over de noodzaak van geestelijke groei. Wij willen er onze lezers speciaal op attenderen, niet omdat we dit zelf geschreven heb­ben, want er vindt in ons blad geen competitie plaats tussen de verschillende schrijvers; iedereen die in ons blad schrijft is even belangrijk. Bovendien zijn de artikelen verschillend van aard, dat wil zeggen, naast de specifieke bijbelstudies, zijn er artikelen die primair gericht zijn op de praktische geloofsbeleving, terwijl andere, zoals in de rubriek ‘Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven’, inhaken op de actuele gebeurtenissen van deze tijd.

Maar wat wij in ons eigen leven in de loop der jaren hebben ontdekt is dat voor de verdere ontwikkeling van ons persoonlijk geloofsleven ‘geestelijke groei’ van levensbelang is, willen we stand kunnen houden temidden van alles wat er van­uit de geestelijke wereld op ons afkomt. Deze aanvallen vanuit het rijk der duisternis, die zich in de eerste plaats richten op onze denkwereld, kunnen alleen weerstaan worden als we sterke en standvastige christenen zijn die niet met het minste of geringste zuchtje tegenwind voor de vlakte gaan. En om een stabiel geloofsleven te hebben is geestelijke groei een absolute must. Het volwassen- christenzijn komt niet als een soort automatisme uit de lucht vallen.

We willen geloof hebben dat velen door dit artikel gezegend zullen worden, dat wil zeggen ook meer en meer deze ‘weg van geestelijke groei’ gaan ontdekken en beleven. Heeft u eigen ervaringen op dit terrein die u graag met anderen wilt delen, geef ze aan ons door. Wel verzoeken wij u dit bij voorkeur schriftelijk (brief, e-mail, fax) te doen. We willen graag van elkaar leren, zodat we uiteinde­lijk gezamenlijk als oprechte christenen, het grote einddoel ‘de volkomenheid in Christus’ zullen bereiken. En we mogen er zeker van zijn dat, zoals Paulus des­tijds al schreef aan de gemeente te Filippi, “Hij die in ons een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus”.

 

Bij de voorplaat Gustav Doree

“En Jezus ging alle steden en dorpen langs en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal. Toen Hij de scharen zag, werd hij met ontferming over hen bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben. Toen zei Hij tot zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig.

Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst” Matteüs 9 vers 35 tot en met (Matt. 9:35-38).

 

Zomeraktie door redactie

Het is elk jaar weer verrassend te bemerken hoe gelukkig de mensen zijn met het bestaan van Levend Geloof. En hoe zij dit bijvoorbeeld tot uiting brengen met het over­maken van een extra bijdrage tij­dens onze zogenaamde zomerac- tie. Ook nu willen wij iedereen bedanken voor deze hulp. En tot hen die nog van plan zijn een bij­drage over te maken (de zomerac- tie loopt nog tot en met septem­ber) zeggen wij: “alvast bij voor­baat hartelijk dank”! Omdat wij onze tijd zo effectief mogelijk pro­beren in te vullen, sturen wij niet altijd een bedankbrief, maar wees er van overtuigd dat onze dank er niet minder om is. Velen zijn blij met Levend Geloof vanwege de veelzijdige en duidelijk uitleg van het zogenaamde volle evangelie. Soms is het ook de enige mogelijkheid die men heeft om met het evangelie in contact te komen, zoals een zuster uit het westen van het land telefonisch te kennen gaf. Terwijl een broeder uit Zeeland schreef: “Deze week Levend Geloof weer ontvangen. Zoals de meeste keren werd door mij geen letter ongelezen gelaten. Wat hebben we toch een geweldig rijk evangelie en nog is het einde niet in zicht. Van harte hoop en bid ik dat Levend Geloof nog lang door mag gaan met de weg te wijzen naar de volle waarheid”. Kortom velen ontvangen zegen en geloofsopbouw door het lezen van het blad. Het vervult ons met dankbaarheid en inspireert ons bij de samenstelling van ieder num­mer zo goed mogelijk voor de dag te komen.

 

Wat Gods Geest in ons wil verwekken door Gert Jan Doornink

Eén van de grootste ontdekkingen die wij als kind van God kunnen doen is de belangrijkheid van geestelijke groei. Zonder geestelijke groei zullen we nooit het einddoel -de volkomen­heid in Christus- bereiken. Zonder geestelijke groei zal ons leven meer gekenmerkt zijn door nederlaag dan door overwinning. Zonder geestelijke groei zullen we niet optimaal kunnen functioneren in dienst van Gods Koninkrijk.

In dit artikel willen we ons daarom bezig houden met enkele facetten van deze geestelijke groei met de bedoeling dat we gaan ontdekken en beleven dat we er in geen enkel opzicht zon­der kunnen en bovendien hoe de rijk­dom en blijdschap van ons geloofsle­ven er door bevorderd wordt.

Wat is geestelijke groei?

In gesprekken met medechristenen merken we soms dat men weinig of geen weet heeft van wat geestelijke groei nu eigenlijk is. Nog afgezien van het feit dat men de noodzaak ervan niet in ziet, is er bij veel chris­tenen in dit opzicht een blinde vlek, een groot braakliggend terrein, waar­van Satan, onze grote tegenstander, een handig gebruik maakt. Velen gaan wel naar allerlei bijbelstudies en -cursussen, of bezoeken seminars en conferenties, maar dat is nog geen garantie dat men daardoor geestelijk groeit. Men kan zelfs heel veel theoretische bijbelkennis heb­ben en toch geblokkeerd zijn ten aanzien van deze groei. Dikwijls blijkt bij veel kennis van de Bijbel dat men zich vastgegraven heeft in allerlei standpunten, die men ten koste van alles wil vasthou­den ook als blijkt dat ze niet juist zijn. Maar dat laatste wil men dan niet toegeven.

’t Gevolg is dat men zich afsluit voor de ander die bepaalde dingen anders ziet, waarbij we dan ook nog menen dat de ander de dingen fout ziet. Elke verdere discussie wordt dan onmogelijk. En degene, die men zo graag van eigen gelijk wil overtui­gen, keert zich van ons af en gaat een eigen weg.

Maar is kennis van de Bijbel dan niet belangrijk? Natuurlijk wel, als het maar op de juiste wijze en onder de leiding van Gods Geest tot stand komt en gebruikt wordt. (Lees ook het artikel: ‘Op zoek naar de juiste bijbelvertaling’ in de rubriek ‘Geestelijk licht’).

Tweeërlei groei

In het natuurlijke leven is groei iets dat volkomen vanzelfsprekend is. De ontwikkeling vanaf de geboorte als baby is al begonnen in de moe­derschoot, vanaf het moment van bevruchting, maar vanaf de geboorte krijgt het gestalte. Iedereen spreekt nog altijd van een wonder als een kind geboren wordt en dan de fase van ontwikkeling en groei begint. Als vader en moeder ontdek je bij het opgroeien van je kind steeds weer nieuwe dingen, waarover je je verwondert. Je gaat je pas zorgen maken als er iets niet goed is, als een kind bijvoorbeeld achterblijft in zijn of haar groei. Je doet er dan alles aan dat het wordt opgelost en de groei op normale wijze kan door gaan.

Maar hoe is het met de geestelijke groei? Zijn we daar ook zo op gefixeerd dat het ongestoord en in overeenstemming met Gods wil en verlangen verloopt? Want laat daar­over geen enkel misverstand bestaan: Gods grote verlangen is dat we geestelijk groeien en het volwas­sen stadium bereiken, zodat we vol­waardige getuigen van Hem en Zijn Koninkrijk zullen zijn. De eerste christenen waren er ten volle van overtuigd dat deze grote doelstelling gerealiseerd behoorde te worden. En de toonaangevende leiders van de eerste gemeenten spraken en schreven daar ook over. Denk bijvoorbeeld aan wat de apostel Paulus in zijn brief aan de gemeente te Efeze daarover schrijft. In Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13) geeft hij aan hoe wij de “eenheid van het geloof en van de volle kennis van de Zoon van God” dienen te bereiken. Hij noemt dat “de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus” .

En dan schrijft hij in Efeze 4 vers 14 en 15 (Ef. 04:14-15) wat daarvan de positieve gevolgen zijn: “Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar hem toe, die het hoofd is, Christus”. Hoe belangrijk dat is schrijft hij in het daarop volgende vers. Hij wil als het ware zeggen: daar gaat het uit­eindelijk om, dat is het resultaat, want “aan Christus ontleend het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde”.

Onze betrokkenheid

‘Elk lid van de gemeente, iedereen die een nieuwe schepping in Christus is, is dus bij dit groeiproces en de vrucht daarvan betrokken. Maar zijn we ons dat bewust? Wie de huidige situatie van de gemeente bekijkt met zijn verdeeldheid, liefde­loosheid en krachteloosheid, kan alleen maar constateren hoe ver dit van ons afstaat.

Vele kinderen Gods worden meer in beslag genomen door allerlei theo- riën, bijvoorbeeld hoe de volgorde van de gebeurtenissen in de eindtijd allemaal precies zal verlopen. Op zich niet erg, zolang men er maar geen leer van maakt die men ande­ren wil opleggen. De redaktie van dit blad bijvoorbeeld wordt bijkans bedolven onder allerlei geschriften, bladen, e-mails, enz., over wat er allemaal gaat gebeuren, soms zijn het ‘profetisch ontvangen bood­schappen’, waarbij het één het ander vaak tegenspreekt. De “eenvoudige en loutere toewij­ding aan Christus”, waar het werke­lijk om gaat, is dan geheel uit het zicht verdwenen. Het is immers veel interessanter ons bezig te houden met allerlei speculaties waar je zo heerlijk over praten en discussiëren kunt met anderen. Alsof de gemeen­te ven Christus een politieke partij is!

De grote doelstelling

Toen Jezus op aarde was werd Hij beheerst door één grote doelstelling: hoe krijgt het Koninkrijk van mijn Vader gestalte en hoe worden de mensen, die mijn Vader naar Zijn beeld geschapen heeft, daarbij weer betrokken? Hoe komen ze los van de verkeerde invloedsfeer van het Rijk der duisternis? Daar had Hij alles, uiteindelijk zelfs Zijn leven, voor over.

En wij die geroepen zijn in Zijn voetstappen te treden, behoren dat­zelfde verlangen en doelstelling in ons te hebben. Wanneer wij geen geestelijke groei kennen, blijft dit achterwege. Gods Geest wil dit ver­langen in ons verwekken, maar als we de Geest bedroeven door in een beginstadium van ons geloofsleven te blijven steken, zijn we niet alleen ongehoorzaam aan het verlangen van de Vader maar bovendien bena­delen onszelf met alle negatieve gevolgen van dien. In het natuurlijke leven komt aan de groei op een gegeven moment een einde om uiteindelijk over te gaan in het proces van het ouder worden dat gepaard gaat met lichamelijke afta­keling. Maar dat geldt niet in geeste­lijk opzicht, althans als we dat wil­len. Iedere mens heeft een vrije wil en ook bij de wedergeboren mens blijft deze wil van het ‘ja of nee-zeg­gen’ volledig intakt. Wie echter eenmaal ‘ja’ tegen Christus heeft gezegd is toch wel erg dom en dwaas als hij geen ‘ja’ blijft zeggen tegen de verdere geestelijke groei waardoor hij meer en meer wordt omgevormd naar het beeld van Christus.

De verdeeldheid, liefdeloosheid en krachteloosheid van velen in de gemeente van Christus mag ons niet afleiden om ons van dit hoge doel af te houden. Eén ding is zeker, de echte, werkelijke gemeente van Christus komt toch tot stand. Met Paulus, en andere waarachtige gelo­vigen, weten we dat met grote zeker­heid in ons hart.

“Want óns heeft God het geopenbaard door de Geest” 1 Korinthe 2 vers 10

(1 Kor. 02:10). Terwijl Paulus even ver­derop in vers 15 duidelijk stelt dat “de geestelijke mens alle dingen beoordeeld, maar zelf door niemand beoordeeld wordt”.

Kenmerken en gevolgen

Wat zijn nu de voornaamste ken­merken en gevolgen van en voor christenen die geestelijk groeien en uiteindelijk het volwassen stadium bereiken? In de eerste plaats hoe meer we groeien en uiteindelijk ‘volgroeid zijn’ hoe meer we werke­lijke beelddragers van Christus zijn geworden. Anderen zien ‘Christus’ in ons. Let wel: we zijn Christus niet, Hij was eenmalig in deze wereld, maar we lijken nu op Hem. Een vrucht die volgroeid is, is prach­tig van kleur, is rijp dus eetbaar. Maar een vrucht die nog in de groei is, kun je nog niet eten, smaakt zelfs bitter, terwijl ook de uiteindelijke fraaie kleur nog ontbreekt. Bij christenen die geestelijk groeien raken alle negatieve eigenschappen, die Paulus in Galaten 5 de ‘werken van het vlees’ noemt, hoe langer hoe meer op de achtergrond, terwijl de ‘vrucht van de Geest’ meer en meer tevoorschijn komt.

Geestelijk groeiende christenen zijn zich ook bewust van de geestelijke plaats die zij hebben ontvangen met Christus is in de hemelse gewesten. Zij zijn tot de ontdekking gekomen dat zij alleen van daaruit kunnen strijden en overwinnen. Zij weten dat zij te maken hebben met een vijand, die weliswaar door Jezus overwonnen is aan het kruis van Golgotha, maar wiens eindaf- gang en totale ondergang nog moet plaatsvinden.

Deze vijand manifesteert zich op allerlei wijze, soms rechtstreeks via infiltratie van ons gedachtenleven, maar veelal ook via andere mensen. Zij zijn zich meestal niet bewust dat zij door de geesten van deze vijand geïnspireerd worden. Het meest geraffineerd is echter zijn optreden als hij zich manifesteert via geeste­lijk niet gegroeide christenen. De geestelijk volgroeide christen heeft dan de takt en de wijsheid in zulke gevallen toch in liefde om te gaan met hen. We gaan niet direct zeg­gen: “Ik ga je bevrijden in de naam van Jezus”, tenzij de andere persoon dat te kennen zou geven en wij daar­bij door Gods Geest geleid worden. Ook gaan we onszelf niet op de borst slaan door bijvoorbeeld te zeg­gen: ik ben een geestelijk volgroeid christen en jij bent dat niet… Dat zou een averechts effect hebben en een teken zijn dat we zelf nog niet geestelijk volwassen zijn. Ook hier zal Gods Geest ons openbaren wat we in bepaalde gevallen moeten doen: het kontakt met bepaalde personen moeten verbreken, of juist door een intensief kontakt op te bouwen de ander uiteindelijk ‘win­nen’ om ook een echte christen te worden.

Let er wel op dat Jezus -ons grote voorbeeld- zich altijd tussen gewone mensen bewoog; Hij had omgang met mensen van diverse pluimage. Alleen de vrome leidslieden hield hij op een afstand en ontmaskerde hen als mensen die niet werkelijk ston­den in dienst van de levende God.

Geen super-christenen

Maakt een geestelijk volgroeid chris­ten dan nooit geen fouten meer? Natuurlijk wel! Geestelijk volgroeid zijn maakt ons niet tot een soort super-christenen die zich ver verhe­ven voelen boven andere christenen. Dan zou er van een verkeerde- of scheefgroei sprake zijn. Maar naar­mate we geestelijk groeien heeft dit tot het geweldige positieve gevolg dat we ons meer en meer als werke­lijke christenen gaan openbaren op een wijze zoals God dat bedoelt. We zijn bijvoorbeeld vergevingsge­zind als ons onrecht is aangedaan, hebben een positieve instelling, en echte blijdschap en vrede kenmerkt ons leven. Kortom, we bewegen ons op flexibele, ontspannen wijze door het leven. Zonder onszelf of anderen wetten op te leggen, maar met de zekerheid in ons hart dat het geluk dat we ooit gevonden hebben, uitgroeit tot een steeds groter geluk dS eeuwig standhoudt! Dat wil de Geest van de levende God in ons verwek­ken!

Laten we daarom in geen enkel opzicht die Geest beletten dat in ons tot stand te brengen, want Gods heerlijkheid komt pas ten volle tot openbaring in een gemeente die “stralend, zonder vlek of rimpels of iets dergelijks is”. Een gemeente die, zoals Paulus zo prachtig omschrijft in Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27), “heilig is en onbesmet”. Geen utopie maar de eindvoltooiing van de geestelijk vol­groeide nieuwe schepping in Christus.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Daar stond-ie, met z’n voeten in het zijn wortels diep en stevig in de aarde en met zijn volle takken juichend ten hemel geheven. En overal vertoon­den zich mooie rijpe vruchten. Een feest voor het oog. Klein, heel klein was hij begonnen, onder de grond. Niemand had het aller­eerste begin gezien, maar na een poosje piepte het steeltje met blaadjes boven de aarde uit. Nu kon het licht ontvangen en het boompje begon te groeien. De jaren gingen voorbij. De regens en de zon deden het vanzelf groeien en bloeien, ’t Was niet altijd even gemak­kelijk want soms waren er slagregens die hem wel eens wat bladeren kostten. Ook zorgden felle windstoten ervoor dat er wel eens een tak afknapte, maar onverstoorbaar groeide hij door. En wanneer er soms iemand was die tegen zijn stam stond te plassen, verblikte of verbloosde hij niet. Iemand klom wel eens, om meer uitzicht te krijgen, in hem naar boven, maar hij was sterk genoeg om hem te dragen. Soms bouw­den jongens in hem een hut en richtten een club op. Eens sneed een oude man een tak af en maakte er een stok van om op te steunen. Vogels nestelden in zijn takken en voelden er zich veilig. De boom vond het heerlijk dat hij zoveel mensen van dienst kon zijn, vooral wanneer de tijd kwam dat de smakelijke vruchten rijpten waarmee de mensen zich konden voeden. Maar toen, op een kwade dag in de herfst, er een man aankwam, met een zaag. Hij bekeek de boom van boven tot onder, mompelde goedkeurend en begon onderaan de stam te zagen. De appel­boom schreeuwde het uit. Wat ging er nu gebeuren?!

Veel tijd had hij niet om na te denken, want even later stortte hij met een verschrikkelijke klap krakend ter aarde en het werd donker om hem heen. De takken werden eraf gehaald en in stukken gezaagd, bestemd om mensen warmte te geven. De bladeren werden eraf geritst en naar een composthoop gebracht om later bloembedden vrucht­baar te maken. De stam werd tot planken gezaagd zodat ze konden dienen tot bouwmateriaal. Ja, de boom was vele mensen nog tot nut toen hij dood was. Zelfs de stronk werd gerooid en weggesmeten.

Er kwam een man aangelopen. Hij bekeek de plaats waar eens de boom had gestaan en schudde zijn hoofd. Plotseling bukte hij zich en raapte een gekneusde appel op die in het hoge onkruid was blijven liggen. Hij bekeek hem, pakte zijn zakmes, sneed hem voorzichtig open en zag dat er in het klokhuis een paar pitten zaten. Toen ging hij naar huis, naar zijn klei­ne serre en plantte de pitten voorzichtig in een potje met goede, warme aarde. Het duurde niet lang of er kwam weer wat tevoorschijn! Eenzelfde soort boom. Jaren later stond er weer een appel­boom te pronken, maar deze keer in een bewaakte tuin, zodat hij onbelemmerd kon bloeien en groeien en vruch­ten dragen. Er kon geen stroper meer bijkomen. En de eigenaar? Vaak liep hij op een zomerse dag naar buiten en ging onder de boom zitten, met z’n rug tegen de stam, om heerlijk uit te rusten en te genieten van de vrije natuur. En, als je heel, heel goed kijkt, zie je dat, als hij omhoog kijkt, de man en de boom elkaar een knipoogje geven.

 

Gestorven om voor God te leven door Wim te Dorsthorst.

 

Voor het nu volgende is het raadzaam om Romeinen 6 vers 1 tot en met 23 (Rom. 06:01-23) eens aan­dachtig door te lezen.

Als je Romeinen zes leest dan zou je je kunnen verbazen over de stellig­heid waarmee de apostel Paulus schrijft over de waterdoop en de con­crete, heerlijke gevolgen daarvan. Duidelijk spreekt uit zijn schrijfwij­ze dat het voor hem vaststaat: een waarachtig christen is iemand die in de waterdoop met Christus gestor­ven is en dat het daarom onmogelijk is om verder als een onveranderde voort te leven. Liefst 9 maal spreekt hij in de eerste 14 verzen over dit principe van gestorven te zijn. Hij maakt duidelijk dat het oude en het nieuwe leven gescheiden zijn door een onoverbrugbare kloof, namelijk door het sterven en in de dood van Jezus Christus. Het betekent een absoluut einde van het ene, het oude leven, en een overgang naar een ander, een nieuw leven in Christus, waarvan geen terugkeer mogelijk is. Er is uiteindelijk geen vermenging mogelijk van die twee levens, oud- nieuw, vlees-geest.

Leven voor God

De apostel verwoordt dat in Galaten 2 vers 19 en 20 (Gal. 02:19-20) als volgt: “Want ik ben door de wet voor de wet gestor­ven om voor God te leven. Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven”. (Dit is één van de uitgangsteksten van deze serie – zie afl. 01).

Heel veel christenen komen helaas niet verder dan de belijdenis: ‘Ik geloof dat mijn zonden vergeven zijn door het bloed van Jezus Christus’.

Natuurlijk gelooft de apostel dat ook, maar hij gaat veel verder als hij zegt: ‘Ik ben door de wet voor de wet gestorven, ik ben met Christus gekruisigd, dus niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij; om voor God te leven’! Dat was voor de apostel geen theorie, maar een dagelijkse realiteit, daar leefde en werkte hij dagelijks uit. Dat schrijft de apostel van zichzelf, maar dat behoort de belijdenis en de werkelijkheid van alle waarachtige christenen te zijn: “Ik ben met ” Christus gekruisigd dus niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij…”

Een christen leeft niet meer voor zichzelf, is niet meer van zichzelf en doet niet meer wat hij/zij maar wenst, maar is van Hem die hem/haar gekocht en betaald heeft 2 Korinthe 15 vers 5b (2 Kor. 15:05b). De apostel zegt in Romeinen 7 vers 4a (Rom. 07:04a): “…om het eigendom te worden van een ander, van Hem, Die uit de doden opge­wekt is, opdat wij Gode vrucht zou­den dragen”.

Deze grondgedachten kleuren al de brieven van deze grote Godsman.

De werkelijkheid van Christus wij weten dat de Heer Jezus zelf aan Paulus dit evangelie, wat hij zo lief had en wat hij verkondigde, geopen­baard heeft, Galaten 1 vers 11 en 12  (Gal. 01:11-12). De Heer zal hem ook hebben laten zien dat alle schriften van Hém spraken en hoe Hij de vervulling of voltooiing was van het Oude Verbond, wat een schaduw was van de werkelijkheid in Christus. Als Farizeeër en Schriftgeleerde was hij doorkneed in de Schriften en toen de Heer hemzelf het evangelie van het Koninkrijk Gods geopenbaard had, vloeiden de verbindingen van het Oude met het Nieuwe Verbond als vanzelf uit zijn pen. Heel duidelijk hebben we dat gezien in Romeinen 7 vers 1 tot en met 4 (Rom. 07:01-04) van hoofdstuk acht, wat we besproken hebben en waardoor ons onderwerp veel duidelijker is geworden naar ik hoop.

Geen nieuwe leer

Wat bij het lezen van Romeinen 6 ook opvalt is dat Paulus niet iets nieuws schrijft aan de gemeente te Rome, maar al deze zaken waren bekend, dat hoorde bij het funda­mentele onderwijs. Wat hij doet is alles nog weer eens duidelijk in her­innering brengen, zie ook 2 Petrus 3 vers 12 tot en met 15

(2 Petr. 03:12-15), omdat sommigen er vreemde gedachten op nahielden. Dat proeven we uit heel zijn schrijfwijze.

In Romeinen 6 vers 17 en 18 (Rom. 06:17-18) schrijft hij dan ook: “Maar Gode zij dank: gij waart slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u over­geleverd is; en, vrijgemaakt van de zonde, zijt gij in dienst gekomen van de gerechtigheid”. De apostel dankt God dat ze niet langer slaven der zonde zijn. Ze zijn vrijgemaakt van de zonde en nu in dienst van de gerechtigheid geko­men. Ze zijn immers van harte gehoorzaam geworden aan het evan­gelie van het Koninkrijk Gods! De Willibrord-vertaling heeft: “Van harte hebt gij u ‘onderworpen’ aan ‘de beginselen’ van de leer die u is overgeleverd”. Als er gesproken wordt van ‘onder­werping’ aan ‘de beginselen’ van de leer, dan geloof ik dat we hier moe­ten denken aan de opdracht van de Heer Jezus in Matteüs 28 vers 19; Markus 16 vers 16 (Matt. 28:19 en Mark. 16:16) en de eerste woorden van de apostel Petrus in Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38): “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ont­vangen”.

Dit zijn de eerste beginselen, de eer­ste fundamentlagen die in ieders leven gelegd moeten worden. Daardoor zijn de gemeenteleden van Rome vrijgemaakt van de zonde. De apostel zegt niet: jullie zonden zijn vergeven (natuurlijk is dat ook zo!), maar je bent vrijgemaakt van de zonde, verlost van de slavernij van de zonde!

‘De zonde’ heeft de betekenis van de hele erbarmelijke toestand waarin de mens is terecht gekomen sinds de zondeval; die verschrikkelijke overheersende vleselijke gezindheid, waarin zij slaaf waren van de zonde en waarin het onmogelijk was voor God te leven (zie afl. 07 en Romeinen 7).

Ze zijn dus verlost uit het lichaam dezes doods Romeinen 7 vers 24 (Rom. 07:24), vrijge­maakt van de wet van zonde en dood en gekomen onder de wet van de Geest des levens in Jezus Christus Romeinen 8 vers 2 (Rom. 08:02).

Tot het uiterste strijden

De gelovigen van de begintijd wer­den in deze zaken duidelijk onder­wezen. De duivel heeft kans gezien deze kostbare waarheden te roven en te versluieren. Als Judas zijn briefje schrijft dan zegt hij in vers 3: “Geliefden, daar ik mij in alle opzichten beijver u te schrijven over ons gemeenschappelijk heil, zie ik mij genoodzaakt het te doen met de vermaning tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal de heili­gen overgeleverd is”. Toen al, nog zó in het begin, moest er al tot het uiterste voor gestreden worden. Ik ben er van overtuigd dat de gemeente van de eindtijd ook tot het uiterste zal moeten strijden om niet opnieuw te verliezen wat in de laatste honderd jaar weer verworven is. Zeker in de ‘eindtijd’ kan de gemeente niet zonder het onderricht zoals dat in de ‘begintijd’ de wereld is overgegaan. Dat wat aller­eerst door de Heer Zelf verkondigd is en door zijn apostelen en evange­lie-schrijvers ons op betrouwbare wijze is overgeleverd Hebreeën 2 vers 3 (Heb. 02:03). Alles wat daar van afwijkt is niet het ware evangelie, maar surrogaat.

Niet blijven zondigen

De apostel Paulus wist dat de Romeinen hierin onderwezen waren en daarom verbaast het hem des te meer dat hem ter ore is gekomen dat sommigen er van uitgingen dat de genade in Jezus Christus zou toe­nemen als ze bleven zondigen! In de eerste verzen van hoofdstuk 6 klinkt dan ook zijn verontwaardiging door als hij begint met: “Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme?” Van hieruit gaat de apostel dan deze absurde gedachte ontzenuwen, waar­aan wij deze kostbare onderwijzing te danken hebben. Het antwoord van de apostel op de door hem zelf gestelde vraag is dan ook: ‘volstrekt niet’! Hij gaat dan verder met opnieuw een retorische vraag te stellen als hij in vers 2 zegt: “Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?” Hoe zou het mogelijk zijn dat gemeenteleden die, wat het oude leven betreft gestorven zijn, toch nog in dat oude leven zouden blij­ven leven? Zijn conclusie is: ‘dat is absoluut onmogelijk!’ En dan gaat hij de geweldige geestelijke realiteit van dat gestorven zijn in de waterdoop uiteenzetten.

Delen in Zijn dood

Hij begint in vers 3 opnieuw in vra­gende vorm: ‘of weet gij niet?’ Hij bedoelt natuurlijk: jullie weten dat heel goed! Het hoort immers bij de beginselen van de leer van het Koninkrijk Gods, waarin jullie onderricht zijn en waaraan jullie toch van harte gehoorzaam zijn geworden, zoals we zagen in vers 17. “Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn?” De Willibrordvertaling heeft: “Gij weet toch, dat de doop, waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in Zijn dood?”

Wij hebben reeds stilgestaan bij het grote liefdewonder van God, dat Hij Zijn eigen Zoon gezonden heeft in ‘een lichaam der zonde, zoals de in zonde gevallen mens­heid, om voor die mensheid een weg te openen, een weg te banen, om verlost te kunnen worden van dat lichaam des doods Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03). (Wij hebben dat o.a. ook gezien in de offers van de dieren, waarvan het lichaam buiten de legerplaats werd vernietigd – afl. 08 en 09). En dan opnieuw de onbegrijpelijke wijsheid en liefde van onze hemelse Vader. Hoe krijgt een mens dan deel aan dit alles? Ja, door geloof, maar dat niet alleen, óók door alle gerech­tigheid Gods in gehoorzaamheid te vervullen, zoals de Heer Jezus daar­in het voorbeeld gegeven heeft. Door de weg te gaan die God voor de mens in Zijn Woord gewezen heeft door de Heer Jezus, de apostelen en de profeten.

Zoals de Heer Jezus in gehoorzaam­heid alle gerechtigheid Gods vervuld heeft voor de mensheid, door de kruisdood te sterven, zo vraagt God van de mens ook alle gerechtigheid te vervullen om deel te krijgen aan alles wat de Heer daarin volbracht heeft.

Om volledig deel te krijgen aan Christus; om als een nieuwgeborene of als een van boven geborene deel te krijgen aan het Koninkrijk Gods.

God vraagt van de mens om zich na bekering ook in geloof te laten dopen om daardoor volledig deelge­noot te worden van Jezus Christus. Dat is dus in de eerste plaats om vol­ledig te delen in Zijn dood, zoals de Willibrord-vertaling zegt: “Gij weet toch, dat de doop, waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in Zijn dood?”

De Goddelijke ruil

Als de apostel aan de Korinthiërs schrijft over het wonder van de ver­lossing, dan zegt hij: “Wij zijn tot het inzicht gekomen, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven” 2 Korinthe 5 vers 15a (2 Kor. 05:15a). Dit is geen bedenksel van Paulus, zoals tegenwoordig nog al eens door theologen beweerd wordt, maar dit alles is uit 2 Korinthe 5 vers 18a (2 Kor. 05:18a).

Alle mensen hebben gezondigd Romeinen 5 vers 12 (Rom. 05:12) en het Woord zegt: “De ziel die zondigt, die zal sterven Ezechiël 18 vers 4 en 20 (Ez. 18:04 en Ez. 18:20). Dat houdt in dat niemand nog recht had op leven na de zondeval. Ieder mens sterft ten gevolge van zijn eigen zonden en Ongerechtigheid (‘het loon van de zonde is de dood’ – Romeinen 6 vers 23a (Rom. 06:23a), waarna het afgelopen zou zijn. Maar dan komt God in de volheid des tijds met Zijn Eigen Zoon, die de plaats gaat innemen van de hele verloren mensheid, en sterft als één voor allen!

 

Dit is de grote ‘Goddelijke ruil die plaats gevonden heeft in de heilsgeschiedenis. Een wonderlijke ‘ruil’ of’ omwisseling’ tussen God en mensen op het kruis van Golgotha. Éen voor allen! Dit was als een geheimenis verborgen gebleven in Gods hart; zelfs de duivel heeft dat niet begrepen

1 Korinthe 2 vers 7 en 8 (1 Kor. 02:07-08)- in de profeet Jesaja lezen we van deze gebeurtenis: “Maar om onze overtredingen werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrij­zeld; de straf die ons de vrede aan­brengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen neer­komen. Hij werd mishandeld, maar Hij liet zich verdrukken en deed Zijn mond niet open; als een Lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn ..scheerders, zo deed Hij zijn mond niet open” Jesaja 53 vers 5 tot en met 7 (Jes. 53:5-7).

Om onze ongerechtigheden

De profeet zegt: “Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg”. Dit principe geldt dus alle mensen. Niemand ging, of gaat ook nu, de weg van God, maar iedereen gaat zijn eigen weg; een weg van God af in zonde en ongerechtigheid. Dit vormde een onoverbrugbare kloof tussen God en mensen, want het zijn de zonden en de ongerechtighe­den die scheiding maken zegt Jesaja 59 vers 1 tot en met 3 (Jes. 59:01-03). Geen mens is in staat om deze kloof te overbruggen Psalm 49 vers 2 en 3; Psalm 49 vers 8 tot en met 10 (Ps. 049:002-003 en Ps. 049:008-010).

Het einde van iedereen zou zijn: sterven om z’n eigen zonden en ongerechtigheid en dan de eeuwige dood, eeuwige uitzichtloze duister­nis. Maar dan komt die wonderlijke liefde en genade van onze hemelse Vader. Hij doet ons niet naar onze zonden, maar het is alles aan de Heer Jezus gedaan in onze plaats. Hij is in onze plaats de misdadigers- dood gestorven aan het kruis. Hij droeg de totale verzieking en kapot­heid door de zonde van de mens­heid, de vloek, in Zijn kapot gesla­gen en verbrijzelde lichaam. “Om onze overtredingen is Hij door­boord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede geeft, was op Hem, door Zijn ziek gemaakte en verbrijzelde lichaam, is ons genezing geworden. De Vader zelfheeft alle ongerech­tigheid van de hele mensheid op Hem laten neerkomen. Éen is voor allen gestorven, dus zijn zij allen gestorven.

 

Levend Geloof in België

Levend Geloof neemt ook in de harten van velen in België een belangrijke plaats in. Dat mag wel eens gezegd worden omdat niet iedereen daarvan op de hoogte is en ons blad ook bij heel wat broeders en zusters uit ons zuidelij­ke buurland gezien wordt als toonaangevend wat betreft de verkondiging en uitleg van het evangelie van het Koninkrijk Gods, het oorspronkelijke en enig echte evangelie.

Naast talrijke individuele lezers en lezeressen, zijn er ook enkele gemeenten die het Levend Geloof-werk promoten en ook financieel ondersteunen. Zonder iemand tekort te doen denken wij bijvoorbeeld aan de volle evange­lie gemeente te Hasselt (voorganger Jacq Schoenaers). Ook het kontakadres voor België wordt verzorgd door een lid van deze gemeente, namelijk Mia Tuch, die dit werk, ook na het overlijden van haar man, met trouw en toewij­ding blijft verzorgen.

Maar er zijn nog andere gemeenten waar Levend Geloof op de boekentafel te vinden is en/of heel wat gemeenteleden het blad via een abonnement al vele jaren lezen. Wij denken aan de volle evangelie gemeente van Antwerpen-Mortsel (voorganger Hubert Berings) en aan de volle evangelie gemeenschap te Aalst. Hier is broeder André Vanhaelen al tientallen jaren de promotor van het Levend Geloof-werk.

Wie nu het gepredikte evangelie gelooft en zich laat dopen, wordt deelgenoot van Zijn dood en wordt gerechtigheid Gods in Hem.

We zouden nog meer namen kunnen noemen maar willen ons tot deze voor­beelden beperken. Belangrijk is dat ook in België temidden van alle afval, verwarring, liefdeloosheid en krachteloosheid die er, net ais in Nederland, is op het geestelijk erf, de heldere, compromisloze uitleg van het evangelie, zoals wij dat via Levend Geloof brengen, vrucht draagt voor Gods Koninkrijk. En ook voor onze Belgische lezers en lezeressen geldt: wanneer u adressen hebt, waarvan u denkt: ‘Die zou het blad ook moeten lezen’, wees vrijmoe­dig ze door te geven, zodat wij hen enkele gratis proefummers toe kunnen sturen. Bij voorbaat dank voor uw medewerking!

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

De gebeurtenissen in deze wereld vol­gen elkaar in snel tempo op. Wat vandaag nog ‘hot news’ is, is morgen alweer door ander nieuws verdron­gen. Bij veel van wat er in de wereld gebeurt is duidelijk dat de vorst der duisternis de grote inspirator is. Hij wordt niet voor niets door Jezus de ‘overste van deze wereld’ genoemd. Maar Jezus rekende radicaal met hem af door Hem aan het kruis van Golgotha volledig te overwinnen. En Hij gaf tegelijkertijd daarbij aan dat het de bedoeling is dat de waarachti­ge Gemeente van Hem hem ook gaat overwinnen! Daarom kent een echte gelovige ook geen angst voor heden en toekomst! Hij weet dat, wat er ook nog gaat gebeuren, hij aan de over­winnende kant staat en temidden van alle duisternis het licht vele malen sterker is!

De impact van de moord op Pim Fortuyn

Hoewel het al weer meer dan drie maanden geleden is, herinnert zich vrijwel iedereen nog dinsdag 6 mei. Het is tien over zes ’s avonds als er nog een laatste nieuwsbericht door­komt: de politicus Pim Fortuyn is neergeschoten. Al direct laat het zich aanzien dat hij het waarschijnlijk niet zal overleven, wat dan ook in de loop van de avond blijkt. Heel Nederland staat op zijn kop en plot­seling is ons land wereldnieuws. Wie had dit voor mogelijk gehouden dat zoiets in ons land zou kunnen gebeuren? En vooral ook dat juist hij vermoord zou worden? Want Pim Fortuyn was er, in tegenstelling met andere politici, in geslaagd thema’s waarover grote ontevredenheid bestond, bespreekbaar te maken. De originele en openhartige wijze waarop hij dat deed sprak velen aan op een wijze zoals bijvoorbeeld Ton Vromans in Vrij Nederland ver­woordde: “De moord op Pim Fortuyn trof mij dieper dan bijvoor­beeld de aanslagen op 11 september of de ramp in Srebrenica. Waarom? Hij was niet degene die kon rekenen op mijn stem, integendeel! Was het omdat hij inmiddels tot mijn dagelijks leven behoorde? Hij kwam immers elke dag bij mij thuis, al was dat via de televisie. Ik merkte dat ik steeds meer van de man ging houden, niet vanwege zijn ideeën, maar meer om zijn directheid en openheid, vooral ook in het uiten van zijn emoties. Hij spotte met de gevestigde orde en daagde de poli­tiek uit tot leven”. Ongetwijfeld was hij een uniek en talentvol persoon. Hij durfde op allerlei terreinen de knuppel in het hoenderhok te gooien en ook al was men het totaal oneens met de denk­beelden die hij lanceerde, iedereen werd als het ware wakker geschud. Dat bleek ook wel uit het feit dat de leiders van andere politieke partijen hun taalgebruik gingen veranderen en last but not least uit de verkie­zingsuitslag van 15 mei, waarbij van een ‘aardverschuiving’ gesproken werd.

Uiteraard begeven wij ons als onaf­hankelijk blad niet op politiek ter- ^ rein. Wij hebben dan ook, in tegen­stelling met wat sommige christelij­ke bladen meenden wel te moeten doen, geen advies gegeven hoe te stemmen. Wij achten onze lezers mondig genoeg om zelf een keuze te kunnen maken.

Wat is er aan de hand?

Toch mogen we ons wel afvragen wat er aan de hand is. Kwam een en ander als een donderslag bij heldere hemel? Natuurlijk wel de moordaan­slag, maar niet de al geruime tijd bezig zijnde veranderingen op vele terreinen van het leven waarvan de voornaamste ongetwijfeld is het ver- Jkl van normen en waarden. Chris van der Heijden merkte in een artikel, in hetzelfde Vrij Nederland dat wij al eerder citeerden, op: “De moord op Fortuyn maakt Nederland niet anders; Nederland was toch al aan het veranderen…” Duidelijker kan het feitelijk niet geformuleerd worden. Nu is veran­deren op zich een goede zaak… als het maar veranderen ten goede is. Maar de veranderingen die velen voor ogen hadden, op allerlei terrei­nen van het leven, werden vaak geïnspireerd vanuit de verkeerde bron. Daar hoeven we geen voor­beelden van aan te halen. é-Yel werd er de laatste tijd door lei- aingevende personen meer en meer gesproken over herstel van normen en waarden, maar er werd voorbijge­gaan aan de bron waaruit dit herstel voort behoort te komen: Christus. Dit kan men natuurlijk ook niet ver­wachten als men niet persoonlijk in Hem gelooft. De verandering in iemands leven begint immers bij het aanvaarden van Christus als Heer en Heiland. Dan is de zekerheid in ons hart ontstaan, zoals ook de apostel Paulus dat formuleerde, dat we ‘geheel anders’ zijn geworden omdat we Christus hebben leren kennen. Het oude leven is dan voorbijgegaan pn het nieuwe leven, dat er voor in fee plaats is gekomen, begint zich te ontwikkelen en behoort uit te groei­en tot een leven waarin het ‘beeld van Christus’ meer en meer zicht­baar gaat worden.

Als christenen die in deze tijd leven hebben we daarom een geweldige taak. Niet om spectaculaire dingen te doen die even de aandacht trek­ken maar verder van geen betekenis zijn, maar om in het gewone dage­lijkse leven te tonen dat ons leven totaal vernieuwd is. Dit ’tonen’ ligt niet als een soort last of wet op ons waaraan wij moeten voldoen want anders zwaait er wat, maar komt als het ware automatisch tevoorschijn in allen die weten een nieuwe schep­ping in Christus te zijn. In de wereld zal alles, ondanks allerlei goedbedoelende politici, steeds don­kerder worden. Satan die weet dat zijn tijd steeds meer wordt ingekort, zal alles op alles zetten de mens steeds meer aan zich te binden. Maar wie Christus heeft leren ken­nen weet dat hij niet het laatste woord heeft. Integendeel, iedere waarachtige christen is met Christus meer dan overwinnaar en weet dat.

Op zoek naar de juiste bijbel­vertaling

Als we in de Bijbel gaan lezen nemen we meestal de vertaling die het meest voor de hand ligt, name­lijk die van het Nederlands Bijbel Gemootschap, de zogenaamde NBG-vertaling, door sommigen ook nog wel de Nieuwe Vertaling genoemd. Deze in 1952 uitgegeven bijbelvertaling wordt door ongeveer 75% van hen die regelmatig in de Bijbel lezen gebruikt en is vooral bij mensen van middelbare en oudere leeftijd in zwang. Jongere mensen zullen meestal voor een wat moder­nere vertaling kiezen, zoals ‘Goed Nieuws’ of de ‘Groot Nieuws Bijbel’. Daarnaast zijn er nog verschillende andere vertalingen van de Bijbel in het Nederlands. Wij denken aan de Willibrordvertaling, de Leidse vert­aling, die van Obbink en Brouwer en de Luthervertaling. Ook denken wij aan de verschillende Bijbels die speciaal voor kinderen zijn geschre­ven.

In zwaar-orthodoxe kringen houdt men overigens vast aan de Statenvertaling die beschouwd wordt als de vertaling die het dichtst bij de grondtekst staat. Overigens weten we van één volle evangelie gemeente (misschien zijn er meer) die de Statenvertaling ook gebruikt. Het is de volle evangelie gemeente ‘De Wijngaard’ in Zwolle (voorg. br. Jan Holthuis). Om de Bijbel intensief te bestuderen kan men natuurlijk een studie maken van de grondtekst, maar een goede methode is ook ver­schillende vertalingen met elkaar te vergelijken. Dan krijgt men meestal al meer inzicht om bepaalde moeilij­ke passages te kunnen begrijpen.

Weer een nieuwe vertaling

Er is overigens weer een nieuwe vertaling in de maak, waarover de laatste maanden nogal wat commo­tie is ontstaan. We lazen daarover: “Over twee jaar moet de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) klaar zijn – het prentieuze vertaalproject van het Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbel Stichting. Aan alles is gedacht, zo lijkt het. Op één ding na. Zal die prachtige aan ons taalveld aangepaste nieuwe vertaling niet ook het fundamentalisme ver­sterken?” Zo begint het artikel van Coen Boerma in Trouw, die verder schrijft: “Stel dat het niet lukt straks in 2004 een vertaling aan te bieden die moderne mensen van nu pakt en meesleept als iets van vandaag, iets wat past in onze wereld. Hebben we dan wat gewonnen of verliezen we daarmee ook iets?” Het artikel gaat op allerlei punten in, waarbij men één ding totaal over het hoofd ziet, namelijk dat men de inhoud van de Bijbel alleen maar kan verstaan als men deze leest onder de leiding van de heilige Geest. Alleen door Gods Geest ont­staat inzicht waarom het in de Bijbel werkelijk gaat. De Bijbel is niet bedoeld als theoretisch of theolo­gisch boek, maar een boek waarin men echte leven kan ontdekken en gaan beleven. Het leven zoals Jezus, de Zoon van God, dat tot openbaring bracht.

Passie en betrok­kenheid bij de prediking

“Kerkdiensten zouden heel wat min­der saai worden, als niet het lees- rooster zondag-in-zondag-uit op de voet wordt gevolgd, maar wanneer voorgangers aansluiten bij de leef­wereld van de mensen die in de kerk zitten. De Harense ds. Jan Ridderbos vond dat al, maar na zijn succesvolle Harry Potter-kerkdienst begin dit jaar, is hij daarvan hele­maal overtuigd. ‘Vervang het lees- rooster door een leefrooster’, luidt dan ook zijn hartstochtelijk plei­dooi”, zo begint een artikel in Trouw, die verder collega’s citeert die dezelf­de mening zijn toegedaan. “Volgens de Harense predikant spre­ken kerkgangers terecht over een infantilisering van de kerkdienst. Zij voelen zich onderschat als volwassen toehoorders. Dat komt, denkt hij, doordat de voorganger zichzelf niet meer in het spel durft te brengen. De pathos moet terug in de kerk­dienst, zou hij daarom willen uitroe­pen”.

Een bericht van ongeveer gelijke strekking troffen we ook aan in De Telegraaf. De krant vermeldt: “Een nieuwe beweging, met mensen uit verschillende kerken, pleit voor meer passie voor preken. Daartoe is een platform opgericht voor predi­kers die geloven in de kracht van de verkondiging. De preekbeweging wil jaarlijks een studiedag houden, boe­ken uitgeven en een preekcursus geven.

Volgens de de hervormde predikant R. van der Spoel uit Harderwijk, woordvoerder van de beweging Passie voor Preken, worden er de laatste tijd nogal wat vraagtekens bij de prediking gezet. Zowel de predi­kers als de hoorders voelen zich vaak verlegen met de preek, maar er

worden geen wegen gegeven om uit de impasse te komen, aldus Van der Spoel”.

Waarin schuilt het geheim?

Uit deze beide berichten blijkt dat men wel de klok heeft horen luiden, maar niet weet waar de klepel hangt en daarmee bedoelen wij dat het geheim van een goede prediking die vrucht draagt, schuilt in het gedoopt en vervuld zijn met de heilige Geest. Maar is hiervoor plaats in de kerk? Toen wij ons destijds lieten dopen door onderdompeling om ons oude leven af te leggen en met Christus een nieuw leven te beginnen, kregen we prompt de dominee met enkele ouderlingen op bezoek. Zij hadden een brief van het classicaal bestuur bij zich waarin ons voortaan de toe­gang tot het heilig avondmaal werd ontzegd. Zodoende kwam wij buiten de kerk (in dit geval de Hervormde kerk) terecht.

Nu weten wij dat niet alle kerken zo rigoreus te werk gaan, maar dat neemt niet weg dat er in vele kerken geen plaats is voor verdere geestelij­ke ontwikkeling. Gelukkig gaat deze ontwikkeling bij oprechte kinderen Gods wel door en komt de werkelij­ke Gemeente van Christus tot stand. Deze loopt nu nog dwars door alle kerken en gemeenschappen heen en bestaat uit individuele gelovigen die bereid zijn de ‘volle weg’ met Jezus te gaan. Dan is het kerkelijk of gemeentelijk etiket wat met draagt van minder belang. Het gaat er om dat men weet dat men behoort tot de werkelijke Gemeente van Jezus Christus.

Gelukkig zijn er ook pastoors, domi­nees en andere geestelijke leiders die dit gaan ontdekken en uiteinde­lijk tot de conclusie komen dat het gaat om de mensen waarvoor ze ver­antwoordelijk zijn, in hun hart aan te spreken.

Er behoort daarom ook geen afstand te bestaan tussen voorganger en gemeenteleden. De één is niet belangrijker dan de ander. Preekroosters en systemen brengen geen oplossing, wel -zoals we al eer­der opmerkten- het vervuld zijn met Gods Geest.

Daarvoor is echter eerst bekering en wedergeboorte noodzakelijk. En het leggen van het fundament, zoals dat in Hebreeën 6 beschreven wordt, is onontbeerlijk. Dan ontstaat geleide­lijk echte betrokkenheid die vrucht draagt. Of men dan al of niet buiten de ‘officiële’ kerk tercht komt is min­der belangrijk. Het gaat tenslotte om de groei en de ontwikkeling van de werkelijke Gemeente van Christus. Een gemeente waarvoor iedereen plaats is en waarin men het werkelij­ke geluk deelachtig wordt.

 

Volkomen één zijn in liefdebetoon door Cees Maliepaard

Flitsen uit de brief aan de tilippenzen deel 6

“Als ik in naam van Christus een beroep op jullie mag doen, als de liefde ons moed geeft en éénzelfde Geest ons allen bezielt, als warme genegenheid en medeleven werkelijk iets betekenen, dan kun je me volkomen gelukkig maken door eensgezind te zijn, vervuld met dezelfde liefde. Wees saamhorig, streef naar eenheid. Handel niet uit rivaliteit of ijdelheid, maar wees nederig en sla de anderen hoger aan dan jezelf. Bekijk de dingen ook eens van het standpunt van een ander en heb niet alleen maar oog voor je eigen opvatting” Filippenzen 2 vers 1 tot en met 4 in de vertalinge van Anne de Vries (Filip. 02:01-04).

Het over één ding eens zijn

Als we als leden van eenzelfde gemeente het érgens over eens die­nen te zijn, is het wel over het bezig zijn in de gezindheid van Christus. Als ik daar mogelijk wel een bood­schap over breng, maar er per definitie geen boodschap aan heb, ondermijn ik de geestelijke gezond­heid van het plaatselijke lichaam van Christus. De eenheid die we in Christus hebben, is van een veel hogere orde dan de eenheid tussen mensen met een zelfde overtuiging, achtergrond of streven. Mensen die het over bepaalde zaken met elkaar eens zijn, kunnen vanuit de verbin­tenis die dat geeft met elkaar op weg gaan. Dat zal gevoelens van kame­raadschap kunnen geven en een samen met vrucht bezig zijn op het terrein waar men elkaar gevonden heeft. Uit eigen ervaring weet ik dat dit op meerdere terreinen in de maatschappij heel goed mogelijk is.

Op zo’n basis kun je ook samen een gemeente gaan vormen. En dat kan vaak jaren lang goed gaan, zolang men het maar over eenmaal ingeno­men geloofsstandpunten eens kan blijven. Maar dat is niet de lichaams­vorm die Christus Jezus voor ogen staat. Hij geeft een hechtere grond­slag aan het geestelijke huis waarvan Hij het fundament en de hoeksteen is. Hij is zélf de basis en de afwer­king van Gods tempel. Daarom is het meest wezenlijke aan het ‘in de Christus zijn’ niet het onder alles eenstemmig bezig zijn in de leer, maar het in elke situatie leven bin­nen het kader van de liefde van de Zoon van God. De leer die Jezus bracht, is uiteraard helemaal goed. Maar je samen zijn boodschap eigen maken is één ding. Aan de gang gaan overeenkomstig de gezindheid van Christus is nog wel even iets anders. Dat gaat veel dieper.

Wanneer we te maken hebben met een eenheid die bereikt is, puur op basis van de door ons voorgestane boodschap van het volle evangelie, is dat een saamhorigheid die op een beperkte basis gefundeerd is. De gezamenlijke gedrevenheid op grond van woorden die de Heer zo’n 2000 jaar geleden gesproken heeft, zal een behoorlijke deuk op kunnen lopen bij het volgen van de actuele aanwijzingen van diezelfde Heer. Hij wil zijn liefdevolle gedachten

ook vandaag nog wel aan ons kwijt. En daar Jezus gedurende zijn aan­wezigheid op aarde er blijk van gaf, niet op de platgetrapte paadjes van religieuze systemen te willen lopen, denk ik dat wij er niet verstandig aan zullen doen in deze tijd ons wél tot het oude vertrouwde te beperken.

Waarmee zijn wij vervuld?

God heeft ons van zijn Geest gege­ven. Dat is de heerlijke realiteit van elke dag. Er is niets denkbaar dat ons gelukkiger zou kunnen maken. De vraag is alleen wat een mens dóet met die Geest. Want onze God is een in alle opzichten goede God. Hij dringt zijn goede Geest niet met geweld aan ons op, maar Hij schenkt die met milde hand aan een ieder die zich ervoor opent. En de Geest van God gedraagt zich als een gentleman, die negeert de gesteld­heid van onze eigen menselijke geest niet. Vandaar dat God door zijn Geest kan en wil samenwerken met mensen die Hem oprecht die­nen willen, zonder dat Hij hun per­soonlijkheid iets in de weg zal leg­gen. Die kunst verstond Jezus per­fect, en ons wil de Heer dit ook maar al te graag leren.

Dan zijn we niet langer bezig met spijkers op laag water zoeken. De boodschap van heil is niet gebed in woorden op zich, maar in iets wat daar verre bovenuit gaat: in warme genegenheid en oprecht medeleven. Woorden alleen wekken namelijk geen goddelijke liefde op, maar Gods liefde brengt wél het goede van God in ons naar boven en dan zul­len ook onze woorden doortrokken zijn van Gods gedachten van heil voor de mens. Want de Here God denkt niet rationeel over het heil wat Hij voor ieder mens bedoeld heeft, maar Hij is daar mee bezig vanuit de betrokkenheid van zijn liefdevolle hart. Je kunt er dus nooit bereke­nend mee omgaan, maar enkel uit de bewogenheid van ware liefde. En echte liefde berekent niet, maar gééft zich aan de ander. We leven werkelijk mee, ook door strijd en moeilijkheden heen.

Het is ieder aan te bevelen, je zo af en toe eens af te vragen of je nog steeds goed bezig bent. Waarmee ben je vervuld? Als het goed is met de Geest van boven. Maar kan Vader door zijn aan mij gegeven Geest samen met mij het goede uitwerken of zit ik toch weer vast aan in de loop van de tijd ontstane regelge­ving? Hoe doorspekt met bijbeltek­sten die wellicht ook zou kunnen zijn! De duivel is er altijd op uit de vrijheid die een mens in Christus heeft te roven. Ook Jezus probeerde hij met bijbelteksten van de wijs te brengen, maar onze Meester was te nauw met Vader verbonden, dat lukte de boze echt voor geen meter. Het lijkt paradoxaal, maar het is dat allerminst: we mogen in vrijheid met de Heer leven, liefdevol samen­gebracht in het ene lichaam waar Christus Jezus het hoofd van is.

Eenheid in verscheidenheid

‘Wees saamhorig, streef naar een­heid’, schrijft Paulus. Betekent dit, dat we er voor dienen te zorgen, het

onder alle omstandigheden eens te zijn met elkaar? Zal er in een gemeente altijd eender gedacht moe­ten worden over de uitwerking van het evangelie van onze Heer in de levens van ieder persoonlijk? Bestaat een goede geestelijke maaltijd steeds uit iets wat te vergelijken zou zijn met voorgebakken friet en eenheids­worst, of is er in onze geestelijke foerage ook enige variatie mogelijk? Paulus blijkt afstand te hebben genomen van ongezonde farizeese bekrompenheid en nu eerder uit te blinken in een gezonde ruimheid van denken. ‘Wees nederig en sla de anderen hoger aan dan jezelf’, is zijn raadgeving. En daarbij dient niet vergeten te worden dat hij zelf graag een voorbeeld voor anderen wilde wezen. Wat hij de Filippenzen voor raadgevingen meegeeft, zal hij dus zeker ook zelf praktiseren. De autoritaire houding vanuit zijn fari­zeese verleden heeft hij klaarblijke­lijk voorgoed achter zich gelaten.

Een mens is vaak geneigd de eigen mening als de beste, of zelfs als de enig juiste te propageren. Maar Paulus schaart zo’n levensinstelling onder de noemer rivaliteit. En hij kwalificeert het als ronduit ijdel. We zullen in de gemeente van Christus elkanders rivalen niet kunnen wezen, want we zijn immers broe­ders en zusters onder elkaar! Rivaliteit kun je in de politiek ver­wachten, want ook in ons democrati­sche stelsel past dat in de onderlinge betrekkingen. Maar in de gemeente zullen we (ook bij verschillen van inzicht) eikaars geestelijke verwan­ten blijven. Nimmer zal de één zich boven de ander verheffen mogen, maar altijd zal er wederzijdse liefde en waardering wezen. Dat is geen onmogelijke opgave… allerminst: dat is de consequentie van een leven in relatie met Christus Jezus. En in de ontwikkeling hiervan zitten we met elkaar in Gods leerschool, onder de zalving van de heilige Geest.

In de opleiding die we van onze Jrote leraar ontvangen, leren we ten opzichte van elkaar nederig te zijn en de ander hoger aan te slaan dan onszelf. Dat betekent niet dat je dus geacht wordt het standpunt van een ander over te nemen, want dat zou immers tot onmogelijke situaties lei­den. Jij zou dan gaan denken als een ander en op hetzelfde moment zou die ander zich de mening van jou eigen maken.

De verschillen van inzicht zouden dan blijven bestaan, want de voor­standers van de te onderscheiden zienswijzen zouden slechts stuiver­tje gewisseld hebben en nu elk bezig zijn met dat wat niet in hun bele­vingswereld met de dingen van de Heer in te passen is. Een leereen­heid of een dwangmatig gelijktrek­ken van de invulling van ieders per­soonlijke leven, is niet datgene wat de apostel voor ogen staat. Hij heeft het heel duidelijk over eensgezind­heid.

Ik zal zijn als Jezus!

‘Laat die gezindheid bij u zijn die ook in Christus Jezus was’, schrijft hij in Filippenzen 2 vers 5 (Filip. 02:05). Leven in de gezind­heid van Christus Jezus is een must voor een discipel van de Heer. Zonder deze gezindheid kan een mens de groei naar het volle zoon­schap wel vergeten. Jezus heeft er Ontegenzeggelijk blijk van gegeven niet vast te houden aan datgene waar Hij recht op had. Hij heeft vrij­willig afstand gedaan van het leven dat Hij in relatie met de Vader had, zonder zijn geestelijke instelling geweld aan te doen. Jezus, de vol­maakte Zoon van God, had oog voor de situatie van anderen. Goddank! Want daardoor ontstond er voor ons nieuwe hoop. We heb­ben nieuw leven ontvangen, maar niet op grond van onze onweerleg­baar geachte opvattingen, maar op basis van het volbrachte werk van Jezus Christus. Hij heeft zijn leven voor ons gegeven. In dat opzicht

achtte Hij ons hoger dan zichzelf! Maar daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle namen gegeven Filippenzen 2 vers 9 (Filip. 02:09).

Als wij belijden dat we ‘als Jezus’ zullen zijn, bedoelen we uiteraard niet dat we een soort geestelijke klo­nen van Hem zullen worden. Jezus is uniek in het Rijk van de Vader. En ieder ander mens zal te allen tijde ook zelf uniek mogen zijn. Als we opmerken dat iemand op z’n vader of moeder lijkt, doelen we op de uiterlijke gelijkenis of op een sterke overeenkomst qua karakter. Maar dat neemt niet weg dat elk mens een eigen persoonlijkheid heeft. Of iemand naar het lichaam op Jezus lijkt, kunnen we niet beoordelen, want niemand van ons heeft Hem naar het vlees gekend. Bovendien zou een gelijkenis aan de buitenkant een volkomen onbelangrijke toevals­treffer zijn. Wie de mening is toege­daan dat we naar het innerlijk een soort kopie van onze Meester zullen worden, zal daarin stellig teleurge­steld worden. We blijven echt alle­maal aparte schepselen. Alleen onze gezindheid zal als die van Jezus zijn. En voor de realisering daarvan hoe­ven we echt niet te wachten op een leven na het huidige. De ontwikke­ling daarin mag in dit leven volledig z’n beslag krijgen.

Vroeger werd er wel eens tegen me gezegd: ‘Jij bent Jezus niet!’ Ik wil dat nu eigenlijk wel beamen. Natuurlijk ben ik Jezus niet. Maar ik zal wel zijn als Jezus. Ik mag me zijn gezindheid toe-eigenen. En dat is geen toekomstmuziek! Paulus plaatst zijn oproep terecht in het heden. Ik mag leren net zo goed, net zo zuiver, net zo onbevooroordeeld en net zo uniek als Jezus te zijn. Dat doet Hem deugd en dat verheugt onze goede God. Laten we er dan zorg voor dragen dat we daar alle­maal blij van worden kunnen.

 

Ontboezeming door Cees de Graaf

“Blij leven met de Heer”,

daar komt het vaak op neer.

Dat hoor je dan zovaak als troost

als je ergens mee zit.

Hoe kom ik tot U nader?

“Een goede relatie met de Vader”

Ja, dat heb je of dat heb je niet.

 

Soms denk ik dan in stil verdriet,

En gaan mijn gedachten heel ver weg.

Naar de tijd dat ik U pas kende

en alles rozegeur om mij scheen.

Maar hoe verder ik met U ga,

lijkt het wel of ik alleen sta…

 

’t Leven is niet gemakkelijk, Heer,

ik leg mij daar zo moeilijk bij neer.

Heel anders had ik mij dat voorgesteld.

De boze komt met grof geweld

Dan kan ik er haast niet meer tegenop.

Mijn gedachten gaan dan soms naar Job,

die bleef overeind, wat er ook kwam,

ook toen de satan alles nam.

Zelfs zijn vrouw viel hem nog af.

Zijn vrienden zagen het zelfs als straf.

 

Toch kijk ik naar U op, O Heer:

Ik weet: U slaat geen mensen neer.

Geboog’nen richt u op, steeds weer.

 

Dan kan ik dankend verder gaan,

want op u Heer, kan ik aan.

Wat maak ik mij nog zorgen,

bij U ben ik veilig en geborgen.

 

In Uw hand sta ik geschreven,

wat geweldig Heer, wat een zegen,

‘k Wil niet meer achterom gaan zien!

Ik weet nu: “Ik ben er niet zomaar,

U hebt een plan, ook met mij,

En daar dank ik U voor!”

Cees de Graaf

 

Vrij van de geest van achterdocht door Jildert de Boer

Jildert de Boer gaat in dit artikel op uitvoerige wijze in op de negatieve eigenschap van achterdocht of wan­trouwen, die hij sommige christenen een rol speelt of de kop probeert op te streken. De schrijver geeft op duidelij­ke wijze aan hoe wij er overwinnig over kunnen ontvangen, want ach­terdocht behoort uiteraard niet aan­wezig te zijn in het leven van een kind van God (-red.).

In 1 Timoteüs 6 vers 4 (1 Tim. 06:04) kunnen we lezen over “kwade vermoedens”. In de Willibrord-vertaling is dit weerge­geven met “achterdocht”. Andere vertalingen geven beschrijvingen als: “kwade nadenkingen”, “boze argwaan” en “wantrouwen”. We willen een paar gedachten aan­reiken over de geestelijke werking van achterdocht.

Het is duidelijk dat we soms de wer­king van de geest van achterdocht kunnen opmerken in levens van anderen. Veel moeilijker is het ech­ter de geest van achterdocht in ‘eigen hemel’-ons persoonlijke strijd­gebied- in het vizier te krijgen. Toch kan deze macht met z’n infiltratie in ons denken zich ook daar gemakke­lijk aandienen. Het is belangrijk op onze qui-vive te zijn, waar er aan onze vermoedens gesleuteld wordt door de vijand, teneinde deze om te buigen in de verkeerde, de kwade richting. Dit is een macht, die pro­beert binnen te sluipen met soms schijnbaar redelijke argumenten over anderen. Vandaar dat we hier eens de aandacht op willen vestigen.

Gezonde leer of achterdocht?

Vrij van de geest van achterdocht

Het gaat in het aangehaalde tekstge­deelte om het hebben van “een zwak voor geschillen en haarkloverijen, een bron van nijd, twist, lasteringen, kwade vermoedens en geharrewar bij mensen die niet meer helder zijn van denken en het spoor van de waarheid bijster geraakt zijn…” Dit is het gevolg van een zich niet voe­gen naar de gezonde leer van Jezus Christus en de leer der godsvrucht 1 Timoteüs 6 vers 3 tot en met 5 (1 Tim. 06:03-05).

Achterdocht komt neer op negatief oordelen over de ander in het gedachtenleven. Deze boze argwaan geest werkt als een voorloper op de geest van verwerping en afwijzing van de ander en bereidt de weg voor een leugenmacht, waardoor men het spoor der waarheid kwijt raakt. In plaats van helder te denken volgens de gezonde leer van de Heer, die godsvrucht als resultaat heeft, komt men terecht in benauwd en bekrom­pen denken over de ander. “Zou die het op mij gemunt hebben”? “Ze zeggen wel wat goeds, maar ze bedoelen waarschijnlijk iets heel anders”. U kunt de insinuaties, de verdachtmakingen, horen in zulke uitspraken. Zelf merkte ik onlangs op dat men ook door het aanvanke­lijk goedbedoelde stellen van vrager spoedig in troebel water kan gaan vissen, waardoor de ander naar wie men zo belangstellend informeert er niet beter op wordt als broeder of zuster. Met doorvragen komt men gauw op het terrein van de nieuws­gierigheid, of zelfs de bemoeizucht. Het heldere denken over die ander, die door God gegeven naaste van je, kan dan vertroebeld worden door vermoedens, die naar het negatieve neigen. Dit is de subtiele werking van de geest van achterdocht. Hoe mooi wordt het echter als je je samen met die anderen kunt voegen naar de gezonde leer van Jezus Christus, die leidt tot een godvruchtige levenswandel!

Leugenachtige vermoedens

Deze geest van achterdocht tracht ook zijn ondermijnende werk in de gemeenten te verrichten. Achterdocht kan men immers heb­ben, voeden, koesteren, opvatten en krijgen. Meestal gaat het om gehar­rewar over onbenulligheden en een spitsvondig geredeneer dat men wel denkt te weten wat de anderen wel zullen denken. Door iets kwaads van een broeder te vermoeden vallen ze zichzelf en anderen in hun nabij­heid lastig met iets, waarvan men niet weet of het wel zo is (of dat het niet zo is). Het is veeleer een bevroe­den dat iets waar zou kunnen zijn zonder enig bewijs daarvoor. De geest van achterdocht voert ons over het kronkelige pad richting leugen­machten. Ze houdt zich bezig met speculaties over de gemeente, over de leiding van de gemeente en over de andere broeders en zusters. Mensen, bij wie de geest van ach­terdocht postgevat heeft, zien en rekenen andere broeders en zusters altijd allerlei vijven en zessen toe. Door kwade vermoedens over de motieven van wat andersdenkende broeders en zusters vast te houden, ontstaan er wrijvingen en spannin­gen, waarop cynische opmerkingen kunnen volgen.

Eindeloze discussies en geharrewar kunnen daaruit voortkomen. We zien dat hun gedachten worden ver­duisterd door de geest van achter­docht. Zij denken scherpzinnig te zijn, maar het is juist hun gebrek aan wijsheid dat zij lichtvaardig naar het aanzien oordelen. Ook als men zich beroept op vrouwelijke intuïtie, of op mannelijke argumentatie­kracht begeeft men zich op glad ijs. In hun zogenaamde schrandere inbeelding en opgeblazenheid komen zij met hun verdenkingen, waarmee zij er juist grotendeels naast zitten. Dat wil zeggen: naast de waarheid! Achterdocht is daarom een geraffineerde leugengeest, die je leven uit het spoor van de waarheid trekt en waardoor je dit spoor bijster raakt. Je begint eng over anderen te denken, in plaats van een ruim hart te hebben waar allen in passen 2 Korinthe 6 vers 11 tot en met 13 (2 Kor. 06:11-13). Ook de Korinthiers waren helaas wantrouwend tegen­over Paulus geworden. Door zich te vernederen waar hij kon, probeerde Paulus hartstochtelijk hun vertrou­wen terug te winnen.

Wantrouwen of vertrouwen

Kernprobleem bij deze geest is dat de goede gezindheid van de anderen op grond van kwade vermoedens wordt betwijfeld. Aan de houding en de instelling van sommigen wordt dan gewantrouwd. Zelfs zijn zij die bevangen zijn door achterdocht veel­al niet bereid te wachten op God en Hem te bidden bij onderlinge geschillen. Men meent al bij voor­baat de zaak op grond van (kwade) vermoedens ten aanzien van ande­ren te kunnen overzien. Anderen wordt dan zelfs het voordeel van de twijfel niet gegeven en dat is toch wel het minimale dat men mag ver­wachten in de christelijke gemeente. Achterdocht is typisch iets van tribu- ne-christendom, dat van daaruit alles wat op het gemeenteveld gebeurt, met verkeerde vermoedens beoor­deelt. Het zijn de argwanende stuur­lui, die zelf door opgeblazen denken nemen dat ze de beste zijn, die aan wal staan.

De geest van achterdocht is erop uit een zuur en bitter spoor te trekken in gemeenten samen met zijn com­pagnons nijd (jaloezie of afgunst), twist (onenigheid of ruzie), lasterin­gen (roddel, achterklap) en geharre­war (verwarde discussies). Hier zul­len we alert zijn, om de kiem van deze geest -als deze zich meldt- in ons gedachtenleven aan te pakken, zodat hij bij ons de kans niet krijgt zijn fnuikende, sinistere duistere werk te verrichten. Laten wij wacht­posten uitzetten in ons denken, zodat vermoedens die kunnen ont­staan niet met ons op de (boze) loop kunnen gaan, maar aan de Heer overgegeven kunnen worden, aan Hem die rechtvaardig oordeelt 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23). Hij heeft als Opperherder alle overzicht en we mogen erop ver­trouwen dat het goede werk dat Hij (ook!) in de anderen begonnen is, zal afmaken! Filippenzen 1 vers 6 (Filip. 01:06).

Achterdocht-kritiek-verwerping

De geest van achterdocht, aanvanke­lijk verholen en verstopt in kwade vermoedens in het gedachtenleven (en dat is de listige omleiding van de boze) gaat gepaard met de geest van kritiek, die zich op een gegeven moment ook in het openbaar uit. Gedachten kunnen opstaan als: “deugt die oudste wel”? “waarom doen ze het zo, ze willen zeker…” Daarna wordt er iets uitgesproken dat helemaal niet zo zeker(!) is, maar slechts een negatief vermoe­den. Zekerheid is namelijk waarheid en niet uitgaan van ondeugdelijke motieven bij de ander. Of: “Waarom word ik gepasseerd, ze willen vast mij er buiten laten…” Let op het woordje “vast”, terwijl dit helemaal niet zeker is en merk op dat de gees­ten van achterdocht en verwerping hier samen te werk gaan. Bevrijding van de achterdochtgeest leidt zeker niet tot ongezonde naieviteit, maar zij verlost ons van een ongefundeerd en oneerlijk oordeel over anderen. Je ogen open houden betekent immers niet dat je al bij voorbaat vermoedt dat het fout zit op enig punt bij die ander, maar je verlangt juist, dat het positieve bij die ander tevoorschijn zal (gaan) komen, dat het mooie van God bij de ander uit de verf gaat komen!

Veeg je hemel schoon!

Het is nodig dat wij de werking van deze geest gaan onderkennen en herkennen. Hoe goed is het als wij van het gedrocht achterdocht bevrijd (willen) worden. Wat een ruimte komt er dan voor anderen! Wat een positieve gedachten tot opbouw en zegen van de anderen komen er dan naar voren! Wat een helderheid van denken en een gezonde uitwerking van de leer in Gods-vrucht, dat is vrucht uit God, kan zich dan ontwik­kelen. Dit bewerkt een omschepping in ons binnenste, waardoor wij onbelemmerd, frank en vrij de ande­ren tegemoet beginnen te treden, vol van hoop en liefde. Het is heerlijk om elkaar zo recht in de ogen te kij­ken. Compleet iets anders dan de geest van argwaan, die de dingen en de anderen voortdurend met argus­ogen bekijkt en altijd kritisch vanaf de zijlijn opereert. Prachtig als de benauwde lucht van kwade vermoedens gezuiverd wordt in de gemeenten en allereerst in onze eigen levens. Wat een geestelij­ke opklaring geeft dat! Laten wij onze ‘eigen hemel’ schoonvegen en zuiveren van de geest van achter­docht en van alles wat riekt naar kwade vermoedens!

Incidenteel of chronisch

Het maakt een groot verschil of deze macht zo nu en dan in eigen leven eens de kop op probeert te steken en wederstaan kan worden in Jezus’ Naam, of dat de geest van achter­docht in de loop der jaren zo diep heeft doorgevreten dat hij iemands denkpatronen verwrongen heeft. Zo iemands karakter is kromgegroeid door de werking van deze en ver­wante machten. Het is goed om met zich te laten bidden om bevrijding van deze geest en tevens de beslis­sing tot verantwoordelijkheid te nemen kwade vermoedens in eigen leven af te leggen en weg te doen. Vaak is er echter een tijd van gene­zing en herstel nodig. Als iemand traumatische ervaringen in vroeger tijd heeft meegemaakt, zoals bijv. incest, mishandeling, gepest en getreiter, grondige teleurstelling in mensen, enz. dan hecht men zich niet meer zo gemakkelijk en kost het tijd het geschonden vertrouwen in mensen te herwinnen, zodat men op termijn weer vrij en onbevangen kan gaan geven. Laten wij niet los­jesweg omgaan met dit soort bescha­digingen, die een enorme impact hebben op iemands persoonlijkheid. Het is begrijpelijk dat iemand dan voorzichtig wordt zich opnieuw niet alleen aan de Heer, maar ook aan Zijn kinderen te binden. Het is schitterend als de Heer bezig is de sfeer van wantrouwen en achter­dochtige vermoedens om te zetten in iemands leven, zodat de vertroe­belde houding en opstelling gaat ver­dwijnen en de blik naar Hem en de ander weer rechtuit wordt!

Voorspraak en navolging

Onze Heer is onze voorspraak bij de Vader 1 Johannes 2 vers 1 (1 Joh. 02:01). Hij is het Die voor ons bidt en pleit ten goede Hebreeën 7 vers 25; Hebreeën 9 vers 24 (Heb. 07:25 en Heb. 09:24). Als Hij nu onze advocaat, onze pleitbezorger en onze verdediger is, dan mogen wij Hem daarin navolgen door positief op te bres te gaan staan voor onze broeders en zusters. Dan gaan we uit van de beste bedoelingen van hen en we bekijken de dingen op de meest barmhartige manier ten gun­ste van onze broederschap. De geest van achterdocht is echter een geest van tegenspraak en tegensputteren­de vermoedens. De Geest van Christus is een geest van voor­spraak, die voor heiligen pleit Romeinen 8 vers 26 en 27 (Rom. 08:26-27). Daarom spreken wij voor onze broeders! Zo verdedi­gen wij onze vrienden tegen eventu­ele kwade vermoedens! Stel je voor dat je broeder soms niet op de bijbelstudie/bidstond ver­schijnt, dan hebben wij de goede(!) vermoedens dat hij of zij een heel goed alibi of motief heeft, om zo nodig thuis te blijven, of ander werk te verrichten. Daarmee moedigen wij een lauw bezoek van deze belangrijke door de weekse bijeen­komsten niet aan, maar wij nemen het op voor onze broeder of zuster in wiens goede gezindheid tot God v. wij vertrouwen, dat hij/zij beslist een goede reden moet hebben gehad om deze keer niet te komen. Zulke positieve pleidooien mogen wij nu houden voor onze broeders en zus­ters en op deze wijze krijgt satan geen poot aan de grond. Totaal anders dan de geest van achterdocht, die denkt: “zie je nu wel, waarom is hij er nu weer niet, hij zal wel…” (volgt iets negatiefs). U voelt wel dat in zulke gedachtenspinsels of uitin­gen geen opbouw en geen verlok­king zit. Het is veel beter eens te zeggen -als iemand wellicht werke­lijk teveel verzuimt-: “joh, de gemeente heeft jou nodig”!

Misschien krijgt hij/zij dan ook wederkerige gedachte: “ik heb de gemeente nodig”! Laten wij op die wijze medewerkers van God zijn die het allerbeste voor allen hopen en die allen trachtten te winnen!

Het goede in anderen zien

Om te ontkomen aan de werking van achterdocht en kwade vermoe­dens tegenover de ander zijn enkele Schriftplaatsten een enorme hulp. We denken aan 2 Korinthe 5 vers 16 tot en met 19 (2 Kor. 05:16-19). Daar lezen we dat we de ander niet meer naar het vlees zullen kennen, maar als een nieuwe schepping zullen zien. Kortom: met heel nieuwe ogen vanuit Gods perspectief! Net als Christus leren we (eventuele) over­tredingen van anderen niet meer toe te rekenen en ook niet als negatieve vermoedens voor de volgende keer in ons achterhoofd te houden. Weg met alle “zwartboeken” in het gedachtenleven!

Tenslotte willen we Filemon 1 vers 4 tot en met 6 (Filemon 01:04-06) vermelden als een krachtige hulp op dit gebied: “(biddende) dat uw gemeen­schap in het geloof zich werkzaam tone in een grondig kennen van al het goede dat in ons naar Christus uitgaat”.

Me dunkt dat dit vers een scherpe zwieper is met het zwaard van het Woord naar de geest van achterdocht en het koesteren van kwade vermoe­dens!

Laten wij vertrouwen op al het goede dat in de anderen naar Christus uit­gaat en dit grondig (leren) kennen! Wat een mooie geestelijke oefening! We beseffen dat dit tijd en ontwikke­ling vergt, maar er zijn geweldige mogelijkheden om elkaar volop ruimte en krediet te (leren) geven in Jezus’ Naam tot opbouw en zegen voor Zijn lichaam!

 

 

 

Intimidatie – intimiteit door Tea Keuper


Deze twee begrippen staan vlak onder elkaar in Van Dale’s woordenboek en ze hebben gelijke­nis met elkaar. Toch is de betekenis van het eerste woord een negatieve, terwijl het tweede woord positief overkomt.

Intimidatie betekent vreesaanja- ging, ontmoediging. Dit gebeurt door veel dingen, die je hoort, ziet of leest. Vrees, angst, nestelt zich in gedachten van mensen, nadat het zich eerst heeft geopenbaard aan onze zintuigen: het gehoor, het gezicht en ook onze tast- en testzin. Het is iets wat zich opdringt, en als we niet oppassen, binnendringt in mensen. En het is negatief, ^ls we hierover nadenken weten we, fat elk mens met intimidatie wordt geconfronteerd, dageliiks en ook vaak in de nacht Angst, vreesaanjaging, intimidatie is een grootvorst in het rijk van Satan, waarmee hij als het ware de mensheid probeert te vergiftigen en levens tracht te ver­lammen. ’t Is een soort injectie die verlamming veroorzaakt en wel in je gedachten en daarna in je doen en laten en spreken! Vrees ontmoedigt de mens, ontrooft hem of haar van blijdschap en dankbaarheid, maakt ook onzeker. Ja, het is een handlan­ger van Satan.

Gelukkig de mens die dit ontdekt, want er is namelijk een tegengif zou je kunnen zeggen, er is een Goddelijke kracht, waarmee we deze macht van de duisternis kunnen weerstaan en dat is intimiteit, wat betekent ‘vetrouwelijkheid, innigheid’.

Als wij in vertrouwelijkheid met God, onze Vader, leven, als we innig met Hem verbonden zijn, dan kan de intimidatie niet binnendringen in ons bestaan. Hij komt wel en dwaalt om ons levenshuis, zoekt een ingang, maar, als wij in diepe gemeenschap met onze Vader leven, Zijn woorden, die bestaan uit bemoediging, beloften en liefdevolle vermaningen, geloven en toepassen, dan kan de tegenstander ons niet intimideren!

Ik spreek uit ervaring als ik zeg: Als we alles, wat ook maar op ongeloof lijkt, wegdoen, ook alle verwerping die zich aan ons gedachtenleven wil opdringen, weerstaan en uitbannen en ook geen weerspannigheid toela­ten, dan kunnen we ons volkomen overgeven aan onze Vader. Wij nes­telen ons dan in Zijn armen en weten: dit zijn eeuwige armen, die mij altijd zullen dragen! God is Geest en dit zijn geestelijke waarheden. Het is heerlijk ze te ont­dekken en te belijden: Mijn God heerst, Hij is Heer, ook van mijn diepste wezen! Met Hem, in Hem, ben ik veilig voor tijd en eeuwigheid!

Veel mensen hebben dit ervaren en ervaren dit elke dag. Ook u, die dit leest, misschien wel. En vanuit Gods eeuwenoude boek horen we ook de uitspraken van mensen die het erva­ren hebben. Intimidatie wordt teniet gedaan door intimiteit met God. Zijn vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen (liefhebben). Verblijdend en overwinnend voor elke dag!

Heer, wil mijn hart bewaren voor

zorg en boos geweld;

als overdag of in de nacht de vijand

kwetst en kwelt.

 

Ik weet: U bent mijn schuilplaats,

mijn schild dat mij behoedt;

U bent een licht op heel mijn pad,

een lamp ook voor mijn voet.

 

U heft mijn hoofd omhoog, Heer, U

kent ’t hart van Uw kind,

U geeft kracht en genade, zodat ‘k

Uw wegen vind.

 

Mijn ogen blikken voorwaarts:

mijn oogopslag gericht

op Goddelijke paden, zie ik Uw aan­

gezicht.

 

Heer, wil mijn geest bewaren,

bewa­ken voor het kwaad.

Dan vrees ik geen gevaren omdat U

met mij gaat!

 

Geen reden om bang te zijn door Cees Maliepaard

Als we vrij van angst en benauwd­heid zijn, zullen we instaat zijn de waarheden van onze goede God naar zijn bedoeling in ons leven in te voe­ren. Dan kunnen we leven uit datge­ne wat Hij al van het begin voor ons bedoeld heeft. Bevrijding van satani­sche banden van verontrusting is dan ook een must voor ieder die ongedwongen met de Heer leven wil.

Door de liefde

In 1 Johannes 4 vers 18 (1 Joh. 04:18) staat: “Er is in de liefde geen vrees, maar de vol­maakte liefde drijft de vrees uit; want de vrees houdt verband met straf en wie vreest is niet volmaakt in de liefde”. Je hoeft niet bang te zijn voor mensen waarmee je een liefdevolle verstandhouding hebt. Want als dat van weerszijden echt gemeend is, kun je op elkaar bou­wen, dwars door problemen en nare toestanden heen. De liefde werkt dan door jou en de anderen heen en dat heeft tot gevolg dat je onbevan­gen met elkaar om kunt blijven gaan.

Ik heb gemerkt dat dit principe in de wereld werkt. Wanneer mensen van elkaar houden, is er veel mogelijk. Mensen die destijds in de leugen van het geestelijk huwelijk getrapt zijn, kwamen al vrij vlug tot de ont­dekking dat zoiets gebaseerd is op valse vroomheid. Je kunt het nóg zo hartgrondig eens zijn over de bood­schap van het Koninkrijk der heme­len, maar als de natuurlijke liefde ontbreekt, is het aangaan van een relatie welhaast gedoemd te misluk­ken. Wanneer daarentegen twee mensen elkaar ten diepste liefheb­ben, zal hun relatie veel kunnen hebben… ongeacht de verschillen in levensvisie die er zouden kunnen zijn. Wat daarbij echter noodzakelijk is, is wederzijds respect voor elkan­ders opvattingen, en daar ontbreekt het helaas wel eens aan. Menselijke liefde alléén is in zulke gevallen niet voldoende, want die schiet op ter­mijn schromelijk tekort. En liefde die bij gelovigen voor goddelijk wordt aangezien, blijkt het meer dan eens niet te wezen, aangezien God in zijn mateloze liefde voor de mens, deze altijd met respect bena­dert.

God is liefde

Als Johannes opmerkt dat de vol­maakte liefde angstgevoelens uit- bant, heeft dat altijd betrekking op de enig juiste vorm van liefde, om precies te zijn: op DIE liefdesuitin­gen die corresponderen op van Godswege ingeschapen gevoelens. Zo’n liefdesverhouding geeft de bedoeling van de Here God met zijn schepselen gestalte, ook al zijn de partners zich dat lang niet altijd bewust. Geloof zal de liefdesband kunnen versterken, dat is zeker. Maar het hebben van een oprecht geloof, garandeert nog niet dat daar liefde uit voort zal komen zoals die in een huwelijksrelatie aanwezig dient te zijn. Goddelijke liefde is trouwens veel Omvattend en valt zeker niet te beperken tot het huwelijk. God heeft immers de wereld liefgehad, zozeer dat Hij zijn enige Zoon voor deze wereld gegeven heeft. Als Gods liefde in ons werkt, zullen we de mensen dus liefhebben. En dat is wat anders dan ‘wereldse’ mensen alleen te zien als evangelisatieobjec­ten. Natuurlijk is het goed de bood­schap van herstel en eeuwige gebor­genheid uit te dragen. Maar wan­neer onze liefde tot de mensen beperkt blijft tot diegenen die op de boodschap in willen gaan. heeft het niets van doen met Gods belangelo­ze bemoeienis met de mens.

Waar ben je bang voor?

Wie bang is, is niet volmaakt in de liefde. We zullen er voor moeten waken wereldgelijkvormig te wor­den. Maar als we beducht raken voor contacten met “de wereld’, is onze liefde nog niet toerijkend. Dat is op zich geen schande, maar we dienen onze innerlijke mens dan wel nodig bij te stellen. In de Schrift staat wel dat we niet van de wereld zijn, maar daar wordt in één adem bij genoemd da: we wel in de wereld zijn! We zijn gewoon een stukje van de wereld, het zou onjuist zijn dat te ontkennen. Alleen heeft de wereld en ‘de vorst van deze wereld’ geen eigendomsrechten op ons, want we behoren Christus Jezus toe. Waar zullen we dan nog langer bang voor zijn en voor wie? Voor mensen die ons wellicht niet voor vol aan zien of die juist vinden dat we te vol in geloofszaken zijn? Het oordeel van mensen kan wel pijnlijk zijn en hard overkomen, maar uiteindelijk is er maar één die ons oordeelt. En dat is onze Heer. Een Meester die enkel goed en vol liefde is. Daarom is er bij Hem ook geen enkele vorm van verontrusting over ons. Hij gelooft in ons. Daarom kunnen we ons ook in vol vertrouwen aan Hem overgeven.

Volmaakte liefde

De liefde is een onderdeel van de gestalte die we in Christus hebben. Zij is het belangrijkste gegeven ervan. Zonder liefde is het onmoge­lijk in Christus te zijn. Maar even­goed is de liefde in en onder ons nog steeds in ontwikkeling. Christus Jezus heeft een volkomen uitgeba­lanceerde liefde voor God en de mensen. Er ontbreekt niets aan bij Hem. Bij ons kan de liefde echt nog wel groeien. Dat is overigens geen ramp, want we zitten immers nog in het groeistadium. Daarom is het des te vreemder dat het nog steeds voor­komt dat kinderen Gods elkaar de meetlat aanleggen. Wees maar niet bang voor zulke bedenkelijke attri­buten, want God heeft ze echt niet uitgevonden! Wie aardig op weg is naar het ‘vol­maakt’ in de liefde zijn, heeft zich de manier van denken van Jezus aangewend. De liefde denkt immers van de naaste geen kwaad? Nou, onze Heer heeft geen enkele bin­ding met kwalijke gedachten, die uit het rijk der duisternis geïnspireerd worden. Wij mogen vrijmoedig belij­den ‘in Hem’ te zijn. En derhalve is er ook geen aanleiding bang te zijn voor welk dreigen dan ook uit de wereld van de boze. We zijn op weg naar het volle zoon­schap. Maar daarbij dienen we ervan doordrongen te zijn, dat we in het zoonschap Gods slechts tot volwas­senheid kunnen komen als er een toename in Goddelijke liefde is. Tenslotte zal die uitmonden in een volkomen belevenis daarvan. Dan zal er ook geen sprake meer zijn van bang zijn voor wat dan ook.

 

Het pad van de rechtvaardigen door Truus van Kaam

Dit pad is als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt,

tot de volle dag Spreuken 4 vers 18 (Spr. 04:18).

Al wandelend op die weg des vredes ontvangen wij de regen als het waterbad met het woord.

Dat goede woord verfrist, reinigt, zuivert, heelt, wekt leven en doet groeien… tot het volle koren in de aar in ons tevoorschijn komt, zodat het heil gaat uitspruiten en het Gods gerechtigheid voortbrengt.

Jesaja 45 vers 8 (Jes. 45:08) (vert. Brouwer):

Gij hemelen, druppelt van boven.

Dat wolken gerechtigheid doen stromen.

Dat de aarde het opneme, heil doet groeien

en gerechtigheid doet uitspruiten.

Ik, de Here, heb het bemerkt.

Spr. 16:15 (vert. Brouwer):

In de vriendelijke blik des konings is het leven

en zijn gunst is als een wolk van lenteregen.

 

Gemotiveerd strijden door Roel Schipper

“Hij zei tot hen: Strijdt om in te gaan door de enge poort, want velen, zeg Ik u, zullen trachten in te gaan, doch het niet kunnen” Lucas 13 vers 24 (Luc. 13:24). Hoe komt men in het Koninkrijk van God? Het antwoord op deze vraag luidt: door bekering en wedergeboorte, na het horen van het woord van God, dat als een zaad in het hart valt. Zo iemand herleeft dan; geestelijk gezien gaat hij over uit de dood in het leven, joel profeteert: “En het zal geschieden dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn” Joël 2 vers 3 (Joël 02:03).

Een ruime toegang

Petrus citeert deze profeet in zijn pinkstertoespraak. Eenvoudiger kan het niet, zou je zeggen. Als iemand in zijn verloren toestand met zijn hele hart de Here Jezus aanroept, wordt deze door Hem gered. Daar kan men zeker van zijn. Dan is er een ruime ingang in Gods Koninkrijk. Als schaduwbeeld hier­van had de tabernakel in de woestijn een heel wijde deuropening, bestaande uit vijf met goud overtrok­ken pilaren waaraan een veelkleurig weefwerk was bevestigd Exodus 26 vers 36 en 37 (Ex. 26:36-37). God ontvangt iedere zon­daar met open armen en men hoeft zich niet door een nauwe deurope­ning heen te wringen. In dit licht gezien doet Jezus hier een merkwaardige uitspraak. Hij zegt: velen zullen trachten in te gaan, doch het niet kunnen. Is er dan toch sprake van een uitverkie­zing? Zo van: aan de één is het gege­ven, maar aan de ander niet. Is er een predestinatie of een goddelijke voorbeschikking van mensen? Nee, goddank niet! In de Bijbel is er inderdaad sprake van een uitverkie­zing. Maar dat is een uitverkiezing die beoogt dat alle mensen behou­den worden. Zo wordt Abraham uit­verkoren opdat de hele wereld in hem gezegend zal worden. Israël wordt uitverkoren opdat alle andere volken op aarde in hen gezegend zullen worden. Zo wordt Christus de uitverkorene genoemd, opdat de hele wereld in en door Hem behou­den zal worden. Hem heeft de Vader gesteld tot Redder, Verlosser en Leidsman ten leven voor de hele wereld. Uitverkiezing is een brug­genhoofd om de ganse schepping te redden.

Een hoge roeping

Wij zijn in Christus uitverkoren en geroepen om koningen en priesters te zijn voor God, onze Vader,  Openbaring 1 vers 6 en Openbaring 5 vers 10 en Openbaring 20 vers 6b (Openb. 1:6 en Openb. 5:10 en Openb. 20:6b). Hij maakt ons daar bekwaam voor. Om die reden wil de Heer Jezus met ons een ontwikkelingstraject doorlopen, en daarom wordt Hij de weg genoemd. Vandaar dat discipelschap voor de gelovige van enorme betekenis is. Daar staat en valt zijn eeuwige bestemming mee. Heeft hij zich wil­len laten onderrichten en vormen? Heeft hij zijn opleiding met succes voltooid? Hierin is Jezus ons ook ten voorbeeld. Jesaja 50 vers 4 (Jes. 50:04) Begint de V selectie voor een maatschappelijke functie al in de wieg? Nee, personen treden naar voren die door hun opleiding en bekwaamheid blijk geven leiding te kunnen geven. Het is dus een kwestie van opgroeien, zich de goddelijke waarheden eigen maken, die in het leven gaan uitwer­ken en toepassen.

De Zoon is van eeuwigheid uitverko­ren als eersteling en als hoofd van een nieuwe schepping die heilig en onberispelijk is voor God. Het doel van zijn uitverkiezing is: onze heilig­heid en onberispelijkheid, een volko­men loskomen van de machten der duisternis. Om dit te bewerkstelligen heeft de Vader ons de heilige Geest geschonken. Die zal ons tot volledige verlossing en bevrijding brengen.

In onze leidtekst roept de Heer zijn toehoorders op om te strijden, ten­einde te kunnen ingaan in Gods Koninkrijk. Een aantal vragen dringt zich op: tegen wie moet er dan gestreden worden en hoe komt het dat zo velen, ondanks serieuze pogingen, er toch niet in slagen? Laat de Joëlsprofetie dan aan duide­lijkheid te wensen over? De grond­tekst kan hier meer helderheid ver­schaffen. In het Grieks is de eerste betekenis van het woord strijden: deelnemen aan een sportwedstrijd’; ‘met uiterste inspanning het doel bereiken’.

De TDNT (Kittel) zegt van dit woord in deze tekst: ‘Het nastreven van het doel is hier de eerste gedachte’. Jezus bedoelt dus niet dat er in de eerste plaats voortdurend een hevige strijd geleverd moet worden met de boze, hoewel het dit óók kan beteke­nen. Wat Jezus hier bedoelt, is dat men zich tot het uiterste zal moeten inzetten om het doel te bereiken. Hierbij ligt de nadruk evenwel niet op eigen prestatie, maar op gericht­heid en motivatie.

Zoek eerst Gods Koninkrijk

Onlangs was de wereld in de ban van de Olympische winterspelen. Om hun doel te bereiken moesten de sporters tot het uiterste geconcen­treerd en gemotiveerd zijn. Wat heb­ben ze zich veel ontzegd! Velen bedankten zelfs voor de eer de natio­nale vlag te dragen tijdens de ope­ningsceremonie, om maar niet lang in de kou te hoeven staan. Dit zou hun conditie immers alleen maar schaden. Ze deden slechts wat in het belang was van het door hen gestel­de doel. Dit nu bedoelt de Heer te zeggen tegen zijn toehoorders. Wie het Koninkrijk Gods wil binnen­gaan, en daarin steeds dieper wil doordringen, zal inzet en motivatie moeten tonen en geestelijk gezond en sterk dienen te zijn. Er is een verband tussen het woord ‘strijden’ en het ‘niet kunnen’ (ingaan). Ook hier vinden we weer de nodige informatie in de grond­tekst. Voor kunnen kent het Grieks meerdere woorden. Het woord dat hier gebruikt wordt, betekent in de eerste plaats: sterk, gezond, krachtig zijn; de overhand hebben of krijgen. En daar ligt nu juist de crux waarom velen niet verder komen in het Koninkrijk van God, ondanks hun pogingen daartoe. Ze missen de nodige geestkracht en energieke vastbeslotenheid. Ze hebben hun keuze niet voor honderd procent gemaakt, en verstaan niet wat de Heer bedoelt met: “Zo zal dus nie­mand van u, die niet afstand doet van al wat hij heeft, mijn discipel kunnen zijn” Lucas 14 vers 33 (Luc. 14:33). Wie de onvergankelijke dingen van het Koninkrijk Gods zoekt, kan niet daarnaast uitgebreide aandacht besteden aan vergankelijke, aardse zaken. Jezus zegt dat men geen twee heren kan dienen. De menselijke geest kan zich niet hechten aan Gods Geest en tegelijk aan een boze geest. Deze laatste blijkt dan helaas vaak de overhand te krijgen.

Enkele voorbeelden uit de Septuagint, waar hetzelfde woord wordt gebruikt:

“En wanneer Mozes zijn hand ophief, had Israël de overhand, maar wanneer hij zijn hand liet zakken, had Amalek de overhand” Exodus 17 vers 11 (Ex. 17:11).

“Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig dagen tegenover mij; doch zie, Michaël, één der voornaamste vor­sten, kwam mij te hulp, zodat ik daar bij de koningen der Perzen, de overhand behield” Daniël 10 vers 13 (Dan. 10:13). Enkele voorbeelden uit het Nieuwe Testament:

“Hij is gelijk aan iemand die bij het bouwen van een huis diep gegra­ven en het fundament op de rots gelegd heeft. Toen een watervloed kwam, en de stroom tegen dat huis aansloeg, kon (= de overhand krij­gen) hij het niet aan het wankelen brengen, omdat het goed gebouwd was” Lucas 6 vers 48 (Luc. 06:48).

– “Ik vermag (= krijg de overhand in) alle dingen in Hem, die mij kracht geeft” Filippenzen 4 vers 13 (Filip. 04:13).

Jezus waarschuwt dat velen(!) niet zullen kunnen ingaan. Nogmaals: Hij bedoelt hier niet dat ze niet tot bekering kunnen komen en daarom niet Gods Koninkrijk kunnen bin­nengaan. Het is de keus van elke gelovige om geestelijk tot ontplooi­ing te komen. Zoekt men daarom eerst Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid? Alle schatten van wijsheid en kennis zijn in Christus verborgen. Die schatten moeten door Jezus’ volgelingen geëxploi­teerd worden. De heilige Geest ver­licht hierbij de ogen van het hart, zodat zicht ontstaat op Gods woord. Zo ontstaat honger en dorst naar de dingen van boven en wie deze hon­ger en dorst heeft, zal verzadigd en verkwikt worden. De heilige Geest wil graag meer bekend maken van de gedachten van Jezus. Zijn denk­beelden moeten we daarom naar ons toehalen, en hiervoor is een duidelij­ke stellingname nodig.

Jezus zelf wijst erop dat dit niet zon­der strijd kan. Wie wil die strijd aan­gaan? Wie is bereid de consequen­ties te trekken? Wie wil zich inzetten zoals de sportman/vrouw om de prijs van de Goddelijke roeping in de wacht te slepen en zich er mees­ter van te maken?

Jezus zegt dat het alleen haalbaar is met volledige inzet, motivatie en standvastigheid. Zulke strijders zul­len naar Gods belofte uiteindelijk de overhand krijgen over élke tegen­werkende macht, die ontplooiing en ontwikkeling wil verhinderen.

 

Gedachten over ’t woord ‘volmaakt door Duurt Sikkens

 

“Volmaakt”? Bewust heb ik dit woord, dat al zoveel misverstanden en krampachtigheid heeft veroor­zaakt, tussen aanhalingstekens geplaatst. En nog een vraagteken erachter, ‘k Wil namelijk eens probe­ren om daar wat over na te denken. Eerst maar eens kijken naar het woord zelf. Het betekent eigenlijk niets anders dan volgroeid, volwassen. Wanneer een kind het ouderlijk huis verlaat, betekent dat nog niet dat het volwassen is, ook de leeftijd biedt geen garantie. Het kan zijn dat het kind meent ‘vrij’ te zijn, onaf­hankelijk, zelfstandig, in staat de eigen boontjes te doppen. Dat is natuurlijk maar de vraag. Allereerst het begrip ‘onafhankelijk’. Volgens mij bestaat zoiets niet. Je bent van zoveel dingen, voorzienin­gen, omstandigheden afhankelijk, dat je raar zou opkijken als je in je eentje in de woestein zou rondlopen. Afgezien van het materiële, hoe zou een mens alleen en op zichzelf kun­nen functioneren? Zonder mede­mens wordt je nooit mens. Zonder God en naaste word je nooit zijn gelijkenis. Ik denk dat, als je je alleen tot jezelf zou beperken in het kader van ik-red-me-wel, je anderen uit het oog hebt verloren en je hebt je tevens aan hen onttrokken. Uiteindelijk verlies je toch jezelf? Weer anderen denken dat het eigen ‘ik’ kapot moet. Ja, da’s dan jammer van al de liefde en zorg die er door de ouders aan besteed is. Je bent maar een wegwerpartikel… En je moet van lieverlee een ander worden dan wie je eigenlijk bent. Gedien­stige geesten zoeken hierbij passen­de bijbelteksten, want het zou de wil van God zijn, en daar ga je dan. Dat noem ik nou echt zonde. Wat kom^ er uit een tulpenbol, een graankor­rel, een mosterdzaadje? Zonder kiem geen ontkieming. Wanneer die kiem wordt geplant komt het werke­lijke leven eruit naar zijn eigen aard. ’t Is dus nodig om je leven te verlie­zen, opdat jouw echte leven zich ontwikkelen kan en tevoorschijn komt. In het natuurlijke is dit zo, dus in het geestelijke helemaal. Een tuinder zou raar opkijken wanneer, nadat hij allerlei gewassen in grote variëteit heeft geplant en gezaaid, er een eensoortig, ondefinieerbaar pro­duct boven de grond zou komen. Onze hemelse Vader laat jouw eigen identiteit helemaal intact. Elke chris­ten heeft dan, zo doende, zijn eigen kenmerk, “vruchten dragend, welke zaad bevatten naar hun aard op de aarde”. Het eigen ‘ik’, je kostbare zelf. komt tot werkelijk leven na de opstanding. De echte mens kan opstaan.

Er zijn er ook die zich eindeloos aanpassen aan groepscodes, gemeentenormen, etc., zodat je tot ieders tevredenheid de uniforme kleur van de groep aanneemt. Ook gezag van anderen bepaalt je leven of hun verwachtingspatronen wor­den jouw levensvulling. Op den duur leidt dit tot een kleurloos bestaan. Hiermee bedoel ik dat  afhankelijk gedrag, bij het slaafse af, je van je identiteit heeft beroofd. Uiteindelijk weet je niet eens meer wie je zelf bent. Je aanpassing heeft jou on-her-kenbaar gemaakt. En da’ s verschrikkelijk, wat een ‘schade aan je ziel’.

Als je beseft dat God zó graag je individualiteit tot zijn recht zou wil­len zien komen; als je ziet hoe hoog Jezus elke ziel heeft geacht, en nóg acht, en ieder mens een eigen, onvervreemdbare naam geeft, wil dat heel wat zeggen. Maar wanneer jij als individu oplost in de groep, zogenaamd terwille van de groep, het systeem, de structuur, is jouw vrijheid als persoon zoek, verdwenen. De uitdrukking ‘op zoek naar het verlorene’ komt dan in een ander licht te staan: Door het koste­lijke woord van God word je wie je echt bent, je bent ’teruggevonden’. Wanneer de Zoon je vrijmaakt van al die afschuwelijke gedachten is dat een losmakingsproces. een voort­schrijdende leer-gang om te leren met vrijheid om te gaan en zelfstan­dig te durven kiezen in overleg met Hem.

Toen de Israëlieten als religieus sla­ven volk Egypte verliet, moest het volk dat ook leren. En hoevelen heb­ben dit geleerd? Denk alleen al eens aan de vreemde godsbeelden die ze van God hadden, meegevoerd in hun geest: Zoveel ‘andere goden voor Zijn aangezicht’ dat ze niet meer wisten hoe Hij er uitzag. Dat bleek zo hardnekkig dat toen Jezus Gods ware gedaante openbaarde, velen dat niet accepteerden. God enkel liefde? Dat kon niet! Geen wonder dat Jezus gekruisigd werd “op de straat die geestelijk ‘Egypte’ wordt genoemd”.

En hoe is Zijn beeld bij de huidige christenheid? Ik vraag maar… Ik denk namelijk dat je pas vrij bent in relatie met de Ander. Een verbonds- sluiting met Christus Jezus, zijn samenlevingsverband, is de weg naar de vrijheid.

Dat betekent óók samen met de hei­ligen, je medemensen die naast je staan, niet gebonden maar verbon­den. Zo vorm je een onderlinge, evenwichtige samenhang, die het beginsel is van het lichaam. En een lichaam zonder hoofd is dood. Dan kun je samen de genade en de gedachten uitwisselen en delen aan­gaande de wondermooie gedachten van God die ons, door Jezus en via hun Geest zijn geworden. En jouw uitingen komen dan helemaal voor je eigen rekening. Dat is een heerlij­ke verantwoordelijkheid. Een stuk zelfstandigheid in vrijheid. Je zult misschien heel wat teleurstel­lingen en verdriet hebben ervaren op deze gebieden. Dan ben je niet de enige, andere zijn ook wel eens verraden. Dan kun je, als je niet uit­kijkt, door verbittering op een dood spoor komen en vastlopen in de woestijn. Je kan anderen de schuld geven van je eigen tekortkomingen of gebukt gaan onder de voortduren­de dreiging dat anderen je laten val­len door je niet ‘aardig’ te vinden. In zo’n ‘verloren’ toestand kun je je laten vinden door om hulp te ropen. Volwassen worden heeft te maken met een innerlijk evenwicht. Dat is soms een heel gezoek maar je merkt dat de Zoon van de Eeuwige daarbij altijd het vaste steunpunt is. Een vraag is bijvoorbeeld of je vrede hebt met jezelf. Durf je in een spiegel te kijken? Dat is op zich al een uiting van volwassenheid. En kijk je goed, dan kom je tot de ontdekking wat je kunt en wat je niet kunt. Dan kun je vrede leren hebben met je mogelijk­heden en onmogelijkheden, maar vooral vrede hebben met God. Dat Hij je liefheeft zoals je bent geeft je een diepe, innerlijke rust. Stel dat, in het ergste geval, vrijwel alles je onmogelijk wordt gemaakt, door wat voor oorzaak ook, wat houdt jou dan in balans? Wat bepaalt dan je stabiliteit zodat je niet je evenwicht verliest? Dat zijn toch de armen van je Vader?

Wat is dan die spiegel? Zelfreflectie? Ik denk het niet. Een goede spiegel geeft weer wie je eigenlijk bent en welke is beter dan iemand die jou liefheeft? Ik zou het niet weten. Jezelf zien in het aangezicht van Vader en in degenen die Zijn liefde weerspiegelen onthult je diepste wezen, je motieven, je afkomst, je verdriet, je twijfels, maar vooral je diepe, zuivere verlangens. Dat wordt bedoeld met ‘jezelf vernederen’, jezelf onder ogen komen; onder de vriendelijke ogen van je Vader, die niet verwijt, maar je verhoogt tot en met in Zijn nabijheid. Hij verhoogt niet je status op aarde want eer van mensen voegt niets toe aan deze hemelse geborgenheid. Zijn wei-daden doen je genezen en maken Zijn thuis tot een veilige schuilplaats. Dat is eigenlijk zo mooi, zo kostbaar: je leert Hem ken­nen die van de beginne is en krijgt zo kijk op je eigen begin, je levens­beginsel.

Hij kent jou zo goed, en als Hij Zijn aangezicht over jou doet lichten dan weet je wie je bent. Dat staat zo vast als een huis, Zijn huis. En al stel je dan op aarde, bij de mensen, weinig voor en is jouw uiterlijke verschij­ning zwak en zonder aanzien, inner­lijk heb je de vaste grond gevonden waarin jouw kostbare ziel is inge­bed: Zijn onvergankelijke liefde die in jou langzaam en zeker gestalte begint te krijgen. Dat is volwassen worden, worden wie je bent in afhankelijkheid van de Geest van God, die in Zijn kinderen jou barmhartigheid bewijst. Wat een geluk. Je laten opvoeden door Hem is opgroeien naar Zijn beeld. Zodoende begint Hij zich in jou te kennen en te herkennen. Wie jou dan ziet, ziet… Dat mag je zelf invullen en als onverkwanselbare, kostelijke nardusolie bewaren in de albasten fles van je ziel. Je mag er, ontroerd, zeker van zijn dat onze Vader deze lieflijke kruik vol maakt. “God is getrouw, die niet zal gedogen dat u boven vermogen verzocht wordt” 1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13).

 

Navolgers van Gods trouw door Cees Maliepaard

Trouw als de Christus

Enige maanden geleden heeft Aldert Drent een brief aan de gemeente geschreven. Deze is destijds uiter­aard in de samenkomst voorgelezen. Aan het eind van dit schrijven kwam de volgende zinsnede voor: “Tenslotte, trekt samen verder op, ondersteunt elkaar en moedigt elkaar aan. Hij is getrouw; laten wij het ook zijn”.

Dit zijn wijze woorden. Er spreekt een levenswijsheid uit die in relatie met Christus Jezus opgebouwd is. Er kan o zo gauw een situatie ont­staan, waarin men wederzijds ont­moedigend bezig is, waarin men elkaar niet ondersteunt, maar zich tegenover elkaar gaat opstellen. Aan samen verder optrekken hoeft dan helemaal niet meer gedacht te wor­den, zelfs niet al blijven mensen deel uitmaken van dezelfde gemeen­te.

Aldert schreef dat Christus Jezus, en Paulus gaf te kennen dat God getrouw is. Beiden hebben uiteraard in dezelfde mate gelijk, want Jezus draagt (als beelddrager van zijn Vader) ook een getrouwe weergave van Gods getrouwheid in zich. Zij gedogen bepaalde zaken niet. Op welke elementen van het leven van een christen heeft dat gedogen dan wel betrekking? Moet een disci­pel van Jezus altijd bedacht zijn op het nakomen van regels en voor­schriften? Zitten we daarmee dan weer onder een (nu christelijk) stel­sel van wetten en wetmatigheden?

Ik denk het niet, want Jezus heeft niet voor niets de uit inzettingen bestaande wet van het Oude Verbond buiten werking gesteld Efeze 2 vers 15 (Ef. 02:15). Zo’n wet hoeft nooit meer terug te keren, want dat zou zin aan Jezus’ levenswerk ontne­men. In het Nieuwe Verbond ken­nen we derhalve geen veelvoud van voorschriften en verordeningen. Als Jezus dus de opdracht geeft iedereen te onderwijzen overeenkomstig “alles wat Hij de discipelen bevolen heeft” Matteüs 28 vers 10 (Matt. 28:19), is dat ingebed in het gebod “elkaar lief te hebben zoals Jezus dat ons doet” Johannes 15 vers 12 (Joh. 15:12).

Trouw zijn in liefdebetoon

Paulus vat het begrip “alles onder­houden wat God en Christus Jezus geboden hebben” samen in Romeinen 13 vers 8 tot en met 10 (Rom. 13:08-10). Daarin staat onder andere: “Wees niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld”. Soms doet de mening opgeld dat we toch wel de nodige door Jezus gege­ven voorschriften in acht dienen te nemen. Dat is echter een verzwak­king van de boodschap die Hij bracht. Want door Gods liefde te ont­vangen en die in eendracht met onze Heer en Meester in praktijk te brengen, vervullen we daarmee in elk opzicht de volle boodschap. Het mag duidelijk zijn dat zoiets alleen maar kan lukken wanneer dat voort­komt uit de zalving van Gods aan de mens geschonken Geest. God is getrouw – Hij is liefde en Hij is in zijn denken en handelin­gen altijd vanuit dit Goddelijk levensprincipe bezig. De Here God kan niet anders dan getrouw zijn ^an zichzelf. En Jezus is als het ware uit hetzelfde hout gesneden. Hij is ook te allen tijde dezelfde: onveran­derlijk goed en één en al liefde. Wij mogen het beeld van God dra­gen; daartoe heeft Hij ons zelf geroe­pen. Kunt u zich voorstellen dat de Almachtige allerlei wetmatigheden en na te streven goede doelen in zijn leven zou dienen te hebben? Hij is gewoon onder alles degene die Hij altijd al was en die Hij ook in alle eeuwigheden blijven zal: onveran­derlijk in zijn liefde. Wel, dat beeld mogen we dragen. Gaandeweg zullen we ons uit kun­nen strekken naar de volkomen ver­vulling ervan. We hebben niet langer

maken met voorschriften uit de wet. Niet met die uit de tijd van het Oude Testament en niet met wat in de periode van het Nieuwe Verbond als eis zou gelden.

Leven als zonen

Zijn we werkelijk begonnen als zonen Gods te leven? Als we zonen zijn, staan we niet onder een wet die uit inzettingen en gebo­den bestaat. Dan geldt voor ons de volmaakte wet van de vrijheid Jakobus 1 vers 25 (Jak. 01:25). Wat een genot is het, die door mensen uitgedachte regels en veror­deningen aan je laars te lappen en alleen verder te gaan met de alles- omvattende liefdeswet van onze hemelse Vader en van de door Hem aangestelde Vredevorst. Dan trap je een ander ook niet op het hart, maar streef je ernaar in het kader van de wet van de vrijheid, volmaakt in de liefde te zijn.

 

Korte gedachten door Yvonne Sulman

Hemels leven

De vraag of we hemels of aards gericht zijn komen we altijd tegen. Het is een keuze die we in elke situatie opnieuw moeten maken. Het is van belang om gericht te blijven op God, op het hemelse. Want als we dat niet elke keer weer doen, drijft de duivel een wig die steeds groter wordt tussen God en ons. De weg terug probeert de duivel onzichtbaar te maken door ons een schuldgevoel te geven.

Hoe meer wij voor de Heer kiezen en Hij openbaar komt in ons leven, zoveel te meer komt de duivel om ons daarvan af te houden. Echter door onze ogen gericht te houden op God, kunnen wij de duivel verslaan zodat wij onze plaats in de hemel in kunnen nemen.

Jildert de Boer zegt in zijn boekje ‘Zicht op het Koninkrijk der hemelen’: Laten wij het nauwgezet en serieus nemen om getrouw aan de voorwaarden die God stelt, te leven, zodat het Koninkrijk aan ons geschonken kan wor­den.

Volharden in wat goed is

Verdrukking, moord, haat, verleiding door valse profeten, verachting van de wet en verkilling van de liefde van velen. Dit zijn zomaar wat schetsen van de eindtijd zoals we kunnen lezen in Matteüs 24 vers 8 tot en met 12 (Matt. 24:08-12). Alleen door volharding zullen we behouden wor­den (vers 13). Volharden door alert te zijn op verleidingen van de wereld, door onszelf te zuiveren en te vernieuwen. Op deze manier komen we ook tot volle kennis naar het beeld van onze Schepper Kolossenzen 3 vers 10 (Kol. 03:10).

Bloeien als een bloem

“Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenstan­der, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal vers­linden” 1 Petrus 5 vers 8 (1 Petr. 05:08). Bij deze tekst had iemand van onze jeugdgroep een heel mooie spreuk: Geestelijke onwikkeling kan vergeleken worden met een bloem. God wil datje open gaat, de duivel wil datje naar de knoppen gaat. Als individu maak je je eigen keuzes. Eén van de belangrijkste is de keuze voor God. Om als een bloem open te gaan, te bloeien. Dit is niet wat de dui­vel wil. Hij wil datje naar de knoppen gaat. Maar God, onze Heer en bescher­mer, zal dat niet laten gebeuren. Hij brengt ons tot volheid.

 

De bouw van de nieuwe tempel door Jan H. Weerd

De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige” Haggaï 2 vers 10 (Hagg. 02:10).

Van de oorspronkelijke tempel te Jeruzalem is niet veel meer over. Alleen één stuk muur is overgeble­ven. De naam ervan kennen we vast allemaal: de klaagmuur. Joden, maar ook andere mensen uit heel de wereld, komen hier naar toe om te bidden. Het is indrukwekkend om te zien hoe mensen hun noden bij God brengen. De één leest voor uit de Thora, de ander stopt een briefje met daarop z’n nood in de muur en weer een ander staat te bidden… Gelukkig is God niet aan één plaats gebonden. We hoeven niet allemaal eerst naar Jeruzalem om te kunnen bidden. Voor ons geldt dat we dat in onze binnenkamer kunnen doen, of samen met andere christenen tij­dens een dienst of bidstond of zo maar ergens in de natuur.

Eén ding is echter wel zeker: het is nodig om te bidden! Bidden is pra­ten met God, met hem communice­ren. Door te bidden leren we God kennen en kunnen we wat in ons hart leeft met Hem delen. Er zijn vaak nog zoveel dingen, waarin we te kort schieten, waardoor we ons nog zo onvolkomen voelen, soms zelfs mislukt of minderwaardig. De Here God wil ons gelukkig tege­moet komen en helpen. We mogen naar Hem toe gaan en onze verlan­gens, die diep in ons hart leven, ken­baar maken. Het verlangen bijvoor­beeld om in onze levenswandel steeds meer op ons grote voorbeeld, Jezus Christus, te gaan lijken. Soms lijkt het echter of juist dat wordt tegengehouden. Natuurlijk is daar een reden voor. In het boek Haggaï lezen we, dat Gods volk meer met z’n eigen zaken bezig is dan met de herbouw van het huis van God. Iedereen bouwt aan zijn eigen aardse bestaan. Hierdoor mist het volk de zegen en openbaring van God.

Toch laat God het er niet bij zitten en roept zijn volk op, aan het werk te gaan en te gaan bouwen aan de nieuwe tempel. Een tempel waarvan de heerlijkheid groter zal zijn dan die van de oude en die Hij wil vullen met zijn heerlijkheid, zijn wezen. God wil ons hiervan deelgenoten maken, want God wil bij zijn volk zijn en hen zegenen.

Is wat wij lezen in Haggaï in onze tijd niet ook nog vaak zo? Ik denk van wel. Te vaak gebruiken we onze tijd, ons geld en onze energie alleen voor het opbouwen van ons eigen aardse bestaan. We zijn er trots op en vertellen anderen graag wat we bereikt hebben.

We praten trouwens met z’n allen graag over van alles en nog wat. Maar is het eigenlijk niet zo dat we te weinig met God praten en over de dingen die Hij in ons leven doet? Zouden we dat wel doen dan zou de Heer ons duidelijk maken dat Hij ons wil helpen en zegenen. Dat Hij ons niet alleen laat.

Ook zou Hij ons duidelijk maken dat we inderdaad eerst aan ons eigen bestaan moeten werken…, maar dan wel aan ons gééstelijke bestaan! De heilige Geest zou in ons leven aanwijzen waarin we kunnen en zelfs moeten veranderen.

En als God dan steeds meer de ruimte in ons leven zou krijgen, dan zou Hij ons leven kunnen gaan ver­anderen. Zo zelfs dat de heerlijkheid van God zichtbaar zou worden op een manier, die we niet voor moge­lijk hielden. De vrucht van de heilige Geest, zoals liefde, vrede, blijdschap, goedheid, zachtmoedigheid, enz., zou dan in ons leven meer openbaar worden. En de éénheid met God zou verder gestalte in ons krijgen Johannes 17 vers 20 tot en met 23 (Joh. 17:20-23).

Ons leven zou een levende steen worden. Een steen die gebruikt zou kunnen worden om, samen met de andere levende stenen, te worden gebruikt voor de bouw van een geestelijk huis, de nieuwe tempel. Gelukkig zoekt de Heer nog elke dag opnieuw ons hart en roept Hij ons op aan het werk te gaan. Hij zegt: ‘Laat je niet verontrusten of aankla­gen door alles wat je in je eigen leven en dat van anderen ziet mis­lukken. Ik ben bezig, ondanks alle problemen, nood en verdriet, mijn Koninkrijk, mijn tempel te bouwen. Daarbij wil ik jullie gebruiken. Van Mij is het zilver en het goud! Ik zal aanvullen wat bij jou ontbreekt! En weet: de heerlijkheid van mijn (en dus ons huis) zal groter zijn dan de vorige!’

 

Ontbijt door Froukje Huis

Daar komt ie ! Met grote sprongen, zijn fraaie staart sierlijk zwaaiend komt het eekhoorntje aangehuppeld. Een sprong op de stoel en wip daar zit hij op de tafel. Even blijft hij roer­loos op zijn achterpootjes zitten, dan grijpen z’n voorpootjes de pinda en in twee sprongen is hij tussen de bomen verdwenen.

merel heeft ook wel zin in een Hapje. Driftig pikt zijn scherpe sna­vel naar de pinda’s, maar dan komt een lijster…’

‘Ja dat had je gedacht’, denkt de merel en jaagt achter de lijster aan die haastig op de vleugels gaat. Een prachtige vlaamse gaai maakt een korte landing en verdwijnt met een nootje in zijn snavel. Inmiddels is de eekhoorn weer terug. Hij stoort zich niet aan de merel, knaagt vlot een huls door en peuzelt op zijn gemak het vruchtje op. Een mus neemt vanaf een stoelleu­ning de zaak in ogenschouw maar vindt blijkbaar niets van zijn gading „Vanuit de kamer van ons vacantiehuisje zit ik dit tafereeltje te bekijken. Om het goed te kunnen zien heb ik het ‘ontbijt’ op de tuintafel gestrooid. Pinda’s in de huls voor de eekhoorns en losse nootjes voor de vogels. De meesjes laten het van­morgen afweten en het roodborstje komt te laat. De eekhoorn heeft alles opgegeten of… opgeborgen? Wie weet, het zijn net als de hamsters spaarzame beestjes.

Ja dat is de natuur zoals God die geschapen heeft. Prachtige vogels en een elegant knaagdiertje, enkele van de vele mooie schepsels Gods. Zoals ik op zo’n rustige vacantie- ochtend dit toneeltje bekijk, zo over­ziet God de hele aarde met al zijn bewoners, want Zijn ogen gaan over de ganse aarde om krachtig bij te staan wier hart volkomen naar Hem uitgaat.

Hij richt voor ons een tafel aan en bekijkt onze reacties. Klaagliederen 3 vers 22 en 23 (Klaagl. 03:22-23) zegt het zo: ‘Het zijn de gunstbewijzen des Heren dat wij niet omgekomen zijn, want zijn barmhartigheden houden niet op, elke morgen zijn zij nieuw, groot is Uw trouw’.

De heer en mevrouw Mus hebben er geen belangstelling voor. De familie Gaai neemt wat ze op ’t moment nodig heeft. De eerwaarde heer en mevrouw Merel vinden dat alleen zij recht hebben op de goede gaven Gods, maar broeder en zuster Eekhoorn nemen zoveel als ze te pakken kunnen krijgen. Wat ze niet nodig hebben bewaren ze om op alles voorbereid te zijn. Jezus heeft immers Zelf gezegd: ‘Indien iemand Mij liefheeft zal hij mijn Woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en wij zullen tot hem komen en bij hem wonen’. Johannes 14 vers 23 (Joh. 14:23).

En deze belofte is een van de vele die God ons elke morgen toever­trouwt

Doe als de Eekhoorns: eet en bewaar!

‘Zalig die het Woord Gods horen en het bewaren!’

 

 

2002.05-06 nr. 418

2002.05.06 Levend geloof nr. 418

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

‘Heeft een blad als Levend Geloof, dat eenmaal in de twee maanden verschijnt, nog wel bestaansrecht?’ Vooral als men bedenkt hoe alles in onze tijd is gefixeerd op snelheid zou men zich dit kunnen afvragen. Internet en televisie hebben immers een grote verandering in ons leven gebracht. Gebeurt er ergens een ramp of onverwachte gebeurtenis dan is dat binnen een halfuur overal bekend. Het gedrukte woord neemt een steeds minder belangrijke plaats in… maar is dat wel zo? Wat het nieuws betreft wel; de oplagecijfers van de dagbla­den lopen steeds meer terug. Maar wat het gedrukte woord in zijn algemeen­heid betreft doet zich het feit voor dat er steeds meer tijdschriften bijkomen en er nog nooit zoveel boeken zijn uitgegeven! Blijkbaar heeft de mens toch ’t liefst iets tastbaars in handen en is er in deze gejaagde tijd meer en meer behoefte aan rust en bezinning, zeker als tegenwicht ten opzichte van de om zich heen grijpende stress en burn-out.

Natuurlijk zijn internet en televisie belangrijk ten aanzien van de verkondiging van het evangelie. Maar ze zullen nooit de plaats van het gedrukte woord kunnen verdringen. Dat ervaren we ook bij de uitgave van Levend Geloof. Toen ons vorige nummer wat later verscheen dan was gepland kwamen de telefoontjes: ‘Waar blijft het blad? Heb ik mijn abonnementsgeld wel betaald?’ enz. Levend Geloof is geen christelijk nieuws- en advertentieblad, al haken wij in de rubriek ‘Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven’ wel in op de actuele gebeurtenissen om deze te voorzien van commentaar. Maar het feit dat wij slechts zes keer per jaar uitkomen blijkt geen bezwaar te zijn, zeker als we bedenken dat de inhoud bestaat uit artikelen die bedoeld zijn om ons geloofsleven verder op te bouwen, zodat we opgroeien tot volwassen christenen. En dan is vaak een artikel maar één keer lezen niet voldoende. We weten dat sommige lezers het blad lezen en… herlezen! Dan komen vaak weer nieuwe dingen tevoorschijn die het geloofsleven op positieve wijze beïnvloeden. We blijven ons inzetten om het evangelie van het Koninkrijk Gods op een zo duidelijk mogelijke wijze te ver­woorden. We geloven dat we daarin ook met dit nummer weer geslaagd zijn.

 

Zomeractie weer van start door redactie

Trouwe lezers van ons blad zijn er langzamerhand wel aan gewend geraakt dat wij aan het begin van de zomer altijd een beroep doen op onze lezers een extra financiële bijdrage voor ons werk over te maken. “Is dat nu wel nodig?” kan men zich afvragen. “Er wordt al zoveel voor allerlei goede doel­einden gevraagd en ik bepaal zelf wel aan wie en wanneer ik een gift geef”. Natuurlijk is iedereen daarin vrij maar iedereen weet ook uit eigen ervaring dat we in de drukke tijd waarin wij leven, gemakkelijk geneigd zijn sommige dingen te vergeten, tenzij we daarop ge­attendeerd worden. Daarom kondigen wij ook nu weer in alle vrijmoedigheid onze zomer- actie aan.

Wij sturen daarvoor geen accept­giro’s en rekenen op eigen initiatief. We geloven dat we ook deze zomer niet teleurgesteld worden en velen een extra bijdrage zullen overmaken, temeer daar wij steeds weer bemerken dat velen het Levend Geloof-werk een warm hart toedragen en dankbaar zijn voor de compromisloze en duidelijke wijze waarop in Levend Geloof het evangelie van het Koninkrijk Gods onder woorden wordt gebracht. U kunt uw bijdrage overmaken op de bekende banknummers zoals deze in de colofon op bladzijde 2 staan afgedrukt, met vermelding van “zomeractie 2002”. En uiteraard bedanken we al bij voorbaat iedereen die ons gaat verblijden met een ‘zomergift’. Daardoor kunnen we ook finan­cieel op gezonde wijze blijven functioneren en ons werk met blijdschap en toewijding voort­zetten.

 

De letter V in onze geloofsbeleving door Cees Maliepaard

“De liefde van Christus dringt ons” 2 Korinthe 5 vers 14 (2 Kor. 05:14).

Een stukje voorgeschiedenis De letter V heeft in volle-evangelie- kringen een aparte betekenis gekre­gen. Niet omdat het volle evangelie met een V begint en ook niet omdat het volle zoonschap daar mee aan­vangt of de volmaaktheid en de vol­komenheid, want dat zijn slechts louter toevalligheden. Verdeeldheid begint immers met diezelfde letter, maar evengoed het tegenovergestel­de woord vereniging.

Wat heeft deze letter onder ons z’n speciale status gegeven? Jo van den Brink heeft eens iets gezegd dat in de loop der jaren een eigen leven is gaan leiden. Wanneer er verschil van inzicht in de boodschap ontstaat, begint het doorgaans met een klei­nigheid. Maar naar mate de tijd vor­dert, groei je steeds verder uit elkaar, net zoals de benen van de letter V zich allengs meer van elkaar verwij­deren. Uiteindelijk zie je elkaars boodschap gewoon niet meer zitten; de verschillen zijn zó groot gewor­den dat je elkaar uit het oog verliest. Een scheuring in de gemeente is dan bijkans onafwendbaar gewor­den.

In vele gevallen is dat de realiteit bij verschillen in de leer. Het is vaak onontkoombaar. Want basispunten laten zich nu eenmaal niet op ver­schillende wijzen interpreteren. Je kunt niet leren dat de heilsbood­schap exclusief het geestelijke lichaam van Christus betreft en tege­lijkertijd alléén het natuurlijke volk Israël. Iedereen zal daar een duide­lijke keus in moeten maken. Evenzo kan er niet als in één adem geleerd worden dat de Vader een mens lief­devol opricht, en dat als allergroot^ zegening Gods Geest diezelfde mens in onmacht ter aarde doet vallen. Zulke tegenstrijdige opvattingen laten zich nu eenmaal niet samen­voegen. En mensen die met dergelij­ke afwijkende virussen behept zijn, komen op de één of andere manier in een soort Baäls verwarring terecht.

Het gevaar van de V-stand

Wanneer mensen een principieel aspect van de boodschap veronacht­zamen, of daar een eigenzinnige uit­leg aan geven, leidt dat al gauw tot het bekende V-resultaat. Hoe komt dat, of liever: hoe werkt dat in de geestelijke wereld? Het is meestal A het werk van de beruchte Belials geest, de ontkenner van al wat God in de mens bewerken wil. Om ons even tot de voorgaande twee punten te beperken: een deel van de gemeente opent zich voor de zegeningen die de Heer in zijn lichaam openbaart, en een ander deel richt zich op het natuurlijke schaduw­beeld van het oude Israël. Daarmee ontkennend dat het nieuwe verbond tussen de Heer en een geestelijke natie volop tot functioneren is geko­men. De ontkenner is de geest van Belial, en die bewerkt de scheiding der (menselijke) geesten.

Dit heeft tot gevolg dat de aanvanke­lijk gezamenlijk optrekkende schare, nu elk een andere poot van de letter V gaat volgen. De ene poot richt zich op de terugkeer van wat als een vooruit vallende schaduw bedoeld was, en de andere opent zich voor de nieuwtestamentische ontwikkeling van wat de realiteit van de groei in de geestelijke wereld wezen mag. Dat dit tot een schisma leidt, is iets dat volkomen in de lijn van de verwachtingen zal liggen. Bij een gezonde groei onder supervisie van de ons in Christus geschonken heili­ge Geest en een ongezonde woeke­ring van bedenkelijke geestesuitingen (waarvan het vallen in de Geest er één van is), zal het resultaat zeker niet anders wezen.

Het gevaar voor de gemeente Gods van uiteengedreven te worden door de grote Belial, is (wanneer ieder bij het eenmaal ingenomen standpunt blijft) onafwendbaar. Want het is niet mogelijk in de geestelijke wereld (waar ons thuis is) blijvend met Belial een ongelijk span te vor­men.

Geen ongelijk span vormen

Belial is de grote ontkenner van al Gods heil voor degenen die in Christus zijn. Hij ontkent bijvoor­beeld dat de Heer nog steeds geneest. Of dat het niet mogelijk is eendrachtig het huisgezin Gods te vormen, wanneer men niet tot over­eenstemming komt bij de invulling van de allerlaatste punten en kom­ma’s van ieders persoonlijke leven.

Paulus’ opmerking: De liefde van Christus dringt ons, geeft aan dat alleen goddelijke liefde instaat is de geest van Belial te weerstaan. Dat voorkomt dat iedereen op z’n stre­pen gaat staan en er ongemerkt een soort sektegeest ontstaat. We zullen er voor dienen op te passen Belials gedachten in ons denken toe te laten, het evangelie van Jezus Christus

heeft niets aan kracht ingeboet. De volle waarheid is ook vandaag de dag nog in alle delen actueel. De Heer heeft ons lief. En Hij redt, geneest en bevrijdt nog steeds.

Ook wil hij dat we met elkaar omgaan als leden van het huisgezin Gods. Maar dat zal slechts kunnen wanneer de liefde van Christus onze drijfveer is. Net als in een doorsnee goed huisgezin, zullen we op elkaars heil bedacht zijn. Je hebt het beste met elkaar voor, maar dat houdt ook in dat je elkaar de nodige levens­ruimte gunt. Ieder zal zichzelf mogen wezen binnen de lijnen van het Koninkrijk van God. En als we elkaar aanvaarden zoals Jezus dat ons doet, hebben we een enorme portie geduld met ieder. Dat voor­komt dat we elkaar zullen gaan bekijken als mensen die ofwel de hand lichten met zaken die in het Koninkrijk der hemelen van belang zijn, ofwel als mensen die een fun­damentalistische kijk op de dingen van Vader hebben.

Laten we er ernst mee maken, in de hemel geen ongelijk span met Belial te vormen. Want het is hem erom te doen de gemeente van Christus de wind uit de zeilen te nemen, zodat de vaart eruit raakt. We zien dan niet meer op Jezus als onze gemeen­schappelijke goede Meester en we onderscheiden de ondermijnende werking van Belial ook niet meer. Belial vestigt de aandacht op wat niet gelukt is en op wat als onjuist in de gedragingen van geloofsgeno­ten overkomt. Wat dit geestelijke monster zonen Gods op de mouw wil spelden, is de leugen die als waarheid overkomt. Daarom zal het ook altijd een ongelijk span blijven: de geest van Belial en de geest van de mens die in Christus is.

Van boven bekeken…

Wanneer men in een gemeente met de letter V aan de gang gaat, wordt dat altijd als het begin van het einde ervaren. Als we vanaf onze plaats omhoog kijken, zien we inderdaad de benen van dit teken steeds verder uit elkaar gaan. Wie daar echter nodeloos mee bezig is, bemerkt al gauw dat de plaats vanwaar dit zo gezien wordt, een aardse plek moet wezen. Belial begint vaak op aarde, want in een aards denken zal de mens niet door de liefde van Christus gedrongen kunnen wor­den. En uit eigen ervaring weet ik dat je o zo gauw aardsgericht bezig kunt zijn.

Het is absoluut nodig dat een mens z’n plaats inneemt, te weten: de plaats die de Heer hem in de hemel gegeven heeft. Alleen vanaf die posi­tie is het mogelijk mensen en omstandigheden van boven te bekij­ken. Als we dat doen, kijken we heel anders tegen de benen van de letter V aan. Van boven vandaan gezien, lopen de beide poten naar elkaar toe. In de liefde van Christus is het heel normaal, naar elkaar toe te groeien. Paulus heeft het goed begrepen: in Christus Jezus houden we elkaar vast vanuit goddelijke lief­de.

 

Het offer van de rode koe Wim te Dorsthorst stappen voorbij het kruis  -9-

 

Wij hebben in het vorige artikel in het kort gezien hoe de Oudtestamentische offers ons dieper inzicht geven in het offer van Jezus Christus en onze verlossing in Hem. Maar ook hoe de Heer Jezus vanuit die offers wist welk verschrikkelijk lij­den over Hem komen zou. Een lij­den dat Hij vanuit een intense liefde voor de mensheid, vrijwillig op Zich heeft genomen in volkomen gehoor­zaamheid aan Zijn Vader. Wij hebben ook gezien waarom dat lichaam van de offerdieren aan de vernietiging prijs gegeven moest worden. Het beeldde het ‘lichaam der zonde’ uit van de mens, wat door God veroordeeld was. Daarom heeft God Zijn eigen Zoon, gezon­den in een ‘lichaam der zonde’, gelijk aan dat van de in zonden gevallen mensheid, om door het offer van dat lichaam (van de Heer Jezus), het mogelijk te maken voor de mens om, van het ‘lichaam der zonde’ verlost te worden. Niet voor niets wordt gezegd dat juist hierin de liefde van God voor de mens openbaar is gekomen. Dit gaat ons bevattingsvermogen ver te boven 1 Johannes 4 vers 9 en 10 (1 Joh. 04:09-10).

In de Hebreeënbrief, waarin we zoveel kunnen lezen over het Oude Verbond, wat een afschaduwing was van het Nieuwe Verbond, de werke­lijkheid in Christus, lezen we in Hebreeën 13 vers 11 en 12 (Heb. 13:11-12): “Want van de dieren, waarvan het bloed als zondoffer door de hogepriester in het heiligdom werd gebracht, werd het lichaam buiten de legerplaats verbrand. Daarom heeft ook Jezus, ten einde zijn volk door zijn eigen bloed te heiligen, buiten de poort geleden”.

De rode koe

Wij willen nu nog naar één Oudtes­tamentisch offer kijken waarin het offer van Jezus Christus wel heel duidelijk gezien kan worden. Dat is wat beschreven wordt in Numeri 19, waar het gaat om een reinigings­offer, van alles wat met onreinheid en dood te maken had. Ik geloof dat dit ons ook door God gegeven wordt tot onderricht. In dit hoofdstuk wordt gesproken van een rode, gave koe (vs. 2; ande­re vertalingen spreken van een rode vaars, wat betekent: een jonge koe). Zoals alle offers, is dit offer ook een heenwijzing naar Jezus Christus. De rode vaars, waaraan geen gebrek mocht zijn en die nog geen werk­zaamheden op aarde verricht mocht hebben (‘geen juk gedragen’ (vs. 2), werd door het volk tot de priester Eleazar gebracht in de legerplaats. Zij werd door de priester gekeurd op gaafheid en vervolgens ‘Buiten de legerplaats’ gebracht en voor het aangezicht van Eleazar geslacht (vs. 3). Dan lezen we in Numeri 19 vers 4 tot en met 6 (Num. 19:04-06): “Dan zal de priester Eleazar met zijn vinger van haar bloed nemen en van haar bloed zevenmaal sprenkelen in de richting van de voorzijde van de tent der samenkomst. Daarna zal men de koe voor zijn ogen tot as verbranden; haar huid, haar vlees en ‘haar bloed zal men met haar mest verbranden. En de priester zal ceder­hout, hysop en scharlaken nemen en dat midden op de brandende koe werpen”.

Cederhout, hysop en scharlaken waren materialen die vaker een rol speelden bij de reiniging. (Zie o.a. Leviticus 14 bij de reiniging van melaats­heid).

Jezus’ gave offer

Dit is één van de meest sprekende beelden van het offer ‘van het lichaam’ van Jezus Christus en de reinigende functie daarvan. Hij, de Heer Jezus, is ook binnen de legerplaats, binnen Jeruzalem gebracht door het volk en de leidslie­den. Hij is gekeurd door de priesters en de Romeinse overheid en er is geen gebrek aan Hem gevonden. Tot drie maal toe klinkt het in de hemel en op de aarde: “Er is geen schuld in Hem” Johannes 18 vers 38; Johannes 19 vers 4; Johannes 19 vers 7  (Joh. 18:38 en Joh. 19:04 en Joh. 19:07). Hij is ter dood veroordeeld en buiten de legerplaats gebracht door het volk en de Romeinen, die de heidenvol­ken vertegenwoordigen. Zo is Hij ‘buiten de stad’ geslacht door Hem aan het kruis te nagelen, tot een reinigingsoffer voor Joden en heidenen, voor alle volken. In Numeri 19 lezen we dat de rode vaars in tegenwoordigheid van de priester Eleazar wordt geslacht en verbrand, overeenkomstig het woord van God. Deze priester was verant­woordelijk voor de zuiverheid van het hele gebeuren. Als we nu weten dat de naam ‘Eleazer’ betekent: ‘God is hulp’ of ‘God heeft geholpen’ dan krijgen we een prachtig beeld van het offer van de Heer Jezus op Golgotha. In het begin van deze serie heb ik steeds benadrukt, dat alles wat onze verlossing betreft, uit God is en overeenkomstig Zijn wil. ‘God heeft geholpen’! Niets van wat met de Heer Jezus gebeur­de, vanaf Gethsemané tot de laatste uitroep: ‘Het is volbracht’, is buiten God om gegaan. Alles gebeurde voor Zijn Aangezicht, pre­cies overeenkomstig Zijn wil, om de mensheid te redden. ‘God is onze hulp’!

Hij heeft Zijn eigen Zoon tot zonde gemaakt, door Hem te zenden in een ‘Lichaam der zonde’. Gij hebt Mij ‘Een lichaam’ bereidt zegt de Heer Jezus Hebreeën 10 vers 5 (Heb. 10:05). En door het offer van ‘Dat lichaam’, naar de wil van God, Hebreeën 10 vers 10 (Heb. 10:10), kunnen mensen niet alleen gerei­nigd worden van de zonden, maar is er ook de mogelijkheid verlost te worden van ‘Het lichaam der zonde’, waarin het onmogelijk is voor God vrucht te dragen.

Waarom een rode koe?

Er is denk ik, te weinig aandacht geschonken aan wat met het lichaam van de dieren van het zon­doffer gebeurde, en wat ook duide­lijk in de Bijbel te lezen is over het offer ‘van het lichaam’ van Jezus Christus want dit houdt ver­band met elkaar. In de begintijd was dat besef van de Oudtestamentische offers nog veel helderder aanwezig. In de brieven valt het op dat de ver­banden met het Oude en het Nieuwe steeds weer moeiteloos gelegd worden.

Waarom een ‘rode vaars’? De verklaring zou als volgt kunnen zijn: De naam Adam kan betekenen: ‘Rode aarde’. Het schijnt dat het Hebreeuwse woord voor ‘Rood’ in Numeri 19 vers 1 (Num. 19:01) die gedachte in zich heeft. Het Hebreeuwse woord voor Adama kan ook wel betekenen ‘Rode aarde’. God formeerde Adam van stof uit de Adama, uit de aardbodem van die rode aarde. Het lichaam van de mens is van en uit de aarde genomen waarin duidelijk de verbinding met ‘Rood’ aanwezig is. Het is dat lichaam wat door de zondeval ‘Het lichaam der zonde’ geworden is en wat door God veroordeeld is. Omdat de Heer Jezus in zo’n ‘Lichaam der zonde’ gekomen is zal in Numeri 19 welzeker gesproken worden van een ‘Rode vaars’ ten offer.

Eenmalig offer

Over dit bijzondere offer wordt alleen in Numeri 19 uitvoerig geschreven als een eenmalig offer. Het offer van de Heer Jezus is even­eens eenmalig: “Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden, En ook de heilige Geest geeft ons daar­van getuigenis Hebreeën 10 vers 14 en 15 (Heb. 10:14-15). Dit offer is nu al ongeveer 2000 jaar van kracht en het zal zijn kracht niet verliezen in de eeuwigheid! In Numeri 19 vers 4 (Num. 19:04) lezen we ook nog dat de priester Eleazar van het bloed van de rode vaars zeven maal sprenkelde voor het Aangezicht van God. (Zeven is totaliteit, is volheid). Zo is de Heer Jezus met Zijn eigen bloed, eens voor altijd binnen gegaan in het Hemelse heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf Hebreeen 9 vers 12b (Heb. 09:12b). Tot slot lezen we nog in Numeri 19 vers 9 (Num. 19:09): “Dan zal een rein man de as van de koe verzamelen en buiten de legerplaats op een reine plaats neerleggen, opdat zij voor de vergadering der Israëlieten bewaard blijve ter bereiding van het water der reini­ging; het is een middel tot ontzondigen”.

De as werd gebruikt om water te bereiden tot reiniging van zonden en alles wat met dood te maken had. De Hebreeën-schrijver heeft duide­lijk het offer van Numeri 19 in gedachten als hij in Hebreeën 10 vers 22 (Heb. 10:22) schrijft: “Laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water”. Bijbelverklaarders zijn het er over eens dat we bij de uitdrukking: “en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water”, alleen maar kunnen denken aan de doop door onderdompeling.

Twee facetten van het offer

In wat de Hebreeën-schrijver zegt zien we weer de twee elementen van het offer van Jezus Christus.

De reiniging van het hart, door het bloed van Jezus, waardoor het geweten gereinigd is van besef van kwaad. Hebreeën 9 vers 14 (Heb. 09:14) zegt: “Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te die­nen”?

De reiniging van het lichaam met zuiver water door het offer van het lichaam van Christus. Daarvan zegt Hebreeën 10 vers 10 (Heb. 10:10) zegt: “Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus”.

En dat brengt ons terug bij de doop die in Romeinen zes beschreven wordt. Wij hebben dat even verlaten om duidelijkheid te krijgen over het in vers zes genoemde: “Lichaam der zonde” en wat verder in de brieven van Paulus zo’n grote rol speelt.

Ik kan alleen maar vurig hopen dat het overgekomen is, want ik geloof dat het voor iedere gelovige van (geestelijk) levensbelang is te weten welke geweldige dingen de apostel leert over de waterdoop.

Zuiver water

Moeten we op grond van Hebreeën 10 vers 22 (Heb. 10:22), wat spreekt van: ‘zuiver water’ (andere vert. spreken van: ‘rein water’), aan het doopwater één of andere bijzondere kracht toe­schrijven? Moet het volgens een bepaalde rite gewijd zijn, zoals in een bepaalde godsdienst gebeurt? Nee, absoluut niet! Het water, bereidt met de as van de rode vaars uit Numeri 19, had ook geen boven­natuurlijke kracht, maar het bewerk­te dat wat God gesproken had. Het woord van God is bepalend! Het was naar Gods voorschrift, aan Mozes en Aaron gegeven, bereid als afbeelding van de werkelijkheid in Christus, en het deed dat wat God er van gespro­ken had Numeri 19 vers 1 en 2 (Num. 19:01-02). Zo is ook de doop niet uit de mens maar uit God. Het is het offer van Jezus Christus en het woord van God wat in de doop reiniging tot stand brengt van zonde en dood zoals Gods woord het zegt. Daar heeft de aard van het water niets mee te maken!

Daarom is de waterdoop het vervul­len van de gerechtigheid Gods (Matt. 3:15). Dat is wat God, ‘Als dat wat recht is’, heeft vastge­steld voor de mens om volledig deel te krijgen aan Christus. Om als nieuwe schepping te kunnen leven waarin de eis van de wet vervuld wordt, omdat deze mensen niet meer naar het vlees leven, maar naar de Geest Romeinen 8 vers 4 (Rom. 08:04). Op dat volk wacht God en de hele schepping! Zoals God van Zijn Zoon Jezus vroeg om Zich te laten kruisigen om vervolgens verheerlijkt weer op te staan, door de dood heen tot ver­heerlijking, zo vraagt God van de mens om zich te laten dopen om zo te delen of deel te krijgen aan de dood van Jezus om vervolgens door de majesteit des Vaders in heerlijk­heid opgewekt te worden om in nieuwheid des levens te kunnen leven voor God.

Wij zullen de apostel Paulus probe­ren te volgen bij zijn schrijven van Romeinen zes.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens ….ons dagelijks brood”.

Dit zinnetje uit het zogenaamde ‘Onze Vader’ zou ik eens vanuit een andere invalshoek willen bekijken, omdat een andere uitspraak van Jezus luidt dat we ons echt geen zorgen hoeven te maken over wat we zullen eten, “want het leven is meer dan het voedsel”. Zelfs voegt hij er nog aan toe dat “naar deze dingen het zoeken der heidenen uit­gaat”.

Dit overwegende schijnt het verzoek om het dagelijks brood een beetje mis­plaatst. Of zou het misschien mogelijk kunnen zijn dat er iets anders, iets wezenlijks mee wordt bedoeld? Natuurlijk heb je elke dag voedsel nodig, maar wat is dan dit brood?

Hemels brood, dat neerdaalt van de hemel? Dat wordt in de eerste plaats gezegd van onze Heer, maar wanneer wij het Lam -dit hemelse Brood- volgen willen, zijn wij zélf ook brood geworden om zo de hongerenden te voeden. Immers, Jezus heeft zich vermenigvul­digd in brood en wijn zodat wij deel van Hem zijn geworden en tegelijker­tijd ook kunnen uitdelen. En wie daar­van eet sterft niet, maar heeft eeuwig leven. Hij zegt: “Ik ben van de hemel neergedaald om de wil te doen van Hem die mij gezonden heeft”. Gods wil is hier het voeden van de schepping.

Laten we eens kijken naar het ontroe­rende gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw. Zijn discipelen waren naar Sichem eten gaan halen. Wanneer ze terugkeren zegt Jezus -en ik zeg het maar in m’n eigen woorden-: “Ik eet iets wat jullie niet kennen”. Dan vervolgt hij met: “Mijn eten bestaat hieruit dat ik de wil doe van degene die mij gestuurd heeft”. Dan schiet je de regel te binnen” Uw wil geschiede”. En dat die wil gebeurt hangt af van degene die deze wil ten uitvoer brengt. Die moet het zelf ook willen. Nou is er over de wil van God al heel veel gezegd. Maar waarom zou je het niet simpel houden, omdat Jezus zelf ook zo eenvoudig was?

Elders in de beschrijvingen van Johannes staat het bekende beeld van de goede herder. Van de schapen wordt onder andere gezegd dat ze “ingaan en uitgaan en weide vinden”. Dus wan­neer ze ‘uitgaan’ zullen ze hun dage­lijks voedsel vinden. Ik bedoel niet dat ze dan allemaal maar de wereld over moeten crossen om zending te bedrij­ven, maar ik bedoel dit: Wanneer een schaap is ‘ingegaan’ (opgenomen in het nieuwe verbond van onze Heer) kan het daarna op zoek gaan naar de verlo­ren schapen, het vee dat God is kwijtge­raakt. En wanneer je dat doet en je vindt er eentje in een diep dal, dan ben je daar meer blij over dan over de negenennegentig die al op de bergen waren. Je ‘gaat uit’, daalt neer, omdat je met ontferming bent bewogen. Dit werk is niet spectaculair: één verlo­ren schaapje zoeken, maar het maakt wel de herderlijke kwaliteiten in je los. ‘k Zou haast willen zeggen: “Het is zaliger te zoeken dan gevonden te zijn”. Bovendien ben je dan misschien verge­ten datje zelf eens gevonden bent. En uitgerekend dan zegt Jezus: “Daarom is het ook de wil van jullie Vader die in de hemelen is (let op dat ‘ook’), dat geen van deze kleinen verloren gaat”. Hier wordt zo duidelijk over de wil van God gesproken. Dus als je bidt om je dagelijks brood dan is dat het zoeken naar het verlorene. Bid datje zintuigen zich daartoe ontwikkelen: datje er oog voor hebt, datje er een neus voor krijgt, datje er oren naar hebt. Dan is het doen van de wil van God eten en drinken voor je: op zoek gaan naar degenen die in de wildernis van religies het spoor bijster zijn geraakt, die met hun pootjes vast zitten in de dorens, die op hun rug in een droge greppel liggen. Geringschat de kleinen niet, want hun engelen zien Gods aan­gezicht, net als jij toch? Wat een feest voor God, voor jou en de engelen als zo iemand weer thuis komt, zich weer thuis weet. En jouw ‘dagelijks brood’ gaat dan alle andere spijzen te boven.

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

Een waarachtig christen laat zich niet verontrusten door alles wat er vanuit de zichtbare en onzichtbare wereld op hem afkomt. Dat is in onze dagen heel veel. De media overspoelen ons er dagelijks mee en ook in het gewone leven van elke dag hebben we er mee te maken. De woorden die de apostel Paulus destijds aan de gelovigen in Thessalonika schreef, zijn vandaag nog even actueel: “Wij behoren niet aan nacht of duisternis toe; laten wij dan ook niet slapen gelijk de anderen, doch wakker en nuchter zijn” 1 Thessalonicenzen 5 vers 5 en 6 (1 Thess. 05:05-06). En laten we ons dagelijks realiseren dat de rust en het vertrou­wen in ons hart onaantastbaar is omdat zij gefundeerd is in de levende God en zijn Zoon, Jezus Christus.

‘Halleluja!’: stopwoord of lofprijzing?

Eén woord in vette letters gebracht over de volle pagina van een krant moet natuurlijk wel opvallen. Dat was onlangs het geval met een speci­aal artikel over het woord ‘Halleluja’ in de bijlage Verdieping van het dag­blad Trouw. Het artikel van Lodewijk Drost, dat omstreeks Pasen werd gepubliceerd, begint met de opmer­king dat het woord in de weken voor Pasen in de katholieke liturgie niet gezongen wordt, vanwege het lijden en sterven van Jezus; het komt ook niet in de Matthëus Passion voor, maar hoe het losjes en kwistig gebruikt, bij uitstek het vrome stop­woordje van evangelische en pink­stergelovigen is en in gewoon taalge­bruik een modieus synoniem van waw! en woopy!

In Psalm 118 komen we dit woord, dat als lofzang voor God is bedoeld, voor het eerst tegen. Het woord heeft sindsdien, volgens Drost, een grote en verwarrende vlucht geno­men. Hij schrijft: “Volgens Van Dale heb je, naast de oorspronkelijke betekenis ‘looft de Heer’, de hallelu­jabrigade – bijnaam van het leger des heils. Maar er zijn veel meer begrippen die halleluja als bijvoeglij­ke bepaling hebben. Zo heten kerk­genootschappen waar het juichend

christendom wordt beleden – met halleluja als vroom stopwoord en handen in de lucht – hallelujaker­ken, en een damesfiets met hoog stuur, waarschijnlijk vanwege die handen in de lucht, een halleluja-fiets.

In ons land is de uitroep een lak­moesproef: hoor je halleluja, dan heb je met een evangelische of pink­stergemeente te maken. Helemaal safe is die test niet. Het kan ook gebeuren dat het klinkt in een ander soort kerk”.

Halleluja in de Bijbel

Drost merkt op: “Hoe ‘bijbelgetrouw’ de hallelujakerken zichzelf ook mogen vinden, veel halleluja vind je niet in de Bijbel. De Psalmen doen eraan, en verder kan de vorser het zoeken beter laten. O ja: sla de Bijbel dicht, en blader van achteraf één bladzij terug. Daar staat het ooit een keer. Vreemd genoeg verwijzen de halleluja-minnaars bijna nooit naar Jezus, die het tenslotte zelf gezongen moet hebben. Achteloos is ‘halleluja’ een uitroep geworden van verwondering zonder religieus besef. ‘Halleluja, wat is die meid mooi!’ De juichende kreten over de invoering van de euro heten hallelujaverhalen. En ‘hallelujastem­ming’, zegt Van Dale, is synoniem met euforie. Luther moet eens gezegd hebben dat God ‘dikwijls meer oren heeft naar de vloek der goddelozen dan naar de halleluja’s der vromen’.

Dat is aan de Bond tegen het vloeken niet besteed, nu het halleluja van God los is geraakt. Toch prijkt het woord nog niet op de zwarte lijst van de Bond, want het heeft ‘niet zo’n hoge taboewaarde. Maar we zul­len ons erop beraden, want het is ijdel gebruik van Gods Naam’. Onlangs kreeg de Bond ‘minstens vier’ klachten tegen een billboard langs de A3, waarop een internetbe­drijf over eigen diensten God loofde. Ze waren extra geïrriteerd omdat het bedrijf in kwestie ‘Demon’ (duivel) heet. Het billboard gebruikte ‘religie als voertuig voor commercie’, oor­deelde de Bond, en daar is de gods­dienst niet voor bedoeld, «en christelijk mannenkoor op Urk, een zangvereniging te Nijkerkerveen, een brassband uit Menaldum: ze heten allemaal ‘Halleluja!’ Dat dacht Adèle Bloemendaal ook, toen ze haar ‘kameraden’ en ‘landgenoten’ aan­spoorde, en Milk & Honey, toen ze in 1978 met het psalmpje ‘Halleluja’ voor Israël het songfestival wonnen. En Het Echtpaar, dat op 2 februari de Nieuwe Kerk uit schreed onder Handels ‘Halleluja’, nu verkrijgbaar op dvd”.

Drost merkt samenvattend op dat halleluja “een kakofonie is gewor­den, gelovig of profaan, geladen of nietszeggend”.

Lofprijsuiting

Dat geldt uiteraard niet alleen voor het woord ‘halleluja’, zouden wij daarbij willen opmerken. We kun­nen ons daarom maar beter niet al te druk maken hoe het woord gebruikt wordt, maar wel onszélf als oprechte kinderen Gods afvragen: ‘Hoe ga ik om met dit woord? Is het voor mij een gemakkelijk uitgespro­ken of gezongen (stop)woord gewor­den zonder er bij na te denken, of is het een uiting van lofprijzing, die diep uit ons hart opwelt?’. Het spreekt vanzelf dat het laatste de bedoeling is. Voor een nieuwe schepping in Christus is er altijd en onder alle omstandigheden reden voor lofprijzing, maar we moeten waakzaam zijn om niet ondoordacht of uit sleur halleluja of andere woor­den daarbij te gebruiken. Gods Geest wil ons ook hierin leiden en dan ervaren we dat we ook in dit opzicht meer en meer gaan verstaan waarop het werkelijk aankomt.

De evangelie­prediking van Robert Schuller

Een bekende en altijd weer aanspre­kende uitspraak van Jezus is onge­twijfeld: “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14). Nu horen we deze tekst wel eens zo uitgelegd dat weliswaar het evange­lie overal gepredikt wordt, maar dat nog lang niet alle mensen bereikt kunnen worden. Toch ziet men daar­bij over het hoofd dat in onze dagen de mogelijkheden om de mensen te bereiken, ook in landen die ‘geslo­ten’ zijn voor het evangelie, steeds groter worden.

Daarbij denken we vooral aan televi­sie en internet, met hun vrijwel onbegrensde mogelijkheden om mensen met het evangelie te berei­ken. Steeds meer christenen maken hier een dankbaar gebruik van, bij­voorbeeld de bekende Amerikaanse predikant Robert Schuller, die sinds enkele jaren ook in Nederland te zien en te beluisteren valt. Iedere zondagmorgen van 9 tot 10 uur vindt er een uitzending van zijn samenkomst plaats via RTL 5. Nu weten wij dat sommige christe­nen hier kritisch tegenover staan met opmerkingen als “typisch Amerikaans met alle uitwassen van dien”. Inderdaad zijn in Amerika vele televisie-evangelisten jammer­lijk ontspoord. Het is destijds op veelvuldige wijze via de media onder de aandacht gebracht.

Positief en duidelijk

Maar dat wil nog niet zeggen dat daarom alles wat er op dit terrein gebeurt met het predicaat ‘fout’ moet worden afgedaan. Wij hebben de laatste tijd een groot aantal uit­zendingen kritisch gevolgd en kun­nen niet anders zeggen: “Hier wordt het evangelie van Jezus Christus op een positieve en duidelijke wijze gebracht”.

Natuurlijk kan men gemakkelijk allerlei op- en aanmerkingen maken en het is niet zo dat wij op alles ‘ja en amen’ zeggen, maar over het feit dat zovelen met het evangelie bereikt worden, en wat zeer belang­rijk is, voor het eerst met het geloof in aanraking komen, kunnen we ons alleen maar verblijden. Bovendien ontvangen velen een nieuwe impuls om het geloof werke­lijk te gaan beleven ook in het gewo­ne leven van elke dag en wie kan dat nu afwijzen? Ik denk wel eens dat wij in Nederland en België als chris­tenen soms te bekrompen met elkaar omgaan en moeite hebben als de zon ook bij anderen in het water schijnt. Laten we ons verblijden dat iedere week door de uitzending van Robert Schuller 30 miljoen mensen over de gehele wereld met het evan­gelie bereikt worden!

Geen isolement

Maar moeten wij dan datgene waar­voor de Heer ons de ogen geopend heeft -het meerdere- dat we in derge­lijke uitzendingen missen, zomaar overboord zetten? zou iemand kun­nen opmerken. Natuurlijk niet, wij blijven verantwoordelijk dat wij het evangelie van het Koninkrijk op dui­delijke wijze blijven uitdragen. Er is geen weg terug maar alleen voor­waarts! Werkelijke geestelijke groei houdt echter ook in dat we ons laten corrigeren op die punten waarvoor Gods Geest ons de ogen opent., bij­voorbeeld hoe we ons opstellen ten opzichte van anderen. Sommige christenen hebben zich zo exclusief en geïsoleerd opgesteld, dat ze door deze houding, anderen meer afsto­ten dan aantrekken. Ook in dit opzicht zijn wij geroepen ons grote voorbeeld Jezus te volgen. Hij ging nooit boven de mensen staan, maar naast hen! Hij voelde zich één met hen; dat was heel wat anders dan de leidende personen uit de religieuze wereld van die tijd, die zich afzonderden en boven de men­sen gingen staan. Geen wonder dat zij juist daarom een verschrikkelijke hekel aan Hem hadden. Jezus liet zich er echter niet door afremmen, zoals ook wij als waar­achtige christenen van deze tijd ons niet moeten laten afremmen door allerlei vroom klinkende, maar door Satan geïnspireerde woorden en wetten, die ons willen beletten in ons doen en laten als nieuwe schep­pingen in Christus.

De les uit de neergang van Jomanda

Onder de titel ‘Uitgestraald’ troffen we in HP/De Tijd een artikel aan van Tom Kellerhuis over de neer­gang van het fenomeen Jomanda: “Ze verhuisde noodgedwongen van Tiel naar Valkenburg. Van een gigantische hal naar een knus kloos­ter. Een harde kern van supporters reisde met haar mee. Maar de glans van het wonderbaarlijke is eraf”. Zo begint het artikel, waarbij men zich uiteraard afkan vragen of we daar in ons blad wel aandacht aan moeten besteden: we wijzen immers zonder meer alles wat uit de paranormale hoek komt radicaal af. Vanzelfsprekend is dat het geval, een christen laat zich niet in met alles wat vanuit het rijk der duisternis bij ons wil infiltreren. Toch kunnen we uit deze sterk verminderde belang­stelling het een en ander leren, onder andere het nalopen van bepaalde personen vanwege de al of niet vermeende wonderen die gebeuren. Daar komen we verderop in dit artikel nog op terug. Wat de neergang van Jomanda betreft schrijft Kellerhuis: “Het over­grote deel van de huidige Jomandabezoekers gelooft in het paranormale en in haar gaven. Het is de harde kern: de mensen die haar door dik en dun blijven steu­nen. De blinde vader komt hier al jaren. Maar de grote volksoploop, waar de gemeente Valkenburg aan­vankelijk zo bang voor was. is uitge­bleven.

Waarom Jomanda?

Waarom zochten al die mensen eigenlijk in de eerste plaats hun heil bij Jomanda? Jomanda begon na een gefnuikte danscarrière in 1978 met haar paranormale praktijk. Die hield toevallig gelijke tred met de opkomst van New Age in Nederland. Halverwege de jaren zeventig scho­ten de antroposofische scholen als paddenstoelen uit de grond. Maar he: zou nog tot de jaren negentig duren voor de esoterie uit de taboesfeer werd getrokken. Op feestjes werd opeens gekwekt over astrologie en kaartlezen, mensen gingen floaten (ontspannen dobberen in een bak zout water) en energetische massage raakte in zwang. Boekhandelaren verdienden geld als water aan Aquarius. Prinses Irene begon met bomen en dolfijnen te praten. Ronald Jan Heijn richtte het sprirituele Oibibio op. Paravisie, de beurs voor paranormale zaken, kende hoogtijdagen. Ook Hilversum begon, onder aanvoering van Tinekê de Nooij, de trend in radio- en televi­sieprogramma’s uit te buiten. Jomanda lifte lekker mee op die beweging.

Obibio is inmiddels failliet, de tarot­kaarten liggen in de ramsj en Tineke de Nooy is al jaren van de buis. De meeste zwevers staan weer met beide benen op de grond. Ook de media die haar op de kaart hadden gezet, haakten langzamerhand af. Recente pogingen van Jomanda om een eigen TV-show bij Yorin te krij­gen, stranden al in het eerste uur. Ook moest ze vorig jaar weg bij Radio Noordzee, goed voor zo’n zeventigduizend mensen. En toen . vorig jaar haar vriendin en trouwe bezoekster, de televisie-actrice Sylvia Millecam, aan borstkanker overleed, terwijl Jomanda het tegendeel bleef beweren, kwam de pers nog één keer massaal terug, ditmaal uiterst kritisch”.

Kellerhuis merkt verder nog op dat er “altijd wel belangstelling zal blij­ven voor dit soort fenomenen. Vooral mensen die ten einde raad zijn. Of lieden die zich in deze harde wereld psychisch niet goed staande kunnen houden. Maar ook die mensen haken uiteindelijk af. Vaak worden ze belijdend katholiek; dat is tastbaarder, eenvoudig en toch mystiek.

Bedevaartsoord

Daar speelt Jomanda, gepokt en gemazeld als ze is, momenteel han­dig op in. Vijfjaar geleden kreeg ze een visioen. Er werd haar van hoger­hand meegedeeld dat ze een bede­vaartsoord moest stichten, waarin de moederrol centraal zou staan. Jomanda, zelf van streng-katholieke huize, bestiert nu een kapel vol Mariabeelden die ze kreeg toen ze vijftig werd.

Het Ave Maria galmt door het kerk­je. Er wordt gezongen en gebeden voor de wereldvrede. Uit het fontein­tje stroomt geen wijwater, maar ingestraald Jomandawater waarmee bezoekers hun huisdieren bespren­kelen. De kerkmuren zijn behangen met geknutselde steunbetuigingen”. Tot zover deze impressie van de neergang van deze occulte genezeres, die uiteraard op geen enkele wijze vergeleken kan worden met allerlei genezingspredikers zoals we die in onze kringen aantreffen. Of zijn er toch ook vraagtekens te zet­ten bij hun optredens? In de loop der jaren zijn er heel wat predikers geweest die het accent gingen leggen op het gegeven dat Jezus ook de zieken wil genezen. Het is onderdeel van de prediking dat Jezus de volkomen Verlosser is geest, ziel en lichaam. Daar is niets mis mee en wordt ook door ieder rechtgeaard gelovige onder­schreven.

Het gaat om veel meer!

Iets anders is het als we bepaalde mensen na gaan lopen die specifiek het accent leggen op de lichamelijke genezing. Dat is vaak bij zowel niet- christenen als christenen het geval. Christenen zien vaak over het hoofd dat het om veel meer gaat dan alleen lichamelijke genezing! In de dagen van Jezus kwamen velen op de pre­diking van Jezus af vanwege de won­deren die gebeurden, maar velen keerden Hem even gemakkelijk weer de rug toe. Zij waren niet bereid de prijs te betalen die het vol­gen van Jezus inhield. Slechts enke­len gingen de volle weg met Hem. En dan was het vaak nog zo -denk aan de discipelen- dat ze veel moes­ten leren en afleren.

Vandaag is niet anders! Wie werke­lijk Jezus volgt leert te volharden en ervaart hoe belangrijk het is geeste­lijk te groeien, zodat er stabiliteit in ons geloofsleven ontstaat. Dan zijn we ook niet teleurgesteld als bepaal­de wonderen uitblijven waarvan we vast verwacht hadden dat ze zouden gebeuren. We weten immers dat God altijd het beste met ons voor heeft. Ook gaat dan de behoefte ver­dwijnen om bepaalde predikers na te lopen, we kunnen immers in onze eigen gemeente om voorbede vragen? In de tijd waarin wij leven is het broodnodig een gezond geloofs­leven te ontwikkelen, die blijdschap, rust en vrede in ons hart geeft, en die versterkt wordt vanuit onze intie­me verbondenheid met de Heer die wij dienen.

Internet- verzadiging?

Terwijl in vele landen het gebruik van internet met zijn talloze moge­lijkheden nog volop in ontwikkeling is en het aantal gebruikers nog dage­lijks met sprongen toeneemt, blijkt dat in de Verenigde Staten, het land dat in vrijwel alles voorop loopt, het gebruik van internet over zijn hoog­tepunt heen is. Zo schrijft het Algemeen Dagblad hoe “fusies, fail­lissementen maar ook gewenning aan internet, de belangrijkste oorza­ken zijn dat het aantal grote websi­tes in twee jaar tijd is gedaald van 110 naar 14. Zij domineren 60 pro­cent van de tijd die internetgebrui­kers in de Verenigde Staten online besteden. Vier bedrijven (AOL Time Warner, Yahoo!, Microsoft en Napstar) tekenden zelfs voor de helft van de tijdsbesteding. Daarvan is AOL met bijna 32 procent weer de grootste.

De nieuwigheid van het internet is eraf en daarom bezoeken gebruikers minder websites, aldus de onderzoe­kers. Als je voor het eerst online gaat, doorzoek je hele woud van mogelijkheden voordat je besluit waar je je vestigt. Hoe meer tijd je online besteedt, hoe minder ver­schillende sites je bezoekt’. Eenderde van de Amerikaanse inter­netgebruikers bezoekt minder dan tien websites per maand.” Als christenen maken we uiteraard een dankbaar gebruik van alle tech­nische mogelijkheden voor de evan­gelieverkondiging. Internet, e-mail, etc. zijn daarom gemeengoed geworden voor velen. Vele gemeen­ten hebben hun eigen website, ter­wijl de artikelen die in Levend Geloof verschijnen op de website van Ronald Vogelaar zijn opgeno­men (www.life4all.net – zie ook Levend Geloof nr. 411). Maar een bericht als bovenstaand maakt ook nog eens weer duidelijk dat de internetmogelijkheden niet alléén zaligmakend zijn en de plaats van het gesproken en gedrukte woord ten volle zal blijven bestaan. Dat blijkt ook wel uit het feit dat, in tegenstelling met de verwachtingen, het gebruik van papier nog nooit zo groot geweest is als nu.

 

Wat Gods Geest in ons wil bewerken door redactie

In het volgende nummer van Levend Geloof komt onder andere in een speciaal artikel aan de orde waarom geestelijke groei absoluut noodzakelijk is voor elk kind van God. Het artikel, dat geschreven werd door de eindredacteur, heeft als titel: “Wat Gods Geest in ons wil bewerken”.

 

Lijden ter wille van Christus door Cees Maliepaard Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel V

“Zorg dat al je doen en laten past bij de goede boodschap van Christus. Jullie hebben het voorrecht gekregen om in Christus te geloven, maar ook om voor hem te lijden. Je voert dezelfde strijd die je mij hebt zien voeren en waarvan je nu hoort dat ik hem nog altijd voer” Gedeelte van Filippenzen 1 vers 27 tot en met 30 in de ver­taling van Anne de Vries(Filip. 01:27-30).

Vrijheid, blijheid?

Paulus roept de Filippenzen op in geloofszaken één van geest bezig te zijn en niet bang te zijn voor eventu­ele tegenstand van buitenstaanders. Dat schrijft hij overigens niet onder een behaaglijk achterover leunen in een geriefelijke bureaustoel met ver­stelbare armleggers en wat zachte kussens in z’n rug. Hij verblijft in die periode van z’n leven in een kille kerker, waar hij gevangen zit vanwe­ge z’n geloof in Christus Jezus. Paulus heeft het nodige te verduren gehad in het lijden ter wille van Christus. Naar het lichaam zit hij vast, z’n bewegingsvrijheid is beperkt tot zijn cel. Hij heeft maar een paar vierkante meter tot z’n beschikking en dan houdt het op, meer is het niet. Maar naar de geest is hij vrij, naar de innerlijke mens leeft hij vrij en blij met de Heer. In Christus ingevoegd kan hij voluit bezig zijn in de hemel van Gods heerlijkheid. En dat wil hij ook de Filippenzen bijbrengen; ze zijn hem immers heel dierbaar! Heeft dit vandaag de dag ons nog iets te zeggen, en dan natuurlijk iets waar we echt wat aan hebben? Is Paulus boodschap synoniem aan het evangelie van het ‘altijd vrolijk, altijd vrolijk, alle dagen zonneschijn’? De verkondiging van het Woord onder een eeuwige glimlach, die al gauw ontaardt in een stupide grijns? Het is ronduit ondenkbaar dat Paulus een dergelijk evangelie pro­pageert – daarvoor verkeert hij in een te benepen situatie. De apostel is tijdens zijn gevangenschap wel bekend geworden door het zingen van psalmen in de nacht, maar lang niet alle psalmen zijn vreugdepsal­men! En hij heeft het ook wel eens moeilijk. Hij heeft weliswaar geen zorgen over een partner of over kin­deren, maar aan de andere kant ook het gemis en de geborgenheid van een eigen gezin. Daar komen dan nog bij: de zorgen over de mensen in diverse gemeenten en de persóónlijke aanvechtingen, waar hij op zijn tijd vast ook last van heeft. De muren komen heus wel eens op hem af, want het zijn niet meer dan vier grauwe vlakken met in één ervan een doorgaans hermetisch gesloten deur.

Vast staan, in één geest

Veel van zijn criminele lotgenoten rammen bij tijd en wijle met de blote vuisten op de deur, en dan gaan ze tekeer… echt niet mooi meer! Zo iets is ook wel voor te stel­len, maar Paulus is anders: hij ramt niet op de deur van z’n cel, maar op de poorten van de hel. Hij jaagt z’n cipiers geen schrik aan, doch de boze machten in de hemelse gewes­ten. En z’n stabiliteit vindt hij in de relatie met Jezus. Over de hoofden van de Filippenzen heen, vermaant Paulus ook stellig ons met de woor­den: Gedraagt u waardig het evange­lie van Christus (NBG). Wat houdt dat eigenlijk in: je waar­dig het evangelie van Christus gedragen? Word je dan geacht altijd een gezicht te hebben, waarvan de ernst van het leven doorlopend af te lezen is? Het is niet zo moeilijk vast te stellen dat zoiets niets van doen heeft met de waardigheid van de Christus en zijn bevrijdende bood­schap. Anne vertaalt het heel aardig met: Zorg dat al je doen en laten past bij de goede boodschap van Christus. Dat betekent ook dat je niet onder een voortdurende druk hoeft te verkeren van wat er allemaal in de boze buitenwereld gebeurt, en tevens dat je niet steeds bedacht hoeft te zijn op aanvallen van boze geesten – rechtstreeks of via ande­ren.

Word je altoos in de verdediging gedrongen en heb je dan het gevoel tekort te schieten, hoewel je die tekorten bijna nooit hard kan maken? Dan is Satan er toch nog in geslaagd een stempel op je leven te drukken. Dan ben je meestal jezelf niet, maar de afdruk van wat de mens Gods als een karikatuur afbeeldt, een spotprent die gevormd wordt door de leugen van het stem­pel van de demonen. Dat is een vorm van verlammende angst, waar­in de boze een mens gevangen kan houden.

Maar daar hoeft niemand onder te blijven zitten, want Jezus heeft ons in de vrijheid geplaatst. En dat kan Satan nu eenmaal niet hebben. Vrede, vreugde, vrijheid, waarheid en gerechtigheid zijn begrippen waar de vorst der duisternis geen raad mee weet. Want zulke zaken fungeren alleen in de liefde van de levende God… en die liefde kent hij niet. Daarom doen we er goed aan, vast te staan in één geest (NBG) of standvastig en eensgezind te vechten voor trouw aan de goede boodschap (Anne de Vries).

Waarin eensgezind zijn?

Is het noodzakelijk één in de leer te wezen? Ik denk het wel. Maar dan bedoel ik niet dat we over elke punt en komma identiek denken moeten! We zullen één van geest dienen te zijn in de boodschap van Christus Jezus. Dat zijn de woorden Gods over het Koninkrijk van Hem. Geen wettisch gedoe dus, maar het Woord van God dat tot zoonschap leidt, tot mensen die in de Christus zijn. Dan zijn we ook één in de vrede van het Rijk Gods Johannes 14 vers 27 (Joh. 14:27), want in die vrede ervaren we het naadloos op elkaar passen als levende stenen van Gods tempel. En dat ondanks even­tuele verschillen in inzicht. En er mag eenheid zijn in de vreugde van de Heer Filippenzen 4 vers 4 (Filip. 04:04). Daar is immers alle reden toe, want het plan van Vader brengt eeuwig heil voor ons allemaal. Het eensgezind zijn in de vrijheid van Christus Romeinen 8 vers 21 (Rom. 08:21), betekent niet dat we het er onder elkaar over eens zouden wezen, alle­maal ongelimiteerd onze gang te kunnen gaan. Allerminst! Het wil zeggen dat we ieder afzonderlijk en gezamenlijk bezig mogen zijn in het overwinningsleven van de kinderen Gods. Ieder die in zuiverheid met de Heer en met elkaar leeft, is vrij in al zijn doen en laten. Laat je dus door niemand de wet voorschrijven. De Heer doet dat niet, en als het goed is wij elkaar al evenmin. Dan hoeft er ook geen mens te lijden als een bemoeial 1 Petrus 4 vers 15 (1 Petr. 04:15). We zullen ook één zijn in Gods waarheid en ons verre houden van Satans leugens. Wat Gods waarheid dan wel is? Dat is het werk en het woord van Christus Jezus, Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06). En een leven in gerechtigheid leiden, is een kenmerk van kinderen Gods die in de groei zijn, naar het plan van de Schepper. Goddelijk recht en daarop gebaseerde mense­lijke gerechtigheid zullen we eveneens gezamenlijk nastreven. Dit alles vindt z’n oorsprong in de liefde die de Here God in onze harten uitgestort heeft, door de werking van zijn Geest.

Kennen we ook een eensgezind zijn in het lijden? Ja zeker: in het lijden in ons aller strijd tegen het bedenke­lijke gedachtegoed van Satan. Als dat woord bestond, zou je eerder geneigd zijn het als gedachtekwaad te bestempelen. De boze inspireert de mens immers graag met het ver­langen naar dingen die in strijd zijn met de gezindheid van Christus. Zo ook met vlagen van gevoelens van verwerping, ontkenning en misken­ning. Of met het koesteren van ido­ len, van menselijke afgoden in de wereld van rondom of van binnen de gelederen van de volle-evangelie- gemeenten.

Er is veel onnodig lijden onder zonen Gods in de groei naar het volle zoonschap. Maar ook als een mens in relatie met Jezus leeft, zal de strijd op z’n tijd lijden met zich meebrengen. Daar ontkomt geen mens aan. Wel zullen we elkaar in de strijd kunnen ondersteunen 2 Timoteüs 2 vers 3; Romeinen 8 vers 17 (2 Tim. 02:03; Rom. 08:17).

Eén van ziel medestrijden

Eén van ziel medestrijden voor het geloof aan het evangelie, wil zeggen: één in de gezindheid van Christus zijn. Laat je geen angst aanjagen door de tegenstanders in de hemelse- gewesten. Niet zij maken de dienst uit in je leven; samen met de Heer mag je dat zélf doen. De machten der duisternis zijn altijd verderfelijk bezig, maar het zal hun uiteindelijk tot het eigen verderf wezen. Ze gaan er aan, zeker weten! Hun wacht de eeuwige dood.

Het mag duidelijk zijn dat het lijden ter wille van Christus niet de martel­gang van een slopende ziekte is. Een zieke (al of niet gelovig) lijdt natuur­lijk wel – enorm soms – alleen niet ter wille van Christus. Iedereen in de wereld kan ziek worden; gelovi­gen echt niet meer of minder dan ongelovigen. Wanneer mensen of machten je pijn doen, onder druk zetten, beledigen of verwerpen omdat je een christen bent… dan heeft dat stellig te maken met het lij­den om Christus’ wil. Het overkomt je omdat je door je keus voor de Christus Satans doelwit geworden bent. Vandaar dat Paulus het in dit Schriftgedeelte over het lijden in de strijd heeft.

Zo leren we ons in alles waardig te gedragen. Dat slaat niet op een je in allerlei bochten wringen vanwege fatsoensnormen die door mensen in het leven geroepen zijn en waarmee men elkaars leven wederrechtelijk binnendringt. Je waardig het evangelie van Christus gedragen heeft niet te maken met moraliserende frat­sen. Het betreft zuiver een leven in de gezindheid van Christus. Wie daaruit leeft, gedraagt zich over­eenkomstig het evangelie van de levende Heer. Daarin herkennen we elkaar als behorende tot hetzelfde lichaam waar Christus Jezus het hoofd van is.

Dwars door moeilijkheden en pro­blemen heen, mogen we deel heb­ben aan de vrede Gods en ons in toenemende mate verheugen in het heil dat de Vader zijn mensen van de aanvang der schepping heeft toe­bedacht.

 

Korte gedachten door Yvonne Sulman

Realiteit of streven?

“Niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij!”, schrijft Paulus in Galaten 2 vers 20 (Gal. 02:20). Het maakt niets uit of dit in ons leven al realiteit is, of dat het een streven is, iets wat wij willen bereiken. Een leven Gods is geen leven van winnaars of verliezers, er bestaan geen medailles. In het leven met God gaat het om de relatie en niet om de prestatie. Een rela­tie is voor altijd, een prestatie wordt snel weer vergeten.

Navolgers en medevolgers

In 1789 schreef A. C. W. Staring iets wat mij aan het denken zette: “Alcest, wilt gij de zangberg op? Zo rijdt een eigen paard, geen huurknol haalt de top”. Nu is het in het geestelijk leven net iets anders. Als we iets bereiken op eigen kracht, ons paard, geeft dat veel vol­doening. Maar soms hebben we niet genoeg aan ons eigen paard. Dan vra­gen we één van onze vrienden (medevolgers) of die zijn paard voor ons zou willen zadelen. Niemand van onze vrienden is te beroerd om z’n paard voor zichzelf te houden. Iemand helpen strijden zorgt ook weer voor groei en ondersteuning. Alleen met een vriend de top halen, lukt niet. Maar samen, of met behulp van een vriend, komt de top steeds dichterbij.

Gods Plan

Het plan van God, de werkelijkheid van de geestelijke wereld en de volle waarheid omtrent Gods wil, zijn lang verborgen gebleven. De duivel heeft zijn best gedaan Gods plan te verbergen. Maar iedere dag leren we God beter kennen. Meer en meer zoeken wij naar zijn plan. Hierin wor­den we soms tegengewerkt, maar wij zullen overwinnen. Wij zijn zelfs meer dan overwinnaars!

 

Het liefdehart van God door Roel Schipper

“Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen kwam zijn vader naar buiten en drong bij hem aan” Lucas 15 vers 28 (Luc. 15:28).

In Lucas 15 staat de bekende gelijke­nis van de vader en zijn twee zonen. De aanleiding tot het uitspreken van deze parabel is gelegen in het feit dat tollenaren en zondaren geregeld in de nabijheid van Jezus te vinden zijn Lucas 15 vers 1 (Luc. 15:01). Ze horen Hem graag en zijn woord vindt ingang in hun hart. Dit is echter de Farizeeën en de Schriftgeleerden een doorn in het oog en een bron van ergernis. Wat beweegt toch deze rabbi van Nazareth contact te onderhouden met de vervloekten van de samenle­ving? vgl. Johannes 7 vers 49 (Joh. 07:49). Ze morren over het gedrag van Jezus. De evangelisten Mattheüs, Markus en Lukas noemen als beweegreden de innerlijke liefde en ontferming van de Heiland voor het verlorene. Hij richt zich tot de Schriftgeleerden en de Farizeeën om zijn handelen ten aanzien van de tollenaren en zondaren te rechtvaardigen. Hij ver­telt drie gelijkenissen, waarvan de laatste die van de verloren zoon is. Hoe mooi geeft Lukas de tegenstel­ling weer: terwijl de Farizeeën en Schriftgeleerden murmureren, jui­chen de engelen over het hervonden verlorene (vs. 10).

Altijd positief naar de mens

In de gelijkenis van de verloren zoon, laat Lukas ons het liefdehart van de vader zien: onveranderlijk en permanent positief zowel ten opzichte van de jongste als van de oudste zoon.

Als de aan lager wal geraakte bon- vivant eindelijk besluit naar huis terug te keren, ziet zijn vader hem al terwijl hij nog veraf is. “En hij liep hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem” Lucas 15 vers 20b (Luc. 15:20b). Jammer dat het NBG de woorden liep en kuste hier zo zwak vertaalt. Voor liep staat in de grondtekst een woord dat ontleend is aan renners in een race vgl. Filippenzen 2 vers 16; Hebreeën 12 vers 1 (Filip. 02:16 en Heb. 12:01) en voor kussen een woord dat her­haaldelijk kussen betekent, vgl. Handelingen 20 vers 37 (Hand. 20:37). De Canisius vertaling geeft een nauwkeuriger weergave van wat er in het vaderhart omgaat: … hij vloog naar hem toe, viel om zijn hals en overlaadde hem met kussen.

De vader wacht niet op excuses, vraagt geen verklaringen, maar aan­vaardt hem onvoorwaardelijk. Zijn liefdehart blijft onaantastbaar voor negatieve beïnvloeding, wat voor slechte dingen de oudste zoon ook zegt over zijn broer. Om maar niet te spreken van de buurt, die vader en zoon over de tong heeft laten gaan. Door zijn gedrag heeft de jongste zoon zijn vader niet geëerd. Integendeel, hij heeft hem te schande gemaakt, vgl. Spreuken 28 vers 7 (Spr. 28:07).

‘Door zijn deel van het familiever­mogen te vragen, treedt de jongste zoon als het ware uit de familiege­meenschap. Als hij dan eindelijk naar ’t ouderlijk huis terugkeert, heeft hij geen enkel recht meer. Hij zegt dan ook: maak mij als een der huurlingen. Hoe groot blijkt vervolgens de liefde van de vader, die zijn zoon krachtens zijn vaderlijke macht, onmiddellijk in alle rechten herstelt!’ (Inleiding tot den Bijbel, Obbink/ Brouwer).

Zoon zonder hart

De beschrijving van het gedrag van de oudste zoon is leerzaam voor ieder die wil uitgroeien tot een vol­wassen zoon van God. Hoewel hij een hardwerkende zoon is met een groot plichtsbesef, schiet hij in het belangrijkste tekort, namelijk in broederliefde. Hij wordt geïnspi­reerd door dezelfde geest die ook Kaïn bezielde. Deze eveneens oudste zoon gedraagt zich ook negatief ten opzichte van zijn broeder. Zijn gezindheid heeft uiteindelijk de dood van Abel tot gevolg. De oudste zoon in de gelijkenis wijst zijn broeder, die als uit de dood opgestaan is en door de vader recht­vaardig verklaard wordt, af. Hij duwt hem als het ware terug in de dood. Hij is dus in de grond van de zaak een broedermoordenaar. Het is opmerkelijk hoe nauwkeurig zulke ‘gelovigen’ hun staat van dienst bij­houden. “Maar hij antwoordde en zei tot zijn vader: Zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod overtreden” Lucas 15 vers 2; vgl. Matteüs 7 vers 22 (Luc. 15:02; vgl. Matt. 07:22).

In de oorspronkelijke tekst staat het woord douleuoo , hetgeen betekent slaaf zijn. Hoewel hij zoon is, dient hij zijn vader als een slaaf. Hoewel mede-eigenaar, gedraagt hij zich niet overeenkomstig. Als hem (van een der knechts!) ter ore komt dat er een feestmaal gehouden wordt vanwege de thuiskomst van zijn broer, wei­gert hij naar binnen te gaan. Hij ontsteekt in woede. Hoe haalt zijn vader het in zijn hoofd om het gemeste kalf te laten slachten omwille van die luchtharttreurniet! (‘Gegoede personen in het Oosten hadden steeds een kalf voor feestelij­ke gelegenheden gereed. Alleen dan werd vlees gegeten. Anders bedierf het spoedig. Daarom moest ook het overschot van een offermaaltijd ver­brand worden’ – Bijbels Vertelboek).

Ik deed het altijd goed!

De oudste zoon voelt zich tekort gedaan. Heeft zijn vader dan geen oog voor alles waarvoor hij zich zo ingespannen heeft, jaar in jaar uit? Hij wordt een verongelijkte broeder. Hij sluit de deuren van zijn levens­huis met de grendels van kritiek en weerspannigheid. De Spreuken­dichter waarschuwt voor zo’n gemoedstoestand. “Een verongelijkte broeder is ontoegankelijker dan een sterke stad, en twistingen zijn als de grendel van een burcht” Spreuken 18 vers 19 (Spr. 18:19). Die grendels waren houten pennen en zaten aan de binnenkant van de deur en Oosterse sloten waren niet gemakkelijk te ontsluiten, vgl. Lucas 11 vers 7b (Luc. 11:07b).

Hoe anders is zijn vader! Als de oudste zoon weigert de feestzaal in te gaan, komt zijn vader zelf naar buiten. Er staat: “Toen kwam zijn vader naar buiten en drong bij hem aan”. Voor aandringen staat in het Grieks het woord parakaleoo, waar­van het zelfstandig naamwoord Parakleetos (= de Trooster, de pleit­bezorger, hij die voor iemand bidt) afgeleid is.

Uit de grondtekst blijkt tevens dat de oudste zoon blijft weigeren, maar dat de vader blijft aandringen. De vader nodigt hem dus niet alleen uit, maar hij probeert hem ook door een smeekbede te kalmeren, aan te spo­ren, te troosten en te bemoedigen. Kortom, de vader doet hier het werk van de Parakleet, de Trooster. Dit verklaart alles omtrent zijn innerlijk. Het is verdrietig te constateren dat de oudste zoon in al die jaren het liefdehart van zijn vader niet opmerkt, laat staan diens gezindheid overneemt.

Een waardig Zoon van Vader

Hoe anders is onze oudste broeder, Jezus Christus! Als we het Nieuwe Testament bestuderen, komen we te weten hoe de hemelse Vader is. We leren Hem kennen door zijn Zoon. “Jezus zei tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09). Jezus weerspiegelt de gezindheid van zijn Vader. God is liefde. Dat is zijn innerlijke, onveranderlij­ke hoedanigheid. Jezus, de volgroei­de en volmaakte Zoon van God, was en is een mens vol van genade en waarheid. In Hem wordt het Koninkrijk Gods ten volle zichtbaar. Hij bréngt niet alleen het woord, Hij is het woord. Hij spréékt niet alleen over vrede, Hij is de vrede(vorst). Hij prédikt niet alleen over liefde, Hij tóónt zijn liefde. Dat is het meest kenmerkende in het leven van de Zoon.

Tijdens zijn leven op aarde bewan­delt Jezus ‘de weg die verder omhoog voert’, namelijk de weg van de liefde. Hij hecht zich aan zijn Vader en wordt door een intieme relatie, eensgeestes met Hem. Hij ontwikkelt een liefdehart, zo gaaf en volmaakt dat Hij daadwerkelijk afstand wil doen van ‘al wat Hij geeft’ Lucas 14 vers 33 (Luc. 14:33) en zelfs bereid is zover te gaan dat Hij zijn leven aflegt om zijn verloren (jongere) broeders te redden. Waarlijk, deze Zoon is volkomen ‘geworteld en gegrond in de liefde!’

Het Nieuwtestamentisch gebod

Jezus, als onze oudste broeder, roept op (gebiedt!) om – naar zijn voor­beeld – God en de broeders en zus­ters lief te hebben. God liefhebben spreekt voor de meeste christenen vanzelf. Broeders en zusters aan­vaarden en liefhebben met wie ze van gedachten verschillen, maar die evenwel door de Heer rechtvaardig verklaard zijn, blijkt helaas maar al te vaak moeilijk en problematisch. De tegenstander ziet dan kans om deze opdracht te laten mislukken, want hij weet als geen ander ‘wie niet liefheeft, kent God niet.’ Toch is het mogelijk om Jezus’ gebod om lief te hebben uit te wer­ken, omdat Gods Geest (de liefde­geest) in onze harten uitgestort is. Die Geest zal ook in ons (volwassen) zoonschap tevoorschijn brengen. De waarneembare hoedanigheid waar­aan zulke gelovigen te onderschei­den zijn, is de grootte van hun lief­de. “Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander” Johannes 13 vers 35 (Joh. 13:35).

 

Visie voor ons leven Door Jan H. Weerd

“Klim hierheen op en Ik zal u tonen wat na dezen geschieden moet” Openbaring 4 vers 1 (Openb. 04:01).

Het zal je maar gebeuren dat ie. net als Johannes, door de Heer wordt uitgenodigd om op te klimmen naar de hemel, waar God is, om daar te zien wat de Heer wil tonen. Johannes geeft, hoe ongelooflijk dit mag klinken, zonder meer gehoor aan deze oproep. Zouden wij hetzelfde doen? Wij zou­den het misschien vreemd vinden en twijfelen en denken: kan dat wel? Maar Johannes verlangde juist naar deze ervaringen. Het hart van Johannes was voortdurend gericht op de dingen van God. Om te ont­vangen, om inzicht te krijgen, om visie te ontwikkelen voor zijn leven en om te ontdekken wat de bood­schap van het Koninkrijk Gods inhoudt. Dat verlangen beantwoordt de Heer. Hij toont hem in diverse visioenen wat er in de toekomst gaat gebeuren. Hij ontvangt visie. En hoewel het boek Openbaring als moeilijk bekend staat en er veel din­gen in staan die op het eerste gezicht niet zijn te begrijpen, is het juist geweldig om te zien dat de Heer inzicht wil geven in zijn plan(nen).

Het is die lijn die we door heel de Bijbel telkens tegenkomen. Telkens weer toont de Heer zijn plannen, geeft Hij visie. En deze visie heeft mensen in beweging gezet en veran­derd.

Denk maar eens aan Mozes, die boven op de berg twee stenen taf­elen kreeg met daarop de Woorden van God. Aan deze Mozes gaf God de opdracht om de tabernakel te maken naar het voorbeeld wat de Heer hem op de berg Sinaï had getoond. Het werd de start van een totaal andere periode in het leven van Mozes en het volk. Het heeft hun levens veranderd.

Hemelse werkelijkheid

Als we stil staan bij het leven van de Here Jezus zelf, dan zien we ook in zijn leven dat God Hem voortdurend de hemelse werkelijkheid toont. De hemel gaat open en niet alleen omdat Hij de Zoon van God is, maar omdat zijn hart op de dingen van de Vader gericht was. In het evangelie van Johannes lezen we dat de Vader Jezus alles toont wat Hij zelf doet en dat de Vader zelfs grotere werken zal tonen, waar­over wij ons zullen verwonderen. Jezus zag wat wij soms niet zien en deze dingen bepaalden zijn handel en wandel. Het is dan ook niet voor niets dat Jezus veertig dagen met zijn discipelen sprak na zijn opstan­ding. Hij toonde hun de plannen voor de toekomst. En we hebben gezien wat het heeft uitgewerkt in hun levens.

Daarom is het ook in onze levens nodig, ons af te vragen wat wij zien en wat ons getoond wordt. Dat geldt voor ons eigen leven, onze taken in de gemeente en voor onze taak in Gods Koninkrijk. Want als dat voor ons duidelijk wordt, zal het ons in beweging zetten, ons veranderen en visie voor ons leven geven.

 

’t Koninkrijk en de hemelbestormers door Duurt Sikkens

In Matteüs 11 vers 12 (Matt. 11:12) staat een merkwaardige uitspraak: “Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het koninkrijk der heme­len zich baan met geweld en gewel­denaars grijpen ernaar”. Van deze vertaling van het origineel klopt geen hout. Alle andere ver­talingen (van Statenvertaling, tot Luther, tot Brouwer) zijn juist. Ik neem die van prof. Brouwer. Deze luidt: “… tracht men het koninkrijk der hemelen stormenderhand te ver­overen en bestormers trachten het met geweld in hun macht te bren­gen”. Dat is wel heel iets anders. Voorafgegaan door Johannes, bijge­naamd ‘de doper’, was Jezus de eer­ste die de onzichtbare wereld, de hemel, opende en deze onder woor­den bracht in gelijkenissen en beel­den.

Het “Uw koninkrijk kome” kreeg in hem als eerste gestalte; anders gezegd: Het werd geopenbaard in zijn mens-zijn door de Geest van de Heilige, zijn Vader. En wat heeft hij veel last gehad van die hemelbestor­mers. Daar heeft hij behoorlijk onder geleden.

Dit koninkrijk is niet te meten met de aardse maten van macht en gezag, maar met de hemelse maten van dienstbaarheid en zachtmoedig­heid. Er komt geen kracht en geweld aan te pas. Geen verbaal geweld, geen heerszucht, geen invloedrijke personages, kortom geen Nimrod­figuren die zonodig moeten “jagen voor het aangezicht des Heeren”.

(Het woord Nimrod, afgeleid van de Babylonische god van de jacht en de oorlog, Nimurta, betekent zoveel als ‘wij willen weerspannig zijn’). Wat zijn er toch velen die zich een beeld van God hebben gevormd waarbij woorden als ‘machtig’ en ‘geweldig’ en ‘ontzagwekkend’ moe­ten passen. Alsof Hij een wereldver­overaar is… En zijn eerste beeld, Jezus, zou daar een afspiegeling van zijn en zodoende wordt hem dus van alles toegedicht wat helemaal niet bij hem past. Om over de sensa­tionele prognoses over het hoe en wat van diens zogenaamde ‘weder­komst’ maar te zwijgen. Zijn Vader en hij zijn zo anders. Uiteraard hebben zij macht over de onzichtbare tegenstanders, maar dat is geen doel op zichzelf. Het is een middel om de lijdende mensen los te maken uit de greep en de denkwereld van de geweldenaars zodat rust en vrede hun deel wordt.

Wat ‘macht’ betekent

De grondbetekenis van het woord ‘macht’ is, zowel in het Hebreeuws als in het Grieks, ‘mogelijkheid, bekwaamheid, bevoegdheid’. Denk bij het laatste woord aan ons woord ‘machtiging’. Trouwens, het Nederlandse woord ‘macht’ is uitein­delijk ontstaan uit het werkwoord ‘mogen’.

Dit alles werpt een veel genadiger licht op de inhoud van het woord en de tegenstelling in de betekenis kan niet duidelijker worden verwoord dan met de uitspraak van Jezus: De koningen der volken voeren heer­schappij over hen en hun machtheb­bers worden weldoeners genoemd. Doch jullie niet alzo…” Voor een christenmens is elke vorm van machtsuitoefening over de medemens uit den boze, om over manipulatie maar te zwijgen. Daartoe zijn wij niet geroepen, al lijkt het nog zo goed bedoeld…

Een verkeerd juk

Er zit nog een kant aan die meestal niet wordt genoemd in dit ‘spel van bevoegdheden’. Je kunt je namelijk zo opstellen dat je je hele hebben en houwen dermate in dienst stelt van anderen dat je hun slaaf wordt, in die zin dat je het iedereen altijd en overal naar de zin moet maken. Je doet teveel concessies om de zoge­naamde ‘lieve vrede’ te bewaren. Je loopt onherroepelijk schade op aan je ziel en je bent je kostbare vrijheid kwijt. Dan wordt het een juk waar­onder je kunt bezwijken. Dat is niet het juk van onze Heer. Vele trieste voorbeelden zijn daarvan te vinden en als er één categorie is van ‘vermoeiden en belasten’ dan is het deze wel. Er staat toch ergens dat God geen slachtoffers of bran­doffers (burn-out) wil? Voor de moede mensen geldt dat zij allereerst zichzelf barmhartigheid zullen moeten laten bewijzen. Door wie? Door hun naaste, degene die het dichtst bij hen staat, hen bijstaat. Dit vindt plaats in een vertrouwelij­ke, ongestoorde sfeer. Daar komt geen uiterlijk vertoon of geweld aan te pas. Het koninkrijk van God is onopvallend en het is binnen dege­nen die het in zachtmoedigheid heb­ben aangenomen.

Hemelbestormers

Terugkomend op de juiste vertaling van de uitspraak van Jezus het vol­gende nog: Iedereen die het milde klimaat van het rijk van God in zich heeft, kan vertellen dat daarnaar juist de geweldenaars grijpen. Ze vliegen je soms op de meest onver­wachte momenten naar de keel om de vrede uit jezelf te roven. Deze hemelbestormers trachten het met geweld in hun macht te brengen zodat jij het kwijt raakt. Dat zijn boze geesten, maar ook mensen die in hun dienst staan. Rovers zijn het. Zo kun je behoorlijk onder druk komen en met Johannes zeggen dat je een “broeder bent en deelgenoot in de verdrukking én in het konink­rijk én in de volharding van Jezus”. De Geest staat je bij zodat je, ondanks alles, in de liefde wordt bewaard. Met dat laatste wordt bedoeld dat, zolang je liefhebt in waarheid, je je ziel ongeschonden kunt houden. In deze gewelddadige tijd is dat een hele kunst want de bedoeling van elke vorm van ver­drukking is altijd dat er gepoogd wordt je te scheiden van de liefde die God voor je koestert. Daarover is natuurlijk nog veel te denken en te zeggen maar ik eindig met een uitspraak van degene die ons is voorgegaan: “Gelukkig zijn de zachtmoedigen, de barmhartigen en de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen”.

Hou dat vast door je te laten vast­houden. Dan blijf je in Hem zoals Hij in jou.

 

Het Woord neemt het woord Door Ada Karst

Het Woord Jezus heeft het woord genomen. En als Hij spreekt raken de Schriften geopend. “Was ons hart niet brandende in ons…? spraken de Emmaüs­gangers. Zo is ook de geloofsbele­ving van de Gemeente nu. Ons hart is brandende in ons, terwijl Hij onderweg tot ons spreekt en ons de Schriften opent! In Lucas 4 staat het al vermeld: “En hem werd het boek van de pro­feet Jesaja ter hand gesteld en toen Hij het boek geopend had … Daarna sloot Hij het boek …” Lucas 4 vers 17 tot en met 20 (Luc. 04:17-20)

Het staat er zo eenvoudig. Alsof het slechts een handeling is in de natuurlijke wereld. Maar voor alles wat in de bijbel geschreven staat geldt: er staat méér dan er staat.

Hij opent

De Schriften zaten al eeuwen op slot. In afwachting van Hem die kon openen. Als Hij ópent komt er iets tevoorschijn. Iets nieuws. De Gemeente van het Nieuwe Verstaan krijgt inzicht, inzage in de boeken. Dat betekent dat de Schriften niet meer blindelings worden gelezen. Het betekent de loslating van de let­ters. Die benadering ruilen we in. In de plaats daarvan stappen we naar de Géést de Schriften binnen. Door de geopende Deur! Wat door het Woord, in Geest geopend is kan nie­mand meer sluiten. De ontwikkeling van het geloofsleven kan vrijuit en ongestoord voortgaan. Altijd zullen Woord en Geest er zijn. Niets kan ons meer scheiden van deze geloofs- werkelijkheid. Weldadig is de rust van deze aangebroken periode.

En Hij sluit  

Wat is door Jezus afgesloten? Het Oude Verbond, de tijd van het oude verstaan, kan worden afgesloten. De tijd van onwetendheid is voorbijge­gaan. Een heerlijk samengaan van Jezus en de Gemeente is gekomen. En nadat Jezus zichzelf voor de Zijnen vanuit de Schriften had geo­penbaard, sloot Hij het boek weer en gaf het aan de dienaar terug en ging zitten. Het lijkt wel of Jezus als het ware zegt: “En denk er nu zelf maar eens verder over na”. Meer kon Hij er nog niet over zeggen. De Geest was immers nog niet uitgestort in hun denken. En dan nóg Johannes 16 vers 12 tot en met 15; 1 Korinthe 3 vers 1 en 2 (Joh. 16:12-15 en 1 Kor. 03:01-02).   

Herziening van denkbeelden

Wéér gaat het boek Jesaja ópen. “Voor koper zal Ik goud brengen, voor ijzer zilver, voor hout koper, voor stenen ijzer” Jesaja 60 vers 17 (Jes. 60:17). Een prachtig ontwikkelingsproces! Oude waarden worden ingeruild voor nieuwe invulling daarvan. “Gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is…, maar Ik zeg u…”! Jezus, Het Woord, wordt ingezet. Waar Hij de Schriften aanraakt, veranderen de gangbare denkbeelden uiteindelijk in ‘goud’. In dat proces, in dat ontwikkelingsplan van het Leven van het Lam, zijn we te vinden. Wat begrijpen we nu ook de betekenis van “dé straat van goud”! Is het niet de beproefde, betrouwbare, rijke, begaanbare (geloofs-)Weg Openbaring 21 vers 21 (Openb. 21:21)?

Er gaat met ‘ruilen’ ook wel eens iets helemaal mis. De profeet Jeremia moest in zijn tijd het volk aanspre­ken op de ‘ruiling’ die gepleegd was. “Mijn volk heeft zijn Eer verruild”! Het góede wégdoen? Het ‘goud’ van het Nieuwe Verstaan inruilen tegen denkbeelden van ‘koper, ijzer, hout, steen’ 2 Koningen 19 vers 17 en 18 (2 Kon. 19:17-18)? In alle tijden hebben opgerichte denkbeelden van zich laten horen. Ook in de gemeen­ten van het Nieuwe Verbond. Er is veel menselijk spreken gekomen over God, en over Jezus, en over Gemeente 2 Kronieken 32 vers 1 tot en met 19 (2 Kron. 32:01-19). Maar het kan het spreken van Woord en Geest niet bevatten Jeremia 2 vers 11 tot en met 14 (Jer. 02:11-14). Midden in de ‘winter’ van vele on­begaanbare geloofswegen, is de Gemeente door de opening der Schriften het Vernieuwingsfeest bin­nengeleid. Het ‘verzoend zijn’ is uit­gegroeid tot dit ‘behouden zijn’ voor het gouden ontwikkelingsproces. Dat is ‘zomer’, oogsttijd; tijd om spijs te vergaren die we elkaar niet zullen onthouden Johannes 10 vers 22 en 23; Romeinen 5 vers 8 tot en met 11 (Joh. 10:22-23 en Rom. 05:08-11). En dan verstaan we de noodzaak en de vreugde om de nieuwe, volledige invulling van oude bewoordingen te verstaan. Dat kan alleen in een goed samen­gaan. Met elkaar sprekend, naar elkaar luisterend. Zonder dit samen- spreken geen vernieuwing.

Zo gaan die beide tesamen…

Christus en de Gemeente Het Lam, waar Abraham al in geloof over sprak tot Isaak, is geworden tot het Lamplicht waar de Gemeente in wandelt. Zij, Christus en de Gemeente, zijn het al sprekend met en luisterend naar elkaar, één(s) geworden. De ‘nacht’ van misleiding door lettergebruik kan daar niet meer tussenkomen Openbaring 21 vers 22 tot en met 25 (Openb. 21:22-25). Wat door Het Woord in Géést is samengevoegd, kan door niets meer worden gescheiden. In het samen­gaan van Christus en de Gemeente is ‘de dood door onwetendheid’ voor­bijgegaan.

Mozes en Jetro

“En zij vroegen de een de ander naar de welstand” Exodus 18 vers 7 (Ex. 18:07 St.Vert.) Dat is meer dan een alledaags “Hoe gaat het er mee?” Is dit niet een oprecht vragend nagaan bij elkaar? Al vragend zijn ze samen verder gekomen. Dat heeft vernieuwing gebracht in de situatie van Mozes en het volk.

De Emmaüsgangers

Zij spraken met elkaar over al wat voorgevallen was. En het geschiedde, terwijl zij daarover spraken en “van gedachten wisselden” dat… Dan komt er vernieuwing! Dan gaan de Schriften ópen! Dan voegt het levende Woord zich daarbij om het woord te nemen en de Schriften te verklaren. Dan komen er wél gedachten naar boven die anders zijn. Maar dat moet toch ook? Hoe zou er anders ontwikkeling kunnen zijn!

Ook wij zijn niet bezig met de vraag “wie heeft gelijk?” Is het niet goed om samen bezig te zijn met de vraag hoe de weg is om je samen verder te ontwikkelen? Dat wordt één Groot Gelijk!

 

Sta op! Door Truus van Kaam

Iemand heeft moeite met opstaan.

Gelukkig zijn er mensen die dat opmerken en zij bieden de helpende hand bij het overeind komen.

Het komt nogal eens voor dat onze weg door allerlei omstandigheden geblokkeerd wordt.

Dan is het fijn te weten dat we er niet alleen voor staan. Nog belangrijker is het te weten dat de Bijbel beloften geeft voor ieder per­soonlijk.

Geloof ze, houd ze vast, houd ze wakker door herinnering.

Eén van deze beloften staat in Jesaja 60 vers 1 (Jes. 60:01) waar staat:

“Sta op, wordt verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren

gaat over u op”.

Neem deze belofte in u op en laat hem niet aan u voorbijgaan. Mag Jezus een lichtend voorbeeld zijn op uw weg?

Laten we gaan wandelen in Zijn licht en proberen verder te trekken op deze weg.

Een weg waarop Gods Woord een lamp is voor onze voet en een licht op ons pad Psalm 119 vers 105 (Ps. 119:105).

 

De waarde van oprechte ernst Door Jildert de Boer

 

Wat is ‘ernst’ volgens Gods Woord? Het is niet met een somber gezicht ter­neer zitten. Ook niet een vroomheid door ernstig te kijken met een boekje in een hoekje. Diepe, Bijbelse ernst ken­merkt zich evenmin door zich in het zwart te kleden.

Ware, innerlijke ernst vormt geen tegenstelling met ware blijdschap, maar gaat juist samen met een diepe vreugde in God!

Weg met oppervlakkigheid

Er bestaat veel oppervlakkige religie, ook op het christelijke erf. Maar als we bij onszelf eens nagaan hoe wij omgaan met het evangelie, dan is het zeker mogelijk dat we sporen van oppervlakkigheid bij onszelf tegenkomen.

Hoe heerlijk is het als we echt gegre­pen raken van het evangelie! Wanneer de Heer ons zo kan aanra­ken, dat we Hem vurig van geest gaan dienen, dan zullen we het Woord van God werkelijk serieus gaan nemen, hoe scherp het ook is. Ongetwijfeld merken we dan iets van een tamelijk lichtzinnige manier van omgaan met Gods Woord voor­heen.

Hoe gemakkelijk is het als de samenkomsten maar worden vol gezongen met liederen, die niet een al te pittige inhoud hebben en de hoeveelheid aan levende woorden van God magertjes blijft. Laten we met elkaar zorgen voor een gedegen inhoud van de samenkomsten en dat kan alleen als we een echte ernst aan de dag leggen voor het Woord van God!

Als de Bijbelkennis onder christenen over het algemeen achteruit gaat, dan is dit een teken aan de wand. Het is uitermate boeiend om bezig te blijven met het onderzoeken van het Woord, om inzicht te krijgen en opdat het levensverandering bewerkt!

Taalgebruik

Denk eens wat er naar buiten komt aan zotte en losse taal, helaas ook onder gelovigen. Volgens het Woord geeft dat niet pas Efeze 5 vers 4 (Ef. 05:04). Hoe gemakkelijk leven we wat losjesweg en gaat de dag met aardse beslommeringen weer voorbij, terwijl we haast ‘bewusteloos’ (kunnen) leven ten aanzien van de dingen die eeu­wigheidswaarde hebben. Het is goed om hier oog voor te krijgen, waarbij de heilige Geest ons waarschuwt en aanspoort om opmerkzaam te worden en bewust en waakzaam te gaan leven. Op die wijze krijgt ons leven diepte en inhoud! We leren de enorme ernst van Gods Woord te verstaan, ook over ons taalgebruik. Neem eens het doordringende, ern­stige woord van Jezus Zelf hierover: “Maar Ik zeg u: van elk ijdel woord dat de mensen zullen spreken, zul­len zij rekenschap geven op de dag des oordeels, want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroor­deeld worden” Matteüs 12 vers 36 en 37 (Matt. 12:36-37). Ernst maken met ’t grote heil het komt erop aan het Woord van God nauwgezet te nemen. Er staat geschreven: “Daarom moeten wij temeer aandacht schenken aan hetgeen wij gehoord hebben, opdat wij niet afdrijven. Want indien het Woord door bemiddeling van enge­len gesproken, de wet, blijkens Handelingen 7 vers 53 (Hand. 07:53) van kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoor­zaamheid rechtmatige vergelding heeft ontvangen…” Hebreeën 2 vers 1 en 2 (Heb. 2:1-2). Dit was onder het Oude Verbond en nu verwachten velen dat er voor ons zoiets zou staan als: “hoe gelukkig is het dat wij de genade hebben, die al onze ongehoorzaamheid zal bedekken”. Staat dat er? Nee, integendeel! Het Nieuwe Verbond is des te radi­caler: “…hoe zullen wij dan ontko­men, indien wij geen ernst maken met zulk een heil” Hebreeën 2 vers 3 (Heb. 02:03). Hebreeën 11 vers 6a  (Heb. 11:06a) zegt “Maar zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn”. Dit houdt omgekeerd in dat alles mogelijk is voor degene die gelooft. Tevens dat met geloof het mogelijk is de Hem niet welgevallige dingen weg te doen uit ons leven. Gods welbehagen kan immers niet op zonden rusten! Vervolgens lezen we: “Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat”. Dat is wel het allereerste,

God (er) is. God heeft Zich geo­penbaard als de “Ik ben die ik ben” Exodus 3 vers 14 (Ex. 03:14) en God heeft gesproken: “Ik ben de Alpha en de Omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige” Openbaring 1 vers 8 (Openb. 01:08).

Goddelijke ernst

Tot God komen en geloven dat Hij bestaat, dat is één ding, maar voorts lezen we: “en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken” Hebreeën 11 vers 6b (Heb. 11:06b). Hen die dat doen, die beloont God. De ernstige zoekers ontvangen loon en niet degenen die oppervlak­kig omgaan met zo’n groot heil! De goddelijke vermaning luidt: let op uzelf, zie toe op uzelf en in dit verband spreekt 2 Johannes 1 vers 8 (2 Joh. 01:08) over een vol loon! Wij verstaan dat dit iets heel anders is dan “als door vuur heen gered worden” 1 Korinthe 3 vers 15 (1 Kor. 03:15)-

Menselijke ernst is er ernstig uitzien aan de buitenkant. God roept ons echter tot de ware, innerlijke ernst, om de prijs en de kroon niet te mis­sen. Hebben wij werkelijk besef van God gekregen? Dan zijn wij in de nuchtere ernst om niet langer te zondigen 1 Korinthe 15 vers 34 (1 Kor. 15:34). “Wij ver­staan immers de tijd wel dat het nu voor ons het uur is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleg­gen en aandoen de wapenen van het licht!” Romeinen 13 vers 11 en 12 (Rom. 13:11-12). Op ten strijde dus in de geestelijke wereld!

Wat Gods Geest bewerkt

Het is oppervlakkig, om te menen dat men onvermijdelijk door moet gaan met zonde doen en weer verge­ving vragen voor (vaak) dezelfde zonden… Op tientallen plaatsen leert het Nieuwe Testament ons dat de christen niet hoeft te zondigen. Jezus heeft het bloed serieus genomen, om ons te verlossen! Kunnen wij dan toe met een zelfge­noegzaam, gezapig en tevreden voortkabbelend christenleventje? Nee! Wij zullen ten bloede toe weerstand bieden in onze worsteling tegen de zonde Hebreeën 12 vers 4 (Heb. 12:04). Want wij belij­den toch: “Ik geloof in de heilige Geest”?! Of is dat besef nog veel te vaag en missen wij de beléving van de kracht van de heilige Geest in ons leven?

Daarom: waak op tot ernst en zie nauwlettend toe hoe u wandelt Efeze 5 vers 15 (Ef. 05:15).

Laten wij alert zijn op Gods stem, op Zijn Geest, die graag onze waak­zaamheid verhoogt, zodat wij niet tot het doen van zonde komen en de vrucht van de Geest meer en meer te voorschijn gaat komen. Wat een ernst om zo een heilig leven te leiden, maar ook: wat een diepe blijdschap en een intense overwinningsvreugde, als het zo geworden is bij ons, of dat het veel meer zo gaat worden in ons leven. Alle ere aan de Here!

 

Oproep (gedicht) door Astrid Poldervaart

Laten de woorden die ik spreek

doen waarvoor ze zijn gesproken

bewaar ze in je hart M’n kind

Laat ze niet vervliegen in de wind.

 

Laten de gedachten die ik je geef

jouw gedachten doen vervullen

bewaar ze in je hart M’n kind

Laat ze niet vervliegen in de wind.

 

Want de wind die voert ze mee

En laat je doelloos dwalen

totdat je zelf de koers bepaald

en zo uiteindelijk verdwaald.

 

Door Mijn woorden gaan deuren open

maar jij bent de sleutel die Ik zoek

want door jou heen zal het gebeuren

het ontsluiten van vele deuren.

 

Met het openen van vele deuren

komt Mijn grootheid openbaar

groter nog dan jij had gedacht

Zul je dat tonen door Mijn kracht.

 

En de late regen valt

als zegen op de aarde neer

en doorvochtigt zo de aarde

voor wie Zijn woord bewaarde.

 

Bewaar ze in je hart M’n kind

laat ze niet vervliegen in de wind.

Astrid Poldervaart

 

In de rust van de Christus door Cees Maliepaard

Eén van de kortste spreekwoorden is: “Rust roest”. Maar roest rust werke­lijk? Dat valt echt nog te bezien!

De rust van Christus

In de rust van de Christus

Volgens Matteüs 11 vers 28 tot en met 30 (Matt. 11:28-30) nodigt Jezus allen die vermoeid en belast zijn uit, tot Hem te komen om rust te ontvangen. Iedereen mag vrijmoedig Jezus’ juk op zich ne­men, om te ervaren dat dit juk zacht en deze last licht is. Jezus is als de Christus onze ‘baas’, onze meester. Maar Hij getuigt van zichzelf, zacht­moedig en nederig van hart te zijn – een goede baas dus! Wie in relatie tot Jezus staat, mag naar de innerlij­ke mens in de rust zijn. Voor wat de lichamelijke kant betreft, ook daarvoor heeft de Heer alle mogelijkheden gegeven om in zijn rust te functioneren. Vanuit het denken van de Christus behoeft er dus niemand over z’n toeren te raken of boven zijn of haar natuurlij­ke krachten bezig te zijn. En als dat dan toch het geval is bij een christen, schort er dan het één en ander aan diens instelling of is er wellicht een manco aan geloof bij de persoon in kwestie? Ik zou zoiets niet graag beweren. Wie van ons kan naar waarheid aan­voeren, de volheid van de Christus reeds bereikt te hebben? Is het niet veeleer zo dat we nog stuk voor stuk zonen Gods in de groei zijn? Dat hoort nu eenmaal bij de van God gegeven mogelijkheid tot ontwikke­ling naar zijn oorspronkelijke plan. Daarvoor heeft Jezus zijn leven gege­ven en daarvoor heeft Hij de heer­schappij van Koning Dood tenietge­daan.

Vrijmoedig komen

Jezus doet een oproep tot Hem te komen en rust te ontvangen. Voor wie geldt die uitnodiging? Voor degenen die blaken van de activitei­ten in het Koninkrijk van God, de strijders en de overwinnaars… voor de sterken dus? Ik denk dat deze mensen vanuit hun sterke positie de weg naar de hemelse zegeningen geacht mogen worden te weten. Iemand die in een levende relatie met Jezus staat, ontvangt kracht naar behoeven, inzicht en wijsheid al naar gelang dat nodig mag wezen. Een mens kan moe geworden zijn van de geestelijke strijd en zich nog steeds beladen voelen met allerlei zorgen, moeiten en zaken die hem of haar op de één of andere manier dwarszitten. Dan pleegt het overwinningsgevoel ver verwijderd te zijn. Men zal in zo’n situatie eerder geneigd zijn toe te geven aan gedachten van minderwaardigheid en gevoelens van een voortdurend tekort schieten. Toch zegt de Heer juist tegen mensen in dergelijke omstandigheden dat ze tot Hem mogen komen.

Geldt dat dan niet voor de strijders, voor hen die geestelijk volop in de running zitten, voor hen die op dit moment het gevoel hebben dat het lek boven zit?

Iemand die naar de innerlijke mens lekker in z’n vel zit, is niet zo nadrukkelijk op zoek naar verade­ming – die heeft de idee alles onder controle te hebben. In eendracht met Jezus is dat niet iets dat persé bedenkelijk over moet komen. Het is niet érg vermoeid en belast te zijn, maar het is aan de andere kant geen vereiste je zo te voelen! Er staat in onze tekst niet dat je eerst ver­moeid en belast moet worden, wil je bij de Heer in de rust kunnen komen! De Meester geeft hiermee te kennen dat het er niet toe doet hoe moe of beladen je bent je mag te allen tijde vrijmoedig tot Hem komen om deel te hebben aan zijn rust.

Een juk dragen

Jezus zegt tegen mensen die al of niet één of ander juk dragen, dat ze

juk op zich moeten nemen, want dat juk is zacht Zacht als dons. Hij legt niemand een hard juk op de schouders, want wat Jezus van ons vraagt, zijn altijd zaken die we met vreugde volbrengen kunnen. Het zijn altoos dingen waar we met voldoening mee bezig kunnen zijn, omdat zijn opdrachten altijd aanslui­ten bij onze talenten en mogelijkhe­den. Waar die eventueel tekortschie­ten of ontbreken, zal Hij er onge­twijfeld rijkelijk in voorzien. Vandaar dat datgene waar Jezus ons mee benadert, voor ons altijd een licht karakter zal hebben. Vrome geesten plegen dat heel anders aan te pakken: Ze leggen de mensen zware lasten op, die voor hen eigenlijk niet te tillen zijn. Zo worden sommige christelijke vaders er door vrome machten toe geprest de leidersrol in hun gezin op zich te nemen, óók als dit botst met hun geaardheid en de manier waarop ze met alles in het leven omgaan. Als dan bij de moeder in het gezin deze kwaliteiten juist ruim voorhanden zijn, is dat des te schrijnender voor beiden en schept het nare toestan­den in de opvoeding en begeleiding van hun kinderen.

Je mag jezelf zijn!

Wanneer een echtpaar uit een sterke vrouw en een wat zwakkere man bestaat, hoeft het echt niet zo nodig daar aan te gaan sleutelen. Het is toch eigenlijk veel moeilijker voor de kinderen als het beide ouders aan leiderschap ontbreekt. Dan zal het hun op bepaalde momenten gewoon aan richting gevende begeleiding ontbreken, en in andere situaties zullen de ouders vanuit een soort ouderlijke geldingsdrang, hun din­gen door de strot duwen die totaal onwenselijk zijn. Wanneer Jezus, de koning van hemel en aarde, van zichzelf zegt dat Hij nederig van hart is, zullen wij (zijn voorbeeld volgende) dat óók naar elkaar en naar anderen zijn. Dan leggen ouders elkaar geen zware (gezins)lasten op, maar zetten ze daar samen de schouders onder. Dat voorkomt ook dat de man door­lopend de schijn op moet houden, en de vrouw achter de schermen tóch domineert en de lakens uit­deelt.

Als we van de (onder ons toch wel gangbare) gedachte uitgaan dat we onszelf mogen zijn, wil dat natuur­lijk niet zeggen dat we ons in alles gewoon uit kunnen leven. Onze per­soonlijkheid zal gaandeweg in Christus gevormd worden. Onszelf zijn zal daarom hoe langer hoe meer uitdrukking geven aan wie we in Christus zijn. Dat betekent dus ook dat onze Heer nimmer zijn stempel dusdanig op ons drukt, dat we onder hemelse persing noodge­dwongen op Jezus zouden gaan gelijken.

Jezus’ last is licht, want samen met Hem kunnen we die best hebben. En zijn juk is zacht, want Hij houdt rekening met onze persoonlijkheid. Daardoor kunnen we met vreugde de weg van de Heer gaan… óók als het allemaal niet zo gemakkelijk is in het leven.

Als we op zijn uitnodiging ingaan, staat Jezus er garant voor dat we met Hem in de rust zullen zijn. En dat zowel in dit tijdelijke bestaan op aarde, als in ons eeuwige huis boven.

 

In de goede handen van God door Duurt Sikkens

Wat is er soms veel verdriet en leed verborgen achter de deuren, de deu­ren van ons bestaan. Zoveel onuitge­sproken dingen. Je kunt ze verber­gen in een kast of wegstoppen in een donkere hoek van de zolder van je leven. Maar bij elke ‘verhuizing’ gaan die spullen mee, soms ook nadat je het evangelie hebt aangeno­men.

Het kan zijn dat goedbedoelende (!) lieden je vertelden dat je alles maar moest ‘vergeten wat achter je ligt’ of dat je degenen die jou wat hadden aangedaan moest vergeven, want ‘dat staat in de bijbel’. En je probeer­de dat. In een enkel geval bracht dat de verwachte ruimte, maar bij velen bleef de pijn en het daarmee gepaard gaande verdriet en de ver­warring. Je gaat naar een psychothe­rapeut (daar zitten zeer integere mensen tussen) bij wie je je verhaal vertelt. Doorgaans liggen de dingen dan wel op een rij en krijg je wat meer overzicht. Maar toch merk je dat bepaalde dingen niet genezen. “Het zit er nog”, is vaak de verzuch­ting, “en het doet nog zo zeer”.

Diepe wonden

Soms zijn het diepe wonden vanuit je jeugd en zelfs bestaat de kans dat je door een christen bent ‘behan­deld’, die op amateuristische wijze of gewelddadige wijze in je ziel heeft zitten wroeten, zodat je innerlijk chaotischer werd dan ooit. Je hebt dan zo je gedachten over het begrip “de schuilplaats van de Allerhoogste”, laat staan dat je ero­ver zingt…

Je kunt die wond (laten) verbinden en er een kleurrijke lap overheen leggen van positivisme of een uit het verband gerukte, mooie Bijbeltekst maar er zit meestal nog een lap onder van schuld en schaamte, mis­schien van wrok, waardoor je altijd wordt weerhouden je diepste wond te tonen. Je bent al bang voor de ogen van degene die er een blik op slaat, het ligt immers zo gevoelig. Heb je wel eens de ogen van Jezus gezien, of die van zijn Vader? Ze zijn er, de ogen van degenen in wie Zijn barmhartigheid gestalte heeft gekregen. Ogen die niet veroordelen, noch beschuldigen: die naar jou kijken met zoveel mededogen dat je jouw gewonde ziel eraan durft toe te vertrouwen.

Ergens staat een opmerking van David, een man die wist wat verne­dering en schuldgevoel was: “Stort je hart uit voor Zijn aangezicht”. Ik denk dat dat het geheim is van innerlijke genezing: het vertrouwelij­ke gesprek met Degene die een en al liefde is. Die behoedzaam met jouw ziel omgaat. Tenminste, het is wel mijn ervaring. Wat een geluk om zulke broers en zusters te hebben. De Geest van God is alleen werk­zaam in barmhartige, rustgevende mensen en ik ben er zelf van over­tuigd geraakt dat het “geleid worden door de Geest” alles heeft te maken met mededogen en geborgenheid. Gelukkig zijn de barmhartigen, want

zij zullen barmhartigheid ontvangen om jou en anderen werkelijk te hel­pen, bij te staan.

Vertrouwelijke relatie

In dit verband (!) wil ik graag de uit­spraak van Jezus: “Uw geloof heeft u behouden” wat proberen toe te lich­ten. ‘Geloven’ betekent ‘vertrouwen’ en dat heeft alles te maken met een vertrouwelijke relatie, een verbond, waarbij een kind z’n hand legt in die van een oudere. En dan het woord ‘behouden’. In de grondtekst staat een woord met een veel diepere betekenis dan die er doorgaans aan wordt toegekend. Het betekent onder meer ‘heling ontvangen, geschonden blijven’ en ook ‘bewa­ren, geheim houden’. Wanneer je over deze mooie beteke­nissen nadenkt, begin je langzaam te beseffen hoe na je aan Gods hart ligt. Je merkt dat Zijn barmhartig­heid en Zijn naar jou toegewende genegenheid een genezende warmte in je gewonde ziel veroorzaakt. Hij houdt zo van je. Dat zie je aan Jezus die al jouw persoonlijke smarten, jouw inwendige, onuitgesproken pijn heeft gedragen en met je kan meevoelen.

Dat is het begin. Zo verdwijnt de zwarte lap die onzichtbaar was ver­borgen onder die kleurrijke, positief lijkende lap. Je hoeft niet bang te zijn voor wat er ‘loskomt’. Dat is gewoon de vuiligheid die uit je wond komt. Jezus heeft de schaamte en de schuld op zijn schouders genomen en zo ‘deze werken van de boze’ opgeheven.

Je wordt gereinigd door liefhebben­de handen en dan, dan zullen de wonden zich werkelijk sluiten wan­neer er eenparig wordt gebeden in Zijn gezindheid, in onze gezindheid. Je wonden worden verzacht met olie en je zult weer heel worden door het herstel te ontvangen in je ziel.

In Gods schuilplaats

Gun jezelf wat God je gunt. Bij Hem verlies je nooit je gezicht, integen­deel, je krijgt het weer terug! En ik denk dat bij christenmensen die jou werkelijk veiligheid geven, die in Zijn Geest luisteren en hande­len en integer met jou omgaan, jouw ziel behouden is. Daar is Hij zelf en dan ben je in goede handen. Dat is de schuilplaats van je Vader, daar kom je bij Hem tot jezelf.

‘k Wil het ook wel zeggen met de woorden van David (Psalm 31): “Hoe groot is Uw goedheid (het geluk) dat U hebt weggelegd (bewaard) voor wie U vrezen (diep respect hebben voor), die U bewijst voor wie bij U schuilen. U behoedt hen in het verborgene van Uw aan­wezigheid”.

Het is heerlijk om te helen in de (zo menselijke) handen van de levende God.

 

Herstel en ontwikkeling door Rinie van der Houwen

Een kind wordt graag bemind en koestert zich in liefde van zijn ouders. In de tienertijd aangekomen groeit het naar volwassenheid. Het komt ook voor dat een kind in het opgroeien gaat merken dat zijn of haar afkomst ergens anders ligt, en als het zo blijkt te zijn, ontworteld kan raken en later gaat zoeken naar zijn of haar herkomst, soms zelfs naar een ander werelddeel. En als het zoeken beloond wordt en een of beide ouders gevonden en vragen beantwoord zijn, komt er rust, want het doel is bereikt en de wortels ont­dekt.

Onze afkomst, ontwikkeling en opvoeding kan ook verschillend zijn. Er zijn genoeg mogelijkheden om met inzet het doel te bereiken dat men voor ogen heeft. Ook zijn er ontelbaar veel armen in de wereld waarin wij leven.

De goede herder

Hoe ging Jezus met al deze verschil­lende mensen om toen Hij op aarde was? Van rijk tot arm, Hij zond nie­mand heen die Hem nodig had. Hij zag dat er velen waren als schapen zonder herder. En Hij was gekomen om die herder te zijn. Hij gaf de mensen weer een doel in hun leven en toekomst. Er staat van Hem geschreven dat Hij is rondgegaan weldoende en genezende allen die door de duivel overweldigd waren, want God was met Hem. Hij koos twaalf leerlingen uit die Hij zou opleiden tot apostelen. Hij zei: “Volg Mij” en ze deden het, ze kregen een ander doel, ze werden

Zijn volgelingen. Wat heeft Hij hen veel geleerd. Ze zouden Zijn vol­brachte werk voortzetten. Voor Hij heenging gaf Hij hun Zijn bevelen, die ze allen tot het einde toe hebben volbracht. De liefde van Christus was het die hen deed gaan. Ze pre­dikten de Naam van Jezus en het Koninkrijk Gods. Nooit zijn er zoveel mensen met het evangelie bereikt in die tijd met de middelen die zij hadden.

Gegrond in Christus

Wat hadden zij dat hun onder alle omstandigheden zo bereid maakte? Het bracht hen namelijk niet alleen vreugde en zegen, maar ook vervol­ging en gevangenschap. Ze waren gegrond in Christus Kolossenzen 2 vers 7 (Kol. 02:07) en ze moedigden ook in hun brieven de gelovigen aan dit voorbeeld te vol­gen!

Met dit evangelie legden ze het fun­dament voor de gemeenten van alle tijden. Wat schrijft Petrus hierover aan de gelovigen uit de heidenen?: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priester­schap, een heilige natie, Gode ten eigendom om de grote daden te ver­kondigen van Hem die u uit de duis­ternis getrokken heeft tot Zijn won­derbaar licht.

U eens niet Zijn volk, nu echter Gods volk” 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10). Een volk dat geworteld is in Christus heeft als inzet: te blijven in Hem. Dat geeft vrede en rust van wat geweest moge zijn in het leven. En jubel wie we geworden zijn in Hem die ons liefheeft.

Op zuivere grond

In Gods Koninkrijk werkt herstel. In Gods Koninkrijk groeien herstel en ontwikkeling op zuivere grond. De profeten in het Oude Testament pro­feteerden over de verre toekomst waar ze zelf geen deel aan hadden. . Ze profeteerden over de genade en% het heil dat voor ons bestemd was, van het lijden van onze Heer Jezus en de heerlijkheid daarna. Hun pro­fetieën strekken zich uit tot en met Openbaring 22.

Ze tastten en vorsten over welke tijd ze profeteerden, en de Geest van Christus in hen wees. Door geloof zagen ze in de verte de beloften. Ze waren geworteld in het geloof, daar­om wordt in Hebreeën n over hen gesproken en worden ze geloofsge­tuigen genoemd.

Niet zonder ons

Ze kunnen echter niet zonder ons tot volmaaktheid komen Hebreeën 11 vers 40 (Heb. 11:40); daar wachten ze op. Al wat door de profeten in het Oude Testament is uitgesproken wordt en is vervuld, bevestigd, voltooid en toe­gelicht in het Nieuwe Testament. Alles is vervuld in Christus. Geopenbaard aan Zijn apostelen, opgetekend in de Schriften, de ver­vulling door de heilige Geest om te groeien door Hem, van een natuur­lijk naar een geestelijk mens. Onze oude wortels hebben plaats gemaakt voor de hemelse grond waarin we nu geworteld zijn, om onze hemelse roeping op aarde te vervullen. Geprezen zij Zijn wonder­bare Naam!

 

Jezus volgen door Froukje Huis

Volgens het weerbericht wordt het vandaag een warme dag, veel zon en weinig wind.

“Zullen we eerst onze wandeling gaan maken?”, stel ik voor. Lichaamsbeweging moet, volgens degenen die het kunnen weten, dus gaan we er elke dag een poosje op uit.

Buitenom dan maar?” vraagt Dick. Een rustige wandeling langs de kinderboerderij en door een stukje braakliggend land waardoor de gemeente Den Haag een wandelpad heeft aangelegd.

We genieten van het jonge leven op de boerderij: de lammeren en jonge geitjes, die al flink groot geworden zijn.

Jonge kinderen vermaken zich met de cavia’s en konijnen of hollen ach­ter de dwaas rondspringende geitjes aan. Het is een en al leven en bewe­ging-

Dan komen we op het wandelpad, nou ja, wat ervan over is. Het pad is smal maar nu is het overwoekerd door brandnetels en distels. Af en toe zetten de tuinlieden er de zeis in maar nu staat het gewas zeker een meter hoog. Angstvallig houden we onze armen omhoog of vlak langs ons lichaam om niet in aanraking te komen met de brandnetels. Soms staan er mooie felkleurige bloemen tussen, maar het is allemaal onkruid.

De kuilen in het pad zijn nauwelijks zichtbaar en af en toe moeten we over de lange stengels van over het pad gegroeide zuring heenstappen. Lichaamsbeweging genoeg dus. De plantsoenendienst heeft in deze tijd van het jaar wel wat anders te doen dan zo’n betrekkelijk weinig gebruikt pad schoon te maken. Dus stappen we dapper verder want nog even en we wandelen weer langs wel gebaande wegen!

Ook in ons geestelijk leven is soms een periode waarin het lijkt alsof het leven enkel bestaat uit dorens, dis­tels en kuilen. Jezus heeft ons gewaarschuwd dat de weg die ten leven leidt, smal is. Dat velen haar zoeken, maar weinigen haar zullen vinden.

Maar als we Jezus volgen, kunnen we wandelen over het smalle pad, dwars over het overwoekerde wereld- veld. Dat probeert ons het uitzicht te belemmeren.

Dat wil ons laten struikelen en steekt zijn stekels en prikkels naar ons uit. Het wil ons dwingen terug te gaan en probeert ons angst aan te jagen.

Maar… Jezus gaat ons voor, Hij wijst ons de weg en baant ons pad. Daarom is het zaak ons oog voortdu­rend op Hem gericht te houden en vlak achter Hem aan te gaan. In Hebreeën 12 vers 3 (Heb. 12:03) kunnen we lezen: “Vestigt uw aandacht op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdra­gen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt”.

Wandel maar stilletjes achter Hem

aan, achter de Heiland,

Hij wijst je de wegen;

zijn die niet altijd lieflijk gelegen als je

zou wensen,

wil ze toch gaan.

Hij gaat vooraan!

2002.03-04 nr. 417

2002.03-04 Levend geloof nr. 417

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Als Jezus in zijn tweede grote rede vanaf de berg zegt dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken, laat hij deze belangrijke uitspraak voorafgaan met de opmerking: “Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden”. Iedere waarachtige christen wordt opgeroepen trouw te blijven aan het evangelie wat hij heeft leren kennen en dat, naarmate we geestelijk groeien, ook steeds rijker, voller en heerlijker wordt. Het is niet alleen theorie of leer, maar het gaat ook hoe langer hoe meer doorwerken in het gewone leven van elke dag. Daar proberen wij in Levend Geloof steeds weer de nadruk op te leggen en het overgrote deel van onze lezers weet dat te waarderen en ervaart het ook zo in eigen leven. Maar soms zijn er ook lezers die afhaken; zij lezen bijvoorbeeld iets waarvan zij denken: ‘dat zie ik anders, dat ziet de schrijver in Levend Geloof verkeerd, dus ik haak af’. Het stelt ons wel eens teleur als mensen om die reden ons de rug toekeren. Of zou het een teken kunnen zijn van geestelijke onvolwassenheid doordat men op een bepaald punt, wat de eigen geestelijke ontwikkeling betreft, is blijven stilstaan?

In ieder geval is de oproep van Jezus om trouw te blijven heel duidelijk. Op verschillende plaatsen in de brieven aan de eerste gemeenten komen we dat trouwens ook tegen. Ook toen had men al met dit euvel te maken. En maakte bijvoorbeeld Paulus al de opmerking: “Trouw vindt men niet bij allen”. Maar dan schrijft hij er meteen achteraan: “Maar wél getrouw is de Here, die u ster­ken zal en u bewaren voor de boze”. God blijft getrouw. Zijn karakter, Zijn wezen verandert niet. Laten we Hem dan ook niet teleurstellen en in deze tijd van veel verwarring en afval toch trouw blijven.

Dat blijft ook de doelstelling van allen die in Levend Geloof schrijven. Wij willen vasthouden aan het evangelie van het Koninkrijk. Het behoedt ons ervoor dat we vastgeketend worden aan allerlei natuurlijke, aardsgerichte leringen. Leringen die steeds bijgesteld moeten worden, maar die geen geestelijke zoden aan de dijk zetten.

 

In actie voor Levend Geloof

Uit de reacties die ons regelmatig bereiken blijkt steeds weer hoe Levend Geloof in de harten van velen een belangrijke plaats inneemt. Daar zijn we blij en dank­baar voor en het stimuleert ons om ons zo volledig mogelijk te blij­ven inzetten het blad zo goed mogelijk voor de dag te laten komen. Daarbij gaat het primair om de inhoud: de uitleg van het evangelie zoals Jezus en de aposte­len dat brachten, geactualiseerd naar de tijd waariun wij leven. Natuurlijk zijn we ons bewust dat Levend Geloof geen doel op zich­zelf is, maar een hulpmiddel, zoals er gelukkig vele zijn. Maar het is uitermate belangrijk dat een hulp­middel zo goed mogen kan func­tioneren en ook zoveel mogelijk bekendheid heeft. Wat dit laatste betreft willen we al onze lezers en lezeressen nog eens oproepen ons daarmee te helpen! Bijvoorbeeld door iemand te winnen als abon­nee of op te geven voor een geschenkabonnement. Of door een aantal nummers af te nemen voor de boekentafel van uw gemeente of om te verspreiden onder uw familie, buren en kennis­sen. Ook kunt u ons adressen opgeven waar wij Levend Geloof gratis op proef naar toe kunnen zenden. Kortom, er zijn talrijke mogelijkheden om bekendheid te geven aan ons blad. Alleen moeten we dus zelf het initiatief nemen om aan deze mogelijkheden daad­werkelijk invulling te geven. Laten we in deze tijd van onzekerheid, verwarring en afval, zoveel moge­lijk anderen deelgenoot proberen te maken van het evangelie dat ons voor altijd gelukkig heeft gemaakt. En Levend Geloof kan daarbij functioneren als een duide­lijke wegwijzer.

 

Onze taak als Gods medearbeiders door Gert-Jan Doornink

“Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij” 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09). Zie ook: Romeinen 16 vers 3 en Romeinen 16 vers 21 en Filippenzen 02 vers 25 en Filippenzen 4 vers 3 en Filemon 1 vers 24 (Rom. 16:03 en Rom. 16:21 en Filip. 02:25 en Filip. 04:03 en Filemon 01:24).
Als nieuwe scheppingen in Christus functioneren wij onder verschillende benamingen. We worden kinderen Gods genoemd, zonen Gods, discipelen, volgelingen van Jezus Christus, nieuwe scheppingen, christenen, enz.
Maar één van onze benamingen is ‘mede-arbeider’. Ik heb er eens over nagedacht en dacht: wat een prachtig woord is dat! Niet zomaar: arbeider, of werknemer, maar medearbeider. God werkt en wij werken mee, dus op dezelfde lijn liggend, met dezelfde bedoeling.
Je zou kunnen denken: is dat niet een beetje te hoog gegrepen van de apostel, terwijl hij even tevoren nog gezegd heeft: “Noch wie plant, noch wie begiet betekent iets, maar God die de wasdom geeft”? 1 Korinthe 3 vers 7 (1 Kor. 03:07).
Ik geloof echter dat Paulus het hier op de juiste wijze heeft geformuleerd. Paulus was zich bewust dat hij van hoge ‘kom-af’ was, en ook wij mogen ons dat bewust zijn! Wij zijn immers geschapen naar Gods beeld en gelijkenis? Zo had God het gewild en zo gebeurde het.
De mens is de hoogste vorm van Gods scheppingswerk. Onvoorstelbaar maar waar. De mens faalde weliswaar en kwam buiten de directe gemeenschap met God terecht, maar desondanks wil God nog altijd dat de mens Zijn evenbeeld zal zijn.
Let wel, de mens is niet God zelf zoals allerlei New-Age-leringen ons willen doen geloven, maar de mens is, zoals David dat formuleert “bijna goddelijk en met heerlijkheid en luister gekroond”.
Gods grote verlangen
Daarom is het Gods grote verlangen ook dat ieder mens weer terug gaat keren in Zijn gemeenschap door te gaan geloven in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, die voor onze zonden gestorven is, die de overwinning op het rijk der duisternis heeft behaald, kortom die ons brengt vanuit de duisternis, waarin we waren terechtgekomen, in het licht.
Dat is de boodschap, het evangelie dat wij hebben leren kennen en waartoe wij worden opgeroepen dat te proclameren, bekend te maken aan allen die dat nog niet weten. Of laat ik het anders formuleren, allen die zich nog niet bewust zijn dat ook zij bij God horen, dat ook zij in Zijn gemeenschap kunnen leven, dat ook zij werkelijk gelukkig kunnen zijn.
En vooral dat laatste is erg belangrijk, want het ‘gelukkig zijn’ is een gevolg van het in Zijn gemeenschap leven.
‘k Had er onlangs nog een gesprekje met iemand over. Wat is de kern van mijn geloofsleven, mijn nieuwe schepping in Christus zijn? Dat ik werkelijk gelukkig ben. Dat is diep verankerd in mijn hart. Dat kan niemand mij afnemen. Natuurlijk is het niet zo, dat ik dat elk moment voel, maar het is wel de werkelijkheid. Temidden van alle omstandigheden mag ik gelukkig zijn. En die omstandigheden kunnen soms radicaal tegen zijn, soms gebeuren er dingen in ons leven die wij niet verwachten, maar voor hen die geloven werken alle dingen (let wel niet sommige, maar alle) mee… ten goede!
Zeven kenmerken
Wij mogen dus bekendmaken dat het nieuwe leven in Christus bestemd is voor iedereen. “Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” Titus 2 vers 11 (Titus 02:11).
Wij zijn Gods medearbeiders, of zoals Het Boek en de Willibrordvertaling formuleren: Gods medewerkers. De Lutherse vertaling zegt: ‘Gods medehelpers’ en ‘Groot Nieuws’ vertaalt ‘elkaars medewerkers’. We hoeven het niet alleen te doen. Samen vormen wij Gods bouwwerk.
Ik hou nu verder het woord ‘medearbeider’ aan en willen ons nu bezighouden hoe wij op optimale wijze kunnen functioneren als medearbeiders Gods. Ik wil graag de gedachten, die ik daarover de afgelopen maanden kreeg, met u delen in de hoop en verwachting dat u en ik er ons profijt mee zullen doen. Ik wil deze gedachten in een zevental punten opdelen. Zij vormen als het ware de kenmerken van medearbeiders Gods.
1 – Verantwoordelijkheid. God geeft ons verantwoordelijkheid, God vertrouwt ons verantwoordelijkheid toe. Individuele zowel als gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Dat is wat, als je daarover nadenkt. God zegt: Ik doe het niet zonder jullie, ik geef jullie verantwoordelijkheid dat mijn plan zich kan gaan verwezenlijken. Ik zeg tot jullie: maak mijn evangelie bekend, door woord en daad, want geloven en beleven behoren uiteraard een eenheid te zijn.
Enige tijd geleden hoorde ik een prachtig verhaal. ’t Ging over Jezus die Zijn discipelen drie jaar onderricht had gegeven opdat zij het werk wat Hij gedaan had zouden voortzetten. Toen Jezus teruggekeerd was naar de Vader kwam er een engel bij Hem die zei: Stel dat ze nu het werk wat U hen hebt opgedragen niet gaan uitvoeren, wat gebeurt er dan. Weet u wat het antwoord van Jezus was: ‘Ik heb géén alternatief plan…’
Als u en ik niet doen wat er van ons gevraagd wordt zijn we ongehoorzaam. ‘k Moet daarbij ook denken aan de gelijkenis die Jezus vertelt in Matteus 25 vers 14 tot en met 30 (Matt. 25:14-30), de gelijkenis van de talenten.

2 – Eenheid. Als leden van de gemeente van Jezus Christus zijn we in Gods ogen allemaal even belangrijk! Dat mag nog wel eens duidelijk gesteld worden. Al hebben we niet allemaal dezelfde opdracht en hebben niet allemaal evenveel talenten. God maakt geen onderscheid. Paulus laat daarover ook geen enkel misverstand bestaan: “Wie plant en wie begiet, staan gelijk; alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk” 1 Korinthe 3 vers 8 (1 Kor. 03:08). Hoe meer we dit principe gaan ontdekken, hoe meer we ook waardering krijgen voor elkaars werk, voor elkaars inbreng.
Jongeren zullen waardering krijgen voor wat ouderen nog kunnen doen. En als medearbeiders Gods gaan we niet met pensioen of komen in de VUT als we 60 of 65 zijn. De kerkelijke en wetenschappelijke wereld gebruikt het woord ‘emeritaat’. Ik heb de betekenis ervan is opgezocht in de grote Van Dale. Het is de benaming voor de ambteloze tijd na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Maar weet u wat de letterlijke betekenis is van dit Latijnse woord? Het betekent ‘uitgediend’. Gelukkig is dat een woord dat niet voorkomt in de vocabulaire van een medearbeider Gods!
Ik zei zo-even dat jongeren waardering behoren te hebben voor het werk wat ouderen nog kunnen doen, maar dat geldt natuurlijk ook omgekeerd! Doordat ik in vele gemeenten mocht dienen met het woord, ga je natuurlijk gemeenten met elkaar vergelijken. Overal merk je wel dingen op waarvan je denkt: moet dat nu zo? En ik zeg dit niet alsof ik de wijsheid in pacht heb maar gewoon als je bepaalde dingen constateert. Bijvoorbeeld als in een gemeente de ouderen een aparte groep gaan vormen en daarbij kritisch tegenover de jongeren komen te staan. Jongeren pakken nu eenmaal de dingen anders aan dan ouderen. Laat er een gezonde wisselwerking blijven tussen jong en oud, zodat ook in dit opzicht de gemeente gezond is.
3 – Gebed. Ik kom daarbij aansluitend bij het volgende punt terecht -en wat ook erg belangrijk is- namelijk het gebed. Staan wij voor elkaar op de bres? Bidden wij voor elkaar? De bidstond is belangrijk, maar laten we vooral ook het persoonlijke gebed niet over het hoofd zien. Jacobus zegt niet voor niets dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag, doordat er kracht aan verleend wordt.
Dat hoeft niet altijd te betekenen dat het lange gebeden hoeven te zijn. Soms is het noemen van een naam al voldoende. Ik ben persoonlijk niet zo weg van het houden van bijvoorbeeld ‘nachtbidstonden’. Iets kan heel gemakkelijk een systeem worden, alsof het beantwoorden door God van ons gebed van onze prestatie in dit opzicht zou afhangen. Zo werkt het natuurlijk niet. De Heer ziet altijd het hart aan.
Maar nogmaals laten we voor elkaar bidden en ook voor mensen die de Heer in ons hart legt. ‘k Heb het zelf wel eens op momenten dat ik denk: ‘Wat voel ik me moe, geestelijk leeg, wat staat mijn geloof eigenlijk op een laag pitje’, dat plotseling ‘de Geest’ (althans zo noem ik het maar) weer doorbreekt. Dan denk ik wel eens: Wie zou er op dit moment voor me gebeden hebben?
4 – Gods Geest. Dit brengt ons bij een vierde punt, namelijk de werking van Gods Geest, in en door ons leven. Zeer belangrijk om als medearbeider Gods te kunnen functioneren!
Zonder dagelijks vol te zijn van Gods Geest gaat het niet. Maak er een goede gewoonte van de Heer daarvoor dagelijks te bidden en te danken. We hebben Gods Geest nodig zeker in de tijd waarin we leven. Hoe zouden we anders kunnen onderscheiden alles wat op ons afkomt, wat waarheid en leugen is, wat licht en duisternis is.
En -heel belangrijk- hoe zouden we anders de betekenis van de Bijbel kunnen vatten? Want we kunnen alleen maar de inhoud van de Bijbel op de juiste wijze interpreteren als we de Bijbel geestelijk verstaan. Dan ontdekken we, om een voorbeeld te noemen, dat God een goede God is en de duivel een slechte duivel. Dat het wezenskenmerk van God enkel goed is.
Er zijn in onze dagen vele vragen en zeker na 11 september is de vraag: ‘Hoe kan God alle ellende in deze wereld toelaten?’ nog meer geactualiseerd. Maar als kinderen Gods weten wij dat als zo’n vraag gesteld wordt, meteen al de beschuldiging in zich heeft dat God de schuldige is, terwijl de werkelijke schuldige Satan is en allen die zich nog onder zijn heerschappij bevinden. Nu gaan we niet beschuldigend de vinger uitsteken naar iedereen die nog geen kind van God is, maar wel zeggen wij tot hen: “In naam van Christus laat u met God verzoenen en ontdek dat God een goede God is”. En al zullen velen misschien niet op onze woorden ingaan, dan behoort in ieder geval ons leven dusdanig te zijn dat daarvan toch een positief getuigenis uitgaat. Geloof en werken behoren immers samen te gaan?
5 – Geloof. Is ons geloof een lévend geloof? Het geloof is de zekerheid van de dingen die we hopen en het bewijs van de dingen die we niet zien Hebreeën 11 vers 1; Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:01; Heb. 11:06). Daarom behoort het geloof de basis van ons bestaan, van ons denken, spreken, handelen te zijn. Het is duidelijk dat onze tegenstander -de duivel- er een ontzettende hekel aan heeft als wij geloof gaan openbaren. Dan gaat hij immers de nederlaag lijden. Johannes formuleert het zo prachtig met de opmerking in zijn eerste brief: “Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof” 1 Johannes 5 vers 4a (1 Joh. 05:04a).
Die overwinning is uiteraard gebaseerd op de overwinning van Jezus: “Wie is het, die de wereld overwint, dan wie gelooft, dat Jezus de Zoon van God is?” (vs. 5). En hij liet deze opmerkingen over het geloof voorafgaan met: “Al wat uit God geboren is, overwint de wereld” (vs. 4a).
En wie zijn dat? Dat zijn u en ik! Dat is de gemeente!
Nu moeten we oppassen dat we de overwinning die ons deel is niet als een soort automatisme gaan beschouwen. Ik bedoel, dat we belijden dat we overwinnaars zijn terwijl de werkelijkheid de nederlaag vaak is.
Facetten als strijden vanuit onze geestelijke plaats met Christus in de hemelse gewesten, geestelijke groei en volharding spelen natuurlijk een belangrijke rol, maar -en daarvan ben ik vast overtuigd- uiteindelijk zullen we als eindtijdgemeente toch als overwinnende gemeente tevoorschijn komen.
Nog iets: Vindt u het niet merkwaardig dat Paulus in één zin zegt dat wij Gods akker, Gods bouwwerk zijn? Een akker en een bouwwerk hebben toch niets met elkaar te maken? Maar ik geloof dat Paulus hier de akker als voorbeeld gebruikt van ons hart, ons leven, waarin het zaad Gods gezaaid wordt, zodat het op kan groeien en uiteindelijk vrucht dragen. Dat wil zeggen uiteindelijk komt daardoor de waarachtige gemeente Gods, Zijn geestelijke tempel tevoorschijn, de plaats waarin God tenslotte Zijn volle heerlijkheid gaat openbaren.
Is het niet geweldig dat u en ik bij dit proces betrokken zijn. Dat mag ons blij en dankbaar maken. Daardoor kunnen we Hem steeds weer opnieuw loven en prijzen vanuit ons hart. Want dat is de plaats waarin het goddelijk zaad gezaaid is, dat is ook de plaats waarin God ‘geloof’ zaait. Want het is Zijn werk in en door ons!
6 – Innerlijke bewustwording (Zelfbewustheid). We leven in een tijd dat het geloof in Christus van alle kanten onder vuur ligt. Ik hoef daar geen voorbeelden voor aan te halen. Het is één van de tekenen dat de duivel weet dat zijn tijd wordt ingekort voordat zijn eindafgang verder zal plaatsvinden. En natuurlijk ook een teken dat de werkelijke gemeente tot stand komt. Een gemeente die dwars door alle kerken, kringen en gemeenschapen heenloopt.
Eén van de pijlen die de duivel op zijn boog heeft, en in onze tijd veelvuldig afschiet, is de gedachte dat alle godsdiensten gelijk zijn en als voorbeeld wordt dan aangehaald dat het christendom, het jodendom en de Islam hun zelfde geestelijke wortels hebben. Ik kan alleen maar zeggen: een gevaarlijke redenering, die niets -maar dan ook niets- met het werkelijke geloof in Christus te maken heeft. Ik zeg dit niet uit een soort fanatisme maar uitsluitend omdat ik God liefheb met heel mijn hart, ziel en verstand.
Ja maar het christendom kent toch ook extreme fundamentalisten die geen haar beter zijn dan extreme moslims? Inderdaad, maar dat heeft niets te maken met de werkelijke gemeente van Christus. Wij hebben een boodschap die zich richt tot iedereen die zich nog buiten de gemeente van Christus bevindt en of dat nu een moslim, een naamchristen of een hindoe is doet er verder niet toe.
“Christus in ons, de hoop der heerlijkheid” Kolossenzen 1 vers 27 (Kol. 01:27), was de prediking van Paulus en mag ook onze prediking zijn. Let wel, Christus in ons! We zijn geen ‘buitenkantchristenen’ maar ‘binnenkantchristenen’. We zijn ons innerlijk bewust dat we nieuwe scheppingen zijn.
En wat in ons is blijft niet verborgen, maar komt tot openbaring! Dat beleven wij! De liefde van Christus dringt ons! Niet op de wijze van: Ik heb de waarheid in pacht en de ander is fout. We gaan niet tegenover de ander staan, maar naast de ander. We zijn immers het zout der aarde en het licht der wereld?
7 – Stabiliteit. Dit brengt ons bij het laatste punt als kenmerk van een medearbeider Gods, namelijk stabiliteit. Het woord stabiliteit is afgeleid van het Latijnse woord ‘stabilis’ en betekent onder andere: bestendigheid, duurzaamheid, vastliggend, niet aan veranderingen onderhevig. Er vond eens en voor altijd een grote verandering in ons leven plaats toen wij van een zondaar een kind van God werden. En als het goed is, is daarbij het fundament gelegd, zoals dat in Hebreeën 6 beschreven wordt. Dat wil zeggen we hebben ons oude leven afgelegd in het watergraf, zijn met Christus opgestaan in een nieuw leven en zijn ook gedoopt en vervuld met de heilige Geest. Dat behoort de fundamentele geloofsbasis te zijn van iedere christen. Ontbreekt deze basis dan komt er van een stabiel geloofsleven niets terecht. Dan pas kunnen we verder bouwen en uitgroeien tot sterke, volwassen christenen.
Na de grote verandering in ons leven en nadat het fundament gelegd is komen er uiteraard nog talrijke kleine veranderingen (correcties) die allemaal meewerken dat uiteindelijk het beeld van Christus, in en door ons ten volle geopenbaard gaat worden. Dan zijn wij op optimale wijze medearbeiders Gods!
Zo kunnen alle leden van de werkelijke gemeente van Christus functioneren in Gods plan. Let wel, de hele gemeente, jong en oud, de intellectueel begaafden, maar ook degenen die van zichzelf denken: ik ben niets, ik kan niets en wordt niets. Hij heeft ons allemaal lief, Hij wil ons allemaal gebruiken in Zijn dienst. Hij geeft de wasdom en verheugt zich in u en mij. We zijn Zijn geliefden, Zijn beminden!
Daarom kunnen we alleen maar zeggen: Halleluja, wat een heerlijkheid! Hem zij de lof, dank en aanbidding tot in alle eeuwigheid. Amen!

 

Het lichaam van Christus door Wim te Dorsthorst

Stappen voorbij het kruis Deel 8 –

Voor wie dit artikel wil gaan lezen is het aan te raden eerst de twee voorgaande afleveringen (6 en 7) te lezen, om de lijn in wat God in Zijn liefde en genade voor ons gedaan heeft, beter te kunnen volgen.
De apostel Paulus, aan wie deze geheimenissen van het Koninkrijk Gods geopenbaard zijn door de Heer Jezus zelf Galaten 1 vers 11 en 12; Galaten 1 vers 8 en 9 (Gal. 01:11-12 en Gal. 01:8-9) weet waar hij het over heeft.
Zowel wat het oude leven betreft onder de wet als Farizeeër, in de oude staat der letter, als wat het nieuwe leven betreft in de genade van Jezus Christus. Hij weet zich nu dood voor de wet door het lichaam van Christus waarin de zonde veroordeeld en het vonnis voltrokken is aan het kruis.
In zijn oude leven was hij onder de heerschappij van de wet, slaaf van de zonde, en kon hij als veroordeelde alleen maar vrucht dragen door de dood (lees zijn uiteenzetting in Romeinen 7).
Wat het nieuwe leven betreft, zegt hij in vers 4 (Rom. 07:04): “Bijgevolg, mijn broeders, zijt ook gij dood voor de wet door het lichaam van Christus om het eigendom te worden van een ander, van Hem, die uit de doden opgewekt is, opdat wij Gode vrucht zouden dragen”. Weer zo’n omschrijving van een totale ommekeer in iemands bestaan. Het is niet alleen voor Paulus, maar voor ieder die de weg Gods wil gaan en alle gerechtigheid Gods in gehoorzaamheid vervult.
Het lichaam van Christus
De apostel zegt: “Door het lichaam van Christus”. Wij zijn zo gewend alleen maar te spreken over het bloed van Jezus Christus, maar het gaat nu over het lichaam, dat lichaam der zonde, waar God Hem in gezonden heeft. Dat speelt de hoofdrol bij de verlossing van het lichaam der zonde van de mens, waarvan de apostel immers uitroept: “Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” Romeinen 7 vers 24 (Rom. 07:24).
We hebben gezien vanuit Romeinen 8 vers 1 tot en met 3 (Rom. 08:01-03) wat God in Zijn grenzeloze liefde en genade voor ons gedaan heeft in Zijn Zoon Jezus Christus. De wet was niet in staat om de mens te bevrijden van zijn erbarmelijke staat om als rechtvaardige naar de wil van God te leven. De Groot Nieuws Bijbel heeft Romeinen 8 vers 3 als volgt vertaald: “Wat de wet van Mozes niet kon, omdat ze machteloos stond door ons van God vervreemd bestaan, dat deed God. Hij heeft Zijn Zoon in datzelfde zondige bestaan gestuurd als een offer voor de zonde, en daarmee de zonde juist binnen dit bestaan zelf veroordeeld”.
Heilig, rechtvaardig en goed
Was dan de wet, door God aan Mozes gegeven, te zwak of te machteloos? Of zou Mozes het verkeerd van God begrepen hebben? Verre van dat! De apostel zegt ook: “De wet is heilig en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed” Romeinen 7 vers 7; Romeinen 7 vers 12 (Rom. 07:12; Rom. 07:07).
Daar ligt het dus niet aan! Het was en is het onvermogen van de mens; “in het vlees, in de oude vervallen natuur, woont geen goed” Romeinen 7 vers 18 (Rom. 07:18). De wet van Mozes was slechts in staat om de zonden aan te wijzen, maar niet om met de zonden af te rekenen of de mens te rechtvaardigen. Het is zelfs zo, dat de goede wet door de duivel en zijn rijk misbruikt werd en nog altijd wordt, om de mens juist tot zonden en overtredingen te prikkelen (vs. 5 en 8).
De apostel zegt dan ter verduidelijking nog: “Is dan het goede mijn dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde heeft, opdat zij zou blijken zonde te zijn, door het goede mijn dood bewerkt, opdat de zonde bij uitstek zondig zou worden door het gebod” Romeinen 7 vers 13 (Rom. 07:13). Door de goede, rechtvaardige en heilige wet van God komt pas ten volle uit hoe verschrikkelijk zondig de overtredingen zijn en de toestand waarin de mens is terecht gekomen.
Dierenoffers niet toereikend
Vanuit vele Schriftplaatsen zou hier nog veel meer van te zeggen zijn, maar we moeten ook nog naar een ander aspect van de wet van Mozes kijken. Een heel belangrijk aspect wat hier ook bijzonder van toepassing is, omdat het gaat om het offer van Jezus Christus, en dat is de instelling van de dierenoffers, zoals door God voorgeschreven. De wet van Mozes schreef het offeren van dieren voor, maar dat kon de mens ook niet bevrijden van zijn bestaan in de zonde.
De Hebreeën-schrijver zegt daarvan: “Want daar de wet slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen, niet de gestalte dier dingen zelf, is zij nimmer in staat ieder jaar met dezelfde offeranden, die onafgebroken gebracht worden, degenen, die toetreden, te volmaken. Doch door die offeranden werden ieder jaar de zonden in gedachtenis gebracht; want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen” Hebreeën 10 vers 1 tot en met 4 (Heb. 10:01-04).
Dat is toch wel duidelijke taal! Waarom gaf God het dan toch, zou iemand kunnen vragen? Als de mens deze offers in oprechtheid naar Gods voorschrift bracht, dan had God bepaald, dat ze naar het vlees gereinigd waren Hebreeën 9 vers 14 (Heb. 09:14) en dan waren ze voor Hem apart gezet, geheiligd. Als de apostel dus zegt dat de wet van Mozes te zwak of krachteloos was, dan zegt hij dit met het oog op deze dingen.
Een lichaam bereid
Maar dan volgt er een geweldig belangrijke openbaring in Hebreeën 10 wat handelt over ons onderwerp in Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03), welke ik om het belang van het onderwerp wil benadrukken. Het gaat dan over de Heer Jezus, waarvan Paulus in Romeinen 8 vers 3 zegt: “Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees; God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees”.
Het gaat dus om dat lichaam der zonde waar de apostel in Romeinen 7 van schrijft en ook in Romeinen 6 vers 6 (Rom. 06:06) als een kerntekst genoemd wordt.
In Hebreeën 10 vers 5 tot en met 15 (Heb. 10:05-15) lezen we van dat lichaam nu het volgende: Daarom zegt Hij (Jezus) bij zijn komst in de wereld: Slachtoffer en offergave hebt Gij (God) niet gewild, maar Gij (God) hebt Mij (Jezus) een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij (God) geen welbehagen gehad. Toen zeide Ik (Jezus): zie, hier ben Ik (in de boekrol staat van Mij geschreven) om Uw wil, o God, te doen.
In de aanhef zegt Hij (Jezus): Slachtoffers en offergaven, brandoffers en zondoffers, hebt Gij (God) niet gewild, noch daarin een welbehagen gehad, hoewel zij naar de wet gebracht worden. Doch daarna heeft Hij (Jezus) gezegd: Zie, hier ben Ik (Jezus) om Uw (God) wil te doen. Hij (Jezus) heft het eerste op, om het tweede te laten gelden.
Krachtens die wil (van God) zijn wij eens voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus. Want door een offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden. En ook de Heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis” Hebreeën 10 vers 5 tot en met 14 (Heb. 10:05-14).
Een prachtige uiteenzetting hoe de Heer Jezus Zelf de plaats inneemt van de onvolmaakte dierenoffers.
Ziet u hoe dat gedeelte overeenstemt met de woorden uit Romeinen 8? De Heer zegt: Dierenoffers waren uw bedoeling niet, maar Gij hebt Mij een (offer)lichaam bereid. En de Heer Jezus biedt Zich vrijwillig aan, aan God Zijn Vader, om het smetteloze Lam Gods te zijn (vs. 7). om Zijn lichaam wat God Hem bereid heeft, te offeren (vs. 10) om zo de mens te verlossen van het lichaam der zonde. Het slot in vers 18 zegt dan nog: “Waar dan voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen zondoffer meer nodig”. De Heer Jezus is dus als zondoffer eens en voor altijd gebracht, het offer van Zijn lichaam, welke God Hem bereid had.
Het zondoffer
Nu is het wel zo, dat in het Oudtestamentisch zondoffer in schaduw of beeld precies werd uitgedrukt wat met de Heer Jezus gebeuren zou in de volheid des tijds. Voor de duidelijkheid van het geheel moeten we daar ook (in het kort) even naar kijken.
We nemen als voorbeeld Leviticus 4, waar het brengen van het zondoffer beschreven wordt. De overtreder of zondaar kon elke willekeurig iemand uit de samenleving zijn. Van gezalfde priester tot hooggeplaatste, van de armste uit de armen, tot de gehele vergadering Israël. Het principe van het offer is steeds hetzelfde.
Ook op grote verzoendag, wat in Leviticus 16 beschreven staat, is het principe van het offer hetzelfde. In het kort komt het hier op neer: Degene die gezondigd had, ging met het offerdier naar de tempel, naar de dienstdoende priester. Hij legde vervolgens zijn hand(en) op de kop van het dier en beleed hardop voor het aangezicht van God en de priester, zijn zonden. Hij beleed dat hij berouw had en zich van de zonde wilde bekeren. De priester was verplicht erop toe te zien, dat het een gaaf dier was.
De zondaar slachtte dan zelf het offerdier en beleed dat dit in zijn plaats geofferd werd voor zijn zonden. Met het bloed verrichtte de priester dan verschillende handelingen in het Heiligdom als beeld van de innerlijke reiniging en verzoening.
Het tweeledige in het offer
Vervolgens gebeurde er iets, wat ik zou willen noemen, dat het innerlijk en het uiterlijk van het offerdier, van elkaar gescheiden werd. We lezen daar onder andere van in Leviticus 4 vers 8 tot en met 10 (Lev. 04:08-10): “En al het vet van de stier van het zondoffer zal hij eruit nemen: het vet dat de ingewanden bedekt, en al het vet dat op de ingewanden ligt; en de beide nieren en het vet dat daaraan zit, dat aan de lenden zit, en het aanhangsel aan de lever, dat hij met de nieren moet wegnemen, zoals het weggenomen wordt van het rund van het vredeoffer; en de priester zal het in rook doen opgaan op het brandofferaltaar” Hier zien we dat, wat ik zie als het beeld van het innerlijk van de mens, op het altaar wordt gebracht, waar de priester het in rook doet opgaan, tot een lieflijke reuk voor de Here Leviticus 4 vers 31 (Lev. 04:31). Een oprecht offer, gebracht naar Gods wil, is aangenaam in de ogen van de hemelse Vader en wordt in dank aangenomen. Gods aangezicht rustte dan weer op die mens. Van het offer van de Heer Jezus lezen we ook: “Hij heeft Zich voor ons overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk” Efeze 5 vers 2 (Ef. 05:02).
Wat gebeurde er nu met de rest van het offerdier, wat ik zie als afbeelding van het lichaam der zonde? Daar kunnen we van lezen in Leviticus 4 vers 11 en 12 (Lev. 04:11-12): “En de huid van de stier en al zijn vlees, benevens zijn kop en zijn onderschenkels en zijn ingewanden en zijn mest, alles van de stier zal hij buiten de legerplaats brengen, op een reine plek, waar men de as stort, en hij zal hem op een houtvuur verbranden; op de plaats waar de as wordt uitgestort, zal hij verbrand worden”.
Het innerlijk was opgegaan naar God als een lieflijke reuk voor de Here, terwijl het lichaam der zonde buiten de legerplaats, en later buiten de stad Jeruzalem, met vuur werd verbrand. Daar bleef niets van over dan wat as , dat door de wind weggeblazen kon worden. God aanvaardde de zondaar weer, maar het lichaam der zonde dat onrein en veroordeeld was, werd aan het vuur prijsgegeven.
Het ware offer
Dit was dus een voorafschaduwing van wat de Heer Jezus zou overkomen; het offer dat Hij voor ons volbrengen zou! In Hebreeën 13 vers 11 en 12 (Heb. 13:11-12) lezen we daar van: “Want van de dieren, waarvan het bloed als zondoffer door de hogepriester in het heiligdom werd gebracht, werd het lichaam buiten de legerplaats verbrand. Daarom heeft ook Jezus, ten einde zijn volk door zijn eigen bloed te heiligen, buiten de poort geleden”.
Dit is heel indringend en de Heer Jezus wist van het lijden dat over Hem komen zou; ook in het bijzonder door wat van de offers beschreven stond. Hij kende Zijn plaats als Middelaar, Hogepriester en offerlam. Het heeft Hem beangst en tijdens Zijn aardse bestaan heeft Hij gehuild, gesmeekt en gebeden tot Zijn hemelse Vader, Die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoort uit Zijn angst, zie Hebreeën 5 vers 7 (Heb. 05:07).
Als Hij het verschrikkelijke van wat Hen overkomen zou aan zijn discipelen probeerde over te brengen, dan begrepen ze er niets van. In

lezen we daarvan: “En zij begrepen niets van deze dingen en dit woord bleef hun duister en zij wisten niet, waarvan gesproken werd”.
Voor veel christenen is dit ook altijd nog een duister deel wat maar moeilijk begrepen kan worden. De vraag: “waarom al dat lijden”?, hoor je vaak stellen.
Wij willen proberen het met Gods hulp in het licht te brengen zodat het een bron wordt van kracht, vreugde en diepe dankbaarheid.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Ik denk dat we als christenen langzamerhand leren om zélf te denken over de dingen van de Vader. Als je jong bent heb je de neiging om anderen na te praten en in vele gevallen besef je dan nauwelijks wat je eigenlijk zegt. Toen ik leraar maatschappijleer op school was en in een kringgesprek wel eens een wat moeilijk onderwerp aansneed, gebeurde het vaak dat ik uit de mond van de leerlingen meningen hoorde die van de ouders afkomstig waren. Zelf hadden ze er amper over nagedacht (de ouders soms ook niet), en het gevolg was dan ook dat ze hun mening niet konden onderbouwen. Maar, al pratend met anderen werden de dingen duidelijker en genuanceerder en konden van lieverlee, al toetsend aan de werkelijkheid, zelf een mening vormen.
En dat was en is de bedoeling. Dat heet ‘opvoeden’.
Het Nederlandse woord ‘opvoeden’ bestaat uit ‘op’ (= naar boven) en ‘voeden’ (= laten grazen, hoeden). Het is een vertaling van een woord dat veelvuldig in het Nieuwe Testament voorkomt: pedagogie (paidos = kind en ‘agogos’ ). Aanvankelijk was dat een slaaf die toezicht houdt op de kinderen en ze naar school begeleidt, vgl. Galaten 3 vers 24 en 25 (Gal. 03:24-25 waar het is vertaald met ’tuchtmeester’). Later kreeg het woord de betekenis van ‘leidsman’, ‘leraar’ of ‘gids’.
Zo zie je maar hoe je eerst aan de hand wordt meegenomen maar later zelfstandig (zelf staan) wordt. Je leert zélf te wandelen onder leiding van een gids, een leidsman.
Een beetje verwarrend is daarom de vertaling in de bijbel van het woordje ‘paideia’ met ’tuchtigen’, want dat woord roept verkeerde voorstellingen op, tenzij je je de oorspronkelijke betekenis bewust wordt. Het betekent namelijk zoveel als ‘leiding geven tijdens een reis’. Dat klinkt heel wat aannemelijker.
Opvoeden heeft altijd tot doel om kinderen zelfstandig te laten worden: zélf denken om zélf beslissingen te kunnen nemen. Wanneer je Hebreeën 2 vers 10 (Heb. 02:10) heel nauwkeurig leest, merk je dat Jezus zich zelf eerst heeft láten opvoeden door zijn leidsman, de Geest van God; om daarna zijn volgelingen erop te wijzen dat deze zelfde Geest ook hen zou opvoeden. Het woord ‘Leidsman’ kan in deze tekst dan beter vertaald worden met ‘aanvoerder’ of ‘voorloper’.
Ik bedoel dit: Hij was de eerste die zich totaal liet opvoeden door de Geest van de Vader. Vandaar zijn eerlijke uitspraken als: “Ik kan van mijzelf niets doen” of “De Vader die in mij blijft doet zijn werken”, of “Uw wil geschiede”. Hij zocht zichzelf niet, maar de eer van zijn Zender. Dan pas ben je waar en die Geest der waarheid voedt op tot de volle waarheid (= werkelijkheid), die in de hemelen is. Eerst in de hemel (in de geest) geschiedt Zijn wil, en dan vanzelf op aarde (in het vlees = in je mens-zijn).
Iemand napraten is één ding en eindeloos Bijbelteksten citeren heeft niet veel zin als je je niet hebt verdiept in de werkelijkheid van God. Paulus, Johannes of welke volgelingen ook, hebben gesproken uit hun eigen, door de Opvoeder gevormde gedachtewereld, die ze zich eigen hadden gemaakt, soms zelfs door schade en schande, maar tóch…
Zoals Jezus zich als eerste liet opvoeden. Dat hangt namelijk af van onze bereidwilligheid. Jezus is ons daarin voorgegaan en in hem is de opvoeding voltooid. Hij werd geestelijk volwassen. Dat ging en gaat niet altijd even gemakkelijk. Soms moet je eronder lijden. Niet dat Gods Geest je doet lijden, maar de tegenstander wil niet dat je opgevoed wordt. Hij dwarsboomt dit prachtige proces met onrecht, geweld en verzoekingen en dan heb je het echt niet gemakkelijk. (Je kunt dit de ‘vuurdoop’ noemen). Maar wanneer je aandachtig luistert naar wat de Geest zegt, kun je in deze druk het geloof vasthouden dat Vader in jou heeft. Jezus leerde te luisteren in de omstandigheden waaronder hij leed en bleef goed. Anders gezegd: In de stank van de wereld bleef hij een lieflijke geur verspreiden.
Wat een voorganger! Hij, die volwassen werd in nederigheid en zachtmoedigheid door nauwkeurig te letten op de aanwijzingen van de Geest. Doordat hij zich liet opvoeden door de opvoeder werd hij door God uitverkoren om de eerste levende hoeksteen te worden van de tempel waarin God zich thuis voelt en zich helemaal kwijt kan. Je bent een geliefde van hem als je gehoor geeft aan Zijn Geest.

 

Terugkomen met gejuich door Henck de Cock

Henk en Connie de Cock werken al vele jaren als zendelingen in Brazilië. Hun bediening heejt in de loop der jaren zeer veel vrucht afgeworpen. Dat wordt in bijgaand artikel op dui­delijke wijze onder de aandacht gebracht. Maar ook komt naar voren hoe de groei en zegen van hun werk vaak met veel lijden gepaard ging, maar mochten ervaren hoe zij die met tranen zaaien, met gejuich zul­len oogsten!

Vele van onze lezers zijn met het werk van Henk en Connie op de hoogte en ondersteunen het ook. Maar bij een deel van onze lezers is dat niet het geval. Omdat Henk een serie geloofsopbouwende artikelen voor ons blad gaat schrijven, hebben wij hem gevraagd als inleiding daar­op dit ‘getuigenis’te geven. (red.).

Als je begint met een Bijbelschool, moet je wel eerst bepalen wat je daar mee wilt bereiken. Natuurlijk kun je tot doel stellen om alleen de leerlin­gen, in een paar jaar tijd, de kennis over te dragen, waar ze – zonder Bijbelschool opleiding – 15 jaar over zouden doen om er achter te komen. Maar was dat hetgeen de Heer van ons verlangde?

In het begin van onze bediening baden en spraken Connie en ik met elkaar over het doel van onze bedie­ning. Connie zei toen: “Als mensen iets leren, maar niet weten wat ze met die kennis moeten doen, dan weten ze eigenlijk niets!”. Het is frustrerend, in alle opzichten, om na jarenlange studie daar niets van in de praktijk te kunnen toepassen. Theoretische kennis zou onze leer­lingen alleen maar opgeblazen maken. Daar kunnen zij niets mee doen dan alleen maar fouten opmer­ken bij anderen. Dus zochten we de Heer voor een beter doel dan alleen maar ‘informeren’ wat er in de Bijbel staat. We wilden zo graag iets aan onze leerlingen meegeven, wat ze een echt doel zou geven om hun hele leven voor in te zetten. Dat begrepen we trouwens als de bedoe­ling van de zendingsopdracht. Jezus zei niet dat we de volken moeten ‘leren’, maar ‘leren onderhouden’ wat Hij geboden heeft Matteüs 18 vers 19 (Matt. 18:19). En tussen leren en leren doen, zit natuurlijk een enorm groot verschil. Het een is theorie, het ander betekent leven!

We hadden veel gehoord en gezien van ‘leiders conferenties’, ‘leider­schap training’, ‘seminars voor lei­ders’, enz. Om zo’n conferentie te houden behoor je zeker een groot leider te zijn, terwijl wij, als jong zendingsechtpaar, niet voelden dat we daar aan toe waren. Zijn we zelf ervaren genoeg om de leiders van de gemeente van Christus op te leiden? Beslist niet! Maar bij ontbreken van leiderschaps­ervaring, konden we in ieder geval wel goede ‘dienaars’ zijn, en dat overbrengen op onze Braziliaanse leerlingen. We konden beter, in plaats van leiders trainen, mensen toerusten tot ‘dienstbetoon’. Daar zijn de gaven en bedieningen van de Geest trouwens voor gegeven Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12). Tenslotte zit de gemeente al vol genoeg met kleine en grote bazen. Iedereen wil chef zijn, een duit in het zakje doen. Wat God echter nodig heeft: dienaars. Zelfs Zijn eigen Zoon stuurde Hij, niet om gediend te worden, maar om te die­nen. Waarom zou Hij ons dan roe­pen, niet als dienstknechten, maar als leiders op zoek naar volgelingen?

Geleid door Gods Geest

De Heilige Geest heeft ons stap voor stap geleid, wat betreft onze taak. Uit wat de Heer ons liet zien, ontstond het motto van de Bijbelschool: ‘Instruindo para Servir’ (Leren om te dienen). Dit kleine zinnetje is inmiddels bekend geworden in de plaatsen waar we werken. Het staat in het briefhoofd, op al onze literatuur en lesmateriaal. En als men onder de gelovigen in onze omge­ving spreekt over ‘Instruindo para Servir’, weten de mensen precies waar het over gaat… over de Bijbelschool in Braz Cubas! In het begin hebben we ons inge­spannen om het pakket van de Bijbelschool een zo groot mogelijk academische inhoud te geven. Zodat leerlingen naderhand hun stu­die zouden kunnen voortzetten op de universiteit. Maar we kregen al vlug in de gaten dat de meeste goede cijfers haalden voor de door de over­heid erkende vakken, terwijl de laag­ste cijfers gehaald werden voor het bijbelonderricht.

“-“We waren bezig om in de val te lopen! De Bijbelschool werd een goedkope manier voor de mensen om naar de universiteit te komen! We werden een springplank naar een betere schoolopleiding, om car­rière te maken in de wereld. Alles goed en wel, maar onze opdracht was anders! We hebben toen de hele zaak weer teruggedraaid, en tegen de leerlingen gezegd dat ze, als zij om academische vorming kwamen, beter naar andere scholen konden gaan. Er zijn er genoeg in onze omgeving. Maar op de Bijbelschool -hoewel we altijd ook zorgen dat onze leerlingen een goede algemene kennis opdoen- wordt de Bijbel als het voornaamste deel van ons pakket aangeboden. Wie de Bijbel niet van harte lief heeft, zal het bij ons op de Bijbelschool niet lang uithouden. En, de beste onderwijzers van ons team, en van onze gastdocenten, zijn Bijbelleraars.

Drie accenten

Maar ook met Bijbelstudie moet je een duidelijke koers hebben. Want alleen maar informatie over de Schrift, en wat de tekstuitleggers daar over zeggen, is niet voldoende om de leerlingen geestelijk te doen groeien. De drie accenten van onze Bijbelschool zijn dan ook: evangeli­satie, gemeentebouw en zending! Tenslotte willen we mensen vormen, die weten hoe ze anderen aan de voeten van de Heer kunnen leiden. En die tevens ervaring en volharding hebben om degenen, die ze voor Jezus gewonnen hebben, bijeen te brengen, om nieuwe gemeenten te vormen. En, omdat we nooit van anderen mogen verlangen waartoe we zelf nooit bereid waren om te doen, zijn Connie en ik, naast het Bijbelschoolwerk, altijd actief geweest met evangelisatie en gemeentebouw.

Gezien onze roeping is Psalm 126 ons erg dierbaar geworden. We voe­len een enorme sympathie met die zaaier en zijn zaadbuidel, die al wenende voortgaat. We hoorden zo vaak over succesvolle werkers, met hun grote conferenties en massa bij­eenkomsten, in stadions en confe­rentiehallen. Al meer en meer voelden we begrip voor die eenzame zaaier en zijn tranen, in wie we ons­zelf herkenden. Eerlijk gezegd, we kwamen er wel eens door in opstand. Tenslotte willen we alle­maal graag een heleboel zichtbare resultaten zien op ons werk. En, als het kan, zo vlug mogelijk en zonder veel offers. We waren dan ook wel eens teleurgesteld, vanwege de taak die God ons had gegeven. Persoonlijk werd ik daarvan voor goed genezen, toen ik daar eens over klaagde bij de Heer: “O, God! Zo velen bouwen een groot werk op, in de kleinst mogelijke tijd. En worden geëerd als mensen met groot leider­schap. En wij ploeteren maar voort!”

Ik sla nooit mijn Bijbel open en steek nooit een vinger tussen de pagina’s, om een woord van de Heer te ontvangen. Dat functioneert bij mij nooit. Ik krijg op die manier altijd Bijbelteksten die absoluut niet slaan op de vragen die in mijn hart leven. Maar deze keer was het ant­woord van God kort en duidelijk. Waar mijn Bijbel open viel, las ik: “Praal niet bij de koning, ga niet staan op de plaats der groten” Spreuken 25 vers 6 (Spr. 25:06).

Het grote geheim

Dus hielden we op met jammeren en zijn door gegaan met de taak die de Heer ons heeft gegeven. Het grote geheim is dat je, als dienaar van God, niet alleen het Woord, maar ook jezelf moet zaaien. Als we Matthéüs 13 lezen, met al zijn mooie beelden over het Koninkrijk Gods, stoppen we vaak bij de eerste gelijkenis. Die gaat over iemand die het zaad van het evangelie uitstrooi­de. Maar daarna vertelde Jezus een andere gelijkenis, die van het onkruid. En daarin ging het niet om de prediking van het Woord, maar: “Het goede zaad, dat zijn de kinde­ren van het Koninkrijk” Matteüs 13 vers 38 (Matt. 13:38). Mooi preken… ja, daar gaan we allemaal voor. Maar zelf gezaaid worden, weggeworpen worden in de grond, dat is een andere geschiede­nis. Het betekent dat we ons leven moeten offeren, voor hetgeen we willen bereiken met onze prediking. Ook Jezus heeft dat gedaan, en zei tegen Zijn discipelen: “Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zich­zelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort Johannes 12 vers 24 (Joh. 12:24). Zendeling-zijn is geen carrière voor succeszoekers. Die kunnen beter hun plaats zoeken in de pretindustrie, die ook wel op het geestelijk erf opgang maakt. Als prediker van het evangelie gooi je zaadkorrels weg, links en rechts. Je begraaft ze; ze sterven in de grond en je ziet ze niet meer terug. Erger nog! Door je leven te geven niet voor het zichtba­re, maar voor het onzichtbare, begraaf je jezelf. En niemand gaat er op uit om te zaaien met één zaad­korrel in zijn hand, maar met een volle zaadbuidel. Het betekent altijd maar doorgaan, nooit je hand laten rusten, want je weet niet of het ene gelukken zal of het andere, dan wel of beide tezamen goed zullen zijn Prediker 11 vers 6 (Pred. 11:06). “Welzalig gij die aan alle wateren zaait…” (Jes. 32:20).

Profetische blik

Om zendeling te zijn, en mensen te trainen om discipelen te worden, moet je een profetische blik hebben. Net als Jezus, die het kruis op Zich genomen heeft, en de schande niet heeft geacht, omdat Hij in de Geest vooruit zag naar de vreugde die voor Hem lag Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02). De rage voor snelle en zichtbare resultaten maakt echter zendelingen gelddoorgevers in plaats van profeten. Vandaag is het begrip ‘zending’ zo beïnvloed door de media, dat het gespecialiseerd geworden is in pro­jecten, die enkel met het natuurlijk oog gezien kunnen worden, gericht op het lenigen van aardse- en tijdelij­ke noden. Investeren in het zichtba­re, geeft blijdschap op korte termijn, die net zo tijdelijk is als de stoffelij­ke offers die we er voor brengen. Inderdaad, we hebben allemaal blijd­schap nodig. Maar vaak zaaien we op de akker van ons vlees, waardoor we geen vreugde oogsten, maar eer­der verdriet en teleurstellingen. Dan is zelfs ritueel lachen en jui­chen geen oplossing, ondanks het feit dat God ons blij en gelukkig wil maken. God geeft echter geen blijd­schap op een presenteerblaadje, maar zaad om het zelf te zaaien. Hij laat geen geluk uit de hemel vallen, ook dat moet je zelf planten. Soms gaat dat met moeite en tranen, en altijd betekent het leven uit het geloof!

Dat is de boodschap van Psalm 126. Helaas zoeken velen slechts het eer­ste gedeelte van de psalm: “Toen werd onze mond vervuld met lachen, onze tong met gejuich. Toen zeide men onder de heidenen: De Here heeft grote dingen bij hun gedaan” (vs. 2). Maar zelfs blijd­schap, al is het de vrucht van de Heilige Geest, moet (zoals iedere vrucht) gezaaid worden. “Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich oogsten” (vs. 5). En als Jezus ons wijst op het doel waartoe Hij ons uit­gekozen heeft, is Hij duidelijk. Het gaat om ‘meer’ vrucht, om ‘veel’ vrucht, en om ‘blijvende’ vrucht te dragen. Voor ons persoonlijk beoogt Hij daar het volgende mee: “Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijd­schap in u zij en uw blijdschap ver­vuld worde” Johannes 15 vers 2, 5, 11, 16 (Joh. 15:02; Joh. 15:05; Joh. 15:11; Joh. 15:16).

Moeizaam maar vruchtdragend!

Zo is het gegaan met het werk van de Bijbelschool. Een vreselijk moei­zaam en langzaam werk. Je moet leerlingen leren evangeliseren. En tevens leren om de mensen, die zij voor de Heer hebben gewonnen, te trainen voor evangelisatiewerk. En de tweede generatie van bekeerden moet ook weer mensen weten te winnen, en opleiden tot zielenwin­ners. Want blijvende groei van het Koninkrijk Gods, hetzij thuis of op ) het zendingsveld, wordt alleen gega­randeerd door zaaien en leren zaai­en. Het resultaat van dit moeizaam werk, hoe lang het ook duurt, is ech­ter geweldig. Wat iedere zaaier zal voorzeker met gejuich terugkomen met zijn schoven.

Er zijn vandaag, na meer dan dertig jaren Bijbelschool in Braz Cubas, meer dan honderd voorgangers in onze omgeving die door ons getraind zijn. Het aantal is zo gegroeid, dat het platform van onze regio – waarbij meer dan 120 voor­gangers en oudsten zijn aangesloten – al jaren lang geleid wordt door onze oud-studenten. Dat betekent £n gezonde inbreng op de predi­king, wat belangrijk is voor een dui­delijk evangelie verkondiging in onze omgeving. Vooral gezien het feit dat Brazilianen hongerig zijn naar God, helaas vallen zij maar al te vaak ten prooi aan allerlei sekten en stromingen, die allemaal vechten voor een zo groot mogelijk stuk van de cake.

Verschillende Bijbelstudenten heb­ben gekozen om met onze federatie samen te werken. Zij hebben alle­maal hun eigen gemeenten moeten opbouwen, waarvoor ze uiteraard getraind werden op de Bijbelschool. Twee maal per jaar gaan Connie en ik op reis, om deze gemeenten, in vier verschillende staten van Brazilië, op te zoeken. Dan leggen we meer dan 3000 km af, over hob­belwegen in Brazilië. Ook hebben we de structuur van de Bijbelschool kunnen overplaatsten, en filialen kunnen openen in de staten Minas Gerais en Espirito Santo. Deze mogelijkheid bestond, omdat veel van onze pioniervoorgangers niet alleen gemeentebouwers waren, maar ook capabele docenten. Zodoende kunnen we nog meer nieuwe werkers trainen voor de uit­breiding van het Koninkrijk Gods.

Ook in Japan!

We hadden echter nooit kunnen denken dat de zaadjes van de Bijbelschool zo ver zouden vallen. We waren als degenen die droom­den Psalm 126 vers 1 (Ps. 126:001). Enkele bijbelstu­denten, nakomelingen van de Japanse emigranten in Brazilië, zijn terug gegaan naar het vaderland van hun voorouders, om daar als gastar­beiders te werken. Er zijn de laatste jaren duizenden Brazilianen naar Japan getrokken, om de economi­sche achteruitgang van Zuid Amerika te ontvluchten. In Japan, met zijn vreselijke geestelijke nood, zijn door oud-studenten van onze Bijbelschool Portugees sprekende gemeenten opgericht. Deze gaan, wat taalgebruik betreft, langzaam over naar het Japans. Connie en ik gaan nu drie maanden per jaar naar dit land, waar we kadertraining doen in de gemeenten in Higashiura en Anjo, die zich bij onze federatie hebben aangesloten. Zo werden leerlingen van onze Bijbelschool zendelingen aan de – vanuit Brazilië gezien – andere kant van de wereld. Jezus zei dat de volken tot discipelen gemaakt moeten worden. Waar dat gebeurt, gaat de verkondiging ver­der. De voorwaarde is om het evan­gelie te brengen, zoals het in het Woord van God geschreven staat, anders werk je te vergeefs 1 Korinthe 15 vers 1 en 2 (1 Kor. 15:01-02). Het gaat om het eeuwig evangelie, dat aan alle volken gebracht zal worden en dat de kracht Gods is tot behoud van een ieder die gelooft Romeinen 1 vers 16 en openbaring 16 vers 4 (Rom. 01:16; Openb. 16:04). Een andere voorwaarde is dat wij­zelf, samen met de zaadjes van het evangelie, ook als tarwegraan in de grond vallen en sterven. Het zen­dingswerk kan niet opgebouwd wor­den met leuke vakantiereizen en zendingstoerisme. Er zijn mensen nodig die daar hun leven voor willen offeren, en zeggen: “Maar ik tel mijn leven niet en acht het niet kost­baar voor mijzelf, als ik slechts mijn loopbaan mag ten einde brengen en de bediening, die ik van de Here Jezus ontvangen heb om het evange­lie der genade Gods te betuigen”

(Hand. 20:24). Grote offers worden echter door de Heer beloond met groot gejuich. Je moet echter wel een profeet zijn, om het vooruit te zien!

Henk en Connie de Cock –

 

Ons erfdeel door Piet Snaphaan

“Al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken,

mijn hart en rots en mijn erfdeel is God

voor eeuwig” Psalm 73 vers 26 (Ps. 073:026).

 

Al zou mijn vlees en hart bezwijken,

God die belooft heeft, is getrouw,

die ook voor struikelen kan behoeden

en met ons voor heeft, alleen ’t goede,

Hij wijst nooit af, wie op Hem bouwt.

 

Ons erfdeel is in onze God,

Hij heeft ’t voor ons verworven,

door Jezus, die het heeft toebereid,

een leven tot in eeuwigheid,

in Hem zijn we geborgen.

 

Ons erfdeel, het is weggelegd

voor allen die God vrezen,

zij mogen schuilen aldoor weer

bij Hem als Vader, God en Heer,

alom zij Hij geprezen.

 

Ons erfdeel, het beloofde land,

ook ons is het toegemeten,

als erfdeel, het is een eeuwig goed

van God die waarlijk leven doet, voor eeuwig,

zeker weten!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

Christen- zijn is een blijmakende aangelegenheid! Ook al zijn de omstandigheden van ons leven soms verre van gemakkelijk, temidden van alles mogen we weten -om een woord van Johannes te citeren- dat Hij die in ons is (Christus), meerder is dan die in de wereld is. Dit maakt het ons ook mogelijk te volharden in de tijd waarin wij leven. Het is de tijd waarin alles zich toe­spitst, het echte tevoorschijn gaat komen en het surrogaat wordt ont­maskerd. En het zal blijken dat iede­re waarachtige christen, als werkelij­ke vertegenwoordiger van Gods Koninkrijk, daarbij een belangrijke taak heejt.

Een halve of een hele Bijbel?

Zaterdag 2 februari was een bijzon­dere dag. Temidden van de vele onstuimige dagen van de afgelopen winter, was er plotseling een zon­overgoten lentedag. Wat natuurlijk een bijzondere glans gaf aan het huwelijk wat die dag gesloten werd tussen de toekomstige koning en koningin van Nederland: Willem Alexander en Maxima. En via de televisie kon iedereen volop meege­nieten. Het commentaar werd ver­zorgd door Maartje van Weegen en het geestelijk aspect werd belicht door Jacobine Geel. Van deze laatste lazen we enkele weken later een interview in De Telegraaf. Jacobine Geel is vooral bekend geworden door haar praat­programma’s voor het IKON. Als domineesdochter heeft ze ook zelf weer theologie gestudeerd en hoewel geen voorganger van een bepaalde kerk, gaat ze naast haar werk voor de televisie, eens per maand voor in een oecumenische streekgemeente. In het interview, dat MarieThérèse Roosendaal met haar had, kwamen verschillende vragen aan de orde waarbij zij ook verschillende bijbel­gedeelten citeerde. Daarbij was het opvallend dat zij het Nieuwe Testament geheel buiten beschouwing liet. Terwijl juist in het Nieuwe Testament het antwoord te vinden is op de vragen die zij naar onze mening onbevredigend beant­woordde. Bijvoorbeeld de vraag hoe wij ons God voor moeten stellen. Daarvan zegt zij onder andere: “Ik denk niet dat God een man of vrouvv is. Al kan het heel nuttig zijn God een tijdje als vrouw te zien, vooral omdat omdat je dan pas merkt hoe­zeer Hij altijd als man is gedacht”. Maar is het wel belangrijk ons daar druk om te maken? Johannes is in zijn evangelie toch heel duidelijk als hij stelt dat niemand God heeft gezien… maar dat “de eniggeboren Zoon die aan de boezem des Vaders is, ons Hem doet kennen”. Door Christus weten wij hoe wij ons God voor moeten stellen. Hij is immers, zoals in de brief aan de Hebreeën wordt geschreven, “de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen” (Heb. 1:3). Als we ons dat realiseren vervalt ook de vraag of God man of vrouw is. Christus was immers als mens in deze wereld. God schiep de mens weliswaar als man en vrouw; zij vormen de twee varianten van dat mens-zijn. Beiden zijn in Gods ogen even belangrijk. Ook de vraag waarom er zoveel ellende in de wereld is kwam natuurlijk weer aan de orde. Jacobine Geel noemt dit de oudste vraag in de theologie: “Als er een God is die mensen liefheeft, hoe kan hij het kwaad op de wereld dan toelaten? Op die vraag zal vermoedelijk nooit een afdoende antwoord komen. Iedere gebeurtenis dwingt ons opnieuw de verschrikkelijke panning onder ogen te zien. Makkelijke antwoorden zijn er niet, helaas. De Tweede Wereldoorlog, zes miljoen Joden vermoord, heeft een einde gemaakt aan de gedachte van een almachtige God. Maar na 11 sep­tember ontdekte ik: de antwoorden van toen zullen we nu opnieuw op onze twijfel moeten veroveren. Mischien is God niet alleen aardig en lief…”

Vervolgens haalt Geel enkele Oudtestamentische voorbeelden aan van mensen die “met God onder­handelen over een rechtvaardiger wereld”, maar waarbij wij ons afvra­gen waarom zij het Nieuwe Testament geheel buiten beschou­wing laat. Want daar wordt de vraag wordt over de ellende in de wereld op verschillende plaatsen op duide­lijke wijze beantwoord. Bijvoorbeeld wanneer Jezus opmerkt: “De dief (Satan) kwam om te stelen, te slach­ten en te vernietigen…, maar Ik (Jezus) ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). God is een goede God en dat heeft Jezus tijdens Zijn leven op aarde op duidelijke wijze geopenbaard. Hij heeft als eerste Satan ontmaskerd en overwonnen en wij mogen deelgeno­ten zijn van Zijn overwinning en gaan het ook leren hem meer en meer te weerstaan en te overwinnen. Dat is wat de werkelijke Gemeente van Christus gelooft. Deze Gemeente is momenteel nog niet tenvolle zichtbaar, dat wil zeggen loopt nog dwars door allerlei kerken en gemeenschappen heen. Want tot hen behoren alleen zij die, door de grote verandering in hun leven (bekering, wedergeboorte), een nieu­we schepping in Christus zijn geworden. Bij hen is Christus een levende werkelijkheid. Hopelijk komen ook Jacobine Geel en andere theologen tot het inzicht dat dit de kern is van het christelijk geloof.

Fictie of werkelijkheid?

In het artikel van de Franse filosoof Baudrillard in ‘De groene Amsterdammer’, waarover wij in ons vorig nummer schreven, wordt ook aandacht besteed aan de rol die de media heben gespeeld bij de aan­slag van ii september. Baudrillard schrijft over de beelden van deze ramp dat zij tegen wil en dank de oerscène vormen: “En zo goed als de aanslagen de wereld hebben ver­deeld, zo zal ook blijken dat ze de verhouding tussen beeld en werke­lijkheid hebben omgegooid. Na een ononderbroken stroom van banale beelden en pseudo-gebeurtenissen heeft de terreurdaad in New York zowel het beeld als de gebeurtenis weer tot leven gewekt. Behalve alle andere wapens van het systeem hebben de terroristen de directheid van de beelden uitgebuit, hun ogenblikkelijke wereldwijde ver­spreiding, net zoals zich de beurs­speculatie, de elektronische informa­tiekanalen of het luchtverkeer eigen hebben gemaakt.

Dubbelzinnige rol

De rol van het beeld is buitenge­woon dubbelzinnig. Terwijl het de gebeurtenis belicht, neemt het die ook in gijzeling. Het zorgt voor ein­deloze vermenigvuldiging en tevens voor afleiding en neutraliteit, iets wat altijd wordt vergeten wanneer het over de ‘rol van de media’ gaat. Het beeld verteert de gebeurtenis door haar in verteerbare brokken door te geven. Het geeft de gebeurte­nis een ongehoorde impact, maar als beeldgebeurtenis. Wat blijft er over van de werkelijke gebeurtenis nu beeld, fictie en virtualiteit van alle kanten de werkelijk­heid binnendringen? In dit geval dachten sommigen (wellicht met een zekere opluchting) dat ze getui­gen waren van de wederopstanding van de werkelijkheid in ons zoge­naamd virtuele universum. ‘Vergeet die virtuele kletsverhalen – dit is echt!’ Op dezelfde wijze heeft men er een wederopstanding van de geschiedenis in willen zien. Maar overtreft de werkelijkheid echt de verbeelding? Dat lijkt misschien zo, omdat zij er haar kracht aan ont­leent en zelf fictie is geworden. Je zou haast zeggen dat de werkelijk­heid jaloers is op de verbeelding, de echtheid op het beeld. De twee strij­den om de vraag welke het onvoor- stelbaarst is.

De ineenstorting van de torens van het World Trade Center is onvoor­stelbaar, maar dat is niet voldoende om haar tot werkelijke gebeurtenis te bestempelen. Een overmaat van geweld opent nog niet de poort naar de werkelijkheid. Want de werkelijk­heid is een principe en dat principe zijn we uit het oog verloren”.

Werkelijkheid

Men kan over dit onderwerp natuur­lijk verder filosoferen maar voor christenen geldt dat als er over fictie of werkelijkheid gesproken wordt, zij vooral denken aan de uitspraak van Paulus die opmerkt dat de wer­kelijkheid van Christus is. Dat bete­kent dat alles wat bijvoorbeeld via de media tot ons komt, ook al is da-t gebaseerd op de zichtbare werkelijk­heid, altijd ondergeschikt is aan de ‘onzichtbare werkelijkheid’: Christus! Hij is het centrale punt van ons denken, spreken en hande­len.

En nu Hij niet meer als persoon in een lichaam van vlees en bloed in deze wereld is, is het de Geest in ieder kind van God, samengroeiend met onze geest, die deze werkelijk­heid gestalte geeft. Zo kan ieder christen waarmaken dat hij geroe­pen is een beelddrager van Christus te zijn. En temidden van alle moge­lijke terreuracties, spectaculaire en minder opvallende gebeurtenissen, die de wereld nog boven het hoofd hangen, is dat de werkelijkheid die uiteindelijk zal zegevieren, want met Christus zijn we immers meer dan overwinnaars?

Waarom God nooit zal verdwijnen

Bestaat God of bestaat God niet? Voor iedere waarachtige christen is het een vanzelfsprekende zaak dat God bestaat; dat Hij niet één of andere door mensen bedachte fanta­siefiguur of gedachte is. Het geloof is bij hen de basis van hun denken. En zij weten dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn, want -zoals het in Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) zo duidelijk wordt geformu­leerd- “wie tot God komt, moet gelo­ven dat Hij bestaat… en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”. Nu zou het voor iedere niet-gelovige even vanzelfsprekend moeten zijn dat zij geloven dat God niet bestaat. Het merkwaardige feit doet zich ech­ter voor dat dit heel vaak niet het geval is! Daaraan moesten wij den­ken toen wij in HP/De Tijd een arti­kel lazen van Jos de Man onder de titel “Waarom God nooit zal verdwij­nen”. In het artikel wordt een onlangs bij de Bezige Bij verschenen boek besproken van de antropoloog Pascal Boyer onder de titel “Godsdienst verklaard”.

Scenario’s

In het boek worden eerst alle gang­bare scenario’s op een rijtje gezet: “Het eerste: godsdienst geeft een antwoord op de ultieme vragen. Hij levert een verklaring voor de oor­sprong van de wereld -zie de schep­pingsverhalen- voor natuurrampen, en voor het kwaad en het lijden.

Er is een emotioneel scenario. Godsdienst verlicht de angst en maakt de gedachte draaglijk dat wij ten dode zijn opgeschreven. Want er wacht de gelovige een hemels para­dijs.

Godsdienst heeft verder een zeer uit­gesproken sociale functie. Hij bevor­dert de saamhorigheid. De Vreze Gods is afschrikwekkender dan de vrees voor de rechter. Die scenario’s zijn stuk voor stuk geldig, als gedeeltelijke verklaringen voor het voortbestaan van godsdienst door de eeuwen heen. Maar ze geven geen uitsluitsel over de oor­sprong van het geloof”. Het boek doet dan verder een poging te verklaren waarom de pri­mitieve mens een antwoord probeer­de te vinden op bijvoorbeeld iemand die vermoord was: “Wat gebeurt er met de clangenoot die men voor dood heeft achtergelaten? Is hij wel verdwenen? Zal hij niet terugkeren om zich te wreken op wie hem in de steek lieten? Het concept ‘geest’ krijgt vorm, in de betekenis van een spookachtieg verschijning die blijft rondwaren en rampspoed over de clan kan afroepen. Het lijkt dus ver­standig de geesten door middel van eerbetoon gunstig te stemmen. Er ontstaan begrafenisrituelen. De verbeelding slaat op hol: de mens schildert monsters op de rotswand. Als een kind dat fabeldieren verzint, ermee praat en speelt. Tegen mon­sters en draken is men op bescher­ming van hogere machten aangewe­zen. De schimmen van de doden worden om bijstand verzocht. Totems worden opgericht. Ze stellen dieren voor, en worden als bescher­mengelen aanbeden. Geesten, monsters, totems: het zijn wezens die niet in de natuur worden waargenomen, verzonnen fenome­nen, geheel nieuwe voorstellingen van de geest. De primitieve mens blijkt in staat een eigen irreële wereld te scheppen”.

Zo probeert Boyer in zijn boek uit te leggen hoe “het organiseren van ceremonies, en de duiding van de intenties en verlangens van boven­natuurlijke wezens op de duur een zaak wordt voor een kaste van spe­cialisten, sjamanen, tovenaars of priesters. Er onstaat als het ware een markt voor geestelijke producten. Waarschijnlijk hebben de priesters de goden ingevoerd. Geesten zijn handig; je kunt met ze praten over de dagelijkse beslommeringen en tegenslagen. Ze weten precies waar je het over hebt, want ze behoren tot de familie, of tot de clan. Goden functioneren op een heel ander niveau. Zij heersen over de hemel en aarde. Zij wekken meer een ontzag dan schimmen van voorvader- ren. Hun macht en aanzien stralen op de priesters af. Met offers worden hun geesten afgesmeekt. In het Indo-Eurpees is God ‘het wezen van de offerplaats’.

Praktische aangelegenheid

Godsdienst is vooral een praktische aangelegenheid, meent Pascal Boyer. Ook vandaag nog. Een christenmens piekert niet over de heilige Drievuldigheid. Hij wendt zich tot God als hij denkt hem nodig te heb­ben. Amerikaanse presidenten zul­len in tijden van beproeving nooit nalaten de Schepper aan te roepen. Een religieuze beleving is vrijwel altijd een interactie. Men bidt om bijstand, om genezing. God is de Heiland, dat is: de verlosser, de red­der, de wonderdoener. Hij is immers almachtig, hij kan de situatie voor ons ten goede doen keren. Nog altijd is de atavistische neiging bij de mens aanwezig om tegenslagen en rampen te wijten aan bovennatuur­lijke invloeden, om ziekten te dui­den als een straf van God. De beknopte samenvatting van wat Boyer heeft te melden -schrijft Jos de Man- maakt duidelijk “waarom God onder ons zal vertoeven tot het einde der tijden. Al liepen de kerken leeg,

de naam van God ligt de mens in de jiond bestorven. Het is zoals de socioloog Edward O. Wilson schrijft: “God is in ons gebeente gebakken”. Hij heeft vanaf het allereerste moment van de menswording -het ontstaan van taal en abstract den­ken- zijn onuitwisbare stempel op onze cultuur gedrukt. En in tegen­stelling tot de wetenschap heeft hij altijd een antwoord klaar. Heeft de mens hem verzonnen? Dat betekent nog niet dat hij niet echt bestaat. Sterker, de mens verzon hem, steeds opnieuw, omdat hij al in zijn gebeente zat.

De mens is niet geschapen, maar «evolueerde langzaam uit lagere dier­soorten? Wie heeft de evolutie gestuurd, dacht u, heer Darwin? Het debat wordt scherper wanneer de Schepper in de tegenaanval gaat. Hoe is het leven op aarde ontstaan? Hoe konden levende organismen ontstaan uit dode materie? De wetenschap blijft het antwoord schuldig.

De wetenschap heeft de natuurwet­ten ontdekt? Heel goed, zij zijn Mijn handschrift.

Het heelal ontstond door een oerkn­al? Wie heeft de lont dan aangesto­ken?

Een atheïst regaeert verveeld op der­gelijke vragen, -we citeren nog steeds Jos de Man- het is onzin, zegt hij, een mysterie -de oorsprong van het universum te verklaren met een ander mysterie, God. God, zegt de gelovige, heeft geen verklaring nodig. Dan beweer ik dat het universum geen verklaring nodig heeft, repliceert de atheïst. Een dovemansgesprek”. Tot zover dit artikel van Jos de Man dat eindigt met een opmerking van Augustinus: “Groot is uw macht en uw wijsheid overstijgt elke bereke­ning”.

Wij willen er nog aan toevoegen dat de mens buiten de Gemeente van Christus op allerlei wijze bezig blijft een verklaring te vinden ten aanzien van zijn bestaan en het bestaan van God en de kosmos. Het bevredigen­de antwoord zal uitblijven totdat men de grote ontdekking doet dat God heel dicht bij is, omdat Hij ten volle tot openbaring is gekomen in Zijn Zoon, die als mens op deze aarde was en door woord en daad openbaarde dat Hij ‘de Weg, de Waarheid en het Leven’ is.

Gokken of geloven?

Onder de titel ‘Gokken op God’ trof­fen we in Elsevier een stukje aan van Gerry van der List over de zeventiende-eeuwse wiskundige Blaise Pascal. In zijn korte leven leverde Pascal onwaarschijnlijk grote prestaties. Voordat hij 30 jaar werd, had hij al de projectieve meetkunde, de rekenmachine, de experimentele fysica en de waarschijnlijkheidsreke­ning uitgevonden. Ondanks de hevi­ge migraine en zenuwaandoeningen die hem permanent kwelden, loste hij later ook nog eens enkele gecom­pliceerde wiskundige problemen op en manifesteerde hij zich als pionier in de ontwikkeling van de integraal­rekening.

De katholieke Pascal wordt echter vooral herinnerd als schrijver. Uit zijn geschriften blijkt daarbij dat de wiskundige geen tegenstelling zag tussen zijn rationele aanpak in wetenschappelijke aangelegenheden en zijn gevoelsmatige hunker naar het goddelijke. Het is het hart dat God waarneemt, noteerde Pascal, niet het verstand. ‘Het hart heeft zijn eigen redenen waar de rede niets van weet’ .

Gerry van der List schrijft ook over een bijzondere nachtelijke ervaring in zijn leven tijdens een bijbelstudie. Daarbij wordt hij door een vuur ver­blind, voelt zich loskomen van zijn lichaam en valt flauw. De volgende dag maakt hij notities wat hij mee­maakte en komt onder andere met het advies, die bekend is komen te staan als de weddenschap van Pascal: “Gok op het bestaan van God. Als Hij bestaat, staat je een eeuwige beloning te wachten. Als het geloof ongefundeerd blijkt te zijn, heb je niks verloren”.

Pascal kreeg in de loop der jaren ook veel kritiek op zijn geloofsopvattin­gen. Onder andere schreef Bertrand Russell, in zijn standaardwerk over de westerse filosofie, dat de auteur van de prachtige ‘Pensées zijn intel­lect had opgeofferd aan God. “Deze kritiek -schrijft Van der List- zou Pascal overigens niet hebben gedeerd. Hij geloofde, zo schreef hij na zijn nachtelijke mystieke erva­ring, niet in de God van wijsgeren en geleerden, maar in die van Abraham, Isaak en Jakob: ‘Zekerheid, zekerheid, gevoel, vreug­de, vrede. God van Jezus Christus. Deum, meum et Deum Vestrum. Uw God zal mijn God zijn”.

Pascal was ongetwijfeld een oprecht gelovige in zijn tijd, waarbij vooral opvallend is dat hij zijn buitengewo­ne wetenschappelijke kennis en begaafdheid ondergeschikt maakte aan zijn geloofsleven. Hij is onge­twijfeld voor vele intellectuelen van onze tijd, die menen dat ‘geloven in God’ achterhaald en ouderwets is, een voorbeeld om na te volgen. Daarbij hoeft zelfs niet gegokt te worden op het bestaan van God, want in Hebreeën n vers 1, wordt het geloof op onnavolgbare wijze beschreven met de woorden dat “het de zekerheid is van de dingen, die men hoopt, en het bewijs van de dingen, die men niet ziet”.

 

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel IV – In leven en in sterven door Cees Maliepaard

“Want het leven is mij Christus en het sterven gewin…” Filippenzen 1 vers 21 (Filip. 01:21).
Ondoordacht?
Dát is een krasse uitspraak van Paulus! Dat het leven voor hem hoofdzakelijk Christus was, is nog wel aannemelijk – maar dat het sterven hem uitsluitend gewin op zou leveren, is iets dat moeilijker op een rijtje te krijgen is. Een dergelijke uitspraak door iemand die in de kracht van zijn leven is, zou je alleen kunnen plaatsen als zo’n mens levensmoe geworden is. Maar als het er over gaat of dat bij de doorsnee christen zo is, zouden wij zelfs bij het éérste gedeelte van deze ontboezeming de nodige vraagtekens kunnen zetten.
Als ik mij even tot mijzelf beperk: er is nog zoveel náást Jezus dat mijn belangstelling wekt. Ik ben in de eerste plaats geïnteresseerd in alle zaken die het Koninkrijk van God betreffen. Maar dat kun je dan nog onder de aangelegenheden in Christus rangschikken.
Evenzo m’n relatie met mensen die, momenteel nog in het vlees zijnde, dit hemelse koninkrijk bevolken. Maar ik heb ook familie en vrienden waar ik veel om geef. En daar komen dan nog de nodige bekenden bij.
Daarnaast zijn er in de maatschappij waar we deel van uitmaken, heel wat dingen waar ik me bij betrokken weet. Ook politieke aangelegenheden kunnen van groot belang zijn voor de kwaliteit van leven hier op aarde, en we mogen in dit tijdsgewricht immers nog steeds in twee werelden tegelijk bezig zijn!
Er is trouwens tevens zoiets als een ontspanningsleven. Wanneer een mens zich op langere termijn consequent alle ontspanning ontzegt, zou dit wel eens tot een overspannen situatie kunnen leiden.
Er is eigenlijk een heel scala aan onderdelen van het menselijk leven, waar ik zo maar een greep uit doe. Al die nuances mogen een plaats hebben in ons functioneren in de beide werelden waar we deel van uitmaken. En kan ik dan desondanks toch naar waarheid zeggen: het leven is mij Christus?
Goed doordacht!
Ik denk dat de oneindig genuanceerde Schepper van hemel en aarde, die in al zijn creaties onveranderlijk goed is, het menselijk leven een veelkleurige veelzijdigheid heeft toebedacht. Er zitten nogal wat kanten aan ons bestaan en er zijn ons vele mogelijkheden gegeven om die in te zetten in de hemel en op de aarde. We kunnen dit eigenlijk vergelijken met de vele facetten van een prachtige edelsteen. Van geen enkel facet zal men kunnen zeggen: dit is nu de steen, want alle facetten bij elkaar vormen de edelsteen.
Het zal best wel zo zijn dat voor Paulus de Christus zijn één en al was. Maar moet dat bij mij niet zijn: het leven is voor mij van alles en nog wat, en in die mengelmoes zal dan natuurlijk ook de Christus een plaats in m’n leven gevonden hebben? Is dat wellicht reëler? Toch niet, want het zit veel ongecompliceerder in elkaar.
Bijbellezen vormt ook een stukje van m’n leven. Staat dat m’n relatie met Christus Jezus in de weg? Natuurlijk niet, het pást er zelfs in, maar de relatie met Jezus gaat het Bijbellezen ver te boven. De stelling ‘het leven is voor mij alleen maar Christus’ is een principe. Lezen in de bijbel staat dat principe niet in de weg, het zal er immers juist deel van uit kunnen maken.
Zou onze verantwoordelijkheid voor onze gezinnen wel een sta-in-de-weg kunnen wezen? Al net zo min… als je er tenminste mee bezig bent binnen de gezindheid van Christus. En daar valt véél onder hoor! Ik herinner mij een uitspraak van een gelovige vrouw uit de jaren zestig, over een kappersbezoek. Ze zei: “Veronderstel dat de Here Jezus onderwijl teruggekomen was. Hij zou zeker gezegd hebben: Heb je niets beters te doen dan je haar te laten krullen? Zonde van je tijd… die had je uit moeten kopen om zielen voor Mij te winnen!” Ik denk echter dat zo iemand onze Meester maar slecht kent. Hij zou vast gezegd hebben: “Kind, wat zit je haar leuk; dat staat je écht goed zeg!”
Gewoon mens zijn
Als het leven voor jou alleen maar Christus is, kun je dan aan de dagelijkse dingen van het leven niet meer meedoen, zijn die te profaan voor een geestelijk mens? Toegegeven: Christus Jezus is allerminst alledaags. Hij is zelfs heel bijzonder, maar Hij is wel geïnteresseerd in alles wat ons leven vult. Niemand van ons voelt zich toch te geestelijk om er goed verzorgd uit te zien? Vanzelfsprekend zijn er belangrijkere dingen in ons leven, maar het hoort er wel bij!
In Christus zijn, betekent niet dat we aan niets of niemand anders meer denken kunnen. Paulus schrijft even eerder in deze brief: “Ik dank mijn God, zo dikwijls ik aan jullie denk”. Hij dacht dus wel degelijk ook aan andere mensen. Of mag je alleen maar bezig zijn met mensen die ook in de Christus zijn, en mag je vooral niet teveel aandacht aan materiele zaken geven? Moet je de aangelegenheden van de natuurlijke wereld maar op z’n beloop laten, en is het verkeerd, te trachten enige verbetering aan te brengen in de puinhoop van sommige facetten van dit aardse bestaan?
Als het leven voor een mens alleen maar Christus is, wil dat zeggen dat in alles wat hij of zij denkt en doet, Christus Jezus centraal staat. Als de gedachten zuiver zijn, zullen ook de woorden rein overkomen en kan men mede daardoor een Gode welgevallig leven leiden. Het uiten van racistische woorden komt voort uit een verwrongen denken, en het plaatsen van schuine opmerkingen en bedenkelijke dubbelzinnigheden duidt op een verontreinigd innerlijk. Ik weet niet wat erger is, maar van beide werkingen heeft men bevrijding nodig. Een man die z’n vrouw slaat of haar geestelijk de vernieling in probeert te helpen, mensen die verslaafd zijn, hun kinderen aanranden, ze aftuigen of een afgod in hun leven hebben, zijn bezig met zaken die met de gezindheid van Christus vloeken.
Wie zoiets in het leven toelaat en daar niet vanaf probeert te komen, kan niet zeggen dat het leven voor hem of haar Christus is. Zo iemand gaat in tégen de gezindheid van Christus, en daar valt nu eenmaal niet mee te marchanderen. Alles wat niet rijmt met de Geest van de Christus zal men weg dienen te doen uit het leven. Bedrog, oneerlijkheid, geweld in woorden of gewelddadigheden metterdaad verdragen zich daar niet mee.
Maar ook minder in het oog vallende ongerechtigheden (zoals het leggen van een claim op mensen) zullen uitgebannen moeten worden. Want de mens die bij een ander onder de duim zit, zal zich niet in de vrijheid van Christus kunnen ontwikkelen.
Leven in vrijheid
Wie rekening houdt met de belangen van anderen, is die vrij om te doen en te laten wat hij of zij wil? Het is absoluut niet verboden een zo prettig mogelijk leven te leiden, maar is het raadzaam van het ene pleziertje naar het andere toe te leven? Dat lijkt wel heel plezierig, maar wanneer natuurlijke, op zich onschuldige zaken de hoofdmoot in het leven gaan vormen, getuigt men daarmee dat het eigen vertier eigenlijk van doorslaggevende waarde is.
Mag een christen aan sport doen, aan voetbal bijvoorbeeld? Waarom zou dat niet mogen? Maar als sport iemands afgod geworden is, krijgen we een ander verhaal. In zo’n geval zal er wel degelijk afstand van genomen dienen te worden. Wellicht niet voorgoed, maar zeker totdat er normaal mee omgegaan kan worden. Wie er een méns als idool op nahoudt, zal z’n hele afgodische gedachtegang bij het geestelijk grof vuil moeten zetten. Dan zullen gewone, zelfs vriendschappelijke contacten weer tot de mogelijkheden gaan behoren.
Jezus zei: “Wie vader of moeder, zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waard”. Je kunt vooral van je kinderen een afgod maken. ‘Breken met de afgoden’ wil niet zeggen dat je ze uit je leven moet wegdoen – allesbehalve dat, het blijven wel je kinderen immers! Je zult alleen de afgodische elementen eruit dienen te halen. Niet uit je kinderen (want daar zitten ze niet), maar uit het eigen denken. Precies zo is het gesteld met het najagen van een carrière. Het is allerminst verkeerd met de verbetering van je loopbaan bezig te zijn, maar het is ongewenst daarvoor nagenoeg alles opzij te zetten. In zo’n geval spreek je van het najagen van een carrière. En een zoon van God in ontwikkeling stelt welbeschouwd andere prioriteiten bij zijn ontwikkeling naar het beeld van zijn Vader.
Overwinningsleven
De stelling: “Het leven is voor mij alleen maar: Christus, en het sterven is dat nog veel meer” (vertaling van Anne de Vries) is een zegekreet. Onze gedachten en ons hele doen en laten is doortrokken van de Geest van de Christus. Want zoals Jezus bezig was met wat Hij de Vader had zien doen, zo zullen wij bedenken en uitvoeren wat Christus Jezus ons door Gods Geest laat zien. En nu heel concreet: héb ik al wat Paulus in deze tekst aanvoert?
Heb ik dat? Ik denk dat ieder van ons zal kunnen zeggen: ik ben er mee bezig en het vordert. Het gaat niet met reuzenstappen, maar dat hoeft ook niet, want de Heer heeft geduld met me. Als we dat óók met elkaar hebben, komen we samen gegarandeerd verder.
Het nieuwe leven dat we in relatie met Jezus gekregen hebben, is Gods genadegave aan ons. Daarmee mogen we dagelijks vrijmoedig aan de slag gaan. Nieuw leven is namelijk geen kant en klaar gebeuren, dat ons zomaar overkomt en zonder enige rimpeling of ontwikkeling tot onze laatste snik als een vast gegeven bij ons blijft. Als dat zo was zou het immers geen leven zijn, maar een eeuwig tafeltje dekje! Wat leeft is nu eenmaal in beweging. We hebben van God in dit tijdelijke bestaan deel gekregen aan nieuw, hemels leven. Deels is dat om ons vertrouwd te maken met onze eeuwige bestemming. Het leven is voor mij alleen maar Christus… is voor een groot deel nog geloofstaal voor mij. En het vervolg van deze tekst, dat het sterven voor mij gewin is, is dat nog veel meer!
Maar het neemt sowieso de angst voor de natuurlijke dood weg. De mens-in-Christus zal de dood van het lichaam allengs meer gaan zien als het afleggen van de aardse tent, van de tijdelijke verblijfplaats. Want we zijn allang bezig met het bouwwerk dat we van God in de hemel gekregen hebben: ons eeuwig huis. Daarvan is Christus Jezus het fundament en de sluitsteen; Hij is onze toevlucht en sterkte op de cruciale punten in het leven, zowel boven als beneden. Wat zal ons in wezen nog kunnen benauwen, want het is steeds méér waar aan het worden: Het leven is mij Christus en het sterven is mij gewin.

 

Ergernis in het Licht door Tea Keuper

“Een dwaas zoon is zijn vader tot ergernis en een verdriet voor wie hem baarde” (dus voor zijn moeder…) Spreuken 17 vers 25 (Spr. 17:25).
“Laten we dan niet langer oordelen, maar kom liever tot dit oordeel: uw broeder (of zuster) geen aanstoot of ergernis geven” Romeinen 14 vers 13 (Rom. 14:13).
“Ergeren is onder andere: aanstoot geven, tot ontstemming prikkelen” (Grote Van Dale).
Als je op een rustige regenachtige (zon)dag je eens verdiept in de betekenis van woorden aan de hand van een woordenboek en daarnaast teksten uit de Bijbel leest over bijvoorbeeld het woord ‘ergeren’ (erg, ergernis), krijg je inzichten over deze begrippen en wat ze uitwerken.
Veel dingen kunnen in ons leven blij stemmen, gelukkig maken. Ook veel dingen (en mensen!) kunnen ons ergeren! Er wordt veel ergernis opgewekt en uitgesproken in gesprekken onderling, in de werksfeer, op school, overal waar mensen samen ‘delen’. Komt dit ons ten goede? Ik denk van niet. Wie of wat wekt onze ergernis op?
Spreuken vertelt over een ‘dwaze zoon, die z’n vader ergert en z’n moeder verdriet doet’. Paulus spreekt in de Romeinenbrief (aan geroepen heiligen – vs. 7) over ons ‘oordelen over elkaar, ons geërgerd zijn aan elkaar’; dat werkt alleen negatieve gedachten uit. En nog vervelender: negatieve uitspraken over anderen…
Maar, onze ergernis kan toch gegrond zijn, ons boos zijn toch ook? Hoe gaan we er nu mee om? Jezus werd toch ook boos op de verkopers en wisselaars op het tempelplein? Ja, maar dat was een ‘heilige verontwaardiging’, omdat Hij opkwam voor Vader en zijn Koninkrijk!
Onze ergernis is vaak van een heel ander ‘soort’, zou je kunnen zeggen. In de vader-zoon situatie uit Spreuken zal er veel liefde, wijsheid, geduld, begrip en ook vermaan nodig zijn. En dat kunnen we alleen maar van onze Vader-God ontvangen. Dan kunnen we eerst luisteren, dan bidden en uiteindelijk ook spreken van liefdevol gezag.

Reinigingsspray
Bidden helpt bij alle soorten ergernis die je zo in alle leeftijden tegenkomt. Juist ook onder oudere mensen kan ergernis een naar kwaad zijn! Je kunt het eigenlijk ’t beste naar elkaar uitspréken, nooit uitschreeuwen dat kan zo kwetsend zijn. En als zoiets toch eens gebeurt, in welke situatie dan ook, bij jong of oud, let dan eens op hoe de atmosfeer bedorven wordt!
Een goed advies? Neem een ‘reinigingsspray’ in de geestelijke wereld! Kom ertoe, zowel tot de één als de ander, om te zeggen; ‘Hé, dit gaat fout! Vergeef me, ik vergeef jou!’ Klap niet dicht, maar zet samen in het licht, wat de oorzaak was van de ergernis die ruzie deed ontstaan!
Duisternis, waarin hét Licht wordt ontstoken, verdwijnt; de vorst der duisternis -Satan- moet altijd wijken voor Jezus Christus. Satan is de verwekker van al het kwaad en Jezus is het Licht in- en van deze wereld!

Halleluja! Hij maant ons, door Paulus in Efeze 6 vers 10 tot en met 18  (Ef. 06:10-18) onze wapenrustig aan te doen en… aan te houden! Lees dit mooie gedeelte vooral veel voor jezelf en bid het s’ morgens voor je dag begint. Dat mag ook in je eigen woorden, ’t is een ‘aanrader’ voor ons allemaal! Dan kunnen we ‘krachtig zijn in de Heer en in de sterkte van zijn macht’!

Elkaar belijden: ‘Dit was van fout van mij, ik handelde verkeerd, ik was niet vrij; er zat een deur op slot. Omdat het donker was ben ik gevallen, God – ik raakte uit de pas!
Maar ik erken mijn zwakheid en ik stel in ’t licht Waarvoor ik in het donker ben gezwicht!’
‘O God! Wat wordt het vredig om me heen!

De zonde vlucht voor ’t Licht, dat hem bescheen!

Heer, U verwerpt mij niet, snoeit wat onbruikbaar is,
zodat de zonde vliedt – Ik zit aan ’s vaders dis!
Verzadig mij met Goddelijke spijzen en ik

geniet van al Uw gunstbewijzen!’

 

Jezus’ opstanding, ónze opstanding door Ada Karst

 

1 Korinthe 15 vers 35 tot en met 50 (1 Kor. 15:35-50)

De Gemeente van Jezus Christus, waar is zij?

Zij is in een’geestelijk verstaan’ gekomen!

Wie haar bestaan regelrecht uit de bijbelletters zoekt te herleiden, zal haar niet aantreffen. Houd maar op met zulk zoeken. Want het Zaad Gods heeft een krachtig werk ver­richt (Joh. 6:28,29,57,58). Gezaaid in zwakheid, opgewekt in kracht,

Gezaaid in oneer, opgewekt in heer­lijkheid,

Gezaaid in vergankelijkheid, opge­wekt in onvergankelijkheid! Van tussen de letters uit is de Gemeente verrezen!

Van béneden of van bóven?

Prediker 3 vers 21; Johannes 6 vers 63 (Pred. 03:21 – Joh. 06:63) Wie zal, opgevaren zijnde, zich weer laten terugvoeren naar het stof van letters! Wie opgevaren is, is vrij om telkens weer van tussen de letters uit op te varen. Als met vleugelen. Zo is de inrichting van het persoonlijke geloofsleven. Dit is onze ‘redelijke’ eredienst.

Met rede-lóze wezens, zoals de bees­ten, gaat het heel anders. Hun adem gaat naar benéden. Ons geloofsleven hééft het beeld van het stoffelijke gedragen. Maar nu is het haar gege­ven om de letters in de toom van Woord en Geest te houden. Zo kan het Lichaam van Christus, de Gemeente, het beeld van de Hémelse dragend, de geloofsontwik­keling vol vertrouwen vervolgen. Geen redeloze eredienst. Maar rede­lijke eredienst. Niet ver weg. Maar in ons innerlijk. Daar is het Altaar opgericht. Hoe staat het er in Hebreeën 13 vers 10 (Heb. 13:10)? “Wij hebben \ een Altaar…” ! En we schrijven het woord ‘Altaar’ maar meteen met een hoofdletter. Om weer meteen van tussen de letters uit óp te varen. In de eredienst van het Oude Verbond was sprake van een altaar waar alleen de mannelijke priesters van mochten eten. Ligt hierin niet een prachtig Christus-ontwerp? Wat spreken deze verordeningen een duidelijke taal aangaande Christus en de Gemeente. De verordeningen van het Oude Verbond waren goed. Maar gelezen in Christus zijn ze béter, omdat ze aan de Gemeente gééstelijk te verstaan gegeven zijn. Daarin, in die geestelijke besluitvor­ming, liggen onze geloofswortels. Dat is het genieten van het Nieuwe Verbond. Dat is eten van Jezus. Eten van hét Altaar. Dat maakt mannelijk, volwassen sterk in het geloof, mon­dig.

Wat een verandering 1 Korinthe 3 vers 1 tot en met 30 (1 Kor. 03:01-30)!

Engelen én engelen…

(Ezechiel 1 – Openbaring 4) Vleugelgegons in Ezechiël 1! Een imposant vleugelgegons! Maar waar komt het vandaan? Van benéden? Of, zoals we in dat hoofdstuk kunnen lezen, “van bené­den het uitspansel”? Dan is het slechts een werveling van stof, van stoffelijke geloofsgedachten. En in datzelfde hoofdstuk bemerken we ineens (vanaf vs. 22) de omslag naar wat “bóven het uitspansel” is te horen en te zien en te wéten. En daar moeten we het van hebben. Daar moest Ezechiël het ook van hebben. Hoe indringend is het vleu- gelgegons van ‘beneden’ tot hem gekomen. Hij liet zich daardoor niet wégvoeren van zijn werk. De ‘stem van bóven het uitspansel’ bracht Geest (God) in Ezechiël en dat deed hem op zijn voeten staan. Hoe heerlijk is het om te onder­scheiden wat met bijbelwoorden wordt gedaan.

Er is vanuit Ezechiël 1 nóg een aderscheid te lezen over engelen engelen. Bij het vleugelgegons van ‘beneden’ is namelijk sprake van wezens met vier vleugels. Als zij gingen hoorde Ezechiël het geruis van de vleugels “als het gebruis van vele wateren, als de stem van de Almachtige, een dreunend geluid als van een leger; als zij stilstonden, lie­ten zij hun vleugels hangen.” Maar lezen we Openbaring 4, dan is daar sprake van wezens met zes vleugels die voortdurend “heerlijk­heid, eer en dankzegging brengen aan de Almachtige”. Dat is ‘van bóven’! Een heel verschil met de wezens ‘van beneden’ in Ezechiël 1. Een verschil van Dag en nacht! Het vleugelgegons van ‘beneden’ is de prediking van de ‘nacht’, van het leger van de antichrist. Het Vleugelgegons van bóven is de pre­diking van De Dag, van het Licht Christus Psalm 19 vers 3 (Ps. 019:003). In Genesis 1 is al te lezen hoe het uitspansel tot schei­ding tussen wateren én wateren was gesteld.

Heerlijke besluitvorming Gods: De ‘nacht’ licht als ‘de Dag’! Dat betekent voor de Gemeente: dóórzicht, inzicht, vóórtgang! De gedachten, van ‘bóven’ het uit­spansel doen ons volop van hét Altaar eten. Volwaardige spijs door het gevleugelde Woord: de onverbrekelijke samenhang van God/Geest en Woord/Jezus. Daar is de Gemeente te vinden, in de maaltijd van vette spijzen en belegen wijnen. In deze veilige woonplaats is ze geborgen, geheel in overeenstem­ming met de waarde van het vol­brachte werk van Christus in de Gemeente.

“…en gij verheugt u met een onuit­sprekelijke en verheerlijkte vreugde, daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zie­len”. Kan de Gemeente iets beters overkomen dan dat?

Verhelderend gesprek

Toegekomen zijnde aan de goede geloofsleeftijd, kan de Gemeente ook toekomen aan de goede overdracht. In Jozua 22 is daarover een verhel­derend gesprek gaande. Ik zal probe­ren om dat verhaal even op z’n kortst, vrij(!) vertaald, samen te vat­ten.

Het is een gesprek tussen de over- jordaanse stammen en de overige stammen. Waarschijnlijk doet de priester Pinechas het woord namens de overige stammen. Overjordaanse stammen: “Wij heb­ben een Altaar”.

Pinechas: “Wat is dat voor een ere­dienst van jullie! We hébben toch al een altaar, een goede eredienst. Wat jullie doen is niet overeenkomstig wat geschreven staat!” Overjordaanse stammen: “We zien in de verte het volgende geslacht. We willen aan onze en aan jullie kinderen overdragen dat nooit de een aan de ander zijn ontwikkeling zal ontnemen. Daarom kijken en geloven we bóven de zichtbare ere­dienst uit. Het Altaar is Getuige tus­sen ons.”

Na deze heilzame dialoog kwam de Geest tot rust en is de opening naar de toekomst gemaakt. Spreekt dit verhaal niet over de Christus, hét Altaar, in wie de geloofsontwikkeling een heerlijk ver­volg zou krijgen? Hoe goed en leerzaam was deze gang van zaken voor heel het volk. Zo zien we dat er voor ons ‘van tus­sen de letters uit’ méér te zien is dan er staat.

 

Struikgewas

Langs de kant van de weg staan struiken. Zo op het oog ziet het er nog redelijk groen uit.

Wel zijn alle takken door elkaar heen gegroeid; het ziet er verwilderd uit. Tussen het struikgewas komen jonge loten tevoorschijn en deze hebben een heldere, groene kleur.

Jong, nieuw leven vraagt aandacht. Hoe is dat bij ons?

Werken we aan het nieuwe leven of gaan we op de oude voet verder? De Bijbel laat ons zien hoe we ons oude leven kunnen afleggen, maar dat werkt alleen als daar iets anders voor in de plaats gekomen is. Praktisch houdt dit in dat we dagelijks goede keuzes maken en een vertrou­welijke omgang met God hebben.

Een baby heeft meer zorg nodig dan een volwassene. Zo wil de Heer dat onze aandacht uitgaat naar het nieuwe leven. Wel vraagt dat onze volledige inzet.

Het struikgewas is door elkaar gegroeid en verward, maar het jonge groen ontvangt een eigen, nieuwe identiteit; dat is de wil van onze Heer. Op deze manier komt de veelkleurigheid van God ook openbaar, zowel in de hemel als ook op de aarde (zie Efeze 3 vers 10 tot 12). Laten we deze beloften met vrijmoedigheid vasthouden.

Truus van Kaam

 

De hyacint door Froukje Huis

’t Was najaar en we waren samen bezig in de tuin.

“Dit hier is toch maar een rommel­tje”, zei ik, wijzend op een berg tuin­afval opzij van ons huis. “Het moet nog wat drogen, dan slinkt het wel”, vond mijn echtge­noot, terwijl hij met zijn schop een nieuwe lading gras op de hoop deponeerde, “je kunt het moeilijk alle­maal in de container gooien”. Inderdaad, dan was er geen ruimte meer voor het huisvuil, want de zon en de buitjes deden het gras ziender­ogen groeien.

De winter kwam en de berg slonk tot een ‘bergje’ waar af en toe nog eens een uitgebloeide kamerplant op belandde. Het lag buiten ons gezichtsveld zodat niemand er aan­stoot aan kon nemen. Stormen kwamen en beukten de tuin, maar het bergje bleef. Op zekere dag blies de wind de riet­mat om en wat vertoonde zich daar schaamteloos aan onze blikken? Juist! Het bergje!

Warme zonnestralen koesterden de tuin en al gauw kwamen groene sprietjes boven de grond, die voor­spoedig groeiden tot crocussen en narcissen. Elke morgen stonden we even voor het raam te genieten, vein­zend het ‘bergje’ niet te zien. Tot… die ochtend dat plotseling ons oog viel op een prachtige hyacint. “Kijk nou eens!” zeiden we verbaasd tegen elkaar. Een hyacint helemaal alleen midden op het bergje. Frank en vrij toonde hij ons zijn witte pracht, alsof hij wilde zeggen: “Wat zeg je daar nu wel van?” Een bol, na de kerstdagen uitgebloeid, was ook op de hoop terecht gekomen, maar de zon had door haar kracht al het moois dat er in verborgen was, tevoorschijn gehaald.

Misschien zijn er onder ons men­sen, die er wel eens aan twijfelen, of ze ooit tot volle ontplooiing zullen komen. De zon, door God gescha­pen, was in staat door haar warmte een bol op een afvalhoop tot bloei te brengen. Zou dan onze Vader van Wie geschreven staat dat Hij bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen, niet in staat zijn door zijn Woord en door zijn Geest ons volkomen tot ontplooiing te brengen? Maleachi 4 vers 2 zegt: “Maar voor u die mijn naam vreest zal de Zon der gerechtigheid opgaan en er zal gene­zing zijn onder haar vleugelen”. Er is maar één ding, dat we moeten doen: blijven onder die vleugelen! Daarom vragen we: “Laat een gewil­lige geest mij schragen” (Psalm 51:14b). Dan groeien wij, ons aan de waarheid houdend, in liefde, in elk opzicht naar Hem toe die het Hoofd is, Christus.

Daar zien we allen verlangend naar uit.

 

 

Koninkrijkszaken die ons raken door Cees Maliepaard

Wat is voor ons het vaderland dat we getrouw ’tot in den doet’ heten te zijn? Is dat het Koninkrijk der Nederlanden of is dit het Koninkrijk der Bovenlanden, het koninkrijk dat in de hemel is te situeren? Je kunt onderdaan van beide rijken zijn, maar ons hart zal stellig meer bij het rijk van de Vader zijn betrokken.
Klimaatbeheersing
Als we sommige landen in de wereld om ons heen bezien, denk ik dat menigeen toch blij is in dit kleine landje aan de zee z’n domicilie te hebben. Ook al grijpt de verloedering op vele punten toe, het is in veel streken op de aarde aanmerkelijk slechter gesteld met de eerste natuurlijke levensbehoeften. Gezien ons kille, vochtige klimaat zal het hier wel nooit een echte bananenrepubliek worden. Maar voor de gewone burger is met name de rechtspraak, in nog al wat gevallen volslagen onbegrijpelijk geworden.
Waar vergaande schendingen van de wet soms nauwelijks of niet bestraft worden (denk maar aan de bouwfraude), worden kleine overtredingen vaak wél aangepakt. De bovenlaag van de maatschappij is immers veel moeilijker aan te pakken; zij worden bijgestaan door dure rechtskundigen, die voor de gewone man nu eenmaal onbetaalbaar zijn. Hetgeen in een rechtsstaat als de onze eigenlijk onbestaanbaar zou moeten wezen.
In het Koninkrijk van God is het volslagen ondenkbaar dat er met twee maten gemeten zou worden. Bij de Here God is er een perfecte klimaatbeheersing; niets zal daar de rechtszekerheid verstoren. Niemand heeft er een streepje vóór op een ander, want voor iedereen heeft Jezus dezelfde prijs betaald. Dat geeft rust aan elk bezwaard gemoed.
Enig in z’n soort
Gods Koninkrijk is uniek; dit rijk kan niet geïmiteerd worden. Want voor een goede nabootsing zou de leiding van een imitatierijk dezelfde mogelijkheden moeten hebben als onze koning, Christus Jezus. En de onderdanen van een schaduwstaat zouden over dezelfde vooruitzichten dienen te beschikken als de vrijgekochten des Heren. Dat alles behoort echter ten enenmale tot de onmogelijkheden.
In Markus 4 vers 11 (Mark. 04:11) zegt Jezus op een gegeven moment tegen zijn discipelen (volgens de vertaling van Petrus Canisius): U is het geheim van het Koninkrijk Gods toevertrouwd. Wie buiten staat zal er gewoon niets van snappen. Niet dat buitenstaanders op voorhand door de Heer afgewezen zullen worden – allesbehalve! Ze zullen wel echter eerst met een ontvankelijk hart naar Jezus moeten komen.
Het staat immers voor alle tijden vast, dat elk die wil komen mag; van de kant van de Meester zal niemand iets in de weg gelegd worden. Maar wie alleen ‘voor de tekenen en de wonderen’ komt, zal bij Jezus nul op het rekest krijgen Matteüs 12 vers 38 tot en met 42 (Matt. 12:38-42). Wie het Discipelschap niet ambieert, maar net als de Farizeeën zich een wettische benadering eigen gemaakt heeft, is het Koninkrijk van de Vader nog niet binnengegaan. Wie van elders inklimt zal nooit een ingezetene van Gods Koninkrijk kunnen zijn. Alleen als een mens via de gebaande weg (Christus Jezus) tot de Here God nadert, ontvangt hij de burgerlijke staat van ingezetene van Gods Koninkrijk.
Trouw in de liefde
De liefde is het allergrootste goed; niets zal de weldadige gloed van deze Harts gesteldheid ooit kunnen evenaren. Maar het is een vaststaand feit dat liefde onmiddellijk gevolgd wordt door ongelimiteerde trouw. Want ware liefde zal haar object nooit verloochenen – zolang iemand liefheeft, zolang zal hij of zij de ander trouw blijven. Reeds in de dagen van het oude verbond deed deze wijsheid opgeld. In Hooglied 8 vers 6 (Hoogl. 08:06) kunnen we lezen: Sterk als de dood is de liefde. De natuurlijke dood is nu eenmaal in de tijd vóór Christus’ wederkomst in heerlijkheid, iets onvermijdelijks. Wie eenmaal gestorven is, zie je in dit aardse leven nimmer meer terug. Zó sterk is ook de liefde. Als je iemand écht liefhebt, komt daar geen einde aan. Liefde is hecht, zij overbrugt oceanen… en zelfs de dood!
Gods liefde is in mensenharten uitgestort. Het innerlijk van alle burgers van het Koninkrijk van God is doortrokken van het principe van goddelijke liefde. Liefde is hun leidmotief. Iets wat nóg belangrijker zou zijn, is niet in te denken. God heeft een plan en Jezus brengt verlossing aan. Maar God is liefde en één en al licht, en Jezus is ook hierin een getrouw beeld van zijn Vader.
Zonen die op Vader lijken
Het is onder ons een geijkte gedachte dat we gaandeweg meer het beeld van onze hemelse Vader gaan dragen. Iedereen snapt ook wel dat zulks niet op uiterlijke overeenkomsten betrekking heeft, maar dat dit de mens naar zijn innerlijke structuur betreft: de zoon die Gods karaktereigenschappen in zich draagt. Waardoor wordt zo iemand gekenmerkt, wat valt er op in de omgang met een beelddrager van de eeuwige God?
Zou een zoon Gods van diens eeuwige plan op de hoogte zijn en zou hij ook weten wat er voor nodig is om als natuurlijk mens aan Gods maatstaven te gaan voldoen? Vast wel! Maar het meest kenmerkende van een waarachtig christen is toch wel dat hij Vaders wezenskenmerken bezit, dat hij vol van Gods goedertierenheid en liefde is. Dat voorkomt ook dat er een overdosis eigenliefde in het hart ontstaat, waardoor men andere inwoners van Gods Koninkrijk zou gaan onderwaarderen.
Volledig ingevoegd
Het is uiteindelijk de bedoeling dat iedere ingezetene van het rijk van de Vader (net als Jezus, Gods eerste Zoon) het wezen van God volkomen zal weergeven. Zullen we dan net als God zijn, net zo machtig? Jezus zei eens tegen z’n discipelen: Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Straks zal ieder van ons dat van zichzelf (en wij dus ook allemaal van elkaar) kunnen zeggen. We zullen net zo gaaf zijn als God ons zich van het begin af aan gedacht heeft: echte beelddragers dus! Maar in autoriteit en macht zullen we uiteraard Hem en onze Meester nooit evenaren.
Dat is zijn bedoeling nooit geweest, en dat is ook niet iets waar wij ons op richten. Jezus is en blijft de hoogste door God aangestelde koning: de koning der koningen. En op zijn beurt erkent Hij zijn God en Vader in alle eeuwigheden als zijn meerdere. Gelukkig maar, want dat garandeert ons een eindeloze voortzetting van de volmaakt goede, van vóór alle tijden door God uitgedachte samenleving op het grondgebied van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

In Johannes 14 vers 28 (Joh. 14:28) geeft Jezus dat te kennen. Hij zegt daar in verband met zijn aanstaande hemelvaart: De Vader is meer dan Ik. Het is een verheugend iets, dat we bij de eeuwige God en bij Jezus Christus echt helemaal passen.

 

Verstaan wat de gemeente is door Jildert de Boer

Het is gemakkelijker te zeggen wat de gemeente niet is, dan wat zij wel inhoudt. De Gemeente is immers een geheimenis! Het is niet zo moeilijk Babylonische trekken op te merken op het evangelische erf, in welke vorm ook. We denken bijvoorbeeld aan menselijke tradities, dat wil zeggen vaste vormen en gewoonten die niet bepaald in de Bijbel verankerd zijn, maar we kunnen ook denken aan allerlei uiterlijk vertoon dat wezenlijke inhoud mist.
Het is de kunst om de werken van God, de grote bouwmeester en architect, op aarde gestalte te geven in het samen bouwen aan Zijn gemeente, volgens Zijn bestek. Dat gemaakte bestek kunnen we terugvinden in het Woord en komt tot leven door Zijn Geest!
Voorspelbaar of verrassend?
Velen blijven hangen in voorspelbare diensten, waar de verrassing van de werking van Gods Geest uit verdwenen is. Alle goede bedoelingen ten spijt, begrijpen wij dat noch het krampachtig vasthouden aan vaste gewoontepatronen van gemeente samenkomen, noch het klakkeloos overboord kieperen van structurele ballast een opbouwend samenzijn garandeert. Bij het zoeken naar het geven van wezenlijke inhoud aan onze bijeenkomsten zullen we allen de leiding en de werking van de heilige Geest dienen op te merken. Dat vraagt om een alerte houding, een openstaan voor de Geest van God.
Daarbij komen we onszelf behoorlijk tegen en worden we -als we eerlijk zijn- gewaar dat onze geestelijke levensinhoud nog wat minder is, dan we naar de tijd gerekend zouden wensen. Hoewel daarbij gezegd mag worden, dat het heerlijk is dat we oog hebben gekregen voor geestelijke goederen als overwinning over de zonde, godsvrucht, heiliging en deel krijgen aan de goddelijke natuur, kortom: Gods volle erfenis!
Het begint echter wel allemaal met een goede, oprechte gezindheid om God ten volle te dienen en van harte dienstbaar te worden aan elkaar. Daarna volgt het zoeken naar de Geest van wijsheid en openbaring, om vruchtbaar te (kunnen) dienen in de gemeente. Immers: aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen!
Wat Satan probeert…
Natuurlijk wil de boze niet dat wij samen met Christus Zijn lichaam tevoorschijn roepen.
Uiteraard zijn de machten der duisternis er als de kippen bij, om de gemeente te doen stranden in vruchteloze pogingen een traditionele vorm voort te zetten, waar het sprankelende leven Gods uit is. Evenzeer trachten de machten der duisternis de gemeente over te leveren aan de chaos en de ongebondenheid, waardoor het volk teugelloos wordt. Van beide zijden loert het gevaar.
Vrijheid geven in de gemeente is het risico van de Geest. Waar deze vrijheid evenwel verbonden blijft met het gehoorzamen van het goede Woord Gods leidt het tot een gezonde balans tussen Woord en Geest. Daar dient men elkaar in ootmoed, heerst men niet met een geest van controle over elkaar en laat men evenmin toe dat de geest van rebellie opstaat en de macht grijpt. Sterke, menselijke persoonlijkheden zullen in de dood van Christus gegeven moeten worden, want zonder een diepe reiniging zijn deze niet bruikbaar voor God. We kunnen beslist niet met minder toe dan volledige overgave en toewijding aan onze Heer! Hoe mooi is het dan elkaar niet meer naar het vlees te kennen, maar in Christus, waardoor de Geest van God de ruimte krijgt. God kan niet uit de voeten met vleselijk gerichte ego’s, maar wel met door Christus vernieuwde persoonlijkheden, die gaandeweg meer Zijn leven (beginnen te) openbaren. Het opstandingsleven komt zo tevoorschijn!
De duivel tracht mensen echter te infiltreren door middel van vleselijk denken (bijv. afgunst, opgeblazenheid, gewilde nederigheid, verering van voorgangers) en dit leidt tot twist, tweedracht en partijschappen, in plaats van een zich houden aan het hoofd, Christus.
Tevens mikt hij op een in de gemeente “alles zoveel mogelijk bij het oude laten” (wetticisme of traditie zonder leven), dan wel “orde verstorend veranderen”(valse vrijheid of anarchie). Hij is erop uit dat (vorm)verandering slechts meer “holle klanken” geeft, maar geen innerlijke vernieuwing en goddelijk leven oplevert.
Bij echte vernieuwing van binnenuit ontwikkelen zich hechte, liefdevolle relaties in de gemeente en kan zij tevens oprechte zielen van buiten aantrekken, die zien hoe lief ze elkaar hebben. Maar als men zich er niet naar uitstrekt dat Christus (opnieuw) komende is in het vlees, zodat er een ontwikkeling ontstaat tot het openbaar worden van de zonen Gods, dan is de geest van de antichrist tevreden. Let op uzelf, dat u niet verliest wat u verricht hebt, maar uw loon ten volle ontvangt. De boze ziet het liefste gebeuren wat een oud kinderversje over Jan Huigen zegt: “en de ton die viel in duigen”. Het resultaat van een gemeente wordt dan een mislukking.
De band der volmaaktheid
De band van de goddelijke, zichzelf gevende liefde, kan echter de duigen van de gemeente bijeenhouden! Op die wijze komt er geestelijke eenheid tot stand in de praktijk.
Uiteraard gaat dit samenvoegen door een proces heen van schaven, slijpen, schuren en aan elkaar gescherpt worden in de omgang. Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt, hebt tot ongeveinsde broederliefde, hebt dan elkander van harte en bestendig lief, als wedergeborenen…Ondertussen snoeit Gods Geest ons van binnen, om het doel van God te bereiken: de vrucht van de karaktertrekken van Jezus, het volgroeide zoonschap!
De gemeente is geen “afhaalcentrum”, zoals een chinees restaurant, waar je kant en klare maaltijden op bestelling geleverd kunt krijgen. Veel mensen willen nog graag “hapklare brokken” of “panklare maaltijden” voorgeschoteld krijgen in de gemeente. Daarbij kan men zelf achterover hangen en wordt er geestelijke luiheid en traagheid gekweekt. Na afloop kan er mogelijk geklaagd worden: “er was niet zoveel voedsel vanmorgen”. Maar besef ik dan wel dat ook ik medeverantwoordelijk ben voor een opbouwende, nuttige inbreng?
De gemeente is niet (slechts) een “consumentenbond van luisteraars”, die naar een goede toespraak van iemand hunner zitten te luisteren. God verlangt ernaar dat de stenen van Zijn huis niet verstenen tot een grauwe, grijze massa, die wekelijks bijeenkomt om eenzelfde ritueel af te draaien. Hij wil leven wekken in iedere steen, zodat deze bruikbaar wordt voor anderen om elkander op te bouwen in ons allerheiligst geloof!
Elkaar aansporen
Uiteraard past daar ook correctie bij. Toen mijn vrouw een aantal jaren terug last had van galstenen, hielp het om deze kwaal aan te wijzen en deze galstenen te verwijderen uit het lichaam. Zo is het ook in het lichaam van Christus. Daar vindt een continu reinigings- en heiligingsproces plaats. Heerlijk wordt het daar als men niet zijn of haar gal spuwt, dan wel kritiek spuit op de ander, maar men elkaar weet te bemoedigen, te vermanen en te vertroosten. Op die wijze kan men elkaar aansporen in de gemeente om vol ijver de weg van Christus te gaan en de goede strijd van het geloof te strijden in volharding!
De betekenis van ons samenkomen wordt des te groter, als elk lid zich gaat openstellen voor de werking van Woord en Geest. Hoe graag we ook zingen, de liederen zullen niet een “opvulmiddel” zijn of worden, om de samenkomsten op aanvaardbare lengte te houden. Hoe goed het ook kan zijn om rustig naar een levenwekkende, praktische verkondiging van iemand te luisteren, dan zal dit toch niet leiden tot passiviteit van de overige leden, die er ook bewust naar zoeken hun steentje tot opbouw bij te dragen. Gods Geest maakt ons creatief en productief, om -een ieder voor zijn deel- leden te zijn van het lichaam van Christus! Vanuit Hem, die het hoofd is, gaan sterke werkingen uit, om met gebruikmaking van alle geledingen de gemeente tot volwassenheid te voeren! God vormt Zich zonen, niet alleen in het individuele, persoonlijke leven van elk van ons, maar door middel van de gemeente komt zoonschap ook openbaar in een elkaar dragen en steunen, in een groei van de heiligen naar volwassen dienstbetoon. Daarom zijn er bedieningen in de gemeente, die de heiligen daartoe toerusten! Zo dient elk lid op zijn wijze de groei van het lichaam! Want: aan een ieder van ons afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate waarin Christus haar schenkt.
Een prachtig welsluitend geheel zal het worden! Ere zij God voor Zijn bouwwerk!

(De teksten die rond dit thema zijn verwerkt, vindt u in Spreuken 27 vers 17 en

Johannes 13 vers 35 en Romeinen 12 vers 4 tot en met 6 en 1 Korinthe 12 vers 7 en 1 Korinthe 12:27 en 2 Korinthe 5 vers 16 en Efeze 4 vers 7 en Efeze 4 vers 11 tot en met 16 en Efeze 4 vers 29 en Kolossenzen 2 vers 18 en 19 en Kolossenzen 3 vers 14 tot en met 16 en Hebreeën 10 vers 24 en 25 en 1 Petrus 1 vers 22 en 1 Petrus 2 vers 5 en 1 Petrus 4 vers 10 en 11 en 2 Johannes 7-8

(Spr. 27:17 en Joh. 13:35 en Rom. 12:04-06 en 1 Kor. 12:07 en 1 Kor. 12:27 en 2 Kor. 05:16 en Ef. 04:07 en Ef. 04:11-16 en Ef. 04:29 en Kol. 02:18-19 en Kol. 03:14-16 en Heb. 10:24-25 en 1 Petr. 01:22 en 1 Petr. 02:05 en 1 Petr. 04:10-11 en 2 Joh. 01:07-08).

 

Stilte (gedicht) door Duurt Sikkens

Daar zitten ze, die beiden aan de vijver
waarbij de wind zacht door de bomen ruist;
een vis springt op en slaat met grote ijver
het spiegelende oppervlak aan gruis

Ze lachen samen, kijken elkaar aan
en lezen hun geheim in beider ogen;
zo drijven langs de sterren, zon en maan:
een eeuwigheid is eig’lijk omgevlogen.

Dan, hand in hand, met vogels in het licht
en gras onder hun voeten, lopen zij
langs koele meren, onder hoge bomen,
altijd elkaar verwacht in stille, sterke dromen;
daar gaan ze dan, zó mooi, zó echt, zo zij aan zij;
zijn aangezicht, mijn aangezicht, wij, Gods gedicht,
dat, eens gedroomd, tot aanzijn is gekomen.

2002.01-02 nr. 416

Levend geloof 2002.01-02 nr. 416

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Dit eerste nummer van de nieuwe jaargang hebben wij weer met vreugde in ons hart samengesteld. We geloven dat het veel zegen en geloofsopbouw zal verspreiden. Natuurlijk zijn we ons bewust dat zo’n uitdrukking gemakkelijk cliché kan worden, maar uit de reacties van het afgelopen jaar is ons gebleken hoe blij en dankbaar velen zijn dat Levend Geloof bestaat en, temidden van alle verwarring en afval, een krachtig en duidelijk geluid laat horen. Daarbij worden we gemotiveerd door de woorden die ook Paulus eens gebruikte, namelijk dat de liefde van Christus ons daartoe dringt…

En als we het woordje ‘we’ gebruiken bedoelen we daarmee allen die in Levend Geloof schrijven. Weliswaar dragen wij als coördinator de eindverantwoordelijk­heid, maar ons blad zou niet zijn wat het nu is, zonder onze medewerkers, die allemaal, en dat mag wel eens gezegd worden, hun werk ‘pro Deo’ doen. Pro Deo in de dubbele betekenis van het woord. De uitdrukking, die in eerste instantie gebruikt wordt met betrekking tot de rechtsbijstand voor onvermogenden, betekent namelijk ‘om niet, gratis’. Maar het betekent oorspronkelijk ook ‘voor God’!

Juist door de inbreng van de verschillende schrijvers krijgt het blad een veelzijdig karakter, waarbij de basis natuurlijk blijft het evangelie van het Koninkrijk Gods, zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten, uiteraard geactualiseerd naar de tijd waarin wij leven.

Daarbij valt het natuurlijk niet te voorkomen dat er soms op onderdelen nog verschillend gedacht wordt. Maar daarbij moet bedacht worden dat wij (zowel de schrijvers als de lezers) nog ‘in ontwikkeling’ zijn. Bovendien kan het juist verrijkend voor ons geloofsleven zijn als we vanuit verschillende invalshoeken het evangelie onder de loupe nemen. Voorop staat dat we de ‘gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus’ als doelstelling in ons leven kennen. En met dit grote doel voor ogen hopen we daar ook in dit nieuwe jaar weer veel over te publiceren.

 

Kunnen wij nog wonderen verwachten? door Gert-Jan Doornink

“Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.
Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; en die Hij tevoren bestemd heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt.
Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?” Romeinen 8 vers 28 tot en met 32 (Rom. 08:28-32).
De vraag of wij nog wonderen kunnen verwachten zal velen overbodig in de oren klinken, want -zo is de redenering- kinderen Gods mogen toch te allen tijde wonderen verwachten? God is immers een God van wonderen? Nu zullen wij de laatste zijn omdat tegen te spreken want wij, en met ons vele anderen, hebben talrijke wonderen meegemaakt en geloven met heel ons hart dat God een God van wonderen is.
Toch blijkt vaak dat er van een gezond en evenwichtig inzicht over dit onderwerp geen sprake is en er teleurstellingen en vragen zijn over het wegblijven van wonderen die men verwacht.
Er bestaan heel wat misvattingen ten aanzien van het begrip ‘wonderen’. Velen denken bijvoorbeeld bij wonderen alleen aan plotselinge genezingen en bevrijdingen die in iemands leven plaatsvinden. Een gelukkig komen deze ook in onze dagen vele malen voor. De tekst “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid” Hebreeën 13 vers 8 (Heb. 13:8) heeft vandaag nog dezelfde rechtsgeldigheid als in het verleden en zal dit ook in de toekomst blijven.
Maar het uitsluitend gefixeerd zijn op het verwachten van wonderen heeft vaak een averechts effect. Gevolg: er wordt valse hoop gewekt en teleurstelling. In sommige gevallen is zelfs verbittering het gevolg. En dat is natuurlijk nooit Gods bedoeling.
Wat een wonder is
Het woord ‘wonder’ wordt in de Grote Van Dale omschreven als iets buitengewoons, iets waarover men zich verwondert, iets dat men niet verklaren kan. Het wordt ook omschreven als een manifestatie van bijzondere kracht, afwijkend of zelfs in strijd met het gewone.
Een wonder is een gebeurtenis, tegen de natuur van de dingen in, die aan de directe tussenkomst van God of aan goddelijke machten wordt toegeschreven.
Van wonder is ook afgeleid het woord ‘verwondering’. We kunnen soms verrukt of verwondert zijn over kleine dingen die in ons leven gebeuren. Dingen die ons blij maken, die ons weer moed geven om verder te gaan. En als we leven in gemeenschap met de Heer, zien we ook vaak in de kleine, gewone dingen van elke dag de hand van de Heer.
Gebedsverhoringen in kleine dingen, die we vaak geen wonderen noemen, maar het in feite wel zijn, geven ons geloofsleven stabiliteit. Soms veranderen bepaalde situaties in ons leven, die wij graag anders zouden willen niet, maar we krijgen wel aangereikt hóe we dan dienen te handelen en ervaren hoe ons leven daarbij toch verder kan functioneren. Alsof dat geen wonder zou zijn!

Het betekent ook dat als we zo leren leven, we niet zo gauw van ons stuk zijn gebracht als er tegenwind opsteekt, als er onverwachte dingen gebeuren, als we niet direct antwoord krijgen op alle vragen. We hebben ons immers de zekerheid van Paulus eigen gemaakt, als hij de prachtige stelling poneert, dat voor hen die geloven alle dingen meewerken ten goede.
Wonderen -grote en kleine- verwachten we van de Heer die wij dienen, en als ze uitblijven laten we dan niet in paniek of verwarring geraken of geneigd zijn God daarvan de schuld te geven. Daar is echter geen enkele reden voor. Hij doet immers alle dingen meewerken ten goede?
Wat verwacht God van ons?
Maar laten we eens beginnen met de rollen om te draaien, dus niet: wat verwachten wij van God, maar wat verwacht God van óns! Paulus omschrijft dat in Romeinen 8 op duidelijke wijze.
Hij zegt in de eerste plaats dat wij ‘geroepenen’ zijn. Dat is volgens zijn voornemen. Ieder mens is immers geschapen naar Zijn beeld, God heeft daarom ook alle mensen lief… Niet een klein beetje zodat ze later met de hakken over de sloot, op het nippertje in de hemel of op een of andere bijzondere plaats terecht komen.
Ik vind het daarom ook zo jammer dat sommige mensen pas op hun sterfbed Jezus aannemen. Dan zijn ze weliswaar behouden. Maar God wil dat we tijdens ons léven Hem zullen aannemen en volgen. Hij wil ons van een zondaar maken tot een kind van God. En indien wij onze zonden belijden is Hij getrouw en rechtvaardig om ze ons te vergeven.
Sommigen belijden: ‘Je bent en je blijft zondaar tot de dood’. Maar dat is een gedachte waarvan de duivel wil dat we daarin geloven. Wie de zonde doet, dient de duivel, schrijft Johannes. En het is natuurlijk nooit Gods wil dat we in dienst van de vorst der duisternis staan.
Dat is een vals beeld en niet in overeenstemming met de werkelijkheid zoals Paulus hier zo prachtig omschrijft. Hij zegt dat wij bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon. Kunt u het vatten? Ik niet, maar het is wel de werkelijkheid zoals God die voor ons in petto is. Nu als dat geen wonder is, dan weet ik het niet!
Maar denkt u op dit moment, en misschien terecht wel een beetje kritisch, je zegt wel dat het werkelijkheid is, maar het is nog geen werkelijkheid! Inderdaad, maar daarvoor vraagt de Heer van ons geloof. En wat geloof is wordt in Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:1) op duidelijke wijze omschreven. Het is “de zekerheid van de dingen, die men hoopt, en het bewijs van de dingen, die men niet ziet”.
De sleutel van het geloof
Satan, Gods grote tegenstander, heeft er een ontzettende hekel aan als we geloof gaan openbaren. U kent waarschijnlijk wel de uitdrukking; ‘Geloven doe je in de kerk, hier moet je het zeker weten’. Wat een geraffineerde misleiding klinkt er in zo’n opmerking door. Alsof geloof niet een zeker weten is!
God vraagt van u en mij geloof, vertrouwen, toewijding, overgave, of hoe je het verder ook omschrijven wilt.
Laten we ons ook realiseren dat God nooit iets onmogelijks van ons vraagt. Als Hij iets van ons vraagt dan geeft Hij ons ook de mogelijkheden om het waar te kunnen maken.
Natuurlijk hebben we niet allemaal evenveel geloof. Daarom hebben we ook elkaar nodig. Als broeders en zusters, als leden van de gemeente van Christus, behoren we elkaar te ondersteunen, te stimuleren, te activeren, voor elkaar te bidden, voor elkaar op de bres te staan.
Maar primair dragen we dus een eigen verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid waarbij God ons helpt daaraan de juiste invulling te geven.
Als Paulus schrijft dat we bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon, geldt dat voor alle fasen van ons bestaan. Het behoort door te werken in elk onderdeel van ons leven. Hij is ons grote voorbeeld om na te volgen. En dat voorbeeld laat ons ook zien dat we te maken krijgen met een leven van ups en downs, vóórdat we, zoals het Leger des Heils zo mooi omschrijft, bevordert worden tot heerlijkheid. (Ik zou trouwens liever willen spreken van ‘bevorderd worden tot grotere heerlijkheid’, want in Christus zijn we al verheerlijkt, schrijft Paulus).
Het eerste wat we ons dienen te realiseren, als we Jezus als voorbeeld volgen, is dat Zijn leven niet gemakkelijk was. Hij werd vervolgd, bespot, tegengewerkt, vooral door de religieuze wereld van die tijd.
En dat geldt uiteraard ook voor Zijn eerste discipelen, want uit hun leven kunnen we leren dat ze veel moesten leren en afleren, maar uiteindelijk ook zelf voorbeelden werden. Denk aan Paulus, die later kon zeggen: Wees mijn navolgers, zoals ook ik Christus navolg. Dat geldt dus ook voor ons!
Het geheim van Gods Geest
Hoe kwam het nu dat Jezus en de apostelen standhielden? Dat kwam omdat ze er niet alleen voor stonden. Als God iets van ons vraagt, geeft Hij ons ook de mogelijkheden om het te kunnen realiseren, merkten we al op. Wat deed God namelijk? Hij gaf hun Zijn Geest!
Voordat Jezus Zijn werk begon werd Hij gedoopt met de Geest. De duivel was hierover woedend en in een geraffineerde poging Hem ten val te brengen (wat de Bijbel omschrijft als de verzoeking in de woestijn) kwam Jezus als de grote Overwinnaar tevoorschijn. Nu denkt u misschien: ja, dat was Jezus, Hij had een bijzondere positie van God ontvangen, maar dan zien we over het hoofd dat Jezus mens was, zoals u en ik.
Na de verzoeking in de woestijn, nadat Hij bij wijze van spreken de vuurproef had doorstaan, begon Hij aan Zijn eigenlijke taak en lezen we van Hem dat Hij in de kracht des Geestes begon rond te trekken en het evangelie van het Koninkrijk verkondigde.
Hetzelfde lezen we later van de apostelen. Ook zij moesten eerst te Jeruzalem blijven wachten en mochten niet eerder uitgaan totdat zij aangedaan waren met kracht van omhoog.
Ook wij kunnen met minder niet toe. We hebben Gods Geest nodig. Paulus noemt de Geest de ‘eerste gave’ Romeinen 8 vers 23 (Rom. 08:23). Zoals we om auto te kunnen rijden eerst een rijbewijs nodig hebben, zo hebben we ook eerst de Geest nodig. Dan ervaren we ook hoe die Geest ‘onze zwakheid’ te hulp komt Romeinen 8 vers 26 (Rom. 08:26). Door die Geest die in ons is kunnen we weerstand bieden tegen het rijk der duisternis, leren we verkeerde geesten waarmee we te maken krijgen onderscheiden, leren we lief te hebben, volhardend te zijn, kunnen we mensen die ons iets misdaan hebben vergeven, geven we het niet op als de omstandigheden tegen zijn, kortom teveel om op te noemen.
Wij kunnen dus niet functioneren naar de bedoeling van God, zonder vervuld te zijn met Zijn Geest! En zonder de doorgaande werking van de Geest in ons kunnen we dus ook niet gelijkvormig worden aan het beeld van Christus.
Betrokken bij Gods plan
Nu even iets heel anders, maar wat in het kader van ons onderwerp toch heel belangrijk is. Er is wel eens opgemerkt: als God dan werkelijk de almachtige, de liefdevolle, de goede God is, waarom bestaat de duivel dan nog, waarom is het rijk der duisternis er nog? En daaraan vastgekoppeld natuurlijk de vraag: waarom is er dan nog zoveel ellende in deze wereld? Waarom die haat tussen Joden en Arabieren? Tussen Protestanten en Katholieken in Noord-Ierland? Waarom terroristische aanslagen?, om maar enkele voorbeelden te noemen.
In het plan van God ligt opgesloten dat het Gods wil is dat we ingeschakeld worden in Zijn plan. God handelt niet buiten de mens -de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk- om. We zijn immers geroepenen. Onze herkomst is niet alleen goddelijk, maar ook onze toekomst. Onze bestemming is immers gelijkvormig te worden aan het beeld van Christus. Hij is de eerstgeborene onder vele broederen. Met andere woorden: Hij gaat voorop en is ons grote voorbeeld om na te volgen.
God wil niet de ellende in deze wereld, God wil niet dat de duivel rondgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou kunnen verslinden. Wij kunnen daarom ook God nooit de schuld geven van al het negatieve dat er in de wereld is. Maar Hij zegt tot ons: Doe er wat aan, laat je niet manipuleren door verkeerde geesten, maar inspireren door Mijn Geest. God wil ons inschakelen in Zijn herstelwerk, Hij vraagt ons mee te bouwen aan Zijn Koninkrijk. Paulus zegt daarom ook dat we Gods medearbeiders zijn 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09).
Dat Koninkrijk komt er, onherroepelijk, zegt God als het ware, daaraan hoeft niemand te twijfelen. Maar Ik wil jullie inschakelen dat te realiseren!
Dat is vaak niet een sensationele, spectaculaire aangelegenheid. Soms blijven de grote wonderen (of althans wat wij voor grote wonderen aanzien) uit.
Maar God geeft er ons iets veel meer waardevol voor terug: Hij maakt ons tot stabiele, standvastige christenen, die niet bij het minste of geringste zuchtje tegenwind uit balans raken. Hij doet immers alle dingen meewerken ten goede!
Het juiste Godsbeeld
Nog een opmerking in dit verband. Het feit dat vele mensen God de schuld geven van de ellende in de wereld, of wat ik onlangs nog weer las, zien als een straf van God, komt doordat men vaak een verkeerde voorstelling van God heeft. Zolang we een verkeerd Godsbeeld hebben en dus zowel het kwade als het goede aan God toeschrijven, zullen we nooit een zuiver inzicht krijgen in Gods bedoeling met Zijn schepping.
God is een goede God. God toonde in Jezus dat Hij was, is en blijft de goede God die het beste met de mensen voor heeft Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10).
Er kan ons veel overkomen. Plotselinge dingen die we niet verwachten, vervelende dingen, tegenslagen, maar een waarachtig gelovige raakt er niet door van slag. Hij weet immers dat God alle dingen (let wel: niet ‘sommige’ maar ‘alle’!) doet meewerken… ten goede!
Daarom maakt Paulus even verder op ook de opmerking: “Als Gods vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?” Wel, als er één recht van spreken had was hij het wel. Daar hoeven we verder geen voorbeelden van aan te halen.
Christen zijn in deze tijd
Ik ben zo blij dat ik in déze tijd christen mag zijn? U ook? En niet omdat ik in een vrij land leef dat grote welvaart kent. Als je werkelijk God dient ervaar je dat de aanvallen en verleidingen uit het rijk der duisternis hier even groot zijn als in andere landen van deze wereld en misschien door alle welvaart nog wel groter. We kunnen wel ‘ach en wee’ roepen over het zinloos geweld dat er is, over het verval van normen en waarden, over dat Nederland en België voorop lopen in de zonde, enz. Dat is allemaal waar.
Maar weet u waarom ik werkelijk blij ben? Waarom ik een innerlijke blijdschap heb die ik me door niemand laat afnemen. Omdat ik mag behoren tot de werkelijke gemeente van Christus. Omdat ik als individueel lid van die gemeente mag toegroeien naar het beeld van Christus.
Maar u mag dat ook! Laat u door niets en niemand afremmen. Zorg dat u er volledig bij betrokken bent! God is een goede God, Hij heeft u oneindig lief. Hoe zal Hij die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft ons met Hem niet álle dingen schenken!
Medebouwers.
Dat maakt het ons ook mogelijk onze taak als medearbeiders Gods waar te kunnen maken. Soms zijn het naar kleine, onopvallende dingen die we in Zijn dienst mogen doen, maar om een oud lied te citeren: “Al wat gedaan werd uit liefde voor Jezus, dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan”.
En weet u wat zo heerlijk is? Heel onbewust gaat de innerlijke groei in ons leven door. Meer en meer worden we geheel omgevormd naar het beeld van Jezus en gaan we ons als zonen Gods openbaren. En dat is het enige waar de wereld op wacht! Daarom kunnen we de vraag of wij nog wonderen kunnen verwachten met een volmondig ‘ja’ beantwoorden. Dat grootste aller wonderen gaat zich in uw en mijn leven voltrekken. Want Hij die in ons een goed werk is begonnen zal het voortzetten tot de grote dag van Christus Jezus! Op die grote dag als Hij ten volle verheerlijkt zal zijn in u en in mij en in allen die Hem werkelijk liefhebben en volgen!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

In zekere zin is God een woningzoekende. Zijn eerste ‘adres’ was Jezus, het hoofdgebouw, daarna ook in degenen die dezelfde gezindheid bezitten. Zo gaat Hij verder en in die zin is elk mens een leegstaand huis, althans, wanneer de ziel niet volgepropt is met allerlei aardsgerichte ideeën of gemeubileerd met de cultuurschatten van deze wereld. Nog erger is wanneer een pand is gekraakt door vreemde indringers die misbruik maken van het huisraad van je ziel, of de boel vervuilen. Dan is ‘Home sweet home’ een vloek.
Wanneer je je woning openzet voor de Rechtmatige, dan wordt je interieur stapje voor stapje vernieuwd, tenminste, mits je dat zelf wilt: Een plaats voor een rustig gesprek onder vier liefdevolle ogen; een plek om voedsel te bereiden voor elkaar, dat je samen eet en deelt; een werkplek; een plek om uit te rusten. Ook samen de kleuren uitzoeken van je innerlijk behang; samen een logeerkamer inrichten voor anderen. En natuurlijk lichtpunten maken voor als het donker wordt… En vooral een behaaglijke warmtebron voor als het koud wordt…
De beelden zijn duidelijk en je kunt in deze beeldspraak steeds verder gaan, maar het gevaar bestaat dan dat de werkelijkheid er door overschaduwd wordt. Dat zou jammer zijn, want het gaat om de innerlijke werkelijkheid in Christus en de bedoeling is dat werkelijkheid en beeld samenvallen zodat ook jouw leven een hartverwarmende plek wordt waar iemand zich thuis voelt, een plek waar God woont: Jouw plek is Zijn plek.
Al die vrijstaande huizen (‘huis’ = ‘verberging’) vormen een woonplaats, een stad met parken en pleinen, een leefgemeenschap met allemaal vaste woon en verblijfplaatsen. In de ‘verberging’ van God zijn vele woningen: Iedereen die aansluiting zoekt bij het eerste huis heeft in Hem een warm plekje en zelf heb je ook medemensen in je hart gesloten. Hierin lijk je op Hem, tenslotte ben je een gelijkenis.
Soms kunnen volslagen ‘vreemdelingen’ of ‘vluchtelingen’ je vrienden worden, omdat ze een thuis hebben gevonden. In de wereld stellen die huisjes niet zo veel voor, hebben weinig aanzien of luister, maar wanneer de Vader en de zoon in de geest met je samenwonen is dit een kostelijke verborgenheid. Hier komt een mens tot rust. En God noemt zulke mensen zelfs “Mijn rustplaats”, een ontroerende gedachte.
Helaas is het ook maar al te waar dat vele gelovigen weinig of geen rust hebben, laat staan verspreiden. Ze moeten altijd zoveel… In hun huis staat een ‘aanjager’ altijd op volle toeren te draaien. Het kan ook zijn dat hun interieur vol staat met allerhande glitter- en glamourartikelen uit de relishops, en bij sommigen denderen de wanden van de religieuze ecstasy. In zo’n herrie kun je toch nooit iemand aan je deur horen kloppen die jou wil vragen ‘of Vader thuis is’?
God is zo bescheiden als de zoon die uit hem is en dat is tevens het kenmerk van de anderen die uit Hem zijn gegenereerd. Ook de heilige geest heeft alle karaktereigenschappen van hem en die geest zoekt aansluiting bij de ootmoedigen, de ‘stillen in den lande’, bij de zachtaardige zielen die wars zijn van geschreeuw en geweld, ze willen niet imponeren. Ze gaan, net als hun Vader, onopvallend hun gang. Ze wandelen ‘stillekens’ achter hun voorganger Jezus aan, in het verborgene.
In het licht van het voorgaande is ‘zending’ eigenlijk niets anders dan onderdak zoeken voor God in andere mensen; een plaats zoeken waar wordt liefgehad, waar naar je wordt uitgekeken, waar iemand je tegemoet komt lopen om je met open armen te ontvangen. Een plek waar jouw, soms ellendige, verhaal veilig is, waar je zelf veilig bent.
En wanneer je die veiligheid beleeft tot in het merg van je ziel, dan word jij ook een warme schuilplaats, een asiel (= ‘vrijplaats’) voor medemensen en ben je een weldaad voor hun ziel. Langzamerhand word je ‘vol van genade’ en dat is de waarheid over God, die zo graag bij mensen woont. De uitdrukking “Geborgen in Zijn hand” betekent dan dat je in Zijn geest een plek hebt in de genegenheid die een ander voor je koestert. Wat heerlijk om, dank zij het evangelie, onderdak te kunnen bieden aan de geestelijke zwervers en daklozen en een thuis te geven aan degenen die van zichzelf vervreemd zijn en niet meer weten waar ze het moeten zoeken.
Soms vindt een ziel onderdak in slechts een paar woorden. Ik wil een voorbeeld geven dat mijzelf altijd goed doet. Het zijn de woorden “U kent me”. Wanneer er van alles afknapt bij je handen, of je bent verdrietig en teleurgesteld over alles en iedereen, over jezelf soms, dan kun je je moede hoofd ter ruste leggen in deze troostvolle gedachte, die de ‘wieg’ is van jouw leven met hem: Iemand die jou echt kent, bij wie jij je gezicht niet verliest maar juist terugkrijgt. Iemand die jouw diepste naam weet en je daarbij noemt. Iemand die met jou Zijn leven wil delen, die al je zwakheden kent en je niks verwijt, die jouw verwachtingen mede koestert en Zijn diepste dromen met je deelt en jij de jouwe met Hem, omdat je Hem zo lief bent, omdat Hij jou zo lief is, omdat Hij je zo graag mag zien.
En wat is er mooier dan twee geliefden?

 

Stappen voorbij het kruis Deel 7 – Het vonnis van Jezus over de zonde
door Wim te Dorsthorst

Voor ik verder ga wil ik nogmaals stellen dat God geen zinloze stappen of handelingen vraagt van de mens, om hem in één of ander godsdienstig systeem onder te brengen. Het gaat God er om de mens te bevrijden van de meest diepe belemmering om naar Gods wil te kunnen leven in een nieuw leven!
Hij wil uit het oude een nieuwe mens te voorschijn roepen; “een nieuwe schepping, naar de wil van God geschapen in waarachtige gerechtigheid en heiligheid” Efeze 4 vers 24 (Ef. 04:24).
Zijn uiteindelijke doel is om de mens in Christus deelgenoot te laten zijn van Zijn eeuwige heerlijkheid 1 Petrus 5 vers 10a (1 Petr. 05:10a) Het enige wat God vraagt is in gehoorzaamheid de weg te gaan die Hij hier voor wijst.
Naar Gods beeld geschapen
Zo heeft God de mens als een schitterende afbeelding van Zichzelf gemaakt Genesis 1 vers 27 (Gen. 01:27). De geest, de levensadem die God inblies, met alle zedelijke en morele wetten waardoor de mens een levende ziel werd Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:07), is het levenscentrum van waaruit het leven behoort te stromen. Zo bedoelde God dat. (Zie ook deel 6 bij ‘De boom des levens’). Door de ziel zou dit leven zich openbaren in wil, verstand, gevoel in een scala van emoties, karakter, persoonlijkheid, enz. En door het lichaam, door de leden noemt de Bijbel dat, werkt het uit en krijgt het gestalte in de zichtbare wereld.
Als je er over nadenkt kun je alleen maar stil worden van verbazing over de schitterende creatie van God.
Door de zondeval is dit ideaal beeld wreed verstoord en werd de geest afgesneden van God en kwam in de dood Efeze 2 vers 1 (Ef. 02:01). Dat heeft het totaalbeeld van de mens (geest, ziel en lichaam) onvoorstelbaar veranderd.
De gevallen mens is gaan leven door de ziel en de vleselijke begeerten. De lichamelijke zintuigen en ledematen spelen daarbij een hoofdrol. Het leven is bepaald gaan worden door wat zintuiglijk waargenomen wordt; wat voor ogen is, wat hoorbaar en tastbaar is, wat gevoeld wordt en wat met het verstand begrepen kan worden, wat men allemaal begeert en door de wil tracht te verwezenlijken.
Kortom, de mens is vleselijk gezind geworden en Gods Woord spreekt dan van leven in het lichaam der zonde of het lichaam des vleses. Daar heb ik in deel 6 al iets over geschreven.
De oude toestand
De apostel geeft in Romeinen 8 vers 7 (Rom. 08:07) aan dat het voor de mens in deze toestand onmogelijk is naar Gods wil te leven. Hij zegt: “Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet”.
In Galaten 5 vers 19 en 20 (Gal. 05:19-200 geeft Paulus een opsomming van deze werkingen van het vlees: “hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke”. En zo staan er nog op verschillende andere plaatsen vleselijke zaken genoemd. Zie o.a. wat de Heer Jezus zelf zegt in Markus 7 vers 21 tot en met 23 (Mark. 07:21-23).
Duidelijk is in ieder geval: het lichaam is niet meer een levend offer voor God, om Hem te eren en te dienen, maar is dienstbaar geworden aan de ongerechtigheid en draagt vrucht voor de dood.
In Romeinen 7 schrijft Paulus in welke erbarmelijke toestand de mens terecht gekomen is door de zonde en de onmogelijkheid om naar de wet en de wil van God te leven, door de zwakheid van het vlees. ‘Want’, schrijft hij in Romeinen 7 vers 5 (Rom. 07:05): “toen wij in het vlees waren, werkten de zondige hartstochten, die door de wet geprikkeld worden, in onze leden, om voor de dood vrucht te dragen”.
De zondige hartstochten worden door de wet, door het gebod, geprikkeld in de leden, in het lichaam, en het resultaat is vrucht dragen voor de dood.
Het is duidelijk dat dit bij uitstek het terrein is waar de duivel en z’n boze geestenwereld uitermate actief in is. We zien dagelijks om ons heen hoe dit werkt in de toenemende, schaamteloze wetteloosheid.
In de verzen 18 en 19 drukt hij nogmaals de onmacht uit om in het lichaam der zonde zijnde, het goede te doen. Hij zegt: “Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik”. Dat is de gezindheid van het vlees in al z’n zwakheid en onmogelijkheid.
De mens is gespleten geworden zoals de apostel dat hier zegt; wat hij wenst kan hij niet volbrengen en wat hij niet wenst moet hij doen, en hij is zo een slaaf van de zonde.
Om zich een goed beeld te vormen van wat Paulus duidelijk wil maken is het wenselijk het gedeelte Romeinen 7 vers 5 tot en met 26 (Rom. 07:05-26) eens aandachtig door te lezen. (Ik wil hier heel duidelijk stellen dat Paulus hier de situatie beschrijft van vóór de wedergeboorte: bekering, doop in water en het ontvangen van de heilige Geest. Heel duidelijk staat dit aan het begin van zijn betoog in Romeinen 7 vers 5 en 6 (Rom. 07:05-06) waar hij zegt: “Want toen wij in het vlees waren,… maar thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar, die ons gevangen hield, zodat wij dienen in de nieuwe staat des Geestes en niet in de oude staat der letter”.)
De wonderlijke verlossing
De uitroep van de apostel tenslotte is dan ook: “Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” (vs. 24). ‘Het lichaam der zonde’, noemt hij het in Romeinen 6 vers 6 (Rom. 06:06). (De Leidse vertaling heeft: ‘dit lichaam waarin de dood huist’). Hij heeft het hier duidelijk over ons zichtbare, tastbare lichaam!
Paulus bedoelt hier niet: ging ik maar zo gauw mogelijk dood, nee, hij begrijpt en wil dat overbrengen, dat er iets heel ingrijpends moet gebeuren om uit deze ellendige toestand te komen. Hij spreekt van verlossing! Er moet verlossing zijn van die verschrikkelijke overheersende vleselijke gezindheid, van die wet in z’n leden, die strijd voert tegen de wet van het verstand en de mens tot krijgsgevangene maakt van de wet der zonde, die in het lichaam is gaan heersen Romeinen 7 vers 21 tot en met 23 (Rom. 07:21-23)

Maar dan is daar het verlossende antwoord, wat ik met hoofdletters zal schrijven: Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here! Romeinen 7 vers 25 (Rom. 07:25).
Als een juichkreet komt het er uit bij de apostel: Gode zij dank, er is verlossing! Ik hoop dat een ieder die dit leest met de apostel mee kan juichen!
Maar hoe doet God dat?
Is die verlossing het gevolg van de schuldvergeving? Ja, dat is er een onderdeel van, maar het is veel en veel meer dan dat! En wat heeft dat dan met de doop te maken? Alles! Zoals we zullen gaan zien. Paulus eindigt zijn betoog namelijk niet in Romeinen 7 vers 26 (Rom. 07:26), maar hij gaat gewoon door. In de Bijbel is er een verdeling gemaakt en begint hoofdstuk acht en maar al te vaak worden die hoofdstukken dan als iets aparts gelezen, maar je moet dat gewoon door lezen om het juiste verband in het betoog van de apostel te volgen. Hij heeft beschreven hoe de toestand is voor de verlossing, waarin alles onder de zonde en de veroordeling was en dan volgen de verlossende woorden: “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn.
Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt, van de wet der zonde en des doods. Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees; God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest” Romeinen 8 vers 1 tot en met 4 (Rom. 08:01-04).
Zoals de apostel in hoofdstuk zeven een hele gedachtewereld ontvouwde over de oude schepping in Adam, onder de wet, zo ontvouwt hij vervolgens in hoofdstuk acht een schitterende gedachtewereld over de nieuwe schepping in Jezus Christus, die begint met: “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn”!
Wij zullen ons nu beperken bij de verlossing van het lichaam der zonde, waar we van uit Romeinen 6 vers 6 mee bezig zijn. Met deze woorden van de apostel staan we bij de openbaring van één van de grootste geheimenissen in Gods eeuwige raad. Dan kunnen we ook begrijpen dat er gezegd wordt: “Dat God ons immers in Jezus Christus uitverkoren heeft vóór de grondlegging der wereld, opdat (om die reden) wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht” Efeze 1 vers 4 (Ef. 01:04).
Hoe zou het anders mogelijk zijn geweest, als God niet voorzien had?
Het toont ons de onuitsprekelijke liefde en de genade, maar vooral ook de wijsheid van onze grote goede God.
Wat betekent dit allemaal?
Eerst schrijft de apostel over de onmogelijkheid om naar de wet Gods te leven door de wet der zonde die in de leden is (in het lichaam dus), en nu schrijft hij dat de eis der wet vervuld wordt in ons, die niet naar het vlees wandelen doch naar de Geest. Een radicalere omslag is niet denkbaar!
Eerst naar het vlees, nu naar en door de Geest. Wij hebben gezien hoe er door de zondeval van Adam er een totale verandering intrad ten kwade, maar in Jezus Christus vindt er eveneens zo’n totale verandering plaats, maar nu ten goede! Eerst onder de wet van zonde en dood, nu onder de wet van de Geest des levens in Jezus Christus. Bij het dan volgende in de verzen 3 en 4 is ieder woord belangrijk! Wat heeft God in Zijn grote liefde namelijk gedaan? “God heeft Zijn eigen Zoon, de Waarachtige, de Heilige, de Rechtvaardige, waarvan de engelen zongen bij Zijn geboorte: “Hij is Christus de Here”, volkomen gaaf en onbesmet…, gezonden in een vlees, in een lichaam dus, aan dat der zonde gelijk”. (De Willibrord- vertaling heeft: “God bewerkt het door Zijn Zoon te zenden in de gestalte van het vlees der zonde (in het lichaam der zonde) en ter wille van de zonde. Hij heeft in het vlees zelf de zonde gevonnist, opdat de eis van de wet…”).
In een lichaam dus zoals wij dat hebben, aangetast door de zonde! In een sterfelijk lichaam dus, terwijl Hijzelf geen zonde gekend heeft. God heeft Hem voor ons tot zonde gemaakt! 2 Korinthe 5 vers 21 (2 Kor. 05:21). God heeft Hem de zonde en de hele erbarmelijke toestand van de mensheid toegerekend; Hij nam onze plaats in! Hij heeft onze zonden niet als een pakketje op de rug genomen aan het kruis, nee, hij was daar mee bekleed op aarde in het lichaam der zonde, van Zijn geboorte tot de dood op het kruis.
Wij zingen in een lied: ‘Van de stal tot het kruis droeg U de pijn’ Wat waar is dat! De vert. Brouwer zegt: “Door Zijn eigen Zoon te zenden in de gedaante van door de zonde overheerst vlees, en dat ter wille van de zonde”. Ter wille van onze zonden dus!
Als Paulus in Filippenzen 2 vers 6 tot en met 8 (Filip. 02:06-08) zegt: “Die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, (de Heer Jezus heeft dit immers vrijwillig gedaan!) en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises”, dan zijn dat woorden met een enorme diepe waarde. Hij is inderdaad aan de in zonden gevallen mensen gelijk geworden, en is in zijn uiterlijk als een mens bevonden! Wie zal ooit kunnen peilen hoe groot Zijn liefde voor ons is! Hij is voor ons een vloek geworden, en Hij droeg onze zonden in een lichaam, als ons door de zonde getekend lichaam.
De zonde gevonnist
En dan lazen we in Romeinen 8 vers 3a (Rom. 08:03a): ‘Dat dat was om de zonde of ter wille van de zonde, en dat God zo de zonde in het vlees veroordeeld heeft’. Hier wordt niet gesproken over ‘zonden’, als overtredingen dus, maar over ‘zonde’, dat is die hele rampzalige toestand waarin de mens is terecht gekomen en die Paulus in hoofdstuk zeven beschrijft als zijnde in het lichaam der zonde.
God heeft over dat lichaam zijn veroordeling uitgesproken. Dat wil zeggen dat dat lichaam in de dood moet worden gebracht; daar is geen redding meer voor!
De Heer Jezus had hetzelfde lichaam als de mensen, hebben we gezien en God heeft dat dus niet alleen veroordeeld, maar dat vonnis is ook aan Hem voltrokken op het kruis. En waar wij allen om de veroordeling hadden moeten sterven, is Hij als één voor allen gestorven! 2 Korinthe 5 vers 15a (2 Kor. 05:15a). Daar kom ik volgende keer nog nader op terug.
Ik denk dat Paulus bij het schrijven en overpeinzen van deze woorden gedacht heeft aan wat hij in Romeinen 11 vers 33 tot en met 36 (Rom. 11:33-36) schrijft: “O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen! Want: wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet? Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen”.

 

Omgaan met veranderingen door Peter Annotee

“En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02).
Toen de bewoners van een Italiaanse stad in de veertiende eeuw door hun vijanden in het nauw gedreven werden, huurden zij een generaal om hen te verdedigen. De generaal trok er op uit met zijn leger en versloeg alle vijanden van de stad volledig. Toen het nieuws van zijn overwinningen de bestuurders van de stad bereikte, beraadslaagden zij over de vraag welke beloning zij de generaal moesten geven.
De eerste conclusie was dat al het goud dat de stad bezat niet voldoende zou zijn voor een passende beloning. Daarop stelde iemand voor de generaal de heerschappij over de stad aan te bieden. Maar ook dat werd onvoldoende geacht om zijn verdiensten voor de stad te vergoeden. Toen stond iemand op en zei: “Laten wij hem doden en tot de beschermheilige van onze stad maken. Dan richten wij voor hem een standbeeld op en zal hij voor eeuwig, onveranderlijk, de meest geëerde man van onze stad zijn”. En aldus geschiedde…
Versteende symbolen
Talloos zijn de standbeelden waarmee de wereld zijn weldoeners beloont. Maar meer dan grafmonumenten zijn het niet, versteende symbolen die voorgoed tot stilstand zijn gebracht. Dat is de prijs voor de vastlegging: sterven. Hoe griezelig en uitzonderlijk het bovenstaande verhaal ook mag lijken; de uiteindelijke beloning die de wereld te bieden heeft is de dood, eeuwig en onveranderlijk.
Tegelijkertijd willen de meeste mensen met hun tijd meegaan. Ze willen liever in geen enkel opzicht achterblijven. Ze zijn bereid ver te gaan om bij te blijven. Ze varen op de stroom van veranderingen mee om hun bezit en status te behouden of te vergroten. Daarom verzetten ze zich ook tegen veranderingen die hun positie op enigerlei wijze bedreigt.
Vreemd genoeg komen binnen de ‘volle evangelie beweging’ dezelfde reacties op veranderingen voor. Het antwoord op geestelijke veranderingen valt vaak uiteen in meegaan of verzet. Heel veel mensen willen niet achterblijven en worden meegenomen door nieuwe ontwikkelingen zonder daar, met de Heer erbij, over na te denken. Anderzijds komt ook de reflex van de afwijzing voor, omdat het ‘nieuwe’ gezien wordt als een bedreiging voor de waarheid die al bekend is.
De derde weg
Willen we niet gelijkvormig worden aan de wereld maar ons laten hervormen door de vernieuwing van ons denken, dan zullen we allereerst moeten naar een andere manier, dan meegaan of verzet, om op veranderingen te reageren. Dan zouden we er voor moeten kiezen om nieuwe bewegingen, leringen en methodes niet meteen te omhelzen of te verwerpen, maar ze te toetsen.
Lengte meten is alleen mogelijk als je over een liniaal beschikt. Om nieuwe leringen te toetsen moet je zelf beschikken over een leer. Die leer zal alleen wel moeten leven. Een leer die vast staat beweegt niet meer en is een dode letter geworden. Een geestelijke stroming beoordelen kan alleen als je zelf geestelijk stroomt; als je zelf bereid bent om je geloof te laten veranderen door God. Het kan overigens heel goed om tegen te stromen. Je moet tenslotte zeker niet in alles meegaan.
Uiteindelijk wil God ons leren om in de maalstroom van veranderingen in alle rust en bedachtzaamheid het goede, welgevallig en volkomenen te zoeken. We moeten dan, onherroepelijk, in beweging blijven. Altijd op weg naar meer. Altijd bereid ook, om op verzoek van de Geest, oude dingen op te geven en nieuwe aan te nemen.
In Gods tegenwoordigheid
Dat betekent niet dat er geen waarheid zou zijn boven de waan van de dag. Die waarheid is er, in God. Het betekent wel dat we die waarheid telkens weer bij Hem gaan zoeken in plaats van bij onszelf. Wat wij van Hem hebben aangenomen, zal in ons langzaam maar zeker een stenen standbeeld worden. Daarom moeten we ons elke dag weer laten hervormen. Als we begrijpen dat je de waarheid niet kunt hebben maar alleen vinden bij God, zullen we altijd overleven.
We zullen dan gaan ontdekken wat Hij bedoelt als Hij zegt dat er “niets nieuws onder de zon” is. Namelijk dat het goede in al die ‘nieuwe’ stromingen meestal niet meer is dan een bevestiging van wat Hij al veel eerder gezegd heeft. Dat is Zijn manier om ons telkens weer terug te brengen bij Hem.
Zolang we elke keer weer terugstromen naar de tegenwoordigheid van God, zijn we erin geslaagd goed om te gaan met alle veranderingen om ons heen. Ongetwijfeld zullen we ons vaak vergissen. We zullen laten liggen wat we goed kunnen gebruiken en oppakken wat ons afbreekt. Maar we zullen nooit de weg kwijt raken zolang we de herleving van de waarheid zoeken bij God. Wat voor ons dan iets nieuws en misschien een grote verandering lijkt, is voor Hem onderdeel van dat ene plan, dat ene Koninkrijk der hemelen. Waar wij delen zien die steeds anders zijn, ziet Hij een geheel, oneindig groot en veelzijdig, en toch maar op een doel gericht.
Toen God Abraham in een visioen beloofde dat zijn nakomelingschap talrijker dan de sterren der zee zou zijn, kon Abraham niets anders doen dan God op Zijn woord geloven. Hij deed het, ondanks het feit dat, terwijl hij zo ongeveer alles in zijn natuurlijke en zijn geestelijke leven voortdurend had moeten veranderen, hij nog niets zichtbaars ontvangen had. Maar hij leeft in de tegenwoordigheid van God en wij, zijn nakomelingschap, met hem.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

Als christenen leven we in twee werel­den: op aarde en in de hemel. Vooral dit laatste wordt door velen over het hoofd gezien en is juist het belang­rijkste facet van ons christen-zijn. Onze plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Vanuit deze plaats weten wij dat alles wat er op aarde gebeurt, zijn oorsprong vindt in de geestelijke wereld. Daar vindt de strijd plaats tussen goed en kwaad, dat wil zeggen tussen God en Satan. Gelukkig weten wij dat deze strijd in principe al is beslist en Satan de ver­liezer is. Alleen zijn eindafgang moet nog plaatsvinden. En zolang dit niet is gebeurd zijn wij geroepen waak­zaam te zijn en de woorden van Petrus ter harte te nemen als hij schrijft: “Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Wederstaat hem, vast in het geloof…” 1 Petrus 5 vers 8 en 9 (1 Petr. 05:08-09).

Het verschil tussen Koran en Bijbel

Zullen de drie godsdiensten: Jodendom, Christendom en Islam ooit samensmelten tot één grote wereldgodsdienst? De laatste tijd gaan steeds meer stemmen op die dat suggereren. Er zijn immers zoveel overeenkomsten en de oor­sprong is toch dezelfde? Tijdens een excursie op onze vacantie in Turkije vertelde de gids, toen we een mos­kee bezochten, dat er 35% overeenkomst is tussen de Koran en de Bijbel. Talrijk zijn de argumenten die gebruikt worden om aan te geven dat het toch voor een belang­rijk deel allemaal hetzelfde is. Waarom zou het christelijk geloof exclusief zijn?

Oppervlakkig bezien lijkt er veel voor te zeggen om tot een eenheid te komen en in deze tijd van geestelij­ke vervlakking haken allerlei theolo­gen en semitheologen daarop dan ook handig in. Maar er is meer aan de hand! Zolang wij niet op de juiste wijze geestelijk inzicht hebben in deze materie blijft twijfel om de hoek kijken. Daarom is het goed om bijvoorbeeld het grote verschil tus­sen de Bijbel en de Koran eens onder de loupe te nemen. Nu kan dat natuurlijk vanuit onze eigen visie vanwege ons geloof in

Christus, maar het is interressant om eens te luisteren naar een objec­tieve beoordeling, zoals we die aan­troffen in een artikel in HP/De Tijd.

Vergelijking .

Joost Niemöller, de schrijver van het artikel probeert daarin beide boeken te lezen en te vergelijken, niet als gelovige of als wetenschapper, maar gewoon als boek. Hij merkt onder andere het volgende op; “De bijbel heeft een begin en een eind. Er valt niet snel een zelfbewustere en dus ook beroemdere openingsregel te bedenken: “In het begin schiep God de hemel en de aarde”. Dan lees je door en door en door, een heleboel bladzijden, en eindig je met de Apocalyps, waar het einde der tijden wordt geprofeteerd, met als slotre­gel: “De genade van de Heer Jezus zij met allen”. Echt een einde. Een Sluitregel. Dat klopt dus.

De koran heeft helemaal geen begin en geen eind. Het boek is weliswaar ingedeeld in 114 hoofdstukken, die soera’s genoemd worden en die in nummering keurig van 1 naar 114 lopen, maar in de tekst zelf vind je geen enkele aanwijzing voor een chronologische, of anderszins vertel­de geschiedenis. Ook de titel boven iedere soera, zoals ‘Het berouw’ of ‘De spin’ blijken in de meeste geval­len alleen maar zijdelings een samenhang met de inhoud te bevat­ten, zodat zelfs niet van een themati­sche ordening kan worden gespro­ken. Het valt dus niet als een boek te lezen. Ik heb dat toch maar gedaan. Maar ik had de koran net zo goed op een willekeurige plek open kunnen laten vallen, iets lezen tot je er genoeg van hebt en dan op een wil­lekeurige plek verder. Dat levert het gevaar op dat je hele stukken over­slaat. Ook gaat het snel vervelen. Anders dan bij de bijbel staat de tekst als onderwerp zelf centraal in de koran. De tekst is een nadrukke­lijk aanwezig ding, en dat is niet zomaar, want de tekst is het bestaan van God. En dus wordt er ook het een en ander gezegd over de aard en de structuur van de tekst. Zo staat er: “God heeft nedergezonden / de schoonste bekendmaking / een Schrift / waarvan de handelingen op elkaar lijken”. De tekst is dus door God zelf gemaakt. Dat tref je, met uitzondering van de wetten van Mozes, in de bijbel niet aan, al lees je daar, helemaal aan het eind, wel dat niemand iets aan de tekst mag wijzigen, want dan zal die op grootse wijze gestraft worden door God. Dus een goddelijke status wordt de bijbeltekst wel toegedicht in althans een deel van de bijbel­tekst”.

Verwijzingen naar de Bijbel

Joost Niemöller schrijft verder dat “het tweede dat iedereen opvalt die de koran leest, dat het overgrote deel daarvan bestaat uit verwijzingen naar de bijbel. Die verwijzingen zijn vaak zo cryptisch dat je er wel van uit moet gaan dat de bijbel ten tijde van het ontstaan van de koran -zo ongeveer in de zevende eeuw na Christus- een algemeen bekend boek was. Dit betekent dat voor iemand die de bijbel niet kent – en dat mag vandaag de dag van de meeste moslims verwacht worden – grote delen van de koran volslagen onbegrijpelijk zijn! Ik vind dat een verbijsterende gedachte. Al die jon­gens op koranscholen met verwoed schuddende hoofden tekst in hun hoofd stampend. Maar het wordt ze niet vergund te begrijpen. Hier en daar wijkt de koran af van het origineel, de bijbel dus. Overbekend is dat de figuur Jezus Christus wel voorkomt in de koran, maar dan slechts als zoon van Maria, een van de profeten”. Uitvoerig gaat Niemöller in zijn arti­kel in op het verhaal van Kaïn en Abel waarbij hij opmerkt dat “in zekere zin de onderhandeling tussen God en Kaïn veroorzaakt dat de eer­ste min of meer vermenselijkt. Wat trouwens ook al in de affaire met Eva gebeurde. Door de mens is God onderhandelaar geworden in de bij­bel. Dramatisch gezien een interes­sante wending.

In de koran verlaagt God zich niet tot onderhandeling met mensen. Wel onderhandelt hij op hoger niveau, zoals met de engel Iblis, die weigert om zich op de grond te wer­pen voor de lemen creatie van god, de mens”.

Verder merkt de schrijver nog op dat de bijbel, in tegenstelling met de koran, één boek is. “Het zijn boeken met verschillende auteurs”.

Jezus de enige weg

Uiteraard missen we als christenen in het artikel enkele belangrijke facetten van wat de Bijbel zo waarde­vol maakt, zonder het boek als zoda­nig te gaan verabsoluteren. De cen­trale gedachte, zoals die als een rode draad door het gehele boek heen­loopt, is Gods liefde geopenbaard in Jezus Christus. En Jezus is de enige weg tot God om vrede met Hem te ontvangen… en te beleven. Ook mogen we ons realiseren dat de Bijbel geschreven is door gewone mensen, mensen zoals u en ik. Geen van hen had nog de volmaakte status bereikt. Dit maakt het boek echter juist zo waardevol. Het laat ons zien hoe de mensen leefden met God… in gehoorzaamheid en geloof of in ongehoorzaamheid en onge­loof. De vele voorbeelden hiervan laten ons zien hoe belangrijk het is de juiste keuzes in ons leven te maken.

Wat betekent dit nog meer voor de tijd waarin wij leven? Dat wij probe­ren anderen voor Christus te win­nen! Daarbij is de enige motivatie: de liefde van Christus die ons dringt. We winnen geen anderen voor Hem met twistgesprekken of door altijd ons gelijk te willen halen. Wie in gesprekken met Moslims de Koran af gaat kraken en de Bijbel op een voetstuk plaatst, om een voor­beeld te noemen, zal nooit iemand kunnen overtuigen.

Het werkelijke geheim

Want wat is het werkelijke geheim van een getuige van Christus? De heilige Geest! Zonder Geestvervulling zal een christen nooit kunnen functioneren in over­eenstemming met Gods bedoeling en zullen we ook nooit de inhoud van de Bijbel op de juiste wijze kun­nen verstaan, want de letter doodt (zowel van de Koran, de Bijbel of welk ander ‘heilig boek’ ook) maar de Geest maakt levend. Gods Geest wil ons niet alleen leiden in alle waarheid, maar ook hoe wij met tact en wijsheid met onze medemens dienen om te gaan. Dit groei- en veranderingsproces naar de volkomen­heid in Christus zal in de komende tijd het belangrijkste kenmerk van een waarachtig christen zijn. En het heerlijke is dat het vrucht draagt! Iedereen buiten de werkelijke gemeente van Christus (of het nu mensen van een andere godsdienst of naam-christenen zijn) zal alleen door de openbaring van het nieuwe leven in Christus in en door ons, het verlangen kunnen krijgen dat leven ook te willen bezitten.

De oorlog tegen het terrorisme

De oorlog tegen het terrorisme is sinds 11 september 2001 in volle gang. Maar is het niet overdreven om te spreken van een ‘oorlog’ en dan ook nog van een wereldoorlog, zoals de Franse filosoof Jean Baudrillard meent? In een essay in het weekbald ‘De groene Amsterdammer’, onder de titel ‘de vierde wereldoorlog’ merkt hij onder andere op dat net virussen het ter­rorisme overal schuilt: “Het is wereldwijd verbreid, als de schaduw die elk systeem van overheersing begeleidt, steeds bereid zich als een dubbelagent te ontpoppen. Er zijn geen demarcatielijnen meer waar­achter we het kunnen waarnemen, want die lopen dwars door het hart van datzelfde systeem. De zichtbare scheidslijn (en de haat) die de wereld van de uitgebuite en onderontwikkelde mensen afzondert van de westere wereld, sluit naad­loos aan op de innerlijke scheidslijn van het systeem. Het systeem is bestand tegen zichtbare aanvallen. Maar tegen die andere vorm van geweld, viraal van aard, die bijna automatische omkering van zijn eigen macht, kan het niets begin­nen. En het terrorisme is de schok­golf van die ongeziene omkering.

Globalisering

Het gaat dus niet om een botsing van beschavingen of religies, het gaat om veel meer dan de Islam of de Verenigde Saten waarop men het confict momenteel tracht toe te spit­sen om de illusie van een zichtbare confrontatie en zijn gewelddadige oplossing op te roepen. Het gaat maar liefst om een fundamentele tegenstelling, waarbij de vijandbeel­den van Amerika (dat misschien epi­centrum is, maar allerminst de hele globalisering belichaamt) en van de Islam (die op zijn beurt allerminst het terrorisme belichaamt) niet kun­nen verhullen dat de zegevierende globalisering met zichzelf in conflict is geraakt. In die zin is hier sprake van een wereldoorlog. Niet de Derde, maar de Vierde; de enige echte wereldoorlog omdat globalise­ring zelf de inzet is. De Eerste en Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog hebben elk bij­gedragen aan de groei van een een­vormige wereldorde. Nu blijkt die bijna voltooide wereldorde in strijd gewikkeld met tegenkrachten die overal in de wereld werkzaam zijn, in actuele conflicten. Alle cellen raken met elkaar in strijd, alles wat afwijkt ontpopt zich als een antili­chaam. De tweestrijd is zo ongrijpbaar dat we nu en dan de suggestie van een klassieke oorlog nodig hebben, spec­taculair geënsceneerd zoals de Golfoorlog en vandaag Afghanistan. Maar de Vierde Wereldoorlog vindt elders plaats. Zijn ondergraaft elke wereldorde, elke hegemonische aan­spraak – als de Islam de wereld beheerste, zou het terrorisme zich tegen de Islam richten. De wereld zelf komt in opstand tegen de globa­lisering”.

De werkelijke tweedeling

In de tweedeling die Jean Baudrillard hier beschrijft, blijft de werkelijke tweedeling, waarvan in de Bijbel gesproken wordt, buiten beschouwing. In de Bijbel gaat het niet over politieke systemen of glo­balisering, maar over individuele mensen. Jezus zei: “Wie niet vóór Mij is, is tégen Mij…”. In Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) vinden we een duidelijke omschrijving van deze tweedeling en de gevolgen daarvan: Enerzijds: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler”. En anderzijds: “Wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”.

Er zijn twee categorieën mensen, waarvan de scheidslijn dwars door alle volken en landen heenloopt. Mensen die zich óf laten inspireren door het Rijk van de duisternis, óf door het Rijk van het licht. Waarachtige christenen laten zich inspireren door het Rijk van het licht. Hun inspiratiebron is de Geest van de levende God. Zij behoren tot het onwankelbare Koninkrijk dat eeuwig standhoudt. Daarom wordt vrees, voor alles wat er in de komen­de tijd nog gebeuren gaat (terreurac­ties, oorlog, etc.) uitgebannen door plaats te maken voor geloof in God en Zijn beloften. En wie op Hem zijn gelooft bouwt, zal nooit beschaamd uitkomen!

 

Zoals in het begin werkt het ook nu door Cees Maliepaard

“In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde op de wateren” Genesis 1 vers 1 en 2 (Gen. 01:01-02).
Een woest begin
Bij de aanvang van de schepping was de aardbol niet meer dan een ruwe klomp, die geheel bedekt was met water. God begon eraan op ongeveer dezelfde manier als waarop een beeldhouwer aan het maken van een beeld begint. Het sierlijkste beeld wordt onder de handen van een kunstenaar gevormd uit een ruwe klomp steen. Onder het bewerken krijgt zo’n kunstige creatie steeds meer de vorm die het eindproduct te zien zal gaan geven.
De Here God was op dezelfde manier bezig gedurende de periode van de schepping. Allengs meer kwam het door Hem beoogde doel tevoorschijn. Van lieverlede kreeg de aarde het aanzicht dat de Schepper voor ogen stond. Het laatst kwam daar de kroon bovenop: de mens als de allerhoogste scheppingsvorm.
Een glorieus vervolg
Nadat de mens een verkeerde keus had gemaakt en zichzelf daardoor in een gedegenereerde toestand gemanoeuvreerd had, werd het noodplan van de Vader actueel. Er zou voorzien worden in verlossing door een lid van hetzelfde mensengeslacht. Daartoe zou de Vader door zijn geest bewerken dat er een menselijke Zoon ter wereld kwam, die als de tweede Adam wel aan Gods verwachtingen zou gaan voldoen. Volkomen zelfs.
Jezus ging als de Christus de confrontatie met de boze aan… en Hij overwon hem op alle fronten. Hij openbaarde het beeld van de Vader in zijn leven, doordat Hij letterlijk in alles diens gedachten tot de zijne maakte. Vandaar dat Jezus zeggen kon: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien”.
En wie ons gezien heeft?
Wie met ons te maken heeft, zal kunnen waarnemen van wie wij onze karaktertrekken hebben. Als we in relatie met Jezus staan, zullen we ongetwijfeld op Hem lijken. Maar als we connecties met de tegenstander in de hemel hebben (meestal zonder dat we ons dat bewust zijn), zal ook dat in onze gedragingen terug te vinden zijn.
Het ligt er dan maar helemaal aan met welke sector van de hemel der duisternis we af en toe verbonden zijn. Als dat vrome geesten zijn, vertonen we vrome trekjes; als er onreine machten in het spel zijn, zullen we minstens in ons denken een verontreinigd patroon te zien geven. Op zulke momenten zullen we niet kunnen zeggen, dat wie ons gezien heeft, onze Vader heeft aanschouwd, (eerder dat hij onze aanrander heeft waargenomen). Maar naar gelang we meer in relatie met Jezus staan, zullen we de karaktertrekken van Gods eerste Zoon vertonen… totdat we kunnen zeggen: Wie ons gezien heeft, die heeft de Zoon gezien. We zijn immers allemaal door dezelfde Geest gedrenkt!
Eenheid in verscheidenheid
Wat is het heerlijk dat we ons in alle vrijheid naar het beeld en in de gezindheid van Jezus mogen ontwikkelen. Tijdens dit ontwikkelingsproces komen alle onzuiverheden aan het licht. Dat is ook nodig, want pas als iets zichtbaar is geworden, kan een mens zich ervan ontdoen. De ruwe klomp wordt (al gaande) van lieverlede een prachtig beeld, corresponderende op het lichaam van Christus. Daar ingevoegd, zitten we op onze van Godswege toegedachte plaatsen.
Zal een beeldhouwer ooit zeggen dat de klomp steen te ruw is om de gaafheid van het te houwen beeld weer te kunnen geven? Zo zal ook de Heer niet wanhopen aan de mogelijkheden die we hebben om vanuit de toestand van onze ruwe bolster, meer en meer zijn gezindheid weer te kunnen geven. Het is bezig waar te worden in ons leven. Niets zal de uitvoering van Gods plan tegen kunnen houden. Het woeste in ons komt tot rust en wat ledig was is bezig tot volheid te komen.

 

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel III – Als de motivatie verschillend is… door Cees Maliepaard
“Sommigen prediken de Christus wel uit nijd en twist, maar anderen doen het met goede bedoeling” Filippenzen 1 vers 12 tot en met 20 (Filip. 01:12-20).
Foute boel?
Deze woorden van Paulus zullen de eeuwen door menigeen de wenkbrauwen hebben doen fronsen. ‘Paulus, wat maak je me nu!’ lijkt mij daarbij de achterliggende gedachte. Het evangelie verkondigen met een hart dat door verkeerde overwegingen beïnvloed wordt, vormt toch onmiskenbaar een innerlijke tegenstrijdigheid, dan ga je immers in tegen het grondprincipe van de boodschap van Jezus!
Om geen misverstanden te wekken: dat is ook zo. Als er nijd en wrok in iemands hart is, zal dat niet te rijmen zijn met de liefdevolle intentie van de Zoon van Gods liefde. Zo’n mens zal niet vanuit de goddelijke liefdeswet kunnen functioneren. Ik denk dat Paulus dit niet anders gezien zal hebben.
Paulus heeft zich van het begin van zijn Discipelschap af, geheel ingezet voor de zaak van Christus Jezus. Ook voor velen in de wereld was het intussen duidelijk geworden dat hij ter wille van Hem gevangen gezet was. Met name het (gerechts)hof had dat blijkbaar uit Paulus’ getuigenis begrepen. Alles wat hij meegemaakt had, was ten slotte dienstig voor een goed getuigenis van wat zijn leven in samenhang met het plan van God betekende. Hij tilde er niet zwaar aan of hij zich nu vrij in de natuurlijke wereld bewegen kon of niet – voor hem was slechts van werkelijk belang wat gunstig was voor de ontwikkeling van Christus’ lichaam.
Wanneer geestelijke leiders door verkeerde beweegredenen geleid worden, is het niet aannemelijk dat zulks in Christus’ lichaam een harmonisch samengaan zal bevorderen. Paulus werd geconfronteerd met evangeliepredikers die door na-ijver gedreven, een verwerpelijk competitiegedrag vertoonden. Ze brachten het goede nieuws van Gods Koninkrijk met inzet van alles wat in hen was.
Dat was echter niet omdat ze blaakten van liefde voor de Heer en voor het werk dat Hij hun opgedragen had – was het maar waar! Zij deden dat uit jaloezie vanwege het aanzien dat de apostel zich door zijn belangeloze toewijding verworven had. Een zo hoog mogelijke score van anderen, zou de laatst toegevoegde apostel wel eens van z’n troon kunnen stoten, waardoor zij die plaats zich dan wellicht zouden kunnen toe-eigenen.
Het gaat hier dus niet over dwaalleraars, over mensen die met de boodschap manipuleren, maar over lieden die best goede geestelijke zaken verkondigen. Alleen werden ze in hun optreden geleid door eigenbelang.
Met goede bedoelingen
Paulus verblijdt zich erover dat degenen die hem de (apostel)kroon van het hoofd willen stoten, in elk geval toch anderen met het goede nieuws benaderen. Dat is dan in elk geval mooi meegenomen! Maar uiteraard zullen zulke figuren innerlijk verdeeld zijn, aangezien hun handelwijze regelrecht tegen de zuivere werking van Gods Geest ingaat. Liefde is immers onbaatzuchtig – met natuurlijke liefde is dat al zo, laat staan met goddelijke!
Als het de Here God enkel om zijn belangen ging, had hij heel deze bedenkelijk aanmodderende maatschappij (die alle ellende bovendien nog aan Hém pleegt toe te schrijven) allang en voorgoed de bons gegeven. Maar onze God gaat altijd door: Hij heeft zijn wereld echt niet afgeschreven. Het is tenslotte zijn wereld, niet die van de wankelende wereldgeesten.
De dienaren die Hem uit zuivere motieven dienen – en die zijn er gelukkig alle eeuwen door geweest – zijn niet automatisch degenen die opvallend aan de weg plegen te timmeren. Ze timmeren wel, maar niet met als doel de aandacht van de mensen op zichzelf te vestigen. Wie in het centrum van de menselijke belangstelling wil staan, zal uiteraard op de één of andere manier zichzelf dienen te promoten. Als iemand aan anderen opvalt, is de kans groot dat hij of zij navolgers krijgt.
Het gevaar bestaat zelfs dat sommigen zo’n aansprekend mens min of meer gaan adoreren. En idoolvorming is een fenomeen dat de werking van de Geest van de Christus in de gemeenten tegenstaat. Want dan staat niet langer de Christus centraal in het denken van wie God toebehoort, maar een christelijke werker… die ofwel zichzelf een troon heeft toegeëigend, ofwel door anderen daar ten onrechte op geplaatst is.
Het louter hebben van goede bedoelingen is trouwens ook nog geen garantie dat alles overeenkomstig Gods plan verloopt. Een alternatieve genezer die zijn bezigheden in het occulte circuit belangeloos verricht, zal het ongetwijfeld goed bedoelen. Toch is hij (wellicht in alle naïviteit) een handlanger van kwade machten. De doelstellingen van de mens kunnen wel zuiver zijn, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat hij Gods bedoeling daarmee onderkent.
En het gaat tenslotte niet om wat mensen juist en aantrekkelijk vinden, doch om wat de Here God welbehaaglijk is: het volkomen goede, dat vanuit zijn scheppend denken ontsproten is. Wie daar oog voor gekregen heeft en van daaruit ook bezig zal zijn, is ontegenzeglijk op de goede weg. Zo iemand bevindt zich zeker in goed gezelschap, namelijk in dat van onze Heer Jezus Christus zelf. In relatie met Hem zijn we heel goed in staat ons overeenkomstig het plan van God te ontwikkelen en ook heilzaam bezig te zijn voor anderen die de Heer op onze weg brengt.
Met een blij hart…
‘Wat doet het er toe of Christus nu met een bijoogmerk of in oprechtheid verkondigd wordt…’ merkt Paulus op, ‘als Hij maar bekendgemaakt wordt zal ik mij daarin te allen tijde verblijden’. Er kan ook bij een verkeerde instelling van hart, wanneer de brenger van de goede boodschap bijvoorbeeld door jaloezie gedreven wordt, toch wel een goed resultaat verwacht worden bij het brengen van het woord van God. Want het wóórd zal z’n werk kunnen doen.
Aan een positief resultaat in het brengen van het evangelie aan de wereld, behoeft een verkeerde bijwerking geen afbreuk te doen. Daarom is Paulus ook blij met de prediking van mensen die zich op verkeerde gronden tegen hem keren. Want het gaat er hem niet om dat hij in aanzien is, maar dat de wereld met de boodschap bereikt wordt.
Vanzelfsprekend betekent dat niet, dat het voor de betrokken persoon niet uitmaakt of het in z’n innerlijk een puinhoop is of niet. Wanneer de betreffende dienaar des woords in een onzuivere toestand van jaloezie of wrok volhardt, zullen de ten aanzien van Gods plan negatief bezig zijnde machten der duisternis, hem allengs meer van Gods gedachten losweken. Dan zal een egocentrisch denken gaandeweg Gods liefdeswerkingen verder naar de achtergrond dringen, totdat een algehele verharding naar (sommige) huisgenoten Gods de relatie met de Heer grondig zal vertroebelen.
Het dient niemand van ons hierbij om het eigen gelijk te gaan, maar altijd om de volvoering van datgene waarin Jezus ons liefdevol voorgaat. En hoe náár de houding van bepaalde geestelijke broers of zussen ook wezen kan, niet hún handelwijze zal onze blijdschap in de Heer bepalen, maar datgene wat we van Hem in onze innerlijke mens van dag tot dag bevroeden zullen. Dan kun je verdriet hebben om wat zonen Gods hun medehuisgenoten aandoen, en tegelijkertijd zal de eeuwige vreugde van het Koninkrijk der hemelen altijd aanwezig zijn in ons geestelijk hart.
Het gaat er ons om (net zoals Paulus dit omschrijft) dat de Christus wordt grootgemaakt in ons leven. Als dat werkelijk ons streven is, zullen minder prettige bejegeningen van anderen ons niet zo gauw meer uit ons evenwicht kunnen brengen. Want al veroordelen mensen ons – soms met de bijbel in de hand – er is er één die ons nooit af zal vallen: onze Heer Jezus. Hij handelt ook in deze naar wat Hij de Vader ziet doen. En die is, vol van genade, bezig ons mogelijkheden te geven waardoor we aan zijn eeuwig plan kunnen beantwoorden.
Samen met alle anderen die zich richten naar de aanwijzingen die God door zijn Geest aan ons geeft, zullen we mee gestalte geven aan het wonderschone lichaam van Christus. Voorwaar een grondige reden om onder alle omstandigheden onze weg te vervolgen in de blijdschap van de Heer.

 

Durven wij elkaar te bevragen? door Ada Karst

“Bevraag elkaar!” Zo luidde de titel van een door Ds. Van der Veer geschreven artikel in Visie (2001.11.17)- Een artikel met een waardevolle inhoud waar ik graag hij wil aanslui­ten. Alvorens dat te doen, eerst enkele citaten uit het artikel zodat duidelijk wordt waarover het gaat.

“Ik kwam in de afgelopen weken een gedeelte uit de bijbel tegen dat mij deed denken aan de vraag ‘Waar sta ik?’

Het staat in Hebreeën 12 vers 22 (Heb. 12:22). Daar wordt tegen de gelovigen gezegd dat zij zijn genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem. Lees je het ver­band, dan zult u ontdekken dat de schrijver de lezers wijst op de gewel­dige positie die zij in geestelijk opzicht mogen innemen. Zij beho­ren door het geloof in Jezus Christus nü al in dit leven tot het hemelse Jeruzalem, de stad van God,… Feitelijk is de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap wat slap.

‘Naderen’ geeft het idee dat je ergens wel vlakbij bent, maar je bent er nog niet. En dat is het nu net niet. In de Statenvertaling en in Het Boek leest u:

‘U bént gekomen!’ Gewezen wordt op de positie waarin de gelovigen verkeren. In dit gedeelte worden gelovigen niet naar hun positie gevraagd maar op hun positie gewe­zen. U bént gekomen tot het hemel­se Jeruzalem. U bént gekomen tot Jezus.

‘Waar staat u?’

De mensen mogen mij dat best vra­gen. Een roep om helderheid. Toch moeten we voorzichtig zijn. Is alles even helder en even duidelijk? Bestaan er meer keuzes dan die tus­sen A en B?

En helemaal belangrijk is het dat we van elkaar éérst weten waar wij gees­telijk staan.

Bevraag elkaar!! Duidelijkheid is goed. “

We zijn blij met deze woorden. [1]. Want is dit niet een duidelijk, helder- en vooral gelovig spreken? We proe­ven in deze woorden de vernieuwing van denken overeenkomstig de oproep daartoe in Romeinen 12 vers 1 en 2 (Rom. 12:01-02). Immers, als we staan in het Woord/Jezus én in God/Geest, wor­den we steeds geraakt door het lezen van de Bijbel in de totaliteit van Oude- en Nieuwe Testament. Ook zijn er dan antwoorden op vragen als ‘waarom ging de een dóór op het spreken van God tóen of in het spre­ken van Jezus nü, en waarom liet tóen of laat nü de ander het afwe­ten?’

Het is boeiend, geloofsopbouwend ^ en herstellend om, in de Werkelijkheid van Woord en Geest staande, zó de Bijbel te lezen.

Leven in de Wérkelijkheid

Al gaande in onze geloofsontwikke­ling hebben we gemerkt dat het gaan van A (= ‘genaderd tot…’) naar B (= ‘ wij zijn gekomen!’) een groot oponthoud ondervindt doordat lei­ders de gelovigen de létterlijke uitleg (en dat is geen uitleg) voorhouden. “Het staat er, düs …”. Door zó om te gaan met de Bijbel blijft de Wérkelijkheid (= onze posi­tie in Christus) van de totale Schrift bedekt (2 Korinthe 3) en dat verklaart het heen en weer geslingerd worden als een golf der zee. Hoe heerlijk is Jezus ons voorgegaan in een ander omgaan met de Schriften. Als Hij, zoals beschreven is in Matteüs 4 vers 5 tot en met 7 (Matt. 04:05-07), wordt aangesproken door de leugenaar aller tijden met de woorden: “Er staat geschreven…”. Is Zijn antwoord daarop: “Er staat ook geschreven…

Met andere woorden, ten behoeve van ons: Let daarop! Eigenlijk is dus het hanteren van de letter een geestelijke leugen. Al gaat er een roep van leven van uit, het is slechts het verzamelen van stro.

En daarin is geen leven voor Eerstgeborenen! We oogsten niet het stro van gedachteloos, geestloos napraten van de Bijbel. We oogsten de opbrengst van het volmaakte Zaad Gods. Daardoor leven we in de werkelijkheid van de Dag van Christus, hier en nu en eeuwig!

Vuur en vuur

De Dag van Christus is gekomen…mét vuur! Mét het Vuur van heilige Geest is óók, gelijk opgaande daarmee, het vuur van onheilige geest gekomen Matteüs 3 vers 11 en 12 (Matt. 03:11-12). ‘Vuur’ en ‘vuur’ gaan wel gelijk op, maar hebben niets gemeen. Daarom waarschuwt Paulus ons ook om toe te zien hóe we bouwen op het fundament Jezus Christus waarop een ander, de vol­gende generatie, moet kunnen vóórt- bouwen.

Bouwen met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi of stro? De Dag doet blijken of het werk al dan niet verbrandt 1 Korinthe 3 vers 10 tot en met 23

(1 Kor. 03:10-23). Jeremia had al hierover gesproken Jeremia 23 vers 28 en 29 (Jer. 23:28-29) toen hij zei: “De profeet die een droom heeft vertelle een droom, en die mijn Woord heeft, spreke Mijn Woord naar waar­heid: wat heeft het stro met het koren gemeen? luidt het woord des Heren. Is niet Mijn Woord zó: als een vuur, luidt het Woord des Heren, of als een hamer die een steenrots vermor­zelt”!

Waar in deze teksten “Mijn Woord” staat, weten we dat dat voor ons “Jezus” is. Want, na de tijd van het spreken van God in de profeten, heeft Hij tot óns gesproken in de Zoon. Het is de Zoon die gesproken heeft:

“De ouden zeggen… maar Ik zeg u…”!

En zo begon Hij met andere bewoor­dingen tot ons te spreken.

Nieuwe bewoordingen Leven in de wérkelijkheid van de Dag van Christus, doet vanzelf met nieuwe bewoordingen daarover spre­ken.

Woorden als: eindtijd – profetieën – Israël – wederkomst, ja alles staat in het Licht.

Eindtijd?

Is het niet beter om over eindtijd- prediking te spreken? En is dat niet de geloofsoverdracht der ‘ouden’, van hen die op goede (geloofs-)leef- tijd gekomen zijnde, nu hun bagage mogen uitpakken en ‘weggeven’? Dan kan de volgende generatie weer vóórt-bouwen.

Profetieën?

Zijn niet alle profetieën, ook die over Israël, vervuld (dit is: ingevuld) door Jezus, Zoon van God, ten behoeve van alle volkeren? En heeft dat voor ons die wonen in het Lichaam de Gemeente, tempel van de heilige Geest, niet een heerlijk samen-weten en samen-spreken door Woord en Geest (God en Jezus) mét ónze geest bewerkt? Geen pro­fetie kan deze Werkelijkheid te boven gaan! Is dat niet ‘sterk’! En zullen we dan niet alleen ‘het stérke Woord’ spreken?

Israël?

Naar de belofte aan Israël gegeven heeft dit volk ( wat een eer voor zo’n klein, zwak volkje!) de Christus vóórtgebracht. Niet meer en niet minder.

Israël had de roeping om voor hun geslacht de raad Gods te dienen. De Gemeente van het Nieuwe Verbond dient de Raad Gods zoals dat in Jezus is uitgewerkt. En we trekken lering uit de lessen van het Oude Verbond, opdat ons niet geestelijk overkomt wat hen natuurlijk is over­komen Handelingen 13 vers 17 tot en met 41 (Hand. 13:17-41). Wéér (de geschiedenissen herhalen zich) is de wan in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer (Gemeente) geheel zuiveren Matteüs 3 vers 12 (Matt. 03:12)! Daardoor zijn we een volk in het ver­borgene.

Wederkomst?

Is Hij niet gekomen in het lichaam, in onze geest, én in het Lichaam, de Gemeente?

Overtuiging én werkelijkheid zijn voor de Gemeente niet langer twee afzonderlijke zaken. Deze twee geloofszaken kloppen met elkaar. We hoeven niets meer kloppend te maken.

‘Waar staan we’ en ‘waar gaan we voor’?

We hoeven ‘alleen maar’ te bestaan op de momenten dat Hij komt om telkens weer met Zijn aanwijzing onze geloofsgedachten in beweging te brengen.

Dat houdt ons jong en nieuw!

 

Wat God in deze tijd zoekt door Jildert de Boer

Van wat er in de eerste tijd van de gemeente van Christus gebeurde valt voor ons, die 2000 later leven, nog veel te leren. Niet alleen uit het hoek Handelingen maar ook door de brie­ven die bewaard zijn gebleven (van Johannes, Judas, Petrus en vooral van Paulus) weten wij veel wat wat er zich toen afspeelde en welke correc­ties er nodig waren om tot verdere geestelijke groei te komen. In dit arti­kel gaat het over Barnabas, ook een werker in Gods Koninkrijk van het eerste uur, maar al bleef zijn bedie­ning dan als het ware in de schaduw van Paulus; we kunnen nog heel wat van hem opsteken (-red.).

Een uitermate boeiende figuur, die Barnabas, als je over hem leest in de Bijbel! Barnabas was een Leviet uit Cyprus afkomstig Handelingen 4 vers 36 (Hand. 04:36). Hij was radicaal in financieel opzicht, want hij verkocht zijn akker en legde het geld aan de voeten der apostelen Handelingen 4 vers 37 (Hand. 04:37). Echt een man die zich compromisloos had verkocht aan het evangelie, dat hij zo liefhad gekre­gen. Voor dat goede doel trok hij ruimhartig zijn portemonnee. Hij zat niet op zijn centen, maar hij had het persoonlijk op zijn hart gekregen zijn bezit te verkopen en het geld aan de broederschap te schenken. Zijn gegrepenheid van het evangelie uitte zich in vrijgevigheid, zowel materieel als in geestelijk opzicht.

Innerlijke ontferming

Barnabas trok zich het geestelijk lot van anderen met grote bewogenheid en ontferming aan. Toen Paulus nog door de andere discipelen werd geschuwd, was het uitgerekend Barnabas, die het voor Paulus opnam en voor hem in de bres sprong. Hij was degene die zich over de aanvankelijk buitengesloten Paulus ontfermde, hem introduceer­de in de broederkring en een goed getuigenis over hem aflegde Handelingen 9 vers 26 en 27 (Hand. 09:26-27).

Heerlijke, onbevangen mensenlief­de! Hij ging niet met enige menselij­ke berekening te werk, niet in gelde­lijk opzicht en niet in persoonlijk opzicht, want hij trok zich het lot van Paulus aan. Hij coachte hem en loodste hem de broederkring bin­nen, waar Paulus zich reeds tever­geefs had trachten bij te voegen. Dankzij de tussenkomst van Barnabas kon Paulus voortaan blij­ven ingaan en uitgaan te Jeruzalem en vrijmoedig optreden in de naam des Heren Handelingen 9 vers 28 en 29 (Hand. 09:28-29). In de gemeente te Jeruzalem had Barnabas vertrouwen gekregen van­wege zijn godvruchtige leven. Toen er in Antiochië onder de hand des Heren ook opwekking onder de Grieken kwam, vaardigde de gemeente te Jeruzalem, die dit ter ore was gekomen, Barnabas af Handelingen 11 vers 20 tot en met 22 (Hand. 11:20-22). Hij stimuleerde daar het werk dat God via anderen gedaan had. Barnabas merkte daar de genade van God op en moedigde hen aan trouw te blijven naar het voornemen van hun hart Handelingen 11 vers 23 (Hand. 11:23). Hij was een goed man, vol van de heilige Geest en van geloof! Handelingen 11 vers 24 (Hand. 11:24).

Goed en waarachtig

Barnabas krijgt de kwalificatie “goed”! Deze goedheid was door de heilige Geest als een vrucht gerijpt in zijn leven! Een goed mens brengt uit de goede schat van zijn hart het goede voort Lucas 6 vers 45 (Luc. 06:45). Hij ging op zoek naar Paulus, die als bijbelleraar bij uitstek de christenen in Antiochië op een solide, gedegen wijze verder kon bouwen Handelingen 11 vers 25 en 26 (Hand. 11:25-26).

Aan de oudsten van Jeruzalem werd, via de hand van Barnabas en Paulus,

door de discipelen te Antiochië naar Elders draagkracht de noodlijdende gemeente aldaar ondersteund Handelingen 11 vers 29 en 30 (Hand. 11:29-30).

In Antiochië behoorden Paulus en Barnabas tot de vijf met name genoemde profeten en leraars. Daaraan worden later Judas en Silas toegevoegd Handelingen 15 vers 22 tot en met 32 (Hand. 15:22-32). In Handelingen 15 vers 35 (Hand. 15:35) lezen we typerend over een teamwerk: “En Paulus en Barnabas bleven te Antiochië en leerden en verkondig­den met vele anderen het woord des Heren”. Een gezindheid om te werken met mededienaars kwam openbaar, niet dat solistische optreden dat we veelal

oud-testamentische profeten en bepaalde hedendaagse predikers kunnen waarnemen. Barnabas had er geen enkele behoefte aan om de grote leider uit te hangen, die nog eerder dan Paulus in Christus was en die per slot van rekening degene was, die Paulus van dienst was om in de broederschap te worden opge­nomen.

In de tussentijd hadden Barnabas en Paulus de roep van de heilige Geest reeds verstaan om in de weg van vasten en bidden onder oplegging van handen te worden uitgezonden naar Cyprus en Klein-Azië. Johannes Marcus ging op de eerste reis mee als helper Handelingen 12 vers 25 en Handelingen 13 vers 5 (Hand. 12:25 en Hand. 13:05). Deze scheidde echter in Pamfylië van hen en trok terug naar Jeruzalem Handelingen 13 vers 13 (Hand. 13:13). Hij was nog geen doorzetter, die het lijden tij­dens de zendingsreizen aankon. Mogelijk verlangde hij terug naar zijn moeder Handelingen 12 vers 12 (Hand. 12:12). In elk geval was er nog geen sprake van volharding bij hem. Overal brachten Barnabas en Paulus het woord eerst in de synagoge der Joden en nadien wenden ze zich tot de heidenen Handelingen 13 vers 46 en 47 (Hand. 13:46-47). Paulus was vooral de woordvoerder en Barnabas bleef meer op de ach­tergrond Handelingen 14 vers 12 (Hand. 14:12). Het was Barnabas niet te min om de tweede viool te spelen. De les die wij hieruit kunnen leren is dat wij onszelf kun­nen toetsen of wij tevreden zijn met de plaats die de Here ons geeft in het geheel van het lichaam.

In conflict met Paulus

In Handelingen 15 vers 36 tot en met 40 (Hand. 15:36-40) lezen we dan over de volgende zendingreis die Paulus met Barnabas wilde ondernemen. Omdat Barnabas opnieuw Johannes, genaamd Marcus, mee wilde nemen, werd deze de inzet van een conflict tussen Paulus en Barnabas. Ik versta het zo: het was niet zo erg dat Paulus een oordeel of mening daaromtrent had, maar dat hij van oordeel bleef, dat men niet iemand bij zich moest hebben, die hen na Pamfylië verlaten had en zich niet met hen tot het werk had begeven. Met andere woorden: hij vreesde dat de onervaren Johannes Marcus opnieuw een blok aan hun been zou worden en hij achtte hem een paar jaar later niet capabel dit nu wel aan te kunnen. Barnabas liet echter Johannes Marcus niet vallen. Paulus was vast­houdend in zijn mening omtrent de helper, die eerder met hen op pad was geweest. Helaas ontstond er niet een “heilzaam overleg” tussen Barnabas en Paulus vgl. Zacharia 6 vers 13 (Zach. 06:13). Dan lezen we het trieste wat dit tot gevolg had: “en er ontstond een verbittering, zodat zij uiteen­gingen…” Handelingen 15 vers 39 (Hand. 15:39). Paulus handhaafde immers zijn stellige mening betreffende de in zijn ogen slappe houding van Johannes Marcus. Barnabas nam mogelijk zijn neef Kolossenzen 4 vers 10 (Kol. 04:10) in bescherming en wilde hem graag na een zekere periode een tweede kans geven. Barnabas stelde zich begripvol en mild op, om Johannes Marcus opnieuw mee te nemen. Paulus was recht door zee, onver­schrokken met wat hij als de waar­heid over Johannes Marcus zag. Dit leidde tot een betreurenswaardige scheiding, zoals we tegenwoordig nog regelmatig in het werk van God zien. Satan is uit op een spijtzwam tussen de werkers in Gods wijn­gaard. De geest van bitterheid splitst broeders en hoe vaak zien we niet dat er een onverzoenlijke houding blijft? Men meent namelijk dat men gelijk had en de ander ongelijk. Wie wil er de minste zijn? Wie vindt ook dat de ander maar eerst eens contact moet opne­men? Waar kan de Heer een zacht, buigzaam en ootmoedig hart vinden tot verbroedering? Ontstaat deze verbittering en verzu­ring in de relatie ook niet vaak in huwelijken? Hoe nodig is het op onze qui-vive te blijven voor een wig van verbittering die satan tussen broeders of bijvoorbeeld ook tussen echtgenoten tracht te drijven. Verbittering is en blijft vleselijk! Een kenmerk is de vasthoudendheid waarmee de eigen beoordeling wordt staande gehouden en het eigen inzicht wordt verdedigd. Dit kan onder meer ontstaan in een huwe­lijk, in het werk in de gemeente, in een botsing van karakter tussen de werkers, in een verschil van inzicht omtrent de leer. Het resultaat is een uiteengaan met verbittering. Tegen het volk Israël in de woestijn zei de heilige Geest: “Heden indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering” Hebreeën 3 vers 7 en 8 (Heb. 03:07-08).

Heilzaam overleg?!

Als er een ‘heilzaam overleg’ tussen Barnabas en Paulus plaats had kun­nen vinden, dan was er mogelijk ook uitgekomen dat ze de taken zouden verdelen zonder dat er van enige verbittering sprake was, al zouden ze dan elk in een ander gebied gaan werken, ieder met een tweede broe­der. Nu echter probeerde Paulus aan het langste eind te trekken en nam Barnabas genoegen met het kortste eind.

Het goede dat God eruit tevoorschijn deed komen, was dat er nu voortaan inderdaad twee apostolische teams uitgingen: Barnabas met Marcus en Paulus met Silas en later Timotheüs Handelingen 15 vers 39 en 40 en Handelingen 16 vers 1 tot en met 3 (Hand. 15:39-40 en Hand. 16:01-03). Maar de Heer had zo graag gewild dat de geest van verbittering geen kans had gekregen de hechte broe­derband te vertroebelen vanwege het eigen, vermeende gelijk. Paulus zag die slapjanus van een Marcus niet meer zitten in het werk van de Heer. Misschien dat Barnabas de familie­band met Marcus enigszins liet meespreken.

Marcus’ dienstbetoon

Wie van de twee apostelen had het tenslotte bij het rechte eind? Dat kunnen we zien als we de verdere ontwikkeling van Marcus nagaan. Over Barnabas lezen we nog slechts enkele keren in het Nieuwe Testament 1 Korinthe 9 vers 6 en Galaten 2 vers 1 tot en met 13 (1 Kor. 09:06 en Gal. 02:01-13). In Galaten 2 vers 13 (Gal. 02:13) merkte Paulus scherp op dat zelfs (!) Barnabas zich mee liet slepen door de huichelarij van de Joden. Hier was het Paulus die het juiste zicht had en rechtuit de waarheid liet spreken. Blijkbaar heeft Barnabas deze correctie goed geno­men. Hij had geleerd om buigzaam en voegzaam te worden. We vinden immers niet dat Barnabas tegen Paulus iets zei als: “Paulus, ik wil eerst dat akkevietje rond Marcus eens met je uitpraten”. Van Paulus’ bediening onder de hei­denen weten we veel en zijn onder­wijs kennen we uit zijn brieven. In drie van Paulus’ brieven komen we Johannes, genaamd Marcus, opnieuw in positieve (!) zin tegen. Daaruit kunnen we impliciet leren dat Paulus eertijds ongelijk had door van oordeel te blijven dat Johannes Marcus niet meer mee moest. Kennelijk is het toch weer goed geworden tussen Paulus en Barnabas. Nergens in het Nieuwe Testament lezen we echter expliciet dat Paulus Barnabas om vergeving vroeg voor zijn aanvankelijke, stren­ge opstelling inzake Marcus, die tot een verbittering leidde.

Barnabas de bemoediger

Over de verdere bediening van Barnabas melden de Schriften ons niets, zij het dat er later een apocrie­fe brief pseudo, onder zijn naam, werd opgesteld. Ondanks dit verbor­gen leven mogen we aannemen dat Barnabas een goed man bleef, vol van de heilige Geest en van geloof Handelingen 11 vers 24 (Hand. 11:24). Hij was niet alleen zo goed zo eerst het lot van Paulus aan te trekken, toen deze nog geschuwd

werd door de andere discipelen, maar ook nam hij de zorg voor Marcus in goedheid waar, vol van geloof dat door de bijstand van de heilige Geest ook van Johannes Marcus een nuttige dienstknecht gemaakt zou kunnen worden. We mogen aannemen dat Barnabas Marcus verder (bege)leidde in zijn persoonlijke weg en opleidde tot een bediening in het Koninkrijk van God. Oorspronkelijk heette Barnabas Jozef. Van de apostelen had hij de bijnaam Barnabas gekre­gen, wat betekent ‘zoon der vertroos­ting’ Handelingen 4 vers 36 (Hand. 04:36). Barnabas kon bij uitstek anderen vertroosten. Hij had van de Here de genadegave van bemoediging gekregen en daarom verstond hij het zo’n geduld, zo’n lange adem, met Marcus te hebben. De Heer is ook onder ons op zoek naar mensen, die niet slechts getroost willen worden door de Here en de broeders, maar zelf ook zonen der vertroosting kunnen zijn tot ver­kwikking en heil van het leven en de dienst van anderen. Het is prachtig als er zonen opstaan, die tot ver­troosting willen worden en dit op de weg van Jezus leren.

De vorming van Marcus

Wij zien uit de Schriften wat er van Marcus is geworden mede door de goede dienst van Barnabas. Ook Petrus zal een groot aandeel hebben gehad in de vorming van Marcus 1 Petrus 5 vers 13 (1 Petr. 5:13). In Kolossenzen 4 vers 10 en 11 (Kol. 04:10-11) noemt Paulus Marcus de neef van Barnabas en zegt dan: “over hem hebt gij de opdracht gekregen; ontvangt hem indien hij bij u mocht komen”.

Bovendien merkt Paulus op dat Marcus samen met Aristarchus en Jezus, genaamd Justus, hem tot troost zijn geweest. Wij hoeven niet te vragen van wie Marcus dit troos­ten geleerd heeft. Van dezelfde Geest die ook in Barnabas was! Inmiddels zijn we dan zo’n 16 jaar verder in het leven van Marcus.

In Filippenzen 1 vers 24 (Filip. 01:24) vermeldt Paulus als eerste Marcus onder zijn medearbei­ders! Paulus moest wel erkennen dat er iets goeds van Marcus was terechtgekomen! Mede dankzij het veelal verborgen werk van Barnabas, de zoon der vertroosting! Het aller­duidelijkst is wel wat Paulus onge­veer 20 jaar later aangeeft in 2 Timoteüs 4 vers 10 en 11 (2 Tim. 04:10-11): “Haal Marcus af en breng hem mede, want hij is mij van veel nut voor de dienst”! In de tussentijd had Marcus vele lessen van zijn oom Barnabas geleerd en had hij zich kunnen ontwikkelen tot een zeer nuttige dienstknecht! Onwillekeurig denken we van hem hetzelfde als wat Paulus van Onesimus zei: “die vroeger onbruikbaar voor u was, maar nu zeer bruikbaar is, zowel voor u als voor mij” Filippenzen 1 vers 11 (Filip. 01:11).

Zonen der vertroosting

Het is heerlijk als God in de eindtijd hedendaagse ‘Paulussen’ en ‘Petrussen’ doet opstaan! God zoekt echter ook in onze tijd zonen, die als ‘Barnabassen’ vertroostend en bemoedigend kunnen rondgaan, opdat helpers, andere ‘Marcussen’, nuttig en bruikbaar gemaakt kunnen worden tot hun inzet voor het Koninkrijk van God. Zij leren het uit het Marcusevangelie, om “terstond” de wil van God te doen. God wil goede mannen en vrouwen recruteren, vol van de heilige Geest en van geloof! We denken aan de gemeentebouw, aan de arbeid naar buiten en aan de zonen der vertroos­ting die straks samen met Jezus de zuchtende schepping zullen herstel­len Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Deze vertroosters zullen samen met hun God tot grote troost zijn in het afwissen van de tranen der volken, als Hij alle dingen nieuw maakt Openbaring 21 vers 2 tot en met 5 (Openb. 21:02-05). Het geboomte deslevens, de troostbomen, of zonen Gods zal rijkelijk vruchtdragen en de bladeren (geestelijke gaven) van het geboomte zijn tot genezing der volkeren Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02) Wat een heerlijke roeping, om er nu al aan te beginnen en het straks volkomen met de Here te mogen voltooiing!

 

Stenen en keien door Truus van Kaam

Stenen, gebakken in een oven, zijn hard en vuurbestendig gemaakt. Keien worden in de natuur gevormd en gehard.

In Jesaja 50 vers 7 (Jes. 50:07) lezen we: “Maar de Here Here helpt mij, daarom word ik niet te schande, daarom maakte ik mijn gelaat als een keisteen, want ik wist dat ik niet beschaamd zou worden; Hij is nabij, die mij recht verschaft!”

Bij de acties van de vijand mogen we leren onbewogen te blijven en ons innerlijk leven te beschermen, zodat hij daarop afketst. In Psalm 147 vers 13 (Ps. 147:013) staat: “Hij maakt de grendels van uw poorten sterk”. Dit vraagt oefening.

Al doende komt er gaandeweg meer ruimte in ons gedachtenleven en wordt ons op velerlei terrein recht verschaft.

We worden dan krachtig in de Heer en in de sterkte van Zijn macht!

 

Gedachten over het woord ‘parousia’ door Duurt Sikkens

Het woord ‘Parousia’, dat in de meeste Bijbelvertalingen is weergegeven met ‘wederkomst’, heeft al eeuwenlang aanleiding gegeven tot allerlei speculatieve theorieën. Sommige daarvan hebben zo’n hoog science-fictiongehalte dat de onwerkelijkheid de geloofwaardigheid verduistert. Boek na boek is erover geschreven en de ene uitleg is nog fantastischer dan de andere uitleg en het zou me niks verbazen als er een ‘wederkomst-scenario’ zou klaarliggen voor de filmindustrie.
“The Lord is coming soon!’ heeft al heel wat ontgoochelde mensen opgeleverd. Ondertussen gaat het geroep van de profetieën-mengers hardnekkig door, al of niet gerelateerd aan een ‘speciale visie’ op een volk ten oosten van de Middellandse Zee (Sions-fiction?).
‘k Wil graag -beknopt- een paar gedachten uiten die mij op een helder spoor hebben gezet ten aanzien van deze dingen:

  1. Origineel betekent het woord parousia. Het ‘présense’ het aanwezig zijn van een koning te midden van zijn onderdanen) en dat betekent ook komst. Vergelijk het eens met een kindje dat aanwezig is In de baarmoeder. En tegelijkertijd ook komende is. Een ander beeld: Jezus zit aan Gods rechterhand en is tegelijk komende in. Haakje openen niet op) wolken van de hemel. Of zoals in kiem haakje openen woord) In de grond. De ontvankelijke menselijke geest is gezaaid en zich tegelijkertijd ontwikkeld. Het zaad komt op en groeit zonder dat hij zelf weet hoe zegt Jezus.
  2. Velen verlangen naar een betere wereld, maar daar hoef je niet voor te bidden (Jezus: “Niet voor de wereld bid Ik”’) De vernieuwing van de aardbodem is een voortschrijdend denkproces dat begint in de hemel, bij de Vader en de Zoon en in de geest van de mens door de Heilige Geest.
  3. Jezus was de eerste heiland en degenen die dit geloven kunnen daarin in alle stilte het Lam
  4. De misleidingen (Grieks: “grondig bedreigen”) op dit terrein zijn in kerkelijke en evangelische kringen vele en daarom is het onderscheiden van geesten in deze chaos brood en broodnodig.
  5. Het woord ‘parousia’ wordt door Paulus ook gehanteerd met betrekking tot de zogenaamde ‘anti-christus’ , de grote tegenkandidaat). De zonen die dat denken oplevert zijn imponerende, geestelijke krachtfiguren vgl. Genesis 6 vers 1 tot en met 4 (Gen. 06:01-04) ‘gewelddadige jagers tegenover het aangezicht van God’. Veel verbaal geweld, uiterlijk vertoon, optredens: krachten en tekenen zijn niet van de lucht. En als je daarin niet meegaat, niet meedoet, omdat je tot de ‘stillen in den lande” behoort? Als je nu eens niet neerknielt voor deze huivering­wekkende god die beweert “alle macht” te hebben? Dan kun je Sadrach, Mesach en Abednego een hand geven. Straks stikt het van de pseudo lera­ren, -profeten en -Christussen die zo graag macht willen uitoefenen. Ze willen zo graag ‘opstijgen’, terwijl de zoon des mensen is ‘neergedaald’. Wie dit vatten kan, pakke het op.

Waar God zich thuis voelt
En dan, daartegenover, de bescheiden zoon van God en zijn onopvallende volgelingen. De zachtmoedigen en barmhartigen in wier mens-zijn de eigenschappen van Vader aanwezig zijn en worden.
In zo’n woning voelt God zich thuis. In hen worden zijn woorden ook vlees, in stilte en vertrouwen. Ze schijnen zo kwetsbaar als lammetjes, maar in hen ontplooit zich de Geest van de Heilige.
Zo is de christus komende “in hemelse wolken”, in mensen die het geheim waard blijken te zijn: “Het koninkrijk van God is binnen in jullie want het heeft de Vader behaagd jullie het koninkrijk te geven”.
Over deze prachtige dingen is nog veel te denken en met elkaar te praten, maar je gedachtewereld heeft alles te maken met het beeld dat je hebt van Jezus die de gelijkenis Gods is. Dan zul je oren hebben om de Geest van hem te horen. Deze Geest is ook barmhartig en doet de mens recht, doet hem goed. Hij is zo zacht als de avondwind in de hof.
Niet in een sterke wervelwind die bergen verscheurt, niet in aardbevingen, niet in een groot vuur is de Aanwezige, maar in het suizen van een zachte stilte. In die stilte van de Goddelijke natuur is Zijn stem te verstaan, de stem van een geliefde die zoveel om je heeft gegeven; en nog geeft. Omdat je Hem zo na aan het hart ligt, omdat Hij steeds nader komt, omdat Hij jouw naaste is. Op zulke mensen is het verwachten gericht van de uitgemergelde schepping.
Dacht u niet?

 

De heiligen van deze tijd door Gert Jan Doornink

De KRO is op zoek naar ‘nieuwe heiligen’ konden we onlangs lezen. De mediadirectuer Ton Verlind zegt “op zoek te zijn naar mensen met een voorbeeldfunctie. Mensen die een inspirerende bijdrage leveren aan de samenleving. Dat kan in principe iedereen zijn, beroemd of niet. Prins Claus zou een goede heilige zijn. Ondanks z’n ziekte, heeft hij het lef in het openbaar te verschijnen. Maar zo zijn er natuurlijk wel meer voorbeelden te noemen”. Het is de bedoeling dat er eind dit jaar een kalender komt met daarop alle nieuwe heiligen. Ook is de KRO van plan een tv-serie te maken die is geïnspireerd op deze nieuwe hei­ligen.

De ‘nieuwe heiligen’ moeten wel voldoen aan bepaalde christelijke normen. Welke dat zijn wordt niet vermeld, al zou men dat wel kun­nen weten, want in de Bijbel wordt alleen over heiligen gesproken als men behoort tot de gemeente van Jezus Christus. Als men dus een werkelijke levensverandering heeft meegemaakt die ons maakt tot ingezetene van het Koninkrijk Gods. Denk maar aan de brieven die Paulus geschereven heeft aan de verschillende gemeenten. En waarin hij de gelovigen aanspreekt met ‘heiligen’.

Het woord ‘heilige’ is in in onze dagen gedevalueerd tot een woord waarbij men allang niet meer aan de oorspronkelijke betekenis ervan denkt. Ook het feit dat de Paus sommige figuren die van bijzondere betekenis voor de kerk zijn geweest, ‘heilig verklaard’ is natuurlijk iets dat met werkelijke heiligheid niets te maken heeft. In Gods ogen is iedereen even belangrijk!

Maar wat uiteraard wel van ons gevraagd wordt is dat door ons léven tot openbaring komt dat we heilig zijn!

Op allerlei plaatsen in de Bijbel kunnen we daarover lezen en worden er op geattendeerd, bij­voorbeeld als in Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) gezegd wordt: “Wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd…”

 

Oproep om goed gekleed te gaan door Roel Schipper
Kleren spelen in het leven van ieder mens een belangrijke rol. Ieder normaal denkend mens wil graag goed gekleed door ’t leven gaan. Maar hoe staat het met onze ‘geestelijke kleding’? Is het ook dan ons verlangen om goed gekleed te zijn? In dit artikel belicht Roel Schipper (mede-oudste van de volle evangelie gemeente ‘De Opgang’ te Groningen) enkele facetten van dit onderwerp (-red.). “Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart opdat hij niet naakt wandele…” Openbaring 16 vers 15b (Openb. 16:15b).

Kleren maken de man
Kleding is in het leven van de mens een belangrijk gegeven. Kleding behoort samen met voedsel tot de primaire levensbehoeften. Gebrek aan voedsel en kleding schendt de mens in zijn recht om te bestaan. Dat is niet alleen iets van deze tijd, dat was vroeger ook al zo, zie bijv. Deuteronomium 24 vers 10 tot en met 14 Deut. 24:10-14).
In de Bijbel heeft kleding een duidelijke meerwaarde. Kleding heeft daarin niet alleen de functie om tegen hitte of kou te beschermen of om het uiterlijk te verfraaien, kleding laat ook zien wie iemand is, wat zijn positie is. Kleding duidt in de Bijbel ook aan in welke situatie iemand verkeert: een gevangene draagt gevangeniskleding Jeremia 52 vers 33 (Jer. 52:33), een melaatse moet in gescheurde klederen lopen Leviticus 13 vers 45 (Lev. 13:45). Wanneer Jakob hoort van de dood van zijn geliefde zoon Jozef, draagt hij lange tijd een rouwgewaad. Jesaja profeteert dat de treurenden van Sion voortaan een lofgewaad zullen dragen.
Kleding schept dus duidelijkheid over wie wát is en in welke omstandigheid hij zich bevindt. We kunnen stellen dat men voor een deel zijn identiteit ontleent aan kleding, of anders gezegd: kleding weerspiegelt iemands identiteit.
Kledij spreekt bovendien een taal. In de wereld van de haute couture speelt het begrip sexy een belangrijke rol. (Jonge) mensen moeten tegenwoordig vooral sexappeal hebben. Er moet zinnelijke aantrekkingskracht van hen uitgaan. Daar is in principe niets mis mee, want alles wat God geschapen heeft is goed en niets daarvan is laakbaar. Maar in onze ontaarde, oversekste maatschappij proberen de onreine geesten hun slag te slaan. Zij proberen de mens te verleiden om zich vervolgens aan hem te verzadigen wanneer deze tot zondige daden komt.
Bekleed je met Christus!
In de Bijbelse symboliek is de betekenis van de kleding bijzonder groot. Dit geldt zeker voor de gééstelijke werkelijkheid. Daar is het gezegde van toepassing: toon mij je gewaad en ik zal zeggen wie je bent. Gods woord roept de gelovige op zich te bekleden met Christus Galaten 3 vers 27 (Gal. 03:27). Als gerechtvaardigd en geheiligd kind van God worden de heilige engelen door de Heer uitgezonden om de mens te dienen op diens weg naar zijn eindbestemming: de geestelijke volwassenheid. Zij treden vol ontzag nader om de kroon van Gods schepping terzijde te staan, zodat deze kan zegevieren over elke boze geest.
Als Prediker de gelovigen oproept: laten uw klederen te allen tijde wit zijn Prediker 9 vers 8a (Pred. 09:08a) zijn hier twee dingen op te merken:
1 – Heb altijd een reine levenswandel. Hou je verre van zonde en onreinheid.
2 – Wees te allen tijde overwinnaar.
David heeft dit goed begrepen. Zijn levenswandel is niet altijd zuiver en rein. Hij gaat nog al eens de fout in. Het gevolg is dan dat hij verliezer is in de strijd tegen zijn vijanden. Dan zit hij letterlijk en figuurlijk in zak en as en draagt vervolgens een rouwgewaad. Er is dan geen sprake van een overwinningsleven, integendeel: dan loopt hij met gebogen hoofd.
In zijn binnenste weet hij echter dat hij met zijn God kan zegevieren in élke situatie, hoe moeilijk of dreigend die ook is. Vandaar zijn retorische vraag: waarom ga ik in het zwart vanwege des vijands onderdrukking? Hij weet het antwoord maar al te goed. Het is een verdrietige zaak dat zijn vijanden over hem heersen en de spot met hem drijven (en met zijn God) vanwege zijn uitglijders. Hij belijdt oprecht zijn misstappen en verwisselt vervolgens zijn zwarte plunje voor het witte kleed.
Het dragen van witte kleding heeft dus alles te maken met overwinning. Daarom worden wij herhaaldelijk aangespoord om in vreugde en blijdschap te leven. We zijn er immers toe bestemd om te allen tijde te overwinnen. Vandaar dat we vrijmoedig kunnen zingen: ik vermag álle dingen door Hem die mij kracht geeft. De opgestane Heer zegt in Openbaring 3 vers 5 (Openb. 03:05): Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen.
We gaan in het wit!
De vraag kan gesteld worden: hoe zien wij er uit in de geestelijke wereld; zijn onze klederen wit, of zijn ze bezoedeld vanwege zonden? Zijn we overwinnaars en blijven we ernaar streven om dat steeds te zijn? Deze opstelling is belangrijk omdat de heilige engelen graag te hulp snellen, opdat wij onze eeuwige bestemming zullen bereiken. Zij jubelen als ze ons kunnen helpen om Gods plan te realiseren.
Mede door hun ondersteuning en dankzij de krachtige bijstand van de heilige Geest is het voor elk kind van God mogelijk een triomferend leven te hebben. Paulus zegt zelfs dat we méér dan overwinnaars kunnen zijn. In de oorspronkelijke tekst staat het woord hyperoverwinnaars, zoals we bijvoorbeeld ook spreken van hypernerveus, hypergevoelig en hypermodern.
Het witte kleed der gerechtigheid hebben we van de Heer ontvangen toen we Hem aannamen als onze Verlosser en Zaligmaker. Onze schuld werd weggedaan. Voortaan mogen we in reinheid en nieuwheid des levens met Hem wandelen. Het is echter geen vanzelfsprekende zaak dat ons geestelijk kleed wit blijft. Van de gemeente te Sardes zegt de Heer dat er enkele personen zijn die hun klederen niet hebben bezoedeld Openbaring 3 vers 4 (Openb. 03:04). Van hen wordt getuigd dat zij bewáárd hebben wat ze gehoord en ontvangen hadden. Hun klederen hebben ze niet laten bezoedelen maar die steeds gewassen en wit gemaakt vgl. Openbaring 7 vers 14c (Openb. 07:14c).
God bekleedt de mens
Het is opmerkelijk dat God de mens na de zondeval meteen gaat bekleden. Hij voorziet in een voorlopige bedekking. De waarachtige omkleding kan immers pas plaats hebben wanneer het Lam Gods de zonde der wereld weggedragen heeft. Matteüs en Marcus geven als saillant detail in hun verslaggeving van de kruisiging van Jezus dat de soldaten grote belangstelling tonen voor zijn klederen. Slechts enkelen kunnen er in de zichtbare wereld hun voordeel mee doen. Bovendien moet het lot nog beslissen. In de ónzichtbare wereld echter is er nu voor elk kind van God de gelegenheid zich met Christus te bekleden. We mogen Hem aandoen als een kleed. Dit kleed (deze wapenrusting) dienen we nooit af te leggen.
In Nehemia 4 vers 23 (Neh. 04:23) staat: “En ik, mijn broeders, mijn knechten en de mannen van de wacht die mij volgden, wij kwamen nooit uit de kleren. Ieder hield zijn werpspies in zijn rechterhand”. Dit kleed der gerechtigheid zullen we nooit afleggen, want daarmee zou onze innerlijke mens ontkleed zijn. In Bijbelse bewoordingen zijn we dan naakt.
De opgestane Meester prijst hem zalig die waakt en zijn klederen bewaart. Hij bedoelt: wees op je hoede! Laat je niet verleiden tot daden waardoor je klederen bezoedeld raken. Hij waarschuwt, dat het mogelijk is dat een mens schade lijdt aan zijn ziel. Een verdeeld hart (enerzijds je leven in dienst stellen van de Heer, maar anderzijds ook uitgebreide aandacht besteden aan allerlei aardse zaken), maakt een mens onbruikbaar voor het Koninkrijk Gods. In dat Koninkrijk kun je namelijk geen twee heren dienen. Jezus maakt duidelijk dat wij onze aandacht niet kunnen verdelen. Deze ‘heren’ staan namelijk tegenover elkaar. Een slaaf kan zich niet met evenveel toewijding inzetten voor de uiteenlopende belangen van verschillende meesters.
De Heer dwingt niemand om zich warm te lopen voor Zijn zaak. Hij laat ieder in zijn waarde om in vrijheid te handelen. Toch zal men merken dat het kleed van de inwendige mens bij verkeerde keuzes aangetast wordt. De geestelijke rovers zullen toeslaan, want ze hebben het vooral gemunt op het waardevolle kleed.
Opnieuw bekleed worden
In een gelijkenis vertelt Jezus hoe de verloren zoon bij zijn thuiskomst opnieuw wordt bekleed. Kennelijk heeft deze zijn gewaad verpatst, op een knoeierige manier verruild, of in elk geval laten verslonzen. Het eerste wat zijn vader doet, is hem bekleden met ‘het beste kleed’.
Het woord ‘beste’ betekent in de grondtekst:
1. eerste (in waarde of rang) (zie bijv. Matteüs 22 vers 38 (Matt. 22:38).
2. eerste (in de betekenis van ‘vroegere’).
In deze laatste betekenis kan het woord hier ook bedoeld zijn. Het ‘eerste’ kleed duidt dan op de plaats die de zoon in het gezin innam voor zijn vertrek. Het is verbazingwekkend hoe de vader in grote vreugde zijn zoon tot ere brengt. Lees eens in dit verband Esther 6 vers 6 tot en met 12 (Est. 06:06-12). Wellicht krijgt de zoon het beste kleed uit zijn vaders eigen hangkast! vgl. Esther 6 vers 8 (Est. 06:08).
Jezus zegt: “Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed” Matteüs 25 vers 36 (Matt. 25:36). Ze hadden dus gedaan wat de vader had gedaan in bovengenoemde gelijkenis: het verlorene tot ere gebracht. Daarom dienen wij, namens de Heer, de berooide en bestolen medemens van (geestelijke) kleding te voorzien. Wat een heerlijke roeping en wat een geweldige opdracht!
Om dit te kunnen uitwerken dienen onze eigen klederen te allen tijde wit te zijn. In Openbaring 22 vers 14 (Openb. 22:14) prijst de Heer hen zalig die hun klederen wassen, opdat ze recht mogen hebben op het geboomte des levens. De Heer legt hier een duidelijk verband tussen het gereinigde, witte kleed en de autoriteit met betrekking tot het geboomte (enkelvoud!) des levens.
Voor ‘recht hebben op’ staat er in het Grieks het woord ‘exousia’ (= bevoegdheid, autoriteit). Die bevoegdheid, dat gezag functioneert namelijk alleen wanneer de gelovige rein en zuiver met zijn Heer leeft en zich voortdurend voedt met de vruchten van de Boom des levens.
Als het kleed bezoedeld is wordt de autoriteit van het kind van God om te handelen in naam van zijn Meester ondermijnd en uitgehold. Dan wordt hij als Simson beroofd van zijn kracht. Een dagelijkse toewijding is derhalve noodzakelijk en reiniging van elke bezoedeling onontbeerlijk.

Het geboomte des levens -de ’troost- bomen’ of zonen Gods- zal rijkelijk vrucht dragen en de bladeren (gees­telijke gaven) van het geboomte zijn tot genezing der volkeren Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02). Wat een heerlijke roeping, om er nu al aan te beginnen en het straks volkomen met de Here te mogen voltooien!  

 

 

Korte gedachte door Gert Jan Doornink

Wat is geluk? – Volgens de World Data Base Of Happiness’ zijn de Nederlanders de op één na gelukkigste mensen van deze wereld. Alleen de Zwitsers voelen zich nog gelukkiger. Welke maatstaven bij dit onderzoek zijn gehanteerd is ons niet bekend, maar de vraag is natuurlijk: wat is geluk?

‘Geluk’ en ‘gelukkig zijn’ kan op allerlei wijze worden omschreven zoals: een behaaglijk gevoel, voorspoed die iemand zonder eigen toe­doen te beurt valt, het vervuld worden van wensen en verlangens. Geluk is een facet van het leven dat een positieve invloed heeft op andere onderdelen van het leven. Het is dus onmisbaar en geeft stabi­liteit aan het leven.

Zonder overdrijving kunnen we zeggen dat er een categorie mensen is die werkelijk gelukkig zijn. Werkelijke christenen zijn gelukkige men­sen. Hun geluk heeft, door de levensverandering die ze hebben mee­gemaakt, een diepere dimensie gekregen. Natuurlijk hebben ook zij soms, net als iedereen, te maken met aanvechtingen, moeilijke omstandigheden, etc. Het grote verschil is echter dat zij geleerd heb­ben dat het werkelijke geluk geen basis vindt in gevoelens, omstan­digheden of wat dan ook, maar vast gefundeerd is in het geloof in Christus. Hij is de Zaligmaker, dus Degene die werkelijk gelukkig maakt!

 

De les door Froukje Huis

De notenbalk – la portee, de g-sleutel – la clef de sol, de middelvinger – le majeur, de toonladder – la gamme.

Moeizaam probeer ik de franse woorden in me op te nemen. Nee, ’t is niet een late poging om goed frans te leren, maar een voorberei­ding op een muziekles aan een franssprekende broeder uit het asielzoekerscentrum. Kortgeleden was hij met enkele andere Zaïrezen in onze gemeente om lofliederen tot eer van God voor ons te zingen. En het ging van gan­ser harte ondanks hun moeilijke omstandigheden.

Maar noten lezen konden ze niet en dat wil deze broeder graag leren. En zo zijn we elke zaterdagochtend een uurtje bezig met het notenschrift.

Franse conversatie is al moeilijk, maar iemand iets in het frans uitleg­gen valt helemaal niet mee. Lukt het niet dan nemen we ons kopje koffie en proberen we het later nog een keer.

Hij waardeert niet alleen de koffie, maar ook de koekjes die ik presen­teer.

Op zekere ochtend vergeet ik de koek terwijl de trommel vlak voor mijn neus op tafel staat. Geen nood, even later grijpt hij zelfde koek­trommel, neemt er wat uit, sluit de trommel en zet hem weer op tafel, een teken dat hij zich thuis voelt bij ons.

Ik ben wel even verbaasd, maar nog meer als de Heer plotseling zegt: “Kijk, zo heb Ik het nu bedoeld!” Ik begrijp meteen wat Hij me duidelijk wil maken. Op de bijbelstudie heb­ben we Psalm 23 behandeld en voor­al de tekst: “Hij richt voor mij een dis aan…” uitvoerig besproken. Want niet alleen David mocht van deze dis eten, maar ook voor ons zet God elke dag een tafel vol geestelijke zegeningen klaar. En we mogen er van eten tot verzadiging toe. De Vader zegt immers zelf: “Al het Mijne is het Uwe!” Maar wat doen wij er mee? Vragen en afwachten of we wat krijgen? “Heer, wilt U ons rust geven? Wijsheid en inzicht? Of: “Heer, wat fijn dat ik nemen mag wat ik nodig heb. Help me Heer om de goede keus te doen opdat ik vandaag tot elk goed werk volkomen toegerust zal zijn” 2 Timoteüs 3 vers 7 (2 Tim. 03:07)-

Zullen we een voorbeeld nemen aan onze Zaïrese broeder?