2000.01-02 nr. 404

2000.01-02 Levend geloof nr. 404

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

‘Veelzijdigheid’ is een woord dat ook dit jaar bepalend zal zijn voor de inhoud van Levend Geloof. Daarbij denken wij in de eerste plaats aan de variatie van de diverse artikelen wat ‘geloofsinhoud’ betreft. Sommige zijn meer bestemd voor hen die geen of weinig kennis hebben van het evangelie, terwijl andere artikelen zijn bedoeld voor de verdere geloofsopbouw en de ontwikkeling naar een volwassen stadium.

Uiteraard zijn ‘beginnelingen’ en ‘gevorderden’ in de ogen van God even belangrijk; Hij kent geen discriminatie en heeft alle mensen lief. Maar de lees en leerbehoefte is nu eenmaal verschillend. Sommigen vinden bepaalde artike­len te eenvoudig en anderen te moeilijk. Een bewijs dat er variatie moet zijn. Veelzijdigheid komt ook aan de orde wat betreft de onderwerpen. Sommige artikelen zij meer persoonlijk gericht, andere meer bedoeld voor het functione­ren als (plaatselijke) gemeente. Ook haken wij in op de dingen die ons bezig houden in de wereld waarin wij leven.

Maar altijd weer proberen we het evangelie van het Koninkrijk centraal te stellen. Het is dit evangelie waarvan Jezus sprak dat het gepredikt zal worden in de gehele wereld tot een getuigenis voor alle volken Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14). De veelkleurigheid van dit evangelie raakt nooit uitgeput. We leven in een tijd waarin door Gods Geest steeds meer facetten van dit evangelie worden ont­dekt. Geestelijke rijkdommen die tot dusver verborgen waren komen tevoor­schijn. Het is heerlijk daarover te schrijven en te publiceren. En vooral ook als we bedenken dat het de mensen, die op dit evangelie ingaan en eruit leven, werkelijk gelukkig maakt en goed doet functioneren in het plan van God, ook onder moeilijke omstandigheden.

Het beleven van het nieuwe schepping zijn in Christus is een fascinerende aan­gelegenheid. Het doet ons de werkelijke vrede en vrijheid ervaren en rekent af met alles wat niet echt is. Het is dan ook met grote blijdschap en toewijding dat we ons in dit nieuwe jaar weer inzetten om Levend Geloof te maken tot een duidelijk leesbaar en op de praktijk gericht geloofsmagazine.

 

Geef Levend Geloof kado! Door redactie

Bij het verschijnen van dit nummer kunnen we alweer een aantal nieu­we abonnees welkom heten. Uiteraard zijn we blij met de groei van ons lezersbestand, maar zijn wel van mening dat veel meer mensen kennis zouden moeten nemen van de inhoud van ons blad. Wij doen daarom een beroep op onze lezers en lezeressen ons hierbij te helpen. Hoe? Door bij­voorbeeld iemand een abonne­ment kado te doen! In de loop der jaren hebben al heel wat lezers de werkelijke (geestelij­ke) waarde van het evangelie, zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten, leren kennen door­dat iemand hen had opgegeven voor een (geschenk)abonnement. Een bewijs dat een geschenkabon­nement zeer effectief kan zijn wan­neer we anderen willen laten delen in het evangelie wat ons zo geluk­kig heeft gemaakt. Ga eens na wie van uw familie of kennissen in aan­merking zou kunnen komen voor een geschenkabonnement! Evenals gewone abonnementen kost een geschenkabonnement fl. 30, – waarvoor een acceptgiro wordt toegezonden. Wanneer u iemand opgeeft sturen wij hen per omgaande de twee laatst versche­nen nummers toe. Daarna wordt aan het nieuwe adres een jaar lang (6 nummers) Levend Geloof toege­zonden. In ’t geheel ontvangt men dus 8 nummers, waarna men kan beslissen of men zelf abonnee wil worden. Om vergissingen te voor­komen kunt u nieuwe adressen het beste schriftelijk opgeven. Dat geldt ook voor adreswijzigingen, proefadressen, etc. Mogen wij op uw medewerking rekenen?

 

Gods Koninkrijk is nabijgekomen door Hans Bulthuis

Toen Jezus met zijn bediening begon, sprak Hij: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgeko­men. Bekeert u en gelooft het evan­gelie” Markus 1 vers 15 (Mark. 01:15). Wat de profeten eertijds hadden voorzegd, werd eindelijk vervuld.

De beloften van God ten aanzien van zijn komend Rijk werden door zijn Zoon omgezet in konkrete daden. Het woord werd werkelijkheid. Het was Gods tijd om daarmee te begin­nen en het gaat sindsdien nog steeds door. Zijn Koninkrijk is altijd komende en komende en komende. Het is een proces in mensen en door de tijd heen.

Ook nu, in onze tijd, is het komen­de. Om daar ook deel aan te kunnen hebben, is het van belang dit goed te begrijpen. De hemelse Vader heeft zijn Rijk immers in grote liefde voor ons bereid. Jezus is gekomen om ons het leven en de overvloed ervan te schenken, opdat wij rijk zullen worden in Hem.

Wat moeten we ons nu voorstellen bij de uitdrukking ‘het Koninkrijk van God’? Een koninkrijk veronder­stelt de aanwezigheid en de heer­schappijvoering van een koning én een volk dat hem gehoorzaamt. Wel, voor de gelovigen is Jezus, de Zoon van God die grote Koning. Hij is door de Vader aangesteld en bevestigd. Indien deze hemelse Koning werkelijk in en over mensen -zijn gemeente- regeren mag, is de gees­telijke situatie die zodoende in hen ontstaat: ‘Koninkrijk van God’. Dit heeft tot gevolg dat in die (gelovi­ge) mensen vrede, vreugde, gerech­tigheid, liefde en kracht van hun hemelse Koning beginnen te komen en te ontwikkelen. Waar deze godde­lijke én door de heilige Geest opgewekte elementen in mensen aanwe­zig zijn, is er sprake van Gods Koninkrijk in hen Romeinen 14 vers 17 en 1 Korinthe 4 vers 20 (Rom. 14:17 en 1 Kor. 04:20). “Het Koninkrijk is bij u”, zei de Heer, doordat “de Vader en Ik bij u wonen” Lucas 17 vers 21 en Johannes 14 vers 23 (Luc. 17:21 en Joh. 14:23). Het is dus een innerlijke aangele­genheid. Bij een volhardende en gehoorzame geloofswandel in Christus zullen de hierboven genoemde kenmerken de gelovigen steeds meer gaan doortrekken en bepalen. Het Koninkrijk neemt dan gaandeweg in werking, in omvang en duidelijkheid binnenin hen toe. Het groeit, omdat de gelovigen groeien. Tenslotte zal de gezindheid en de kracht ervan hen geheel ver­vullen, zoals dat bij Jezus zelf het geval was. Dat is de door God beoog­de doelstelling voor zijn kinderen, zijn zonen.

Dit alles geldt naar de inwendige mens en is bedoeld voor nu. De christen is een burger van dat Rijk in de hemelen en zal dus als zoda­nig mogen leven en handelen Filippenzen3 vers 20 (Filip. 03:20). Door te ontslapen of middels de opname worden de gelovigen geheel losgemaakt van het stoffelijke lichaam en onttrokken aan deze wereld. Zij beleven dan alleen nog de onzienlijke, eeuwige, geestelijke ftuatie. Zij worden dan het Koninkrijk van God binnengebracht, schrijft Paulus 2 Timoteüs 4 vers 18b (2 Tim. 04:18b). Zo zullen zij dan voor altijd met de Heer zijn 1 Thessalonicenzen 4 vers 17b (1 Thess. 04:17b). Dit is dan mogelijk, doordat zij tijdens hun leven deel hadden gekregen aan dat Koninkrijk van God.

Nabijgekomen

Deze heerlijke, goddelijke situatie van leven en van eeuwig welbevin­den is voor alle mensen bereikbaar geworden sinds de komst en de ver­schijning van Jezus Christus. Nabijgekomen betekent namelijk dat het voor ’t eerst in de wereldgeschiedenis mogelijk werd om het koninkrijk Gods in jezelf te ontvangen, er deel aan te hebben en het te ervaren. Het is geen fata morgana, maar levensecht aanwezig. Het is participeerbaar, exploiteerbaar en concreet beleefbaar. In principe zou niemand meer zonder het Koninkrijk in zich behoeven te leven. Gods Rijk, met al zijn kwali­teiten en mogelijkheden van de god­delijke natuur in zich, is voorgoed door allen te verkrijgen, te nemen en uit te leven. “Grijp het eeuwige leven”, luidt immers de uitdagende nodiging van het evangelie 1 Timoteüs 6 vers 12 (1 Tim. 06:12).

De Vader biedt door zijn Zoon het inkrijk geheel uit genade ons aan en het mag slechts door persoonlijk geloof ontvangen worden. De mens behoeft niets anders te doen dan het evangelie te geloven en Jezus als Heer te aanvaarden. Het is niet bedoeld voor een bepaald type mens, dat er meer geschikt voor zou zijn dan een ander. Er zijn geen voorwaarden. Geloof alleen. Door Jezus offer te aanvaarden wordt ieder mens goed bevonden om het Koninkrijk in zich te ontvangen. Het bloed van Jezus reinigt de mens. maakt hem acceptabel voor God en geschikt voor zijn Koninkrijk. God maakt de mens die in Jezus gelooft tot een rechtvaardige Romeinen 3 vers 21 tot en met 26 (Rom. 03:21-26). Dat kan de mens zelf nooit bewerken of bereiken. Genade en geloof vormen de kleinstmogelijke drempel om het Koninkrijk binnen te gaan. Eenvoudiger en gemakkelij­ker bestaat er niet. Zó heeft God het gewild, opdat niemand verloren zou gaan en niemand er tegenop zou zien of ervan weerhouden zou wor­den. Het Koninkrijk is zeer nabijge­komen. Tot op deze dag en voor iedereen!

Het Koninkrijk zien

Het Koninkrijk van God bestaat niet in woorden, maar in kracht. Het is niet abstract en ook niet samenge­steld uit vage verdichtsels of beschouwingen. Het is reëel, feite­lijk en concreet. Het is te zien en te voelen. De handelingen van Jezus en de apostelen zijn daar het grote voorbeeld van. De Heer zei onder andere dat als Hij door de Geest Gods de boze geesten bij iemand uitdreef, het Koninkrijk van God over die mens gekomen was Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28). Het Koninkrijk ontstaat namelijk uit de kracht van het god­delijke leven dat van de Vader en de Zoon uitgaat tot de mensen. Als een zieke in Jezus’ naam genezen wordt, zie je door dat herstel de werking van het Koninkrijk. Als demonen uitgeworpen worden in Jezus’ naam, zie je de kracht Gods domineren en overwinnen. In tekenen en wonde­ren wordt door Gods oneindig sterke kracht de heerlijkheid van zijn Koninkrijk mede manifest gemaakt. Het wordt zichtbaar en merkbaar. De verandering van zondaren tot geliefde heiligen in Christus is ook zo’n tastbaar bewijs van de rehabili­terende en regenererende kracht Gods. Deze wordt gezien in de ver­nieuwde levenswandel. De schare die Jezus hoorde spreken en zag werken, riep uit: “Hij heeft alles wel gemaakt” Markus 7 vers 37 (Mark. 07:37). Het was over­duidelijk en onomstreden bewezen en vastgesteld. Johannes schrijft in de aanhef van zijn eerste brief dat zij als apostelen met hun eigen ogen hadden gezien en met hun handen getast hebben van het Woord des levens. Dat is nu het Koninkrijk van God!

Wie voor al deze zaken en gebeurte­nissen oog heeft, ja, er zelf deel aan heeft, ziet het Koninkrijk komen en komen en komen. Zowel in eigen leven als bij andere gelovigen. Dit manifesterende van het Koninkrijk zal in de komende tijd vele malen duidelijker en sterker worden, zodat ook de ongelovigen het Rijk Gods gaan zien. God, zijn Koninkrijk en zijn Koning Jezus zijn niet vaag, ver­holen of afstandelijk. Zij zijn nabij, uitermate sterk en aktief. Wat van hen komt, is altijd krachtig en con­creet.

Kracht

Dat het Koninkrijk in kracht bestaat, zal toch duidelijk zijn. God zelf is er in aanwezig. Hij bepaalt het wezen en de sfeer van zijn eigen Koninkrijk. Nu Jezus, zijn Zoon, de overwinning heeft behaald over het rijk der duisternis, verzoening heeft gedaan voor alle zonden en opge­staan is ten eeuwigen leven, heeft de Vader Hém al zijn macht, kracht en bevoegdheden geschonken. Jezus moet nu heersen als koning, 1 Korinthe 15 vers 25a (1 Kor. 15:25a). Hij is verklaard Gods Zoon te zijn in kracht. Zijn evangelie is daarom een kracht tot behoud Romeinen 1 vers 4b en Romeinen 1 vers 16 (Rom. 01:4b; Rom. 01:16).

We hebben geen praatevangelie, geen theologiseergeloof, maar een reëel werkende, goddelijke kracht tot ons volledig behoud voor Gods eeuwige bedoeling ontvangen. Alles wat Hij toegezegd heeft daarvoor te zullen inzetten, realiseert Hij thans door zijn Zoon én samen met ons, 1 Korinthe 1 vers 20

(1 Kor. 01:20). Hij bekrachtigd Zijn volk. “De Here zal komen met kracht en zijn arm zal heerschappij oefenen”, profeteerde Jesaja. “Groot onze Here en geweldig in kracht, zijn verstand is onbeperkt”, jubelde een psalmist.

Hij werkt in ons dit uit door Jezus. Onze Heer is de liefde Gods, de wijsheid Gods en de kracht Gods zelf.

Dit geweldige aanbod van genade, deze heerlijke mogelijkheid van het bovennatuurlijke, goddelijke vermo­gen staat ons ter beschikking. Niet in eigenzinnig beheer, maar onder leiding van de grote Koning, Jezus die Geest is 2 Korinthe 3 vers 18c (2 Kor. 03:18c). De kracht is en blijft van Hem, maar wij mogen erin leven, ermee werken en ons voordeel ermee doen. Veel ruzie en discussie, twisten en scheuringen over leerstellingen en wie de ‘echte’ waarheid eigenlijk bezit zou wegvallen, indien de gelo­vigen het woord Gods in hun leven lieten werken in kracht. Dan zal het namelijk in leven en liefde en her­stel worden omgezet. Daartoe zendt de Heer het immers. Gelukkig dat de tijd genaderd is dat dit wereldwijd begint te gebeuren. Het Koninkrijk van God gaat zich baanbreken met kracht, met tekenen en wonderen, door reddingen, bevrijdingen en genezingen, in wer­kingen van de Geest, tot overwin­ning en herstel, voor opvoeding en vorming van Gods volk, in eenheid en liefde met allen die Jezus onver­gankelijk liefhebben.

Komen

In Markus 9 vers 1 (Mark. 09:01) profeteerde Jezus dat sommigen die bij Hem stonden de dood niet zouden zien, voordat het Koninkrijk Gods gekomen is met kracht. Vanwege het ‘altijd weer komende’ karakter van het Koninkrijk gelden zijn profetiën voor elke tijd. Het verschil met vroe­ger is dat tegenwoordig het evange­lie van kracht grootschalig over heel de wereld verkondigd wordt. De Heer voorzei elders dat daarna het einde komen zal. Velen ervaren dat er grote en heerlijke dingen staan te gebeuren. Er komt zeer zeker een geweldige opwekking, ook in ons land.

Dat heeft echter niets te maken met de (nogal hysterisch gevierde) eeuw­wisseling van een maand geleden. Onze kalender is niet Gods kalender. Hij alleen heeft de tijden en gelegen­heden in handen. De maanden en jaren die in de Bijbel worden genoemd, zijn symbolisch bedoeld als beeldspraak voor fasen en ont­wikkelingen in Gods plan. Toch heeft de Heer in zijn woord de gemeente gewezen op tekenen der tijd, maar dan positieve, geestelijke tekenen. Zo schrijft Paulus dat wan­neer Jezus komt (dat is zijn aanwe­zigheid IN zijn volk door heilige Geest), de wereld Hem met verba­zing zal aanschouwen IN allen die tot geloof gekomen zijn 2 Thessalonicenzen 1 vers 10 (2 Thess. 01:10). De heerlijkheid van zijn sterkte zal allerwege zeer merkbaar zijn in de zijnen.

Dit geschiedt uiteraard niet van de ene dag op de andere. Het volk van God zal zich bewust en terdege daar­op dienen voor te bereiden. Door gemeenschap met het lam en geloof in zijn evangelie kan het zich hech­ten aan hem en één geest met hem worden. Door volhardende strijd tegen de machter der duisternis zal er gaandeweg ruimte en vrijheid ontstaan, zodat de Geest Gods alle mogelijkheden krijgt om zich te laten gelden. De geestelijke gaven kunnen zodoende ontwikkeld en ten dienste gesteld worden voor het her­stel en de vorming tot geestelijke volwassenheid van het lichaam van Christus.

De komende zonen tooien zich reeds met de vrucht van de Geest en wandelen in liefde, vrede en eenheid met elkaar. Allen hebben maar één doel: de verheerlijking van de Zoon en het nabij brengen van het Rijk Gods.

Door daadwerkelijk mee te willen werken aan het ‘komen’ van het Koninkrijk vanuit een gezonde bij­belse visie erop, zullen de gelovigen in deze tijd zich niet langer mogen bezighouden met het onderhouden

van hun eigen religieuze tradities en verworvenheden, maar de werken gaan doen die Jezus zelf destijds deed. Hij bracht onvervalst het woord Gods in al zijn kracht en bedoeling. Hij speelde geen kerkje en dienstje, maar droeg Gods leven en kracht over op allen die geloof­den. Dat verandert mensen, dat vernieuwt ze, dat bevrijdt en geneest hen, dat leidt op tot volwassenheid in de Geest.

Wij mogen en kunnen medewerkers van God zijn om diens Rijk nabij te brengen door als getuigen van Jezus zijn woorden te spreken en zijn wer­ken te gaan doen. Daar is deze arme en lijdende wereld mee gediend. Daar ziet de schepping reikhalzend naar uit.

Ook u

God roept ons allen op om de heer­lijkheid van Jezus te verkrijgen. Niemand is bij voorbaat daarvan uit­gezonderd of ongeschikt. Wel zullen wij ons goed dienen te bezinnen op de manier van omgang met dit evan­gelie. Het is namelijk een evangelie van heerlijkheid aangaande een Koninkrijk van kracht. Theologische woordentwist en beuzelarijen over secondaire zaken moeten voorgoed beëindigd worden. Onderling gehar­rewar en veroordeling gestopt. Wie Jezus’ komende verschijning in zijn volk’ liefheeft, reinigt zich. Hij wandelt in een intieme relatie met Jezus en slaat de handen eendrachtig ineen met ieder die ook in ware gemeenschap leeft met Gods Zoon 1 Johannes 3 vers 3; Filippenzen 2 vers 2 (1 Joh. 03:03; Filip. 02:02). Door ongeveinsde liefde gedreven zullen wij dan met elkaar er naar jagen Jezus te leren kennen én de kracht van zijn opstanding. Dan komt Hij tot ons als de late regen, Hosea 6 vers 3 (Hos. 06:03).

Het zal de grootste en diepste ver­vulling met de heilige Geest worden die Gods volk ooit heeft gekend. Christus zal dan alles in allen volma­ken, Efeze 1 vers 23 (Ef. 01:23). Boven de kennis uit zal de gemeente zijn oneindige liefde gaan leren kennen en vervuld worden tot alle volheid Gods, Efeze 3 vers 19 (Ef. 03:19). Zijn eeuwig Koninkrijk zal zich in al zijn schoonheid en kracht openbaren tot een getuigenis voor alle volkeren.

Geliefde lezer, behoort u ook al tot degenen die zich door God laten roe­pen om tot de volheid van zijn Zoon te komen, om deel te mogen krijgen aan hem en zijn Koninkrijk van kracht? Zijn liefderoep gaat naar u uit, ongeacht hoe u er ook voor staat op dit moment. Laat er geen gras over groeien, maar treed toe tot dit genadeheil. Neem om niet het leven­de water dat uit Jezus’ binnenste vloeit, zodat het u vervulle tot overlo- pens toe. Hij is ook voor u gekomen met leven en overvloed. Verzadig u met zijn beeld, opdat wanneer Hij straks verschijnt, u met Hem zult verschijnen in heerlijkheid.  

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

“Je naaste liefhebben als jezelf”. Daarover is al veel gedacht en geschre­ven. Toen ik jong was kwam het er voor mij op neer dat ik mijn naaste (degene waarmee ik direct te maken had) méér moest liefliebben dan mezelf. Je moest je aanpassen aan de wensen van die ander, altijd klaar staan. Jezelf liefheb­ben? Dat werd uitgelegd als ‘egoïsme’ en niemand wil een egoïst zijn, wel? Deze houding van dienstbaarheid werd tot een zeer hoge deugd verklaard en heeft dan ook geleid tot een vorm van vrome slaafsheid die de mens zijn eigenheid deed verliezen. Alsof God zou willen dat je je persoonlijkheid inlevert en jezelf verliest.

Maar er staat toch: “Wie zichzelf ver­loochent… etc?” Dat gaat over je aardse status, je betekenis in de wereldje aan­zien in de religieuze wereld. Als er één is die respect heeft voor je persoonlijkheid, iemand die erop uit is jouw ziel te bewaren, die graag met jou wil samenwonen, met jou wil omgaan en gaandeweg jouw unieke wezen tot zijn volle recht wil laten komen, dan is het God wel. Dat kon je zien aan Jezus. Hij was (en is) een weerspiege­ling van z’n Vader, zoals de maan het licht van de zon doet schijnen in het duister van je denken. God is licht, en licht is leven, en leven doe je in een relatie waarin de liefde de grootste kracht is. God is liefde, en, net als het licht, maakt liefde scheiding tussen goed en kwaad, liefde en haat. Nu zijn er velen die het niet gewend zijn dat er van ze gehouden wordt, dat ze bemind worden, dat het warme hart van de Vader juist naar hén uitgaat die al zoveel hebben moeten ontberen. Mensen die hebben ‘gegeven’ om maar door anderen geaccepteerd te worden…

Die altijd het gevoel hebben tekort te schieten.

Wat is het wezenlijk om de Vader te leren kennen zoals Hij is. Jezus zegt ergens dat “je naaste degene is die jou barmhartigheid bewijst”, in de gelijke­nis over de barmhartige gastarbeider. Je kan dus niet zonder je naaste, dege­ne die jou als mens tot je recht laat komen. Laatje daarom liefhebben met de liefde waarmee God jou liefheeft. Hij staat naast je om jou eerherstel te geven Leviticus 10 vers 3 (Lev. 10:03) en jou tot je goddelijke recht te laten komen. Je wordt liefgehad door Hem. God zelfheeft Zijn naaste lief, de mens.

De wijze raad: “Heb je naaste lief als jezelf”, kun je dus veel beter lezen als: “Heb je naaste lief zoals je zelf wordt liefgehad”. Met andere woorden: laatje door Hem liefhebben, dan komt de ont­roering, je innerlijke genezing door de aanraking van zijn woord, dat eigen­lijk alleen maar zegt: “Kom je bij Mij? Dan kan Ik je liefhebben met heel Mijn hart!”

 

In de rust van de Heer door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel 5

Over de nieuwtestamentische sabbat

“Gedenk de sabbatdag, dat u die hei­ligt. Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de Here, uw God, dan zult u geen werk doen. U, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde die”, Exodus 20 vers 8 tot en met 11 (Ex. 20:08-11).

Wat is de sabbatdag?

Dat is een dag waarop een mens in de rust van de Vader mag wezen. Je mag van die rust genieten: je hoeft je op zo’n dag niet zo nodig waar te maken. Onder het Oude Verbond sloeg dat op de wekelijkse onderbre­king van de natuurlijke werkzaam­heden. Zes dagen mocht men volop werken, maar de zevende dag zou een sabbat voor de Here God zijn. Daarop mocht men zélf niet werken, maar ook geen werk laten verrichten door anderen – zelfs niet door even­tuele slaven. De rust moest werkelijk algemeen zijn!

Waarom was dat eigenlijk zo? Moest onze God elke week aan z’n rust komen of was er een andere reden voor het sabbatsgebod? Jezus geeft daar een duidelijk antwoord op. Hij zei dat de sabbat er is voor de mens, die mocht elke week tot rust komen, Markus 2 vers 27 (Mark. 02:27). Dat betrof dus elke zaterdag. De kalenderweek begint immers op zondag; dat men de werkweek op zondag laat aanvangen verandert daar niets aan. De vroege gemeenten hebben de zaterdagse sabbat nooit naar de zon­dag verplaatst. Dat wordt wel beweerd, maar dat slaat nergens op! In Handelingen 18 vers 4 (Hand. 18:04) luidt een notitie over Paulus: “Hij hield elke sabbat besprekingen in de synagoge, en trachtte Joden en Grieken te over­tuigen”.

Elke sabbat, elke zaterdag dus. Want de Joden hielden hun sab­batten nu eenmaal op zaterdag. Een tegenwerping is vaak, dat men in die tijd elke zondag een collecte hield, 1 Korinthe 16 vers 2 (1 Kor. 16:02) en dat zoiets alleen dan succes kon hebben, als er zondags samenkomsten gehouden werden.

Maar om dat uit die tekst te halen, moet een mens wel z’n zondagse sabbatsbril opgezet hebben. Want wat staat er eigenlijk? Dit: “Elke eer­ste dag van de week legge ieder van u thuis iets weg en hij spare dat op”. Men kwam dus niet op de zondag bijeen, maar men zou elke week op de eerste werkdag thuis iets wegleg­gen om dat op te sparen tot Paulus’ komst.

Een andere tekst die de zondag als rustdag zou aangeven, is genomen uit Openbaring 1 vers 10 (Openb. 01:10) waar Johannes schrijft: “Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren”. De Heer is op zondag opgestaan dat zou dus zijn dag moeten wezen – naar men beweert de nieu­we rustdag. Maar het was immers van geen enkel belang op welke dag van de week Johannes in vervoering kwam. Het is daarentegen interes­sant te weten naar welke periode in de heilsgeschiedenis Johannes in geestvervoering geraakte. Hij kreeg een gezicht over de tijd van Jezus’ wederkomst, en dat is de dag des Heren!

Wanneer sabbat houden?

Maar wanneer moeten we nu onze rustdag houden, op zaterdag of op zondag? Het antwoord vinden we in Kolossenzen 2 vers 16 en 17 (Kol. 02:16-17): “Laat aan niemand u blijven oordelen op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijk­heid van Christus is”. Dat is nogal duidelijk, zou ik den­ken. Paulus is niet bezig met de din­gen van de natuurlijke schaduwwet, ook niet met de tien geboden of woorden. Hij zit niet onder de wet, maar hij leeft in de werkelijkheid die van Christus is.

En is daarin plaats voor rust, of gonst het er alleen maar van de (geestelijke) activiteiten? Krijgt het leven met de Heer vorm door een aaneenschakeling van bezigheden in de hemelse gewesten? Ben je altijd in de strijd, voortdurend gewikkeld in een gevecht op leven en dood, waarbij eventuele rust naar een later tijdstip verschoven wordt? De gees­telijke strijd is heel reëel, die moet je niet veronachtzamen. Maar een leven dat overwegend met de strijd tegen de machten der duisternis gevuld is, is een scheefgetrokken leven. Gods plan met de mens omvat méér.

In de rust zijn

We lezen in Hebreeën 4 vers 9 (Heb. 04:09): “Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God”. Het is niet langer een afschaduwing op een natuurlijke dag van de week. Het is niet meer een kwestie van zes dagen werken en dan een dag tot rust komen, in een telkens repeterende cyclus – het is nu de werkelijkheid in Christus, zoals die bij de Vader altijd al reëel was. Wanneer gaat iemand tot die rust in; als hij de natuurlijke dood achter de rug heeft? Als ie is aange­land in wat men wel het hierna­maals pleegt te noemen? Zo van: hier beneden is het strijden en zwoegen – de rust komt later! In de plaats waar ik woon, staat een huis dat als opschrift draagt: ‘De rust is elders!’ Wel, veel christenen leven zo; ze worden constant opgejaagd. Geestelijke strijd voeren en geloofs- werken ten uitvoer brengen zijn noodzakelijke bezigheden, maar als je niet kunt strijden en werken van­uit een innerlijke rust, is het hebben van een overwinningsleven een uto­pie. Die rust is gebaseerd op de rela­tie tussen God en de mens. Daarin vind je echte sabbatsrust. Heel per­soonlijk.

De sabbatsrust voor het volk van God heeft dus niets van doen met een verplichte wekelijkse onderbre­king van de natuurlijke werkzaam­heden (zoals ik me die uit mijn jeugd herinner). Zo’n rustdag maak­te deel uit van de schaduw van de kerkelijke wetten. Onze sabbatsrust is geen onderbreking van de dage­lijkse gang van zaken – het is een doorlopende situatie, een onafgebro­ken innerlijke geborgenheid, een je veilig weten bij de Vader (ongeacht wat er allemaal op je afkan komen voor dreiging van buitenaf). Je hebt eeuwigheidsvisie gekregen vanwege je relatie met God en met Christus Jezus. Het is een zeker weten deel te hebben aan al Gods beloften.

Werken in alle rust

Dat de sabbatsrust die er overblijft voor het volk van God niet op een kalenderdag slaat, is een gegeven dat vanzelfsprekend ook onder natuur­lijke christenen opgeld doet. Maar jammer genoeg schuift men die dan door naar een volgend leven. Alsof het leven zou bestaan uit een de eeuwigheid durend ‘zalig nietsdoen’. Zo zal het beslist niet wezen! Want altijd zitten te niksen, is helemaal niet zo zalig als sommigen blijkbaar denken. We zullen in de eeuwigheid zinvol bezig zijn – met plezier, dat wel! Maar toch bezig zijn. Wie tot Gods rust is ingegaan, is tot rust gekomen van zijn werken, even­als God van de zijne, lezen we in Hebreeën 4 vers 10 (Heb. 04:10). We zullen net zo in de rust zijn als de Vader en ook daarin diens beeld dragen. En zit de Here God in alle eeuwighe­den alleen maar stil op z’n troon te zitten?

Jezus laat daar wat anders over horen tegen de aanhangers van het oudtestamentisch sabbattisme. Volgens Johannes 5 vers 17 (Joh. 05:17) zegt Hij: “Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook”. En dat zegt Hij uitgere­kend op de wekelijkse sabbatsdag. De Vader werkt klaarblijkelijk in alle rust aan degenen die Hem in Christus Jezus toebehoren. En onze Meester werkt hierin met Hem samen. Ook in de rust, naar men mag aannemen. Nou die weldadige rust is voor het volk van God bedoeld, voor óns dus!

Laat je niet bezig houden!

Laat je niet voor het vrome karretje van de boze spannen, want daar is je plaats helemaal niet. Je behoeft je nooit meer op te laten jutten door religieuze geesten, waar je van alles van moet. Zelfs bidden… vooral als het om natuurlijke zaken gaat. Want daar wil Satan de mens Gods graag mee bezig houden. Liefst dit hele korte leven lang! De geest van de antichrist probeert de mensen vast te houden met zaken die op zich niet verkeerd behoeven te zijn, maar wel ontoereikend. Zoals? Je als gemeente in gaan zet­ten voor de nood in het groot waar dan ook in de wereld. Als dat niet een eenmalige actie is (of iets dat zo af en toe eens voorkomt) maar een constructief gegeven, zal blijken dat de geest van de antichrist de gemeente daarmee aan het lijntje houdt. Op die manier kom je ook in de onrust terecht, zoals meestal als je buiten het plan van de Vader bezig bent. Satan maakt ons graag wijs dat we als een soort Atlasfiguren de totale nood van de wereld kunnen torsen. Of dat we dat tenminste dienen te proberen. En daar vertillen we ons zowel natuur­lijk als geestelijk aan. God roept ons als gemeente van Christus Jezus niet op tot activiteiten waardoor we in de onrust komen. Ook niet tot de strijd tegen de wereldbeheersers in de hemelse gewesten, als we dat niet voor het lichaam van Christus doen, maar voor de wereld daarbuiten. Jezus zei volgens Mattéüs 24 vers 6 (Matt. 24:06): “Jullie zullen horen van oorlogen en van geruch­ten van oorlogen”. En wat volgde er toen? Een opdracht boven de strij­dende partijen de vorsten in de gees­telijke wereld te binden? Nee, Hij zegt alleen: “Wie volhardt tot het einde, zal behouden worden”. “Hoe erg het ook is wat we allemaal zien gebeuren in de wereld om ons heen, we zullen ons nooit laten opjutten tot een strijd in de hemel of op de aarde waar de Héér ons niet toe oproept. Jezus sprak tot z’n Vader in de hemel over wie Hem toebehoren: “Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid ik U, maar voor hen die U Mij gegeven hebt” Johannes 17 vers 9 (Joh. 17:09).

De rust die blijft

Niets zal onze rust nog écht kunnen verstoren – wel even, maar niet blij­vend! Het is de innerlijke rust van een heerlijk, blij en ontspannen leven. Daarin komen wij vrij van satanische druk in ons innerlijk. We mogen als mensen Gods toegerust zijn tot alle goed werk, in dezelfde rust als die van de Vader en van onze Meester.

Op het hoogtepunt van ons leven? Nee, want daar raak je overheen en dan gaat het weer bergafwaarts. Gods doel met ons leven is geen hoogtepunt, maar een hoogvlakte! Een plaats waar je leven kunt. Echt leven, werken in alle rust overeen­komstig Gods plan voor de dag van vandaag en voor de eeuwigheid lang. Dat is de sabbatsrust die er overblijft voor het volk van God.

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

“Wij behoren niet aan nacht of duis­ternis toe; laten wij dan ook niet sla­pen gelijk de anderen, doch wakker en nuchter zijn. Want die slapen, sla­pen des nachts en die zich bedrinken, des nachts dronken. Maar laten wij, die de dag toebehoren, nuchter zijn, toegerust met het harnas van geloof en liefde en met de helm van de hoop der zaligheid. Want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, tezamen met Hem zouden leven” Paulus in 1 Thessalonicenzen 5 vers 5 tot en met 10

(1 Thess. 05:05-10).

Megatrends 2000

In onze boekenkast staat al verschil­lende jaren het boek ‘Megatrends 2000’. Onlangs heb ik het weer eens van de plank gehaald, vooral uit nieuwsgierigheid of en hoe de ver­wachtingen die in dit boek werden uitgesproken, nu het nieuwe millen­nium is begonnen, al of niet zijn uit­gekomen. Dit boek werd namelijk al eind jaren ’80 geschreven door John Naisbitt en Patricia Aburdene en in 1990 uitgegeven. De volledige titel is: ‘Megatrends die tot het jaar 2000 ons leven bepalen’. Niet minder dan 8 miljoen exemplaren werden des­tijds van het boek verkocht. In het kort komt de inhoud hierop neer dat iedereen ziet hoe onze samenleving snel verandert, maar dat er ook tallo­ze onzichtbare wijzigingen plaats vinden en dat vooral deze ons leven en werk gaan bepalen. Allerlei ver­wachtingen worden uitgesproken die al in de aanloop naar het jaar 2000 zich gingen aftekenen. Het is interessant te lezen hoe de schrijvers bijvoorbeeld al wisten te onderkennen dat de telecommunica­tie ons leidt naar een wereldwijd informatienetwerk, net zoals we eco­nomisch een wereldmarktplaats wor­den: “Er komt een tijd waarin het mogelijk is met iedereen, overal, over alles te communiceren, in iede­re vorm – stem, data, tekst of beeld – met de snelheid van het licht”. Onvoorstelbaar eigenlijk, maar met het nieuws over de voortgaande ont­wikkelingen in dit opzicht worden we vrijwel dagelijks geconfronteerd. In het boek komt ook de religie aan de orde, waarbij in het hoofdstuk ‘De religieuze opleving in het derde millennium’ onder andere wordt opgemerkt dat er aan de vooravond van het derde millennium tekenen zijn die wijzen op een “wereldwijde multiconfessionele opleving. Amerikaanse kinderen uit de geboortegolf van na de oorlog, die de kerkelijke godsdienst in de jaren zeventig verwierpen, keren met hun eigen kinderen in hun kielzog terug in de kerk of sluiten zich aan bij de New-Age-beweging”. Duidelijk is ook dat de schrijvers, die jaarlijks, ook in ons land, voor­drachten houden voor topmanagers, politici, journalisten, wetenschap­pers en studenten, alle godsdiensten over één kam scheren en daardoor te kennen geven geen weet hebben van het werkelijke geloof in Christus en Zijn Koninkrijk.

De schrijvers memoreren ook de negentiende eeuw, toen de samenle­ving van een agrarische op een industriële economie overging: “Die eeuw was getuige van de stichting van enkele grote religies in Amerika: mormonen, adventisten, Jehova’s Getuigen, Christian Science, tegelijk met de opkomst van de trancendentale filosofie en de populariteit van het spiritisme.

Als mensen zich door veranderin­gen heen en weer geslingerd voelen, neemt de behoefte aan spirituele waarden toe. De meesten zoeken geruststelling op een van de volgen­de twee manieren: óf door bewegin­gen die uitgaan van de innerlijke aanwijzingen onder het motto ‘ver­trouw op je eigen gevoel’, óf door uitwendige autoritaire godsdiensten die van buitenaf opleggen ‘zó is het’. Beide floreren heden ten dage”.

Onderscheiding

We kunnen ons voorstellen dat som­mige van onze lezers bij zichzelf denken: ‘Moeten we ons daar nu wel zo druk om maken? Het komt toch zoals het komen moet’. Toch is het zeer belangrijk dat we ons realiseren dat we leven temidden van een wereld waarin de verwarring en mis­leiding hand over hand toeneemt, óók binnen de Gemeente van Christus. Het is daarom zo relevant om door de gave van onderscheiding van geesten, als onderdeel van het vervuld zijn met de heilige Geest, te leren onderkennen waarop het wer­kelijk aankomt. Daarbij is geestelijke groei naar het volwassen christen­zijn (het zoonschap) een absolute voorwaarde om niet in dwalingen terecht te komen, maar de juiste koers aan te houden zodat het eind­doel bereikt wordt. Iedere rechtgeaard christen heeft het verlangen in zich dat ook anderen Christus leren kennen. Revivals, opwekkingen, evangelisatie, enz. zijn gemeengoed bij de meeste christenen. Dat is een goede zaak… maar dat is niet voldoende! Wie in het beginstadium van zijn geloofs­ontwikkeling blijft steken, zal al spoedig achterblijven en meegezo­gen worden door allerlei trends die geen blijvende waarde hebben. Laten we op onze hoede zijn voor deze ‘megatrend’. En laten we ons ook niet laten afschrikken door verdrukking of ver­volging. Jezus heeft gezegd: “Wie volhardt tot het einde, die zal behou­den worden” Matteüs 24 vers 13 (Matt. 24:13). Hij zei dit toen Hij de verschillende eind­tijdgebeurtenissen onder de loep nam. En Zijn woorden blijven niet alleen tot in eeuwigheid hun waar­de behouden maar zullen in deze nieuwe eeuw een steeds actueler betekenis krijgen!

De grote Vredestichter

Onder de titel ‘De Bijbel is geen pacifistisch boek’ is in het HN- magazine een interview opgenomen met Harry Zeldenrust. scheidend secretaris van ‘Kerk en Vrede’. Deze 75-jarige organisatie staat bekend als een christen-pacifistische organisatie die oorlog en geweld totaal afwijst, al wordt er de laatste jaren veel genu­anceerder gedacht. De oprichting van Kerk en Vrede 75 jaar geleden was een reactie op de Eerste Wereldoorlog toen gifgassen waren gebruikt. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg de organisatie vooral bekendheid toen ze samen met het IKV grote demonstraties en acties op touw zette tegen het gebruik van kruisraketten.

Oorlog en vrede

In het interview komt aan de orde hoe Harry Zeldenrust, die oorspron­kelijk predikant was, vanuit de Bijbel denkt over oorlog en vrede. Zo zegt hij onder andere: “De Bijbel is voor mij een samenstel van visies waar één lijn doorheen loopt: Gods bevrij­dend handelen. Dat is de enige vaste lijn die je eruit kunt halen. Je vindt in de Bijbel pacifistische geluiden, maar ook wraakgevoelens om het kwaad te verdelgen, desnoods met extreem geweld. Dat is een visie van de schrijvers. Tegelijk maakt de Bijbel geweld belachelijk. Zie het verhaal van David en Goliath. Ik begrijp dat zo dat Goliath uitgeschakeld moet worden. De strijd tegen Goliath gaat niet met dezelfde wapens. Er zit iets ontspannends in omdat de wapens van Goliath bela­chelijk gemaakt worden. Maar het pacifistische idee dat Goliath ook moet blijven bestaan, ontbreekt. Gelukkig.

Goed lezen van de Bijbel geeft inzicht in hoe het mechanisme werkt en maakt het kwaad en het geweld belachelijk. Dat betekent ech­ter niet dat de Bijbel een pacifistisch boek is. Als men het er wel uithaalt, is dat op grond van een eenzijdige selectie. Het ‘gij zult niet doden’, staat in het Oude Testament in het kader van allerlei geboden die ook gaan over wraak en vergelding. Dan kun je het op twee manieren lezen: je mag nooit doden of de mens mag nooit eigenmachtig beschikken over het leven van een ander. In het laat­ste geval wordt het geplaatst in een breder kader waarin ook ruimte is voor vergelding. Omgaan met leven is gebonden aan waarden en nor­men hoe je met anderen omgaat. De grondgedachte van de Bijbel is – volgens Harry Zeldenrust- dat leven en dood ten diepste geen zaak van mensen is, maar Gods zaak. Daar zit een godsbeeld achter dat waarschijnlijk niet meer helemaal de onze is. maar ook dat de mens het leven niet vanuit eigenbelang in eigen hand mag nemen. De Bijbel is geen pacifistisch boek. maar biedt voortdurend openingen naar ande­ren en – dat is de ontwikkeling in het Oude Testament – naar andere volken.

Een kerngedachte in het Oude Testament is voor mij de belofte aan Abraham: je zult een groot volk wor­den en een zegen zijn voor alle vol­ken van de aarde. Dat hebben ze in Israël wel eens vergeten, omdat ze ook exclusief gingen denken. Maar altijd komt weer naar voren: het gaat om het vredig samenleven met andere volken. Ondanks vele oorlogen in het Oude Testament gaat dat perspectief niet verloren. Misschien is dat ook wel de inspira­tie voor vredeswerk”, meent Harry Zeldenrust, die verder nog opmerkt: “Je bent er nooit voor jezelf, je bent er altijd weer voor het samenleven met de ander, ook internationaal. Om dit te erkennen hoef je geen jood of christen te zijn. Het gaat om een mondiale ethiek die de afzon­derlijke religies overstijgt. Met bijbellezen moet je overigens voorzich­tig zijn, niet de Bijbel gebruiken als gezaghebbend woord dat recht­streeks van boven komt vallen. Ieder woord van de Bijbel staat ter discussie. Ik ben het met Kuitert eens dat de bijbelwoorden van beneden komen, al vind ik wel – en hij ook – dat je dan toch op een geheim stuit. Je komt in aanraking met een raad­sel, iets wat meer is dan ik kan bevatten. Het mysterie van het god­delijke is onder meer dat mensen niet alleen maar leven vanuit zich­zelf. We leven dan ook vanuit wat ons overkomt en waardoor we geraakt worden. We moeten de Bijbel niet gebruiken als recht­streeks geboden, maar als bron van inspiratie”.

Tot zover Harry Zeldenrust in het HN-magazine.

De werkelijke vrede

Het is natuurlijk interessant deze opvattingen te lezen. Maar wat voor­al opvalt is dat Zeldenrust niet los­komt van een oudtestamentisch den­ken, terwijl wij nu leven na de komst van Jezus en na de eerste uit­storting van de heilige Geest. Als belangrijk figuur van deze vredesbe­weging zou men toch op zijn minst mogen verwachten dat hij wijst op de grote vredestichter Jezus Christus. We kunnen daarom ook rustig stellen dat wie aan Hem voor­bijgaat altijd verkeerd bezig is. Hij kan zich nog zo inspannen voor de vrede, maar het zal nooit de echte vrede zijn, zoals God die bedoeld en Jezus als eerste mens heeft geopen­baard. Hij sprak tot Zijn discipelen: “Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u; niet gelijk de wereld die geeft(!), geef Ik hem u” Johannes 14 vers 27 (Joh. 14:27). Maar, zal iemand opmerken, hoe zit het dan met die andere opmerking van Jezus, als Hij zegt: “Meent niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde: Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. Want Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader en tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoon­moeder; en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn” Matteüs 10 vers 34 tot en met 36 (Matt. 10:34-36)?

Uit het verband blijkt duidelijk wat Jezus hier bedoelt. Wie voor Hem kiest neemt een radicale en persoon­lijke beslissing om Hem te volgen in een nieuw leven waarin geen plaats is voor de werken van de vorst der duisternis. Wie nog niet voor Hem gekozen heeft, en dat kunnen dus ook eigen huisgenoten of familiele­den zijn, bevindt zich nog op het ter­rein van de tegenstander. De schei­ding die dit veroorzaakt brengt vij­andschap mee, maar deze vijand­schap gaat niet uit van ons nieuwe- schepping-zijn. Integendeel, daaraan geven we invulling door gehoor te geven aan de woorden van Jezus: “Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten; zegent wie u vervloeken; bidt voor wie u smade­lijk behandelen” Lucas 6 vers 27 (Luc. 06:27). Wanneer we de werkelijke Vredevorst hebben leren kennen doen we er ook alles aan dat dit niet verborgen blijft en zijn we in elk opzicht vertegenwoordigers van de grote Vredestichter en Zijn Koninkrijk. “Want het Koninkrijk Gods bestaat in rechtvaardigheid, vrede(!) en blijdschap door de heilige Geest” Romeinen 14 vers 17 (Rom. 14:17).

De explosie van tienergeweld

De laatste tijd verschijnen steeds meer berichten over de onrustbare toename van de criminaliteit bij jon­geren. Het grootste dagblad van Nederland wijdt er zelfs een redac­tioneel commentaar aan. Het blad schrijft onder de kop ‘Tienergeweld’: “De berichten van de laatste dagen zijn schrikbarend. Een zestienjarige medewerker van een supermarkt wordt door drie nog jongere kinde­ren belaagd en krijgt een dolk in zijn rug gestoken. Een boze 13 jarige fietser trapt een negenjarige belager zo hard in zijn buik dat hij komt te overlijden. Boze tienermeisjes molesteren een buschauffeur omdat zij te laat was.

Gruwelijke voorbeelden van tiener­geweld op één dag. Het zijn uitlatin­gen van het toch al stijgende geweld onder de jongeren dat zeker niet alleen het gevolg is van meer aan­dacht van justitie en politie voor dit bedroevend fenomeen. Aan het geweld ligt een grondhou­ding ten grondslag. Wie zich bele­digd voelt door een ander, rekent direct met hem af, of poogt dat te doen. Het recht van de jungle in de kinderwereld, wat des te kwalijker is vanwege het gemak waarmee ook kinderen aan steekwapens kunnen komen.

Ook deze vorm van zinloos geweld moet een halt worden toegeroepen. Hierbij hebben primair de ouders en de school een taak. Ze moeten kin­deren voortdurend voor houden dat het oog om oog en tand om tand niet in deze maatschappij past. Het uitbannen van deze afrekencultuur onder jongeren is ook dringend noodzakelijk om later veel ellende te voorkomen als ze volwassen zijn”, zo eindigt het redactioneel commen­taar van De Telegraaf. Het is een typisch verschijnsel van de tijd waarin wij leven, waarin de normen en waarden steeds meer vervagen en waarbij de oplossingen die worden aangedragen ook vaak geen enkel effect hebben. Als chris­tenen worden we ook met deze negatieve ontwikkeling van de maat­schappij geconfronteerd. Nu zijn er nog wel eens christenen die menen dat men hier niet te veel aandacht aan moet besteden. Men is dan negatief bezig wordt er dan gezegd, terwijl God juist wil dat we op positieve wijze door het leven gaan. Dat laatste is volkomen juist, maar dat wil nog niet zeggen dat we net moeten doen of onze neus bloedt. Het onderkennen van de negatieve verschijnselen betekent nog niet dat we daarin opgaan. Iemand die een rood stoplicht negeert weet ook dat hij zichzelf (en anderen!) in gevaar brengt.

Het zout der aarde

Maar het is wel belangrijk hóé wij als christenen staan in dit leven. Wij kunnen ons niet afsluiten voor alles wat er in ons dagelijks leven gebeurt. Christenen die in een isole­ment gaan leven matigen zich een vorm van onverschilligheid aan die tot gevolg heeft dat ze buiten de wer­kelijkheid van het leven komen te staan. Terwijl Jezus juist gezegd heeft dat wij het ‘zout der aarde’ en het ‘licht der wereld’ vormen. Wel is het uitermate belangrijk dat wij op de juiste wijze aan ons chris­ten-zijn invulling geven. Dat begint met de aanvaarding en beleving van het evangelie zoals Jezus dat bracht: het evangelie van het Koninkrijk. Iedere andere vorm van evangelie heeft geen werkelijke waarde in de ogen van God. Het verwijst mis­schien wel naar het ‘hiernamaals’ als alles goed en volmaakt zal zijn, maar het functioneert niet in de dagelijkse realiteit van het leven. Gelukkig komt in de tijd waarin wij leven ook het échte evangelie weer tevoorschijn. Alles wat alleen maar in naam bestaat is onecht en heeft geen positieve uitwerking. Maar bij het echte evangelie komt de werke­lijke levensverandering, die begint met het van een zondaar een kind van God worden, tot openbaring. De doorwerking hiervan, onder lei­ding van Gods Geest, blijft niet ver­borgen. Het heeft een positieve uit­werking ook in het gezinsleven, waardoor kinderen op gezonde en normale wijze kunnen opgroeien en zich ontwikkelen en als ze uiteinde­lijk door Gods Geest worden over­tuigd, ook zelf de beslissing nemen om voor Christus en Zijn Koninkrijk te kiezen.

Laten we ons niet laten meesleuren door de grote massa die zich in meerdere of mindere mate laat manipuleren door verkeerde gees­ten. Ook moeten we niet denken dat wij als christenen toch maar een kleine minderheid vormen en onze invloed gering is. Nee, de waarachti­ge christenen zullen uiteindelijk de loop van de wereldgeschiedenis bepalen, want het licht zal altijd ster­ker blijken dan de duisternis. En dat ‘licht verspreiden’ begint in onze eigen naaste omgeving: in ons gezin, op school en op ons werk.

Het overwinnen van depressies

Het aantal mensen dat door een of andere vorm van depressie op ern­stige wijze wordt belemmerd in zijn leven is de laatste jaren op onrustba­rende wijze toegenomen. We wor­den er regelmatig via de media mee geconfronteerd. Vrijwel iedereen kent wel mensen uit de familie of kennissenkring die met depressies te maken hebben. Het magazine Elsevier besteedde onlangs uitvoerig aandacht aan deze negatieve ontwik­keling. Vanuit allerlei invalshoeken werd het onderwerp belicht, waarbij vele wetenschappers hun zegje deden en met allerlei goedbedoelde adviezen kwamen, maar vaak niet een werkelijke oplossing konden aanreiken.

Is er dan geen oplossing? Gelukkig wel, al zijn we ons bewust dat er vaak heel wat grondig moet verande­ren, voordat de werkelijke doorbraak naar bevrijding en overwinning een feit is. Omdat ook vele christenen in meerdere of mindere mate met deze nare kwelling te maken hebben, wil­len we enkele adviezen doorgeven met de bedoeling dat een doorbraak ten goede zich gaat openbaren en uiteindelijk depressies, in welke vorm dan ook, geen kans meer maken ons leven negatief te beïn­vloeden.

Nu heeft iedereen wel eens te maken met kortdurende negatieve infiltraties in het gedachtenleven. Die weten we te onderkennen en als ze niet vanzelf verdwijnen kunnen we natuurlijk deze ‘macht’ bestraf­fen in de naam van Jezus. Daar gaat het dus bij de nu volgende tips niet over, maar het gaat om de onderken­ning, bestrijding én bevrijding van ernstige vormen van depressies.

Zeven adviezen

Hou datgene wat je negatief bezig­houdt niet verborgen maar deel het met betrouwbare mensen, primair met je partner, indien deze nog niet op de hoogte is. Bij het bekendma­ken en vragen om voorbede in de gemeente waartoe men behoort, is het beter voorbede te vragen in besloten kring, bijvoorbeeld op de bidstond of bijbelkring. Dus niet in de openbare samenkomst op zon­dagmorgen.

Ga bij jezelf na wat de oorzaak kan zijn. In sommige gevallen zijn de oorzaken heel voor de hand lig­gend, bijvoorbeeld oververmoeid­heid, door te weinig slaap, een te druk bezet leven, problemen met familie of moeilijkheden op financieel of ander terrein.

Probeer verandering aan te bren­gen in je denkpatroon en daarnaar te handelen. Bijvoorbeeld door bepaalde taken of werkzaamheden af te stoten en meer tijd te nemen voor rust en ontspanning.

Als duidelijk wordt dat meerdere dingen behoren te veranderen in het denk- en leefpatroon, pak dan niet alles tegelijk aan, maar maak gebruik van de ‘salamitactiek’, door stukje voor stukje terreinwinst te gaan behalen.

Bidt bij alles, maar bedenk dat alleen een gelovig gebed waarde heeft. “Wie tot God komt, moet gelo­ven dat Hij bestaat en een beloner is(!)… voor wie Hem ernstig zoeken” Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). Dus probeer elke vorm van twijfel buiten de deur te zetten door te geloven dat de overwinning zal worden behaald. In het begin zal dit moeilijk zijn, maar het zal zich meer en meer vast gaan funderen in ons geloofsleven. De Heer die wij dienen wil in al Zijn kinderen een ‘vaste geest’ tot stand brengen. 6. Niet in alle gevallen zal men zon­der deskundige hulp van buitenaf (psychiaters, doktoren) tot volledige genezing en bevrijding kunnen komen. Wees vrijmoedig deze hulp in te roepen. Dit heeft niets met

ongeloof te maken, zoals vrome geesten ons willen doen geloven. We hoeven de Heer niet voor te schrij­ven dat Hij ons alleen buiten de reguliere wetenschap om mag her­stellen. Laten we het aan Hem over­laten hoe het herstelproces zich in ons leven gaat voltrekken. 7. Dank de Heer voor de totale over­winning over elke vorm van depres­sie, want één ding is zeker: Niet de vorst der duisternis heeft recht om ons leven te ruïneren, maar de Levensvorst die gezegd en getoond heeft dat Hij is gekomen om ons ‘leven en overvloed’ te geven.

 

Korte gedachten door

Creativiteit

Creativiteit is het scheppend vermogen wat ieder mens in zich heeft. Het is een misvatting te denken dat creativiteit is voorbehouden aan bepaalde mensen zoals beeldhouwers, schilders en andere kunstenaars. God is een cre­atieve God en heeft in de mens, die naar Zijn beeld geschapen is, deze creativiteit gelegd. Christenen mogen hun creati­viteit in dienst van Gods Koninkrijk stellen. Dit betekent niet dat we daarbij fulltimer behoeven te worden, maar juist in het gewone alledaagse leven zal ons ‘nieuwe schepping zijn’ zich openbaren. In Christus worden we weer volledig mens. Vrome geesten proberen ons mens-zijn, en dus ook ons creatief bezig zijn, uit te schakelen, bijvoorbeeld met de opmer­king dat onze wil verbroken moet worden. Onze wil is echter een wezenlijk onderdeel van ons bestaan. Wél is het Gods verlangen dat onze wil gekoppeld wordt aan Zijn wil. En als we ons realiseren dat Zijn wil ‘het goede, welgevallige en vol- komene’ is, zullen we er alles aan doen dat er een eenswillendheid ontstaat die ons maakt dat creatieve, vruchtbare getuigen van Zijn Koninkrijk. (Gert-Jan Doornink)

In de lift

Eindelijk is het dan zover! Toen ik op de lagere school zat (vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog) had de onderwijzer het wel eens over het jaar 2000. Dat leek nog zo onwezenlijk ver weg – dat ging je bevattingsvermogen te boven. Maar nu is het derde millennium na Christus al begonnen. We hebben als gemeenten, maar ook allemaal indivi­dueel, veel zegeningen van onze God ontvangen. We zitten zogezegd in de lift. En zoals dat altijd met deze kreet bedoeld wordt: de lift gaat écht omhoog! We hebben met name in de laatste helft van de twintigste eeuw kracht van omhoog ontvangen en daardoor een levend geloof gekregen. En dat zijn zaken van het innerlijk, in relatie met Jezus. (Cees Maliepaard)

Zachtmoedig en nederig

Eén van de mooiste uitspraken van Jezus vinden we ongetwijfeld in Matteüs 11 vers 27 (Matt. 11:27), bij de uitnodiging aan iedereen die vermoeid en belast is, om tot Hem te komen om rust te ontvangen. Dan zegt Hij dat Hij zachtmoedig en nederig van hart is. Hoewel Jezus heel radicaal en afwijzend was ten aanzien van alles wat met rijk der duisternis te maken had, was Hij niet een of andere krachtpatser, die ten koste van alles zijn gelijk wilde halen. Integendeel, Hij stelde zich vaak heel kwetsbaar op en openbaarde in elk opzicht het karakter van Zijn Vader. Door Hem te volgen nemen we Zijn juk op ons, maar zijn juk is zacht en zijn last is licht, zegt Hij er meteen bij. Het vol­gen van Jezus drukt dus niet als een zware last op ons, zoals wel eens wordt voorgesteld, maar is een blijmakende en rustgevende aangelegenheid. Wat een bemoediging voor iedereen die in Zijn voetstappen wil gaan en dit ook zo mag ervaren! (Gert-Jan Doornink)

 

Omgaan met de Mammon door Wim te Dorsthorst

Ik kreeg van iemand de vraag: Wat betekenen toch de woorden van de Heer Jezus in Lucas 16 vers 9 (Luc. 16:09): “En Ik zeg u: Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwi­ge tenten”.

Zo op het eerste gezicht een wat merkwaardige opdracht van de Heer aan Zijn discipelen: vrienden maken met de onrechtvaardige Mammon, met het oog op de eeuwigheid. Het is dan ook een gelijkenis die al heel wat vragen heeft opgeroepen.

Gelijkenissen verstaan

Zoals altijd, maar zeker ook voor zo’n vers, moeten we bezien in welke context deze woorden gebruikt worden. In parabels of gelijkenissen wil de Heer met (voor)beelden uit de zichtbare wereld Zijn discipelen, dus ook ons, onderwijzen over hogere zaken die de eeuwigheid betreffen. Het gaat ook hier in deze gelijkenis over onderwijzing betreffende het Koninkrijk Gods zie Lucas 16 vers 16 (Luc. 16:16). Zoals de Heer zich in genoemd vers uitdrukt, komt voort uit de gelijkenis die Hij gebruikt, met de praktijken van de rentmeester. Wij moeten dus, en dat geldt voor iedere gelijkenis, proberen de ‘gelijkenistaal’ te ver­staan.

Verder moet in een gelijkenis het beeld niet te lang vastgehouden, en de gebruikte taal te letterlijk geno­men worden, want dan wordt de geestelijke bedoeling niet begrepen.

Het beeld of het verhaal is slechts een hulpmiddel, een voertuig om ons bij de geestelijke waarde of wer­kelijkheid te brengen.

De Mammon

De Heer spreekt in dit vers van de onrechtvaardige Mammon. De Nederlandse Studie Bijbel zegt hier­van: “Mammon is de vergriekste vorm van een Aramees woord dat zoveel betekent als: dat waarop men zijn vertrouwen stelt. Zo werd het een aanduiding voor rijkdom, weel­de, vermogen, bezit, geld. Het bij­voeglijk naamwoord ‘onrechtvaardig’ geeft aan, dat deze dingen een mens tot ongerechtigheid kunnen verlei­den. Zij kunnen voor iemand een afgod worden”.

Het had in de dagen van Jezus dus zeker niet alleen de betekenis van geld. In Lucas 16 vers 13 (Luc. 16:13) spreekt de Heer over twee heren dienen waarmee Hij doelt op God en de Mammon vgl. Matteüs 6 vers 24 (Matt. 06:24). Hij stelt de Mammon als een persoonlij­ke duivelse macht tegenover God. Het is onmogelijk God te dienen en tegelijkertijd de Mammon. Velen in de tegenwoordige tijd stel­len hun vertrouwen volkomen op bezit in velerlei vorm. Er heerst een grote hebzucht en dat is niets anders dan afgoderij, waarom de toorn Gods komt Kolossenzen 3 vers 5 en 6 (Kol. 03:05-06). Hebzucht is het dienen van de afgod Mammon en mag onder christenen absoluut niet gevonden worden, want men kan geen twee heren dienen

Onderwijs over bezittingen

Deze gelijkenis staat temidden van de hoofdstukken 14 tot en met 18 waarin de Heer bezig is, hoofdzake­lijk in gelijkenisvorm, onderricht te geven. Soms richt Hij Zich hierbij tot hele scharen. Een andere keer tot tollenaars en zondaars of tot de leidslieden van het volk. Maar ver­schillende keren ook specifiek tot de discipelen, zoals hier in hoofdstuk 16 waar vers 1 begint met: “Hij zeide tot Zijn discipelen”. Opvallend is dat de hoofdstukken 14 tot en met 18 hoofdzakelijk gaan om bezit en eer van mensen. In Zijn onderwijs gebruikt de Heer hier ten­minste vier verschillende situaties met betrekking tot het omgaan met geld en goederen. Steeds is er spra­ke van iemand met veel geld en bezittingen.

Daar is bijvoorbeeld het verhaal van de verloren zoon in Lucas 15 vers 11 tot en met 32 (Luc. 15:11-32). De jongste zoon eist het deel van het vermogen van zijn vader op dat hem toekomt. Hij maakt alles te gelde en gaat op reis naar een ver land waar hij zijn vermogen ver­kwistte in een leven van overdaad Lucas 15 vers 11 tot en met 13 (Luc. 15:11-13). Deze zoon toonde zich een zeer slechte rentmeester over het vermogen van zijn vader. Zijn zonde is: ontrouw aan het hem toe­vertrouwde deel en door zelfzucht er geen enkele barmhartigheid mee te bwijzen.

In hoofdstuk 16 vers 19 tot 31 lezen wij het verhaal wat de Heer vertelt over de rijke man en de arme Lazarus. Van de rijke man lezen we dat die gekleed ging in purper en fijn linnen en dat hij elke dag schit­terend feest hield. De Willibrord- vertaling zegt: “… die iedere dag uit­bundig feest vierde, terwijl een arme, die Lazarus heette, met zwe­ren overdekt voor de poort lag. Hij verlangde er naar zijn honger te stil­len met wat bij de rijkaard van tafel viel. Ja, zelfs kwamen honden zijn zweren likken” Lucas 16 vers 19 tot en met 21 (Luc. 16:19-21). De grote zonde van deze rijke man was dat hij eveneens met zijn rijk­dom geen enkele barmhartigheid bewees aan de minste broeder, die notabene zelfs bij hem op de stoep lag, maar alles in een weldadig leven voor zichzelf gebruikte. Hij doet zeker niet onder voor de verloren zoon.

Dan is er de rijke jongeling, een hooggeplaatst man, die zeer rijk was Lucas 18 vers 18 tot en met 27 (Luc. 18:18-27). Als hij van de Heer te horen krijgt dat hij om het eeuwi­ge leven te beërven alles moet verko­pen wat hij bezit om het te verdelen onder de armen om zo een schat in de hemelen te hebben, ging hij bedroefd heen want hij was zeer rijk, zegt vers 23.

De zonde in deze drie voorbeelden is dat Gods gebod met voeten getre­den wordt. God had gezegd tot Mozes: “Want armen zullen nooit in het land ontbreken; daarom gebied ik u aldus: Gij zult uw hand wijd openen voor uw broeder, voor de ellendige en de arme in uw land” Deuteronomium 15 vers 11 (Deut. 15:11).

Het is kennelijk van groot belang hoe binnen het volk van God, “kin­deren des lichts” zegt vers 8, omge­gaan wordt met geld en goederen. Het hele Woord van God besteedt daar vrij veel aandacht aan. Ook de Heer Jezus geeft daar uitvoerig onderwijzing over zoals we hier zien in het evangelie van Lucas.

De onrechtvaardige rentmeester

In hoofdstuk 16 is er opnieuw spra­ke van een rijk man. Nu richt de Heer de schijnwerper echter op de rentmeester van deze rijke man. In dit verhaal van de onrechtvaardige rentmeester schittert de goddelijke wijsheid van onze Meester heel bij­zonder. Hij onderwijst hiermee Zijn discipelen, dus ook ons! Deze rentmeester verkwistte het bezit van zijn heer, lezen we in vers 1. Dat woord verkwisten zien we ook bij de verloren zoon Lucas 15 vers 13 (Luc. 15:13). Maar evengoed is het van toepassing voor de rijke man en de rijke jongeling, want ze gebruikten geld en goederen voor een weldadig leven, geheel voor zichzelf.

Als discipelen van de Heer dienen wij heel goed te weten dat niets hier op aarde ons eigendom is. Wat we hier ‘bezitten’ aan geld en goederen, ja, zelfs ons leven, is geschonken door de Vader in de hemel. Hij is de Schepper van alles en de gever van het leven. Iedereen is rentmeester over dat wat hem of haar is toever­trouwd in dit leven. Bij het sterven kan niets meegenomen worden. ‘Want wij hebben niets op de wereld medegebracht; wij kunnen er ook niets uit medenemen” 1 Timoteüs 6 vers 7; Prediker 5 vers 14 en 15 (1 Tim. 06:07 en Pred. 05:14-15). Iedereen op aarde zal verder werken met wat door een ander achter gelaten is.

Werken van barmhartigheid

Dit rentmeesterschap heeft de mens al bij de schepping ontvangen zie Genesis 1 vers 26; Psalm 8 vers 4 tot en met 9 (Gen. 01:26 en Ps. 008:004-009). Het is dus niet onbelangrijk je eens af te vragen: hoe ga ik met de goederen van mijn Heer, van mijn Schepper om?

Verkwist ik misschien ook de goede­ren van mijn Heer zoals de onrecht­vaardige rentmeester? In vers twee zien we dat de rent­meester verantwoording moet afleg­gen over zijn beheer. Zo zal ieder mensenkind ook eenmaal verant­woording af dienen te leggen van zijn beheer over de goederen waar de Heer hem of haar over gesteld heeft. In Openbaring lezen we hoe de boeken geopend worden en dat men geoordeeld wordt naar wat in de boeken geschreven staat, name­lijk “naar hun werken” Lucas 21 vers 12 en 13 (Luc. 21:12-13). Prediker 12 vers 14 (Pred. 12:14) zegt hiervan: “Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het ver­borgene hetzij goed hetzij kwaad”. En dan gaat het hoofdzakelijk om werken van barmhartigheid. De grondwet van Gods schepping is barmhartigheid. God is liefde, zegt Johannes in Johannes 4 vers 8 (Joh. 04:08) en die liefde vindt zijn kanaal in barmhartigheid van waaruit weer andere heerlijkhe­den Gods stromen. Zo zegt Psalm 103 vers 8 (Ps. 103:008): “Barmhartig en genadig is de Here, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid”. Jacobus zegt: “Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft; barmhartigheid echter roemt tegen het oordeel” Jakobus 2 vers 13 (Jak. 02:13). In Mattéüs 25, waar we in het laat­ste oordeel allen zien staan voor de grote witte troon, wordt dit woord van Jacobus bewaarheid. Dan wordt aan ‘de werken’ inhoud en gestalte gegeven door de Zoon des mensen Jezus Christus als Hij zegt: “Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven, Ik heb dorst gele­den…, Ik ben een vreemdeling geweest…, naakt geweest…, ziek geweest…, in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen. En de Koning zal zeggen: voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan”. Zo zal er een positief maar ook een negatief oordeel uitgesproken wor­den “naar hun werken” of ze wel of geen barmhartigheid bewezen heb­ben in de ruimste betekenis van het woord zie Matteüs 25 vers 31 tot en met 46 (Matt. 25:31-46).

Met overleg te werk gaan

Vervolgens kunnen we in de gelijke­nis lezen, wat de rentmeester alle­maal doet met de goederen van zijn heer om er zo van verzekerd te zijn dat hij door de onderdanen van zijn heer in hun huis opgenomen zal worden Lucas 16 vers 3 tot en met 7 (Luc. 16:03-07). En de heer (niet de Heer Jezus!) prees de onrechtvaardige rentmees­ter, dat hij met overleg gehandeld had (vs. 8a). Uiteraard niet om zijn onrechtvaardig handelen maar om zijn handelen met overleg voor de toekomst. Dit is het verhaal wat de Heer Jezus aan ons vertelt. En Hij besluit het met de conclusie: “Want de kinderen dezer wereld gaan ten aanzien van hun geslacht met veel meer overleg te werk dan de kinderen des lichts” (vs. 8b). Dit zijn woorden van de Meester die diep snijden. “De kinderen van deze wereld” dat zijn de mensen buiten God. Die gaan in hun leefwereld onder elkaar met veel meer overleg te werk dan de kinderen des lichts. Dat is nogal wat als de Heer dat zo zegt! De kinderen des lichts” dat is het volk van God. Dat zijn de christe­nen. Die behoren niet meer bij: “dat geslacht van deze wereld”. Kinderen des lichts zijn uit God geboren en hebben hun oude leven met Christus gekruisigd en begraven. Die zijn niet meer van deze wereld maar behoren bij het huisgezin Gods. Ze zijn burgers van het Koninkrijk Gods in de hemelen. Hun zorg voor de toekomst is niet op aarde gericht, zoals bij de onrechtvaardige rentmeester, maar op het eeuwige Koninkrijk Gods in de hemelen.

En dan vervolgt de Heer Jezus met de woorden: “En Ik zeg u: Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten” Lucas 16 vers 9 (Luc. 16:09).

Wat de Heer wil leren

In vers 8b begint de Heer elementen van het verhaal te vertalen naar het handelen van de discipelen toe, de kinderen des lichts. Daarom dat er sprake is van een gelijkenis; een ver­gelijk, wat duidelijk spreekt uit dit vers.

De taal die de Heer gebruikt, ‘de gelijkenistaal’, komt voort uit het verhaal wat Hij heeft verteld. De nrechtvaardige rentmeester maakte met overleg gebruik van de goede­ren van zijn heer om zich te verze­keren van een goede toekomst. Wat de Heer dus zegt is: “Doen jullie dat evenzo”.

De Heer zegt niet dat Zijn discipe­len door gebruik te maken van de onrechtvaardige Mammon, de hemel moeten zien binnen te komen. Daar kan niemand binnen­komen door goede werken, maar alleen door geloof in Jezus Christus, door wedergeboorte. Maar eenmaal daar binnen gegaan, zoals ik hierbo­ven beschreef bij vers 8b, dient een discipel van de Heer zich wel te ver­zekeren van een goede toekomst in de eeuwigheid.

Dat is geen elleboogwerk, maar dat is leven in overeenstemming met het evangelie van Jezus Christus en alles wat ons op betrouwbare wijze is overgeleverd door hen die het gehoord hebben Hebreeën 2 vers 3 (Heb. 02:03) Johannes de Doper zegt al: “Brengt dan vrucht voort, die aan de beke­ring beantwoordt” Matteüs 3 vers 8 (Matt. 03:08). Paulus zegt: “Want Zijn maaksel zijn wij in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen die God tevoren bereid heeft opdat wij daarin zouden wandelen” Efeze 2 vers 10 (Ef. 02:10).

Goede werken doen

Bij die goede werken behoort dus ook het omgaan met geld en goede­ren, zoals de Heer dat in verschillen­de hoofdstukken onderwezen heeft. Hoe wij daarmee omgaan is mede bepalend voor ons bestaan in de eeuwigheid. Ik zeg ‘medebepalend’ want er zijn nog meer terreinen van het leven die dat zijn. Maar hier gaat het om het omgaan met de onrecht­vaardige Mammon, wat geweldige gevolgen heeft voor de eeuwigheid. Wat doen wij met geld en goed? Verkwisten wij dat in een leven van overdaad? Gericht op onszelf, dus zelfzuchtig? Dan zal dat over de grens van dit leven heen tegen ons getuigen, als we weg zullen dragen wat we hier tijdens ons aardse bestaan verricht hebben. Of verza­melen wij ons schatten in de heme­len met geld en goederen? Openen wij onze handen wijd voor onze broeder, voor de ellendige en arme in de gemeente, in het land, in de wereld, naar Gods gebod? Deuteronomium 15 vers 11 (Deut. 15:11). Zien wij de arme Lazarus wèl op de stoep liggen? Dan bewijzen wij barmhartigheid naar het beeld van onze goede God en Vader, die rijk is aan barmhartigheid en ontfer­ming Jakobus 5 vers 11 (Jak. 05:11).

Grote schat in de hemel

Paulus zegt: “Hun, die rijk zijn in de tegenwoordige wereld, moet gij bevelen niet hooghartig te zijn, en hun hoop gevestigd te houden niet op onzekere rijkdom, doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft, om wel te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mede­deelzaam, waardoor zij zich een vaste grondslag voor de toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen” 1 Timoteüs 6 vers 17 (1 Tim. 06:17). Wie dit doet, maakt zich vrienden met de onrechtvaardige Mammon. Zo verzekert men zich van een ruime toegang tot het eeuwige rijk Gods.

Dan zijn wij daar niet arm, maar schatrijk. Dan zijn we daar niet naakt 2 Korinthe 5 vers 3 (2 Kor. 05:03), maar dan zullen we bekleed zijn met blinkend en smetteloos fijn linnen. Openbaring 19 vers 8 (Openb. 19:08) zegt erbij: “Want dit fijne linnen zijn de recht­vaardige daden der heiligen”. Dat is dus onder andere wat we gedaan hebben met de onrechtvaardige Mammon. Zijn we evenals de rent­meester met overleg te werk gegaan, met geld en goederen van onze God en Vader, wat we hier rijkelijk ten gebruike hebben gekregen, zodat we met eer ontvangen zullen worden in het eeuwige huis Gods? Daar gaat het hier om in deze gelijkenis.

Uitkering van loon

Ik geloof dat nog veel te weinig kin­deren Gods zich bewust zijn van hoe belangrijk het is of we goede werken verrichten met geld en goederen. Want ook het volk van God, wat nu reeds over is gegaan van de dood in het leven, door het geloof in Jezus Christus en dus niet in dat laatste oordeel geoordeeld zal worden Johannes 5 vers 24 (Joh. 05:24), het volk wat nu reeds hemel­burger is, zal ook rekenschap moe­ten afleggen.

Daar staat nogal wat van geschreven. Paulus zegt hiervan: “Daarom stel­len wij er een eer in, hetzij thuis, hetzij in den vreemde, Hem welge­vallig te zijn. Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam (tij­dens zijn of haar leven hier op aarde – WtD) verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad” 2 Korinthe 5 vers 9 en 10 (2 Kor. 05:09-10). In Openbaring 22 vers 12 (Openb. 22:12) horen we de Heer zeggen: “Zie, Ik kom spoe­dig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is”. En in Openbaring 11 vers 18 (Openb. 11:18) lezen we: “De tijd is gekomen om het ‘loon’ te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten”. Aan het volk van God wordt dus loon uitgekeerd bij de wederkomst van de Heer, en dat naar gelang hun werken.

In Lucas 14 vers 12 tot en met 14 (Luc. 14:12-14) leert de Heer Jezus dat het verstandiger is om bedelaars, misvormden, lam­men, blinden…, uit te nodigen bij de maaltijd, omdat die daar niets voor terug kunnen doen. In vers 14 zegt Hij dan: “En gij zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u terug te betalen. Want het zal u terugbe­taald worden bij de opstanding der rechtvaardigen”.

Matteüs 6 vers 1 tot en met 4 (Matt. 06:01-04) spreekt over het geven van aalmoezen. Daar is eveneens het slot in vers 4: “Opdat uw aalmoes in het verborgene zij, en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden”. Er is dus duidelijk sprake van een afrekening en het ontvangen van loon naar gelang de werken, bij de wederkomst van de Heer.

Rijkdom na dit leven

De uitdrukking: “wanneer deze u ontvalt…” in vers 9 wil zeggen: “Wanneer u sterft” Het hier gebruik­te griekse woord “Ek-leipo” betekent: “ten einde gaan” of “bezwijken”. Wanneer iemand sterft houdt van­zelf sprekend ook de mogelijkheid van werken met geld en goederen op. Dan lezen we verder in vers 9: “… men u opneme in de eeuwige tenten”. Hier dus vooral goed letten op de gelijkenis taal. De onrechtvaar­dige rentmeester verzekerde zich van inwoning hier op aarde en de Heer zegt dat wij ons moeten verze­keren van goede woning in de eeu­wigheid.

In Openbaring 14 vers 13 (Openb. 14:13) lezen we: “En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na”.

Wij kunnen bij ‘men’, in Lucas 16 vers 9 (Luc. 16:09), of bij ‘zij’, zoals andere vert­alingen zeggen, denken aan de heili­ge engelen zoals we zien dat de arme Lazarus door de engelen gedragen wordt in Abrahams schoot (Luc. 16:22).

Een feestelijke thuiskomst

In Openbaring 14 vers 13 (Openb. 14:13) lazen we: “Want hun werken volgen hen na”. De Willibrord-vertaling zegt: “Want hun daden vergezellen hen”. Iemand die zich vrienden heeft gemaakt met de onrechtvaardige Mammon, met geld en goederen, komt dus niet aan met lege handen in het hemelse Jeruzalem. Zo iemand brengt een grote geestelijke schat mee die van belang is in de eeuwigheid!

De vertaling van prof. Brouwer zegt in Lucas 16 vers 9 (Luc. 16:09): “Opdat men u in de eeuwige tenten verwelkomt”. Ik stel me zo voor dat iemand met rijk gevulde handen met gejuich ontvan­gen zal worden in de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, waar tienduizendtallen van engelen zijn, waar de feestelijke en plechtige vergadering is van de eerstgeborenen, waar God is als rechter over allen, waar de Heer Jezus is als het Lam Gods en waar de geesten der rechtvaardigen zijn die de voleinding bereikt hebben Hebreeën 12 vers 22 en 23 (Heb. 12:22-23).

Daar zijn al de ‘gestorven’ broeders en zusters die van uw mildadigheid kunnen getuigen. Het zou toch ver- schrikkelijk zijn als er geen verwel­koming zou zijn? Als er geen vrien­den en getuigen zouden zijn? Dat men zonder schatten aan zou komen? Dat er naaktheid zou zijn in plaats van een bekleding in blinkend en smetteloos fijn linnen? Daarom zal ieder persoonlijk dienen te overdenken wat te doen met de woorden van de Heer: “Want de kin­deren dezer wereld gaan ten aanzien van hun geslacht met veel meer overleg te werk dan de kinderen des lichts. En Ik zeg u: Maakt u vrien­den met behulp van de onrechtvaar­dige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeu­wige tenten”.

 

Zou je het aandurven? Door Hans Hansen

Zou je het aandurven:

je hart open te houden

voor ieder die je tegenkomt

een leven lang?

Zou je het aandurven

mens te zijn voor een mens

een leven lang?

 

Zou je het aandurven:

de mens te worden

die jij moet zijn

een leven lang?

 

Zou je het aandurven:

de weg van Jezus te gaan

een leven lang?

 

Zou je het aandurven

om levenslang

voor God te staan?

Hans Harmsen

 

De oude beeldhouwer (verhaal) Duurt Sikkens

Hij had gedurende zijn werkzame leven vele mooie beelden gemaakt. Deze waren overal te vinden, tot ver in het buitenland. Maar nu was hij op een leeftijd gekomen dat hij zich had voorgenomen om zijn laatste beeld te maken. Dat moest zijn levenswerk worden, het mooiste wat ooit uit zijn handen zou komen. £lct enkele vrienden sprak hij over zijn ideeën en liet hen enkele schet­sen zien. Toen ze deze zagen en hem welwillend hadden aangehoord, zeiden ze: “Man, waar begin je aan, dat lukt geen sterveling, afgezien nog van het feit of je daar nog wel voldoende tijd voor hebt!” De beeldhouwer keek ze eens aan en zei: “Nou, bedankt voor jullie advies en… maar ik doe het toch. En ik verzeker jullie dat het mijn mooiste werkstuk wordt, aju!”

Dezelfde maand liet hij een enorm blok prachtig wit marmer komen. Hij dook meteen z’n atelier in en sloeg aan het werk. Met heel z’n hart en ziel, al z’n vaardigheid en erva­ring bewerkte hij het marmer. Dit nam vele jaren in beslag. En toen het eindelijk klaar was stond het beeld daar te glanzen in de zonnestralen die door de hoge vensters naar binnen vielen. Het was een mensenpaar op een sokkel, uit één stuk gehouwen. Wat een pracht!

Hij liet het beeld de volgende dag in de tuin zetten, tegen de achtergrond van donkere cypressen. En elke mor­gen, wanneer hij de gordijnen open­schoof gingen zijn blikken als van­zelf naar het beeld en hij genoot ervan.

Toen, op een morgen, bleek het beeld verdwenen te zijn. De plek waar het gestaan had was leeg… Wanhopig dwaalde hij door zijn tuin, maar het beeld was weg. Tegelijkertijd was ook een van zijn personeelsleden er vandoor gegaan. Kennelijk had die hem gestolen. De beeldhouwer weigerde een nieuwe te maken, maar probeerde wel over­al zoekacties te starten. Helaas lever­den deze niets op.

Op een dag moest hij een verre reis maken naar het buitenland en toen hij bij geval over een groot kerkplein dwaalde waar een rommelmarkt werd gehouden, bleef hij plotseling stokstijf staan. Zijn hart bonsde, want hij herkende een deel van zijn beeld! Dit stond nog op sokkel, maar de vrouwenfiguur was eraf gebro­ken.

Hij liep naar de verkoper en zag dat het zijn gewezen personeelslid was. Ze herkenden elkaar, maar de beeld­houwer gunde hem nauwelijks een blik, en zei: “Dat beeld is van mij”. Maar ik heb hem”, antwoordde de ander.

“En waar is de vrouwenfiguur? vroeg de beeldhouwer. “Bij mij thuis”. “Wat moet je ervoor hebben?” De sluwe verkoper noemde een schofterig hoog bedrag. Zonder te verblikken of te verblozen greep de beeldhouwer zijn cheque-boekje, vulde het gevraagde bedrag in en overhandigde het papiertje. Het was een rib uit zijn lijf, maar dat had hij er graag voor over. De beelden waren weer van hem, gekocht en betaald.

Toen hij de beelden een week later weer in zijn atelier had staan, spron­gen de tranen in zijn ogen. Wat zagen ze er uit, ’t was verschrikke­lijk!

De beeldhouwer pakte zijn spullen en begon. Eerst maakte hij alles grondig schoon en toen sloeg hij aan het restaureren. Breuken werden hersteld, ontbrekende delen werden weer toegevoegd, de sokkel werd gerepareerd, kortom, hij maakte alles weer nieuw. Dat kostte heel veel tijd, maar dat hij er heel graag voor over.

Op het laatst, hij had een hele nacht doorgewerkt, was hij tegen de mor­gen klaar met zijn werk. Hij stofte het dubbel-beeld af, deed een paar stappen terug en keek. Het leek wel of het mooier was dan tevoren, die prachtige figuren met hun gezichten naar elkaar toegewend, de vingertop­pen die elkaar licht aanraakten. En net schoven de eerste stralen van de morgenzon door de ramen van zijn atelier binnen en zetten het beeld in zachtglanzende gloed. Zoals die twee mensen elkaar aanke­ken!

En toen… toen gebeurde er een won­der. De oude beeldhouwer haalde diep adem en blies op de beide gezichten. En wat gebeurde? De beelden kwamen tot leven! Ze draaiden hun gezichten naar de oude beeldhouwer en stonden in hun schoonste gestalte naar hem toegewend.

Nog nooit was hij zo diep ontroerd geweest. Nog nooit zó gelukkig, omdat het beeld werkelijkheid geworden was.

 

Jakobs stem en Esaus handen door Jildert de Boer

 

“Jakob dan kwam dichterbij tot zijn vader Isaak, en deze betastte hem. En hij zeide: De stem is Jakobs stem en de handen zijn Esaus handen” Genesis 27 vers 22 (Gen. 27:22).

Een uitspraak van vader Isaak mid­den uit het bekende bijbelverhaal over Jakob en Esau. Typerende opmerking in een situatie waarin dubbele moraal een rol meespeelde. Een wonderlijke mengeling van zegen en bedrog bij Jakob en een hunkering naar het genot van lin­zensoep en wildbraad bij Esau en Isaak. Was hun god wellicht de buik? In elk geval was Isaak te blind om te doorzien!

Toch staan Jakob en het volk Israël model voor een leven naar de Geest. Esau, en in het verlengde daarvan Edom, zijn een beeld van het vlees met daarachter het rijk der duister­nis. Kenmerkend voor de twee bestaanswijzen: leven volgens de Geest van God, of leven volgens reli­gieuze maar boze geesten. Wat heeft in ons leven de heerschap­pij? Herkennen wij nog iets van het proces van Esau? Wij bidden immers voortdurend: verlos ons van de boze! Een diepere doorzuivering, loutering en heiliging hebben we nodig en als we fracties of subtiele werkingen van het tegengestelde proces opmerken, dan kunnen we onszelf reinigen, gelijk Hij rein is 1 Johannes 3 vers 3 (1 Joh. 03:03).

Bij Saul en David waren soortgelijke processen aan de gang. Dit wordt treffend weergegeven met de woor­den: “Er was een langdurige strijd tussen het huis van Saul en het huis van David; David werd gaandeweg sterker en het huis van Saul gaande­weg zwakker” 1 Samuel 3 vers 1 (1 Sam. 03:01). Dit is voor ons een beeld van onze weg door de hemelse gewesten, waarbij wij onze vijanden tegenko­men, de strijd zullen oppakken en ze overwinnen! Of zoals Paulus dat formuleerde: “Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees. Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees -want deze staan tegenover elkander- zodat gij niet doet wat gij maar wenst” Galaten 5 vers 16 en 17 (Gal. 05:16-17).

Woorden én daden

Passen wij de woorden over Jakobs stem en Esaus handen toe op ons eigen leven, dan kan dit wellicht ontdekkend zijn. Herkennen wij in de praktijk ‘mooie woorden’ en ‘(helaas nog) andere daden’ in eigen leven? Mogelijk nemen wij prachtige ‘volle evangelie-klanken’ in onze mond, maar zijn onze daden daar niet (vol­ledig) mee in overeenstemming. Stemmen zijn opgegaan met een goed, inzichtgevend geluid, maar de handelingen, die tot scheuringen in het volle evangelie hebben geleid, kloppen daar niet mee. Wij kunnen dan ook persoonlijk de mond vol hebben aan woorden Gods, maar onze handen (= daden) vertonen het tegenovergestelde. In plaats van elkaar broederhanden te reiken, worden mond en stem soms gebruikt voor het verdedigen van eigen, ver­absoluteerde visie. De duivel werkt in dit opzicht ook graag met mis-ver- standen en mis-interpretaties van elkaar, waardoor zelfs het evangelie der heerlijkheid Gods aanleiding wordt voor het mis-verstaan van broeders met verwijdering als gevolg.

Goede woorden aangaande de gees­telijke wereld zullen evenwel worden uitgewerkt in de daarbij behorende daden. Woord en daad, zeggen en doen, zullen op elkaar aansluiten in ons leven. Als onze daden onze woorden niet ondersteunen, dan missen deze hun kracht. Als wij in het gezin Gods woord spreken en onze handen doen niet (geheel) dienovereenkomstig, dan mist het woord (ten dele) zijn uit­werking voor onszelf en voor dege­nen om ons heen. Op dit terrein lig­gen veel oefeningen om te leren in geest en waarheid voor Gods aange­zicht te leven.

Theorie én praktijk

Natuurlijk loopt de theorie voorop, maar de praktijk zal daarbij gaan passen. Als wij hier manco’s zien in Gods licht, dan hoeft ons dat niet te verontrusten, maar geeft dit ons gelegenheid tot reiniging en heiliging, kortom tot ontwikkeling van geestelijk, goddelijk leven in ons. Wij hoeven ons geen schuld door de boze te laten aanpraten, want zijn aanklacht smaakt wrang. Overtuiging door Gods Geest bewerkt echter een diepere reini­ging, een levende hoop tot groei in ons binnenste en een rijpende, smaakvolle vrucht van de Geest! Ons leven zal ongedeeld voor God zijn en elke innerlijke verdeling -hoe subtiel ook- waarmee de boze ons wil opzadelen, mogen wij onderkennen en ons ervan ontdoen. Zolang wij nog niet voleindigd zijn als zonen Gods komen wij punten

of gebieden in ons leven tegen, waar de Heer een verder werk wil doen en er nog het een en ander te doden valt Romeinen 8 vers 13 (Rom. 08:13). In dit proces geldt: “Ik schil Edom af en leg zijn schuil­hoeken bloot; wil hij zich verbergen, hij kan het niet; verdelgd wordt zijn zaad en zijn nakomelingschap en van zijn naburen helpt niet één” Jeremia 49 vers 10 (Jer. 49:10).

Het heerlijke resultaat zal gezien worden: “Verlossers (heilanden, Statenvertaling) zullen de berg Sion bestijgen om over het gebergte van Esau gericht te oefenen, en het koningschap zal zijn aan de Here, Obadja 1 vers 21 (Ob. 01:21).

Eén leven leven

Tegengestelde grootheden in het leven van christenen maken het christendom tot een aanfluiting voor de wereld. Noord-Ierland met zijn godsdienstoorlog is een grof voor­beeld. Dichterbij is al het veel gehoorde verwijt: ‘die fijnen zitten zondags vooraan in de kerk, maar door de week bedriegen ze de zaak’. We kennen dit als een crue vorm van dubbelhartigheid. Maar herkennen we er nog flarden van als we bij onszelf opmerken in de praktijk van alledag een (nog enigszins) andere persoon te zijn met (nog ietwat) andere daden? Het gaat ons nu vooral om de fijnere vor­men, die evenzo het leven Gods uit­eenrafelen en zelfs gemeenten doen scheuren.

De vraag rijst of wij de strijd werke­lijk op het ‘hoge weg’-front tegen boze geesten hebben gevoerd, of dat er heimelijk toch een strijd tegen vlees en bloed meevibreerde. De boze is er als de kippen bij om din­gen op te kloppen en aan te dikken, waardoor er onderlinge kwade ver­moedens gezaaid worden. Waren er soms hoge woorden en toch zo nu en dan lage daden? Dan valt er in Gods ogen een verzoenend en reini­gend werk te verrichten, opdat wij één front vormen tegen de boze en voor de Heer!

Laat onze gezindheid zich zuiver richten op het goede van God en het welzijn van onze broeders en zus­ters en van allen! Laten wij geen afgesloten terreinen in ons leven handhaven waar de boze een vinger mee in de pap probeert te houden, maar ons volledig uitstrekken naar het uitleven van een ongedeeld leven voor God op welk gebied dan ook!

Veelzeggende woorden

We sluiten dit artikel af met het cite­ren van een aantal verzen uit de eer­ste Johannesbrief, die veelzeggend zijn als het gaat om de schone Jakobs-stem en de ruwe Esau-handen:

“Indien wij zéggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben en in de duisternis wandelen, dan lie­gen wij en doen de waarheid niet” 1 Johannes 1 vers 6 (1 Joh. 01:06).

“Wie zégt, Ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leuge­naar en in die is de waarheid niet” 1 Johannes 2 vers 4 (1 Joh. 02:04).

“Wie zégt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zo te wandelen, als Hij gewandeld heeft”  1 Johannes 2 vers 6 (1 Joh. 02:06).

“Wie zégt in het licht te zijn en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nu toe” 1 Johannes 2 vers 9 (1 Joh. 02:09).

“Indien iemand zégt: Ik heb God lief, doch zijn broeder haat, dan is hij een leugenaar, want wie zijn broeder, die hij gezien heeft, niet liefheeft, kan (ook) God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben” 1 Johannes 4 vers 20 (1 Joh. 04:20). Veel zegen gewenst met de uitvoe­ring van dit praktische inzicht!

 

De gemeente: Gods huisgezin door Margreet Gast

 

Nadat in een van de vorige nummers Cees Maliepaard schreef over het belang van de gemeente, brengt Margreet Gast in dit artikel weer enkele aspecten van het gemeente-zijn onder de aandacht.

Daarbij wordt uitgegaan van Handelingen 2 vers 41 tot en met 47; Handelingen 4 vers 32 tot en met 37 (Hand. 02:41-47 en Hand. 04:32-37. Hoe was het in het begin en hoe is het thans? Margreet Gast is mede-oudste van de volle evangelie gemeente ‘In ’t Goudse’ te Moordrecht.

De eerste tijd

Het zijn enorm turbulente weken geweest, op aarde en in de hemel, die tijd vanaf het lijden van Jezus. Toen Jezus stierf, was het alsof alles de adem inhield, alsof er een strijd werd geleverd tussen hoop en wan­hoop. Met zijn opstanding braken hoop, leven, vreugde door. En met de uitstorting van de heilige Geest was de triomf van Jezus niet meer te stuiten: er gebeurde wat nog nooit gebeurd was: mensen kwamen tot bekering, riepen de naam van Jezus aan als hun Heer en werden vervuld met de heilige Geest. De onzienlijke wereld schudde op zijn grondvesten. De duisternis moest geesten van mensen loslaten, omdat ze het eigendom van Christus werden. De tegenstander hoorde steeds sterker en massaler het getui­genis van geloof in Jezus Christus. Het leven van de mensen zelf, die op de prediking van de apostelen tot geloof gekomen waren, veranderde ook radicaal. De heilige Geest, die ze

ontvangen hadden, bewerkte dit. Deze opende hun ogen en hun har­ten voor elkaar: zonder dat een mens hen dat opdroeg, zochten pas­bekeerden elkaar op. Ze ontmoetten elkaar, spraken met elkaar over Jezus, deelden hun gedachten en hun goederen met elkaar. Ze waren één in hun verlangen naar het woord, één in gehoorzaamheid, gebeden en uitdelende liefde. Ze waren gemeente met elkaar. Hun leven draaide niet meer om zichzelf, maar draaide om de eer van Jezus. De onbekeerde mensen in hun naas­te omgeving waren blij en verbaasd dit te zien, want we lezen dat de gemeente in de gunst stond bij het gehele volk Handelingen 2 vers 47 (Hand. 02:47). Dat de religieuze leiders van die tijd welwillend stonden tegen deze nieuwe gemeenschap, staat er niet bij… En dat de boze geesten onmid­dellijk de oorlog verklaarden aan de gemeente van Jezus is overduidelijk.

Na tweeduizend jaar

We zijn nu tweeduizend jaar verder. Hoe is het voor ons? Jezus is niet veranderd, het werk van de Geest gaat door. God weet wat zijn mensen nodig hebben. In Jezus is alles samengevat, waar wij van kunnen leven. De gemeente is het lichaam van Christus. Door de doop in de heilige Geest wordt elk kind van God gebracht tot de gemeente, om daar deel van te worden 1 Korinthe 12 vers 13 (1 Kor. 12:13). ‘De gemeente, dat bent u, dat ben ik!’

Gemeente zijn is een gave aan ons gegeven. Wij ontvangen onderwijs: het woord van God wordt uitgelegd, en we mogen de broeder en zuster doorgeven, wat wijzelf geleerd heb­ben. Als leerlingen van de Meester willen wij ontvankelijk zijn. In de wereld proberen de mensen staande te blijven met bravour, eigenwijsheid en trots. Ongezeggelijk zijn ze. Maar Jezus opent ons hart zodat we zijn woord kunnen aannemen en er naar kun­nen gaan leven. Zo ontvangen we leiding voor ons leven en hoeven we niet te (ver)dwalen. We vormen een gezin met elkaar. Door de heilige Geest leren we wat broederschap en zusterschap is. We groeien daarin, we willen dat immers zelf We herkennen in elkaar Jezus Christus. Daardoor zijn we met elkaar verbonden. De Geest is een Geest van eenheid, niet van verdeeldheid en partijschap. In de wereld leven mensen langs elkaar heen, of -nog erger- in vijand­schap met elkaar. Dit kwaad pro­beert Satan ook in de gemeenten te zaaien. Maar het zaad kan niet ont­kiemen, waar christenen in liefde elkaar vasthouden. Deze liefde geven we elkaar en we accepteren de opgave om haar levend en sterk te houden.

Samen zijn we sterk

We bidden en strijden, loven en prij­zen met elkaar de Heer. Natuurlijk heeft elk kind van God zijn persoon­lijke gebeden, maar de kracht van het getuigenis van Gods volk is ongelofelijk groot: samen proclame­ren we dat Jezus Heer is, samen ver­breken we banden van Satan. De één versterkt in de ander het geloof, de ander geeft de één weer nieuwe moed.

De heilige Geest wordt werkzaam op het gemeenschappelijk geloof van de gemeente. Iedere christen heeft in zich de levensbron, die de heilige Geest is, maar samen zijn we een stroom van reinigend en verfrissend water. Elke christen mag in zijn hart de blijdschap om zijn verlossing kennen, maar samen ontstaat er een vreugde, die niemand vatten kan. Elk kind van God heeft zijn persoon­lijke geestelijke strijd, maar samen wordt de overwinning behaald en de Overwinnaar bejubeld. We willen gemeente zijn. En daar­om kunnen we rekenen op de haat van de tegenstander… Nou… en? Het ‘gemeente willen zijn’ blijft als een paal boven water staan! Waarom? Omdat we niet anders kunnen, door de heilige Geest die ons tot gemeente-zijn gebracht heeft.

We kunnen rekenen op de liefde, de kracht, de blijdschap, de overwin­ning, de troost, het leven, de genade, de bevrijding, de onderwijzing, de rijkdom, de bescherming, de glorie en de heerlijkheid van Jezus, in de gemeente!

 

Wij vormen tezaam

het gezin van de Heer

Vrij door genade groeiend steeds meer.

Mijn zusters en broeders

vereend in Zijn Naam.

’t Gezin van de Heer,

zijn wij allen tezaam.

 

Aaneengesloten gaan wij

steeds voort.

Allen verbonden door Jezus

en Zijn woord.

O, wat een vreugde van

Christus te zijn,

samen in het huisgezin

van God.

 

De openbaring van Gods heerlijkheid door Gert Jan Doornink

“De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. En wij allen, die met een aangezicht, waar­op geen bedekking meer is, de heer­lijkheid des Heren weerspiegelen, ver­anderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” 2 Korinthe 3 vers 17 en 18 (2 Kor. 03:17-18).

“Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. Hem zij de kracht in alle eeuwigheid! Amen” 1 Petrus 5 vers 10 en 11 (1 Petr. 05:10-11).

In dit artikel willen we het hebben over de openbaring van Gods heer­lijkheid, waarbij we eerst wat opmer­kingen willen maken over de twee woorden die hierbij aan de orde komen, namelijk ‘openbaring’ en ‘heerlijkheid’.

Wat is openbaring? En wat is heer­lijkheid?

Openbaring

Openbaring is het openbaar maken, verkondigen, meedelen van iets wat nog niet bekend is; met name in godsdienstige zin door goddelijke ingeving. Openbaring is dat wat geo­penbaard wordt of is, met name wat God aan de mens van Zijn verbor­genheden te kennen geeft. Openbaring staat dus tegenover ver­borgenheid. En dan denken we aan iets wat geheim is, een mysterie. Vooral bij dat laatste woord denken we aan iets wat dus een mysterie of geheim is en blijft. ‘God blijft een mysterie’ wordt er dan gezegd, maar deze opvatting verwijs ik direct door naar het rijk der duisternis, het is een leugen, want God heeft zich geopenbaard, niet voor een klein beetje, maar in al Zijn glorie en heerlijkheid.

Heerlijkheid

Hoe kun je ‘heerlijkheid’ het beste omschrijven? De Grote van Dale geeft niet minder dan 8 verschillen­de omschrijvingen van het woord heerlijkheid. Eén ervan zegt dat heerlijkheid de luisterrijke staat is, de pracht, de glans van iets, de hoge of hoogste (hemelse) volmaking, als eigenschap of toestand. Een andere omschrijving is: Heerlijkheid is gelukzaligheid. Ik zou het zelf zo willen omschrijven: heerlijkheid is het innerlijk gevoel en de zekerheid van gelukkig zijn; de positieve belevingswereld van alles wat met ons geloof te maken heeft.

Waarom openbaring?

Waarom openbaart God Zijn heer­lijkheid? Het antwoord is: Omdat we Zijn scheppingen zijn. We zijn geschapen naar Zijn beeld en gelij­kenis. We staan daardoor heel dicht bij God. De mens is immers de hoogste vorm van Gods scheppings­werk.

We stammen niet af van de apen of een andere diersoort. We zijn ook niet geleidelijk aan ontstaan en tot ontwikkeling gekomen uit een of andere oercel, zoals bepaalde weten­schappers ons willen doen geloven, maar Gód heeft ons geschapen! Daarmee wil ik niets af doen aan alles wat uit wetenschappelijk oog­punt wordt ontdekt. Dat is heel veel: in de tijd dat de Bijbel tot stand kwam meende men ook nog dat de aarde plat was, in plaats van rond, men wist toen niet beter. Maar de wetenschap beweegt zich op een geheel ander terrein, op een ander niveau, de verstandelijke ken­nis staat voorop, terwijl bij God ‘het geloof’ voorop staat: “Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn. Want wie tot God komt moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken” Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). Duidelijker kan het niet gezegd worden, dan dat de schrijver van de Hebreeënbrief dat doet. Dit is ook we ku de sleutel om te kunnen begrijpen waarom God Zijn heerlijk­heid aan ons wil openbaren. God heeft geloof in ons!

DeelgenoteniMmiiHiiV/jnn “naimfiiuwfifirjk^Hnjit/r^Mn/iïï^

God wil ons laten delen in Zijn heer­lijkheid. Hij wil ons niet alleen

gelukkig maken, maar ons ook doen beseffen dat dat geluk altijd en onder alle omstandigheden (ook moeilijke) aanwezig is. Dat is een ander geluk dan de wereld ons aanbiedt. We worden in onze dagen overspoeld met geluks- aanbiedingen: Als je nu eens de honderdduizend zou winnen, of de 14 miljoen.

Gods geluk, Gods heerlijkheid is in geen enkel opzicht met wat ook te vergelijken. Het is het innerlijke geluk, de heerlijkheid die alles over­treft, de heerlijkheid die niet tijdelijk is, maar stand houdt tot in alle eeu­wigheid ook als verdrukking of ver­volging komt. Denk aan de eerste christenen, bijvoorbeeld Stefanus. Toen hij als volgeling van Jezus gestenigd werd, zag hij op het moment van zijn aardse sterven de hemel geopend en, zegt Handelingen 7 vers 55 (Hand. 07:55): “Hij zag de heerlijkheid Gods”. Gods heerlijkheid is verankerd in Zijn wezen, het is Zijn karakter en dat karakter, dat wezen is enkel goed, enkel licht: “God is licht en in Hem is geen enkele vorm van duisternis”, omschrijft Johannes zo mooi in een van zijn brieven. Voor velen is dat maar moeilijk te accepteren. En dan denk nog niet eens aan de mensen die buiten de gemeente van Christus leven, aan de niet-christenen. Maar ook vele chris­tenen leven nog steeds met de gedachte dat God zowel het goede als het kwade in zich heeft.

Geen verborgenheid

Maar hoe weet je nu zo zeker dat deze laatste gedachte fout is? zal iemand opmerken? Het antwoord is: Omdat God Zijn heerlijkheid heeft geopenbaard. God heeft Zijn heer­lijkheid niet verborgen gehouden. Niet alleen bij de schepping van hemel en aarde, maar vooral ook omdat in Zijn Zoon, in Christus, zijn volle heerlijkheid tot openbaring kwam.

Daarom is er voor de mens in feite maar één weg om deel te krijgen aan Gods heerlijkheid, namelijk Christus aanvaarden en Hem vol­gen. En Christus aanvaarden is niet alleen tot bekering komen en een kind van God worden, maar ook de totale belevingswereld van het nieu­we leven waaraan we deel gekregen hebben leren kennen en daarin leven. De Bijbel noemt dat het Koninkrijk Gods. Jezus zei: “Zoek eerst (dus voor alle dingen) Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid”. Let speciaal ook op dat laatste! Het gaat niet alleen dat we weten behou­den te zijn, gered voor de eeuwig­heid, maar het gaat juist om de bele­ving, de voor-leving hiervan.

Geroepen tot heerlijkheid

Met andere woorden: God heeft Zijn heerlijkheid niet verborgen gehou­den maar aan ons geopenbaard, maar dat betekent dus ook dat als die heerlijkheid in ons is, wij die heerlijkheid niet verborgen mogen houden, maar behoren te openba­ren. Daartoe zijn wij zelfs geroepen, zegt Petrus 1 Petrus 5 vers 10 (1 Petr. 05:10).

Dus om het nog even te recapitule­ren: Er is een openbaring van Gods heerlijkheid in ons. Dat begon toen we van een zondaar een kind van God werden. En er is een openba­ring van Gods heerlijkheid door ons, althans die behoort er te zijn. Dat is de grote opdracht, de taak waartoe u en ik geroepen zijn. Dat was ook de taak van Jezus toen Hij op aarde was. Hij, de eerste mens van een nieuwe generatie, leefde ons voor, hoe ook wij behoren te leven.

Hij is in de eerste plaats onze Verzoener en in de tweede plaats ons Voorbeeld, waarbij ik nadrukke­lijk wil stellen dat het tweede niet minder belangrijk is dan het eerste.

De tegenstand(er)

Nu kun je natuurlijk opmerken: Ja, dat is allemaal waar, maar ik vind juist dat tweede -Christus als Voorbeeld volgen- zo moeilijk, Waarom is er zoveel tegenstand? Kan God die tegenstand niet wegne­men?

In feite geven we daarmee God de schuld van iets waaraan Hij part nog deel heeft, van iets dat zeker niet bij Zijn wezen, Zijn heerlijkheid hoort. Maar de vraag blijft natuurlijk: Waarom is die tegenstand er dan? Dan moeten we weer even terug­gaan naar het begin: de schepping. God maakt de mens naar Zijn beeld en gelijkenis. David spreekt zelf van “bijna goddelijk’. En ook dat we “met heerlijkheid en luister gekroond zijn” Psalm 8 vers 6 (Ps. 008:006). Dit ‘bijna God zijn’, zoals David dat formuleert, drukt in feite al uit dat we niet God zelf zijn, zoals bijvoor­beeld, in allerlei variaties, de New-Age beweging ons wil doen geloven.

Nee, de mens in de hof van Eden kreeg volledige bewegingsvrijheid, de mens kreeg een vrije wil. De ‘boom des levens’-God zelf dus- had het zo bepaald, maar God was óók ‘de boom van kennis van goed en kwaad’ en daar moest de mens van afblijven.

Gaf God daarmee een te grote ver­antwoordelijkheid aan de mens? Nee, Hij vond de mens zo uniek dat Hij het aandurfde hem een vrije wil toe te vertrouwen.

Dit werd de mens echter fataal, want die ging luisteren naar de stem van de tegenstander. Dat was -en ik zeg dit met grote nadruk- niet Gods schuld, maar de mens zelf nam de verkeerde beslissing en kwam bui­ten de gemeenschap met God terecht.

’t Liep dus verkeerd af. En je zou kunnen zeggen dat hiermee het ver­haaltje uit is, de kaars is gedoofd, de zonde en de dood en al het negatieve deed zijn intrede in Gods vol­maakte schepping. Wat een triest­heid, wat een tragedie… Gods heer­lijkheid was aangetast, was bescha­digd.

Herstel via de mens

Ho, stop, zou ik willen zeggen, want dat was gelukkig niet zo! Want één ding staat als een paal boven water: Gods heerlijkheid is onaantastbaar en blijft eeuwig bestaan. God liet Zijn schepping niet in de steek, schreef Zijn schepping niet af! Gods grote herstelwerk ging beginnen! En weet u wat zo geweldig is! God ging de mens daarbij betrekken. Zoals Hij ook de mens oorspronkeW lijk al geroepen had als beheerder en uitvoerder van Zijn scheppingswerk, zo ging dat gewoon door! Alleen nu was primair noodzakelijk dat de mens zich ging veranderen, zich ging bekeren. Waarom? Omdat God niets te maken wilde hebben met het vernietigende en afbrekende werk van de tegenstander, de duivel, waardoor de mens werd geïndoctri­neerd.

Weet u wat God deed? Hij schakelde de mens in om hem te weerstaan en te overwinnen. En de eerste mens die daarin slaagde was Zijn Zoon, maar wij die in de voetstappen van Zijn Zoon gaan, zijn daartoe óók geroepen. Met dit verschil, wij hoe­ven niet meer het verzoeningswerk tot stand te brengen, dat heeft Jezus al gedaan, maar wij zijn geroepen Gods heerlijkheid te openbaren, Christus te openbaren, want daarin was Gods heerlijkheid ten volle aan­wezig. Dan deert het ons ook niet als er tegenstand komt, als we te maken krijgen met lijden, verdruk­king en vervolging. Daar komen we voor 100% doorheen, die belofte hebben we, en we weten dat al Gods beloften in Christus ‘ja en amen’ zijn. Dat geloven we. die zekerheid leeft in ons hart.

Petrus beschrijft het zo mooi, nadat geschreven heeft dat de tegen­stander, de duivel, rondgaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. En dat we hem weer­staan moeten, vast in het geloof: “De God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeu­wige heerlijkheid. Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten” 1 Petrus 5 vers 10 (1 Petr. 05:10).

Weet wat ik zo geweldig vindt? Dat de duivel altijd zijn eigen glazen ingooit, dat wil zeggen: voor hen die geloven werken alle dingen, (let wel: alle dingen, niets uitgezonderd) mee ten goede!

Samenvatting

Laten we nu alles nog eens op een rijtje zetten (om het niet te verge­ten!):

  1. God heeft ons Zijn heerlijkheid toevertrouwd. We zijn nieuwe schep­pingen in Christus. We behoren tot het Koninkrijk van God, we zijn het beloofde land binnengetrokken.

2.Onze taak is Gods heerlijkheid te openbaren. We zijn deelgenoten van Zijn heerlijkheid geworden en we zijn nu geroepen ook anderen deel­genoten van die heerlijkheid te maken.

3.Als wij hiertoe geroepen zijn geeft God ons ook de mogelijkheden om het waar te kunnen maken. Hij vraagt nooit iets onmogelijks van ons. Hij heeft ons geschapen om goede werken te doen.

4.De talenten, de bekwaamheden die Hij in ons heeft gelegd behoren we dus ‘in werking’ te stellen, te sti­muleren, te activeren.

Daartoe geeft God ons verschillende ‘hulpmiddelen’; ik wil er een paar noemen:

a.Zijn Geest. Zijn Geest leidt ons van dag tot dag. Zijn Geest geeft ons overwicht op de vijand, Zijn Geest doet ons onderscheiden wat uit de goede bron of uit de verkeerde bron afkomstig is.

b.Zijn Woord, de Bijbel. Daarbij mag de Bijbel niet als een soort ‘wet­boek’ worden gehanteerd; de Bijbel is een ‘leefboek’ en laat ons zien hoe de mensen met elkaar en met God omgingen. We mogen niet, zoals de orthodox-katholieken met de paus doen, de Bijbel verabsoluteren, dat wil zeggen van de Bijbel als boek een soort afgod maken. De Geest brengt de letters van de Bijbel tot leven en doet ons bovenal verstaan dat de kern van de Bijbel, Jezus Christus is, het ‘vleesgeworden Woord’. Het gaat om Hem als grote voorbeeld.

  1. We hebben elkaar! Ook dat is een heel belangrijk hulpmiddel. We kun­nen niet op ons eentje een christen zijn, we hebben elkaar nodig, we leren van elkaar, we zien ook in de anderen Christus. Dat betekent ook dat de gemeente niet beperkt is tot onze eigen groep of gemeente, maar ook in andere kerken en kringen leven oprechte kinderen Gods.

De werkelijke gemeente

We leven in een tijd dat de werkelij­ke gemeente van Christus tevoor­schijn gaat komen. Die gaat meer en meer het Koninkrijk Gods vertegen­woordigen.

En zo zal zich ook meer en meer de heerlijkheid Gods gaan openbaren in en door allen die de Heer werke­lijk liefhebben.

Ik wil afsluiten met een woord van de apostel Paulus, die aan duidelijk­heid niets te wensen overlaat, en waarin ook mijn verlangen is uitgedrukt. En uiteraard naar ik hoop, ook het verlangen van u die dit leest.

Paulus schrijft in 2 Korinthe 3 vers 18 (2 Kor. 03:18) dat wij allen (let wel: niemand uitgezonderd) de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is. Gods Geest bewerkt in ons leven de innerlijke groei naar de volkomenheid in Christus. Zo gaat de volle heerlijk­heid Gods uiteindelijk geheel tot openbaring komen!

 

Wandelen met God door Tea Keuper

 

“Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is en wat de Here van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben en oot­moedig te wandelen met uw God” Micha 6 vers 8 (Micha 06:08).

Het staat er in één zin, vrij lang, maar toch heel duidelijk, wat God aan de mensen vraagt. Veel profeten, waaronder Micha, hebben steeds weer Gods volk op allerlei manieren vermaand en gewezen op Gods heiligheid. Gewezen op zijn liefdevol plan voor de mensen. Wat Hij eigenlijk met hen, met ons vóór heeft: een leven, volmaakt door de kennis van Hem en van dat goddelijke heilsplan. En Jezus, onze Middelaar en Verlosser, hééft ons God leren ken­nen. Hij was degene, die één was en is met Vader-God. Jezus zegt hiervan: “Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de énige waarach­tige God en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt” Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03). Door alle eeuwen heen heeft Gods tegenstander op alle mogelijke manieren geprobeerd dit plan te ver­ijdelen. In de Bijbel staat het niet voor niets allemaal beschreven! Wat zijn mensen bevoorrecht, die Gods woorden serieus nemen, Hem geloven, vertrouwen en gehoorza­men! Dan is er wel strijd, omdat we in een wereld leven, waar de zonde zijn vernielend werk doet. Het ergste is dat mensen, in onwe­tendheid en ongehoorzaamheid, God de schuld van alle ellende geven, terwijl zijn vijand, de duivel, de aanstichter en verwekker is van alle kwaad en God de gever van alle goede dingen.

Zonde betekent: het doel (wat God met de mens heeft), missen. Zonde staat tussen de in zonde gevallen mens en God in.

De weg is vrij!

Jezus Christus, Gods Zoon. kwam in deze wereld om de weg weer vrij te maken, waarop we tot God kunnen gaan. Het is weer mogelijk om te ‘wandelen met God’, zoals in de oudtijd Henoch, Noach. Abraham en nog veel meer mensen deden. Zij vertrouwden volkomen op God. Ook nu kunnen we wandelen met God! Hij ziet hier naar uit. Hij begeert onze geest met jaloersheid (Jak. 04:05). In een oud lied wordt vra­gend gesteld: ‘Hoe zal ik U ontvan­gen?’ Blijft men dit vragen… óf heeft dit plaatsgevonden in ons hart, in onze verhouding met God? Die verwachting is toch ‘geboorte’ geworden toen we Jezus heel bewust hebben aangenomen in ons leven! Heel reëel, elke dag! Want dat is Gods doel met Jezus’ komst naar deze aarde. Het was een geweldige beslissing van onze Heer: de wil doen van zijn Vader en zijn leven te geven als losprijs voor de wereld Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16).

En voor óns een opnieuw geboren worden, van bóven, uit water en Geest, denk aan het gesprek van Jezus met Nicodemus, Johannes 3 vers 5 (Joh. 03:05). Een vernieuwd denken, een totaal nieuw leven! Bevrijd van alle meningen, leringen, etc, die er omheen ‘gewik­keld’ zijn. Net zoals soms een kadootje met een pak oud papier tot een ‘surprise’ wordt ingepakt: er komt geen einde aan de oude kran­ten, die om het moois gewikkeld zijn…

Moet dat nou? Gelukkig niet! God is een liefdevolle Vader, die ons begeert! En als wij van harte ‘ja’ zegen tegen Hem, kunnen we élke dag met Hem wandelen en van Hem leren, wat het is om recht te doen, getrouwheid lief te hebben en ootmoedig en nederig te zijn. Vrede en blijdschap is dan ons deel. En veel van wat we soms zo belangrijk vinden valt in het niet, doordat wij Hem leren kennen, zoals Hij werke­lijk is!

Met U te wand’len God,

in alle rust bij U te zijn,

dat is onverdeeld genot,

want u schenkt vreugdewijn!

 

Ik ben tot U gekomen,

U wachtte al zo lang op mij.

Ik had ’t niet kunnen dromen:

met U te gaan maakt vrij!

 

Uitdaging door Froukje Huis

Het is alweer bijna januari. De laat­ste dagen heeft het wat gevroren. Bij het opstaan is het eerste wat ik doe: even op de buiten-thermometer kij­ken. ‘”t Is vanmorgen drie graden boven nul”, kondig ik aan, en de zon begint al boven de daken uit te komen.

Aan het ontbijt besluiten we eerst onze wandeling te gaan maken, want het weer ziet er vriendelijk uit. “Zullen we naar Scheveningen gaan?” oppert Dick. Goed idee! Het is maanden geleden dat we daar waren. Het is niet druk op de weg en al spoedig rijden we door Scheveningen.

“Kijk!”, wijs ik op een bordje: ‘Stuifzand!’

“O, dat geldt niet voor vandaag”, meent Dick, “de zee is aardig rustig, er zal niet veel wind zijn”.

Aan ’t eind van de boulevard parke­ren we de auto. Nauwelijks buiten prikt het zand ons al in het gezicht. Een straffe wind duwt ons in de richting van het havenhoofd. Het water spat hoog op tegen de basaltblokken en af en toe slaat een fikse golf over de pier.

“Zullen we maar langs de haven gaan?”, vraagt Dick aarzelend. “Nee toch, we gaan tot het eind van het havenhoofd”, vind ik dapper.

We zijn al op weg! We krijgen de volle wind opzij met de nodige hoe­veelheid zand. Talrijke meeuwen vliegen krijsend over het strand om even later een duik in de branding te nemen. Ze hebben de ruimte want er zijn weinig mensen op het strand. “Geen wonder”, bibber ik, “die wind blaast door alles heen”. “Pas op!”, roept Dick. Een grote golf zwiept over de weg en op een holle­tje lopen we langs de gevaarlijke plek.

Tot onze verbazing zitten verscheide­ne vissers dik ingepakt rustig naar hun hengel te turen temidden van dit natuurgeweld.

We halen het eind en keren voldaan naar het punt van uitgang terug. We hebben ons niet laten kennen…

Waarom geeft zo’n verzet tegen de elementen voldoening, vroeg ik mezelf af, en hebben we er in de geestelijke wereld zo’n moeite mee? Wat is er nu groter uitdaging, tegen de natuur of tegen de machten in de hemelse gewesten? En dan te bedenken dat God ons machtig heeft toegerust om ook deze confrontatie aan te durven! Hij heeft ons het Woord geven en ons gedoopt in zijn heilige Geest. In het evangelie staat beschreven hoe de Here Jezus de vijand van repliek diende en onze opdracht is Hem te volgen.

We hoeven het niet alleen te doen, want de belofte van Jezus is: “Ik ben met U alle dagen tot aan de volein­ding der wereld!” Hij zal niet toe­staan dat we boven vermogen ver­zocht worden.

Laten we moed vatten en in dit nieuw begonnen jaar ook deze uitda­ging aannemen. Dan zijn we weer een stapje hoger op de berg Sion. En dat is toch ons doel? Doet u mee?

 

1999.11-12 nr. 403

1999.11-12 Levend geloof nr. 403

Persoonlijk. Door Gert Jan Doornink

Levend Geloof is een blad waarin de leer van het Koninkrijk een centrale plaats inneemt. We merken echter nog al eens dat vele christenen huiverig zijn bij gebruik van het woordje ‘leer’. Men denkt dan direct aan allerlei conflicten en ruzies waarbij christenen elkaar (in verleden en heden) te vuur en te zwaard bestrijden en de liefde ver te zoeken is. Men wil zijn gelijk halen al gaat het ten koste van alles. ‘Als jij niet ziet, zoals ik het zie, dan ben je verkeerd bezig!’ is dan het verwijt.

Wie zo met de leer van het Koninkrijk omgaat zit natuurlijk in totaal verkeerd vaarwater en heeft er niets van begrepen waarom het werkelijk gaat. Let op Jezus: Hij bracht de leer van het Koninkrijk, radicaal en zonder compromis. Waarom? Omdat de liefde van de Vader Hem daartoe drong! Jezus ontmaskerde en overwon de werken der duisternis om de mensen in de volkomen, de werkelijke vrijheid te brengen. Om de mensen in het klimaat van Gods Koninkrijk te doen leven, waarin ze weer vrij konden functioneren als nieuwe scheppingen. De leer van het Koninkrijk is daarom geen theorie maar voor de volle 100% op de praktijk gericht.

En dat geldt zeker ook voor vandaag! Want we kunnen alleen maar invulling geven aan ons ‘nieuwe schepping zijn’ vanuit de basis die er is: Jezus Christus en Zijn Koninkrijk. Hoe meer we ‘ingroeien’ in alles wat hiermee te maken heeft, en dit is alleen mogelijk door gezonde geestelijke groei, hoe meer we ervaren dat alle andere leringen en theorieën waarmee we in deze tijd worden geconfronteerd, geen enkele blijvende waarde hebben. Integendeel, ze zijn surrogaat en worden geïnspireerd vanuit de verkeerde bron.

Laten we daarom blijven vasthouden aan de leer die ons blijvend gelukkig heeft gemaakt en, ook als perioden van vervolging en verdrukking mochten komen, doet overwinnen. Deze leer, dit evangelie, zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, heeft Jezus gezegd. En deze woor­den zijn nog even actueel als toen ze tweeduizend jaar geleden werden uitge­sproken. Daarom gaan we ook in Levend Geloof rustig door dit op een duidelij­ke en voor iedereen begrijpelijke wijze te verwoorden.

 

Bij de voorplaat door de redactie

Op de voorpagina-illustratie van dit nummer zien we hoe de drie maan­den jonge Mozes, nadat hij te vonde­ling was gelegd, wordt gevonden in een biezen kistje aan de oever van de Nijl. Het verhaal wordt beschre­ven in Exodus, 2 vers, 1 tot en met 10. (Ex. 02:01-10). Bij de uitleiding van het Oud- Testamentische volk van God vervul­de Mozes later een leidende rol. Ook in het Nieuwe Testament wordt op verschillende plaatsen over hem geschreven, onder andere in Handelingen 7, terwijl hij in Hebreeën 11 als geloofsvoorbeeld wordt aangehaald.

 

1999 – 2000

1999 was een jaar waarop wij als Levend Geloof-redactie met dank­baarheid kunnen terugzien. De vele positieve reacties hebben ons bemoedigd en gestimuleerd bij de samenstelling van ieder nummer. Daarbij is het iedere keer weer een duidelijke zaak dat Levend Geloof een gezamenlijk werk is van redactie, medewerkers en onze lezers en lezeressen.

Alleen door ons samen in te zetten zal het evangelie van het Koninkrijk meer bekendheid krij­gen en ook ingang vinden in de harten van vele christenen die nu nog tevreden zij met een half of een deel van het evangelie. Wij kunnen het niet genoeg proclameren: Er is méér! Ontdek de vólle rijkdom van het evangelie zoals jezus en de apostelen dat brach­ten!

Met minder kunnen we trouwens in deze tijd niet meer toe willen we stand kunnen houden temidden van alles, ook op religieus gebied, wat op ons afkomt. Het jaar 2000 zal ongetwijfeld een belangrijk jaar worden. Niet vanwege het ronde getal, maar wel vanwege het feit dat de scheiding der geesten weer verder zal gaan. Als waarachtige christenen zullen we daarom duidelijke standpunten dienen in te nemen. Geen compro­mis of halfslachtigheid, maar de verkondiging van het volledige evangelie! Niet op een extreme of fanatieke wijze met de gedachte: ‘Wij zien het goed en de ander zit fout!’. Maar wél vanuit de liefde en bewogenheid die leeft in onze har­ten want we willen zo graag dat iedereen het werkelijke nieuwe leven van Christus zal leren ken­nen. Vanuit die gezindheid wensen wij u een gezegende jaarwisseling toe!

 

De overgang naar de nieuwe eeuw door Gert Jan Doornink

Verstaan wij de tijd waarin wij leven? Deze vraag komt ongetwijfeld in deze dagen, nu we vlak voor het begin van een nieuwe eeuw staan, sterk naar voren. Dit artikel wil mee­helpen bij de opinievorming daar­over, want het is als christenen uiter­aard zeer belangrijk dat we daar een duidelijk en positief antwoord op kunnen geven.

De overgang naar het jaar 2000 is voor veel mensen een spannende aangelegenheid. Wat staat er in de nacht van oud en nieuw allemaal te gebeuren? Ontstaan er rampen en noodsituaties omdat verouderde computersystemen in Amerika en Rusland niet meer functioneren? In het ergste scenario wordt zelfs over het gevaar van een kernbomexplosie gesproken…

Gelukkig laten de meeste mensen zich in dit opzicht geen angst aanja­gen. En dat geldt uiteraard in de eer­ste plaats voor waarachtige christe­nen. Zij weten dat ‘angst’ één van de wapenen is die de vorst der duister­nis hanteert om christenen schaak­mat te zetten.

Weliswaar spreekt Paulus over het feit dat de laatste tijd een zware tijd zal zijn, maar hij doet dit zeker niet om ons bang te maken. Integendeel, hij wil ons bewust maken dat de gemeente van Christus zich bevindt temidden van een wereld waarvan de duivel nog de overste is en dat het noodzakelijk is daar rekening mee te houden.

Geen verontrusting

Ook Jezus, die als eerste de duivel volledig heeft overwonnen, maakte Zijn discipelen daarop al attent in zijn tweede grote rede vanaf de berg in Mattéüs 24. Wanneer hij een opsomming geeft van de dingen die allemaal in deze door de duivel aangetaste schepping zullen gebeuren, maakt Hij onder andere de opmer­king: “Ziet toe, weest niet veront­rust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet…” Matteüs, 24, vers 6. (Matt. 24:06). Wat vaak over het hoofd wordt gezien, ook door allerlei (onheils)predikers binnen de gemeente, in Matteüs, 24, vers 14. (Matt. 24:14), waar Jezus zegt dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken. Dan pas zal ‘het einde’ geko­men zijn.

Waar Jezus ook op attendeert is om te volharden tot het einde. En als Hij iets vraagt geeft Hij ook de mogelijkheid om het waar te kunnen maken. Wij behoren dan ook gedoopt en vervuld te zijn met de heilige Geest. Zonder deze Geest is het ondenk­baar en niet mogelijk te functione­ren in het plan van God als een levend getuige van Jezus en Zijn Koninkrijk. Zonder deze Geest zijn we bezig alles wat er gebeurt met natuurlijke ogen te bekijken en wor­den een gemakkelijke invalspoort voor de vijand met zijn misleidende en verwarrende leringen. Dan zien we op de omstandigheden en ‘de wereld die ten onder gaat’ maar niet op de Overwinnaar van Golgotha: Jezus Christus. En we blijven dan, ook al noemen we ons christenen, aan de verkeerde kant van de streep zitten waardoor de vorst der duister­nis meer invloed in ons leven heeft dan de Vorst des levens.

Een mijlpaal

Over strepen gesproken: natuurlijk is het jaar 2000 wel een mijlpaal, net zo goed als iemand in zijn leven 50 of 75 wordt en er andere mijlpa­len in ons leven zijn. Zoals ieder jaar bij de jaarwisseling kijken we terug en vooruit en dit jaar betreft dat ’terug-en vooruitkijken’ uiteraard ook het zien op de achter ons liggen­de eeuw en een vooruitblik op de nieuwe eeuw. Terugziende op de achter ons liggen­de eeuw denken we natuurlijk vooral aan de twee grote wereldoorlogen met zijn vreselijke ellende en miljoe­nen doden. Maar als christenen den­ken we ook aan de in het begin van deze eeuw begonnen ‘pinksterop­wekking’. De Handelingentijd her­leeft en de ‘late regen’ is begonnen te vallen. Natuurlijk wordt daar binnen de Gemeente van Christus verschil­lend over gedacht, want ook in voor­afgaande eeuwen zijn er opwekkin­gen geweest, maar feit is dat in deze eeuw, tegelijk met een grote afval, ook de waarachtige Gemeente van Christus zich bezig is te ontwikkelen. Momenteel is deze gemeente nog niet ten volle zichtbaar en loopt de scheidslijn dwars door alle ker­ken, kringen, groepen en gemeenten heen. Maar uiteindelijk zal de volmaakte gemeente tevoorschijn komen. Alles wat surrogaat en dus onecht is, komt aan het licht. Dat begint zich op dit ogenblik al te vol­trekken. Maar ook alles wat echt is komt tevoorschijn en gaat zich open­baren.

Geestelijke groei

Iedere christen is persoonlijk verant­woordelijk hoe deze ontwikkeling in

zijn of haar leven zich voltrekt, maar duidelijk is dat daarbij ‘geestelijke groei’ een absolute must is voor elk kind van God. Daar proberen we in ons blad ook steeds weer sterk de nadruk op te leggen. Het gaat erom dat we van vanuit het beginstadium toegroeien naar het eindstadium zodat de volle heerlijkheid Gods zich gaat openbaren.

Iedereen die met een oprecht hart de Heer dient zal ook meer en meer invulling gaan geven aan dit grote verlangen van God. Zijn verlangen is dan ook ons verlangen geworden. En door de weg van geloof en gehoorzaamheid te gaan, gaan we stap voor stap voorwaarts, zodat we ons uiteindelijk als volwaardige zonen Gods gaan openbaren. Daarbij zijn strijd en lijden twee fac­toren waarmee we ook mee te maken hebben. Wat de strijd betreft: dat is een geestelijke strijd, laat daar­over geen enkel misverstand bestaan. Wat we horen en zien via de media over bijvoorbeeld de strijd tussen katholieken en protestanten en tussen christenen en moslims, speelt zich af op het natuurlijke, aardse vlak.

In de hemelse gewesten

Maar zodra men een wedergeboren christen is geworden behoren we ons bewust te worden dat we, zoals Paulus dat zo duidelijk formuleert in Efeze 6, mede met Christus een plaats hebben gekregen in de hemel­se gewesten. Alleen van daaruit kun­nen we geestelijk strijden en over­winnen.

Een goot manco van deze tijd is dat men in vele gemeenten daar veel te weinig de nadruk op legt. Daardoor is er veel natuurlijke strijd, terwijl zo duidelijk wordt aangegeven dat onze strijd niet is “tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze gees­ten in de hemelse gewesten” Efeze 6. vers 12. (Ef. 06:12).

Ook met het facet ‘lijden’ krijgen we te maken. Velen hebben moeite te accepteren dat ook christenen niet gespaard blijven voor lijden, oftewel verdrukking en vervolging. Daarbij speelt ook de besmetting met het ‘welvaartsvirus’ een grote rol; het gaat allemaal nog zo gemakkelijk. Natuurlijk mogen we dankbaar zijn als ons natuurlijke leven voorspoe­dig verloopt en we nog in alle vrij­heid ons geloof kunnen beleven, maar de werkelijke gemeente van Christus -momenteel dus nog in wording- zal zeker niet ontkomen aan moeilijke tijden. Maar dan zul­len we ervaren hoe Gods heerlijke beloften ten volle vervuld gaan wor­den en dat door lijden heen Gods volle heerlijkheid zich gaat baanbreken in ons leven. Want één ding staat als een paal boven water: de waarachtige gemeente zal niet ondergaan maar met Christus triom­feren!

Leiding door Gods Geest

Hoe dit allemaal zich precies gaat voltrekken weet niemand. Gods Geest zal ons hierin van dag tot dag leiden en de dingen bekendmaken. We behoren daarom ook voorzichtig te zijn met het vastleggen van de komende tijd in allerlei (tijdsche­ma’s en daarbij ook nog verschillen­de voorspellingen te doen. Er wordt nog zo verschillend gedacht. Om een voorbeeld te noe­men: alleen al over de zogenaamde twee getuigen waarvan in Openbaring 11 gesproken wordt, bestaan tientallen verschillende meningen. Vaak zien we dat als men de Bijbel, en vooral het laatste Bijbelboek, niet geestelijk verstaat, men tot allerlei kromme redenerin­gen komt. Zelf wagen we ons maar liever niet aan allerlei voorspellin­gen, al hebben we wel respect voor serieuze leraars die in voorzichtige bewoordingen bepaalde dingen pro­beren aan te geven. En laten we bovendien niet vergeten dat we ook gewaarschuwd worden voor valse leraars en profeten, die onder inspi­ratie van de vorst der duisternis, pro­beren ook de ware gelovigen op een dwaalspoor te brengen. Denk alleen al aan het ontstaan van groeperin­gen in de vorige eeuw zoals Jehova’ getuigen en Adventisten, die met hun jaartalvoorspellingen veel onheil hebben aangericht. Voor alles zullen we de Bijbel met geestelijke ogen dienen te lezen. Dan hebben we ook geen probleem met de overgang naar het jaar 2000. Vooral niet als we ook nog beseffen dat, zoals Petrus al aangeeft, “één dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag” 1 Petrus 3, vers 9. (1 Petr. 03:09). Maar laten we wel de woorden van Paulus ter harte nemen, die hij bijna tweeduizend jaar geleden schreef aan de gemeente te Rome Romeinen 13, vers 11 en 12. (Rom. 13:11-12), maar die vandaag actueler zijn dan ooit tevoren: “Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleg­gen en aandoen de wapenen des lichts!”

 

 

 Onder de boom door Duurt Sikkens

‘God is goed’ zegt Jezus. ‘God is liefde’ schrijft een volgeling. En dan volgt meestal de beruchte vraag: “Waarom is er dan zoveel ellende in de wereld?” Op zich een goeie vraag en ik zal proberen daar een paar antwoorden op te geven. In de boeken en verhalen van het Oude Testament staan veel gedachten die uit­gaan van het idee dat goede en kwade dingen allemaal uit Gods hand komen. De mens heeft dan alles wat hem over­komt voor lief te nemen. “Het zal wel ergens goed voor wezen”, is veelal de verzuchting. Alle ellende is dan ‘een middel in Gods hand’ om je met allerlei stokslagen op het rechte pad te houden. Hij zou je onder zware druk zetten om je te beproeven en te testen… En als de mens daaronder bezwijkt? Nou, da’s dan jammer, hij heeft de proef niet doorstaan… En wat te denken van Job? Zouden God en Satan het op een akkoordje hebben gegooid om Job te grazen te nemen ten koste van gezinsleden? Daarbij ook nog bedenkend dat er heel veel christenen zijn die denken, wan­neer hen iets ellendigs overkomt: ‘Wat kan de bedoeling van God hiermee zijn?’

Het beeld dat van onze Vader hiermee geschapen wordt, deugt niet. Je zal zo’n vader hebben die zó grillig z’n kinderen opvoedt dat die niet weten wat ze aan hem hebben. Dat beeld is heidens, want zo’n god moet op z’n wenken bediend worden en tevreden worden gesteld. Hij mocht eens in toorn ontsteken…

“De ouden zeggen (Oud-denkenden) dit, maar Ik zeg jullie…’ schrijft Mattéüs aangaande Jezus. Vernieuwen in denken begint in je geest. Anders over God (en mét Hem mee-) denken is bevrijdend als je de prachtige uitspraak van Johannes leest dat God licht is en dat er in Hem geheel geen duisternis is. Als er geen duisternis is in Hem kan er ook geen duisternis uitkomen. De vader van deze duisternis is de Satan. Hij heeft zoveel leugens over God en mens bedacht dat er vele godsdiensten uit ont­staan zijn. Hij heeft het beeld van God zó vertekend, vaak met de Bijbel in de hand, dat toen het werkelijke beeld van Hem, Jezus, in vlees en bloed versche­nen, deze door de godsdienstige wereld niet werd geaccepteerd. Die mens klopte niet met de voorstelling die men van God had, en dus moest Hij ‘weggezuiverd’ worden. De grote regisseur van dit drama, de tegenstan­der van God, bleef achter de religieuze schermen.

Wat zit het denken over God als onbe­rekenbare despoot diep bij veel mensen en wat heeft dit denken al een ravage aangericht in ‘mensen van goeden wille’. Wanneer Jezus zegt dat Hij “gewoon en zachtmoedig” is en ergens anders: “Wie Mij ziet, ziet de Vader” dan kom je tot de ontroerende ontdekking dat God dat ook is. Dat Hij niet een groot raadsel is die een religieus systeem heeft bedacht waar de mensen maar in ” geperst moesten worden waardoor de kostbaarheid van mens op maat gezaagd moest worden. God is iemand die zich graag aan mensen verbindt, aan de zachtmoedigen, gekwetsten en deze mens weer z’n identiteit teruggeeft. Voor Zijn uitgesto­ken hand hoefje nooit meer bang te zijn, nooit meer.

Zijn verlangen naar jou is onuitroei­baar want het is geworteld in liefde. En jij bent het antwoord op Zijn vraag: “Blijf je bij Mij?”

 

Zinvol bezig zijn door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet deel 4

Gods naam niet zonder dat het functioneel is gebruiken

“U zult de naam van de Heer, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Heer zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt” Exodus 20, vers 7. (Ex. 20:07).

De naam van God

Wat wordt er verstaan onder een ijdel gebruik van iets? Dat heeft in dit verband niets van doen met ijdelheid in de zin van pronk- of praal­zucht, maar des te meer met ijdel­heid in de betekenis van zinloos gebruik. Onder de Mozaïsche wetge­ving mocht men Gods naam niet op de lippen nemen, wanneer dat geen zin of betekenis had, wanneer dat ijdel was dus.

Heeft God dan een naam en zo ja, hoe luidt die dan wel? De Here God heeft zichzelf aan het oude ver­bondsvolk bekendgemaakt onder de naam Jahweh, als de eeuwige, onver­anderlijk Goede en de altijd Aanwezige. Als de IK BEN. Om het compleet weer te geven: als de ‘Ik ben die Ik altijd al was en die Ik ook zeker zal blijven’. Het werd de Israëlieten verboden de naam Jahweh onnodig uit te spreken, en daar hebben ze zich voorbeeldig aan gehouden, want ze gebruikten Gods naam gewoonweg nooit! Als zij in de bijbelrollen het tetra- gram tegenkwamen, de vier Hebreeuwse karakters die wij met JHWH weergeven, lezen ze daar­voor: ‘de naam’. Bijvoorbeeld in een profetie niet: zo spreekt Jahweh, maar altijd: zo spreekt de naam. Dat lijkt heel eigenaardig, maar eigenlijk doen wij vandaag de dag iets derge­lijks… de naam Jahweh wordt ook door ons nagenoeg nooit uitgespro­ken. Daar bestaat bij de meesten toch een zekere weerstand tegen.

Hoe wij ermee omgaan

Wat zeggen wij dan? ‘De Heer’ of ‘de Here’. Maar dat is de vertaling van het Hebreeuwse Adonai en niet van de naam Jahweh. Waar er Adonai in de grondtekst staat, lezen we terecht de Heer. Maar waar het tetragram wordt weergegeven, is ‘de Heer’ een onjuiste vertaling. Bovendien: een naam vertaal je toch niet! In geen enkele vertaling lézen we iets als: ‘de Aanwezige redt’ zei tegen ‘Steenrots’: Hoedt mijn scha­pen! Overal lees je, dat Jezus dat tegen Petrus zei. Het is eigenaardig dat we voor de naam van God op die regel een uitzondering maken en dan zelfs een woord gebruiken dat de betekenis van die naam helemaal niet weergeeft.

Het ijdel gebruiken van Gods naam, komt in de letterlijke betekenis onder ons dan ook nagenoeg niet voor. Let wel: niemand behoeft van mij het tetragram te gaan gebruiken; ik neem zelf de naam Jahweh ook maar zelden in de mond. Als er in onze Bijbelvertaling de Here Here staat, léés ik dat. Ik mag er hooguit de Here Heer van maken, ook al weet ik dat er in de grondtekst niet tweemaal Adonai staat, maar Jahweh Adonai. We weten tenslotte wie er mee bedoeld wordt. Tot nog toe komt het allemaal nogal zakelijk en verstandelijk over, niet? Wat voor toegevoegde waarde zit er nieuwtestamentisch in? Je zou den­ken: helemaal niets! Maar dat is dan bezijden de waarheid. Een naam had in het oude Oosten betrekking op het wezen van de persoon. Gods naam zegt dus van alles over hoe Hij is. En daar kunnen we wat mee.

Nieuwtestamentisch

Als we in het Nieuwe Verbond nagaan wat voor ons de waarde van het derde gebod, van het derde woord is, dien we te beseffen dat we God van niets zullen betichten dat in strijd is met zijn door Jezus Christus geopenbaarde wezen. Als we zeggen dat God goed is, maar dat de mens die dwarsligt ook wel eens met Gods andere kant te maken kan krijgen, werpen we een smet op Gods naam, op zijn wezen, want Hij heeft geen andere kant – Hij is van alle kanten dezelfde! Want God is niet alleen maar goed als ook de mens dat is, maar Hij is sowieso goed! Zijn goedheid is niet afhankelijk van die van de mens. Als iemand er een knetterende vloek uit­gooit (GVD voluit) is dat strikt geno­men geen ijdel gebruik van Gods naam, want niemand heeft de naam Jahweh in de mond genomen. Maar met de soortnaam God (Elohim) wordt dezelfde eeuwige God bedoeld. En dus is het een ijdel gebruiken van Gods naam, van zijn wezen, als de mens de verdoemenis over zich uitroept. Zo’n gebed zal de HERE God nooit verhoren, daar niet Hij, maar Satan met zulke activiteiten bezig is. In het derde woord staat, dat de Heer niet onschuldig houden zal wie zijn naam ijdel gebruikt. Het ijdel gebruik van Gods naam, roept zijn toorn tevoorschijn. En op wie rust die toorn ook al weer? Op Satan immers! Wanneer een mens een vervloeking over zich uitspreekt, grijpt Satan z’n kansen. Hij pro­beert de mens in het verdomhokje te zetten. Gun hem die mogelijkheid niet, want onze God is een goede God. Hij redt en bevrijdt (ook van een geest van vervloekingen) en Hij vergeeft barmhartig, zonder enig verwijt. We zullen dan ook met het nodige respect over God spreken.

Ook dat is ijdel!

De mens Gods zal het ook moeten leren, de eigen ideeën niet gelijk te schakelen met Gods woorden van waarheid. Als de Heer ons een woord in het hart gelegd heeft, kun­nen we terecht zeggen: ‘de Heer zei tegen mij…’ en dan gewoon weerge­ven wat Hij gezegd heeft. Maar als ik zélf iets bedacht heb (hoe goed dat overigens ook wezen kan) moet ik niet proberen er meer gewicht aan te geven door voor te wenden dat ik het van de Héér gehoord heb. Ook dat is een ijdel gebruiken van Gods naam, hoewel het niets met vloeken te maken . heeft. “

Het ijdel gebruiken van Gods naam en het uitspreken van een vloek of vervloeking, zijn verschillende din­gen. Bij het uitspreken van een ver­vloeking in de naam van de Heer, wordt Gods naam altijd ijdel gebruikt. Want het is nu eenmaal zo dat onze God nooit iemand ver­vloekt. Het is ook onbestaanbaar dat Hij een in zijn naam uitgesproken zegen in een vervloeking zou veran­deren. Andersom komt het wel voor! Toen Bileam tot driemaal toe poog­de het volk Israël te vervloeken, ver­hinderde de Here God dat door de vloek in een zegen te veranderen Numeri 23, vers 25. (Num. 23:25).

Gods naam zal altijd ten onrechte met een vloek verbonden worden. Het zijn demonische machten die daarmee werken – soms openlijk, vaak in het verborgene. Maar als we wérkelijk Gods beeld dragen, laten we ons daar niet mee in. Het ij del gebruik van Gods naam gaat altijd tegen het plan van God in. Dat is zo als het gaat om het uitspre­ken van een vervloeking door de ene mens, zowel als wanneer het ondergaan ervan door een ander betreft. Daarom zegt Paulus tegen hen die de Heer toebehoren: “Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet” Romeinen 12, vers 14. (Rom. 12:14).

Constructief bezig zijn

De Here God breekt de mens niet af, Hij bouwt hem te allen tijde op. Dat doet Hij naar een ieder. We mogen best degenen die óns zege­nen op onze beurt ook zegenend tegemoet treden, als we dan maar hen die ons dwarszitten óók met Gods goedertierenheid zullen beje­genen. Het is goed ons het beeld van onze hemelse Vader duidelijk voor ogen te stellen. Dat beeld is terug te vinden in de levenspraktijk van Jezus. Gods eerste Zoon draagt de kenmerken van de Vader (ook Hij is enkel goed!) en wij zullen ons net als Jezus, door dezelfde Geest «ten leiden. Het uitspreken van bedekte vervloe­kingen zal een ieder dienen af te leren. De duivel zal er anders dank­baar gebruik van maken. Als een toch al niet zo handig kind bij her­haling te horen krijgt dat het ook altijd alles verkeerd doet, zal het wel­haast zeker in een negatieve spiraal terechtkomen. En dat wordt nog ver­ergerd als daarbij verwezen wordt naar een beter functionerend broer­tje of zusje. Volwassenen kunnen er onderling trouwens ook een puinhoop van maken! En je hebt elkaar o zo gauw de verwerping in geholpen.

Samen met Gods Geest werken we het goede plan van God uit door lou­ter met de goede dingen bezig te zijn. Daarbij zullen we steeds weer keuzes moeten maken voordat wat niet ijdel of zinloos naar Gods wezen is en voordat wat de goede kenmerken van het plan van God in zich draagt. In plaats dat Gods naam dan nog langer ijdel gebruikt zal worden, kunnen we de HERE God vanuit ons hart gaan verheerlijken. Gods naam wordt werkelijk gehei­ligd waar we elkaar in die naam gaan aanvaarden. Daardoor krijgen we zicht op de zicht van het offer van Christus Jezus.

Een geheiligd leven

Jezus begaf zich vrijwillig binnen het machtsgebied van Koning Dood, opdat Gods naam voorgoed van elk ijdel gebruik zou wezen. We aan­vaarden elkaar in de liefde van Christus als we met ons hart gelo­ven dat Gods naam over een ieder van ons is uitgeroepen. Van God uit zijn we dus allemaal met zijn wezen verbonden. God houdt de mens die in Christus Jezus is, voor volslagen onschuldig. En waar we elkaar ook als volstrekt onschuldig aanvaarden, wordt Gods naam onder ons op een uiterst zinvolle wijze gebruikt. Het oordelen over elkaar behoort dan tot het verleden. En dit verleden ligt dan ook werkelijk achter ons! Omkijken laten we aan de vrouw van Lot over. En die is niet meer vooruit te branden – een zoutpilaar is nu eenmaal niet erg flexibel! Zullen we samen (in eendracht met Gods wezen, overeenkomstig zijn volmaakt goede naam) in alles zin­vol bezig zijn? Je behoeft het niet in alles met elkaar eens te zijn, als je maar met wederzijds respect je samen in Christus Jezus één weet. Eén zijn in opvattingen kweekt door­gaans een soort geestelijke kame­raadschap aan. Die kan een mens bijvoorbeeld hebben met politieke medestanders. Maar de gemeen­schap in Christus Jezus geeft een veel diepere band: die laat ons één zijn in gezindheid. Dat werkt volko­men door… ook bij verschillend inzicht in de marge van de bood­schap of praktijk van het leven. Dat accentueert het verschil tussen zonen Gods en religieus bewogenen. Een zoon van God accepteert de ander zonder iets op te leggen. Gelooft u dat dat kan en gelooft u dat dat gebeurt? De Heer zegt: U geschiede naar uw geloof!

 

Groot en goed (gedicht) door Piet Snaphaan

“Hoe groot is het goed

dat U hebt weggelegd voor wie U

vrezen,

dat U bereid hebt voor wie bij U schuilen

ten aanschouwen van de mensen­kinderen” Psalm 31, vers 20. (Ps. 031:020).

 

Uw grootheid en uw goedheid, Heer,

is met geen maat te meten,

’t is niet te bevatten zonder meer

want U bent veel groter altijd weer,

voor mij is ’t ‘zeker weten’!.

 

Wat U bereid hebt en weggelegd

is in Uw Woord te lezen,

voor ieder die zich aan U hecht

is er ‘genade’ toegezegd,

voor allen die U vrezen.

 

Ik dank en prijs Uw grote naam

waarop ik steeds mag bouwen,

bij U mag schuilen en spontaan

op Uw beloften mag gaan staan,

in stil en vast vertrouwen.

 

Zijn verschijning liefhebben door Hans Bulthuis

 

Toen Paulus in zijn tweede brief aan Timoteüs over zijn naderende levenseinde schreef, wist hij zich reeds verzekerd van het ontvangen van de krans der rechtvaardigheid, hij voegde er echter aan toe dat die krans mede gegeven zou worden aan allen die in hun leven “de verschijning van Jezus hebben liefge­had” 2 Timoteüs 4 vers 8c. (2 Tim. 04:08c). Met deze uit­drukking verwoordde de apostel de wijze waarop God zijn groot gehei­menis zou realiseren: in en door zijn Zoon, de Christus. Het begrip ‘de verschijning van Jezus’ kent drie aspecten. Het duidt allereerst op zijn lijfelijke komst in deze wereld tweeduizend jaar gele­den en zijn wandel als de Christus op aarde waarin Hij de mens Gods openbaarde. Vervolgens zijn komst en openbaring door de Geest in allen die tot geloof gekomen zijn. En tenslotte zijn wederkomst en uitoe­fening van zijn koningschap. Dit alles wordt haalbaar, doordat er mensen zijn die dit door God bedachte voornemen van ganser harte liefhebben. Gods liefde en onze wederliefde staan namelijk garant voor de grandioze voleinding van zijn eeuwig voornemen. Liefde is immers de grootste en blijvende kracht. Zij motiveert, volhardt en overwint.

Jezus’ eerste verschijning

Door zijn geboorte verscheen Jezus, net als ieder ander mens, in deze wereld. Het is een historisch feit dat verder geen geestelijke waarde heeft voor het heden. Het evangelie leert ons nergens om op religieuze wijze zijn verjaardag te vieren. Toen Hij echter dertig jaar was zond de Vader hem de wereld in om de veelvoudige opdracht te gaan uitvoeren. Die bestond onder andere in het predi­ken van het evangelie van het koninkrijk Gods. het doen van de daarbij behorende wonderwerken, het verzamelen van de verloren schapen Israëls. het opleiden van discipelen, het met zijn eigen bloed tot stand brengen van verzoening, en als laatste het behalen van de overwinning op het rijk van satan en dood. In dit drie jaar durende optre­den ‘verscheen’ Hij zodoende aan de wereld. Dat was van grote betekenis en had verstrekkende gevolgen. In deze verschijning komt naast het uitoefenen van de hierboven genoemde heilswerken tevens een ander belangrijk aspect van Gods plan tot uitdrukking, namelijk de verschijning van ‘de mens in de gestalte Gods’. Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid is daar namelijk een mens, Jezus, in de verschijningsvorm zoals God het altijd al had bedoeld. Tot dan toe was de mens door de zondeval niet toegekomen aan de door God geplande zijns- en leefvorm. Integendeel, de mens was zelfs in de tegenovergestelde richting ontwik­keld. Zijn loop werd meer en meer overeenkomstig de loop van de macht der duisternis. In Jezus zien we voor het eerst Gods eigenlijke concept van menszijn. Mede daardoor werd de Vader zo verheerlijkt in en door Jezus. Deze verschijning van het zoonschap is tevens het grote getuigenis van Jezus voor allen die God en zijn plan serieus nemen.

De komende verschijningen

Het tweede aspect van Jezus’ ver­schijning is zijn openbaarwording in en door de gelovigen 2 Thessalonicenzen, 1 vers 10. (2 Thess. 01:10). Het evangelie bedoelt immers de mens Gods tevoorschijn te brengen die geheel bekleed is met de Christus en tot elk goed werk volko­men toegerust. Dat is het einddoel van het geloof. Wie in de komende tijd dat niveau bereikt wordt als volwassen zoon in deze wereld open­baar Romeinen 8, vers 19. (Rom. 08:19). Jezus wordt dan met verbazing in hem aanschouwd. Wie had gedacht dat zoiets ooit haal­baar zou zijn voor de mens? Deze zalige situatie zal zeker bereikt gaan worden. De beloften in de Bijbel lie­gen er niet om. Dat staat vast. De vraag is echter of wij daar werkelijk deel aan zullen hebben, of slechts op afstand toeschouwers zullen zijn. Wat God betreft roept Hij ons allen om de heerlijkheid van zijn Zoon te verkrijgen. Daarom zoekt de Heer geloof op aarde om dit heerlijke heilsfeit te kunnen realiseren. Het laatste aspect van Jezus’ ver­schijning is zijn wederkomst en de aanvaarding van zijn koningschap over deze wereld. Dat vormt de afronding van de eeuwenlange ont­wikkeling en verwerkelijking van Gods geheimenis Openbaring 10, vers 7. (Openb. 10:07). Deze toekomstige gebeurtenis laten wij hier nu verder buiten beschou­wing.

De mens Gods

De wijze waarop Jezus mens was (is), zijn verschijningsvorm dus, is geheel anders dan wat de gevallen mensheid ervan gemaakt heeft. In Jezus zien wij de mens Gods, de mens in de gestalte van God,

bekleed met God en deelhebbend aan diens goddelijke natuur. Die ver­schijningsvorm is het door God bedoelde mensbeeld. Daar gaat het in dit artikel om. In de Zoon en diens evangelie wordt daarvan getuigd. Hij hoopt dat wij die ver­schijning zullen liefhebben en aan­hangen.

Jezus’ verschijning kenmerkt zich door nederigheid en eenvoud. Onze Heer is geweldloos en vredevol. Hij is aller dienaar en herder. Hij is enkel goed en goeddoende. Hij is positief en hoopvol. Hij is zachtmoe­dig en geduldig, vol geloof en heilige Geest. Tijdens zijn rondgang op aarde zocht hij geen eer van mensen en hoefde hun bevestiging niet. Die zocht Hij bij God, zijn hemelse Vader. Hij zocht zichzelf niet. Hij liet zich geheel en al door God bepa­len. Wat de Vader sprak en toonde, dat sprak en deed de Zoon evenzo. Hij wandelde en diende God in geest en waarheid alleen. Hij kende geen uiterlijk vertoon en vormen­dienst, geen religieuze opsmuk, cul­tus en entourage. Hij werkte niet met effecten, sfeertjes en gewoon­ten. Steeds weer was zijn optreden direct, zinvol, heilbrengend en doel­gericht. Hij hield de mensen niet bezig met allerlei vertoningen en programma’s, maar bracht het Koninkrijk van God naderbij. Hij leerde en profeteerde, dreef boze geesten uit en genas de zieken. In zijn grote Bergrede onderrichtte Hij zijn toehoorders in de mentaliteit van de hemelse mens (bijv. Matteüs 5, vers 17, tot en met 48. (Matt. 05:17-48). De gezindheid die daaruit spreekt, was de zijne. Die siert de mens Gods die van boven is. De schare die Hem graag hoorde, getuigde dat Hij met gezag leerde. Dat komt omdat Jezus het evangelie van heerlijkheid niet zomaar napraatte en speelde, maar het zich geheel eigen had gemaakt, het was zijn éigen leven geworden. Hij was én deed het woord. Dat is een belangrijk kenmerk van de mens Gods. Dat maakt hem juist zo sterk en zeker en overtuigend. Het is echt, het is waarheid, het is geest en leven.

Actualiteit

Voor ons is nu de uitwerking van de verschijningsvorm als mens Gods van belang. Het is een gevolg van een geestelijk proces waarin wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde naar Christus toegroeien Efeze 4 vers 15. (Ef. 04:15). Dit toegroeien wordt onderhouden door bewust zichzelf dagelijks te bekleden met Christus. Het is een oefenen in een levenshouding en – wandel die gelijkvormig is aan de verschijningsvorm van Jezus zelf. De wil daartoe en de kracht om ons er daadwerkelijk voor in te zetten ontstaat diep in ons hart, indien wij zijn verschijning werkelijk liefheb­ben. Kiezen wij voor een menszijn zoals dat van Jezus? Willen wij zo ook verschijnen als mens, als uit God geborene, wandelende in de gestalte Gods en dat in het leven van alledag? Of is er nog een scheiding tussen de christelijke zondagmor­gengestalte en een (onveranderd) leven in de overige dagen van de week? Wij leven op de drempel van een vreselijke eindtijd. Tegelijk mer­ken we een toenemend spreken en werken van de Heer op. Het is zijn actualiteit om zijn volk in deze tijd op te roepen voor én bewust te maken van de mogelijkheid om aan zijn beeld gelijkvormig te mogen en te kunnen worden Romeinen 8, vers 29. (Rom. 08:29). Het is dan zaak om ons geheel en al te concentreren op zijn verschijnings­vorm. wat ons daarvan geopenbaard wordt door de Geest, zullen we navolgen in de meest praktische zin. Dat betekent een overnemen ervan in eigen leven en ons er door laten omvormen, geheel ons denken, voe­len, houding, gedrag en optreden zal doortrokken dienen te geraken van Jezus’ eigen denken en doen. Het Lam volgen is niet Hem maar wat nadoen of een eigen interpretatie van zijn leven erop nahouden, maar het is de Christus zélf tot je eigen maken en dat uitleven. Hij is immers voor ons de kracht Gods, de wijsheid Gods en de liefde Gods. Dit vraagt van ons een totale onder­worpenheid aan de Heer op alle ter­reinen van ons persoonlijk leven en een voortdurende wandel in zijn tegenwoordigheid. Zonder hem kun­nen we niets doen in deze zaak. Met Hem echter is er overwinning mogelijk op elke duivelse tegenwer­king in dit proces. Uit hem komt de nodige levenswijsheid en leiding om de hoge weg te gaan van Gods voor­nemen met ons. Het is nodig om ons dagelijks te oriënteren op de Bijbel, vooral op de vier evangeliën. Daar zien en horen we de Meester als mens in de gestalte Gods. Naast zijn leiderschap over ons leven is Hij tevens het enige en grote voor­beeld voor ons, en dat vinden we in de Bijbel. Ons oog en onze aandacht zullen dus gedurig op hem alleen gericht zijn, waardoor wij ons verza­digen kunnen met zijn beeld. In het volledig samengroeien met de Christus ligt het geheim van slagen om aan zijn beeld gelijkvormig te worden. Hierin is de Vader ten hoogste verheerlijkt als zijn volk dat einddoel des geloofs bereikt.

Verlangend wachten

De lijdende en kapotte schepping wacht met reikhalzend verlangen op het openbaar worden van de zonen Gods. Doch niet alleen de schep­ping, ook de gemeente heeft grote behoefte aan gelovigen die zich als Jezus gedragen. Het volk van God is nog steeds ziek, verdeeld, verward en zwak. Het schreeuwt om ware verlossing van al het onechte en geveinsde, het vormelijke en tradi­tionele, het zieke, gebondene en onvolkomene. Het lijdt onder de ver­deeldheid, onder de twisten en scheuringen. Het gaat gebukt onder zwakheden die tot zonden leiden. Veel onkunde en gebrek aan kennis en inzicht in de bedoeling van het evangelie ligt daaraan ten grondslag. De macht van het volk der heidenen wordt zodoende nog steeds verbrij­zeld Daniël, 12, vers 70. (Dan. 12:70). De boze geesten woeden maar ongestraft door. De wereld ziet nog steeds niet wie en hoe Jezus werkelijk is en hoe zijn volgelingen eigenlijk zouden moeten zijn.

Deze schrijnende nood is slechts op te lossen door de verschijning van mensen Gods. Door christenen die in de voetsporen van hun grote Heer treden, zowel ten aanzien van hun gezindheid als van hun werken. Er wordt zoveel overbodigs gedaan door christenen en gemeenten. Slechts de werken en het gedrag van de Heer zelf zijn nodig. Al het andere is opvulling, vermaak en camouflage van gebrek aan wezenlijk leven. Door religiositeit wordt de gemeente niet gebouwd noch de wereld gered. De oproep van Paulus om alles af te leggen wat niet tot heil dient, zal derhalve door ons met spoed en voortvarendheid beantwoord dienen te worden. Leringen en gewennin­gen die niet overeenstemmen met wat de Heer leerde en in zijn bedie­ning uitwerkte, moeten definitief afgezworen en vervangen worden door de waarheid en de handelwijze van Hemzelf.

Door Jezus is het gelukkig mogelijk om alles wat de boze geesten, het vlees en de wereld aandragen om ons ten onder te houden ruim­schoots te overwinnen. Door Jezus is het mogelijk om leven en over­vloed te ontwikkelen. Door Jezus kan en wil God in al onze behoeften rijkelijk voorzien om tevoorschijn te kunnen komen in de gestalte Gods. Hij heeft beloofd om ons geheel en al te heiligen, zodat onze geest, ziel en lichaam onberispelijk bewaard blijven bij de komst (tegenwoordig­heid in ons) van Jezus Christus 1 Thessalonicenzen 5, vers 23. (1 Thess. 05:23).

Oproep

Meer dan ooit zullen wij de handen ineen dienen te slaan om, elkaar aanvaardend en liefhebbend, onze komende Heer aan te roepen om ons heel diep aan te raken, opdat er een niet meer te doven liefdesvlam in onze harten oplaait voor zijn ver­schijning. Het evangelie van het plan Gods blijft slechts krachteloze lettertheologie zolang er geen bran­dende liefde tot Hem en zijn waar­heid in ons ontstoken en onderhou­den wordt.

Wie wil zich ontvankelijk opstellen’ voor Hem? Wie wil daadwerkelijk gaan? Wie heeft zijn verschijning waarlijk hef? Wie wil in zijn ver­schijningsvorm leven en wandelen? Het is een ware verrukking om met elkaar eendrachtig en duidelijk vorm te geven aan zijn gestalte. Jezus zelf getuigde dat de Vader altijd met Hem was, omdat Hij deed wat hem behaagde. Zo zullen eveneens allen die in de wil van de Heer leven de directe nabijheid van Hem ervaren. Zij zijn de gezegenden des Vaders die zijn heil aan de wereld gaan openbaren.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

“Wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. Want wie op (de akker van) zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees ver­derf oogsten, maar wie op (de akker van) de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten. Laten wij niet moede worden goed te doen, want, wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten, als wij niet verslappen” (Paulus in Galaten 6, vers 7 tot en met 9. (Gal. 06:07-09).

Waren er geen mensen op de maan?

“Op 16 juli 1969 zou een mens de eerste voet op de maan hebben gezet en daarmee het ‘Goddelijk territori­um’ zijn binnengedrongen. Zulks is onmogelijk en berust op bedrog”, zo begint een ingezonden brief in het Reformatorisch Dagblad die ons werd toegezonden door de heer Helms uit Erp (Dr). De brief ver­volgt: “De mens is nooit op de maan geweest en zal daar ook nooit komen. Het betreft hier een tech­nisch opgevoerd (toneel)spel van de NASA, dat werd opgenomen in de Nevadawoestijn. Wij leven in de tijd van wereldomvattende verleiding, en indien het mogelijk ware, zouden zelfs de uitverkoren verleid worden door de valse Christussen en valse profeten. Mattheus, 24, vers 14. (Matt. 24:14). En er zul­len nóg grotere verleidingen komen, zie 2, Thessalonicenzen, 2 vers 9. (2 Thess. 02:09), wan­neer de antichrist zelf verschijnt, naar de werking des satans, in alle kracht, en tekenen, en wonderen der leugen. Wanneer zij dan tot ons zul­len zeggen: Zie, hier is de Christus, of zie, Hij is daar, gelooft het niet. En wanneer zij zeggen: De mens is op de maan geweest, gelooft het niet. Het is ons voorzegt, Markus 13, vers 21 tot en met 23. (Mark. 13:21-23). Ziet toe, waakt en bidt”. Om op deze laatste opmerking in te haken, kunnen we alleen maar zeg­gen: inderdaad, maar dan wel op een gezonde en nuchtere wijze. De landing op de maan behoeft op geen enkele wijze in twijfel te worden getrokken. Het is een bewijs dat de wetenschap tot steeds grotere presta­ties in staat is. Juist deze landing heeft echter bewezen dat de aarde het leefklimaat is voor de huidige mens, want op de maan (en de ande­re planeten) kan men alleen maar leven wanneer de omstandigheden zijn aangepast aan de aarde. De eer­ste mensen die in 1969 op de maan waren konden daar alleen maar ver­blijven doordat ze in speciaal geïso­leerde pakken gehuld waren, waarin de zuurstoftoevoer, etc. naar de omstandigheden op aarde waren aangepast.

Wie de Bijbel niet geestelijk verstaat komt tot allerlei dwaze conclusies die verwarrend en misleidend zijn. En wat de ’tekenen en wonderen’ betreft: De Bijbel spreekt inderdaad op zeer duidelijke wijze over bedrieglijke tekenen en wonderen, geïnspireerd door de vorst der duis­ternis. Maar de Bijbel spreekt óók over echte tekenen en wonderen als bevestiging van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. De eindtijdgemeente heeft met beiden te maken, maar door de onderschei­ding der geesten, als onderdeel van het vervuld zijn met Gods Geest, zal hij niet verleid kunnen worden, maar onderkennen wat op waarheid berust en wat leugen is.

Het jaar 2000: Niks aan de hand

“Naarmate de jaarwisseling dichter­bij komt verschijnen er steeds meer overspannen berichten die suggere­ren dat er iets ernstigs aan de hand is”. Zo begint een artikel in De Telegraaf van de ruimtevaartdeskun­dige Piet Smolders. Hij schrijft ver­der: “Voor de zoveelste keer wordt het einde van de wereld voorzien of worden tenminste rampen in het vooruitzicht gesteld. In Jeruzalem maken (licht)gelovigen zich op voor het laatste oordeel, Sekteleden dreigen zichzelf of ande­ren het leven te benemen of wach­ten geduldig op de terugkomst van Christus.

Maar wat is er feitelijk aan de hand? Het getal 2000 betekent niet min­der of meer dan dat onze planeet tweeduizend rondjes om de zon heeft getrokken sinds het moment waarop onze christelijke kalender wordt geacht te zijn begonnen: met de geboorte van Christus. Dat moment is pas in de negende eeuw achteraf vastgesteld: Christus zou geboren zijn aan het begin van het eerste jaar: Anno Domini 1. Maar het valt te betwijfelen of dat klopt. In het beste geval is er sprake van een onnauwkeurigheid van een paar jaar en misschien aanzienlijk meer. En de christelijke kalender is – hoewel het meest verbreid – boven­dien niet voor iedereen zaligma­kend: Voor de Perzen begint in januari het jaar 1378 en de boeddhis­ten zijn dan al aan 2544 toe. Er zijn -naast de christelijke kalender, die door paus Gregorius in de zestiende eeuw werd vastgesteld – nog wel veertig andere kalenders in omloop. En er is nog iets: de nieuwe eeuw en het nieuwe millennium beginnen pas op 1 januari 2001, zoals de eer­ste eeuw begon op 1 januari van het jaar 1. We tellen van 1 tot en met 100 – het jaar o heeft immers nooit bestaan. Dus als er iets te vieren valt dan zou dat op 1 januari 2001 moe­ten zijn, maar daar wil niemand aan omdat 2000 zo’n mooi rond getal is. Er is maar één echt probleem, waar­van we niet eens weten of het een groot probleem zal blijken te zijn: het millenniumprobleem. Maar dat heeft niets met de natuur of onze kalender te maken. Het heeft alles van doen met gemakzuchtige com­puterontwerpers die indertijd bij hun jaartelling van twee cijfers zijn uitgegaan, zodat het jaar 99 wordt gevolgd door het jaar 00. Als ze van het begin af aan jaartallen van vier cijfers in hun apparaten hadden gestopt, was er niets aan de hand geweest”.

Tot zover dit artikel van Piet Smolders. die ook nog komt met het advies ons niet in de luren te laten leggen door predikers, profeten of andere oplichters. Als echte christe­nen zullen we ons zeker niet voor de gek laten houden of in paniek raken als het jaar 2000 of 2001 begint, maar wel blijft, los van de overgang naar het nieuwe millennium, waak­zaamheid geboden. We laten ons niet verleiden door valse profeten en leraren, maar hebben ons geloof gevestigd op de grote Profeet en Leraar Jezus Christus. En wie op Hem zijn geloof bouwt zal niet teleurgesteld worden. Bovendien hebben echte christenen Gods Geest in zich, die ons de ogen opent en openhoudt voor elke vorm van leu­gen en ons leidt in alle waarheid.

Kwaliteit en kwantiteit

In de gemeente van Christus neemt ‘groei’ een belangrijke plaats in, althans behoort het in te nemen. Ieder rechtgeaard christen zal niet alleen het verlangen hebben geestelijk te groeien, zodat het beeld van Christus meer en meer geopenbaard wordt, maar kent ook het verlangen dat de gemeente waartoe hij behoort groeit in aantal. Het gaat om zowel het een als het ander, om de kwali­teit én om de kwantiteit. Daaraan moesten wij denken toen we in Uitdaging een overzicht zagen gepubliceerd van de twintig grootste (evangelische- en pinkster) gemeen­ten van ons land, in aantal variërend van 2000 tot 500. Het artikel onder de kop ‘Groei evangeliegemeenten stagneert’ (ontleend aan het ‘Bulletin voor Gemeentegroei’) vermeldt dat de groei in aantal bij de meeste grote gemeenten de laatste tijd sterk is teruggelopen of zelfs helemaal is stopt. Bram Krol, secretaris van de kerkgroep Gemeentegroei, noemt in een toelichting allerlei mogelijke factoren die daarbij een rol kunnen hebben gespeeld.

Toen we dit lazen dachten we: zou men niet teveel gefixeerd kunnen zijn door het aantal (de kwantiteit) terwijl het ten aanzien van het Koninkrijk Gods primair gaat om de geloofsbeleving (de kwaliteit). In de tijd van Jezus en de eerste gemeen­ten speelde het aantal een veel min­der belangrijke rol dan in onze dagen waarin alles draait om grote getallen, fusies en uitbreiding. Bij Jezus was de ‘enkeling’ even waarde­vol dan een ‘grote schare’. En wat de gemeenten betreft: op de Pinksterdag kwamen duizenden tot geloof, talrijke gemeenten ontston­den, maar we lezen ook van bijvoor­beeld kleine huisgemeenten. Laten

we daarom voor ogen houden dat het primair gaat om de kwaliteit en dan pas om de kwantiteit. Daar waar bij de individuele gelovige groei is in ‘geestelijke kwaliteit’ zal zich dit ver­talen in een vollere openbaring van het nieuwe leven in Christus. Er is grote behoefte aan christenen die toegroeien naar geestelijke vol­wassenheid zodat het zoonschap niet verborgen blijft. “Iemand die van melk leeft heeft nog geen weet van de rechte prediking”, zegt Paulus. Daarom gaat het in de eerste plaats om geestelijke groei, waarvan een van de positieve gevolgen is dat ook buitenstaanders zich aangetrokken voelen om toe te treden omdat zij dan tot de conclusie komen: ‘Dat zijn échte christenen, daar wil ik ook bij horen!

 

Korte gedachten door divers auteurs

Geen inbreker maar een stimulator door Gert Jan Doornink

leder mens heeft talenten, bekwaamheden in zich die de Schepper in hem heeft gelegd. Deze behoort hij tot ontwikkeling te brengen waardoor zijn leven een zinvol bestaan krijgt. Wanneer men chris­ten is geworden komt deze ontwikkeling ook het Koninkrijk Gods ten goede, we zijn immers geroepen levende getuigen van Jezus en Zijn Koninkrijk te zijn. Daarbij is Gods Geest een onmisbaar instrument waarvoor iedere christen zich open behoort te stellen en zich door moet laten leiden. We mogen daarbij beseffen dat Gods Geest niet als ‘inbreker’ in ons leven komt, maar als ‘stimulator’. De Geest stimuleert en inspireert zodanig dat we onze talenten en bekwaamheden op optimale wijze in gaan zetten voor de zaak van Gods Koninkrijk.

De natuurlijke mens Stanley Jones

De echte christen is een echt natuurlijk mens. Met ‘natuurlijk’ bedoel ik hier in overeenstemming met de natuur, de echte, oorspronkelijke natuur van de mens. Zonde is onnatuurlijk, het is een onnatuurlijke woe­kering, al zijn we er ook aan gewend geraakt. Als zonde iets natuurlijks was, zouden wij onszelf vinden, wanneer wij er ons aan overgaven. Maar dat is niet zo: als wij zondigen, voelen wij ons verweesd, vervreemd, in disharmonie met ons­zelf en de wereld. Aan de andere kant voelen wij ons, als we het goede doen, opgenomen in de grote gemeenschap: in harmonie met onszelf en de wereld. Wij zijn voor het goede geschapen, zoals onze longen geschapen zijn voor de lucht.

Wie goed doet, goed ontmoet door Gert Jan Doornink

Dat God een goede God is heeft Jezus tijdens zijn leven op aarde op overduidelijke wijze door woord en daad geopenbaard. Hij ging, zoals Petrus dat formuleerde, goeddoende en genezende het land door, want God was met Hem. Met andere woorden: dit was Gods wil en bedoeling.

De mens behoorde (en behoort!) niet te leven onder de heerschappij van de duivel, maar is geroepen in de vrijheid van Christus te leven en zich te ontplooien. Dit houdt in dat we de goedheid die God aan ons heeft toevertrouwd ook zelf weer gaan openbaren. Dit gaat soms niet van een leien dakje, omdat de tegenstander niet stil zit ons dat te beletten. Gods Geest wil ons echter leren te allen tijde goed te doen, óók als ons onrecht wordt aangedaan. Of zoals een Portugees spreekwoord zegt: ‘De beste manier om revanche te nemen is goed te doen’.

 

Het geheim van de twee rivieren door Hessel Hoefnagel

Direct aan het begin van de Bijbel wordt vermeld dat er in (de hof van) Eden een rivier ontsprong om de hof te bevochtigen Genesis, twee vers 10. (Gen. 02:10). Reisel vertaalt rechtstreeks vanuit de Hebreeuwse tekst als volgt: “Een rivier was uitgaande uit Eden om de tuin te drenken en van daaraf wordt hij gesplitst en wordt tot vier zelf­standige stromen…” Na oorspronkelijk dus als één rivier begonnen om de hof te bevochtigen, vond er een splitsing plaats en het gevolg was dat er vier rivieren ont­staan.

De natuurlijke oorzaak van de opde­ling van de éne rivier wordt in de Bijbel niet vermeld, maar in gééstelijke zin breng ik deze in verband met de zondeval, welke plaatsvond in de hof. Zodra de mens afwijkt van hetgeen God zegt, komt er een splitsing in zijn denken. De éne rivier splitst zich in vieren. Dat lijkt nog niet zo dramatisch, maar deze vier hoofdstromen hebben zich door de loop der geschiedenis intussen weer opgesplitst in talrijke kleine en grotere stromen en stroompjes.

De andere rivier

In de openbaring van Jezus Christus, welke wordt weergegeven in het laatste Bijbelboek, is daarente­gen sprake van een rivier, die zich niet afsplitst, ook niet na verloop van tijd Openbaring 22 vers 1? (Openb. 22:01). Deze rivier is de ‘rivier van het water des levens’, welke ontspringt aan en uitgaat van de troon van God en het Lam en tot in eeuwigheid zal blijven stromen als één rivier.

De troon of heerschappij van God en het Lam is een eeuwige heerschap­pij, van waaruit alle dingen nieuw worden gemaakt, zowel in de heme­len als op de aarde. Deze troon star in het centrum van de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, wat het gene­zende centrum is voor de volken der aarde.

Er is veel te genezen, want vanwege de invloed van Dood en duivel is er van alles beschadigd en ontwricht. De al of niet godsdienstige mens zonder God bevindt zich nog steeds onder de slavernij van de Dood, welke bewerkt is en nog steeds wordt door de vele misleidingen van de duivel.

Zowel de duivel als de Dood echter worden in de eindstrijd van Armageddon uitgerangeerd en uit­geworpen in de eeuwige afgrende­ling, de zogenaamde ‘poel des vuurs’. Wanneer dit is gebeurd worden de ’tranen van de ogen’ gewist van alle oprechten van hart, welke ondanks alles God gezocht hebben. De ‘hof van Eden’ wordt zo niéuw gemaakt en wordt toegevoegd aan het ‘paradijs’ waar de ‘laatste Adam’ als koning regeert. Hij heeft van de Vader alle macht ontvangen omdat Hij zich beschikbaar heeft gesteld als het Lam Gods waarmee de ‘zonde der wereld’ is weggenomen. Vanuit dit paradijs stroomt de Geest van God en van het Lam als de ein­deloos voedende rivier door de hele schepping en overal waar haar water komt, ontstaat leven in een grote veelkleurigheid, waarin de wijsheid van God tot uiting komt.

Het geboomte des levens

Direct verbonden met de stroom van de rivier van het leven staat het ‘geboomte des levens’ temidden van de heilige stad, het ‘Nieuwe Jeruzalem’. Deze stad daalt neer vanuit de hemel, dus wordt zichtbaar op aarde en staat centraal temidden van de volken als residentie van de Koning der koningen en de Here der heren. Het geboomte des levens staat volop in blad en hangt onophoudelijk vol met vruchten, in haar schaduw komen de opgejaagde volken der £arde tot rust en gaan als gezegenden des Vaders binnen in het Koninkrijk van God. Alleen de weerspannigen, de bokken, die ter linker­hand van de Zoon des mensen gesteld worden, worden uitgewor­pen, omdat zij zich niet laten gezeg­gen door het Woord en de Geest van God.

De rechtvaardigen, de schapen ondervinden het herstel van alle beschadigingen, welke zij opliepen in de tijd van de slavernij onder de geest van de Dood. Deze grootmacht heerste sinds de zondeval in de hof van Eden en zijn claim lag als een sluier over de schepping Jesaja 25 vers 7 en 8. (Jes. 25:07-08). Zijn macht werd echter potentieel verbroken toen onze Heer Jezus eerst aan het kruis van Golgotha de zondemacht (duivel) overwon en daarna als Overwinnaar de claim of weeën van de Dood verbrak. De invloed van de Dood wordt sinds­dien steeds meer teniet gedaan, nu de Geest van God als de ‘Rivier van het water des levens’ dóórstroomt ter vervulling van de vele zonen, die tot heerlijkheid gebracht worden. Zo wordt het ‘lichaam van Christus’ gebouwd en gevormd in de moeder­schoot, het hemelse Jeruzalem Galaten 4, vers 26. (Gal. 04:26).

Vermenging met de leugen

De rivier in de hof van Eden werd verdeeld in vier hoofdstromen, welke van daaruit de wereld hebben beïnvloed. De bron van waarheid, met betrekking tot de mens in haar verhouding tot God, werd vermengd met leugen als gevolg van de onge­hoorzaamheid van de mens in de hof van Eden. De vier hoofdstromen hebben zich door de loop der eeu­wen weer verder vertakt in ontelbare stromen en stroompjes, waaraan de godsdienstige massa zich tracht te voeden met een eigen bedacht of collectief opgelegd beeld van de Schepper, echter zonder verzadigd te worden met het juiste Godsbeeld (vgl. Psalm 17, vers 15. (Ps. 017:015). Alle wereldgodsdiensten, inclusief het christendom, hebben als bomen hun wortels uitgeslagen aan deze vele wateren, waarin de waarheid vermengd is met de leugen, die de ‘leugenaar van den beginne’ heeft ingebracht. De valse kerk, welke een schijn van godsvrucht laat zien, zit als de ‘grote hoer’ aan deze wateren en maakt de koningen der aarde dronken met de wijn harer hoererij (Openbaring 17).

Ook de ogenschijnlijk goedgerichte kerken en (vol)evangelische gemeen­schappen kunnen haar invloed niet buiten sluiten, want deze is zeer subtiel. Eén kenmerk is duidelijk: zij haakt naar uiterlijke macht, heerschappij en manipulatie van mensen.

De apostel Johannes op Patmos ver­baasde zich, toen hij deze valse vrouw zag. Hij zag door de geest der profetie, dat hetgeen is voortgeko­men uit de oorspronkelijke predi­king van het ware evangelie van Jezus Christus, ontrouw is geworden en de gestalte van een hoer heeft aangenomen. Bovendien zag hij, dat deze ‘valse vrouw’ verbonden is met het ‘beest uit de afgrond’. Van dit afschrikwekkende monster werd hem al eerder geopenbaard, dat het de getuigen van Jezus zou vervolgen en doden. Hem werd in zijn geest geopenbaard, dat deze hoer dronken zou worden van het bloed van de heiligen en de getuigen van Jezus.

Waar het op aankomt

Wij zijn de tijd ingegaan, waarin het er op aankomt, wat men persoonlijk bezit, zonder de schijnbare veilig­heid van een uiterlijke organisatie, al heeft deze nog zo’n mooie bena­ming of etiket. Niet de rivier van de hof van Eden bepaalt de voeding voor de ware gelovige, maar deze wordt enkel gevoed door de ‘rivier van het water des levens, helder als kristal, die ontspringt uit de troon van God en van het Lam’. Het ‘geboomte des levens’ aan de boorden van deze rivier zal als ware gemeente van jezus Christus open­baar worden. Het is de gemeenschap van ‘zonen Gods’ naar wiens openbaring de hele schepping zuch­tend verlangt (Romeinen 8). Het leven met God en met onze Heer Jezus Christus is een geheim. Maar het is niet ondoorgrondelijk. Het is het grote verlangen van onze Vader, dat wij de geheimen van Zijn Koninkrijk leren verstaan. Laat ieder van ons zich daarnaar uitstrekken en zich innerlijk losmaken van alles, wat het leven weliswaar vult, maar wat geen blijvende vrede, hoop, zicht op de toekomst of uitzicht op eeu­wig leven geeft.

 

De kracht van delegeren door Jildert de Boer

Dit is het tweede deel van een artikel waarvan het eerste deel verscheen in het vorige nummer van Levend Geloof

In het Nieuwe Testament geeft Handelingen 6 een voorbeeld van delegeren in de gemeente. De aan­leiding was daar de verwaarlozing van de dagelijkse zorg van de wedu­wen bij de Grieks sprekenden, waar­door er bij hen gemor ontstond. Er worden dan zeven goed bekend staande mannen aangesteld voor deze taak. Let wel: mannen vol van Geest en wijsheid! De apostelen zelf wilden zich kunnen wijden aan hun primaire opdracht: het gebed en de bediening van het woord en zij kon­den het bedienen van de tafels er niet langer bij hebben Handelingen 6 vers twee tot en met 4. (Hand. 06:02-04). Van de zeven aangestelde broeders is het vanuit het Bijbelboek Handelingen duidelijk dat de dienst van Stefanus en van Filippus niet beperkt bleef tot de verzorging van de weduwen, hoe belangrijk ook Jakobus, een vers 27. (Jak. 1:27).

In Hand. 15:36-40 lees je over de verbittering tussen Barnabas en Paulus vanwege hun meningsverschil over het wel of niet meenemen van Johannes Marcus. Er ontstond een uiteengaan: Barnabas voer met Marcus naar Cyprus en Paulus koos zich Silas. Zo ontstonden er twee teams, maar Gods bedoeling is natuurlijk dat zo’n verbreding zonder verbittering plaatsvindt. Barnabas, de zoon der vertroosting, heeft door zijn bemoe­digende arbeid aan Marcus hem op den duur tot een nuttige dienst­knecht kunnen vormen. Later erken­de zelfs Paulus: “Haal Marcus af, want hij is mij van veel nut voor de dienst” 2 Timoteüs 4 vers 11. (2 Tim. 04:11).

Betrouwbare mensen

Een sleutelvers over delegeren in de gemeente vinden we voorts in Twee, die motor is twee vers twee. (2 Tim. 02:02), waar we lezen: “En wat gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan vertrouwde mensen, die bekwaam zullen zijn om ook ande­ren te onderrichten”. Dit is een schoolvoorbeeld om te zien hoe Paulus opleidde tot mede­werkers. Zo werkte hij zeer intensief aan Timotheüs Handelingen 16, vers twee en 3. En Filippenzen, twee vers 22. 2 Korinthe 8 vers 23. (Hand. 16:02-03 en Filip. 02:22) en Titus (2 Kor. 08:23), die op hun beurt bijvoorbeeld weer oudsten aanstelden.

Dit ene vers omspant al vier opeen­volgende schakels richting kadervor­ming (als je het zo wilt noemen) m de gemeente. Deze werkwijze heeft een sneeuwbaleffect, of anders gezegd een vermenigvuldiging van de bedieningen op termijn! Merk op dat het gaat om vertrouwde mensen, die bekwaam zullen zijn. Trouw en betrouwbaarheid begint altijd in het kleine Lucas 16, vers 10 tot en met 12. (Luc. 16:10-12). Paulus ging zorgvuldig te werk en hij investeerde met dieptewerking in enkele medewerkers, die dat later zelf opnieuw konden toepassen naar anderen.

Een taak toevertrouwen heeft te maken met verantwoordelijkheid, vrijheid en vertrouwen geven. Wie een taak toevertrouwd is, zal deze uitvoeren in een goede geest tegenover God en met respect jegens de aansteller. Respect is tegelijkertijd het goede klimaat voor eventuele correcties Een Timothy is een vers 5. (1 Tim. 01:05). Er zal open­heid blijven, om verantwoording af te leggen en eventuele bijsturing of adviezen en tips van harte op te pak­ken. De leiding, die delegeerde, zal dankbaar zijn voor medewerkers en belangstelling koesteren voor hun dienst door mee te volgen, waar nodig en mogelijk.

Fundamentele principes

De oudsten zijn zelf een delegatie van Jezus (gezagsverhouding) en van daaruit delegeren zij daarna ver­der. Zij behoren in de ootmoed te staan, niet in eigendunk, menselijke ambitie of status. Het gezag van oudsten berust op kwaliteit (leven, wijsheid), niet op menselijke aan­stelling. Een soort scheiding tussen geestelijken en leken is fnuikend in een gemeente!

Ook mensen die opkomen vanuit de gemeente en mogelijk rijpen naar een bepaalde dienst, zullen zichzelf niet aanbevelen 2 Korinthe, 10, vers 18. (2 Kor. 10:18). Het gaat in de gemeente van de levende God immers niet om hen die ‘haan­tje de voorste’ willen spelen, niet om ‘baantjesjagerij’ en evenmin om geestelijke compensatie te zoeken voor wat maatschappelijk misschien niet gelukt is.

Inzonderheid voor een leider is nederigheid fundamenteel.

Alle ivo­ren toren-mentaliteit moet wars van hem zijn. Hij zal juist aller dienaar zijn! Matteüs, 20, vers 26 en 27. (Matt. 20:26-27). de wereld gaat het om heerschappij en macht­hebbers, “doch gij niet alzo, maar de eerste onder u worde als de jongste en de leider als de dienaar” Lucas 22, vers 25 en 26. (Luc. 22:25-26).

Algemene principes zijn het elkaar onderdanig zijn Efeze 5, vers 21. (Ef. 05:21) en “omgordt u allen jegens elkander met nederigheid” Een Petrus 5, vers 5. (1 Petr. 05:05). Schitterend schrijft Paulus achter elkaar: “Stelt u dan ook onder zulke mensen, en onder ieder, die mede­werkt en arbeidt” Een Korinthe 16, vers 16. (1 Kor. 16:16). Gemeenteleden zullen geen macht op zich uit laten oefenen en geen slaaf van mensen zijn Een Korinthe 7, vers 23. (1 Kor. 7:23). Een waarachtige dienaar, die voor­leeft, krijgt respect en vertrouwen en hier past erkenning en hoogschat­ting in liefde 1 Thessalonicenzen 5 vers 12. (1 Thess. 05:12). Wie lei­ding geeft, doet dat in ijver Romeinen 12, vers 8. (Rom. 12:08).

De oudsten, die goede leiding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht 1 Timotheüs 5 vers 17. (1 Tim. 05:17). Deze kij­ken om zich heen naar vertrouwde mensen in de gemeente, die (op hun beurt) bekwaam zullen zijn om ook anderen te onderrichten 2 Timoteüs 2 vers 2. (2 Tim. 02:02).

Om een voorbeeld te geven: als enkele oudsten een fundamentstu­die geven, dan is het een goede zaak als er in een volgend jaar omgezien wordt naar medewerkers, die zo’n basiscursus meedraaien, zelf af en toe ook een studie geven en daarin gecoacht worden door de oudsten. Op die wijze groeien er weer enke­len op, die een dienst om Bijbelstudie te geven en een kring pastoraal te kunnen begeleiden van lieverlee door oefening, vorming en training leren. Voor de oorspronkelijke lei­ders snijdt het mes nu naar twee kanten: zij geven het eerste onder­wijs aan nieuwelingen op de weg en zij leiden hun eventuele, toekomsti­ge plaatsvervangers op. Op termijn krijgen ze op deze manier zelf weer hun handen vrij, om wellicht een ‘vast voedsel’-kring te kunnen star­ten.

De noodzaak van delegeren

Oudsten hebben het al druk genoeg met de zorg voor de gemeente en daarom is delegeren een uitstekend middel om aan overbelasting te ont­komen. Door te delegeren maak je jezelf op een deelgebied als leider min of meer overbodig. Dat zeg ik bewust iets te gechar­geerd, want het is belangrijk dat oudsten ‘feeling’ houden met elk facet van gemeentewerk. In essentie bedoel ik aan te geven, dat er nog veel te veel werk is, dat de oudsten in eigen portefeuille hebben en dit geeft henzelf (te) veel druk op de ketel. Door te delegeren schakel je anderen in en leer je harmonisch te coördineren (geen afschuifsysteem!), in plaats van veel te veel hooi op je eigen vork te houden. Dat kan zijn met praktische dingen als bijvoor­beeld het gemeenteblad of het maken van nieuwe stichtingsstatu­ten, maar ook met geestelijke zaken als het geven van Bijbelstudie en het doen van een Woordverkondiging. Daarmee beoog je als leidinggeven­de dat er naast jou anderen tot ont­wikkeling kunnen komen, die de Heer kan gaan gebruiken als mede­dienaar.

Eigenschappen van leiders

Een ware leider onder het gezag van zijn hoofd, Jezus Christus, houdt zich niet bezig met zelfzucht, winst­bejag of jagen naar eer. Leiders kenmerken zich door vreze des Heren (dat is: wijken van het kwaad). Zij zijn ijverig, getrouw, ver­gevingsgezind, bestand tegen kritiek en wars van vleierij. Voorgangers zijn een zichtbaar voorbeeld in reinheid, liefde, oot­moed, vriendelijkheid en andere christelijke karaktertrekken. Paulus zei: “Wij doen onszelf in alles kennen als dienaren Gods” Twee Korinthe 6, vers 4. Handelingen 20, vers 22 tot en met 24. (2 Kor. 06:04; vgl. Hand. 20:22-24) en daar was veel goddelijke verdraagzaam­heid voor nodig.

Een leider moet kunnen en durven zeggen: “volg mijn voorbeeld” 1 Korinthe, 4 vers 16. (1 Kor. 04:16), of “wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” 1 Korinthe 11 vers 1. En Filippenzen 3 vers 17. En Thessalonicenzen 1 vers 6. En 1 Timoteüs is 4 vers 12 tot en met 16. 1 Petrus 5, vers 3 en 2 Korinthe, vers 24. en, Titus 2 vers 6 tot en met 8. (1 Kor. 11:01; vgl. Filip. 03:17; 1 Thess. 01:06; 1 Tim. 04:12-16; 1 Petr. 05:03; 2 Kor. :24; Titus 02:06-08). Hij mag zich dus niet verschuilen door te roepen: “kijk maar naar Jezus en naar mij moet je niet kijken”. Dat klinkt gewild nede­rig en vroom, maar het is de kop in het zand steken en de duivel in de kaart spelen. Het beeld van God is het verst gevorderd In de oudste, als het goed is. Zij zijn het oudste als het op godsvrucht aankomt, op volwassen, onvernietigbaar leven Hebreeën 7 vers 16 (Heb. 07:16). Oudsten hebben daarom gezag in leer en leven. Belangrijk is het acht geven op wat 1 Korinthe 4 vers 6 (1 Kor. 04:06) aanreikt. Niet gaan boven het hetgeen geschreven is en niet werken met aanzien des persoons (voor de een en tegen de ander). De reeksen eigenschappen die 1 Timoteüs 3 en Titus 1 opsommen valt veel te leren. We halen er nog enkele dingen uit:

  1. nuchter 1 Timoteüs 3 vers 2. Dat wil zeggen niet handelen vanuit impulsen of emotioneel. Het hoofd koel houden en niet oververhit raken door bepaalde gebeurtenissen. Ook: niet zo vlug overal induiken.
  2. niet aanmatigend Titus, 1 vers 7. (Titus 01:07).
  3. niet zich laten leiden door het verlangen veel volgelingen te hebben Johannes 6, vers 67 tot en met 71. Galaten, 1 vers 10. (Joh. 06:67-71; Gal. 01:10).
  4. eigen gezin heeft prioriteit 1 Timoteüs 3 vers 4 en 5. (1 Tim. 03:04-05).

Sterke en zwakke kanten

Het doet goed als een oudste eerlijk durft te zijn over zwakke kanten. Iemand kan een goede leraar zijn, maar als herder wat minder sterk zijn. Of omgekeerd: iemand is pas­toraal heel wijs, maar minder bekwaam als leraar. Je kunt niet in alles (even) goed zijn. Je zwakte kan je sterkte worden, als je anderen de ruimte geeft, die op het zand steken en de duivel in de kaart spelen.

Het beeld van God is het verst gevorderd in de oudsten, als het goed is. Zij zijn het oudste als het op godsvrucht aankomt, op volwas­sen, onvernietigbaar leven Hebreeën 7, vers 16. (Heb. 07:16). Oudsten hebben daarom gezag in leer en leven. Belangrijk is het acht te geven op wat 1 Korinthe, 4 vers 6. (1 Kor. 04:06) aanreikt: niet gaan boven hetgeen geschreven is en niet wer­ken met aanzien des persoons (voor de één en tegen de ander). Uit de reeksen eigenschappen, die 1 Timoteüs 3 en Titus 1 opsommen valt veel te leren.

We halen er nog enkele dingen uit: 1 nuchter Een Timoteüs, 3 vers twee. (1 Tim. 3:2), dat wil zeg­gen niet handelen vanuit impu­lsen of emotioneel. Het hoofd koel sommige deelgebieden gewoon beter zijn. Dat is helemaal geen schande. Laat die hun dienst dan ten volle mogen verrichten! 2 Timoteüs 4 vers 5 en Kolossenzen 4 vers 17. (2 Tim. 04:05 en Kol. 04:17).

Van Onesimus staat zo mooi: “die vroeger onbruikbaar voor u was, maar nu zeer bruikbaar is, zowel voor u als voor mij” Filemon11 (Filemon 01:11). Als Paulus over een man als Epafroditus schrijft, die hij zal zenden en die zo ziek geweest was, dan merkt hij op: “Ontvang hem dan in de Here met alle blijdschap en houdt mannen zoals hij in ere”. Paulus haalt een opklimmende aanduiding aan, als hij Epafroditus aanbeveelt: “mijn broeder en mijn medearbeider en medestrijder” Filippenzen, 2 vers 25 tot en met 30. (Filip. 02:25-30). Ieder heeft dus iets te dienen en te dragen: “Naar het bevel des Heren door de dienst van Mozes droeg men ieder op, wat hij te dienen en te dragen had, te weten de getelden, zoals de Here Mozes geboden had” Numeri 4, vers 49. (Num. 04:49).

Voor de koers en het beleid van een gemeente zijn de oudsten verantwoordelijk. Binnen deze richting en mogelijkheden is er volop ruimte voor initiatieven en creatieve inbreng van dragers en dienaars naar ieders bekwaamheden en gaven. Niemand hoeft niet in tel te zijn, of zich overgeslagen te voelen, maar mag tot de getelden horen, tot de medestrijders, waar de gemeente wat aan heeft.

De leiding hoeft geen boot af te hou­den door politieke manoeuvres, maar zij zal als Mozes zachtmoedig zijn. Dat is zacht in zichzelf en moe­dig in God! Voorzichtigheid en dap­perheid kunnen hand in hand gaan of elkaar afwisselen.

Achterdocht of communicatie?

Een gevaar dat in een gemeente kan binnendringen is insinuatie, kwade vermoedens, of te wel een ‘geest van achterdocht’, die geharrewar tot gevolg heeft. Het gaat hier om men­sen die zich niet willen voegen naar de gezonde leer der godsvrucht, maar een zwak hebben voor geschillen en haarkloverijen Een Timoteüs, 6 vers 3 tot en met 5. (1 Tim. 06:03-05). Er kunnen altijd dingen gebeuren, die we niet begrijpen of niet kunnen beoordelen, of die ons onrechtvaar­dig toeschijnen en dergelijke. Een geheim is dan het toepassen van Een Petrus, 2 vers 23. (1 Petr. 02:23): “het overgeven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt” (vgl. Psalm 38, vers 14, tot en met 16. (Ps. 38:14-16), dat ook heel sterk de oplos­sing van de Here verwacht). Wezenlijk is het niet te kwetsen (aanstoot geven) en niet gekwetst te worden (aanstoot nemen). De ‘lange tenen’ van beledigd raken en aan­stoot nemen, kunnen ‘eraf figuur­lijk gesproken. Leiders hoeven niet in de verdediging te gaan. God heeft zijn manieren om uit te redden en tot ere te brengen Spreuken 18, vers 10. En Psalm 91, vers 15. En, Johannes, 12, vers 26b. (Spr. 18:10 en Ps. 091:015 en Joh. 12:26b). Je schild of ver­dediging is de Here Psalm 3, vers 4. En Genesis 15 vers een? Psalm 3, vers 4 en Genesis 15 vers een. (Ps. 003:004 en Gen. 15:01).

In plaats van achterdocht post te laten vatten is open communicatie gepaard gaande met wijsheid een positieve geest om in te werken. “Een woord in de juiste vorm gesproken, is als gouden appelen op zilveren schalen” Spreuken 25, vers 11. (Spr. 25:11). Hebreeën 13, vers 16. (Heb. 13:16) zegt: “En vergeet de wel­dadigheid en de mededeelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welgevallen”. In een Engelse vertaling staat treffend: “do not forget to communicate”!

Geestelijk of vleselijk?

Delegeren is een sleutelwoord voor gemeentebouw. In het Oude Verbond hadden de Levieten hun actieve diensttijd van 25 tot 50 jaar. Daarna behoefden ze niet langer het dienstwerk te verrichten, maar namen jongere mensen hun plaats in. Toch mochten de ouderen de jon­geren bij het vervullen van hun taak behulpzaam zijn Numeri 8, vers 23, tot en met 26. (Num. 08:23-26). In het Nieuwe Verbond geldt de priesterdienst voor allen 1 Petrus, 2 vers 9. (1 Petr. 02:09). Het kunnen profeteren is eveneens voor allen Een Korinthe 14, vers der 31. (1 Kor. 14:31) en het koningschap is ook voor allen bedoeld, om maar te beginnen met het heersen over de zonde in je eigen leven en later in groter ver­band Romeinen 5, vers 17 tot en met 21. (Rom. 05:17-21). De olie van de Geest mag in alle raderen van de gemeente gaan door­werken, zodat het gemeenteleven soepel en harmonisch functioneert. Leidinggevenden zullen ondanks kri­tiek, die er komt, hun vriendelijk­heid en blijdschap kunnen bewaren, in plaats van hun werk al zuchtende te gaan doen. Als zij tenminste diep beseffen: “al mijn bronnen zijn in U” Psalm 87, vers 7. (Ps. 087:007) en: “mijn spijs is het doen van Gods wil” Johannes 4, vers 34. (Joh. 4:34). Zij voeren geen strijd tegen vlees en bloed, al loopt de strijd wel vaak via vlees en bloed. Zij willen geen behager van mensen zijn, maar Gods welbe­hagen en goedkeuring over hun dienst zoeken.

Gemeenteleden zouden wel eens meer waardering mogen uiten naar elkaar en naar de leiding. “Weest in eerbetoon elkander ten voorbeeld” Romeinen 12, vers 10. (Rom. 12:10) en ook: “En hij, die onderricht wordt in het woord, dele van alle goed mede aan hem die dat onderricht geeft” Galaten 6, vers 6. (Gal. 06:06). De leidinggevenden hoeven niet af te remmen of te blokkeren, maar mogen uit zijn op medearbeiders 1 Korinthe 3, vers 9. (1 Kor. 03:09). Zij zullen niet alleen prak­tische zaken delegeren, maar ook geestelijke. Zij zoeken de verbonden­heid met, niet de controle over. Gemeenteleden zullen zich vanuit vrijwilligheid, van harte, inzetten! Weg met alle vrijblijvendheid! Ieder mag zijn plaats innemen in de gemeente, al naar gelang genadega­ven en bekwaamheden 1 Korinthe 12 vers 8 en 1 Korinthe. 12, vers 28, tot en met 31; Romeinen. 12, vers 3 tot en met 8; Efeze 4 vers 7. (1 Kor. 12:18 en 1 Kor. 12:28-31 en Rom. 12:03-08 en Ef. 04:07). Soms betekent dit simpel: ‘doen wat je hand vindt om te doen’ en ‘invallen of inspringen waar je een gebrek ziet’.

Vooreerst gaat het om trouw in klei­ne dingen Mattheüs 25, vers 21. (Matt. 25:21) en in de voortgang gaat het om het beheer van de geheimenissen Gods. Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar te blijken 1 Korinthe 4 vers 1. (1 Kor. 04:01).

Tenslotte: bewaar jezelf voor de twee valkuilen in je persoonlijk leven en in je dienen in de gemeente. Wees nooit mismoedig en word nooit hoogmoedig!

“Geef dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten”! Hebreeën 10, vers 35. (Heb. 10:35).”

 

Eb en vloed door Truus van Kaam

Het water komt weer hoger; het wordt vloed.

De golven rollen steeds verder het strand op en er blijft tenslotte maar een

heel klein stukje van het strand droog.

Na verloop van tijd keert het tij en wordt het weer eb.

En elke keer laat de zee een klein, vruchtbaar laagje slib op het strand achter.

Dit proces vindt ook plaats in ons innerlijk, als wij eten van het levende brood, dat is het Woord dat God in ons hart spreekt.

Het zal niet ledig weerkeren tot Hem, maar dat volbrengen waartoe Hij het zendt Jesaja 55, vers 10 en 11. (Jes. 55:10-11).

We hoeven daar niet ongerust over te zijn.

Een kind dat iedere dag eet, wordt ook vanzelf groot.

Als wij maar doen wat God van ons vraagt, dan geeft Hij de groei in ons leven.

Marcus 4, vers 26. (Mark. 04:26) zegt:

Het Koninkrijk Gods is als een mens, die zaad werpt in de aarde,

en slaapt en opstaat,

nacht en dag,

en het zaad komt op en groeit,

zonder dat hij zelfweet hoe.

De grond brengt vanzelf vrucht voort…

 

Liefdeverspreiders door Tea Keuper

… de meeste van deze is de liefde… Een Korinthe 13, vers 13. (1 Kor. 13:13).

In het voorjaar is er bij ons een gera­nium en andere bloemenmarkt. Door de veelheid van prachtig kleu­rende planten verlokt, koop je er een aantal om je tuin mee op te fleuren. Je geniet ervan en verwondert je over deze mooie scheppingen in de natuur.

Maar… dan laat de zon het afweten of ze schijnt te fel, er komt teveel regen, je gaat met vakantie… Je tuin gaat er minder mooi uitzien, bloe­men komen niet meer ‘uit de verf, slakken slaan hun slag… Teleurstelling in wat zo mooi begon! Deed ik wat verkeerd? Gaf ik niet de juiste zorg? Heb ik wel geduld?

Terwijl ik dit overdacht zag ik dat er in de geestelijke wereld en de din­gen van alle dag hetzelfde gebeurt. Mensen die we ontmoeten, vrolijk en vriendelijk, blijken ook hun gren­zen te hebben; culturen en menin­gen die verschillend zijn proberen een mooie levenstuin aan te tasten. Geduld, zorg en vooral liefde blijken tekort te schieten. Wat je tuin betreft: sommige plan­ten moet je extra aandacht geven, voeding, water en… snoeien, dit is weghalen wat de plant in zijn groei belemmert. Soms moet je deskundi­ge hulp inroepen… Jezus leerde over het Koninkrijk Gods, toen Hij op aarde leefde. De mensen hoorden gelijkenissen uit de wijnbouw, akkerbouw, tuinbouw en veeteelt, want daarvan moesten de mensen bestaan. God had immers de mensen zijn aarde toevertrouwd? Ook de gelijkenissen over de gaven, talenten die de men­sen ontvangen hebben van Vader God om goede rentmeesters te zijn en goede werkgevers en werkne­mers.

In dit alles is er één gave, die God uit Zijn volheid wil geven aan alle mensen. Door Zijn Geest geeft Hij, vanuit zijn volmaakte liefde, allen die Hem erom vragen! Gods liefde doet groeien en bloei­en. Gods liefde verzorgt, snoeit (!), vermaant en heeft geduld. Jezus heeft ons de Vader doen kennen en leert ons Hem nog beter te kennen door zijn heilige Geest. Een spreek­woord zegt: ‘Onbekend maakt onbe­mind’. Zovelen kennen God niet. In Hosea 4 vers 6. (Hos. 04:06) staat: “Mijn volk gaat te gronde door gebrek aan kennis”. Bidden en getuigen door je levenshouding, zoals Jezus deed, kunnen mensen tot inzicht brengen. Er is een lied wat heel vaak in me opwelt, wanneer ik aan mijn Vader-God denk:

Ik wil altijd zijn waar U bent,

in de schaduw van Uw vleugels.

Breng me naar de plaats waar U bent,

ik wil bij U zijn, o Heer.

Want ik wil zijn waar U bent,

leven in Uw schuilplaats,

feesten aan uw tafel,

omgeven door Uw heerlijkheid.

In uw schuilplaats,

daar zou ik altijd willen zijn.

Ik wil bij U zijn,

heel dicht bij U zijn, 0 Heer!

O mijn God,

U bent mijn schild en mijn kracht.

In Uw nabijheid merk ik:

U bent sterk al ben ik zwak.

Ik wil altijd zijn waar U bent,

AL de dagen van mijn leven!

Als onze wil daarop is gericht, dan zullen we zelfs in Hem zijn en Hij in ons, zodat ons leven vruchtbaar wordt door zijn Geest en zijn we echte liefde verspreiders van Hem en Zijn Koninkrijk.

 

Uitzendkrachten door Duurt Sikkens (verhaal)

“Gemeentelijk Uitzendbureau”, stond er op het koperen plaatje dat op een onopvallende plaats op de muur was geschroefd naast de toe­gangsdeur. En eronder, in een bescheiden letter, stond iets merk­waardigs: “Diploma’s niet vereist”. Verwonderd trok ze haar wenkbrau­wen op, deed de deurkruk naar beneden, greep de wielen van haar wagentje en duwde zich naar binnen.

De drempel was laag en aange­past en gemakkelijk rolde ze naar binnen.

Op een bank zat een man te telefo­neren. Hij wenkte haar vriendelijk en beduidde haar of ze even wilde wachten. Ze knikte, keek rond. Hij zag er niet bepaald kantoorachtig uit, het leek meer op een gezellige zitka­mer; merkwaardig. En het leek alle­maal zo vertrouwd. De man legde de telefoon neer, liep naar haar toe, stelde zich voor en vroeg: “Wat kan ik voor u doen?” “Eh… nou”, stamelde ze enigszins verlegen, “ik… eh ben een beetje ver­baasd over dit bureau, ‘k Heb nog nooit zoiets gezien… Is dit echt een zendbureau?” “Ja, helemaal”, was het antwoord, “Zoek je werk?” vervolgde hij. “Ja, maar om eerlijk te wezen, ik kan niet zoveel. Ik heb niet zoveel kan­sen gehad om een opleiding te vol­gen. Ik ben nogal gehandicapt ziet u. Wel kan ik lezen, schrijven en een beetje rekenen. Dat is alles”. “Hoe heet je?” Hij noemde haar naam. Hij glimlachte haar vriendelijk toe en vroeg: “Hoe gaat het verder met je?”

Hij straalde zóveel warmte en gene­genheid uit dat ze, voor ze het wist, alles eruit gooide: dat ze zo slecht sliep, vaak depressief was, dat ze soms niet wist hoe ze de lege dagen moest vullen, dat ze zich flink voor­deed, dat ze veel ellende had meege­maakt, kortom, dat ze het allemaal soms echt niet meer zag zitten en dat het allemaal niet meer zo nodig hoefde voor haar.

Ze zweeg even. Toen mompelde ze: “Niet veel zaaks, hè? Ik denk dat ik maar beter kan gaan, want zo is het een puinhoop, bedankt voor het lui­steren”.

Ze greep alweer naar haar wielen om rechtsomkeert te maken, toen de man een afwerende beweging maak­te met z’n handen en zei: “Nee nee, ga alsjeblieft niet weg. U heeft het mis, U bent hier aan het juiste adres”.

“Wat?!”, riep ze. “Dat kan toch niet?” “Hebt u niet gelezen dat er niks ver­eist is?”

“Ja dat wel”. Ze aarzelde, “maar ik begrijp er niks van”. Hij keek haar aan. “Dat snap ik heel goed. Het is ook een beetje vreemd in deze tijd, maar toch is het waar. Wij zoeken inderdaad mensen die het allemaal niet meer zien zitten, die teleurgesteld zijn in anderen, in zichzelf. Mensen die in allerlei denk­systemen zitten opgesloten, de hope­loze mens. Deze mensen vertellen we dat ze los kunnen komen uit de dwang­gedachten”.

Hij pauzeerde even en voegde eraan toe: “We leren ze om vrij rond te kunnen wandelen”. Er viel een lange, lange stilte, waarin allerlei gedachten door haar hoofd raasden. Toen zei ze: “Zoiets heb ik nog nooit van mijn leven gehoord. Het is niet te geloven”.

“Jawel hoor”. “Jawel wat?” “Het is wel te geloven”. “En… en dan? U noemt zich een uit­zendbureau van de gemeente. Ik begrijp dat niet. Heeft u uitzendkrachten dan?”

“Zeker. Wie bij ons helemaal is her­steld, wordt uitzendkracht, en wel op volkomen vrijwillige basis” “Waar werken die dan?” Hij lachte. “Je zult het niet willen geloven, maar we hebben heel veel werk. De meesten werken in de restauratie. Hele wijken worden ver­nieuwd en ruïnes worden in hun oude glorie hersteld. Prachtig hè? Ze maken alle dingen weer nieuw”. “Tjonge, ik ben stomverbaasd”, zei ze haperend, “en kunt u mij daarbij gebruiken?”

“Ja graag, juist jij, want we zoeken de echte amateurs oftewel liefheb­bers. Wil je meedoen?” “Ja!”

“Nou welkom in ons grote gezin. Als je wilt kun je meteen blijven want we hebben alles wat je nodig hebt. Het is een groot pand en er is ruim­te zat”.

Hij wees achter zich. “Ga maar door die deur”. Ontroerd zweeg ze, het was haast teveel voor haar. Toen reed ze haar wagentje naar een paar deuren die vanzelf wijd openzwaaiden als twee verwelkomende armen. Verbaasd sperden haar ogen zich wijd open want ze keek in een schitterend aan­gelegd park. In de verte hoorde ze geluiden en stemmen, als van een feest. Toen wist ze: Hier hoor ik eigenlijk, het is alsof ik thuis kom. En ze gaf d’r wielen een ferme duw en rolde de zonovergoten tuin in.

 

Betrouwbare priesters door Roel Schipper

“En Ik zal Mij een priester aanstellen, die naar mijn hart en in mijn geest handelt. Een Samuel, 2 vers 35a. (1 Sam. 02:35a)

God is op zoek

De Heer Jezus leert ons dat God, de Vader, op zoek is naar mensen die

(1 Sam. 02:35a). Hem aanbidden in geest en in waar­heid. God is geest, en wie met Hem contact zoekt, zal moeten zijn waar Hij is: in de geestelijke wereld. Wie door smalle deur (Jezus Christus) het Koninkrijk der hemelen binnen­gaat en daar zijn wandel heeft, zal evenals de Meester, de Vader mogen zien.

Jezus spreekt immers hen zalig die rein van hart zijn, want zij zullen God zien Matteüs 5, vers 8. (Matt. 05:08). In het Oude Verbond was een wan­del in het Koninkrijk Gods niet mogelijk; de deur die toegang moest verschaffen, was nog niet geopend. Johannes, 1 vers 18. (Joh. 01:18) zegt: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggebo­ren Zoon, die aan de boezem des vaders is, heeft Hem doen kennen”. Sommige oudtestamentische gelovi­gen verlangden echter de berg des Heren te beklimmen (de kracht van de heilige Geest te ervaren) en te verkeren in Gods heilige woning, de gemeente Psalm 24, vers 3. (Ps. 024:003). Ze wensten op te stijgen in de geestelijke wereld. De enige en absolute voorwaarde was: zuiverheid van hart en reinheid van handen.

Weerstand bieden!

Daar de zondemachten in de oude bedeling nog niet tentoongesteld en overwonnen waren, hadden ze vrij spel. Met de komst van Jezus is er evenwel een totaal andere situatie ontstaan in de onzienlijke wereld.

Hij heeft de zondeschuld weggeno­men en de verzoening met God tot stand gebracht, de machten openlijk tentoongesteld en over hen gezege­vierd.

Elke waarachtige gelovige wordt opgeroepen voortdurend te zijn wij de Meester is en weerstand te bie­den aan elke boze macht Jacobus 4, vers 7. (Jak. 04:07). Het resultaat zal dan zijn dat deze zal wegvluchten.

Er is niets waar hij aanspraak op kan maken, er is voor hem geen enkel punt van aanhechting. Het Griekse ‘haptoo’ staat voor ‘zich aanhechten aan’, zoals het vlammetje van een lucifer zich vasthecht aan brandbaar materiaal Een Johannes 5 vers 18 en Mattheüs 8, vers 15. (1 Joh. 05:18 en vgl. o.a. Matt. 08:15). In dit verband sprak Jezus: “De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets”. In het Oude Verbond had God gezocht naar mensen wier hart vol­komen naar Hem uitging. Hij vond David, een eenvoudige herdersjong gen. Zijn afkomst wordt vermeld: “de zoon van Isaï” Handelingen 13, vers. 22. (Hand. 13:22). Want bij God is er immers zonder afkomst geen toekomst.

Een man naar Gods hart

Het getuigenis dat God van hem geeft, is dat hij een man naar zijn hart is en dat hij al Gods bevelen (eigenlijk: wensen, verlangens) zal volbrengen. David heeft zich erop toegelegd Gods gedachten aangaan­de de mens te doorgronden. Hij roept dan ook in verwondering uit: “Hoe kostelijk zijn mij uw gedachten o God, hoe overweldigend is haar getal” Psalm 139, vers 17. (Ps. 139:017). Wat God zo waardeerde in ‘de man naar zijn hart’, was zijn gezeglijkheid en afhankelijkheid. Dat was het geheim dat leidde tot overwinning in de oorlogen des Heren. Het was niet alleen zijn dapperheid die hem deed zegevieren, maar ook zijn ver­trouwen op en afhankelijkheid van de God van Israël. Zelfs het bespe­len van de harp was een vingeroefe­ning in de strijd des Heren die de boze geest van Saul deed wijken. Hierdoor kwam er voor Saul verlich­ting en ervoer hij ruimte in de onzienlijke wereld. Op vele manieren is David echter beproefd. De vijand heeft niets nagelaten te bewerken dat de gezalfde Heren ten val zou komen. De gevaarlijkste valstrikken waren die momenten waarop hij naliet God te betrekken bij zijn handelingen. Onze leidtekst zegt. dat God hem betrouwbaar achtte: God had er dus vertrouwen in dat David zou hande­len op een wijze die Hem behaagde. Hij moest evenwel leren alleen te (re)ageren op moeilijke omstandig­heden als hij daartoe van Godswege aanwijzingen kreeg. Alleen langs deze weg zou hij als koning geopen­baard worden. Bij een koning in spe past een koninklijk gedrag. Hierin schoot David helaas menigmaal tekort. Hij handelde dan niet naar Gods hart en in diens Geest. Na zijn schuldvergiffenis beschrijft David in Psalm 32 (een leerdicht) hoe God een heerlijke onderwijzing gaf.

Geen muildier

De Hére zou hem leren over de weg die hij gaan moest. Toen hij zich bij de Filistijnse koning Achis had gedragen als een waanzinnige, had hij gehandeld als een muildier zon­der verstand.

Dr. Van Deursen zegt in ‘De achter­grond der Psalmen’ het volgende over muildieren: ‘Hun humeur is niet beminnelijk; zij begroeten met hun achterpoten een ieder die ze nadert en dikwijls verplichten zij een onervaren berijder snel af te stappen via de nek in plaats van langs de flanken.

Ze schrikken gemakkelijk van alles wat vóór hen komt, en jagen mens en dier die zich achter hen bevin­den, vrees aan door hun woedend te schoppen.

Zij zijn op ongelegen ogenblikken soms zeer weerspannig. Daarom is het muildier beeld van koppigheid en weerbarstigheid en moet het dier gebreideld worden met toom en bit. In de vermaning tot de mens, zich niet te verzetten tegen het goddelijk onderricht, wordt daarom gezegd de Here met gewilligheid te dienen en niet te weerstreven als zulk een dier’.

Een doorkijkje in de Psalmen

We weten dat de Psalmen ons een doorkijkje geven naar een hoge en verre toekomst. Toch neemt dat niet weg dat ze allereerst Davids per­soonlijke ervaring beschrijven. Men kan er in vinden een beschrijving van de toestand van zijn hart in de beproevingen. Ook kan men erin zien welke hulpbronnen hij gebruik­te als de verdrukking over hem kwam. Het zijn profetische gezan­gen die de omstandigheden en de zielstoestanden beschrijven waar­door in de laatste dagen het ware Israël zal heengaan. Zo is Psalm 63 een heerlijk voor­beeld van de innerlijke ervaring die David doormaakte toen hij in de woestijn van Juda was. Psalm 57 geeft de gevoelens van David weer toen hij voor Saul in de spelonk vluchtte. Hij weet dat God het voor hem voleindigen zal. Het geloof eigent zich de aanstaande redding reeds toe: “Hij zal mij van de hemel zenden en mij verlossen; Hij zal te schande maken”. David geeft het over. Zó toegerust hoeft hij zichzelf niet te wreken. Bij iedere gelegenheid wordt David door de Geest geleid de zaak in Gods hand te stellen. Daardoor kan hij zeggen: “Mijn hart is gerust” (vs. 8).

Een wijze vrouw

God kon hem bewaren voor een groot onheil, toen hij Nabal (een rijke schapenfokker) vroeg om een bescheiden bijdrage als dank voor de bescherming die hij en zijn mannen Nabals herders geboden hadden. De brute afwijzing deed David besluiten zich te wreken op Nabal en zijn mannelijke dienaren en ‘het recht in eigen hand te nemen’ 1 Samuel 25 vers 33 (1 Sam. 25:33). Op ontroerende wijze wordt ons ver­teld hoe Abigaïl (Nabals vrouw) tussenbeide treedt en de schuld op zich neemt.

Zij reist David tegemoet met een rijk geschenk (letterlijk: zegen). Zij profeteert: a) Niemand die tegen u op zal staan om u te doden (denk aan Saul) kan iets uitrichten, omdat gij de oorlogen des Heren voert;

b)de bloedschuld die gij op het punt staat over u te brengen, zal een blij­vende schaduw werpen op uw toe­komstig koningschap. Doch wan­neer gij thans uw bloedig voorne­men laat varen, zult gij de bedreven misdaad niet vinden als een struikel­blok op uw weg, noch als een kwel­ling voor uw geweten. David geeft gehoor aan de smeekbe­de van deze wijze, onzelfzuchtige vrouw en dankt God dat Hij hem ervoor bewaard heeft, een zware misstap te begaan. David zegent haar, omdat zij hem verhinderd heeft kwaad te doen, hetgeen Gód onteert zou hebben. Hoe groot was zijn eerbied voor God!

Een les voor ons

Voor ons, gelovigen die gezalfd zijn tot priesters en koningen, zit hierin een les. Evenals David zullen wij als koningen geopenbaard worden. Ons worden teleurstellingen en verdruk­kingen evenmin bespaard. Hoe reageren wij in zulke situaties? Nemen we het recht in eigen hand omdat we ons tekortgedaan voelen? Of leren wij (zoals David) onze moeite de Heer voor te leggen en uit te zien naar ZIJN oplossing? Psalm 5, vers 3 en 4. (Ps. 005:003-004). Voeren wij de oorlogen des Heren (in de hemelse gewesten) of ‘gorden wij het zwaard aan de heup’ om ten strijde te trekken tegen broe­ders of zusters?

Laat die gezindheid bij ons zijn die ook in Christus Jezus was. Weerspannigheid noch eigenzinnig­heid werd bij Hem gevonden; gewil­ligheid, gehoorzaamheid en vastberadenheid waren kenmerkend voor zijn leven Jesaja 50 vers 5 (Jes. 50:05).

 

Wat is het Woord ons waard? Door Jildert de Boer

We waren onlangs te gast op een doopdienst in een evangelische gemeente. Er was een uitbundig vreugdebetoon en een enthousiaste lofprijzing. De liederen volgden elkaar vlot op en de gemeente en haar gasten deden geestdriftig mee. Natuurlijk bleven wijzelf daar niet in achter. Zingen tot Gods eer is iets heerlijks, vooral als je het uit volle borst en met je hele hart doet! Het frappeerde ons echter, dat toen het Woord geopend werd, velen er passief of half onderuit gezakt bij zaten. De meeste mensen hadden geen Bijbel bij zich, of lazen althans de teksten niet mee. De voorgaande broeder ondersteunde zijn betoog voor de Bijbelse doop met diverse Schriftgedeelten. Het gros van de mensen in de zaal liet dit gewoon gelaten over zich heen komen. Dat wil zeggen: door niet ijverig en actief de Schriftplaatsen mee te vol­gen, wekten zij de indruk dat zij niet intens betrokken waren bij datgene wat de spreker grondig vanuit het Woord aantoonde. Of was dit alles hen soms al uitentreuren bekend? Toch waren dit dezelfde mensen die tijdens de zangdienst met grote Heerlijke?) toewijding de liederen zongen en volop lofprijsden.

Onder ons komt de vrijblijvende houding ten opzichte van de woord­verkondiging natuurlijk niet voor… Of soms toch wel? U hebt uiteraard van maandag tot en met zaterdag uw ‘algemeen dagblad’ gelezen. Ik bedoel uw krant. Maar hebt u ook van zondag tot en met zaterdag uw ‘hemels dagblad’ gelezen? Ik bedoel uw Bijbel.

Als sommigen op zondag de indruk wekken achter te blijven door geen Bijbel mee te nemen, of die rustig onder de stoel te laten liggen, dan is het de vraag hoe het met het per­soonlijk Bijbellezen door de week gesteld is. Of gaat andere lectuur misschien voor?

Stimuleren wij onze jeugd ook tot het hanteren van de Bijbel? Hebben wij als ouders hen geholpen met het weten te vinden van de Bijbelboeken? Zonder het kennen van de volgorde van de Bijbelboeken is het moeilijk de Bijbel goed te gebruiken. Ook de jeugdleiding heeft hierin een enorme taak: laat de jongeren maar grasduinen en ontdekken in het Woord! De kunst is het om ze daar­toe te verlokken en het Woord boei­end voor ze te maken. Er bestaat immers geen interessanter boek dan de Bijbel!

Ook onder de wat ouderen blijkt het gehalte aan Bijbelkennis soms gering te zijn. Hier moet een bewust werk verricht worden, want het komt je niet aanwaaien. “Mijn zoon, indien gij mijn woorden aanneemt en mijn geboden bij u bewaart, zodat uw oor de wijsheid opmerkt en gij uw hart neigt tot de verstan­digheid, ja, indien gij tot het inzicht roept en tot de verstandigheid uw stem verheft; indien gij naar haar zoekt als zilver en naar haar speurt als naar verborgen schat­ten, dan zult gij de vreze des Heren verstaan en de kennis Gods vinden” Spreuken 2 vers, 1 tot en met 5. (Spr. 02:01-05).

Let op de conditie ‘indien’! Het gaat niet vanzelf en helaas gaan velen te gronde door het gebrek aan kennis Hosea 4 vers 6. (Hos. 04:06). Ze hebben slechts een vage, gevoelsmatige indruk van de Bijbel. Er is een goddelijke ijver voor nodig om in de woorden Gods te duiken! Niet alleen om kennis te vergaren, maar vooral ook om die kennis toe te kunnen passen op de cruciale momenten in je leven. Zie de goudmijn van Gods Woord als een kostbare schat waar alle hulp voor je leven te vinden is. Dan krijg je de kostelijke ervaring: “Ik verblijd mij over uw Woord als iemand die rijke buit vindt” Psalm 119, vers 162. (Ps. 119:162). Degenen die het Woord verkondi­gen, kunnen een positieve bijdrage leveren tot een veel grotere betrok­kenheid bij hun boodschap. Al te gemakkelijk hoor je vaak zeggen: ‘dat hoef je nu niet op te zoeken’. Of het gedeelte dat ze uit de Bijbel lezen om hun prediking aan op te hangen is zo kort, dat een toehoor­der zou kunnen denken: ‘dat is me de moeite van het opzoeken niet waard, ik luister wel’. Dat argument deugt niet, maar het is nuttig om bij voorbaat een dergelijk argument de wind uit de zeilen te nemen. Laten we derhalve niet zo marginaal zijn in ons bijbelgebruik tijdens de samenkomsten. Ik geloof in werksamenkomsten, waarbij het juist geweldig goed kan zijn meerdere passages uit de Bijbel na te slaan. We zullen het van de bron moeten hebben en het is de Geest, die het Woord levend maakt. Wie werkelijk interesse heeft in de levende woorden van God leest van harte mee! De duivel is erop uit de samenkomsten arm te maken aan woorden Gods. Daarom: weg met alle Woordarmoede! Word doorkn­eed in de Schriften Handelingen 18, vers. 24. (Hand. 18:24). Kom mee in een ‘Woordopwekking’, die uw leven verrijkt en tegelijkertijd door reinigend werkt! Op die wijze wordt vervuld: “Het woord van Christus wone (niet: logeert af en toe!) Rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst” Kolossenzen 3. vers 16. (Kol. 03:16).

 

De vervanger van Juda door Peter Annotee

Ik leef in een wereld waar macht­hebbers en beroemdheden komen en gaan. Ik leef in een land waar asielzoekers komen en rijken en avonturiers gaan. Ik leef in een dorp waar mensen naar toe en vandaan verhuizen. Ik leef in een gemeente waar mensen bijkomen en soms ook mensen weggaan. Maar alleen in het laatste geval vind ik het echt belang­rijk. Want wie werkelijk een broeder of zuster voor mij is kan ik maar moeilijk missen.

Handelingen, een vers 12 tot en met 26. (Hand. 01:12-26)

De 120 mensen die samenkwamen in de bovenzaal na de hemelvaart van Jezus vormden de eerste gemeente. De kern van die gemeen­te werd gevormd door de elf discipe­len. Ze hadden naast hun tien medediscipelen dus meer dan 100 broeders en zusters. En toch misten ze die ene discipel zozeer dat ze hem wilden vervangen door een nieuwe discipel aan te wijzen. Ze voelden en begrepen gewoon hoe belangrijk het Discipelschap was. Het was de basis die Jezus zelf gelegd had voor de bouw van de gemeente. Het deel van de bedie­ning dat Judas op zich genomen had, konden ze er niet voortaan zelf even bijdoen en evenmin konden ze het niet zomaar aan iemand overdra­gen. Ook al paste Judas alleen maar op het geld, toch was zijn taak gehei­ligd door Jezus. Ook de natuurlijke zaken van de gemeente waren voor Jezus en voor zijn discipelen zo hei­lig dat er een discipel voor nodig was om die taak uit te voeren.

Een verkeerde gedachte

In heel wat gemeenten wordt gedacht dat wie niet geschikt is voor ‘geestelijke’ taken dan wel een ‘natuurlijke’ taak toevertrouwd kan worden. Maar dat, zo blijkt uit de handelwijze van de apostelen, is een vergissing. Ook de huishouding van de gemeente is een heilige taak. Want de gemeente is gemaakt om op aarde te functioneren. En op de aarde kan het geestelijke alleen samen met het natuurlijke functio­neren. Daarom moeten zij die de financiën van de gemeente doen net zo goed discipelen zijn als zij die het pastoraat doen en is het schoonhou­den van de keuken even heilig als het brengen van het woord. Daarom gingen de apostelen op zoek naar een vervanger voor Judas. Er zal ongetwijfeld veel gesproken zijn over de geschiktheid van bepaal­de personen. De apostelen kwamen er uiteindelijk zelf niet helemaal uit. Want uit hun beraadslagingen kwa­men twee personen naar voren: Jozef en Mattias.

Opnieuw kozen de apostelen niet voor de weg van de minste weer­stand door dan maar voor twee (halve) apostelen te kiezen. Evenmin gingen ze er zelf over stemmen. Ze geloofden dat de keuze van een apostel een keuze van God voor een bepaald mens hoorde te zijn. Ze zochten een manier om God te laten beslissen zonder dat zij daar, bedoeld of onbedoeld, invloed op konden uitoefenen. Ze vroegen God in gebed om de uit­eindelijke keus te maken. En ze kozen voor het werpen van het lot. Om de eerlijkheid bij die methode zoveel mogelijk te garanderen heten ze het lot werpen door twee man­nen. Daarmee gaven ze nogmaals aan dat ze de keuze niet zelf wilden maken maar wilden leggen in de hand van God.

Het werpen van het lot was inge­steld door Mozes om een beslissing te kunnen nemen die door mensen niet gemanipuleerd kon worden. Het werpen van het lot was. onder de toenmalige omstandigheden, de beste manier omdat te doen.

Durven we God te vertrouwen?

Natuurlijk is er geen enkel bewijs dat God de loting bestuurt. Maar datzelfde geldt voor heel veel dingen waar we de hand van God in zien. De vraag is daarom niet of loten, als uiterst middel om een beslissing te nemen binnen de gemeente, goed of fout is. Maar de vraag is of we God, als het er werkelijk op aankomt, dur­ven te vertrouwen. Als we het lot eerlijk werpen, geven we de beslis­sing volledig uit handen en geven we ons over aan God. Alleen men­sen die zover in hun geloof durven te gaan kunnen de wijsheid ontvan­gen om meestal zonder het werpen van het lot tot een heilige beslissing te komen.

De apostelen kozen geen twaalfde apostel, en gebruikten geen lootjes, omdat ze bijgelovig waren en zelf te lui waren om Judas’ taak over te nemen. Ze durfden zelf wel degelijk na te denken. Maar toen ze het niet eens konden worden over de keuze uit de laatste twee, kozen ze het lot om verdeeldheid en partijschap te vermijden en tevens om hun respect voor iets wat Jezus ingesteld had – een groep van twaalf apostelen- dui­delijk te maken. God zegende het geloof van de apos­telen door Mattias te zegenen als apostel. En Mattias heeft het zo goed gedaan, dat ondanks het feit dat hij Jezus niet op aarde meegemaakt had, niemand zijn apostelschap ooit in twijfel getrokken heeft. Taken in de gemeente zijn heilig. En als de mensen die ze uitvoeren weg­vallen, moeten ze vervangen wor­den. Want zo’n taak is te belangrijk om hem er door een ander maar even bij te laten doen. Er moet iemand voor aangewezen worden om zich er helemaal aan te kunnen wijden. God wil ons de wijsheid en de eensgezindheid geven om uit onze broeders en zusters diegene te kiezen die het meest bekwaam is om de betreffende taak uit te voeren. Maar als we tekort schieten, dan mogen we, in het uiterste geval, ook het lot gebruiken om iemand te kie­zen en met die keuze de gemeente verder te bouwen.

 

Gebed (gedicht) door Tea Keuper

 (Naar aanleiding van Psalm 121)

Heer, wil mijn hart bewaren voor zorg en boos geweld,

als overdag of in de nacht de vijand kwetst en kwelt,

‘k Ervaar: U bent mijn schuilplaats, mijn schild dat mij behoedt,

U bent een licht op heel mijn pad, een lamp ook voor mijn voet.

U heft mijn oog omhoog, Heer, U kent ’t hart van uw kind.

U geeft kracht en genade, zodat ‘k Uw wegen vind.

Mijn ogen blikken voorwaarts; mijn oogopslag gericht

op goddelijke paden, zie ik Uw aangezicht!

Heer, wil mijn geest bewaren, bewaken voor het kwaad,

dan vrees ik geen gevaren, omdat U met mij gaat!

 

Behouden zijn door Ada Karst

Als het goed is, is de Gemeente ‘bin­nen’! Zoals het staat als profetie in Zoals het staat als profetie in Jesaja 57 vers 1 staat de vertaling. (Jes. 57:01) (Statenvert.), wat we in Jezus zijnde mogen verstaan: “De rechtvaardige komt om, en er is nie­mand, die het ter harte neemt; en de weldadige lieden worden wegge- raapt, zonder dat er iemand op let, dat de rechtvaardige weggeraapt wordt voor het kwaad”! De Gemeente mag wandelen ‘bin­nen’ het geheimenis van de Schriften van het Oude Verbond. De deuren van Woord en Geest zijn daartoe geopend. Daarom is het lezen van het Oude Testament nu ‘liefde op het eerste gezicht’, liefde tot God – liefde tot Jezus, de geopen­de Deur daartoe!

De gehoorzaamheid van het gelóóf doet ons binnengaan, daarin ver­schillen wij in niets van Abraham, Isaak, Jakob en vele anderen van het Oude Verbond.

‘Behouden zijn’ in Bijbelse zin, is niet hetzelfde als ‘van Jezus zijn’ zoals men dat soms, zij het goed bedoeld, wat al te gemakkelijk noemt. Want we zijn met zeer velen ‘van Jezus’. God bewijst Zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. Prijst Hém! Dat hij dat wilde!

Echter: veel méér zullen wij derhal­ve, thans door Zijn bloed gerecht­vaardigd, dóór Hem behouden wor­den van de toorn! Want als wij, toen wij vijanden waren, met God ver­zoend zijn door de dood Zijns Zoons, zullen wij véél méér, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft; en dat niet alleen, maar wij roemen zelfs in God dóór onze Here Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening ontvangen hébben Romeinen 5, vers 8 tot en met 12. (Rom. 05:08-11)!

Behouden zijn!

Zijn we ook behouden door het kun­nen beoordelen wat we horen spre­ken in ons hart en in onze gedach­ten? Als we dat in overeenstemming doen met alleen de letters van de Bijbel, zitten we dan goed? Nee! Dan staat de deur naar de verkeerde kant open Ezechiël 26 vers een tot en met 3. (Ez. 26:01-03)! Daarom willen we voortgaan om ons ‘binnen’ het geheimenis te ontwik­kelen. De hele Schrift staat daartoe tot beschikking van de Gemeente! Géén geopende Deur (Jezus Christus!) betekent: geen onder­scheid. Er kan dan geen scheiding meer worden gemaakt in wat we lezen in de Bijbel. Dan wordt het net als in de tijd van Ezechiël: “zij heb­ben hun drempel naast Mijn drem­pel en hun deurpost naast Mijn deurpost” Ezechiël 43, vers 8. (Ez. 43:08). Dan ontstaat er de situatie: de Deur Jezus, Hoofd van de Gemeente, in een verkéérde situatie! “Ha, ha!” zegt dan de duivel die graag de let­ters van de Schrift hanteert en ze ons voor wil houden!

Scheiding aanbrengen

Om te onderscheiden moeten we scheiding aan kunnen brengen tus­sen leringen en leringen. Die lerin­gen worden van elkaar gescheiden zoals beschreven staat dat Gód de ‘wateren’ scheidde. Er is scheiding aangebracht tussen wateren bóven en wateren ónder het uitspansel! Water bóven het uitspansel: de leer van Jezus Christus in de eenvoud van Woord dat in Geest wordt ver­klaard Genesis, een vers 6 tot en met 9. En 2 Johannes, 1 vers 9 tot en met 11. (Gen. 01:06-09 en 2 Joh. 01:09-11) Dat is ‘staan aan de glazen zee’! Daar staat de vernieuwde Schepping Gods: de Gemeente Openbaring 15 vers een tot en met 4. (Openb. 15:01-04)! Wateren ónder het uitspansel: een werveling aan leringen, verbonden aan ‘cherubs met vier vleugels’ (Ezech. 1 en 2). Vergelijk dit met Openbaring 4 waar sprake is van “vier dieren met zés vleugels rond­om de troon”.

Verbonden zijn met wateren ónder het uitspansel is gelijk aan het staan aan “de zee die aan een zalfketel gelijk gemaakt is” Job 41, vers 22. (Job 41:22). Zalf? Zalving? Wélke zalving? Er zijn namelijk twéé zalf bereiders! Iets soortgelijks! (Lees Exodus 30, vers 34, tot en met 38. En Exodus 37, vers 29. (Ex. 30:34-38 en Ex. 37:29).

Het water van de létters van de Bijbel is in onze tijd heftig in beroe­ring gebracht door de poten van het zeemonster! Het is het water van ‘benéden’! Dat heeft de stromen bóven vertroebeld (Ezechiël 32 vers 1 en 2. (Ez. 32:01-02) en Ezechiël 32, vers 11 en 16. (Ez. 32:11-16). Verstaan we wat we daarin lezen? Dan zingen we ‘het lied der verlosten’.

Het geheimenis voltooid!

Het geheimenis van God, zoals Jezus Christus dat heeft volvoerd en waarin Hij de Gemeente onderwijst is één volkomen offer. Vanaf het eerste onderwijs aangaande Christus tot en met de laatste bazuin van het volkomen vervolg daarop. (Het geheimenis is voltooid. Voor de Gemeente die wandelt ‘binnen’ het geheimenis Gods is ook het gehei­menis Babylon aan het Licht (aan Christus!) gebracht (Openbaring 17). Opdat er volledig behoud zal zijn. Naast volledige verzoening! Het is toch waarachtig geen wonder dat er een nieuw gezang opklinkt om dit geheimenis te vertolken! Geloofd zij God in Jezus Christus door en in de heilige Geest!

 

Blijdschap door Froukje Huis

Het is stil in het bos op deze mooie herfstmiddag. Alleen het schuifelen van onze voeten door het bladertapijt maakt enig geluid. Elke boom en iedere struik is in herfsttooi gehuld. Van goudgeel tot bruin en van licht- tot donkergroen is elke nuance vertegenwoordigd.

Plotseling breekt de zon door het wolkendek en is het alsof we in een

gouden laan wandelen. Wat is de herfst toch mooi en wat is het hier heerlijk rustig!

Opeens wordt de stilte verstoord door vrolijke kinderstemmen, nog in de verte maar het geluid komt al nader.

“Kijk!” zegt de vriendin die met ons meewandelt en ze wijst op het pad. Midden tussen de bladeren en nau­welijks zichtbaar staan een paar fel­gekleurde vlaggetjes. Even verder weer een en nog een! En daar… een gevouwen blad papier met een satéstokje in de grond gestoken. “Zeker een speurtocht” veronderstellen we. O, kijk daar eens! Achter een boom een aantal chocoladerepen open bloot op de grond.

In de verte nadert een hond. Al snuffelend zoekt hij zijn weg! Zou hij…? We blijven er even voor stil­staan…, hij is bij de boom…, nee hij gaat voorbij. Gelukkig maar.

Even later ligt er weer een voorraad snoep bij een boom en onze weg is gemarkeerd door satéstokjes met aanhang. De kinderstemmen klinken dichterbij, vrolijk en uitbundig. Dan gaat er een gejuich op. De chocolade­repen, glimlachen wij. Even is het stil, dan laait het vrolijke gebabbel en geroep weer op en bij ’t volgende gejuich weten we, dat ze de snoepjes gevonden hebben. Heerlijk enthousiast zijn ze, maar er is toch ook niets fijner dan samen een onbekende weg ontdekken, samen de gevonden aanwijzingen bespreken en samen smullen van de ontdekte heerlijkheden?

Straks vieren we weer kerstfeest, ’t Feest van de geboorte van onze Heiland. Nog steeds geldt het woord van de engel: “Ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk ten deel zal vallen!”

We hebben geproefd van die blijd­schap en zijn met enthousiasme aan onze speurtocht in de hemelse gewesten begonnen. We hebben met gejuich de heerlijkheden ontdekt en met vreugde ze samen gedeeld. Maar de weg is lang en af en toe lopen er snuffelende honden die misschien wel eens iets fijns voor onze neus wegkapen.

Zijn we nog blij en enthousiast? Kunnen we met ‘grote blijdschap’ kerstfeest vieren omdat Jezus in ons leven elke dag groter wordt, omdat we steeds meer geestdrift onze weg gaan op zoek naar het pad omhoog, waarbij we vele heerlijkheden ont­dekken. Immers 2 Korinthe 3 vers 18. (2 Kor. 03:18) belooft, dat we zullen veranderen naar het beeld van de Heer van heer­lijkheid tot heerlijkheid! Het gaat gepaard met strijd en lij­den, maar Romeinen 8, vers 19. (Rom. 08:19) zegt: “Want ik ben er zeker van, dat het lij­den van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden”.

We gaan een geweldige en heerlijke toekomst tegemoet. Laten we ons dan aaneensluiten en ons uitstrek­ken naar de volle kennis van de Zoon van God, de mannelijke rijp­heid, de volheid van Christus, opdat we bruikbaar zullen zijn voor onze Heer!

Gezegende kerstdagen!

 

 

 

1999.09-10 nr. 402

1999.09-10 Levend geloof nr. 402

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Ook in dit nummer worden de verschillende facetten van het evangelie van het Koninkrijk op allerlei wijze en vanuit verschillende invalshoeken belicht. Wie de Bijbel leest met ogen die door de Geest verlicht zijn, ontdekt steeds meer heer­lijkheden die de Heer aan ons als Zijn kinderen wil toevertrouwen. Het lijkt wel of de schatkamers van de levende God onuitputtelijk zijn en dat is in feite ook zo, want de mens is geschapen als hoogste vorm van Gods scheppingswerk naar, zoals Genesis dat formuleert, Zijn beeld en gelijkenis. Naarmate we ver­der geestelijk groeien gaan we ook hoe langer hoe meer beseffen wat de zekerheid te behoren tot Gods Koninkrijk werkelijk betekent. En wat ook heel belang­rijk is, we gaan er ook meer en meer van doordrongen raken dat God ons de verantwoordelijkheid heeft gegeven dat uit te dragen door woord en daad. We zijn geen nieuwe scheppingen geworden om ‘geestelijke egoïsten’ te zijn. Nog afgezien van het feit dat dit onmogelijk is, want dan hebben we er niets van begrepen waarom het werkelijk gaat. Wel worden we opgeroepen als medewer­kers, als partners in Gods plan onze taak te vervullen. We mogen de talenten die we van Hem ontvangen hebben in Zijn dienst stellen, ledereen heeft bepaalde talenten en bekwaamheden ontvangen die per persoon verschillend zijn. In de ogen van God zijn we echter allemaal even belangrijk. Hij wil ons gebruiken in Zijn dienst als een levend vertegenwoordiger van Zijn Koninkrijk, waarbij Jezus ons grote voorbeeld is.

Is dit niet een beetje te rooskleurig voorgesteld? We hebben toch ook nog te maken met een tegenstander, die weliswaar al door Jezus overwonnen is, maar wiens eindafgang nog moet plaatsvinden? zal iemand opmerken. Natuurlijk gaan we deze realiteit niet uit de weg, we hebben er nog dagelijks mee te maken. Maar als we de Bijbel geestelijk leren verstaan, dan zijn we ons ook bewust dat onze plaats met Christus een geestelijke plaats is, namelijk in de hemelse gewesten. Alleen van daaruit kunnen we geestelijk strijden en overwin­nen. Ook dat hoort bij de rijkdom die de Heer ons heeft toevertrouwd en gaan we meer en meer leren in praktijk te brengen. En ook de inhoud van dit num­mer wil ons daarbij stimuleren en bemoedigen. Veel zegen!

 

Kom in aktie  (2)

De oproep in ons vorige nummer om in aktie te komen voor Levend Geloof heeft verschillende positie­ve reacties opgeleverd. Een lezeres die een geschenkabonnement opgaf schreef ons ter bemoediging een uitvoerige brief die begon met de opmerking dat zij heel dank­baar was met het blad en er steeds naar uitzag. Een broeder die proef- adressen opgaf haakte in op onze opmerking dat hoewel Levend Geloof al bijna 40 jaar bestaat velen soms toch niets afweten van het bestaan van ons blad. Hij had pas vorig jaar Levend Geloof ‘ont­dekt’ en zich geabonneerd. Omdat het bij de verschijning van ons vorig nummer volop vakantietijd was en sommigen de ‘aktieoproep’ misschien hebben gemist, herha­len we nog even de suggesties die we toen doorgaven om meer bekendheid te geven aan ons blad.

Het opgeven van adressen waar wij enkele proefnummers naar toe kunnen zenden.

Het eenmalig of meermalig afne­men van extra exemplaren voor gerichte verspreiding aan familie, kennissen of gemeenteleden.

Het overmaken van een extra bij­drage. Lees wat we daarover schreven in het kader van onze zomeraktie in ons vorig nummer.

Het blad verkrijgbaar stellen via de boekentafel van uw gemeente, zoals in verschillende gemeenten gebeurt.

Het opgeven van iemand voor een geschenk- of adoptieabonne­ment.

Er zijn dus mogelijkheden genoeg om ‘in aktie’ te komen en meer bekendheid te geven aan het heer­lijke en kostbare evangelie, waar­van de uitleg in Levend Geloof zo’n centrale plaats inneemt.

 

De werkelijkheid is van Christus door Hans Bulthuis

Vanaf de zondeval is de aandacht en de bemoeienis van de mensheid op de aarde gericht. Al zwoegende gaat de mens voort, totdat hij tot de aard­bodem wederkeert. Het paradijs was toegesloten en de hemel, de geeste­lijke wereld, is onontgonnen terrein gebleven. De mens is zodoende tot een wezen verworden dat zich beweegt in het ‘hier en nu’, in het zienlijke, het stoffelijke en het tijde­lijke. Daarbij niet wetende dat zijn loop meer en meer overeenkomstig de overste van de macht der lucht is geworden.

Gelukkig zijn er altijd uitzonderin­gen op deze regel geweest, zoals bij­voorbeeld Abraham en de profeten. Zij zochten naar meer, naar het hogere en het eeuwige van God. Hoewel zij van Hem een getuigenis gekregen hebben, bleven zij toch, al hopende en verwachtende, van verre staan. De mogelijkheid om echt en blijvend deel te nemen aan het gees­telijke en goddelijke is pas geopend door de komst en het werk van Jezus Christus. Door Hem is de waarheid of de werkelijkheid gekomen. Deze is de ware en eeuwige situatie van God zelf waarin Hij ook de mens wil laten existeren. Die specifieke situ­atie is de werkelijkheid van Christus, de leefwereld van Gods Zoon, Gods eeuwig voornemen met de mens.

De zichtbare werkelijkheid

Het alledaagse bestaan op aarde is de stoffelijke werkelijkheid. Deze werkelijkheid is op zich niet te ont­kennen of te verwerpen. Ze is ont­worpen en geschapen door God zelf. Het begin ervan was zelfs zeer goed. Helaas is deze wereld echter door de voortdurende inwerking der boze geesten verziekt, verminkt, verontreinigd en ten dode geneigd. Ze staat onder heerschappij van het rijk der duisternis. Het is daardoor voor ieder levend schepsel goed oppassen geblazen op onze planeet. Toch heeft de mens zich tot nu toe weten te redden. Hij is niet kapot te krijgen en nog steeds niet verdwe­nen. Dit is een teken dat het gescha­pene van de hoogste kwaliteit is. Steeds vatten mensen moed om na tegenslag en ramp de draad van het leven weer op te pakken. Er wordt door hen telkens opnieuw in het dagelijks bestaan, deze tijdelijke werkelijkheid, geïnvesteerd. Toch is voor de meesten deze werkelijkheid van alledag de énige waarin ze leven en waarmee ze rekening houden. Velen trachten zelfs alle mogelijkheden ervan tot op de bodem toe uit te putten en te benut­ten. Ze zien slechts wat voor ogen is en wat per dag ervan beleefd kan worden, zowel goed als kwaad. Gelukkig nemen velen, en dat terecht, de verantwoordelijkheid voor het aardse bestaan nog op zich en proberen het beste ervan te maken.

Deze eeuwenlange instelling van de mens ten aanzien van bestaan en leven heeft hem echter geheel en al naar de aarde doen toegroeien. Alle aandacht en kracht kromde hem echter naar beneden. Het gevolg is dat het merendeel der mensheid zich slechts bewust is van één wer­kelijkheid, van één waarheid waar het om zou gaan in het leven: het aardse. Het zou om astronomisch grote getallen gaan, indien we alle energie, werkuren en denktijd die de gehele mensheid vanaf het begin van haar bestaan tot nu toe voor deze stoffelijke werkelijkheid heeft geleverd, in cijfers zouden kunnen weergeven.

Enerzijds is die inzet hoognodig om het hoofd boven water te kunnen houden. Anderzijds is het eigenlijk een grote tragedie om alle kennen te kunnen te blijven opbrengen om slechts een tijdelijke en natuurlijke situatie te onderhouden. Het eeuwi­ge en bovennatuurlijke leven blijft evenwel onaangeroerd. Dit drama wordt nog schrijnender als het christenen betreft. Indien de gelovigen vast blijven geketend aan en gefixeerd zijn op de werkelijkheid van beneden, dan missen zij de zegeningen van Gods heerlijkheid voor hen. Wie Hem en zijn woorden serieus neemt, weet immers dat het zichtbare en tijdelijke voorbijgaat. Zeker in de eindtijd geldt dat het uiterlijk van deze wereld bezig is te verdwijnen. Wie dus zijn vermogen geheel en al verbruikt voor het hier en nu is zeer beklagenswaardig en arm. Zeker indien deze werkelijk­heid vaak nog uit veel schijn, onechtheid en zelfs leugen bestaat. Op een zeker moment zag Jezus die desolate toestand van de mens als gevangene in deze werkelijkheid. Vol innerlijke ontferming werd Hij over de scharen bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben. Levend en stervend voor het hier en nu, en dat ook nog onder de heer­schappij van de duivel, lijden zij schade aan hun ziel. Trachtend het leven te winnen, verliezen zij het juist.

Het geheimenis

Ondanks deze ontwikkeling houdt God onbeweeglijk in liefde en geloof vast aan zijn plan. Volgens zijn gemaakt bestek zou de mensheid in tegenovergestelde richting hebben moeten gaan. In plaats van naar de aarde, naar de hemel toegroeien. Niet het tijdelijke, stoffelijke en aard­se, maar het eeuwige, geestelijke en goddelijke leven heeft Hij bij uitstek voor de mens bedoeld en bereid. Die goddelijke wereld is echter een geheimenis. Dat betekent dat zij ver­borgen is, onzichtbaar door haar onstoffelijkheid. Ook als God de mens daar openbaring over geeft, blijft het een verborgenheid, een geheimenis. Het begrip ‘geheimenis’ betekent namelijk niet dat het een geheimpje is dat niemand mag weten. God wil niets voor de mens achter de hand houden, geheim houden, maar het juist bekend maken, het van de daken laten roe­pen. Neen, het woord geheimenis duidt op een onzienlijke situatie, die van de  (G) geest, van de hemel, van boven, inplaats van het vlees en van de aarde.

Deze bovennatuurlijke wereld van God blijft eeuwig geestelijk, dus onzienlijk voor het vlees. Vlees en bloed kunnen daar geen toegang en deel aan hebben, maar slechts de innerlijke mens des harten. Het geheimenis van God dat Hij in Christus bekend gemaakt heeft, is de enige echte en blijvende waar­heid. Deze openbaart de eeuwige en ware werkelijkheid voor menselijk bestaan en leven dat God bedacht en gemaakt heeft. In dié werkelijkheid wil Hij alle mensen geplaatst heb­ben. Dat is zijn grote liefde en gena­de voor de wereld. Het evangelie van Jezus Christus spreekt over dat goddelijk gehei­menis voor mensen. Het beschrijft de geestelijke werkelijkheid in al zijn aspecten. Het informeert eerst over de enige wijze van legaal bin­nenkomen in Gods wereld door de mens. Daarin staat het persoonlijk geloof in Jezus’ zoenoffer centraal. Het evangelie adviseert voorts over de wijze van omgaan met de geeste­lijke zaken, situaties en mogelijkhe­den. Het getuigt tevens van een goede God en een machtige Christus. Het geeft daarbij inzicht in de huidige toestand in de hemelse gewesten met haar goede en kwade geesten. Het voedt op tot een juist omgaan met het bovennatuurlijke. Het onderricht om volwassen en wijs te worden zoals hemelburgers betaamt. Het woord Gods roept het niet-zijnde tot aanzijn in de gelovi­gen. Het schept en herstelt. Het leidt en sterkt. Het instrueert en reikt opdrachten aan. Het troost en koerst de welwillende gelovige.

Jezus als eerste

De eerste mens die de eeuwige, geestelijke werkelijkheid van God en Zijn Koninkrijk binnentrad, erin leefde en ernaar handelde is onze Heer Jezus, de Christus. Anders gezegd: Hij wandelde in de waar­heid. Hij werd zodoende de verper­soonlijking daarvan. Bij de bestudering van de vier evan­geliën ontmoet je Hem steeds weer opnieuw als de mens Gods, de mens van boven, de mens die zich geheel laat bepalen door Góds werkelijk­heid. Hij benaderde alles vanuit die situatie. Zijn denken en spreken werd niet gevoed met wat ‘men’ over de dingen van het leven dacht, maar wat zijn hemelse vader erover zei. Ook zijn handelen en optreden waren de uitvoering van wat Gód Hem toonde.

Doordat de hemelse werkelijkheid voor hem de enige was  (en blijft), stond Hij ten aanzien van het dage­lijks leven, met de daarin voorko­mende situaties, altijd boven de gebeurtenissen en ontwikkelingen. Hij beoordeelde en behandelde de zaken des levens met de kennis en wijsheid die God erover aanreikte. Vandaar dat Hij alles aankon.

Hij was verre de meerdere over de boze geesten die zich diep ingedron­gen hebben in de werkelijkheid van beneden. Daardoor wist Hij zichzelf onbesmet en gezond te bewaren. Daardoor kon Hij eveneens gebon- denen en bezetenen bevrijden. Hij legde de grondslag en maakte zelf een begin met het verdrijven van het rijk der duisternis uit de mensheid, uit de schepping. Dit werk is immers één van de hoofdopdrachten van het herstelplan van God voor deze bedeling.

Hij beheerste indien nodig de stof en de natuur. Enkele bekende voor­beelden daarvan zijn het veranderen van water in wijn, het stillen van de storm en het lopen op water. In alles werd bewezen dat wie uit de hemel, wie van boven komt, boven allen en alles is. Zijn getuigenis over die hemelse werkelijkheid is meer­der dan dat van de mensen hier beneden.

Dat geldt ook inzake het geloof. In zijn drie jaar durende rondgang op aarde bracht Hij geen voortzetting in andere stijl van Mozes en het Oude Verbond. Hij bracht iets geheel nieuws, een nieuwe leer, een nieuwe benadering en aanpak van het leven. Hij bracht de hemel naar de aarde en de mens naar de hemel. Hij bracht eindelijk de waarheid op aarde, in leer en eigen leven. Hij is de grote leraar der gerechtigheid, de Heiland der wereld, de redder, de verlosser en de geneesheer der mensheid, het grote voorbeeld, het prototype voor allen. De werkelijk­heid is van Christus!

Ommekeer

Aangezien de mensheid -waaronder ook vele christenen- in haar gang door de geschiedenis steeds meer in de aardse en tijdelijke werkelijkheid is verstrikt geraakt, is het een hele toer om van richting te veranderen. Het vraagt namelijk om een totale om wenteling in denken en doen. Jezus aannemen om gered te wor­den, een kind van God te worden en het fundament des geloofs te leggen, is geen probleem. Dat gebeurt alleen uit genade en door geloof. Maar om een mens van ‘boven’ te worden, om bewust de werkelijkheid van Christus binnen te gaan, er ook praktisch en zinvol deel aan te heb­ben, is een heel leven nodig. Dat gaat niet van de ene dag op de ande­re. De Bijbel spreekt in termen van toegroeien naar, uitstrekken naar, grijpen van, zaaien en oogsten, plan­ten en begieten, geduld en volhar­ding, enzovoort.

De apostelen sporen ons aan om daadwerkelijk daarmee bezig te zijn en ermee te blijven. Vandaar uitspra­ken als: wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw den­ken; zoek en bedenk de dingen die boven zijn waar Christus is; leg de oude mens af en doe de nieuwe mens aan; gij geheel anders, en der­gelijke. Veranderen van mentaliteit en gerichtheid geschiedt immers niet automatisch. De ommekeer van vlees naar geest, van aarde naar hemel, van tijdelijk naar eeuwig, van zienlijk naar onzienlijk, is slechts mogelijk door een besliste, bewuste keuze ervoor en een dagelijks bewust werken eraan. Een belangrijk element in dit proces is het jezelf willen laten bepaald worden door Jezus. Het eten van zijn woord en het door de Geest geo­penbaard krijgen van zijn leven, door een onafgebroken gemeen­schap met de Heer, dienen dan de volle prioriteit te krijgen. Indien zijn heerschappij en koningschap vat krijgen op de gelovige, wordt het haalbaar om de barricaden die de boze geesten trachten op te werpen, in het gedachten- en gevoelsleven te slechten.

Zo komt er innerlijke ruimte en geestelijke bewegingsvrijheid om Hem te gaan navolgen. Het evange­lie leert dat het woord Gods werk­zaam is in ieder die het aanvaardt en het gehoorzaam doet. Zijn kracht immers overweldigend groot aan hen die geloven. Alle woord Gods en alle Geesteswerkingen hebben de bedoe­ling de christen te verheffen, te ver­hogen en te profileren in de hemelse gewesten. Zijn wereld is geestelijk, zijn wandel is boven en zijn burger­schap is van de hemel. In die geeste­lijke situatie is de hoop, de onver­gankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis voor hem weggelegd. Daarin bevinden zich de geestelijke zegeningen van Christus Jezus, het bewerkt een onuitsprekelijke en ver­heerlijkte vreugde indien christenen in deze waarheid, die de werkelijk­heid van Christus is, wandelen.

Leefbaarheid

Om in deze kapotte en gebroken wereld nog enigszins een voldoende mate aan leefbaarheid te realiseren, dient de christen het hier en nu te bezien, te benaderen en te beheer­sen vanuit de werkelijkheid van Christus. Hij zal door de ogen van Jezus de dagelijkse dingen moeten gaan bezien. Dat betekent het aardse vanuit het hemelse leren aanpakken. Zich éénmakende met de waarheid van boven. Met de verborgen wijs­heid Gods zal hij zijn heilige en vaste weg gaan temidden van alle kortzichtigheid en verwording van de omringende vleselijke massa. Het zichzelf onbesmet van de wereld bewaren en zich boven de vij­and verheffen is dan haalbaar. Vanuit Christus leven houdt immers in dat alles mogelijk is. Zo’n leven doet koningschap, doet zoonschap toenemen en rijp worden. De werkelijkheid van Christus over­treft alles wat hier beneden is. Levend in en vanuit die realiteit kan men het leven aan. De mogelijkhe­den van boven zijn onuitputtelijk in wijsheid, in kracht, in vermogen, in oplossingen en in overwinningen. De inwonende Christus is verreweg de meerdere van allen en alles in deze wereld. Zalig de mens die Hem

leidsman heeft, die door Hem geleerd wordt.

Geachte lezer, wat is uw leefwereld? Wat is voor u ‘dé’ werkelijkheid? Door wie en wat wordt u bepaald en geleid? Onze liefdevolle God staat nodigend met wijsgespreide armen naar ons uitgestrekt, opdat wij ons leven met Christus in God zullen verbergen. Door Jezus’ volbrachte werk is de weg tot God en zijn Koninkrijk vrij. Wij mogen allen ingaan in zijn werkelijkheid om waarachtig leven te vinden. Alleen daar is de bestaansvorm die over­wint, die bestand is tegen alle boos opzet en die eeuwig blijft. Wanneer Christus centraal komt te staan in aller leven, zal ook heel Gods volk, de gemeente, in zijn waarheid kunnen wandelen en han­delen. Niet alleen zullen wij het zélf redden, maar tevens zullen wij bij machte zijn een verloren mensheid te helpen.

Wees als een licht, wees een voor­beeld, wees een getuige van de enige en ware werkelijkheid, die van Christus!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Toen Jezus eens, na z’n opstanding, had ontbeten met zijn volgelingen aan de oever van het meer van Tiberias, vroeg hij aan Petrus of die hem werke­lijk liefhad. Het antwoord begon met: “Ja Heer, u weet…”. Ook wanneer de vraag door Jezus wordt herhaald begint Petrus met te zeggen: “Ja, u weet…” Velen leggen dit gesprek waarin de vraag drie keer gesteld wordt uit als een tegenhanger van de drievoudige verloo­chening in het paleis van de hogepriester. Daar is niks mee natuurlijk. Op deze wijze werd Petrus gerehabiliteerd. Uiteraard voelde Petrus zich ellendig en misschien verweet hij zichzelf ook wel de grote woorden die hij tijdens de laatste gezamenlijke maaltijd had uit­gesproken: “Ik zal mijn leven voor u inzetten”.

En later, toen hij ontkende dat hij Hem kende, had hij zichzelf vervloekt om z’n woorden kracht bij te zetten. Een haan kraaide. Op dat moment keerde Jezus zich om en zag Petrus aan… en toen ging Petrus door de grond van schaamte. Het was ver­schrikkelijk.

Je kan je soms zó schuldig weten, schul­dig voelen over dingen die je hebt misdaan. Je hebt het niet gewild en tóch is het gebeurd. Je ‘overwinningsleven’ is met één klap met de grond gelijk gemaakt. Soms wordt geprobeerd het allemaal te vergoelijken, te verzachten door allerlei oorzaken aan te dragen, eigenlijke en oneigenlijke. Maar het feit ligt er wel, en dus vreet het schuldgevoel verder of hangt als een grauwe sluier over je onbevangenheid. Jezus riep Petrus niet op het matje: “Hoe heb je dat nou kunnen doen! Je wist hoe moeilijk ik het toen zelf had en dan dit… Petrus, Petrus wat val je me tegen. Je was er zelf toch bij toen je mij verraadde?”. Al deze logisch klinkende verwijten kreeg Petrus niet naar zijn hoofd geslingerd. En tóch zat hij er nog mee. Misschien durfde hij Jezus niet aan te kijken en zocht wat drukdoenerig bezigheden. Hij durfde zichzelf niet eens aan te kijken. Er was wat tussen hem en zijn grote voorbeeld. Eigenlijk… eigenlijk had hij zijn eigen liefde voor Jezus toen verloochend, want wie liegt is ontrouw aan zichzelf, aan je diepste verlangens. En dat diepste verlangen is toch je veilig en geborgen weten bij degene die je liefheeft en die jij liefhebt. En wat doet Jezus? Hij vraagt Petrus naar zijn diepste zelf. In de holte van diens ziel zit nog steeds die ontroeren­de, maar nog o zo kwetsbare liefde voor de zoon van de vader. Daarnaar strekt

Jezus zijn hand uit, omdat hij weet dat dat daar ligt. En dat weet Petrus ook. En die bevestiging waarbij Jezus de lief­de van Petrus weer tevoorschijn doet komen en in z’n oude glans doet oplich­ten, betekent het herstel van Petrus. Zijn diepste motieven worden genoemd, hij wordt ze zich weer bewust. Dit gebaar van zijn goede herder doet al z’n ellendige gedachten, z’n schuldgevoelens, zijn zelfverwijten als sneeuw voor zijn zon verdwijnen. Zo komt Petrus weer aan het licht, de echte. Je kan soms zo twijfelen aan jezelf, teleurgesteld omdat je misschien eisen hebt gesteld aan jezelf, misschien jezelf hebt overschreeuwd. En als het dan heel stil wordt om je heen komt er veel ver­driet op je toe, naast je onvermogens. En toch… en toch weet hij. Hij weet dat je Hem liefhebt. En dat is het enige dat telt voor twee geliefden. Bid datje Hem niet verloochent in jezelf. Zo blijven we bij elkaar. Uiteindelijk.

 

Wederzijds vertrouwen door Gert Jan Doornink

 

“Welzalig de man, die de Here tot zijn vertrouwen heeft gesteld” Psalm 40 vers 5a  (Ps. 040:005a).

Het is niet de eerste keer dat we in ons blad over ‘vertrouwen’ schrijven. Het zal zeker ook niet de laatste keer zijn, want er zijn steeds weer nieu­we elementen die om de aandacht vragen. Ik wil dan ook graag enkele frisse gedachten en ideeën over dit thema met u delen. Dit heeft natuurlijk alles te maken met geestelijke groei, wat een onmisbaar onderdeel is van ons geloofsleven. Christenen die niet geestelijk groeien, blijven in een begin-stadium steken, blijven kas­plantjes, terwijl God zo graag wil dat we uitgroeien tot ‘volwassen christe­nen’ waarin de volheid van Christus meer en meer tot openbaring gaat komen.

Paulus zegt: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was” Een Korinthe 13, vers 11. (1 Kor. 13:11). In ons natuurlijk leven vinden we dat vanzelfsprekend, maar hoe is dat in ons geestelijk leven?

Hopelijk hebben we allemaal het verlangen om geestelijk te groeien, en niet alleen om over overwinning, vertrouwen, geloof, enz. te zingen of te spreken, maar het ook daadwerke­lijk in praktijk te brengen. Dat geldt dus ook wat ons vertrou­wen betreft.

Gods vertrouwen in ons

Het eerste wat wij als kinderen Gods zeker mogen weten, en wat we mis­schien wel eens over het hoofd zien, is dat God vertrouwen in ons heeft. God heeft een grenzeloos, onbepert vertrouwen in ons. Als Gods ver­trouwen in ons niet voor 100% was, had Hij ons al lang afgeschreven. Maar God schrijft ons niet af, inte­gendeel, Hij betrekt ons er ten volle bij.

Eigenlijk is dat ook heel logisch. We zijn immers door Hem geschapen, naar Zijn beeld en gelijkenis. De mens is de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk. Uniek, eenmalig, nog nooit geëvenaard. Al probeert de wetenschap dat wel. Ik denk aan het berichtje dat we onlangs in de krant konden lezen. Onder de kop ‘Biologen kunnen stamcellen van mensen kweken’ lezen we dat de mens als bouwpakket niet langer een toekomstschim is. Amerikaanse celbiologen zijn er namelijk in geslaagd het ultieme basismateriaal van het menselijk leven te kweken. Voor het eerst hebben ze zogeheten stamcellen van het menselijk embryo kunnen isoleren en ver­meerderen…

De huidige wetenschap mag dan met al zijn kennis, proberen door te dringen tot het hart van God, maar het wezen van God blijft daardoor toch onaangetast, want de mens kan nooit de plaats van God innemen, zoals allerlei New-Age leringen ons willen doen geloven. Wel staat de mens heel dicht bij God. In Psalm 8 formuleert David het op bijzonder fijne wijze met de opmerkingen: “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensen­kind, dat gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond” Psalm 8, vers 5 en 6. (Ps. 008:005-006). Bijna goddelijk, met heerlijkheid gekroond… Het valt haast niet voor te stellen, zeker als we ons realise­ren wat de mens daarvan terecht heeft gebracht. Maar toch is het waar. Zo heeft God de mens zich voor ogen gesteld. Zo wil Hij de mens als Zijn eigen schepping graag zien. Daarom blijft Zijn vertrouwen in de mens voor altijd en eeuwig bestaan.

God gaf ‘alles’

Dat God een volledig vertrouwen in de mens heeft, blijkt wel uit het feit dat Hij, ook toen de mens gefaald had en gehoor had gegeven aan de vorst der duisternis, de mens niet afschreef. Want het allerliefste wat Hij bezat, Zijn eniggeboren Zoon, zond Hij naar deze wereld om de vorst der duisternis te overwinnen aan het kruis van Golgotha. God schonk als het ware Zijn hart, Zijn wezen aan de mens om die te verlos­sen, te bevrijden uit het rijk der -duisternis. Juist omdat God alles gaf, en omdat Zijn Zoon in geloof en gehoorzaam­heid alles gaf, is de vertrouwensgarantie van God zo waardevol en niet te evenaren.

Door geloof in het volbrachte werk van Jezus mogen wij delen in dat vertrouwen wat God in ons heeft. Ook als we soms nog falen. En laten we eerlijk zijn: dat gebeurt nog wel eens, ook al doen we het niet met opzet. Het is niet meer ons verlan­gen om te zondigen, om toe te geven aan de infiltratiepogingen van de vijand, maar om de zonde te overwinnen. Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen: “Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de gena­de toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestor­ven zijn, daarin nog leven?” Dat is onmogelijk, zegt hij, we zijn immers geroepen in ‘nieuwheid des levens’ te wandelen  (vs. 4). Het is Gods vurige verlangen dat het nieuwe leven in Christus, wat in ons is, er helemaal uit gaat komen. Daarvoor is ook vertrouwen van onze kant nodig!

Ons vertrouwen in Hem

Primair is dus Gods vertrouwen in ons, maar dit gaat pas ten volle func­tioneren als ook wij vertrouwen in Hem openbaren! Er behoort een wederzijds vertrouwen te zijn, een wisselwerking. Het is belangrijk dat we daar oog voor krijgen. Want aan ons vertrouwen in Hem behoren we zelf invulling te geven. Het is een taak, een opdracht een dagelijks vertrouwen in Hem te openbaren. Blijft dit vertrouwen in Hem achterwege of staat het op een laag pitje, dan is er iets grondig mis. Dan gaan we een weg die niet Gods weg is, dan brengen we onszelf in moeilijkheden, dan zien we het niet meer zitten en heeft de vorst der duisternis vrij spel in ons leven. U zult misschien geneigd zijn op te merken: Wie wil dat nu; dat wil toch niemand? Vergist u zich niet. Ik zou ze niet graag de kost willen geven die hun vertrouwen in God allang hebben opgezegd. Misschien niet zo bewust als ik het nu formuleer, maar langzamerhand is het vertrouwen weggeëbd. Het begon misschien met een kleine ongehoorzaamheid en het groeide uit tot een volledig God de rug toekeren. En we kennen het spreekwoord als we de duivel een vinger geven, neemt hij de hele hand.

Kleine vossen

Het zijn de kleine vossen, die de wijngaard verderven, lezen we in Hooglied 2 vers 15  (Hoogl. 02:15). Dat woord ken­nen we waarschijnlijk allemaal, maar we vergeten vaak wat er bijs­taat, namelijk: “Vangt ons de vossen, nu onze wijngaarden in bloei staan”. Met andere woorden, we moeten niet toestaan dat de vijand infiltreert, een halt toeroepen aan elke vorm van duisternis die bij ons binnen wil komen. Dat is niet iets krampachtigs of wettisch, waar niets van terecht komt, maar dat is de geestelijke strijd waarbij u en ik betrokken zijn. Hoe kunnen we die geestelijke strijd succesvol voeren? In de eerste plaats door ons bewust te zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Want alleen van daaruit kunnen we geestelijk strijden en overwinnen. Ook dienen we geeste­lijk bewapend te zijn en gebruik te maken van die wapens. En ook ‘vertrouwen’ is zo’n wapen! In elke situatie van het leven mogen we ervaren hoe dit vertrouwen altijd een positieve uitwerking heeft als we het ‘in werking’ stellen. Dat begint met het uitspreken van ons vertrouwen in Hem in het gebed en dat hoeft niet altijd een officieel gebed te zijn. Het kan zom­aar opwellen, we kunnen het in gedachten krijgen op momenten dat we het nodig hebben en dan spre­ken we het uit: ‘Heer, ik vertrouw op u, Heer ik geloof dat U mij helpt, dat U de oplossing aanreikt die ik op dit moment nodig heb’.

Het antwoord komt

En dan komt de oplossing, het ant­woord. Honderd procent zeker. Misschien niet altijd op de wijze waarvan wij denken dat die het beste is. Nee, God weet wat op dit moment het beste voor ons is. Stel dat God ons op dit ogenblik iets zou toevertrouwen waar we nog niet rijp voor zijn… Een kind van zes jaar kun je nog geen dingen toevertrou­wen zoals aan iemand die 26 of 36 is. We kunnen God niet dwingend voorschrijven hoe Hij moet hande­len. Maar wel mogen we zeker weten dat Gods gedachten over ons altijd goed, altijd positief, altijd levenwekkend en blijmakend zijn. Ons vertrouwen uitspreken tot God heeft daarom ook altijd een positieve uitwerking. God bemerkt dan dat wij van Hem houden, dat wij het van Hem verwachten, dat wij te kennen geven in gemeenschap met Hem te willen leven.

David is daarin voor ons een gewel­dig voorbeeld. Lees eens wat hij daarover schrijft in Psalm 40 vers twee tot en met 5.  (Ps. 040:002-005).

Er is nog iets wat ons opvalt in deze, wat je zou kunnen noemen, positie­ve ‘geloofsbelijdenis’ van David. Misschien is het u al opgevallen. In vers 4 zegt hij namelijk: Hij gaf een nieuw lied in de mond, een lofzang aan onze God”. Maar let op wat er nu komt: “Mogen velen het zien en vrezen, en op de Here vertrouwen”. Met andere woorden: Davids ver­trouwen op God zal ook anderen moeten overtuigen, zodat ook zij hun vertrouwen op God gaan stel­len. David was door zijn leven van vertrouwen op God een levend getui­ge van God. Zoals ook wij invulling gaan geven aan ons getuige zijn door een leven van vertrouwen te openbaren. Iemand die vertrouwen heeft in God blijft niet anoniem.

Vertrouwen in onze medemens

We gaan nog een stapje verder. Als God vertrouwen in ons heeft, en wij vertrouwen in Hem, betekent dit dat ons vertrouwen zich ook gaat uits­trekken naar onze medemens! Getuigen van Hem kan vrijblijvend zijn, maar vertrouwen in iemand anders stellen is niet vrijblijvend. Ook al is het soms niet gemakkelijk en worden we soms teleurgesteld. We sluiten ons echter niet af voor de medemens. Integendeel, we hebben juist de opdracht hen ook te winnen voor het Koninkrijk Gods! Waar we ons uiteraard wél voor afsluiten is voor die werken van de medemens die uit de verkeerde bron afkomstig zijn. We wenden ons niet, om de woorden van David te gebruiken, “tot de hovaardigen, noch tot hen die naar leugen afdwa­len”  (vs. 5b).

“Neemt geen deel aan de onvrucht­bare werken der duisternis, maar V ontmaskert ze veeleer”, schrijft Paulus in Efeze 5, vers 11.  (Ef. 05:11). Maar de ménsen die ze doen blijven we lief­hebben, we willen immers niets lie­ver dan dat ook zij bevrijd worden uit het rijk der duisternis en het nieuwe leven in Christus leren ken­nen.

Omgang met ongelovigen

Gods Geest wil ons duidelijk maken hoe en op welke wijze wij om moe­ten gaan met mensen die de Heer nog niet kennen. We hebben er dagelijks mee te maken op ons werk, onze buren, familieleden die onbekeerd zijn, en noem verder maar op.

Ik denk dat er in het verleden -en het komt in bepaalde kringen nog wel voor- wel eens teveel angst is geweest voor omgang met ongelovi­gen. En overdreven ‘angst voor besmetting’ door hen die het evan­gelie zoals wij dat beleven afwijzen, kan juist tot gevolg hebben dat zij op geen enkele wijze nog jaloers worden op ons om ook tot werkelijk geloof te komen. Jezus’ omgang beperkte zich niet tot een bepaalde kring van mensen, tot Zijn discipelen alleen. Integendeel, Hij wist dat Gods liefde bestemd was voor alle mensen. Daarom voer­de hij ook gesprekken met tollena­ren, hoeren en allerlei soorten zond­aren. Dat werd Hem niet door de vrome leidslieden van die tijd in dank afgenomen.

Liefde voor de medemens

De liefde voor onze medemens komt bij een waarachtig christen voort uit “een rein hart, een goed geweten en een ongeveinsd geloof”, schrijft Paulus 1  Timoteus 1 vers 5.  (1 Tim. 01:05). En als ons geweten ons niet veroordeeld, wie zal ons dan beletten om die din­gen te doen die wij in oprechtheid menen te moeten doen? In Hebreeën 13, vers 18.  (Heb. 13:18) lezen wij over het vertrouwen dat wij die een goed geweten hebben, in alle opzich­ten de rechte weg willen gaan. Een echt christen zal er altijd op uit zijn anderen ook op de rechte weg te brengen, ook al wordt hij niet altijd door anderen -dat kunnen ook med­echristenen zijn- begrepen op de wijze waarop hij meent te moeten handelen.

Het doet ons ook denken aan de woorden van Petrus in zijn eerste %^rief als hij schrijft dat wij bereid moeten zijn altijd verantwoording af te leggen van de hoop die in ons is, “doch met zachtmoedigheid en vreze, en met een goed geweten, opdat bij al het kwaad, dat men van u spreekt, zij, die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd gemaakt worden” Een Petrus 3, vers 16.  (1 Petr. 03:16).

Levende werkelijkheid

“Welzalig de man  (en de vrouw!), die de Here tot zijn vertrouwen heeft gesteld”. Dat blijft niet verborgen. Dat heeft een positieve uitwerking in ons eigen leven én in de levens van anderen.

Dat was de ervaring van David en zal ook onze ervaring zijn, zodat we evenals David kunnen zeggen: “Talrijk hebt Gij gemaakt, o Here, mijn God, uw wonderen en uw gedachten jegens ons; niets is bij U te vergelijken. Wilde ik ze vermel­den en uitspreken, te talrijk zijn zij om te noemen” Psalm 40, vers 6. (Ps. 040:006). De eindtijdgemeente, waartoe u en ik behoren, zal een gemeente zijn waarin het begrip ‘vertrouwen’ een centrale plaats zal hebben ingeno­men. Niet als een leerstuk of discus­sieonderwerp, niet als een theore­tisch gegeven dat we alleen met ons verstand aanvaarden, maar een levende werkelijkheid, als een levend bewijs dat we de God die wij dienen werkelijk vertrouwen, zoals Hij ons geheel en al vertrouwd. Vertrouwen is de zekerheid, de vaste basis van allen die werkelijk geloven, zodat we temidden van alle omstan­digheden stand kunnen houden en het einddoel zullen bereiken. En dat einddoel gaat ons voor voor- stellings- en bevattingsvermogen verre te boven, het zal zijn boven ons bidden en denken. Hoe het alle­maal precies zal zijn weten we niet, maar één ding is zeker: wij mogen delen in Gods volle heerlijkheid. Nu al is die heerlijkheid in ons, straks zal het de ‘volle heerlijkheid’ zijn. Want welzalig  (werkelijk gelukkig) zijn allen die op de levende God hun vertrouwen hebben gesteld!

 

Moe gevlogen door Truus van Kaam

Wat heerlijk als een vogel te kunnen vliegen, overal te kunnen komen, de zuivere lucht in te ademen, de warmte van de zon te voelen, gedragen te worden door Gods heerlijke schepping.

Maar plotseling word je in je vaart belemmerd, je voelt weerstanden.

De lucht wordt donker en het licht is moeilijk te vinden. Bovendien merkje een stuk moeheid die je niet kunt verklaren.

Dan, in die duisternis, hoor je iemand roepen.

Je kunt het bijna niet verstaan door al dat lawaai en geweld om je heen.

Het roepen houdt aan en plotseling hoor je je naam roepen.

Je voelt je nog verdoofd, pas langzaam dringt het tot je door.

Het voelt als een zonnestraal, als warmte die naar binnen komt, als een bevrijding.

Je grijpt het, houdt het vast; dit laatje nooit meer los.

Zo werkt onze Schepper.

Hij wil Zijn liefde zo diep laten doorwerken in ons hart, zodat elke vezel in ons een aanraking ervaart die we voor geen prijs meer zouden willen missen.

God, hoe groot zijn Uw werken; zeer diep zijn Uw gedachten.

 

Onze aanbidding is in de hemel door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel  (3)

Een zaak van de menselijke geest en Gods Geest

“U zult zich geen gesneden beelden maken, noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. U zult zich voor die niet buigen noch hen dienen, want Ik, de Here uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid van de vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onder­houden” Exodus 20, vers 4, tot en met 6. (Ex. 20:04-06).

Het antieke wereldbeeld

Wat in bovenstaande onmiddellijk opvalt, is de historische driedeling: hemel, aarde en wateren onder de aarde. De hemel als een ergens onzichtbare plaats waar God en de engelen wonen, de aarde als een platte ronde schijf  (de wereld van het waarneembare) en de wateren onder de aarde als het verblijf van de anti-goddelijke machten: de Satan en z’n demonen. Het ‘rond der aarde’ uit de Psalmen is die platte ronde schijf en die zou dan drijven op de er onder gesitueerde wateren, ook wel ‘de onderwereld’ genoemd. De aarde stond in dit denken zowel onder invloed van de hemel als van de onderwereld.

In de wet vond de Here God het niet nodig die gedachte te Korrige­ren. Het doet immers aan de heils­boodschap niets af of toe, en ook de wet zou niet anders van inhoud geweest zijn als Mozes over de juiste informatie beschikt had. Wetenschappelijke onjuistheden werden trouwens nooit door God rechtgezet. Volgens Jozua 10, vers 12. (Joz. 10:12) zegt Jozua  (als hij het langer licht wil laten blijven om alle vijanden te kunnen verslaan): “Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajalon!” En het gebeurde, het blééf langer licht.

Hier klopt duidelijk iets niet, want de aarde draait om de zon en niet andersom; onze aarde had dus stil moeten staan! Maar Jozua wist als kind van zijn tijd niet beter en de Here God vond het niet nodig dit recht te zetten. Hij verhoorde Jozua niet naar de letter van z’n woorden, maar naar z’n geloof… en dat werkte! De Bijbel is nu eenmaal geen wetenschappelijk boek. Mede daar­om is het nogal dwaas geloofszaken vanuit wereldse kennis te willen beoordelen. Vergeet niet dat het heden ten dage niet verstandig zou zijn, het over de onderwereld te heb­ben als je daar niet het criminele cir­cuit mee bedoelt. We zouden ons bij iedereen belachelijk maken, als we uitgingen van de gedachte dat de aarde als een platte schijf op het water drijft. Net zo onmogelijk had­den Mozes en Jozua zich bij hun tijdgenoten gemaakt als ze door God waren ingelicht over de werkelijke vorm van het heelal. Geen beeldendienst

hoor je de Israëlieten al lachen? Luidkeels denk ik. Ze zouden vast geroepen hebben: Ha ha! De aarde een bal die  (om z’n as draaiend) om de zon cirkelt. Mozes, dat kan je nooit van God gehoord hebben, want dan waren we immers allang van de aarde afgevallen! Waar het God eigenlijk om ging, was daarmee dan uit het zicht verdwenen. Maar nu kwamen z’n woorden over: nie­mand zou een beeld mogen maken van iets waar dan ook vandaan om dat te aanbidden. Zó moet je het begrijpen, want het is nooit door God verboden geweest afbeeldingen of beelden te maken, zelfs niet van iets dat in de hemel is. Denk maar eens aan de serafs op het deksel van de ark van het ver­bond. Het was alleen niet geoorloofd iets of iemand anders dan God te aanbidden en het was niet toege­staan iets te maken met het doel dat te gaan aanbidden. Ook niet al zou men zich God zelf daarmee voor ogen willen stellen, zoals Aaron dat wilde met het gouden kalf in de woestijn.

Trachten God te aanbidden via beel­den, brengt de mens in contact met de boze geesten. Dat was vroeger zo en dat is heden ten dage niet anders. Beelden van heiligen  (niet in de laatste plaats Mariabeelden) geven nooit het gezochte contact met de uitge­beelde figuur, maar altijd met een demon die zich hooguit als de betrokken mens voor zal doen. Onverbloemd satanisme  (zoals dat vandaag de dag in satanskerken bedreven wordt) maakt de mens rechtstreeks een prooi van de duivel. God aanbidden via het zichtbare geeft indirect hetzelfde resultaat. En het werkt ook nü door in de geslach­ten.

Door de geslachten heen

Satan krijgt de kans zijn onheil te bewerken tot in het vierde geslacht van hen die op de weg van het occul­tisme doorgaan. God bemoeit zich niet met de mens die zelf voor de boze kiest, want die is bezig vanuit weerspannigheid. Wie zich vanuit z’n hart aan de verkeerde blijft vast­klampen, is voor God onbereikbaar – want Hij breekt nooit bij een mens in. Het is dus alleen maar dan een uitzichtloze zaak als men in de lijn van de geslachten weerspannig blijft, zonder naar de stem van onze God te willen luisteren. Want Hij bewijst barmhartigheid aan duizenden van hen die Hem liefhebben en zich naar zijn woor­den richten.

Duizenden? Dat kan nogal karig overkomen, want in al die eeuwen zouden dat er toch zeker miljarden moeten zijn! De kanttekening van de NBG-vertaling tekent hierbij aan: ‘Aan duizenden, dat is tot in het dui­zendste geslacht, onafzienbaar ver dus!’

Niet de genade van God, maar de ondermijnende activiteiten van Satan steken schril af bij het totaal­pakket vanuit de hemelse gewesten. Wat stelt het vierde geslacht nu voor tegenover het duizendste! In diezelf­de marge wordt verwezen naar Een Deuteronomium 7 vers 9. (Deut. 07:09), waar inderdaad staat dat de Here God trouw blijft tot in het duizendste geslacht.

En laten we nu niet denken dat Hij uit zit te rekenen wanneer de limiet van duizend geslachten is bereikt, want daar gaat het helemaal niet om. Als het waar is dat de periode van Adam tot nu zo’n 6000 jaar omvat en we een geslacht voor het gemak op 20 jaar zouden stellen, betekent het immers dat we vanaf nu nog 14000 jaar te gaan zouden hebben eer Gods barmhartigheid vanaf het eerste mensenpaar tot een einde zou gekomen zijn. Maar het getal duizend duidt op een volheid in de orde van grootte van oneindig­heid. Daarom staat er in Psalm 117, vers twee. (Ps. 117:002): “Des Heren trouw is tot in eeuwigheid”.

Uit de voorgeslachten

Hoe zit het nu met een naijverige God, die voor de fouten van de vaders de kinderen afstraft? Elders in het woord van God  (in Ezechiël en ook van de hand van Mozes) staat immers dat een ieder op de éigen daden wordt aangesproken Deuteronomium 7, vers 10. (Deut. 07:10).

Wie zit er altijd in de lijn van de geslachten te modderen? Satan immers! Maar dat zal Mozes nog niet ten volle doorgehad hebben, want aan het hof van de farao was hij gewend aan straffende goden. Barmhartigheid kenden die niet, alleen beloning en straf, vooral dat laatste! Hoe barmhartig de God van Israël is, was Mozes nog aan het ontdekken.

Ook aan Mozes kon God zich slechts ten dele bekendmaken, ondanks dat deze van aangezicht tot aangezicht, of wel van mond tot mond tot hem sprak. De middelaar van het Oude Verbond werkte nog in de schaduw van een stelsel van wetten. Pas de middelaar van het Nieuwe Verbond, Christus Jezus, heeft Gods wezen werkelijk geopenbaard. Niemand zal het zich in kunnen denken, dat de Here God tegen iemand van ons zeggen zou: ‘Ik zie het met jou niet zitten, want vier geslachten terug hebben jouw bet-overgrootouders occultisme bedreven; sorry hoor, maar die hebben het voor jouw ver­knald!’

Zo is God niet. Zo hebben we Hem niet leren kennen uit wat Jezus in zijn leven openbaarde van Gods wezen. Anders is het als Satan bezig is via de lijn van de voorgeslachten. Hij wil iemand wel op het verleden vastprikken. Dat doet hij maar al te graag, want dat levert nogal eens successen voor hem op. En daarvoor waarschuwt God via Mozes. Zolang de mens zich opent voor de occulte machten, vaak uit onkunde, is er niet veel onder controle te krij­gen. Het is goed iemand te wijzen op de gevaren vanuit de geestelijke

wereld, maar dan zal hij ook gehol­pen moeten worden bij z’n worste­ling ervan vrij te komen.

Geroepen om vrij te zijn

Een occulte macht verdwijnt nooit uit zichzelf, die zal er uitgezet die­nen te worden. Dat kost strijd. En die strijd zal nooit buiten het slacht­offer om gevoerd kunnen worden. De inzet van de helper kan meestal niet ontbeerd worden, maar een ver­wachtingsvolle opstelling van het ‘lij­dend voorwerp’ is onontbeerlijk. En daarmee wordt deze omgevormd tot een ‘strijdend voorwerp’. Gods liefde en genade zijn bedoeld voor ieder; Hij heeft geen voorkeuren, maar het zal pas daar goed door kunnen wer­ken waar een mens zich ervoor opent.

Afgods- en heiligenbeelden zijn zichtbare attributen die een dank­baar object voor demonische mach­ten vormen. Zulke bruggenhoofden van de Satan zullen dan ook beter weggedaan kunnen worden. Maar ook beelden die de menselijke geest zich in het innerlijk kan vor­men, kunnen onmogelijk in het leven van een zoon Gods gehand­haafd worden. Occulte bindingen in de lijn van de geslachten zijn geluk­kig definitief te verbreken, maar dan zullen alle verbindende draden ook rigoureus doorgekapt moeten wor­den. In de realiteit van het Nieuwe Verbond zal haalbaar zijn wat onder het Oude onmogelijk was. Het plan van God kon nu eenmaal niet tot het beoogde resultaat leiden zonder het volbrachte werk van Jezus Christus. Dat vormt de basis voor Gods gees­telijke troon: de mens Gods, vol van Diens Geest. De wet doelde al op de volheid in Christus, en de Here God ziet er met intens verlangen naar uit.

Delen we dat verlangen? God staat klaar om zijn woord te bevestigen.

Al zijn barmhartigheden mogen ons deel zijn.

Dat werkt tot in het duizendste geslacht… dus ook voor ons; voor een ieder die z’n geestelijke hart, het diepste van zijn wezen, voor God opent. Jezus heeft ons immers van Gods Geest gegeven – wat zal Satan ons dan nog kunnen maken? Niets toch zeker! De Here God woont in ons geestelijke hart, en dat is voor Hem een keuze voor altijd. Hij zal daar nooit op terugkomen; de mens die Hem toebehoort is zijn tempel voor altijd.

Geen enkele vorm van beeldendienst meer? Ja toch wel! Maar dan gaat het over een door God zelf geprojecteerd beeld in ons innerlijk. We zullen niet langer indrukken van de boze in ons leven opgelegd krijgen, maar  (in de Christus ingevoegd zijnde) mag ieder van ons door Gods genade voor altijd Zijn beeltenis dragen!

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven  door Gert-Jan Doornink

“Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide. Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan alle tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogels des hemels in zijn takken kunnen nestelen”  (Jezus in Matteüs, 13, vers 31 en 32. (Matt. 13:31-32).

Twee soorten christenen?

In allerlei bladen lezen we nog al eens over ‘Messiasbelijdende Joden’, waarbij de indruk wordt gewekt dat deze Joden, die tot geloof in Christus gekomen zijn, een aparte categorie christenen vormen. Bij de uitdrukking ‘Messiasbelijdende Joden’ valt de nadruk op de aardse identiteit. Het Nieuwe Verbond legt echter het accent op het hemelse burgerschap Filip en zijn 3 vers 20. (Filip. 03:20) en op het hemelse Jeruzalem, dat onze moe­der is Galaten 4, vers 26. (Gal. 04:26). Daarin is plaats voor elke Jood en elke Griek  (heiden) die in Jezus Christus gelooft. De tussenmuur die scheiding maak­te tussen Joden en heidenen is in het lichaam van Christus weggebro­ken. Beide hebben nu in één Geest de toegang tot de Vader Efeze, twee vers 14 tot en met 18. (Ef. 02:14-18).

Waarom richten sommigen deze ’tussenmuur’ weer op door naast de eretitel ‘christenen’ andere benamin­gen te hanteren, die zouden wijzen op een aparte positie? Alle beloften zijn slechts ‘ja en amen’ in Christus Twee Korinthe, een vers 20. (2 Kor. 01:20). De wortel is Jezus Christus zelf en niet een volk dat niet in Hem gelooft! Het tegenwoor­dige Jeruzalem is met zijn kinderen in slavernij en staat op één lijn  (!) met de berg Sinaï in Arabië  (Hagar, Ismaël; Galaten 4, vers 25. (Gal. 04:25).

We verheugen ons echter -net als de engelen- enorm als een Jood zich bekeert en gaat geloven in onze Here Jezus Handelingen 20, vers. 21. (Hand. 20:21), evenals het heerlijk is dat er ook Arabieren en Palestijnen zijn  (en komen!) die Jezus Christus aannemen als hun Heer!

Er bestaat momenteel een ‘Israël- virus’ dat hardnekkig is en geba­seerd op het aardse Heilige Land  (de hoofdletters zijn misleidend!). De christen uit Jood en heiden Romeinen 9, vers 24. (Rom. 09:24) concentreert zich op de dingen die boven zijn, waar Christus is Kolossenzen 3 vers een. (Kol. 03:01). Zijn plaats is in de hemelse gewesten, waar hij mag strijden en overwinnen Efeze 2 vers 6. En Efeze 6, vers 12. (Ef. 02:06; Ef. 06:12). De ware Israëliet is een strijder Gods tegen de boze geesten! En van­zelfsprekend heeft de christen ook liefde voor elke natuurlijke Israëliet!

De basis van onze eigenwaarde

De Amerikaanse psycholoog Roy Baumeister was onlangs korte tijd in Nederland, op uitnodiging van de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht. Hendrik Spiering schenkt er in een artikel in NRC- Handelsblad uitgebreid aandacht aan. Al doet de kop ‘Eigenwaarde is nutteloos’ wel enigszins misleidend aan, tenzij men leest hoe Baumeister dat bedoelt. Hij zegt namelijk dat eigenwaarde het beste wapen is tegen angsten. En dat het een goed gevoel geeft, maar dat het in combinatie met geringe zelfcon­trole gemakkelijk leiden kan tot agressie.In een uitvoerig artikel in Psychological Review ligt hij dit toe. Eén van zijn belangrijkste ‘ontdek­kingen’ is dat niet de mensen met een lage eigenwaarde, maar juist mensen met een sterk gevoel van eigenwaarde het meest geneigd zijn tot geweld. Het hele idee dat bijvoor­beeld leden van jeugdbendes een zwak zelfbeeld zouden hebben is onzin, aldus Baumeister. Eigenlijk is het heel simpel: mensen met een te hoog gevoel voor eigen­waarde voelen zich eerder bedreigd door de woorden of de houding van anderen. Mensen die toch een lage dunk van zichzelf hebben, durven niet eens geweld te gebruiken.

Agressie is een methode om de hoge dunk die iemand van zichzelf heeft te handhaven, om de bedrei­ging van het zelfbeeld niet onder ogen te hoeven zien, is de mening van Baumeister.

Angst voor uitsluiting

Uitgangspunt van Baumeister is dat het gevoel bij een groep te horen een van de belangrijkste strevens is van de mens. De meeste menselijke angsten kunnen worden terugge­bracht tot de angst voor uitsluiting. Bijvoorbeeld de hinder die angst, in de vorm van zenuwachtigheid of erger, oplevert tijdens optredens of andere concentratie-eisende bezighe­den.

Angst is een interruptie-mechanis- me dat dwingt tot het in ogen­schouw nemen van actuele bedrei­gingen. Het menselijk gevoel van eigenwaarde is een belangrijk wapen tegen die angst. Verlaging van het gevoel van eigenwaarde is een uiter­mate pijnlijk psychisch proces.

Gevoel van eigenwaarde komt neer op de wetenschap aantrekkelijk te ^ zijn voor andere mensen. De facto­ren die eigenwaarde beïnvloeden, zijn precies dezelfde als die waar­mee groepen mensen beoordelen: fysieke aantrekkelijkheid, bijzondere vermogens, vriendelijkheid en mora­liteit  (het zich houden aan de regels van de groep).

Als mensen een ‘laag’ gevoel van eigenwaarde hebben, betekent dat overigens niet dat ze een negatief zelfbeeld hebben. Ze hebben name­lijk vooral gebrek aan positieve opvattingen over zichzelf, ze hebben geen negatieve opvattingen. Verder kunnen ze hun eigen vermogens en aantrekkelijkheid veel realistischer . inschatten dan mensen met een hoog gevoel voor eigenwaarde, aldus Baumeister.

Eigenwaarde en meerwaarde

De opvattingen van Baumeister zou­den ongetwijfeld sterk aan waarde winnen, wanneer ze hun basis zou­den vinden in een positief geloofsle­ven, gebaseerd op een persoonlijk geloof in Christus. Alleen wanneer het nieuwe leven van Christus in ons is, gaan we de werkelijke waarde van ons leven ontdekken. Ieder mens is immers geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. We zijn daarom in de ogen van God bijzon­der waardevol. We horen bij Hem en zijn Zijn eigendom. Onze ‘eigen­waarde’ is daarom bijzonder groot. Maar wat is eigenlijk eigenwaarde? Eigenwaarde is hetgeen men als per­soonlijkheid waard is, maar ook wat men aan zichzelf verplicht is. Alleen wanneer men als kind van God de weg van geloof en gehoorzaamheid bewandelt, gaat deze eigenwaarde helemaal tevoorschijn komen. Dan staan we op positieve wijze in het leven, kunnen de moeilijkheden en problemen, waar we ook mee te maken hebben aan, want onze eigenwaarde ontleent zijn werkelijke waarde aan ons geloof in Christus.

Er ontstaat meerwaarde in ons leven. Meerwaarde waar al het nega­tieve wat de vijand in ons leven heeft gebracht, of probeert aan te brengen, voor moet wijken.

Geen collectieve schuld

In Uitdaging van juli/augustus lezen we op dezelfde bladzijde over de verzoeningsmars voor wat de kruisvaar­ders destijds aan leed aanrichtten én over de Kollectieve schuldbelijdenis 26 november a.s. in de Domkerk te Utrecht, op initiatief van Otto de Bruijne. Daarin moeten christenen

aan de vooravond van het millenni­um schuld belijden voor wat het Nederlandse volk in de afgelopen eeuwen allemaal verkeerd heeft gedaan.

Van beide manifestaties begrijpen we de goede bedoelingen, dat stellen we voorop. We mogen ons evenwel afvragen of het steken van deze energie in de zonden van het voor­geslacht wel geestelijk verantwoord is. De Bijbel geeft onomwonden aan dat ieder persoonlijk verantwoorde­lijk is voor zijn éigen zonden. Er bestaat geen collectieve schuld, ook geen zogenaamde erfschuld. Ezechiël 18 is hier glashelder over: “De ziel die zondigt, die zal sterven. Een zoon zal niet mede de onge­rechtigheid van de vader dragen, en een vader niet mede de ongerechtig­heid van de zoon dragen. De gerech­tigheid van de rechtvaardige zal alléén rusten op hemzelf en de god­deloosheid van de goddeloze zal alléén rusten op hemzelf”  (vs. 4 en vs. 20).

Dit ‘schuldbelijden in het groot’ gebeurt ongetwijfeld vanuit een oprechte, integere instelling, maar in het licht van het bovengenoemde Schriftgedeelte mist het elk bijbels fundament.

Persoonlijke verootmoediging is – waar nodig- heilzaam. Massale spijt­betuiging voor iets waar je zelf geen deel in had, is niet Gods bedoeling in het licht van het vermelde bijbel­woord. Daarom kunnen we onze geestelijke energie beter anders aan­wenden. Jazeker, óók in bidstonden!

 

Korte gedachten door diverse auteurs

Oud en nieuw testament door Leonhard Ragaz

Het Oude Testament is van het geweldige gevoel van Gods almacht en heiligheid vervuld, het stelt de onmacht van het schepsel voor God op de vooorgrond. Het laat God vooral als de Heer zien; dat is zijn onver­gankelijke grootheid. Het Nieuwe Testament echter laat God als de Vader zien. Het richt de voor God neergebogen mens tot de vrijheid van Gods zonen op. Het geeft de mens zelf het stuur in de hand. Daarmee hangt samen, dat het sterker het komende Koninkrijk Gods predikt. Het stelt de wording der wereld meer op de voorgrond, het vergaan van de oude en het aanbreken van de nieuwe aeon; en daarmee ook meer de overwinning.

De garven door Truus van Kaam

Ongelooflijk hoeveel halmen er in een korenschoof gaan, zoals je dat vroeger wel op het veld zag. In Jesaja 27, vers 12. (Jes. 27:12) lezen we dat de halmen één voor één verzameld worden. Dit beeld zegt ons dat God ons ieder heel persoon­lijk op het oog heeft. Onze God heeft een groot en ruim hart, iedereen kan er in. Met ons verstand niet te vatten, maar wel te verstaan in ons hart.  

Gods koninkrijk door Gert Jan Doornink

Het Koninkrijk Gods is de positieve belevingswereld van alles wat met ons geloof in Christus en de levende God te maken heeft. Het is niet iets wat vaag of mysterieus is, wat er de ene keer wel en de andere keer niet is. En al zijn we ons dat niet elk moment bewust, we hebben de zekerheid dat het kontinu aanwezig is.  

Levend water door Truus van Kaam

In het Koninkrijk van God vinden we geen muren, er is enkel leven en overvloed voor elk die honger en dorst heeft naar de gerechtigheid. Ons leven zal er door veranderen als we drinken van dat levende water; van binnen zal het ons reinigen van alle ongerechtigheid en naar buiten zal het werken als een fontein des levens. Dit zal niet ophouden zolang wij Hem persoonblijk zoeken en ontmoeten. God zegt immers: Ik raad u, Mijn oog is op u Psalm 32, vers 8b. (Ps. 032:008b).

 

De tweeëenheid in het huwelijk door Peter Annotee

“Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn” Genesis, 2 vers 24. (Gen. 02:24).

Tussen de trouwkaartjes die ik ooit heb ontvangen zit er één waarop twee kinderen, hand in hand door het gras lopen. Hun horizon reikt niet verder dan de lente-wei waar ze doorheen lopen. Wat je nog het meest opvalt in zo’n beeld is de kinderlijke onschuld midden in een wereld die even onschuldig lijkt, zonder het ook wer­kelijk te zijn.

Het enige wat die kinderen schijnen te weten is dat ze samen zijn. Dat het gras zal verdorren en de bloemen zul­len afvallen zien ze niet. De kilte en de honger die even gewoon zijn in de vrije natuur als de warmte en de overvloed komen niet in ze op. Ze denken alleen aan zichzelf en aan elkaar. In het deKor ontbreekt ook elke richting­wijzer. Waar het paar naar toe gaat is nergens uit op te maken. Ze zien het wel. Het is recht in hun ogen maar wat het brengen zal weten ze niet. Het enige zichtbare houvast dat ze hebben is de hand van de ander.

Van droom naar werkelijkheid

Als kind denk en droom je over vol­wassen worden. Dan zie je jezelf bijvoorbeeld als een Tarzan door het oerwoud zweven. Dat je ook kans hebt om in de bek van een krokodil te eindigen in plaats van in de armen van het klasgenootje dat je de rol van de tegenspeelster in je droom had toebedeeld bedenk je niet. Daarom schrik je hevig als je je eigen ouders hoort ruzie zoeken. En prompt neem je jezelf voor om nooit te trouwen.

Wanneer je langzamerhand volwas­sen wordt ga je met gemengde gevoelens op zoek naar een partner. Je zoekt naar iemand die je kunt aanhangen en met wie je één vlees wil zijn. Als je iemand gevonden hebt, komt het moment waarop je de beslissing moet nemen of je met de ander wil gaan samenleven. Als die beslissing positief uitvalt ga je een levenslange verbintenis aan. Ook als je dat niet aan het begin for­meel vastlegt. Wie ongehuwd gaat samenwonen neemt namelijk dezelfde verantwoordelijkheid als degene die trouwt. Ook al denkt het paar dat het anders is. De kern van het huwelijk is dat de relatie die je met je man of je vrouw opbouwt exclusief is en altijd de hoogste prioriteit heeft; je kunt maar één zo’n relatie tegelijk hebben en je huwelijksrelatie is belangrijker dan alle overige relaties die je met men­sen aangaat.

Al je andere relaties zul je onderge­schikt moeten maken aan de relatie met de partner. De band met je ouders verschuift naar een lagere plaats. Ook de relatie met je broe­ders en zusters in de gemeente kan nooit voor de relatie met je vrouw of man gaan. Tenslotte zal ook de rela­tie met je kinderen altijd ondergeschikt blijven aan je huwelijk.

De belangrijkste relatie

De enige relatie die boven je huwe­lijk uitgaat is je levende, persoonlij­ke relatie met de Heer. Alleen de band met Hem is belangrijker dan de verbintenis met je huwelijkspart­ner. Daarom zal geen enkel kind van God een huwelijk aangaan dat de relatie met de Vader in de weg staat. Als je keuze voor Jezus je hele leven bepaalt kun je dat leven alleen delen met iemand die dezelfde keuze maken wil.

De prijs die mensen betalen als ze kiezen voor elkaar is hoog, en meestal hoger dan ze denken als ze elkaar het ja-woord geven. De hand van je levenspartner is een anker dat je vasthoudt en dus ook beperkt in je mogelijkheden. De tijd die je met elkaar deelt en de aandacht die je elkaar geeft kun je niet aan anderen besteden. De beslissing om een andere baan, een andere woonplaats of nieuwe vrienden te kiezen kun je niet meer alleen nemen. En de hoop dat de ander je in de belangrijkste dingen je zin wel zal geven, is geluk­kig tevergeefs.

Behalve de mening van je man of vrouw, krijg je ook alle problemen van hem of haar op je bord, met de verplichting om ervan te eten. Daarmee bedoel ik niet dat je alles moet slikken en nog minder dat je alles goed moet vinden. Maar wel zul je in het leven van je partner mee moeten vechten tegen alle demonen waar de ander mee te wor­stelen heeft.

Het lijkt alsof er voldoende redenen zijn om er maar helemaal niet aan te beginnen. Maar hoewel het aantal alleenstaanden sterk toeneemt kie­zen toch de meeste mensen voor een partner.

Wel is het gewoonte geworden om het maken van een definitieve keuze uit te stellen. Het uitstel bestaat er in dat de meeste paren er voor kiezen om eerst samen te gaan wonen. Daarmee hopen ze, mochten er grote problemen komen, hun relatie snel en gemakkelijk te kunnen beëindigen.

Daarin vergissen ze zich. Want op het moment dat ze samen gaan leven verbinden ze zich levenslang aan elkaar. Ook al nemen ze niet ten overstaan van mensen verantwoor­delijkheid voor elkaar. Voor God is hun relatie rechtsgeldig. En Hij houdt ze aan de keus die ze gemaakt hebben.

Wie voor God kiest, zal de keus voor een partner nooit buiten Hem om willen maken. Wie zich als kind van God ingevoegd heeft in een gemeen­te zal ook nooit willen trouwen bui­ten die gemeente om. Daarom zal een wedergeboren christen kiezen voor een inzegening van zijn of haar huwelijk om daarmee een getuige­nis af te leggen voor iedereen die het horen wil.

Meer dan een ritueel

Een huwelijk laten inzegenen is meer dan een feestelijk ritueel om je huwelijk mee te beginnen. Het is ook meer dan God om een zegen over je huwelijk vragen. Het is je huwelijk verbinden aan de gemeente die het inzegent. En wel omdat de inzegenende gemeente medeverant­woordelijkheid neemt voor je huwe­lijk. De gemeente belooft om het echtpaar alle mogelijke geestelijke steun te geven om hun relatie op te bouwen.

Uiteraard kan die gemeente dat alleen beloven aan echtparen die deel zijn van de gemeente of dat wil­len worden. Daarom kan een huwe­lijk ook het beste ingezegend wor­den door de gemeente waar het echt­paar zich in wil voegen. De belangrijkste vraag bij het nemen van de verantwoordelijkheid van je man of vrouw is of je op God durft te vertrouwen. Dat je problemen zult krijgen staat vast. Maar hoe vast staat het voor je dat je bij de Heer met je huwelijksproblemen terecht kunt? En hoe veel durf je toe te ver­trouwen aan de broeders en zusters die, door hun aanwezigheid bij de inzegening van je huwelijk, je hun steun beloofd hebben? Iemand vragen of kiezen voor het huwelijk vereist moed. De volle ver­antwoordelijkheid voor de ander op je nemen op een manier waar ieder­een getuige van kan zijn is ook niet de makkelijkste weg. Maar het is wel de weg die God ons wijst.

Een nieuw begin

Het resultaat van zo’n keuze is een relatie die kinderen van God dichter bij elkaar en dichter bij Hem brengt. Er is in dit verband een Joods gezeg­de: Een man wordt tweemaal gebo­ren: éénmaal uit zijn moeder en éénmaal uit zijn vrouw. Je kunt inderdaad zeggen dat je door je huwelijk, bij wijze van spreken, aan een nieuw leven begint. Vanaf het begin gaat je relatie met je man of je vrouw je eigen ‘ik’ veranderen. Er is geen beter beeld denkbaar van wat je relatie met God voor je bete­kent dan dat. Want wat zou je keuze voor de Heer zijn als het niet van kindschap tot zoonschap zou leiden? Zo biedt het huwelijk ons inzicht in de betekenis van de gedachten en de gevoelens van onze God. Het is heel opmerkelijk dat Jezus, als Hij het huwelijk omschrijft, het citaat uit Genesis gebruikt. Zou er niet meer gezegd moeten worden dan dat echtgenoten tot “één vlees” zullen zijn? Is het niet in de eerste plaats een geestelijke zaak? Begint het huwelijk niet in het Koninkrijk der hemelen?

Het antwoord moet zijn dat ieder huwelijk in eerste instantie een aard­se zaak is. Een huwelijk wordt beze­geld met geslachtsgemeenschap en de keuze om eikaars leven op aarde te delen. En ook voor het Woord van God begint het daarmee, want ons lichaam is, zolang wij leven, even­goed een onderdeel van het Koninkrijk der hemelen, als onze ziel en onze geest. De opdracht om kinderen te ontvangen en op te voe­den is een geestelijke opdracht die we alleen op aarde kunnen uitvoe­ren.

Door het proces van leven en zor­gen, met elkaar, groeit de liefde. Want een huwelijk begint niet met liefde, maar met het besluit om lief te hebben. Het wordt gedragen door Gods liefde voor ons. Het wordt gevoed door onze relatie met Hem. En het eindigt met liefde die ook zonder het lichaam, en zonder het huwelijk, eeuwig kan voort­bestaan.

 

De geestelijke eindstrijd door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente Deel 12  (slot)

Er is een gigantische strijd ontbrand in de geestelijke wereld, wat in de eindtijd z’n hoogtepunt zal bereiken. De put van de afgrond is geopend en horden boze geesten overspoelen de aarde Openbaren 9 vers twee. (Openb. 09:02). Er is een enor­me haat van de Satan tegen het waarachtige volk van God. Het volk dat breekt met alle ongerechtigheid en uit het babelse wegtrekt. Het volk dat staat op het bijbelse fundament en zich uitstrekt naar de geestelijke volwassenheid in Christus; aan het beeld van de Zoon van God, Jezus Christus, gelijkvormig. Door alle eeuwen heen zijn velen gedood om het Woord van God en het getuigenis dat ze hadden Openbaring 6, vers 9. (Openb. 06:09).

Ook nu hoe horen we van vervolgin­gen, martelingen en het doden van christenen. Het getal der martelaren wordt volgemaakt; gelovigen die hun leven niet liefhebben tot in de dood Openbaring 6, vers 11 en Openbaring 12, vers 11. (Openb. 06:11 en Openb. 12:11).

Oordeel en verdrukking

Het laatste der dagen is ook de tijd van oordeel en verdrukking voor het volk van God.

De waarachtige gelovigen zullen alle  (geestelijke) zeilen bij moeten zetten in deze tijd om niet meegezogen te worden met een steeds goddelozer wordend wereldstelsel. Door de genade en de kracht van de heilige Geest zal het echter mogelijk zijn staande te blijven. De grote wereld­kerken doen alle moeite om zich steeds maar aan te passen aan de anti-christelijke trends, om nog maar mensen binnen de muren te houden.

Theologen van naam loochenen de meest fundamentele waarheden over God, Jezus Christus en het christelijk geloof.

“God heeft geen Zoon”! wordt door veel christenen net zo hard geroepen als door Moslims. Geen Zoon, dan dus ook geen verzoening! Trouwens waarvoor verzoening? Wij zijn toch als mens helemaal goed? hoort men dan.

De betrouwbaarheid van de Bijbel wordt steeds openlijker in twijfel getrokken.

Dit beukt allemaal tegen de gemeen­te van Jezus Christus aan, waar juist gezocht wordt naar een verdergaan­de openbaring van de heilige Geest en een diepere reiniging en heili­ging door het Woord der waarheid.

De valse eenheid

De grote hoer, die we in Openbaring 17 vers een tot en met 5. (Openb. 17:01-05) beschreven zien, gebruikt vroomklinkende woorden en argumenten om te komen tot een soort-eenheid van alle mogelijke godsdiensten en religies. In haar beker kan alles gemengd worden, want die is vol van de gru­welen en de onreinheden van haar hoererij  (vs. 4).

Dat is niet de eenheid waar de Heer Jezus om bidt in het Hogepriesterlijke gebed Johannes 17, vers 20 tot en met 23. (Joh. 17:20-23).

Juist ook in gemeenten met Geestvervulde mensen wil deze geest van tolerantie slachtoffers maken. Er wordt dan gezegd: Het zijn toch allemaal lieve kinderen Gods?

En de alverzoenings-gedachte die zegt: Als God liefde is, dan zal er niemand verloren gaan. Wat maakt het dan allemaal nog uit? Inplaats van de roeping en verkie­zing vast te maken, verwerpt men dit als zou het hoogmoed en liefdeloosheid zijn ten opzichte van ande­ren.

Hoe schokkend is het wat Johannes ziet. Hij schrijft in vers 6: “En ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus. En ik verbaasde mij, Toen ik haar zag, met grote verba­zing”.  (We moeten hierbij niet den­ken aan een lichamelijke dood!) Johannes heeft gezien wat juist ook in onze tijd z’n vervulling gaat vin­den. Velen laten zich misleiden en wijken van de ene ware weg af en zwichten voor de verleidingen van de grote hoer. Zo wordt de hoer dronken van het bloed  (het leven) der heiligen.

Verleiding en misleiding

Als je het leest in Openbaring 17, vers 4. (Openb. 17:04) dan is de grote hoer gekleed en versierd als was het allemaal god­delijke heerlijkheid. Vandaar dat de Misleiding en verleiding zo intens is voor het volk van God. Het lijkt alle­maal zo mooi, zo liefdevol, zo goed en echt!

Eén van de trucs is om gelovigen te verblinden voor de strijd in de hemelse gewesten. De geestelijke wapenrusting wordt dan in de kast gezet. ‘Niet altijd over machten bezig zijn’, zegt men dan. De Heer Jezus heeft ons toch wel duidelijk laten zien dat in alle ontwrichting en noden van mensen de machten van Satan werken. Het bekende woord van Petrus in Handelingen 10, vers. 38. (Hand. 10:38) zegt van Jezus van Nazareth: “Hoe God Hem met de heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezen­de allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”. Als de gelovige zijn eigen hof niet meer bewaakt, wordt hij een prooi van de misleidingen van boze gees­ten.

Een andere tactiek is om de aan­dacht van de rechte prediking en goed bijbels onderricht af te buigen naar diensten die zielestrelend moe­ten zijn voor de aanwezigen. Steeds moet er naar iets nieuws gezocht worden om de samenkomsten tot een soort religieus vermaak te laten zijn voor het volk.

Wat wordt er tegenwoordig niet alle­maal vanaf het podium geïntrodu­ceerd wat wel een schijn van vroom­heid heeft, maar veel meer tot ver­heerlijking is van bepaalde leiders en het volk misleidt. Arme herders en arme schapen!

De werking van de grote hoer achter al het babelse vertoon wordt vaak maar slecht onderkent.

Bedrieglijke arbeiders

De Heer Jezus zelf, en verder ook het hele Nieuwe Testament, waar­schuwt voor valse Christussen, apos­telen, profeten en leraren, die altijd de gelovigen op dwaalwegen willen leiden. In de rede over de laatste dingen in Matthéüs 24, Marcus 13 en Lucas 21 zegt de Heer dat vele valse profeten op zullen staan en dat vele uitverkorenen verleid zullen worden.

Hij spreekt van grote tekenen en wonderen die gedaan zullen worden om de uitverkorenen te verblinden en achter zich aan te trekken. Er zal geroepen worden: “Zie hier is het of daar is het”, maar de Heer zegt: “gaat er niet heen en loopt er niet achter aan” Lucas 17, vers 23. (Luc. 17:23). Wat herkenbaar is dit toch allemaal in deze tijd!

Juist als de bedieningen weer her­steld worden in de gemeente, komt de duivel met zijn dienstknechten. Ze komen dan als engelen des lichts, zegt Paulus, maar het zijn bedrieglijke arbeiders en dienaren van de duivel Twee Korinthe 11, vers 13 tot en met 15. (2 Kor. 11:13-15). De Heer Jezus spreekt van: “roofgierige wolven in schapevacht Mattheüs 7, vers 15. (Matt. 07:15). Waarom laten toch zoveel gelovigen toe dat ze door leiders gemanipu­leerd en misleid worden? Anderen worden beïnvloed door de schier eindeloze informatiestroom. Boeken, tijdschriften, audio- en video banden, artikelen, nieuwsbrie­ven, radio en tv-uitzendingen, inter­net, enz. Men kan gestrest raken als je denkt alles bij te moeten houden,

maar van de meest kostbare infor­matiebron -de Bijbel- word je afge­houden.

Wij hebben in de verschillende arti­kelen duidelijk gezien hoe belangrijk de gemeente van Jezus Christus is, wil de gelovige bescherming en geestelijke vorming genieten om tot geestelijke volwassenheid te komen. Verschijnt er dan lectuur waarin iemand beweert dat deelhebben aan een plaatselijke gemeente niet belangrijk is, dan verdwijnen gelovi­gen zomaar onder het mom van: ‘wij behoren toch bij de wereldwijde universele gemeente’! Zo worden vele gelovigen zwervers, schapen die geen beschutting, bescherming en leiding ontvangen en een prooi wor­den van het wild gedierte. Wat is het juist nu in onze tijd nodig dat er goede, vaste geestelijke leiding is in de gemeente, met een heldere visie en boodschap op het plan van God; dat de bedieningen en de gaven van de heilige Geest weer naar Gods orde gaan functioneren.

Volharden tot het einde

Zijn we dan niet met een hopeloze zaak bezig? Neen en nog eens neen! God heeft zijn Koning gesteld over Sion, Zijn heilige berg, leert Psalm, 2 vers 6. (Ps. 002:006). De Heer en Koning van de gemeente is Jezus Christus, de Zoon van God.

Hij is gezeten aan de rech­terhand Gods, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw. God heeft alles onder Zijn voeten gesteld Everse, een vers 20 tot en met 22. En Matteüs, 28, vers 18. (Ef. 01:20-22 en Matt. 28:18).

Hij is het Hoofd van alle overheid en macht Kolossenzen, 2 vers 10. (Kol. 02:10).

En vanuit Zijn verheven positie zal Hij alles tot volheid brengen Efeze 4, vers 10. (Ef. 04:10). Hij zal zijn gemeente bouwen en tot volwassenheid leiden. Wie in Hem blijft heeft niets te vre­zen. Waar het op aan komt is de waarheid onverkort lief te blijven hebben en daarin ook te wandelen en te leven, dwars tegen alle verlei­ding en misleiding van de vijand in  (zie 2, Thessalonicenzen, 2 vers 10. (2 Thess. 02:10). En dit niet voor een poosje, maar volhardend tot het einde toe. De Heer Jezus roept ons op om daarbij waakzaam te blijven, ook als Zijn komst langer duurt dan gedacht wordt. Marcus 13, vers 32 tot en met 37. (Mark. 13:32-37). Hij zegt: “Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden” Maar de heer is 24 vers 13. (Matt. 24:13).

En als alle bewoners van de aarde het beest achterna lopen en aanbid­den, behalve hen van wie de namen staan opgetekend in het Boek des Levens van het Lam, dan zegt Openbaring 13, vers 10 zee. (Openb. 13:10c): “Hier blijkt de volharding en het geloof der heili­gen”.

De Heer leidt Zijn volk door deze verdrukking heen naar de overwin­ning. De geweldige belofte Gods die wij hier bij hebben is: “Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te door­staan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt” 1 Korinthe, 10 vers 13. (1 Kor. 10:13).

Het geheimenis Gods voltooid

Er is nog veel te schrijven wat de gemeente van Jezus Christus betref, en er zal ook nog veel geschreven worden, voor de grote dag aanbreekt dat de zevende bazuin zal klinken en de Heer terug zal komen. Dat zal een ongekende nieuwe tijd inluiden voor de ganse zuchtende schepping. De gemeente, wat het geheimenis Gods genoemd wordt, is dan vol­tooid zegt Openbaar in 10 vers 7. (Openb. 10:07. De volmaakte, heilige en onberispe­lijke gemeente zal er dus komen naar Gods beloften! In Openbaring 14 vers een tot en met 5. (Openb. 14:01-05) wordt deze vol­maakte en verheerlijkte gemeente getoond aan Johannes en als volgt beschreven: “En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wate­ren en als de stem van zware don­der. En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de hon­derdvierenveertigduizend, de losge- kochten van de aarde. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen heb­ben bevlekt, want zij zijn maagde­lijk. Dezen zijn het, die het Lam vol­gen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eer­stelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk”. Amen

 

Einddoel of doelstelling door Gert-Jan Doornink

“Hem hebt gij lief, zonder Hem gezien te hebben; in Hem gelooft gij, zonder Hem thans te zien, en gij ver­heugt u met een onuitsprekelijke vreugde, daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen” 1 Petrus, een vers 8 en 9. (1 Petr. 01:08-09).

In dit artikel willen we het speciaal hebben over dat ‘einddoel des geloofs’. Wat is dat eigenlijk? Hoe moeten we ons dat voorstellen? Het heeft me de laatste tijd nogal bezig­gehouden, vooral ook door het feit dat een kind van God voortdurend onderhevig is aan de vernieuwing van zijn gedachtenwereld.

Geestelijke groei

Dat heeft alles te maken met geeste­lijke groei. Zonder geestelijke groei zou ons geloofsleven maar een dode aangelegenheid zijn, maar dat is zeer zeker niet Gods bedoeling. De vorst der duisternis heeft niets liever dan dat er bij een kind van God sprake is van ‘de dood in de pot’, terwijl het Gods verlangen is dat we vanuit een levende relatie met Hem, sprankelend, fris en blij­moedig voor de dag komen. Paulus schrijft dat wij veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is 2 Korinthe 3, vers 18. (2 Kor. 03:18). Hij brengt dit in verband met het “weer­spiegelen van de heerlijkheid des Heren”, dus met ons getuige zijn in deze wereld.

Zien anderen Christus in ons? Bemerken zij dat wij nieuwe schep­pingen zijn? Daar gaat het om, dat is de grote opdracht voor de nieuw­testamentische gemeente. En dat brengen alle apostelen op duidelijke wijze onder woorden. Zo ook Petrus, in wat dan genoemd wordt zijn ‘eerste algemene zend­brief’ van. Oorspronkelijk gericht, zoals vers 1 vermeld, “aan de vreem­delingen, die in de verstrooiing zijn”.

Wij kunnen ons dat misschien wat moeilijk voorstellen, omdat we alle­maal onderdak hebben gevonden bij een gemeente. Behalve een enkeling in een groot land. Ik krijg wel eens, door de uitgave van Levend Geloof, brieven van lezers uit Australië of Canada, die vanwege de grote afstand maar moeilijk in een gemeente kunnen functioneren. Hoe het ook zij, de bemoedigingen en raadgevingen die de apostelen hier geven, blijven leerzaam, ook voor ons christenen die 20 eeuwen later leven.

Petrus maakt in vers 8 dat we er spe­ciaal uitgelicht hebben, eerst een paar algemene opmerkingen door te schrijven: ‘Jullie hebben de Here Jezus lief en jullie geloven in Hem, zonder Hem gezien te hebben of te zien!’ Moet dat nu wel zo noodzake­lijk vermeld worden, kun je je afvra­gen. Dat is toch vanzelfsprekend.

De basis van ons denken

Toch was en is het zeer belangrijk dat wij daarvan steeds weer door­drongen worden, dat daarvoor een geloofsleven noodzakelijk is. Jezus is niet meer als persoon lichamelijk in deze wereld. Daarom is de basis van ons denken, doen en handelen: ons geloof.

Zonder geloof is het immers onmo­gelijk God welgevallig te zijn, zegt

Hebreeën 11, vers 11. (Heb. 11:11), waar dan nog bij vermeld wordt: “Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”. Even tevoren, in vers 1, wordt al een definitie gegeven van wat geloof is met de woorden: “Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet”.

Voor de ongelovigen is het dwaas­heid dat wij geloven, maar voor ons die door Gods Geest, verlicht en ver­nieuwd zijn in ons denken, is dat nu juist de spil, de kern waar alles om draait.

Daarom is het geheim van een waar­achtig kind van God ook zijn of haar geloofsleven. Een geloofsleven dat functioneert, dat ‘in werking’ is, want zoals het lichaam zonder geest dood is, is ook het geloof zonder werken dood, zegt Jakobus.

Onuitsprekelijk blij

Een tweede constatering, waar Petrus de gelovigen nog eens op attent maakt, is de blijdschap die dat met zich meebrengt. “Gij verheugt u met een onuitsprekelijke vreugde”, schrijft hij.

Dat is ook iets wat wij als waarachti­ge kinderen Gods kennen. We maken de Heer groot, zingen onze blijde liederen, klappen in de han­den, dansen soms, kortom er zijn talrijke mogelijkheden om onze blijdschap van ons nieuwe schep­ping zijn te uiten. Petrus spreekt hier zelfs van een ‘onuitsprekelijke’ vreugde. Je zou kunnen zeggen dat is een vorm van blijdschap die misschien niet zo in de openbaarheid komt, maar er wel is.

Daar kan ik helemaal inkomen. Ik zeg wel eens dat naarmate ik ouder wordt, de intense blijdschap en dankbaarheid van het feit dat ik voor eeuwig mag behoren tot het onwan­kelbare Koninkrijk van God, steeds meer toeneemt. Ook al wordt je dan lichamelijk wat afgeremd in je doen en laten, geestelijk ben ik vitaler, blijer en gelukkiger dan ooit. Dat is ook geheel in overeenstem­ming met zoals Paulus dat in 2 Korinthe 4, vers 16. (2 Kor. 04:16) omschrijft: “Ook al vervalt onze uiterlijke mens, noch­tans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd”. Die innerlijke vernieuwing gaat door, bij u en mij, bij jong en oud. Mits wij uiteraard blijven op de weg die de Heer voor ons geopend heeft, want Petrus heeft na deze ‘algemene constatering’ nog geen punt gezet in zijn brief, maar voegt er aan toe: “daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zie­len”.

Einddoel en zaligheid

Deze opmerking vergt een wat nade­re bestudering. Want dat ‘einddoel des geloofs’ wat is dat eigenlijk? En die ‘zaligheid der zielen’ wat wordt daar nu mee bedoeld?  (ziel = inner­lijk leven).

Ik heb dit even in twee vragen gesplitst, en ik doe dat opdat we het even goed tot ons laten doordringen, want Petrus geeft zelf al het ant­woord, met de opmerking: het eind­doel des geloofs IS de zaligheid der zielen. Maar wat is dan de ‘zaligheid der zielen’?

Er zitten hier een paar addertjes onder het gras die onze gedachten over de betekenis ervan negatief zouden kunnen beïnvloeden. En dat komt denk ik toch wel door een ver­keerde weergave in de vertaling. Alleen al het woord ‘einddoel’ of ‘einde’ zou ons op een verkeerd spoor kunnen brengen. Want alleen de NBG-vertaling gebruikt het woord einddoel. Andere vertalingen  (Leidse, prof. Brouwer, Petr. Canisius) spreken over het bereiken van het doel van het geloof, de redding  (heil, zaligheid) van onze ziel.

Verleden of toekomst?

En wanneer is dat moment daar? Is dat iets wat in de toekomst nog gaat gebeuren of heeft dat in het verleden al plaatsgevonden? Mijn antwoord is: dat is voor een kind van God al verleden tijd! Dat was namelijk toen we het rijk der duisternis achter ons lieten en het Koninkrijk van de levende God binnengingen.

Waar Petrus over spreekt is dus niet iets wat in de toekomst ligt, maar wat al achter ons ligt. Petrus komt in deze tekst tot een opsomming van feiten:

We hebben Jezus lief. We geloven in Hem.

Dat geeft een geweldige blijd­schap.

En veroorzaakt een enorme zeker­heid. Want Gods bedoeling voor ons leven is in vervulling gegaan: het nieuwe leven van Christus is in ons. Hebreeën 11 vers een. (Heb. 11:01).

Dat blijkt ook wel uit de opmerking die Petrus in het volgende vers maakt, door te schrijven: “Naar deze zaligheid  (naar dat geluk) hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben”. De profeten in het Oude Testament wezen op de komst van Christus, maar wij ogen weten dat Hij al gekomen is!

We mogen het nu beleven Satan, de grote tegenstander van alles wat met geloof en geloofsbele­ving te maken heeft, probeert alles weg te schuiven naar de toekomst of naar het verleden. Maar de ‘Geest van Christus’ waar Petrus ook over schrijft maakt ons duidelijk dat het is voor nu en voor de beleving nu. Maar waarom is het dan verkeerd weergegeven? We mogen niet over het hoofd zien dat de bijbelvertalers, mensen waren zoals als u en ik. Ze werden  (en worden) natuurlijk beïn­vloed door de tijd waarin zij leefden of leven en vooral ook door de mate van hun eigen geloofsinvulling. Ook in onze dagen leven vele chris­tenen nog teveel met de gedachte dat met het sterven pas de grote ver­andering zich voltrekt. Maar Paulus zegt het zeer duidelijk: “Want het leven is mij Christus en het sterven gewin” Filippenzen, een vers 21. (Filip. 01:21). Dus niet ver­draaien door te denken: ‘Het leven is voor de wereld en het sterven voor Christus’, zoals het sterven bij som­migen zich soms manifesteert. Want zo heeft God het niet bedoeld. Wij leven nu om te leven het ‘Christusleven’. Blijft dit verborgen dan behoren we ons af te vragen: Wat is er mis?

Paulus zegt: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was…” Filip en zijn een vers 5. (Filip. 01:05).

Petrus zegt dat wij geroepen zijn om in de voetstappen van Jezus te tre­den. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten Een Petrus, 2 vers 21. (1 Petr. 02:21). Wij leven niet met als perspektief dat we in de toekomst Gods Koninkrijk binnengaan. Maar wij mogen nü leven vanuit Gods Koninkrijk.

Daarvoor is geloof nodig. Daarom schrijft Paulus ook: “Wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen” Twee Korinthe 5, vers 7. (2 Kor. 05:07).

Naar volle heerlijkheid

Maar gaat er dan in de toekomst niets meer veranderen? Natuurlijk wel. De heerlijkheid Gods die nu al in ons gaat over in volle heerlijkheid.

En hoe we ons dat precies voor moe­ten stellen, dat weet ik niet, maar het zal ongetwijfeld ons voorstellings- en bevattingsvermogen, zoals we dat nu hebben, verre te boven gaan.

Het doet ons ook denken aan de opmerking van Paulus: “Wat geen oog heeft heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen men­senhart is opgekomen, heeft God bereid voor degenen die Hem lief­hebben” 1 Korinthe, 2 vers 9. (1 Kor. 02:09). Johannes formuleert het zo: “Nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard wat zij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geo­penbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is” 1 Johannes, 3 vers 2.   (1 Joh. 03:02). Toch maar even voorzichtig zijn met de gedachte: dan wacht ik maar rus­tig af hoe dat zal zijn, want Johannes vervolgt: “En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is”  (vs. 3). En even verderop: “Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet; een ieder, die zondigt, heeft hem niet gezien en heeft Hem niet gekend”  (vs. 6).

In dienst van Koning Jezus

We staan niet meer in dienst van de vorst der duisternis, maar in dienst van de Koning der koningen, Jezus Christus. Hem hebben we lief, in Hem geloven wij, in Hem is onze blijdschap gefundeerd. En door Hem weten wij ons geroepen het nieuwe leven van Christus te open­baren.

Zo maken we de doelstelling van ons geloof waar en komt het ‘eind­doel’ tot openbaring. Het geluk wat verankerd is in ons nieuwe leven in Christus gaat tevoorschijn komen. Dat kunnen we niet in eigen kracht, maar door de doop- en vervulling met Gods Geest, en door de verdere geestelijke groei, ontplooien we ons als stabiele, overwinnende christe­nen. Gaan we ons meer en meer als zonen Gods openbaren en dan weten wij dat we daardoor invulling geven aan Gods grote verlangen. En dat verlangen heeft God ook in Zijn schepping gelegd, zoals Paulus dat formuleert in Romeinen 8, vers 19. (Rom. 08:19): “Want met reikhalzend verlan­gen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods”.

 

De kracht van delegeren door Jildert de Boer

Dominees en pastoors in de kerkelijke wereld hebben vaak de functie van een soort duizendpoot gehad. Dat is niet altijd alleen voortgekomen uit de amb­telijke houding van de persoon in kwes­tie. Het kerkvolk heeft hen menigmaal op een voetstuk geplaatst en zonder de aanwezigheid van pastoor of dominee kon er weinig geschieden in het kerke­lijk werk. Mogelijk chargeren we nu enigszins: feit is dat in het verleden de dominee en pastoor als een soort manusje van alles fungeerden. De man was ervoor beroepen, werd ervoor betaald en men verwachtte daarom ook dat hij het leeuwenaandeel van het ker­kelijk werk verrichtte.

Met dit ‘opstapje’ uit de traditionele kerken kunnen we ons afvragen: hoe werkt een geestelijke leider? Doet hij zelf het werk van tien personen, of leidt hij tien personen op om het werk voor hem te doen? In het Oude Verbond werkte God frequent via één persoon. Denk bij­voorbeeld maar aan Noach, Abraham, Mozes, David, Elia. Nu gaat het om Christus, dat wil zeggen het hoofd en de leden van Zijn lichaam.

Lid te zijn van het lichaam van Christus houdt aanmerkelijk meer in dan een zitplaats innemen. Het heeft te maken met het zingen en het belijden van: “Mjn positie wil ‘k bekleden en Uw Geest stelt mij in staat”.

Die positie heeft in eerste instantie betrekking op de geestelijke wereld.

Daarna ook met praktisch gemeente­werk in de zichtbare wereld. De Geest stuwt tot dienstbaarheid, nooit tot passiviteit of gezapigheid! Het is jammer als er in een gemeen­te door enkele mensen heel hard aan de kar getrokken wordt  (of moe” worden?), terwijl het overgrote deel van de gemeenteleden te weinig betrokkenheid heeft of toont in het oppakken van taken. Dat doet den­ken aan een voetbalwedstrijd: 22 actief in het veld en 20.000 passief  (of: alleen meejuichend) op de tribu­ne.

Hoe kun je mensen inschakelen voor een taak? Het antwoord luidt: door te delegeren! Dat heeft te maken met twee dingen: opleiden en taken overdragen.

Een functionerend lichaam

Jezus Christus is het hoofd van de gemeente, Zijn lichaam Efeze 1 vers 10 Efeze, 1 vers 22 Efeze 4 vers 15 Efeze 5 vers 23. Kolossenzen, 1 vers 18. En Kolossenzen, 2 vers 19. (Ef. 01:10 en Ef. 01:22 en Ef. 04:15 en Ef. 05:23 en Kol. 01:18 en Kol. 02:19). Dat lichaam heeft vele leden. Ieder is bekwaam tot iets, tot inzet om de anderen te dienen. In 1 Korinthe, 12 vers 13. (1 Kor. 12:13) vinden wij de uitdrukking “door één Geest tot één lichaam gedoopt”. Dat betekent onder meer dat het uit moet zijn met individu­alisme, solisme en onafhankelijk­heid. Nu gaat het om samenwerking tussen de leden. Om het met een beeld te zeggen: de neus wil de bril dragen, opdat het oog kan zien! Er is verscheidenheid in gaven en verschil in opdrachten. “Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild” 1 Korinthe 12, vers 18.  (1 Kor. 12:18).

Ieder in het lichaam heeft iets bij­zonders van God dat de ander niet heeft en omgekeerd. Dat betekent dat de ander iets voor mij heeft dat ik niet heb en dat ik iets voor de ander heb dat hij niet heeft! Zo heeft God het lichaam samengesteld: de leden zullen geen concurrentieslag met elkaar voeren, maar zij zullen elkaar prachtig kunnen aanvullen.

Verdeling van taken

Taakverdeling houdt in: delegeren vanuit de leidinggevenden. So-wie-so spreekt de Bijbel altijd over voorgan­gers, in het meervoud Hebreeën 13, vers 7 en Hebreeën 13, vers 17. Hebreeën 13, vers 24 en Hebreeën 15, vers 22. (Heb. 13:07 en Heb. 13:17 en Heb. 13:24; Hand. 15:22). Goed, gezond en van God gegeven gezag is nodig in de gemeente. Het is echter niet de bedoeling van God dat de lei­ders alles zelf in de hand houden  (ook niet via een achterdeurtje). Het gaat erom de Geest van de levende God, die nooit een tegenwind van het Woord van God is, de leiding te geven.

Voor gemeenteleden is het net zoals voor het leidinggevend team van groot belang zich voortdurend uit te strekken naar de vervulling met Gods Geest. De gemeenteleden zul­len beschikbaar zijn om te dienen zich loyaal opstellen naar degenen die God als leiding heeft aange­steld. De leiders kunnen de creativi­teit en het initiatief van gemeentele­den smoren of verstikken, als ze zelf alles doen.

De samenkomst is een werkplaats, geen rustplaats. Daar is het mogelijk om geestelijk te consumeren en geestelijk te produceren, om geze­gend te worden door de ander en zelf tot zegen te zijn. Uit de Bijbel valt geen schema af te lezen van zangdienst, aanbiddingsdienst en preek, maar ieder had een bijdrage in welke vorm dan ook, mits het tot opbouw was en het ordelijk toeging 1 Korinthe, 14 vers 26 tot en met 33. (1 Kor. 14:26-33).

Dienen is een sleutelwoord

Het gevaar bestaat dat leiders kun­nen uitgaan van een positie, in plaats van een dienstknecht van Christus te zijn. Dan moet bijvoor­beeld elk getuigenis van te voren worden aangevraagd en goedge­keurd. Anders kan men zich in zijn positie bedreigd voelen en bang zijn voor ijverige, enthousiaste mensen met een visie. Er ontstaat dan gemakkelijk wantrouwen of achterd­ocht tegen frisse impulsen van de Geest.

Waakzaamheid en voorzichtigheid zijn uiteraard goede en noodzakelij­ke deugden in het bijzonder voor degenen die God als opzieners heeft gesteld Handelingen 20, vers 29 tot 31. (Hand. 20:29-31). Het gevaar aan de zijde van de gemeenteleden ligt in vrijpostigheid, in een zich omhoog werken en in initiatieven buiten de leiding om. Een gemeentelid mag er nooit op uit zijn, al staat hij of zij ook primair voor Gods aangezicht, de leiding van de gemeente te passeren. Hij of zij mag voluit dienen, echter met respect voor de leidinggevenden!

De kracht van veelkleurigheid

In de gemeente is sprake van de veelkleurige wijsheid Gods Efeze 3. vers 10. (Ef. 03:10). Er zijn grote variaties en scha­keringen tussen de gemeenteleden. Ieder heeft zijn eigen kleur of kleur­nuance in het geheel, in talenten, bekwaamheden en vermogens. Niet om schril af te steken of op te vallen, maar om iets wezenlijks, dat van God geschonken is, toe te voegen aan het geheel. Niet concurrerend, maar aanvullend, of om het mooi te zeggen: complementair. Denk bijvoorbeeld aan mensen, die je kunnen verlokken tot de lieflijke kleur van de heerlijke beloften van God, maar eveneens aan anderen die het kleurcontrast kunnen laten zien door scherp te waarschuwen voor concrete zonden. Beide facetten zijn nodig in de ver­kondiging en opvoeding in de gemeente! Ieder lid mag op zijn wijze uit de verf komen, in zijn of haar specifieke geaardheid en kleur­nuance. Het zou jammer zijn als vele leden in de grondverf blijven staan! Daarmee bedoel ik aan te geven, dat zij allemaal hetzelfde fun­dament, Christus, hebben, maar dat hun dienstbetoon er niet uit komt, niet tot zijn recht komt voor het geheel. Hoe beter en rijker de veel­kleurigheid en veelzijdigheid er in een gemeente tevoorschijn komt, des te meer kracht openbaart zij ten opzichte van de overheden en mach­ten in de hemelse gewesten. De veelkleurige wijsheid Gods is geen ‘koekoek éénzang’, maar zegt iets over de velerlei genade Gods, waar­mee men elkaar dient, een ieder naar de genadegave, die hij ontvan­gen heeft 1 Petrus 4, vers 10. (1 Petr. 04:10).

Aftrekken of optellen?

Jaloezie op elkaars talenten behoort uitgebannen te worden. Saul werd door een geest van jaloersheid bevangen toen het volk juichte: “Saul heeft zijn duizenden versla­gen, maar David zijn tienduizen­den”. Hij had deze overwinningen mooi bij elkaar op kunnen tellen en bijvoorbeeld verheugd kunnen uit­roepen: “Samen hebben we er elf­duizend verslagen”! Helaas maakte Saul er een aftreksommetje van: “Ik heb er negenduizend minder…” Rivaliteit en wedijver horen niet thuis in de gemeente van de levende God. Stimulans tot deelname aan dienstbetoon is echter een heerlijke zaak. “Niemand is minder, niemand is meer, ieder is nodig bij de Heer”, zegt een liedje zo kernachtig. Het geheim is: samen ben je meer, samen sta je sterker! Isolement en onafhankelijk solisme zijn aftrekposten van de boze, waar­mee hij probeert de kracht van gemeente-zijn neer beneden te halen. De Heer gelooft echter in optellen en vermenigvuldigen van genade en vrede!

Verkeerde geesten

Leiders kunnen een verkeerde vorm van controle uitoefenen in de gemeente, een geest die macht of heerschappij over de zielen claimt. Vaak is er dan sprake van manipula­tie en intimidatie. Een zwakke vorm ervan is diplomatie. Goede leiders dienen en zoeken de ontwikkeling tot volwassenheid in persoonlijke levens en  (opkomende) bedieningen in de gemeente. Gemeenteleden kunnen in een ver­keerde ontwikkeling komen door een geest van rebellie, die zich niet aan gezag of leiderschap stoort. Rebellie veracht het van God gege­ven leiderschap. Een sleuteltekst is: “Evenzo gij jongeren, onderwerpt u aan de oudsten. Omgordt u allen jegens elkander met nederigheid…” 1 Petrus 5, vers 5. (1 Petr. 05:05).

In een gezonde, geestelijke ontwik­keling verlangen gemeenteleden ernaar om in groeiende mate mee te dienen. Gezegende leiders die dit proces onderkennen en delen van werk en dienst leren overdragen, opdat meerderen nuttig en vrucht­baar worden en mee gaan dragen in de opbouw van het lichaam. Leiders, die dienaren zijn, geven die ruimte! De gemeente is een kudde met her­ders of opzieners Handelingen 20, vers. 28. (Hand. 20:28). Zij weiden de kudde, voorzien haar van voedsel. Opzieners leren de zielen die God aan hen heeft toevertrouwd te onderhouden AL wat Jezus bevo­len heeft Mattheüs 28, vers 19. (Matt. 28:19). De gemeente wordt ook vergeleken met een Bruid Efeze 5, vers 25. (Ef. 05:25), een huis­gezin 1 Timoteüs 3 vers 15. (1 Tim. 03:15), een tempel Efeze 2 vers 21 en 22. (Ef. 02:21-22), de wijnstok met de ranken Johannes 15, vers 1 tot en met 8. (Joh. 15:01-08) en met een lichaam Romeinen 12, vers 4 en 5 en een Korinthe 12, vers 12 tot en met 27. (Rom. 12:04-05 en 1 Kor. 12:12-27). Het lichaam is een levend organis­me, waarin elk lid nodig is! De gehoorzaamheid aan het hoofd, Christus, staat centraal en Zijn wer­king komt tot alle leden! Het gevolg is, dat er beweging komt, een soepel en harmonisch functionerend geheel.

Voor-gangers

Zij die voorgaan op de weg van Christus worden voorgangers genoemd en zij zijn dit in geest en waarheid met hun leven. Voorgangers zijn geestelijk de oud­sten. Het zijn mensen die een bepaalde leef-tijd met Christus heb­ben. Jongsten, dat wil zeggen zij die pas bekeerd zijn, zijn uiteraard niet geschikt om de gemeente te leiden. Oudsten zijn de vaders in Christus en zij kennen Hem die van den beginne is 1 Johannes, 2 vers 13. (1 Joh. 02:13). Zij hebben een duidelijk begrip gekregen van de lijnen in het plan van God. Van ware voorgangers kun je zeg­gen: “Let op het einde  (de uitkomst!) van hun wandel en volg hun geloof na” Hebreeën 13 vers 7. (Heb. 13:07). Er staat: “Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u  (aan hen), want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen” Hebreeën 13, vers 17. (Heb. 13:17).

Het merkwaardige is, dat het argu­ment niet is: dat is zo vervelend voor de voorgangers, maar dat het ten nadele voor hen is, die door bijvoor­beeld kritiek de voorgangers laten zuchten en zich niet willen onder­werpen.

De bedieningen in de gemeente hebben tot taak de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, zodat de dienst van alle geledingen tot func­tioneren komt Efeze 4, vers 11, tot en met 16. (Ef. 04:11-16). Er komen er steeds meer die hun schouders onder het gemeentewerk gaan zetten. Op die wijze kunnen draagkracht en draaglast verdeeld worden.

Voor veel gemeenten geldt nog: “De kracht der dragers schiet te kort en puin is er te veel” Nehemia, twee vers 10. (Neh. 02:10). De bedoeling is: “Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan…”  (Openb. 03:12a). Een zuil is een drager, een steunpilaar  (vgl. Galaten, 2 vers 9. (Gal. 02:09) in het huis Gods. Ook een leider van taken in de gemeente als zang en muziek, geluid, cassettedienst, kosterschap, keukendienst, financiën, boekenta­fel, kinderdienst, zendingswerk­groep, evangelisatieaktiviteiten, enzovoort, zal voorop lopen, maar anderen inschakelen, taken verde­len, zodat hij of zij zelf de handen vrij krijgt om te coördineren, in plaats van zelf overal achteraan te hollen. Anderen vertrouwen en medeverantwoordelijkheid geven werkt geweldig goed voor de opbouw van de gemeente! Leiders leiden altijd weer nieuwe lei­ders op. We zien dat in het Woord. Mozes was voortdurend bezig Jozua te oefenen in het strijden en bidden, om hem te leren bekwaam te worden voor zijn toekomstige taak  (lees Exodus 17, vers 9, tot en met 14. En Jozua 24, vers 13. (Ex. 17:09-14 en Joz. 24:13) en Jozua 33, vers 11. (Joz. 33:11) en Numeri 27, vers 12, tot en met 23. (Num. 27:12-23) en Deuteronomium 31, vers 14. (Deut. 31:14) en Deuteronomium 34, vers 9. (Deut. 34:09) en Jozua, een vers 7 en 8. (Joz. 01:07-08) en Jozua 3, vers 7. Jozua 4, vers 14. (Joz. 03:07 en Joz. 04:14).

Elisa diende Elia en er staat van hem zo mooi: “die water op Elia’s handen goot” 2 Koningen, 3 vers 11. (2 Kon. 03:11) en Elia kon hem vormen en opleiden tot zijn opvol­ger, die een dubbel deel van de geest die op Elia rustte kreeg 2 Koningen, 2 vers 9. (2 Kon. 02:09).

Het advies van Jethro

In Exodus 18 vers 1 tot en met 27. (Ex. 18:01-27) vinden we de belangwekkende raad aan Mozes van zijn schoonvader Jethro. Jethro zag scherp dat de dienst die Mozes in zijn eentje verrichtte veel te zwaar voor hem was. Mozes had het veel te druk en raakte geheel uitgeput Exodus 18, vers 13, tot en met 18. (Ex. 18:13-18). De vermoeid­heid begon zijn tol te eisen. Hoe vaak hoor je in onze tijd niet uit de mond van leiders: “Ik heb het zo druk” en “Ik ben zo moe”. Velen zijn op een gegeven moment opge­brand en nemen dan een sabbatsjaar om weer bij te komen… Ontbrak het wellicht aan de sleutel, die Jethro Mozes aanreikte, om taken af te sto­ten door ze naar anderen te delege­ren?

Door vermoeidheid wordt men onnauwkeurig: afspraken worden niet nagekomen en beloften raken in de vergetelheid. Gebeurt dit vaker, dan ontstaat er wantrouwen bij gemeenteleden, waarop de leiding dan gemakkelijk als ‘politieagent’ reageert, terwijl leidinggevenden goede herders behoren te zijn. Het gevolg kan zijn dat leidingge­venden geen voorbeeld meer zijn, bijvoorbeeld dat hun kinderen tekort komen, omdat ze almaar met de boodschap of met een probleemge­val bezig zijn. Als er maar één of twee als herder en leraar beschouwd worden, kan de gemeente gaan lij­den aan ondervoeding. God heeft niet alle taken en vaardigheden in slechts enkele personen verenigd! Handelingen 13, vers 2. (Hand. 13:02) vermeldt al vijf profeten en leraars in de gemeente te Antiochië.

Mozes als voorbeeld

In Exodus 18, vers 19 en 20. (Ex. 18:19-20) noemt Jethro drie centrale taken voor Mozes: Gebed, voorbidder: met God over de mensen spreken en met de men­sen over God spreken.

Woord: de wet Gods inscherpen en de weg Gods bekend maken.

Bekend maken van het werk dat zij te volbrengen hadden: taken geven, stimuleren, motiveren.

Daarnaast moest Mozes oversten onder het volk aanstellen, om recht te spreken. De grote en moeilijke zaken zouden zij bij Mozes kunnen brengen, maar de kleine zaken berechtten zij zelf. Het resultaat voor Mozes was dan: verlichting, anderen zouden met hem mee dragen en hij zou staande kunnen blijven. Het gevolg voor het volk was: aanstelling van hoofden over minimaal tien mensen en tevre­denheid onder al dit volk. De mannen naar wie Mozes moest omzien, dienden aan bepaalde ver­eisten te voldoen: flink, godvrezend, betrouwbaar en winstbejag haten. Mozes nu luisterde naar de woorden

van zijn schoonvader en deed al hetgeen hij gezegd had, Exodus 18, vers 21, tot en met 26. (Ex. 18:21-26). Jethro had gezegd: “Indien gij dit doet en God het u gebied…”

In Nummeri 11, vers 16 tot 17. (Num. 11:16-17) en Numeri 11, vers 24, tot en met 29. (Num. 11:24-29) zien we hetzelfde principe. Een deel van de Geest die op Mozes rustte wordt daar op zeventig oud­sten en opzieners gelegd, opdat zij met u de last van het volk dragen, en gij die niet alleen hoeft te dragen. De van God gegeven leiding via Mozes werd erkend, zelfs door de Rubenieten in het Overjordaanse Numeri 32, vers 6, tot en met 22. (Num. 32:06-22). Het verdelen van taken wordt nog eens bevestigd in Deuteronomium, 1 vers 9 tot en met 18. (Deut. 01:09-18, waar gesproken wordt over wijze, verstandige en ervaren mannen, die met Mozes mee de zorg, moeite, last en rechtsgedingen kunnen dragen. De wijze raad van Jethro is nog altijd van groot nut voor geestelijke leiders, die onder het Nieuwe Verbond leven!

 (Het tweede en slotartikel over dit onderwerp komt in het volgende num­mer van Levend Geloof).

 

Weggerukt? Geoogst! Door Ada Karst

Om de ontwikkelingen die gaande zijn te verstaan, is de Gemeente tot lezen gebracht. Ze leest met onderscheid. De uiterste geestelijke zaken laten zich dan verstaan. En zo staat de Gemeente, zijnde de geestelijke mens, in het vervolgonderwijs. Met de lendenen van het verstand omgord neemt de geestelijke mens alles onder de loep. Alles wordt door hem beoordeeld; hij heeft de zin van Christus. Er is niet een nog hogere raadsman aan te pas gekomen. Hij is in Christus tot de hoogste vrijheid gebracht, de geestelijke mens is daartoe weggerukt!

Wéggerukt!

Wéggerukt? Wat is dat voor een plot­seling gebeuren? Weggeraapt! Weggeraapt voor het kwaad! Zo noemt de Statenvertaling dat in Jesaja 57 vers 1 en 2. (Jes. 57:01-02): “De rechtvaardige komt om, en er is nie­mand, die het ter harte neemt; en de weldadige lieden worden wegge­raapt, zonder dat er iemand op let, dat de rechtvaardige weggeraapt wordt voor het kwaad. Hij zal ingaan in de vrede; zij zullen rusten op hun slaapsteden, een ieder, die in zijn oprechtheid gewandeld heeft”. ‘Weggeraapt worden’ en ‘gaan in vrede’! Dat is een goede combinatie. Het is een heerlijk gebeuren in deze tekst, zonder dat er een mensen­hand aan te pas gekomen is: De Heer is tot Zijn tempel gekomen! Zij die wél opmerkzaam daarop waren, zijn door Zijn spreken in een grote verandering gekomen. De hele Schrift wordt opnieuw gelezen en opnieuw verstaan. Dat is één grote verhoring waarin de geestelijke mens is opgenomen.

Door dit totaliteitsgebeuren van vernieuwing van hemel en aarde, zijn we weggerukt of “weggeraapt voor het kwaad”. Zo gaan we in vrede. De geestelijke mens is geoogst!

Maleachi 3 vers 1 tot en met 3. En Hosea, 2 vers 18 tot en met 22. (Mal. 03:01-03 en Hos. 02:18-22 en 1 Korinthe 2).

Voor wélk kwaad weggeraapt?

Wat is dat voor een soort kwaad? Welk kwaad treft de geestelijke mens niet?

‘Onwetendheid is een niet te onder­schatten kwaad’, zo luidde de kop van een artikel in Trouw. Deze aan­gehaalde zin is op veel zaken van toepassing. Deze zin kan óók gebruikt worden om daarmee een voor gemeenten kwade geestelijke ontwikkeling aan te geven. Het kwaad van onwetendheid maakt onbekwaam om kwaad of goed te kunnen opmerken. Dat neemt het onderscheidingsvermogen weg. De Gemeente moet weten wélk beeld van Christus er uit haar tevoorschijn komt. Een Christus naar het vlees? Met vleselijke verhoringen? De lendenen van het verstand zijn door de kennis van Christus omgord. Na het wandelen in de eer­ste beginselen is de Gemeente op leeftijd gekomen. Ze kan de jaren van ontwikkelingen, zowel die ach­ter haar liggen als die er nü zijn, onderscheiden. Jeremia 17 vers een tot en met 8. en Ezra 3, vers 12 en 13. (Jer. 17:01-08 en Ezra 03:12-13).

Twee uitersten onderscheiden

“Uit wier schoot komt het ijs tevoor­schijn, en de rijp des hemels, wie baart die?” Deze vraag uit Job 38, vers 29. (Job 38:29) stelt God aan Job. God stelt deze vraag niet aan Job en de Gemeente om daarmee te kleine­ren. De letters van deze tekst zijn niet bedoeld om het dóórdenken over deze vraag uit te schakelen. De tegenstander van God, de Satan, heeft dat wél gewild. Hij kan niet anders dan met de letters het ver­volgonderwijs verduisteren. Maar ook deze tekst is verhoord; het heeft op hoger grond zijn opbrengst voort­gebracht. Er kan met onderscheid te worden gelezen.

Uit wier schoot komt het ijs tevoor­schijn?! Uit haar is, wat het vlees betreft, de Christus. Zij citeert zon­der verstand en met veel ophef de Schriften. Ze baart als het ware een onverstandig kind dat niet tot vol­wassenheid kan komen en dus veel narigheid geeft en heeft. Want de letters zijn Geestloos, hard. Dit is wél een uiterste religieuze aangelegenheid. Maar op dit uiterste wil de geestelijke mens niet liggen! Anders dan Bildad, in Job 8, vers 9. (Job 08:09), tegen Job zei, zeggen wij nu vanuit ons vernieuwde denken: Zijn wij van gisteren en weten wij niets?! “Uit wier schoot komt het ijs tevoorschijn… en…”

En nu komt het andere uiterste: “en de rijp des hemels, wie baart die?”

Het hemelse Jeruzalem  (de toeberei­ding in Woord en Geest) is vrij; en dat is onze Moeder! Dat is het andere uiterste, ons bereid door de uiterste Hoeksteen Jezus Christus Een Petrus, twee vers 6 staat de vertaling. (1 Petr. 02:06, Statenvert.). Zijn komst heeft, na de eerste begin­selen, het lezen en verstaan naar de Geest gebracht. Dat is de ‘legerstede’ waarop we rusten. Een harde leer?

Rijp des hemels! 1 Petrus, 1 vers 13 en 14. (1 Petr. 01:13-14).

 

Opruiming! Door Froukje Huis

Laatst maakten we een wandeling langs de Vliet. De lucht was bewolkt en een dunne mist hing over de vel­den. Maar ’t was windstil, zodat het water glad was als eens spiegel. Tientallen koeten vermaakten zich met zwemmen en duiken; pas als er een boot aankwam trokken ze zich aan de oevers terug. Er was weinig verkeer, zodat alles rondom rust en harmonie ademde. Aan de andere kant van de weg liep een sloot, die in verbinding stond met de Vliet. Af en toe passeerden we enkele huizen; de meeste hadden een keurig onderhouden voortuin, die met een bruggetje verbonden was met de weg. Alles zag er even verzorgd uit. Tot… we opeens allebei stil bleven staan: “Kijk nou eens!” Voor het bruggetje van een mooie tuin lag een grote berg rommel in de sloot. Het bedierf de hele aanblik. “Dat ze dat niet opruimen!” zeiden we misprijzend.

Op de terugweg kwamen we langs dezelfde plaats en kijk eens aan! Daar was een oude man bezig met een hark alle rommel uit de sloot te vissen.

“Daar bent u wel even mee bezig”, was ons commentaar. De man liet de hark rusten. “Zeg u dat wel, ik doe dit werk al 60 jaar en het helpt niks. Al het vuil van de Vliet komt hierheen en niemand doet er wat aan!”

Plons… een stuk karton, plons… een oude doek, plons… een stuk schuim- plastic…

Zou je dat niet kunnen voorkomen, vroegen we ons af. Dat was voor die oude man toch geen doen? Later dacht ik er nog eens over na! Zijn we vaak zelf ook niet bezig onze ‘hemel’ schoon te maken? Wat drijft er allemaal binnen vanuit de wereld van tv, internet, lectuur, krant en mensen die we ontmoeten? Via onze gedachten?

Natuurlijk, we hanteren vlijtig de ‘hark’ en belijden onze zonden en tekortkomingen. Maar zo’n horo­scoop lezen is toch niet zo erg en die spannende serie op de tv moet je toch gezien hebben? Je kan toch niet altijd over de Bijbel praten? Onze vijand, de duivel, ziet echter zijn kans schoon om mee naar bin­nen te glippen; hoe zullen we dan ooit het doel bereiken? Daarnaar strekken we ons toch uit? Hebreeën 12 vers 1. (Heb. 12:01) zegt: “Laten we … afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat…” en in Filippenzen 4. vers 8 en 9. (Filip. 04:08-09) kunnen we lezen dat we dienen te bedenken “al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is”. En “al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient”! Wat ons geleerd en overgeleverd is, laten we dat in toepassing brengen en de God des vredes zal met ons zijn!

Dan hoeven we niet met de hark te werken, want dan blijft onze ‘hemel’ schoon!

 

 

 

1999.07-08 nr. 401

1999.07-08 Levend geloof Nr. 401

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

In ons vorig nummer schreven wij over het ontstaan van Levend Geloof en ook hoe de naam Levend Geloof tot stand kwam. In ons blad keert de oproep om een lévend geloof tot openbaring te brengen dan ook telkens terug. Natuurlijk wordt er niet altijd op directe wijze over het geloof geschreven, maar direct of indirect, het gaat uiteindelijk om de geloofsbeleving die zich in en door elk kind van God behoort te openbaren. Werkelijk geloof behoort niet ver­borgen te blijven, Jakobus formuleert dat op duidelijke wijze door op te merken: “Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder wer­ken dood” Jakobus, 2 vers 26. (Jak. 02:26).

Daarbij gaat het uiteraard om het échte geloof in Jezus Christus, de Zoon van de levende God. Iedere andere vorm van geloof is surrogaat en uit de verkeerde bron afkomstig. Onze doelstelling is dan ook, temidden van een wereld van ongeloof, bijgeloof en verkeerd gericht geloof, dit echte gebofte verwoorden. Daarbij proberen wij rekening te houden met de verschillende categorieën lezers die ons blad heeft. Dat wil zeggen dat sommige artikelen meer bestemd zijn voor degenen die nog in een beginstadium zijn wat betreft hun geloofsbe­leving, terwijl andere artikelen meer gericht zijn op hen die verlangend zijn door te groeien naar het volwassen stadium in Christus. Ook in dit nummer treft u in de verschillende korte en langere artikelen weer een veelzijdige belichting aan hoe ons geloofsleven behoort te functioneren en meer en meer vrucht gaat dragen.

Zo mag Levend Geloof, door Gods genade, meewerken bij de groei van ons geloofsleven. En zo zal, temidden van alle geestelijke verwarring en misleiding, de stabiele, overwinnende gemeente van de grond gaan komen en als een hel­der lichtbaken in het plan van God gaan functioneren.

 

Kom in actie! Door redactie

Hoewel Levend Geloof al bijna 40 jaar bestaat blijkt soms toch nog dat men niets afweet van het bestaan van ons blad. Voor sommi­gen die het blad ‘ontdekken’ blijkt een geheel nieuwe  (geestelijke) wereld open te gaan waarvoor men dan bijzonder dankbaar is. Nu kan men opmerken dat er door reclame te maken, bijvoorbeeld door het plaatsen van advertenties in andere bladen, vanzelf meer aandacht komt voor Levend Geloof. Onze ervaring is echter dat de beste reclame voor ons blad de ‘mond-op-mond reclame’ is. Spreek over ons blad, geef het door aan anderen, kortom: kom in actie! Hier volgen een aantal sug­gesties:

Het opgeven van adressen  (het liefst schriftelijk) waar wij enkele proefnummers naartoe kunnen zenden.

Het eenmalig of meermalig afnemen van extra exemplaren voor gerichte verspreiding aan familie, kennissen of gemeente­leden.

Het overmaken van een extra bijdrage. Lees wat we daarover schrijven in het kader van onze zomeractie.

Het blad, al of niet gratis, verkrijgbaar stellen via de boekentafel van uw gemeente, zoals in verschillende gemeenten al gebeurt.

Het opgeven van iemand voor een geschenk- of adoptieabonne­ment.

Kortom, er zijn mogelijkheden genoeg om ‘in actie te komen’ en meer bekendheid te geven aan het heerlijke en kostbare evangelie, waarvan de uitleg in Levend Geloof zo’n centrale plaats inneemt.

 

De weg naar een zinvol bestaan door Jan W. Companjen

Hoewel de laatste jaren wat minder frequent, is Jan Companjen ongetwij­feld één van de meest productieve schrijver van ons blad geweest. Vrijwel vanaf het begin schreef hij bijna iedere maand een geloofsopbouwend artikel. Zijn getuigenis werd al gepubliceerd in het nummer van juli/augustus 1962! We zijn blij dat we ook in dit nummer weer een arti­kel van hem kunnen publiceren.

“En God schiep de mens naar Zijn beeld… En God zegende hen en zeide tot hen: Weest vruchtbaar, wordt talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar en heers over al het geschapene…” Genesis, 1 vers 27 en 28. (Gen. 01:27-28). “Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit het water. En zie de hemelen openden zich en de Geest Gods daalde op Hem neder als een duif. En zie een stem uit de heme­len zeide: Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik een welbehagen heb” Matteüs 3, vers 16 en 17. (Matt. 03:16-17). Nog nooit heeft de mensheid zoveel vragen gesteld betreffende het gees­telijk leven van de mens en de onzienlijke wereld, als nu. Het gaat bij deze vragen, zoals u zult begrij­pen, om het innerlijke van de mens: Waar kom ik vandaan, waar ga ik naar toe, waarvoor leef ik? En er is toch meer tussen hemel en aarde? En waar kan ik daar antwoord op vinden? Kortom, men is wereldwijd op zoek naar de zin van het mense­lijk bestaan.

Het is dan ook onbegrijpelijk dat een groot deel van het Christendom, met een Bijbel vol bewijsmateriaal dat God, de Schepper van hemel en aarde, in gemeenschap met Zijn schepping wil leven, tot op de dag van vandaag geen steekhoudende antwoorden geeft op die vragen. Een en ander heeft wel tot gevolg gehad dat wij, tot in alle godsdienstige gele­deren toe, met allerlei geestelijke uit­wassen zitten. De mens is en blijft zoekende naar iets wat hij mist.

Geschapen met een doel

Het komende millennium, waarvan men verwacht dat het een geestelijke inslag zal hebben, speelt hierin zeker een rol. Ik geloof dan ook dat wij aan de vooravond van dit millennium  (de zevende dag na de schep­ping en de derde dag na de komst van Jezus Christus) ons eens duide­lijk en onomwonden moeten uit­spreken dat de mens voor een doel geschapen is en dat Jezus Christus ons naar dat doel de weg wijst. Laten wij, gelovigen die ons gekocht en betaald weten door Zijn bloed, eens op onze voeten gaan staan en gaan verkondigen dat Jezus Christus de daartoe door God de Vader zelf aangewezen weg is. Hij is de weg tot herstel van alle dingen, Geestelijk en natuurlijk. Ja, zelfs tot herstel van de ganse schepping die door toedoen van duivelse machten en krachten tot een zuchtende schepping is verworden.

Laten we dus beginnen met vast te stellen dat de mens door de Schepper met een doel, met een Goddelijk doel, geschapen is. Dat doel was en is, God vertegenwoordi­gen in Zijn schepping.

Laat dat gegeven nu eens goed tot ons door­dringen en vervolgens, daarop aan­sluitend, dat God de Schepper, met die mens in gemeenschap wil wan­delen. God is Geest en Jezus zei daarvan, in Johannes 4 vers 24 (Joh. 04:24), dat een ieder die Hem wil aanbidden  (met Hem wil omgaan) dat moet doen in geest en waarheid. In de Geest en de Waarheid waarin Hij de mens schiep. “Kom. laat ons men­sen maken” en Hij schiep zich de mens Adam om daarmee samen te werken in Zijn Geest. Daartoe schonk God Adam Zijn Geest.

Kroon der schepping

Die inwonende Geest maakte hem tot kroon der schepping en uit haar zou het verdere nageslacht geboren worden.  (Let op: ook bij Jezus, als tweede Adam, vindt een zelfde ont­wikkeling als nageslacht plaats). Gods doel met de mens stond en staat vast. Hij kreeg een vrije wil en kon zijn Maker gehoorzaam maar ook ongehoorzaam zijn.

De zondeval van de mens bestond en bestaat uit de keus dat de mens zijn eigen weg gaat. God zei tot Adam  (en later tot Eva): Alles mag, van elke boom mag je eten, overal mag je van genieten, maar… wat goed of kwaad is zal je al wandelende met Mij leren. Dat is een leer­proces en daarvoor heb je Mijn leiding nodig’.

Dat wachten en in samenspraak leven met hun Schepper, was kenne­lijk teveel gevraagd. De mens ging zijn eigen weg, werd ondergeschikt en luisterde naar de tegenpartij die al vanaf het begin levensgroot aan­wezig was.

Hemel en aarde waren één. De mens had een dusdanig Geestelijk vermogen dat hij ook in de onzien­lijke wereld kon functioneren. Hij bestond niet alleen uit een lichaam met een ziel, maar bezat ook Gods Geest en kon daardoor in gemeen­schap met Zijn Schepper leven. En toch koos de mens voor een eigen weg met het gevolg dat hij het intie­me Goddelijke leven kwijtraakte. God kan niet wonen in een lichaam dat tot zonde verworden is. De mens die geschapen was om lei­ding te geven ging er onderdoor, door naar een andere stem dan Gods stem te luisteren. De mens ging in de verdediging, gaf God en de duivel de schuld van de ontspo­ring. Adam zei: “De vrouw die Gij mij gegeven hebt” en Eva zei: “De slang heeft mij verleid”.

Menselijk drama

Het menselijk verblijf in een para­dijs én gemeenschap met God werd een drama. Zij raakten Gods Geest kwijt en werden zielige mensen. Zij verstopten zich, voelden zich naakt, onbeschermd en schuldig. Maar God liet ondanks alles, Zijn schepping niet in zijn naaktheid achter. Hij bekleedde ze, niet met vijgenbladeren, zoals vaak wordt afge­beeld, maar met dierenvellen. Is het niet zeer opmerkelijk dat dieren­offer, dat Godsoffer, voor de mens? Verder kondigde Hij een felle strijd aan tussen het ‘zaad van de vrouw’ en het ‘zaad van de slang’. Het zaad van de vrouw zou zich laten verlei­den en kinderen der duisternis voortbrengen.

Maar kreeg ook de belofte dat het zaad van de vrouw, Satan de kop zal vermorzelen.

Vanaf dat moment begon de degene­ratie van de mens, goed en kwaad groeiden naast elkaar op. Aan de ene kant sloeg Kaïn, Abel dood en aan de andere kant wandelde Henoch met God. Gods trouw bleef bestaan. De aartsvaders, Abraham, Isaak en Jakob, mochten Gods nabijheid nog in bijzondere mate ervaren. God sloot een verbond met Noach, met Abraham en het uitverkoren volk Israël en uiteindelijk een nieuw ver­bond voor de gehele mensheid in Christus Jezus.

Bij dit alles ligt het gewicht bij Gods daden. Aan de menselijke kant kre­gen we een degeneratie die tot op de dag van vandaag voortduurt. Ondanks de roeping van Israël om Gods heerlijkheid en almacht te openbaren, verviel dit volk, maar ook het volk dat als nageslacht uit Christus voortkwam en werd tot een volk van overleveringen en vormen­dienst.

Een nieuw begin

In de laatste vier eeuwen voor Christus was de Godsspraak en openbaring bij het volk tot een mini­mum gedaald. Toch heeft het volk Israël naar de belofte het zaad Gods doorgegeven en werd de Christus uit dat volk geboren. Die tweede Adam, door de Geest Gods bij Maria verwekt, gaf ons mensen de mogelijkheid tot een nieuw begin. Herstel van de band tussen God en de mens. Door de gestage achteruitgang was het volk Israël een volslagen natuurlijk volk geworden die verlossing en bevrij­ding verwachtte door middel van een koning die door kracht en geweld hun zou verlossen van hun vijanden. En zie daar komt ineens een onverwachte Messias die boven het natuurlijke leven staat en dat bevestigt met tekenen, wonderen, wijsheid en inzicht die alle verstand te boven gaat.

Let op: God houdt vast aan het doel waarvoor Hij de mens geschapen heeft. Zijn plannen falen niet. Men hoort menigmaal zeggen dat het ver­bond dat God sloot met Israël, die roeping, onberouwelijk is. Nu dat­zelfde geldt ook voor de mens die zich geborgen weet in Jezus Christus. De schepping die een oor­sprong, een bestaansrecht en een doel heeft, werd aan de mens toever­trouwd. De ongehoorzaamheid van Adam en Eva door niet met God te wandelen maar een eigen weg te gaan, werd afgebroken, maar bij de komst van Jezus Christus weer her­steld. Gods Geest vond in Hem een nieuwe beelddrager en uit Hem kwam een nieuw verbondsvolk voort.

Laten wij na tweeduizend jaar Christendom eens tot de erkenning komen, dat wij -christenen- halfweg zijn blijven steken, ja dat wij als christenen zijn meegaan degenere­ren tot een niveau dat overeenkomt met de situatie in Jeruzalem, omschreven in Handelingen 4 vers 24 (Hand. 04:24) e.v. De koningen der aarde en de geestelijke oversten waren daar tezamen vergaderd tegen de Here en zijn Gezalfde, “tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt”  (vs. 27).

Terug naar de bron

Ook nu zien wij hetzelfde gebeuren, de Naam van Jezus moet worden uit­geroeid en Zijn volgelingen moeten monddood worden gemaakt. Zie om u heen en wordt wakker en zie wat kerkelijke en andere geestelijke lei­ders voor onheil aanrichten. Wordt wakker en versterk die­genen die Geestelijk stervende zijn. Terug naar de bron: Jezus Christus. Als wij Hem uit de Bijbel weg­halen, kunnen wij het hele Nieuwe Testament -het Nieuwe Verbond- wel weggooien.

Daar zijn zeer velen, vooral op het kerkelijk terrein, al druk mee bezig. Zij vallen terug op het oudtestamen­tisch geloven, waar voor Geestelijk leven weinig plaats is. Helaas heb­ben veel gelovigen zich al bij die afgang neergelegd. Toch zal er een kentering komen want Jezus zal overwinnaar zijn. Aan Hem is, door God Zijn Vader, alle macht gegeven in hemel en op aarde en Hij is door diezelfde God aangesteld tot Here  (Leidsman)) en tot Christus  (Verlosser). Zie Handelingen 2 vers 36 (Hand. 02:36). Die Jezus werd ons, als een gave van God, geschonken tot heil van ons­zelf, maar ook voor die van de gehe­le wereld. Adam en Eva waren ongehoorzaam, maar Jezus, onze Heer, maakte door Zijn gehoorzaamheid de weg open tot ons heil.

De weg is open

Die weg ligt open voor een ieder die Jezus als Verlosser en Heer in gehoorzaamheid wil aanvaarden. Dat aannemen van Jezus houdt in dat een volgeling van Jezus Christus Zijn Geest aanvaardt. Want wie Hem aanhangt wordt één Geest met Hem. En die Hem aange­nomen hebben, heeft Hij macht gegeven kinderen, ja zelfs zonen Gods te worden.

In bepaalde kringen staat men er niet zo op ‘Geestelijk’ te worden. Men wil daar zichzelf blijven. Dat Geestelijke ontmenselijkt de mens zegt men. Die mensen worden zwe­verig en staan niet met beide benen op de grond.

Op dat punt -een geestelijk christen zijn- zullen wij ons moeten gaan concentreren, omdat de mensheid daar juist naar zoekt. Christen zijn zonder Geestelijke gemeenschap met God, de Vader, en Zijn Zoon, Jezus Christus, is een volkomen uit het lood geslagen zaak. Nogmaals, en daar kunnen wij niet omheen, het is Gods bedoeling dat wij als mens tot het doel komen waartoe Hij ons geschapen heeft. In het Hogepriesterlijke gebed komt dat samen uit één Geest leven en werken uitermate duidelijk naar voren.

De volkomen harmonie tussen Schepper, Jezus Christus en Zijn Lichaam -de gemeenschap van Zijn volgelingen- komt daarin tot uiting omdat zij uit één Geest, uit Gods Geest zijn. Dat leven voor de mens is vanaf het begin Gods doel geweest.

Het evangelie van Johannes, het boek Handelingen en de brieven van de apostelen leren ons overduidelijk dat het uitzonderlijke van het Nieuwe Verbond met God de Schepper daarin gelegen is dat wij Zijn gave, Jezus Christus aannemen. Ten eerste tot verzoening van onze zonden, als Lam Gods. En ten twee­de als Leidsman totdat het zal zijn: Christus alles in allen.

Bekleed met Christus

Dat houdt in dat niet alleen Jezus Christus gehoorzaam aan Zijn Vader moest zijn, maar dat ook wij, als Zijn volgelingen, in alles Zijn weg moeten gaan en alle gerechtigheid vervullen. Dan zijn wij een nieuwe schepping; voelen ons niet meer v! zondig of naakt, maar hebben ons bekleed met Christus en hebben onze kleren gewassen in het bloed van het Lam.

Wij mogen met feestkleren de bruiloftszaal binnengaan om daar met lof ons grote God te danken. De liefde Gods, die in ons meer kan doen dan wij bidden of beseffen, kan Zijn werk gaan doen en ons maken tot een zoutend zout en tot een licht op de kandelaar. Het is niet Gods schuld dat het mis gaat in deze wereld. Van Zijn kant is alles in orde. Jezus riep uit: Het is volbracht! Ieder mens kan terugke­ren tot God, zijn Schepper en kan vrede, vergeving van zonden ontvan­gen. Want alzo liefhad God, heeft God, deze wereld dat Hij daartoe Zijn eniggeboren Zoon gaf. Indien de hedendaagse mens gaat vragen: ‘Wat moeten wij doen?’, is ook ons  (althans dat behoort het te zijn) antwoord: “Bekeert u uit dit verkeerde geslacht Handelingen 2 vers 40  (Hand. 02:40), en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot ver­geving van uw zonden, en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen”. Dan wordt het waarlijk Pinksteren, Christus in u, de hoop der heerlijk­heid. Eén Gemeenschap, samen door één Geest tot één Lichaam gedoopt.

Grote God, wij willen U aanbidden

Voor het heil dat U ons hebt bereid

Door de Geest die U ons hebt gegeven

Prijzen wij U tot in eeuwigheid.

 

U hebt Jezus alle macht gegeven

straks zal alles als herschapen zijn

Ook de Zoon zelf zal zich onderwerpen

God zal alles dan in allen zijn.

Leg uw eigen ik-leven  (‘ik zoek het zelf wel uit wat goed of kwaad is’) af in de dood en sta op tot een nieuw leven en Christus zal over u lichten!

 

Bevrijd uit het diensthuis door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel 2

“Toen sprak God al deze woorden: Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. U zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben” Exodus 20 vers 1 tot en met 3  (Ex. 20:01-03).

Zoals we de vorige maal gezien heb­ben, is het wel zo dat God de wet in het herstelproces van de mens heeft ingezet, maar niet als datgene waar alles om draait. De wet is erbij geko­men – bij de belofte aan Abraham gegeven. En als de wet goed gehan­teerd wordt, leidt deze naar de ver­vuiler van de oorspronkelijke belofte: naar Abrahams zaad, naar Christus Jezus.

Het slavenhuis

Onder het Oude Verbond leidde de Here God een natuurlijk volk uit het natuurlijke diensthuis, uit het land Egypte. Het had daar vele jaren slavendienst verricht. Eenmaal bevrijd, duurde het nog 40 lange jaren eer men er klaar voor was het beloofde land in bezit te nemen. De natuurlijke Israëlieten moesten ste­nen bakken voor het bouwen van de vestingsteden van de vijand. Voor Israël was dat een nutteloze bezig­heid; alleen Egypte had er belang bij, want mede daardoor kon de farao z’n machtspositie continueren. Nu, in het Nieuwe Verbond, op basis van het volbrachte werk van Jezus Christus, leidt onze Heer een geeste­lijk volk uit het gééstelijke Egypte, uit geestelijke slavernij. De mens die Christus Jezus toebehoort, maar in slavernij aan de boze verkeert, bouwt  (zonder dat dat z’n bedoeling is) aan het rijk van Satan. Hij bouwt mee aan geestelijke vestingsteden in het duistere deel van de hemelse gewes­ten. Hij wordt daartoe geprest. Hij kan geen kant meer op, alleen de richting die de boze hem uitdrijft.

Het volk van God

Was het Israëlitische slavenvolk ook tijdens de slavernij in Egypte al het volk van God? Dat zou ik denken; de farao hield Gods volk immers gevan­gen! Daarom zegt de Here God: ‘Laat mijn volk gaan!’ Het was gewoon zijn volk. Aanvankelijk was het Gods volk in slavernij en daarom ging Hij het bevrijden. Maar al of niet gevangen in Egypte, Hij erkende hen als zijn mensen. Slaaf of vrije – God zag hen als men­sen die Hij zich had uitgekozen om samen zijn volk te wezen. En altijd was Hij bedacht op zijn plan met het natuurlijke volk Israël, op de Christus die uit hen voort zou komen… want daar draaide het om in het Oude Verbond. Ook heden ten dage hangt Gods trouw niet af van ons al of niet vrij zijn van Satans beïnvloedingen. Net zomin als het Israël werd aangere­kend dat het tegen z’n wil in Egyptische slavernij verkeerde, net zomin wordt het op ons conto bijge­schreven als we op bepaalde levens­terreinen door Satan zijn vastgezet. Een slaaf van de boze kan tegelijkertijd een geliefde van de Heer wezen, zeker weten! Iemand die in geestelij­ke ballingschap verkeert – uiteraard. Maar dat tast Gods liefde niet aan of de betrokkenheid van de Meester bij de mens. Echt niet!

Als vóór de Schelfzee…

Er kan verdriet in je leven zijn, écht verdriet waardoor Satan je klemzet als destijds de Israëlieten tegen de Schelfzee. Dan zul je niet altijd een stralend gezicht hebben. Rouw over dierbaren die hier beneden niet meer zijn, vereist een compleet ver­werkingsproces. Dat lukt niet van de ene dag op de andere en iets zal er trouwens altijd wel van blijven zit­ten, want als je een geliefde ontvallen is, is er eigenlijk wat van jezelf weggenomen. Zo ervaar je dat, als een leegte. Daar zul je ook nooit omheen kunnen, maar daar zul je altijd doorheen moeten. Samen met de Heer zal dat kunnen lukken, mits je toestaat dat Hij je troost in je verdriet en Satan er dus niet in slaagt een dierbare overlede­ne tussen de Here God en jou in te zetten.

Het is een onhaalbare zaak, reëel verdriet weg te stoppen of opzij te schuiven. Bij de Vader mag je het leren verwerken. Bij Hem kun je rustig uithuilen. Hij heeft alle tijd voor je, en die néémt Hij ook werke­lijk. Samen met Jezus mag je in de liefde Gods bezig zijn, zodat elk levensprobleem tot op de bodem opgelost zal worden. En daarin zal de één voor de ander tot een schou­der kunnen wezen. Maar verdriet dat je door levenden wordt aangedaan, kan soms nog die­per ingrijpen in je leven. Zeker als het mensen zijn waar je veel van houdt en die in de slavernij van Satan terecht zijn gekomen. Als zij jou in je innerlijk bezeren, kan dat ontzettend veel zielenpijn geven. Temeer als ze dat opzettelijk doen, veelal zonder zich bewust te zijn van de infiltraties van satanische mach­ten in hun leven. Zulke zaken komen doorgaans harder aan, omdat een overledene uitsluitend slacht­offer van de boze is, terwijl de leven­de geliefde  (naast slachtoffer) ook mede-bedrijver kan wezen. En daar heb je zomaar geen oplossing voor.

Geen andere goden

Iets anders wordt het als iemand er  (naast de Here God) nog een ande­re god op na zou houden. En dan bedoel ik niet dat iemand misschien een afgodsbeeldje in huis heeft… als curiositeit bijvoorbeeld of uit cultu­rele overwegingen. Voor alle duide­lijkheid wil ik daar wel bij aanteke­nen, dat ik zo’n ding helemaal niet in huis wil hebben, zo’n gruwel in Gods ogen. Ik snap natuurlijk ook wel dat niemand van ons er in aan­bidding voor op de knieën zal vallen, maar toch! Ik zal het instrumentari­um van Satan  (in wat voor vorm dan ook) op geen enkele manier als ver­zamelobject willen hebben. Tussen twee haakjes: zou u er ooit over denken een hakenkruis bij u in de kamer aan de muur te hangen als souvenir of zo? Dat zou u vast niet doen, want dat roept associaties op aan Adolf Hitlers nazidom. Daar wil­len we als goede Nederlanders niets mee te maken hebben, en terecht! Een crucifix zie ik ook niet zo gauw bij een van ons aan de muur han­gen. En kruis met een zogenaamde Jezusfiguur eraan roept sowieso ver­velende vrome bijwerkingen op. Waarom zou iemand dan wel een afgodsbeeld in huis halen? Dat legt immers een link naar occulte gruwe­len in de geestelijke, zowel als in de natuurlijke wereld. Adolf Hitlers swastika verfoeien we en religieuze attributen roepen al gauw weerstan­den op. Zouden we dan voor Oosters-occulte uitbeeldingen ande­re maatstaven aan moeten leggen?

Voor Gods aangezicht

Maar het gaat me eigenlijk niet zozeer om voorwerpen uit allerlei

religieuze culturen. Die vallen immers eerder onder het twééde vak de tien woorden  (of zoals ze meestal genoemd worden: de tien geboden). Geen andere god naast de Here God hebben, betekent veel meer niets in je leven hebben, dat naast God je hart vervult. Je hart mag natuurlijk best betrok­ken wezen bij mensen die je nu een­maal na aan het hart liggen, zoals familie of speciale vrienden, en bij zaken die een belangrijke rol in je leven spelen, maar altijd zal de lief­de tot de Vader en tot Jezus daar bovenuit gaan.

Is er iets in de materiële of in de geestelijke wereld dat een grotere plaats in je hart inneemt dan de Here God. of is het een mens die je boven Hem stelt. Dan is dat of die daarmee je idool, je afgod geworden. Dan heb je een god naast de Allerhoogste gekregen, en volgens Exodus 20 staat zo’n afgod altijd vóór Gods aangezicht. Dat wil zeggen dat zo’n idool tussen God en de mens in gaat staan, met alle gevolgen van dien. Je geestelijke blik wordt troebel en je onderschei­dingsvermogen in de hemel daar­door beperkt. Want de Satan doet door middel van het idool een aan­slag op je relatie met de Heer. God kan nog wel het één en ander aan je kwijt, maar het wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een afgod, een Baal. En Baal betekent Heer. Alleen is het wel duidelijk een andere Heer!

Weg met de afgoden!

Afgodsbeelden geven niet veel pro­blemen als je er niet vanaf wilt. Hak ze in stukken en deponeer ze in de vuilnisbak; ze worden vanzelf afge­voerd! Maar met ménsen is dat niet aan te bevelen, naar duidelijk wezen mag. En ook voor heel wat materiële dingen zal een andere oplossing gevonden moeten worden. Wat te doen als je huis je afgod is of je werk, je kinderen, de familie, je vriendenkring of de plaatselijke gemeente? Moet je jezelf dwingen wat minder gemotiveerd naar je werk te gaan? Maar de Schrift zegt, dat wat je ook doet, je het ‘als voor de Heer’ dient te doen. Dat is dus met alle motivatie! Moet je je huis in de fik steken als dat je afgod is? Maar je zult toch ergens moeten wonen… en dat wordt dan je nieuwe afgod. Moet je de gemeente in de steek laten? Maar daar heeft de Heer je een taak gege­ven en bovendien geborgenheid. Moet je breken met de mensen waarvoor de Heer liefde in je hart gelegd heeft en die ook van jou hou­den? Moet je je kinderen gaan verwaarlozen en je familie links laten liggen? Ik denk dat het allemaal retorische vragen zijn. De vraag stellen, is haar beantwoorden: natuurlijk moet het zo niet! Maar hoe dan wel? Moet je gaan proberen de afgoden in je

leven wat minder afgoden laten zijn? Dat lukt net zomin als het een ver­slaafde lukt minder te gaan gebrui­ken. Ook al slaag je er aanvankelijk in, binnen de kortste tijd verval je weer in je oude leefpatroon.

Wandel in het licht

Naast een rigoureuze breek in je denken met wat tot nog toe wellicht een afgod in je leven was, is het meestal nodig de stille omgang met de Heer op te voeren. Ik bedoel niet dat we langer moeten gaan bidden of vaker, maar ik wil hiermee zeggen dat de relatie met de Heer zich nog wel wat mag verdiepen. Daardoor zal onze liefde tot God en tot Jezus zeker toenemen en zal de breuk met het afgodische volledig worden. We zullen geen andere goden naast God hebben, omdat we ze nooit naast God kunnen hebben, ze zullen altijd voor zijn aangezicht staan. En aangezien Gods aange­zicht constant op de mens gericht is, zal een idool of afgod altijd tussen de Here God en ons instaan. Voor God is dat geen belemmering: Hij kijkt er dwars doorheen. Maar als wij onze geestelijke blik op Hem proberen te richten, zullen we aller­eerst tegen onze Baäls oplopen. Daarom is het belangrijk de afgoden uit je leven weg te doen. Zullen we elkaar daarin ondersteunen? God trekt met ons mee, zoals Hij dat tij­dens de exodus in de vuurkolom deed. Altijd goed zichtbaar! Nu is Hij in de wolk  (in de gemeente), die in het duister van de wereld tot een lichtbaak wezen mag. Je mag van binnenuit een licht zijn in de gemeente en bij de mensen die door God op je weg gebracht worden: met Jezus wandel je in het licht en in de Christus ingevoegd is dat blijvend de realiteit.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen u geven zal; want op Hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt. Zei zeiden dat tot Hem: Wat moeten wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken? Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft” Johannes 6 vers 27 tot en met 29  (Joh. 06:27-29).

Een nieuwe theologie?

Door de maandkrant Uitdaging, een uitgave van de stichting Agapè. kan men behoorlijk op de hoogte blijven van alles wat er in de evangelische wereld gebeurt, ook al gaat men soms wat selectief te werk. Op de eerste pagina staat altijd de column onder de titel ‘Roeper’. We lezen het vaak met instemming al vinden we het jammer dat de schrijver  (één van de redacteuren?) anoniem blijft. Hieronder volgt het stukje dat we aantroffen in het laatste nummer en waarbij verder commentaar overbo­dig is.

“Alwéér voor niets de Bijbel meege­nomen. Gebeurt steeds vaker. Ooit geneerde ik mij ’n beetje als ik hem eens niet bij me had. Nu voel ik mij er soms wat ouderwets mee. Op menig evangelisch evenement hoor ik wel in de verte óver, maar niet uit Gods Woord praten. Bij zo’n reli- match krijgt de Bijbel dan hooguit een plaats op de reservebank. Feelings, weet je wel. Jesus is cool, man. Wow. Enzovoort. Dat treintje van de vier geestelijke wetten, met de heilsfeiten als loco­motief en gevoel als laatste wagon, lijkt nu omgedraaid. Ervaringen staan hoog genoteerd. In alles wat in dit tijdperk spiritueel heet. De bijbelschool in Heverlee heeft een cursus ingevoerd om eerste­jaarsstudenten de Bijbelkennis bij te brengen die men vroeger in gemeenten opdeed. Maar zij kennen veel liedjes. En ze spelen gitaar. Weten dus meer van het akkoord dan van het Woord.

‘Opwekkingsbundeltheologie’, zei de directeur. Nieuwe tijd?”

Scheiding der geesten

Paulus geeft in zijn tweede brief aan zijn ‘medewerker in opleiding’, Timotheüs, een duidelijke beschrij­ving van de mensen die in de ‘laat­ste dagen’ zullen leven. Hij schrijft  (vrij vertaald): ‘Wees je ervan bewust met welke negatieve eigenschappen de mensen, onder inspiratie van de vorst der duisternis, behept zullen zijn’. En dan schrijft hij dat de men­sen zelfzuchtig zullen zijn, geldgie­rig, pochers, vermetel, kwaadspre­kers, aan hun ouders ongehoor­zaam, ondankbaar, onheilig, liefde­loos, trouweloos, lasteraars, onma­tig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opge­blazen, met meer liefde voor genot dan voor God. Zij hebben met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend 2 Timoteüs 3 vers 1 tot en met 5

 (2 Tim. 03:01-05). Ieder rechtgeaard christen, die in deze tijd leeft, zal zich vrijwel dage­lijks realiseren hoe waar deze woorden van de apostel zijn. Ik moest er weer eens aan denken toen ik een interview las in De Telegraaf met dr. A. Honig, hoofd van de afde­ling stemmingsstoornissen bij het Academisch ziekenhuis Maastricht. Dit interview vond plaats naar aan­leiding van een familiedrama, het zoveelste in een lange rij, waarbij een vader eerst zijn twee kinderen vermoordde en daarna de hand aan zichzelf sloeg.

Afbrokkelend geloof

Dr. Honig merkt op: “Dergelijke dra­ma’s zijn ook een signaal van sociale afkalving in de gemeenschap, onder meer door het almaar verder afbrokkelende geloof. Er is een zichtbaar toenemend gebrek aan zingeving van het leven. Sommigen vragen zich af: wat doe ik hier nog?! Zij nemen dan weliswaar een fataal besluit, soms geïnspireerd door de gruwelijkheden op televisie of misdaad-computerspelletjes”. Mensen in onze westerse samenleving, zo vervolgt, dr. Honig, worden temidden van velen steeds eenzamer. Dat proces verergert de laatste jaren in ernstige mate. “Mensen communiceren steeds minder met elkaar. Niet voor niets voorziet het wereldwijde computernetwerk Internet in een geweldige behoefte

aan onderling contact. Want als je je buren al kent – en velen hebben geen idee wie er naast hen woont – dan weet je tegenwoordig meestal niet welke hun problemen zijn”. De motieven van ouders die hun kinderen en/of zichzelf doden blij­ken buitengewoon divers: huwelijks­problemen, een ernstig minderwaar­digheidscomplex, financiële moei­lijkheden, weinig geloof in eigen ouderschap, of verwikkeld zijn in een rechtszaak. Dr. Honig merkt op: “Dikwijls gaat het om mensen die niet onder behandeling zijn, maar ineens worden overvallen door een psychose, plotseling hevig in de war raken en de opdracht krijgen – van een god of van wie dan ook – iets te doen, iets te ondernemen, bijvoor­beeld tegen het eigen gezin”. Waarachtige christenen hoeven zich niet af te vragen wie de ‘opdrachtge­ver’ is welke mensen aanzet om zo iets gruwelijks te doen als moord. Ook worden we door dergelijke berichten nog eens weer bepaald hoe belangrijk onze opdracht is om een levend getuige van Christus te zijn, juist in de gewone alledaagse dingen, ten aanzien van onze buren, mensen op ons werk, enz. Hoe gaan wij met hen om? Bemerken ze dat het nieuwe leven wat in ons is, wer­kelijk een dagelijkse realiteit is?

Vrucht van de Geest

Natuurlijk is niet iedereen even slecht, en zijn er ook buiten de gemeente van Christus mensen die graag op positieve wijze in het leven willen staan. Daaraan moesten we denken toen we, op dezelfde bladzij­de waarop het interview met de psy­chiater dr. Honig werd gepubliceerd, lazen over een drieweekse campagne die in Deventer wordt georganiseerd door de Welzijnsgroep Raster. Het gaat daarbij om een van de meest simpele dingen die men bedenken kan, namelijk het stimuleren om elkaar te groeten. Ogenschijnlijk een ludieke actie, maar het wordt wel gesteund door het bedrijfsleven en de gemeente.

Eén van de initiatiefnemers, Lucas Lambers, zegt: “Ik kom zelf oor­spronkelijk van het platteland en daar is het normaal dat je iedereen groet. De man op de trekker steekt automatisch zijn hand op, net zoals motorrijders dat onderweg onder­ling doen. Het wij-gevoel, wij delen iets. In Deventer mogen we nog lang niet mopperen maar ook hier wordt het grimmiger in bijvoorbeeld het uitgaansleven. Ook hier zijn por­tiekwoningen waar de buren een voordeur delen maar elkaar niet ken­nen, niet groeten en zelfs negeren. Ikzelf zwaai weleens de deur van de volle bakkerswinkel open en zeg dan hardop ‘goedemorgen allemaal’. Mensen kijken dan wel vreemd op, maar je krijgt gegarandeerd respon­se”.

Karin Denekamp, mede-initiatief­neemster van deze actie, groette ooit twee jaar lang een buurman aller­hartelijkst: “Hij zei nooit wat terug. Keek me niet eens aan. Maar ik bleef stug volhouden. Hij trouwens ook”. Even joviaal wuiven, een klein gebaar: “Onze Koningin geeft het goede voorbeeld al jaren!” Als christenen hebben we ook in deze gewone dingen een geweldige taak. Ook Paulus was zich daar ter­dege van bewust. De onderscheiding van geesten functioneerde bij hem volop. Hij wist van de diepe kloof die er bestond tussen het rijk der duisternis en het Koninkrijk van Jezus Christus. Maar Paulus sprak niet alleen over bevrijding en gene­zing, maar wist ook hoe belangrijk het was juist in het gewone alledaag­se leven openbaar te worden als wer­kelijke christen. Vandaar ook zijn ‘gewone’ adviezen, bijvoorbeeld: “Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend…” Filippenzen 4 vers 5  (Filip. 04:05). De gemeente van deze  (eind)tijd is daarom niet alleen geroepen de gaven van de Geest te openbaren, maar ook de vrucht! En de kenmer­ken van deze vrucht zijn, zoals Paulus deze vermeldt in Galaten 5 vers 22  (Gal. 05:22): “liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing”.

 

Het oorkussen van de duivel

Het bekende spreekwoord ‘Ledigheid is des duivels oorkussen’ werd in Elseviers magazine als slot­regel geciteerd in een artikel over geestelijke en lichamelijke gezond­heid. Het blad schrijft: ‘Het eerste wat mensen die overspannen zijn te horen krijgen, is: blijf een tijdje thuis. Dat is ook meteen het slecht­ste advies dat er te geven is. Werken is gezond, het geeft een mens waar­dering, sociale contacten en zelf ver­trouwen.

Bijna alle mensen die aan telewer­ken doen -die vanuit hun eigen huis via telefoon, fax en e-mail met het kantoor communiceren-, melden dat dit tegenvalt. Het is weliswaar heer­lijk om tussen het werk door af en toe een was te kunnen draaien of de kinderen van school te halen, maar na een tijdje beginnen de meeste mensen toch het geleuter bij het kof­fieapparaat, de schouderklopjes en zelfs dat oeverloze vergaderen te missen. Prof. dr. Frank van Dijk, hoogleraar bedrijfsgezondheidszorg van de Universiteit van Amsterdam, volgt gedurende drie jaar tiendui­zend werknemers om een beeld te krijgen van de werkomstandigheden die tot oververmoeidheid en verzuim leiden. Nu al staat voor hem vast dat thuis blijven het aller slechtste is wat mensen met oververmoeidheid en overspannenheid kunnen doen. In het blad Mediator zei hij dat ’thuis­blijven het probleem verergert: de drempel om weer terug naar de werkvloer te keren, wordt almaar hoger’.

Mijd de hangmat

De oplossing voor mensen die het even niet meer zien zitten, is ’thera­peutisch werken’. Een aangepast werkritme onder het motto; ‘Kom eens langs en kijk naar wat je kunt doen’. Alles is beter dan thuis in een hangmat liggen. Ledigheid is des duivels oorkussen’. Ook bij het ouder worden is het actief blijven van het allergrootste belang. De 68-jarige Frans Cleton, voormalig hoogleraar oncologie in Leiden en oud-directeur van het Nederlands Kanker Instituut, deed na zijn pensionering een jaar lang heel weinig. Dat beviel niet. ‘Ik had het gevoel dat ik intellectueel achter­uit ging. Slomer werd’. Daarna zocht hij weer werk op. Ter bewa­king van zijn geestelijke gezondheid. ‘Ik ben bang om niets te doen’. Ook voor christenen is het uiteraard van het allergrootste belang om zowel lichamelijk als geestelijk gezond te blijven, ook bij het ouder worden. Meer beweging  (sport) en gezonde voeding  (minder vet en sui­ker) zijn essentiële voorwaarden daartoe. Daarbij is gezonde geestelij­ke voeding natuurlijk primair van levensbelang. Het evangelie van het Koninkrijk, zoals Jezus en de aposte­len dat brachten, behoort de centrale basis van ons  (geloofs)denken en handelen te zijn. Oververmoeidheid, stress, overspannenheid, komt bij christenen evenveel voor dan bij niet-christenen. Sommigen creëren zelfs voor zichzelf een sabbatsjaar… Maar wie stabiliteit in zijn geloofsle­ven heeft ontwikkeld, zal op normale wijze af en toe rust nodig hebben, maar zich niet laten uitschakelen door de vijand. Hij blijft op actieve wijze betrokken bij het ‘getuige van Christus’ zijn en ten volle func­tioneren in dienst van Gods Koninkrijk.

 

Zomeractie 1999

Dit nummer verschijnt in hartje zomer. Mogelijk gaat u nog op vakantie en dan wensen wij u een fijne tijd van ontspanning toe. Maar misschien bent u al weer thuis en bent u weer vol nieuw elan aan het werk. Hoe het ook zij, de zomer is nog niet voorbij en daarom gaat ook onze financiële zomeractie nog even door.

Als u nog geen bijdrage hebt overgemaakt verzoeken wij u vriendelijk dit alsnog te doen. U kunt gebruik maken van de banknummers zoals deze in de colofon van bladzijde 2 staan vermeld. Uiteraard geheel op vrijwillige basis, want ons blad leest men door abonnee te zijn of ontvangt men gratis via een geschenk- of adoptieabonnement.

Zoals we echter vorige keer al schreven is de opbrengst van de abonne­mentsgelden onvoldoende om alle kosten te dekken. Bovendien heeft ons blad geen inkomsten uit advertenties. Dit heeft ook een voordeel want nu zijn immers de bladzijden die anders ‘verloren’ gaan door de advertenties ook gevuld met geloofsopbouwende artikelen.

Vele van onze lezers en lezeressen zijn dankbaar voor de rijke en geschakeerde inhoud die ieder nummer weer biedt. Zij hebben met ons het verlangen dat zoveel mogelijk anderen ook in aanraking komen met het evangelie van het Koninkrijk zoals deze in Levend Geloof op duidelijke wijze en vanuit verschillende invalshoeken wordt belicht.

Van ieder nummer worden daarom ook vele nummers gratis toegezon­den aan hen die proefnummers aanvragen en andere belangstellenden. Een reden temeer dus om een extra bijdrage over te maken voor ons werk waarvoor we u al bij voorbaat hartelijk willen bedanken!

 

Oog voor overdracht door Ada Karst

Wie heeft daar ‘oog’ voor? Oog voor overdracht? Zodat ook de volgende generatie de Bijbel naar behoren kan lezen?

Om aan goede overdracht toe te komen zal de Gemeente eerst zélf ‘het een’ én ‘het ander’ moeten onderscheiden.

‘Het één’

Volgens het eeuwig voornemen van de Vader, heeft God in Christus de overdracht naar de Geest ingezet. Daarom moeten de Schriften ver­klaard worden. Dat deed Jezus ook! Tot de scharen sprak hij slechts in gelijkenissen. Maar “afzonderlijk aan Zijn discipelen verklaarde Hij alles” Markus 4 vers 33 en 34  (Mark. 04:33-34). Zo is Zijn onderwijzing uitgegaan. Hij -de Dag- heeft Zijn sprake doen uitgaan naar hen die de dag toebe­horen. Een eindeloze, eeuwige stroom, afkomstig van Jezus Christus, de levendmakende Geest. Als de ‘Boom des Levens’ predikt hij kennis aan hen die de dag toebeho­ren. Zó hoort Hij het van de Vader, en zó draagt Hij het over aan Zijn gemeente. Tot verzadiging toe! wat de eeuwige Vader zich in Christus Jezus heeft voorgenomen, ligt als een eeuw in ons hart. In Prediker 3 vers 11 (Pred. 03:11) lijkt het alsof Salomo dat even tussen neus en lip­pen door meedeelt als hij zegt: “Ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd”.

Wat voor Salomo nog de toekomen­de eeuw was, is voor de Gemeente van Christus werkelijkheid gewor­den: opgenomen zijnde in ‘de Eeuw’, in Christus, kan de Gemeente de Bijbel lézen!

Laten we eens lézen wat er staat in Job 42 vers 16 en 17 (Job 42:16-17):”… Daarna leef­de Job nog 140 jaar; hij zag zijn kinderen en kindskinderen, vier geslachten. En Job stierf oud en van het leven verzadigd”. Job had óók de eeuw in zijn hart. De ontwikkelin­gen die zich afspelen binnen vier geslachten zijn hem gegeven. Hij zag het. Hij had er oog voor. Er staat in Job 42 vers 16 (Job 42:16):”… daar­na”. Er is dus heel wat aan vooraf gegaan. Er is een ‘niet willen prijsge­ven’ aan vooraf gegaan. Job zelf zegt daarover: “Totdat ik de geest geef, zal ik mijn onschuld niet prijsgeven” Job 27 vers 5  (Job 27:05).

Wat een heerlijke vervulling van deze uitspraak in ‘de eeuw van Christus’ die in ons hart ligt. Want het is Jezus Christus die de Géést heeft gegeven! Daardoor is de satan als een bliksem uit de hemel van onze geloofsontwikkeling gevallen! Jezus, de Heer van de Gemeente zag het!  (Luc. 10:18). En het is Zijn gemeente die het óók ziet! Daardoor spreekt ze in geloof uit: ‘Ik zal mijn ontwikkeling niet prijsgeven!’ Dat vraagt volharding. “… Gij hebt van de volharding van Job gehoord en gij hebt uit het einde dat de Heer deed volgen…” Het einde werd voor Job: het uur van zijn overdracht, En we hébben “gezien dat de Here rijk is aan barmhartigheid en ontfer­ming” Jakobus 5 vers 11  (Jak. 05:11). Dat is ‘het één’.

En dan nu ‘het ander’

“Toen de satan zag dat hij op de aarde gevallen was…’ Openbaring 12 vers 13  (Openb. 12:13). Ja, wat toen!? Toen begon hij aan zijn overdracht. Als de boom der kennis van goed en kwaad predikt hij kennis aan hen die oog en oor daarvoor hebben, dat is een ‘bezoe­king’. Oók tot in het derde en vierde geslacht. De stroom van bijbelletters zónder Geest bewerkt een besnijde­nis door ménsenhanden. “Er zijn immers gesnedenen die zo uit de moederschoot geboren zijn, en er zijn gesnedenen die door mensen gesneden zijn, en er zijn gesnede­nen die zichzelf gesneden hebben, terwille van het Koninkrijk der hemelen” Matteüs 19 vers 12  (Matt. 19:12). De Gemeente heeft wéét van ‘het een’ én ‘het ander’. Ze beschikt ero­ver doordat Jézus erover beschikt. Hij heeft aan de Gemeente de ’twee vleugels van de grote Arend’ gege­ven. En Hij laat de gemeente beschikken over het gegons van de twee vleugels van die andere arend. Dat ‘beschikken’ betekent dat de Gemeente ‘het een’ en ‘het ander’ ziet! Daardoor kan ze de Bijbel lezen, al wandelend in het Paradijs Gods. We wandelen niet ‘onschul­dig’ rond in de zin van ‘onwetend’. “Opdat alle bomen des velds zullen weten, dat Ik de Here, de hoge boom vernederd en de nederige ver­hoogd heb, de sappige boom heb doen uitspruiten” Ezechiël 17 vers 24  (Ez. 17:24). Dat is nou juist de les uit het ‘Hof van Eden’-verhaal. De beide bomen van overdracht staan daar niet als een onschuldig, argeloos begin van een scheppingsverhaal. Er is heel wat aan vooraf gegaan. En als er iets gebeurd is, praat je anders en léés je anders. En omdat de satan, de dood, de letter, uit de geloofsontwikkeling is verdwénen, kan de gemeente rustig lezen. Ze hoeft immers haar gelijk niet te halen. Het lezen van de Schriften is door Jezus in verdubbelde heerlijkheid gebracht! Wat een goed einde! Ten behoeve van de overdracht naar de Geest, volgens het eeuwig voornemen!  

 

Wat is het belang van de gemeente? Door Cees Maliepaard

 

Ja, waar heeft de gemeente werkelijk belang bij? Bij het zo comfortabel mogelijk bij elkaar komen op de zondag, of is dat maar een onderge­schikt gegeven? Er mag best van alles en nog wat zijn geregeld om de samenkomsten zo prettig mogelijk te laten verlopen – daar behoeven we helemaal niet moeilijk over te doen. Maar het zou een slechte zaak zijn als dat het doel was waar we met z’n allen naar streven.

Het grote belang

Het is van groot belang dat elke gemeente als gemeente zichtbaar wordt, als uitdrukking van het lichaam van Christus. Een plaatselij­ke gemeente  (of een streekgemeente) kan natuurlijk nooit het lichaam van Christus in z’n totaliteit zijn, want dan zouden alle andere gemeenten daarmee uit de boot val­len. De gedachte dat iedereen toch eigenlijk wel bij de gemeente moet behoren waarvan men zélf deel uit­maakt, is puur sektarisch. Maar als het goed is zal elke gemeente een zo getrouw mogelijke weergave van het lichaam van Christus zijn. Overal dient dezelfde geestelijke structuur aanwezig te zijn: Christus als het hoofd in de absolute leiders­positie en een ieder die Hem volgt en zich in het gemeentelichaam heeft ingevoegd, als de met het hoofd verbonden lichaamsleden. Zo geef je samen vorm aan de zicht­bare gemeente, daar heb je de Heer voor nodig en daar kan je ook elkaar niet bij missen. Het principe van de universele gemeente, die wereldwijd is en in alle tijden van het Nieuwe Verbond gevonden wordt, dient ook in elke met het natuurlijke oog te onderscheiden gemeente aanwezig  ( te zijn. Wie geen persoonlijke band met onze Meester heeft, kan  (zolang die ontbreekt) onmogelijk tot Jezus’ lichaam behoren. Want elke cel van dat lichaam heeft een regelrechte verbinding met Jezus, precies zoals elke cel van het menselijke lichaam een rechtstreekse verbinding met het daarbij behorende hoofd zal heb­ben. Elke gemeente in de zichtbare wereld dient dezelfde voorganger te hebben: de door de eeuwige God daartoe aangestelde eerste Zoon, Jezus Christus.

Net zo belangrijk!

De cellen van ons natuurlijke lichaam hebben allemaal wel een eigen verbintenis met het centrale zenuwstelsel in het eigen hoofd, maar dat wil uiteraard niet zeggen dat de cellen onderling maar als los zand aan elkaar hangen. Er is daar­entegen een hechte band met de omringende cellen. Dat blijkt bij­voorbeeld bij verwondingen en kwetsuren; de ene cel zal de andere dan stimuleren in een heilzaam genezingsproces, een groot aantal menselijke cellen vormen zonder onderling verband echt geen geza­menlijk functionerende eenheid. Net zo min zullen zelfstandig opere­rende discipelen van Jezus automatisch een gemeente vormen. Daar zullen ze bewust voor moeten kiezen! En als iedereen zich daarbij realiseert dat het nodig is als een hechte eenheid met elkaar bezig te zijn, ligt de mogelijkheid om als een afbeelding van het wereldwijde lichaam van onze Heer zichtbaar te worden, levensgroot open.

Met onderling respect

In een naar hemels model gevormde gemeente zal er geen onderlinge wedijver of concurrentiezucht zijn. Ieder zal er de haar of hem van Godswege toebedachte plaats in kunnen nemen. Maar dat zal alleen dan met instemming van de Heer wezen, als dat gebeurt in een gezindheid van liefde en aanvaarding. Zo gauw iemand de neiging heeft in een bediening op z’n stre­pen te gaan staan, kan onze Heer zich er niet meer in vinden. Want niet de betrokken mens zélf zal z’n bezig zijn in Gods wijngaard dienen te onderstrepen, maar de Heer zal dat  (waar nodig) stellig bevestigen. Veelal komt dat tot uiting door ande­ren in de gemeente heen. Vanzelfsprekend heeft een ieder van ons respect voor Christus Jezus, het hoofd van de gemeente. Ook Hij heeft dat voor de mens waar Hij mee verbonden is, en de leden onderling zullen elkaar precies zo met het nodige respect behandelen. Dat geldt in dezelfde mate wanneer sommige van hen het onderling oneens zijn, want iemand respecte­ren is van een totaal andere orde­ning dan het met een ander over allerlei zaken hartroerend eens zijn.

Een hechte eenheid

“Dat zij allen één zijn gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één…” bad Jezus volgens Johannes 17 vers 22 en 23 (Joh. 17:22-23). Dat sloeg op zijn discipelen en op een ieder die door hun woord in Hem zouden gaan geloven. Dezelfde eenheid die er tussen de Vader en zijn eerste Zoon is, zal ook onder ons onderling gestalte mogen krijgen. Als er onder Gods kinderen geestelijke verwanten zijn die ons niet zo bijster liggen, en we geven daaraan toe… hebben we een pro­bleem. Want dan functioneert het lichaam in elk geval in óns denken niet zoals het Gods bedoeling is. Liefde zonder aanvaarding is een onmogelijk begrip. Als de ene cel de andere afstoot, zal dat tot ontwrich­ting van het lichaam leiden. Want de verstoten cel is immers óók regel­recht met ons gemeenschappelijk Hoofd verbonden. En Jezus heeft geen voorkeur voor de één en ach­terstelling voor de ander in petto. Het lichaam van de Heer vormen we altijd samen. Zodra een gedeelte ervan afgesneden wordt, is er sprake van een geestelijke amputatie.

leder gelijkwaardig!

Elke cel mag aanspraak maken op geborgenheid en zal ook door God een functionele bediening aangewe­zen krijgen. Dat geldt voor de oud­sten van een gemeente, maar net zo goed voor hen die nog maar pas meedraaien. Wanneer we ons dat realiseren, voorkomt het zelfver­heffing en het door anderen op een voetstuk zetten van hen die een stukje door de Heer gedelegeerde leiding mogen geven. De gemeente is immers het huisgezin Gods en dus allerminst een semimilitair trai­ningskamp. Wanneer iemand op een bepaald gebied goede leiding geeft, is dat een geestelijk of wel een natuurlijk stukje Goddelijke genade dat vrijmoedig gepraktiseerd mag worden.

Sterren en strepen op denkbeeldige uniformen kunnen gevoeglijk naar het rijk der fabelen verwezen wor­den. Met zulk soort luchtfietserij behoeven we ons gelukkig niet bezig te houden. Maar we zouden ons ver­bazen over de verkapte afgoderij die op een dergelijke wijze hier en daar de kop opsteekt! Laten we ons maar houden aan Jezus’ woorden in Matteüs 23 vers 10 en 11 (Matt. 23:10-11), waar staat: “Laat u ook geen leidslieden noemen, want één is uw leidsman, de Christus. Maar wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn”. Zullen we het erop aansturen, dat er vele ‘grootsten’ onder ons zullen zijn?

 

Het functioneren van de bedieningen door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente Deel 11

Nadat in de voorgaande nummers de vijf bedieningen uit Efeze 4  (apostel, herder, profeet, leraar en evangelist) successievelijk besproken zijn, volgen nu in een tweetal slotartikelen nog enkele algemene opmerkingen.

Door de Heer ingesteld

We leven in een tijd waarin de mens zich nog maar moeilijk aan gezag kan onderwerpen. Wat in de wereld heerst wil ook altijd de gemeente binnendringen. Mensen die de Heer zelf wil geven ten dienste van de gemeente, en ook geestelijk gezag van Hem ontvangen, dienen door de gemeente herkend en erkend te wor­den. Zo niet, dan kunnen de bedie­ningen niet functioneren en tot zegen zijn.

Een redenering zou kunnen zijn dat de bedieningen misschien in de begintijd wel nodig zijn geweest, maar nu we de Bijbel hebben en de mens zoveel mondiger is geworden, zou het niet meer zo nodig zijn.  (Dit volgens commentaren). Zou het trouwens wel van de Heer zijn? Is het niet een latere Paulinische ontwikkeling, zoals wel door de moderne theologie beweerd wordt?

In Handelingen 13 vers 1 tot en met 3 (Hand. 13:01-03), waar geschreven wordt hoe Paulus tot de bediening van apostel geroe­pen werd, lezen we in vers 1: “Nu waren er te Antiochië in de gemeen­te aldaar profeten en leraars”, die dan vervolgens bij name genoemd worden.

Er waren dus al profeten en leraren vóór Paulus tot apostel geroepen werd.

De bedieningen zijn dus niet door Paulus ingesteld, maar door de Heer zelf, waarbij de heilige Geest duidelijk leiding gaf  (vs. 2). Van de gemeente te Jeruzalem lezen we van ‘profeten’, genaamd Judas en Silas Handelingen 15 vers 22 tot en met 23  (Hand. 15:22-32). Ongetwijfeld zullen daar de andere bedieningen ook gefunctioneerd hebben. Als Paulus de brieven schrijft aan de Korinthiërs en de Efeziërs en daarin schrijft over de bedieningen, dan schrijft hij niet iets nieuws wat die gemeenten moesten in gaan voeren, maar over iets wat vanaf het begin zo geweest is omdat het een instel­ling van de Heer zelf is en overeen­komstig Zijn wil is. De Heer geeft, nu Hij gezeten is aan de rechterhand Gods, de bedienin­gen als een gave in de gemeenten. ‘v Hij gaat alles tot volheid brengen, maar werkt met en door mensen die Hij geeft en door genade bekwaam maakt. Het zijn Zijn helpers, Zijn ‘medearbeiders’. Paulus zegt in 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09): “Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij”.

Meerdere bedieningen

Het is ook mogelijk dat één persoon van de Heer meerdere bedieningen ontvangt. Een bijbels voorbeeld is Timotheüs. Hij had de bediening van evangelist ontvangen, waaraan Paulus hem in zijn schrijven herinnert. Wij lezen in 2 Timoteüs 4 vers 5 (2 Tim. 04:05): “Blijf gij echter nuchter onder alles, aanvaard het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle”.

Uit beide brieven blijkt echter duide­lijk dat Timotheüs ook als leraar functioneerde in de gemeente van Efeze, waar hij krachtig op moest treden tegen dwaalleringen die som­migen de gemeente binnen wilden brengen.

In 1 Timoteüs 4 vers 11 tot en met 16 (1 Tim. 04:11-16) schrijft de apostel: “Beveel en leer dit. Niemand schatte u gering om uw jeugdige leeftijd, maar wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof , in reinheid. In afwachting van mijn komst moet gij u toeleggen op het voorlezen, het vermanen en het leren. Veronachtzaam de gave in u niet, die u krachtens een profeten­woord geschonken is onder handop­legging van de gezamenlijke oud­sten.

Behartig deze dingen, leef erin, opdat aan allen blijke, dat gij voor­uitgaat. Zie toe op uzelf en op de leer, volhard in deze dingen; want door dit te doen zult gij zowel uzelf als hen, die u horen, behouden”. In de brieven van Paulus zien we ook duidelijk dat hij, naast geroepen apostel, ook leraar was. Bij apostelen en evangelisten zien we tekenen die de bediening bevesti­gen  (zie bijv. 2 Korinthe 12 vers 12 en Romeinen 15 vers 18 en 19 en Handelingen 8 vers 4 tot en met 13 (2 Kor. 12:12 en Rom. 15:18-19 en Hand. 08:04-13). Dit zijn de grondleggers van de gemeenten, waarbij de Heer de belofte heeft gegeven dat Hij met tekenen en wonderen zal meewerken om het gepredikte woord te bevestigen. Markus 16 vers 20 en Handelingen 4 vers 29 en 30  (Mark. 16:20 en

Hand. 04:29-30). Bij de bedieningen van profeten, herders en leraren wordt dit niet zo duidelijk als een belofte gegeven. Ik geloof echter, dat door de kracht van de heilige Geest die door hen heen werkt, bevrijdingen en genezingen plaats kunnen vinden, hoofdzakelijk van de innerlijke mens.

Samengaan is ook mogelijk

Wij hebben gezien dat de geestelijke leiding van een gemeente berust bij een oudstenraad, die aangesteld wordt  (zie afl. 4, mei/juni 1998). Het is heel goed mogelijk dat een bediening samengaat met het oud­sten schap. Vaak zie je dit bij de bedie­ning van herders. In 1 Timoteüs 5 vers 17 (1 Tim. 05:17) schrijft Paulus: “De oudsten, die goede lei­ding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht”. Hieruit zien we dat oudsten schap en leraarsbediening samen kunnen gaan.

Het allerbelangrijkste is dat bij alles goed gelet en geluisterd wordt naar de leiding van de heilige Geest. Dit dient de gemeente zich bewust te zijn en door gebed heen de Geest de kans geven te spreken. In Handelingen 13 vers 2 (Hand. 13:02) hebben we gezien dat er gebeden en gevast werd bij de dienst des Heren en dat de heilige Geest toen sprak: “Zondert Mij nu af…”, enz.

Enkel dienstbaarheid

Welke dienst of bediening iemand ook verricht er zal altijd onderwer­ping aan anderen dienen te zijn. In de gemeente van Jezus Christus past geen enkele vorm van heerschappij. Alles zal hecht samen dienen te wer­ken om het doel van God met Zijn volk te bereiken. Ook dient er te allen tijde openheid en bereidheid te zijn tot Korrectie. De één mag zich nooit boven de ander verheffen.

Voor de leiding en de bedieningen geldt wel heel bijzonder het woord uit Filippenzen 2 vers 3 en 4 (Filip. 02:03-04): “Zonder zelfzucht of ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid acht de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ieder lette ook op dat van anderen”. Alles in de gemeente kan alleen maar gedaan worden door de genade die de Heer verleent. De apostel Petrus schrijft hierover: “Dient elkander, een ieder naar de genade­gave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods. Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid! Amen” 1 Petrus 4 vers 10 en 11  (1 Petr. 04:10-11).

Voortgaande ontwikkeling

Hebben we nu alles gezegd over de bedieningen? Hebben we alles gezegd over het herstel van de gemeente?

Neen, dat zou ook niet kunnen want dat is een voortgaande ontwikkeling tot de grote dag van Jezus Christus als het geheimenis Gods, de gemeente, voltooid zal zijn Openbaring 10 vers 7 en 2 Thessalonicenzen 1 vers 10  (Openb. 10:07 en 2 Thess. 01:10). We hebben hooguit geprobeerd te laten zien wat Gods woord er van zegt. Dat weer onder het stof van 20 eeuwen kerkgeschiedenis vandaan trachten te halen. Wel vanuit het geloof dat, wil de gemeente tot eenheid en tot volheid komen, deze Bijbelse principes en fundamenten in de eindtijd zeker zo nodig zijn als in de begintijd. Zullen dan de vijf genoemde bedie­ningen in iedere gemeente weer aanwezig gaan zijn, ongeacht hoe groot of hoe klein de gemeente is? Ik geloof dat de Heer dat wil geven en dat zal geven aan de gemeente, wat nodig is om het doel te berei­ken. En als het niet aanwezig is dan zal er van buitenaf in voorzien wor­den. Dat zal ook door gemeenten verstaan moeten worden. Uit bijna alle brieven kunnen we lezen dat er in de begintijd ook rondreizende apostelen, profeten en leraren waren die door de gemeen­ten van de Heer als gezanten van Hem ontvangen werden. Johannes schrijft in dat verband over het beproeven van de geesten of ze wel uit God zijn 1 Johannes 4 vers 1  (1 Joh. 04:01). Dat is zeker ook in deze tijd van groot belang. Ook nu zijn niet alle mensen die zich aandienen uit God. De apostelen moesten vaak ten strij­de trekken tegen dat wat door valse dienstknechten was binnen gebracht  (zie de brieven).

Op Bijbelse gronden kunnen we ech­ter ook zeggen dat in grote gemeen­ten meerdere mensen met dezelfde bediening aanwezig waren, die uit­gingen om anderen te dienen. We hebben dat gezien bij de gemeente te Jeruzalem en te Antiochië.

Het laatste der dagen

In de voorgaande tien afleveringen hebben we stil gestaan bij de ont­wikkeling van de gemeente van Jezus Christus in deze eeuw, die z’n weerga niet kent in de kerkgeschie­denis. Het begon maar heel klein, toen enkele mensen in Amerika op gebed weer gedoopt werden met de heilige Geest en in nieuwe tongen spraken, maar het is uitgegroeid tot een wereldwijde uitstorting van de heilige Geest op alle rassen, volken, natiën en talen.

De grote belofte Gods is: “En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees” Handelingen 2 vers 17a   (Hand. 02:17a). De toename van het aantal pinkster­christenen is groter dan van welke andere geloofsrichting. De Bijbel is het meest verkochte boek ter wereld; liefst vierenveertig miljoen exemplaren per jaar. Paulus schrijft over de verkondiging van het evangelie van het Koninkrijk Gods in zijn tijd en zegt: “Over de ganse aarde is hun geluid uitgegaan en tot de einden der wereld hun woorden” Romeinen 10 vers 18b  (Rom. 10:18b).

En in Kolossenzen 1 vers 6a (Kol. 01:06a) zegt hij: “Immers in de gehele wereld draagt het vrucht”.

Dat is bezig zich op wonderlijke wijze te herhalen in deze tijd. Nu zal het evangelie gepredikt worden aan circa zes miljard mensen. En overal

vandaan lees je en hoor je van de tekenen en wonderen waarmee de Heer ook nu het gepredikte woord bevestigt  (naar Markus 16 vers 20 (Mark. 16:20).

Wij zijn deze serie begonnen met de woorden uit de profetie van Zacharia, waarbij hij de opdracht krijgt van de Here om te prediken: “Ik ben voor Jeruzalem en voor Sion in grote ijver ontbrand. Daarom, zo zegt de Here: Ik keer in erbarming tot Jeruzalem weder; mijn huis zal daarin gebouwd worden, luidt het woord van de Here der heerscharen en het meetsnoer zal over Jeruzalem gespannen worden. Predik verder: Zo zegt de Here der heerscharen: Wederom zullen mijn steden over­vloeien van het goede; nog zal de Here Sion troosten, Jeruzalem nog verkiezen” Zacharia 1 vers 14b en Zacharia 1 vers 16 en 17  (Zach. 01:14b en Zach. 01:16-17). Deze woorden zijn gesproken met het oog op de gemeente van Jezus Christus in de eindtijd. Immers het gehele boek Zacharia spreekt over het laatst der dagen en over de gena­de voor de gemeente 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12  (1 Petr. 01:10-12).

God staat op voor Zijn volk

We willen hier ter aanvulling nog noemen het woord uit Psalm 102, wat ook spreekt over de eindtijd, door de Psalmist genoemd, ‘de bepaalde tijd’: “Maar Gij, o Here, troont voor eeuwig, uw naam blijft van geslacht tot geslacht. Gij zult opstaan, U over Sion erbarmen, want het is tijd haar genadig te zijn, want de bepaalde tijd is gekomen” Psalm 102 vers 13 en 14  (Ps. 102:013-014).

Deze verzen zeggen dat God voor eeuwig troont en dat Hij op de bepaalde tijd opstaat ten gunste van Zijn volk. En als God opstaat dan gebeuren er geweldige dingen; dan komt hemel en aarde in beweging. Psalm 68 vers 2 (Ps. 068:002) zegt: “God staat op zijn vijanden worden verstrooid, zijn haters vluchten voor zijn aange­zicht”.

En Jesaja 33 vers 3 (Jes. 33:03) schrijft: “Voor daverend rumoer vluchten natiën weg; als Gij U verheft, stuiven vol­ken uiteen”. Als God in actie komt weet de duivel en z’n rijk dat hun einde gekomen is. We zien deze reacties in het rijk van Satan in de dagen van de Heer Jezus letterlijk in vervulling gaan. Er brak oorlog uit in de geestelijke wereld. De boze geesten, de vijanden van God en mens, werden aangewezen als de grote boosdoeners. Ze werden openlijk tentoongesteld en we lezen, in de evangeliën dat ze vaak schreeuwend van angst de mensen verlieten. Een legioen boze geesten, die zich in een mens hadden geves­tigd, vluchtte in paniek in een kudde zwijnen. De Heer Jezus werd gehaat door de duivel en z’n rijk, wat tot uiting kwam door de religieuze lei­ders van die tijd, die Hem voortdu­rend zochten te doden. In het boek Handelingen lezen we soortgelijke toestanden als apostelen en andere dienstknechten het evan­gelie van het Koninkrijk Gods ver­kondigen. Vele dienstknechten Gods moesten het met hun leven betalen.  (Slot volgt)

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

De bedoeling van deze vaste rubriek is alleen maar dat ik wil proberen wat gedachten te noteren die een zoekend mens op een spoor kunnen brengen. Zelf ben ik ook een zoeker; ik hou van zoektochten, in de hoop iets te vinden wat goed voor me is. ’t Gaat me er echt niet om allerlei leer­stelligheden te formuleren, dat doen anderen in dit blad. Liever hou ik me hier bezig met gewone, praktische, geestelijke dingen voor het leven van alledag. Ik bedoel bijvoorbeeld dit: Vroeger kreeg ik allerlei normen en waarden opgelegd en deze verzameling heette: ‘De christelijke levenswandel’. Een saai boeket voorschriften hoe ik me moest gedragen in de wereld. Afijn, om

kort samen te vatten: Het boeket verlepte snel, de leefregels hielden mij niet overeind. Logisch, ze waren aan de aarde ontleend, niet aan de hemel.

Wat zou ons commentaar geweest zijn op de gebeurtenis in het land der Gerasenen waar Jezus een krank­zinnige man bevrijdt van boze gees­ten en even later de inwoners van dat land ‘berooft’ van hun broodwinning doordat er 2000 varkens verdrinken? Hoezo ontwikkelingshulp? En wat te zeggen van de vervloeking van de vijgenboom? Milieuvriendelijk? Boze geesten aanspreken… shocking?

En de rel op het tempelplein waar geld werd gewisseld? Hoeveel men­sen hebben toen naar hun hoofd gewezen? Vonden de discipelen het misschien ook een gênante verto­ning? Was het Jezus soms een beetje in zijn bol geslagen? Er zijn meer voorbeelden aan te halen. Ik wil er alleen maar mee zeg­gen dat je er heel anders tegenaan kunt kijken dan ‘men’ doet. En vele godsdienstige volksstammen zijn heel veel bezig, met een heilig ver­klaard boek in de hand, medemen­sen van alles op te leggen. Lasten waaronder ze haast bezwijken. Daarbij komt dan ook nog de opwek­kende gedachte ‘dat je het toch nooit goed doet’, met alle depressieve gevolgen van dien. De schuldgevoe­lens stapelen zich op, je wordt ver­drietig over jezelf, over je medemens die met jou zit opgescheept.

Religie

‘Religie’ heeft al heel wat oorlogen veroorzaakt, heeft veel ellende bewerkstelligd en heel veel vrijheid ontnomen. ‘Religie’ komt uit ’t Latijn. Het werkwoord ‘religare’ betekent ‘ (vast)binden’. Da’s niet zo aanlokke­lijk en staat haaks op de uitspraken en werken van Jezus. Als er iets is wat de mens z’n werke­lijke vrijheid en liefde tot God ont­neemt is het wel religie. Een boude uitspraak? Nou, kijk dan maar eens om je heen. Hoevelen lopen gebukt onder voorschriften, onder een slecht geweten, onder schuldgevoelens, onder zware lasten van verantwoor­delijkheden?

“Kom maar naar Mij toe als je belast en beladen bent”, zegt Jezus, “en ik zal je rust geven”. Rust? In deze tijd? Kan dat? We moeten toch nog zoveel doen? Hierover is nog heel veel te zeggen, maar dat doe ik nu niet. het heeft er namelijk mee te maken wat voor beeld je van God hebt. Hoe beter beeld je hèbt, hoe beter beeld je wórdt. Velen preken een God naar hun beeld en gelijkenis, terwijl Hij zelf zo graag een mens ziet die op Hem lijkt.

En foute, valse beelden van God zijn ook ‘afgoden’. Als je daarvoor buigt en hen dient zijn er ‘andere afgoden voor Zijn aangezicht’. Als ik mezelf naga, merk ik dat het beeld, dat ik had van Hem in mijn jeugd, niet goed was. In de loop der jaren is dat steeds bijgesteld, geluk­kig. Want ik werd er gelukkig door!

Barmhartigheid

Eén eigenschap van Hem die me diep raakte en mij weer overeind bracht  (daarmee bedoel ik dat die mijn persoonlijkheid herstelde, wie ik ben als mens) is Zijn barmhartig­heid. In Jezus kreeg deze eigenschap gestalte, en ook in mensen van God om mij heen. En zo kreeg ik mijn wezen weer terug, ik kreeg mijn naam weer terug die ik verloren was. Dat ontroert mij nog steeds. Ik geloof wat Hij over me zegt want ik merk dat Hij van een mens houdt. Dat kon ik zien aan Jezus en toen ik Hem zag, zag ik m’n echte Vader achter Hem.

“Barmhartigheid wil ik, geen bran­doffers” oftewel mededogen en geen Burned Out christenen. Sommige mensen zijn zoveel met anderen bezig dat ze niet aan zich­zelf toekomen. Sommige mensen zijn zó met zichzelf bezig, dat ze niet aan anderen toekomen. Velen zijn zó bezig dat ze niet aan de Ene toeko­men.

Wie de Zoon gelooft heeft leven en heeft religie en godsdienstige syste­men  (Egypte) achter zich gelaten omdat God hem daaruit geleid heeft. Het beloofde land van vrijheid en rust? Dat ben je zelf, want God woont in je. U wordt van harte geluk­gewenst!

 

Hoe overwinnen wij angst door Gert Jan Doornink

Het spreekwoord ‘Angst is een slechte raadgever’ maakt al duidelijk dat ‘angst’ niet iets is wat een rol in ons leven mag spelen. Het is uit de ver­keerde bron afkomstig en hoort zeker niet thuis hij de nieuwe mens in Christus. Toch zijn er velen die moei­te hebben angst in hun leven te over­winnen. Dit artikel is een poging de materie ‘angst’ geestelijk te belichten met ah doel dat ons leven er niet meer negatief door beïnvloed kan worden.

“God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid” 2 Timoteüs 1 vers 7  (2 Tim. 01:07).

Wat is angst?

Wat is eigenlijk angst? Hoe kun je angst het beste omschrijven? Angst is als je ergens bang voor bent, dat er iets zou kunnen gebeuren wat een negatieve uitwerking in je leven heeft.

In de Grote van Dale wordt het omschreven met: ‘Gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een  (wezenlijk of vermeend) dreigend onheil of gevaar’. Het woord ‘vrees’ is nauw verwant met het woord ‘angst’ en is mogelijk ook afkomstig van een basis die ver­want is met die van gevaar. Het is een ‘angstig gevoel voor iets drei­gends’. Vrees wordt van angst onder­scheiden doordat zij met een object verbonden is.

Het woord ‘vrees’ kan echter ook de betekenis hebben van ‘ontzag, eer­bied’. Bijvoorbeeld als er in Spreuken 9 vers 10 (Spr. 09:10) staat dat de ‘vreze des Heren het beginsel der wijsheid’ is, wordt hiermee niet bedoeld dat we daardoor in een soort angsttoestand ten aanzien van God behoren te leven.

Vormen van angst

Angst komt voor in allerlei gradaties en vormen. Je kunt bang zijn dat iets je kan overkomen en je neemt maatregelen daartegen. Angst hoort bij het leven, je moet ermee leren omgaan.

Bij de meeste vormen van angst sta je niet eens verder bij stil. Bijvoorbeeld als je een drukke straat oversteekt, kijk je eerst naar links en rechts, want je wilt niet graag overre­den worden. Dat is een normale gang van zaken, je doet het in een reflex, zonder dat je op dat moment werkelijk bang bent. Zo kun je talrijke kleine vormen van ‘bang zijn voor iets’ opnoemen, maar eigenlijk heeft dat niet werke­lijk met angst te maken. Het zijn de, wat wij dan omschrijven met, de normale risico’s van het leven, waar ieder mens mee te maken heeft.

Geest van angst

Iets anders is het om dat voorbeeld nog even aan te houden- als je zo’n angst hebt om een straat over te ste­ken, dat je het helemaal niet meer durft. Dan is de angst overgegaan in een, wat wij in onze dagen noemen, een fobie, een allesoverheersend angstgevoel, die totaal beklemmend en verlammend werkt en je in feité buiten het normaal functionerende leven plaatst.

Je hebt allerlei vormen van fobie  (het woord is afgeleid van het Griekse phobos, wat angst betekent). Bijvoorbeeld claustrofobie, wat een ziekelijke vrees is om in een afgeslo­ten ruimte te vertoeven. Agoriefobie is als men ruimte-, plein- of straat­vrees heeft. Acrofobie is hoogte­vrees. Hydrofobie is watervrees, enz. Veel mensen hebben te maken met een of andere vorm van fobie, een erge vorm van angst dus. Je kunt dan rustig spreken van een ‘geest van angst’ die je leven voortdurend beheerst en afremt. Waar komt deze geest weg? Laten we het duidelijk stellen: Niet van God! Paulus schrijft dat God ons niet een geest van lafhartigheid  (Vert. NBG; alle andere vertalingen hebben vrees of geest van vreesach­tigheid) heeft gegeven 2 Timoteüs 1 vers 7  (2 Tim. 01:07).

De oorsprong van angst

Het is duidelijk dat de oorsprong van de angst bij de duivel ligt, dus afkomstig is uit het rijk der duister­nis. In het begin van de schepping, toen de mens nog leefde in volko­men harmonie met Zijn Schepper,’ lezen we op geen enkele wijze over angst of vrees. Pas nadat het eerste mensenpaar gefaald had en zich hadden verleiden door de vorst der duisternis, gingen zij zich uit angst voor God, verbergen Genesis 3 vers 8  (Gen. 03:08). En we lezen dan ook dat toen God de mens riep om tevoorschijn te komen, Adam zei: “Toen ik uw geluid in de hof hoorde, werd ik bevreesd…” Genesis 3 vers 9  (Gen. 03:09). Als een mens niet meer vrij voor God kan staan, slaat de angst toe. Pas als de mens door te geloven in het volbrachte verlossingswerk van Jezus Christus, van een zondaar een kind van God is geworden, kan hij weer vrij voor God staan. Hij is een nieuwe schepping met een blanco strafblad.

Maar omdat de duivel nog overste van deze wereld is, zal hij er alles aan doen het functioneren van deze nieuwe mens te belemmeren en, zo mogelijk, geheel uit te schakelen. Het kan hem daarbij niet schelen hoe hij zijn doel kan bereiken en hij zet dan ook alles daarvoor in, onder andere gebruikt hij angst en vrees als afremmende factoren. Dus wij moeten op onze hoede zijn ons niet te laten afremmen door angst of vrees.

Hoe overwinnen wij fobies?

1 – Bevrijding

We hebben straks al gezegd dat één van de ergste vormen van angst een fobie is. Het is duidelijk dat hiervoor maar één remedie is: bevrijding in de naam van Jezus, waarna een periode van herstel kan beginnen, want deze geest probeert uiteraard terug te komen en de geest van de mens kan zodanig verzwakt zijn door deze verkeerde geest dat soms begeleiding van medechristenen nodig is om in de nieuwe fase, na de bevrijding van de fobie, tot onder­steuning en positieve stimulering te kunnen helpen.

2 – Vervulling met Gods Geest Belangrijk is ook -maar dat geldt voor alle christenen- dat er besef is van de kracht van Gods Geest die in ons werkzaam is. “God heeft ons geen geest van angst gegeven, maar van kracht”. Dit te belijden geeft op zich al kracht en overwinning. Want al is er bij de meeste christenen dus geen sprake van een of andere fobie, allemaal hebben we met aanvallen van angst te maken. Het is belang­rijk dit te onderkennen en vooral ook te weten wat de oorzaak is, zodat we de oorzaak aan kunnen pakken.

Dit is van levensbelang voor de eind­tijdgemeente, want die mag niet bestaan uit bange, vreesachtige christenen die met het minste of geringste zuchtje tegenwind van de kaart zijn, maar uit overwinnende, onbevreesde christenen. Het spreekt vanzelf dat we dit moeten leren en dat we ook in dit opzicht kunnen spreken van een ontwikkeling, een groeiproces.

Oorzaken van angst

1.Luiheid en gemakzucht

Eén van de oorzaken van vreesach­tigheid is ongetwijfeld luiheid en gemakzucht! Dat kweekt een situatie waarin angst gemakkelijk kan toe­slaan. In deze welvaartstijd is het heel gemakkelijk niet actief te zijn, tegenslagen uit de weg te gaan, de weg van de minste weerstand te kie­zen, kortom een non-productieve getuige te zijn. Het woord ‘getuige’ is dan niet eens meer van toepas­sing, laat staan dat er nog iets terecht komt van de openbaring van het zoonschap.

Luiheid kan ook bestaan in het feit dat we dingen die we fout gedaan hebben niet weer goed gaan maken. We willen geen gezichtsverlies lij­den, dus laten we het maar zo. We zijn bang dan anderen ons dan ver­keerd gaan beoordelen en in ons teleurgesteld zijn.

– Angst voor de dood

Als wedergeboren christenen weten we dat de dood is overwonnen door Jezus Christus aan het kruis van Golgotha. Er hoeft dus geen enkele vorm van angst voor de dood meer te bestaan bij ons, maar de praktijk is vaak anders. We willen er liever niet aan denken, en dat hoeft ook niet, want we zijn midden in het leven  (en als christenen mogen we spreken van het nieuwe leven) geplaatst, maar we hoeven het niet weg te drukken want we krijgen er allemaal mee te maken. Maar ’t heerlijke is dat iemand die zich bewust is dat hij een nieuwe schepping in Christus is, toch niet overheerst wordt door angst voor de dood. Integendeel, daarvan zijn we volkomen bevrijd!

Lees de omschrijving daarover maar eens in de brief aan de Hebreeën. Daar wordt over Jezus gezegd: “Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft Hij  (Jezus) op gelijke wijze daaraan deel gekre­gen,.. opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen, en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren” Hebreeën 2 vers 14 en 15  (Heb. 02:14-15).

Angst voor de toekomst

Angst kan ook de kop opsteken als we bijvoorbeeld denken aan de opvoeding van onze kinderen en het soms heel anders gaat dan wij ons hadden voorgesteld. Wat moet er van mijn kind terechtkomen? Ik ben bang dat het helemaal verkeerd afloopt…

Of als we denken aan onze zaak, of aan onze baan…

Altijd weer dat woordje ‘bang’ en als we daaraan toegeven komen we op het hellende vlak terecht waar de duivel ons zo graag wil hebben. Denken we echter tegelijkertijd aan het feit dat Jezus gezegd heeft: “Vrees niet, geloof alleen!” dan krij­gen we hiermee meteen de sleutel aangereikt om angst te overwinnen: geloof, vertrouwen, overgave aan de levende Heer die gezegd heeft: “Ik ben met je, al de dagen tot aan de voleinding der wereld!”. Let speciaal ook op deze laatste woorden: ’tot aan de voleinding der wereld’. Zoveel christenen hebben angst voor de toekomst, wat zal er van deze wereld terechtkomen nu elk besef van normen en waarden hoe langer hoe meer door de duivel wordt uitgewist. Dat doet de mens uiteraard zelf onder inspiratie van de vorst der duisternis. Dat de wereld het niet meer zien zit­ten, kunnen we nog begrijpen, maar christenen hoeven geen enkele vorm van angst voor de toekomst te heb­ben, ook al weten wij dat de laatste tijd een zware tijd zal zijn. In Lucas 21 vers 25 (Luc 21:25) spreekt Jezus over het feit dat er “angst zal zijn onder de volken, vanwege het bulde­ren van zee en branding”. En in het volgende vers staat zelfs dat “de mensen bezwijmen zullen van vrees en angst”.

De geest van de antichrist

Hierover schreven we al eerder in Levend Geloof nummer 394, maar we willen er in het kader van ons onderwerp nog even op terugkomen. In de brieven van Johannes wordt gesproken over de komst van de antichrist. Sommige leraars bouwen hier hele theorieën en leringen omheen. Maar weet u wat Johannes zegt, en wat zien we dat gemakkelijk over het hoofd, dat er ook nu al vele antichristen zijn opgestaan 1 Johannes 2 vers 18  (1 Joh. 02:18).

Daar hebben we dagelijks mee te maken. Maar daar hoeft geen angst voor te bestaan, want wij hebben een ‘zalving van de Heilige’ ontvangen 1 Johannes 2 vers 2  (1 Joh. 02:02). Die zalving, dat vervuld zijn met Gods Geest, maakt dat we ons niet laten verleiden, dat we niet bang zijn, maar weten dat we met Christus overwinnaars zijn.

In 1 Johannes 4, waar als titel boven staat ‘het beproeven der geesten’,  schrijft Johannes ook nog even over de geest van de antichrist, en dan maakt hij deze prachtige opmerking: “Iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en  (let op!) hij is nu reeds in de wereld. Gij zijt uit God, kinderkens, en gij hebt hen overwonnen; want  (let weer goed op!) Hij, die in u is, is meerder dan die in de wereld is” vs. 3-4). Dat is het geheim! Daarom hoeven wij niet bang te zijn. Daarom gaan we onbe­vreesd verder! Daarom helpen we elkaar om elke vorm van vrees te overwinnen! Daarom gaat de over­winning over de angst ook in de gewone alledaagse dingen meer en meer de overhand krijgen. Daardoor wordt ons leven meer en meer een blij en ontspannen geloofsleven, zonder spanning of stress, zonder voortdurend rond te lopen met angstgevoelens of depres­sieve gedachten.

Geloof en vertrouwen

Geloof en vertrouwen is de basis van ons functioneren in Gods plan, gevoed door positieve gedachten uit het Woord en door de heilige Geest. Wat dat betreft zijn we als gelovigen bijzonder bevoorrecht. We leven in een wereld waarin spanning en stress steeds meer de overhand krij­gen. En ook de daarbij behorende negatieve verschijnselen, zoals angst en vrees.

Maar als men dan ziet en ervaart hoe de mensen zonder Christus die angst en vrees proberen te overwin­nen, kun je alleen maar zeggen, wat een genade dat wij het anders mogen doen. Allerlei occulte vor­men van therapie worden in de hulpverlening gehanteerd. Om nog maar niet te spreken over het geweld, de overheersing en brutali­teit in het taalgebruik, waarmee mensen hun angstcomplexen probe­ren te maskeren en te overwinnen. Het geloof en vertrouwen dat in ons is, behoort uiteraard te groeien. Als Paulus in Filippenzen 2 vers 12 (Filip. 02:12) de opmerking maakt dat we onze behoudenis moeten bewerken met vreze en beven, wordt hier natuur­lijk niet bedoeld dat we in een soort angsttoestand moeten leven als christenen. Maar wel dat we er 100% ernst mee behoren te maken dat we het einddoel zullen bereiken en meer en meer openbaar zullen worden als werkelijke zonen van God.

Blijft de verdere gezonde groei van ons geloofsleven achterwege dan kan de duivel nog gemakkelijk bres- schieten met zijn angstpijlen in ons leven als nieuwe schepping. Als het geloof, het vertrouwen onvol­doende aanwezig is ontstaat boven­dien de voedingsbodem voor vrees en angst.

Geen vrees in de liefde

Als we echter met een oprecht hart de Heer volgen krijgt de duivel geen enkele kans ons angst aan te jagen. Ik vind het altijd weer, prachtig en bemoedigend omschreven door Johannes, als hij in zijn eerste brief de opmerking maakt dat er in de liefde geen vrees is… 1 Johannes 4 vers 18  (1 Joh. 04:18). Wie de Heer werkelijk liefheeft, wie zijn plaats met Hem heeft ingeno­men in de hemelse gewesten, en van daaruit leeft, ervaart een onaan­tastbaarheid, een immuniteit voor de aanvallen van angst en vrees. Hij kan ze pareren, weerstaan en over­winnen.

Dan functioneert in en door ons leven de volmaakte liefde van Christus. En daar gaat het om! Voor onszelf en voor de ander! Want iemand die de Heer volmaakt lief heeft, heeft ook zijn medemens lief. Dat werkt aanstekelijk, daardoor maken we onze hoge roeping van het getuige zijn van Christus, van de openbaring van het zoonschap ten- volle waar.

Daarom en om het niet weer te ver­geten, maar waar te maken in ons leven: “Er is in de liefde geen vrees, want vrees houdt verband met straf en wie vreest, is niet volmaakt in de liefde… maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit”. “Want God heeft ons niet een geest van lafhartigheid gegeven, maar een geest van kracht, van liefde en van bezonnenheid”.

 

Korte gedachten door diverse auteurs

Persoonlijkheid en karakter door Gert Jan Doornink

Wie in Christus is, is een nieuwe schepping, schrijft Paulus in zijn brief aan de gemeen­te te Korinthe. Zijn totale persoonlijkheid is vernieuwd. Nu komt het er op aan dat deze nieuwe persoonlijkheid helemaal tevoorschijn gaat komen. Omdat de persoonlijkheid van elk individu wordt gevormd door de som van iemands hoedanighe­den, eigenschappen en karaktertrekken is gezonde geestelijke groei noodzakelijk willen we beantwoorden aan het doel wat God met ons heeft: de openbaring van Christus in elk facet van ons leven. Deze groei vormt ook ons karakter als onderdeel van onze persoonlijkheid. Van iemand zonder geestelijke ruggengraat zeggen we: dat is iemand zonder karakter. Werkelijke christenen zijn mensen met karakter, het valt van hun gezichten af te lezen.  

Vruchtdragen door Truus van Kaam

In de zomer zien we dat in de natuur de bloei overgaat in vrucht. Dat zien we bijvoorbeeld heel duidelijk bij de fruitbomen. God heeft ons ook gaven gegeven. Als we deze ontwikkelen komt er vrucht, waarvan we ook kunnen uit­delen aan anderen. “Niet dat ik de gave zoek, maar ik zoek de vrucht die overvloedig is tot uw rekening” Filippenzen 4 vers 17 Statenvertaling  (Filip. 04:17). Deze tekst spreekt zelfs van overvloedige vrucht. De gaven die God in ons gelegd heeft zijn voor de mens, zowel innerlijk als lichamelijk. We hebben allen verschillende gaven maar ze hebben alle een gemeenschappelijk doel, dit is: vrucht voortbrengen. In en door Hem is de groei, de bloei, de vrucht, zo is het ook tot Hem. Prijst God, want er komt een geweldige oogst.  

Geen dode letter door E. Stanley Jones

De Mohammedanen vergissen zich, als zij ons ‘Ahlekitab’ – het volk van het boek’ noemen. Wij zijn in de eerste plaats ‘het volk van de Persoonlijkheid’. Er staat niet geschreven: ‘Het Woord is drukinkt geworden’. Er staat geschreven: ‘Het Woord werd Vlees’. Als het Woord drukinkt geworden was, zouden wij een wetboek moeten opvolgen. Maar ons wetboek is een Wegbereider. Wij volgen een levende Geest, geen dode letter.

Ons doel ligt in het verschiet, het is onuitputtelijk. Ons doel blijft steeds lokken uit de verte, het raakt nooit uitgeput. Een letter kan worden uitgeput, een leven nimmer. Wij hebben eerbied voor de letters van het Boek, omdat het Boek de geïns­pireerde verkondiging is van de Openbaring, maar het gelaat van Christus is de eigenlijke openbaring. Dat Leven was er voor de letter geschreven werd, het is in de letter en gaat uit boven de letter. Het is niet anders dan de letter, maar het is méér.  

 

Zoekt eerst Gods Koninkrijk door Wim te Dorsthorst  

Dit zijn overbekende woorden van de Heer Jezus uit de zogenaamde Bergrede, opgeschreven in Matteüs 5 tot en met 7. We zingen er zelfs een lied van: “Zoekt toch eerst Gods Koninkrijk en Zijn gerechtigheid”. Woorden die in het hart van iedere gelovige gegrift dienen te staan. Waarschijnlijk heeft de Heer deze rede aan het begin van Zijn bedie­ning uitgesproken. De Bergrede staat boordevol fundamenteel onder­wijs voor de gelovigen. Deze uit­spraak van de Heer: “Zoekt toch eerst Gods Koninkrijk”, staat aan het slot van een onderwijzing over schatten verzamelen op aarde of in de hemel, over het dienen van God of de Mammon en over zorgen heb­ben voor het levensonderhoud Matteüs 6 vers 19 tot en met 34  (Matt. 06:19-34).

Voor wedergeborenen

Lees vooraf Matteüs 6 vers 19 tot en met 34 (Matt. 06:19-34).

De Bergrede is veelal beschouwd als niet uitvoerbaar in de tegenwoordige tijd en zou meer bestemd zijn voor het komende vrederijk. Een uit­spraak van dé Heer Jezus als: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” Matteüs 5 vers 48  (Matt. 05:48), wordt in de meeste kerken als onmogelijk verondersteld. Wel kunnen we stellen dat voor iemand die niet wederom  (dat is ‘van boven’ of ‘geestelijk’) geboren is, het een onmogelijkheid is de geestelijke waarde en betekenis er van te verstaan. Bovendien mist men dan de kracht van de heilige Geest om het te kunnen volbrengen.

Maar voor wie zich heeft bekeerd, gedoopt is in water door onderdom­peling en de heilige Geest ontvan­gen heeft en naar Bijbelse maatsta­ven ‘een wedergeborene’ is,  (zie Johannes 3 vers 3 tot en met 8 en Handelingen 2 vers 38 (Joh. 03:03-08 en Hand. 02:38), is het kostbare en onmisbare onderwijzing ten leven.

Je zou de Bergrede kunnen zien als de grondwet van het Koninkrijk Gods, zoals iedere natie of Koninkrijk een grondwet heeft. De grondwet bevat de meest fundamen­tele zaken voor een land en beschermd de rechten en de plich­ten van de burger. Alle verdere wet­geving en regelgeving moet toets­baar zijn aan deze grondwet. Zo spreekt ook de Bergrede over de meest fundamentele zaken voor het leven van een gelovige voor alle dag.

Geestelijk horen en verstaan

De rede begint in Mattéüs 5 versla met de woorden: “Toen Hij nu de scharen zag, ging Hij de berg op en nadat Hij Zich had nedergezet, kwa­men zijn discipelen tot Hem. En Hij opende Zijn mond en leerde hen”. ‘De berg’ is in de Bijbel heel vaak een symbolisch begrip voor de berg Sion. Wil je als ware discipel de woorden van de Heer Jezus verstaan, dan is dit de sleutel. Dan zul je vervuld met de heilige Geest op moeten stijgen, de berg Sion beklimmen, het aardse denken achter je moeten laten en naar de Heer willen luisteren. De Heer is helder en duidelijk, kort en krachtig in Zijn uitspraken. Soms zwart-wit als Hij bijvoorbeeld zegt: “Wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in z’n hart al echtbreuk met haar gepleegd” Matteüs 5 vers 28  (Matt. 05:28), of “Je kunt geen twee heren dienen, God en de Mammon” Matteüs 6 vers 24  (Matt. 06:24), of “Waar uw schat is daar zal ook uw hart zijn” Matteüs 6 vers 21  (Matt. 06:21), of “Als u de mensen niet vergeeft, dan vergeeft uw Vader u ook niet” Matteüs 6 vers 15  (Matt. 06:15), enz. De Heer Jezus is geen gewichtig religieus persoon die weer een nieu­we religie wil invoeren, uitgewerkt in een of andere kerkleer. Ook niet iemand die met veel omhaal van woorden de scharen lasten oplegt met onuitvoerbare eisen en dog- Zelf zegt Hij: “Mijn juk is zacht en Mijn last is licht” Matteüs 11 vers 30  (Matt. 11:30), en: “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10  (Joh. 10:10).

Het onderricht van Hem, ook in de Bergrede, is er steeds op gericht de mens juist los te maken uit het web van religieuze denksystemen en het denken en handelen om te buigen van de aarde naar de hemel, over­eenkomstig Gods denken en hande­len. Hij komt dan tot de uitspraak: “Er is gezegd, maar Ik zeg u”, waar­mee Hij niet wil zeggen dat al het voorgaande fout is geweest, maar Hij voegt er voor de nieuwe tijd een dimensie aan toe. Dan blijkt dat Mis wat als een wet is verstaan, of als een religieuze handeling, of als een religieus gebruik, een diepe geestelijke betekenis heeft. En bovendien, dat bijna alles van het leven gestuurd wordt vanuit de gees­telijke wereld, hetzij vanuit het licht, hetzij vanuit de duisternis. Alle woorden van de Heer Jezus zijn ook de woorden van God en zijn niet zomaar woorden, maar ze wijzen de enige weg naar vrijheid en waarach­tig leven.

“Mijn woorden zijn Geest en leven”, zegt Hij in Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63).

Als de scharen Hem allen de rug toekeren, omdat ze Hem alleen maar volgen om het brood dat Hij hun te eten heeft gegeven, dan komt Petrus tot die geweldige uitspraak: “Here, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven” Johannes 6 vers 68  (Joh. 06:68).

De rijke jongeling als voorbeeld

Wie vanuit deze gedachte de Bergrede leest zal er zeker door gezegend worden, al kan ons uitgangsbijbelge­deelte best confronterend overko­men in ons welvarende, rijke wes­ten. Wij hebben immers allemaal een bepaalde rijkdom op aarde in onze leefwereld.

Toen de Heer Jezus tegen de ‘rijke jongeling’ zei: “Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben, en kom hier, volg Mij”, lezen we als reactie dat hij bedroefd heenging, want hij bezat vele goederen”. Matteüs 19 vers 21 en 22  (Matt. 19:21-22). Lucas 18 vers 23 (Luc. 18:23) zegt: “Toen hij dat hoorde, werd hij diep bedroefd, want hij was zeer rijk”. En toch gaf de Heer met deze woor­den precies aan waar het in een mensenleven op aan komt. Hij zegt: schatten verzamelen op aarde heeft geen enkele waarde voor de eeuwig­heid Lucas 18 vers 19 en 20  (Luc. 18:19-20). Paulus neemt het woord van de wijze Prediker over als hij zegt: “Want wij hebben niets op de wereld medegebracht; wij kunnen er ook niets uit medenemen” 1 Timoteüs 6 vers 7  (1 Tim. 06:07). Letterlijk zegt Prediker: “Zoals hij uit de schoot zijner moeder geko­men is, zo gaat hij weer heen, naakt zoals hij gekomen is, en hij verkrijgt niets door zijn zwoegen” Prediker 5 vers 14  (Pred. 05:14). De rijke jongeling was heus wel van goede wil, wat blijkt uit Matteüs 19 vers 16 tot en met 20 (Matt. 19:16-20), maar het woord van de Heer Jezus kwam bij hem binnen als onredelijk en misschien wel als onbarmhartig.

We zouden ons afkunnen vragen wat onze reactie zou zijn als de Heer deze woorden ook rechtstreeks zo tot ons zou spreken? Zouden wij wél gelijk alles verkopen en het uitdelen aan de armen?

Wel is duidelijk dat achter de Mammon een sterke, verblindende en betoverende demon schuil gaat. Paulus is nuchter en schrijft aan Timotheüs: “Als wij echter onder­houd en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn”. Dat is geen makkelijk woord in een wereld waar alles schreeuwt om meer en meer. Dan schrijft de apostel verder: “Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in ver­derf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Door daarnaar te haken zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord” 1 Timoteüs 6 vers 8 tot en met 10  (1 Tim. 06:08-10).

Dat gebeurde in de dagen van Paulus en dat gebeurt helaas nog altijd; christenen die het vergaan als de rijke jongeling. Want, zegt de Heer Jezus: “Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn”  (vs. 21). Een woord om eens diep over na te den­ken en je eerlijk af te vragen: waar is mijn hart?

Schatten in de hemel

Mogen we dan niets hebben op deze wereld? O, jawel! Het kan zelfs wel zijn dat je op de een of andere manier rijk bent. Er zijn ook heus wel rijke christenen. Aan hen geeft Gods woord het volgende advies: “Hun, die rijk zijn in de tegenwoor­dige wereld, moet gij bevelen niet hooghartig te zijn, en hun hoop gevestigd te houden niet op onzeke­re rijkdom, doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft, om wel te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam, waardoor zij zich een vaste grond­slag voor de toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen” 1 Timoteüs 6 vers 17 tot en met 19  (1 Tim. 06:17-19).

De apostel zegt hiermee: heb je rijk­dom, stel daar dan niet je vertrou­wen op; maar blijf je vertrouwen stellen op God en besef dat God het is die je alles rijkelijk ten gebruike geeft. Er is immers niets op deze wereld van wat wij denken te heb­ben, wat van onszelf is. In zekere zin zijn wij allemaal rentmeesters over wat God ons heeft toever­trouwd.

En dan zegt hij verder: doe wel met die rijkdom, en verzamel daarmee schatten in de hemel die nut hebben voor je eeuwige leven. Schatten, die over de grens van de dood heen hun waarde blijven behouden. Dat zijn de goede werken die een vaste grondslag vormen voor de eeuwig­heid  (zie ook Openbaring 14 vers 13 en Openbaring 19 vers 18 (Openb. 14:13 en Openb. 19:18).

De lamp van het leven

Met je hart aan de wereld, aan aard­se bezittingen verknocht zijn, geeft slavernij en geestelijke armoede. Dan is er weinig licht van binnenuit. Dat wil de Heer ons leren met de gelijkenis over de lamp, het oog en het lichaam, in de verzen 22 en 23. De lamp van ons leven is de levens­geest. Spreuken 20 vers 27 (Spr. 20:27) zegt: “De geest van een mens is een lamp des Heren; doorzoekende alle schuil­hoeken van het hart”. En de levens­geest wordt verduisterd door zorgen en zucht naar aardse zaken en rijk­dommen. En dan zegt de Heer: “Indien nu wat voor het licht moet zorgen in het leven van de mens, duisternis is geworden, hoe groot is dan de duisternis, waarin geleefd moet worden!”

Wat een ernstige waarschuwing ligt daarin besloten voor iedere christen, want hoe makkelijk kunnen we vast­zitten aan onze aardse bezittingen! “Niemand kan twee heren dienen, want hij zal of de ene haten en de andere liefhebben, of zich aan de ene hechten en de andere minach­ten; gij kunt niet God dienen en Mammon”  (vs. 24).

Zorg voor het levensonderhoud

En dan spreekt de Heer over zorgen hebben voor het levensonderhoud: eten, drinken, kleding, enz  (vs. 25- 32). Prachtig zet Hij uiteen hoe de Vader zorgt voor de vogels en voor de bloemen in het gras, en dan zegt Hij: “Gaat gij de vogels niet verre te boven”?  (vs. 26) en: “Zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen”?

 (vs. 30). Het vreemde is nu dat het lijkt of iedereen juist altijd bezig is met- en bezorgd is over eten, drin­ken, kleding, huisvesting, enz. In hoeverre willen wij als christenen hier geheel anders in zijn, omdat wij Christus hebben leren kennen? Durven wij nog te vertrouwen op de zorg van de hemelse Vader voor ons?

Ik geloof dat het leven in het welva­rende westen een grote bedreiging kan zijn voor het geloofsleven en het geestelijk functioneren in de gemeente. Er is een geweldige pres­sie vanuit de wereld, en daar speelt het rijk van Satan op in, om je hele­maal in je werk te storten. Om je steeds verder te bekwamen door cursussen en bijscholing om promotie te kunnen maken of gewoon om bij te blijven in de snel ontwikkelende wereld. De 24-uurs economie, waar zo hoog van opgegeven wordt, eist de werkende mens helemaal op, sommigen zelfs op zondag. Vooral voor de jonge christenen schuilt hierin een groot gevaar, want het is best moeilijk om niet helemaal met de trend van de tijd mee te gaan en opgeslokt te worden door alles van de wereld.

Geen tijd…

Iedere christen zal zich op tijd eens af moeten vragen: heb ik nog wel tijd om het Koninkrijk Gods te zoe­ken en de dingen te bedenken die boven zijn, waar Christus is gezeten aan de rechterhand Gods? Heb ik nog tijd en lust om bij het gemeen­tewerk betrokken te zijn? Verzuim ik misschien steeds makkelijker Bijbelstudie-avonden en samenkomsten omdat ik geen tijd heb? Zou ik als het nodig is, zaken in mijn eigen leven zó willen veranderen of din­gen op willen geven, dat ik hierdoor weer meer tijd zou hebben voor de zaken van de Heer? Iedereen loopt tegenwoordig met een volle agenda. ‘Geen tijd’ is het

codewoord geworden. De Heer Jezus leert ons hierover een belang­rijke les als Hij vertelt over het Koninkrijk Gods, als de bruiloft van het Lam aanstaande is. We kunnen dit lezen in Matteüs 22 vers 1 tot en met 14 en Lucas 14 vers 15 tot en met 24  (Matt. 22:01-14 en Luc. 14:15-24). Ik geloof dat het hier gaat om de tijd waarin we nu leven. De dienaren worden uitgezonden om de genodig­den aan te zeggen dat de bruiloft aanstaande is. “Kom, want alles is gereed”! En dan lezen we: “Maar zij sloegen er geen acht op en gingen heen, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken”. Ineens begint iedereen zich te ver­ontschuldigen. ‘Ze hebben geen tijd’, zó druk zijn ze met hun aardse zaken. Notabene nu het einddoel zó dichtbij is, het ligt voor het grijpen, want de roep gaat: “Alles is gereed, kom naar de bruiloft”! De één heeft een akker gekocht, de ander ossen, weer een ander gaat trouwen, enz. geen tijd! Het is om schaamrood van te worden! Wat een waar woord van de Heer Jezus, als Hij zegt: “Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn”. Een trieste illustratie hoe het zal zijn met het volk van God in de eindtijd, maar ook een ernstige waarschuwing voor de christenen om niet in het patroon te vervallen wat, dat zich hier zo sterk opdringt.

Op vele manieren laat de Heer ons zo in Zijn woord zien, hóe dwaas Zijn volk bezig kan zijn, terwijl de hemelse Vader in Zijn heerlijkheid en macht in alles wil voorzien. Zorgt de hemelse Vader niet voortreffelijk voor al het geschapene? Waarom dan zo kleingelovig en je om van alles en nog wat zorgen maken? Ga je dat alles niet verre te boven? De Heer zegt: “Want naar al deze din­gen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft”  (vs. 32). De Vader wil in alle behoeften rijkelijk voorzien.

Zoekt eerst Zijn Koninkrijk

Er is echter wel een voorwaarde, een ‘maar’! De Heer zegt in vers 33: “Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden”. Eerst Gods Koninkrijk en Gods gerechtigheid zoeken! De tijdsvorm die hier gebruikt is voor ‘zoekt’, moet verstaan worden als: ‘zoekt altijd’, ‘zoekt onophoudelijk’, ‘zoekt voor alles’.

Het is als het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, wat de Heer in het eerste gedeelte ven de Bergrede uitspreekt  (Matt. 05:06). Dat heeft niets te maken met opper­vlakkigheid, maar dat is heel intens waar je hele wezen bij betrokken is. Het verlangen zal uit het diepste binnenste op moeten borrelen. Ik geloof dat de Heer met dit woord komt tot de kern van het gelezen gedeelte Matteüs 6 vers 19 tot en met 34  (Matt. 06:19-34). Misschien wel tot de kern van de hele Bergrede. Hier komt het in het leven van een christen op aan. Onophoudelijk, vóór alles het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtig­heid zoeken. Het zal ons binnen lei­den in een ruimte van onbegrensde, onbeperkte liefdevolle zorg van de hemelse Vader.

Hij zal niet alleen voorzien in alles wat we nodig hebben voor het natuurlijke leven, maar zeker ook wanneer er geestelijke en psychische noden zijn.

Hoe vaak zoekt men niet eerst hulp door het lezen van boeken, het raad­plegen van deskundigen als psycho­logen of psychiaters, het bestrijden van symptomen, enz.? Ja, er wordt ook wel gebeden natuurlijk! Maar hoe vaak gaat men ‘vóór alles’ en ‘zonder ophouden’ eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtig­heid zoeken?

Het kan toch niet anders of dit zal geweldige gevolgen hebben! Zou hier het woord niet van toepas­sing kunnen zijn wat God zelf zegt tot Maleachi: “Beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heer­scharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten” Maleachi 3 vers 10  (Mal. 03:10).

Meer dan schuldvergeving

Gods gerechtigheid is zoveel meer dan schuldvergeving alleen. Zijn gerechtigheid is ook dat Hij onbe­perkt voor Zijn volk wil zorgen. De apostel Paulus schrijft in dit ver­band: “En God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken, opdat gij, in alle opzichten te allen tijde van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk overvloedig moogt zijn, gelijk geschreven staat: Hij heeft uitgedeeld, aan de armen gege­ven, zijn gerechtigheid blijft in eeuwigheid” 2 Korinthe 9 vers 8 en 9  (2 Kor. 09:08-09). Een andere vertaling zegt: “Zijn milddadigheid zal immer blij­ven”.

Een woord om uit het hoofd te leren en in voorkomende moeilijke situ­aties, dit vanuit een gelovig hart met de mond te belijden. Ik geloof, dat voor wie dit woord van de Heer serieus neemt, er dingen kunnen gaan veranderen die mis­schien al jaren voortslepen. Dat kan op alle terreinen van het leven zijn. Stoffelijke zaken, maar zeker ook waar het geestelijke en psychische noden betreft.

God verlangt intens naar mensen die Hem willen vertrouwen en met een onverdeeld hart willen toebeho­ren.

Spreuken 23 vers 26 (Spr. 23:26) zegt: “Mijn zoon, geef mij uw hart, laten uw ogen behagen hebben in mijn wegen”.

En één van die wegen is wat de Heer Jezus ons leert in de Bergrede: “Maar zoekt eerst  (vóór alles en voortdurend) het Koninkrijk van God en Gods gerechtigheid  (mildda­digheid) , en al het andere zal u bovendien geschonken worden”.

 

Alleen

Op het terras zitten veel mensen.

In een hoek zit iemand alleen aan

een tafeltje en op zich is daar

niets bijzonders mee. Maar zijn uitstraling valt op, deze

is vriendelijk, open en warm.

En hoewel er aan zijn tafel plaats

vrij is lopen de meesten er

gewoon voorbij.

 

Hebben wij oog voor elkaar?

Of gaat het meeste aan ons voor­bij

door de drukte van het leven van alle dag.

De Bijbel vertelt ons dat er rust te

vinden is bij God, juist voor ons

dagelijks leven.

Door het lezen van de Bijbel en

door het te overdenken gaan

onze ogen zien en onze oren

leren opmerken en verstaan we

wat de wil van God is voor ons

voor elke dag. Jesaja 42 vers 20  (Jes. 42:20) zegt: “Gij hebt

wel veel gezien, maar gij hield het

niet in gedachtenis; gij hebt de

oren wel open gehad, maar gij

hebt niet gehoord”.

 

Laten we deze woorden ter harte

nemen en leren om dat te doen

wat in ons hart leeft en dit uit te

dragen in openheid en warmte.

Truus van Kaam

 

Bevrijding van de controlegeest door Jildert de Boer

God is op zoek naar dienaren in geest en waarheid, naar betrouwbare beheerders 1 Korinthe 4 vers 1  (1 Kor. 04:01). Zij leven een trouw leven in het verborgene Psalm 51 vers 8 en Kolossenzen 3 vers 3  (Ps. 051:008 en Kol. 03:03), voor Gods aangezicht, en daardoor kunnen zij spreken van­uit de Geest van wijsheid en openba­ring Efeze 1 vers 18  (Ef. 01:18). Paulus zegt in verband met het samenkomen van de gemeente: “… hetgeen ik u schrijf, is een gebod des Heren” 1 Korinthe 14 vers 37b  (1 Kor. 14:37b). Er is echter in menige kring veel tra­ditie, liturgie en ritueel binnengeslo­pen. Vaak wordt er een soort stan­daardmodel van samenkomen gehanteerd. Met een aanhaling van een woord van Jezus kunnen we ook in dit opzicht zeggen: “Het gebod Gods stelt gij wel fraai buiten wer­king, om uw overlevering in stand te houden” Markus 7 vers 9  (Mark. 07:09).

Organisatie of organisme?

Waarom is het zo moeilijk om zon­der omwegen en reserves “Telkens als gij samenkomt, heeft ieder iets” 1 Korinthe 14 vers 26  (1 Kor. 14:26) in praktijk te brengen? Omdat de geest van men­selijke en/of demonische controle dit fel tegenstaat!

Nu bedoelen wij geenszins een orga­nisatorische vorm te scheppen, waarin ieder gemeentelid heel democratisch zijn zegje mag doen. De gemeente is Gods creatie. Het is de gemeente van Christus en Hij is het, die aan haar bouwt Matteüs 16 vers 18  (Matt. 16:18) als Hoofd. Uit dien hoofde is de gemeente een theocratie, een

Godsregering. Dat wil zeggen: de leden zullen vanuit God geregeerd worden. Zij zullen zich houden aan het hoofd, waaruit het gehele lichaam, door pezen en banden ondersteund en samengehouden, zijn goddelijke wasdom ontvangt Kolossenzen 2 vers 19  (Kol. 02:19).

Het gaat om een levend organisme, waarbij de inhoud alles bepalend is. Een uiterlijke vorm garandeert nog geen opbouwend samenzijn. De apostel bepleit een vrijheid en orde naar Woord en Geest. “Ik zie met blijdschap de orde, die bij u heerst, en de hechtheid van uw geloof in Christus” Kolossenzen 2 vers 5  (Kol. 02:05). God is geen God van wanorde, maar van vrede 1 Korinthe 14 vers 33 tot en met 40  (1 Kor. 14:33-40). Daarom zal de vrijheid in dienstbetoon er harmonisch aan toe gaan, zoals we lezen: “Gij kunt allen één voor één profeteren, opdat allen lering en. allen opwekking erdoor ontvangen, 1 Korinthe 14 vers 31  (1 Kor. 14:31).

Deze vrijheid mag niet als een aan­leiding voor het vlees gebruikt wor­den Galaten 5 vers 13  (Gal. 05:13). Zo’n valse vrijheid leidt tot wetteloosheid en anarchie in de gemeente. De ware vrijheid van de geestelijke mens aanvaardt het gezag van degenen die God heeft aangesteld en zij die naar de wet der vrijheid leven staan open voor cor­rectie.

Macht of dienstbetoon?

Ware leiders oefenen geen macht uit, maar zij dienen en zij zijn erop uit dat de heiligen tot dienstbetoon komen Efeze 4 vers 11 en 12  (Ef. 04:11-12). Zij voeren heerschappij over het geloof van de broeders en zusters, maar zijn medewerkers aan hun blijd­schap 2 Korinthe 1 vers 24  (2 Kor. 01:24). Op die wijze wordt veel inroosteren voor de samenkomsten overbodig, evenals een sterke regulering vanaf het podium tijdens de samenkom­sten. Daar waar dit wel plaatsvindt is sprake van ‘verkerkeling’, van mense­lijk voorprogrammeren volgens het geijkte patroon. Het gevolg is dat er leden van het lichaam van Christus gekneveld, dan wel gekortwiekt wor­den of in elk geval aan menselijke banden gelegd.

Dit is wat de geest van controle wil: sterke menselijke leiding in de gemeente, die de gelovigen inperkt en onmondig houdt. De leiders, die in deze geest de kudde besturen, voelen zich gauw in hun positie bedreigd. Zij willen graag alles in eigen hand houden en houden er niet van naar anderen te delegeren. Gods doel is evenwel: de gemeente met haar leden tevoorschijn te roe­pen en te brengen tot geestelijke vol­wassenheid! Dat houdt in: gaven te ontwikkelen, talenten te ontplooien, de mogelijkheden van de broeders en zusters uit de verf te laten komen in een rijk geschakeerde veelkleurig­heid. Het zou immers jammer zijn hen in de ‘grondverf’ te laten staan. Wat een heerlijke ontdekking, dat God alle Geest vervulde broeders en zusters wil inschakelen om de gemeente te bouwen en haar tot aanzien te brengen, allereerst in de geestelijke en vervolgens ook in de zichtbare wereld.

Met gebruikmaking van alle lichten in de gemeente neemt haar licht­sterkte, haar geestelijke kracht, toe! Elke lamp, van hoeveel vermogen ook, is nuttig voor het geheel. Elk lid is waardevol!

De controlegeest

De geest van controle wil graag de lampen vol Geestesolie onder de korenmaat houden. Daarom doet deze macht zijn werk om de gelovi­gen op een laag pitje te houden. Hij houdt er helemaal niet van dat er leven Gods tevoorschijn komt! Zijn werk is de christenen ondermaats te houden in hun persoonlijk leven en hen de ruimte in de gemeente te ontnemen.

De geest van controle zegt: laat hen liever jarenlang enkel luisteren naar één of enkele leiders, die de spreek­beurten voor hun rekening nemen. Alsof de gemeenteleden niet inmid­dels zelf in hun opgroeien ook ‘iets’ te geven hebben, dat nuttig is voor de opbouw! Helaas bestaan er lei­ders die zichzelf graag horen en zich niet beijveren, om ook anderen naar voren te krijgen en gelegenheid te geven. Wanneer dit laatste al gebeurt, dan kan dat niet of nauwe­lijks spontaan, maar wordt het op menselijke wijze beheerst en onder controle gehouden. De geest van controle probeert daarmee de vrije werking van de Geest van God via de leden tegen te gaan of te belemme­ren.

Een goede leider verheugt zich er echter enorm over als anderen zich gaan ontwikkelen en mee gaan dra­gen.

Elkaar opbouwen en dienen

De Heer beoogt dat er een heerlijke vrijheid ontstaat. Een vrijheid in gebondenheid aan Gods Woord, in afhankelijkheid van Gods Geest en in een elkaar onderdanig zijn in de vreze van Christus. Dat is een gemeente die elkander iets te geven heeft. Het Woord bewoont de leden rijkelijk, zodat zij elkander leren en terechtwijzen Kolossenzen 3 vers 16  (Kol. 03:16). Goede leiders stimuleren de ande­ren om vooruit te komen en bieden hen volop kansen om zinvol tot opbouw mee te dienen in de gemeente, ook in de Woordverkondiging 1 Petrus 4 vers 10 en 11  (1 Petr. 04:10-11). Natuurlijk zijn er meerderen die naar de tijd gerekend leraars gewor­den zijn  (vgl. Hebreeën 5 vers 12  (Heb. 05:12). Wij hebben geen behoefte aan louter een consumentenbond van luiste­raars. Er is fris, wisselend, door de Geest geleid dienstbetoon nodig in de samenkomsten, waar niemand bij voorbaat wordt uitgerangeerd. Alle leden mogen juist samen sporen teneinde aan de geestelijke opbouw bij te dragen Efeze 4 vers 16  (Ef. 04:16). Dat neemt niet weg en laat onverlet, dat God sommigen in een bepaalde bediening heeft aangesteld, die we hoog zullen respecteren! 1 Korinthe 12 vers 28 en 1 Thessalonicenzen 5 vers 12 en 13 en 1 Timoteüs 5 vers 17  (1 Kor. 12:28 en  1 Thess. 05:12-13; 1 Tim. 05:17).

De leer der Nicolaïeten

In de klassieke, protestantse kerken heeft de predikant een domineren- de positie. Het woord dominee bete­kent nota bene ‘heer’! Van dit Babylonisch-religieuze zuurdesem zijn we helaas maar ten dele bevrijd in  (vol)evangelische kringen. Waar vindt dit zijn oorsprong? In wezen bij de bisschop van de Rooms-katholieke kerk. Dit fenomeen ontstond al heel vroeg tijdens de ontwikkeling van de chris­telijke gemeenten. In de periode vlak na de apostelen schrijft Ignatius reeds over de bisschop van Antiochië. De Bijbelse opzieners  (episcopè) Handelingen 20 vers 28 en 1 Timoteüs 3 vers 1  (Hand. 20:28 en 1 Tim. 03:01) ontwikkelden zich door scheefgroei tot de verschijning van bisschoppen met macht.

In wat de Bijbel aangeeft over de Nicolaieten zien we de eerste ont­wikkeling in deze richting. Niko betekent heersen en laos: volk. Deze samengestelde naam houdt dus in: heersen over het volk. We vinden in Openbaring 2 vers 5  (Openb. 02:05: “Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nicolaieten haat, welke Ik ook haat”. In Efeze was er sprake van werken, die gelukkig nog gehaat werden.

In  (Openbaring 2 vers 15 (Openb. 02:15) is er in Pergamum sprake van de leer der Nicolaieten en die werd daar min of meer gedoogd. We lezen daar: “Zo hebt ook gij sommigen, die op gelij­ke wijze aan de leer der Nicolaïeten vasthouden. Bekeer u dan…”. Er was sprake van een opkomende klasse, die ging heersen over het gewone, gelovige volk. Deze groep ingewijden werden de ‘geestelijken’, die gingen heersen over de zoge­naamde leken. Dit groeide geleide­lijk uit tot een complete priester­stand, een clerus van bisschoppen, aartsbisschoppen, kardinalen, patriarchen tot tenslotte de paus toe. De protestantse kerken hebben maar ten dele met dit Roomse zuurdesem gebroken. Ook daar kennen we de eenzame figuur die alles doet in de dienst, wat aan anderen niet is toe­gestaan in de persoon van de domi­nee  (= heer). Alleen deze heeft de bevoegdheid om te preken. Hier zien we nog steeds de doorwerking van de leer der Nicolaieten. Zij het in afgeslankte en meer subtiele vorm komen we deze overheersende geest van controle ook tegen in  (vol)evangelische kringen.

Allen zijn priesters

Het Nieuwe Verbond leert duidelijk het algemeen priesterschap van de gelovigen. “Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priester­schap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht…”

1 Petrus 2 vers 9  (1 Petr. 02:09). De Nicolaieten dachten dat alleen zij de bediening van het woord hadden en dat het volk alleen maar hoefde te luisteren. Deze leer is actueel. Haar vertegenwoordigers kunnen soms zeggen apostelen te zijn, maar ze zijn het niet Openbaring 2 vers 2  (Openb. 02:02).

Jezus heeft gezegd: “Gij zult u niet rabbi laten noemen, want één is uw Meester en gij zijt allen broeders” Matteüs 23 vers 8  (Matt. 23:08). Er mag geen sprake zijn van hoogwaardigheidsbekleders, superintendenten, weleerwaarden en dergelijke.

Allen in het Nieuwe Verbond mogen de priesterdienst verrichten en zij zijn geroepen tot verzoenen, dienen en zegenen. In de gemeente van de levende God wordt samengewerkt aan de geestelijke opbouw en de inbreng van elk lid op zijn wijze is broodnodig.

Laten wij daarom bevrijd worden van alle restanten van de leer der Nicolaieten en laat de geest van controle geen macht meer uitoefenen in de gemeenten. Dat wordt een heerlijk, gezegend onder­ling dienstbetoon!

 

Onderweg door Duurt Sikkens

Uit nieuwsgierigheid had de kwajongen zich op een verboden terrein begeven aan de rand van het bos. Bij het klimmen over een prikkeldraadhek was hij ongelukkig ten val gekomen. En tot overmaat van ramp in een ellendige, woekerende braamstruik. Hij zat vast, kon niet voor- of achteruit. En als-t-ie probeerde los te komen werd het alleen maar erger en deed-ie zich pijn.

Een man passeerde op de fiets en zag de jongen.

“Zo”, zei hij, “da’s niet zo best. D’r staan borden ‘verboden toegang’. Kun je niet lezen?”

En hij liet de jongen zitten.

Een stel wandelaars hoorde de jongen roepen.

Ze spraken hem bemoedigend toe met de woorden: “Joh, wat beroerd voor je… nou… sterkte hoor!”

Even later kwam een mountain-biker langs en deze riep in ’t voorbijgaan: “Ik zal voor je bidden boor!”

Een poos later kwam op zijn hulpgeroep een voorbijganger naar hem toe, raakte zijn voet aan en zei: “God houdt van je. Dag!”

Het werd later op de middag.

Daar kwam weer iemand op de fiets. Aan z’n kleding kon je zien dat het iemand van de plantsoenendienst was. Hij stapte af en liep naar de jongen toe en keek.

“Jij vastzitten?” vroeg hij in gebroken Nederlands. “Ja”, kreunde de jongen.

De man haalde een snoeischaar uit z’n zak en knipte de jongen los. Bebloed en

geschramd stond hij even later weer op z’n eigen benen.

Hij bedankte zijn weldoener.

Deze zei: “Niet weer doen. Jij nu vrij”.

Hij stapte op z’n fiets, wees op z’n bagagedrager: “Ik jou thuisbrengen” Daar gingen ze samen.

Duurt Sikkens

 

Een ‘Heer’ in het verkeer door Froukje Huis

 

We waren een dagje uit geweest en reden nu huiswaarts op de A4. ’t Was ongeveer 5 uur en dus druk op de weg. Alle mensen haastten zich naar huis na een ingespannen werk­dag. Ik zat ’t met aandacht te bekij­ken. Elke rijbaan had als het ware zijn eigen tempo en het deed me denken aan Madurodam, waar de auto’s op een lopende band staan en elkaar dus nooit ‘in de wielen’ rijden. Er werd ordelijk gereden, ieder hield behoorlijk afstand en er werd weinig van baan verwisseld, omdat de hele weg vol was.

Gelukkig dat er verkeersregels zijn, bedacht ik. Als ieder er zich aan houdt, kunnen er nauwelijks onge­lukken gebeuren.

Maar ja, als er plotseling een wegpiraat opduikt, die iedereen wil passe­ren, andere weggebruikers van de weg toetert en zonodig rechts pas­seert, dan is hij een gevaar op de weg. Niet alleen voor zichzelf, maar ook voor anderen. Zoiets zou ik nooit doen, dacht ik zelfgenoegzaam… En opeens gingen mijn gedachten naar de geestelijke wereld, waarin wij onze wandel mogen hebben. Daar zijn ook ‘ver­keersregels’. Om er enkele te noe­men:

Oordeelt niet, opdat gij niet geoor­deeld wordt Matteüs 7 vers 1  (Matt. 07:01).

Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus Matteüs 7 vers 12  (Matt. 07:12).

Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet  12 vers 14 Romeinen (Rom. 12:14).

Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbou­wing bevordert Romeinen 14 vers 19  (Rom. 14:19).

Verdraagt elkanders moeilijkheden Galaten 6 vers 2  (Gal. 06:02).

Maar gij, geheel anders… Efeze 2 vers 20  (Ef. 02:20).

In ootmoedigheid achtte de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ook op dat van anderen Filippenzen 2 vers 3  (Filip. 02:03). Hoe gedraag ik me ten aanzien van deze ‘verkeersregels’, vroeg ik mezelf af. Ben ik bereid de ander ‘voorrang’ te verlenen of moet iedereen maar voor mij opzij gaan? Sta ik nooit met een oordeel klaar als anderen iets doen wat ik nooit zou doen? Behandel ik de mensen, zoals ik zelf graag behandeld wil worden? Ben ik geheel anders?

Heer, bad ik, wat heb ik vaak Uw ver­keersregels overtreden. Ik heb me niet gerealiseerd, dat ik niet alleen mezelf, maar ook U en mijn ‘mede­weggebruikers’ tekort heb gedaan. Dat ik dikwijls in die geestelijke wereld een ‘gevaar’ op de weg was… Wat heerlijk dat de Heer altijd bereid is ons onze zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtig­heid.

En, zusters en broeders, zijn jullie al ‘geheel anders’?

1999.05-06 nr. 400

1999.05-06 Levend geloof nr. 400

Persoonlijk…door Gert Jan Doornink

U heeft thans het 400ste nummer van Levend Geloof onder ogen. Een mijlpaal waar we elders in dit nummer, in een speciaal artikel, nog wat meer aandacht aan geven.

Zowel wat geestelijke inhoud als wat veelzijdigheid betreft hebben we dit num­mer weer met veel vreugde samengesteld. Want wat is er heerlijker dan over de inhoud van het evangelie van Jezus Christus te schrijven en te lezen en daarbij te ontdekken hoe, onder inspiratie van Gods Geest, steeds meer geheimen en kostbaarheden tevoorschijn komen?

We twijfelen er dan ook niet aan dat dit nummer weer veel zegen en geloofsopbouw zal verspreiden. ‘Lezen en ter harte nemen’ is misschien een wat ouder­wetse uitdrukking, maar geldt zeer zeker ook voor de verschillende artikelen van dit nummer.

Behalve de op zich zelf staande korte en langere artikelen, begint Cees Maliepaard met een nieuwe vervolgserie nu de serie over judas is afgerond. De nieuwe serie artikelen behandelt Exodus 20 en heeft als titel ‘Voorbeeldfunctie van de wet’.

Het eerste artikel is gebaseerd op Galaten 3, vers 24 en 25.Gal. 3:24-25, waarin door Paulus betuigd wordt dat we in Christus niet langer met de tuchtmeestersrol van de wet te maken hebben. En bovendien dat de wet in het Oude Verbond eigenlijk een bijrol vervulde, daar onze God de beloften aan Abraham gedaan, een belangrijkere plaats toekende. Voor wie met ons in Christus Jezus is, zal de wet nog slechts een voorbeeldfunctie kunnen vervullen.

In het volgende nummer gaat de nieuwe rubriek ‘Onder de boom’ van start. Deze vaste rubriek wordt verzorgd door Duurt Sikkens die in zijn inleiding schrijft dat hij wil proberen wat gedachten te noteren die een zoekend mens op een spoor kunnen brengen. Daarbij gaat het om gewone, praktische, geestelijke dingen voor het leven van alledag.

 

Bij de voorplaat door Gert Jan Doornink

Dit 400ste nummer van ons blad vraagt om een feestelijk uitziende voorplaat. Vandaar dat we ditmaal gekozen hebben, uit de meer dan 2000 bijbelse illustratie die Gustave Doree gemaakt heeft, voor een ver­haal uit Richt. 11:34 waarin Jefta een gelofte aan God aflegt. Nadat de Ammonieten de nederlaag hebben geleden, lezen we in vers 34: “Toen Jefta naar Mispa, naar zijn huis kwam, zie, zijn dochter ging hem tegemoet met tamboerijnen en rei­dansen”.

 

Zomeraktie 1999

De aankondiging van onze jaarlijk­se financiële zomeraktie valt dit keer samen met de verschijning van het 400ste nummer. Een num­mer dat op grote schaal verspreid zal worden, want we willen uiter­aard zoveel mogelijk bekendheid geven aan ons blad. Het is ons vurig verlangen dat velen de volle boodschap die in Levend Geloof zo’n centrale plaats inneemt leren kennen. Daarvoor is ons blad een uniek instrument. Maar het uitgeven van een profes­sioneel blad als Levend Geloof, is in deze tijd een kostbare aangelegen­heid. De opbrengst van de abonnementsgelden is daarbij onvoldoende. We zijn dan ook dankbaar dat financieel gesteund worden door een belangrijk deel van onze lezers en lezeressen en door een aantal gemeenten. Daarnaast doen wij eenmaal per jaar-aan het begin van de zomer- een oproep aan iedereen die Levend Geloof een warm hart toe­draagt, om een extra gift over te maken voor ons werk. Wij sturen daarvoor geen acceptgiro’s maar rekenen op eigen initiatief. Bedenk dat we door meer financië­le armslag meer mogelijkheden hebben voor de promotie van ons blad. Wij hebben het volste ver­trouwen dat we ook dit jaar niet teleurgesteld worden. Laten we ons gezamenlijk blijven inzetten voor het heerlijke evangelie dat ons is toevertrouwd.. U kunt uw bijdrage overmaken op de in de colofon op bladzijde 2 vermelde nummers, met vermelding ‘zomeraktie 1999’. Bij voorbaat danken wij u voor uw medewerking.

 

Vol van de heilige Geest door Jildert de Boer

Er zijn er onder de kinderen Gods, die vele jaren terug een Geestesdoop – ervaring beleefd hebben. Hoe goed en noodzakelijk het ook is voor het eerst gedoopt te worden in heilige Geest, des te beter is het om zich dagelijks uit te strekken naar de vervulling met de heilige Geest. Daarom zullen we niet (vege)teren op een vroegere erva­ring, maar bezig zijn met het heden. In de praktijk van het dagelijks leven komt het erop aan de volheid van Gods Geest in de situaties niet alleen beschikbaar, maar ook ‘in voorraad’ te hebben. Niet alleen tijdens samen­komsten waar we de werking van de Geest Gods bijna tastbaar ervaren, maar vooral ook in de omstandighe­den van alledag is het een ‘must’ altijd vol te zijn van de Geest van God. Daarom: genoeg stof voor een eerlijk zelfonderzoek.

De waterzak van Hagar

In Genesis 21 lezen we over Hagar en Ismaël in de woestijn. “De vol­gende morgen nam Abraham brood en een zak water en gaf het aan Hagar, dat leggende op haar schou­der, als ook het kind, en hij zond haar weg; daarop ging zij heen en dwaalde door de woestijn van Berseba. Toen het water uit de zak op was…” Genesis 21, vers 14 en 15. (Gen. 21:14-15). Op dat moment begon de ellende voor het kind Ismaël. Kan het met ons ook niet zo zijn dat we in de samenkomst als het ware onze ‘zak’ boordevol vullen? Volgepompt door het water des levens komen we vervolgens thuis. Dan kan het zijn dat we ineens in het gewone leven als het ware in de woestijn terechtkomen en dat al heel spoedig het water in onze ‘zak’ schoon op is.

Er staat in een lied: “Maakt de woe­stijn tot een hemelse lusthof… Ja, ’t doet ons zingen, wijzigt de dingen. Alles draait om in ons leven meteen”. In een donkere kamer is er maar één vraag belangrijk: “kan ik het lichtknopje vinden”? In de levenssituaties gaat het erom dat Woord of die gedachte van God paraat te hebben of te vinden, waar­door het licht van de Geest weer volop kan doorbreken in je leven. Op deze wijze verjaag je de duistere machten, de nevels en de mist, die somtijds op je lijken te vallen vanuit de geestelijke wereld. Anders gezegd: kun je in een donke­re kamer (een moeilijke omstandig­heid) de sleutel (de oplossing, het inzicht) vinden naar een vertrek, waar het licht (Gods gedachten en woorden) je tegemoet komt en volop doorbreekt?

Als wij alleen in de samenkomst onze ‘zak’ vullen, die al gauw weer leeg raakt, wat baat ons dit dan? Op die wijze is het slechts een op-en- neer en heen-en-weer christenleven op menselijk, ziels nivo. De ene keer enthousiast in de stromen van de Geest en de andere keer weer droog staan. De bedoeling van God is dat wij verder komen en geestelijk wor­den! Dan krijgen wij een vaste gang. David zegt reeds: “Vernieuw in mijn binnenste een vaste geest” Psalm 51, vers 12b. (Ps. 051:012b).

Geestelijk worden begint met het eerst ontvangen van Gods Geest en daar moeten we van overtuigd zijn. Sommigen worden wat opgepept door een samenkomst en hebben daar een kick gehad. Als wij onze geest willen voeden, dan dienen wij niet te leven van ‘opkikkertjes’, maar zelf verborgen manna in het dage­lijks leven te verzamelen. Wanneer wij dorheid in ons leven ervaren, of op een bepaald gebied daarvan, dan zullen wij de weg leren verstaan hoe wij daar door de heilige Geest een hemelse lusthof van kun­nen maken. Hoe kan ik in mijn situ­atie zo naar de stem van de Geest luisteren dat alles aan gevoelens en gedachten in mijn leven om kan draaien, als ik daar thuis in mijn eentje zit te strijden!? De heerlijk is het als Gods Geest ons kan binnen voeren in een con­stant leven en dat niet alleen: een opgaand leven van heerlijkheid tot heerlijkheid 2 Korinthe 3 vers 18. (2 Kor. 03:18).

De ogen geopend: een waterput

In Genesis 21, vers 19. (Gen. 21:19) staat: “Toen opende God haar ogen…” Daar gaat het ook voor ons om in de (k)nijpende situaties van ons leven, als je niet in de broederkring bent! Wat zag Hagar toen? “Zij zag een waterput; zij ging de zak met water vullen en liet de jongen drinken”. Met zo’n ‘waterzakje’ alleen te leven is arm. Voor mijn vrouw maak ik wel eens een kruik klaar. Dan vul ik een ,“warmwaterzak met gloeiend heet water. Na een paar uur echter is deze al behoorlijk afgekoeld. Veel heerlij­ker is het te leven bij een (geestelij­ke) waterput waar we voortdurend volop kunnen putten. Nog mooier is het als wij een waterbron voor ande­ren worden, waarvan het water niet teleurstelt Jesaja 58, vers 11. (Jes. 58:11). Eerst zullen we dan toch zelf boorde­vol van de stromen van levend water dienen te zijn, wil het gaan overvloei­en voor anderen. Of, met een ander beeld: niet alleen af en toe menselijk enthousiast zijn, maar altijd in brand staan voor God! Dat wil zeggen: de Here vurig van geest te dienen in de ijver Romeinen 12, vers 11. (Rom. 12:11). Op die manier kom ik niet tot zondi­ge werken en verdwijnen ook de dode werken, maar worden het levende in God verrichte werken! Nooit meer hetzelfde, nooit meer de sleur, maar een sprankelend leven in God! Het leven blijft interessant en boeiend en altijd is er meer heerlijk­heid in God te verkrijgen. Lof en dank zij God voor zijn Geest, waar­door de weg tot alle heerlijkheid Gods binnen bereik komt!

Water op de dorstenden

Hoe kom ik aan zo’n leven? In Jesaja 44 vers 3. (Jes. 44:03) lezen we: “Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge”. In de Staten­vertaling staat: “op de dorstenden”. Hoe kan ik Gods Geest niet karig, maar in volle mate ontvangen, zoals Gods bedoeling is en Hij het immers ook bij Jezus deed? Het antwoord is: als ik dorst heb, als ik een geweldige drang in mijn binnenste ervaar: ik heb daar behoefte aan! Hier kunnen we onszelf toetsen: heb ik een dorst naar levende woorden van God, of denk ik soms: “hè, alweer bijbelstu­die, kunnen ze niet eens wat luchtigers op het programma zetten”? Het gevolg van de vervulling met de heilige Geest bij de (eerste) discipe­len was dat ze voortdurend eendrach­tig in de tempel waren Handelingen, 2 vers 46. (Hand. 02:46). Dat was na Pinksteren. Zo geldt het ook ons: als wij dorst hebben naar God, dan zal Hij zijn Geest uitstor­ten! Zijn wij nog zo gegrepen van Jezus Christus, om zijn leven na te volgen in de kracht des Geestes? In een andere vertaling van Jesaja 44 vers 3. (Jes. 44:03) staat: “op de smachtenden”. Hunker ik werkelijk naar Gods Geest? Dan kan ik tot overwinning komen in die woestijnsituaties thuis of op mijn werk! God giet zijn Geest uit op hen die er intens naar verlan­gen! Het is mogelijk tevens nog half­vol te zitten met andere zaken.

Bijvoorbeeld als ons hart sterk naar een hobby uitgaat, die veel van onze kostbare tijd voor het Koninkrijk Gods rooft. Laten wij vol worden van heilige Geest! Het (geestelijk) ‘water­peil’ mag verhoogd worden. Hoe goed het als ‘mijn dijken’ doorbreken en het water des levens in alle gebie­den van mijn leven kan binnen komen. Ook op die terreinen van mijn leven waar de boze misschien een verzandings- of dichtslibbings- proces heeft bewerkstelligd. Waar heb ik zelf wellicht nog ‘dijkjes’ omheen gezet, waar ik Gods Geest niet toelaat? Van die eigen terreinen, waar een ander mij niet mee mag storen of daarop eens wijzen… Zo van: dat houd ik dus(?) vast… Op zulke afgebakende stukjes van zelf­handhaving of zelfs van (de geest van) weerspannigheid kan Gods Geest dan niet komen. Er is dan een ‘dijkdoorbraak’ in mijn leven nodig, zodat alles bestuurd kan worden door God en ik de kracht ervoor krijg om te doen naar het Woord.

Komt tot de wateren

“O, alle dorstigen, komt tot de wate­ren…” Jesaja 55 vers 1. (Jes. 55:01).

Bij dit meervoud kunnen we denken aan Gods Woord en Gods Geest. We lezen verder onder andere: “ja komt, koopt zonder geld wijn en melk”. Gedoopt te worden in de heilige Geest hoort bij de melk, bij het begin. We zullen dit onderpand (of: handgeld, waarborg, garantie) van onze erfenis Efeze 1 vers 13 en 14. (Ef. 01:13-14) niet ver­onachtzamen of geringschatten. Integendeel, het is een geestelijk ‘startkapitaal’ om mee te werken! Toch willen we ook niet blijven han­gen in een herinnering aan een Geestesdoop van jaren her. Elke dag opnieuw, voortdurend, wil­len we ons uitstrekken naar meer volheid van de Geest in de praktijk. God geeft zijn Geest aan hen, die Hem gehoorzaam zijn Handelingen 5, vers 32. (Hand. 05:32). Zij leren te wandelen in de Geest en de weg van gehoorzaamheid in Jezus’ voetstappen te gaan. Het eind­doel is tenslotte: vervuld te worden tot alle volheid Gods Efeze 3 vers 19. (Ef. 03:19). “Waarom weegt gij geld af voor wat geen brood is en uw vermogen voor wat niet verzadigen kan”? Jesaja 55 vers 2a.(Jes. 55:02a). Onze hobbies en aardse beslomme­ringen kunnen ons niet verzadigen, maar hier is ieder ‘natuurlijk’ vrij om te kiezen. Het gevaar van veel vers­trooiing is dat onze gedachten alle kanten opgaan, maar niet opstijgen naar het hemelse. Voor een christen geldt de verplichting niet te zondi­gen, maar wat het aardse betreft bestaat er vrijwilligheid om dingen al of niet op te geven. Daarbij kan afge­wogen worden wat nuttig en minder nuttig is. Als ik heelhartig God wil dienen, dan zal ik er voor zorgen dat aardse zaken geen sta in de weg wor­den voor mijn geestelijke ontwikke­ling.

“Hoort naar Mij, opdat gij het goed eet en uw ziel zich in overvloed verlustige” Jesaja 55 vers 2b. (Jes. 55:02b). Er staat van Jezus dat Hij is gekomen, opdat zij leven hebben en dat in overvloed (Johannes 10, vers 10b. (Joh. 10:10b, letterlijk). Het is één ding om leven te hebben. Maar als wij daarbij de overvloed van de heilige Geest ervaren, wordt het dan moeilijk om de zonde te over­winnen in eigen leven? Nee, dan wordt het niet zwaar en taai, maar dan ervaren wij de vermeerdering van de kracht van God van binnen­uit. Laten wij er veel meer besef van krijgen welke overweldigend grote kracht God ons heeft toegezegd Efeze, 1 vers 19.(Ef. 01:19).

Het is nodig je daarvan bewust te worden. Als wij het niet ervaren in overvloed, dan is het erg goed om God te bidden om een nieuwe vol­heid van Zijn Geest en daarbij tevens na te gaan waar er nog blokkades vanuit het rijk der duisternis in mijn leven zijn, die belemmerend en stremmend werken.

Geloven zoals de Schrift zegt

“En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeg­gende: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot mij en drinke”! Johannes 7, vers 37. (Joh. 07:37).

Dat zijn drie concrete stappen: 1. dorst, 2. komen, 3. drinken! “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt (niet wat de traditie of wat gevoelens zeggen), stromen van levend water zullen uit zijn binnen­ste vloeien” Johannes 7, vers 38. (Joh. 07:38). Als ik zelf vol van Geest wordt, dan kan de ander ook geholpen worden! Wanneer bij mij de dorheid, de stugheid en de koppigheid (ik herken die streek- geest van mijn afkomst!) verdwijnt, kunnen er stromen van zegen voor anderen uit mij vloeien. Zo is het niet moeilijk meer om vrijmoedig te zijn naar buitenstaanders. Dat is totaal anders dan een keel als een ‘open graf’ te hebben Romeinen 3, vers 13a. (Rom. 03:13a). Nu wordt het: waar het hart vol van is, daarvan spreekt de mond! Lucas 6, vers 45. (Luc. 06:45).

Het spreken in tongen

Is het dan ingewikkeld om in tongen te spreken? Helemaal niet! Dan is het ook niet meer nodig dat sommi­gen hier reserves blijven houden. Verre daarvan! Tongentaal is een kwestie van je over te geven in die stroom van de heilige Geest. Het functioneert door de combinatie van de menselijke geest verbonden met Gods Geest.

Dat doe je niet door je lippen en je kiezen krampachtig op elkaar te klemmen, want de heilige Geest for­ceert niets door geweld. Zonder de Geest kunnen wij niet in tongen tot God spreken, maar zonder ons wil de Geest niet dat wij in tongen spre­ken. Gods Geest wil het door ons heen doen, nooit zonder ons! Het is de (menselijke) geest, die in tongen bidt 1 Korinthe 14, vers 14 en 15. (1 Kor. 14:14-15), maar de gevormde woorden zijn “zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” Handelingen, 2 vers 4b. (Hand. 02:04b).

Het gaat om de open, ontspannen houding: “Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen”. Psalm 81 vers 11c (Ps. 081:011). In geloof doe ik mijn mond wijd open om God groot te maken in het Nederlands en in nieuwe tongen, waartoe God de inspiratie geeft. Als je in het Nederlands God wilt prij­zen, dan ben je beperkt en kom je vrij snel aan het eind van je ‘latijn’ en mag je overgaan in geestestalen Een Korinthe 13 vers 1. En 1 Korinthe, 14, vers 15.(1 Kor. 13:01 en

 1 Kor. 14:15). Als Gods Woord spreekt over je ver­heugen met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde Een Petrus, 1 vers 8b. (1 Petr. 01:08b), dan kun je niet meer toe met je Nederlands alleen. Bij tongentaal staat je verstand over het algemeen heel nuchter toe te kijken, snapt het niet 1 Korinthe 14, vers 14. (1 Kor. 14:14), maar je spreekt geheimenissen door de Geest en je merkt: ik word opgebouwd! Een Korinthe, 14 vers 2 tot en met 4 a. (1 Kor. 14:02-04a).

Als je het druk hebt op je werk en je gaat in tongen spreken, dan komt er een rust en verademing over je Jesaja 28, vers 11 en 12. (Jes. 28:11-12). Het is niet de bedoeling dat we geleefd worden door stress op ons werk en de bewuste toepassing van de tongentaai is nuttig in zulke omstandigheden. Zo kan het ook voorkomen dat je alleen thuis bent en de aanklager komt, dat je gaat zitten kniezen, omdat er een ‘wolkendek’ vanuit de geestelijke wereld op je valt. Ken je dan dit geheime wapen om in ton­gen te spreken, dan merk je: dat geeft verademing! Dan kom je er doorheen en kun je zo’n ‘wolkendek’ verdrijven. Er staat niet voor niets in één adem: “in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken” Markus 16, vers 17. (Mark. 16:17).

Het kost strijd om altijd positief te zijn en altijd goede moed te hebben, maar het is voluit mogelijk! Gebruik dus dit middel om jezelf op te bou­wen! Paulus benutte deze mogelijk­heid ten volle en hij drukte dit uit met de woorden: “Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek” 1 Korinthe, 14 vers 18.

(1 Kor. 14:18).

Mensenvrees als belemmering

In Spreuken 25, vers 25 en 26. (Spr. 25:25-26) lezen we: “Goede tijding uit verren lande is koel water voor een dorstige ziel. Een troebel gemaakte fontein en een ver­ontreinigde bron, zo is de rechtvaar­dige die voor de goddeloze wankelt”. Vrees voor mensen kan een belem­mering zijn voor de doorwerking van de heilige Geest. Het vormt een hin­dernis voor de stromen van de Geest, voor het levende water dat uit mij zal vloeien. Bijvoorbeeld: bang zijn om overdreven en overgeestelijk gevon­den te worden. Wij zullen eerder een gezonde vrees dienen te hebben om ‘ondergeestelijk’ te zijn, waardoor er geen stromen van levend water uit ons binnenste komen, maar mis­schien slechts druppeltjes… Het zou jammer zijn om de volle zegen van Christus Romeinen 15, vers 29. (Rom. 15:29) voorbij te laten gaan door vrees voor mensen. “Vrees voor mensen spant een strik, maar wie op de Here ver­trouwt, is onaantastbaar” Spreuken 29, vers 25. (Spr. 29:25).

Dat kan ook zelfs in de gemeente zijn: misschien vinden ze het wel ‘gek’ dat ik hardop in tongen zou gaan spreken en vertolken (hetzij zelf, hetzij door de ander) in de samenkomst. Mogelijk denken ze dat ik mezelf graag wil laten horen… Waarom zou je je echter door Satan de mond laten snoeren als Gods Geest je drijft en je motivatie, je beweegreden, zuiver is?

Wakker de Geest aan!

De gave van de heilige Geest ontvan­gen is de voorwaarde, om binnen te komen in een overwinningsleven. Zonder de Geest lukt het ons niet. Er staat ook enkele keren “in heiliging door de Geest” 1 Petrus, 1 vers 2. En 2, Thessalonicenzen, 2 vers 13. (1 Petr. 01:02 en 2 Thess. 02:13; zie ook

1 Thessalonicenzen 4, vers 7 en 8. (1 Thess. 04:07-08). Als u niet zeker weet of u de doop in de Geest hebt ontvangen, bid erom, of laat u zo nodig daartoe de handen opleggen door vertrouwde mensen in een gezonde gemeente. Dat is niet iets om op te dringen, maar laat het komen vanuit een dor­stend, verlangend hart bij u! Als de tongentaal niet zo erg wil vlotten, is het fijn om hulp en raad te vragen, zodat er een verdere doorbraak, uit­bouw en opbouw in uw leven komt! Wakker de Geest aan (vgl. 2 Timoteüs, 1 vers 6. (2 Tim. 01:06) door met het Woord bezig te zijn en het gebed te zoeken! Een persoonlij­ke verbinding met Jezus Christus is onontbeerlijk. Wij hoeven niet van samenkomst naar samenkomst te leven met daar tussenin van die droge perioden, maar wij mogen een stabiele, toenemende wandel in de Geest hebben zeven dagen per week! Laat u aansporen en kom mee in dit heerlijke overwinningsleven!

 

Onder de tuchtmeester vandaan door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel 1 “De wet is een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden. Nu echter het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester” Galaten 3, vers 24 en 25. (Gal. 03:24-25)

De wet… wat moeten we er mee; hebben we daar eigenlijk nog wel een bood­schap aan? Jezus heeft haar immers vervuld. En dat deed Hij niet omdat Hij dat voor zichzelf nodig had, maar omdat Hij dat voor Gods mensen over had en vooral om daarmee het vol­maakte plan van de Here God te ver­wezenlijken.

Het begint met een belofte

Gods heilsboodschap voor de mens die Hem toebehoort, neemt een aan­vang met het geven van rijke belof­ten. Hij gaat er niet toe over, de gevallen mens onder een streng wet­tisch stelsel te brengen, maar Hij begint met het doen van toezeggin­gen aan Abrahams en diens zaad Galaten 3, vers 16. (Gal. 03:16). Uitdrukkelijk wordt er bij vermeld dat dat zaad in het enkel­voud staat en dat daarmee gedoeld wordt op de Christus. Vaak wordt gedacht dat het meest kenmerkende van het Oude Testament in de wet gelegen is. Men zegt dan wel: de wet heeft in Christus Jezus haar vervulling gevonden, en dus heeft het Oude Testament ons niet veel meer te zeg­gen. Maar dat vindt z’n grond in een misvatting. Want niet de Mozaïsche wet is de kern van het Oude Verbond, maar deze wordt gevormd door Gods beloften aan Abraham Galaten 3, vers 17 en 18. (Gal. 03:17-18). De wet kwam pas na 430 jaar nadat het testament door God in de belofte aan Abraham gege­ven was.

Het is in dit verband begrijpelijk dat in Galaten 3, vers 19. (Gal. 03:19) verduidelijkt wordt, dat de wet erbij gekomen is. Het doel dat God met de wet voor ogen stond, is nooit het vastleggen van een overeenkomst geweest. Gods plan met de mens was vervat in de beloften aan Abraham. De wet is erbij gekomen om als het ware te onderstrepen dat de mens tekort­schoot en derhalve een verlosser nodig zou hebben. Die Verlosser kwam niet op grond van verdiensten van de mens op basis van enigerlei wetsvervulling, maar uitsluitend vanwege Gods genaderijke beloften aan Abraham. De aanleiding tot vrijmaking van de mens uit de strik van de boze, kan dus nimmer in de wet gevonden worden, maar altijd in wat God beloofd heeft in Zijn woord.

De wet als tuchtmeester

God heeft de wet er niet bijgesleept om de mens voor eens en voor altijd duidelijk te maken dat het eigenlijk niets met hem voorstelt, maar om hem met des te meer verlangen uit te laten zien naar de vervulling van de beloften. Het heil zou openbaar komen, niet omdat dat nu eenmaal van meet af aan Gods bedoeling is geweest. De wet stelt de mens als het ware in verzekerde bewaring Galaten 3, vers 23. (Gal. 03:23) God gebruikt de wet niet om (als een laatste poging) weer wat con­trole over de mens te krijgen, maar om deze met verlangen uit te laten zien naar de tegenwoordigheid van de beloofde Zoon, het zaad (aan Abraham in het vooruitzicht gesteld). De wet bracht de mens onder de tucht. Niet onder de roede, niet onder ‘de slaande hand Gods’, zoals door de religieuze mens wel gedacht wordt. Dat zou trouwens niet eens kunnen, want onze God hééft geen slaande handen! Wie God verlaat kan wel van alles te vrezen hebben, maar niet van God: van de Satan! De wet als tuchtmeester is nooit een goddelijk middel tot kastijding is geweest, maar veeleer een leermees­ter, een trainer in het omgaan met Gods gedachten voor de mens – gedachten die van het begin af op de Christus gerecht waren.

Uitzien naar de Verlosser

Alle eeuwen dat Gods volk onder de wet in verzekerde bewaring gehou­den werd, zagen ze uit naar de beloofde Messias. In tijden van vrij­heid en welvaart in het hun door God toegezegde land, leefde dat min­der dan in de jaren van de diverse ballingschappen.

Maar ook in gevangenschap kwam men minder gauw tot een uitspraak als: ‘Morgen zal de Messias komen!’ Het behoorde daarentegen tot het dagelijks ritueel elkaar te bemoedi­gen met gezegden als: ‘Morgen in Jeruzalem!’

Het neemt niet weg dat er de eeu­wen door getrouwen geweest zijn, die zich op Gods beloften beriepen. Zij waren vol verwachting van wat de komende Gezalfde zou gaan doen, zonder dat ze daarvoor een juist inzicht hadden. Vandaar dat toen Jezus geboren werd, twee oude getrouwen (Simeon en Anna) de tij­den waarnamen en het kind Jezus als de beloofde Messias onderkenden Lucas 2 vers 22 tot en met 38. (Luc. 02:22-38).

Zij beseften dat men naar dit kind eeuwenlang uitgekeken had, dat Hij degene was naar wie de wet hen toe- leidde. “Mijn ogen hebben uw heil gezien, dat U bereid hebt voor het aangezicht van alle volkeren”, zei Simeon.

Overeenkomstig de belofte

Het heil begon in Bethlehem; daar kreeg de belofte aan Abraham gestal­te. De wet benadrukte de tekorten van de mens die God toebehoort; zij verwees naar de Verlosser om die manco’s op te heffen. De wet werd soms als met ijzeren knoet gehan­teerd, maar zo heeft onze Vader haar nooit bedoeld. Het van elke verdien­ste gespeende feit van afstamming van de aartsvaders, werd maar al te graag door de geestelijke leiders van het volk benadrukt. Maar hoeveel inzet de vaders uit de oudheid ook voor God en de goede zaak gehad hebben: het is niet aan de stamboom te danken dat mensen deel hebben gekregen aan het godde­lijke heilsplan. Het is puur het gevolg van Gods genade op grond van zijn onberouwelijke beloften, ooit aan zijn vriend Abraham gedaan.

Voor alle duidelijkheid: die beloften gelden slechts voor het nageslacht van Abraham. Echt voor niemand anders!

En wie zijn de nakomelingen van Abraham dan wel? Niet die volgens de natuurlijke lijn van hem afstam­men – het heeft zelfs helemaal niets met een stamboom te maken! In Galaten 3, vers 7 tot en met 9. (Gal. 03:07-09) staat: “U bemerkt dus, dat zij die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn. En de Schrift die tevoren zag dat God de heidenen uit geloof recht­vaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden. Zij die uit het geloof zijn worden dus teza­men gezegend met de gelovige Abraham”.

Het mag duidelijk zijn dat Gods beloften over Abrahams nakomeling­schap, dat immers ontelbaar zou zijn als de sterren aan de hemel en de zandkorrels aan het zeestrand, op zijn gééstelijke nageslacht heeft geslagen.

Vrij van de wet

Niemand zal ons nog met de wet om de oren kunnen slaan, hoewel het verbijsterend is hoe gemakkelijk sommigen zich een oordeel menen te kunnen aanmatigen over medege­lovigen… en dat vaak op punten die goed beschouwd in het wettische vlak liggen. Terwijl het God notabene nooit om de wet te doen geweest is, maar om de mens die in Hem gelooft en openstaat voor een relatie met Hem. Mensen die op een wet­matige wijze bezig zijn in de gemeente, doen hetzelfde als echte­lieden die elkaar het trouwboekje onder de neus wrijven en zeggen: ‘je hebt beloofd dat je altijd voor me zorgen zult!’ Het gelijk zou natuur­lijk wel aan hun kant zijn, maar als je zoiets af moet dwingen, is je huwelijk gedegradeerd tot een ver­standelijke overeenkomst. Het men­selijke hart is er dan niet meer bij betrokken. In een huwelijksrelatie is men er immers voor elkaar omdat dat in beider harten leeft, niet omdat het moet.

Zo ook zullen we elkaar in de gemeente de wet niet voorschrijven, waar onze God immers ook niet meer met de wet rekent. Althans niet voor hen die in de Christus zijn. Christus Jezus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden Galaten 3, vers 13. (Gal. 03:13). Dat deed Hij op Golgotha, eenmaal voor altijd.

Daardoor zijn we losgekomen van de vloek van de wet en is de belofte aan Abraham daarmee ons deel gewor­den, namelijk de belofte van de Geest. De Geest van God werkt niet met wettische elementen, maar geeft de mens mogelijkheden om zich te ontplooien naar Gods oorspronkelij­ke bedoeling.

Vrije zonen en dochters

Vaders eerste Zoon -Jezus- is werke­lijk vrij van belemmeringen. Geen enkele duivelse macht maakt kans op een invalsmogelijheid bij Hem. In de Christus ingevoegd staan we in een zelfde relatie tot de Vader, die ons immers met dat doel voor ogen geschapen heeft.

In al die delen van ons leven waarin we het beeld van de Christus getrouw weergeven, zijn we dus ook op precies dezelfde wijze vrije zonen en dochters van de hemelse Vader. Naar analogie van Jezus’ zoonschap, worden al Gods kinderen zonen van God genoemd.

En waar we op weg zijn naar de vol­ledige doorwerking van dit mateloos gave gegeven, zijn we bezig ons te ontwikkelen naar het volle zoon­schap.

Vrij recent werd door iemand opge­merkt: ‘Jezus zei eens dat wie Hém zag, de Vader gezien had. Durven wij het aan, te zeggen dat wie óns gezien heeft, derhalve de Christus is tegen­gekomen?’

Toch is dat de realiteit van vandaag, want de Christus kwam in Gods eer­ste Zoon openbaar door een perfect samengaan van de menselijke geest van Jezus en de bij Hem inwonende Geest van God. Precies zo wordt de Christus in ons leven zichtbaar door een samengaan van ónze geest met die waarin wij bij onze Geestesdoop gedoopt zijn.

Onbelemmerd veranderen

“Waar de Geest van de Heer is, daar is vrijheid”, merkt Paulus op in 2 Korinthe 3, vers 17. (2 Kor. 03:17). Als het over vrij­heid gaat, is de beslissende factor in het leven van wie de Heer toebe­hoort: we mogen onbelemmerd ver­anderen naar hetzelfde beeld dat Jezus in zich draagt. Dat is een fijne ontwikkeling, die je in je innerlijke mens niet behoeft te ervaren als een voortslepen van de ene wetmatige ellende naar de ande­re, maar als een ontplooiing van heerlijkheid tot heerlijkheid! Jezus is de Vredevorst en Hij is onze koning. Onder zijn heerschappij leven we in vrede met Hem, met God en (voor zover het van ons afhangt) met de mensen. Gods vrede is in onze harten. In ieders geestelij­ke hart worden ook de relatiepunten met de Vader en met Koning Jezus gevonden.

De duivel wil de ons gegeven inner­lijke harmonie graag roven, bijvoor­beeld door ons onder druk te zetten door wettische geesten. Maar ook daarvoor gelden Gods beloften: in Christus Jezus is ons mede daarover overwinning gegeven.

 

Waardevol door Astrid Poldervaart

Als je ziet,

hoeveel mensen om je heen

in hun wanhoop en verdriet

zijn verstrikt.

 

Als je hoort,

dat relaties zijn verstoord

doordat een stem niet werd

gehoord;

als je dat hoort.

 

Ben jij het dan die spreekt

met alles wat je weet.

Dat ondanks nood en pijn

er een weg terug kan zijn?

Ben jij het dan die zegt

er is een toekomst weggelegd?

En waar je nog doorheen moet gaan

reikt Jezus zijn handen aan.

Hoe goed ook therapieën zijn

Hij is de beste medicijn.

 

Als je merkt,

dat je telkens maar weer faalt

en datje daar zo erg van baalt

als je dat merkt.

 

Als je weet,

dat geen vijand is bestand

tegen Zijn sterke rechterhand

als je dat weet.

 

Dan weet je dat het werkt

al ben je zelf beperkt.

Hij komt je tegemoet

en geeft je kracht en moed.

Laatje strijdvaardigheid

niet roven in de strijd.

Op jouw stem wordt gewacht

door mensen die in de nacht

de weg zijn kwijtgeraakt

Je bent toch zoveel waard.

Astrid Poldervaart

 

Vierhonderd keer Levend geloof door Gert-Jan Doornink

Bij de verschijning van dit vierhon­derdste nummer van ons blad kan een kleine terugblik en evaluatie niet achterwege blijven. Daarbij is het niet de bedoeling een soort chronolosche terugblik te werpen op de nu bijna veertig jaar dat Levend Geloof verschijnt, maar we willen toch enke­le dingen memoreren die duidelijk maken waarom Levend Geloof een belangrijke en verantwoordelijke taak in dienst van Gods Koninkrijk vervult. Het eerste woord waar wij aan denken bij dit jubileum’ is het woord ‘dankbaarheid’. Dankbaarheid jegens Hem die het ons mogelijk maakte het blad uit te geven en ons door Zijn Woord en Geest inspireerde om in getrouwheid en volharding hiermee door te gaan.

Het begin

Hoe komt iemand ertoe een blad uit te geven? Daarvoor moet ik iets ver­tellen uit mijn leven. Ik ben als enig kind opgegroeid op een boerderij in een dorpje aan de Gelderse IJssel. Toen ik een jaar of negen was begon ik zelf een krantje te maken met daar­in het nieuws wat er op de boerderij gebeurde. Het krantje bestond uit een dubbel gevouwen velletje uit een schoolschrift. Met pen of potlood (balpennen waren er in die tijd nog niet) werd met drukletters het blad gevuld. Het grote voorbeeld was daarbij de krant die mijn ouders lazen. Eigenlijk was ik toen al gefasci­neerd door alles wat met kranten en tijdschriften te maken had, en dat is mijn hele leven zo gebleven. Toen ik wat ouder was geworden werd ik ook korrespondent van een paar kranten. Maar alles als hobby, want ik groeide op met alles wat er op de boerderij gebeurde. Ik kreeg ook mijn opleiding op de land- en tuinbouwschool, want het was uiter­aard de bedoeling dat ik later de boerderij over zou nemen. Mijn ouders waren Nederlands Hervormd en uit traditie ging ik mee naar de kerk en was ook lid van de jongerenvereniging en Jonge Kerk, waar ik later ook actief in was. Toen ik 19 jaar was volgde ik, zoals dat genoemd werd, belijdeniscatechisatie en werd als lid van de kerk aangeno­men, zoals dat met iedereen op het dorp gebeurde. Ik had echter geen enkel innerlijk besef dat ik behoorde bij de gemeente van Christus. De predikant van die tijd was echter een ‘bekeerde dominee’ met vrij evangeli­sche achtergrond.

De verandering

Eenmaal per maand was er ook een Jonge Kerk-avond waar dan gespro­ken werd over een bepaald onder­werp. Zo sprak op 17 november 1952 Ds. W. A. Plug van het pastoraal cen­trum ‘De Hezenberg’ uit Hattem. Het onderwerp van die avond was ‘Geloof, gebed en genezing’. Dat gebeurde naar aanleiding van het tournee wat de Duitse evangelist Hermann Zaiss in die tijd in Nederland hield. Hij had ook op De Hezenberg gesproken. Wat Ds. Plug die avond allemaal vertelde weet ik niet meer, maar wel dat ik die avond ‘gegrepen’ werd door de prediking. Het was alsof God Zijn hand op mijn leven legde. Ik herinner mij verder dat ik enige tijd later thuis op mijn slaapkamer op mijn knieën ben gegaan, mijn zonden heb beleden en Jezus aannam als mijn Zaligmaker.

Ik wist nu dat ik een kind van God was geworden, waarbij ik de zekerheid had van Johannes 1 vers 12. (Joh. 01:12), waar staat dat “allen, die Hem aangeno­men hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te wor­den”. Er was een grote verandering in mijn leven gekomen, die zich vooral uitte om nog actiever te worden in de kerk. Doordat ik zelf secretaris van de Jonge Kerk was geworden, en ook nog enkele anderen tot bekering waren gekomen, nodigden wij ‘positieve’ predikanten en evangelisten uit om te spreken. Zo kwam onder ande­re broeder Stroethoff, die ook Hermann Zaiss naar ons land had uitgenodigd, spreken op een evange­lisatieavond in de kerk. Terwijl bijvoorbeeld ook Leo Pasman op een Youth for Christ-rally in de kerk sprak.

Opwekkingstijd

Door bladen als Het Zoeklicht, Kracht van Omhoog en De Oogst las ik uiteraard ook over opwekkingen in allerlei landen. We gingen naar de Billy Graham campagnes in Amsterdam en Rotterdam in 1954 en 1955. En toen kwam 1958. De Amerikaanse evangelist Osborn zou naar Nederland komen. Samen met enkele anderen organiseerden wij bustochten daar naartoe. Onze dominee stond ook op het Malieveld enthousiast mee te zingen met de handen omhoog. In het najaar organiseerden wij in de kerk een grote ‘opwekkingssamenkomst’ waar broeder Zwier Hilbrink uit Vroomshoop in een stampvolle kerk sprak over Jezus de volkomen Verlosser. Ook werd broeder Johan Maasbach, de tolk van Osborn, uitge­nodigd voor een campagne. Maar de vijand zat ondertussen niet stil. Vooral niet toen we in de daarop­volgende winter in een evangelische samenkomst ons lieten dopen door onderdompeling. De dominee kwam nu met een paar ouderlingen op bezoek. Zij hadden een brief van het ‘classicaal bestuur’ bij zich waarin ons de toegang tot het Avondmaal werd ontzegd.

Dit werd onze breuk met de kerk. Maar ook betekende dat een komen in de werkelijke vrijheid zoals God die voor al Zijn kinderen bedoeld heeft. Wie door het oude leven af te leggen in het watergraf met Christus opstaat tot een nieuw leven, komt los uit welk godsdienstig of religieus systeem ook en gaat behoren tot de werkelijke gemeente van Christus. Dan is het etiket wat men verder draagt van minder belang. Ik werd nu actief in allerlei evangelisatiewerk, verspreidde positieve lectuur zoals het blad Kracht van Omhoog, enz.

De oprichting

Natuurlijk was daar ook het ‘zelf schrijven’ nog, wat al in de kerk ver­der ontwikkeld was door het houden van inleidingen voor de jeugd. Maar het begon steeds meer duidelijk te worden dat ik misschien zelf wel een blad uit zou kunnen geven, vooral toen ik een keer las in een evangelisa­tiefolder dat de beste manier van lec­tuur verspreiden was het eerst zelf te schrijven, zodat men wat in eigen hart leeft het meest duidelijk kan overbrengen.

Zo werd op 1 november 1961 Levend Geloof opgericht. Aanvankelijk was het de bedoeling het blad Nieuw Leven te noemen. Maar in die opwek­kingstijd tijd ontstonden er ook andere bladen, zoals Opwekking van Ben Hoekendijk, terwijl Johan Maasbach zijn blad Nieuw Leven ging noemen. Na veel nadenken werd het me duide­lijk dat ‘Levend Geloof’ wel een aan­sprekende titel zou kunnen worden voor het blaadje dat ik zou gaan uit­geven. Daarbij moest ik ook denken aan het blad van broeder Osborn wat ‘Faith Digest’ heette. In januari 1962 verscheen dan het eerste nummer in een heel beschei­den oplage, gestencild op A5-formaat. Deze verschijningsvorm is vele jaren zo gebleven, zelfs was er een jaar dat het eens per week uitkwam. Maar hoewel als maandblad bedoeld, kwam het ook wel eens een enkele keer om de twee maanden uit. Al heel spoedig schafte ik zelf een drukpers aan. Gedurende vele jaren deed ik min of meer alles zelf, zoals het schrijven, samenstellen, drukken, vouwen, nieten en verzenden, alles handmatig.

Bekwame schrijvers

In de begintijd vertaalde ik nog wel eens artikelen uit Engelse of Duitse Opwekkingsbladen, maar al heel spoedig werd ’t me duidelijk zo min mogelijk uit buitenlandse bladen over te nemen, maar artikelen zelf te schrijven. Een principe dat we, in tegenstelling tot verschillende andere bladen, tot op de dag van vandaag hebben gehandhaafd. Niet dat er uit het buitenland niet iets goeds kan komen, maar wel omdat er in het Nederlandse taalgebied vele bekwa­me schrijvers zijn. Al spoedig werd het blad dan ook opengesteld voor andere schrijvers. Vrijwel vanaf het begin heb ik als eindredacteur mijn taak ook vooral gezien als coördinerend. Dit voor­komt dat er een soort eenmans- bediening ontstaat, want het gaat om het gezamenlijk ontdekken en door­geven van de ‘volle waarheid’, het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Hetzelfde evangelie dat ook Jezus en de apostelen brachten en dat in Levend Geloof altijd een centrale plaats heeft ingenomen en zolang het blad blijft bestaan zal blij­ven innemen. De laatste jaren hebben de artikelen uiteraard aan diepgang gewonnen, want ook allen die in het blad schrijven zijn betrokken bij de geestelijke groei die God zo graag bij al Zijn kinderen wil zien. Het gaat erom dat we, zoals Paulus dat formu­leert, de mannelijke rijpheid zullen bereiken, de maat van de wasdom der volheid van Christus.

Geen doel, maar middel

Ook willen we nog eens accentueren dat Levend Geloof geen ‘doel’ op zichzelf is, maar een ‘middel’, één van de vele middelen die de Heer wil gebruiken om Zijn doel te bereiken. Daarom bestaan er ook geen Levend Geloof-gemeenten en organiseren we geen andere activiteiten zoals confe­renties. Wél hebben de verschillende schrijvers in het blad en de eindre­dacteur een taak in de verschillende gemeenten of in dienst van de gemeenten. Zelf mag ik al vele jaren het evangelie verkondigen in vele gemeenten en groepen. Zo wil Levend Geloof de gemeenten en de individuele gelovigen dienen en opwekken een lévend geloof tot open­baring te brengen. Gezien de vele positieve reacties wordt dit door velen gewaardeerd. Zolang het blad een duidelijke functie vervult, gaan we daarom ook na dit 400ste num­mer rustig door, met de verkondiging en uitleg van het enige evangelie dat waardevol en waardevast blijft tot in alle eeuwigheid.

 

Korte gedachten diverse auteurs

Stromend water door Truus van Kaam

Als we de kraan openzetten komt er water uit en als we het niet opvangen stroomt het weg. Jammer. In de Bijbel wordt gesproken over het ‘waterbad met het woord’, dat wil zeggen dat het een reinigende functie heeft. Alles wat onbruikbaar en vuil is verdwijnt en zo worden we gezuiverd. Met de waterdoop als basis zijn we in staat het oude leven achter ons te laten. Door de werking Gods zijn we met Jezus opgewekt tot een nieuw leven Kolossenen 2 vers 12. (Kol. 02:12). Door deze werking Gods in ons leven verder toe te laten kunnen we groeien en geheiligd worden naar geest, ziel en lichaam. Al scheiding aanbrengend gaat dit proces verder en dieper. Dan worden we één van binnen, de innerlijke verdeeldheid wordt opgeheven. Daartoe vestigen we onze aandacht alleen op Jezus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof.

Pinksterfeest door Cees Maliepaard

Pinksteren, het minst begrepen feest van de christelijke gemeente, is in wezen de climax van de jaarlijkse kringloop der festiviteiten. Wat is er dan voor feestelijks aan een herdenking van iets dat een kleine 20 eeuwen geleden plaats­vond en wat bij het gros van de christelijke goegemeente niet of nauwelijks een aktieve rol speelt?

De praktijk is in vele kerken en kringen, dat men als natuurlijke mensen die veelal niet wederom geboren zijn, geen flauwe notie kan hebben van geestelijke zaken. In het beste geval zal men weet hebben van het historische feit van Pinksteren – wat dat dan ook voor associaties bij hen op kan roepen. Pinksteren kan slechts dan een feestelijke aangelegenheid zijn, als men zelf deel heeft aan de Geest van Pinksteren. Daarom is de persoonlijke doop in Gods Geest voor het beleven van Pinksteren een vereiste. Het is zonder meer nodig dat kinderen Gods met de Geest gezalfd worden. En dat niet alleen om mee feest te kunnen vieren, maar vooral om in het Lichaam van Christus ingevoegd te kunnen zijn. Om samen met Jezus en al Gods andere zonen naar het eeuwige plan van de Vader te kunnen functioneren. Dat is een feest! Eindeloos! Daarom komt er ook geen einde aan Pinksteren; het feest gaat door!

Het werkelijke geluk door Gert Jan Doornink

‘De wereld verdeelt zich in rijke mensen die niet gelukkig zijn en in arme mensen die gelukkig zouden zijn als zij maar rijk waren’. Deze opmerking werd eens gemaakt door de bekende Vlaamse schrijver Gerard Walschap. Maar is het in overeenstemming met de werkelijkheid? In ieder geval geldt dit niet voor hen die een nieuwe schepping in Christus zijn. Zij voelen zich niet meer ongelukkig want zij hebben het werkelijke geluk al gevonden. Een geluk dat tot in eeu­wigheid blijft bestaan en niet bepaald wordt door aardse rijkdom of wat dan ook. Het is zelfs aanwezig als alle omstandigheden tegen zijn, omdat het zijn basis vindt in het onwankelbare Koninkrijk van de levende God.

Verbreking door Gert Jan Doornink

Het is een groot misverstand te denken dat God de mens wil verbreken, zoals hier en daar geleerd wordt. God verbreekt de mens niet. Integendeel, de mens is een persoonlijkheid die God volledig tot herstel wil brengen. Wel verbreekt God in ons (of beter kunnen we zeggen: God maakt ons los van) de werken van Satan.

Maar daarvoor moeten we zelf het initiatief nemen. Je kunt het zo stellen: God maakt ons er attent op, maar wij moeten het doen: “Leg dan af de werken der duisternis…” Romeinen 13, vers 12. Openbaring 21, vers 22 tot en met 27. (Rom. 13:12; Openb. 21:22-27). Zijn we hiertoe (nog) niet in staat dan is de hulp van medebroeders en zusters noodzakelijk. Een bediening in de naam van Jezus voor bevrijding is dan een essentiële voorwaarde op de weg naar volledig herstel.

 

Het inbrengen van heerlijkheid door Hans Bulthuis

In Openbaring 21, vers 22 tot en met 27. (Openb. 21:22-27) wordt in ’t kort beschreven op welke wijze de voor eeuwig geredde mensheid in haar voortbestaan wordt onderhouden. Die mensheid wordt uitgebeeld als de heilige stad, het hemelse Jeruzalem. De door God ingestelde aanpak om haar te onder­houden is die van ‘inbrengen in heerlijkheid’. De volgorde waarin die benadering in dit bijbelgedeelte wordt weergegeven is: God verlicht met zijn heerlijkheid zijn volk en het Lam is de lamp Openbaring 21, vers 23b (Openb. 21:23b), de konin­gen brengen er hun heerlijkheid bin­nen Openbaring 21, vers 24b (Openb. 21:24b) en de volken eveneens Openbaring 21, vers 26. (Openb. 21:26).

Om niets aan onduidelijkheid over te laten dat het echt de bedoeling is dat er alléén heerlijkheid mag worden ingebracht, wordt er tenslotte in Openbaring 21, vers 27. (Openb. 21:27) uitdrukkelijk bijgezegd dat er niets onreins, gruwelijks en leugen­achtigs mag binnenkomen, noch in woord noch in daad. De omschrijving van deze met God zelf doortrokken maatschappij die in de toekomst de enige, eeuwig blij­vende werkelijkheid zal worden, is niet alleen als troost bedoeld, maar geeft tevens weer hoe God zelf is en hoe het binnen zijn volk eraan toe dient te gaan.

Voor nu en voor later is en blijft zijn goddelijke werkwijze het ‘alleen maar inbrengen van heerlijlcheid’. Voor ons ligt er dus in deze verzen een belangrijke boodschap en opdracht besloten die om een nadere bestudering vraagt.

God

Er is slechts één God. Hij bestaat van eeuwigheid af, zonder begin. Hij is het eeuwige, konstante basisgegeven van de onzienlijke en de zienlijke wereld. Hij is de Schepper. Alle andere wezens die er zijn -engelen, mensen, dieren- zijn ten aanzien van Hem (slechts) schepsels. God staat boven alles en allen. Hij is enkel heilig en liefde. Hij is onuit­puttelijk rijk aan vermogen en kracht, aan wijsheid en kunnen. Hij is als een bron die eeuwig van zich­zelf laat uitstromen zonder ooit zelf te kort te komen of er minder van te worden. Hij is in alles overvloedig. Hij is rijk aan genade, aan barmhar­tigheid, aan hulp en aan sterkte. Hij is goed en goeddoende, leven en overvloed schenkend. Dit alles houdt nooit op.

Vanuit zijn wezen beschijnt Hij zijn schepping met heerlijkheid. Hij laa, het regenen over goeden en slechten. Hij is zonder aanzien des persoons. Nooit komt er enig kwaad uit Hem voort. Hij is ongedeeld; Hij is slechts liefde en goedheid. Voor zichzelf heeft Hij niets van anderen nodig om meer of beter God te kunnen zijn. Hij behoeft geen aanvulling, geen giften, geen verrijking van buitenaf. Hij is al compleet en volmaakt. Hij bezit en kan alles al. Hij is volledig selfsup­porting.

Het is zijn oneindige liefde en rijk­dom die Hem drijft om alleen maar te geven. Het is zijn aard dat geven zaliger is dan ontvangen. Als Hij geeft, dan is dat met een goed geschudde, gedrukte en overlopende maat. Met een goddelijke gulheid, vanuit ruimhartigheid en in onbe­krompenheid. Hij deelt van zijn zegeningen uit zonder verwijt, zon­der bijbedoelingen en zonder bet­aling. Geprezen zij onze God!

Jezus

Deze God van mensenliefde wil zich door ons laten kennen. Hij wil uit het verborgene en onbekende komen. Hij zoekt ons om zich te kunnen openbaren en om ons goed te doen. Hij heeft ervoor gekozen om dat in en door zijn eniggeboren zoon Jezus te realiseren. Door heilige Geest heeft Hij in Hem woning gemaakt, met zijn hele goddelijke volheid. Daardoor kon onze Heer in de gestalte Gods zijn en de Vader tonen. In woord en werk, in gezind­heid en gedrag lezen wij de onzien­lijke God in zijn Zoon af. Omdat Jezus zich vereenzelvigde met de Vader en Hem door en door kende, kon Hij God openbaren. Wie Mij ziet, ziet de Vader. De Zoon des mensen leefde door God en leefde daarom als God. Hij sprak woorden als van God en deed de werken Gods. Vandaar zijn getuigenis in Johannes 3 dat Hij levend water geeft aan wie ernaar dorst. Daartoe was Hij in staat, omdat Hij deel had aan de goddelijke natuur door zijn inner­lijke hechting aan God in heilige Geest. Hij was aangesloten op de bron, het wezen en de heerlijkheid van God.

In staat zijn om zo te handelen is één, het ook daadwerkelijk doen is twee. In het doen blijkt dat de Christus geheel op zijn hemelse Vader gelijkt: geven, geven en geven. Hij is rondgegaan, goeddoende en genezende. De schare was buiten zichzelf van verbazing en zei: Hij heeft alles wèl gemaakt. Hij ging zover dat Hij zelfs zijn eigen leven opofferde, opdat de wereld gered zou kunnen worden. Niets was Hem teveel of te zwaar. Hij zette zijn leven in voor zijn scha­pen. Niemand heeft grotere liefde dan wie dit doet. Jezus gaf slechts. Hij liet stromen van levend water uit zijn binnenste vloeien naar wie daar om vroeg. Zo bracht Hij Gods heer­lijkheid de wereld binnen. Alleen maar heerlijkheid en geen veroorde­ling, geen straf, geen beschuldiging, geen ziekte of verderf. Als een lamp Gods bescheen Hij de mens. En dat doet Hij nu nog! Hij is en blijft dezelfde. Tevens heeft Hij dit schijnende, gevende, dienende en verlichtende als enige leefwijze voor ons nagelaten. Aangezien Hij echter nooit dwingt, roept Hij op wie Hem daarin wil navolgen.

De koningen

Het evangelie leert ons dat er volge­lingen van de Christus zullen komen die gelijkvormig zijn geworden aan het beeld van de Zoon. Deze zonen Gods zullen als koningen heersen. Heersen door middel van dienstbe­toon en voorbeeld. Heersen in recht en gerechtigheid. Heersen met de volmacht om heerlijkheid in te bren­gen in het volk van God en in de van ellende zuchtende schepping. Zij volgen hun grote Meester Jezus nauwgezet in zijn voetsporen. Zij denken, spreken en werken op dezelfde wijze als Hij dat destijds op aarde deed. Terwijl zij voor zichzelf het levende water bij de Heer weg­drinken, leven zij slechts gevend en inbrengend naar de ander toe. Zij gaan niet voor zichzelf vragend en opeisend rond. Noch voor stoffelijke noch voor geestelijke goederen. God voorziet en zij delen uit. Zij brengen de heerlijkheid van God de gemeente en de wereld in. Zij laten zich niet dienen, maar dienen hun naasten. Zij redden, bevrijden, helen, zorgen en waken.

Uit hen komt geen kritiek, geen geweld, geen roddel, geen klacht en geen leugen voort. Zij breken niet af, maar bouwen te allen tijde op. Zij verdragen, ondersteunen, versterken en richten op. Enkel positief, enkel liefde, enkel goedheid. Zij hebben tijdens de jaren van hun vorming de levensles van de zelfver­loochening begrepen en toegepast. Zij hebben in voor- en tegenspoed geleerd om in al hun eigen behoef­ten bij God aan te kloppen. Zij heb­ben zich door Hem laten verzadigen in hun honger naar zijn gerechtig­heid. Als vrucht van de Geest wande­len zij in ootmoed, eenvoud en onbaatzuchtigheid. Zij zijn verlost en genezen van iedere vorm van ik gerichtheid, egoïsme en zelfmeelij. Zij zijn inbrengers van heerlijkheid geworden.

De volken

De heilzame inwerking van de Christus en zijn koningen heeft een heerlijke uitwerking in de behouden volken. De redding en het herstel hen aangebracht, heeft hen in staat gesteld om zó te groeien naar de goddelijke norm voor menselijk leven, dat zij eveneens zijn gaan geven. Na alle ontvangst van heil om op orde te komen en verzadigd te worden met Gods heerlijkheid, zijn ze toegekomen aan het eeuwige inbrengen van heerlijkheid in Gods geredde en vernieuwde wereld, de stad Gods.

Hierdoor wordt er voortaan alleen maar goed gedaan, heil bewerkt, gebouwd en verrijkt. Wat een onvoorstelbare heerlijke situatie zal dat zijn. Enerzijds het totaal ontbre­ken van het negatieve, van de kritiek, van het afwijzende, van het veront­reinigende en verleugende. Anderzijds zullen alleen waarheid, zuiverheid, liefde en leven ervaren worden.

Niemand zal zich ooit meer laten gebruiken voor welke vorm van duis­ternis dan ook. Gods eeuwige maat­schappij is er één van gerechtigheid, vrede en blijdschap. Het is zijn eeu­wige liefderijk waar allen die de waarheid hebben liefgehad, een waardige, ruime en veilige plaats zul­len hebben om, in God zijnde en door Hem levende, eeuwig te existe­ren en zijn heerlijkheid te openba­ren. Allen die dan in zijn Koninkrijk zullen zijn, brengen slechts heerlijk­heid en eer naar binnen. Dit is eeu­wig leven.

Eeuwig leven

Eeuwig leven houdt ondermeer in: eeuwig functioneren, eeuwige activi­teit, beweging, voortgang en ontwik­keling. De grote verveling, de passivi­teit, de stilstand daarentegen is het kenmerkende van het dodenrijk. Door het eeuwig doorgaan met het inbrengen van heerlijkheid zal nooit een verzadigingspunt worden bereikt. Steeds zullen er uit de grote levensbron God, die dan alles in allen is, nieuwe impulsen, gedachten en plannen voortkomen die om uit­werking vragen. God is niet saai, eenzelvig, stationair, maar dyna­misch, creatief en verrassend. Het deelhebben aan eeuwig leven is daar­om een eindeloos en verrukkelijk feest voor alle betrokkenen in zijn Koninkrijk.

Allen zullen op geheel eigen en per­soonlijke wijze vorm geven aan wat Hij in hen initieert. In een ongeken­de veelkleurigheid en veelzijdigheid manifesteert de goede Schepper zich door allen heen. Wat in geen men­senhart is opgekomen, heeft Hij bereid voor wie Hem liefhebben. Geliefde lezer, treed toe tot dit heil. Gods armen staan wijd voor u open in Jezus Christus. Een warm welkom wacht u. Zijn grenzeloze liefde en genade zien naar u uit. Kom zijn rijk binnen door de deur Jezus. Er is door Hem ook voor u plaats bereid. God wil u tot een woning zijn. Met Christus wil Hij ook u bergen in zichzelf. Nu is het uw tijd om zijn uitgestoken hand vast te pakken en ingeschreven te worden in het boek des levens van het Lam.

Heerlijkheid

De heerlijkheid van God bestaat uit alle aspecten en mogelijkheden van

zijn goddelijke natuur. De gelovige mag daaraan deelhebben. De vrucht en de gaven van de Geest vormen daarin een essentieel onderdeel. Deze twee kenmerken van zijn wezen, zijn geaardheid en zijn ver­mogens, mogen door zijn kinderen gekend en gebruikt worden. Allereerst de vrucht van de Geest, ook wel de gezindheid van Christus genoemd, de tooi van de mens Gods. De gelovige mag samengroeien met Gods karakter en er eeuwig in Wie door de Geest wandelt, zal gaan­deweg in zijn opstelling en gedrag Jezus’ leefwijze kunnen evenaren. Die heeft eem zekere uitstraling naar de naasten en funktioneert als een licht dat duisternis verdrijft. Barmhartigheid, liefde en vrede doeW de mensen goed. De gezindheid van Christus is weldadig, veilig, zorg­zaam en rustgevend. Zowel de gemeente als de wereld snakt daar­naar.

Wie zo bekleed is met Christus en Hem niet in het openbaar verloo­chent, zal door zijn manier van doen al heerlijkheid inbrengen. Het is de perste, de eenvoudigste en meest voor de hand liggende mogelijkheid om te doen.

Vervolgens maken de gaven van de Geest het direct handelen in het bovennatuurlijke mogelijk. Door ze te hanteren wordt het heil van God door woord en daad tot de mens gebracht. Het belijden en prediken van het woord Gods, het getuigen, het profeteren, de woorden van ken­nis en wijsheid, het gebed en het altijd positieve spreken zijn verbale vormen van inbreng van heerlijk­heid. Jezus’ woorden zijn geest en leven. Wie gelooft in wat Hij zegt, zal zien geschieden wat Hij zegt. Wonderen en tekenen, bevrijdingen en genezingen, krachten en werkin­gen van de Geest verwerkelijken het woord. Zij completeren de heerlijk­heid in de mens. Zij vormen de krachten der toekomende eeuw, waardoor tenslotte de hele schepping hersteld zal gaan worden. Het Koninkrijk van God bestaat immers in kracht.

Tenslotte wendt God zijn heerlijk­heid ook aan omwille van de ver­heffing van de mens. Hij brengt hem tot ere. Hij geeft hem een machtspo­sitie met het daarbij behorend gezag en de bevoegdheid tot handelen als koning. Hij doopt hem in zijn Geest. Hij verbergt de mens samen met Ahristus in zichzelf. In die geestelij­ke situatie kan de mens gedijen en uitgroeien tot een volwassen zoon van God.

Inbrengers van heerlijkheid

Indien christenen het navolgen van God en Christus serieus nemen, zul­len zij eveneens vanuit liefde inbren­gers van heil willen zijn. Alleen inbrengen, geven, dienen. En dat alles om niet. Wat zij tot nu toe zelf verzameld hebben aan geestelijke zegeningen in Christus, aan schatten van boven, aan rijkdommen in God, mogen zij inbrengen in hun sociale kring. Die omvat hun eigen gezin,

hun collega’s, hun vrienden, hun buren, en zeker hun gemeente. Inplaats van alleen maar halen, komen zij brengen. Deze instelling, deze leefwijze heeft de gemeente en deze arme wereld echt iets te bieden. Het wordt zelfs hoog tijd dat er massaal wordt inge­bracht door de ware volgelingen van Jezus. Er heerst verschraling in Gods volk en geestelijke armoede in de wereld. Wie wil gaan? Wie laat stro­men van levend water uit zijn bin­nenste vloeien? Wie brengt hoop, verkwikking en goede raad? De heerlijkheid die kan worden inge­bracht, omvat de eenvoudigste daad van goedheid tot en met de grote geestelijke werken van de Heer. Zonder een handeling te verrichten kan de aanwezigheid van een zuivere christen al heilzaam werken. Daar gaat een kracht vanuit die de ande­ren en de sfeer ten goede beïnvloedt. De positieve houding, het vredevolle gedrag en de blijmoedige wandel zijn al op zich een constructieve inbreng van heerlijkheid. Het verrichten van werken van barm­hartigheid is een stap verder. De naaste helpen, ondersteunen en goeddoen, getuigt van een liefdevolle en dienende handelwijze. Zegenen rondgaan, van vriend en tot vijand, evenaart de gezindheid van de altijd goede God.

Het getuigen en uitdragen van het evangelie naar de buitenstaanders, het profeteren, het spreken van woorden als van God, brengt redden­de en genezende mogelijkheden tot onze medemens. Het laten functio­neren van de geestelijke gaven brengt rechtstreeks het bovennatuur­lijke leven van onze Heer tot openba­ring, zodat er heil kan worden bewerkt. De werkingen en krachten van de heilige Geest, de wonderen en tekenen tot herstel van een verloren en kapotte mensheid, doen Gods lief­de ervaren.

Al deze zaken behoren tot de geeste­lijke inbreng van heerlijkheid. Naar de mate van groei en getalenteerd­heid kunnen gelovigen dus op aller­lei wijzen heerlijkheid inbrengen. Dit is de grondwet van God voor zijn maatschappij, zijn Koninkrijk.

Geen gruwel

Wij zijn geroepen om de heerlijkheid van Jezus Christus te verkrijgen én om haar door te geven aan de men­sen om ons heen. Nogmaals: alléén heerlijkheid inbrengen. Niets anders. Dit betekent een wacht voor onze lip­pen plaatsen, opdat er nooit roddel, leugen, negatieve kritiek, geklets en gezwets door ons wordt ingebracht in deze wereld en in de gemeente. Waakzaamheid ten aanzien van onze wandel, opdat nooit zonden, boze geesten, slechte voorbeelden en duis­ternis door ons worden geïnjecteerd. Dat is alles gruwel. Dat breekt het werk Gods af en tevens de mens. Met een heilig respect voor onze God en voor onze medemens zullen wij slechts opbouwend en heilbrengend actief zijn.

De gemeente van Christus, maar ook deze gevallen wereld, wordt door God zó liefgehad dat Hij zijn enigge­boren zoon heeft gegeven om alles tot volheid en heelheid te voeren. Wij zullen zijn volgelingen, zijn slaven, zijn uitvoerders daarin zijn. Geliefde lezer, kunt u zich erin her­kennen? Zullen wij allen de nieuwe, hemelse mens aandoen, ja ons bekle­den met de Christus? Hij bracht ons de heerlijkheid van God, tot ons heil. Dan zullen ook wij in zijn voetspo­ren treden en het beeld van de hemelse mens dragen om voortaan alleen heerlijkheid te gaan inbren­gen. In ons zal nooit meer iets ver- vloeks gevonden mogen worden noch uit ons mogen voortkomen, ten nadele van de gemeente en de wereld. Zij hebben beide onze totale inzet nodig om terecht te komen naar Gods bedoeling in Christus Jezus. U bent het licht der wereld en het zout der aarde in en door Hem. Wees het daadwerkelijk.

 

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd. Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik, bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid, daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tij­delijk, maar het onzichtbare is eeu­wig” 2 Korinthe, 4 vers 16 tot en met 18. Paulus in (2 Kor. 04:16-18).

In de voetstap­pen van Jezus

De apostel Petrus doet in één van zijn brieven een duidelijke en niet voor tweeërlei uitleg vatbare uit­spraak door te schrijven: “Hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voor­beeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden” 1 Petrus, 1 vers 21. (1 Petr. 02:21). Het is duidelijk dat Petrus hier een oproep doet om ‘in de voet­stappen van Jezus te gaan’. Met andere woorden hetzelfde leven als Jezus te openbaren. Uiteraard is dat niet van de ene op de andere dag gerealiseerd, maar Hij die in ons een goed werk is begonnen, zal het ook in ons volbrengen… mits wij de weg van geloof en gehoorzaamheid blij­ven gaan. Daarbij is Jezus zelf ons grote voorbeeld, zegt Petrus. En elk rechtgeaarde christen zal daarom ook het verlangen hebben dit waar te maken.

De duivel probeert natuurlijk dit te verhinderen of belachelijk te maken of in te fluisteren dat dit toch niet mogelijk is, maar werkelijke christe­nen laten zich niet door hem dirige­ren.

Hoe Satan in onze dagen ook in dit opzicht bezig is van alles een karika­tuur te maken, blijkt nog weer eens uit het bericht uit Jeruzalem, dat vanaf augustus iedereen die Israël bezoekt Jezus’ wonderbaarlijke wan­deling over het water kan nabeleven door in het Meer van Galilea over een brug onder het wateroppervlak te lopen. De Israëlische Autoriteit voor Nationale Parken gaf een privé- onderneming toestemming voor de bouw.

De brug komt te liggen bij Kapernaüm, vlak bij de plaats waar Jezus over het water liep, en krijgt de vorm van een halve maan, vier meter breed en honderd meter lang. Hij drijft vijf centimeter onder het wateroppervlak en kan vijftig mensen tegelijk dragen.

Er komen uiteraard geen leuningen aan, maar er zullen speciale oppas­sers in bootjes rondvaren om men­sen op te pikken die het water inglij­den…

Geen geestelijke waarde

Hoewel het voor toeristen natuurlijk weer een attractie meer betekent, heeft een en ander voor christenen natuurlijk geen enkele geestelijke waarde. Maar dat spreekt toch van­zelf, zal iemand opmerken. Maar zo vanzelfsprekend is het niet als we bedenken hoeveel christenen Israël bezoeken omdat men daardoor meent een bijzondere ervaring te gaan meemaken. Bijvoorbeeld door evenals Jezus zich te laten dopen in de Jordaan, alsof het zou gaan om het soort water of de plaats van han­deling. Wie Jezus werkelijk volgt zal zijn of haar leven niet laten beïnvloe­den door allerlei sentimentele gevoe­lens die geen geestelijke zoden aan de dijk zetten. Petrus is heel duidelijk als hij schrijft over het werkelijk gaan in de voetstappen van Jezus. Lees wat hij daarover schrijft in het tweede hoofdstuk van zijn eerste brief. Hij brengt het daar ook in ver­band met het lijden wat wij als chris­tenen mee moeten maken en hij wijst daarbij op ons grote voorbeeld, Christus, “die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden, die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt; die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft… opdat wij, aan de zonden afgestorven, door de gerechtigheid zouden leven…” Dat is gaan in de voetstap­pen van Jezus!

 

Welke talen spreken wij?

Tegenwoordig wordt het als een ‘must’ beschouwd één of meer vreemde talen te kennen naast het Nederlands als moedertaal. Er zijn zelfs taalgeleerden die een verdere afgang van de talen met een beperkt taalgebied, zoals het Nederlands, vanzelfsprekend achten. Het gaat alleen nog om de kennis van de voor­naamste talen (Engels, Spaans, Portugees, Frans, Italiaans en Duits) wordt er dan gezegd. Daarbij wordt het Engels veruit als de voornaamste taal gezien. Wie deze taal niet beheerst hoort er eigenlijk niet meer bij…

Ook zien we hoe in het Nederlands hoe langer hoe meer woorden ver­vangen worden door Engelse woor­den en uitdrukkingen. Denk alleen maar aan het veelvuldig gebruik van het Engels in de reclame. Ondanks protesten van hen die het Nederlands willen beschermen is het een ontwikkeling die feitelijk niet valt tegen te houden. Eén en ander wordt natuurlijk mede veroorzaakt door de voortgaande ontwikkeling van de moderne communicatiemid­delen.

Ook als christenen zijn we hier natuurlijk ten volle bij betrokken. En niemand zal ontkennen dat het ken­nen van één of meer moderne talen niet noodzakelijk is om goed te kun­nen functioneren in de natuurlijke wereld.

Maar als christenen hebben we ook nog met iets anders te maken, name­lijk ons functioneren in de geestelij­ke wereld. Deze ‘geestelijke wereld’ staat zelfs voorop. Het is de wereld waar wij als nieuwe scheppingen onze plaats met Christus hebben ver­kregen.

Nóg een taal!

In deze nieuwe (geestelijke) wereld is ons ook een ‘nieuwe taal’ ter beschikking gesteld: de tongentaal. Een exclusieve taal die alleen voorbe­houden is aan degenen die behoren tot de werkelijke gemeente van Jezus Christus. Een taal die voor allen die nog geen kind van God zijn ‘verbor­gen’ is, maar ons het functioneren in en vanuit onze geestelijke plaats in de hemelse gewesten mogelijk maakt.

Een taal die ook in de geestelijke strijd zeer belangrijk is, want Satan en het rijk der duisternis kunnen er geen gebruik van maken, al probeert de duivel ook in dit opzicht soms deze taal te imiteren. Laten we in de tijd waarin wij leven ook meer en meer gebruik gaan maken van déze taal. Ook in dit opzicht is Paulus ons ten voorbeeld. Ooit schreef hij aan verschillende gemeenten om zijn voorbeeld te vol­gen, zoals hij Christus navolgde. En over de tongentaai schreef hij onder andere dat het zijn verlangen was dat iedereen in tongen zou gaan spreken 1 Korinthe 14, vers 5.(1 Kor. 14:05), al gaf hij bepaalde richt­lijnen voor het gebruik in de samen­komsten van de gemeenten. Denk ook aan wat er op de Pinksterdag te Jeruzalem gebeurde toen de heilige Geest werd uitgestort en als eerste teken het spreken met andere tongen wordt genoemd Handelingen, 2 vers 4. (Hand. 02:04).

Over namen gesproken…

Ieder mens heeft een eigen naam. Het geeft ons een eigen identiteit en is persoonsgebonden. In het gewone dagelijkse leven kunnen we niet zon­der het gebruik van onze naam. Toen in de vorige eeuw in opdracht van de overheid iedereen een eigen naam moest hebben, werd er soms inge­haakt op het beroep wat men had, bijvoorbeeld wie bakker was kreeg Bakker als naam. Of als men van een andere streek of plaats kwam werd dat gebruikt bij de naamgeving, zoals Van Amsterdam, Van Amersfoort, enz. Zo zijn de huidige namen ontstaan al geeft de huidige wet, als daar gegronde redenen voor zijn, de mogelijkheid van naam te veran­deren.

Daarnaast zijn er de voornamen… Jan, Gerrit, Piet, Klaas en noem ver­der maar op. Al naar gelang de tijd waarin men leefde ging men soms de namen gebruiken van bekende personen, of men ging bij de geboor­te van een kind traditioneel de namen van de grootouders gebrui­ken.

In de zestiger en zeventiger jaren raakte bij de kinderen Gods het gebruik van bijbelse namen meer en meer in zwang. Talrijke dertigers en veertigers heten dan ook Maria, Judith, Benjamin, Ruben, Jonathan, Mirjam, enz. Hoewel deze naamge­ving de laatste jaren hier en daar wat is weggeëbd, werden we toch geat­tendeerd op een berichtje in De Telegraaf waarin de Berlijnse Korre­spondent schreef dat Duitse ouders voor hun kinderen steeds vaker een bijbelse naam kiezen. “In de toptien voor meisjes staat de naam Maria al vier jaar bovenaan. Bij de jongens heeft Lukas het afgelopen jaar voor het eerst Alexander van de eerste plaats in de toptien verdrongen. Sinds een aantal maanden is in Duitsland, na een rechterlijke uit­spraak in Frankfurt am Main, toege­staan een kind Jezus te noemen. Ook deze naam wordt steeds vaker gege­ven, evenals Jozua”. Maar… let op, wat er nu komt: “Volgens het Wiesbadense instituut dat de lijsten heeft vrijgegeven is de motivatie van de ouders om hun kind een bijbelse naam te geven eer­der de mooie klank dan de religieuze achtergrond”.

Het spreekt vanzelf dat het hebben van een bijbelse naam geen enkele garantie geeft voor het geestelijke welzijn van de persoon. Dat gebeurt alleen wanneer we, door opnieuw geboren te worden, een nieuwe naam ontvangen hebt en je naam wordt ‘ingeschreven’ in het Goddelijke Levensboek. Wanneer je van een zondaar een kind van God wordt en het Koninkrijk van de levende God binnengaat.

Deze nieuwe, geestelijke naam heeft ‘eeuwigheidswaarde’, omdat we dan voor altijd verbonden blijven met de werkelijke Levensvorst, waarbij we de onbeperkte garantie van Hem hebben ontvangen dat niemand ze uit Zijn hand zal rukken.

De strijd om de naam van God

Geheel ander nieuws over een naam vinden we momenteel in de felle discussies die er in theologische en ker­kelijke kring gevoerd wordt over de naam van God. “De Eeuwige, de Aanwezige, de Onnoembare, de Barmhartige; een alternatief voor de Godsnaam in de Nieuwe Bijbelvertaling is er nog niet”, schrijft De Telegraaf. “Maar als het aan de drie supervisors van de NBV ligt, is het in ieder geval gedaan met de aanduiding ‘Heer’. Dat roept een beeld op van een mannelijke figuur met autoriteit, Dat past toch niet meer in deze tijd!” Riek Bons-Storm, emeritus hoogle­raar praktische theologie aan de

Rijksuniversiteit Groningen, onder­steunt de hantelceningenactie van Manuela Kalsky, Anneke de Vries en Carolien van der Stiggele. Zij verzoe­ken de begeleidingscommisie van het vertaalproject de discussie over de naamsaanduiding van God zo snel mogelijk te heropenen. Ook het instituut Kerk en Wereld schaart zich achter de initatiefneem- sters. ‘De vertalers zeggen vanwege de traditie aan deze naamsaandui­ding gehecht te zijn. Maar als zij pre­tenderen modern te zijn, moeten ze zich ook realiseren dat veel vrouwen zich niet meer kunnen vinden in deze vertaling’, aldus Martine Heinrichs.

Dat blijkt ook uit een onderzoek dat Riet Bons-Storm onder dertig vrouwen in de leeftijd van 60 tot 89 heeft gehouden. ‘Slechts één dame ziet God letterlijk als heer en vader. De overigen omschrijven een eigen­schap die ze God toekennen, zoals de Naaste, U die mij overstijgt, de Levenskracht of de Nabije. Een zwar­te vrouw spreekt bijvoorbeeld weer van Mama Aisa, de Surinaamse moe­dergodin. Er moet een naamsaandui­ding voor JHWH te vinden zijn, die ook aansluit bij de geloofsbeleving van vrouwen. Een die van deze tijd is, maar eenzelfde gevoel oproept’. Jurjen Procee, hoofd afdeling com­municatie van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG), juicht he, initiatief alleen maar toe. ‘Het getuigt van grote betrokkenheid. De vertaling moet tekst- en taalgetrouw zijn, maar dat neemt absoluut niet weg dat we openstaan voor welke discussie dan ook. Zo ontvangen wij ook brieven uit de orthodox-reforma­torische hoek, waarin wordt gepleit het woord Heere aan te houden, omdat dat meer dan Heer van respect zou getuigen”. Het artikel eindigt met de opmer­king: “In 2004 zullen we weten voor welke naamsaanduiding is gekozen. Want dan moeten de tientallen bij­belboeken zijn vertaald”.

Man/Vrouw

Toen we deze dingen in de afgelopen tijd lazen dachten we nog weer eens: hoe heeft de geestelijke verblinding toegeslagen bij iedereen die zich ero­ver opwindt dat in de Bijbel God als ‘man’ wordt aangeduid. De volgorde is overduidelijk: God schiep eerst de man, daarna de vrouw… In Zijn ogen waren en zijn echter beide even waardevol en belangrijk. In Christus is er geen onderscheid. Paulus schrijft dat er in Christus noch man, noch vrouw is. Er is daarom ook niets mis met het gegeven dat God als ‘Heer’ of’ Heere’ wordt aange­duid. Dit heeft niets met discrimina­tie van de vrouw te maken, integendeel, het is de onaantastbare volgorde die God heeft ingesteld. Natuurlijk is God zelf méér dan onze voorstelling van Hem als man (of vrouw). Maar we zijn naar Zijn beeld geschapen en kunnen door geloof in Zijn Zoon(!) weer aan Hem gelijk­vormig worden. Dat geldt voor alle nieuwe scheppingen, vrouwen zowel als mannen, zonder enig onder­scheid!

En wat de vrouw betreft, in een inge­zonden brief van mevrouw Boxman- Verschoof uit Drachten, als reactie op strijd die theologen voeren over de naam van God, schrijft zij: “Als men goed de Bijbel doorleest, wordt duidelijk dat de positie waarin God vrouw heeft geplaatst, een zeer geëerde en bijzondere is. Het bijbel­boek Spreuken, hoofdstuk 31, is een ware lofzang op de vrouw die een enorme zelfstandigheid heeft, eigen land bezit en verhandelt, koopvrouw is, een grote verantwoordelijkheid heeft, met veel personeel onder zich. God acht de vrouw zeer hoog. Hij is een man die vrouwen heeft gescha­pen en ons heel goed kan aanvoelen. Als dat niet overeenstemt met de geloofsbeleving van diverse vrouwen, dan moet die onder de loep geno­men worden. De Bijbel hoeft niet te worden aangepast aan wat men denkt te moeten denken in de zoge­naamde moderne tijd. De heden­daagse houding heeft alleen maar geleid tot geweld en respectloosheid voor anderen en/of hun eigendom­men en denkwijzen. God verandert niet en Zijn denkwijze ook niet”.

Een nieuwe uitdaging

Volgens de Belgische godsdienstso­cioloog dr. F. Kerkhofs wordt Europa steeds meer een moslimcontinent. In een toespraak voor het Toekomstforum in Brussel wees de oud-hoogleraar uit Leuven op de grote demografische veranderingen. Bovendien worden de kerken steeds kleiner.

Terwijl in de landen van de Europese Unie de bevolking daalt, komen uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika steeds meer mensen naar Zuid Europa. In de islamitische landen zijn er veel jonge en weinig oude mensen, terwijl de leeftijdspiramide in de Zuid-Europese landen juist het tegenovergestelde beeld vertoont. De moslims zullen, volgens Kerkhofs in een ANP-bericht, “niet in de Sahara of in de zee verdwijnen”, maar naar Europa emigreren. Hij vergeleek deze ontwikkeling met die in de Verenigde Staten. Daar komen steeds meer immigranten uit Latijns- Amerika en Azië. Kerkhofs waarschuwde voor meer spanningen in Europa. Volgens een onderzoek van de Katholieke Universiteit Leuven wil 15 procent van de EU-burgers geen moslim als buurman. In België, Spanje en Portugal geldt dit zelfs tussen de 25 en 30 procent”.

Wie een dergelijk bericht leest kan op verschillende wijze reageren, bijvoorbeeld op het angstwekkende en bedreigende van deze groei van het aantal moslims, zoals in enkele brochures die we kregen toegezon­den het geval is. Maar hij kan het ook zien als een uitdaging, een opdracht om moslims te winnen voor Christus. Er zijn in Nederland en België al enkele organisaties die zich met zending onder Moslims bezig houden, maar vooral ook denken wij aan ons persoonlijk getuigenis, waarbij het erom gaat of Christus werkelijk een realiteit in ons leven is. Of zijn we ons getuige­nis kwijtgeraakt door onze ver­deeldheid, krachteloosheid en liefde­loosheid?

Gelukkig heeft de waarachtige eind­tijdchristen de zekerheid in zich dat hij, bij de groei naar de volle openba­ring van het zoonschap, meer en meer beelddrager van Christus wordt. Ook in het gewone alledaagse leven zal dat niet verborgen blijven. Dan zijn we niet bang en gaan het ook niet als een bedreiging ervaren als we een moslimgezin als buren krijgen, maar proberen in liefde en genegenheid met hen om te gaan, zoals wij dat ook met onze eigen landgenoten doen. En dan weten wij dat wij, ook in dit opzicht, invulling geven aan het verlangen van Jezus dat wij het zout der aarde en het licht der wereld behoren te zijn.

 

Naar de grote apothese door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem Deel 11 (slot)

Vanuit de ware tempel van God, het verheerlijkte ‘lichaam van Christus’, krijgt het nieuwe Jeruzalem gestalte als de ‘stad Gods’. De macht van de Dood wordt ont­manteld en zijn heerschappij wordt teniet gedaan. De ’tent van God’ is bij de mensen en Hij woont bij hen. Door middel van het lichaam van de Heer worden de ’tranen’ gedroogd. ‘Rouw’ noch ‘geldaag’ noch ‘moeite’ zal meer zijn. Alle dingen worden nieuw gemaakt door Hem, die op de troon zit en de uitvoerder daarvan is niemand minder dan onze Heer en Zijn gezalfde gemeente.

De doden worden geoordeeld op grond van hun werken.

De knechten en profeten, de heili­gen en de godvrezenden, kleinen en groten worden beloond.

De verdervers der aarde worden zelf verdorven, dit is in de poel des vuurs geworpen.

De tempel Gods in de hemel (het lichaam van Christus, waarvan Jezus het Hoofd is), gaat open, dus is vrij toegankelijk voor een ieder. De ‘ark van het verbond van God met de mens’, onze enige Heer en Heiland Jezus Christus, wordt centraal temid­den van de mensheid zichtbaar in al Zijn heerlijkheid, tot schrik en beving van al Zijn vijanden.

Getrouw en waarachtig

Het wezen van de ware God wordt geopenbaard: getrouw en waarachtig Openbaring 11, vers 15 tot en met 19 en Openbaring 21, vers 3 tot en met 5. (Openb. 11:15-19 en Openb. 21:03-05). Dat is het­zelfde wezenskenmerk als van de ‘ruiters op de witte paarden’, welke sinds de overwinning van Jezus Christus zijn uitgetrokken, ‘overwin­nende en om te overwinnen’ Openbaring 6 vers 2 en Openbaring 19 vers 11 tot en met 14. (Openb. 06:02 en Openb. 19:11-14). Zo krijgt het Woord Gods, door de heilige Geest, gestalte in de gehele schepping. De Dood, welke als éérste vijand van de Schepper zijn heimelij­ke invloed in de schepping openbaar­de, wordt als laatste vijand ontman­teld en ten einde met zijn gehele rijk geworpen in de poel des vuurs, ver buiten het kosmosomvattend koninkrijk van God Openbaring 20, vers 14. (Openb. 20:14). De nieuwe mensheid was in haar geheel als ‘zoon des mensen’ al vóór de eerste schepping in de eeuwige gedachten van de Schepper aanwezig Genesis, 1 vers 26. (vgl. Gen. 01:26). In beginsel werd zij als een ‘kind’ geboren en als een ‘zoon’ gegeven. Door de Geest van de Vader rust de heerschappij op haar schouder.

Deze ‘zoon des mensen’ draagt het wezen van de Vader: ‘wonderbare Raadsman, sterke God, eeuwige Vader, Vredevorst’. Groot en eindeloos is de vrede op de ’troon’ van deze ‘zoon van David’ en in zijn koninkrijk. Dit rijk omvat het hele universum en heeft alleen maar ‘recht en gerechtigheid’ als haar grondslag, van nu aan tot in eeuwig­heid. De ijver van de Here der heerscharen (de mensheid met onze Heer Jezus als Hoofd) zal dit bewer­ken Jesaja 9 vers 5 tot en met 6. (Jes. 09:05-06).

Dat is de lang verwachte Vrede van Jeruzalem!

Naar het einddoel

De gemeente van Jezus Chistus gaat een heerlijke toekomst tegemoet. De ontwikkeling naar het einddoel gaat echter dwars door verdrukking en moeite heen. Dit zal met name de uiterlijke verschijningsvorm betref­fen. Zo was het ook in het begin na de opstanding van Jezus, onze Heer. Naar de innerlijke mens echter gaat de gemeente van heerlijkheid tot heerlijkheid door de toenemende bij­stand en vervulling met de heilige Geest van Gods belofte.

Ik hoop dat deze serie artikelen een hulpmiddel is geweest bij het onder- speken en bedenken van de toe­komst van de ‘zoon des mensen’. Dat is de mensheid, die gezien zal worden als het ‘zaad’ van de Eersteling daarvan, vanwege Diens trouw en gehoorzaamheid, maar tegelijk ook als het ‘zaad’, dat reeds door de Schepper aan Mannin, de vrouw van Adam, werd beloofd in de hof van Eden. Haar naam werd toen veranderd in Eva, omdat zij de ‘moe­der van alle levenden’ zou zijn. Aan Hem, onze Heer en Heiland, Jezus Christus en aan God onze Vader zij alle eer en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid.

Ik besluit met een lied, dat ik al een aantal jaren geleden maakte vanuit het overdenken van en verlangen naar deze heerlijkheid.

Juichend klinken vreugdetonen uit het hemelse gebied, d’ Overwinning van de zonen wordt verkondigd in een lied. Licht en leven triomferen; duisternis verwon het niet!

Jubel luid, gehele aarde; zing de Here, prijs Zijn naam. Hij, die ’t heil voor u vergaarde, Hem zij lof als ’t eeuwig Lam. Want de Heer is zeer te prijzen; alle knie buigt zich tesaam.

Bij het oordeel van de doden wordt gerechtigheid betracht. Dood en dodenrijk gevloden voor het Lam, dat werd geslacht. Saamgevoegd de ‘stad’ en ’tempel’, flonk’rend in haar grote pracht.

Dan zal heel de schepping zingen

van de Heer der heerlijkheid.

Eng’len zullen ons omringen,

vol van vreugd’ in dienstbaarheid.

Dan zal ’t paradijs volmaakt zijn,

vrede tot in eeuwigheid!

De vrede van Jeruzalem!

 

De bediening van leraar door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente Deel 10

“Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is. Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken. Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geeste­lijk te beoordelen is” Een Korinthe, 2 vers 12 tot en met 14.

(1 Kor. 02:12-14).

Met bovenstaande woorden in gedachten wil ik wat zeggen over de bediening van leraar, als vijfde genoemd in Efeze 4 vers 11. (Ef. 04:11). De gehele gemeente behoort de Geest uit God ontvangen te hebben, a) wil je bij het lichaam van Christus behoren Romeinen 8, vers 9.(Rom. 08:09), en b) wil je kun­nen verstaan wat ons door God in genade geschonken is. Een ongeestelijk mens, die de Geest van God niet ontvangen heeft, of de Geest bedroeft en uitdooft, kan het niet verstaan en dan kunnen de meest heerlijke waarheden Gods overkomen als dwaasheid. Deze woorden van Paulus bepalen ons er opnieuw bij dat de gemeente van Jezus Christus een geestelijke zaak is en alles wat de gemeente betreft slechts verstaan en begrepen kan worden door de heilige Geest.

Door de Geest geleerd

Het meest belangrijke voor de bedie­ning van leraar is wat Paulus zegt: “Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn”.

Zodra de doop met de heilige Geest verdween, en dat was al heel spoedi” na de dood van de apostelen, verdween ook de bediening van leraar uit de gemeenten. Er ontstond één grote wereldkerk met aan het hoofd de paus, die ook een grote politieke invloed uitoefende. Zonder de heilige Geest echter is het lichaam dood en is de kerk gewor­den tot een wereld-gelijkvormige organisatie met regels, bepalingen en wetboeken. Opleidings-instituten moesten mensen gaan leveren die door veel studie bekwaam zouden zijn gemeenten en kerk te leiden. Dat is tot op de huidige dag nog zo in de gevestigde kerken, waarmee ik geen oordeel uitspreek over mensen die naar het licht wat ze hebben hun leven er voor inzetten. Zo is er door de eeuwen heen een heel vertekend beeld ontstaan van de leraars-bediening. Het ‘leraars-ambt’ was voorbehouden aan mannen met universitaire opleidingen en dure titels.

Dus niet meer een spreken met woorden die door de Geest geleerd zijn, maar veel meer voortkomend uit menselijke wijsheid.

De grote Leraar

In de Heer Jezus zien we de meest waarachtige leraar aller tijden. Als we de evangeliën lezen dan zien we Hem voortdurend als leraar de schapen onderwijzend, of onderricht gevend in de synagogen, of in het bijzonder zijn discipelen onderwijs gevend. Alles wat Hij sprak had wel betrekking op het leven van de men­sen, maar dan wel een leven vanuit de geestelijke wereld, het Koninkrijk Gods. Zijn leer bracht de mens bin­nen in de bovennatuurlijke, de gees­telijke wereld.

Hijzelf was niet van beneden, maar van boven. Niet uit de aarde maar uit de hemel Johannes 3, vers 31 en Johannes 8. vers 23. (Joh. 03:31 en Joh. 08:23). Hij was het ‘Woord’ dat vlees had aangeno­men.

Hij was het waarachtige geestelijke leven van de mensen en de openba­ring van de Vader in de hemel. Wie Hem zag en hoorde, zag en hoorde de Vader. En door de heilige Geest sprak Hij woorden die geest en leven waren voor de toehoorders. Wie het trachtte te verstaan vanuit menselijke wijsheid, daarvoor was het dwaasheid. Hij zegt zelf: “De Geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut: de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn Geest en zijn leven” Johannes 6, vers 63. (Joh. 06:63). In Johannes, 10, vers 10. (Joh. 10:10) zegt Hij: Ik ben gekomen om leven te geven in overvloed”. Dit behoort ook het kenmerk te zijn van de leraars-bediening zoals genoemd in Efeze 4, vers 11. (Ef. 04:11). Het gaat niet om de persoon (het vlees), maar er woorden gesproken worden die geest en leven brengen in mensenle­vens.

Niet zozeer dat die persoon veel weet van de Bijbel, want dat kan een natuurlijke bekwaamheid zijn, maar of de kracht van de heilige Geest zó werkt in z’n woorden dat het de toe­hoorders verlicht, overtuigt en leven geeft. Dat het juk van Satan, in leu­gen en misleiding, verbroken wordt door de waarheid die vrijmaakt.

Onderwijs geven

Er kunnen in de gemeente verschil­lende mensen onderwijs geven. En het is een genade om de gave te heb­ben dingen aan de mensen over te kunnen brengen. Romeinen 12, vers 7. (Rom. 12:07) zegt: “Wij hebben nu gaven, onder­scheiden naar de genade, die ons gegeven is; … wie onderwijst, in het onderwijzen”.

Sommigen kunnen van nature (als een gave) alles goed op een rijtje zet­ten, ook bijbelse zaken, en dit aan anderen leren, maar het is niet de ‘leraars-bediening’ zoals bedoeld in Efeze 4 en 1 Korinthe 12. Aan oudsten wordt ook de voorwaarde gesteld dat ze bekwaam zijn te onderwijzen 1 Timoteüs 3 vers 2. En 2 Timoteüs 2 vers 24. (1 Tim. 03:02 en 2 Tim. 02:24).

In Titus, 1 vers 8 en 9. (Titus 01:08-09) lezen we dat een oudste zich dient te houden aan “het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen”. Dit zijn voorwaarden die mede bepa­lend zijn of iemand als oudste in de gemeente aangesteld mag worden. En die aanstelling geschiedt door mensen die bekwaam zijn deze din­gen te beoordelen. (Zie ook afl. 4 van ‘Herstel van de gemeente’, mei/juni 1998).

God stelt aan

Maar de bediening van leraar gaat daar bovenuit. Het is een gave die door de Heer, zonder tussenkomst van mensen, aan de gemeenten gegeven wordt. Niemand kan zich­zelf de bediening van leraar toeëigenen. De apostel Paulus schrijft van zijn bediening in Galaten 1 vers 1. (Gal. 01:01): “Paulus, een apostel, niet vanwege mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God, de Vader”.

Dat principe geldt voor alle bedienin­gen! In 1 Korinthe 12 vers 28. (1 Kor. 12:28) schrijft de apostel: “En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eer­ste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars…” Ook mensen in de bediening van leraar stelt de Heer zelf aan met het doel als beschreven in Efeze 4, vers 12 tot 16. (Ef. 04:12-160. Het is door de bijzondere genade die de Heer verleent, dat iemand in de bediening van leraar mag dienen in de gemeente. Deze bediening zal er ook toe bijdra­gen dat de eenheid van Gods volk, zoals de Heer dat bad tot de Vader in de hemel Johannes 17, vers 20 tot 23a. (Joh. 17:20-23a), tot stand zal komen.

Efeze 4 begint ook met een uiteen­zetting over de eenheid van de gemeente (vs. 1-6). Efeze vier vers 13. (Ef. 04:13) zegt: “… totdat wij allen de eenheid des geloofs bereikt hebben”

Kenmerken van de leraar

Kenmerkend voor de leraarsbedie­ning zal zijn: een grote liefde en eer­bied voor Gods woord, de Bijbel. Maar niet minder voor de mensen waaraan hij de waarheden Gods tracht over te brengen. 1 Korinthe, 13 vers 2. (1 Kor. 13:02) zegt: “… maar had ik de liefde niet, ik was niets”. Evenals voor de andere bedieningen geldt voor de leraar dat hij een hart dient te heb­ben als de Vader en de Zoon. Voor hem geldt wel heel bijzonder het woord uit Psalm 119, vers 20. (Ps. 119:020): “Mijn ziel wordt verteerd van verlan­gen naar uw verordeningen te allen tijde”.

Belangrijk is dat hij gevoelig is voor de Geest der waarheid die in alle waarheid leidt en de toekomende dingen wil openbaren Johannes, 16, vers 13 en 14. (Joh. 16:13-14). Vanuit een goede gemeente-visie zal hij in staat zijn te verstaan wat de heilige Geest aan de gemeenten wil zeggen.

De ware leraar zal de waarheid van Gods woord verstaan en de vrijheid, het leven en de liefde van God, die daarin verborgen ligt voor de men­sen.

Hij zal het woord van God nooit voor iets anders gebruiken, dan om de mensen dichter bij het doel van God en Jezus te brengen. Nooit mag het woord van God gebruikt worden als een stok om anderen te slaan of om een juk op te leggen. Daarvoor heeft God het niet gegeven en mag het derhalve nooit gebruikt worden. Hij zal nooit mogen proberen z’n recht of z’n gram te halen in wat hij zegt. Op dat zelfde moment is hij meer een spreekbuis van boze gees­ten dan een gave van de Heer aan de gemeente.

Ook als er vermanend of corrigerend gesproken moet worden zal dat voort dienen te komen uit een rein en lief­devol hart en een goed geweten. Naar 1 Timoteüs, 1 vers 5. (1 Tim. 01:05).

De waarheid van Gods Woord dient waarlijk vrij te maken zoals de Heer Jezus zegt Johannes 8, vers 32. (Joh. 08:32). Het zal als een reinigend waterbad dienen te zijn voor de toehoorders. Het is vooral de bediening van lera­ren waardoor de gemeente stabiel wordt in de waarheid en niet meer heen en weer geslingerd wordt door allerlei wind van leer Efeze vier vers 14. (Ef. 04:14). Een leraar zal het geestelijke met het geestelijke kunnen vergelijken met woorden die door de Geest geleerd zijn. (De vertaling van professor Brouwer heeft: “Geestelijke zaken met geestelijke woorden uitleggen” – 1 Korinthe, twee vers 13. (1 Kor. 02:13).

Hoofd en lichaam zijn één

De gemeente is zeer kostbaar voor God en Jezus en alles wat de gemeente betreft dient niet voort te komen uit menselijke wijsheid, maar door de heilige Geest geleerd te zijn 1 Korinthe, 2 ver 12 vers 13. (1 Kor. 12:13). Dat geldt trouwens voor alle vijf genoemde bedieningen. Ook vormt de gemeente een onver­brekelijke eenheid met het Hoofd Jezus Christus. Toen Paulus de gemeente vervolgde sprak de Heer Jezus: “Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij”?

Alles wat in de gemeente gedaan wordt, hoe wij ons gedragen ten opzichte van elkaar, het is nooit los van Jezus het Hoofd. Je zou kunnen zeggen dat als je een lid vervolgt, pijn doet, kwetst of onteert, doe je dat ook aan het Hoofd, Jezus.

De gemeente is Zijn lichaam. Het zijn Zijn handen, Zijn voeten, Zijn mond, Zijn hulpverlening, maar van­uit het Hoofd is de leiding en de besturing van het gehele lichaam. Hier geldt wel heel bijzonder het woord: “Wees heilig, want Ik ben heilig, zegt de Heer”.

ledereen is kostbaar

Het valt niet mee om los te komen van de oude kerkstructuren waar dat besef van het ‘Lichaam van Christus’ zo goed als helemaal verdwenen is en waar alles door gestudeerde men­sen geregeld wordt van de wieg tot het graf.

Ieder gemeentelid is kostbaar en dient ‘medegebouwd’ te worden tot een woonstede Gods in de Geest” Efeze, 2 vers 22. (Ef. 02:22).

Niet alleen de leiding en de bedie­ningen zijn belangrijk, maar ieder gemeentelid, met z’n specifieke talenten en werkingen is kostbaar voor het functioneren van het lichaam en kan niet gemist worden. Dit besef is al voor een (groot) deel terug in de gemeenten, maar het dient weer te gaan functioneren zoals Efeze 4, vers 16. (Ef. 04:16) zo prachtig zegt: “En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde”.  

 

Vakantietips

Op het water

Ook dit jaar vaart het schip ‘Ut Arkien’ in juli en augustus weer uit voor een aantal vakantieweken op het water, ’s Avonds wordt een onderwerp uit de Bijbel besproken en voor overdag zijn er aantrekkelijke vaarroutes gepland met volop gelegen­heid tot recreatie. Het punt van vertrek op maandagochtend en aankomst op zaterdagmiddag is de haven van Enkhuizen. Deze vakantieweken zijn altijd weer een groot succes. Alle gewenste inlichtingen over data, prijs, enz. worden u gaarne ver­strekt door het leidende echtpaar Jacob en Marry Roosendaal.

Jongerenreis naar Israël

Jan Weerd, mede-oudste en jeudleider van de volle evangelie gemeente te Maassluis, die ook regelmatig in Levend Geloof schrijft, heeft de leiding van een door Beter-Uit reizen georganiseerde vakantierondreis van 15 dagen (10 t/m 24 augstus) door Israël en de Sinaï-woestijn, voor jongeren van 17 tot 35 jaar.

Hij schrijft: Avontuur, uitdaging, bijbelstudie, zingen, samenkomsten, rondkijken in Jeruzalem, varen op het Meer van Galilea, raften op de rivier de Jordaan, zwemmen in de Dode Zee, beklimmen van Massada, duiken bij Eilat, de berg Horeb beklimmen, en nog veel meer! De prijs bedraagt Fl. 2395,- (vliegreis, halfpension in 3sterren hotels, volpension in Sinaï, excursies, Nederlands sprekende gids; exclusief visumkosten, luchthavenbelasting en eventuele fooien). Voor meer informatie kun je kontakt opnemen met Jan Weerd.

 

Het Geestes leven is gekomen door Ada Karst

1 Koningen 8 -1 Korinthiërs 3 “Te dien dage heiligde de koning het midden van de voorhof, vóór het huis des Heren, want daar bereidde hij het brandoffer, het spijsoffer en de vetstukken van de vredeoffers, omdat het kope­ren altaar dat voor het aangezicht des Heren stond, te klein was om het brandoffer, het spijsoffer en de vetstukken van de vredeoffers te bevatten” Een Koningen 8, vers 64. (1 Kon. 08:64).

Te dien dage…

Dat zegt véél! In eerste oogopslag is hier sprake van een oudtestamen­tisch, een zichtbaar gebeuren. Oudtestamentisch omdat dit zichtba­re gebeuren slechts de buitenkant van de waarheid is. Daarom hebben we nóg een ‘oogopslag gekregen om de bedekking van het verhaal wég te schuiven. Want om de buitenkant voor waarheid te laten doorgaan zou een vervalsing zijn. Lezend met het Gééstesoog blijkt dit Oudtestamentische verhaal een Nieuwtestamentisch gebeuren te zijn. Het ’te dien dage’ van Salomo is het ’te dien dage’ van Christus en de gemeente geworden: het blijvende, onwankelbare Geestesleven is geko­men.

Salomo beleefde aan zijn ’te dien dage’ grote vreugde en heerlijkheid: Dit is het waar het spreken van God, door Mozes, uiteindelijk op uitgelo­pen is 1 Koningen, 8 vers 56. (1 Kon. 08:56). Als Salomo deze mijlpaal consta­teert, gaat hij over tot een handeling die nog nooit vóór hem door iemand is uitgevoerd. Op dit moment van zijn ’te dien dage’ gaat hij zelfs bóven de wet uit! Niet om de wet te ontkrachten, maar juist om haar te vervullen.

Zijn daad reikt tot aan Christus en Zijn ’te dien dage’. Vanwege de over­vloed aan offers, wordt de koperen offerplaats te klein bevonden. Een nieuwe altaarplaats wordt in gebruik genomen. Het koperen uiterlijk van wat geschreven staat kan niet het gezonde, merg- en vetrijke voedsel van Christus bevatten, het maakt onbevattelijk.

Tweede oogopslag

“Laat u niet medeslepen door allerlei vreemde leringen; want het is goed, dat het hart zijn vastheid vindt in genade en niet in spijzen; wie het hierin zochten, hebben er geen baat bij gevonden. Wij hebben een altaar, waarvan zij, die de dienst voor de tabernakel verrichten, niet mogen eten” Hebreeën 13, vers 9 en 10. (Heb. 13:09-10). Daarom is het gezond om met de tweede oogopslag het geschrevene te vernieuwen. Welke kant moet het daarmee op?

Het moet de richting op van ‘het land’: het Koninkrijk van God en de richting van ‘de stad’: het Hemelse Jeruzalem en de richting van ‘het huis’: de Gemeente van Christus 1 Koningin 8, vers 40. (1 Kon. 08:40).

Zó te lezen dient het welzijn van eigen geest, ziel én lichaam. En het dient het welzijn van het Lichaam van Christus, de Gemeente van Christus, de Gemeente die in Christus Geest en Leven is. En zo ruilen we wat af! Geheel overeenkomstig het doorkijkje van Jesaja 60, vers 17. (Jes. 60:17) waar staat: “Voor koper zal Ik goud brengen, voor ijzer zilver, voor hout koper, voor stenen ijzer;” Voor hout kóper? Ja, want koper kun je immers weer ruilen voor goud! Voor stenen ijzer? Ja, want ijzer kun je weer inruilen voor zilver!

Vernieuwd lezen

Dit edele proces van ontwikkeling door vernieuwd lezen is het ’te dien dage’ van ónze tijd geworden. Dit proces is ‘buiten’ niet te zien! 1 Koningen 8, vers 8. (1 Kon. 08:08). Nee, want buiten Woord en Geest om is geen ontwikkeling. Buiten Woord en geest om heerst het getwist van de twister, de tegenstan­der van dit heerlijke proces. Hij betwist dit met letters. Hij ‘inspi­reert’ tot het lezen en volgen van wat de eerste oogopslag waarneemt. Dat maakt dat de gemeente weer de ‘beli­chaming van Mozes’ vormt. Cherubs genoeg om zich daarover te ‘ontfer­men’ door de letters te bevestigen. Ook dat is geestes-leven! Wie onderscheidt het ‘vleugelgegons’?

In 1 Koningen 8 vers 6 en 7. (1 Kon. 08:06-07) wordt de ark naar haar plaats gebracht, en wel onder de vleugels van de cherubs. Onder wélke ‘beschuttende vleugels’ wordt de gemeente en haar spreken geplaatst?

Door de werkelijkheid van het Gééstesleven is de Gemeente op haar plaats gebracht, dragende het gehei­menis van het spreken van Christus in haar.

 

Vormendienst is de dood in de pot. Door Cees Maliepaard

Religieuze activiteiten monden altijd uit in een dode vormendienst. Godsdienstigheid is immers niet meer dan een babylonisch bezig zijn, want God heeft het nooit ingesteld. Onder invloed van vrome geesten kwamen er allerlei religieuze belevingen tot stand. In Genesis 4, vers 26. (Gen. 04:26) staat: “Toen begon men de naam des Heren aan te roepen”

Het begin van de religie

De kanttekenaar van de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap geeft bij de hierboven geciteerde tekst aan: ‘Toen ving de openbare Godsverering aan. Natuurlijk had men tevoren ook wel tot God gebe­den, maar thans ving aan wat men gewoon is de cultus, de eredienst te noemen’.

Reeds ten tijde van de geboorte van Adam en Eva’s kleinkinderen ging men religie bedrijven. Dat was een bedroevende ontwikkeling. Het rechtstreekse contact van de meeste mensen met hun God ging verloren, en dus ook de regelrechte verbinding van de Here God met Z’n kinderen. Er kwam een aanroepen van de Here God voor in de plaats, een religieuze beleving van allerlei gods­dienstige gevoelsmatigheden. Het was ook klaarblijkelijk eenrichtings­verkeer, want het bleef bij het aan­roepen van Gods naam. Op dit religieus bezig zijn was geen Goddelijk respons te verwachten. Gemeenschap tussen Gods Geest en de menselijke geest behoorde tot het verleden, behalve bij de mensen die de Herer God vanuit hun hart ble­ven dienen.

Gesprekspartners

Henoch en Noach waren de meest aansprekende voorbeelden daarvan Mozes schrijft in Genesis 5, vers 24. (Gen. 05:24): “En Henoch wandelde met God”. Henoch behoorde kennelijk niet tot degenen die zich beperkten tot het aanroepen van de naam des Heren. Hij ‘wandelde’ met God. Hij stond in een open relatie met de Schepper van hemel en aarde; zij wisselden blijkbaar voortdurend van gedachten met elkaar, wat een intens genoegen moeten zowel Henoch als de Here God hier aan beleefd hebben! Noach behoorde óók niet tot de voor­lopers van het babelse denken. Want hij zou onder invloed van een aards- gerichte vormendienst geen moment aan een zeewaardige ark van zulk een ongekend groot formaat hebben gedacht.

Lamech, Noachs vader, was duidelijk wél besmet met dit verwerpelijke denken dat uit de koker van de religi­euze geesten vandaan kwam. Hij beweerde zonder blikken of blozen volgens Genesis 5 vers 29 (Gen. 05:29) dat de Here God de aardbodem vervloekt heeft.

Aarde vervloekt (Ruurd)

Maar er staat in de geschiedenis van het eerste mensenpaar in Genesis 3, vers 17. (Gen. 03:17) niet beschreven dat onze Gód de aardbodem vervloekt heeft, maar dat die vanwege de een verkeerde keus makende mens vervloekt is. Door wie die vervloeking is uitgesproken, wordt er niet bij vermeld. Het mag echter aannemelijk wezen, dat dat door de verderver van den beginne, door de duivel gedaan is.

Contact met de levende God

Henoch voerde een levendige conver­satie met de Schepper van alle goeds, en Noach had in elk geval geleerd naar Diens stem te luisteren. Hij wist zodoende exact wat de bedoeling van de groots opgezette scheepsbouw was. Zijn jarenlange prediking was derhalve voor die tijd op maat gesne­den. De levenswijze van Henoch, was niet onder te brengen in wat voor godsdienstig kader ook. Zij leef­den in relatie met de Eeuwige, met menig ander mens uit de periode van vóór het Oude Verbond. Ondertussen is dat Oude Verbond gekomen en ook weer gegaan. Het nieuwe is er al wel een kleine 2000 jaar! Eén ding is beslist niet veran­derd: ook vandaag de dag is het dage­lijkse contact met de levende God gewoon een vereiste voor Gods gunstgenoten. Ieder die Jezus aan­vaard heeft en zich in de Christus ingevoegd heeft, kan zich daarmee onder alle omstandigheden met de hemelse Vader in verbinding stellen. Jezus Christus heeft voor ons niet de weg geopend om de naam des Heren aan te gaan roepen, maar om het contact van de mens met de Vader nieuw leven in te blazen! Hij volbracht waar getrouwen als Simeon en Anna hun hele leven naar uitgekeken hadden: Hij opende de weg tot verzoening. Wij mogen weer ‘wandelen’ met God en daardoor kunnen we deelhebben aan Zijn gedachten, eigenlijk op een soortgelijke manier als Henoch dat ervaren heeft. Vanzelfsprekend is het in ons geval bedoeld voor de tijd waar wij in leven.

In alle rust

De term ‘wandelen’ met God geeft aan dat we geen cursus snelwande­len behoeven te volgen. Niet het tempo van ons bezig zijn is bepalend voor onze relatie met de Vader, maar de intensiteit ervan. Wandelen doet een mens niet in marstempo; men pleegt de tijd te nemen tijdens de wandeling alles om zich heen in zich op te nemen. Genieten van het uit­zicht en met volle teugen de frisse lucht inademen behoren tot de nor­male ingrediënten van een wande­ling in de vrije natuur. En als je in groepsverband aan het recreëren bent, kun je je ook nog in eikaars gezelschap verheugen. Precies zo is het gesteld met de wan­delingen van onze God en Zijn men­sen. We genieten van het perspectief dat de Heer ons boven in de hemel biedt, en tegelijkertijd van wat Hij ons beneden op aarde voor mogelijk­heden schenkt. We willen écht alles in ons opnemen: al Gods heerlijkhe­den in de hemelse gewesten en alles wat er voor goeds in de natuurlijke schepping aanwezig is. De Here God heeft het alles gemaakt, het behoort Hem rechtens toe en Hij wil het graag met ons delen. Van elk contact met onze Vader in de hemel, met Christus Jezus en met degenen die Hem op aarde toebehoren, zullen we dan ook ten volle genieten. In alle drukte om ons heen, in elke door Satan gesitueerde situatie, mogen we in een ontspannen relatie met Jezus leren leven. We zullen ons niet langer laten opjutten door aan het evangelie van de Heer wezens­vreemde kenmerken. Ze proberen de mens Gods op allerlei manieren in te palmen: is het niet onder druk van een moordend economisch stelsel, dan is het wel door religieuze pres­sie. De ene keer komt die uit de langzaam maar zeker afkalvende reformatorische hoek, bij een andere gelegenheid juist uit een zich aan ons opdringend modernisme. Elk godsdienstig bezig zijn van de gelovige mens, kan onder ‘het aan­roepen van Gods naam’ gerangschikt worden. Maar onze God ziet niet zozeer uit naar aanroepers – Hij wil gespreks- en werkpartners naast Zich hebben. En door Gods onvoor­stelbare genade mogen we dat wezen, helemaal!

 

Onderscheiden en kennen door Truus van Kaam

“Leer mij goed onderscheiden en kennen, want ik stel vertrouwen in uw geboden” Psalm 119, vers 66. (Ps. 119:066).

God had een groot plan met de mens, de kroon van Zijn schep­ping.

En ondanks de zondeval, die zowel de mens als de schepping heeft beschadigd, is dat plan nog steeds aanwezig.

Onze God is enkel goed en er is geen spoor van duisternis in Hem. Alles wat God geschapen heeft is goed en niets daarvan is verwerpe­lijk.

Ook de mens, door God gescha­pen, is goed. En alles wat wij opmerken aan verwerpelijks is niet uit God.

Wij mogen leren scheiding aan te brengen tussen het goede van God en het verwerpelijke van de vijand!

Wanneer we al het goede met dankzegging aanvaarden, wordt het geheiligd door het woord van God en door gebed 1 Timoteüs 4 vers 4 en 5. (1 Tim. 04:04-05). En alles wat daarbuiten valt, het ondeugdelijke en onreine, is ver­werpelijk.

Als we ons geloof en onze gedach­ten laten opbouwen door het woord van God, vermeerdert ken­nis en inzicht, zodat we steeds beter in staat zijn te onderschei­den waar het op aan komt.

 

Gods verlangen naar samenwerking door Duurt Sikkens

God is iemand die graag samen-werkt. Zonder een ander, de mens, gaat het dan ook niet. Hij zoekt geen huurlingen die loon-eisen stellen, maar mensen die hart hebben voor Zijn zaak, echte lief­hebbers. Hij zoekt ’n wezenlijke relatie met de mens, anders is het niet vrucht­baar. Ik denk dat de grondgedachte van de hele schepping, de onzichtbare din­gen (hemel) en de zichtbare dingen (aarde), alles te maken heeft met liefde. Als je op aarde ziet wat Hij allemaal heeft bedacht, zie je trouwens meteen wat Hij niet heeft bedacht.

Vele mensen schrijven de aantasting van de menselijke natuur, het zinlo­ze geweld, de korruptie, ook aan God toe. Zelfs zijn er gelovigen die dit doen en dat is jammer. Ze kunnen niet zien dat er een sterke tegenstan­der in de hemel is die zich maar al te graag achter het masker ‘God’ ver­schuilt en verschanst. Jezus was eigenlijk de eerste die hem aanwees en ertegen optrad. Hij bevrijdde graag de mensen van de tirannie van de boze en maakte hen van ‘vreemde smetten vrij’. En dat niet alleen. Hij openbaarde vooral de gedachtenwereld van God, leerde de mensen anders te denken over Hem dan ze tot dusverre had­den gedaan. Een God zonder geweld, zonder onberekenbare grillen. Een Vader, goed voor alles wat leeft. Natuurlijk kwam Jezus in conflict met degenen die het oude godsbeeld maar al te graag in stand hielden omdat hun eigen status en religieuze machtspositie daarvan afhing. Misschien hadden ze wel een ‘roe­ping’ of zoiets…

En dan Jezus, de liefhebber in hart en nieren. Met hart en ziel, met z’n volle verstand en al z’n zedelijke kracht, wierp Hij de afgodsbeelden in de gedachten van het volk omver en vertelde van zijn liefhebbende Vader die in het verborgene werkt. Een Vader in wie geen duisternis aanwezig is en uit wie geen duistere praktijken kunnen ontstaan.

Het is toch onmogelijk samen te werken met een god uit wiens hand goede en slechte dingen komen? Daarmee sluit een wel-denkend mens geen overeenkomst in zijn gedachten. Zo’n god (ik gebruik expres een kleine letter) is onver­koopbaar. Zeker aan kapotgeslagenen, gewonden, treurenden of inner­lijk verdeelden.

Stel dat je een huisarts hebt die eerst z’n praktijk langs gaat en de mensen slaat of besmet met allerlei ziekten en ze psychische kwalen aanpraat om maar een wachtkamer vol te krij­gen met biddende patiënten… Een geneesheer met twee gezichten van wiens luimen en grillen je maar ang­stig afhankelijk bent. Zo’n Godsbeeld is krankzinnig, zeg nou zelf. De liefde van God is onvoorwaarde­lijk, voor iedereen, zoals de zon over goede en slechte mensen schijnt. Daar zit geen bedrog in, ze is helder en echt. Wanneer Zijn liefde je beschijnt begin je in je diepste wezen warm te worden, je wordt weer mens, echt mens, zoals je bent bedoeld vanaf het begin. Dank zij het werk van Jezus zijn alle obstakels in dit wordingsproces opgeheven. Zonde wordt graag ver­geven, schuldgevoelens genezen en zelfs de aardse dood hoeft je geen angst meer aan te jagen. Dat is voor­bij. En zo heeft de bruggenbouwer Jezus Christus de weg vrijgemaakt naar de Vader, die altijd zo’n heim­wee heeft gehad naar de mens. De opgejaagde mens komt bij Hem tot rust en God komt tot rust bij de mens, ‘de plaats Mijner rust’. En vanuit die rust, dat alle dingen eens worden zullen zoals ze bedacht zijn door Hem, vanuit dat geloof in elkaar heb je bestaansrecht. Langzaam maar zeker komt de echte mens tevoorschijn. Hoe? Omdat de Vader en de Zoon jou zo liefhebben. Met al m’n beschadigingen, mijn a soms kromme ideeën over Hem en over mezelf?

Ja, juist jij. Want Hij woont graag bij ‘gebrokenen van hart’ om hen te her­stellen en hun oorspronkelijke gezicht terug te geven. Een gezicht dat Hij zo liefheeft, een gedaante waarvoor Zijn Zoon is gevallen en opgestaan.

Zo kunnen we er samen iets heel moois van maken. Vandaar Zijn van verwachting trillende stem toen Hij zei: “Laten we samen mensen maken die op ons lijken”. Die lief­hebben, met de liefde waarmee ze liefgehad worden. Dat geluk is van hun innerlijke gezicht af te lezen, want ze zijn zalig verklaard. ^ Je geneest door werkelijke liefde omdat Hij niet zonder ons wil. Hij houdt zo van je.

Jij mens

voortgejaagd door storm

verraden door gefluister

zó moe, zó leeg

je huilt

en zelfs dat kun je soms niet meer.

 

Kom in de stille morgen

die Ik ben

Ik zal je tooien

met de lazuurstenen van de hemel

met het parelmoer van Mijn

geborgenheid        

met de robijnen van Mijn bloed

geliefde.

 

Bouwen wij luchtkastelen door Froukje Huis

Dat was het onderwerp van één van onze gemeenteweekenden. We heb­ben er allen van genoten en de band in de gemeente is er weer krachtig door versterkt.

Toch zit dat ‘lucht’-kasteel me nog een beetje dwars. Volgens Van Dale is de betekenis van luchtkastelen het zich vleien met ongegronde verwach­tingen…

Verwachting’ is op de toekomst gericht en dat zijn wij ook, want het Woord Gods is de bron waaruit wij onze verwachting putten. En de Bijbel staat vol over onze toekomst. Enkele voorbeelden:

“Onze ziel verwacht de Here, Hij is onze hulp en ons schild” Psalm 33, vers 20. (Ps. 033:020).

“Maar wie de Here verwachten, zij zullen het land beërven” Psalm 37, vers 9. (Ps. 037:009).

“Maar wie de Here verwachten, put­ten nieuwe kracht” Jesaja 40, vers 31. Romeinen 8, vers 29. (Jes. 40:31; Rom. 08:29).

“Wij… zuchten bij onszelf in de ver­wachting van het zoonschap” Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29).

In (Rom. 08:29) wordt gesproken over de gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons. Met Filippenzen 3 vers 20. (Filip. 03:20) belijden wij dat we burgers zijn van een rijk in de hemelen, waaruit wij Jezus Christus als Verlosser verwachten. Met Abraham verwachten we de stad met fundamenten Hebreeën 11, vers 10. (Heb. 11:10) en 2 Petrus 3, vers 13. (2 Petr. 03:13) omschrijft het als volgt: “Wij verwachten echter naar Zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont”.

Jozua constateerde al dat niet één van alle goede beloften, die de Here aan het huis van Israël had toege­zegd, onvervuld is gebleven.

Wij geloven dat onze Vader eeuwig en onveranderlijk is, daarom ver­wachten wij dat alle beloften in de Bijbel ook voor ons in vervulling zul­len gaan.

Onze verwachtingen zoals: hulp, het land beërven, nieuwe kracht, het zoonschap, verlossing van ons lichaam door Jezus Christus, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, het nieuwe Jeruzalem, zijn dus vast gegrond op het Woord van God en zijn zeker geen luchtkasteel.

De wereld zal ons vragen: Waar bou­wen jullie dan? En ons antwoord zal zijn: In de hemelse gewesten of, zoals de Statenvertaling zegt: in de lucht.

Daar, waar God de Vader is, waar Jezus is en waar Hij ons mede een plaats heeft gegeven Efeze 2 vers 6. (Ef. 02:06). In die onzienlijke wereld is God bezig Zijn plan uit te werken in ons en mét ons.

De mensen die God niet kennen, zeggen misschien: Luchtkastelen bouwen ze!

En wij zullen het beamen: Inderdaad, een ‘lucht’-kasteel, een bouwwerk in de hemelse gewesten, waarvan God de ontwerper en bouw­meester is.

 

 

 

 

 

 

1999.03-04 nr. 399

1999.03-04 Levend geloof nr. 399

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het aanvaarden en beleven van het evangelie van het Koninkrijk, zoals dat door Jezus en de apostelen werd gebracht, en in onze tijd ‘herontdekt’ wordt, leidt uiteindelijk tot het ontstaan van de volwassen gemeente van Jezus Christus. Deze gemeente zal in deze eindtijd een geweldig lichtbaken zijn temidden van alle duisternis. En hoewel de vorst der duisternis er alles aan zal doen om dit licht uit te schakelen zal hem dat niet lukken. Het  (Goddelijk) licht is nu een­maal sterker dan de  (satanische) duisternis.

God handelt echter niet buiten ons om. Hij schakelt ons als nieuwe scheppin­gen in Christus, volledig in als lichtverspreiders van Zijn Koninkrijk. Nu kennen we allemaal wel momenten van teleurstelling, tegenslagen en soms zelfs nog nederlagen. Toch hoeft ons dat niet te ontmoedigen, want Hij die in ons een goed werk is begonnen, zal het voortzetten tot de grote dag van Christus Jezus. En ons grote voorbeeld -Jezus Christus- staat aan onze kant! Hij is immers de Eerstgeborene onder vele broeders?           

Wél vraagt Hij van ons geloof. Geloof dat God aan al Zijn kinderen geschonken heeft, het is immers een ‘gave van God’, zoals Paulus schrijft in Efeze 2 vers 8.  (Ef. 02:08). Dit geloof behoren we echter ‘in werking’ te stellen. Het mag niet op de plank blijven liggen. Dat is ook de bedoeling weer van dit nummer. De inhoud van de verschillende artikelen zijn weer geloofsopbouwend en hebben de intentie ons geloofsleven te stimuleren en te activeren. Want ook voor de eindtijdgemeente geldt dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. God heeft geloof in ons, laten wij dat beantwoorden met dagelijks een levend geloof in Hem te openbaren. We willen ons daarom niet laten afremmen door welke omstandigheden ook, want het geloof is de zekerheid van de dingen die men hoopt, en het bewijs van de dingen die men niet ziet!

 

‘Ut Arkien’ vaart weer uit!

Goed nieuws voor degenen die in juli of augustus er weer een weekje tussenuit willen met het vakantie­schip ‘Ut Arkien’. Ook dit jaar wor­den er een aantal weken georgani­seerd, waarbij in sommige weken s’ avonds een bijbelinleiding wordt gehouden. Het vertrekpunt op maandagochtend is de haven van Enkhuizen, waar men ook op zater­dagmiddag weer aankomt. Iedere dag is er een andere aan­trekkelijke vaarroute gepland, waarbij allerlei steden en dorpen de revue passeren en gelegenheid wordt geboden in de plaatsen rond te wandelen voor museumbezoek, winkelen, enz. De sfeer op dit ver­bouwde binnenvaartschip is altijd gemoedelijk en ontspannen, mede door de prettige wijze waarop het ‘schippersechtpaar’ Roosendaal deze weken leidt. Alle gewenste inlichtingen kunt u bij hen verkrij­gen:

 

Proefnummers

Dat Levend Geloof ‘leeft’ bij onze lezers en lezeressen blijkt wel uit het feit dat we steeds meer adres­sen toegezonden krijgen om het blad op proef naar toe te sturen, leder opgegeven adres ontvangt minimaal twee nummers gratis op proef, waarna hen gevraagd wordt of ze het blad willen blijven ont­vangen door abonnee te worden. Maak ook gebruik van de mogelijk­heid adressen op te geven. We vra­gen u de adressen schielijk aan ons door te geven. Bij voorbaat dank voor uw medewerking.

 

De realiteit van Jezus’ opstanding door Gert-Jan Doornink

“God heeft Hem  (Jezus) uit de doden opgewekt; en Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen, die met Hem van Galilea naar Jeruzalem opge­gaan waren, die thans getuigen van Hem zijn hij het volk. En wij verkondi­gen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is, aan ons, hun kin­deren, vervuld heeft door Jezus op te wekken, gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon zijt Gij; Ik heb u heden verwekt” Handelingen 13 vers 30 tot en met 32.  (Hand. 13:30-32).

Geloven wij nog in de opstanding? Een beetje overbodige vraag wellicht voor ons die kinderen Gods zijn, die behoren tot de gemeente van Jezus Christus, die zelf opgestaan zijn tot een nieuw leven en de zekerheid in ons hart hebben eeuwig leven te heb­ben ontvangen.

Toch is deze vraag minder overbodig dan ze lijkt. Misschien wel voor ons­zelf, maar niet voor de mensen waar­mee we in aanraking komen en waarvoor wij de verantwoordelijk­heid dragen dat ze in contact komen met het evangelie van Jezus Christus.

We zijn immers geroepen Zijn getuigen te zijn?

De mens die leeft zonder Christus, en dus ook zonder het geloof in de opstanding, wordt steeds geraffineer­der in het bedenken van afwijzingen ten aanzien van het evangelie. Vooral vanuit het naam-christendom wordt een lawine van twijfel rondge­strooid ten aanzien van het geloof in de levende God, geopenbaard in Jezus Christus. Paulus spreekt over hen die met een schijn van gods­dienst de kracht daarvan verloochend hebben.

Vandaag aan de dag wemelt het van naamchristenen die het werkelijke geloof in het lijden, sterven en de opstanding van Jezus belachelijk maken. Ik zou verschillende voor­beelden kunnen aanhalen van wat ik bijvoorbeeld in de afgelopen dagen weer las in allerlei  (ook ‘christelijke’) bladen. Ik laat ze maar achterwege. Waarom zouden we de duivel eer geven, want het is duidelijk uit welke koker deze twijfel en afwijzing, van alles wat met geloof in een levende God en Zijn opgestane Zoon te maken heeft, weg komt: het is Satan, de vorst der duisternis, die een onge­kende haat openbaart tegenover alles wat met het Goddelijke, eeuwige leven te maken heeft.

Leven en overvloed

Jezus sprak: “De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te ver­delgen; Ik ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10.  (Joh. 10:10).

Jezus bracht leven en overvloed.  (Een andere vertaling zegt: leven in over­vloed. De Engelse vertaling zegt: abundant live, overvloedig leven). Jezus zegt van de duivel dat hij met geen ander doel komt dan om te ste­len, te slachten en te verdelgen. Let wel: Hij heeft geen ander doel voor ogen.

Gelukkig weten wij dat Hij door Jezus al ontmaskerd en overwonnen

Alleen zijn verdere eindafgang moet nog plaats vinden. Wij hebben er dus in onze tijd volop mee te maken, dat ook wij hem weerstaan en overwinnen. Daar moeten we niet te lichtvaardig over denken. Niet op de wijze van: ‘Het komt toch allemaal wel goed…’ Naarmate zijn tijd korter wordt, wor­den zijn aanvallen gemener en geraf­fineerder. En wie niet op zijn hoede is gaat er gemakkelijk onderdoor. Paulus zegt in 2 Timotheüs 3 dat er in de laatste dagen zware tijden zul­len komen. En dan noemt hij een aantal negatieve eigenschappen op, waar de mensen dan, onder invloed van de vorst der duisternis, mee behept zullen zijn 2 Timoteüs 3 vers 1 tot en met 4.  (2 Tim. 03:01-04).

Gods alternatief

Als Paulus het heeft over deze ‘laat­ste dagen’, dan is het goed ons te realiseren dat deze al begonnen op de Pinksterdag, toen Gods Geest op de discipelen werd uitgestort en de pinksterprofetie van Joel in vervul­ling ging.

En hier geef ik meteen al de enige en voor 100% werkende remedie aan tegenover alles wat het rijk der duis­ternis, op welk terrein ook, veroor­zaakt: de Geest van God, die sterker is dan alle satanische infiltratiepogin­gen om ons kinderen Gods angst aan te jagen, in welke vorm ook. Daarom is een kind van God, als hij dit zich bewust is, altijd sterker  (geestelijk gesproken) dan een niet- kind van God. Het is wel eens goed daar even over na te denken. “Hij, die in u is, is meerder dan die in de wereld is” Een Johannes 4 vers 4. (1 Joh. 04:04). Zijn wij ons dit bewust? Zouden wij niet ster­ker zijn  (om deze vergelijking nog even aan te houden) dan zouden we voortdurend de nederlaag lijden en de ander ook niet kunnen helpen. Satan is nog de overste van deze wereld. Maar NIET van de gemeente van Jezus Christus. Hun Hoofd, hun Leider, hun Leidsman is Jezus Christus, de opgestane Zoon van God.

Daarom roept de Hebreeënbrief ons ook op ons oog alleen gericht te hou­den op Jezus Christus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof. Willen we stand houden in deze tijd, willen we het einddoel des geloofs bereiken, willen we bruikbaar zijn in dienst van de Meester, willen we als zonen God openbaar worden?

Dan is er maar één weg, een duide­lijk baken temidden van de huizen­hoge golven van deze tijd. Dat is Jezus Christus, de Zoon van God.

Pasen én Pinksteren

Hoe kunnen we zien op Jezus? Door de heilige Geest. Hier worden we geconfronteerd met het belang­rijke gegeven, dat ‘Pasen’ ondenk­baar is zonder ‘Pinksteren’. Het is de Geest van God die ons ster­ker maakt dan de vijand. Het is dezelfde Geest die ons het leven heeft gegeven en, wat belangrijk is  (in verband met ons getuige zijn) levend houdt. Jezus zelf zegt: “De Geest is het, die levend maakt” Johannes 6 vers 63. Handelingen 13 vers 13.  (Joh. 06:63; Hand. 13:13).

Dat was ook het geheim van bijvoor­beeld de prediking van Paulus. We kunnen dat onder andere lezen in Handelingen 13 vers 13 e.v. , als Paulus in Antiochië het evangelie verkondigt. Misschien denkt u nu wel: Nou ja, Paulus, dat was zo’n bij­zondere figuur in Gods Koninkrijk. Dan zien wij over het hoofd dat alle mensen die in de Bijbel beschreven worden, mensen waren zoals u en ik. Paulus had weliswaar een bijzondere taak, hij was zich bewust dat hij tot apostel geroepen was, maar alleen de Geest van God in hem, maakte hem onbevreesd.

Je zult daar maar staan in de synago­ge, temidden van de mensen die opgegroeid waren bij de wet en zich alleen beriepen op die wet. Hij pro­beerde hen te overtuigen dat juist de ‘heilsboodschap van de opgestane Heer’ in de eerste plaats voor hen bedoeld was.

In eerste instantie zijn er dan velen die luisteren naar de woorden van Paulus en Barnabas. Het is goed om op te merken dat het verzet altijd weer uit de vrome hoek komt. Of beter kan ik zeggen: uit de schijnvrome hoek. Vandaag is het niet anders. Paulus ging echter door en vele heidenen kwamen tot geloof, zegt vers 48.

Maar ook de duivel zit niet stil. Er ontstaat een vervolging. Maar het laat­ste vers van Handelingen 13 zegt: “En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest”.

Een belangrijk kenmerk

Ik geloof dat dit ook een belangrijk kenmerk van de eindtijdgemeente zal zijn. Ondanks alles, ondanks ver­volging, ondanks bespotting met bij­voorbeeld de opmerking: “Geloof jij nog in de opstanding?”, zal de inwo­nende kracht van de heilige Geest altijd sterker zijn dan alle demonen uit het rijk der duisternis. De eindtijdgemeente, waartoe u en ik behoren, zal zegevieren. Zo zeker als Jezus de dood overwon. Zo zeker als het nieuwe leven in ons is en zo zeker als ook wij zijn opgestaan tot een nieuw leven, zo zeker zullen ook wij overwinnen.

De uitdrukking ‘Jezus leeft en wij met Hem’, die we misschien wel eens te gemakkelijk en te oppervlak­kig hebben gebruikt, is werkelijk­heid.

We willen die werkelijkheid niet ver­borgen houden. We zijn ons bewust dat wij de mensen die niet geloven, niet kunnen overtuigen, maar de Geest die in ons woont kan dat wel. Want het is die Geest waarvan Jezus zei dat Hij de wereld zal overtuigen van zonde Johannes 16 vers 8. (Joh. 16:08). En na de overtuiging komt de veran­dering, van zondaar tot kind van God. Zoals dat bij ons gebeurd is, kan dat ook bij die ander  (dat fami­lielid, die goede kennis, die kame­raad op het werk) gebeuren. Daarom gaan wij vol vertrouwen door om door woord en daad een getuige te zijn van onze levende, opgestane Heer.

Doorwerkende verandering

Over die ‘verandering’ wil ik nog een paar opmerkingen maken. Want we kunnen wel zeggen dat Gods Geest het via ons moet doen, en dat is

100% waar, maar de heilige Geest verandert ook ons eigen leven meer en meer. We gaan als het goed is hoe langer hoe meer op Jezus lijken. Dat is belangrijk want de wereld let op ons. Als wij ‘in zonde leven’, heb­ben we geen getuigenis in ons en bedroeven we Gods Geest. En we openbaren niet het beeld van Jezus, maar het beeld van de tegenstander. Dit is natuurlijk nooit Gods bedoe­ling. Het is Zijn wil dat we meer en meer één worden met Hem, zoals Jezus zelf één was met de Vader. Jezus zelf was tijdens Zijn leven op aarde voortdurend bezig Zijn disci­pelen op te voeden en te onderrich­ten, zodat ze werkelijk bruikbaar in dienst van Gods Koninkrijk zouden zijn.

Zelfs na Zijn opstanding ging dat door! Want we lezen we in Handelingen 1 vers 3. (Hand. 01:03) dat Hij Zich “na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft”.

Jezus wilde ‘optimale getuigen’ van Zijn discipelen maken. Zoals Hij dat ook met ons wil doen. Je kunt daar­om ook concluderen dat het werk van Gods Geest tweeledig is. Het is een werk in ons, het vormt ons om naar het beeld van Jezus). En het is een werk door ons, want door het werk in ons, wordt ons getuigenis naar de ander toe effectief en productief.

Zo wordt de beleving van de opstan­ding van Jezus meer en meer een  dagelijkse realiteit in ons leven en gaat het échte leven, zoals God dat bedoelt, er helemaal uitkomen.

 

Wie zoekt zal vinden door Duurt Sikkens

“Uw wil geschiedde…” Matteüs 6 vers 10a. (Matt. 06:10a).

Als er één uitspraak is die bezwangerd is van onheil en fatalisme dan is het deze wel. Wat er ook gebeurt, watje ook overkomt, overal zit Gods regie ach­ter. Wie zó denkt kent God niet en dwaalt rond in een nevelig en schemerig land en bouwt daar op de tast een scheve hut die hij tooit met de naam “Je weet maar nooit”. Binnen is geen warmte en veiligheid want de kille wind heeft er vrij spel. Na een poosje verzakken de fundamenten, waarop nog net te lezen was: Uitverkiezing.

Wat die vervloekte leer al niet aangericht heeft in de geest van de mensen die hebben moeten geloven dat God van te voren al weet wie de zaligheid beërven en wie niet. De menselijke wil schijnt niet te bestaan, want de mens is kennelijk al geprogrammeerd. In die leer kun je zo rondtollen datje er gek van wordt. Gelukkig is God barmhartig en met voorbijzien aan de tijden der religieuze onkunde, strekt Hij, door middel van Zijn volgelingen, Zijn handen uit naar deze mensen, want het evangelie is voor elk mens. Die mag zelf kiezen voor het licht. Misschien kruip je erheen, misschien heb je vrienden die je er naar toedragen, maar wie het licht liefheeft kan nu komen. Stap uit de godsdienstige leugenkooien en ga de vrijheid in. Leve Gods keuze voor jou. ‘Wie zoekt zal vinden’ en zoeken is een wilsdaad van de mens. Dan laat God zich graag vinden.

 

Vrije heerlijkheid door Hans Bulthuis

De apostel Paulus schrijft in Romeinen 8 vers 18 tot en met 30. (Rom. 08:18-30) dat er heerlijkheid over ons geopenbaard zal worden. Hij is daar zeer verzekerd van ondanks alle lijden van de tegenwoordige tijd. De hele schepping snakt naar Gods heerlijk­heid en wacht met reikhalzend ver­langen naar het openbaar worden van de zonen Gods. Zij zullen die heerlijkheid inbrengen. De heerlijkheid is het goddelijke, het bovennatuurlijke van Gods wezen, het tijdloze leven van de Schepper, het eigene van onze hemelse Vader. Zij kenmerkt zich in een alles weten­de wijsheid, in een overweldigende geestelijke kracht, in een alles aan­kunnend vermogen, in een onaan­tastbaar heilige existentie, in een alles doordringende liefde. De grootste zoon van God, Jezus Christus, heeft die heerlijkheid het eerst ontvangen en uitgewerkt. In zijn handel en wandel zien we namelijk ten volle de goddelijke natuur met al haar mogelijkheden, gaven en werkingen gemanifesteerd. Het geheimenis Gods, zijn geopen­baarde leven in de mens  (in het vlees), is in Jezus voltooid 1 Timoteüs 3 vers 16. (1 Tim. 03:16). Hij werkt er nu naar toe om vele zonen tot diezelfde heerlijk­heid te brengen Hebreeën, 2 vers 10. (Heb. 02:10). Deze zonen zijn die christenen die de Geest van zijn Zoon ontvangen hebben en het Lam volgen waar Het ook heengaat Galaten 4, vers 6 en 7. (Gal. 04:06-07). Zich aan de waarheid, het evangelie van heer­lijkheid, houdende, groeien zij in liefde naar Christus toe.

Tevoren door God bestemd tot gelijkvormig­heid aan het beeld van zijn Zoon, heeft Hij hen door dat evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van Jezus 2, Thessalonicenzen, 2 vers 14. (2 Thess. 02:14). Dit voornemen zal absoluut gereali­seerd worden in allen die daarin geloven en zich gehoorzaam toebe­reiden.

De krachtigste aansporing daartoe zijn de woorden in 2 Petrus, 2 vers 3 en 4 (2 Petr. 01:03-04: “Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door zijn heerlijkheid en macht; door deze zijn wij met kost­bare en zeer grote beloften begiftigd, opdat wij daardoor deel zouden heb­ben aan de goddelijke natuur”. God heeft de zijnen in een uitgangs­positie geplaatst die het voor hen haalbaar maakt om deel te hebben aan zijn goddelijke natuur met al haar uitnemende kwaliteiten en mogelijkheden. Dat is bij uitstek de heerlijkheid die Hij in zijn oneindige liefde voor ons heeft bereid.

De vrijheid van de heerlijkheid

In dit verband schrijft Paulus over het bevrijd worden tot “de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods”  (vs. 21b). De heerlijkheid is namelijk geheel vrij. Het goddelijke leven zelf, in al haar aspecten, is in zich autonoom. Het kan nooit door beïnvloeding van buitenaf door wie of wat dan ook ingeperkt, geremd, beknot, bevoogd of gedirigeerd wor­den. Niemand kan de heerlijkheid eventjes naar z’n hand zetten of haar manipuleren. Gods heerlijkheid laat zich niet reguleren of de wet voor­schrijven. Zij is nooit in te passen in een religieus systeem. Zij is daar­door de grote tegenpool van slaver­nij, onderwerping, gebondenheid, beperking en ondergeschiktheid. Zij is vrij zoals God vrij is, zelfstandig en onafhankelijk.

De vrijheid van de heerlijkheid houdt eveneens in dat zij onbesmet, onge­deeld en onvermengd is. Zij is tot één. Zij is puur, echt en zuiver. Zij is niet te verbinden met het onechte en het bezoedelde. Een compromis daarmee is door haar nimmer te sluiten. Zij is waarheid, heiligheid en leven.

De geest van de godheid, waarin zijn heerlijkheid gelegen is, heet niet voor niets Heilige Geest. Hij wordt derhalve de Geest der heerlijkheid genoemd die geheel zaligmakend is 1 Petrus 4, vers 14b. (1 Petr. 04:14b).

De vrijheid van de heerlijkheid is zo sterk, dat zij nimmer aanleiding geeft tot bandeloosheid, wanorde of verwarring 1 Korinthe  14 vers 33. (1 Kor. 14:33). Waar zulke werkingen zich wel doen gelden, is dat een teken van gebrek aan kennis en inzicht. Boze geesten maken daar misbruik van om zodoende het christelijke leven van de gelovige en de gemeente te ontregelen. Het zal toch duidelijk zijn dat dit niet uit God is en te allen tijde voor­komen dient te worden. Jezus’ eigen leven, dat Hij als voorbeeld ons in de Bijbel naliet, zal richtinggevend moe­ten blijven. Aan zijn beeld gelijkvor­mig, en nooit anders.

Hechten

De heerlijkheid die onze hemelse Vader voor ons in Christus heeft bereid, wordt ons deel als wij ons aan de Heer hechten. Wie dat doet, is één geest met Hem 1 Korinthe  6 vers 17. (1 Kor. 06:17). Gods volheid van heerlijkheid is immers in Christus lichamelijk aan­wezig Kolossenzen, twee vers 9 en 10 a. (Kol. 02:09-10a. We worden opgeroepen om gemeenschap te heb­ben met Gods Zoon Een Korinthe  een vers 9. (1 Kor. 01:09). De gemeente is de vrouw van het Lam en vormt, net als in een huwelijk, één geheel met Hem. Deze hechting aan de Heer geldt zowel voor de gelovige enkeling als voor de groep, bijvoorbeeld de plaat­selijke gemeente. Waar die eenheid met Hem tot stand komt en onder­houden wordt, zal de heerlijkheid meer en meer toenemen en zich manifesteren 2 Korinthe 3, vers 18. (2 Kor. 03:18). Hiervan kunnen we in geloof in alle zeker­heid uitgaan.

Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de goede God dat zijn heerlijk­heid in ons toeneemt en zijn heerlijk leven ons allen geheel zal vervullen en doortrekken. Hij zoekt Zich geheel te verenen met de mens in Christus. Ons leven door en in zijn vrije, goddelijke heerlijkheid wordt dan uiteindelijk onze eeuwige bestaansvorm en leefwijze. Dit is het eeuwige leven. En dat leven is in de Zoon.

Als eindtijdchristenen zullen wij onszelf en elkaar moeten blijven aan­vuren om, koste wat het kost, onze eenheid met Jezus Christus te com­pleteren en te intensiveren. Zonder Hem kunnen we niets Johannes 15, vers 5b. (Joh. 15:05b). De volheid is in Hém, en wij ontvan­gen de volheid indien wij deelhebben aan Hem. Niets mag ons er nog lan­ger van weerhouden om die eenheid met Hem aan te gaan Romeinen 8, vers 9b. (Rom. 08:09b). Wij zullen ons volledig dopen in Christus en samengroeien met zijn opstandingsleven in heerlijkheid  (Romeinen 6).

Wat deze ontwikkeling wil tegenhou­den of afremmen, zal verwijderd moeten worden. Vandaar dat Paulus in Romeinen 8 schrijft over een “bevrijd worden van de dienstbaar­heid aan de vergankelijkheid”  (vs. 21a). Bevrijding ‘van’ slavernij en bevrijding ’tot’ de vrijheid der heer­lijkheid. Dit gaat hand in hand en kan niet anders.

Bevrijding

De mens en zijn bestaansvorm zijn door God bestemd tot heerlijkheid. Door het wetteloze werk van het rijk der duisternis is er helaas nog wei­nig van terecht gekomen. Satan en zijn demonen hebben de mens vanaf de zondeval aan zich onderworpen door de misleiding van de leugen en de zonde Johannes 8, vers 44. (Joh. 08:44). Het gevolg was dat er niets blijvends, niets van eeuwigheidswaarde kon worden ontwikkeld. Het loon van de zonde is immers de dood. Allen wer­den slaaf van de boze, en daardoor dienstbaar aan de vergankelijkheid. Destructie, ontbinding en dood heer­sen op allerlei wijze in de mensheid. De ganse schepping zucht onder dik juk. De gevallen mens kan zelf niet’- uit deze gevangenis ontsnappen. De enige oplossing is een verlosser van buitenaf. Die werd door God Zelf verwekt: Jezus Christus. Wel een mens, maar niet gevallen en dus ook geen slaaf van de vijand. Hij werd door God gezalfd met heilige Geest en kracht. Heerlijkheid was zijn deel. Door zijn heilswerken, door zijn offer als Lam Gods, door zijn overwinning over duivel en dood, is Hij de redder, heiland en zaligmaker der mensheid geworden. Allen die Hem aannemen, krijgen macht om een kind van God te wor­den. Zij worden door persoonlijk geloof in zijn verzoenend bloed en plaatsvervangend lijden verlost uit hun zonden en uit de macht der duisternis Kolossenzen, 1 vers 13 en 14. (Kol. 1:13-14). Zij worden in de hemelse gewesten overgezet van het rijk der duisternis in het rijk Gods. In Christus worden zij met allerlei geestelijke zegen door de Vader gezegend Efeze, 1 vers 3 tot en met 14. (Ef. 01:03-14). Eén van die zegeningen is de vrijma­king uit de hand van alle vijanden. In de geestelijke tegenstanders is namelijk alle zonde, leugen, ziekte en wetteloosheid gelokaliseerd. In en door Jezus Christus is het mogelijk om totaal bevrijd te worden van elke gebondenheid aan deze boze geesten.

 

Ook overwinning over hun ver­koelingen en infiltraties is geheel haalbaar door onze Heer,  Efeze 6 vers 11 en Jacobus, 4 vers 7. (Ef. 06:11 en Jak. 04:07). Dit alles leidt tot algehele vrijheid van de mens Gods. Een absolute noodzaak om de heerlijk­heid gaandeweg eigen te maken.

Vrije mensen

De heerlijkheid zelf is vrij. Zij functioneert echter optimaal in vrije mensen. Indien de Geest Gods bedroefd of geblust wordt door onge­loof, zonden, ongehoorzaamheid en dergelijke, wijkt de heerlijkheid van de gelovige en zelfs van de gemeente  (bijv. 1 Samuel 16, vers 14. Openbaring, 2 vers 5. En Openbaring 3, vers 16. (1 Sam. 16:14 en Openb. 02:05 en Openb. 03:16). En waar de heerlijk­heid verdwijnt, daar komt de vergan­kelijkheid weer op. Geestelijke, innerlijke vrijheid is een voorwaarde voor de volle maat van heerlijkheid. De vrijheid komt tot stand door daadwerkelijke bevrijding van de demonen, gevolgd door een vernieu­wing van denken door Gods woord. Beide zijn nodig. Zodra er enige ruimte is veroverd op de vijand, is het zaak om niet in het oude denk­en gewenningspatroon te blijven doordenken en handelen. De christen dient zijn dagelijkse levenswijze aan te passen aan die van Jezus. “Doe de Here Jezus Christus aan”, schrijft Paulus Romeinen 13, vers 14. (Rom. 13:14). Vrijheid is pas ware vrijheid als  zij daadwerkelijk wordt uitge­werkt in de persoonlijke levenswan­del, 1 Johannes, 2 vers 6. (1 Joh. 02:06).

De mens in Christus zal er eveneens scherp op moeten toezien, dat hij vrij wordt van het religieuze, het Babelse, het traditionele en het uiterlijke. Zonen Gods die de heerlijkheid zoe­ken te beërven, behoren te wandelen in geest en in waarheid alleen. Gelijk de Heer Zelf dat deed. Vrome gees­ten misleiden de gelovige en bieden slechts godsdienstige schijn zonder enige kracht, 2 Timoteüs  3 vers 5a. (2 Tim. 03:05a). Helaas is het christendom eeuwenlang ermee verontreinigd en de christenheid erdoor verzwakt.

De Heilige Geest verbindt zich nooit met leugen, onechtheid, namaak, met de werken van het vlees en de duisternis. De demonische overhe­den van het grote Babylon, waaron­der de ‘koningin des hemels’ een belangrijke plaats inneemt, manipu­leren en controleren vele christenen om hen in hun greep te houden, zodat de verbastering van het chris­tendom in stand wordt gehouden  (o.a. Openbaring 18, vers 7b. (Openb. 18:07b). Deze valse en subtiel werkende vij­anden van de waarheid en het leven Gods dienen ontmaskerd en over­wonnen te worden om de weg vrij te maken voor de komst van Jezus door heilige Geest IN ons. Vrije heerlijk­heid heeft vrije mensen nodig om zich in alle zuiverheid en directheid te manifesteren. Ongekunsteld, ongehinderd en onvermengd. De valse schaamte, de vreesachtig­heid, de geremdheid maar ook de zelfverheerlijking hinderen eveneens de openbaring van de vrije heerlijk­heid. Eigenlijk zijn ze een zekere vorm van verloochening van de Christus. Deze verkeerde werkingen zullen afgelegd moeten worden. Van belang daarbij is het onderhouden van een onbesmet geweten en een onbaatzuchtige instelling. Zonen Gods zullen te allen tijde waar en onberispelijk zijn. Geliefde lezer, zoek met allen die oprecht en zonder bijbedoelingen de vrije heerlijkheid begeren te verwer­ven, deze ware vrijheid en zuiverheid van leven. De Heer wil èn zal allen die Hem in geest en in waarheid navolgen zeker totaal bevrijden van de dienstbaarheid aan de verganke­lijkheid en bevrijden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods.

Leven

In het eerste hoofdstuk van de brief aan de gemeente te Efeze wordt onomwonden over Gods bedoeling met de mens geschreven: heiligheid, onberispelijkheid en de aanneming tot zonen. Daarom wil Hij allen die in geloof tot zijn Zoon komen, ver­vullen met de vrije heerlijkheid. De gelovigen beërven hierin het hoogste goed van God Zelf, Romeinen 8, vers 17. (Rom. 08:17). Zij mogen als eersten door Christus deelhebben aan Gods eigen heerlijk­heid. Zij genieten als eersten van de voordelen en mogelijkheden, de vrede, kracht en vreugde die erin gelegen zijn. Zó komen zij toe aan echt leven, aan een leven in de gestalte Gods. Het is eeuwig leven. Toch beoogt God meer ermee te bereiken dan alleen het persoonlijke heil van iedere christen. Door de ver­lorenheid en gebrokenheid van de schepping, de mensheid in het bij­zonder, is ons de ‘grote opdracht’ gegeven. “Gaat dan henen en maakt alle volken tot mijn discipelen” Matteüs, 28, vers 19a. (Matt. 28:19a). De vrije heerlijkheid dient tevens ingezet te worden voor die taak. Het einde komt niet voordat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt is Matteüs, 24, vers 14. (Matt. 24:14).

Dit omvangrijke werk zal gepaard gaan met grote kracht en volheid van de Heilige Geest, dus met de open­baring van de heerlijkheid. Met ver­bazing zal de heerlijkheid van de Zoon des mensen in zijn heiligen aanschouwd worden

2 Thessalonicenzen 1 vers 10. (2 Thess. 01:10). Niet ter bevestiging van henzelf, want dat heeft hun geloof reeds bewerkstelligd Hebreeën 11 vers 1a. (Heb. 11:01a). Maar het gebeurt tot redding en heil van de verlorenen en ter verheerlijking van Jezus.

De zonen leven zelf door Hem en brengen daardoor leven aan de doden die willen luisteren naar de stem van de Zoon Gods. Zij zijn zonen der heerlijkheid en brengen hun heerlijkheid de schepping in  (naar Openbaring 21, vers 24b (Openb. 21:24b).

Realisering in vrijheid

De realisering van Gods voornemen met de afzonderlijke gelovige èn met de gehele schepping, vraagt om vrij­heid.

Allereerst vrijheid voor de Vader en de Zoon om alles wat Zij noodzake­lijk achten om te doen, ook werkelijk te kunnen doen. Waar Zij worden beperkt, stagneert de uitvoering van Gods plan.

Vervolgens vraagt de heerlijkheid om vrijheid om zich in de gelovige te kunnen laten gelden tot diens zalig­heid.

En tenslotte is vrijheid de voorwaar­de om het wereldomvattende red­dingswerk te kunnen uitvoeren in heerlijkheid, in de kracht van God. Om deze redenen bidden, strijden, geloven en oefenen wij om die vrij­heid tot stand te laten komen en om de heerlijkheid in toenemende mate te laten ontwikkelen. Wij willen met elkaar in een groter wordende vrij­heid ontwikkelen van kracht tot kracht en van heerlijkheid tot heerlijkheid.

Vrij zijn om in heiligheid te wande­len en om in liefde te handelen. Vrij zijn om te werken met woord en gaven. Vrij zijn om onbeperkt te geloven. Vrij zijn om met de gezind­heid van Christus getooid te zijn. Vrij zijn om Jezus’ verschijnings­vorm te evenaren Romeinen 8, vers 29. (Rom. 08:29). Vrij zijn in dienst van de vrije heerlijk­heid. Vrij zijn om verlossers en koningen te worden tot lof van de Eeuwige en tot heil van zijn schep­ping Obadja 1 vers 21a en Openbaring 22, vers 5c; Efeze, 1 vers 12a. (Obadja 01:21a en Openb. 22:05c en Ef. 01:12a).

Gaat u mee op deze hoge weg?

 

Leven in Gods heerlijkheid Wijsheid van Judas door Cees Maliepaard

Deel 12  (slot)

“Hem nu, die u voor struikelen kan behoeden en onberispelijk doen staan voor Zijn heerlijkheid in grote vreugde, de enige God, onze Heiland, zij door Jezus Christus, onze Here, heerlijkheid, kracht en macht vóór alle eeuwigheid, én nu én in alle eeuwigheden! Amen” Judas, 1 vers 24 en 25. (Judas 01:24-25).

God kan ons voor struikelen behoe­den, zeker weten! Maar hoe komt het dan dat kinderen Gods toch soms in overdrachtelijke zin onderuit gaan? Elke buiteling van de mens in de geestelijke wereld is onnodig; de eeuwige God kan die voorkomen – maar alleen als de betrokken mens daar zélf ook op gericht is.

Nooit meer in de fout?

Wie van ons kan naar waarheid zeg­gen nooit in woorden te struikelen? Ook al hebben we onszelf doorgaans aardig in de hand, een wegglijder behoort altijd tot de mogelijkheden. Eén moment van onbedachtzaam­heid kan heel wat negatieve gevolgen hebben. Maar als we voor Gods aan­gezicht staan, op Hem gericht zijn en ons heil van Hem verwachten, is daarmee een situatie geschapen waarin de eeuwige God ons voor struikelen zal kunnen behoeden. Heel wat strubbelingen krijgen gewoon geen kans te ontstaan, als we gewend zijn naar Gods stem te luisteren en te doen wat Hij ons zegt. Iemand die naar de ingevingen van het eigen hart of naar de influis­teringen van een vreemde overheer­ser luistert, zal door onze God niet voor struikelen behoed kunnen wor­den. Want de Here God dwingt geen mens; gehoor geven aan Gods boodschap gebeurt altijd op basis van vrijwilligheid.

Maar als een mens zich oefent in het onderscheiden van Gods wil met betrekking tot z’n leven  (en daar ook naar handelt) zal struikelen en vallen voorkomen kunnen worden en gaat een onberispelijk leven tot de mogelijkheden behoren. Alle aanklacht en verwerping valt hiermee weg, want deze verachtelijke wapens van de boze machten treffen niet langer doel.

We kunnen daarvoor in de plaats Gods glorie gaan dragen. Zijn heerlijkheid wordt gevormd door een feilloos functioneren van de mens die God toebehoort. Dat zal zich in grote vreugde gaan ontplooi­en. En wie heeft die vreugde: de Here God of de mens? Ieder zal het antwoord daarop zelf wel kunnen geven: Beiden natuurlijk! Zoals goede ouders zich zullen verheugen over een geslaagd leven van hun kin­deren, minstens zoveel als hun kroost daar zelf blij mee zal wezen.

De énige God

De Here God is een enig God, Hij is uniek, schrijft Judas. Elk mens is óók enig, ook uniek, want van ieder is er maar één. Maar dat betekent wel dat er vele unieke mensen moe­ten zijn – miljarden zelfs! Er is echter in het geheel slechts één God, want buiten Hem is er geen. De vele goden, waar de apostel Paulus over schrijft in 1 Korinthe 8, vers 5 en 6. (1 Kor. 08:05-06), vormen de menigte aan afgoden die een mens tegenkomen kan. Die worden vooral gevormd door idolen die de mensen zich in gedachten maken en waarmee Satan en zijn demonen zich maar al te graag vereenzelvigen. Paulus noemt hen dan ook terecht zogenaamde goden. Er zijn goden in menigte, geeft hij aan. Maar voor ons  (nog steeds volgens Paulus) is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wiens glorie wij zijn. Er is maar één Heer, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn en door wie ook wij er werkelijk wezen kunnen!

De vele goden zijn in werkelijkheid anti-goden. Ze proberen de mens in heilloze situaties te manoeuvreren, maar de Here God is onze Heiland en Hij is de Schepper van alles wat goed is. Hij heeft een plan waar Hij Zijn welbehagen in kwijt kan, juist omdat Hij de mens daarmee intens gelukkig  (ofwel: zalig) maakt. Wanneer iemand zich ontvankelijk opstelt, laat de Vader zich niet onbe­tuigd in het aandragen van alles wat nodig is voor het leven als een zoon van Hem. Samen met Jezus, de eer­ste Zoon, die ons óók tot een Heiland geworden is.

Door Jezus Christus

De enige God bewijzen we alle eer, want van Hem is de majesteit, de kracht en de macht. Onze God écht eer betonen kan alleen maar vanuit onze relatie met de Here Jezus. Want Hij is onze Héér: Hij heeft het voor het zeggen in ons leven. Dat is immers onze vrije keus geweest! Jezus Christus vormt de enige brug tussen ons en “Hem die ons voor struikelen kan behoeden”. Elke ande­re weg is door Satan geblokkeerd, zonder mankeren. Alleen de weg door Jezus gevormd, is open. En wel voor een ieder die via die weg het doel bereiken wil.

Het volgen van deze weg heeft echter wel consequenties. Je kunt je daar nu eenmaal niet naar believen voor- of achteruit op bewegen. Jezus zei immers: “Ik ben de weg, de waar­heid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij” Johannes, 14, vers 6.  (Joh. 14:06). Als iemand een eenmaal afgelegd stuk weg weer terug gaat lopen, zal hij bemerken dat om het doel van God dichter te benaderen, hij zich op dat vlak opnieuw zal moeten omkeren. Want Gods doel met de mens ligt nooit in een verkeerd verleden, maar altijd in het realistische heden van het Koninkrijk van God. Iemand die op God gericht is, heeft het Godsrijk vóór zich liggen. Alleen wanneer een mens zich van de HERE God heeft afgekeerd, is het zinnig zich om te draaien – en daar heeft men Jezus voor nodig!

Goddelijke glorie in de mens

Is het slot van Judas’ brief niets meer dan de uiting van wat vrome wensen? De eeuwige God zij de heerlijkheid, de majesteit, de kracht en de macht.

Bedoelt Judas hiermee aan te gevend- dat we dat dan maar zullen hopen? Zo van: wie weet gebeurt het nog wel eens! Nee, wat hij onder onze aan­dacht brengt is de stellige zekerheid die in ons leven openbaar zal komen, mits er aan één voorwaarde wordt voldaan: als we leven in gemeen­schap met onze Here Jezus Christus. Buiten de eniggeboren zoon van God om, is het niet mogelijk aan het plan van de Vader te beantwoorden, en dus ook niet aan deze omschrijving van Judas.

God heeft alle heerlijkheid die maar denkbaar is, in zich. En vanuit onze relatie met Jezus in het lichaam van de Christus, zal de heerlijkheid van de Vader ook in onze levens er dui­delijk uitspringen. Waar wij naar ons innerlijk goddelijke glans vertonen, zal Gods glorie door ons heen naar buiten zichtbaar wezen. Dat kan gewoon niet missen! Gods luister zal in de wereld om ons heen aan ONS af te lezen zijn.

De majesteit waar de Schepper van hemel en aarde mee bekleed is, is werkelijk weergaloos! Daarmee ver­geleken valt de majesteitelijke status van aardse vorsten volkomen in het niet.

Toch valt veel van de majestueuze schittering van de Schepper in Zijn schepping waar te nemen. Het patroon van de Bouwmeester vind je terug in wat uitgewerkt is. En Gods woorden tijdens de schepping aan de engelen gericht: “Laat ons mensen maken, naar ons beeld en gelijke­nis…”, droegen van de aanvang af voldoende daadkracht in zich om Gods majesteit met nadruk in de kroon op Zijn schepping te leggen.

Met macht en kracht bekleed

God heeft alle macht in de hemel en op de aarde om Zijn plannen te verwezenlijken. Het ontbreekt Hem ook niet aan kracht om zich boven de tegenpartij  (uit het duistere deel van de hemel) te stellen. Van Hem is “immers alle goede macht en kracht, zowel in de hemel als op de aarde. “Vóór alle eeuwigheid”, wil de NBG- vertaling ons doen geloven. Maar zo is het natuurlijk niet, want de eeu­wigheid heeft geen begin, er kan der­halve nooit iets vóór de eeuwigheid geweest zijn! DE TIJD heeft ooit een aanvang genomen, en terecht geven sommige vertalingen deze tekst dan ook weer met: “vóór alle tijden”. Vóór alle tijden heeft God Zijn maje­stueuze plan, in originele heerlijk­heid bedacht. Nu, in de tijd, is dat plan door Jezus Christus uitgewerkt. En dat ondanks tegenwerkingen van­uit het rijk van duisternis en dood. Op basis van wat de eerstgeboren Zoon van de Vader volbracht heeft, mogen wij medewerken aan de vol­tooiing van Gods plan in ons, tot ver­wezenlijking in onze hemel en tot een getuigenis voor de wereld rond­om ons. Alle denkbare heerlijkheid, majesteit, kracht en macht horen bij de Here God, van vóór de oor­sprong van alle dingen via de realisa­tie van Gods bedoelingen  (ook in onze dagen) en tot in alle eeuwighe­den na deze tijden. Aan het einde van deze korte brief, laat Judas hierop zijn ‘amen’ horen. En ik denk dat wij dit alles op onze beurt ook met grote stelligheid zou­den kunnen beamen.

Hoe nu verder?

Wat is onze taak in wat Judas ons allemaal laat zien? Het gaat immers over de eeuwige God en Zijn plan, en over Zijn eniggeboren Zoon, onze Heer. Het is nog wel in te denken dat we met elkaar in het spoor van Jezus kunnen staan, want tenslotte behoort Hij -evenals wij- tot het menselijke geslacht. Ook al is Hij dan de door God reeds aan Adam en Eva beloofde Zoon. Maar met de eeuwige God zal niemand zich ooit kunnen meten, in de hemel niet en op de aarde al evenmin. Toch heeft de Schepper ons naar Zijn beeld geschapen. Naar onze innerlijke statuur lijken we dus op de Vader. Hij heeft de mens net zo gaaf in het leven geroepen als Hij zelf is: zonder enig mankement, een beelddrager naar het innerlijk, écht goed!

Wij willen graag  (net als Jezus) over­eenkomstig het plan van de Vader bezig zijn. Dat betekent dat we ons te allen tijde bewust zullen zijn van onze volledige afhankelijkheid van Hem die ons voor struikelen kan behoeden. Want zonder Hem zullen we niets van dat plan in de hemel of op de aarde kunnen uitwerken. Dat we uit kunnen voeren wat de Vader ons heeft laten zien, komt uit­sluitend doordat we ons op de enige weg naar het Vaderhart bevinden. Die weg is Jezus. En deze unieke weg voert, afgestemd op Gods waar­heid, naar het leven in onverganke­lijkheid, zoals de Eeuwige zich dat van het begin af gedacht heeft. Dat nu is onze vreugde. Het is logisch dat zulk een blijd­schap door Judas groot genoemd kan worden, want naar de maatstaven van een aards, natuurlijk denken is het een nooit te bereiken aangele­genheid. Maar onze God denkt niet aards of natuurlijk. Ook niet van mensen zoals u en ik. Zijn plan is voor ons op maat gesneden. HIJ heeft het immers uitgedacht! Dus is het door ons stellig te realiseren.

 

Wijsheid en inzicht  (gedicht) Tea Keuper

“God kent de weg tot haar  (de wijs­heid), Hij weet haar verblijfplaats. Want Hij schouwt tot de einden der aarde, wat onder de ganse hemel is, ziet Hij…, maar tot de mens zei Hij: Zie, de vreze des Heren – dat is wijsheid, en van het kwade wijken is inzicht” Job 28, vers 23 tot en met 28. (Job 28:23-28).

 

Wat is het Woord een kostbaar goed!

Het is het Woord dat leven doet,

met wijsheid opgeschreven.

U zélf bent goed, vol liefde en wijs,

Mijn Vader, Leidsman op mijn reis,

door heel mijn aardse leven!

 

Uw Zoon heeft het voor mij vol­bracht,

Uw Geest geeft inzicht, sterkt’ en kracht,

een mens kan daar niet zonder.

Brengt hij iets buiten U tot stand,

dan bouwt hij op het rulle zand,

ervaart hij niet Uw wonder!

 

Mijn wijze, liefdevolle Heer,

ik buig mij aanbiddend voor U neer:

schrijft U in mij Uw wetten,

die leiden tot de vrijheid toch,

zonder des satans boos bedrog,

U wilt mij vrij gaan zetten!

 

Zo kome Heer, Uw Koninkrijk,

waarin ik, aan Uw beeld gelijk,

voor eeuwig toch mag wonen!

En heersen met U op de troon,

o Vader, Geest en Mensenzoon,

zó wilt U mij belonen!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

“Wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar…

tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten… Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bie­den in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden” (Paulus in zijn brief aan de Efeziërs, Efeze 6. Vers 12 en 13. (Ef. 06:12-13).

De genen en ons karakter

Bepalen de genen  (de erfelijke facto­ren die we van onze ouders meekrij­gen) ons karakter? In wetenschappe­lijke kringen zijn de opvattingen hierover sterk verschillend en aan voortdurende veranderingen onder­hevig. Het magazine Elsevier besteedde er onlangs in een hoofdar­tikel weer eens uitgebreid aandacht aan. Onder de kop: ‘Wie bent u? Nieuwe wetenschappelijke inzichten over de invloed van de genen op het karakter’ schrijft Simon Rozendal, de samensteller van het artikel: “Een eeuw lang hebben psychologen en psychiaters ons wijsgemaakt dat we om onszelf te begrijpen, in onze her­inneringen dienden te wroeten. En gewroet hebben we. Massaal. Een eeuw lang. In opdracht van Freud, Jung, B. F. Skinner en de Riagg. Miljoenen mensen die niet helemaal lekker in hun vel zaten, was het wal­halla beloofd als ze maar eenmaal zouden ontdekken wie vroeger hun rammelaar had gepikt. De uitkomst was niet zelden dat het allemaal de schuld van de moeder was. Psycholoog Bruno Bettelheim begon ermee door te zeggen dat kin­deren autistisch werden als ze een fridge-mom hadden en sindsdien is ma een koelkast in de wachtstand die stoornissen op bestelling kan leveren. Zoonlief homoseksueel? Moeder was te dominant. Schizo­frenie, verlegenheid, bedplassen, nagelbijten, een paar maanden mopperen op moeder bij de psycho­therapeut en je voelde je herboren. Nog steeds zijn er legioenen mannen en vrouwen, volwassen, soms zelfs van middelbare leeftijd, redelijk verstandig, die oprecht menen dat ze slechts tot affectieve relaties in staat zijn, niet in staat zijn met hun diep­ste ik, enz. omdat hun vader alleen maar thuis was om het vlees te snij­den dan wel hun moeder ‘altijd van die dubbel signalen gaf. Voor al die stakkers en tobbers  (schrijft Rozendal) is er nieuws. Het was een vergissing. De psychologie keert met rasse schreden terug van de opvatting dat de kindertijd zo belangrijk zou zijn. In plaats daarvan groeit een wezenlijk beeld van de persoonlijkheid van een mens. Die wordt voor minstens de helft bepaal^ door de genen, de erffactoren die we van onze ouders meekrijgen”. Rozendal komt tot de conclusie dat “het inzicht dat het karakter van de mens voor een belangrijk deel in de genen wortelt, een omwenteling is met Copernicaanse allure. Het staat volslagen haaks op wat er in grote delen van de samenleving gedurende vele decennia is gedacht.

Adoptiestudies

Genen zijn belangrijker voor het karakter dan de opvoeding. Dat had al lang geleden kunnen worden inge­zien, als de psychologie er maar voor had opengestaan. Zo zijn er halver­wege deze eeuw intrigerende adop­tiestudies gedaan in Zweden, bij­voorbeeld naar de relatie tussen genen, opvoeding en criminaliteit. Als een kind zowel biologische als adoptieouders zonder strafregister heeft, is de kans dat het kind het slechte pad opgaat drie procent. Heeft het kind goede biologische ouders, maar komt het in een ver­keerd adoptiegezin terecht, dan stijgt de kans op misdadig gedrag licht, tot zeven procent. Foute biologische ouders en een goed adoptiegezin leiden tot een kans van twaalf procent, verkeerd biologische ouders én adoptieouders verhogen de kans op misdadig gedrag tot veertig procent. Vergelijkbare bevindingen gelden voor andere eigenschappen. Adoptiekinderen van wie een van de biologische ouders alcoholist is, heb­ben een viermaal zo hoge kans om later zelf verslaafd te raken. Kinderen van wie de biologische ouders niet verslaafd zijn, worden daarentegen vrijwel nooit alcoholist – hoe ruimhartig er in het adoptiege­zin ook wordt geschonken. Mat andere woorden, de invloed van de biologische ouders  (lees: de genen) is een stuk groter dan van de opvoeding. Zit het op beide vlakken tegen, dan gaat overigens de meer­derheid van de kinderen niet het misdadige pad op of wordt alcoholist. Er is genoeg ruimte voor eigen inbreng: een mens is noch een slaaf van zijn opvoeding noch van zijn genen. Net zomin als het destijds terecht was dat iemand zich vrij pleitte door aan te voeren dat zijn rammelaar vroeger was gepikt, vol­staat het nu om tot rechtvaardiging van je daden en feilen te stellen dat je gehoorzaamt aan het dictaat van je genen. Genen geven een richting aan maar het individu zelf bepaalt waar de weg uitmondt”.

De mens bepaalt

Tot zover Rozendal in Elsevier. Want hier vinden we als christenen een belangrijk punt om op in te haken. De mens zelf bepaalt! God heeft ieder mens geschapen met een vrije wil. De eerste mensen namen helaas al een verkeerde beslissing door aan de stem van de Satan gehoor te geven met alle negatieve gevolgen van dien.

Maar als christenen weten we dat Satan niet het laatste woord heeft! Jezus, de Zoon van God, overwon hem aan het kruis van Golgotha en voortaan was het voor ieder mens mogelijk, door te geloven in Hem, totaal nieuw te worden. Paulus for­muleert dat op duidelijke wijze door te schrijven: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” 2 Korinthe 5, vers 17. (2 Kor. 05:17). In Christus wordt de mens een nieu­we schepping. Meer nog dan de genen en onze opvoeding wordt nu ons leven gekenmerkt door de plaats die wij aan dit nieuwe leven geven. En daarvoor dragen we zelf de ver­antwoordelijkheid. Want ook na onze bekering blijft onze wil een allesover­heersende rol spelen. Belangrijk voor elke nieuwe schepping is daarom ook dat hij gedoopt en vervuld is met de Geest van God. Deze Geest wil zich graag ‘aansluiten’ bij de positie­ve eigenschappen van onze genen en vanuit onze opvoeding. Maar deze Geest zal nooit en te nimmer gemeenschap willen hebben met negatieve eigenschappen vanuit onze genen en opvoeding. Het is van grote betekenis dit goed te onderkennen, want gebrek aan geestelijke groei, wat we bij heel veel gelovigen aantreffen, wordt veelal veroorzaakt doordat er restanten van­uit het door Satan beheerste negatie­ve verleden niet zijn opgeruimd. Als men als nieuwe schepping zelf niet in staat is schoon schip te maken met deze ‘restanten’  (gebondenhe­den) is een bevrijdingsbediening noodzakelijk, soms ook een bevrij­ding van machten uit het voorge­slacht.

In een artikel zoals we citeerden uit Elsevier komen we uiteraard deze adviezen niet tegen. In een van onze vorige nummers schreven we al hoe het overgrote deel van de weten­schappelijke wereld niets van het werkelijke geloof wil weten. Des te meer zullen wij als gelovigen ons geen rad voor de ogen laten draaien, maar wetende dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn, dagelijks invulling geven aan het verlangen de geloofsweg te gaan. Zo wordt ons karakter meer en meer omgevormd naar de wil van God en openbaren we ons als werkelijke beelddragers van Christus.

Theologie- opleiding op de helling

De laatste tijd is in kerkelijke kring nog al wat commotie ontstaan door de opheffing van enkele theologische faculteiten  (Leiden, Kampen). Deze opheffing is een logisch gevolg van het nu al vele jaren teruglopend ledenbestand van de, vooral grotere, kerken, waardoor een reorganisatie van de theologische opleidings­mogelijkheden noodzakelijk werd. Maar is zo’n opleiding eigenlijk wel nodig? Feitelijk vinden we in de Bijbel daar geen enkele aanwijzing voor. In de eerste christengemeenten vinden we daar in ieder geval niets van terug. Wel waren er bepaalde gaven, bedieningen, etc. Paulus schrijft bijvoorbeeld, in zijn brief aan de Efeziërs, hoe sommigen aange­steld werden tot apostel, herder, evangelist, profeet of leraar. Maar niet dat daarvoor eerst een of andere wetenschappelijke vooropleiding noodzakelijk was.

Opvallend is in dit verband wat Paul van der Haar schrijft in zijn column in het HN-magazine. Van der Haar studeerde theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, vervol­gens aan de Universiteit van Amsterdam  (UvA) en tenslotte aan die van Groningen. Hij schrijft: “Godsdienst, geloven is geen individuele zaak maar per definitie gezellig, een zaak van de kudde  (gemeente), de maatschappij. Wie als gelovige gaat studeren, krijgt het wat dat betreft flink voor z’n kie­zen. Hij of zij wordt uit de groep gesleurd en moet zich in de ivoren toren maar zien te redden met de brokstukken van zijn of haar geloof die resten na een rondgang door de wetenschap. Want ik kan u verzeke­ren:  (kerk- en dogma)geschiedenis, sociologie, psychologie, ethiek en filosofie laten niet veel van het kin­derlijk geloof heel.

Opheffen die boel!

Mijn conclusie is dan ook: hef alle studies theologie op. Per slot van rekening maakt Theo de logie tot een innerlijke tegenstrijdigheid. God kun je niet meten of wegen. En dat maakt dus dat elk werk over ‘hem’ vastloopt op X-onbekend. Studie en studieboeken zijn of drijfzand gebouwd.

Laat mensen gewoon vier jaar stude­ren wat er te  (be) studeren valt  (geschiedenis, sociologie, ethiek, filo­sofie, Grieks, Latijn, Hebreeuws). Aan de daarvoor geëigende facultei­ten. En laat degenen die dan nog predikant of godsdienstleraar willen worden, doorstromen naar een prak­tische beroepsopleiding van de kerk waartoe hij of zij zich aangetrokken voelt.

Een opleiding waar de kloof tussen de wetenschap en de vertaling naar het geloofsbewustzijn aan de basis overbrugd kan worden”. Wat Van der Haar hier naar voren brengt laat niet alleen aan duidelijk­heid niets te wensen over. Juist in het in het gewone maatschappelijke leven van elke dag -op het werk, kan­toor, fabriek en school-, is grote behoefte te tonen dat het christen­zijn een levende realiteit is.

 

Doelen door Truus van Kaam

Op velerlei manieren zij we hiermee bezig: in de maatschappij, in ons huwelijk, in onze gemeente. Hoe gaan we om met onze ver­wachtingen?

Er zijn vele herkenbare problemen en vaak is het roeien tegen de stroom op. Hoe doen we dat? Natuurlijk praten we er met onze Heer over, maar het over te geven aan Hem gaat verder. Als we dat doen zullen de resulta­ten zichtbaar worden in ons leven en tegelijkertijd zal onze relatie met de Heer zich verdiepen.          

Toch worstelen velen met de vraag hoe het leven Gods zich in hen kan ontwikkelen.

Het antwoord is, bijbels gezien, heel eenvoudig en dat is: een dage­lijks ons overgeven, toevertrouwen aan de wil van de Heer en leren omgaan met Zijn gedachten – en dat zijn levende gedachten. Lucas 12, vers 24. (Luc. 12:24) zegt: “Let op de raven, zij zaaien niet, ze hebben geen voorraadkamer of schuur, en toch voedt God ze”.

Truus van Kaam

 

De bediening van herder door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente deel 9

Als we nadenken over de bediening van ‘herder’ dan gaan de gedachten als vanzelf uit naar God en Jezus Christus. Het is moeilijk te zeggen welke bediening het belangrijkste is, maar als de herder ontbreekt kan de gemeente niet naar Gods wil en orde functioneren. Dan komt de gemeen­te een stuk liefdevolle zorg en lei­ding tekort. De herder is degene die ten nauwste betrokken is bij het hele wel en wee van de mensen in de gemeente.

Alle bedieningen zien wij functione­ren in de Heer Jezus, maar juist in het herderschap komt het diepste wezen van God naar voren, namelijk Zijn liefde en bewogenheid. Lucas schrijft dat God omziet naar de mens met “innerlijke barmhartig­heid” Lucas, 1 vers 78. (Luc. 01:78). En die liefde en die barmhartigheid omvat alles wat scha­pen nodig hebben. Zorg, aandacht, warmte, vertroosting, losmaking of bevrijding, heling, zachtmoedigheid, geduld,…

Maar ook voor verzorging in de ruimste zin van het woord. Kundigheid om het juiste voedsel aan te reiken, de weg te wijzen, lei­den naar het doel, vermanen en dat in liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof  (naar 1 Timoteüs 1 vers 5. (1 Tim. 01:05).

God zelf de goede Herder

In het prachtige hoofdstuk 34 van Ezechiël, over God zelf als ‘de goede Herder’, verwijt Hij de leiders van Israël dat ze alleen maar aan hun eigen belangen denken. In Ezechiël 4, vers 4. (Ez. 04:04) zegt God: “Het zwakke versterkt gij niet, ziekte geneest gij niet, gewonde verbindt gij niet, afgedwaalde haalt gij niet terug, verlorene zoekt gij niet, maar gij heerst over hen met hardheid en geweldenarij”. Dit gaat God ontzettend ter harte en Hij trekt dan ook fel van leer tegen de zogenaamde herders. In Ezechiël 4, vers 11 en 12. (Ez. 04:11-12) zegt Hij: “Zie, Ik zal zelf naar mijn schapen vragen en naar hen omzien; zoals een herder naar zijn kudde omziet, wanneer hij te mid­den van zijn verspreide schapen is, zo zal Ik naar mijn schapen omzien en ze redden uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en duisternis”. In Ezechiël 4, vers 23 en 24. (Ez. 04:23-24) lezen we hóe God zelf naar de schapen zal omzien, als Hij zegt: “Dan zal Ik één herder over hen aanstellen, die hen weiden zal: mijn knecht David. Die zal hen wei­den, die zal hun herder zijn. Ik, de Here, zal hun tot een God zijn, en mijn knecht David zal vorst wezen in hun midden. Ik, de Here, heb het gesproken”.

Jezus de goede Herder

In Jezus Christus, Zijn Zoon, heeft God inderdaad zelf omgezien naar Zijn schapen, naar Zijn mensen  (vs. 31). Hij, Jezus, is de knecht David. Hij is de Herder en Hij is Koning in het midden van Gods volk, die God al aankondigde in Ezechiël 34. In Johannes, 10, vers 11. (Joh. 10:11) zegt de Heer Jezus: “Ik ben de goede Herder. De goede Herder zet Zijn leven in voor Zijn schapen”.

En als we de Heer Jezus zien staan temidden van het volk Israël, wenen­de en met ontferming bewogen, dan zien we God zelf staan temidden van Zijn volk en de wereld, want Gods Zoon is het zichtbare beeld van de onzichtbare Vader in de hemel Kolossenzen, 1 vers 15. (Kol. 01:15).

Als je aan Gods schapen  (mensen) komt, dan kom je aan God zelf. Dan komt God in beweging zoals Ezechiël 34 duidelijk laat zien.

Herders naar Gods hart

God zelf en Jezus Christus zijn hét grote voorbeeld voor de herders­bediening. Voor de hele periode van de gemeente, en zeker ook voor de eindtijd, “de tijd van wolken en duis­ternis” Ezechiël, 34, vers 12. (Ez. 34:12) is Gods belofte: “En Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met ken­nis en verstand” Jeremia 3. vers 15. (Jer. 03:15). De herders die de Heer als gave geeft aan de gemeente, ‘herders naar Gods hart’, zullen door de bijzondere genade deelgenoot zijn van het herdershart van de Heer zelf. Ze zullen toegerust zijn met goddelijke kennis en verstand om de gemeente te lei­den en te weiden. Iedere bediening is een kanaal van de Heer waardoor Zijn bijzondere genade stroomt, maar bij de herder zal het wezen van de Heer zelf het duidelijkst naar buiten treden. De herder zal op een bijzondere wijze de schapen bij elkaar weten te houden en direct opmerken als er wat broeit in de gemeente of dat sommigen afdwalen of geïsoleerd dreigen te raken van de kudde. Individualisme in een kudde kan absoluut niet. Dat kan iedere schaap­herder u vertellen, zo’n schaap is ten dode opgeschreven. Zoals de herder bij een kudde scha­pen altijd direct herkenbaar is, leu­nend op zijn staf, de kudde scherp in de gaten houdend of in actie bij een kuddedier in nood, zo is ook de her­der in de gemeente herkenbaar voor de kudde. En zoals schapen al van verre de stem van de herder kennen, zo zal dat ook bij de gemeenteleden het geval dienen te zijn met hun her­der of herders. Voor de nieuw bin­nenkomende in de gemeente is de herder wel de eerste om hem op te vangen en te verzorgen.

Mensen met een herdershart

Wat de wereld nodig heeft, zijn men­sen met een herdershart. Iemand zou kunnen zeggen, nee, de schep­ping wacht op de zonen Gods. Dat is helemaal waar, maar deze zonen Gods zullen toch in hart en nieren ‘herders’ moeten zijn, zoals de Opperherder Jezus Christus 1 Petrus 5, vers 4. (1 Petr. 05:04)

Een herder is iemand die als het ware in de huid van het schaap kruipt om te voelen en te beleven wat het schaap voelt en beleeft. Dat is precies wat God heeft gedaan in Zijn Zoon Jezus Christus. En dat is ook precies wat de Heer Jezus heeft gedaan.

Er staat dat Hij het aan God gelijk zijn met alle heerlijkheid, heeft afge­legd en in alles aan de mensen gelijk geworden is Filippenzen 2 vers 5 tot en met 7. (Filip. 02:05-07). En waar­om? Waarom wilde God dat zo? Hebreeën, 2 vers 10. (Heb. 02:10). “Opdat Hij een barm­hartig en getrouw Hogepriester zou kunnen zijn”.

Om lijfelijk te ervaren wat de men­sen lijden en ondervinden, om daar­door de mensen nu te hulp te kun­nen komen. Hij kan in alles met ons meevoelen, in onze zwakheden, ver­zoekingen en lijden. Want daartoe is Hij juist arm en zwak geworden 2 Korinthe 8, vers 9. En Hebreeën, 2 vers 17 en 18. En Hebreeën 4, vers 14 en 15. (2 Kor. 08:09 en Heb. 02:17-18 en Heb. 04:14-15). Zo is Hij de Opperherder naar Gods hart, de knecht David, de Koning van Gods volk. Dit is ten diepste de gezindheid van Christus voor alle gelovigen, maar in het bijzonder voor de herders-bediening. Zij zullen immers mee dienen te werken om juist ook het aspect van dienstbetoon in de gelovigen tot ontplooiing te brengen Efeze 4 vers 12.  (Ef. 04:12). De herders-bediening roept over he’ algemeen weinig vragen op bij de gemeenteleden en wordt makkelijker als nuttig en nodig onderkend dan de andere bedieningen.

Mensen als schapen

Het is eigenlijk wel typerend dat God zelf het beeld van schapen en herder over Zijn volk heeft ingevoerd. Daar is aan de hand van de Bijbel, en ook vanuit lectuur wat daarover is, heel wat van te zeggen. Uit alles blijkt dat het schaap het meest hulpbehoevende dier is als het gaat om het vinden van voedsel en goede verzorging. Als een schaap niet geleid wordt, blijft het op het­zelfde gebied lopen en maakt diepe sporen in het terrein waar ze steeds maar door blijven lopen. Ze zien er dan op den duur onverzorgd en ver­waarloosd uit.

Vandaar ook dat Psalm 23, vers 3. (Ps. 023:003) zegt: “Hij leidt mij in de rechte spo­ren om Zijns Naams wil”. Ik geloof dat God ons met deze beel­den duidelijk wil maken dat de mens, wat zijn geestelijk leven betreft, niet buiten goede leiding en verzorging kan.

Dat kan in gemeenten nog weleens op verzet stuiten omdat de geest van individualisme rondom de gemeen­te, in de wereld, hoogtij viert. Je raakt dan echter los van de kudde en wordt dwalende als schapen en ieder gaat zijn eigen weg, zegt Jesaja 53 vers 6. (Jes. 53:06). En mijn eigen weg gaan betekent in goed Nederlands: “Doen wat ik zelf wil en goed vind”. Daarom zit in het geven van de ‘her­ders-bediening’ al een diepe les voor Gods volk. Wie het ziet, ziet het! Ook de prachtige herders-bediening moet ontdaan worden van het verte­kende beeld wat ontstaan is in twin­tig eeuwen kerkgeschiedenis. Zeker in deze en de nog komende tijd, waar de problemen en psychische noden alleen maar groter dreigen te worden, mag deze bediening krachtig functioneren in de gemeente. Maar ook deze bediening zal mee­werken: “Om de heiligen toe te rus­ten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus” Efeze 4, vers 12 en 13. (Ef. 04:12-13).

 

Korte gedachten door diverse schrijvers

Volharden in de gebeden door Cees Maliepaard

Soms houden mensen op met bidden voor een bepaalde zaak, omdat het gewenste resul­taat uitblijft. In het Woord van God worden we opgeroepen tot volhardend gebed, en dat betekent dat we dus niet af zullen haken tot Gods doelstellingen in de mens volkomen verwezenlijkt zijn.

Desalniettemin zullen we niet doordrammen om ónze verlangens er door te drukken. Bepalend is altijd nog wat Gód er van vindt. Maar als de wil van de Heer ons duidelijk voor ogen staat, zullen we niet verslappen in de geestelijke strijd voor ons­zelf en voor elkaar. Eensgezind bezig zijn in de hemelse gewesten, is zinvol voor de onderlinge bemoediging. En het geeft zekerheid voor een goed eindresultaat.

Zelfbewustheid door Gert Jan Doornink

Zelfbewustheid behoort een positieve eigenschap te zijn van elk kind van God. Toch wordt het maar zelden als zodanig gezien. Men denkt dat men, door zelfbewust te zijn, zichzelf op een voetstuk plaatst, hoogmoedig is, etc. Het tegendeel is het geval.

Op welke wijze is een christen zelfbewust? Door de zekerheid van zijn geloof! Wanneer Paulus zegt, dat wie in Christus is, een nieuwe schepping is, en dat het oude leven voorbij is en het nieuwe is gekomen, dan is dat voor hem een zekerheid. Hij is zich dat bewust. En doet er uiteraard alles aan, dat dit geen verborgen aangelegenheid is, maar tot openbaring komt in het leven van elke dag.

Gezonden door Gert Jan Doornink

Jezus was de Gezondene des Vaders. Niet meer en niet minder. De Vader openbaarde Zijn wil in de Zoon. Hij bracht op een volkomen wijze tot uitdrukking wat de bedoeling van de Vader was. Hebreeën, 1 vers 3. (Heb. 01:03) zegt dan ook dat Hij ‘de afstraling van Gods heerlijkheid’ en ‘de afdruk van Gods wezen’ is. En dan te bedenken dat deze Jezus sprak tot Zijn discipelen  (en dus ook tot ons): “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u…”

Een onmogelijke opgave? Helemaal niet, als we leren radicaal af te rekenen met de influisteringen van de duivel en ons openstellen voor wat Gods woord en Geest ons aanreiken. En ook als we ons realiseren dat Jezus aan dezelfde verzoekingen blootstond als wij, maar niet toegaf, moet het ook voor ons mogelijk zijn stand te houden. Laten we afrekenen met allerlei vrome theorieën die beweren dat dit niet mogelijk is. ‘Je bent en je blijft een zondaar’, wordt er dan gezegd. Dat zijn vaak dezelfde mensen die te vuur en te zwaard de letterlijke interpretatie van de Bijbel verdedigen, maar tegelijkertijd de werkelijke en geestelijke betekenis van de Bijbel ontkrachten en bijvoorbeeld hun twijfel hebben over de woorden van Paulus als hij aan de Korinthiërs schrijft: “Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt” Een Korinthe 10, vers 13. (1 Kor. 10:13).

Niet naar de mens… door Gert Jan Doornink

Wanneer Paulus in zijn brief aan de gemeenten te Galatië, schrijft dat het evangelie niet is naar de mens Galaten, 1 vers 11. (Gal. 01:11), bedoelt hij hiermee niet te zeggen dat het evangelie niet vóór de mens is. Het evangelie is anders, mooier en rijker dan de mens zonder Christus ooit zou kunnen bedenken. Die zit immers ‘gevangen’ in het rijk der duisternis. De Leidse en de Petrus Canisius-vertaling hebben de opmerking van de apostel zo weergegeven: het evangelie is niet van men­selijke oorsprong. Duidelijk is dus de Goddelijke oorsprong van het evangelie; het is van God afkomstig maar bestemd voor de door Hem geschapen mens.  

De hoge weg door Gert Jan Doornink

‘Wandelen op de hoge weg’ is niet een soort geestelijk experiment, waarbij we maar af moeten wachten hoe het afloopt, het is een spannend, blij makend avontuur waarbij we iedere dag weer ontdekken hoe groot Gods liefde is en hoe de heerlijkheid des Heren meer en meer deel van ons leven gaat uitmaken.  

 

De oudste zoon in de gelijkenis door Jildert de Boer

In de zogenaamde gelijkenis van de verloren zoon Lucas 15, vers 25 tot en met 32. (Luc. 15:25-32) valt vrij­wel altijd het accent op de jongste zoon, die de erfenis verkwanselde en tenslotte bij een varkenshouder – beeld van de duivel- terecht kwam. Daar bij de lege schillen kwam hij tot inkeer en besloot om op te staan en naar zijn vader te gaan. De vader stond altijd in geloof op de uitkijk. Toen hij terugkwam, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewo­gen. De Vader -onze goede God- ver­wierp hem niet, verweet hem niets, maar heette hem ‘welkom thuis’ in grote barmhartigheid! De jongste zoon erkende: “ik heb gezondigd”. Voor de Vader was hij nog steeds zoon en geen varken! Hij vroeg geen verklaringen, maar bood hem een aanvaarding zonder grenzen, zonder terughoudendheid, want hij richtte een feestmaal aan. Wat een warm onthaal voor de verloren, maar terug­gevonden zoon!

Over de oudste zoon in de gelijkenis wordt doorgaans veel minder gezegd. Daarom willen we in dit arti­kel eens stilstaan bij het leven van de thuisgebleven oudste zoon. Probeer er iets van jezelf in te herkennen.

De zwoeger

De oudste zoon was nooit echt in de wereld geweest. Hij was nog op het land te vinden toen alle knechten al thuis waren. Wat een energie zette hij in voor het bedrijf! Een noeste werker en een ijverige doordouwer was hij. Hij vond het geen probleem om over te werken. Ook hij was een slaaf, namelijk van zijn werk! Je werk kan een vlucht zijn, een zoeken naar compensatie, een drang naar voldoening, naar prestaties, naar je bewijzen. Zoiets van: ik kan dat dan toch allemaal maar… Voor het werk in de gemeente zou hij een goede, een actieve broeder kunnen zijn. Hij is er dan toch maar altijd… Je kunt op hem rekenen met de zichtbare activiteiten, die gedaan moeten worden.

Is echter ons werk voor de Heer ook het werk van de Heer? “Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan” Psalm 127 vers een? (Ps. 127:001). “De zegen des Heren, die maakt rijk, zwoegen voegt er niets aan toe”  (let wel, er staat niet “doet er niets toe”!) Spreuken 10, vers 22. (Spr. 10:22). Inzet voor de gemeente is goed, maar wat is onze gezindheid en hoe zijn onze innerlijke motieven? Denk ook eens aan Kaïn. Hij ploeter­de hard voor de vruchten van de aarde, de vruchten van zijn eigen werk en inspanning. Hij was even­eens afgunstig op zijn broer Abel. Die offerde het bloed van een lam en God sloeg acht op dat offer. De oudste zoon was jaloers op het feest met al die tamtam voor zijn jongere broer. Het woord ‘genade’ kende hij niet. Hij was niet dankbaar en verheugde zich er niet over dat zijn broer levend geworden was, opnieuw gevonden en gezond en wel terug. Blijkbaar had hij hem nooit gemist. Hij werd kwaad. Hij was zo boos, omdat hij zich geringgeschat achteruit gesteld voelde. Hem werd nu tekort gedaan. De geest van verwerping en afwijzing had postge­vat in zijn denken. Waarom nu zo’n hoop ‘kouwe drukte’ met muziek en dans voor die ‘doorbrenger’? Het was echter koud geworden in zijn eigen hart.

Arbeiders in de wijngaard

Het is net als met die arbeiders in de wijngaard Mattheüs, 20, vers 1 tot en met 16. (Matt. 20:01-16). De eer­sten morden tegen de heer des hui­zes over de laatsten, die hetzelfde loon kregen. Zij waren verongelijkt en een verongelijkte broeder is ontoegankelijker dan een sterke stad Spreuken 18, vers 19. (Spr. 18:19). Ze konden het niet zetten dat de heer goed is en er was geen sprake van dankbaarheid over de laatsten. Integendeel, ze voelden zich onredelijk behandeld, terwijl de heer billijk volgens afspraak uitbe­taalde. Toch meenden zij dat ze benadeeld waren. De conclusie van deze gelijkenis was: “Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn”. Met een variant daar­op zouden we ook kunnen zeggen bij de jongste en de oudste zoon: “de jongste de eerste en de oudste de laatste”.

De oudste zoon morde en wilde niet naar binnen waar het feest in volle gang was. Vrome mensen en religieuze geesten hebben een hekel aan het feest dat de vader aanricht. Zij houden niet van de vreugde van God. De engelen weten wel van die blijdschap! Die zijn enthousiast, als een zondaar zich bekeert Lucas 15, vers 10. (Luc. 15:10) en ze zijn blij dat ze weer iemand kunnen gaan dienen! Ook bij de oudste zoon kon je het ‘geknor’ van de varkens  (beeld van de machten der duisternis) horen. Hij was bevangen door jaloersheid en misschien beducht voor concur­rentie. Wellicht dacht hij in na-ijver: nu begint mijn broer ook nog van mijn deel van de erfenis mee te eten, terwijl hij eerst zijn deel erdoor gebracht heeft.

Toen het volk juichte “Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden” ontstak hij in woede en werd door jaloezie ver­teerd. In plaats van deze verliezende concurrentieslag aan te gaan, had hij ook aanvullend op elkaar kunnen denken: 1000 + 10.000 is samen 11.000! Samen hebben we er elfdui­zend verslagen!

Evenzo had de oudste zoon kunnen denken: met de hulp van mijn vader heb ik me in mogen zetten, ons bedrijf is meer waard geworden en samen met mijn broer die terug is, gaan we er nu voor! Maar toen hij aan een knecht vroeg wat er te doen was en deze hem ant­woordde: “Uw broeder is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft” Lucas 15, vers 26 en 27. (Luc. 15:26-27) versteende zijn hart en werd hij boos van jaloezie. Toen de oudste zoon niet wilde komen, stuurde de vader niet één van de knechts om hem te roepen. Hij ging zelf naar zijn zoon toe. Hij hield net zoveel van de oudste als van de jongste zoon. Hij drong aan, sprak hem vriendelijk toe en ver­zocht hem om binnen te komen. Hij probeerde een scheiding aan te bren­gen: de zoon naar binnen en het gemor en geknor van de machten der duisternis buiten.

Tegenwerpingen

In Lucas 15, vers 2. (Luc. 15:02) lezen we: “En de Farizeeën en de Schriftgeleerden morden en spraken: Deze ontvangt zondaars en eet met hen”. Dit beeld zien we duidelijk in de oudste zoon terug. De oudste zoon komt met zijn ‘maar’, in een aantal argumenten vervat.

Hij beroept zich op “zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst”  (vs. 29a). Hij was trouw, al jaren op zijn stekje en voldeed aan zijn verplichtingen. Wij zouden zeggen: lang niet het slecht­ste gemeentelid. Trouw is een goed

iets, maar dient wel een hartenzaak te zijn!

“En nooit heb ik uw gebod overtre­den”  (vs. 29b). Hij liet op en top ‘inzet’ zien en nam de wet uiterlijk stipt in acht. Hij leefde volgens de regels met een groot plichtsbesef. Je kon geen vinger op hem leggen naar de buitenkant gerekend. Hij had het goed met zichzelf geschoten. Hij had het ver geschopt met het houden van de geboden voor het aangezicht van mensen, in de zichtbare wereld. Het grote probleem was echter dat dit alles niet vanuit liefde, van bin­nenuit het hart kwam. Hij leefde niet frank en vrij voor het aangezicht van de vader, maar was innerlijk in wezen van diens positiviteit en liefde houding verwijderd. Toen de situatie daar was, dat zijn verloren broer terugkwam, bleek wat er binnen in hem leefde. Hij kon het niet verdragen dat die zo uitbundig werd onthaald. Had de vader hem ooit wel eens uitvoerig bedankt voor alles wat hij gepresteerd had? Hij kon geen uiterlijke ontferming opbrengen en van een innerlijke ont­ferming was al helemaal geen spra­ke. Hij kende dus het wezen van de vader evenmin.

Daarom rolden de verwijten uit zijn mond. “Maar mij hebt gij nooit een geitenbokje gegeven, om met mijn vrienden feest te vieren”  (vs. 29c). Hier proef je de zelfzucht. Heimelijk van binnen had hij wellicht ook wel eens, zoals zijn jongste broer de bloemetjes buiten willen zetten, maar nee, daar was hij te fatsoenlijk voor. Voor het oog leefde hij netjes en oppassend.

Nu voelt hij zich overgeslagen, gepasseerd en afgewezen. In het “nooit hebt gij mij” ligt een eis, een stuk zelfbehagen en zelfrechtvaardi­ging. In Lucas 15 vers 7. (Luc. 15:07) lees je over die 99 rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben. Dat zowel hij als zijn broer het van genade moeten hebben, heeft hij niet in de gaten. Hij geeft immers een harde reactie en misgunt zijn broer het nieuwe geluk. Hij reageert gebelgd en beledigd. Hij is gepikeerd, koes­tert zelfmedelijden en klaagt de vader aan.

Geest van afgunst

Ondanks zijn keurige, wettische onberispelijkheid wordt hij nu wre­velig, boos en bitter. Hij is niet recht­vaardig behandeld, meent hij. De geest van afgunst staat in hem op. Hij heeft het over “mijn vrienden”. Wie waren dat dan? Blijkbaar had hij daar de vader liever niet bij, anders had hij over “onze vrienden” gespro­ken. Hij was wel uiterlijk gehoor­zaam aan de vader, maar had geen relatie met Hem. Hij leefde in dode werken en hield er vrienden buiten de vader om op na. Eigenlijk wilde hij wel onder diens gezag uit. Innerlijk was hij hard en onveran­derd. In zovele jaren was hij niet innerlijk gegroeid, had hij geen leven gekregen in zichzelf  (goddelijke natuur in liefde, goedheid, enz.). Ondanks de schone schijn stond hij direct klaar met veroordeling, in plaats van de innerlijke ontferming, die de vader toonde. De uitdrukking “nu die zoon van u gekomen is”  (vs. 30a), die hij gebruikt, in plaats van “mijn broer” demonstreert een cynische minach­ting. In de zin, die hij uitspreekt: “hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten” (vs. 30c) zit wrange kritiek op de vader. Hij was als oud­ste immers altijd thuisgebleven en had steeds ijverig meegeholpen. Hij had zich geweldig uitgesloofd en had het zoveel beter gedaan. Hij voelde zich ver verheven boven die andere zoon. Aan de buitenkant leek hij wel op zijn vader, maar aan de binnen­kant niet. Hij had aan zelfverlooche­ning gedaan  (dat wil zeggen: hij had zich allerlei dingen ontzegd), maar had nooit zichzelf echt overgege­ven of helemaal uitgeleverd aan de vader. Het ontbrak hem aan echt contact met de vader. Hij stond niet in een levende verbinding met zijn vader.

Vrouwelijk schoon

Hij verwijt zijn broer tegenover zijn vader dat “die uw bezit heeft opge­maakt met slechte vrouwen”  (vs. 30b). Deze beschuldiging kan niet vanuit het verhaal over de jongste zoon bewezen worden. Wanneer dit op zichzelf genomen juist is, klopt het zeker, dat we waakzaam moeten zijn voor bepaalde meisjes en vrou­wen, die weliswaar niet naar varkens ruiken, maar toch onrein zijn. Hier geldt de waarschuwing: “als een gou­den ring in een varkenssnuit (l) is een schone vrouw zonder verstand”  Spreuken 11 vers 22. (Spr. 11:22). Met als heerlijke tegen­pool: “bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de Here vreest, die is te prijzen” Spreuken 31, vers 30. (Spr. 31:30). In onze jeugdtijd is flirten en voort­durend maar bezig zijn met het andere geslacht een geweldig gevaar, dat ons van het zoeken naar een die­pere relatie met God de Vader afkan houden. Als het dienen in de gemeente je gevormd heeft, geeft de Heer je wel op tijd je man of vrouw.

Ook in dit opzicht geldt: “Schuw de begeerten der jeugd…” 2 Timotheüs, 2 vers 22a. (2 Tim. 02:22a). Bedachtzaamheid is hier belangrijk, want er staat zelfs: “bijna was ik in alle kwaad geraakt te mid­den van de gemeente en de vergade­ring” Spreuken 5 vers 2 en Spreuken 5 vers 14. (Spr. 05:02; Spr. 05:14). De hoofdstukken 5 tot en met 7 van Spreuken geven veel waarschuwingen voor de vreem­de vrouw en uitglijders op seksueel gebied.

Zure wrok of zoete vrucht?

De oudste zoon verbrak in wezen de gemeenschap met de vader, al liep hij uiterlijk in het gareel. Er was geen volkomen toewijding vanuit het hart. Hij voelde zich tekort gedaan, terwijl de vader ook hem hartelijk benaderde en hem toeriep: “Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe”  (vs. 31).

Dit voorrecht kan ook voor ons in de gemeente zo gewoon worden, dat de heerlijkheid ervan niet meer zien. Al lopen we dan mee in het gemeen­tepatroon en doen niets onbehoor­lijks, toch kan alles zo kleur-, geur­ en fleurloos zijn geworden. In Johannes 15, vers 9 tot en met 11. (Joh. 15:09-11) lezen we: “Gelijk de Vader Mij heeft liefge­had, heb Ik u liefgehad; blijft in mijn liefde. Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blij­ven, gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde. Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld worde”. Deze instelling ondervindt de testen van het dagelijks leven in de omgang met anderen.

De oudste zoon bleef niet in de lief­de tegenover zijn vader en hij kon zijn broer niet vergeven. Hij trok de pruillip op en werd een zuurpruim, vol bittere na-ijver en wrok. Met zo iemand is het kwaad kersen eten, laat staan zoete druiven. Hij had mee kunnen profiteren van de erfenis, bestaande in de goede vrucht van liefde, vergeving, vreugde en vrede. De vader was ook naar hem toe vol van ontferming! Hij wilde aan de oudste, evenals aan de jongste zoon, eenvoudigweg zonder verwijt geven Jakobus, 1 vers 5 B. (Jak. 01:05b). God is liefde!

Relatie met de Vader

Heb je jezelf herkend? Deze keer legden we niet de nadruk op de oppervlakkige jongste zoon, die in een roes en in valse vrijheid leefde. De klemtoon lag ditmaal op de ern­stige, maar wettische en plichtsge­trouwe oudste zoon. Misschien doe je wel keurig mee in de gemeente en in het christelijke gezin, maar waar het om gaat is dat je innerlijk gegrepen raakt van een relatie hebben met God!

Het kan best zijn, dat er iemand van de jeugd, die een paar jaar wegge­weest is en diep in de zondige wereld heeft gezeten, zich bekeert en terugkomt in de gemeente. Hij geeft een klinkend getuigenis en de gemeenteleiding en de ouders van de jongen zijn laaiend enthousiast en blij. Dan kan het in je opkomen om te denken: “zo bont heb ik het toch niet gemaakt, want ik heb steeds goed meegedaan in de gemeente en waarom nu zoveel aandacht voor…” Zie je hoe dichtbij je dan bij de oud­ste zoon zit? Of kun je van harte dankbaar zijn voor die ander die uit de modder van de zonde is gekomen en een nieuw leven met Jezus is begonnen? Of, je kent vast wel iemand, die helaas nog leeft in dienst van de varkensboer, de duivel. Neem die persoon dan op je hart, voor te bidden! Ken je zelf, persoonlijk de Vader, die een liefdehart voor je heeft en die je nodigt voor zijn feest? Wil je Hem intenser leren kennen via zijn Woord? Of laat je het Woord van God alleen maar uiterlijk over je heen komen in de samenkomst? Dan is het wijs om een concrete beslissing te nemen, om zelf die Bijbel ter hand te gaan nemen voor je innerlijk voedsel! Ken je een thuis, een gemeente, een warm nest dat veiligheid biedt en waarbinnen jij ook mee tot opbouw mag zijn? Of ben je dan wel geen varken, maar geestelijk in feite een zwerfkat?  (van de ene praise-kick naar de volgende conferentie-happe­ning…, terwijl je mogelijk een taak in de plaatselijke gemeente of het sim­pele dienen thuis er maar een beetje bij laat hangen?). Laat je christelijke leven thuis en in je eigen gemeente

maar eerst tevoorschijn komen. Dan valt er daarnaast elders ook nog wel eens te genieten in groter verband.

Het feest van God

“Wij moesten feestvieren en vrolijk zijn, want uw (!) broeder hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden”  (vs. 32).

Weet je dat God de Vader van harte al je zondeschuld wil vergeven? Heb je ook al geleerd jezelf te vergeven? Of loop je nog rond met de ‘varkens- lucht’ van de schuld en de aanklacht, die de boze je wil aansmeren? Geef je dan van harte helemaal aan zo’n goede God, die het allerbeste met je voor heeft! God wil nog altijd het feest! Jubel jij al met heel je hart mee?

 

Bijbelse chronologie door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem Deel 10

In de chronologie van de Bijbel vin­den we onderstaande volgorde: De invloed van de Dood wordt al aangegeven vóór de zondeval van het eerste mensenpaar. Adam en Mannin werden door God gewaar­schuwd om niet van de ‘boom der kennis van goed en kwaad’ te eten. De Schepper waarschuwde hen: “Ten dage, als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven’ Genesis 2 vers 17. (Gen. 02:17). De dood sterven is onder het gezag en de macht van de Dood komen. De Dood is dus de éérste vijand van God en deze wordt het laatst ontmanteld. Het machtsgebied van de Dood betreft het in de Bijbel zo genoemde ‘dodenrijk’. Niet wedergeboren men­sen, ook godsdienstige, ‘leven’ nog onder deze claim en verkeren nog in deze sfeer, zolang ze niet radicaal gebroken hebben met de zonde of deze zien als onlosmakelijk met de mens verbonden. De zonde is de leugen en daarmee het ‘geweld van de Dood’. Door leu­gen en  (vaak vrome) misleiding brengt de duivel de mens onder de invloed van de Dood en maakt hem daardoor vruchteloos voor God.

Leven tegenover Dood

Lijnrecht tegenover deze leugen staat het ‘geweld’ van God, dat is de waar­heid. De Heer Jezus hanteerde deze zo nauwkeurig, dat Hijzelf ook de ‘waarheid’ wordt genoemd. Door deze waarheid is Hij de exclusieve ‘weg’ tot het doel van de Schepper. Dat doel houdt enkel ‘leven’ in.

De Heer doorbrak door de waarheid de claim van de Dood. Hij beroofde deze van zijn kracht en bracht onver­gankelijk leven aan het licht.

Hij ont­troonde daarmee ook de duivel, die werkt met het geweld van de Dood Hebreeën, 2 vers 14 Statenvertaling. (Heb. 02:14). Wat in Hebreeën, 2 vers 14. (Heb. 02:14 staat, wordt in een aantal Bijbelvertalingen zo geïnterpreteerd, als zou de duivel te gebieden hebben over de Dood. In andere vertalingen, die meer letter­lijk vanuit de grondtekst vertalen  (zoals onze Statenvertaling), komt duidelijk tot uitdrukking, dat de duivel werkt met het geweld van de Dood. Dit komt op meerdere plaat­sen in de Bijbel tot uitdrukking. Dat de Dood een sterkere macht is dan de duivel, wordt wel bewezen door het feit, dat ook de meest onbe­rispelijke rechtvaardigen toch gestor­ven zijn, ondanks dat ze nooit naar de duivel hebben geluisterd.

De poel des vuurs

Ook is het een gegeven in de Bijbel, dat de Dood en diens machtsgebied  (het dodenrijk) nog geoordeeld moe­ten worden, als de duivel en zijn engelen al in de zo genoemde ‘poel des vuurs’ zijn geworpen. Het is een belangrijk principe in de Bijbelse openbaring, dat datgene, wat zich in de openbaring van zonde en dood het éérst manifesteert, het laatst wordt uitgeworpen. Van de invloed van de Dood is al sprake vóór de zondeval van de mens, want de Schepper waarschuwde deze al van te voren voor de ellende  (Reisel), de dood sterven  (Statenvert.), sterven  (NBG), welke hem te wachten stond in geval van ongehoorzaamheid aan het gebod Genesis, 2 vers 17. (Gen. 02:17). Tegelijk is de Dood ook de laatste vijand, die teniet gedaan wordt 1 Korinthe 15, vers 26. (1 Kor. 15:26). De poel des vuurs is de eeuwige, onomkeerbare verwerping van alles, wat niet thuis hoort in de schepping van God. Het is de eeuwige sfeer van dood en verderf, ook genoemd de ’tweede dood’. Hier knaagt voor de mens, die daarin terecht komt, onop­houdelijk en zonder verzadiging de worm van de wroeging, terwijl het verterende vuur niet ophoudt te branden, Openbaring 20, vers 10 tot en met 14. (Openb. 20:10-14).

Opmerkelijke typeringen

In het gegeven van de Hof van Eden komen enkele opmerkelijke typerin­gen voor:

1.De duivel en satan  (tegenstander)

Dit is de gevallen engel, door wiens invloed en verleiding de innerlijke mens werd gescheiden van het wezen van God Genesis 3, vers 7. (Gen. 03:07).

Hij gebruikte hiervoor als ‘medium’ de kronkelende slang, welke listiger was dan alle andere velddieren. Door middel van dit dier richtte hij de aan­dacht van de mens op de begeerlijk uitziende vrucht van de ‘boom van kennis van goed en kwaad’.

2.De boom van kennis van goed en kwaad

Deze stond in het centrum van de Hof, direct naast de ‘boom van het leven’. Zoals de laatstgenoemde een profetische typering is van de ware mens, die zich als eerste in Jezus de Christus openbaarde, zo is de ‘boom van kennis van goed en kwaad’ een typering van de mens der zonde en wetteloosheid, waarvan de komende Antichrist een exponent is. Deze ‘zoon van Verderf  (= Dood!) zal zich openbaren in de tijd van afval, waarvan de profetieën in de Bijbel spreken. Hij is de tegenstan­der, die zich verzet tegen al wat God genoemd of als God geëerd wordt. Hij pleegt dit verzet, terwijl hij zich indringt in de mens, die in feite bedoeld is als een ‘woning’ of ‘lichaam’ voor God, die enkel Geest is. De openbaring van de Antichristus is naar dezelfde werking als die van de duivel. Deze inspirator werkt met veelsoortige uitingen, op zich stuk voor stuk verleidelijk om op in te gaan, maar in feite zitten ze vol ongerechtigheid en scheiden ze de mens van het doel van God  (2 Thessalonicenzen 2).

3.De boom des levens

De grote daden van God naar de mens toe zijn vervat in het genoem­de evangelie van Jezus Christus. Door dit evangelie roept God de mens, welke nog onder de macht van de Dood is, om daar onderuit te komen in de sfeer van het wonderba­re licht, dat het leven is voor de mens. Dit is mogelijk, sinds de Heer Jezus de Dood heeft overwonnen. Door Zijn dood wiste onze Heer al onze overtredingen uit en daarmee het bewijsstuk, dat door zijn inzettin­gen tegen ons getuigde en ons bedreigde. De duivel kan sindsdien namelijk de wet van God niet meer gebruiken om ons te beschuldigen voor God. De Heer nagelde dit bewijsstuk aan het kruis der vervloe­king, toen Hij daar lijfelijk in de zichtbare wereld aan hing. Zo ontwa­pende Hij de overheden en machten der duisternis en stelde ze openlijk ten toon Kolossenzen, 2 vers, 14 en 15. (Kol. 02:14-15).

Het ware leven

De Heer Jezus is vanwege Zijn over­winning over Dood en duivel de ware overste van de wereld. Hij is dit als mens! Hij regeert tezamen met Zijn heiligen, die samen met Hem het ‘lichaam van Christus’ vormen. Onder Zijn leiding wordt het ware leven geopenbaard. Dit is bestand tegen het geweld van de Dood en wordt terecht ook ‘eeuwig leven’ genoemd. Onze Heer wordt daarom al direct aan het begin van de Bijbel aangeduid in het schaduwbeeld van de ‘boom des levens’. Dan nog in de Hof van Eden, een beeld van de hemelse gewesten, waar nog volop strijd gevoerd wordt tussen ‘waar­heid en leugen’.

Aan het eind van de Bijbel wordt de Boom des levens echter aangeduid als staande centraal in het paradijs Gods  (een prachtig beeld van het Koninkrijk Gods), temidden van het geboomte des levens aan weerszij­den van en midden in de ‘rivier van het water des levens’. Dit laatste is een prachtige uitdruk­king voor het levende woord Gods, dat door de kracht van de Geest van God uit het heiligdom stroomt tot genezing en herstel van de hele schepping.

 

Wie gelooft er nog? Door Wim te Dorsthorst

In november vorig jaar werd de wereld geconfronteerd met de ver­schrikkelijke gevolgen van de tropi­sche orkaan ‘Mitch’. Deze raasde over Midden-Amerika, een spoor van dood en vernieling trekkend door verschillende landen. Dagelijks waren de schokkende beelden op de televisie te zien.

Een grote inzamelingsactie via de televisie bracht -Goddank- weer vele miljoenen op.

Maar al heel spoedig kreeg het ‘gewone nieuws’ weer de overhand. De economische crises in Azië, stij­gende en dalende beursindexen, dreigende economische recessie in Nederland, de zieke Jeltsin, enz.. In een tijd dat de hele wereld één grote stad lijkt te worden, is het des te schrijnender hoe snel iedereen weer terugvalt in individualistisch bezig zijn. Het lijkt wel of alles wat er gebeurt alleen maar aan de opper­vlakte mag binnendringen. De mens lijkt immuun te worden voor wat er om hem heen gebeurt.

Is God de schuldige?

Een gezegde luidt: “Ieder voor zich, God voor ons allen”!

God??… Ja, zo af en toe wordt God er ook nog bijgehaald.

In een uitzending op onze meest christelijke televisiezender kwam de

orkaan ‘Mitch’ ter sprake en toen werd er van God gesproken. En hoe!

Hoe kan God deze verschrikkelijke dingen laten gebeuren? Hij heerst

immers over wind en zee!

Waarom doet Hij… Waarom laat Hij toe… Hij had toch zeker wel… In vele toonaarden kwam het er uit: God is de schuldige van alle ellende. Niemand nam het op voor God, ook de christelijke leider van het programma niet. Je denkt dan toch: Heb je dan nooit gelezen dat er geschre­ven staat: “En God zag alles wat Hij gemaakt had, zie het was zeer goed” Genesis, 1 vers 31. (Gen. 01:31).

Daar hoorden kennelijk geen tropi­sche orkanen met vernietigende krachten bij. En men weet blijkbaar ook niet meer: dat er een zondeval is geweest met catastrofale gevolgen voor mens en schepping; dat de mens door de zonde het koningschap uit handen heeft gegeven aan de listige slang, de duivel, de grote tegenstander van God en mensen; dat God tot de eerste mens moest zeggen : ” Door uw zonde is de aardbodem om uwentwil vervloekt” Genesis 3, vers 17. (Gen. 03:17);

dat de schepping dientengevolge is onderworpen aan de vruchteloosheid, niet vrijwillig, maar om de mens die haar daaraan onder­worpen heeft  Romeinen 8 vers 20 (Rom. 08:20); dat de duivel de overste is gewor­den van deze wereld en voor een groot deel de gang van zaken op aarde bepaalt Efeze, 2 vers 2. Efeze 6, vers 11 en 12. (Ef. 02:02 en Ef. 06:11-12);

dat Jezus Christus, Gods Zoon is gekomen die ons de Vader heeft leren kennen Johannes, 1 vers 18. (Joh. 01:18); dat Hij verkondigd heeft: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” 1 Johannes, 1 vers 5. (1 Joh. 01:05) dat Hij in heel Zijn handel en wandel heeft getoond dat de Vader een enkel goede God is.

Onderscheiding ontbreekt

Is er dan helemaal geen kennis meer van Gods Woord? Wat doen die mensen als ze het ‘Onze Vader’ bid­den? De Heer Jezus leert toch bid­den: “Onze Vader die in de hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd” Matteüs 6, vers 9. (Matt. 06:09). Dat wil zeggen: Gods Naam niet verbinden met welke vorm van kwaad, duisternis, geweld, dood, verderf, enz. Waarom zijn het dan christenen die de Vader hiervan zo vaak beschuldigen? De Heer Jezus leerde toch dat “de Vader, die in de hemelen is, Zijn zon laat opgaan over bozen en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” Matteüs 5, vers 45.  (Matt. 05:45)? En dat “Hij goed is jegens ondank­baren en bozen” Lucas 6, vers 35. (Luc. 6:35). Hoe Hem dan beschuldigen van ver­schrikkelijke natuurrampen, oorlo­gen, dood en verderf? Als je dan naar zo’n programma kijkt, dan denk je: Is er dan ook nie­mand die het voor God opneemt en de Naam van de Vader in de hemel, heiligt? Het is blijkbaar nogal mak­kelijk om God de schuld te geven de duivel en de mens buiten schot blijven.

Weet U wat Jesaja al profeteerde over die arme aarde in het laatst der dagen?: “De aarde wordt volkomen ontledigd en geheel leeggeroofd, want de Here heeft dit woord gespro­ken. De aarde treurt, verwelkt; de wereld kwijnt weg, verwelkt; de hoogsten van het volk des lands kwij­nen weg. Want de aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzetting ontdoken, het eeuwig verbond verbroken.

Daarom verslindt een vloek de aarde en moeten haar bewo­ners boeten; daarom worden de bewoners der aarde door een gloed verteerd en blijven er weinig sterve­lingen over Jesaja 24 vers 3 tot en met 6. (Jes. 24:03-06). Dit is toch wel duidelijke taal! Niet God is de schuldige, maar de afgedwaalde en door de duivel mis­leide mens. God rooft de aarde niet leeg, waardoor natuurrampen kun­nen ontstaan, maar de mens die met dollartekens in de ogen kijkt naar wat hij gebruiken kan om zich te verrijken.

Wetten en inzettingen Gods, om alles goed te laten functioneren op aarde, worden met voeten getreden en zo wordt het eeuwig verbond voor de aarde verbroken.

Gods grote liefde

En God? Zegt God eigen schuld, dikke bult? Nee, Hij heeft van Zijn kant alles gedaan en alles gegeven wat Hij had, Zijn eigen en enige Zoon, om aan dit alles een definitief einde te maken.

In Hem heeft God de hele schep­ping, de ganse kosmos, weer met Zichzelf verzoend door het bloed van Zijn Zoon aan het kruis Kolossenzen, 1 vers 20 en 2 Korinthe 5, vers 18. (Kol. 01:20; 2 Kor. 05:18).

En hiermee heeft God het funda­ment gelegd voor een totale vernieu­wing van hemel en aarde. Door Jezus is de overste van deze wereld, de duivel reeds buiten gewor­pen Johannes, 12, vers 31. Romeinen 8, vers 19. (Joh. 12:31).

Het wachten is nu op?… Mensen! “De schepping wacht op het open­baar worden van de zonen Gods”  Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Wat zijn dat voor mensen? Dat zijn mensen… die nog geloven dat de Bijbel het Woord van God is en waarachtig is, waardoor de mens Gods volkomen kan worden tot alle goed werk vol komen toegerust 2 Timoteus, 3, vers 16 en 17. (2 Tim. 03:16-17);

die nog geloven dat Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God Matteüs, 16, vers 16. (Matt. 16:16) die nog geloven dat Jezus Christus gestorven is als een verzoening

voor de zonden van alle mensen en de hele schepping die hun leven er voor inzetten om aan het beeld van “de Zoon” gelijk vormig te worden Romeinen 8, vers 29 en Efeze 4. vers 13. (Rom. 08:29 en Ef. 04:13) die zoeken hun roeping en verkiezing dagelijks te bevestigen 2 Petrus, 1 vers 10. (2 Petr. 01:10) die de Heer Jezus van de hemel verwachten, waarna Hij zal regeren met de zonen Gods in het duizend­jarig vrederijk Openbaring 20, vers 6. (Openb. 20:06).

Het grote perspectief

Dat zal dan uitlopen op wat we lezen in Openbaring 21 vers 1 tot en met 7. (Openb. 21:01-07): “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel, en de eerste aarde was voorbijge­gaan, en de zee was niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwis­sen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eer­ste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw.

En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens, om niet. Wie over­wint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn”.

De Heer Jezus zegt: “Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde”? Lucas 18 vers 8. (Luc. 18:08). Laten we hopen en bid­den van wel!

 

Inspiratie of manipulatie?  Door Gert Jan Doornink

Het verhaal van Kaïn en Abel, zoals we dat kunnen vinden in Genesis 4, en in het Nieuwe Testament enkele malen wordt aangehaald, is een van de meest bekende verhalen uit de Bijbel. Tenminste als we wat thuis zijn in de Bijbel, want in onze dagen neemt de Bijbelkennis sterk af, zeker bij de grote massa, die niet alleen weinig weet meer heeft van het christelijk geloof, maar ook -en mede daardoor- alle godsdiensten op één lijn gaat stellen. Het is toch allemaal één pot nat. En waarom zouden andere godsdiensten ook niet waar kunnen zijn?, wordt er dan gerede­neerd. Nu is kennis van de Bijbel op zich natuurlijk geen garantie dat men ook werkelijk gelooft. Bovendien kan iemand die wél gelooft zijn kennis van de Bijbel ook op de verkeerde wijze gebruiken. Zonder het licht van Gods Geest kunnen wij onmogelijk de Bijbel op de juiste wijze verstaan. Dan kan men gemakkelijk een ‘letterknecht’ worden, terwijl Paulus juist waar­schuwt dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt 2 Korinthe 3, vers 6. (2 Kor. 3:6).

Heenwijzing naar Golgotha

Het eerste wat we uit dit verhaal kunnen concluderen is dat het een duidelijke heenwijzing is naar het volbrachte verlossingswerk van Jezus Christus aan het kruis van Golgotha. En dan denken wij natuurlijk aan Abel, het onschuldige bloed dat vloeide toen hij werd doodgeslagen door zijn broer.

Zoals Jezus op onschuldige wijze stierf, zo was dit ook met Abel het geval. Maar zoals gezegd, het is een heenwijzing. En wij, die geloven in het volbrachte werk van Jezus, mogen door genade weten dat wij, zoals de Hebreeënbrief dat formuleert, genaderd zijn “tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel” Hebreeën 12, vers 24. (Heb. 12:24). Als Nieuwtestamentische christe­nen hebben we niet meer te maken met Mozes, de middelaar van het Oude Verbond, maar met Jezus, de Middelaar van het Nieuwe Verbond. Ons oog is daarom alleen gericht op Jezus Hebreeën 12, vers twee. (Heb. 12:02). Door Hem heb­ben wij vrede met God ontvangen. Een bekend bijbelleraar formuleerde het destijds in een van zijn boeken zo: “Abels bloed riep van de aardbo­dem om wraak of vergelding Genesis 4, vers tien. (Gen. 04:10), maar het bloed van Christus roept van de aardbodem om verzoening en leven. Dit bloed spreekt krachtiger en overstemt de roep van Abels bloed om vergelding en straf’.

Abel als voorbeeld

Jezus is echter niet alleen onze Verlosser en Verzoener, maar ook ons grote Voorbeeld om na te vol­gen. Maar voorafgaande aan het wer­kelijke voorbeeld dat Jezus Christus is, is ook Abel al een voorbeeld voor ons.

Want wat was het grote verschil tus­sen Kaïn en Abel, los van het gebeu­ren waarbij Abel zijn broer ver­moordde? Dat was dat Abel gemeenschap met God had door het geloof, maar Kaïn was niet door het geloof met God verbonden. Het Boek for­muleert het zo: “Omdat Abel op God vertrouwde, had zijn offer meer waarde dan dat van Kaïn. Door zijn offer aan te nemen, zei God dat Abel voor Hem rechtvaardig was. En hoe­wel Hij allang dood is, spreekt Abel nog steeds door zijn voorbeeld” Hebreeën 11, vers 4. (Heb. 11:04).

Abel werd door God rechtvaardig verklaard. Hij stond in de juiste ver­houding tot God. Hij kon God recht in de ogen kijken. Jezus zelf spreekt dan ook over ‘Abel, de rechtvaardige’ Matteüs 23, vers 33, tot en met 36. (Matt. 23:33-36).

Zijn voorbeeld laat ons zien hoe het leven van iemand die in de juiste verhouding met God staat uiteindelijk altijd een triomferend leven is! “Wie volhardt tot het einde, die zal behou­den worden”.

En dan speelt in feite de lichamelijke dood geen rol, hoe onbegrijpelijk dit ook klinken mag. Ogenschijnlijk was Abel de verliezer en Kaïn de win­naar. Kaïns leven ging zelfs gewoon door, lees Genesis 4 er maar verder op na…

In de welvaartstijd waarin wij leven is in feite alles gericht op een voor­spoedig, zorgeloos leven en willen we eigenlijk liever niet denken aan de dood, laat staan aan het feit dat de waarachtige gemeente in deze eindtijd een periode van vervolging en verdrukking tegemoet gaat. Van dit laatste ben ik vast overtuigd. En ik schrijf dit niet om u en mij angst aan te praten, maar wel vanwege het feit dat we de werkelijkheid onder ogen dienen te zien. We verlangen terug naar de Handelingentijd en dat is een goed verlangen, maar denken we er ook aan dat die tijd behalve opwekking, tekenen en wonderen, een tijd was van vervolging? Stefanus werd gestenigd, maar tegelijkertijd lezen we van Hem dat bij zijn heengaan de hemel geopend was Handelingen 7, vers 55. (Hand. 07:55). Hij haakte niet af toen hij met de dood geconfronteerd werd. De lichamelijke dood zal ons op geen enkele wijze kunnen scheiden van de liefde Gods, geopenbaard in Jezus Christus. Integendeel, we zijn voor altoos en eeuwig met Hem ver­bonden. We zijn burgers van een Rijk in de hemelen, als we tenminste getrouw blijven aan onze roeping. Gerechtvaardigd zijnde, dienen we ook als rechtvaardigen te leven. Dat is onze taak, onze opdracht.

Verantwoordelijkheid

Abel is het voorbeeld van een recht­vaardig mens, zoals Kaïn dat is van een onrechtvaardig mens. Dit bete­kent niet dat dit al, om een modern woord te gebruiken, door God voor­geprogrammeerd was. Abel was niet alleen de uitverkorene, ook Kaïn was dat! De predestinatieleer heeft al heel wat onheil aangericht. De vrome wereld wil het ons misschien wel anders doen geloven, maar God maakt geen onderscheid. Hij heeft alle mensen lief! “De genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” Titus, 2 vers 11. (Titus 02:11). Maar de mens moet wel ‘ja’ zeggen op dit aanbod van genade.

En hier komen we bij een ander belangrijk aspect terecht dat we uit deze geschiedenis kunnen leren: ieder mens draagt een eigen verant­woordelijkheid. God heeft ons geschapen met een vrije wil. Wat was de fout van Kaïn? We zei­den het al: hij leefde niet in gemeen­schap met God, en daardoor werd zijn offer niet aangenomen. Maar dat betekende nog niet dat hij daarom ‘verloren’ was. Als Kaïn met een berouwvol hart tot God was geko­men en gevraagd had: ‘Wat is er mis met mij? Waarom neemt U mijn offer niet aan?’ had God hem dat geopenbaard en vergiffenis geschon­ken.

God wil altijd vergeven. Blijven wij echter de weg van het ongeloof, van het niet-vertrouwen bewandelen, dus buiten de gemeenschap met God leven, dan gaan we ons op gevaarlijk terrein begeven: het gebied van de tegenstander, de vorst der duisternis. Dan zijn we op een hellend vlak terechtgekomen en komen we steeds dieper in de duisternis. Zoals we van Kaïn duidelijk kunnen lezen: “Indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen”  (vs. 7).  (Lees ook wat Johannes over Kaïn schrijft in zijn eerste brief, 1, Johannes 3, vers 11 en 12. (1 Joh. 03:11-12).

Manipulatie

Kaïn gaf geen gehoor aan de opdracht over de zonde te heersen. Integendeel, hij liet zich inspireren door een verkeerde geest, die hem tot doodslag aanzette. Wat zeg ik: ‘inspireren’, we kunnen beter zeggen: ‘manipuleren’. Want dat doet de vorst der duisternis. Gods Geest inspireert ons om het goede te doen, maar de verkeerde geesten proberen ons te manipuleren.

Ik heb de betekenis van het woord ‘manipuleren’ nog eens opgezocht: manipuleren is een bedrieglijke methode, het is een stuwing in een bepaalde, door de betrokkene eigen­lijk niet gewenste richting. Misschien wilde Kaïn zijn broeder nog wel niet eens vermoorden, maar ’t liep uit de hand, zou je kunnen zeggen, de verkeerde macht in hem zette hem aan die fatale doodklap uit te voeren.

Maar hij was er wel zelf verantwoor­delijk voor dat het gebeurde. Toen God hem ter verantwoording riep en vroeg: “Waar is uw broeder Abel?”, loog hij door te zeggen: “Ik weet het niet; ben ik mijn broeders hoeder?” Kaïn probeerde zich aan zijn verant­woordelijkheid te onttrekken… Een tragedie uit de begintijd, maar tegelijkertijd een geweldige waar­schuwing voor ons, gelovigen van deze tijd, een halt toe te roepen aan elke infiltratiepoging uit het rijk der duisternis. Lukt ons dat altijd al? Nu als we dat moeten doen in eigen kracht falen we, maar we hoeven het niet alleen te doen. Gods kracht, de heilige Geest is in ons, zoals dat ook bij Stefanus het geval was – Handelingen 7, vers 55. (Hand. 07:55), en Hij doet ons triomferen. Zoals de duivel ons wil manipuleren, zo zal Gods Geest ons inspireren, voorwaarts te gaan in de Naam van Jezus, de weg van geloof te blijven bewandelen, de hoge weg, die uiteindelijk uitmondt in volle heerlijkheid!

Een voortgaand proces

Ik noemde zoeven dit verhaal een tragedie uit de begintijd, maar ik geloof dat we hier ook te maken heb­ben met een belangrijk aspect waar we in deze eindtijd bij betrokken zijn, dat is de scheiding der geesten. Iets wat al in volle gang is. Alles wat onecht, wat surrogaat is, wat niet werkelijk levensvatbaar is, wordt ont­maskerd en alleen wat echt is blijft over. Dat is het voortgaande proces in onze dagen waar u en ik mee te maken hebben. Al zien we het misschien nog niet voor 100% gereali­seerd, het gaat wel door! Dan moet ik denken aan Openbaring 22, vers 11. (Openb. 22:11) waar we lezen: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardig­heid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. Betekent dat nu dat God mensen stimuleert om nog meer onrecht te doen en nog vuiler te worden? Neen, het is een logisch gevolg van het feit als we in de greep van Satan terecht zijn gekomen, het vaak van kwaad tot erger wordt. Zoals het ook een logisch gevolg is, dat als we de Heer werkelijk dienen, door de weg van geloof te blijven bewandelen, we verder geestelijk groeien, totdat we, zoals Paulus dat formuleert in Efeze 4, vers 13. (Ef. 04:13), “de mannelijke rijpheid hebben bereikt, de maat van de wasdom der volheid van Christus”. Dan openbaren we ons werkelijk als zonen Gods, waar­op de gehele schepping met een groot verlangen op wacht.

Scheiding der geesten

De scheiding der geesten is in onze dagen in volle gang. Met daarbij de ‘Kaïn-mensen’ aan de ene kant en de ‘Abel-mensen’ aan de andere kant. Ik was nog eens in de platenbijbel van Gustave Doree aan het bladeren. Verschillende tekeningen van hem zijn misschien wel te simplistisch voorgesteld en soms niet geheel in overeenstemming met de werkelijk­heid, maar toch werd ik opnieuw getroffen door de tekening die hij gemaakt had van de offers die Kaïn en Abel brachten aan God. Je ziet dan de rook van het offer van Kaïn naar beneden slaan en de rook van het offer van Abel in een lange rechte lijn naar boven gaan. Toen dacht ik: wat een duidelijke beelden. Aan de ene kant de schijngodsdienst, het naam-christendom, zon­der inhoud, ondanks alle mooie woorden, vormen en rituelen, neer­slaande rook, verbonden met de aarde, met de overste van deze wereld, de vorst der duisternis. Maar aan de andere kant: de ware gemeente van Jezus Christus, de werkelijke gelovigen, zij die ondanks bespotting en vervolging, uitgroeien tot overwinnaars, zoals ook Jezus overwinnaar was. De zonen Gods, met aan het hoofd dé Zoon van God, Jezus Christus!

Geen neerslaande rook, maar tot in de hemel opstijgende rook. Zij zijn immers verbonden met het werkelij­ke leven en de werkelijke levens- vorst. Hun plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Van daaruit strijden en overwinnen zij! Hebben ook wij die plaats met Christus ingenomen? Kiezen wij voor een leven zoals Kaïn dat had, of voor een leven zoals Abel? Nog is het tijd om de goede keuze te doen! Om met Jozua te spreken: Kies dan heden wie u wilt dienen! Laat u niet manipuleren door verkeerde geesten, maar inspireren door de Geest van de levende God!

 

Slooppand? door Froukje Huis

 

Midden in de rechte straat tussen al die huizen met hun zelfde smalle deuren en dezelfde kleine ramen, sta ik. Er is maar één verschil: ik heb een bordje voor het raam: SLOOP­PAND. Gisteren kwam mijn eige­naar D. Uivel binnen, schreeuwend: ’t Is eindelijk voor elkaar! Je wordt gesloopt, ’t Werd tijd ook! Hij plaats­te het bord voor het raam en sloeg de deur met een klap dicht. Pang! Er vloog een steen door de ruit. Hij stak zijn kop erdoor: Haha, je wordt toch gesloopt!

Dus nu ben ik een slooppand. Ik kijk langs mijn plafond. Het brokkelt af en in de brokken lees ik: ‘Je bent waardeloos!”. In de muren zitten scheuren, het lijken woorden: ‘Van jou komt niets terecht!’

De vloer is vochtig en er groeien schimmels bij de ramen, ze zeggen: ‘Deze kwaal kan niet genezen’. Inderdaad: ik kan maar beter ge­sloopt worden. Wie kan mij nu nog gebruiken? Maar… mijn muren zijn hecht en sterk, de vloer is nog stevig…

De deur kiert open. ‘Wat zie ik nu? Is dit een slooppand geworden?’ Een heer komt binnen, betast mijn muren, stampt op mijn vloer! “Je bent zo min nog niet. Ik zou graag wat moois van je maken!” Wat moois van mij maken? Ziet die man nog wat in mij? ‘”t Zal tijd kosten en wat pijnlijk zijn af en toe, maar het lukt vast”. “Maar ik ben het eigendom van de heer Uivel”, stamel ik. “Niet lang meer”, glimlacht de man en ver­dwijnt.

Een uur later is hij terug, zwaaiend met een papier. “Ik heb je gekocht en hier is het koopcontract. Morgen gaan we aan de slag”!” Hij neemt het gehate bordje weg en er komt een nieuwe voor het raam te staan. Ik weet niet wat er op staat. Iemand loopt langs het raam, ziet het bordje en leest hardop: “Renovatiepand”. Renovatie? Wat zou dat zijn?

De volgende dag komen de werklie­den. De schimmels worden verwij­derd, het behang er afgehaald, de plafonds afgestoken en de vloer geëffend. Het is geen pretje en af en toe bepaald pijnlijk, maar ik begrijp best dat de rommel er eerst uit moet voor het mooi kan worden. Soms moeten de muren geschuurd, omdat er inkervingen inzitten die Uivel er in gemaakt heeft. Maar ze worden alle gaaf!

Dan begint het echte werk. De pla­fonds worden gewit: ze ademen gerechtigheid. De muren worden behangen in frisse kleuren: ze maken me blij! De vloeren worden bedekt met zachte tapijten: het geeft vrede en rust.

Mijn nieuwe eigenaar komt binnen. “Het gaat goed, hè?” zegt hij. “Waarom doet u dat alles voor mij?” vraag ik.

“Omdat ik van je houd, ik ben de architect en ik heb je goed gemaakt”. “Het is alles zo mooi en kostbaar”, zeg ik verlegen. “Ja”, zegt de heer, “maar ik heb zelf hier mijn intrek genomen”

Het duizelt me. Wat een eer valt me te beurt!

Er piept een deur. Stampende voe­ten, een harde stem: “Zo, zo, je wordt gerenoveerd, vernieuwd, hè?”, smaalt hij. ’t Is Uivel. Hij mijdt de kamer want die is klaar. Hij doet de rommelkamer, waaraan nog niets is gebeurd, open. “Haha!” schreeuwt hij. “Moet je dat zien, smerig behang, kapotte ramen, nou mooie vernieuwing hoor!” Een windvlaag smijt de deur voor zijn neus dicht. “Lees maar”, zeg ik en wijs op de deur: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw!”. “Dit komt ook nog aan de beurt. Ik weet dat ik nog niet klaar ben, maar…!”

Opeens kom ik tot bezinning: “Zeg, wat doe je hier eigenlijk in huis? Je hebt hier niets meer te maken! Ik ben gekocht en betaald door mijn nieuwe eigenaar en jij hebt hier niets te zoeken!”

  1. Uivel gaat. Natuurlijk probeert hij het weer, maar de deur blijft dicht. Hij staat nu schreeuwend voor de ramen. Hij doet maar.

En als ik straks helemaal klaar ben? Dan durft hij niet eens meer naar me te kijken. Daar zie ik met verlan­gen naar uit.

Kent u mijn eigenaar al? Zijn naam is: Jezus Christus! Hij heeft niet alleen voor mij en hoge prijs betaald, maar ook voor u! Hij gaf zijn leven voor de hele wereld. Voor ieder die in Hem gelooft. En ook u wil Hij nieuw maken!