1998.03-04 nr. 393

1998.03-04 Levend geloof nr. 393

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Levend Geloof heeft de woorden ‘veelzijdige belichting’ hoog in haar vaandel staan. Waarom? Omdat we het evangelie van het Koninkrijk, zoals Jezus en de apostelen dat brachten, ook voor deze tijd zo geweldig belangrijk vinden, dat we de uitleg ervan zo veelzijdig mogelijk willen belichten. Want wie dit evange­lie werkelijk leert kennen, met als doelstelling het ook meer en meer te gaan beleven, is doorgedrongen tot het hart van God. Het is immers Zijn grootste en liefste mens dat de mens werkelijk gelukkig wordt Daarvoor gaf Hij het aller­liefste wat Hij bezat, Zijn eniggeboren Zoon, aan deze wereld. Alleen door Hem kan de wereld behouden worden. En dat begint met de individuele aanvaarding van Hem als Verlosser en Zaligmaker.

Maar dat houdt veel meer in dan alleen maar behouden worden. Satan, Gods grote tegenspeler, is er bij velen die dat gingen geloven, helaas in geslaagd het voor te stellen dat het alleen gaat om een ‘later in de hemel komen’. Zolang je in dit ondermaanse leeft, ben en blijf je een zondaar, zoals een evangelist mij eens schreef. Wat een misleiding en wat een aantasting van Gods bedoeling die wil dat alle mensen behouden worden én tot erkentenis der waarheid komen. Wanneer dit laatste achterwege blijft zal de mens nooit tot het doel komen wat God met ieder mens voor ogen heeft.

Dit hoge doel -de gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon- kan alleen maar door geestelijke groei bereikt worden. Levend Geloof wil daaraan op haar manier meewerken door een duidelijke veelzijdige uitleg van het échte evange­lie. En met het woord ‘veelzijdig’ bedoelen we ook dat sommige artikelen meer gericht zijn op pas-bekeerden, terwijl andere artikelen vooral bedoeld zijn voor hen die, gedurende kortere of langere tijd, al verder groeien naar geestelijke volwassenheid.

Wij geloven dat we wat deze veelzijdigheid betreft, ook met dit nummer, daarin weer volledig geslaagd zijn. Veel geloofsopbouw toegewenst en vergeet niet ons te schrijven wanneer u vragen of opmerkingen hebt.

 

Bij de voorplaat door redactie

De verloochening van Jezus door Petrus is één van de bekende verha­len uit de Bijbel welke in de ‘lijdens- tijd’ plaatsvond (Matt. 26:39-75; Mark. 14:66-72; Luc. 22:54-62; Joh. 18:15-27).

Het inspireerde Gustave Doré tot het maken van de illustratie zoals deze hiernaast en op de voorpagina staat afgedrukt. Gelukkig weten wij meer van Petrus, want nadat hij op de Pinksterdag vervuld werd met Gods Geest is hij een voorbeeld voor ons hoe wij van een ‘nederlaagchristen’ een ‘overwinningschristen’ kunnen worden.

 

Hoe komt de mens tot zijn recht? door Gert-Jan Doornink

“Deze is mijn Zoon, de geliefde, hoort naar Hem” (Mark. 09:07b).

Wanneer ik ’s zondagsochtends onderweg ben naar de verschillende samenkomsten in het land of België zet ik meestal de radio aan om te lui­steren naar het nieuws van 8 uur. Als ik dan nog in eigen provincie ben volgt na het nieuws een uitzen­ding van Radio Gelderland onder de titel Tendens’. En daar blijf ik dan soms ook naar luisteren. Waarom? Omdat in dit programma iedere keer iemand wordt geïnterviewd over zijn of haar geloofsvisie. Soms blijken het aanhangers te zijn van een of andere occulte beweging, maar het is altijd weer interessant en leerzaam om te horen hoe zij tot hun opvattin­gen zijn gekomen en hoe zij aankij­ken tegen leven en dood, de grote levensvragen, enz. De samensteller van dit programma is een zekere Rinus van Warven, een afgestudeerd theoloog, maar werk­zaam voor Radio Gelderland en als publicist. In een interview met hem las ik, toen hem gevraagd werd wat hijzelf geloofde, dat hij ‘uiteindelijk in de vrijzinnigheid is terechtgeko­men, omdat hij de mensen belangrij­ker vindt dan het dogma’. Hij maak­te dit verder duidelijk met de opmer­king: ‘Ik voel me niet op m’n plaats waar mensen niet tot hun recht komen’.

Dat laatste zette mij aan het denken en ik dacht, dat betekent dus dat hij zich misschien wel op zijn plaats zou voelen, waar mensen wel tot hun recht komen. Zou hij weten dat die mogelijkheid er is? Wat mogen wij blij en dankbaar zijn dat wij dat door genade wel mogen weten! Want als christenen mogen wij weten dat Christus stierf voor onze zonden aan het kruis van Golgotha. Daar overwon Hij satans macht.

Waar gaat het primair om?

Het gaat primair in het leven van een mens dat hij verlost wordt uit het Rijk der duisternis en door geloof, in het volbrachte werk van Jezus Christus, mag weten: nu ben ik overgeplaatst in het Koninkrijk van Jezus Christus. Nu kunnen we als nieuwe mensen weer tot ons recht, tot ons doel komen. Dit geloofsgegeven ligt in onze dagen zwaar onder vuur. Op alle mogelijke wijzen wordt dit basisprin­cipe van ons geloof aangevallen, . ondergraven of in een verkeerd daglicht geplaatst. Het is geen wonder dat de vorst der duisternis alles op alles zet om te verhinderen dat de mensen dat gaan geloven. Want zodra dat geloof er is, is de eerste stap gezet op de weg waardoor wij weer tot ons recht, tot ons doel kun­nen komen. Want God heeft voor de mens een hoge bestemming wegge­legd.

De mens werd de ‘kroon van Gods schepping’. En daarin kwam geen verandering toen de eerste mensen gefaald hadden en gehoor gaven aan de stem van de vorst der duisternis.

God zei toen niet: ‘Nu ga ik de mens maar afschrijven; het is toch niets meer met hem’. Als dat zo was zou God Zijn eigen scheppingswerk geweld aandoen. Neen, God bleef de mens liefhebben. Hij toonde dit doordat Hij het allerliefste wat hij bezat, Zijn eniggeboren Zoon, gaf om onze zonde en schuld te dragen. Dat is en blijft de kern van ons geloof, maar dat is niet het einde. Integendeel, het geloof in Jezus als onze Verlosser is slechts een begin. Als daar geen vervolg op komt zullen wij alsnog ons doel niet bereiken en dus niet tot ons recht komen.

Na het begin…

Er zijn christenen die menen dat als maar met de hakken over de sloot behouden worden dan is het oké. En natuurlijk komt dat voor. De moor­denaar aan het kruis werd op het laatste nippertje behouden. Maar als men al eerder een nieuwe schepping is geworden hebben weten wij dat wij een taak, een opdracht hebben om ons leven invulling te geven in overeenstemming met de wil van God.

Sommigen schrikken hiervoor terug, of zij denken dat zij onbekwaam zijn om als nieuwe schepping te kunnen functioneren. Het ‘je bent en je blijft een zondaar’-idee leeft nog veel te veel bij heel veel christenen. Soms denkt men ook dat de taak om als nieuwe schepping in Christus openbaar te worden te zwaar is en dat het als een soort wet, een drei­gend moeten, op ons ligt. Dan heeft men nog te veel een verkeerde Godsbeeld voor ogen. Een God die dreigend en bevelend de mens in een soort keurslijf wil plaatsen, ter­wijl we juist in de eerste plaats mogen weten dat de wil van God, het goede, welgevallige en volkomene is (Rom. 12:02b). Als we weten dat dat Gods bedoeling is, gaan we ook ons best doen om te voldoen aan Zijn verlangen om invulling te geven aan ons nieuwe schepping zijn.

Jezus in ons Voorbeeld!

En wie is daarbij ons grote voor­beeld? Dat is Jezus, de eerstgeboren Zoon van God. Wie Hem alleen maar ziet als Verlosser, maakt zich er wel erg goedkoop van af. En ik denk wel eens, zou er dan wel het werkelijke besef zijn waaróm Jezus ons verlost heeft en overgeplaatst heeft vanuit het Rijk der duisternis in Zijn Koninkrijk?

Jezus heeft ons verlost opdat wij als nieuwe schepping voluit zouden kunnen leven. Weliswaar bevinden we ons nu nog op vijandelijk terrein en gaat het niet altijd van een leien dakje; de tegenstand is soms onvoor­stelbaar groot, maar wie Hem als Voorbeeld volgt, weet het gaat toch goed, ik ben functioneel in Gods plan. Mijn leven mag meer en meer een visitekaartje van Christus wor­den. Ik mag de wereld tonen dat je juist als christenmens volledig tot je recht gaat komen! Dat je temidden van alle omstandigheden echt geluk­kig kunt zijn.

Terug naar de basis

Ik geloof dat we in een tijd leven dat we terug moeten keren naar de basis. Elke franje, elke afwijking en afremming van ons geloof in Christus behoort te gaan verdwijnen. Het gaat om Jezus en om Hem alleen. Alleen door Hem weten wij wie God is, hoe Hij denkt en han­delt, hoe Hij een God van liefde is. Zijn denken en handelen is niet ver­mengd met dreiging, haat en leugen. “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”, zegt 1 Johannes 1 vers 5b (1 Joh. 01:05b).

Dit kwam in het Oude Testament nog weinig aan bod, maar Jezus rekende radicaal af met alles wat met het oude, met de wet, te maken had. Hij vervulde zelf de wet. En voor ons betekent dat dat wij door Hem te vol­gen, door Zijn leven te laten integre­ren in ons leven, volledig nieuwe mensen zijn geworden en zodanig groeien tot we naar Gods bedoeling volledig tot ons recht, tot ons doel gaan komen.

Jezus zelf sprak: “Jonge wijn doet men niet in oude zakken; anders barsten de zakken en de wijn loopt weg en de zakken gaan verloren; maar men doet jonge wijn in nieuwe zakken en beide blijven samen behouden” (Matt. 09:17). En Paulus zei later: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” (2 Kor. 05:17).

De verheerlijking op de berg

Kent u het verhaal wat in de evange­liën wordt aangeduid met de ‘ver­heerlijking op de berg’ (Mark. 09:02-08)? En heeft u er wel eens over nage­dacht wat de reden was van de bij­zondere ervaring van de discipelen toen zij daar met Jezus op de berg waren? Dat was dat hun duidelijk getoond werd dat het voortaan zou gaan om Jezus en om Hem alleen.

De discipelen moesten nog veel leren en stelden Mozes, Elia op één lijn met Jezus. Maar Mozes en Elia waren vertegenwoordigers van het Oude Verbond. Dat was nu voorbij. Jezus was er en Hij toonde wie God werkelijk was. Daarom verdween al het andere totaal uit het zicht. Het was niet zo dat Jezus daar was en nog een heel klein beetje de schim­men van Mozes en Elia zichtbaar waren, zoals je wel eens ziet in een film, als op de achtergrond in een soort nevel bepaalde figuren nog aanwezig zijn. Nee, alleen Jezus was daar nog. Dat was 100% voldoende.

De Middelaar

Jezus is de Middelaar van het Nieuwe Verbond. De Argentijnse professor Croatto legt het in zijn boek ‘Geschiedenis van de verlos­sing’ zo mooi uit: ‘Het Nieuwe Verbond kent geen bemiddelaars en heft het Oude Verbond op. Christus is Gods Zoon, en zijn middelaar­schap ligt op een verhevener plan’. Croatto ziet in de gedaanteverande­ring, wanneer Mozes en Elia, die in direct verband stonden met de oude verbonden, verdwijnen, om plaats te maken voor Jezus, ook een aankon­diging van de opstanding van Jezus. Christus is de ‘nieuwe Mozes’. Hij is de profeet en schepper van het Nieuwe Volk van God. In Deuteronomium 18 vers 15 (Deut. 18:15) wordt al gesproken over de profeet die ver­wekt zal worden door God en naar hem zal ‘geluisterd’ worden. Het gaat dus om Jezus en om Hem alleen. Hij is de Middelaar van het Nieuwe Verbond, Hij is onze Verlosser, maar ook ons Voorbeeld.

Dat betekent dat Zijn beeld in ons meer en meer tevoorschijn zal komen. Hij is de Eerstgeborene onder vele broeders en zusters. Nu zouden we misschien kunnen denken: ja dat is allemaal wel mooi voorgesteld zo, en ik weet en geloof dat ook wel, maar de praktijk van mijn dagelijkse leven als christen is vaak nog zo anders. Laat ik u gerust­stellen, dat is bij mij ook zo, we zijn nog onderweg, op weg naar het eind­doel, de volkomenheid in Christus. Maar we mogen wel weten dat we als nieuwe scheppingen groeien we van baby tot volwassene. Daarom kan ik toch met volle overtuiging zeggen (en ik hoop u ook): ik ben werkelijk gelukkig, ik voel me als een vis in het water, ondanks lichamelijke ongemakken soms, ondanks teleur­stellingen, aanvallen van de boze en het feit dat we soms nog verschillend denken.

Daar hebben we allemaal nog mee te maken, maar dat weegt op geen enkele wijze op tegen die overweldi­gende zekerheid die ook Paulus kende: Ik ben temidden van alle omstandigheden overwinnaar met Christus.

Ook Jezus zelf ging de diepe weg van vernedering, haat en spot, maar Hij liet zich op geen enkele wijze van de wijs brengen. Hij was onafscheide­lijk verbonden met de Vader, zoals wij ook onafscheidelijk met Hem en de Vader verbonden zijn.

Onze gemeenschap

Johannes schreef: “Onze gemeen­schap is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus” (1 Joh. 01:03b). Eerder al had Paulus geschreven dat we tot gemeenschap met Jezus Christus geroepen zijn (1 Kor. 01:09). God en Zijn Zoon horen bij elkaar. Het is niet zo dat de één een ander karakter zou hebben dan de ander. Dat God anders zou zijn dan Zijn Zoon. God is in Zijn wezen zoals Zijn Zoon Hem heeft geopenbaard. Maar God was ten tijde van het Oude Verbond veelal nog een ‘verborgen God’. Daarom kunnen wij God pas werkelijk ten volle leren kennen door Zijn Zoon.

En hoe leren we Zijn Zoon kennen? Door te lezen over Hem in de Bijbel, door alles wat Hij gezegd heeft door Gods Geest op ons te laten inwer­ken. Dat is niet een of andere myste­rieuze handeling. Maar dat gebeurt automatisch als we bezig zijn met Zijn woorden en leven. Zijn Geest wil ons meer en meer omvormen naar Zijn beeld.

Je kunt de Bijbel van A tot Z uit het hoofd kennen en er zijn heel wat mensen die veel Bijbelkennis bezit­ten, maar als Jezus niet centraal staat, wordt het een dode letter en staan we buiten de werkelijkheid zoals God die bedoelt. Dan zien wij het geloof meer als een ‘moeten’ een soort verzekering die ons indekt voor het eeuwige leven, dan als een bevrij­dende heerlijkheid waardoor wij ons leven inrichten, temidden van alle omstandigheden kunnen functione­ren en gemotiveerd zijn om het eind­doel te bereiken.

Echt en onecht

We leven in een geweldig boeiende en belangrijke tijd, dat wil zeggen: alles wat onecht is gaat verdwijnen en alles wat echt is blijft over. De scheiding der geesten is in volle gang. Het is onze verantwoordelijk­heid dat we daarbij aan de goede kant staan. Aan de kant van Jezus. Want ben ik blij dat ik mag behoren tot die ene, ware gemeente van Jezus Christus. U ook? Dan verdwijnen de grenzen die men­sen hebben gemaakt. Er blijft uitein­delijk maar eén grens over, die tus­sen licht en duisternis, tussen waar­heid en leugen, tussen liefde en haat. De grens die onze God in Zijn grote liefde heeft bepaald. Hij wil niet dat we aan de verkeerde kant van de grens leven. Dan benadelen we ons­zelf en bereiken we het einddoel niet.

De discipelen gingen na die geweldi­ge ervaring met Jezus de berg weer af. Voorlopig mochten ze nog aan niemand vertellen wat ze hadden meegemaakt. Dat zou ik niet kun­nen, ze waren er nog niet rijp voor en moesten nog veel leren. Wij, die achter de feiten staan, zijn wat dat betreft sterk bevoorrecht. Maar laten we daarom dat voorrecht, deze gena­de niet te grabbel gooien, maar alles doen wat in ons vermogen ligt om als nieuwe schepping openbaar te worden.

Laat dit ons devies zijn en blijven: ‘Wij zien niemand meer dan Jezus alleen’. En naarmate we verder groei­en in Hem zullen daardoor de ande­ren die Hem nog niet kennen, meer en meer Jezus in en door ons leven geopenbaard zien. Dan zal het ver­langen bij hen worden opgewekt, die Jezus en dat leven ook te leren ken­nen. De levende God die ons in Jezus Christus geroepen heeft tot deze geweldige taak, zal het ons doen gelukken! Hem alleen zij alle eer, lof, dank en aanbidding!

 

Van welk geslacht zijn wij? Door Tea Keuper

Een tijdje geleden sprak ik met een hoogbejaarde man, die me vol trots een paar foto’s van zijn achterklein­zoon liet zien: “Van mijn kleindoch­ter! En ’t is een stamhouder, want hij staat op haar naam!” Dus dit was ook zijn naam. Dat is tegenwoordig een mogelijkheid, ’t Was voor hem heel belangrijk, dat zijn nogal bekende naam bleef bestaan! Stambomen natrekken is al jaren iets, wat veel mensen doet reizen naar dorpen en steden, waar familie­leden zijn geboren en ingeschreven. Ik kan me voorstellen dat dit wel heel wat interessante gegevens en ontdekkingen oplevert. En ik denk, ook wel eens hernieuwde relaties in een nog bestaande familietak.

Een rode draad

Ik dacht in verband hiermee aan de volkstelling ten tijde van de geboorte van Jezus: Jozef en Maria reizende naar Bethlehem, om zich te laten inschrijven, omdat Jozef uit het geslacht van David was. Ik ging de geslachtsregisters lezen van Mattéüs 1 en Lucas 3. God heeft als het ware een rode draad getrokken door de geschiedenis, waarin Hij voor ons bekende en minder beken­de mensen heeft gebruikt, om het zaad van Abraham, de gelovige aarts­vader, te laten voortbestaan. Daarna werd Jezus geboren. Hij was van Goddelijke komaf: God, Zijn Verwekker, door de heilige Geest; Jozef, de aardse opvoeder; Maria, een vrouw, die de Messias verwachtte en gedragen had en zei: “Mij geschiede naar Uw woord!”

Tussen al die familieleden uit verre geslachten, waren mannen en vrou­wen, met een niet bepaald onbespro­ken gedrag in hun leven… Bekend was Rachab, de hoer! In Jozua 6 lezen we dat, nadat Jozua haar heeft gespaard, zij en haar hele familie een woonplaats werd aangewezen buiten de legerplaats van Israël. Zij had haar leven gewaagd voor Gods plan met Zijn volk! Ze was ‘mee’ in dit plan, ze had Gods weldaden aan dit volk opgemerkt. Rachab is de moeder van Boaz geworden, Boaz en Ruth waren de overgrootouders van David, ‘de man naar Gods hart’ (Matt. 01:05). Rachabs belijdenis staat beschreven in Jozua 2 vers 11b (Joz. 02:11b): “Want de Here, uw God, is een God in de hemel boven en op de aarde beneden.” Davids geschie­denissen met zwarte bladzijden zijn ook heel bekend en zijn Psalmen, waarin hij zijn hart aan God laat zien.

Gods heilsdaden

Wat is het nut van geslachtsregisters in de Bijbel? Ze zijn er niet om dis­cussies te houden over zondige men­sen. Paulus waarschuwt hiervoor in zijn brieven aan Timótheüs (Tim. 01:04) en (Titus 03:09). Ze zijn er om van Gods heilsdaden te spreken, die Hij vol­voert door mensen, die -ondanks hun fouten- God de eer gaven en in Gods plan Zijn wil deden! In Hebreeën 7 vers 3 (Heb. 07:03) wordt van Melchisedek (koning der gerechtig­heid, koning des vredes), verteld dat hij “zonder vader en moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens, en, aan de Zoon van God gelijkgesteld, priester was voor altijd.” Heeft God in deze wonderlijke Melchisedek Abraham laten zien hoe hij zich Jezus moest voorstellen, de Koning des vredes, aan God gelijk, een eeuwige priester, die voor de wereld zou pleiten en het volmaakte offer van Zijn leven zou geven?

Van welk geslacht zijn wij? Petrus schrijft in zijn brief aan de volgelin­gen van Jezus Christus: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht; u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen” (1 Petr. 02:09-10).

Wat een heerlijkheid dit te weten: opnieuw geboren, van Goddelijk geslacht -omdat wij werden verwekt door Gods Geest- die ons verder ver­nieuwt in ons denken, en in onze woorden en daden! En die ons leidt naar het zoonschap, waarop de schepping wacht!

 

Gejaagd door de wind door Cees Maliepaard

“Dezen zijn de schandvlekken bij uw liefdemalen, zij die zonder schroom tezamen feesten om zichzelf te wei­den; wolken die geen water gever.. daar zij door de winden voorbij ge­jaagd worden; bomen die in de late herfst geen vrucht geven (tweemaal gestorven zijn zij en ontwortelde wilde baren der zee, die de eigen schande opschuimen; dwaalsterren Voor hen is de donkerste duisternis voor eeuwig weggelegd” (Judas 01:12-13).

Wind wordt in de Schrift vaak gebruikt als beeld van een geest, en dat zowel in positieve als in negatie­ve zin. In de positieve betekenis staat wind voor de heilige Geest van God en voor de goede engelen, en als negatief gegeven slaat het op de machten der duisternis.

Waar blijft de regen?

Als na een periode van extreme droogte, zich eindelijk weer eens wolken aan de hemel vertonen, ziet iedereen met verlangen naar een milde stortbui uit. Er zijn landen waar de zon als een koperen ploert ervaren wordt en regen een zeld­zaam natuurverschijnsel is. Onder zulke omstandigheden is een drei­gend zwart wolkendek een veelbelo­vende gebeurtenis, die de zegen van een verkwikkende bui in zich draagt. Wanneer dan de langverwachte zege­ning uitblijft en de wolkendeken overdrijft zonder dat er een spatje naar beneden gekomen is, werkt dat gewoon ontnuchterend. In ons waterrijke lage landje is zoiets haast ondenkbaar, maar in grote delen van de wereld is het helaas niet minder dan de bittere werkelijkheid, in de geestelijke wereld is het al niet anders gesteld. Ook daar kunnen perioden van extreme droogte wor­den afgewisseld met verkwikkende en de menselijke ziel lavende regen­buien. De geest van de mens kan in velerlei opzicht verstarren door gebrek aan het verkwikkende Woord. Maar wanneer men daarvan weer gedronken heeft, zal het leven Gods in de mens die hem toebehoort, opnieuw tot ontwikkeling kunnen komen.

Overdrijvende wolkenvelden

Gerespecteerde leden van een chris­telijke gemeenschap, kunnen zich bij herhaling te buiten gaan aan natuurlijke geneugten die op zichzelf niet verkeerd zijn. Deelnemen aan een gezamenlijke maaltijd is in dit verband een goed voorbeeld. Natuurlijk is dat geen foute boel, want voedsel heeft een mens nu een­maal nodig, en het gezamenlijk nut­tigen daarvan kan zegenrijke bijverschijnselen met zich meebrengen. Maar het wordt een totaal ander ver­haal als het overmatig schransen dreigt te worden, met voorbijzien van de behoeften in de natuurlijke zin van minder bedeelden. En voor eet- en drinkgelagen kun je vanzelf­sprekend ook wel andere zaken invullen. Als een egocentrisch denken de overhand krijgt, is de gezindheid van Christus onmiskenbaar op z‘n retour. En in deze hoe langer hoe meer individualistisch ingestelde samenleving, is het gevaar van ver­onachtzaming van geloofsgenoten levensgroot aanwezig. De wolken die geen water geven, worden het best gestalte gegeven door een overwegend introvert geloofsbeleving van mensen die zich­zelf in de Christus wanen. Maar die in werkelijkheid voortgejaagd wor­den door demonische geesten, die hen als wervelstormen voor zich uit jagen. Zij zijn als bomen die de hele zomer geen vrucht gegeven hebben en dat ook in de late herfst niet doen. Zij nemen het gehele jaar door hun plaats in en onttrekken de nodige voedingssappen aan de aardbodem, maar ze hebben in het geheel geen aandeel aan het voedingsproces van anderen.

Tweemaal gestorven

Wie zich door Satans winden voort laat drijven en de weldadige luwte van de Zoon des mensen bij voortdu­ring mist, schiet op die manier Gods doel voorbij, die is als het ware de dood gestorven.

Precies zoals de Here God dat in Genesis 2 vers 17 volgens de Statenvertaling (Gen. 02:17) had voorzegt. Op grond van Jezus’ zoen­offer is een ieder die geloof in Hem stelt, van de dood gered. De claim van Satan en Koning Dood is daar­mee teniet gedaan.

Maar wie (onder de invloed van occulte geesten) zich voort laat jagen naar het gedachtengoed van dood en verderf en Jezus’ reddende hand wei­gert te grijpen, kan daarmee bij ver­nieuwing binnen het machtsgebied van verkeerde geesten terechtkomen. Zo lang zo iemand nog in het land der levenden is, blijft de door Jezus gebaande weg voor de betrokken per­soon een reële mogelijkheid. Niemand kan een ander bekeren, laat staan voor de twééde maal op de weg ter ontkoming leiden, maar iemand kan altijd zelf opnieuw tot inkeer komen.

Wellicht heeft iemand die van de weg afgeraakt is, ons duwtje in de goede richting nodig -als hij dat wil natuurlijk. En dan zullen we hem of haar vanzelfsprekend zo’n zetje met alle liefde geven! Want mét onze God beleven we nooit enig plezier aan de dood van de zondaar, allesbe­halve: waar in dit ondermaanse gebeuren aan Zijn genade gegaran­deerd geen einde komt, zal ook ons mededogen eindeloos moeten zijn.

Nieuwe wortels

Wie van zijn wortels beroofd is, staat los in de grond en zal in de stormen van het leven onmogelijk overeind kunnen blijven. De grond -onze basis- vinden we in Jezus. Wanneer iemand niet meer in Hem geworteld is (hoe religieus hij overigens ook wezen mag) ontbreekt elke vorm van zekerheid in de relatie met Vader boven. Want los van Jezus is de goede verstandhouding met God zui­ver fictief.

Met andere woorden: zonder een levende relatie met Jezus gaat een mens ten onder in de halsstarrigste geestelijke duisternis die maar denk­baar is. Met een dood wortelgestel kan een boom nog wel geruime tijd overeind blijven – het kan (vooral ’s winters!) best nog wel wat lijken, maar in het voorjaar blijkt al gauw dat het een vruchteloze zaak is geworden. Dode wortels kunnen geen levenssappen meer uit de vruchtbare grond halen en de dode boom is ook niet instaat vrucht te dragen. In de natuur is er maar één remedie bij zo’n verschijnsel: kappen die handel! Dan kun je tenminste weer een nieuw boompje planten. Maar in de geestelijke wereld is er gelukkig een andere oplossing… Bij Jezus is nieuw leven te vinden, Hij wil onze wortels heus wel tot leven wekken, zodat Zijn levenssappen weer in ons kunnen vloeien en we na verloop van tijd opnieuw goede vruchten voort kunnen brengen.

De schuimende zee

Bij een windkracht op orkaansterkte kan de zee onvoorstelbaar tekeer gaan. Huizenhoge golven zijn dan echt geen uitzondering! Waar de zee dikwijls als beeld van het religieuze leven gebruikt wordt, is het niet ver­wonderlijk dat godsdienst weinig positiefs onder de mensen heeft kun­nen bewerkstelligen. Godsdienstige machten gaan vaak nogal geweldda­dig tekeer, rust en vrede is bij hen over het algemeen ver te zoeken. Of het zou een valse rust en een inge­beelde vrede moeten wezen.

In al dat geweld komt het in de loop der eeuwen in de religieuze zee gestorte vuil naar boven. Het kan af en toe schuimen van de gestorte troep! Wat zie je er zoal in naar boven komen? Naast de ellende van de vele godsdienstoorlogen, kom je er schuldbesef en satanische aan­klachten van de verleugende mens in tegen. Religieuze geesten laten écht geen spaan heel van de gelovigen. Ze schuimen de verwerping (en gedach­ten aan de gruwelijkste zonden) met welbehagen op. De schande van het rijk der duisternis projecteren ze schaamteloos op de deels in onwe­tendheid verkerende mens.

En de olie van de heilige Geest, die de zee tot bedaren zou kunnen bren­gen, proberen ze koste wat kost van de mensen weg te houden. Ze weten dat de donkerste duisternis voor eeu­wig voor henzelf weggelegd is, en ze zullen niet nalaten te trachten zoveel mogelijk mensen daarin met hen mee te slepen. Naarmate de eindtijd vordert, zal de religieuze zee toene­men in geweld. Want de boze mach­ten hebben nooit slachtoffers genoeg.

Een frisse bries

De zuivere wind van de Geest van de Hee zal elke geïnfiltreerde verontreiniging aan het licht brengen. Als iemand onder demonische beïnvloeding is gekomen, na daarvan eerst vrij te zijn geweest, hebben we auto­riteit van de Heer ontvangen om de occulte machten opnieuw van het slachtoffer te scheiden. In fel con­trast met de in de brief van Judas genoemde dwaalsterren, mag zo iemand weer (samen met de blinken­de Morgenster) Gods goede licht gaan vertonen. Want God beoogt dat voor altijd met al z’n mensen. Wat is het een heerlijke zekerheid dat onze God nooit van gedachten verandert! Hij is altijd Dezelfde en daardoor ook onder alle omstandig­heden Zichzelf. Geen enkele macht of kracht uit het vijandelijke kamp kan daar ooit enige verandering in brengen. Laat je dat dan ook nooit wijsmaken door wat voor (vroom schuim opschuimende) geestelijke knecht van Satan ook. God heeft je veroordeling niet op het oog, maar je herstel. En dat uit zich in een her­nieuwd functioneren binnen de mogelijkheden die de Heer een ieder van ons ruimschoots geeft.

 

De eeuwige woning (gedicht) door Piet Snaphaan

“De eeuwige God is u een woning,

onder u zijn eeuwige armen’ (Deut. 33:27).

Welke een rijkdom, waarlijk leven

in God als woning ’t allen tijd,

zoals Hijzelf hier wordt beschreven:

een woning voor de eeuwigheid.

 

In ’t Huis des Vaders als een woning

voor ieder die het is bereid,

met Hem te heersen als een koning

reeds nu, en tot in eeuwigheid.

 

Bij Hem als Vader, vol erbarmen,

vol van genade, Hij die ons schraagt,

ons ondersteunt met eeuw’ge armen,

waarmee Hij al Zijn kind’ren draagt.

 

God brengt ons Thuis, daar waar wij horen

bij Hem, die waarlijk leven geeft,

voor eeuwig heeft Hij ons verkoren

in Hem, die het leven in zich heeft.

 

Lazarus opwekking en het zoonschap door Jack Wester

Dit artikel is gebaseerd op het beken­de verhaal over de opwekking van Lazarus uit Johannes 11. Deze ‘opwekking uit de doden’ vormt, samen met de twee andere uit de evangeliën bekende dodenopwekkingen, een voorafschaduwing van het lijden, sterven én de opstanding van Jezus: Zijn grote overwinning op het rijk der duisternis. Op duidelijke en leerzame wijze laat Jack Wester in dit artikel zien hoe in iedere waar­achtige christen thans deze opstan­dingskracht tot openbaring kan komen, om zo actief de sleutels van het Koninkrijk der hemelen te kun­nen hanteren, (red.)

“Want, terwijl de dood er is (bij geko­men ) door een mens, is ook het opstaan van de doden (mogelijk geworden) door­een mens” (1 Kor. 15:21).

In tegenstelling met de doorgaans veronderstelde terughoudendheid van Jezus ten aanzien van het alom bekend maken van de wonderwer­ken, leren we uit dit ‘wonderverhaal’ bij uitstek, dat de Heer de omstan­digheden zo ‘stuurt’ dat de machtige opwekking van Lazarus uit de dood (juist!) alle aandacht krijgt, die het trouwens dik verdient. Daar waar we in bijvoorbeeld Matteüs 9 vers 30 (Matt. 09:30) lezen dat Jezus het de twee blinden ten strengste verbied om hun gene­zing verder te vertellen, zien we in ons verhaal het tegenovergestelde gebeuren.

Ook in Markus 1 vers 44 (Mark. 01:44) mag de gereinigde melaatse zijn begrijpelij­ke blijdschap niet uiten; hij moet zich aan de priester laten zien en gaan offeren, tot een getuigenis voor de priesters. De doofstomme, die moeilijk sprak, kreeg ondanks zijn hervonden ‘vlotte babbel’ eveneens een spreekverbod; dat moet voor hem echt moeilijk geweest zijn (Mark. 07:36).

Geen van de genoemde voorbeelden gehoorzaamden echter aan het ver­bod tot spreken; begrijpelijkerwijs konden ze hun blijdschap over hun herstel niet de baas. ” Maar hoe meer Hij het hun gebood, des te meer maakten zij het ruchtbaar” (Mark. 07:36).

Bij een eerdere opwekking uit de dood (Luc. 08:40-56) kregen de blijde ouders ook nog een spreekverbod opgelegd; wat zal er in Jaïrus -die een overste in de synagoge was- zijn omgegaan? Notabene deze gezagheb­bende overste ziet zijn enige dochter weer uit de dood terug komen. Zo’n man kan toch nooit meer tegen Jezus kiezen, zou je denken. Wat voor gevolgen zou dat in een raad van ‘kerkvoorgangers’ hebben gehad? Verdeeldheid alom, en een toename van de invloed van Jezus in alle geledingen van de (religieuze) wereld van toen.

Waarom geen bekendheid?

Waarom wou Jezus dan toch geen algehele bekendheid geven aan de vele ‘wonderen en tekenen’ die Hij deed? Kennelijk ging het Hem daar niet primair om. Hij liep er niet mee te koop. De gezonde waarheid laat zich (bijna als vanzelf) verstaan, desnoods zonder leraar, omdat de Heilige Geest zal onderwijzen juist op die momenten dat eventuele mis­leiding aan de orde is

(1 Joh. 02:27). Maar de verwarrende dwaling, altijd vermengd met veel (stellige!) waar­heid, heeft de wonderen en genezin­gen nodig als aanbeveling en promotie, met name als er een ‘leugen’ in gehamerd moet worden tegen de gezonde -door God ingeschapen- menselijke afweer in (Matt. 24:22-23). Veelal gebeurt dit dan onder het mom van schuld en vermeende zelf­verloochening!

Als Johannes de Doper, als aankon­diger van de komende Messias, ech­ter een bevestiging vraagt “Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?” antwoordt de Heer: “Gaat heen en boodschapt Johannes wat jullie gezien en gehoord hebt: Blinden worden zien­de, lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt, armen ont­vangen het evangelie; en zalig is wie aan mij geen aanstoot neemt”

(Luc. 07:19-23).

Voor Johannes, die nog maar moest afwachten of de (echte) Messias inderdaad ook kwam, was dit vol­doende; hij kende de profetieën in de oude geschriften (Jes. 40:03-05), en had het woord Gods dus wel goed ver­staan (Luc. 03:02). De heerlijke gene­zingen waren een vanzelfsprekend gevolg van de prediking en het han­delend optreden van Jezus, die zich in alle rust voltrokken en waarover geen bijzondere poespas werd gemaakt, zeker door de Heer zelf niet.

Geen haast bij Jezus

Zoals gezegd in de eerste aanhef blijkt Jezus het bij de opwekking van Lazarus anders te doen dan in de eerder aangehaalde voorbeelden. In Johannes 11 vers 42 (Joh. 11:42) van lezen we: “Vader, Ik dank U, dat gij Mij ver­hoord hebt. Zelf wist ik, dat Gij Mij altijd verhoort, maar terwille van de schare, die rondom Mij staat, heb ik gesproken, opdat zij geloven, dat Gij Mij gezonden hebt. En in vers 14 staat: “Toen zei Jezus ronduit tot hen: Lazarus is gestorven, en het ver­blijdt mij om u (de Joden), dat ik daar niet geweest ben, opdat gij tot geloof komt”. Na dit gezegd te heb­ben gaat de Meester dan ‘eindelijk’ toch op pad om er wat aan te gaan doen. Veel haast had de Heer daar­voor niet gemaakt, kennelijk over­tuigd van het feit dat Lazarus zou opstaan uit de dood. Thomas dan, genaamd Didymus, zeide tot zijn medediscipelen: “Laten wij ook gaan om met Hem te ster­ven”. Ja, Jezus ging weer terug naar een plaatsje Bethanië geheten, dat dicht bij Jeruzalem was gelegen in Judea.

En het was nog maar enige dagen geleden dat de Joden te Jeruzalem stenen hadden verzameld om Hem (Jezus) aldaar te stenigen! (Joh. 10:31). “Rabbi, onlangs trachtten de Joden U te stenigen en gaat Gij weer daarheen?”

Uit het antwoord van Jezus mogen we nog eens benadrukt zien hoezeer Hij geestelijk denkt en spreekt: “Als iemand overdag loopt, stoot hij zich niet, omdat hij het licht van deze wereld kan zien; maar wanneer iemand bij nacht loopt, stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is”. Zo’n antwoord met betrekking tot Zijn gaan in de gevarenzone bij volle dag stemt tot nadenken. Ging Jezus in het geheim, in de nacht, naar Lazarus, of is het zo dat Jezus in het geestelijke licht des levens wandel­de, hetgeen elke vrees voor mogelijke vijanden uitsloot? Een aardige heen­wijzing naar Zijn verrassend ‘open (bij volle dag) optreden tijdens dit grote wonder. Want uit die openheid (in het bijzijn van de Hem vijandig gezinde Joden) blijkt dat Jezus niet bang was omdat Hij wist te zijn in het Licht des Levens. Daarvoor gaat alles aan de kant, de duisternis en bijgevolg ook de dood!

De situatie onder controle

Onmiddellijk nadat Jezus hoorde dat Lazarus -die Hij liefhad- ziek was, wist Hij “deze ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt wordt”. Daarop bleef Hij nog twee dagen ter plaatse; zoals gezegd geen haast en geen paniek. In tegendeel een en al overzicht en controle vanuit de macht over deze situatie. In een allerlaatste poging probeerden de leerlingen Jezus er nog eens van te weerhouden om naar Judea (geva­renzone) te gaan: “Here, als hij slaapt, zal hij herstellen”. Inderdaad” als je ziek bent kan een goede nach­trust wel eens helpen. Maar Jezus had de dood een slaap genoemd, een toestand waarvan uit je weer kunt (en moet!) opstaan, als je de dag wilt plukken tenminste. Jezus betreedt vijandelijk gebied (in de zichtbare wereld) om ten over­staan van Zijn belagers (de Joden) Zijn vriend Lazarus uit de (zichtba­re) dood op te wekken! En dit is dan ook tevens een reden waarom Jezus dit teken -in tegenstelling tot eerdere wonderen- zo openlijk verrichtte, ten overstaan van de vele Joden en een schare, tot getuigenis voor velen. In Johannes 12 vers 10 en 11 (Joh. 12:10-11) lezen we dat vele Joden in Jezus waren gaan geloven vanwege het prachtige wonder aan Lazarus; de overpriesters wilden daarom zelfs Lazarus gaan doden.

Zicht op de opstanding

De meest vooruitgeschoven uit­spraak van Jezus in het licht van deze

geschiedenis moet dan ook zijn: “Ik ben de opstanding en het Leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven” (Joh. 11:25). Kennelijk had Jezus aan het eind van Zijn driejarige bediening op aarde meer zicht op de opstanding uit de geestelijke dood. Hij ging gaande weg ontdekken dat Hijzelf het (offer) Lam zou zijn dat geslacht zou worden als losprijs voor velen. Het zicht op Zijn eigen lijden, ster­ven en opstanding uit de dood ter vrijkoping uit de macht van de doodsmacht, voor hen die in Hem zou­den gaan geloven, had zich meer en meer ontwikkeld. Daarvanuit zal Jezus, mede gelet op Zijn aanstaande sterven, de Joden de ogen hebben willen openen voor het feit dat Hijzelf zou sterven in hun plaats. Deze duidelijk in de natuurlijke wereld zichtbare opstanding uit de dood van Zijn vriend Lazarus was en is eigenlijk nog steeds een grote demonstratie van de opstanding ten behoeve van de op dat moment aanwezige omstanders en ons die opstaan uit de geestelijke dood, ten leven! Dan blijkt inderdaad de door Jezus centraal geplaatste uitspraak in Johannes 11 vers 25 (Joh. 11:25) (zie eerder in dit artikel) met vlag en wimpel het verblijdende doel van Zijn sterke optre­den in dit verhaal te zijn. Zou er dan voor ons niet genoeg kracht en macht zijn om op te staan uit onze geestelijke dood?

Onvergankelijk leven

Een ieder die leeft, zal nooit ster­ven”! Jezus heeft de dood zijn macht ontnomen! 2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10) zegt: “Christus Jezus, die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht heeft gebracht door het evangelie”. Weliswaar is de prikkel van de dood nog steeds de zonde (1 Kor. 15:53-58)… En als die zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort (Jak. 01:15)… Maar wij danken God, die ons de overwinning geeft door onze Heer Jezus Christus, dat wij kunnen overwinnen over de zonde (machten) in ons leven, hier en nu.

Dus de dood als zodanig bestaat nu nog wel maar heeft reeds zijn macht of kracht -middels de zondeprikkel ‘- over ons verloren. De claim van de dood wordt minder en minder, juist omdat wij de zonde overwinnen. Door de verdwijning van die ‘verder­vende’ invloed van de dood zal met­tertijd -het leven dat niet vergaat- het licht gaan zien; in ons openbaar wor­den, door de blijde boodschap van het Koninkrijk der Hemelen. Dan blijkt gaandeweg de openbaring van Christus in ons; het leven Gods komt openbaar.

Na Jezus ook in ons

Wij zijn dan het ‘laatste’ woord van God; een brief van Christus (2 Kor. 03:02-03), als tenminste dat woord leven (d) in ons is of wordt. Daartoe hoeven we het woord alleen ‘maar’ te bewaren middels het seri­eus nemen. God geeft verder in alle ontspannenheid de groei (wasdom) aan zijn woord (zaad). Wij, in welke de opstandingskracht blijkt die er is in God de Vader; de Schepper van alles wat is! Wederom (eerst in Jezus) wordt het Woord van God vlees, maar dan in ons door de een­heid van onze geest met Gods Geest. Jezus heeft de scheiding (de zonde en daarmee de macht van de dood) weggenomen. We hebben ‘open deur aan huis’, alwaar gezond eeuwig leven is.

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie Mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven” (Joh. 05:24), (ook al is hij niet gestorven!)

Daar waar velen zich afvragen of er een leven is na de dood, mogen we met grote blijdschap vaststellen dat er nu al echt onbederfelijk leven is voor de lichamelijke dood. Je ‘eigen’ leven gaat gewoon altijd door, zeker als je in staat bent de invloed van de dood te keren middels overwinning over de zonde-(macht).

Er komt geen ander of vreemd ‘eeu­wig’ leven in je. Nee…, uw of jouw ‘eigen’ -door God goed ingeschapen ­leven, blijft altijd (eeuwig) voort leven.

Van dezelfde materie

Toen God de mens formeerde, eer­stens van of uit het stof, blies Hij (vanuit zijn eigen onuitputtelijke levensgeest) de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen (Gen. 02:07). Ons ‘eigen’ leven is van, door, in en met God. Het was Zijn eigen geest, die Hij uit­drukte in de mens, naar Zijn beeld en gelijkenis, enkel goed. God zelf drukt(e) zich uit (openbaard(e) zich) in Zijn schepping ‘de mens’. God en mens zijn van dezelf­de ‘geestelijke’ materie. Wie het snapt, snapt het. Ze komen als van­uit dezelfde bron en horen bij elkaar, hebben elkaar nodig en die­nen eensgeestes te zijn. Daarom klikt het ook zo als een mens weer één wordt met zijn Schepper, en daarom ook moest iedere breuk in die relatie worden hersteld, en moest er iemand (Jezus) komen die de verdelende, en van het leven vervreemdende, werking van zonde en dood te niet zou doen. Opdat de mens weer één wordt, heel wordt in zichzelf en een wordt met God de Schepper, die geest is. Het ‘eigen’ ik leven is door God gewenst, hetgeen nooit heeft betekend dat we ‘egoïstisch zouden moeten zijn; want wie één is in en met God, is tevens en tegelijkertijd in de liefde voor zijn of haar medemens. “God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem” (1 Joh. 04:16). “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon (prijs) gegeven heeft (als losprijs), opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga (middels zonde en dood), maar eeuwig (onvernietigbaar) leven heeft”, in zichzelf en van binnen uit. U leeft eeuwig!

Johannes 11 vers 26 (Joh. 11:26) vervolgt met de vraag van de Heer: “Geloof jij dat?” “Ja Heer, ik geloof dat Gij de Christus zijt, de Zoon van God, die in de wereld komen zou” om -in eer­ste instantie- de mensen te verlossen van de (geestelijke) dood, om vervol­gens en vandaar uit Zijn volgelingen (zonen Gods) macht te geven over de natuurlijke dood. Maar dat laatste is nu nog echt toekomstmuziek. Ja, zelfs de hele schepping zal (in latere instantie) volledig hersteld worden. (Openb. 21:01-05).

Eerst geestelijk herstel

Duidelijk blijkt uit het een en ander dat het Jezus niet primair te doen is om het wonder op zich: de opstan­ding van zijn vriend Lazarus uit de lichamelijke dood, maar dat Hij ten overstaan van velen (Joden en heide­nen) openlijk proclameert: “Ik heb alle macht om jullie wedergeboren te doen worden uit de geestelijke dood tot eeuwig leven”. Dit grote teken is ‘slechts’ een zicht­bare illustratie van het (veel grotere) prachtige feit van geestelijk behoud in God.

In Matteüs 9 vers 1 tot en met 8 (Matt. 09:01-08) – het verhaal van de genezing van de verlamde- bewijst Jezus aan de Schriftgeleerden dat hij macht heeft om zonden te vergeven door de ver­lamde lichamelijk te genezen. Vers 6: “Maar, opdat je weten zou, dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven – toen zei Hij tot de verlamde: Sta op, neem uw bed op en ga naar huis. En hij stond op en ging naar huis”. Jezus bewijst dat hij zonden kan ver­geven door de verlamde te genezen. Zo is het hierin eerst het geestelijke en dan pas, en -van daaruit- het natuurlijk herstel aller dingen! Dus niet andersom door maar steeds de nadruk te leggen op de lichamelijke genezingen. Mooi is dat: een natuur­lijk lichaam wordt gezaaid, een gees­telijk lichaam wordt opgewekt. En vanuit de verdere volgroeiing van dat geestelijke lichaam zal ook het natuurlijke lichaam veranderen en waar nodig herstellen naar het beeld van de Schepper; zijnde volmaakt en gezond, middels het proces van ver­heerlijking tijdens ons leven op aarde.

Voor hen die ontslapen gebeurt dit in een punt van de tijd, in een ondeelbaar ogenblik, of in een tel zal ik maar zeggen. Het zal er op uit­draaien dat er generaties komen die weer naar de oorspronkelijke bedoe­ling macht zullen uitoefenen over de dood, zodat ook die laatste vijand verzwolgen zal zijn in het alles overwinnende Leven Gods welke zich openbaart in Zijn zonen. Zijn lichaam tot in alle eeuwigheid.

De profetie van Kajafas

Aan het slot van het verhaal zien we dat zelfs Kajafas, de hogepriester van dat jaar (Joh. 11:49), temidden van de angst en verwarring van zijn collega priesters, die bang waren voor hun positie, tot onze grote verrassing ‘bovennatuurlijk’ inzicht laat zien door te profeteren: “Gij (de joods- orthodoxe priesters) weet niets, en gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat een mens sterft voor het volk en niet het hele volk verloren gaat”. Hij profeteerde dat Jezus sterven zou voor het volk (Joh. 11:49-52). Deze serieuze joodse wetsbetrachter ziet in een vlaag van ‘doorzicht’ ook over de zichtbare dood heen, door te wijzen op de verlossing van het volk vanuit de macht van de dood. En zoals eerder uit dit artikel blijkt was het Jezus juist daarom te doen bij de opwekking van Lazarus. De Geest Gods was zo krachtig aanwezig ter bevestiging, dat zelfs een hogepries­ter (Kajafas), een tegenstrever van het Koninkrijk van God, in deze sfeer van openbaring wordt meege­trokken.

Later zagen de priesters hierin de aanleiding om Jezus te willen doden: “Sinds die dag dan beraadslaagden zij om Hem te doden”, lezen we in vers 53 van dit zelfde hoofdstuk. “En zoals de mensen van vlees en ( bloed zijn, heeft Jezus op dezelfde wijze een natuurlijk lichaam gehad; en middels Zijn (lichamelijke) dood diegene vernietigd die over de (gees­telijke) dood macht had, namelijk de duivel, en Hij heeft iedereen verlost die door angst voor de dood hun hele leven in slavernij verkeerden” (Heb. 02:14).

Tot eer van God

Wij die. met behulp van ons geloof in het werk van Jezus, opstaan uit de geestelijke dood, leven tot eer van God die de geest des levens is! En volgens Johannes 5 vers 24 (Joh. 05:24): “Voorwaar, voorwaar. Ik zeg u, wie Mijn woord hoort en Hem (God gelooft, die Mij gezonden heeft, nee: altijd doorgaand leven en komt niet in het oordeel, want hij is overge­gaan uit de dood in het leven”! Wij zullen de dood nooit zien! “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen” (Joh. 08:51). Op de godsvruchtige conclusie van Martha in vers 24: “Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten dage”, zegt Jezus: “Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid ni^ sterven; geloof jij dat?” Daar waar Martha de opstanding plaatst op de tijdbalk: ‘eens ten jong­ste dage’, haalt Jezus de opstanding uit de dood naar het hier en nu. Of je nu lichamelijk dood of levend bent, het gaat om de opstanding uit de geestelijke dood tot het geestelijke leven.

Nu al eeuwig leven

Wij die in Jezus geloven leven nu dus al eeuwig, en zullen met Hem heersen over de zonde en (daarmee in zekere zin) al (in eniger mate) over de dood in het hier en nu.

We leven en overwinnen nu reeds in Met Koninkrijk van God, hetgeen dat Koninkrijk in ons, en in de wereld, doet ontwikkelen. Het licht schijnt in de duisternis met toenemende hel­derheid ter verdere oriëntatie voor hen die vrede en gerechtigheid wil­len, die blijvend liefde en waarheid zoeken en vinden. ‘Dood’ is ook (door de verdrukking van de overste van deze wereld) in die situaties waarin je tegenslag of verdrukking ondervindt. Paulus – die zich moest verdedigen tegenover koning Agrippa, waarom hij de opstanding uit de dood aan de heide­nen verkondigde- schrijft daarover in Handelingen 26 vers 23 (Hand. 26:23) namelijk, dat de Christus zou lijden, en dat Hij als eerste uit de opstanding der doden het licht zou aankondigen aan het volk en de heidenen. 1 Korinthe 15 vers 20 (1 Kor. 15:20) vervolgt: “Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden (let op: meervoud), als eersteling van hen, die ontslapen zijn. Vers 23 tot en met 25: “Maar ieder in zijn rang­orde: Christus als eersteling, vervol­gens die van Christus zijn bij (gedu­rende) zijn komst; daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij, (met en door middel van de men van God, in en door middel van de gemeente), al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft”. De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood, want alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen. Romeinen 8 vers 17 (Rom. 08:17) complementeert met: “Wij zijn erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lij­den, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking”.

Door de Geest van Christus hebben we deel aan de vertroosting en bemoediging in liefde, kracht en blijdschap, naar de inwendige mens om stand te kunnen houden in de beproeving en leven te blijven (op)wekken, tot eer van de Schepper en de Zoon.

Gods kracht was met groot gemak instaat om Lazarus op te wekken uit de lichamelijke dood. Zouden wij dan niet kunnen leven en macht uit­oefenen over de geestelijke (zonde)doodsmacht(en), en op die wijze (geestelijk) te leven ?

Wat Jezus ons aanreikt

Zelfs voor anderen kunnen en mogen we in deze zin veel beteke­nen!

In Johannes 20 vers 19 tot en met 23 (Joh. 20:19-23) lezen we dat Jezus tijdens zijn verschijning, na zijn sterven en opstanding, aan de discipelen een zestal belangrijke zaken aanreikt:

Hij zegent hen allereerst met de woorden: “Vrede zij u”. Het is wel te waarderen dat de Heer daarmee begint; en omdat ze lang bang waren voor de Joden, en omdat het weer­zien (na het sterven en opstaan) van hun Heer natuurlijk geen alledaagse zaak was.

Hij toont hun zijn handen en zijn zijde, ten bewijze dat Hij (Jezus) het echt was! De discipelen waren daar­op verblijd, toen zij de Here zagen (dus herkenden Hem als hun Heer).

Wederom dan de zegenbede van de Heer: “Vrede zij u”, waarop direct de woorden volgen: “Zoals de vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik ook u”. Als we ons geroepen weten door de Heer, dan mogen we ons Hemzelf als voorbeeld’ stellen. Duidelijker kon of kan God niet zijn; Hij gaf of geeft ons een mens als voorbeeld. (Aanschouwelijk onder­wijs middels een prototype).

Dan ‘geeft’ Hij Gods Geest aan hen; Hij blaast (net als God bij de eerste Adam) op hen en schenkt van de onuitputtelijke Levensgeest (Gods Geest) aan Zijn leerlingen. Hij roept daarbij wel op om de heilige Geest te ontvangen; van twee kanten dus, geven en (aan)nemen of ontvangen.

Wie gij hun zonden kwijtscheldt (vergeeft), die zijn ze kwijtgeschol­den; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend.

Actief de sleutels hanteren

Het is mij met name -in het kader van dit onderwerp- te doen om het laatste punt. Daar waar we ontdekten dat de zonde de poort tot de dood is, mogen we nu blijkens het voorgaan­de (punt 5) gaan zien dat we macht hebben ontvangen (evenals Jezus) over de poorten van het dodenrijk. Wij mogen deze sleutels leren hante­ren.

In een kader van het zondigen van een ‘beste’ broeder onderwijst de Heer: “Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel” (Matt. 18:18). Net als Petrus in Matteüs 16 vers 19 (Matt. 16:19) mogen ook wij actief de sleutels van het Koninkrijk der hemelen han­teren: en wat wij op aarde binden zullen, zal gebonden zijn in de hemelen. En wat wij op aarde ont­binden zullen, zal ontbonden zijn in de hemelen. De Heer gaf ons die sleutels niet voor niets in handen. Ook wij zeggen: ‘Gij (Jezus) zijt de Christus, de Zoon van de levende God!’ Op deze rots (Christus) zal de Heer zijn gemeente bouwen en de poorten (wetteloze zondemachten) van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen!

“Want gelijk de dood het leven is gaan verdringen door middel van het zondigen, zo zal ook uw opstaan -van tussen de doods (machten) uit vandaan- het leven Gods in u (be)vestigen!” (1 Kor. 15:21; vrij ver­taald, zie intro tekst). Sterkte en succes daarmee, het zal je zeker op (de) weg houden en helpen om zwaarmoedigheid, matheid en (de)pressie te overwinnen. Geef ‘ze’ te verstaan dat ‘ze’ overwonnen zijn, die verlammende

zonde(doods)machten. Gelast hen te gaan in de afgrond, ga rechtens vrij­uit en weest sterk in de kracht en macht van Zijn opstanding. Sta op uit de dood en… LEEF!

 

De stille woestijn door Hans Bulthuis

Onze goede God heeft een schitte­rend voornemen met de mensen. In zijn liefde heeft Hij hen tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen. Hij wil Zich eeuwig met hen verbinden en hen volledig deel laten hebben aan de goddelijke natuur (Ef. 01:05; en 2 Petr. 01:04). God alles in allen. Dit gaat Hij verwerkelijken door zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de kracht en de wijsheid van God. Door Jezus is verzoening tussen God en mensen mogelijk geworden. Ook voor u en mij. In Hem spreekt de Vader tot ons allen. Hij is ons gege­ven tot een Leidsman en Heer. Wie in Hem zijn door persoonlijk geloof, ontvangen allerlei geestelijke zegen die God voor hen bereid heeft. Het een en ander betekent dat elke mens die Gods liefdesaanbod door eigen geloof aanvaardt, geheel aange­wezen is op en totaal afhankelijk is van deze Heiland. God geeft ons namelijk zijn woord en Geest niet om er zelf, alleen, mee aan de haal te gaan. Wij kunnen en mogen slechts onder de directe leiding van de Zoon het evangelie der heerlijkheid uitwer­ken en vorm geven. Jezus zegt “Zonder Mij kunt gij niets doen”. Om deze reden is het dat God ons roept tot gemeenschap met zijn Zoon. Wie namelijk één geest met de Heer vormt, kan leven door Hem en onbeperkt putten uit zijn over­vloed aan heil.

Wat betreft deze intieme relatie van de gelovige met Hem, geeft Hij als voorbeeld zijn eigen dagelijkse omgang met zijn hemelse Vader. Meermalen heeft Hij het over ‘een in Hem blijven’ zoals Hijzelf in de Vader blijft en de Vader in Hem. In beeldspraak is dat de ‘rank – wijnstok’ situatie in Johannes 15. Wie van u, die Hem liefhebt, zou dat niet wil­len? Omdat Hij alleen de enige weg ten leven is, zullen allen die Hem hebben aangenomen als hun Redder en Heer, zijn voersporen willen drukken. De gang van de zonen is in de Zoon. In alles en te allen tijde!

Jezus’ voorbeeld

Jezus was de eerste mens die het evangelie Gods ontving en eruit leef­de, zowel ten goede voor Zichzelf, als voor zijn naasten, als tot lof van God. De blijde boodschap dient immers eerst in eigen leven gestalte te krijgen, wil het van betekenis zijn voor de medemens. Het blijkt dan dat de Heer er ook niet Zelf mee vandoor ging. Hij getuigt namelijk:

“Ik kan van Mijzelf niets doen” (Joh. 05:19-30). In zijn wandel en werken oriënteert Hij Zich voortdurend op de Vader. Hij doet slechts wat Deze Hem toont, en spreekt alleen wat Hij zegt. Dit is door God gegeven leiding aan het geloof. Hij vormde met God een onverbrekelijke en volmaakte eenheid. “Ik en de Vader zijn één”. Aan deze eenheid werkte de Meester actief en bewust mee. Naast zijn geloof in het Woord, zijn gehoor­zaamheid aan God, zijn geleid wor­den door de Geest, kende Hij een dagelijkse, persoonlijke omgang met de Vader. Hij onderhield een diepe relatie met Hem. Daar nam Hij de tijd voor, zocht naar gelegenheden en geschikte plaatsen. De eerste ver­melding in de bijbel daarvan is zijn veertig dagen lang verblijf in de woe­stijn nadat Hij gedoopt was. Dit wordt verhaald in Matteüs 4, Marcus 1 en Lucas 4. We weten niet of dit eenmalig is geweest. Wel is er later sprake van dat Hij Zich op bepaalde tijden terugtrok voor gebed, geheel alleen, in het gebergte, ook ’s nachts. Jezus kende de stilte, de ‘stille woestijn’ situatie, waarin Hij alleen met zijn Vader was. Daar bad Hij, daar wor­telde Hij, daar mediteerde Hij, daar overlegde Hij, daar ontving Hij. Het resultaat was dat Hij in de kracht des Geestes eruit terugkwam en Gods opdracht met vrucht kon uitvoeren (Luc. 04:14).

De stille woestijn

Toen de Heer Zich meer dan een maand terugtrok uit het drukke dagelijkse leven om alleen met God te zijn, was dat het ware vasten. Hij deed niet alleen afstand van de nodi­ge aandacht om met eten en drinken bezig te zijn. Hij liet alles van het natuurlijk leven achter Zich om onbelemmerd en totaal geconcen­treerd met God te kunnen verkeren. Je wil van de Vader, zijn inspiratie en instructies gingen Jezus alles te boven. Het was de ontlediging: afleg­gen van elk eigen belang, om slechts de wil te gaan doen van Hem die riep. Hier was geen plaats meer voor de begeerten en hartstochten van het vlees. Hier werd de wereld met haar begeren reeds gekruisigd. Hij verne­derde Zich onder de machtige hand Gods. Hij gaf Zich volledig weg aan Hem. “Hier ben Ik om uw wil te doen, o God”.

In die stilte en door de afwezigheid van enigerlei afleiding van ‘beneden’, hield Hij Zich onafgebroken bezig met wat ‘boven’ was, waar zijn Vader gezeten was. Als een leerling leerde Hij spreken zoals de Vader sprak. Hij was niet weerspannig noch deinsde Hij terug voor hetgeen God Hem voorhield (Jes. 50:04-05). De erfe­nis Gods werd in Hem reële, tastba­re werkelijkheid. Daardoor kon Hij later ook ervan gaan uitdelen. De Vader heeft de Zoon lief en had Hem alles in handen gegeven. En dit door zijn blijvende en algehele inner­lijke verbondenheid met en overgave aan zijn God. Zo’n verborgen omgang wil Hij dolgraag met allen die Hem vrezen aangaan.

Gelijk Ik

Verschillende malen sprak Jezus het “gelijk Ik, zo ook gij” uit tot zijn vol­gelingen. Indien Hij slechts kon leven door de Vader, kunnen wij ook alleen leven door de Zoon. Een levende relatie met Hem speelt daar­in een hoofdrol. Ieder van ons zal zo’n stille woestijnsituatie in zijn leven dienen in te bouwen. De bedoeling is echter niet een na-apen van Jezus’ woestijnverblijf. Dus alles en iedereen in de steek laten om ergens opgesloten te gaan zitten mediteren. Het gaat niet om de letter van dit verhaal, maar om de geest in dit voorbeeld.

Iedere waarachtige christen zal voor zichzelf een manier zoeken waarbij hij een optimaal gemeenschapsleven met de levende Heer kan ontwikke­len en onderhouden. Jezus noemt dat de binnenkamer’ (Matt. 06:06a). Het is een verborgen privégebeuren, waar de wereld, het vlees en de ande­ren buiten gehouden worden. Het is de stille woestijn ingaan met achter­lating van alles wat niet ter zake die­nende is met betrekking tot de voort­gang en realisering van Gods plan. Het is een levenshouding, een gerichtheid van het hart en denken, een wijze van wandelen met de Heer. Het is het bidden zonder ophouden en horen wat de Geest zegt. Hier vindt het heilzame overleg plaats tussen de Heer en allen die Hem volgen in geest en in waarheid waar Hij ook heengaat. Tijdens de vele momenten van bewust en gewild innerlijk contact met Hem, iets wat we rijkelijk moe­ten opnemen door de hele dag heen, bidden we, strijden we, luisteren we en verdiepen we ons in zijn woord. Daar worden we gesterkt, vertroost en geïnspireerd door zijn liefdevol reageren. De eenheid met Hem die hierdoor gaandeweg ontstaat, zal zich zo verhevigen dat zijn denken in ons gedacht zal worden, dat zijn leven in ons geleefd zal worden, dat zijn heerlijkheid in ons opkomt. We worden dan zeker met kracht gesterkt door zijn Geest in onze inwendige mens, zodat Jezus door het geloof woning in onze harten maken kan (Ef. 03:16-17a). Zoals Hijzelf uit die woestijnsituatie terug­keerde in de kracht van de Geest Gods, zo ook wij. Iedere keer weer. Zo blijft het leven Gods in ons.

Strijd

Uit het verhaal over Jezus’ stille woe­stijnsituatie blijkt tevens dat de dui­vel niet werkloos toekijkt hoe God tot zijn doel komt in zijn Zoon. Hij viel aan om dat doel juist te voorkomen. De strijd tegen de machten der duis­ternis is heel reëel en onontkoom­baar voor ieder die God wil volgen en dienen.

Hier kwam voor Jezus zijn eerste en grote confrontatie met de duivel. Deze trachtte te voorkomen dat de eerste zoon van God geopenbaard zou gaan worden. Zou dat gelukken, dan zou de basis voor de grote ver­zoening tussen God en de mensheid, het offer van Jezus, niet gelegd wor­den. Dan konden later de vele zonen ook niet tot heerlijkheid gevoerd wor­den (Heb. 02:10).

Daarbij werd er een belangrijk gege­ven uitgetest: op alles waar rechtvaar­digen voor willen gaan, worden zij door de duivel afgetast en beproefd. Indien zij hem overwinnen, zal het door God geschonkene hun daadwer­kelijk en praktisch eigendom wor­den. Verliezen zij, dan blijven zij ste­ken in vrome wensen en theorie. Jezus overwon. Hij overwon steeds. Mede hierdoor waren de goederen Gods concreet zijn bezit. De over­winning die de Heer behalen kon, werd mogelijk gemaakt door zijn ver­bondenheid met de Vader. Daardoor kon God in Hem werken met kracht (Joh. 14:10). In die relatie was de functie van het woord Gods -de Schriften- voor Jezus van wezenlijk belang. Zijn gelovig en gehoorzaam “er staat geschreven” deed de vijand afdeinzen.

Ook hier geldt weer voor ons het “gelijk Ik, zo ook gij” (Openb. 03:21). De overwinning over de boze gees­ten in de hemelse gewesten in eigen leven komt evenwel niet tot stand door de hantering van volle evange­lieformules of door een blijvend beroep op de inzet van anderen. Steeds meer zullen er ogenblikken aanbreken dat ieder voor zichzélf zal moeten optreden tegen de vijand in het eigen, persoonlijk hemels gewest. Het woord van God, als een zwaard van de Geest, zal dan rijkelijk in ons aanwezig dienen te zijn. Niet alleen in de betekenis van een ken­nispakket, maar verwerkt en levend door de persoonlijke omgang met de Spreker.

Hoewel het tegenstrijdig lijkt, name­lijk gemeenschap met de Vader en de Zoon hebben en tegelijkertijd worstelen tegen de boze geesten, leert de bijbel ons dit dus overduide­lijk uit het leven van de Heer zelf. Hij is de weg; onze weg is in Hem, ook in deze aangelegenheid.

De vrucht

Het steeds opnieuw aangegord wor­den met de kracht van de Geest is één van de zegenrijke gevolgen van een diepe en continue relatie met de Heer. Het vol worden van de heer­lijkheid Gods wordt voorafgegaan door ‘de knieën buigen voor de Vader’ (vs. 14). Dit gaat veel verder en dieper dan alleen een bepaalde lichaamshouding tijdens h aannemen. Hier buigt zich een hart voor God, in liefde en geloof, in eerbied en gehoorzaamheid, in onderwerping en afhankelijkheid. Het is een zuiver getuigenis van intimiteit, gemeenschap en liefde in de omgang van het kind van God met zijn hemelse Vader. Het geeft de juiste verhouding weer tussen God en zijn zonen.

De gevolgen daarvan zullen zeker niet uitblijven. In de stille woestijn ontwikkelt zich in de verborgenheid van de inwendige mens het grootste wonder van de hele schepping: het deel gaan hebben aan de goddelijke natuur van de mens in Christus. Dit wondervolle proces vond voor de eerste keer en op grootse wijze plaats in Jezus. In Hem woonde tenslotte de volheid der godheid lichamelijk. Zo ving Hij zijn genadevolle bedie­ning aan onder het volk. Het was de openbaring van de eerste, de grootste en de machtigste zoon van de eeuwi­ge God. Zijn binnenkamerleven met de Vader had deze rijpe en heerlijke vrucht mogelijk gemaakt. Door het geheel in de Heer opgaan, kan Hij ons leven worden. Het wordt dan haalbaar om door Hem te leven en vrucht te dragen voor God. Dit één zijn met Hem doet de vijand afdeinzen. Na Jezus’ overwinning in zijn stille woestijn liet de duivel Hem met rust (Matt. 04:11b). Deze had niets aan Jezus. Hij vond geen ingang en geen aansluiting bij Hem, want Jezus was één geest met God geworden. Engelen Gods kwamen en dienden Hem. Dit is een heerlijke situatie die eveneens in ons tot stand kan komen. Hij roept ons allen ertoe op. Ieder die wil, die kome. Hij wijst niemand af. Onze bede is dat allen die Hem liefhebben in geest en in waarheid tot Hem zullen uitgaan om een onafgebroken en hecht gemeenschapsleven met Hem opbouwen. Samen met Hem in onze eigen stille woestijn.

 

De vrede van Jeruzalem deel 5 door Hessel Hoefnagel

Er worden in de woorden van de engel Gabriël aan Daniël een aantal kernzaken met betrekking tot de komst van het Koninkrijk van God weergegeven. Deze waren bedoeld om aan Daniël een klaar inzicht te geven, maar ze zijn ook voor ons van wezenlijk belang. Het brengen van een eeuwige gerechtigheid bepaalt ons als vanzelf bij het werk dat onze Heer Jezus Christus teweeg bracht. Eeuwen na Daniël was Hij het, die in gehoor­zaamheid aan de wil van God, een keer bracht in het lot van de mens. Hij verbrak door Zijn sterven en opstanding de ‘weeën van de Dood’, dus de claim die deze had op de mens en daarmee op de hele schep­ping (Hand. 02:24). Alle godsdiensti­ge mensen vóór Hem, behalve de drie in de Bijbel beschreven profeti­sche figuren Henoch, Mozes en Elia, waren naar hun innerlijke mens onder de macht van de Dood geko­men. Ze konden niet anders dan hopen op Degene, die komen zou. Hun hoop werd niet beschaamd, want bij het verschijnen van de Heer der heerlijkheid in het rijk van de Dood, werden vele (geestelijke) lichamen der ontslapen heiligen opgewekt. Ze gingen uit de graven (dodenrijk) en kwamen in de ‘heilige stad’ (Matt. 27:52-53). Van Mozes en Elia weten we, dat ze al eerder samen met de Heer verschenen op de zo genoemde ‘berg der verheerlijking’ (Matt. 17:01-13).

Het hemelse Jeruzalem

Bij de aanduiding van het verschij­nen in de ‘heilige stad’ moeten we zeker niet aan het zichtbare Jeruzalem denken, want deze had net daarvoor de Heer der heerlijk­heid gekruisigd en kan daarom aller­minst heilig genoemd worden. De aanduiding ‘heilige stad Jeruzalem’ is te allen tijde van toe­passing op het hémelse Jeruzalem. Dit is de verzameling van de gelovi­gen in de ware God vanaf het eerste begin, welke nog niet tot wederge­boorte en vervulling met de Geest van God konden komen, omdat de Heer Jezus nog niet verheerlijkt was (Joh. 07:39). Deze éérsten worden bin­nen de hemelstad bewaard totdat ook zij als laatsten zullen worden vervuld met de Geest der belofte (vgl. Matt. 19:27-30).

De eeuwige Schepper vervult in grote trouw Zijn profetische belofte aan het eerste mensenpaar en daar­mee aan de hele natuurlijke mens­heid (Gen. 03:15). Hij verbond zich in Zijn grote mensenliefde met het ‘zaad van de vrouw’, dat uit de eerste mens (levende ziel) tevoorschijn zou komen (vgl. Titus 03:04). De Eersteling van deze nieuwe generatie is onze Heer Jezus Christus (1 Kor. 15:20-23; Kol. 01:15-18).

Bewust en in volle overgave aan de wil van God was Hij als een graan­korrel, die in de aarde valt en sterft, teneinde een grote oogst voort te brengen. Langs de weg van het kruis en het dodenrijk zou de ‘Zoon des mensen’ verheerlijkt worden naar het voornemen van de Schepper. Deze verheerlijking ligt daarin, dat de ‘Zoon des mensen’ niet op zich­zelf zou blijven, maar juist vanwege dit sterven veel vrucht zou voortbren­gen. In ditzelfde verband, toen de Vader in de hemel Zijn Zoon beves­tigde met een waarneembare stem, sprak Jezus: “Nu gaat er een oordeel over deze wereld, nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen wor­den en als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken” (Joh. 12:23-24 en Joh. 12:31-32). De schare meende, dat een engel tot Hem had gesproken. De Heer Zelf sprak echter over het oordeel, dat over de wereld zou gaan. Hierin zou het goede (datgene wat naar het doel van God voert) en het kwade (datge­ne wat van dat doel afvoert) van elkaar gescheiden worden, zelfs tot in de meest intieme details van de overwegingen van het hart. In dit oordeel zou ook de ‘overste der wereld’ worden buitengeworpen. In het volgende hoofdstuk zal ik hier nader op ingaan.

De geest uit de afgrond

De feitelijke ‘overste van de wereld’, die zich sinds de zondeval van Adam in de hof van Eden ging manifeste­ren in de wereld, was niet de duivel, maar de Dood, de ‘geest uit de afgrond’. Deze wordt in het Hebreeuws Abáddon en in het Grieks Apollyon genoemd (Openb. 09:11).

Deze macht heerst sinds de zondeval van Adam als ‘koning’ over de aarde (Rom. 05:14-17). Zelfs in de tijd tussen Adam en Mozes, toen er nog geen wet was en de zonde nog niet kon worden toegerekend, was deze koning als heerser actief. Zoals het ‘Woord der waarheid’ het zwaard des Geestes wordt genoemd, zo is ‘het woord der leugen’ het zwaard van de Dood. Met dit zwaard werkte de duivel in de hof van Eden en ging de argeloze mens vanwege het gehoor geven aan dit woord innerlijk de ‘dood sterven’, zoals de Schepper had voorzegt. De ‘dood sterven’ betekent komen onder de claim van de Dood. Het gevolg van dit sterven was, dat de mens ver­vreemdde van het wezen van God. De claim van de Dood ging door tot alle mensen, ook al hadden niet allen gezondigd op gelijke wijze als Adam. De zonde van Adam had dus zeer verstrekkende gevolgen voor de hele mensheid, want voor ieder was de weg tot de Boom des levens toegeslo­ten (Gen. 03:24).

De verschijning van Gods genade

De genade van God echter, die in Jezus Christus verschenen is, heeft heil (heling en gezondheid) gebracht voor alle mensen (Titus 02:11). Deze heeft dus veel grotere gevolgen in positieve zin, dan de zondeval in het negatieve. De overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid bewerkt, dat de méns weer gaat heersen als de door God bedoelde koning der schepping vanuit het verkregen eeu­wige leven (vgl. Rom. 05:12-21). De mens is namelijk de door de Schepper van oorsprong bedoelde ‘overste van de wereld’ (vgl. Gen. 01:26-28).

In Zijn afscheidswoorden aan Zijn discipelen sprak de Heer Jezus met het oog op de wederrechtelijke beheerser der wereld: “… de overste der wereld komt en heeft aan Mij niets’ (Joh. 14:30). De duivel kon Jezus niet tot ongehoorzaamheid aan God verleiden en daarom kreeg de Dood, die als koning heerste over de mensheid, geen vat op de Zoon des mensen. Zoals indertijd de grote vis Jona weer moest uitspuwen op het droge, zo moest de Dood de Zoon des mensen, vervuld met de Geest van God, weer ‘uitspuwen’. Het was niet mogelijk, dat de weeën van de Dood deze ware Mens konden vasthouden. Hij ver­brak deze banden en Zijn ziel (het wezenlijke mens-zijn) werd door de Geest van God niet aan het dodenrijk overgelaten en zelfs Zijn vlees zag geen ontbinding (Ps. 016:008-011 en Hand. 02:24). Vanwege deze overwinning over de Dood werd onze Heer door de Geest van God (Gods ‘rechter­hand’) uitermate verhoogd en werd Hij tot Here en tot Christus gemaakt (Hand. 02:24-36).

De opstanding ten leven

Van de komende Trooster, de Geest van God, die de Heer zou zenden als Hij zou heengaan tot de Vader, zei Jezus, dat deze Geest de wereld zou overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. Dit zuivere oordeel, dus het aanbrengen van scheiding tussen datgene, wat bij de mens hoort en datgene, wat niet bij de mens hoort, werd mogelijk omdat de Dood als beheerser van de wereld was geoor­deeld (Joh. 16:05-11). Vanwege de gehoorzaamheid van de eersteling van de nieuwe schepping kon de Vader Zijn Zoon opwekken door de kracht van de inwonende heilige Geest. De Heer stond van tussen de doden op om te verschij­nen in de heerlijkheid van de Vader. Als gevolg van dit ‘wapenfeit in de wereld der geesten kan ieder mens naar zijn of haar innerlijk eveneens opgewekt worden om ‘op te staan’ van tussen de doden uit en zo tot ware mens te worden door de vervul­ling met de Geest van God (Ef. 05:14)

De weg hiertoe is de kern van het evangelie van Jezus Christus. Deze begint met persoonlijke bekering, door het belijden van zonden en eveneens persoonlijk geloof in God. Innerlijk ondergaat de mens dan het proces van wedergeboorte door de inwerking van het woord van God en vernieuwing door de heilige Geest. Dit proces is de ‘opstanding ten leven’, welke de mens vrijmaakt van het oordeel. De ‘wet van de Geest des levens’ werkt in de mens en maakt deze immers de mens vrij van de ‘wet van de zonde en de Dood’ (Rom. 08:01-04) blijvend gevangen houdt.

Alleen door de weg van het evangelie van Jezus Christus komt de mens tot zijn ware bestemming als ware over­ste van de wereld. De levende ziel (als nageslacht van de eerste Adam) wordt dan een levendmakende geest (als nageslacht van de laatste Adam). Op de openbaring van deze ‘zoon’ als ware beheerser van de schepping van God wacht deze in haar geheel met reikhalzend verlangen (Rom. 08:23; vgl. Heb. 10:01).

 

Bidden en vasten (gedicht) Tea Keuper

Vader, ik zalf mijn hoofd, de olie van Uw Geest

bedruipt mijn denken.

Wil mij omhullen, mij Uw tedere liefde schenken,

de ware spijzen, die Uw kind’ren zijn beloofd!

 

Zoals Uw Zoon, mijn Jezus, mij is voorgegaan,

zo mag ik nu, gereinigd voor U staan,

mijn aangezicht, gewassen door Zijn bloed,

hef ‘k naar U op, Vader, U bent goed.

 

U kent mijn wensen, komend met die van U overeen:

Er is zoveel leed en angst en liefdeloosheid om mij heen.

Een land, dat zich met zonden overlaadt,

wat zich door welvaart in een weelde baadt

 

en egocentrisch leeft, door mensen opgejaagd,

dat nauwelijks meer naar Zijn Schepper vraagt:

O, Vader God, vergeef!, vergeef!, heb mededogen!

Ons hart wordt door Uw Geest geschud, bewogen!

 

U wacht, tot wij in ootmoed voor U knielen

en bidden voor de talloos vele zielen,

die U niet kennen, U niet willen horen:

O, Vader God, Heer help!, zij zijn verloren!

 

Heer, zend nog eens Uw Geest, die wereldwijd zal waaien,

zodat het Godd’lijk vuur weer op zal laaien!

Verlos ons van de boze, U is’ t Koninkrijk,

de kracht, de heerlijkheid: Vader, U maakt ons rijk!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard? Gelijk geschreven staat: ‘Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen’.

Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. Want ik ben verze­kerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here” (Paulus in Romeinen, 8 vers 35 (Rom. 08:35  e.v.)

De opmars van wereldwijde controle

‘Heren gluren niet in andermans brieven’, zei de voormalige Amerikaanse minister van Oorlog Henry Stimson. Dit moet een van de minst profetische uitspraken van de eeuw zijn, want spionage floreert als nooit tevoren’.

Zo begint een artikel in NRC- Handelsblad onder de kop ‘De opmars van wereldwijde controle’. De schrijvers (Menno Steketer en Marie-José Klaver) geven de vier technieken aan die momenteel gebruikt worden om personen en ruimtes af te luisteren:

Door middel van satellieten. Spionagesatellieten kunnen met gevoelige antennes draadloze com­municatie, zoals mobiele telefoons, afluisteren.

Bewaking van veraf. Daarbij gaat het om het afluisteren van gesprek­ken door ruiten welke met behulp van zogeheten laserpistolen kunnen worden opgevangen.

Het afluisteren van telefoonverbin­dingen. Telefoongesprekken, E-mail en faxen kunnen direct afgeluisterd worden. Verder neemt iedere elektri­sche verbinding als een antenne de straling (residu-straling) van compu­ters op. Via een monitor kunnen deze stralen weer laten zien wat op het scherm stond. 4. Via microfoons en camera’s. Minicamera’s, nauwelijks groter dan een pakje sigaretten, en high tech microfoons kunnen door experts in iedere ruimte nagenoeg onvindbaar verstopt worden. De signalen van goede minicamera’s en microfoon­tjes zijn met speciale ontvangers over afstanden van ruim 1 kilometer te ontvangen.

Slimme computerprogramma’s (intelligent agents) spelen een sleu­telrol bij het afluisteren van Europese burgers, politici, vakbon­den en bedrijven door de Ameri­kaanse inlichtingendienst National Security Agency (NSA). Volgens een rapport van het Britse bureau Omega, dat in opdracht van het Europese parlement werd opgesteld, tappen de Verenigde Staten stelsel­matig al het Europese telefoon-, fax­en e-mail verkeer af. Met technieken als statistische methoden, neurale netwerken en genetische algoritmes wordt infor­matie op trefwoorden doorzocht. Volgens Frank van Harmelen, des­kundige op het gebied van kunstma­tige intelligentie aan de Vrije Universiteit, zijn deze technologieën bij uitstek geschikt om agnets te ont­wikkelen die grote hoeveelheden tekst en spraak doorzoeken op rele­vante informatie. Met statistische methoden kan gezocht worden hoe vaak bepaalde woorden (als ‘bomaanslag’ of ‘cocaï­ne’) voorkomen in berichten.

Neurale netwerken zijn zogeheten zelflerende computerprogramma’s. Na een paar oefeningen, waarbij de gebruiker telkens aangeeft wat het computerprogramma goed en fout doet, kan het neurale netwerk zelf gericht op zoek gaan naar bepaalde woorden of combinaties. Net als het menselijk brein leert het programma er steeds dingen bij en wordt het steeds slimmer, aldus Van Harmelen’.

In het artikel wordt niet alleen de Verenigde Staten genoemd als land waarin spionagediensten gebruik maken van deze moderne appara­tuur, maar wordt ook met voorbeel­den aangetoond hoe in landen als Groot Brittannië. Frankrijk, Zwitserland en Iran bepaalde gebeurtenissen op het conto van deze controlemiddelen kan worden geschreven. Het is een ontwikkeling die in deze tijd in razendsnel tempo verder gaat en niet meer te stuiten lijkt. Toch zullen christenen zich geen angst laten aanjagen door deze en andere berichten. Zij weten dat, zoals we in het boek Daniël al kunnen lezen, “de wetenschap vermenigvuldigd zal worden” (Dan. 12:04). maar zij weten óók dat “wie in de schuilplaats des Almachtigen is geze­ten, vernachten zal in de schaduw des Almachtigen” (Ps. 091:001) En ook al zou er een zware en moeilijke perio­de van onderdrukking en vervolging komen, de waarachtige gemeente van Jezus Christus zal niet onder­gaan maar uiteindelijk triomferen!

Fusiegolf raast over de wereld

Inhakend op het vorige artikel over de wereldwijde controle is er nog een andere ontwikkeling die in deze tijd heel opvallend is. Het betreft de ‘fusierazernij’ zoals de kop boven een artikel van Peter van der Tuin in de Financiële Telegraaf wordt aange­duid. Hij schrijft: ‘Ondanks de Azië- crisis zijn veel beurzen alweer aan een opmars begonnen. Een drijvende kracht daarachter is de fusie- en overnamewoede, die de financiële markten momenteel meemaken. Het geweld is onvoorstelbaar en de mil­jarden vliegen over tafel’. Vervolgens worden een groot aantal voorbeelden opgesomd van bedrijven die de afge­lopen jaren hebben gefuseerd. ‘De fusiegolf wordt nauwelijks iets in de weg gelegd’, schrijft Van der Tuin die verder opmerkt: ‘Dat is ook niet zo verwonderlijk omdat we momen­teel in een opmerkelijke tijd leven. Het socialisme is eigenlijk ver­dwenen; marxisme, leninisme en maoïsme zijn een al of niet zachte dood gestorven. Alleen in Cuba en Noord-Korea schijnen nog een paar onnozelaars in de relikwieën van het communisme te geloven. Het kapitalisme is als enige triom­fantelijk uit de strijd overgebleven en gaat nu in razend tempo richting schaalvergroting.

Schaalvergroting

De redenen die directies aanvoeren ter rechtvaardiging van fusies, liggen voor de hand. Schaalvergroting drukt de kosten per eenheid. De grenzen vervagen, dus iedereen moet opeens de wereld gaan veroveren. Snelheid is geboden omdat anders de concur­rentie eerder toeslaat. De ‘oorlogs­kassen’ (overnemen is kennelijk oor­log) zijn uitstekend gevuld en het optuigen van een kredietlijn van een paar miljard is kinderspel voor de huidige grootbanken. Kennis is schaars, dus het opkopen van gespe­cialiseerde kennis is soms voorwaar­de om te overleven.

Voor de betrokken werknemers is dit alles toch beangstigend. Van de ene op de andere dag hebben zij een andere werkgever. De kostenbespa­ring bestaat meestal uit ontslag voor velen. Het samenwerken met de nieuwe fusiepartners geeft spannin­gen. Carrièremogelijkheden vallen in duigen’.

Van der Tuin ziet echter ook een lichtpunt: ‘Het groeiend aantal reuzenbedrijven zorgt namelijk voor voortdurende economische groei. Deze monstercombinaties van men­sen, geld en materiaal laten zich niet afschrikken door een tijdelijke reces­sie of crisis. Productie, dus welvaart, wordt beter over de hele wereld gespreid. Ook voor beleggers is dat in ieder geval goed nieuws’. Of echter deze ontwikkeling op de lange duur wel een lichtpunt is, valt sterk te betwijfelen. En wat te den­ken, van de groeiende tegenstelling tussen arm en rijk in vele landen. In ieder geval is duidelijk dat de ‘fusier­azernij’ zoals deze momenteel aan de gang is, ook een teken van deze tijd is, die niet afgeremd kan worden maar voorlopig gewoon doorgaat.

Totdat er een kink in de kabel komt, door oorlog of andere onvoorspelbare dingen. Maar ook hier geldt weer dat het voor christenen belangrijk is geen angst te hebben voor de toe­komst. Wij mogen alles wat er gebeurt, zien in het licht van Gods Geest, die ons waakzaam doet zijn en ons van dag tot dag verder leidt met de zekerheid in ons hart dat niets en niemand ons zal kunnen scheiden van de liefde van Christus, zoals Paulus dat zo mooi omschrijft in Romeinen 8 vers 38 en 39 (Rom. 08:38-39).

 

Het herstel van de gemeente (3) door Wim te Dorsthorst

 

Toen ik begon te schrijven over het herstel en de vernieuwing van de gemeente, waar zoveel over gespro­ken en geschreven wordt, bedoelde ik niet allerlei uiterlijke zaken, bewe­gingen en stromingen die de laatste jaren dan weer hier, dan weer daar in gemeenten worden ingezet. Met het herstel bedoel ik veel meer het terugkeren naar de werkelijke Bijbelse fundamenten, waarheden, structuren en belevingen van en in de gemeente, het lichaam van Christus. Dat was ook altijd kenmer­kend voor de opwekkings-prediking van de laatste eeuwen; terug naar de Bijbelse waarheden! Het fundament van de gemeente en de plaats van de individuele gelovige in de gemeente, is in de afgelopen eeuwen bijna geheel uit het zicht verdwenen in de kerken. Dat iedere gelovige voor de Heer zeer kostbaar is en in de gemeente ook dient mee te werken aan het laten functioneren van het lichaam tot een welsluitend geheel, naar de kracht die ieder lid op zijn wijze oefent, hebben we gezien vanuit Efeze 4 vers 15 en 16 (Ef. 04:15-16) (zie vorige nummer).

In de ontstane kerkstructuur, wat ik ‘het kerkmodel’ noemde, is voor het leven Gods wat zich in de gemeente dient te ontwikkelen en te openba­ren, geen levensruimte. Het waar­achtige Bijbelse fundament van beke­ring, waterdoop en Geestesdoop is absolute voorwaarde voor enige ont­wikkeling van geestelijk leven. De Heer Jezus leert dat het zonder wedergeboorte niet mogelijk is het Koninkrijk van God binnen te gaan of daar iets van te kunnen zien (Joh. 03:03-05)

Geloof en belijdenis

De belijdenis van veel kerken, dat men zondaar is en blijft tot de dood, is geheel on-Bijbels. Hier wordt God niet door geëerd en de Bijbel spreekt ook in hele andere termen over de gelovigen.

Zo spreekt Romeinen 1 vers 7 (Rom. 01:07) van: “Geroepenen van Jezus Christus, geliefden Gods en geroepen heili­gen”.

Kolossenzen 3 vers 12 (Kol. 03:12) spreekt van: “Door God uitverkoren heiligen en geliefden”.

De apostel Johannes schrijft: “Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem, en de boze heeft geen vat op hem” (1 Joh. 05:18). De Heer Jezus spreekt van: “Gij dan zult volmaakt zijn gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matt. 05:48). Op deze wijze spreken nog verschil­lende Bijbelplaatsen over de Nieuwtestamentische gelovigen. (Zie vori­ge art. en lees 1 Petr. 02:05-10). Het geloof hierin en de belijdenis hier­van wordt, Goddank, weer gevonden en gehoord in de gemeente van Jezus Christus.

Roeping en doel

De gemeente heeft vanaf het begin een heel duidelijk doel voor ogen gehad en dat geldt zeker ook de eindtijd-gemeente. Het is niet jaar, na jaar, na jaar, … samenkomen met een eindeloze herhaling van leringen en liturgieën zonder duidelijk doel. Nee, integendeel. Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15) spreekt van: “Maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus”. Waar men weer terugkeert naar de Bijbel als Gods woord en waarheid, gaat men ook weer geloven en belij­den overeenkomstig deze waarheid. Dan is er werkelijk sprake van een groei naar Hem toe die het Hoofd is, Christus.

Aan het einde van deze bedeling zien wij de volmaakte gemeente, met hun Heer en Heiland staan op de berg Sion. (Niet in het Midden- Oosten!).

“En ik zag en zie. het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderd- vierenveertigduizend. op wier voor­hoofden Zijn raam en de naam zijns Vaders geschreven stonden” (Openb. 14:01). In vers 5 lezen wij nog: “En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk. Deze gemeente is gereinigd van alle leugen en onwaarheid en is vervuld met de waarheid van het evangelie Gods. Zij spreekt enkel zoals God en Jezus spreekt, denkt en handelt. Ze zijn aan het beeld van de Zoon gelijkvormig geworden, waartoe God hen tevoren bestemd had (Rom. 08:29). Ze zijn onberispelijk! Daartoe is de gemeente geroepen.

Gaven in de gemeente

Hoe wil de Heer die volheid nu uit­werken in Zijn gemeente? In Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10) zegt de apostel: “Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook, die is opgevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen”.

De Heer is met dit geweldige werk bezig vanuit de troon van God waar

Hij gezeten is aan de rechterhand van Zijn Vader (Matt. 26:64). Dat is de troon van de genade (Heb. 04:16), van waaruit schuldvergeving, reiniging, het schenken van de Heilige Geest (Hand. 02:33), heiliging en tot volheid voeren, de mens toe­stroomt. Het is genade op genade en Hij schenkt dat vanuit Zijn volheid (Joh. 01:16).

En de Heer werkt alles door middel van gaven.

Gaven van mensen, waardoor de goddelijke energie, de kracht van de Heilige Geest, waarmede Jezus uit de doden is opgewekt, stroomt. Deze gaven van de geest van de mens, worden door de Heilige Geest tot leven gewekt en bekrachtigd, waardoor het lichaam van Christus geestelijk, bovennatuur­lijk, gaat groeien.

(Zie vorige artikel).

Gaven van de Heilige Geest.

Mensen, die de Heer als gaven geeft aan de gemeente.

Dat zijn de kanalen, zou je kunnen zeggen, waardoor Gods genade, kracht en werking stroomt en de Heer alles tot volheid gaat bren­gen. Ik geloof dat we van deze verscheidenheid aan gaven lezen in 1 Korinthe 12 vers 4 tot en met 6

(1 Kor. 12:04-06). Daar schrijft de apostel:

“Er is verscheidenheid in genade gaven, maar het is dezelfde Geest”;

“en er is verscheidenheid in bedie­ningen, maar het is dezelfde Here”;

“en er is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt”.

Verscheidenheid in gaven

Als eerste noemt Paulus de genade­gaven, de ‘charismata’, in grote ver­scheidenheid. Het Griekse woord ‘charismata’ wil zeggen: gaven die uit genade aan de mens geschonken worden. Het zijn genade-schenkin­gen Gods.

Hoe verschillend die gaven ook zijn, het wordt allemaal gewerkt door die ene Geest, waardoor wij tot één

lichaam gedoopt zijn (1 Kor. 12:13a). Het is de levensgeest van de gemeente.

Vervolgens noemt hij: “verscheiden­heid in bedieningen”. In het Grieks: ‘diakonion’. Dat wil zeggen: ‘dien­sten, bedieningen, dienende taken’ in verschillende onderscheidingen, maar het is van dezelfde Here. Als derde noemt de apostel verschei­denheid in “werkingen” of “krach­ten”. In ’t Grieks: ‘energematon’. Het zelfstandige naamwoord ‘energema’ wil zeggen: ‘werking in iemand of in iets, innerlijke actie’. Dit is wat we zagen in Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16) waar staat: “En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welslui­tend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar “de kracht”, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde”. Naar “de kracht” (Grieks: energeian), die elk lid op zijn wijze oefent. We zagen dat het hier ging om de kracht van God, die in de geestelijke begaafdheden van de mens werkt, tot opbouw van het lichaam van Christus.

“Verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt”.

De eeuwige raad van God

Wat kunnen we leren uit wat Paulus hier zegt?

Op de eerste plaats zegt hij dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest betrokken zijn bij het tot volmaakt­heid brengen van de mens. Dat is de uiteindelijke geestelijke bestemming van de mens; aan het beeld van Gods Zoon gelijkvormig (Rom. 08:29). Dat is naar de eeuwige raad van God en wat Hem dus ook voor ogen stond toen Hij de mens in z’n natuurlijke staat schiep (Gen. 02:07 en 1 Kor. 15:45a en 1 Kor. 15:47a) en sprak: “Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, als Onze gelijkenis” (Gen. 01:26a). De mens zou niet altijd ‘natuurlijk’ blijven, maar was als een zaad waar­uit, naar de geestelijke verwekking en geboorte, de geestelijke mens in Gods Zoon te voorschijn zou kunnen komen. De duivel heeft in de hele kerkgeschiedenis kans gezien deze geweldige geestelijke zaken, betreffende de mens en de werking van God en Jezus Christus en de Heilige Geest, in de gemeente te ver­sluieren en te roven. Ten tweede geeft Paulus hiermee aan, dat het hele gemeentegebeuren een bovennatuurlijke, dus geestelijke zaak is, in van boven geboren men­sen, waarbij de volheid Gods betrok­ken is. En dat is dan weer volkomen in overeenstemming met de procla­matie van God: “Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld” (Gen. 01:26a).

Midden in Zijn bediening keert Jezus Zich naar Zijn discipelen en zegt: “Zalig de ogen, die zien, wat gij ziet” (Luc. 10:23). Zalig is het volk in deze tijd, wat temidden van een ont­aard, religieus kerkelijk stelsel, weer gaat zien wat de discipelen van de Heer Jezus zagen; het doorbreken van het Koninkrijk Gods in mensen­levens, in de gemeente. Wat eeuwen­lang verborgen was en niet gezien werd, wordt nu weer gezien door een volk wat uit Babel, uit de verwarring en de versluiering wegtrekt en zich laat reinigen met het waterbad van het Woord.

Alles is uit God

Hoe moeten wij nu die geestelijke gaven van de mens zien? God is de Formeerder, de Schepper van alles; ook van de mens. Als we naar Gods schepping kijken, dan zien we een ongelooflijke verscheide­nheid. We zien het in de bloemen, de planten, de bomen, de dieren, de vogels, de vissen… en alles onbe­schrijflijk mooi en veelsoortig. Een heelal met oneindig veel sterren, sterrenbeelden en melkwegstelsels. En dan is er nog een hele wereld van insecten en micro-organismen. Alles in die schepping heeft z’n plaats en functie en mogelijkheid, om op zijn wijze, dat kostbare geheel optimaal te laten functioneren, als een levend organisme. Daartoe heeft God alles geschapen, toegerust en z’n eigen plaats gege­ven. Hierin kunnen wij ook een schitterend beeld zien van de gemeente waarin ieder lid op zijn wijze met zijn gaven meewerkt in het lichaam van Christus. De mens echter, die God geschapen heeft, overtreft alles. De mens is naar Gods beeld geschapen en was in staat om over al die werken van Gods hand te heersen.

Bijna goddelijk gemaakt

Uit Davids hart welt het op als een lied: “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond. Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd: scha­pen en runderen altegader en ook de dieren des velds, de vogelen des hemels en de vissen der zee, hetgeen de paden der zeeën doorkruist. O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde” (Ps. 008:004-009). Wat een heerlijke uitspraak over de mens! “Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt”. Hoe groot is het wonder dat God uit die éne mens Adam, die Hij schiep, de hele aarde bevolkt heeft (Hand. 17:26). En van die miljarden mensen die er waren en er nu zijn, zijn er geen twee hetzelfde. De grootste veelkleurigheid in Gods schepping is de mens, omdat God zelf zo onein­dig veelkleurig is. Ieder mens is naar Gods beeld en openbaart iets van dat wezen van God en van Zijn werkin­gen. Dat zijn de ‘werkingen’, of de ‘gaven’ die God, die Geest is, aan ieder mens heeft toebedeeld. Zo is de mens! Een schitterend wezen door God geschapen. Natuurlijk, door de zondeval is dit alles bevuild en aangetast. Dat zal . David ook gezien en ervaren hebben maar de Heilige Geest laat hem zeg­gen: “En toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heer­lijkheid en luister gekroond”. Ondanks de zondeval zien wij er nog steeds wat van en verbazen ons waar de mens toe in staat is, want God heeft de mens wonderbaar toegerust. Dat is de heerlijkheid en de luister van de mens.

Een levend en heilig offer

Deze geweldige veelkleurige gaven en mogelijkheden van de mens wil de Heer nu gebruiken in de gemeen­te. Daar wil Hij Zijn goddelijke kracht, Zijn energie op aansluiten. Paulus roept ons op in Romeinen 12 vers 1 (Rom. 12:01) om onze lichamen -dat is de mens in z’n geheel met al zijn gaven en mogelijkheden- te stellen tot een levend en heilig en Gode welgevallig offer. Hij zegt: “Dat is uw redelijke eredienst”. Na alles wat God voor ons gedaan heeft in Zijn Zoon, is het niet meer dan billijk, dat wij ons als een geheiligd offer aanbieden voor de dienst van Hem. De mens in de wereld gebruikt al zijn mogelijkheden en gaven die hij van de Schepper ontvangen heeft, ten dienste van het vlees, naar de begeerten, naar de gedachten en de wil van het vlees, zegt Efeze 2 vers 3  (Ef. 02:03). Het hele denken van de mens is vleselijk gericht. In de gemeente moe­ten daarom de gedachten geheel ver­nieuwd worden.

Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) zegt daarom: “Stemt uw gedrag niet af op deze wereld. Wordt andere mensen, met een nieuwe visie. Dan zijt ge in staat om uit te maken wat God van u wil, en wat goed is, wat zeer goed is en volmaakt” (Willibr. vert.). In Romeinen 6 vers 13 (Rom. 06:13) lezen we nog: “En stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn geweest, maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God”. Dit is de redelijke eredienst van ieder wedergeboren christen.

Een wonder wat God schiep

Wij zijn als gemeente één lichaam met vele leden. Met al die verschil­lende innerlijke werkzaamheden vor­men wij tezamen als een welsluitend geheel, bijeengehouden door de dienst van al de leden, naar de kracht die elk lid op zijn wijze inbrengt, het lichaam van Christus. Daarbij behoeft niemand dingen begeren te doen, die boven zijn ver­mogen en begaafdheid uitgaan. Dat geeft alleen maar spanningen en frustraties. De waarschuwing van de apostel is dan ook: “Uit de kracht van de genade die God mij gegeven heeft zeg ik tot eenieder van u: acht uzelf niet hoger dan ge kunt verantwoor­den, denkt over uzelf met bedacht­zaamheid, neemt als norm het geloof maar houdt rekening met de voor ieder verschillende maat van Gods gave” (Rom. 12:03 Willibr.vert.). Ieder mens is zeer kostbaar in Gods ogen en is in de moederschoot gewe­ven als een uniek kunstwerk. Wonderbaar heeft God de mens toe­bereid om geestelijk te kunnen func­tioneren in Zijn Koninkrijk (Ps. 139:013-014 en 2 Kor. 05:05). Een andere vertaling zegt: “De mens is eerbiedwekkend van maaksel, een wonder is wat Gij schiep”.

Een geheimenis Gods

Temidden van de wereld, waar de mens steeds meer denkt dat hij een godheid in zichzelf is, en geen God – zo die al bestaat nodig heeft, ontwik­kelt de gemeente, het geheimenis van God. Mensen die deze goddelij­ke waarheden weer gaan geloven. Mensen die beseffen dat alles wat ze zijn als dat wonder dat God schiep, niets zijn buiten de Schepper die het leven geeft. Die de genade Gods ken­nen in Jezus Christus om in Hem een nieuwe schepping te zijn, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heilig­heid (Ef. 04:24).

Dat alleen in Jezus Christus dat won­der wat God schiep, met al zijn begaafdheden en mogelijkheden, tot z’n bestemming kan komen naar Gods eeuwige voornemen. Mensen die zichzelf als een levend en heilig Gode welgevallig offer aan de Heer aanbieden, om met hun specifieke gaven die ze van de Schepper ontvangen hebben, gebruikt kunnen worden in de opbouw van de gemeente. Als dit door de Heilige Geest door gaat breken, is er werkelijk sprake van herstel en vernieuwing van de gemeente van Jezus Christus.

 

Misleiding door drogredenen door Wim te Dorsthorst

“Laat niemand u misleiden met drogredenen, want door zulke dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid” (Ef. 5:6).

Aan deze woorden van Paulus moest ik denken toen ik in een tijdschrift een vraaggesprek met dominee Nico ter Linden las. Deze dominee is inmiddels beroemd geworden met de ‘hervertelling’ van de Bijbel: “Het verhaal gaat…”. Zijn boeken worden heel goed verkocht onder een breed publiek, maar vooral onder christe­nen.

Hij brengt echter niet het Woord van God bij de mensen, zoals een domi­nee dat behoort te doen, maar zijn eigen poëtische verhaal over de Bijbelse waarheden.

Het vraaggesprek was rond de kerst­tijd en dus werd er gevraagd: ‘Hoe zit het nu met die wonderen en met Jezus die uit een maagd wordt gebo­ren’?

Antwoord: ‘Er is geen twijfel over mogelijk dat Jezus het kind is van Jozef en Maria, want zo worden kin­deren gemaakt en geboren’. Dat is onverbloemd de mening van deze verteldominee.

Verstrekkende gevolgen

Zo’n uitspraak heeft verstrekkende gevolgen voor de meest fundamente­le waarheden van de Bijbel. Met een schittering van woorden en een schijn van godsvrucht wordt Gods Woord krachteloos gemaakt. Jezus is dus niet meer dan een gewoon mensenkind, geboren uit twee gewone eenvoudige mensen. Hij is op dezelfde wijze gemaakt en geboren als alle mensen. Niks bij­zonders dus!

Hij is dus helemaal niet op een bovennatuurlijke wijze verwekt door de Heilige Geest bij Maria en alleen daarom en daardoor de Zoon van God (Luc. 01:35). Dat zijn maar bedenksels van de evangelie schrijvers om hun zienswijze op Jezus uit te drukken, volgens C. ter Linden. Hij is dus helemaal niet Gods enig­geboren Zoon of, waar de Bijbel zo de nadruk op legt, Gods eigen Zoon (Rom. 08:03 en Rom. 08:32). Hij is dus ook niet de Christus, want de Christus Gods is Zijn eigen Zoon, de Zoon zijner liefde, waarin al de genade voor de mens besloten is (Rom. 08:32).

Hij is het dus niet waarin de eeuwi­ge bestemming van de mens veran­kerd ligt, van voor de grondlegging der wereld, naar Gods eeuwige raad en het welbehagen van Zijn wil (Ef. 01:03-14).

God heeft dus helemaal niet Zijn, eigen Zoon gegeven tot een losprijs voor de gehele schepping. Op het kruis stierf dus niet Gods Zoon, niet de Christus des Heren, maar een mens uit de mensen, de zoon van Jozef en Maria! God heeft dus helemaal niet zelf voorzien in het offerlam, zoals geschreven staat: “De Here zal erin voorzien” en: “Op de berg des Heren zal erin voorzien worden” (Gen. 22:14).

En zoals Paulus citeert: “De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jacob afwen­den” (Rom. 11:02b).

God heeft dus helemaal niet de gémeente verworven door het bloed van Zijn eigene (Hand. 20:28). En nog veel en veel meer van de Bijbelse waarheden gaat zo de mist in. Om nog maar te zwijgen over het feit dat je de Heer Jezus tot een leu­genaar maakt waar Hij steeds spreekt over God als Zijn Vader. Het lijkt mij al een behoorlijke opschuiving naar het Moslim-den­ken, die ook Jezus ontkennen als de Zoon van God.

Onvoorstelbaar dat een dominee dit verkondigt en dat notabene christe­nen deze drogredenen, deze inhoudsloze woorden voor zoete koek aannemen.

Geen Lam Gods

De Gereformeerde Kamper Hoogleraar Cees den Heyer gaat zo mogelijk nog een stap verder in zijn nieuwe boek ‘Verzoening’ (versche­nen bij Kok, Kampen). Hij beweert daarin openlijk dat Jezus niet als Gods’ Zoon voor de zonden van de mensheid is gestorven. Hij zegt dat hij daar in de Bijbel geen enkele grond voor vindt. De gerefor­meerde synode steunt hierin prof. Den Heyer.

Wie is er nu eigenlijk blind, prof. C. den Heyer en die andere geleerde heren, of de eenvoudige gelovigen die Gods Woord geloven en daarop zijn getuigenis in hun hart ontvan­gen door de Heilige Geest (zie Heb. 10:14-15; Rom. 08:16). Het is weer als in de dagen van Jezus, die tot de theologen van die dagen moest spreken als van blinde wegwijzers. En ook dat het evangelie van het Koninkrijk Gods verborgen is voor wijzen en verstandigen, maar aan kinderkens (eenvoudige men­sen) geopenbaard wordt (Matt. 23:16-19 en Matt. 11:25).

Maar evengoed staan straks wel dominees voor gemeenten met dit verderfelijke vrijzinnige gedachten- goed als van Prof. C. den Heyer en andere moderne theologen.

Verzonnen redeneringen

De werkelijke lichamelijke opstan­ding van Jezus wordt al vele jaren geloochend. De Hervormde synode steunde ook prof. van Gennip die met deze lasterlijke ideeën kwam. De al-verzoeningsleer vindt in vele kringen en stromingen steeds meer ingang. Soms nog verpakt in schoon klinkende woorden. De apostel spreekt van “verzonnen redenerin­gen” (2 Petr. 02:03). Hij bedoelt daar­mee dat er geen enkele Bijbelse grond voor is.

Openlijk wordt gezegd dat we moe­ten stoppen met te verkondigen dat er maar één weg en één waarheid is, want iedere religie heeft z’n geheel eigen weg en waarheid tot God. Dit zijn ‘drogredenen’, inhoudsloze leringen. Overduidelijk onderwijst ons Gods Woord dat de Heer Jezus de enige weg is tot God en dat Hij de enige waarheid is: “En de behoude­nis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waar­door wij moeten behouden worden (Hand. 04:12).

Het schijnt dat de moderne theologie er alles aan doet om het geloof in een almachtige goede God, de Schepper van hemel en aarde en Zijn grote verlossingswerk in Zijn Zoon Jezus Christus, af te breken. Opvallend hierbij is dat vooral Jezus Christus, het wonder en de genade geen plaats meer mag hebben. Over God mag weer gepraat worden, dat is zelfs in, maar over Jezus als de Zoon van God, als de weg, de waar­heid en het leven moet gezwegen worden. Dat maakt het geloven te eng!

Ik las in een artikel over het nieuwetijdsdenken (New Age) en de nieuwe wereldorde: ‘Eens zal de dag komen dat alle godsdiensten beschouwd worden als uit één grote geestelijke bron voortkomend; men zal zien dat allen tezamen de éne wortel vormen, waaruit onvermijdelijk de universele wereldgodsdienst zal voortkomen.

Dan zal er noch christen noch hei­den zijn, noch Jood, noch niet-Jood’. In de ‘Nieuwe Wereldorde’ van de New Age is geen plaats voor christe­nen die belijden dat er onder de hemel geen andere Naam, namelijk Jezus Christus, is gegeven, door welke wij moeten zalig worden (Hand. 04:12)”.

Dit denken dringt ook de kerken bin­nen en doet zijn vernietigende werk.

Schokkende ontwikkelingen

Ik kan me voorstellen dat vele gelovi­gen vertwijfeld uitroepen: wat is er toch aan de hand en wat is er nog waar?

Ik geloof dat we in het geestelijke, en daardoor ook het morele verval, dui­delijk de tekenen van de eindtijd zien. Het is een wereldwijde ontwik­keling, waarin Nederland zeker niet achterop loopt. En wat er allemaal tot ontwikkeling komt, is zeer schok­kend. Als de profeet Daniël in gezichten ziet wat er zich in de gees­telijke wereld gaat afspelen, en zeker z’n weerslag zal hebben in het natuurlijke, zichtbare, in de tijd van het einde, is hij er kotsmisselijk van. “En ik, Daniël, was uitgeput en was enige dagen ziek; daarna stond ik op en verrichtte de dienst bij de koning. En ik was verbijsterd over het gezicht, maar niemand merkte het” (Dan. 08:27).

Het vergaat Johannes op Patmos evenzo als hij in de geest de geeste­lijke werkelijkheid ziet van de eind­tijd. Hem wordt de grote hoer, het grote Babylon, getoond, zittend op een scharlaken rood beest, dat vol was van godslasterlijke namen. Hij ziet in haar hand een gouden beker, vol gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij. Hij weet niet wat hij ziet en hij verbaast zich met grote verbazing. Deze grote man Gods, die de Heer zo liefhad, ziet wat in de eindtijd allemaal tot ontwikkeling komt, en is evenals Daniël verbij­sterd. Hij ziet Babel gehuld in pur­per en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente en paarlen, en er is een gouden beker in haar hand. Het ziet er dus allemaal heel goddelijk en geestelijk uit. Maar de gouden beker in haar hand is vol met goddeloze leugens, drogredenen en wereldse onreinheid. En haar fun­dament is niet Christus, maar het beest vol van godslasterlijke namen. Zie hier wat de profeten zagen. Ze droegen het als een geheimenis in zich, maar het had hun zeer sterk aangegrepen en waren er ziek van. Dit alles zien we in deze tijd duide­lijk tot ontwikkeling komen.

Houd vast wat gij hebt

En temidden daarvan leeft en woont en werkt de ware gemeente van Jezus Christus die uit dit Babel getrokken is. Een hele gemene ont­wikkeling is, dat christenen, in wiens leven het ware fundament gelegd is, zoals genoemd in Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02), maar ook elders in de Bijbel, bestookt worden met de gedachten dat ze niets bijzonders zijn. In alle kerken, groeperingen, mos­lims, hindoes, enz. zitten lieve men­sen en die horen er net zo goed bij! Zo wordt getracht de heilige roeping en verkiezing te verloochenen. Dit heeft te maken met een bijna gren­zeloze tolerantie die we in de wereld zien en ook in het christendom z’n slachtoffers maakt. De Heer waar­schuwt hiervoor als Hij zegt: “Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme” (Openb. 03:11).

Verder dringt zich op: individualise­ring, opkomen voor jezelf en je eigen rechten. Stille tijd en zich verdiepen in Gods Woord, dat hoeft alleen maar als je daar zin in hebt. Onder jongeren wordt dan ook steeds min­der de Bijbel gelezen. ‘Iets is waar als het bij mij klikt en een goed gevoel geeft’. Zo dreigt ‘geloven’ ver­drongen te worden door voelen en ervaren. Terwijl Gods Woord zegt: ” De rechtvaardige zal uit geloof leven”.

Liefde tot de waarheid

En zo is er nog veel meer te noemen wat de gemeente als een stortvloed dreigt weg te spoelen. Daar is het werk van de duivel dan ook helemaal op gericht.

Bij de profeet Daniël lezen we: “Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, en de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten; hij zal er op uit zijn tijden en wet te ver­anderen, en zij zullen in zijn macht gegeven worden voor een tijd en tij­den en een halve tijd” (Dan. 07:25). Maar dat zal hem niet gelukken, mits het volk van God onverkort aan de Bijbelse waarheden blijft vasthou­den en zich niet door drogredenen en leugens laat misleiden. Hebreeën 3 vers 15 en 16 (Heb. 03:15-16) zegt: “Maar vermaant elkander dagelijks, zolang men nog van een heden kan spre­ken, opdat niemand van u zich verharde door de misleiding der zonde want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden”. Het is belangrijk vervuld te raken met een grote liefde voor de waar­heid. Dat is op de eerste plaats de Bijbel te zien als het Woord van God en dat te lezen door de Heilige Geest verlicht. Maar ook het gesproken Woord in prediking en studies. Paulus schrijft dat je door de liefde tot de waarheid te aanvaarden in de eindtijd behouden kunt worden (2 Thess. 02:10). Graafje als het ware in, in het Woord van God, zodat je, in de kracht van de Heer, stand kunt houden tegen de verleidingen en de leugens van de duivel. Dan zal het aan het zwaard des Geestes nooit ontbreken.

De onberispelijke gemeente komt er De Heer geeft vele waarschuwingen voor de tijd, waarin we nu leven (lees bijv. Markus 13, Lucas 21 en Matteüs 24), maar er zijn ook zeer vele bemoedi­gingen en beloften die een stevige helm des heils en een schild des geloofs vormen. De wapenrusting Gods mag niet een stelletje losse regels zijn, maar moet met het leven van een gelovige verweven zijn. De Heer heeft Zich voor de gemeente overgegeven om haar te heiligen en te reinigen door het waterbad van het Woord. En Hij zal zo zelf de gemeente voor Zich plaatsen, stra­lend zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbe­smet (Ef. 05:26-27). Dat staat dus onwrikbaar vast. Laat het Woord Gods dus nooit roven of krachteloos maken door drogredenen. Het Woord is de waarheid en het enige dat vrijmaakt en schoonwast. Een gemeente, heilig en onberispe­lijk naar geest, ziel en lichaam, zal er komen, want Hij die geroepen heeft is getrouw, Hij zal het ook doen. Zorg dat je erbij bent!

 

Nieuw leven door Froukje Huis

Vanmorgen vroeg waren de vogels al druk in de weer. Kwetteren, tjilpen en fluiten dat het een lieve lust was. Als ik uit het raam kijk, zie ik hier en daar een groen waas over de bomen hangen en er bloeien al een paar krokussen. Zelfs de narcissen proberen zich uit te rekken om te tonen hoeveel ze gegroeid zijn! De lente is in aantocht. Overal breekt zich het nieuwe leven baan en de mensen maken zich op om Pasen te vieren.

De neringdoenden putten zich uit om al hun heerlijkheden aantrekke­lijk uit te stallen: paashazen in alle soorten en maten, broedende kip­pen, die elk jaar grotere en mooiere eieren leggen en ook de paastaart mag niet ontbreken. Want wat is Pasen zonder eieren en paashazen? Eieren als beeld van nieuw leven, dat is nog te begrijpen, maar waarom hazen? Daar wou ik nu eindelijk eens het mijne van weten. Naarstig speurde ik enkele encyclopedieën na en tenslotte vond ik er iets over. De haas was een totemdier bij de Indianen. Verder is hij bekend als mythisch, magisch, demonisch en orakeldier. En bij Pasen als eierleggende paashaas! Pasen zonder eieren en hazen mag dan in veler oog niets zijn. Pasen met alleen eieren en paashazen wordt wat mij betreft een duister feest.

Ook voor ons is Pasen een beeld van Nieuw Leven, maar dan met hoofd­letters!

Wij gedenken hoe onze Heiland Jezus Christus voor ons is gestorven aan het kruis en na drie dagen is opgestaan uit de dood! Zijn overwin­ning over Satan en dood was volko­men en daarom kunnen we ons met Pasen van harte verblijden in Zijn opstanding.

Want door het geloof in Jezus Christus is ons oude leven zónder God met Hem aan het kruis gena­geld, en zijn wij opgestaan tot een nieuw leven mét God en mét Jezus Christus.

Jezus verscheen na Zijn opstanding met een verheerlijkt lichaam aan Zijn discipelen. Als wij in dat nieuwe leven tot volwassenheid zijn geko­men zullen wij met Hem in een ver­heerlijkt lichaam verschijnen; dan is onze opstanding voltooid. Daarom vieren wij met grote blijd­schap Pasen: het feest van de over­winning op de dood, het feest van de opstanding van onze Heiland en het feest van ónze opstanding uit de dood!

1998.01-02 nr. 392

1998.01-02 Levend geloof nr. 392

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

 

In de eerste brief van Petrus komen we, bijna aan het einde, enkele belangrijke opmerkingen tegen, waarvan de apostel onmogelijk kon vermoeden hoe belangrijk en actueel ze bijna tweeduizend jaar later zouden zijn. Als hij name­lijk schrijft: “Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden”, zijn dit woorden waar elke nu levende gelovige diep van doordrongen behoort te zijn.

Wordt nuchter en waakzaam… Duidelijker kan het niet gezegd worden. Toch zijn er in onze dagen velen die dit advies in de wind slaan en menen een ande­re koers te moeten gaan varen. Het gevolg is dat er een evangeliebeleving ontstaat die los is komen te staan van de fundamentele wortels die zijn oorsprong hebben in het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, het evangelie zoals Jezus en de apostelen dat brachten. Wanneer spectaculaire ervaringen worden aangezien als werkingen van de Geest en men de gezonde groei naar geestelij­ke volwassenheid niet meer zo belangrijk acht, raakt men langzaam maar zeker het spoor geheel bijster.

(In ons vorige nummer werd abusievelijk een verkeerde toelichting afgedrukt bij de illustratie. Het ging toen om de val van Jericho, zoals beschreven in Jozua 5 en 6 en aan­gehaald in Hebreeen 11 vers 30 (Heb. 11:30).

Gelukkig zijn er ook in onze dagen christenen die zich geen rad voor de ogen laten draaien. Zij blijven waakzaam en nuchter…, zij blijven -wat Petrus ook verder in zijn brief onder woorden brengt- de tegenstander weerstaan, vast in het geloof. Zij weten dat het gaat om de volle openbaring van Jezus in en door hun leven. Dat is hun verlangen, daar richten zij zich naar. Daar blijven wij ook in Levend Geloof sterk de nadruk opleggen en ik meen dat de schrijvers ook in de verschillende artikelen van dit nummer, ieder op eigen wijze, daarin weer geslaagd zijn. Lees, proef en ervaar hoe rijk en gelukkig je mag zijn door je geloof in overeenstemming te brengen met de wil van God, die geen surrogaat aanbiedt maar het ‘goede, welgevallige en volkomene’ voor ons heeft bestemd.

Gert-Jan Doornink

 

Zicht op het Koninkrijk

Het in ons vorige nummer bespro­ken boek ‘Zicht op het Koninkrijk der hemelen’ van Jildert de Boer heeft al heel wat aftrek gevonden. Behalve op de boekentafels van verschillende gemeenten kunt u het ook via de (evangelische) boek­handel of rechtstreeks bestellen. Wat dit laatste betreft verzoeken wij onze lezers het boekje niet bij ons maar direct bij de uitgever ‘Verdieping en Aansporing’ te bestellen. Dit voorkomt vertraging en misverstanden. We zetten nog eens alles op een rijtje:

‘Zicht op het Koninkrijk der hemelen door Jildert de Boer Prijs: fl. 18,95

Verkrijgbaar of te bestellen bij de Evang. boekhandel of rechtstreeks

bij de uitgever: ‘Verdieping en

 

Nieuwe abonnees

Zij die de afgelopen tijd abonnee zijn geworden op Levend Geloof attenderen wij op de mogelijkheid om de 9 nummers (alle nummers sinds juli 1996) die al op het nieu­we A4-formaat verschenen zijn aan te schaffen voor slechts fl. 10,- (excl. porto). U kunt daarvoor schrijven of bellen naar Levend Geloof, Heerde.

 

Leer ons zó onze dagen tellen door Wim te Dorshorst

“Leer ons zó onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen” Psalm 90 vers 12 (Ps. 090:012).

Weer ligt een nieuw jaar voor ons. Een jaar met 365 dagen. 70 x 365 dagen en voor de sterke misschien wel 80 x 365. Veel? Nee, soms kan het beangstigend weinig lijken. Toch zijn de dagen van een mensen­leven zeer kostbaar. Te kostbaar om zo maar voorbij te laten gaan of om tenminste niet eens even bij stil te staan.

In deze opgefokte wereld, met de vierentwintig uurs economie, wor­den de dagen tot de laatste seconde benut. Tijd is geld! De mammon is een verschrikkelijke afgod. Er heerst geldzucht. Dubbele banen, grotere huizen, tweede auto, meer vakanties, duurdere vakanties…. Iedereen moet naar de beurs, moet in aandelen, moet in obligaties, moet in …, moet… moet… En maakt het de mens werkelijk gelukkig? Brengt het de mens dichter bij God of heeft het enige waarde voor de eeuwigheid? Het antwoord is natuurlijk: neen. Wij zien hoe de mens steeds verder van God wegdwaalt en in de duister­nis verstrikt raakt.

Psalm 90 is van oudsher een Psalm die op oudejaarsavond gelezen wordt. Het schildert de grootheid, de trouw en de eeuwigheid van God. Hij is een toevlucht van geslacht tot geslacht (vs. 1-2). Voor Hem speelt tijd geen rol: “Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van giste­ren, wanneer hij voorbijgegaan is, en als een nachtwake” (vs. 4).

Aan de andere kant laat deze Psalm de broosheid en de korte levensduur van de in zonde gevallen mens zien. De weg die ieder mens gaan zal: wederkeren tot stof (vs. 3a). Misschien na 70 jaar of na 80, of met de moderne wetenschap nog iets langer, maar het is de weg van ieder mens. “De jaren worden vol­eindigd als een gedachte. Het leven gaat snel voorbij, en wij vliegen heen” (vs. 9b en 10c). Wat in het mensenleven eer en trots is, blijkt niet anders dan moeite en verdriet te zijn (vs. 10b). Het is niet vruchtbaar geweest voor de eeuwig­heid. Geen erg verheffende gedacht voor de jaarwisseling. Kan God niet iets vrolijkers aanbieden?

Gods zorg en liefde

Als God dit de mens voorhoudt, dan. komt dit voort uit zijn grenzeloze zorg en liefde voor de mens. Hij wil de mens wakker schudden en zeg­gen: stop! Kom eens tot bezinning mens, zie wie Ik ben en zie wie jezelf bent. Laat je levensdagen niet nutteloos en leeg voorbijgaan. En iedereen, die z’n geweten nog niet helemaal toegeschroeid heeft, ervaart heus nog wel dat God een appèl op hem of haar doet. Ervaart heus wel dat men niet ongestraft kan zondigen; dat er een oordeel zal komen en dat men rekenschap af zal moeten leggen over wat men met z’n leven gedaan heeft. Dat is, God zij dank, ingeschapen. Velen gaan dan  ook met nieuwe en betere voornemens het nieuwe jaar in. God heeft er geen behagen in om de mens zijn ongerechtigheden voor ogen te stellen en de verborgen zon­den aan te wijzen (vs. 8). Maar als Hij het niet zou doen, zou Hij een liefdeloze God zijn die de mens in zijn eigen sop liet gaarkoken. Want eenmaal zal ieder mens verantwoor­ding af moeten leggen voor wat hij met zijn leven gedaan heeft. In dat licht moeten we vers 8 en ook vers 11 lezen, waar staat: “Wie kent de sterk­te van Uw toorn, en Uw verbolgen­heid naardat Gij te vrezen zijt”! God heeft een afschuw van het kwaad omdat Hij de verschrikkelijke gevolgen hiervan kent voor de mens. Dat wekt Zijn toorn, waarin de veroorde­ling van de zonde ligt, op. En dan volgt vers 12 wat zegt: “Leer ons zó onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen”. Dat komt als een noodkreet, als een gebed tot God. Kom ons alstublieft te hulp (vs. 13).

Alle vertalingen beklemtonen het woordje “zó”. Leer ons, vanuit wat in de verzen 1 tot en met 10 beschreven staat, met onze levensdagen omgaan. Leer ons daarom oplettend te zijn omdat de dagen maar zo weinige zijn.

Dat is voor alle mensen van levens­belang, maar toch wel heel bijzonder

or de gelovigen. Want voor hen geldt toch: “Maar gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen” Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20).

Vele vragen

Het is goed en nuttig om eens stil te zijn en je af te vragen: hoe was het afgelopen jaar? Zijn het vruchtbare dagen geweest? Ben ik naar Hem toegegroeid die het hoofd is, Christus? Heb ik mijn talenten gebruikt of heb ik ze in de grond gestopt? Was mijn wandel werkelijk in de hemel of veel meer op de aarde? Heb ik de wapenrusting Gods dag en nacht gedragen of heb ik mij

onder de voet laten lopen door de duivel en z’n rijk?

Vele vragen die je als christen je best wel eens mag stellen. De apostel Petrus schrijft: “Het einde aller dingen is nabijgekomen. Komt dus tot bezinning en wordt nuchter, opdat gij kunt bidden” 1 Petrus 4 vers 7 (1 Petr. 04:07). Meer dan ooit te voren zijn deze woorden actueel voor iedere gelovige. De Spreuken-dichter zegt: “Welzalig de mens die naar mij luistert, dag aan dag wachthoudende aan mijn deuren, bewakende de posten van mijn poorten” Spreuken 8 vers 34 (Spr. 08:34). Dat is een oproep om dag aan dag op de Heer afgestemd te zijn, en nauwkeurig naar Hem te luisteren.

Oproep tot waakzaamheid

De hele Bijbel roept de gelovigen op om nuchter en waakzaam te zijn en ernst te maken met het heil Gods. Petrus zegt: “Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij” 1 Petrus 4 vers 3 (1 Petr. 04:03).

De apostel Paulus schrijft: “Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijzen, doch als wijzen, u de gelegenheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad” Efeze 5 vers 15 en 16 (Ef. 05:15-16). Nauwlettend als wijzen wan­delen en geen dagen nutteloos voor­bij laten gaan in deze boze tijd. Wie zo leeft is bezig zijn dagen te tellen. Dan zullen het vruchtbare dagen zijn voor het Koninkrijk Gods. Dan zijn er ook veel dagen te tellen van vreugde en blijdschap door de Heilige Geest.

Wijs en verstandig

Psalm 90 vers 12 (Ps. 090:012) zegt ook nog: “Dat wij een wijs hart bekomen”. De Lutherse vertaling heeft: ” Dat wij verstandig worden”. Dit is hier geen verstandelijk zaak maar een geestelijke. Mensen met een wijs of een verstandig hart hou­den met God rekening. Zij zien over de grenzen van dit tijdelijke heen en bereiden zich toe op dat wat van eeu­wige waarde is.

Het zijn mensen die God hebben leren kennen en op de juiste wijze Godvrezend zijn en in alles met Hem rekenen. Die de tijd verstaan waarin ze leven en daar hun leven op inrichten.

Bij de profeet Daniël, die spreekt over de eindtijd, lezen wij: “Doch hij zeide: Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verze­geld tot de eindtijd. Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en loute­ren, maar de goddelozen zullen god­deloos handelen; en geen der godde­lozen zal het verstaan, maar de ver- standigen zullen het verstaan” Daniel 12 vers 9 en 10 (Dan. 12:09-10).

Dit noemt de Bijbel mensen met een wijs of verstandig hart. Ze hebben zich laten reinigen en zuiveren en louteren en verstaan daarom de geheimenissen Gods, die voor ande­ren verborgen blijven. Die mensen zoekt de Heer. Mensen die nauwkeurig wandelen als wijzen en hun dagen aldus tellen. Zij kun­nen met de Psalmist meebidden: “Keer weder, O Here! Hoelang nog? en ontferm U over uw knechten. Verzadig ons in de morgenstond met uw goedertierenheid, opdat wij jubelen en ons verheugen al onze dagen.

Verheug ons naar de dagen waarin Gij ons hebt verdrukt, naar de jaren waarin wij onheil heb­ben gezien.

Laat uw werk aan uw knechten open­baar worden,

en uw heerlijkheid over hun kinde­ren;

de liefelijkheid van de Here, onze God, zij over ons,

en bevestig Gij het werk onzer han­den over ons,

ja, het werk onzer handen, bevestig dat”

Psalm 90 vers 13 tot en met 17 (Ps. 090:013-017).

 

De verwerper verworpen! Door Cees Maliepaard

 

“Maar Michaël, de aartsengel, durfde toen hij met de duivel in een twist gewikkeld was over het lichaam van Mozes, geen smadelijk oordeel uitbren­gen, doch hij zei: De Heer straffe u! Zij echter lasteren al wat zij niet ken­nen, en in hetgeen zij (gelijk de redeloze wezens) van nature weten, ligt hun verderf. Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn opgegaan, zij zijn voor de verleidingen van een Bileamsboom bezweken en door het verzet van een Korach ten onder gegaan” Judas 1 vers 9 tot en met 11 (Judas 01:09-11).

In Daniel 10 vers 13 (Dan. 10:13) wordt de strijd vermeld tussen een engel van de Heer en de demonische vorst die door Satan in de geestelijke wereld over het Perzische rijk was aange­steld. Omdat deze duistere demon nogal sterk van kracht bleek te zijn, kwam de aartsengel Michaël de oor­spronkelijke hemelstrijder van God te hulp. Al met al duurde het 21 dagen eer de weg in de hemelse gewesten voor Daniël vrijkwam.

De Heer geeft heil!

Onze liefdevolle Meester nodigt ons van harte uit voor het volle heil dat van de hemelse vader komt. Zelf kunnen we dit niet bewerken, maar wel hebben we de mogelijkheid gekregen te delen in de door Jezus verworven heling. In onze uitspra­ken en gedachten zullen we dus altijd van enige bescheidenheid blijk geven.

Ook de hierboven aangehaalde aarts­engel betrachtte dit – zelfs in een meningsverschil met de van z’n voet­stuk gevallen Lucifer, die na z’n val als de duivel bekend kwam te staan. Hij bestrafte Satan niet zelf, maar voegde deze de woorden toe : De Heer straffe u! Waar geestelijke mensen van de Heer de bevoegdheid gekregen hebben om met gezag tegen de duivel en zijn demonen op te treden, mag onze benadering daa­ruit voortvloeien.

Maar dat neemt niet weg dat we in algemene zin (zeker naar de mensen toe) gepaste bescheidenheid aan de dag zullen leggen. We zullen in ons bezigzijn in de gemeente en met de mensen om ons heen, incalculeren dat we lang niet alles in het leven van anderen volledig objectief beoor­delen kunnen. Maar hoe het ook ligt, de Heer heeft voor een ieder volledig herstel op het oog.

De weg van Kaïn

Judas heeft het in ons schriftgedeelte over mensen die de weg van Kaïn zijn opgegaan. Wat bedoelt hij daar­mee? Welke levensweg sloeg de eerstgeboren mens dan wel in tij­dens zijn bezigheden op aarde? Is het waar wat mij vroeger wel verteld werd door goedbedoelende zondags­schoolleiders? Zij zeiden dat de Here God geen welbehagen had aan een bloedeloos offer van de vruchten der aarde, en dat Zijn voor­keur uitging naar het bloedige offer van één der eerstelingen van Abels schapen. Dat valt zeker in de periode voor Mozes niet te onderbouwen. Want een gebod over het brengen van offers was ten tijde van Kaïn en Abel nog niet gegeven. Waarom aanvaard­de de eeuwige God het offer van de jongste wel en dat van de oudste niet? Niet vanwege de aard van het offer, maar gezien de hartsgesteld- heid van de offeraars! Uit Genesis 4 blijkt duidelijk dat Kaïns hart (anders dan dat van zijn broer Abel) niet op de Heer gericht was. Hij was bezig met het bedrijven van religie, terwijl Abel de intensie had vanuit z’n hart de Schepper van hemel en aarde te dienen. Dat het offer van Kaïn geen afspiegeling van .”Sten zuivere hartsgesteldheid was, Dleek alras uit zijn reactie op Gods regering van zijn religieuze vroom­heid. Hij bracht onder auspiciën van de geest van verwerping het eerste mensenoffer aan Gods tegenstander.

Een Bileamsloon

Balak, de koning van Moab, was bereid Bileam vorstelijk te belonen wanneer deze de door de koning bedachte vervloeking over Israël uit zou spreken Numeri 22 vers 2 en Numeri 24 vers 25 (Num. 22:02 en Num. 24:25). Na enkele loonronden zal het waarzeggersloon beduidend hoger dan nor­maal zijn uitgevallen. En Balak bezat wel het één en ander, zodat een belo­ning bij hem ook écht vorstelijk wezen kon!

De Moabieten waren als de dood voor het oprukkende leger van Israël; zij hadden immers gezien hoe gron­dig de Israëlieten met de Amorieten afrekenden. De macht van de hyste­rie sloeg toe in Moab en ook Koning Balak kwam er danig onder te zitten. Want (zoals altijd) pleegde de hyste­rische geest zich ook hier als een olievlek op het water uit te breiden. De geest van hysterie, ons wel bekend, pleegt altijd de mensen door panische angsten uit balans te bren­gen. Dat lukt hem vaak probleemloos – zo ook hier bij de Moabieten. Wat er in het functioneren van Bileam ook scheef mag hebben gezeten, voor hysterische beïnvloedingen zoals bij Balak, bleef hij gespaard. Vandaar dat hij instaat bleek de stem van de levende God van de leugen­achtige beweringen vanuit het Rijk der duisternis tijdig te onderschei­den.

Overeenkomstig de tekst uit Numeri bestaat er geen bezwering tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël. Het geestelijke Israël is onkwetsbaar voor Satans vervloekingen als het zich als een leeuw verheft boven alles wat hem naar de kroon steekt. De zegen van onze God is verheven boven wat voor occulte vervloeking ook, onder voorwaarde van ons legi­tiem bezig zijn in eendracht met onze liefhebbende hemelse Vader.

Verzet als van Korach…

Korach, Datan en Abiram meenden (samen met de nodige medestan­ders) het beter te weten dan Mozes en Aaron. Zij dachten Gods stem nauwkeuriger te kunnen verstaan dan degenen die God er voor aange­wezen had. De geest van weerspan­nigheid kreeg ongekende kansen, ook tijdens de schaduwwet van het Oude Verbond Numeri 16 vers 1 tot en met 33 (Num. 16:01-33). Datzelfde hardnekkige kwaad steekt af en toe ook in de niéuwe bedeling z’n eigenwijze kop op. Sommige mensen in de gemeente willen niet luisteren naar anderen, omdat ze zelf betere geestelijke oren denken te hebben. Het staat overigens niet op voorhand vast, dat leidinggevenden altijd het beste luistervermogen in huis hebben. Laten we ook hierin maar de nodige bescheidenheid in acht nemen!

Luisteren naar wat de Heer ook tegen anderen gezegd heeft, kan nooit kwaad.

Wanneer het inderdaad woorden van de Heer blijken te zijn, zullen we die zeker in onze overwegingen meenemen. Niemand van ons kan bij de hemelse Vader het alleenrecht op het ontvangen van Zijn aanwij­zingen claimen. Alleen daarom al is een verdere voortgang in Gods Koninkrijk slechts gezamenlijk mogelijk!

Wanneer de geest van weerspannig­heid in een gemeente huis heeft weten te houden, heeft dat altijd heel nare gevolgen. Het geestelijke kli­maat in Gods huisgezin wordt hier echt door bedorven! En de leiding wordt het werken op een vervelende wijze bemoeilijkt. Maar wanneer lei­dinggevenden de eigen gedachten voor de stem van de Heer aanzien, zullen de gevolgen werkelijk desas­treus kunnen zijn. Verzet als van Korach wordt uitgebannen als we gezamenlijk bezig zijn de gedachten van heil naar iedereen op Gods weg waar te maken.

Aanvaarding

Wat voor godsbeeld Mozes en Aaron hadden weet ik niet, maar de God en Vader die Christus Jezus ons bekendgemaakt heeft, is Iemand die altijd zichzelf is. God is licht, volgens het Woord, en daarom is Hij dat onder alle omstandigheden. Evenzo wordt God in Zijn Woord goed en liefde genoemd, en ook dat verandert dus nimmer. Met Zijn gerechtigheid is het niet anders gesteld, en derhal­ve is het aannemelijk dat al Gods eigenschappen overal, op elk tijdstip en waar ook in de hemel of op de aarde onveranderd positief naar Zijn plan met de mens zullen wezen. Geheimenissen als in Numeri teke­nen Mozes als een kind van zijn tijd. Evenals de anderen onder het Oude Verbond, meende hij dat naast het goede ook het kwade van God ver­wacht kon worden. God zegende Zijn volk, maar Hij kon ook om het minst geringste Zijn straffende hand tegen de Zijnen verheffen. Het is echter meer in overeenstemming met Jezus’ openbaring van het wezen van de Vader, dat in de betreffende hoofdstukken God alleen kenbaar maakte Zich terug te willen trekken van deze hardnekkig onge­hoorzame natie.

En daar ons God z’n mensen niet blokkeert bij de keuze van hun over­spelige hart, staat de Satan te trappe­len om ieder van hen met genoegen de vernieling in te helpen. God ech­ter blijft dezelfde. Hij verwerpt de mens niet en Hij keert zich niet van hem af. Bij Hem is er altijd aanvaar­ding van een ieder die het van Hem verwacht – uit wat voor schijnbaar uitzichtloze situatie zo’n persoon ook komt. Dat is één van de kernpunten van het evangelie. In 2 Timoteus 2 vers 13 (2 Tim. 02:13) staat: “Indien wij ontrouw zijn – Hij blijft getrouw, want Zichzelf ver loochenen kan Hij niet”. Paulus had het door! Hij begreep de intentie van Jezus’ boodschap: Gods aanvaarding van de mens in Christus.

 

Een karaf door Truus van Kaam

Deze karaf van kristal ziet er schitterend uit.

Een streling voor het oog, maar hoe zit het met de inhoud?

Als ik de wijn proef valt de smaak tegen; een beetje wrang.

Is het iets om over na te denken of vinden we dat minder belangrijk,

over smaak valt immers niet te twisten.

Als we met Gods Geest vervuld zijn hebben toch allen dezelfde smaak. Waarin proeven we dan verschil bij elkaar? De Heer kan daarover inzicht geven.

Er kan gewenning optreden wanneer we jarenlang naar het woord luisteren, soms ook verdoving.

We verlangen naar dieper inzicht en daar is meer overgave voor nodig. Door telkens ons hart te zuiveren gaan we bij elkaar de eenheid des geestes proeven en dit zal bevestigend werken.

Jakobus zegt heel terecht dat we ons hart moeten zuiveren als we innerlijk verdeeld zijn Jakobus 4 vers 8 (Jak. 04:08).

Het verborgene wordt aan ons geopenbaard en al gaande zullen onze ogen dit gezuiverde innerlijk gaan uitstralen Matteus 6 vers 22 (Matt. 06:22).

 

De bloeiende woestijn door Hans Bulthuis

Zoals we al eerder schreven introdu­ceren wij van tijd tot tijd nieuwe schrijvers. Het verhoogt de veelzijdig­heid van de belichting van de volle evangelie boodschap zoals deze in Levend Geloof een centrale plaats inneemt. Bijgaand het eerste artikel van Hans Bulthuis (59), voorganger van de Gemeente Gods (Pinksterkapel) te Den Haag. Broeder Bulthuis is een bekend bijbel­leraar en in de loop der jaren werden van hem talrijke artikelen gepubli­ceerd, onder andere in Kracht van Omhoog en het Studieblad van het Koninkrijk der hemelen. We zijn blij dat Hans Bulthuis ook regelmatig in Levend Geloof gaat schrijven, (red.).

Eén van de vele vermogens die God bij de mens heeft ingeschapen, is de mogelijkheid om iets voort te kun­nen brengen. De mens kan en mag productief zijn. De geschiedenis van de mensheid heeft aangetoond dat de mens hierdoor al veel tot stand heeft weten te brengen. Ze toont ons de ontwikkeling van steentijdmens tot ruimtevaartmens. De Schepper heeft echter andere voortbrengsels bedoeld. Door het samengaan van God en mens is de laatste namelijk in staat om goede werken te doen van een goddelijk niveau en gehalte. De bijbel noemt dit vruchtdragen. Jezus zegt daar­over: “Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt…” Johannes 15 vers 8a (Joh. 15:08a). En Paulus schrijft: “Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zou­den wandelen” Efeze 2 vers 10 (Ef. 02:10). Het voortbrengen van geestelijke vrucht is in principe dus mogelijk. Of het er ook werkelijk van komt, zal de toekomst ons leren. Bezien we het volk van God van alle tijd en plaats tot nu toe, dan valt het ’ten dele zijn’ daarvan op. De heerlijke en volle eindvrucht, de volwassen zonen Gods, is na tweeduizend jaar chris­tendom nog niet te voorschijn geko­men. De Landman wacht nog steeds op deze kostelijke vrucht van het land. De zuchtende schepping wacht er eveneens op, zelfs met een reik­halzend verlangen. Ja, wijzelf, als eerstelingen tot die heerlijkheid geroepen, zuchten ook bij onszelf in de verwachting daarvan Romeinen 8 vers 21 en 23 (Rom. 08:21-23).

Hoewel dit einddoel van het geloof nog niet gerealiseerd is, betekent dat niet dat er niets tot stand gekomen zou zijn. Er is zeker wat bereikt. Het hout van de vijgeboom is reeds week geworden en de bladeren spruiten uit. De zomer staat voor de deur Matteus 24 vers 32 (Matt. 24:32). Overal ter wereld zijn kinderen Gods zich in de binnenka­mer aan het toebereiden en zich aan het toewijden. Een verblijdende zaak.

Woestijn

Tegelijkertijd bemerken we ook een pijnlijke gedeeltelijke vruchteloos­heid van Gods volk op. Een droogte. Er zijn namelijk evenzo vele christe­nen die nauwelijks groeien en wei­nig vruchten voortbrengen. Naast alles wat er tot nu toe dus al wèl is voortgebracht, merken we tevens nog droge plekken op. Er zijn helaas allerlei terreinen van het leven waar leegte en gebrek voorkomt. Ze zijn stukjes woestijn. Binnen het gehele volk van God zijn er zelfs velen die wat dit betreft op een minimum leven. Toch noemt de goede God de zijnen ‘kostelijke velden en vruchtba­re wijnstok’ Jesaja 32 vers 12 (Jes. 32:12). Tegelijkertijd treurt Hij evenwel over het akkerland van zijn volk waar doornen en distelen opschieten (vs. 3). Jesaja noemt dit ‘woestijn, het dorre land, de steppe’ (Jesaja 35). Een beeldspraak voor ernstige en hardnekkige vruchteloosheid. Uitzichtloos en toe­komstloos. Valt er van een woestijn iets te verwachten? Is er iets om wanhopiger van te worden inzake vruchtdragen en oogsten dan gloei­end zand en dorstig land? Het is toch hopeloos daar iets van te ver­wachten en het is toch zinloos je daarmee bezig te houden. Is deze voorstelling van zaken niet geheel in overeenstemming met de uitspraak van ‘het gehele huis Israëls’ als het klaagt: “Onze beende­ren zijn verdord en onze hoop is ver­vlogen; het is met ons gedaan” Ezechiel 37 vers 11 (Ez. 37:11)? Of met de woorden van Haggaï: “Gij hebt op veel gerekend, maar zie, het liep op weinig uit?” Haggaï 1 vers 9 (Hagg. 01:09)

Vele lieve kinderen Gods gaan nog steeds gebukt onder zwakheden, ziekten, psychische beschadigingen, gebondenheden en allerlei noden.

Om hierbij maar te zwijgen over de schrijnende onderlinge verdeeldheid en onenigheid binnen de gemeente van Christus. Zijn lichaam is ziek. Is dit het leven en de overvloed die Jezus ons beloofd heeft, of is het woestijn en steppe?

Oorzaken

Geestelijke onvruchtbaarheid kan door verschillende factoren veroor­zaakt worden. Allereerst kan de grond niet geschikt zijn. Te denken valt aan ongeïnteresseerdheid voor Gods plan, of onwil om zich aan de Heer te onderwerpen. Iemand kan meer liefde tot de wereld hebben dan voor het bedacht willen zijn op de dingen Gods. Dat is een persoonlijke keuze. God dwingt of forceert nie­mand. De roep klinkt immers: “Wie dorst heeft, hij kome…”. Een andere oorzaak van onvrucht­baarheid kan zijn dat gelovigen geremd, geblokkeerd of verleugend worden door boze geesten. Onkunde omtrent de geestelijke wereld speelt helaas velen parten. Kennis en inzicht aangaande deze zaken is ech­ter onmisbaar. Bevrijding en vrij blij­ven zijn broodnodig. De strijd in de hemelse gewesten, allereerst in eigen hemel, behoort tot de kernwaarhe­den van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen o.a. Efeze 6 vers 10 tot en met 20 (Ef. 06:10-20). Indien daaraan wordt voor­bijgegaan, kunnen de machten der duisternis als sprinkhanen en kaalvreters hun slag slaan om iedere beginnende vrucht meteen weg te roven.

Ook problemen rond het geloven op zich, of stoornissen in de relatie met Jezus, of een blijvende armoede betreffende het woord van God, kun­nen belemmerend inwerken op het proces van vruchtdragen. Voor ons onderwerp ‘de bloeiende woestijn wijst de profeet op een andere oorzaak van geestelijke droogte, namelijk gebrek aan water dat het land vruchtbaar doet zijn. De profeet spreekt immers over wateren die in de woestijn zullen gaan ontspringen en het ontstaan van beken in de steppe. Het gloeiende zand zal tot een plas worden en het dorstige land tot waterbronnen Jesaja 35 vers 6b en 7 (Jes. 35:06b-07).

Het onmogelijke wordt mogelijk

Er bevinden zich op onze planeet plaatsen die zo dor en leeg zijn dat bij een wolkbreuk er modderstromen ontstaan. Die veroorzaken alleen ver­woesting en ellende. Met zulke gebieden valt niets te beginnen, maar er zijn echter ook woestijngedeelten waar gedurende de regentijd binnen zeer korte tijd een weelderige plantengroei ontwikkelt. Alles komt dan tot leven.

Is hier sprake van een wonder, van een onverklaarbaar natuurverschijn­sel? Neen, integendeel. Het is een logisch gevolg van een natuurgegeven. In de periode toen er nog geen sprake was van slechts één druppel­tje regen, voerde de hete wind zaad mee dat neersloeg in het gloeiende zand en erin verdween. Niemand zag het, niemand merkte het. Uiterlijk bleef de vlakte droog, kaal en leven­loos. Maar diep van binnen, in de schoot der woestijn, lag het zaad te wachten, totdat… Totdat de regen zou komen, het hemelwater. De onvruchtbare woestijn was, ondanks de kwellende toestand van hitte en droogte, tot een verborgen maar veel­belovend zaaiveld geworden. In Jesaja’s profetie is het water, de bevloeiing, de zegenbrengende regen de oplossing voor het woestijnpro­bleem en de veroorzaker van een komend heilsfeest. De grote en beklemmende vraag of dat dorre en levenloze land ooit overvloedig vrucht zou kunnen voortbrengen, wordt door zijn voorzegging name in positieve zin beantwoord. De woestijn en steppe zullen wèl gaan bloeien en vruchtdragen. De onmo­gelijkheid wordt omgekeerd tot een mogelijkheid. Bij God zijn immers alle dingen mogelijk! Door bevloeiing van het dorstige land zal er een ongekende en welige bloei tot stand komen. Dit wonder zal een uitbrekend gejubel en gejuich met zich meebrengen. Niet voor waar te houden heerlijkheid wordt openbaar. De luister van God zelf zal daarin aanschouwd gaan worden. In Jesaja 35 wordt een toe­komstsituatie van Gods volk geschil­derd die boven elk besef en voorstel­ling van ons uitrijst.

De Geest

In dit verband spreekt Jesaja over het ’totdat…’. Totdat over ons uitgestort wordt de Geest uit den hoge Jesaja 32 vers 15 (Jes. 32:15). Daar moeten we het dus van hebben. Dat biedt de reeële mogelijk­heid tot vruchtdragen. Het stemt overeen met de uitspraak van Jezus dat er stromen van levend water uit ons binnenste zullen gaan vloeien als wij de Geest ontvangen zullen (Joh. 7:38-39). De Geest maakt het zaad Gods levend. De goede grond brengt dan vanzelf vruchten voort. Tot zolang blijft het verschrompelde zaad onder de droge aardkluiten lig­gen Joël 1 vers 17a (Joël 01:17a).

Het woord van God komt tot vervul­ling door de werking van de Geest. Dat was al zo tijdens de scheppings­dagen. De Geest Gods zweefde over de wateren. Toen God evenwel ging spreken, kwam de realisering van zijn wil tot stand. Zo belooft Jezus ons dat wij kracht zullen ontvangen wanneer de Heilige Geest over ons komt Handelingen 1 vers 8a (Hand. 01:08a). De Geest maakt immers levend.

Het behoort dan ook tot het funda­ment van het geloof om gedoopt te worden in heilige Geest. De bedoe­ling is wel om met die Geest vervuld te worden en te blijven Efeze 5 vers 18b (Ef. 05:18b). Een eenmalig gebeuren na de beke­ring en het daarbij laten, is onvol­doende. Jezus dient alle ruimte en gelegenheid te krijgen in ons leven en in de gemeenten om Zich door de Geest te kunnen manifesteren en werkzaam te zijn. Waar zijn zalving aanwezig is, kan met vrucht gearbeid worden.

Voor de eindtijd is er nog een extra belofte gegeven, de late regen. Er is door God een heerlijke volheid aan woord en Geest voorzegd om daar­door tot de volwassen geestelijke mens Gods te kunnen doorstoten.

Late regen

Deze diep inwerkende en wereldwij­de eindzalving zal Gods volk tot een vruchtbare akker maken waar iedere droogte verdwenen is. Dit gebeuren zal tot de grootste oogst aller tijden leiden. De woestijn van Sion wordt als Eden en haar wildernis als de hof des Heren Jesaja 51 vers 3a (Jes. 51:03a). De werking ervan zal alles tot leven en volheid brengen in allen die Jezus’ verschij­ning liefhebben.

In de achter ons liggende jaren is er door vele gelovigen het hemelbrood, het verborgen manna, verzameld en in de harten opgeslagen. Lang niet alles is tot groei en rijping gekomen. Maar dat zal dan wel tot stand gaan komen. Ook al het goede dat in vele christenen naar de Heer en zijn plan uitgaat, komt dan tot volle mobilisa­tie. Met verbazing zal de wereld, maar ook wijzelf, zien wat er eigen­lijk in de binnenkamer opgestapeld lag en nu in kracht geopenbaard wordt. Terwijl velen reeds in liefde naar de Heer toegroeien, zal deze laatste fase van de late regen de vol­heid in volwassenheid en de openba­ring van Gods heerlijkheid in onbe­perkte mate tot gevolg hebben. Er komt een definitief einde aan de situatie beschreven in Jesaja 41 vers 17a (Jes. 41:17a. De ellendigen en de armen zoe­ken naar water, maar het is er niet, hun tong verdroogt van dorst. De reactie van God is daarop: “Ik, de Here, zal hen verhoren; Ik, de God van Israël, zal hen niet verlaten’. Het gevolg zal zijn dat op kale heuvels rivieren zullen ontspringen en dat er bronnen ontstaan te midden der valleien. God zal de woestijn tot een waterplas maken en het dorre land tot waterbronnen. De hand des Heren zal dit doen en dit scheppen (vs. 17-20). Niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest, zegt de Here der heerscharen! Dit zal tevens een grote vreugde tot gevolg hebben. Verdriet en pijn zul­len verdwijnen. Vervulling met de Geest gaat altijd hand in hand met blijdschap, gejubel en dankzegging.

Troost

Voor velen vandaag is dit vooruit­zicht een geweldige troost. Wat wij dag na dag hebben gezaaid op de akker van onze geest, en deels wat oogst opbracht, ontwikkelt zich door die late regen tot een boven onze voorstelling uitgaande overvloed aan vrucht. Niets van ons werken is tevergeefs geweest. Alles in ons wat tot nu toe nog niet aan bod kwam en vrucht voortbracht, zal dan wel tot bloei komen en rijpe vruchten gaan voortbrengen. De volharding wordt beloond. De trouw aan het kleine voert tot het beheer over het meerde­re. Wie heeft, hem zal gegeven wor­den.

De lijdenden die in geloof bleven uit­zien naar hun totale verlossing, ont­vangen verlossing en genezing. De beschadigden gaan algeheel herstel ervaren. Zij die nooit iets van de heerlijkheid beleefden en het alleen maar met het ‘van horen zeggen’ moesten doen, zullen het getuigenis van Johannes nazeggen: “Hetgeen wij aanschouwd hebben en met onze handen getast hebben van de Woord des levens”.

Een ieder die door zware werkverplichting en een druk gezinsleven met schuld rondliep, omdat hij ‘zo weinig tijd voor de Heer’ had, maar toch door alles heen probeerde te verzamelen en met de gemeente meeging, zal eveneens verrast wor­den door een zalige doorbraak van het Koninkrijk in zich. Jongeren, opgevoed en deels bezaaid met het goede van God maar deson­danks het erbij lieten zitten, keren op hun schreden terug en trekken met de gemeente op. De woestijn, de steppe en de dorre plaatsen zullen gaan bloeien en groeien en vruchtdragen als nooit tevoren.

Hand aan de ploeg

Betekent het bovenstaande nu dat wij passief en doelloos wat rondhan­gen in het leven, totdat God iets gaat beginnen? Neen! Er is werk aan de winkel, veel werk. Het belangrijkste is dat wij voortgaan met ons hart te bezaaien met het zaad Gods 2 Korinthe 9 vers 10 (2 Kor. 09:10). Dat is het evangelie der heerlijkheid. Het bewaren van het woord Gods houdt in dat wij er dagelijks mee aan de slag gaan in ons eigen leven. Geloven is doen, leert Jacobus ons. Het gewas van gerechtigheid zal dan gaandeweg toenemen. Immers, indien wij ons in praktische zin aan de waarheid houden, groeien wij in elk opzicht naar Christus toe. Vervolgens zullen wij ons leven heili­gen, gelijk God heilig is 1 Petrus 1 vers 16 (1 Petr. 01:16). Als er niets tussen Hem en ons instaat, is er een direkte relatie mogelijk waarin Hij door zijn Geest het willen en werken in ons kan onderhouden. Vanuit deze innerlijke omgang met de Zoon leren wij Hem kennen gelijk Hij is en zullen Hem gelijk wezen 1 Johannes 3 vers 2 en 3 (1 Joh. 03:02-03). Door dit kennen zal Hij, volgens Hosea, dan tot ons (kunnen) komen als de late regen, die het land besproeit Hosea 6 vers 3 (Hos. 06:03).

Ten slotte is in deze tijd het gebed van groot belang. De profeet Zacharia roept ons op om ten tijde van de late regen er ook daadwerke­lijk om te bidden Zacharia 10 vers 1 (Zach. 10:01). De belofte dat God een stortregen zal geven, waardoor er voor iedereen gewas op het veld kan gaan groeien, stemt overeen met de voorzeggingen van Jesaja over de bloeiende woestijn.

De tijd die voor ons ligt wordt een heerlijke tijd. De late regen, de opwekking, de openbaring van Gods heerlijkheid, of hoe dat grootse gebeuren ook verwoord mag worden, zal Gods volk op orde brengen en bijeen vergaderen. Eén kudde en één Herder. Eén God en één volk. Voor zo’n toekomst, zo’n opgang, willen wij toch allen de hand aan de ploeg slaan en zonder omzien rechte voren trekken? Sta dus op en word verlicht, want ons licht komt en de volle heer­lijkheid van onze Heer Jezus Christus zal over ons opgaan en over allen die Hem toebehoren en lief­hebben!

 

Het nagalaten spoor (gedicht) door Duurt Sikkens

Hoog in de winterlucht

zag ik de vlucht van wilde ganzen

in de glinsterende stilte

hoorde ik hun vleugels suizen

en hun zacht getoeter

 

lieten zij geen spoor na?

 

maar ik heb ze gezien

ik heb ze gehoord, in de stilte

 

zoveel sporen zijn achtergelaten

getekend in het zand

in het gebogen gras

de prenten in de sneeuw

 

maar het zand verstoof

gras verdorde, sneeuw smolt

dat ene bleef, hoog in de lucht,

het nagelaten spoor

van een waarachtig mens

 

zie dan, hoor, de stille vlucht

van wilde ganzen…

 

De mens als vrouw van God door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem deel 4

De Schepper laat als de Onvergan­kelijke nooit Zijn doel los. Daarom profeteerde Hij direkt na de zondeval van de eerste mens over de uiteinde­lijke verwerping van de slang (Satan), door wiens toedoen de mens onder de claim van de vorst van de duisternis (Dood) is gekomen. Tegelijk verbond God Zich met de mens in een verbond, waarin Hij een belofte legde. Uit de éérste mens, die een ‘levende ziel’ genoemd wordt en met de aarde ver­bonden is, zou in een volheid van tijd ‘zaad’ tevoorschijn komen. Deze nieuwe of ‘hemelse’ mens zou als ‘levendmakende geest’ allereerst door middel van de Eersteling van deze nieuwe schepping de kop van de slang vermorzelen Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15). Daarna zou door middel van de ‘gemeente’, als het ware lichaam van Jezus Christus, het demonenrijk van deze slang worden uitgebannen in de ‘strijd in de hemelse gewesten’ (Efezebrief).

In het voorwoord van deze studie werd al melding gemaakt van de aanduiding ‘vrouw’. Deze wordt ook gegeven in de profetie van Openbaring 12. Vooral in onze tijd blijkt opnieuw de zwangerschap van deze ‘vrouw’ en haar pijn om te baren. Het ‘vrouw’-zijn betreft in deze eindtijd de in het plan van God gelovende mensheid, in wiens ‘moe­derschoot’ het lichaam van Jezus Christus in ver gevorderd stadium van ontwikkeling is. De openbaring van dit ‘kind’ als ware gemeente tesamen met haar Hoofd, de Heer Jezus Christus, is aanstaande. We leven reeds in de periode, waarin de vervulling met de Geest van de Vader en de Heer Jezus als ‘late regen’ bezig is het gewas te besproei­en vgl. Ezechiel 34 vers 26 (Ez. 34:26) (‘zegenbrengende regens’) en Jakobus 5 vers 7 en 8 (Jak. 05:07-08) (‘vroege en late regen’).

Satan tegenover de vrouw

Met grote grimmigheid staat in deze situatie de duivel en Satan, welke ook de grote draak wordt genoemd, vóór de vrouw. Hij weet, dat deze zwanger is en hij weet ook heel goed, hoe de profetie, welke de Schepper uitsprak in de ‘hof van Eden’ in vervulling zal gaan, want geen woord, dat de Schepper spreekt, zal onvervuld blijven Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15)

Deze eerste profetie sprak van de vrouw, die zaad zou voort brengen, evenals de slang zelf. Dat zaad van de vrouw zou echter de kop van de slang vermorzelen. Het ‘zaad van de slang’ is de mens waarin de leugen zich zal manifeste­ren, want de duivel is de verwekker van de leugen Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44). Het ‘zaad van de vrouw’ is daarentegen de mens der waarheid, welke voor het eerst gestalte kreeg in onze Heer Jezus de Christus en als Zijn ‘nage­slacht’ zal uitgroeien tot een onmeet­bare volheid.

Door zijn leugen, welke hij maar al te vaak als ogenschijnlijke waarheid weet te vermommen, zal de duivel de ‘hiel’ van het zaad van de vrouw ver­morzelen. Hij weet, dat zijn macht niet verder reikt en dat hij slechts de voortgang tot het voor de mens weg­gelegde doel kan belemmeren, wan­neer deze in standvastig geloof hem weerstaat. Hij kan slechts door zijn leugen bewerken, dat de ontwikke­ling van de ‘vrouw’ tot het doel van God moeizaam verloopt, maar hij kan deze ontwikkeling niet keren, zolang de mens daar in geloof aan vast houdt Jakobus 4 vers 7 en 1 Petrus 5 vers 9 (Jak. 04:07 en 1 Petr. 05:09).

Met moeite en smart

Hoe is de profetie van Genesis 3 vers 15 en 16 (Gen. 03:15-16) jegens de ‘vrouw’ uitgeko­men. Haar noodgedwongen wandel op aarde gaat onophoudelijk gepaard met moeite en smart, gepaard aan een aardsgericht begeren, hoewel op zich niet direkt zondig, maar wel vol met beperkingen.

Door onderdrukking werd het eerste ‘kind’ van de mens gevormd in de slavernij van Egypte om vandaaruit onder leiding van Mozes op te trek­ken naar het aan de vaderen beloofde land.

Toen dit aardse volk van God via velerlei verdrukkingen in de ‘volheid van de tijd’ was gekomen, bracht zij zonder het zelf te beseffen het ‘kind van Bethlehem’ voort Jesaja 66 vers 7 (Jes. 66:07). Hoe ging ook deze geboorte in natuurlijke zin met smart en moeite gepaard vanwege het dreigen van de duivel. Satan misbruikte de wijzen uit het oosten en de wrede koning Herodes om dit kind te vermoorden. Vanwege de bijzondere heiliging en bescherming van Zijn kind voor­kwam de hemelse Vader dat. Hij schakelde hierbij de naast betrokke­nen in door een engel naar Jozef te sturen en deze in een droom op te dragen, met spoed naar Egypte te vertrekken. Zo ontkwam het kind van Bethlehem terwille van diens hoge roeping, doch het ging met grote smart gepaard vanwege de zo genoemde ‘kindermoord’ in Bethlehem en omgeving Matteus (Matt. 02:16-18).

De ‘moeder’ van de gemeente wordt door de apostel Paulus in zijn brief aan de Galaten aangeduid als het ‘hemelse Jeruzalem’ (Galaten 4). In haar schoot worden de leden van het lichaam van Christus gevormd en daaruit ‘geboren’ of geopenbaard. De apostel Paulus spreekt in dit opzicht ook van ‘openbaring van zonén Gods, dus een veelvoud van de eerste Zoon. Op deze openbaring wacht de zuchtende schepping, waarbinnen de genoemde ‘vrouw’ centraal staat, als in barensnood (Romeinen 8). Zowel op het het Hoofd als op de leden van haar ‘kind’ is de uitdrukking ‘eerste­ling’ van toepassing 1 Korinthe 15 vers 23; 2 Thessalonicenzen 2 vers 13; Jakobus 1 vers 18 en Openbaring 14 vers 4 (1 Kor. 15:23 en 2 Thess. 02:13 en Jak. 01:18; en Openb. 14:04).

Het zaad van de vrouw

Het zaad van de vrouw werd door de profeet Jesaja aangeduid als het nakomelingschap, dat zich als ‘knecht van God’ zou openbaren. De Eersteling hiervan zou zich beschik­baar stellen voor de Vader in de hemel, zodat Deze het noodzakelijke en eeuwige offer tot redding van de mens zou kunnen brengen (Jes. 53:10). In de geschiedenis van Abraham en diens zoon-der-belofte Izak op de berg Moria wordt hiervan een duidelijk beeld weergegeven. Jezus Christus ging in een andere beeldstelling als de Hogepriester van het Nieuwe Verbond het hemelse heiligdom binnen. Dit heiligdom is de ‘grotere en meer volmaakte taber­nakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van deze schepping’ Hebreeen 9 vers 11 (Heb. 09:11). Hij vergoot Zijn eigen bloed, de drager van het natuurlijke leven en verwierf daarmee een eeuwige verlossing van de claim van de Dood. Als een smetteloos offer gaf Hij zich­zelf over om de wil van God te vol­brengen, zodat Deze als de grote Offeraar Zijn offer kon brengen als het enig mogelijke zoenmiddel voor de zonden van de wereld. Met deze offerande reinigde Hij ook ons bewustzijn van het hanteren van slechts dóde werken. Dit zijn wer­ken, die de vele godsdienstige instel­lingen en verrichtingen betreffen, waardoor menigeen ten onrechte denkt God te behagen. Ze dienen echter slechts tot bevrediging van het (vrome) vlees en zijn voor de levende God slechts een schaduwbeeld van de eigenlijke dingen, waar het om gaat.

Door Zijn dood heeft onze Heer bevrijding gebracht voor de overtre­dingen onder het eerste (schaduw)verbond. Daardoor konden de ‘geroepenen’ onder dit verbond (het zichtbare volk Israël) de belofte van de ‘eeuwige erfenis’ ontvangen Hebreeen 9 vers 11 tot en met 15 (Heb. 09:11-15).

De nieuwe generatie

De aanduiding ‘vrouw’ betreft zo de rechtvaardigen van alle tijden en alle plaatsen. In haar ‘moederschoot’ wordt sinds de openbaring van Jezus Christus de nieuwe generatie gevormd, welke als ‘zonen Gods’ openbaar zal worden Romeinen 8 vers 18 (Rom. 08:18 v.v). Deze zonen zijn de éérstelingen van de nieuwe schepping, terwijl de Heer Jezus Zelf de Eérsteling van allen is. In de benaming ‘eerstelingen’ zit de belofte verborgen, dat er méér zal volgen, want het plan van de Vader betreft de hele nieuwe mensheid. Als Hoofd en lichaam met elkaar verbonden zullen de eerstelingen samen met het Lam staan op de berg Sion, een aanduiding voor de ‘berg van het huis des Heren’. Deze berg zal verheven zijn boven al de bergen. Op deze berg woonde in de bedeling van de schaduw de God van Israël in de tempel te Jeruzalem. Sinds de werkelijkheid, welke in de verschij­ning van onze Heer Jezus begon, woont de Here der heerscharen in Zijn heilige en ware tempel, dat is het lichaam van Jezus Christus Jesaja 8 vers 18 (Jes. 08:18). Aanvankelijk alleen in de ‘Ark van het Verbond’, onze Heer, maar sinds Diens verheerlijking en de daaruit voortvloeiende vervulling met de Geest van God ook in degenen, die deze Geest bewust hebben ont­vangen. Deze eerstelingen zijn even­als hun Heer en Hoofd vol van de Geest des Heren, dat is van het wezen van het Lam en het wezen van de Vader in de hemelen. Ze zijn gekocht uit de mensen. Ze spreken het woord der waarheid en zijn vol­komen gelijkvormig aan het beeld van de Zoon, zoals de Schepper vanaf het begin voor ogen had en ze zijn onberispelijk Openbaring 14 vers 1 tot en met 5 (Openb. 14:01-05). Het nakomelingschap, dat de Knecht van de Here’ zou zien, zijn daarom de genoemde zonen Gods. Zij zijn de eerstelingen van de nieu­we schepping en zijn voortgekomen als een ‘rijsje uit de (afgehouwen) tronk van Isaï en als een scheut uit zijn wortels’, om vandaaruit vrucht voor God te dragen Jesaja 11 vers 1 (Jes. 11:01). Naar Zijn raadsbesluit heeft onze God deze eerstelingen voortgebracht door het ‘Woord der waarheid’ om door middel van hen de hele schep­ping te herstellen. De apostel Johannes zag in een gezicht de hele nieuwe mensheid als een grote scha­re, die niemand tellen kan, uit alle volken, stammen, natiën en tongen. Deze staat dan voor de troon van God en het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in de handen.

Wanneer dit beeld werkelijkheid wordt, zal de hele schepping zich uiten in aanbidding en lofprijzing: “Amen, de lof en de heerlijkheid, de wijsheid en de dankzegging, de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden” Openbaring 7 vers 9 tot en met 12 (Openb. 7:9-12).

Als een brullende leeuw

De duivel weet, dat hem nog slechts weinig tijd is beschoren om de ‘vrouw’ en haar ‘kind’ te bedreigen en zo mogelijk uit te schakelen.

Daarom staat hij voortdurend vol haat, maar ook vol angst tegenover de zwangere ‘vrouw’ om zodra zij het ‘kind’ baart, dit te verslinden. Anders gezegd: hij gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal (kunnen) verslinden.

Vanwege deze voortdurende dreiging ‘schreeuwt’ daarom de vrouw in haar barensnood en in de verwachting van het zoonschap. Toch zal haar ‘zaad’ zich op Gods tijd openbaren en wel als een ‘mannelijk wezen’, dat als een meervoud van ‘zonen Gods’ de duivel tegemoet treedt in de hemelse gewesten. De duivel siddert vol angst vanwege de openbaring van deze zonen. Hier gaat het niet om een baby, zoals deze in de stal van Bethlehem werd geboren, maar om een ten strijde toegeruste ‘mannelij­ke zoon’.

Geen wonder, dat de duivel en draak vanuit paniek dit ‘kind’ tot vóór de troon van God najaagt om het alsnog te verslinden. Hij wordt echter door de hemelvorst Michaël en diens krachtige engelen, die de ‘zonen Gods terzijde staan’, uit de hemel geworpen. Hij kan dan op ‘aarde’ (waar de natuurlijke mens leeft), niets anders doen dan de ‘vrouw’ bedreigen en haar trachten te mislei­den middels een ‘vuile stroom’ van leugen en ongerechtigheid. Zo wil hij haar aandacht van haar wezenlij­ke doel aftrekken 1 Petrus 5 vers 8 (1 Petr. 05:08 en Openbaring 12).

Ondanks de dreiging, waarmee de ‘Eersteling van de nieuwe schepping’ werd geconfronteerd in diens korte, aardse leven, werd Hij vanwege Zijn geloof in het ‘plan van God’ en Zijn volharding overwinnaar over de ver­oorzaker van dood en vruchteloos­heid. Hij deed de ‘zonde van de wereld’ te niet. De ‘zonde van de wereld’ is de blokkade in het berei­ken van haar door de Schepper gege­ven bestemming tot heerlijkheid.

Vanwege de misleiding van het eer­ste mensenpaar in de ‘hof van Eden’ (Genesis. 3) werd deze zonde een feit.

Het verlangen van de schepping

Het is in dit verband te begrijpen, dat de hele schepping, met de mens voorop, zucht en ‘in barensnood’ is en met reikhalzend verlangen uitziet naar het zich openbaren van de beloofde vele zonen Gods. Dit zijn mensen, die net als de Heer Jezus geheel door de Geest van God geleid worden. Het zijn de geroepenen uit Joden en niet-Joden, welke tesamen met de Heer Jezus, het verheerlijkte ‘lichaam van Christus’ vormen. Dit ‘lichaam’ is bezig zich te openbaren zie Romeinen 8 vers 14 tot en met 23 en Romeinen 9 vers 23 tot en met 26 en Hebreeen 2 vers 10 (Rom. 08:14-23 en Rom. 09:23-26 en Heb. 02:10). Deze gehele gemeente kent dan de aanduiding ‘Jood’, omdat zij de Naam van de ware God draagt (Jood = Godlover) Romeienen 2 vers 28 en 29 (Rom. 02:28-29). De vorming van deze zonen gaat gepaard met verdrukking en be­nauwdheid in de zware tijden van de laatste dagen 2 Timoteus 3 vers 1

(2 Tim. 03:01). Dit is de reeds eerder genoemde periode, waarin de duivel rondgaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal kunnen verslinden 1 Petrus 5 vers 8 (1 Petr. 05:08).

Het verlangen van de schepping richt zich op het herstel van de oor­spronkelijke bestemming en de veel­zijdige mogelijkheden daarvan. Dit herstel is ingezet, sinds in de eerste Zoon van God het leven van God de vernietigende werking van de Dood doorstond.

In het openbaar, dus zichtbaar, ken­baar en meetbaar worden van de vele zonen, die samen met het Hoofd het genoemde lichaam van Christus vor­men, zet het herstel zich voort. Zo zal het door middel van de profeet Jesaja beloofde ‘nakomelingschap’ van Jezus Christus zich manifeste­ren tot heil van de geknechte mens­heid Jesaja 53 vers 10 (Jes. 53:10). Zo heeft de Schepper het vanaf het begin bedoeld.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

“Het einde aller dingen is nabijgeko­men. Komt dus tot bezinning en wordt nuchter, opdat gij kunt bidden. Hebt bovenal bestendige liefde jegens elkander, want de liefde bedekt tal van zonden. Weest gastvrij jegens elkander, zonder morren. Dient elkander, een ieder naar de genadega­ve, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods. Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid! Amen”. (Petrus in zijn eerste brief, 1 Petr. 04:0711).

Is het mogelijk gelukkig te sterven?

Definitief afscheid nemen van een geliefde. Dat is wel het afschuwelijk­ste wat een mens kan overkomen. Daar wil je eigenlijk niet eens over nadenken. Toch zouden we dat juist wel moeten doen, volgens de Amerikaanse Christine Longaker. Zij schreef er een boek over dat sterven­den en hun familie moet helpen: ‘Het licht van afscheid’. “Wie zich goed voorbereidt op de dood, zal het uiteindelijke sterven lichter vallen”, zegt zij. “Sterven kun je vergelijken met bevallen. Een vrouw die weet wat haar te wachten staat, heeft min­der het idee te lijden als ze een kind baart dan een vrouw die onwetend aan haar bevalling begint”. Uit het interview dat Marjolein Hurkmans van De Telegraaf met haar had blijkt dat Longaker haar ideeën en inzichten heeft geput uit het ‘Tibetaanse boek van leven en sterven’ van Sogyal Rinpoche. Zij gelooft -net als de Tibetaanse boed­dhisten- heilig dat de dood niet meer is dan een kruispunt. Haar filoso­fieën hebben echter op geen enkele wijze iets te maken met het geloof van de ware christen, die met Paulus kan getuigen dat niets (ook de dood niet) hem zal kunnen scheiden van de liefde Gods in Jezus Christus.

Hoewel sterven iets is waar we alle­maal mee te maken krijgen, probe­ren we de gedachte eraan zover mogelijk van ons af te zetten. Ook bij waarachtige christenen steekt dat soms de kop nog op, ondanks het . feit dat wij ‘de dood’ vrijmoedig onder ogen kunnen zien. Immers wij weten dat Christus de dood heeft overwonnen en dat de uitspraak van Paulus honderd procent waar is: “Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?” 1 Korinthe 15 vers 55 (1 Kor. 15:55)

De laatste vijand

Door de overwinning van Jezus is de angst voor de dood weggenomen. Hij was de eerste die de dood volle­dig heeft overwonnen, maar Paulus spreekt nog wel over de ‘laatste vij­and’ die overwonnen moet worden en dat geldt dan voor allen die weten dat het nieuwe, eeuwige leven in het zicht is, omdat ze geloven in het volbrach­te werk van Jezus Christus. In de huidige overgangstijd hebben wij dus nog volop met ‘de dood’ te maken. Daarom is het erg belangrijk dat we de laatste fase van ons aardse bestaan in alle rust en vertrouwen kunnen doorbrengen. Soms zien we ook bij waarachtige christenen nog een ware doodstrijd, terwijl dit bij anderen helemaal niet het geval is. Ook hier zien wij weer hoe belang­rijk het is dat we ons hebben laten bevrijden van alle gebondenheden of deze zelf hebben afgelegd. Wanneer dit niet het geval is zal de vijand, juist wanneer het einde nadert, ons nog zoveel mogelijk het leven zuur proberen te maken. Hij geeft zich niet zomaar gewonnen. Christenen die bevrijd zijn en vol van Gods Geest, kunnen te allen tijde de rest van hun leven op aarde met vertrou­wen tegemoet zien. Zij zijn niet bang voor de toekomst en kunnen met Paulus getuigen: “Het leven is mij Christus en het sterven gewin” Filippenzen 1 vers 21 (Filip. 01:21).

Overgewicht, de welvaartsziekte van onze tijd

Uit een recent onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat de Nederlander steeds dik­ker wordt. 42 procent van alle man­nen blijkt zwaarlijvig te zijn, evenals 36 procent van alle vrouwen. Bij zeven van de honderd Nederlanders is zelfs sprake van vetzucht. Deze ‘ziekte’ komt meer voor naarmate mensen ouder worden. Mannen tot hun zestigste en vrouwen tot hun zeventigste hebben de neiging steeds omvangrijker te worden. Volgens het CBS is het aantal vetachtige mensen de afgelopen tien jaar explosief toegenomen. Bij man­nen is dit het sterkst, met zestig pro­cent sinds 1985. Maar ook bij vrou­wen valt een stijging van 25 procent waar te nemen.

Wat is de oorzaak? De onderzoekers geven twee redenen op. In de eerste plaats is tegenwoordig bijna alles te krijgen: ‘De boodschappenkar bezwijkt bijna onder de overvloed en de ene lekkernij is nog zoeter en vet­ter dan de andere’. De tweede reden is tijdgebrek en de toenemende werkdruk. Daardoor komen de dagelijkse maaltijden meer en meer in het gedrang. Dan grijpt men gemakkelijker naar een snelle hap die meestal vet en zoet is. Kant-en-klaar maaltijden en instant­producten winnen razend snel ter­rein.

Als gevolg hiervan dreigt overge­wicht, volgens het onderzoek, de belangrijkste welvaartsziekte van het westen te worden.

In hoeverre blijven christenen gevrij­waard van deze ziekte? Ook hier geldt weer dat wij daarover vrij kun­nen beslissen, want christenen behouden ook nadat ze een nieuwe schepping zijn geworden hun ‘vrije wil’. Laten wij ons verleiden om mee te doen met de modetrends van de grote massa, of weten wij een halt toe te roepen aan de overdaad waar we mee te maken hebben? Wie gezond geestelijk voedsel tot zich neemt, zal ook gezond natuurlijk voedsel voorop stellen. Natuurlijk hoeven we elkaar geen wetten op te leggen. De Bijbel is ook in dit opzicht erg duidelijk. Maar ook hier gelden de woorden van Paulus: “Alles is mij geoorloofd… maar niet alles is nuttig!”

De sekte van Jezus van Nazareth

Het woord ‘sekte’ heeft bij de meeste mensen een negatieve betekenis. In de Grote Van Dale wordt een sekte omschreven als ‘de gezamenlijke aanhangers van een met name gods­dienstige gezindheid, die op bepaal­de punten afwijkt van een meer oor­spronkelijke waaruit zij is voortgeko­men; in de christelijke kerken met name in toepassing op groeperingen die zich afsplitsen van een kerkge­meenschap op grond van afwijkende opvattingen betreffende een niet-centraal geloofspunt’.

De Belgische historica Anne Morelli deed twaalf jaar lang onderzoek naar sekten in de Belgische hoofdstad Brussel en bracht er een honderdtal in kaart – van de Orde van de Zonnetempel tot satansvereerders. Ze concludeerde dat je niet kunt uit­maken of een groepering gevaarlijk is of dat morgen wordt. Natuurlijk ook in sekten komen oplichters en misdadigers voor. “Maar nu er in Brussel een dominee wordt verdacht van moord op zes familieleden, zeg­gen we toch ook niet dat alle domi­nees moorden?”

Slechte verliezers

Het is interessant te lezen hoe Morelli over sekten denkt. Birgit Donker doet ervan verslag in NRC- Handelsblad waaruit we het een en ander overnemen. Meerderheidsreligies verliezen ter­rein aan een scala nieuwe godsdien­sten. Morelli: “Mensen kiezen hun religie a la carte”. Maar de ‘godsdienstmultinationals’ zijn slechte verliezers die nauwelijks de vrije concurrentie gunnen aan ‘vrije zelf­standige ondernemers’, die vaak als gevaarlijk worden afgeschilderd. Morelli, zelf katholiek opgevoed maar inmiddels atheïst, waarschuwt tegen het criminaliseren van nieuwe religies. “Dan maak je ze tot martela­ren”.

Vorig jaar zorgde een parlementaire onderzoekscommissie voor opschud­ding in België, toen ze een lijst pre­senteerde met 189 sekten die in de gaten gehouden zouden moeten wor­den. “Een fantasielijst”, vindt Morelli, waarbij onder meer werd aangevoerd dat sekten zich mengen in het privé-leven van hun aanhangers. Maar Morelli ziet geen enkel verschil tussen mevrouw Gabrielle, hogepriesteres van de groep Ananda, die haar volgelingen verplicht con­doom, pil of spiraaltje te gebruiken en mijnheer Wojtyla, ‘heilige vader’, die het hun verbiedt. Sekten zouden gewelddadig zijn.

“Maar grote oorlogen in de wereldge­schiedenis hebben een religieuze grondslag”.

Sekten zouden hun leden dwingen hun bezittingen op te geven. “Sommigen geven inderdaad veel geld aan sekten”, beaamt Morelli. “Dat wordt gezien als diefstal. Maar in januari geven veel katholieken de paus geld als nieuwjaarsgeschenk en die besteedt het vervolgens aan een nieuw type pausmobiel”. Ook wordt vaak gezegd dat sektele­den gehersenspoeld worden. Morelli haalt een als non geklede pop uit een vitrinekast vol katholiek speelgoed. “Als een kind hiermee speelt inplaats van met een Barbie, is dat dan geen hersenspoeling?”

De onderzoekscommissie bepleitte aanpassing van de wet, zodat bijvoor­beeld ‘misbruik maken van psychi­sche zwakte’ strafbaar wordt. “Onzin”, vindt Morelli. Sekten moe­ten net als ieder ander de wet respec­teren, maar daarvoor zijn geen spe­ciale wetten nodig. “In de hele maat­schappij heb je goede en slechte mensen, perverselingen en gekken. Eigenlijk zouden we pas echt bang moeten zijn voor de traditionele meerderheidsreligies. “Want die kunnen hun wil opleggen”.

De ‘sekte van Jezus’

Deze en andere dingen die Morelli naar voren brengt zijn zeker waard om over na te denken. Maar al te dikwijls zien wij ook in het christen­dom dat het ‘recht van de sterkste’ (de meerderheid) als een opgelegde wet de overhand heeft. Al wat daar­buiten valt wordt als ‘verkeerd’ of ‘misleidend’ bestempeld, al zegt men dat vaak niet openlijk. Het naam-christendom wijst iedere vorm van sekte en sektevorming af… maar staat tegelijkertijd ook afwij­zend tegenover het ware christen­dom wat men ook als sektarisch aan­merkt! Werkelijke christenen vor­men vaak een kleine minderheid, zeker in sommige landen. Helaas zijn ook de echte christenen vaak nog zo verdeeld dat ze verschillende groepen en gemeenten vormen of soms als een kleine minderheid in de traditionele kerken aanwezig zijn. Zij weten echter stand te houden en, omdat de Geest van God in hen is, kunnen zij te volharden tot het einde. Zij vormen de ware Gemeente van Jezus Christus, hun kenmerk is niet onderdrukking en discriminatie van de ander, maar liefde en bewo­genheid vóór de ander. Zij worden immuun voor verdrukking en vervol­ging, ook al worden zij door sommi­gen voor een sekte aangezien. Dat gebeurde in de Handelingentijd ook al 4 vers 5 tot en met 14 en Handelingen 28 vers 22 Handelingen 1(Hand. 14:5-14 en Hand. 28:22). Zij zijn echter blij en dankbaar dat ze tot déze sekte mogen behoren! U ook?

Het sceptisisme van ‘Skepsis’

Begin november bestond de stichting Skepsis tien jaar. In Amersfoort werd ter gelegenheid hiervan een congres gehouden. Skepsis houdt zich bezig met het bestrijden en aan de kaak stellen van alles wat met het occultisme te maken heeft vanuit een wetenschappelijke visie. Verschillende bladen schonken veel aandacht aan dit tienjarig bestaan en het werk van deze stichting. Zo trof­fen we in HP-De Tijd een artikel aan onder de kop: ‘Waar de kennis groeit, groeit de onzin mee’. Erik Noomen, de schrijver van het artikel, begint met de opmerking: ‘Het geloof in homeopathie, astrologen en ufo’s is wetenschappelijk ongegrond, maar desondanks onuitroeibaar’.

Een pendeltest

Hij haalt enkele voorbeelden van ontmaskering aan. Ik citeer: ‘Beroemd zijn de Skepsis-pendeltes- ten. Een pendel is een touwtje waar­aan een gewichtje hangt. Dankzij dé bewegingen van zo’n pendel kunnen paragnosten allerlei informatie opvangen die voor gewone stervelin­gen onvindbaar is. In welke donkere kelders zich bijvoorbeeld geesten ophouden of op welke plaats water in de grond zit. Pendelen is een myste­rieuze speurmethode die nader onderzoek verdient, aldus Skepsis. Dus loofde de stichting tienduizend gulden uit voor een échte pendelaar. Uit een rij van zes doosjes zou die minstens vijftien van de dertig keer het gevulde moeten kiezen. Zeven deelnemers meldden zich in de herfst van 1992 in de oude ster­renwacht in Utrecht met voorwerpej’ die ‘door de doosjes heen zouden stralen’. Twee van hen waren zonder pendel gekomen, omdat ze verwacht­ten de ‘energievelden’ wel met de hand te voelen of het ‘aura’ met de ogen te kunnen waarnemen. Niet dat het mocht baten. Uiteindelijk kreeg geen van de deelnemers zelfs maar zijn reiskosten vergoed – daarvoor moesten ze bij de eerste tien pogin­gen vijf keer raak kiezen. De hoogste sKore was drie op tien’.

Astrologie

Een andere ‘elegante’ test werd gehouden onder vijftig astrologen. Zij kregen zeven levensbeschrijvin­gen voorgelegd, alsmede de bijbehorende horoscoopgegevens zoals geboorteplaats en tijd. De astrologen hoefden nu alleen maar te bepalen welk leven bij welke horoscoop hoor­de om 5000 piek op te strijken. Als extra aanwijzing kregen de sterren­wichelaars ook nog de antwoorden op een vragenlijst die ze zelf hadden helpen samenstellen – waarbij de Skepsis-onderzoekers vooral ervoor zorgdroegen dat vragen als ‘wanneer ben je precies geboren er niet op voorkwamen. Wederom werd er geen cent uitbetaald: slechts één enkele deelnemer bleek drie van de zeven horoscopen juist te hebben, terwijl de gemiddelde score op 0,75 (J|. Ook door willekeurig te kiezen, zouden de astrologen gemiddeld één toevalstreffer hebben’. Een ander voorbeeld van misleiding vertelt Noomen is de recente onthul­ling ‘dat er bitter weinig waar was van een genezing die instraalkanon Jomanda in een RTL 4-talkshow had geclaimd. Bij navraag bleek geen van de buren of oud-klasgenootjes van Mieke Decatte uit het Belgische Tienen ooit iets gemerkt te hebben van de vervelende blindheid die door Jomanda zou zijn verholpen’.

Een goed werk

De stichting ‘Skepsis’ doet dus goed werk, al zullen echte christenen so wie so alles op dit terrein radicaal afwijzen. Wanneer er verkeerde geesten in het spel zijn is er altijd sprake van misleiding en bedrog, hoe ogenschijnlijk echt sommige dingen ook lijken. Gods Geest wil ons ook in deze tijd attenderen om ons niet met welke vorm van occul­tisme of semi-occultisme in te laten, ook al wordt het soms als een onschuldig spelletje voorgesteld. Het artikel vermeldt verder nog hoe ook het bedrijfsleven en de gezond­heidszorg geïnfiltreerd raken met deze pseudo-wetenschap: ‘Nog steeds nemen bedrijven sterrenwi­chelaars in dienst om te zien of de sollicitant ook astrologisch gezien wel in het team past en er bestaan nog steeds wachtlijsten voor de oplei­dingen ‘Therapeutic Touch’, waar verpleegkundigen in een week geleerd wordt om ‘elastische energie- velden’ met blote handen uit het lichaam van patiënten te trekken. “Iedereen mag in deze postmoderne tijd zijn eigen betoverende wereldje in elkaar knutselen”, aldus Skepter- redacteur Rob Nanninga, “maar ik wil dat niet terugvinden naast mijn ziekbed”.

Bij deze woorden zal zich ieder rechtgeaard christen volledig kunnen

aansluiten. Waakzaamheid blijft geboden, vooral als we bedenken dat men zich maar weinig aantrekt van wat de stichting ‘Skepsis’ onthult en publiceert. Ook hier geldt het spreek­woord dat de wereld nu eenmaal bedrogen wil zijn. Gelukkig leven christenen met de zekerheid dat ze niet hoeven te verdwalen of zich te laten misleiden omdat Gods Geest in hen woont. En die Geest leidt in alle waarheid en maakt meer en meer immuun voor infiltratie van verkeer­de geesten.

Spiritistische misleiding

In deze eindtijd is het zeer belang­rijk dat we als gelovigen goed weten te onderscheiden wat echt is en onecht, wat uit de verkeerde bron afkomstig is en wat uit de goede bron. Daaraan moest ik nog eens weer denken toen ik in De Telegraaf een artikel lazen onder de kop ‘Boodschapper van gene zijde’. Het gaat over Rosemary Altea, een Engelse van geboorte maar tegen­woordig wonend in Amerika. Zij was onlangs in Amsterdam voor de pro­motie van haar nieuwe boek ‘Wegen van de ziel’, nadat eerder een boek van haar was verschenen onder de titel ‘Stemmen van de overzijde’. Zij beweert dat zij met waarzeggerij niets te maken wil hebben, maar dat zij alleen mensen wil helpen die graag contact willen hebben met geliefden, familie of vrienden die het aardse hebben verwisseld voor de eeuwigheid. Daarbij wordt ze ‘gead­viseerd’ door Grey Eagle, een engel die haar al 17 jaar de weg wijst. Zij zegt: ‘We hebben allemaal een beschermengel, een persoon die je leidt. Het enige verschil is dat ik ze kan zien en met ze praten en de rest niet. Ze zien er heel gewoon uit, net als stervelingen. Ik heb nu eenmaal een hele speciale gave’. Zij vertelt dat zij bij toeval in contact kwam met Paul Denham, die al jaren actief was in de spiritistische beweging. Daar kreeg ze op 34-jarige leeftijd haar eerste trance-ervaring met overleden personen. Grey Eagle, de Apache-indiaan ‘overge­gaan’ in de vorige eeuw, diende zich een paar maanden later aan om nooit meer uit haar leven te verdwij­nen’.

Rosemary Altea is er stellig van over­tuigd dat ze voor veel mensen tot grote steun is, omdat velen graag wil­len weten hoe het met hun overleden familieleden en vrienden gaat. Ze zegt: ‘Steeds meer mensen worden zich bewust dat er een geestenwereld is. Engelen zijn niet alleen in de Verenigde Staten een hype, maar overal waar ik op toernee ben, of het nu Nieuw-Zeeland, Canada, Australië of Italië is’.

God is licht

Verder meent zij dat ieder mens op aarde is ‘om onze ziel te laten groei­en. God is licht en stelt iedereen voor de keus of ze in dat licht of in het donker willen verblijven. De meesten willen het eerste. Mensen die iets verschrikkelijks op hun geweten heb­ben, hebben ook die keus maar die prefereren het meestal om in de duisternis te blijven. Als je voor het licht kiest, zie je namelijk je ziel. Die is door al die wandaden verschrikke­lijk verminkt en om dat te zien, is de grootste straf.

Zoals zo dikwijls met occulte lerin­gen het geval is, schuilen in de opvattingen van Rosemary Altea gevaarlijke adders onder het gras. In eerste instantie stelt zij namelijk heel aannemelijk licht tegenover duister­nis. En als zij zegt ‘God is licht’ zegt zij iets wat ook waarachtige christe­nen geloven, denkend aan bijvoor­beeld de opmerking van de apostel Johannes in één van zijn brieven: “God is licht en in Hem is het geheel geen duisternis” (1 Joh. 1:5b). Wat dit licht werkelijk betekent werd echter niet door een engel geopenbaard, maar door een mens: Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God. Van engelen zegt de Hebreeënbrief dat zij “dienende geesten zijn, die uitge­zonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven” (Heb. 1:14). De zekerheid dat een mens ‘het heil zal beërven’ ontstaat zodra wij tot geloof in Christus komen. Dan veria­ten wij het rijk der duisternis en gaan Gods Koninkrijk binnen. Met geen woord zegt Rosemary Altea hier iets van, wel legt zij uitsluitend het accent op haarzelf en de ‘engel’ die haar begeleidt.

De krant vermeldt verder nog dat zij voor een promotietour in Amstedam was en en passant twee lezingen hield voor een uitverkochte zaal. Alles wat met het het occulte en bovennatuurlijke te maken heeft trekt in onze dagen grote aandacht. Velen laten zich meesleuren in deze richting. Als waarachtige christenen hebben wij de belangrijke taak de mensen hiertegen te waarschuwen en tegelijkertijd te openbaren wat het werkelijk betekent een positief geloof in de levende God, geopenbaard in Jezus Christus, te hebben.

 

Wie laat Mij binnen? door Duurt Sikkens

“Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij” Openbaring 3 vers 20 (Openb. 03:20).

Ik ben het licht, het leven en de waarheid en nodig mensen uit om met Mij mee te gaan.

Voor zoveel deuren heb Ik al gestaan en aangeklopt, gebeld en zelfs geroepen: “Is hier iemand?”

Soms deed men open of iemand zei: “Kom maar achterom”.

Soms ging de deur op een kier.

“Ga je mee?’ vroeg Ik “Ik ben de weg van de morgen die de nacht verlicht”.

“Vandaag niet” zei de één. Een ander: “Nee, bedankt”. “En morgen dan?, vroeg Ik “Ach”, was het antwoord, “dat zien we dan wel weer”.

Voor zoveel deuren hen Ik al gestaan, voor deuren in een rijke buurt -voorzien van degelijk alarm- of deuren die klemden -door roestige scharnieren- voor deuren van het Vaticaan -gewijd door pauselijke handen­ voor deuren van een pinksterkerk -waarachter men zó hard zong dat men Mij niet hoorde- voor deuren van het volle evangelie -zó vol, dat er geen plaats meer was voor Mij­voor de deur van land en overheid -met paars geklets over ‘de vreemdeling die in uw poorten woont’.

Voor zoveel deuren heb Ik al gestaan net als in Bethlehem -mijn moeder was toen zwanger-, In de stal konden we nog terecht, gelukkig.

Veel deuren blijven dicht door slot en grendel -“je weet maar nooit, er is zoveel raar volk”-

En zoals het klokje thuis tikt… En ons kent ons… nietwaar?

Zovele deuren dichtgebleven door angst en boosheid en verdriet. Dichtgespijkerd met ‘waaroms’ dichtgekit met gelijkhebberij, de hangsloten van de treurnis, de grendels van verlegenheid en schaamte.

Voor zoveel deuren heb Ik al gestaan. Ik heb de neiging om het op te geven…

Maar… misschien zijn er nog mensen zónder deur, daklozen die niets hebben te verliezen zoals de herders in het vrije veld. Ze hebben wat gehoord, iemand gezien en durfden te geloven in een ander leven:

Ze stonden op… en gingen!

Voor zoveel deuren heb Ik al gestaan, Ik nodig je weer uit om op te staan. “Kom mee”, zeg Ik, “Ik ben de morgen, jouw waarheid en jouw leven. Doe nu je deur maar open, dan kom Ik bij je wonen”.

 

Nieuws over het Project Lectuur door Hessel Hoefnagel

In Levend Geloof van januari/februari 1997 gaf ik enige informatie door betreffende het in 1995 opgestarte lectuurproject. Dit project beoogt het in principe kosteloos vertalen van en ver­zenden van (basis)-bijbelstudiemateri­aal ter toerusting van leidinggevenden in de (soms spectaculair) groeiende kerk van zo genoemde ‘derde wereld’-landen. Als basisprincipe voor het project geldt, de Heer Jezus tegen Zijn discipelen zei, toen Hij ze uitzond om het evange­lie van het Koninkrijk van God te pre­diken vgl. Matteus 10 vers 8 (Matt. 10:08): “Gij hebt het zelf voor niets ontvangen, geef het daar­om ook voor niets door”. Alleen als de ontvangers van deze lec­tuur zichzelf daartoe in staat achten, mogen ze een bijdrage leveren aan het project.

Stuurgroep

Direct bij de aanvang van het project is een stuurgroep ingesteld uit mede­werkers van betrokken (volle) evan­gelie gemeenten. Een stichtingsvorm is in voorbereiding. Voorlopig is een fonds ingesteld binnen de bestaande stichting Volle Evangelie Gemeente Emmen e.o.

De stuurgroep heeft intussen in 1995 en 1996 naar diverse Engelstalige Afrikaanse landen een aantal in het Engels vertaalde bijbel- studie-series ‘Op weg naar de volko­menheid’ en ‘De Geest van de Gemeente’ verzonden (totaal 4000 ex.). De inmiddels ontvangen reac­ties hierop zijn zo overweldigend, dat besloten is om dit project voort te zetten.

Momenteel is een Franse vertaling van deze series aan de gang en wor­den voorbereidingen getroffen voor verzending van zo mogelijk weer

2000 exemplaren van beide boeken, nu naar contactadressen in Franstalige Afrikaanse landen. Ook zijn enkele broeders en zusters (‘pro Deo’) bezig met vertaling in het Duits en Italiaans. Ook aan het samenstellen van aanvullend (basis)bijbelstudie-materiaal wordt gewerkt.

Zolang daartoe de nodige financiële middelen binnenkomen, zal dit lec- tuurproject blijven functioneren. Er blijkt volgens informatie-bronnen namelijk een groot gebrek te bestaan aan degelijk (basis)bijbelstudie-mate- riaal ten behoeve van de afzonderlij­ke gemeenten van de kerk in de derde wereld.

Reacties

De reacties op de bijbelstudies zijn stuk voor stuk erg bemoedigend. Een man uit Kenia getuigde zelfs, dat hij door het lezen van de studies tot bekering is gekomen! Samuël, een 15-jarige jongen uit Ghana, vroeg ons om extra lectuur toe te zenden voor hemzelf en zijn zus. Zijn hobby is bijbellezen, schreef hij en zijn wens is het evan­gelie wereldwijd te verkondigen. Uit de reacties blijkt dat de mensen in Afrika zeer hongerig zijn naar het evangelie. Wij hebben de kans om hen te voeden.

Bij de voorbereiding van dit lectuur- project bond de Heer mij ook ‘op het hart’: ‘Let op! De velden zijn wit om te oogsten’ en ‘de oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er (te) weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst om arbeiders (ter plekke) uit te zen­den in Zijn oogst’ vgl. Johannes 4 vers 35 en Matteus 9 vers 37 en 38 (Joh. 04:35 en Matt. 09:37-38).

Deze studies zijn allereerst bedoeld om deze ‘arbeiders’ (in spé) toe te rusten, zodat zij op hun eigen wijze het evangelie door kunnen geven.

Oproep

Graag wil ik u als lezer(es) van Levend Geloof opwekken, dit project te steunen met gebed en mogelijk met een financiële bijdrage. Laten we in dit opzicht gehoor geven aan wat de Heer Jezus zei: “Wij moeten het werk van God doen, zolang het nog ‘dag’ is; er komt een nacht waar­in niemand werken kan” vgl. Johannes 9 vers 4 (Joh. 09:04).

Laten we daarom onze materieel minder bedeelde broeders en zusters mee laten delen in de overvloed aan middelen, die ons ter beschikking staan. Bidt met ons mee en laat uw hart bepalen of u daarnaast ook financieel kunt en wilt bijdragen aan dit project. Nadere informatie hier­over kunt u verkrijgen bij het secre­tariaat van “Lecture Ministries’ te Nieuwleusen of bij mij. Uw eventuele gift kunt u overmaken ten name van de penningmeester: (voorlopig nog) via: VEG Emmen.

 

Het herstel van de gemeente (2) door Wim te Dorsthorst

 

In het voorlaatste nummer heb ik enkele gedachten geschreven over het herstel van de gemeente in deze eeuw. We zagen dat aan het einde van de vorige eeuw en het begin deze eeuw, mensen hebben gebeden om de late regen, de Heilige Geest weer werd uitgestort en mensen weer spontaan in nieuwe tongen gin­gen spreken. En dat dit als een vloed­golf over de wereld is gegaan. Er kwam weer leven in de dorre doodsbeenderen zoals de profeet Ezechiël zo prachtig heeft geprofe­teerd Ezechiel 37 vers 1 tot en met 10 (Ez. 37:01-10). Vers 10 spreekt van “een groot leger”. Nu anno 1998 zien we dat het een leger is van vele miljoenen Geestgedoopte christenen. Er is inderdaad enorm veel gebeurd in deze eeuw, wat de gemeente van Jezus Christus betreft. Meer dan ooit in de kerkgeschiedenis is voorgeko­men.

Als er een duidelijk teken is van de eindtijd, dan is dat toch zeker het herstel van de gemeente van Jezus Christus, die weer gebouwd wordt op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de Hoeksteen is Efeze 2 vers 20 (Ef. 02:20).

Het kerkmodel

Vanaf de invoering van de staats­godsdienst in de vierde eeuw, is de kerk verworden tot een hiërarchies bestuurd instituut. Aan de top van de piramide de Paus, die de plaatsbe­kleder van Christus op aarde genoemd wordt. Daaronder kardina­len, bisschoppen, dekens, priesters, kapelaans en helemaal onderaan het kerkvolk, ‘de leken’. Tot de dag van vandaag is dat nog de structuur van de Rooms Katholieke kerk.

Ook na de reformatie is er niet wer­kelijk iets veranderd in de kerken die uit de reformatie zijn voortgekomen. In de loop van de eeuwen is, wat ik zou willen noemen, ‘het kerkmodel’ ontstaan, waarin alles van bovenaf geleid, bestuurd en geregeld wordt. Meestal een gestudeerd iemand (dominee) aan het hoofd met een kerkeraad, broederraad of oudstenraad. Verder een vast patroon van liturgie in iedere samenkomst. Dit ‘model’, waarbij men sterk gehecht is aan overleveringen en tra­dities, is ook voor een groot deel overgenomen in de gemeenten, die. in deze eeuw over de hele wereld zijn ontstaan: evangelische gemeerd ten, pinkstergemeenten, volle evan­gelie gemeenten, enz. Het hoeft niet per definitie fout te zijn of slecht te functioneren, maar het werkt maar al te vaak een passie­ve, alles accepterende houding van de gelovigen in de hand. Zo kan het bij Geestgedoopte chris­tenen toch ook weer een in alles voorspelbaar gebeuren worden in de samenkomst, waarin de Heilige Geest maar moeilijk kan werken. Ik geloof dat de tijd is gekomen dat de Heer Zijn dorsvloer gaat zuiveren van alle systemen en structuren, van alles wat babels is. Absurde theologiën en leerstukken, vooral over de persoon van Jezus Christus en Zijn volbrachte werk op Golgotha, welke wel godsdienstig en vroom klinken, maar verwarrend en afbrekend blij­ken te zijn.

Ook zal de gemeente gezuiverd wor­den van alles wat met ‘Egypte’ te maken heeft. Het vleselijke zondige bestaan. Het denken overeenkomstig de wereldgeesten en het verstande­lijk beredeneren van geestelijke zaken. Van psychologie en filosofie.

Koninklijk Priesterschap

Hoe anders is het in de begindagen van de gemeente geweest, waar wer­kelijk alle leden met de Heilige Geest gedoopt waren. Waar de apostel Petrus over de gelovigen spreekt als ‘levende stenen waarmee een geestelijk huis gebouwd wordt’.

Waar hij over hen spreekt als “een heilig priesterschap tot het brengen van geestelijke offers die Gode wel­gevallig zijn door Jezus Christus” 1 Petrus 2 vers 5 en 6 (1 Petr. 02:05-06).

Waar hij van de gelovigen zegt: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te ver­kondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht” 1 Petrus 2 vers 8 en 9 (1 Petr. 02:08-09). En waar verder gesproken wordt van blijdschap, van jubelen voor de Here, van onuitsprekelijke en ver­heerlijkte vreugde, van het functione­ren van de gaven van de Geest’, enz. Wat een fel contrast met hoe de kerk door de eeuwen heen beleden heeft over zichzelf en gefunctioneerd heeft.

De gemeente

Geeft de Bijbel aanwijzingen waaruit we kunnen zien hoe de gemeente van de begintijd gefunctioneerd heeft en hoe dat ook voor deze tijd kan gel­den? Hoe de verhouding leiding/gemeenteleden was en ook nu dient te zijn? Daar past een vol­mondig ‘ja’ op!

In het bijzonder komt dit uit in Efeze 4,1 Korinthe 12 en Romeinen 12.

Zo lezen wij in Efeze 4 vers 15 en 16 (Ef. 04:15-160: “Maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is, Christus. En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welslui­tend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams om zichzelf op te bouwen in de liefde”. In deze enkele verzen geeft Paulus op schitterende wijze het functione­ren en het doel van de gemeente weer.

Het Hoofd is Christus

Voor alles moet duidelijk zijn en vaststaan dat Jezus Christus het Hoofd is van het lichaam, de gemeente.

“God heeft Hem als Hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is”, zegt de apostel in Efeze 1 vers 22 en 23 (Ef. 01:22-23. Waar dit niet duidelijk meer gezien wordt, is de Gemeente ten dode opgeschreven. De gemeente bestaat wel uit men­sen, maar het is geen mensenwerk. “Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan”, zegt de Psalmist Psalm 127 vers 1 (Ps. 127:001). Alleen aan Hem ontleent de gemeente verlossing, rechtvaardig­heid, heiliging, leiding, wijsheid, inzicht, leven en groeikracht. “De gemeente dient zich te houden aan het Hoofd, waaruit het gehele lichaam, door pezen en banden ondersteund en samen gehouden, zijn goddelijke wasdom ontvangt” Kolossenzen 2 vers 19 (Kol. 02:19).

Dit moet de gemeente zich heel goed bewust zijn. Alles wat daarbuiten gebeurt is uit het vlees. Hoe echt het misschien ook lijkt of hoe geestelijk het ook klinkt, als het niet vanuit het Hoofd is, is het uit het vlees en schadelijk voor de gemeente.

Een welsluitend geheel

De apostel begint in Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16) met de woorden: “En aan Hem ont­leent het gehele lichaam…”. In de gemeente van Jezus Christus beho­ren geen rangen en standen te zijn, waarbij de een meer is of belangrij­ker wordt geacht dan de ander. Merkwaardig dat dit juist in de ker­ken wel altijd zo’n grote rol heeft gespeeld.

Bij “het gehele lichaam” is echter niemand uitgezonderd. Het is voor iedereen die in dat lichaam ook wer­kelijk zijn/haar plaats wil innemen. “Aan Hem ontleent het gehele lichaam… als een welsluitend geheel”.

Als we het menselijk lichaam beschouwen, zal iedereen, denk ik, wel onder de indruk komen van dit scheppingswonder van God. Niets in dat lichaam is overbodig en alles heeft z’n plaats en functie. Dat is werkelijk een “welsluitend geheel”. Zo wordt de gemeente voorgesteld. Aan het Hoofd ontleent het gehele lichaam de mogelijkheid om als een welsluitend geheel te functioneren.

De dienst van alle geledingen

Dan zegt de apostel verder: “Bijeen gehouden door de dienst van al zijn geledingen”. Dat wil zeggen: door de dienst van alle gemeenteleden. Al die losse eenheden moeten als een wel­sluitend geheel bijeengehouden wor­den door de dienst van alle leden. Het woord voor “geledingen” kan ook vertaald worden met “gewrich­ten”. Met een gewricht zit het ene deel soepel en beweegbaar aan het andere verbonden. Zo dient de gemeente samengevoegd en bijeen gehouden te worden. Niet dus door de dienst en de vindingrijkheid of kundigheid van een voorganger, dominee, oudstenraad of iets derge­lijks.

Hoe anders is dit geweest in de voor­bije eeuwen, waar deze bijbelse samenhang geheel ontbrak. En wat wordt er ook nu soms niet van alles gedaan en georganiseerd om de ker­ken nog enigszins gevuld te houden. Om gelovigen samen te binden en bij elkaar te houden. Samenkomsten worden tot een soort amusement gemaakt om de leden te behagen. De woordverkondiging gaat dan al snel op de tweede plaats komen. Dit gevaar bedreigt evengoed de gemeente, want het is juist de Geestvervulde gemeente die door de duivel gehaat wordt. Als de gehele gemeente werkelijk tot een “welslui­tend” geheel komt, weet hij dat dit zijn ondergang bewerkt. Alles wat de gemeente betreft, moet ontleend zijn aan het Hoofd wil het enig geestelijk resultaat opleveren. Daarom zijn alle kunstgrepen uit den boze.

Welke kracht?

“Naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent”. Dat gehele lichaam, dat welsluitend wordt samenge­voegd, wordt bijeengehouden door de dienst van elk gemeentelid afzon­derlijk, “naar de ‘kracht’ die elk lid op zijn wijze uitoefent”. Elk lid op zijn wijze met zijn mogelijkheden. Welke kracht moeten wij ons hierbij voorstellen? Zou Paulus bedoelen dat een ieder in eigen kracht, op zijn wijze er maar het beste van moet zien te maken? Dat zeer zeker niet! Als ieder lid maar wat doet op zijn wijze en inzicht, dan wordt het geen welsluitend geheel, maar een puin­hoop. De groei van het lichaam halen we niet uit onszelf, maar ontle­nen wij, ontvangen wij van Hem die het Hoofd is, Christus. Hij is de energiebron van dit gigantische werk in de plaatselijke gemeente en ook wereldwijd.

Dat woordje ‘kracht’ in de tekst, is de vertaling van het griekse woord ‘Energeian’. Het betekent energie, kracht of werking. Het is een inner­lijke werkzaamheid, een innerlijke activiteit of kracht. Dit woord ‘Energeian’ wordt in de Bijbel alleen gebruikt voor bovenna­tuurlijke kracht, geestkracht of werking. Van de acht maal dat het woord gebruikt wordt in het Nieuwe Testament, is het zeven maal als een krachtwerking van God en eenmaal voor de kracht die de satan werkt in de anti-christ tot het doen van bedrieglijke tekenen en wonderen 2 Thessalonicenzen 2 vers 9 (2 Thess. 02:09).

Het is de kracht van God die door de gelovigen heen stroomt en iets van het bovennatuurlijke uitwerkt en zichtbaar maakt in het functioneren van de gemeente. Dat is de kracht die hier bedoeld wordt. De kracht die ontleend wordt aan het Hoofd, Jezus Christus, en door welke de gemeente gebouwd wordt.

De opstandingskracht

In Kolossenzen 2 vers 12 (Kol. 02:12) wordt het­zelfde woord ‘Energeia’ gebruikt als de apostel zegt: “In Hem zijt gij ook mede opgewekt door het geloof aan de ‘werking’ Gods, die Hem uit de doden heeft opgewekt”. Het is de kracht, de werking van de Heilige Geest, de opstandingskracht, waarmee Jezus uit de doden is opge­wekt en ook wij met Hem opgewekt zijn, die in ons werkt. Door die kracht wordt het lichaam van Christus samengevoegd en bijeenge­houden tot een welsluitend geheel en opgebouwd.

Zoals de menselijke levensgeest de dynamo is, die aan alle cellen en delen, met al die verschillende func­ties, kracht en werking verleent voor het goed functioneren van het lichaam, zo doet dat ook de Heilige Geest, als de levensgeest van het lichaam van Christus. In 1 Korinthe 12 vers 13 (1 Kor. 12:13) zegt de apos­tel: “Want wij zijn allen door één Geest tot één lichaam gedoopt”. De bouw van de gemeente, de groei van het lichaam, het samenvoegen en de kracht, ‘de Energeian’, om het tot een welsluitend geheel te maken, gebeurt vanuit de geestelijke wereld, vanuit het hemelse heiligdom.

Vanuit de plaats waarvan Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10) van de Heer Jezus zegt: “Hij is opgevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen”. Handelingen 2 vers 33 (Hand. 02:33) zegt hiervan: “Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de beloften des Heiligen Geestes van de Vader ont­vangen heeft, heeft Hij dit uitgestort wat gij ziet en hoort”. Vanuit die plaats werkt de Heer aan Zijn gemeente.

Aan het slot van vers 16 zegt Paulus nog: “Om zichzelf op te bouwen in de liefde”. De liefde is de samenvat­ting van de totale gezindheid van God en Jezus Christus. “God is lief­de” zegt de apostel Johannes. Op bovenstaande wijze bouwt de gemeente zichzelf op in de liefde van God die in het Hoofd Jezus Christus is naar Romeinen 8 vers 39 (Rom. 08:39).

Vasthouden aan de waarheid

Paulus begint vers 15 met: “Maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende”. Wat is dat belangrijk! Juist ook in deze tijd waar zoveel op de gelovigen afkomt aan leringen en nieuwe inzichten, om dat principe goed vast te houden. Alleen als we ons aan de waarheid houden, zullen we in elk opzicht naar Hem toegroei­en, die het Hoofd is, Christus. Die waarheid ontlenen wij enkel en alleen aan het woord van God, de Bijbel. Dat is de enige bron van ^ onderwijzing en de enige maatstaf, waaraan alles getoetst dient te wor­den.

Stemt het niet overeen met Gods woord dan is het uit het vlees en dient het niet het lichaam van Christus. Het is dan als bouwen met hout, hooi en stoppelen wat het oor­deel niet kan doorstaan 1 Korinthe 3 vers 12 en 13 (1 Kor. 03:12-13). Wat uit het vlees geboren is, is vlees, wat uit de Geest geboren wordt, is Geest, zegt de Heer Jezus Johannes 3 vers 6 (Joh. 03:06).

Leven door de Geest

Zo geeft de apostel Paulus in twee verzen een prachtig beeld van hoe de gemeente behoort te functioneren en hoe het ongetwijfeld in de begintijd gefunctioneerd zal hebben. Het zal duidelijk zijn dat dit alleen kan func­tioneren met werkelijk wedergebo­ren gelovigen, vervuld met de Heilige Geest, die met geopend ver­stand en verlichte ogen des harten de Schrift kunnen verstaan zie Lucas 24 vers 45 )Luc. 24:45)

In Romeinen 8 vers 9 (Rom. 08:09) zegt de apos­tel: “Gij, daarentegen zijt niet in het vlees, maar in de Geest, althans, indien de Geest Gods in u woont. Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe”.

Dat is ook de reden dat het in de afgelopen eeuwen niet gefunctio­neerd heeft. De doop met de Heilige Geest was een van de eerste dingen die uit de gemeenten verdween en zonder de Geest is het lichaam dood.

Levende leden

Wat uit deze verzen ook duidelijk blijkt, is dat de gehele gemeente erbij betrokken is. Iedereen in het lichaam van Christus dient mee te werken in het bijeenhouden en het maken tot een welsluitend geheel, naar zijn of haar kracht die in het lichaam wordt uitgeoefend. Alleen dan is er sprake van gemeentebouw op bijbelse wijze, waarin een ieder opgebouwd wordt in de liefde.

De Bijbel kent geen gemeenteleden die passief zijn en niets inbrengen om het lichaam samen te binden en het lichaam geestelijk te laten func­tioneren. Leden die niet meewerken aan de groei van het lichaam zijn eigenlijk dode leden. De Heer Jezus vergelijkt dat in Johannes 15 met ranken aan Hem die geen vrucht dragen. In Efeze 4 vers 11 (Ef. 04:11) schrijft de apostel: “En Hij (Jezus) heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus”. Wat de Bijbel hier zegt over de leiding in de gemeente, die door de Heer als gave aan de gemeente gegeven wordt, daarover een andere keer.

Onberispelijk in alle delen

De gemeente zit in een heerlijk pro­ces naar de geestelijke volwassen­heid.

Ik geloof dat de Heer bezig is met veel geduld en liefde de gemeen­te te heiligen en te reinigen met het Woord, dat als een waterbad wordt voorgesteld in Efeze 5 vers 26 (Ef. 05:26). Maar het is ook de kracht van de Heilige Geest, die steeds duidelijker over­tuigt van zonde, van gerechtigheid en van oordeel.

De profeet Jesaja zegt hiervan: “Wanneer de Here het vuil der doch­ters van Sion zal hebben afgewassen en de bloedvlekken van Jeruzalem daaruit zal hebben weggespoeld door de Geest van gericht en van uitdelging. Dan zal de Here over het gehele gebied van de berg Sion en over de samenkomsten die daar gehouden worden, des daags een wolk scheppen en des nachts een schijnsel van vlammend vuur, want over al wat heerlijk is, zal een beschutting zijn” Jesaja 4 vers 4 en 5 (Jes. 04:04-05) De gemeente moet gereinigd worden van heel veel babels, religieus vuil en van Egyptische vleselijke wereldge­lijkvormigheid. Maar het moment gaat komen dat de Heer zelf de gemeente voor Zich zal plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, heilig en onbesmet in alle delen.

 

Is ons evangelie ook voor oude­ren? Door Peter Koumans

Natuurlijk is dat het geval! Het volle evangelie is voor ieder­een, man, vrouw, jong en oud, ieder volk en ras. Daar sta ik geheel achter, maar toch meen ik, dat er aspecten zijn van het ouder worden, die niet of nauwelijks aan­dacht krijgen in onze predikingen en in artikelen.

De positie van de ouderen

De plaats van de ouderen in de maat­schappij verandert de laatste jaren sterk. Ouderen worden helaas hoe langer hoe meer gezien als een last, waarvoor de werkende mensen moe­ten betalen. Men spreekt over ‘het probleem van de vergrijzing’. En inderdaad komen er in verhouding steeds meer ouderen bij, mede dank zij de vooruitgang van de geneeskun­de. Daardoor stijgt de gemiddelde leeftijd.

Maar de waardering voor wat oude­ren vroeger gedaan hebben en voor wie ze zijn wordt minder. Men vindt hen onproductief en daarbij hebben zij in verhouding veel zorg nodig omdat bij de toenemende leeftijd de gezondheid minder gaat worden. Bij de werkende mensen worden velen bang (gemaakt!) dat zij de kosten daarvoor moeten opbrengen. Op allerlei manieren wordt aan ouderen duidelijk gemaakt dat zij een last aan het worden zijn, waar tegenover weinig of niets positiefs aanwezig is. Men beschouwt ook de nog gezonde ouderen als maatschap­pelijk onnuttig. Zij begrijpen immers niets van de moderne ont­wikkelingen. Het computertijdperk zou niets voor hen zijn. Dat moeten zij overlaten aan hun kinderen en kleinkinderen. En zo gaan ouderen zich vaak minderwaardig voelen. Maar, zult u zeggen, nu spreek je over de ouderen in de natuurlijke wereld. Zo is het niet in de volle evangelie gemeenten. Dat is wel waar, maar wat is onze houding tegenover de problemen die ontstaan als gevolg van het ouder worden? We spreken zó gemakkelijk over genezing door het geloof en lijken daarmee te zeggen dat achteruitgaan van ons lichaam eigenlijk niet hoort!”

Oud met een krachtig lichaam

Ik hoorde eens iemand zeggen: ‘De zuivere weg zou zijn als men tot op hoge leeftijd krachtig blijft en dat dan de Heer je op Zijn tijd van de aarde wegneemt en bij Hem haalt’. Dat zou dan zijn zoals Mozes mee­maakte: “Toen stierf Mozes, de knecht des Heren, aldaar in het land Moab, volgens des Heren woord. En Hij begroef hem in een dal in het land Moab, tegenover Beth-Peor, en niemand heeft zijn graf geweten tot op de huidige dag. Mozes was hon­derd twintig jaar oud, toen hij stierf: zijn oog was niet verduisterd en zijn kracht was niet gebroken” Deuteronomium 34 vers 5 tot en met 7 (Deut. 34:05-07)

Het komt wel voor dat iemand in de kracht van zijn leven opeens sterft, maar dat is meestal door een plotse­linge hartstilstand en dat komt ook wel bij jongeren voor. Er is dan geen gelegenheid tot afscheidnemen en dat is voor de familie en vrienden een extra last.

Ouderdom met gebreken

Een bekend spreekwoord luidt: ‘Ouderdom komt met gebreken’ Helaas is het maar al te waar. Prediker 12 vers 1 tot en met 7 (Pred. 12:01-07) spreekt daarvan in een bijzondere beeldspraak.

begint daarin met de oproep om God te dienen in de jaren dat men jong is, omdat er jaren gaan komen waarin het lichamelijk niet goed meer gaat. Hij beschrijft dan die toe­stand, waarbij blindheid kan optre­den, het gebit het laat afweten, de kracht geweken is en die eindigt met het verbreken van de levensdraad, waarbij het stof teruggaat naar de aarde en de geest weerkeert tot God.

Het volle evangelie

het lijkt wel of het verschijnsel ‘ouder worden’ met al zijn proble­men in strijd is met ons ‘volle evan­gelie’. En misschien hebben we of andere predikers wel eens teveel de nadruk gelegd op de zegen, die de Heer nu in dit aardse leven geeft aan een ieder, die gelooft. U kent wel de kreet: ‘Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft’. Maar wij allen accepteren toch wel dat er een bril nodig is, of dat het gebit hersteld moet worden.

Vaak wordt er in onze kringen gesproken over ‘het openbaar wor­den van de zonen Gods’. Meestal wordt er maar een gedeelte van de teksten gebruikt, die we kunnen lezen in Romeinen 8 vers 19 en 20 (Rom. 08:19-20): “Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods”. Soms wordt nog het daarop volgende gele­zen: “Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, in hope echter, omdat ook de schep­ping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd wor­den tot de vrijheid van de heerlijk­heid der kinderen Gods. Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schep­ping in al haar delen zucht en in barensnood is”.

Maar wat er daarna volgt in vers 23 wordt haast nooit voorgelezen: “En niet alleen zij (dat is dus die schep­ping), maar ook wij zelf, wij, die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam”. Paulus stelt hier dat niet alleen de schepping, dus alles wat er in leeft, maar ook de gelovigen lijden onder de vergankelijkheid van hun lichaam en verlangen ervan verlost te worden.

Lijden door het ouder worden

Naar mijn mening gaat het bij het ouder worden lichamelijk bij gelovi­gen niet opvallend beter dan bij niet- gelovigen. Begrijp mij goed: ik heb het nu over het stoffelijke lichaam. Dat geldt niet voor de innerlijke of geestelijke mens. Want daar is wél een groot positief verschil. En dat verschil zal niet alleen straks blijken als we gestorven zijn, maar nu al. Onze innerlijke mens is immers veranderd. Als gelovigen ervaren we de rust, de vrede en de nabijheid van de Heer in ons leven. Het zou dan ook zó moeten zijn dat buitenstaanders aan ons ervaren dat we veranderde mensen zijn, waardoor zij ernaar gaan verlangen om ook zo te wor­den!

Waarom dit lijden? Er, denk ik twee redenen aan te voeren, waarom ook wij dit ‘lijden’ van het ouder worden meemaken.

  1. Als God alleen bij de gelovigen maakte dat zij tot op hoge leeftijd kerngezond en krachtig zouden blij­ven, zouden er vele honderden mil­joenen mensen christen worden omdat ook te ontvangen. Zij zouden geen christenen worden door bekering, door zonde- belijden, door Jezus Christus te aanvaarden als hun Heiland. Dat zou voor hun onbe­langrijk zijn. Genezing, kracht, zegen, gezondheid van lichaam is hun wens, niet om God te dienen vanuit een veranderd leven.
  2. Gelovigen in deze schepping, die zucht onder de nood van de vergan­kelijkheid, gaan naast de ongelovigen staan met een bewogen hart en lij­den mee in deze situatie. Op deze wijze kunnen zij, als volgeling van Jezus Christus, beter getuigen dat Hij nabij is en de mens innerlijk wil veranderen, waardoor men hoop krijgt op een glorieuze toekomst. In een folder van de zendingsorganistie WEC staat onder andere dat de zendelingen bereid moeten zijn om zich te identificeren met de mensen waaraan zij het evangelie verkondi­gen. Dat wil zeggen dat zij ongeveer net zo leven als die mensen. Dat betekent dus dat er geen groot ver­schil in materiële welstand mag bestaan.

Het is dezelfde gesteldheid zoals Jezus die toonde. Hij begeerde geen materiële voorspoed, maar leefde in armoede en was zich bewust van Zijn afhankelijkheid van Zijn Vader. Hij zei zelfs: “De vossen hebben holen en de vogels van de hemel nes­ten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen” Lucas 9 vers 58 (Luc. 09:58). Als we hier op aarde voorspoed willen hebben zijn we bij Jezus aan het verkeerde adres.

Hoop in lijden

Paulus wist van het vergankelijke van ons lichaam maar al te goed en kon schrijven in 2 Korinthe 4 vers 16 tot en met 18 (2 Kor. 04:16-18): “Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd. Want de lichte last der ver­drukking van een ogenblik bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijk­heid, daar wij niet zien op het zicht­bare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig”. De sleutelwoorden zijn hier: het ’tij­delijke’ wat zichtbaar is en het ‘eeu­wige’ wat onzichtbaar is. Geen schat­ten hier op aarde verzamelen, maar een schat in de hemel. In 2 Korinthe 5 vers 1 (2 Kor. 05:01) zegt Paulus: “Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis”. Paulus verlangt ernaar om bij de Heer zijn intrek te nemen. Maar hij streeft ernaar om dan bekleed te wor­den, opdat het sterfelijke door het leven wordt verslonden. En daartoe heeft God ons klaargemaakt en Zijn geest tot onderpand gegeven. Ik denk dat de Heer wil dat we heel bewust iedere dag uit Zijn hand aan­nemen en er van maken wat in onze macht ligt. De Heer waarschuwt ons ook om niet bezorgd te zijn voor morgen. Dat is iets anders dan te zorgen voor morgen! We mogen trots op onze leeftijd zijn en erken­nen dat Hij ons heeft bewaard, een mooie tekst hierbij is Spreuken 20 vers 29 (Spr. 20:29): “Der jongelingen sieraad is hun kracht, en der ouden glorie is de grijsheid”. Met andere woorden: jon­geren mogen trots zijn op hun lichamelijke kracht, ouderen kunnen trots zijn op hun leeftijd en gaan niet gebukt onder hun uiterlijkheid.

Bidden voor problemen

Nu zult u wel gaan denken: ‘Ouder worden hoort bij het leven. We moe­ten verwachten dat daarmee ook pro­blemen komen. Maar kennelijk is dat normaal en we hoeven dus niet te bidden om verbetering’. Maar daar ben ik het niet mee eens. In Lucas 13 vers 11 tot en met 13 (Luc. 13:11-13) staat: “En zie, er was een vrouw, die reeds achttien jaar een geest van zwakheid had en ver­kromd was en zich in het geheel niet kon oprichten. Toen Jezus haar zag, sprak Hij haar toe en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt verlost van uw zwak­heid; en Hij legde haar de handen op, en terstond richtte zij zich op en zij verheerlijkte God”. Jezus genas deze vrouw, tegen wie een moderne arts misschien zou zeggen: “U lijdt aan een slijtage in uw rug. Helaas is daar niets aan te doen. U moet hier maar mee leren leven. Ik zal u een middel geven tegen de pijn”.

Jezus bad met mensen die onder­mijnd werden op allerlei terreinen. Ouder worden met de normale daar­bij komende beperkingen zullen we in blijmoedigheid moeten accepte­ren. Maar we hoeven geen kwellin­gen te accepteren, waarmee de boze onze blijdschap in de Heer probeert te roven.

Bij Paulus werd de inwendige mens van dag tot dag vernieuwd, en dat willen wij ook meemaken. Daarvoor is geloofsstrijd nodig, het dagelijkse gebed van iedere gelovige, waarin hij strijdt tegen de aanvallen van de boze.

Voor degenen die het moeilijk heb­ben is er de mogelijkheid tot voorbe­de in de gemeente, maar ook de dagelijkse gebeden van hun mede­broeders en -zusters zijn belangrijk. In de gemeente lijden we samen als iemand het moeilijk heeft, en heb­ben samen vreugde als de Heer ver­hoort.

Vruchtdragen als oudere

Psalm 92 vers 12 tot en met 16 (Ps. 092:012-016) geeft beloften dat ook ouderen vrucht zullen dragen: “De rechtvaardige zal groei­en als een palmboom, opschieten als een ceder van de Libanon; geplant in het huis des Heren groeien zij in de voorhoven van onze God; zij zullen in de ouderdom nog vrucht dragen, fris en groen zullen zij zijn; om te verkondigen, dat de Here waarachtig is, mijn rots, in wie geen onrecht is”. Natuurlijk zijn de werkzaamheden van ouderen anders dan die van jon­geren. Maar ook de ouderen dragen bij tot het goed functioneren van een gemeente. Soms lijken die werk­zaamheden wel erg beperkt en pover. Maar God ziet altijd het hart aan en kent onze mogelijkheden. Zelfs als we de gehele dag op bed zouden moeten liggen, kunnen we nog de noodzakelijke voorbeden doen voor de noden van anderen. Soms kan ook een simpel woord van iemand, die ziek of lichamelijk heel zwak is, anderen bemoedigen en opbouwen.

Paulus legt uit aan Titus hoe oude mannen en vrouwen zich dienen op te stellen in de gemeente Titus 2 vers 2 (Titus 02:02): “Oude mannen moeten nuchter zijn, waardig, bezadigd, gezond in het geloof, de liefde en de volharding. Oude vrouwen eveneens, priesterlijk in haar optreden, niet kwaadspre- kend, niet verslaafd aan veel wijn, het goede onderrichtende, zodat zij de jonge vrouwen opwekken man en kinderen lief te hebben, bezadigd, kuis, huishoudelijk, goed en aan haar man onderdanig te zijn, opdat het woord Gods niet gelasterd worde”.

De Heer schrijft niemand af en geeft taken, die iemand aankan. Hij zal ook die taken aanpassen als het te moeilijk wordt. Hij leidt en Hij geeft de kracht en de mogelijkheid om het in vreugde en rust te volbrengen. Mensen schrijven andere mensen soms af maar God nooit. Ja, ook bij de uitingen van de Heilige Geest mogen de ouderen erop rekenen dat ze worden gebruikt. Petrus haalt de bekende tekst uit Joël aan in Handelingen 2 vers 17 tot en met 19 (Hand. 02:17-19: “En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profete­ren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouderen zul­len dromen dromen: ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienst­maagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren. En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm”.

Die dromen zullen geen gewone dro­men zijn maar door God geïspireerde dromen, waarmee Hij iets wil doorgeven wat van groot belang voor allen is.

Zo zien we dat God iedere gelovige wil inzetten in de verkondiging van Zijn Koninkrijk hier op aarde. En daar hoort niet alleen bij een getuige­nis geven aan de mensen, die nog niet gelovig zijn, maar ook het steu­nen van elkaar, opdat wij samen de strijd volbrengen en straks juichend bij de Heer zullen komen. In alles is de Heer nabij.

 

 

 

De mijlpaal tussen oud en nieuw door Jildert de Boer

 

Dit artikel is speciaal bedoeld voor die kinderen Gods die zich nog niet hebben laten dopen door onderdompeling. Moet dat dan, zullen sommigen zich afvragen. Mogelijk zijn ze als baby al besprengd met enkele druppels water, wat vele kerken onder de doop verstaan, maar is dit juist? Anderen die al wel tot het inzicht zijn gekomen dat de doop door onderdompeling de enig juiste doop is die uit de ‘doopverhalen’ in de Bijbel naar voren komt, hebben moeite terwille van familie of kennissen. Zit u op een af andere wijze nog met de doop in de knoop, lees dan dit artikel, (red.).

Een vrijwillige keuze

Wie in aanraking komt met het volle evangelie, wordt al snel geconfron­teerd met de doop in water. Ook in deze is onze God geen god van pres­sie! Wij zullen eveneens geen druk op mensen leggen inzake de water- doop. Het is een vrijwillige keuze, een hartezaak!

Wat ons betreft, kunnen we helder de bijbelse gegevens over de doop verkondigen. Wie daar oren naar heeft, zal er vervolgens gehoorzaam, praktisch op in gaan.

Onlangs lazen we een verslag over een jeugdconferentie in een krant. De hoofdspreker had in zijn toe­spraak voor jonge mensen de kinder­doop en de besprenging voor bijbels gehouden. Ik werd herinnerd aan de woorden van Jezus: “Gij verwaarloost het gebod Gods en houdt u aan de overlevering van mensen. En Hij zeide tot hen: Het gebod Gods stelt gij wel fraai buiten werking om uw overlevering in stand te houden… En zo maakt gij het Woord Gods krach­teloos door uw overlevering, die gij overgeleverd hebt. En dergelijke dingen doet gij vele” Markus 7 vers 8 tot en met 13 (Mark. 07:08-13).

Wanneer men puur de Bijbel leest, dan is deze duidelijk over de doop. Hier is het een kiezen tussen het blijven meegaan met een traditie in kerkelijk denken óf het gehoorzamen aan goddelijk, bijbels denken. Het laatste vraagt om een vernieuwing van denken! Daarom zitten velen die in contact komen met het volle evan­gelie nog met de doop in de knoop. We willen nu graag deze ‘knopen’ ontwarren.

Gedachten ter overdenking

In beknopt bestek laten we zestien gedachten uit Gods Woord de revue passeren, die veel misvattingen en misverstanden kunnen ontzenuwen: 1.

1.”Eén Here, één geloof, één doop” Efeze 4 vers 5 (Ef. 04:05). God is de Eerste 1 Johannes 4 vers 10 tot en met 19 (1 Joh. 04:10-19), dan komt het geloof, vervolgens vindt de doop plaats.

2.Men dient geen volken , maar discipelen te dopen, lerende hen onderhouden AL wat Ik u bevolen heb Matteus 28 vers 19 (Matt. 28:19). Discipelen geven alles op, om Jezus te volgen Lucas 14 vers 26 tot en met 33 (Luc. 14:26-33). Dat is enorm radicaal!

3.Evenals Jezus, ons voorbeeld, bet­aamt het ons alle gerechtigheid te vervullen, als zijn leerlingen Matteus 3 vers 15 (Matt. 03:15). Die gezindheid, om Gods wil geheel te volbrengen vgl. Deuteronomium 6 vers 25 (Deut. 06:25) wordt getoond in de waterdoop. De inhoud daarvan is een zich bekleden met Christus Galaten 3 vers 27 (Gal. 03:27).

4.Het verschil tussen dopen en besprenkelen is duidelijk. Dit kan Leviticus 4 vers 6 (Lev. 04:06) goed aantonen: “De priester zal zijn vinger in het bloed dopen en van het bloed zeven­maal sprenkelen voor het aangezicht des Heren, vóór het voorhangsel van het heiligdom”.

5.De doop is het tegenbeeld van de zondvloed, onmiskenbaar dus de gedachte aan veel water en een radi­caal laten ‘verdrinken’ van het oude leven 1 Petrus 3 vers 20 tot en met 23 en Gensis 6 vers 13 (1 Petr. 03:20-21; Gen. 06:13).

6.Er is sprake van begraven van de oude mens, de oude leefwijze Kolossenzen 2 vers 12 en Romeinen 6 vers 3 (Kol. 02:12 en Rom. 06:03) Het is een watergraf voor de mens, die van ‘ top tot teen’ gezondigd heeft Jesaja 1 vers 6 (Jes. 01:06).

7.Het is het bad der wedergeboorte Titus 3 vers 5 (Titus 03:05), niet de besprenging na de natuurlijke geboorte.

8.De opstanding in een nieuw leven met Christus als Here Romeinen 6 vers 4 (Rom. 06:04) kan men niet uitbeelden met enkele druppels water, wel met een verrij­zen uit het water na onderdompeling.

9.De doophandeling op zich is geen doping tot een beter geestelijk leven. Het kan wel een doorbraak beteke­nen, maar het mag geen vorm zijn zonder inhoud! Het gaat om een door de Geest van God geleide keuze: ik geef mijn zelfbeschikkings­recht op, ik leef niet langer mijn eigen leventje, maar ik leef voor Hem die voor mij gestorven is en opgewekt (2 Korinthe 15). Het gaat niet langer om de ‘ik’ van de prestaties – die is gekruisigd- maar Christus leeft in mij Galaten 2 vers 19 en 20 (Gal. 02:19-20). Romeinen 6 spreekt over het met Christus gekrui­sigde leven en de wandel in nieuw­heid des levens en dat is het wezen van de doop.

10.De doop is de zichtbare uitbeelding van de innerlijke, ware besnijdenis van het hart, naar de Geest Kolossenzen 2 vers 11 en 12 en Romeinen 2 vers 28 en 29 (Kol. 02:11-12 en Rom. 02:28-29). De doop is der­halve voor hen wier hart de Here heeft besneden!

11.De doop is een bede van een goed geweten tot God 1 Petrus 3 vers 21

(1 Petr. 03:21). Bij zuigelingen is er nog geen sprake van een geweten Deuteronomium 1 vers 39 (Deut. 01:39).

12.De doop is niet alleen een zichtbaar getuigenis voor de mensen, maar ook een krachtige proclamatie naar het rijk der duisternis. Met de doop verbrandt men alle schepen achter zich en wie zich zo losmaakt -koste wat het kost- die ervaart met Psalm 106 vers 11 (Ps. 106:011): “Want de wateren bedek­ten hun tegenstanders, niet één van hen bleef over”! (hoe furieus ze ook waren!). De machten der duisternis doen er alles aan om de doop te blok­keren. Velen weten dat ze zich ‘eigenlijk’ (duivels woord!) zouden moeten laten dopen, maar ze doen het niet. Ze zijn God hierin onge­hoorzaam terwille van de zogenaam­de ‘lieve vrede’ met mensen… Een opvatting huldigen ‘pro-volwassen- doop’ is van weinig nut, als het nim­mer tot de door God verlangde geloofsdaad komt. Als de aanklager na onze doop komt aandragen met onze zonden uit het verleden, dan is ons krachtige wapen: ‘ga jij maar vis­sen in m’n doopwater’! Door onze opstanding met Christus in een nieuw leven, zijn ook ons “engelen en machten en krachten onderwor­pen” 1 Petrus 3 vers 21 en 22 en Efeze 1 vers 21 (1 Petr. 03:21-22 en Ef. 01:21).

13.De doop is geoorloofd, “indien gij van ganser harte gelooft” Handelingen 8 vers 37 (Hand. 08:37).

14.Allen ‘van klein tot groot” hielden zich aan Simon de tovenaar. Toen zij echter geloof schonken aan Filippus… lieten zij zich dopen zowel mannen als vrouwen” Handelingen 8 vers 12 (Hand. 08:12).

15.In de eerste gemeenten werden de christenen eenvoudig gedoopt in de naam van Jezus Christus Handelingen 2 vers 38 en Handelingen 8 vers 16 en Handelingen 19 vers 5 (Hand. 02:38; Hand. 08:16; Hand. 19:05).

16.En nu -u die als kind besprengd werd, naar het licht wat uw ouders hadden 2 Timoteus 1 vers 3 (2 Tim. 01:03)- wat aarzelt gij nog? St opa, en laat u dopen, en uw zonden afwassen, onder aanroepen van Zijn naam Handelingen 22 vers 16 (Hand. 22:16). Het oude leven mag voorbij, vroeger, verleden tijd, verdwenen zijn! Het nieuwe leven zal zijn: vrij, voor­waarts, victorie, volheid! Daartussen heeft de Heer de mijlpaal van de doop opgericht! Van harte een ‘fees­telijke begrafenis’ toegewenst! Glorie voor Zijn naam, Hij bracht ons een vernieuwd bestaan!

 

Verhoring door Froukje Huis

‘Ik moet nog wat aantekeningen kopiëren, loop je even mee?’ vraagt Dick op een ochtend, ’t Is mooi weer en het is een leuke wandeling naar de supermarkt waar het apparaat staat.

Het lijkt behoorlijk druk in de win­kel. Er is geen winkelwagen meer te vinden en een gestage stroom van in- en uitgaande mensen verspert bijna de ingang.

Als we naar binnen gaan, ligt er vlak voor onze voeten een opengesneden, geadresseerde envelop op de grond. ‘Zeker weggegooid’, denk ik, maar Dick raapt hem op en de brief zit er nog in. Hij bekijkt het adres: ‘iemand uit het verzorgingshuis’. Het verzorgingshuis ligt vlak naast de winkel. ‘Breng je hem daarheen?’ vraag ik. ‘Nee, de verliezer is vast in de winkel. Ik geef hem daar wel af. Om de brief niet kwijt te raken in de drukte, houdt Dick hem wat omhoog en opeens roept een oude heer ach­ter een loopkarretje: ‘Kijk eens, mijn brief is al gevonden en ik heb er nog niet eens naar gevraagd!’ Verheugd grist hij Dick de envelop uit de hand, haalt er een paar foto’s uit en begint ons uit te leggen wie er allemaal op staan. Hij is op bezoek geweest bij zijn dochter in Duitsland en daar zijn ze gemaakt. Vanmorgen lagen ze in de bus. Hij had de brief op zijn karretje gelegd en… verloren! De foto’s gaan in de envelop en de brief komt weer op het karretje. ‘U kunt hem beter in uw zak doen’, stel ik voor. En dat gebeurt.

Op de terugweg praten we er even over na.

‘Wat was de man blij dat hij de brief al terug had, voor hij er om kon vra­gen, hè?’

‘Ja”, zegt Dick, ‘zo is onze hemelse Vader ook: Hij antwoordt voor we Hem roepen!’

Ik weet dat het in de Bijbel staat, maar ervaar ik dat ook? Ervaart u het ook? We kennen allemaal teksten als: “Bidt en u zal gegeven worden” en “Indien gij Mij iets vraagt in Mijn naam, Ik zal het doen”. In de Psalmen staan machtige uitreddingen beschreven, maar ook de angstige vraag: “Heer, hoort U me wel?”

En komt die vraag nooit in ons hart op? Zou God dan niet altijd naar ons horen?

God hoort altijd! En Hij geeft altijd antwoord, maar wij horen Hem vaak niet. We vergeten dikwijls de andere teksten als Johannes 15 vers 7 (Joh. 15:07): “Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt en het zal u geworden”. En in 1 Johannes 3 vers 22 (1 Joh. 03:22) lezen wij dat wij ontvangen… als wij doen wat Hem welgevallig is. Nemen we de moeite en de tijd om Vader welgevallig te zijn? Blijven we in het Woord? Naarmate onze band met de Here Jezus inniger is en Hij meer ons leven vult, zullen onze gebeden meer beantwoord worden! Vader wil niets liever dan gemeen­schap met Zijn kinderen hebben. Dan kan Hij ons ook uitleggen waar­om Hij iets (nog) niet verhoren kan. Hoe dichter we bij Jezus blijven, des te beter leren we wat en hoe we mogen vragen.

En dan komt er een tijd dat Jesaja 65 vers 24 (Jes. 65:24) waar wordt in ons leven: “En het zal geschieden, dat Ik antwoor­den zal, voordat zij roepen, terwijl ze nog spreken, zal Ik verhoren”. Dan verhoort Vader onze wensen omdat we volkomen één zijn met Hem, in de tijd dat God bezig is de nieuwe hemel en de nieuwe aarde te scheppen Jesaja 65 vers 17 (Jes. 65:17). Ziet u er ook naar uit? Ik wel!

 

 

 

 

 

1997.11-12 nr. 391

Levend geloof 1997.11-12 nr. 391

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Het evangelie van het Koninkrijk, dat in ons blad zo’n centrale plaats inneemt,  is een bevrijdend en blij makend evangelie, leder kind van God die dit evangelie heeft ontdekt en het integreert in zijn leven zal dit kunnen beamen. Hoe meer ons geloofsleven verweven raakt met de principes van dit werkelijke evangelie hoe stabieler en gelukkiger wij in feite worden. Dan hoeven we ook niet meer op zoek naar allerlei manifestaties en ervaringen waar in onze dagen zoveel christenen zich druk om maken. Dit geeft geen werkelijke bevredigingen het feit dat men telkens een nieuwe ‘kick’ nodig heeft, is al een bewijs dat men dan op de verkeerde weg is.

Maar hoe komt het toch, kan men zich afvragen, dat velen toch niet op gezon­de wijze geestelijk verder willen groeien om het volwassen geloofsstadium te bereiken? Dat komt omdat de duivel met de wapens ‘verwarring’ en ‘mislei­ding’ velen van het hoge doel -de volkomenheid in Christus- af wil houden, en hem dit gemakkelijk lukt als de basis ‘het evangelie van het Koninkrijk’ wordt losgelaten. Dan kan men wel slogans hanteren als ‘we moeten veranderen’, maar iedere verandering die niet gepaard gaat met gezonde geestelijke groei werkt afremmend en veroorzaakt misleiding.

Als Levend Geloof-redactie willen we daarom waakzaam blijven en laten we ons niet van de ‘hoge weg’ afbrengen. Dit is geen grootspraak want we zijn ons wel terdege bewust dat, evenals jezus en de eerste christenen, het soms niet gemakkelijk is. En dat we te maken hebben met afwijzing, vervolging en omstandigheden die totaal tegen zijn. Maar temidden van dit alles is daar de vrijheid en de blijheid van het groeiende nieuwe leven van Christus in ons. Zijn Woord en Geest in ons staan garant dat we als zonen Gods triomferend de eindstreep zullen halen. Wij gaan voorwaarts van heerlijkheid tot heerlijkheid… naar volle heerlijkheid!

 

 

Eén wordt twee… door de redactie

Dit nummer wordt, naast onze vaste lezers en lezeressen, toege­zonden aan een groot aantal nieu­we adressen. In de eerste plaats zijn dat degenen die zich in de afgelopen tijd hebben opgegeven als nieuwe abonnee. Uiteraard heten wij hen hartelijk welkom in onze lezerskring.

Maar ook alle nieuwe adressen die door de actie ‘Eén wordt twee’ binnenkwamen ontvangen dit num­mer. Voor hen is het een proef­nummer. En wij hopen dat velen van hen het blad voortaan regel­matig willen ontvangen door zich op te geven als abonnee.

Overigens gaat de actie ‘Eén wordt twee’ gewoon door, dat wil zeggen iedereen kan een adres opgeven, waar wij dan een proefnummer naar toe zenden. Zoals wij ook in ons vorig nummer schreven uitslui­tend schriftelijk per briefkaart of brief. U kunt natuurlijk ook meer­der adressen opgeven, maar dan moeten het wel serieuze adressen zijn, dat wil zeggen mensen waar­van men denkt dat ze echt belang­stelling hebben voor het evangelie zoals wij daar in Levend Geloof over schrijven.

Verder willen wij nog eens attende­ren op de mogelijkheid iemand een geschenkabonnement te geven. Juist met de feestdagen voor de deur is het een mooie gelegenheid mensen met de ‘blijde boodschap’ in aanraking te bren­gen. En het is al heel vaak geble­ken dat juist wanneer op een com­promisloze wijze, maar vanuit het hart, het evangelie wordt uitge­legd, er deuren opengaan waar­door men gaat zien wat werkelijk geloven betekent.

 

Het grote verlangen van de schepping Door Gert Jan Doornink

 

“Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods” (Rom. 08:19).

In dit artikel gaat het over het open­baar worden der zonen Gods.

Ongetwijfeld een fascinerend onder­werp, iets wat ons als kinderen Gods veel meer zou moeten bezig houden dan nu het geval is. In de praktijk van vele kinderen Gods blijkt echter dat bijvoorbeeld de wederkomst van Christus een thema is dat wel vaak aan de orde komt, maar er wordt weinig of helemaal niet gesproken over de openbaring der zonen Gods. De wederkomst van Christus mag men echter niet los zien van de openbaring der zonen Gods. Dat laatste is er immers onlosmakelijk mee verbonden.

Gods doel met de gemeente

Paulus spreekt in Efeze 5 over een gemeente zonder vlek en rimpel, zó dat zij heilig is en onbesmet, die God voor zich wil stellen, met ande­re woorden dat heeft God voor ogen, dat is Zijn doel.

Zo’n gemeente bestaat uiteraard niet uit kinderen Gods die geen leven van heiliging en overwinning kennen, die zich eigenlijk meer zondaar voe­len dan nieuwe schepping in Christus. Het gaat hierbij om volwas­sen christenen, die het babystadium voorbij zijn, die zodanig geestelijk gegroeid zijn, dat de wereld in hen ‘Christus’ kan zien. Zij zijn een afspiegeling van Christus, beelddra­gers van Hem. Het verleden is voor hen een gepasseerd station, zij rich­ten zich nu op de volkomenheid, de volmaaktheid in Christus. En door dat ‘richten op’ gaat dat er ook meer en meer uitkomen: zij openbaren zich als werkelijke zonen <an God. Dit gaat natuurlijk niet zonder slag of stoot gepaard. De duivel geeft zijn prooi niet zomaar prijs. Toen Jezus’ op Golgotha ’s kruis stierf voor onze zonden ging daaraan ook veel strijd vooraf. Tijdens zijn bediening en vooral in de laatste fase, denk aan Zijn lijden in Gethsemané, stond Jezus voortdurend bloot aan de felle aanvallen van de vorst der duisternis. Hij wist echter stand te houden tot het einde.

Toen wij van een zondaar een kind van God werden, werden wij verlost uit de klauwen van de tegenstander en werd het waar wat Paulus zo mooi omschreef in Kolossenzen 1 vers 13: “Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overge­bracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde”.

Verzet strijders in bezet gebied

Maar we weten dat we ons nog op vijandelijk terrein bevinden. De eind- afgang van Satan moet nog plaats­vinden. Wij zijn nu als het ware de verzetsstrijders in bezet gebied.

Daarbij is onze strijd geen vleselijke strijd, maar een geestelijke strijd. Dagelijks zijn we betrokken bij die geestelijke strijd. Daarom is het ook zo belangrijk dat we ons voortdurend, bewust zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, omdat we alleen van daaruit kunnen is strijden en overwinnen.

Waarom of ik hier nog eens weer de nadruk op leg is dat we zo gauw geneigd zijn hierin te verslappen. We redeneren dan, ja ik ben welis­waar geroepen om geestelijk te strij­den en te overwinnen, maar in de praktijk komt er toch nog niet veel van terecht. Ik faal nog zo vaak, ik zondig soms nog, en dit zal altijd wel zo blijven, totdat Jezus weerkomt om Zijn kinderen Thuis te halen…

Of we geven een ander vroom tintje aan ons falen, door bijvoorbeeld te zeggen, dat het de ‘vleselijke begeer­ten’ zijn waar we nog mee te maken hebben en we zien over het hoofd dat het gehoor geven aan de influis­teringen van de boze de werkelijke oorzaak is van het niet-overwinnaar zijn.

Hoe het ook zij: Paulus laat, met de opmerking in zijn brief aan de gemeente te Rome, duidelijk zien dat wij ons behoren te openbaren als zonen Gods. Zolang dat niet gebeurd zal de wereld ook niet kunnen zien en erkennen wie de Koning der koningen is. En hoe deze Koning werkelijk het goede -ja, wat zeg ik: het allerbeste- met de mensheid en met Zijn gehele schepping, waarvan de mens, als beelddrager Gods, de kroon is, voor heeft. Er zal immers een dag komen dat alle knie zich zal buigen en alle tong zal belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader! (Filip. 02:09-11).

Die grote dag ligt voor ons. De duivel heeft niet het laatste woord. De triomf van Het Koninkrijk Gods is zo zeker als tweemaal twee vier is. Maar we dienen ons wel te realiseren dat bij die triomf, bij die overwinning, u en ik ten volle betrokken zijn.

Hoe openbaren wij ons?

Hoe gaat deze betrokkenheid nu in Zijn werk? Hoe gaan we ons meer en meer als zonen Gods, als werke­lijke vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk openbaren? Wat zijn de barrières, de hindernissen die nog 3 opgeruimd moeten worden?

Om te beginnen is het noodzakelijk dat we kennis hebben van het werke­lijke evangelie: het evangelie van Het Koninkrijk, zoals Jezus en de aposte­len dat brachten. Daar mogen we niet te gemakkelijk over denken. Er is in onze dagen een tendens om, wat de evangelieprediking en bele­ving betreft, tot een soort vervlakking over te gaan. Onder het mom van ‘verandering’ zien wij soms hoe gelo­vigen die eerst in vuur en vlam ston­den voor dit evangelie, en zelfs hele gemeenten, een andere koers gaan varen.

Natuurlijk komen we de oproep tot verandering in de Bijbel telkens tegen, maar dan wel een verandering ten goede, dat wil zeggen elke veran­dering die niet gepaard gaat met geestelijke groei is geen werkelijke verandering, maar voert ons van de weg die steeds verder omhoog gaat af. Dan komen we op zijwegen terecht die gemakkelijk een invals­poort kunnen zijn van leringen die niet meer zuiver gericht zijn om het bereiken van het enig juiste doel: de volle openbaring van Christus in ons leven.

Wie het beeld van Jezus niet voor ogen houdt, hoe Hij leefde, sprak, handelde en met de mensen om ging is verkeerd bezig. Dan kunnen we niet de heerlijkheid des Heren weerspiegelen en veranderen we niet naar -zoals Paulus dat formuleert- hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid (2 Kor. 03:18). Dat is de werkelijke verandering die God voor ogen heeft.

Vernieuwing van denken

Voor heel wat christenen is het nood­zakelijk dat hun denken vernieuwd wordt, dat zij zich zullen realiseren dat het niet in de eerste plaats gaat om een aards, natuurlijk denken, maar om een hemels, geestelijk den­ken. Paulus deed aan de gemeen­te te Kolosse al de oproep de dingen te zoeken en te bedenken die boven zijn. Daar is Christus, zegt hij. En dan zegt hij er nog eens extra bij om niet de dingen te bedenken die op aarde zijn (Kol. 03:01-03).

Eerder al schreef hij in dezelfde brief dat het noodzakelijk is “om de Here waardig te wandelen, Hem is alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God” (Kol. 1:10). Hier worden vier belangrijke eigenschap­pen van zonen Gods genoemd.

  1. De Here waardig te wandelen.
  2. Hem in alles behagen.
  3. Vrucht te dragen in alle goed werk.
  4. Op te groeien in de juiste kennis van God.

Hoe gaan deze eigenschappen ten volle functioneren in ons leven? Ook dat wordt door hem op duidelijke wijze aangegeven. Hij schrijft name­lijk dat om deze eigenschappen te gaan openbaren het nodig is om “met de rechte kennis van Zijn wil vervuld te mogen worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht” (vs. 9). Daar bidt hij voor, dat is zijn verlangen.

Kennis, wijsheid en inzicht

Paulus zegt dus heel nadrukkelijk dat alleen door kennis, wijsheid en inzicht het echte leven er helemaal uit gaat komen. Dus niet door het zoeken van bepaalde ervaringen die misschien wel aangenaam zijn voor ons gevoelsleven, maar door kennis, wijsheid en inzicht.

Hoe kunnen die zich ontwikkelen?

Door de Heilige Geest die in ons is!

En door de Heilige Geest gaan we ook de Bijbel op de juiste wijze ver­staan. Dan lezen we de Bijbel met geestelijke ogen, met verlichte ogen des harten. We gaan dan onderken­nen dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt.

Er wordt door heel christenen zo gemakkelijk gezegd: ‘Ik geloof in de Bijbel van kaft tot kaft, van Genesis 1 tot Openbaring 22’. Maar dit is nog geen garantie dat men de Bijbel op de juiste wijze hanteert. Waarom zou er anders zoveel verdeeldheid zijn wat betreft de interpretatie, zoveel verschillende meningen, waarmee we elkaar dan weer gaan bestrijden. Zodra we de Bijbel met geestelijke ogen gaan lezen gaat er een geheel nieuwe wereld voor ons open. Dan gaan we geleidelijk aan ontdekken waarom het werkelijk gaat. Dan gaan we bijvoorbeeld de opgaande lijn in het plan van God zien. En komen we tot de belangrijke ontdekking dat ten tijde van het Oude Testament nog veel verborgen was wat thans is geo­penbaard.

Die opgaande lijn begint trouwens al wel in het Oude Testament. Immers direct na de zondeval zien we al hoe God de belangrijke belofte van de overwinning over Satan afkondigt (Gen. 03:15). En ook zien wij in het Oude Testament de komst van Jezus, Gods Zoon, al door de profeten aangekondigd. Maar in het Oude Testament was veelal nog verborgen, althans men had er geen weet van, dat God een goede God en de duivel ‘ een slechte duivel is.

Deze zekerheid leeft gelukkig wel in ons hart en daardoor verstaan wij meer en meer waarom het werkelijk gaat: openbaar worden als zonen Gods: daar richten we ons op, dat houdt ons bezig, daar bidden we om, dat bespreken we met medechristenen, dat heeft ons hart gestolen. Dan gaan we ook de volle rijkdom van Gods woord ontdekken. Zoals Jezus sprak van de schat die in de aarde verborgen was, maar ontdekt wordt (Matt. 13:44). Die man had er alle»’ voor over. Hij kocht die akker om in het bezit te komen van de schat.

Ongeloof belemmert openbaring

Het is een grote miskenning, ja ik durf wel te zeggen een leugen uit het rijk der duisternis, dat het openbaar worden als zonen Gods niet gereali­seerd kan worden in ons leven. Dat is een vorm van ongeloof die in feite een afwijzing betekent van wat God in, met en door ons leven wil doen. Dat blijkt ook wel uit wat Paulus ver­der in Romeinen 8 daarover schrijft. Uiteindelijk komt hij tot de duidelij­ke conclusie dat wij bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen (vs.

29). Jezus onze Koning gaat voorop, Hij is de Eerstgeborene, Hij heeft als eerste de dood overwonnen. Maar wij volgen Hem in Zijn voetsporen. Ook wij zullen, nadat wij verlost zijn van ons vergankelijke lichaam, de volle heerlijkheid Gods deelachtig zijn (vs. 23b).

Maar ook nu we nog in een vergan­kelijk lichaam functioneren is Zijn heerlijkheid al in ons aanwezig en werkzaam. Hoe en op welke wijze? Door Zijn Geest die in ons is. Paulus spreekt hier over de Geest die wij al? eerste gave ontvangen hebben. Ook schrijft hij dat de Geest ze zwakheid te hulp komt (vs. 26).

En dat allen die door de Geest Gods geleid worden zonen Gods zijn. Daarom kan een waarachtig christen het leven aan. Hij staat met beide voeten in de werkelijkheid van het leven, omdat het échte leven in hem is. Hij heeft daarom geen angst voor het heden, maar ook niet voor de toe­komst. Hij weet dat de dood, waar we allemaal nog mee te maken heb­ben, al van zijn kracht is beroofd. Wat er ook in ons leven mag gebeu­ren (en dat zijn soms dingen die we totaal niet voor mogelijk hadden gehouden), wij blijven voor altoos en eeuwig met Hem verbonden. Wij behoren tot het Koninkrijk dat onwankelbaar is.

Geen ander antwoord

Hoe was Paulus er zo zeker van dat de ganse schepping met reikhalzend verlangen wachtte op het openbaar worden der zonen Gods? Omdat hij wist dat er buiten de zonen Gods, met aan het hoofd de Zoon des mensen, Jezus Christus, geen antwoord is!

Natuurlijk is ‘de schepping’ zich dat niet bewust. Als je een willekeurig iemand op straat zou vragen: ‘Zie je ook met groot verlangen uit naar het moment dat de zonen Gods zich gaan openbaren?’, worden we met 99% zekerheid vol ongeloof aange­keken en misschien wel uitgelachen, met de gedachte: die is niet goed bij z’n hoofd…

Maar diezelfde mens is wel bezig met zoeken, is alsmaar bezig op het natuurlijke vlak of op het occulte geestelijke vlak naar het zoeken van oplossingen. Maar hij is zich niet bewust dat hij verkeerd bezig is. En als je verkeerd bezig bent, kom je ook verkeerd uit. Dan kun je wel allerlei surrogaatmiddelen hanteren, bijvoorbeeld het geloof in reïncarna­tie, waarbij men gelooft dat de mens verschillende levens heeft en het in een ander leven beter zal gaan, maar dat is bedrog afkomstig uit de ver­keerde bron. Om andere voorbeelden maar achterwege te laten.

Het oprechte zoeken

Wie echter met een oprecht hart zoekt naar het ware leven vindt het alleen bij de levende God die zich geopenbaard heeft in Zijn Zoon Jezus Christus, maar die zich verder wil openbaren in allen die Hem vol­gen: de zonen Gods, de waarachtige Gemeente van Jezus. Daarom is onze taak ook zo belangrijk. En  daarom is het zo belangrijk dat in deze tijd van veel verwarring en mis­leiding de werkelijke zonen Gods onbevreesd en vol liefde en bewogen­heid voorwaarts gaan. Zij houden vast aan het evangelie zoals Jezus en de apostelen dat brachten: het evan­gelie van het Koninkrijk. Dat is hun leven, daaruit leven zij en dat echte leven geven zij door aan anderen. En zonder er verder bij na te denken openbaren zij zich daardoor als zonen Gods, als werkelijke vertegenwoordigers van het enige Koninkrijk dat standhoudt tot in alle eeuwigheid!

Ik heb nu even in de zij-vorm geschreven en dan kun je zo gemak­kelijk aan anderen denken en niet aan jezelf. Ik hoop echter dat het in ons aller hart leeft en steeds meer tot leven en openbaring komt, dat wij als nieuwe scheppingen in Christus geroepen zijn ons als zonen Gods te openbaren, iedere dag opnieuw. En is er iets heerlijkers denkbaar dan zo, terwijl we door de Geest van God geïnspireerd en geleid worden, in de dienst van God te staan?

De man die de schat in de akker gevonden had, ging heen en ver­kocht alles om in het bezit van die akker te komen. Hij had er alles voor over. Waar zijn schat was daar was ook zijn hart. Geldt dat ook voor u en mij ? Laten we vandaag opnieuw, of misschien wel voor het eerst, ons realiseren dat er in de gehele schep­ping een hunkering, een groot ver­langen is naar de werkelijke openba­ring van de zonen Gods. En dat zijn u en ik!

 

Gooi de remmen maar los!  Door Cees Maliepaard

Wijsheid van Judas Deel 5

“… zoals Sodom en Gomórra en de steden in haar nabijheid, die op gelij­ke wijze als zij haar hoererij hebben botgevierd en ander vlees achterna gelopen zijn, daar liggen als voor­beeld onder een straf van eeuwig vuur. Desgelijks bezoedelen ook deze dromenzieners hun vlees, verwerpen wat heerschappij heet en lasteren de heerlijkheden”. Judas vers 7 en 8 (Judas 01:07-08).

Ongeremd in het kwade

Sodom en Gomórra en de steden in de omtrek daarvan leefden in het kwade. Ze gingen niet zo af en toe eens in de fout (jammer dan, maar ze waren nu eenmaal nog niet zover!), nee: ze leefden écht in het kwade, onbekommerd naar het schijnt. Het verkeerde dat nog wel eens de kop op kan steken, was onder hen normgevend geworden en omdat de mensen zich tomeloos aan verkeerde dingen hadden overgege­ven, werden natuurlijke en geestelij­ke hoererij als de normaalste zaken van het leven beschouwd. Evenals tegennatuurlijke liefde overigens. Trouw aan God en aan elkaar was een zeldzaam goed geworden – zulke achterhaalde begrippen werkten immers als een rem op de algemeen aanvaarde verloedering. ‘Gooi de remmen los!’ was een gangbare slo­gan geworden, en die deed het uit­stekend in de duivelse wildgroei bij het denken en handelen van de toen­malige aardbewoners. Dat dat op een regelrechte ramp afstevende, is naar onze inzichten een logische zaak. Maar dat geloofde toentertijd toch geen mens!

Het principe van een ongelimiteerde vrijheid/blijheid is door de geschie­denis heen gebleken geen haalbare kaart te zijn. Zo zit de schepping nu eenmaal niet in elkaar gelukkig, want door het kwade was in Gods van oorsprong goede creatie geen enkele plaats ingeruimd. Alles wat er aan onreine gedachten en daden en bezoedeld daardoor bij inge­slopen is, komt uit een door demo­nen geïnspireerde achtergrond. De resultaten daarvan zijn ook werkelijk niet te pruimen! Want vrijheid en blijdschap zijn weliswaar door God bedachte en in Zijn schepping gerealiseerde bestanddelen van een vol­maakt functionerend beleidsplan, maar die werken alleen maar naar Zijn bedoeling als ze in alle zuiver­heid worden toegepast.

Is het nu beter?

Zijn de mensen heden ten dage min­der aangetast en prettiger in de omgang dan de mensen uit het Sodom en Gomórra van toen? Kun je het in de wereld van vandaag beter uit­houden dan Lot en z’n huisgenoten dat konden in de dagen van weleer? Het zijn dezelfde geesten die trach­ten Gods goede schepping de vernie­ling in te helpen en het zijn dezelfde werkingen die in beide werelden een greep naar de macht proberen te doen. Wat dat betreft vallen er wei­nig of geen verschillen te signaleren. Als we op grond van het bovenstaan­de evenwel de gedachte zouden krij­gen dat het nu precies zo is als in de wereld van de oudheid, valt daar toch wel het één en ander op af te dingen. Want de indruk die zowel uit de beschrijving in de brief van Judas als uit die in het boek Genesis verkre­gen wordt, geeft de totale heerschap­pij van de boze over de menselijke maatschappij weer. En hoezeer de boze z’n tentakels ook vandaag de dag naar de mensen heeft uitgeslagen, en in welke schrikbarende mate

hij er ook nu in slaagt het kwade er bij de mensen in te rammen – het is

nog niet zo absoluut als dat het in de dagen van Lot geweest is.

Wat verwachten we?

“Er komt een nacht, waarin niemand werken kan…”, zei Jezus volgens Johannes 9 vers 4. (Joh. 09:04) Zover is het nog niet, want het werk van de Heer wordt ons écht nog niet onmogelijk gemaakt. Het hangt er nu maar vanaf hoe iemands instelling is. Wat is onze toekomstverwachting: de nacht waarin ook door ons niet meer zal zijn te werken of het volle licht in de tegenwoordigheid van de levende Heer?

Als zonen Gods welhaast geobse­deerd zijn door de dreiging van de nacht en daardoor tot inactiviteit dreigen te geraken, zijn ze gewoon verkeerd bezig. ‘De nacht waarin nie­mand werken kan’, is zeker niet de tijd die we in tegenwoordigheid van Christus Jezus besteden. Zolang we met Hem verbonden zijn, is er zin­nig werk te doen, en dat zullen we ongetwijfeld met alle vrijmoedigheid ten uitvoer kunnen brengen. We wandelen immers met Hem in het licht; aan de geestelijke duisternis hebben we dus werkelijk geen bood­schap!

Jezus zei tegen Z’n discipelen: zolang Ik in de wereld ben, ben Ik tot licht van de wereld” (Joh. 09:05). Welnu, zolang wij door de werking van Gods Geest met Jezus verbon­den zijn, zijn we zéker niet overgele­verd aan de dubieuze doelstellingen van de vorst over het rijk der duister­nis. En de Heer garandeert ons immers eeuwigheidsleven? Nou, aan dit hemelse kwaliteitsleven zal dan ook nimmer een einde komen – mits onze keuze voor Hem onvoorwaarde­lijk en onberouwelijk wezen zal.

Droomkoningin

Mensen kunnen er wat van: van het bezig zijn volgens de boze opzet van Satan! Er zijn lieden die hun ver­wachtingen in het luchtledige gehan­gen hebben. Zij fantaseren er op los in de betoverende dagdromerijen die Koningin Fantasia hen dag aan dag voorschotelt. In de dagen van Sodom en Gomórra leidde dat tot enorm veel geweld en tot seksuele uitspattin­gen in het natuurlijke en tegenna­tuurlijke vlak. Deze louche dromen hadden tot gevolg dat de tegenna­tuurlijke aantrekkingskracht tussen mensen van hetzelfde geslacht buitenproportionele vormen had aange­nomen. Gemeenschap tussen een man en een vrouw was eigenlijk maar een zielige vertoning gewor­den; deze was slechts functioneel voor de instandhouding van de soort. Maar de liefde tussen mannen onderling en ook die van vrouwen onder elkaar, was in de wereld tot een toonaangevende trend verheven. Deze onwezenlijke dromen wierpen de nodige barricades op tegen een gezonde levenswandel met een part­ner van de andere kunne, naar de instelling van de eeuwige Schepper. Koningin Fantasia heeft ook in onze dagen haar triomfen onder de men­sen behaald. Wat van zulke dromerij­en de inhoud ook moge wezen, het zijn altijd onwezenlijke fantasieën, die niets van doen hebben met de realiteit van de natuurlijke en geeste­lijke schepping. Ook staan ze in geen enkele relatie tot het gezonde voor­stellingsvermogen dat onze God bij de totstandkoming van alle zichtbare en onzichtbare dingen in de mens gelegd heeft.

Ongeremd in het goede

Op de plaats die de Here God ons op aarde en op die Hij ons in de hemel gegeven heeft, mogen we leren ons in alle trouw naar Zijn bedoeling te ontwikkelen. In tegenstelling tot het lasteren van de heerlijkheden die ons in Christus ten deel vallen, zullen we deze heerlijke heilsfeiten meer en meer mogen uitbouwen. We zullen in het stelling nemen tegen onze geestelijke vijanden en in het ver­heerlijken van de naam van onze

God door ons vernieuwd bezig zijn, ons door niets en niemand laten afremmen.

De inwoners van Sodom hebben hun hoererij onbeschaamd botgevierd, in ontrouw aan elkaar en aan de God wiens eigendom ze waren. Wij zullen geen opstandige gedachten tegen de Here God en Zijn plannen koeste­ren, maar integendeel loyaal zijn aan de mensen die Hij naast ons gesteld heeft en getrouw zijn aan Hemzelf en aan Koning Jezus. We mogen in ons leven ongeremd het goede van God nastreven. Hetgeen niet wil zeg­gen dat we daarbij alles dienen te pakken wat we maar te pakken kun­nen krijgen, maar dat we in alle rust van de Heer te horen krijgen wat Hij voor ons in gedachten heeft.

Want we willen graag de heerschap­pij van Jezus Christus erkennen. Door Hem zijn we verzoend met de hemelse Vader en hebben we deel gekregen aan Goddelijke glorie.

Immers, Gods heerlijkheden zijn wij, Zijn op basis van Jezus’ verlos­singswerk in een toenemend herstel­proces verkerende zonen. Alle laster uit het vijandige kamp ten spijt! Laat de demonen maar tekeer gaan in de hun toebedeelde duisternis, en als hun menselijke spreekbuizen hun ten dienste willen zijn – het zij zo! Maar wij zullen onze trouwe God bestendigen.

Gooi de remmen maar los!

We luisteren ongeremd naar wat de Here God ons te zeggen heeft. We zetten ons zonder enige beperking in op de weg waar Jezus Christus ons met liefdevolle hand naar toe geleid heeft. We handelen overeenkomstig de Geest die ons van Godswege door de levende Heer geschonken is.

En het is Gods onuitputtelijke gena­de, die ons van dag tot dag meer bekwaam maakt tot het vervullen van de taak die ons is toebedacht. Alleen willen we afstand nemen van de rompslomp daar omheen, die ons niet door God is opgedragen. Zet daar de rem maar op!  

 

Een knot garen door Truus van Kaam

 

Het volle evangelie: voorwaarts! Door Jildert de Boer

In dit artikel geeft onze mederedacteur Jildert de Boer een duidelijke analyse van de ontwikkeling van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals deze zich de afgelopen decennia in Nederland en België heeft voorgedaan. Men hoeft het niet met alle opmerkingen van de schrijver eens te zijn, maar wel zal men ongetwijfeld tot de conclusie komen dat hier iemand schrijft vanuit zijn hart. Hoe kan het anders, wil ik als eindredacteur opmerken, want iemand die de volle rijkdom van dit evangelie eenmaal heeft ontdekt, weet dat er geen ander evangelie is dat zo rijk en gelukkig maakt dan het evangelie zoals Jezus dat bracht en later de apostelen. Als redactie van Levend Geloof gaan wij daarom volhardend verder dit evangelie in ons blad uit te dragen in een voor iedereen begrijpelijke taal. (red.).
Een stukje geschiedenis
De geruchtmakende genezingscampagne van de Amerikaanse evangelist T. L. Osborn in 1958 heeft in ons land een flinke ‘stoot’- gegeven voor de volle evangeliebeweging. Hoofditems in zijn boodschap waren “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid” (Heb. 13:08) en “God is een goede God en de duivel is een slechte duivel’.
Vervolgens merken we op, dat de ontwikkeling van de geestelijke visie in het zogenaamde ‘volle evangelie’ vanaf de zestiger jaren gestalte kreeg in Nederland. Het werk op het conferentieoord ‘Beukenstein’ in Driebergen (1960-1968) onder de bezielende en radicale leiding van evangelist Sjaak Roose lag eraan ten grondslag. Bijbelleraar J. E. van den Brink ontvouwde daar een gedachtegoed, dat inzicht verschafte in de hemelse gewesten. Zijn talrijke artikelen in het tijdschrift ‘Kracht van Omhoog’ gaven velen hoop op bevrijding van de machten der duisternis, die het ware leven, ook van kinderen Gods, trachten te knechten en te ondermijnen.
Broeder Van den Brink publiceerde een 18-tal boeken ( en één van de hand van zijn vrouw), die getuigen van een gedegen, bijbels onderbouwde visie op het Koninkrijk der hemelen. Zij zorgden voor een vernieuwing van denken bij velen! Daarnaast gaf hij talloze spreekbeurten in den lande (met cassettes van dien), die een diepe kennis en begrip van Gods plan in de eindtijd in het midden van de toehoorders neerlegden. De verwachting van het zoonschap Gods werd weer een levende realiteit! Vanaf 1982, en vooral na het heengaan van J. E. van den Brink in 1989, zette diens schoonzoon, zendeling Peter Bronsveld, op zijn wijze het werk van ‘Kracht van omhoog’ tot aan zijn overlijden in 1995 voort. In 1996 hield het blad als zodanig op te bestaan, al zal Ank Bronsveld van den Brink lectuur in brochurevorm blijven uitgeven, waaronder geschriften van haar man (zoals ‘De volheid van de Geest’ en ‘Tongentaal: belangrijker dan je denkt’; St. Uitgeverij Rhemaprint, Gorinchem).

Hoewel veelal in de schaduw van ‘Kracht van Omhoog’ doch onafhankelijk, verschijnt ook al zo’n 35 jaar dit blad ‘Levend Geloof, onder eindredactie van G. J. R. Doornink, dat dezelfde geestelijke visie vertolkt, hier en daar mogelijk met een lichte ‘kleurnuance’. Sinds het laatste jaar komt het blad in magazineformaat uit en is daarmee in zekere zin een opvolger van het inmiddels legendarische ‘KvO’. De geboden kost in het blad is meestal niet al te zwaar, maar is duidelijk gericht op de geestelijke groei van de christen, terwijl de praktijk niet vergeten wordt. In die zin is het tevens geschikt om mee naar buiten te werken, zeker ook in de evangelische- en kerkelijke wereld. Naast diverse brochures gaf ‘Levend Geloof’ in 1996 het boekje ‘Geestelijk licht op Israël’ uit, geschreven door Wim te Dorsthorst (een goede vervanger van het uitverkochte boekje ‘Geestelijk Israël’ van J. E. van den Brink). Vanaf 1988 tot medio 1997 werd vanuit de volle evangeliegemeente te Breda en de ‘Gemeente Gods’ in Den Haag het ‘Studieblad’-het evangelie van het Koninkrijk der hemelen- uitgegeven. Daarvan verschenen 82 nummers. De broeders C. Visser jr. en J. G. Bulthuis bouwden daarin voort op de dingen, die J. E. van den Brink mocht ontdekken en ontwikkelden van daaruit verder inzicht. Niet alleen kennis werd gepresenteerd, maar de ontwikkeling van het leven van de Christus in ons kwam volop aan bod.
In Alphen aan de Rijn is br. A. van den Hoorn de laatste jaren bezig met maandelijkse Openbaringstudies. Mede puttend uit het boek ‘De Openbaring van Jezus Christus’ van br. Van den Brink en de studies die C. Visser jr. al eerder gaf over het laatste Bijbelboek (en die ook op schrift zullen komen), weet hij het plan van God in de eindtijd duidelijk te plaatsen en te integreren in ons eigen leven. De studies van broeder Van den Hoorn zijn het waard in grotere kring onder de aandacht te komen. We noemen in dit verband ook nog de destijds door ‘Levend Geloof’ uitgegeven brochures over Openbaring en Job van Klaas Goverts en meer recent de brochure ‘De gemeente in de eindtijd’ van Jan Kees Roose.
Na het heengaan van broeder Van den Brink in 1989 worden er sinds enkele jaren daarna, op initiatief van br. H. Lijzenga uit Enschede, tweemaal per jaar contactdagen in Amersfoort belegd. Deze zijn bedoeld voor leidinggevenden in de voornamelijk vanuit de visie van ‘Kracht van Omhoog’ ontstane en gevormde gemeenten. Daarbij zijn ook enkele gemeenten uit België en Duitsland betrokken.
Ook een aantal oude Kracht van Omhoog regio contactgroepen functioneren nog, zij het soms in afgeslankte vorm.
Van blijvende betekenis
Het is jammer dat br. J. E. van den Brink in (volle) evangelie Nederland door velen verguisd en niet begrepen is. Soms kon hij zich erg scherp uitdrukken, maar velen hebben zich ook niet de moeite getroost zich werkelijk te verdiepen in wat hij leerde. Doorgaans deed hij dat grondig beargumenteerd. Vaak werd hij ‘op de klank af’ bij voorbaat veroordeeld. Kortom: het ontmaskeren van bepaalde leringen werd hem niet door allen in dank afgenomen (de ‘leergeesten’ steigerden!), terwijl anderen het juist als bevrijdende inzichten begroetten! Zijn geschriften zijn in ieder geval van blijvende betekenis.
Het is wonderlijk dat sommigen, die jarenlang door zijn diepgaande bijbelonderricht onderwezen werden, later in zee gegaan zijn met bewegingen, zoals onder meer de ‘Torontobeweging’ en daarmee zijn afgedreven van hun oorspronkelijke volle evangelie-gedachtengoed en stevige fundering in het Woord Gods. Sommigen beschouwen de boeken van J. E. van den Brink derhalve als ‘oude koek’…
Iemand, die regelmatig spreekt in een aantal uit ‘Beukenstein’ en ‘Kracht van Omhoog’ ontstane gemeenten, zei mij: “Heb jij de illusie dat die boeken nog gelezen worden”? Inderdaad zou ik willen aanmoedigen deze boeken met hun doorwrochte Bijbelse argumentatie opnieuw door te nemen (bij mij hebben ze destijds een aantal jaren in de schuur gelegen, maar ze worden wederom volop gehanteerd)! Zonder dat wij in elk detail alles hoeven te volgen van het vele dat deze broeder aanreikte, zijn de boeken die hij schreef van blijvende waarde, om er vele lessen aangaande de geestelijke wereld uit te halen. De kracht van zijn boeken bestaat onder andere uit de vele verwijzingen naar de Bijbel zelf. Wij hebben het nodig doorkneed te zijn in de Schriften! Natuurlijk gaat het niet om de verheerlijking van een persoon, maar -dat onderstreepte hij zelf dikwijls- om de boodschap die hij bracht. Die is geenszins achterhaald en ook door vele anderen op hun wijze uitgewerkt. Broeder Van den Brink zelf zou er nooit op uit zijn geweest een ‘ouwe schriever’ te worden, die verafgood wordt. Veeleer gaat het erom verder te bouwen, op de ingeslagen weg voort te gaan met de dingen, die de Heer ook nu aanreikt.
Wanneer we nu cassettebanden van broeder Van den Brink beluisteren, dan zijn ze soms wat theoretisch, maar altijd doorspekt met een rijk inzicht in het evangelie van het Koninkrijk en veelal wel degelijk met een praktische spits voor het leven. Voor wie zich hem kan herinneren tijdens zijn toespraken: hij stond daar zo eenvoudig met z’n Bijbel in de hand, maar zijn woorden hadden inhoud en gezag!
Praktische aansporing voor nu
Toepassing van kennis van de onzienlijke wereld is noodzakelijk voor ons leven. Christen-zijn is een wijze van ‘van bovenuit’ leven en wel vanuit het Koninkrijk van God door Gods gedachten over te nemen en daarnaar te gaan spreken en handelen. Alle kennis, die wij kregen, wordt zo omgezet in daad!
Het gaat primair om een gestage ontwikkeling van innerlijk, goddelijk leven in de richting van het aankomende, volle zoonschap. In die zin hoeven wij niet weemoedig terug te blikken naar het verleden, hoe dankbaar we ook kunnen zijn voor een nagelaten erfenis. Het leven van de ware christen ontwikkelt zich vooruit, altijd voorwaarts, op naar het doel van God met de mens: de volkomenheid!
Proces van scheiding
Paulus schrijft al: “Want scheuringen moeten er wel onder u zijn, zal het blijken, wie onder u de toets kan doorstaan” (1 Kor. 11:19). Of met de Statenvertaling: “opdat degenen die oprecht zijn, openbaar mogen worden onder u”. De oprechten zijn de godvruchtigen en getrouwen, die aan hun hemelse roeping beantwoorden. Volle evangelie-pionier J. E. van den Brink heeft regelmatig ‘de wet van de letter V’ aangehaald: de benen van die letter beginnen bij elkaar, maar lopen steeds verder uiteen (vergelijk Openb. 22:11). Hij doelde op de onontkoombare, grote scheiding en schifting in de eindtijd: Babel contra Jeruzalem, ontwikkelingsprocessen van aardsgezinden en hemelsgezinden, die uit elkaar lopen en hun climax zullen bereiken.
Appèl tot eenheid
Daarnaast geloof ik dat ook ‘de wet van de letter A’ in vervulling zal gaan. De benen van deze letter komen weer bij elkaar en er komt een ‘dwarsverbinding’ tussen de oprechten van hart!
God verzamelt tot gemeenschap allen, die werkelijk Jezus Christus, het Lam, volgen in geest en waarheid, waar Hij ook heengaat. “En zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen” (1 Kor. 15:48b). De profeten van het Oude Verbond spreken veelvuldig over dit verzamelingswerk (zie ‘Studieblad’ nr. 76, waar J.G. Bulthuis schrijft over ‘verzamelen’). In het Nieuwe Verbond is bijvoorbeeld Johannes 11 vers 52 (Joh. 11:52) een duidelijke tekst in dit verband: “… dat Jezus zou sterven voor het volk en niet alleen voor het volk, maar om ook de verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen”.
Er is geen eenheid mogelijk met ‘Jan Rap en z’n maat’. Daar waar de zonde intact blijft, kan geen echte eenheid zijn. De eenheid, gelijk de Vader en de Zoon één zijn, zo verstrekkend beschreven in Johannes 17, is bovenal een eenheid in het Woord (Joh. 17:06, Joh. 17:08, Joh. 17:14, Joh. 17:17, Joh. 17:20), in de naam van de Vader (Joh. 17:06, Joh. 17:01, Joh. 17:12, Joh. 17:26) en in hetzelfde goddelijke leven (Joh. 17:10, Joh. 17:19, Joh. 17:22-24, Joh. 17:26). Een vleselijk christendom levert geen goddelijk leven en eenheid op. Daar blijven de partijschappen in stand (1 Kor. 01:11-I3; 1 Kor. 03:01-04; Gal. 05:20). In Efeze 2 vers 14 tot 18 (Ef. 02:14-18) zien wij zonneklaar dat het kruis van Christus niet alleen een verticale dimensie heeft, maar ook een horizontale: het teniet doen van de vijandschap door het wegbreken van de tussenmuur, om vrede te maken! In eerste instantie betreft het hier het opheffen van de scheiding tussen Jood en heiden, maar zeker ook de verwijdering van de partijmuren tussen waarachtige christenen, die geestelijke mensen willen zijn.
Het geheim is: het lichaam van Christus aan het kruis! Zij, die met Hem gestorven zijn, vormen Zijn lichaam en in hen komt dan ook het opstandingsleven tevoorschijn! Wat betekent immers het kruis nog meer dan verzoening? Daar is overwinning over de machten der duisternis (Kol. 02:15). Daar komt een einde aan de eigen, menselijke prestaties (gerechtigheid) (Gal. 02:19-20) en aan de hartstochten en begeerten van het vlees (Gal. 5:24). “Het woord is betrouwbaar: immers, indien wij met Hem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven…” (2 Tim. 02:11). In hen, die met Hem gestorven zijn, kan het nieuwe, hemelse, goddelijke leven zich in werkelijkheid gaan openbaren. Er komt opstandingsleven zichtbaar tot uiting! Het zijn de levenseigenschappen van Christus, de vrucht van de Geest, de goddelijke natuur! Deze nieuwe wezenstrekken mogen ons in toenemende mate gaan vervullen.
Ootmoed is de sleutel, om eenheid te bestendigen (Ef. 05:21; 1 Petr. 05:05). De weg van het kruis is het gaan van de onderste weg op aarde -daar mogen ‘sterke, menselijke persoonlijkheden’, ‘eigen gelijk’ en ‘eigen eer’ het loodje leggen- maar het is tevens de weg die omhoog voert, in de hemelen.
Zijn wij gegrepen van het realiseren van het hemelse leven op aarde? Dan hebben wij de roeping en de goddelijke mogelijkheid door de heilige Geest tot eenheid! Daarom: “JAAG naar gerechtigheid, naar trouw, naar liefde en vrede, met hen die de Here aanroepen uit een REIN hart” (2 Tim. 02:22b). Het werkwoord ‘jagen’ geeft een krachtige aansporing, maar tegelijk is de beperking duidelijk dat alleen reine harten door de Heer aaneengesmeed kunnen worden! Hierbij is ‘werk aan de winkel’, goddelijk werk wel te verstaan! Te beginnen in eigen omgeving, in eigen kring.
Zending
Ooit verscheen ‘Kracht van Omhoog’ in 5 talen: Nederlands, Engels, Frans, Portugees en Italiaans. Alleen de laatstgenoemde editie verschijnt nog altijd.
De boodschap van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen is zijn verspreiding waard! Chris Bredschneijder en de zijnen beijveren zich in VOX met het wereldwijd verspreiden van volle evangelie cassettes (en o.m. het boek ‘Revelation’ van Van den Brink). Hessel Hoefnagel (Emmen) is bezig met het Projekt Lektuur via door hem geschreven en vervolgens vertaalde bijbellessenbundels.
We vermelden hier ook nog het vanuit Canada verspreide blad ‘The High Road Edition’ (John Tinholt). De ‘Italië-zending’ (o.a. Arend Booij, of denk aan pioniers als Ab van Ommen en Dick Zwart) is al vele jaren actief en wordt door diverse Nederlandse gemeenten gesteund. We denken ook aan het zendingswerk van Henk de Cock in Brazilië en aan dat van Jeanette Zwart in Ghana.
Henk en Wil Askes (Amersfoort) verrichten al vele jaren zomerevangelisatiewerk op Terschelling.
Zo zou er ongetwijfeld meer te noemen zijn.
Nostalgie?
Zullen wij vol heimwee terug verlangen naar de dagen van weleer? Onlangs beluisterde ik een oude zangband met liederen uit de ‘Breekt uit in gejuich’-bundel van de ‘KvO’-ontmoetingsdagen uit de tachtiger jaren in Ede. De bijna monumentale zang klonk me enthousiast in de oren. De gegrepenheid om zich uit te strekken naar het volle zoonschap was merkbaar!
Jarenlang waren er op tweede paasdag landelijke toogdagen, die vooral voor de kleinere gemeenten een enorme bemoediging betekenden, om eens in groter verband samen te zijn.
Wie herinnert zich nog de VEBA-brochures uit de zeventiger jaren, die met grote geestdrift verspreid werden in de kerkelijke wereld? Br. Jan Kranendonk uit Baarn en anderen hebben daarvoor veel werk verzet evenals voor de ‘Breekt uit in gejuich’- bundel.
Of, nog iets verder terug in de tijd: was er niet een geweldige inzet naar buiten via de teams van ‘Operatie Pinkstervuur’ en ‘Operatie Leeuwenkuil’?
De jeugd komt samen op Hemelvaartsdag, de laatste jaren in Amersfoort, maar er zijn wel minder gemeenten vertegenwoordigd dan voorheen. -’s Zomers worden er volle evangelie jeugd contact weken georganiseerd in Loon op Zand, die in een behoefte voorzien. Bekend is ook het jongvolwassenweekend, dat de laatste jaren op Urk gehouden wordt onder leiding van Henk en Roos van Pagée.
Jonge mensen ‘onder ons’ trekken de laatste jaren steeds meer naar grote manifestaties als ‘Walibi-Flevo’ (belegd door ‘Opwekking’), naar allerlei ‘praise- avonden’ en naar de E.O.-jongerendag. Zonder hierover negatief te willen zijn, zitten er schaduwzijden aan. We noemen hier slechts de heersende Israël-leer van de aarde.
Wellicht een impuls om meer onderlinge regio-jeugdontmoetingen te beleggen?! Onze positiebepaling, richtsnoer en identiteit is het evangelie van het Koninkrijk der hemelen en daar mogen we best voor uitkomen!
Wordt er veel geestelijke lectuur gelezen onder de jeugd? Er is veel te koop op het ‘evangelisch erf’ en onderscheid is wat dat betreft broodnodig. Ouders, laat uw kinderen ook nog eens de boekjes lezen van evangelist in hart en nieren Jan van Gijs (+1968 delen digitaal verkrijgbaar via deze site). Ze zijn hier en daar wat verouderd qua inzicht, maar zijn boodschap was pakkend en de inhoud van zijn werkjes is sprankelend en origineel. Lekker radicaal en zonder compromis de Heer volgen is ontzettend mooi!
Van idee naar initiatief!
Gods Geest maakt creatief! In bescheidenheid wil ik een poging doen, om enkele aanzetten voor praktische uitwerking aan te reiken. Meer dan het geven van impulsen ligt niet binnen mijn bereik. De rol van ‘beleid uitzetten’ ligt helemaal niet op mijn pad. Voorzichtig zullen we daarom alleen maar een paar dingen ‘aanzwengelen’.
Daarbij willen we niet uitwijken naar een louter ‘activiteitenchristendom’ in de zichtbare wereld.
‘Verinnerlijking’ en ‘vernieuwing’ persoonlijk, in het verborgene, vanuit de relatie met de Heer is evenzeer nodig. Het gaat om een gezond evenwicht tussen “zonder Hem kunt gij niets doen” (afhankelijkheid) en een volk “volijverig in goede werken” (activiteit) (Joh. 15:05b; Tit. 02:14b). Gemeentebouw plaatselijk geeft de bedding aan en heeft de hoogste prioriteit! Daar is de ‘werkplaats’ van Gods Geest, die ons inzicht geeft in het woord, die ons vormt en leidt tot leven en godsvrucht en tot onderling dienstbetoon.
Daarnaast is het -voor zover mijn beperkte waarneming reikt- goed om te werken aan meer cohesie tussen de ‘Koninkrijk der hemelen’-gemeenten in ons land en daarbuiten. Deze samenhang was in het ’tijdperk Van den Brink’ onmiskenbaar groter en sterker! Het uitwisselen van spreekbeurten is nuttig, maar in dit opzicht niet voldoende. Daarbij dienen we te waken voor een mentaliteit, om bepaalde gemeenten (nog) net wel of net niet (meer) tot ons soort’ volle evangelie te rekenen (afgebakende partijvorming). Het is altijd beter een gemeente het voordeel van de twijfel te geven. Bovendien kunnen wij lang niet alles beoordelen, maar de Heer heeft het totaaloverzicht! Hoe goed is het de Heer erom te bidden, dat verloren gegane relaties hersteld mogen worden (tussen haakjes: misschien kan de Heer u op dit moment wel een hint geven, om de telefoon te grijpen en iemand te bellen waarmee het warme, broederlijke contact verloren is gegaan. Het is maar een -hopelijk gouden- tip!).
Enige ruimte onderling mag er zijn, want we lezen: “En indien gij op enig punt anders gezind zijt (wacht even!), God zal u (of: mij) ook dat openbaren. Maar hetgeen wij (samen!) bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder”! (Filip. 03:15-16).
Contactdagen
De contactdagen, die broeder Lijzenga tweemaal per jaar belegt, sorteren zeker een positief effect voor de voorgangers en de oudsten.
Zonder te streven naar organisatie en/of denominatievorming -elke gemeente is autonoom in beleid- gaat het om een stuk geestelijke afstemming, onderlinge ontmoeting/gemeenschap en samenbinding in de gezonde leer. Dat is de leer, die het leven gezond maakt!
Zou er ook behoefte zijn aan regiodagen voor gemeenteleden (bijv. 2x per jaar) en/of eenmaal per jaar een landelijke ontmoetingsdag? Wie, of welke gemeente neemt hier het initiatief toe? Onderlinge gemeenschap is van wezenlijk belang! Denk hierbij tevens eens aan de alleen gaanden in ons midden. Het omzien naar ‘alleen gaanden’ (van allerlei soort) noemt Jacobus (Jak. 01:27) kenmerk van zuivere godsdienst. Zij komen in de plaatselijke gemeente wel eens tekort.
Onderwijs en geestelijke opbouw is een eerste verantwoordelijkheid voor de plaatselijke gemeente. Daarbij zou het best mogelijk kunnen zijn dat een maandelijkse, landelijke zaterdagbijbelschool een aanvullende taak in dit opzicht zou kunnen vervullen. Van I982-1988 was er vanuit de gemeente Gorkum een dergelijk initiatief. Welke gemeente voelt er nu voor zoiets op te pakken? We beseffen ons terdege, dat aan zo’n eventuele opzet heel wat vast zit.
Het gaat erom, dat kennis in-der-daad wordt uitgewerkt in leven Gods! Maar het ‘steigerwerk’ van de kennis is nodig voor de ‘levensinhoud’ van de geestelijke tempel. De laatste jaren zijn er veel nieuwe mensen de gemeenten binnengekomen, die de ‘KvO-erfenis’ (in de goede zin des woords) missen. Goede scholing in de leer van het Koninkrijk der hemelen is dan onontbeerlijk. In deze kunnen de geschriften van broeder Van den Brink nog altijd van dienst zijn, mits men maar hongerig is. Daarbij is voortgaande levensverandering wezenlijk vanuit een intieme, persoonlijke gemeenschap met de Heer.
Levend Geloof
Tenslotte enige aandacht voor de arbeid van ‘Levend Geloof. Dit medium wil zeker de geestelijke opbouw van de gemeenten mede ondersteunen.
Het komt ons voor, dat er nog behoorlijk veel gemeenteleden in de -zo u wilt- ‘Koninkrijk der hemelen’-gemeenten, geen abonnee zijn. Een suggestie is, dat de leidinggevende teams in de gemeenten hiertoe een stimulerende oproep zouden kunnen doen! Voor een abonnementen actie ten behoeve van het blad in een plaatselijke gemeente zijn ook gratis proefnummers op aanvraag verkrijgbaar. Ook zouden gemeenten, die zich herkennen in de koers van het Koninkrijk Gods, die ‘Levend Geloof volgt, aan nieuwe dopelingen voor een jaar een abonnement op het blad kunnen schenken.
Een andere tip is het weggeven van een geschenkabonnement aan iemand buiten de eigen, directe kring van wie u vermoedt of hoopt dat hij /zij een ‘honger naar meer van de Heer’ heeft. Ons blad is een magazine om mee te zaaien! Zet er eens een paar uit bij onder u bekenden en geloof dat de Heer dit middel gaat gebruiken, om ze in elk geval een stap verder te helpen.
Ongetwijfeld bent u zelf gezegend door het lezen van het blad en wat is er dan heerlijker dan anderen in die zegen te doen delen?
Teleurstelling?
Onder gemeenteleden ontmoet men er, die teleurgesteld zijn in wat het ‘volle evangelie’ nu aan werkelijk rendement heeft opgeleverd. In de zestiger- en zeventiger jaren is er een hoopvolle verwachting gewekt, die in de tachtiger- en negentiger jaren nog niet optimaal is gerealiseerd. We willen dit illustreren met twee voorbeelden.
Denken we als eerste aan de boodschap van genezing, dan is het eerlijk te onderkennen dat er broeders en zusters met kanker overleden zijn voor wier genezing mogelijk door velen vurig gebeden is. Anderzijds zijn er wonderen van herstel geweest. Hoewel de Heer het woord bevestigde met genezingen, is de werkelijkheid toch ook dat velen (nog!) niet genezen werden. Dan wordt men gemakkelijk geneigd (ertoe verzocht!) wel heel erg behoedzaam met het onderwerp ‘genezing’ om te gaan. We dienen echter de Bijbelse norm in geloofsgenezing niet omlaag te schroeven! Onder leiding van Gods Geest mogen we ernaar zoeken, dat deze ‘gaven(!) van genezingen’ (1 Kor. 12:09) beter in ons midden zullen kunnen functioneren. Een tweede punt dat we aanroeren, is de pijn van scheuringen, die er niet hadden mogen zijn met zo’n heerlijke boodschap. Niet alle scheuringen zijn ‘zomaar’ te herleiden tot die er moeten zijn, volgens (1 Kor. 11:19). Zou er wel altijd ernst gemaakt zijn met 1 Korinthe 1 vers 10? Daar lezen we: “Doch ik vermaan u, broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen”.
Toen al eerder, maar zeker in het begin van de negentiger jaren, er vragen rezen rond de gewijzigde koers van ‘Kracht van Omhoog’ onder Peter Bronsveld en deze omgekeerd moeite had met de opkomst van de zogenaamde ‘Haagse visie’, ontstond er een verwijdering. Leerverschillen speelden daarbij weliswaar mee, maar een vertroebeling in de persoonlijke omgang ging er helaas mee gepaard.
Het behoort niet tot mijn competentie daarop nader in te gaan. Tot nadenken stemt echter de vraag of men hierbij de oproep van Paulus (Filip. 02:05) vergeten is elkaar te aanvaarden in de gezindheid van Christus…
Wie volgens het evangelie van het Koninkrijk der hemelen de machten der duisternis als oorzaak van elke twist en partijschap aanwijst, ziet soms in de praktijk nog de strijd tegen vlees en bloed, de onenigheid tussen mensen, die verwijdering brengt. In plaats van elkaar op te wekken de ‘hoge weg’ met Jezus door de hemelse gewesten te gaan, gebeurt het dan helaas op de ‘lage weg’ elkaar op te winden, onder aanzet van de geest van hysterie. Moeilijkheden, die overwonnen kunnen worden langs de weg van ootmoed, worden dan aangedikt, opgeklopt en ‘hoog van de toren’ geblazen door deze geest, die onrust bewerkt en mensen op wil fokken daartoe. Er wordt dan dubbel (positief en negatief gesproken en Jacobus schrijft over zo’n ‘beslagen’ tong (waar de hel z’n vlam onder wil leggen): “Dit moet mijn broeders niet zo zijn” (Jak. 03:10).
Toekomstperspectief!
Wij mogen leren van fouten uit het verleden, zowel van de ‘verabsolutering’ als van de ‘nivellering’ van de boodschap. Beide zijn immers niet heilzaam geweest. Laten we in het oog houden, dat de Heer altijd aan Zijn doel denkt: “opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust” (2 Tim. 03:I7)
Nog is het ‘volle koren’ niet in de aar, maar de vrucht is zich aan het zetten (Mark. 04:26-29). Het zoonschap wenkt ons naderbij! Word verlokt tot deze heerlijkheid en haal dit toekomstbeeld dichterbij door ‘minder onvolkomen’ te worden (artikel Wim Buining in KvO van 06-07-’79) en de weg door de hemelen te gaan. Laten we het verlangen in praktijk brengen om nu reeds ‘zoonsleven’ (een uitdrukking van Toon van den Hoorn) te openbaren!
Wanneer wij pretenderen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen te verkondigen én uit te leven is er een kostelijk perspectief! Dan kan er in alle vrijwilligheid veel van het aardse en zichtbare worden ‘uit gesorteerd’, waardoor onze hemelse opbouw alle prioriteit krijgt. Op die wijze ontstaat er een nieuw élan, een van binnenuit gegrepen zijn én blijven van Christus! En dan blijft de uitwerking op aarde ook zeker niet verborgen. Jezus riep ons immers op om ‘zout der aarde’ en ‘licht der wereld’ te zijn? Fascineert het evangelie van het Koninkrijk der hemelen u nog ten volle?
De vrijblijvendheid en gezapigheid dient uit de gemeenten te worden weggedaan! Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. In elk geval is daartoe een radicale verkondiging nodig, die ‘klare lijnen’ vanuit het Woord uitzet voor het praktische leven. Op de ‘hoge weg’ door de hemelse gewesten kan geen sprake zijn van lauwheid of wereldsgezindheid! Dan wordt het ook verstaan om op aarde elkander dienstbaar te zijn.
Als wij vanuit ons binnenste betrokken zijn op het evangelie van het Koninkrijk, dan krijgt het hemelse werkelijk voorrang op het aardse! Ook op de door de bidstonden in de week en Bijbelstudies is er dan ópkomst: een innerlijke drang naar opbouw uit Gods Woord, naar gemeenschap en naar mee dienen. Die avonden tot onze hemelse opbouw gaan voor al het andere! Daar kiezen we graag voor en door ons voorbeeld trekken we anderen mee! Is ons leven een verlokking dat ook anderen er zin in gaan krijgen, om meer de Heer te zoeken en al die aardse bezigheden en beslommeringen op een lager pitje te zetten?! Op die wijze werk en bouw je aan een gemeente waar alle leden mee functioneren en dat is voluit Gods bedoeling!
Wees een eersteling! Kom op, doe mee en zet je leven in voor de broeders en zusters!
De Heer wil ons machtig gebruiken in Zijn plan in de eindtijd. Gods Geest stuwt ons vooruit! Beweeg u daarom richting zoonschap! Heb tevens een visie voor de verbreiding van de boodschap: “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde (einddoel) gekomen zijn” (Matt. 24:14)
Daarom: voorwaarts met het werkelijke volle evangelie in eigen leven, in de gemeente(n) en met het oog op de ganse schepping!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Voorts, wees krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht. Doet de wapenrusting Gods aan, om te kun­nen standhouden tegen de verleidin­gen des duivels; want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze gees­ten in de hemelse gewesten. Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel ver­vuld hebbende, stand te houden”, Paulus in zijn brief aan de Efeziërs, hoofdstuk 6, vers 10 tot en met 13 (Ef. 06:10-13).

Wie is zalig? Wie is heilig?

Een klein berichtje tussen de vele andere in De Telegraaf: ‘Paus Johannes Paulus heeft weer vijf mensen zalig verklaard. Het was de honderdste keer dat deze paus zo’n ceremonie leidde. In totaal heeft hij 770 personen zalig verklaard en 280 heilig, evenveel als alle pausen sinds de 16e eeuw. De zaligen zijn deze keer een Mexicaanse priester, een Belgische en Italiaanse religieuze, en twee Italiaanse priesters’.

‘In de Rooms-Katholieke kerk is een heiligverklaring een proces dat gewoonlijk na een kort tijdsverloop volgt op de zaligverklaring. Deze laatste bestaat hierin dat de paus na een grondig onderzoek in en plechti­ge uitspraak erkent dat een dienaar Gods sinds onheuglijke tijden een publieke verering heeft genoten of – zoals meestal het geval is- formeel verklaart dat iemand die verering toekomt, omdat hij de hemelse glo­rie deelachtig geworden is’. Zo wordt het althans omschreven in de Grote WP, maar in de Bijbel zien wij dat voor alle gelovigen geldt dat zij ‘zalig’ en ‘heilig’ zijn. Daar zijn geen uitzonderingen op. Wat de Katholieke kerk doet om een bepaald aantal gelovigen, die zich in hun geloofsleven bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt, een status te geven die op de gewone gelovigen niet van toepassing is, is daarom volkomen onjuist. Het staat ver van de werke­lijkheid af zoals God die bloeit en Jezus duidelijk maakt. Jezus en de apostelen toonden wat de werkelijke betekenis is van een zalig en heilig f leven. Zij wekten de gelovigen op dit waar te maken in hun leven. Want de Bijbel is ook op dit punt erg dui­delijk, bijvoorbeeld als we lezen in 1 Petrus 1 vers 16 (1 Petr. 01:16): “Wees heilig, want Ik ben heilig” en in Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11): “Wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”.

Kernbom in de ruimte

In vrijwel alle media werd in de afgelopen weken veel aandacht besteed aan het lanceren door de Verenigde Staten van het prestigieuze ruimte­vaartuig Cassini, met als eindbe­stemming de verre planeet Saturnus. Deze moet in juni van het jaar 2004 worden bereikt. De vlucht gaat niet rechtstreeks, maar via de dichterbij de zon gelegen planeet Venus, weer terug langs de aarde in augustus 1999 en ook Jupiter wordt nog rake­lings aangedaan. Deze ingewikkelde tocht is gekozen, omdat de raketten van het vaartuig niet krachtig genoeg zijn om het rechtstreeks naar Saturnus te kunnen dirigeren.

Het primaire doel van de missie is wetenschappelijk onderzoek naar de omstandigheden op en rond Saturnus en op Titan, één van de manen van Saturnus. Dit laatste onderdeel vormt dank zij de meerei­zende ruimtesonde Huygens (deze Nederlandse natuurkundige ontdekte de maan Titan) een Europese inbreng.

De vlucht is in de Verenigde Staten aan ernstige kritiek onderhevig van­wege de energiebron van de Cassini. Die bestaat uit drie zogeheten radio isotope thermische generatoren met daarin opgeborgen een kleine 35 kilo plutonium, een zeer radioactieve stof. Plutonium is ook een bijproduct van kerncentrales waaruit ook kern­wapens worden vervaardigd. Een uiterst kleine hoeveelheid in de lon­gen van mensen is al voldoende om een dodelijk kanker op te wekken.

Een waarschuwend geluid

Velen, waaronder veel ‘milieuactivis­ten, hebben ondertussen een waar­schuwend geluid laten horen. In NRC-Handelsblad schrijft Dr. B. van der Sijde, die hoofddocent Natuurkunde en Samenleving aan de TU Eindhoven is, onder andere dat we de wetenschappers moeten wan­trouwen die denken precies te kun­nen voorspellen welke risico’s de mensheid loopt met een experiment als de Cassini. Toen hij aan het rekenen ging sloeg de schrik hem om het hart want als er iets fout zou gaan kunnen, wanneer de zeer verfijnde plutoniumregen na enige tijd de aarde bereikt, in één week wel eens meer dan 1 miljoen mensen besmet raken. De les uit zijn berekeningen is dat de NASA op volstrekt onverantwoorde wijze bezig is zijn presti­ge te handhaven, mogelijk ten koste van talloze naamloze slachtoffers. Dr. Van der Sijde concludeert dat ‘het veroveren van de ruimte voor de komende tijd de grote obsessie van de Verenigde Staten lijkt te worden. Het gevaar is levensgroot dat er eerst een paar van deze missies goed gaan, en dat er dan een groot onge­luk plaats vindt. Het zou beter zijn wanneer de publieke opinie het gevecht met de NASA eerder wint zodat plutonium-238 uitgesloten wordt van gebruik, ook in ruimte- vluchten’.

Als christenen worden we door dit soort berichten niet verrast. Men kan natuurlijk met Bijbelteksten klaar staan en zeggen: ‘Zie je wel, het is allemaal voorspeld’, maar dat is vaak misbruik maken van de Bijbel.

Wanneer er gesproken wordt over mensen die bezwijmen zullen van vrees en angst voor de dingen die zullen gebeuren (Luc. 21:26), mag een waarachtig christen weten dat zijn vertrouwen in de levende God hem weliswaar niet voor moeilijke omstandigheden bewaard, maar dat hij temidden van deze omstandighe­den mag weten: ik ben veilig gebor­gen bij Hem, want “wie in de schuil­plaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen” (Ps. 091:001). Daarom zullen de echte christenen in deze eindtijd niet beheerst worden door angst voor heden of toekomst, maar wordt Jezus’ oproep om niet te vre­zen maar te geloven een werkelijk­heid die elke vorm van angst ver­drijft.

Opwekking en gehoorzaamheid

Het Evangelisch Reformatorisch Ontwaken (ERO) acht ‘een opwek­king in deze tijd zeker mogelijk’. Verschillende bladen besteedden er onlangs aandacht aan. Hoewel er over het begrip ‘opwekking’ verschil­lend wordt gedacht, wordt daar door de meeste christenen over het alge­meen onder verstaan: een hernieuwd geestelijk ontwaken, berouw, zonde­besef, kortom, een loskomen uit ver­keerde bindingen veroorzaakt door het rijk der duisternis en een nieuwe toewijding aan God. Deze culmineert dan in een verlangen tot een leven van overwinning en het ‘winnen’ van anderen voor Christus.

Een briefschrijver in het Reformatorisch Dagblad stelt terecht de vraag: ‘Willen wij wel opgewekt worden om God te gehoorzamen?’ Hij komt aan het einde van zijn ingezonden brief tot de conclusie: ‘God is véél gewilliger om een opwekking te geven, dan wij gewillig zijn Hem te gehoorzamen’.

Inderdaad is, zoals Paulus al schreef de genade Gods verschenen, heil­brengend voor alle mensen (Titus 02:11). En wil Hij niet dat sommigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen (2 Petr. 03:09). Van Gods kant is alles in orde en wie door het geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus een nieuwe schepping is geworden is dan ook geroepen om door geloof en gehoor­zaamheid Hem te dienen. Daarbij wil Hij ons dagelijks volmaken van Zijn Geest, die ons door alle omstan­digheden heen helpt en doet overwin­nen. Wij ervaren dan hoe wij geeste­lijk opgroeien en van baby’s in het geloof, volwassen christenen worden. Persoonlijk geloof ik dan ook dat het begrip ‘geestelijke groei’, een veel groter plaats zou moeten innemen dan het begrip ‘opwekking’. Daar waar geestelijke groei plaatsvindt, is continu opwekking aanwezig en niet op bepaalde momenten om dan ver­der weer over te gaan tot de (wan)orde van de dag.

De doorgaande ontwikkeling naar het volle zoonschap gebeurt alleen bij die christenen die dagelijks de weg van geloof en gehoorzaamheid willen bewandelen. Hun geloofsle­ven heeft een positieve uitstraling naar de ander toe, omdat ze zich meer en meer openbaren als beeld­dragers van Christus en anderen ver­langend maken om Hem ook te aan­vaarden en te leren kennen.

 

 

De verlossing uit de ballingschap door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem deel 3

 

De mens in ballingschap

De ‘hof van Eden’ is een schaduw­beeld van de ‘eerste hemel’ of ‘hemelse gewesten’, waarvan in het Nieuwe Testament van de Bijbel sprake is. Wat de mens daarin betreft, moeten we niet slechts alleen aan het eerste mensenpaar denken. Dit werd door zijn ongehoorzaam­heid uit de hof van Eden verbannen en was gedoemd tot een wandel op aarde in plaats van in de hémel, waartoe hij geroepen was.

Dit geldt echter voor elk mens, want Ieder mens is van oorsprong af bestemd tot de door de Schepper gewilde ontwikkeling:

vanaf de natuurlijke geboorte een ontwikkeling tot een volwassen natuurlijk mens met een rechtvaardi­ge instelling;

als rechtvaardig mens komen tot innerlijke wedergeboorte op grond van geloof in God en daarmee in Jezus Christus;

als wedergeboren mens (overge­plaatst vanuit de claim van de Dood in het Koninkrijk van God) vervuld worden met de Geest van God, dus tot christen worden. Zoals de Heer Jezus door deze Geest tot Here en tot Christus werd gemaakt, zo wor­den Zijn ware volgelingen door dezelfde Geest tot christen gemaakt (vgl. Hand. 02:36);

als ware christen geplaatst worden in de hemelse gewesten, waarvan de ‘hof van Eden’ dus een schaduw­beeld is; als deel van het ‘lichaam van

Christus’ tezamen met het Hoofd daarvan ingezet worden tot realisatie van het eeuwige plan van God.

Verdreven uit de hof van Eden

Toen de mens echter vanwege de f misleiding door de slang (waarachter de duivel schuilging) uit de hof van Eden werd verdreven, was er sprake van ballingschap. De mens, die geroepen was tot medewerker van God in de uitvoering van het grote scheppingsplan, raakte door de zo genoemde zondeval vervreemd van zijn ontwikkeling tot ware heer­schappij over de werken van Gods hand. De Schepper had hem gewaar­schuwd: “Ten dage als gij eet van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad, zult gij voorzeker sterven” (Gen. 02:17). Dat dit niet zozeer het natuurlijke lichaam gold, bleek wel daaruit, dat Adam na de ongehoorzaamheid aan het gebod ‘ nog honderden jaren leefde, eer hij stierf.

Deze eerste profetie in de Bijbel betrof de innerlijke mens, die door de zonde zou worden losgeweekt van zijn Schepper, in Wie hij leven had. De niet wedergeboren mens ligt namelijk onder de claim van (de) Dood, die over hem heerschappij voert. Dit houdt in vruchteloosheid ten opzichte van het doel van de Schepper en wordt aangeduid met dood.

De mens zonder verbinding met God is dood, al bereikt hij in biologische zin een leeftijd van honderden jaren. Sterven voor de mens betekent komen onder de claim van de Dood! Dood zijn is dus onderworpenheid aan de sterke vijand van God en mens en betekent voor de innerlijke mens een allesomvattende vorm van ballingschap, dat wil zeggen ver­vreemding van eigen bodem. Het klimaat van het dodenrijk ligt als een floers over de mens als gevolg van de zonde (Jes. 25:06-08, Statenvert.).

Zonde is de sfeer van misleiding, waarin de duivel de mens brengt, zodat niet de levende God, maar de Dood over hem gebiedt.

Vaak is het ingaan op de misleiding van de duivel een niet bewuste daad vanwege de schijnbare onschuld daarvan. De natuurlijke begeerte van de mens naar eten en drinken, bezit en kennis, kan gemakkelijk de aan­leiding vormen tot het komen onder de ‘wet van de zonde(macht)’ (Rom. 06:08). Deze wet is zo sterk, dat al de aan de natuurlijke, godsdienstige mens opgedragen wetten haar niet kunnen uitschakelen. Haar kracht ontleent zij aan de heerschappij van (de) Dood. Daarom wordt deze wet ook de ‘wet van de Dood’ genoemd.

Het einde van de ballingschap

Tegenover de wet van de Zonde(macht) en de Dood staat in de geestelijke wereld de ‘wet van de Geest van het Leven’. Dit is de wet­matigheid van de Schepper van hemel en aarde en de basis voor alle wat bestaat, leeft en groeit. Door de overwinning over niet alleen de zonde (macht) aan het kruis van Golgotha, maar ook over (de) Dood, door onze Heer Jezus Christus, werd de genoemde wet van het leven weer in volle werking gesteld. De claim of de ‘weeën van de Dood’ werden door de Heer verbroken, toen Hij, na Zijn overwinning over de duivel, het dodenrijk binnenging en de ‘sleutels’ daarvan opeiste (Hand. 02:24; Openb. 01:18). Deze sleutels werden Zijn eigendom, omdat de Vorst van de afgrond (Dood) deze reine, zondelo­ze mensenzoon niet kon gevangen­nemen, noch vasthouden. Hij had Zijn kostbare leven namelijk vrijwil­lig (dus niet gedwongen) afgelegd en had de macht het weer terug te nemen als een onderdeel van de opdracht, welke Hij van Zijn Vader had ontvangen (Joh. 10:17-18).

De zondemacht werd veroordeeld in het ‘vlees’ van de Zoon des mensen. Op basis van deze overwinning van Jezus (de) Christus worden ook die­genen, die net als Hij verbonden zijn met de Geest van God, door de wet­matigheid van die Geest gehéél, dus naar geest, ziel en lichaam, vrijge­maakt van de invloed van de wet van de Zonde en de Dood (Rom. 08:01-03). Zij zijn dan aan het ‘beeld van de Zoon’, de mens naar Gods bedoe­ling, gelijkvormig geworden. Het ‘lichaam van Christus’, waarvan Hij het Hoofd is, openbaart zich dan als de ‘zonen Gods’, waar de hele zuch­tende schepping op wacht (Rom. 8:20; Filip. 03:10; Filip. 03:21).

Tot een vastgestelde tijd

De ballingschap van de eerste mens duurt tot een vastgestelde tijd. Over deze ‘volheid van de tijd’ schreef de apostel Paulus in zijn brieven aan de Galaten en Efeziërs. Hij schreef over de uitzending van de Zoon van God in de volheid van de tijd (Gal. 04:04). Met de komst van Jezus en diens overwinning over de Dood werd de ballingschap voor het volk van God verbroken. Een nieuwe tijd brak daarmee aan. Een tijd, waarin de vol­heid van alle tijden bezig is voor te bereiden. Alles wat in de hemel en op de aarde is, wordt in deze voorbe­reiding gebracht onder het gezag van Jezus Christus (Ef. 01:10).

Voor de persoonlijke mens geldt sinds de overwinning van Jezus Christus, dat zodra hij werkelijk gelooft hecht aan het Woord van God en Jezus Christus, hij onder de claim van de dood vandaan komt. (Jezus: “Indien iemand Mijn woord bewaard heeft, hij zal de Dood in eeuwigheid niet aanschouwen” (Joh. 08:31).

Tijdens Zijn bediening op aarde sprak de Heer Jezus reeds: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14:06). Om deze weg te kunnen bewandelen teneinde het oorspron­kelijke doel met de mens te berei­ken, wees de Heer Zijn volgelingen op de aanstaande komst (openba­ring) van de heilige Geest. Deze zou, uitgaande van de Vader en de Zoon, de weg wijzen om te komen tot de volheid van datgene, wat waarheid inhoudt voor de mens (Joh. 16:13). Alleen door geloof in Jezus Christus, en daarmee in God de Vader, en de persoonlijke vervulling met de Geest van de waarheid, kan de mens het doel van God bereiken. Dit doel is de heerlijkheid van de goddelijke bestemming, welke de Schepper reeds vanaf de oorsprong voor de mens in gedachten heeft.

De ware bestemming voor de mens is de erfenis van Gods kinderen, die hierdoor worden aangenomen tot zónen. De Geest van God in de gelo­vigen is van deze erfenis het gegeven onderpand (2 Kor. 01:22). Alleen langs deze weg wordt de mens verlost uit de ballingschap als gevolg van de zonde. Deze verlossing is tot lof en verheerlijking van de grote Schepper van alle dingen (Ef. 01:11-14).

Terug naar eigen bodem

In de periode na de eerste deportatie van de Joden naar Babel schreef de profeet Jeremia een brief aan de bal­lingen. Onder deze ballingen bevond zich ook Daniël, welke een hoge positie aan het hof van de koning bekleedde. In zijn brief wekte de pro­feet de ballingen op zich in natuur­lijk opzicht geheel één te maken met het verblijf in Babel door huizen te bouwen, tuinen aan te leggen en de vrucht daarvan te eten. Ook moesten ze gewoon doorgaan met het vervul­len van gangbare verplichtingen inzake huwelijk en gezin. Ze moes­ten vooral de vrede zoeken en bidden voor hun leefomgeving, zodat ze zelf ook in vrede konden verkeren. Op de vastgestelde tijd zou dan de Here Zelf naar Zijn volk omzien en een keer brengen in hun lot, door ze terug te brengen naar eigen bodem. “Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoop­volle toekomst te geven”, luidde het woord van de Heer (Jer. 29:01-14).

Voor ons als christenen geldt, dat we vooral gericht moeten zijn op de ont­wikkelingen in de geestelijke wereld. Daar liggen de ‘vaste tijden en gele­genheden’ met betrekking tot het plan van God, welke in de profetieën van de Bijbel zijn voorzegt. Voor het Volk van God nu geldt ook, dat men zich niet hoeft af te zonderen uit de wereld, maar dat men zich niet door de ‘zorgvuldigheden’ van het natuur­lijke leven moet laten losweken van de hemelse roeping en bestemming. Na een bewuste en radicale beke­ring, waarop de innerlijke wederge­boorte volgt, moet de nieuwe mens opgroeien naar haar ware bestem­ming door zich aan de waarheid vast te houden. Zo doet de innerlijke mens onsterfelijkheid en onvergan­kelijkheid aan en het woord wordt dan werkelijkheid: “De dood is ver­zwolgen in de overwinning” (1 Kor. 15:44). Deze overwinning is dan het einde van de ballingschap van Gods volk, waarin het door de misleiding van de Zondemacht is terechtgeko­men.

 

Beloften door Duurt Sikkens

In de grond

van mijn hart zijn beloften gezaaid.

 

Uit de grond

van mijn hart

komt het op.

 

In de grond

van mijn hart

wordt de oogst eens gemaaid.

Uit de grond

van mijn hart

bloeit God op.

 

De glans van de regen

op velden en wegen,

die fonkelende kleuren

die kostelijke geuren.

 

Dan zullen wij zingen

bergen gaan springen

de hemel is open

voor jou en voor mij.

 

In de grond

van mijn hart

zijn beloften gezaaid.

 

Leiderschap, met Jezus als voorbeeld door Peter Annotee

 

“Wij verzoeken u, broeders, hen, die onder u zich moeite getroosten, die u leiden in de Here en u terechtwijzen, te erkennen, en hen zeer hoog te schatten in liefde, om hun werk, houdt vrede onder elkander.

wij vermanen u, broeders, wijst de ongeregelden terecht, beurt de kleinmoedigen op, komt op voor de zwak­ken, hebt geduld met allen. Ziet toe, dat niemand kwaad met kwaad vergelde, maar jaagt te allen tijde het goede na, jegens elkander en jegens allen. “‘(1 Thess. 05:12-15).

Toen ik klein was wilde ik een leider zijn. Ik zag mijzelf als generaal van een groot leger. Maar hoe kon ik mijn klasgenootjes zover krijgen, dat ze soldaatje voor me wilde spelen? Nu wilde het toeval dat mijn vader een schuur met veel hout en gereedschap had. Al ben ik nooit een erg enthousiaste of handige knutselaar geweest, met de droom als drijfveer kwam ik een aardig eind. Met hout, hamer, zaag en spij­kers fabriceerde ik een voorraadje zwaarden en speren. Ik vijlde er handvaten aan en omwikkelde die met wol. Mijn arsenaal was gereed voor gebruik.

Hoe ik het voor elkaar gekregen heb, kan ik mij niet meer precies herin­neren, maar ik slaagde erin om een stuk of tien klasgenootjes te werven als soldaat. We verzamelden ons op een middag na schooltijd in onze tuin en ik deelde de wapens uit. Daarna probeerde ik mijn troepen te commanderen. Aanvankelijk leek dat aardig te lukken maar al spoedig ver­loren de soldaatjes de interesse voor mijn bevelen en richtten hun aan­dacht geheel op de mogelijkheden van het wapentuig. Weldra schalde de strijdkreten over tegels en tussen struiken en ging het leger zichzelf te lijf. Schreeuwende stemmen klon­ken met krakend hout en ik eindigde die dag op een slagveld bezaaid met gesneuvelde zwaarden, verbijsterd en verwilderd door de geesten die ik opgeroepen had.

Een betere Leider

Gelukkig heb ik een betere Leider leren kennen dan ik zelf was. En Zijn manier van leiding geven vorm­de de basis voor mijn latere ideeën over leiderschap. Daarom heb ik mij maar aan Hem overgegeven. Het was nogal een verandering want Jezus leek heel weinig op de gene­raal waar ik ooit van gedroomd had. Jezus was een leider die om kon gaan met de (on-) gehoorzaamheid van anderen omdat Hij zelf onvoor­waardelijk gehoorzaam was aan Zijn Vader. Waar leiderschap was altijd het uitvloeisel van dienende gehoor­zaamheid.

Wie kon luisteren kon leiding geven. Jezus wist alles beter dan degenen met wie Hij sprak en toch liet Hij Zijn gesprekspartners uitpraten. Hij maakte graag gebruik van de wijs­heid of de onkunde van anderen om ze met Zijn kennis en inzicht verder te helpen.

Ondanks het feit dat Hij als niemand anders macht had over boze geesten gaf Hij zijn discipelen de taak om in Zijn naam boze geesten uit te drij­ven. Dat ze het nooit zo goed konden doen als Hij was voor Hem geen reden om ze het niet zelf te leren doen op plaatsen waar Hij ze niet in de gaten kon houden. De discipelen, die zelf nog wel wat bevrijding kon­den gebruiken, kregen van hun lei­der volop de gelegenheid om, in Zijn naam, leiding te leren geven. Jezus delegeerde Zijn macht en bereidde Zijn opvolging zelf voor zonder bang te zijn daardoor minder belangrijk te worden en zonder de angst de greep te verliezen op wat Hij voor ogen had.

Niet in de massa

Jezus zocht Zijn heil niet in de massa. Hij werkte en sprak bij voor­keur voor kleine groepjes mensen. Hij vond twaalf discipelen als aan­hang genoeg. Als hij voor een grote menigte sprak kwam dat omdat die schare Hem opzocht en niet omge­keerd. Toch inspireerde het uitspre­ken van een gelijkenis voor het volk Hem niet meer dan het gesprek met Nicodemus. Als leider bouwde Jezus aan mensen, ja zelfs liet Hij zich door mensen opbouwen, maar nooit werd Hij van hun waardering afhan­kelijk.

Wel gaf Hij om alle mensen. Hij bracht geen boodschap voor een natuurlijke of geestelijke elite. En Hij was ook bereid om rekening te houden met wat een massa gewone mensen, geestelijk én natuurlijk, nodig hadden. Voor zichzelf veran­derde Hij geen stenen in brood maar een menigte van duizenden gaf Hij, door een wonder, te eten.

Jezus maakte lange dagen en besteedde veel tijd aan, vaak nogal weinig belovende, volgelingen en vreemdelingen. Maar Hij vergat nooit om tijd door te brengen met Zijn Vader. Bij Hem vond Hij de rust en het geduld dat Hij nodig had voor de omgang met mensen.

Jezus was nooit uit op ruzie en geloofde niet in geweld. Hij legde geen gezag op maar bood het aan. Hij nam mensen op zich in plaats van op ze te gaan zitten. Toch ging Hij het conflict ook niet uit de weg. Als het nodig was brak Hij overal doorheen en stoorde zich niet aan gevestigde meningen of belangen. Boze geesten werden direct aange­sproken en uitgedreven, de materiële belangen van varkenshouders en tempel handelaren werden zonder aarzelen onderuitgehaald, en dat alles met het doel om mensen gees­telijk te redden.

Waar de beste menselijke leiders het morele recht niet hadden om de natuurlijke belangen van mensen zo op te offeren aan de geestelijke belangen van andere mensen had Jezus dat zeker wel omdat Hij uitein­delijk zichzelf totaal, geestelijk en natuurlijk, opofferde voor alle men­sen. Nergens werd beter duidelijk dat leiding en leiders er zijn voor hen die geleid worden en niet voor de leiders als in het lijden en sterven van Jezus. Daarom stond Hij ook als eeuwige vader en leider op.

Generaals of volgelingen?

De leiders van de gemeente na Jezus hebben Hem meestal als hun belangrijkste voorbeeld gezien. Hun tragiek was dat naarmate ze meer macht en succes kregen, ze steeds minder op Hem gingen lijken. Ze veranderde langzaam en vaak zonder dat het henzelf of anderen opviel van volgelingen van Jezus in generaals die gevolgd werden omdat ze iets te bieden of te dreigen hadden. Ze wer­den niet meer gevolgd omdat ze die­naars waren van de Leider maar om wat ze zelf waren. Heel vaak verloren ze de greep op de geesten die ze in zichzelf of in anderen opgeroepen hadden en kwamen ten val.

Veel mensen trokken daarom de conclusie dat leiding geven door en in de Geest van Christus voor men­sen onmogelijk was. Daaruit volgde vaak de berustende acceptatie van lei­ders die zelfs geen moeite meer deden om Jezus na te volgen. Als lei­ders zich maar aan de wet hielden was men verder tevreden.

Geloof in de navolging

Toch zal de leider in de gemeente alleen kunnen functioneren als in hem of haar het beeld van Jezus her­kenbaar is. Ook zal de gemeente alleen kunnen bestaan als iedereen in zijn taak bereid is dienend leiding te geven. En dat is alleen mogelijk als iedereen geloven kan dat Jezus nagevolgd kan en moet worden. Als we dat geloof op kunnen bren­gen kunnen we met en aan elkaar leiding geven. Dan hoeft niemand in z’n eentje de gemeente te dragen en is de gemeente niet van één leider afhankelijk.

In gezamenlijk en gedeeld leider­schap ligt een bescherming voor iedere leider en ieder die geleid wordt. Het wordt dan ook gemakkelijker om vanuit een positie van een zo groot mogelijke gelijkheid naar elkaar te luisteren en van elkaar te leren. De gevolgen van de fouten van één persoon blijven dan beperkt en die persoon kan er ook beter op aan­gesproken worden. Leider ben je nooit alleen.

Leiderschap dat zichzelf aanbiedt zonder zich te kunnen of willen opleggen zal uiteindelijk overwinnen omdat het door hen die het aan­vaardt hebben in hun hart gedragen wordt. Leider en leerling worden vrienden voor elkaar omdat ze in elkaar Jezus en zichzelf herkennen. Zulke kleine, delende leiders hebben alle recht om respect te ontvangen van hen aan wie ze leiding geven. Hun gezag is namelijk niet gebaseerd op hun bevel maar op wat ze doen voor de ander. Uit hun leiding blijkt dat de leider aller dienaar is. De ander weet ook dat die leider niet in z’n eentje boven hen maar met anderen naast hem staat, onder lei­ding van Jezus.

Het ontbreken van één zichtbare heerser in de gemeente zal de Heer als Leider des te duidelijker maken. Iedereen mag dan delen in het lijden dat met leiden samengaat en ieder­een zal elke dag weer beseffen dat hij of zij het niet zonder de genade en het voorbeeld van de Leider kan.

 

Het feest van Gods liefde door Gert-Jan Doornink

 

Het kerstfeest staat weer voor de deur en als christenen vieren we dit met grote blijdschap! Het is het feest van de komst van Gods Zoon in deze wereld, het grote bewijs van Gods liefde. God gaf het allerliefste wat Hij bezat: Zijn eniggeboren Zoon, die later zou sterven voor onze zon­den, de dood zou overwinnen en op zou staan uit de dood.

Voor sommige christenen is het feit dat Jezus als kind in Bethlehems stal geboren werd echter een struikel­blok. Waarom moest dat nu zo? Kon God niet rechtstreeks ingrijpen? En al moest dat dan via Zijn Zoon, de jaren dat Jezus een baby was en als kind en tiener opgroeide, waren toch niet belangrijk? Je leest er toch vrij­wel niet over in de Bijbel, behalve dan die ene keer dat Hij als twaalfja­rige jongen in de tempel in gesprek was met de Schriftgeleerden en dat men toen al versteld stond over de kennis en wijsheid die Hij bezat?

Van de wieg tot het graf

Wie dergelijke vragen stelt zou zich dienen te realiseren dat juist het feit dat Gods Zoon ‘van de wieg tot het graf als mens in deze wereld was het allergrootste bewijs is van de onuitsprekelijke liefde van God voor de mens. God die de mens volmaakt en goed geschapen had naar Zijn beeld en die al Zijn volmaakt goede eigenschappen in de mens had gelegd, keerde zich ook na de zonde­val niet van de mensheid af. Integendeel Hij blééf de mens lief­hebben, Hij ging in Zijn Zoon, die in elk opzicht mens was, voor de volle 100% naast de mens staan. Feitelijk kon dit ook niet anders: de mens was immers Zijn schepping.

Daarom tolereerde God niet dat de mens zondaar bleef. Hij rekende via Zijn Zoon radicaal af met de vorst der duisternis, die de mens deed zondigen. Want dit was het grote verschil: Jezus bleef vrij van zonde! Hij leefde in volkomen gemeenschap met de Vader. Hij was in alles de mensen gelijk, met uitzondering van de zonde. En daardoor was Hij juist Degene die (voor ons!) de zonde droeg aan het kruis van Golgotha. ’ God toonde via een mens (dé Mens!) wie overwinnaar was!

Een geweldige blijdschap

Dit grote feit verwekt in ons, met meer intensiteit dan welk ander gegeven ook, een geweldige blijd­schap. Een blijdschap die wij niet alleen op het kerstfeest gezamenlijk tot uiting brengen als wij als gemeente samenkomen, maar het gehele jaar door (ook als de omstan­digheden soms moeilijk zijn) conti­nu aanwezig is.

Een blijdschap ook die wij graag wil­len delen met anderen, want we zijn als christenen geroepen anderen deelgenoot te maken van het nieuwe leven van Christus dat in ons is, sinds wij Hem hebben aanvaard als onze Verlosser. De Bijbel noemt dat ‘getuige zijn’. Een goed getuige van Christus zal daarom ook het verlan­gen in zich hebben te leven zoals Hij leefde, beelddrager van Christus zijn. Daarom is Hij niet alleen onze Verlosser, maar ook ons Voorbeeld! Een voorbeeld dat wij, ook in het jaar dat voor ons ligt, dagelijks willen navolgen. We willen Hem danken dat Hij ons meer en meer gaat omvormen naar het beeld van Zijn Zoon.

En we willen geloof hebben dat wij, zowel persoonlijk als in gemeente- verband, steeds meer Zijn eigen­schappen gaan overnemen. Daardoor zullen anderen het verlangen krijgen om ook een kind van God te worden. We danken de Heer dat Hij dat door Zijn Woord en Geest in en door ons wil bewerken.

 

De vrouw in de gemeente door Evert van de Kamp

‘Vrouwen in de Gemeente van Christus’ is een exegetische theolo­gie geschreven door het echtpaar George en Dora Winston en uitgege­ven door Novapres in Apeldoorn (Fl. 59,00). De vertaling (een enorme klus) is van Evert W. van der Poll. In veel gemeenten en kerken mogen vrouwen niet in het openbaar spre­ken, het avondmaal niet bedienen, niet dopen, geen enkel ambt bekle­den en geen leiding geven.

De schrijvers laten zien dat deze tra­ditie is ontstaan na de tijd van het Nieuwe Testament. Gebaseerd op de gedachte dat ‘de man’ geschapen is om leiding te geven en ‘de vrouw’ om onderdanig te zijn.

Het boek wil ons terugbrengen bij het begin. Bij de scheppingsorde en het voorbeeld van Jezus. Op Pinksteren stortte God zijn Geest uit op mannen en vrouwen. In de tijd van het Nieuwe Testament, stellen de Winstons, werden alle discipelen van Jezus ingeschakeld in de verkon­diging van het Evangelie, de opbouw van de gemeente en de uitoefening van de ambten, zonder onderscheid. Er waren vrouwelijke profeten, apos­telen, diakenen en oudsten.

De Winstons vragen ons hoeveel ruimte vrouwen in onze tijd krijgen om de Heer te dienen met de gaven die zij ontvangen hebben.

George Winston werd in 1926 gebo­ren in Brussel als zoon van Amerikaanse ouders. Hij volbracht zijn theologische studie in de

Verenigde Staten en ging terug naar België om dertig jaar lang te werken aan het ‘Bijbelinstituut-België’ in Brussel, tegenwoordig in Heverlee. Dora Winston-de Looper, eveneens in 1926 geboren, in het Franstalige België, studeerde in Engeland. Ze werkte vier jaar als zendelinge in Zaïre, trouwde in 1954 met George Winston en werkte tot 1985 met haar man aan hetzelfde ‘Hoger Instituut voor Godsdienstwetenschappen’. Sinds 1985 houden beiden zich bezig met het stichten en opbou­wen van nieuwe gemeenten. In 1990 zijn ze theologisch onderwijs gaan geven aan het ‘Bijbelseminarie- Brussel’.

Zij noemen zich orthodox-evangelisch en accepteren de Bijbel als gezaghebbend en onfeilbaar.

Ik acht mezelf niet competent een oordeel te geven over dit standaard­werk (512 pagina’s). Wel vind ik het een uiterst belangwekkend boek. Ik meen dat een dergelijk werk in het Nederlandstalig gebied niet bestaat. Populair gezegd: een interessant boek voor zowel voor- als tegenstan­ders van de ‘vrouw in de gemeente’. Door grondige bestudering zouden bepaalde standpunten best eens kun­nen veranderen of worden bijgesteld. Ik probeer u nieuwsgierig te maken door u te vertellen hoe het ongeveer in elkaar zit.

Het waarom van dit boek?

Een stukje uit hun voorwoord: Bijbel getrouwe christenen zijn tegenwoordig verdeeld over de posi­tie van de vrouw in de gemeente. Hoewel ze het eens zijn over de inspiratie en het gezag van de Schrift, beroepen ze zich op verschil­lende uitlegkundige principes. De ene stroming wil ten volle rekening houden met de tijd, de plaats en de cultuur waarin de tekst van de Bijbel is ontstaan. Zij komt tot egalitaire (gelijkheid nastrevend -EvdK) conclu­sies die wel worden aangeduid als ‘evangelisch feminisme’.

De tweede stroming, de zogenaamde ’traditionalisten’, wil de Schrift uit­leggen in gemeenschap met het ker­kelijk instituut door de eeuwen sinds hun verschijning en komt tot meer beperkende conclusies. Wij als schrijvers van dit boek hebben vraag­tekens bij beide opvattingen, en stel­len hierbij een derde weg voor.

Dit boek is geschreven vanuit de overtuiging dat de Schrift onfeilbaar is. Ook dat wanneer we de Bijbel uit­leggen op basis van een ongekunstel­de grammatisch-historische exegese, zij een samenhangend totaalbeeld biedt en een gemeenschappelijke grond waarop beide stromingen elkaar kunnen ontmoeten.’

Dit laatste spreekt mij bijzonder aan omdat ik geloof dat het Woord van God inderdaad een samenhangend totaalbeeld biedt waarin het beeld de vrouw in de gemeente er wel harmonieus uit moet komen. Als de volle waarheid tenminste op tafel komt.

Terecht schrijven ze: ‘ Dit boek wil een exegetische theologie zijn over vrouwen in het werk van de Heer. Het is niets anders dan een poging om vast te stellen wat de Bijbel over dit onderwerp leert. Wij beroepen ons niet op de grote vrouwen uit de kerkgeschiedenis, niet op moderne gedachten over de rechten van de mens; ook niet op de legitieme behoefte van vrouwen aan zelfont­plooiing. We beperken ons bewust tot de tekst van de Bijbel en betrek­

ken slechts zo nu en dan sociologi­sche, historische, filosofische of psychologische overwegingen in onze beschouwingen.’

Opzet en werkwijze

Het boek is opgedeeld in vijf delen elk onderverdeeld in een aantal hoofdstukken. Elk hoofdstuk is eigenlijk een vraag, zo concreet dat je meteen weet waar het over gaat. Om u een indruk te geven hoe grondig er is gewerkt vindt u achterin het boek naast een uitgebreide literatuurlijst een register van genoemde perso­nen en een register van meer dan 2.000 Schriftverwijzingen. Dat maakt het makkelijk een bepaald onderdeel te vinden. Als er bijvoor­beeld wat gezegd wordt over de hoofdbedekking van de vrouw: lang haar, de sluier etc. 1 Korinthiërs 11 vers 2 tot en met 16 (1 Kor. 11:02-16) is dat snel te vinden. Praktisch alle bekende opvattingen van anderen worden onder de loep genomen. Andersdenkenden komen ruimschoots aan het woord.

Het eerste deel vertelt hoe de onder­werpen worden benaderd.

Hoe vind je het juiste spoor?

‘Mensen die even intelligent en even geestelijk zijn en het

erover eens zijn dat de Bijbel het geïnspireerde Woord van God is, kunnen toch totaal verschil­lende opvattingen hebben over wat de Bijbel leert inzake de plaats van de vrouw in de gemeente. Waaraan zou dat liggen?’

Boeiend om op die vraag het ant­woord te zoeken. Vooral als je gelooft dat de Bijbel geen dwalingen en tegenstrijdigheden bevat. Boeiend om de Bijbel het samenhangend totaalbeeld te laten geven.

Vervolgens komen er drie zijsporen ter sprake, drie andere benaderin­gen:

-De kritische benadering

Wanneer het gaat over de positie van de vrouw vertrouwen velen liever op hun persoonlijke gods­dienstige instincten dan op de Schrift. Afgezien van alle onder­linge verschillen hebben ze met elkaar gemeen een kritische hou­ding ten opzichte van de Schrift, telkens wanneer deze indruist tegen hun eigen gevoelens.

-De deculturatie-benadering

Een halve eeuw geleden begonnen theologen de Bijbel te ontmytholo­giseren. In onze tijd menen diverse theologen dat ze de Schrift moeten ontdoen van haar tijd- en cultuur gebondenheid. De positie van de vrouw in het ambt is een geliefd thema in dergelijke deculturatie- benaderingen.

De traditionalistische benadering

De grootste bedreiging voor een Bijbelse visie op de positie van de vrouw in het werk van de Heer is het eerbiedwaardige zijspoor van het traditionalisme.

Verdere indeling

Gezag

Dit is de belangrijkste kwestie als het gaat over de bediening van mannen en vrouwen in de gemeente.

De volgende vragen passeren de revue:

-Is gezag gelegen in het man-zijn?

-Is er sprake van één gezag keten of diverse gezag kringen?

-Is het zo dat de scheppingsorde het mannelijk geslacht gezag geeft over het vrouwelijk geslacht?

-Moet iedere vrouw zich onderwerpen aan iedere man of alleen de getrouwde vrouw aan haar eigen man?

-Druist de onderwerping van een getrouwde vrouw aan haar man in tegen haar waardigheid?

-Mag een vrouw ooit gezag uitoefenen over een man?

-Verleent God vrouwen geestelijk en godsdienstig gezag?

In meer dan honderd pagina’s wordt in dit deel uitvoerig ingegaan op de vraagstelling.

Alle hoofdstukken van het gehele boek eindigen veelal met een samenvatting en een aantal conclusies. De aan het eind bijgevoegde vragen zijn voor een groepsgesprek heel handig.

Spreken namens God

Aan de orde komen de vragen: Mogen vrouwen het Woord van God verkondigen en wel spreken in de eredienst van de gemeente? Welk soort spreken is in de gemeente verboden, en aan wie? En mogen vrouwen Gods waarheid onderwijzen aan mannen en onderwijs geven in de eredienst van de gemeente?

Onderscheid tussen man en vrouw in zo’n honderd bladzijden, ik zei al dat dit boek een standaardwerk is, wordt ingegaan op de thema’s of man en vrouw in alles gelijk zijn en wat hun verschillen zijn. Zijn de verschillen van toepassing buiten het huwelijk en in de gemeente? En in welke zin is er ‘in Christus geen sprake van mannelijk en vrouwelijk’?

Ambten in de gemeente Een citaat: ‘ Hoe wil God dat we Christus dienen? Die vraag staat centraal in dit boek. Die vraag bewoog ook Paulus, toen hij schreef: Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. En wordt niet gelijkvormig aan de wereld, maar wordt hervormd door de vernieu­wing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en 4 volkomene (Rom. 12:01-02).

Paulus sluit onmiddellijk daarbij aan door te bepalen wat deze rede­lijke eredienst precies voor de ver­schillende leden van de gemeente kon inhouden (vers 3-^ Hij gebruikt daarbij het beeld van het lichaam en de leden. De vraag is: Hoe onderkennen wij Gods vol maakte wil betreffende de plaats en taak die Hij een bepaald# man of vrouw in de gemeente heeft toebedacht?’

Na deze inleiding geven de Winstons in het laatste gedeelte antwoorden op de vragen: Wat is een ambt en wat is de aanstelling tot het ambt? Zijn er vrouwelijke apostelen? Mogen vrouwen oudste, opziener, pastor of diaken zijn?

Algemene conclusie

De algemene conclusie van de schrij­vers is dat vrouwen en mannen in de gemeente dezelfde functies en amb­ten mogen bekleden. Er bestaan in het werk van de Heer niet twee gescheiden circuits, één voor man­nen en één voor vrouwen.

Hun laatste woord is: ‘Dit is wat de Bijbel ons duidelijk leert. Laten we- het daarom met overtuiging uitdra­gen en moedig toepassen in de gemeente.’

Verschil van mening blijft uiteraard . altijd mogelijk. Dit boek geeft echter veel te denken. En ergens moeten we in staat zijn onder leiding van Gods Geest de juiste Bijbelse visie te vin­den en te beleven. Destijds heeft broeder Van den Brink in zijn boe­ken en artikelen al een enorme aan­zet gegeven hierover na te denken. Opnieuw wordt ons een studie aan­gereikt die voor een ieder persoonlijk en zeker ook voor de gemeenten van groot belang is. Voor wie het belang ervan inziet eigenlijk een ‘must’.

 

 

 

Twee oren en één mond door Jildert de Boer
“Weet dit wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam tot spreken, langzaam tot toorn, want de toorn van een man brengt geen gerechtigheid voor God voort” (Jak. 01:19)
Wat komt er over onze lippen?
Vanuit het leven volgens het vlees zijn wij geneigd om met twee monden te spreken en slechts met één oor te luisteren.
Vanuit het leven naar de Geest leren wij uit één mond te spreken en met twee oren te luisteren. Zo heeft de Schepper het immers oorspronkelijk bedoeld!
We merken in de praktijk hoe nodig het is dat de Here een wacht voor onze lippen stelt, zodat we onze tong in toom kunnen houden, in plaats van deze klakkeloos en ongebreideld haar gang te laten gaan, zie bijvoorbeeld (Ps.141:003)
Houden we onze tong niet in toom, dan is onze godsdienst waardeloos! (Jak. 01:26)
De tong kan geen mens bedwingen (Jak. 03:08), maar door de heilige Geest is dit zeer wel mogelijk! Waakzaamheid, bedachtzaamheid en bezonnenheid gaan onze tong en lippen beheersen, zodat we langzaam tot spreken worden. Reeds een man als Job, in het oude verbond, zondigde met zijn lippen niet, ondanks de zware aanvallen van de satan (Job 02:10c) Wij, die in het nieuwe verbond leven, mogen en zullen ons hart en onze gedachten behoeden in Christus Jezus (Filip. 04:07) Wij kunnen leren de aanvallen van de duivel al in ons gedachteleven te pareren!
Pas op voor addergif!
Van de natuurlijke, door de zonde vervallen mens, lezen wij: “addergif is onder hun lippen” (Rom. 03:13c) Op die wijze is het menselijk geslacht geïnjecteerd door de machten der duisternis. De oude slang tracht nog steeds zijn venijn in onze gedachten te spuiten en hoopt vervolgens ook dat dit over onze lippen naar buiten komt in toorn, leugen, kwaadspreken, twist, enzovoort.
Aan ons is nu de heerlijke mogelijkheid gegeven al dit negatieve te overwinnen! “Wie in zijn spreken niet struikelt is een volmaakt man, in staat zelfs zijn gehele lichaam in toom te houden” (Jak. 03:02b) Hiertoe wil Gods Geest ons oplettend maken! Als er staat langzaam of traag tot toorn, dan begrijpen wij dat de boze hiermee gemakkelijk aan de haal gaat. We weten toch dat er staat: “Geraakt gij in toorn, zondigt dan niet” (Ef. 04:26a) Dat ligt dus dicht bij elkaar, vandaar de waarschuwing: “de zon mag niet over een opwelling van uw toorn ondergaan en geeft de duivel geen voet” (Ef. 04:26b-27) Bij de kinderopvoeding is het ook goed te bedenken, dat de toorn van een man geen gerechtigheid voor God voortbrengt (Jak. 01:19c) Een gezicht als een ‘onweerswolk’ weerspiegelt niet onze Vader der lichten en de Zon der gerechtigheid. Geweld en achter uit de keel spreken, geven geen blijvend resultaat of gezag en spoedig komt het addergif van drift mee. Als wij ons op dit punt onderzoeken, is er misschien nog bevrijding nodig van een macht van drift of kunnen wij wellicht wel iets vinden in onze toon, om van heftigheid gereinigd te worden. Dit hoeft ons niet terneer te drukken, maar het bedoelt ons juist verder te helpen!
De vrucht van de Geest is zelfbeheersing! In dat leefklimaat heersen liefde en gezonde regels, die alles in de goede banen van Gods Koninkrijk willen sturen, zodat-zowel thuis als in de gemeente- de wet van de Geest kan heersen.
Hoe luisteren wij?
Het ligt ons van nature wel, om naar onszelf te luisteren en onze eigen gedachten naar de ander uit te spreken. Wat de ander inbrengt, kan dan soms het ene oor in en het andere weer uitgaan. Of we zijn tijdens ons plichtmatige, niet werkelijk aandachtige luisteren naar de ander al weer bezig met het formuleren van onze woorden…
In het contact, bijvoorbeeld met onze vrouw, biedt God ons vele oefeningen om een luisterhouding te krijgen: interesse in wat haar bezig houdt en waar ze mee zit. Snel om te horen wat er schort en met aandacht leren meevoelen met die ander. Wanneer we ons hierin willen beijveren, merken we gauw op hoe zelf-gericht we in een bepaald opzicht nog kunnen zijn en hoe ingesteld nog op eigen gedoetje, in plaats van te leven voor de ander en open oren te hebben voor diens behoeften. Hoe ‘gastvrij’ zijn mijn oren om een nood van een ander gemeentelid intensief mee te volgen?
En hoe is het met de verhouding tussen ons spreken over God en ons luisteren naar de stem van God? Zijn wij ook snel, om te horen naar Gods Woord? Of zijn we al traag om de Bijbel ter hand te nemen thuis en in het meelezen in de samenkomsten?
Sterk spreken
Mozes was in zijn jeugdtijd geweldig sterk. Hij werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren en was machtig in zijn woorden en werken (Hand. 07:22) Hij meende dat zijn broeders zouden inzien, dat God hun door Zijn hand verlossing wilde geven, maar zij zagen het niet in. Het had zo uitgewerkt dat er gezegd werd: “Wie heeft u tot overste en rechter aangesteld”? (Hand. 07:25-27)
Kunnen wij iets van onszelf hierin zien? Bijvoorbeeld ons snelle, impulsieve rechtspreken thuis ten opzichte van de kinderen, ons optreden als een rechter en een heerser met onze machtige woorden? Zo van: “ze hebben maar te luisteren, want ik ben hier als vader toch het hoofd”? En: “ik stel hier de regels in, nietwaar?”
Ook in de gemeente kan het gebeuren, dat er onderscheid gemaakt wordt onder elkander, dat er gehandeld wordt met aanzien des persoons. Er kunnen leiders opstaan, die optreden als rechters en zich door verkeerde overwegingen laten leiden, in plaats van door de koninklijke wet der liefde (Jak. 02:1; Jak. 02:04; Jak. 02:08-09) Zulke dominante persoonlijkheden leggen een druk op de anderen en heersen met spreektalent en machtuitoefening.
Gevormd worden
We weten dat Mozes in het begin nog niet snel was, om Gods stem te horen en te verstaan. Maar gedurende veertig jaar in de woestijn tussen de schapen kreeg God het voor elkaar hem om te vormen.
Dezelfde lessen krijgen ook wij in het omgaan met de kinderen thuis. Het geldt eveneens in het contact tussen gemeenteleden onderling. “Zoals men ijzer met ijzer scherpt, zo scherpt de ene mens de ander” (Spr. 27:17) Daarbij krijgen wij vele gelegenheden, om lessen van onze hemelse Vader tot onze behandeling als zonen ter harte te nemen. We mogen ons sterke, stellige spreken en een “politieagent-achtig” optreden thuis afleren en de “rechter” met het wetboek in de hand laten verdwijnen.
Mozes -notabene een man van het oude verbond- werd gemaakt tot de meest zachtmoedige man op aarde (Num. 12:03) Hoeveel te meer is het dan hoopvol voor ons!
Noch ‘opwerping’, noch ‘verwerping’
Toen God Mozes weer naar Egypte zond, was zijn hoogmoedige sterkte te gronde gegaan. Hij was “langzaam tot spreken” geworden. Maar nu zonk hem de moed in de schoenen. Als de boze niet meer kan pakken met de hoogmoed van de grote sterke man, die het allemaal wel even met geweld kan, dan gooit hij het over een andere boeg. “Wie ben ik, dat ik naar Egypte zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden”? (Ex. 03:11) zegt Mozes dan tot God. Voelt u de “laagmoed”, het minderwaardigheidscomplex en de werking van de geest van verwerping? Beide kanten zijn niet uit God. Niet dat menselijke sterke van “we zullen wel eens effen”, zoals ook in een gemeente kan plaatsvinden met mensen die zichzelf ‘opwerpen’ en aanbevelen, en evenmin dat menselijke nietige door zichzelf af te wijzen met “Och, Here, ik ben geen man van het woord” (Ex. 04:10)
Nu deinsde Mozes zelfs terug en moest God hem aansporen te vertrouwen op “Ik zal met uw mond zijn en u leren, wat gij spreken moet”. Als extra hulp stuurde de Here zijn broeder Aäron mee! (Ex. 03:10-17)
Bevrijdend spreken
“Deze Mozes …heeft God als een overste en bevrijder gezonden” (Hand. 07:35) De rechter was gestorven in de woestijn en er was een bevrijder opgestaan!
Hoe heerlijk, om tot bevrijding te kunnen spreken thuis vanuit het horen van Gods stem. Is dat niet iets om naar te verlangen en te beléven? Om te leren spreken tot het hart van je kinderen is een hele weg om te leren! Het is heel iets anders dan dat kille rechtspreken!
Het geheim van Mozes lag in de macht van de engel, die hem verschenen was en die tot hem sprak (Hand. 07:35-38) Daardoor ontving hij levende woorden, om die aan de anderen te geven!
Laten wij acht geven op het spreken van Woord en Geest, om echtgeno(o)t(e), kinderen en gemeente leven wekkende woorden te kunnen geven.
In de gemeente is geen behoefte aan technisch perfecte sprekers, of een menselijk redenaarstalent. Ook zit men niet te wachten op allerlei “praatjesmakers”, waar geen geestelijk opbouw in ligt. Het gaat om broeders en zusters, die vol zijn van God, die alert zijn op het spreken van de Geest en die de gezindheid hebben in ootmoed te dienen.
Gelukkig hangt het niet slechts af van één of twee personen in de gemeente, die een speciale antenne van God hebben gekregen, om het woord te verkondigen zonder daarbij anderen te betrekken of te stimuleren. Mogelijk zijn ook anderen snel geweest te luisteren naar het woord der waarheid (Jak. 01:18) Als zij met bezonnenheid spreken, vergelijk (Spr.17:27) of iets doorgeven tot opbouw, doen zij dat in de vreze des Heren.
“En Paulus en Barnabas bleven te Antiochië en leerden en verkondigden met vele anderen het woord des Heren” (Hand. 15:35)

 

“Zicht op het Koninkrijk der hemelen”

boekbespreking door Gert Jan Doornink

 

Jildert de Boer, de auteur van het dit najaar verschenen boek onder boven­staande titel, is een productief schrijver en weet op duidelijke wijze zijn gedach­ten te verwoorden, vanuit een grondige Bijbelkennis. Dat blijkt wel uit zijn arti­kelen in Levend Geloof, maar ook uit de inhoud van deze uitgave die als onderti­tel draagt: ‘het toepassen van de kennis over de geestelijke wereld’.

In het woord vooraf wordt al duide­lijk waarover De Boer schrijft: ‘In dit boekje willen we zicht bieden op het Koninkrijk der hemelen. De bood­schap, die Jezus bracht -vaak in gelij­kenissen verpakt- openbaarde de geestelijke, onzienlijke wereld. Onze Here toonde het wezen van de Vader en sprak over het functioneren van de heilige engelen. Daarnaast gaf Hij ook een klaar inzicht en een juist begrip van het rijk der duisternis en stelde satan en zijn boze geesten openlijk tentoon.

Helaas zijn voor vele christenen de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen ‘onbekend land’. Velen hanteren een evangelie van de aarde en zijn weinig bezig met hemels burgerschap, een wandel in de hemelen nu (Filip. 03:20). Veelal is men tevreden met zondenvergeving in dit leven en de hemel voor later… Het ‘meerdere’ voor dit leven ligt dan buiten hun horizon. Graag wil­len we daarom iets van dit ‘hogere’ aanreiken’.

Hierin is de schrijver volledig geslaagd en we kunnen dit boekje dan ook van harte aanbevelen om het zelf te lezen… en het aan anderen te geven. In 17 hoofdstukken komen vele aspecten van het evangelie van het Koninkrijk op duidelijke wijze aan de orde en ook de praktische toe­passing wordt niet vergeten.

Zeer duidelijk is de schrijver in het afwijzen van de zogenaamde ‘Toronto-blessing’. Geestelijk goed onderbouwd toont de schrijver aan dat we hier met een grote misleiding te maken hebben: ‘Als de Bijbel schrijft over ‘nieuwe wijn’, dan gaat het om een leven naar de Geest in het nieuwe verbond en niet om buitenissige verschijnselen’.

Zonder in finesses te treden gaat de schrijver ook in op de zich toespits­ende gebeurtenissen in de eindtijd.

Hij schrijft: ‘Twee processen komen tot hun rijpheid, ten kwade en ten goede’ (Openb. 22:11). Dit zal culmi­neren, enerzijds in de openbaring van de antichrist, anderzijds in het komen van Jezus Christus in de Zijnen en vervolgens met de Zijnen’. Verder schrijft De Boer dat ‘naarma­te de eindtijd vordert, de scheidslij­nen tussen ware en naamchristenen steeds duidelijker worden. In deze demonische tijd is het absoluut noodzakelijk om VOL te zijn van de heilige Geest’.

De verleiding is groot om veel meer te gaan citeren uit dit 123 bladzijden tellende boek dat in paperbackuitvoering is verschenen bij de uitgeverij ‘Verdieping en Aansporing’ in Harderwijk. Maar de nieuwsgierig­heid bij onze lezers en lezeressen zal ongetwijfeld voldoende zijn opge­wekt om het zelf aan te schaffen en te gaan lezen!

“Zicht op het Koninkrijk der hemelen” door Jildert de Boer

 

Vol ijver… door Roel Schipper

 

“Maar het is onze begeerte, dat ieder uwer dezelfde ijver blijve betonen tot de verwezenlijking der hoop tot het einde toe, opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen die door geloof en geduld de beloften beërven” (Heb. 06:11-12).

Toen Jozua het volk Israël het beloof­de land binnenleidde, dreigde er al spoedig gevaar. Het volk begon namelijk de moed te verliezen. De inzet die nodig was om het land in bezit te nemen, verminderde – maak­te zelfs plaats voor een gelaten afwachten. Hoe kwam dat?

Zelf ruimte scheppen!

Nadat de stammen Juda en Jozef hun erfdeel verkregen hadden, werd de verdere verdeling van het land voorlopig opgeschort, totdat deze twee stammen eindelijk het hun toekomende gebied in bezit namen en zich er vestigden. Voor de Jozefieten was dit een teleurstelling, want zij vonden dat Jozua hun veel te weinig ruimte toegewezen had. Jozua antwoordde hierop: “Als gij een talrijk volk zijt, trek dan naar het woudgebied en kap u daar ruimte in het land der Ferizieten en Rafaïeten, als het gebergte van Efraïm u te eng is” (Joz. 17:15).

De Heer had hun het land Kanaän beloofd. Hij had hen er naartoe geleid, maar in geloof moesten ze zelf ruimte creëren. Dat ging dus niet vanzelf. Maar toen bleek dat de overige stammen weinig animo meer hadden om de rest van Kanaan in bezit te gaan nemen. Jozua echter spoorde hen met klem aan zich op vaste woonplaatsen te gaan vestigen. Dit alles had tot gevolg dat hij pas later tot verdere verdeling van het land kon overgaan. Daarom zei Jozua tot de Israëlieten: “Hoelang zult gij traag blijven om het land in bezit te nemen dat de Heer, de God uwer vaderen, u gegeven heeft?” (Joz. 18:03).

Jozua was een voorganger in de ware zin des woords. Al vanaf zijn jeugd was hij de Heer trouw en toegewijd (Ex. 33:11). Door zijn trouw kon de Heer hem gebruiken om Zijn volk te leiden en om het steeds aan te spo­ren op de door God gegeven beloften te blijven vertrouwen. Zijn resolute uitspraak: “Maar ik en mijn huis, wij zullen de Heer dienen”, is in dit ver­band duidelijke (leiders)taal.

De Here Jezus is onze grote leider. Hij moest nauwlettend toezien om het plan van God te kennen en niet in de strikken van de satan te vallen. Daarom wordt hij de ‘voleinder van het geloof genoemd (Heb. 12:02), want Hij wandelde en handelde in geloof. Als Hij zegt: ‘Volg Mij!’, dan kunnen we inderdaad een navolger zijn van Hem die door geloof en geduld de beloften verkregen heeft.

Wordt niet traag van hart!

Ook wij moeten oppassen niet traag van hart te worden, als de vijand ons wijst op de consequenties die onze keus voor de Heer kan hebben. We zien het dan misschien niet meer zitten. Zo moest de opgestane Heer tegen de teleurgestelde Emmaüsgangers zeggen: “O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben!” (Luc. 24:25). Duidelijk legt de Meester verband tussen ‘traag van hart zijn’ en ‘niet geloven’. De bedoeling van de boze is, ons geloof te ondermijnen en uiteindelijk te doen bezwijken. Daarom confronteert de tegen­stander ons met moeite, verdriet en teleurstelling. Hij probeert onze blijdschap te roven en de hoop op de realisering van Gods beloften te doen verflauwen.

Sommigen reageren in zo’n situatie met de woorden ‘even wat afstand te willen nemen’ of ‘het wat rustiger f aan te doen’. De Spreukendichter waarschuwt echter: “Hij die traag is in zijn (geestelijke) arbeid, is reeds een broeder van de verderver”.

Petrus Canisius vertaalt: “… van de vernielgeest”(!) (Spr. 18:09).

Elkaar aanvuren!

De apostel Paulus was iemand met een vurig hart voor de zaak van de Heer. Ondanks de moeilijke omstandigheden waarin hij menig­maal verkeerde, bleef hij standvastig en onbeweeglijk door de krachtige bijstand van de heilige Geest. De Hebreeënschrijver merkt op dat de geadresseerden reeds beïnvloed waren door deze vernielgeest: “Hierover hebben wij veel te zeggen, maar het is moeilijk uit te leggen, omdat gij traag zijt geworden in het horen” (Heb. 05:11).

De Heer heeft ons aan elkaar geven om als gemeente(n), vooral in tijden van strijd en moeite, elkaar warmte en veiligheid te bieden, elkaar te bemoedigen en aan te vuren om standvastig te blijven in Gods Koninkrijk. Wij worden er door Hem op gewezen acht te slaan op diege­nen die door geloof en geduld bezig zijn de beloften te beërven.

Laten wij hun navolgers zijn.

 

De appelboom door Froukje Huis

 

Enkele jaren geleden kregen we een appelboom in de tuin. Een lange spriet met wat dunnere sprieten! Moest dat een appelboom worden? Elk voorjaar zaten we vanuit de kamer vol verwachting naar onze ‘boom’ te kijken. Zaten er al bloeme­tjes aan? “‘k Geloof heus dat er een bloemetje aan zit, daar in die hoek?” “Niks hoor, dat is een takje van die andere struik”, sneerde de ander. “O, ja nou zie ik het ook…”

En berustend zeiden we tegen elkaar: “’t Zal wel weer niks worden, we laten hem nog dit jaar staan…!”

Een jaar later. Opnieuw voorjaar… “Nee maar, nu geloof ik toch heus…!”, begon de één, naar buiten kijkend. “Warempel, ik verbeeld me ook dat ik wat zie!”

Enthousiast renden we naar buiten. Ja hoor, kleine bloempjes, velen nog in knop, maar er zat nu echt bloesém in onze boom: appelbloesem. Al gauw zat de hele boom vol. “Wat een prachtig boompje in jullie tuin zeg!” “Hé, bloeit jullie boompje? ” “Opa, komen er nu ook appels aan?” ‘“k denk het wel, misschien een paar kleine, maar dat duurt nog een hele poos.”

En na enige tijd: “Kom eens kijken!” Daar zaten ze, zeker tien kleine groe­ne bolletjes. Het werden er meer en ze werden steeds groter.

Het is nu najaar terwijl ik dit schrijf. Ons appelboompje hangt helemaal scheef. De zwaar beladen takken nei­gen naar de grond, maar duidelijk zichtbaar hangen daar de stevige blo­zende appels.

Onze eerste oogst! Wat een wonder, dat aan zo’n klein, onaanzienlijk boompje zulke prachtige appels groeien. We zijn veel blijer met deze appels dan met de mooiste uit de winkel, want ze zijn van onze eigen boom.

Nu kan ik me een klein beetje inden­ken hoe blij onze Vader is als wij (voor ‘t eerst) vrucht dragen in Zijn Koninkrijk. Jacobus zegt het al: “Zie de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld…” (Jac. 5:7).

En Jezus zegt in Johannes 15 vers 8 (Joh. 15:08): “Hierin is mijn Vader verheerlijkt dat gij veel vrucht draagt!”

Het is niet moeilijk, want de mogelijkheid tot vrucht dragen zit in ons. We hoeven alleen maar bij Jezus te blijven. “Wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen!” Zie je het voor je?

“Kom eens kijken”, zegt de Vader tegen de engelen. “Zie je die boom daar? De vrucht heeft zich gezet: lief­de, blijdschap, vrede, lankmoedig­heid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbe­heersing”.

En ze verheugen zich over jou en mij!

Laten we dan elkaar aanmoedigen in Christus te blijven, opdat we veel vrucht zullen dragen tot verheerlij­king van onze Vader.

1997.09-10 nr. 390

Levend geloof 1997. 09-10 nr. 390

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Terwijl u dit nummer in handen hebt, zijn we al weer druk bezig met de samen­stelling van het volgende nummer! Een bezigheid die continu aandacht vraagt, want elk nummer proberen we zodanig samen te stellen dat het blad, als het naar de drukker gaat, een hoge geestelijke kwaliteit in zich heeft.

En met ‘geestelijke kwaliteit’ bedoelen wij: een duidelijke uitleg van het evange­lie van het Koninkrijk in een voor iedereen begrijpelijke taal. Daarbij zijn som­mige artikelen meer gericht op jong-bekeerden, terwijl andere artikelen bedoelt zijn voor hen die het geestelijk volwassen stadium hebben bereikt.

Verder proberen we er natuurlijk rekening mee te houden dat beide categorieën behoren tot dezelfde gemeente van Christus en elkaar behoren te aanvaarden in de gezindheid van Christus.

Ook realiseren wij ons bij het schrijven van de artikelen dat ze praktisch gericht dienen te zijn. De leer van het Koninkrijk is geen leer die theorie is zonder praktische waarde.

Integendeel, leer en leven zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. Daar waar de ‘leer’ niet vertaald wordt in het gewone alledaagse leven mist het zijn uitwer­king zoals onze Heer die voor ogen staat.

Zoals Jezus en de apostelen bezig waren, willen ook wij bezig blijven: ontmas­kering van de vijand door geestelijk te strijden en te overwinnen en beleving van het nieuwe leven van Christus in alle facetten van het leven.

Wij vertrouwen erop dat we ook bij het verschijnen van dit nummer hierin weer geslaagd zijn en twijfelen er niet aan dat de inhoud van de artikelen mee zal werken dat ons geloofsleven er op positieve wijze door zal worden gestimu­leerd.

 

Bij de voorplaat door de redactie

De prediking die de profeet Jona in opdracht van God hield in de. zoals Jona 3 vermeld, ‘geweldig grote stad Nineve’, had een positieve uitwerking: de mensen kwamen tot berouw en bekering.

Het inspireerde de Franse tekenaar en lithograaf Gustave Doré (1832- 1883) tot het maken van de illustratie zoals deze hiernaast en op de voorpagina staat afgedrukt.

 

Een wordt twee door de redactie

De vele positieve reacties ten aan­zien van ons blad die wij de laatste tijd weer ontvingen, stemmen ons uiteraard tot blijdschap en dank­baarheid. Daarbij realiseren wij ons dat het niet primair gaat om het blad, maar wél om de boodschap die wij uitdragen: het evangelie zoals Jezus dat bracht en de apos­telen, uitgelegd met het licht wat Gods Geest ons erover geeft. Deze keer hebben wij op de achterpagi­na de belangrijkste aspecten ver­meld waarover wij telkens weer schrijven en die Levend Geloof geestelijk zo waardevol maken wat betreft de inhoud.

Vele van onze lezers weten dat te onderkennen en ondersteunen op allerlei wijze onze arbeid, onder andere door het opgeven van nieu­we abonnees of het geven van een geschenkabonnement. Het aantal lezers neemt dan ook gestadig toe al denken we wel eens: wat jam­mer dat niet meer mensen ons blad lezen en daardoor de volle rijkdom van het evangelie gaan ontdekken. Het moet toch moge­lijk zijn dat het lezerstal zich gaat verdubbelen. Deze keer doen wij daarom een beroep op onze lezers en lezeressen ons te helpen om het aantal abonnees te laten groei­en. Hoe? Door een (let wel: één) adres op te geven waarvan u denkt: die zou het blad ook moe­ten lezen! Wij sturen het door u opgegeven adres dan één of meer proefnummers toe en vragen hen daarna of ze abonnee willen wor­den. Mogen wij op uw medewer­king rekenen? (S. v. p. bij voorkeur het adres wat u gedachten heeft per briefkaart of brief, dus schrifte­lijk, opgeven). Bij voorbaat dank voor uw medewerking!

 

De realiteit van Gods Koninkrijk Door Gert-Jan Doornink

Voor de wereld, inclusief het naam-christendom, is het Koninkrijk Gods een verborgen aangelegenheid. Maar ook vele christenen zijn zich niet of onvoldoende bewust wat het betekent te behoren tot het Koninkrijk van God. Dit artikel beoogt een stimulans te zijn om de werkelijkheid van het Koninkrijk meer en meer te gaan ontdekken en beleven.
Wat is de realiteit van het Koninkrijk van God? Is het een gedachte die door een aantal christenen is uitgevonden en die hen bezighoudt? Staat het ver buiten de werkelijkheid van het gewone alledaagse leven? Of is het een werkelijkheid waar iedere christen mee te maken heeft?
Deze en andere vragen kunnen zich voordoen als we nadenken over de betekenis van Gods Koninkrijk.
Zekerheid
In de eerste plaats mogen we ons realiseren dat het Koninkrijk Gods zekerheid geeft wat betreft ons bestaan als mens. Een zekerheid die ver uitgaat boven ons mens-zijn in de natuurlijke wereld. Ieder mens heeft een nationale status, hij is ingezetene van het land waarin hij geboren is, of bij verhuizing naar een ander land, van het land waarin hij is komen te wonen. Wie door geloof in het volbrachte werk van Christus een nieuwe schepping is geworden, wie dus opnieuw geboren is, behoort tot Gods Koninkrijk.
Eén van de kenmerken van dat Koninkrijk is dat het een eeuwig Koninkrijk is, dat wil zeggen het blijft altijd bestaan, net zoals God was, is en blijft tot in alle eeuwigheid. In de Hebreeënbrief kunnen we lezen dat het een onwankelbaar Koninkrijk is (Heb. 12:28). Dat kunnen we niet zeggen van de koninkrijken in de natuurlijke wereld, waarvan het bestaan soms zeer discutabel is. Vele koninkrijken zijn in de loop der jaren verdwenen en vervangen door een republiek of andere staatsvorm. En in sommige koninkrijken bezit de koning of koningin geen enkele autoriteit meer en heeft alleen nog maar symbolische betekenis.
Het Koninkrijk van God echter heeft Jezus als Koning en dat is een Koning met gezag en autoriteit, niet om op dictatoriale wijze over zijn onderdanen te heersen, maar om het deelgenoot te maken van al de goedheid, liefde en geborgenheid die in God aanwezig is.
Dat heersen geldt alleen ten aanzien van de machten der duisternis die dit Koninkrijk met zijn inwoners wil beschadigen en, als het zou kunnen, vernietigen. De Satan die op het ogenblik nog rondgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou kunnen vernietigen, gaat echter zijn totale ondergang tegemoet. En de eerste grote nederlaag werd door hem al geleden toen Jezus aan het kruis van Golgotha zijn macht teniet deed en als eerste zelfs de dood overwon.

Overwinning
De ingezetenen van het nieuwe Koninkrijk, en dat zijn dus alle waarachtige christenen, bezitten daarom een geweldige zekerheid: niet Satan heeft het laatste woord, maar Jezus Christus, de Koning der koningen. En Hij laat ons ten volle delen in Zijn eens behaalde overwinning. Daarom leren wij als burgers van Zijn Koninkrijk ons ook hoe langer hoe meer af te sluiten voor alles wat vanuit de verkeerde bron op ons afkomt. We onderkennen en onderscheiden meer en meer wat goed is en wat slecht is en laten ons geen angst aanjagen.
Daarbij doen wij niet aan struisvogelpolitiek. Het lijden en de dood zijn realiteiten waar we in deze overgangstijd nog mee te maken hebben, maar wij zien over de horizon heen en weten dat alle dingen (let wel: álle dingen) meewerken ten goede omdat wij God liefhebben.
Wij gaan de weg van geloof en ontwikkelen een onvoorwaardelijk vertrouwen in God en Zijn beloften. Het Koninkrijk Gods waartoe wij behoren ervaren we daarom als een positieve belevingswereld van alles wat met ons geloof in Christus en de levende God te maken heeft. Het is niet iets vaags of mysterieus wat er de ene keer wel en de andere keer niet is. Maar het is voortdurend aanwezig, al zijn we ons dat niet elk moment bewust.
Geen tegenstelling
Terwijl ons bestaan in de natuurlijke, zichtbare wereld tijdelijk is, geldt dat niet voor ons bestaan in de geestelijke, onzichtbare wereld.
Toch mogen we hier geen tegenstelling oproepen, alsof ons bestaan in ons tijdelijke, vergankelijke lichaam onbelangrijk is. Het nieuwe, geestelijke leven staat niet los van ons natuurlijke bestaan, maar wordt erin geïntrigeerd. Dat wil zeggen vanuit ons ‘geestelijk functioneren’ heeft het een positieve uitwerking in ons ‘natuurlijk functioneren’. Blijft dit achterwege dan hapert er wat aan ons geestelijk functioneren.
Toen Jezus op aarde het Koninkrijk van Zijn Vader in al Zijn heerlijkheid tot openbaring bracht, liet Hij daar geen enkel misverstand over bestaan. Denk aan de talrijke raadgevingen en richtlijnen die Hij doorgaf in zijn zogenaamde Bergrede! En hoe Hij alles zelf in de praktijk bracht. Hij stond niet boven de mensen, maar naast de mensen. Hij was mens onder de mensen en openbaarde wat het werkelijk mens-zijn betekende. Dit in tegenstelling met de vrome leidslieden van die tijd, de Farizeeën en Schriftgeleerden, die zich wél boven de gewone mensen gingen verheffen. Jezus was echter te allen tijde bewogen en vol liefde jegens de mens in nood, allen die door de duivel gemanipuleerd werden.
Verantwoordelijkheid

Het Koninkrijk Gods mogen we dus nooit los gaan zien van de alledaagse werkelijkheid. Wie op een soort hoogmoedige wijze rondloopt met de gedachte: ‘Ik behoor tot het Koninkrijk en hoef me nergens iets van aan te trekken, want mijn geestelijk leven staat los van mijn natuurlijk leven’, begrijpt niet dat hij zo de volkomen vrijheid die hij in Christus heeft ontvangen, misbruikt. De verantwoordelijkheid die we als nieuwe scheppingen bezitten gooien we daarmee te grabbel, want zoals Jezus Gods Koninkrijk openbaarde, zijn ook wij geroepen dat te doen!

Wanneer kunnen anderen de ogen opengaan voor de heerlijkheid en de zekerheid van Gods Koninkrijk? Alleen als we het beeld van Jezus tot openbaring brengen: de ander liefdevol bejegenen, de hand om iemands schouder slaan, als we ons inzetten voor de ander die onze hulp nodig heeft.
Dit mogen we niet zien als een soort last die op ons ligt, een wet waaraan we gehoorzaam dienen te zien, want bij een waarachtig gelovige gaat dat er immers automatisch uitkomen. De aanmoediging van Paulus om alles zonder morren of bedenkingen te doen zodat we schijnen als lichtende sterren (Filip. 02:14-15) hebben we misschien af en toe nodig om actief te blijven, maar tegelijkertijd realiseren wij ons dat het een vreugdevolle aangelegenheid is om zo als vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk te kunnen functioneren.
Gods Geest
Een belangrijk ‘hulpmiddel’ om dit alles waar te kunnen maken is daarbij de Geest van God. Het is Zijn Geest die ons stimuleert en leidt en weten wij hoe waar de woorden van Paulus zijn als hij even tevoren in dezelfde brief opmerkt dat God het is, die om zijn welbehagen, zowel het willen als het werken in ons werkt (Filip. 02:13). Gods welbehagen is ook ons welbehagen, Zijn wil doen is een vreugde, zoals dat ook bij Jezus het geval was.
We leven in een tijd waarin het naam-christendom op zijn retour is. Sommigen zien dit als een verontrustende ontwikkeling. Als onze geestelijke ogen echter geopend zijn voor de realiteit van Gods Koninkrijk, weten wij dat de scheiding der geesten onherroepelijk verder gaat en dat het er steeds meer uit gaat komen wat echt is en wat onecht is.
‘Koninkrijks-christenen’ laten zich geen rad voor de ogen draaien, zij leren steeds meer en beter waar het werkelijk op aankomt en openbaren dat in en door hun leven. Daarom is de realiteit van Gods Koninkrijk geen theorie, geen leer die leer blijft, maar een dagelijkse beleving, waardoor we als nieuwe scheppingen in Christus ten volle kunnen functioneren in het plan van God.

 

Wijsheid van Judas 4 door Cees Maliepaard
Verlost uit het diensthuis

“Maar ik wil u te binnen brengen – u hebt het immers alles eens voor goed vernomen – dat de HEER een volk uit het land Egypte verlost heeft, maar een andermaal hen die niet tot geloof gekomen waren, verdelgd heeft, en dat Hij engelen die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid heeft bewaard gehouden…” (Judas 01:05-06).
In eeuwige slavernij
Elk van Gods engelen die de door hun Schepper gegeven plaats verliet, kwam van Gods milde regen in een venijnige satansdrup terecht. Want zo’n dienende geest had in de hem van Godswege toebedeelde behuizing aan geen enkel ding gebrek.
Hij was geschapen om te dienen en daar zou hij volledig voldoening in kunnen vinden. Alle engelen die getrouw bleven, voelden zich in hun dienstpositie in hun element, want God heeft voor al Zijn schepselen voor hen posities gecreëerd die hun als het ware op het lijf geschreven zijn. Ook alle engelen voelden zich aanvankelijk helemaal op hun gemak en begeerden gewoon geen andere woon- en werkplaats. Want geloof maar gerust dat de schepper bij de inrichting van hun onderkomens niets over het hoofd heeft gezien.
Dienstbaar zijn aan de mensen is voor engelen geen vervelende opgave, maar juist een bron van louter vreugde, want uit ervaring weten we dat God altijd mogelijkheden geeft om van de toegemeten bediening met volle teugen te genieten. De engelen Gods die aan hun oorspronkelijke bestemming ontrouw werden en hun dienstpositie verloochenden, probeerden de mensen (onder aanvoering van Satan) steeds verder van de eeuwige God weg te dirigeren.
Niets dienstbaar zijn aan de mensen dus en al evenmin aan de God die de mens zo’n hoge positie heeft gegeven! Maar daarmee raakten ze hun plaats in Gods hemel kwijt, waarvan God op de eerste scheppingsdag gezegd had dat het daar licht zou wezen. Want zij kozen uit vrije wil voor de duisternis en daardoor zijn ze met eeuwige banden aan die duisternis gekluisterd: voor het oordeel op de grote dag van de Heer, waarop Goddelijke harmonie weer het leefklimaat zal bepalen voor een ieder die Hem toebehoort.
Verlost uit het diensthuis
De Here God zelf heeft het volk voor Zijn naam verlost uit Egypte. Want betekende dit land aanvankelijk de redding voor Israëls stamfamilie – later werden ze gevangen gehouden, onderdrukt en uitgebuit door de nazaten van hun eerdere weldoeners. Egypte stond model voor bruut geweld tegen Gods uitverkoren schaduwgemeente, maar ook voor de brutaalste infiltratie uit het rijk van Satan.
Zij werden door hun belagers volledig beziggehouden met werkzaamheden ter meerdere glorie van de farao van Egypte. Door zwaar lichamelijk werk verplicht te stellen, dachten de machthebbers van het land zich alsmaar in omvang ontwikkelende asielzoekersvolk klein te kunnen houden. Dat bleek na verloop van tijd echter een misvatting te wezen (Exodus 1).
Het volk had blijkbaar nog voldoende tijd over om zich bezig te houden met andere zaken. En dat betroffen dan notabene aangelegenheden van de eredienst rond een in Egyptische ogen vreemde stamgod. De farao en zijn raadgevers werden stellig geïnspireerd door de duivelse demonengoden van het toenmalige wereldrijk. En die fluisterden hun menselijke vazallen in, de werkzaamheden rond dit slavenwerk te verzwaren en het verplichte quotum te bakken tichelstenen desalniettemin te handhaven (Ex. 05:06-08).
De occulte grootvorst uit het rijk der duisternis achter de menselijke farao maakte zijn gekroonde vazal wijs dat hij bij Israëls verdere aanwas in macht en grootte, wel eens van heerser en gebieder tot een van Israël afhankelijke filiaalhouder zou kunnen degraderen. Dat verklaarde zijn verbeten houding tegen het door zijn voorgangers zo gewaardeerde volk uit het land Gosen. En Satan dacht er ten aanzien van het door hem zo verfoeide plan van God, wél bij te varen.
Gods plan gaat door!
Negen maal liepen de plannetjes van Satan verkeerd af voor de Egyptenaren, maar elke keer wist hij de farao opnieuw op te jutten om het volk z’n vrijheid te onthouden. Bij de tiende, voor het land aan de Nijl fataal aflopende actie, haalde Egyptes monarch eindelijk bakzeil. De verderfengel (koning Dood) trok zich niets aan van Satans besognes, waardoor al Egyptes eerstgeborenen het loodje legden. En het volk was vrij om te gaan en vrij om de Heer van hemel en aarde in gehoorzaamheid te dienen.
De Heer heeft Zijn volk in de vrijheid gesteld en Zijn zegen vergezeld hen. Kiezen voor de eeuwige God zal echter een onberouwelijke keuze dienen te zijn, want wanneer zij (hardnekkig zoals ze waren) onder Zijn bescherming vandaan liepen, grepen de woestijngeesten en allerhande geestelijk gespuis hun kansen. Dan kwam Israël zwaar in de problemen te zitten en kon de verdelger alsnog ook bij het volk van God z’n gang gaan.
Het waren trouwens niet zo weinig mensen, die in de woestijn aan de aarde toevertrouwd moesten worden. Op Jozua en Kaleb na alle oudgedienden van de exodus. Samen met een nieuwe generatie trokken zij het hun van melk en honing overvloeiende beloofde land binnen. Met veel vijven en zessen, dat wel, Maar ze kwámen er!
En bij ons?
Zullen we moeten vrezen dat de Here God bij eventuele ontrouw van ons, ook van Zijn kant de trouw niet zal bestendigen? Ik denk niet dat er enige aanleiding toe zal zijn om daar van uit te gaan. Want de Schrift zegt: “Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet” (2 Tim. 02:13).
De bekende versregel: ‘Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen’, kan alleen dan verstaan worden als we doorhebben dat we die smart van satanische machten te duchten hebben en van koning Dood. Wie God verlaat heeft niets van God te vrezen, want onze Vader in de hemel verandert er echt niet door! Maarten ’t Harts boekje van die titel, is in de betiteling dus gewoon juist!
Onze Heer de dienst opzeggen, is echter geen punt van overweging, want we dienen Hem niet uit angst voor represailles! En de wetenschap dat we binnen Satans invloedssfeer kunnen komen, is voor ons al evenmin de aansporing die we nodig hebben om dóór te gaan op Gods weg. We plegen enkel uit liefde tot de Heer en tot onze hemelse Vader Diens hoge weg te volgen. Een ander punt van overweging zal altijd vanuit een foute optiek genomen zijn. En dat daardoor de liefde tot de mensen beter tot z’n recht kan komen, is het logische vervolg op ons functioneren door de Geest van Christus.
Enige tientallen jaren terug dachten we als nieuwtestamentische christenen, nog op oudtestamentische wijze met vrezen en beven aan het horen van de stem van de Heer. We waren er net van af, de rollende donder van het onweer voor de stem van God te verslijten en het dienen van de Allerhoogste had voor ons altijd nog iets angstaanjagends. Het heeft er veel van weg, dat ook de christenen van het eerste uur daar niet altijd vrij van waren. Judas was daarin echt niet de enige!
De enige weg
De enige weg naar de Vader is voor ons toch altijd Jezus nog (Joh. 14:06). En bij Jezus vind je een onbegrensd vertrouwen in Zijn hemelse Vader. Bij Hem is er geen enkele twijfel over de onveranderlijke goedheid van God. Hij zei: “Hebt uw vijanden lief, doet hun goed en leent zonder op vergelding te hopen, en uw loon zal groot zijn en u zult kinderen van de Allerhoogste zijn, want Hij is goed jegens de ondankbare en bozen” (Luc. 06:35).
Daarom geloven we dat de weg ter ontkoming uit het gééstelijke diensthuis voor een ieder openstaat. God kiest voor de geestelijke exodus een ieder uit die het verlangen in het hart heeft Zijn weg te gaan. Die weg is -zoals gezegd- Jezus. en hoewel we deze uittocht met elkaar mogen meemaken, is die toch gegrond op ieders persoonlijke beslissing.
Satan zal een ieder die via de van God gegeven weg komen wil, moeten laten gaan. Niet híj maakt de dienst uit, maar (in de naam van Jezus daartoe geautoriseerd) mogen we dat als dienstknechten van de Allerhoogste gezamenlijk voor onze rekening nemen. Geen macht, hoe occult ook, zal dit kunnen verhinderen. Wie de ene Weg vindt, mag deze vrijmoedig gaan bewandelen.
Een afgang in de woestijn hoeft er niet te wezen, als we ons maar niet door de vorst der duisternis laten intimideren.
Daarom is onze wandel niet met vreze en beven balancerend op het randje van een duister ravijn, maar in volledig vertrouwen op de zekerheden die onze hemelse Vader ons in Christus Jezus gegeven heeft. En daar behoort een allesomvattende bevrijding bij, een heuse exodus uit de occulte verstrengelingen van het tegenbeeldige Egypte.
Aan een tocht door de woestijn is niet altijd te ontkomen, maar die behoeft beslist geen 40 jaren te duren. Dat is echt niet nodig, want er is onder de toegewijde kinderen Gods geen vroegere generatie die eerst de dood zal moeten vinden.
We mogen allemaal een Jozua en een Kaleb wezen, gelovend in Goddelijke overwinning op de reuzen van het geestelijke Kanaän. Waarom zou een mens bij de vleespotten van Satans Egypte blijven hangen, als onze goede God ons een geestelijk land, overvloeiende van melk en honing geven heeft?
Werkelijk: verlossing uit het diensthuis van Satan is voor een ieder weggelegd die Gods weg wil bewandelen. Dan zingt het in ons hart (uit één van de berijmde Psalmen):

Kom, ga met ons en doe als wij!
Jeruzalem, dat ik bemin,
wij treden uwe poorten in.
Daar staan, o Godsstad, onze voeten.
Jeruzalem is wél gebouwd,
wel saamgevoegd, wie haar beschouwt,
zal haar voor ’s Bouwheers kunstwerk groeten.

 

Welke weg kiezen wij door Tea Keuper

Je ziet wel eens zo’n bordje staan bij een bos of boerderij: ‘Eigen Weg’. De verklaring in de Van Dale luidt: ‘Eigen weg tegenover openbare weg’. Wat is dan ‘openbaar’? Voor ieder open en bloot. En ‘eigen’? Wat ons toebehoort. Die weg is dus van jou, van mij. Als je zegt: ‘Ik ga mijn eigen weg’, dan handel je naar eigen inzicht en doe je wat jezelf denkt wat goed is.

Als je taalkundig bezig gaat met woorden, kom je best wel zinnige dingen tegen. Maar hier miste ik ets, namelijk wat de Bijbel verder uit egt Dus keek ik in mijn concordantie en daar stond veel meer wat me aan­sprak. Niet minder dan anderhalve bladzijde met teksten over ‘weg, wegen’, etc.

Jezus zegt in Johannes 14 vers 5 (Joh. 14:05) Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij”. Hiermee bedoe It Jezus te zeggen tot Zijn discipelen (en wij als Zijn volgelingen mogen dit ook ter harte nemen): Leer Mij kennen en Ik openbaar jullie Mijn Vader-God. Verlaat je eigen weg en kom op de door Mij geopenbaarde weg, de vrije weg naar God!

Er zijn zoveel wegen in verschillende godsdiensten en geloofsovertuigin­gen. Mensen zoeken op allerlei (eigen!) wegen naar een god en wat vindt men? De ware God? De énige God, die Jezus geopenbaard heeft? Men vindt halve waarheden, mense­lijke wijsheden, vage redeneringen, beloften die niet uitkomen. Wegen die mooi schijnen maar die op niets of op de dood uitlopen…

De discipelen van Jezus volgden aan­vankelijk de Heer; maar toen het leek dat Zijn weg in de dood zou ein­digen, waren ze teleurgesteld en lie­ten ze Hem in Gethsemané in de steek. Gelukkig openbaarde Jezus zich door kruis en opstanding, ver­schijning en hemelvaart opnieuw en heeft Hij hen de weg nader uitge­legd, wat betreft ‘het Koninkrijk Gods’. In Handelingen 1 vers 3 (Hand. 01:03) kun­nen we het lezen: “… aan wie Hij zich ook na Zijn lijden met Vele ken­tekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hen verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft”.

– Jezus, baande de weg tot Zijn . ader. Zijn ‘eigen’ weg was Vaders weg. Zijn wil was Vaders wil! In Jesaja 53 vers 6 (Jes. 53:06) staat: “Wij allen dwaalden als schapen, wij wenden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem (Jezus) doen neerkomen”.

Als we onze eigen goedgedachte wegen en gedachtegangen aan Jezus geven en Hem ons de wegen laat wijzen, die we moeten gaan, is Hij immers ook ons Licht. Dan komen we op gebaande wegen; ze zijn begaanbaar door het Licht wat schijnt. Door de waarheid van Jezus leiden ze naar het leven. Jezus is de Weg. Hij is ook de Waarheid en het Leven. Hij is het Licht in deze wereld! Dit is de oplossing voor zoekende mensen. Wij kunnen hen dit aanrei­ken en voorleven! Eigen weg of Jezus’ geopenbaarde weg, die door Hem vrijgemaakt is. Het is een keuze die ieder mens kan maken. Ken Hem in al je wegen, dan zal Hij je paden (wegen) recht maken! (Spr. 03:06).

Al de weg leidt mij mijn Heiland, wat verlang ik dan nog meer?!

 

De voetwassing en het zoonschap door Jack Wester

Naast de al jaren vertrouwde medewerkers, komen er van tijd tot tijd nieuwe schrijvers aan bod in Levend Geloof. Deze keer is dat Jack Wester, die we enkele maanden geleden ontmoetten toen we spraken op een door hem georganiseerde samenkomst in zijn woonplaats Voorschoten. Jack Wester (43) is getrouwd en vader van drie kinderen. Hij is in het dagelijks leven accountmanager van een krantenuitgeverij en behoort tot de Gemeente Gods in den Haag, waarvan br. Hans Bulthuis voorganger is. Jack Wester groeide op in Haren bij Groningen in een positief gereformeerd gezin. Zijn vader overleed toen hij 6 jaar jong was. Op 17-jarige leeftijd kwam hij, na een rally van Youth for Christ waar gesproken werd over de Heilige Geest, tot bekering. Daarna was hij verscheidene jaren actief in het jeugdwerk, onder andere bij de Jesus People. Bijgaand artikel is naar aanleiding van Johannes 13 vers 5 tot en met 17. (Joh. 13:05-17) (red.).

Het blijft een enigszins merkwaardig tafereel, het wassen van de ‘lieflijke’ (Rom. 10:15) voeten van de leerlingen. Ze keken er dan ook wel van op. De Meester, hun grote leraar ging hun de voeten wassen. Nu was het op zich ook weer niet zo’n vreemde gewoonte in die tijd en cultuur, het werd op zich als normaal beschouwd dat reizigers -na een lange reis door het stoffige zand- zich de voeten lieten wassen, vaak door slaven. Dat is dan wel de eerste les die we mogen leren uit dit verhaal: Jezus, de Mensenzoon, dient zijn broeders. Maar die les kennen we allemaal al wel, tenminste in theorie, en daar begint het mee. Eerst het horen van de prediking, dan geloven en dat mogen we leren het te praktiseren.
Aandoenlijk zo’n verhaal, maar door de vernauwing van ons denken ook wel een beetje banaal. We zien toch alleen wat voor ogen is, namelijk een stel vieze veel gebruikte voeten worden gewassen! Verder niets, en ja, ook nog wat zoetsappige onderdanigheid waar we toch nooit aan kunnen tippen. Zie je het jezelf al doen: voeten wassen? Meehelpen met de afwas is vaak al een hele toer.
Wat Satan wil verhinderen
In Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15) lezen we: “En ik (God) zal vijandschap zetten tussen u (de slang) en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen”. De oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt (Openb. 12:09) heeft het kennelijk al in een vroeg stadium op ‘onze hielen’ voorzien. Vanuit Psalm 56 vers 6 (Ps. 056:006) kunnen we al samenvatten dat de boze let op onze hiel, om uiteindelijk de ziel te grijpen. “Zij willen aanvallen, zij spieden, zij nemen mijn schreden waar, terwijl zij loeren op mijn leven”. De Statenvertaling zegt: “Zij passen op mijne hielen, als die op mijne ziel wachten”. En de Leidse vertaling zegt: “Zij scholen samen, liggen op de loer, zij letten op mijn schreden, daar zij hopen mijn leven weg te nemen”. Kennelijk is de boze er alles aan gelegen om het voortgaan van de mens te verhinderen. Zo was het al met de eerste zoon Gods in wording: Adam. Ook hem werd de doorgroei naar en in het zoonschap verhinderd en we weten allemaal hoe dat gegaan is. Door middel van de inwerking en verleiding van de duivel in zijn innerlijk. Door de zonde werd hem het verder groeien overeenkomstig het plan van God helaas onmogelijk gemaakt; de boze engelen hadden hun claim reeds bedongen.
De profeet Jeremia wijst op het verband tussen tegenslag en kwetsbaarheid ten aanzien van de inwerkingen van het rijk der duisternis. Door het wegvallen van de mantel der gerechtigheid zijn de hielen een prooi, zodat de gezonde stabiele levenswandel wordt bemoeilijkt, of nog erger, onmogelijk gemaakt. (“Waarom treft mij dit – om de grootte uwer ongerechtigheid zijn uw slippen opgetild, uw hielen ontbloot” – Jer. 13:22, Lutherse vert.).

Onder onze voeten…
Als opmerkelijk mag in dit verband genoemd worden dat de gelovigen in Lucas 10 vers 19 (Luc. 10:19) worden opgeroepen om hun vijanden (de gevallen engelen) onder hun voeten te vertrappen. De NBG-vertaling zegt: “Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen”. Paulus schrijft in de Romeinenbrief (Rom. 16:20) met grote overtuiging: “En de God des vredes zal weldra de satan onder uw voeten verpletteren” (Statenvert.). Logisch dat de ‘hielenbijter van den beginne’ het op onze voeten gemunt heeft; hij wil immers onze voortgang in groei en ontwikkeling in en naar het zoonschap ten koste van alles verhinderen, hetgeen hem immers zal verpletteren! Dan is het te begrijpen dat hij onze rustige geloofswandel wil verlammen, door te ontregelen in de basis van ons voortgaan, in het lopen, in het wandelen in geloof.
Wat kunnen we bedenken bij een tekst als: “Hoe lieflijk zijn de voeten van diegenen, die vrede verkondigen, die het goed nieuws verkondigen” (Rom. 10:15). En hoe moeten we onze voeten schoeien met de bereidheid van het evangelie des vredes? (Ef. 06:15). We zien hier een helder en bemoedigend verband tussen de kracht van iemands inzet om de goede God te dienen en die zo merkwaardige ‘voeten’ van ons. We mogen ons er kennelijk ‘iets anders’ bij voorstellen. Daar speuren we naar, wat is dat voor een ‘iets anders’? Wat kunnen we of zouden we moeten beschermen om onze daadwerkelijke voortgang te vervolgen. Geen struikelen of oponthoud, geen scheve schaats of andere verlamdheid meer!
Natuurlijk en geestelijk
We weten van de slang dat hij zich voortbeweegt in het stof, maar ook -en dat zegt meer- dat die gedoemd is de gehele dag stof te eten (Gen. 03:14b). Als verstoken van het leven Gods is zijn domein als vanzelfsprekend het louter natuurlijke leven, puur vleselijk zou je ook kunnen zeggen. Dat een mens daar niet alleen voor geschapen is blijkt wel uit de oproep in de Korinthebrief: “Een natuurlijk (stoffig) lichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt”. Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam. Analoog aan deze tekst kunnen we lezen in Jakobus 3 vers 15 (Jak. 03:15) dat er een wijsheid is die niet van ‘boven’ komt, zij is aards en ongeestelijk, duivels. Dit woord ongeestelijk komt van het Griekse woord ‘psuchi’kos’ en betekent zoveel als ‘natuurlijk’; het beginsel van dierlijk leven, datgene wat de mens met de dieren gemeenschappelijk heeft, de zintuiglijke natuur met zijn onderwerping aan eetlust en hartstocht. Op zich is daar niets mis mee, maar geïsoleerd van, en niet onderworpen aan de wet van de Geest des Levens, uiteindelijk niet tot het gewenste doel komend. Een mens leeft niet van brood alleen, hij is primair een geestelijk wezen omdat God reeds bij de schepping Zijn adem (Zijn Levensgeest) in de mens blies.
De natuurlijke mens leeft ‘zo goed als alleen’ van de stoffelijke zaken des levens. De maat van geestelijk leven is bij ieder mens verschillend. Geen mens leeft uitsluitend natuurlijk en geen mens leeft uitsluitend geestelijk, nog niet. Jezus was al wel volmaakt, hetgeen hij trouwens leerde tijdens zijn leven uit het lijden. In Kolossenzen 3 vers 5 (Kol. 03:05) worden we dan ook niet voor niets aangespoord om de leden die op de aarde zijn te doden terwille van een verdere levensgroei in geest en leven.
Van geestelijke komaf
Het past en hoort bij de mens om geestelijk te leven; hij is toch oorspronkelijk van geestelijke komaf; Gods Geest formeerde reeds de menselijke geest naar het beeld van God! De mens is uit God geschapen en dus ‘nogmaals’ bij uitstek bedoelt als geestelijk wezen. Ook de hoegenaamd niet-wedergeboren mens is reeds een geestelijk wezen in aard en naar oorsprong! Helaas heeft ieder mens wel gezondigd en moet derhalve wedergeboren worden om de goede ‘geestelijke draad’ weer op te pakken.
Het (na de zondeval!) in Genesis 3 vers 19 (Gen. 03:19) zo onverkwikkelijk voorzegde: “Want stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeren’, blijkt inmiddels tegengesproken door de Zoon des mensen, Jezus Christus, die in Johannes 5 vers 24 (Joh. 05:24) proclameert: “Voorwaar, voorwaar. Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel (scheiding van goed en kwaad), want hij is overgegaan uit de dood in het leven”. Romeinen 6 vers 23 (Rom. 06:23) leert ons dat de zonde de dood ten gevolg heeft, en dat God het onverwoestbare altijd doorgaande ‘kwaliteitsleven’ geeft, ook wel ‘eeuwig leven’ genoemd.
God is een barmhartige genadige God, die ons graag reinigt van alle bezoedelingen des vleses, die ons zo gemakkelijk in de weg staan. Juist als we de levensweg vol blijdschap willen gaan, en we de beïnvloeding van de zonde(machten) als een sta in de weg ervaren, dan zal de boze proberen ons te doen wankelen op onze schreden. Ook Romeinen 8 vers 6 (Rom. 08:06) laat aan duidelijkheid niets te wensen over: “Want de gezindheid van het ‘vlees’ is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede”. Vlees in dit verband is: aards, enkel natuurlijk gericht, de zinnelijke aard van de mens, het louter stoffelijke leven, of -zoals u wilt- enkel en alleen leven in en van ‘stof’ (Gen. 03:19). Maar… voor u en mij is het: “Hef dan de slappe handen op en strekt de knikkende knieën, en maakt recht een recht spoor met uw voeten, opdat hetgeen kreupel is niet uit het lid raakt, maar eerder geneest” (Heb. 12:13).
Wij zijn rein verklaard!
Het antwoord van Jezus op de weigering van Petrus zich de voeten te laten reinigen was: “Indien Ik u niet was, hebt gij geen deel aan mij”. Petrus wilde daarop zich wel helemaal door de Meester laten wassen. Hij was zo enthousiast! Maar ook dat is weer niet nodig; wie gebaad heeft, behoeft zich alleen de voeten te laten wassen, want hij is geheel rein; en jullie zijn rein (Joh. 13:11).
Als we nu in en vanuit het verband van het voorgaande deze uitspraak van Jezus aan zijn leerlingen, nog eens overdenken, dan mogen we nadrukkelijk als eerste met Johannes 15 vers 3 (Joh. 15:03) vaststellen dat we rein zijn om het woord dat de Heer tot ons gesproken heeft. God, die gesproken heeft in de Zoon, verklaart al diegenen rein die dat geloven; die geloven dat de Vader der lichten, de enkel goede God, de inspirator was en is van Jezus Christus. Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27) leert ons dat Christus zijn gemeente -en dat zijn wij- heiligt; haar reinigende door het waterbad met het woord, en zo een mens(heid) aan God voor te stellen; zonder vlek of rimpel. “Maar toen de goedheid en liefde van onze goede God in de Heiland zichtbaar werd, heeft Hij, niet vanwege onze goede daden die we weleens doen, maar op basis van zijn ontferming ons gered (uit de dood) door het bad van de wedergeboorte en van de vernieuwing door Zijn Geest, die Hij mild over ons heeft uitgestort door Jezus Christus, onze Heiland, opdat wij, op orde gekomen als gevolg van zijn genade, erfgenamen zijn overeenstemmend met de hoop op doorgaand leven” (Titus 03:04-07, vrij vertaald).
Staan op onze voeten
In deze tijd is het opnieuw aan de orde ons te realiseren dat we op onze (beide) voeten moeten staan, nuchter in de realiteit van Christus, die onze kracht is. Hij geeft ons macht om te heersen over de vijanden van de kroon op de schepping. Hij heeft ons macht gegeven om verder uit te groeien tot het zoonschap. “Want door een offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden” (Heb. 10:14). We hebben kennelijk al reeds een zekere staat van ‘volmaakt zijn’ terwijl we nog verder geheiligd moeten worden! Meesterlijk is dat! Het is dus van belang bezig te blijven met onze verdergaande reiniging en bevrijding vanuit de basis van reeds hervonden eigenwaarde in volle gerechtigheid. We mogen ons daarbij dan ook realiseren dat Jezus verreweg het grootste deel van het lichaam rein verklaart, en dat hij slechts ‘de voeten’ wast!
We zullen op onze hoogte staan, in onze kracht staan, omdat we sterk gemaakt zijn door de vrijkoping onder de claim van de onderdrukker weg. Ja, we zijn rechtens vrij om hem (de duivel) de kop te vermorzelen, hem te vertrappen met onze voeten, die gereinigd van het stoffige, aardse denken en handelen, als blinkend koper gelijk zijn (naar Openb. 01:15). “Gelouterd als door vuur heen”.
Elkaar de voeten wassen
In vers 14 van Johannes 13 (Joh. 13:14) zegt Jezus, tot slot en als algehele uitleg, dat ook wij elkander de voeten moeten wassen! (en niet de oren). Deze oproep volgt op de vraag van de Meester: “Begrijpt gij hetgeen Ik u gedaan heb?” Iedereen had duidelijk kunnen zien dat Jezus hen de voeten had gewassen. Dat konden ze dus wel begrijpen. Neen, er zat een dubbele bodem in deze handelswijze. De Heer bedoelde iets zeer belangrijks duidelijk te maken in dit aanschouwelijke onderwijs, vlak voor Zijn heengaan. “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een slaaf staat niet boven zijn heer, noch een gezant boven zijn zender. Indien gij dit weet, zalig zijt gij, als gij het doet”.
Het mag voor iedereen duidelijk zijn dat we elkaar niet letterlijk de voeten behoeven te wassen, de noodzaak daartoe is ook niet meer aanwezig in onze ‘geasfalteerde’ tijd. Neen, de Heer moedigt ons aan opdat we elkaar zouden leren dienen in het verdergaande proces van heiliging en reiniging van alle beïnvloeding vanuit het rijk der duisternis. De belangrijkste taak die Jezus uitoefende ter invulling van zijn roeping was de medemens te bevrijden van alle overheersing vanuit het rijk der duisternis.
Echte dienstbaarheid is altijd gericht op het versterken van de mens als schepping Gods en het verlossen van die (goede) mens van alle beïnvloeding van geestelijke vijanden (gevallen engelen); opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust (2 Tim. 03:17). Het is praktisch te veronderstellen dat christenen die in ontwikkeling zijn tot deze volkomenheid, ook daadwerkelijk deze bediening van verlossing en verdere bevrijding aan elkaar zullen toepassen. Alleen wanneer er de goede, door de Heer aanbevolen, gezindheid van dienstbaarheid wordt gevonden kan en zal het effect sorteren: ter meerdere ontplooiing van het lichaam van Christus in onze tijd. Er is liefde voor nodig -uit een rein hart- om zodoende de ander niet te kleineren vanwege (zijn of haar) zogenaamde zwakheid.
Jezus leert zijn leerlingen op de valreep van Zijn ‘vertrek’ deze belangrijke les, opdat het plan Gods voortgang zou vinden. Hij gaf tijdens Zijn leven dit voorbeeld met een bedoeling (“Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, gelijk Ik u gedaan heb” – (Joh. 13:14).
Navolgers van de Meester
Verder staat elke christen dagelijks in zijn dienst om telkens dezelfde offers te brengen, die nooit de zonden kunnen wegnemen; Jezus echter is, na een offer voor de zonde te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God, voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden (door ons, voor elkaar) tot een voetbank voor zijn voeten (Heb. 10:13). Wij zullen de machten onderwerpen aan het gezag en macht van onze goede God, door ze te onderwerpen aan onze macht! Wij zullen ze machteloos maken in en met de autoriteit die we ontvingen door ons geloof, vanuit de volmaakte gerechtigheid in Christus. Wij zullen de Meester juist daarin navolgen, opdat het Koninkrijk Gods verder baan zal breken. Lucas 11 vers 20 (Luc. 11:20) is zo helder als kristal als Jezus daarin leert: “Maar indien Ik door de vinger Gods (de Geest van God) de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen”. Het is fantastisch dat we in onze navolging van Christus, met het reinigen van elkaars ‘geestelijke voeten’, tegelijkertijd het Koninkrijk van God verder openbaren; tevoorschijn laten komen; ja toch?!
Tot slot mogen we ons veilig geborgen weten in de bewarende goede hand van de Schepper van hemel en aarde. Hij zal niet toelaten dat we het boven onze kracht moeilijk zouden krijgen (1 Kor. 10:13). Verder strijden dus in de volle overtuiging dat we overwinnen tot eer van God de Vader door en in onze Heer en Heiland, Jezus Christus. Hij geeft ons Gods Geest, de heilige gehoorzame engelen dienen ons, de Vader der lichten geeft zekerheid en geborgenheid in Hemzelf. Hij heeft gezworen bij zichzelf, en dus staat de overwinning reeds vast. De Heilige Geest is ons tot hulp en sterkte (Parakleet = helper). Wij die geloven hebben hier oog voor. David zegt het zo in Psalm 91 vers 10 tot en met 13 (Ps. 091:010-013): “De Allerhoogste hebt gij tot uw schutse gesteld; geen onheil zal u treffen, en geen plaag zal uw tent naderen; want Hij zal aangaande u zijn engelen gebieden, dat zij u behoeden op al uw wegen; op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. Op leeuw en adder zult gij treden, jonge leeuw en slang zult gij vertrappen”. “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge (gedurende) de komst van onze Heer Jezus Christus blijken in alle delen onberispelijk bewaard te blijven. Die u roept is getrouw; Hij zal het ook doen” (1 Thess. 05:23). Hij werkt dit uit door middel van de gemeente waarin broeders en zusters bereid zijn elkaar te dienen met het waterbad van het woord, voor elkaar op de bres staan ter verdere bevrijding, en vervolmaking tot gelijkvormigheid aan het beeld van Christus.
Daar waar christenen dit doel niet uit het oog verliezen en zich blijven spiegelen aan de oproep van de Meester: “Wees dan volmaakt, zoals uw hemelse Vader volmaakt is”, blijft er voortgang en groei temidden van en in Zijn lichaam, die Jezus aan de Vader wil voorstellen; geheel bekwaam gemaakt om gaande deze weg de zuchtende schepping te bevrijden en te verlossen.
Eerst de mens dan de gehele schepping! Doe je al mee in dit geweldige plan?

 

Een verhaal over de zee door Klaas Goverts

Naar aanleiding van Matteüs 14 vers 22 tot 33 (Matt. 14:22-33)

Vertel eens een verhaal. Waar moet het over gaan? Over een land of over een stad? Over een huis of over een paleis?

Neen, vertel maar over de zee. Over de zee? Maar waarom wil je nu over de zee horen? Dat is helemaal niet leuk en ook niet fijn.

Toch wil ik dat: ik wil horen over de zee.

Goed dan, luister…

De eenzame zwarte boot vaart in het holst van de nacht door een duisternis, woest en groot den dood, den dood tegemoet.

Ik lig diep in het kreunende ruim koud en beangst alleen en ik ween om het heldere land dat achter de einder verdween.

Neen, dat vind ik niet mooi. Vertel me iets anders. Ik wil het zelf bele­ven.

Prima, doe je laarzen maar aan en zet je zuidwester op, en ga met me mee.

Naar welke zee gaan we dan?

Moeten we niet eerst de atlas raad­plegen? Neen, want deze zee heeft geen naam, het is niet de Noordzee en niet de Atlantische oceaan, het is anders. Met een landkaart kom je er niet.

De zee, dat is de plek in je leven waar je geen grond onder de voeten hebt. De oude joodse wijzen zeggen: de zee, dat is de verborgen wereld. Je kunt de diepte niet meten en je kunt de bodem niet raken.

Angst en chaos

Elk mens wordt in zijn leven gecon­fronteerd met de zee. De zee, dat is, de angst.

Soms ga je met iemand om en je denkt: die heeft het goed voor elkaar in het leven. Alles verloopt volgens plan. Orde op zaken. En toch is diep in het hart van die mens een verbor­gen angst.

Angst kan een mens bedreigen op verschillende niveaus. Daar kan het gevoel zijn: deze wereld heeft geen toekomst meer. We zijn aan het einde der dagen gekomen.

Daar kan het besef zijn van onmacht. Mijn armen zijn te kort. Ik red het niet en met zijn allen redden we het niet.

In deze twintigste eeuw is daar voor­al de vraag: wie ben ik? Een mens, wat is dat eigenlijk?

Dan is er die beklemming: de angst om te falen, om te vallen.

En als je dan valt, dan is er niemand die je opvangt.

De zee, dat is de chaos. Alles wat je in de war brengt. Zee: bodemloos gat. De zee, dat is de afgrond.

Naar de overkant

Ga in het schip, zegt gij; steek van het strand. Die avond zei Jezus tot. zijn leerlingen: Gaan jullie vast naar de overkant; Ik kom wat later.

Ze hadden er niet veel zin in.

Waarom uitgerekend nu? Ze hadden net die maaltijd gehad met al die mensen. Ze zaten nog na te genieten van die speciale dag.

Kan het niet tot morgen wachten? Misschien keek er één naar de lucht: volgens mij is er zwaar weer op til. Morgen? Neen, vanavond nog. Vaar tegen wind en tijd; vaar naar de over­kant, wacht daar op mij.

Daar gingen ze. Het werd zwaar, loodzwaar. Tegenwind. Alles tegen. Wij zien alleen nog maar: water en wind.

En het werd donker, aardedonker.

De nacht was lang, eindeloos lang. Geen hand voor ogen te zien. Lucht van wind en wolken zwart. En maar roeien en geen meter vooruit komen.

De vierde nachtwake

De ene nachtwake na de andere gaat voorbij. Hoe laat zou het zijn?

Eerste, tweede, derde wake. Nu komt de vierde, dat is de laatste, het donkerste deel van de nacht. Die begint om drie uur en duurt tot zes uur; dan is het ochtend.

En in die laatste wake: een gestalte wandelt over de wateren.

Wat moeten we daar nu mee?

Nu wordt het spannend. Of juist niet. Krijgen we nu weer het pro­bleem: is dit echt gebeurd? Staat of valt hier ons geloof, met de kwestie: was dit letterlijk, echt letterlijk?

Of bedoelt Matthéüs iets anders met zijn verhaal? Iets meer?

Wij komen met onze typische wes­terse vragen. Is Jezus dan een soort tovenaar? Die de zwaartekracht over­wint?

Of gaat het misschien om een ander soort zwaartekracht? De zee, die altijd maar weer mensen naar bene­den zuigt. Die eeuwige wateren, die altijd maar weer de baas zijn.

En dan deze mens. Want dat is, denk ik, nuttig allereerst heel duidelijk vast te stellen. Jezus doet dit als mens. Niet als een goddelijk wezen. Niet om te bewijzen dat Hij God is. Hier gaat de ware ‘adam, de echte mens.

Wat zou het voor nut hebben, letter­lijk over water te kunnen lopen? Wat wel nut heeft, zin heeft: dat is dat je als mens niet eeuwig en altijd speel­bal hoeft te zijn van allerlei chaoti­sche krachten.

Je kunt ook nog anders. Je bént anders. Je bent méns. Dat heeft Jezus laten zien.

Je bent niet onderworpen aan een eindeloos noodlot. Er is een kracht in jou om tégen de stroom op te gaan. De zee onder je. De chaos onder je voeten.

De orde van Gods Koninkrijk

Een omgekeerde orde is op handen. Dit is niet spectakel, een soort one man show. Dit is Koninkrijk van God.

Jezus laat zien: er is een kracht in een mens, om je niet te conforme­ren. Om je niet altijd maar aan te passen.

Misschien is het goed een andere vraag te stellen: niet: kan dat echt, wandelen op water? Maar de vraag: wat heeft Matthéüs bewogen dit ver­haal te vertellen? Welke functie heeft dit verhaal in zijn boek?

Dan bedenken we: Matthéüs schrijft in de jaren na de ramp. Na het jaar 70. De Romeinen waren gekomen; als een zee overspoelden ze het land. Het jaar 70 betekende de totale chaos. De aarde was woest en ledig geworden. Een duisternis was op de afgrond. Jeruzalem zat eenzaam ter­neer. De nacht was gevallen. Als Matteüs daar rondliep, had hij het gevoel: dit is het einde. Ik loop hier langs een afgrond.

En de mensen om hem heen stelden de vraag: hoe lang zal dit duren?

Komt er ooit nog een dageraad na deze nacht? En ze probeerden de nachtwaken te tellen.

Maar de meesten gaven de moed op. Ze zeiden tegen elkaar: we zitten nu eenmaal in het schip en we dobbe­ren stuurloos rond op de golven. Wij, nu de nacht begint, weten niet waar. We zien geen weg. We weten geen koers. Radar hebben we niet.

Hier eindigt de geschiedenis. De fei­ten hebben ons achterhaald.

Ze keken elkaar aan en ze zeiden: het is nu alleen nog maar donker; verder niets.

Het kan anders!

Tegen deze nacht kunnen we niet op; deze zee neemt ons mee. De een­zame zwarte boot vaart in het holst van de nacht.

Hoor, zegt Matteüs, het kan nog anders. Er was een mens en hij ging over de zee. In het holst van de nacht. Hij liet zich niet inpakken door de chaos. Hij ging niet met de stroom mee. Hij was anders.

Het is net of hier alle verhalen samenkomen, zegt Matteüs. Want ik zie het volk Israël: de zee blok­keert hun weg maar ze trekken er – doorheen. Ik zie Jona, in de diepte, een vis houdt hem gevangen en de oude rabbijnen zeggen: die vis is de ballingschap, symbool van Babel, ver van huis, ver weg in de afgrond, maar die vis wordt een tempel, een bedehuis.

Dit verhaal wil ik vertellen, zegt Matteüs. Een verhaal tégen de zee, tégen de doem en de dwang en de ondergang. Een verhaal tégen de afgang en de afgrond. Er gaat een stem over het water, er gaan voeten over de zee. Er is een verhaal dat bóven het water uitkomt, boven het tumult en het geweld.

Geweldiger dan water en dan wind.

Niet één, maar twee!

Maar, zegt Matteüs, ik moet er nog iets bij vertellen. Het was er niet één, die daar liep. Het waren er twee.

En nu even oppassen. Want heel vaak krijgen we dan te horen: Ja hoor, natuurlijk Petrus weer. Die moet ook zo nodig. Die wil stoer doen. Dat kan ik ook wel. En natuur­lijk: even gaat het goed en dan zakt hij als een baksteen. En Jezus moet hem er weer uitvissen.

Zo zie je het in de regel op schilderij­en. Petrus, bijna verdronken, zijn hoofd nog net boven water, en Jezus die de arme drenkeling omhoog trekt. En in de boot een stel meewarig kijkende discipelen: die Petrus ook altijd. Die kan ook nooit eens fat­soenlijk in het schip blijven. Ze schudden hun wijze hoofd er maar eens over.

En dan kun je daar heel moralistisch over preken: Broeders en zusters, let op Petrus. U ziet het: als u één moment vergeet naar Jezus te kijken, dan gaat het mis met u. U bent gewaarschuwd!

Is dat de moraal van dit verhaal? Of horen we iets anders?

Matteüs wil iets laten zien, in die duistere jaren na de verwoesting van Jeruzalem. Er zijn geen lichtpunten meer, de tijd is geworden een einde­loze zee, een lange, donkere nacht, zonder lantaren, zonder vuurtoren. Geen sein, geen teken, geen signaal. Je weet niet meer hoe laat het is; je weet niet meer hoe ver het nog is naar de overkant.

En dan, zegt Matteüs, het kan. Midden op die zee: een ontmoeting tussen twee mensen. Een gesprek. Een woord, een stem: moed houden, Ik ben er toch, wees maar niet bang.

Het moeten er twee zijn

Een vriend van mij maakte een schil­derij in de dagen van de Golfoorlog. Het greep hem intens aan. De ene tube verf na de andere spoot hij op het doek: het werd een heel woest beeld: een wereld in brand. Vuur, vlammen, hevig en grimmig.

En toen: midden in die wereldbrand: twee kleine figuurtjes, hand in hand. Hij zei tegen mij: Eerst had ik er één willen neerzetten: één kleine gestal­te. Maar toen dacht ik: dat is de tota­le eenzaamheid. Het moeten er twee zijn.

Ja, heeft Matthéüs gedacht, het moe­ten er twee zijn. Jezus en Petrus.

En soms heb je misschien het gevoel: ik zak weg. Maar de hand van de één pakt de hand van de ander en samen kom je boven. Luctor et emergo. Ik worstel en kom boven.

En degenen die het zien, zullen zeg­gen: waarlijk, gij zijt een zoon van God.

Soms voel je de grond onder je voeten wegzinken. Maar er is een verhaal dat je draagt. Een verhaal’ dat verder gaat dan de dag; een verhaal dat meegaat tot in de nacht.

Een verhaal dat verder reikt dan het land. Een verhaal dat meetrekt tot over de zee.

En degenen die het zien, zullen zeggen: echt, jij bent een zoon, een dochter van God.

Eens zal het regenen, stil,

zoals toen aan zee,

kom mij dan tegen

en ga met mij mee.

 

Twintig jaar VOX door Duurt Sikkens

Ruim 20 jaar geleden werd het eer­ste idee geboren om mensen in de gelegenheid te stellen het evangelie in hun eigen taal te kunnen beluiste­ren. Ik hoorde er voor het eerst van toen Joan Wilschut uit Soest me hierover opbelde. Ze was op die gedachte gekomen na een bezoek aan Hollandse vrienden in Frankrijk en had gemerkt wat cassette-boodschappen voor deze mensen beteken­den. Ze ging erover doordenken en kwam met het plan om predikingen te laten vertalen, opnieuw in te laten spreken en te verzenden naar alle windstreken.

Wel, het leek mij wel wat, al had ik niet het flauwste vermoeden hoe dit allemaal op poten moest worden gezet. Ook anderen waren zeer enthousiast, maar hoe doe je nou zoiets?! Er werd vergaderd en nog eens vergaderd totdat op een gegeven ogenblik aan een der toenmalige medewerkers een visioen werd getoond: een wereldbol. Vanuit Nederland werden witte pijlen afge­schoten naar allerlei landen en waar de pijlen neerkwamen daar sprongen weer meerdere pijlen alle kanten uit. Met andere woorden de boodschap zou zich vermenigvuldigen! Later zijn ook andere, bemoedigende en waarschuwende visioenen getoond, maar dit was het echte begin.

Op 29 september 1977 werd VOX officieel een stichting, met statuten, notarieel bekrachtigd.

Naam

De naam VOX (Latijn) betekent STEM, indachtig aan de bekende uit­spraak: ‘Vox clamantis in deserto’, wat vertaald betekent: ‘De stem van één die roept in de wildernis’. Deze vlag dekt de lading van VOX. In de wildernis van godsdiensten, denksys­temen, sekten en religies, al of niet beplakt met het etiket ‘christelijk’ wil VOX, zelf ook zoekend en tastend, een duidelijk geluid laten horen. “Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld worden gepredikt tot een getuigenis voor alle volken”, schrijft Matteüs op uit de mond van zijn Meester, die zelf ook heeft gezegd: “… de schapen volgen Hem omdat zij Zijn stem kennen, maar een vreemde zullen zij zeker niet vol­gen, maar ze zullen van hem weglo­pen omdat ze de stem der vreemden niet kennen”.

De schapen mogen dus zelf oorde­len. En wanneer je je oor hier en daar te luisteren legt hoor je inder­daad vreemde stemmen. Wij gaan daar niet zozeer tegenin, liever bren­gen we een helder evangelie over de onzienlijke dingen, over engelen en boze geesten, over gerechtigheid, over God uit wie geen duisternis kan komen omdat Hij goed is en barm­hartig.

Daarom heten wij VOX en we zijn blij dat we mee kunnen werken aan dit ‘werk des Heren’.

Samen

We hebben gemerkt dat samenwer­king onontbeerlijk is. Dat kan alleen wanneer je elkaar vertrouwt. Dan durf je elkaar ook veel toe te vertrou­wen en beginnen in dat klimaat de voorgestelde doelen vorm te krijgen. Begonnen met een handjevol men­sen waarvan, helaas, ons al verschei­dene zijn ontvallen, wordt het VOX- raderwerk nu bediend door zo’n 50 medewerkers. En dat allemaal op vrijwillige basis in de vrije tijd van deze mensen. Natuurlijk verzet de secretaris het meeste werk.

Aanvankelijk was dat Krijn van Dongen, bijgestaan door zijn vrouw Appie. Deze twee VOX-mensen in hart en nieren hebben de stichting van de grond getild. Gigantisch veel tijd hebben ze er jarenlang ingestoken en zodoende VOX body gegeven. Uiteraard zijn hen en ons de tegen­werkingen niet bespaard gebleven; de gekste dingen gebeurden op de meest onverwachte momenten. Alle medewerkers kunnen daarover mee­praten: misverstanden, haperende machines, mislukte zendingen, ziek­ten. onbegrip, bedrog, aan de grens geweigerde tapes, enz., enz. Een elke keer zijn we er met z’n allen biddend om Gods hulp doorheen gekomen. Waarom? Omdat Hij waakt over de verkondiging van Zijn woord. Dat is voor ons allemaal de leidende en meest geruststellende gedachte geweest.

Inkomsten

Ontroerend is het te beseffen dat vele mensen met hart en ziel achter dit werk staan. We doen amper aan p.r. Want we willen niet bedelen en zullen dit ook niet doen. We merken wel dat VOX vele vrienden en vrien­dinnen heeft die geestelijk meewer­ken en tevens financieel bijdragen. Sommige gemeenten geven een maandelijks bedrag of houden een extra collecte. Prachtig! Trouwens, weet u wat de hoogste postenkost is? Porti. Die lopen per kwartaal in de duizenden. En dan niet te vergeten vidia, audi, kantoorapparatuur, etc.

Elke keer gaan er nu zo’n duizend cassettes de lucht in. (Naar 60 lan­den afgelopen april, t. w. Engels 732, Frans 185, Duits 51, Bahasa Ind. 71 stuks). Dat is niet niks! Wat de geld­middelen betreft hebben we eigenlijk maar één grondregel: Zolang er geld is, gaan we door; is het op, dan stop­pen we ermee.

Wie meer wil weten over het reilen en zeilen van VOX kan gratis het twee keer per jaar verschijnende ‘VOX-nieuws’ toegezonden krijgen. In het blaadje staan voornamelijk de reacties van de mensen die de tapes beluisteren.

‘t Cassettebandje

Zal uiterst kort de route beschrijven van Nederlandse toespraak tot

verstuurde cassette. In diverse gemeenten beluisteren mensen toespraken op ‘VOX-waarde’. Deze worden naar de secretaris gestuurd, die vermenigvuldigt ze, zendt ze naar de leden van de preken- commissie. Deze leden beluisteren een vijftal toespraken en komen in vergadering bijeen om ze op geschiktheid te bespreken; kant­tekeningen worden geplaatst.

Vervolgens worden de gekozen pre­ken helemaal uitgetypt door typistes (een klus!) en naar de desbetreffende voorgangers gestuurd die de toe­spraak vertaalbaar trachten te maken. Opnieuw uittypen en naar de verta­lers Frans, Duits, Engels en Maleis gezonden. (Er zijn nog vacatures: Spaans en Italiaans). Het vertalen is een heidens (pardon, christelijk) kar­wei. Daarna wordt de toespraak inge­sproken.

Wanneer deze moederhanden klaar zijn worden ze vermenigvuldigd, ver­pakt, beplakt, gelabeld en verzonden. Inderdaad, allemaal vrijwilligers­werk.

Als centrale figuur in dit netwerk fungeert de huidige secretaris Chris Bredschneijder, bijgestaan door zijn vrouw Joke die penningmeester is.

Een keer per jaar komen we allemaal bij elkaar om van gedachten te wisse­len, ervaringen en knelpunten te bespreken en om elkaar te bemoedi­gen. U begrijpt dat deze samen­komst dit jaar een feestelijk tintje heeft!

Gods werk

Vanzelfsprekend kan ik nog veel meer over dit unieke werk vertellen , maar dat hoeft hier niet. Neem con­tact op met C. Bredschneijder, want die weet alles…

Een paar dingen wil ik tot slot nog even zeggen:

-Het is een werk Gods, da’s wel zeker.

-En vele reacties uit het buitenland zijn bemoedigend en hartverwar­mend. Er is honger!

-Ik bedank namens het bestuur van VOX alle medewerkers voor hun belangeloze inzet en doorzettingsvermogen.

-Ik bedank de redacteur van ‘Levend Geloof voor plaatsing van dit artikel in het blad.

-En ik bedank al die bekende en onbekende mensen en gemeenten die VOX zo’n warm hart toedragen. We gaan met z’n allen verder met het zoeken naar wat God was verlo­ren: mensen. En als u wat voor het VOX-werk wilt doen, dan kunt u dat: bidt dat dit kostelijke woord zich ver­menigvuldigt in de harten van men­sen die Zijn stem zo graag horen.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Want er komt een tijd, dat de men­sen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de ver­dichtsels keren…

Blijf gij echter nuchter onder alles, aanvaard het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle”. Paulus in zijn tweede brief aan Timotheüs, hoofdstuk 4 vers 3 tot 5(2 Tim. 04:05).

De man van drie miljoen

Weet u wie de man van drie miljoen wordt genoemd? Ik stelde deze vraag in verschillende gemeenten waar ik de laatste maanden mocht dienen in de woordverkondiging, maar nie­mand wist het. Eerlijk gezegd wist ik het zelf ook niet, totdat ik in de VPRO-gids(!) een artikel las onder bovenstaande kop. Het bleek te gaan over Billy Graham! De BBC zond onlangs, in verband met zijn aan­staande tachtigste verjaardag, een documentaire over hem uit. Onder de titel ‘Billy’ trekt het leven van een man voorbij die in ruim 50 jaar tegenover meer dan 100 miljoen mensen heeft gestaan, en iedereen heeft verzocht zich tot het christen­dom te bekeren. De schrijver merkt er enigszins sarcastisch bij op: ‘Met niet aflatend fanatisme’. Meer dan drie miljoen mensen hebben in de loop der jaren op zijn uitnodiging een ‘beslissing voor Jezus’ genomen, vandaar de titel: ‘De man van drie miljoen’.

Billy Graham werd in 1918 in Carlotte, North Carloline, als boerenzoon geboren. Wat de schrij­ver noemt ‘gebrek aan intellectuele diepgang’ bleek juist zijn kracht. Hij bleef de jaren door trouw aan zijn boodschap die in het kort neerkwam op de leer van de volgende vijf stappen:

-Lees elke dag de Bijbel om zo Christus beter te leren kennen.

-Bid iedere dag tot God.

-Vertel anderen over Jezus.

-Ga samen met anderen naar een kerk waar de leer van Jezus wordt gepredikt.

-Gedraag je als goed christen, heb je naaste lief en toon interesse in andermans lot.

‘Een simpele boodschap’, zo schrijft het blad verder, ‘die zich makkelijk laat vertalen en verspreiden, wat dan ook op een schaal gebeurde waar zelfs de paus & co een puntje aan kunnen zuigen. Graham werd als één van de eerste evangelisten achter het ijzeren gordijn toegelaten, hield diensten in China en kwam zelfs tot ons per satelliet’.

Van grote invloed

Hoewel Billy Graham niet specifiek een pinkster- of volle evangelie evangelist was (hij behoort tot een baptis­tengemeente) is zijn invloed in deze eeuw zeer groot geweest. Na de komst van Lam Jeeveratnam uit India en Hermann Zaiss uit Duitsland, in 1951 en 1952, werd hij in Nederland vooral bekend door de grote meetings in 1954 en 1955 in het Olympisch stadion in Amsterdam en het Feyenoordstadion in Rotterdam. Ik kan mij beide massa-samenkomsten nog heel goed herinneren.

Daarna kwamen in 1958 de grote samenkomsten met evangelist Osborn, later gevolgd door andere Amerikaanse evangelisten, en in de zestiger jaren voortgezet door predi­kers als Karel Hoekendijk, Johan Maasbach, J. E. van den Brink, Sjaak Roose en vele anderen. Vooral via openluchtsamenkomsten en tent-campagnes werden vele duizenden met het evangelie bereikt en kwa­men velen tot geloof.

Met dankbaarheid mag iedere chris­ten op de jaren vijftig en zestig terugzien, niet als een herinnering die weemoedig maakt, maar positief vooruitziend en verwachtend dat Gods werk doorgaat en de gemeente niet alleen in kwantiteit maar vooral ook in (geestelijke) kwaliteit zal groeien. Een gemeente die, zoals Paulus dat formuleert, zal worden, ‘stralend, zonder vlek en zonder rim­pel, zodat zij heilig is en onbesmet’. Billy Graham was een evangelist in hart en nieren. En hij is het nog steeds, ondanks het feit dat hij door zijn leeftijd, maar vooral door het Parkinson-syndroom waar hij mee te maken heeft, lichamelijk afgeremd is. Terwijl sommige andere evangelisten in zonde vielen en daardoor uitgeschakeld werden, bleef hij trouw aan Zijn Heer en Heiland, die hem eens geroepen had om het evangelie op eenvoudige, maar duidelijke wijze te verkondigen.

De strijd om Jeruzalem

Het informatieve programma Zembla (onder auspiciën van de NPS en VARA) besteedde kortgeleden nog weer eens uitvoerig aandacht aan Jeruzalem, de stad die door drie belangrijke godsdiensten als een hei­lige plaats wordt gezien. Zowel Joden als Arabieren kwamen uitge­breid aan het woord en men probeerde een zo objectief mogelijk beeld te geven van, zoals de titel ook aangaf, ‘De strijd om Jeruzalem’. Een kort overzicht van de geschiedenis bracht de bekende feiten naar voren, waar­bij duidelijk werd dat de Joden gelei­delijk aan terrein winnen om uitein­delijk geheel Jeruzalem te kunnen besturen.

De reportage werd afgesloten met de opmerking: ‘Jeruzalem wordt wel de ‘stad van de vrede’ genoemd, maar misschien is deze historische stad wel de lont in het kruitvat van een heilige oorlog’. Dat er nog zeer veel strijd zal worden gevoerd om Jeruzalem is duidelijk, maar om hierbij te spreken van een ‘heilige oorlog’ zal door iedere waarachtige christen worden afgewezen. Geen enkele oorlog is namelijk heilig, net zo min als plaatsen op aarde heilig zijn of alleen personen die, zoals de Katholieke kerk leert, van bijzondere betekenis zijn geweest in hun gods­dienstig leven. De Bijbel laat duide­lijk zien dat iedere wedergeboren christen een ‘heilige’ is, dat wil zeg­gen apart gesteld, verlost uit het rijk der duisternis en overgeplaatst in het Rijk van Jezus Christus.

Wie de Bijbel met geestelijke ogen leest weet ook dat in iedere strijd die op het natuurlijke, aardse vlak wordt uitgevochten altijd Satan zijn hand heeft. Of het nu de strijd is tussen bijvoorbeeld Katholieken en Protestanten in Noord-Ierland, of tussen Joden en Arabieren in het Midden-Oosten, maakt geen verschil. Geweld, ruzie, moord of doodslag worden nooit geïnspireerd door Gods Geest, zoals Zacharia al profe­teerde: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest!”

Het is daarom ook onbegrijpelijk dat zoveel christenen zich een rad voor ogen laten draaien als zij aan de gebeurtenissen rondom het Joodse volk, Jeruzalem, etc. een ongeestelij­ke invulling geven. Het Volk van God waarvan de Bijbel spreekt bestaat uitsluitend uit wedergeboren mensen, Joden zowel als niet-Joden (1 Petr. 02:09-10). En bij Jeruzalem gaat het om het hemelse Jeruzalem

(Heb. 12:22). En wat de strijd betreft zijn wij betrokken bij een geestelijke strijd: “Want wij hebben niet te wor­stelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de mach­ten, tegen de wereldbeheersers dézer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:12).

De misleiding door de wichelroede

‘In het Overijsselse Vechtdal zijn nog magische plekken te vinden waar je op een bijzondere manier in contact kunt komen met de krachten van de aarde en de kosmos. Deze plaatsen worden leycentra genoemd: plekken waar kosmische energie zich kenbaar maakt. Plekken die vanaf de oertijd als heilig worden beschouwd en waar mensen genezing zoeken’. Ik wreef mijn ogen even uit toen ik dit onlangs las in de Zwolse Courant. Het was het begin van een artikel onder de kop: ‘Krachtplekken zoeken met de wichelroede’. In samenwerking met de Vechtdal- V.V.V ’s heeft de Studiekring Leycentra-Onderzoek een route uit­gezet langs bijzondere krachtplekken in het Overijsselse Vechtdal. Mensen die deze leycentra-route individueel of in groepsverband willen ervaren, krijgen voor fl. 7,50 de beschikking over een routebeschrijving met achtergrondinformatie en een wichelroe­de met instructie. Aan het einde van het artikel wordt nog vermeld dat de 120 kilometer lange route zowel per auto of per fiets kan worden afgelegd en eventueel ook in een verkorte versie kan worden gereden.

Waarom wij hier melding van maken is uiteraard niet om er propa­ganda voor te maken, maar hoe hier weer een vorm van misleiding aan de orde is. Wie geen onderscheiding van geesten heeft zal een dergelijk bericht over het hoofd zien, of afdoen met de opmerking dat het een onschuldig attractie voor toeristen is.

In de zogenaamde leycentra die onderweg worden aangedaan kun je -als je je ervoor openstelt- positieve energie opdoen. Een hoogleraar in de natuurkunde van de universiteit uit Oxford zou deze ontdekking in de jaren zeventig gedaan hebben. Als christenen sluiten we ons uiter­aard af voor deze occulte energie, ook al is er het etiket ‘positief opge­plakt. Wij hebben geen behoefte aan aardse krachten, maar willen ons lie­ver openstellen voor kracht van omhoog en gehoorzaam zijn en blij­ven aan de oproep van Paulus in Kolossenzen 3 om de dingen te zoe­ken en te bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn.

Zijn alle gods­diensten gelijk?

Een vraag die in de loop der eeuwen al ontelbare malen gesteld is en waarover de discussies aan de gang blijven is de al of niet gelijkheid van de godsdiensten. Ik herinner me jaren geleden hoe ik van een toen­malig bekend iemand een boekje cadeau kreeg waarin de voornaamste godsdiensten van de wereld beschre­ven worden. Ik had de indruk dat ik het boekje kreeg omdat ik mij zo inzette voor het christelijk geloof en de ander dacht: ‘Wat overdreven, ook wat in andere godsdiensten naar voren komt is toch relevant. Per slot van rekening brengt een groot deel van de christenen er ook niets van terecht’.

Om op dat laatste in te haken: Niet iedere christen is een echte christen! Wie in naam christen is, omdat zijn of haar ouders christenen waren en tot een of ander kerkgenootschap of gemeente behoorden, is daardoor zelf nog geen christen, tenzij hij wedergeboren wordt. Alleen door een persoonlijk bewust geloof in Jezus Christus als Verlosser wordt men een kind van God. Dan wordt het waar, waar Paulus in een van zijn brieven al over schreef, dat wie in Christus is, een nieuwe schepping is geworden; het oude is dan voorbij en het nieuwe gekomen. Heel wat zich noemende christenen zijn daar­om geen echte christenen en het is mede daarom dat de grote wereld­godsdiensten zo gemakkelijk door het naam-christendom op een lijn gezet worden.

De theologische wereld loopt hierin vaak voorop. Zo las ik in HN-magazine een interview met Judith Frishman. Zij is bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de relatie tussen het jodendom en het christen­dom aan de Rijksuniversiteit Leiden. Zij zegt: ‘Voor mij is eigenlijk iedere godsdienst een model van hoe het leven in elkaar zit. Maar er is geen enkel model dat sluitend is. dat alle problemen bedekt. Dus kan ik me voorstellen dat de christelijke visie op hoe de wereld in elkaar steekt in bepaalde perioden meer overeen­komt met de werkelijkheid dan ande­re visies. Dat geldt natuurlijk ook voor andere godsdiensten zoals het hindoeïsme en boeddhisme. Of de islam’…

Waarachtige christenen laten zich echter wat dit betreft geen rad voor de ogen draaien. Juist de Zoon var. God zelf bracht op niet misverstane wijze naar voren waarom er maar één God is en hoe de weg om snede met God te ontvangen alleen moge­lijk is door geloof in Zijn Zoon. Hij sprak: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij” en “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”.

Geen leerstelling

Hij bracht dit niet als een soort leer­stelling naar voren, maar leefde zelf in overeenstemming met de wil van de Vader Het Christendom is daar- ut: exclusief de enig ware gods­dienst En al is er momenteel nog zoveel verdeeldheid en soms verschil in zienswijze, de ware christen her­kent de ander die ook christen is, ook al denkt hij misschien op bepaal­de punten wat anders. Het mooiste is natuurlijk als men op dezelfde geestelijke golflengte met de ander zit Als er verder gebouwd wordt op het fundament, zoals Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02)dat zo duidelijk aangeeft, kan er verder invulling worden gege­ven aan de oproep ons te richten op het volkomene. En gaat het er meer en meer uitkomen dat we geroepen zijn om ons als zonen Gods te open­teren. Zij zijn de werkelijke beeld­dragers van Christus.

Gelukkig gaan meer en meer wedergeboren christenen ontdekken dat het hierom gaat, zij zoeken elkaar op, bemoedigen en ondersteunen elkaar. Belangrijk is als men in een gemeente of groep elkaar kan stimuleren en als nieuwe schepping kan functioneren. Maar ook als dit niet het geval is gaat, als men de weg van geloof en gehoorzaamheid blijft bewandelen en men zich bewust is dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, deze ontwikkeling door tot de volkomenheid is bereikt. Want uiteindelijk zal de ware gemeente van Jezus Christus triomferen en zal er een dag komen dat ook de aanhangers van andere gods­diensten tot de erkenning zullen komen: Er is maar één Heer, maar één Koning, Jezus Christus, de Zoon van de levende God!

De vrede van Jeruzalem 2 door Hessel Hoefnagel
De hof van Eden en het paradijs
De Schepper begon ‘in den beginne’ de dingen die niet zijn, tot aanzijn te roepen (vgl. Rom. 04:17). Hij schiep orde in de chaos van het heelal en met name de aarde, welke nog ‘woest en ledig’ was (Gen. 01:02). In dat begin profeteerde Hij al over de mens en diens eeuwige bestemming: “Laat ons mensen maken naar ons beeld als onze gelijkenis”, opdat zij op de juiste wijze kunnen heersen (Gen. 01:26).
Vanaf deze eerste profetie in de Bijbel ging het Woord, dat één geheel was met de eeuwige en onzienlijke Schepper, uit om te doen wat Deze voor ogen had en om te volbrengen, waartoe Hij het uitzond (vgl. Jes. 55:11). In dit Woord was leven en het leven is het licht voor de mens. Dit licht schijnt in de duisternis en deze heeft en zal het niet kunnen overweldigen en uitschakelen (Joh. 01:01-05).
Het Woord van het leven, dat het licht is voor de mensen, werd in de sfeer van de Dood geopenbaard, zoals het kiemkrachtige zaad in de donkere aarde wordt gebracht om tot ontkieming en vruchtvoortbrenging te komen!
Toen de Zonde(macht) de schepping kon binnenkomen vanwege de ongehoorzaamheid van de mens, kon daardoor ook de Dood(smacht) binnendringen. Deze sterke macht heeft zijn invloed kunnen doen gelden in alle mensen, omdat niemand in staat was de verleiding tot zonde te weerstaan (Rom. 05:12).
Het vleesgeworden Woord
In het klimaat van de Dood werd echter in de door de Schepper vastgestelde tijd (de ‘volheid van de tijd’ – Ef. 01:10) onze Heer Jezus Christus als dé Mens, en daarmee als het ‘vleesgeworden Woord van God’, geopenbaard. Niet als met een toverstokje, maar binnen de lijnen van het ‘eeuwig raadsbesluit’ van de Schepper en met een vastgestelde ontwikkeling naar het voorgestelde doel toe.
Via de exclusieve weg van persoonlijke daadstelling door bekering, geloof in God en daarmee geloof in de Heer Jezus Christus, wordt de mens onttrókken aan de claim van de Dood en de (machten der) duisternis. De mens, die op het evangelie van God ingaat, wordt overgeplaatst in de vrede, blijdschap en gerechtigheid van het Koninkrijk van God en van de Zoon van Zijn liefde (Kol. 02:13). Door het ‘Woord des levens’ krijgt zo de ‘nieuwe schepping’ steeds meer de gestalte, zoals de Schepper die van oorsprong af bedoelt.
In Jezus Christus, dat wil zeggen deel uitmakende van Zijn ‘lichaam’, is de mens als ‘nieuwe schepping’ bestemd tot drager en verkondiger van het Woord van het leven. Pas in die hoedanigheid is hij de uitdrukking van het beeld van de eeuwige Schepper, zoals Deze dat ‘in den beginne’ aangaf (Gen. 01:26).
De belichaming van het leven
Aan Zijn Woord van het leven is de Schepper nog steeds bezig een lichaam te geven en deze belichaming noemt Hij ‘mens’!
Door middel van de uiteindelijke en voltallige mensheid, waarvan onze Heer Jezus Hoofd is, zal het heelal vervuld worden met de scheppingsgedachten van onze God, tot Zijn verheerlijking.
Vanaf de oorsprong is de mens dus bestemd om te heersen. De mens en niemand anders zal al de ‘werken van Gods handen’ tot ontwikkeling brengen, zoals de Schepper bedoelt. Zo krijgt door middel van de mens het Koninkrijk van God gestalte.
De mens is in dit opzicht te vergelijken met de vrouw in het reine huwelijk, zoals de Schepper dat instelde. Haar verlangen gaat in alle opzichten uit naar de man. Zij brengt met vreugde de vrucht van de gemeenschap met haar man voort. De kenmerken van deze vrucht zitten al verborgen in het kiemkrachtige zaad van de man, die in deze vergelijking een beeld is van de Schepper zelf, terwijl Diens zaad een beeld is van Zijn woord (vgl. 1 Joh. 03:09).
Het wezen van de grote Schepper wordt geopenbaard in vrede, gerechtigheid en blijdschap door de Heilige Geest (Rom. 14:17). In deze sfeer zijn goedheid, liefde, geloof, hoop, waarheid en trouw, onbelemmerd aanwezig. Vanwege deze kenmerkende eigenschappen betitelde de Schepper Zijn werken als zeer goed, dus in staat om tot in eeuwigheid in volmaaktheid te functioneren. De mens zal daarin, naar het eeuwig voornemen van onze God, als beheerder en onderhouder functioneren en in nauwe relatie met de Schepper alles tot ongekende hoogten uitbouwen.
De hof van Eden
Toen de éérste mens in zijn functie als beheerder van het geschapene (Gen. 01:28) een bepaalde tijdsperiode op aarde had doorgemaakt, formeerde de Schepper voor hem een gedeelte daarvan als een bijzondere ‘woonlocatie’ voor de mens.
Deze geografisch in de Bijbel aangeduide plaats kennen we vanuit het begin van de Bijbel als de ‘hof van Eden’. Ook deze ‘hof’ moest hij bewerken en bewaren, dus doen ontwikkelen tot volle functie (Genesis 2). De reden van de formatie van deze hof staat in direct verband met de voor de mens beoogde bestemming binnen de doelstelling van God.
De begrippen ‘hof van Eden’ en ‘paradijs’ worden nogal eens met elkaar verward. Er is echter een heel belangrijk verschil. Dit ligt daarin, dat er in de laatstgenoemde situatie geen sprake is van enige strijdigheid met de doelstelling van de Schepper en geen misleiding tot zonde. Binnen de aanduiding paradijs is absoluut geen plaats voor de slang (duivel), leugenaar vanaf het begin. Zijn leugen bestaat daarin, dat ze de mens brengt onder de claim van de Dood en onbruikbaar maakt voor het doel van God.
De hof van Eden is een schaduwbeeld van het Koninkrijk der hemelen, waarin volgens de Bijbel drie ‘rijken’ worden aangeduid:

het Koninkrijk van God,

het Koninkrijk van (de) Dood en

het beheersgebied van de ‘overste van de macht der lucht’ (hemelse gewesten), waar de met hem verbonden laatste, geestelijke mens bewust geplaatst wordt om van daaruit de overwinning over zonde en dood verder te manifesteren, totdat alles in hemel en op aarde gebracht is onder de heerschappij van de Zoon des mensen.
Het paradijs
De aanduiding ‘paradijs’ wordt pas later in de Bijbel aangegeven (Luc. 23:43; 2 Kor. 12:04; Openb. 02:07) en geeft een klimaat van ongekende vrede en rust weer. De aanduiding ‘paradijs’ is daarom veeleer de aanduiding van het Koninkrijk Gods.
De Heer Jezus sprak met de tot bekering gekomen moordenaar aan het kruis over dit paradijs als een weergave van ongekende heerlijkheid, welke de Schepper van oorsprong af voor de mens voor ogen heeft.
De Hof van Eden was dus zeker niet een afschaduwing van het Koninkrijk van God met haar kenmerkende vrede en gerechtigheid. Daarom waarschuwde de Schepper de mens voor de gevaren en verleidingen, toen Hij deze in staat achtte de hof te betreden. Het ging hierbij direct al om niets minder dan de indringende invloed van de later genoemde ‘engel van de afgrond’, die ook Dood genoemd wordt.
Algemeen wordt de duivel als heerser over de dood gezien. In de NBG-vertaling van Hebreeën 2 vers 14 wordt gesproken over ‘hem die de macht over de dood had, de duivel’. Inderdaad is de Dood een engel van Satan. Het is echter een feit, dat de Dood en zijn engelenmacht nog actief zijn, als de duivel als overwonnen ‘overste van de macht der lucht’ (en naar ik aanneem ook dit gehele leger van boze geesten) al in de eeuwige afgrendeling van de poel des vuurs is geworpen (Openb. 20:07-15).
De grote draak
De duivel wordt door de Heer Jezus de ‘mensenmoordenaar en leugenaar vanaf den beginne’ genoemd en ook als ‘vader’ (verwekker) der leugen. In de profetieën van het boek Openbaring wordt hij als de grote draak voorgesteld, die tegenover de hoogzwangere ‘vrouw’ staat om haar kind te verslinden. Als hem dit niet gelukt en hij met zijn legermacht door Michaël en zijn engelen uit de hemel wordt geworpen, kan hij alleen ‘op aarde’ (in uiterlijke zin) de ‘vrouw’ vervolgen. Deze krijgt echter een bescherming van Godswege, zodat ze zich in de ‘woestenij’ van de godsdienstige wereld kan verbergen. De stroom van ongerechtigheid, welke de draak achter haar opwerpt om haar mee te sleuren, wordt door de ‘aarde’ (uiterlijke godsdienstige wereld) opgeslokt. De draak kan dan niets anders doen, dan degenen, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben, te vervolgen (Openbaring 12).
Terwijl de draak moet blijven ‘op het zand der zee’, dus aan de grens van de hemel waar hij uitgeworpen is, maar daar graag weer binnen wil dringen, geeft hij zijn kracht, zijn troon (heerschappij) de grote macht over aan het ontzagwekkend geweldige ‘beest’, dat uit de ‘zee’ opkomt. Hij wordt hiermee in feite ondergeschikt aan dit beest, dat een weergave is van de Dood(smacht), die ook Verderver, Apollyon en Abáddon wordt genoemd Openbaring 06:08-09; Openb. 06:11).
De Dood als de genoemde engel van de afgrond is dus een persoonlijkheid. Hij is de grote tegenhanger van de Geest van God. Waar deze Geest leven bewerkt, is Dood de macht die dood en verderf zaait en de mens gevangen houdt, zodat deze niet kan ontplooien naar de bedoeling van de Schepper. Dit verklaart dat in de chronologie van de Bijbel de duivel eerder wordt geworpen in de eeuwige afgrendeling van de ‘poel des vuurs’ en de Dood als ‘laatste vijand’ wordt aangemerkt (1 Kor. 15:26-27; Openb. 20).
De bomen in de hof
In de hof van Eden, als beeld van de onzienlijke werkelijkheid, was sprake van een rijke schakering aan bomen en planten. Deze groeiden in de sfeer van een volmaakt biologisch evenwicht tussen water, bodem en lucht. Er was een ongekende variatie aan vruchten, welke de mens tot voedsel diende, volmaakt aangepast aan de behoeften van diens natuurlijk lichaam.
In de genoemde bomenvariatie gaf de Schepper een uitbeelding van het hoge niveau van kennis, waartoe de mens zich zou kunnen ontwikkelen. Deze zou door deze kennis in staat zijn om met wijsheid en inzicht de aarde te ‘bebouwen en te bewaren’. De mens zou zich ontwikkelen tot een waardig medewerker van de Schepper in het realiseren van Zijn doel.
De mens was (en is) bestemd tot een taak welke verder gaat dan alleen de zichtbare schepping. Hij was ook bestemd om een hemels wezen te zijn, met een taak en plaats in de wereld der geesten.
Om de heersende situatie in de geestelijke wereld aan de mens duidelijk te maken, diende het voorbeeld van de twee bomen in het centrum van de hof. Het midden geeft de centrale invloed weer, welke deze twee bomen zouden hebben in de ontwikkeling van de mensheid binnen het Koninkrijk der hemelen.

De antichrist
De ‘boom van kennis van goed en kwaad’ is een kenmerkende typering van de mens der zonde en wetteloosheid, waarvan de komende Antichrist een exponent is. Deze ‘zoon van Verderf’ (= Dood!) zal zich openbaren in de tijd van afval, waarvan de profetieën in de Bijbel spreken. Hij is de tegenstander, die zich verzet tegen al wat God genoemd of als God geëerd wordt. Hij pleegt dit verzet, terwijl hij zich indringt in de mens, die in feite bedoeld is als een ‘woning’ of ‘lichaam’ voor God, die enkel Geest is.
De openbaring van de Antichristus is naar dezelfde werking als die van de duivel. Deze inspirator werkt met veelsoortige uitingen, op zich stuk voor stuk verleidelijk om op in te gaan, maar in feite zitten ze vol ongerechtigheid en scheiden ze de mens van het doel van God (1 Thessalonicenzen 2).
De ‘boom der kennis van goed en kwaad’ is dus een profetische aanduiding van de mens, welke zich willens en wetens zou ontwikkelen als tegenstander van God. Hij is daarmee dus de tegenhanger van de ‘mens der wetmatigheid’, onze Heer Jezus Christus.
De zonde van de mens der wetteloosheid ligt daarin, dat hij kennis heeft van het goede, dat van God is, maar dat hij zich daar bewust tegen verzet. Hij wordt daarbij geïnspireerd door de genoemde ‘engel van de afgrond’, die ook Dood genoemd wordt.
De trawant van de Dood
De duivel, als ‘overste van de macht der lucht’, werkt met het geweld van déze macht, zoals Hebreeën 2 vers 14 (Statenvert.) weergeeft vanuit de grondtekst. Hierom noem ik hem een trawant (een medestander in ongunstige zin, volgens Van Dale) van de Dood. Het geweld of de prikkel van de Dood is d leugen (1 Kor. 15:55-56) en met deze prikkel werkt de duivel om de mens te doen zondigen en daarmee te brengen onder de claim van de Dood.
Dat was al zo het gegeven van de Hof van Eden (Genesis 3) en dat is nog zo. Geen mens buiten onze Heer Jezus is in staat gebleken om vrij te blijven van deze zeer sterke claim. Zelfs vóór de periode van de ‘wet van het Oude Verbond’, die door middel van Mozes aan het natuurlijke volk Israël werd gegeven, heerste de Dood al over de mens (Rom. 05:14).
De Mens der waarheid
De ‘boom van het leven’ daarentegen is een typering van de mens der waarheid, waarvan Jezus Christus de Exponent is. Onze Heer wordt daarom al direct aan het begin van de Bijbel hiermee aangeduid. Nu nog in de Hof van Eden, een beeld van de hemelse gewesten, waar nog volop strijd gevoerd wordt tussen ‘waarheid en leugen’.
Aan het eind van de Bijbel wordt de Boom des levens echter aangeduid als staande centraal in het paradijs Gods, (een prachtig beeld van het Koninkrijk Gods), temidden van het ‘geboomte des levens’. Dit laatste is een prachtige uitdrukking voor het levende woord Gods, dat door de kracht van de Geest van God uit het heiligdom stroomt tot genezing en herstel van de hele schepping.
Hier is dus sprake van een profetisch schaduwbeeld van de mens, zoals God die van oorsprong bedoelde, maar die pas in de genoemde volheid van de tijd werd geopenbaard. Onze Heer Jézus is hiervan het prototype en niet de eerste Adam. De Heer kan daarom ook worden aangeduid als de Mens der wetmatigheid.
Van de vrucht van de ‘boom des levens’ en alle andere ‘bomen’ in de hof mocht de mens vrijelijk eten om verzadigd te worden. De ‘boom des levens’ en het daarmee als één geheel verbonden ‘geboomte des levens’ wordt in de profetie van het boek ‘Openbaring van Johannes’ gesteld als het centrale object in het ‘paradijs Gods’ (Openb. 2:7). Hiervan mogen dan degenen, die volharden in geloof, eten om tot hetzelfde peil van volledig zoonschap Gods uit te groeien. De aandrang hiertoe en de haalbaarheidsstelling was er dus al in de hof van Eden.
Waar er dan ook nog sprake is van ‘alle andere bomen’, worden hiermee alle mensen bedoeld. Het is een oorspronkelijk en goddelijk uitgangspunt, dat mensen onderling van elkaar ‘eten’, dat wil zeggen van elkaars ontdekkingen en ontplooiingen in positieve zin gebruik maken. Hierop is de gehele opvoeding van kind tot volwassenheid gebaseerd, inclusief de ontwikkeling van wetenschap en cultuur.
Van oorsprong af wil de Schepper, dat de ontelbare mogelijkheden, welke Hij in de mens heeft gelegd, daaruit tevoorschijn komen in het kader van Zijn doelstelling en daarmee tot Zijn verheerlijking.
Vervreemding door ongehoorzaamheid
Door te luisteren naar een stem, welke wezensvreemd was aan het Woord van God, vervreemdde de mens van zijn Schepper.
Ook dit vreemde woord had dus haar oorsprong in de geestenwereld. Het was de leugen, welke door de duivel (slang) in de hof van Eden tot de mens kwam. In de onzienlijke wereld zocht de ‘vader der leugen’ contact met de mens (Joh. 08:44; Openb. 20:02).
De leugen verdrong in de mens het woord der waarheid, dat van de Schepper komt en leven geeft aan de mens (Matt. 04:04). Het gevolg van deze misleiding was, dat de mens naar diens innerlijk stierf (dus het contact met God kwijtraakte). Hij kwam onder de claim van (de) Dood (Gen. 03:01-05).
De vervreemding van de Schepper kenmerkte zich in de mens allereerst door vrees en schaamte, dingen die wezensvreemd waren aan de mens. Deze kenmerken zouden de mens echter sindsdien eigen blijven, zolang deze onder de claim van (de) Dood zou liggen.

 

 

De draagkracht van de ander door Jildert de Boer
Als we een ophaalbrug naderen, zien we daar vaak een bordje staan, dat aangeeft welk gewicht de brug kan houden, bijvoorbeeld 3 ton. Dit aangeven van het maximale draagvermogen van de brug voorkomt, dat te zware voertuigen de brug zouden verwoesten en ook zichzelf schade zouden toebrengen.
Bedacht op het draagvermogen
Jezus hield rekening met het draagvermogen van zijn discipelen! Hij zei: “Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het thans (nog!) niet dragen” (Joh. 16:12). Hij wilde slechts datgene zeggen, waar ze op dat moment aan toe waren en gaf hierbij nauwkeurig acht op de aanwijzingen van de Vader. De Heer hield zich bewust in en Hij sloot aan bij het opname- en bevattingsvermogen van zijn leerlingen. Jezus had nog veel meer op zijn hart, maar nú zou dat te veel zijn voor hen om te verstaan, te kunnen verwerken en te (ver)dragen. Zij waren immers op dat moment nog niet gedoopt in de heilige Geest. Later zou de Geest hen zelf de weg wijzen tot de volle waarheid (Joh. 16:13).
Als wij werken met anderen is het nuttig onszelf af te vragen: waar ligt de behoefte en wat kan hij of zij aan? Dit vereist een bewust zoeken en vooral luisteren naar die ander, om te weten hoe ik aan ieder het juiste antwoord moet geven (Kol. 04:06). Daarbij is overvloedige liefde nodig in helder inzicht en alle fijngevoeligheid (Filip. 01:09). “Een man die luistert, zal zegevierend spreken” (Spr. 21:28b). God heeft ons niet voor niets geschapen met twee oren en met één mond!
IJver met verstand
Wanneer ik met ’10 tons-waarheden’ over de brug van de ander kom, die slechts 5 ton kan (ver)dragen, dan stort de brug in en een gapende kloof blijft over… Anders gezegd: dan bereik ik het hart van die ander niet, om hem of haar één stap verder te helpen, maar dan kan de relatie door mijn onverstandig handelen verstoord worden of zelfs afbreken. Met een ijver zonder verstand kan ik veel onnodig kapot maken. “Zonder verstand deugt zelfs ijver niet” (Spr. 19:02a).
Door veel en overtuigend te spreken -en dat kunnen allemaal waarheden zijn- kan de ander zich in het niet voelen wegzakken (verwerping). Of er kan een opgewonden sfeer ontstaan van gehakketak (hysterie). Aan deze geesten der duisternis willen we niet langer een voedingsbodem geven. Uiteraard is het mogelijk in gesprekken met anderen te stuiten op een geest van weerspannigheid, die tracht de boot af te houden.
Soms verzoekt men niet verder te spreken, omdat men het bevel (bijv. over de waterdoop) niet kan dragen (vgl. Heb. 12:19).

In een geest van wijsheid
Hoe dan? Ik kan voorzichtig iets uit Gods Woord naar voren brengen in een persoonlijk contact en kijken hoe dat (uit)werkt. “Een woord in juiste vorm gesproken, is als gouden appelen op zilveren schalen” (Spr. 25:11). Komt het niet goed aan, of is er onvoldoende ingang, dan kan ik mij weer terugtrekken en wellicht me een andere gelegenheid ten nutte maken. Mogelijk is er dan wel een opening, om iets te zaaien. De wijsheid is ‘lichtbewegelijk’ en probeert niet krampachtig door te duwen.
Vooral tegenover buitenstaanders zullen we ons wijs dienen te gedragen (Kol. 04:05). Wat is zijn of haar draagkracht? Houden we hier te weinig rekening mee, dan kan de ander zich ‘platgewalst’ voelen door ons spreken over het geloof in God. Het is dom, om als een bulldozer over allerlei gevoelens en gevoeligheden van de ander heen te banjeren. Wie wijs is, wint harten!
Een evangeliserend leven
Natuurlijk is het heerlijk om God te bidden voor gelegenheden tot een gesprek. Er zijn kansen, om eens een opmerking te maken met wat ‘licht’ erin! Het heeft evenwel geen zin, om te proberen vast voedsel in bijna gesloten monden te wurmen. Werken met mensen gemengd met geweld veroorzaakt veeleer kots neigingen. Dit ondanks dat het waarheden zijn, waarmee ik kom en ondanks al mijn ‘goede bedoelingen’ om hem of haar te winnen of verder te helpen. Bij kleine kinderen schuif je mondjesmaat melkvoeding naar binnen.
In onze kontakten met mensen uit de traditionele kerken is het raadzaam rekening te houden met hun achtergronden. Woordenstrijd is tot niets nut. Het is mooi als je de genade krijgt te verlokken tot de hoop, die onze roeping wekt! Dat ze iets proeven van het leven van Christus in je, dat hun hart raakt! Het aantippen van verkeerde inzichten kan op een ‘gegeven moment’ wel aan de orde komen.
Bij collega’s, buren en familieleden kunnen wijze woorden iets wekken, maar ons onbevangen levensvoorbeeld zal ze dienen te trekken. Het is natuurlijk prachtig als je mensen ontmoet, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Zulken zullen verzadigd worden! (Matt. 05:06) Zij drinken gretig en heilbegerig je woorden in. “Heilig de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze en met een goed geweten…” (1 Petr. 03:15). Zulke mensen stellen dus zelf vragen, om meer te weten te komen en die zullen we met moedige zachtheid en respect in een zuiver besef beantwoorden.
Gedoseerde waarheid
Laten we nauwlettend leren toezien op onszelf, dat we niet met onze -op zichzelf genomen wellicht juiste- woorden de ander overweldigen. Dat slaat geen begaanbare bruggen, maar schept verwijdering.
Er is nog veel aan waarheid te zeggen, maar de grote vraag is: hoe kom ik over de brug? Kan die ander dat thans dragen? Ik hoef niet alle waarheid, die ik weet en het liefst ook beleef, in één keer kwijt. Het gaat allereerst om wat nu nodig is, waar de ander (mogelijk) behoefte aan heeft op dit ogenblik. Wat betreft de rest, dat komt later. Daarin wijst en leidt de Geest der waarheid de weg tot de volle waarheid.
Op dit gebied is voor ons allen toename op de weg van wijsheid bij God te verkrijgen!

 

Het herstel van de gemeente door Wim te Dorsthorst
Vernieuwing!
De hele evangelische en kerkelijke wereld gonst ervan. Geen tijdschrift of je leest over vernieuwing en opwekking. Verschillende boeken zijn de laatste tijd over dit onderwerp verschenen. Is er iets aan de hand?
Ja, er is wel degelijk iets aan de hand! Ik geloof en ervaar ook, dat we in een geweldige boeiende tijd leven wat de gemeente van Jezus Christus betreft. Er vinden grote veranderingen plaats onder het volk van God, wereldwijd.
Lettend op de tekenen der tijden, waar Gods Woord over spreekt, geloof ik dat we de eindtijd zijn binnen gegaan. We zien dat veel van wat voorzegd en geprofeteerd is, betreffende de eindtijd en het volk van God, in vervulling begint te gaan. Dat is enerzijds het licht dat over het volk van God opgaat, en anderzijds de toenemende duisternis, het antichristelijke klimaat over de wereld (Jes. 60:01-02).
Spotternij
De spotters, die er in het laatst der dagen zullen zijn, zegt Petrus, zullen met spotternij komen, mensen die naar hun eigen begeerten wandelen, en zeggen: “Waar blijft de belofte van Zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zó, als het van het begin der schepping af geweest is” (2 Petr. 03:03-04). Ja, die mensen zullen er altijd weer zijn, met aangepaste woorden en uitspraken voor deze tijd.
Nu kan dat wel eens misleidend zijn, want Petrus spreekt hier niet over mensen uit de wereld. Die zijn het er wel over eens dat alles in beweging is en zeer snel veranderd. Nee, het zal juist onder christenen aanwezig zijn. Het is het werk van boze geesten, die alles op slot willen houden en de ogen van gelovigen willen toesluiten, zodat het werk Gods niet gezien zal worden.
Een troost voor de gemeenten is dan in ieder geval, dat spotters nooit de werking van de Heilige Geest zien of begrijpen. Dat bleek al op de eerste Pinksterdag. “Ze hebben te veel zoete wijn gehad”, is hun conclusie (Hand. 02:13).

Spotters zijn per definitie onwaarachtig en onbetrouwbaar! Geen overtuigde gemeenteleden dus, die openstaan voor het werk van de Heer.
In grote ijver ontbrand
Ik geloof dat we in een tijd zijn binnen gegaan waarvan de profeet Zacharia spreekt. Hij krijgt van God de opdracht: “Predik: zo zegt de Here der heerscharen: Ik ben voor Jeruzalem en voor Sion in grote ijver ontbrand” (Zach. 01:14). En dan verder in vers 16 en 17 (Zach. 01:16-17): “Daarom, zo zegt de Here: Ik keer in erbarming tot Jeruzalem weder; mijn huis zal daarin gebouwd worden, luidt het woord van de Here der heerscharen en het meetsnoer zal over Jeruzalem gespannen worden. Predik verder: Zo zegt de Here der heerscharen: Wederom zullen mijn steden overvloeien van het goede; nog zal de Here Sion troosten, Jeruzalem nog verkiezen”.
Nu weet ik dat zeer veel christenen bij deze woorden onmiddellijk denken aan het volk Israël in het Midden-Oosten, aan de stad Jeruzalem en de tempelberg Sion.
Regelmatig verschijnen er artikelen in evangelische bladen dat al deze profetieën op het volk Israël van toepassing zijn. Ook berichten, dat voorbereidingen voor de herbouw van de tempel in volle gang zijn. In het geheim zou er gewerkt worden aan tempelgerei, altaar, priesterkleding, enz. Onlangs werd in een tv-uitzending de hoeksteen van de nieuwe tempel getoond. Een gevaarte van 4,5 ton. In dat zelfde programma werd een zuivere rode koe getoond welke met het oog op de nieuwe tempel als offerdier nodig is. Met de as van deze koe moeten de Israëlieten reinigingswater bereiden als een middel tot ontzondiging (zie Num. 19:01-10).
Nieuwtestamentische openbaring
Dat alles kan zeer overtuigend overkomen en inwerken op gelovigen. Maar toch zou ik willen zeggen: Geloof wat ons door de Heer Jezus gezegd is en door de apostelen en wat ons door hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze is overgeleverd, in het Woord van God, de Bijbel (Heb. 02:03).
Eén daarvan is de apostel Petrus en die heeft het van de Heer Jezus zelf gehoord en begrepen, dat in Hèm het oude vervuld is. En dat de Oudtestamentische profetieën die spreken van Israël, aan het volk Gods in Jezus Christus, vervuld worden. Want het ware Israël, het ware zaad van Abraham, zijn niet de afstammelingen naar het vlees, maar zijn de Nieuwtestamentische gelovigen die van Christus zijn. En deze gelovigen zijn naar de belofte erfgenamen. En dat is zonder enig onderscheid voor alle mensen, Joden en niet-Joden (zie Gal. 03:26-29).
Al de beloften Gods
In 2 Korinthe 1 vers 20 (2 Kor. 01:20) lezen we: “Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons”.
Er is geen belofte Gods, noch in het Oude- noch in het Nieuwe Testament, welke buiten Jezus Christus om vervuld zouden kunnen worden. Door dit te geloven eer je God, van wie alle beloften voor de mensen uitgaan, zegt dit woord.
Als alle beloften Gods alleen in Christus vervuld worden, dan is het nog beter te begrijpen dat Petrus in die bekende woorden zegt, dat de profeten gesproken hebben van de voor de gemeente bestemde genade. Aan de profeten werd geopenbaard dat zij niet zichzelf (het Joodse volk) maar u (de gemeente van Jezus Christus) dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht (1 Petr. 01:10-12).
Een woonstede Gods in de Geest
Niet een rotsblok als hoeksteen voor de nieuwe tempel, maar Jezus Christus is de hoeksteen van het geestelijke huis Gods, de gemeente (1 Petr. 02:04; Ef. 02:20).
Van Hem hebben de profeten gesproken (Ps. 025:003; Jes. 28:16). Niet een tempel van aardse materialen met handen gemaakt (Hand. 17:24), maar Zijn huis zijn wij (Heb. 03:06). “Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?” (1 Kor. 03:16). Geen offeraltaar en offerdieren, want ons Paaslam is geslacht: Christus (1 Kor. 05:07b).
Zo spreken bovenstaande woorden van de profeet Zacharia dus ook voor de gemeente van Jezus Christus, voor deze tijd. Want Sion, Jeruzalem, het huis Gods, allemaal synoniem voor de gemeente van Jezus Christus, hebben zwaar te lijden gehad. Het is geplunderd en leeggeroofd. Met Nehemia is er reden om somber te kijken aan het einde van de ballingschap omdat de stad verwoest is (Neh. 02:03).
Fundament en tempel afgebroken
Er is de voorbije 20 eeuwen veel fout gegaan met de gemeente van Jezus Christus. Al kort na de dood van de apostelen verdween het geloof en de glans die de eerste gemeenten sierde. En toen de staatsgodsdienst werd ingevoerd, betekende dat het gaan in (geestelijke) ballingschap. Het volk van God werd verstrooid onder wereldlijke en kerkelijke machthebbers.
Met het invoeren van de kinderbesprenging in plaats van de volwassen- waterdoop, verdween daarmee het besef van de nieuwe schepping in Christus en de doop met de Heilige Geest. Zo is het hele geestelijke fundament van Hebreeën 6 vers 1 tot 3 (Heb. 06:01-03), en wat ook verder in de Bijbel beschreven staat, geheel verdwenen. Het Woord van God werd uitgehold en uitgemergeld door theologieën. En dat gaat door tot op de dag van vandaag. De Bijbel werd grotendeels vervangen door de catechismus of geloofsbelijdenis en in sommige gevallen zelfs verboden.
Het geloofsleven werd een dorre dogmatische beleving van regels, voorschriften, liturgieën en traditionele zaken. Een eindeloze herhaling van de kerkelijke kalender. Veel ‘godsdienst’, en bij de Rooms Katholieken veel pracht en praal, maar geen geestelijk leven meer. Een diep treurige toestand!
De profetie van de profeet Joël is hier wel heel treffend van toepassing, waar hij zegt: “Wat de knager had overgelaten, heeft de sprinkhaan afgevreten; wat de sprinkhaan had overgelaten, heeft de verslinder afgevreten; en wat de verslinder had overgelaten, heeft de kaalvreter afgevreten” (Joël 01:04). Zo heeft de Satan met zijn rijk Jeruzalem en het huis Gods, de gemeente, verwoest, leeggeroofd en het tot een puinhoop gemaakt.
Herstel en vertroosting
Maar er staan vele profetieën in de Bijbel die een geweldig herstel aankondigen in de eindtijd. En als er sprake is van herstel, van terugkeer uit Babel, dan wordt er gesproken van troost en van blijdschap, want het volk van God is zwaar verdrukt geweest en van blijdschap beroofd.
Zo zegt Jesaja 51 vers 3 (Jes. 51:03): “Want de Here troost Sion, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wildernis als de hof des Heren; blijdschap en vreugde zullen er gevonden worden, loflied en geklank van gezang”. En de profetie van Zacharia, die wij lazen, zegt ook: “Predik verder: Zo zegt de Here der heerscharen: Wederom zullen mijn steden overvloeien van het goede; nog zal de Here Sion troosten, Jeruzalem nog verkiezen” (Zach. 01:17).
Als er sprake is van vertroosting dan hebben wij van de Heer Jezus geleerd dat dit het werk is van ‘de Trooster’, de Heilige Geest (Joh. 14:16-17). Als de Heer Zijn volk weer opzoekt, gaat dit gepaard met de uitstorting van de Heilige Geest, de Trooster. Bekend is dat in het begin van deze eeuw enkele mensen in Amerika zijn gaan bidden om een opwekking en dat de Heilige Geest werd uitgestort en er weer in nieuwe tongen gesproken werd. Dat was vele eeuwen uit de kerk verdwenen geweest.
Nu, bijna een eeuw later, zijn er vele miljoenen Geestgedoopte christenen.
Herstel van Woord en Geest
De Heer is bezig zelf het koren, de olie en de wijn weer te herstellen en tot ere te brengen in de gemeente.
Het koren is beeld van het Woord van God. Dat leert de Heer duidelijk in de gelijkenis van de zaaier in Markus 4 vers 1 tot 20 (Mark. 04:01-20). De olie is, door de hele Schrift heen, beeld van de Heilige Geest. In de tempeldienst was er sprake van ‘de heilige zalfolie’ waarmee de priester en alles in de tempel gezalfd diende te worden.
Ook in het Nieuwe Testament lezen wij over de zalving als beeld van het ontvangen van de Heilige Geest bijv. 1 Johannes 2 vers 20, 27 en 2 Korinthe 1 vers 21 (1 Joh. 02:20; 1 Joh. 02:27; 2 Kor. 01:21).
De wijn is een beeld van heling en vooral van vreugde en blijdschap door de Heilige Geest. Wijn, die het hart der mensen verheugt, zegt Psalm 104 vers 15. Het koren, het Woord van God, wordt weer hersteld. Ontzaglijke aantallen Bijbels en andere christelijke lectuur worden over de hele wereld verspreid. De Bijbel is op dit moment al in meer dan tweeduizend talen vertaald. Dit is tot op heden ongekend in de kerkgeschiedenis.
De blijdschap door de Heilige Geest is ook teruggekeerd in de gemeenten (zie artikel ‘Wordt vervuld met de Geest’ in Levend Geloof van juli/aug. 1997). Het zijn onvoorstelbare heerlijke ontwikkelingen die wij in deze tijd meemaken. Er is werkelijk sprake van herstel van de gemeente van Jezus Christus.
Overvloeien van het goede
De verschrikkelijke geestelijke armoede gaat verkeren in overvloed. “Wederom zullen Mijn steden overvloeien van het goede” zegt Zacharia.
De profeet Joël die de afgang van het volk Gods zo bijzonder typerend heeft beschreven, heeft ook de tijd van het einde mogen zien. Hij zegt in Joël 2 vers 24 (Joël 02:24): “De dorsvloeren zullen vol koren en de perskuipen van most en olie overstromen”. Een prachtig beeld van hoe het in de gemeenten weer zal zijn in het laatst der dagen. Het fundament gaat weer volledig hersteld worden. Het eerste wat de teruggekeerde ballingen doen is het altaar op zijn fundamenten herstellen (Ezra 03:02-03). Het offer van Jezus Christus moet op de eerste plaats in volle heerlijkheid hersteld worden.
Vervolgens lezen we in Ezra dat de fundamenten van de tempel, het huis Gods, weer gelegd worden. Dit gaat gepaard met lofprijs, aanbidding en grote vreugde voor de Here. “Zij zongen beurtzangen van lof en prijs aan de HERE: want Hij is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid over Israël. En al het volk juichte met groot gejuich en loofde de Here, omdat het fundament van het huis des Heren gelegd was” (Ezra 03:10-11).
Zo wordt ook in deze tijd het fundament weer hersteld in levens van mensen en in gemeenten. Het huis Gods zal weer gebouwd worden op het fundament van apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is (Ef. 02:20).
Door de geboorte uit water en Geest, de wedergeboorte, gaat de mens het Koninkrijk Gods binnen en kan hij daar zien, zegt de Heer Jezus (Joh. 03:03-05). Dat wil zeggen met verlichte ogen des harten het evangelie van het Koninkrijk Gods zien, verstaan, begrijpen, er in leven. In Christus verdwijnt de bedekking en wordt het verstand geopend, zodat de Schrift weer begrepen kan worden (Luc. 24:45). Zo wordt koren en olie, Woord en Geest hersteld en zal de gemeente weer vol zijn van Woord en Geest en zal ook vreugde en blijdschap weer gevonden worden.
En zo zullen de steden, de plaatselijke gemeenten, maar ook de gelovigen individueel, overvloeien van het goede. Dit gaat geschieden want de Here heeft het gesproken.
Verdrukking
Tegelijkertijd zal de gemeente door een zeer moeilijke tijd gaan. Want ook de antichristelijke wereld gaat zich ontwikkelen en stelt zich op tegenover de gemeente, de heiligen van de Allerhoogste, zegt Daniël. Een religieuze wereldorde met New Age-achtige fundamenten, gestuurd door het beest uit de zee en in het laatst ook door het beest uit de aarde. Meer dan ooit zal nu een scherpe onderscheiding van geesten nodig zijn.
Als de Heer zo in ijver ontbrandt en met ontferming bewogen raakt voor Zijn volk, dan komt hemel en aarde in beweging en wordt alles geschud. De Satan zal alles uit de kast halen aan leugen, misleiding, verwarring enz. om het werk Gods te verhinderen. Aanvankelijk komt hij als een engel des lichts of als een roofgierige wolf in schapenvacht, maar dat kan zo veranderen in intimidatie en geweld.
Heiliging en reiniging
De Heer van Zijn kant gaat ook schudden, maar met hele andere bedoelingen. Hij gaat Zijn dorsvloer zuiveren. “De wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur” (Matt. 03:12).
Bij het kaf moeten we niet denken aan mensen, maar aan alles wat niet bij de mens en het Koninkrijk Gods hoort. Alles van Babel en Egypte, waar het volk de afgelopen eeuwen in verkeerd heeft. Alles van de vrome religieuze wereld en alles van de zondige vleselijke wereld. Natuurlijk zal in de tijd van de heiliging en de zuivering van de gemeente het moeilijk worden voor die mensen die de duisternis en de zonde niet willen afleggen. Waar de gemeente heiliger wordt, zal wat onheilig is steeds duidelijker aan het licht komen. Maleachi zegt dan ook: “Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid offer brengen” (Mal. 03:02-03).
De Heer doet dit maar met één doel, namelijk om de gemeente, Zijn vrouw, stralend zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, heilig en onbesmet voor Zich te stellen (Ef. 05:27). Dat is een geweldig heerlijk vooruitzicht voor de gemeente. Onberispelijk naar geest, ziel en lichaam, in alle delen. Bij alles wat we soms voor ogen zien aan onvolkomenheden in de gemeente zouden we geneigd zijn te denken: dat lukt nooit! Maar, Híj is het die Zijn dorsvloer zuivert en Híj is als het vuur van de smelter om het vuil af te scheiden en Thessalonicenzen 5 vers 24 zegt: “Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen”.
Ik geloof dat de Heer zo in grote ijver voor de gemeente ontbrand is en met een groot en machtig werk bezig is.
God verzamelt Zijn volk
God verzamelt Zijn volk weer uit alle Babelse en wereldse richtingen en stromingen. Dat is niet geografisch bepaald, maar dat is een geestelijke zaak, een zaak van het hart. In Bijbelse termen heet dat, dat God Zijn volk verzamelt uit Babel of ‘het Noorderland’ en uit Egypte. Hij brengt Zijn volk weer op eigen bodem in eigen land, of zoals we zo vaak lezen: ‘op eigen grond’. En ook dat is geen land of plaats op aarde, maar dat is in de hemelse gewesten, in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde, Jezus Christus.
Daar waar het beloofde land Kanaän een afschaduwing van was. Dáár hoort de Nieuwtestamentische christen thuis. Dáár heeft hij met Jezus Christus een plaats gekregen (Ef. 02:06). Dáár is hij thuis als een burger van een hemels koninkrijk en als gezinslid van de Vader in de hemel (Ef. 02:19; Filip. 03:20).
De profeet Jesaja zegt van deze terugkeer: Dat is vele eeuwen toegesloten geweest, maar de Heer opent weer en brengt velen op hun plaats. De gemeenten zullen weer overvloeien van het goede en er zal grote vreugde gevonden worden bij het volk van God. Jesaja 51 vers 11 (Jes. 51:11) zegt het zo prachtig: “De vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd wezen, blijdschap en vreugde zullen zij verwerven, kommer en gezucht zullen wegvluchten”.
De lijdenstijd van het volk van God en de zuchtende schepping loopt ten einde, Halleluja!

 

De verandering door Astrid Poldervaart

Wat zo mooi had kunnen zijn
is een boze droom geworden.
En wat bleef dat is de pijn,
ze hebben je je jeugd ontnomen.

Er was geen weg om te ontsnappen,
je was zo weerloos, je was een kind.
Al zweeg je stem, je hart dat schreeuwde,
’t was iets wat je zwijgend onderging.

Je nam het mee in al die jaren,
het bezwaarde dagelijks je hart.
Je wist niet hoe je het een plaats moest geven
of waar je naar toe kon met die smart.

Wat de toekomst je nog kan geven
dat is iets waar je je voor sluit.
Want je leeft met het verleden,
maar zo brandt je langzaam uit…

Weet je dat Ik jouw last wil dragen,
weet je dat Ik jouw pijn verlicht?
Ik geef jouw leven nieuwe waarde
en jouw toekomst een nieuw gezicht.

Ik leer je hoe je een plaats kan geven
aan alles waardoor je leven werd ontzet;
als jij je aan Mij wilt toevertrouwen
als jij je hart voor Mij openzet.

Verlost van alles wat geweest is,
wordt de toekomst nu je vriend.
Nu kun je zonder bang te worden,
leven zonder achterom te zien.

De heil’ge Geest zal je vervullen
met kracht, en blijdschap in je hart.
En nieuwe ‘zoon’ is nu geboren,
een nieuw wonder is volbracht.

 

Een goede vertegenwoordiger door Froukje Huis
De laatste week van onze vakantie in Duitsland loopt ten einde. Het mooie weer heeft plaats gemaakt voor bewolking en regen. Het lokt ons bepaald niet aan een wandeling te gaan maken.
‘Zullen we vast onze boodschappen voor de terugreis doen?’, vraag ik mijn man, ‘wie weet schijnt vanmiddag de zon’.
Gewapend met paraplu’s en tas stappen we in de auto. Het is een leuk ritje van ongeveer 10 km naar Hermeskeil in de Hunsrück. De omgeving is prachtig en we ontdekken steeds nieuwe dingen. De parkeerplaats is bijna leeg en we zetten de auto zo dicht mogelijk bij de winkel. ‘Paraplu’s?’, vraagt Dick. ‘Welnee, die paar stappen en de tas is ook niet nodig’.
Maar ja, hoe gaat dat. Een potje lekkere jam, die heerlijke Johannis-beerensaft, ook maar wat bananen… Maar geen tas!
Even later staan we onder de luifel van de winkel met onze open doos met boodschappen naar de stromende regen te kijken. Tijdens die ‘paar stappen’ zullen we kletsnat worden. Hadden we nu maar…!
Terwijl we nog aarzelen of we de oversteek zullen maken, stapt een jongeman die juist zijn winkelwagen heeft teruggezet, met een vrolijk gezicht op ons af. Uitnodigend houdt hij zijn grote paraplu omhoog en roept: ‘Ik habe platz für drei’. En zo stappen we even later onder zijn paraplu naar de auto. Hij wacht tot de doos in de achterbak staat en begeleidt mij naar het portier. Daarna wenst hij ons nog een fijne vakantie en een goede terugreis en stapt dan opgewekt naar zijn eigen wagen.
We zijn heel verrast door dit gebaar en Dick merkt op: ‘Hij is een goede vertegenwoordiger van zijn land’.
Terwijl we terugrijden zit ik erover na te denken. Ben ik een goede vertegenwoordiger van mijn land?, vraag ik mezelf af. Als burger van een Rijk in de hemelen moet (mag) ik mijn land op aarde vertegenwoordigen. Maar is mijn houding zo dat anderen nieuwsgierig worden? Of zo dat andere burgers van dat Rijk mij herkennen?

Onze koning heeft ons wel richtlijnen gegeven voor ons gedrag, maar ik kom daar niet altijd aan toe. Ik noem er enkele:

Heb uw naaste lief als uzelf – (Gal. 05:14).

Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend – (Filip. 04:05).

Indien iemand uw mantel neemt, geef hem ook uw hemd – (Matt. 50:40).

Niemand zoeke het zijne maar wat des anderen is – (1 Kor. 10:24).

Weest elkander onderdanig in de vreze des Heren – (Ef. 05:21).

In ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf – (Filip. 02:03).

Er zijn er nog veel meer. In de Bijbel zijn ze allemaal opgeschreven. Beschaamd bedenk ik dat mijn houding soms nog heel wat te wensen overlaat. Daarom bid ik: ‘Heer, help mij om een goede vertegenwoordiger te worden van dat Rijk in de hemel, waarvan U Koning bent, opdat velen nieuwsgierig worden en anderen in mij Uw wezen zullen herkennen’.

1997.07-08 nr. 389

Levend geloof 1997.07-08 nr. 389

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Levend Geloof verschijnt nu een jaar lang in de huidige vormgeving op A4- formaat. Ongetwijfeld ga je dan even de balans opmaken en je afvragen: is het geslaagd of was toch handhaving van het oude formaat beter geweest?

Gelukkig kunnen we voor de volle 100% spreken van een geslaagde verandering! Velen zijn enthousiast, terwijl door de professionele vormgeving het blad ook voor buitenstaanders beter oogt.

Maar wat het belangrijkste was, is en blijft, is dat het gaat om de inhoud! Daar gaan we geen verandering in aanbrengen, dat wil zeggen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus en de apostelen dat brachten, blieft de basis van alles wat we schrijven. Daarbij proberen we ons principe om te schrij­ven in een voor iedereen begrijpelijke taal te handhaven.

We richten ons primair op de doelgroep, dat zijn die christenen die met ons op dezelfde geestelijke golflengte zitten. We proberen daarbij anderen te overtui­gen dat dit ‘de beste vorm van geloofsbeleving’ is. Waarom zouden we het anders doen dan Jezus en de apostelen? Zij zijn ons voorbeeld. Wat dat betreft hoeven we het wiel niet opnieuw uit te vinden.

Ook blijven we onze ‘onafhankelijkheid’ hoog in ons vaandel houden. Levend Geloof wil een blad zijn ten dienste van alle oprechte gelovigen, ongeacht kerk, groep, gemeente of richting waartoe men behoort. In deze eindtijd is het noodzakelijk dat we als christenen eensgezind doorgroeien naar de volkomen­heid in Christus. Ons blad is daarbij één van de hulpmiddelen om dit doel te realiseren.

 

Bij de voorplaat door redactie

Deze illustratie van Gustave Doré is gebaseerd op Numeri 20 vers 1 tot 11 (Num. 20:01-11). Er is geen water meer en mens en dier dreigen om te komen van dorst. Mozes krijgt opdracht het volk bijeen te roepen en door met zijn staf op een rots te slaan komt er een overvloed van water, waardoor het gehele volk en alle dieren volop kun­nen drinken! Jezus wijst later op het ‘andere water’. Wie daarvan drinkt zal nooit meer dorst krijgen, maar het zal worden ‘tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven’ (Joh. 04:14).

 

Contactadres België

In ons vorig nummer herdachten wij broeder Roger Tuch, die ver­schillende jaren als financieel contactadres voor België fungeerde. Hij deed dit samen met zijn vrouw Mia. We zijn dan ook bijzonder blij en dankbaar dat zuster Mia Tuch spontaan te kennen gaf dat zij dit werk wil voortzetten.      

Voor onze abonnees in België komt er dus geen verandering en kan men bij betaling van abonnementsgelden, nota’s en het over­maken van giften gewoon gebruik blijven maken van ons rekening­nummer bij de Landbouwkredietbank te Hasselt. Nieuwe abonnees, adreswijzigin­gen, bestellingen, enz., kan men zoals voorheen rechtstreeks blijven opgeven aan ons adres in Nederland.

 

Zomeractie ‘97

Aan de oproep in ons vorige num­mer om het werk van Levend Geloof deze zomer te ondersteu­nen met het overmaken van een extra bijdrage, werd door verschil­lende lezers en lezeressen al gevolg gegeven. Vrijwel direct na het verschijnen van het nummer kwamen de eerste spontane reacties binnen.

We hopen dat nog velen zullen vol­gen want deze jaarlijks terugkeren­de actie is noodzakelijk om ons werk ook financieel gezond te hou­den, U kunt uw bijdrage overma­ken op één van de banknummers zoals vermeld in de colofon van blz. 2, met vermelding ‘zomeractie 1997’. Al bij voorbaat dank voor uw medewerking!

 

Waarom wij mogen zijn waar Hij is door Jan W. Companjen

“Vader, ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld” (Jezus in het zogenaamde Hoge­priesterlijk gebed in Joh. 17:24).

Het evangelie van Johannes begint precies hetzelfde als het boek Genesis: “In den beginne” (Joh. 01:01). En dan in (Joh. 01:03): “Alle dingen zijn door het Woord geworden”. De schepping ontstond door het Woord Gods. God sprak en het was er en zie het was goed. Toen schiep God de mens en het was goed, ja zeer goed.

God schiep de mens en met de mens komt Hij tot Zijn doel. Bij de zonde­val zei Hij al dat het hele aardse gebeuren uitgevochten zou worden tussen het zaad van de vrouw (Eva) en het zaad van Satan: “Ik zal vijand­schap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen” (Gen. 03:15). De eerste Adam werd ongehoor­zaam. Het goede en het kwade dat hij al wandelende met zijn Schepper zou leren werd hem en zijn vrouw tot een val. De ‘weg’ van de mens werd een moeilijke weg, met vallen en op staan. Het hele Oude Testament verhaalt daarvan. Maar ook de grote reddingen die de mens, en later het volk Israël, uit Gods hand ontvingen als zij in Zijn wegen wandelden.

Een nieuw begin

Toen kwam Jezus Christus als een nieuw begin, een nieuwe schepping met herstel van de gemeenschap met God de Vader. De mens die door God geschapen was om in gemeen­schap met Hem te leven, kreeg een nieuw begin met als uiteindelijk resultaat dat de mens in Christus tot volledig herstel zal komen. Door het volbrachte werk van Jezus werden wij weer met God verzoend. Het nieuwe volk van God werd een gr Geestelijk volk van God. Jezus wan­delde met de Vader en onderhield dit zo intens dat Hij de Vader openbaar­de, God liet kennen zoals Hij is. Maar dat is niet alles, ook Zijn volge­lingen kunnen in dat licht wande­len, want Hij wil dat wij zijn waar Hij is, namelijk in de hemelse gewesten.

Het binnengaan van dat Koninkrijk vraagt gehoorzaamheid. De onge­hoorzaamheid van Adam werd weer goedgemaakt door de gehoorzaam­heid van Jezus Christus. De verzen 18 en 19 van Romeinen 5 (Rom. 05:18-19) geven daar zo’n goed voorbeeld van. Daar lezen we namelijk: “Gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven. Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden”!

De kern van ons geloof

Hier ligt de kern (kracht) van ons geloof. Jezus voerde Gods opdracht uit. Hij werd het Lam Gods dat de zonde wegnam. De mens kon weer verzoend worden met God. Dat houdt in, toegang krijgen tot het koninkrijk der hemelen, door de uit­storting van de Heilige Geest, aan hen die Hem toebehoren.

Voor die verzoening is het nodig dat wij Jezus Christus aanvaarden als zoenoffer voor onze zonden én Hem aanvaarden als Leidsman. Vooral dat laatste is voor velen een probleem. In Handelingen 2 vers 36 (Hand. 02:36) zegt Petrus, in zijn eerste preek en vol van de Heilige Geest, dat het ganse huis Israël zeker moet weten dat God Hem en tot Here (Leidsman) en tot Christus (Verlosser en Koning) gemaakt heeft.

Voor het aanvaarden van Jezus als Leidsman is wedergeboorte tot een geestelijk mens noodzakelijk. Het afleggen van ons oude leven in de dood, waarvan de doop een teken is, wordt door de grote massa van de christenen niet gezien. Het opstaan met Christus in een nieuw leven wordt dan ook door veel goedwillen­de gelovigen niet beleefd. Wie in zijn persoonlijk leven Romeinen 6 niet verstaat en ondergaat, blijft in Romeinen 7 steken. (Romeinen 6 is sterven en opstaan met Christus tot een nieuw leven met Hem).

Die grote omkeer van een natuurlijk naar een Geestelijk leven wordt ook zo duidelijk aangegeven in 2 Korinthe 5 vers 15 en 16 (2 Kor. 05:15-16): “Daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn ze allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestor­ven is en opgewekt. Zo kennen wij dan van u aan niemand meer naar het vlees. Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer”. En dan (2 Kor. 05:17): “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schep­ping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen”.

Naar een verdere doorbraak

Waarom die uitvoerige aanloop tot dit artikel? Wel, beste mensen, wij leven in een tijd dat de kennis, ook de geloofskennis, vermeerderd wordt. Veel in het geloofsgebeuren is onafgemaakt blijven liggen. We zijn halfweg blijven steken, de één wat meer, de ander wat minder, maar feit is dat er meer is gepraat dan tot doorbraak is gekomen. Het Nieuw­testamentische volk van God is een Geestelijk volk. Zoals Jezus Christus als Hoofd van dit volk, één was met de Vader, zo wil Hij één zijn met ons.

In mijn vorige artikelen heb ik er op gewezen dat Jezus ook waarlijk mens was, zoals u en ik. Hij kon, ondanks zijn verwekking door de Heilige Geest, gehoorzaam en ongehoor­zaam zijn. Hij wist wat Hem te doen stond, heeft dit overwogen en is aan die roeping (Lam Gods te zijn) trouw gebleven. Hij -het begin van dat leven in de Geest Gods- ging naar Johannes de Doper om gedoopt te worden, onder de uitroep: “Aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen” (Matt. 03:15). Hij trad als mens aan om datgene wat de eerste Adam misdreven had, als laatste’ Adam te herstellen. Toen Hij in en met Zijn leven bewees dat Hij als Gods Zoon kon handelen en wande­len, bekroonde Hij dit met een vol­maakt offer. Hij kon uitspreken: Het is volbracht. Alles is weer in ere her­steld. De weg was weer geopend om weer tot God te kunnen gaan. Zoals reeds is gezegd, er ging zoveel mis. Dat herstel van de Geestelijke verbin­ding kan niet anders plaatsvinden dan via de mens Jezus Christus.

Gods plan is grenzeloos goed. Hij heeft ons allen onder ongehoorzaam­heid gebracht om zich voor ons allen, Jood, heiden, man, vrouw, vrije en slaaf, te ontfermen. Weer tot vrede met God brengen.

Onze Koning en Heer

Dat aanvaarden van Jezus als Koning en Heer is dus meer dan alleen maar ‘ja’ zeggen. Hij wil ons helemaal. De mens is geschapen om een woning te zijn. In 2 Korinthe 6 vers 16b (2 Kor. 06:16b) lezen wij: “Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen en Ik zal hun een God zijn en zij zullen mijn volk zijn”.

En dan de hoofdstukken 14 tot en met 17 van het evangelie van Johannes dat alles betreffende de Heilige Geest zo duidelijk uiteen zet. Juist dat element -het missen van de Geest van Christus in ons- is de reden van een misvormd christen­dom. Het heeft onder andere tot gevolg gehad dat het christendom uiteen is gevallen in allerlei groepe­ringen die leringen van mensen vol­gen.

Onderken dit eens, lieve lezers en lezeressen: Is men bereid de Geest van Christus toe te laten of te ont­vangen? Let op: men aanvaardt heel gemakkelijk dat men zaad van Adam en Eva is. Dit aanvaardt men zonder tegenspraak, daar heb je geen geloof voor nodig, dat zie je gewoon om je heen. Een klein beginsel en je best doen om het leefbaar te maken en daar houdt het mee op. Jezus zegt echter: Wordt Mijn eigendom en Ik zal in jullie doen, méér dan je ooit voor mogelijk hebt gehouden! Hoe is de verwachting van waaruit u leeft?

God vraagt blijvende omgang

Zoals Adam van de boom van kennis van goed en kwaad moest afblijven, als daad van gehoorzaamheid voor een blijvende omgang met God, zijn Schepper, zo vraagt nu diezelfde Schepper aan u en mij om Hem weer gehoorzaam te worden en te eten van de Boom des Levens, Jezus Christus. Wie Hem aanhangt wordt één Geest met Hem.

Jezus is de Eerstgeborene van een nieuw geslacht. Dat geslacht bestaat uit de nieuwe Adam (= mens) Jezus Christus en uit allen die door de Geest Gods wedergeboren zijn. Zij vormen de nieuwe schepping waarin Zijn Geest woont.

Waarom nu zo het accent gelegd op het mens-zijn van Jezus (zie daartoe ook het artikel van br. Doornink in het januari/februarinummer van dit jaar onder de titel: Eén God en één Christus). Als wij Jezus als God zien is ons geloven in Hem als eerste mens van een nieuw geestelijk geslacht ijdel en najagen van wind. Elk najagen om meer van Hem te ontvangen is zinloos, wordt zelfs door sommigen als ‘diefstal’ beschouwd. De roep van Paulus in Filippenzen 3 vers 12 (Filip. 03:12) wordt als een utopie gezien. Paulus zegt: “Niet, dat ik het reeds verkregen zou hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben”.

Geroepen om te overwinnen

Indien wij ons aan die weg en die waarheid houden, zullen wij ook het leven met en in Christus gaan ver­staan. Dat is onze roeping, dat hoe­ven wij niet allemaal zelf te doen. Neen, Hijzelf komt ons tegemoet. Hij is wachtende op Zijn volk, dat zich als een bruid gaat toebereiden en zoals Eva uit de eerste Adam genomen werd, wordt de Vrouw van Christus, ook uit Hem genomen om samen (nu geestelijk) één te zijn. De bruidsgemeente ontwaakt en komt tot de ontdekking dat van Zijn kant alles gereed is, maar dat er van onze kant nog veel klare wijn geschonken moet worden. Dat wil zeggen dat wij recht door zee moeten gaan om te laten zien dat Hij, Jezus Christus, een almachtig God en Leidsman is, Aan Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde.

Zijn Koninkrijk wordt nu, in onze tijd in de hemel toebereid. Lees daar­toe eens Openbaring 12 vers 7 tot en met 9 (Openb. 12:07-09) en vers 11 (Openb. 12:11), over de eindstrijd tussen het zaad van de vrouw en de draak met zijn volgelingen. De draak en de zijnen konden niet standhou­den met het gevolg dat hun plaats in de hemel niet meer werd gevonden. De aloude slang werd op aarde geworpen en zijn engelen met hem. In de hemel werd feest gevierd want zij hadden overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis.

Die overwinnaars hadden een opmerkelijke instelling. Zij hadden hun leven (hun eigen ik-leven) niet liefgehad tot de dood. Verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Laat ons getuigenis, ons werk in de Heer, er op gericht zijn dat wij deelgenoten $ mogen zijn van dat leven in de Geest. Hij zal ons zegenen en op een machtige wijze zalven met Zijn Geest. De late regen tot herstel van alle dingen van Gods schepping zal niet mislukken maar tot Volkomen­heid komen. Maar wel, langs de éne weg: Jezus Christus. Een andere weg is er niet!

Grote God en Vader,

Schepper van ‘t heelal,

U bood ons in Uw liefde,

de Christus tot ons heil.

Een Leidsman, bewogen en sterk,

bekwaam tot elk goed werk.

Hij kocht ons vrij en sprak:

Volg gij Mij!

 

Jezus onze Koning,

vol gerechtigheid,

U heeft een volk verworven,

daartoe behoren wij.

Eénparig verlangen wij, Heer,

dat U zich openbaart

door ons, Uw heilig volk,

dat zal staan!

 

Daarom heffen wij op ons hoofd in geloof.

Aan ons is de, door strijd heen, zege beloofd.

U komt toe alle eer, Jezus ons Hoofd, U volgen wij.

Wanneer alles geheeld en opgericht is

en sporen van ‘t oude zijn uitgewist.

Het heerlijk geheimenis van God zichtbaar is,

in uw zonen zichtbaar is…

dan komt aan onze aanbidding geen eind.

Voor U, onze God, zo wijs van beleid.

Door Jezus tot koningen en priesters geleid.

Hoe groot zijt Gij, Hoe groot zijt Gij!

 

De rijkdom van Gods genade Wijsheid van Judas deel 3 door Cees Maliepaard

“Want er zijn zekere mensen binnenge­slopen – reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven – goddelozen, die de genade van onze God in losbandigheid veranderen en onze enige Heerser en Heer, Jezus Christus, verloochenen” (Judas 01:04).

Binnensluipers

‘Bij het krieken van de dageraad’ zou het Duitse leger Nederland binnen­vallen, luidde de (daags tevoren ver­zonden) waarschuwing van de inlich­tingendienst. Er werd nauwelijks geloof aan gehecht, want we hadden immers uitstekende contacten en een goede handelsrelatie met onze nazi-buren.

Maar op 10 mei 1940 bleek het maar al te waar te zijn. Het Duitse leger overschreed zonder enige waarschu­wing onze landsgrenzen en gespecialiseerde legeronderdelen kwamen (deels in Nederlandse uniformen gekleed) per parachute uit de lucht vallen.

Deze konden vrijwel ongehinderd achter de Hollandse linies doordrin­gen – aanvankelijk zonder op enige tegenstand te stuiten, want ze wer­den immers voor eigen mensen aan­gezien! Totdat men een simpele, aan de Bijbel ontleende methode toe ging passen: je liet elke jouw onbe­kende soldaat ‘Scheveningen’ zeg­gen, en iedere geïnfiltreerde Duitser viel (struikelend over de sch) feilloos door de mand.

Zo kunnen er ook mensen in onze gemeenten zijn binnengekomen, die als binnensluipers gekenmerkt kun­nen worden. Christenen die niet het verlangen hebben de Christus in hun leven groot te maken, maar die vasthouden aan het onmogelijke compromis tussen Gods goede gedachten en Satans slechte streken. Het kan wel eens moeilijk zijn zulke illustere figuren te ontmaskeren.

Als lichtende engelen

Satan doet zich voor als een engel des lichts, staat er in 2 Korinthe 11 vers 14. (2 Kor. 11:14) Hij doet eigenlijk hetzelfde als wat die als Nederlanders voordoende Duitsers deden. Satan doet zich soms zó vroom voor, dat een mens er (zonder onderscheiding der geesten) met open ogen in zou lopen. Vandaar dat ‘vrome geesten’ zich vrij gemakkelijk in allerlei chris­telijke cultuurgemeenschappen kun­nen vestigen. Zij worden pas écht als zodanig ontmaskerd, wanneer een christen de leiding van Gods Geest in z’n leven ervaart.

De boze engelen en hun menselijke geestverwanten zijn nu eenmaal niet te herkennen aan de uitspraak van een woord als Scheveningen of sjib­bolet (Richt. 12:06). Iemand die de volheid van Gods Geest (nog) niet ontvangen heeft, behoeft daarom nog niet automatisch het slachtoffer van Satans intriges te worden; hij zal toch wel het duivelse klimaat van gevallen engelen kunnen onderken­nen.

Een goede graadmeter voor kinderen Gods, wordt gevonden in wat de betrokken geest voor gedachten over het heil heeft. Om nog eens een voorbeeld uit de samenleving te gebruiken: een hedendaagse nazi zal gebruik maken van het getal 88, staande voor tweemaal de letter ‘H’ uit de slogan Heil Hitler! Het heil dat hem daarbij voor ogen staat, heeft echter totaal niets van doen met Góds bezig zijn in daden van heil voor de mens (Jer. 33:09). En daar ligt de testcase voor hemelgeesten: Zijn zij loyaal aan het plan van God met de mens en bedoelen zij Goddelijk heil mee te bewerkstelligen? Of beogen zij het ‘heil’ van de vorst van het verderf mee ten uitvoer brengen, waardoor de mens uit­eindelijk het eigendom van Satan wezen zal?

Ontmasker ze!

Wie als dienaar van God vermomd, de gemeente van de levende Heer met vijandige bedoelingen is binnen­gedrongen, dient onverwijld als zodanig aan de kaak gesteld te wor­den. Het zijn namelijk vertegenwoor­digers van de antichrist die in het geniep bezig zijn met ondermijnen­de activiteiten. Satan heeft ze gestuurd met als doel Gods plannen met Zijn huisgezin te verijdelen. Daarom zijn het goddelozen, mensen die tegen Gods gedachten van heil ingaan.

Wij zullen er aan moeten wennen dat niet alle mensen die we in onze samenkomsten tegenkomen, van goede wille zijn. Reeds lang tevoren was het onze God bekend dat bepaal­de mensen in Zijn tempel misbruik van Z’n genadeaanbod zouden maken. Mensen die (onder invloed van Satans propaganda) het bewust niet zo nauw zouden nemen met de ontwikkeling die God van de aan­vang af voor ogen stond.

Heden ten dage zeggen ze dan: Wat maakt het ook allemaal uit; volmaakt worden we hier op aarde toch niet: dus leidt het leven waar je altijd al mee vertrouwd was, nu maar gewoon door. God vergeeft alles wat verkeerd is tóch immers wel – Hij kan niet anders, want vergeving hoort gewoon bij Zijn beroep!

Ook een test…

In 1 Johannes 4 vers 1 (1 Joh. 04:01) staat: “Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan”. We zul­len dus niet stomweg elke engel ons vertrouwen schenken, maar toetsen of zij ons in harmonie met Gods gedachten benaderen. Als dat niet zo is, hebben we met een gevallen engel te maken. Vanzelfsprekend zullen we ons van deze dienaren des dui­vels direct distantiëren.

Maar vaak komen we de kwade enge­len via mensen tegen. Johannes heeft het in dit verband over valse profeten. De inspirerende geesten die ons proberen te benaderen, zijn demonen. Maar hun klankborden, hun mediums, zijn mensen die deel van de zichtbare gemeente uit kun­nen maken.

Wil de Heer nu ook, dat wij deze lie­den meteen de rug toekeren? Wil Hij dat we ze precies zo behandelen als we dat met hun inspirators doen? Je zou dat uit dit stukje in de eerste Johannesbrief, maar ook uit Judas’ schrijven op kunnen maken.

Toch is dat (zeker weten!) niet de bedoeling. Want onze God is een genadig God. Hij vergeeft niet omdat Hij gewoon niet anders kan, maar Hij vergeeft wel een ieder die vanuit een hart beslissing in Jezus’ naam tot Hem komt – hoe hopeloos de situatie ook lijken mag. Een mens afschrijven omdat de boze in hem werkt, is een natuurlijke, oudtestamentische bezigheid. In het Nieuwe Verbond hebben we in eerste instan­tie andere middelen tot onze beschikking.

De mens als prooidier

Wanneer een gemeentelid dat in natuurlijke of geestelijke losbandig­heid leeft, in het diepst van zijn of haar hart een schreeuw tot God om verlossing uit Satans greep kent, is er wel degelijk hoop. Want de men­selijke infiltrant in het huisgezin van God leeft immers nog in het huidige genadetijdperk! Jezus’ bloed reinigt ook van obstructie tegen het plan van de Vader. Wat er voor nodig is, is een oprecht berouw van het verkeerd bezig zijn en de wil om met de duis­tere machten te breken.

Satan werkt namelijk nooit samen met anderen.

De lagere ‘góden’ in het verduisterde deel van de hemel zijn wel naar hun innerlijk totaal verdorven, maar wer­ken alleen maar onder Satan omdat zij daartoe door hem gedwongen worden. En de vorst der duisternis ziet de mens al helemaal niet als z’n partner – die is voor hem slechts bruikbaar als prooidier en als lokaas voor diens soortgenoten.

Elk willig menselijk werktuig van de boze verloochent in de gemeente z’n Heer en Meester, want (naar het woord van Jezus) is er niemand die twee heren dienen kan. Wie voor Satan blijft kiezen, tekent daarmee het eigen eeuwige doodvonnis. Maar een ieder die in dit leven zich berouwvol tot de Heiland keert, wordt vrijgemaakt van het duivelse juk van eeuwige dienstbaarheid.

Weidt Mijn schapen!

Een ontredderde Petrus, die zich door Satan had laten gebruiken, werd na zijn verloochening van de Heer, op basis van berouw in alles door Jezus hersteld. Hij mocht zelfs de bediening die de Heer Hem toe­bedacht had, gaan behartigen. Zo goedertieren is onze Meester en zo genaderijk is onze God!

Hoezeer iemand zich ook ingelaten heeft met duivelse praktijken en ongeacht in welke mate het huisge­zin van God daarvan te lijden heeft gehad – als er sprake is van berouw over het in losbandigheid veranderen van de genade van onze God, zal blij­ken dat de genade van de Vader vele malen groter is dan de door Satan afgedwongen losbandigheid.

Uit dit alles blijkt, dat tenslotte alles afhangt van de keus die de mens in het hart maakt. God dwingt geen gehoorzaamheid af, en Satan moet z’n prooi loslaten als de mens een beroep doet op het reinigende bloed van Jezus. Het kan echter nooit een mix wezen! Het is óf Satan, óf (van nu af aan) de Heer der heerlijkheid die de lijnen in ons leven trekken mag.

 

Het verlangen om Gods wil te doen door Gert Jan Doornink

 

“Jezus zei tot hen: Mijn spijze is de wil te doen desgenen, die Mij gezon­den heeft, en zijn werk te volbrengen. Zegt gij niet: Nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten” (Joh. 04:34-35)

We leven in een consumptiemaat­schappij. Dag in dag uit worden we overspoeld met reclame om een bepaald product te kopen omdat het beter is dan het andere, of omdat het die specifieke eigenschappen heeft die de ander net niet heeft. In de televisiereclame zien we de ene minuut reclame om heerlijke kippenboutjes te kopen en prompt erop een reclame om een afslank- of afvalmiddel te kopen. De moderne mens is er zo aan gewend geraakt dat we toch doorgaan met onze manier van leven, hoe ongezond ook.

Onlangs was er voor de tv een pro­gramma gewijd aan dikke mensen. En zoals zo dikwijls spant Amerika weer de kroon. Miljoenen mensen zijn daar te dik en proberen er alles aan te doen om af te vallen. Er is zelfs een televisieshow waarbij de eens zeer dikke presentatrice laat zien hoe zij door een vetarm dieet en veel, zeer veel bewegen is afgevallen. Zij wekt anderen op een ludieke wijze op haar voorbeeld te volgen. Ook kerken en christelijke gemeen­schappen, zo liet deze reportage zien, roepen dikke gemeenteleden op af te vallen. Ongeveer 300 kerken hebben al speciale cursussen en bid­stonden, waarbij gevraagd wordt om Gods hulp om het afvallen vol te kunnen houden…

Beïnvloeding

Dat ook christenen zich laten mee­sleuren door de invloeden van de consumptiemaatschappij is natuurlijk een feit, al zouden we beter moe­ten weten. En gelukkig zijn er ook christenen die dit ‘beter wetén’ in praktijk brengen. Eigenlijk zou iede­re christen er van doordrongen moe­ten zijn er dat het in de eerste plaats gaat niet om de beïnvloeding van de verkeerde kant, maar van de goede kant. En u mag raden wat ik daar­mee bedoel…

Als christen leven we in twee werel­den: de natuurlijke wereld en de geestelijke wereld. In de natuurlijke, zichtbare wereld zijn we al vanaf onze geboorte aanwezig en in de geestelijke, onzichtbare wereld vanaf onze wedergeboorte. Nu is de natuurlijke wereld een tijdelijke aan­gelegenheid, maar de geestelijke wereld een blijvende zaak. Dus is het laatste het allerbelangrijkst.

Onze levensinvulling

Dat geldt dus ook wat onze ‘levensinvulling’ betreft. In ons natuurlijke bestaan groeien wij op van baby’s tot volwassenen, we gaan naar school, kiezen een beroep, leven en functio­neren in de maatschappij. Voor de verzorging en instandhouding van ons lichaam hebben wij natuurlijk voedsel en drinken nodig. Dat is alle­maal heel normaal. Er is wat dat betreft niets aan de hand, als we ons maar niet laten beïnvloeden door de vorst der duisternis. Hij probeert ons een rad voor ogen te draaien en te laten zien dat dit soort leven het allerbelangrijkste is.

Jezus, de Zoon van God, laat ons duidelijk zien dat dat niet het geval is! Natuurlijk had Hij voor zijn gewo­ne aardse bestaan ook voedsel en drinken nodig. En we zien dan ook hoe Hij ook in dit opzicht net als ieder ander mens voedsel en drinken toch zich neemt. Al was Hij er voort­durend op uit Zijn discipelen te onderrichten dat dit niet het belang­rijkste was.

Zijn discipelen waren nog onvol­doende geestelijk ontwikkeld om dat door te hebben. Zij dachten nog vaak naar aardse, natuurlijke maatstaven. Zo ook hier in Johannes 4. Jezus had zojuist het gesprek met de Samaritaanse vrouw achter de rug en Zijn discipelen zeiden op een gegeven moment: “Rabbi, eet!” (Gr. Nws. Bijbel: “Rabbi, Eet eens wat”). Dat kennen ook wij wel. Je kunt zo opgaan in iets, dat je op het moment dat het etenstijd is er niet aan denkt om te eten en doorgaat met de din­gen waar je mee bezig bent.

De les die Jezus gaf

Voor Jezus was de opmerking van de discipelen in ieder geval een unieke gelegenheid om weer een les door te geven. Als sprak Hij in dit geval in eerste instantie alleen over zichzelf door te zeggen: “Mijn spijze is de wil te doen desgenen, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen”. De Groot Nieuws Bijbel vertaalt:

-Mijn voedsel is: de wil doen van Hem die Mij gezonden heeft en Zijn opdracht te voltooien”).

Jezus was heel zeker van Zijn zaak, Hij liet zich niet afleiden. Waaruit kwam die zekerheid voort? Uit de grote liefde die Hij had voor de Vader. Dr. Berkhof zegt in zijn boek het “Christelijk geloof’: “Als eerste en centrale element van het zoon­schap in het aardse leven van Jezus moet zijn liefde voor de Vader wor­den genoemd”. Ik vind dit prachtig omschreven, want hoe waar is dit! Alle verleidingen en bedreigingen liepen er schipbreuk op deze liefde die onderhouden werd door het intense gebedsleven wat Jezus kende, ‘t Gevolg van deze radicale liefde was zijn absolute gehoorzaam­heid aan de Vader. Dat betekende niet dat Jezus zonder wil was ten opzichte van de Vader. Neen, je kunt rustig stellen dat Hij een hartstoch­telijke wil had, waarvan de drijf­kracht was: eigen wil te doen wijken voor die van de God en niets anders te willen dan wat Hij wil. Daarom komt Hij tot de radicale uitspraak: Mijn voedsel bestaat hierin uitslui­tend de wil van de Vader te doen. Jezus vertegenwoordigt daarom God. Het volk ziet in Hem ‘God’. Let wel: Hij is God niet, maar Hij vertegen­woordigt Hem. Zij zagen God in Jezus, Hij belichaamde God. Zoals wij ook kunnen lezen in bijvoorbeeld Matteüs 11 vers 27 (Matt. 11:27) waar Jezus bidt tot Zijn Vader: “Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en nie­mand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil open­baren”.

Wat heeft dit alles ons nu te zeggen? Welke lessen kunnen wij putten uit het voortdurende verlangen van Jezus de wil van de Vader te doen? Laten we maar eens een paar dingen onder de loep nemen.

Wat is Gods wil?

De wil van God wordt door Paulus op zeer duidelijke wijze omschreven met “het goede, welgevallige en volkomene” (Rom. 12:11). Jezus gebruikt de woorden “leven en over­vloed” (Joh. 10:10). Onze conclusie mag duidelijk zijn: God heeft altijd het beste met de mens (Zijn schep­ping) voor! God is enkel positief Zodra de mens zich hiervoor open gaat stellen komt hij tot de ontdekking hoe waar dit is. En wanneer begint dat? Bij onze wedergeboorte. Dan komt de eerste grote ontdek­king; we zijn een nieuwe schepping, we hebben eeuwig leven ontvangen, we mogen delen in de goedheid van

God. Natuurlijk is de duivel er als de kippen bij om ons dat proberen te ontroven. En het spreekt van zelf dat we geroepen zijn om te leren ons af te sluiten voor zijn infiltratiepogingen die veelal begint in onze gedachtewereld. Paulus schrijft daarom ook in zijn brief aan de Kolossenzen dat we de dingen zullen zoeken en bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn (Kol. 03:01-03). Daarbij komt Gods Geest ons te hulp. Door Gods Geest zijn wij tot wedergeboorte gekomen. Maar dan is het nodig om gedoopt en vervuld te worden en te blijven met die Geest. En weet u wat die Geest in ons ook doet? Die verwekt in ons het verlangen om Gods wil te doen, die stimuleert, leidt en bevordert dat ver­langen, want zoals het geestelijk voedsel van Jezus bestond uit het doen van de wil van de Vader, behoort dat ook ons voedsel te zijn!

Ons voedsel

Nu kunnen we misschien denken: ja, voor Jezus was dat misschien belangrijk, maar geldt dat nu wel in dezelfde mate voor ons? Hij had toch alleen en eenmalig de specifieke taak om “Zijn werk te volbrengen, te vol­tooien”, dat wil zeggen aan het kruis van Golgotha de zonden van de gehele wereld te dragen en de duivel te overwinnen? Inderdaad was Zijn volbrachte werk aan het Golgotha ’s kruis uniek en eenmalig, maar bij het gevolg daarvan zijn wij als nieu­we mensen in Christus volledig inge­schakeld! Jezus is immers niet meer lichamelijk in deze wereld als per­soon, maar heeft zich nu vermenig­vuldigd in personen. Wij vormen immers nu Zijn lichaam. Hij is de Eerstgeborene onder vele broeders en zusters. En daarom geldt het doen van Gods wil voor ons evengoed als dat voor Jezus gold.

Oproep om te oogsten

Nu kunnen we ook begrijpen dat Jezus hier direct achteraan de opmerking maakt (en Hij richt zich hierbij tot Zijn discipelen en dus ook tot ons): “Zegt gij niet: Nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten”.

Vanuit het natuurlijke wijst Jezus hen op hun geestelijke taak. De dis­cipelen wisten precies wanneer de natuurlijke oogst zou zijn.

Maar Jezus wijst hen op de ‘geestelij­ke oogst’ die binnengehaald moest worden: allen die nog buiten Gods Koninkrijk leven. Allen die nog leven binnen de invloedssfeer van het rijk der duisternis. Jezus zegt als het ware: ‘Zie toch eens om je heen, merk toch eens op hoeveel mensen Mij niet kennen. Doe er wat aan’. Dat was de taak van de discipelen en dat is ook onze taak! Daar gaat het primair om! Een levend getuige van Hem zijn. Door woord en daad tonen dat het nieuwe-schepping-zijn geen theorie is, maar een levende realiteit in ons! Dan gaan we meer en meer beseffen dat het doen van Gods wil, ons werkelijke geestelijke voedsel is. Dat maakt ons rijk en gelukkig.

Onze opdracht

Er zijn nog al eens christenen die het doen van Gods wil moeilijk vinden. Zij zien het als een soort last die op hen ligt. Iets waarvan men denkt: ik kan daar toch niet aan voldoen, dat is specifiek voor christenen die daartoe geroepen zijn en een speciale taak hebben als zendeling of evangelist.

Dat is een grote misvatting! God legt ons nooit iets op waaraan we niet zouden kunnen voldoen.

Hij wil ons inschakelen. Dat wil zeg­gen, het unieke wat ieder mens in zich heeft (zijn talenten, zijn bekwaamheden) daarvan wil Hij gebruik maken, die mogen we in Zijn dienst stellen.

Het doen van Gods wil is een vrijwil­lige aangelegenheid. God dwingt nie­mand. Maar het is toch een opdracht, kun je opmerken.

Inderdaad, maar een opdracht kun­nen we ook naast ons neerleggen. Jezus is daarbij ons voorbeeld. Jezus wil werd niet uitgeschakeld, integen­deel: Hij had een zeer sterke eigen wil, die hierin bestond dat Hij de wil van de Vader ging volbrengen. Het doen van Gods wil is onmogelijk zonder je ‘eigen wil’ in positieve zin te stimuleren.

Maar zolang we onwillig, ongehoor­zaam zijn gebeurt dit niet. Pas als we onze wil inschakelen, dat wil zeggen als we ‘ja’ zeggen, gebeurt er iets. Dan wordt de knop omgedraaid en gaat het water des levens door ons heen stromen naar de ander toe.

Denk aan de woorden van Jezus: “Wie in Mij gelooft, gelijkt de Schrift zegt, stromen van levend water zul­len uit zijn binnenste vloeien…” (Joh. 07:38). Dan ervaren we het doen van Gods wil ook niet meer als last, maar als een opdracht waaraan we gaarne invulling geven.

Ons gewone werk

Ik wil nu nog enkele opmerkingen maken over ons gewone werk wat we doen in de maatschappij, in ons tij­delijke, natuurlijke leven. Ook dat is belangrijk dat we daar de juiste visie op hebben.

Er zijn nogal eens christenen die daar wat minderwaardig over doen, terwijl daar toch geen enkele reden voor is. We hoeven ons niet op te sluiten in een soort commune voor de boze buitenwereld, maar juist in ons gewone alledaagse leven kunnen we tonen dat ons christen-zijn niet aan de buitenkant zit, maar ons innerlijk leven beheerst.

In de tijd toen de Bijbel tot stand kwam waren er nog geen technische hulpmiddelen zoals wij die kennen, geen auto’s of elektriciteit, geen com­puters of magnetrons. Klaar de men­taliteit van de mensen was precies hetzelfde. Ook toen waren er christe­nen die zich ‘ongeregeld’ gedroegen.

In 2 Thessalonicenzen 3 vers 10 tot en met 12 (2 Thess. 03:10-12) , spreekt Paulus over het ‘Ongeregelde gedrag’ van mensen die niet werken. En in de zogenaamde christelijke huisregels van Kolossenzen 3 zegt Paulus: “Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor de Here, en niet voor mensen” (vs. 23).

Het gewone werk mogen we dus nooit zien als straf, waaraan we ons proberen te onttrekken. Maar het hoort bij de tijd waarin wij leven, de tijdelijke overgangstijd naar de vol­tooiing aller dingen.

Als waarachtige christenen weten wij echter dat het niet het belangrijkste is, want “het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest” (Rom. 14:17). Die ‘rechtvaardigheid, vrede en blijd­schap’ gaan in en door ons ten volle functioneren als we ‘de wil van God doen’. Dat is ons enige en echte geestelijk voedsel.

En laten we ook de woorden van de apostel Johannes niet vergeten als hij in zijn eerste brief, hoofdstuk 2 vers 17 (1 Joh. 02:17) schrijft: “De wereld gaat voorbij, en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft bestaan tot in eeu­wigheid!’’.

Onze conclusie mag duidelijk zijn: Het is een grote heerlijkheid en vreugde om als nieuwe scheppingen in Christus in de dienst van God te staan. En daarbij een voortdurend verlangen te hebben om Zijn wil té doen!

 

Het vervullen van Gods gerechtigheid door Wim te Dorsthorst

 

Het is altijd bemoedigend te horen dat artikelen aandachtig gelezen wor­den. Zo heeft broeder R. Hoekstra uit Den Helder het artikel ‘Vragen over de Heilige Geest’, zoals hij schrijft, met grote aandacht gelezen. Op de enkele opmerkingen die ik in dat artikel schreef over de waterdoop, waarop de doop in de Heilige Geest dient te volgen als de levens Geest van de nieuwe schepping, reageert de broeder als volgt:

“Verder schrijft u, dat de waterdoop zichtbaar is voor iedereen. Het symboliseert het sterven en begraven worden met Jezus en het opstaan uit de dood met Hem. Dan volgt wat volgens mij onjuist is: “Op dat moment (van de doop), wordt hetgeen de doop symboli­seert, werkelijkheid”.

Maar wat zichtbaar wordt uitgedrukt door de doop, dient al voor die tijd gees­telijke werkelijkheid te zijn.

Dan de zin: “Je staat uit het watergraf (uit de dood dus) op als een nieuwe schepping”. Eerst schrijft u: De doop symboliseert het sterven en opstaan uit de dood en bot erop: “De doop is het sterven met Jezus en de opstanding met Hem uit de dood”. Als dit zo is zijn de meeste christenen geen nieuwe schep­pingen. Maar hoe velen van de laatsten zijn uit traditie gedoopt, omdat ze bij­voorbeeld tot de Baptisten behoren? De gedachtegang van de dopeling behoort te zijn: Ik ben met Jezus gestor­ven en ik ben met Jezus opgestaan tot een nieuw leven door mijn geloof en nu wil ik dit belijden door mij door onder­dompeling te laten dopen.

Volgens mij maakt u van de doop in water een occulte aangelegenheid, zoals vele kerken, zowel katholiek als prote­stant van de kinderbesprenging een occulte aangelegenheid hebben gemaakt”.

Tot zover wat broeder Hoekstra schrijft. Misschien vertolkt hij de mening van nog wel meer lezers en lezeressen. Daarom lijkt het ons goed hierop te reageren.

Het is onmogelijk om in het kort alle aspecten en alles wat de Bijbel zegt van de waterdoop te belichten. Ik zal proberen iets te laten zien van hoe in een zichtbare handeling, in opdracht van God of van Jezus Christus, in de geestelijke wereld dingen hun beslag krijgen en geestelijke werkelijkheid worden, terwijl dat dan in het zicht­bare bestaan weer duidelijke gevol­gen heeft. Daarbij wil ik vooraf dui­delijk stellen dat ik op geen enkele wijze occulte (= verborgen of boven­natuurlijke) kracht toeken aan doop­water. Ik weet dat, in het bijzonder in de Rooms Katholieke kerk, dat het geval is waar het water, waar kinde­ren mee besprengd worden, volgens een bepaalde rite gewijd is.

Geen ritueel

Nee, het gaat om heel iets anders.

De doop is niet zomaar een ritueel al is het in de loop van de tijd wel veel­al zo geworden. Al vroeg in de kerk­geschiedenis heeft de duivel mensen misleid en is de kinderbesprenging ingevoerd. Maar ook in deze tijd is het gevaar aanwezig dat de volwassen-waterdoop weer verzandt tot een ritueel. U merkte dat al op in uw brief. Ook nu kan men het doen omdat anderen het op een bepaalde leeftijd doen, of omdat het nu een­maal gewoonte is, enz.. Er kan ook een niet-Bijbelse betekenis aan gege­ven worden. Kortom, ook nu zal de duivel alles doen om het tot een krachteloze handeling te maken.

Meer dan belijdenis

Het gaat bij de waterdoop ook niet alleen maar om een belijdenis, maar het gaat om het vervullen van alle gerechtigheid Gods. Dat is wat de Heer Jezus ons leert als Hij, aan de mensen gelijk geworden terwille van ons, ons de weg wijst die iedere dis­cipel van Hem zal moeten gaan. Hij zegt: “Want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen” (Matt. 03:15). ‘Aldus’, op deze wijze, zegt de Heer ‘betaamt’ het ons, is het ‘passend’, is het ‘noodzakelijk’, om ‘alle gerechtigheid’ te vervullen. Het is door God zo gewild en ingesteld. Het woord dat gebruikt is voor ‘vervullen’ kan ook vertaald worden met ‘volmaken’ of ‘voltooien’. De waterdoop is er niet zo maar bij, maar het is een voltooiing of vervul­ling van de gerechtigheid naar de wil van God voor de mens. Het is een schakel die niet overgeslagen kan of mag worden.

Gods volmacht

De apostel Johannes schrijft de over­bekende woorden: “Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, hun die in Zijn naam geloven” (Joh. 01:12).

Het Griekse woord ‘exousia’, hier vertaalt met ‘macht’, wil zeggen: een wettelijke bevoegdheid om iets te doen, een recht, een volmacht. ‘God geeft iemand volmacht tot…’. In dit geval: ‘tot het worden van een kind van God’. Tot het worden van een nieuwe schepping in Christus, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heilig­heid (Ef. 04:24). Te worden tot de nieuw geboren mens die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil van een man, doch uit God geboren is (Joh. 01:13). Een nieuwe schepping uit water en Geest (Joh. 03:05).

Dat alles is meer dan alleen Jezus Christus aannemen tot vergeving van je zonden. Dat is het begin en dat geeft je ‘recht’ van Godswege tot vol­gende stappen. Daarvoor moet de mens de weg gaan die God van Hem vraagt en wat de Heer Jezus noemt: “het vervullen of voltooien van alle gerechtigheid Gods”.

Nogmaals, in het doopwater zit niet een of ander geheimzinnige kracht, maar in het woord van God dat zegt dat het aldus geschieden moet, werkt de kracht om tot stand te brengen wat dat woord zegt dat het doen zal.

Gods heerlijkheid geopenbaard

God verbindt het openbaar worden van Zijn kracht wel vaker aan iets wat de mens in de zichtbare wereld moet vervullen. Als het volk Israël mort tegen de HERE omdat het water in Mara bitter is, dan wijst de Here aan Mozes, de man Gods, een stuk hout wat hij in dat water moet gooien. Pas wanneer Mozes dit in gehoorzaamheid doet, wordt het water zoet (zie Ex. 15:24-25). De profeet Elisa is met mannen bezig hout te hakken bij de Jordaan. Iemands bijl, die hij geleend had, valt hierbij in het water van de Jordaan. Elisa, de man Gods, snijdt vervolgens een stuk hout af en werpt dat in het water waarna de bijl komt boven drijven.

God openbaarde ook hier Zijn kracht en heerlijkheid, na die daad van Elisa in het zichtbare (2 Kon. 06:01-07).

Nog zo’n wonderlijke zaak lezen we van de profeet Elisa in 2 Koningen 5. Een geschiedenis die al wat raakvlak­ken heeft met de doop.

Naäman, een Aramese legeroverste is melaats. Hij krijgt de opdracht van de man Gods: “Ga heen en baad u zevenmaal in de Jordaan, dan zal uw lichaam weer gezond worden en gij zult rein zijn”.

Een niet geringe opdracht voor deze man van aanzien, Naäman. Het was een behoorlijke vernedering om onder het oog van zijn dienaren zich te ontkleden en zeven finaal in dat smerige Jordaan-water onder te gaan. Niet 1 maal, niet 5 of 6 maal maar 7 maal. En in gehoorzaamheid aan het woord Gods dompelde hij zich 7 maal helemaal onder en kracht en de heerlijkheid Gods openbaarde zich naar het woord en hij werd weer gezond en zijn lichaam was rein als” van een kleine jongen (2 Kon. 05:01-14).

Gehoorzaamheid aan het Woord

Ook in het Nieuwe Verbond zijn er voorbeelden te noemen waar, door een handeling of een daad in het zichtbare, de zegen of het heil Gods naar Zijn woord, in werking treedt. De Heer Jezus wordt geconfronteerd met een blindgeborene. En dan lezen we: “De heer spuwde op de grond en maakte slijk van het speeksel en Hij legde hem het slijk op de ogen, en zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Silóam, hetgeen vertaald wordt door: uitgezonden. Hij dan ging heen, wies zich en kwam ziende terug” (Joh. 09:06-07). Als deze man niet had gehoorzaamd aan het woord van de Heer, was hij niet ziende geworden.

De Heer heeft het avondmaal inge­steld waarin, in een duidelijk zicht­baar teken van brood en wijn, het geven van Zijn lichaam en bloed tot gedachtenis gevierd wordt in de gemeente. Hiermee verkondigt de gemeente de dood des Heren totdat Hij terugkomt (1 Kor. 11:26).

Er is geen bovennatuurlijke kracht in het brood en de wijn (zoals bij de Rooms Katholieken verondersteld wordt) maar toch heeft het deelhebben aan deze zichtbare handeling, eten en drinken, zegen of vloek tot gevolg. Paulus beschrijft dit duidelijk in 1 Korinthe 11 vers 23 tot 29. (1 Kor. 11:23-29)

Heel bekend is Jacobus 5 vers 14 tot 16 (Jak. 05:14-16). Jacobus schrijft daar: “Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der gemeente tot zich roe­pen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de Naam des Heren. En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken, en de Here zal hem oprichten. En als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergiffenis geschonken worden. Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkander, opdat gij gene­zing ontvangt. Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt”.

Als dit in geloof en gehoorzaamheid aan Gods Woord gedaan wordt, zal het ook doen wat het woord zegt. Ik geloof dat de verschillende genoem­de voorbeelden dit wel overduidelijk aantonen.

Helaas wil men het vaak beter weten en spreekt men van een verkeerde lering of niet meer van deze tijd. De tijd van de zichtbare tekenen is voor­bij, zegt men dan. Het is echter pure ongehoorzaamheid aan de opdracht van God waardoor dit zegenrijke in­strument tot genezing de gelovigen onthouden wordt.

Nogmaals het gaat niet om occulte of magische krachten aan de attributen of voorwerpen maar om kracht, zegen, heil en werking naar het woord van God. Zijn er nog Naamannen in deze tijd, die in alle naaktheid en eenvoud willen gehoor­zamen aan de opdracht die Gods woord geeft? Met een variant op Psalm 50 vers 23 (Ps. 050:023) zou ik willen zeg­gen: “Wie gehoorzaamt aan Mijn woord, eert Mij, en baant de weg dat Ik hem Gods heil doe zien”.

Opdracht en voorwaarde

Zo is de doop méér dan alleen maar een belijdenis van wat in de geestelij­ke wereld reeds is geschied. De Heer Jezus -wij zagen het reeds- noemt het ook niet een belijdenis maar he In Markus 16 vers 16 (Mark. 16:16) zegt Hij: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behou­den worden”.

Voor Hij weg gaat van de aarde is Zijn opdracht aan de apostelen: “Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb” (Matt. 28:19).

Het eerste antwoord dat Petrus geeft op de vraag: wat moeten wij doen mannen broeders is: “Bekeert u en eenieder van u late zich dopen op de Naam van Jezus Christus, tot verge­ving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvan­gen” (Hand. 02:37-38).

Verder in het boek Handelingen zien we steeds het grote belang van de waterdoop. Zelfs als de Heilige Geest al ontvangen is, wordt de doop in water niet overgeslagen (Hand. 10:44-48). En als gelovigen wel gedoopt zijn in de doop van Johannes, dan worden ze opnieuw gedoopt op de Naam van Jezus Christus (Hand. 19:01-07).

Nogmaals wil ik het benadrukken, niet omdat het doopwater op zich een of andere bovennatuurlijke kracht zou hebben, maar omdat er geweldige zaken in de geestelijke wereld hun beslag krijgen.

Rechtsgeldig worden, hemelse kracht en autoriteit ontvangen. Het is je leven stellen op een van God gege­ven fundament. Het gaat om geloofs­zekerheden die we als een belijdenis in onze mond mogen nemen en die hemelse autoriteit hebben. Vandaar de taal die Paulus gebruikt in Romeinen 6 als: “Dit weten wij immers” en “zo moet het ook voor u vaststaan”.

Israël als voorbeeld

Wat er beschreven staat van de Israëlieten is ook voor ons tot voor­beeld opgeschreven. Ze hebben in Egypte het paaslam geslacht en gege­ten en het bloed aan de deurposten aangebracht. En hierdoor werden ze bewaard voor het vreselijke oordeel wat over Egypte ging in de oordeels- nacht. (Ex. 12:21-23).

Maar ze moesten wél uittrekken. Ze moesten door het water, door de dood heen tot het leven komen. Pas toen ze door het water getrokken waren, stonden ze in de geheel nieu­we situatie. Het oude was in de dood gebracht en het nieuwe was geko­men. Er was een volkomen, definitie­ve scheiding met Egypte tot stand gebracht. Niet langer in de slavernij van Egypte. (Ex. 14:21-30).

Met Hem begraven

Ik geloof dat dit nu in de waterdoop ook zo zijn beslag krijgt.

“Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat gelijk Christus uit de doden opgewekt is, door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Dit weten wij immers, dat onze oude mens mede gekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven” (Rom. 06:03-08).

In de Kolossenzenbrief schrijft Paulus soortgelijke woorden: “In Hem zijt gij ook met een besnij­denis, die geen werk van mensen­handen is, besneden door het afleg­gen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus, daar gij met Hem begraven zijt in de doop. In Hem zijt gij ook mede opgewekt door het geloof aan de werking Gods, die Hem uit de doden heeft opgewekt” (Kol. 02:11-12).

Wij lazen dus: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood” en: “Daar gij met Hem begra­ven zijt in de doop”. Dat krijgt dus duidelijk in de doop zijn beslag en geestelijke rechtsgeldigheid.

Het lichaam der zonde

“Dit weten wij immers, dat onze oude mens mede gekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn”.

Dit heeft een diepe en geweldige kostbare betekenis!

In Romeinen 7 zet Paulus uiteen dat het voor een mens in het vlees onmogelijk is om naar de wet Gods, die heilig, rechtvaardig en goed is, te leven. Hij zegt: “Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wen­sen is wel bij mij aanwezig maar het goede uitwerken kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik” (Rom. 07:12; Rom. 07:18-19). En dan zegt hij:

“Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods”? (Rom. 07:24). In Romeinen 6 noemt Paulus dit “Het lichaam der zonde”. En het ant­woord is: “God zij dank door Jezus Christus onze Here”! (vs. 25). God heeft Zijn eigen Zoon, Jezus Christus, gezonden in een lichaam zoals wij dat hebben en wat Paulus noemt het lichaam der zonde. “In de gedaante van door de zonde over­heerst vlees” (Rom. 08:03, vert. Prof. Brouwer).

God heeft echter de zonde veroor­deeld in het vlees, zegt datzelfde vers, en de Heer Jezus heeft onze zonden, (want het waren niet Zijn zonden die Hij in het vlees droeg), in dat door de zonde overheerst vlees op het kruis gebracht (1 Petr. 02:24). Dat lichaam der zonde is veroordeeld tot vernietiging. Het is prijs gegeven in de dood.

Dit werd in de schaduwbedeling uit­gebeeld door het lichaam van de offerdieren buiten de legerplaats te verbranden (Lev. 04:21).

Geen slaven der zonde meer

“Bijgevolg, mijn broeders zijt ook gij dood voor de wet door het lichaam van Christus om het eigendom te worden van een ander, van Hem, die uit de doden opgewekt is, opdat wij Gode vrucht zouden dragen. Want toen wij in het vlees waren, werkten de zondige hartstochten, die door de wet geprikkeld werden in onze leden, om voor de dood vrucht te dragen” (Rom. 07:04-05)-

Als wij dus lezen in Romeinen 6: “dat onze oude mens mede gekruisigd is” dan staat daarbij: “Opdat” aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonden zou­den zijn”. Niet langer slaaf zijn van die zondige hartstochten en begeer­ten om daardoor vrucht te dragen voor de dood (zie ook 1 Petr. 02:24). Onze oude mens is er niet meer, die is dood en begraven.

“Wij zijn dan met Hem dood en begraven door de doop in de dood”. (Denk hierbij aan het beeld van de Israëlieten die verlost werden uit de slavernij van Egypte).

Het eeuwige behoud

En dan opnieuw: “Opdat gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen”.

Met Hem gestorven aan het kruis, met Hem begraven door de doop in de dood, maar óók met Hem opge­staan in nieuwheid des levens. De Heer Jezus is óók onze opstanding en het leven (Joh. 11:25).

Hier ligt niet alleen de mogelijkheid om als nieuwe schepping te leven maar ook de geestelijke rechtsgrond voor opstanding en het geestelijke, verheerlijkte lichaam in gelijkheid aan onze Heer (Filip. 03:20-21). Het lichaam der zonde is immers op eer’ wettige wijze vernietigd in de dood van Hem. Opstanding en verheerlij­king is voor de gemeente aan het einde van deze bedeling bij de eerste opstanding, en voor de ganse schep­ping bij de laatste opstanding.

Want Jezus Christus is als Ene voor allen gestorven, dus zijn zij allen gestorven (2 Kor. 05:15). Natuurlijk is er sprake van een samengroeien met hetgeen gelijk is aan Zijn dood (Rom. 06:05), en is er sprake van een veranderen naar Zijn beeld.

Natuurlijk is het ‘door het geloof aan de werking Gods (Kol. 02:12). Maar het zou zelfs ‘tegennatuurlijk’ zijn om nog vanuit de oude mens te blijven leven.

De Heer Jezus stelt de waterdoop tot een voorwaarde van de behoudenis als Hij zegt: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden”. Dat is de behoudenis naar geest, ziel en lichaam, bij Zijn komst (Zie 1 Thess. 05:23-24).

Ik geloof dat al deze geweldige zaken die we hiervoor gezien hebben gees­telijke rechtsgeldigheid krijgen en tot een geweldige realiteit worden in het leven van iemand die gehoorzaam aan Gods woord zich laat dopen en in geloof er vanuit leeft.

Zalig de mens die alle gerechtigheid Gods alzo wil vervullen!

 

Hoe gaan wij om met profetie? Door Peter Annotee

“Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren. (…) Maar wie profe­teert, spreekt voor de mensen, stich­tend, vermanend en bemoedigend”(1 Kor. 14:01).

Het fietspad was lang en kronkelig. Op een gegeven moment splitste het pad zich in tweeën. Er was wel weg­wijzer maar die was beschadigd en dus moeilijk leesbaar. “Waar moeten we nu heen?” vroeg de ene broer aan de andere. “Volgens mij naar links.” was het antwoord.

“Weet je zeker dat je het goed gele­zen hebt? Ik heb geen idee wat er staat.”

“Volgens mij staat op de linker wij­zer de plaats waar we heen moeten.” “Weet je het zeker?”

“Nee, maar de enige manier om erachter te komen is gewoon die kant op gaan.”

Kiezen in vertrouwen

Eén van de mooiste en moeilijkste kanten van ons leven is dat we steeds weer moeten kiezen. En meestal hebben we kennis van de toekomst nodig om een goede keuze te kun­nen maken. In de praktijk van ons dagelijks leven bouwen we die ken­nis ook op. Als we zeggen dat ‘de toekomst niet te voorspellen is’ bedoelen we eigenlijk dat we niet alles kunnen overzien en we dat we dus altijd met onzekerheid moeten leven.

Ondertussen vertrouwen we erop dat morgen de bus op dezelfde tijd als vandaag zal rijden, dat volgende week onze natuurlijke woning er nog zal zijn, dat volgende maand er weer een gemeenteblad zal verschijnen en dat de daarin aangekondigde spre­kers ook op de afgesproken dag en tijd in de toekomst zullen verschij­nen. Het aantal toekomstverwachtin­gen waar we als vanzelfsprekend en zonder bedenkingen op vertrouwen is oneindig. Een leven zonder zulke verwachtingen is ook totaal onmoge­lijk. Als we alleen maar zouden gaan nadenken over al die alledaagse ver­wachtingen zouden we daardoor geestelijk verlamd raken.

Als we kind van God geworden zijn hoeven we ook niet meer te vrezen voor de onvermijdelijke onzekerhe­den. Want we zijn, wat er ook mocht gebeuren, veilig in de handen van onze Vader.

Niet bang voor risico’s

Dat we keuzes moeten maken in ons leven waarin we moeten durven te vertrouwen is dan ook niet zo’n groot probleem meer. Want wie ver­zekerd is dat niets of niemand hem kan scheiden van de liefde van Christus zal risico’s niet vrezen. We kunnen voor het maken van onze keuzes ook terecht bij de Wonderbare Raadsman. Die heeft ons Zijn Woord gegeven als land­kaart om onze route te kiezen en Hij geeft ons de ‘gave van profetie’ als wegwijzers langs de route die we kunnen gebruiken om onze koers te bepalen en zonodig te corrigeren. Dat er geen kind van God en geen gemeente zonder het Woord van God kan functioneren zal vrijwel nie­mand in twijfel trekken maar dat profetie ook nodig is wordt vaak ver­geten of gebagatelliseerd. Misschien komt dat wel omdat voor­gangers en oudsten van veel gemeenten liever niet hebben dat ‘jan en alleman’ aan het profeteren slaat. Ze weten namelijk uit ervaring dat daar wel eens problemen van zouden kunnen komen. Het is met profetie zoals met de meeste andere gaven van de Geest, je kunt ze niet zonder risico gebruiken. Net zomin als dat je kunt eten zonder het risico te accepteren dat je wel eens wat ongezonds binnenkrijgt. De enige manier om het risico op verkeerd voedsel tot nul te reduceren is hele­maal niet meer te eten, wat uiteraard nog veel ongezonder is.

Wat is profetie?

Om goed met de gave van profetie om te kunnen gaan moeten we ons eerst afvragen wat profetie is en waar het voor gebruikt kan worden. Want als we dat weten kunnen we bepalen hoe we er mee om moeten gaan en hoe we profetieën hanteerbaar en beheersbaar kunnen maken.

Om duidelijk te maken wat Bijbelse profetie is zal ik het eerst vergelijken met iets dat het niet is; de voorspel­lingen in de Griekse tragediën. Als voorbeeld neem ik het verhaal van de held Oedipus. Aan het begin van het verhaal wordt aan de vader van Oedipus voorspeld dat zijn zoon hem zal doden, zijn koningstroon zal bestijgen en met zijn moeder zal huwen. Om te voorkomen dat deze duistere voorspelling uit zal komen probeert de koning zijn zoon Oedipus te doden. Uiteindelijk is het gevolg van de poging om de voor­spelling te doorkruisen dat de uit­komst ervan juist veroorzaakt wordt. Oedipus doodt zijn vader en huwt zijn moeder. De les die de tragedie over wil brengen is dat ‘de wil van de góden’ voor de mens een onont­koombaar noodlot is waar de mens niets aan of tegen kan doen. Elke voorspelling krijgt daarmee het karakter van een definitief vonnis zonder hoop of genade.

Een open deur

In tegenstelling tot dit soort voor­spellingen zijn Bijbelse profetieën geen gesloten gevangenissen maar een open deur. Ze zijn bedoeld om een weg van hoop te wijzen in plaats van de blinde muur aan het einde van de doodlopende straat van de wanhoop.

Dat een profetie ‘open’ is wil zeggen dat de uitkomst ervan niet van tevoren vaststaat. Hoe een profetie uit­komt hangt namelijk niet alleen van God af maar ook van de mensen waarop hij betrekking heeft. Een wegwijzer bepaalt niet of ik hem volg. Hij wijst een weg en ik kan zelf bepalen of ik die ga en hoe ik die ga. Ook zal ik zelf de weg moeten gaan om het doel te bereiken waar de weg­wijzer toe leidt.

Een profetische belofte voor mijn leven zal niet uitkomen als ik met mijn armen over elkaar afwacht tot hij uitkomt. Als een profetie onheil of straf aankondigt, en dat kan, dan alleen om mij door de duisternis heen, een weg naar God te wijzen. Het einddoel van profetieën is net als de God die ze geeft, enkel goed.

Toen de profeet Jeremia, tegen zijn eigen zin in, profeteerde dat het koninkrijk Juda ten onder zou gaan was dat om de Judeeërs duidelijk te maken dat zij hun aardse koninkrijk, hun afgod, moesten opgeven om terug te kunnen keren bij de enige ware God, de God van Israël. De pro­fetie gaf aan dat het koninkrijk Juda, dat een belemmering geworden was voor het plan van God, ^ou verdwij­nen om de weg vrij te maken voor de openbaring van een geestelijk Koninkrijk van God in Christus.

Een machtig wapen

Juist omdat profetie ons kan helpen om over de toestanden en problemen van het heden en de nabije toekomst heen te kijken is het een machtig wapen. Zo kan profetie individuen of groepen waarschuwen als ze de juis­te koers kwijtgeraakt zijn of het goede doel langs de verkeerde weg proberen te bereiken.

In de praktijk heeft de ‘openheid’ van profetie nog een andere beteke­nis. Een profetie is geen eenzijdig dictaat van God, maar dan spreekt God én de profeet.

Ten eerste is dat zo omdat God van mensen geen willoze instrumenten wil maken. Hij kan en wil juist onze karakters en onze keuzes zo veel mogelijk gebruiken om Zijn bood­schap over te brengen. Hij doet, ook.- > als Hij ons stimuleert om te profete­ren, geen geweld aan.

Ten tweede maakt ons aandeel in de profetie het zo dat we er ons gelijk niet mee kunnen opeisen. Onze pro­fetieën zijn, net als wij, nog onvol­maakt. Dit zegt Paulus, die de profe­tie één van de belangrijkste gaven vindt, ook heel duidelijk in 1 Korinthe 13.

Toetsing is nodig

Daarom moet profetie getoetst worden. De inhoud van een profetie kan nooit in strijd zijn met de Bijbel. Om te garanderen dat er goed met profetie wordt omgegaan moet profetie ook altijd door meerdere mensen beoordeeld kunnen worden. Als iemand even een ander apart zou nemen om hem, zonder overleg vooraf met zijn leiders, een profeti­sche boodschap in het oor te fluiste­ren is hij verkeerd bezig.

Profetieën komen het best tot hun recht als ze in het openbaar, dat wil zeggen in de gemeente, uitgespro­ken worden. Als de inhoud van een profetie van dien aard is dat je hem niet kunt uitspreken waar iedereen bij is dan zul je hem voor dat je hem overbrengt aan diegene waar hij voor bestemd is door minstens één ande­re persoon moeten laten beoordelen. Goede profetieën zijn kort, duidelijk » passend bij de persoon die ze uit­spreekt. Wie veel omhaal van woor­den en beelden nodig heeft om door te geven wat God wil zeggen kan kennelijk de boodschap niet goed uit de maalstroom van zijn eigen gedachten filteren. Als ik goed profe­teer dan zal ook iedereen die mij kent, mij in mijn profetie herken­nen. Een waarachtige profeet is zich­zelf en gaat niet allerlei, hem of haar niet eigen, termen gebruiken om indruk te maken.

Duidelijk en concreet

Duidelijkheid in profetieën betekent niet dat een profetie altijd een voorspelling moet doet in de trant van: r op dat tijdstip op die dag zal u dat overkomen.” Zulk soort profetieën komen gelukkig maar zelden voor want ze zouden mensen snel de indruk kunnen geven dat alles voor ze geregeld wordt.

Anderzijds zal een profetie niet zo vaag zijn dat hij inhoudsloos wordt. Wie iemand anders de boodschap “God heeft een plan met uw leven” als een hoogst originele profetie pre­senteert misbruikt de term profetie om zijn eigen gezag te vergroten in plaats van dat van God.

Hoe duidelijker en concreter een profetie is, hoe groter de kans dat mensen er iets goeds mee zullen doen. Natuurlijk zal een profetie altijd nog naar de situatie van een persoon of gemeente moeten worden ‘vertaald’. Maar hoe helderder de profetie, hoe beter dat gaat.

Onderwerping

Iedere profetie is onderworpen aan het Woord van God en ieder die pro­feteert moet gehoorzamen aan de lei­ders die boven hem gesteld zijn. Dat kan zelfs zover gaan dat iemand ver­boden wordt om nog te profeteren. Omdat profetie getoetst kan worden aan het Woord en onderworpen is aan het gezag van de leiding in de gemeente hoeft niemand de profetie als zodanig aan banden te leggen. Uitingen van profetie kunnen, als ze verkeerd zijn, weerlegd of gecorrigeerd worden.

Het gevolg van verkeerd geïnspireerde profetieën zal daarom altijd min­der ernstig zijn dat het gevolg van het uitbannen van de profetie om problemen en teleurstellingen te ver­mijden. Want profetie hebben we, als geen andere gave van de Geest, nodig. Omdat het profetisch woord ons kan opvoeden tot een volwassen zoon van God. Omdat profetie ons kan corrigeren als we een verkeerde kant opgaan. En bovenal omdat pro­fetie ons steeds weer kan bemoedi­gen om de weg verder te gaan, als een wegwijzer die bevestigd wat we op eerdere wegwijzers of op de kaart waren tegengekomen.

In de zekerheid dat niets ons kan scheiden van God kunnen we dan het risico nemen te luisteren naar onze broeders en zusters. We kun­nen vervolgens het risico nemen te vertrouwen op ons eigen begrip van wat ze zeggen en tenslotte  kunnen we het risico nemen van een keuze voor ons leven op basis van een woord van profetie.

 

Twee lichamen door Duurt Sikkens

“Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam” (1 Kor. 15:44).

Een mens heeft twee lichamen. Een zichtbaar, aards lichaam, dat iedereen zien kan, en een onzichtbaar geestelijk lichaam. Wanneer je het leven van God in je ontvangt doordat je in de opstanding van Jezus Christus gelooft, dan sta je zelf ook geestelijk op en begint je geestelijk lichaam ook opnieuw.

Het opstaan is zichtbaar in de hemel. Het is te vergelijken met het lichaam van een rups dat verandert in dat van een vlinder. Dat is ook het uiteindelijke lichaam, de verschijningsvorm van de echte mens, de mens Gods. En al die opstandingslichamen, al die mensen die in Christus zijn opgestaan, vormen het lichaam van Christus, Zijn gemeente, in het Koninkrijk van de Vader. Ze zijn levend gemaakt door Zijn Woord.

Een natuurlijk lichaam wordt dus niet gezaaid bij een teraardebestelling, maar de mens in wie het woord van God gezaaid is wordt daarmee één en staat op. Wie dit gelooft is niet bang om te sterven want wanneer je je aardse lichaam dan aflegt, heb je het hemelse, onstoffelijke lichaam.

Op de berg der verheerlijking zagen een paar volgelingen van Jezus deze verschijningsvorm van Hem. Dit is dus ook realiteit voor degenen die Jezus geloven en samengegroeid zijn met Zijn opstanding.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

 

 

Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here” (Paulus in Romeinen 8 vers 38 en 39 (Rom. 08:38-39).

Op zoek naar het wonder

‘Mensen zijn hartstochtelijk op zoek naar het wonder’. Tot deze uitspraak komt Rex Brico in het Algemeen Dagblad, waarin hij iedere week in een zogenaamde geloofsbrief zijn visie geeft over religie en geloof, meestal inhakend op actuele gebeur­tenissen. Onlangs was dat naar aan­leiding van het Mariabeeld in Volendam dat bloed gehuild zou hebben. Velen kwamen kijken en dachten dat hier een of andere grap­penmaker aan het werk was geweest, maar ondanks alle scepsis, schrijft Brico, ‘weerhield dat een grote groep aanwezigen er niet van het hoofd te buigen voor dit ‘wonder’. Ze baden, hardop of zachtjes, voor zich uit, zongen en profeteerden tegenover omstanders dat dit slecht nieuws voor de nabije toekomst betekende’. Waarom is de mens op zoeken naar wonderen? Dat waren ze vroeger ook al, schrijft Brico, ‘maar toen stelden ze zich doorgaans tevreden met de wonderen waar de kerk hun over ver­telde. Vandaag willen ze er zelf bij zijn en toezien hoe de hemel de aarde raakt.

Is de aarde hun dan niet genoeg? Nee en nogmaals nee. Ook al roepen ze luidruchtig dat ze niet in een hemel geloven, in hun hart hopen ze innig dat er meer is dan die korte, vaak teleurstellende gang tussen geboorte en dood op een relatief onbetekenende aarde. Daarbij bestaat die hemel voor hen alleen als hij fysiek valt waar te nemen, als ze kunnen zeggen: Ik heb hem zelf gezien of gehoord! Dat danken we aan de invloed van proefondervinde­lijk denken. En zo trekken ze met duizenden naar Volendam, of Jomanda, ook als ze helemaal niet ziek zijn’.

Oer christendom

Brico beschrijft verder nog een aan­tal in zijn ogen echte wonderen, paranormale gebeurtenissen noemt hij ze, en gaat dan terug naar de eer­ste tijd van het christendom.

Daarover schrijft hij: ‘Het oer chris­tendom meende dan ook dergelijke ervaringen een plaats te moeten geven in het kerkelijk leven. Sommigen werden aangesteld om de gave van genezing te beoefenen, anderen hun gave van de profetie en weer anderen hun gave van het Woord. Maar betekent dit dat zulke ambten ook in de kerk van vandaag thuishoren? We mogen gevoeglijk aannemen dat, wanneer de kerk van na de Reformatie meer belangstel­ling voor deze gaven getoond had, mensen nu niet massaal uit de kerk en naar Jomanda en de plaatselijke reïncarnatietherapeut gehold zouden zijn. Toch heeft de kerk daar een probleem, is de mening van Rex Brico, ‘want als gelovigen het Godswonder uitsluitend of vooral zoeken in het paranormale, wat moet de kerk dan als vroeg of laat blijkt dat We meeste van die verschijnselen ver­oorzaakt worden door aardse krach­ten waarvan wij ons tot dusver niet bewust zijn? Tenslotte is ook het onweer geen stem van God meer en ziekte geen straf voor zonde. En werkt menig alternatief genezer van­daag niet met een goddelijke hotline, maar met kosmische energievelden… Ik denk dat het dan toch veiliger is het wonder te zoeken in wat wij , met ons eufemistisch taalgebruik, ‘normaal’ noemen. De geboorte van een kind bijvoorbeeld, zoals ik enke­le weken geleden mocht meemaken. Of het ontvouwen van een waterlelie in een vijver. Zelfs het spontaan

smelten van hars in een Mariabeeld, zodat het lijkt of het beeld huilt. Het gebeurde vorig jaar als gevolg van de hoge zomertemperatuur in Brunssum. En iedereen lachte er zich suf om. Maar dat vond ik nou een wonder’.

Onderscheidingsvermogen

De opmerkingen van Rex Brico kun­nen wij ten dele onderschrijven, al blijkt dat hij geen geestelijk onder­scheidingsvermogen heeft of de won­deren uit de verkeerde dan wel uit de goede bron afkomstig zijn. De Bijbel spreekt over tekenen en wonderen als bevestiging van het evangelie van

Aet Koninkrijk, zoals Jezus en de apostelen dat brachten. Maar de Bijbel spreekt ook over bedrieglijke tekenen en wonderen, waarin de vorst der duisternis zijn hand heeft. Als gelovigen van de eindtijd is het broodnodig dat we door Gods Geest onderscheiden wat echt is en niet-echt.

Ook hoeven we de tekenen en won­deren als zodanig niet te zoeken; het gaat er primair om dat onze gemeen­schap met de levende Heer meer en meer een stabiel geloofsleven tot gevolg heeft, waardoor we niet met het minste of geringste zuchtje tegenwind van de kaart zijn. Bovendien blijft nog altijd het groot­ste wonder dat er in ons leven plaats­vond de dag toen wij opnieuw gebo­ren werden en het rijk der duisternis verlieten om het Koninkrijk van het licht binnen te gaan.

De euro komt eraan!

Vrijwel iedereen is langzamerhand op de hoogte van de komst van de euro. De euro is de nieuwe Europese munt die in Nederland, België en andere Europese landen (de Economische en Monetaire Unie – de EMU) ingevoerd gaat worden en de plaats inneemt van de frank, gulden, etc. Waarom één muntstelsel?

Daarvoor moeten we teruggaan naar de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog, toen de Europese lan­den zich realiseerden dat economi­sche samenwerking de kans op oor­log verkleint en dat handel leidt tot meer welvaart. Daardoor werd de Europese Economische Gemeen­schap (EEG) opgericht.

De economische samenwerking en het vrije handelsverkeer tussen de Europese landen kwam op gang. De EEG werd later omgedoopt tot EG en nog later tot EU. In de loop der jaren werden nationale wetten op elkaar afgestemd, waardoor er een open Europese markt ontstond met vrij handelsverkeer terwijl men ook gemakkelijker in een ander Europees land kon gaan wonen en werken.

Er bleef echter nog één belangrijke hindernis te nemen voor een volledig vrij handelsverkeer, namelijk de wis­selkoersonzekerheid.

Omwisselingskosten en wisselkoers­risico’s gaan door het nieuwe munt­stelsel verdwijnen en hoewel nog niet alle hobbels zijn weggenemen, is het wel zo goed als zeker dat over vijf jaar in de meeste Europese lan­den de euro zal zijn ingevoerd.

Hoe moeten we als christenen staan tegenover deze ontwikkeling? Als we sommige christelijke en evangelische bladen zouden moeten geloven bete­kent dit het ‘begin van het einde’, een ontwikkeling die zou leiden tot het grote antichristelijke rijk van de eindtijd. Zoals destijds de torenbouw van Babel desastreuze gevolgen had, en bijvoorbeeld vele eeuwen later het Romeinse rijk ten onder ging) zal de Europese eenheid die tot stand komt ook nu uitlopen op een grote catas­trofe. Toch willen we ons liever niet aan allerlei onheilsvoorspellingen wagen om de doodeenvoudig^ reden dat voor een waarachtig christen er geen reden is zich door angst te laten beheersen. Angst is altijd een slechte raadgever, zoals het spreekwoord al zegt. En altijd weer geldt voor een kind van God: ‘Vrees niet, geloof alleen’. Wie zijn vertrouwen op de levende God heeft gesteld, zoals deze zich heeft geopenbaard in Zijn Zoon Jezus Christus, mag zeker weten dat hij volkomen ‘veilig gesteld’ is welke toekomstige ontwikkelingen er ook zullen zijn. Uiteraard weten wij, uit Gods Woord en door Gods Geest, dat de ‘laatste tijd’ voordat de eindafgang van Satan, zoals het laatste Bijbelboek dat beschrijft, definitief zal plaatsvinden niet gemakkelijk zal zijn. Paulus spreekt over ‘zware tij­den’ en somt dan een groot aantal negatieve eigenschappen op van de mensen die Christus niet kennen, maar dezelfde Paulus roept ons ook op temidden van deze mensen te schijnen als ‘lichtende sterren’ het woord des levens vasthoudende! Dat is onze taak en door daaraan te gehoorzamen openbaren wij ons als werkelijke vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk. Dan weten we ook dat ‘het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegenover de heer­lijkheid die over ons geopenbaard zal worden’. Een heerlijkheid die nu al in ons is, maar die uiteindelijk over zal gaan in volle heerlijkheid.

Negatief zelfbeeld bij jongeren

Steeds meer jongeren hebben een negatief zelfbeeld, meent Drs. E. J. van Dijk, docente massacommunica­tie en psychologie aan de christelijke hogeschool Ede. Zij hield kort gele­den een lezing over ‘Jongeren en media’ op de jaarvergadering van de Hervormd Gereformeerde Jeugdbond. In het Reformatorisch Dagblad, dat een verslag bracht van deze dag bracht, kunnen we lezen hoe mevrouw Van Dijk vaststelde dat we in een multimediale maatschap­pij leven en met informatie worden overspoeld. Ze probeerde twee vra­gen te beantwoorden, namelijk: ‘Wat doet dat met ons?’ en ‘Wat hebben we als gemeente voor antwoord?’ Volgens Drs. Van Dijk gaan velen kritiekloos en passief om met alles wat via de media op hen afkomt. Het werpt mensen ook steeds meer op zichzelf. ‘Velen leven wekenlang zonder persoonlijke communicatie. Achter de buis vertellen mensen de meest intieme dingen. Maar dat is geen persoonlijke communicatie. Het wordt niet aan jou verteld’.

Dat er steeds meer jongeren rondlo­pen met een negatief zelfbeeld komt volgens haar doordat via de media perfecte mensen worden neergezet. ‘Heb je geen gangbaar model of heb je pukkels, dan voldoe je daar niet aan. Bij steeds meer mensen gaat het om hoe je overkomt. Er komt steeds minder ruimte voor individualiteit. In deze tijd zijn mensen op zichzelf gericht. Maar dat is iets heel anders dan jezelf zijn voor een ander’.

Met elkaar praten

De docente wees op de noodzaak met elkaar te praten in het gezin. ‘Bij ons wordt niet gepraat. Er wordt ruzie gemaakt over welk programma op tv komt of wie achter de compu­ter mag.

Ik denk dat persoonlijkheden veran­deren. Alles wat irrationeel is, wordt dank zij de media uitgebannen. Steeds minder mensen kunnen met gevoelens omgaan. We praten er niet over. We durven niet meer te zeg­gen: ‘t Spijt me. Maar wel als er een camera bij staat. Dat is toch absurd. Steeds minder mensen hebben een eigen visie. Ze geven weer wat mén zegt en vindt’. Volgens Drs. Van Dijk moet de christelijke gemeente daartegenover concreet en correct normen en waan den naar buiten brengen. ‘Ze moet niet uitgaan van tradities, maar van persoonlijk geloof. Ik zeg niet dat traditie verkeerd is, maar geloof op  grond van traditie wel. Jongeren moeten het waarom van de traditie en de normen weten. In de gemeen­te moeten we er persoonlijk zijn voor jongeren, als identificatiefiguur. Jongelui zijn geschapen met gaven. Die hebben nodig dat wij hen helpen bij hun ontdekkingstocht door het leven. Leer ze om de dag te zien als een kans door God gegeven’.

Beeld uit de kinderjaren door Truus van Kaam

Een huis met een hoge drempel.

Je wilde naar binnen, hoewel je met je kleine beentjes nog niet over de drem­pel kon komen.

Maar je bleef proberen, je gaf het niet op; je wilde immers naar binnen.

Uiteindelijk kwam er iemand die je over de drempel heen tilde.

Zo is het ook in het Koninkrijk Gods.

Daar is het huis des Vaders waar je naar binnen kunt gaan.

En als je eenmaal binnen bent wil je er nooit meer weg.

Je voelt je er thuis.

Dit heb je altijd gezocht.

Hier kom je tot rust.

Je leert delen met anderen die jou ook liefhebben.

De liefde des Vaders werkt hier mild en overvloedig.

Ingaan in het Koninkrijk Gods:

Velen willen wel naar binnen maar missen de overgave en volharding, of ze denken via een andere weg binnen te kunnen komen.

Maar een andere weg is er niet en zo blijven ze buiten, ze raken beschadigd en worden uiteindelijk een prooi van de boze.

Zou het dan toch waar zijn dat, zoals de Bijbel ons zegt, we eerst de kosten moeten berekenen?

Laten we het doen en ingaan op de aanwijzingen die God ons steeds weer wil geven vanuit Zijn Woord.

Zodat we ook met Paulus kunnen zeggen:

“Niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij” (Gal. 02:20).

 

Oorsprong en doel van de schepping De vrede van Jeruzalem deel 1 door Hessel Hoefnagel

In een serie artikelen wil ik vanuit bijbels perspectief nader ingaan op de oorsprong en doel van de schep­ping. Daarbij met name op het doel van de mens, zoals deze bestemd is om ‘beeld van God’ te zijn en namens de Schepper de schepping te beheersen (Gen. 01:26-27). Ik hanteer daarbij de profetie van Jeruzalem over de ‘puinhopen van Jeruzalem’. Deze werd door de profeet Daniël bestudeerd (Jer. 25:01-14; Jer. 29:01-14; Daniël 9).

Naar aanleiding van deze profetie, welke gold voor het deel van het volk van het koninkrijk Juda, dat in bal­lingschap was weggevoerd, kreeg Daniël het gezicht van de ‘zeventig weken’ en de openbaring daarvan. Bij het plaatsen van dit gezicht in het perspectief van de gebeurtenissen in de eindtijd waarin wij leven, meen ik steeds meer te zien, dat deze profetie en haar uitlegging vooral betrekking heeft op de gemeente van Jezus Christus waarover ‘het einde der eeuwen’ gekomen is (1 Kor. 10:11).

De stad des vredes

Als titel voor deze studieartikelen koos ik ‘De vrede van Jeruzalem’. De naam Jeruzalem komt al vroeg in de Bijbel voor en heeft met betrekking tot de openbaring van het doel van God met de hele schepping een pro­fetische waarde. Eens zal het ware Jeruzalem, dat onze God van oor­sprong af voor ogen heeft, zich open­baren als het centrum van de her­schepping van hemel en aarde. De aardse stad Jeruzalem heeft in het geheel van het plan van onze God niet meer dan een ceremoniële waarde.

De aanduiding ‘Jeruzalem’ (stad des vredes) heeft namelijk betrekking op het geheel van de ware gelovigen uit alle tijden en alle plaatsen. Zij genie­ten binnen hun godsdienstige syste­men nóg een zekere bescherming tegen de werken van de genoemde duivel en satan. De profetie van de Bijbel noemt in dit verband de aan­duiding van een zwangere ‘vrouw’, die bezig is een kind te baren, het­geen met sterke en pijnlijke weeën gepaard gaat. De ‘mannelijke zoon’ die zij baart, is een aanduiding van de openbaring van de vele zonen Gods, waar de schepping in haar grote nood, met zuchtend verlangen op wacht (Romeinen 8).

De duivel en de draak heeft er alle belang bij om deze ‘geboorte’ te ver­hinderen, omdat zij de voortgang van zijn eliminatie betekent. Wat dat betreft houdt hij wél sterk rekening met de profetie van de Bijbel, in tegenstelling tot vele gelovigen.

De genoemde ‘vrouw’ wordt wegge­leid in de ‘woestijn’. Daar heeft God voor haar een plaats bereid, waar ze gedurende een bepaalde periode wordt onderhouden buiten het gezicht van de slang (= de draak, ook duivel en satan genoemd – Openb. 12).

In het dorre klimaat van de gods­dienstige wereld gaat deze rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal kunnen verslinden (1 Petr. 05:08). Hij zal echter vanwege de bij­zondere bescherming vanuit God zelf de ware gelovigen niet kunnen overweldigen, net zo min hij inder­tijd vanwege deze bescherming het kind van Bethlehem kon uitschake­len (Matt. 02:13-18).

In ballingschap

Daniël leefde in ballingschap. Hij was als jonge hoveling aan het hof van koning Jojakim van Juda met het gros van het volk Israël gevankelijk weggevoerd door de koningen van Assur en Babel (2 Kon. 24). Aan deze ballingschap kwam een eind, toen God zelf daartoe de geest van Kores, de koning van Perzië, opwek­te om de ballingen terug te doen keren naar hun eigen land. Dat was vervulling van de door Jeremia uitge­sproken profetie inzake de zeventig jaren, waarin het volk Israël in de ballingschap zou worden onderdrukt (Jer. 25:12). In deze gebeurtenis met betrekking tot het natuurlijke volk der Joden zit echter een profetische waarde ten aanzien van het ‘lichaam van Christus’. Deze waarheid werd al aan Daniël geopenbaard.

Het Nieuwtestamentische volk van God (de ware christenen, dus vervuld met de Geest van God) verblijft in ballingschap op aarde. Feitelijk maakt het door het geloof immers deel uit van het hémelse Koninkrijk van onze Heer en Heiland Jezus Christus en van God onze Vader.

Geen decoratie

Als gevolg van een daadwerkelijke bekering en daarop aansluitende innerlijke wedergeboorte, ontvingen zij bewust de heilige Geest als Gods gave. Niet als een soort decoratie, waarmee ze zouden kunnen pron­ken, maar ten behoeve van de kracht, welke ze nodig hebben om in de ‘hemelse gewesten’ ofwel de ‘eerste hemel’ te kunnen wandelen, strijden en overwinnen (Hand. 01:08; Efeze 6).

In de onzichtbare, geestelijke reali­teit is God hun Vader en is Jezus Christus hun Heer. Hij is gezeten aan de ‘rechterhand Gods’, een aan­duiding van de Geest van God, welke Hij als Eersteling heeft ontvangen om uit te storten op diegenen, die dat in geloof begeren.

Uit deze hemel zal onze Heer ver­schijnen, dat is gezien worden op aarde. Echter niet slechts als een enkeling, maar als Hoofd van Zijn ‘lichaam’, de ware gemeente. Wie tot dit lichaam behoren, dus vervuld zijn met dezelfde Geest als het Hoofd daarvan, zullen namelijk met Hem vanuit de hemel in heerlijkheid ver­schijnen op aarde (Kol. 03:04).

Nog in verborgenheid

Het ware Jeruzalem bevindt zich als ‘stad Gods’ nog in de verborgenheid van de hemel en zal nimmer in geografische zin te lokaliseren zijn op aarde. Het is de stad met funda­menten, welke Abraham reeds in de geest zag en waarvan God Zelf de Ontwerper en Bouwmeester is (Heb. 11:10). Deze ‘stad’ is nog steeds in vorming tot haar voltooiing. Zij bestaat uit lévende stenen, even­als het ‘huis Gods’, waarvan de apos­telen spraken en waarvan onze Heer Jezus de Hogepriester is (1 Tim. 03:15; Titus 01:07; Heb. 10:21).

Onze Heer droeg in de volheid van de tijd de zonde der wereld. Dat wil zeggen, dat Hij de oorzaak van de uitzichtloze situatie, waarin sinds de zonde van de eerste Adam de gehele schepping gedompeld is, heeft weg­genomen. In vervolg op deze eerste daadstelling zal de Heer zich spoedig openbaren in en met Zijn heiligen.

De eerstvolgende mijlpaal

Deze ‘openbaring van zonen Gods’ is de climax van het geboorteproces dat zich al lange tijd in de onzienlijke wereld afspeelt, maar op een bepaald moment zal geopenbaard worden. Dit is dan de eerstvolgende ‘mijlpaal’ in de vanaf ‘den beginne’ doorgaan­de openbaring van het plan van onze God. In en met Zijn ‘lichaam’ zal onze Heer na deze openbaring cen­traal staan in het herstel van alle din­gen, zoals het plan van God beoogt. Dit tot heil en zegen van de zuchten­de schepping, de mens voorop (Rom. 8). De ‘vrouw’, waarvan in het laatste Bijbelboek Openbaring van Jezus Christus sprake is, vertegenwoordigt de hele in de ware God gelovende mensheid van alle tijden. Ze is hoog­zwanger en verlangt (ondanks de pijn in haar weeën haar ‘kind’ voort te brengen. Deze ‘mannelijke zoon’, welke in het proces van verheerlij­king tot volkomenheid plotseling wordt ‘weggevoerd’ naar God en Zijn troon’, zal haar namelijk brengen tot de volmaakte ‘vrede van Jeruzalem’. De verzameling, boeken, brieven en geschriften, welke samen onze Bijbel vormen, is een uniek geheel. Daarin wordt de oorsprong, de ontwikkeling en het doel van de schepping beschreven.

De Bijbel begint met de weergave van het begin van de schepping, zoals die volgens de Italiaanse bijbel ‘in principio’ (in principe, uit inner­lijke motivatie of beginsel) door de Schepper werd gevormd. Zij eindigt met de profetieën aangaande uitein­delijke voltooiing daarvan. Ondanks de intense invloed van de Dood (per­soonlijkheid) en zijn dodenrijk en de tegenwerking van de boze geesten in de hemelse gewesten onder leiding van de duivel, komt de schepping tot haar doel.

Ingrijpende ontwikkeling

Zowel het begin als het eind van de Bijbel geven weer, dat er vóór dit begin en na dit eind een diep ingrij­pende ontwikkeling is geweest, respectievelijk zal zijn, beide gerela­teerd aan de schepping van hemel en aarde. De strekking hiervan wordt duidelijk door de inzichten, die de Heilige Geest geeft aan diegenen, die de profetische waarden van de Bijbel weten te onderkennen en weten te plaatsen in de lijn van die ontwikke­ling.

Hoewel vele honderden jaren na de profeet Daniël, zijn ook wij als chris­tenen bezig met het beloofde herstel voor het volk van God. Wij kunnen nu weten, dat het aardse Jeruzalem niet meer is dan een voorafschadu­wing van de hemelstad die de eeuwi­ge Schepper vanaf het begin voor ogen heeft. Deze stad wordt uit de hemel zichtbaar op aarde, terwijl ze dan vervuld is met de heerlijkheid ^n God. De apostel en profeet Johannes zag namelijk dit ‘nieuwe Jeruzalem’, nederdalende uit de hemel, afkomstig van God (Openb. 21).

Geen verlengstuk

Van het begrip ‘hemel’ moeten we niet een plaats maken ergens in het heelal, vergelijkbaar met en als ver­lengstuk van onze aarde. Het duidt namelijk op de onzichtbare wereld, waarin de ontwikkelingen met betrekking tot het volk van God en daardoor met de gehele schepping, plaatsvinden en gestalte krijgen, alvorens zichtbaar en tastbaar te worden op aarde.

Een belangrijk principe in de open­baring van het plan van God is, dat het onzichtbare en eeuwige in de éérste plaats komt en het zichtbare en tijdelijke daarvan slechts een nauwkeurige afbeelding is. Voor de geestelijk georiënteerde mens geldt, dat deze zich moet bezighouden met de werkelijkheid en de schaduw slechts moet hanteren om deze wer­kelijkheid te leren verstaan.

Een schaduwbeeld

Het aardse Jeruzalem gold in de tijd van het door de christen zo genoem­de ‘Oude Verbond’ als centrum van de eredienst aan de ‘God des hemels’. Het was daarmee een scha­duwbeeld van het nieuwe Jeruzalem, dat wij als christenen behoren te ver­wachten. De genoemde profetie van Jeremia is daarom te plaatsen in de lijn van deze verwachting. Hierbij is aan te sluiten bij de profetieën in het laatste Bijbelboek ‘Openbaring van Jezus Christus’ (Openb. 01:01).

Als wij als volgelingen van Jezus Christus ons richten op het herstel van de puinhopen van Jeruzalem, laten we dan het hémelse Jeruzalem bedoelen, want dit is de ‘stad van de grote Koning’. Nu nog laat deze hemelstad, in de aankondiging van haar openbaring aan de wereld, een verwarrende kakofonie van geluiden horen. Als gevolg van de zuivere pre­diking van het evangelie van Jezus Christus door de zich eerst openba­rende vele ‘zonen Gods’, zal ze zich echter steeds helderder gaan structureren in de hemel. Van daaruit zal dan deze ‘stad Gods’ als het centrum van het Koninkrijk Gods zich gaan openbaren op aarde temidden en ter- wille van een zuchtende en bescha­digde schepping, de mens voorop.

De gezegenden des Vaders

De geopenbaarde ‘hemelstad’ heeft haar poorten wijd open, zodat de ‘gezegenden des Vaders’ kunnen ingaan om het Koninkrijk te beërven en deel te hebben aan de ‘vrede van Jeruzalem’. Hiervoor zonden de ouden reeds hun gebeden op (Ps. 122). Deze ‘gezegenden des Vaders’ hebben in eigen ogen niet veel gepresteerd, waardoor ze meenden enig recht te kunnen laten gelden. Hun schijnbaar onbetekenende ‘stukje brood’, ‘beker water’ of eenvoudig ‘kledingstuk’, aan de behoeftigen gegeven, hebben echter voor de barmhartige Heer en Zoon des men­sen, welke namens de Schepper het oordeel uitvoert, een enorme waarde (Matt. 25:31-40).

De vrede van dit ware Jeruzalem zal een volledig herstel bewerken, zodat alle wonden en beschadigingen naar geest, ziel en lichaam zullen plaat­smaken voor een algehele gezond­heid. De individuele mens wordt in haar sfeer weer tempel van de leven­de God, in staat om namens de hemelse Vader de gehele schepping tot de van oorsprong beoogde vol­heid te brengen.

Het scheppingsgegeven

De Bijbel begint met het scheppings­verhaal. In de zes zogenoemde scheppingsdagen wordt de wording van hemel en aarde vermeld. Daarin komt al direct de eeuwige uitwerking van het geweldige plan van God (Zijn ‘eeuwig raadsbesluit’) met betrekking tot Zijn schepping naar voren en de belangrijke plaats van de mens daarin.

Al direct na de zondeval van het eer­ste mensenpaar gaf de Schepper al een aanzet tot Zijn doel met de mens in de zogenoemde ‘moederbelofte’ (Gen. 03:15).

Het is mijn verlangen, dat wij op basis van een juiste interpretatie van deze scheppingsgegevens inzicht krijgen in de door de Geest van God aangereikte openbaringen met betrekking tot de zin van de gehele schepping. Vanuit dat verlangen heb ik de onderdelen van deze studie geschreven. Ik hoop en verwacht, dat ze zullen bijdragen aan het opscher­pen van de gedachten van de lezers. Met name denk ik hierbij, die met mij de levende en waarachtige God willen dienen en de komst van Zijn Zoon uit de hemelen verwachten (vgl. 1 Thess. 01:10).

Vanuit deze intentie wil ik vanuit Bijbelse gegevens en met name daarin de profetische benadering een aantal dingen nader belichten, niet om bestaande funderingen af te breken, maar meer om te komen tot een gezond ‘bouwwerk’, waarin we onze grote Schepper kunnen eren in Zijn eeuwige doelstelling.

 

Geestelijke vrijheid door Tineke Annotee

Gedachten over vrijheid en rijkdom naar aanleiding van Lucas 18 vers 18 tot en met 27 (Luc. 18:18-27).

Een nieuwbouwwijk ergens in Nederland anno 1997. Prachtige eengezinswoningen. In de huizen mar­meren vloeren. Op iedere verdieping sanitair. Centraal verwarmd, zelfs iedere vloer. Een eigen kamer voor iedere bewoner van het huis. Alles even luxe. Aan de straatkant voor het huis ook nog voor ieder z’n eigen auto.

Een doorsnee Nederlands gezin. Hardwerkende mensen, want alle mensen in dat huis, uitgezonderd schoolgaande kinderen, werken hard. Zij betalen op tijd hun belas­ting en hebben, na hun gewone werktijden, allemaal nog wel ergens zitting in. In een of andere advies­raad, raad van beheer, familieraad of wat voor raad het dan ook moge zijn (tot ze zich geen raad meer weten). Bezoeken zoveel mogelijk hun oude of zieke familieleden in de daarvoor bestemde bejaardencentra of ver­pleeghuizen. Gaan keurig naar een door de omgeving erkende kerk… en doen eigenlijk wat er van een goede burger verwacht mag worden.

De rijke jongeman

En dan worden we in de Bijbel geconfronteerd met het verhaal over de rijke jongeman. Wat een goede en aardige jongeman. Hij was voor iedereen vriendelijk en goed. Maakte zijn huwelijk niet kapot. Bedroog z’n vrouw niet met een andere vrouw. Had nooit iets gestolen. Liegen was hem vreemd. Was zijn ouders gehoorzaam geweest. Hield van God en de mensen om zich heen.

Als een Pietje Precies had hij zich aan de regels van de wet gehouden. En zijn verantwoordelijkheidsgevoel voor al zijn bezittingen was, mense­lijke gesproken, alleen maar een heel goede karaktertrek.

Maar dan spreekt God, door Jezus heen, en zegt dat er nog één wet is die overblijft. De wet der vrijheid. Vrijheid dus! Jezus zegt: ‘Ga naar huis, geef al je bezittingen weg en volg mij… en je zult vrij worden!’ Want dat zou het uiteindelijke doel zijn voor de jongeman in de Bijbel… maar ook voor alle christenen: gees­telijke vrijheid! Deze jongeman zei eigenlijk dat hij alles gedaan had wat God van hem vroeg. Toch had hij geen goede kijk op zichzelf want God vraagt van geen mens om zich aan allerlei regeltjes te houden. Hij vraagt of je alles wilt geven wat je hebt en wat je bent.

Of een christen werkelijk gelooft zal blijken op het moment dat God iets van hem vraagt. Werkelijk geloof blijkt als mensen wordt gevraagd om iets van henzelf te geven.

Het belangrijkste van de wet, dat is God liefhebben boven alles, daar had die rijke jongeman zich niet aan gehouden, want hij had God niet lief boven alles. Jezus vroeg aan hem de uiterste consequentie van de wet. Deze jongeman dacht verkeerd. Hij dacht: Ik doe het goed want ik houd mij aan de regels.

Nu wij, als christenen anno 1997, hoe gaan wij om met onze ‘rijkdom’? Vragen wij aan de Heer om ons dagelijks brood of om de complete sterreclame? Geloven wij voor de toe­komst werkelijk dat het ons aan niets ontbreken zal? En zoeken wij aller­eerst het Koninkrijk van God? En… en… mogen deze vragen eigenlijk wel gesteld worden?

De wet van de eeuwigheid

Om nog even op de wet terug te komen: Wetten zijn tijdgebonden hebben geen eeuwigheidswaarde.

Alleen de wet van de Goddelijke lief­de is een wet van de eeuwigheid. Als bijvoorbeeld in een goed gezin de wet van de liefde werkt dan zijn spt* ciale wetten niet nodig, maar als er iets verkeerds dreigt te gaan dan komen er wetten. De wet is een wezensvreemd element in een vrij mens waarin de wet van God func­tioneert, niet vanzelf maar door de werking van de Heilige Geest. Het kenmerk van de wet is: doe dit en doe dat en je zult leven.

Maar het kenmerk van Gods vrijheid is: gelóóf en je zult leven!

Wij die tot geloof zijn gekomen zijn die sabbatsrust ingegaan, zoals ook God rustte van Zijn werken. Wij hoe­ven niet meer door inspanning ons doel te bereiken. Als wij geloven dat Jezus onze levensproblemen kan oplossen zijn wij tot Gods rust ingegaan. Zijn wij tot rust gekomen! Een vrij mens is een mens die z’n leefregels niet meer opgelegd krijgt door traditie, familie, collega’s, de buurt, de klas…, enz.

Een vrij mens is een mens die zich­zelf geworden is in Jezus Christus. Want een mens is pas vrij als hij weet wie hij is in Jezus Christus. En zo’n mens leeft niet met allerlei wet­ten aan de buitenkant, maar die leeft met de wet van God in zijn hart. Niets opgelegd…, maar graag gedaan!

Gééstelijke vrijheid! Dat is pas échte rijkdom.

 

Wordt vervuld met de Geest door Wim te Dorsthorst

“Wordt vervuld met de Geest”. Deze woorden van Paulus staan in een gedeelte, waarin hij de gemeente op het hart drukt dat ze geheel anders dienen te zijn in hun levenswandel, omdat ze Christus hebben leren ken­nen (Ef. 04:20). Het moet zelfs ondenkbaar zijn dat waarachtige christenen nog leven en zich gedra­gen als onveranderde mensen. Dat noemt hij: “Wandelen zoals de hei­denen wandelen” (Ef. 04:17).

Nee, zegt hij: “Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen, en wan­delt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad” (Ef. 05:01). Dat is je gedragen als hemelburgers en als huisgenoten Gods.

En dan is aan het slot van dit gedeel­te zijn raadgeving: “Ziet dus nauw­lettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijze, doch als wijzen, u de gele­genheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad. Weest daarom niet onverstandig, maar tracht te ver­staan, wat de wil des Heren is. En bedrinkt u niet aan wijn, waarin ban­deloosheid is, maar wordt vervuld met de Geest, en spreekt onder elkander in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zingt en jubelt de Here van harte, dankt te allen tijde in de naam van onze Here Jezus Christus God, de Vader, voor alles, en weest elkander onderdanig in de vreze van Christus”. (Ef. 05:15-21).

Vóór de apostel spreekt over het ver­vuld worden met de Heilige Geest bindt hij de lezers dus eerst op het hart dat ze nauwkeurig toe moeten zien op een heilige, Godvrezende levenswandel.

Bedrinkt u niet aan wijn

Als de mens in de wereld blij en vro­lijk wil zijn gebruikt hij wijn of ande­re alcoholica. Prediker 10:19 (Pred. 10:19) zegt: “Voor genoegen richt men een maal­tijd aan, en wijn maakt het leven vro­lijk”. God gunt de mens heus wel een glas wijn. Bij al het goede wat God aan de mens gegeven heeft in de schepping noemt de Psalmist: “En wijn die het hart der mensen verheugt” (Ps. 104:015). Helaas, maar al te vaak gaat men zich bedrinken want men wil daarin ruimte en vrij­heid beleven.

Maar daarin, zegt Paulus, is nu juist bandeloosheid. Andere vertalingen spreken van “liederlijkheid” of “los­bandigheid”. Grenzen vervagen dan, remmingen vallen weg en de mens raakt z’n stuur kwijt. De Bijbel geeft heel veel negatieve kenmerken ten gevolge van het bedrinken aan wijn. Zo lezen we dat iemand die zich bedrinkt bedwelmd raakt. Toorn en gramschap kunnen opgewekt worden. Men raakt verhit, het stijgt naar het hoofd, men verliest z’n zelfbe­heersing, het neemt het verstand weg, enz..

De profeet Jesaja klaagt de leidslie­den van die tijd aan als hij zegt: “En ook dezen waggelen van wijn en tuimelen van bedwelmende drank: priester en profeet waggelen van bedwelmende drank, zijn verward door wijn, tuimelen van bedwelmen­de drank, waggelen bij een gezicht, wankelen bij een rechtspraak. Ja, alle tafels zijn vol walgelijk braaksel, geen plek is er over” (Jes. 28:07-08). Dit is een geweldige aanklacht van de profeet want dit gaat lijnrecht in tegen Gods geboden.

Het is voor gezagsdragers, priesters, leraren, profeten, enz., van het aller­grootste belang om helder van geest, nuchter en goed bij het verstand te zijn.

“De Here sprak tot Aaron: Wijn of bedwelmende drank zult gij niet drinken, gij noch uw zonen, wan­neer gij de tent der samenkomst bin­nengaat, opdat gij niet sterft. Het is een altoosdurende inzetting voor uw geslachten, opdat gij scheiding kunt maken tussen heilig en onheilig, tus­sen onrein en rein, en opdat gij de Israëlieten kunt onderwijzen in al de inzettingen die de Here door de dienst van Mozes tot hen gesproken heeft” (Lev. 10:08-11).

De gemeente van Jezus Christus bestaat enkel uit koningen en pries­ters en daarvoor gelden zulke woor­den dus zeker. Ook wat de Spreuken- dichter zegt in 31:4-5 (Spr. 31:04-05): “Het past koningen niet, o Lemuel, (= “Godgewijde”) het past koningen niet wijn te drinken, noch machtheb­bers bedwelmende drank te begeren, opdat hij niet drinke en de inzettin­gen vergete en het recht van alle ver­drukten verkere”.

Ook hier geldt: “Sterke drank maakt meer kapot dan je lief is”!

Een God van orde en vrede

Ik denk dat Paulus, de grote schrift- kenner, dit alles voor ogen staat als hij zegt: “Bedrinkt u niet aan wijn, waarin bandeloosheid is”.

En dan zegt hij niet als tegenstelling: “Maar wordt dronken van de Heilige Geest, of in de Geest”. Helaas wordt deze uitdrukking veel gebruikt tegen­woordig. Dronken zijn van de Heilige Geest door de nieuwe wijn, zegt men dan. Maar al te vaak doen zich dan verschijnselen voor zoals hiervoor vanuit Gods woord genoemd zijn betreffende het bedrin­ken aan wijn. De niet meer beheer­ste lichamelijke reacties en emotio­nele (psychische) uitingen, of in een toestand geraken waarin men niet meer aanspreekbaar is, zijn dan de hoogste ervaringen die aan de Heilige Geest worden toegeschreven. Als de apostel zegt: “maar wordt ver­vuld met de Geest”, dan wijst hij ook hierin een (geestelijke) weg die ver­der omhoog voert.

In tegenstelling met de bandeloos­heid, de beneveling van het verstand en het onwelvoeglijke gedrag bij het bedrinken aan wijn, is het werk van de Heilige Geest vol van Gods orde, heiligheid, zuiverheid, helderheid van geest en verstand en welvoeglijk­heid. “God is geen God van wanorde, maar van vrede” is de onderwijzing aan de Corinthiërs, die moeite had­den met de werkingen van de Heilige Geest (1 Kor. 14:33).

De gezindheid van Christus

Als Paulus hier spreekt over het ver­vuld worden met de Heilige Geest, dan heeft hij het duidelijk over een gemeentegebeuren. Het komt niet tot stand door bedieningen van ‘gezalfde dienstknechten’, maar door als geheiligde mensen die nauwlet­tend toezien op hun dagelijkse levenswandel, in de samenkomst onder elkaar spreken in psalmen en liederen zingen in de Geest.

Door vanuit het hart de Heer te beju­belen en te zingen en door God, de Vader, te danken in de naam van Zijn Zoon. En dit alles in een sfeer van eenheid en verbondenheid met elkaar. In een klimaat waar eerbied, ontzag en onderdanigheid is ten opzichte van elkaar, in de vreze van Christus en waarin men niet slechts bezig is met het eigen belang, maar vooral ook let op het belang en het welzijn van de ander. In een gezind­heid waar de één de ander uitnemen- der acht dan zichzelf.

Dat is wat Paulus zo ongeveer beschrijft in Efez. 5:19-21 en Filip. 2:3-4. (Ef. 05:19-21; Filip. 02:03-04) In zo’n klimaat kan er sprake zijn van een vervuld worden met de Heilige Geest.

Als deze zaken ontbreken en er is onheiligheid, onwaarachtigheid, hardheid, liefdeloosheid, verwarring, verdeeldheid, partijschappen, zelf­zucht of zelfs hoogmoed dan wordt de Geest bedroefd en uitgeblust. Als er geen ruimte en vrijheid is kan het eveneens niet werken. Ook als de uitingen en werkingen van de Heilige Geest, door leringen aan banden zijn gelegd. Er kan dan geen sprake zijn van vervuld te worden met de Geest en de blijdschap des Heren.

De profeet Jesaja zegt van zo’n dorre situatie: “Zo zijn vreugde en jubel geweken uit de gaarde, en in de wijngaarden wordt niet gejubeld noch gejuicht; de treder treedt geen wijn in de perskuipen, het vreugde­geroep heb Ik doen ophouden” (Jes. 16:10).

En de profeet Joël zegt in 1:12 (Joël 01:12): “De wijnstok is verdord en de vijgenboom is verwelkt; granaatappelboom, ook palm en appelboom, alle bomen des velds zijn verdord. Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de men­senkinderen weggevlucht”.

Wil men het toch tot stand brengen< dan wordt het een vleselijk surrogaa. waarin de machten van Satan hun slag proberen te slaan.

Als verstandige mensen

Vers 15, waar Paulus mee begint aan het slot van zijn onderwijzing over de nieuwe levenswandel, wordt in de Willibrordvertaling weergegeven met: “Let dus nauwkeurig op hoe ge u gedraagt: als verstandige mensen, niet als dwazen”.

En de vertaling van Prof. Brouwer heeft: “Ziet daarom nauwlettend op uw leven toe, hoe gij dat leidt, niet als dwazen, maar als wijzen”. Ook als kinderen Gods vervuld wor­den met de Geest blijft dat gelden.

In geloof dat de Heilige Geest samen met de mens nauwkeurig toe zal blij­ven zien dat het gedrag te allen tijde Gode waardig is.

God heeft de mens lief, wat Hij over duidelijk bewezen heeft in het geven van Zijn eigen Zoon. De Heilige Geest zal dus altijd voorzichtig en respectvol met de mens omgaan. Hij zal nooit iets doen in de mens waar­voor deze zich later zou moeten schamen, of waardoor anderen in verlegenheid gebracht zouden kun­nen worden.

Een vrucht van de Geest is “zelfbe­heersing”. Niemand zal dus door Hem in een toestand gebracht kunnen worden waarin de zelfbeheersing ontbreekt. Ook zal de Heer Jezus door het werk van de Geest altijd ver­heerlijkt worden en dus ook Zijn gemeente. Alles wat de gemeente een slechte naam bezorgt naar de wereld toe kan Hij niet bewerken.

Bovennatuurlijke werkingen

Met het vervuld worden van de Geest bedoelt Paulus hier niet een mate van geestelijke volwassenheid of vol­heid. Zoals bijvoorbeeld een glas steeds voller en voller wordt totdat het overstroomt. Meer letterlijk zegt de tekst: “Wordt telkens opnieuw vervuld met de Geest door onder elkander… enz.”.

als waarachtig wedergeborene heeft de Heilige Geest ontvangen als een onderpand van de hemelse erfe­nis, zegt Paulus in Efez. 1:13 en 14 (Ef. 01:13-14) (zie ook 2 Kor. 01:22 en 2 Kor. 05:05). En wij zullen allen steeds meer door die Geest geleid dienen te worden (Rom. 08:14).

Het is ook de Heilige Geest waar­door wij van dag tot dag veranderen naar het beeld van onze Heer en groeien naar de volwassenheid in Christus (2 Kor. 03:18 en Ef. 04:13). Het vervuld worden met de Geest, hier als tegenbeeld van het bedrin­ken aan wijn, waarin bandeloosheid is, is een toestand van grote blijdschap en vreugde des harten. Het is uitgetild worden boven de situatie van dat moment en aangedaan wor­den met kracht uit de hoge. Het is dynamisch en schept ruimte en vrij­heid. Het zijn voor het volk van God momenten van verademing.

Er ontstaat een hogere vorm van aan­bidding en lofprijzing. “Zingt en jubelt de Here van harte en dankt te allen tijd God, de Vader,” zegt Paulus. Er zullen liederen gezongen worden rechtstreeks door de Heilige Geest geïnspireerd, op misschien wel nieuwe melodieën.

De gaven van de Heilige Geest kun­nen en zullen in dat klimaat gewel­dig werken. Woorden van wijsheid en van kennis zullen er gesproken worden. Profetie en menigerlei ton­gen en vertolking hiervan. Geloof, krachten, bevrijdingen, genezingen, enz. Het zal een heerlijke, verfrissende geestelijke bewustwording en wer­king zijn. Het hele gemeentegebeuren zal er door versterkt worden en op een hoger plan komen. De onder­linge liefde, harmonie en verdraag­zaamheid zullen toenemen.

Bijbelse voorbeelden

Van het vervuld worden met de Geest zien we prachtige voorbeelden in de Bijbel. Heel bekend is Handelingen 4. De apostelen Petrus en Johannes wordt dreigend geboden door de Joodse Hoge raad niet meer tot het volk te spreken in de naam van de Here Jezus. Ze duiken niet onder uit angst voor de dreigemen­ten, maar gaan na hun vrijlating direct naar de gemeente en vertellen hun wedervaren met de overpriesters en oudsten. En dan staat daar zo prachtig: “En toen deze het hoorden, verhieven zij eenparig hun stem tot God” (Hand. 04:24a).

In de verzen 24 tot en met 28 (Hand. 04:24-28) kun­nen we lezen hoe ze de God van hemel en aarde, eer en aanbidding brengen en Zijn grote daden verkondigen.

In de verzen 29 tot en met 31 (Hand. 04:29-31) lezen we dan: “En nu, Here, let op hun dreigingen en geef uw dienstknech­ten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus. En terwijl zij baden, werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid”.

Dit is een prachtig voorbeeld hoe een hele gemeente “eenparig” tot God gaat en dat ze “allen” vervuld worden met de Heilige Geest.

Het waren niet alleen de apostelen of vooraanstaanden, maar “allen”. Er vonden dus geen bedieningen plaats, maar “eenparig” begaven ze zich al biddende en belijdende in de stroom van de Heilige Geest en werden vervuld met blijdschap, kracht en vrijmoedig­heid om tegen alle dreigementen van de hoge raad in het woord Gods met vrijmoedigheid te verkondigen.

In Handelingen 13 vers 50 tot 52 (Hand. 13:50-52) lezen we hoe de Joden een vervol­ging tegen Paulus en Barnabas ver­wekten. Deze gaan vervolgens naar de gemeente van Iconium en dan zegt vers 52: “En de discipelen wer­den vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest”.

De Heer laat Zijn volk en Zijn dienstknechten niet in de steek in moeilijke omstandigheden, maar schenkt in grote blijdschap des Heiligen Geestes weer moed en kracht en vrijmoedigheid om door te gaan.

De Heer Jezus had de apostelen gewaarschuwd (Lucas 21) voor hoon, spot, vervolging, rechtbanken, enz.. Maar zegt Hij in vers 14 en 15: “Neemt u daarom in uw hart voor, niet vooraf te bedenken hoe gij u zult verdedigen, want Ik zal u mond en wijsheid geven welke al uw tegen­standers niet zullen kunnen weerleggen”! Als Petrus en Johannes dan later voor de hoge raad staan, dan lezen we: “Toen zeide Petrus, ver­vuld met de Heilige Geest tot hen: Oversten van het volk en oudsten, enz. (Hand. 04:08). En al de geleerde heren staan verbaasd en weten nau­welijks wat nog te zeggen. Zo werd het woord van de Heer letterlijk ver­vuld.

Door vervulling met de Geest wor­den situaties in de geestelijke wereld helder. Paulus ziet hoe een valse pro­feet, een tovenaar, Elymas genaamd, de landvoogd Sergius Paulus afkerig tracht te maken van het evangelie van Jezus Christus. In Handelingen 13 vers 9 enio lezen we dan: “Doch Saulus, anders gezegd, Paulus, ver­vuld met de Heilige Geest, zag hen scherp aan, en zeide: “Zoon des dui­vels, vol van allerlei list en streken, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden de rechte wegen des Heren te verdraaien”?

Vreugde en blijdschap

Een prachtig gedeelte in de Bijbel, waar sprake is van vervuld zijn met de Heilige Geest, is rond de geboorte van Jezus Christus in Lucas 1 en 2. Daar heeft niet de mens de leiding, maar de Heilige Geest.

In het gedeelte Lucas 1:39-55 lezen we van de twee vrouwen Maria en Elizabeth. Beiden worden vervuld met de Heilige Geest. En dan kun­nen we lezen van grote vreugde en blijdschap en geweldige profetie. Ik geloof dat dat kenmerkend is voor het vervuld zijn met de Geest. Zelfs het kind, Johannes de Doper, springt op van vreugde in de schoot van Elizabeth (vs. 4) als de stem van de moeder des Heren gehoord wordt! Ook de vader van Johannes de Doper, Zacharias, werd vervuld met de Heilige Geest en profeteerde. Een grootse profetie op de grens van het Oude en Nieuwe Verbond (lees Luc. 1:67-79). De oude Simeon en ook Anna werden eveneens door de Geest geleid (Luc. 2:25-38). “De Heilige Geest was op Simeon”, lezen we in vers 25.

Ook van de Heer Jezus zelf lezen we van het vervuld worden met de Geest. De Heer loopt steeds weer tegen het ongeloof en de haat van de Joodse leidslieden aan. Maar Hij ziet ook dat de eenvoudigen, de schare, Zijn woorden indrinken. En dan lezen we in Lucas 10 vers 21: “Terzelfdertijd verblijdde Hij Zich door de Heilige Geest en zeide:…”. De Willibrordvertaling begint dit gedeelte met: “Op dat uur jubelde

Hij het uit, vervuld van de Heilige Geest en sprak: Ik prijs U Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan klei­nen”.

Kenmerkend voor het vervuld zijn met de Geest is:

Grote blijdschap, jubelstemming, God verheerlijken, God danken en aanbidden en spreken van Zijn grote daden. Geweldige profetie en zicht in de geestelijke wereld. Het is sprankelend, dynamisch en het tilt de mensen uit boven de gewone situ­atie. Het geeft inzicht, vrijmoedig­heid en kracht. Het zal steeds weer het geloofsleven op een hoger niveau brengen.

Wordt telkens opnieuw vervuld

Zo wil de Heer met Zijn volk die moeilijke eindtijd feestvierend door­gaan. Dat het een uitermate zware tijd wordt leert de hele Schrift, maar in het bijzonder de profeten Ezechiël, Daniël en het boek Openbaring. Ook de Heer Jezus spreekt er van in de rede over de laat­ste dingen, in de evangeliën.

Het is goed en geestelijk gezond, het vervuld worden met de Geest te zoe­ken en er na te streven. In de gemeentelijke samenkomsten, maar ook individueel in bepaalde situatie. En dat in een houding van ootmoed, eerbied, respect en afhankelijkheid. Niet proberen in vleselijke kracht iets tot stand te brengen want dat zal niet lukken. We kunnen (gelukkig) de Heilige Geest niet dwingen, gebrui­ken of manipuleren. Wel er open voor staan en het zoeken met een oprecht hart. Voor alles letten op een heilige levenswandel en wat de apos­tel tevoren zegt: “Ziet dus nauwlet­tend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijzen, doch als wijzen, u de gele­genheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad. Weest daarom niet onverstandig, maar tracht te ver­staan, wat de wil des Heren is”

 

Twee verhuizingen door Froukje Huis

“Waarom lopen ze zo te smoezen?”, vroeg ik me verontwaardigd af. Ik was toch zeker een volwaardig lid van het gezin!

‘Ze’ dat waren mijn ouders.

‘Ik’ was hun enige dochter, 15 lentes tellend en 3e-klas HBS-er (vandaar dat ‘volwaardig’ lid), woonachtig te Leeuwarden.

“Wat hebben jullie toch?”

‘Ze’ keken elkaar aan met een blik

: ‘zullen we dan maar?’

En vader begon: “We gaan verhuizen

-pauze- naar Den Haag!” “Verhuizen? Naar Den Haag?” Dat moest ik even verwerken. Interessant: mooie stad,

Scheveningen met duin en strand, historische gebouwen, heel nieuwe omgeving.

Griezelig: Geen vriendinnen, nieuwe school, geen tuin, niets vertrouwds.

Op school was ik ‘t middelpunt van de belangstelling.

‘Ze gaat naar Den Haag’, ‘Mag ik komen logeren?’. ‘Wat interessant’. Ga je naar de koningin?’

Maar thuis: hoe ver zouden ze op school zijn? Zou ik een vriendin krij­gen?

We verhuisden in de paasvakantie en ‘t was enig: het huis, de straat, de omgeving.

Toen de eerste schooldag. Met lood in de schoenen stapte ik erheen en met nog meer lood naar binnen. Alles was anders, zelfs de spraak en al gauw kreeg ik bij elk woord dat ik zei een echo, waarmee ze me pro­beerden te bespotten.

Met enkele vakken was ik een stuk achter en wat waren de kinderen vrij­moedig tegen de leraars!

Het wende wel, maar ik voelde me erg eenzaam.

Tot ik op zekere dag werd ingehaald door een buurjongen, die ook op weg was naar school. Hij bood aan me wegwijs te maken in Den Haag en hij bracht me in kennis met zijn zus, die mijn nieuwe vriendin werd.

23 jaar later verhuisde ik weer.

Nu van de aarde naar de hemelse gewesten.

Wat een vreugde te ervaren dat de Heer met Zijn Geest woning in mij had gemaakt!

Wat werd de Bijbel interessant, een heel nieuwe wereld ging voor mij open. En de vrijmoedigheid van de broeders en zusters, waarover ik eerst versteld stond, werd ook mijn deel.

Maar…, toen kwam de spot.

“Jij denkt zeker dat je er ook bij hoort. Ha, je spreekt niet eens in tongen! Denk je soms dat je net zoveel weet, als je broeders en zus­ters in de gemeente? Je loopt hele­maal achter. Dat bidden van jou stelt niets voor. Je kunt beter je mond houden!”

De boze, die ook ‘nog’ in de hemelse gewesten woont, probeerde me te isoleren.

Maar wat heerlijk als er dan een ‘buurjongen’ komt, die belang in je stelt en je verder wegwijs maakt in die hemelse gewesten.

Die je leert het Woord te hanteren tegenover de boze en die je wijst op je grote Vriend Jezus en op de gemeente die altijd klaar staat om je te helpen.

Wie wil zo’n buurjongen zijn?

1997.03-04 nr. 387

Levend geloof 1997.03-04 nr. 387

Persoonlijk… Door Gert Jan Doornink

De laatste tijd worden we steeds meer bepaald bij de uitspraken die Jezus deed over het Koninkrijk Gods. En dat waren er heel wat! Geen wonder, want Hij, de Mens Gods, was immers de grote vertegenwoordiger van het Koninkrijk. Hij leefde naar de principes ervan zoals de Vader dat bedoelde. En later zou Hij de koning van dat Koninkrijk zijn. Eén van de uitspraken van Jezus was dat het dit Koninkrijk van de kleine kudde was (Luc. 12:32), waarmee Hij duidelijk maakte dat het Koninkrijk Gods, dat bestemd was voor alle mensen, lang niet door alle mensen werd geaccepteerd. Integendeel, slechts een klein deel ging wérkelijk het Koninkrijk binnen en ging leven vanuit de stelregels van dat Koninkrijk. We merken dat ook in onze dagen. Je zou denken dat iedere (wedergeboren) christen in vuur en vlam staat voor dat Koninkrijk, maar dat is bij lange na niet het geval. Sommigen vinden het te exclusief, te sektarisch. Zij denken dat het Koninkrijk gevormd wordt door een groep hoogmoedige christenen die het beter weten dan de anderen. Nu is niet iedere christen een even waardig verte­genwoordiger van dat Koninkrijk, dat is waar, maar dat kan ook niet verwacht worden, want het doel waar een ‘koninkrijks-christen’ zich op richt -de gelijkvormigheid aan het beeld van Christus- is nog niet bereikt. Dat is een proces. Bovendien is er nog kaf onder het koren en dit zal altijd wel zo blijven, maar dat is natuurlijk geen excuus om zelf maar afwijzend te blijven, want dat bete­kent dat men zichzelf benadeeld en buiten de volle heerlijkheid Gods blijft staan. Heel vaak speelt ook onwetendheid een rol. Paulus noemt niet voor niets ‘kennis, inzicht en wijsheid’ belangrijke aspecten van de Heilige Geest. Wat deze ‘onvoldoende kennis’ betreft: daar proberen wij als geloofsmagazine invul­ling aan te geven. In de diverse artikelen, ook in dit nummer weer, willen wij de verdere opbouw van ons geloof stimuleren. De doelstelling van ons blad -de principes van het Koninkrijk Gods centraal te stellen- steken wij daarbij niet onder stoelen of banken. Lees in dit verband ook ons eerste artikel over het vruchtdragende Koninkrijk. Ik hoop en geloof dat dit artikel, en de andere onderwerpen die aan de orde komen, een gezonde en evenwichtige opbouw van ons geloofsleven zullen bevorderen.

 

Bij de voorplaat door redactie

Op de voorpagina deze keer de illus­tratie die Gustave Doré maakte van het verhaal dat het meest bekend is onder de titel ‘De rijke man en de arme Lazarus’ (Luk. 16:19-31). In het artikel ‘De rijke man en de bedelaar’ in dit nummer gaat Duurt Sikkens nader in op de betekenis van dit bij­belverhaal.

Hij wijst erop dat dit verhaal geen gelijkenis is, maar gaat over de wer­kelijkheid van de onzichtbare wereld. Verschillende teksten uit dit Bijbelgedeelte worden, in het licht van Gods Geest, nader uitgelegd.

 

‘Ut Arkien’- vakantieweken

‘Ut Arkien’ gaat ook dit jaar weer varen! Dat is goed nieuws voor allen die houden van een prettige en ontspannen week op het water. Voor hen die het nog niet weten: ‘Ut Arkien’ is een verbouwd bin­nenvaartschip waarmee tijdens de zomermaanden gevaren wordt over de Nederlandse binnenwate­ren. Iedere week, die duurt van maandagochtend tot zaterdagmid­dag, wordt er gevaren naar een bepaalde regio, zoals de Utrechtse vechtstreek, de kop van Overijssel of Friesland.

Van daaruit wordt er iedere dag een bepaalde route gevaren waar­bij verschillende plaatsen worden aangedaan om musea en andere bezienswaardigheden op te zoeken en te winkelen. In het geheel zijn er vijf weken waarop wordt uitge­varen. Op drie ervan wordt ‘s avonds een bijbelinleiding gehou­den. Ook overdag is er natuurlijk voldoende gelegenheid om met elkaar op ontspannen wijze samen te zijn.

De geplande data voor dit jaar zijn: Week 1 van 14 tot 19 juli: met Dick Huis Sr.

Week 2 van 21 tot 26 juli: recreatieweek.

Week 3 van 28 juli tot 2 augustus: met Klaas Goverts.

Week 4 van 4 tot 9 augustus: recreatieweek.

Week 5 van 11 tot 16 augustus: met Klaas Goverts.

Alle gewenste inlichtingen omtrent accommodatie, kosten, enz. worden u gaarne verstrekt door: Jakob en Marry Roosendaal, Enkhuizen.

 

Het vruchtdragende Koninkrijk Door Gert-Jan Doornink

Welvaartstijd
We leven in een tijd van ongekende welvaart. Daar zijn u en ik het ongetwijfeld over eens. Ik spreek nu even in zijn algemeenheid, want ook in deze welvaartstijd zijn er natuurlijk altijd mensen die het materieel niet gemakkelijk hebben. Alleenstaanden, ouden van dagen, sommigen die door bepaalde problemen in financiële moeilijkheden zijn geraakt. Misschien zijn ze wel onder ons. Maar in zijn algemeenheid kunnen we zeggen dat het ons aan niets ontbreekt.
In deze tijd van welvaart zien wij echter ook een ander verschijnsel: de normen en waarden worden overboord gegooid, gezinnen raken uit elkaar, verslavingen vernietigen jonge levens, mensen raken overspannen omdat ze niet opgewassen zijn tegen de druk die de maatschappij op hen legt. Er is een moordende concurrentie in het zakenleven, de sterken blijven over ten koste van de zwakken. Kortom: alles verhardt zich. De Bijbel spreekt niet voor niets dat er een tijd zal komen dat de liefde van de meesten zal verkillen (Matth. 24:14). Schets ik nu niet een te zwart beeld? Ik geloof het niet, en we mogen zeker als christenen deze constatering niet uit de weg gaan. We kunnen niet net doen of onze neus bloedt, en mogen niet redeneren: we zitten veilig binnen de gemeente, ons kan niets overkomen…
Veilig binnen de gemeente
Nu wat die veiligheid betreft, zit het inderdaad wel goed. Psalm 91 zegt niet voor niets dat “wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernachten zal in de schaduw des Almachtigen”. Wie behoort tot het Koninkrijk van God, mag weten dat hij behoort tot het onwankelbare Koninkrijk dat standhoudt tot in alle eeuwigheid. Wat er ook in deze wereld mag veranderen, ook al zou alles op de helling gaan, Gods Koninkrijk is eeuwig en dat geldt ook door allen die tot dat Koninkrijk behoren. Het Koninkrijk van het licht met Jezus als Koning. Want dat is zo heerlijk te weten: het Koninkrijk is niet iets onpersoonlijks, maar het heeft gestalte gekregen in de Zoon. In en door Hem leren we de levensprincipes van het Koninkrijk kennen. In en door Hem weten wij dat het een levend Koninkrijk is en dat het werkelijke, Goddelijke leven de ‘adem’ is waardoor u en ik kunnen functioneren als nieuwe scheppingen.
Hoe functioneren wij?
Het gaat dus niet alleen om de veiligheid, om de geborgenheid, de zekerheid, maar ook om het functioneren, het openbaar maken dat we nieuwe schepping zijn, het getuige zijn in deze wereld, zodat ook anderen deelgenoot zullen worden van de heerlijkheid van het nieuwe leven dat in ons is. Wie dit over het hoofd ziet, is een soort geestelijke egoïst, in ieder geval niet iemand die werkelijk verstaat waarbij het bij het nieuwe-schepping-zijn om gaat.
In de dagen toen Jezus op aarde was waren er veel mensen die Jezus alleen maar volgden om bijvoorbeeld de tekenen en wonderen die Hij deed. Of zij vonden het prachtig om naar Zijn woorden te luisteren, maar als het er op aankwam waren er maar enkelen die Hem werkelijk gingen volgen. “Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij”, is een bekende uitspraak van Jezus in dit verband (Matt. 15:08; Jes. 29:13). Daarbij was het niet in de eerste plaats het gewone volk dat Jezus niet werkelijk volgde, maar de geestelijke leidslieden van die tijd liepen hierbij voorop. En dikwijls lees je dan ook dat Jezus in een felle woordenstrijd is gewikkeld met de toenmalige leiders: de Farizeeën en Schriftgeleerden. Terwijl Hij juist in de eerste plaats voor het toenmalige volk van God gekomen was (Matt. 15:24), verwierpen zij Hem. Telkens weer werd Hij afgewezen. Daardoor kwam Jezus op een gegeven moment zelfs tot de uitspraak: “Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt” (Matt. 21:43).
Het volk van God
Wie is dat volk waaraan nú het Koninkrijk gegeven is? Dat zijn allen die behoren tot de gemeente van Jezus Christus. Let wel: er staat niet dat het Koninkrijk gegeven wordt aan een ander volk. Jezus bedoelde niet: het ene volk is uitgeschakeld en nu komt er een ander volk voor in de plaats. Want dan zou dat betekenen dat er geen enkele Jood het Koninkrijk Gods meer zou kunnen binnengaan. Nee, vooral Paulus maakt later ook duidelijk dat het Koninkrijk Gods bedoeld is voor alle mensen: Joden zowel als niet-Joden. In Christus is ieder onderscheid weggevallen. Maar wat vooral heel belangrijk is dat we acht geven op de uitspraak van Jezus dat het gegeven wordt “aan een volk dat de vruchten daarvan opbrengt”. Met andere woorden; we kunnen niet zeggen ‘ik behoor tot Gods Koninkrijk’ zonder vrucht te dragen. Vrucht dragen hoort erbij. Vrucht dragen is hét kenmerk van hen die behoren tot Gods Koninkrijk.
Blijft vrucht dragen achterwege dan zijn we precies als al die andere mensen, ook in de dagen van Jezus, dan functioneren wij niet in Gods plan, dan zijn we uitgeschakeld in Zijn dienst.
Vrucht dragen
Maar wat is vrucht dragen? Hoe dragen wij vrucht? Vrucht dragen is het openbaar worden als nieuwe schepping in alle facetten van het leven. Vrucht dragen doen niet alleen evangelisten of mensen die zich inzetten in allerlei evangelisatie- of zendingswerk. Maar vrucht dragen is ook je medebroeder- en zuster liefhebben, zich voor hem of haar inzetten in de gewone dingen van de dag.
Vrucht dragen is kunnen vergeven, de ander uitnemender achten dan jezelf, blij kunnen zijn met de blijden en bedroefd met de bedroefden. Kortom: vrucht dragen is het leven van Jezus openbaar maken in al zijn facetten. Wat zei Jezus?: “Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht” En als in Galaten 5 de vrucht van de Geest genoemd wordt, namelijk “liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing”, mogen we onszelf afvragen: komen deze eigenschappen door mijn leven heen tot openbaring?
Als Paulus even tevoren de ‘werken van het vlees’ opsomt (en die openbaren zich als we ons laten beïnvloeden door de vorst der duisternis), zegt hij er meteen achteraan: “Wie dergelijke dingen bedrijven, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven”. Dan zijn we dus geen vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk, maar van het rijk der duisternis.
Belangrijk in deze tijd
Ik geloof dat we een tijd zijn binnengegaan dat de waarachtige gelovigen meer en meer gaan ontdekken dat het ook gaat om de beleving van het geloof in de gewone alledaagse dingen. En dat we geen strijd behoren te voeren over allerlei theologische spitsvondigheden en daarmee onze geestelijke energie verknoeien door ons gelijk te willen halen. Laten we terugkeren tot de kern van ons geloof en alle ballast overboord gooien. En laten we ook elkaar ook geen geestelijke wetten op gaan leggen. Wat de een belangrijk vindt, kan voor de ander totaal onbelangrijk zijn, ‘Vrijheid-blijheid’ is een belangrijk principe voor iedere christen. Ik heb een tijd gehad dat ik bepaalde dingen deed voor andere mensen, misschien niet bewust, maar wel een beetje met op de achtergrond de gedachte: Wat zullen anderen er wel van zeggen? Wat zullen bijvoorbeeld anderen wel niet zeggen als ik niet op die en die vergadering of conferentie kom? Ik ben blij dat ik van deze gedachten bevrijd ben. ‘Vrijheid-blijheid’, En daarmee bedoel ik geen vrijheid die ontaard is in losbandigheid. Vrijheid betekent niet onverschilligheid, er maar op raak leven, doen waar je zelf zin in hebt. Nee, werkelijke vrijheid functioneert niet zonder geloof en gehoorzaamheid. Anders is het een surrogaat-vrijheid, dus onvrijheid.
Genade en opdracht!
Het Koninkrijk Gods is ons gegeven, zegt Jezus. Wat een genade, wat een voorrecht, wat een perspectief. Maar óók wat een opdracht, wat een oproep om je in te zetten voor dat Koninkrijk en voor dat nieuwe leven vanuit dat Koninkrijk. Om vrucht te dragen, zodat ook anderen het verlangen krijgen dat Koninkrijk binnen te gaan. Want het Koninkrijk is ons niet vrijblijvend gegeven, maar het wordt ons alleen toevertrouwd als we de vruchten daarvan opbrengen. Anders wordt het weer weggenomen, zegt Jezus. Je zou ook kunnen zeggen: Dan schuiven we het zelf aan de kant, doordat we er niets meer mee te maken willen hebben.
Nu geloof ik dat we juist als eindtijdgemeente de vrucht daarvan gaan opbrengen. Talrijke beloften in Gods Woord maken dit duidelijk. Het zal worden een ‘gemeente, stralend, zonder vlek en rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet’, zegt Paulus (Ef. 05:27). En diezelfde apostel zegt ook dat er uiteindelijk zelfs een dag zal komen dat Hij (Jezus) met verbazing aanschouwd zal worden in allen die tot geloof gekomen zijn (2 Thess. 01:10). Dan zien de mensen werkelijk Jezus in ons en zijn we volmaakte beelddragers van Hem, de werkelijke zonen Gods waar de schepping met reikhalzend verlangen op wacht (Rom. 08:19).
Geestelijke groei
Daar groeien we naar toe als we waarachtig en oprecht de Heer dienen. En oprecht de Heer dienen is ondenkbaar zonder dat we geestelijk groeien. Dan gaan we bijvoorbeeld beseffen dat het Koninkrijk waartoe we behoren in de eerste plaats een geestelijk Koninkrijk is. En dat we dus onze plaats met Christus hebben ingenomen in de hemelse gewesten, om van daaruit te kunnen strijden en de machten der duisternis te kunnen overwinnen, die willen beletten dat we geestelijk groeien, zodat we ons als overwinnaars gaan openbaren. Maar dan zijn we niet alleen ‘geestelijk levende christenen’, maar ook praktisch ingestelde christenen in het gewone leven van iedere dag. Want hemel en aarde horen bij elkaar. Ik denk dat er in het verleden wel eens teveel scheiding tussen deze twee is aangebracht. Wie die twee gaat scheiden is verkeerd bezig. Jezus bad niet alleen: “Uw wil geschiede in de hemel”, maar Hij bad: “Uw wil geschiede in de hemel zowel als op aarde” En dan komen de woorden: “Uw Koninkrijk kome”. ‘t Zit eigenlijk allemaal heel logisch in elkaar.
De doorbraak van Gods Koninkrijk
Het Koninkrijk Gods gaat baanbreken, gaat doorbreken. In u en mij, en door u en mij. Halleluja! Geprezen zij God, de Vader en Zijn Zoon, Jezus Christus, die het door de Heilige Geest in ons mogelijk maakt dat dit werkelijkheid gaat worden, dat we vruchtdragers zijn, doordat wij al onze talenten in dienst van Hem en onze naaste hebben gesteld. Dan is het totaal onbelangrijk wat onze taak is. Juist de talenten die God in ons heeft gelegd maken ons geschikt voor een specifieke taak. Door Gods genade heb ik de laatste 25 jaar full-time in Zijn dienst kunnen werken. Maar dat betekent niet dat iemand die een gewone ‘wereldse taak’ heeft, daardoor van minder betekenis zou zijn voor Gods Koninkrijk. Integendeel, de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de Heer ziet het hart aan.
Een oud lied zegt: “Al wat gedaan wordt uit liefde tot Jezus, dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan”. Niet onze prestaties zijn belangrijk, maar wat Hij in en door ons kan doen. En die twee gaan altijd samen. Hij werkt in ons met Zijn Woord en Geest en als wij dat beantwoorden met geloof en gehoorzaamheid, worden we meer en meer omgevormd naar Zijn beeld. En daardoor kan Hij via ons werken naar de ander toe. Zo gaat het Koninkrijk Gods werkelijk tot openbaring komen.
Weet u wat Jezus op een gegeven moment zei?: “Het Koninkrijk Gods is binnen in ulieden” (Luc. 17:21, Statenvert.). Wie dit beseft, wie dit invulling geeft weet dat het een vruchtdragend Koninkrijk is en dat wij de vruchtdragers van dat Koninkrijk zijn. 

 

Door God geroepen Door Cees Maliepaard Wijsheid van Judas deel 1 (slot) “Judas, een dienstknecht van Jezus Christus en een broeder van Jacobus, aan de geroepenen, die in God de Vader geliefd en voor Jezus Christus bewaard zijn: barmhartigheid, vrede en liefde worde u vermenigvuldigd” (Judas 01:01-02) Judas is een broer van Jacobus en Jezus. Hij is geen broer van de apostel Jacobus, maar een van de andere zonen van Jozef en Maria. Het pleit voor hem dat hij wel zijn familierelatie met Jacobus accentueert, maar niet die met Jezus. Hij maakt zich bekend als de broer van een gezaghebbend opziener uit de gemeente te Jeruzalem, maar hij wil kennelijk geen misbruik maken van de wel degelijk aanwezige bloedband met Jezus. Judas is sinds zijn bekering, Jezus en Diens boodschap altijd trouw gebleven. Er is niet bijster veel van hem bekend, maar hij zal ongetwijfeld meer gedaan hebben dan het samenstellen van een rondschrijfbrief. Ik ken iemand die dit korte schrijven gekscherend wel aanduidt als de briefkaart van Judas. Nou, je zult maar zo’n briefkaart ontvangen; daar ben je écht gezegend mee!

Gods roepstem
De Here God roept de mens die Hij geschapen heeft, de mens die Hem daarom te allen tijde rechtens toebehoort. Dat geldt in principe dus voor alle mensen. Een duister begrip als dat van de predestinatie, komt klip en klaar niet van de Vader der lichten. Maar wie bijbels gezien een door God geroepene is, heeft Gods roepstem positief beantwoord. Die heeft daar vanuit het hart ‘ja!’ op gezegd en is Gods eerste Zoon in Diens denken, spreken en handelen gaan volgen. Met vallen en opstaan misschien… maar toch!
Judas heeft klaarblijkelijk grondig afgerekend met het verleden, ook met de rudimenten van een natuurlijk machtsdenken. Hij legt de accenten precies waar ze hóren te liggen. Hij is vanzelfsprekend ook niet geroepen als een broer, maar wel als een dienstknecht van Jezus Christus. En in die positie voelt hij zich precies op z’n plaats.
Als God mensen ergens toe roept, zal dat altijd zijn op een plaats die bij hen past. Ook al zal het ons op het moment dat God roept, nog lang niet altijd duidelijk wezen. dat komt echter gauw genoeg, want Gods roepstem ‘klikt’ ontegenzeggelijk in een Gode toegewijd hart.

In de Vader geliefd
Ieder die door de Vader geroepen is tot het volle heil, is door hem geliefd. God de Vader houdt sowieso van Zijn schepselen, maar wel in het bijzonder van de door hem geroepenen, die daar in positieve zin op geantwoord hebben. Met hen kan Hij verder. Met hen kan Hij Zijn plannen verder uit gaan voeren, zodat het zoonschap in velen tot rijpere bloei zal kunnen komen. Gods liefde is onbegrensd, die houdt niet ergens op. God is immers liefde, naar de Schrift… als die liefde dus eindig zou zijn, zou daarmee de Here God zelf Zijn onaantastbaarheid verliezen. Op Vaders liefde kunnen we derhalve bouwen; dat leidt geen enkele twijfel! Hoe is het echter met onze onderlinge liefde gesteld; is die óók zonder enige beperking of komt daar toch op een gegeven moment een einde aan? Als wij van elkaar houden, louter omdat we elkaar aardig vinden, is dat natuurlijk wel positief, maar helaas onvoldoende. Zulk een menselijke genegenheid heeft nu eenmaal z’n grenzen. Wanneer de druk vanuit het verduisterde deel van de hemelse gewesten opgevoerd wordt, zal blijken dat de kracht van natuurlijke liefde niet toereikend zal zijn.
Alleen de liefde die wij in God, de Vader, voor elkaar hebben, zal onder alle omstandigheden toereikend kunnen zijn. Want die liefde is geworteld in de eeuwige liefde van de Here God zelf. En daarom houdt ze stand. Dan is het bijvoorbeeld gewoon niet mogelijk dat duistere werkingen ons jaloezie op de bediening van een ander in de gemeente bijbrengen. Want in de eerste plaats zullen we die als zodanig onderkennen en bovendien geeft Gods zegen op degenen die we van harte liefhebben, ons alleen maar een diepe, innerlijke vreugde. Want waar we elkaar in de Vader liefhebben, zullen we ons ook in God verblijden om de vele blijken van Zijn zegeningen in elkaar.
Voor Christus bewaard
Wie van ons kent niet de uitdrukking: wie wat bewaart, heeft wat!? Nou, de Here God heeft ook wat bewaard. En daarom hééft Hij wat: ons, de lichaamsdelen van Christus. Samen met Jezus, ons Hoofd, vormen we het lichaam dat God van eeuwigheid in gedachten had. God heeft ons niet zomaar voor de aardigheid bewaard – nee, Hij heeft ons met dat specifieke doel voor ogen in reserve gehouden. Een ieder die wil, mag komen en van het levende water nemen om niet. En elkeen die komt, wordt door onze Heer, door Jezus, in dat lichaam ingevoegd. Wie mag dat heden ten dage ervaren? Alleen iemand die het volkomene in al z’n volheid gegrepen heeft? Ik denk dat we er dan voorlopig nog geen van allen deel van uit zouden maken. Maar zo is het dan ook helemaal niet! Op basis van nieuw-ontvangen leven, dat in de natuurlijke wereld aanschouwelijk gemaakt is in de waterdoop en in de geestelijke wereld in de doop in Gods Geest, wordt ons een plaats gegeven in het lichaam van christus. Daarvoor heeft Jezus Zijn leven ingezet. En op die plaats in dat lichaam ontvangen we het herstel. Dat gebeurt niet ineens, in een restauratie als bij toverslag; dat vindt successievelijk plaats, tijdens een herstelperiode die echt wel wat tijd in beslag nemen zal. Bij de één zal dat wat meer jaren kosten dan bij de ander. Maar dat geeft niet, want onze God heeft geduld – zeker waar hij de goede intentie van ons hart ziet (ook al zullen we het nog niet altijd in z’n volheid kunnen pakken).
Vooral beschadigingen die door occulte geesten zijn teweeggebracht kunnen hardnekkig zijn. Maar laat je alsjeblieft niet ontmoedigen, want degene die ontmoedigt, is altijd onze zwarte rivaal uit het rijk der duisternis. Voor de Here God is hij echter niet meer dan een dwarsliggend niemendalletje. Hij zou hem zó uit ieders leven kunnen uitbannen, maar het mooie is juist dat de Vader ons zélf tot overwinning leert komen. En de tijd gegarandeerd, dat wat ons nu misschien nog een alles verslindende mensenhaai lijkt, straks een nietig kikkervisje zal blijken te wezen.
Hoe de Vader rekent…
God, onze Vader heeft een totaal andere manier van rekenen dan Satan. De duivel is zeer bedreven in optellen: hij rekent óns het kwade aan dat hij zelf bij ons naar binnen gebracht heeft en dat telt hij allemaal bij elkaar op. Onze schuldenlast is volgens draconisch redeneringen tot duizelingwekkende hoogte gestegen, maar de Vader schrapt die benauwende zaak weg tegen de verdienste van Jezus Christus en op basis van ieders geloof. En Jezus is net zo diep voor ons het dodenrijk ingegaan, als dat evenredig daaraan onze schuldenlast opgestapeld lag. Wanneer je deze negatieve zaken op 1.000.000 zou stellen, dien je de verdienste van Jezus; verzoeningswerk dus in eenzelfde grootheid uit te drukken. In Christus ingevoegd, zal 1.000.000 : 1.000.000 uitkomen op één, weergevende de ene mens (u en ik persoonlijk) die het beeld van de Zoon Gods in zich dragen mag.
Maar de Here God is niet alleen onovertroffen in het delen, Hij is dat evenzeer in het vermenigvuldigen. Hij vermenigvuldigt ons de barmhartigheid, de vrede en de liefde, schrijft Judas. En dat zijn wijze woorden, die zó uit Gods hemel komen; die ademen als het ware het hemelse klimaat. Hoe hoog Satan zijn, de mens en de menselijke waardigheid aantastende, activiteiten ook opvoert, God vermenigvuldigt Zijn barmhartigheid dusdanig dat die naar nog huizenhoog bovenuit gaat. En hoezeer de duivel de mens ook tracht te ontmoedigen door diens innerlijke vrede weg te roven, de hemelse Vader zal de vrede vanuit Zijn Koninkrijk vele malen vermenigvuldigen. De lugubere vorst der duisternis zal zeker proberen, de mens die God toebehoort in een klimaat van liefdeloosheid, egocentrisch bezig zijn en onverschilligheid te betrekken. Maar onze God zal in Christus Jezus Zijn liefde jegens ons dusdanig vermenigvuldigen, dat dit de meest geïntimideerde hemelburger ruimschoots nieuwe moed zal verschaffen. En als de eeuwige God iets doet, doet Hij het zonder meer goed! Hij vermenigvuldigt Zijn barmhartigheid jegens de mens die het van Hem verwacht zo zeer, dat deze in staat zal zijn ook naar andere mensen toe barmhartigheid te betrachten. De inwonende Geest van God werkt, samen met de menselijke geest, hemelse barmhartigheid naar anderen toe uit. dan is het niet langer meer bepalend hoe men zich tegen ons gedraagt, maar dan is alleen nog maar aan de orde hoe Gód denkt over de mens waar we mee te maken hebben. Barmhartigheid naar onze broeders en zusters in de Heer, is in deze optie een vanzelfsprekendheid.
Klimaat van vrede en liefde
Het hemelse klimaat van vrede, dat in onze harten de vrede Gods vermenigvuldigt, heeft dezelfde doorwerking naar de mensen in onze omgeving. We ademen die heerlijkheid niet alleen in, maar ook weer uit. Een ieder die met ons te maken heeft, zal dat dus kunnen bemerken. En voor wie naar de vrede Gods op zoek is, zal dit ongetwijfeld positieve resultaten opleveren.
Wie zich verlustigt in satanische conflictsituaties, zal geen enkele behoefte hebben om in deze Goddelijke vrede te delen. Zolang zo iemand daarin volhardt, is hij door de zich vermenigvuldigende Goddelijke vrede onbereikbaar. Want de vrede Gods dringt zich nooit aan een mens op, maar vervult slechts diegene die zich er zelf voor opent.
Vermenigvuldiging van Goddelijk heil komt het duidelijkst tot uitdrukking in de mate waarin de liefde Gods in de mens functioneren kan. Doordat God ons éérst heeft liefgehad (1 Joh. 04:19), kunnen wij ook Hém van harte liefhebben. Zijn onbaatzuchtige liefde wekt, in een op Hem gericht hart, wederliefde op, dat kan gewoon niet uitblijven! En omdat we ervaren mogen hoezeer God ons liefheeft, zullen we leren met hem mee ook gezonde liefde voor onszelf op te vatten. Kinderen Gods die een hekel aan zichzelf hebben, zullen eens bij de Here God te rade moeten gaan. Of bij Jezus. Het is verkwikkend te bemerken hoe Gods Geest de mens leert zichzelf naar Goddelijke maatstaven te accepteren en lief te hebben.
Precies zo leren we onze broeders en zusters vanuit ons hart lief te hebben. Dan zet je je , waar nodig, zonder bedenken voor elkaar in. Dat kóst je dan niet een heleboel, maar dat doe je omdat je echt bij elkaar betrokken bent. Gods liefde wordt in jou, in u en mij vermenigvuldigd. Totdat het beeld van die God die liefde is, volledig in ieder van ons openbaar gekomen is.

 

De naam van Jezus Door Piet Snaphaan

God heeft Zijn Zoon een naam gegeven
die boven alles troont met macht,
ja gans het duister heeft verdreven
en boven alles is verheven,
een naam met wonderbare kracht.

Zijn naam met wie wij zijn verbonden,
een naam die Hij alleen bezat,
als de Christus is Hij ons gezonden
naar deze aarde om te verkonden
het heil dat God voor ogen had.

Die naam van boven alle namen,
zij is ons gegeven, om ‘t allen tijd,
met Hem die ons de weg deed banen,
te heersen, in Zijn naam tezamen,
verwinnen tot in eeuwigheid.

 

Wet of genade? Vlees of geest? Door Wim te Dorsthorst

Het evangelie van genade en vrijheid
Paulus, de vrome orthodoxe Jood, is wel op een heel bijzondere wijze door de Heer geroepen om apostel voor de heidenen, de ‘onbesnedenen’ te zijn (Hand. 09:01-19).
Hij die bezig was “de gemeente Gods bovenmate te vervolgen en haar trachtte uit te roeien”, werd één van de grootste en zuiverste gemeentebouwers van de geschiedenis (Gal. 01:01-13). Hij was iemand die meer dan wie ook op vlees kon vertrouwen, want in het Jodendom had hij het verder gebracht dan vele van zijn tijdgenoten onder zijn volk, als hartstochtelijk ijveraar voor zijn voorvaderlijke overleveringen (Filip. 03:04; Gal. 01:14). De Heer heeft echter in deze man een radicale omkeer tot stand gebracht. van een geweldenaar voor de wet werd hij een vurig prediker van de genade en de vrijheid in Christus Jezus.
Met dit evangelie van de genade Gods, dat hij rechtstreeks door openbaring van Jezus Christus ontvangen heeft (Gal. 01:12), is hij rondgegaan en heeft overal gemeenten gesticht. Zo ook in de landstreek Galatië. Al kort hierna moet hij met pijn in zijn hart schrijven aan de gemeenten in dat gebied (Gal. 01:02). Ze hebben met blijdschap het evangelie aanvaard toen Paulus, zelfs ziek geworden, hun het evangelie had verkondigd. Ze hebben geen aanstoot genomen aan zijn lichamelijke toestand maar hem ontvangen als een bode Gods, ja, als Christus Jezus. Hij schrijft: “Gij hebt u toen gelukkig geprezen; wat is daarvan over?” (Gal. 04:13-15). Hoe kan dit zo ineens? Paulus schrijft: “Het verbaast mij, dat gij u zo schielijk van degene, die u door genade van Christus geroepen heeft, laat afbrengen tot een ander evangelie, en dat is geen evangelie” (Gal. 01:06). En in hoofdstuk 3 begint hij met de woorden: “O, onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, wie Jezus Christus toch als gekruisigde voor de ogen geschilderd is?”
Rovers van de genade
Hier staan we bij een gigantisch probleem, wat in de dagen van Paulus voortdurend de gemeenten bedreigde en door de hele kerkgeschiedenis heen vele, zeer vele slachtoffers heeft gemaakt. Altijd zijn er weer lieden binnengeslopen, en dat gebeurt ook nu in deze tijd nog evengoed, die de genade en van Christus en de vrijheid die daarin gelegen is, trachten weg te nemen (Gal. 02:04). Al zal dat nu niet meer zo zijn met de wet van Mozes in de hand. Dit zijn dan met recht ‘genade rovers’.
In de dagen van Paulus kwam het gevaar van Joden die christen geworden waren, maar zich nog aan de wet van Mozes gebonden achtten. In Handelingen 15 lezen we van deze lieden: “En sommigen uit Judéa gekomen, leerden de broeders: Indien gij u niet besnijden laat naar het gebruik van Mozes, kunt gij niet behouden worden” (vs. 1). “Maar er stonden uit de partij der Farizeeën enigen op, die gelovig geworden waren, en zeiden, dat men hen moest besnijden en gebieden de wet van Mozes te houden” (vs. 5).
Deze mensen, Judaïsten genoemd, waren ook de gemeenten van Galatië binnen gedrongen waar ze met beroep op hun afkomst en hun gezag, de broeders en zusters onder de slavernij van de wet wilden brengen. Dit soort zaken gaat altijd gepaard met een schijn van godsvrucht en met beroep op bijzonder inzicht of roeping, waardoor de verleiding groot kan zijn.
In zijn tweede brief aan de gemeente te Korinthe, in hoofdstuk 11, spreekt Paulus zijn bezorgdheid uit dat de mensen in de gemeente betoverd worden, evenals Eva door de sluwheid van de slang verleid werd, en in hun denken van de eenvoudige en loutere toewijding van Christus afgetrokken zullen worden. Hij spreekt dan van het prediken van een andere Jezus, een andere Geest en een ander evangelie dan hij gepredikt heeft. En dan zegt hij aan het einde van zijn betoog: “Want zulke lieden zijn schijn-apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. Geen wonder ook! Immers de satan zelf doet zich voor als een engel des lichts. Het is dus niets bijzonders, indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid; maar hun einde zal zijn naar hun werken” (2 Kor. 11:01-06; 2 Kor. 11:13-15).
Een weinig zuurdeeg
De gemeenten van Galatië waren zo vergiftigd door de dwaalleringen en het wetticisme dat Paulus moet schrijven: “Maar in de tijd, dat gij God niet kendet, hebben gij goden gediend, die het in wezen niet zijn. Nu gij echter God hebt leren kennen, ja, meer nog door God gekend zijt, hoe kunt gij thans terugkeren tot die zwakke en armelijke wereldgeesten, waaraan gij u weder van meet aan dienstbaar wilt maken? Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar. Ik vrees, dat ik mij wellicht tevergeefs voor u ingespannen heb” (Gal. 04:08-11).
Voor Paulus is het onomstotelijk: er is geen vermenging mogelijk van genade en wet. Genade is uit God, uit de Geest en de wet is uit het vlees. En alle wetticisme, hoe gering ook, is een aantasting van de genade van God. In Galaten 5 vers 9 (Gal. 05:09) zegt hij dan ook: “Een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur”. Hij laat zien vanuit het handelen van Petrus die zich, uit vrees voor de broeders uit Jeruzalem, van de maaltijd die hij nuttigde samen met de heidenen, afzonderde. Paulus ziet dit als huichelachtig. Hij zegt: “En ook de overige Joden ‘huichelden’ met hem mede, zodat zelfs Barnabas zich liet meeslepen door hun huichelarij”. De mens wordt niet gerechtvaardigd uit werken der wet, maar door het geloof in Christus Jezus, stelt Paulus. Hij eindigt dat gedeelte met: “Ik ontneem aan de genade Gods haar kracht niet, want indien er gerechtigheid door de wet is, dan is Christus tevergeefs gestorven” (Gal. 02:11-21). Dat is zeer scherp maar in waarheid gesteld. Zijn oordeel is dan ook hard over mensen die kinderen Gods een ander evangelie verkondigen, een andere Jezus prediken dan de Schrift openbaart en de genade aantasten door wetticisme en eigen leringen. Hij zegt tot tweemaal toe dat dergelijke mensen vervloekt zijn (Gal. 01:09). En in Galaten 5 vers 10b (Gal. 05:09b)zegt hij: “Maar wie u in verwarring brengt, zal zijn straf hebben te dragen, wie hij ook zij”.
Het ergste is dat bij iedere vorm van wetticisme er een deur dicht gaat voor de genade. De liefde van God, die vol is van innerlijke barmhartigheid, ontferming, zachtheid, warmte, enz., kan dan ook niet meer begrepen worden. Uit wetticisme komt onherroepelijk hardheid, afwijzing en veroordeling voort. Duidelijk zien we dit bij de leidslieden in de dagen van de Heer Jezus, die de schare die de wet niet kent vervloeken (Joh. 07:49). Helaas is deze vloek in de kerkgeschiedenis vele malen herhaald. Er gaat dan een sfeer van angst heersen, terwijl het kenmerk dient te zijn dat er liefde is onder elkaar, zegt de Heer. “Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander” (Joh. 13:35).
De gemeente dient een brief van Christus te zijn, maar als ede gezindheid van Christus ontbreekt, werkt dit niet.
De les van de geschiedenis
Het overgrote deel van de Joden hebben de geweldige blijde boodschap van het Koninkrijk Gods, de boodschap van de genade en vrede, niet begrepen. Zij zaten zo verankerd in hun religieus systeem, dat ze Jezus alleen maar zagen als een lastige indringer. Deze vrijheidsprediker, die hun positie bedreigde, moest maar zo gauw mogelijk uit de weg geruimd worden. Als de Heer voor de laatste maal opgaat naar Jeruzalem, weent Hij over haar en zegt: “Och, of gij ook op deze dag verstond wat tot uw vrede dient, maar thans is het verborgen voor uw ogen” (Luc. 19:42).
In de eerste gemeenten is er ook steeds weer groot verzet geweest van de wettisch ingestelde mensen. De eerste christenvervolging was dan ook, dat de Joden de Joden-christenen vervolgden en verstrooiden (Hand. 08:01-03). De verstrooiden hebben echter in het hele land het evangelie van de genade Gods in Jezus Christus verkondigd (Hand. 08:04). Als een vloedgolf is het evangelie over de aarde gegaan. Overal heeft het harten geraakt en ontstonden er gemeenten. Er is in die eerste tijd, onder de Romeinse keizers, een verschrikkelijke christenvervolging geweest. Maar mede daardoor kwamen juist velen tot bekering.
In de vierde eeuw kwam onder keizer Constantijn de ‘staatsgodsdienst’ tot stand, waaruit het rooms-katholieke imperium is ontstaan. Hierin is eigenlijk alle leven van de mens in Christus ten onder gegaan in wetticisme. Het is verzand in veel pracht en praal en liturgie. Door zucht naar aardse goederen werd de genade vervangen door het kopen van gerechtigheid voor geld en het doen van goede werken. Het werd wet op wet, regel op regel, voorschrift op voorschrift. Een dood instituut met een enorm ‘kerkelijk wetboek van strafrecht’. Ook de geweldige reformatie onder Luther is uiteindelijk weer doodgelopen in organisatie, geloofsbelijdenissen, kerkstructuren, synoden, enz. Altijd weer hetzelfde beeld: de genade wordt vervangen door wet, in welke vorm dan ook.
Al de geweldige opwekkingen in de laatste eeuwen, onder mannen als Knoxs, Finney, George Müller, Brainerd en vele anderen, zijn toch grotendeels weer verzand in de strik van wetticisme, door de Satan listig gespannen.
De eindtijd
Gelukkig zijn er altijd weer christenen geweest die de vrijheid in de genade zochten. Zo baden ze aan het begin van deze eeuw om de doop met de heilige Geest en dat heeft een geheel nieuw tijdperk ingeluid. Het begon op één plaats in Amerika, maar het heeft zich als een olievlek uitgebreid over de gehele wereld. Nog nooit zijn er zoveel Geest gedoopte kinderen Gods geweest. Vele christenen onderkennen dat dit de eindtijd is, waaruit de onberispelijke gemeente naar geest, ziel en lichaam tevoorschijn zal komen. Maar ook in deze eeuw heeft de Satan weer kans gezien vele mensen te verleiden om de genade weer te roven en te vervangen door organisatie en structuren. Wetten, bepalingen, eisen, verplichtingen, liturgieën, enz., veelal in een vroom jasje aangepast aan deze tijd. Het gevolg: steeds weer scheuringen en het stichten van nieuwe groepen en kerkgenootschappen met eigen leringen.
Vlees of geest?
Wat uit werken der wet is, hoe subtiel dan ook, is uit het vlees. Het kan heel vroom lijken, het kan de schijn van godsvrucht hebben, maar het is niet uit de Geest maar uit het vlees. De gemeente van Kolosse wordt ook door Paulus al gewaarschuwd voor wat hij noemt “leringen en wetten van mensen”. Hij zegt dan in hoofdstuk 2 vers 23 (Kol. 02:23): “Dit toch is, al staat het in een roep van wijsheid met zijn eigendunkelijke godsdienst, zijn nederigheid en kastijding van het lichaam, zonder enige waarde en dient slechts tot bevrediging van het vlees”.
Leven vanuit wet is eigen prestatie, eigen roem en eer, is vertrouwen op vlees. Leven vanuit de genade, door het geloof, is eer aan Jezus Christus en aan de God van alle genade. “Wie roemt, roeme in de Here!” en: “Mijn rechtvaardige zal uit geloof leven”, zegt God. De wet brengt slavernij, de Geest brengt vrijheid. “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen” (Gal. 05:01). De vraag die Paulus de Galaten stelt: “Gij zijt begonnen met de Geest, eindigt gij nu met het vlees?” (Gal. 03:03) is ook vandaag voor iedere gelovige individueel en als gemeente nog actueel.
In deze eindtijd zal het steeds belangrijker worden dat de gemeenten werkelijk gebouwd zullen zijn op het fundament van de apostelen en de profeten, waarvan Jezus Christus zelf de hoeksteen is. En het leven van de gemeente, de structuur, de opbouw, enz., zal niet een menselijke organisatie dienen te zijn, maar volgens goddelijke ordening die ieder lid in het bijzonder zijn plaats in dat lichaam aanwijst, zoals Hij heeft gewild (1 Kor. 12:18). Voor de functionering van dat lichaam schenkt de Heer genade en de genadegaven van de Geest. Niet op aanwijzen en goedkeuring van een mens, “maar de geest deelt een ieder in het bijzonder toe, gelijk Hij wil” (1 Kor. 12:04-11).
Het leven van de gelovigen is niet het voldoen aan regels, wetten, bepalingen, voorschriften, enz., maar “Christus in u, de hoop der heerlijkheid. Christus die ons leven is” (Kol. 01:27; Kol. 03:04).
Onderwijzing vanuit het Woord
Is onderwijzing dan niet belangrijk? Jazeker! De gelovigen zullen vooral in deze tijd inzicht dienen te hebben in de volle raad Gods, evenals Paulus dat ook aan de eerste gemeenten verkondigd heeft (Hand. 20:27). Het evangelie van genade in Jezus Christus is niet alleen een evangelie van schuldvergeving maar ook van heerlijkheid. Het is een evangelie van blijdschap en kracht, maar ook van lijden en verdrukking. Ook de onderwijzing in wat waarheid en wat leugen is van groot belang. Verder de strijd in de hemelse gewesten “tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 6:12).
Zicht op de gehele wapenrusting van God is onontbeerlijk. Ook zicht op het eindtijdgebeuren, zover dat geopenbaard is, heeft de gemeente nodig. En verder alle aspecten die wij in Gods woord tegenkomen om tot volwassenheid in Christus te komen.
De volmaakte wet der vrijheid
De Heilige Geest brengt de mens in de ruimte. De wet en leerstellingen sluiten de mens op in de gevangenis. De heerlijkheid van het Nieuwe Verbond is, dat naar de beloften, God Zijn wetten in het verstand heeft gelegd en in het hart heeft geschreven, door de Heilige Geest (Heb. 08:10). Jacobus spreekt van een nieuwe wet, de wet des Geestes: “De volmaakte wet die der vrijheid” (Jak. 01:25).
Wat is het nodig in het volk van God, dat deze vrijheid van de Geest de overhand krijgt. Het wordt wel gezegd: ‘Wie zich door de Geest laat leiden, is een zoon Gods’, maar in de praktijk is er nog vaak de slavernij van organisatie, hiërarchie, regels, leringen en voorschriften. Dan valt er van een geleid worden door de Heilige Geest nog niet veel te bespeuren. Daarom zegt de apostel tot de Galaten: “Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees. Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees -want deze staan tegenover elkander- zodat gij niet doet wat gij maar wenst. Indien gij u echter door de Geest laat leiden, dan zijt gij niet onder de wet” (Gal. 05:16-18).
In geloof dat de Heer zelf daar in deze tijd verandering in gaat brengen. Hij zal immers zelf Zijn dorsvloer zuiveren en reinigen van alle kaf (Matt. 03:12). In de ruimte en vrijheid komen van de Geest, heeft niets te maken met losbandigheid, waar Paulus ook voor waarschuwt. Ook niet met het uitnodigen van de Geest, waarna allerlei God onwaardige excessen plaatsvinden, maar het is ‘leven uit en door de Geest’. Het is je laten leiden door de Geest, leren bidden door de Geest, enz. En, zegt Paulus, houdt dan ook het spoor van de Geest (Gal. 05:25). Wie dat doet komt niet beschaamd uit en zal niet licht ontsporen.
God is geen God van wanorde. De werkingen van Zijn Geest in de gemeente zullen dan ook gekenmerkt worden door vrede en orde. Ik geloof dat dit een betrouwbare toetssteen is. Vreugde, enthousiasme, lofprijzing, aanbidding, het zingen van liederen in de Geest, werking van Geestesgaven, het hoeft ook niet ordeloos te geschieden!
Leven door de Geest
Zolang men zich nog in de gemeente van Jezus Christus nog op een eigen gemaakte troon wil handhaven, kan de Geest er niet werken. De Geest wordt bedroefd, uitgedoofd en er wordt op de duur geen enkele werking meer ervaren.
Het is zó belangrijk te beseffen hoe radicaal de nieuwe schepping is en om daar ook uit te leven. De oude mens leeft uit het vlees en kan dat ook niet anders. Maar in het Nieuwe Verbond gebeurt er iets heel bijzonders met een mens. Wedergeboorte, of meer letterlijk ‘van boven geboren worden’, uit water en Geest, is veel meer dan schuldvergeving alleen. Werd de uitspraak van Paulus maar beter begrepen, als hij zegt: “Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven” (Gal. 02:20).
De vleselijke mens is geestelijk blind en hard van hart. Paulus zegt: “Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet wat van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is”. “En wij hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten wat ons door God in genade geschonken is” (1 Kor. 02:12; 1 Kor. 02:14).
De nog vleselijk denkende christen, en dat kan heel vroom en godsdienstig klinken, verzet zich in wezen altijd tegen de vernieuwing door de Heilige Geest. Het wil de verworven kennis en waarden behouden, continueren, want daarin voelt men zich zeker en veilig. Leven door de Geest lijkt dan onzeker. Na een bepaalde tijd echter moet God weer een profeet laten komen die de dorre doodsbeenderen opnieuw tot leven moet wekken zie Ezechiël 37 vers 1 tot en met 14 (Ez. 37:01-14). Dat is door de geschiedenis heen steeds weer gebeurd en dat gebeurt ook nu. Goddank! De uit de Geest geboren mens is beweeglijk en soepel als de wind, zegt de Heer Jezus (Joh. 03:08). De vleselijke christen is star, eigenwijs en weigert als de wind te zijn.
De Heilige Geest wordt in de Bijbel vaak vergeleken met de wind. Hij zal nog veel uit de gemeenten blazen wat het gaan naar de top van de berg Sion belemmert. Maar Johannes ziet het gebeuren en schrijft op: “En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder en de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de los gekochten van de aarde. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk” (Openb. 14:01-05).
Hier gaan we naar toe! Een schare die de naam van de Vader en de Zoon op hun voorhoofd dragen. Die begrepen hebben wat de genade en de vrijheid in Christus en het leven door de Heilige Geest zeggen wil. Zij zijn onberispelijk!

 

Het geheim van de paasnacht door Klaas Goverts

 

Het eerste artikel van Klaas Goverts werd gepubliceerd in Levend Geloof van april 1978. Daarna verschenen er in de loop der jaren vele artikelen van zijn hand. Vooral bekend zijn geworden de Bijbelstudies over Job en Openbaring, die later ook werden uit­gegeven als brochures. Klaas Goverts is een veel gevraagd spreker in samenkomsten en kerkdiensten. Daarnaast geeft hij ook bijbelcursussen over verschillende onderwerpen. Momenteel o.a. in Apeldoorn, Bussum en Rotterdam.

Die nacht kon hij niet slapen. Dit was hem nu nog nooit overkomen. Hem, de farao van Egypte. Tenslotte, zeg nu zelf: je bent farao of je bent het niet. In hoogheid gezeten. Jouw wil is wet en als jij spreekt, spreekt niemand meer. Je hebt altijd het laat­ste woord.

Je hèbt? Je had, bedoel je, viel de farao zichzelf in de rede. Hij stapte uit zijn bed en beende door zijn kamer heen en weer. Wat er vandaag gebeurd was, neen, daar waren geen woorden voor. Er was bezoek geko­men: twee oude mannen. Zij waren al eens eerder geweest. Maar van­daag…

Daar stonden ze en ze hielden een heel verhaal over hun God, en in ver­band met die God moesten ze op pad, het land uit… Ongehoord. Pure rebellie.

Die God van hen… Farao was nu klaar wakker; zo doe ik geen oog dicht vannacht, dacht hij. Hij deed de deur van zijn slaapkamer open – alles was doodstil. Het hele paleis was in diepe rust.

Kom, zei hij bij zichzelf, en liep naar zijn kantoor. Daar bleef hij staan voor een lijst, die aan de muur hing. Die hadden de wijzen en geleerden voor hem gemaakt, dan had hij ten­minste overzicht.

De góden van Egypte

En hij keek: ja, daar stonden ze alle­maal, van beneden naar boven. Alle góden van Egypte. Het waren er veel, maar dat moest ook wel, met zo’n groot en machtig land.

Hij deed een stapje terug en keek nog eens; orde, dacht hij. Er heerst duidelijk orde in de godenwereld. En zo moet het onder de mensen ook zijn. Elke God kent zijn plaats. Orde, daar hield hij van. Op zijn bureau lag ook alles keurig op stapels. Goed geordend.

Hij keek nog eens: al die góden onder elkaar: het had net de vorm van een Pyramide. Ja, logisch toch. Immers, Egypte was het land van de piramiden. Zo hoorde het. Zo was het goed.

Orde moet er zijn, ging het door hem heen, dat was zijn lijfspreuk.

Die hing in grote hiëroglyfen tegenover zijn bureau.

Nu stond hij daar voor die lijst; hij begon onderaan, de Nijl, ja, dat is goed, want daar leven we van met zijn allen. Hapi, de god van de rivier het water. Vadertje Nijl, zeiden de mensen vaak, net zo iets als vadertje Staat.

En dan iets hoger: Heket, ook een waardevolle godin, ze ziet eruit als een kikker. Zij zorgt voor de geboor­ten, als een vrouw een kindje krijgt, dan is zij er altijd bij, om te helpen bij de bevalling en om het baren te begeleiden. Zodat het allemaal goed gaat.

En daarboven: Geb, de god van de aarde. Die zorgt dat de aarde vrucht­baar is, en dat we geen last hebben van vervelende insecten, muggen en zo. Wat is dat alles toch goed geregeld, mompelde hij in zichzelf. Wat is het toch heerlijk om over zo’n land te regeren.

Weer dwaalden zijn ogen een stukje omhoog: daar stond Cheper, de heili­ge kever. De scarabee. Die moest je ook te vriend houden, want het is gewoon belangrijk dat je overal je connecties hebt. Dan kan je niets gebeuren.

Ja, en daarboven Apis. De heilige stier. Als we die toch niet hadden, dacht hij, hoe zouden we dan ooit goed kunnen functioneren als maat­schappij? Want dank zij Apis weten we wat de góden ons willen zeggen. Hij is immers de boodschapper, de goddelijke heraut. Stel je voor dat pis er niet was: dan zou het stil zijn om ons heen. Helemaal stil, de stilte van de dood. Maar gelukkig, Apis laat het er niet bij zitten. Natuurlijk niet, sterk als een stier gaat hij zijn gang. We kunnen op hem aan. Hij brengt ons de woorden van de schep­per en zo houden we ons vaderland in stand.

De farao keek even uit het raam. Regeren was best zwaar werk; maar – en hij keek weer naar de lijst – geluk­kig was daar Neit, de godin van de gezondheid. En die gaf hem altijd weer kracht; geen last van zweren en andere kwalen. Het gaat goed, dacht hij, met mij gaat het prima en met mijn onderdanen ook. Verzorgd van de wieg tot het graf.

Hij blikte weer wat verder omhoog. Daar stond Dhu, de god van de lucht. Die was verantwoordelijk voor het weer. Ook dat as dus geregeld. Daar geen zorgen over: een goed weerbericht, dat is ook wat waard. Geen storm en noodweer, geen akeli­ge hagelbuien, gelukkig niet. Daarboven stond Serapis, die beschermt ons tegen sprinkhanen, wist de farao. En daarboven… ja, opeens begon zijn hart sneller te kloppen… Nu was hij helemaal boven aan de lijst. En daar stond… jawel: Re, of Ra, de zonnegod. En… de farao, de zoon van de zon. Daar bovenaan: daar stond hijzelf, peinsde hij.

De God die anders is

En op hetzelfde moment moest hij weer denken aan die twee oude man­nen. Ze kwamen zomaar binnen, ongevraagd. Brutaal tot en met. En ze zeiden iets over hun God. En hij had de wijzen gevraagd: Zoek hem op, die God van de Hebreeën. En zij zoeken, maar hij stond er mooi niet in; in het hele register niet. In de gouden godengids.

Maar, zeiden die twee mannen, de God van Israël, die is anders; anders dan alle góden van Egypte. Wat is dan het bijzondere van die God? Hij houdt van mensen, Hij heeft hart voor mensen. En daarom bindt Hij de strijd aan tegen de góden.

Tien plagen, zei men vroeger. Maar het zijn eigenlijk tien slagen. Want deze God plaagt niet. Hij gaat ook niet vechten tegen ménsen; neen, Hij pakt de góden aan. Die krijgen klappen.

Vaak werd het zo verteld: de Heere zegt: Ik zal farao en de Egyptenaren

zware straffen geven. Maar farao zal naar Mij niet willen luisteren. Dan zal Ik hem en de Egyptenaren nóg meer straffen geven.

Maar is dat het verhaal van Exodus? Ik denk dat daar toch iets anders ver­teld wordt. De God van Israël is niet een God die straft. Die steeds maar probeert die farao de grond in te boren. Een ander verhaal dus.

Het was inmiddels een jaar later. Weer stond de farao voor de goden- lijst, in zijn kantoor. Weer een slape­loze nacht. Hij dacht terug aan de afgelopen maanden. Op een morgen liep hij langs de Nijl en die was rood. Bloedrood. Nu gebeurde dat wel vaker. Maar toch: elke keer ging het door hem heen: zou dat te maken hebben met al dat onschuldige bloed? Al die kleine kinderen, die de dood in moesten?

En zo was het verder gegaan, en nu stond hij daar weer. Hij keek naar de lijst en het papier werd wit voor zijn ogen. Het leek wel blanco. Een leeg vel.

Toen dwaalde zijn blik naar boven. Bovenaan, ja hoort: daar stonden nog twee namen: de zonnegod en hijzelf, de farao. Hij rechtte zijn rug. Hij klemde zijn kiezen op elkaar, opeens voelde hij zich heel grimmig.

Vastberaden. Neen, hij zou zich niet laten kennen. Die bovenste namen, die bleven overeind. Het was avond, al laat. Maar één ding wist hij: mor­gen gaat de zon op. Die laat mij nooit in de steek. En ik zal regeren over dit land.

Maar de volgende morgen was het anders. Geen zon, geen licht, geen dageraad. Na drie dagen wist hij niet meer of het nu avond was of mor­gen… Weer stond hij daar in het donker.

Farao hoort een stem

En toen was het net of hij een stem hoorde. Farao, wie ben je eigenlijk? Je godenlijst is leeg. Alle namen zijn weggevallen. Alleen jij staat er nog op: zoon van een zon die niet schijnt.

Wat ben je eenzaam geworden. Je bent helemaal alleen overgebleven. De laatste god. Het lijkt wel: wil de laatste god het licht uitdoen?

Hoe voel jij je nu? Verslagen? Wat bezielt je? Het is net of die twee oude mannen je fel gemaakt hebben. Je bent fanatieker dan ooit. Je staat op je strepen. Onverzettelijk. Je voel­de je uitgedaagd. Die twee mannen, wat ze zeiden, prikkelde je. Het maakte je hart van ijzer en je stem van staal.

Jij was de laatste verdediger van een eeuwenoude cultuur. Je kon niet falen en je mocht niet ondergaan. Vreemd verhaal. Maar is dat niet juist het bijzondere van dit soort ver­halen. Deze God, Hij wil de mens als tegenspeler. Dat durft Hij aan. Een mens hoeft bij hem niet een gedwee, onderdanig schepsel te zijn die buigt . als een knipmes.

En straks: ja straks is het hele veld leeg en zijn alle góden van het toneel verdwenen. En dan sta je daar op je eentje op het podium en het is heel stil om je heen.

En dan zal het gebeuren. Jij, de laat­ste god, je wordt méns. En je begint te huilen. In die paasnacht. Je toe­komst is in het slot gevallen. De laat­ste deur ging dicht.

Een farao die mens wordt. Zou dat kunnen? Misschien wel, als het zo leeg wordt om je heen.

En dan op een dag, sta je in je kan­toor. En er hangt aan de muur een lijst met namen. Niet namen van góden. Neen, het zijn namen van ménsen. De naam van Mozes staat erop, de naam van Aaron. Misschien nog meer. Namen van kinderen, namen van baby’s. Namen van naamloze mensen. Witte vlekken; nog niet ingevuld, of al niet meer bekend.

En helemaal onderaan: jouw naam. En een verhaal: er was eens een farao, een mens in Egypte.

Exodus is een paasverhaal

Want: vergeet het niet, het boek Exodus is een paasverhaal. Zo gauw maakt men al die zogenaamde pla­gen los uit hun verband. En dan wordt er gezegd: Kijk eens hoe God erop los slaat. En dan lijkt het een heel boosaardige God: Hij maakt het hart van die farao bikkelhard en ver­volgens straft Hij hem omdat-ie zo hard is.

God is anders. In deze veertig dagen lezen we een paasverhaal. En we horen over God en mens. De mens als tegenspeler van God. Een mens kan soms heel erg dwars liggen. Maar -en dat is het geheim van de paasnacht- de God van Israël schept in Egypte een lege ruimte. Een gat, een open plek.

Vanuit dit paasverhaal kijk je anders naar mensen. Je weet: deze God stuurt de góden naar buiten, dan is er alleen nog een mens. En met die mens gaat Hij het duel aan, het tweegevecht. Net zo lang, tot die mens het ziet: die lege ruimte, dat lege podium, is een zegen. Eindelijk ruimte om méns te zijn…

We horen een verhaal waarin góden vallen.

In onze dagen: zoveel góden. God van de welvaart, god van de econo­mie, god van het succes.

Sportverdwazing, voetbalgeweld, ver­loedering van de steden, steeds meer rechtsonzekerheid.

Daarom heb je het verhaal nodig waarin góden onttroond worden. En zegt het verhaal: Mozes wordt god voor farao. Mozes dat is de Thora, dat is je god. En Aaron, de priester, hij wordt de profeet.

Daar zit de farao in zijn paleis. En Mozes roept: Kom naar buiten. Maar de farao komt niet.

En Mozes gaat Egypte in, het paleis in. Misschien heeft hij wel gedacht: Met leven toegerust voor beiden

ging ik vannacht de gangen in die tot u leiden.

Net als Jezus. Hij zoekt mensen op, waar ze zijn. Waar de pijn is en het verdriet. Het einde en het afscheid.

En Hij zegt: Hier ben ik, speciaal voor jou. Ik huil met je mee. Ik huil jouw tranen. Ik voel jouw eenzaam­heid.

En dan zoekt Mozes een stille plek. En hij zegt tegen Aaron: weet je wat ik doe? ’k Ga voor hem bidden. Wat zou Mozes gebeden hebben? Misschien wel dit: Toch overwint eens de genade.

 

De hoge weg Door Truus van Kaam

Soms kan het gebeuren dat je in het drukke leven van elke dag die weg voorbij loopt; je loopt argeloos verder, je leeft immers met de Heer!
De Bijbel spreekt over een smalle weg, een weg die enigszins verborgen ligt en die je moet zoeken. Wanneer weet je nu of je goed gaat?
Jezus zegt: Mijn schapen horen mijn stem.
Ga je af op wat anderen tegen je zeggen of heb je die stem zelf in je hart verstaan? De weg die Jezus ging liep door de hemelen heen en als ook wij op diezelfde weg willen gaan zal het woord ons inzicht geven in de geestelijke wereld.
In nauw contact met Jezus zullen we die gebaande heilige weg leren ontdekken en erop gaan wandelen. Daarover zegt Jesaja 35 vers 10 (Jes. 35:10): De verlosten des Heren wandelen erop en… zij zullen met gejubel in Sion komen.
Daar vindt de ontwikkeling tot zonen Gods plaats en een ieder die zo wil leven vanuit een opmerkzaam hart mag daarbij horen.
Eeuwige vreugde zal hun deel worden.

 

De rijke man en de bedelaar door Duurt Sikkens

Lucas 16 vers 19 tot en met 31 (Luc. 16:19-31)

Dit is een verhaal over de werkelijk­heid van de onzichtbare wereld, geen gelijkenis. Het woord ‘parabel’ bete­kent ‘wat er (ter vergelijking) naast gelegd wordt’. Een gelijkenis is een beeldend verhaal uit de zichtbare werkelijkheid, waarmee de geestelij­ke werkelijkheid wordt aangeduid. In dit verhaal wordt over de werkelijk­heid direct gesproken, weliswaar in een aardse taal, in menselijke woor­den. Het is het enige verhaal waarin namen voorkomen: Lazarus (= God helpt) en Abraham (= heb de Vader lief of Vader is verheven of vader van vele volken). Deze namen hebben uiteraard een betekenis.

Om zo’n verhaal wat te snappen heb je de leiding nodig van een leraar die het uitlegt. Deze leraar is de Heilige Geest die je de dingen Gods te bin­nen brengt omdat deze in de gelovi­ge mens woont. Dit gaat langs de weg van de geleidelijkheid. Vandaar dat we nog lang niet alles begrijpen, maar wat we verstaan kunnen we samen delen. Daarom wil ik gewoon maar een paar dingen aanstippen die me duidelijk zijn geworden.

Tegen wie vertelt Jezus dit verhaal? Wie is die rijke man? In vers 14 staat dat “de Farizeeën, die geldzuchtig waren, dit hoorden en Jezus hoon­den”. Hij had ze zeker op gevoelige tenen getrapt. Het zogenaamde Farizeïsme is nog springlevend binnen de muren van kerken en krin­gen. Schijnheiligheid gaat meestal gepaard met geldzucht. ‘God zij met ons’ vind je op de rand van de gul­den. Bovendien schrijft Lucas elders dat dit soort mensen “van zichzelf vertrouwden dat ze rechtvaardig’ waren en al de anderen verachtten”, ‘t Is toch zo heerlijk nietwaar dat je niet zo slecht bent als andere men­sen?

Vers 19 – Fijn linnen wordt, als beeld dus, gedragen door rechtvaar­digen (Openb. 8:9). Deze ‘rijke’ man deed, denk ik, goede werken om door de mensen gezien en geëerd te worden. In vers 15 staat het nogal duidelijk. Ook Babel, de schijnchristelijke kerk, draagt dit fijne linnen (Openb. 18:12, Openbaring 18:16). De culturele schatten van de aarde die door de roest en de mot worden aangevreten. In deze tijd heb je daar voor je geloof toch niks aan. Deze rijke stinkerd hield schitterende samenkomsten met veel gezang, gejuich en gejubel, één grote religieuze ball-room. Als Amos de profeet een kijkje had kun­nen nemen zou hij gezegd hebben: “Wat ik heb gepredikt is bewaar­heid”. In hoofdstuk 5 staat vanaf vers 21: “Ik haat, Ik veracht uw feesten en kan uw samenkomsten niet luchten (-) geen welgevallen (-) het getier van uw liederen, het getokkel wil Ik niet horen”. En pal daar overheen zegt-ie: “Laat het recht als water neergolven”. Vers 20 – Wie zag Lazarus liggen? Wie had hem daar bij de ingang neergelegd? God zelf? Zie je zulke mensen staan, zitten, liggen?

Vers 21 – Honden, geminachte, onreine en vieze beesten toentertijd, waren de enigen die Lazarus nog wat troost en verlichting gaven. In de ogen van de ‘reinen’ was dit natuur­lijk onrein. Soms zijn dieren barm­hartiger dan mensen.

Vers 22 – De arme stierf het eerst, van honger en ellende, vergeten. Geen begrafenis, geen herdenkings­dienst, geen bloemen, geen bezoek, niks. Wel begeleidden Gods engelen hem bij zijn uitgang uit zijn dagelijk­se bestaan en zijn ingang in het gebied waar Abraham zat als vader der gelovigen, en met hem alle recht­vaardigen. En die zei: Kom in mijn tegenwoordigheid want je bent een zoon van me. In het Koninkrijk der hemelen zijn dus verschillende regionen. Eén daarvan is het rijk der doden.

Vers 23a – Het was een mooie begrafenis van de rijke. Veel aan­dacht aan geschonken. Misschien een mooie tombe ter herinnering met marmeren guirlandes. De bede­laar had altijd zijn ogen open gehad. Hij wist. De rijke had bewusteloos geleefd en sloeg, te laat, zijn ogen op. “onder de pijnigingen”, staat er. Ik vermoed dat daarmee bedoeld wordt dat het in de eerste plaats niet aangenaam is te vallen in de handen van de cipiers van het dodenrijk, de gevangenis. In de tweede plaats had de rijke zich niet bekeerd van z’n Mammon-leven en de boze geest waarvan hij verlost had kunnen wor­den was, tegen diens wil, meegegaan het dodenrijk in. Zelfs op z’n sterfbed, waar boze geesten meestal als ratten het zinkende schip verlaten, had hij zijn inspirator niet losgelaten. Toen gingen ze samen. Het verzet van deze vurige geest beleeft de rijke als pijnigingen in een vlam. Hier is dus geen sprake van een hel, wel van een overgeleverd zijn aan de ongenade van demonen.

Vers 23b – Abraham zien is oog in oog staan met de man die, ondanks alles, bleef vertrouwen op God. Leeftijdsverschillen zijn er niet meer. Trouwens, Abraham praat ook rustig over Mozes alsof hij hem kende. Nou, dat is dan ook zo.

De schijnrechtvaardige heeft de rechtvaardige veracht. Dat is al oud. Altijd zul je zien dat degenen die naar het vlees geloven, degenen die naar de Geest verwekt zijn, vervol­gen. We hebben geen vervolgingen te verwachten van politieke partijen zozeer, veeleer van religieuze fanatici die de mond vol hebben over God en zo. De rijke man zag. Hij leefde bewust, keek met zijn geestelijke ogen, hoorde met zijn geestelijke oren. Alleen, de ogen waren niet ver­licht en de oren ongeopend tijdens zijn schitterende feesten. Hij ziet nu Abraham en noemt hem zelfs ‘vader’. Onzin, want dan had-ie wel naast Lazarus gezeten. Tegen Joden die in Hem geloofden zie Jezus eens: “Ik weet dat jullie Abrahams (natuur­lijk) nageslacht bent, maar jullie pro­beren Mij te doden”. En Hij wees ze op een andere vader, de duivel, de mensenmoorder (lees maar na in Joh. 8). En in vers 53 praten ze zelfs over Abraham “die gestorven is”. Abraham is niet gestorven! Hij leeft. God is een God van levenden en die blijven leven. Anders sterf je toch niet in geloof? Abraham was de aller­eerste mens die geloofde in de opstanding der doden (Heb. 11:18). Dat is wat! Dat is een feest voor God geweest: iemand die Hem geloofde. Abraham heeft die dag gezien en is van vreugde opgesprongen. De dag van Jezus, de opstanding, het begin van de herschepping in de eerste mens. Voor de zondige mens telt: in je zonde zul je sterven, tijdens je leven ga je al dood. Voor de gelovige geldt: je gerechtigheid is je bron van eeuwig leven en daarom zul je, dank zij Jezus, de dood niet zien.

Stel je die onzichtbare wereld maar even voor als een immens gebied met een licht en een duister gedeel­te. De aarde ligt in het donker en mondt uit in het dodenrijk waarin de onrechtvaardigen. In een licht gebied bevinden zich alle rechtvaardigen.

Daar zijn vele gradaties in beide sferen en daarover valt nog veel te den­ken, maar vast staat dat boze geesten duisternis zijn en engelen Gods licht. Tussen beide gebieden is een onoverbrugbare kloof.

Vers 24 – Water is een beeld van troost. Lazarus kan niet komen ook al is er mondelinge communicatie. Vanuit het donker kun je het licht wel zien.

Vers 25 – Goed en kwaad hebben niks met elkaar gemeen. Het ergste is wanneer het kwaad zich als goed voordoet. En dat principe staat nog altijd recht overeind als anti-goddelijke macht, gepersonifieerd in een boom, in …? Jawel, het paradijs. Die wordt aan het einde der tijden eindelijk ‘gerooid’ (Openb. 19:20). Maar dat is een ander verhaal.

Tevens zijn, bij de opstanding van Jezus, alle gelovigen die in Abrahams schoot zaten, meegegaan met Hem, als een wolk, het paradijs Gods in. En ik denk dat de goede moordenaar aan het kruis naast Jezus de eerste is geweest.

Vers 27 – De rijke man blijft hard­nekkig ‘vader’ zeggen tegen Abraham. En hij vraagt nota bene om Lazarus naar zijn broers te stu­ren als waarschuwing. De arme rijke geloofde toen dus in de mogelijkheid van een opgestane Lazarus.

Vers 28 – “Het huis van mijn vader’’– Is dat het schijn-christendom mis­schien? Op zand gebouwd? Het huis dat profeten doodt?

Vers 29 – Mozes had al zoveel gezegd over de Zoon en diens opstanding. Dat is de inhoud van al de profeten. Zelfs Abraham werd door Abimelech al erkend als een profeet die met God omging (Gen. 20:07).

Vers 30-31 – “Indien iemand uit de doden opstaat zullen ze zich niet laten gezeggen”. Wie is die iemand? Jezus toch, als eerste. Maar er zijn er veel meer uit de doden (tussen de doden uit) opgestaan, namelijk al degenen die de Zoon hebben aangenomen en zich, op grond van Zijn lood en opstanding, bewust hebben laten onderdompelen in water (beeld van de zee van het rijk der doden) en eruit zijn opgestegen en een nieuw, eeuwig leven zijn begonnen.

Wie naar hen luistert ontvangt dat eeuwigdurende leven en kan dat heerlijke leven beleven, samen met God, met de Zoon, met de rechtvaar­digen (de integeren). Of, om een beeld te gebruiken van de beginne: Zon, maan en sterren aan het uit­spansel van de onzienlijke wereld om licht te geven, om te heersen over de dag en over de nacht en om het licht en de duisternis uit elkaar te houden.

 

 

 

Hoger perspectief door Roel Schipper

“Op mij, o God, rusten geloften, U toe­gezegd, lofoffers zal ik U betalen, want Gij hebt mijn leven gered van de dood; timers ook mijn voet van aanstoot, zodat ik voor Gods aangezicht mag wandelen in het licht des levens”

(Ps. 056:013-014).

Het opschrift boven Psalm 100 luidt: ‘Bij het lofoffer’. Het lofoffer behoor­de bij de dankoffers. Wie zo’n offer bracht; moest zijn hand op de kop van de offergave leggen en het dier daarna slachten. De priester spreng­de dan het bloed rondom het altaar. Vervolgens werden op het bran­doffer, dat op het altaar vuur lag, het vet, de nieren en de leverkwabben verbrand. De beweegborst werd in horizontale richting naar het altaar bewogen. Door deze beweging werd ‘ uitgedrukt dat het bewogen stuk de Here werd aangeboden, maar dat God het teruggaf aan de priester. De hefschouder werd in verticale rich­ting bewogen als uiting van dezelfde gedachte. De beweegborst en de hef­schouder waren voor de priesters. Het overige vlees diende voor de offermaaltijd, welke door de offeraar voor zijn familie of vrienden werd aangericht. Daaraan denkt de psal­mist met de woorden: “De ootmoedigen zullen eten en verzadigd wor­den”. Dan kan de offeraar de erva­ring genieten: “Smaakt en ziet dat de Here goed is; welzalig de man die bij Hem schuilt” (Ps. 034:009)

Als de Filistijnen David gegrepen hebben, ziet het er niet best voor hem uit (Psalm 56). Nu ze hém een­maal te pakken hebben die nota bene hun aanvoerder (Goliath) heeft gedood, zullen ze zich zeker op hem wreken. In deze situatie, waarin hem slechts de dood te wachten staat, gaat hij niet bij de pakken neerzitten. Hij zegt niet: Nu ben ik in een hopeloze situatie terechtgekomen, waar ik nooit meer uitkom; dit is het einde! Nee, hij betreedt zijn geestelijke hoogten en zegt: God, ik heb U din­gen beloofd die ik nog moet inlos­sen, zou het nu te laat zijn? Nee, U zult mijn leven redden van de dood, omdat U goedertieren bent. Ik wil u hiervoor lofoffers brengen.

Dit is gelóófstaal, want de Heer zal hem nog te hulp moeten komen. Toch zegt David in geloof: “Gij hébt mijn leven gered van de dood”. Het zijn dus niet alleen woorden, maar deze zijn ook realiteit voor hem als hij zegt: “Welzalig de man die bij Hem schuilt” (Ps. 034:009).

Dergelijke overwegingen en overden­kingen zijn God zeer aangenaam. Ondanks Davids fouten en tekortko­mingen noemt de Heer hem “een man naar Mijn hart” (Hand. 13:22).

De Here Jezus zingt met Zijn disci­pelen tijdens het laatste avondmaal, als Hem de kruisdood wacht: “Want Gij hebt Mijn leven van de dood gered, Mijn oog van tranen, Mijn voet van aanstoot. Ik zal wandelen voor het aangezicht des Heren in het land der levenden” (Ps. 116:008-009). Voor Hem is dat ook geloofstaal, want God moet nog ingrijpen.

Deze lof- en uitreddingsliederen zijn lofoffers, die Hij aan Zijn Vader brengt. God, die getrouw en betrouwbaar is, komt Hem te hulp en redt Zijn leven van de dood, zodat Jezus nu eeuwig leeft voor God. Hij wandelt dus inderdaad voor Gods aangezicht in het land der levenden (Rom. 06:10). De godsdienst van het oude Israël was uitsluitend gericht op dit aardse leven: daar openbaarde zich de macht en de genade van God. Daarom gold het als een groot voorrecht zich te mogen verheugen in “het licht des levens”, dat is: in dit aardse leven. Met een correctie op de Hebreeuwse tekst leest men ook wel: “in het land der levenden”, wat zake­lijk op hetzelfde neerkomt (volgens Bijbel met kanttekeningen).

Dankzij het verlossingswerk van onze Heer, waardoor wij het Koninkrijk Gods konden binnen­gaan, heeft onze leidtekst een onein­dig hoger perspectief gekregen. Wij mogen voor Gods aangezicht wande­len – niet alleen in dit aardse leven, maar ook voor eeuwig in het Koninkrijk Gods in de onzienlijke wereld, bij het licht des levens, Jezus Christus. Moge ieder die een discipel van de Meester is, in dat geloof Hem welgevallig zijn!

 

Waardevol Door Astrid Poldervaart

Nog voordat je wist
van Mijn bestaan.
Nog voordat je dat wist
wist Ik jouw naam.

Nog voordat je zag
wat er ontbrak.
Nog voordat je dat zag
gaf Ik het al.

Ik riep je om vrij te zijn.

Nog voordat je kwam
belast en beladen.
Nog voordat je daarmee kwam
droeg Ik het al.

Nog voordat je vroeg
om met Mij te gaan.
Nog voordat je dat vroeg
was Ik er al.

Want er is niets zo waardevol
dan dat jij bent voor Mij.

 

Gedachten over de almacht van God door Peter Annotee

“Ik ben de alfa en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige” (Openb. 01:08).

Almachtig, Alomtegenwoordig, Alwetend en Altijd. Het is een zegs­wijze die je in staat stelt om op een gemakkelijke manier vier fundamen­tele eigenschappen van God te ont­houden. Vandaar dat het zinnetje zo bruikbaar is voor een godsdienstles of als onderwerp voor een jeugdavond.

Maar achter dit ezelsbruggetje gaan leerstellingen schuil die helemaal niet zo makkelijk te begrijpen of te hanteren zijn als degene die er over wandelt begint te beseffen waar hij of zij mee bezig is.

In ieder geval zijn de vier genoemde eigenschappen van God voor ons moeilijk te bevatten omdat ze ver van onze eigen levenservaring afstaan. Wij mensen zijn beperkt in onze macht, plaatselijk, beperkt in onze kennis en tijdelijk. Daarom kunnen we ons maar moeilijk een beeld vor­men van wat het betekent om Almachtig, Alomtegenwoordig, Alwetend en Eeuwig te zijn.

Hoewel ze moeilijk te begrijpen zijn, zijn deze eigenschappen van God al heel vroeg en door bijna iedereen aanvaard als waar. Vrijwel niemand heeft in twijfel willen trekken dat God zo bovenmenselijk is. En die situatie is tot zo’n vijftig jaar geleden vrijwel onveranderd gebleven.

Dat God overal is, dat Hij er altijd geweest is en nooit zal ophouden te bestaan wordt ook nu nog door prak­tisch iedereen die in God gelooft onderschreven. Ook het idee dat God ‘alles’ weet roept onder kinderen van God weinig weerstand op. Alleen tegen de Almacht van God is bij heel veel gelovigen weerstand ontstaan, en niet zonder reden.

Het begrip ‘almacht’

Voor dat ik inga op het waarom van de weerstand die er, met name de laatste halve eeuw, tegen het begrip ‘Almacht’ is ontstaan wil ik eerst teruggaan naar wat de Bijbel ons over het begrip te vertellen heeft. Niet om onder verwijzing naar een Bijbeltekst aan alle ruimte voor dis­cussie een einde te maken maar om de Bijbel en de Almacht wat beter te gaan begrijpen.

Zowel in het Oude- als in het Nieuwe Testament komt in de mees­te vertalingen het woord ‘almacht’ voor. Maar voor wat het Oude Testament betreft zijn die vertalin­gen niet helemaal juist. De Hebreeuwse term die, bijvoorbeeld in de Nieuwe Vertaling, vertaald wordt met ‘de Almachtige’ is ‘El Shaddai’. Maar letterlijk betekent dat ‘de Machtige’. De term wordt in het Oude Testament niet gebruikt omdat eraan getwijfeld wordt dat God de sterkste is maar omdat de Hebreeuwse taal en het Hebreeuwse denken niet gericht zijn op het alge­mene, abstracte begrip maar op het bijzondere, concrete feit.

De Griekse taal bevat daarentegen meer abstracte begrippen omdat het Griekse denken zich ook meer gericht heeft op het ontdekken van e de abstracte principes achter de concrete feiten. Als voorbeeld zou een paard kunnen dienen. Het Hebreeuwse denken zal het begrip ‘paard’ proberen te beschrijven door een verhaal over een concreet paard te vertellen. Het Griekse denken zal willen bepalen wat het paard onder­scheidt van alle andere dingen. Wat is, bij wijze van spreken, de ‘paard heid’ achter het paard?

Vandaar ook dat de Griekse taal wel over een begrip beschikt waarmee de macht van God duidelijk kan worden onderscheiden van alle andere vor­men van macht. Het woord dat in het Nieuwe Testament wordt ver­taald met ‘de almachtige’ luidt in het Grieks: ‘Pantokrator’. Letterlijk betekent dat: ‘alles beheersend’.

God ‘alles beheersend’ noemen is de logische consequentie trekken uit het geloof dat God alles geschapen heeft en alles onderworpen is aan Hem. En dat geloof vloeit weer voort uit het geloof dat God er voor alle din­gen altijd al was.

Op zich is deze hele redenering logisch correct. Maar als er vervol­gens logisch wordt doorgedacht dreigt de logica de geloofwaardigheid van God te vernietigen. Want als God de schepper van alles is, dan ook van het kwaad. Hoe we het ook wenden of keren; als we geloven dat alles, en dus ook de duivel, onderworpen is aan God, dan kan de dui­kel slechts kwaad doen voor zover God hem dat toestaat.

Moeten wij kiezen?

Zo lijkt het dus alsof ons verstand ons dwingt om te kiezen tussen het geloof in een enkel goede God of het geloof in een almachtige God. En tegelijkertijd beseffen we dat ze eigenlijk allebei waar moeten zijn, al was het alleen maar omdat beide eigenschappen op niet mis te versta­ne wijze in de Bijbel aan God wor­den toegeschreven.

Als we zouden kiezen om te geloven dat God niet almachtig is promo­veren wij de duivel tot een ‘god van het kwaad’ die naast in plaats van onder God staat. Dan zou het kwade dus even machtig zijn als het goede. Als we er, daarentegen, voor zouden kiezen om te ontkennen dat God enkel goed is,

ontkennen we indirect dat goed’ beter is dan ‘kwaad’ en ook dat God beter is dan mensen. Hij lijkt dan eerder een onbetrouw­bare en harde heerser die voor ons gevaarlijker is dan de meeste men­sen.

Als we menen te moeten kiezen tus­sen God, de almachtige of God, de enig goede, dan kiezen we er eigen­lijk voor om God te onttronen. Want we zeggen dan eigenlijk dat God niet in strijd mag zijn met de beperkin­gen van onze logica. In feite roepen we daarmee ons geestelijk inzicht uit tot god in plaats van het aan God te onderwerpen.

De enige oplossing lijkt te zijn dat we aanvaarden dat God groter is dan wij kunnen overzien. Het is beslist ongemakkelijk om te geloven in Gods goedheid en macht zonder dat we het waarom en het waarvandaan van het kwaad met ons inzicht kun­nen verklaren, temeer niet omdat we allemaal in ons eigen leven aan het kwaad lijden.

Na alle rampen die de mensen in de eerste helft van deze eeuw hebben meegemaakt is het geloof in een almachtige God die het kwaad om onbegrijpelijke redenen toelaat moei­lijk meer te verteren. Hoe groter het onheil dat iemand treft, hoe moeilijker het is om een God te waarderen die je dat allemaal laat overkomen. Daar komt bij dat wij het inmiddels erg goed hebben. De welvaartsstaat verzekert ons van een rijk leven. Over onze eerste levensbehoeften hoeven we ons in ieder geval geen zorgen te maken. Daarom voelen we ons ook veel minder direct afhanke­lijk van Gods macht. Enerzijds vin­den we geloven in de almacht van God te pijnlijk, omdat het God lijkt te verbinden met het kwaad, ander­zijds lijkt het ook niet meer nodig omdat we onszelf in de wereld aardig kunnen redden.

Gods almacht geeft zekerheid

Maar juist als de duivel ons aanvalt en ons vraagt waarom God dat toe­laat, merken we hoe hard we Gods almacht nodig hebben omdat alleen die ons de zekerheid kan geven dat alle kwaad, van toen, van nu en van later uiteindelijk totaal overwonnen zal worden, ongeacht wat ons over­komt.

We hoeven niet alles te begrijpen om te kunnen geloven dat de God die machtig genoeg is om het heelal te scheppen en goed genoeg is om Zijn enige Zoon voor ons te offeren ook machtig en goed genoeg is om Zijn schepping tot een goede voleinding te leiden.

Dat we de vraag of en waarom God het kwade toelaat niet definitief kun­nen beantwoorden wil ook helemaal niet zeggen dat de duivel niet schul­dig is of niet bestreden kan worden. De Bijbel laat geen twijfel bestaan over de schuld van de satan en is ook duidelijk over het feit dat hij heel goed bestreden kan en moet worden door mensen. Als wij tegen de duivel kunnen vechten dan doet ons hande­len er dus toe.

Dat God alles regeert wil dus niet zeggen dat er voor ons niets te doen is. Het is juist Zijn bedoeling dat wij met Hem regeren, nu en voor altijd. Het is daarom aan ons om te bepa­len of God met of zonder ons de overwinning zal behalen.

Gods overwinning staat vast

Dat God die overwinning behaalt is zeker. Daarom is het voor Johannes zo’n troost dat God zich ‘de Almachtige’ noemt als Hij zich aan hem openbaart. Voor Johannes en voor de gemeente ziet het er op dat moment zeer duister uit. Tegenover de, in aardse termen, nietige en jonge christelijke gemeente staat het Romeinse wereldrijk. Het was de grootste macht die er tot dan toe op aarde is geweest. En dat rijk is over­gegaan tot het vervolgen van de gemeente met het doel die te vernie­tigen.

Juist op het moment dat de gemeen­te verloren lijkt en Johannes per­soonlijk machteloos als een gevange­ne moet wachten op zijn dood open­baart God hem hoe de verhoudingen werkelijk liggen. In een openbaring ziet Johannes de onzichtbare, geeste­lijke werkelijkheid achter de aardse macht van het Romeinse Rijk. En daaruit blijkt dat niet de keizer van ƒ Rome maar de Koning van hemel en aarde, die de zichtbare en de onzicht­bare wereld beheerst, de hoogste macht is en zal overwinnen.

Voor Johannes moeten de openba­ring vaak een grimmig en beangsti­gend karakter hebben gehad. De draak, het beest uit de zee, het beest uit de aarde en alle andere gruwelen uit het rijk der duisternis Sullen hem geraakt hebben. Maar elke geest van angst kan hij verslaan omdat hij weet wie de sterkste is.

Op de troon van de almachtige zit in het boek Openbaring het Lam’ dat geslacht is. De uitdrukking van Gods macht is het offer van Zijn Zoon. De macht van God openbaart zich als Hij Zijn enige Zoon overgeeft aan de machteloosheid om ons te redden. God laat daarmee zien dat Zijn macht hierin bestaat dat Hij alles kan en wil geven uit liefde voor ons. Alles kan Hij verdragen, alles kan Hij vergeven, alles kan Hij hopen, alles kan Hij geloven want Zijn liefde is de almacht die alles overwint.

 

 

 

De naam van Jezus (gedicht) door Piet Snaphaan

God heeft Zijn Zoon een naam gegeven

die boven alles troont met macht,

ja gans het duister heeft verdreven

en boven alles is verheven,

een naam met wonderbare kracht.

 

Zijn naam met wie wij zijn verbon­den,

een naam die Hij alleen bezat,

als de Christus is Hij ons gezonden

naar deze aarde om te verkonden

het heil dat God voor ogen had.

 

Die naam van boven alle namen,

zij is ons gegeven, om ’t allen tijd,

met Hem die ons de weg deed banen,

te heersen, in Zijn naam tezamen,

verwinnen tot in eeuwigheid.

 

 

Waardevol (gedicht) door Astrid Poldervaart

Nog voordat je wist

van Mijn bestaan.

Nog voordat je dat wist

wist Ik jouw naam.

 

Nog voordat je zag

wat er ontbrak.

Nog voordat je dat zag

gaf Ik het al.

 

Ik riep je om vrij te zijn.

 

Nog voordat je kwam

belast en beladen.

Nog voordat je daarmee kwam

droeg Ik het al.

 

Nog voordat je vroeg

om met Mij te gaan.

Nog voordat je dat vroeg

was Ik er al.

 

Want er is niets zo waardevol

dan dat jij bent voor Mij.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is vergevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts!” Paulus in Romeinen 13 vers 11 en 12 (Rom. 13:11-12)).

Gaan succes en geloof samen?

‘Als je sommige bijbelleraars mag geloven is het slechts een kwestie van geloof hoe groot je auto is, hoe­veel geld er op je bankrekening staat en hoe hoog je stijgt op de maat­schappelijke ladder’. Zo begint een goed en duidelijk artikel geschreven door Ben Schot in het blad ‘Fronttaal’, een uitgave van ‘Vorming en Aktie’ uit Ede. In dit artikel wordt de vraag beantwoord of succes en geloof samen kunnen gaan. Op een duidelijke wijze laat de schrijver zien dat de, veelal uit Amerika overge­waaide, verhalen over machtige gebedsverhoringen op het vlak van financiën en succes vaak sterk over­trokken en misleidend zijn.

Ben Schot wijst er op dat een chris­ten leeft in twee werelden, de natuurlijke wereld en de geestelijke wereld. Maar voor deze werelden gel­den verschillende wetten. Zodra wij de wetten van de hemelse gewesten gaan toepassen in de natuurlijke wereld, of andersom, ontstaat er ver­warring en kunnen er ongelukken gebeuren. De schrijver gebruikt daar­bij het volgende voorbeeld: ‘Als ik de verkeersregels van Engeland (links rijden) hanteer in Nederland (rechts rijden) gaat het fout. Als ik de wetten van ‘engel-land’ (geestelijke wereld) ga toepassen in ‘neder-land’ (natuur­lijke wereld) ontstaat er verwarring en teleurstelling. Deze twee verschil­lende ‘domeinen’ mag je dus niet verwarren. Net zo min als je op 4 grond van je IQ en je opleiding mag verwachten dat je wel een bediening in de gemeente zal krijgen, ligt het voor de hand dat je door middel van je geloof meer succes in je maat­schappelijke carrière zal hebben of dat je een grotere auto zal krijgen door een beter geloofsleven.

Hoewel deze twee ‘werelden’ onder­scheiden moeten worden moeten wij ze niet totaal scheiden. Deze twee werelden komen namelijk in ons samen en het is dan ook logisch dat deze twee werelden elkaar beïnvloe­den. Bijvoorbeeld: Als je door de Heilige Geest weet wie je bent, zul je rust en zelfvertrouwen hebben. Dat zal je helpen ook in je natuurlijke leven je zaken beter te regelen. Als je een goede relatie met de Heer hebt zal dat een eerlijk en betrouwbaar mens van je maken. Er zijn mensen die vanwege hun betrouwbaarheid en eerlijkheid een baan hebben gekregen. Andersom werkt het ook zo. Als het in het natuurlijke leven een rommel is, als je lui bent en cha­otisch, zal dat ook in zijn weerslag hebben in je geestelijk leven’.

Ben Schot merkt tenslotte op dat we in een tijd leven waarin veel keuzes gemaakt moeten worden. ‘De samenleving vraagt steeds meer van je. Aan de andere kant is er nog nooit zoveel behoefte geweest aan mensen die zich geven voor het koninkrijk van God. Wat moet jij doen?’ De schrijver adviseert: ‘Gebruik je mogelijkheden optimaal in het dragen van verantwoordelijk­heden zowel in het geestelijke als in het natuurlijke. Als je moet kiezen voor het ene of het andere vraag je dan af ‘waar wil ik dat mijn hart is?’ Want waar je schat is daar zal je hart zijn.

Als je principe van de twee werelden toepast en je prioriteiten samen met de Heer bepaalt, dan zul je een suc­cesvol leven hebben. Je zal zowel in het geestelijke als in het natuurlijke een goed leven hebben. Dat is niet altijd succes naar wereldse maatsta­ven, maar het is beter om uit de mond van Jezus te horen: ‘Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf dan zakenman van het jaar te wor­den’.

 

Druk, druk, druk…

‘Wie een stampvolle agenda heeft telt mee. De moderne mens rent van werk naar crèche naar supermarkt naar huis naar cursus naar bioscoop of ziek familielid. Om niets te mis­sen zet hij het favoriete televisiepro­gramma op video om tegelijkertijd in voetbalstadion of theaterzaal te kun­nen zijn. Wie geen minuut onnodig wil verspillen, haalt zijn dagelijkse warme maaltijd uit diepvries en magnetron en vult tijdens het eten het belastingformulier in. Efficiency, daar gaat het om. In een tijd van haast en rusteloosheid klinkt voor­zichtig de roep op de rem te trap­pen’. Zo begint een artikel van Marjon Bolwijn in Het Parool over het hedendaagse haastleven van velen. De laatste opmerking over het voorzichtig op de rem trappen geeft al aan dat langzamerhand het besef doorklinkt dat er wat veranderen moet, maar hoe?

Al in 1983 constateerde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat we het steeds drukker krijgen.

Niemand lijkt eraan te ontkomen. De 55-plusser slaapt minder en doet meer dan ooit. Vrijwilligerswerk, de zorg voor kleinkinderen, uitgaan, op vakantie, in de tuin werken leveren volle agenda’s op. Ook werklozen en arbeidsongeschikten hebben de laat­ste jaren minder vrije tijd gekregen. Ook zij zijn in z’n algemeenheid actiever geworden in vrijwilligers­werk. Drukbezette Nederlanders zijn alleenstaande mannen en vrouwen. Aan kop gaan de tweeverdieners met kinderen.

‘Er heerst een latent gevoel van onvrede over de manier waarop wij met onze tijd omgaan’, zegt profes­sor T. Beckers, hoogleraar vrijetijds- wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Brabant, die verder opmerkt dat er sprake is van een merkwaardige paradox. ‘Want we leven tegenwoordig langer, door de arbeidstijdverkorting besteden we gemiddeld minder tijd aan werk en de technologische ontwikkeling stelt ons in staat allerlei handelingen snel­ler te verrichten. En toch komen we tijd tekort’.

Dit ‘tijd tekort komen’ is ook doorge­drongen binnen de gemeente van Christus. Want ongetwijfeld zullen velen die dit lezen de uitspraak van deze professor kunnen beamen. Ik merk het soms ook aan opmerkin­gen van sommige lezers: ‘We heb­ben geen tijd meer om te lezen, ik heb zo’n druk bezet leven…’ Maar hebben we de moed om af en toe de balans eens op te maken en eventu­eel drastische veranderingen in ons leefpatroon aan te brengen? Als we een taak hebben in de gemeente heb­ben we dan de moed om te delege­ren of willen we alles zelf in de hand houden? We kennen ook christenen die, ondanks hun druk bezette leven, wel voldoende tijd hebben, ze laten zich niet opjagen, nemen voldoende tijd voor rust en ontspanning. Zij beseffen dat het uit balans raken van iemands leven altijd veroorzaakt wordt door de vorst der duisternis, die niets liever wil dan dat we gestrest en overspannen door het leven gaan en dus uitgeschakeld zijn om op normale wijze als christen te kunnen functioneren. Bovenal weten zij dat Gods Geest, in samenwerking met onze geest, een blij en ontspan­nen leven geeft die stabiliteit ten gevolge heeft. Stabiliteit die ons bestand maakt tegenover de druk die de maatschappij op ons legt. Dat betekent leven naar de maatstaven zoals God die bedoelt. Ook hierin is Jezus ons voorbeeld en met een variant op één van zijn uitspraken kunnen we het dan iedere dag opnieuw ervaren dat het vermoeid en belast zijn verdwijnt door de rust en de vrede die Hij in ons hart heeft gelegd.

De wankele wichelroede

Wat een wichelroede is zal bij de meeste van onze lezers wel bekend zijn, maar wij willen toch nog even vermelden dat het gaat om een gaf­felvormige wilgen of hazelaar tak is, ook wel een staaf van hout of metaal, die men gebruikt om de aanwezig­heid van water, metalen, en zoge­naamde aardstralen, onder de grond vast te stellen. Althans dat meent men, want het kan op geen enkele wijze wetenschappelijk onderbouwd worden. In een artikel in NRC- Handelsblad wordt onder de titel ‘De wankele wichelroede’ daar nog eens de aandacht op gevestigd.

Christenen zullen het gebruik van de wichelroede zeker afwijzen omdat het een occulte aangelegenheid betreft. Al ligt dit bij het naam-christendom, waar men geen inzicht heeft in de geestelijke wereld, zeker anders. Ik herinner mij dat een kerk raadslid, in een naburig dorpje waar ik woonde, het gebruik van de wichelroede praktiseerde.

Waarachtige christenen zullen zich zeker niet inlaten met welke vorm van occultisme ook en anderen, die daar nog geen inzicht in hebben, attenderen uit welke (verkeerde) bron deze dingen afkomstig zijn. In het genoemde artikel haalt Rob van den Berg verschillende voorbeel­den aan hoe veelal bedrog en goedge­lovigheid een rol spelen bij hen die menen baat te kunnen vinden door een wichelroedeloper in te schake­len. ‘Toch neemt men het wichelroe­de lopen in sommige landen zeer serieus’, schrijft Van den Berg. ‘Zo bestaat er in Duitsland al jarenlang een brede interesse voor het feno­meen van de ‘Erdstrahlen’, een soort energieke straling die zou worden uitgezonden door ondergrondse waterbronnen en met een wichelroe­de kan worden gedetecteerd’. Het Duitse ministerie voor Onderzoek en Technologie stelde enkele jaren gele­den zelfs bijna een half miljoen D- mark ter beschikking aan een aantal wetenschappers van de universiteit van München om het fenomeen

experimenteel te analyseren. Men ging zelfs zover te stellen dat, door met een wichelroede de posities van krachtige bronnen van aardstraling vast te stellen en daar geen huizen te bouwen, de bewoners gevrijwaard zouden kunnen worden van poten­tieel kankerverwekkende effecten. In 1995 schreef Enright, een Amerikaans bioloog, een vernieti­gend artikel in het Duitse vakblad ‘Naturwissenschaften’ over deze Duitse experimenten waarbij 500 proefpersonen betrokken waren. Hij publiceerde onder andere een grafiek met de resultaten van de zes beste « ’ deelnemers. Op de horizontale as is weergegeven wat de werkelijke loca­tie was van de waterleidingbuis (een waarde tussen o en 10 meter), en op de verticale wat de wichelroede ervan maakte. Zou de wichelroede echt iets oppikken, dan zouden de punten zich rond een lijn met een hoek van 45 graden, de diagnonaal van links­onder naar rechtsboven, moeten groeperen. In werkelijkheid werd een bijna willekeurige verdeling over het vlak verkregen. Alle standaard statistische analyses leverde evenmin een overtuigend bewijs op. Ook andere, door Rob van den Berg aan­gehaalde voorbeelden, vormen het duidelijke bewijs hoe het gebruik van de wichelroede, ook uit wetenschap­pelijk oogpunt, waardeloos en mislei­dend is.

De Moloch van onze tijd

In zijn rubriek ‘Op het scherp van de snede’ in De Telegraaf hekelt de bekende professor en publicist B. Smalhout de achtergrond van de vele kindermoorden die er in de afgelo­pen jaren in Nederland en België plaatsvonden. Onder de titel ‘De Moloch van onze tijd’, schrijft hij ondermeer: ‘Bijna 3500 jaar geleden stelde de grote profeet Mozes de basale richtlijnen voor een menselij­ke samenleving op schrift. Die voor­schriften werden wat later onze nor­men en waarden genoemd zouden worden. Een van die basisregels was: “Gij zult geen van uw kinderen offe­ren aan de Moloch” (Lev. 18:21).

In grote delen van het Midden-Oosten vereerde men toen de vrese­lijke god Baal, die nauw verwant was met zijn goddelijke collega Moloch. Aan beide godenfiguren werden van tijd tot tijd mensenoffers gebracht. Moloch had zich gespecialiseerd in kinderen. Hij had het lichaam van een mens en de kop van een stier. Door zijn aanbidders werden er reus­achtige holle ijzeren beelden van hem gemaakt. Die werden dan als een oven roodgloeiend gestookt, waarna er kleine kinderen gillend van doodsangst als offerande in het gehele binnenwerk werden gegooid. Ze werden levend gecremeerd.

Relatieproblemen

Onze beschaving heeft echter geen einde gemaakt aan deze gruwel­moorden’, zo schrijft prof. Smalhout verder. ‘Weliswaar staan er geen ijze­ren afgodsbeelden meer, maar de vreselijke góden waartegen Mozes al ageerde, zijn nog steeds niet verdwe­nen. Zij hebben alleen een andere vorm en een modernere naam gekre­gen. Thans heten ze ‘relatieproble­men’. Dat is een verhullend en modieus woord dat door de softe sec­tor is uitgevonden. Maar nog steeds worden er kleine kinderen op vrese­lijke wijze aan geofferd’.

Vervolgens worden de moorden die er in de afgelopen jaren plaatsvon­den en waarbij jonge vrouwen en kinderen het slachtoffer werden, opgesomd. Smalhout merkt verder op dat alle betrokkenen zijn opge­groeid in de jaren zestig en zeventig. ‘Dat was de tijd van onze beruchte sociaal-culturele revolutie. In zeer korte tijd veranderde ons land van een sobere, hardwerkende en goed geordende samenleving in een flower-power-paradijs waar ‘alles moest kunnen’. Normen en waarden waren verouderd. Religie was belachelijk. Seksuele moraal was iets van heel vroeger en goed onderwijs was ver­derfelijk autoritair. In plaats daarvan werd de jongere generatie geïndoctri­neerd dat de staat voor alles zou zor­gen en dat er voor ieder probleem een loket, een ambtenaar, een psy­choloog of maatschappelijk werker was. Niet het individu maar ‘de gemeenschap’ was verantwoordelijk voor van alles’.

Prof Smalhout wijst er op dat deze generatie nu tussen de 25 en 45 jaar oud is en dat het velen van hen thans ontbreekt aan een sterk moreel, ethisch of religieus fundament waar­op ze terug kunnen vallen in tijden van ellende. Sociale controle ont­breekt vaak omdat iedereen meent zijn eigen boontjes te kunnen dop­pen. Ook haalt hij de water­snoodramp van 1953 aan als voor­beeld hoe men toen zonder de zogenaamde professionele hulp wel voor elkaar op de bres stond. Hij beëin­digt zijn artikel als volgt: ‘Nu in Nederland, drieduizend jaar na dato, de Moloch weer opduikt, worden er sociaal werkers en Riagg-psychiaters naar de scholen gestuurd. In het softe jargon is dat ‘om de geschokte klasgenootjes van de slachtoffers op sociaalpsychologisch verantwoorde wijze te leren omgaan met hun getraumatiseerde basis-veiligheidsgevoel’. Maar wanneer staat er weer , een Mozes op om ons land met ‘ kracht te bevrijden van de vreselijke sociale Moloch die onschuldige kin­deren van nooit volwassen geworden ouders verslindt?’

De nieuwe Mozes

Al hebben wij volledig begrip voor de hevige verontwaardiging van Smalhout, en zeker oprechte christe­nen hiermee volkomen kunnen instemmen, menen wij dat ten aan­zien van deze laatste opmerking enige correctie c.q. aanvulling nodig is. Wij hebben namelijk geen behoef­te aan het opstaan van een nieuwe Mozes… omdat deze al opgestaan is! Jezus Christus, de Zoon van de f levende God, is -letterlijk en figuur­lijk- deze ‘nieuwe Mozes’. Hij open­baarde op een 100% duidelijke wijze Gods wil en hoe wij kunnen leven naar de normen en waarden zoals God die bedoelt. Voor een samenle­ving die dit weer gaat ontdekken gaat een geheel nieuwe wereld open: Gods wereld waarvan ‘recht en gerechtigheid’ de bouwstenen zijn. Deze samenleving kan echter alleen tot stand komen als de christenen weer gaan ontdekken dat zij geroe­pen zijn als ‘zonen Gods’ navolgers van Christus te zijn. Jezus sprak immers dat wij het ‘zout der aarde’ e en het ‘licht der wereld’ zijn?

 

Het Spreken in nieuwe tongen door Wim te Dorsthorst

Broeder Chr. Demeyere te Oeselgem (België), heeft vragen over het ont­vangen van de Heilige Geest en het spreken in nieuwe tongen. Over het ontvangen van de Heilige Geest, en grote verandering die dat teweeg brengt in een mensenleven, hebben wij al geschreven in het vorige num­mer van Levend Geloof.

Het tweede deel van de vraag betreffende de tongentaai is: Voor wie is dat bestemd en hoe werkt dat dan? Wat is het spreken in nieuwe tongen eigenlijk en welke betekenis heeft het? Ook hierop zullen wij, vanuit de Schrift, antwoord proberen te geven.

Voor wie is de tongentaal?

We zagen reeds dat de Heilige Geest “de grote belofte” is voor het Nieuwe Verbond, waar de gehele Schrift van gesproken heeft. De Heer Jezus zegt: “En zie, Ik doe de belofte van Mijn Vader op u komen” (Luc. 24:49 en Hand. 01:04). Het betreft “de zegen van Abraham” voor alle volken waar zoveel over gesproken is en gespro­ken wordt. In Galaten 3 vers 14 (Gal. 03:14) zegt de apostel: “Zo is de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen in Jezus Christus, “opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door het geloof’.

In Handelingen 5 vers 32 (Hand. 05:32) lezen we: “dat de Heilige Geest gegeven wordt aan hen die gehoorzamen”.

Gehoorzamen aan de oproep van bekering en waterdoop (Hand. 02:38). Ook de Heer Jezus zegt: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden” (Mark. 16:16).

En bij de tekenen die de gelovigen zullen vergezellen noemt de Heer dan: “In nieuwe tongen zullen zij spreken”. De grote belofte van de Vader houdt dus ook het spreken in nieuwe tongen in. De Heer zegt wel heel duidelijk dit teken zal “de gelo­vigen” volgen. Het spreken in nieu­we tongen of talen is dus voor de Nieuwtestamentische gelovigen, die gehoorzamen aan de oproep om zich te bekeren en zich te laten dopen door onderdompeling en de Heilige Geest ontvangen krachtens de belof­te, door het geloof.

Spreken in nieuwe tongen?

In het proces van de wedergeboorte zijn de gelovigen mede opgewekt uit de dood en hebben zij mede een plaats gekregen in de hemelse gewesten, in Christus Jezus (Ef. 02:06).

Als hemelbewoners, burgers van een rijk in de hemelen, en als huisgeno­ten Gods (Filip. 03:20; Ef. 02:19) ont­vangen zij deze hemelse, geestelijke taal. Het is geen taal voor de aarde, want niemand verstaat het. De apos­tel Paulus zegt: “Want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot men­sen, maar tot God, want niemand verstaat het; door de Geest spreekt hij geheimenissen” (1 Kor. 14:02). Let op! het is “spreken door de Geest”. Dit is het meest wezenlijke van de tongentaal. De mens opent zijn mond en spreekt, maar het is wat de Geest geeft uit te spreken! Zijn mond zijn wij. Over de grote Pinksterdag lezen wij van de 120 uit de bovenzaal: “En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, “zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” (Hand. 02:04).

Het is dus geen zaak van het ver­stand want zegt Paulus: “Indien ik bid in een tong, bidt mijn geest wel, maar mijn verstand blijft onvrucht­baar”.

Dat wil zeggen het gaat buiten het verstand om, wat natuurlijk gezien onmogelijk is. Sommigen denken dat je het spreken in tongen moet leren zoals men een taal leert. Of, dat je er zelf woorden bij kunt maken, maar dat is een verkeerde gedachte. Het wordt dan mensen­werk, verstandswerk. Het zijn dan eigengemaakte klanken zonder inhoud.

Het is een genadegave, een geschenk en je bidt met de geest en spreekt wat de Geest geeft uit te spreken. De meesten bemerken bij het ont­vangen van de Heilige Geest een zachte aandrang om iets uit te spre­ken. Wanneer dan in gehoorzaam­heid en vrijmoedigheid de mond geopend wordt zal het grote wonder geschieden dat de mens geheimenis­sen uitspreekt, rechtstreeks tot God, zoals de Geest het geeft uit te spre­ken. Tot voor kort nog onder de macht van Satan, maar nu door Gods genade en liefde verlost en gereinigd door het bloed van het Lam en sprekende in een intieme relatie met God. De mond is niet langer dienstbaar aan de ongerech­tigheid maar aan God.

Bidden in geest en in waarheid Het spreken in tongen is dus een geheel nieuwe en bijzondere vorm van gebed, waarbij de Heilige Geest de gelovige de woorden in de mond legt. Het is een heerlijk wonder Gods! Bij een waarachtig wedergebo­rene leeft in het hart bewust of nog onbewust een verlangen om God te aanbidden, te verheerlijken en te spreken van Zijn grote daden. Dat is een oerverlangen van de mens wat door de zondeval vervaagd is. De Heer Jezus zegt: “De tijd komt dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid” (Joh. 04:23-24).

Dit nu wordt door de Heilige Geest gewerkt, want met ons verstand is dit absoluut onmogelijk. Dan wordt immers ons gebed begrensd door wat we met ons verstand van Gods grootheid en heerlijkheid kunnen bevatten. Het blijft dan al gauw ste­ken bij het uitspreken van wat we in de Bijbel over God geleerd hebben. Ook hier geldt heel bijzonder wat Paulus zegt: “En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren” (Rom. 08:26a).

Bij de eerste uitstorting van de Heilige Geest lezen we dan ook van de toehoorders: “Wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken” (Hand. 02:11). Ook van de eerste heidenen die de Heilige Geest ontvingen, lezen we: “Want zij hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken”. Andere vertalin­gen spreken van: God “verheerlij­ken” (Hand. 10:45).

Zodra iemand de Heilige Geest ont­vangen heeft, aanbidt hij God in nieuwe tongen in geest en in waar­heid. Dat hoeft niet eerst geleerd te worden, dat wordt in genade geschonken. In Matteüs 21 vers 16 (Matt. 21:16) zegt de Heer: “Hebt gij nooit gele­zen: uit de mond van kleine kinde­ren en zuigelingen hebt gij lof bereid”. Ik geloof dat dat ook van toe­passing is voor de tongentaal. Pas­bekeerden, zuigelingen, kinderen in het geloof, ze verheerlijken en aan­bidden God in geest en in waarheid. Alleen al deze heerlijke mogelijkheid van de tongentaal maakt dat het als een voortdurende onderstroom in het leven van een gelovige aanwezig zou moeten zijn. Want de Vader zoekt zulke aanbidders, zegt de Heer Jezus.

Bij dit alles is de mens natuurlijk geen willoos werktuig. God acht de mens hoog en prest en dwingt niet, maar schenkt dit uit liefde en genade aan de mens. Het is aan de mens het al of niet te gebruiken. Het verstand van de mens blijft volledig functio­neel, hij kan beginnen te spreken in tongen en hij kan er mee eindigen, zoals hij wil. Het is ook geen vervan­ging voor de evangelieverkondiging. Dit zien we duidelijk als Petrus naar de manifestatie van de tongentaal de mond opent en met het verstand erbij het evangelie predikt (Hand. 02:14; zie ook 1 Kor. 14:18-19). Maar het verstand heeft in het spreken in tongen zelf geen deel.

Een bewijs

Is het spreken in tongen het bewijs dat men de Heilige Geest ontvangen heeft?

Ja en nee! Nee, omdat iemand wel de Geest ontvangen kan hebben, terwijl het spreken in tongen nog niet func­tioneert. In het negatieve is het zo dat occultisten ook een imitatie-taal kunnen spreken, wat uit de duivel is. Zo iemand heeft dan natuurlijk niet de Heilige Geest ontvangen. Het is ‘ja’ omdat het in de Bijbel als vanzelfsprekend gekoppeld is aan het ontvangen van de Heilige Geest. In Handelingen twee zagen we al: “Ze werden allen vervuld met de Heilige Geest “en begonnen met andere tongen te spreken”. Een direct gevolg dus! Het is er zodra de Heilige Geest woning heeft gemaakt in de mens.

In het huis van Cornelius waar Petrus het evangelie verkondigt, lezen we: “En al de gelovigen uit de besnijdenis die met Petrus waren meegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort, “want ze hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken” (Hand. 10:45).

Hier was het spreken in tongen dus een duidelijk bewijs dat zij de Heilige Geest ontvangen hadden. Ook in Handelingen 19 lezen we, wanneer Paulus de gelovigen van Efeze onderricht heeft en in water gedoopt: “en toen Paulus hun de handen oplegde kwam de Heilige Geest over hen, “en zij spraken in tongen en profeteerden” (vs. 6). Op Bijbelse gronden is het spreken in nieuwe tongen dus als een bewijs te zien dat men de Heilige Geest ontvangen heeft.

Gods getuigenis

Het ontvangen van de Heilige Geest en het daarmee verbonden spreken in tongen is zeker ook een getuige­nis van God, dat het hart gereinigd is door het geloof in Jezus Christus. Petrus zegt hiervan: “En God die de harten kent, heeft getuigd door hun de Heilige Geest te geven evenals ook aan ons, zonder enig onder­scheid te maken tussen ons en hen, door het geloof hun hart reinigende” (Hand. 15:08-09).

Ook nu mag iemand die de Heilige Geest ontvangt weten dat God hierin getuigt dat het hart gereinigd is en hem of haar verkiest als woning en dat hij/zij vrijuit in de tongentaal geheimenissen Gods mag spreken in geest en waarheid.

En zonder enig onderscheid (met de Bijbelse voorbeelden) zal het ontvan­gen van de Heilige Geest ook nu gepaard gaan met het spreken in nieuwe tongen. Bij wie dit niet zo is, moet er niet in berusten, maar samen met een betrouwbare broeder of zuster zoeken naar een doorbraak hiervan. Het is te kostbaar om op de lange baan te schuiven.

Het sticht jezelf

De apostel Paulus kende de bijzon­dere genade en de heilzame uitwer­king van de tongentaal. Daarom zegt “Ik wilde wel dat gij allen in ton­gen spraakt” (1 Kor. 14:05a). Dat is niet zomaar een willen van Paulus, maar dat stemt overeen met de wil van de Heer die hem al deze gehei­menissen geopenbaard heeft (Gal. 01:12). Verder zegt hij: “Ik dank God dat ik meer dan gij allen in tongen spreek” (1 Kor. 14:18).

In 1 Korinthe 14 vers 4 (1 Kor. 14:04) zegt Paulus: “Wie in een tong spreekt, sticht zich­zelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente”. Hier wordt aangegeven dat zoals een gemeente opgebouwd wordt door profetie, jezelf opge­bouwd, gesticht, wordt door het spre­ken in nieuwe tongen.

Het is stichtend, opbouwend voor het innerlijke, geestelijke leven. Door die intieme relatie met God, waarin de Heilige Geest ons te hulp komt en woorden geeft om uit te spreken, vindt er een opbouwing plaats van onze innerlijke mens. Dit zal uitein­delijk een heilzame uitwerking heb­ben op de totale mens.

Als bewaring

Judas schrijft in zijn brief over de bewarende functie van de tongentaal als hij zegt: “Maar gij geliefden, bewaart uzelf in de liefde Gods, door uzelf op te bouwen in uw allerhei­ligst geloof en door te bidden in de Heilige Geest” (vs. 20). Hij schrijft deze woorden in de context van afval en dwaalleringen. Tegenover het onheilige hiervan stelt Judas het allerheiligst geloof dat zich in zuiver­heid en waarheid op God en Jezus Christus richt.

Door jezelf op te bouwen, te stichten in dat allerheiligst geloof, bewaar je jezelf in de liefde Gods. Dat is een bewaring in Zijn nabijheid. In Zijn klimaat van waarheid, zuiverheid, vrede, blijdschap, gerechtigheid en heiligheid. En dit “door te bidden in de Heilige Geest”, zegt Judas. Waarschijnlijk meer dan ooit te voren zal het voor iedere gelovige noodzakelijk zijn zich op te bouwen in zijn allerheiligst geloof om staan­de te blijven in de aanvallen van het rijk van satan om je van het geloof te laten afvallen. Door te bidden in nieuwe tongen bouw je je allerhei­ligst geloof op en bewaar je jezelf in de liefde van God. Hierdoor bewaar je jezelf voor het onheilige en voor dwaalleringen en het scherpt de geest in het onderscheiden hiervan.

Bij de wapenrusting Gods

In dit verband is het ook heel goed te verstaan dat Paulus aan het slot van de wapenrusting Gods zegt: “En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle vol­harding en smeking voor alle heili­gen” (Ef. 06:18). De vertaling van prof. Brouwer zegt: “Bidt te allen tijde in de Geest. En richt daarop uw waakzaamheid, met al de aanhou­dende voorbede voor al de geheiligden”.

Het bidden in nieuwe tongen, in de Geest, waarin je God aanbidt in geest en in waarheid, waarin je jezelf sticht, je allerheiligst geloof opbouwt, jezelf bewaart in de liefde Gods, is een machtige bescherming tegen de aanvallen en de verleidingen van de duivel. Het is een ondersteuning van alles wat bij de wapenrusting Gods genoemd wordt. Dit dient dus ‘te allen tijde’ of ‘aanhoudend’ in het leven van een gelovige te functione­ren.

Voorbede voor alle heiligen

Het blijft dan niet alleen beperkt voor jezelf, maar je mag het ook als een voorbede richten voor alle heili­gen. En dat met smeking, waak­zaamheid en volharding. Daarbij hoeven wij niet gedetailleerd de noden van de andere te kennen want alle heiligen staan bloot aan dezelfde pressie en verleidingen van de dui­vel. Petrus zegt: “wetende dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten” (1 Petr. 05:09)

Ook hierin komt trouwens de Heilige Geest ons machtig te hulp. Hiervan lezen wij:

“En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar beho­ren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtin­gen. En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit” (Rom. 08:26-27). Dit is een zeer kostbaar gegeven voor een ieder die aan de oproep gehoor wil geven om in volharding, met waakzaamheid en smeking, voorbede te doen voor alle heiligen. Maar zeker ook in je naaste omgeving, in je gezin, in de gemeente, komt de Heilige Geest te hulp bij het verrich­ten van de priesterdienst in de voor­bede.

De meest letterlijke betekenis van het “te hulp komen” (Grieks: sun- anti-lambanetai) is: “samen met ons vastgrijpen aan de andere zijde”. Dat is een voortdurende actie van de Heilige Geest. Wat wij in onze zwak­heid niet kunnen overzien hier bene­den, daar komt de Heilige Geest en grijpt het van bovenaf vast om het zo door ons heen toch tot stand te bren­gen. Schitterend!

Ingaan tot de rust

De tijd van het Nieuwe Verbond is de tijd van het ingaan tot de geloofs- rust (Heb. 04:03). Het is de tijd van de verademing. Het is de tijd dat de belofte van de Vader in vervulling is gegaan, namelijk dat de Heilige Geest woning heeft gemaakt in het hart van de gelovigen.

Paulus doelt hier op als hij over de tongentaal zegt: “In de wet staat geschreven: door lieden van een andere taal en door lippen van vreemden zal Ik tot dit volk spreken, en toch zullen zij naar Mij niet lui­steren, zegt de Here” (1 Kor. 14:21). Lezen we dit in Jesaja 28 vers 11 en 12 (Jes. 28:11-12), waar Paulus op doelt, dan zien we dat de profeet zegt: “Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken en in een vreemde tong­val zal tot dit volk spreken Hij, (dat is dus God zelf) die tot hen gezegd heeft: Dit is de rust, dit geeft de ver­moeiden rust, en dit is de verade­ming – maar zij wilden niet horen”. Door de gelovigen spreekt God, woorden zoals de Geest het geeft uit te spreken en dat geeft rust en ver­ademing. Dat is kenmerkend voor het Nieuwe Verbond. De Lutherse vertaling heeft: “Zó heeft men rust, zó verkwikt men de vermoeiden, zó wordt men stil”.

Wat een wonderlijke, maar ook geze­gende uitwerking van die voor nie­mand verstaanbare tongentaal!

In de Geest en met het verstand

Ik kan me voorstellen dat de apostel Paulus zegt: “Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek”. Hij zal op zijn lange reizen (te voet!) veel in nieuwe tongen gebeden heb­ben. Voor zichzelf, want hij had een bijzonder zwaar leven, maar ook voor alle heiligen die hem zo na aan het hart lagen. Hij zal het ook gebruikt hebben als wapen tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers in de hemelse gewesten, als hij van land naar land en van plaats naar plaats trok om het evangelie Gods te verkondigen.

In 1 Korinthe 14 vers 15 (1 Kor. 14:15) lezen wij nog: “Hoe staat het dan? Ik zal bid­den met mijn geest, maar ook met mijn verstand; ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand”. Uit de verzen 16 en 17 blijkt verder dat men ook zegenen en danken kan in de geest, maar ook met het verstand.

Zo leren we dus dat een gelovige in bijna alles twee mogelijkheden heeft. Hij/zij kan bidden en spreken met de geest en met het verstand. God verheerlijken, spreken van zijn grote daden, aanbidden in geest en in waarheid (met het verstand ten dele), jezelf stichten, je allerheiligst geloof opbouwen, jezelf bewaren in de lief­de Gods, in de geestelijke strijd, in de voorbede voor alle heiligen en het brengt rust en verademing. En dan verder nog lofzingen, zegenen en danken.

De grote rijkdom

Zo leert het Woord van God ons de rijkdom en de veelkleurigheid van de tongentaal te verstaan.

Het is eigenlijk volmaakt bidden in onvolmaakte toestand. Paulus leert dat het afgedaan zal hebben als de volmaaktheid gekomen is (1 Kor. 13:08-10).

Maar iemand die de volmaaktheid bereiken wil, zal er met grote dank­baarheid gebruik van maken. Je ver­stand blijft onvruchtbaar, wat behoed voor verkeerd bidden. De Heilige Geest geeft dat wat je bidden moet. Het overbrugt onwetendheid, het bant twijfel uit, het maakt je lós van het gevoel wat zo makkelijk door de boze bespeelt kan worden.

De Heilige Geest, zegt de Bijbel, is een geschenk (Grieks: dorea) die de gelovigen ontvangen.

De tongentaal is de eerste gave van de Heilige Geest die zonder meer in werking treedt. Het is onmisbaar in het leven van de gelovigen om het einddoel, de volmaaktheid, te bereiken. Het is een goed en vol­maakt geschenk dat van boven neer­daalt, van de Vader der lichten (Jak. 01:17)

 

Eenden-agressie Door Froukje Huis

Al enige tijd werd onze buurt af en toe opgeschrikt door een eigenaardig lawaai; ‘t leek wel eenden gekwaak, maar dan zeer luidruchtig en boos. In de veronderstelling dat één van de buren eenden hield, lieten we het maar over ons heen gaan. Tot… op zekere dag het geluid uit ónze tuin kwam en dat konden we niet zonder meer laten passeren. Inderdaad had een eenden echtpaar beslag gelegd op een door zware regenval gevormde plas in het struikgewas naast ons huis en bij ‘t minste gerucht kwaakten ze dat ‘t een aard had.
Op een middag zaten ze in onze achtertuin, toen een kater behoedzaam kwam aansluipen. Dit gaat mis, dacht ik en haastte me naar buiten om de eenden te ontzetten. De kater was meteen verdwenen, maar de eenden kwamen kwakend op me af. De woerd probeerde met zijn snavel in mijn been te bijten en de eend liep zo voor mijn voeten, dat ik niet wist, waar ze te zetten.
Ik vluchtte de kamer in, maar de woerd bleef aan mijn voeten hangen en ging mee naar binnen! Ik probeerde hem eruit te duwen, maar pas na veel handen- en voetenwerk lukte dat. ‘k Deed haastig de deur dicht en de eenden bleven luid kwakend op de stoep zitten.
‘Hè, hè’, zuchtte ik en viel neer in een stoel voor het raam. Even later zag ik iets door de lucht vliegen, dat met een klap tegen het raam kwam, ter hoogte van mijn hoofd. ‘t Was de eend (de dame!), die zich blijkbaar ook niet onbetuigd wilde laten. Ik was beduusd over zoveel agressiviteit. En dan opeens gaat het als een flits door je heen: zo werkt de boze nu ook! Als je in de geestelijke wereld op een terrein komt, waarop de boze meent recht te hebben, bijvoorbeeld als je voor iemand bidt, dan komt hij dreiging en moord blazend op je af en probeert je in de hielen te bijten. Hij loopt je voor de voeten om je te laten struikelen en als hij maar even kans ziet mee naar binnen te gaan, zal hij ‘t niet laten.
Of heb je nooit gemerkt, dat tijdens het bezoek dat je aan iemand bracht, steeds de telefoon ging, zodat ‘t gesprek onderbroken werd? Dat je, toen je thuiskwam steeds dacht: ‘O, ik had het beter zó kunnen zeggen en dát heb ik vergeten?’ Dan is hij aan je hiel mee naar binnen geslopen.
Er is maar één middel: pak hem op en werp hem naar buiten. Jesaja zegt: “Zie, de Here zal u wegslingeren, zoals een man iets wegslingert. Hij zal u stevig ineenwikkelen, u vast in elkaar rollen als een kluwen, u wegwerpen als een bal naar een uitgestrekt land” (Jes. 22:17-18a). Dat is wat God met de boze doet en in de naam van Jezus mogen wij dat nú doen! Verbaas je dan niet als er een klap tegen je raam komt, als je in je ‘geestelijke’ stoel zit uit te rusten! Dan staat hij buiten en kan alleen maar te keer gaan. En wij ontvangen rust en vrede van Jezus Christus, onze Heer, en er is niemand die ons dat meer kan ontnemen!