1997.01-02 nr. 386

Levend geloof 1997.01-02 nr. 386

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Een dezer dagen was ze iets aan het opzoeken in het Levend geloof archief en kwam daarbij een aantal aantekeningen tegen die mij bijzonder aanspraken. Er stond geen datum bij en ze zijn daarom misschien wel van 20 jaar geleden. Wat ik toen genoteerd had, was dit: De grote nood in de gemeente van Jezus Christus is niet dat het evangelie niet gepredikt wordt, maar dat daarna hiervan wordt afgeweken. Daardoor ontstaat veel scheefgroei, ja zelfs verzet tegen het evangelie, zoals Jezus en de apostelen dat predikten. Wat wij in onze dagen broodnodig hebben, zijn leraars die Gods woord recht durven te snijden, dat wil zeggen het volle evangelie in al zijn facetten verkondigen en uitleggen punten. Die de gemeente leren dat onze strijd is In de hemelse gewesten en dat wij vanuit onze geestelijke plaats met Christus kunnen overwinnen. Ook zal er veel meer de nadruk behoren te worden gelegd op het doel van God met ons leven: de groei naar de volkomenheid in Christus. Jezus sprak: gij dan zult volmaakt zijn, zoals uw hemelse Vader volmaakt is. Is dit niet nog steeds actueel?

Velen willen iets anders, iets nieuws, maar ga voorbij aan het geweldige feit dat het evangelie van het Koninkrijk der Hemelen alles al in zich heeft! Natuurlijk hebben we nog niet alles daarvan ontdekt. Onze kennis en inzicht is nog groeiende en de wijsheid van Gods geest daarbij is onontbeerlijk. En ook aan de praktische beleving van alles wat met Gods Koninkrijk te maken heeft, hapert nog wel het een en ander. We willen geen andere weggaan dan de weg die Jezus en de apostelen. Ook gingen: de weg van het Koninkrijk. Van dat Koninkrijk is Jezus de koning en Paulus maakte eens in zijn brief aan de gemeente te Kolosse (Kol. 02:09-10) over die koning al de volgende opmerking: In hem woont al de volheid der godheid lichamelijk; En gij hebt de volheid verkregen in hem, die het hoofd is van alle overheid en macht. In dit nieuwe nummer belichten wij weer allerlei facetten van deze volheid, zowel wat Christus betreft. Alsmede onze betrokkenheid daarbij, want zoals hoofd en lichaam bij elkaar horen, geldt dat ook voor Christus in zijn gemeente. En naarmate we daarbij geestelijk groeien, gaan we meer en meer de heerlijkheid van Gods Koninkrijk beleven en doorgeven.

 

Bij de voorplaat door de redactie

Hoewel Gustave Dore is slechts ruim 50 jaar werd, heeft hij tijdens zijn leven vele honderden tekeningen gemaakt over onderwerpen uit de bijbel. Tekeningen veelal met grote zeggingskracht Omdat de onderwerpen zo natuurgetrouw werden weergegeven. Een voorbeeld hiervan is de tekening Jakob bij Laban, naar aanleiding van het verhaal uit Genesis 29, waarbij Jacob in contact komt met Rachel, één van de dochters van Laban.

 

35 jaar Levend Geloof.

Ja, u leest het goed: levend geloof bestaat alweer 35 jaar! Dit is namelijk het eerste nummer van de, 36e jaargang van ons blad. We zijn blij voor de inzet en de trouw van allen die In het blad schrijven, en voor de talrijke lezers en lezeressen. Die n de loop der jaren veel zegen en geloofsopbouw hebben ontvangen door de inhoud. Met velen, is een band ontstaan, vooral ook als we bemerken dat we op dezelfde geestelijke golflengte zitten wat betreft het evangelie, wat ons zo lief is.

In dit jubileumjaar verwachten wij dat het aantal lezers en lezeressen verder zal toenemen. Hoe het blad leeft bij onze achterban hebben we ook de afgelopen weken weer bemerkt nu de abonnementsgelden voor 1997 binnenkomen en velen een extra bijdrage over maakten. Uiteraard zijn we daarvoor bijzonder dankbaar. Het geeft ons de mogelijkheden om ook op financieel gezonde wijze het blad te blijven uitgeven en de grootst mogelijke aandacht te kunnen schenken aan inhoud en uitvoering. Wat we tenslotte nog aan Iedereen die instemt met ons werk willen vragen. Het is niet te vergeten ervoor te bidden. Het gebed is een motor die alles draaiende houdt komen om het zo maar eens uit te drukken. Daardoor blijft Iedereen die in ons blad schrijft op de juiste wijze door Gods geest geïnspireerd om juist over datgene te schrijven. Wat nodig is. We willen ons daarbij blijven richten op het einddoel: de volkomenheid in Christus, dus. Vol van zijn kracht en liefde gaan we Daarom met blijdschap en toewijding verder met de samenstelling en uitgaven van levend geloof.

 

Het evangelie: bedreigend of bevrijdend? Door Gert-Jan Doornink

Het woord ‘evangelie’ (in het Grieks eu-angelion en in het Latijns evangelium) betekent letterlijk: goede boodschap, vreugdevol bericht. Vanaf het ontstaan van de gemeente van Christus wordt het als zodanig gebruikt, waarbij in de eerste plaats gedacht wordt aan het in Christus verschenen heil, maar het duidt ook het op het doorgeven van dat heil.
In de theologie en dogmatiek stelt men het ‘evangelie’ vaak tegenover de ‘wet’, om daarmee aan te geven, dat de strenge eisen die de wet stelt heeft plaatsgemaakt voor het bevrijdend handelen van God. Johannes formuleerde het later zo: “De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen” (Joh. 01:17).
In dit artikel wordt speciaal de nadruk gelegd dat het niet alleen gaat om de verkondiging van het evangelie, maar vooral ook om de beleving ervan. Want zonder een echte geloofsbeleving heeft de verkondiging geen uitwerking.
Een bevrijdende boodschap
Het evangelie van Jezus Christus is een bevrijdende boodschap. Dat is zonneklaar voor iedereen die ingegaan is op de inhoud van het evangelie: de blijde boodschap dat Jezus Christus in de wereld is gekomen om zondaren zalig te maken. Hij stierf aan het kruis van Golgotha voor onze zonden. Wij stonden schuldig voor God, maar door Zijn volbrachte werk aan het kruis van Golgotha zijn wij vrijgesproken, vrij verklaard, teruggekeerd in de gemeenschap van de Vader.
Zo had God het oorspronkelijk in gedachten gehad, zo had Hij het ook bedoeld: de mens levend in volkomen gemeenschap met Hem, met als taak de beheerder en onderhouder van Zijn schepping.
Van dit plan is God in feite nooit afgeweken. God schreef de mens niet af toen die Hem de rug toekeerde. Integendeel Hij bleef de mens liefhebben met een oneindige liefde. Daarom zond Hij ook het allerliefste wat Hij bezat naar deze wereld: Zijn eniggeboren Zoon. En lezen wij in Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16): “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”.
Voorwaarde: geloof
De voorwaarde om terug te keren in de gemeenschap met God is dus ‘geloof’. Wat de vraag met zich meebrengt waarom God de mens niet automatisch terug in bracht Zijn gemeenschap? Dat was toch veel gemakkelijker geweest, zou je kunnen denken. Het was voor Hem toch een koud kunstje geweest de mens zonder enige voorwaarde terug te brengen in Zijn gemeenschap? Hij is immers, zoals zo vaak gezegd wordt: souverein, almachtig?
Dit is minder logisch dan het zo in eerste instantie lijkt. De mens werd namelijk niet gemaakt als een soort marionet, een pion in het schaakspel van God, een willoos wezen dat door één druk op de knop ging doen wat de Schepper behaagde…
Nee, zo werd de mens niet geschapen. De mens werd juist geschapen naar het beeld van God, volmaakt goed en volkomen, met een eigen denkwereld en een eigen verantwoordelijkheid.
En toen God de mens de mogelijkheid ging geven, via het geloof in Zijn Zoon Jezus Christus, terug te kunnen keren in Zijn gemeenschap, ging God de mens niet bepaalde eigenschappen afnemen. Dat zou ook niet kunnen. Dan zou God Zijn eigen wezen en karakter aan gaan tasten en beschadigen. Want God had juist Zijn beeld, Zijn wezen, Zijn karaktereigenschappen in de mens gelegd.
Toen de eerste Adam gefaald had, openbaarde God nog eens uitdrukkelijk dat de laatste Adam -Jezus Christus- volkomen Zijn eigenschappen in zich had. Daarom zegt Hebreeën 1 vers 3 ook dat Hij de afstraling van Gods heerlijkheid is, en de afdruk van Gods wezen. En dat betekent dat Zijn volgelingen, dus allen die in Hem geloven, ook geroepen zijn die heerlijkheid en dat wezen van God te gaan openbaren.
De grote doelstelling
Deze grote doelstelling mag nooit uit het oog worden verloren. Helaas leeft dit slechts bij een deel van Zijn volgelingen. Een groot deel van de christenen leeft alleen maar met de gedachte: door geloof in Jezus Christus ben ik behouden en dus kom ik later in de hemel… Nu praten we nog niet eens over het deel van de christenheid dat zelfs dát nog niet kan geloven en leeft met de gedachte: Als ik misschien uitverkoren ben, dan ben ik behouden en anders ga ik verloren.
Bij velen is niet alleen een vertekend Godsbeeld ontstaan, en daardoor een vertekend Christusbeeld, en daardoor ook een vertekend beeld van zichzelf als christen. Dat beeld is vaak verminkt, beschadigd.
Waartoe zijn wij geroepen?
Waarom is het zo belangrijk dat we dit onder ogen zien en eventueel maatregelen nemen om hierin verandering aan te brengen? Het antwoord is: Omdat wij geroepen zijn om het evangelie uit te dragen, bekend te maken, te proclameren aan allen die nog leven buiten Gods Koninkrijk.
Jezus sprak: “Gaat heen in de gehele wereld en predikt het evangelie aan de gehele schepping” (Mark. 16:15; zie ook Matt. 28:19, Mark. 01:15 en Mark. 10:29).
Bij het woord prediken denken wij vooral aan verkondigen, doorgeven, er over spreken, maar het woord ‘prediken’ omvat veel meer dan dat. Het is ook beleven, openbaren, tonen wat het in eigen leven heeft gedaan en nog doet.
Als je de Bijbel, en dan speciaal het Nieuwe Testament, goed leest, weet je dat er eigenlijk veel meer over dat laatste gesproken wordt, dan over het eerste. Ik bedoel dit: Als iemand het evangelie predikt en tegelijkertijd in zonde en gebondenheid leeft, is datgene wat Hij predikt op zich misschien wel waar, maar het heeft geen ingang in eigen leven gevonden, het is daardoor

a-productief, nietszeggend, heeft geen werkelijke uitwerking.
Paulus zegt niet alleen dat het gaat om het ‘belijden met de mond’, maar ook om het ‘geloven met het hart’. Die twee gaan altijd samen. Gaan ze niet samen dan komt de evangelieverkondiging voor de buitenwereld, eerder bedreigend dan bevrijdend over.
Kenmerken van het evangelie
Wat zijn nu de voornaamste kenmerken van een evangelie dat werkelijk bevrijd, dat dus in overeenstemming is met de wil en de bedoeling van God?
1. Het heeft in eigen leven een positieve uitwerking. Het vormt ons om van baby’s in het geloof, naar volwassenen in het geloof. Er is geestelijke groei dat zich richt op geestelijke volwassenheid. Het verlangen om het einddoel des geloofs ‘de volkomenheid in Christus’ te bereiken is continu aanwezig.
2. Het is het evangelie zoals Jezus dat bracht in overeenstemming met de wil van de Vader: het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. In Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14) lezen we dat Jezus, sprekende over de gebeurtenissen in de eindtijd, zegt: “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn”. Jezus wil hiermee zeggen: dit is het enige evangelie wat echt is, al het andere is surrogaat. Waarom? Omdat het ‘een getuigenis is voor alle volken’, met andere woorden het heeft het getuigenis in zich. Of , zoals Paulus het formuleert, het heeft een ‘eigen aanbeveling’ (2 Kor. 04:02). De mensen die het uitdragen beleven het zelf ook, het is in hun eigen leven ‘vlees en bloed’ geworden.
Het zijn niet alleen woorden, maar het wordt omgezet in daden. Daarom spreekt Jezus hier ook uitdrukkelijk van ‘het evangelie van het Koninkrijk’. En wat had Hij in de eerste grote rede vanaf de berg reeds gezegd: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is” (Matt. 07:21). Zeggen is één, doen is twee! Zonder deze twee-eenheid is het evangelie niet compleet, niet volledig.
En zonder deze evangelieverkondiging (dus inclusief de beleving) is het einde nog niet gekomen, zegt Jezus. Dan pas kan het grote plan van de Vader afgerond worden en is de schepping en alles wat met de scheppingsorde te maken voltooid.
Daarom geloof ik dat de waarachtige gemeente nog volkomen zich zal openbaren. Niet nádat Christus is weergekomen, maar nog vóór die tijd! Waarom is er vaak wel geloof voor de ‘afgang’ van de wereld en niet voor de ‘opgang’ van de gemeente? Omdat we met natuurlijke ogen de dingen vaak bekijken en niet de geestelijke weg bewandeld wordt.
Een vrijwillige aangelegenheid
Een ander facet waardoor het evangelie ‘bedreigend’ overkomt en daardoor wordt afgewezen, is dat men, zoals Jezus ook al formuleerde, men de duisternis liever heeft dan het licht. Paulus spreekt over ‘ongelovigen, wier overleggingen de god dezer eeuw (Satan) met blindheid heeft geslagen’ (2 Kor. 04:04).
De persoonlijke verantwoordelijkheid van de mens speelt hierin weer een grote rol. God dwingt niemand het rijk der duisternis te verlaten, het is een vrijwillige aangelegenheid. Ik denk dat er veel mensen zijn die juist daarom de duisternis liever hebben dan het licht, omdat ze vaak nog zoveel duisternis zien bij kinderen Gods. Ze worden niet jaloers op kinderen Gods, die meer liefdeloosheid, krachteloosheid, haat en tweedracht openbaren maken, dan echte liefde, echte kracht, echte eenheid, enz. Ook dit gegeven brengt voor ons weer de verantwoordelijkheid mee om ernst te maken, met ons ‘beelddrager van Christus’ zijn.
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Iedereen die kennis heeft gemaakt met de bevrijdende kracht van het werkelijke evangelie, zal zich ook bewust behoren te zijn dat deze vrijheid een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Wanneer wij een heerlijke tekst lezen, zoals “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt” (Gal. 05:01), springt ons hart op van vreugde en terecht. Maar de volgende woorden horen er ook bij: “Houd dus stand en laat u niet weer een slavenjuk opleggen”.
Bij een slavenjuk denken wij vaak alleen aan wettische dingen, we willen vrij zijn, vrij van wetten en geboden. Maar als de duivel door de voordeur is verdwenen, moeten we altijd op onze hoede blijven dat hij niet door de achterdeur weer binnenkomt.
In vers 13 van Galaten 5 (Gal. 05:13) wijst Paulus op onze roeping; We zijn geroepen om vrij te zijn, maar, zegt hij, gebruikt echter die vrijheid niet als een aanleiding voor het vlees. Met andere woorden: houd de deur voor de vijand gesloten, laat niet toe dat hij in je leven nog infiltreert.
Daarvoor is ‘geloof en gehoorzaamheid’ vereist. Ik las eens van een zendeling, die in Zijn tijd machtig door de Heer werd gebruikt, en zei: ‘Vele christenen denken dat vrijheid het hoogste goed is, maar feitelijk staan geloof en gehoorzaamheid daar nog boven’. Want zonder deze laatste twee functioneert ‘vrijheid’ niet, dan kan het gemakkelijk overgaan in onvrijheid, surrogaat-vrijheid, en heeft het niets te maken met de werkelijke vrijheid zoals God die bedoelt.
Laten we ook dat als vandaag, in deze eindtijd, levende christenen goed bedenken. En ook dit voor de buitenwereld bedreigend facet van het evangelie gaan wegnemen.
Bedreigend of bevrijdend?
Glashelder is het dat het gaat om de werkelijke bevrijding die Christus in ons leven heeft aangebracht, maar die dan ook werkelijk gestalte behoort te krijgen. Alleen daardoor wordt ieder facet van ‘bedreiging’ weggenomen voor allen die nog buiten Gods Koninkrijk leven. Dat betreft dus niet alleen de vele niet-christenen, maar ook de vele naamchristenen, die een totaal verkeerde voorstelling van zaken er op na houden, omdat Satan hen met dwaalleringen heeft verblind.
Wat een taak en wat een opdracht voor allen die nu al leven in- en vanuit Gods Koninkrijk! Laat het ons verlangen zijn dat we ons op geen enkele wijze nog laten afremmen of uitschakelen door de vijand. En laten we God iedere dag opnieuw danken dat wij ingeschakeld zijn in Zijn grote heilsplan. En weet u wat zo geweldig is? Hij maakt ons steeds meer bekwaam om, met alle vermogens die in ons zijn, mee te mogen werken aan de voltooiing daarvan. Als eerstgeborenen van een nieuwe schepping volgen wij de Eerstgeborene en openbaren ons zo als zonen Gods!

 

Vluchtheuvel en zuil Door Jildert de Boer

‘Wees als een vluchtheuvel, word als een zuil’.
U kent ze wel vanuit het verkeer: vluchtheuvels in het midden van een weg. Ze zijn een hulp bij het oversteken. Even een veilig plekje temidden van het voortrazende verkeer. Een moment om op adem te komen, nog eens extra scherp op te letten en uit te kijken, om daarna de overtocht voort te zetten.
Ook onder ons kunnen er mensen zijn die bijna ‘overreden’ worden door gevaarlijk verkeer vanuit de geestelijke wereld. De machten der duisternis gaan als razenden tekeer om te beschadigen en te vernielen waar zij maar kunnen.
De vluchtheuvel
Temidden van dit geweld is de gemeente een ‘vluchtheuvel’, waar veiligheid en geborgenheid aanwezig is. We verheugen ons in de samenkomsten en kringen, waar we ‘adem scheppen’ vanuit God, om in onze dagelijkse levenssituaties te overwinnen.
Sommigen onder ons zijn, vooral als ze alleen zijn, nog zwak en misschien kennen we -als we heel eerlijk zijn- allemaal nog wel onze zwakke momenten en plekken. Ook door de week behoren we daarom veel voor elkaar te betekenen! We staan allen in de strijd tegen de boze, maar er zijn er die extra aangevallen worden. Die het in hun eentje bijna niet redden tegen de zich opdringende machten der duisternis die hun leven ‘plat’ willen walsen. Dan geldt: “Wees hun een toevlucht tegen de verwoester”(Jes. 16:04) Ons leven, ons gezin mag zo’n ‘vluchtheuvel’ zijn, waar iemand even ‘bij’ kan komen van de strijd tegen geesten der duisternis. Bij ons mag er verademing zijn, bemoediging, hulp, kracht en gebed.
Er kunnen onder ons zware noden zijn, worstelingen misschien al van jaren her. Misschien voel je je alleen staan net als in Psalm 142 vers 5

(Ps. 142:005) : “Schouw ik naar rechts en zie ik uit-niemand ziet naar mij om; is mij de toevlucht ontvallen- niemand vraagt naar mij”.
De zuil

Op een vluchtheuvel staat een verkeerszuil. We kennen de belofte: “Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods…” (Openb. 03:12).
Zuilen zijn steunpilaren. Het zijn ‘dragers’ met geduld, volharding en hoop voor die ander. Zij worden niet moe het goede te doen! Anderen kunnen op hen aan, op hen steunen, zonodig zelfs een poosje tegen hen aanleunen. Het is mooi als men z’n toevlucht vindt in God en bij de (aankomende) zonen Gods (Jes. 32:01-02).
In het verkeer geldt: bij twijfel niet oversteken. Gelukkig leren we in de gemeente gaandeweg ook het ‘geestelijke verkeer’ uit de onzienlijke wereld steeds scherper te onderscheiden. Er is hoop voor ‘overoude puinhopen’ (Jes. 58:12; Jes. 61:04), als we blijvend voor hen op de bres gaan staan! Zij hebben ‘vluchtheuvels’ nodig en dat doet een beroep op onze beschikbaarheid, ons hart voor de enkeling die nood heeft in zijn of haar leven. Zijn wij bereid om mee te dragen in de noden der heiligen?
Voor ons eigen leven geldt allereerst vernieuwing van denken-spreken-handelen. We zijn dankbaar voor de onmisbare ondersteuning vanuit de gemeente, die we allen hard nodig hebben. Daarbij mogen we ons verlangend uitstrekken naar meer goddelijke draagkracht in ons midden ten dienste van elkaar en speciaal voor de zwakken, de geslotenen, enz., opdat Gods sterkte en bevrijding openbaar komt. De ‘zuilen’ worden opgericht tot herstel! Prijst de Heer!

 

Voorproef van het Vrederijk door Cees Maliepaard

De hemelen 27

“Vrede zij de broeders en liefde met geloof, van God, de Vader, en van de Heer Jezus Christus. De genade zij met allen die onze Heer Jezus Christus van harte liefhebben” (Ef. 06:23-24).
Over het Vrederijk van de Heer wordt onder kinderen Gods alleen maar positief gedacht, want daar zal alles in volledige harmonie met het plan van de Vader zijn. Niemand zal daar enige twijfel over hebben, maar velen zullen er onmiddellijk in mee laten wegen: ’t Is evengoed nog ver van ons verwijderd!
Vrede in de broederschap
Wat voor vrede denken we onder broeders en zusters deelachtig te wezen: vrede vanuit een natuurlijke beleving, puur menselijke vrede dus? Welnu, ook wanneer zo’n soort vrede rechtstreeks uit een goedbedoelend menselijk hart komt, zal deze toch duidelijk in de geestelijke strijd tekort schieten. Als de onderlinge vrede op een natuurlijke basis opgetrokken is, houdt deze geen stand tegen de aanvallen van Satans demonenlegers. Satans krijgsmacht zal natuurlijke mensen dusdanig onder druk zetten dat ze (soms om vrij simpele dingen) tegen elkaar in het harnas gejaagd worden. De strijd ontaardt dan in een vleselijk treffen en de broederschap is daarmee ver te zoeken.
Ook wanneer er geschilpunten zijn, zullen we als geestelijke mensen niet buiten onze hemel treden. We dienen onder alles een geestelijke strijd te voeren, niet tegen vlees en bloed derhalve, maar tegen de wereldbeheersers dezer duisternis. Het zal nooit een strijd tegen mensen mogen wezen, maar steeds tegen de machten die anderen (en onszelf) belagen. Als iedereen de hem of haar van Godswege toebedeelde plaats inneemt, zal (ook al ben je het op onderdelen met elkaar oneens) toch de één voor de ander in de bres kunnen springen.
Als je elkaar vanuit de liefde Gods in het hart sluit, is dat niet omdat je in alle facetten op één lijn ligt, maar omdat je het beeld van de eeuwige God in de ander hebt ontwaard. Je weet dat je samen Gods eigendom bent en dat je gezamenlijk delen mag in de vrede Gods die gevonden wordt bij mensen die Hem toebehoren. Die vrede wenst Paulus de Efeziërs toe. En via hen ons.
Liefde met geloof
Liefde is een door God ingeschapen gegeven en is derhalve onder alle omstandigheden positief. Daar zijn geen uitzonderingen op. Wanneer er in iemand liefde tot het kwade wordt gevonden, wil dat derhalve zeggen dat zo’n persoon positief ten opzichte van verkeerde dingen staat. Hij zal daar dus ‘ja!’ tegen zeggen en ze gaan bedrijven met alle gevolgen van dien. Vandaar dat Paulus de liefde heel nadrukkelijk met geloof verbindt. De onderlinge vrede en de liefde Gods die uit geloof voortvloeit, komen van de hemelse Vader en van onze Heer Jezus Christus. De vrede, de liefde en de genaderijke gerechtigheid van onze God geven zin en inhoud aan het leven in de hemel. Zonder deze Goddelijk-goede ingrediënten zouden in ons domein in de hemel allerlei negatieve geesten uit het rijk van Satan de toegang hebben.
In de kerstnacht zongen de engelen van de vrede die de mensen op aarde deelachtig zouden worden. Die vrede heeft God voor alle mensen bedoeld – daarvan heeft Hij niemand uitgezonderd. Maar deze vrede resulteert niet in een automatisme naar alle mensen toe: Goddelijke vrede begint in het huisgezin Gods. In een goed geestelijk klimaat, waar ieder gericht is op de heilsgedachten van de ons liefhebbende hemelse Vader, zal de liefde naar de broeders en zusters een gezonde voedingsbodem hebben.
Gods genade in een onvergankelijk rijk
Als de apostel opmerkt: “De genade zij met allen die onze Heer Jezus Christus onvergankelijke liefhebben”, dienen we ons goed te realiseren dat Goddelijke genade ons niet tot afhankelijke zwakkelingen maakt. We zijn ons er wel terdege van bewust dat we zonder Gods vaderlijke goedgunstigheid geen schijn van overlevingskans in de hemel zouden hebben, maar dat betekent allerminst dat we niet (naar Gods plan) als creatieve schepselen bezig zouden kunnen zijn.
Gods genade wordt ons verleend in kracht – in Zijn kracht wel te verstaan. Daarom maakt die genade ons niet tot puur hulpbehoevende zielenpoten, maar (integendeel!) tot mensen die sterk zijn geworden naar het beeld van de Christus.
Paulus merkt in 2 Timotheüs 2 vers 1 (2 Tim. 02:01) op: “Gij dan, mijn kind, wees krachtig in de genade in Christus Jezus”. Het ontvangen van een ruim deel van de velerlei genade Gods, schept dus geen verwende geestelijke kinderen, maar brengt juist mensen voort die met Gods genadegaven krachtig aan de slag gaan in hun hemel. Dat kan slechts op basis van Goddelijke liefde. Daarom zal de volheid van Gods genade niet zomaar lukraak in het rond gestrooid worden; het is een selectief gezelschap dat Gods genade in z’n totaliteit ontvangen gaat. Die selectie is van Godswege zo gesteld, maar heeft in de verste verte niets te maken met enig hemels vooroordeel. De volheid van Gods genade komt krachtig tot uiting in allen die onze Heer Jezus Christus onvergankelijk liefhebben. Dat is vereist voor leven met de Heer in de hemel.

 

Dicht nabij (gedicht) Door Piet Snaphaan

Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft. (Rom. 10:04).

Wij hoeven echt niet hoog te stijgen

om ’t woord te halen, te verkrijgen.

’t Is ook niet ver van ons vandaan,

niet overzee of waar te gaan,

doch heel nabij in mond en hart.

Slechts door geloof een nieuwe start:

Wie Hem belijdt, met hart en stem

zal eeuwig leven saam met Hem.

God heeft voorzien, het ons doen horen:

in Christus zijn we uitverkoren!

 

De geloofwaardigheid van onze liefde door Duurt Sikkens

Gedachten over liefde
Liefde is geen theorie, zomin als God theorie is, Hij is liefde. Dat wil onder meer zeggen dat God iemand is die liefheeft, dat Hij het verlangen kent naar degene die Hem wil liefhebben, zoals een man naar een vrouw verlangt, en andersom, zoals een vrouw ernaar verlangt, bemind te zijn. Beiden kennen het diepe verlangen om elkaars geliefden te zijn. Dit is een geheim dat alleen degenen die elkaar liefhebben met elkaar delen.
Het is niet goed dat een mens alleen is, zomin als het niet goed is dat God alleen is. Daarom zoeken zij elkaar.
Het eeuwigheidsverlangen dat elk mens van nature in zich heeft, vraagt om een antwoord; het zoeken naar echt leven, naar ware liefde, vraagt om elkaar. Echt leven is in relatie met een ander, de Ander. En de tegenstander, de oude slang, de relatie-verbreker vanaf het begin, is het erom te doen om alles wat bij elkaar hoort uit elkaar te trekken. Om allen die bij elkaar horen van elkaar te scheiden.
Origineel hoort God bij de mens en de mens bij God. Dat is een hecht verbond. Jezus’ werk is erop gericht geweest om die kapotgeslagen verbinding weer te overbruggen en dat is Hem gelukt. Hij moest er heel diep voor gaan, tot in het dodenrijk, omdat de dood een schijnbaar onoverkomelijke kloof was tussen God en mensheid. Jezus is daarvoor tot zonde gemaakt en zelfs vervloekt geweest, ver van de tegenwoordigheid van zijn Vader, het ‘aangezicht Gods’. Dat moest wel, omdat die mens zo ver weg was, zo diep zat…
Terug in Gods nabijheid
God had al Zijn verlangen en al Zijn liefde op één mensenkind gezet en deze de boze en verscheurde wereld ingestuurd. Wie Jezus’ boodschap gelooft komt dus weer in de nabijheid van God zelf. “Vader zelf heeft jullie lief”, zei Hij. Jezus vervulde het oer verlangen zowel van God als van de mens, zodat de twee weer één konden worden. Dat is de kern, het warme hart van wat Hij te vertellen had, van zijn boodschap: bijeenbrengen, bij Eén brengen.
Wanneer je als volgelingen van Hem, ook daarvan bent doordrongen, dan ben je toch de laatste die uit elkaar trekt? Hoe je dat doet? Door oordelen te vellen over mensen die door God gekend zijn, door uitsluiting, uitzetting, ban, verwerping en wat dies meer zij. Het kan immers heel gemakkelijk in je gedachten opkomen om de ander minder te achten dan jezelf, of jezelf minder te achten dan een ander? Min-achten heet dat.
Veel mensen hebben het geloof in de liefde verloren. Het hoeft voor hun niet meer. In het ergste geval zijn ze ‘ontwend’ om geliefd(e) te zijn, ze zijn argwanend of cynisch geworden, of zelfs lamgeslagen. Diepe teleurstellingen liggen voor het oprapen in het relationele vlak. Geforceerd positief lopen doen, al of niet met een Bijbel in de hand of ‘eraan werken’ levert vroeg of laat een nieuwe teleurstelling op, een dode kater. Waarom? Omdat dat niet natuurlijk is, noch geestelijk.
Ook het afschuwelijke mechanisme-denken in hoog en laag, meer en minder (het gaat over mensen!) heeft de wereld in zijn greep, vooral binnen politieke en godsdienstige structuren. Altijd is de minderheid de dupe. En wie is de meeste onder ons?
Waarom we elkaar nodig hebben
Met woorden kun je heel wat aanrichten en heel wat verrichten. Je kunt er iemand mee verwonden en mee genezen, je kan scheiden en verbinden, doden en doen opstaan. ’t Is maar van welke gedachtewereld je uitgaat, of, om het met Jezus te zeggen: ‘van hoedanige geest je bent’.
Daarom is het zo wezenlijk te beseffen dat we elkaar nodig hebben om de liefde van God gestalte te geven, om aan Zijn medeleven handen en voeten te geven. Dat zijn jouw broers en zusters in wie het welbehagen van God aan het licht komt, waarin jij tot je recht komt: geliefde van Hem te zijn.
Herken je dat in elkaar? Of heb je alleen ‘een relatie met de Heer’ zoals dat dan heet, exclusief je medemens? Je functioneert immers pas als deel van een lichaam? Anders functioneer je niet. Want wat heeft een ander aan een losse hand wanneer die niet op zijn schouder kan worden gelegd? Of aan een oog zonder hoofd en lichaam? Wie echt liefheeft heeft een heldere en barmhartige kijk.
Kijk zo naar je broer en zuster, naar de medemens in de wereld; niet om ongerechtigheden te signaleren (trouwens, wat is je norm?), maar als jouw gezinslid, jouw medemens van wie jij afhankelijk bent als het er op aankomt. Durf je dat? Durf je de liefde van God, die werkzaam is in medechristenen, in jou toe te laten? Zoek maar rustig in die ander het aangezicht van God. En als je Hem vindt, dan zal dat ‘over jou lichten en is je genadig’. Zo zullen we dan, samen met God, met elkaar, dus met z’n allen, Gods liefde kunnen tonen aan de gebroken mensen.
Uiteindelijk betekent dit genezing; genezing voor je geest die uiteindelijk zal worden bevrijd van de leugens waarin deze verstrikt geraakt kan zijn met de daarmee gepaard gaande denkfouten; genezing voor je ziel van de vele toegebrachte wonden, de misvormingen, de gestolen waarden; genezing van je lichaam. De grondbetekenis van het werkwoord genezen is ‘behouden thuiskomen’. Als je dat overdenkt gaat er een wereld voor je open.
Echte liefde is geloofwaardig
Wanneer je anderen de kans hebt gegeven jouw naaste te zijn, dan zul je in staat zijn zelf de naaste te zijn van anderen. Anders ben je toch niet geloofwaardig? En dat kost geen inspanning, daar ‘werk’ je niet aan, maar dat gaat nou vanzelf, van zelf, als een bron die uit zichzelf water doet stromen. Want degenen in wie te zien is dat ze geliefden van de Vader zijn zullen herkend worden door degenen die Hem zoeken, maar ook verworpen worden door degenen die Hem verwerpen.
Zo maakt de liefde scheiding tussen waar en nietwaar. Laten we daarom nooit verdeeldheid zaaien, want dat onkruid komt op.
Ik herinner me een verhaal: Een rabbi vroeg aan zijn leerlingen: “Waar ligt de grens tussen dag en nacht?” Er kwamen allerlei antwoorden: “Als de hanen kraaien”, “Als de honden gaan blaffen”, “Als je de bomen kunt zien”, “Als de dingen zichtbaar worden”.
De rabbi antwoordde: “In alle antwoorden zit een beetje waarheid, maar zelf zeg ik: Als er zoveel licht is dat je in het gezicht van een mens een broer of een zus of een medemens herkent. Dan wordt het dag in jouw ziel”.
Laten we leren zien met de ogen van God, Zijn handen en voeten zijn, Zijn warme hart, dat naar elk mens uitgaat en verlangt. Dat is, denk ik, “Uw Koninkrijk kome”, in zachtmoedigheid, in helderheid, in eenvoud. Zo ben je waar en begin je op Jezus te lijken: vol van genade.
Zie je?

 

De verlamde in het badhuis Door Peter Koumans

Als we het evangelie van Johannes met de andere evangeliën vergelijken valt het op dat er in Johannes slechts vier genezingswonderen worden besproken, waaronder die van Lazarus. Toch is het juist Johannes, die aan het eind van zijn evangelie verklaart dat als men al de dingen, die Jezus gedaan heeft, zou willen beschrijven in boeken dat het er dan zoveel zouden worden dat de wereld ze niet zou kunnen bevatten (Joh. 21:25). Johannes heeft zich dus bewust beperkt en een keuze daaruit gemaakt. Daarover zegt hij in Johannes 20 vers 31 (Joh. 20:31): “Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn naam”. Johannes heeft dus de getuigenissen over genezing met een bedoeling gekozen. Hiervan is, denk ik, die over de verlamde man in het badhuis ‘Bethesda’ wel het moeilijkst te begrijpen (Joh. 05:01-18).
De zieken in Bethesda
In dit gedeelte wordt beschreven dat Jezus naar een plaats ging, waar vele zieken waren. Die plaats heeft als bijnaam ‘Bethesda’. Dat betekent eigenlijk: ‘huis van barmhartigheid’. Maar dat is toch geen goede naam, omdat er op deze plaats dingen gebeurden, die niet eerlijk en rechtvaardig waren.
Ik stel mij voor dat er een ronde vijver was, die laag lag. Er omheen waren vijf zuilengangen. Ze zullen oplopend zijn gebouwd en overdekt zijn tegen de zon. In al die gangen lagen allerlei zieken en gehandicapten. Ze werden er ’s morgens gebracht en ’s avonds weer opgehaald. Het waren zeker geen arme mensen. Want er was geen uitkering voor gehandicapten. De armen onder hen, als zij dat konden, moesten werken voor de kost: bedelen om een aalmoes! De mensen in het badhuis hoefden de hele dag niets te doen. Maar of dat nu prettig was?
Wachten op een wonder
Ze lagen daar te wachten tot een engel het water deed bewegen. En als dat het geval was, dan zou degene, die daarna het eerst in het water kwam, genezen van welke kwaal hij ook had.
In dit bad gebeurden dus van tijd tot tijd wonderen. Daarom waren er zoveel mensen, die genezen wilden worden. Ze lagen de hele dag te kijken naar het water. Nee, niet naar een engel, want die konden ze niet zien, maar naar het water of daar misschien enige beweging in kwam. Ik denk dat soms een zacht windje het water deed rimpelen en dat dan ook mensen in het water sprongen. Als dan de eerste niet werd genezen, was het dus geen engel geweest, maar de wind.
Het ging er zeker niet eerlijk aan toe. Alleen degenen, die niet verlamd waren en dicht bij de waterkant zaten of lagen maakten een kans. Er werd geen rekening gehouden hoe vaak je al naar dat bad geweest was. Wie ’s morgens het eerste binnen was kreeg de beste plaats.
In de N.B.G.-vertaling staat het gedeelte over het bewegen van het water en de engel tussen haakjes. Dat is gedaan omdat in vele belangrijke vroege bijbelhandschriften deze regels niet voorkwamen. Maar zonder die regels wordt het onduidelijk waarom al die zieken daar waren en waarom die ene man zei dat hij in het water zou willen worden geworpen als daar beweging in zou komen (Joh. 05:07).
De N.B.G.-vertaling spreekt over een “engel des Heren”. Daarmee wordt de indruk gewekt dat dit een wonder van God zou zijn. Misschien is dat wel de reden dat een sommige uitleggers van de Bijbel menen dat dit gedeelte onjuist is. Zij geloven niet, en mijn inziens terecht, dat zo’n engel zo nu en dan komt om wonderen te doen plaats vinden. In andere Bijbelvertalingen wordt niet gesproken van een “engel des Heren”, maar alleen van een “engel”. Het Griekse woord dat hier werd vertaald is “angelos”. Dat wordt op vele plaatsen inderdaad gebruikt om een engel van God aan te duiden. Maar het wordt ook op enkele plaatsen gebruikt waar sprake is van engelen van de duivel, bijv. in (2 Kor. 11:14; 2 Kor. 12:07; 2 Petr. 02:04; Judas 01:06; Openb. 12:07 en Openb. 12:09.
Genezingen door verkeerde machten
Er is hier geen sprake van genezingen door de hand van God. God is immers goed en rechtvaardig.
Ik las ergens dat het bad geneeskrachtig bronwater zou hebben. De bron zou zo nu en dan een verse portie water aanvoeren waardoor het wateroppervlak in beweging kwam en mensen door de nieuwe toevoer van het geneeskrachtige water zouden worden genezen. Het zou dan dus eigenlijk geen wonder zijn.
Er zijn mensen, die het werk van helderzienden, spiritisten en andere occulte wonderdoeners onderzoeken en proberen te bewijzen dat het allemaal bedrog en voor-de-gek-houderij is. Ze zijn tegen al deze praktijken. Dat lijkt erg positief. Maar ze doen voorkomen of dat allemaal onschuldig is en geen kwaad kan. Maar het is niet zo onschuldig en het blijkt helaas dat boze machten ofwel gevallen engelen en mensen, die zich in hun dienst stellen, wel wonderen kunnen doen. De Bijbel waarschuwt hier sterk voor: “Indien dan iemand tot u zegt: Zie hier is de Christus of: Hier, gelooft het niet. Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkoren zouden verleiden” (Matt. 24:23-25).
Helaas is er niet veel nieuws onder de zon. Ook nu, in onze moderne maatschappij met al zijn wetenschappen, zijn vele mensen bezig met het zoeken naar genezing langs een bovennatuurlijke weg. Ze zijn teleurgesteld in doctoren en ziekenhuizen. Allerlei alternatieve genezers bieden genezingsmethoden aan. Zo zijn er natuurgeneeswijzen met op bijzondere wijze behandelde kruiden, yoga, acupunctuur, voetzooltherapie, iriscopie, behandelingen door magnetiseurs. Vele mensen, ook christenen, gaan ervan uit dat als je maar wordt genezen, het goed is. Ze denken vaak zelfs dat God op deze wijze geneest. Maar de weg tot God gaat altijd via Jezus Christus. Alleen door Hem te aanvaarden als onze Heiland en Verlosser en te geloven dat Hij voor onze zonden is gestorven kunnen we tot God gaan. Wie langs een andere wijze krachten en dus ook genezing via een bovennatuurlijke weg probeert te krijgen is verkeerd bezig.
Het gevaarlijke is dat de boze en zijn demonen rechtstreeks en soms door mensen genezingen verricht. Maar de boze kent geen genade. Hij geeft nooit iets voor niets. Hij krijgt dan macht over de mens, die zich voor hem heeft opengesteld. En daardoor wordt zo’n mens beïnvloed. Er komt een sluier over zijn denken. Zijn geloofsleven wordt geremd. De blijdschap wordt geroofd. Het wordt vaak zoals in Jesaja 8 vers 19 tot 22 (Jes. 08:19-22) staat: ” En wanneer men tot u zegt: Vraagt de geesten van doden en de waarzeggende geesten, die daar piepen en mompelen – zal een volk niet zijn God vragen? Zal men voor de levenden de doden vragen? Tot de wet en tot de getuigenis! Voor wie niet spreek naar dit woord is er geen dageraad. Dan trekt men rond, gedrukt en hongerig, en wanneer men hongert, zal men in woede uitbarsten, en zijn koning en zijn God vervloeken; en men zal de blik omhoog richten en men zal naar de aarde schouwen, en zie, benauwdheid en duisternis, beangstigende donkerheid, en in duisternis is men verstoten”. Gelukkig hoeft dit niet blijvend te zijn. Het evangelie van het Koninkrijk Gods spreekt over bevrijding van gebondenen in de Naam van Jezus Christus.
Bij het bad waren allen gebonden door de wens om op deze wijze te worden genezen. Iets anders was niet belangrijk voor hen in hun leven.
Geen hoop meer op genezing
Maar daar was een man die de moed had opgegeven. Hij was al 38 jaar verlamd. En dat was hij niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk. Voor hem was alles zinloos. Zijn familie bracht hem misschien alleen nog maar om hem overdag even kwijt te zijn en ze konden zo hun geweten sussen met de gedachte dat ze hem toch maar iedere dag naar het bad gebracht hadden. Niemand zou hen kunnen verwijten dat zij zich niet hadden ingezet voor zijn genezing. Maar ik denk niet dat ze nog iedere dag probeerden de eersten te zijn om hem een kansrijke plaats vlak bij het water te geven.
Toen we pas in aanraking kwamen met het ‘volle evangelie’ en hoorden van genezingen door geloof in Jezus Christus ontmoetten we wel eens iemand, die vond dat we maar in het geloof naar ziekenhuizen moesten gaan en daar de zieken moesten genezen.
In de Bijbel kunnen we lezen dat haast alle zieken, die door Jezus werden genezen, naar Hem waren gebracht. Jezus zocht haast nooit zieken op zonder dat zij of hun familie Hem dat hadden gevraagd. In ons Bijbelgedeelte wordt één van de uitzonderingen behandeld. Daar gaat Jezus in dat badhuis vol zieken naar één zieke toe. Jezus wist hoe lang die man al verlamd was. En dan zou je verwachten dat Jezus tot die man zei: “Wat doe je hier en waarom verwacht je dingen, die niet van God zijn. Verwacht het van Hem!”. Jezus verweet hem niets, Hij raadde hem ook niet aan om naar de tempel te gaan. Hij stelde hem maar één vraag. En dat lijkt nu juist de meest zinloze vraag om te stellen aan een verlamde, die ligt te wachten op genezing: “Wilt gij gezond worden?”.
Het verlangen naar genezing
Voor iemand die heel lang verlamd is geweest is gezond worden meer dan een lichamelijk herstel. Gezond worden betekent een geweldige wijziging van de positie, die men heeft in de maatschappij waarin men leeft. Het brengt met zich mee dat er een totale verandering in van denken moet plaatsvinden. Men dient niet meer op zichzelf gericht te leven. Men is niet langer afhankelijk van de hulp van anderen. De belangstelling en het medelijden van anderen voor je situatie zijn voorbij. Er wordt nu verwacht dat men gaat functioneren als een gezond mens. Dat houdt dan in dat men gaat werken voor de kost en dat men nu belangstelling gaat tonen voor anderen. Uit het antwoord van de verlamde blijkt dat hij wel gezond zou willen worden, maar dat hij geen schijn van kans had om als eerste in het water te komen. Die hoop had hij losgelaten.
En toen zei Jezus tot hem de bekende woorden: “Sta op, neem uw matras op en wandel”. En dan verwachten we natuurlijk dat die man dat meteen deed. Het is immers gemakkelijk om iets te doen dat Jezus je rechtstreeks gebiedt! Maar hier was het anders. Die man wist niet dat het Jezus was die daar bij hem stond. Een voor hem onbekende man kwam bij hem en vroeg: “Wil je genezen worden?”. De verlamde man had geen geloof dat hij door het bad zou worden genezen, waarom zou hij dat wel hebben bij een onbekende man?
We praten, denk ik, te vaak over het geloof dat een zieke zou moeten hebben om door God te worden genezen en te weinig over het geloof dat de gezonde christenen zouden moeten hebben als zij voorbede doen voor zieken. De verlamde man stond niet op vanwege zijn geloof, maar omdat hij merkte dat hij was genezen! Er staat immers als volgende zinsnede: “En terstond werd de man gezond”. De man voelde op een of andere wijze dat krachten tot genezing in zijn lichaam kwamen en merkte dat hij opeens gezond was. En daardoor stond hij op en nam zijn matras en ging zijns weegs. Natuurlijk had hij ook die matras kunnen laten liggen met de gedachte: “Die haal ik vanavond wel op. Eerst wil ik mijn familie en vrienden laten zien dat ik genezen ben”. Jezus houdt van opruimen van hetgeen geweest is. De matras op die plaats houdt een herinnering in aan de moeilijke jaren die geweest zijn. De Heer wil dat we niet meer omzien en niet meer terugkomen op plaatsen waar het fout was. Daarom is opruimen nodig!
Er wordt niets gezegd over wat anderen daar in dat badhuis deden. Misschien hadden zij helemaal niets in de gaten. De man had ook niet luidkeels geschreeuwd: “Ik ben genezen, eerst was ik verlamd en nu kan ik lopen”. Misschien had Jezus wel hem geboden om het daar niet te vertellen, zoals Hij wel bij meer mensen, die genezen waren had gedaan. Jezus wilde niet worden gevolgd als een wonderdoener, maar het ging Hem in de eerste plaats dat Zijn Vader de eer zou krijgen en het Koninkrijk van God zichtbaar zou worden. Het kan ook zijn dat het wel iemand was opgevallen dat de verlamde ineens liep. Die zal dan wel hebben gedacht: “Als die man nu loopt was hij zeker niet echt verlamd, maar deed hij maar alsof”.
Jezus genas maar één zieke
De genezingen door dat bewegende badwater waren occult, niet van God, maar van de boze en dat was omdat er maar één zieke van tijd tot tijd werd genezen en dat gebeurde ook nog op een onrechtvaardige manier. Maar Jezus genas toch ook maar één zieke. Is dat dan wel goed? Het bijzondere was dat Jezus wist wat die man had meegemaakt. Hij kende zijn wanhoop, maar ook zijn gesteldheid. Hij genas die man zonder dat die man wist dat het Jezus was die het deed. Jezus maakte zich ook niet na de genezing bekend aan die man. Toch aanvaardde de man zijn genezing als uit de hand van God. Dat bleek wel uit het feit dat de man naar de tempel ging.
Dat was een heel andere gesteldheid dan bijvoorbeeld van die 10 melaatsen uit Lucas 17. Die werden allen genezen, maar slechts één keerde terug naar Jezus om God te danken en dat was zelfs een Samaritaan. En tot hem zei Jezus: “Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden”. Pas toen de man in de tempel kwam om God te danken openbaarde Jezus Zich aan hem. Hij zei tot hem: “Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niets ergers overkomen” (vs. 14).
De zonden van de verlamde
Wat de zonden waren van die man wordt niet verklaard. Er zijn wel bijbeluitleggers, die beweren dat de man ziek geworden is vanwege zijn zonden, maar dat is hier niet gezegd. Toen dachten de meeste mensen dat ziekte en tegenspoed altijd het gevolg zijn van zonden en vandaag zijn er nog zulke mensen. Jezus zei van de blindgeborene dat het niet zijn schuld was en ook niet van zijn ouders dat hij blind was.
Jezus waarschuwde de man om niet te zondigen omdat anders wat ergers zou gebeuren. Wat is erger? Dat men door zijn zonden voor eeuwig verloren gaat. Ziekte is erg, maar het leven hier is tijdelijk. Men wordt alleen behouden door Jezus Christus te aanvaarden als Verlosser en in Hem te geloven.
“Sta op en leef” geldt ook ons
Die verlamde man had de bijzondere ervaring dat Jezus in zijn leven ingreep, terwijl hij Jezus niet kende. Er zijn, denk ik, velen onder ons die ook kunnen getuigen dat God in hun leven ingreep voordat zij zich hadden bekeerd en Jezus hadden aanvaard als hun Heiland. God zoekt wegen om Zich te openbaren. Hij wil immers niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen worden behouden. Maar ook voor de gelovigen blijft het woord van de Heer zijn kracht houden als Hij tot ons zegt: “Sta op en wandel”. En dan mag men het woord ‘wandel’ ruimer zien dan de mogelijkheid om te kunnen lopen. Het gaat hier om als geestelijk gezond mens te gaan leven. De Heer wil dat we leven voor Zijn Aangezicht en dat we niet langer op bepaalde terreinen van ons leven verlamd zijn door welke oorzaak dan ook. Het kunnen problemen zijn, zorgen, die ons kwellen, gevoelens van minderwaardigheid, angsten. Misschien zijn we wat ingeslapen. Het enthousiasme om de Heer te dienen is versleten. Er zijn teveel teleurstellingen gekomen.
Nu is voor ons de Heer geen onbekende meer, die langs komt. Hij is de goede Herder. Hij richt op, Hij verwijt niet, maar roept ons op om op te staan en te leven en niet terug te keren waar we uit kwamen. Efeze 5 vers 14 (Ef. 05:14) zegt hetzelfde wat anders: “Ontwaakt, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten”.

 

Vragen over de Heilige Geest  door Wim te Dorsthorst

Br. Chr. Demeyere te Oeselgem (België), heeft vragen over het ontvangen van de Heilige Geest en het spreken in nieuwe tongen. Zijn er voorwaarden om de Heilige Geest te ontvangen en hoe werkt dat alles dan?
Ik citeer uit zijn brief: “Is de Heilige Geest een voelbare ervaring of moet men gewoon geloven dat men de Heilige Geest ontvangen heeft? Voor mij is dit een zeer belangrijke vraag. Mijn grootste bede is om Gods stem duidelijk te horen en te verstaan. Omdat men in de dagelijkse bezigheden zoveel vragen heeft, moet het toch mogelijk zijn om antwoord te krijgen van de Heilige Geest”.
Verder is de vraag over het spreken in nieuwe tongen: “Wat is dat?, voor wie is dat en hoe werkt dat dan? Welke betekenis heeft het?”
Dit zijn vragen, die waarschijnlijk meer christenen bezig houden.
Wij zullen, vanuit de Schrift, eerst de vraag over de Heilige Geest beantwoorden en in een volgend nummer van Levend Geloof ingaan op het spreken in nieuwe tongen.
De Heilige Geest is niet zichtbaar of tastbaar. Toen de Heer Jezus gedoopt werd, zag Johannes de Doper de Heilige Geest als een duif op Hem neerdalen. Toen voor het eerst de Geest werd uitgestort op de Pinksterdag, ging dit gepaard met tekenen van een geweldige windvlaag en tongen als van vuur (Matt. 03:16 en Hand. 02:02-03). Het waren ’tekenen’! De Heilige Geest is geen duif of een geweldige windvlaag of tongen als van vuur.
Gods grote belofte
God schenkt, op de Naam van Jezus, Zijn Geest aan de mensen die Hem gehoorzamen (Hand. 05:32). Het is een ‘gave’, een ‘geschenk’. Petrus zegt: “… en gij zult ‘de gave’ des Heiligen Geestes ontvangen” (Hand. 02:38).
Het is dé ‘grote belofte’ voor het nieuwe verbond waarvan Jesaja profeteerde: “Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge; Ik zal Mijn Geest uitgieten op uw nakroost en Mijn zegen op uw nakomelingen” (Jes. 44:03). Zo is dit grote heilrijke gebeuren steeds weer aangekondigd. In Ezechiël 36 vers 27 (Ez. 36:27) staat: “Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar Mijn inzettingen wandelt en naarstig Mijn verordeningen onderhoudt”. En de Heer Jezus zegt tot Zijn discipelen: “En zie, Ik doe de belofte van Mijn Vader op u komen” (Luc. 24:49 en Hand. 01:04).
Het is niet een zaak van de natuurlijke, zichtbare wereld, maar het is bovennatuurlijk, geestelijk. De waterdoop is zichtbaar voor iedereen. Het symboliseert het sterven en begraven worden met Jezus en ook het weer opstaan uit de dood met Hem (zie hiervoor Rom. 06:01-14 en Kol. 02:11-13). In die zichtbare waterdoop wordt uitgedrukt, wat in de geestelijke wereld op dat moment een geestelijke werkelijkheid wordt. Dat is door het geloof!
Een onlosmakelijke eenheid
De waterdoop en de Geestesdoop horen, bijbels gezien, onlosmakelijk bij elkaar. Je staat uit het ‘water-graf’ (uit de dood dus) op als een nieuwe schepping en daar behoort bij het ontvangen van de Heilige Geest, de levensgeest van het nieuwe leven. Van de nieuwe mens in Christus. Petrus zegt daarom: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen” (Hand. 01:38). Eerst reiniging van zonden en dan het ontvangen van de Heilige Geest. Daar is geen twijfel over mogelijk! Zo heeft God het aan de mensen beloofd én gegeven. Zo is het dus vanaf het begin van de Nieuwtestamentische tijd geweest.
Als op de eerste Pinksterdag 3000 mensen zich laten dopen, zullen die ook allen de Heilige Geest ontvangen hebben. Het was de vervulling van de profetieën die daarvan spraken. Met vreugde stelt Petrus in zijn eerste openbare preek vast: “Dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël: En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees” (zie Hand. 02:17 en Joël 02:28). Het geheel van ‘bekering- waterdoop- Geestesdoop’, heeft God aan elkaar verbonden en dat mag de mens niet scheiden. Alleen ‘bekering’ is dus onvolledig en ongehoorzaam. Alleen ‘bekering en waterdoop’, zonder besef van het ontvangen van de Heilige Geest, is onvolledig. Zo’n leven kan onmogelijk tot geestelijke ontwikkeling en vrucht dragen komen.
De apostel Paulus zegt: “Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe” (Rom. 08:09b). Als Paulus in Efeze enige discipelen ontmoet, dan is zijn eerste vraag: “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen toen gij tot geloof kwaamt?”. Als het antwoord dan is: “Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een Heilige Geest is”, dan geeft Paulus het nodige onderricht, doopt hen in water, legt hen vervolgens de handen op en allen ontvangen de Heilige Geest, overeenkomstig de belofte Gods (Hand. 19:01-06). Het is in de loop van de eeuwen uit elkaar gehaald, maar God heeft het als bij elkaar behorend gegeven: bekering- waterdoop – Geestesdoop.
De Geest maakt woning

De doop met de Heilige Geest is in ieder geval iets van de geestelijke, onzienlijke wereld. Als iemand de Heilige Geest ontvangt, spontaan bij de waterdoop, óf op persoonlijk gebed, óf door oplegging der handen in de gemeente, dan is dat in de eerste plaats een zaak van geloof, op grond van Gods belofte. Er is geen zichtbaar teken als bewijs en het hoeft ook niet met een gevoelservaring gepaard te gaan. Er is wel een hoorbaar teken namelijk het spreken in nieuwe tongen (zie Hand. 02:04). Maar als er zoiets wonderbaar groots in je leven plaatsvindt zou je dat dan niet ervaren of gaan ervaren? Het is het meest markantste en heiligste moment in het leven van een mens. Het is de Geest van de Vader en Zoon die op dat moment woning maakt in de mens. De Heer Jezus zegt hiervan: “Indien iemand Mij liefheeft, zal hij Mijn woord bewaren (dat is dus gehoorzamen aan Zijn opdracht: geloven en zich laten dopen; Mark. 16:16) en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen (Joh. 14:23). In het lichaam woont dan de eigen menselijke geest maar ook de Heilige Geest.

Het lichaam is dan een tempel van de Heilige Geest. “Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?” (1 Kor. 03:16). “Want de tempel Gods, en dat zijt gij is heilig!” (vs. 17).
Wat de Geest in ons bewerkt
God zelf, de Heilige, de Almachtige , de Schepper van hemel en aarde, verkiest de mens tot Zijn woning, tot Zijn huis (Heb. 03:06). Zouden we daar dan niets van merken of gaan merken? Zou dat een mensenleven niet totaal veranderen en vernieuwen?

Het is de Geest die in ons getuigt van Jezus Christus, van Zijn werk en heerlijkheid (Joh. 15:26).
Het is de Geest die met onze geest getuigt dat we kinderen Gods zijn en door Wie wij roepen Abba, Vader (Rom. 08:15-16).
Het is de Geest der waarheid die overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel (Joh. 16:08).
Het is de Geest der waarheid die ons leidt in de volle waarheid en ons de toekomst verkondigt (Joh. 16:13).
Het is de Geest waardoor de wetten Gods in het verstand gelegd en in het hart geschreven worden (Jer. 31:33; Heb. 08:10).
Het is de Geest waardoor stromen van levend water uit ons binnenste vloeien (Joh. 07:38-39).
Hij is de fontein die springt ten eeuwigen leven (Joh. 04:14).
Het is de Geest die ons de diepste diepten van Gods wezen openbaart (1 Kor. 02:10-11).
Het is de Geest waardoor wij veranderen naar het beeld van onze Heer en gaan van heerlijkheid tot heerlijkheid (2 Kor. 03:18).
Het is de Geest die ons in onze zwakheid te hulp komt bij het bidden (Rom. 08:26).
Door de Geest ontwikkelt zich de vrucht van de Geest en krijgen wij deel aan de gaven van de Geest (Gal. 05:22; 1 Kor. 12:01-11; Rom. 12:06-08).

En nog veel en veel meer!
Het teken van Gods Geest
De werking van de Heilige Geest omvat ons hele menselijke bestaan. Het gaat niet buiten ons om, maar de mens heeft daar vrijwillig en heel bewust deel aan. Eenmaal de Heilige Geest ontvangen, door het geloof, wordt dus veel meer dan alleen maar geloven, dat je Hem ontvangen hebt.
De doop in de Heilige Geest hoeft dus niet gepaard te gaan met gevoelservaringen, hoewel het natuurlijk wel mogelijk is. Maar het is zó groots, zó allesomvattend in het leven dat het niet onopgemerkt kan blijven. En als teken mag je en kun je, door de Geest, in nieuwe tongen spreken. Dat is wat de Heer Jezus zegt in Markus 16 vers 17 (Mark. 16:17). Het is dan niet meer alleen maar geloven dat je de Geest ontvangen hebt, maar je hebt ook een teken van de Heer, want het is de Geest die in je en door je spreekt.
Zo begint het levende water al uit het binnenste te vloeien, want dit zei Jezus van de Heilige Geest (Joh. 07:38-39).
Het verstaan van Gods stem
God kent een ieders hart en Hij kent ook het verlangen om Zijn stem en leiding in het leven te verstaan. Een ieder die oprecht hierin is, komt de Heer in zijn grote liefde tegemoet.
Ieder mens die tot bekering komt is, dat mag ik geloof ik wel stellen, wel heel ver van God, en alles wat met het bovennatuurlijke te maken heeft vervreemd. Met blindheid geslagen door de god dezer eeuw, de duivel, zegt Paulus (2 Kor. 04:04). Wat belangrijk is, na de wedergeboorte, is dat al deze versluieringen vernietigd worden. Dat er, waar nodig, bevrijding plaats vindt van gebondenheden. Dat er naast het persoonlijk lezen en bestuderen van Gods woord, de Bijbel, goed onderricht gegeven wordt in de gemeente. De werkelijke Bijbelse waarheid dient verkondigd te worden. De Heer Jezus zegt immers dat de waarheid de mens vrij zal maken (Joh. 08:32).
Zo zal de mens weer vertrouwd raken met Gods wil en bedoeling voor het leven en ook ‘met Zijn wijze van spreken’. De Heilige Geest werkt en getuigt in het hart en wil niets liever dan de leiding in alle delen van het bestaan.
Herstel en genezing
Er is na de wedergeboorte een periode van herstel en innerlijke genezing nodig. Een periode van studeren, luisteren en overgave, en vooral ook van levensheiliging, voordat er gesproken kan worden van leiding in het leven door de Heilige Geest. Dat wil niet zeggen dat de Heer in die tijd de mens aan z’n lot overlaat. Integendeel, Hij zal tegemoet komen door het spreken in Zijn Woord en vooral ook door de prediking en gesprekken met broeders en zusters.
Het werkelijk geleid worden, waar broeder en zuster Demeyere ook zo vurig naar verlangen, is niet zozeer een kwestie van er om bidden, maar veel meer een nauwgezette levenswandel, afgestemd op- en in een eerlijke open omgang met de Heer.
Op de vraag, of er goede boeken zijn op dit terrein, zou ik willen zeggen dat de Bijbel zelf, gelezen met verlichte ogen des harten en een geopend verstand, verre weg het beste en betrouwbaarste boek is, om de weg ten leven te onderwijzen.

 

Pech gehad! Door Cees Maliepaard

De apostel Paulus was iemand die de mensen heden ten dage zouden omschrijven als een notoire pechvogel. Bij tijd en wijlen zat hem nu ook echt álles tegen (2 Kor. 11:23-28). Zulke mensen kun je ook nu wel tegenkomen: alles breekt hun onder de handen af, en ze schijnen het onheil op de onwaarschijnlijkste manieren naar zich toe te trekken.
Uit welke bron?
Alle rampspoed die Paulus overkwam, is terug te voeren tot een engel uit het rijk van Satan, die hem met vuisten sloeg (2 Kor. 12:07). Het was overduidelijk geen engel van de Heer, want de heilige engel uit het rijk van de Vader zijn nimmer slaande wezens: in de Schrift worden ze omschreven als dienende geesten. En deze de Here God dienende schepselen, worden door Hem naar de mensen gestuurd om zich (op Zijn aanwijzingen) naar ‘de kroon op de schepping’ dienstbaar op te stellen.
De slaande vuisten van het door Satan naar Paulus gezonden geestelijke wangedrocht, bewerkten nogal wat natuurlijk onheil in Paulus’ leven. Zij brachten hem vaak ‘in moeiten’, dat wil zeggen: zij probeerden hem in het vele werk te laten omkomen. Zulk soort aanvallen oogden wellicht nog het onschuldigst in de indrukwekkende rij uit het rijk der duisternis afkomstige narigheden. Maar ik denk dat juist de vele besognes bij het werk in de gemeenten, Paulus op gezette tijden boven het hoofd dreigden te groeien. De problematiek van het leidinggeven aan hen die zich er bewust van waren in Christus vrije mensen te zijn, loog er niet om. Want sommigen legden meer nadruk op het vrij zijn, dan op het in Christus zijn.
De bron van verzet tegen door God gegeven bedieningen, ligt uiteraard bij Diens tegenstander. Dat geldt vanzelfsprekend voor alle bedieningen – niet alleen voor het leidinggevend, maar ook voor het profetisch en het herderlijk bezig zijn. Soms zie je hoe geweldsmachten iemand die in een bediening staat overweldigen. Zo’n mens grijpt dan op een ongelimiteerde manier naar de macht, en wordt zodoende het slachtoffer van rebelse geesten. Veel vaker echter, rebelleren mensen tegen degenen die in een bediening staan. Niet zelden is jaloezie er de drijfveer van, heeft een jarenlange ervaring ons geleerd. En de herkomst van jaloerse impulsen is zonder meer in het vijandelijke kamp te traceren.
De goede bron
God is ook een bron; Hij is de bron van alle goed. De psalmdichter roept ons daarom op: “Smaakt en ziet dat de Here goed is” (Ps. 034:009). De uitwerkingen van treiterende kwelgeesten kunnen derhalve nooit op het conto van de Here God geschreven worden. Hij bewijst ons immers genade – de Schrift vermeldt in Romeinen 5 vers 17 (Rom. 05:17) dat dat zelfs een overvloed van genade is.
God is een goede bron; uit Hem welt al het goede op, meer dan we verwerken kunnen. Dat betekent dat we nooit van de stelling uit kunnen gaan dat de mens slechts zwak en onvolkomen is, en dat deze dan ook alleen maar bestaan kan omdat God aan zondige aardse stervelingen dagelijks pure genade betoont.
God is namelijk écht een goede bron. Zijn goedheid bestaat niet in het negeren van onze tekortkomingen en in het voorbijzien van ons dagelijkse falen, maar in het uitdelgen ervan en het ten diepste vernieuwen naar het innerlijk.
Daarvoor heeft Christus Jezus ons met de prijs van Zijn leven uit de macht van de boze vrijgekocht. Grondig, zoals al Zijn werken tot op de bodem gaan. En voor altijd, zoals Hij steeds vanuit een eeuwigheidsvisie te werk gaat. Daarom kunnen we met volle vrijmoedigheid toetreden tot de Bron van alle genade, want Die zal ons nimmer teleurstellen in bijbels gefundeerde verwachtingen.
Het ontvangen van genade is de normaalste zaak in Gods hemel… en op Gods aarde! Want Jezus Christus heeft daarvoor op Golgotha de basis gelegd. Een ieder die in Hem gelooft en de intentie heeft met een aards denken te breken, zal Gods genade zeker in volle omvang ervaren.
Pech gehad!
Wie dagelijks onvrijwillig onderdak aan een pechduivel verleent, behoeft zich niet langer in z’n waardigheid aangetast te voelen. Want, in Christus ingevoegd zijnde, mag je je de meerdere van Satans ontluisterende werkingen weten. Als alles je altijd tegen schijnt te zitten, kun je wel denken een repeterende pechvogel te zijn, maar dat is ene leugen uit het rijk der duisternis. Niet jij hannest als een onverbeterlijke sufkop, die nu eenmaal alles uit z’n handen laat vallen… maar het is de boze die je onzeker maakt, en dat dusdanig dat je regelmatig de controle verliest over je bezig zijn in de natuurlijke wereld. Bij Paulus lag dat trouwens anders: hij was geen aan concentratieverlies lijdend mensenkind, maar een mens Gods, die ervoer dat een satanische kwelgeest regelmatig mensen tegen hem opjutte en die zelfs de natuurlijke elementen hem naar het leven deed staan.
Wanneer we de ons van God gegeven levensterreinen onder Satans beïnvloeding moeten prijsgeven, zullen we niet langer moeten denken in termen als ‘pech gehad!’, maar zal onze intentie dienen te zijn: ‘pech gehad!’ In Christus ingevoegd zijnde, zullen we alle onzekerheden in ons leven mogen ontmaskeren als duivelse beïnvloeding. En daar is in alle gevallen bevrijding van mogelijk. Daarna zal zelfs het onhandigste stoethaspel, zich mogen gaan ontwikkelen tot de handigheid zelve! Wellicht via een lange weg, maar het zich daarop begeven is de moeite meer dan waard!

 

Mag God ons hart zien?  Door Tea Keuper

“Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, o Here, mijn rots en mijn Verlosser!”
(Ps. 019:013-015).
“Mijn zoon, geef mij uw hart”
(Spr. 23:26).
Er staan in de Bijbel heel wat teksten, uitspraken, waarin het hart ter sprake komt. In mijn concordantie bijna twee bladzijden vol. Twee ervan staan hierboven.
In het natuurlijk leven van een mens is het biologisch orgaan het hart de pomp, die het bloed, het leven door het lichaam laat stromen door een ader net als in ons lichaam. Ook is er een zuiveringsinstallatie in ons lichaam aanwezig, die het bloed zuivert.
Het onzichtbare hart
Je zou een reeks van beelden kunnen noemen, waarin we het hart ook kunnen zien als de weergave van de innerlijke mens, abstract maar toch terdege aanwezig. En dit onzichtbare, ontastbare hart heeft God ook in de mens gelegd, evenals het natuurlijk hart. Dit innerlijk is een plaats waar God graag wil wonen! In Jakobus 4 vers 5 (Jak. 04:05) staat dat God onze geest begeert met jaloersheid. Dat is ons denken, de geest, waarmee ook wij kunnen begeren! Hart en geest zijn als het ware componenten, (Van Dale: ‘samenstellend deel van het geheel’). Over ‘geest’ staan ook veel teksten aangegeven in de concordantie, (plm. 2 bladzijden).
Wanneer twee mensen, man en vrouw, elkaar leren kennen, hebben ze een tijd lang ‘verkering’. In mijn jonge jaren was dat een begrip. Men verloofde zich meestal door ringen te kopen, dikwijls een feestje te geven of ook in alle stilte dit te vieren. Het begrip ‘verkering’ hoor je niet meer zo noemen. Meestal wordt dit vervangen door ‘relatie’, met je vriend of vriendin ga je een tijdje samenwonen en als man en vrouw leven. Gaat dit goed dan besluit men wel, maar soms ook niet, te trouwen; dit is trouw te beloven aan elkaar in goede en slechte tijden… Het hart, twee harten, zijn symbolen van liefde; dikwijls staan ze op trouwkaarten afgedrukt. Hartsgesteldheid!

Helaas worden deze beloften veel te vaak verbroken, met alle nare gevolgen van dien. Verbroken relaties of echtscheidingen hebben al zoveel leed gebracht, ondanks dat het bij sommigen ook bevrijding gaf.
Hartsgesteldheid
Waarop wordt een relatie gebouwd? Wat is een goed fundament? Is het alleen iets van het gevoel, gebaseerd op natuurlijke zaken en seksuele bevrediging? Wil men nog het innerlijk van elkaar leren kennen en daarvoor het geduld opbrengen? Hoe is de hart gesteldheid van je relatie, wat leeft erin? Kent men de diepten van het innerlijk denken? Neemt men daarvoor de tijd en heeft men geduld om de ander juist daarin te leren kennen?
Ons denken en voelen is nog niet volmaakt; wij kunnen elkaar pijn doen door uitingen, het zeggen van onze gedachten, soms onbewust. Ook onze handelingen vanuit ons gevoel kunnen kwetsend zijn, overheersend. In goede boeken kun je erover lezen, zoals het gebeurt. Maar ook dat er heling en verzoening kan zijn door samen schuld te belijden en naar Jezus te gaan. Hij kent ons hart, Hij begrijpt iemands gevoel. Hij heeft ook pijn geleden en verdriet gehad over mensen, die Hem ontrouw werden!
Wat deed Jezus? Hij ging naar Vader-God en zocht Vaders hart! Daar ontving Hij troost en moed. Vrede en rust om Zijn enorme taak in de wereld, om voor de misleidde mensheid te lijden, te volbrengen.
Liefdesverhouding
De intense liefdesverhouding tussen Jezus en Zijn Vader resulteerde in de volmaakte liefde van Jezus voor Zijn Gemeente, Zijn Bruid, die Hij zonder vlek of rimpel voor de Vader als Zijn vrouw wil en zal stellen! Daar is Jezus mee bezig! Hierin hebben wij, als het volk van God, Zijn Gemeente, vrouw van Christus, een wil nodig, een inzet, een jawoord aan de Bruidegom, Jezus Christus! Zonder trouwbelofte vanuit ons hart, naar God toe, is onze relatie niet hecht, kan die relatie gauw aangevallen worden en ondermijnd, zodat het geen eenheid meer is maar vaak een schijnvertoning.
Jezus bad: “Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn” (Joh. 17:21). Deze woorden van Jezus drukken de heerlijkheid van Gods wezen uit, Zijn hart voor Jezus en… voor ons!
Als ik dit schrijf en overdenk, komt die diepe vrede en blijdschap, die alle verstand te boven gaat, mijn hart binnen en doorstroomt mijn ziel, geest en lichaam en dan stem ik in met dat heerlijke lied van aanbidding:

Als ik opzie naar Uw heiligheid,
mij verbaas over Uw lieflijkheid,
dan vervagen de dingen rondom mij door Uw helder licht.

Als ik vreugde vind heel dicht bij Uw hart,
als Uw liefde mijn wil heeft omvat,
dan vervagen de dingen rondom mij in Uw helder licht:

Heer, ik aanbid U, Heer, ik aanbid U.
U schiep mij om U te aanbidden, Heer!
Heer, ik aanbid U, Heer, ik aanbid U,
Ik leef nu om U te aanbidden, Heer!

Door God ons hart te laten zien, kunnen wij een relatie met Hem hebben, op het fundament van Jezus Christus, Zijn Zoon. Hij kwam voor ons naar de aarde om te lijden en bewerkte onze verzoening met God. Halleluja!

 

Schaduwen en licht door Truus van Kaam
De lucht is zo donker. Toch, zo hier en daar aan de zijkanten is er licht te ontdekken.
De lucht verandert en het is boeiend deze verandering te volgen.
Je kunt zien dat de duisternis steeds meer plaats moet maken voor het licht.
Zelfs tussen de schaduwen komen lichtstralen totdat het tenslotte helemaal licht is geworden.
Licht en leven kenmerken een kind van God.
Toch gaat het vaak nog moeizaam de schaduwen in ons hart te doorbreken.
Hoe doen we dat?
Waar zoeken we naar een oplossing?
Raadgevers zijn er genoeg, maar raken ze ook ons hart?
Zou de Bijbel ons licht kunnen geven?
Intussen gaat de tijd verder.
Door het geloof bemerken we verandering.
Want, zoals de zon door haar licht en warmte de schaduwen oplost, zo gebeurt dat ook in ons hart.
En uiteindelijk worden we een lichtstraal voor ieder die met ons in aanraking komt.
Een lichtende stad op een berg, die haar schijnsel werpt op een wereld die steeds donkerder wordt.
Laten we ons licht bundelen om zo een schijnwerper van licht te worden, tot heil en glorie van onze Schepper, die ons heeft geroepen tot Zijn wonderbaar licht.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

God is Vader en vader dus God…

Het is algemeen bekend dat de prediking vanuit de zware orthodoxe hoek velen ervan weerhoudt om het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Niet de genade en de waarheid door Jezus Christus staat centraal, maar leringen over uitverkiezing. En zondaar zijn tot de dood, om maar enkele facetten te noemen; beïnvloeden en bepalen het leven van velen. Satan, de grote verleider en manipulator, heeft zovelen verblind en krijgt dan vaak op allerlei terreinen vrij spel. Daaraan moesten we nog eens weer denken toen we een interview in De Telegraaf lazen met Janneke kroon, pastoraal psychosociaal, hulpverleenster. Zij is gespecialiseerd in begeleiding van vrouwen met een godsdienst trauma. Ze heeft inmiddels een eigen praktijk, na eerst een aantal jaren verbonden te zijn geweest aan het landelijk werkverband godsdienst en incest. De vrouwen die bij mij komen hebben absoluut geen zelfrespect meer. Over het algemeen zijn ze en incest slachtoffer en streng gelovig opgevoed. Hen is geleerd dat God de vader is. Waar moet je dan naartoe als die vader je pijn doet? Als God het niet eens was geweest met papa ’s handelingen, dan had hij hem immers wel gestraft. Janneke kroon vertelt verder: In de kerk wordt de meisjes geleerd onderdanig te zijn aan de man. Zeker in zwaar christelijke gezinnen wordt met de hand op de Bijbel absolute gehoorzaamheid en zwijgzaamheid geëist van de dochters. Zelfs als je vader je misbruikt, heb je dat lijdzaam te ondergaan, want God staat naast je. En moeders kunnen niet ingrijpen. Hen is die onderdanigheid aan de man immers ook met de paplepel ingegeven. Verder vertelt Janneke Kroon dat ze niet probeert vrouwen die bij haar komen om hulp, van hun geloof af te praten.: als een vrouw haar identiteit kan ontlenen aan haar god, mag ik haar dat niet afnemen. Wat is erop tegen? Wij zijn naar Gods beeld geschapen en het goddelijke licht in onszelf. Als ze die inzichten kan aanreiken, zijn we al een eind op weg. Maar ik maak het absolute geloof wel bespreekbaar. Ooit kwam er een vrouw bij mij die helemaal in paniek was. Ik ben zo bang voor de dood, zei ze, want Ik ben schuldig en dus ga ik naar de hel. Maar mijn vader is ook schuldig. En dan kom ik hem dus daar weer tegen een punt of God moet me mij zonden vergeven. En me wel toelaten in de hemel. Maar dan vergeeft hij mijn vader het misschien ook wel. Wat dan? Ik heb haar toen gevraagd: Waarom ze zo graag een kind van God wil zijn. Als je nu immers al in een hel leeft, kan alles wat je bespreekbaar maakt een stukje hemel betekenen.

De bedreiging van de natuur?

Vrijwel dagelijks verschijnen er berichten In de media over de achteruitgang van de natuur en alles wat met milieu en leven te maken heeft. Enkele berichten van de laatste tijd een punt. Het ministerie van Landbouw, een natuurbeheer en visserij, slaat alarm over het verdwijnen van onder meer het knoflookpad. De muurhagedis is de gladde slang, de boomkikker en de geelbuikvuurpad uit ons land. De beesten komen in het nauw door verzuring vergrassing en verdroging van de natuurgebieden. Twee punten van de zwammen in Nederland zijn er deze eeuw al 202 soorten verdwenen, waaronder de blozende stekelzwam, de spatelzwam, de bloemkool zwam en de roze slijmprop. 352 andere soorten worden ernstig bedreigd, zoals de geschubde stekelzwam, de grijze voorplaat en de purper bruine aardtong. Moeten wij als christenen ons daar nu druk om maken? Zullen sommigen zich afvragen. Alles gaat toch naar het einde toe en we verwachten toch een nieuwe hemel en een nieuwe aarde? Toch geloven wij dat wij ook altijd christenen ja, juist omdat we christenen zijn ook hierin een belangrijke taak hebben een punt onverschilligheid ten aanzien van het gewone leven verraadt een gebrek aan werkelijkheidszin, want juist In het alledaagse leven. Behoort openbaar te worden dat ons nieuwe schepping zijn. Geen theorie is, maar ook verweven is met onze dagelijks bestaan. Daarom zal een waarachtig christen een positieve houding die net hebben ten opzichte van alles wat met de natuur, En dus met Gods schepping, te maken, heeft. Laten we dankbaar zijn voor alles wat er gedaan wordt door bijvoorbeeld instellingen Als het Wereld Natuur Fonds, landschaps en natuurbehoud, Natuurmonumenten, en enzovoort en zelfs zoveel als in ons vermogen ligt te doen om aan te tonen dat ons christen zijn ook in dit opzicht praktisch gericht is.

Het einde van de dood?

Het Algemeen Dagblad kwam onlangs met een opzienbarend bericht onder de kop: herleving, eigen leven straks mogelijk. Het blad schrijft: binnen 30 jaar is er een geheugenchip die iemands gedachten en ervaringen bewaart. Dat beweren wetenschappers van het British Telecom. Deze zogenaamde Soul catcher zal Mensen in staat stellen hun eigen ervaringen te herleven en zelfs over te plaatsen naar de hersenen van iemand anders. De geheugenchip zou verbonden moeten worden. Met de optische zenuwen In het oog en met andere zintuiglijke zenuwen. Het apparaat slaat vervolgens de waarnemingen zoals zicht, reuk en geluid op in de vorm van zenuwimpulsen die dan worden vertaald door een computer. Volgens dokter Chris winter, Hoofd van het onderzoeksteam van British Telecom zou dit het einde betekenen van de dood, en onsterfelijkheid In de ware betekenis. We leven in een tijd dat de ontdekkingen en ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied in razendsnel tempo verdergaan. Wat vandaag nieuw is, is morgen vaak al weer achterhaald. Toch blijkt ook in onze tijd dat vele wetenschappers zichzelf dikwijls overschatten Als het aankomt op de materie, leven en dood punt. Het klare antwoord dat In de Bijbel te vinden is. Wordt volkomen genegeerd. De dood is de laatste vijand die overwonnen zal worden, zegt Paulus. Als eerste heeft de zoon van God Jezus Christus, hem al overwonnen door uit de dood van tussen de doder uit op te staan. Het laatste Bijbelboek laat duidelijk zien dat er uiteindelijk een totale overwinning over de dood zal zijn. Punt de dood is nu nog de grootste troef in handen van de vorst der duisternis, maar zijn eind afgang is zeker. En voor allen die geloven In het volbrachte werk van Jezus Christus. Ja dood, het lichamelijk sterven, geen angst meer aan. De zekerheid van het nieuwe, eeuwige leven is immers iets wat onaantastbaar is en veiliggesteld voor het rijk der duisternis. Het Koninkrijk Gods, waartoe iedere nieuwe schepping behoort, is onwankelbaar Koninkrijk wat blijft bestaan tot in alle eeuwigheid.

 

Pastor zijn op authentieke wijze door Evert van de Kamp

 

Met wat ‘pennenstreken’ wil ik iets schrijven over het hoek ‘Dragende Delen’, omdat ik vind dat het een fijn en waardevol boek is.

Wim Bouw, voorzitter werkgroep ‘Gebed’ (EA), schrijft: “Eigenlijk had dit boek in Nederland al twintig of dertig jaar eerder moeten verschijnen. Ik ben er immers van overtuigd, dat dit zeer kostbare boek -als het goed is- een totale revolutie in het leven en werken kan, maar ook zal veroorza­ken”.

De ondertitel vermeldt dat het een boek voor de pastor is. In principe behoren wij dat allemaal te zijn. Daarom is het een boek voor iedere geïnteresseerde christen en vooral voor hen die een taak in de gemeente heb­ben of dat ambiëren, de ‘dragende delen’.

De schrijver van ‘Dragende Delen’ is Eugene H. Peterson. Hij werkte in de USA 29 jaar binnen de Presbyteriaanse kerken. Nu is hij hoogleraar spirituele theologie aan het Regent College in Vancouver, Canada. Peterson is bepaald niet de zogenaamde studeerkamergeleerde, maar een man die in zijn persoonlijk leven en zijn leven in de gemeente de Bijbelse principes van leiding geven gestalte geeft. Het boek is uit­gebracht door Ekklesia, de uitgever van theologische verzendboekhandel. Paraklesis Boeken in Gorinchem.

Driedeling

Voor hen die in de gemeente leiding geven zijn drie aspecten fundamen­teel. Peterson benadrukt dat deze drie de vorm bepalen van alles wat eruit voorkomt. Deze drie aandachtsvelden zijn: het gebed, het lezen – van de Schrift en het geven van geestelij­ke begeleiding. Deze drie zaken zijn fundamenteel, maar spelen zich ook in het verborgene af.

Dat doet ons natuurlijk meteen den­ken aan de woorden van de aposte­len in Handelingen 6 vers 5: (Hand. 06:05) Wij zullen ons houden aan het gebed en de bediening van het Woord .

Peterson: “De drie gebieden waar ik het over heb, hebben alles te maken met aandacht. Bidden wil zeggen dat ik vol aandacht voor God zelf pro­beer te staan. Door het lezen van de Bijbel richt ik mijn aandacht op God en hoe Hij zich openbaart in woord en daad. Wanneer ik geestelijke begeleiding geef, richt ik mijn aan­dacht op wat God aan het doen is in de persoon die ik op dat moment voor me heb. Steeds is het God op wie we onze aandacht proberen te richten. De context waarbinnen dit gebeurt, verschilt: in gebed ben ik dat zelf; in het bezig zijn met de Bijbel is het de gemeenschap der heiligen, de eeuwen door; wanneer we geestelijke begeleiding geven, is het de persoon die we voor ons heb­ben. God is degene op wie we in de eerste plaats onze aandacht richten binnen deze verschillende situaties. Toch gaat het nooit om God-op-zich- zelf. Het gaat altijd om God in relatie tot: tot mij, tot zijn volk, tot deze per­soon”.

Peterson komt niet met de zoveelste cursus over gebed, over omgaan met de Bijbel of over het geven van geestelijke begeleiding. Wel vraagt hij indringend bezig te zijn met deze drie aandachtspunten. Anders verlie­zen we het allerbelangrijkste in taak, roeping en bediening.

Daarom laat hij ons kijken in zijn eigen keuken, in de dagelijkse prak­tijk van een werker in de gemeente.

Gebed

Bidden is een gedurfde bezigheid. We plaatsen onze eigen woorden naast woorden van een geheel ande­re orde.

Een citaat: “Wanneer we bidden, gebruiken we woorden die ons in contact brengen met woorden die ceders doen breken, die de wildernis doen beven, die eiken laten schud­den, en die hele bossen ontschorsen (Ps. 025:005-009).

Wanneer we bidden, gebruiken we woorden die tot gevolg kunnen heb­ben dat we bevend uitroepen: ‘Wee mij! Ik ga ten onder; want ik ben een man onrein van lippen’ (Jes. 06:05). Wanneer we bidden, lopen we een meer dan gemiddelde kans dat we, onder protest, uitkomen op een plek waar we nooit hadden willen zijn, waarbij we liever dood zouden willen zijn dan dat we het leven oppakken waar God ons in onderdompelt. ‘Nu dan Here, neem toch mijn leven van mij, want het is mij beter te sterven dan te leven’ (Jona 04:03). Wij willen leven op onze voorwaarden en niet op die van God. Maar wanneer we bidden, lopen we het risico dat we betrokken raken bij Gods voorwaar­den”.

Bidden is het mooiste wat er is. Toch is veel gebed slap en oppervlakkig, dus onbeduidend. Daar moeten we vanaf. Daarom houdt Peterson een vurig pleidooi voor krachtig gebed en dus voor het herstel van het Psalmboek. De Psalmen zijn in de marge verdwenen, belandden in de coulissen van het historisch toneel. En daarmee de aanbidding en de profetie, stelt Peterson.

Ik hoorde een voorganger, die een poosje in de luwte moest omdat zijn kracht op was, zeggen: “Ik ben de Psalmen weer eens gaan lezen. Wat een kracht en troost bood God mij daardoor”! De Psalmen zijn eigenlijk de antwoorden van de mens naar God toe. Zij antwoorden God die redding en heil (heling) in ons tot aanzijn roept. De Psalmen geven woorden aan ieder aspect van het leven van gelovigen.

“Ja”, zegt Peterson, “de mens in gebed geeft vanuit zijn hele, diep doorleefde, concrete dagelijkse bestaan, antwoord op de totaliteit van Gods aanwezigheid”. Onze Heer ver­wacht dat wij er zijn, voor Hem. In werkelijke aanbidding, in Geest en Waarheid, komt dat tot uiting. Daar moet je de tijd voor nemen!

De Schrift

Christenen hebben altijd belangstel­ling voor de Schrift. Ze willen God horen spreken en niet omdat ze allerlei opmerkelijke beweringen wil­len analyseren. Als Peterson dit zegt, komt hij meteen met de waarschu­wing dat het lezen van de Schrift niet hetzelfde is als het luisteren naar God. Dat je het ene doet, houdt niet automatisch in dat je het andere ook doet. Vaak veronderstellen we dat dit wel zo is. Het gebeurt, wanneer we de Schrift lezen en uitleggen of ero­ver spreken, we er niet meer naar luisteren. Lezen is nog geen luiste­ren naar en… gehoorzamen.

Luisteren en lezen zijn twee verschil­lende dingen.

Peterson: “Omdat het luisteren naar het Woord van God zo verraderlijk makkelijk afglijdt naar alleen maar het lezen van het Woord van God, moeten we een analytische waak­zaamheid aan de dag leggen. Het is belangrijk om met al onze energie onze oren weer te spitsen”.

Ezra Pound dichtte: “Vertel het mij, laat het me allemaal weten, ik schrok het op met uitgestrekte oren”!

Lezen moet overgaan in luisteren. We saboteren de Bijbel als we de Schrift op dezelfde manier lezen als ons ochtendblad, zonder de stem van de mens die de krant schreef nog te horen. Lezen kan luisteren worden. De Geest maakt levend! Gebed en Woord brengt Hij bij elkaar. Uw Woord is in mijn ‘binnenste.

Geestelijke begeleiding

Geestelijke begeleiding is het derde aspect van dit boek en zeker niet het gemakkelijkste. Peterson verhaalt van een man, op zoek naar God, die gedurende enige maanden bij vijf voorgangers te rade ging.

Ze faalden alle vijf. Dat was geen ver­rassing. De persoonlijkheid van de man was zeer complex. Het illus­treert hoe moeilijk het is om een geestelijk begeleider te zijn en dat pastorale wijsheid niet op recept ver­krijgbaar is. Er zijn geen standaard ‘succes-verzekerd’-formules. Door de fouten leren we in ieder geval hoe het niet moet.

Peterson probeert ons wel op het goede been te zetten (sterk verkort een paar aanwijzingen):

1.

Werk aan een houding van ontzag. Wees bereid om je te verwonderen. Degene die voor je zit draagt toch, hoe verfomfaaid ook, het beeld van God in zich. Hij of zij is een tempel van de Heilige Geest. Ben ik bereid om vol verbazing te zijn over wat God heeft gemaakt, of ben ik alleen keihard bezig om mijn observaties te rubriceren en in hokjes te stoppen (biologie, psychologie, sociologie)? Mijn basisoriëntatie zal zijn dat de betekenis van wat ik voor me zie niet ligt in wat ik zie, maar in wat Christus heeft gezegd en gedaan. Wat ik voel of denk en wat deze mens voelt of denkt, is veel minder relevant dan wat Christus heeft gezegd en gedaan. Voor deze mens is Christus gestorven, naar deze mens gaat zijn liefde uit: een ontzag­wekkend feit!

2.

Ik kan het bewustzijn van mijn onwe­tendheid cultiveren.

Er is zoveel wat ik niet weet wanneer ik een mens voor mij heb. ik heb geen toegang tot al diens jaren en opeenstapeling van ervaringen. Het grootste gedeelte van dit territorium zal mogelijk nooit in kaart gebracht worden. Maar stukje bij beetje zal er iets aan de orde komen tijdens een gesprek. Het is moeilijk om me bewust te blijven van mijn onwe­tendheid. Je kunt al gauw een pose van alwetendheid aannemen. Maar er is zoveel meer dat we niet weten. Een dimensie aan mijn onwetend­heid die tot nog meer nuchterheid stemt, betreft God. Welke weg is God met deze mens gegaan, voordat hij of zij bij mij terecht kwam?

God wil deze mens ontmoeten; deze mens wil, hoe ongericht dat verlan­gen ook mag zijn, God ontmoeten. Ik moet dit gesprek niet manipule­ren en ik mag de omstandigheden niet zo vormgeven, dat het de schijn wekt dat ik de regisseur ben; dan loop ik God voor de voeten.

3.

Mijn gerichtheid kan ik op gebed culti­veren.

Ik ga uit van de veronderstelling dat de mens ten diepste van mij wil leren hoe hij moet bidden of toe kan groeien naar volwassenheid in gebed.

Maar als een mens werkelijk op zoek is naar het gesprek met God, ben ik verkeerd bezig, als ik mijzelf de eer­ste plaats toeken in dat gesprek. Als ik in het gesprek overheersend bezig ben, door geen aandacht te geven aan het Woord van God en Zijn aan­wezigheid en genade, of door Hem slechts een ceremoniële positie te geven, loop ik in de weg.

Er moet een basisgerichtheid op gebed zijn, een bereidheid om te bid­den. Dan kunnen we geestelijk rich­ting geven vanuit het besef, dat het plaats vindt in de actieve aanwezigheid van God. Ons spreken krijgt zijn vorm doordat Hij spreekt en luistert, doordat Hij er is.

Clemens van Alexandrië noemde bidden: ‘God gezelschap houden’.

Tenslotte

Met een hap en een snap heb ik geprobeerd u een heel klein ietsje, niet meer dan dat, van dit indrukwekkende boek te laten proeven. U moet het uiteraard zelf lezen; luiste­rend lezen een en andermaal, er niet door heen jagen. Het verdient eerlij­ke aandacht. Zo geeft het ^el zegen! Drs. J. van der Linden in het werk­schrift ‘Spiritualiteit’: “Door zijn stijl is ‘Dragende Delen’ een genoegen om te lezen. Het daagt je uit om opnieuw na te denken over je eigen motivatie en identiteit”.

 

 

 

Het geestelijke internet door Jan H Weerd

 

“Hij zal u de weg wijzen tot de volle waarheid” (Joh. 16:13).

Internet, een nieuw fenomeen! Al mee kennis gemaakt? Nee?

Dan wordt het toch tijd! Kortgezegd: Een netwerk van computers over de hele wereld, die met elkaar verbon­den zijn. Als je er op aangesloten bent, dan kun je, thuis vanachter je computer de opgeslagen informatie raadplegen. Je kunt internet ook gebruiken om post te versturen, de zogenaamde e-mail. Een waardevolle aanvulling op de andere communicatiemiddelen in dit zogenaamde communicatie-tijdperk, met voor- en nadelen! Maar om te kunnen inter­netten heb je wel een zogenaamd modem nodig. Dit modem verbindt je eigen computer via de telefoonlijn met andere computers overal ter wereld en zet elektronische signalen om in bruikbare informatie.

Je zou een modem misschien kun­nen vergelijken met onze menselijke geest. Met onze geest ontvangen we signalen op en zetten deze om in bruikbare, onbruikbare, goede of slechte informatie.

Internet is zeer praktisch. Vanachter je computer kun je op ontdekkings­reis gaan en contact leggen met de andere kant van de wereld en met elkaar communiceren. Een nadeel is, dat er via internet ook negatieve informatie wordt verspreid en dus ook kan worden opgevraagd, zoals bijvoorbeeld geweldvideo’s, discrimi­nerende teksten, (kinder)porno, enz. Echte fanatiekelingen brengen menig uurtje achter hun computer door met internetten. Er zijn bijna onbeperkte mogelijkheden.

Maar met onze geest kunnen we ook op ontdekkingsreis gaan, echter dan in de geestelijke wereld. Zowel in positieve als negatieve zin. Op zoek naar bruikbare informatie, op zoek naar de waarheid.

We kunnen ons openstellen voor de geestelijke rijkdommen, die God ons wil schenken, zoals bijvoorbeeld lief­de, wijsheid, kracht, hoop, genezing, herstel, bemoediging, vertroosting en nog veel meer! Deze dingen verrij­ken ons!

Maar het is ook mogelijk je open te stellen voor allerlei verkeerde occulte zaken vanuit het rijk der duisternis, zoals bijvoorbeeld helderziendheid, het raadplegen van geesten van over­ledenen, waarzeggerij, enz., of ande­re negatieve invloeden, zoals bijvoor­beeld gedachten van minderwaar­digheid, haat, liefdeloosheid, egoïs­me, enz. Deze dingen brengen men­sen in gevaar en zorgen ervoor, dat ze verduisterd raken in hun ver­stand, zodat ze Gods liefde niet meer ervaren en de waarheid niet meer onderkennen. Ze brengen scheiding tussen God en mens.

Toegang tot Gods hart

Als christen kunnen we met onze geest door gebed toegang hebben tot het hart van God. Onze geest nemen we overal mee naar toe. We kunnen dus overal gelijk inschakelen. We kunnen gemeenschap hebben met de Geest Gods, de Heilige Geest. Hij kan ons tonen, wat er in het hart van God leeft, hoe Hij over ons denkt en ons laten delen in Zijn heerlijkheid. De waarheid komt dan aan het licht. En dus ook de plannen van God met de mens. We krijgen inzicht in de geestelijke realiteit. Als we naar Jezus kijken, dan zien we dat zijn geest voortdurend verbonden was met zijn Vader. Hij nam de tijd om de grootste informatie- en inspi­ratiebron aller tijden te raadplegen. Jezus ontdekte al op jonge leeftijd hoe onuitputtelijk deze bron is. Daarom rijst de vraag: Hoe functio­neert onze modem(geest)? Is het aangesloten op de grootste inspiratie­bron aller tijden? Hoe vaak schake­len we in en brengen we tijd door met de Heer? Wat weten we al van Gods waarheid en realiteit? Wat wil­len we weten en hoe kunnen we dat te weten komen? En wat doen we met de verkregen informatie? Worden we er door geprikkeld? En zet het ons in beweging?

Als je aan het internetten bent krijg je soms een kick, als je leuke dingen ontdekt. Je zoekt verder, om meer te weten te komen. Zo kunnen we ook geestelijk verder zoeken naar de levensbronnen van God en de rijk­dommen van Gods woord ontdekken en navolgers worden van Jezus Christus.

Eén ding staat vast als we voortdu­rend contact zoeken met het hart van God, zijn Heilige Geest, dan zullen we de waarheid gaan verstaan, ont­dekken wat God voor ons klaar heeft liggen en begrijpen hoe Hij in ons leven tot zijn doel wil komen. Het zal ons prikkelen en in beweging zet­ten!

We worden namelijk opgeroepen om openbaar te worden als zonen Gods, om gelijk we het beeld van de stoffe­lijke, aardse mens (Adam) hebben gedragen, ook het beeld van de hemelse mens (Jezus Christus) te gaan dragen.

 

Eén God en één Christus door Gert Jan Doornink

“Er is geen (ander) God dan Eén” (1 Kor. 08:04b).
Binnen de gemeente van Jezus Christus is vooral de laatste jaren een felle discussie aan de gang over de plaats en positie van Christus in ons geloofsleven. Nu is een discussie op zich niet erg. Integendeel: op gezonde wijze discussiëren werkt vaak erg verhelderend. Standpunten worden herzien of gecorrigeerd. We kunnen leren van elkaar en wanneer er respect is voor de mening van de ander kunnen wij verder praten en openbaren daarmee de gezindheid van Christus.
Bij veel discussies schuilt echter een gevaarlijk addertje onder het gras: de duivel probeert meningen te laten escaleren en zal niet nalaten dat het discussiëren overgaat in het elkaar bestrijden en in een verkeerd daglicht te stellen. Gevolg: verwijdering van elkaar, het niet meer openstaan voor de mening van de ander, de ander het etiket ‘dwaalleer’ opplakken, etc.
Dit valt ook op te merken ten aanzien van de discussie over Jezus, de Zoon van God, zoals die de laatste jaren gevoerd wordt. In de ogen van sommigen wordt het zelfs als een soort misdaad gezien als men ook maar iets afwijkt van de gevestigde en vastgeroeste meningen zoals die eeuwen hebben bestaan, met name in de traditionele kerken, maar ook in vele andere gemeenschappen. Meningen die niet het ‘goddelijke leven’ in zich hebben, maar veel meer als kenmerk dragen: ‘de dood in de pot’.
Nieuwe inzichten breken baan
Nu in onze dagen de waarachtige gemeente tot ontwaken is gekomen en door geestelijke groei vele christenen zich ontwikkelen tot stabiele, volwassen christenen, ontstaat er openheid voor nieuwe inzichten en worden oude inzichten overboord gezet. Deze ‘nieuwe inzichten’ werden eeuwenlang door de vorst der duisternis onder de dekmantel gehouden, maar naarmate de kracht en het inzicht in de waarachtige gelovigen, door de werking van Gods Geest, gaat toenemen, moet de duivel ook in dit opzicht gelukkig terrein prijsgeven.
Eén van deze inzichten, waarvoor wij onze ogen behoren te openen, is het duidelijke onderscheid dat er bestaat tussen God en Jezus Christus. Wie dit onderscheid weg wil vlakken en bijvoorbeeld de Zoon van God op één lijn wil stellen met God de Vader, door Hem als een soort ’tweede God’ te gaan beschouwen, doet afbreuk aan de duidelijke gegevens hierover zoals bijvoorbeeld de apostel Paulus die in zijn brieven heeft genoteerd.
In 1 Korinthiërs 8 vers 5 (1 Kor. 08:05) schrijft hij dat er maar één God, de Vader is, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn. Maar daarnaast, schrijft Paulus, is er ook maar één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem.
En in 1 Timótheüs 2 vers 5 (1 Tim. 02:05) schrijft hij: “Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus”.
In Johannes 8 vers 40 (Joh. 08:40)noemt Jezus zichzelf mens.
Een duidelijk onderscheid
Er is dus een duidelijk onderscheid. En waaruit bestaat dat onderscheid? God is ‘God’ en Jezus Christus is ‘mens’. Door de opmerking die Paulus aan Timótheüs maakte, blijkt echter dat Jezus wel een bijzonder mens was: Hij was de eniggeboren Zoon van God die op bijzondere wijze geschapen was. Uit God de Vader en de mens Maria geboren was Hij niet God zelf, maar mens Gods. De echte mens, zoals die de Vader voor ogen stond al van voor de grondlegging der wereld. Uit de Vader en als de Vader. Niet de Vader zelf.
Als Jezus geen mens was zou Hij ook nooit de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Gods wezen, zoals Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt, kunnen zijn! Betekent dit nu dat we afbreuk doen aan de waarde van het verlossingswerk van Jezus Christus? Integendeel! Juist het omgekeerde is het geval. De werkelijke betekenis van deze Godsdaad krijgt juist veel meer waarde als wij daarvoor oog gaan krijgen. Hoe oneindig groot en hoe onuitsprekelijk heerlijk komt hierdoor Gods grote liefde jegens de mens -de kroon van Zijn schepping- tot uitdrukking!
Als enig geschapen Zoon van God was Hij de volmaakte beelddrager van God. Wie hier eenmaal oog voor krijgt ontdekt de geweldige liefde en wijsheid die God openbaarde ten aanzien van de mensheid.
Niet afstand scheppend
Het onderscheid tussen God en Jezus Christus, is daarom ook geen afstand scheppend onderscheid. Want de mens is de hoogste vorm van Gods scheppingswerk: de kroon van Zijn schepping. En God heeft de mens nooit los- of in de steek gelaten. Jezus Christus was de ‘middelaar’ tussen God en mensen en Hij kon dit alleen zijn omdat Hijzelf mens was (1 Tim. 02:05) zegt Paulus! Juist daardoor kon Hij ook verzoening teweegbrengen tussen de mens die in zonde was gevallen en de heilige God. Hij werd voor ons tot zonde gemaakt (2 Kor. 05:21).
Daardoor was ook de ‘geestelijke waarde’ van Jezus Christus even groot als die van God zelf. Paulus schrijft zelfs dat Hij ‘aan God gelijk was’ en ook lezen wij op enkele plaatsen dat Hij ‘God’ genoemd wordt. Maar net zo min als wij ons ‘Christus’ kunnen noemen, ook niet wanneer wij ooit gelijkvormig aan Hem zullen zijn, geldt dit ook voor het feit dat Christus zich niet ‘God’ kon laten noemen. Hij deed dat trouwens zelf ook geen enkele keer!
Een grote leugen
De afstand die er in de loop der eeuwen ontstaan is en waardoor het wordt voorgesteld dat God ergens vanaf een hoog verheven troon aan de touwtjes trekt, waarbij de nietige mens machteloos mag toekijken, is één van de grootste leugens uit het rijk der duisternis. Miljoenen mensen zijn daardoor verstoken gebleven van de heerlijkheid Gods, zoals die in het nieuwe leven in Christus tot ons komt. En dat terwijl God wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen (1 Tim. 02:04).
Bovendien werd het ‘behouden worden’ voorgesteld als ‘een later in de hemel komen’, terwijl nu al onze plaats met Christus in de hemel is! Ook weer zo’n leugen uit het rijk der duisternis. Volwassen christenen leren hem echter steeds meer te ontmaskeren en te overwinnen.
Door het geweldige feit dat Jezus als mens -vol van de Geest van God- uiteindelijk de duivel volledig heeft overwonnen en onttroond, heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken! (Filip. 02:09).
Dat was dus geen automatisme, zoals wel eens wordt voorgesteld: ‘Hij was immers God en dus was het voor Hem een koud kunstje…’ Wat een verdraaiing van de waarheid en wat een miskenning van het verlossingswerk van Jezus Christus. Terecht komt Paulus in zijn brief aan de Filippenzen tot de uitroep: “Jezus Christus is Here, tot eer van God de Vader!” (Filip. 02:11).
Hoge positie
De hoge positie die Jezus Christus nu heeft, gezeten aan de rechterhand van de troon van de Vader, is echter ook weggelegd voor allen die in Zijn voetsporen gaan. Zo lezen wij in Openbaring 3 vers 21(Openb. 03:21): “Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon”
Hoe meer wij oog gaan krijgen voor het geweldige perspectief van het heilsplan van God, hoe meer wij afstand gaan nemen van dode dogma’s en formules. Zij hebben nooit gewerkt en zullen nooit gaan werken, ook al zijn of worden ze vastgesteld en vastgelegd na vaak eindeloze en oeverloze discussies op allerlei officiële kerkvergaderingen. Zij hebben geen zeggingskracht in de ogen van God omdat zij de geestelijke invulling missen, want de letter doodt, maar de Geest (het ‘werkzame onderdeel’ van God) maakt levend!
Ingevoegd in de Christus
Er is één God en één Christus. Beiden hebben hun eigen plaats in het grote plan van God tot voltooiing van Zijn schepping, zoals ook wij die hebben. Want het heerlijke is dat wij, door het geloof in het volbrachte verlossingswerk van Christus, daar volledig bij zijn ingevoegd. In Christus zijn wij nieuwe scheppingen. In Hem zijn wij ten volle betrokken en ingeschakeld in Gods plan. En wij mogen delen in Zijn volle heerlijkheid. Opnieuw willen wij de apostel Paulus citeren die dat zo prachtig en duidelijk onder woorden brengt: “In Christus woont al de volheid der godheid lichamelijk; en gij hebt de volheid verkregen in Hem, die het hoofd is van alle overheid en macht” (Kol. 02:09-10).
Zoals Christus één was met de Vader, waardoor Hij immuun was voor de infiltratiepogingen uit het rijk der duisternis, mogen ook wij dat zijn. In ieder geval gaan wij dat ook hoe langer hoe meer leren. God wil niets liever dan dat, want Zijn wil is “het goede, welgevallige en volkomene” (Rom. 12:02b).
Zoals Christus de volmaakte beelddrager was van de Vader (Kol. 01:15; 2 Kor. 04:04b), mogen ook wij dat zijn. En omdat wij daartoe geroepen zijn zal dat zeer zeker ook in ons leven gerealiseerd worden. Wij zijn immers bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Christus (Rom. 8:29)? Daarom geloven wij met heel ons hart dat wij dat gaan beleven, want:

God heeft ons een doel geven,
God heeft ons oneindig lief.
Heerlijk is het nieuwe leven,
onbegrensd ons perspectief.

Hoog en hoger voert de weg ons,
wij gaan voort in ’s Heren kracht,
als verlosten en bevrijden,
roemend in Gods wond’re macht!

 

Mag God ons hart zien? door Tea Keuper

“Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U wel­gevallig zijn, o Here, mijn rots en mijn Verlosser!’’ (Psalm 019:013-015)- “Mijn zoon, geef mij uw hart’’ Spreuken 23 vers 26 (Spr. 23:26).

Er staan in de Bijbel heel wat tek­sten, uitspraken, waarin het hart ter sprake komt. In mijn concordantie bijna twee bladzijden vol. Twee ervan staan hierboven. In het natuur­lijk leven van een mens is het biolo­gisch orgaan het hart de pomp, die het bloed, het leven door het lichaam laat stromen door een adernet in ons lichaam. Ook is er een zuiveringsin­stallatie in ons lichaam aanwezig, die het bloed zuivert.

Het onzichtbare hart

Je zou een reeks van beelden kunnen noemen, waarin we het hart ook kunnen zien als de weergave van de innerlijke mens, abstract maar toch terdege aanwezig. En dit onzichtba­re, ontastbare hart heeft God ook in de mens gelegd, evenals het natuur­lijk hart. Dit innerlijk is een plaats waar God graag wil wonen! In Jakobus 4 vers 5 (Jak. 04:05) staat dat God onze geest begeert met jaloersheid. Dat is ons denken, de geest, waarmee ook wij kunnen begeren! Hart en geest zijn als het ware componenten, (Van Dale: ‘samenstellend deel van het geheel’). Over ‘geest’ staan ook veel teksten aangegeven in de concordan­tie, (plm. 2 bladzijden).

Wanneer twee mensen, man en vrouw, elkaar leren kennen, hebben ze een tijd lang ‘verkering’. In mijn jonge jaren was dat een begrip. Men verloofde zich meestal door ringen te kopen, dikwijls een feestje te geven of ook in alle stilte dit te vieren. Het begrip ‘verkering’ hoor je niet meer zo noemen. Meestal wordt dit ver- vangen door ‘relatie’, met je vriend of vriendin ga je een tijdje samenwo­nen en als man en vrouw leven. Gaat dit goed dan besluit men wel, maar soms ook niet, te trouwen; dit is trouw te beloven aan elkaar in goede en slechte tijden… Het hart, twee harten, zijn symbolen van liefde; dik­wijls staan ze op trouwkaarten afge­drukt. Hartsgesteldheid!

Helaas worden deze beloften vee! te vaak verbroken, met alle nare gevol­gen van dien. Verbroken relaties of echtscheidingen hebben al zoveel leed gebracht, ondanks dat het bij sommigen ook bevrijding gaf.

Hartsgesteldheid

Waarop wordt een relatie gebouwd? Wat is een goed fundament? Is het alleen iets van het gevoel, gebaseerd op natuurlijke zaken en seksuele bevrediging? Wil men nog het inner­lijk van elkaar leren kennen en daar­voor het geduld opbrengen? Hoe is de hart gesteldheid van je relatie, wat leeft erin? Kent men de diepten van het innerlijk denken? Neemt men daarvoor de tijd en heeft men geduld om de ander juist daarin te leren kennen?

Ons denken en voelen is nog niet volmaakt; wij kunnen elkaar pijn doen door uitingen, het zeggen van onze gedachten, soms onbewust Ook onze handelingen vanuit ons gevoel kunnen kwetsend zijn, over- heersend. In goede boeken kun je erover lezen, zoals het gebeurt. Maar ook dat er heling en verzoening kan zijn door samen schuld te belijden en naar Jezus te gaan. Hij kent ons hart, Hij begrijpt iemands gevoel Hij heeft ook pijn geleden en ver­driet gehad over mensen, die Hem ontrouw werden!

Wat deed Jezus? Hij ging naar Vader-God en zocht Vaders hart^ . Daar ontving Hij troost en moed. Vrede en rust om Zijn enorme taak in de wereld, om voor de misleidde mensheid te lijden, te volbrengen.

Liefdesverhouding

De intense liefdesverhouding tussen Jezus en Zijn Vader resulteerde in de volmaakte liefde van Jezus voor Zijn Gemeente, Zijn Bruid, die Hij zonder vlek of rimpel voor de Vader als Zijn vrouw wil en zal stellen! Daar is Jezus mee bezig! Hierin heb­ben wij, als het volk van God, Zijn Gemeente, vrouw van Christus, een wil nodig, een inzet, een jawoord aan de Bruidegom, Jezus Christus! Zonder trouwbelofte vanuit ons hart, naar God toe, is onze relatie niet hecht, kan die relatie gauw aangevallen worden en ondermijnd, zodat ze geen eenheid meer is maar vaak een schijnvertoning.

Jezus bad: “Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn” (Joh. 17.21). Deze woorden van Jezus drukken de heerlijkheid van Gods wezen uit, Zijn hart voor Jezus en… voor ons! Als ik dit schrijf en overdenk, komt die diepe vrede en blijdschap, die alle verstand te boven gaat, mijn hart binnen en doorstroomt mijn ziel, geest en lichaam en dan stem ik in met dat heerlijke lied van aanbidding:

Als ik opzie naar Uw heiligheid, mij verbaas over Uw lieflijkheid, dan vervagen de dingen rondom mij door Uw helder licht.

Als ik vreugde vind heel dicht bij Uw hart,

als Uw liefde mijn wil heeft omvat, dan vervagen de dingen rondom mij in Uw helder licht:

Heer, ik aanbid U, Heer, ik aanbid U. U schiep mij om U te aanbidden, Heer! Heer, ik aanbid U, Heer, ik aanbid U, Ik leef nu om U te aanbidden, Heer!

Door God ons hart te laten zien, kunnen wij een relatie met Hem hebben, op het fundament van Jezus Christus, Zijn Zoon. Hij kwam voor ons naar de aarde om te lijden en bewerkte onze verzoening met God. Halleluja!

 

 

Project Engelse lectuur door Hessel Hoefnagel

 

Hessel Hoefnagel schrijft: “Graag wil ik langs deze weg de lezers van Levend Geloof informeren aangaande het begin vorig jaar opge­starte project met betrekking tot het vertalen en verzenden van Bijbelstudie-materiaal naar leiders van evan­gelisch georiënteerde gemeenten in Afrikaanse landen.

In de maanden februari en mei zond ik een brief aan de leiding van alle gemeenten en groepen in Nederland en België, waar ik min of meer con­tact mee onderhield, met de vraag om dit project te beoordelen en zich zo mogelijk in geestelijke en finan­ciële zin hierachter te willen stellen. Een aantal gemeenten en ook enkele individuele personen, hebben sindsdien op dit verzoek positief gereageerd door hun ondersteuning te laten blijken. Ook werden op mijn verzoek namen van broeders en zus­ters aangeleverd voor de samenstel­ling van een stuurgroep. Deze stuur­groep is in het voorjaar samengesteld en heeft inmiddels in enkele bespre­kingen de eerste stappen tot de reali­satie van het project gezet.

Als doel heeft de projectgroep gesteld dat de bijbelstudieseries-in- les vorm ‘Op weg naar de volkomen­heid’ (fundamenteel) en de vervolg- serie ‘De Geest van de Gemeente’ vooreerst zouden worden vertaald in het Engels en gedrukt in een oplage van 2000 exemplaren per serie. De eerste (proef)druk van 500 stuks van ‘Op weg naar de volkomenheid’ is inmiddels via de Stichting ‘Oogstveld’ (Hans en Fiet van Boven) aan contactadressen van een aantal gemeenten in Kenia, Ghana en Zaïre gezonden, alsmede naar het zendingsechtpaar Ulbe en Vera Smit (Indianenzending Noord-Amerika) en enkele andere adressen.

Deze eerste zending heeft tot positie­ve reacties geleid en men is zeer ver­heugd over de geboden mogelijkheid inzake doelgericht bijbelonderwijs. De vele (snelgroeiende, maar tevens ook financieel-arme) gemeenten kampen namelijk met een groot tekort aan gedegen studiemateriaal, waarmee men structureel kan wer­ken tot opbouw van (nieuwe) gelovi­gen.

Onlangs zijn de (deels her-)gedrukte boekjes van beide titels (totaal 3500 stuks) door de drukker afgeleverd. De stuurgroep zal nu de wegen bepa­len waarlangs ze op de juiste bestem­ming zullen komen, zodat ze bin­nenkort verzonden kunnen worden. (N.B. – Als u dit leest, zal de verzen­ding naar verwachting al hebben plaatsgevonden).

Voor de financiering van dit project (geraamd op ca. fl. 10.000,- a fl. 12.000,-) is ca. fl. 8000,- binnenge­komen. Er ontbreekt dus nog onge­veer fl. 2000,- a fl. 4000,-. Als stuur­groep hebben we de verwachting, dat dit ‘gat’ middels bijdragen nog opge­vuld zal worden en er geleidelijk zelfs geld zal binnenkomen voor een vervolg in vertaling, druk en verzen­ding van meer materiaal, zo mogelijk ook in andere talen. Inderdaad zijn ‘de velden wit om te oogsten’ en het aanleveren van ‘oogstmateriaal’ is een actuele zaak, om zodoende de ‘arbei­ders’ van ‘gereedschap’ te kunnen voorzien.

Met vrijmoedigheid, vanwege het gebleken belang, beveel ik dit projekt allereerst in uw gebeds- en aanslui­tend in uw mogelijke financiële steun aan. Zo gewenst kunt u bij mij meer informatie verkrijgen”.

Naschrift redactie

Wij kunnen dit zendingswerk, dat op initiatief van onze mederedacteur Hessel Hoefnagel is ontstaan, van harte bij onze lezers en lezeressen aanbevelen! De boekjes zijn niet alleen inhoudelijk van hoge ‘geeste­lijke kwaliteit’, maar zien er ook wat uitvoering betreft aantrekkelijk uit.

Bijdragen kunnen gestort worden ten name van: Penningmeester V. E. G. Emmen e. o., Emmen, met vermelding: ‘Fonds Lectuur Project’.

 

Als ziende de Onzienlijke door Gert-Jan Doornink

Wie enigszins thuis is in de Bijbel heeft ongetwijfeld de tekst wel eens gelezen in de brief aan de Hebreeën waar gesproken wordt over Mozes, die standvastig bleef, “als ziende de Onzienlijke’’ (Heb. 11:27). We waren dan ook nieuwsgierig wat er in NRC- Handelsblad geschreven stond toen we een stukje tegenkwamen onder bovenstaande titel. Uit de subtitel ‘Bijbelplaats’ bleek al dat het hier zou gaan om een ‘geestelijke bijdra­ge’. Het begint zo: “Mijn zoontje vroeg mij op peinzende toon: ‘Mam, hoe zou God er nou uitzien?’ Voor theologische vragen van vierjarigen heeft de studie in de godgeleerdheid mij niet uitgerust, constateer ik eens te meer. ‘Nou’, probeer ik, ‘dat weten we niet precies, want God is eigen­lijk een geheim’. Hoewel hij erg op geheimpjes is, kan dit hem niet bekoren. Op deze vraag wenst hij een ondubbelzinnig antwoord. ‘Ja, maar ik wil het echt graag weten hoor!’, zegt hij gebiedend. ‘Ik denk dat hij van licht is en wit en heel groot, zoiets’. Tot mijn opluchting ontspant zijn gezichtje; hier kan hij voorlopig wel mee leven”, schrijft Marieke Brouwer.

Gods heerlijkheid

Zij vervolgt dan met de opmerking dat ze naderhand beseft waar ze de beelden ‘licht, wit en groot’ vandaan haalde, namelijk uit het boek Exodus, waar Mozes op de berg Horeb op een gegeven moment aan God vraagt: “Laat mij toch Uw heer­lijkheid zien”. Dit blijkt niet moge­lijk, althans wat Zijn gelaat betreft, getuige de opmerking: “Geen mens kan Mijn gelaat zien en in leven blij ven”. Uiteindelijk wordt Mozes opge­roepen om op de rots te komen staan, zodat wanneer Gods heerlijk­heid voorbij zou gaan, Mozes kon schuilen en beschermd zou worden door Gods Hand. Zou God dan Zijn hand terugtrekken dan kan Mozes God van achteren zien, maar Gods aangezicht zien is onmogelijk.

Marieke Brouwer komt dan met een aantal vragen. Ze schrijft namelijk: “Wie zou God niet in de ogen willen kijken? Dat betekent toch zoiets als willen weten waar we vandaan komen en waar we heengaan, en wat we in de tussentijd hier geacht wor­den te doen. Als we tenminste een herkomst en een bestemming heb­ben, want dat is nog maar de vraag. Zit er wel enig doel en samenhang in je eigen leven, loopt er een rode draad door, en al dat pijnlijke getob van ons, is dat nog ergens goed voor?”

Verder komt ze tot de conclusie: “Het hele raadselachtige bestaan van alles en iedereen, van zonnestelsels en planeten tot aan het geheim van het eerste beste miertje, de antwoor­den op levensvragen en de eeuwige mysteries ontsluierd, soms zoude., we dat wanhopig graag willen”. Maar dit is teveel gevraagd, is haar gevolg­trekking, dat “weten wij evengoed als de onbekende auteur van dit verhaal: hoe zouden wij die nog niet eens in de zon kunnen kijken, God kunnen verdragen?”

Dat God zich toch ten dele laat zien, vindt zij “een prachtig beeld voor de ervaring die veel mensen hebben: naderhand, terugblikkend op bepaal­de gebeurtenissen in hun leven zeggen zij dat deze geen toeval waren, ‘dat het zo moest zijn’, dat zelf het grootste verdriet toch een zin in zich borg. En in geloofstaal zeggen som­migen dan dat zij daarin een glimlach van God ontwaren”.

Zij komt tot de slotsom: “Daar moeten we het mee doen zolang, met fragmentarische en voorlopige impressies van de Onzienlijke. Daar moet mijn zoontje het mee doen als hij ouder wordt, met die geborgen­heid en geheimzinnigheid van die oeroude geloofsverhalen. Dat zal genoeg moeten zijn”.

Geen mysterie meer

Wat teleurstellend was in dit artikel, is dat Marieke Brouwer het Nieuwe Testament geheel buiten beschou­wing laat. Juist in het Nieuwe Testament wordt geopenbaard dat God zich niet verborgen heeft gehou­den, maar dat Zijn Zoon heeft geopenbaard wie Hij is en wat Zijn wil is: “het goede, welgevallige en volkomene” (Rom. 12:02b). In het evangelie van Johannes kunnen we lezen dat niemand ooit God heeft gezien…, maar dat de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, Hem heeft doen kennen (Joh. 01:18). En in dezelfde brief die spreekt over ‘als ziende de Onzienlijke’, kunnen we lezen dat Jezus de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van Gods wezen (Heb. 01:03a). Elk mysterie, elke geheimzinnigheid gaat verdwijnen als we Hem toelaten in ons leven en zo deelgenoten wor­den van Gods heerlijkheid.

 

Heer in het verkeer Door Froukje Huis

Er zijn wel eens van die dagen dat ik zo in beslag genomen wordt door allerlei ‘aardse’ dingen, dat ik me ’s avonds afvraag: was ik wel voldoende in de ‘hemel’ bezig? Een verkeerde vraag, want het gaat er niet om waarméé ik bezig ben, maar hoe mijn gesteldheid ten opzichte van de Heer is, terwijl ik mijn werk doe. Zingend strijken is beter dan met een boos hart bidden! En als ons hart op de Heer gericht is, kan Hij tot ons spreken door de meest alledaagse dingen.
Een paar weken geleden reden we op de Leidse straatweg en met grote aandacht bekeek ik de verkeersborden. Een vorige maal had ik namelijk iets bijzonders opgemerkt en daar zocht ik naar. Ja hoor, daar stonden ze. Twee heel gewone verkeersborden boven elkaar.
Het bovenste bord staat meestal bij ’t einde van de bebouwde kom, het onderste bij het begin daarvan. Ik vond het maar een vreemde combinatie. “Einde alle verboden”, mompelde ik, en dan… “een nieuw gebod”.
Een nieuw gebod? Opeens zat ik ‘boven’, want ik herinnerde me het bijbelwoord: “Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt” (Joh. 13:34). Dit zei Jezus tot zijn discipelen kort voordat Hij gekruisigd werd. Hij wist dat door zijn dood en opstanding de wet van Mozes had afgedaan om plaats te maken voor de genade en de waarheid door Jezus Christus (Joh. 01:17).
Einde alle verboden: de wet, het oude is voorbij en het nieuwe gebod: ‘elkaar liefhebben’, is door de Heilige Geest in onze harten gelegd.
Maximaal 50 km per uur, staat op het andere bord, omdat op deze weg veel ernstige ongelukken zijn gebeurd door inhalen, te hard rijden, door te weinig te letten op andere weggebruikers. Bij een snelheid van 50 km heb je de tijd om acht te geven op de ander. Al scheurt iemand vlak bij je langs: geef hem de ruimte. Help die invoeger even en laat die bejaarde rustig oversteken.
Misschien moeten we ook in onze gemeenten af en toe verkeersborden plaatsen: ‘Einde alle verboden’: we leven niet meer onder de wet, maar onder de genade, prijs de Heer! ’50 km per uur’: we ‘jagen’ allemaal naar het doel, maar laten we acht op elkaar geven om elkaar aan te vuren… (Heb. 12:24), zodat de knikkende knieën gestrekt kunnen worden en hetgeen kreupel is niet uit het lid gerake, maar veeleer geneze.
Wie ‘rijdt’ er mee?

1996.11-12 nr. 385

Levend geloof 1996.11-12 nr. 385

Persoonlijk…

In de verschillende artikelen in ons blad komt men het woord ‘verandering’ nogal eens tegen. Terecht, wil ik opmerken, want veranderen hoort nu eenmaal bij ons christen-zijn. Maar als er over ‘veranderen’ geschreven wordt bedoelen we wel veranderen in de goede zin des woords. Paulus spreekt over het ‘verande­ren naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid” (2 Kor. 03:18). Hij schrijft dit in verband met het ‘weerspiegelen van de heerlijkheid des Heren’. Het gaat er om dat we meer en meer openbaar worden als werkelijke beelddra­gers van Christus, als zonen Gods. We zijn immers bestemd tot gelijkvormig­heid aan het beeld van Christus? (Rom. 08:29).

Geestelijke groei is daarbij onontbeerlijk. Wie ‘veranderen’ loskoppelt van ‘gees­telijke groei’ is gevaarlijk bezig. Daarom is, zoals het spreekwoord al zégt, iede­re verandering nog geen verbetering. Als we soms lezen of horen wat men onder verandering meent te moeten verstaan, denken we wel eens: Nee, zó wordt het beslist niet bedoeld! Wie het zoekt in het spectaculaire, het ongewone, het sensationele is verkeerd bezig. Vooral als men dan ook nog merkt dan men het werkelijke evangelie -het evangelie van het Koninkrijk der hemelen- daarbij loslaat of niet meer zo belangrijk acht.

We leven in een tijd waarin de scheiding der geesten in volle gang is. Daarbij is het nodig voortdurend waakzaam te zijn om niet fanatiek of extreem te worden, maar ook door geen water in de wijn te doen. Deze doelstelling willen we als redactie steeds voor ogen houden. Want alleen zo zullen we stabiele, volwassen christenen worden, die niet met het minste zuchtje tegenwind voor de vlakte liggen, of steeds ‘iets nieuws’ moeten ervaren. De doorgaande en werkelijke verandering en vernieuwing is alleen mogelijk als ons leven zijn basis vindt in Gods Koninkrijk en we van daaruit leven.

 

Bij de voorplaat door redactie

Deze keer op de voorpagina de teke­ning die Gustave Doré maakte van de terugkeer van de ‘verloren zoon’. Met open armen wordt hij door de vader ontvangen. De grote liefde van God voor de mens die gefaald heeft, maar berouwvol terug wil keren in de gemeenschap met God, wordt hierin op overduidelijke wijze tot uiting gebracht.

Dit verhaal komt ook in dit nummer ter sprake. Zowel in het artikel van Gert-Jan Doornink, als in dat van Hessel Hoefnagel worden facetten van deze gelijkenis belicht.

 

Het nieuwe formaat

Dit is al weer het derde nummer van Levend Geloof in de nieuwe vormgeving. Nog steeds ontvan­gen wij gelukwensen en lofuitin­gen van lezers en lezeressen die blij zijn dat ons blad nu zo repre­sentatief voor de dag komt. Uiteraard zijn er ook die liever het oude formaat zagen gehandhaafd, ‘t Was zo handig mee te nemen in mijn handtas, zoals een lezeres opmerkte. Inderdaad, maar het A4 formaat, waarop Levend geloof nu verschijnt, schept aanzienlijk meer mogelijkheden om de artikelen goed te presenteren. Ook de twee­maandelijkse verschijning betekent in feite geen achteruitgang, want er kan nu in één nummer meer copy dan anders in twee nummers! Dat de vernieuwde Levend Geloof aanslaat blijkt ook uit de groei van het aantal nieuwe abonnees. Wij zijn in dit verband bijzonder dank­baar voor die lezers en lezeressen die zich inzetten om nieuwe abon­nees te winnen of geschenkabonnementen opgeven.

 

Antwoord op uw vragen

De in het voorlaatste nummer aangekondigde nieuwe rubriek ‘Antwoord op uw vragen’ wordt in dit nummer gestart, zij het in een andere vorm dan oorspronkelijk de opzet was. Het wordt namelijk geen aparte rubriek, maar de vra­gen worden in artikelen van onze medewerkers beantwoord. Het voordeel is dat daardoor uitvoeri­ger op de vragen die worden gesteld kan worden ingegaan.

 

Het grote bewijs van Gods liefde door Wim te Dorsthorst

Wat is de werkelijke betekenis van de geboorte van Jezus? In deze Bijbelstudie gaat Wim te Dorsthorst hierop uitvoerig in. Wij adviseren u deze studie te lezen met de Bijbel erbij omdat niet alle aangehaalde Bijbelgedeelten volledig zijn afgedrukt. U kunt dan de vermelde Bijbelgedeelten en -teksten zelf opzoeken om te lezen.

 

“Bij Zijn komst in de wereld zegt Hij: Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad. Toen zeide Ik; zie, hier ben Ik – in de boekrol staat van Mij geschreven – om uw wil, o God, te doen” (Heb. 10:05-07).

“Ik heb lust om Uw wil te doen, mijn God” (Ps. 040:009a).

De grote omwenteling

De maand december wordt wel de feestmaand van het jaar genoemd met als hoogtepunt het kerstfeest. Ik zet achter ‘hoogtepunt’ een vraag­teken, omdat voor steeds meer men­sen niet meer de komst van Jezus Christus het belangrijkste is, maar al het feestvermaak er omheen. Toch heeft die eerste komst van Jezus Christus een onbeschrijfelijke, alles bepalende invloed in de schepping van God teweeggebracht. Een omwenteling die door niets en niemand, geen mens en geen duivel, ooit nog weer teniet gedaan kan wor­den.

De komst van Jezus Christus over­treft alles en is ook met niets te ver­gelijken. Het was de volheid des tijds, zegt Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04), dat God Zijn Zoon uitgezonden heeft.

De apostel Johannes schrijft: “Het Woord is vleesgeworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de enig geborene des Vaders, vol van genade en waar­heid” (Joh. 01:14). En over die genade lezen wij: “Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” (Tit. 02:11).

Het is alles zó onvoorstelbaar groot en heerlijk, dat het God zelf goed gedacht heeft, de wereld-tijdklok maar weer op o te zetten. En zo tel­len alle volken, gewild of niet gewild, hun jaren vanaf de komst van Jezus Christus.

Heilbrengend voor alle mensen

Het overgrote deel van de mensheid gaat onkundig, of vijandig of schou­derophalend aan dit heil Gods voor­bij. Maar toch heeft het heil Gods voor alle mensen, zich onomkeer­baar in beweging gezet met de komst van Zijn Zoon in deze duiste­re wereld! Dat je als christen geen enkele behoefte meer voelt om met de wereldse zogenaamde ‘kerstvie­ring’ mee te doen is begrijpelijk. Maar de komst van Jezus Christus, Gods Zoon, zal ons altijd weer met grote eerbied en blijdschap dienen te vervullen.

Ook deze gebeurtenis echter is men de laatste tijden zogenaamd ‘weten­schappelijk en Schrift-kritisch’ gaan benaderen. De conclusie is dan dat de maagdelijke geboorte natuurlijk onzin is. Jezus is gewoon een kind van Jozef, of een andere man, en Maria! In de christelijke theologie helt men zelfs over naar het denken van de moslims, dat God geen Zoon kan hebben in de zin zoals een man een eigen zoon kan hebben. Jezus is dan de Zoon ‘geworden’ krachtens Zijn onberispelijke leven. Of Hij is bij de doop met de Heilige Geest tot Zoon ‘aangenomen’.

De ontmythologisering gaat zo op alle terreinen van de Bijbel door. Als zo’n prachtige, wonderlijke gebeurtenis als de geboorte van Jezus aan het nog zo vaak beschadigde verstand wordt onderworpen, blijft er niet veel van over. Er is dan ook geen echte eerbied en blijdschap over dit heil Gods meer mogelijk.

Ik geloof dat het goed is, om je in de geest te verplaatsen naar die heerlij­ke gebeurtenis. Niet om te verzinken m zoetige of religieuze bespiegelin­gen bij de kribbe, maar om Gods liefdevolle en wonderbare handelen hierin te mogen zien. Om met die prachtmensen als Zacharia en Elisabeth, Jozef en Maria, de her­ders, Simeon en Anna, in grote blijd­schap uit te breken en de profetieën die zij uitspraken, op je in te laten werken. Om ook vervuld te worden met de Heilige Geest om te kunnen aanbidden in Geest en in waarheid. Om met de engelenkoren mee te kunnen zingen en de boodschap van de engel des Heren te verstaan, die zegt: “Weest niet bevreesd, want zie ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David” (Luc. 02:10-11).

Wie dit met z’n hart verstaat, heeft een boodschap voor deze kapotte wereld. Een boodschap voor de men­sen, die in soms radeloze angst zijn voor de dingen die in de wereld gebeuren. Volkeren die elkaar afslachten in vaak religieuze haat in de naam van God. Oudere mensen die nog maar nauwelijks op straat durven komen vanwege het geweld en de criminaliteit. Kapot geslagen gezinnen door echtscheiding.

Onpeilbaar verdriet bij ouders die hun kinderen verloren hebben door drugs, of bij gevallen van kinderpor­no en kinderprostitutie. Stuk gemaakte levens door incest en mis­bruik in de kinderjaren. Verdriet en eenzaamheid bij de dood van gelief­den, door soms vreselijke ziekten. Angst, eenzaamheid, verdriet en tra­nen. Eindeloos veel tranen!

De blijde boodschap

Maar er is werkelijk een boodschap voor deze, door de duivel overheerste en kapot gemaakte wereld. Ook voor de meest hopeloze en vertrapte mens! Hier, bij de komst van Gods Zoon op aarde, is het begonnen. Dankzij Hem zal werkelijkheid wor­den wat Johannes mocht zien en horen en waarvan hij schrijft in Openbaring 21 vers 1, 3 en 5. (Openb. 21:01-05) En dit alles is uit God. Halleluja!

Het is de grote liefde van God die naar de mens uitgaat (Joh. 03:16). Dit is de heilsboodschap voor de wereld, waar de Heilige Geest in mede getuigt in de harten van men­sen. En Hij die op de troon gezeten is, is Jezus Christus, Gods Zoon. En Zijn liefde is de liefde van God, Zijn Vader.

“Ik heb lust om Uw wil te doen”

Het werk dat de Heer Jezus hier op aarde kwam vervullen heeft vele facetten. Boven dat alles kan echter met grote letters geschreven worden, wat Psalm 40 vers 9 (Ps. 040:009) van Hem zegt: “Ik heb lust om uw wil te doen, Mijn God, Uw wet is in Mijn binnenste”. En die wet in Zijn binnenste is het wezen van Zijn Vader. Hij zegt zelf: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh. 14:09). Hij wist dat Hij in deze wereld was gekomen om de wil van de Vader te volbren­gen. Hij wist dat Hij op 33-jarige leeftijd als een misdadiger gekrui­sigd zou worden, tot redding van de mensheid uit de macht van Satan. Maar toch zegt Hij: “Ik heb lust om Uw wil te doen, Mijn God”!

Lees hoe het in de brief aan de Hebreeën beschreven staat in hoofd­stuk 10 vers 5-7,10 (Heb. 10:05-07; en Heb. 10:14-15. Wat een schitterende samenwerking vanuit de hemel voor de in zonde gevallen, door de duivel geknechte, mensheid. De Vader, die het in liefde en genade zo bepaald en gewild heeft. De Zoon, die met lust de wil van de Vader uit­voert en Zichzelf, door de eeuwige Geest, als een smetteloos offer aan God brengt (Heb. 09:14). En de Heilige Geest, die van deze waarheid getuigt in de harten van de mensen.

God bewijst Zijn liefde

Het gaat bij dit alles om een liefde die wij niet in het vlak van de mense­lijke liefde moeten trekken. De liefde van God en Jezus is onbaatzuchtig, is alles voorbijziend, is alles schen­kend, is niet afhankelijk van het gedrag van de ander, rekent het kwade niet toe, enz. lees ook 1 Korinthe 13 vers 4 tot en met 7 (1 Kor. 13:04-07). De apostel Johannes vat het samen en zegt: “God is liefde”.

Dan gaat Johannes verder, om te laten zien hoe dat komen en geven van Zijn Zoon enkel voortkomt uit “God is liefde” en schrijft: “Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggebo­ren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden” (1 Joh. 04:09-10). En de apostel Paulus zegt in Romeinen 5 vers 8 (Rom. 05:08): “God echter bewijst Zijn liefde jegens ons, door­dat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is”. “Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard”, en “God bewijst Zijn liefde jegens ons”. Het zal voor iedereen wel duidelijk zijn, dat alles wat men van de Zoon afdoet, deze openbaring en dit bewijs van Gods liefde voor ons, teniet doet.

De vraag die nog al eens gesteld wordt is: Hoe kan dit nu? Als God liefde is hoe kan Hij dan Zijn eigen Zoon op zo’n afschuwelijke manier laten sterven? God is toch almachtig? Dan was er toch wel een andere weg geweest om af te rekenen met de zonde, de duivel en de dood! Neen, zo’n wrede God hoef ik niet…

Wij begrijpen natuurlijk dat deze gedachten door de duivel geïnspi­reerd en aangewakkerd worden. Hij is het die God in het denken binnen wil brengen als een wrede, onbarm­hartige God. De vele verkeerde lerin­gen over Jezus Christus, zijn dan ook geïnspireerd door dwaalgeesten en leugengeesten (1 Tim. 04:01; zie ook 2 Kor. 11:03-04).

Steeds verder grijpt de gedachte om zich heen dat de mens een godheid in zichzelf is; een vonk van het grote Al. Dit te zoeken en te ontdekken is dan de grote en ware verlossing. Wat te denken, als een dominee gaat schrijven en verkondigen, dat verge­ving en kwijtschelding bij een aflo­pend tijdperk behoort, waarin de mensheid als een onvolwassen kind in relatie met God stond? Zoiets maakt vele slachtoffers en maakt het evangelie krachteloos. Het gaat vol­komen voorbij aan de grote liefde van God voor de mensen. Judas spreekt dan van “wolken die geen water geven; en van bomen die in de late herfst geen vrucht voortbrengen” (Judas 01:12). De waarschuwing van Petrus, om in de eindtijd bezonnen en nuchter te zijn, is dan ook niet overbodig (1 Petr. 04:07).

De boekrol

De Heer Jezus zegt dus bij Zijn komst in de wereld: “In de boekrol staat van Mij geschreven” De Statenvertaling heeft: “In het begin des boeks is van Mij geschreven”. Wij kunnen hier denken aan het hele Oude Testament waarin van Hem geschreven is, zoals Hij zelf zegt: “Dat de Schriften van Hem getuigen” (Joh. 05:39). Veel meer geloof ik, dat het hier gaat om de eeuwige raadsbesluiten Gods.

God is onveranderlijk en werkt dat hele raadsplan uit naar het welbeha­gen van Zijn wil. Hij zelf bepaalt daarin de tijden en gelegenheden. Zijn Zoon Jezus Christus is daarin het middelpunt, het fundament, het eeuwige Woord, waardoor alles geschapen is en zijn bestaansgrond heeft. Het “begin des boeks” is dan ook de Heer zelf. Er staat van “Mij” geschreven zegt Hij. Dat bevestigt trouwens ook de hele Schrift.

Wij zullen ons nu beperken bij enke­le Schriftplaatsen in het Nieuwe Testament.

Het begin der schepping Gods

In Openbaring 3 vers 14 (Openb. 03:14) wordt Hij genoemd “het begin der schepping Gods” en in Openbaring 19 vers 13 (Openb. 19:13) “het Woord Gods”. Lees ook wat Paulus schrijft in Kolossenzen 1 vers 15-17 (Kol. 01:15-17)

God heeft de mens geschapen om hem deelgenoot te laten zijn aan Zijn eeuwige heerlijkheid, maar dat dan wel in Zijn Zoon Jezus Christus. En dat niet door eigen werken of goed gedrag maar door de genade van “de God van alle genade” (zie 1 Petr. 05:10; lees ook wat Paulus hier­van zegt in 2 Tim. 01:09).

Het is Gods eigen voornemen en het is Zijn genade, die ons gegeven is “vóór de tijden der eeuwen”, zoals de Statenvertaling zegt. Dat wil zeggen: vóór er een aanvang van de eeuwen, de tijdperken, is begonnen. Johannes noemt dat “In den beginne”.

Dit zijn de eeuwige raadsbesluiten van God, in Zijn Zoon Jezus Christus voor de mens. Dit staat van Hem in de boekrol geschreven.

Geschapen in liefde en genade

De mens is een door God geschapen wezen. Hij heeft, evenals al het geschapene geen leven in zichzelf, maar kan alleen maar bestaan door het woord van de Schepper, waarin z’n bestaan, functioneren en bestem­ming ligt. Wij lazen het al in

Kolossenzen 1 vers 17 (Kol. 01:17): “Alle dingen hebben hun bestaan in Hem”. Ook in de Hebreeën brief lezen wij van de Zoon: “Door Wie Hij ook de wereld geschapen heeft en Die alle dingen draagt door het Woord zijner kracht” (Heb. 01:02-03).

De mens is in liefde en genade geschapen, en wie dit in geloof wil aannemen, is dan “tot lof van de heerlijkheid van Gods genade, waar­mede Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde” (Ef. 01:06).

De eeuwige raad Gods

In het eerste hoofdstuk van de brief aan de Efeziërs vers 3 tot en met 6 (Ef. 01:03), schrijft Paulus op machtige wijze over de eeuwige raadsbesluiten van . God, aangaande de mens. En dan gaat Paulus nog verder met: “… in overeenstemming met het welbeha­gen, dat God Zich in Hem had voor­genomen”. Lees verder wat hij over het ontvangen van het erfdeel in Hem schrijft tot en met vers 14. Wij zouden dit dus de openbaring van Gods wil met de mens kunnen noe­men.

Het gaat om het eeuwige leven wat God , die niet liegt, vóór eeuwige tij­den beloofd heeft in de Zoon Zijner liefde, Jezus Christus (Titus 01:02).

Lees ook wat de profeet Jesaja daar­over zegt in hoofdstuk 25 vers 1(Jes. 25:01)  en hoofdstuk 46 vers 9 en 10 (Jes. 46:09-10).

Als de Heer dus bij Zijn komst in de wereld zegt: “In de boekrol staat van Mij geschreven”, dan vinden we daar vele dingen over geschreven, zowel in het Oude- als in het Nieuwe Testament, die ons bepalen bij de eeuwige raad Gods. Veel en veel meer dan ik hier genoemd heb.

Het lichaam der zonde

Dan zegt de Heer bij Zijn komst in de wereld ook nog: ” Slachtoffers en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid”. Dit heeft alles te maken met het geheimenis, waar we met de geboorte van Jezus, getuigen van mogen zijn. Je zou kunnen denken dat de Heilige Gods, de Christus en Here, de Waarachtige en Rechtvaardige, verwekt bij Maria, doordat de Heilige Geest over haar kwam en de kracht van de Allerhoogste haar overscha­duwde, een lichaam zou hebben, zó zuiver, zó gaaf, zó heerlijk, als nooit iemand gehad kan hebben. Zelfs Adam niet voor de zondeval, want hij was door God geformeerd van stof uit de aardbodem (Gen. 02:07), en de Heer Jezus is uit de Heilige Geest. Laten we zien wat de Schrift zelf hiervan zegt, opdat wij ons verwon­deren over de grootheid van Gods genade en liefde. Vanaf de zondeval de mens geestelijk in de dood, afgesneden van God, zijn Schepper. De macht van de zonde is zijn lichaam binnengedrongen. Begeerte, naaktheid, pijn, ziekte en uiteindelijk de dood. Het weerkeren tot stof, waar hij uit genomen was (Gen. 03:19).

De zonde en de gevolgen hiervan, werken dus bijzonder uit in het lichaam. De Bijbel noemt dat “het lichaam der zonde” of “het lichaam des vlezes” of “het lichaam des doods”. Nu lichaam en ziel niet meer onderworpen zijn aan de geest, werkt de zonde en de begeerte hierin door. De leden van de mens, zijn in lenst gekomen van de onreinheid en wetteloosheid (Rom. 06:19). Het lichaam is niet meer een levend offer voor God, om Hem te eren en te die­nen, maar het is dienstbaar aan de ongerechtigheid en de dood. Het lichaam is zwak en vervalt. Dit is de wet van zonde en dood.

Paulus schrijft veel over dit principe van zonde en dood, vooral in de brief aan de Romeinen. In het kader van dit artikel is dat onmogelijk helemaal uit te werken. Enkele teksten van Paulus wil ik noemen om het voor het onderwerp duidelijk te maken:

  1. Romeinen 7:14b (Rom. 07:14b).
  2. Romeinen 7:21-23. (Rom. 07:21-23)

Wij zien dus hoe de mens eigen­lijk gespleten is door de zondeval. De zuigkracht van de zonde, waar de boze geesten in werken, in het ver­zwakte lichaam, is groter dan de innerlijke kracht om het zondigen te laten en te leven naar Gods wil.

In vers 14 en 15 lezen wij: “Ik echter ben vlees, verkocht onder de zonde, want wat ik uitwerk, weet ik niet; want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik”. Door de zwakte van het vlees kan de mens de wet niet volbrengen, en zo is het vlees vijandschap tegen God, en is het onmogelijk God te behagen. Want de gezindheid van het vlees is de dood (Rom. 08:06-08).

De grote verlossing

En dan is de uitroep van de apostel: “Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here! Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees- God heeft, door Zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees” (Rom. 07:24 en Rom. 08:03). De vertaling van Prof. Brouwer zegt: “Door zijn eigen Zoon te zenden in de gedaante van door de zonde overheerst vlees”.

Zie hier het wonder van God. Een wonder van liefde en genade, om zo Zijn eigen Zoon te zenden in een lichaam dat door de zonde is aange­tast, verziekt en verzwakt, om ons te verlossen van dat lichaam des doods. Zó was het naar Gods wil en welbe­hagen. Alleen in dit “lichaam der zonde” kon Jezus onze zonden, ziek­ten en zwakheden dragen. En Hij heeft die ook gedragen, vanaf Zijn geboorte tot dat Hij onze zonde in Zijn lichaam op het kruis heeft gebracht (1 Petr. 02:24). Op deze wijze heeft God Hem tot zonde gemaakt (2 Kor. 05:21).

Hij, die nooit enig onrecht, zonde of wat dan ook gedaan heeft, die God gelijk was, heeft Zichzelf ontledigd en heeft de gestalte van een dienst­knecht aangenomen en is aan de mensen gelijk geworden. In Zijn uiterlijk is Hij als een mens bevon­den, in de gedaante van door de zonde overheerst vlees (Filip. 02:06-08).

Naar het vlees uit de mensen

Lees wat Jesaja reeds profeteerde in hoofdstuk 53 vers 1-3. (Jes. 53:01-03)

Zo heeft onze Heer Zijn dagen in het vlees (van ons!) doorgebracht. Hij was werkelijk het Woord dat vlees geworden is (Joh. 01:14). Hij was naar het vlees uit het geslacht van David, uit de mensen dus, maar naar de geest der heiligheid was Hij waar­lijk Gods Zoon in kracht (Rom. 01:03-04). Hij was werkelijk God geopen­baard in het vlees (1 Tim. 03:16).

Immanuel, God met ons (Matt. 01:23).

Dat Hij aan de mensen gelijk gewor­den is wordt ook door de schrijver van de brief aan de Hebreeën op dui­delijke wijze onder woorden gebracht. Lees hiervoor hoofdstuk 2:10 (Heb. 02:10; Heb. 02:14; Heb. 02:17-18 en hoofdstuk 4:15 (Heb. 04:15).

Het getuigenis

Op deze wonderlijke, Goddelijke wijze, is in de volheid des tijds de genade Gods verschenen, heilbren­gend voor alle mensen. Zo heeft God Zijn eigen Zoon een lichaam bereid in de schoot van Maria. En zo zijn wij krachtens die wil van God, eens voor altijd geheiligd doordat de Heer Jezus Christus, dat lichaam in grote liefde voor ons geofferd heeft. “Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden. En ook de heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis” (Heb. 10:10; Heb. 10:14-15).

Wie dit geheimenis en dit getuigenis verstaat, zal zich met het kerstfeest op geheel andere wijze verblijden als de wereld, en met heel zijn hart en wezen het feest van Christus’ geboorte kunnen vieren!

 

De vraag naar onze welstand De hemelen deel 26 door Cees Maliepaard

“Opdat ook gij van mij moogt weten hoe het mij gaat, zal Tychikus, mijn geliefde broeder en getrouwe dienaar in de Heer, u alles bekendmaken. Met dit doel heb ik hem tot u gezonden, dat gij onze omstandigheden zoudt weten en hij uw harten zou vertroosten” (Ef. 06:21-22).

Paulus zat in de gevangenis bij het schrijven van deze brief. Op aarde had hij het allesbehalve gemakkelijk, maar hij wist zich onder alle omstan­digheden in de hemel te verheffen. Want hij was van ganser harte betrokken bij de glorie en de heer­lijkheid van onze Heer en Meester. Hij bezat (net als wij die bezitten) het burgerschap van Gods hemelse Koninkrijk. Hij was zelfs (in de Geest) op bezoek geweest in de derde hemel, in een vooruitblik op hoe het in de hemel zal zijn na de grondig doorgevoerde zuivering van alle duistere geesten.

Hoe gaat het met je?

Hoe vaak wordt ons dat niet gevraagd en hoe dikwijls stellen we deze vraag niet aan anderen? Legio keren, denk ik zo. Meestal is het ant­woord: goed, echt goed! Ook al is dat wel eens bezijden de waarheid; we worden waarschijnlijk niet graag voor negatief versleten. Maar als er tussen mensen een vertrouwens­relatie bestaat, dan mag die hecht en onvoorwaardelijk wezen. Zéker als het een relatie-in-Christus betreft. Kan ik naar alle medestanders in het volle evangelie verantwoord het achterste van m’n tong laten zien? Was het maar waar! Niet iedereen kan omgaan met de innerlijke zaken van een ander, dus zal ik er goed aan doen me daarin selectief op te stellen.

Op de in de wereld van vandaag tot het begroetingsritueel behorende uit­spraak: “Hoe maakt u het?” wordt doorgaans geen antwoord verwacht. Het is niet meer dan een inhoudslo­ze kreet, zoals er zoveel van dergelijke lege geluiden te beluisteren zijn. Of denkt u werkelijk dat degene die u heel vriendelijk een ‘goede dag’ toewenst, zich er ook echt van bewust is dat hij voor u een goede dag geclaimd heeft? Het is meestal niet meer dan een loze klank, met minder inhoud dan het blaffen van de ene hond naar de andere.

Hoe gemakkelijk nemen we ook in het huisgezin Gods niet de algemeen in zwang zijnde term “Hoe is ‘t?” in de mond, om vervolgens niet eens het antwoord af te wachten. Want het is vaak slechts de inleiding op iets anders: we moeten zo nodig ons eigen ei kwijt! En om de eigen ideeën te kunnen lozen, is het immers handig belangstelling voor de te benaderen persoon voor te wenden. Zo werkt dat, al zijn we ons dat lang niet altijd bewust.

Maar door echt medeleven (vanuit het hart) zoek je het belang en het heil van de ander. Op die manier is de Vader bij Zijn mensen betrokken en in het voetspoor van Hem is dat ook de liefdevolle benadering van Jezus. Zij dragen ons in het hart. Zoiets is altijd op te merken, een duidelijke indicatie als het geeft van het milde klimaat in Gods goede hemel.

Wat is goed?

Wat is de maatstaf voor het feit dat het met iemand goed gaat of niet? Gaat het pas goed met je als het naar de opvattingen van deze wereld goed met je gaat? En wat vindt men in de wereld goed voor de mens? Veelal dat men gezond is en recht van lijf en leden; dat men verzekerd is van een royaal inkomen en gehuisvest in een riant onderkomen, met liefst nog één of twee gemotoriseerde voertuigen voor de deur. En natuur­lijk niet te vergeten: jaarlijks twee of drie keer met vakantie gaan, liefst ver over de grens.

Mag dat dan niet? Jawel, waarom zou het verboden zijn: alles is geoor­loofd als je in de Christus bent, als je je positie in de hemel hebt ingeno­men. Maar niet alles heeft zin en niet alles bouwt op, en ik zal mij door zulke zaken niet laten knechten (1 Kor. 06:12; 1 Kor. 10:23).

Goed is alles wat in de gezindheid van Christus tot stand gekomen is, want dat is ontleend aan de waarden en normen die Vader God in het hemelse Koninkrijk gesteld heeft, ^aar de enkel goede zaken die onze enkel goede God voor ons bedoeld heeft, gaat ons hart uit. Daar willen we ons van vergewissen en daar zul­len we van ganser harte mee bezig zijn.

Niet verdoezelen…

Paulus loopt in zijn brieven niet voornamelijk te koop met alle natuurlijke narigheden die hij te ver­duren heeft. De brieven aan de gemeenten zijn bedoeld tot opbouw en verdere vorming naar het beeld van de Christus. Maar hij wil beslist niet dat men in de diverse gemeen­ten een scheefgetrokken beeld van hem heeft. Daarom zend hij Tychikus naar Efeze en Kolosse om de broeders en zusters aldaar opening van zaken te geven, ook over zijn natuurlijke omstandigheden. Bij Tychikus kon Paulus zichzelf kwijt, evenals bij Timotheüs.

Ik denk dat iedereen zulke mensen nodig heeft, want zonder menselijk klankbord wordt het een mens onder sommige omstandigheden wel érg moeilijk gemaakt. God heeft niet zonder reden in de broederschap en het zusterschap onder ons voorzien! Het is gewoon verkwikkend als je merkt dat een ander serieus bij je betrokken bent, dat je elkaar tot op de bodem vertrouwen kunt en dat met bepaalde mensen werkelijk alles bespreekbaar is.

Zelfs Jezus had (ondanks het vol­maakte contact met Zijn hemelse Vader) ook menselijke vertrouwens­relaties nodig. Vandaar dat Petrus, Johannes en Jacobus Zijn speciale vertrouwelingen waren (Matt. 26:37). En Johannes, de apostel die Hij (nog meer dan de anderen) lief­had, spande daarin zeker de kroon.

Dat blijkt wel uit Johannes 13 vers 21 tot 25. (Joh. 13:21-25) Hoeveel te meer zullen wij de geestelijke zegen nodig hebben van het samen in de hemelse gewesten bezig zijn.

Dan kunnen we in alle openheid naar elkaar, één frontlijn trekken tegen de machten der duisternis en gezamenlijk ons richten op de heer­lijke staat van het zoonschap Gods in de hemel.

 

Storm

Het water slaat met kracht tegen de duinen. Telkens opnieuw breken er stukken duin af. Het vasteland wordt steeds kleiner en de mensen zien dat met zorg en vrees aan. Als een opkomende vloed dringt het water verder landinwaarts. Langzaam maar zeker weten de mensen niet meer waar ze veilig zijn.

Dit beeld kennen we allemaal. “Niet aan denken”, zeggen we snel en we schuiven die gedachten weg.

De Bijbel leert ons dat we de dingen onder ogen moeten zien, ermee om moeten leren gaan.

Angst is een slechte raadgever. In de wereld om ons heen zien we hoe mensen zich door angst laten leiden.

leder mens heeft behoefte aan geborgenheid, veiligheid. Is dit ergens te koop? Nee, te koop is het niet, maar we kunnen het verkrijgen als we ons geroepen weten door onze Vader.

Zijn onze ogen open? Verstaan we met ons hart wat God zegt of zijn we druk met andere dingen? Het is nooit te laat. De deur blijft open. De keus is aan ons.

“Kom tot Mij die bedroefd en beangst zijt en gij zult rust vinden voor uw ziel” (zie Matt. 11:28-29).

Dank U Heer, dat ik mij volkomen aan U mag geven.

Truus van Kaam

 

De beslissingen van de verloren zoon door Gert Jan Doornink

(Luc. 25:22-32)

De gelijkenis van de verloren zoon is algemeen bekend. Het is één van de meest bekende verhalen uit de Bijbel, waarin duidelijk de grote lief­de van God voor de mens, de kroon van Zijn schepping, tot uiting komt. We willen dan ook niet zozeer stil­staan bij de geschiedenis zelf, maar wel bij de woorden die de ‘verloren zoon’ op een gegeven moment sprak en die wij kunnen lezen in vers 18: “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan…” En wat hij zei bracht hij ook in praktijk. Want vers 20 zegt: “En hij stond op en keerde naar zijn vader terug”.

Hij nam twee belangrijke beslissin­gen. Hij deed twee belangrijke uit­spraken die twee beslissende momenten in zijn leven werden. Over het nemen van beslissingen willen wij het in dit artikel hebben.

Het nemen van beslissingen

Het leven van een mens bestaat uit een aaneenschakeling van het nemen van beslissingen. Bij de meeste staan we niet eens bij stil, als een flits gaat het door ons heen: dit of dat moeten we doen of niet doen. Bij belangrijke beslissingen denken we er uiteraard eerst over na. En dit nadenken duidt er al op dat iedere beslissing die we nemen zijn oor­sprong vindt in onze gedachtewe­reld.

Nu wordt ook al duidelijk hoe belangrijk bijvoorbeeld de uitspraak van Paulus in Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) is, als hij zegt: “Wordt hervormd (omgevormd) door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God’ is, het goede, welgevallige en volkomene”. Paulus schrijft dit aan gelovigen, dus tot hen die de grootste beslissing die een mens in zijn leven kan nemen, namelijk om Jezus te gaan volgen, al hadden genomen. Een beslissing die ons overplaatst vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van Jezus Christus. Dan weten wij dat het nieuwe leven is begonnen en dat de God van ons vraagt te leven tot eer van Hem en dat we geroepen zijn om Zijn Zoon tot openbaring te brengen.

Maar dat gebeurt niet automatisch. Het functioneren in- en vanuit Gods Koninkrijk is niet voorgeprogrammeerd. Daar moeten we zelf invul­ling aan geven. Ik denk bijvoorbeeld aan het advies wat Paulus gaf aan Timótheüs: “Oefen u in de godsvrucht” (1 Tim. 04:07). Met andere woorden: Wees vruchtbaar in dienst van Gods Koninkrijk! En dit geldt ook voor ons.

Van dit vruchtbaar zijn komt weinig of niets terecht als wij verkeerde beslissingen nemen. Daarom is het nemen van de juiste en goede beslis­singen een levensvoorwaarde voor ieder kind van God.

Goede beslissingen nemen

Ik wil een aantal beslissingen noe­men die voor elk kind van God abso­luut noodzakelijk zijn om te nemen . en uit te voeren, willen we functioneren naar de wil van God, zodat we uiteindelijk het einddoel -de gelijk­vormigheid aan het beeld van Jezus- zullen bereiken.

a.Ga de geestelijke weg bewandelen

Hoewel het volgen van Jezus uiter­aard altijd een geestelijke aangele­genheid is, is het behept zijn met natuurlijke gedachten en visies één van de grootste belemmeringen, waardoor vele kinderen Gods zich niet verder gaan ontwikkelen tot beelddragers van Christus.

kinderen Gods bezitten natuurlijke eindtijd- weten haarfijn te hoe de verschillende eindtijdgebeurtenissen zich zullen afspelen (wat er bij­voorbeeld met en rond Israël gaat gebeuren), maar als er gesproken wordt over bijvoor­beeld ‘de strijd in de hemelse gewes­ten’ geven zij op:

legt in zijn brief aan de Efeziërs op duide­lijke wijze uit dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Alleen van daaruit kunnen we strijden en overwinnen.

De eerste en belangrijke beslissing die wij daarom behoren te nemen, na onze bekering en wedergeboorte, is de bereidheid de geestelijke weg te gaan bewandelen. Misschien hebt u daar nog nooit over nagedacht…

Neem dan nu deze beslissing!

b.Wordt gedoopt met de heilige Geest en wees dagelijks vol van de Geest

Het gedoopt zijn met Gods Geest ligt eigenlijk al opgesloten in wat wij onder anderen schreven. Maar ik wil het toch even apart noemen omdat het zo geweldig belangrijk is. Laten we ook niet vergeten de Heer dagelijks te danken dat we ‘vol van Zijn Geest’ mogen leven en functioneren in Zijn dienst. Dat bewaart ons ervoor dat de heilige Geest op non-actief gesteld wordt.

c.Sta achter elke positieve beslissing die genomen wordt

Het is niet voldoende als we zeggen: ‘Ik zie dat ik dit of dat moet doen’ en men laat het dan verder na om te doen. We kennen allemaal wel het gezegde dat de weg naar de hel geplaveid is met goede voorne­mens… Jezus zegt: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders die in de hemelen is” (Matt. 07:21). Stel dat de verloren zoon alleen maar gezegd had; “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”, er zou niets gebeurd zijn. Maar we lezen even later: “Hij stond op en keerde naar zijn vader terug”. Hij voegde de daad bij het woord.

Je kunt tot een bepaald punt komen en dan toch niet, wat ik zou willen noemen ‘doorstoten’. Ik denk aan de rijke jongeman uit Matteüs 19. Ik vind het altijd weer tragisch als ik uiteindelijk lees: “Toen de jongeling dit hoorde (de opdracht om alles te verkopen), ging hij bedroefd heen, want hij bezat vele goederen”. Hij had wel, zoals de verloren zoon, de beslissing genomen op te gaan staan, maar bij het tweede (naar de vader gaan), met andere woorden de bereidheid om in gemeenschap met de Vader te gaan leven, nam hij de verkeerde beslissing. Hij keerde zich van de Vader af, zoals iemand die denkt: ik ga bij die en die op bezoek, maar vlak voor het aanbellen denkt hij, ik ga toch maar niet, ik ga terug… We zien ook het grote verschil. Bij de verloren zoon wordt een feest­maal aangericht, van de rijke jongeman horen we alleen maar dat hij bedroefd wegging… Het nemen van de goede en juiste beslissin­gen is dus de sleutel om als kind van God te functioneren naar de wil van God. Om een bruikbaar instrument in Zijn hand te zijn.

Verkeerde beslissingen

Maar hoe moet het nu met de ver­keerde beslissingen die we af en toe toch ook nog nemen? Daarvoor hoe­ven we niet bang te zijn. Het verhaal van de verloren zoon is wel het grote voorbeeld van iemand die er totaal niets van terecht bracht, zoals we in vers 13 kunnen lezen. Hij kwam in de grootste ellende terecht. Maar… uiteindelijk kwam het toch voor de volle 100% goed, door de twee belangrijke beslissingen die hij op dat dieptepunt van zijn leven maak­te, namelijk: “Ik zal opstaan en tot de Vader gaan”. Daarmee gaf hij te ken­nen: Ik wil gehoorzaam worden en in gemeenschap met de Vader gaan leven.

Dat is het geheim, de sleutel voor elk kind van God, in welke situatie hij of zij zich ook mag bevinden of op welke etappe van de geloofsweg ook.

Oproep om waakzaam te zijn

De duivel heeft uiteraard meer troe­ven in de hand dan iemand -zoals dat bij de verloren zoon het geval was- totaal vast te laten lopen. Hij kan ons bijvoorbeeld ook ‘gedeelte­lijk’ uitschakelen. Het resultaat is hetzelfde, ook dan dragen we geen vrucht meer voor Gods Koninkrijk. In dit verband wil ik nog een voor­beeld noemen dat we nog al eens tegenkomen bij kinderen Gods, waarbij ik het woord ‘slapen’ zou wil­len gebruiken, het niet meer waak­zaam zijn. Het is een belangrijke hindernis waardoor heel wat gelovi­gen uitgeschakeld zijn.

Niet voor niets worden wij opgeroe­pen waakzaam te zijn! Wie niet waakzaam is, is geneigd verkeerde beslissingen te nemen, en kan gemakkelijk verkeerd handelen. Enkele oproepen in de Bijbel om waakzaam te zijn:

Jezus in Mark. 13:33 (Mark. 13:33): “Ziet toe, blijf waakzaam”.

Paulus in 1 Kor. 16:13 (1 Kor. 16:13): “Blijft waak­zaam, staat in het geloof!”

Paulus in Kol. 4:2 (Kol. 04:02): “Volhardt in het gebed, weest daarbij waakzaam…”

Petrus in 1 Petr. 5:8 (1 Petr. 05:08): “Wordt nuch­ter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brul lende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Weersta hem, vast in het geloof…”

In Efeze 5, waarin Paulus oproept niet deel te nemen aan de onvrucht­bare werken der duisternis, komt hij op een gegeven moment tot de uit­spraak: “Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten” (Ef. 05:14).

“Ik zal opstaan en tot de Vader gaan”, sprak de verloren zoon. Als wij deze twee beslissingen in ons leven ook telkens weer nemen, zul­len we ervaren dat wij daardoor in de wil van God staan. Hij heeft daar een welgevallen in. We leven dan tot eer van Zijn Naam en staan volledig in Zijn dienst als levende getuigen van Zijn Koninkrijk.

 

Bevrijding van schizofrenie door de redactie

Verschillende lezers en lezeressen, onder andere uit Den Helder, Terneuzen, Nieuwleusen en Londen (G.B.), reageerden op het artikel ‘Schizofrenie en demonie’ van Evert van de Kamp in het vorige nummer van Levend Geloof. Hier volgen enkele reacties:

Alida Gerasimides, die sinds 1961 in Engeland woont, maar in Nederland is geboren, schrijft over de bevrijding van een schizofrene vrouw in de kerk waartoe ze behoort: “Mijn voorganger toen, geloofde niet in demonie. Hij voedde haar met het Woord (Bijbel). Maar er was geen verbetering. Het werd slechter met haar en ze moest opgenomen wor­den in het ziekenhuis. Op een avond echter kwam ze naar een gebedsbij­eenkomst. De voorganger had een gebedslijst en iedereen bad ergens voor. Toen de gebedslijst bij mij aan­kwam stond er niets meer op de lijst om voor te bidden. Ik besloot daarop de Heer te prijzen en te aanbidden voor een bepaalde tijd. Opeens was het alsof de schizofrene vrouw van haar stoel werd opgelicht, omhoog werd gegooid en weer op de vloer landde. Ondertussen sprak ze beledi­gende woorden en commandeerde ze mij om met de aanbidding te stoppen. De Heilige Geest raakte me aan, deed me opstaan van mijn stoel en vervolgens stond ik voor haar. Ik kan me de woorden die ik vervolgens sprak niet meer herinneren, maar het gevolg was dat de schizofrene geest haar verliet. Deze vrouw was zo dankbaar, kuste mij en zei: ‘Dit is wat ik nodig had’. Mijn conclusie is dat demonische geesten (ik heb daar­mee ervaring opgedaan) het niet kunnen verdragen als God geprezen en aanbeden wordt. Ze reageren dan gewelddadig en dat is een zeker teken dat er sprake is van demoni­sche activiteiten”.      .

Zuster Gerasimides schrijft verder nog over iemand die ze eens in een inrichting bezocht. Zij sprak toen met een aantal mensen over de liefde van Jezus en concludeert: “Deze mensen hebben het nodig om bemind te worden en om liefde voor hen te voelen. Als je hen vertelt over de liefde van Jezus, dan is het alsof ze een kostbare parel hebben gevon­den. Iets waaraan ze zich vast kun­nen houden”.

Ook wijst de briefschrijfster er op dat in het Woord van de Heer duidelijk de opdracht staat: “In mijn naam zullen ze demonen uitdrijven.

Wedergeboren, geest vervulde christe­nen hebben de autoriteit van Jezus om te gaan en te doen zoals Hij heeft gezegd”.

John Hofman uit Nieuwleusen (Ov.), geeft het nu volgende getuige­nis:

“Graag wil u deelgenoot maken van mijn bevrijding van schizofrenie.

Voor veel mensen is een schizofre­nie een verzamelnaam voor iedereen die gestoord, gek of onhandelbaar is. Schizofrenie is een ziekte in de geest van de mens die eigenlijk slechts geestelijk te genezen is en dan alleen door de Heilige Geest, de Geest van God. Immers God die de Schepper is van alle mensen, weet ook als geen ander hoe Hij mensen moet gene­zen, bevrijden en herstellen.

de psychiatrie worden al jarenlang allerlei therapieën op schizofrenen uitgeprobeerd. Muziektherapie, medicijnen, shocktherapie, enz. De resultaten zijn uiterst gering. Op zijn best worden de symptomen tijdelijk onderdrukt en wordt het leven voor de lijder aan deze ziekte enigszins dragelijk.

Dit betekent dat veel lijders een groot deel van hun leven in klinieken door­brengen zonder uitzicht op gene­zing. De hoofdreden dat er geen wer­kelijke genezing plaats vindt, is gele­gen in het feit dat schizofrenie met demonie te maken heeft. Anders gezegd: schizofrenie wordt in de kern veroorzaakt door de werking van boze geesten. En boze geesten kunnen niet bestreden worden door medicijnen en therapieën. Demonen moeten op Bijbelse wijze worden uit­geworpen.

Zelf heb ik een deel van mijn leven veel last gehad van schizofrenie. Je ervaart in je gevoelens en gedachten een duidelijke tweespalt. De schizof­rene mens wordt in hoofdzaak geveld door een boze geest van ver­werping die op zijn beurt geassi­steerd wordt door rebellie. Immers, diepe verwerping maakt een mens innerlijk erg boos en weerspannig. Deze weerspannigheid uit zich in een negatieve houding tegenover God, de medemens en zichzelf. De gekwelde mens kan ook niet echt van zichzelf houden. In veel gevallen strijden er twee personen om de voorrang. De ene persoon is extreem naar buiten gericht en de andere is helemaal in zichzelf gekeerd. Er is een voortdurende innerlijke onrust en onbalans. De twee personen zijn als het ware steeds met elkaar in gevecht gewikkeld en veroorzaken continu een storm. De echte mens, de ware persoon, kan daardoor nooit zichzelf zijn en komt totaal niet aan bod.

In mijn geval werd ik regelmatig gekweld door tegenstrijdige gevoe­lens en gedachten. Ik voelde me ofwel erg geestelijk, trots en onaf­hankelijk ofwel ik voelde me misera­bel, minderwaardig en schuldig. De balans ontbrak.

Door de intense afwijzing was er ook een intense hunkering naar aanvaar­ding, naar warmte, naar liefde. Om hiervan in aanmerking te komen, ondernam ik vaak buitengewone acties om op te vallen. In feite wilde ik aandacht afdwingen en daarmee liefde ‘kopen’. De dwangmatigheid waarmee dit gepaard ging was veelal onaangenaam en verwarrend voor de omgeving. Een dergelijk gedrag werkte afstotend.

Maar wat ik ook probeerde, ik kwam er niet van af. Totdat God mij op een avond op een heel bijzondere manier aanraakte. Er was die avond een team van Derek Prince aanwezig dat een uitnodiging deed voor mensen met dergelijke problemen. Ik ging op de uitnodiging in en ik voelde alsof een sterke hand de kluwen in mijn denken losmaakte. Eén voor één wer­den de draden van mijn denken ont­knoopt en als het ware opnieuw geordend. Dit bracht rust en balans in mijn gedachten en gevoelens. De innerlijke stormen en kwellingen waren verdwenen. Deze ordering nam gaandeweg steeds vastere vor­men aan, zodat de boze geesten steeds minder vat kregen. En als er dan aanvallen kwamen, dan was ik in staat deze te herkennen en onschadelijk te maken in de naam van Jezus. Het spreekt vanzelf dat de totale genezing van deze ziekte een proces is. Met dank aan God kan ik nu zeggen dat ik totaal bevrijd en genezen ben van deze ziekte.

Als u behoefte hebt hierover met mij van gedachten te wisselen, dan kunt u bellen of schrijven. Een uit­voerige en meer gedetailleerde versie van dit getuigenis kunt u eventueel ook aanvragen bij dit adres.

 

Het bestuur van de gemeente door Peter Annotee

 

Peter Annotee (28) is in het dagelijks leven systeembeheerder en afgestu­deerd als doctorandus in de letteren op het vak geschiedenis. Voor het proefschrift dat hij schreef over het Amerikanisme verbleef hij een jaar in Florida. Hij groeide op in een gelo­vig gezin van de volle evangelie gemeente te Moordrecht. Op 12 jarige leeftijd nam hij, in een samenkomst met Hans Koornstra, de beslissing om de Heer te volgen. Op diverse ter­reinen van het gemeentewerk, onder andere als jeugdleider, is hij actief. Ook het schrijven gaat hem goed af, getuige de artikelen die van zijn hand verschenen in het gemeenteblad en in Levend Geloof. In dit nieuwe artikel lanceert hij een aantal origi­nele gedachten over het bestuur van de gemeente die het overdenken meer dan waard zijn. (red.).

“Gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden” (1 Kor. 12:27).

Van alle levende organismen is het menselijk lichaam het meest inge­wikkelde. Planten leven ook en die­ren hebben ook een bewustzijn maar alleen wij kunnen denken. Planten en dieren moeten zich aanpassen aan hun omgeving om te overleven. Wij leven door onze wereld aan te passen aan ons.

Juist het feit dat we zoveel kunnen maakt ons zo moeilijk te begrijpen voor onszelf. Elke keer als we door onszelf of door een ander ‘verklaard’ worden schieten woorden tekort. Altijd blijkt er toch weer meer en anders over gedacht te kunnen wor­den.

Als de Bijbel de gemeente vergelijkt met het menselijk lichaam betekent dat dan ook dat de gemeente zo won­derlijk is dat dit artikel nooit het laat­ste woord kan zijn. Als een mens, met zijn gaven en gebreken, al ein­deloos is, hoe zou ik dan de gemeen­te, die altijd uit meerdere mensen bestaat, in enkele pagina’s tekst kun­nen vangen?

Alleen al daarom zal ik mij beperken tot de zaak van het bestuur van de gemeente. Hoe kan een gemeente geleid worden? Wie heeft er eigenlijk de leiding? En hoe kan er een balans gevonden worden tussen het gezag van de leiding en de inspraak van de leden?

Het hoofd en de leiders

Jezus Christus is het hoofd van de gemeente. Hij heeft de leiding en alle gezag van menselijke leiders in de gemeente worden gegeven en genomen door Hem. Niemand kan de leiding nemen in de gemeente; hij wordt gegeven door de Heer. Het is ook Jezus die leiders hun leider­schap zo nodig weer afneemt.

Natuurlijk worden besluiten die in de geestelijke wereld genomen zijn meestal niet direct en duidelijk zicht­baar in de natuurlijke wereld.

Tussen Gods besluit om David koning te maken en Saul af te zetten enerzijds en de feitelijke troonswis­seling anderzijds zat een verschil van meer dan tien jaar. Maar uiteindelijk zal nu net zo goed als toen God bepalen wie Zijn gemeente leidt. Iedereen ontvangt rechtstreeks lei­ding van de Heilige Geest. Zonder die leiding zou niemand geestelijk kunnen functioneren. Oudsten en voorgangers, de meest zichtbare lei­ders in de gemeente, zijn nooit de enige weg waarlangs God met de gemeente contact heeft. God gebruikt iedereen die zich daarvoor openstelt om Zijn veelkleurigheid in de gemeente te openbaren.

Maar wat mensen zien als leiding van de Geest in hun leven moet wel getoetst worden door anderen.

Daarom heeft iedereen een gemeen­te nodig die hem of haar kan leiden en corrigeren. De leider heeft in dit opzicht minstens zoveel leiding nodig als de leden.

Eigenlijk is het soms scherp getrokken onderscheid tussen leider en

‘gewoon’ lid onjuist. Iedereen is lid van de gemeente en iedereen moet leiding geven en ontvangen. En wel op de plaats waar men door God in de gemeente ingevoegd is.

Leider en dienaar

Lid zijn van de gemeente betekent dienstbaar zijn. Je zet je in voor anderen. Ieder lid van de gemeente is dus niet alleen leider maar ook dienaar. Het een werkt niet zonder het andere. Wie niet aan kan geven hoe iets moet gebeuren krijgt net zo min iets voor elkaar als degene die nergens zelf iets doet.

Als we elkaar het beste kunnen dienen door met aan elkaar leiding te geven zullen we de taken en verant­woordelijkheden zo gelijk mogelijk over elkaar moeten verdelen.

Iedereen doet iets en als het even kan, evenveel als ieder ander.

In de praktijk zullen we rekening moeten met twee begrenzingen van de ‘gelijkheid’. Ten eerste hebben we allemaal gebondenheden die ons ver­mogen om te dienen en te leiden beperken. En bovendien heeft God iedereen gaven gegeven die iedereen geschikt maken voor een bepaalde bediening in de gemeente.

Tegen gebondenheden voeren we een geestelijke strijd. Die strijd leidt tot bevrijding en geestelijke groei. Daardoor worden we betere leiders en dienaars. Onze gaven gaan we ontdekken en oefenen zodat onze bedieningen steeds beter tot hun recht komen.

Onze gaven zijn de instrumenten waarmee we onze bediening uitvoe­ren. En onze bedieningen maken ons weer geschikt voor bepaalde ambten. Oudsten en voorgangers kunnen dus als zodanig functione­ren omdat ze bepaalde gaven hebben gekregen. De leden van de gemeente bevestigen die gaven door iemand tot oudste of voorganger te verkiezen. Zo gaat dat meestal als een gemeen­te gesticht wordt. Dat betekent ook dat er altijd een menselijk, democra­tisch element in de keuze van het lei­derschap zit.

Oudsten en voorgangers hebben vervolgens de ruimte nodig om te functioneren. Ze kunnen en hoeven niet voor elk besluit verantwoording af te leggen aan de gemeente. Hoe iemand pastoraal begeleid moet worden kun je niet in het openbaar en bij meerderheid van stemmen regelen.

Ook de verkiezing van mensen voor bepaalde functies kan beter niet op puur democratische wijze geregeld worden. Voor de meeste functies zou de voordracht van de oudstenraad en de instemming van de te benoemen persoon voldoende moeten zijn.

Voor de benoeming van oudsten kan het beste na de voordracht door de oudstenraad de gemeente om toe­stemming worden gevraagd. Ook belangrijke financiële beslissingen moeten ter goedkeuring aan alle leden van de gemeente worden voor­gelegd.

Vrijheid van handelen

Als iemand eenmaal in een functie benoemd is dan moet hij of zij de ruimte hebben om tot op zekere hoogte naar eigen inzicht hun gaven te ontplooien. Mensen hebben vrij­heid van handelen nodig om zich geestelijk te kunnen ontwikkelen en om broeders en zusters optimaal en gemotiveerd te dienen.

Overschrijdt iemand naar de mening van het leiderschap bepaalde grenzen in zijn functioneren dan heeft een leider op grond van zijn of haar verantwoordelijkheid het recht om bepaalde plannen of activiteiten te verbieden. Diegenen die zijn ideeën geblokkeerd ziet door de lei­ding moet dan beslissen of het plan aangepast wordt aan de wensen van de leiders of dat men zijn functie teruggeeft. De leiding van de gemeente heeft het laatste woord over wat er wel of niet mag. De leden beslissen of zij aan wat mag van de leiding mee willen werken. Op die manier behouden leiders hun gezag zonder dat ze van leden van de gemeente hun slaven kunnen maken.

Als broeders en zusters een goede relatie met de Heer en met elkaar hebben zal het meestal niet nodig zijn om op dit soort regels terug te vallen. Luisteren naar elkaar en din­gen van elkaar aannemen maakt het mogelijk dat iedereen goed kan func­tioneren zonder dat de wet uit de kast gehaald hoeft te worden.

Van elkaar afhankelijk

Elke gemeente is een unieke verza­meling van unieke mensen. Er is geen volmaakte gemeente en daarom kan ook niemand zeggen hoe die vol­maakte gemeente bestuurd zou moe­ten worden. Hoe een gemeente dan wel bestuurd moet worden is de keus van de leden. Hopelijk in het besef dat hun keus niet de enig juiste voor alle gemeenten hoeft te zijn. Veeleer zal juist omdat iedere gemeente anders is ook het bestuur van gemeente tot gemeente verschillen.

Wat alle gemeenten delen is het geloof in die ene Heer waar we alle­maal van afhankelijk zijn. Wat geen enkele gemeente mag vergeten is dat ze daarnaast een lichaam zijn waarin alle delen volkomen van elkaar afhankelijk zijn. De gemeente is een eenheid waarbinnen alle leden door elkaar gedragen moeten worden. Om één of enkele leden te kunnen laten leiden, leiden alle leden mee.

Daarnaast is ieder voor zijn deel lid. Niemand kan alles beslissen, nie­mand kan alles doen, niemand is overal verantwoordelijk voor. Iemand zal alleen aangesproken worden voor zijn eigen deel door die Ene die alles al gedragen heeft.

 

Zijn wij goede rentmeesters? Door Hessel Hoefnagel

Enige tijd geleden vroeg iemand mij: Hoe moeten we de gelijkenis over de onrechtvaardige rentmeester in Lukas 16 precies uitleggen? Ik gaf daar niet direct antwoord op, maar ging me wat verdiepen in deze gelij­kenis. Op zichzelf genomen laat ze zich niet direct makkelijk verklaren, maar al denkend en schrijvend vond ik toch een (mogelijk wat eigenzinni­ge) uitleg daarvan. Deze wil ik graag met de lezers van Levend Geloof delen, met overigens de opmerking, dat ik een ieder vrij laat om zich op details een andere mening aan te meten.

Zoals we wel weten, hebben de gelij­kenissen, die de Heer Jezus vertelde, de bedoeling dat niet alleen Zijn dis­cipelen van die tijd, maar ook wij inzicht zouden krijgen in de ontwik­kelingen van de geestelijke werkelijk­heden aangaande het ‘Koninkrijk der hemelen’. Dat de discipelen en ook wij nog niet altijd de diepe waarden en bedoelingen van deze werkelijk­heden verstonden, c.q. verstaan, heeft alles te maken met geen of nog onvoldoende inzicht daarin, ondanks wellicht persoonlijke vervulling met de Geest van God.

Ik wil in dit verband het verklarend boekje ‘De geestelijke wereld in gelijkenissen’ van wijlen J. E. van den Brink van harte aanbevelen. Het is zeer de moeite waard om dit boekje niet alleen te bezitten, maar vooral ook te (her)lezen, omdat het een zeer heldere kijk geeft op de betekenis van een aantal door de Heer vertelde gelijkenissen. De gelijkenis over de onrechtvaardige rentmeester wordt ook daarin echter niet behandeld en ook in andere Bijbelverklaringen heb ik geen passende uitleg daarvan kun­nen lezen, hetgeen mij overigens niet verwonderlijk voorkomt.

Een mogelijke uitleg

De Heer vertelde deze gelijkenis aan Zijn discipelen afzonderlijk en zal hem, net als bij andere gelijkenissen, waarschijnlijk nader aan hen hebben uitgelegd (Matteüs 13). Het woordje ‘ook’ in vers 1 van Lukas 16 (Luc. 16:01) geeft mijns inziens niet voor niets een aansluiting van deze gelijkenis met het voorgaande, waar de Heer vertelt over de ‘verloren’ zoon. Deze kreeg op uitdrukkelijk gesteld eigen ver­zoek de beschikking over het bezit van zijn vader, omdat hij op een gegeven dag meent daar recht op te hebben. Uit het vervolg van het verhaal blijkt echter, dat hij op een juist omgaan met dit bezit nog niet berekend is. Het gevolg is verkwisting, dat is een onverantwoord gebruik van geld en bezit door misleiding en zonde. Het gaat in déze gelijkenis over twee zonen van één vader, namelijk een jóngste zoon en een oudste zoon. Het begrip ‘oudste en jongste’ vinden we in de Bijbel onder andere terug bij de kinderen van de aartsvader Isaak en diens vrouw Rebekka. Over deze kinderen kreeg Rebekka al voor hun geboorte de kennisgeving van Godswege, dat de oudste dienstbaar zou zijn aan de jongste (Gen. 25:23). Overigens speelde hetzelfde ook al bij de kinde­ren van Abraham, waar Isaak als het kind van de belofte gold boven de eerstgeborene Ismaël. Ik schreef hier al enkele jaren geleden uitvoeriger over in Levend Geloof (juli/aug, ‘91). De aanduiding ‘jongste zoon’ is een typering van de godsdienstige mens, die op persoonlijk gebed en geloof gedoopt is in (de) heilige Geest van de Vader en de Zoon. Deze Geest wordt ook genoemd de Geest van het’ zoonschap, in tegenstelling met een geest van slavernij, waaronder nog velen onbewust leven. Wellicht is de jongste zoon dus een typering van de wel zo genoemde ‘pinkster-‘ of ‘volle- evangelie-christen’.

De jongste zoon wordt dan onder­scheiden van de ‘oudste zoon’, die vanuit een (innerlijk en aan te nemen oprecht vermeende) verplich­ting de vader dient. Dit kan duiden op een mens die, hoewel (sterk) godsdienstig georiënteerd, toch zon­der persoonlijke vervulling met de Geest van de Vader zijn (christelijke) plichten vervult. Dit gaat echter veel­al gepaard met een bepaalde, vaak onbewuste vrees met betrekking tot God. Ook behoort bij dit christentype maar al te vaak een al of niet bewus­te vorm van ongenoegen ten opzichte van de godsdienstige medemens, die schijnbaar zo gemakkelijk ’ten hemel vaart’.

Beide typeringen komen in alle (ove­rigens door mensen bedachte) kerke­lijke systemen voor. Voor God de Vader en onze Heer Jezus echter gel­den geen (voorkeurs)systemen, maar zij rekenen in het kader van de ware godsdienst slechts met datgene, wat het hart van de mens weergeeft.

Onze God ziet immers niet naar de buitenkant ofwel het ‘etiket’, wat iemand zichzelf heeft opgeplakt, of wat door anderen is opgeplakt. Hij ziet het hart van de mens aan (vgl. 1 Sam. 16:07).

De rijke man en zijn rentmeester

Na zijn bandeloos leven, waarin hij alles kwijt raakte, wat hij aan gaven van zijn vader had ontvangen, kwam de jongste zoon tot berouw en werd door de Vader weer volledig aange­nomen en in zijn eer hersteld. Direct aansluitend en daarmee ver­band houdend vertelde de Heer Jezus over een rijk man en een rent­meester of beheerder van diens goe­deren. De vragen komen hierbij gelijk naar boven: ten eerste: Wie wordt met de rijke man bedoeld? En ten tweede: Wie wordt met de rent­meester bedoeld? Hierover een vier­tal opmerkingen:

1.De Heer Jezus vertelt hier iets tegen zijn discipelen afzonderlijk. Dat duidt op iets vertrouwelijks. Zo mogen de hedendaagse, ware disci­pelen van de Heer ook zien en ver­wachten, dat Hij door Zijn Geest openbaring geeft aan het individu over bepaalde verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen.

Ieder mens (en zeker de godsdien­stige) is in zekere, meer of mindere mate een rentmeester over het bezit van God. Dat bezit betreft in feite (alle mogelijke onderdelen van) de schepping, waarmee de mens zelf als deel daarvan, geconfronteerd wordt. Er mag hier gedacht worden aan de betrekking tot;

– (mede)mensen, welke op je ‘pad’ komen (vgl. de gelijkenis van de ‘barmhartige Samaritaan); de overige bezielde schepping (dierenwereld), waar je mee in aan­raking komt; de onbezielde levensvormen (plan­tenwereld) en

de overige (stoffelijke) dingen.

Wij duiden dat geheel wel aan met het begrip ‘leefmilieu’.

Je kunt als (godsdienstig) mens het bezit van de Schepper (on)bewust verkwisten, door er op een manier mee om te gaan, die tegen Zijn wil en bedoeling indruist. Er is dan spra­ke van ‘roofbouw’, welke de mens pleegt ten aanzien van (onderdelen van) de schepping. In het algemeen gesproken, zien we als mensen alle­maal wel, dat de roofbouw op de schepping onder het beheer van de geïndustrialiseerde mens geleidelijk aan haar tol opeist en steeds moeilijker valt te corrigeren. We spreken in dit verband wel van ‘milieuvervui­ling’, waarmee we als mensen in een samenleving allemaal te maken heb­ben.

Van de rentmeester in de gelijkenis, dus in enge zin ook in onze tijd en situatie van toepassing op ieder mens, maar zeker op de godsdiensti­ge, werd aan de rijke man (eigenaar) verteld, dat hij (of zij!) verkwistend omging met het bezit van die eige­naar.

2.De eigenaar in het verhaal riep om wat hem ter ore kwam, zijn rent­meester ter verantwoording. Deze kreeg de niet mis te verstane opdracht om middels zijn ‘boeken’ aan te tonen, hoe hij bezig was geweest. Er hing hem zelfs ontslag als rentmeester boven het hoofd, als zou blijken, dat hij niet op juiste wijze was omgegaan met het bezit van de eigenaar.

Voor een christen is het niet moeilijk om te stellen, dat ieder mens naar draagkracht en vermogen verant­woordelijk is voor (onderdelen van) het bezit van de Schepper en daarom dus als rentmeester is aan te duiden. Christenen weten, dat voor ieder mens geldt: hoe ga je om – met je medemens, – met de natuur om je heen, – met het milieu, waar je in leeft, – met je eigen lichaam en ziel. Denk bij dit laatste bijvoorbeeld aan de verwoestende gevolgen van roken, drinken, ongeoorloofde seksualiteit en allerlei niet noodzakelijke uitbundigheid, aan dubieuze (mediatieve) informatie (bijvoorbeeld via radio/tv/film), enz., waar wij in onze samenleving zeer gevarieerd mee in aanraking komen.

Steeds meer komen in onze mense­lijke samenleving de gevolgen van verkeerd rentmeesterschap aan het licht in de voor ieder te constateren mondiale en razendsnelle aftakeling van het (leef) milieu.

Voor ieder mens geldt echter de vraag aan zichzelf: ben ik misschien aan het ‘verkwisten’, wellicht zelfs vanuit een vermeend (al of niet gods­dienstig gekleurd) eigenrecht, net als de genoemde jongste zoon? Deze godsdienstige, maar weliswaar van zijn wezenlijke taak en roeping afge­dwaalde mens kwam echter bij de ‘varkensschillen’ tot inkeer met de voor de van zijn ware rentmeester­schap afgedwaalde mens gelukzalige conclusie: ik moet terug naar mijn Vader, hoe deze mij ook zal waarde­ren!

De genoemde varkensschillen, waar de ‘geestelijke varkens’ ofwel boze geesten, zich mee voeden, worden gevormd door vele, al of niet gods­dienstig getinte zaken, waarmee de mens zich bezig houdt.

3.De rentmeester in het verhaal zag zijn zwakke positie al in, gerekend met zijn inderdaad verkwistende manier van leven. Hij zag zijn ver­oordeling (ontslag als rentmeester) al hangen en hij ging net als de ‘verlo­ren zoon’ bij zichzelf te rade (hij kwam tot inkeer) en stelde voor zich­zelf een verstandelijke conclusie: ‘Ik heb geen poot om op te staan’, want: – Ik kan niet spitten (geen zwaar handwerk verrichten).

– Voor bedelen schaam ik me, dus ik ga zeker niet m’n hand bij anderen ophouden.

– Niemand zal me helpen, als ik ‘op straat’ gezet word, want iedereen kent mij als een verlengstuk van mijn heer, die winst uit zijn bezit wil halen, ongeacht wie het gebruikt.

4.Na deze verstandelijke overweging kwam de rentmeester in het .verhaal tot een reële menselijk acceptabele oplossing voor zijn probleem: zich moeite doen om vrienden te maken onder de medemensen, zodat die hem op hun beurt zouden helpen, wanneer dat nodig mocht zijn. Hij gebruikte hiervoor het bezit van zijn heer, vergelijk onderdelen van de schepping van God. Hoewel dit in het verhaal dan (nog) niet het maxi­male (financiële/materiële) effect ressorteerde, gaf het wel een zekere mate van bescherming, niet slechts voor zichzelf, maar ook voor het eigendom van zijn heer, met daarbij de mogelijkheid van ‘winst op ter­mijn’.

De ‘verloren zoon’ uit het voorgaan­de leek met het bezit van zijn vader, waar hij meende vrijuit over te mogen beschikken, de wereld voor zich te kunnen winnen. Echter, door­dat hij het bezit van zijn vader voor­tijdig opeiste, zonder te wachten op de wezenlijke vervulling met de Geest van de Vader, waardoor de intenties van de Vader duidelijk wor­den, kwam hij geleidelijk onder de geraffineerde pressie van de onrecht­vaardige Mammon (een sterke boze geest!) terecht. Hij raakte al zijn zo noodzakelijke contacten met zijn medemensen kwijt en was uiteinde­lijk geheel afhankelijk van anderen, “ die hem echter niet meer dan de ‘schillen van de varkens’ konden geven.

Goed ‘rentmeesteren’

Als bewuste christenen kunnen we uit deze gelijkenis leren op een juiste manier te ‘rentmeesteren’ over die onderdelen van het bezit van onze Schepper, waar ook wij nauw bij betrokken zijn met inachtneming van de mogelijkheid van onze natuurlijke begaafdheden en bezit­tingen, temidden van onze mede­mensen.

Als we zo doen, gaan we ‘met over­leg’ te werk met een positieve inzet van ons natuurlijke leven en bezit, wat overigens niet aan onszelf toebe­hoort, maar aan God. Daardoor ope­nen we (misschien onbewust) deu­ren, waardoor we als verniéuwde, geestelijke mensen binnen kunnen komen bij onze medemensen, om op die manier hén te dienen met onze geestelijke gaven vanwege onze kennis van het evangelie van onze Heer. Reden te over om er voor te waken, dat onze specifieke geestes­gaven niet ondergesneeuwd raken door de vele ‘zorgvuldigheden’ van het leven.

De Heer besloot deze gelijkenis met de (discutabele) opmerking: Maak je vrienden met behulp van (het bezit van) de onrechtvaardige Mammon. Wanneer dit bezit (geld en goed) je ontvalt, zul je dan toch een zekere erkenning houden bij je medemen­sen.

Door ‘met overleg’ te werk te gaan, zullen we in tegenstelling tot de ‘ver­loren zoon’ bij de varkenstrog, het respect en daarmee het goede getui­genis van onze medemens behouden, ook al zou de (schijnbare) macht en invloed van datgene, waar de Mammon zich graag mee bemoeit, ons ontvallen.

We worden dan opgenomen in de ‘eeuwige tenten’ van onze medemen­sen, dat zijn de blijvende waarden van het mens-zijn. Het verantwoor­delijk zijn voor het bezit van God, wat ieder van ons persoonlijk van de Schepper ontvangen heeft, zal dan in het oordeel vóór en niet tegen ons getuigen.

Ook hetgeen dan volgt betreft het getrouw zijn in weinig, in het kleine. Dat duidt in het Koninkrijk der hemelen op het zichtbare en vergan­kelijke. Het is belangrijk om de juis­te keuzes te maken en in het natuur­lijk leven in de omgang met de medemens zich vrij te houden van de invloed van de onrechtvaardige Mammon.

Zie hier een mogelijke uitleg van deze gelijkenis. Nogmaals, ik geef hem graag prijs voor een betere. In ieder geval wek ik een ieder graag op om verantwoord om te gaan met de mogelijkheden, die ieder specifiek heeft ontvangen, om te gaan en deze talenten (al lijken ze nog zo miniem en waardeloos) niet te begraven, zoals de Heer in een andere gelijke­nis aangaf.

Als de Heer dan komt (hoe dan ook!) en wij verantwoording moeten afleg­gen, staan we niet met ‘de mond vol tanden’, maar kunnen we tonen, hoe we geleefd hebben. Gods zegen bij je persoonlijke invulling van het rentmeesterschap.

 

De nacht is voorbij (gedicht) door Astrid Poldervaart

Het was zo donker als de nacht,

een nacht zelfs zonder schaduw.

De sterren waren uitgedoofd

en zelfs de maan van licht beroofd;

het ergste werd verwacht.

 

De wanhoop, hoorbaar als een zucht,

werd door de angst gedreven.

Uit vele monden klonk de kreet:

Waar ben ik dan in fout geweest?

En haat vulde de lucht.

 

Zo houdt de satan, in z’n val,

veel mensen in Zijn macht.

Hij heeft zijn claim op hen gelegd

omdat ze nooit hebben gezegd

voor wie men kiezen zal.

 

Eén naam verbrak de zwarte nacht,

Jezus liet ons uit liefde,

kiezen tussen goed of kwaad,

kiezen tussen liefde of haat.

De claim door Hem ontkracht.

 

Hij zei: de nacht is nu voorbij,

van nu af zal Ik verlichten.

Ook toonde Hij mij een rivier

met bomen aan weerszij

met vrucht, elk jaargetij.

En zei: leef, draag vrucht, wees vrij.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Het kwade of het goede?

Howard Bloom, een voormalig kankeronderzoeker, heeft een boek geschreven onder de titel The Lucifer Principe. Hij ziet daarin het kwaad als een ‘nevenproduct van de schep­ping’. ‘De natuur verafschuwt het kwaad niet, ze omhelst het. Ze bouwt ermee’. Deze en andere gedachten worden in het boek gelan­ceerd en zoals zoveel, van alles wat er door de uitgeverswereld gepubli­ceerd wordt, zien wij ook hier weer dat wij ons als christenen niet moe­ten laten imponeren door allerlei gedachten, die weliswaar vaak weten­schappelijk onderbouwd lijken, maar de werkelijke bronnen van goed en kwaad buiten beschouwing laten. Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10) is in dit opzicht een sleuteltekst om te verstaan waar ‘het goede en het kwade’ hun oor­sprong vinden. Daar is Jezus, de Zoon van de levende God, erg duide­lijk als Hij stelt: “De dief (Satan) komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik (Jezus) ben gekomen, opdat zij leven heb­ben en overvloed”.

Jezus was de volmaakte beelddrager Gods. Hij is “de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen” (Heb. 01:03a). Hij openbaarde in elk opzicht de wil en de bedoeling van God. Daarom zal een waarachtig christen zich ook meer en meer realiseren waarom het gaat in de strijd tussen de machten van goed en kwaad. En de oproep van Paulus ter harte nemen als deze schrijft: “Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade dooi het goede” (Rom. 12:21).

Geen droom maar werkelijkheid

Piet Zoomers, de bekende eigenaar van een aantal modewinkels is vaak zeer origineel in zijn reclame. Tijdens de Olympische spelen was hij samen met zijn vrouw in Atlanta en bracht door middel van advertenties dagelijks verslag uit van zijn bevindingen. In één van deze adver­tenties met als opschrift: ‘Is Atlanta een droom?’ schrijft hij aan het einde: ‘God, Onze Lieve Heer en Jezus, ook dat is Atlanta. Groepen jonge mensen verkondigen in woord en gezang liefde en de hoop op een beter leven. Een hiernamaals, waar wij samen zullen zijn in een eeu­wigdurende vrede. Is dat ook een droom? Laten wij hopen van niet’. Wij kunnen Piet Zoomers uit de droom helpen, zoals trouwens ieder waarachtig christen dat kan. Wie in- Christus gelooft ontvangt het nieuwe, eeuwige leven. Niet later in het hiernamaals, maar reeds nu! Zodra Hij komt in het leven van de mens ontstaat de zekerheid dat het nieuwe leven een realiteit is geworden. Voor iemand die nog buiten staat is dat niet te vatten, maar heeft men een­maal ‘ja’ gezegd op het liefde aanbod van de levende God, zoals die in Jezus Christus tot ieder mens (nie­mand uitgezonderd) komt, dan ‘getuigt Gods Geest met onze geest dat wij kinderen Gods zijn’ (Rom. 08:16).

Het verlangen naar revitalisering

Het woord ‘revitaliseren’ is uit Frans afkomstig en betekent ‘opnieuw tot leven brengen, nieuw leven inbla­zen’. Het komt aan de orde in het zojuist bij Ten Have in Baarn ver­schenen boek: “In stukken en brok­ken. Godsdienst en levensbeschou­wing in een postmoderne tijd”, onder redactie van de bekende pro­fessor H. M. Kuitert.

Het boek bevat bijdragen van tien gesprekspartners. Dr. W. H. Velema, die in het Reformatorisch Dagblad een bespreking aan het boek wijdt, schrijft onder andere: “Interessant is wat de Amsterdamse gereformeerde predikant en VU-docent dr. R. Kranenborg vertelt over de vele ver­anderingen die zich in zijn wijkgemeente hebben voorgedaan. Veel is ondernomen, weinig is blijvend gebleken. Hij verwacht veel van het evangelisch christendom. Het aantal evangelische christenen zal uiteinde­lijk het aantal kerkmensen overtref­fen, is zijn mening. Hij ziet in de kerken geen revitalisering, maar een hergroepering, een herhaling. Er is niet te spreken van uitbreiding of vernieuwing.

Hij sluit af met de vraag of het evan­gelisch christendom niet in staat zal zijn niet-christelijk opgegroeide mensen op ruime schaal te winnen. Alleen in deze kring is revitalisering, groei en nieuwe vormgeving te ver­wachten”.

Bij dit laatste kunnen we ons aan­sluiten… op voorwaarde dat de evan­gelische beweging de juiste koers weet te vinden. Zolang niet een halt wordt toegeroepen aan allerlei dwa­lingen en afwijzingen van het evan­gelie van het Koninkrijk der heme­len, zal een werkelijke doorbraak van Gods Geest uitblijven, ondanks een groei in aantal.

Iedere waarachtige gelovige zal zich dienen te realiseren dat het in het Koninkrijk Gods in de eerste plaats gaat om ‘kwaliteit’ en dan pas om ‘kwantiteit’. En sprak Jezus zelf niet over een ‘kleine kudde’? Maar wel verbonden met de machtige belofte: “Want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven” (Luc. 12:32).

Misleidende therapieën

Maarten Spanjer is een bekend pro­grammamaker bij de NCRV. Hij oogstte veel succes met zijn pro­gramma ‘Taxi’, waarin met een ver­borgen camera en microfoon gesprekken met taxipassagiers wer­den gevoerd. Daarna kreeg hij het idee om een kijkje achter de scher­men te nemen bij allerlei therapie- groepen. De opnamen hiervan wer­den enkele maanden geleden uitge­zonden. In een gesprek met Stan Huygens in De Telegraaf vertelt hij onder andere hoe deze mensen zich­zelf heel serieus nemen. “Ze menen allemaal de waarheid in pacht te heb­ben. Als een therapie zou werken, zou ik het zonder meer hebben ondergaan. Maar het is echt allemaal onzin. Ik heb de oerman in mijzelf niet gevonden en van de knuffeltherapie heb ik smetvrees overgehou­den”. Hij vertelt dat hij het vaak moeilijk had zijn lachen in te hou­den, ondanks het feit dat het vaak heel realistisch overkwam. “Zoiets als Avater-therapie is peperduur en volstrekte onzin. Maar omdat het zo duur is, houden ze de therapieën geheim. Daar mochten wij dan ook niet bij filmen. Wij hebben een soort pré-therapie mogen filmen”.

‘Hawaii-healing’ en de ‘dolfijnenthe­rapie’ slaan echt nergens op. “Ik heb, voor ik naar de dolfijnen in Israël ging, even dat boek van prinses Irene gelezen. Maar die is het spoor bijster. Wat is dat mens in de war zeg”, aldus Spanjer. “Maar de men­sen staan in de rij. Als ik vandaag een bordje op mijn deur spijker met het woordje Therapeut en ik kondig een behandeling aan onder het motto ‘Praten met je eigen geslachts­deel’, zou het stormlopen”.

Terecht merkt Stan Huygens op: “In deze wereld, waarin de gevestigde godsdiensten hun greep op de massa hebben verloren, ligt voor de ontred­derde mens de pseudoreligie op de loer. Hocus Pocus heeft de tijd mee”, waaraan we zouden willen toe­voegen dat ook hier maar één reme­die een werkelijk antwoord en oplos­sing geeft: het echte evangelie, zoals Jezus dat bracht en de apostelen, het evangelie van Het Koninkrijk.

Belangrijk is dat zoveel mogelijk kinderen Gods dit evangelie leren kennen. Want alleen door de beleving van dit evangelie kan een radicaal halt worden toegeroepen tegen iedere vorm van pseudoreligie en misleiding.

 

Welk beeld hebben wij van Satan? Door Jildert de Boer

Na de artikelen welk beeld wij van God en van onszelf hebben, in de twee vorige nummers, behandelt Jildert de Boer in dit derde en slotar­tikel van deze serie de vraag welk beeld wij hebben van Satan.

Satan in het verborgene

Voor veel christenen is onze vijand, Satan, nog altijd een ‘grote onbeken­de’, alsof hij zich van een dergelijke struisvogelpolitiek iets zou aantrek­ken… Het is opvallend, dat de Satan in het Oude Testament inderdaad nauwelijks voorkomt. Dat hij de slang in de hof van Eden bezette, weten wij uit Openbaring 12 vers 9 (Openb. 12:09): ”de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt” (zie ook Openb. 20:02). De naam duivel, de door-één- werper, komt in het Oude Testament niet eens voor. Toch was de ‘door- elkaar-gooier’ ook toen op de achter­grond wel degelijk werkzaam.

De naam Satan, dat is tegenstander, komt in het Oude Testament slechts drie keer voor:

1 Kronieken 21 vers 1 (1 Kron. 21:01): “Satan keer­de zich tegen Israël en zette David aan Israël te tellen”. Deze schrijver had een scherper doorzicht in de onzichtbare wereld dan in 2 Samuël 24 vers 1 (2 Sam. 24:01) staat weergegeven: “De toorn des Heren ontbrandde weer tegen Israël; Hij zette David tegen hen op…”. Het laatste geeft een type­rend beeld van een versluierd, oud­testamentisch kijken naar God, ter­wijl de Kroniekenschrijver de werke­lijke bron noemt, de koker van waar­uit alle ellende voortkomt.

In Job 1 vers 6 en 12 (Job 01:06-12) wordt de Sa­tan genoemd als degene die de hand heeft in de ellende die Job overkomt.

In Zacharias 3 vers 1 (Zach. 03:01) staat de Satan aan de rechterhand van de hoge­priester Jozua, om hem aan te kla­gen. Dit wapen hanteert hij nog steeds, vandaar zijn benaming de aanklager van onze broeders, die hij dag en nacht aanklaagde voor onze God (Openb. 12:10).

Dit zijn de Schriftplaatsen, waarin het Oude Testament Satan rechtst­reeks noemt. Meer indirect was hij evenwel in vele situaties aanwezig. In het verborgene deed hij zijn ver­woestende, ontwrichtende werk. Wie kon deze camouflagetactiek door­gronden? Wie was in staat de ware vijand aan te wijzen, laat staan te overwinnen? Ongerijmde dingen werden bij gebrek aan beter inzicht aan God toegeschreven en zo kon de boze verstoppertje blijven spelen, want men zag God veelal als oorzaak van goed en kwaad tegelijk.

De mens bestreed zo ‘goed en kwaad’ hij kon de zonde, maar kon met de goede wet van God in eigen kracht het goede niet uitwerken. De machten der duisternis verschuilden zich achter de gebonden mens. Wie had er toen iets begrepen van boze geesten uitwerpen tot bevrijding van de mens? Dit was in het Oude Testament nog niet aan de orde. Zo werd de mens tot vijand van zichzelf. Wie zou hem verlossen?

Door Jezus ontmaskerd

Jezus Christus openbaarde ten volle het ware beeld van God, die enkel goed en enkel heilig is. Hij toonde tevens de ware aard van Satan: enkel slecht en enkel onheilig, de bron van alle kwaad. Hij kwam tot verlossing van een in de zonde vervallen mens­heid, om de mens terug te voeren en te herstellen tot diens originele staat van beelddrager Gods. Hij werd als onzer één -Zoon des mensen- en Hij schaamt Zich niet ons broeders te noemen (Heb. 02:10-14). Ook wij werden uit God geboren -wedergebo­ren (vgl. Jezus’ geboorte, verwekt door heilige Geest)- en worden geheiligd en gebracht tot zoonschap. Dit proces vraagt om onze volledige inzet, in afhankelijkheid van de Geest van God. Wij verwachten het van de bijstand van de heilige Geest (Hand. 09:31) en zo blijven we ‘bijstandtrekkers’!

Er is er maar één, die de heerlijke ontwikkeling van mensen Gods wil stuiten en torpederen en dat is de boze. Voortdurend tracht hij ons af te remmen of zelfs te blokkeren, want hij wil geen zonen Gods op de troon, die overwinnen, gelijk Jezus heeft overwonnen (Openb. 03:21). Jezus heeft hij niet tegen kunnen houden of verhinderen in zijn loop. De overste dezer wereld kwam- en had aan Hem niets, kon geen enkel aanknopingspunt bij Hem vinden (Joh. 14:30).

Jezus overwon en is nu gezeten aan de rechterhand des Vaders op de troon en Hij pleit en bidt voor ons, die in de strijd staan. Nu volgen wij Hem in zijn voetstappen, maar de boze blijft erop uit ons te vloeren en ons af te leiden van het doel van God met ons mensen. Het is evenwel vol­uit mogelijk “dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht al onze dagen” (Luc. 01:74-75)-

In de geestelijke wereld wees Jezus de duivel aan als de mensenmoorder van den beginne en de vader (= ver­wekker) der leugen (Joh. 08:44). Hij ontmaskerde de boze als de dief, die komt niet dan om te stelen, te slach­ten en te verdelgen (Joh. 10:10a).

Aan het kruis heeft Hij de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen geze­gevierd (Kol. 02:15). Hij leerde ons de naam van de Vader te heiligen, dat is af te zonderen van de boze, absoluut niet in verbinding te brengen met het kwade (Matt. 06:09). Tevens riep Hij op te bidden: “Verlos ons van de boze”! (Matt. 06:13). “Hij is rondge­gaan, weldoende en genezende allen die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem” (Hand. 10:38). “Immers door wie men overmeesterd is, diens slaaf is men”( 2 Petr. 02:19).

De ware oorzaak van alle kwaad

Velen zien de mens als zondaar als de ‘grote slechte’, uit wiens hart de zonde ontspringt. Zij vragen zich niet af hoe de zonde dan in dat hart van die mens is gekomen en hoe het komt dat de mens zo slecht is gewor­den, daar God hem immers goed gemaakt heeft. De demonenblind­heid is vaak groot, ook onder christe­nen. Zij beseffen onvoldoende dat – vóór de mens in ‘verval’ raakte door de zonde- er eerst een zondeval in de engelenwereld plaatsgreep. Daarom staat er glashelder: ”Wie de zonde doet, is uit de duivel, want de duivel zondigt van den beginne” (1 Joh. 03:08a). Daarbij lezen we over de bevrijding van dit juk, dat drukte, door Jezus Christus: “Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou” (1 Joh. 03:08b). Jakobus 1 vers 14 en 15 (Jak. 01:14-15) spreekt in klare taal over de bevruchting van onze begeerte door de verzoeker, die zonde baart.

Ook in het Oude Testament vinden we reeds aanwijzingen in deze rich­ting. In Psalm 7 vers 15 (Ps. 007:015) staat: “Zie, wie met ongerechtigheid bevrucht werd, is zwanger van onheil en baart leugen”. Jesaja 59 vers 5 (Jes. 59:05) spreekt over het uitbroeden van eieren van giftige slangen met als resultaat onder ande­re: “zwanger gaan van leugentaal” (Jes. 59:13). In het -onder ons niet gezaghebbende, maar soms wel leer­zame- apocriefe boek De Wijsheid van Salomo 2 vers 23 en 24 vinden we een interessante variant op Romeinen 5 vers 12. (Rom. 05:12) Deze luidt als volgt: “God schiep de mens tot onvergankelijkheid en vormde hem tot een beeld van zijn eigen wezen; maar door de afgunst van de duivel is de dood de wereld binnen geko­men, en deze dood ervaren zij die de duivel toebehoren”. Een goede aan­sporing voor onze strijd tegen de boze vinden we in Jakobus 4 vers 7 (Jak. 04:07): “Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden”.

Gezag in Jezus’ Naam

In het bekende Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12) zien we duidelijk tegen wie we onze strijd hebben te voeren. Nooit tegen ande­re mensen en ook niet tegen eigen ‘bloed en vlees’! Van het geknok tegen jezelf word je doodmoe en je komt er ondanks alle ernstige, goed­bedoelde pogingen niet wezenlijk verder mee. Onze strijd is tegen de boze geesten in de hemelse gewes­ten. Uiteraard zijn we er zelf verant­woordelijk voor om de duivel geen voet te geven (Ef. 04:27). Wij zullen ons lichaam tuchtigen en het in bedwang houden (1 Kor. 09:27). De oorzaak van verleiding ligt bij de machten, die we zullen bestrijden, maar wij zullen ook op een gezonde wijze onszelf aanpakken en niet onze verantwoordelijkheid van ons afschuiven.

Het is een bevrijdend inzicht je mens te leren scheiden van de mach­ten der duisternis met hun gewoon­te- en denkpatronen. Daarbij kan het soms lijken alsof deze patronen bij je horen, maar -lof en dank- het hoort niet meer bij ons, die in Christus een nieuwe schepping zijn en die verder vernieuwd willen worden naar Zijn beeld. Wij hoeven niet zomaar alles meer te ‘nemen’ wat op ons afkomt vanuit het rijk der duisternis! Ook bijvoorbeeld niet alle opklopperij, ophitserij en aandikkerij met alle opblazen en opjutten van dien in ons gevoelsleven (geest van hysterie). We mogen ons daar tegenover opstellen in de naam van Jezus!

De opdracht: “In mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven” (Mark. 16:17) is nog springlevend en volop actueel. Niet als een toverformule of een standaardkreet, maar vanuit gezag in Jezus’ naam verleend, met zijn Woord (Matt. 08:16) en door zijn Geest (Matt. 12:28). De boze geesten kijken naar onze identiteit: ”Wie zijt gij?” (Hand. 19:15). Jezus zei: ”Zie Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te tre­den en tegen de gehele legermacht van de vijand en niets zal u enig kwaad doen” (Luc. 10:19).

De gedachten van de vijand mogen ons niet onbekend zijn (2 Kor. 02:11). Het is heerlijk dat de Heer de laatste tientallen jaren inzichten heeft geschonken, om de geesten der duis­ternis in mensen aan te pakken. We denken aan zonde-, ziekte- en leugenmachten. Aan geesten van onreinheid, van geweld, occulte machten, demonen vanuit het voor­geslacht en ‘vrome’ leergeesten. Aan geesten van verwerping, weerspan­nigheid en hysterie. Het werk van Jezus wordt voortgezet tot bevrijding van mensen! We ervaren dat naar­mate we meer op de Heer gaan lij- ken, de boze geesten moeten wijken! Onze goede God staat ons terzijde, mensen komen opnieuw tot hun bestemming en Satan lijdt de neder­laag!

We verheugen ons dat we een steeds duidelijker inzicht krijgen in de wer­kingen van de vijand. En dat we mogen werken vanuit een goed Godsbeeld, een gezond mensbeeld en een scherp ‘satansbeeld’. Daardoor kunnen we medearbeiders Gods zijn tot verder herstel van alles wat nog niet ‘heel’ is. Geloof dat de Heer ook daarin gaat doorwerken tot de volle overwinning is bereikt!

 

Het gammele autootje door Duurt Sikkens

Een verhaaltje (gelijkenis) voor de ‘doe-het-zelvers’ onder ons, voor dege­nen die vaak zeggen: “Laat mij maar, ik red me wel”, of “Daar ga ik mee aan het werk”, of “Daar moet ik nog aan werken”, waarbij de woorden ‘geloven’ en ‘vertrouwen’ in God en Zijn mensen haast geen rol van betekenis meer spelen.

Daar stond ze dan, met haar gamme­le autootje, op de vluchtstrook van de snelweg waarover het verkeer raasde. Ze pakte haar gereedschapskist uit de kofferbak, liep naar voren en opende de motorkap. Ze had zó vaak de boel gerepareerd, dit kon er ook nog wel bij. Hoewel… het laatste jaar had ze weleens vreemde geluiden gesignaleerd, maar zolang haar ver­trouwde karretje nog liep, had ze er nauwelijks aandacht aan geschon­ken. Dat-ie steeds moeilijker startte en na een lange rit soms bijna de geest gaf, had haar amper veront­rust.

Met haar kennis en inzicht die ze zich had eigen gemaakt op een cur­sus ‘Pech-onderweg’, had ze haar auto toch maar al die tijd mooi aan de praat weten te houden. En gara­ges waren duur. Ze kon zelf die klus­sen wel klaren, al had bij de laatste Apk-keuring de garagemonteur wat bedenkelijk gekeken en er haar op gewezen dat het niet meer lang zou duren of ze kon haar doe-het-zelvertje naar de sloop brengen. Ze had een wegwuif-gebaar gemaakt en was weggereden.

Gewapend met een sleutel en een schroevendraaier boog ze zich over het inwendige. Zo op het oog was er niks mis mee. Maar waarom deed-ie dan niks! Ze morrelde wat aan een verdeelkap, trok aan een paar kabel­tjes, doch hoe ze ook probeerde te starten, er gebeurde niets.

Uit het langs haar voorbij stuivende verkeer maakte zich een auto los, reed over de vluchtstrook en kwam vlak achter de hare tot stilstand.

Een man stapte uit. Vriendelijk vroeg hij: “Dag mevrouw. En… doet-ie het niet meer?”

Met een wanhoopsgebaar hief ze haar handen op en zei: “Nee, ik snap er niks van, d’r is geen beweging meer in te krijgen”. Ze schoof een lok opzij van haar bezwete voor­hoofd.

De man liep naar voren, sloeg een blik onder de motorkap, schudde zijn hoofd een beetje en zei: “Voor zover ik het kan bekijken valt er hier niet veel meer aan te doen. Uiterlijk ziet-ie er nog aardig uit, maar die motor… Ik denk dat-ie haast naar z’n grootje is!” “Hebt u verstand van auto’s, meneer?”, vroeg ze.

“Een beetje”, glimlachte hij.

“Denkt u dat-ie nog te herstellen is?” “’k Weet het niet mevrouw”, zei hij, “Ik vrees het ergste”.

Ze keek wat beteuterd naar ‘t haar zo dierbare wagentje. Ze kon eigenlijk niet zonder hem in haar druk bezette leventje.

Opeens vroeg de onbekende: “Waar is uw garage?”.

“Die heb ik eigenlijk niet”, mompel­de ze. “Ziet u, ik klus zelf nogal veel en garages vragen nogal wat”. Ze aarzelde… “En bovendien, ik schaam me wezenloos voor m’n karretje. Ze zullen me zien aankomen!”.

Hij lachte en zei: “Dus u wordt niet gehinderd door deskundigheid?”. Ze lachte ook, een beetje als de bekende boer met kiespijn, onderwijl een beetje nijdig, denkend: ‘Waar bemoeit die kerel zich eigenlijk mee…’.

De man zei: “Weet u wat? Ik neem u even op sleeptouw. Zo’n tien kilome­ter verderop ligt een stadje waar ze een prima garage hebben. Daar zul­len ze u vast kunnen en willen hel­pen”.

Ze loosde een diepe zucht, maar zag geen andere uitweg. Hier kon ze niet blijven staan en, goed beschouwd was het toch prachtig dat ze zomaar werd geholpen door een volslagen onbekende, ’t Kon niet mooier, toch? Vijf minuten later kachelden ze over de snelweg, namen de eerste de beste afslag en een kwartiertje laten stonden ze voor een garage.

Haar gids stapte uit, beduidde haar even te wachten en liep naar binnen en zei: “Je bóft! Ze kennen mij wel een beetje en ze kunnen je direct helpen”.

Een grote roldeur zoefde open en binnen de kortste keren hadden ze haar autootje op de brug. Een mooie grage, zag ze, met overal reparatie- materiaal, reserve-onderdelen en meetapparatuur. Bewonderend keek ze rond. Wel wat anders dan haar reparatiekistje. Ook het personeel knikte haar vriendelijk toe en nie­mand stond afkeurende geluiden te maken bij het zien van haar aftandse karretje. Zo te zien vertoonde hij meer gebreken dan ze voor mogelijk had gehouden.

Na een bedenkelijk korte inspectie kwam de hoofdmonteur op haar toe en zei: “Dag mevrouw. Nou, eerlijk gezegd wordt het een flinke ingreep. Eigenlijk moet de hele motor ver­nieuwd worden”.

“Verdikke”, zei ze, “kan ie niet gere­pareerd worden? Het wordt wel een dure grap zo”.

“Dat kan wel”, sprak de monteur, “maar dan staat u over een jaartje hier weer. Trouwens, als u zo door­gaat bent u wel een beetje een gevaar op de weg. Hij is altijd provisorisch gerepareerd. Zo schiet u er niet hard mee op. Zegt u het maar, wat doen we?”

Ze het zijn woorden bezinken, dacht aan haar spaarcentjes. Ook haar doe- het-zelf-instelling had een gevoelige knauw opgelopen.

Ze zuchtte en zei: “Okay, u hebt dus de deskundigheid in huis; doet u maar wat u vindt dat er aan gebeu­ren moet”.

De hoofdmonteur gaf een seintje en iedereen begon aan z’n taak. Hij draaide zich naar haar om en vroeg: “Woont u hier in de buurt?” “Nou, nee”, zei ze. “Ik ben nogal ver van huis, eigenlijk”

“Dat zou je wel kunnen zeggen”, mompelde hij, “maar morgen is-t-ie klaar en kunt u uw wagen halen”. Ze besloot in arren moede een hotel­letje op te zoeken. Eén van de mon­teurs bracht haar erheen.

Toen ze zich de volgende ochtend bij de garage meldde ging de grote deur prompt open en… voor haar verbaas­de ogen rolde haar karretje, glanzend gepoetst, naar buiten. Ze herkende haar afdankertje haast niet meer.

Een medewerker stapte uit en zie: “Probeer ‘m es?!”

Ze stapte in haar vertrouwde karretje en hoorde de motor nauwelijks. Wat draaide hij regelmatig! Geluidje hoor! Ze reed een paar blokjes rond en haar verbazing steeg met de minuut, ‘t Leek wel een fonkelnieu­we auto. Toen ze het parkeerterrein weer opdraaide zag ze de vrolijke gezichten van het garagepersoneel. Ze stapte uit en zei: “Het is fantas­tisch! Wat hebben jullie eigenlijk allemaal gedaan!?”.

De hoofdmonteur zei: “Hij is totaal vernieuwd, mevrouw”.

“Ik kan het haast niet geloven”, stot­terde ze.

“Maar”, zei hij verder, “als ik u een raad mag geven… eh… wilt u er zelf niet meer aan zitten prutsen, maar bij mankementen direct een betrouwbare garage opzoeken?”.

Ze bloosde wat en knikte bedremmeld.

Toen vroeg ze: “Maar wat kost me dit wel niet!”.

Hij lachte wat en zei toen: “Niets, mevrouw. Dit was gratis, voor u. Het kost u geen cent”.

“G-gratis?!”, stamelde ze.

“Ja ,want de rekening is al van te voren betaald”.

“Al betaald?”, herhaalde ze stomver­baasd.

“Maar hoe… wat… wie dan?”

“Door de man die gisteren hierheen heeft gesleept”.

Met wijd open ogen staarde ze de hoofdmonteur aan. Toen riep ze uit: “Dit kan toch niet waar zijn! Dit heb ik nog nooit beleefd! Wie was dat dan?”.

De personeelschef keek haar vriende­lijk aan en zei: “Dat was de eigenaar zelf mevrouw. Ja… zo is-t-ie nou een­maal”. En hij vervolgde: “Dus, als u nog es een goeie garage zoekt, kom rustig langs”.

Hij gaf haar een hand en zei: “Dag mevrouw, tot ziens zullen we maar zeggen en een goeie reis!”.

Fluitend liep hij de garage weer in. Toen ze van verbazing was bekomen, stapte ze in haar vertrouwde karretje en reed zingend weg.

 

De bruid, de vrouw des Lams door Wim te Dorsthorst

 

Broeder Frits Roos uit Vaassen is van mening dat het gezegde: “De gemeente van Jezus Christus is de bruid, de vrouw des Lams”, een fou­tieve voorstelling van zaken is. Ik heb deze zin geschreven in Levend Geloof, nr. 372 van juli/aug. 1995, in een artikel over het hemelse Jeruzalem.

Eveneens met wat ik schreef aan het slot van het artikel: “Verstaan wij de tekenen der tijden” in nr. 378 van febr. 1996: “En de Geest en de bruid (de gemeente) zeggen: Kom!”, heeft broeder Roos grote moeite. Hij schrijft daarover in een brief dd. 4-3- ’96: “Na het woordje “bruid”, voegt u tussen haakjes “de gemeente” aan deze tekst toe. Waarom doet u dat? De gemeente van Jezus Christus wordt op deze manier veronderstelt Zijn bruid te zijn, terwijl zij dat niet is. De gemeente heeft reeds gemeen­schap met Hem en kan dus per definitie geen bruid meer zijn, maar is Zijn vrouw (Ef. 05:31-32). Door de toevoeging van u, wordt indirect onze huidige gemeenschap met Christus geloochend. En als wij nu geen gemeenschap met de Heer heb­ben, dan kunnen wij dus ook niet de vrucht, die daarvan het gevolg is, in ons leven openbaren. Gaarne zou ik op dit ene punt een antwoord ont­vangen en eventueel een toelichting van u, vanuit welke visie is geschre­ven, waardoor deze toevoeging aan Openb. 22:17 (Openb. 22:17) is gedaan”.

In een andere brief, van 27-11-’95, naar aanleiding van de reeds genoemde uitspraak: “de bruid, de vrouw des Lams” is het probleem van broeder Roos precies hetzelfde. Hij vraagt op grond van (2 Tim. 03:16) een antwoord te geven. Terecht wil hij dus een Schriftuurlijk antwoord. Deze tekst zegt immers: “Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weer­leggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust”.

Voor we gaan zien wat de Schrift zegt, wil ik stellen dat het begrip “bruid” of “vrouw” geen onenigheid tussen gelovigen mag veroorzaken. Het vrucht dragen hangt niet af van een dogmatisch of theologisch begrip of benoeming van een zaak, maar hangt af van de dagelijkse wan­del met Hem en gehoorzaamheid aan Hem.

Begripsverwarring

Uit de brieven blijkt duidelijk dat de begripsverwarring hoofdzakelijk voortkomt uit de inhoud die gegeven wordt aan het woord “gemeen­schap”. In het Nederlandse spraakge­bruik wordt de seksuele of geslachte­lijke omgang tussen man en vrouw aangeduid met “gemeenschap”. Bij het lezen van dit woord wordt daar­om te snel aan deze betekenis gedacht.

Nu wordt, uitgaande van 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09), waar we lezen: “God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot “gemeenschap” met Zijn Zoon Jezus Christus, onze Here”, gezegd: Wij zijn geroepen tot “gemeenschap” dus moeten wij getrouwd zijn. Want een man mag immers pas gemeen­schap hebben met z’n vrouw na het huwelijk. En door deze (geslachtelij­ke) gemeenschap kan er of zal er dan vrucht ontstaan.

Zo ook wat onze verhouding tot de Heer betreft. Dus conclusie: geen bruid meer maar vrouw!

Men trekt de puur geestelijke omgang met de Heer dan teveel in het vleselijke denkvlak van de geslachtelijke gemeenschap, zoals die is tussen man en vrouw en waar­uit dan nageslacht, vrucht, ontstaat. Hierbij wordt bij het vrucht dragen in de geestelijke wereld teveel gedacht aan een bevruchtingsdaad, terwijl daar “het zaad”, dat vrucht voort­brengt, het Woord Gods is, dat in een gewillig hart valt.

Gemeenschap

Laten we nu eens gaan zien wat dit (door God gegeven) “Schriftwoord” in 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09) zegt.

Het Grieks heeft hier voor gemeen­schap “koinonian”. Uit de woordstu­die in de “Studie-bijbel” blijkt dit woord niets te maken te hebben met de gedachte aan wettelijke (seksuele) gemeenschap tussen man en vrouw. De “Studie-bijbel” geeft (in het kort) de volgende definitie: Het zelfstandi­ge naamwoord “koinonia” betekent: “Het gemeenschap hebben aan …”; “Het deel hebben aan …”; “Daad of blijk van gemeenschap”;

“Mededeelzaamheid”; Met iemand delen in …”. Dit kan ook een geeste­lijke gemeenschap zijn zoals in 1 Kor. 10:16 (1 Kor. 10:16), waar Paulus duidelijk maakt dat het drinken van de beker en het eten van het brood van het avondmaal, een “gemeenschap” (koi­nonian) is met het bloed en het lichaam van Christus.

Dit dus heel in het kort wat de woordstudie er van zegt.

De 18 maal dat het gebruikt is in het Nieuwe Testament, heeft het steeds de betekenis zoals hierboven omschreven. In de zegenbede aan het slot van 2 Korinthe 13 vers 13 (2 Kor. 13:13), wordt het­zelfde woord gebruikt als Paulus zegt: en de “gemeenschap” des Heiligen Geestes zij met u allen”. Ook de apostel Johannes gebruikt datzelfde woord als hij schrijft: “En ónze “gemeenschap” is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus” (1 Joh. 01:03b). Geredeneerd vanuit de veronderstelde betekenis van “gemeenschap” is de gemeente dus eveneens de vrouw van de Vader en van de Heilige Geest.

Het gemeenschappelijk hebben

Bezien we 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09) nu in de context met de voorgaande teksten, dan zien we ook duidelijk dat het hier bete­kent: “het deel hebben aan”, of: “het gemeenschappelijk hebben van”, of “het met Hem delen in”. Dat is toch immers ook de grote belofte van God, dat wij “deelgenoten” zullen zijn van Jezus Christus. Dat wij bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon (Rom. 08:29).Daarom ook dat 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09) begint met: “God is getrouw…”.

Ja, God heeft het zelfs gezworen bij Zichzelf, leert Heb. 6:13-20 (Heb. 06:13-20). Wij zullen delen in Zijn heerlijkheid! In Rom. 8:17b (Rom. 08:17b) lezen we dan ook: “Immers, indien wij “delen in” Zijn lijden, is dat ook om te “delen in” Zijn heerlijkheid”. En Paulus zegt in Filip. 3:10 (Filip. 03:10): “Dit alles om Hem te ken­nen en de kracht Zijner opstanding en de “gemeenschap” aan Zijn lij­den, of ik, aan Zijn dood gelijkvor­mig wordende, zou komen tot de opstanding uit de doden”.

Bekennen

Het woord wat wél geslachtelijke omgang tussen man en vrouw aan kan duiden is het woord: “ginosko”. De diepste betekenis van dit woord is “kennen” en komt zo in 58 variaties voor in het Nieuwe Testament. In Matt. 01:25 lezen we van Jozef en Maria: “En hij had geen “gemeen­schap” (ginosko) met haar, voordat zij een zoon gebaard had”. In Luc. 1:34 (Luc. 01:34) zegt Maria: “Hoe zal dat geschieden, daar ik geen “omgang” (ginosko) met een man heb”?

In de Griekse vertaling van het Oude Testament komt dit zelfde woord voor in Gen. 4:1, (Gen. 04:01) waar de NBG vert­aling dan heeft: “De mens nu had “gemeenschap” met Eva, zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Kaïn”. De Statenvertaling vertaald zowel Gen. 4:1, als Matt. 1:25, als Luc. 1:34, met het woord “beken­nen”. Adam “bekende Eva”; Jozef “bekende haar niet…”.; “Maria “bekende” geen man”. Twee verschil­lende woorden dus, met totaal ver­schillende betekenissen. Doordat de NBG beide vertaald met “gemeen­schap”, kan dit dus verkeerd begre­pen worden. Maar het zal geen hin­dernis zijn in de weg des geloofs, tenzij er een min of meer overtrok­ken betekenis aan gehecht wordt.

Het grote geheimenis

Broeder Roos noemt als bewijs dat de gemeente nu geen bruid maar vrouw is Ef. 5:31-32 (Ef. 05:31-32). Wij lezen hier: “Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vlees zijn. Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en de gemeente”.

In Ef. 5:22-33 (Ef. 05:22-23) geeft Paulus op werkelijk meesterlijke wijze aan hoe het huwelijk een afbeelding behoort te zijn van Jezus Christus en de gemeente. Het is niet verwonderlijk dat de duivel, vanaf de zondeval, er alles aan heeft gedaan om het huwe­lijk te verminken. Als we dit bezien in de verschillende culturen, dan is er weinig over gebleven van Gods schitterende bedoelingen. Paulus beschrijft hoe naar Gods ordening en eeuwige bedoeling de gezagsver­houding, zorg voor elkaar vanuit lief­de, overgave, toewijding, enz., behoort te zijn tussen man en vrouw. Dit huwelijk, naar Gods zuivere bedoelingen, is een afbeelding Jezus Christus als man en de gemeente als vrouw. In 1 Kor. 11:3 (1 Kor. 11:03) vat Paulus deze Goddelijke ordening samen met de woorden: “Ik wil ech­ter, dat gij dit weet: het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God”.

Het is belangrijk er op te letten dat Paulus niet begint bij de mens, maar bij Christus! In vers 7-9 gaat hij dan verder met: “Want een man moet het hoofd niet bedekken: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. De man is immers niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man”. Deze woorden van Paulus ondervin­den veel weerstand in de wereld van de psychologie, in de feministische beweging, in het nieuwe tijds den­ken (Nieuw Age) en helaas ook nog wel bij veel christenen. Paulus is geen vrouwenhater, maar hij schrijft deze dingen hier ook weer met het oog op dat grote geheimenis van Jezus Christus en de gemeente. Hij wil dat de gemeente begrijpt hoe God in het formeren van het eerste mensenpaar een geweldig beeld heeft gegeven van de gezagsverhou­ding tussen Jezus Christus en de gemeente. (Vooral dus de verzen 7, 8 en 9). Hij, Christus, is immers de heerlijkheid Gods en de vrouw, de gemeente, is de heerlijkheid van Hem.

Stralend, zonder vlek of rimpel

Het gaat hier echter niet om gemeenschap en vrucht dragen maar, om het geheimenis van de volkomen eenwording door overgave en onder­werping van de vrouw/gemeente aan het hoofd, de man/Christus. Zoals er voor het huwelijk een volwassen wor­den en toebereiding voorafgaat, zo is dat evenzo met de gemeente. Wij lezen dan ook: “Christus die Zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad van het Woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet” (Ef. 05:25-27). Dat geweldige liefdewerk van de Heer wat de vrouw, de gemeente, zich moet laten welgevallen, is nu in volle gang. En dat punt van “ligt foor Zich plaatsen” is als de vrouw, die de bruid is van de man, de Bruidegom, volmaakt toebereid is. Dat is dus bij de wederkomst van de Heer, bij het blazen van de zevende bazuin. In 1 Thess. 5:23-24 (1 Thess. 05:23-24) staat dit zo: “En Hij, de God des vredes heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here, Jezus Christus, blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen”.

De bruid, de vrouw des Lams

Dat wordt aan Johannes, in geestver­voering zijnde, getoond als “de bruid, de vrouw des Lams”. En die toebereide bruid is het hemelse Jeruzalem (Openb. 21:9-10). In de fase waar we nu in leven is de gemeente de bruid, die “toebereid” wordt. Zo schrijft Paulus in 2 Kor. 11:2 (2 Kor. 11:02 Willbr. vert.): “Gij weet toch dat mijn na-ijver voor u de na-ijver van God zelf is. Met uw enige bruidegom Christus heb ik u verloofd om u als een ongerepte maagd tot Hem te voeren”. De woorden uit Hosea 2 vers 18 en 19 (Hos. 02:18-19) hebben dan ook volkomen betrekking op de gemeente. Wij lezen daar: ” Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig; Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ont­ferming; Ik zal u Mij tot bruid wer­ven door trouw; en gij zult de HERE kennen”.

De Heer Jezus zelf spreekt in Matt. 25:1-13 (Matt. 25:01-13) over de maagden en de brui­degom en de bruiloft bij Zijn weder­komst. Ook het prachtige Hooglied bezingt de liefde van de bruidegom en de bruid; Van Jezus Christus en de gemeente, die in die prachtige tweespraak, naar elkaar toegroeien wat uitmondt in de totale vereniging.

Onze vereniging met Hem

Nu, zegt Paulus, zijn we, zolang we in het lichaam ons verblijf hebben, “ver van de Heer in de vreemde”, want wij wandelen in geloof niet in aanschouwen (2 Kor. 05:06).

Bij de wederkomst van de Heer vindt “de vereniging” plaats in de bruiloft van het Lam. In 2 Thess. 2:1 (2 Thess. 02:01) spreekt Paulus van die “vereniging” met Hem bij de komst van onze Here Jezus Christus. Eveneens in 1 Thess. 4:13-18 (1 Thess. 04:13-18) spreekt Hij over die “vereni­ging” met Hem bij Zijn wederkomst. “En zó zullen wij altijd met de Here wezen” is dan zijn conclusie.

Dat is het moment, de grote dag van de bruiloft, waar hemel en aarde naar zuchten en hunkeren. Van dat onbeschrijfelijke grootse gebeuren kunnen we lezen we in Openb. 19:6-9 (Openb. 19:06-09).

Dan zijn de Heer en de gemeente voor eeuwig verenigd als man en vrouw. In de betekenis van volkomen “gemeenschap” (Koinonian) met elkaar. Volkomen deel hebben aan…, en delen in Zijn heerlijkheid. Want dat is het geheim, dat pas bij het huwelijk, de bruid, de gemeente, ten volle gaat delen in de heerlijkheid van de Bruidegom. Dan is er sprake van tenvolle één Geest met Hem zijn!

Het vruchtdragen

Van de bruiloft weer terug naar de situatie van nu. Kunnen wij dan nu geen vrucht dragen? Ja, juist wel. Daar handelt de hele Bijbel over in alle mogelijke beelden. Bijvoorbeeld de Herder en de schapen, het brood des levens en wie Hem eten en drin­ken, de meester en de discipelen, het hoofd en het lichaam, enz. Zovele beelden er zijn van de gemeente evenzovele vormen van omgang of, zoals u wilt, “gemeenschap”, zijn er met Hem om vrucht te dragen.

Lees hierover in Efez. 4:12-16 (Ef. 04:12-16). Het leidt allemaal naar hetzelfde grote doel; de onberispelijke volwas­sen gemeente. Dan is de oogst rijp. De oogst, zegt de Heer Jezus, is de voleinding der wereld en wanneer dan de vrucht rijp is, laat Hij er ter­stond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is (Matt. 13:39; Mark. 04:29). Op naar de brui­loft des Lams!

De ware wijnstok

Ik geloof dat de Heer zelf het mooi­ste beeld geeft om vrucht te dragen. Lees wat Hij hierover zegt in Joh. 15:1-8. (Joh. 15:01-08)

In 2 Kor. 3:17 en 18 (2 Kor. 17-180 leert de apostel „ Paulus: “De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrij­heid. En wij allen, die met een aan­gezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar het­zelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is”.

“De Here nu is de Geest” en “Door de Here die Geest is” zegt Paulus. Alles geschiedt in deze tijdsperiode door de Heilige Geest en Zijn wer­king in het Woord. Wij veranderen van heerlijkheid tot heerlijkheid door de Geest. Daarom bidt Paulus ons in diezelfde tweede Corinthiërs brief f aan het slot ook toe: ” De genade des Heren Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen”. De “gemeenschap” (koinonian) is hier dus weer het gemeenschappelijk hebben of een deelgenootschap aan, wat in de Heilige Geest is. Dat is weer gelijk aan dat wat in de Vader en de Zoon is. Jezus zegt immers zelf: “Al wat de Vader heeft, is het Mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt het uit het Mijne en zal het u verkondigen” (Joh. 16:15). Die het uit Hem neemt is de Heilige Geest, waarvan 1 Kor. 2:10 en 11 (1 Kor. 02:10-11) zegt: “Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. … Zo weet ook niemand wat in God is, dan de Geest Gods”.

Broeder Roos vroeg mij uit welke visie ik over de gemeente als bruid geschreven had. Uit het voorgaande blijkt dit hopelijk voldoende. Ik zie de gemeente in deze tijd als de bruid, de vrouw die toebereid wordt en zichzelf gereed maakt voor de ver­eniging met Hem; de bruiloft des Lams. Dat is als het goed is het hartsverlangen van de gemeente. Daarom eindigt het boek Openbaring ook met die bekende uitroep: “En de Geest en de bruid zeggen: Kom!“

 

Nieuwe schoenen door Froukje Huis

 

“Zullen we nog even bij de Kijkshop kijken, of gaan we naar huis?” Vragend kijkt mijn man me aan. “Ik heb trek in koffie”, besluit ik. “Oké, dan gaan we naar huis”.

We dalen het trapje naar het parkeer­terrein af.

“Waar stonden we ook weer? Niet op ons vaste plaatsje!”. Aarzelend kijk ik rond. “Bij een boompje, daar denk ik.

Mijn echtgenoot stapt meteen in de aangeduide richting. Hij heeft gelijk, maar wat doet ie nou? Verbaasd zie ik hoe hij naar het boompje gaat en een mooie plastic zak opraapt. Van een schoenenzaak. Hij loert erin, grijnst en wenkt me naderbij, ‘t Zal wel wat moois wezen, denk ik, of… zou iemand per onge­luk zijn nieuwe schoenen daar even neergezet hebben?

Toch nieuwsgierig gluur ook ik in de zak… een paar oude afgetrapte schoe­nen!

Dick zet de zak weer keurig bij de boom neer juist op het ogenblik dat een dame haar auto naast de onze parkeert. Terwijl ze uitstapt werpt ze achterdochtige blikken op de zak en op ons. “Wat zou ze denken?”, vraag ik. “Kan me niets schelen”, is het antwoord. Lachend rijden we naar huis. Het hoort natuurlijk niet, je oude schoenen bij een boompje te deponeren, maar toch zit er ook een positieve kant aan.

Ik zelf heb de neiging alles te bewa­ren, omdat het misschien nog eens te pas kan komen. Maar dat ‘mis­schien’ komt nooit. Dus zitten de kasten overvol met onnutte dingen, die bij elke opruiming getest moeten worden op hun bruikbaarheid.

Radicale opruiming is het beste: nieuwe schoenen? Hup, de oude bij de boom.

Moeilijker wordt het als een gelovig mens het volle evangelie leert ken­nen en allemaal nieuwe dingen hoort. Prachtig! Heerlijk! Maar al het oude loslaten waaruit onze ouders hun kracht hebben geput? Vaak heb­ben ouders vroeger hun kinderen een hogere opleiding gegeven dan ze zelf hebben gehad zodat de kinderen meer dingen weten. Maar dit was alleen mogelijk omdat ze van hun ouders praten, lezen, schrijven, enz. hebben geleerd. Zij legden de basis voor een verdere ontwikkeling.

Zo is het ook wat het geestelijke leven betreft: mijn ouders hebben me Jezus leren kennen en ik ben dankbaar voor de ‘hogere opleiding’ die ik daarna van anderen en van de Heer zelf heb mogen ontvangen. Daarom wil ik radicaal breken met alle gedachten die niet in overeen­stemming zijn met de gedachten van God.

Ik geloof dat God enkel goed is. Hij straft niet. Hij beproeft mij niet, want Hij kent van verre mijn gedach­ten. Al het goede dat ik ervaar komt van mijn Vader in de hemel die van mij houdt. Hij heeft een machtig plan met mijn leven, namelijk dat ik gelijkvormig mag worden aan het beeld van Zijn Zoon, die me gedoopt heeft met Gods Geest. Die onder­steunt en leert me opdat ik dat doel zal bereiken en Vader en Zoon ook met mij eer kunnen inleggen.

Wat een machtig perspectief! Niet alleen passen de zondaar-tot-de- dood-schoenen me niet meer, maar ik wil ze ook niet in de kast hebben. Ze gaan meteen de container in. En, weet je, die nieuwe passen pre­cies en zijn onverslijtbaar.

 

 

 

 

 

 

In het volgende nummer van Levend Geloof:

Het evangelie: bedreigend of bevrijdend? door Gert jan Doomink
De verlamde in het badhuis door Peter Koumans
Gedachten over liefde door Duurt Sikkens

1996.09-10 nr. 384

Levend geloof 1996.09-10 nr. 384

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Zoals in de afgelopen jaren steeds het geval was ben ik ook deze zomer weer mee geweest met ‘Ut Arkien’, een verbouwd binnenvaartschip wat geëxploiteerd wordt door het echtpaar Jacob en Marry Roosendaal uit Enkhuizen. Deze ‘exploitatie’ bestaat in het houden van boottochten tijdens de vakantiemaanden juli en augustus, ‘s Maandags wordt afgevaren vanuit Enkhuizen, waar ook de aankomst op zaterdag weer is. Iedere week wordt een bepaald deel van het land bezocht. In de week waarin ik meeging was dat het Noorden van Overijssel, waar onder andere werd afgemeerd in Zwartsluis, Hasselt, Zwolle en Kampen. De deelnemers kwamen uit alle delen van het land, maar ook het bui­tenland (België, Israël) was vertegenwoordigd. Behalve de ontmoetingen en gesprekken overdag en de sightseeing vanaf de boot en van de verschillende plaatsen, was er ‘s avonds altijd een bijeenkomst waarin het evangelie centraal stond. Dit jaar behandelde ik het onderwerp; ‘Geloofsbeleving in het leven van elke dag’. Een praktisch onderwerp waarbij de tongen goed loskwamen, wat uiteraard ook de bedoeling was. Ook nu weer konden we concluderen: wat kunnen we veel van elkaar leren en wat is het belangrijk dat juist in het gewone alledaagse leven openbaar wordt dat het ‘nieuwe-schepping-in-Christus-zijn’ geen theorie is, maar werkelijkheid.

Dat laatste is ook de opzet van Levend Geloof. Weliswaar zijn de meeste artike­len gericht op de verdere groei en opbouw van ons geloof, maar altijd weer speelt op de achtergrond de gedachte mee: hoe kunnen we het praktisch beleven. Het evangelie van Jezus Christus is geen leer zonder verdere uitwerking, maar juist door de toepassing, de realisatie in de dagelijkse werkelijkheid van het leven, zal moeten blijken dat ‘leer en leven’ geen twee verschillende werel­den zijn, maar een eenheid vormen. Dan gaan we beantwoorden aan de grote doelstelling die Jezus bij de prediking van het evangelie van het Koninkrijk ook steeds voor ogen stond. Hij zei namelijk niet alleen: ‘Ik ben het licht der wereld’, maar ook: ‘Jullie zijn het licht der wereld’.

Gert-Jan Doornink

 

Bij de voorplaat door de redactie

Tot tweemaal toe worden in de evangeliën verhalen verteld die aangeduid worden met ‘wonderbare spijzigingen’. Een grote schare volgt Jezus, maar Hij zendt hen niet weg als er s’ avonds maar een paar bro­den en vissen zijn voor de duizenden mensen. Na de uitdeling van brood en vis aan iedereen, blijkt er toch nog over te zijn! (Matt. 14:13-21 en Matt. 15:29-38). Deze keer op de voor­pagina de illustratie die Gustave Doré van één van deze wonderbare gebeurtenissen maakte.

Positieve reacties

We zijn bijzonder dankbaar voor de vele positieve reacties ten aan­zien van de nieuwe vormgeving van ons blad. We zouden kolom­men kunnen vullen met de lezers die mondeling, schriftelijk of telefonisch reageerden, maar wil­len ons beperken tot enkelen. Een lezer schreef: ‘Onze complimenten voor de nieuwe verschijning van Levend Geloof. We willen iedereen die meewerkt aan Levend Geloof succes en Gods inspiratie toewen­sen’. Een echtpaar stuurde een gift in het kader van onze zomeractie en schreef op het girobiljet: ‘Tevens ondersteuning voor nieu­we vormgeving van het blad. Qua uitvoering en inhoud: doorgaan’. Een oud-voorganger van een gemeente was van mening dat het aantal abonnees zich zal gaan ver­dubbelen. Dit zal zeker het geval zijn, mits… iedereen zich hiervoor gaat inzetten! Probeer eens iemand te winnen als abonnee, of geef een geschenkabonnement.

 

Israël

Verschillende bladen hebben ondertussen aandacht geschonken aan de verschijning van het boek Geestelijk licht op Israël van Wim te Dorsthorst. Zoals te verwachten was niet allemaal even positief, maar we zijn blij dat de heldere en duidelijke uiteenzetting over dit onderwerp via dit boek thans voor iedereen verkrijgbaar is. Wij verwachten dat nog velen de ogen opengaan ten aanzien van de materie ‘Israël’ en men de primair geestelijke betekenis gaat ontdekken…

 

Eerstgeborene en eerstgeborenen door Jack Schoenaers

In dit artikel, naar aanleiding van Kolossenzen 1:13-23 (Kol. 01:13-23), belicht Jack Schoenaers op duidelijke wijze dat niet alleen Jezus de Eerstgeborene is van een nieuwe schepping, maar dat ook wij eerstgeborenen zijn! Willen wij ons als zonen Gods openbaren, waartoe wij geroepen zijn, dan die­nen wij hier oog voor te krijgen en de consequenties die dit meebrengt te aanvaarden en te beleven.

Broeder Schoenaers is voorganger van de volle evangelie gemeente ‘Gibeon’ te Hasselt (B.).

Een geestelijk mens

Het klimaat waarin Gods Geest kan werken is vrede, gerechtigheid en blijdschap. Ontspan je dus, laat los je ontevredenheid, je zorgen en je teleurstellingen, ook in mensen, ja zelfs christenen, je broers en zusters. Ontspan je en eet van het levende woord van God: de logos uit Johannes 1.

In Kolossenzen 1 vers 13 tot 23 (Kol. 01:13-23) lezen we een heerlijk stuk evangelie, blijde boodschap, waarin ontzettend veel inzit aan Gods gedachtengoed voor deze en de toekomende tijd. Gods Geest bepaalt ons hier bij de geboor­te en groei van Christus Jezus in onze innerlijke mens. In deze brief zegt Paulus dat Hij, Jezus Christus, de Eerstgeborene is van een nieuwe schepping.

Aan een geboorte gaan vooraf: lief­desverklaring, gemeenschap, bevruchting. Maar nog daarvoor gebeurt er iets in het gedachteleven van twee mensen, namelijk dit: het verlangen naar een kind. In de gedachten daaraan ligt het begin. De eerste gedachte die bij God gebo­ren werd was niet een engel, een plant of een dier. Neen, Gods eerste gedachte was een geestelijk mens die kon denken, spreken en handelen als een medewerker, een partner van Hem. God bedacht de schepping – Zijn schepping- van een geestelijk mens, waarin Hij Zichzelf kon zijn, waarin Hij Zijn wezen zou kunnen leggen. Dit had Adam kunnen zijn, want zo was Hij door God bedacht en bedoeld.

Als je als man en vrouw getrouwd bent, dan komt er onvermijdelijk de gedachte: ‘We zouden een kind wil­len’. En dit als een bezegeling van onze liefde. Dat is dan de gedachte welke aan de bevruchting vooraf gaat. Zó is dit ook bij God. Eerst was er die gedachte: de geestelijke mens, die Gods beeld en gelijkenis zou dragen (Gen. 01:26). Een en ander is moeilijk uit te leggen. Woorden zijn eigenlijk de verpakking van gedachten. Zo gaat het nu ook met de gedachten Gods. Gods Geest is ook nodig om het nu volgende te verstaan. Alleen Gods Geest immers kan ons overtui­gen en dus de waarheid doen ver­staan. Want alleen Hij, de Geest van God, is van de Vader uitgegaan (Joh. 15:26; Joh. 16:13).

God wil Zijn eigen persoonlijkheid, karakter in de mens leggen. Dit kamp als deze bereid is uit te groeien tot geestelijk mens. God bedacht: Ik wil met de mens omgaan, gemeenschap hebben, want deze mens is van Mij, behoort Mij toe. Mijn gedachten wil Ik in Mijn mens (Adam), dan Jezus Christus en vervolgens mensen, overbrengen. Mijn mensen behoren Mijn eigenschappen te bergen. Dit te bereiken was Gods eerste gedachte. De mens Gods welke met Hem, God zelf, op de troon zou zit­ten en die zou heersen over de wer­ken van Gods handen (2 Tim. 02:12). Nu zegt Johannes 1 dat het woord Gods, de gedachten Gods, de logos, vlees en bloed zijn geworden in de mens Jezus. Hij was de eerste mens aan de gedachten Gods voldeed of beantwoordde. Daarom noemt God Hem ook de Eerstgeborene. Daarom werd Hij ook de Christus, de Kurios, Verlosser, Zaligmaker, Heiland der wereld.

In elke familie is er maar één eerst­geborene. Bij God echter is dit geheel anders. Wel is en blijft Jezus Christus de Eerstgeborene van een nieuwe schepping. Doch God wil nu vele eerstgeborenen hebben.

Hebreeën 12 vers 23 (Heb. 12:23) spreekt van “een feestelijke en plechtige vergade­ring van eerstgeborenen, die inge­schreven zijn in de hemelen”. De Statenvertaling geeft een meer letterlijke vertaling en spreekt over een “algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen die in de hemel opgeschreven zijn”.

Deze algemene vergadering of feest- vergadering duidt op de vergadering van de gelovigen van alle tijden, genoemd het nieuwe Jeruzalem. De gemeente van eerstgeborenen ziet op het nieuwtestamentische lichaam des Heren als tempel Gods in de hei­lige stad. En de namen van haar inwoners zijn opgetekend in het Boek des levens. Dat zijn zij, die in hun gedachten, de bedoelingen Gods begrepen hebben, die het ook grijpen en najagen en het ook in hun praktische leven van alle dag waarmaken, wet zijn diegenen die een open ven­ster hebben in de hemel(se gewes­ten), die ook open zijn naar anderen toe. En daarbij ook Gods gedachten aangaande de mens zelf vóórleven als levende voorbeelden.

Niet één, maar vele

Zo wil God dus niet één, maar vele eerstgeborenen van een nieuwe schepping. Niet meer beïnvloed door gedachtenpatronen van dood en dui­vel, maar wel van God en Jezus Christus. Want God schiep immers Zijn mensen naar Zijn beeld en gelijkenis. Alle andere dingen in de hemel, op de aarde, in de lucht en in het water, zelfs de engelen, ja, de ganse schepping, zijn er ten dienste van de mens.

In Hebreeën 1 vers 13 en 14 (Heb. 01:13-14) zegt de schrijver hiervan het volgende: Omdat zonen Gods geboren zijn, zijn ze ook boven de engelen (die geschapen zijn) verheven. En daar Gods vijanden, ook deze van de Zoon en de zonen, de Eerstgeborene en de eerstgeborenen zijn, zetten zonen hun voeten op slangen en schorpioenen. Uit de bevrijding, welke het resultaat is van het open­baren van geloof van God, blijkt dat ze autoriteit bezitten over boze gees­ten. Zó worden deze gemaakt tot voetbank voor de voeten van Jezus Christus (Ps. 110:001; Matt. 22:44; vgl. ook 1 Kor. 15:23-28). Uit dit alles mogen wij als zonen Gods, als eerst­geborenen, verstaan dat in Christus Jezus hier onze taak en roeping ligt. Heilige engelen vervullen ten aan­zien van de zonen Gods een onder­geschikte taak. Het zijn en blijven dienende geesten, uitgezonden voor het heil en de heerlijkheid van de zonen Gods. Dit geldt ook voor het duizendjarig vrederijk en voor de vernieuwde aarde. Alles is ons, de eerstgeborenen, onderworpen (Heb. 02:05-09). Gemeenteleden in de ware betekenis van levende stenen (1 Petr. 02:04-05), worden dan leidslieden en heilanden, ook wel krachten van de toekomende eeuw genoemd (Heb. 06:05).

En van de mens (Ps. 008:004-007).

Bijna? Of juist wel en gans Goddelijk gemaakt? Genesis 1 vers 27 (Gen. 01:27) zegt: “En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem”. In een woord-voor-woord vertaling van het boek Genesis uit het Hebreeuws van de hand van Dr. M. Reisel, ver­taalt deze dit vers: “Toen schiep God de mens naar Zijn beeld, naar het Goddelijk beeld heeft Hij hem geschapen”.

Wat betekent het nu dat de mens voor korte tijd onder de engelen gesteld is, waarover in Hebreeën 2 vers 7 (Heb. 02:07) geschreven wordt?. Als natuurlijk mens stond de menselijke geest op gelijk niveau met de enge­len. God had hem heerschappij gege­ven op aarde, maar nog niet in de hemelse gewesten. Daar waren alleen de engelen machthebbers. Later, door middel van de Geestesdoop, veranderde dit. Door de zonde kwam de mens onder de heerschappij van boze engelen, dus werd de mens onder de engelen gesteld. Dit echter niet voor altijd. God verloste immers de mens door Jezus Christus de Mens, de Middelaar tussen God en mensen. Met Jezus Christus dus méér mens! Dit als tegenstelling tot de slogan in Rooms Katholiek België: ‘Met Maria meer mens’.

Deze Jezus is ook de eerste mens welke heerschappij had in de hemel­se gewesten (Ef. 01:21). En Hij is ook de eerste die met heerlijkheid en eer gekroond is (Heb. 02:03). Hij is en blijft ook de eerste aan wie de Vader alles onderworpen heeft. Daarom ook blijft Hij de eerstgeborene en tevens ook de oudste broer en Hoofd van het lichaam (Rom. 08:29; Ef. 01:10; Ef. 01:22; Ef. 04:15).

Voorts zit Hij op de troon van Zijn Vader. Hij pleit voor ons, Hij is onze Parakletos, om vele eerstgeborenen tot dezelfde volle heerlijkheid te brengen (Joh. 17:22), namelijk heer­schappij uitoefenen in de hemel(se) gewesten en op aarde (Ef. 01:15-23; Rom. 05:17; 2 Tim. 02:12; Openb. 05:10). Om dan ook te delen in Zijn heer­lijkheid (2 Kor. 03:18; Ef. 03:16; Ef. 03:21; Kol. 01:27; 2 Thess. 02:14). Met als uit­eindelijk, alles overheersende apo­theose: Openbaring 24 vers 10 en 11 (Openb. 24:10-11), waar sprake is van het hemelse Jeruzalem, de stad Gods, nederdalen­de uit de hemel, van God; “en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteen­te, als de kristalheldere diamant”.

Het recht van ‘eerstgeborenen’

Door doop en volheid in heilige Geest verkrijgt iemand heerschappij in de hemelse gewesten, en komen de boze machten onder iemands voe­ten. Met deze heerschappij in de onzienlijke wereld komt ook de geschiktheid om daar te heersen, zoals God dat in Genesis 1 vers 28 (Gen. 01:28) gezegd heeft. Als Eersteling of Eerstgeborene heeft Jezus Christus ons het goede voorbeeld gegeven. Hij heeft het doel Gods met mensen bereikt. Daarom is Hem alle macht gegeven in hemel en op aarde (Matt. 28:18).

Als wij Gods doel bereiken, namelijk door geestelijke mensen Gods te zijn, dan is ook ons deze macht gegeven (Mark. 16:15-18; Openb. 02:26-29). We zien helaas nog niet ten volle deze krachten en Goddelijke machtsontplooiing geopenbaard. Het is alles nog in een ontwikkelingsfase. Maar het is er wel degelijk, het zit erin, net als een foe­tus en baby in de moederschoot. Maar de dag nadert, dat het zich ten volle openbaart, dat het tevoorschijn komt. Wij zijn zonen Gods, eerste­lingen van een vernieuwde schep­ping. Daartoe laten we ons vernieu­wen in ons denken en dit van dag tot dag. Daardoor juist zullen we groei­en naar de geestelijke status zoals God die bedoelt: de volle maat van de wasdom der volheid van Christus Jezus (Ef. 04:13).

Jezus Christus is ook nog onder de engelen gesteld, toen de ganse schuld van de wereld op Hem neer­kwam en Satan Hem in zijn greep kreeg. Toen de dood Hem uitdaagde om het meesterschap over eeuwige dood of eeuwig leven. De dood heeft immers ook een eerstgeborene (Job 18:13). Maar Jezus Christus kwam als eerste terug als overwin­naar over de dood, met de sleutels van dood en dodenrijk. Vanaf toen was de Satan niet alleen anti-God, maar ook anti-Christus. Gods Eerstgeborene echter overwint, door de kracht van Gods Geest, de eerst­geborene van de dood.

Deze opstandingskracht brengt Christus Jezus nu over in de mens door doop en volheid van heilige Geest. Met eer en heerlijkheid heeft Hij ons gekroond (Heb. 02:07b).

Alles staat dus ten dienste van het doel Gods, van de gedachten, het plan Gods. De volkomen, volmaakte mens Gods (Matt. 05:48). De mens waarin Gods wezen ten volle open­baar komt. Daartoe en hiertoe is ons alles onderworpen. Soli Deo Gloria! Hoe vaak blijkt echter nog uit de praktijk van het dagelijkse leven dat wij nog onderworpen zijn aan allerlei andere dingen. Nog zoveel is belang­rijk in ons leven en ze verhinderen dat Gods werk tot stand komt.

Bij Jezus, de Mens, is alles er op gericht om die eerste gedachte van God uit te werken. Laat ik een voor­beeld noemen. Een sportman streeft naar een eerste prijs, een kampioens- prijs, een grote trofee. Alles in zijn leven komt nu ten dienste te staan van die gedachten, van dat streefdoel. Heel zijn leven, zijn eten, drinken, rust, training, alles staat in dienst van dat ene doel: de eerste, de aller­grootste, de allerbeste te worden. Zo zal het ook met ons dienen te zijn. Alles in ons leven, zelfs de beproevingen die de duivel op onze weg brengt, zal ons klaar dienen te maken voor de strijd en de overwin­ning. Strijden we nog voor de overwinning op de laatste stuiptrekkin­gen van onze vijand? Dan is het allereerst belangrijk om de moed en de strijd niet op te geven ten aanzien van het streven naar het zoonschap om eerstelingen te zijn. Of is het vuur -de gloed- de eerste liefde eruit? Laat je niet langer intimideren of beïnvloeden om moedeloos te wor­den. Als men Eddy Merkx, de aller­grootste wielerkampioen, in zijn tijd zijn moraal naar beneden kon halen, dan was de kans groot dat hij het niet haalde. Zo probeert de boze met van alles en nog wat, de mens negatief te beïnvloeden. Maar Paulus zegt: “Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en doen zetelen in de hemelse regionen, in Christus Jezus, om in de toekomstige eeuwen, de overgrote rijkdom van Zijn genade te tonen door Zijn goedheid jegens ons in Christus Jezus” (Ef. 02:06-07), Willibr. vert.). En in Kolossenzen 1 vers 15 lezen wij(Kol. 01:15): “Hij, Christus Jezus, het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping”.

Jezus is dus de uitdrukking van God, die we niet zien. Dat kan alleen omdat God Geest is en liefde en gerechtigheid en vrede en waarheid. Deze dingen zien we ook niet, omdat het zuiver geestelijke zaken zijn. Wél zien en ervaren we de uitwerking ervan. Jezus als mens heeft deze din­gen uitgeleefd, Hij heeft er vorm en gestalte aan gegeven. Hij als eerstge­borene van een nieuwe schepping. Daarom was het getuigenis van Vader God over deze mens Jezus: “Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb” (Matt. 03:17).

Alle dingen zijn er omwille en terwille van die Eerstgeborene. Alles is er tot Hem en voor Hem en alles heeft zijn bestaan in Hem. Jezus Christus heeft de grootste trofee behaald. Zijn ideaal is Zijn levensdoel en heel Zijn ­leven was daarop afgestemd.

Zo zal ook in ons leven alles dienen mede te werken tot dat doel, dat wil zeggen Zijn doel. Zijn gedachten zijn ons niet onbekend.

Vermenigvuldigen is delen

God is liefde. Liefde leeft niet voor zichzelf. Liefde straalt naar buiten. God wil zichzelf vermenigvuldigen, om aan Zijn wezen van liefde te kun­nen werken en beantwoorden. Gods liefde is namelijk uitdragende, delen­de liefde. De grootste of hoogste, meest winstgevende vorm van ver­menigvuldigen is nog steeds delen, uitdelen, doorgeven van de menigerlei genade Gods in Jezus Christus schonken (1 Petr. 04:10, Statenvert.).

God schiep de mens, en het eerste wat Hij deed, was: “En Hij zegende hen” (Gen. 01:28). Zegenen of de zegen geven is niet slechts een klank, een louter werkwoord, maar bovenal een kracht. Naar oudtestamentisch begrip uit het Hebreeuwse werkwoord ‘barak’, waarvan het werkwoord ‘beraka’, dat zegen­spreuk, zegenwens, ook met zegen­wens aangeboden geschenk bete­kent. Terwijl een zegen met iemand maken wil zeggen: onder wederkeri­ge zegenwensen vrede met iemand sluiten. Iemand groeten ging ook ook gepaard met zegenwensen.

Is God onderwerp van zegening dan betekent het werkwoord, loven, prij­zen. God gaf Zijn zegen ook door via mensen. Door middel van handop­legging, zowel in het Oude- als in het Nieuwe Verbond, waarin duidelijk de gedachte ligt aan overdracht.

De geestelijke mens Gods beant­woordt Gods zegen met op zijn beurt God te zegenen. En dit betekent dus Hem, de bron van alle zegen, dank­baar te erkennen, Hem te loven en te prijzen. Het Griekse woord ‘eulogeó’ wil zeggen ‘goed van iemand spre­ken’. Afleidingen uit dit woord ‘eulo­geó’ nemen de betekenis van de Hebreeuwse woorden over, namelijk: zegenen, loven, prijzen. Eulogia is: zegening, lofgeschenk.

Gods zegen in Christus Jezus legt, wie er in deelt, de verplichting op hem door te geven aan anderen. Meer nog, zelfs vervloeking met zegen te beantwoorden: “… Maar zegent integendeel, wijl gij hiertoe geroepen zijt, dat gij zegen zoudt beërven” (1 Petr. 03:09; Luk. 06:28; Rom. 12:14; 1 Kor. 04:12).

Dat is een machtig voorrecht, taak en opdracht voor alle eerstgeborenen. Gewoon doen, want wij hebben een ‘Doe-God’ en een ‘Doe-Christus’ is ons Hoofd. Zo dan ook Zijn Lichaam.

Zegenen of de zegen geven, houdt dus in iemand begunstigen, over­vloed geven. Al de gaven die God bezit aan heil, voorspoed en hulp, dit alles over de mens uitstorten, of zo over iemand doen komen via geloof, via zegenend gebaar of handopleg­ging.

Zo zegende God ons met Zijn woord, de logos, met Zijn gedachten, doel en plan. Dit alles is ons in en met Jezus Christus tegemoet geko­men. God zegent ons met Jezus en Jezus Christus zegent ons met of in heilige Geest van de Vader. Hij, Jezus, gaf zichzelf volkomen en heel persoonlijk en direct aan de mens.

Eerstgeborenen, dit alles mogen wij eens goed tot ons laten doordringen. Is het meestal niet zo dat wij bidden om kracht, wijsheid, vergeving en méér openbaring van volheid en lief­de, om herstel? Maar geloven wij ook dat we dit alles in Christus Jezus ont­vangen hebben? (Mark. 16:24). Want dit is Gods zegen aan ons. Geloof dit dan ook.

Het waarmerk

Daarna zei God: ‘Wordt talrijk en vermenigvuldig u. Vermenigvuldig de heerlijkheid van Mijn wezen, eerstgeborenen. Gaat heen en wordt talrijk. Ik wil door jullie heen, Mijzelf in jullie helemaal en volkomen kwijt, zodat heel Mijn schepping vol wordt van Mijn wezen’. De bedoeling is praktisch. Daar waar wij komen en met wie wij omgaan, behoren de mensen te proeven in en door ons heen: vrede, gerechtigheid, blijd­schap, trouw, liefde, barmhartigheid, vergevingsgezindheid, waarheid, bewogenheid, geduld, zachtmoedig­heid en reinheid. Dit alles vermenig­vuldigen door het door te geven, het zelf uit te stralen en uit te delen. Dat zal het waarmerk of de maatstaf zijn van eerstgeborenen van een ver­nieuwde schepping.

Van dat plan van God met mensen was Lucifer op de hoogte en hij was er woest om, en daarom trachtte hij het plan te verhinderen. En o, wat een nood, wat een verschrikkelijk dilemma voltrok zich: de mens, hij viel. Wat een ellende, schade, droef­heid voor het nageslacht.

Maar Gods plan ging en gaat nog steeds door, nu en altijd. Ondanks het feit dat, jammer genoeg, velen opgeven en vaak andere zelf uitge­zóchte of gemaakte wegen gaan dan deze door God bedoelde weg. God blijft getrouw aan Zijn eigen woord. Halleluja!

In Johannes 17 vers 4 en 5 (Joh. 17:04-05) zegt Jezus: “Ik heb U verheerlijkt op aarde, door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt. En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was”. Jezus was de eerste die aan Gods gedachten beantwoordde. Dat beeld had God van vóór de grondlegging der wereld in Zijn gedachten. Een mens, een Messias, een Knecht, een Heiland, een Eersteling, een Eerstgeborene. En met Hem had God in gedachten vele mensen, messiassen, knechten, eerstelingen, eerstgeborenen, vol van de Geest van God.

De gedachten waar Jezus Christus aan vasthield, waren dus van vóór de grondlegging der wereld. Nu zegt Jezus in Johannes 17: ‘Ik heb Uw persoon, o Here God, levend en tast­baar gemaakt aan de mensen die Gij Mij gegeven hebt. Ik heb Uw heer­lijkheid aan hen getoond en zij heb­ben het gegrepen’.

Broers en zussen, eerstgeborenen, gemeenten van eerstgeborenen, zul­len we niet nog meer ons leven onderwerpen aan de gedachten, het woord, de logos van God, zodat het rhema tot ons gesproken, vlees en bloed in ons wordt, we ermee omgaan en ons ermee vereenzelvi­gen?

Delen in Zijn verheerlijking

In Johannes 17 vers 10 en 22 (Joh. 17:10; Joh. 17:22) zegt Jezus: “Ik ben in hen verheerlijkt, en Vader Ik wil dat zij allen (de eerstge­borenen) één zijn, zoals Wij één zijn”. Daartoe verlangt Jezus en bidt ook tot Zijn Vader dat wij mogen zijn waar Hij is en dit om Zijn heer­lijkheid te aanschouwen. En dat niet later, maar reeds nu.

Kan dit? Ja, dit kan! Door doop en volheid in heilige Geest opklimmen, ons verheffen in de hemelse gewes­ten. Met alle vermogens welke God in de mens gelegd heeft namelijk: horen, zien, spreken, denken, ver­stand, gevoel, geweten, bewustzijn, geloven, willen, liefhebben. Met al deze vermogens vanuit onze nieuwe, innerlijke mens des harten bezig zijn, contact hebben met de hemel der hemelen, het Koninkrijk Gods. Met al onze innerlijke vermogens aangesloten zijn en blijven op alle innerlijke vermogens van God. Van daaruit ontstaat in ons innerlijk een eenheid, waardoor een diepere rela­tie met verderstrekkende mogelijkhe­den voor gemeenschap en inspiratie ontstaat. Doop in heilige Geest bete­kent immers komen waar Jezus Christus is (Joh. 14:03).

In die gemeenschap delen wij Zijn heerlijkheid en zijn wij in en met Hem verbonden. Zelfs onaantastbaar voor duistere machten. Deze kunnen ons wel beroven van wat we hebben aan natuurlijk goed, maar nooit of te nimmer van wie of wat we zijn in Christus Jezus, onze Heer.

Het is Gods bedoeling dat we ons nu reeds ontplooien als eerstelingen van een vernieuwde schepping. De kiem heeft Hij er zelf bij ons ont­staan ingeplant. Met als doel, Zijn heerlijkheid aanschouwen en weer­spiegelen. Met Christus Jezus boven één zijn. Merkwaardig is wat Jezus zelf hiervan zegt in Johannes 3 vers 31 (Joh. 03:31): “Die van boven komt is boven allen. Wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit de hemel komt is boven allen”.

In het geheel van deze studie mogen we besluiten dat dit woord uit Johannes 3 niet alleen op Jezus bedoeld is, maar God roept ook ons, de eerstgeborenen. Ook wij zijn van boven bedoeld, bestemd om van bovenuit te leven met al de in ons gelegde vermogens. Wij zijn ware burgers van een rijk in de hemelen (Filip. 03:20).

In de mens Jezus werd het woord van God (logos) vlees. De gedachten van Vader kwamen in Hem tot leven. Dit als gevolg van Zijn verlan­gen om met al Zijn innerlijke vermo­gens aangesloten te blijven op de innerlijke vermogens van God, Zijn Vader. Het gevolg hiervan voor Jezus was dat Hij zeggen kon: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh. 14:09).

Christus in ons

Deze Jezus, de Christus, Zoon van de levende God, woont en leeft nog in en door ons, eerstelingen, vandaag de dag. Ook wij horen Zijn Woord, Zijn gedachten kunnen ook in ons tot leven komen. Ook wij kunnen Zijn heerlijkheid zien. Zegt Paulus immers niet dat Christus in ons, de hoop der heerlijkheid is? (Kol. 01:27b). Christus in ons, de oorsprong, het begin der schepping Gods. Het Woord Gods, de gedachten in ons ten volle ontplooid. Dan wordt wat nog vlees is weer geest, vleselijk wordt geestelijk. Voortaan zal niet meer alleen Jezus Christus de enige zijn welke Gods gedachten en Gods heerlijkheid zal weerspiegelen. Hij was, is en blijft de Eersteling, de Eerstgeborene. Maar allen die door Gods gedachten en woorden Gods geïnspireerd en geleerd zijn en daar- vanuit leven zijn óók eerstelingen en eerstgeborenen geworden! Daarbij aangedaan, vervuld, doortrokken, vol van heilige Geest. Eén met ons Hoofd Jezus Christus. Dit zal het kenmerk zijn van de schare of gemeente van eerstgeborenen.

Hoe kan dit? Dit kan doordat Christus Jezus niet alleen Eerstgeborene was van een nieuwe schepping, maar ook de Eerstgeborene uit de doden. “Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is” (Kol. 01:18).

Om die reden dus kunnen ook wij, door Christus Jezus ons Hoofd, dat­zelfde doel bereiken. Hij is immers vóór alles (Kol. 01:17). In de betekenis van ‘ten dienste van’. Geen pre-existentie dus. Hij is het begin, de Eersteling, de Eerstgeborene en dat houdt tevens in dat er nog heel wat gaat volgen. Door lijden en sterven heen zal Hij nog vele zonen tot heer­lijkheid brengen. Lees Hebreeën 2 vers 18 (Heb. 02:18) er maar eens op na.

Alles wat ons van God scheidt heeft Jezus Christus weggedaan. Hij kocht ons los van de dood (Hos. 13:14; Matt. 20:27; 1 Tim. 02:06). Hij stierf opdat wij het recht van zonen, eerste­lingen, eerstgeborenen zouden ver­krijgen (Gal. 04:04-07). Meer nog: Hij heeft ons daarbij ook alles ter hand gesteld door doop en volheid van heilige Geest zodat wij dienovereen­komstig kunnen leven. Laten wij daarom ook, met alles wat we bezit­ten aan innerlijke vermogens, uit­drukking geven aan Zijn beeld. Zijn gestalte (Gal. 04:12b: “… totdat Christus in u gestalte verkregen heeft”). Het gaat dus om het openbaren, gestalte geven van deze Jezus, de Christus, in en door ons leven heen, in het leven van alledag, prak­tisch, zichtbaar en tastbaar ten aan- schouwe van allen waar we dagelijks mee omgaan (1 Kor. 03:02-03a; 1 Kor. 03:17-18). Het is dus voor eerstgeborenen mogelijk om vanuit een nauwe rela­tie met de Heer, in een diepe en intense vrede, vanuit een hart vol liefde tot de Heer en tot de waarheid, in grote blijdschap alles te kunnen doen, wat Hij ons geeft te doen.

In zo’n leven zal God ons, in en door Jezus Christus, ieder persoonlijk en samen als gemeente van eerstgebore­nen, kunnen leiden naar de volledige realisatie van Zijn bedoelingen met mensen en vervolgens met Zijn schepping. Immers alles is het Zijne. Christus Jezus is van God en wij zijn van Christus Jezus. En wij zijn er door Hem en voor Hem, bedoeld als eerstelingen onder Zijn schepselen (Jak. 01:18). “Om die reden behoren wij God te allen tijde te danken, door de Here geliefde broeders (en zus­ters), dat God u als eerstelingen Zich verkoren heeft tot behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid. Daartoe heeft Hij u ook door ons evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van ons Here Jezus Christus” (2 Thess. 02:13-14).

Aan Hem alle glorie, aan Hem alle eer, Aan Hem alle lofprijs, ja, Jezus is Heer.

Wij brengen Hem hulde, wij geven Hem eer, Wij willen Hem prijzen, de Heer. Ja, loof Hem steeds meer!

En dit alles als ware eerstgeborenen!

 

 

Op Zijn plaats… Rust door Duurt Sikkens

 

Wat zijn er toch veel godsdiensten in de wereld, afgezien van de talrijke ideologieën en andere levensbe­schouwelijke stromingen. Elke gods­dienst heeft haar oorsprong in de onzienlijke wereld, de hemel. Daar bevinden zich vele inspirerende geesten die zich tot doel hebben gesteld om de geest van de mens te beïnvloeden. Altijd gaat dit gepaard met geweld en pressie, al of niet tot uiting komend in bindende voor­schriften en wetten om de mens z’n hoogste goed te ontnemen: werkelijke vrijheid.

Ook leringen en denksystemen waai­en door de lucht, vooral die, onder het mom van als zijnde van God afkomstig, de mens onder druk zet­ten, speculerend op schuldgevoelens en vormen van heilige gedrevenheid. Mensen worden gemanipuleerd tot ze hun oorspronkelijke identiteit kwijt zijn. Ze lijden schade aan hun ziel, dat kostbare en kwetsbare deel van God.

Kijk, in elk mens zit een oer verlangen naar rust en veiligheid, een eeuwigheidsverlangen naar echt leven, samen met anderen in de hoede en geborgenheid van die ene God. Dat verlangen is authentiek, maar het beroerde is dat de tegenstander van God dit op een afwijkende manier vervult en vele mensen op een dwaalspoor heeft gezet, los van God. In zijn naam, duivel, zit zijn aard verborgen: hij verbindt de van nature goede mens met het kwaad en aan de andere kant scheidt hij wat in har­monie bij elkaar hoort.

Over dat laatste dit: God en mens horen origineel bij elkaar en die ver­binding, dat verbond, moest kapot. De vader van de leugen gunt God geen partner en andersom. Hij gunt God geen huis, geen plek waarin Hij wil wonen, een rustplaats waarin Hij zich kan uiten, de geest van de mens.

Gods heimwee

Zijn heimwee heeft Hij geopenbaard aan velen en Jezus, het eerste huis Gods, heeft de mogelijkheid geopend voor iedereen om woning te worden. Hij is de deur. Door Jezus’ werk wordt een mens weer schoon en hel­der, komt deze weer op zijn voeten te staan en krijgt zijn kostbare waar­de weer terug, mens en medemens. Het zelfrespect keert eindelijk weer en het diepste verlangen wordt ein­delijk vervuld. De ontroering daar­over is moeilijk in woorden te vatten, maar wie dit kent, kent de Vader, omdat Vader hem kent.

Daar komt geen kracht, geweld, geschreeuw en pressie bij te pas. De Geest van God is zachtmoedig, dat is de kracht van God, de Integere.

Laten we doorgaan met zoeken naar waarheid, en de ware God verkondi­gen die de mens scheidt van het kwade en aan Zich verbindt in vrij­heid. Er is al zoveel onzin over Hem en de zijnen rondgestrooid dat het tijd wordt om nu maar in alle ver­trouwen en nederigheid door te gaan het evangelie van Jezus Christus, dat Hij van Zijn Vader had gehoord, te vertellen. Zodat de onrustige mens rust vindt, de voortgejaagde veilig­heid en de vastgelopen mens de vrijheid. Er is toch niets mooiers dan dat een misbruikt mens opgroeit en geneest in werkelijke liefde? Wie dit gelooft mag Gods stem laten horen.

Bidt Vader dat we zuiver en duidelijk zijn, zodat wij zelf ook spreken zoals we van Hem horen.

Wees barmhartig, ook voor jezelf.

 

Het geheim van het evangelie De hemelen deel 25 door Cees Maliepaard

“En bidt daarbij… ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken, waar­voor ik een gezant ben in ketenen. Dan zal ik daartoe vrijmoedig kun­nen optreden, zoals ik behoor te spreken” (Ef. 06:18-20).

Het bij elke gelegenheid ‘in de Geest’ bidden, behelst dus ook het medestrijden met in een bijzondere bediening geplaatste geloofsgenoten. Des te sterker zal dit gelden wanneer bekend is dat zulke speciale afgezan­ten het zwaar te verduren hebben onder de druk van een meedogenlo­ze vijand.

Een engel van Satan…

In het geval van Paulus’ gevangen­zetting, zijn geketend zijn in de bin­nenste kerker, ging dit zéker ook op. Want dit en ander hem overkomend onheil, werd bewerkstelligd door ‘een engel van Satan’ (2 Kor. 12:07). Deze sloeg hem waar hij hem maar raken kon… en dat was altijd in de natuurlijke wereld. Vandaar dat dit geestelijke wangedrocht als ‘een doorn in het vlees’ omschreven wordt. Dit alles had tot doel: Paulus te verhinderen zich al te zeer in de hemelse gewesten te verheffen, want dan zou zijn ‘doorn in het vlees’ vast en zeker een doorn in het oog geworden zijn!

Denk maar niet dat God zijn ‘uitver­koren vat’ een engel van Satan cadeau gedaan had, naar men meent om te voorkomen dat zijn apostel door hoogmoed ten val gebracht zou worden. Onze altijd goede God zadelt geen mens met demonen op, ook Paulus van Tarsen niet. Een qua innerlijke gesteldheid hoogmoedige apostel, die met duivelse hulpmidde­len klein gehouden moest worden, is trouwens al helemaal ondenkbaar in het zuivere plan van God.

Of de hemelse Vader met een krom­me stok eventuele rechte slagen zou kunnen maken, is nergens aan de orde. In de hemel van Gods heerlijk­heid komen geen kromme denkbeel­den of verdraaide redeneringen voor, en Christus Jezus heeft eenmaal voor altijd alle zaken met betrekking tot de mens rechtgezet. En wat betreft de tegenpartij, uit het duiste­re deel van de geestelijke wereld: die heeft in Gods Koninkrijk geen enkele inbreng.

Bidt voor mij!

De apostel Paulus neemt geen hou­ding aan van: Ik zal voor jullie bid­den, hoor! Toch zal hij wel degelijk dagelijks voor de gemeente van Efeze op de bres gestaan hebben. In de geestelijke wereld was hij immers niet geketend! Bij elke beweging op aarde rinkelden de kettingen, maar in de hemelse gewesten kon hij zich volkomen vrij bewegen en z’n stem in de hoge vrijelijk verheffen. Toch schroomt hij niet om bijstand van de gemeente te vragen in z’n benarde situatie. Wat opvalt is, dat hij het niet heeft over z’n persoonlijke noden en over z’n beknotte vrijheden. Niets over de ellende in de onderaardse kerker waar hij gevangen gehouden werd, maar een verzoek om voorbede opdat hij z’n roeping ondanks de gevan­genschap zou kunnen blijven behar­tigen.

Paulus leefde (van z’n vrijheid beroofd) wel in een donkere, aardse kerker, maar in de hemelse gewesten verkeerde hij volop in het licht en was hij vrij om zich te bewegen, waar hij zich -door Gods Geest geleid- ook maar heen wilde bege­ven. Zoiets is voor ons nog al gemak­kelijk op schrift te stellen, maar natuurlijk liep het voor Paulus niet als van een leien dakje… allesbehal­ve! Hij zal in die periode genoeg moeilijke momenten gehad hebben en meermalen om raad verlegen geweest zijn.

Daarom vroeg hij ook om bijstand vanuit de gemeente. Geen mens zal zich moedwillig buiten het lichaam van Christus kunnen stellen, zonder daar de nadelige gevolgen van te ondergaan. En de Geest van de Christus drong hem er stellig toe de gemeente deelgenoot te maken van de strijd die hij te voeren had, zodat men met hem mee stelling kon nemen tegen het geweld van de boze machten. Men zou dit dan niet moe­ten doen door geweld tegenover geweld te plaatsen, maar door bij elke gelegenheid in de Geest te bid­den tot de hemelse vader. De hemel­se krachten die daardoor in werking gezet werden, zouden de machten der duisternis de nodige schrik aan­jagen.

Vrijmoedig bezig zijn

Paulus wilde in gevangenschap vrij­moedig op (blijven) treden, ondanks de niet denkbeeldige irritatie die dat bij z’n medegevangenen en bij de gevangenisautoriteiten op zou kun­nen roepen. Hij was ook niet bezig materiaal te verzamelen voor een pleidooi waarmee z’n onschuld bewezen zou kunnen worden. En hij deed geen enkele poging mensen warm te krijgen voor het zenden van protestbrieven of het organiseren van met spandoeken ondersteunende demonstraties. Hij had een vurig ver­langen om vrijmoedig het gehei­menis van het evangelie bekend te blijven maken, ook onder de moeilij­ke omstandigheden van het in (geke­tende) verzekerde bewaring gesteld te zijn. Als er iemand ons ten voor­beeld is geweest in het onder alle omstandigheden de wil van de Heer zoeken en het oprecht trachten de van God gegeven bediening te behar­tigen, is het de apostel Paulus wel. Hij had een leven van aanzien in de religieuze wereld van toen kunnen hebben, opgeleid als hij was door de grootste joodse theoloog van die tijd: Gamaliël. Maar hij verkoos het een discipel van Jezus van Nazareth te zijn, een apostel van de Heer. Hij was daarmee in de ogen van gods­dienstige elite van die dagen een geestelijke paria geworden. En voor de machten der duisternis een prooi waarop zij met de moed der wan­hoop aasden. Zij wisten van Paulus (Hand. 19:15) en van zijn bediening. Derhalve hadden zij het moeilijker met Paulus dan dat deze het met hen had!

De Heer had met Paulus wel een héél speciaal doel voor ogen, maar dat neemt niet weg dat Hij voor een ieder van ons ook een heerlijke taak ter beschikking heeft. Wij mogen allemaal deelhebben aan het bekend­maken van het geheimenis van het evangelie, ieder in het eigen leven. Het geheim bestaat immers niet in een serie ingewikkelde beschouwin­gen, die voor gewone stervelingen niet of nauwelijks te volgen zijn… het bestaat in de praktisering van het nieuwe leven in relatie met Jezus. Samen met de Zoon des mensen, de beloofde Zoon van de eerste mens (die ook de Zoon van God zou wezen) mogen we ons uitstrekken naar de volledige invulling van het zoonschap Gods in het eigen leven. Dit heilsgeheim verkondigen we inhoudelijk met de vernieuwing van ons leven en tevens met de woorden die de Here God ons in dit kader toe­vertrouwt.

 

Vrucht dragen door Truus van Kaam

De boer rijdt langs zijn akker en ziet het koren rijpen in de zon. Enkele maanden geleden heeft hij zaad gezaaid en nu ziet hij met blijdschap het resultaat. De grond brengt vanzelf vrucht voort: eerst een halm, daarna een aar en dan het volle koren in de aar. In de natuur zien we dat de zon, beeld van warmte, een grote plaats inneemt. Ook wij willen leven in een zonnig klimaat, opdat het in ons gezaaide vrucht gaat dragen. We willen er zorg voor dragen dat het ingeplante woord van God in ons tot ontwikkeling komt.

De vrede en vreugde van God bewerken een diepere afhankelijk­heid van Hem in ons.

Met reikhalzend verlangen zien we uit naar het volle koren in de aar. Want dat is immers ook het verlan­gen van onze hemelse Landman.

 

Schizofrenie en demonie door Evert van de Kamp

 

Evert van de Kamp schrijft al vele jaren in Levend Geloof over diverse onderwerpen, waarbij ook vaak maatschappelijke problemen aan de orde komen. Samen met zijn vrouw leidde hij enkele jaren het centrum ‘Heil en Lof, waar mensen die in allerlei situaties waren vastgelopen, hulp en steun kregen en zo mogelijk weer de juiste koers in hun leven (terug)vonden. De confrontatie met mensen die met ‘schizofrenie en/of demonie’ te maken hadden was soms niet gemakkelijk. Zeker als het ging om een pasklaar antwoord en oplos­sing c.q. bevrijding van de problemen. We zijn blij dat broeder Van de Kamp bereid was in dit artikel een duidelijke analyse te geven van deze materie. Eventuele reacties worden zeer op prijs gesteld, (red.).

Dokter, het is zo verschrikkelijk moeilijk’, klaagde een al wat oudere vrouw. ‘Vannacht zou ik naar de hemel gaan, maar mijn kamergenote heeft ervoor gezorgd dat dat niet gebeurde. God geeft haar de vrijheid mij te plagen en nu kan ik niet meer vergeven. Weet u, twee jaar geleden heb ik een erge zonde begaan. De dokter wilde mij bloed afnemen, maar dat wilde ik niet. Toen wist ik nog niet, dat ik een groot offer had moeten brengen. Omdat ik geen bloed heb gegeven kan God me nu ook niet tot zich nemen .

Dit is een verhaal van de Zwitserse christen-psychiater Samuel Pfeifer in ‘Psychische stoornissen en Bijbelse zielzorg’ (uitg. J. ƒ. Groen).

Hoe reageren we op zo’n verhaal? Godsdienstwaanzin zegt de een; pas op met geloof. Pure demonie zegt een ander, deze vrouw moet bevrijd worden. Weer een ander: dit is een psychische stoornis, schizofrenie. Deze verschillende uitspraken tonen aan hoe moeilijk dit allemaal is en maant ons niet té vlug conclusies te trekken.

Wat is schizofrenie eigenlijk?

Schizofrenie omvat een hele reeks verschijnselen. Vroeger werd gespro­ken over ‘gespleten geesten’, maar medici vinden dat deze definitie niet meer voldoet. Men heeft het nu lie­ver over ‘open geesten’. De Zwitser Eugen Bleuler hanteert de bena­ming: het gespleten denken. Anderen spreken over vervorming of losmaking van de ontwikkeling van de persoonlijkheid.

Een patiënt: ‘Het gekke is: eigenlijk bestaat het niet. Het is een verzamel­naam voor allerlei symptomen, zoals hallucinaties (het waarnemen -als ir! een droom- van dingen die er niet zijn), waanideeën, wartaal praten, ontredderd gedrag of apathie.

Psychiaters hebben een boekje (DSM-IV) waar al die dingen in staan. Zij gaan dan een rijtje langs en als je aan genoeg kenmerken vol­doet, noemen ze je schizofreen’. Schizofrenie heeft zoveel vormen dat men spreekt van het schizofrenie- spectrum.

Het ergst is dat deze verschijnselen van tijd tot tijd kunnen leiden tot een psychose, een periode waarin men totaal in de war is. Dat kan verschrik­kelijke gevolgen hebben. Psychoses kenmerken zich door abnormaal beleven en gedrag, door uitgespro­ken veranderingen in de persoonlijk­heid.

De medische wetenschap beschouwt schizofrenie als een ernstige hersen- aandoening. Pas rond de eeuwwisse­ling is men gericht onderzoek naar de ziekte gaan doen. In het Academisch Ziekenhuis Utrecht (AZU) is een groot onder­zoeksproject gestart. Men zegt: wat vroeger ‘gek’ was, blijkt een hersen­afwijking te zijn. Met de meest geavanceerde MRI-technieken (beeldtechnieken) kijkt men in de hersenen van schizofreniepatiënten. Hoogleraar psychiatrie prof. dr. R. Kahn (AZU): ‘Schizofrenie is de meest invaliderende aandoening bin­nen de psychiatrie. Ook kwantitatief. Er lijden zo’n 130.000 mensen aan. Tien procent van hen komt tot zelf­doding. Drie jaar na het uitbreken is vijfenzestig procent arbeidsonge­schikt. Veertig procent is na tien jaar aangewezen op permanente verzor­ging. De helft van onze chronische bedden in psychiatrische inrichtin­gen is door lijders aan schizofrenie bezet’.

De Schizofrenie Stichting Nederland heeft dit jaar als thema: ‘Schizofreniejaar 1996 en daarna’.

Ontstaan en verloop

Jaarlijks ontwikkelen tussen de 10.000 en 15.000 Nederlanders deze ziekte. Ontstaan en verloop blijken eigenlijk nog een mysterie. Bij man­nen breekt de ziekte meestal rond hun twintigste en bij vrouwen zo rond hun vijfentwintigste jaar uit.

Het waarom en bij wie wél en bij wie niet is veelal een raadsel.

In de jaren zeventig dacht men aan een aangeboren ongeneeslijke ziekte waarvoor je medicatie moest geven. Daarna meende men dat schizofre­nie het symptoom was van een ziek gezin. De ziekte zou een resultaat zijn van verkeerde communicatie tussen de familieleden of van het

koele karakter van de moeder. Met gezinstherapie zou er dan veel bereikt kunnen worden. In het alge­meen gelden deze opvattingen niet meer.

Een eerste psychose is het zichtbare ontstaan van de ziekte.

Meteen duikt dan de vraag op in hoe­verre de nu zichtbare hersenafwijkin­gen de psychoses veroorzaken of in hoeverre zij misschien juist het gevolg daarvan zijn. De psychoses worden hoe gebrekkig ook behan­deld, maar medicijnen kunnen het verdergaan van de ziekte niet stop­pen, aldus dr. Kahn. De meest recen­te onderzoeken naar het verloop van schizofrenie tonen aan dat de prog­noses toch beter zijn dan over het algemeen werd aangenomen. Er is geen plaats voor hopeloosheid.

Er zijn wel vraagtekens; bij onder­zoek is de grondgedachte dat schizof­renie een stoornis is in de ontwikke­ling van de hersenen en de oorzaken zijn moeilijk op te sporen.

Erfelijkheid kan een factor zijn.

Dr. W.C. van Dam zegt in zijn boek ‘Demonen eruit in Jezus’ naam’ (uitg. Kok): ‘Bij de schizofreen vindt een gevoelsmatig verval van de per­soonlijkheid plaats. De samenhang tussen denken, voelen en handelen gaat verloren of beter gezegd, komt op een ander, voor buitenstaanders moeilijk te begrijpen vlak. Het lijkt of de schizofreen terugvalt in het mythisch, magisch kinderstadium. Vaak heeft de patiënt het gevoel dat zijn denken wordt geblokkeerd, dat zijn gedachten door een vijandelijke invloed worden weg geroofd’.

Dr. Pfeifer geeft aan dat onderzoe­ken van de laatste jaren hebben aan­getoond dat alle vormen van schizof­renie gemeenschappelijke stoornis­sen als oorzaak hebben, die vooral het denken beïnvloeden. Daaruit worden weer andere problemen afge­leid, zoals een veranderde en afge­vlakte gevoelsuitdrukking, sociale terugtrekking, verandering van de zelfwaarneming, waanideeën, hallu­cinaties en bewegingsstoornissen.

In het verloop van de schizofrene aandoening onderscheidt men drie fasen:

a.De prodomale fase (geleidelijke verslechtering)

b.De actieve fase (acute symptomen)

  1. De residue fase (de resttoestand)

 

a.Prodomale fase (Prodrom voorloper) Duidelijke verslechtering ten opzich­te van het vroegere prestatieniveau. Minstens twee van onderstaande symptomen, die niet veroorzaakt zijn door een stemmingsstoornis of door verdovende middelen. (Uit deze for­mulering blijkt hoe ingewikkeld de materie is en dat je met onderstaan- de punten zorgvuldig dient om te gaan -EvdK).

Symptomen tijdens de prodomale- en restfase:

Sociale isolering of teruggetrokken­heid

Duidelijke belemmering bij beroep, huishouding, opleiding.

Duidelijk eigenaardig gedrag (ver­zamelen van afval, hamsteren van bedorven levensmiddelen, ongeremd gedrag)

Duidelijke verwaarlozing van hygiëne en kleding

Afgestompte, vlakke of onaangepas­te gevoelsuitdrukkingen

Afdwalend, vaag, overmatig precies, omstandig of beeldend taalgebruik – Eigenaardige of bizarre voorstellin­gen of magisch denken; het gevoel beïnvloed te worden of anderen te kunnen beïnvloeden; onnavolgbare gedachtesprongen

Ongewone waarnemingen, bijvoorbeeld herhaaldelijk voor­komende illusie dat er iemand uit een onzichtbare wereld, die door anderen niet kan worden waargeno­men, aanwezig is

Actieve fase:

Tenminste één van de volgende ken­merken:

Bizarre waanideeën (inhoudelijk duidelijk absurd en zonder mogelijke echte aanleiding), bijv. gevoel van beïnvloeding, van gekunsteldheid, van gedachtevlucht, ingevingen of veranderd denkvermogen

Lichaam gebonden, grootheids-, religieuze, nihilistische- of andere waandenkbeelden

Achtervolgings- en jaloersheids- waan, gecombineerd met hallucina­ties

Het horen van stemmen (commen­taar op het gedrag van de betreffende persoon, stemmen die met elkaar praten)

Warhoofdig denken, duidelijke verwarring van associaties, uitgesproken onlogisch denken en duidelijke ver­mindering van de mogelijkheid zich te uiten, als ze tenminste met één van de volgende kenmerken gepaard gaan:

afgestompte, vervlakte of ongepas­te gevoelsuitdrukking

waanideeën of hallucinaties

sterk gedesorganiseerd gedrag

Restfase

Tenminste twee van de onder a genoemde symptomen, die na een actieve ziektefase aanhouden en niet door een stemmingsstoornis of door verdovende middelen zijn veroor­zaakt.

Dr. Pfeifer stelt dat er meer hoop op genezing van schizofrenie is dan dik­wijls wordt verondersteld. In circa twintig procent komt er na een schi­zofrene aanval geen tweede terugval meer. Bij ongeveer zestig procent van de patiënten komen na verloop van tijd verschillende aanvallen voor. Daar tussenin lijken deze mensen volledig normaal, ook al zijn ze in veel gevallen minder belastbaar.

Bij de laatste twintig procent ontwik­kelt zich een ernstige afbraak van de persoonlijkheid. Deze hebben een constante verzorging in een psychia­trische inrichting nodig.

Ziekte en/of demonie?

Psychiaters zijn veelal geneigd om diverse afwijkingen onder de noemer van geestesziekten bijvoorbeeld schi­zofrenie te brengen. De bezetene van Gardara in Marcus 5 zou dan een gevaarlijke psychiatrische patiënt zijn. Omgekeerd zien zielzorgers schizofrenen nogal eens aan voor bezetenen, omdat zij vaak klagen dat een vijandige macht hen aanvalt en aanspreekt.

Van Dam merkt op: ‘Het zou van groot belang zijn als zielzorgers en psychiaters onderscheid konden maken tussen geestesziekte en beze­tenheid, zodat zielzorgers zieken kunnen verwijzen naar de psychiater en psychiaters bezetenen naar een op dit gebied ervaren zielzorger’.

Vooral in het begin van de storing kan geestesziekte op demonie en demonie op geestesziekte lijken.

Volgens Van Dam zijn er duidelijke verschillen:

– Beiden hebben religieuze waan­ideeën, bezetenen bieden echter doelgerichte tegenstand tegen de christelijke geloofsinhoud.

– Voor zijn ziekte kan de geesteszieke gelovig en zonder in aanraking met occulte praktijken zijn geweest. Bezetenheid heeft vaak afwending van God en een contact met een of andere vorm van occultisme als oor­zaak.

– Schizofrenie is onafhankelijk van de omstandigheden. De patiënt blijft bij bewustzijn. Bezetenheidscrises worden vaak door godsdienstige beïnvloeding veroorzaakt. Soms raakt de bezetene daarbij in trance- toestand.

– Bij schizofrenie treedt wel, bij beze­tenheid geen verval van de persoon­lijkheid op. De schizofreen spreekt wartaal, de bezetene niet.

– De visioenen van schizofrenen zijn hallucinaties. Vaak zijn ze verbonden met het horen van stemmen. Ze worden niet, zoals soms bij die van bezetenen, eveneens door getuigen waargenomen en bevestigd. Ze zijn, anders dan in bezetenheid, verward en onzinnig.

– Een anti-psychotisch middel remt bij de schizofreen hallucinaties af. Bij een bezetene worden ze er door versterkt.

– Bij geesteszieken komen geen occulte, para psychische verschijnse­len voor. Uitdrijving van demonen heeft op geesteszieken dan ook geen positieve uitwerking, wel op bezetenen.

‘Een geesteszieke is echt ziek, ook al vertoont hij enkele trekken die aan bezetenheid kunnen doen denken.

Een bezetene is geestelijk gezond, ook als hij een tijdlang psychisch abnormale trekken vertoont.

Overigens komen ook hier mengvor­men voor, een samentreffen van geestesziekte en demonie’. Tot zover Van Dam.

Een oorzakelijk verband leggen tus­sen schizofrenie en demonische invloeden zondermeer is gevaarlijk. Openbaring door de Heilige Geest is daarvoor nodig. Ida Mae Hammond geeft in het boek van haar man ‘Demonie en bevrijding’ (uitg. Moria) een duidelijk voorbeeld van schizofrenie en demonie. Een gelovi­ge vrouw wilde dolgraag bevrijd wor­den. Na vele intense pogingen was er weinig of geen verbetering te bespeuren. Door openbaring maakte de Heer Ida Mae duidelijk dat deze vrouw schizofreen was, gekoppeld aan demonische invloeden. De Heer sprak: ‘Ik maak je bekend dat dit demonisch is. In haar is een nest van demonische geesten en zij zijn in haar leven gekomen toen ze nog heel erg jong was. Ik zal je tonen hoe het werkt’. Stap voor stap brak volledige overwinning en bevrijding door. De persoon die zegt: ‘Ik wil anders worden! Ik wil niet dat demonen mijn leven beheersen!’ zal uiteinde­lijk overwinning ervaren. Het vraagt veel vastberadenheid.

Schizofrenie en geloof

Er wordt nog weleens gesuggereerd dat christelijk geloof ziek kan maken. Een tweetal onderzoeken in Zwitserse psychiatrische ziekenhui­zen heeft aangetoond dat er geen verband kan worden gelegd tussen geloofsopvoeding en religieuze waan. Pfeifer: ‘Eén van de auteurs stelt zelfs: We zijn tot de verrassende con­clusie gekomen dat een sterke religi­euze oriëntatie in het ouderlijk huis eerder met zwakke dan met sterke religieuze psychose-thematiek samenhangt’.

En vervolgens: ‘In zijn algemeenheid geldt de regel dat religieuze waan slechts één van de mogelijke waan- thema’s is. Nooit mag uit de inhoud van de waan worden afgeleid, dat daarin de oorzaak voor de schizofre­nie te zoeken zou zijn’.

Van Dam merkt op: ‘Een discussie tussen psychiater en zielzorger over bezetenheidsgevallen wordt daardoor bemoeilijkt, dat het Bijbelse begrip “demon” aan de psychiater onbekend is. Demon en demonie zijn Bijbelse begrippen, geloofsuitspraken. Jezus’ opvatting van demonen past niet in het zinkader van de psychiatrie. Demonen zullen daarom nooit een bestanddeel van een officiële ziekte­leer kunnen uitmaken. Zij horen voor de psychiatrie tot een voor­wetenschappelijk tijdperk, voor de gelovige liggen ze op boven-weten- schappelijk terrein. De Bijbel wijst op een terrein dat de menselijke wetenschap niet betreden kan. Zij graaft dieper dan de diepste diepte­psychologie en opent de ogen voor dimensies die voor de wetenschap ontoegankelijk zijn’.

Pastorale zorg aan schizofrenen blijft heel belangrijk. Als het denken ern­stig verstoord is, zijn er grenzen aan een pastoraal gesprek. Het is zo afhankelijk van het begrijpen door de patiënt en of deze precies dat wat besproken is een plaats kan geven en gaat gebruiken.

Per fase is de gespreksvaardigheid van schizofrenen verschillend. Na een denkstoornis kan vaak weer een volkomen normaal gesprek plaatsvin­den, hopelijk een belangrijke steun in het geloof voor deze patiënt.

Een slotopmerking van dr. Pfeifer: ‘ Schizofrenie is niet beperkt tot afzonderlijke gebieden. Ze komt voor in alle landen en volken, bij alle rassen en sociale lagen.

Ze komt ook voor bij gelovige men­sen. Hun medechristenen hebben vaak erg veel moeite om de verande­ring bij de betreffende persoon te begrijpen. Hoe is het mogelijk dat denken, voelen en gedrag zo ernstig gestoord kunnen worden? Hoe kan het nu dat iemand zich achtervolgd voelt door de geheime dienst, uit angst voor stralingen alleen nog maar op de grond slaapt en zich con­stant omringd voelt door allerlei stemmen?

In de afgelopen jaren zijn schizofre­nen mij bijzonder lief geworden. Het was mij een voorrecht hen en hun familieleden op de weg door de ziek­te heen te begeleiden. Telkens weer heb ik bewonderend hun heroïsche strijd gadegeslagen, de strijd met hun ziekte en met het ontbrekende begrip van de wereld om hen heen’.

 

De Gemeente en het Koninkrijk door Gert Jan Doornink

Zijn de ‘Gemeente van Jezus Christus’ en het ‘Koninkrijk van God’ twee verschillende begrippen, twee werelden die niets met elkaar te maken hebben en onafhankelijk van elkaar bestaan? Of hebben ze alles met elkaar te maken en dienen ze een twee-eenheid te zijn? Dit artikel probeert een antwoord te geven op deze vraag.

Wie een kind van God is weet dat hij behoort bij de gemeente van Jezus Christus. En behoort ook bij het Koninkrijk van God. Dat laatste is eigenlijk veel minder bekend dan het eerste.

Toch omvat het feit dat wij behoren tot het Koninkrijk van God een veel hoger doel, dan dat wij weten te behoren tot de gemeente van Christus.

Waarom? Omdat in het Koninkrijk van God (oftewel Koninkrijk der hemelen) God Zijn hart, Zijn wezen, Zijn bedoeling heeft geopenbaard, terwijl wij de gemeente zouden kun­nen omschrijven als het uitvoerings­orgaan van het Koninkrijk.

Let wel: ik zeg dus niet dat de gemeente niet belangrijk is, integen­deel: het Koninkrijk Gods zou niet kunnen functioneren zonder de gemeente.

Maar het gaat primair om het Koninkrijk Gods!

Wedergeboorte is noodzakelijk

Het is Satan helaas gelukt velen van het Koninkrijk Gods af te houden. Denk aan de velen die zich beschou­wen als lid van een kerk of gemeente en toch niet weten een kind van God te zijn.

Lidmaatschap van een kerk of gemeente is nog geen garantie dat men het Koninkrijk Gods is bin­nengegaan. Daarvoor is persoonlijk geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus nodig. Johannes zegt: “Allen, die Hem aangenomen heb­ben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; Mie’ niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn” (Joh. 01:12-13). Wat gebeurde er toen wij van een zondaar een kind van God werden? Toen verlieten wij het rijk der duis­ternis en gingen het Koninkrijk Gods binnen (Joh. 03:03-05). Zonder deze (geestelijke) wedergeboorte komt dus niemand in Gods Koninkrijk.

Vanaf het begin van Zijn optreden, dus nog voordat Hij met Petrus sprak over de bouw van de gemeente (Matt. 16:18), predikte Hij het evan­gelie van het Koninkrijk. Jezus wist dat dit het eerste en allerbelangrijk­ste was. Dat was de opdracht van Zijn Vader en daaraan was Hij gehoorzaam. Maar wat is dat eigen­lijk dat Koninkrijk Gods? Wij willen enkele kenmerken noemen:

Het is een geestelijk Koninkrijk

“God is geest”, zegt Jezus in Johan­nes 4 vers 24 (Joh. 04:24). Een geest is onzicht­baar. Dat geldt ook voor God en Zijn Koninkrijk. We kunnen het niet zien met natuurlijke ogen, maar wel met geestelijke ogen. Dit betekent niet dat het iets mysterieus, iets ongrijp­baars is. Want God mag dan onzicht­baar zijn, Hij heeft zich wel geopen­baard ten aanzien van Zijn wezen en karakter. Hoe en wanneer? Toen Zijn Zoon op aarde was.

In Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) kunnen wij lezen dat niemand ooit God heeft gezien, maar de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen. Jezus is de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen (Heb. 01:03). Hij was als enig geboren Zoon zo ver­bonden met de Vader dat Hij te allen tijde de wil van de Vader deed. Maar dat gebeurde niet automatisch omdat Hij als Zoon van God een streepje voor zou hebben. Ook Hij moest als ieder ander mens gehoorzaamheid leren (Heb. 05:08).

Jezus was de eerste en ook de enige mens die tot het einde gehoorzaam was en daardoor was Hij degene die het kruis van Golgotha de zonde van de gehele wereld op zich nam, zoals God dat in Zijn wil besloten had. Daardoor is Hij ‘een oorzaak van eeuwig heil’ geworden.

Verborgen voor de vijand

Het geestelijk Koninkrijk, wat het Koninkrijk Gods dus is, is dus niet iets ontoegankelijks, iets wat verbor­gen is. Maar dat is het wel voor de vijand, al probeert hij er op alle mogelijke wijze binnen te dringen, zoals Jezus zelf al verwoordde. De vijand probeert het met alle mogelij­ke middelen in diskrediet te bren­gen. ‘t Liefst zou hij het willen ver­nietigen. “Bestormers trachten het Wet geweld in hun macht te krijgen”

(Matt. 11:12; vert. prof. Brouwer). Daarom zijn we ook opnieuw, dat wil zeggen geestelijk geboren.

God beschermt als het ware Zijn kin­deren. Hij zegt tot u en mij: ‘Nu ben je veilig, nu ben je in het gebied waar de vijand niet thuis­hoort. Nu ga Ik je verder helpen om de infiltratiepogingen van de vijand te kunnen weerstaan en overwin­nen’.

In Matthéus 13 kunnen we lezen dat Jezus tot Zijn discipelen vaak sprak in gelijkenissen. Zij waren daarover verwonderd en vroegen Hem waar­om Hij dat deed. Het antwoord van Jezus is duidelijk: “Omdat het u gegeven is de geheimenissen van Het Koninkrijk der hemelen te ken­nen, maar hun is dat niet gegeven” (Matt. 13:11). Jezus openbaarde de ‘geheimen’ van het Koninkrijk alleen aan Zijn discipelen en niet aan dege­nen die nog buiten het Koninkrijk stonden. Het doet ons denken aan de latere uitspraak van Paulus: “Een ongeestelijk mens aanvaardt niet het­geen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is” (1 Kor. 02:14).

Jezus sprak dus tot Zijn discipelen in gelijkenissen. Maar wat is een gelij­kenis? Een gelijkenis of parabel is meestal een aan het dagelijks leven ontleende gebeurtenis, met de bedoeling een belangrijke waarheid op aanschouwelijke wijze duidelijk te maken. Beeld en werkelijkheid wor­den tegenover elkaar geplaatst.

Daarbij is het uiteraard de bedoeling dat men de werkelijkheid gaat zien: Waar gaat het om? Wat kunnen we er van leren?

Dat was ook de opzet van de gelijke­nissen die Jezus vertelde aan Zijn discipelen. En als gelovigen van deze tijd kunnen we daar veel van leren. In de gelijkenissen die Jezus vertelt komen verschillende aspecten van het functioneren in- en vanuit Gods Koninkrijk aan de orde.

De gelijkenissen van Matteüs 13 bij­voorbeeld (over de zaaier, het mos­terdzaadje, de zuurdesem, de schat in de akker, de kostbare parel en het visnet), zijn allemaal heen wijzigin­gen naar de groei en de overwinning van het Koninkrijk Gods. Daar gaat het uiteindelijk om. Dat was de grote taak- en doelstelling van Jezus en daaraan mogen ook wij meewerken.

Behalve door middel van gelijkenis­sen gaf Jezus ook op andere wijzen onderricht aangaande de beginselen van het Koninkrijk.

Denk aan de grote toespraken die Hij hield vanaf de berg (Matteüs 5, 6, 7 ‘de Bergrede’ en 24 ‘op de Olijfberg’; . En hoe Hij er de nadruk oplegde dat datgene waarover Hij sprak ook in praktijk gebracht moest worden. Denk aan zijn bekende uit­spraak:

“Niet een ieder, die tot Mij zegt Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de heme­len is” (Matt. 07:21).

Wat ook opviel was dat Hij sprak met gezag en autoriteit (Matt. 07:28-29), terwijl de verbondenheid met de Vader het grote geheim van Zijn bediening was (Johannes 17). En deze verbondenheid, deze eenheid, mag ook ons ‘geheim’ en doelstelling zijn. Want naarmate we geestelijk groeien, gaat het er meer en meer uitkomen dat wij als werkelijke verte­genwoordigers van Gods Koninkrijk meer en meer bruikbaar zijn in dienst van de Meester. Het nieuwe leven in ons wordt steeds voller en heerlijker. We zijn niet vrijblijvend deelgenoten geworden van Zijn Koninkrijk, maar delen het op onze beurt weer met anderen. Daarmee geven we invulling aan de woorden van Jezus: “Om niet hebt gij het ont­vangen, geeft het om niet” (Matt. 10:08b)..

Een onwankelbaar Koninkrijk

Een ander belangrijk aspect van het Koninkrijk is dat het een onwankel­baar Koninkrijk is. Met geen enkel ander koninkrijk is dat het geval. Alle staatsvormen van deze wereld, of het nu republieken, dictaturen, democratieën, koninkrijken of keizer­rijken zijn, zijn tijdelijk en van voor­bijgaande aard. Maar dat geldt niet voor het Koninkrijk van God! Wanneer in Hebreeën 12 gesproken wordt over de wankelbare en onwankelbare dingen, zegt vers 28 dat Gods Koninkrijk onwankelbaar is.

Het is eeuwig, zoals ook geldt voor allen die tot dat Koninkrijk behoren (Joh. 03:36).

De Satan zal alles in het werk stellen Gods Koninkrijk te vernietigen, maar het zal hem niet gelukken. Hij pro­beerde het al vlak voordat Jezus Zijn bediening begon, toen Hij verzocht werd in de woestijn (Matth. 4:8-10). Jezus deed echter geen enkele con­cessie aan de vorst der duisternis tij­dens Zijn leven op aarde, en ook niet na Zijn opstanding.

Want ook in de 40 dagen tussen Zijn opstanding en hemelvaart gaf Hij Zijn discipelen nog onderricht aangaande Gods Koninkrijk!

Uitvoeringsorgaan

Nu hebben we aan het begin al gezegd dat de Gemeente het uitvoe­ringsorgaan van het Koninkrijk is. De gemeente, door Jezus gesticht met Hem als Hoofd.

Het is daarom ook een duidelijke zaak dat dit uitvoeringsorgaan pas ten volle kan beantwoorden aan Gods doelstelling (de openbaring van Zijn Koninkrijk in al zijn facetten) als deze nauw verweven is met dat Koninkrijk.

Daar waar de prediking van het Koninkrijk niet centraal staat is er iets radicaal mis. Veel krachteloos­heid, liefdeloosheid, verwarring, ver­deeldheid, enz., komt voort uit het niet aanvaarden van het evangelie van het Koninkrijk, of… en (dat is misschien nog veel erger) het losla­ten ervan.

Willen we een gemeente vol kracht, vol liefde, vol van de heerlijkheid van God zijn? Dan is er maar één weg, één antwoord: Dan behoren we vast gefundeerd te zijn in de principes van Gods Koninkrijk!

Wat zegt Paulus in Efeze 3 vers 10 (Ef. 03:10) “Opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden…”. Het Koninkrijk Gods is een geestelijk Koninkrijk met geestelijke principes. En onze strijd om te over-, winnen is een geestelijke strijd.

De gemeente en het Koninkrijk kun­nen niet zonder elkaar. Zij horen bij elkaar. Zij vormen een eenheid. Zij herbergen de zonen Gods, die zich in deze eindtijd, vol van Gods Geest, gaan openbaren. Zij laten zich geen knollen voor citroenen verkopen. Het gaat om het pure, het echte.

Jakobus 3 vers 11, (Jak. 03:11) zegt dat het onmo­gelijk is dat uit dezelfde bron zoet en bitter water opwelt. Het is of het een of het ander.

In deze eindtijd vindt de scheiding der geesten plaats. Al wat onecht, wat surrogaat is, houdt geen stand. Maar wat werkelijk stand houdt is de waarachtige gemeente van Jezus Christus waartoe u en ik behoren.

En als we vast gefundeerd blijven in Gods Koninkrijk en van daaruit leven, weten we heel zeker dat we stand zullen houden tot in alle eeu­wigheid!

 

Vrijheid (gedicht)

Een open graf

een open zicht

open grenzen

Gods werk verricht

 

Geen zondeschuld

geen lasten meer

te dragen

niet langer gekooid

niet langer vleugellam

geslagen

 

Gods vrijheid

enkel door liefde

gebonden

zal ongebonden

nu óók

in de Zijnen

worden gevonden!

Hennie Berends

 

De krans der heerlijkheid door Wim te Dorsthorst

De Olympische spelen in Atlanta zijn weer voorbij en hebben miljoenen men­sen in de gehele wereld dagenlang in de ban gehouden. Allerlei records werden weer gebroken, waaruit blijkt hoe de mens, die zich daarvoor lichamelijk en fysiek wil inzetten, tot steeds meer in staat is. Men heeft er alles voor over om de eerste te willen zijn. Totale toewij­ding en een zeer intensieve training zijn de grote voorwaarden om dit doel te bereiken…

Hoe is het met ónze inzet voor de zaak van Gods Koninkrijk? Hebben wij er ook alles voor over om een volkomen beelddrager van Christus te zijn? In dit artikel wordt hierop nader ingegaan.

Als de apostel Paulus in deze tijd geleefd zou hebben en brieven aan gemeenten geschreven had, zou hij, evenals toen, ook nu ruim kunnen putten uit voorbeelden vanuit de sportwereld. De een na de andere grote sportgebeurtenis houdt de mens bezig in deze tijd. In zijn dagen kende men in de Griekse beschaving behalve de Olympische- ook nog de Pythische-, de Nemeïsche- en de Isthmische spe­len. Ook in die tijd waren de sta­dions goed gevuld met mensen die van verre kwamen om mee te dingen naar de prijzen, of als toeschouwers, om de deelnemers aan te vuren.

De Isthmische spelen werden iedere twee jaar in de grote havenstad Korinthe gehouden. Als Paulus dan zijn brieven schrijft aan de gemeente van deze sportstad, begrijpen deze mensen, die waarschijnlijk wel in het stadion gezeten hebben, heel goed waar hij het over heeft als hij in (1 Kor. 09:24-27) schrijft: “Weet gij niet, dat zij, die in de renbaan lopen, allen wel lopen, doch dat slechts één de prijs kan ontvangen? Loopt dan zó, dat gij die behaalt! En al wie aan een wedstrijd deelneemt, beheerst zich in alles; zij om een vergankelij­ke erekrans te verkrijgen, wij om een onvergankelijke. Ik loop dan ook niet maar in den blinde en ik ben geen vuistvechter, die zomaar in de lucht slaat. Neen, ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen gepredikt te hebben, wel­licht zelf afgewezen te worden”.

De kroon des levens

Paulus was kennelijk goed op de hoogte met de gang van zaken in de stadions en past dit heel kundig toe, op de dagelijkse levenswandel van christenen, die er alles voor over die­nen te hebben die onvergankelijke erekrans in bezit te nemen. Voor ons christenen in het welvarende Westen, is er zeker ook iets te leren voor onze levenswandel, van de sportlieden die topprestaties willen leveren.

Tot het einde toe houdt Paulus, in de weg die hij als geroepen apostel moet gaan, de vergelijking met de spelen vol. Zo schrijft hij in 2 Tim. 04:07-08: “Ik heb de goede strijd gestre­den, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behou­den: voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Here, de rechtvaardige rechter, mij zal geven, doch niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning hebben liefgehad”.

En in 2 Tim. 2 vers 5 (2 Tim. 02:05) merkt hij op: “En is iemand een kampvechter, dan ont­vangt hij de krans alleen, als hij vol­gens de regels van de kamp heeft gestreden”.

En in Filip. 2 vers 16 (Filip. 02:16): “dat ik niet vruchte­loos mijn wedloop gelopen, noch vruchteloos mij ingespannen heb”. Het gaat dus duidelijk om een prijs aan het einde van de loopbaan en Paulus gebruikt hiervoor steeds het woord “krans” of “erekrans”. Het Griekse woord hiervoor is “Stephanos” en dat lezen we in Jak. 1 vers 12 (Jak. 01:12) en Openb. 2 vers 10 (Openb. 02:10) als “de kroon des levens”. Dat geeft al duidelijk een diepere, geestelijke betekenis van het beeld aan.

Bij Zijn wederkomst

Wanneer wordt die krans of die kroon dan uitgereikt? Is dat op een bepaald moment in je leven, als je de volmaaktheid in Christus bereikt zou hebben?

We lazen in 2 Tim. 4 vers 7 en 8 (2 Tim. 04:07-08) dat Paulus zegt: “Welke te dien dage de Here, de rechtvaardige rechter, mij zal geven”.

Het wordt dus door de Heer Jezus, die de rechtvaardige rechter is, aan een ieder uitgereikt. En “te dien dage” dat is bij zijn “wederkomst”. De apostel Petrus zegt hiervan: “En wanneer de Opperherder “ver­schijnt”, zult gij de onverwelkelijke krans der heerlijkheid verwerven (1 Petr. 05:04).

Terugontvangen wat verricht is

In dit verband kijken we nog naar een uitspraak van Paulus, die hij geheel in dezelfde stijl, eveneens schrijft aan de Corinthiërs: “Want wij moeten allen voor de rech­terstoel van Christus openbaar wor­den, opdat een ieder wegdrage w at hij in zijn lichaam verricht heeft, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad” (2 Kor. 05:10).

Bij de spelen stond bij de finish zo’n “rechterstoel”. De hoogste autoriteit was daar opgezeten en reikte de prij­zen uit naar de prestatie die geleverd was. Onze Heer, die alleen gerech­tigd is om de onverwelkelijke krans, de kroon des levens, uit te reiken, is dus gezeten op de “rechterstoel1. Bij het laatste oordeel wordt gesproken van “de troon Zijner heerlijkheid” of van “de grote witte troon” (Matt. 25:31; Openb. 20:11).

Het gaat hier echter “niet” om het laatste oordeel, maar om de uitrei­king aan de gemeente bij de eerste opstanding; dat is bij Zijn weder­komst.

Het woord voor “wegdragen” bete­kent letterlijk “terugontvangen”. Een ieder zal dus “terugontvangen” wat hij verricht heeft. In Ef. 6 vers 8 (Ef. 06:08) lezen we dan ook:

“Gij weet immers dat een ieder, het­zij slaaf, hetzij vrije, al het goede, dat hij gedaan heeft, van de Here zal terugontvangen”. Evengoed geldt dat ook in negatieve zin:

“Want wie onrecht doet, zal zijn onrecht terugontvangen, en er is geen aanzien des persoons” (Kol. 03:25).

Het is dus bepalend wat iemand tij­dens zijn leven op aarde heeft ver­richt. Er wordt na de dood niets meer aan toegevoegd of afgedaan.

De nieuwe schepping

Belangrijk is dat u begrijpt dat het hier niet gaat om alle zonden en ongerechtigheid van vóór de beke­ring. Daar behoeft geen wedloop voor gelopen te worden. Het bloed van Gods Zoon heeft ons immers gereinigd van alle zonden”, door het geloof in deze onvoorstelbare genade- van God.

In Jes. 1 vers 18 (Jes. 01:18) zegt God: “Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol”. En in Psalm 103 vers 12 (Ps. 103:012): “Zover het oosten is van het westen, zover doet hij onze overtredingen van ons”.

Heel belangrijk is dat Gods woord zegt: Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden” (Ps. 103:010). Dat zal in de eeuwigheid geen rol meer kunnen spelen. Dat oude leven is met Christus gestorven en begraven en wij zijn met Hem opgestaan als een nieuwe schepping zie (Rom. 06:01-14; Kol. 02:11-14).

Daarom is de juichroep: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schep­ping, het oude is voorbijgegaan, zie het nieuwe is gekomen” (2 Kor. 05:17)-

Het gaat in het gedeelte van het ver­gelden en terugontvangen om wer­ken die als nieuwe schepping ver­richt zijn. Om werken die aan de bekering beantwoorden. “Om het doen van goede werken, die God tevoren bereid heeft om daarin te wandelen” (Matt. 03:08; Ef. 02:10). Het gaat om het doen van goede wer­ken, als nieuwe schepping, in de gezindheid van Christus. Zonder daar hier nu al te diep op in te gaan noem ik Kol. 3 vers 12 tot en met 14 (Kol. 03:12-14), waar we lezen: “Doet dan aan, als door God uitver­koren heiligen en geliefden, innerlij­ke ontferming, goedheid, nederig­heid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraagt elkander en vergeeft elkan­der, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo. En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid”.

Het gedeelte over de nieuwe levens­wandel in Ef. 4 vers 17 tot en met 32 (Ef. 04:17-32), spreekt hier ook heel duidelijk over.

Smetteloze kleding

stelt Paulus met dat beeld uit de ‘sportwereld dat het witte bruilofts­kleed, van blinkend en smetteloos fijn linnen, wat de rechtvaardige daden der heiligen symboliseert, door de rechtvaardige Rechter aan een ieder uitgereikt zal worden bij de eerste opstanding (Openb. 19:08). Ook zegt Openb. 14 vers 13 (Openb. 14:13): “En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here ster­ven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na”.

Zo zullen bij de zevende bazuin, als de Heer terugkomt, de gestorven hei­ligen met Hem terugkomen en de nog levende gemeente in een oog­wenk onsterfelijkheid aandoen en allen zullen gekleed worden in blin­kend en smetteloos fijn linnen, naar hun werken (zie 1 Thess. 04:13-18 en 1 Kor. 15:50-53).

Uiteraard gaat het hier om een innerlijke bekleding zoals de drie apostelen dat ook zagen van de Heer Jezus bij de verheerlijking op de berg (Matt. 17:02). Als Hij hierna van de berg afdaalt met de discipelen, dan is Zijn uiterlijk weer zonder enig aan­zien, maar innerlijk is nog diezelfde heerlijkheid, want God woonde in Zijn totale volheid in Hem.

Het evangelie van heerlijkheid

Het is belangrijk om goed voor ogen te houden waar het de Heer om te doen is. Niet om een volk wat na de bekering maar door blijft sudderen alsof er niets veranderd is, maar Hij verwacht zonen Gods, waar ook de zuchtende schepping op wacht. Een onberispelijke gemeente naar geest, ziel en lichaam. Geheiligd en gerei­nigd door het waterbad van het Woord (Rom. 08:19; 1 Thess. 05:23; Ef. 05:26-27).

Een volk dat naar het beeld van hun Heer veranderd is en wandelt zoals Hij tijdens zijn dagen in het vlees gewandeld heeft (1 Joh. 02:06).

Het gaat de Heer om een volk, wat Hij verzamelt uit deze schepping, om met Hem als een koninklijk priestervolk te regeren in het duizendjarig rijk en tot in alle eeuwighe­den. (Openb. 20:06; Dan. 07:18). Een volk dat waardig wil wandelen over­eenkomstig de roeping waarmee ze geroepen zijn, en dat is tot Gods eigen Koninkrijk en heerlijkheid (1 Thess. 02:12).

Het evangelie Gods is niet alleen een evangelie van schuldvergeving, maar ook het evangelie der heerlijkheid, van de zalige God, wat aan Paulus toevertrouwd was (1 Tim. 01:11).

De prijs der roeping Gods

Daarom zegt hij met stelligheid: “Alles doe ik terwille van het evange­lie, om er zelf ook deel aan te krij­gen” (1 Kor. 09:23). En als hij dan het beeld van de renbaan gebruikt, spoort hij de Korinthiërs, maar ook ons nu, aan om met grote ijver en inzet te lopen om de prijs te behalen. Als je nu de vergelijking maakt met de sportwereld dan zie je, wil je in de prijzen vallen, er verschrikkelijk veel voor over moet hebben. Jaren en jaren van opbouw en trainen om ooit ééns te schitteren en een beker of medaille in ontvangst te nemen. Dat is heerlijkheid voor een moment, om in de boeken bijgeschreven te wor­den. Het is van de aarde en ontzettend kwetsbaar en vergankelijk, want de volgende keer is het weer een ander.

Hoeveel te meer, zegt Paulus, moet dan onze inzet zijn voor een onver­welkelijke prijs. Iets wat tot in alle eeuwigheden zijn waarde onvermin­derd blijft behouden en tot lof en eer van God de Vader en Jezus Christus zal zijn en blijven.

Het is dus van het grootste belang te beseffen, al is het nog maar ten dele, waarvoor al die inzet. En welke hoop zijn roeping wekt en wat de prijs is van de roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus (Ef. 01:18; Filip. 03:14). En de prijs die God bereid heeft voor degenen die Hem liefheb­ben, gaat ons bevattingsvermogen verre te boven.

Zich in alles beheersen

En dan zegt Paulus tot ons: “Wie aan deze wedstrijd deelneemt, beheerst zich in alles” (vs. 25).

Als er één ding belangrijk is voor een topsporter dan is dat toch wel “zelfbeheersing”. Niet maar in den blinde te werk gaan of je krachten verspillen, maar vol zelfbeheersing op het juiste moment je kans grijpen (vs. 26). Hoeveel te meer wij, zegt Paulus, waar het toch gaat om de schatten in de hemelen die eeuwig zijn. Als er één ding is waar het in de wereld aan ontbreekt dan is het juist aan “zelfbeheersing”. Wij leven in een consumptieve instant-maatschappij. Ik zag het onlangs treffend verwoordt op een babyslabbetje. Daar stond op te lezen: “Ik weet niet wat ik wil, maar ik wil het nu”! Dat is een mentaliteit die steeds normaler gevonden wordt. Hoe makkelijk kan dat ook in het leven van een christen, die toch uit die wereld komt en er nog midden in leeft, een rol gaan spelen.

Geloof, geduld en volharding

De duivel zal dit middel zeker gebruiken om kinderen Gods te ver­leiden en te misleiden. Het evangelie van gezondheid en voorspoed, het zogenaamde “welvaarts-evangelie” ligt daarom goed in de markt. Eveneens het “kracht-evangelie” en andere, veelal uit Amerika overge­waaide, vervalsingen van het evange­lie.

Het evangelie van het Koninkrijk Gods is echter geen instant-evangelie en zeker geen toverij. Gods Woord spreekt ervan dat wij geduld dienen te oefenen evenals de Landman zelf ook geduldig is. Hebreeën 6 vers 11 en 12 (Heb. 06:11-12) spreekt van ijver blijven betonen “tot de verwezenlijking der hoop tot het einde toe” en: “door geloof en geduld de beloften beërven”.

Nu al worden vele andere wegen, methoden en middelen door het rijk van Satan gecreëerd om vooruit te grijpen en dat zal alleen nog maar toenemen. Er wordt duidelijk gespro­ken over veel verleiding en over aller­lei krachten, tekenen, bedrieglijke wonderen en allerlei verlokkende ongerechtigheid, naar de werking des satans. (2 Thess. 02:09-10a). Geloof, geduld en volharding, dat zijn de sleutelwoorden als het er om gaat het einddoel te bereiken.

Het evangelie van genade

En daar staan we niet alleen voor, maar de God van de volharding en de vertroosting komt ons hierin machtig tegemoet.

“Zo wordt gij met alle kracht bekrachtigd naar de macht Zijner heerlijkheid tot alle volharding en geduld” (Rom. 15:05; Kol. 01:11).

Wat een heerlijk woord van liefde en genade!

“God is het immers die zowel het willen als het doen bij u tot stand brengt, om Zijn heilsplan te verwe­zenlijken” (Filip. 02:13, Willibr. vert.) En één van de vruchten in gemeen­schap met de Heilige Geest is “zelf­beheersing”. Dit is het wonderbare geheim van het evangelie van liefde genade en heerlijkheid. Hier is alle list en geweld van de duivel uiteinde­lijk niet tegen opgewassen.

“Zelfbeheersing” is één van de regels van de geestelijke kamp. Paulus zegt ik beheers mij in alles. Hij kende de enorme genade van God die hem op alle mogelijke manieren te hulp kwam om dit dagelijks te verwezen­lijken.

David bijvoorbeeld wist dat het koningschap van Saul was afgeno­men en dat hij door God gezalfd was als koning, maar hij heeft zich tientallen jaren beheerst en er nooit voor zijn tijd, op een onwettige wijze naar gegrepen.

Nog meer zien wij het bij de ware David, Jezus Christus. Hij wist wie Hij was en waartoe Hij op de aarde gekomen was. Hij beheerste zich werkelijk in alles, terwijl menselij­kerwijs gesproken, Hem toch het bloed onder de nagels vandaan werd gehaald.

Petrus vat het later met enkele woor­den samen als hij zegt: “Want hier­toe zijt gij geroepen daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in Zijn voetstappen zoudt treden; die geen zonde gedaan heeft en in Wiens mond geen bedrog is gevon­den; die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt” (1 Petr. 02:21-23). Dat is waarachtige zelfbe­heersing!

“Ik tuchtig mijn lichaam”

Dan zegt Paulus verder nog in vers 27 “Neen ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, naar anderen gepredikt te hebben, wel­licht zelf afgewezen te worden”. Het gebruikte woord voor tuchtiging betekent letterlijk: “slaan”, het “als slaaf behandelen”.

  1. E. van den Brink merkt in zijn “tekst-voor-tekst verklaring” op: “Paulus rustte zich toe. Het doelt op zelfbeheersing, opofferingsgezind­heid en zelfverloochening, waardoor de vleselijke begeerten bedwongen werden. Paulus bracht zijn lichaam onder tucht, zodat het deed wat de Heilige Geest verlangde, want het was immers de tempel van God”. Logisch dat Paulus, sprekend in het beeld van de sportmens, dit zo stelt. Wij zien bij de sportmensen dat ze zich vele genoegens ontzeggen. Er zijn vele lichamelijke, vleselijke begeerten die niet zondig of slecht zijn, maar door God geschapen.

Toch kunnen ze bij het gaan van de hoge weg, van de uitoefening van je roeping, een struikelblok vormen. Paulus wist dit maar al te goed en daarom schrijft hij ook dat wij geen schuldenaars meer zijn van het vlees, om naar het vlees te leven. Maar, zegt hij,” Indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven” (Rom. 08:12-13). Het vlees wil nog o zo graag mee­spreken of ons leven bepalen. Het wil nog rechten laten gelden.

Vandaar de uitdrukking: “schulde­naars van het vlees”.

In de sport zien we hoe de echte sporters niet maar doen wat ze wil­len, maar zichzelf verloochenen. Met een grote discipline zetten zij alles opzij om het doel te bereiken. En als het om een teamsport gaat, mag nooit het eigenbelang voorop staan. Ieder streven naar eigen belang en om zelf in de picture te staan, schaadt dan het team.

Als Paulus dan zegt: “Ik tuchtig mijn lichaam en houdt het in bedwang” laat hij zich niet leiden door vrome geesten, maar door de Geest der hei­ligmaking behandelt hij zijn lichaam als een slaaf, die dan geheel ten dien­ste kon staan van zijn taak als geroe­pen apostel. Alleen zo kon hij de prijs behalen en niet, na anderen gepredikt te hebben, zelf afgewezen worden. Zo heeft Paulus in navol­ging van Jezus Christus zichzelf ver­loochend en vernederd onder de machtige hand Gods.

Zelfverloochening

Het woord “vernederen” en “zelfver­loochening” passen niet meer in deze tijd. Toch zal een christen van eigen wil en rechten afstand moeten willen doen om zijn taak als geroe­pen heilige te vervullen en de prijs niet te missen.

In alle eenvoud zegt de Heer Jezus daarom: “Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij” (Luc. 09:23).

Het zou teveel zijn omdat nu hier uit te werken, maar dat zegt onze Heer, onze trainer-coach, die zelf alles afgelegd heeft en ons oproept die­zelfde gezindheid aan te doen. Wat wij dan af behoren te leggen is alles wat ‘vijandschap met God’ inhoudt. Paulus zegt: “Legt dan af de werken der duisternis…” (Rom. 13:12). Hebreeën 12 vers 1 (Heb. 12:01) spreekt over het afleggen van “alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat” en roept ons op “met volhar­ding de wedloop te lopen, die voor ons ligt”.

Wat Hij aflegde en wie Hij in werke­lijkheid was, mochten enkele bevoor­rechten zien op de berg der verheer­lijking, toen zij Zijn heerlijkheid zagen (Luc. 09:28-36).

Een Naam boven alle naam

En daarom schrijft Paulus aan ons allen: “Doe niets uit zelfzucht of ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ieder lette ook op dat van anderen. Laat die gezindheid bij u zijn; welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in Zijn uiter­lijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoor­zaam geworden tot de dood, ja tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!” (Filip. 02:03-11).

Een gezegende loop op de hoge weg!

 

De basis voor onze overwinning door Cees Maliepaard.

“Want het woord des kruises is wel voor hen die verloren gaan een dwaasheid, maar voor ons die behou­den worden is het een kracht Gods (1 Kor. 01:18).

Geen zinnig mens zal ontkennen dat Jezus van Nazareth op Golgotha gekruisigd is, op de top van Calvarie. Het kruis op zich wordt niet dwaas gevonden, want het is bekend dat het indertijd een wel meer gebruikt executiemiddel voor zware criminelen was. Maar het woord des kruises, de boodschap van het door onze Heer volbrachte werk, vindt men veelal het toppunt van dwaasheid. Wie daarin gelooft, loopt toch echt wel eeuwen achter!

Zij die verloren gaan

Wie zijn het die verloren gaan en wat wil dat eigenlijk zeggen: verloren te gaan? Legio mensen denken dat dat de situatie van verdoemd zijn is, waarmee ongelovigen door God gestraft zouden worden. Maar het is geen kwestie van hemels strafrecht, het is eerder de constatering van het droevige feit dat bepaald niet alle mensen voor het Koninkrijk van God gekozen hebben, en er uit dien hoof­de ook leden van het menselijke geslacht verloren zullen gaan. God verdoemt ze niet (zelfs al zou­den ze die vervloeking ontelbare malen over zich uitgeroepen heb­ben), maar ze wensen zich gewoon geen toegang te verschaffen tot het Rijk van de Vader via de enige, lief­devol door God gecreëerde weg: door het Lam Gods, dat de zonde der wereld op Zich genomen heeft.

Zij die verloren gaan, behoeven we dus niet altijd ‘in de wereld’ te zoe­ken – zij zijn net zo goed te vinden in de kring van gelovigen (met inbegrip van hen die zich tot de gemeenschap van het volle evangelie plegen te rekenen). Het blote feit dat iemand ja tegen het resultaat van Jezus kruisdood zegt, hoeft nog niet te betekenen dat hij of zij de Heer ook werkelijk volgen gaat. Want dat houdt meer in dan al-of-niet-platgetreden volle-evangeliepaadjes te betreden – het betekent dat de manier van denken van Jezus Christus de onze wordt, benevens Zijn wijze van spreken en (vooral!) Zijn met hart en ziel in daden omge­zette levensleer. Waar dat ontbreekt en men niet minimaal het verlangen heeft net als Jezus te zijn, zal men voor het Koninkrijk van God als ver­loren beschouwd moeten worden.

Het dwaze van God

“Het dwaze van God is wijzer dan de mensen”, staat er in 1 Korinthe 1 vers 25 (1 Kor. 01:25). Nu kan God niets dwaas toe­geschreven worden, maar het mag duidelijk zijn dat hier gedoeld wordt op wat mensen dwaas van God vin­den. En dan is dat altijd nog vele malen wijzer dan wat onder hen voor de hoogste wijsheid doorgaat. De dwaasheid van de prediking van het kruis van Calvarie, getuigt van een onmetelijk grotere wijsheid, dan wat in het brein van de ontwikkeld­ste mensen ooit bedacht is. Wat er ook in de geschiedenis der mensen aan vernuftigs is uitgevonden, kan nu eenmaal nooit tippen aan Vaders grandioze gedachten over de zonen Gods, die Hij Zich onder de mensen gedacht heeft. Maar daarvan hebben de wijzen van deze tijd geen flauw benul.

Het ‘dwaze van God’ -de kruisdood van Zijn door Hem bij de maagd Maria verwekte Zoon- legde de nood­zakelijke basis voor het Goddelijke herstelplan. Door de zondeval was deze maatregel helaas noodzakelijk geworden. En ieder mens -hoe diep gezonken ook!- kan op grond van de overwinning van Jezus Christus, gered, gereinigd en bevrijd worden. Alleen geloof is daar voor nodig, geloof in Gods liefdevolle voorzie­ning via dat ‘dwaze’ offer op de schedelplaats. En elke geredde, gereinigde en zich allengs meer her­stellende mens, kan zich (in Christus ingevoegd zijnde) gaandeweg meer gaan ontwikkelen naar het volle zoonschap.

Goddelijke wijsheid

Van wat een Goddelijke wijsheid getuigt dit alles! Wat Satan ook heeft kunnen bedenken aan misleidende influisteringen – wanneer een mens eenmaal oog voor de hemelse reali­teit gekregen heeft, zal deze ontdek­ken dat niet de zuivere plannen van God, maar veeleer de redeneringen van door de boze beïnvloedde mensenkinderen van dwaasheid getuigen! Het is dus beslist geen wonder dat Paulus aan de eerste brief aan de Korinthiërs schreef: “Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en Die gekruisigd”. (1 Kor. 02:02)

De in de ogen van velen ‘dwaze’ kruisdood van Jezus is voor Paulus het summum van Gods wijsheid. En terecht! ‘Ik wil van niets anders weten!’, zegt hij als het ware. Uit de inhoud van deze, zowel als van zijn andere brieven , blijkt evenwel dat hij wel degelijk van de nodige andere dingen weet had. ‘Ik wil van niets anders weten…’ dient dan ook te worden verstaan als: ‘Ik wil van geen andere basis weten, dan van Jezus Christus en Die gekruisigd’. Een evangelie dat dit fundament mist, hoe goed en mooi dat ook over zal kunnen komen, is gedoemd lang­zaam maar zeker in het drijfzand van de goede bedoelingen weg te zin­ken.

Wij die behouden zijn

Wie zijn dat die behouden worden en wat wil dat eigenlijk zeggen, behouden te zijn? Legio mensen denken dat dat de situatie is van het ‘naar de hemel gaan’ is, waarmee gelovigen door God beloond zouden worden bij het afleggen van hun lichaam. Maar het is geen kwestie van een hemelse voorkeur of uitverkiezing, het is eerder de constatering van het heuglijke feit dat er de eeu­wen door mensen zijn geweest die op Gods aanbod van genade in Christus zijn ingegaan en voor het hemelse Koninkrijk van de Vader gekozen hebben. Uit dien hoofde zullen er ook leden van het menselij­ke geslacht voor het Godsrijk behou­den zijn – ook heden ten dage! De behoudenis houdt dus niet op bij het eigen, menselijke clubje, of bij de gemeente waartoe wij behoren.

Zij die behouden zijn voor het Koninkrijk, zijn al diegenen die geloof stellen in het levensoffer van de Zoon des mensen en in het door Deze beoogde doel: de mens alsnog de gelegenheid te geven aan het plan van de hemelse Vader te voldoen. Dat is de meest eenvoudige omschrijving van wat de volle bood­schap behelst, denk ik. Maar daar gaat het tenslotte wél om.

Het is Gods doel nooit geweest, dat de mens in alle eeuwigheden alleen maar (heerlijk stil!) zalig zou zitten te wezen. Het was van meet aan de bedoeling van de Vader, dat Hij Zijn schepping met zelfstandig denkende wezens bekronen zou. Daarom mogen we met volle vrijmoedigheid toetreden tot de troon van Gods genade, om onze plaats in Zijn hemel in te nemen. En die plek mogen we dan onze hemel noemen. Paulus heeft gewoon gelijk: de boodschap van het kruis, de over­winning van de Mensenzoon, is de basis voor onze overwinning in de kracht Gods.

 

Gods licht (gedicht) door Piet Snaphaan

“Want bij U, is de bron des levens, in Uw licht zien wij het licht” (Ps. 036:010).

Gods licht is waarneembaar in vele facetten,

door ‘t oog, doch meer nog met ‘t hart.

Door Hem die de bron is van leven in blijheid,

zien wij het licht dat ons voert naar de vrijheid,

Gods woord straalt als licht op ons pad

 

Dat licht openbaart zich in liefde voor allen,

het biedt ons een geestelijk bestaan.

Het wijst ook de weg, om te komen tot klaarheid.

Door Jezus te volgen naar geest en naar waarheid,

ervaart men de kracht van Zijn naam.

 

Gods licht brengt ook warmte en vreugde in ‘t leven,

Hij sprak over licht, en Zijn woord was vol kracht,

zeer rijk aan genade, en vol van ontferming.

Het draagt ons, en biedt ook volle­dig bescherming,

‘t breekt baan, ja met kracht, door de donkerste nacht.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

De wereld gevaarlijk?

De Amerikaanse ex-president George Bush was enige tijd geleden in ons land. Hij sprak daarbij op een twee­daagse bijeenkomst in Den Haag die gewijd was aan de snelle veranderin­gen in de wereld op politiek en eco­nomisch gebied. Bush was daarbij optimistisch over de recente ontwik­kelingen, zoals het verdwijnen van de Koude Oorlog, het afnemen van de dreiging van een kernoorlog en de groeiende welvaart in grotere delen van de hele wereld. ‘De vijand is ver­anderd’, aldus Bush. ‘Nu komt echter de dreiging van het internationale ter­rorisme, fanatisme gebaseerd op geloof en het islamitisch fundamen­talisme. De wereld blijft dus voorlo­pig nog een gevaarlijke plaats’. Inderdaad, zouden we willen toevoe­gen aan deze laatste opmerking, de overste dezer wereld (Satan is nog steeds bezig met zijn ruïnerend en vernietigend werk, via mensen die hij onder zijn beslag heeft. Als christe­nen mogen we ons bewust zijn dat we nog leven op ‘gevaarlijk terrein’. Toch geeft ons dat geen gevoel van onveiligheid of angst. We weten immers dat, door de overwinning van Jezus, de Satan de eerste verplette­rende nederlaag is toegebracht. En ook al weten wij dat zijn eindafgang nog moet plaatsvinden, in deze over­gangstijd zijn we al volledig veiligge­steld. Onze plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Nu nog heb­ben we te maken met de aanvallen en intriges uit het rijk der duisternis, maar dan denken wij aan de woorden van Jezus: “In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen” (Joh. 16:33)

Internet in opmars

Het is een bekend gegeven dat chris­tenen over het algemeen zeer kri­tisch, en vaak afwijzend, staan tegen­over nieuwe ontdekkingen. Vaak pas na lange tijd, wanneer het nieuwe gemeengoed is geworden en alge­meen ingang heeft gevonden, gaat men er anders tegen aankijken en komt men tot het inzicht dat het nieuwe middel op zich niet verkeerd is en ook gebruikt kan worden voor de verkondiging van het evangelie. Een bekend voorbeeld is de film. Het heeft jarenlang geduurd voor dat men ging inzien dat de film ook een machtig middel voor de evangeliever­kondiging kan zijn. En wat de televi­sie betreft. Ook daar wist men aan­vankelijk niet goed raad mee. Bekend is het verhaal van een prediker die zijn televisietoestel in een kast had opgeborgen en stiekem ging kijken. Mede-gelovigen mochten niet weten dat hij tv in huis had… Een andere prediker noemde de televisie aanvan­kelijk ‘hellevisie’…

Gelukkig is dit alles veranderd, want het gaat natuurlijk niet aan dingen te veroordelen, die op zich nuttig zijn, mits er op de juiste wijze mee wordt omgegaan. Een christen zal zo wie zo niet alles klakkeloos accepteren wat via de vele media op hem afkomt. Nog afgezien van de tijd die opge­slokt wordt, zullen wij op zorgvuldige wijze dienen om te gaan met de pro­gramma’s die worden voorgescho­teld. Als onderscheiding der geesten nodig is, dan is het hier zeker het geval. Laten we ook denken aan de woorden van Paulus: “Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig”. (1 Kor. 06:12).

Ondertussen gaan de ontdekkingen en ontwikkelingen van vele nieuwe communicatiemiddelen in een razendsnel tempo verder. Wat enkele jaren geleden nog nieuw en revolutio­nair was is nu vaak al weer achter­haald. Nieuwe uitvindingen maken dingen overbodig die in het recente verleden nog werden gezien als het einde. Dat geldt met name op het ter­rein van computers, telecommunica­tie, etc. Momenteel staat op de opkomst van Internet sterk in de belangstelling. Deskundigen voor­spellen dat binnen 5 of 10 jaar ieder­een daarbij betrokken is.

Wat is Internet? Internet is een wereldwijd netwerk van grote en klei­ne computers, die met elkaar verbon­den zijn door speciale telefoonlijnen. In een advertentie die opwekt om abonnee te worden bij een bedrijf dat actief is op gebied van Internet lezen we: ‘Met de razendsnelle opkomst van Internet is een nieuwe wereld ontstaan. Miljoenen mensen surfen al over het World Wide Web en sturen elkaar E-mail. Voor wie nog twijfelt, is nu het moment gekomen om in te stappen’.

Maar is het alles even onschuldig? Is een kritisch geluid niet op zijn plaats? En is waakzaamheid niet geboden, vooral als we bedenken dat alles hoe langer hoe meer wereldomvattend en allesoverheersend wordt? Opvallend is in ieder geval dat zelfs een blad als Elsevier onlangs in een artikel onder de titel ‘De informatie-gevangenis’ een duidelijk tegengeluid liet horen en vragen lanceerde zoals: Wordt niet iedere burger een ‘info-gevangene’? En krijgt Orwell toch gelijk?

Henri Beunders de schrijver van het artikel noemt twee voorbeelden: . De chipkaart, chipknip of chipper: ‘De eigenaar kan er binnenkort alles mee: betalen, sparen en zich identificeren. Wat een gemak voor de consument. Maar het ding weet binnenkort ook alles van de eigenaar: zijn gezond­heid, eetgedrag, bekeuringen, schul­den, alles. Wat een gemak voor over­heid, politie, banken, ziekenhuizen en actiegroepen met een paar hackers in huis. Het andere ding heet Internet, het mondiale on-line-communicatie- systeem waarvan iedere pc-bezitter zich kan bedienen om over alles en met iedereen in contact te treden. Wat een vrijheid voor de overheid om alle gedragingen en uitingen van de burger te controleren en, zonodig, te bestrijden’.

Henri Beunders haalt dan de Franse filosoof Paul Virilio aan, die meent dat interactiviteit, de ‘radioactiviteit van de informatie’, een verschrikkelij­ke, onzichtbare en oncontroleerbare kracht is, zoiets als aids. Het is een zelfgewilde toekomst, die voortkomt uit de belachelijke en onmenselijke wil alles te willen weten. Dit zal leiden tot depressiviteit, zo niet gekte’. Als waarachtige christenen laten wij ons uiteraard geen angst aanjagen, maar zijn wel op onze hoede. Ook hier dienen wij te onderscheiden wat uit de verkeerde bron komt en wat uit de goede. Bepaalde ontwikkelingen vallen nu eenmaal niet tegen te hou­den, maar het bedreigende karakter wat het met zich mee kan brengen mag geen overheersende rol gaan spelen. Dat zou de duivel wel willen, hij heeft echter niet het laatste woord. En wanneer de mogelijkheid zich voordoet om een positieve inbreng te kunnen realiseren, zullen wij als christenen dit zeker niet nalaten. Wij juichen daarom de kansen die de EO en andere organisaties benutten om ook op Internet een actieve rol, ten aanzien van de verkondiging van het evangelie, te vervullen van harte toe!

 

Welk beeld hebben wij van onszelf? Door Jildert de Boer

 

Welk beeld hebben wij, als nieuwe mensen in Christus, van God, van onszelf en van Satan? In een drietal artikelen wordt deze belangrijke vraag op duidelijke wijze door de schrijver beantwoord. In ons vorig nummer verscheen reeds het artikel ‘Welk beeld hebben wij van God?’, terwijl in een komend nummer ‘Welk beeld hebben wij van Satan?’ nog aan de orde komt.

Van hoge komaf

De mens is van origine naar Gods beeld geschapen als kroon op de schepping. Zeer bekend is Psalm 8 over wat de mens is, dat God hem gedenkt en naar hem omziet. Daar lezen we: “Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond” (Ps. 008:005-006).

In het oude verbond lezen we wel meer over deze positieve kijk op de mens. We noemen Job 7 vers 17 en 18 (Job 07:17-18):” Wat is de mens, dat Gij hem zo groot acht en uw aandacht op hem vestigt, dat Gij elke morgen hem bezoekt, elk ogenblik hem beproeft”? In Psalm 18 vers 36 (Ps. 018:036) zien we ook een frappante uitspraak: “Uw neerbuigende goedheid maakte mij groot” of: “door mij te verhoren hebt Gij mij groot gemaakt”, zegt 2 Sam. 22 vers 36. (2 Sam. 22:36)

Deze verzen verstaan we tegen de achtergrond van Gods liefde en Gods herstelplan ten aanzien van de mens. De mens is van goddelijke oorsprong en -ondanks de diepte van het verval in de zonde- zal Gods doel met de mens na de komst van Jezus Christus, door de Geest Gods en Zijn Woord, volvoerd worden: “opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust” (2 Tim. 03:17)

In de nieuwe schepping worden Gods bedoelingen volledig gereali­seerd! Dit gebeurt niet plotseling, als bij toverslag, maar langs de weg van groei en ontwikkeling krijgen de zonen Gods hun geestelijke opleiding en vorming in het verborgene, om openbaar te komen tot het her­stel van de in al haar deden zuchten­de schepping (Rom. 08:18-22).

De breuk in de verbinding

Na de zondeval in de engelenwereld verleidde de oude slang -Satan- ook de eerste mensen, waardoor de zonde zijn intrede deed in het menselijke geslacht. Onder andere Efeze 2 vers 1 tot en met 3 (Ef. 02:01-03) gaat hierop in en spreekt over onze vroegere wandel, die getypeerd wordt met: “hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden” en “overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest die thans werkzaam is in de kinde­ren der ongehoorzaamheid”. Deze satanische luchtmacht is diep geïnfil­treerd in de door God recht gescha­pen mens, waardoor deze krom en verdraaid werd. De luchtmacht (Ef. 06:12) met satan als overste heeft lan­dingsbanen van de mens ter beschik­king gekregen in de begeerten en de wil van het vlees én van de gedach­ten (Ef. 02:03). Het ingespoten addergif of slangenvenijn (Rom. 03:13) heeft zijn negatieve werking gedaan in de vorm van zonde, ziekte, leugen en geweld. Wat een afwijkingen, beschadigingen, degeneratie en ver­wording heeft dit teweeg gebracht! Satan is altijd uit op de verwerping van de mens en om deze weerspan­nig te maken tegenover God. Hiertoe zet hij zijn overheden of grootvor­sten in. De kink in de kabel tussen God en ’mens is kolossaal geworden. De mens is ontaard, vervreemd van het leven Gods (Ps. 014:003; Ef. 04:18) “Allen zijn zij afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is nie­mand die doet wat goed is, zelfs niet één” (Rom. 03:12).

Het is opmerkelijk dat bij de in Romeinen 3 vanuit de Psalmen aan­gehaalde woorden daar de psalmis­ten als “rechtvaardig geslacht” gete­kend worden, in tegenstelling tot het overheersende beeld van zonde als gemeengoed.

In Psalm 5 vers 9 tot en met 13 (Ps. 005:009-013) is er een fel contrast tussen “mij” en “hun” of “zij”. Het slot luidt: ” want Gij zegent de rechtvaardige o Here” (Ps. 005:013).

In Psalm 10 vers 7 (Ps. 010:007) wordt de goddeloze van Romeinen 3 aangeduid, maar Psalm 10 vers 17 (Ps. 010:017) zegt: “De begeerte(!) der ootmoedigen hebt Gij, Here gehoord: Gij sterkt hun hart, uw oor merkt op”.

In Psalm 14 vers 2 en 3 (Ps. 014:002-003)zien we de ernstige situatie getekend van Romeinen 3. Psalm 14 vers 4 en 5 (Ps. 014:004-005)zet evenwel tegen­over elkaar “al die bedrijvers van ongerechtigheid” en “want God is bij het rechtvaardig geslacht”.

– Psalm 36 vers 2 (Ps. 036:002)wordt er in Romeinen 3 ook bij betrokken en toch zegt vers 11 ook: “Bestendig uw goedertierenheid voor wie U kennen, en uw gerechtigheid voor de oprechten van hart”.

Psalm 140 vers 4 (Ps. 140:004) is in Romeinen 3 geci­teerd, maar tevens lezen we in vers 14: “Waarlijk, de rechtvaardigen zul­len U loven, de oprechten zullen voor uw aangezicht wonen”.

Psalm 143 vers 2 (Ps. 143:002) schrijft: “Niemand die leeft, is voor U rechtvaardig”, maar de psalmist strekt zich dusdanig tot God uit “opdat ik niet worde als wie in de groeve neerdalen” (Ps. 143:006-007). Zijn slotsom wordt: “want ik ben uw knecht” (Ps. 143:12).

De mens in Christus

Was er in het oude verbond nog slechts sprake van een gedeeltelijke rechtvaardigheid, in Christus is een volkomen gerechtigheid tot stand gebracht. “Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld…” (Joh. 03:17-18a).

God geeft zijn mensen niet op, maar toont zijn liefde in het zenden van zijn Zoon, om hen te trekken uit de macht der duisternis tot verlossing van hun zonden. Ook de geknechte en overmeesterde mens -de zondaar- wordt door God, die de zonde haat, nog steeds door en door positief bezien. Hij verlangt er intens naar dat mensen de Christus aanvaarden als Heer en dat deze de doop in de heilige Geest ontvangen. Op die wijze kan er vervolgens een weg tot herstel afgelegd worden: “vernieuwd worden tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper”(Kol. 03:10). Dit vormt een heerlijk ontwikke­lingsproces in Christus door de heili­ge Geest. De mens, van oorsprong “van Gods geslacht”(Hand. 17:28-29), mag door Gods genade opnieuw aan het beeld van de Zoon -de eerste onder vele broeders (Rom. 08:29)- gaan beantwoorden.

De positie van de in zonde gevallen mens bestond in overheersing door boze engelen, maar zien wij Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, dan verstaan we dat Gods plan voor de mens nog altijd heersen is (Gen. 01:26; Heb. 02:05-09; Openb. 22:05) Nu reeds heersen over de zonden, waar­van de machten van satan de aan­stichters zijn. In de toekomende eeuw met Christus regeren op zijn troon (Openb. 03:21). Dit doel is haal­baar, realiseerbaar! Het is mogelijk te overwinnen over elke zonde en elke macht! Het Woord zal doen wat God behaagt en dat volbrengen, waartoe God het zendt (Jes. 55:11b), namelijk: om vele zonen tot heerlijk­heid te brengen (Heb. 02:10). U mag er zijn ‘mens in Christus’ en u mag gaan uitgroeien tot dit beloofde zoonschap!

Een gezond en positief zelfbeeld

Een bekende dichter schreef eens: ”Wees uzelf zei ik tot iemand, maar hij kon niet; hij was niemand”.

Hieruit blijkt wel duidelijk de roof van identiteit en de aantasting van de menswaardigheid door de duivel.

Door pressie, beïnvloeding, mislei­ding en inslijping gaat de mens ten­slotte de naam van de grootvorst Belial overnemen en denkt hij te behoren tot het geslacht van “niets­waardige lieden” (zo vertaalt de Nieuwe vertaling de uitdrukking “mannen Belials” van de Statenvertaling). Hij vindt zichzélf maar ‘niets’ of, zoals we eens hoor­den, een ‘grote nul’. Wat is het heer­lijk om vernieuwd te worden van denken en te leren denken, zoals God over ons denkt! Dan zie je opeens: ik ben geen nul, ik ben een één, dat wil zeggen in alle ootmoed één unieke persoonlijkheid die God geschapen heeft! Ik heb een nieuwe identiteit in Christus gekregen, een nieuwe positie in Hem. Ik wil mij niet meer laten manipuleren door de duivel, de uitéénwerper, maar ik mag een mens ‘uit één stuk’ worden, ongedeeld voor God! Een deelgenoot van Christus, een medearbeider en navolger van God. Het is onvoorstel­baar wat de mens in Christus ver­mag! (Heb. 03:01; 1 Kor. 03:09; Ef. 05:01; Filip. 04:13).

Op de vraag: ‘Wie ben ik’? mag ik geloven, gelijk de Schrift zegt. Het is geweldig om al die positieve belijde­nissen over ons mensbeeld over te nemen. Eerst dan vier gedeelten uit het oude verbond:

– “Omdat gij kostbaar zijt en hoogge­schat en Ik u liefheb…” (Jes. 43:04).

– ”Want Ik weet welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toe­komst te geven” (Jer. 29:11).

– ”Zo zal de Here, hun God, hen te dien dage verlossen als de kudde die zijn volk immers is, ja zij zijn kroonjuwelen, die zullen blinken in zijn land” (Zach. 09:16).

”Er komt een einde aan het verbrij­zelen van de macht van het heilige volk” (Dan. 12:07c).

Het nieuwe verbond is uiteraard nog heerlijker en spreekt zonneklaar over zelfaanvaarding en de nieuwe werke­lijkheid in Christus. Al heb ik nog niet bereikt wat ik zijn zal, door Gods genade ben ik zeker niet meer degene die ik ben geweest. De levensverandering en -vernieuwing is volop gaande!

Als het tweede gebod zegt mijn naas­te lief te hebben als mijzelf, dan mag ik dus op een gezonde manier van mijzelf houden en mijzelf accepte­ren, zoals God mij geschapen heeft met mijn vermogens en functies. Dat is niet iets om minderwaardig over te doen! Ik mag mijzelf zijn en tegelijkertijd helemaal herschapen worden naar Gods beeld.

Op soortgelijke wijze staat er: “Wie zijn vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief; want niemand haat ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt het en koestert het, zoals Christus de gemeente” (Ef. 05:28-29). Dat getuigt ook van eigenwaarde en zelf- respect naast een zich geven aan de ander.

“Ik ben die ik ben” is een mooie uiting van zelfacceptatie en tegelij­kertijd een uitdrukking die goddelij­ke natuur aan kan duiden, de mens Gods door Hem bedoeld. Deze hoeft ‘zichzelf niet kwijt te raken (Luc. 09:25), maar mag verlost worden van de boze! De nieuwe mens is geen willoos wezen, maar een vernieuwde persoonlijkheid in Christus, die aan­sluit bij karakter en aanleg. Deze nieuwe mens heeft een eigen vrij­heid van wil en keuzes ( vgl. 1 Kor. 07:37) met verantwoordelijkheid. Hij wenst niets liever dan onderworpen te zijn aan God, diens Woord te gehoorzamen en één geest te zijn met Hem

(1 Kor. 06:17). Satan dient geen kans meer te krijgen ons als een “zwarte pion” op het schaakbord van het leven heen en weer te schui­ven. In alle opzichten zullen we van de machten der duisternis losgekop­peld moeten worden. Bijvoorbeeld waar we nog ergens tegenaan ‘hik­ken’ (dat kan zijn door een geest van weerspannigheid) kunnen we in Jezus’ naam bevrijd worden. Deel krijgen aan Gods natuur houdt in: heling, gaaf-worden, goed worden als God, heilig als Hij, een complete mens, die talenten ontwikkelt. Deze zet eigen vermogens in en ontplooit ze, krachtig geïntensiveerd door en onder leiding van Gods Geest (Spr. 20:27; Luc. 10:27; 1 Korinthe 12) Op die wijze krijgt God zijn mens terug: volwaardig naar zijn ‘aard’ herschapen! Het is duidelijk dat dit proces tijd vergt, daar de boze voorheen gewerkt heeft met ontluistering, kleinering, frustraties, leugens, aanklachten en blokkades, om de mens ‘ondermaats’ te houden, opdat deze een ‘doelmisser’ blijft…

Belijden wie je bent in Christus!

Uitspreken wat je bent geworden in Christus en waartoe je hoop zich uit­strekt, roept een halt toe aan de infil­traties in ons denken van de vijand en maakt deze krachteloos!

Bijvoorbeeld insinuaties van de geest van verwerping als: “Je bent niks en het wordt toch weer niks…”. Zulke gedachtenspinsels horen niet bij de mens in Christus! Wij zullen de aan­klager overwinnen door het bloed van het Lam en door het woord van ons getuigenis (Openb. 12:11).

Neem daarom de goede woorden Gods over in denken en belijden: – “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping, het oude is voor­bijgegaan, zie het nieuwe is geko­men” (2 Kor. 05:17). Dit wordt vooraf- gegaan door: “Zo kennen wij aar. van nu aan niemand meer naar het vlees” (2 Kor. 05:16).

Wij hebben de Geest uit God ont­vangen, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is (1 Kor. 02:12)

Christus heeft ons aanvaard tot heerlijkheid Gods (Rom. 15:07).

Maar door de genade Gods ben ik wat ik ben (1 Kor. 15:10).

“Ziet, welk een liefde ons de Vader gegeven heeft, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en wij zijn het ook” (1 Joh. 03:01).

Wij zijn duur gekocht en betaald (1 Kor. 06:20, Statenvert.).

“Ik vermag alle dingen in Hem, die mij kracht geeft” (Filip. 04:13).

Tenslotte een machtig mooie zin uit het briefkaartje aan Filémon:

“(biddende) dat uw gemeenschap in het geloof zich werkzaam tone in een grondig kennen van al het goede dat in ons naar Christus uitgaat” (Filippenzen 6)-

Mens je zult straks zijn, wat je nu mag worden!

De Heer zal je sterken richting zoon­schap!

 

Maandag Door Froukje Huis

 

Ting – ting – ting…

Het schippersklokje op de gang laat zeven heldere slagen horen. Zeven uur, denk ik slaperig, ‘k kan nog wel een half uurtje blijven liggen. Of niet? Welke dag is het…? O, ja, maandag, m-a-a-n-d-a-g! Het begin van een nieuwe week, ‘t Is aanpak­ken geblazen!

De was moet gedaan, de kamers gezogen. Boodschappen? Straks eerst C kijken. Afspraken…? De kast moet ook nodig opgeruimd. Brr, wat een plichten weer allemaal. Geen leuke dag, zo’n maandag. Er móet zoveel en daar houd ik niet van. Zo wettisch, hè? En we zijn toch bevrijd van de wet?

Inderdaad. Laat je dan ook geen sla­venjuk meer opleggen. Wat móet er allemaal? Niets.

Je mag… met je gezonde lichaam (dank u, Heer) je eigen boeltje gezel­lig maken.

Je mag… boodschappen doen (wat fijn dat je er geld voor hebt).

Je mag… andere mensen ontmoeten en doorgeven wat je zelf hebt ontvangen.

Natuurlijk, elke dag bedden opma­ken, stoffen, eten koken, ‘t Kan een­tonig worden, maar het hoeft niet. Als je op bezoek gaat en ‘t wordt niet erg gewaardeerd of je kunt niets kwijt, dan is dat jammer, maar daar­door laat je je toch niet uit ‘t veld slaan? De Bijbel zegt immers: “Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor de Here en niet voor mensen”.

Dan ga ik mijn bedden opmaken als voor de Heer, mijn kamers op orde brengen als voor de Heer. Wat zal het dan goed gaan en netjes worden. Voor Hem is ‘t beste immers niet goed genoeg? En wat een vreugde om zo met de Heer bezig te zijn! Dan ga ik niet in de eerste plaats voor een broeder of zuster op bezoek, maar voor de Heer, omdat Hij het opgedragen heeft en omdat ik Hem wil gehoorzamen. Dan kan er toch geen bezoek mislukken? Want de Heer is er blij mee, hoe het gesprek dan ook uitvalt.

“En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam des Heren Jezus, God de Vader danken­de door Hem!”

Dat gaat nog een stapje verder.

Werken voor de Heer in de naam van Jezus Christus, onze Heiland. Voor die naam vreest de boze, in die naam kunnen we overwinningen boeken. Ook in onze gewone alle­daagse bezigheden? Ja zeker, door met vreugde verder te gaan als het tegenloopt. Door geduldig te blijven als de telefoon wéér gaat. Neem de hoorn op in de naam van Jezus en dank God voor de kans die je krijgt om je getuigenis te geven.

Met een variant op lied 242 uit ‘Opwekking’, kunnen we dan zin­gen:

Met vreugde wil ik voor U werken Heer,

U bent mijn steun en toeverlaat.

‘k Kom met een danklied voor Uw troon, o Heer

omdat U altijd met mij gaat.

U hebt mij met Uw heil’ge Geest gedoopt,

die mij nu leidt en inzicht geeft.

Met vreugde wil ik voor U werken, Heer

omdat Uw liefde in mij leeft.

 

 

 

 

 

 

1996.07-08 nr. 383

Levend Geloof 1996.07-08 nr. 383

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Levend Geloof staat voor een nieuwe uitdaging. Zo mogen we tenminste de verschijning van dit eerste nummer op het nieuwe formaat wel zien. Deze uit­daging gaan we echter met blijdschap en vol inspiratie aan, want de verkondi­ging van de volle boodschap (het evangelie van het Koninkrijk der hemelen) ligt ons na aan het hart. Het is hét evangelie zoals Jezus dat bracht en later de apostelen. Het evangelie dat temidden van allerlei soorten evangelie de kern raakt van Gods bedoeling met de mensheid: leven in Zijn gemeenschap, waardoor Zijn karakter meer en meer ons karakter gaat worden en temidden van een zuchtende schepping die in barensnood is, de zonen Gods zich gaan open­baren!

Dezer dagen werd ik nog eens weer geconfronteerd met de veelheid va» Chris­telijke bladen die er bestaan, grote en kleine, bekende en minder bekende. Vanwege de uitgave van Levend Geloof meen ik vrij goed op de hoogte te zijn van alles wat er op het theologisch, christelijk en evangelisch erf verschijnt, leder heeft daarbij zo zijn eigen invalshoek bij de verkondiging of uitleg van het evangelie… en ieder meent ook dat zijn of haar visie de juiste is. Nu bestaat er als het goed is geen concurrentie onderling. Bladen die om een of andere reden geen bestaansrecht (meer) hebben verdwijnen op een gegeven ogenblik weer van het toneel. Maar wie werkelijk in de wil van de Heer staat mag ook steeds weer ervaren hoe een blad weliswaar geen doel op zich is, maar wel een effectief middel bij de verkondiging en uitleg van het evangelie.Dat is ook steeds de ervaring bij de uitgave van Levend Geloof geweest. Altijd weer mochten wij met dankbaarheid constateren hoe vele lezers en lezeressen gezegend werden door het lezen van de verschillende artikelen en hun geloofs­leven er op positieve wijze door werd beïnvloed. En ik twijfel er geen moment aan dat, door de nieuwe vormgeving van ons blad, dit nog meer het geval zal zijn.

Zomeractie 1996 door redactie

De eerste reacties op de jaarlijkse oproep om ons werk met een extra gift te ondersteunen waren ook nu weer buitengewoon bemoedigend! Wij merken dat Levend Geloof leeft bij vele van onze lezers en lezeressen. En daar­bij bedoelen we natuurlijk niet pri­mair het blad als zodanig, maar wel de inhoud: een duidelijke verkondiging en uitleg van het volle evangelie. Daarbij is het blad uiter­aard ‘instrument’, een werktuig dat mede wanneer de financiële basis gezond is, goed kan functioneren. Wij doen ons best, ook door de nieuwe vormgeving, dat de boodschap die ons zo lief is, zo goed mogelijk overkomt. Veel dank voor de reeds ontvangen gif­ten en voor de giften die nog onderweg zijn!

 

Geestelijk licht op Israël door redactie

Enkele maanden geleden ver­scheen het boek Geestelijk licht op Israël van Wim te Dorsthorst (paperback, 104 pagina’s).

 

Het Koninkrijk dat ons is toevertrouwd (Hessel Hoefnagel)

Tijdens de laatste maaltijd met Zijn discipelen alvorens de Heer Jezus Zijn opdracht tot het dragen en weg­nemen van de ‘zonde der wereld’ zou volbrengen, zei Hij tegen hen: “Ik beschik u het Koninkrijk, gelijk mijn Vader het Mij beschikt heeft, opdat gij aan mijn tafel eet en drinkt in mijn Koninkrijk” (Luc. 22:29-30).

De Heer heeft een Koninkrijk, dus is Hij een Koning. Dat Koninkrijk heeft Zijn Vader Hem beschikt. Niet zo­maar als een cadeautje, maar vanwe­ge Zijn bewezen trouw aan het eeu­wig voornemen van God, zelfs tot in de dood. De Heer heeft door deze trouw volhard tot het einde, dus tot­dat het resultaat bereikt was en de zonde van de wereld weggenomen. De ‘zonde der wereld’ is de onmoge­lijkheid voor de mens en de hele schepping om te functioneren zoals de Schepper het van eeuwigheid heeft bedoeld.

Omdat de Heer evenals de Vader niet egoïstisch is, deelt Hij de beschikking over dat Koninkrijk graag met anderen. Ook met u en mij. Daarom zei Hij de bovenstaan­de woorden tegen Zijn discipelen, alvorens Hij zich gevangen liet nemen om gekruisigd te worden. Sinds Hijzelf de beschikking over dat Koninkrijk van Zijn Vader ont­vangen had tijdens de persoonlijke vervulling met de Geest van God, stimuleerde Hij de mensen om dat Koninkrijk boven alles te zoeken en zich daartoe uit te strekken naar de vervulling met de Geest van God. Hij leerde Zijn discipelen al in vertrou­wen en geloof te bidden: ‘Uw Koninkrijk kome’ en ook: ‘Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid’.

Het evangelie van het Koninkrijk

De Heer verkondigde door woord en daad het ‘evangelie van het Koninkrijk’, wat het ‘volle evangelie’ genoemd mag worden. Tegelijk waarschuwde Hij, dat dit Koninkrijk aan vele ‘kinderen van het Koninkrijk’ zou voorbijgaan, omdat deze er geen oog voor zouden heb­ben, terwijl anderzijds vele ogen­schijnlijke buitenstaanders vanaf oost en west in dat Koninkrijk zou­den ‘aanliggen met Abraham, Izak en Jakob’, welke als prototypen gel­den van degenen, die niet gezien en nochtans geloofd hebben (Matt. 08:12; vgl. Joh. 20:29).

De Heer sprak over het ‘goede zaad van het Koninkrijk’, wanneer Zijn evangelie werkelijk vrucht zou dra­gen in de gehoorzame mens. Maar Hij waarschuwde ook, dat Hij Zijn engelen zou uitzenden om uit Zijn Koninkrijk alles te verzamelen, wat tegen de principes van dat Koninkrijk in zou gaan en dit zou werpen in de ‘vurige oven’, waar ‘geween is en tandengeknars’ .

Wat echter door volharding overblijft, in het Koninkrijk tot het bereiken van het einddoel, zal ‘stralen als de zon’, dus net als de Heer Jezus aan het oorspronkelijke beeld van de schepper beantwoorden, dat Deze immers al van eeuwigheid af met betrekking tot de mens voor ogen heeft (Gen. 01:26-27; Matt. 13:36-43). De Heer vond het helemaal niet arrogant en hebberig dat op een bepaald moment de moeder van de ‘zonen van Zebedeüs’ voor haar beide zonen vroeg, of zij aan weers­zijden van Hem zouden mogen zit­ten als Hij in Zijn Koninkrijk zou gekomen zijn. Er sprak namelijk geloof uit dit verzoek, maar de Heer stelde als antwoord daarop duidelijk, dat het in het Koninkrijk van God niet gaat om héérsen, maar om dienen, zoals Hijzelf Zijn leven zou

geven terwille van allen, zodat niet Alleen wijzelf, maar in feite allen, die

wij dienen met het evangelie, in Zijn Koninkrijk zouden kunnen komen (Matteüs 20).

Waarom volharding nodig is

De Heer profeteerde, dat er in de laatste (onze?) dagen moeilijke tijden zouden komen en dat het met betrekking tot het zoeken van het Koninkrijk van God op volharding zou aankomen. Ook met deze waar­schuwing moeten wij goed rekening houden en naar ons innerlijk niet verslappen in verzoeking en beproeving en blijven ijveren om onze innerlijke hoop tot werkelijkheid te maken (vgl. Gal. 06:09 en Heb. 12:03). Ondanks alle tegenstand vanuit de wereld der geesten zal, eveneens naar de voorzegging van de Heer, het evangelie van het Koninkrijk in de hele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken. Het resultaat daarvan zal dan zichtbaar worden: een wereldwijde openbaring van véle ‘zonen Gods’, die tezamen het complete ‘lichaam van Christus’ zullen vormen.

Op deze wijze zal de Zoon des men­sen zich opnieuw openbaren om plaats te nemen op de ’troon Zijner heerlijkheid’ om het oordeel, dat de Vader Hem heeft overgegeven, uit te voeren. Deze openbaring zal zijn als de bliksem, die van het oosten tot het westen licht. Dat houdt enerzijds in, dat de komst van onze Heer geschie­den zal temidden van ‘zwaar weer, waarin de Zon (God) en de Maan (Jezus Christus) verduisterd zullen zijn’ en de ‘machten van de hemelen’ zullen wankelen. Anderzijds betreft dit oordeel de gehele wereld, waarover als een sluier’ de claim van de Dood ligt (vgl. Jes. 25:07).

Dit ‘zware weer’, waarin zich de spanning tussen positief en negatief oplaadt, is al geruime bezig zich te ontwikkelen en werkt volgens de ’tekenen der tijden’ geleidelijk toe naar een ontlading. Het is zeer nodig, dat wij als christenen dit goed onderkennen.

Eten en drinken

De Heer sprak bij het genoemde laatste treffen tegen Zijn discipelen: ‘Hoe heb Ik verlangd om samen met jullie dit Pascha te vieren, voordat Ik innerlijk en lichamelijk het lijden terwille van de realisatie van het plan van God zal ondergaan’.

De Heer was dankbaar voor Zijn dis­cipelen. Hij was blij met hen en met ons allemaal en Hij wil graag, dat wij allen samen met Hem ‘eten’ en ‘drinken’ in Zijn Koninkrijk. Dat betekent: ‘eten van Zijn vlees’, dus het ‘goede woord Gods’ nuttigen als uitgangspunt voor het ‘dagelijks leven’. Het betekent ook: ‘drinken van Zijn bloed’, dus voortdurend gebaseerd zijn op het volbrachte werk van de Heer tot verzoening der zonden. Samen ‘eten’ en ‘drinken’ houdt in: met elkaar als broeders en zusters bezig zijn in het delen van de ‘beker der dankzegging’, hetwelk gesymboliseerd wordt in het delen van de beker bij het vieren van het zo genoemde avondmaal. Zodoende kun jezelf ook beschikken over het Koninkrijk van God ten nutte van je medemens. In deze sfeer van ’eten en drinken’ spreekt de Heer nog steeds: Ik beschik u het Koninkrijk! Hij sprak deze woorden tegen Zijn discipelen al in geloof uit vóórdat Hijzelf nog moest bewijzen de strijd tegen duivel en dood te zullen win­nen. Hij had een onwankelbaar ver­trouwen in het plan van Zijn Vader, waarvoor Hij zich zou overgeven. Hij wist vooraf door datzelfde geloof, dat de Vader Hem zou eren en Hem het ‘Koninkrijk’ in handen zou geven. Later zou Hij definitief kunnen zeg­gen: “Mij is gegeven alle macht in’ hemel en op aarde” (Matt. 28:18). Macht en autoriteit hoort bij de beschikking van een koninkrijk; voor het Koninkrijk van onze God bete­kent het vooral, dat deze elementen worden toegepast op goddelijke wijze. Door de ware kinderen van God, die door de vervulling met Gods Geest de beschikking over het Koninkrijk ontvangen, wordt macht geoefend in de zin van dienen en behulpzaamheid. Zij ontvangen macht terwille van het heil voor de mens en in het bijzonder voor de huisgenoten van het geloof. Dit staat geheel los van eigen prestatiedrang of het ‘aanzien van personen’.

De arbeiders in de wijngaard

In de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard (Matt. 20:01-16) gaf de Heer een belangrijke les. De heer van deze wijngaard baseerde het loon voor zijn arbeiders niet op (langdurige) prestatie, maar Hij betaalde hen uit op basis van billijk­heid. Degenen die de ‘hele dag’ had­den gezwoegd in hitte en ontbering kregen niets méér dan degenen, die op het nippertje in de wijngaard waren komen werken.

Als daar gemopper over ontstaat bij de eerste geroepenen vanwege de schijnbare onbillijkheid, dan zegt de Heer van de wijngaard doodleuk: ‘Ik wil deze laatsten precies hetzelfde geven als de eersten’. Mag ik niet met het mijne doen, wat ik wil?’ En dan voegt hij er nog aan toe: ‘Of is uw oog boos, omdat ik goed ben?’ Tegen zo’n instelling kan geen vak­bond het opnemen! Konden en kunnen de ‘laatsten’ het helpen dat ze de ‘hele dag’ door niemand waren of worden benaderd, omdat ieder het zo druk had/heeft met eigen bezig zijn? In het Koninkrijk van God gelden slechts de wetten van dat Koninkrijk. En die wijken nogal eens af van de wetten en regels, die de mensen in het onderlinge verkeer laten gelden. Daar hanteert men (ook bij kinderen van God) zo gemakkelijk en haast vanzelfsprekend principes als: – oog om oog en tand voor tand;

– als jij niet eerst bij mij komt, dan kom ik niet bij jou;

– ben ik mijns broeders hoeder; of wellicht nog erger, zoals in het volgende voorbeeld dat de Heer gaf in de gelijkenis van de collega slaven in het kader van vergeven. Daarin wordt de ene (gelovige) slaaf zelf vrij­gesproken van een ruïnerende (zonde)schuld (werkelijk een zaak van leven en dood), terwijl hij zijn (medegelovige) collega slaaf aan­spreekt en door het gerecht gevan­gen laat zetten om een habbekrats (Matteüs 18).

Twee belangrijke principes

Een belangrijke wet in het Konin­krijk van God is: “Wie heeft zal gege­ven worden, maar wie niet heeft, van die zal genomen worden ook wat hij heeft”(Matt. 13:12). Voor ieder van ons geldt daarom de vraag: Héb ik werkelijk datgene aangenomen, dat God voor niets en niemendal mij heeft aangeboden in het offer van Zijn Zoon? Zo ja, dan mag ik er op rekenen nog meer van de Heer te krijgen. In het Koninkrijk van onze God geldt namelijk het genoemde principe, net als het gegeven: wat je van God krijgt, moet je nooit voor je alleen houden, want anders wordt je armer in plaats van rijker. De Heer heeft ons het Koninkrijk van God toevertrouwd. Het gaat er voor ieder van óns om, dat we dit Koninkrijk: ie) weten te ontvangen en

2e) met de wetten daarvan weten om te gaan. Hoe moeilijk is het al voor velen, ook onder ons, om te ontvan­gen en dan ook nog voor niets. Hoe graag willen wij er iets voor terug doen. Het is echt niet gemakkelijk om voor niets en niemendal het Koninkrijk van God te ontvangen èn vanuit een verloochening van eigen prestatiezucht de vrede, gerechtig­heid en blijdschap daarvan te bele­ven. Vrijmoedig eten en drinken van de tafel van de Heer Jezus. Niemand van ons, en wie dan ook in onze omgeving, hoeft met een Hongerige maag rond te lopen, hoe gemakkelijk dat ook het geval kan zijn, zelfs met het zicht op deze overvloedige tafel. Om mee te eten aan de tafel van Heer in Zijn Koninkrijk, hoef je eerst niet gestorven (of ontslapen) te zijn en van alle tegenslagen en narig­heid van het aardse leven verlost te zijn. Ondanks tegenslag, ondanks ziekte, ondanks armoede en aards ‘gebrek kun je reeds in het aardse

leven bij de Heer eten en drinken in overvloed.

Jezus en de Samaritaanse vrouw

De Heer Jezus was nauwkeurig afge­stemd was op de aanwijzingen van Zijn Vader, omdat Diens Geest in Hem woonde en Hij dus de beschik­king had over het Koninkrijk van God. Op een gegeven moment tij­dens Zijn ‘rondwandeling’ liet Hij al Zijn discipelen weggaan om inkopen te doen, terwijl Hijzelf achterbleef bij een waterput in het gebied van de Samaritanen. In uiterlijke zin bleef Hij achter omdat Hij moe was en dat zal ook best. In geestelijke zin echter wist Hij dat de Geest van Zijn Vader Hem daartoe drong. Zijn discipelen waren nog maar nauwelijks weg of Hij legde contact met een Samari­taanse vrouw (Johannes 4). Geen gods­dienstige Jood (of misschien een he­dendaagse (volle) -evangelie-christen) zou dat wellicht in zijn hoofd halen. In het door de Geest van God gear­rangeerde gesprek tijdens dit contact vroeg de Heer aan deze vrouw om een beetje water. De vrouw was daar zeer verbaasd over. Haar denkpa­troon was zoals bij vele God- en Jezusbelijders nu ook nog wordt gehanteerd: ‘Niet omgaan met die mensen hoor! Dat zijn heidenen

De Heer heeft een andere gedachtegang. Hij gebruikte de vraag aan de vrouw om een beetje water alleen maar als ‘opstapje’ naar Zijn werke­lijke bedoeling: ‘Ik kan je water geven, waardoor je nooit meer dorst krijgt’. En toen Zijn verbaasde disci­pelen terugkwamen en Hem met die vrouw zagen zitten, ja wat zullen ze gedacht hebben!

Vervolgens bleek, dat zij (en ook wij) iets belangrijks kunnen leren van deze vreemde vrouw. Toen ze nog maar een slokje ’water’ van de Heer had gedronken, rende ze zonder emmertje naar de stad terug en trommelde de hele bevolking op om mee te komen. Ze wist het zeker: dit moet wel de beloofde Messias zijn! En op haar getuigenis liep de hele bevolking uit om aan te schikken aan de ’tafel des Heren’. De discipelen dekten ondertussen hun tafel.

Lekkere verse broodjes. Zo van de warme bakker. Eten Meester!

Maar ze waren stomverbaasd toen Hij zei: ‘Ik heb een spijs te eten, waarvan gij niet weet’ (Johannes 4). Hadden ze daar al die moeite voor gedaan? Ondertussen kwamen de (verachte) Samaritanen en ze aten, ze aten! Ze kregen er niet genoeg van. De Heer bleef twee volle dagen bij hen. Of Hij intussen niet een (oudbakken) broodje van Zijn disci­pelen gegeten heeft, wordt niet vermeld. Maar wel deelde Hij uit, wat Hij van Zijn Vader gekregen had. Hij zei tegen Zijn discipelen: ‘Sla je ogen op, jongens. In natuurlijke zin is het nog wel geen oogsttijd, maar geeste­lijk gezien zijn de velden wit om te oogsten. Reeds ontvangt de maaier loon en verzamelt zijn vrucht’.

Eten van de boom des levens

Voor ons allen als gelovigen geldt de beschikking van het Koninkrijk van God. Om ook werkelijk deel te heb­ben aan dat Koninkrijk, geldt echter de noodzaak om persoonlijk te ‘eten van het altaar, waarop de Heer Jezus zelf geofferd is en waarop Zijn bloed heeft gevloeid’ (Hebreeën 9).

Laten wij naar ons innerlijk geen honger lijden, terwijl we tot verzadi­ging toe kunnen ‘eten’ van de tafel van de Heer of om het in een ander beeld te zien: ‘eten van de boom des levens die in het paradijs Gods is’ (Openb. 02:07). Daardoor zullen we veel hebben om uit te delen aan hen die ’hongeren’ om ons heen, in welk sociaal verband we ook met ze staan. Laten we de gezindheid hebben om aan te nemen wat de Heer ons geeft en uit te delen aan anderen, zodat het Koninkrijk van onze God meer en meer gestalte krijgt en werkelijk­heid wordt, wat de Heer ons heeft geleerd te bidden: ‘Uw Koninkrijk kome!’

 

Een regenboog door Truus van Kaam

De lucht wordt donker en de wind neemt toe in kracht: er is zwaar weer op til. Wat doet ons dat? Laten we ons beangstigen of raken we in paniek?

Dat zijn slechte raadgevers.

Het rommelt. De bliksem flitst aan alle kanten door de lucht.

Er dreigt noodweer, geen ontkomen aan. Het water komt met bakken uit de hemel vallen. We kunnen elkaar nauwelijks meer zien.

We roepen.

Bidden we ook?

“Ik zal u niet begeven en u niet verlaten”, heeft God gezegd.

En dan, heel plotseling verschijnt daar de regenboog. We waren het bijna ver­geten. Want, wat had God ook weer tegen Noach gezegd?: “Dit is Mijn eeuwig verbond tussen u en Mij en alle levende wezens op aarde”.

Is het niet geweldig dat dit zichtbare teken -de basis van ons geloof- realiteit mag gaan worden?

“Wanneer gij door het water trekt, ben Ik met u;

gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen” (Jes. 43:02a).

 

Volharding in de strijd De hemelen deel 24 door Cees Maliepaard

“En bid daarbij met aanhoudend bid­den en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen” (Ef. 06:18).

Is het denkbaar dat iemand die de Heer toebehoort, een hele dag lang niet met Hem in verbinding staat? Als je aan de Heer denkt, gaat dat in de kortste keren immers over in con­tact zoeken met Hem. Bidden is voor ons een dagelijkse bezigheid, maar beslist geen alledaagse! In ons gebeds­leven zal een ontwikkeling plaatsvin­den, die een stelselmatige verdie­ping van de relatie tussen de Heer en ons tot gevolg zal hebben.

Bidden

Heel veel mensen weten niet wat bidden is. Zo hoorde ik eens iemand zeggen over een ander: ‘Die is toch zo gelovig, hè; ze zal nooit vergeten te bidden voor het eten!’ Alsof dat het bewijs van een intens geloofsle­ven zou wezen. Als onze kinderen bij alles wat we hun geven netjes ‘dankjewel!’ zeggen, zal niemand (louter op grond daarvan) op de gedachte komen dat we een prima ouder-kindrelatie hebben; daar komt wel wat meer voor kijken! Bidden voor het eten kan op zichzelf niet meer dan een beleefdheidsfrase zijn, het gevolg van een christelijke opvoe­ding. Je zegt dan als vanzelfsprekend ‘Dank U wel!’ tegen God. En dat is dan mogelijk niet meer dan een stukje beschaving; je bent tenslotte geen dier, weet je wel! Maar van een gezond gebedsleven mag men wel wat meer verwachten, dat omvat een open relatie met Jezus en mét de Vader. Je hebt geen geheimen voor Hen, want je wilt graag alles met Hen bespreken. Zonder dat door­gronden Zij je natuurlijk ook wel; je zult hun dus nooit iets nieuws kun­nen vertellen, maar in een goede relatie met de Vader en met onze Heer, Jezus Christus, zal letterlijk alles bespreekbaar moeten zijn. Het heil vanuit Gods hemel is tot in de kleinste details voor ons bedoeld, en ons hart mag ook van ons uit naar de Vader en onze Meester toe als een open boek wezen. Bidden is echter niet altijd hetzelfde als praten met de Vader of communiceren met Jezus. Iemand heeft eens gezegd: ‘Bidden is bezig zijn in de hemelse gewes­ten’. En dat is waar! Bidden is dus op z’n tijd net zo goed strijden tegen de machten der duisternis. Was dat niet zo, dan zou deze gedachte niet bij de geestelijke wapenrusting onder te brengen zijn. Want onze geestelijke bewapening hoeven we immers nooit tegen de Heer in stelling te brengen! Het accent ligt natuurlijk wel op het bezig zijn in de hemel van Gods heerlijkheid – niet zo af en toe eens, maar aanhoudend, met ‘aanhoudend bidden en smeken’ schrijft Paulus hier. Nu, als we één ding zeker niet bij de boze machten zullen praktiseren, is het wel het bid­den en aanbidden zoals we dat door God en Jezus doen. Om het over het uiten van smeekbeden maar helemaal niet te hebben!

‘bidden en smeken ingepast in de strijd tegen Satan en z’n demonen, kan slechts betekenen dat we ook bij onze strijd ons afhankelijk van de Here God opstellen. Onze geestelijke wapenrusting zullen we (in de ons van Godswege geschonken autoriteit) tegen het rijk der duisternis vrijmoe­dig blijven inzetten.

In de Geest

We zullen ‘bidden in de Geest’, in nieuwe tongen dus. Als het goed is, is het voor ons niet echt iets aparts om in een tong te spreken, in een taal die we niet kennen. Het zal altijd een bestaande taal wezen – hetzij van mensen, hetzij van engelen, maar voor óns is die nieuw. Daar komt dan ook de aanduiding vandaan: spreken in nieuwe tongen. Maar waarom zullen we spreken in een taal die we niet beheersen en waar­om ons uiten in woorden die voor ons net zo duidelijk zijn als Latijn of Swahili? Paulus zegt dat de tongen­spreker zichzelf sticht, ofwel: zich­zelf opbouwt, zichzelf verheft in de hemel van Gods heerlijkheid (1 Kor. 14:04). Aldus opgebouwd, zal een mens beter in z’n hemel kunnen functioneren. Enerzijds zal hij of zij tot grotere eer of glorie van de Schepper bezig kunnen zijn, en aan de andere kant zal de strijd tegen de boze machten beter dan ooit volge­houden kunnen worden. Waar nodig zal die zelfs nog opgevoerd kunnen worden. Paulus spoort ons aan, bij elke gelegenheid in de Geest te bid­den en te smeken. Betekent dit dat er van ons verwacht wordt, bijna con­stant in tongen bezig te zullen zijn? Ons bidden en smeken zal aanhou­dend zijn; we zullen in elke situatie bedacht mogen zijn op het heil van Godswege. We houden ook constant de strijd tegen onze geestelijke vij­and in gedachten. Elk moment van de dag bevat een stukje van ons leven, dat in z’n totaliteit tot het beeld van de Vader uit zal mogen groeien. De ganse dag door zullen we alert zijn op wat de tegenstander van God en mensen ons voor geeste­lijke kolen pleegt te stoven. Opdat we hem te allen tijde vóór zullen zijn. Bij elke gelegenheid die zich daartoe leent, zullen we ook in tongen bid­den. “Wie in een tong spreekt, spreekt tot God” (1 Kor. 14:02) – niet tot mensen, wordt er duidelijk door Paulus bij vermeld. Maar (ook al staat dat er niet bij) ook niet tot demonen. Tot Gód, staat er uitdruk­kelijk. En van zo Iemand hebben we er maar één (Deut. 04:39).

Er wordt wel eens gedacht dat de demonen bang worden van onze ton­gentaal, maar dat is pertinent niet zo! Geen enkele duistere macht schrikt terug voor een woord (in wat voor taal dat gesproken zal worden), en dat weet de duivel ook wel. Hoe kan het bidden in de Geest dan toch een onderdeel van onze geestelijke wapenrusting wezen? Heel eenvou­dig: als we in een geestelijke strijd gewikkeld zijn en daarbij onze ton­gentaal gebruiken, roepen we op dat moment de naam van onze God aan; we spreken in nieuwe tongen immers tot Hem en tot Hem alleen! Maar daarmee boren we wel een on­metelijke krachtbron aan en worden we naar ons innerlijk gesticht, opge­bouwd vanuit de hemel van Gods heerlijkheid. En dat heeft tot gevolg dat Satan verschrikt terugdeinst.

Ook voor elkaar

Volgens het laatste zinsdeel van onze tekst, zullen we met waakzaamheid volharden in onze strijd voor alle hei­ligen. Geen mens die vanuit het hart op Jezus gericht is, zal zich de luxe kunnen permitteren alleen voor zich­zelf in de eigen hemel bezig te zijn. Het zal wel met de strijd voor eigen, respectievelijk gezinszaken begin­nen, maar onze broeder en zuster die hulp in de geestelijke wereld behoeft, zullen we niet links kunnen laten liggen. De sterken zullen zich meer voor de minder sterken in kunnen zetten, want de zwakkeren hebben aan eigen geestelijke en natuurlijke sores dikwijls al meer dan de handen vol. Maar dat neemt niet weg dat ook de (nog) niet zo sterken, zich in hun hemel ‘hard’ kunnen maken voor mogelijke ondersteuning in de strijd van hen die al wat vaker met dat bijltje gehakt hebben. Soms gaat men van de gedachte uit, dat niemand de strijd voor een ander zal kunnen strijden. De redenering is dan ongeveer als volgt: Jezus heeft voor ons de strijd gestreden – al zo dat deel ervan dat wij niet hadden kunnen volbrengt. Op basis van Zijn overwinning zal een ieder van ons in staat gesteld worden ook zélf te zegevieren over elke macht die dwarsligt. Nu, die redenatie is volkomen correct. De vraag is alleen: hóe zal de Heer ons daartoe in staat stellen? Paulus geeft hier niet te kennen dat alle heiligen zich maar tot de eigen strijd zullen moeten beperken, omdat ieder (samen met de Heer) zich er wel doorheen zal kunnen worstelen…, hij geeft aan dat we juist voor elkaar waakzaam dienen te wezen. En dat zegt hij dan in een verband waarin de geestelijke wapenrusting ter spra­ke is gekomen. Waar nodig zullen we elkaar ter zijde staan. Dat is eigenlijk niets bijzonders, want hebt u wel eens een leger gezien waarvan de soldaten alleen voor eigen hachje strijd leverden? Zo werkt het nog niet eens in een guerrillaoorlog! Als we merken dat iemand het moeilijk heeft, mag dat onderscheiden wor­den als ‘moeilijk onder satanische druk’, en dan zullen we hem of haar te hulp schieten. Daarvoor geeft de Heer je wel op de juiste momenten het daarvoor geschikte maatje. Nu, als jij dat op een gegeven moment voor een ander mag wezen, zorg dan dat je waakzaam bent, zodat je er op de bestemde tijd op in kan spelen. De Heer zal het bevestigen en ook jou terzijde staan in dagen waarin je zelf onder vuur genomen wordt.

 

Welk beeld hebben wij van God? Door Jildert de Boer

God ziet het…

Vanuit de calvinistische erfenis zijn velen in Nederland grootgebracht met een Godsbeeld dat angst en bedreiging opriep. Een God die als een boeman tekeer kon gaan en voor wie je als kind al een verkeerde vorm van vrees koesterde. Een God die hel en verdoemenis liet prediken en, o wee, als je niet tot het kleine getal van uitverkorenen behoorde… De verschrikkelijkste straffen wachtten je… God heeft evenwel lust in onze beke­ring en Hij heeft niemand bij voor­baat daarvan uitgesloten (Ez. 33:11: Jes. 45:22; 1 Tim. 02:04; 2 Petr. 03:09)

Er waren eens een stel jongens die voetbalden op een veldje naast een boomgaard. In de pauze kropen ze door een gat in de heg de bongerd binnen en deden zich tegoed aan de appeltjes. Nu had de eigenaar gemakkelijk het gat kunnen dichten, maar dit deed hij niet. Hij plaatste er een bordje bij met de woorden: ‘God ziet het’. Kennelijk geloofde hij dat dit méér effect zou sorteren. Deed je namelijk dat appeltjes pikken tóch, dan zou God je wel eens te grazen nemen… De alziende God als afschrikmiddel…

Nu praten wij dit stelen van kwajon­gens niet goed, integendeel, maar waar het ons om gaat is, dat God door sommigen zo lichtvaardig wordt voorgesteld als Degene die je uiteindelijk te pakken zal nemen, om je meedogenloos te straffen! God werkt niet met het inboezemen van angst, maar wil ons roepen door Zijn heerlijkheid en macht (2 Petr. 01:03). Laat u daardoor verlokken en trek­ken!

Het Oude Testament

De God van het Oude Testament is dezelfde God als die van het Nieuwe Testament. Het verschil is evenwel dat Hij Zich in het Oude Verbond maar beperkt, ten dele kon openba­ren. In het Oude Verbond schreven de mensen over het algemeen alles wat uit de geestenwereld op hen afkwam, toe aan God. Hun denken lag onder een bedekking, al waren er soms heldere ogenblikken. Veelal was er versluiering en vertroebeling van de kijk op God.

Satan wordt dan ook maar weinig genoemd in het Oude Testament, maar hij was wel degelijk werkzaam en actief! Rampen en het kwade in het algemeen werden – bij gebrek aan beter en meer inzicht – aan God toegeschreven. We zouden vele tek­sten kunnen noemen die dit aanto­nen, maar die bij het klare licht van het Nieuwe Testament niet het laat­ste woord hebben.

Niettemin hebben ook nu nog vele christenen op grond van het Oude Testament een gespleten beeld van God die enkel licht is. Zij spreken bijvoorbeeld over de slaande hand Gods en in zondag 10 van de cate­chismus worden ook tal van negatie­ve zaken, zoals droogte, krankheid en armoede, genoemd als zouden ze ons van Zijn vaderlijke hand toeko­men. Opvallend is weer dat de duivel niet wordt vermeld, alsof hij buiten­spel zou staan…

Het Nieuwe Testament

Wij moeten ons bekeren tot de levende God, die de hemel, de aarde, de zee en al wat erin is, gemaakt heeft. Hij heeft ten tijde der geslach­ten, die achter ons liggen, alle volken op hun wegen laten gaan, en toch heeft Hij Zich niet onbetuigd gelaten door wel te doen, door u van de hemel regen en vruchtbare tijden te geven en aan uw harten overvloed van spijs en vrolijkheid te schenken (Hand. 14:15-17) van Jezus van Nazareth lezen we “hoe God Hem met de Heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezen­de allen, die door de duivel overwel­digd waren; want God was met Hem” (Hand. 10:38). Aan de werken van Jezus kunnen we zien hoe het wezen van God is! Hij is goed en goeddoende. Hij heeft ons behoud, onze genezing en bevrijding op het oog! Die liefde heeft Hij in Jezus Christus geopenbaard tot ons heil.

“De eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen” (Joh. 01:18). De Zoon toonde God, zoals Hij in wezen is. Hij verklaarde de werke­lijkheid van de Vader vanuit een intieme relatie. Daarvoor heeft niemand ooit God gezien. Later sprak Jezus tot Filippus: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh. 14:09).

Zo beeldde Jezus op aarde in Zijn wandel uit hoe en wie God is: Hij is het beeld van de onzichtbare God (Kol. 01:15). De Hebreeënschrijver noemt de Zoon zo schitterend: “de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Gods wezen” (Heb. 01:03). Jakobus schrijft in prachtige woorden; “Iedere gave, die goed, en elk geschenk dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem (schaduw) van omkeer” (Jak. 01:17). Deze Vader der lichten brengt ook niemand in verzoeking (Jak. 01:13). Het aller duidelijkste over het ware beeld van God is wel Johannes: “En dit is de verkondiging, die wij van Hem (!) gehoord hebben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duister­nis” (1 Joh. 01:05).

Als er geen enkele duisternis in God is, dan kan er ook niets duisters van Hem komen. God is één: enkel goed en positief! God is niet tweeslachtig, zoals Jeremia vragenderwijs veron­derstelde: “Komt niet uit de mond des Allerhoogste het kwade en het goede?” (Klaagl. 03:38). God is nooit de auteur of bewerker van het kwade. Het uitgangspunt om een juist beeld van God te krijgen is hoe Jezus de Vader openbaarde. Tevens stelde Jezus ook Satan en zijn mach­ten openlijk tentoon en gaf aan waar zij op uit zijn: “De dief komt niet dan om te stelen, te slachten en te verdelgen” (Joh. 10:10a). “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” (Joh. 10:10b).

Zo de Zoon, dan ook zó de Vader! Jezus Christus ontsluierde de gehei­menissen van het Koninkrijk der hemelen (Matteüs 13) en toonde scherp en helder aan wie God is (licht en goed) en wie Satan is (duis­ter en slecht).

Is dat voor u ook zonneklaar? Of is uw Godsbeeld nog gemengd en oud­testamentisch gekleurd? Jezus zegt in de Bergrede: “God is goed jegens de ondankbare en boze mens” (Luc. 06:35). Zo’n zon kunnen we ook wor­den in onze omgeving!

De God van ons heil

God als Vader van dichtbij leren ken­nen is iets heerlijks. Een vertrouwelijke omgang met Hem beoefenen is het mooiste wat er bestaat! Hij hoeft ook voor u niet ver weg te blijven of zo’n wispelturige God te zijn, bij wie je het nooit weet, zo van: ‘t kan vrie­zen én ‘t kan dooien… Nee, in Christus Jezus is Hij nabij gekomen, tot onze zaligheid en behoud. Ervaart u nog scheiding, dan is de Bijbelse oorzaak daarvan: uw zonden! (Jes. 59:01-02). Zie, de hand des Heren is niet te kort om te verlossen! De kwestie is of u uw zonden wilt belij­den én nalaten in geloof en gehoor­zaamheid aan Jezus Christus.

“Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij(!) zullen tot hem komen en bij hem wonen” (Joh. 14:23). Twijfel is nooit uit God (Jak. 01:06), maar het is een wapen van de aanklager, Satan, om de mens in onzekerheid en schuld te houden. De werkingen van de aanklager zijn naar hun aard gemeen, beschuldi­gend, sarrend, knagend en ontmoe­digend. De Heilige Geest overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel (Joh. 16:8) en zijn spreken is lieflijk, corrigerend, bemoedigend, geladen met hoop en troost, gericht op Jezus. Deze duif tikt je op de schouders en wijst je op iets verkeerds en laat je tevens een heerlijk uitzicht zien! Er kan geoordeeld worden: scheiding tussen de mens en de machten der duisternis, tussen het goede en het kwade. Het oordeel wordt tot over- _ winning gebracht!

God heeft het allerbeste met ons op het oog. Hij wil ons verlossen en herstellen. Zijn liefdehart is gericht op ons heil: onze heling en onze hei­liging! Met de zonde en met alles wat met het rijk der duisternis te maken heeft, kan Hij geen contact of gemeenschap hebben!J4 ij heeft de wereld lief en Hij gaf het liefste wat Hij had, Zijn Zoon, opdat de wereld door Hem behouden worde (Joh. 03:16-17). Krijgt u er zin in, om u over te geven aan zo’n God in uw leven helemaal toe te wijden aan Hem?

 

Jildert de Boer

Jildert de Boer is 41 jaar, getrouwd en vader van 8 kinderen. Hij is in het dagelijks leven werkzaam op een school voor zeer moeilijk lerende kinderen. Na een gerefor­meerde opvoeding kwam hij eind 1972, na een Youth for Christ-campagne in Barneveld, tot bekering en werd het daaropvolgende jaar gedoopt in de Heilige Geest. In 1975 liet hij zich in ‘In de Ruimte’ te Soest in water dopen. Abonneerde zich in datzelfde jaar ook op de volle evangelie bladen Kracht van Omhoog en Levend Geloof, die ondersteuning boden voor een stuk geestelijke groei. Hoewel hij als gast een aantal malen naar een zogenaamde KvO- gemeente ging, belandde hij toch weer, via huwelijk, in de christelijke gereformeerde kerk. De drang om naar meer van God te zoeken bleef en nu en dan werden evangelische kringen bezocht. In 1981 begon de kennismaking met de ‘heiligings- beweging’, die ook wel aangeduid wordt als ‘Noorse Broeders’. Vanaf het najaar van 1984 werden samenkomsten gestart in de eigen woonplaats en gaf broeder De Boer leiding aan een kleine, zich langzaam ontwikkelende gemeen­te. Schreef ook enkele brochures en diverse artikelen in de Convergence-eindtijdbrief. Via cas­settes uit de gemeente Den Haag werd hij in 1994 opnieuw aange­sproken door het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Na veel innerlijke strijd trok hij zich in janu­ari 1996 terug uit de zogenaamde ‘Noorse Broeders’. Thans maakt hij met zijn gezin deel uit van de volle evangelie gemeente Amersfoort. Het bijgaande artikel is het resul­taat van een stukje vernieuwing van denken, (red.).

 

 

Je bent een tuin door Duurt Sikkens

 

De opstanding van Jezus is ook jouw opstanding. Dat houdt nog veel meer in dan het feit dat je de dood niet zult zien. Met dat laatste wordt bedoeld dat je, als je sterft, niet in het dodenrijk terecht zult komen. Opstanding houdt vooral in dat de dingen die dood waren in je ook weer tot leven komen. Het kan bij­voorbeeld zijn dat jouw vergevings­gezindheid, of jouw vertrouwen in de medemens een gevoelige knauw heeft gekregen door allerlei beroerde ervaringen. Het kan zijn dat er haat en cynisme voor in de plaats is geko­men. een woekerend onkruid dat je tuin verstikt. Je gevoel van eigen­waarde kan dood zijn en dat keert niet terug als je afhankelijk bent van de eer van medemensen. Respect betekent onder andere achting. Heb je zelfrespect? Dat kan uit je tuintje gestolen zijn. En dan bestaat het gevaar dat je dat gaat compenseren door veel voor anderen te doen, tot je erbij neervalt. Je instelling was wel goed maar het evenwicht was zoek. Je kan namelijk niet geven wat je zelf niet hebt, dan is het theorie. Im­mers, een ander ziet dat je afbrandt. Opvoeding thuis of in één of andere religieuze leer kan ook diepe sporen in je ziel achterlaten. En het gaat niet om schuldigen aan te wijzen, want een strijd tegen mensen, ouders, vlees en bloed, heeft nog nooit iets opgelost, ‘t Gaat erom dat het verlo­rene wordt opgezocht, dat je ziel geneest, die zo beschadigd was. Sommigen hebben zelfs, tot hun ver­driet, het geloof in liefde verloren door alles wat ze hebben doorge­maakt. En toch kan het weer opstaan want wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God. Als God je lief­heeft, en dat heeft Hij, wordt de hoop weer gewekt en tillen de gebo­gen plantjes hun kopjes weer op, tril­lend in de lentewind. In de zonne­warmte van Gods liefde en genegen­heid voor jou komt het geluk weer terug en je krijgt, in dit licht, weer helderheid over je innerlijke leven. Durf je aan het licht te komen? Je schaamt je misschien, je voelt je een slecht onderhouden tuintje waarin sommige dingen verstopt zijn achter een schutting of onder een bos brandnetels van overgevoeligheid. En wat je mist, de dingen die origineel bij je wezen horen … koop gratis nieuwe. Gods ontferming en mede­dogen is des te groter voor degenen die het meest in de vernieling liggen, ‘t Is meer dan het oordeel over jezelf. Durf je op te staan? Durf je het ang­stige kind in je de ruimte te geven om in het zonlicht te komen? Waar ben je? Je zult weer tot leven gewekt worden in de veiligheid en geborgen­heid van wat God voor je voelt. Het respect voor jou, met al je zwakke plekken, zal blijken uit degenen die hetzelfde voor je voelen als Vader. Kom tot het leven. Kom tot leven.

 

De groei van onze persoonlijkheid door Gert Jan Doornink

 

Wie een kind van God is, weet dat hij volkomen ‘nieuw’ is geworden. In Christus zijn we immers een nieuwe schepping, schrijft Paulus aan de Korinthiërs. Deze totale vernieuwing werkt door in iedere vezel van ons bestaan. Maar hoe gaat dat in zijn werk? Hoe ontwikkelt zich onze nieuwe persoonlijkheid? Daar gaat het in dit artikel over.

Bij het tot ontwikkeling komen van onze (nieuwe) persoonlijkheid doen zich tal van vragen voor: Hoe functioneren wij? Hoe staan wij in het leven? Hoe zijn wij In ons gezin, op ons werk? Hoe zijn wij in de omgang met andere mensen? Hoe zijn wij als we alleen zijn? Of mis­schien gaan wij wel als ‘alleenstaand’ door het leven? Hoe gaan wij om met alles wat op ons afkomt?

Kunnen wij onze gedachten orde­nen? Geven wij een positieve invul­ling aan het leven? Kortom, er zijn heel veel dingen die met onze per­soonlijkheid te maken hebben.

Waar gaat het om?

Er is een tijd geweest dat het als ver­keerd werd gezien dat we ons druk zouden maken over onze persoon­lijkheid. )e eigen ‘ik’ moest verbro­ken worden, werd er geleerd (en soms wordt het nog zo voorgesteld). Er moest niets meer van jezelf over­blijven. Je moest je totaal wegcijfe­ren, uitschakelen… Het ging immers alleen om Christus. Vaak werd de tekst aangehaald die Johannes de Doper gebruikte aan het eind van Zijn bediening: “Hij moet wassen, ik moet minder worden”, waarmee Johannes aangaf dat de opdracht die hij had, om het aanstaande optreden van Christus aan te kondigen, voor­bij was.

Een tekst die dus ten onrechte gebruikt werd en toegepast werd op eigen leven of op dat van anderen. Een andere tekst die in dit opzicht ook vaak ten onrechte gebruikt wordt, is de uitspraak van Paulus: “Niet ik, maar Christus leeft in mij…” Zie je wel, zegt men dan, het ‘eigen ik’ moet weg, het gaat alleen om Christus. Dan zien wij over het hoofd dat het niet alleen om Christus gaat, maar ook om ons! Christus stierf niet voor de zonden van zichzelf op het kruis van Golgotha, maar voor de zonden van de gehele wereld, dus ook van u en mij! Laten we de tekst waar Paulus het over heeft eens volledig citeren.

Er staat in Galaten 2 vers 20 (Gal. 02:20): “Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij”. Dus toch een leven dat weggevallen is? Inderdaad, maar dan het oude leven, voor zijn bekering, toen hij nog beheerst werd door de vorst der duis­ternis. Dit leven is weg.

Paulus legt in het voorafgaande gedeelte uit, dat hij een geboren Jood was en geen zondaar uit de hei­denen (vs. 15). Maar ook hij kon alleen maar gerechtvaardigd worden door geloof in Christus, en niet uit werken der wet. En dan komt hij in vers 19 tot de uitspraak: “Want ik ben door de wet voor de wet gestor­ven om voor God te leven”.

Om voor God te leven… Daar gaat het om! Het oude leven is dood, is voor­bij, Het leven in dienst van Satan is een gepasseerd station, verleden tijd. Nu gaat het om het nieuwe leven in Christus!.

De plaats van het nieuwe leven

Maar dit nieuwe leven gaat niet bui­ten onze persoonlijkheid om. Waar zou anders het nieuwe leven een plaats moeten vinden? Het hangt niet op een of andere wijze in de lucht of zweeft in de vorm van een of ander mysterieus leven boven ons. Het is ook niet voorbehouden aan een aantal bijzondere wezens, zelfs niet aan engelen, al zijn er natuurlijk goede engelen, waarvan de Hebreeën brief zegt dat het dienende geesten zijn, ten dienste van hen die het heil beërven, dus van ons.

Er staat niet alleen: “Niet ik, maar Christus leeft…” Maar er staat: “Niet ik, maar Christus leeft in mijl” Dat is dus de plaats van het nieuwe leven. We zijn geheel vernieuwd. Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen, we zijn een nieuwe schepping.

Het is eigenlijk geen wonder dat de Satan altijd weer alles op alles zet om kinderen Gods hiervan af te houden. Velen zijn zo verblind geraakt dat ze, via gedachten en woorden, het meer hebben over de ellende van het oude leven, dan over de heerlijkheid van het nieuwe leven. Ik zei: via gedach­ten en woorden, want alles begint natuurlijk in onze denkwereld, van daaruit spreken wij, leven wij, maken openbaar wie wij zijn en hoe wij leven.

Geen wonder dat Paulus bijvoor­beeld in zijn brief aan de Kolossen­zen opmerkt: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de din­gen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verbor­gen met Christus in God” (Kol. 03:01-03). ‘Je bent gestorven’, zegt Paulus, dat wil zeggen dat geldt het oude leven in dienst van Satan. Maar tegelijker­tijd heeft Paulus het over ‘uw leven’. Dat is onze persoonlijkheid, die ver­nieuwd is. Daarover zegt hij: “Uw leven is verborgen met Christus in God”. Wij zijn dus veiliggesteld. Christus is onze waarborg, onze garantie. Ons leven is met Christus verborgen in God.

Dat is wat! Kent u ook die momen­ten van intense blijdschap als je je dat mag realiseren. Wij horen niet bij de boze, niet bij de door de wereldgeesten beheerste mensen, maar bij de levende God. Wij zijn ingezetenen van het Koninkrijk Gods, het onwankelbare Koninkrijk dat stand houdt tot in alle eeuwig­heid. Als dat zo is, zegt Paulus, als je je dat realiseert, dan ga je toch de dingen zoeken en bedenken die boven zijn. En de positieve gevolgen zullen niet uitblijven:

Beelddragers van Christus

Je persoonlijkheid gaat meer en meer het beeld van Christus openba­ren. Je denkt, spreekt en leeft, zoals Hij dacht, sprak en leefde. “Leert van Mij dat ik zachtmoedig ben en nede­rig van hart…” sprak Jezus. Dat was Zijn liefde en instelling ten opzichte van de medemens. Maar tegelijker­tijd was Hij keihard ten opzichte van alles wat vanuit het rijk der duister­nis op Hem afkwam. Hij ontmasker­de en overwon de werken van de boze, ook als deze op schijnvrome wijze zich manifesteerde. Daardoor was Jezus ook veel in conflict met de vrome leidslieden van die tijd: de Schriftgeleerden en Farizeeën. Daardoor zullen ook wij steeds opnieuw in botsing komen met de vrome leidslieden van onze tijd, met hen die met een schijn van gods­dienst de kracht daarvan verloochend hebben. Paulus zegt: “Houdt deze mensen op een afstand”. Met andere woorden: Heb geen deel aan hun onvruchtbare werken. Laat je geen zonde aanpraten, laat je niet beschul­digen. Ga niet in op de valse infor­matie die ze je geven onder het mom van ‘Je bent en je blijft een zondaar’. Dat is de taal van de duivel, want

Johannes schrijft: “Wie de zonde doet, is uit de duivel” (1 Joh. 03:08). De duivel zou niets liever willen dan dat onze persoonlijkheid in Christus, niet geopenbaard wordt, verborgen blijft. Hij blijft inderdaad ‘verbor­gen’, maar dan in de andere beteke­nis: “Ons leven is met Christus ver­borgen, in God”. Dat is de waarachti­ge eenheid die wij met God en Christus hebben, en die*in ons leven meer en meer tot ontwikkeling komt.

De groei

Want het nieuwe leven gaat groeien. Onze persoonlijkheid gaat er meer en meer uitkomen. Paulus spreekt over “de eenheid des geloofs en der volle kennis van Gods Zoon, de man­nelijke rijpheid, de maat van de was­dom der volheid van Christus. Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling ver­leidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar hem toe, die het hoofd is. Christus” (Ef. 04:13-15). Weet u wat ik ook zo geweldig vindt? Dat die groei van onze persoonlijk­heid, van dat nieuwe leven in Christus, een positieve doorwerking heeft op alle terreinen van het leven.

Ook op het natuurlijke vlak. We ver­anderen van verlegen mensen, in vrijmoedige mensen. Van mensen die leven met vrees en angst, tot mensen die nergens bang meer voor zijn. Van mensen die voortdurend twijfelen, tot mensen die de twijfel overwinnen door geloof en vertrou­wen. Van besluiteloze mensen, tot mensen die resoluut en besluitvaar­dig worden. Van mensen die gierig en egoïstisch zijn, tot mensen die vrijgevig zijn en zich inzetten voor de ander. Kortom ons leven wordt totaal omgevormd zodat het echte leven, zoals God dat bedoelt, en zoals ook Jezus dat tot openbaring bracht, er helemaal uit gaat komen.

Natuurlijk is dat een proces, een ont­wikkeling, die niet van de ene op de andere dag gerealiseerd is. Maar het gaat wel door. Iemand die altijd en overal over twijfelde, zal moeten leren, om meer en meer de twijfel in zijn leven te overwinnen. Iemand die altijd overal bang voor is, zal moeten leren dat angst alleen overwonnen kan worden door geloof. “Vrees niet, geloof alleen”, sprak Jezus.

En we zullen ook tot de ontdekking moeten komen, dat we het soms niet alleen kunnen. We hebben elkaar nodig. We mogen elkaar versterken, bemoedigen en helpen.

^laar we behoren wel te allen tijde vast te houden aan de grondgedach­te, het basisprincipe: God wil een krachtige persoonlijkheid van ons maken. “Ons leven is met Christus verborgen in God”. En vanuit die plaats, vanuit die positie kunnen we alles aan. Ontwikkelen wij ons naar Zijn wil en bedoeling. Krijgt de dui­vel ons niet klein. Want wij zijn vol van Zijn Geest en dus van Zijn kracht en overwinning. En de talen­ten die in ons zijn gaan eruit komen. Onze geest in verbondenheid met Gods Geest brengt de creativiteit in ons op gang en maakt ons tot productieve, vruchtbare mensen.

De veilige schuilplaats

Wat een heerlijkheid dat te beseffen en met een rotsvaste zekerheid te weten, dat we alles aankunnen. Ook al zijn de omstandigheden nog zo tegen. We gaan niet onder in deze eindtijd, nu alles zich toe gaat spit­sen en de strijd tussen de goede en kwade machten steeds heviger wordt. Nee, we mogen het ervaren dat het waar is wat Psalm 90 zo mooi ver­woordt: “Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen”. En dan kunnen we zeggen: “U bent mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik vertrouw”. Dan is er ook op geen enkele wijze plaats voor hoogmoed en eigen wijsheid, maar geven we Hem in alles de eer! Dit moet even gezegd worden omdat er namelijk nog wel eens kinderen Gods zijn, die menen als je zo bezig bent om te spreken over ‘de ontwik­keling van je persoonlijkheid’, dat je dan bezig bent jezelf een voetstuk te plaatsen en hoogmoedig wordt. Nu, het tegendeel is waar. Als we de weg van geestelijke groei en ontwikkeling niet gaan, dan houden we vast aan datgene wat verkeerd is. Dan belem­meren we de verdere doorbraak van het nieuwe leven van Christus in ons, en daardoor ontstaat ook geen gezonde groei van onze persoonlijk­heid, maar scheefgroei. Net als bij bomen, die door de wind scheefge­groeid zijn, die dode takken bij zich hebben, die er niet gezond uitzien. God verlangt naar een gezonde ont­wikkeling van onze persoonlijkheid. We zijn immers ook volmaakt en goed naar Zijn beeld geschapen? En dat goede en volmaakte wil God zo graag in ons leven terugzien. Er wordt in onze dagen veel gesproken over de openbaring van de zonen Gods. Terecht, want dat is het waar de zuchtende schepping op wacht en reikhalzend naar uitziet, zegt Paulus in Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). De wereld zoekt het in het schijngenot, in de mentaliteit van het ‘carpe diem’, ‘pluk de dag’: laat ons eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij. Maar die leefwijze komt uit de verkeerde bron. Is van korte duur, want de wereld gaat voorbij en haar begeren… maar wie de wil van God doet zal blijven bestaan. Dat is het andere leven , het échte leven, het eeuwige leven. Dat gaan de zonen Gods tot openbaring brengen, want dat is Gods verlangen. En dat verlan­gen wordt voor de volle honderd pro­cent overgenomen en ingevuld door allen die hun persoonlijkheid tot ont­wikkeling brengen, want hun leven is voor eeuwig verbonden met de levende God en Zijn Zoon.

 

Geloven als mensen van het begin door Duurt Sikkens

Als je de Bijbel leest met natuurlijke ogen en met een verstand dat niet vernieuwd is, kom je vreemde en vaak tegenstrijdige dingen tegen. Die dingen moest je vroeger maar aan­vaarden, zonder ze te begrijpen, want ‘de gedachten van God zijn voor mensenkinderen toch te hoog’, werd er dan gezegd.

Paulus dacht hier heel anders over. Hij zegt dat de Geest alle dingen doorzoekt, zelfs de diepten Gods (1 Kor. 02:10-12). En van die Geest uit God hebben wij ontvangen, opdat wij zouden weten wat ons in genade geschonken is. In vers 14 lezen wij dat een ongeestelijk mens niet aan­vaardt wat van de Geest Gods is. Het is hem dwaasheid. In Johannes 6 vers 62 (Joh. 06:62) doet Jezus een opmerkelijke uitspraak: “Hoe zullen jullie geloven als je de Zoon daarheen ziet opvaren waar Hij tevoren was?” En in Johannes 8 vers 22 (Joh. 08:22): “Waar Ik heenga kunt gij niet komen”. De reactie van de ongelovige (dus ongeestelijke) Joden daarop is: “Hij zal toch geen zelfmoord plegen?” De Joden waren altijd bezig met de duisternis of met natuurlijke dingen.

Daarom wisten ze ook niet waar Jezus vandaan kwam: “Is Hij niet de timmerman, heet zijn moeder niet Maria en zijn broeders Jakobus en Jozef en Simon en Judas? En beho­ren zijn zusters niet allen bij ons?” (Matt. 13:55-56).

Tegen natuurlijk-denkende mensen kan men zeggen: “De wind blaast waarheen hij wil, maar gij weet niet vanwaar hij komt en waar hij heen­gaat” (Joh. 03:08a).

Jezus wist wél vanwaar Hij kwam en waar Hij heenging. Want Hij is uit i de Geest geboren (vs. 8b). Dat geldt niet alleen voor Jezus, maar ook voor ons, ieder die uit de Geest geboren is. De wind blaast waarheen Hij wil, namelijk uit God, door God en tot God. Dit is niet vaag, nu eens hier­heen. dan weer een andere kant op, maar duidelijk doelgericht!

Jezus en Adam

God die hemel en aarde geschapen heeft, heeft vanaf het allereerste begin één gedachte gehad: ‘Ik wil niet alleen zijn, Ik wil een wezen naast Mij, een vrouw’. Toen maakte Hij Adam. God maakte hem niet als een geestelijk volmaakt mens, maar Hij legde het levensprincipe in hem! en wist dat dat leven zich zou gaan ontwikkelen, want waar leven is, is groei. Dat is een proces.

In Romeinen 5 vers 14 (Rom. 05:14) staat dat Adam een beeld is van de komende. En dat is de Christus. Jezus is de afdruk van het wezen Gods en de afstraling van Zijn heerlijkheid (Heb. 01:03). Hij is het beeld van God, vol ontferming, vol barmhartigheid. Aan zo’n geestelijk mens heeft God het eerst gedacht, en in Hem (of als gevolg daarvan) zijn alle andere din­gen geschapen (Kol. 01:16). Adam is een beeld van de Christus. En de Christus is een beeld van God.

Adam kreeg het beheer over de aard­se schepping, Jezus is Heer in het Paradijs Gods. Wat Adam niet bereikt heeft, is in Jezus openbaar geworden: Mens Gods. Maar God heeft niet aan één mens zitten den­ken, maar aan de totale mensheid. Hij wilde dat die mensheid van natuurlijk denken op geestelijk den­ken zou overgaan. Aan zo’n geestelij­ke mensheid zou Hij zich verbinden door Zijn Geest. Zo zou God alles in allen worden. Dit plan leek te mis­lukken, maar door Jezus zal het (samen met Zijn gemeente) verwe­zenlijkt worden!

Jezus en Abraham

In Johannes 8 vers 58 (Joh. 08:58)zegt Jezus: “Eer Abraham was, ben Ik”. Was Jezus er al vóór Hij geboren werd? Waar was Hij dan, en hoe? Hoe werd Hij zaad om uit Maria geboren te worden? Wat moet je je daarbij voorstellen?

In Johannes 17 vers 24 (Joh. 17:24) zegt Jezus: “Vader, Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld!” Dat is dus vóór Zijn geboorte. Toen bezat Hij ook heerlijkheid (vs. 5).

Jezus dacht, evenals Zijn Vader, geestelijk; dat is vanuit de onzienlij­ke wereld. Wie van daaruit gaat denken krijgt ook steeds meer geestelij­ke gedachten. Dan ga je geen reke­ning meer houden met je aardse vader, maar met je hemelse Vader Ook je aardse geboorte is niet meer belangrijk, evenmin de plaats op aarde waar je woont of waar je van­daan komt. Alleen hemelse dingen worden dan belangrijk: Daar ben je geboren, daar woon je en daar werk je, in het Koninkrijk Gods!

Wanneer werd je daar geboren? Bij je bekering? Nee, je was van eeuwig­heid al in de gedachten Gods. Je bent van de beginne! (Ef. 01:04). Daarom kon Jezus rustig zeggen: “Eer Abraham was, ben Ik. Hij, hét Zaad van Abraham, was als gedachte Gods vanaf het begin aanwezig.

De roeping van Jeremia

In Jeremia 1 vers 4 (Jer. 01:04) lezen we: “Eer ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij uit de baarmoeder kwam, heb Ik u gehei­ligd”. Als je die tekst ‘natuurlijk’ moet nemen is hij in strijd met de waarheid: een kind kun je niet ken­nen vóór het geboren is. De geest is nog niet tot ontwikkeling gekomen.

Bij een geest hoort een lichaam dat daar bij past. Iedereen heeft erfelijke eigenschappen van zijn ouders. Aan de kinderen kun je zien wie de ou­ders zijn. Het lichaam van een kind lijkt op dat van zijn ouders. Dan lijkt de geest van het kind óók op de geest van zijn ouders. Het lichaam is dus niet alleen erfelijk, maar ook de geest. God geeft niet aan iedere embryo apart een geest. Toen hij de eerste mensen schiep heeft Hij daar zóveel levenskracht ingelegd dat het leven zich via hem kon blijven uit­breiden. Zo gebeurt het bij mensen, zo gebeurt het bij dieren, maar ook bij planten. Hij maakte de vruchten zaaddragend. De mens heeft echter zelf te beslissen of hij dat wil of niet. En als voortplanting in sommige gevallen onmogelijk is, zit daar altijd een boze geest achter!

Vrome geesten zeggen: ‘God is alwe­tend, Hij weet alles van tevoren. De hele ontwikkeling van de schepping is een film waarbij alles van tevoren vast ligt. Verzet je daarom maar niet tegen het (nood)lot want alles komt zoals God het bepaald heeft!’ Onze God is de Vader van het leven. En leven wil zeggen: ontwikkeling, groei. Het zichtbare reageert altijd op het onzichtbare. Daarom bemoeit God zich niet met natuurlijke din­gen, maar met de onzienlijke wereld. Wat wordt dan met die tekst uit Jeremia bedoeld met moederschoot en baarmoeder? Als God het over ‘moeder’ heeft, dan bedoelt Hij geen natuurlijke, aardse moeder, maar een geestelijke, hemelse moeder. In Galaten 4 vers 26 (Gal. 04:26) staat: Het hemelse Jeruzalem is ónze moeder! Dat is de menselijke geest. Daar sluit God bij aan, daar verwekt Hij iets nieuws: een nieuwe mens. Uit zo’n eeuwige Vader ontstaat ook een eeuwig mens! Eeuwig, dat is: zonder einde maar ook zonder begin!

God heeft niet de mens Jeremia voor zijn geboorte gekend en geheiligd, maar de profeet, de gééstelijke mens, die het woord Gods openbaar moest maken. De Geest van de Christus werd in Jeremia werkzaam.

Gods plan gaat door!

Het plan dat God met de mensheid had leek een grote mislukking te worden. In plaats van gemeenschap met God kreeg de mens gemeen­schap met boze geesten. Niet de vrucht van de gerechtigheid kwam openbaar, maar de vrucht der onge­rechtigheid, de zonde, waarvan het einddoel de dood is! Niet één mens bleek helemaal te beantwoorden aan de oorspronkelijke gedachte van de Vader. Totdat Jezus verscheen. De Vader heiligde Hem, zodat Hij géén deel kreeg aan de zonde. Zó werd Hij de eerste mens aan wie God Zich helemaal kwijt kon, de eerste mens die gedoopt werd met de Heilige Geest. Via Jezus werd het leven Gods weer geopenbaard op aarde. Jesaja profeteerde al over Hem: “Wanneer Hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nakomelingen zien en een lang leven hebben. En het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang vinden” (Jes. 53:10b). Eindelijk kon God Zijn leven doorgeven!

En omdat Jezus ons door Zijn lijden en sterven weer bij de Vader bracht, is het niet bij die ene mens gebleven. Jezus is de oudste van vele broeders!

Die broeders groeien op tot volwas­sen zonen Gods in het huisgezin Gods, dat is de gemeente. Door hen zal de hele schepping hersteld wor­den. Zelfs het dodenrijk zal open­gaan en de dood zal zijn gevangenen los moeten laten. De mensheid zal aan God teruggegeven worden. God gelooft in Zijn eigen woord. Zelfs toen alles mis ging, bleef Hij gelo­ven: “Mijn woord zal volbrengen waartoe het gezonden is!” Laten wij daarom ook niet op de zichtbare din­gen letten, maar gaan geloven als mensen van het begin!

“Weest niet bevreesd”, zegt onze Heer, “Ik ben de eerste en de laatste, en de levende en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden!” (Openb. 1:17-18). En wij met Hem!

 

 

Wat is echte liefde? door Gerrit-Jan Doornink

 

Wat is er al veel over liefde gezegd en geschreven. Liefde is het hoogste goed en behoort de kern van ons denken, spreken en handelen te zijn. Paulus schrijft het immers in zijn eerste brief aan de gemeente te Korinthe, in het befaamde hoofdstuk

Maar hoe is in de praktijk? In ieder geval is duidelijk dat het spreken over liefde nog geen garantie is dat men begrijpt wat werkelijke liefde, zoals God die bedoelt, inhoudt. Er zijn zelfs predikers die ‘liefde predi­kers’ worden genoemd omdat zij zoveel over de liefde spreken, maar tegelijkertijd een afwijzend stand­punt innemen ten aanzien van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen.

Hoe is het mogelijk kan men zich afvragen, als men bedenkt dat men zich wel beroept op Paulus ten aan­zien van wat hij schrijft over de lief­de in 1 Korinthe 13, maar tegelijker­tijd Paulus’ radicale geloof in het volle evangelie afwijst (Gal. 01:06-09). Maar ook in volle-evangelie-kringen zelf steekt soms een gevaarlijk adder­tje van liefdeloosheid de kop op. Dit hoeft niet verontrustend te zijn, want op de weg naar de volmaaktheid zijn er soms nog van die onvolmaakte momenten. Laten wij er in ieder geval van doordrongen zijn dat wij als christenen, die prat gaan de volle waarheid in petto te hebben, ook in dit opzicht een voorbeeldfunctie heb­ben te vervullen.

Daarbij hoeven we niet elk moment een ‘geestelijke thermometer’ aan te leggen door onszelf af te vragen hoe onze liefde functioneert. Dan komen we in een geforceerde toestand terecht, waarbij wetticisme om de hoek komt kijken. Werkelijke liefde komt voort uit ons hart, ons wezen en naarmate we dat gaan ontdekken, openbaren we vanzelf de echte liefde zoals God die bedoelt.

Want Gods liefde was en is een vol­komen liefde, onbeperkt en zonder voorwaarden, tenzij men ‘geloof als voorwaarde wil zien. De grootste lief­de van God, nadat de mens in ver­keerd vaarwater was terechtgeko­men, openbaarde Hij in Zijn Zoon (Joh. 03:16), die op Zijn beurt de echte Goddelijke liefde openbaar maakte. In Hem vinden we het grote voor­beeld van wat liefde werkelijk is. Wie Zijn liefde voorbeeld dagelijks navolgt, gaat als een echte liefde verspreider door het leven en begrijpt de volle betekenis van de woorden van Paulus: “Al had ik alles… maar ik had de liefde niet… ik was niets”.

 

Tien facetten van echte liefde door Gert Jan Doornink

1.De ander uitnemender achten dan jezelf.

2.Je naaste liefhebben als jezelf (dus ook jezelf liefhebben!).

3.1 Korinthe 13 in praktijk brengen.

4.Bewogenheid voor het verlorene hebben.

5.De waarheid (het evangelie van het Koninkrijk) als basis van het geloof bezitten.

6.De minste willen zijn.

7.Geen recht proberen te zoeken bij ongelovigen.

8.Geen verhaal halen als ons onrecht

is aangedaan (zich niet rancuneus opstellen).

9.Vergevingsgezind zijn.

10.God liefhebben boven alles.

 

Woord, Geest en daad door Tea Keuper

“En nog veel meer werden er gelovig om Zijn woord, en zij zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is” (Joh. 41-42).

Uit het verhaal van Jezus en Zijn gesprek met de Samaritaanse vrouw blijkt, hoe belangrijk luisteren is. De mensen van Samaria luisteren eerst naar de woorden die de vrouw uit­spreekt. Ze is niet langer de verwor­pene, maar ze getuigt. Ook zegt ze zonder schroom, dat Jezus haar heeft verteld, al wat ze gedaan heeft. Openbare belijdenis, zou je kunnen zeggen. Jezus’ woorden hebben haar geraakt en van haar een ‘open mens’ gemaakt, getuigend naar de ander toe. En als de Samaritanen dan ook gaan luisteren naar Jezus’ woorden, worden ze ook geraakt en belijden dat Jezus de Heiland der wereld is. Hoe belangrijk is een eerlijk getuige­nis en een belijden. Het kan andere mensen doen gaan naar Jezus. In onze tijd leidt Zijn Geest daarheen en deze Geest is het ook die ons Zijn woord doet begrijpen. Als we spre­ken laten het woorden zijn als van God (1 Petr. 04:11). In de concordantie staan ruim 4 kolommen over ‘woord’ beschreven en 3 over ‘geest’, respec­tievelijk Heilige Geest. Woord en Geest zijn kernbegrippen in het evangelie van Jezus Christus over Zijn Koninkrijk: het Koninkrijk der hemelen. En daar is het goed toeven, want daar zijn we in Gods tegen­woordigheid.

‘God is tegenwoordig, God is in ons

midden: Laten wij Hem dan aanbid­den!’ Het is overgave, Hem aan het woord laten, en daarna getuige zijn in woord… en… daad!

 

Thuisgekomen door Cees Maliepaard

“Eén ding heb ik van de Heer gevraagd, dit zoek ik: te verblijven in het huis des Heren al de dagen van mijn leven” (Ps. 027:004).

De mens draagt een ingeschapen verlangen naar geborgenheid in zich. En waar ben je beter gebor­gen dan in het huis van de Vader? Nergens toch! Ons verlangen gaat er naar uit élke dag in het huis van de Heer te zijn… en dat niet als willekeurige aanwezigen, maar als huisgenoten Gods. We hebben ons thuis in Gods hemel, en vanuit die hemelse werkelijkheid zullen we bezig zijn, zowel in de geestelijke als in de natuurlijke wereld. Het is soms al moeilijk genoeg zowel in de gemeente en in het eigen gezin het hemelse klimaat vast te hou­den – laat staan op andere plaat­sen. Op ons werk of in het zakenle­ven, bij onze buren en familiele­den zullen we hemels bezig moe­ten zijn. Als het ons tenminste ernst is om, al de dagen van ons leven, in het huis van de Heer, van­uit hemels denken, doende te zijn. Daarin mogen we ons steeds opnieuw bekwamen. Doch dat zal alleen kunnen in de levende prak­tijk van alle dag.

 

Liefde tot de waarheid Deel 5 (slot) door Wim te Dorsthorst

Waarlijk vrij zijn

Werkelijk vrij zijn is niet zonder remmingen maar doen waar jezelf zin in hebt. Dat is niet vrij en dat maakt niet vrij, maar gebonden. De hele scheppingsordening van God en alle geboden en voorschriften, kortom alles wat ons in de Schrift wordt meegedeeld, is niet om de mens te beperken, maar juist om hem vrij te doen zijn. Om hem ‘leven te schenken’. Mozes zegt tot het volk Israël: “Want dit is voor u geen ledig woord, maar dit is uw leven” (Deut. 32:47).

‘De waarheid’, wij zagen het al, maakt werkelijk vrij. “Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn” (Joh. 08:36). Het Woord der waarheid werkt als een tweesnijdend zwaard en scheidt alles vaneen: “Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneen- scheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten; en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ont­bloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leg­gen” (Heb. 04:12-13). Meer letterlijk staat er in vers 12: “Doordringende tot de verdeling van ziel en geest”. Dat wil zeggen: van de ziels-werkingen en van de geesteswerkingen.

De bedoeling is immers dat de mens Gods zal leven vanuit de geest, die leven is vanwege de gerechtigheid

(Rom. 08:10) en verbonden is met de Heilige Geest.

Zo zet de apostel Paulus het ook uit­een: “Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest. Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelij­ke. De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken, en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen. En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen” (1 Kor. 15:45-49)-

De hemelse mens leeft dus niet van­uit de ziel, maar vanuit de geest! Dan ben je niet onder de wet die bepalingen geeft voor het vlees (Heb. 09:10), maar onder de vol- maakte wet van de vrijheid (Jak. 01:25). Dat is de wet van de Geest des levens.

De grote scheiding

Zo groeien wij heel langzaam naar een tijd toe, waarin de grote schei­ding zal ontstaan tussen christenen, die de waarheid liefhebben en zich overgeven aan dit scheidingsproces van het Woord der waarheid, en christenen waarvan de verwachtin­gen niet geestelijk maar meer vlese­lijk en aardsgericht zijn. En, we heb­ben het al meer opgemerkt, het kan daarbij best de schijn van waarheid en godsvrucht hebben.

Hier regeert dan nog, wat de Bijbel noemt, ‘de zielse mens’, dat is de mens van het verstand, van de logica, van de zintuigen, van het gevoel, de mens die vanuit de ziel krachten oefent. Bij die mens vinden de machten van Satan nog een ruime landingsbaan. Dit zijn mensen die sterk beïnvloedbaar zijn door alles waar de Schrift zo ernstig voor waar­schuwt.

Er is geen vermenging meer moge­lijk in de eindtijd. Alles zal er om gaan of men een grote liefde heeft voor God, voor Jezus Christus en het Woord. En dat met een gewillig, warm en toegewijd hart. Lees in dit verband Openbaring 3 vers 15 en 16. (Openb. 03:15-16). Psalm 32 vers 8 en 9 (Ps. 032:008-009) zegt het zo prachtig: “Inzicht geef Ik u, onder­richting, omtrent de weg die gij gaan moet. Ik geef raad. Mijn oog is op u. Wees daarom niet als een paard, niet een redeloos muildier gelijk; men moet met toom en met bit zijn kop­pigheid weten te breken. Want anders komt het u te na!” ( Vert. M. Gerhardt, gelijk aan de Willibr. vert.). De Vader zoekt in deze tijd een volk dat aanbidt en leeft in geest en waar­heid, zegt de Heer Jezus (Joh. 04:23-24).

Horen naar Zijn stem

Wie de liefde tot de waarheid aan­vaard en aangekweekt heeft, zal vaststaan. Hij zal niet zo gemakkelijk heen en weer geslingerd worden door de verschillende ‘evangeliën’, leugen- en dwaalleringen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder willen houden.

Het zijn gelovigen die als schapen de grote Herder der waarheid volgen omdat ze Zijn stem kennen. “Een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, maar zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen” (Joh. 10:4-5). Deze trouwe volgers noemt de Heer dan ook ‘Zijn eigen schapen’.

De grote Herder der schapen zegt, staande voor Pilatus: “Een ieder die e uit de waarheid is, hoort naar Mijn stem” (Joh. 18:37c). Wie wedergebo­ren is door het levende en blijvende Woord van God, is uit de waarheid (1 Petr. 01:23) en kan dus in principe de stem van de Herder leren kennen. Dit leren kennen van Zijn stem komt vooral tot stand door het lezen van Gods Woord, de Bijbel. En die stem is niet alleen in de vier evange­liën te horen, maar door de hele Schrift heen, want die getuigt immers van Hem. Eén van de eerste dingen die de Heer deed na Zijn opstanding was Zijn discipelen het verstand te openen “zodat zij de Schriften konden begrijpen” (Luk. 24:45). En die Schriften betroffen toen alleen nog maar het Oude Testament.

De Heer wil dat vandaag nog evenzo doen! Berust er niet in als het Woord bij u niet binnen kan komen of begrepen kan worden. Als u slaperig wordt bij het lezen of als er andere belemmeringen zijn. Spreek er over met een voor u betrouwbaar persoon en laat u zonodig bevrijden.

Gods Woord is betrouwbaar

Pas ook op voor negatieve beïnvloe­ding over de Bijbel. Geloof niet zom­aar de verhalen over onbetrouwbaar­heid of dat het grootste deel van de Schrift tijdgebonden zou zijn. Zelfs in de regionale dagbladen wordt daar tegenwoordig al over geschreven. Iemand merkte hierover op: ‘De aloude en vrijzinnige opvattingen, die tot doel hebben het openbarings- karakter -en daarmee de goddelijke zeggingskracht- van de Heilige Schrift te ondermijnen, krijgen in onze dagen een nieuw jasje aan en worden op professionele wijze in de media gepresenteerd. De massale aanval op Gods Woord is begonnen en vele christenen zullen de komen­de tijd op hun geloofsfundamenten staan te trillen’.

Ook de gedachte dat de profeten de stem van de Heer niet goed zouden hebben verstaan, omdat ze de Heilige Geest nog niet ontvangen hadden. Als dit waar zou zijn, hoe zou dan de apostel Paulus aan Timótheüs kunnen schrijven: “Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust” (1 Tim. 03:16-17)? Dit stond trouwens ook vast voor de Heer Jezus en de andere Bijbelschrijvers, anders zou­den in het Nieuwe Testament niet circa 900 verwijzingen staan uit het Oude Testament!

God heeft de gelovigen geen boek gegeven dat onbetrouwbaar is en door mensen gecorrigeerd moet wor­den. Het is de absolute waarheid die God ons geeft en welke door de Heilige Geest verstaan dient te wor­den. De mens heeft niet het recht er van alles bij te maken of weg te laten. Dat is de duidelijke waarschu­wing die de Schrift zelf geeft en waarvan het goed is om dit eens tot ons door te laten dringen. De volgen­de Schriftplaatsen spreken daar dui­delijk van: (Deut. 04:02; Deut. 12:32; Spr. 30:06; Matt. 05:17-19; Luk. 16:17; 1 Kor. 04:06; 2 Joh. 01:07-09; Openb. 22:18-19). De waarheid liefhebben, en tegelij­kertijd twijfelen aan de betrouwbaar­heid van de Bijbel, lijkt mij ook een onmogelijke zaak.

Het Woord van harte liefhebben

Is de waarheid liefhebben, dan met dwang de Bijbel lezen en min of meer van buiten leren? Neen, want het is in de eerste plaats een zaak van het hart. Wie echter de waarheid liefheeft zal zeker blij zijn met alle vrije tijd die er is om in Gods Woord te lezen, het te onderzoeken en, onder de leiding van de Heilige Geest, te bestuderen.

David zegt in Psalm 27 vers 4 (Ps. 027:004): “Eén ding heb ik van de Here gevraagd, dit zoek ik; te verblijven in het huis des Heren al de dagen van mijn leven, om de liefelijkheid des Heren te aan­schouwen, en om te onderzoeken in Zijn tempel”. David deed dit niet omdat hij als koning toch wel de Schriften moest kennen, maar dit was zijn diepste hartsverlangen. Hij had als koning waarschijnlijk een druk leven, maar dit zocht hij, want hij wilde de liefelijkheid van de Here aanschouwen.

Zo zegt hij ook: “Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters; maar aan des Heren wet zijn welgevallen heeft, en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht” (Ps. 001:001-002). Daarin vond David de weg ten leven en aanschouwde hij de liefelijkheid des Heren. Dat was zijn gezindheid, zijn levensnorm, zijn bijzondere grote liefde tot de waar­heid en tot de Spreker van die waar­heid.

Bij deze liefde, die bij ons opgewekt en bekrachtigd wordt door de liefde van God zelf, die ons kan behouden in de zwaarste tijd die er ooit geweest is, past ook alleen maar deze gezindheid. Hierbij behoort een bre­ken met alles wat de wereld biedt en in de wereld is, want de gehele wereld ligt in het boze, zegt

1 Johannes 5 vers 19 (1 Joh. 05:19).

Dat betekent natuurlijk niet dat we uit de wereld wegtrekken, maar er zijn als een vreemdeling en bijwoner, zoals de vader der gelovigen, Abraham (Heb. 11:13)- We behoren ons werk te doen in de wereld, maar zijn dood voor alle goddeloosheid, zonde en spotternij, die rondom ons heersen. Daar middenin, plichtsge­trouw en met aandacht het werk doen, met in het hart die liefde tot de waarheid, die je in alle situaties zal behouden. Vast en zeker!

De Geest der waarheid

Hoe kunnen we nu zeker weten wat wel en wat niet waar is? Het Woord der waarheid, het evangelie, zoals het door de Heer zelf verkondigd is en op betrouwbare wijze is overgeleverd, door hen die het gehoord heb­ben en later op schrift gesteld (Heb. 02:03), is door de eeuwen heen met een laag vuil bedekt van menselijke lerin­gen, interpretaties, verdachtmakin­gen, veronderstellingen, natuurlijke verwachtingen en uitleggingen, enz. De geweldige belofte is echter dat in deze tijd de volle waarheid aan het licht zal komen, door de Heilige Geest.

De Heer Jezus zegt van het werk van de Trooster, de Geest der waarheid: “Hij zal u de weg wijzen naar de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toe­komst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u ver­kondigen” (Joh. 16:13-14).

Zij die de waarheid van harte liefheb­ben, zullen door de Heilige Geest geleid worden in de volle waarheid. En alles wat de toekomende tijd betreft zal Hij openbaren.

Als Johannes schrijft over de verlei­dingen en misleidingen door de anti­christelijke geest, zegt hij van de Heilige Geest: “Gij echter hebt een zalving van de Heilige en gij weet dat allen. En wat u betreft, de zalving die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u, en gij hebt niet van nodé dat iemand u lere; maar, gelijk zijn zalving u leert over alle dingen, en waarachtig is en geen leugen, blijft in Hem, gelijk zij u geleerd heeft” (1 Joh. 02:18 en 1 Joh. 02:27).

De Geest gedoopte mens is een gezalfde, en de grote Leraar, de Geest der waarheid, werkt van bin­nen, overtuigend wat de volle waar­heid betreft.

“Ik ben met u al de dagen…”

Dit zijn grote en kostbare beloften, waardoor het voor de gelovige indivi­dueel en als gemeente mogelijk is de toekomst onbevreesd tegemoet te gaan. We behoeven niet beangst te orden voor alles wat komen gaat, maar blijven rustig vertrouwen op de leiding en de onderwijzing van de Heilige Geest. Ook al zou het uit kunnen lopen op vervolging en bero­ving van het leven, zoals we kunnen lezen in Openbaring 13 vers 7, (Openb. 13:07) waar­over het beest staat: “En hem werd gegeven om tegen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwinnen”. Of zoals Daniël het door de Geest heeft opgeschreven: “Ik zag, dat die horen strijd voerde tegen de heiligen en hen overmocht, totdat de Oude van dagen kwam en recht verschaft werd aan de heiligen des Allerhoogsten en de tijd naderde, dat de heiligen het koningschap in het bezit kregen” (Dan. 07:21-22).

Dat speelt zich dus af, vlak voor de wederkomst van de Heer (zie Openb. 20:06). Zeer belangrijk is het dus dan toch te blijven geloven en volharden dat God en Jezus op de troon zijn. Niet Satan heeft het laatste woord, maar de Heer! En ter bemoediging zegt Hij dan ook: “Mij is geven alle macht in de hemel en op de aarde. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld” (Matt. 28:18b-20).

De Here beschermt de zijnen

Nog veel is er over dit onderwerp te zeggen en nog veel zal er geopen­baard worden naarmate de eindtijd vordert. Dat is de belofte die de Schrift zelf ons geeft (zie Dan. 12:09-10; Openb. 10:04).

Er worden vele beloften gegeven, zowel in het Oude- als in het Nieuwe Testament, hoe de Heer Zijn volk in deze tijd zal leiden, ondersteunen en behoeden. Ik wil in dit verband nog enkele verzen aanhalen uit Psalm 34, waar boven staat: “De Here beschermt de zijnen”

Vers 5: “Ik zocht de here en Hij antwoordde mij, Hij redde mij uit al mijn verschrikkingen”.

Vers 8: “De Engel des Heren legert zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen”.

Vers 10: “Vreest de Here, gij, Zijn heiligen, want wie Hem vrezen, hebben geen gebrek”.

Vers 18: “Roepen zij, dan hoort de Here, en Hij redt hen uit hun benauwdheden”.

Vers 20: “Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardige, maar uit die alle redt hen de Here”.

In Psalm 103 vers 11 (Ps. 103:011) lezen we: “Maar zo hoog de hemel is boven de aarde, zo machtig is Zijn goedertierenheid over wie Hem vrezen”.

In de eindtijdbrief van Paulus aan de Thessalonicenzen schrijft hij: “Maar wèl getrouw is de Here, die u ster­ken zal en u bewaren voor de boze” (2 Thess. 03:03)

Tot besluit de geweldige woorden van de broeder des Heren, Judas, vers 24 en 25 (Judas 01:24-25): “Hem nu, die u voor struikelen kan behoeden en onberis­pelijk doen staan voor zijn heerlijk­heid in grote vreugde, de enige God, onze Heiland, zij door Jezus Christus, onze Here, heerlijkheid, majesteit, kracht en macht vóór alle eeuwigheid, èn nu èn in alle eeuwig­heden! Amen”.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

In deze nieuwe rubriek belichten wij feiten en gebeurtenissen waar wij in onze dagen mee geconfronteerd wor­den. Allerlei dingen waar wij via de media kennis van kunnen nemen of waarvan wij horen of over lezen, worden, zoals de titel al aangeeft, in ‘geestelijk licht’ geplaatst. Dat wil zeggen vanuit onze huidige geloofsvi­sie, die bepaald wordt door Gods Woord en Gods Geest, van commen­taar voorzien. Uiteraard is de kennis en het inzicht die wij thans hebben nog niet volledig, maar nog steeds groeiende, totdat wij uiteindelijk de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus zullen bereiken. Maar het ‘geestelijke licht’, wat wij nu al door genade mogen bezitten, over alles wat met ons leven en functioneren te maken heeft, willen we graag met onze lezers en lezeressen delen, (red.)

Geestelijke vernieuwing

In zijn onlangs verschenen boek “G. B. J.’s Kijk op zijn tijd’ van Mr. G. B. J. Hilterman, de bekende radio- en tele­visiecommentator en publicist over politiek en wereldgeschiedenis, schrijft hij hoe kerkhervormers zich vaak zagen als ‘zuiveraars’ maar zelf ook vaak weer een leer ontwikkelden die dan door anderen weer werd aan­gevallen. Het gevolg was dat de wer­kelijke betekenis van Gods woord ondanks deze ‘zuiveringen’ toch weer verborgen bleef achter eigen ‘inter­pretatie, traditie en misbruiken’ (blz. 213). Voor een waarachtig kind van God is het duidelijk dat Gods woord alleen door de Heilige Geest tot leven komt, waardoor de werkelijke beteke­nis wordt onthuld.

Niet voor niets zegt Paulus dat ‘de letter doodt, maar de Geest levend maakt’. Maar ook als Gods Geest ons nieuwe dingen laat zien, of als wij op bepaalde punten onszelf corrigeren, blijft bescheidenheid op zijn plaats, dat wil zeggen in onze visie die wij over bepaalde dingen hebben, zijn vaak altijd nog restanten aanwezig van eigen interpretatie, al of niet mede beïnvloed door die van ande­ren. Flarden van wat wij uit traditie hebben meegekregen zijn soms nog niet geheel verdwenen. Hetzelfde geldt (onbewust wellicht) voor misleidingen uit het rijk der duisternis. Een voortdurend achtgeven op het grote belang van een doorgaande hernieu­wing in ons denken is daarbij van belang. Geestelijke groei en ontwikkeling is daarom een absolute must ’ voor ieder kind van God. Wil het ‘beelddrager van Christus zijn’ er helemaal uit gaan komen, en daar richten wij ons op, dan is een proces van doorgaande geestelijke vernieu­wing in ons leven zich bezig te vol­trekken.

Het kwaad in ons

‘Het kwaad heeft in het zicht van het aar 2000 niet alleen magistraten en prelaten in de ban, maar zelfs onder­zoekers die gewoonlijk door een microscoop turen’. Zo schrijft Simon Rozendaal in een uitgebreid omslag­artikel in ‘Elsevier’. Hij haalt dan de bioloog Leyell Watson aan die in zijn recente boek Dark Nature schrijft: ‘Mijn intuïtie zegt mij dat ‘het kwaad’, met al zijn donkere en drei­gende kanten, onontkoombaar is. Het is het zwarte gat van de natuur. Als je er te dichtbij komt, word je in een andere werkelijkheid gezogen, waar alle regels anders zijn’.

Rozendaal merkt dan op: ‘Die verge­lijking heeft wel wat. Een ‘zwart gat is een door zijn eigen zwaartekracht geïmplodeerde ster. Alles wat in de buurt van zo’n gat komt, wordt onherroepelijk naar binnen gezogen, zelfs het licht kan niet ontsnappen. Een zwart gat is duisterder dan de diepste nacht en onttrekt zich aan de natuurwetten’. ‘Als het waar is, dat het kwaad het ultieme Zwarte Gat is dat alles en iedereen opslokt wat te dicht in de buurt komt, kan men elk mens een handlanger van de duivel worden. Dan is er geen principieel verschil tussen enerzijds Mengele, Hitler, Stalin, Mao, Sadam Hoessein, Idi Amin, Jack de Ripper en Gilles de Rais, en anderzijds ons, de brave burgers die al blozen als we niet hele­maal de waarheid vertellen aan de fiscus’.

Deze en andere opmerkingen zijn in feite miskenningen van het geweldige feit dat God de mens goed en vol­maakt geschapen heeft. We kunnen dan ook niet stellen dat het kwaad in ons is, maar dat het kwaad in ons is gekomen. De oorzaak was dat de dui­vel -de veroorzaker van het kwaad- de mens verleidde. Daardoor is echter geen definitieve situatie ontstaan. Zou dat wel het geval zijn, dan zou de duisternis sterker zijn dan het licht, maar dat is gelukkig niet het geval!

Doorgeestelijke (weder)geboorte kan de mens het rijk der duisternis verla­ten en het Koninkrijk Gods binnen­gaan. Dit Koninkrijk is het Rijk van het Licht (“God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh. 01:05b). Het Godsrijk zal dus niet in het ‘zwarte gat’ verdwijnen, maar uit­eindelijk als triomferend uit de bus komen.

3000 jaar Jeruzalem

Het 3000 jarig bestaan van de stad Jeruzalem wordt dit jaar op grote schaal gevierd. Zowel Joden als vele christenen hechten grote betekenis aan het feit dat deze stad 3000 jaar geleden door koning Salomo werd gesticht.

Het is immers het Jeruzalem waar de Bijbel vele malen over spreekt als de ‘stad Gods’ met de tempel als de plaats waar God woonde. Nu is momenteel de tempel niet meer aan­wezig, maar velen zien uit naar de herbouw van de tempel. Maar is het wel zo belangrijk of en wanneer de tempel herbouwd wordt en waar pre­cies? Gaat men daardoor niet voorbij aan de opgaande lijn in het plan van God?

Toen Jezus in gesprek was met de Samaritaanse vrouw (Joh. 4), vroeg deze op een gegeven moment waar de plaats van aanbidding was. Het antwoord van Jezus was duidelijk. Hij bracht naar voren dat de plaats van aanbidding niet belangrijk was, ook Jeruzalem niet, maar wel de wijze waarop, want de ‘waarachtige aanbid­ders zullen de Vader aanbidden in geest en in waarheid’. Zulke aanbid­ders zoekt God!

De eerste christenen hadden dit heel goed begrepen. Paulus bijvoorbeeld zei het al in Athene: “God woont niet in tempels met handen gemaakt” (Hand. 17:24). Wij vormen zelfde tempel Gods: “Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?” (1 Kor. 03:16).

Hetzelfde geldt voor de betekenis van Jeruzalem. “Wij zijn genaderd tot het hemelse Jeruzalem” (Heb. 12:22). “Het hemelse Jeruzalem is onze moe­der” (Gal. 04:26).

 

Weest niet bezorgd over uw leven door Tineke Annotee

(Matt. 06:25-34)

 

In Exodus 15 vers 22 en 23 (Ex. 15:22-23) kunnen we lezen dat het volk van God drie dagen door de woestijn trok zonder water te vinden. Zo kan het ook in onze tijd voorkomen dat het volk van God maar moeizaam water (leven) vindt.

In Exodus zocht het volk naar water, niet naar God. Ze waren afhankelijk van hun dorstprobleem, in plaats van afhankelijk te zijn van hun God. En – let op- het water wat ze vonden was bitter!

Het kan voorkomen dat ook wij den­ken dat we afhankelijk zijn van ons probleem. Van de oplossing ervan, en als die dan gezocht wordt in de verbetering van onze omstandighe­den zonder Jezus te raadplegen, dan zal ook blijken dat het ‘water’ bitter is als wij ervan drinken.

In vers 24 van het genoemde hoofd­stuk kunnen we lezen dat God aan Mozes een stuk hout aanwijst. Dat lag er dus al! Nadat Mozes dat stuk hout in het water heeft gegooid is het drinkbaar goed water geworden. Het hoefde dus alleen maar aange­wezen te worden.

In Matteüs 6 vers 21 (Matt. 06:21) zegt de Heer: “Waar uw schat is daar zal ook uw hart zijn”. En: “Verzamelt u geen schatten op de aarde”. Jezus zegt ook nog: “U kunt geen twee heren die­nen, want er komt een dag dat je de een zal gaan liefhebben en de ander zal gaan haten”. En dan gaat Hij ver­der met: “Daarom zeg Ik u, wees niet bezorgd over uw leven, kleedt het niet zelf, voedt het niet zelf, zaait niet, maait niet, brengt niet bijeen, laat u Vader u voeden en kleden. Hij zal u veel meer kleden en voeden dan de bloemen en de dieren in het veld, want u gaat ze verre te boven”’ Eigenlijk is de vertaling daarvan: ‘Stop nu eens met al die drukte om je aardse schatten. Laat de Heer, laat Hij jouw schat zijn. Zoveel zorgen, terwijl er een Vader in de hemel is die voor Zijn kinderen wil zorgen’. Mag Hij wel voor ons zorgen? Is Hij niet gebonden door onze bezorgd­heid? Bezorgdheid gaat zelf verzame­len. Als wij vanuit onszelf gezond­heid zoeken dan zullen wij genezing willen verzamelen. Is blijdschap onze schat dan verzamelen wij vreugde. Is de aanraking van God onze schat dan zullen wij ervaringen verzamelen.

Wees niet bezorgd, wandel met Jezus uw Koning. In Hem hebt u al wat u begeert en Hij is bij machte oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen. Zoek niet naar allerlei oplossingen. Zoek Jezus! Dan verzamelt u schatten in de hemel. Heerlijk om ons geen zorgen meer te maken, wetende: God zorgt voor ons! En is het dan niet onze verant­woordelijkheid alles aan Hem over te laten?

Terugkomende op het volk Israël zien wij dat de dorst zich openbaarde toen zij niet met hun God wandelden. Laten wij danken als wij in een situatie komen waarin wij weer dorst hijgen dan moeten wij weer naar de Heer gaan. Hij kan zich dan weer openbaren aan ons. Zeggen dat Hij er steeds al was. Zoals het hout dat er al die tijd was geweest. God hoef­de het alleen maar aan te wijzen. Laten wij alles wat tot bezorgdheid leidt brengen bij de Heer. Ook al hebben wij Hem zelf buiten spel gezet met onze gebondenheid aan bezorgdheid. Maar daarvan kunnen we ons bekeren. Dan zijn er voor ons geen twee heren meer, maar erken­nen de enige echte Heer van ons leven. Hij kan alle dorst lessen en weet wat wij nodig hebben. Hij zorgt voor ons!

 

 

Snel door Cees Maliepaard

“Voorts, broeders, bidt voor ons dat het woord des Heren snelle voort­gang hebbe en verheerlijkt worde, evenals bij u…” (1 Thess. 03:01).

Het woord van de Heer zal zich snel kunnen ontwikkelen bij men­sen die zich voor dat woord ope­nen en die zich uitstrekken naar de versterkende ontwikkelingen binnen de mogelijkheden van dat woord.

Maar wat is snel? Met snel wordt hier beslist niet bedoeld: opper­vlakkig of vluchtig. Het woord van God zal een grondige uitwerking in onze levens hebben – dat aller­eerst! Maar als mensen vanuit hun hart voor Jezus kiezen en zich daarmee door de woorden Gods gedragen weten, zal het woord van de Heer hen relatief snel tot ‘zonen Gods vormen.

Waar dit woord voor ieder duide­lijk waarneembaar hun leven ver­anderd heeft, zal dat buitenstaan­ders ongetwijfeld opvallen. En dat zal de snelle voortgang van het woord Gods in evangeliserende zin, zeker ten goede komen. Als de woorden Gods verheerlijkt wor­den, betekent dit dat de Vader verheerlijkt wordt – en wel vanwe­ge de verwezenlijking van Zijn gedachten in de mens die Zijn beeld draagt.

 

Het geheim van het gemeente-zijn door Evert Jan van de Kamp

‘Het is een onaangename waarheid dat godsdienst iets gevaarlijks kan zijn. Elke religie heeft een kern van onverdraagzaamheid in zich, omdat ze uiteindelijk altijd onderscheidt tussen wit en zwart’. Dit commen­taar schreef Agnes Amelink in Trouw, toen eind vorig jaar de 25- jarige student Jigal Amir meende als ‘zijn heilige plicht’ en ‘in opdracht van God’ premier Rabin van Israël te moeten neerschieten.

Ik ben niet zo gelukkig met het woord religie; alles zo’n beetje op één hoop. Liever spreek ik over het terrein van geloof in God. In dat gebied krijg je wel gauw het etiket onverdraagzaam opgespeld, terecht of onterecht. Het wit-zwart schema ligt om de hoek.

Verdraagzaam

In het blad ‘Woord en Dienst’ van de Samen op Weg-kerken trekt de Hervormde predikant Doede Wiersma uit Oenkerk van leer tegen charisma­tische gemeenteleden. Zij oefenen als zachtmoedige tirannen een ware terreur in gemeenten uit. Hij baseert zijn uitspraak op twintig jaar gemeentewerk in vier verschillende plaatsen. ‘Charismatische gelovigen zijn onverdraagzaam. In de ‘charis­matische regenbuien’ zitten hagel­stenen die grote schade aanrichten. Te pas en te onpas wordt de naam van God of Jezus in de mond geno­men. Men dweept met gebedsgene­zing en de eeuwige geloofsblijdschap’.

Op deze manier gaat Wiersma nog een poosje door. Pas wie schrijft voor Amnesty, zich voor het milieu inzet of de honger bestrijdt mag opwek­kingsliederen zingen. Gelukkig toch wat humor.

Nu kunnen we deze woorden schou­derophalend naast ons neer leggen, maar als dit een beeld is van ‘pink- stergelovigen’ waar of niet waar, dan mag het ons toch aanzetten tot nog meer zorgvuldig denken en hande­len.

Een voorganger uit het ‘volle evange­lie’ deelde zijn zorg omdat enige gemeenteleden na ervaringen elders nogal ongenuanceerd eisten: Precies zo moet het ook bij ons in de gemeente en…. meteen!

Het leiderschap in zijn gemeente staat open voor de werken van de Geest van God. Hij geeft echter te kennen met deze (af) dwingende manier van doen moeite te hebben. Zonder meer toegeven zou een ver­draagzaamheid zijn met uiteindelijk schade voor het geheel van de gemeente. Een ‘zo moet het niet lieve mensen’ heeft dan de schijn van onverdraagzaam te zijn.

Soms lijken we onverdraagzaam. Maar iemand die bijvoorbeeld meent dat voorechtelijke gemeenschap wel kan of vindt dat een homoseksuele relatie binnen de gemeente mogelijk, moet zijn, zal begrip hebben op te brengen voor een gemeente die bij­bels wil denken en daarover dus andere gedachten kan hebben.

Op een dag komt een jongere met verlangen naar het eeuwige leven naar Jezus toe. De Heer laat duide­lijk merken dat Hij van deze jonge kerel houdt (Mark. 10:17-27). De jon­gen kan echter op dat moment het prijskaartje verbonden aan zijn wens niet honoreren. Jezus laat hem gaan. Onverdraagzaam? Mogelijk heeft die jongen dat zo ervaren. Jammer dan, maar aan het prijskaartje van de Heer kan niet getornd worden. De Heer toont hem immers de weg ten (eeuwige) leven.

Er is ‘levend water’ of te wel inzicht door de Heilige Geest nodig om dat te vatten.

Het Lichaam van Christus

Alleen een beter begrip uit de Bijbel van het Lichaam van Christus, ereti­tel van de gemeente, kan ons allen verder helpen. Aan dat begrip blijkt in de praktijk van gemeente-zijn nog weleens wat te schorten. Dat is te betreuren, want dat leidt logischer­wijs tot een minder functionerende gemeente als Lichaam van Christus. De in 1994 overleden dr. W.C. van Dam zegt in zijn laatste boek ‘De Nieuwtestamentische gemeente’ (uitgave Kok Kampen) hierover een aantal markante dingen.

In het eerste deel vraagt hij zich af wat voor beeld de Bijbel geeft van de gemeente als Lichaam van de Heer.

Vraag van dr. Van Dam is: Wordt de gemeente in de Bijbel met een lichaam vergeleken of als een lichaam opgevat? Zijn conclusie luidt dat je niet van een of-of maar van een zowel-als moet spreken. De eerste brief aan de Korinthiërs (vooral hoofdstuk 12) en de Romeinenbrief (hoofdstuk 12) dra­gen meer het gelijkenis-karakter, de gemeente bestaande uit leden. De gemeente kan worden vergeleken met een uit leden bestaand lichaam. In de brieven aan de Efeziërs en de Kolossenzen gaat het om de onder­geschiktheid aan het Hoofd Christus. Hij beschikt over Zijn lichaam, van Hem hangt de groei en de voeding van het lichaam af (Ef. 04:16 en Kol. 02:07 en Kol. 02:19). De nadruk valt zowel op de verscheidenheid van de aan ieder toebedeelde gaven des Geestes als op de eenheid van de gemeente van Christus Daarvoor zijn de begrippen lichaam en leden nodig. Beide aspec­ten willen ons brengen tot het juiste verstaan van het wezen van gemeen­te-zijn. Het gaat om de rechte relatie van de gemeente tot Christus.

De gemeente, het Lichaam van Christus, is geen organisatie en is meer dan een organisme.

(Organisme is trouwens een begrip uit de biologie).

Heilshistorisch is het Lichaam van Christus sterk gebonden aan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Van Dam: ‘ De gemeente is primair de in charismata (Geestesgaven) zich uitende presentie van de gekruisigde en opgestane Heer. De gemeente is een gebeuren dat van God, Christus en de Geest uitgaat’.

Doede Wiersma is er dus niet klaar mee als hij te simpel stelt dat charismatici aan ‘hyper-individualisme’ lij­den. Ik durf te stellen dat juist cha­rismatische christenen het belang van het begrip Lichaam van Christus, de gemeente, steeds beter gaan verstaan.

In de gemeente hebben we naar elkaar toe te leven en verdraagzaam te zijn zonder in het bekende com­promis te verzanden.

Net als wij zal Wiersma vanuit de Schrift zich diep hebben te bezinnen over het geheim van werkelijk gemeente-zijn, Lichaam van Christus.

In die weg ontdek je tevens hoe groot de rol van de Heilige Geest en de gaven van de Geest daarin zijn. De Geest maakt levend. In onze tijd merken we dat steeds opnieuw. Daar kom je achter als je het wezen van Lichaam des Heren-zijn gaat beleven en onderscheiden. Dat is opdracht.

De functionerende gemeente

Het tweede deel van dr. Van Dams boek gaat over de plaats van de gemeente: De gemeente en haar Heer, de gemeente en de Heilige Geest, de gemeente en haar opdracht. Kortom, het gaat over de functionerende gemeente. We verlangen allen naar een bijbels functionerende gemeen­te, een gemeente vol geloof en de Heilige Geest, een volk dat voluit leeft uit Woord en Geest.

Paulus tekent (in 1 Kor. 12:13) een volk dat door de Geest tot één lichaam wordt samengevoegd. Tot één lichaam gedoopt, in één Geest gedrenkt.

Van Dam wijst er op dat Joden, Grieken, vrijen en slaven door de Geest worden ingelijfd in het lichaam. In zijn uitleg heet dat de Geestesdoop. Ik denk dat deze exege­se juist is. De Geest gedoopte krijgt een plek in het lichaam om daarin als levend lid te functioneren (1 Kor. 12:18). Dat is zo fundamenteel dat de apostel in Romeinen 8 vers 9 (Rom. 08:09) zegt: “Indien iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe”.

Het wil niet zeggen dat je dan Christus in het geheel niet kent, maar dat je niet op Bijbelse wijze, zoals de Heer het bedoelt, door de Geest functioneert in het lichaam. In zijn commentaar zegt J. E. van den Brink: ‘De tegenstelling in de tekst is niet: gelovig of ongelovig, serieus of minder ernstig, maar vle­selijk of geestelijk, zich alleen bewe­gende in de zichtbare wereld of ook in de onzichtbare wereld. Je hebt de Heilige Geest nodig om als nieuwe schepping te functioneren en om te wandelen in de hemelse gewesten’. De doop in de Heilige Geest is onontbeerlijk. Eerst dan kan God je de plek in het lichaam geven. God zelf stelt het lichaam samen (1 Kor. 12:24). Hij wil dat wij ons persoon­lijk een deel weten van het Lichaam van Christus en dat concretiseren in een plaatselijke gemeente. Dat wordt nog het best uitgedrukt door het begrip ‘je invoegen in de gemeente’. De door de Geest in het lichaam ingelijfde voegt zichzelf in, en wel in de gemeente ter plekke.

Dan zijn we ook lid van de universe­le gemeente van Christus wereldwijd en hebben we een plaats in het hemelse Jeruzalem. Naarmate wij daarvan meer doordrongen zijn kun­nen de naamkaartjes en denominaties op aarde, dikwijls bolwerken van macht en kritiek op de andere groep, gevoeglijk verdwijnen. Muren wor­den lager en lager waar Christus de enige werkelijkheid is.

Als elk lid zijn plaats in het lichaam inneemt kan het Lichaam van Christus gezond worden, naar de wil van de Heer functioneren en in onze tijd een machtig instrument zijn in Gods hand. Neem je de plek in die de Heer je aanwijst in Zijn lichaam, dan is er geen concurrentie in de gemeente. Je komt zelf in het Lichaam van Christus tot Gods doel. Maar ook je metgezel, het andere lid. Het verdragen van elkaar krijgt de diepte van elkaar dragen. Het lichaam komt tot volheid.

We ervaren dat het lichaam één is, als Christus (1 Kor. 12:12, Statenvert.). Christus is zelf het ene lichaam. Het is dus niet zo dat de gelovigen het lichaam vormen maar ze zijn het omdat de Geest de gelovi­gen inlijft in het lichaam.

Van Dam: ‘Zoals God in Christus is, zijn gelovigen in Christus. De gemeente is niet meer in Adam, maar in Christus, ingelijfd in Zijn gekruisigd en opgestaan lichaam’. Het gaat om de eenheid van de Heer en Zijn gemeente. Jezus bidt om die eenheid (Joh. 17:20-21). Dat wil Hij gerealiseerd zien. Als Hoofd wil Hij één zijn met zijn lichaam.

Jezus zegt bijvoorbeeld: “Wie u (de gemeente) ontvangt, ontvangt Mij’ (Matt. 10:40). Dit onderwijs geeft de Heer al nog voordat de gemeente op de Pinksterdag geboren wordt. En omgekeerd tot Saulus van Tarsen: “Waarom vervolg je Mij” (de gemeente – Hand. 09:14).

Zo drukt Jezus zijn eenheid met ons uit. Maar die eenheid is alleen wer­kelijkheid als wij geheel in Hem zijn. Daarom Zijn woord: ‘Blijf in Mij, gelijk Ik in u’ (Joh. 15:04). Dat is de sleutel. Als wij geheel en al in Hem zijn, is Hij geheel en al in ons.

Geen automatisme

Christus behoort dus in ons persoon­lijk en in de gemeente meer en meer gestalte te krijgen. Het ‘Christus in ons’ is wel een Bijbelse gedachte, maar geen automatisme.

De praktijk van de levenswandel met de Heer leert ons dat daarvoor een diep werk van de Heilige Geest in ons nodig is. De Heer biedt ons dat aan. Met een open hart zonder enige angst en weerstand mogen we nog altijd bidden: Veni Creator Spiritus (Kom Schepper Geest). Als we ons het verlangen van Jezus naar die een­heid realiseren, worden we heel voor­zichtig in onze gedragingen. Want een verdeelde gemeente impliceert immers een verdeelde Christus. Da kan niet. Christus is niet gedeeld (1 Kor. 01:13).

Hier ligt het criterium van verdraag­zaam en onverdraagzaam zijn. Waar de identiteit van Christus en het Woord van God wordt aangetast, kan het namelijk alleen nog maar ‘nee’ zijn. Zelfs al schijnt dat onverdraag­zaam. Irritatie en tegenstand zijn lang niet altijd te vermijden zaken. Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen is niet naar de mens. Het brengt lijden met zich mee en zelfs vervolging- Dat voor het functione­ren als Lichaam van Christus de gaven van de Heilige Geest onmis­baar zijn, behoeft geen betoog mee^ Zonder de Geestesgaven gaat het eenvoudig niet.

Er is nog veel herstel nodig. Er kun­nen grote dingen gebeuren.

Een voorganger schrijft: ‘Een nieuwe tijd lijkt aangebroken van meer heer­lijkheid. En dat geeft beweging in de gemeente’.

De zalving van de Heilige Geest in ons leert ons (1 Joh. 02:20-27), de zal­ving van de Geest over ons maakt ons sterk en krachtig (Luc. 04:18; Hand. 10:38). Waar open harten zijn voor de werkingen van Gods Geest wordt geloofsverwachting omgezet in vervulling.

 

Geen ander dan Ik… (gedicht) door Astrid Poldervaart

Geen ander

dan Ik weet

wat het is om

voor iets te vechten.

 

Geen ander

dan Ik weet

hoe het voelt

om gewond te zijn.

 

Geen ander

dan Ik zie

de gedachten

die je overspoelen.

 

Geen ander

dan Ik weet

hoe kwetsbaar

een mens kan zijn.

 

Geen ander

dan Ik gaf

wat jij

tot nu toe miste.

 

Geen ander

dan Ik wacht

totdat jij komt

waar Ik ben.

 

Goed voorbeeld… door Froukje Huis

 

‘Zal ik je even helpen?’, vraag ik Femke (4).

‘Nee, ik kan het zelf!’

Ze spreidt haar jack op de grond uit en steekt haar handjes in de mou­wen. Floep, vliegt het jack over haar hoofd en… ze heeft het aan.

‘Op school geleerd’, vertelt ze. ‘Ik kan de rits ook zelf. Parmantig stapt ze met haar fietsje de deur uit. Ik kijk het kleine hoopje mens na. Wat ze nog allemaal beleven in de toe­komst?

In de garage rommelt Sebastiaan. Ik steek mijn hoofd om de deur: ‘Wat doe je toch?’

‘Ik zoek de hengel’. Ik doe de deur open.

‘Nee’, zegt hij afwerend, ‘ik kan het zelf wel vinden’.

Berustend verdwijn ik maar weer.

Even later komt hij stralend binnen: ‘Zie je wel, ik heb hem al!’

‘t Lijkt nog zo kort geleden, dat ze in de wieg lagen en nu al zo zelfstan­dig.

Hoe zit het met ons, zusters en broe­ders uit het huisgezin van God?

Wederom geboren, begeleid en ge­koesterd in de schoot van moeder, de gemeente. We stonden in de geeste­lijke box te roepen om moeder, die de kamer uit was en al gauw was ze daar om ons te helpen. Maar hoe is het nu? Kunnen we al op eigen benen staan? Hebben we een per­soonlijke omgang met de Heer?

Een wandel in de hemelse gewesten? Kunnen we al zelf eten uit het Woord van God?

Allemaal vragen die ieder alléén maar voor zichzelf kan beantwoor­den. Of… verlangen we er niet naar het zélf te doen? Praat er maar eens over met de Heer.

Zijn doel met ons is, dat we allen de eenheid des geloofs en der volle ken­nis van de Zoon Gods bereiken, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Ook al zou ik af en toe nog graag eens aan ‘moeders’ rokken hangen, ik wil groeien, volwassen worden, opdat het werk van Jezus ten volle uitgevoerd zal kunnen worden door mij die behoor tot Zijn gemeente. Wie wil achterblijven?

 

 

 

 

 

 

1996.05 nr. 381

1996.05 Levend geloof nr. 381

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het was de bedoeling dat ons vorig (april)nummer voor Pasen zou uitkomen, maar door technische pro­blemen bij de drukkerij, kwam het pas een week later gereed. Gelukkig kwamen de artikelen die met het paasgebeuren in verband stonden, toch niet als ‘mos­terd na de maaltijd’, want bij een waarachtig christen is de beleving van de opstandingskracht van Christus niet gebonden aan bepaalde dagen, maar een dage­lijkse werkelijkheid. Overigens komt er een verande­ring in de verschijningsvorm van Levend Geloof. Tot dusver verscheen ons blad iedere maand, behalve in juli- augustus wanneer het blad voor twee maanden gold. Vanaf het juli-augustusnummer zal Levend Geloof voortaan tweemaandelijks verschijnen… maar dan wel in A4 formaat, het meest gebruikelijke for­maat voor tijdschriften. De tweemaandelijkse ver­schijning zal even wennen zijn, maar omdat het aan­tal bladzijden minimaal 32 blijft en de bladzijden dus dubbel zo groot zijn, zal de netto hoeveelheid op te nemen copy zelfs nog toenemen! Het blad zal straks een veel professioneler uitstraling hebben. Maar het is niet de bedoeling er een soort glamourblad van te maken, want aan de inhoud zal niets veranderen! Wij blijven schrijven over de vele facetten van het evange­lie van het Koninkrijk Gods (het volle evangelie) in een voor iedereen begrijpelijke taal. Door deze veran­dering verwachten wij zelfs een verdere groei van het aantal lezers en lezeressen. In de afgelopen tijd is ons uit de vele positieve reakties weer eens gebleken hoe velen de inhoud van ons blad waarderen. In deze eindtijd zijn er gelukkig nog velen die zich niet laten verleiden om water in de wijn te doen of kompromissen aan te gaan, ten aanzien van het evangelie zoals dat door Jezus en de apostelen verkondigd werd. Trouw aan het volle evangelie’ blijft daarom ook in de toekomst het devies van Levend Geloof. En met een variant op wat Paulus schreef in zijn brief aan de Filippenzen zeggen wij: ‘Hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor gaan wij verder!’

 

Kracht om te overwinnen door Gert Jan Doornink

 

Eén van de belangrijkste kenmerken van allen die behoren tot de eindtijd­gemeente zal de funktionering van ‘kracht’ zijn. Kracht die zich uit in overwinning over al wat uit de ver­keerde bron afkomstig is. Vele kin­deren Gods kampen nu nog met een tekort aan kracht, misschien niet als men er over zingt of spreekt, maar wel in de dagelijkse realiteit van het leven.

Bij velen is het slechts bij vlagen zichtbaar dat het nieuwe leven in Christus (wat de overwinnig in zich heeft) geen verborgen aangelegen­heid is, maar dagelijkse werkelijk­heid. Het is uiteraard wel het ver­langen van elk kind van God dat dit gaat veranderen, maar heeft men het er voor over de prijs daarvoor te betalen?

Nu hoeven we niet krampachtig bezig te zijn om te trachten elk moment te overwinnen. Nog afge­zien van het feit dat ons dat toch niet lukt, komen we daardoor in wettisch vaarwater terecht die ons christen-zijn tot een bekrompen aangelegenheid maakt. We sluiten ons dan op in allerlei groepjes, levend met geboden en verboden, en staan afwijzend tegenover ieder die er anders over denkt en niet tot onze kring behoort en onze ziens­wijze deelt.

Het werkelijke evangelie

Maar waar gaat het dan om? Hoe komt de ‘kracht’ die we toch al­lemaal nodig hebben tot ontwik­keling? In de eerste plaats door in te gaan zien dat niet elk evangelie het ware evangelie is, zoals God dat bedoelt. Er is maar één evangelie, dat is het evangelie van het Konink­rijk der hemelen, zoals Jezus dat bracht en later de apostelen. Alleen dat evangelie heeft de Goddelijke kracht in zich om te kunnen over­winnen.

Door de ’toepassing’ van dit evan­gelie wordt de satan ontmaskert en overwonnen, zoals dat tijdens de bediening van Jezus ook gebeurde. Het is het evangelie dat bevestigd wordt door tekenenen wonderen (let wel: tekenen en wonderen zijn op zich nog geen garantie dat het juiste evangelie verkondigd, maar zijn de bevestiging ervan).

Het is ook het evangelie dat in het gewone dagelijkse leven zichtbaar is door de positieve uitwerking ervan. Het ‘getuige van Christus’ zijn blijft dan geen verborgenheid, maar de mensen met wie wij in kontakt komen, merken dan dat wij iets hebben, wat zij missen. Het maakt hen jaloers om ook datgene te gaan bezitten wat ons zo gelukkig heeft gemaakt. En uiteindelijk zal het verlangen bij hen zo groot worden dat ook zij het rijk der duisternis willen verlaten en het Koninkrijk van het licht willen binnengaan.

De gezindheid van Christus

Veel meer dan het spektakulaire, het bijzondere dat we vaak op grote meetings zien, zal dit de kracht van het ware christendom in deze eind­tijd zijn: in het gewone, alledaagse leven tonen wie je bent in Christus. Niet zo gauw op je tenen getrapt zijn, kunnen vergeven, niet bóven, maar naast de ander gaan staan.

Kortom, de gezindheid van Christus openbaren, zoals Jezus zelf de gezindheid van de Vader openbaar­de en het ook verwoordde door te zeggen: “Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig ben en nederig van hart” Matteüs 11 vers 29 (Matt. 11:29).

 

Juist door het evangelie van het Koninkrijk te ervaren en te beleven, komt deze ‘hartsgesteldheid’ meer en meer tot openbaring. Want dit evangelie is een geestelijk evangelie. Het onderkent de ware vijand in de ander die nog niet opnieuw geboren is. Dat wil zeggen: hij ziet nooit de mens zelf er op aan als hij in zonde leeft, ons verkeerd bejegend, vijan­dig doet. Hij weet de ware oorzaak, bindt eventueel de machten in die mens, laat zich leiden door de Geest wat hij ten aanzien van mensen die op onze weg geplaatst zijn moet doen of niet moet doen. Want ook dat laatste kan heel goed mogelijk zijn. Velen menen dat zij altijd direkt met woorden moeten getuigen of de met bijbelteksten klaar moeten slaan, om hen voor Christus te winnen. Dit kan juist averechts werken. Natuurlijk ge­tuigen we ook met woorden van Hem, als we daartoe geleid worden, maar primair is onze houding be­palend, onze levensinstelling.

De kracht van Gods Geest

Het is daarom ook geen wonder, dat Jezus vlak voor Zijn heengaan, toen Hij Zijn discipelen opriep een getuige van Hem te zijn, eerst sprak over de ‘kracht’ die zij zouden ont­vangen, wanneer de Heilige Geest over hen zou komen Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08). Het tweede belangrijke kenmerk van de werkelijke overwinning, zoals God wil dat die zich in en door ons leven zal openbaren, is daarom ook het vol zijn van Gods Geest. Dat begint met de doop in die Geest. Het is de kracht van de Geest die in ons werkzaam wil zijn.

Gods Geest hebben we dus nodig. Dat is de échte Geest, die échte kracht in zich heeft. En die de surrogaat-kracht van de vijand te niet doet. Elke vorm van geweld, van manipulatie, van macht en overheersing, zoals de vijand die in zich heeft, zal het af moeten leggen tegenover deze Goddelijke kracht. Zoals in het Oude Testament al in Zacharia verwoord wordt: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen” Zacharia 4 vers 6b (Zach. 04:06b).

In deze eindtijd zal een gemeente ontstaan die de werkelijke kracht van God in zich heeft. Deze ge­meente is nu al in ontwikkeling. Iedereen die het echte evangelie heeft aanvaard en de echte kracht in zich heeft, weet met grote zekerheid dat hij hierbij betrokken is. Grote blijdschap en dankbaarheid vervult zijn leven, omdat de ‘kracht om te overwinnen’ in en door hem meer en meer tot openbaring komt.

 

Genade (gedicht) door Duurt Sikkens

Ik telde eens de dagen van mijn leven,

maar één voor één vielen ze door mijn hand.

Op ’t laatst was het me echt om ’t even

of ik begroef mijn toekomst in het zand.

Het had geen zin meer, de hemel leek van lood,

het landschap van mijn innerlijk was dood.

 

Ik zwierf veel rond door boeken, ‘k heb ze verslonden,

bevoer de zeeën van mijn fantasie,

doch strandde op verraderlijke gronden,

verloor mijzelf in bitt’re apathie.

Daar lag ik, aangespoeld, koud, weerloos, uitgeblust,

werd bijna door de dood in diepe slaap gesust.

 

Een mens kwam langs de vloedlijn aangewandeld,

vroeg in de morgen, ‘l werd al bijna licht.

Hij zag mij liggen, greep mijn beide handen

en keek mij aan met zijn goed en sterk gezicht,

tilde mij op, zette mij uit de wind

tegen een duintop en zei alleen: “Mijn kind”.

 

En toen, boven de golven, kwam de zon op, schitt’rend schoon,

verlichtte mijn gezicht, nog bleek van kou.

Ik keek naar hem, en zag in hem de Zoon,

en knielde neer, aanbad: “U bent mijn leven!”

En ik keek op naar Zijn ontroerd gezicht

en werd onsterflijk naar de sterren opgelicht.

En ik genas, van angst en van mijn diepste pijn,

keerde terug naar mijn oorspronkelijke zijn.

 

Eén Geest met Christus door Jan W. Companjen

 

“Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen” Matteüs 28 vers 18 en 19a (Matt. 28:18-19a). “Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem én tot Here én tot Christus gemaakt heeft, deze Jezus, die gij gekruisigd hebt” Handelingen 2 vers 36 (Hand. 02:36).

Het brood des levens

Bij de komst van Jezus Christus brak er een geheel nieuw tijdperk aan. De engelen zongen: “Vrede op aarde bij mensen des welbehagens”, of zoals de hedendaagse vertaling luidt: “Vrede op aarde die naar Zijn wil leven”. Hieruit blijkt dat er een voorwaarde is om hier op aarde in vrede te leven. Vrede met God en met de medemens. Die voorwaarde is: Eten van de Boom des levens: Jezus Christus. Het Heilig Avondmaal is daar het teken van. “Neemt, eet, dit is Mijn lichaam… en Hij gaf de beker en zeide: Dit is het bloed van Mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden” Matteüs 26 vers 26 tot en met 28 (Matt. 26:26-28).

In hoeveel tekenen en wonderen komt ‘brood’ niet aan de orde? Zie bijvoorbeeld Johannes 6. Dit hoofd­stuk begint met de spijziging van de vijfduizend en gaat vervolgens over op het thema dat Jezus het brood des levens is.

In Handelingen 2 vers 37b (Hand. 02:37b) vraagt de schare: “Wat moeten wij doen, broeders?” In Johannes 6 vers 28 (Joh. 06:28) vragen de discipelen: “Wat moeten wij doen om de werken Gods te mogen werken?” Het antwoord van Jezus is geweldig. In Johannes 6 vers 29 tot en met 59 (Joh. 06:29-59) staat precies omschreven waarom het gaat.

Enkele voorbeelden: Vers 29: “Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem die Mij gezonden heeft”. Vers 35: “Ik ben het brood des levens,

wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten”.

Lees dit bijbelgedeelte eens biddende door en u zult ontdekken of beves­tigd zien dat het bij alles om Jezus gaat. Bij bekering, wedergeboorte, het kiezen voor Jezus, gaat het er om dat Hij woning in ons maakt. Dat wij vervuld worden met de Geest van Christus. Hier geldt het gezegde: ‘Al was Christus duizend keer in Bethlehem geboren, maar niet in mijn hart, dan was ik nog verloren’, dat wil zeggen: Christus moet met Zijn Geest woning in ons maken. Zo niet, dan komen wij als men­sen niet tot het doel zoals God dat bedoeld heeft.

Wij zijn Gods tempel

“Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt, en dat de Geest Gods in u woont?” 1 Korinthe 3 vers 16 (1 Kor. 03:16). Paulus zegt, in 2 Korinthe 11 vers 2 (2 Kor. 11:02): “Met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen”. Niets, totaal niets doet er toe, besneden zijn of niet besneden zijn, gedoopt zijn of niet gedoopt zijn, maar of men een nieuwe schepping is. En allen die zich naar die regel schikken, – vrede en barmhartigheid kome over hen, en ook over het Israël Gods Galaten 6 vers 15 en 16 (Gal. 06:15-16).

Die ‘vrede op aarde’ is voor hen die in Christus zijn een realiteit. Het nieuwe leven van Christus is moge­lijk omdat die Geest ons mede levend heeft gemaakt met Christus en ons mede een plaats heeft gege­ven in de hemelse gewesten, om in de komende eeuwen de overwel­digende rijkdom zijner genade te tonen naar zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus.

De volheid van Christus

Langs die weg zullen wij ook de mannelijke rijpheid, de maat van de volheid van Christus bereiken. “Dan zijn we niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling ver­leidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde, in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus Efeze 4 vers 14 tot en met 16 (Ef. 04:14-16). Eén lichaam, één Geest, één Heer, één geloof, één doop en één God en Vader van allen die in Christus Jezus zijn.

Om tot een werkelijke doorbraak als eindgemeente te komen is het nood­zakelijk dat wij moeten weten dat Jezus ook waarachtig mens was. Vele oprechte gelovigen kunnen, durven of willen niet geloven dat dit zo is. Het aanvaarden, (geloven!), dat Jezus God is, is veel gemakke­lijker. Hij is van boven en wij zijn van beneden.

Dat wij, door de Geest van Christus in ons, eveneens kunnen opwassen tot alle volheid Gods is voor velen een utopie, iets onbereikbaars. Een vrijmoedig ingaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs een levende weg, die Hij voor ons heeft ingewijd, zal wel mogelijk zijn, maar dan moet Jezus eerst weer­komen, is dan de redenering. En een hart, dat door besprenging met Gods liefde, gezuiverd is van besef van kwaad is ook heel moeilijk te aan­vaarden. De mens is en blijft een zondaar, wij als mensen moeten al blij zijn dat wij Iemand hebben die ons onze zonden vergeeft, ja dage­lijks weer…

Maar laten We nu nu dan ook bij deze redenering eens erkennen dat hierin niet doorklinkt de instelling, om te streven naar gelijkvormigheid naar het beeld van Christus. Dat heel de schepping zucht naar het open­baar worden van de zonen Gods is wel mooi, maar onbereikbaar in hun ogen. Om dit te konstateren of te

aanvaarden heb je geen geloof nodig.

Waarom geloof nodig is

Geloof heb je nodig om te realiseren datgene wat voor u en mij is weg­gelegd in Christus, namelijk te aan­vaarden dat God, de Vader van Jezus Christus, maar ook de Vader van u en mij, wil dat wij als gelo­vigen ook zullen opwassen tot zonen Gods. In Christus laat Hij ons zien hoe Hij u en mij als mens gedacht heeft.

Is dat niet geweldig, is dat niet Goddelijk? Voldoet dat niet aan het visioen dat aan Tommy Hicks getoond werd (waarover ik schreef in het januarinummer). Een groot lichaam van Christus, vast gebonden aan deze aarde door allerlei machten en krachten, zodat het lichaam krachteloos was, maar weer op zijn voeten komt te staan.

God liet de mens niet vallen

God schiep de mens ‘Adam’ naar Zijn beeld en Zijn gelijkenis. Door de ongehoorzaamheid van Adam en Eva liep het niet goed af. Adam koos zijn eigen weg, hij zou zelf wel uitmaken wat goed en kwaad was. Nu, kijk om je heen, wat dit voor gevolgen heeft.

En toch liet de Schepper van zoveels goeds de mens niet vallen. Hij blijft geloven in Zijn schepping: de mens. Al direkt na de zondeval liet God weten dat het zaad van de vrouw de kop van de slang zou vermorzelen. Wat de mens betrof, deze voelde zich na de val meteen kaal en naakt. De vertrouwensband was verbro­ken. Dit gehele beeld wordt in het Oude Testament meegedragen. God hield de mens, via de aartsvaders en het volk Israël, vast. Uit dat volk zou de Messias geboren worden. Dan zou alles hersteld worden, de wer­ken van de duivel zouden verbroken worden!

De eersteling van een nieuw volk

Jezus kwam als eersteling van een nieuw volk van God, dat door één Geest tot één lichaam zou uitgroeien. God gaf Zijn geloof in Zijn schep­ping niet op. Hij ging samen met de mens verder! Hij verwekte bij de mens ‘Maria’ een zoon. Deze zou Jezus heten en Hij zou Zijn volk redden van hun zonden. Een nieuwe

Adam met een nieuw begin.

Jezus wist wie Hij was. Vanaf het begin is Hij zeer zeker door moeder Maria geïnformeerd betreffende Zijn Goddelijke en menselijke bestem­ming. De geslachtsregisters van Lukas en Matthéüs spreken een belangrijke taal omdat men wist dat j uit het geslacht van David de Mes­sias zou voortkomen. Zijn verwek­king door de Heilige Geest, met al hetgeen daar omheen gezegd en gezien werd, zal uitvoerig doorge­sproken zijn. Met het gevolg dat Jezus Zijn roeping al op zeer jeug­dige leeftijd ging verstaan. Zijn gesprekken, als twaalfjarige jongen, met de in de tempel aanwezige leraren, waren toen al zo dat die leraren zich verbaasden over Zijn verstand en antwoorden. Ook zijn antwoord aan moeder Maria was klaar en duidelijk: “Wist, gij niet, (na alles watje mij verteld hebt) dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?” Zijn afstamming stond voor Hem vast: Zoon van God en Zoon des mensen. Jezus nam toe in wijsheid, en grootte en genade bij God en de mensen.

Dan komt de tijd, ongeveer 18 jaar later, dat Hij als mens, maar ook als Lam Gods, de weg zal gaan die de ganse schepping verlost van datgene dat door de zondeval (de ongehoor­zaamheid) is aangedaan. Jezus wist wat die keuze inhield. Hij kende ‘de Schriften’ heel goed, Hij ging op weg. Hij stond op en ging naar Johannes de Doper en liet zich dopen.

En zie de hemel opende zich voor Hem. En er kwam een stem uit de hemel: “Gij zijt mijn Zoon, de Geliefde, in U heb Ik mijn wel­behagen!”

Zijn gehoorzaamheid om als laatste Adam alles weer goed te maken werd door de Schepper van alle dingen, meteen bekroond.

Eén Geest met één doel

Vanaf dat moment ging Jezus, samen met de Vader, als mens op weg. Zij werden samen één Geest met één doel: de wereld herstellen van alles waar zij sinds de zondeval onder lijdt. Het was meteen raak met een veertig dagen lange verzoeking in de woestijn. De duivel beloofde Hem alle macht en heerschappij van deze aarde: een koninklijk leven, maar zonder hemelse Vader die enkel goed is. Toen de duivel alle verzoekingen ten einde had gebracht, week hij van Jezus tot een bestemde tijd Lucas 4 vers 13 (Luc. 04:13). En Jezus ging uit over de gehele streek en Hij leerde in hun synagogen. Hij las voor uit Jesaja 61 vers 1 en 2 (Jes. 61:01-02): “De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft om aan armen het evangelie te brengen. En Hij heeft Mij gezonden…” En vers 21 (Jes. 61:21): “Heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld”.

Dat geldt ook voor ons! Ook voor u en mij! God zelf zalfde Jezus met de Geest des Heren, de Heilige Geest Gods, die vanaf het begin voor de

mens bestemd was. Na het vol­brachte werk op Golgotha en Zijn opstanding en verheerlijking, werd Hij, Jezus, de Doper in de Heilige Geest en zalfde de mens met Gods Geest. In Christus werd de mens weer verzoend met God (Lees in dit verband eens Openbaring 3 vers 1 tot en met 6 (Openb. 03:01-06), wat het betekent als de mens weer ‘bekleed’ wordt).

Leidsman en Verlosser

God gaf Zijn Zoon Jezus een naam boven alle naam en heeft Hem, Jezus, gesteld tot erfgenaam van alle dingen. Hij werd en is het Hoofd van het nieuwe volk van God, de Gemeente, het Lichaam van Christus. Hij is gekomen, heeft Zijn werk in volle gehoorzaamheid volbracht en werd door Zijn Zender uitgeroepen tot Here (Leidsman) en Christus (Verlosser) om velen tot heerlijkheid te brengen. Zij die de Here aanhangen worden één Geest met Hem. Want Hij die heiligt en zij die geheiligd worden, zijn allen uit één, dat wil zeggen: uit één Geest geboren.

Voor hen die nog moeilijk kunnen aannemen dat Jezus ook waarlijk mens was, en dat Hij in gehoor­zaamheid daarvoor koos, wil ik nog verwijzen naar Filippenzen 2 vers 5, waar geschreven staat: “(Filip. 02:05) in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof (geen belemmering) heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienst­knecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is ge­hoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem (om die geweldige gehoorzaamheid in alles), ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader” Filippenzen 2 vers 5 tot en met 11 (Filip. 02:05-11).

Gods leven geopenbaard in Christus… en in ons!

Tweeduizend jaar geleden kwam het leven Gods in Christus tot open­baring. Het Woord werd vlees. Laat

dit Woord ook in uw leven openbaar worden, want Gods hele schepping zucht naar het openbaar worden van vele zonen Gods. Jezus heeft daartoe alles volbracht en Hij wil met Zijn Geest in ons méér doen dan wij bidden of beseffen.

Het grote doel is: Christus alles in allen tot verheerlijking van de Vader.

Daartoe heeft Hij Christus gezonden en daarmee duidelijk gemaakt dat Hij nog steeds gelooft in Zijn schep­ping: de mens.

Wij zijn een volk door U geroepen U riep tot leven, U riep tot vrijheid. U, Jezus, Leidsman en Bouwer van de gemeente Gods. Dé bestemming van ons leven, U ons voorbeeld, U het leven… Hoe groots heeft U de waarheid in ‘leven’ omgezet!

 

Muren die uiteenwijken door Truus van Kaam

Dit kunnen we zien als we door een oud stadsdeel wandelen. De scheuren in de muren zijn op sommige plaatsen steeds dieper geworden. Dat kan tenslotte leiden tot het uiteenvallen van de muren.

Wat zegt dit beeld ons?

Hebben wij oog voor zulke zaken of gaan we eraan voorbij?

Als de muren uiteenvallen ligt het bouwwerk op de grond, er resten alleen

nog brokstukken en puin.

Was het verstandig geweest de scheuren te dichten?

Of was het beter als men naar de oorzaak ervan gezocht had?

Bij oude gebouwen duurt het vaak heel lang voor de muren vallen. De

bouwlieden zullen het zeker opgemerkt hebben en waar mogelijk al het

nodige doen om het te voorkomen.

Toch gebeurt het.

Is een met kalk bepleisterde muur bestand tegen de stormen die er tegen­aan beuken?

Wij staan weer op het fundament. Hoe gaan we nu verder?

Zou er ook een kundig Bouwmeester zijn die we om raad kunnen vragen? Laten we het wagen en bidden om Zijn inzicht. Immers, al wat een rechtvaardige onderneemt, gelukt. Hoe gaan we met dit woord om? Geloven we dat alle beloften waar zijn?

De Bijbel leert ons dat alle beloften in Hem vervuld zullen worden. Laat ons dan de handen ineen slaan en aan het werk gaan.

En Hij, de God des hemels, zal het ons doen gelukken!

 

De helm als hoofdzaak door Cees Maliepaard (22) De hemelen

“En neem de helm des heils aan…” Efeze 6 vers 17a (Ef. 06:17a).

Een helm beschermt het hoofd tegen van buiten komend geweld; kogels zullen er op afketsen. In de bouw­en mijnbouwwereld geven veilig­heidshelmen effektieve bescherming tegen vallend gesteente en dito gereedschappen. Door het dragen van een helm wordt hoofdletsel veelal voorkomen, niet in de laatste plaats bij calamiteiten in het verkeer, waar motorrijders in vele gevallen aan het dragen van een valhelm hun leven te danken hebben.

Het heilsplan

Wat is heil, wat houdt het in? Het woord heil heeft meer betekenissen, maar alle in positieve zin. Alleen verknipte geesten konden in de jaren 40 heil van Adolf Hitler verwachten. En zelfs in die neagtieve context ervoeren de nazi ‘s dit heil als nuttig en goed. Als je je heil bij iemand zoekt, denk je het goede bij hem of haar te zullen vinden en daarom neem je in situaties die rampzalig bij je overkomen, graag je toevlucht tot die persoon. Heil heeft te maken met welzijn, het duidt op een leven waar­in alles goed zal wezen, wanneer we ons heil bij de Heer zoeken, geven we daarmee te kennen dat we ons welzijn van Hem af laten hangen, dat we ons richten op het Goddelijk heilsplan, goed en wijs.

Het plan van God heeft van de aan­vang af het heil hoog in het vaandel geschreven gehad. Wie het heilsplan van de Vader alleen als herstelplan kent, ziet slechts een deel van wat God erfmee beoogt. Het herstelplan is immers alles wat zich afspeelt op basis van het het verlossings-, bevrijdings- en herstellingswerk van Jezus Christus. Het is Gods tegenzet op Satans gericht bezig zijn in het ondermijnen van wat God zich als de kroon op z’n schepping heeft gedacht.

Het oorspronkelijke plan van God draaide daar echter niet om – want onze God, die enkel goed is, heeft de zondeval beslist niet uitgevonden. God had puur gedachten van heil, van welzijn van z’n mensen. Van­daar dat Jezus tijdens zijn bediening altijd het welzijn van de mens op het oog had.

De helm des heils

Waarvoor dient de helm des heils in onze geestelijke wapenrusting? Deze is ons gegeven om ons denken te beschermen, opdat we alles net als Jezus kunnen zien. God heeft im­mers gedachten van heil over ons Jeremia 29 vers 11 (Jer. 29:11)., Hij heeft te allen tijde ons welzijn op het oog. Daarom dient er bij ons onmiddellijk een rode lamp te gaan branden, als we gedachten gaan koesteren die met onheil verband houden. Klaarblijkelijk heeft de mens Gods die zichzelf niet in Gods hemel geprojecteerd ziet, geen al te hoge pet op van het Goddelijke heil in onze hedendaagse situatie. Het volle heil wordt door velen dan ook naar het hiernamaals verwezen. Waarmee men dan eigenlijk ontkent dat de ons van Godswege gegeven helm des heils in dit leven werkelijk effektief kan wezen.

Als de Satan ons ‘wijs’ wil maken dat het bij ons toch nauwelijks nog wat voor kan stellen, zal zo’n ge­dachte nooit bij ons aan kunnen slaan. Want als we onze geestelijke welzijnshelm vast op ons geestelijk hoofd geplaatst hebben, kan zo’n zichzelf verwerpende voorstelling van zaken nooit echt overkomen. Daar zeggen we immers ogenblik­kelijk ‘nee!’ tegen. Want we weten dat God goed over denkt, dat Hij puur ons welzijn op het oog heeft. Altijd en overal.

Zijn Goddelijk-goede gedachten van heil over de mens, verdragen zich eenvoudig niet met de geest van verwerping, die van de duivel uitgaat en die de mens in zijn denken fun­damenteel beschadigen wil. We kunnen het ons echt niet permitteren ons zonder helm in dit strijdperk van het leven te begeven. Want onze belagers slapen niet, en daarom zul­len we, elk in onze hemel, voortdu­rend alert wezen op wat zich in ons denken nestelen wil.

Hemels welzijn

Hemels welzijn wordt je niet in de schoot geworpen. Het is wel een kwestie van Goddelijke genade, maar om die te ontvangen is het nodig de helm des heils aan te nemen. Welzijn overkomt je niet, je mag het je toeëigenen. Daartoe worden u en ik door onze God uitgenodigd, wat Paulus verwoordt met het bekende: “neem de helm des heils aan”.

Het heil dat de Heer naar ons toe­brengt, maakt dat we zelf in staat gesteld worden ons welzijn verder uit te bouwen. Het volle heil zoals God zich dat vóór de schepping gedacht heeft, komt binnen ons bereik: we kunnen (net als Jezus) het beeld van de Vader dragen.

Dat betekent, dat wanneer de duivel ons benardt in ons denken, wanneer hij ons probeert te kleineren en te vernederen, wij in de helm des heils een probaat middel hebben ontvan­gen om alle satanische onheils­gedachten verre van ons te houden. De duivelse dumdumkogels, waar­mee Satan ons gedachtenleven splijten wil, ketsen af op de helm van Goddelijk heil. De brokstukken van het gesteente waarmee de machten der duisternis ons te lijf trachten te gaan, missen het vermo­gen zelfs maar deuken in onze geestelijke veiligheidshelm te ver­oorzaken. En calamiliteiten die ons op de geestelijke weg onverwachts een duikeling doen maken, zullen door de valhelm des heils ons nimmer in ons denken kunnen beschadigen.

In Gods hemel is immers enkel heil, puur geestelijk welzijn. En wij dra­gen zoals bekend, het beeld van Jezus Christus meer en meer, dus kunnen we ook in onze hemel hoe langer hoe meer puur geestelijk welzijn verwachten.

Als we werkelijk heilzaam bezig zijn, hebben we met een ieder te al­len tijde het beste voor. Dat bedoel ik dan letterlijk, écht het beste: hemels denken van de bovenste plank! En waarachtig bedoeld voor iedereen – ook voor jezelf dus. Dan gaat het uiteraard over alles wat past in Gods plan met de mens. Je bent derhalve niet iemand bij wie alles altijd maar ten dele is, maar iemand die zich aan het ontwikkelen is van een mens met beperkingen tot een volwaardige zoon van de Vader.

Heilzaam bezig zijn

Het Goddelijk heil dat jou betreft, helpt je heilzaam bezig te zijn naar een ieder die God op je weg brengt. We helpen mensen die ons kwalijk bejegenen, niet de vernieling in (al of niet met welbehagen), maar we po­gen hun beschadigd denkpatroon met gedachten van heil te benaderen, dusdanig dat dat een heilzaam effekt op hun geestelijke bovenkamer hebben zal.

Natuurlijk lukt dat niet altijd, wantje hebt daar wel de medewerking van de mens zelf voor nodig. Wil die dat per se niet, dan kun je wel de strijd aan gaan binden met machten die de menselijke wil aantasten, maar het zou dan best wel eens kunnen zijn dat je als een tweede Don Quichotte, je geestelijke wapenrusting tegen windmolens aan het inzetten bent.

Daarom strijden we niet zomaar voor een ieder die onze levensweg kruist. Dat zou trouwens ook niet kunnen – probeer dat maar eens op zaterdagmiddag in een drukke winkelstraat te praktiseren! Een helm is bovendien een defensief wapen; je pleegt er de vijand niet mee om de oren te meppen! Ook de helm des heils is louter defensief bedoeld.

Satans aanvallen op het denkver­mogen van de mens, worden door het dragen van deze helm op voor­hand tot nutteloze akties terugge­bracht. Dat is zo voor jezelf, maar dat gaat ook op voor een ander. Daarom zullen we er op toezien, dat we onze helm op elk moment op ons hoofd zullen hebben. Zonder Gods gedachten van heil over ons, zijn we kwetsbaar. Zeer kwetsbaar. Maar met dit beschuttende Gods­geschenk mogen we ons onaantast­baar weten in ons hele doen en laten, op elk terrein van ons leven. Onze helm des heils is onmiskenbaar onder alle omstandigheden een van God gegeven hoofdzaak.

 

Het koninkrijk der hemelen door P van der Heijden

een geloofsgetuigenis

“Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabij­gekomen. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet” Jezus tot Zijn discipelen – Matteüs 10 vers 7 en 8 (Matt. 10:07-08).

Broeder en zuster Van der Heijden uit Waddinxveen hebben tijdens hun veelbewogen leven heel wat meegemaakt; waarvan zij tot eer van de Heer en tot inspi­ratie van andere gelovigen, graag vertellen. Hier volgt weer één van hun belevenissen, waaruit blijkt dat het evangelie van het Konink­rijk geen theorie is, maar praktisch beleefd kan worden als wij, geleid door Gods Geest, in geloof en gehoorzaamheid handelen.

‘O, broeder, ik heb het niet meer. Kunt u me helpen?’, vroeg een tot wanhoop gedreven geloofszuster door de telefoon. Ik luisterde naar haar problemen, het waren er vele.

Toen ze wat tot rust gekomen was, kwam ik er achter dat haar vader op sterven lag. Ze moest er niet aan denken dat hij, met bitter­heid in zijn hart tegenover zijn vrouw, zo de eeuwigheid in zou gaan. Zonder verzoening tussen haar vader en moeder. Zij was des te meer verontrust omdat hij een kind van God bleek te zijn. Hij had inmiddels de leeftijd van de zeer sterken bereikt, namelijk 82 jaar. Hij woonde in een grote stad in het zuiden des lands en werd verpleegd in een Rooms Katholiek rusthuis. Het was voor mij ver weg.

Ik vroeg haar of haar vader tot een ‘gemeente’ behoorde. ‘Ja’, zegt ze, zijzelf behoorde ook tot een gemeente.

Ik vroeg haar: ‘Waarom belt u mij dan op?’ ‘Ja’, erkende ze, ‘ik heb overal heen gebeld, maar niemand wil met mij meegaan naar mijn va­der en teneinde raad heb ik aan de Heer gevraagd, wat ik nu moet doen. Ik had geen rust meer, toen ik daar in gebed mee bezig was, kwam u mij in mijn gedachten. Direkt heb ik de telefoon gepakt en u gebeld. Gaat u mee’? ‘O, broeder, help me toch alstublieft, mijn vader kan toch zo niet sterven. Ik heb zo’n angst, mijn man gelooft niet, mijn moeder gelooft niet’. Het was één en al wanhoop.

Wat moest ik doen? Meegaan? Het was een reis niet naast de deur. De familie was mij onbekend, haar vader had ik nooit gezien of gesproken. Van de hele situatie was ik niet op de hoogte. Alleen de wanhopige situatie voor de telefoon, gaf mij diepe bewogenheid over haar toestand. Ik zeg: ‘Ik ga mee’. Ineens kreeg zij verlichting en vatte weer moed. Mijn vrouw en ik baden om leiding van de Heilige Geest.

Het was een lange tocht en in dat rusthuis aangekomen dachten we toch nog met hem te kunnen pra­ten. Maar de gehele familie was opgeroepen om afscheid te nemen van deze man. Zij zaten daar allen om het sterfbed heen, behalve de moeder, om afscheid te nemen van hun vader. Hoe is het mogelijk dat die moeder daar niet aanwezig was.

Er stond voor mij nog een stoel in de uiterste hoek van de kamer, terwijl precies aan de andere kant de zuster ook nog een plaats had gevonden.

Als een vreemdeling zat ik daar, alles was mij onbekend, er heerste een doodse stilte, de patiënt lag in coma. Zoals de toestand zich liet aanzien, kon hij elk moment de laatste adem uitblazen, hij was als het ware hier niet meer.

Onrustig zat ik heen en weer te schuiven met mijn bijbeltje in mijn handen, want ik wist me geen houding te geven. Dat het al zover met de broeder was, had ik aller­minst gedacht. Als ik dat geweten had, was ik niet gekomen. Wat doe ik hier nog, dit is te laat, ik kan die man met geen mogelijkheid meer bereiken. Ik wenste mij zo snel mogelijk de sterfkamer uit. Er zat geen enkel teken van leven meer in.

Terwijl ik zat te bedenken om, zo geruisloos mogelijk, ongemerkt uit de kamer te verdwijnen, schuift daar een schoonzoon zachtjes met zijn stoel naar me toe. De man begint zacht tegen me te fluisteren en zegt: ‘Begrijpt u dat nou mijnheer, mijn schoonmoeder is een serpent van een vrouw en die is nog kerngezond, en mijn schoon­vader was toch zo’n goeie man en die moet sterven. Je kunt wel zeg­gen dat hij door mijn schoonmoe­der is dood getreiterd’.

Toen hij dat zo tegen mij zei en een wanhoop van het onbegrijpe­lijke voor hem in zijn stem had ontdekt, voelde ik op dat moment een kracht in mij varen. Ik werd verbolgen in de geest en riep hardop in de kamer: ‘Wat!?’ De familie moet op dat moment wel ge­schrokken zijn.

Binnen enkele sekonden stond ik naast het sterfbed, greep de han­den van de stervende en begon te bidden. Op hetzelfde moment hoorde ik aan de andere kant van het bed de geloofszuster ook in tongen bidden.

Ik begon de doodsmachten in de naam van Jezus te bestraffen en ik gelaste hen de broeder los te laten en te verdwijnen naar de afgrond. Ik ontbond hen in de naam van Jezus en de kettingen werden verbroken van de machten der duisternis, die hen trachten mee te sleuren naar het dodenrijk. Zo streden we samen in de onzienlijke wereld tegen de machten van satan.

De strijd was hevig. Ik bad: ‘Here Jezus, help!’

Zo zwak als we toen plotseling waren, volkomen afhankelijk, er was niets meer van onszelf bij. Daar stonden we dan. Het was stil in de kamer. Ik riep met luide stem: ‘Broeder, lééf in Jezus’ naam!’ Plotseling voelde ik beweging in zijn arm. We schrokken hevig terwijl de arm omhoog ging en tot onze stomme verbazing roept hij uit: ‘Prijst de Heer, broer!’ Ik zeg: ‘Halleluja, broer!’ Ik vraag hem: ‘Wil je weer leven, broer?’ Hij zegt: ‘Ik wel!’ We begonnen te juichen en de naam van Jezus te prijzen en te danken met elkaar voor dit grote wonder wat God bezig was te voltrekken.

We deden onze ogen open…, waar was de familie gebleven? De kamer was leeg gelopen, iedereen was naar huis gegaan, behalve nog een andere dochter van de broeder. Die zat nog stomver­baasd aan haar stoel genageld en was geheel ontdaan alleen achter­gebleven, niet beseffend wat er allemaal gebeurd was. Ook de schoonzoon, die mij de ellende van zijn schoonvader had inge­fluisterd, was verdwenen. We hadden een kort onderhoud met de broeder en zeiden hem dat we weer terug zouden komen. We vertrokken, en onderweg waren we nog steeds onder de indruk van dit gebeuren.

Korte tijd later belde onze zuster wéér op en vroeg: ‘Wilt u weer meegaan, want mijn vader is uit bed en wil praten’. We gingen opnieuw naar dat rusthuis. We kwamen de ziekenkamer binnen en… wie zat daar naast de ver­pleegster op de stoel? Onze broeder ‘Teo’, want zo was zijn voornaam. Tweeëntachtig jaar, ex-ambtenaar van het gemeente­huis van een grote stad in het zuiden van ons land.

We begroeten hem met: ‘Hallo broer, hoe gaat het?’ Hij zegt: ‘Prima, prijst de Heer’! Nog wat onwenning was hij bezig een maaltijd naar binnen te krijgen. Toen de verpleegster weg was, zei ik tegen hem: ‘Weet je, Teo, dat er bitterheid in je hart is tegen je vrouw?’

Hij bevestigde dit. Wil je, nu dit al­les gepasseerd is, dit belijden voor de Heer van alle genade?’ Hij zei: ‘Ja, broer, dat wil ik, want God heeft zulke geweldige dingen aan mij gedaan, Hij is mij genadig ge­weest’.

Het was toch wel een ontroerend moment, toen hij onder tranen zijn schuld van bitterheid in zijn hart betreffende zijn vrouw, beleed aan de Here Jezus.

Ik zeg tegen hem, nadat dit alles gebeurd was: ‘Nu gaan we je ook nog met olie zalven’. Maar we hadden geen olie bij ons. We vroegen dit aan de dienstdoende verpleegster. Die kon hier geen rechtstreeks antwoord op geven, ging naar beneden om het aan de hoofdverpleegster te vragen. Ze kwam terug met haar en zij vroeg wat de bedoeling was. Ik zei dat er in de Bijbel geschre­ven wordt over het zalven van zieken met olie Jakobus 5 vers 14 (Jak. 05:14). En dat ze dat desnoods zelf kon onder­zoeken.

‘O’, zegt ze, ‘om te bidden’. Ik zeg: ‘Ja’. Zij weg. De andere ver­pleegster komt direkt daarop terug met een abormale grote fles slaolie.

We hadden nog nooit zo’n grote fles gezien, het was naar ons in­zien een literfles.

Ze zegt: ‘Hebt u hier genoeg aan? Ik zeg: ‘Ja hoor, bedankt voor uw moeite’.

Teo werd met olie gezalfd. We baden een gebed voor genezing en we gingen weer huiswaarts. Zo zegt onze zuster: ‘Nu heb ik rust in mijn ziel, want als mijn vader nu heengaat, weet ik dat hij behouden is’. Haar vader heeft nog een tijd geleefd. In een ge­meente ter plaatse werd hij weer liefdevol opgenomen.

Wat hier allemaal gebeurde, stond niet in een dagblad en werd ook niet uitgezonden door de televisie of radio. Maar het is wel opgetekend in de hemel! Ik moet er niet aan denken, als ik hoor of lees over euthanasie, stel je voor. Hier zien we ook weer de bevestiging van Markus 16, dat Jezus zegt: “Drijf boze geesten uit en leg op zieken de handen en zij zullen genezen”. Alles heeft te maken met het geloof en gehoor­zaamheid aan de woorden van Jezus. Ook zien we in dit verhaal weer wat Paulus zegt: “Als ik zwak ben, dan ben ik machtig, door de Heilige Geest. Want dan vermag ik alle dingen in Christus, die mij kracht geeft!”

In die stuntelige, kinderachtige, hulpbehoevende situatie, waarin we verkeerden, deed God grote wonderen. Hij zorgt ervoor dat er niets meer van onszelf bij is en dat we slechts een instrument in Zijn hand mogen zijn. Dan gaat de kracht van God op zo’n schitte­rende, onvoorstelbaar heerlijke wijze in werking, dat alle dingen mogelijk zijn voor degene die gelooft.

En in zijn tweede brief aan de gemeente te Korinthe schrijft Paulus dat God ons de bediening der verzoening heeft gegeven en dat Hij ons het woord der verzoe­ning heeft toevertrouwd 2 Korinthe 15 vers 18 en 19 (2 Kor. 15:18-19). Hem zij de glorie en dankbaarheid gebracht!

God toonde door Jezus heen,

ook in dit geval, dat Hij gisteren en heden dezelfde is, tot in alle eeuwigheid. Als wij maar gehoor­zaam doen wat Hij zegt, laat Hij ons de juiste keuze doen en doet Hij de rest. Niet alleen Markus 16, maar ook Jakobus 5, heeft God ons nagelaten. Zo wil de Trooster, de Parakleet, de Helper, dit is de Heilige Geest, in en door ons wer­ken. Wat een rust en zekerheid voor het volk van God!

  1. van der Heijden

 

Schijn door mij! (gedicht) door Tea keuper Dijk

“Kom spoedig Here!”, wordt gebeden,

“Er is zoveel pijn en zoveel nood.

Uw schepping lijdt aan ziekte en dood

en onrecht wil het recht vertreden”.

 

Wij zien dan op omstandigheden,

Gods vijand toont zijn grimmigheid,

wij raken ’t zicht op Vader kwijt,

die ons laat zien Zijn heerlijkheden!

 

Dank Heer, dat er getuigen zijn,

die van uw wil en werk gewagen,

dat U ons door al ’t leed wilt dragen

en door Uw Geest verdrijft de pijn!

 

Als Hij in glorie zal verschijnen

in Zijn geheiligd, vruchtbaar volk,

zijn die getuigen Hem tot wolk:

Hij wordt verheerlijkt in de Zijnen!

Tea Keuper-Dijk

 

Liefde tot de waarheid in de eindtijd door Wim te Dorsthorst (3)

De gemeente van Jezus Christus zal naarmate de eindtijd vordert echt niet een stil en rustig leven beschoren zijn. De geestelijke wereld is in heftige beroering. De Heer Jezus drukt dit uit met de woorden: “Op de aarde zal rade­loze angst zijn onder de volken vanwege het bulderen van de zee en de branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der he­melen zullen wankelen” Lucas 21 vers 25 en 26 (Luc. 21:25-26). De Willibrord-vertaling zegt het nog begrijpelijker: “Want de hemel­se heerscharen zullen in verwar­ring geraken “.

In Openbaring 12 vers 12b (Openb. 12:12b) lezen we: “Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende dat hij weinig tijd heeft”.

Als de profeet Daniël al deze din­gen in beelden ziet, die op het ein­de betrekking hebben, dan is hij verbijsterd, ontsteld en ziek Daniël 7 vers 28 en Daniël 8 vers 27 (Dan. 07:28 en Dan. 08:27). En dan staat er van die laatste antichristelijke macht, die al­le andere machten neerstoot: “En zijn kracht zal sterk zijn -maar niet door eigen kracht- en op ontstellen­de wijze zal hij verderf brengen, en wat hij onderneemt zal hem geluk­ken; machtigen zal hij verderven, ook het volk der heiligen. En door zijn sluwheid zal hij het bedrog dat hij aanwendt, doen gelukken; hij

zal zich in zijn hart verheffen, en onverhoeds velen verderven. Ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden, doch zonder mensen­handen zal hij vernietigd worden” Daniël 8 vers 24 en 25 (Dan. 08:24-25).

In hoofdstuk zeven waar over de­zelfde dingen gesproken wordt, zij het in andere beelden, lezen we in vers 23: “Dat vierde dier is het vierde koninkrijk, dat op aarde zal zijn, dat verschillen zal van alle an­dere koninkrijken, en dat de gehele aarde zal verslinden en haar zal vertreden en vermorzelen”.

De snelle verandering op aarde

Hoe deze macht met sluwheid, leugen en bedrog in de gemeenten (“het volk der heiligen”) werkzaam tracht te zijn, hebben we al stil­gestaan. Hij doet zich hierbij voor als een engel des lichts, en zijn dienaren -mensen die hij verleidt en verleugend- doen dat eveneens 2 Korinthe 11 vers 13 tot en met 15 (2 Kor. 11:13-15). Onder invloed van de antichristelijke geest zal de toestand op aarde enorm veranderen, zoals we lazen bij Da­niël. Voor de christenen is dit duide­lijk een tweede gevaar want deze wereld zal steeds minder tolerant en vijandiger worden voor hen.

De duivel en z’n rijk ziet voor ogen gebeuren dat de Heer Zijn volk ver­zamelt uit alle volken, stammen, talen en natieën. En dat hij ze samenbrengt, opvoedt en vormt in plaatselijke gemeenten.

Hij ziet en bemerkt dat mensen door God verlost worden uit zijn macht en overgeplaatst worden als hemelburgers, in het Koninkrijk van Jezus Christus zie Kolossenzen 1 vers 13 en 14 en Efeze 2 vers 6 (Kol. 01:13-14 en Ef. 02:6).

Deze geestelijke realiteit ziet hij beter dan menig gelovige zich dat bewust is.

Het volk van God is immers een beschermd volk. Heilige engelen zijn als dienende geesten nabij. Zacharia 2 vers 5 (Zach. 02:05) zegt: “Ik zelf, luidt het woord des Heren, zal haar een vurige muur zijn rondo m, en heerlijkheid binnen in haar”. Geen wonder dus dat de leger­scharen van de satan in verwar­ring raken!

Het antichristelijke rijk

Als een groot strateeg bereidt de satan, als tegenbeeld van de ge­meente van Jezus Christus, het antichristelijke rijk voor. Daartoe geeft de satan, ook wel genoemd de grote draak, de oude slang en de duivel, zijn kracht en zijn troon en grote macht aan het beest dat op­komt uit de zee.

In Daniël 8 vers 24 (Dan. 08:24) lazen wij van de antichrist “En zijn kracht zal sterk zijn- maar niet in eigen kracht”.

Het beest uit de zee, met de kracht van de satan, zal immers de geest zijn van het beest uit de aarde, de antichrist, de mens der wetteloos­heid, de zoon des verderfs. Lees hiervoor Openbaring 13 vers 1 tot en met 8 en 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 en 4 (Openb. 13:01-18 en 2 Thess. 02:03-04).

Hij zal dus sterk zijn in de kracht van de satan zelf! Dit als duidelijk tegenbeeld van Jezus, de Zoon van God, die sprak en werkte vanuit de kracht van de Heilige Geest vergelijk Openbaring 13 vers 11 en 12 (Openb. 13:11-12).

Het doel is om oorlog te voeren tegen de heiligen Openbaring 11 vers 7 en Openbaring 13 vers 7a en Daniël 7 vers 21; Daniël 7 vers 25 en Jeremia 30 vers 7 (Openb. 11:07 en Openb. 13:07a en Dan. 07:21; Dan. 07:25 en Jer. 30:07) en zo mogelijk de onberispelijke gemeente, en daarmee de weder­komst van de Heer, te verijdelen.

De grote dag des Heren

Alle ontwikkelingen in het wereld­gebeuren, zowel geestelijk, maat­schappelijk als politiek, zijn er dus niet zomaar als toevalligheid. Het heeft alles te maken met de tijd van het einde en met de grote en geduch­te dag des Heren, waar de Bijbel zo­veel van spreekt bijv. Maleachi 4 vers 5 (Mal. 04:05). Voor de gemeente is het de tijd van de late regen waarin het volk Gods tot volheid gaat komen; de openbaring van de zonen Gods.

Maar eveneens zal de volle vrucht van het rijk van satan tot volheid gaan komen resulterend in de zoon en de zonen des verderfs, zoals de Heer dat schetst in Matteüs 13 vers 24 tot en met 30 en Matteüs 13 vers 36 tot en met 43 (Matt. 13:24-30 en Matt. 13:36-43). Het is de tijd van het grote oordeel over de hele schepping. Dit zal ein­digen met de laatste (geestelijke) strijd op de (geestelijke) plaats

Harmagedon waarbij de antichrist levend geworpen wordt in de poel des vuurs.

Daarna zal de satan voor duizend jaar gebonden in de afgrond opge­sloten worden, waarna het duizend­jarig vrederijk aanbreekt Openbaring 20 vers 1 tot en met 6 (Openb. 20:01-06). Alles wat er nu gebeurd is een toewerking naar deze grote finale.

Zo’n tijd is er nog nooit geweest en zal er na deze ook nooit meer zijn, zegt de Heer Jezus. Maar de gewel­dige belofte die de Heer erbij geeft is dat, terwille van de gemeente -de uitverkorenen- deze tijd ingekort zal worden Matteüs 24 vers 22 (Matt. 24:22). Hij is de Goede Herder die zijn schapen door deze tijd heen zal lijden.

Een wereldwijd gebeuren

In Daniël zagen we al dat het een wereldgebeuren zal zijn. De Heer spreekt van een verzoeking die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aar­de wonen Openbaring 3 vers 10 vergelijk Openbaring 12 vers 12 (Openb. 03:10 en Openb. 12:12).

In Openbaring 13 vers 7b en 8 (Openb. 13:07b-08) le­zen we: “En hem (het beest) werd macht gegeven over elke stam en natie en taal en volk. En allen, die op de aarde wonen, zullen het beest aanbidden, ieder wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld”.

Het is goed er op te letten dat er niet een verdeling is naar politieke systemen of’ grote wereldgods­diensten, maar er is duidelijk een twee-deling.

De ene weg ten leven

Onder invloed van de satan wordt nu al steeds duidelijker verkon­digd – ook door christenen helaas – dat het niet zo belangrijk is tot wel­ke geloofsgroepering iemand behoort.”Alle godsdiensten hebben uiteindelijk dezelfde God ook al noemt men Hem anders”, zegt men dan! Als God goed is en lief­de is dan horen ze er heus allemaal wel bij, is dan de veronderstelling. De liberale Jood, rabbijn Soetendorp, zei recentelijk, in een vraag­gesprek op de tv, dat we niet lang­er moeten spreken over absolute zekerheden of over één weg. “Iedere godsdienst heeft immers haar eigen weg”.

De New Age gedachte is, dat alle godsdiensten uit één grote geestelij­ke bron voort komen. Men zegt: Alles is daarin waarheid, maar nie­mand heeft de absolute waarheid”. Uiteindelijk zal alles één grote we­reldgodsdienst worden, waarin geen enkel onderscheid meer is. Alle mensen zijn dan broeders. Nu is het aan niemand gegeven om een ander te oordelen, maar bovengenoemde beweringen zijn op z’n zachtst gezegd niet waar. Er is maar één weg en maar één waar­heid en dat is Jezus Christus, de Zoon van God.

Maar dit alles werpt natuurlijk wel barrières op tegen christenen die al­leen Jezus Christus erkennen als de enige Naam waarin behoudenis is Handelingen 4 vers 12 (Hand. 04:12)

Gods Woord spreekt duidelijk van een twee-deling en het verschil zal steeds duidelijker openbaar wor­den. Wie heilig is, wordt nog meer geheiligd, en wie vuil is, zal nog vuiler worden Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11). Of je bent onder de macht van Jezus Christus als ingeschrevene in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is sedert de grondlegging der wereld, èf je bent onder de macht van het beest en aanbidt hem, zij het in meerdere of minde­re mate.

Identificatie van het Lam Gods

Waarom de toevoeging: “dat ge­slacht is sedert de grondlegging der wereld”? Dat is immers al vaak aanleiding geweest tot theolo­gische diskussies. Johannes krijgt de opdracht van de engel van Jezus om dit er hierbij op te tekenen in de context van het anti-christelijke gebeuren.

Merkwaardig genoeg is dit de eni­ge tekst in heel hoofdstuk 13, wat handelt over de anti-christ, wat de ene weg van God aangeeft voor de mens. Het geeft aan hoe belangrijk het is om wélk Lam het gaat. Juist in de tijd waarin alles gelijk gescha­keld wordt, geeft Gods Woord een scherpe en duidelijke identificatie van het Lam. Het is immers juist in deze tijd dat de plaats van Jezus Christus, Gods Zoon, steeds meer wordt aangetast. Het zal wel duide­lijk zijn dat dan ook de plaats van het Lam, het offer aan het kruis en de gerechtigheid Gods in Hem, aangetast wordt.

Er is maar één Zoon van God, Je­zus Christus, en er is dientengevolge maar één Lam van God dat de zon­de der wereld weggenomen heeft. En dat is het Lam dat bij God als geslacht was sedert de grondleg­ging der wereld.

Als men een andere Jezus predikt – en dat gebeurt, méér nog dan in de dagen van Paulus zie 2 Korinthe 11 vers 3 en 4 (2 Kor. 11:03-04) – en toch ook spreekt van het bloed van het Lam, dan is dit niet het Lam Gods.

Dan is dat niet Degene, waar Pet­rus van schrijft: “Gij zijt vrijge­kocht met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos Lam. Hij was van te­voren gekend, vóór de grondleg­ging der wereld, doch is bij het ein­de der tijden geopenbaard terwille van u” 1 Petrus 1 vers 19 en 20 (1 Petr. 01:19-20).

Ik geloof dat deze dingen zeer nauw luisteren. De profeet Daniël zegt, als hij spreekt over de anti­christelijke tijd, dat het offer krach­teloos gemaakt zal worden. Verder noemt hij “het ophouden van het da­gelijks offer, en het oprichten van een gruwel en over het ter aarde werpen van de waarheid”. Dit staat te lezen in Daniël 8 vers 11 tot en met 13 en Daniël 11 vers 31 en Daniël 12 vers 11 (Dan. 08:11-13 en Dan. 11:31 en Dan. 12:11).

Ook de Heer Jezus zelf verwijst met enkele woorden naar deze din­gen als Hij spreekt over de eindtijd Matteüs 24 vers 15 en Markus 13 vers 14 (Matt. 24:15 en Mark. 13:14).

Het hart van God loopt over van liefde en goedheid voor alle mensen. Hij heeft dit bewezen door voor een ieder Zijn eigen Zoon te geven om in Hém, die het Leven is, leven te schenken zie Johannes 3 vers 16 en Romeinen 8 vers 32 en 1 Johannes 4 vers 9 (Joh. 03:16 en Rom. 08:32; 1 Joh. 04:09). Ik geloof daarom, dat de toevoeging “dat geslacht is sedert de grondlegging der wereld” zeker niet overbodig is. En het slot van dat eerste deel van hoofdstuk 13 zegt daarom ook: “Hier blijkt de- volharding en het geloof der heili­gen” (vs. 11c).

Als in de dagen van Noach

Zo wordt de wereld waarin de chris­ten moet leven en werken steeds goddelozer en vol van verleiding. Alles in de wereld -wat vooral in de reklame tot uitdrukking komt- is er op gericht om zonder belemme­ring of grenzen te kunnen genieten. Dat heet dan vrij te zijn en heerlijk jezelf te zijn zonder de beklem­ming van normen en waarden. Juist déze wereld is vijandig voor het volk van God wat beseft en laat zien, dat om écht vrij te zijn, er juist grenzen dienen te zijn aan de vrijheid. De profeet Daniël zegt dat de anti-christelijke geest er op uit zal zijn “tijden en wet te veranderen” Daniël 7 vers 25 (Dan. 07:25).

De Heer Jezus zegt, dat het in de tijd, voorafgaande aan Zijn komst, zal zijn als in de dagen van Noach. Ook nu zal de wereld zijn etende en drinkende en huwende en ten huwelijk gevende Lucas 17 vers 26 en 27 en Matteüs 24 vers 37 en 38 (Luc. 17:26-27 en Matt. 24:37-38).

In Genesis 6 vers 12 (Gen. 06:12) lezen we voordat de zondvloed kwam: “En God zag de aarde aan, en zie, zij was verdorven, want al wat leeft, had zijn weg op aarde verdorven”. Vers 13 spreekt ervan dat de aarde vol was van geweldenarij. Dat zal dus ook nu het wereldbeeld wor­den zo het al niet voor een groot deel zo is.

Waar de situatie te vergelijken is met de dagen van vóór de zond­vloed, geloof ik dat dezelfde gees­ten van geweldenarij en verderf nu werkzaam zullen zijn, of gaan zijn, op aarde. De put van de afgrond zal geopend worden en boze geval­len engelen, geesten uit de voortijd, die door God in de afgrond gewor­pen en aan de krochten der duister­nis overgegeven zijn om tot de tijd van het oordeel bewaard te wor­den, zullen over de aarde uitstro­men Openbaring 9 vers 2 en 3 en 2 Petrus 2 vers 4 en judas 1 vers 6 (Openb. 09:02-03 en 2 Petr. 02:04 en Judas 01:06).

De engel des afgronds, het beest uit de zee, is hun koning en aanvoer­der en wordt genoemd Abaddon of Appóllyon Openbaring 9 vers 11 (Openb. 09:11). De tijd van het einde is immers de tijd van het grote oordeel. En ik geloof dat wat in (Openb. 09:02-03 en 2 Petr. 02:04 en Judas 01:06) geschreven staat, betreffen­de de boze geesten, daar betrek­king op heeft.

De mens van de eindtijd

Zo ontstaat er een mensheid die evenals in de dagen van Noach, enkel vlees zal zijn, terwijl ze leven en handelen in en vanuit een okkulte geestelijke wereld onder de lei­ding van de anti-christelijke geest. Ze willen en zoeken het bovenna­tuurlijke, het geestelijke, maar niet uit het Koninkrijk van God en Je­zus Christus.

De satan bedient hen wel met bo­vennatuurlijke krachten, tekenen, bedriegelijke wonderen en allerlei verlokkende ongerechtigheid. Het aanbod is nu al groot maar het zal steeds groter worden. Maar dit al­les is naar de werking des satans 2 Thessalonicenzen 2 vers 9 en 10a en Openbaring 13 vers 13 en 14a (2 Thess. 02:09-10a en Openb. 13:13-14a). Dit is de mens, die gekenmerkt wordt door het wezen van het beest en het getal 666 draagt Openbaring 13 vers 16 tot en met 18 (Openb. 13:16-18).

Dit alles is duidelijk in ontwik­keling en zal, naar de door Gods Woord beschreven volheid, uit­groeien. Het volk van God leeft daar middenin en het dringt zich van alle kanten tegen hen op. In al­le opzichten zal de tegenstelling tus­sen christenen en wereld steeds gro­ter worden.

Dat is de grote verdrukking voor de christenen.

Enerzijds het grote gevaar, van bin­nenuit, in de gemeenten, en ander­zijds een vijandige antichristelijke wereld die het exclusieve christen­dom niet meer zal accepteren. Hier zal inderdaad de volharding en het geloof der heiligen moeten blijken Openbaring 13 vers 10c (Openb. 13:10c).

De Heer Jezus geeft de geweldige belofte: “Omdat gij het bevel be­waard hebt om Mij te blijven ver­wachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aar­de wonen. Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.

Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op Hem schrijven­de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieu­we Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam.

Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt” Openbaring 3 vers 10 tot en met 13 (Openb. 03:10-13).

 

 

Aan de slag! Door Froukje Huis

Donderdagmorgen. De zusters komen voor de bijbelstudie. Ik kijk de kamer rond: hm, zand op de vloer, stof op de vensterbank, een vlek in ’t kleed, maar gauw aan de slag.

’t Is elke dag hetzelfde’, mopper ik. ‘Altijd weer kruimels, zand, stof… je kunt wel aan de gang blijven’.

Dan maar laten liggen de boel…? je wilt toch niet voor een vuile huis­vrouw versleten worden?

Zo gaat dat. Stof zie je liggen, zand knarst onder je voeten. Wil je ’t net­jes houden? Dan moet je elke dag even ‘aan de slag’. Maar… weet je dat er ook ‘onzichtbaar stof en ‘onzichtbaar zand’ is? Immers onze binnenkamer, onze inwendige mens is onzichtbaar voor onze omgeving. Wat doen we daar met stof en zand? Laten liggen omdat niemand het ziet? Ja, maar God ziet het wel en…, de duivel ook! Hij weet er rap gebruik van te maken. In minder dan geen tijd is ’t één grote stof- boel, één omvangrijke zandhoop. (Heb. 12:01) noemt het: ‘zonde, die ons in de weg staat’ en in de Statenvertaling heet het: ‘zonde, die ons licht omringt’. Je merkt het nauwelijks: dat kleine leugentje, dat kwartje dat ze te weinig berekend hebben, de drift die weer even opkwam…, maar ’t was gelukkig gauw over. En ’t is toch logisch dat je je wel eens bezorgd maakt over je kinderen? Dat kan niemand je kwalijk nemen. Hooglied 2 vers 15 (Hoogl. 02:15) zegt: “Het zijn de kleine vossen, die de wijngaard bederven”. Je ziet ze haast niet, maar ondertussen knabbelen ze lustig door!

In Korinthe hadden ze er blijkbaar ook last van. Want Paulus schrijft: “Weet gij niet dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt? Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn” 1 Korinthe 5 vers 6 (1 Kor. 05:06). Een echte nieuwe schepping! En dat is niet moeilijk, want de Heer heeft ons toegerust met de Heilige Geest en met zijn Woord om elke vijand te weerstaan, ja, te overwinnen. Wacht niet tot de binnenkamer ‘één grote stofboel’ is, maar kijk elke dag even rond: ligt er nog stof of zand? Dan gauw aan de slag! Hoe eerder het eruit is, hoe beter!

 

1996.06 nr. 382

1996.06 Levend geloof nr.382

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

We leven in de eindtijd. Ik merk nog al eens dat sommigen moeite hebben met het woord ‘eindtijd’. Het komt bij hen nogal negatief over omdat het teveel associatie oproept met het begrip ‘einde’, waarbij men denkt aan een aflopende zaak. Nu vormt de ‘eindtijd’ inderdaad een periode die afloopt. Dat geldt echter alleen voor het rijk der duisternis met zijn negatieve invloed, maar niet voor de waarachtige gemeente van Jezus Christus! De eindtijd is voor de gemeente een tijd van over­gang. Jezus heeft Satan reeds overwonnen, nu is de gemeente aan de beurt om Satan ook te overwin­nen! Satans eindafgang, zoals onder andere in het laatste bijbelboek beschreven, moet nog plaatsvin­den, maar zijn eindaftakeling is al in volle gang. Nu maakt een kat in het nauw soms rare sprongen, en we weten hoe deze ‘laatste tijd’, die in feite al op de Pinksterdag is begonnen, geen gemakkelijke tijd is voor allen die de levende Heer oprecht willen die­nen. Maar we gaan er beslist niet onderdoor! Wanneer de apostel Paulus schrijft aan Timoteüs dat de laatste tijden zwaar zullen zijn, waarbij hij een groot aantal negatieve eigenschappen opnoemt, waarmee de mensen, onder invloed van de vorst der duisternis behept zullen zijn, heeft hij het ook over de taak van de waarachtige gelovigen. Zij zullen funktioneren als lichtende sterren temidden van een ontaard en verkeerd geslacht. En altijd weer mogen we ons realiseren dat wij ook de mogelijkheden ont­vangen om dit waar te kunnen maken. De Heer vraagt van ons niet iets wat we niet kunnen realise­ren. Daarom gaan we ook wat Levend Geloof betreft, met grote blijdschap verder de vele facetten van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen te belichten. We gaan het meer en meer ontdekken en beleven dat deze ‘laatste tijd’ geen tijd van neergang en nederlaag is, maar van opgang en overwinning.

 

De openbaring van hemelse heerlijkheid door C.J.R. Doornink

De Bijbel is heel duidelijk als het gaat om onze nieuwe status in Christus. We zijn deelgenoten geworden van alles wat God de mens oorspronkelijk had toege­dacht, maar wat verdonkeremaand werd door de duivel. Het goede, welgevallige en volkomene, waar Paulus van spreekt in Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02), als zijnde de wil van God, komt als hoofdeigenschap van het nieuwe leven, in de mens die van het rijk der duisternis overgeplaatst wordt in het Koninkrijk van Jezus Christus.

Welk een wonder dat te beseffen! En wat een blijdschap en dankbaar­heid heeft dat teweeg gebracht. Eigenlijk zouden we de Heer daar­voor veel meer moeten loven, prij­zen en danken. Onze God is een goede God en blijft dat tot in eeuwigheid!

Waarom geloven nodig is

Dit besef, deze bewustwording van het deelgenoot geworden zijn van Gods heerlijkheid (want zo kunnen dat het beste omschrijven) mag niet aan de kant geschoven worden door de vorst der duisternis, die ook nadat de mens een nieuwe schepping in Christus is, niet stilzit. Hij is voort­durend, zowel openlijk als bedekt, bezig met zijn pogingen tot infil­tratie.

Daarom wordt van ons ook een leven van geloof verwacht. Geen wonder dat de Hebreeënbrief stelt dat het zonder geloof zelfs onmo­gelijk is, God welgevallig te zijn Hebreeën 11 vers 6a (Heb. 11:06a).

Wie geen geloofsleven kent, schakelt als het ware de verbinding met God uit en geeft de vijand gelegenheid binnen te dringen. Geloven is vertrouwen, en behoort de vaste basis van ons denken, spreken en handelen te zijn. En dan bedoelen we natuurlijk het échte geloof, gericht op God en Jezus Christus, vasthoudend aan Gods beloften en funktionerend door de Geest van God die in ons is.

Dit geloofsleven mag niet verschra­len, vandaar dat wij het behoren te voeden door het lezen en bestuderen van de Bijbel, door gebed, kortom door bezig te zijn met de dingen van Gods Koninkrijk.

Natuurlijk staan we als mensen van vlees en bloed nog midden in de wereld, maar onze geestelijke status is in de hemelse gewesten. Daar is ons werkelijk domicilie, daar horen we thuis. Terwijl ons lichaam, zoals we dat thans nog hebben, een lijde­lijke aangelegenheid is, is ons ‘gees­telijk lichaam’ al verankerd in de hemel en blijft bestaan tot in alle eeuwigheid. “Wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven” – Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36).

Geen twee levens

Deze nieuwe plaats in de geestelijke wereld is weliswaar een innerlijke aangelegenheid, maar dat betekent niet dat het verborgen blijft op het aardse, natuurlijke vlak! Ten on­rechte wordt dat nog wel eens gedacht. Dat zou dan betekenen dat een christen twee levens zou hebben, en de duivel lacht in zijn vuistje.

 

Want juist op het natuurlijke vlak behoort het nieuwe leven wat in ons is, ook meer en meer tot openbaring te komen.

Want d&ar vinden we de positieve uitwerking van ons geestelijk bezig zijn.

Daar komt tot openbaring dat, zoals Jezus dat formuleert, wij het zout der aarde en het licht der wereld zijn. En daar brengen wij anderen tot jaloersheid, zodat ook zij het ver­langen krijgen de duisternis te ver­laten en het Koninkrijk van het licht binnen te gaan.

Geen verborgen aangelegenheid

Waarachtig christen zijn is dus geen verborgen aangelegenheid. We zijn niet geroepen om geestelijke binnen­vetters te zijn, maar levende getui­gen, werkelijke vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk.

Dat houdt ook voor het gewone alledaagse leven konsekwenties in. Jezus is ook in dit opzicht ons grote voorbeeld. Hij stond midden in het gewone leven en had kontakt met mensen uit allerlei milieus. Omdat Hij, in opdracht van de Vader, het evangelie van Gods Koninkrijk verkondigde, werd dit bevestigd door tekenen en wonderen.

Maar velen volgden Hem alleen maar om de tekenen en wonderen die Hij deed, en waren niet bereid de prijs te betalen die het werkelijk volgen van Hem inhield. We lezen dan ook hoe velen van de schare, (de Farizeeën en Schriftgeleerden voor­op), waarmee Hij vrijwel voort­durend omringd was, Hem weer de rug toekeerden. Zij zagen Jezus uitsluitend als de wonderdoener, interressant en spektakulair, maar stonden afwijzend tegenover de werkelijke verandering die Jezus van hen vroeg, namelijk om het rijk der duisternis te gaan verlaten en het Koninkrijk van het licht binnen te gaan. En vooral toen Jezus ook nog omging met tollenaars en zondaars was helemaal het hek van de dam.

Vandaag is het niet anders! Maar als waarachtige gelovigen laten wij ons daardoor niet van de wijs brengen. Wij weten dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Alleen van daaruit kunnen we gees­telijk strijden en overwinnen. En wij zien de medemens, die nog buiten Gods Koninkrijk leeft, ook niet als een vijand, maar als schepsel Gods, die nog in de macht van de vijand is. Daarvoor zetten wij ons met liefde en bewogenheid in. Want zoals de hemelse heerlijkheid in ons is, wil­len wij zo graag dat ook anderen er deelgenoot van zullen worden!

Beeldragers van Gods heerlijkheid

Aan de gemeente te Korinthe schrijft Paulus dat het geestelijke niet eerst komt, maar het natuurlijke en daarna het geestelijke 1 Korinthe 15 vers 46 (1 Kor. 15:46). Dan vervolgt hij: “De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn de stoffelijken, en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen. En gelijk wij het beeld van de stof­felijke gedragen hebben, zullen wij het beeld van de hemelse dragen “.

Duidelijk is dat we pas na onze wedergeboorte hier oog voor krijgen. Dan is het nieuwe leven van Christus in ons, een leven vol van hemelse heerlijkheid. Maar… zolang we nog met een vergankelijk lichaam van vlees en bloed te maken hebben, is de funktionering van Gods heerlijkheid dus ook via dat lichaam met al zijn beperkingen.

Dit houdt natuurlijk niet in dat we terugvallen in onze oude manier van denken. ‘Denken’ hoort niet bij ons lichaam, maar bij onze geest. Daarom wekt Paulus ook op her­vormd (omgevormd) te worden door de vernieuwing van ons denken. Want alleen dan gaan we meer en meer de goedheid van God ont­dekken en beleven Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Het oude leven is voorbij, dat heb­ben we begraven in het watergraf, nu gaat het om het nieuwe leven. Dat is de basis waarin Gods Geest de heerlijkheid Gods tot ontwik­keling brengt.

Van heerlijkheid tot heerlijkheid

De mens vormt een eenheid van ziel, geest en lichaam. Dat betekent dat Gods heerlijkheid reflecteert in en door ons hele bestaan. Het raakt er als het ware hoe langer hoe meer mee verweven. Daardoor weerspie­gelen wij Zijn heerlijkheid en veran­deren wij van heerlijkheid tot heer­lijkheid.

Weer denken we hierbij aan ons grote voorbeeld: Jezus Christus. Hij weerspiegelde in elk opzicht Gods heerlijkheid. Zoals trouwens ook duidelijk wordt verwoord in de He­breeënbrief met de opmerking dat Hij “de afstraling van Gods heer­lijkheid en de afdruk van Gods wezen is” Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). En zoals Hij naast en niet boven de mensen stond, behoren ook wij naast de mensen te staan.

Juist in de gewone, alledaagse din­gen behoort het ‘nieuwe schepping’ zijn geopenbaard te worden. Soms kan daarom het geven van een bosje

bloemen of een warme handdruk van meer betekenis zijn dan het uit­spreken van een bijbeltekst. Jezus zegt dat als je iemand die dat nodig heeft een beker koud water aanreikt dit al grote waarde heeft! Simpeler kan het niet, maar het voorbeeld is duidelijk. Al ‘het goede’ wat wij mogen doen in de naam van Jezus heeft grote geestelijke waarde Matteüs 25 vers 40 (Matt. 25:40). Het hoort ook ten volle bij de openbaring van Gods heerlijkheid.

Overvloedig in gerechtigheid

Nu zijn er gelovigen die zeggen: ‘Ja maar in de wereld vindt je toch ook nog veel naastenliefde. Hoeveel vrijwilligerswerk wordt er niet ge­daan door mensen die helemaal niet gelovig zijn’. Alsof dat een excuus is om te denken dat wij daaraan voorbij kunnen gaan omdat het niet zo belangrijk zou zijn. Dan hebben we ons ‘geestelijk bezig zijn’ los­gemaakt van ons aardse bestaan. Wat een misvatting! Weet u wat Jezus zegt?: “Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan” Matteüs 5 vers 20 (Matt. 05:20).

Oprecht geestelijk leven, de heerlijk­heid des Heren weerspiegelen, door­trekt iedere vezel van ons bestaan. Het blijft niet verborgen, maar als zonen Gods gaan we het meer en meer tot openbaring brengen. Dat kan door niets of niemand worden tegengehouden. Ook al zal de duivel alle registers opentrekken om het te verhinderen, hij zal uiteindelijk de totale nederlaag ondergaan.

‘De openbaring van hemelse heer­lijkheid’, behoort voor ons het ver­langen te zijn dat ons leven beheerst. Het is niet voldoende dat de mensen weten dat we christenen zijn en dat we naar een bepaalde samenkomst of gemeente gaan. We leven in een tijd dat alle maskers afvallen. Al wat surrogaat, wat niet echt is zal geen stand kunnen houden.

Maar wat wèl standhoudt zijn de waarachtige gelovigen die het verlangen in zich hebben, door woord en daad (ook in het gewone dagelijkse leven dus) als nieuwe schepping openbaar te worden.

En al worden we dan niet door iedereen begrepen, en misschien soms wel met de nek aangekeken of bespot en gediscrimineerd, we blijven standvastig, want Hij die in ons is, is meerder dan die in de wereld is!

En weet u wat zo heerlijk is? We hoeven het niet alleen te doen! Hij die ons geroepen heeft, staat volledig aan onze kant. Hij wil ons dagelijks vullen met Zijn Geest. Hij geeft ons nieuwe kracht, nieuwe moed, nieuwe overwinning! Als wij afgestemd blijven op Hem gaat het nieuwe leven er volledig uitkomen en openbaren wij iedere dag op­nieuw hemelse heerlijkheid!

 

 

Gedachten (gedicht) door Piet Snaphaan

Zij komen vaak zo onverwachts,

zo plotseling op je aan.

Zij zijn als wolken aan de lucht,

die komen en die gaan.

 

De vraag is nu, wat doen we ermee,

stellen zij ons gerust?

Of is er twijfel in ons hart,

zijn wij ons dat bewust?

 

Zij kunnen soms verwarrend zijn,

of negatief geladen.

Zij brengen dan veel narigheid,

en doen dan ook veel schade.

 

Wij moeten leren wederstaan,

zulke gedachten laat je gaan.

Wij stellen ons dan op alom,

zij zijn uit de verkeerde bron.

 

Waar het om gaat, beseft dat wel,

dat zijn gedachten van herstel.

Gedachten ook van eeuwig leven,

die wil de Heer ons altijd geven.

 

Gedachten die ons doen herleven,

daar moeten wij dus steeds naar streven.

Wij willen denken zo als ’t moet,

want Gods gedachten, die zijn goed.

Piet Snaphaan

 

 

De macht van het woord. De hemelen (23) door Cees Maliepaard

“Neem het zwaard des Geestes aan, dat is het woord van God” Efeze 6 vers 17 (Ef. 06:17).

Woorden kunnen veel doen; met woorden kun je iemand maken of breken. ‘Schelden doet geen zeer’, zeiden we in onze lagere-school- jaren. Zo kan men zich nu nog steeds boven verbale negatieve benaderingen verheven achten, maar als gemene roddels bij an­deren ingang vinden, kan dat toch wel als heel pijnlijk overkomen. Wanneer lasterlijke aantijgingen gehoor krijgen, ziet men je im­mers anders dan je bent. En als je de veroordelende blikken niet meer ontlopen kunt, kan datje een groot stuk van je levensvreugde ontne­men. Dikwijls is dat nog erger dan wanneer krenkende woorden recht­streeks op je afgevuurd worden.

Het zwaard van de Geest

Het woord van God wordt in dit verband als het zwaard van de Geest aangeduid. Dat zwaard zullen we ter hand nemen als een ons van Gods­wege verschaft geestelijk wapen. In lang vervlogen tijden streden ridders veelal met het zwaard. Een zwaard was een prima aanvalswapen waar­mee je doeltreffend op de vijand in kon hakken, maar evengoed was het een geschikt verdedigingswapen om de slagen van je tegenstander met succes te pareren.

Gingen de ridders van weleer elkaar met aardse wapens te lijf, wij ge­bruiken het zwaard van de Geest uitsluitend in onze strijd in de hemel. De woorden van onze God zijn ons te kostelijk om ze onze broeder of zuster die het met ons oneens is, naar het hoofd te gooien. Waar dat wel gebeurt, is men bezig met een aardse strijd die het niveau van de kruistochten amper te boven komt. Elkaar met bijbelteksten bestrijden heeft nu eenmaal niets uit te staan met het hanteren van het zwaard des Geestes. In m’n jonge jaren zei iemand eens tegen me: ‘In het verleden is het wel gebeurd dat we elkaar bij onenig­heden de inktpotten naar het hoofd gooiden, tegenwoordig doen we dat met bijbelteksten; ik weet niet of dat wel een verbetering is!’ En de vol­maakte wet van de liefde is bij zoiets al helemaal ver te zoeken. Het gelijk datje hebt (of dénkt te hebben!) maakt dat allerminst goed.

Het woord van God is te allen tijde in volmaakte harmonie met Zijn plan. Wanneer we het zwaard van de Geest ter hand nemen, zullen we dus overeenkomstig Gods gedach­ten over de mens bezig zijn. Onze strijd is daarbij niet tegen mensen, niet “tegen bloed en vlees” Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12), maar “tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereld­beheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewes­ten”. En dat is een waarheid die je door verdere innerlijke groei, van lieverlede leert ‘pakken’.

In de verdediging

“Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel en hij zal van u vlieden”, lezen we in Jakobus 4 vers 7 (Jak. 04:07). Hoe kunnen we effectief weerstand bieden als Satan ons aanvalt? Hoe deed Jezus dat? Hoe gebruikte Hij in daarvoor in aanmerking komende gevallen het zwaard des Geestes, het woord van God?

In Matthéüs 4 wordt beschreven hoe Jezus zich niet door Satans willekeurige gebruik van losse bijbelteksten van de wijs liet brengen. Hij ging geen nutteloze woordenstrijd met de meester- verzoeker aan, Hij stapte niet over op de discussievorm in het pareren van Satans vals-glimmende zwaard. Zijn tegenstander gebruikte wel bijbelteksten, maar die waren in diens mond de woorden van God niet meer.

Precies zo is het immers als in onze dagen iemand Johannes 19, 20 of 21 citeert, waar gesproken wordt van Jezus’ liefde tot een bepaalde discipel, en daarmee suggereren wil dat onze enkel-goede Meester homofiele neigingen zou hebben gehad. Vandaar dat Hij ook nimmer getrouwd is, voegt men er nog wel aan toe. De drie teksten uit het evangelie van Johannes maken ongetwijfeld deel uit van de woor­den Gods, maar in de mond van mensen die zich door de boze laten inspireren, zijn ze ingepast in een gedegenereerd denken, dat aan de gedachten van de Vader ten enen­male wezensvreemd is.

Jezus pareerde Satans aanvallen door het zuivere woord van God daar tegenover te stellen. Zonder in te gaan op de misleidende ideeën van de verleider, pareerde Hij diens onbehouwen slagen met meester­lijke precisie vanuit Gods denken. Daar kunnen we heel wat van leren! Zo zei iemand eens spottend tegen me: ‘Jij gelooft toch zeker ook dat het vlees beter is dan de benen?’ Ik heb toen alleen maar gezegd: ‘Nee, dat geloof ik nu juist niet – dat weet ik zeker! Geloven doe ik wat ik niet aan kan wijzen, maar wat ik diep van binnen wél zeker weet’.

Als Satan ons denken probeert aan te tasten door middel van slagen met z’n hopeloos kromme klewang, om ons daarmee tot minderwaardige, aan hem onderworpen schepselen te degraderen, dan zullen we niet eens proberen zijn gedachtengang te ont­zenuwen. In navolging van Jezus Christus, pareren we hem met het zwaard des Geestes uit 1 Korinthe 15 vers 49 (1 Kor. 15:49): “Zoals wij het beeld van de stoffelijke (Adam) gedragen heb­ben, zo zullen we het beeld van de hemelse (Christus Jezus) dragen”.

Nooit aanvallen?

Het is een alleszins juist uitgangs­punt, de duivel niet in z’n hol op te zoeken – ook niet met het zwaard des Geestes in de hand. Doe je dat toch, is het immers een nodeloos vragen om moeilijkheden! We hebben nimmer iets in het donkere hol van de briesende leeuw te zoe­ken, want je vindt er slechts geweld, waardeloos gebrul en diepe duister­nis.

Iets totaal anders is het, wanneer je hetzelfde briesende roofdier op bezet gebied te lijf gaat. In de sec­toren van je leven die Satan zich (misschien al sinds jaar en dag) wederrechtelijk toegeëigend heeft, is het zaak hem met het zwaard des Geestes je geestelijke huis uit te jagen. Daar heb je je geestelijke wapenrusting toch zeker voor gekregen! Onder de liefdevolle supervisie van de Zoon des mensen, zijn we weer helemaal baas in eigen huis geworden.

Satan zet af en toe nog wel eens een grote mond op… de ruiten van je geestelijke huis rinkelen er soms gewoon van! Maar laatje alsjeblieft niet door hem intimideren, want op de keper beschouwd stelt het niet echt veel voor. Hij wekt wel die indruk, dusdanig dat je denken zou met een zich soepel voortbewegend roofdier te maken te hebben, maar sinds Golgotha en Pasen vertoont hij eerder een treffende gelijkenis met de bekende geslagen hond. Als je het woord van de Heer met gezag gebruikt, deinst hij gegarandeerd terug. Want daar kan hij niet tegen­op. Jezus is overwinnaar en hij werkt die overwinning samen met ons in onze levens uit.

Natuurlijk spring je ook in de bres voor je man, vrouw of kind, dat door Satan belaagd wordt. Want ze horen immers bij jou! Net zo sta je voor je broeder of zuster die wankelt onder de slagen van de roofridder uit het rijk der duisternis.

Aangenomen tenminste dat het slachtoffer zich met jou in zijn of haar hemel wilt leren opstellen. En daarbij mag best wel enig geduld met de aangevallene van de strijder Gods verwacht worden. Soms heel veel geduld zelfs!

Het voorbeeld van Jezus

In Matteüs 8 vers 16 (Matt. 08:16) staat er (na de genezing van Petrus’ schoonmoe­der): “Toen het nu avond werd, bracht men vele bezetenen tot Hem; en Hij dreef de geesten uit met Zijn woord en die ernstig ongesteld waren genas Hij allen”. Hij dreef de geesten die het kwaad bewerkt hadden uit, waardoor de mensen zich op konden richten en het herstel z’n intrede deed.

Dat was ongetwijfeld herstel naar het innerlijk, maar evengoed naar het lichaam. Er wordt bij vermeld dat dit gebeurde omdat Jezus onze zwakheden op zich zou nemen en onze ziekten zou dragen.

Het voorbeeld dat Jezus hier stelt, behelst niet het op je nemen van de zwakheden van een ander, noch het dragen van andermans ziekten. Dat behoeft ook niet, want dat heeft Jezus al voor eens en al gedaan voor de gehele aangetaste mensheid.

Het voorbeeld zit ‘m in de manier waarop Jezus de boze de pas af­sneed. “Hij dreef de geesten uit met Zijn woord”, staat er. Niet met Gods woord dus, maar met Zijn woord. En dat werkte, omdat Jezus zozeer op de Vader gericht en van Diens denken doortrokken was, dat Zijn woord identiek aan dat van de Vader was.

Overigens mag het duidelijk zijn dat het woord van God veel meer is dan een deel van onze geestelijke wapen­rusting. En bovendien zijn de woor­den Gods niet opgehouden bij de Openbaring van Jezus Christus aan Johannes, de discipel die Hij (nóg meer dan de anderen) liefhad. Wij mogen dagelijks communiceren met Jezus en met de Vader. Daarvoor is ons een wandel in de hemel gegeven.

 

Sion, de plaats van verlosten door Tea Keuper Dijk

“Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige ver­gadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen…” Hebreeën 12 vers 22 en 23 (Heb. 12:22-23).

Dit gedeelte uit de Hebreeënbrief begint met “. Maar…” In tegenstel­ling met het gebeuren op de berg Sinaï in het Oude Verbond, waar ‘vreze en beven’ was, zelfs bij Mozes, zijn de verlosten, de wedergeboren kinderen van God, genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God! Kunnen wij zomaar naderen? Nee! Hieraan is iets voorafgegaan! En dat ‘iets’ is is de keuze, die we bewust hebben gemaakt. Zoals een kinderliedje zegt: ‘Ik kies voor Jezus!’

Door deze keuze worden we ver­anderde mensen. Door het vuur gaande mensen. En door dit vuur smelt alles weg wat niet meer bij ons past.

De wetten worden door de Heer zelf in ons hart geschreven. En we ontdekken dat die wetten niet zwaar zijn, maar goed! Jezus’ last is licht en Zijn juk is zacht. Hij voert ons ‘zachtkens’, geduldig, langs grazige weiden en stille wateren. In een wereld vol geweld en zelf­zucht komt er heel wat op je af, wat indruist tegen ons nieuw geworden leven.

Hoe stellen wij ons dan op? Jezus is ons voorbeeld. Hij werd niet verbitterd of teleurgesteld, maar ging gewoon door om ‘zoutend zout’ en ‘lichtend licht’ te zijn. Hij zocht bij Vader God Zijn steun en heil, en putte kracht uit die Bron van Leven.

Terwijl ik dit schrijf, komt die diepe blijdschap in me boven!

Heer Jezus: U bent mijn Verlosser en Herder en ook mijn Broeder en Leidsman door de Heilige Geest!

Wat een voorrecht heeft een kind van God!

Zo mogen we vrijmoedig de berg Sion beklimmen. Het is goed, dit met elkaar te delen en elke dag te beginnen met Hem te verwel­komen: ‘Goede morgen Vader, goede morgen Jezus, leid mij ook vandaag door Uw Geest!’

Goede morgen, Heer, ik geef U eer! U leidt mij op Uw wegen van goedheid, heil en zegen. Ik ben Uw kind, door vuur en wind; in vreugde en in lijden wil ik m’in U verblijden!

 

Kiezen voor het goede deel door Roel Schipper

“Want Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet zal worden weggenomen” Lucas 10 vers 42b (Luc. 10:42b).

Wie kent niet het verhaal in de Bijbel over Maria, Martha en Lazarus? Zij woonden in Bethanië, een dorpje dicht bij Jeruzalem. De materiële omstandigheden waarin dit gezin verkeerde, waren zodanig dat je kon spreken van een zekere welstand. Dit blijkt onder andere uit de mededeling dat Martha een eigen huis had, dat Maria zalfde met een kostbare nardusmirre en dat ze een in de rotsen uitgehouwen graf bezaten.

Bovendien hadden ze veel vrienden onder de Joden uit de kringen van oversten en priesters Johannes 11 vers 19 (Joh. 11:19). Als de Heer bij hen te gast was, was geen moeite hun teveel om Hem van alle goeds te voorzien. Ze dien­den de Heer met wat ze bezaten vergelijk Lucas 8 vers 3 (Luc. 08:03). Jezus waardeerde deze hartelijkheid, want Johannes 11 vers 5 (Joh. 11:05) zegt dat Jezus Martha, Maria en Lazarus liefhad.

Aan de voeten van Jezus

Eens als de Heer in Jeruzalem is, brengt Hij de nacht bij hen in Be­thanië door, wellicht vergezeld door zijn 12 discipelen. Het is dan ook geen wonder dat Maria geheel in beslag genomen wordt ‘door het vele bedienen’. Zij raakt geïrriteerd als ze ziet dat Maria voortdurend ‘aan de voeten van Jezus zit’, een uitdrukking die voor leerlingen gebruikt werd vergelijk Handelingen 22 vers 3 (Hand. 22:03). Ze laat zich dus ongestoord door Jezus onderwijzen. Hij heeft ongetwijfeld veel te vertellen over de gebeurtenissen die plaats hadden gevonden op het vernieuwingsfeest te Jerzualem. (Dit feest werd ge­vierd in december, want het was winter Johannes 10 vers 22 (Joh. 10:22). Vier maanden later zou Jezus gekruisigd worden).

Hij had daar gesprekken gevoerd met de geestelijke leiders, met als gevolg dat de woedende Joden stenen hadden aangedragen om Hem ermee te doden.

Na alle tegenwerpingen en bedrei­gingen, was het dan ook een ver­ademing voor de Heer om met Maria maaltijd te houden. Had Hij niet gezegd: “Mijn spijze is, de wil te doen van Hem, die Mij gezonden heeft, en Zijn wil te volbrengen”? In dit verband is de reaktie van Jezus te begrijpen: “Want Maria heeft het goede deel uitgekozen”. Letterlijk staat er voor ‘deel’: gerecht, portie. Hetzelfde woord komt onder andere voor in de Septuagint Genesis 43 vers 34 (Gen. 43:34): “En het deel (gerecht) van Benjamin was vijf maal zo groot als het deel van ieder hunner”.

Tweeërlei dienen

Opmerkelijk is dus het antwoord van de Heiland aan Martha. Haar bezorgdheid om smakelijke spijzen te bereiden doet haar het ware ge­recht missen. Ze maakt zich druk om veel dingen. Letterlijk staat er: ze werd van de ene naar de andere kant getrokken (!) Ze meent het echter zo goed en doet het allemaal uit liefde voor haar Heer.

Toch wordt ze niet door Jezus geprezen, maar berispt. De Heer zou met een eenvoudig maal tevreden zijn geweest, als zij haar aandacht in de eerste plaats op Hem

gericht had en zich had laten bedie­nen. Daarom is de volgorde op­vallend in de woorden die de ver­heerlijkte Heiland spreekt tot degene die gehoor geeft aan Zijn roepstem: “Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar Mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij” Openbaring 3 vers 20 (Openb. 03:20).

De Heer verlangt in de eerste plaats maaltijd met ons te houden. Maria had dit begrepen. Of anders gezegd: de Vader had het haar geopenbaard. Duidelijk wordt vermeld dat zij een keuze had gemaakt. Ze had het goede deel gekozen. Daarom wordt zij door de Heer geprezen. Zij had alles ondergeschikt gemaakt aan datgene wat de Heer haar te zeggen had. Dat zou z’n uitwerking in haar leven zeker niet missen, want dit goede deel zou haar niet meer worden ontnomen (door de boze) – zelfs niet door de dood. Wat een heerlijke toezegging!

Onze les geleerd

Voor ons persoonlijk, maar ook voor de gemeente waartoe wij behoren, zit er in deze geschiedenis een belangrijke les. Dikwijls hebben we de Heer veel te zeggen of te vragen. Onze plannen brengen we onder zijn aandacht. We willen zo graag dat Hij z’n zegen erover uit­spreekt. We zijn bereid voor Hem te hollen en te draven, omdat we den­ken dat Hij dit van ons verwacht en het daarom fijn vindt als we veel voor Hem doen. De Heiland deed immers zoveel voor ons, nu be­taamt het ons wat voor Hem te doen.

Veel gelovigen vergeten echter het belangrijkste, namelijk het goede deel te kiezen. De Heer nodigt ons uit, eerst aan Zijn tafel te komen aanzitten om maaltijd met Hem te houden. Hij zegt: “Doch Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet meer van deze vrucht van de wijn­stok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader”. Het accent ligt ook hier op wat de Heer met ons wil delen: Hij wil Zich graag aan ons openbaren Johannes 14 vers 21 (Joh. 14:21). Al het andere, ook elke aktiviteit die de Heer van ons verlangt, is een gevolg van een intieme ge­meenschap met Hem en komt daar­door op de tweede plaats.

Voordat we als volwassen zonen te­voorschijn komen, zullen we dage lijks onze keuzes moeten doen, waarbij Maria ons ten voorbeeld is.

Zoals het deel van Benjamin (de ware broer van Jozef) vijfmaal zo groot was als dat van zijn (half­broers en hij overvloedige spijze had in een tijd van hongersnood, zo zullen wij die de Heer met ons hele hart zoeken, in onze bedeling op overvloedige wijze door Hem, die het levende brood is, verzadigd worden.

Wees echter waakzaam en laat dit goede deel je niet ontnemen. Want er staat niet voor niets: “Zalig die slaven die de heer bij zijn komst wakende zal aantreffen. Voorwaar, Ik zeg u, hij zal zich omgorden en hen aan tafel nodigen, en bij hen komen om hen te bedienen” Lucas 12 vers 37 (Luc. 12:37).

 

 

Verandering van formaat door Gert Jan Doornink

Zoals wij in ons vorige nummer al hebben geschreven gaat Levend Geloof vanaf het juli/augustusnummer over van het huidige A5 formaat naar het veel grotere A4 formaat. Het blad wordt dan een tweemaandelijkse uitgave, maar doordat het aantal pagina’s gehandhaafd blijft op minimaal 32, betekent dit beslist geen achter­uitgang. Integendeel, wij geloven dat het blad daardoor veelzijdiger gaat worden, meer impact zal hebben en daardoor meer lezers en lezeressen zal aanspreken. En daar gaat het uiteindelijk om. Meer­malen hebben wij in het verleden geschreven dat Levend Geloof geen doel is, maar middel, één van de vele middelen die de Heer wil gebruiken om Zijn Koninkrijk te openbaren. Nu komt een ‘middel’ het best tot zijn recht als het zo goed mogelijk gepresenteerd wordt. Binnen het kader vart onze mogelijkheden hebben wij daarom deze beslissing tot verandering, wat de verschijningsvorm betreft, met volle overtuiging genomen.

 

Reiniging

‘Water dat steeds opnieuw troebel wordt’.

Dit beeld kennen wij.

Maar hoe komt het dat het water niet helder blijft? Misschien is het water besmet, van binnenuit of van buitenaf. Laten we er eens over nadenken. De Bijbel spreekt over reiniging. Zou dat elke dag nodig zijn, of af en toe?

Het is noodzakelijk daar acht op te geven als we onze relatie met Hem willen verdiepen.

Laten we niet wachten tot het weer troebel is geworden, maar erover spreken met onze Heer.

We geloven immers dat Hij onze diepste gevoelens kent en ons volledig wil herstellen?

Laat de natuur ons niet zien dat troebel water onvoldoende vrucht geeft? Wij verlangen ernaar vrucht te dragen.

Om dat te bereiken is een dagelijkse reiniging en heiliging nodig. De Heer zoekt een relatie met ons. Willen wij dat ook?

Wij mogen elkaar daarin aanvuren en leren geduldig te zijn. Opdat Zijn plan kan werken in ons aller hart en zichtbaar wordt. Het levende water stroomt in ons en komt naar buiten, tot verkwikking voor een ieder.

Zelfs een musje reinigt zich van het stof…

 

Liefde tot de waarheid in de eindtijd door Wim te Dorsthorst (4)

De grote afval

In de voorgaande artikelen hebben we gezien hoe moeilijk de eindtijd is voor het volk van God en voor de gehele schepping. De Heer Jezus spreekt over een wereld die te vergelijken is met de dagen van Noach. Dat is een wereld vol van wetteloosheid, verderf en gewel­denarij. Ook spreekt Hij van een verzoeking die over de gehele aar­de komen zal en waarbij het er voor de christenen op aan zal komen staande te blijven in het geloof en toe te zien dat niets en niemand hun de kroon zal roven Openbaring 3 vers 10 (Openb. 03:10).

Het is de tijd voorafgaande aan de komst van de Heer, dat de grote afval zal komen en de mens der wetteloosheid zich zal openbaren (2 Thess. 02:01-03). Die grote afval is, naar ik meen, duidelijk in werking en heeft de wetteloosheid als onher­roepelijk gevolg. Matteüs 24 vers 12 (Matt. 24:12) zegt: “Door het hand over hand toenemen van de zonde zal de lief­de van de meesten verkoelen” (Willibr. vert.).

Binnen niet al te lange tijd zal het evangelie van het Koninkrijk Gods, de enige weg ten leven voor de mens, niet meer gepredikt kunnen worden. De Heer Jezus zegt hier­van: “Wij moeten werken Des­genen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan” Johannes 9 vers 4 (Joh. 09:04). Woorden van de Heer die geladen zijn met liefde en zorg voor de mensheid en toch ook een ernstige waarschuwing inhouden.

Die nacht is duidelijk bezig over de schepping te komen, maar zolang het nog mogelijk is heeft iedere christen van de Heer de opdracht, mee te werken aan de verbreiding van het evangelie. Immers: “Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Bij alles echter wat er geschiedt, is en blijft de grote opzet van het rijk van satan de gemeente, de heiligen des Allerhoogste, te gronde te rich­ten zegt Daniël 7 vers 25 (Dan. 07:25).

Maar er is redding!

Er is behoudenis in deze tijd van het einde, zegt Gods Woord, “door de liefde tot de waarheid te aanvaarden”.

Waarom is het niet voldoende de waarheid te onderschrijven en zo goed mogelijk naar de waarheid te leven? Dat is uiteraard goed en zelfs noodzakelijk, maar ik geloof dat de tijden zó zwaar zullen zijn, dat er een diepere innerlijke drijf­veer zal moeten zijn om te volhar­den tot het einde. De Heer Jezus zegt immers: “Indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch terwille van de uit­verkorenen zullen die dagen wor­den ingekort” Matteüs 24 vers 22 (Matt. 24:22). En ook de psalmdichter heeft hier al van gesproken in Psalm 125 vers 3 (Ps. 125:003): “Want de scepter der goddeloosheid zal niet blijven rusten op het erfdeel der rechtvaardigen, opdat de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken naar het onrecht”.

De tekenen, de wonderen en de verlokkende ongerechtigheid van het antichristelijke rijk zullen zó groot zijn, zó indringend zijn, dat ook de uitverkorenen verleid kun­nen worden de handen uit te strek­ken naar het aangeboden onrecht.

Geloof en volharding

In Daniël 8 vers 25a (Dan. 08:25a) staat immers: “En door sluwheid zal hij het be­drog dat hij aanwendt, doen geluk­ken”.

Het zou verkeerd zijn om daar als christen de ogen voor te sluiten en te proberen in een soort roes te gaan leven en te geloven dat het steeds makkelijker zal gaan wor­den naarmate de eindtijd vordert. Ik kan het niet genoeg benadruk­ken dat alles aan de Schrift getoetst dient te worden, zeker ook wat eindtijd-leringen betreft.

Iemand schreef in dit verband in een bekend evangelisch tijdschrift: ‘En juist het onderwaarderen of zelfs loslaten van de Bijbel als absolute toetssteen, om de waar­heid van de leugen te onderscheiden, geeft het rijk der duisternis vrij baan om te infiltreren. Wanneer we niet alles brengen on­der de kritiek van Gods Woord, bevinden we ons als gemeente in de positie van een stad zonder muur, onbeschermd tegen alle listen en lagen van de satan’.

Vlak voor de wederkomst van de Heer zal de geestelijke duisternis zó totaal zijn wat de Heer Jezus uitdrukt met de woorden: “Ter­stond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd wor­den en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen” Matteüs 24 vers 29 (Matt. 24:29).

De apostel Paulus moest in zijn dagen ook al waarschuwen voor verkeerde verwachtingen betreffen­de de wederkomst van de Heer zie 2 Thessalonicenzen 2 vers 1 tot en met 3 (2 Thess. 02:01-03). ‘Volharding “zal het sleutelwoord zijn, tot het einde toe. Hiervan zegt de Heer: “Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden” Matteüs 24 vers 13  (Matt. 24:13). En ook in Openbaring 13 vers 10c (Openb. 13:10c): “Hier blijkt de volhar­ding en het geloof der heiligen”.

De Goddelijke liefde

Liefde tot de waarheid gaat veel dieper dan de waarheid geloven en onderschrijven. Watje liefheb dat koester je, daar is je hele hart bij betrokken, daar heb je alles voor over.

Als de apostel spreekt over de lief­de tot de waarheid, dan gebruikt hij voor “liefde” niet het Griekse woord “Philo” wat globaal bete­kent: hartelijk liefhebben, veel hou­den van. Dat is de menselijke lief­de in de onderlinge relaties. Hij gebruikt het bijzondere Nieuw Testamentische woord “Agapè”. Dat is de bovennatuurlijke liefde.

Dat is de Goddelijke liefde die uit God is 1 Johannes 4 vers 7 en 8 (1 Joh. 04:07-08).

In Romeinen 8 vers 36 tot en met 39 (Rom. 08:36-39) wordt de liefde (Agapè) van God, welke is in Christus Jezus onze Heer, ons voorgesteld als een kracht, als iets dat alles overwint en alles te boven gaat. Het is déze liefde die de Vader, Zijn Zoon voor ons deed over­geven Johannes 3 vers 16 en Romeinen 8 vers 32 en 1 Johannes 4 vers 9 (Joh. 03:16 en Rom. 08:32 en 1 Joh. 04:09). En het is déze liefde die in Jezus Christus onze Here is, en die Hij volmaakt geopenbaard heeft en alleen in Hem gekend kan worden.

Dit is de liefde die over zal blijven 1 Korinthe 13 vers 13 (1 Kor. 13:13) en de draagkracht, de verbindende kracht en gezind­heid zal zijn van de nieuwe schep­ping in de toekomende eeuwen.

Voor de nieuwe schepping in Christus, de mens Gods in de gemeente, is dit nu al werkelijk­heid aan het worden, omdat “de liefde (Agapè) van God in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest, die ons gegeven is” Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05).

Christus, het geheimenis Gods

Deze Goddelijke liefde, die in ons hart is uitgestort, verdringt de men­selijke liefde niet, maar zoekt daar­mee samen te groeien tot één. Zo staat er: Man en vrouw hechten zich aan elkaar in het huwelijk en zijn één vlees. “Maar die zich aan de Here hecht is één Geest met Hem” 1 Korinthe 6 vers 16 en 17 (1 Kor. 06:16-17). Het is als een grote genade en als een gewel­dige kracht, waarmee God de lief­de van de mens opwekt en om­vangt waardoor het wordt tot één. Het is een krachtbron die de mens staande kan houden in de moeilijk­ste omstandigheden en behoudenis kan bewerken.

De mens kan niet van zichzelf op­klimmen tot die hoogte. Paulus spreekt van: “Het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verbor­gen is geweest, maar thans geopen­baard aan zijn heiligen”.

En dat geheimenis zegt hij is: “Christus in u, de hoop der heerlijk­heid. Christus, het geheimenis Gods, in wie alle schatten der wijs­heid en kennis verborgen zijn” Kolossenzen 1 vers 26 en 27 en Kolossenzen 2 vers 2 en 3 (Kol. 01:26-27 en Kol. 02:02-03). Van binnenuit werkt deze kracht in de mens en daarom heet het: “God is het immers die zowel het willen als het doen bij u tot stand brengt, om Zijn heilsplan te verwezenlij­ken” Filippenzen 2 vers 13 Willibrord vertaling (Filip. 02:13).

De genade en liefde van God voor de mens is wonderbaar groot! De apostel spreekt van “de overweldigende rijkdom Zijner genade in Jezus Christus” Efeze 2 vers 7 (Ef. 02:07). De vraag is, wil de mens deze lief­de tot de waarheid aanvaarden of afwijzen? Nogmaals de mens wordt niet overweldigd door de liefde van God. Het wordt niet opgedrongen, maar als een liefde­geschenk aangeboden, mogelijk gemaakt. Maar het is de mens die beslist!

De Geest Gods bedroeven

De tekst: “Omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen be­houden worden” 2 Thessalonicenzen 2 vers 10b (2 Thess. 02:10b), wordt in de Petrus Canisius-vertaling vertaald met: “Omdat ze de liefde voor de waarheid niet hebben aangekweekt tot hun redding”. En de Willibrord-vertaling heeft: “Omdat zij zich hebben afgesloten voor de liefde tot de waarheid die hen had kunnen redden”. Uit bovenstaande blijkt wel heel duidelijk, dat niet iedereen die tot het lichaam van Christus behoort, er met z’n hele hart bij betrokken is. Duidelijk is ook dat het niet buiten de mens omgaat, maar dat het van de intentie en de wilsbeslissing af­hangt of er iets met de liefde (Agapè) van God, die door de Heilige Geest in onze harten is uit­gestort, wordt gedaan.

Zo is het mogelijk de Heilige Geest te bedroeven, door een leven te leiden waarin de Heilige Geest niet aanwezig kan zijn. Dit kan, als

niet de oprechte wil aanwezig is om te breken met alle zonde en ongerechtigheid. Dit kan ook door niet gewillig te zijn en een leven te leiden wat meer vlees is dan Geest. En dat is vijandschap tegen God zegt Romeinen 8 vers 7 (Rom. 08:07). Paulus zegt: “Bedroeft de Heilige Geest Gods niet, door wie gij ver­zegeld zijt tegen de dag der verlos­sing” Efeze 4 vers 30 (Ef. 04:30).

Zo staat er ook van de Israëlieten geschreven: “Maar zij waren wederspannig en bedroefden zijn Heilige Geest; daarom veranderde Hij voor hen in een vijand” Jesaja 63 vers 10 (Jes. 63:10). De hand van God was dan niet meer met hen maar tegen hen. Al in de woestijn was het volk weerspannig tegen Zijn Geest en Stéfanus zegt later: “Gij verzet u altijd tegen de Heilige Geest” Psalm 103 vers 33 en handelingen 7 vers 51 (Ps. 103:033 en Hand. 07:51).

De Geest Gods uitdoven

Het is ook nu evengoed mogelijk je zo te gedragen datje de Geest bedroefd en Zijn leiding niet wilt accepteren, ja, dat je je er zelfs tegen verzet. Dat er dan geen sprake kan zijn van enige liefde tot de waarheid, zal wel duidelijk zijn.

De apostel Paulus zegt: “Dooft de Geest niet uit”. 1 Thessalonicenzen 5 vers 19 (1 Thess. 05:19). Andere vertalingen spreken van “uitblussen” zoals men een vuur uitblust. En dat is hier in de con­text van de gaven van de Géést want er staat: “Veracht de profetie- en niet”. Het is mogelijk de gaven van de Geest te verachten, door dat hele terrein van de gaven zo te ver­menselijken dat het niet meer als gaven van de Geest onderkend of geaccepteerd wordt. De Heilige Geest wordt dan niet meer erkend in Zijn werkingen als de levens­geest van het lichaam van Chris­tus. Er is dan geen achting en res­pect meer voor de uitingen en ze­ker ook geen ijver of streven naar deze kostelijke genade-geschenken zie 1 Korinthe 14 vers 1 (1 Kor. 14:01).

Dan wordt de Geest uitgeblust. Er is dan geen sprake meer van een aan­kweken van liefde tot de waarheid, waardoor men in zware tijden be­houden kan worden. Iedereen zal zich dienen te onder­zoeken of hij de Heilige Geest bedroefd of dat er verzet is of dat zelfs de Geest uitgedoofd wordt.

De Geest Gods aanwakkeren

Zoals het mogelijk is de Geest te bedroeven en uit te doven zo is het gelukkig ook mogelijk Zijn werk in je aan te wakkeren. Paulus schrijft aan Timótheüs: “Om die reden her­inner ik u er aan de gave Gods aan te wakkeren die door mijn handoplegging in u is” 2 Timoteüs 1 vers 6 (2 Tim. 01:06). In 1 Korinthe 14 vers 1 (1 Kor. 14:01) zegt de apostel “Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes”. Dat is een geestelijke activiteit die voortkomt uit een goede, gewil­lige hartsgesteldheid.

Zo ook in 1 Timoteüs 6 vers 11 (1 Tim. 06:11), waar hij zegt: “Gij daarentegen, o mens Gods, ontvlucht deze dingen, doch jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volhar­ding en zachtzinnigheid”. In beide teksten benoemt Paulus de “liefde” weer met het griekse woord “Agapè”. Jaagt er naar! zegt hij. Dat gaat nog dieper dan aanvaar­den of aankweken. Dan sluit men zich er niet voor af maar jaagt men naar deze liefde, waardoor er red­ding en behoudenis zal zijn in de zware verdrukking van de eindtijd. Deze liefde (Agapè) is veel en veel meer dan je eigen liefde en goede wil, want het is de liefde van God die hierin de enorme krachtbron is zie Filippenzen 2 vers 13 (Filip. 02:13).

In 1 Thessalonicenzen, waar we lazen over het niet uitdoven van de Heilige Geest, lezen we dan ook die geweldige eindtijd belofte: “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen ”  1 Thessalonicenzen 5 vers 23 (1 Thess. 05:23).

Ook 1 Timoteüs 6 vers 11 (1 Tim. 06:11) wordt gevolgd door geweldige beloften en woorden die op het einde betrek­king hebben. Dit is te lezen in 1 Timoteüs 6 vers 14 tot en met 16 (1 Tim. 06:14-16).

De Zoon maakt waarlijk vrij

Het is soms triest om te zien hoe gemakkelijk vele gelovigen mee­getrokken worden met van alles wat op de geloofsmarkt aange­boden wordt. Niemand heeft echter het recht mede-broeders of zusters hierom te veroordelen. Maar al te vaak komt een handel­wijze voort uit grote maatschap­pelijke, lichamelijke of geestelijke nood. Ook wel om huwelijks en/of gezinsproblemen. Weer anderen missen oplossingen in eigen kring of gemeente of is er sprake van totale onwetendheid.

Het is echter in alles de satan, de grote leugenaar, de verleider en bedrieger die mensen meesleept omdat het allemaal de schijn heeft van geweldige waarheden. Er is een hevig verzet van de satan tegen de ene waarheid ‘Jezus Christus’, en het woord van God, ‘de Bijbel’, dat spreekt van de volwassen, onberispelijke gemeente, de zonen Gods, waar de zuchtende schep­ping op wacht Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). Het is de satan die mensen laat belijden dat dit voor niemand haalbaar is, omdat de mens zon­daar zou zijn en blijven. Hij (satan) weet hoe de werkelijke waarheid bij machte is de mens vrij te maken. En de ene werkelijke waarheid is Jezus, Gods Zoon. Deze zegt dan ook: “Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. Wanneer dan de Zoon u vrijge­maakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn” Johannes 8 vers 31 tot en met 36 (Joh. 08:31-36).

Het is alleen de waarheid, Jezus Christus en Gods Woord, die vrij­maakt van alle bedrog, van alle ver­keerde vroomheid, van alle religieu­ze misleiding, van alle knellende vormen en tradities. Kortom, van alle leugen! Van alles wat in strijd is met het ‘leven’ want Hij is het licht en het leven van de mensen  Johannes 1 vers 4 tot en met 9 en Kolossenzen 3 vers 4 (Joh. 01:04-09 en Kol. 03:04). De Heer zal het alles ontmaskeren en zal het als kaf verbranden met het onuitblusbare vuur van Zijn Woord naar Matteüs 3 vers 12 (Matt. 03:12).

(Slot volgt).

 

 

 

Zelfbewustheid door Gert Jan Doornink

Zelfbewustheid behoort een positieve eigenschap te zijn van elk kind van God. Toch wordt het maar zelden als zodanig gezien. Vaak wordt gedacht dat men door zelfbewust te zijn zichzelf op een voetstuk plaatst, hoogmoedig is, etc. Het tegendeel is echter het geval. Want op welke wijze is een christen zelfbewust? Door de zekerheid van zijn geloof! Paulus zegt, dat wie in Christus is, een nieuwe schepping is. Het oude leven is dan voorbij en het nieuwe is gekomen. Dat is dan een rotsvaste zekerheid geworden. En daar doen we alles aan dat dit niet verborgen blijft, maar geopenbaard wordt in het leven van elke dag.

Een waarachtig christen schaamt zich niet voor het evangelie, de blijde boodschap die hem heeft verlost uit het rijk der duisternis en overgeplaatst in het Koninkrijk van de levende God. Het woord ‘zelfbewust’ betekent in feite ‘innerlijk besef omtrent zichzelf’. En door dit innerlijk besef van het nieuwe schepping zijn, ontstaat het verlangen om op te groeien naar geestelijke volwassen­heid. Als er geen geestelijke groei, ontstaat er ook geen echte bewustwording van onze nieuwe plaats en positie in Christus. Feitelijk blijft er dan een situatie bestaan waarbij de vorst der duisternis gemakkelijk in onze gedachtenwereld kan infiltreren. Dan kan ook gemakkelijk een verkeerd beeld ontstaan over onze zelfbewustheid. En hebben we misschien een hoge dunk van onszelf, maar zonder geestelijke inhoud.

Dat wil dus zeggen dat onze zelfbewustheid als kind van God altijd gepaard dient te gaan met onze verbondenheid met God. Daar behoren we alles aan te doen dat dit bevorderd wordt. Er gaat zich dan meer en meer een eenheid ontwikkelen tussen Gods Geest en onze geest. Een eenheid waar de duivel geen speld tussen kan krijgen.

Zelfbewustheid wordt in de ‘Grote Van Dale’ omschreven als een ‘sterk gevoel van eigen, innerlijke kracht of waarde’. Wij mogen door Gods genade weten waar de bron is van deze innerlijke kracht en waarde. Daarom geven wij Hem in alles de eer en danken Hem iedere dag opnieuw voor alles wat Hij voor ons, in ons en door ons gedaan heeft, en nog meer wil doen!

 

Geheel anders! Door Froukje Huis

Vrijdagmorgen! ‘Zullen we eerst de boodschappen doen’, vraag ik Dick. Hij kijkt op de klok. Half tien. Laten we het maar proberen. Het aantal parkeerplaatsen vlak bij de supermarkt is namelijk beperkt en wij proberen uit te vissen wat de beste tijd is om te gaan winkelen. Verscheidene auto’s komen ons al tegemoet en warempel we boffen deze keer, want er is nog een plaats vrij. ’t Is druk in de winkel. Moeders, die tijdens schooltijd gauw hun boodschappen komen halen, maar ook veel oudere mensen die net als wij, samen bezig zijn hun winkelwagen te vullen.

We zijn vlug klaar en opgelucht, dat dit karwei weer achter de rug is, wordt de buit in de achterbak van de auto geborgen.

‘Er staan er alweer twee te wachten’, zeg ik tegen Dick. ‘Wie zou het winnen?’ Beide azen op ons parkeerplaatsje. Onder het wakend oog van de twee rivalen rijden we vooruit uit de parkeerplaats.

‘Kijk nou eens’, zegt Dick. In de achteruitkijkspiegel ziet hij hoe een derde auto, die juist aan komt rijden, achter ons de nu lege parkeerplaats in bezit neemt. De twee andere hebben het nakijken!

Dick moet er een beetje om lachen, maar ik vraag hem verontwaardigd hoe hij het zou vinden als het hem overkwam. ‘Dan lach je ook’, zegt hij, ‘en je zegent die man’. Hij zou het nog doen ook.

Maar ik, met mijn zogenaamd rechtvaardigheidsgevoel? Ik sta hier al vijf minuten te wachten en hij komt net aanrijden! Dat is toch een heel normale reaktie? ja zeker, maar wat zegt de Bijbel over een kind van God?: “Gij geheel anders…” “Wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, geef hem ook uw mantel”. Dus, wil iemand uw parkeerplaats nemen, geef hem ook uw auto? Neen, dat hoeft niet, maar geef hem maar uw zegen, daar heeft hij meer aan. Vindt u dat overdreven? Maar we willen toch in elk opzicht op Jezus gaan lijken? Ook in de kleine dingen, ook in onze gedachten, want als we niet positief den­ken, hoe kunnen we dan positief handelen? Denk aan de opdracht van Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02): “Wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt onderkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” Voor mij, maar ook voor ieder ander! En daarvan mogen wij iets laten zien.