1996.04 nr. 380

1996.04 Levend geloof nr. 380

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

‘Het laatste woord?’ Deze vraag bij de tekening van Duurt Sikkens op de voorpagina zal door iedere waar­achtige christen met een duidelijk ‘nee’ worden beant­woord. Want niet de dood heeft het laatste woord, maar het leven! En dan bedoelen we natuurlijk het échte leven, zoals God dat oorspronkelijk bedoeld heeft. De dood is een tijdelijke aangelegenheid, welis­waar de laatste vijand die overwonnen wordt, maar heeft zeker niet het laatste woord. Daarom is op de tekening ook het kruis zichtbaar. Het kruis als sym­bool van de overwinning die Jezus behaalde op Golgotha. In onze dagen wordt de kruisdood en opstanding van Jezus op alle mogelijke wijze aange­vallen en belachelijk gemaakt. We laten ons echter niet van de kaart brengen door deze pogingen vanuit het rijk der duisternis de kern van ons geloof aan te tasten. Jezus leeft en wij met Hem! In het artikel ‘De opstanding van Jezus’ analyseert Peter Koumans uit Eindhoven op uitgebreide wijze de gebeurtenissen rond de dood en de opstanding, zoals de Bijbel die aangeeft. Omdat ten aanzien van deze materie sommige dingen nog ‘verborgen’ zijn, hoeft men het niet op alle detailpunten met de schrijver eens te zijn. Alle bijbelse gegevens worden nog eens duidelijk op een rijtje gezet en ik hoop dat ook dit arti­kel zal meewerken dat ons geloof daardoor weer een nieuwe ‘impuls ten goede’ zal ontvangen. Dat geldt trouwens ook voor de verdere inhoud van ons blad. leder nummer, en dus ook dit nummer, wordt samen­gesteld met de bede en het verlangen in ons hart dat ons geloofsleven verder wordt gestimuleerd en opge­bouwd en eventueel wordt gekorrigeerd. Samen zijn we onderweg om de volle rijkdom van het geloof in de levende Heer te gaan ontdekken en beleven. En het gevolg zal zijn dat we uiteindelijk ‘gelijkvormig wor­den aan het beeld van Jezus’, zoals Paulus dat zo dui­delijk als onze bestemming aangeeft in zijn brief aan de Romeinen.

 

Leven voor God door Gert Jan Doornink

Pasen is het feest van het leven, het feest van de overwinning op de dood. Als christenen vieren wij het paasfeest met grote blijdschap, omdat wij weten: Christus is opgestaan. Hij leeft en wij die in Hem geloven ook! Het nieuwe leven, wat stand houdt tot in alle eeuwig­heid, is in ons en blijft in ons. Wij weten ook dat dit leven zich nu nog bevindt in een tijdelijk en vergankelijk lichaam met al zijn beper­kingen, maar straks, als wij een verheerlijkt lichaam zullen ontvangen, is ook dat voorbij.

Voor de wereld, dat wil zeggen allen die nog leven buiten Gods Koninkrijk, is dit een verborgen aangelegenheid. Door geloof te hech­ten aan allerlei meningen en leringen, zoals bijvoorbeeld reïnkarnatie, tracht men aan de gedachte dat de dood het laatste woord heeft, te ontsnappen, maar tegelijkertijd is men zich bewust dat de dood niet te ontlopen valt. ‘De man van de zeis’, zoals we deze week nog in een geschrift lazen, komt onherroepelijk langs…

Deelgenoten van het echte leven

Als christenen hebben we in dit opzicht een belangrijke taak. Wij mogen door de woorden die wij spreken, maar vooral ook door het leven wat wij openbaren, tonen dat wij deelgenoten zijn geworden van het échte leven. Daarom weten wij ook dat het niet in de eerste plaats gaat om de viering van Pasen (en Goede Vrijdag!) op bepaalde dagen, maar om de dagelijkse realiteit van het kennen van de levende Christus!

Wij ‘leven voor God’ schrijft Paulus in Galaten 2 vers 19 (Gal. 02:19). Dat wil zeggen de periode van het ‘dood zijn’ is voorbij. We hebben immers het oude, door Satan beheerste leven, begraven in het watergraf en zijn met Christus in een nieuw leven opgestaan. ‘Christus leeft nu in mij’, zegt hij in het volgende vers. En dit geloof, deze vaste overtuiging is werkelijkheid voor iedere christen.

Satan tracht de beleving van deze zekerheid te verdonkeremanen en af te remmen, maar door de kracht van Gods Geest die in ons is, heeft hij het niet meer voor het zeggen. In het leven van een waarachtig christen zullen zijn infiltratiepogingen daarom steeds minder uitwer­king hebben. Het is net als in de natuur: door de lange en koude win­ter komt de lente dit jaar maar moeizaam op gang, maar uiteindelijk zullen de steeds sterker wordende zonnestralen alles weer tot groei en bloei brengen.

En wat ons geestelijk leven betreft: Gods heerlijkheid gaat ten volle baanbreken en zich openbaren. De gehele zuchtende schepping wacht daarop. En naarmate wij als nieuwe scheppingen, als zonen Gods, doorgroeien naar het volwassen stadium, beantwoorden wij daardoor aan dit grote verlangen en doel van onze levende God!

 

Het geloof als schild. De hemelen (21) door Cees Maliepaard

“Neem bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmee gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven” Efeze 6 vers 16 (Ef. 06:16).

Geloven is bijbels gezien een krachtige zaak. Het heeft niets van doen met onzekerheden en alleen maar aannemen dat iets is zoals het zou moeten zijn. Leven als een opgroeiende zoon van God, kan uitsluitend op grond van geloof in het op Jezus Christus geënte zoon­schap Galaten 3 vers 26 (Gal. 03:26).

Daarom staat er in Galaten 3 vers 11 (Gal. 03:11), dat de rechtvaardige uit geloof zal leven.

Geloof in God de Vader en in zijn in Jezus openbaar gekomen plan, zal altijd Goddelijk leven tot gevolg hebben.

’t Staat niet op zichzelf

In onze leidtekst lezen we: “Neem bij dit alles het schild des geloofs ter hand”. Dat is een waar woord. Want zonder de waarheid van het plan van de Vader, zonder gerech­tigheid en zonder de bereidheid het evangelie van de Goddelijke vrede te brengen, zal het niet mogelijk zijn effektief het geloofsschild te hanteren.

Geloven is nooit een op zichzelf staande zaak. Geloven zonder de waarheid te kennen, brengt het risiko in zich de leugen te gaan geloven. En als iemand het schild des geloofs hanteert zonder zich de lendenen met de waarheid te omgorden, zal blijken dat satans leu­gens hem of haar in de geestelijke strijd vloeren zullen. Geïnspireerd door leugengedachten zal het zicht op Gods plan zozeer vertroebeld worden, dat menselijke strijders in de hemelse gewesten van elk richtingsgevoel gespeend zullen raken. En dan kan een mens ten prooi vallen aan wettische, ofwel juist aan wetteloze machten der duisternis.

Zonder zich Gods voor de mens be­doelde gerechtigheid eigen gemaakt te hebben, is het ook een ondoen­lijke zaak tegenover de tegenpartij het schild des geloofs vast te hou­den. Want iemand die z’n gerech­tigheid prijsgeeft, gaat geloven dat ook zonder die gerechtigheid het doel wel te bereiken is. Het van God gegeven doel zal op die manier echter onbereikbaar blijken te zijn. Ongerechtigheid is nu eenmaal niet in te passen in het goede nieuws van onze altijd goede God. Of, anders gezegd, in het evangelie van Jezus Christus en zijn overwinning op het rijk der duisternis.

Pak ’t op!

Anders dan sommige mensen den­ken, is het geloof niet iets wat je zomaar in de schoot geworpen wordt. Het geloof is een gave van God, meent men wel op grond van Efeze 2 vers 8 (Ef. 02:08). Zo geeft Prof. Dr. H. N. Ridderbos het ook weer in de Concordantie van Kok, Kampen. “Geloof… het is een gave van God”, staat daar. Met alle respekt voor Ridderbos, zou ik in een konkordan- tie (waar je met de ruimte moet woekeren) geschreven hebben: Genade… het is een gave van God. Want dat geeft onze God met milde hand: op basis van ons geloof in het volbrachte werk van zijn Zoon Jezus Christus, schenkt Hij zijn genade.

Het is dus zeker geen zaak van op de gave van geloof te gaan zitten wachten, want dan kun je wel wachten tot je een ons weegt. Het schild des geloofs dient opgepakt te worden; dat is een bewuste daad van de Geestvervulde christen. Paulus’ opmerking: “… het is een gave van God” kén dus gewoon geen betrek­king hebben op het geloof en moet wel terugslaan op de in diezelfde zin genoemde genade. Andersom is het net zo: een mens kan de genade van God niet zelf ter hand nemen. Genade krijg je, die word je om niet verleend – zonder datje daar enige verdienste tegen­over hoeft te plaatsen.

Maar geloof en vertrouwen stel je zelf bewust in iemand. Ik heb kol­lega’s die ik vertrouw en ik heb er die helemaal niet te vertrouwen zijn. Ik ken mensen (zomaar in de we­reld) die ik geneigd ben nooit te geloven. En wel op grond van negatieve ervaringen wat hun waar­heidsgetrouwheid betreft. En ik ken anderen die ik onvoorwaardelijk geloof, omdat de praktijk van alle dag heeft uitgewezen dat ze de waarheid nimmer geweld aan doen. Des te meer zullen we ons geloof en vertrouwen op de Heer stellen, want Hij is gebleken in alles betrouwbaar te zijn. Het is derhalve altijd een aktieve zaak van onze kant.

Demonisch vuur

De brandende pijlen die de boze op ons afschiet, zijn instaat heel wat onheil te stichten. De in gloeiend pek gedoopte pijlpunten maakten in de oudheid korte metten met heel wat brandbaar materiaal. De geestelijke pijlen waarmee de boze ons raken wil, zijn voorgegloeid in zijn dui­velse gedachten over de mens. Het gaat daarbij niet om verleidingen tot zonde, want daarvoor benadert Satan ons op een heel wat andere manier: daar probeert hij ons toe te verlókken. Het vuur dat hij bij de mens naar binnen wil schieten, is eerder bedoeld om de kroon op Gods schepping de vernieling in te helpen.

Hij zal trachten ons een schuldkomplex te bezorgen, door bij voort­during onze tekortkomingen te aksentueren. Hij zal deze opblazen tot ongekend grote proporties en ons proberen ‘wijs’ te maken dat het zoonschap voor ons een nimmer haalbare kaart zal wezen. Als iemand dat maar lang genoeg gelooft, zal dat een verwoestende uitwerking in zijn leven hebben, alsof al het goede door Satans vurige pijlen tot as verbrand zou zijn.

Of hij zal de mens proberen volko­men weg te drukken in verwerping en hysterie. Die vormen samen een laaiend vuur, dat als met maar lang genoeg brandt, slechts smeulende resten achterlaat. Zodat alleen een totale vernieuwing van de Heer uit, nog uitkomst brengen kan. En dat laatste is gelukkig in elke situatie een reële mogelijkheid.

Brandpreventie

In lang vervlogen tijden, toen men nog geen weet had van vuurwapens, was het schieten met gloeiende pij­len en bekende en beruchte manier van oorlogvoeren. Men deed echter in die dagen ook aan brandpreventie: een schild, overtrokken met in een water gedrenkte lederen huid, bleek een perfekt middel te zijn om de brandende pijlen van de vijand op te doen doven.

Zo zullen ook wij het ons door de Heer verschafte schild des geloofs gebruiken tegen Satans in verderf en venijn voorgegloeide, de persoon­lijkheid aantastende projektielen. En het zal blijken een effektief ver­dedigingswapen te zijn. Of (als u het uit de oorlogssfeer zou willen halen): een prima element van onze brandpreventie.

Door je geloof in werking te stellen, geloof dat in het heldere water van het woord van God is gedrenkt, zullen al Satans vurige aantijgingen en verwerpingen gedoemd zijn volkomen uit te doven. Er wordt nog wel het nodige op je afgevuurd, maar het ‘doet’ je niets meer; je bent onbereikbaar voor de demoraliseren­de, demonische druk geworden. Als wij uit geloof leven, vindt Satan, net als bij Jezus Johannes 14 vers 30 (Joh. 14:30), ook bij ons geen aanknopingspunten meer. Hij kan ons gewoon niet meer in brand zetten met zijn aan het helse vuur ontleende, de mens aantastende gedachten. In (satanisch) vuur is geen menselijk leven mogelijk. Daarom belijden we op grond van het woord van God, dat we als rechtvaardigen door geloof leven zullen Romeinen 1 vers 17 (Rom. 01:17). Ons in het waterbad van Gods woord gedrenkte geloof, heeft ‘bij dit alles’ een ons voor het vuur van het verderf behoedende werking. Al Satans pogingen tot het in brand steken van ons levenshuis lopen op niets uit bij een in Gods sprankelen­de woord ondergedompeld geloof. Want zo’n geloof lééft! Dat is in beweging. Dat bewerkt positieve ontwikkelingen, zodat je als mens Gods verder kunt in het leven dat je van Godswege ontvangen hebt.

Ons geloofsschild werkt als het hitteschild van een ruimteschip. Het voorkomt dat de wrijving van de aardse atmosfeer je levensschip noodlottig worden zou. Geloof in Jezus, in God de Vader en zijn heerlijk plan, is onmisbaar in ons leven. Echt!

 

 

De opstanding van Jezus door Peter Koumans

Er zijn mensen, die Jezus Christus al­leen zien als iemand, die een goed voorbeeld heeft gegeven van hoe men eigen­lijk zou moeten leven. Anderen gaan al wat verder. Zij hebben Jezus Christus aanvaard als degene, Die leed en stierf voor de zonden, die zijzelf hadden ge­daan. Zij geloven dat God Zijn Zoon heeft gegeven, opdat zij vergeving van zonden konden ontvangen. Maar dat hield niet in dat zij nu ook in de opstan­ding van Jezus Christus gingen geloven. Voor hen had dat geen echte betekenis en bovendien is opstanding uit de doden voor vele mensen ongeloofwaardig.

Paulus is erg duidelijk over degenen die niet in de opstanding geloven 1 Korinthe 15 vers 14 (1 Kor. 15:14). Hij zegt: “En indien Chris­tus niet is opgewekt, dan is immers on­ze prediking zonder inhoud, en zonder- inhoud is uw geloof”. Hij voegt daar aan toe in 1 Korinthe 15 vers 17 tot en met 19  (1 Kor. 15:17-19): “Indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden. Dan zijn ook zij, die in Christus ontslapen zijn, verlo­ren. Indien wij alléén voor dit leven on­ze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn we de beklagenwaardigste van alle mensen” (1 Kor. 15:17-19). Door het geloof in de opstanding van Jezus laten we ons dopen en weten we dat we zijn wedergeboren en eeuwig le­ven hebben dat doorgaat na de lichame­lijke dood.

Hoe ging die opstanding van Jezus nu in zijn werk? De Bijbel zegt hier wei­nig van. Maar als we nagaan wat dat weinige is, worden we ons toch be­wust van het geweldige van die opstan­ding.

Het sterven van Jezus

Jezus voorspelde in de drie eerste evangelieën tot driemaal toe dat Hij zou moeten lijden door de overpriesters en schriftgeleerden en dat Hij zou worden gedood en op de derde dag zou worden opgewekt bijv. in Matteüs 16 vers 21; Matteüs 17 vers 22 en 23 en Matteüs 20 vers 17 tot en met 19 (Matt. 16:21 en

Matt. 17:22-23 en Matt. 20:17-19). Hij legde niet uit wat de diepere zin was van Zijn lijden en sterven. Wel zei Hij iedere keer dat hij op de derde dag zou worden opgewekt. Lucas ver­meldt tweemaal dat de discipelen niets begrepen van wat Jezus tot hen zei.

Het gebeurde precies zoals Jezus had voorspeld. Ogenschijnlijk werd een he­laas veel voorkomende misdaad ge­pleegd, waarbij religieuze autoriteiten iemand met een afwijkende mening na een schertsproces lieten vermoorden. Maar hier was veel meer aan de hand. Het ging om een geestelijk strijd van essentieel belang. De duivel als overste van deze wereld deed er alles aan om Jezus Christus in zijn macht krijgen. Eerst had hij allerlei manieren van verleiding geprobeerd. Dat deed hij recht­streeks zoals in de woestijn, maar ook via mensen. Dat was hem niet gelukt. Nooit had Jezus de duivel ergens in toe­gegeven. Hij was en bleef zonder zonde. En dat niet alleen, Jezus ondermijnde het werk van de duivel door het evan­gelie van het Koninkrijk van God te prediken en daarbij het werk van de boze in mensen te verbreken door bo­ze geesten uit te drijven en genezingen te verrichten.

Er bleef de duivel niets meer over dan de religieuze autoriteiten zoals de oud­sten, de overpriesters en de schiftgeleer- den te verleiden om Jezus tot de dood te veroordelen en Hem daarvoor aan de Romeinen over te geven. Als Jezus dood zou zijn, zou Hij geen gevaar meer zijn voor de duivel. Uit het dodenrijk komt immers niemand terug. Maar de duivel begreep niet wat de ge­volgen zouden zijn van die daad. Zo staat in 1 Korinthe 2 vers 8 (1 Kor. 02:08): “En geen van de beheersers van deze eeuw heeft van haar (dat is de verborgen wijsheid van God) geweten, want indien zij van haar geweten hadden, zouden zij de He- re der heerlijkheid niet gekruisigd heb­ben”.

Waarom kon de dood Jezus niet vast­houden?

Men zou drie redenen kunnen aanhalen:

Jezus was Gods Zoon.

Jezus was zonder zonde.

Jezus was bij een vrouw verwekt door de heilige Geest van God.

  1. Jezus was Gods Zoon

Hij had in deze hoedanigheid Goddelij­ke macht en met deze macht zou de dood Hem niet kunnen vasthouden in het dodenrijk en zou Hem moeten la­ten gaan.

Op zich in dat waar. Maar op deze wijze zou Hij ook de kruisiging kunnen voorkomen. Hij zei daarom: “Of meent gij, dat Ik Mijn Vader niet kan aanroepen en Hij zal Mij terstond meer dan twaalf legioenen engelen ter zijde stellen? Hoe zouden de schriften in vervulling gaan, die zeggen, dat het aldus moet geschieden?” Matteüs 26 vers 53 en 54 (Matt. 26:53-54).

Het was niet Gods plan dat Jezus de overwinning zou behalen door gebruik te maken van Zijn Goddelijke macht, maar Hij zou als mens in geloof de weg gaan, die God wilde. Dat was in overeenstemming met Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15), waar God tot de slang zegt: “En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw.

De nakomelingen van de vrouw zullen de overwinning behalen op de boze. Het is wel duidelijk uit de Bijbel dat dat de mensen zullen zijn, die gekozen heb­ben voor het Lam Gods, Jezus Christus, en die Hem gehoorzaam zijn en die, ge­leid door de heilige Geest, Zijn opdrach­ten zullen vervullen.

Daarom spreekt 1 Johannes 5 vers 5 (1 Joh. 05:05) van de overwinning over de wereld, die behaald wordt door het ge­loof in Jezus als Zoon van God. Jezus zou zowel over de boze als over de dood de eerste overwinning behalen als mens.

  1. Jezus was zonder zonde

Hij heeft nooit gezondigd. 1 Petrus 2 vers 22 (1 Petr. 02:22) zegt van Hem: “Die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen be­drog is gevonden”.

Daarom was Hij en bleef Hij: rein, on­besmet en heilig. Hij heeft nooit toegegeven aan een van de vele verleidingen, die de boze op Hem afstuurde. En juist Hij was zó begerenswaardig voor de boze. Want deze wist dat, als Jezus maar één enkele zonde zou doen, Hij nooit meer als losprijs zou kunnen die­nen voor allen. Ja, dan zou Gods heil­splan met de schepping in duigen val­len.

vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen, en gij zult hem de hiel vermorzelen”.

De Bijbel zegt wel dat Jezus tot zonde is gemaakt: “Hem, die geen zonde ge­kend heeft, heeft Hij voor ons tot zon­de gemaakt” 2 Korinthe 5 vers 21 (2 Kor. 05:21). Met het woord ‘zonde’ wordt soms de daad bedoeld, maar ook soms de duivel, die de vader is van alle zonden. Jezus kwa- m in handen van de duivel ofwel in han­den van de zonde. Hij werd evenwel zelf geen zondaar. 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24) zegt het zo: “Hij bracht onze zonden op- het hout”. Hij riep toen uit: “Het is vol­bracht”.

Toch was het zonder zonde zijn, denk ik, niet voldoende om het dodenrijk door te gaan en tot opstanding te ko­men. Het was wel heel bijzonder, im­mers de Bijbel zegt bijvoorbeeld in Romeinen 3 vers 23 (Ro­m. 03:23): “Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods”.

Het voorgaande geldt voor alle men­sen, die kunnen onderscheiden, die kun­nen kiezen. Dat is niet bij kinderen het geval. In het bijzonder van baby’s kan men niet zeggen dat zij zondaren zijn omdat zij dingen gedaan zouden heb­ben, die tegen Gods geboden gingen. Daarom zei Jezus van de kinderen:

“Voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen” Matteüs 19 vers 14 (Matt. 19:14). Maar ook zij komen, als zij als kind sterven, in het dodenrijk.

  1. Jezus was verwekt bij een vrouw door de heilige Geest van God

Om hier duidelijkheid in te krijgen moe­ten we stilstaan bij wat er gebeurde na­dat Adam in zonde was gevallen. Dat waren twee dingen:

  1. De duivel werd de overste van de wereld

God had Adam het beheer gegeven over een stukje wereld: een hof in Eden, ook wel het paradijs genoemd. Later zou hij beheerder worden van de gehe­le aarde. Daarom zegt God “Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaad­dragende vruchten zijn; het zal u tot spij­ze dienen” Genesis 1 vers 29 (Gen. 01:29). God begint dan door Adam in de Hof van Eden te plaatsen met als opdracht om die te be­werken en te bewaren Genesis 2 vers 15 (Gen. 02:15). Doordat Adam de duivel gehoorzaamde werd deze zijn baas. En daarmee gaf Adam het recht om overste van de we­reld te zijn weg aan de duivel. De dui­vel meende daarmee recht te hebben op Adam. Adam werd door hem gezien als een slaaf. Immers wie zondigt wordt een slaaf van de zonde Romeinen 6 vers 16 (Rom. 06:16). Kinderen van een slaaf worden automa­tisch ook slaaf. Omdat de duivel zich nu eigenaar waant van Adam worden al zijn nakomelingen in de ogen van de duivel ook slaven.

Van deze klaim van de duivel konden we alleen loskomen, toen er iemand kwam, die ons loskocht. God, de Va­der, gaf Zijn enig geboren Zoon als losprijs voor ons allen.

  1. De dood ging heersen

God had Adam slechts één gebod opge­legd en gezegd wat de gevolgen zou­den zijn van een overtreding: “Van alle bomen in de hof moogt gij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” Genesis 2 vers 16 en 17 (Gen. 02:16-17). En toen Adam het toch had gedaan, zei God tot Adam: “Gij zult het gewas des velds eten; in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aard­bodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren” Genesis 3 vers 18 en 19 (Gen. 03:18-19).

Romeinen 5 legt duidelijk het verband tussen de zonde van Adam en de dood. “Daarom gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, om­dat allen gezondigd hebben Romeinen 5 vers 12 (Rom. 05:12). En Romeinen 5 vers 14 (Rom. 05:14): “Toch heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, ook over hen, die niet gezon­digd hebben op een gelijke wijze als Adam overtrad, die een beeld is van de komende”.

Het heersen van de dood betekende niet alleen dat alle schepselen op aarde na een zekere tijd doodgaan, het hield ook in dat alle schepselen vergankelijk zijn. Hiermee wordt bedoeld dat er na de aanvang van het leven een steeds verder gaande veoudering van het lichaam plaats vindt, die net zo lang doorgaat totdat het natuurlijk leven on­mogelijk wordt en de dood intreedt. Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19) stelt dan ook: “Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods”. En Romeinen 8 vers 21 (Rom. 08:21): “… omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergank­elijk zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods”.

Paulus noemt in 1 Korinthe 15 vers 26 (1 Kor. 15:26) de dood de laatste vijand, die wordt onttroond.

Zelfs in het duizendjarig rijk, wanneer de duivel gebonden is en Jezus Chris­tus zal heersen samen met Zijn volge­lingen, zal nog de dood aanwezig zijn en zijn werk doen. Er zullen geen ziek­ten meer zijn en niemand zal vroegtij­dig sterven maar als honderdjarigen Jesaja 65 vers 20 (Jes. 65:20).

Dus de vergankelijkheid van het leven is er dan nog steeds.

Pas bij het laatste oordeel zullen de dood en het dodenrijk in de poel des vuurs worden geworpen Openbaring 20 vers 14 (Openb. 20:14). Zo blijkt dat door Adams daad de vergankelijkheid en de uiteindelijke dood zijn uitwerking heeft op heel zijn nage­slacht: de gehele mensheid. Het opmerkelijke is hierbij dat de zon­de van Adam dat tot gevolg had en niet de zonde van Eva!

 

Jezus was niet nageslacht van Adam volgens een mannelijke lijn.

Het bijzondere van de geslachtslijst in Lucas 3 vers 23 tot en met 38 (Luc. 03:23-38) is dat het daarin lijkt alsof Jezus wel van Adam zou af­stammen. MaarLucas 3 vers 23  (Luc. 03:23) be­gint met: “En Hij Jezus was, toen Hij optrad, ongeveer dertig jaar, een zoon, naar men meende, van Jozef”. Het is dus de geslachtslijst van Jozef en niet van Jezus!

Maar voor de mensen was Jezus wel de zoon van Jozef. Jozef zal hem als een wettige zoon hebben aangenomen. En dat is dan in gehoorzaamheid aan wat de engel tot hem zei “Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit de heilige Geest” Matteüs 1 vers 20 (Matt. 01:20). Daarom zeiden de mensen van Jezus: “Is dit niet de zoon van de timmer­man?” Matteüs 13 vers 55 (Matt. 13:55). Waarschijnlijk wisten Jezus’ broers en zussen ook niet beter. Want hoe zouden de men­sen kunnen geloven in dit wonder? Als ze ervan gehoord zouden hebben, zouden ze zeker aannemen dat Maria overspel had gepleegd.

Sommige zaken worden doorgegeven van vader op zoon en niet van moeder op zoon. Dat gold in Israël bijvoor­beeld voor het behoren tot een stam. Als de vader een Benjaminiet was, wer­den zijn kinderen het ook, ook als de moeder tot een andere stam hoorde of zelfs helemaal niet bij Israël. Richteren 20 en 21 vertelt van een bestraffing, die ontaardde in het afslachten van de stam Benjamin door de andere elf stam­men. Er waren alleen wat mannen overgebleven. Deze werden op een wat slinkse wijze aan vrouwen uit de andere stammen geholpen, want men wilde niet dat de stam uitstierf. De kinderen van deze mannen werden dus Benjaminieten.

In de geslachtslijst van Jezus, in Matthéüs 1, worden de vrouwen Rachab en Ruth genoemd, die geen Israëlitischen waren, maar hun nakomelingen horen tot de stam Juda omdat hun man­nen Judeëers waren. En omdat Jezus géén nageslacht is van Adam volgens de mannelijke lijn, kon de duivel geen klaim op Hem leggen.

Bovendien had nu de dood en alles wat daar mee samenhangt daardoor geen recht op Jezus. En dat maakte dat Jezus toen Hij stierf en in het dodenrijk gebracht werd, daar niet hoefde te blijven. Daarom zegt Pe­trus in Handelingen 2 vers 24 (Hand. 02:24) : “God heeft Hem evenwel opgewekt, want Hij verbrak de weeën van de dood, naardien het niet mogelijk was, dat Hij door hem werd vastgehouden”.

Het dodenrijk

Het is voor ons niet voor te stellen hoe het dodenrijk is. Het is immers een geestelijke plaats en is daarom niet er­gens in de zichtbare wereld te situeren. Het is niet diep onder de aarde. Als er woorden gebruikt worden van: “in de afgrond werpen” of “opkomen uit de afgrond” dan wordt daarmee aangeduid dat deze plaats geestelijk van een lager niveau is dan de hemel waar je naar toe kunt “op­varen”.

De Bijbel geeft ons aanwijzigen dat het dodenrijk is opgedeeld in een aantal af­delingen. Dat blijkt uit Lucas 16 vers 19 tot en met 31 (Luc. 16:19-31) waarin het verhaal staat van een rijk man en de arme Lazarus. De arme man stierf en werd door engelen gedra­gen in Abrahams schoot. Toen de rijke man gestorven was sloeg hij de ogen open in het dodenrijk onder pijnigin­gen. Hij ziet wel Lazarus en Abraham en vraagt Lazarus naar hem te zenden om hem te helpen. Dat kon niet want: “Er is tussen ons en u een onoverko­melijke kloof, opdat zij, die van hier tot u zouden willen komen, dit niet zouden kunnen en zij van daar niet aan onze kant zouden kunnen komen” Lucas 16 vers 26 (Luc. 16:26).

Er is dus een afdeling waar de gelovi­gen in God van het oude verbond verblijven. Zij worden daar vertroost en daar is invloed van God. Engelen zijn daar. Voor God leven zij, want Jezus zegt: “Wat nu de opstanding der doden betreft, hebt gij niet gelezen, wat door God tot u gesproken is, toen Hij zeide: Ik ben de God van Abraham, en de God van Izak, en de God van Jacob? Hij is niet een God van doden, maar van le­venden” Matteüs 22 vers 31 tot en met 33 (Matt. 22:31-33).

Er is echter ook een afdeling, waar­schijnlijk zelfs meerdere, waar on­gelovigen worden opgesloten.

Het binnengaan in het dodenrijk door Jezus

Het sterven van Jezus had in de zicht­bare wereld duidelijk gevolgen: het werd weer licht, het voorhangsel scheurde, de aarde beefde, rotsen scheurden. Dit waren allemaal tekenen dat er in de onzienlijke wereld een ge­weldig gebeuren plaatsvond: het bin­nengaan van Jezus in het dodenrijk. Niet alleen hadden dood en het dodenrijk geen enkel recht op Jezus, maar op wel­ke plaats in het dodenrijk zou Jezus ge­plaatst kunnen worden? Hij kon de af­delingen binnengaan en kon er ook weer uitgaan. Zo kwam hij bij de gelovigen van het oude verbond. Die verheugden zich over de dag van de overwinning van Jezus: “Uw vader Abraham heeft zich er op verheugd mijn dag te zien en Hij heeft die gezien en zich ver­blijd” Johannes 8 vers 56 (Joh. 08:56). En de gelovigen, die dat wilden, heeft Hij meegenomen. Paulus schrijft: “Daarom heet het: opgeva­ren naar de hoge voerde Hij krijgsge­vangenen mede”. Men zou hieruit kun­nen afleiden dat met Jezus gelovigen van het oude verbond meegingen. In andere vertalingen is dit vers wat an­ders weergegeven Efeze 4 vers 8 (Ef. 04:08).

Jezus bracht niet alleen opschudding door Zijn komen in het dodenrijk, maar ook wat Hij daar deed. Daarvan spreekt 1 Petrus 3 vers 18 tot en met 20

(1 Petr. 03:18-20): “Hij, die gedood werd naar het vlees, maar levend gemaakt naar de Geest, in wel­ke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, die eertijds ongehoorzaam geweest wa­ren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach”.

Deze geesten bevonden zich kennelijk op een aparte plaats. Voor de gelovige Israëliet waren dat de eeuwig verlore­nen, maar dat waren zij niet voor God. En in het dodenrijk waar alles gehouden wordt zoals het er inkomt en geen en­kele verandering optreedt, komt Jezus en brengt wel verandering door Zijn prediking. De doden horen het en kun­nen een keuze maken, waarbij zij bij de goede keuze veranderen: zij worden levend voor God! In het dodenrijk wordt letterlijk waar wat Jezus zei: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen ho­ren, en die haar horen, zullen leven” Johannes 5 vers 25 (Joh. 05:25).

Het verlaten van het dodenrijk door Jezus

De overwinning van Jezus over de dood en het dodenrijk hield in dat Jezus het dodenrijk in kon gaan en eruit gaan, daar kon doen wat Hij wilde en kon meenemen, wie Hij wilde. Jezus drukt dat uit in de woorden: “Ik ben dood ge­weest, en zie Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk” Openbaring 1 vers 18 (Openb. 01:18).

Maar het verlaten van het dodenrijk be­tekende nog niet dat daarop automa­tisch opstanding zou volgen. Opstan­ding houdt in dat men terugkeert op aar­de met een geestelijk onvergankelijk lichaam. Het zou immers ook moge­lijk geweest zijn dat Jezus vanuit het dodenrijk naar de hemel ging om bij Zijn Vader en de heilige engelen te zijn. Dan zou Hij Zijn lichaam niet terug­gekregen hebben, maar zou dat verlo­ren zijn. En dat zou ook voor onze lichamen gelden!

Opstanding van Jezus Christus

De opstanding van Jezus kwam niet tot stand door Zijn eigen inspanning, maar door ingrijpen van Zijn hemelse Vader.

Daarom zei Petrus in Handelingen 2 vers 32 (Hand. 02:32): “Deze Jezus heeft God opge­wekt, waarvan wij allen getuigen zijn”. En in Handelingen 3 vers 15 (Hand. 03:15): “De leids­man ten leven hebt gij gedood, maar God heeft Hem opgewekt uit de do­den, waarvan wij getuigen zijn”. Zo zijn nog meer teksten te vinden, die zeggen dat God Jezus heeft opgewekt. Trouwens ook Jezus heeft steeds tijdens zijn aankondiging van Zijn lijden en sterven gezegd dat Hij zal worden opge­wekt. Dat zou Hij dus niet zelf doen, maar Iemand anders zou dat doen.

De opstanding van Jezus Christus mo­gen we zien als bewijs, dat Jezus ten volle de taak heeft volbracht, die Zijn Vader Hem opdroeg. Daarom zegt Handelingen 17 vers 30 en 31 (Hand. 17:30-31): “God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden van de onwetenheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen; omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het be­wijs heeft geleverd door hem uit de doden op te wekken”.

Het belang van de opstanding van Jezus Christus

Als Jezus niet was opgewekt, maar rechtstreeks naar Zijn Vader in de he- mei was gegaan, had niemand de ge­loofszekerheid kunnen hebben, dat de dood niet het laatste woord heeft. De opstanding van Jezus was het zicht­bare teken dat Hij inderdaad de sleutels van de dood en het dodenrijk had. Het was de bevestiging van Zijn woorden: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde”. Nu had Hij recht op de gehele schepping. En al doet de boze alsof er niets is veranderd op aarde en laat hij niemand vrijwillig los, voor God is alleen Zijn Zoon Jezus Chris­tus de rechtmatige eigenaar en heeft de boze geen enkel recht op wie en wat dan ook. De boze is wetteloos, een dief en een moordenaar.

Geen angst voor de dood

Jezus beloofde aan degenen, die Hem zouden volgen: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand Mijn Woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeu­wigheid niet aanschouwen” Johannes 8 vers 51 (Joh. 08:51). Degenen, die in Jezus geloven, zullen bij hun sterven niet door de dood in het dodenrijk komen, maar zij zullen bij Jezus hun intrek nemen. Dat houdt dus in dat de gelovigen nooit meer zullen worden gescheiden van hun God en Vader en hun Heer Je­zus Christus. De Bijbel noemt daarom het leven van de gelovigen “eeuwig le­ven”. Daarom verlangde Paulus om heen te gaan en bij Christus te zijn Filippenzen 1 vers 23 (Filip. 01:23).

Zo is de angst voor de dood weggeno­men. Paulus schrijft: “Dood, waar is uw prikkel? De prikkel van de dood is de zonde en de kracht van de zonde is de wet. Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Heer Jezus Christus”. 1 Korinthe 15 vers 55 tot en met 57 (1 Kor. 15:55-57).

Jezus heeft de dood van zijn kracht be­roofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht 2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10). En Hebreeën 2 vers 14 (Heb. 02:14) stelt: “… opdat Hij door Zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel zou ont­tronen, en allen, zou bevrijden, die ge­durende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren”.

Daarom kon Paulus in Romeinen 8 vers 37 tot en met 39 (Rom. 08:37-39) verklaren: “Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch hoogte noch diepte, noch enig an­der schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Chris­tus Jezus, onze Heer”.

 

Liefde tot de waarheid in de eindtijd door Wim te Dorsthorst

Het eerste artikel over dit onder­werp verscheen in Levend Geloof van vorige maand. In de komende nummers volgen nog enkele ver­volgartikelen.

We zagen dat de waarheid op on­gelooflijke wijze is verdraaid en verleugend door valse profeten, leraren, mensen die zich ‘gezalf­den’ noemen, enz. Dit betreft zowel het geschreven Woord van God, de Bijbel, als het levende Woord van God, Jezus Christus. Ook dat er niet één, maar een ver­scheidenheid aan evangeliën ver­kondigd wordt in deze tijd. En we kunnen gerust aannemen dat dit alles niet af maar toe zal nemen naarmate de eindtijd vordert. Overduidelijk zijn de waarschu­wingen hiervoor in de Schrift te lezen.

De grote verleiding

De Heer Jezus waarschuwt niet in de eerste plaats voor grote boze geesten -al zullen die er zeker ook zijn- maar voor mensen die onder invloed van duivelse leugengeesten de waarheid zullen verdraaien. Hij zegt in Matteüs 24 vers 5 (Matt. 24:05) als eerste waarschuwing tot zijn disci­pelen: “Ziet toe, dat niemand u ver­leide! Want velen zullen komen in Mijn naam en zeggen: ik ben de Christus, en zij zullen velen verlei­den”.

In Matteüs 24 vers 11 (Matt. 24:11) eveneens: “En vele val­se profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden”.

En dan nogmaals in vers 23 en 24 (Matt. 24:23-24): “Indien dan iemand tot u zegt: Zie hier is de Christus, of: Hier, ge­looft het niet. Want er zullen valse Christussen en valse profeten op­staan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zou­den verleiden. Zie Ik heb het u voorzegd”.

Zoals de Heer elders zegt: “En nu heb Ik het u gezegd, eer het ge­schiedt, opdat gij geloven moogt wanneer het geschiedt” Johannes 4 vers 14 (Joh. 14:29), zo geldt ook, dat alles wat Hij voor­zegd heeft betreffende de eindtijd, geschieden zal naar Zijn woord.

Allerlei wind van leer

Het is niet alleen de Here Jezus, maar ook de schrijvers van de brie­ven aan de verschillende gemeen­ten die in soortgelijke woorden voor deze zaken waarschuwen. Zo zegt de apostel Paulus: “Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen af­vallen van ‘het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen, door de huichelarij van leugensprekers, die in hun ei­gen geweten gebrandmerkt zijn” 1 Timoteüs 4 vers 1 en 2 (1 Tim. 04:01-02).

Door de mond van de leugenspre­kers, spreken dus de dwaalgeesten en leugengeesten.

Ook zegt hij: “Want er komt een tijd, dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van ‘de waarheid’ zul­len afkeren en zich naar de ver­dichtsels keren” 2 Timoteüs 4 vers 3 en 4 vergelijk Jesaja 30 vers 8 tot en met 10 (2 Tim. 04:03-04; Jes. 30:08-10). Tal van leraren zullen zich er voor lenen om, terwille van de toehoor­ders, in plaats van de waarheid eigen gevonden verdichtsels te ver­kondigen.

In Efeze 4 vers 14 (Ef. 04:14) spreekt hij over allerlei wind van leer, wat tot stand komt door het valse spel van mensen, die in hun sluwheid tot dwaling verleiden. De oudsten van Efeze had hij eer­der al gewaarschuwd met de woorden: “Zelf weet ik, dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet zullen sparen; en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trek­ken” Handelingen 20 vers 29 en 30 (Hand. 20:29-30).

De apostel Petrus schrijft in zijn tweede brief eveneens over dwaal­leraars: “Toch zijn er ook valse pro­feten onder het volk geweest, zoals ook onder u valse leraars zullen ko­men, die verderfelijke ketterijen zul­len doen binnensluipen, zelfs de Heerser, die hen gekocht heeft, ver­loochenende en een schielijk ver­derf over zichzelf brengend” 2 Petrus 2 vers 1 (2 Petr. 02:01).

De apostel Johannes heeft het ook over valse profeten en over de anti­christelijke geesten die ontkennen dat Jezus in het vlees gekomen is 1 Johannes 2 vers 18 tot en met 22 en 1 Johannes 4 vers 1 tot en met 3 en 2 Johannes 1 vers 7 (1 Joh. 02:18-22 en 1 Joh. 04:01-03 en 2 Joh. 01:07).

Het korte briefje van Judas handelt bijna helemaal over het valse spel van ‘zekere mensen’. Hij noemt hen: goddelozen, dromenzieners, schandvlekken, dwaalsterren, wol­ken die geen water geven, enz.

Schijnwaarheden

Dit alles zijn toch zeer indringende waarschuwingen. En al die dwa­lingen zullen zeker de schijn heb­ben van schitterende waarheden. “Immers, de satan zelf doet zich voor als een engel des lichts. Het is dus niets bijzonders, indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid” 2 Korinthe 11 vers 14 en 15 (2 Kor. 11:14-15).

Zo op het eerste gehoor en gezicht zal het aannemelijk klinken en er aanlokkelijk uitzien en het verstand strelen. Maar zij die de waarheid van harte liefhebben en zich voe­den met het brood des levens, Jezus Christus en de van God ge­geven Schrift, zullen het kunnen onderscheiden.

Iemand zou op kunnen merken: Dit heeft toch alle eeuwen al een rol gespeeld? Dat is waar, maar Gods Woord laat wel heel duide­lijk zien, dat het bijzonder in het laatst der dagen aan de orde zal zijn. Dit zijn levensgrote gevaren die de gemeente van Jezus Christus van binnenuit bedreigen. Daar hoef je helemaal geen zwartkijker voor te zijn, want het is Gods Woord dat ons hier voor ernstig waarschuwt.

Het zuurdeeg van de leugen

De grote leugenaar, de duivel, waar­van de Heer Jezus zegt: “Hij is een mensenmoordenaar van den begin­ne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid” Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44), zal alles in het werk stellen om de onberispelijke, vol­wassen gemeente, naar het beeld van Jezus Christus, te voorkomen.

Alle vijandelijke groeperingen van de satan spannen samen en hebben eensgezind beraadslaagd, en een verbond gesloten om het volk van God te verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer gedacht zal worden. Zij smeden daarom lis­tige plannen tegen dat volk om de woonsteden Gods in bezit te ne­men. Dat leert ons Psalm 83. De woonsteden Gods zijn de gemeen­ten, maar ook ieder individueel ge­meentelid is een woonstede Gods in de Geest.

Het wordt ook vertaald met ‘de wei­degebieden van God’. Daar waar het volk gevoed en onderwezen wordt. Daarom zal de duivel in de eerste plaats proberen de mensen die in de gemeenten aangesteld zijn als apostelen, profeten, evangelis­ten, herders, leraren, enz. te be- invloeden naar Efeze 4 vers 11 en 1 Korinthe 12 vers 28 (Ef. 04:11 en 1 Kor. 12:28).

Daarom ook dat alle waarschu­wingen hierop betrekking hebben.

Een kleine verleugening in de vor­ming van de gemeente, werkt als een weinig zuurdeeg, als gist, dat het geheel doortrekt en bederft. Het is best mogelijk, dat het bouw­werk er schitterend uitziet, maar als er gerommeld is aan het fundament, in het bijzonder aan de ‘Hoek­steen’ , is het als een huis dat op zand gebouwd is, en de stormen van de eindtijd zal het zeker niet kun­nen doorstaan naar Matteüs 7 vers 24 tot en met 27 (Matt. 07:24-27). De gemeenten die werke­lijk gebouwd zijn op het fundament ‘Jezus Christus’, zullen door de poorten van het dodenrijk niet overweldigd worden, is de belofte van de Heer.

Het geheimenis Gods

Het niet tot volheid komen van de gemeente, de volwassen zonen Gods, zou desastreus zijn voor de schepping, maar het tast tevens God zelf aan in Zijn trouw en ge­loofwaardigheid.

Het is immers volgens Gods eeuwi­ge raadsbesluiten en naar het welbe­hagen van Zijn wil om in Zijn Zoon Jezus Christus, een volk

 

voor zijn Naam te vergaderen uit al­le volken Handelingen 15 vers 14 tot en met 18 (Hand. 15:14-18) tot lof Zijner heerlijkheid en tot lof van de heerlijkheid Zijner genade Efeze 1 vers 4 tot en met 14 (Ef. 01:04-14).

De gemeente is het geheimenis Gods, waarvan Zijn knechten, de profeten, gesproken hebben naar Openbaring 10 vers 7 zie ook Daniel 12 vers 7 (Openb. 10:07; Dan. 12:07). Geen wonder dus, dat de unieke plaats van de gemeente in Gods schepping, in deze tijd met schoon­klinkende leringen wordt aangetast.

Geroepen en uitverkoren heiligen

Het Griekse woord voor ‘gemeen­te’ is: ‘ekklèsia’ en betekent: ‘uitge­roepenen’. Het zijn de ‘uitgeroepe­nen’ of ‘bijeengeroepenen’ uit de wereld.

Het is niet een open vereniging of organisatie waar iedereen zich bij aan kan sluiten maar men wordt er ‘van boven’ toe geroepen. Het is geen mensenwerk, maar het is Gods werk in Jezus Christus.

Zo spreekt Paulus over “voorwer­pen van ontferming, die Hij (God) tot heerlijkheid heeft voorbereid”.

En dan zegt hij verder: “En dat zijn wij, die Hij geroepen heeft, niet al­leen uit de Joden, maar ook uit de heidenen” Romeinen 9 vers 23 en 24 (Rom. 09:23-24).

In Romeinen 1 vers 7 (Rom. 01:07) spreekt hij van “geroepenen van Jezus Chris­tus, geliefden Gods en geroepen heiligen”.

De losgekochten van de aarde

De gemeente is niet meer van deze wereld, terwijl ze er toch middenin leeft en werkt, maar naar de geest zijn zij hemelburgers en medebur­gers der heiligen en huisgenoten Gods Filippenzen 3 vers 20 en Efeze 4 vers 19 (Filip. 03:20; Ef. 04:19). De Heer Jezus zegt in Johannes 15 vers 18 en 19 (Joh. 15:18-19) tot zijn discipelen: “Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare lief­hebben, doch omdat gij van de we­reld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen hebt, daarom haat u de wereld”.

In Openbaring 14 vers 3 tot en met 5 (Openb. 14:03-05) wordt de gemeente, de honderd- vierenveertigduizend, de losgekoch­ten van de aarde genoemd, ‘die ge­kocht zijn uit de mensen’ als eerste­lingen voor God en het Lam. Zij zijn onberispelijk!

Het lichaam van Christus

De gemeente is een levend organis­me, het lichaam van Christus, en de leden zijn samen gevoegd en le­ven door de Heilige Geest 1 Korinthe 12 vers 12 en 13 (1 Kor. 12:12-13).

“God echter heeft de leden, elk in het bijzonder hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild” 1 Korinthe 12 vers 18 (1 Kor. 12:18).

Zo groeit de gemeente op en wordt vervuld tot alle volheid Gods. Een heilig volk, volmaakt zoals hun he­melse Vader volmaakt is Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48).

Onberispelijk en heilig naar het we­zen van de Vader en de Zoon. Hier­van zegt Openbaring 14 vers 1 (Openb. 14:01): “En ik zag en zie, het Lam stond op- de berg Sion en met Hem honderd- vierenveertigduizend, op wier voor­hoofden Zijn naam en de naam Zijns Vaders geschreven stonden”.

Een eeuwig koningschap

De gemeente is door God in Jezus Christus behouden en geroepen met een heilige roeping naar Zijn ei­gen voornemen en genade 2 Timoteüs 1 vers 9 (2 Tim. 01:09). Zij zijn voor God gekocht met het bloed van het Lam, uit elke stam en taal en volk en natie. En dan staat er verder in Openbaring 5 vers 10 (Openb. 05:10): “En gij hebt hen voor on­ze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als ko­ningen heersen op de aarde”.

De gemeente is het lichaam van Christus, waardoor in de tijden der eeuwen geregeerd zal worden. Hier­van lezen we in Danieël 7 vers 18 (Dan. 07:18): “Daarna zullen de heiligen des Allerhoogsten het koningschap ont­vangen, en zij zullen het koning­schap bezitten tot in eeuwigheid, ja tot in eeuwigheid der eeuwig­heden “. Daar komt dus geen einde aan! zie ook Openbaring 22 vers 5 (Openb. 22:05). En verder in Openbaring 22 vers 27 (Openb. 22:27): “En het koningschap, de macht en de groot­heid der koninkrijken onder de gan­se hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Aller­hoogsten: zijn koningschap is een eeuwig koningschap en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen”.

Een volk voor Zijn naam

De gemeente is het volk wat nü ge­vormd wordt, die in de zwaarste verdrukkingen zullen volharden tot het einde Matteüs 24 vers 13 (Matt. 24:13). Die dagelijks, vol liefde en over­gave, zichzelf verloochenen, hun kruis opnemen en achter de Heer aan gaan Lucas 9 vers 23 (Luc. 09:23). Het is het volk waarvan de Heer Jezus zegt: “Wie overwint, hem zal lk geven met Mij te zitten op Mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met Mijn Vader op Zijn troon” Openbaring 3 vers 21 (Openb. 03:21).

Dit is het volk volgens Gods eeu­wige raadsbesluiten en naar het wel­behagen van Zijn wil. Een volk voor Zijn naam, tot lof Zijner heer­lijkheid en tot lof van de heerlijk­heid Zijner genade. Het volk dat Hij Zich ten erfdeel koos uit de schepping Psalm 33 vers 12; Psalm 74 vers 2 (Ps. 033:012 en Ps. 074:002).

Geen wonder dus dat alles wat de duivel onderneemt er opgericht zal zijn dit geweldige werk Gods te doen mislukken. De grote leuge­naar zal ontkennen dat de gemeen­te van Jezus Christus die bijzonde­re plaats heeft in het eeuwige raads- plan van God. Hij (de duivel) zal velen aanzetten tot het zoeken van vervullingen, hier, voor het tijdelij­ke bestaan. Genezing voor het lichaam, een blij ontspannen leven, vreugdevolle samenkomsten, zege­ningen in al het aardse, enz. Vandaar al die verschillende evangeliën! Paulus zegt: “Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Chris­tus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardige van alle men­sen” 1 Korinthe 15 vers 19 (1 Kor. 15:19).

De waarheid liefhebben

Daarom de indringende waarschu­wingen van de Heer en de aposte­len die spreken van valse Christus­sen, valse profeten, valse leraren, leugensprekers, bedrieglijke arbei­ders, schijnapostelen, grimmige wolven, enz.

Het is voor iedere gelovige van (geestelijk) levensbelang de waar­heid van harte lief te hebben en al­les wat als waarheid verkondigd wordt te toetsen aan Gods Woord, de Bijbel

 

Ontmoeting met God door Tea Keuper Dijk

“U komt stilheid toe, een lofzang o God in Sion. U worde gelofte betaald. Hoorder van het gebed, tot U komt al wat leeft!’ Psalm 65 vers 2 en 3 (Ps. 065:002-003).

Stille tijd houden is een begrip voor christenen. De Heer zoeken, tot Hem naderen, dan nadert de Heer tot ons. Het trof mij in het lezen van deze Psalm dat de dichter ervan, David, zegt: “U komt stilheid toe”. Het heeft te maken met afzondering van alles wat lawaai maakt, wat je afleidt om je gedachten te bepalen bij iets of iemand. In deze tekst betreft het God, Die je stilzijn voor Hem toekomt. En – dit stilzijn wordt zo gezegend! Want in Gods tegenwoordigheid komen en zijn is voedsel, rijk voedsel voor onze geest. We leren Gods gedachten kennen, Zijn rijkdommen, Zijn Koninkrijk! We leren datgene wat ons bezighoudt, aan Hem te geven; Hij verlangt hiernaar. We mogen een ‘waslijst’ hebben, maar behoeven geen veelheid van woor­den te gebruiken of exacte beschrijvingen te geven. God kent van verre onze gedachten! Onze overgave in stilheid en vertrouwen is zo belangrijk! Dit kende David ook, doordat hij een vertrouwelijke omgang had met Vader God. Hierdoor hield hij stand in al zijn moeiten en zorgen. Het is de moeite waard Psalm 65 in z’n geheel te lezen, de beeldspraak te overdenken en gesterkt te worden aan het begin van een nieuwe dag.

 

De commotie rond incest door Evert van de Kamp

 

Incest: gaat ons dat iets aan?

Moeten we over dit bizarre onderwerp wel schrijven? Er zijn wellicht duizend redenen om het maar niet te doen. Toch zijn er enige motieven die de doorslag geven om het wel te doen. Ik noem er drie.

De allervoornaamste reden is de wer­kelijk verschrikkelijke nood van de incest-slachtoffers. Zij, veelal vrouwen maar ook steeds meer mannen (de verhalen van o.a. Amersfoort en Rijssen waar je van bijna-incest kunt spreken zijn bekend), ondergaan onvoorstelbaar leed en kampen niet zelden jarenlang met afschuwelijke gevolgen. Een deel van hen vreest zelfs daar nooit van af te zullen komen. Het gebeurde wordt een syndroom. Veel incest-slachtoffers zijn hun identiteit van vrouw of man kwijtge­raakt. Zij zijn in hun mooiste en diepste gevoelens, in het meest intieme deel van hun leven aangerand en daardoor

beschadigd. Wat is er nu nog waar, vragen ze zich vaak vertwijfeld af. Ze gaan hun eigen lichaam haten. De bijna niet te geloven verhalen zijn huiveringwekkend, maar… waar!

Het tweede argument betreft de daders. Hans Otten heeft over drie mannen, incest-daders, een professionele documentaire gemaakt. Heel klinisch maar zo schokkend dat het hem zelf shockeerde.

Hijzelf over zijn film: ‘Op het laatste moment heb ik nog een paar gruwe­lijke details weggelaten, omdat de verhalen van de mannen op zichzelf al walgelijk genoeg waren. Ik hoef niets meer toe te voegen als een vader gede­tailleerd vertelt hoe hij zijn dochter rijp maakte voor seksueel contact, hoe prettig het kind dat had gevonden -ze lag te snikken in mijn armen, maar niet van verdriet of pijn hoor- en hoe boos hij was, dat de buurman hem had betrapt en aangegeven’.

Als derde punt wil ik noemen dat het wel lijkt of wat de Bijbel zegt achter de horizon verdwenen is, terwijl incest bij mensen die bij kerk of gemeente betrokken zijn evenveel voorkomt als bij hen die dat niet zijn. Deze drie facetten komen aan de orde. Als we zeggen: dit gaat ons niet aan, laten we er dan het zwijgen toedoen. Maar wie kan dat in onze tijd nog volhouden? Alles wordt openbaar!

De eerlijkheid van Gods woord

De Bijbel doet er in ieder geval niet het zwijgen toe. De bijbelschrijvers hebben open en eerlijk opgetekend wat God hun opdroeg. De verhalen van ontucht, onreinheid en ook incest zullen hen de nodige moeite hebben gegeven. Het is niet leuk daarover te moeten schrijven. Maar bij God is niets taboe. Wat niet klopt, stelt God juist aan de orde. Van den beginne af heeft God duide­lijk gesproken: ‘Niemand zal naderen tot zijn naaste bloedverwant’ (Lev. 18:06). U moet Leviticus 18 maar eens lezen, met heilig ontzag. Ondanks de woorden van de Heer gebeurde en gebeurt het toch!

De dochters van Lot verleiden hun vader

Ammon verkracht zijn halfzuster Tamar

Paulus moet de Korinthiërs zeggen: dat iemand leeft met de vrouw van zijn vader komt bij de heidenen niet voor maar wel bij jullie christenen.

De Bijbel verbloemt niets. Kent het taboe niet van: daar moetje niet over spreken. En zeker al niet als het over grove zonde en misleiding gaat. Slachtoffers verdienen zonder meer hulp en begrip. Bij God vinden ze barmhartigheid. En evenzeer blijft de prangende vraag of er nog een weg terug is voor de daders.

Maak het openbaar

Over incest is en wordt veel geschre­ven en gesproken. Wat aan het licht komt is kennelijk nog maar het topje van een ijsberg. Een vertrouwens­persoon noemt een score van jaarlijks zo’n honderd gevallen verspreid over het hele land. Dat zijn alleen de gere­gistreerde aangiften.

Graag wil ik de aandacht vestigen op het boekje van de Hervormde predikant Dr. J. Hoek uit Veenendaal. Toen het niet lukte om samen met andere schrij­vers iets te publiceren, is hij zelf maar aan de slag gegaan. Zo ontstond het boek ‘Incest’ met als ondertitel ‘Wat gaat ons dat aan?’ Boekencentrum heeft het uitgegeven.

Het boek vermeldt tevens een aantal hulpadressen en geeft een literatuur­lijst. Inmiddels is er een vermeldens­waard adres bijgekomen: Stichting Chris voor Kinder- en Jeugdhulp in Dordrecht, tel. 078-6312300.

Omdat wij allen met het probleem in­cest te maken hebben of krijgen, zou iedereen dit boek moeten lezen. Want op een dag is daar ‘opeens’ iemand die u haar of zijn incestverhaal toevertrouwt. Wat doet u dan?

De incestverhalen klinken vaak zo onwezenlijk dat het soms nauwelijks voor te stellen is dat ze toch waar zijn.

Een stukje uit een interview: ‘Toen mijn vader vertelde dat mama’s vader rare dingen met haar had uitgehaald, wist ik eigenlijk genoeg. Ik heb toen niet verder gevraagd. Ik heb mijn opa vaag gekend. In mijn herinnering was het een goede man. Mijn eerste reactie was dan ook: Ach, het zal wel meevallen. Ze over­drijft. Ik kon het me gewoon niet voorstellen. Later wel. Ineens vond ik mijn opa een viezerik. Ik ben daarna veel gaan lezen over incest. In het begin heb ik heel raar aangekeken tegen de mannen in het verpleeghuis waar ik werk. Waren zij wel zo aardig of had­den zij ook iets uitgespookt met hun kinderen?’ (Visie nr.9-’96).

Ik attendeer u ook op het boek ‘Lieve Vader, vuile Schurk’ van de christen­schrijver Lenze L. Bouwers. In roman­vorm vertelt hij ons integer wat dochter Hermien bij haar vader moet ondergaan en hoe moeilijk de weg is naar vertrou­wensarts en pastor. Het boek is verschenen bij uitgeverij Kok-Kampen en vrijwel in elke open­bare bibliotheek te leen.

Het verhaal en het proces van Jolanda uit Epe is bekend. Wat een verwarring en ontreddering.

Het diepst raakt mij het gedichtenbun­deltje ‘Er is bij mij ingebroken’ van Diny Nijland (Ark Boeken). Daar kun je tranen van in je ogen krijgen. Oordeel zelf!

Ze hebben bij mij ingebroken en de sleutel zoekgemaakt ze hebben bij mij ingebroken en me intens diep geraakt

Ze hebben bij me ingebroken mijn privéleven ingetrapt ze hebben bij mij ingebroken en mijn ‘eigen ik’ gegapt

Ze hebben bij me ingebroken niets voelt nu meer veilig aan ze hebben voor altijd ingebroken hoe moet ik nu verder gaaan

Zij noemde dit gedicht ‘inbraak’.

Waar praten we over?

Eerst een stukje introductie van Fred Nijland uit genoemde bundel: ‘Je leest er soms iets over en deskundigen zeggen dat het vaker voorkomt dan je denkt. Incest. Of seksueel misbruik. Maar hoe je het ook noemt, voor de slachtoffers is dat niet van belang. Wat zij voelen, dèt is van belang: depressie, angst, afkeer van jezelf, walging van je eigen lichaam, opstand, intense pijn en eenzaamheid. Iemand heeft op brutale wijze ingebroken in je persoon. Gevolg: een ravage die je je leven lang mee­sleept’.

Dr. Hoek schuwt in zijn boek de con­crete werkelijkheid niet. Zijn voorbeel­den zijn uit de kerkelijke wereld zoals hij die meemaakt.

– Incest om zwanger te worden. Een vader verwekt met medeweten van zijn vrouw bij zijn kinderloze dochter op haar verzoek een kind. Moeder krijgt

verlammingsverschijnselen.

Bescherming die uit de hand loopt. Moeder is voor behandeling van depressiviteit in het ziekenhuis. Bij een hevig onweer neemt vader zijn 14- jarige dochter bij zich in bed met gevolg incest. Op latere leeftijd kan ze geen lichamelijk contact verdragen.

Uitgestelde problematiek. Een jonge vrouw van 22, net getrouwd, wordt wegens acute psychose opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Een vrouwelijke arts lukt het haar te laten vertellen, niemand wist het, dat haar vader haar na het overlijden van de moeder regelmatig seksueel had mis­bruikt. Ze was toen veertien. In haar huwelijk beleeft ze alles opnieuw.

Moeder en zoon. Een weduwvrouw van 48 brengt haar zoon tot geslachtsgemeenschap. Na een tweede suïcide­poging vinden ze hem dood in haar slaapkamer.

Een zuster en twee broers. Ze vormen samen een huishouding, ’s Zondags gaan ze trouw naar de kerk. De vrouw wordt al maar depressiever en vertoont vergiftigingswanen. Beide broers hebben een seksuele relatie met haar. Tweemaal was ze zwanger van hen, dat werd weggemaakt. Ze weigert medicijnen en verdrinkt zich door van een brug af in de rivier te springen.

Dit alles, kort samengevat, vertelt wat incest kan zijn en de verschrikkelijke gevolgen ervan.

Waarom moet ik dit weten, zegt u misschien? Omdat het kwaad en daarmee de nood onder ons is. Soms vlakbij. Het gaat geen enkele bevol­kingsgroep voorbij. Ook binnen het ‘volle evangelie’ is dat gebleken. Jan Hoek doet in zijn studie een poging een weg te vinden tot hulp in een oerwoud van onreinheid.

Onbeschrijflijke nood

Opnieuw Fred Nijland aan het woord: ‘Incest is een systeem waarin je gevan­gen zit. Tussen de muren van die ge­vangenis word je heen en weer geslin­gerd. De muren van het innerlijk verzet tegen de vader, de muur van boosheid op de moeder die niet heeft ingegrepen, de muur van liefde, de muur van haat, de muur van angst en van verdriet. Hoe leer je nu je hemelse Vader kennen als je aardse vader het begrip ‘vader’ be­smeurd heeft? En als die vader zegt te geloven, in wat voor ‘god’ gelooft hij dan? Er zit niets anders op dan op zoek te gaan naar de Vader bij uitstek’.

Ik citeer nog wat versregels uit enkele gedichten van Diny Nijland om u te laten ‘proeven’ hoe diep de nood is.

De pijn is niet meer te dragen God, dit is toch echt niet waar? Drie mannen namen bezit van mij En nu zeggen ze: zij doet zo raar….

Papa, wat heb jij mij aangedaan dat ik nu leef met zo’n intense pijn papa, wat heb jij mij aangedaan ik wilde gewoon je dochter zijn….

Nooit wil ik je mijn moeder noemen en van je houden evenmin ik wil zelfs je kind niet meer wezen al draai ik daar de hel voor in….

Je hoort incest slachtoffers zegden dal ze op den duur een gespleten persoonlijkheid kregen of dreigden te krijgen (Barbara in HO-TV).

Diny Nijland:

Wie is Gek?

M’n vader is een viezerik m’n moeder een duivelin en ik…

ik sta daar tussenin

M’n vader drijft de duivel uit m’n moeder hem er weer in en ik…

ik ben de duivelin

M’n vader geeft me steeds de schuld m’n moeder houdt haar bek en ik…

ach, ik ben nou eenmaal gek

Dit tekent de nood van het slachtoffer. En dan is er nog de nood van de dader. Die nood is mogelijk nog groter. Het slachtoffer roept vaak nog tot God en vindt ontferming. De dader roept meestal niet meer, kent de woorden schuld en vergeving niet. Jelis van Leeuwen, praktijkleider bij een Raad voor de Kinderbescherming legt uit hoe dat zit met de verantwoordelijk­heid van daders (Trouw 7-3-‘%): ‘Uit de literatuur en door ervaring weten we dat in de relatie tussen pleger en slachtoffer vaak drie te onderscheiden processen een rol spelen: de geleidelijke seksualisering van de relatie, de recht­vaardiging van het seksule contact en de manier waarop slachtoffers tot mede­werking worden gebracht. Steeds meer blijken plegers er als het ware een scenario, een geleidelijk voorbereidingsproces op na te houden. Dat impliceert, dat er bij hen ook steeds keuzemomenten aan de orde zijn, of, in andere woorden, momenten om ver­antwoordelijkheid te nemen voor eigen gedrag. Plegers willen die verantwoor­delijkheid voor hun gedrag echter niet nemen en zijn expert in het afschuiven van de verantwoordelijkheid voor hun gedrag, feitelijk, psychologisch en moreel’.

Hans Otten confronteert de drie daders met de documentaire die hij maakte. Zijn weergave van hun reacties: ‘De ergste van ’t stel zat doodstil te kijken. Na afloop zei hij alleen maar: dit is snoeihard, maar waar. De tweede was vrijwel onbenaderbaar na afloop. Zo is het, mompelde hij. De man die als enige nog weleens last had van inner­lijke strijd, en ook als enige van de drie teruggekeerd is in zijn gezin, reageerde bozig en agressievig, omdat ik allerlei verzachtende omstandigheden had weggelaten’.

Een schreeuw om hulp

De roep om hulp van de slachtoffers is legitiem. De gemeente, het lichaam van Christus, kan daar nooit onverschillig aan voorbijgaan. Al helemaal niet in een tijd waarin de onreinheid onrustbarend toeneemt. Door alle media worden we ermee overspoeld.

We hebben echter unieke kansen. In prediking en bijbelstudie geeft de Heer

alle mogelijkheden om uit een rein hart en leven vanuit zijn Woord over deze zaken te spreken. We mogen daarover niet zwijgen. In het pastoraat mag niets blijven liggen. De Heer zelf zal zeker openbaren wat de duisternis (nog) niet prijs wil geven. De weg van bekering en vergeving, hoe moeilijk en zwaar ook, sluit de Heer niet af.

Als ‘volle evangelie-mensen’ kennen we de strijd tussen God en satan. Het is een Godsvoorrecht kennis te hebben ontvangen van de strijd in de geestelijke onzienlijke wereld. Je plaats in te nemen in de hemelse gewesten Efeze 1 vers 3 en Efeze 2 vers 6 en 7 (Ef. 01:03; Ef. 02:06-07).

De Heer biedt ons zijn Geestesgaven aan om gevangenen los te maken en verbrokenen in vrijheid heen te zenden Lucas 4 vers 19 (Luc. 04:19). Jezus is gekomen om de werken des duivels te verbreken 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08). Volgelingen van Jezus die in zijn voetstappen treden, zullen op dezelfde wijze openbaar worden Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Niemand kan het werk van Gods Geest keren.

De gemeente van Christus zal in de kracht van Gods Geest veel kunnen doen. Het juk van de onreinheid breken, mensen weghalen onder de macht van de onreine geesten vandaan. Helend en genezend bezig kunnen zijn.

Deskundige hulp is nodig

We moeten echter wel beseffen dat in­cest een dermate traumatische ervaring is dat ook deskundige hulp nodig kan zijn. Omdat veel verborgen wordt gehouden is studie van het incest- profiel van belang. Door signalen eerder te leren herkennen kunnen we mogelijk veel leed voorkomen. Vertrouwt iemand u haar of zijn incestervaringen toe wijk dan niet. Op dat moment bent u degene en wellicht de enige die alles voor die ander betekent. Luister dan en bid zonder ophouden. Mocht incest en/of andere ongewenste en onreine intimiteiten één van ons zelf overkomen, laten we dan ogenblikke­lijk hulp gaan zoeken. Door niets en niemand mogen we daarin tegen wor­den gehouden.

Als er bij ons is of wordt ‘ingebroken’ is de kortste weg van herstel in actie komen vanaf het eerste moment. Aarzel niet, nooit! Heus er zijn betrouwbare mensen die altijd willen helpen en bij wie we echt veilig zijn. De Heer laat ons nooit vallen.

Fred Nijland: ‘Iemand die het zelf niet heeft meegemaakt, kan je nooit hele­maal begrijpen. Dat kan je teleurstellen. Maar God begrijpt je wèl. Hij neemt het voor je op. En al voel jij je soms koud van binnen, het laat Hem niet koud! Hij houdt van je’.

 

 

Lofzang door Froukje Huis

In de vroege voorjaarsochtend word ik wakker. Door ’t openstaan­de raam waait een frisse wind naar binnen, ’t Is al licht, maar nog erg stil. Behaag’lijk doezel ik weer in, als plotseling een vrolijk flui­ten de stilte verbreekt. De eerste vogel begint zijn morgenlied. Eerst aarzelend, dan uit volle borst! Klaar wakker nu, lig ik te luiste­ren. Ja, daar is de tweede. En nog één, wéér een ander! Waar zijn ze? Ik tuur naar buiten. Niets te zien! En het gezang zwelt aan, tot de hele lucht vervuld is van een machtig geluid, in alle toonaarden en toch een harmonisch geheel, een lofzang tot eer van de Schepper. Ik word er helemaal blij van: ‘Vader, wat bent U groot, wat een geweldig idee om vogels zo’n loflied in de mond te leggen! ’s Avonds maken we een wandeling in de buurt, ’t Is nog licht, maar buiten lekker rustig. Plotseling begint een merel te zingen. Hij zit in z’n eentje op de nok van het dak. Prachtige trillers komen uit dat kleine keeltje. En als hij verstomt, antwoordt een ander van­uit de top van een boom. ’t Lijkt een dialoog en soms een duet. Hoog boven de aarde verheven, zingen ze hun lied onverstoorbaar. Zij beantwoorden aan ’t doel: ‘Zingen tot eer van hun Schepper’! En ik, die ook tot Zijn eer ben geschapen? Was ik de hele dag blij? Kon ik me boven de omstandigheden verheffen of liet ik me er door intimideren? Ja, maar… Waar was ik? Op de grond of in het topje van de boom? Op aarde of in de hemelse gewesten? Ook wij kunnen ons verheffen, want we hebben een plaats gekre­gen in de hemelse gewesten, dicht bij de Heer, ver van de wereld. Een plaats om Hem onverstoorbaar te loven en te prijzen om Zijn macht en majesteit, om Zijn heerlijkheid, barmhartigheid, liefde en trouw! Daar wil ik vertoeven (u ook?) en de dingen zoeken en bedenken die boven zijn, om me voortdurend in Hem te verheu­gen, want:

‘Wie is als aller Opperheer, zo heerlijk, zo volkomen?

De Heer is groot, Zijn naam is groot;

de luister van Zijn deugden groot;

oneindig groot Zijn Wezen’.

Froukje Huis

1996.03 nr. 379

Levend geloof 1996.03 nr. 379

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Temidden van alle verwarring en misleiding veroorzaakt door het rijk der duisternis, zien we in onze dagen hoe het werkelijke evange­lie, zoals Jezus dat bracht en later de aposte­len, bij de waarachtige gelovigen tot een vast fundament is geworden, een zekerheid waar­op men verder kan bouwen. Op een gezonde wijze zien wij bij heel wat kinderen Gods een verdere groei naar geestelijke volwassenheid. Geheel naar de wil en de bedoeling van God, die verlangend is dat Zijn wezen en karakter volledig tot openbaring gaat komen in allen die het Koninkrijk Gods zijn binnengegaan. De tegenstander is het er uiteraard alles aan gelegen de doorbraak van het volle evangelie af te remmen of in diskrediet te brengen. Dat hiervoor christenen worden ge(mis)bruikt die niet verder geestelijk groeien en in een beginstadium blijven steken, is weliswaar bedroevend, maar dat neemt niet weg dat Gods werk toch doorgaat! Gods volle heer­lijkheid gaat terugkeren in allen die zich daarvoor openstellen en verlangend zijn dagelijks vol te zijn van Gods Geest.

Met deze gedachten en motivatie voor ogen werd ook nummer 379 van ons blad weer samengesteld en ik twijfel er geen moment aan dat de artikelen in dit nummer zullen meewerken dat het geloofsleven van onze lezers en lezeressen er op een gezonde wijze door geïnspireerd en verder opgebouwd zal worden.

 

Een bazuin met een helder geluid door Hessel Hoefnagel

Als bewust christen is het zeer belangrijk, om de ware God en de Heer Jezus goed te (leren) kennen. Dat is niet alleen goed voor je eigen ontwikkeling als geestelijk georiënteerd mens, maar net zo nodig om aan de mensen om je heen een duidelijk beeld te kunnen geven van de liefde van God, die naar alle mensen uitgaat.

Je streven moet niet gericht zijn om als op een bijbelschool een diploma te verkrijgen voor de bewezen uiterlijke kennis, maar je inzet moet vooral gericht zijn op vermeerdering en sterker worden van je geloof, van je volharding, van je verlangen naar waarheid, van je geestelijke stabiliteit en van de uitwerking daarvan naar buiten toe.

Als zo’n christen heb je een goeden degelijk geestelijk onderwijs nodig, aangepast aan je innerlijke gestalte. Niet éénmalig, maar met een zeer regelmatige bijscholing vanwege het steeds meer naderen­de doel. Dat is dan ook de wezen­lijke zin en betekenis van het trouw zijn in het bezoeken van ge­organiseerde samenkomsten, met name in eigen gemeenteverband.

Geroepen om te strijden

In 1 Korinthiërs 14 vers 6 tot en met 8 (1 Kor. 14:06-08) staat onder andere: als de bazuin (ónze bazuin) een onduide­lijk geluid voortbrengt, wie zal zich gereed maken voor de strijd? Voor ‘onduidelijk’ kun je ook invul­len: verwarrend, onzeker (Staten- vert.). En het doel van de bazuin is juist het oproepen tot geordende strijd! Als christen ben je namelijk geroepen om te strijden. Niet tegen vlees en bloed, maar tegen boze geesten in de hemelse gewesten.

Daarvoor moet je worden toege­rust (Efeze 6). Het gaat niet om een stuk(je) voldoening in je als christen ijverig bezig zijn in allerlei aardse verbanden maar het gaat er om, dat onze God Zijn eeuwige doel bereikt en datje persoonlijk daar een medewerkende plaats in hebt.

Het doel van de Schepper is een totale schepping met centraal daar­in de mens, om uitdrukking te ge­ven aan Zijn onmetelijke potenties.

Velen, die dit lezen, zullen al jaren lang de kern van het evangelie van Jezus Christus kennen. Anderen wellicht minder. Het gaat er echter om, dat je als christen de consequenties en verantwoordelijkheden kent en accepteert, welke aan het evan­gelie vastzitten. Allereerst voor je eigen leven, maar ook vandaaruit naar anderen toe.

Anderen dichtbij, bijvoorbeeld je broeders en zusters en ‘veraf, dus alle andere mensen met wie je min of meer contact hebt.

De vraag voor ieder van ons is: Hoe duidelijk is het geluid van mijn ba­zuin?

Gods eeuwige verlangen

Onze God was ooit alléén, want uit Hem als de grote Schepper zijn in feite alle mensen, engelen, die­ren en dingen voortgekomen, omdat Hij al scheppend de aanzet heeft gegeven voor de vorming en ont­wikkeling van alles, hetzij materieel of fysiek en geestelijk. Zijn eeuwige verlangen gaat er echter naar uit, dat Hij niet alléén blijft. Hij brengt daarom nog steeds in de doorgaande schepping van ‘hemel en aarde’ dit verlangen naar buiten. Een verlangen, dat gericht is op volkomenheid in het hele universum, zonder enig spoor­tje van duisternis, zonde en onvol­komenheid.

Als christen heb je een reële plaats en taak in deze doelstelling. Daarin is het essentieel, dat alle vijanden van dit plan van God voor eeuwig uit de gehele zichtbare en onzicht­bare schepping worden uitgeban­nen. Dan zal de eeuwige Schepper in het centrum van die schepping en in heel Zijn onmetelijke poten­tie en heerlijkheid stralen als de zon in haar kracht. Daarmee komt overeen de levenswandel van de rechtvaardige, wiens ontwikkeling is als het ‘glanzende morgenlicht’, dat steeds helderder straalt tot de volle dag’, zoals Spreuken 4 vers 18 (Spr. 04:18) weergeeft.

Persoonlijke verant­woordelijkheid

Wat is het goed te bedenken dat on­ze God voor het bereiken van dat grote doel de méns heeft gescha­pen om aan Zijn mogelijkheden ge­stalte te geven. Om het nog sterker te zeggen: Hij heeft u en mij daar­voor bestemd, als gelovigen in Je­zus Christus. Daarom is het ken­nen van de Heer en Zijn evangelie dus niet een vrijblijvende zaak.

Het evangelie is ook niet een bepaal­de theorie, welke je al of niet kunt aanvaarden of naast je néér leggen. Het is van levensbelang en een persoonlijke verantwoordelijkheid, dat je als christen goed weet of te weten komt, waar het werkelijk op aan komt.

Datje wezenlijk deel hebt aan de kennis (liever: het kénnen) van Christus Jezus. Niet slechts een op­pervlakkig kennen, maar een diep ingrijpend kennen. Een kennen dat je levenspatroon totaal verandert in de mate, waarin vanaf nu en door­gaand wordt heen gewerkt naar het doel.

Steeds meer zicht

Het streven naar dit verheven doel voelt in uiterlijke zin beslist niet al­tijd prettig aan, hoewel je innerlijk wel de diepe vreugde ervaart van dat kennen vanwege het steeds meer zicht krijgen op het wezenlijke van het mens-zijn naar het beeld, dat de Schepper vanaf het begin voor ogen heeft.

Het evangelie van onze Heer is dus beslist geen theorie. Het gaat niet om een verstandelijk kennen van de weg tot volmaaktheid. Het gaat ook niet om een theoretische kennis, waarin allerlei machten en krachten een rol spelen vanwege hun voortdurende pogingen om de ontwikkeling tot de begeerlijke vol­komenheid voor de mens te blokke­ren of tenminste af te remmen.

We hebben wat dat betreft in de laatste jaren veel kennis en inzicht opgedaan over het bestaan van vele met name te noemen vijanden, welke onze door onze God bedoelde ontwikkeling zo veel mogelijk trachten te beletten.

Velen van ons weten wellicht al ja­ren, dat boze geesten werkzaam zijn en waar mogelijk kinderen van God afhouden van hun ware bestemming. Daarin gaan ze veelal heel subtiel te werk om op de meest onverwachte momenten hun kop op te kunnen steken. Het zijn voortdurend zeurende hielbijters, die het voortgaan van de chris­ten danig kunnen beletten vergelijk Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15). Zij zijn er voortdurend op uit om je te ‘doden’, dit is je uit te schakelen. Ze doen er alles aan om je uit het Koninkrijk van God te halen en ze misbruiken daarvoor je man, je vrouw, je kind, je vader of moeder, broer of zus, collega, enz. Het doet er daarbij echt niet toe of er sprake is van een medegelovige of niet. Temeer daarom de noodzaak van een (persoonlijke) ‘kennis van onze Here Jezus Christus, welke al­les te boven gaat’, zoals in Filippenzen 3 vers 8 (Filip. 03:08) staat.

De verdere ontwikkeling

Om de juiste kennis te hebben en verder te verkrijgen van de bedoe­ling en het wezen van onze God en van Zijn Zoon Jezus Christus, heb je nodig om vervuld te zijn van de Geest van God. Dat is in het plan van God opgesloten. Een mensheid, vol van ‘God! God alles in allen 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). Dat is niet een kwestie van een handomdraai. Dat vereist een diepe en vergaande ont­wikkeling, waarbij de mens per­soonlijk geheel is en wordt ing­eschakeld.

Uiterlijke kennis van allerlei ‘chris­telijke’ regels en stellingen is daar­bij niet relevant. Zij maakt opge­blazen, evenals ingebeelde kennis. Wézenlijke kennis echter is geba­seerd op werkelijke liefde tot (het plan van) God. En deze kennis be­werkt andersom een gekend worden door God 1 Korinthe 8 vers 1 tot en met 3 (1 Kor. 08:01-03).

Het is genade en vrede als je door de juiste kennis van onze Heer Je­zus en van onze God de Vader zo in de juiste ontwikkeling bent en daar­bij ook de machten der duisternis weet te onderkennen en te ontmas­keren.

Vanuit je heilige roeping is het no­dig om in je intermenselijk contact te waken voor een reactie van ge­raaktheid, van ergernis, van boos­heid, van teleurstelling enz. Later ervaar je daarvan namelijk de pijn, die je zo gemakkelijk uitschakelt in je positie die je van de Heer hebt gekregen in het centrum van Zijn plan.

Het ware kennen van God de Va­der en de Heer Jezus de Zaligma­ker stelt je in staat om te reageren vanuit de goddelijke liefde, vrede, rust en stabiliteit die bij het Konink­rijk van God horen.

Het ware kennen

Het is heel gezond en leerzaam om vanuit de kennis van God en van de Heer Jezus, jezelf er in te oefenen om met alle soorten mensen om te gaan zoals de Heer dat zou doen. Om op de juiste wijze te reageren en te bidden voor die mensen en dan vooral voor diegenen met wie je spanning ervaart.

Als je zó bezig bent, zul je ervaren (of je er misschien niet eens direct van bewust zijn), datje boze geesten lam legt en de mogelijkheid ont­neemt om hun geraffineerde werk te doen. Zo wordt je genade en vrede vermenigvuldigd vanwege het wa­re kennen van God de Vader en Jezus Christus de Heer.

Enkele stellingen (naast de al beken­de) voor een juist christen-zijn acht ik daarom:

Een éérste noodzaak, datje niet accepteert, dat je afgeremd wordt in je doelstelling.

Vervolgens de noodzaak, dat je met voortdurende aandacht leert de voor jou persoonlijk juiste weg te bewandelen.

Een derde noodzaak, dat je om je doel te bereiken, voortdurend het aangezicht van de Heer zoekt.

Beste medechristenen, laten wij ons hiernaar uitstrekken en ons hier­toe beschikbaar stellen voor onze God. Hij wacht er op en Hij is het waard. Gods zegen daarin.

 

Bereidvaardige voeten door Cees Maliepaard

– De hemelen -20-

“Stel u dan op… de voeten ge­schoeid met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes” Efeze 6 vers 15 (Ef. 06:15).

Het evangelie van Jezus Christus ademt de vrede van onze God. Dat komt doordat Jezus dezelfde gezindheid heeft als de hemelse Vader. En Hij heeft een relatie op het oog met een ieder die het goede wil. Daarom leidt Hij ons naar de grazige weiden van waarheid, gerechtigheid en vrede.

Vrede op aarde

De engelen zongen in de kerstnacht: “Vrede op aarde onder mensen van Gods welbehagen”. Vrede is één van de draagvlakken van Gods van vernieuwing en herstel sprekende boodschap. Werkelijke vrede zal op aarde dan ook alleen mogelijk zijn onder mensen die met Gods plan rekening houden. Jezus is immers niet gekomen om vrede in de na­tuurlijke wereld te brengen – zijn vrede is van hoger niveau. In Matthéüs 10 vers 34 (Matt. 10:34) geeft Hij dat zelf te kennen. In Lucas 1 vers 79 (Luc. 01:79) staat dat God onze voeten op de weg van de vrede zal richten. Dat is Gods ge­openbaarde vrede, die in de nieuwe schepping maatgevend is.

Jezus zei volgens Johannes 14 vers 27 (Joh. 14:27): “Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u, niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u”. De inzet is niet de vrede zoals de wereld die geeft, de vrede die door het sluiten van compromissen tot stand komt, nee: de vrede van Jezus Christus is een vast gegeven. Vrede met God is het basisprincipe ervan, en daarop is dan de vrede met al Gods kinderen gefundeerd. Voor zover het van ons afhangt, zullen we trouwens vrede met alle mensen hebben Romeinen 12 vers 18 (Rom. 12:18). Dat komt doordat we in het klimaat van de Heer leven en Hij z’n vredesaan­bod aan de mens nooit ingetrokken heeft. Vandaar dat het najagen van de vrede, zeker sinds onze Geestesdoop, ook bij ons een wedergeboren karaktereigenschap geworden is.

Goed geschoeid

Het is ontegenzeggelijk van belang, goede schoenen te dragen,, het juiste schoeisel voorkomt menige na­tuurlijke voetklacht. In het bedrijfs­leven komt daar nog een factor bij: terwille van de veiligheid op de werkvloer, zullen bedrijfsschoenen van ingebouwde stalen neuzen zijn voorzien. Ik heb het meegemaakt, dat een collega een omvallend stalen drukvat van zo’n 100 kg van enige hoogte precies op z’n tenen kreeg. Hij kwam er goed van af, dank zij z’n veiligheidsschoenen. Het zal duidelijk zijn, datje met zulk schoeisel het meestal niet eens merkt als iemand je per ongeluk op de tenen trapt.

Wel, als onze geestelijke voeten geschoeid zijn met de bereidvaardig­heid van het evangelie des vredes, zullen we ook niet gauw op onze gééstelijke tenen getrapt zijn. Dikwijls zullen we niet eens merken dat iemand ons te na gekomen is, want we zijn niet bezig met een strijd tegen vlees en bloed. En als we het wél vernemen, zal het ons niet veel doen; we lopen er geen innerlijke kwetsuren door op. Onze volle evangelie-stappers zijn gees­telijke veiligheidsschoenen, daar kunnen we in elke situatie werkelijk veilig mee uit de voeten.

Lichtgeraaktheid is bij een dergelijke uitrusting welhaast zeker een achter­haalde zaak. Ook ons schoeisel be­hoort bij de geestelijke wapenuitrus­ting, waarmee we ons opstellen tegenover de tegenpartij in de he­melse gewesten.

Bereidvaardige vredeboden

Tijdens de geestelijke strijd in de hemel bedacht zijn op het behoud van de vrede in het eigen hart, is evenwel niet voldoende. Zelf vrede in het hart hebben is uiteraard een eerste vereiste. Zonder dat is het functioneren in het Koninkrijk van God bij voorbaat een hachelijke onderneming. “De gezindheid van de Geest is leven en vrede…”, schrijft Paulus in Romeinen 8 vers 6 (Rom. 08:06). Anders dan de gezindheid van het vlees, want die noemt hij in dat verband: de dood. Goddelijk leven in de mens (het beeld van Jezus in Gods mensen weerspiegeld) sluit de vrede Gods in: het voor altijd met God verzoend zijn.

Onze hemelse Vader behoefde zich nog nooit met een mens te verzoe­nen, want echt: Hij is nimmer op iemand kwaad geworden. Maar de mensen zijn afgeweken van hun oorsprong, zij keerden zich tegen God. Daarom heeft Jezus onze verzoening bewerkstelligd op het kruis van Golgotha en via de op­standing op de paasmorgen. Hij, Jezus, is onze vrede Efeze 2 vers 14 (Ef. 02:14). Als wij dus werkelijk in de Christus zijn ingevoegd, zullen we (net als Jezus) brengers van een goede boodschap zijn. Ofwel: vredeboden. We hebben heel duidelijk onze voeten geschoeid met de bereidvaar­digheid van het evangelie des vredes. De vrede met God brengt harmonie in ons leven. Maar door­dat dat zo is, nemen we er geen genoegen meer mee uitsluitend de vrede Gods in het eigen hart te hebben.

We zullen als vanzelfsprekend bereidvaardig bezig willen zijn om die Goddelijke vrede naar anderen te praktiseren. Wij zijn geen gezanten die louter een boodschap brengen, maar we zullen graag wat we in woorden uitdrukken (net als Jezus) in onze levenspraktijk ten uitvoer brengen.

Op de barricaden

Dat kan toch niet: zo’n tussenkopje in een uiteenzetting over Goddelijke vrede? Toch wel! We hebben vrede met God en (voor zover het van ons afhangt) met de mensen, maar we verkeren op voet van oorlog met de machten der duisternis. We hebben  weliswaar bereidvaardige voeten om de proclamatie van Gods vrede onder de mensen bekend te maken, maar naar de slang en zijn kronkelende maatjes toe, gebruiken we onze voeten slechts om die hun op de duivelse nek te zetten. Het is immers oorlog in de hemel. Satan en zijn trawanten, voeren een nimmer aflatende strijd tegen de zonen Gods in wording. Met deze vijandelijke legermacht zullen we geen vrede sluiten, doch een eerder te vuur en te zwaard uit onze levens bannen.

Daartoe zijn wij constant bedacht op operaties op tweeërlei gebied naar de mens toe streven we de vrede naar, zoals ook de vader enkel gedachten van vrede over de mensheid heeft. Maar naar de demonen toe voeren we een strijd op leven en dood. We laten ons de vrede Gods niet roven. Dat is voor ons een defensieve opdracht tegen de aanvallen uit de geestelijke onderwereld. En we voeren een offensieve strijd In de hemel van de gemeente op dat alle aanvallen van de vorst der duisternis. Op wie dan ook in het huisgezin van God zich op onze gezamenlijke aanval spitsen stuk zullen lopen. We zijn er op bedacht om iedere contact dat hij onder ons tot stand zou proberen te brengen, hem uit de grijpgrage tentakels te laten glippen.

Voor de duidelijkheid.

We gaan door met ons opstellen in slagorde tegenover de tegenpartij uit de geestelijke wereld. En tevens met het bereidvaardig brengen van het evangelie van onze vredelievende vader, naar een ieder die maar horen wil. Recapitulerend kunnen we dus zeggen, dat onze bereidvaardige voeten de boodschap van vrede en heil, slechts daar ten volle ten uitvoer kunnen brengen, waar mensen zich openen voor Gods goede plan met hen.

 

Het mosterdzaad en de moerbeibomen. Door Klaas Goverts

Een verhaal door Klaas Goverts.

Naar aanleiding van Lucas, 17, vers 5 en 6 (Luc. 17:05-06). Vertel eens wat u ziet? Oh, dat wil ik wel doen. Ik zie een landschap. Heel vertrouwd. Het is de omgeving waar ik iedere dag doorheen rij. Dat bekende weggetje door het dorp. Met die bocht en die huizen, ik ken ze allemaal. Valt u verder nog iets op? Ja, die boom. Elke dag kom ik er weer langs. Die boom. Die staat daar voor mijn huis en die neemt mijn uitzicht weg. En elke dag kom ik er weer langs. Die boom. Als ik het paadje afloop naar de Dorpsstraat. Ik ben dol op bomen maar deze ene hindert me. Ik heb er echt last van. Dan haal je hem toch weg. Dat doe je toch gewoon? Want ja, maar het is een moerbeiboom. En die heeft eindeloze wortels. Almaar wortels. En nog meer wortels. Geen beginnen aan. We hebben een keer staan spitten, maar aan het eind van de dag had ik vreselijke rugpijn en die boom, die stond er nog. Het was net of hij ons uitlachte. Dat is alweer een jaar geleden en inmiddels heeft hij er weer meer wortels bij. Hopeloos. Onuitroeibaar. En als buiten de zon schijnt, zit ik met de lamp aan in de kamer, want het is midden op de dag aardedonker in huis. Door die boom. Leuk hoor. Moet je mee leren leven, zei de buurman laatst, maar hij schijnt er geen last van te hebben, want bij hem schijnt de zon. Elke dag kom ik er langs. Naar mijn werk. Als ik boodschappen doe, of als ik naar een vriend ga, of naar de kerk. Wel twee keer ’s morgens wel twee keer ’s middags. Dat telt, maar door. Voor mijn gevoel. Is dat vaak wel zeven keer per dag. En dan mompel ik in mezelf: Jij bent veel sterker dan ik.

Als ik aan mijn landschap denk, dan zie ik altijd meteen die boom. Elk mens heeft zo zijn innerlijk landschap. En in dat landschap van die opvallende punten, die het beeld bepalen.

Van die bomen, die je uitzicht belemmeren. En je kunt je heel machteloos voelen. Je krijgt ze niet uit de grond. Misschien is die moerbeiboom wel het symbool van je onmacht. Je zou dolgraag iets willen veranderen, maar het lukt je niet.

Jezus vertelt een verhaal.

Er is een mens die steeds maar weer de fout ingaat. Als uw broeder tegen u zondigt. Ach, dachten degenen die het hoorden, dat kan gebeuren, nietwaar. De ene mens slaat wel eens de plank mis tegenover de ander.

Maar Jezus gaat verder. En dan wordt het verhaal toch wel te gek om los te lopen. Jezus zegt: Als die mens nou zeven keer op een dag tegen jou zondigt, en hij komt zeven keer naar je toe om het weer in orde te maken, wat doe je dan? Dan denk je toch: wat is dat voor onmogelijk figuur? Ooit zo iets meegemaakt? Zeven keer op een dag? Dat is zo ongeveer elke twee uur. Je hebt amper gezegd: Oké, ik vergeef je, en het begint van voren af aan. Je zou haast zeggen: kan die man niet beter een abon­nement nemen, een strippenkaart of zo?

Maar dan voel je de pijn niet in het verhaal. Want wat is nou zondigen tegen iemand? Dat is toch dat je de ander “niet tot zijn recht laat komen. Een mens kan het zo druk hebben, en dan hóór je niet wat die ander nu eigenlijk wil of bedoelt. Zonde kan zijn dat je gewoon geen tijd voor die mens hebt. Geen aan­dacht. En misschien zonder dat je het in de gaten hebt, doe je die ander pijn.

Een slordige opmerking. Kom niet zeuren. Zonde is daar waar een mens niet meer oog heeft voor die ander.

Zonde is over iemand heen wal­sen. Je gaat in tijd denken, in sche­ma’s: dit moet gebeuren, dat moet nu klaar zijn. En die mens, die niet in het schema past… Daar is geen plaats voor.

Jezus dacht niet in schema’s.

Hij dacht in mensen. Hij zag het ver­haal achter de mens. En de mens achter het verhaal. Daarom keek Hij met andere ogen naar de men­sen.

Zeven keer op één dag. Dan heb je zo’n gevoel: die maakt het wel heel erg bont. Dat is toch niet meer op te brengen. Je hele dag gaat ermee heen.

De vrienden van Jezus zien het dan ook somber in. Apostelen worden ze genoemd. Gezanten. Het is hun taak de gemeente van de grond te krijgen.

Maar de moed zinkt hun in de schoenen. Ze zien het al voor zich. Ze denken aan hun innerlijk land­schap. Hoe ziet dat eruit?

Ongeveer zo: We gaan een fijne gemeente bouwen. Het koninkrijk is nabij. En dan zegt één van hen: dat betekent dus: we gaan eerst het terrein bouwrijp maken. Alle obstakels moeten weg. een mooi vlak bouwterrein moet het worden. Dan kun je zo aan de slag. Ja, zegt een ander, misschien Thomas wel, maar heb je die boom daar zien staan?

Ja, wat is daarmee? Nou, dat is een moerbeiboom. Die krijg je er nooit uit. Met geen honderd spaden. Dus je wou zeggen: het wordt niets.

Weet je wat het probleem is, zei Johannes. We hebben geen geloof genoeg. Volgens mij is het een geloofsprobleem. Als we nu maar een groter geloof hadden, zo’n ijzersterk, rotsvast geloof, dan zou het misschien lukken.

Maar daar kunnen we toch om vragen, zei Jakobus. We gaan naar Jezus en …

Doen we, zeiden de anderen. En daar stonden ze dan: Heer, geef ons meer geloof. Vermeerder dat geloof van ons. Het is veel te klein. Met dat kleine beetje wat we heb­ben, daar kunnen we niets mee. En wat doet Jezus dan? Krijgen ze het? Je zou toch zeggen: dat is nu eens een goede vraag. Eindelijk mensen die niet vragen om allerlei dingen, zo’n verlanglijstje: Heer wilt U dit doen, wilt U dat doen, wilt U me dat geven? Neen, zij vragen om iets heel wezenlijks. Dit raakt de kern. Zij hebben begrepen waar het om gaat.

Maar Jezus zegt: Neen, het ligt anders.

En dan vertelt Hij hun een kort verhaal. Heel kort.

Een geloofsverhaal.

En dat gaat zo. Je hoeft alleen maar een geloof te hebben, als een mosterdzaad. Dat is het formaat van een speldeknop. Kleiner kan niet.

En kun je daar wat mee doen? Wel dat mosterdzaadje doet zelf wat. Want wat is nu geloof? Daar liggen soms wat misverstanden. Er is een tijd geweest dat men zei: Geloof, dat is allerlei waarheden onder­schrijven. Hoe meer waarheden, hoe beter. Veel dogma’s en nog meer leerstellingen. Geloven in de drie-eenheid, geloven dat alles let­terlijk gebeurd is wat in de Bijbel staat.

Maar geloof, dat is het Hebreeuwse woord emunah, en dat is eigenlijk vertrouwen. Van oorsprong wil het zeggen: je vasthechten. En het staat al in de oude boeken: juist in de donkere tijden, in de balling­schap hebben ze het gezien: weet je hoe God is? Hij is een God van geloof. ‘El ‘emunah.

Dat is een van de kostbaarste geheimen in de Schriften. Deze God, Hij heeft geloof in zijn men­sen. Vol vertrouwen blijft Hij gelo­ven. En Hij geeft het niet op.

Het is goed dat eens op je te laten inwerken: deze God, Hij heeft ge­loof in u.

Je kunt ook zeggen: Hij hecht zich aan zijn mensen. En Hij is er niet meer los van te branden. Hij heeft zich aan hen voor eeuwig gehecht. Hij hecht zich aan de aarde. Aan het werk van zijn handen. Voor altijd verknocht. De aarde, de mens gaat hem aan zijn hart.

Geloof is niet een theorie.

Niet een krampachtig proberen iets vast te houden.

God zegt: Ik heb geloof. En jij mag met Me mee geloven.

Een waar haal je dat vandaan dan? Geloof leeft van verhalen. Zoals een moeder een verhaal vertelt aan haar kind en misschien is dat kind wel bang in het donker. Maar het kind hoort de stem van de moeder en dat verhaal is een mosterdzaadje en dan is het goed – toch door alles heen goed.

Soms kan het zijn: dan is het ver­trouwen in het hart van de mens zo geknakt. En ze hebben je wan­trouwig gemaakt. Je geeft er geen cent meer voor. Voor alles wat ze zeggen. Je kunt alleen nog reageren met een bitteré lach. Een grimmig antwoord. Of helemaal geen ant­woord meer. Laat me maar. Het zal wel.

Je ziet alleen maar die boom, die sombere boom met zijn wortels zonder einde. En je vecht niet meer.

En het kan zijn: dan zit je daar, in je donkere huis.

Er komt toch geen mens op bezoek.

En toch keek je uit het raam, haast met zo’n gevoel van: nog één keer, vooruit dan maar. Om jezelf te bewijzen dat het niet meer hoeft.

Volgend jaar niet meer.

En toen: die gast die langs kwam, en die zat daar in je huis en ver­telde een verhaal en het was net alsof je weer kind was bij je moe­der, die verhalen vertelde.

En je keek die onverwachte be­zoeker aan en het ging in een flits door je heen: jou kan ik vertrou­wen. En opeens schoot een oude versregel door je heen, die je vroeger, o wat is dat al lang gele­den, als kind geleerd hebt: Voed het oud vertrouwen weder…

En die bezoeker vertelde een verhaal.

Misschien het verhaal van Maartje van Tijn. Een foto uit de tweede wereldoorlog. Een kiekje van een oudere man, een jood. Hij heeft zijn gebedsriem om, zijn ge­bedsmantel aan. Hij zit daar op zijn knieën, voor zijn open graf. Hij weet dat ze hem zullen vermoor­den. Het enige wat hij nog kan doen, is zich voorbereiden om dood te gaan. Als jood. Achter hem staan de Duitse soldaten, die hem over enige ogenblikken dood zullen schieten. Jonge jongens, gezond en blozend. Even in de twintig. Goed zittende uniformen. Handen aan de koppelriem. Ze lachen. Ze lachen onbekommerd en onaangeraakt. Maar, schrijft Maartje van Tijn:, de glans zijn gebedsmantel straalt van het ene einde der wereld tot het andere. Zo’n verhaal misschien.

En toen die bezoeker weer was opgestapt, ging je – het was al schemerig – naar buiten, en je wandelde langs het pad, waar je die dag al zeven keer gelopen had en je stond stil bij die boom. Het was stil, heel stil. En je keek om­hoog naar zijn takken en je blik ging omlaag naar de grond en opeens hoorde je jezelf zeggen: jij gaat eruit. Je dagen zijn geteld. Je zei het heel zacht. Maar het leek wel een scheppingswoord. Je dacht: zo moet God het ook gedaan hebben.

En het was of er ruimte kwam. Je kamer was niet zo donker meer als hij altijd geweest was.

En je liep het dorp uit naar het strand. Je wandelde langs de zee. En toen je uitkeek over de zee, zag je de zon ondergaan. En toen was het net of je die boom langzaam in de zee zag zakken.

Daar gaat-ie, ging het door je heen. Laat-ie daar maar wortel schieten.

En op dat moment besefte je: dit is het.

Je geloof hoeft niet gróter te worden. En nog groter, en nog groter. Altijd maar die rekstok. En op je tenen lopen. En kijken of je er al bij kunt. Neen, het geloof dat jij hébt, is van groter waarde. En je dacht aan die oude profeet met die vreemde naam. Habakuk. Het was net of die naast je stond en samen zag je uit over de zee. We staan hier voor het laatst, zei hij, morgen begint de ballingschap, de bomen bloeien niet meer, de vijgenboom niet en de olijf niet, de wijnstok niet, en de stal is leeg. En toch…

in jou ligt het zaad voor morgen.

 

Hoor es… Een ontboezeming door Duurt Sikkens

Wat zijn toch eigenlijk veel mensen hard bezig ‘voor de Heer’.

Ze vliegen van hot naar haar, van conferentie naar seminar, zwetend en juichend, springend en schreeuwend als voor een gouden stier. Geen moeite schijnt teveel te zijn, want het is immers ‘voor de Heer’. Massamedia worden inge­schakeld, dynamische sprekers (nooit spreeksters) ingehuurd, glossy folders gedrukt, enz., enz., want het moet één groot Walt Disney-achtig relipark worden. Excessief sektarisme viert hoogtij, want ‘God wil het’. Velen voelen zich geroepen… tóch?

Algemene achting en eer moet verdiend worden, op het politieke toneel moet ‘een plaats bereid’ worden, er moet steeds iets nieuws verzonnen worden, als je maar vooraan staat, als het maar veel opbrengt (‘God zij met ons’, waar staat dat?)

Een roep om zogenaamde Gods- mannen, apostelen, profeten raast door de religieuze mensenzee. Het liefst ‘zonen Gods’ (van welke god?) Allemaal Mozessen en Elia’s schijnen te moeten opstaan om het volk een weg te wijzen, waarheen dan? Naar een super-show? En ‘het volk Gods’ draaft erachter aan, ze worden voorgelogen en mishandeld, uitgebuit en leegge­zogen. Van een eigen aard blijft niks meer over, om van inbreng maar niet te spreken. Hoeveel ‘pastorale’ slachtoffers heeft al dit heidense, spectaculaire gedoe al opgeleverd, hoeveel tranen zijn nimmer afgewist. Hoevelen liggen te zieltogen langs de kant van de weg? (En hoeveel predikers lopen daaraan voorbij?)

En maar bidden om tekenen, en maar genezingen forceren en maar terugkeren tot zogenaamde Bijbelse normen en waarden (wat zijn dat eigenlijk?), en maar kreten en slo­gans verzinnen, en de mensen maar opjutten in de naam van God en Jezus (Hoezo ‘in het verborge­ne’). Allerlei sterke stormwinden beuken in op de kwetsbare mens en dat heet dan de Holy Spirit… Zoekers worden op dwaalsporen geleid en het fanatisme kent geen grenzen meer.

Zo kan ik nog wel een poosje doorgaan en je hart breekt bijna als je dit allemaal ziet gebeuren: de aarde (je menselijke bestaan) beeft onder al dit geweld.

Is er dan geen onderscheid der geesten meer? Moet men dan toch naar bepaalde plaatsen om God te aanbidden? En dan maar roepen: ‘Samen met de Heer’? Weet de Heer daarvan? Profetieën? Uit wiens koker? ‘Zo zegt de Heer’, welke heer? Hoeveel bedrieglijke visioenen worden er getoond? Hoeveel ‘acties’ en ‘strategieën’ worden ontwikkeld? ‘God vraagt het van ons…’ O ja?

Tegen de godsdienstig-doende druktemakers zou ik willen zeggen: Kom tot jezelf, dat kwam de ver­loren zoon ook. Verander eens van gedachten en stel jezelf de vraag: Waar ben ik mee bezig? Lijd ik, met al mijn goedbedoelde bezig­heden, schade aan mijn ziel of ver­lies ik mijzelf daarin? Vraag het aan je kinderen, of aan de zogenoemde ‘zwakken en stillen’ in de gemeen­te. In Hooglied 1 staat bijvoorbeeld de uitspraak: “Mijn eigen wijngaard (dat ben je zélf onder andere) heb ik niet bewaard”.

Misschien ben je, in al je compensatiedrang en prestatiedwang, wel het meest verwaarloosde lid van de kudde. Durf je de confrontatie met jezelf aan? En dan? O mens, zo voortgejaagd door storm en vuur, kom eens in de stilte van de morgen die Jezus is. Hij geeft je die innerlijke rust waarin je vrede hebt met Hem en met jezelf. Je hoeft niet meer op te vallen in de wereld of in je kringetjes. En dan pas zul je ge­nezing voor je ziel ontvangen. Laat je voor deze verandering eens helpen.

En tegen het opgejaagde slaven­volk zou ik willen zeggen: Ga uit jouw Egypte, breek uit jouw stal en spring de wei in, daar bevinden zich stille, goede herders. Je zit gevangen in je activiteiten, je schijndogma’s, je religieuze sys­teemdenken. Laat die ellende los en je zult losgelaten worden.

En laat jou Gods barmhartigheid welgevallen door degenen die jou werkelijk liefhebben en je zult van je kwetsuren genezen, hoe diep ze ook zijn toegebracht.

Geen juk meer, alleen dit: Laat je liefhebben, dat is Zijn juk en dat is mild en zacht.

Wees barmhartig, ook voor jezelf en je zult Hem echt leren kennen. Hoorde ik daar iemand zeggen: ‘Kom bij Mij. Kom je?’

 

Mondige christenen door Gert Jan Doornink

De mondigheid van de gelovige is jarenlang een onderwerp geweest dat niet of nauwelijks bespreek­baar was. Nu de ware gemeente van Christus tot ontwaken komt en daardoor alles wat niet echt is langzaam maar zeker gaat ver­dwijnen, gaan vele christenen ontdekken hoe belangrijk het is te weten wie zij zijn: mondige christenen. In dit artikel worden enkele facetten van dit mondig zijn nader belicht.

Eén van de positieve gevolgen van de aanvaarding en beleving van het volle evangelie is dat men een mondig christen wordt. Wat ver­staan wij daaronder? Een mondig christen is een christen die zich bewust is van zijn nieuwe plaats en positie. Vroeger een zondaar, nu een kind van God. Vroeger beheerst door het rijk der duisternis, nu levend in de volkomen vrijheid.

Vroeger een nederlaag-christen, nu een christen die zich richt op de overwinning. Vroeger geïnfiltreerd door verkeerde leringen, nu wetend dat de ware leer, die van het Ko­ninkrijk der hemelen is. Vroeger een theorie-christen, nu een christen die zijn geloof ook in het gewone dagelijkse leven beleeft. Zo zouden we door kunnen gaan, maar dui­delijk is dat niet iedere christen zich bewust is dat het Gods bedoeling is, dat hij ‘mondig’ is en als zodanig functioneert.

Het openbaar worden van de zonen Gods gebeurt niet door christenen die verstrikt zijn in verkeerde leringen, die de volle evangelie boodschap afwijzen, die maar wat mee ‘hobbelen’, maar door mon­dige christenen. Zij hebben het volwassen stadium bereikt en worden niet meer heen en weer geslingerd door allerlei wind van leer.

Wie wij zijn in Christus

Mondige christenen zijn zelfbewuste christenen. Hierover mag geen misverstand bestaan door te denken dat dit te maken heeft met zelfgenoegzaamheid, het zich beter voelen dan de andere christenen. Wie zich ver­heft boven de ander heeft nog maar weinig of helemaal niets van het mondig-zijn begrepen.

Opvallend is -en daaruit kunnen we heel wat leren- dat zowel Jezus als de apostelen voortdurend bezig waren de mensen ‘mondigheid’ bij te brengen. Ik beperk mij tot één voorbeeld, dat is als de apostel Petrus tot deze uitspraak komt: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom” 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09), waarna hij er meteen bij vermeldt, wat dit tot taak en gevolg heeft, namelijk “om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot zijn wonderbaar licht”. Dan schrijft hij ook nog even over de grote verandering die er gebeurd is: “U, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”.

Wat een duidelijkheid! En wat geeft het een stabiliteit en zekerheid aan ons nieuwe leven, dit te weten! Dan zoeken we het niet meer in allerlei (gevoelservaringen, die niets met het waarachtig christen-zijn te ma­ken heeft. Dan is onze belijdenis: Ik ben mondig, omdat Hij mij mondig gemaakt heeft.

Terug naar onze bestemming

Een belangrijk kenmerk van de mondige gelovige is dat zijn per­soonlijkheid tevoorschijn komt. Een persoonlijkheid die soms jarenlang verborgen was, ondergesneeuwd, beschadigd, geruïneerd door het rijk der duisternis. Zelf heb ik jarenlang te maken gehad met de verderfelijke leer dat je persoonlijkheid gebroken moest worden. En de duivel lachte in zijn vuistje. Hij had het immers voor het zeggen…

Gelukkig ben ik, doordat mijn ogen opengingen voor het volle evangelie, van deze verkeerde zienswijze be­vrijd. Een nieuwe wereld ging voor mij open toen ik tot de ontdekking kwam dat God in Zijn grote liefde ons Zijn oorspronkelijke bestem­ming terug wil geven. En toonde Zijn Zoon niet wat dat inhield? Hoe zouden we ooit de talenten die ons zijn toe vertrouwd, in dienst van Gods Koninkrijk kunnen stellen, als wijzelf niet bestonden? En als we als ‘nieuwe scheppingen’ niet kon­den doorgroeien naar geestelijke volwassenheid?

Taak voor de gemeenteleiding

In gezonde gemeenten en gemeen­schappen zal men oog hebben voor het grote belang dat de gelovige een mondige gelovige wordt. Voorgan­gers en oudsten hebben ook in dit opzicht een belangrijke en verant­woordelijke taak.

Het gaat er niet om dat men de leden van de gemeente maakt tot slaafse volgelingen die monddood zijn ge­maakt. Mondige gelovigen wordt geleerd dat hun plaats met Christus is in de hemelse gewesten om dat men alleen van daaruit op effectieve wijze kan strijden en overwinnen. Zij ontplooien zich op gezonde wijze tot stabiele, standvastige christenen die klaar staan voor de ander, die de ‘zwakken in het geloof’ tot steun en bemoediging zijn. Zij groeien op naar eigen aard en aanleg, ieder vogeltje zingt nu eenmaal zoals het gebekt is. Mondige gelovigen zijn positief ingestelde christenen, die er geen behoefte aan hebben hun eigen mening aan anderen op te leggen. Hun motief is zuivere en oprechte liefde voor de dingen van Gods Koninkrijk. Zij doen er alles aan om geestelijk verder te groeien zodat het ‘beelddrager van Christus zijn’ er helemaal uit gaat komen en zij ten volle gaan beantwoorden aan het plan en de bedoeling van God. Want daardoor wordt ook bij an­deren het verlangen opgewekt om het Koninkrijk Gods binnen te gaan om in en van daaruit te gaan leven.

 

Smeltend ijs door Truus van Kaam

Het is een beeld uit de afgelopen winter. Hoe harder het vriest, hoe dikker het ijs. Wanneer de dooi invalt gaat er vaak nog een tijd overheen voor al het ijs in de sloten en plassen verdwenen is. De zonnestralen doen het ijs smelten.

Ook in mensenharten kunnen delen bevroren zijn. En af en toe kan daar een koude wind waaien. Dit kan al ontstaan zijn in de kinderjaren. Bijvoor­beeld in de vorm van verlegenheid of onzekerheid, waar je toen als kind geen raad mee wist en dat je maar weggestopt hebt.

In werkelijkheid is dat deel nog niet volwassen geworden, het is niet meegegroeid en door isolering kan er een stuk hardheid ontstaan: een stuk ijs. Ons verlangen is om gezeglijk en plooibaar te worden. In Psalm 147 vers 168 lezen we: “Hij zendt zijn woord en doet ze smelten”. Een kind van God kan niet, Psalm 147 vers 15 tot en met 18 (Ps. 147:015-018) zonder woorden van God. Als we het woord vanuit een hongerig hart lezen, zal het ijs zeker smelten en zullen we innerlijk steeds meer warmte en vrijheid gaan ervaren. Onze lof en dank zal groot zijn.

 

De mens naar Gods welbehagen (gedicht) Cees Maliepaard

Er ligt een pasgeboren kindje

in ’t smetteloze kinderbed.

En onder ’t witte laken vind je

nieuw leven, smett’loos neergezet.

 

En groeit van lieverlee dat kindje

tot kleuter op (dat gaat zó snel!)

dan denk j’ al gauw: m’n kind, ik vind je

heel lief, maar soms ondeugend wel!

 

Dan wordt het kind een jonge tiener,

die zoekt z’n weg in goed en kwaad…

Al ben je geen profeet of ziener –

je wéét dat het niet vlekk’loos gaat.

 

De tiener wordt dan nóg wat groter,

z’n mond groeit in dat tempo mee…

hij voelt zichzelf allang geen koter;

hij is toch ook geen kind meer – nee!

 

Dan wordt hij plots’ling meerderjarig,

wordt achttien haalt z’n rijbewijs,

wordt op z’n kin behoorlijk harig

en acht zichzelf heel wereldwijs.

 

Na drie jaar is hij dan volwassen:

hij kan nu heel de wereld aan!

Hij ’s goed in sport, in klaverjassen,

en heeft ook nog een goede baan.

 

Hij is een mens, die heel natuurlijk

gericht is op wat zichtbaar is.

Maar aan de touwtjes trekt natuurlijk

de duivel, die onzichtbaar is.

 

En in de cirkelgang van ’t leven

beschadigt Satan ’t kind van toen.

Hem wordt de duisternis gegeven,

beknot in heel z’n mens’lijk doen.

 

Naar lichaam en naar geest beschadigd,

weet onze mens niet hoe hij ’t heeft.

’t Is (door ellende gans verzadigd)

een troost’loos leven dat hij leeft.

 

Dan, onder alle nare zaken,

zegt iemand hem wie Jezus is.

Dat zou hem plots in ’t harte raken:

Opnieuw gaan leven, dat ’s niet mis!

 

Hij krijgt de tijd om te herstellen,

beschadigingen, ze gaan weg.

En Satan heeft niets te vertellen…

weg leugens – ’t is Gods waarheid , zeg!

 

Er is een pasgeboren zoon Gods

in ’t smetteloze rijk bij Hem.

Hij int in Jezus’ naam het loon Gods:

nieuw leven, en bij Hem een stem.

 

Die zoon van God gaat verder groeien,

groeit tegen de verdrukking in,

gaat in z’n hemel gaaf opbloeien,

volkomen naar des Vaders zin.

 

Liefde tot de waarheid in de eindtijd door Wim te Dorsthorst

Zware tijden

De apostel Paulus gebruikt dit woord: “Liefde tot de waarheid” in de context van de antichristelijke tijd, de eindtijd dus. Wij willen het dan ook in dit verband, in enkele ar­tikelen, eens nader bezien.

In het artikel van vorige maand (‘Verstaan wij de tekenen der tij­den?’) heb ik 2 Timotheüs 3 vers 1 tot 4 (2 Tim. 03:01-04) geciteerd waar de apostel Pau­lus circa 18 punten noemt van wet­teloosheid die kenmerkend zijn voor ‘de zware tijden’ van de laat­ste dagen.

Ook genoemd is Matteüs 24 vers 7 (Matt. 24:07) waar de Heer Jezus spreekt van ‘het begin der weeën’ in het laatst der dagen.

Wie Matthéüs 24 in zijn geheel leest (dat geldt ook voor Markus 13 en Lukas 21) zal onder de in­druk komen van alles waar het volk van God, en de hele schep­ping, nog doorheen moet voor het verlossende gebeuren plaats vindt wat in vers 30 beschreven wordt: “En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de he­mel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid”.

Dat is de grote finale, bij het blazen van de zevende bazuin, aan het einde van deze bedeling, door de Heer ge­noemd: ‘de voleinding van deze we­reld’.

De apostel Paulus schrijft op in­dringende wijze over de openbaring van de antichrist. Hij zegt van deze: “De mens der wetteloosheid, de zoon des verderfs, de tegenstan­der, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is” 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 en 4 (2 Thess. 02:03-04).

En dan zegt de apostel nog verder van hem: “Diens komst is naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen, en met allerlei verlok­kende ongerechtigheid, voor hen die verloren gaan” 2 Thessalonicenzen 2 vers 9 en 10a (2 Thess. 02:09-10a).

De Heer Jezus spreekt van een bij­zondere zware tijd als Hij zegt: “Want er zal dan een grote verdruk­king zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. En in­dien die dagen niet ingekort wer­den, zou geen vlees behouden wor­den; doch ter wille van de uitverko­renen zullen die dagen worden in­gekort Matteüs 24 vers 21 en 22 (Matt. 24:21-22).

Dit laatste is een geweldige bemoe­diging. De tijd van het einde zal in­gekort worden ten behoeve van de gemeente.

Bovendien zegt de Heer in Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20): “Zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld”.

De voleinding gaat gepaard met zware tijden, met geboorteweeën.

Maar ook in deze tijd geldt dat de mens in Christus geen bovenmen­selijke verzoeking te doorstaan zal hebben: “God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermo­gen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uit­komst zorgen, zodat gij er tegen be­stand zijt” 1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13).

Maar ondanks dit alles, zegt de Heer, dat toch velen ten val zullen komen (Matt. 24:05-10).

In 2 Thessalonicenzen 10b zegt ook de apostel Paulus dat er men­sen verloren zullen gaan door alles wat over de gemeenten komen zal. De reden is dan: “Omdat zij de lief­de tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kun­nen behouden worden”.

(De Petrus Canisius-vertaling zegt: “Omdat ze de liefde voor de waar­heid niet hebben aangekweekt tot hun redding”. En de Willibrord- vertaling zegt: “Omdat zij zich heb­ben afgesloten voor de liefde tot de waarheid, die hen had kunnen red­den”).

Er is dus geen sprake van willoos slachtoffer worden, hoe indringend en bedrieglijk -dus net echt- de wer­kingen en verleidingen van de sa­tan ook kunnen zijn.

Er is redding uit dit alles door “de liefde tot de waarheid”.

Dit is een diep, indringend woord van de apostel waar ik nog verder op in zal gaan.

De vraag is nu eerst: wat is waar­heid?

Wat is waarheid?

De Heer Jezus zegt, als Hij voor Pilatus terecht staat “Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voorde waarheid zou getuigen; een ieder, die uit de waarheid is, hoort naar Mijn stem”.

En dan spreekt Pilatus die bekende woorden: “Wat is waarheid”? Johannes 18 vers 37b en 38 (Joh. 18:37b-38a).

Hoeveel christenen vragen zich van­daag de dag ook niet af: ‘Wat is waarheid’?

Bekering, waterdoop, doop met de Heilige Geest, ja, dat is in veel kringen nog wel hetzelfde, maar dan komt al gauw de vraag: wat is nu de waarheid? Hoe moet je als pas geboren christen, en dat geldt ook voor velen die al jaren wedergebo­ren zijn, de weg van de waarheid bewandelen in zo’n verdeeld chris­tendom?

Talloze gemeenten, kringen, groe­pen, stichtingen, kerkgenootschap­pen, enz., zijn er. De één zegt dit en de ander dat, en een ieder be­roemt zich er op de Bijbelse waar­heid te hebben. En dan komen er met de regelmaat van de klok nieu­wigheden op de geloofsmarkt, die alles omver schijnen te halen!

Maar wat is dan de waarheid in de­ze geestelijke doolhof?

Nou, de waarheid is niet een of’ andere leer, hoe kunstig, dan ook in elkaar gezet en hoe overtuigend ook gebracht.

Het is ook niet het je conformeren met een geloofsbelijdenis of ge­loofsleer. Ook niet het onderschrij­ven van een opgestelde gedragscode. Zelfs niet mooie samenkomsten, desnoods met krachten en wonde­ren. Neen, maar de waarheid is in de eerste plaats een persoon!

Heel concreet, evenals ‘Het Woord’ een persoon is, zo is ook ‘De Waarheid’ een persoon.

Het Woord, maar ook de Waar­heid is vlees geworden. Jezus Chris­tus, Gods Zoon, is het vlees gewor­den Woord en ook de Waarheid. “Hij is de weg en de waarheid en het leven” Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06). Buiten Je­zus Christus en het evangelie dat Hij verkondigde, is het onmogelijk iets van de waarheid te verstaan 2 Korinthe 3 vers 14 tot en met 16 (2 Kor. 03:14-16).

Deel hebben aan de waarheid, is deel hebben aan Hem die de waar­heid is! Alleen Hij, de Zoon van God, is bij machte de mens werke­lijk vrij te maken en leven te schenk­en Johannes 8 vers 30 tot en met 36 (Joh. 08:30-36).

Het Woord van God

Het geschreven Woord van God, de Bijbel, is eveneens de waarheid Johannes 17 vers 17 (Joh. 17:17). Psalm 119 vers 160 (Ps. 119:160) zegt: “Heel uw Woord is de waar­heid, al uw rechtvaardige verorde­ningen zijn voor eeuwig”. De Heer Jezus zelf zegt dat alles op Hem betrekking heeft en dat alle Schrif­ten van Hem getuigen.

Dereck Prince schrijft in dit verband in zijn boek ‘De pijlers van het christelijk geloof (blz. 25): ‘De Bijbel is het Woord van God, en Christus is het Woord van God. Beide zijn een goddelijke, met auto­riteit beklede, volmaakte openba­ring van God. Beide stemmen vol­maakt overeen. De Bijbel geeft een volmaakte openbaring van Chris­tus; Christus vervult op volmaakte wijze de Bijbel. De Bijbel is het geschreven Woord van God; Chris­tus is het persoonlijke Woord van God. Vóór zijn vleeswording was Christus het eeuwige Woord bij de Vader. In zijn menswording is Christus het vleesgeworden Woord. Dezelfde Heilige Geest die ons God openbaart door zijn ge­schreven Woord, de Bijbel, open­baart ons God in het vleesgewor­den Woord, als Jezus van Nazareth’.

Het grote probleem is nu dat juist op deze waarheid, dus wat betreft het geschreven Woord als ook het vleesgeworden Woord, in de laat­ste eeuwen een geweldige aanslag is gepleegd. De Bijbel is het enige houvast en de enige toetssteen in deze en de komende moeilijke tij­den. De duivel weet dit kennelijk beter dan vele gelovigen. Hij is het die mensen inspireert om de betrouwbaarheid van de Bijbel aan te tasten door verschillende Schrift- kritieken en theologische verhande­lingen die indruisen tegen de waar­heid.

Ook theologen van eigen bodem, mannen van naam, hebben meege­werkt aan de afbraak van het ge­loof in de Schrift en de persoon Je­zus Christus. Deze twee gaan trou­wens altijd hand in hand! Zo is er onlangs een boek verschenen van Drs. J. Slavenburg met de titel: ‘Valsheid in geschrifte’ met als on­dertitel: ‘De gespleten pen van bijbel-schrijvers’. Zo’n boek laat na­tuurlijk niets over van de betrouw­baarheid van de Bijbel.

In het dagblad ‘De Stem’ stond van dit boek: ‘Valsheid in geschrif­te’, komt aan als een linkse directe die de vier evangelisten en andere auteurs van het ons bekende Nieuwe Testament na zoveel eeuwen nog knock-out slaat’.

Helaas gaan al deze zaken ook de gemeenten van Jezus Christus niet altijd voorbij.

Vele vooraanstaanden in de kerken vinden dat het nieuwe-tijds denken (New-Age) daarin ook een plaats moet hebben, terwijl daardoor het eigen fundament ondergraven wordt.

Dominee H Stolp uit Heerenveen oppert dat het nieuwe-tijds denken als de derde weg binnen de kerken moet worden gezien, naast de tradi­tionele opvatting en de moderne theologie.

Hij heeft dan ook een ‘Nieuwe-tijds- bijbel’ geschreven. In het ‘Bra­bants Nieuwsblad’ stond te lezen: ‘Christenen die moeite hebben met het geloof in reïncarnatie zijn ‘de grens van de volwassenheid’ nog niet overgegaan. Volgens de Nieuwe-tijds-dominee Hans Stolp uit Heerenveen hoort de oude opvat­ting van vergeven en kwijtschel­ding bij een aflopend tijdperk, waar­in de mensheid als een ‘onvolwas­sen kind’ in relatie met God stond’. Het is onvoorstelbaar hoe de meest fundamentele zaken van het chris­ten zijn zo met voeten getreden wor­den.

God, de Schepper van hemel en aar­de, wordt in dit nieuwe tijds- denken voorgesteld als een onper­soonlijke kosmische kracht.

Zijn Zoon, Jezus Christus, wordt voorgesteld als een ideaal mens, ter­wijl de Heilige Geest onder één noe­mer wordt gebracht met de geesten van de heidense religies.

Het verwarrende is dat er wel ge­sproken wordt over God, Jezus Christus en de Heilige Geest, ja zelfs over wedergeboorte, maar dan wel vanuit een totaal on-Bijbelse invulling. Zo vervaagt de waar­heid en accepteert de mens de goddelijke waarheden en geboden niet meer. Hij zet daar zijn eigen wijs­heid, beoordeling en gedachten te­genover en wil zelf uitmaken wat goed of slecht is.

Er wordt veel gesproken over ‘de nieuwe wereldorde’ waarvan de kernbegrippen zijn: liefde, vrede, eenheid, harmonie en verdraag­zaamheid. Men kan zeggen: fijn, dat is in ieder geval volkomen bij­bels, maar men zoekt dit buiten de ene waarheid en de ene weg Jezus Christus. Men zoekt naar eenheid in de verdeeldheid. Wie daar niet aan mee wil doen is een spelbre­ker. Begrijpelijk dus dat het exclusieve christendom, wat zich vast­houdt aan die ene waarheid Jezus Christus, daarin geen plaats heeft.

Daarover las ik nog de volgende uit­spraak: ‘Eens zal de dag komen dat alle godsdiensten beschouwd worden als uit één grote geestelijke bron voortkomend; men zal zien dat alle tezamen de ene wortel vor­men waaruit onvermijdelijk de uni­versele wereldgodsdienst zal voort­komen.

Dan zal er noch christen noch hei­den zijn, noch Jood noch niet- Jood. In de ‘Nieuwe Wereldorde’ van de New Age is geen plaats voor christenen die belijden dat er onder de hemel geen andere Naam, namelijk Jezus Christus, is gegeven, door Welke wij moeten zalig worden Handelingen 4 vers 12 (Hand. 04:12)’.

Welk evangelie?

Er wordt een verscheidenheid aan evangeliën geboden. Zo is er het evangelie van gezondheid en voor­spoed van Morris Cerrulo of het kracht-evangelie van John Wimbler, of het eindtijd-evangelie, waar­in voortdurend gesteld wordt ‘dat de tijd nabij is’. De Heer Jezus zegt: “Gaat hen niet achterna” Lucas 21 vers 8 (Luc. 21:08).

Anderen dienen zich aan als gezalf­de Godsmannen zoals Benny Hinn en Rodney Hower-Browne, be­kend van de zogenaamde ‘Toronto-blessing’.

Weer anderen prijzen zichzelf aan om hun bijzondere leringen en openbaringen. Er zijn er die zich uit­geven voor onfeilbare predikers van de waarheid en zich aanprijzen als profeten, leraren of zelfs Chris­tussen, zegt de Heer Jezus.

Christus betekent: ‘Gezalfde’ en ve­len geven zich in deze tijd al uit voor ‘gezalfden’ wat de Here Je­zus ‘Christussen’ noemt. Zo ko­men velen in de Naam van de Heer en brengen de meest bizarre le­ringen juist over Hem.

Maar de ernstige waarschuwing van de Heer is: “En men zal tot u zeggen: Zie, daar is het; zie, hier is het! Gaat er niet heen, en loopt het niet na” Lucas 17 vers 23 (Luc. 17:23). De waarachtige christen hoeft niet van de één naar de ander te trekken of de wereld rond te reizen om er­gens een zegen van God te ontvang­en! De Heer zegt immers: “Ook zal men niet zeggen: zie, hier is het of daar! Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u”. Lucas 17 vers 21 (Luc. 17:21). En de Luthervertaling zegt: “Het rijk Gods is inwendig in u”.

Wij zijn inderdaad de tijd ingegaan die het laatst der dagen of de eind­tijd genoemd wordt. Verschillende symptomen van deze zware tijd voor de christenen zijn al duidelijk waarneembaar. Het zal echter nog in hevigheid toenemen.

Het is goed om daar de ogen voor open te hebben. Niet om beangst weg te kruipen of om het bijltje er bij neer te gooien, maar om vanuit Gods Woord en verlicht door de Heilige Geest de tijd te onderken­nen en “om liefde tot de waarheid aan te kweken”, want daarin zal be­houdenis van dit alles mogelijk zijn.

De verborgen wijsheid Gods

“Wij spreken wijsheid bij hen, die daarvoor rijp zijn, een wijsheid echter niet van deze eeuw, noch van de beheersers dezer eeuw, wier macht teniet gaat, maar wat wij spreken, als een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwig­heid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid” Paulus in 2 Korinthe 2 vers 6 en 7 (2 Kor. 02:06-07).

 

De spiegel (verhaal) door Froukje Huis

Staan jullie ook wel eens voor de spiegel? Niet om even je haar te kammen of je te scheren, maar om eens goed te kijken hoe het er met je voor staat? Ik ben nog in ‘t (on)gelukkige bezit van een ver­grotende spiegel en ik kan ‘t niet laten zo af en toe…, maar oh, je weet niet wat je ziet, hè? Hm, een ouwe kop, hoor, denk ik bij mezelf. En dan komt die stem:

“Ook al vervalt de uiterlijke mens, de innerlijke wordt van dag tot dag vernieuwd” 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16). Dank u, Heer!

Grijs haar maakt ouder. Een blonde pruik misschien? “De grijsheid is een sierlijke kroon. Zij wordt op de weg der gerechtigheid gevon­den” Efeze 1 vers 18 (Ef. 01:18). Ja Heer, die wil ik graag van U ontvangen!

Mijn voorhoofd komt vol rimpels! “Als diamant, harder dan steen, maak Ik je voorhoofd; vrees hen (de vijanden!) dan niet” Ezechiël 3 vers 9 (Ez. 03:09). “Eens zullen de 144.000 met Mij op de berg Sion staan, op hun voorhoofden Mijn naam en de naam Mijns Vaders” Openbaring 14 vers 1 (Openb. 14:01). Daar wil ik bij zijn, Heer!

Ja, die oren! Als ik eens een paar oorbellen nam? “Wie een oor heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt” Openbaring 2 vers 7 (Openb. 02:07). Dat wil ik doen, Heer!

Wat doe je met zo’n mond? “Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis” Romeinen 10 vers 10 (Rom. 10:10). Zo wil ik hem gebruiken, Heer!

Mijn lippen tonen zo weinig! “Laat ik dan door Hem Gode voortdu­rend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht mijner lippen, die Zijn Naam belijden” Hebreeën 13 vers 15 (Heb. 13:15).

Dan knik ik mijn spiegelbeeld eens toe en zeg: “Dag, aanstaande zoon van God”

Een voorbeeld ter navolging?

1996.02 nr. 378

Levend geloof 1996.02 nr. 378

Persoonlijk… door G J R Doornink

Vorige maand was ik bezig ons kantoor wat te reorgani­seren. Deze keer kreeg het archief een grote beurt.

Daarbij kom je allerlei dingen tegen waarbij je de vraag stelt: Is het nodig dat nog langer te bewaren? Een mens is geneigd veel meer dingen te bewaren dan vaak nood­zakelijk is. En soms bewaar je dingen die je nooit meer nodig hebt. Vaak doe je pas afstand van bepaalde din­gen als het beslist niet anders kan, bijvoorbeeld bij een verhuizing naar een kleinere woning. Maar ook als het niet direkt nodig is, zouden we veel meer af en toe ‘schoon schip’ moeten maken. Veel in ons leven is over­bodige ballast, materieel zowel als geestelijk…

En wat dat laatste betreft: het evangelie wat wij hebben leren kennen, en waaraan we via Levend Geloof invul­ling geven, laat dat ook duidelijk zien. Jezus bracht dit telkens weer op duidelijke wijze onder woorden. Hij wond er geen doekjes om, maar ging altijd recht op het doel af. Maar nooit vanuit de hoogte of op een autoritai­re manier. Hij was ‘mens met de mensen’. Dat was ook het geheim van Zijn bediening. Daardoor bereikte Hij de grootste zondaars. Maar tegelijkertijd keerde de schijn­vrome wereld zich van Hem af. Hetzelfde zien we in onze dagen. Daar waar het evangelie van het Koninkrijk wordt gebracht, compromisloos en praktijkgericht, zien we de positieve uitwerking. Mensen weten waarom het werkelijk gaat en reizen hun geestelijke weg -net als de kamerling uit Morenland- met blijdschap. En wat dat laatste betreft, ook dit nummer werd weer vol vreugde samengesteld. We willen u graag laten delen in het gezonde geestelijke voedsel wat u hopelijk in de ver­schillende artikelen aan zult treffen. Toen ik nog eens een aantal brieven uit het archief doorlas, bemerkte ik hoe velen dankbaar zijn voor de duidelijke en positieve wijze waarin wij in Levend Geloof uitleg geven aan het evangelie. Natuurlijk waren er ook die op onderdelen vragen hadden en het niet met alles eens waren. Ik dacht: het is eigenlijk niet anders dan in de dagen van Jezus en de eerste apostelen. We gaan daarom maar rustig door het evangelie wat zoveel kracht en heerlijk­heid in zich heeft, aan u door te geven.

 

Christus alles in allen door Jan W. Companjen

“En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt” Efeze 1 vers 22 en 23 (Ef. 1:22-23).

Het plan van God

Heeft u er wel eens over nagedacht waarom de mens door God ge­schapen werd? In de eerste plaats schiep God de mens naar Zijn beeld. Daardoor ontving de mens de mogelijkheid om ook te schep­pen, lief te hebben en in relatie met Zijn Schepper te leven. In de tweede plaats werd de mens ge­schapen om Gods rentmeester te zijn. Hij kreeg de verantwoor­delijkheid voor een goed beheer van de ganse schepping. Kortom, de mens was het ‘handwerk’ van een liefdevolle God, waardoor God en mens dagelijks met elkaar omgingen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat God na de laat­ste scheppingsdag zei ‘dat alles zeer goed was’.

Toen kwam de zondeval met alle gevolgen van dien. Maar geloof nu maar niet dat de Schepper van al dat goede, van Zijn plannen afzag. Neen, vanaf de grondleg­ging der wereld liggen Zijn plan­nen vast. Gods plannen falen niet, ook niet door het falen van de mens. Hij maakte in Christus een nieuw begin. Lees bijvoorbeeld wat Paulus schrijft in zijn eerste brief aan de Korinthiërs: “Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levend­makende geest” 1 Korinthe 15 vers 45  (1 Kor. 15:45).

Deelgenoten van Gods plan

Het is onvoorstelbaar groot wat is toebereid voor hen die Christus toebehoren, zich in gehoorzaamheid aan Hem hebben toever­trouwd en Hem hebben aanvaard als Christus en Heer. Gods plan wordt ook nu, heden ten dage, uitgevoerd en iedereen kan er deelgenoot van zijn.

Het Koninkrijk der hemelen werd reeds bij de grondlegging der wereld toebereid, zoals we kunnen lezen in Matteüs 25 vers 34 (Matt. 25:34): “Komt, gij gezegenden mijn Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af’.

Datzelfde geldt ook voor onze Heer, Jezus Christus, want in Johannes 17 vers 24 (Joh. 17:24) lezen wij: “Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijk­heid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld”.

Maar datzelfde geldt ook voor u en mij! Daar schrijft Paulus over in zijn brief aan de Efeziërs: “Hij heeft ons immers in Hem uitver­koren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onbe­rispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht” Efeze 1 vers 4 (Ef. 01:04). Gods plannen staan voor eeuwig vast. Hij wist hoe alles zich zou gaan ontwikkelen. Maar Hij wist ook, dat er in het laatst der tijden een volk op zou staan die tot de erkenning komt: Wij, mensen, hebben het niet gekund. Wij moeten en zullen dan ook tot de erkenning komen dat wij onze Schepper nodig hebben. Dat wij in gehoorzaamheid de door Hem aangewezen weg moeten gaan.

De Boom des Levens

Evenals bij het begin heeft God, de Vader aan u en mij een eis van gehoorzaamheid gesteld, namelijk: eten van de Boom des Levens, Jezus Christus. Hij, het Lam Gods, nam de zonde van de wereld op zich. Hij voerde in gehoorzaam­heid Gods plan uit, zoals wij in Romeinen 5 vers 19 (Rom. 05:19) kunnen lezen: “Want, gelijk door de ongehoor­zaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden”. Bij Zijn uitroep aan het kruis: “Het is volbracht!”, zal Jezus zeer zeker aan dit geweldige feit hebben gedacht.

Indien wij -u en ik- werkelijk eindtijdgelovigen willen zijn, zullen we nu ook tot de kern moeten doordringen. Alle twee­slachtigheid moet worden opge­ruimd en we moeten ons richten op Jezus alleen. Wie is Hij voor u? “Wat zegt Gij, wie Ik ben?”, vroeg Jezus aan Zijn discipelen. Maar dat vraagt Hij ook aan u en mij.

Mijn antwoord is: Hij is de Zoon van de levende God. Hij heeft mij gekocht en betaald met Zijn bloed en Hij leidt mij door Zijn Geest naar de volle waarheid. In Jezus Christus heeft de Schepper aller dingen laten zien hoe Hij zich de mens gedacht heeft. Niet alleen Jezus als Zijn eerstgeboren Zoon, maar ook u en mij.

Wie is Jezus?

Het is opmerkelijk dat in 2000 jaar christendom de fakkel bran­dende is gebleven. Wat is er in de loop der eeuwen wat af gediscussieerd en vervolgens in concilies en synodes als ‘leer’ vastgelegd. Inmiddels heeft iedere geloofs­gemeenschap zijn ‘eigen stelling’ betrokken en heeft zich achter één of andere leer gesteld.

Mijns inziens is echter de vraag; ‘Wie is Jezus?’, het allerbelang­rijkste, de rest is bijzaak. Uiteraard is er over deze vraag ook einde­loos gediscussieerd. Er zijn -ker­kelijk gezien- twee grote stromin­gen: de eerste zegt: Jezus = God. Deze visie steunt bijvoorbeeld op een tekst als: “Het Woord dat bij God is en dat God is”. Jezus’ zoonschap is bij Zijn incarnatie (dat is dan toch zo) al zo compleet dat Hij geen geschiedenis meer heeft met God. Hij had, heeft alles al.

De andere stroming gaat er van uit dat Jezus mens is. De nadruk komt te liggen op het mens-zijn van Jezus. De eerste stroming gaat er van uit (discussie gesloten) Jezus is God en de andere stroming zegt: Jezus wordt de Zoon van God. In Zijn gehoorzaamheid wordt Hij de Verlosser, het Lam Gods.

De patstelling die hierdoor is ont­staan moet doorbroken worden. Tegenstellingen die er helemaal niet zijn, worden met hand en tand verdedigd om toch maar rechtop een ‘eigen’ bestaan te hebben. Mijns inziens is het echter niet ‘of-of’, maar ‘en-en’. Jezus werd door de Heilige Geest bij Maria verwekt en moet dientengevolge Gods Zoon genoemd worden. Maar dit is niet alles. In tegenstel­ling tot de eerste mens, Adam, die God alleen formeerde en de levensadem inblies, komt de Schepper aller dingen, bij de verwekking van Jezus de mens tegemoet. Hij gaat niet opnieuw beginnen, maar gaat samen met de mens verder. Dit is een wonder­baar gebeuren waar we zo nog op terugkomen.

 

Jezus werd uit Maria geboren en was/is dus ook de zoon van een mens. Jezus werd vanuit de on­zienlijke wereld, vanuit de hemel verwekt, kwam als mens op aarde en voer ten hemel toen Hij Zijn aardse opdracht had uitgevoerd. Dat staat zo mooi beschreven in Johannes 3 vers 13 (Joh. 03:13): “En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel neergedaald is, de Zoon des mensen”.

Het moest een mens zijn in wie God de verbinding met de mens weer zou herstellen. Het moet ook een mens zijn, aan wie God de macht over Zijn aardse schepping weer zou kunnen opdragen. Die mens moet bewijzen dat hij die opdracht trouw wil volbrengen. Dat Jezus daar volkomen in slaagde kun je lezen in Mattheüs 28 vers 18 (Matt. 28:18): “En Jezus trad nader­bij en sprak tot hen zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde”. En in Handelingen 2 vers 36 (Hand. 02:36) staat dat God Hem tot Here en tot Christus heeft gemaakt.

Het waarachtige leven

Dit gebeuren houdt tevens de ves­tiging in van het Koninkrijk Gods. Het leven heeft de dood overwon­nen. Het waarachtige leven dat alleen in God is, is in Jezus opge­gaan. In Hem die de sleutels van de dood en het dodenrijk op de duivel heeft veroverd Openbaring 1 vers 18 (Openb. 01:18). Dat waarachtige leven heeft Hij ter beschikking gesteld aan mensen die Hem volgen, op de weg die Hij Zijn volk zelf wijzen zal. Wie Hem zo volgt en aanhangt wordt één Geest met Hem.

Het moet steeds meer en beter worden gezien dat het leven met Christus méér is dan een kerst-, paas- of pinksterboodschap. Het houdt niet op maar gaat steeds verder door totdat het is: Christus alles in allen. Dan lezen we Johannes hoofdstuk 1 zo: dat het Woord voortdurend vlees wordt, namelijk ook in hen die van Jezus zijn. Samen op weg in één Geest, namelijk in de geest van Christus. Wat een vooruitzicht hebben wij!

Geef u over, vertrouw u toe aan die Heer en Meester. Bekeer u vanuit dit verkeerde aardse ge­slacht en wordt vernieuwd in uw denken. Wordt wederom geboren tot een nieuwe schepping. Daarvoor is een persoonlijke band met Christus noodzakelijk. Hij wil een volk tot Zijn dienst bereid en opnemen (nu, zelfs op dit mo­ment) in Zijn heerlijkheid.

Terwijl ik zo bezig was met het schrijven van dit artikel, moest ik denken aan een visioen dat mij in de jaren zestig onder ogen kwam. Er kwam toen niet zoveel reactie op, maar ik denk dat wij het nu beter zullen begrijpen. In die tijd werden profetieën en visioenen door onkunde op een natuurlijke, aardse wijze uitgelegd en verstaan. Bijvoorbeeld: In onze gebedskring kregen we een visioen betreffende een zeer mooie donkere vrouw die in een gevangenis opgesloten zat. Het kwam in geen van ons allen op dat dit een beeld was van de situatie waarin de gemeente van Jezus Christus zich bevond. Onbegrijpelijk, maar wij dachten dat het een vrouw was die bestemd was voor een jongeman uit onze kring die nog vrijgezel was.

In de gemeente waar ik toen kwam en nog kom, werd door een zuster een beeld gezien van een zeer mooie en blij zingende vogel. Uit alles bleek dat het beestje het reusachtig naar zijn zin had. Het vogeltje zat echter in een gouden kooi. Gezien eigen ervaring is mij gebleken dat toen en nu nog niet wordt begrepen dat een ‘vogel’ niet in een kooitje, ook niet een gouden kooitje, thuis hoort.

Het visioen van de reus

Maar nu het visioen dat al wel een paar jaar oud is, maar nu toch wel erg actueel is. En ik denk dat velen met mij het nu veel beter zullen verstaan. Samengevat komt het op het volgende neer: De ontvanger, Tommy Hicks, een toen bekende opwekkingsprediker, zag onder zware donderslagen en bliksemflitsen, een beeld van de gehele aarde. Terwijl hij daar naar keek, zag hij de massieve gestalte van en geweldige reus. Toen zag hij dat de mens, die de aarde van pool tot pool bedekte, leefde en dat hij voor zijn leven vocht. Hij zag dat het reusachtige wezen met puinhopen bedekt was en dat hij geboeid was.

Toen zag hij dat het lichaam be­gon te beven en krampachtige bewegingen maakte. Ook zag hij duizenden kleine zonderlinge wezens die zich, zodra het lichaam zich bewoog, terugtrokken. Zodra de reus zich stil hield kwam ze weer op hem af. Toen werd ge­toond dat al die wezens machten waren die eeuwenlang het lichaam van Christus gebonden hielden. Plotseling ging eerst de rechter­hand en daarna de linkerhand naar boven en strekten zich uit naar de hemel. Langzaam richtte de reus zich op en begon puin te ruimen.

Vervolgens ging hij op zijn voeten staan. Zijn handen reikten tot in de hemel, terwijl zijn ene voet op de aarde en de andere op de zee stond. De lucht werd daarna be­dekt met wolken, die een zilveren glans kregen. Uit die wolken vloeiden druppels van licht en kracht over het lichaam van de reus. Langzaam smolt de reus weg en op zijn plaats stonden miljoe­nen zelfstandige mensen.

Hicks riep tot de Heer en zei: ‘Wat moet ik hiermee?’ En de Heer antwoordde met duidelijke stem: ‘Ik zal u vergoeden de jaren toen de sprinkhaan alles opvrat, de verslinder, kaalvreter en knager’. Terwijl hij luisterde en naar de mensenmenigte keek, zag hij dat uit de wolken grote druppels vloeibaar licht kwamen. Een heerlijke hemelse substantie, die bij aanraking tot gevolg had dat de gestalte van Jezus Christus in al die mensen duidelijk zichtbaar werd. Er waren geen grenzen, geen belijdenisgeschriften en geen richtingen meer. De stralende heerlijkheid van de hemel rustte op al deze mensen. Toen hieven zij de handen op naar de hemel om de Heer te loven en te aanbidden.

Vervolgens zag Hicks een grote witte gestalte uit de hemel komen die met zijn vinger dan de één en dan de ander aanwees. Het bleek dat Hij persoonlijke aanwijzingen gaf, want zij stonden op en gingen uit over het rond der aarde. Hijzelf ging met hen en op deze wijze werden zij een volmaakte gemeen­te. Hun gelaat was als die van overwinnaars en dat waren zij ook. Daarna raakte de wit geklede gestalte Zijn volk aan, uit Zijn handen vloeide een vloeibare kracht. Een ieder die door Hem werd aangeraakt kreeg handen die eveneens met dezelfde hemelse stof gevuld waren en het vloeide ook van hen af. Zij gingen naar ziekenhuizen en krankzinnigen­gestichten, trokken ook van land tot land en werden genezen. Het was een machtige manifestatie van het Koninkrijk Gods. Onder hen was niemand de eerste, maar zij herhaalden eenvoudig de woor­den: ‘Wees gezond op Zijn bevel’.

Het visioen is te lang om in zijn geheel weer te geven, maar het eindigt met het horen van een stem als een donderslag, die zei: ‘Zie de bruidegom komt, ga uit hem tegemoet. Heft poorten, uw hoofden omhoog en verheft u, gij aloude ingangen, opdat de Koning der ere inga’.

De reus staat weer

Terugziende op de tijd die voor­bij is gegaan, is er al heel wat gebeurd. Tommy Hicks is in de vergetelheid geraakt. Hij is over­leden en naar ik meen wel eens gehoord te hebben, niet op een normale manier.

Intussen is van zijn visioen al heel wat gerealiseerd. De vrijmaking en het opnieuw tot leven komen van het lichaam van Christus is in vol­le gang. Er is al heel wat puin ge­ruimd en de reus is op zijn voeten gaan staan. Hier en daar en mis­schien nog wat wankel, maar lang­zaam en toch zeker, wordt de reus (de gemeente) zich bewust, wie we zijn, wat we zijn en wat onze toekomst is. Namelijk met Jezus over­winnaar zijn!

 

Heer, U bent hét leven,

U geeft glans aan ons bestaan,

U doorstroomt ons wezen

en brengt Uw liefde in ons aan.

 

Voorwaarts, christenstrijders, drukt uw ’s Konings spoor.

En zet de feestmuts daarbij op. Laat zien wie u bent in Christus onze Heer.

 

Gepantserd in de hemel door Cees Maliepaard

De hemelen – -XIX-

“Stelt u dan op… bekleedt met het pantser der gerechtigheid” Efeze 6 vers 14b (Ef. 06:14b).

Gerechtigheid is als een pantser, waarop vele pijlen van de boze zullen afketsen. Want de vorst der duisternis is één en al ongerechtig­heid, maar bij de rechtvaardigen zullen zijn ideeën niet overkomen. Hun gerechtigheid is een onover­komelijk obstakel voor benaderin­gen uit het rijk der ongerechtig­heden.

 

In onkreukbaarheid

De rechtvaardige zal te allen tijde zijn onkreukbaarheid bewaren, want kreukels staan voor even zovele aantastingen van zijn gerechtigheidspantser. De toestand van dit gees­telijk uitrustingsstuk geeft keihard de werkelijkheid weer. Een breuk erin, zal onvermijdelijk tot gevolg hebben dat Satan zijn aanvallen op die breuklijn zal concentreren, want hij proeft met haast feilloze perfectie waar ongerechtigheid het pantser van de rechtvaardige heeft aangetast. Bij elk hernieuwd contact tussen de mens en de meester der ongerech­tigheid, zal de breuk in het pantser breder worden, zodat dit na verloop van tijd nauwelijks nog als pantser dienst zal doen.

Waar de rechtvaardige onkreukbaar blijft, kan de boze het beuken op het geestelijk pantser van de mens wel prolongeren, doch zonder ook maar de geringste kans te maken om het door hem beoogde doel te bereiken. Want het pantser der gerechtigheid is deugdelijk en door de Heer ver­strekt aan een ieder die Gods gerechtigheid serieus nastreeft. De duivel kan het leven van een onkreukbaar mens gewoon niet verkreukelen, zonder daar de medewerking van de mens zélf voor verkregen te heb­ben.

Geen kreukelzónes

In de kooien van onze auto’s hebben kreukelzónes ontegenzeggelijk hun nut bewezen. Dat staat buiten kijf. Maar in ons pantser der gerechtig­heid kunnen we ons geen kreukelzones veroorloven. Dat komt doordat het geweld dat in de natuurlijke wereld onze moderne vervoermiddelen belagen kan, sterker is dan de constructie van onze gemotoriseerde rijtuigen verdragen kan.

Ondanks de kreukelzónes worden ze even zo goed totaal de vernieling in gereden, maar zal de inzittenden veelal letsel (of erger) bespaard blijven, doordat de genoemde zónes het van buiten komende geweld afremmen. Maar het geweld dat ons vanuit de geestelijke wereld belaagt, is bij lange na niet opgewassen tegen het degelijke pantser dat ons in gerechtigheid gegeven is.

Ongerechtigheid kan de in Gods gerechtigheid levende mens niet onverhoeds overvallen, want Satan is altijd zwakker dan wat de Heer ons in volmaaktheid gegeven heeft. Adam en Eva waren weliswaar het slachtoffer van Satans leugenachtige propaganda, maar dat werden ze doordat ze zelf hun gerechtigheid prijsgaven. Wanneer ze vastgehou­den hadden aan hun van God ge­geven reine status, was Satan op voorhand onmachtig geweest hun zijn rebelse houding op te leggen.

Een gaaf pantser…

Alles wat van de Vader der lichten komt, is goed en volkomen. Ook de gerechtigheid die Hij van origine in de mens gelegd heeft, is van onge­limiteerd goede kwaliteit. Wat wij in nieuwheid van leven door Jezus Christus ontvangen hebben aan geestelijke wapenrusting, is een complex geheel. De onderdelen ervan sluiten echter wel harmonisch op elkaar aan. Gods waarheid (waar­mee we ons immers omgorden zullen) past uitstekend bij het ons verstrekte pantser van de gerechtig­heid. Want het is geen loodzwaar geheel, dat de mens in zijn bewegin­gen belemmert, maar het is betrek­kelijk klein van stuk. Sommige vertalers geven het weer als een borstharnas – een kogelvrij vest zouden we heden ten dage dus zeggen.

De gerechtigheid van de mens Gods biedt bescherming tegen de ongerechtigheid van de duivel. Het in­nerlijk van de mens die in de Chris­tus is, de kern van zijn wezen, wordt beschermd door zijn gerechtigheid. ‘Gerechtigheid verhoogt een volk’, luidt het woord van de Vader. Elk lid van het volk van God is vanwege zijn door Jezus bewerkte heil, en op basis van herwonnen gerechtigheid, verhoogd tot hemelse heerlijkheid. En vanuit onze positie in de hemel zullen we met succes stand kunnen houden tegen alles waarmee Satan ons zal trachten te verlokken of weg te drukken. Zaak is dus wel, dat we ons harnas nimmer afleggen of aan laten tasten.

… en ‘t zit ons als gegoten!

Voor de gepantserde ridder van vroeger, de soldaat met het borsthar­nas uit vervlogen eeuwen en de hedendaagse politieman of -vrouw met een kogelvrij vest, is het on­denkbaar dat ze altijd en overal in keurslijf aanwezig zouden zijn. Zo’n beproeving is ook nooit nodig ge­weest – als het maar wél gedragen zou worden bij die gelegenheden waar dat noodzakelijk zou zijn. Gelukkig zijn het maar uitwendige zaken, die derhalve gemakkelijk af te leggen zijn. Onze gerechtigheid wordt daarmee vergeleken: volko­men terecht als vergelijkings­materiaal.

Maar natuurlijk zullen wij onder geen enkele omstandigheid onze rechtschapenheid kunnen (en wil­len!) afleggen. Het is ook geen aangelegenheid van de buitenkant, die de mens Gods naar believen aan en uit zou kunnen trekken. Onze gerechtigheid is een deel van ons wezen en maakt onbedongen deel uit van de gezindheid van Christus. Niemand kan zich dus zonder nega­tieve gevolgen van zijn pantsering ontdoen. Een gezindheid is niet iets dat af en toe eens nodig afgelegd moet worden, omdat die teveel gaat knellen bijvoorbeeld. Dat zou er im­mers op duiden dat die gezindheid ons niet op het (geestelijke) lijf geschreven zou zijn!

De gezindheid van Christus is altijd een zaak van het hart en werkt dus nimmer vanaf de buitenkant, maar immer vanuit het innerlijk van de mens. Daaruit volgt dat een recht­vaardige onder alle omstandigheden rechtvaardig zal zijn, want hij of zij is gewoon zo! Dit pantser zit ons als gegoten. En mocht iemand zich toch in onachtzaamheid het borst­harnas hebben laten beschadigen (of misschien heeft hij het wel helemaal uitgetrokken en is het in de duister­nis weggezogen), dan mag men weten dat de gerechtigheid van Jezus niet is aangetast en dat bij Hem her­nieuwde rechtschapenheid verkregen kan worden. Nog steeds voor de­zelfde prijs: om niet.

 

Genade en heiliging: een spanningsveld? Door Gert Jan Doornink

Genade en heiliging zijn twee woorden die we in de Bijbel heel vaak tegenkomen. Alleen al in het Nieuwe Testament worden beide meer dan 100 keer genoemd. In eerste instantie zijn het woorden die niets met elkaar te maken hebben. In dit artikel willen we echter gaan ontdekken dat ze niet los van elkaar gezien mogen wor­den, maar dat ze alles met elkaar te maken hebben. En ook dat wij er mee te maken hebben.

Willen we optimaal functioneren in het plan van God, willen we een volwaardig getuige van Christus zijn, willen we ons als zonen Gods openbaren, dan hebben we te maken met zowel genade als heiliging. En dan behoort er geen spanningsveld tussen beide te bestaan, zoals vaak het geval is, maar dan vloeien genade en heiliging in elkaar over.

Wat is genade?

Het woord of begrip ‘genade’ kan op verschillende wijze om­schreven worden. Het is een woord met een rijke inhoud en betekent barmhartigheid, verge­ving, gunst, gave, goedertieren­heid. Genade legt het hart van God bloot. Het is de allesomvat­tende hulp die God de mens schenkt om Zijn oorspronkelijke bestemming weer te kunnen bereiken.

God toont door middel van ge­nade hoe Hij de mens liefheeft (en blijft liefhebben) met een ondoorgrondelijke, onuitspreke­lijke liefde. God laat de in het rijk der duisternis terechtgeko­men mens niet aan zijn lot over, maar ziet naar hem om.

Het grote bewijs daarvoor werd geleverd door Zijn Zoon.

Daarover lezen wij in Johannes 1 vers 16 en 17 (Joh. 1:16-17): “Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvan­gen zelfs genade op genade; want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen”.

Genade vindt dus zijn oorsprong in God zelf. In de troon van God zou je kunnen zeggen. Daarom spreekt de Hebreeënbrief over ‘de troon der genade’. (“Laten wij daarom met vrijmoedigheid toe­gaan tot de troon der genade, op­dat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd” – Hebreeen 4 vers 16 (Heb. 04:16).

Het Nieuwe Testament, dat op de genade van Christus is gegrond­vest, wordt ook wel het genade- verbond genoemd. In Christus is ons genade verleend en zijn daardoor nieuwe scheppingen geworden Jesaja 55 vers 3 en Handelingen 13 vers 34 (Jes. 55:03; Hand. 13:34).

Nieuwe scheppingen in Christus

Genade is de brug die de kloof tussen de oude en de nieuwe mens overspant. Genade brengt de ver­binding tot stand. En het is na­tuurlijk een brug met éénrichtingverkeer. Je kunt niet meer terug. Wie in Christus is, is een nieuwe schepping. Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen. Het is goed om dit even nadruk­kelijk te constateren, omdat er nogal eens kinderen Gods zijn die toch blijven filosoferen over de oude mens, terwijl ze nieuwe mensen geworden zijn. Het oude is voorbij, het is net als met een hele oude auto. Als je een nieuwe hebt, ga je niet meer nadenken over de oude auto. Die is weg en gaat naar de schroothoop.

Natuurlijk staat de nieuwe mens in Christus nog aan allerlei aanvallen uit het rijk der duisternis bloot. Soms zijn er gebondenheden waarvan men bevrijd moet worden of die men moet afleggen. Maar dat heeft niets met de oude mens te maken. Die periode is voorbij. Ons is genade verleend. Anders zouden we trouwens ook afbreuk doen aan de genade.

Om dezelfde reden heeft de nieuwe schepping in Christus ook het verlangen in zich om als nieuwe schepping te leven. Vrij, en evenals Jezus zelf, vol van genade en waarheid. Heeft u daar wel eens over nagedacht?

Wie uit God geboren is, en dat is een feit als je wedergeboren bent, kan niet zondigen, zegt de Johannesbrief. Als je toch nog zondigt dan is dat altijd het werk van de tegenstander, die geïnfiltreerd heeft, die onze geest bevrucht heeft met zijn verkeerde geest.

Natuurlijk blijven we daarvoor zelf verantwoordelijk en als we onze zonden belijden, worden ons die vergeven, wordt ons weer genade verleend.

Maar genade is niet goedkoop! Jezus betaalde met de prijs van Zijn bloed en leven voor onze zonden. Daarom zal een waar­achtig kind van God ook meer en meer gaan leren zich af te sluiten voor het rijk der duisternis, door (en dat is de sleutel) vol te zijn van Gods Geest.

Paulus vindt dat heel vanzelfspre­kend. Dat blijkt wel uit de opmer­king die hij maakt in zijn brief aan de Romeinen, door te schrij­ven: “Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?” Romeinen 6 vers 1 en 2 (Rom. 06:01-02).

Paulus wil zeggen: dat doe je toch niet, dat kan toch niet meer, je gaat de genade toch niet mis­bruiken?

Wat ga je dan wèl doen? Hoe toon je dat je leeft uit en door genade? Dat blijkt uit het heilige leven dat we nu openbaren! Heilig leven? Wat griezelig, wat vroom, wat overgeestelijk, zullen sommigen misschien denken of opmerken. Toch is het Gods wil, Gods ver­langen, dat we een heilig leven zullen hebben! Laat daarover geen enkel misverstand bestaan.

Alleen de duivel -de grote tegen­stander van God en mens- is er in geslaagd daar een zodanige voor­stelling van te maken dat vele kinderen Gods hiervoor een schrik hebben gekregen en het hele terrein van de heiliging en alles wat daarmee te maken heeft, maar links laten liggen.

Daarom is het woord ‘genade’ bij velen ook veel meer geliefd dan het woord ‘heiliging’. Achter genade kan men zich immers gemakkelijk verschuilen. Terwijl ik al eerder heb opgemerkt dat het één ondenkbaar is zonder het andere.

Dacht u dat er zomaar zonder enige reden zo vaak over heiliging, over volmaakt, volkomen en on­berispelijk zijn, wordt gesproken in Gods woord? Dacht u dat Pe­trus zomaar Leviticus aanhaalt als hij schrijft: “Wees heilig, want Ik ben heilig” 1 Petrus 1 vers 16 (1 Petr. 01:16)?. Of dat er in het laatste bijbelhoofdstuk zomaar staat: “Wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd” Openbaring 22 vers 11b (Openb. 22:11b)? Om ons maar tot deze twee voorbeelden te beperken.

Nee, natuurlijk! Het heeft alles te maken loet ons nieuwe schepping zijn, met ons getuige zijn, met het openbaar worden van ons als zonen Gods!

Toen Jezus niet meer lichamelijk op aarde was, was Zijn werk nog niet voorbij. Integendeel, toen begon het pas! Dat is de bood­schap van Pinksteren. Zijn werk gaat door, nu via u en mij. Wij zijn ingeschakeld in Zijn grote plan tot herstel en voltooiing van Zijn schepping. En wie zijn die ‘wij’? Dat is de waarachtige Gemeente van Jezus Christus, allen die be­horen tot Gods Koninkrijk, de heiligen.

Wie zijn heiligen?

Paulus had er geen enkele moeite mee de gelovigen heiligen te noemen o.a. Romeinen 1 vers 1; Romeinen 1 vers 7; 1 Korinthe 1 vers 2; Efeze 1 vers 1; Filippenzen 1 vers 1; Kolossenzen 1 vers 2 (o.a. Rom. 01:01; Rom. 01:07; 1 Kor. 01:02; Ef. 01:01; Filip. 01:01; Kol. 01:02). Hij wist: ze zijn afgezonderd, apart gesteld, want dat betekent het woord ‘heilige’. Wij vormen de ‘ecclesia’. (Wat de Katholieke kerk leert dat je alleen door bij­zondere verdiensten voor de kerk tot ‘heilige’ verklaard kunt wor­den is een leugen. Maar wat in orthodox protestantse kringen geleerd wordt dat je een zondaar blijft tot de dood, is natuurlijk een even grote leugen).

Dit afgezonderd of apart gezet zijn, wat dus het begrip ‘heilige’ betekent, geldt alleen ten aanzien van het rijk der duisternis. Daar horen we niet meer bij, dat is ver­leden tijd. Daarvan zijn we geïso­leerd komen te staan. Maar dat geldt dus niet ten aanzien van onze medemens, waar we dagelijks mee in contact komen. Het hoort juist bij onze opdracht hen over de streep te trekken. Wij zijn geroepen het zout der aarde en het licht der wereld te zijn.

Wat is heiliging?

Als we over heiliging spreken of over heiligmaking, dienen we ons te realiseren, dat dit -net als gena­de- niet iets is wat op zichzelf staat. Dat wil zeggen: het heeft een achtergrond, een bron waaruit het afkomstig is. En zoals genade zijn oorsprong vindt in het hart van God, zo geldt dat ook voor wat betreft de heiliging. “Ik ben heilig”, sprak God. En zo is het. Hij is Degene die ons genade verleend heeft, en Hij is ook onze Heiligmaker. “Dit wil God: uw heiliging”, schrijft Paulus in 1 Thessalonicenzen 4 vers 3a (1 Thess. 04:03a). God wil zo graag dat we Zijn karakter en wezen tot openbaring brengen. Hoe meer dat het geval is, hoe meer wij ook beantwoorden aan het beelddrager van Christus zijn, aan het gestalte geven aan het zoonschap.

Geen opgelegde wet

Nu moeten we oppassen dat we niet op een verkeerde wijze wer­ken aan onze heiliging. We kun­nen niet heiliger worden door als een soort opgelegde wet steeds maar bezig te zijn met gedachten als: Hoe heilig ben ik al? Doe ik nog verkeerde dingen? Doe ik wel genoeg mijn best? Lever ik wel genoeg (geestelijke) prestaties? Bid ik wel lang genoeg? Moet ik niet een half uur eerder opstaan om in plaats van een uur, anderhalf uur stille tijd te houden?

Ik denk als we zo bezig zijn, dat er een soort krampachtigheid, een streberigheid de kop opsteekt. Iets waar de duivel geen enkel bezwaar tegen heeft, omdat hij weet dat dat toch geen uitwerking heeft in de positieve zin. Dat veroorzaakt al­leen maar oververmoeidheid, angst om te falen, onvoldaanheid over het feit dat we toch niet bereiken wat we zo graag bereiken willen. Zoals bij de ‘goedkope genade’ zou je hier kunnen spre­ken van ‘dure heiliging’, we kunnen het niet betalen, het niet opbrengen, ondanks al onze inspanning. Zo werkt het niet, zo heeft het geen resultaat. Maar waar gaat het dan wel om?

Vier belangrijke punten

1.In de eerste plaats dienen we ons te realiseren dat heiliging uitgaat van de ‘Heiligmaker’. Het gaat van God uit. Het is Zijn werk in ons. “Hij is in ons een goed werk begonnen…”

Wat doe je als je je bewust bent dat het Zijn werk in ons is? Dan ga je Hem daarvoor danken, dan leef je in een geest van dankbaarheid.

Dan weet je: God is het die de mensen weer maakt naar Zijn beeld, zoals de mens ook oor­spronkelijk geschapen werd naar Zijn beeld: volmaakt en goed. Heiliging is (daarom ook) een vorm van aanbidding. Het is de aanbidding van het door Gods genade tot stand gebrachte nieuwe leven van de mens, die vergeving van zonden heeft ontvangen. Hoe meer je beseft dat Hij in ons werkt met Zijn Geest om ons om te vormen naar Zijn beeld, hoe meer je Hem daarvoor ook gaat danken. Zolang we dat nog ver­geten zijn we vaak nog met zoveel andere dingen bezig die niets met waarachtige heiliging te maken hebben. Het is dan net als bij de tien melaatsen die genezen waren. Er ging er maar één naar Jezus terug, om Hem daarvoor te bedanken Lucas 17 vers 16 (Luc. 17:16).

Als we onze dankbaarheid uiten jegens de ons verleende genade, dan is dat al een vorm van heili­ging. Dan geven we daarmee te kennen: Heer, ik wil in Uw ge­meenschap leven en U zult mij geheel omvormen naar Uw beeld, zodat ik meer en meer bruikbaar ben in Uw dienst.

2.Hieruit volgt al, en dat is een tweede punt van overweging, dat heiliging geen eenmalige aange­legenheid is, maar een proces, een doorgaande ontwikkeling naar het einddoel: de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus. De weg van heiliging is de enige weg die ons het einddoel doet bereiken.

3.Hoe meer wij geheiligd worden (en dus de weg van heiliging gaan) hoe meer wij ook afge­schermd zijn voor de infiltraties uit het rijk der duisternis, die soms heel subtiel tot ons komen.

Heiliging maakt ons bewust dat we betrokken zijn bij een geestelijke oorlog. Vanuit onze plaats met Christus in de hemelse gewesten, kunnen we, bewapend met gees­telijke wapens, de geestelijke strijd aan en overwinnen.

(Let wel: de geestelijke strijd waar wij bij betrokken zijn is een gees­telijke oorlog. Dat is heel wat an­ders dan de zogenaamde ‘heilige oorlog’ zoals de Islam die kent. Die vloeit voort uit de verplichting van de Mohammedanen om de Islam over de gehele wereld te verspreiden. Ook al noemt men dat ‘heilige oorlog’, in werkelijk­heid is het natuurlijk een onheili­ge, demonische en ongeestelijke oorlog. Alleen reeds hierom zal de waarachtige gemeente van Jezus Christus nooit samen kun­nen gaan met de Islam of met welke andere wereldgodsdienst ook, zoals vanuit het naam-christendom wordt gepropageerd).

4.Nog een belangrijk punt is dat we ons realiseren dat heiliging alleen mogelijk is als we de weg van geloof bewandelen. Geloof is de zekerheid van de dingen die we hopen en het bewijs van de dingen die we niet zien Hebreeen 11 vers 1 (Heb. 11:01). Soms zien we nog weinig uitwer­king van de heiliging, althans dat denken we dan. Als we bijvoor­beeld weer eens een fout hebben gemaakt, een negatieve uitlating, naar de ander toe, dan is de duivel er als de kippen bij ons aan te klagen. Maar wie dat weet te on­derkennen laat zich niet zo gauw van de wijs brengen. Hij weet dat Hij die in ons een goed werk is begonnen, dit ook zal voortzetten tot de dag van Christus Jezus.

Geen spanningsveld meer

Maar de vraag is: Kan Hij het voortzetten? Zeggen we ‘ja’ tegen de genade? Prijst God, als we dat doen. Maar zeggen we óók ‘ja’ tegen de heiliging? We kunnen ze niet scheiden. Ze horen bij elkaar. En als Gods Geest ons daarvan weet te overtuigen (en ik hoop dat ook dit artikel daartoe meewerkt), dan verdwijnt ook het spannings­veld wat er tussen beide bestaat. Dan vinden we heiliging even belangrijk als genade.

En zodra we gaan ontdekken dat er helemaal geen spanningsveld tussen die twee meer is, dat genade overvloeit in heiliging en omge­keerd, heeft de duivel weer een gevoelige nederlaag geleden. En tegelijkertijd betekent dat een overwinning voor het Koninkrijk van God. Het onwankelbare Ko­ninkrijk, waartoe u en ik behoren, en dat stand houdt tot in alle eeuwigheid.

Wat mogen we blij zijn dat we tot dat Koninkrijk behoren en zo invulling kunnen geven aan Zijn plan met ons leven. Daarom is mijn gebed, en ik hoop dat het ook uw gebed is: ‘Heer, ik dank U dat U mij genade hebt verleend, dat ik nu heilig ben en dat ik nog meer geheiligd wordt!’

 

Waartoe schiep God ons? Door Tea Keuper.

“Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroe­pen heeft door Zijn heerlijkheid en macht; door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst. Maar schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis, door de kennis de zelfbeheersing, door de zelf­beheersing de volharding, door de volharding de godsvrucht, door de godsvrucht de broederliefde en door de broederliefde de liefde jegens allen. Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en overvloedig worden, laten zij u niet zonder werk of vrucht voor de kennis van onze Here Jezus Christus” 2 Petrus 1 vers 3 tot en met 8 (2 Petr. 01:03-08).

Altijd weer wordt ik bij het lezen van goede en minder goede lectuur teruggeworpen op de Bijbel, de inspiratiebron van elke ‘goed geaarde christen’. Wat is goed geaard?

Dat je de aard van Vader-God bezit. Je bent immers naar Zijn aard geschapen, naar Zijn beeld.

In het begin van 1996 putte ik weer eens kracht uit de brieven van Petrus, zoals bovenstaand gedeelte. Zo eenvoudig maar beslist schrijft hij, dat wij begiftigd zijn met zijn goddelijke natuur! Wij zijn ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst! Dit is zoiets heerlijks, dat je daar niet zomaar overheen leest. Daar moet je steeds weer aan herinnerd worden.

Petrus schrijft dat dan ook een paar verzen verder: “Ik acht het mijn plicht, zolang ik in deze tent ben (zijn natuurlijke lichaam hier op aarde), u door herinnering wakker te houden”.

Zijn wij ons bewust wie wij zijn in Christus?

Ik bemerk in gesprekken met kin­deren Gods, en ook in christelijke lektuur, dat men zich vaak niet bewust is, wie je ‘in Christus zijnde’ eigenlijk bent: een bewust levend mens, die zijn normen aan de Bijbel ontleend. Hij of zij mag zich een Koningskind noemen, een kind van God opgroeiend tot een zoon van God!

Het begint bij je nieuwe geboorte (uit de Geest). Daarna groei je op en je groeit weer naar dat beeld van God toe. (Lees in dit verband nog eens het artikel ‘Hoe waarde­vol is de mens?’ in het januari­nummer).

Heel vaak hoor ik nog de uitdruk­king: ‘Wij zijn zondaars’, uit de mond van christenen. Zou God hier blij mee zijn? Ik denk van niet. Veeleer zal Hij ons door Zijn Woord, bijvoorbeeld door de brieven van Petrus, herinneren aan wie wij zijn of behoren te zijn, omdat we voor Christus gekozen hebben.

Zondaars missen het doel, zon­digen is ‘je doel missen’.

En ons doel en het doel van God met mensen is: leven in Zijn Koninkrijk, waar vrede, gerech­tigheid en blijdschap heersen! Zijn we dan al volmaakt? In Chris­tus zijnde: ja! Aan Zijn voeten zittend en luisterend: ja!

Innerlijke verdeeldheid

Maar als we onze dagelijkse be­slommeringen hebben, komen verzoekingen in allerlei vorm op ons af. En daarmee de strijd. In gezinnen, vriendschappen, hu­welijken, op je werk en bij je hob­by, overal. De Bijbel zegt: “Wedersta de boze en hij zal van u vlie­den. Nadert tot God en Hij tot u naderen” Jakobus 4 vers 7 en 8a (Jak. 04:07-08a).

Jakobus spreekt over mensen die innerlijk verdeeld zijn. Hij noemt hen terecht zondaren, zij staan immers in dienst van satan! Als je ‘innerlijk verdeeld ‘ bent, wordt je heen en weer geslingerd en uit de nabijheid van Jezus weggezogen. Als je hart, je gedachtewereld ver­vuild is en bijvoorbeeld aangetrok­ken wordt door verkeerde lectuur, behoort er reiniging en zuivering plaats te vinden. Jakobus zegt dat we dan onze handen moeten reinigen en onze harten moeten zuiveren Jakobus 4 vers 8b (Jak. 04:08b). Anders heeft de boze vat op je. Het liefst drijft satan de mens van de ene hoek naar de andere. Of hoogmoed en zelfin­genomenheid, of verwerping en aanklagen.

De les van de voetwassing

Toen Jezus de voeten van Zijn discipelen ging wassen en Petrus dit aanvankelijk weigerde, zei de Heer: “Petrus, als Ik je niet was, heb je geen deel aan Mij” Johannes 13 vers 8b (Joh. 13:8b). Dan vraagt Petrus aan Jezus, ook zijn handen en zijn hoofd te wassen. Daarop zegt Jezus: “Wie gebaad heeft, behoeft zich alleen de voeten te wassen, want hij is geheel rein; en gijlieden zijt rein, doch niet allen. Want Hij wist, wie Hem verraden zou.

Daarom zei Hij: Gij zijt niet allen rein”.

Wat bemoedigt Jezus hier Zijn leerlingen. Ze zijn nog lang niet volmaakt en toch noemt Hij hen ‘rein’! Waarom? Omdat Hij hun hart en hun verlangen kende, om Hem te volgen. Judas haakte af door teleurstelling en begeerte; Petrus ging letterlijk ‘de nacht’ in na zijn verloochening, maar kreeg berouw.

Hoe is onze houding ten opzichte van onze Koning?

Vier vragen

1.Is het ons verlangen Hem te volgen, Zijn discipelen te zijn? Dan zijn we rein, gewassen in Zijn bloed, dat vergoten werd voor ons, Zijn leven dat Hij gaf.

2.Is er berouw na een zondige daad of gedachtegang (= doel- missend). Een kind van de Vader kan immers niet zonder Hem?

3.Is er een positieve belijdenis wat betreft God, je medeschep­selen en jezelf? Daarmee verandert een eigenwijze houding in een nederige ten opzichte van God, waardoor Hij jou verhoogt en op de hemelse hoge weg plaatst.

4.Is onze belijdenis over onszelf positief? Zeggen we vanuit ons weten: Ik behoor Hem toe, Ik ben…, ik kan…, ik wil… en ik geloof?

Dan zijn we mét Hem, door Gods Geest geleid, méér dan overwin­naar en herinneren we ons wie we zijn in Christus: mensen met de goddelijke natuur!

Lees nu nog eens 2 Petrus 1 vers 3 tot en met 8 (2 Petr. 1:3-8) en herlees het, vooral als satan verzoekt. Ook Jezus hanteerde het Woord van God, toen Hij door de boze ver­zocht werd in de woestijn. Gods Geest leidde Hem in die woestijn, waar Hij de satan overwon! Hij is onze Verlosser en ook onze Koninklijke Broeder! Halleluja!

 

De verblijfplaats van het woord (De gelijkenis van de trechter) door Margreet Gast

Het is als met een trechter. De korrels worden er van bovenaf in gestrooid. Maar wanneer de trech­ter een brede tuit heeft, gaan de kostbare korrels verloren. Uitein­delijk is en blijft de trechter leeg.

Bij een ieder, die het woord van het Koninkrijk hoort en niet ver­staat, komt de boze en rooft wat in zijn hart gezaaid is.

Het is als met een trechter met een smalle tuit. De trechter is in rust, de korrels worden er in gestrooid en ze gaan niet verloren, want ze liggen klem tegen elkaar.

Maar dan wordt de trechter ge­schud. De korrels schieten los. En ze stromen eruit. Na korte tijd is ook deze trechter leeg..

Er zijn er, die horen het woord en nemen het terstond met blijdschap aan. Maar zij hebben geen wortel in zich, maar zijn mensen van het ogenblik; wanneer verdrukking of vervolging komt, omwille van het woord, komen zij terstond ten val.

Het is als met een trechter, sterk en stevig. De korrels zijn er intbver- vloed in gestrooid en blijven daar. Totdat er bovenop de korrels een gewicht wordt geplaatst. De druk perst de korrels eruit. Zo gaat ook hier de kostbare inhoud verloren.

En er zijn er die het woord horen, en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom verstikken het woord en zij worden onvrucht­baar.

Naar Matteus 13 vers 1 tot en met 9 en Matteus 13 vers 18 tot en met 23 (Matt. 13:01-09 en Matt. 13:18-23).

Vindt het woord -Jezus- blijvend plaats in ons? Hij wil in ons hart en leven doordringen. Hoe zijn wij? Als een ondiepe schaal, waar het woord oppervlakkig in ontvangen wordt en ook snel weer uit ver­dwijnt?

Of staan we toe, dat het woord -Jezus- levend, krachtig en scher­per dan enig tweesnijdend zwaard in ons leven doordringt, en wel zo diep dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en dat het overleggingen en gedachten van ons hart schift? Omdat wij niets voor Hem verborgen willen

houden maar gezien willen wor­den? Dan vindt Jezus zijn verblijf­plaats in ons en komt het zaad -zijn woord- tot volle bloei. Hij zal vrucht dragen: honderd-, zestig-, dertigvoud. Naar Hebreeën 4 vers 12 en 13 (Heb. 4:12-13)

 

Manipulatie – redactie

We mogen niet met het licht wat wij thans bezitten (na de openbaring van Jezus en na de uitstorting van de heilige Geest) geschie­denissen die een onvolledig Godsbeeld openbaren uit het Oude Testament overplaatsen en gebruiken (misbruiken!) om te proberen aan te tonen dat God niet enkel licht en goed is. Dat is een duidelijke manipulatie met het Woord van God geïnspireerd door de vorst der duisternis.

 

Verstaan wij de tekenen der tijden? Door Wim te Dorsthorst

Het einde aller dingen

De gemeente van Jezus Christus leeft in een bijzondere tijd. De apostel Petrus zegt: “Het einde aller dingen is nabij gekomen. Komt dus tot bezinning en wordt nuchter, opdat gij kunt bidden” 1 Petrus 4 vers 7 (1 Petr. 04:07).

Paulus schrijft in Romeinen 13 vers 11 en 12 (Rom. 13:11-12):”Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij” Indringende oproepen aan Gods volk om de tijd te verstaan en daar dan ook naar te gaan handelen. De vraag kan gesteld worden: Wordt de tijd wel verstaan?

Dringt de diepe betekenis door van wat de apostelen hier heb­ben geschreven?

Geestelijke blindheid

De Heer Jezus is in de volheid des tijds verschenen geheel vol­gens de Schriften, waar de Joden zo bekend mee waren. En toch moet Hij tot de Joodse leidslieden zeggen dat, wat het weer be­treft, ze de tekenen aan de lucht duidelijk onderscheiden, maar de tekenen der tijden, die vanuit het geestelijke zijn, niet verstaan Matteüs 16 vers 1 tot en met 4 (Matt. 16:01-04).

Hadden de Joden werkelijk de Schrift onderzocht met een een­voudig, Godvrezend hart, dan hadden ze hun Messias herkend. Alle woorden die Hij sprak en alle wonderen en tekenen die Hij verrichtte, waren immers door de profeten aangekondigd. God had wel een heel nauwkeurige profielschets gegeven van Zijn Zoon.

In Jesaja 42, vers 18 tot 20 (Jes. 42:18-20) o.a., kunnen we lezen waarom dit volk zo blind en doof was. “Ze hadden de woorden Gods niet in gedachtenis gehouden”.

Ze waren in de loop van de tijd meer waarde gaan hechten aan de overleveringen van de vroegere rabbi’s, de leer der vaderen, dan aan Mozes en de profeten.

Ze waren verstrikt in een geperfectioneerde godsdienst met een schitterende tempeldienst. Daar­bij gingen ze gebukt onder een zware last van menselijke inzet­tingen en geboden. Het was één groot, vroom, religieus gebeuren geworden!

Het badwater van Siloam

Als deze mensen bereid waren geweest naar de Heer Jezus te luisteren, dan hadden hun de ogen open kunnen gaan, bij het onderwijs van de Heer rond het gebeuren van de blindgeborene. Dit had helemaal betrekking op de geestelijke blindheid van het volk.

Het verhaal staat opgetekend in Johannes 9. Uitdrukkelijk stelt de Heer Jezus dat Hij “het Licht der wereld” isJohannes 9 vers 5 (Joh. 09:05) en dat in deze mens “de werken Gods” openbaar moeten worden Johannes 9 vers 3 (Joh. 09:03). Vervolgens legt Hij slijk van speeksel en zand op de ogen van de blinde en geeft hem de op­dracht: “Ga heen, was u in het badwater Silóam, hetgeen ver­taald wordt door: uitgezonden. Hij dan ging heen, wies zich en kwam ziende terug” Johannes 9 vers 7 (Joh. 9:7).

De blindheid wordt hier gesym­boliseerd door het slijk van speek­sel en aarde. Dat is aardsgerichtheid, menselijke godsdienstige in­spanning en overleveringen van mensen. Dat is zoals Psalm 44 vers 26 (Ps. 44:26) zegt: ‘Want onze ziel is in het stof gebogen, ons lijf kleeft aan de grond”.

In de naam “Silóam” is het woord Silo aanwezig, wat in Gene­sis 49 vers 10 (Gen. 49:10) duidelijk betrek­king heeft op de Messias. We le­zen daar: “De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de vol­ken gehoorzaam zijn”.

Silóam betekent, blijkens de tekst: “uitgezonden”. De Heer Jezus is de “(uit)gezondene” des Vaders, “het licht der wereld”.

De werken Gods

De werken Gods die in deze mens openbaar worden is, dat de profetie vervuld wordt, die zegt: “De Here maakt de blinden ziende” (o.a. Ps. 146:008). En dat is in de eerste plaats de genezing van de geestelijke blindheid.

In vers 14 van Johannes 9 (Joh. 09:14) lezen we nog dat dit alles zich afspeelt op de “sabbat”, de dag waarop de Heer zo graag de werken van Zijn Vader werkte, de dag waar­van Hij Heer is! Matteüs 12 vers 8 (Matt. 12:08). De dag van de wederoprichting en de vernietiging van de sluiers. Het is de zevende dag, de dag van de voltooiing. “De heilige dag des Heren van gewicht” Jesaja 58 vers 13 (Jes. 58:13). Een dag waarop de werken Gods openbaar worden. Als de Joden de tijd hadden ver­staan, dan hadden ze begrepen wat tot hun vrede diende, zegt de Heer Jezus in Lucas 19 vers 42 (Luc. 19:42). En dan spreekt de Heer verder over de verschrikkelijke dingen die zullen geschieden… “omdat gij, zegt Hij, de tijd niet hebt op­gemerkt, dat God naar u omzag” Lucas 19 vers 44b (Luc. 19:44b).

Het waterbad van het woord

Dit onderwijs van de Heer Jezus, is voor de christenen van nu nog steeds zeer actueel. Trouwens, de hele Schrift is van belang om de tijd te verstaan.

Ook nu kan er een verblinding zijn door aardsgerichte, vleselij­ke, leringen. Of door meer waarde te hechten aan de leer van men­sen dan aan het woord van God. Maar ook door vroomheid, traditie, vooroordelen, eigenzinnig­heid, hoogmoed en religieuze systemen. Het geestelijk licht kan danig belemmerd worden door een dikke laag aards slijk Maar ook nu is daar “de gezon­dene des Vaders” om vol liefde de gemeente te heiligen en te reinigen met het waterbad van Zijn woord Efeze 5 vers 26 en 27 (Ef. 05:26-27). Wie in gehoorzaamheid zich door Hem laat wassen zal ziende worden. Ook nu is het een tijd dat de Heer naar Zijn volk omziet.

Voor het Joodse volk liep het uit op een verschrikkelijke tijd met de verwoesting van de tempel in het jaar zeventig. Ze waren geen natie meer en zijn onder alle vol­ken verstrooid Lucas 21 vers 24 (Luc. 21:24). Omdat ze het Licht der wereld, de Zoon van God, niet erkenden en verwierpen, bleef de toorn Gods -dat is het oordeel- op hen Johannes 3 vers 16 tot en met 21 en Johannes 3 vers 33 (Joh. 03:16-21; Joh. 03:33). En wat voorzegt was in de profeten en door de Heer Jezus zelf, geschiedde Lucas 19 vers 41 tot en met 44 en Micha 3 vers 8 tot en met 12 (Luc. 19:41-44; Micha 03:08-12).

Gods woord is betrouwbaar

Zijn wij als gemeente die bijzon­dere tijd, het laatst der dagen, de eindtijd, werkelijk binnen gegaan? Waaraan kunnen we dat betrouw­baar toetsen?

Zoals voor het Joodse volk de komst van de Messias te vinden was in Mozes en de profeten, het Oude Testament, zo zijn vele ken­merken van de eindtijd ook dui­delijk voor ons in de hele Schrift te lezen.

Zo somt Paulus een aantal ken­merken op welke zullen heersen in deze tijd. Hij noemt het “zware tijden” omdat wij als christe­nen temidden daarvan moeten leven. Hij schrijft: “Want de men­sen zullen zelfzuchtig zijn, geld­gierig, pochers, vermetel, kwaad­sprekers, aan hun ouders on­gehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, laste­raars, onmatig, onhandelbaar, af­kerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God” 2 Timoteüs 3 vers 1 tot en met 4 (2 Tim. 03:01-04). Dit zijn duidelijke, onloochenbare kenmerken die wij dagelijks voor ogen zien.

Er zouden nog best wat punten aan toegevoegd kunnen worden, wat betreft dat wat op de jeugd en de kleine kinderen afkomt. Zware tijden, ja, juist voor de christenen die hun kinderen in deze wereld geheiligd willen op­voeden. Hier is mede de taak voor de gehele gemeente om zichzelf te heiligen ten behoeve van deze kinderen, zodat het gras niet zal verbranden Openbaring 9 vers 4 (Openb. 09:04).

In de gezindheid van Christus zal er geen veroordeling zijn, maar mededogen met de men­sen in de wereld, die door een stortvloed van demonische mach­ten wordt overvallen en beheerst.

Het begin der weeën

Iedereen kent wel de drie hoofd­stukken in de Bijbel, waar de Heer Jezus Zijn discipelen onder­richt geeft over alles wat aan het einde van deze bedeling zal ge­schieden. Dat zijn: Matteüs 24, Markus 13 en Lukas 21.

De Heer Jezus spreekt hier over “weeën”.

In Matteüs 24 vers 7 (Matt. 24:07)lezen wij: “Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen konink­rijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn.” “Doch dat alles is het be­gin der weeën” zie ook Markus 13 vers 8 en Lucas 21 vers 10 en 11 (Mark. 13:08 en Luc. 21:10-11.

Weeën hebben te maken met geboorte, met iets nieuws wat komen gaat. Wat de Heer hier noemt als kenmerken van het “het begin der weeën”: volk zal opstaan tegen volk, koninkrijk tegen koninkrijk, hongersnoden en aardbevingen, is op dit mo ment voor iedereen te onder kennen.

Het is nog niet het einde zegt de Heer, maar het “begin” der weeën. Dit gaat vooraf aan de zevende bazuin. “Maar in de da­gen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheime­nis van God, Gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft ver­kondigd” Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07). Dat is het einde. Dan is de gemeente van Jezus Christus tot de maat van de volle wasdom en volheid van Christus gekomen Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Dan breekt het duizend­jarig vrederijk aan, waarin de satan gebonden zal zijn en het Koningschap van Jezus Christus en zijn volwassen, onberispelijke gemeente, op de aarde gevestigd zal zijn Openbaring 20 vers 1 tot en met 6 en Openbaring 11 vers 15 (Openb. 20:01-06; Openb. 11:15). Maar nu staan we aan het begin van de weeën.

Zien en verstaan

Wat we voor ogen zien in de we­reld, is een gevolg van het tot vol­heid komen van de gemeente enerzijds, en de machtsstrijd in de geestelijke wereld der duister­nis anderzijds. Het zal uitlopen op die ene macht, de antichrist, die de hele wereld beheersen zal. Over deze machtsstrijd schrijft de profeet Daniël in de hoofd­stukken 8 en 9.

Maar het nieuwe zal komen, zij het door zeer pijnlijke weeën heen. De Heer Jezus zegt dat we op deze dingen moeten letten, want het is belangrijk de tekenen der tijden te onderscheiden. Het is de tijd, dat de Heer op een bijzondere wijze naar Zijn volk om­ziet.

In de gemeenten zal geluisterd moeten worden naar wat de Geest zegt. Alleen letten op de “zichtbare” tekenen is niet vol­doende, maar door de Geest zal Gods volk in deze tijd, door de weeën heen, naar de geboorte geleid worden.

De late regen

De tijd van de late regen is aan­gebroken. Door 20 eeuwen heen is uit het zaad het plantje, de halm en nu de aar voortgeko­men. Als de late regen niet zou vallen, dan zou alles verdorren en dan zou het koren in de aar niet tot volle wasdom komen. Dit beeld van de vroege en de late regen is ontleend aan de landbouw in Israël en op vele plaatsen in de Bijbel beschreven.

Het is door deze bijzondere wer­king van de Heilige Geest, dat de mogelijkheid van de volkomen heilige, onberispelijke gemeente werkelijkheid wordt. De profeet Zacharia zegt in dit verband: “Niet door kracht noch door ge­weld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen” Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06). Door het Woord en de Heilige Geest zal een diepe, alle terrei­nen van het leven betreffende, heiliging en reiniging plaats vin­den. Iedere vorm van aardsgerichtheid, religiositeit, traditie, buiten Bijbelse leringen, enz., zal door Woord en Geest aan het licht gebracht worden. Het is uit het vlees, het is slijk en dient vol­komen afgewassen en uitgeban­nen te worden.

De dag is nabij

Er zullen zeker ook spotters zijn in het laatst der dagen zegt de apostel Petrus. Die zullen alle verandering en voortgang ont­kennen om “naar hun eigen begeerte te kunnen blijven wandelen” 2 Petrus 3 vers 3 en 4 (2 Petr. 03:03-04). Als dit niet afgelegd wordt, leidt het tot eigen ondergang.

Zalig wie de tekenen der tijden onderkennen, die verstaan dat de nacht ver gevorderd en de dag nabij is.

“En de Geest en de bruid (de ge­meente) zeggen: Kom! En wie het hoort zegge: Kom! en wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet” Openbaring 22 vers 17 (Openb. 22:17).

 

Gevaar… door Froukje Huis

‘En nu nog het weerbericht van Erwin Krol… Ook de komende dagen wordt er weer veel regen verwacht in het gehele land. De wind neemt toe tot windkracht 7 en…’ Ik zet de tv uit en vul in gedachten aan: de Maas zal nog verder stijgen, ook de Rijn… Ja, zo was het een jaar geleden. Terwijl ik mijn oog laat gaan over de natte tuin, zie ik weer de televisiebeelden voor me. Al dat verdronken land, de ondergelopen hui­zen en de evacuaties. Eindeloze rijen auto’s en vrachtwagens, het angstige kind dat zijn beertje stevig vastklemt en de verslagen oude mensen die zich afvragen hoe ze in dat stapelbed moeten klimmen.

Maar ook al die helpende handen, de zakken vullen, de bemoedigende woorden van de gastvrouwen in de opvangcentra, de dampende borden, waaruit men kracht kon putten.

Iedereen kon gelukkig na een paar dagen weer terugkeren. De grote ramp bleef uit en in de krant stonden al spoedig weer andere grote koppen. Tevreden zien we dat de dijken verhoogd en versterkt worden en dat het een dringende zaak is. ‘Ze’ heb­ben er toch wat van geleerd, merkte een wijsneus op.

De getroffenen hebben heel wat te verwerken gehad. Sommigen zijn er zelfs nog niet overheen. Maar heeft het bij óns ook wat uitgewerkt? Hebben wij, die veilig achter onze dijken zaten, er ook iets van geleerd? Ja, wat kunnen we daar nu van leren? Moeten we de dijken gaan bekijken, die onze omgeving beschutten? Maar daarvan hebben we toch geen verstand? Nee, daarvan niet, maar wat denkt u van de ‘dijken’ in ons eigen leven? Bij ons ligt niet het water op de loer, maar een vij­and die veel stiekemer en gemener is, die niet opgejut hoeft te worden door regen en wind, maar die onder alle omstandigheden zijn slag wil slaan. Feilloos weet hij de plek te vinden, waar hij kan binnendringen.

Er is maar één mogelijkheid, voortdurend de ‘dijken’ kontroleren. Zijn uw lendenen omgord, hebt u de helm op het hoofd en het harnas aan, is uw zwaard aangegord? Efeze 6 vers 10 v.v. (Ef. 06:10 v.v.) Denk eraan, we kunnen net als Nehemia en de zijnen Nehemia 4 vers 23 (Neh. 04:23), geen nacht uit de ‘kleren’, want onze vijand slaapt nooit.

Stel dat u moet vluchten. Weet u waarheen? Ik heb een adres waar u altijd welkom bent! “De naam des Heren is een sterke toren; de rechtvaardige ijlt daarheen en is onaantastbaar” Spreuken 18 vers 10 (Spr. 18:10).

En wat zegt Jezus? In mijn naam zullen ze de boze geesten uitwerpen, zieken genezen, en vragen wat ze maar willen en Ik zal het doen! Wij ‘hebben’ de naam van Jezus gekregen, daarom lieve vrienden: “Houdt vast wat ge hebt, opdat nie­mand uw kroon neme” Openbaring 3 vers 11 (Openb. 03:11).

1996.01 nr. 377

Levend geloof 1996.01 nr. 377

Persoonlijk…, door Gert Jan Doornink

Met dit nummer begint de 35ste jaargang van ons blad. In dit ‘jubileumjaar’ hopen we weer veel geloofsopbouwende artikelen door te geven. Daarbij zal het ‘volle evangelie’ weer een centrale plaats innemen. En wat we daaronder verstaan weten onze lezers en lezeressen uit de artikelen die in de afgelopen jaren verschenen zijn. Geen surrogaat- of verwaterd evangelie, wat zoveel verwarring en onduidelijkheid teweeg brengt, maar een evangelie van kracht en overwinning. Hoe zouden we anders kunnen, als we met Paulus ons realiseren dat God ons geen geest van lafhartigheid heeft gegeven, maar van kracht, liefde en bezonnenheid (2 Tim. 01:07).

Bij dit alles zijn we natuurlijk waakzaam dat we niet op fanatieke of extreme wijze bezig zijn, maar handelen in de gezindheid van Christus. Anders zouden we ons doel voorbij schieten. En we willen zo graag velen bereiken met het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten. Zij lieten er geen enkele twijfel over bestaan dat het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, het enige juiste evangelie was, zoals God dat bedoelde. Terwijl Jezus sprak dat dit hét evangelie zou zijn wat in de gehele wereld verkondigd zou worden (Matt. 24:14), moest Paulus in zijn tijd al constateren dat sommigen een andere koers gingen varen en een evangelie gingen brengen, wat geen evangelie meer was. Lees Galaten 1 er maar op na. Hetzelfde zien wij in onze tijd. Gelukkig zijn er ook in onze dagen nog ‘getrouwen in den lande’, die zich niet laten misleiden, geen water in de wijn doen, maar volhardend doorgaan om trouw te blijven aan het echte evangelie. Het is ons diepste verlangen dat hier vele van onze lezers en lezeressen toe behoren. In ieder geval willen wij, als schrijvers in Levend Geloof, ons ook dit jaar dienstbaar blijven opstellen, om op een zo duide­lijk mogelijke wijze de vele facetten van dit evangelie aan u door te geven. Mede namens al onze medewerkers wens ik u en onszelf een jaar van overwinning toe waarin we veel vrucht mogen dragen voor Gods Koninkrijk.

 

Hoe waardevol is de mens? Door Gert Jan Doornink

Is de mens goed of slecht?

Ieder mens is bijzonder waardevol in de ogen van God. Maar al te vaak wordt dit over het hoofd gezien, maar wie ook maar even serieus na wil denken waarom dat zo is, zal tot de conclusie komen hoe waar dit is. De mens werd immers geschapen naar het beeld van God: volmaakt en goed. Niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk. De mens werd in zijn diepste wezen, in iedere vezel van zijn bestaan, met God verbonden. Door God, uit God en in God zijn alle dingen geschapen en dus ook de hoogste vorm van Gods schep­pingswerk: de mens.

Het is vanzelfsprekend dat de duivel deze waarheid haat. Deze door hoogmoed gevallen engel probeert op alle mogelijke manieren de juiste visie op deze heerlijke waarheid en zekerheid te verdonkeremanen, in een verkeerd daglicht te stellen, kortom weg te houden uit het den­ken van de mensen. Met name in en vanuit de schijnvrome wereld opereert hij met zijn afleidende gedachten en poneert hij stellingen die op een geraffineerde wijze de aandacht aftrekken van dit machtige gegeven.

‘De mens is slecht en geneigd tot alle kwaad’, wordt er dan gezegd en velen hechten méér waarde aan deze uitspraak, dan aan het feit dat de mens volmaakt en goed geschapen is naar het beeld van God. Maar het staat toch duidelijk in de Bijbel, wordt er vaak opgemerkt, dat alle mensen gezondigd hebben en leven buiten de gemeenschap met God? Inderdaad, maar dit was toen de mens zich had laten verleiden door de duivel en in zonde was gevallen. Maar aan de waarheid dat de mens goed en volmaakt geschapen werd naar het beeld van God, doet dit niets af.

Gods grote liefde voor de mens

Want ook al is dan de mens buiten de gemeenschap met God terecht­gekomen -wat niet de schuld van God was- het heerlijke is: God liet de mens niet aan zijn lot over. Altijd was en is er de mogelijkheid terug te keren in de gemeenschap met God. ‘Het goede, welgevallige en volkomene’, zoals God dat voor ieder mens bestemd had, bleef recht overeind staan. Niet de duivel heeft het laatste woord, maar de levende God.

God toonde dit op overduidelijke wijze, doordat Jezus, Gods enig­geboren Zoon, de eerste mens was die de duivel volkomen overwon. God gaf daarmee aan dat de moge­lijkheid voor ieder mens aanwezig was om ook te overwinnen.

Nu zijn er veel christenen die wel geloven in een gedeeltelijke over­winning, maar niet in een totale overwinning zoals Jezus die be­haalde. De overwinning is er wel zo nu en dan, maar dikwijls is er ook het falen, de gehele of de gedeeltelijke nederlaag. En men accepteert deze situatie dan als een vanzelfsprekendheid.

De noodzaak van geestelijke groei Hoe moeten we hiermee aan? Laten we ons realiseren dat als we eenmaal een nieuwe schepping zijn, en het oude voorbij is, dit ‘nieuwe schep­ping zijn’ moet groeien. Het is een ontwikkelingsproces. Zoals we in het natuurlijke leven opgroeien van baby tot volwassene, gebeurt dat ook in geestelijk opzicht. Juist dit groeipro­ces maakt ons sterk en krachtig en meer en meer onaantastbaar voor de aanvallen uit het rijk der duisternis. De innerlijke mens wordt vanaf de dag van onze wedergeboorte ver­bonden met het diepste wezen van God. Feitelijk was deze verbinding er altijd al, maar we waren ons niet bewust dat de duivel deze verbin­ding had gesaboteerd, dat deze ver­binding was doorgesneden en het contact was verbroken.

Na onze geestelijke geboorte begint het nieuwe goddelijke leven in ons te groeien. En het heerlijke is: God houdt Zijn hand daarop. Hij is, zoals Paulus zegt, een goed werk in ons begonnen en zal het voortzetten tot de dag van Christus Jezus. Dus totdat ook wij als nieuwe scheppin­gen, als zonen Gods, gelijkvormig zullen zijn aan de eerstgeboren Zoon van God.

Functioneren in Gods Koninkrijk

Tijdens het groeiproces, waar dus ieder kind van God mee te maken heeft, gaan we hoe langer hoe meer ontdekken hoe Gods Koninkrijk een volmaakt Koninkrijk is. En hoe de nieuwe mens daarin mag functioneren en mag ontdekken hoe ont­zettend waardevol hij is in de ogen van God en daardoor ook waar­devol is ten aanzien van de mede­mens die nog buiten Gods Konink­rijk leeft. Want de nieuwe mens heeft een geweldige opdracht. Hij mag aan allen die nog buiten staan tonen wie God is: een God van liefde en goedheid, een God van rechtvaardigheid en vergevings­gezindheid, om maar enkele eigenschappen te noemen.

De eerste mens die dat toonde was Jezus, maar als wij ons -terecht- ‘Jezusmensen’ noemen, blijft dat ook in ons leven niet verborgen. Uiteraard probeert de duivel dat te onderdrukken, te verbergen, want hij weet dat het gevaar voor hem schuilt in de openbaring van het ‘Jezusleven’ in en door ons leven. Als wij gehoor geven aan de oproep van Jezus een lichtend licht en een zou­tend zout, moet hij terrein prijsge­ven. Want we gaan dan fungeren als ‘magneten van Gods Koninkrijk’. Anderen worden jaloers op ons en besluiten ook het rijk der duisternis te verlaten en Gods Koninkrijk binnen te gaan.

Waarom gezonde voeding nodig is

Geestelijke groei en ontwikkeling is dus uitermate belangrijk voor ieder kind van God. Deze groei blijft uiteraard geheel of gedeeltelijk achterwege als we verkeerde voe­ding ontvangen. (Denk aan de groei van ons natuurlijk leven). Gezonde geestelijke voeding ontvangen we alleen daar waar in de prediking het evangelie van het Koninkrijk der hemelen een centrale plaats inneemt en blijft innemen!

Ook dat laatste is belangrijk. Want de duivel is geraffineerd en hij richt zijn vurige pijlen het eerst op hen die het werkelijke evangelie, zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten. We zien dat ook in onze dagen, hoe sommigen die eerst in vuur en vlam stonden voor het volle evangelie, zijwegen gingen of gaan inslaan. ‘Terwille van de eenheid met andere christenen’, wordt er dan soms gezegd. Natuurlijk behoren wij iedere andere wedergeboren christen als onze medebroeder en -zuster te accepteren, maar dat hoeft nog niet te beteken dat wij met hen ‘in zee’ gaan. Integendeel: we blijven verantwoordelijk dat we datgene waarvoor ons de ogen open zijn gegaan blijven uitdragen. Waarom zouden we de vele heerlijkheden van Gods Koninkrijk die wij ontdekt hebben onder de dekmantel houden? De duivel zou het wel willen, maar hij heeft geen recht meer op ons leven. We behoren daarom waak­zaam te zijn.

De waarschuwing van Jezus

Jezus zelf geeft de waarschuwing: “Ziet toe dat niemand u verleide! Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen ver­leiden” (Matt. 24:04-05).

De meest effectieve wijze om niet verleid te worden vanuit het rijk der duisternis, via valse leraars en profeten, is vast te houden aan het evangelie dat Jezus verkondigde.

Wij mogen gerust kieskeurig te zijn ten aanzien van het evangelie wat er wordt gebracht. Accepteer niet alles wat u als evangelie wordt voorge­schoteld. Vergelijk het of het waar, of het echt is. Het is niet alles goud wat er blinkt.

Wat wél waar en echt is de levende God die ons geschapen heeft, Zijn Zoon die openbaarde hoe wij beho­ren te leven en Zijn Geest die ons volledig wil omvormen naar Zijn beeld. Wie dit voor ogen houdt, zal niet op een dwaalspoor komen, maar zelf de volle heerlijkheid van Gods Koninkrijk gaan beleven. Hij ontdekt de grote waarde van het nieuwe, eeuwige leven, een waarde die niet in geld of kostbaarheden valt uit te drukken.

De schat in de akker

Jezus spreekt in een gelijkenis over het Koninkrijk der hemelen over een schat die iemand in een akker ont­dekt. Hij heeft er alles voor over en verkoopt daarom al zijn bezittingen om die akker te kunnen kopen en de schat te bemachtigen. In een andere gelijkenis vertelt Jezus over een koopman die handelt en op zoek is naar waardevolle parels. Uiteindelijk vind hij een kostbaar exemplaar en verkoopt alles wat hij heeft om die parel te kunnen kopen (Matt. 13:44-46).

Jezus brengt hier op overduidelijke wijze naar voren hoe onuitsprekelijk waardevol de mens is in de ogen van God! Daarom vervulde Hij de opdracht van de Vader om uitein­delijk aan het kruis van Golgotha de prijs te betalen door ons vrij te ko­pen uit de macht van satan.

En daarom zal iedereen die tot de ontdekking is gekomen hoe waar­devol hij is in de ogen van God, evenals de eerste zoon van God dat deed, zich ook met liefde en over­gave inzetten om door woord en daad te openbaren dat iedereen die nu nog een waardeloos leven heeft dit in mag wisselen voor een waar­devol leven, door toe te treden tot de gemeenschap met God, door geloof in Jezus Christus.

In 1 Johannes 2 vers 17 (1 Joh. 02:17) kunnen we lezen dat de wereld en haar begeren (naar aardse rijkdom) voorbijgaat, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid. Velen hebben al ontdekt dat de grootste ontdekking van hun leven was toen zij het rijk der duisternis verlieten en het Ko­ninkrijk Gods binnengingen. Het maakte hen in één moment tot ‘geestelijk miljonair’. En wie dezelf­de ontdekking doet zal er geen mo­ment spijt van krijgen, omdat hij is toegetreden tot het eeuwige en on­wankelbare Koninkrijk van God. Want wie op deze wijze beantwoord aan Gods bedoeling is tot in alle eeuwigheid deelgenoot geworden van Gods onvoorstelbare rijkdom en heerlijkheid!

 

De parel van grote waarde door Gert Jan Doornink

Dat de mens bijzonder waardevol is in de ogen van God blijkt onder andere uit de volgende feiten:

De mens werd geschapen naar het beeld van God: volmaakt en goed. De mens werd als laatste geschapen als kroon op Gods scheppingswerk. David getuigde later dat de mens bijna goddelijk werd gemaakt en door God met heerlijkheid en luister werd gekroond (Ps. 008:006).

Toen de mens zich had laten verleiden door de duivel, liet God de mens niet in de steek. Zijn eerste daad na de zondeval was de slang (satan) te vervloeken en de belofte te geven: “Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; en dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen” (Gen. 03:14-15).

Jezus, de eniggeboren Zoon van God, betaalde met Zijn bloed en leven, voor de in de zonde gevallen mensheid. Jezus kocht de mens vrij uit satans macht.

Bij het herstel en de voltooiing van Gods scheppingswerk is de (nieuwe) mens volledig ingeschakeld. Jezus zei niet alleen dat Hij het licht der wereld was, maar sprak ook dat wij het licht der wereld zijn.

Zoals Jezus gezeten is op de troon ‘aan de rechterhand van de Vader’, zullen ook wij eens (als wij overwinnen) zitten op de troon (Openb. 03:20).

Wanneer Paulus in Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 02:09) schrijft dat “in Christus al de volheid der godheid lichamelijk woont”, volgt er geen punt, maar een komma, want dan zegt vers 10 dat ook wij die volheid hebben verkregen in Hem!

Wanneer wij niet zo kostbaar en waardevol zouden zijn in de ogen van God, zou de duivel niet zulke verwoede en hardnekkige pogingen doen ons van dat waardevolle te beroven. Jezus zegt, in Johannes 10 vers 10, (Joh. 10:10) dat hij een dief is, die kwam om te stelen, te slachten en te verdelgen, maar dat Hij gekomen is om leven en overvloed te geven!

 

Omgord met de waarheid door Cees Maliepaard

De hemelen -18 –

“Stelt u dan op, uw lendenen om­gord met de waarheid…” (Ef. 06:14a).

Met welk doel omgordde men zich de lendenen in de tijd van de Bijbel? Wel, er waren in die dagen nog geen pantalons, men kleedde zich in lange gewaden. Bij het lopen vormden die echter een belemmering. Dus, om zich sneller te kunnen verplaatsen of om iets eens stevig aan te kunnen pakken, gordde men zich een riem om het middel teneinde instaat te zijn het gewaad daarover op te trek­ken. In een oorlogssituatie was dat al helemaal een vereiste, want een gewaad dat een mens al of niet in z’n bewegingen belemmert, kan dan precies het verschil uitmaken tussen dood en leven.

Opstellen

In het vorige nummer heb ik ge­schreven dat we de machten der duisternis niet op behoeven te zoe­ken, want dat ze ons als vanzelf wel voor de voeten komen lopen. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat we niet alert hoeven te zijn, of dat we ze gewoon óver ons moeten laten ko­men. terecht roept Paulus ons op, ons op te stellen tegenover de hor­den van Satan die in de geestelijke wereld onze ondergang op het oog hebben. In vers 11 zegt hij immers dat we stand zullen houden tegen de verleidingen van de duivel. Standhouden roept beelden op van een tegenstand biedend volk Gods, dat in de hemelse gewesten in slag­orde opgesteld staat.

Als ieder van ons zich in zijn of haar hemel alert opstelt (verbonden met Jezus) betekent dat, dat we gezamenlijk één front tegenover de tegenpar­tij kunnen trekken. Bij een frontale botsing tussen de boze en één van ons, komt het in de eerste plaats aan op de instelling van de aangevallene persoonlijk, maar toch ook op bij­stand in de geestelijke wereld van ieder ander, valt er een bres in onze gezamenlijke slagorde, dan kunnen anderen op die plek inspringen, teneinde met vereende krachten de vijand buiten de deur te houden. Het is onder ons een gevleugelde uit­drukking geworden, dat het leven van een christen gewoon een cursus-doe-het-zelf is.

Maar (hoe waar dit ook is!) voor sommigen heeft dat innerlijke scheefgroei tot gevolg gehad, waar­bij men naar het bedenkelijke stand­punt is afgegleden dat ieder het maar voor zichzelf uit zal moeten zoeken. Maar onze God heeft ons toch niet voor niets aan elkaar gegeven? Gezamenlijk is de strijd in de he­melse gewesten veel gemakkelijker vol te houden dan wanneer je dat in je uppie moet doen.

Omgorden met de waarheid

Als we onze geestelijke lendenen met de waarheid omgorden, bete­kent dat, dat de waarheid die bij de Vader is ons het gaan in de hemel van Gods heerlijkheid vergemak­kelijkt. En tegelijkertijd zullen we door diezelfde waarheid ons in de geestelijke wereld soepeler kunnen bewegen. De waarheid behoedt ons ervoor geloof te hechten aan Satans beschuldigingen en daardoor gebukt te gaan Onder diens aanklachten.

De mens die zich niet met de waar­heid omgord heeft, zal Satans aan­tijgingen loodzwaar aan het lange gewaad hebben hangen, waardoor voortgaan op de weg (die ook nog omhóóg voert) een vermoeiende bezigheid wordt. Als iemand zich door Satan aan laat praten dat hij slecht is, zal dat z’n voortgang in Gods hemel ongetwijfeld belem­meren. Want wat moet een verdor­ven mensenkind verwachten van de algoede God en van Diens volmaak­te Zoon, Jezus Christus? Niet veel!, zal de duivel hem zeker influisteren.

Alleen door zich te omgorden met Gods gedachten en vertrouwd te raken met de boodschap van gena­de, van heil en herstel, op basis van Jezus’ volbrachte werk, zal de mens met vaste tred de weg omhoog kun­nen vervolgen. Satan klaagt aan, want hij heeft een diepgewortelde afkeer van de mens Gods. Laat je je oren hangen naar zijn naargeestige gemiauw, dan wordt het een onmo­gelijke zaak de strijd in de hemelse gewesten tot een goed einde te bren­gen. Want dan raak je al snel uit ba­lans en delf je het onderspit tegen verdrukkende en verleidende gees­ten. de mens die zich aan laat praten dat hij in zichzelf verdorven is, heeft geen afdoende verweer tegen de druk van geweldgeesten, noch tegen de zuigingen van verlokkende wer­kingen. Daarom is het nodig “de Here Jezus aan te doen”, ofwel de geestelijke wapenrusting Gods, die de Heer ons gegeven heeft. De waarheid, Gods liefdevolle werke­lijkheid, staat daarin centraal.

De waarheid zal u vrijmaken

Wat is de waarheid in ons leven? Dat wat we zien met onze natuur­lijke ogen? Is het vertekende beeld dat de duivel van de mens heeft gemaakt, de werkelijkheid? De zie­ke, aangetaste, beschadigde mens – vormt die het waarheidsgetrouwe gegeven van wat er momenteel gaande is? Als een mens lichamelijk ziek is of innerlijke beschadigingen heeft opgelopen, heeft de boze hem inderdaad aan kunnen tasten. Dat is op zichzelf volkomen waar. Maar het is niet Gods waarheid, want die gaat altijd uit van het goede, het Hem welgevallige en het volkomene.

De waarheid die ons vrijmaakt is dus niet de naakte werkelijkheid van een ontspoorde schepping, maar de heerlijke waarheid van het Godde­lijke herstel. Ongeveer zoals de politieke gevangenen in de jaren 1940-’45 niet vrijkwamen door de werkelijkheid van de land en volk in een wurggreep houdende nazi’s, maar pas door de waarheid van de bevrijding door de geallieerde legers.

Door het accent te leggen op wat wellicht niet goed functioneert in het leven, door bezig te zijn met de puinhoop die Satan er altijd van weet te maken, lost een mens nimmer iets op. Want dan is hij bezig met de gedachten en het werk van de vader der leugen, en het is echt dwaas bij deze de waarheid te zoeken. Daarom zullen we afstand nemen van alles wat ons knechten wil in ons denken, van elke macht van satan die onze gedachten vast wil pinnen op wat door de boze en zijn engelen aan het wankelen is gebracht.

Na door de Heer liefdevol in Gods Geest gedoopt te zijn, zullen we elke duivelse leugen met Gods waarheid ontmaskeren. Omgord de lendenen van je denken en van je diepste innerlijk met de heerlijke waarheid die Jezus ons gebracht heeft. Daardoor zul je niet langer gehin­derd worden door de last van het lange gewaad van een religieus verleden. Omgord door Gods waarheid, zal ieder mens die de Heer toebehoort vrij mogen komen van kwetsuren, beschadigingen en van de misvattingen uit een gods­dienstig kader.

Houd de waarheid vast!

Laten we er vooral op letten onze gordel niet af te doen onder het strijden, want dan zal ons gewaad onmiddellijk op onze enkels zakken! Gods waarheid zal derhalve stevig in ons denken verankerd zijn. En die waarheid behelst, dat boven het feit uit dat de boze slecht is, God in ons leven enkel goed zal blijken te zijn.

Bij Hem is overwinning over elke zondemacht, over iedere aantasting, verleugening en kwaal. Het is aan ons, de door hem ter beschikking gestelde bewapening te gebruiken… en liefst zo effectief mogelijk.

Gods waarheid maakt ons vrij in onze bewegingen in de hemel en op de aarde. Tot glorie van de Vader, want waar de gereinigde mens herstel en genezing weet te ontvan­gen, vervult dit zeker het tot in de details ten goede werkende plan Gods, dat Hij al vóór de schepping in gedachten had.

De leugen van de duivel is, dat de mens een slaafs, tussen goed en kwaad heen en weer geslingerd wezen is.

De waarheid van de Vader is, dat de mens door Jezus is vrijgesproken van alle kwaad en samen met Hem, als een toegewijde zoon Gods, Diens door en door goede wezen openbaren mag.

 

Sorry hoor… door Ron Gast

‘Sorry hoor’… Hoe vaak zeggen we niet ‘sorry’. Een korte veront­schuldiging om vervolgens weer door te gaan. Je gaat soms letterlijk op iemands tenen staan, waarna je mompelt: sorry hoor! Daarna loop je -onveranderd- verder en je laat de ander met zere tenen ach­ter…, en met je excuses. Maar wat stellen die voor? Je dwingt de an­der feitelijk tot een snel uitgespro­ken ‘o.k.’, een soort vergeving. Voor je het weet, is dit je nieuwe gedragspatroon geworden. Al die keren dat je figuurlijk op iemands tenen staat, gaat het niet anders: ‘sorry, niet zo bedoeld, volgende keer beter, etc.’

Vergeving

Oppervlakkig leven, oppervlakkig denken, oppervlakkig spreken. ‘Sorry’, ligt op het puntje van onze tong. Maar als vergeving vragen geen inhoud meer heeft, dan is vergeving ontvangen ook zonder waarde. Het woord ‘vergeving’ is uit ons hedendaagse woordenboek geschrapt omdat het woord ‘berouw’ (dat is: oprechte spijt over het onrecht dat jij door je daden aan de ander hebt gedaan) niet meer bestaat. Daarvoor in de plaats is een nieuw woord ‘verge­ving’ gekomen, zonder diepere betekenis; namelijk: ‘Neem mij niet kwalijk” (want ik houd er niet van dat iemand mij iets kwalijk neemt). Dan staat niet de ‘ander’ maar ‘ik’ centraal.

Als Jezus spreekt over vergeving dan gaat dat wel diep. Van hart tot hart. In de vele gesprekken met zijn discipelen komt het onderwerp regelmatig aan de orde. In het ge­bed dat Jezus zijn discipelen (ons!) leert, laat Hij de geestelijke wet­matigheid zien dat wij de mensen die ons iets schuldig zijn, moeten vergeven, zodat God ons Zijn vergeving kan schenken (Matt. 06:11-12).

Gelijkenis

Om dat duidelijk te maken, vertelde Jezus de volgende gelijkenis: “Het Koninkrijk der hemelen is te vergelijken met een koning die afre­kening wilde houden met zijn sla­ven. En toen de koning begon te tekenen, werd een slaaf voor hem gebracht. Maar omdat de slaaf niet in staat was zijn enorme schuld te betalen, beval de koning dat hij moest worden verkocht met zijn vrouw en zijn kinderen, zodat er betaald kon worden. De slaaf viel op zijn knieën en smeekte de ko­ning: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen. De koning kreeg echt medelijden met de slaaf en hij liet hem vrij en schold hem zijn schuld kwijt.

Maar toen die slaaf wegging, ont­moette hij een medeslaaf die wat geld van hem geleend had. Hij greep hem bij zijn keel en zei: ik wil mijn geld! betalen! Zijn collega-slaaf viel nu op z’n knieën en smeekt: Heb geduld met mij en ik zal u be­talen. Maar hij had geen geduld en zette z’n collega gevangen totdat hij het verschuldigde bedrag betaald zou hebben.

Toen nu de andere medeslaven zagen wat er gebeurd was, werden zij verdrietig en zij vertelden de koning wat er gebeurd was. Daarop riep de slaaf wiens schuld kwijtgescholden was en sprak: Slechte slaaf. Die enorme schuld van jou heb ik je kwijtgescholden, omdat jij mij daarom gesmeekt hebt. Waarom heb jij geen medelijden met je collega, net zoals ik dat met jou had? En de koning werd zeer verbolgen en hij gaf de slaaf in handen van de folteraars, net zo­lang totdat hij hem alles betaald zou hebben”.

En Jezus besloot de gelijkenis met: “Zo zal ook God in de hemel met jullie doen als je je medemensen niet van harte vergeeft!” (Matt. 18:21-35).

Sleutel

Daar ligt dus de sleutel voor echt leven: het besef dat onze schuld is kwijtgescholden moet doorwerken in onze houding tot onze mening over andere mensen. Als wij niet veranderen dan blijven we in ge­breke ten opzichte van God en onze naaste.

Als mijn handen de keel van een medemens dichtknijpen, kan die ander niet leven.

Zolang mijn handen een medemens genadeloos in de wurggreep hou­den, zijn mijn handen niet open en opgehouden om genade te ontvan­gen. –

Dit principe geldt voor al onze daden en heel ons denken, dus… (juist: er valt nog heel wat op te ruimen aan verkeerde gedachten over andere mensen).

Vergeving-schenken en vergeving- ontvangen is allebei genade van God. Daar zullen we met alle zorg en aandacht mee omgaan. Mild en vergevingsgezind, het kwade (de ander) niet toerekenend, maar het kwaad overwinnend door het goede te doen. Vergeving schen­ken: (zeventig) keer op (zeven) keer op keer…

Ron Gast

 

Ons zijn in Christus Jezus door Piet Snaphaan

Woorden Gods, zij maken rijk;
door inzicht en vermogen,
doen zij ons zien Gods heerlijkheid,
die Hij van oorsprong heeft bereid,
voor allen, die Hem mogen.

 

In Christus zijn doet overwinnen,
alleen in Hem geldt wat ‘k vermag,
Hij doet ons met Zijn glans omringen,
met Hem vermag ik alle dingen,
want Hij schenkt kracht voor elke dag.

 

Ja ik ben, wat God zegt dat ik ben
door ’t bloed van ’t Lam rechtvaardig,
‘k belijd Zijn Woord met hart en stem,
mag overwinnen saam met Hem,
Hij is mijn lofprijs waard!

Piet Snaphaan

 

Meer licht op de uitverkiezing Peter Annotee

“Geslachtsregister van Jezus Chris­tus, de zoon van David, de zoon van Abraham. Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broeders, Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, (…) Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isai, Lsai verwekte David, de koning. David verwekte Salomo bij de vrouw van Uria, (…) Josia verwekte Jechonja en diens broeders ten tijde van de Babylo­nische ballingschap. (…) Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus geboren is, die Christus genoemd wordt” (Matt. 01:01-03, Matt. 01:05-06, Matt. 01:11, Matt. 01:16).

In 1618 werd in Dordrecht een ‘Nationale Synode’ bijeengeroepen van de Staten-Generaal van de toen­malige Republiek der Zeven Ver­enigde Nederlanden. De wereldlijke overheid riep de geestelijke overheid bij elkaar om een theologische ruzie op te lossen die bijna tot een burger­oorlog had geleid. De ruzie ging over de leer van de uitverkiezing.

De theologie van Calvijn

Het Nederlandse protestantisme was hoofdzakelijk gebaseerd op de theologie van Johannes Calvijn. Calvijn had in zijn theologie het absolute gezag en de onbeperkte macht van God over de mens sterk benadrukt. Tegelijkertijd had Calvijn echter, direct en indirect, het indivi­duele bewustzijn en de eigen verantwoordelijkheid van de gelovigen gestimuleerd. Over hoe de almacht van God en de eigen verantwoor­delijkheid van de mens binnen het Calvinisme met elkaar in overeen­stemming gebracht moesten wor­den, was onder de Nederlandse theologen een geschil ontstaan.

Een minderheid hield vol dat de mens zelf (mede-)verantwoordelijk was voor het verkrijgen van het heil en dus zelf voor God kon kiezen.

De meerderheid zette de bom in het calvinistische denken echter op scherp en stelde dat God als enige, en zonder enige inbreng van de mens, bepaalde wie een kind van Hem werd. Als God immers al­machtig was, was de mens volkomen machteloos. De uiterste consequentie van dat denken was dat, als God alles bepaalde, Hij niet alleen Zijn kinderen aannam, maar ook de rest van de mensheid verwierp en daarmee overgaf aan de hel. Toch wilde diezelfde meerderheid vasthouden aan de eigen verant­woordelijkheid van de mens. Hoe een volkomen machteloos wezen nog ergens verantwoordelijk voor kon worden gesteld, laat staan er­gens schuldig aan worden ver­klaard, kon de meerderheid niet uitleggen en schoven zij daarom op de ‘ondoorgrondelijkheid’ van God.

De leer van de predestinatie

De minderheid werd veroordeeld en uit de gereformeerde kerk gezet. De meerderheids-uitleg van het calvi­nisme werd tot de enig ware leer uitgeroepen en stond voortaan be­kend als de leer van de predestinatie. Feitelijk kwam die leer er op neer dat het leven van een mens een door God geheel geprogrammeerd ge­beuren was dat hem of haar, geheel buiten zijn wil om, in de hemel of de hel bracht, al naar gelang God het van tevoren bepaald had.

Het was een draak van een dogma. Of moeten we zeggen: Een dogma van de draak? De gevolgen voor het persoonlijke geestelijke leven van de mensen waren rampzalig. Fatalisme en lijdelijkheid waren de belangrijk­ste gevolgen. Het christen-zijn be­stond uit het volgen van een leef­regel, het betreuren dat men er nooit helemaal aan kon voldoen en het zoeken bij jezelf, en bij anderen, naar de tekenen die erop wezen dat de bezitter ervan tot de uitverkore­nen behoorde.

Inmiddels is het dogma buiten de traditionele protestantse kerken verworpen. Ook binnen de traditio­nele kerken gelooft nog slechts een minderheid voluit in de predestina­tie. Voor de meeste lezers van dit blad zal het onderwerp een gepas­seerd station lijken. Wie er ooit in geloofde heeft het al lang geleden opgelucht losgelaten.

Maar de vraag die ten grondslag ligt aan de predestinatieleer hebben we daarmee nog niet beantwoord. Hoe willen we dan de almacht van God rijmen met ons geloof in ons eigen vermogen om te kiezen? Hoe en waar willen wij dan de grens leggen tussen Gods keuzes en die van ons?

De ‘almacht’ van God

Om te beginnen moeten we dan onze houding bepalen tegenover het begrip almacht. Wat betekent het dat God ‘almachtig’ is? Wat we er van kunnen begrijpen is dat God in ieder geval altijd de sterkste is. Daarom is het ook zeker dat de enkel goede God alle kwaad uiteindelijk zal overwinnen. De duivel is zeker geen tegenhanger van God maar slechts een gevallen engel. God is oneindig sterker dan hij en zijn ondergang is daarom zeker.

Veel verder dan zeggen dat God de sterkste is komen we echter niet. Wat het zou kunnen betekenen dat God ‘alles’ kan gaat ons begrip te boven. Maar juist omdat ‘almacht’ een onbevattelijk begrip is, kan er ook geen enkele conclusie aan verbonden worden. Dat God al­machtig is hoeft helemaal niet te betekenen dat wij machteloos zijn, en evenmin dat God alles wat ge­beurt, wil of toelaat.

Het is beter om met de macht van God en de verantwoordelijkheid van de mens om te gaan zoals de Bijbel dat doet. In de Bijbel wordt gespro­ken over de macht van God die in­grijpt in het leven van mensen, maar ook worden in de Bijbel mensen opgeroepen een keuze te maken voor het heil.

In de Bijbel wordt nergens gespeculeerd over de vraag hoe de macht van God zich laat rijmen met de keuzemogelijkheden van de mens. Het is voor de Bijbel daarom niet ‘of-of’, maar ‘en-en’. God kiest in de Bijbel en Zijn keuzes bepalen het leven van mensen, maar de keuzes van mensen bepalen mee.

Maar wat betekenen de woorden ‘uitverkiezing’ en ‘uitverkorenen’ in de Bijbel als ze geen ‘dubbele pre­destinatie’ inhouden? De simpelste en veel gehoorde oplossing luidt: “Iedereen is uitverkoren”. Als daar­mee bedoeld wordt dat God nie­mand bij voorbaat afwijst is dat juist. Maar toch doet men daar het bijbelse begrip uitverkiezing tekort. Want niet iedereen is voor hetzelfde uitgekozen. Evenmin is het makke­lijk voor God om Zijn keus voor ons te maken.

Gods keuze voor ons

God kiest ons ten koste van Zijn Zoon. Daarom is Gods keuze voor ons een gunst zonder weerga. De ‘uitverkiezing’ is het grootste cadeau wat we van God gekregen hebben. Het is ook de pijnlijkste keuze die Hij ooit gemaakt heeft. We zijn al­leen daarom al verplicht om dieper op die keuze in te gaan dan de kon- statering ‘iedereen is uitverkoren’ doet.

Uitverkiezing bestaat hierin dat God voor iedereen een roeping heeft. Maar niét voor iedereen dezelfde. En bij het kiezen van de juiste mens voor de juiste plaats heeft God an­dere voorkeuren dan wij zouden verwachten. God koos voor Israël, een klein, lastig en ongehoorzaam volkje om Zijn plan met ons uit te voeren op aarde. Uit dat volkje werd de Messias geboren, een wie Zijn geslachtsregister leest, krijgt daar­mee een schitterend beeld van het kiezen van God. God liet Zijn Zoon geboren worden uit een geslacht van vaak weinig voorbeeldige mensen.

Isaak was geen geloofsheld, Jakob was een bedrieger, Peres was gebo­ren uit incest, Rachab was een hoer en een landverraadster, en Ruth was een heidense vrouw. Koning David was het product van overspel en was zelfs tot moord bereid om zijn eigen overspeligheid te verbergen. God koos voor alle mensen. Maar in het bijzonder koos hij voor ge­broken mensen. Zo zette Hij met Zijn uitverkiezing van mensen, de verwerping van die mensen door de wereld, recht. En zo bleef Hij dat doen, tot op de huidige dag.

 

Gods oproep tot verandering door Evert van de Kamp

‘God verandert mensen, maar Hijzelf verandert niet

In de samenkomst vroeg ik de tieners: Vinden jullie dat God moet veranderen? Het bleef stil. Ze schudden met hun hoofd van nee. Veel mensen denken daar anders over. De wereld is bijna een complete chaos. En God…? God doet er niks aan, Hij laat alles maar toe, op zijn beloop. Op z’n minst moet Hij orde scheppen in die puinhoop. Als Hij er al is, moet Hij drastisch ver­anderen.

God verandert niet

De profeet Maleachi wist het al. Zonder enige aarzeling roept hij het uit: “Voorwaar, Ik, de Heer, ben niet veranderd” (Mal. 03:06). Beproef Mij maar, zegt de Heer.

God zal nooit veranderen. Het zou een ramp voor ons mensen zijn als God de Almachtige zou moeten veranderen, bijvoorbeeld naar onze menselijke denkbeelden. Gelukkig niet!

God hoeft niet te veranderen. Al zijn uitgangspunten zijn goed en be­trouwbaar. Zelfs bijsturen is niet nodig. Daarom kon Jakobus al schrijven: ‘Bij God is geen verande­ring of zweem van ommekeer’ (Jak. 01:17).

Een oud lied zingt: ‘Rust mijn ziel, uw God is Koning, heel de wereld zijn gebied. Alles wisselt op zijn wenken, Maar Hij zelf verandert niet’.

Ook zijn Zoon Jezus Christus, die Hij in onze wereld investeerde, ver­andert niet. De Hebreeënschrijver getuigt: ‘Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwig­heid’ (Heb. 13:08). Daarom zingen wij zonder ons in te houden:

Hij is dezelfde nu!

God verandert mensen

Er wordt vaak gezegd: Er is niets veranderlijker dan een mens. Meestal krijgt dat een negatief accent. Maar er zit zeker ook een positieve kant aan. We mogen ons gelukkig prijzen dat een mens kan veranderen. Na Genesis 3, waar Adam Gods schepping overlevert aan de satan (Rom. 08:20, Staten- vert.), zou het volstrekt rampzalig zijn als een mens niet zou kunnen veranderen. We zouden in zonde moeten blijven en voor gebonden­heden zou er geen oplossing zijn.

Velen vinden de tv-rubriek ‘God verandert mensen’, tegenwoordig heet het ‘De Verandering’, te soap­achtig of overdreven. Maar juist dit programma toont aan hoe brood­nodig een mens dient te veranderen.

Jezus sprak: “Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan Hij het Koninkrijk Gods niet zien” (Joh. 03:03). Dus ook niet binnengaan.

God biedt de mens verandering aan, totale omzetting. Daartoe gaat het Woord van God uit, het onvergan­kelijke zaad (1 Petr. 01:23). Daartoe werd Jezus, de Zoon van God, het vleesgeworden Woord.

Dat is evangelie, de blijde bood­schap van God. De publicist Peter van Kampen noemt het: ‘Het evangelie van de verandering

Kan een mens wel veranderen?

In zijn boek ‘Opwekking begint bij jezelf vertelt Erlo Stegen hoe ze Handelingen 3 aan het lezen waren. Het verhaal van de genezing van de verlamde bij de Schone Poort. Gekomen bij vers 5 (Hand. 03:05), bij de woor­den: “ Zie op ons” (Statenvert.), konden ze niet verder. Dit kon toch niet waar zijn. Zulke zondige men­sen als Petrus en Johannes, de één had Jezus vervloekt en de ander had Hem verlaten, mochten dit -en nog wel in de naam van Jezus- niet zeg­gen. Schande en onbestaanbaar!

Erlo vertelt: ‘Tot we 2 Korinthiërs 3 vers 2 en 3 (2 Kor. 03:02-03) lazen’. Paulus noemt de Korinthiërs daar leesbare brieven van Christus. Ze begrepen dat Pe­trus en Johannes zulke leesbare brieven van Jezus waren geworden. Ze slikten hun kritiek in en onder­wierpen zich aan het Woord van God. Als nooit te voren drong het door dat deze mannen totaal ver­anderde mensen waren geworden. Nu apostelen van de Heer.

Toen Erlo en zijn medewerkers dit erkenden, begon de opwekking – waar ze zo lang voor hadden ge­beden- onder de Zoeloes in Afrika.

Petrus en Johannes lieten zich door God zelf veranderen. Jezus had het tegen Petrus gezegd: “Als je een­maal tot bekering gekomen bent, versterk dan je broederen” (Luc. 22:32).

Op de eerste Pinksterdag komt die bekering tot volheid als Petrus door Jezus gedoopt wordt met de Heilige Geest.

Dit verhaal maakt ons duidelijk dat een mens volkomen kan verande­ren. Dit geldt voor iedereen. Tot die verandering, die totale vernieuwing, roept God in zijn Woord onafgebro­ken op. Het is Gods wil en plan dat wij veranderen. God heeft ons be­stemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon Jezus Christus (Rom. 08:29).

Willen wij veranderen?

Dat is de cruciale vraag. Deze vraag betreft niet alleen de ongelovige, maar gaat ook degene aan die we­dergeboren en vervuld is met Gods Geest. Ieder mens wordt uitgeno­digd mee te gaan in Gods proces van verandering.

In 2 Korinthiërs 3:18 (2 Kor. 03:18) spreekt de apostel Paulus een geweldig woord van God uit: “Wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Heer, die Geest is ”.

Door werkelijke verandering ver­dwijnt eerst elke bedekking. Dat kan veel en van alles en nog wat zijn. Dat moet weg. Er is reiniging door en heiliging in Christus. Vervolgens veranderen we van heerlijkheid tot heerlijkheid, worden we gelijkvormig aan het beeld van Jezus.

Willen we dat? Mag de Heer ons in zijn richting veranderen, ons aan­raken? Kan de Heer zijn plan met ons uitvoeren?

Als we dat echt willen, gebeurt dat ook.

Soms hoor ik: ‘Ik wil wel, maar ik kan niet’. Toch kan ook dit halsstarrige ongehoorzaamheid zijn, niet willen breken met zonde, weigeren verkeerde gewoonten en leringen los te laten. Niet willen buigen voor hel gezag van het Woord van God. We zijn altijd geneigd onze eigen modellen vast te houden. Bijvoorbeeld het geloof in de kinderbesprenging -je denkt gedoopt te zijn en je bent dat niet-, of dat een kind van God niet gebonden kan zijn -je denkt datje vrij bent en je bent dat niet-, of dat Geest vervulde mensen niet verder hoeven te veranderen.

Er zijn ook mensen die inderdaad niet kunnen. Door gebondenheden aan de duivel wordt hen belet de juiste keuzes te maken. Zij kunnen zich echter wél laten bevrijden van de macht van de tegenstander. Vrijgezel in de naam van Jezus krijgen ze hun keuzevrijheid terug en de mogelijkheid door de volheid van de Heilige Geest vrij te blijven. Elk die wil mag komen!

Een gouden tijd

We leven in een gouden tijd. De Bijbel noemt dat de tijd van de late regen. Vraag van de Heer regen ten tijde van de late regen (Zach. 10:01). In ‘Gemeentegroef schrijft Bram Krol: ‘In een versnellend tempo bekeren zich onkerkelijken tot Christus! We zien het overal in ons land. Honderdduizenden zijn op zoek naar een geestelijk en moreel houvast. Het is niet waar dat de ontkerkelijkte mens het deurtje naar de kerk heeft gesloten. Deze veel­vuldig uitgebazuinde prognoses worden gelogenstraft’.

Ik geloof dat deze prediker gelijk heeft.

Hij vervolgt:’ De wereld wacht op een uitgestoken hand; nóg is de kerk niet voldoende paraat. De ga­ven zijn al uitgedeeld door de Geest, de kansen om te dienen en te zege­nen liggen al klaar… Wanneer komt de Gemeente in beweging’?

We mogen ons vastgrijpen aan het woord van de profeet Jesaja: “De Heer zal opstaan, zoals op de berg Perazim; Hij zal in beweging ko­men, zoals in het dal bij Gibeon, om zijn werk te doen – vreemd zal zijn werk zijn; en om zijn daad te verrichten” (Jes. 28:21).

Het eindpunt hebben we nog niet bereikt. De weg gaat nog verder. We mogen en kunnen nog enorm veranderen. De Geest van God, die in ons is, wil dat in en door ons uit werken.

 

Gezichtsbedrog door Froukje Huis

’t Is nog vroeg in de morgen als ik gewekt wordt door een vreemd geluid! Met gesloten ogen probeer ik het thuis te brengen. Water? Stromend water? Is er misschien iemand onder de douche? Ik open mijn ogen en kijk in het bed naast me. Hé… daar is geen bed… Als ik het kleine raam zie waardoor het licht naar binnen valt, weet ik het opeens. We logeren op ‘Ut Arkien’ en gaan straks varen.

Ik lig in de bovenste kooi en kan net door het raampje naar buiten kijken. Ik zie een brede schoor­steen met gele ringen. Zeker van een boot die hier dichtbij ligt. Kijk!

Hij beweegt! Er staan letters op: B e m o g. Ze deinen lustig heen en weer. Hé, wat is dat nu? De letters staan stil en onze schuit ligt te wie­belen. Nee, toch niet, de letters be­wegen weer. Maar onze hut ligt aan de landzijde en we liggen aan de kade, hoe kan die schoorsteen dan bewegen?

Ik begrijp er niets van en uiteindelijk kruip ik naar het voeteneind van mijn smalle bed om alles van dichtbij te bekijken.

Dan wordt het me duidelijk. Wij liggen aan de wal en de schoor­steen blijkt een silo te zijn verbon­den aan een fabriek. Onze boot ligt lekker te deinen op de door de wind opgezweepte golven, ’t Was dus gewoon gezichtsbe­drog die bewegende ‘schoor­steen’.

Schooltijd

Het doet me denken aan mijn schooltijd. Als ik te laat van huis was gegaan, moest ik voor de brug wachten. Vanaf de kade wilde ik het schip wel vooruit kijken, want als het te langzaam ging kwam ik te laat op school. En terwijl ik mijn ogen op het schip gericht hield, lag het opeens stil en de kade voer met mij voorbij het schip! Ik werd dus bedrogen waar ik bij stond.

Dat is me ook wel eens overkomen in het volle evangelie! De Bijbel staat vol beloften en we horen altijd dat we onze hand op elke belofte mogen leggen. Maar soms als je dat doet, lijkt het alsof God Zijn hand terugtrekt op het mo­ment dat wij willen pakken.

Maar zo is God niet. Hoe komt het dan dat we steeds misgrijpen? Is die belofte dan net niet voor ons? Ook dit is gezichtsbedrog!

Twijfel of geloof?

God steekt Zijn hand naar ons uit en die hand is vast en sterk. Elke belofte mogen we ons toe-eigenen, als we de wil van God doen. Maar hoe vaak twijfelen wij niet aan de beloften Gods, aan de waarheid van Gods Woord voor ons persoonlijk.

Jakobus zegt, dan zijn we als een golf der zee die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt. Ziet u het voor u? Niet God trekt Zijn hand terug maar wij zijn zelf zo in beweging. Heen en weer geslin­gerd door allerlei wind van leer, zegt Paulus (Ef. 04:14).

Want zulk een mens moet niet me­nen, dat hij iets van de Heer zal ontvangen, innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen, voegt Jakobus eraan toe.

Daarom roept Paulus de gemeente op: Blijf waakzaam, staat in het ge­loof, weest manlijk, weest sterk! (1 Kor. 16:13).

In Kolossenzen 1 vers 23 (Kol. 01:23) ver­maant hij ons welgegrond en standvastig in het geloof te zijn en in Filippenzen 4 vers 1 (Filip. 01:04): Staat alzo vast in de Here!

En, weet u, u hoeft het niet alleen te doen, want de Heer staat naast ons. Christus Jezus is de gestor­vene, wat meer is de opgewekte. Die ook voor ons pleit (Rom. 08:34). En Hij is getrouw, Hij zal het ook doen.

 

Trouw aan het woord Gods door Cees Maliepaard

“Voorts broeders, bidt voor ons dat het woord des Heren snelle voort­gang hebbe en verheerlijkt worde, evenals bij u. En dat wij bewaard blijven voor de wargeesten en slechte mensen; want trouw vindt men niet bij allen” (2 Thess. 03:01-02).

Bidden voor iets is één, maar met het gebedene aan de gang gaan is het logische vervolg er op. Niemand zal met enig recht van spreken kunnen bidden om een snelle voortgang van het woord van de Heer, als hij of zij niet ook uit datzelfde woord leven gaat.

Het levende woord

Velen denken bij het woord Gods aan het geschreven woord. Maar een boek kan moeilijk een snelle voort­gang hebben, wél de gedachten die in dat boek vervat zijn. Met het woord Gods bedoelen we dus de gedachten van de Vader, die van het geschreven woord de basis vormen en die in de Zoon des mensen ge­stalte hebben gekregen.

Daarom is het ook het levende woord, want Jezus Christus is im­mers de levende; Hij is onverder­felijk uit de dood verrezen.

Wanneer wij belijden het woord van God in ons hart te hebben, geven we daarmee te kennen dat we Gods gedachten tot de onze hebben ge­maakt en dat die nu, in de kern van ons wezen, ons in de gezindheid van Christus vormen.

Zo werd het woord Gods in de ge­meente van Thessalonica verheer­lijkt, zo verwachtte Paulus het in zijn werk en leven verwerkt te zien en zo mogen wij dat onder ons ten volle bewaarheid zien worden. Het woord Gods kan trouwens alleen maar verheerlijkt worden in mensen die zich uitstrekken naar het zoonschap Gods door in de voetstappen van Jezus te treden.

De dood in de pot

Wanneer men niet trouw blijft aan het gegeven in Gods plan met de mens, dat die ten volle Zijn beeld zal dragen, dan valt niet te verwachten dat de heerlijkheid van de Vader in de mens vaste voet aan de grond zal krijgen. De (gelovige) mens die zich verzet tegen de boodschap van het zoonschap, keert zich af van wat de Vader nu juist als doel voor hem op het oog heeft. En dan kom je al gauw terecht in het kamp van de wargeesten. Slechte mensen behoe­ven helemaal geen geheide zondaars te wezen, want die zijn immers al van verre als zodanig te herkennen! Slechte mensen ondermijnen in het huisgezin van God de normale gang van zaken, zaken zoals de Vader van het gezin zich die gedacht heeft.

Wargeesten zullen het bestaan van God en het verlossingswerk van Jezus niet ontkennen; integendeel: dat is meestal de basis van hun belijden. Maar het doel dat Jezus met zijn missie beoogde, namelijk het herstel van de mens naar Gods oorspronkelijke gedachten, wijzen ze over het algemeen resoluut af. Daar kan van alles en nog wat voor in de plaats komen: van bezig zijn op het religieuze erf met door men­sen bedachte dogmatische voorstel­lingen van zaken, tot en met trance­achtige bevliegingen in de emotio­nele sfeer, die dan prompt voor uitingen van de Geest van God worden aangezien. Allerlei vreemde, de mens belachelijk makende geestesuitingen, heten dan ‘in de Geest’ te gebeuren. En daarmee dreigt men het zicht kwijt te raken op wat God dan werkelijk door de werking van zijn Geest met ons tot stand wil brengen.

Trouw aan de Getrouwe

“Trouw vindt men niet bij allen”, concludeert Paulus. En dat vindt dan z’n oorzaak in de activiteiten van wargeesten en slechte mensen. De mens Gods dient voor hen op z’n hoede te zijn, opdat hij niet onderuit gehaald wordt – tegen­woordig zelfs letterlijk! Wanneer wij trouw aan de Getrouwe willen zijn, zullen we overeenkomstig Zijn woord en volgens Zijn plan leven. Want het woord des Heren zal snel­le voortgang hebben en in de mens verheerlijkt worden, waar die mens zich bezig houdt met de volvoering van Gods gedachten over hem. Waar wij daarin onze trouw beto­nen, zullen we bemerken dat als er iémand trouw aan z’n woord is, dat onze God wel wezen zal!

Trouw zijn aan het woord van de Vader, ook in 1996, betekent voor ons: dat woord serieus nemen. De blijde boodschap, het goede nieuws van het Koninkrijk Gods, is tot glorie van onze God en tot heerlijk­heid van de mens die in dat Konink­rijk functioneert. Want daarin komt de trouw van onze hemelse Vader openbaar: Hij houdt vast aan Zijn oorspronkelijke gedachten. En Hij heeft zich Zijn mensen van den beginne gedacht, als delend in al het goede van de hemel en van de aarde.

“Wél getrouw is de Heer”, schrijft Paulus in de volgende tekst. En hij spreekt zijn vertrouwen uit in de mens Gods, dat die trouw zal zijn in de volharding van Christus.

De dichter vraagt: “Waar werd op­rechter trouw, dan tussen man en vrouw, ter wereld ooit gevonden?” Voor ons behoeft dat geen retori­sche vraag te zijn, want het ant­woord mag luiden; tussen de Vader in de hemel en zijn zonen, die in de Christus zijn.

 

Onze levensweg door Truus van Kaam

Wanneer je gaat wandelen met behulp van een routebeschrijving, kan het toch nog gebeuren dat je een aanwijzing over het hoofd hebt gezien, met als gevolg dat je de route kwijt bent.

Wat nu? Eerst maar eens aan de kant zitten en de kaart bestuderen. Het beste is terug te gaan tot dat punt waarvan je weet dat je nog goed ging en vandaaruit volg je opnieuw de aanwijzingen.

Kan dit ook gebeuren op ons levensweg met de Heer? Dat kan inderdaad. En hebben we dan ook de moed en de bereidheid onszelf te onderzoeken, eventueel terug te gaan en ons te laten leiden door de aanwijzingen die God geeft, ook al zou dit inhouden dat de weg wat anders wordt dan we ons hadden voorgesteld?

Jezus is de weg, dat weten we. Maar wat te doen als we op een bepaald punt die weg nog niet zien, want met bepaalde eigen gedachten kunnen we heel vertrouwd geraakt zijn. We kunnen anderen ergens over horen praten maar merken het nog nauwelijks op, de aansluiting is er nog niet.

Als het verlangen in ons hart leeft om tevoorschijn te komen zoals we wer­kelijk zijn, dan kunnen we bidden om verlichte ogen des harten, zodat we zien, en zodat elke blokkade opgeheven zal kunnen worden.

Dat zal ons geestelijk optrekken bevorderen, Jesaja 49 vers 9b (Jes. 49:09b) zegt: … tot hen die in de duisternis zijn: Kom te voorschijn!

 

Kleur bekennen door Jan H. Weerd

Enige tijd geleden, aan het eind van de zomervakantie, kwam het er toch nog van. De buitenkant van ons huis werd van nieuwe verf voorzien. Het was hard nodig. Hoewel ik toch regelmatig de verf­kwast en/of hamer en zaag ter hand neem, was het er toch nog niet van gekomen. We kennen dat wel, soms is het allemaal net even te veel. Druk in het gezin, werk en gemeente en eigenlijk toe aan rust, om bij te tanken.

Als je eenmaal aan het werk bent en je alles weer ziet opknappen en het huis weer kleur krijgt, dan geeft dat echter weer een tevreden ge­voel! We hadden dit keer bewust voor opvallende kleuren gekozen, anders dan de andere kleuren bij ons in de buurt. Niet persé om op te vallen, maar omdat de oude verf sterk was verkleurd en alles er saai uitzag. We wilden wel eens iets ge­heel anders. Nou, dat is het zeker geworden. Het viel meteen op bij de buren.

Gods veelkleurige wijsheid

’s Zondags na het verven moest ik in de dienst spreken. U begrijpt misschien al waar die preek over ging. Ik werd bepaald bij de veel­kleurige wijsheid Gods. God, die door zijn Zoon, Jezus Christus, weer kleur brengt in mensen­levens.

Eigenlijk heeft elk mens van nature een bepaalde kleur. Niet alleen een huidskleur, die bijvoorbeeld bruin, geel, rood en blank kan zijn. Maar ook een innerlijke kleur/uitstraling. Bij sommige mensen straalt dat er zo vanaf. Ze zijn zo heerlijk onbe­vangen, opgeruimd en hartelijk in de omgang.

Wat kan een mensenleven echter toch soms verkleuren of dof wor­den en er saai gaan uitzien. Sinds de zondeval worden mensen, zo­wel lichamelijk als geestelijk, in hun wezen aangetast door de invloed van het rijk der duisternis. Soms is het zo erg geworden, dat er niets moois meer aan een mens zit.

Hoe krijgt het leven weer kleur?

Toch kan de situatie veranderen en er weer kleur in iemands leven komen, ook al lijkt dat in sommige levens bijna onmogelijk. Als Gods heerlijkheid, Zijn wezen, Zijn karak­ter als een lichtstraal op een men­senleven valt, dan is het net als bij een zonnestraal, die op een stukje glas valt: het begint te schitteren en allerlei kleuren komen te voor­schijn. Het doet me ook denken aan een schilder, die kleuren mengt om de juiste kleur te verkrijgen of een verfwinkel waar kleuren worden gemengd, om niet-standaard kleu­ren te kunnen leveren. Als Gods Geest één wordt met de mens en er dus nieuw leven ont­staat, krijgt het leven weer kleur, door de sterk overheersende kleur/werking van Gods Geest. Daarom roept God ons ook op, om als gemeente van Jezus Chris­tus niet bij de pakken neer te gaan zitten, maar juist het tegenover­gestelde te gaan doen: Kleur be­kennen!

Eerst moeten we in ons eigen leven Gods heerlijkheid zijn werk laten doen, om vervolgens in onze omgeving, ja zelfs in Gods schepping en in de hemelse gewesten, aan de overheden en machten Gods veelkleurige wijsheid bekend te maken.

Zijn wij uit- en toegerust?

Een waarschuwing is evenwel ook op z’n plaats: Zorg ervoor goed uit- en toegerust te zijn, voordat je de verfkwast ter hand neemt! Het klimmen en staan op een ladder is ook niet zonder gevaren. Wees wel bewust bij elke stap, anders zou je duizelig kunnen worden en naar beneden vallen! We willen toch niet halverwege stoppen met ons werk, vooral niet als alles gaat blinken en schitteren!

 

De liefde door Astrid Poldervaart (gedicht)

Er wordt gepraat over de liefde

als iets wat komt en ook weer gaat,

leder heeft zo z’n definitie

die wordt gebruikt zoals ’t hem behaagd.

 

Samen één kerk, en alles delen

de één denkt wat ruimer, de ander beperkt.

En als er dan nog wat aan hapert

wordt dat met de mantel der liefde bedekt.

 

De flower-power met z’n religie

is een onderschatte macht.

Het is al liefde wat de klok slaat

met z’n ‘zelfontplooiïngskracht’.

 

Zo is er ook de vrije liefde

wars van de monogamie.

Veel levens worden weggeven

maar wat blijft is de illusie.

 

Wat liefde is, wie kan het zeggen

zijn het soms de vlinders in je buik?

Of is het de zon die schijnt in ’t water?

Wie legt het beste de liefde uit?

 

Uit liefde werd een zoon geboren

als enig kind voor ons afgestaan.

Hij droeg de schuld, Hij droeg de zonden.

Uit liefde heeft Hij dat gedaan.

 

Voor velen lijkt de liefde onbereikbaar

een uitgestorven fenomeen.

Maar Jezus liet de liefde zichtbaar worden

dwars door de barrières heen.

 

En wie wil mag tot Hem komen

Hij geeft de liefde die je mist,

Een al’ omvattende volmaakte liefde

dat kan omdat Jezus liefde is.

 

Hij leert nu óns om lief te hebben

met liefde die van boven is.

Zo krijgt de liefde weer z’n waarde

want zonder liefde is alles niks

 

Bevrijding door Gert Jan Doornink

Het oudtestamentische volk van God leefde jarenlang onder de knoet van de vijand. Onderdrukking en mishandeling waren in het land Egypte aan de orde van de dag. Het was een zware tijd. Maar… God had gesproken: het zou niet zo blijven! Vrijheid was in aantocht.

En de grote dag van bevrijding brak aan. Het volk werd op machtige wijze verlost uit het land Egypte. De tocht naar het beloofde land kon beginnen. Het was een tocht door de woestijn. Niet gemakkelijk, maar God had Zijn beloften gegeven: Hij zou op machtige wijze zorgen voor Zijn volk. Iedere ochtend lag het manna als voedsel gereed. De wolkkolom zorgde overdag voor beschutting tegen de felle zon en ‘s nachts was deze wolkkolom ver­anderd in een vuurkolom, zodat het licht en warmte was. God zorgde in elk opzicht voor zijn volk. Het ontbrak hen aan niets!

Toch kwam tijdens de veertigjarige tocht door de woestijn het gehele volk om. Een geheel nieuwe generatie onder Jozua ging pas het beloofde land binnen. Waarom? Omdat het volk niet de weg van geloof en gehoorzaam­heid ging, maar God de rug toekeerde!

Een waarschuwend voorbeeld voor alle gelovigen die leven in deze tijd. Ook wij zijn op machtige wijze verlost van de onderdrukking door ‘s vijands heerschappij. God heeft daarbij zijn woord bevestigd door tekenen en wonderen. Maar blijven we op Zijn weg? Gaan ook wij de weg van geloof en gehoorzaamheid? Hebben we onze plaats met Christus ingeno­men in de hemelse gewesten om alleen van daaruit te strijden en te over­winnen?

Paulus zegt dat de laatste tijd ‘zwaar’ zal zijn. We zullen blijvend op onze hoede behoren te zijn voor de verleidingen uit het rijk der duisternis. Neem daarom geen genoegen met surrogaat-wonderen en tekenen, die net echt lijken maar het niet zijn, of met een surrogaat-evangelie. Alleen door vol te zijn van Gods Geest en door de aanvaarding en beleving van het evangelie van het Koninkrijk, zullen we in staat zijn stand te houden en het einddoel des geloofs, de volkomenheid in Christus, bereiken.

 

1995.12 nr. 376

Levend geloof 1995.12 nr. 376

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het kerstfeest, de herdenking van Christus’ geboorte, staat voor de deur en vanzelfsprekend komt dit in dit nummer op verschillende wijze aan de orde. Zoals ieder nummer werd ook deze laatste uitga­ve van dit jaar weer met zorg en toewijding samengesteld en afge­stemd op de verscheidenheid van ons lezersbestand: de onbekeerden, de jong-bekeerden en de geestelijk volwassenen. Daarbij hou­den we uiteraard voor ogen dat het ‘geestelijk volwassen zijn’ nog niet betekent dat we het einddoel des geloofs, de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus, al bereikt hebben. Daar richten we ons op, dat houdt ons bezig, daarvoor vragen we de Heer wijsheid en inzicht en laten ons eventueel corrigeren. We zijn nog onderweg en de tegenstand vanuit het rijk der duisternis is vaak niet gering. Maar we laten ons niet van het grote doel afbrengen omdat we zeker weten dat er maar één ding is waarop de zuchtende schep­ping werkelijk wacht: de openbaring van de zonen Gods.

Deze doelstelling zal echter alleen bereikt worden als de kinderen Gods de ogen opengaan voor het feit dat er maar één werkelijk evangelie is: het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Ieder ander ‘evangelie’ is surrogaat en heeft een averechtse uitwerking, omdat het niet zuiver is afgestemd op het grote doel wat God voor ogen heeft namelijk het herstel en de voltooiing van Zijn schep­ping. Kinderen Gods die wél de ogen geopend hebben voor het werkelijke evangelie -en we zijn blij dat vele lezers en lezeressen van Levend Geloof hiertoe behoren- hebben daarom niet alleen naar buiten toe (de onbekeerde wereld) een belangrijke taak, maar ook naar binnen toe (de gemeente van Christus). Vele kinderen Gods zijn in een beginstadium blijven steken. Hun geloofsleven is daardoor afgeremd. Daardoor staan ze vaak wel open voor allerlei dubieuze ervaringen waardoor ze echter niet geestelijk groeien naar het volwassen stadium in Christus. Wij maken deze opmer­kingen niet vanuit de hoogte of met welke negatieve bedoeling ook, maar uit de bewogenheid en liefde van Christus die diep in ons hart verankerd is. Iedere maand van het afgelopen jaar heeft dit zijn weerslag gevonden in de verschillende artikelen in ons blad en ook in 1996 hopen we hiermee door te gaan. We willen gehoor­zaam blijven aan onze opdracht: de verkondiging van het evangelie zoals Jezus en de apostelen dat brachten. En uiteraard wensen wij u een rijk gezegend kerstfeest en voorspoedig 1996 toe.

 

Het grote geschenk voor iedereen door Gert Jan Doornink

 

“Want de genade Gods is ver­schenen, heilbrengend voor alle mensen” (Titus 02:11).

Een geschenk, een cadeautje ont­vangen is voor iedereen een prettige aangelegenheid. Wie wil niet graag verrast worden met een leuke atten­tie? Vooral als het onverwachts komt kun je er erg blij mee zijn. Iemand die iets geeft wil daarmee te kennen geven dat hij waardering voor de ander heeft, behalve natuur­lijk -wat soms ook gebeurt- als er een bijbedoeling achter zit. Maar meestal wordt een cadeau gegeven met oprechte bedoelingen en de ontvanger ervaart dit ook zo. Ook hoeft een cadeau vaak niet groot of kostbaar te zijn. Soms kan een kleine attentie al enorm blij makend werken. Ik bemerkte dit onlangs nog toen ik iemand opbelde, om zomaar even een praatje te maken, en deze persoon dat ervaarde als een geschenk uit de hemel…

Gods grote geschenk

Over een geschenk uit de hemel gesproken: Wat vindt u van Gods grote geschenk: Zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus? In (Joh. 03:16) kunnen wij lezen dat God de wereld zo lief had, dat Hij Zijn Zoon zond, opdat iedereen die in Hem zou gaan geloven, niet verloren zou gaan, maar eeuwig leven zou ontvangen.

Of vindt u het wat overdreven hier van een geschenk te spreken? Ik geloof het niet, integendeel; wij mogen hier wel spreken van een gróót geschenk, waarin de volmaakte liefde van God voor de mens op een overweldigende wijze tot uit- drukking wordt gebracht.

Er zijn in onze dagen velen, ook christenen, die menen dat die liefde van God voor de mens helemaal niet blijkt. En meteen wordt dan de el­lende en de problemen van deze wereld genoemd. Als dat liefde is… moord, oorlog, milieuvervuiling, ziekte, hongersnood, etc. God laat dat toch allemaal maar toe, wordt er dan gezegd, alsof God de schuldige is van al het negatieve.

Als deze mensen even de moeite zouden nemen om in de Bijbel te gaan ontdekken hoe Jezus, als de volmaakte beelddrager van God, openbaar maakte wie God werkelijk was, zou er een nieuwe wereld voor hen opengaan. In de Hebreeënbrief kunnen we immers lezen dat Jezus de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van Gods wezen (Heb. 01:03).

Deze mens Jezus toonde door de woorden die Hij sprak en de werken die Hij deed, dat God een goede God is. De apostel Johannes formu­leerde het zo: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duister­nis” (1 Joh. 01:05b).

Waar komt ‘het kwaad’ vandaan?

Hier wordt het woord ‘duisternis’ ook genoemd en dit geeft al aan dat er nog iets is wat een rol speelt, na­melijk het rijk der duisternis onder leiding van de gevallen engel: satan. Bij hem komt al het verkeerde, de ellende, het kwaad weg. Wie dit gaat zien en erkennen maakt al een be­langrijke scheiding in zijn denken, die een positieve uitwerking in zijn leven kan hebben.

Jezus zelf was wat dat betreft ook erg duidelijk. In (Joh. 10:10) formuleerde Hij het zo: “De dief (satan) komt niet dan om te stelen, te slachten en te verdelgen; maar Ik ben gekomen, opdat zij leven heb­ben en overvloed”. Hier krijgen we de sleutel aangereikt van Gods be­doeling voor ieder mens: leven en overvloed hebben, het échte leven leren kennen, leven vanuit de ware levensbron!

Dan is het leven iedere dag opnieuw een groot geschenk, wat we uit mo­gen pakken, we mogen er bij wijze van spreken in en uit leven en ook anderen deelgenoot ervan maken. Want dat is het heerlijke: dan ver­menigvuldigt het zich automatisch, het is immers het geschenk van God, die zo onvoorstelbaar rijk is, dat wij er ons geen voorstelling van kunnen maken.

Het leven met Hem wordt steeds rijker en heerlijker, als we tenminste in Zijn gemeenschap gaan en blijven leven. Dat is een opdracht, waarbij Jezus ons grote voorbeeld is. Hij leefde immers in voortdurende gemeenschap met Zijn Vader. En alleen daardoor kon Hij het werk wat God Hem had opgedragen volbrengen: de satan ontmaskeren en overwinnen.

Onze opdracht en volmacht

Iedereen die met Hem in het geloof verbonden is, heeft nu dezelfde

opdracht en (door de inwonende Geest) dezelfde volmacht als Jezus had, dat wil zeggen we mogen in Zijn Naam satan ontmaskeren en overwinnen. Dat gaat door totdat aan het ‘einde der tijden’ zijn totale eind- afgang plaatsvindt, zoals dat onder andere in het laatste Bijbelboek be­schreven wordt. We leven nu dus nog in een ‘overgangstijd’, waarbij satan nog zeer actief zijn vernieti­gend werk in en door de mens voortzet.

Maar de nieuwe mens in Christus hoort niet meer bij hem, hij is overgeplaatst vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van het licht. En vanuit dat Koninkrijk is de nieuwe mens ook ingeschakeld in het grote plan van God tot herstel van Zijn schepping.

Natuurlijk ondervinden wij daarbij felle tegenstand vanuit het rijk der duisternis Vandaar dat de tekening op de voor pagina ook een geschenk laat zien dat aan een kruis vastzit.

Christus volgen, als zoon van God openbaar worden, betekent in deze tijd nog ‘kruis dragen’. Jezus zelf sprak er al over toen Hij op aarde was met de woorden: “Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme da­gelijks zijn kruis op en volge Mij” (Luc. 09:23).

Maar temidden van alle verdrukking en vervolging, waar we nu nog mee te maken hebben, weten wij als waarachtige kinderen Gods, evenals Paulus, dat “het lijden van de tegen­woordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopen­baard zal worden” (Rom. 08:19). Gods heerlijkheid die nu al in ons is en, naarmate we geestelijk groeien, komt deze steeds meer tot openba­ring. Dat uit zich ook in het meer en meer overwinnaar zijn over alles wat vanuit het rijk der duisternis op ons afkomt.

En wat ons ook intens blij maakt is de zekerheid dat de heerlijkheid Gods uiteindelijk overgaat in volle heerlijkheid. Want wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft ge­hoord en in geen mensenhart is opgekomen, heeft God klaarge­maakt voor allen die Hem liefhebben (1 Kor. 02:09).

Wat een groot geschenk is dat en wat een vreugde brengt dat met zich mee. Dat houden we niet voor ons­zelf maar willen het graag delen met andere mensen die op onze weg ge­plaatst worden. Daarvan zijn we ons ten volle bewust als we ook dit jaar weer kerstfeest vieren en de Heer danken dat de genade Gods is ver­schenen, heilbrengend voor alle mensen!

 

 

Op weg naar de troon Door Rinie van der Houwen

 

(Lees vooraf 1 Sam. 16:01-15).

David. Ziet u hem in gedachten de schapen van zijn vader hoeden? Jong en niet bang was hij. Op een dag werd hij naar huis geroepen door zijn vader Isaï. Samuël, de profeet, was door God gestuurd naar het huis van zijn vader, om één van zijn zonen tot koning te zalven. Maar geen van zijn zonen werd door God aangewezen, en na de vraag van de profeet, werd pas aan David gedacht. Hem had God op het oog. “Sta op, hij is het”, zei God tegen Samuël, “zalf hem”.

Davids weg naar de troon

Zo werd David tot koning gezalfd. Bijna vergeten, maar niet door God, werd hij bestemd voor de troon. Van die dag af kwam de Geest des Heren over David en bleef op hem.

Het zou een lange weg worden naar de troon, maar alles wat God in hem gezien had, kwam tot ont­wikkeling.

Zie hem daar staan voor Goliath, niet in het harnas van Saul, maar in Gods kracht trad hij die reus en geweldenaar tegemoet, en over­won hem met een slinger en een steen.

Lees van zijn opstelling, zijn vlucht en zijn waardige houding tegen­over koning Saul. Hoe hij zijn vij­anden versloeg.

Hij werd aanvoerder van 400 mannen die, in moeilijkheden en problemen gekomen, zich bij hem aansloten. Ook door hen kwam hij in levensgevaar. Maar David ver­sterkte zich in de Here zijn God. Daarom werd hij een man naar Gods hart en kon God hem hel­pen.

Over zijn koningschap heeft God met hem gesproken door de pro­feet: “Ik heb u van achter de scha­pen vandaan gehaald om vorst te zijn over mijn volk en Ik ben altijd met u geweest. Ook zal ik uw naam grootmaken gelijk die van de groten der aarde. Ik zal u rust geven van

al uw vijanden”, sprak God.

Door zonden kwam hij echter in de problemen, maar door berouw en belijdenis daarvan vond hij genade bij God.

In zijn Psalmen stort hij zijn ziel uit, ziet hij profetisch ook het ware koningschap van Jezus Christus, dat blijvend is, en zijn weg naar de troon. En hij ziet de mens als kroon van Gods schepping. “Gij hebt hem bijna goddelijk gemaakt”, zegt hij.

De nieuwe mens op weg naar de troon

Wij zien Jezus, Davids zoon, lang verwacht om Zijn volk te bevrijden van zijn vijanden, goed- en wel­doende. God had Hem met de heilige Geest en met kracht gezalfd. Bewust van Zijn roeping, ging Hij Zijn weg met blijdschap. Op Golgotha ‘s kruis overwon Hij satan en zijn legermacht, vorsten, oversten, soldaten die uitgezonden werden om mensen te knechten. Niemand ontkwam.

Hij was de eerste van een nieuwe schepping. Het beeld Gods kon in de mens weer tot ontwikkeling komen.

Ook op onze weg naar de troon kan van alles gebeuren. Maar ver­licht door Gods Geest worden we wegwijs In de hemelse gewesten, en leren ^e onze gedachten op koers te houden.

En als de satan onder onze voe­ten is, dan is de mens weer de kroon van Gods schepping in glorie.

 

 

Gods heilsplan (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Vader, U die de mensen schiep
naar uw gelijkenis.

Die de aarde ééns tot aanzijn riep,
Die nodigt aan Uw dis.

 

U, die Uw énig Kind als mens
aan d’aard gegeven heeft,
Hij, Die voldeed aan ‘s Vaders wens
en eeuwig leven geeft.

 

Wij willen U aanbidden Heer,
U, zeeg’nen, onze Vader!

Met d’eng’len geven U de eer
en zingen: ‘Vrede op aarde’.

 

Jezus! U, Die geboren werd
als Kind in Bethlehem,
naar U verlang ik als een hert
naar water, want Uw stem

 

verlost mijn ziel, verlicht mijn geest:
Door Uw verzoenend sterven
mag ’k door Kerst-, Paas- en Pinksterfeest

Uw eeuwig heil beërven!

 

Kracht van boven Cees Maliepaard

De hemelen –17-

“Voorts, wees krachtig in de Heer en in de sterkte zijner macht. Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de ver­leidingen des duivels; want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereld- beheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewes­ten. Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden” (Ef. 06:10-13).

Gebruik je wapenrusting

De mens is niet op voorhand een willoos slachtoffer van de boze machten, want hem is een natuur­lijke wapenrusting beschikbaar gesteld. Wanneer de boze een natuurlijk mens tracht te verleiden of onder druk te zetten, behoeft die mens niet noodzakelijkerwijs het onderspit te delven. Of hebt u nooit gehoord van natuurlijke mensen, die in verleidingen op wat voor gebied dan ook, trouw bleven aan hun principes en aan de mensen waar­voor zij zich verantwoordelijk wisten? Voor kinderen Gods komt daar nog een wereld aan mogelijk­heden bij – of wellicht juister om­schreven: een hemel aan mogelijk­heden. Daarom worden wij opge­roepen de wapenrusting Gods aan te doen, want daarmee zullen we stand kunnen houden tegen alle aanvallen van de vorst der duisternis.

Wat die wapenrusting inhoudt, daar zullen we het de volgende keren over hebben. Wel is nu reeds vast te stellen, dat de geestelijke wapenrus­ting niet bestaat in mysterieuze zaken die alleen in het gevoelsvlak liggen. Allesbehalve zelfs, het zijn stuk voor stuk aangelegenheden die je hele wezen raken: waarheid, ge­rechtigheid, vrede, geloof, heling, het woord van God, bidden en smeken in de Geest en volharding in al deze dingen. De diverse onder­delen zullen we in de komende maanden aantippen, zodat onze wapenrusting op een zinvolle ma­nier door ons gebruikt kan worden.

Strijdbaar tegen wie?

De ons door God gegeven bewa­pening is niet bedoeld om ingezet te worden tegen mensen. Niet tegen mensen die het met ons oneens zijn en zelfs niet tegen mensen die ons (bij voortduring) onheus behande­len. Onze strijd is immers niet tegen bloed en vlees, niet tegen ons wel­licht vijandig gezinde mensen, maar (schrijft Paulus) tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Deze aanduiding voor de duivelse geesten in het duistere deel van de hemel, is een samenvattende be­naming. Nader gepreciseerd zijn dat de overheden, de machten en krachten en de duivelse beheerders van deze occult geworden wereld. Samen zijn dat de boze geesten die in de hemelse gewesten huizen en daar en op de aarde verwoestend huishouden.

Onze strijd is tegen alle negatieve machten waar we mee te maken krijgen.. We behoeven er niet één zelf op te gaan zoeken, want ze lopen ons als vanzelf wel voor de voeten. Ze trachten altijd een wig te drijven tussen de Heer en zijn herstellingswerkzaamheden in ons. Of het nu een geestelijke of een natuur­lijke zaak betreft, ze proberen je altijd tussen de oren te bewerken met negatieve impulsen over jezelf of over een ander.

Het is dikwijls vrij eenvoudig in deze troebele zaken de geesten te onderscheiden. Het bloed van Jezus reinigt immers van alle ongerechtig­heden? Hij heeft ze op het kruis gedragen en ze aldus voor eens en voor altijd van ons weggenomen. Het enige wat daarvoor nodig is, is je zonden te belijden bij God en bij de erbij betrokken mensen… en ze daarna niet opnieuw op te pakken. Daarom is onze strijd niet tegen onszelf of tegen een ander mens.

Strijden over wat?

Satan komt steeds opnieuw met negatieve gedachten over vermeen­de of reeds lang geleden afgedane schuldvragen. Hij valt de mens Gods lastig met aanklachten die allang achterhaald zijn, met schul­den die bij God vergeven en ver­geten zijn.

Evenzo probeert hij gedachten van ongeloof inzake het herstel van het lichaam naar binnen te blazen, of twijfel over de haalbaarheid van innerlijke vernieuwing.

Zowel de psychiatrie als de genees­kunde van het lichaam kunnen in het herstelproces van de mens een rol spelen, en dat kan wel degelijk een rol van doorslaggevende bete­kenis zijn. We zullen daar onge­twijfeld van gebruik mogen maken. Maar boven dit alles uit gaat Góds herstellingskracht: Hij werkt door Geesteskracht in ons en met ons alle details van zijn plannen uit.

Onze strijd is geestelijk. We strijden dus niet voor natuurlijke zaken., maar voor alles wat onze geestelijke statuur ten goede komt. We strijden de goede strijd van het geloof (1 Tim. 06:12).

Onze strijd is derhalve een geloofs­strijd, waarin we het eeuwige leven zullen grijpen.

Dat ‘grijpen’ is de opgave die God ons geeft om ons toe te laten eige­nen wat Hij voor ons in petto heeft: al het goede van zijn hemel, alles wat verband houdt met de verwe­zenlijking van zijn plan in ons leven “Strijdt om in te gaan door de enge poort”, zegt Jezus tegen ons. Dat is het doel van onze strijd: het ingaan van de enge poort van het hemels Koninkrijk.

Niet van dat benauwde!

De toegangspoort naar het Rijk van de Vader heeft wel een nauwe opening, maar kent beslist geen benauwende bijwerkingen. Het is geen benauwde bedoening, geen poortje dat, gezien z’n afmetingen, aangeeft datje niet veel mee naar binnen nemen mag, maar een smal en laag poortje dat de mens die het Koninkrijk van God betreedt, duidelijk maakt dat deze niet veel mee naar binnen behoeft te nemen. Je hebt er geen werelds aanzien voor nodig, geen vleselijke geleerdheid of aardse heerlijkheid. Eén ding is slechts nodig: het zijn in de gestalte van de Vader, in eendracht met Christus Jezus. En dat betekent datje voluit jezelf mag wezen. Je wordt in gemeenschap met de Heer een tot op het bot vernieuwd, stra­lend wezen… juist ja: een mens.

Opdat we stralende wezens zouden wezen, heeft de Heer ons voor altijd zijn stralende zekerheden gegeven. En opdat we die vast zouden kun­nen houden, hebben we van Hem onze geestelijke wapenrusting ge­kregen. Daarmee is met succes weerstand te bieden aan de machten der duisternis in de boze dag.

Op elk willekeurig moment dat de boze iemands dag ‘boos’ wil ma­ken, zal onze wapenrusting effectief genoeg zijn om de waarheid, de vrede, de gerechtigheid, het geloof, de heling en de blijdschap van de Heer vast te houden. Want de mens is niet zomaar een probeerseltje van de Vader, maar deze is de consequentie van zijn liefdevolle plan, de uiteindelijke invulling van het woord Gods aan de oorsprong van de schepping, het “Laat ons mensen maken naar ons beeld en gelijke­nis”.

Wij zullen krachtig in de Heer zijn en in de sterkte zijner macht, wan­neer we de ons van Godswege geschonken bewapening, vrijmoe­dig hanteren.

Op deze manier zal God, die van zijn mensen houdt, ook echt in ons zijn welbehagen kunnen hebben. En dat is iets wat heus niet voorbehou­den is aan twee dagen tegen het eind van december… God wil ons al de dagen van ons leven als zijn partner herkennen. Doordat de boze ons dat van het begin af al betwist, is er in de hemel een spanningsveld ont­staan, waarin de wapenrusting Gods volstrekt onontbeerlijk, maar geluk­kig ook ruimschoots toereikend is om het door God gestelde doel met glans te bereiken.

 

 

Een God die leeft en werkt Wim te Dorsthorst

 

Als ik overal de voorbereidingen zie voor het komende kerstfeest, dan vraag ik me af hoeveel er nog zijn die beseffen welk geweldig werk Gods hieraan ten grondslag ligt.

De apostel Johannes schrijft later: “Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden le­ven door Hem” (1 Joh. 04:09). De komst van Jezus Christus is de openbaring van Gods liefde voor de stuk gelopen, in de dood ver­kerende, mensheid en schepping.

De Godsverduistering

Langzaam groeit er een generatie op die van deze zaken hoegenaamd geen besef meer heeft. In het natuur­lijke misschien wel rijkdom en voorspoed, maar geestelijk levend in grote armoede. De Godsverduis­tering – het besef van Gods orde­ning in het leven en in de schep­ping – neemt hand over hand toe, waarbij het zondebesef in gelijke tred afneemt.

Dat God de Schepper is en de men­sen Zijn schepselen, die te midden van Gods prachtige schepping mo­gen leven, wordt mede door de evolutieleer, steeds verder terug­gedrongen. Een groot deel van de mensheid wandelt op eigen wegen en handelt met de schepping van God, naar eigen goeddunken. Niets in deze schepping, ook de mens niet, kan echter leven zonder God die het leven geeft en alles in stand houdt (Heb. 01:03). De mens kan dit wel weigeren te erkennen en denken dat hijzelf wel uit kan maken hoe hij leeft, het is niet waar en het loopt uit op een verschrik­kelijke catastrofe.

Niet alleen het eigen leven, maar ook de aarde en al het geschapene, is aan Goddelijke scheppingswetten onderworpen. Wat we nu zien is dat de aarde leeggeroofd en aan­getast wordt, waardoor alles ontregeld en ontwijd wordt (zie Jes. 24:03-06).

De Heer Jezus spreekt van een rade­loze angst onder de volken en van angst en vrees voor de dingen, die over de wereld komen (Luc. 21:25). Dit proces is begonnen bij de zonde­val van Adam en Eva die, door ver­leiding en inspiratie van de satan, al een eigen weg wilden gaan. Daar begon al de breuk met God door de zonde, waardoor de satan de overste van deze wereld is gewor­den. Alle mensen buiten Christus, wandelen nu overeenkomstig de loop van deze wereld, overeenkom­stig de overste van de macht der lucht (Ef. 02:02).

Ze zijn dus allen slaaf van de dui­vel en van de zonde.

En nu, in de eindtijd, komt ook dit – in het paradijs begonnen proces – tot een volheid.

Gods wegen en werken

Is er dan geen hoop meer? Ja, er is hoop, want de God en Schepper van hemel en aarde, is een God van liefde en trouw. Zijn goede schepping wordt niet prijs gegeven aan de vernietiging, maar zal tot het doel komen waartoe Hij het gescha­pen heeft.

(Ps. 145:008-009) zegt: “Genadig en barmhartig is de Here, lankmoe­dig en groot van goedertierenheid.

De Here is voor allen goed, en

Zijn barmhartigheid is over al Zijn werken “.

Vers 17 zegt ook nog: “De Here is rechtvaardig in al Zijn wegen, goe­dertieren in al Zijn werken”.

Wat een prachtig beeld wordt hier geschetst van een goede God “die goed is voor allen”.

Soms moetje zulke woorden heel diep in je door laten dringen, want ze zijn genezend voor het verkeerde beeld van een straffende en wreken­de God.

“Er is een God die leeft en werkt”! En al die werken zijn ingebed in Zijn genade, lankmoedigheid, barm­hartigheid en goedertierenheid. De wegen die Hij hierbij bewandelt zijn “rechtvaardig”. (Ps. 025:010a) zegt: “ze zijn goedertieren­heid en trouw”.

Dat is het kenmerk van Gods han­delen. Dat geldt ook nu in de ge­meente van Jezus Christus. Waar deze kenmerken ontbreken of nau­welijks gevonden worden, kan men niet spreken van een wandel in Gods wegen en werken. God en Jezus Christus kunnen daar dan niet in zijn.

Over de werkende God zegt de pro­feet Jesaja door de Heilige Geest: “Om Sions wil zal Ik niet zwijgen en om Jeruzalems wil zal Ik niet rusten, totdat zijn heil opgaat als een lichtglans en zijn verlossing als een brandende fakkel. Volken zullen uw heil zien, alle koningen uw heerlijkheid en men zal u noe­men met een nieuwe naam, die de mond des Heren zal bepalen; gij zult een sierlijke kroon in de hand des Heren zijn, een koninklijke tulband in de hand van uw God” (Jes. 62:01-03).

Onze goede God “zal niet zwijgen” en Hij “zal niet rusten” voordat het heil voor de volken openbaar wordt. Dit zijn woorden die spre­ken van de vastberadenheid van God en de intense liefde en betrokkenheid die Hij heeft met de lijdende en zuchtende schepping.

God is niet een God van verande­ringen en aanpassingen, of een God van wanorde waarbij het uit de hand zou kunnen lopen. Hij werkt met grote liefde en vastbera­denheid, naar Zijn eeuwige raad welke is naar het welbehagen van Zijn wil (Ef. 01:03-12).

Niemand is Hem hierbij tot raads­man geweest, en niemand heeft Hem eerst iets gegeven waarvoor Hij vergoeding ontvangen moet (Rom. 11:34-35).

Het is uit liefde en genade dat Hij niet zal zwijgen en niet zal rusten voordat het is geschied naar Zijn wil.

Het is best mogelijk dat u, die dit leest, helemaal geen kerstfeest viert, maar hoe kostbaar en ver­rijkend is het om toch eens stil te staan bij dit werken van God. Om de wonderen te zien die Hij ge­wrocht heeft, om Zijn eeuwig voornemen ten uitvoer te brengen.

In de volheid des tijds

Hoe God in de volheid des tijds Zijn Christus, de Zoon Zijner lief­de, in de wereld heeft gebracht, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet om hen, die onder de wet waren vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen, zegt Paulus later (Gal. 04:04-05).

Het was in een volheid des tijds, niet bepaalt door mensen maar door God. De tijd waarin de gena­de Gods, die Hij naar Zijn eigen voornemen en genade ons in Christus Jezus gegeven heeft vóór eeuwige tijden, verschenen is, heil­brengend voor alle mensen (2 Tim. 01:09; Titus 02:11).

Op een wonderlijke wijze heeft God dit grote gebeuren voorbereid in de voorgaande eeuwen. Abraham, waar God mee omging als een vriend, werd de drager van de belof­te; Met u zullen alle geslachten ” des aardbodems gezegend wor­den” (Gen. 12:03; Gal. 03:08).

Het volk Israël, wat uit hem voort­kwam, met Mozes, David en de vele grote en kleine profeten, werkten mee in wat zou gaan komen. Vele malen en op vele wijzen heeft God in de profeten gesproken van Zijn Zoon die komen zou.

Het centrale thema van de hele Schrift, is het behoud en het tot volheid brengen van de mensheid en de hele schepping, in liefde en genade in Zijn Zoon Jezus Christus. En als dam dat grote moment is aangebroken, is de hemel en de aar­de in grote beroering. Als God werkt en Zijn eeuwige raadsbeslui­ten gaat volvoeren, dan worden de grenzen van het menselijk mogelij­ke doorbroken.

De oude Zacharias en zijn even­eens oude vrouw Elisabeth breng­en door een wonder Gods een kind ter wereld. Hij zal als heraut en wegbereider voor de Heer Jezus uit gaan en de Heer zelf noemt Johan- nes de Doper de grootste van hen die uit vrouwen geboren zijn (Matt. 11:10-11).

De engel Gabriël kondigt de geboor­te van Jezus Christus aan uit de maagd Maria. Niet uit bloed, noch uit de wil van het vlees, noch uit de wil van een man, maar uit God zelf zal Hij voortkomen (naar Joh. 01:13). De Heilige Geest zal over Maria ko­men en de kracht van de Allerhoog­ste zal haar overschaduwen en zo zal de Zoon van God, de Heilige en Rechtvaardige, in deze wereld komen (Luc. 01:26-38).

De Vredevorst

De hemel is in een juichstemming en de engel des Heren verkondigt het aan de herders: “U is heden de Heiland geboren, namelijk Chris­tus, de Here, in de stad van David” (Luc. 02:11). En bij de engel voeg­de zich een grote hemelse leger­macht, die God loofde, zeggende: “Ere zij God in de hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens” (Luc. 02:13-14).

Deze vele malen aangekondigde “vrede op aarde” zal er komen want de profeet Jesaja zegt van dit grootse moment: “Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt Hem Won­derbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en einde­loos de vrede op de troon van Da­vid en over zijn koninkrijk, doordat Hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid” (Jes. 09:05-06).

De eindeloze vrede in het Koninkrijk van de Zoon, Jezus Christus, het Koninkrijk Gods, zal gesticht en ge­grondvest worden met recht en ge­rechtigheid.

Wat een tegenstelling met wat we nu zien op aarde, waar alles gegrond­vest lijkt op onrecht en ongerechtig­heid.

Maar Gods werk is volmaakt. En Hij, Gods Zoon, heeft het gegrond­vest met recht en gerechtigheid door zijn eigen bloed op het kruis van Golgotha.

God zag niet aan de zonde voorbij, maar Hij stierf daar in de plaats van alle mensen, die de dood schul­dig waren.

In Hem en door Hem en tot Hem zijn “alle dingen” geschapen – ook de mens – en alleen door zijn bloed kon God daarom op rechtmatige wijze, “alle dingen” weer met Zich verzoenen (Kol. 01:15-20; 2 Kor. 05:18).

De oude zondige mens, de eerste mens, is met Hem mede gekrui­sigd, gestorven en begraven maar ook met Hem opgewekt in nieuw­heid des levens (Rom. 06:01-07). Daarom is het: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbij gegaan, zie het nieuwe is gekomen” (2 Kor. 05:17). Toen Hij stierf, stierf de hele oude schepping – en vooral de hele mens­heid – met Hem (2 Kor. 05:15a).

En in Zijn opstanding stonden in principe alle mensen op uit de dood, want Zijn opstanding is onze rechtvaardiging (Rom. 04:25; Rom. 06:08). Voor de gelovige geldt dan ook: “God heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten in Christus Jezus” (Ef. 02:06).

En dan zegt Paulus van dit wonder­werk van God: “Hem, de Heer Je­zus, Die geen zonde gekend heeft, heeft God voor ons tot zonde ge­maakt, opdat wij zouden worden ge­rechtigheid Gods in Hem” (2 Kor. 05:21).

En dit alles is uit God!

Deze werken van God spreken overtuigend van Zijn heerlijkheid en goedheid. Zij zijn zó verheven, zó , wonderbaar, zó vol van liefde, gerechtigheid en volkomenheid, dat we in kunnen stemmen met de lofzang uit (Deut. 32:03-04), waar we lezen: “Ik zal de naam des HEREN uitroepen; geeft groot­heid onze God, de Rots, wiens werk volkomen is, omdat al Zijn wegen recht zijn; een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaar­dig en waarachtig is Hij”.

Het hemelse Jeruzalem

Op dit rechtvaardige werk Gods wordt in deze tijd de gemeente gebouwd, de gemeente van Jezus Christus. Dat is het volk dat de Heer in deze tijd verzameld uit alle volken, stammen, talen en natiën. Een volk dat evenals Petrus, door de Heilige Geest, kan zeggen: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de le­vende God”. Dat is de rots waar de Heer Zijn gemeente op bouwt en de- poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen (Matt. 16:16-18).

Dat is een volk dat leeft uit geloof en liefde tot hun Heer en tot God, de Schepper van hemel en aarde.

Dat is het hemelse Jeruzalem, wat gebouwd wordt op de berg Sion, het Woord van God en de Heilige Geest. Door deze gemeente, de zo­nen Gods, zal het heil komen tot de volken. Daar wacht de zuchtende schepping op (Rom. 08:19). De ge­meente is nu nog verborgen, het is het geheimenis Gods wat bij de wederkomst van Jezus, hun Heer, in volle heerlijkheid geopenbaard zal worden. De apostel Paulus schrijft hiervan: “op die grote dag zal Hij verheerlijkt worden in Zijn heiligen en met verbazing aanschouwd wor­den in allen, die tot geloof gekomen zijn” (2 Thess. 01:10).

Naar dit grote gebeuren, wanneer de bazuin zal klinken, leeft en groeit de gemeente toe. “Maar in de dagen van de stem van de zeven­de engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd” (Openb. 10:07).

God is voor allen goed

De profetische belofte, dat God niet zal zwijgen en niet zal rusten totdat het werk aan de gemeente vol­tooid zal zijn, is dan heerlijk vervuld. Dan zullen de volken het zien en he­mel en aarde zullen juichen voor de grootheid van God en Jezus Chris­tus.

Bij het avondmaal heeft de Heer het al gezongen met zijn discipelen: “Looft de Here, alle gij volken, prijst Hem, alle gij natiën; want Zijn goedertierenheid is machtig over ons, en des Heren trouw is tot in eeuwigheid. Halleluja” (Psalm 117).

Dit is het evangelie wat mijn hele hart heeft en naar ik hoop ook u die dit leest. Dan zal het een goed en gezegend kerstfeest worden.

 

Gods gedachten door Tea Keuper Dijk

 

“Hoe kostelijk zijn mij Uw gedach­ten, o God, hoe overweldigend is haar getal” (Ps. 139:017).

Kunnen wij Gods gedachten ‘raden’, weten? David spreekt hierover in bovenstaande Psalm. In vers 1 zegt hij: “Heer, Gij doorgrondt en kent mij… Gij verstaat van verre mijn gedach­ten”.

En als je verder leest, dan spreekt hieruit zijn diepe relatie met Vader God. In de laatste verzen bidt hij tot God: “Doorgrond mij, o God en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten; zie of er bij mij een heilloze weg is en leid mij op de eeuwige weg”. David verlangt ernaar, dat God alles wat in hem is wéét. Dat God zijn leven toetst en hem kent, zijn gedachten als het ware controleert. Dat zijn hemelse Vader hem leidt van heilloze wegen op de eeuwige weg!

Wisselwerking

Door deze houding van David ontstaat er een wisselwerking: David leert Gods gedachten kennen en hoe zijn die? Zij zijn alleen maar positief! God leidt David en ook een ieder, die Hem zijn hele leven toevertrouwt, op paden van heil en goedheid, om Zijn kind een hoopvolle toekomst te geven. In (Jer. 29:11) staat het zo geformuleerd: “Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des He­ren, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven”.

Deze toekomst zag ook Jezus, toen Hij Zijn lijdensweg op aarde ging. Achtervolgd, verzocht, uitgepro­beerd, gesmaad, bespot en tenslot­te gemarteld en gedood, zag Hij de hoopvolle toekomst vóór Hem. Jezus hield zich niet vast aan Zijn bestaan op aarde. Roem van mensen en macht als een aardse koning waren Hem vreemd. Jezus volbracht Zijn taak en gaf Zijn volgelingen opdracht dat ook te doen.

Onze taak

Wat was Zijn- en wat is onze taak in de tijd, dat we hier op aarde zijn?

Allereerst, ons te verblijden, dat wij Koningskinderen zijn.

Ten tweede dat ik Vaders gedach­ten over mij ken en mij helemaal aan Hem kan toevertrouwen. (De eerste persoonsvorm maakt je bewuster).

Ten derde dat mijn gedachten in, overeenstemming komen met die van God.

In de vierde plaats dat ik mijn angst en zorg aan Hem geef, zodat er plaats is voor Zijn genade en kracht. Dat ik Hem daarin ver­trouw.

En tenslotte dat ik dit levenspa­troon uitstraal in mijn omgeving en mensen als het ware verlok in Gods aanwezigheid te komen: dat is het doel van alles!

Jezus zegt: “Gaat dan heen, maakt alle volken tot Mijn discipelen…, doopt hen…, en leert hen onder­houden, al wat Ik u geboden heb”. En dan de heerlijke belofte: ” En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld”! (Matt. 28:19).

Ons werkterrein

Als we als christenen Christus vragen wat ons werkterrein is, zal Hij ons van dag tot dag leiden en helpend aanwijzen de wegen, die wij mogen gaan in Zijn Naam. Om Vaders kostelijke gedachten be­kend te maken aan een wereld in nood.

Daarom kwam Jezus bijna twee­duizend jaar geleden naar onze aarde!

Bij alle kerstgedachten en -gedich­ten wil ik met David zeggen: “Hoe kostelijk zijn mij Uw gedachten, o God, hoe overweldigend is haar getal”.

Het begon in de hemel en werd uitgevoerd op aarde. Jezus kwam om Gods gedachten in daden om te zetten, zodat we Vader God weer zonden zoeken en leren kennen. Want het Godsbeeld was vervaagd en verlengend door de tegenstander, satan, die vanaf het begin der schepping verlengende en verleidde. Maar God blijft de­zelfde! Hij vergeeft en verzoent zich met ieder, die tot Hem komt in Jezus’ Naam. Zijn verzoeningsplan in Jezus Christus, Zijn heils (= her­stelplan door de heilige Geest, is uniek en betrouwbaar!

Deze Goddelijke gedachten veran­deren het denken van een mens, die tot Hem komt en brengt hem of haar op ‘wegen van goedheid en zegen’!

O, Vader, hoe kostelijk zijn mij Uw gedachten!

 

Wat te allen tijde nodig is door Roel Schipper

 

“Laten uw klederen te allen tijde wit zijn, en olie ontbreke niet op uw hoofd” (Pred. 09:08).

Wie inzicht wenst te verkrijgen in het Woord van God, zal, evenals Daniël, zijn hart hierop moeten richten (Dan. 10:12). Deze Godsman, die een nauwgezet gebedsle­ven kende, kreeg inzicht in allerlei gezichten en dromen.

In (1 Petr. 01:10) staat, dat de profeten gezocht en gevorst hebben naar de voor ons bestemde genade, namelijk het einddoel van het ge­loof, dat is de zaligheid der zielen. Zij waren vorsers en speurders naar de genade die de Vader bestemd had voor ons, discipelen van Jezus Christus en van het Koninkrijk der hemelen. Zij konden de geestelijke inhoud echter nog niet verstaan van de profetieën die zij uitspraken, om­dat het Koninkrijk Gods nog niet gekomen was en zij daar dus niet binnen konden gaan. Van hen staat geschreven, dat ze de beloften slechts uit de verte gezien en be­groet hebben.

Jezus, in smetteloos wit

Jezus was ook zo’n zoeker. Hij sprak: “Maar zoek eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid, en dit alles (wat nodig is voor het natuurlijke bestaan) zal u boven­dien geschonken worden”. Ook voor Hem golden de geestelijke wetmatigheden: “Bidt en u zal gegeven worden, zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal worden opengedaan”. Wie Hem wil vol­gen, zal ervaren dat hij geestelijke zegeningen gaat ontvangen; geestelijke gaven komen dan tot ontwikkeling.

Alleen door de ontwikkeling van deze genadegaven is een juist inzicht in de onzienlijke dingen mogelijk. De deuren van de hemelse schatkamers worden voor hem geopend. Jezus heeft immers de sleutels van, het huis van David. Daarmee opent Hij de schatkamer in de hemelse gewesten voor de hongerige en de dorstige (Openb. 03:07). Hij sprak: “Alle dingen zijn Mij van de Vader overgegeven” en: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde”.

Die hoge positie is Hem gegeven om vele zonen tot heerlijkheid te voeren. Daarom is Hij is de doper in de heilige Geest, en met Hem kunnen wij onze kennis van de geestelijke wereld uitbreiden en ook macht en gezag uitoefenen, want door de heilige Geest delegeert Hij de uitvoering van het verlossings- en herstelplan van de Vader ook aan Zijn volk. Wij vormen met Hem één lichaam, waarvan Hij het hoofd is en wij de leden zijn.

Toen Jezus op aarde was, merkte Hij dat er kracht van Hem uitging. Wie Hem in geloof aanraakte, ervaarde de kracht van de heilige Geest (Mark. 05:30). Zo wil de Heer dat er eveneens kracht uitgaat van het mystieke lichaam van Hem, waartoe wij behoren. Dezelfde Geest die in onze Heer woont, mag ook ons vervullen en inspireren. Vandaar dat Gods woord ons steeds weer oproept onze gedachten daarop te richten waar onze Heer mee bezig is. Dit is slechts mogelijk als er een intieme relatie is tussen de Here Jezus en ons, zoals de Heer ons die toonde tussen Zijn Vader en Hem. Hij liet zich door niets en nie­mand weerhouden om het plan van de Vademen uitvoer te brengen.

Satan bezoedelt

Wie het verlangen heeft verder te komen in het Koninkrijk Gods en de geheimenissen wil leren ontdek­ken, zal merken dat hij steeds met een tegenstander te maken krijgt. Deze zal proberen het kostbare dat de Heer ons gegeven heeft, de recht­vaardiging door het geloof in het volbrachte werk op Golgotha, te ontroven.

De sleutel die hij gebruikt om toe­gang te krijgen tot ons gereinigde levenshuis, is de leugen. Zijn ne­gatieve influisteringen zijn als pijlen die op ons afgevuurd worden.

De Heer sprak dat er verleidingen zouden komen en dat hieraan niet valt te ontkomen (Matt. 18:07). Er is dus geen broeder of zuster die er niet mee te maken krijgt, want de Heer neemt deze verleidingen niet voor ons weg. We zullen op onze hoede moeten zijn en weerstand bieden. Hij zal ons door Zijn Geest krachtig bijstaan. De belofte is im­mers dat de duivel van ons zal vlieden (Jak. 04:07).

Als de vijand er niet in slaagt onze geloofszekerheid aan te tasten, zal hij een andere tactiek toepassen. Hij zal namelijk proberen het kleed der gerechtigheid, dat we van de Heer ontvangen hebben, te bezoedelen. Van de gemeente te Sardes wordt gezegd: “Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt dat gij leeft, maar ge zijt dood”. In de zichtbare wereld leek het een actieve en fijne gemeen­te te zijn.

Geen van hun werken werden echter vol bevonden door de Heer. Die werken kwamen niet overeen met het plan van Zijn Vader. De gelovi­gen te Sardes waren ingeslapen en hadden de woorden die ze ontvan­gen en gehoord hadden, losgelaten. Ze hadden de woorden van de Heer niet bewaard, want ze waren er slordig mee omgesprongen. De boze was er in geslaagd hun witte kleed op deze manier te bezoedelen.

Ook wij in het wit

Gelukkig waren sommigen wakker gebleven – dat wil zeggen dat ze aanspreekbaar en ontvankelijk ble­ven voor de woorden van de ver­hoogde Meester. Zij hadden hun klederen bewaard; hun werken waren overeenkomstig de gedachten van de Vader. Zij werden daarom waardig bevonden om met de Vader in witte klederen te wandelen (Openb. 03:01-04).

Het al of niet bekleed worden met witte klederen hangt dus af van het feit of men een wandel heeft in de onzienlijke wereld, daar zijn schat­ten en inzichten verwerft en op zijn weg om de Vader beter te leren kennen, de boze overwint (1 Joh. 02:13-14). Steeds weer bemoedigt en vermaant de opgestane Heer: “Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; zalig hij die

waakt en zijn klederen bewaart ” (Openb. 03:05; Openb. 16:15).

Zo zal de Heer zijn gemeente voor Zich plaatsen: stralend en zonder vlek of rimpel, zó dat zij heilig is onbesmet. De Bijbel zegt dat deze overwinnaars zich mogen kleden met blinkend en smetteloos fijn linnen. Zij doen de werken die Jezus deed, want zij hebben Zijn woord bewaard. De rechtvaardige daden van deze heiligen komt voort uit een vernieuwd, geestelijk denken. Ondanks grote tegenstand van de boze, hebben ze (steeds weer) hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed van het Lam. In de natuurlijke wereld hebben we er veel voor over om keurig gekleed te gaan. We bekijken ons goed in de» spiegel en vragen onze huisgenoten: Hoe zie ik eruit? Stellen we deze vraag ook wel eens als we aan ons geestelijke kleed denken? Hoe zien de engelen ons? Hoe zien we elkaar? Hebben we geleerd mens en macht te onderscheiden en te scheiden?

Vreugde(olie) van de Heer

Een andere listige manier van de vijand om onze voortgang in het Koninkrijk Gods te belemmeren, is onze blijdschap te roven. Hij doet dit door ons op allerlei wijzen te be­proeven en te bedroeven. Hij pro­beert ons wijs te maken dat de weg met de Heer niet in louter vreugde bestaat, maar veeleer in tegenslag, moeiten en verdriet. Hij wil de jubel­roep van het volk Gods veranderen in rouwklacht. Als een Israëliet rouwde, zalfde hij zich niet met olie (2 Sam. 14:02; Dan. 10:02-03). De Heer geeft ons echter steeds weer de bemoediging dat we ons te allen tijde mogen, zelfs moeten verblij­den! (Filip. 04:04).

Jesaja profeteert: “… om uit te roe­pen een jaar van het welbehagen des Heren en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten. Om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad (een wit feestkleed!) in plaats van een kwijnende geest” (Jes. 61:02-03).

De Heer wil dat we ons dagelijks zalven met vreugdeolie. Dat bete­kent dat we vol zijn van de heilige Geest, ongeacht de natuurlijke om­standigheden waarin we verkeren.

Deze Geest wil ons naar de eeuwige troon van de Vader voeren, om onder leiding van onze leidsman Jezus Christus, de zuchtende schepping te herstellen.

“Welzalig het volk dat de jubelroep kent; zij wandelen, Heer, in het licht van Uw aanschijn. In Uw naam juichen zij de ganse dag, en door Uw gerechtigheid worden zij verhoogd” (Ps. 089:016-017).

 

 

One liners door Redactie

-Zout geeft smaak, en is er niet om in wonden te wrijven.

-Wat uit zee komt kan nooit veel goeds zijn.

-Een prediker is een bakker.

-1 x 2 is méér dan 2×1.

-Een evangelist is eigenlijk gewoon een postbode.

-Hou de bron zuiver, anders gaan de planten dood.

-Wanneer de vruchten laag hangen, kunnen de mensen er gemakkelijk bij.

 

Bij artikel van br. P van der Heijden door redactie

Broeder en zuster Van der Heijden uit Waddinxveen hebben in hun vruchtbare leven, in dienst van Gods Koninkrijk, heel wat gebedsverhorin­gen meegemaakt, Ook in deze ‘ge­loofsbelevenis’, waarbij een jong echtpaar totaal was vastgelopen, gaf Gods Geest de weg aan hoe te han­delen. En als er dan in gehoorzaam­heid gehandeld wordt is de overwin­ning zeker.

Het spreekt vanzelf dat dit waar ge­beurde verhaal niet de bedoeling in zich heeft om gezinnen waarin man en vrouw beide een baan hebben, als ‘verkeerd bezig’ te brandmerken. Iedere situatie is anders en wanneer hierover duidelijke afspraken zijn gemaakt, die de gezinsharmonie niet aantasten, hoeft daar geen bezwaar tegen te zijn. Maar het is een onmis­kenbaar feit dat ook huwelijken van kinderen Gods in onze dagen soms stukgaan, doordat de ‘wereldgees­ten ‘ hun slag kunnen slaan en de ge­hoorzaamheid aan Gods Geest ver­dringen. Ook in dit opzicht geldt de oproep de duivel geen voet te geven en de weg van geloof en gehoor­zaamheid te (blijven) bewandelen. Wat dat is de enige weg tot beleving van het ware geluk ook in het huwe­lijks- en gezinsleven, -red.

 

Bidden naar Gods wil is leven naar Gods wil door Heijden P van der

 

“En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden” (1 Joh. 05:14-15).

Als je een gemeente regelmatig bezoekt, kom je er op de duur achter, dat daar blijdschap is, maar ook nood en verdriet.

Door jarenlange praktijkervaring hebben we geleerd, dat de op­lossing van alle problemen toch altijd weer te vinden is bij onze Meester en Heiland, jezus Chris­tus. Door Zijn onderwijzing en lering onderwees Hij ons altijd hoe en langs welke weg wij moeten gaan om gelukkig en blij te kunnen leven en wat de wil van God is voor alle mensen, maar in het bijzonder voor Zijn kinderen.

Zo kregen wij na verloop van tijd contact met een zuster uit een gemeente, die zich zorgen maakte over haar man en kinderen. Ze was er dagelijks mee bezig; de één had dit en de ander had weer wat anders, een zware last drukte op haar die zij alleen moest dragen.

Niet alleen had ze zorgen over haar man maar vooral ook over haar oudste zoon. Wat was na­melijk het geval? Haar zoon, een kind van God, technisch zeer bekwaam, had een goede baan in de maatschappij, een functie waar­door hij veel buitenshuis zijn werk moest verrichten.

Zijn vrouw, ook een kind van God, was verpleegkundige in een zieken­huis. Voor haar huwelijk had ze die baan reeds. Ze deed het werk graag en het was voor hen een aardige bijverdienste.

Door hun drukke werkzaamheden waren ze maar weinig thuis. We , kunnen ons voorstellen dat de saamhorigheid op de duur wel te wensen overliet.

Hun huwelijk was bevestigd in de gemeente; er was over hun leven de zegen uitgesproken. Maar toch… nee, het gezellige huwe­lijksleven was er niet.

Zoals gezegd, zijn moeder zag dat, en maakte zich veel zorgen, het zat haar niet lekker. Haar zoon begon met haar zijn nood te bespreken, wat uiteraard logisch is.

Omdat de verhouding met haar man ook niet te best was, kon zijn moeder met haar man ook niet over deze dingen praten.

In haar verdriet belde ze ons op met de vraag of wij voor haar man en kinderen wilden bidden. Daarna vroeg zij ons of het goed was, als haar zoon daartoe bereid zou zijn, naar ons toe te komen, zodat wij met hem over deze dingen konden praten.

Wij zeiden: “Natuurlijk, zuster, hoe eerder hoe liever”, waarop ze tegen haar zoon zei: “Ga eens praten, je bent van harte welkom”.

Door de nood gedreven, is hij toch op een avond bij ons aangekomen. Nadat het ijs enigszins gebroken was, kwamen we er achter dat de levensmethode van het jonge echtpaar, ondanks hun goede bedoelingen, niet in overeenstemming was met de methode die God aangeeft in Zijn woord.

Want dan werkt het leven niet. Het is zaak te weten en kennis te heb­ben, vooral voor jong gehuwden, wat de levenswijze van elke dag is, wat God wil.

In het bijzonder voor kinderen Gods dreigt dit gevaar bij velen, dat zij daardoor geen kracht meer be­zitten om een voorbeeld te zijn voor anderen en op de duur de mist ingaan en ongemerkt er intui­nen.

Zo ook dit echtpaar, dat nog totaal geen kennis had van de dingen van het Koninkrijk der hemelen. Ze wa­ren gewoon in beslag genomen door het vele werk. Zij kwam onre­gelmatig thuis, hij ook. Ze dachten, net als voor hun huwelijk, hiermee door te kunnen gaan. Hij werd mager van de zorgen hierover. Zijn maaltijden moest hij zelf maar klaar maken, zo ook de verdere huis­houdelijke dingen. Dit tot grote er­gernis van zijn moeder. Wat moest zij hieraan doen? Dat kon toch zo niet doorgaan? Maar schoondoch­ter deed al het mogelijke om ande­ren te helpen in het ziekenhuis, maar haar eigen man werd door haar verwaarloosd (1 Tim. 05:08).

Daar kwam het hoge woord eruit, dat als zijn vrouw niet bereid was om te stoppen, de kans bestond dat hun huwelijk op die manier in de toekomst wel zou stranden.

Dat zat er wel in. Want ze had nu eenmaal besloten niet uit het zie­kenhuis te gaan en contractueel was ze ook aan die instelling ver­bonden.

Alleen als er een baby zou komen dan was ze wel genoodzaakt haar baan op te zeggen, eerder niet.

Dit verontrustte onze broeder, want hij wilde een gelukkig gezin. Menigmaal had hij gehoopt dat ze in verwachting zou zijn, maar dat gebeurde niet. Op de duur werd hij behoorlijk gefrustreerd. Hij had alle hoop ook hierop laten varen. Hij zag het gewoon niet meer zitten. Hij was in een uitzichtloze situatie gekomen, ondanks dat ze het beiden financieel in de natuurlijke wereld heel goed hadden. Wat nu?

Waarom verhoorde God zijn ge­beden niet? Waarom stopte zijn vrouw niet met dat werk? Wat deed hij verkeerd? God is toch een verhoorder der gebeden? Het viel voor hem niet mee alles op een rijtje te zetten.

Tijdens dit gesprek met hem, zochten wij innerlijk contact met de Heer. Ik zeg zo in mezelf: “Heer, geef ons toch wijsheid; help alstu­blieft, ze werken toch hard, ze bezoeken toch zoveel mogelijk de bijeenkomsten, ze lezen toch Uw woord, ze bidden toch tot U?” Het was bij ons een labyrint van gedachten.

Plotseling gaf de Heer ons de oorzaak aan waarom ze geen gezellig huwelijksleven hadden. Hun levensmethode was verkeerd. Zij leefden net als de wetteloze wereld. Zij gingen van een radicale verkeerde gedachte uit. De satan had mooi kans gezien, heel sluw, man en vrouw, ondanks de beste bedoelingen, een gescheiden leven te geven, door zichzelf plichten op te leggen waar de wereld door mis­leid wordt. Elk afzonderlijk een baan binnen het huwelijk en toch een gelukkig geestelijk leven willen beleven. Zelf hun planning maken, volgens eigen gemaakte gedachten. Ik zeg tegen de jonge broeder: “De Heer maakt mij er op attent, dat jullie niet moeten wachten, dat er een baby komt, maar je vrouw moet eerst haar baan opzeggen om jou te gaan verzorgen in al haar huishoudelijke taken en dan zullen jullie een kind krijgen en dan zal alles normaal gaan functioneren”.

Hij schrok hevig en zegt: “O, nee broeder, dat doet ze nooit, daar zou ik met haar nooit over durven praten. Als ik haar dat zou gaan vertellen, heb ik helemaal geen, leven meer”.

En hij ontstelde. In plaats van min­der werd de nood bij hem nog groter. Misschien had hij er op dat moment wel spijt van dat hij geko­men was. Misschien was hij graag de kamer uitgelopen.

Ik zeg: “Broeder, wat onmogelijk is bij mensen, is mogelijk bij God. Als wij maar doen wat Hij zegt, gehoor­zaam leven naar Zijn wil. Maar dan moet ik wel kennis hebben van Zijn wil met mijn leven. Als je onwetend in deze dingen fout bent gegaan, zal na erkenning hiervan, door God alles recht gezet worden. God waakt over Zijn woord en zal het zeker doen.

Er werden nog verschillende teksten uit de Bijbel aangedragen, maar niets van dat alles maakte indruk op hem, hij was niet te overtuigen. Tenslotte stemde hij toe dat we de Heer zouden vragen om een weg voor hem te openen voor een gezellig leven met elkaar en dat zijn vrouw zou thuiskomen om hem te verzorgen.

We riepen de Heer aan met onze gebeden: “Here, gaat u in dit gezin alles recht zetten, mijn broeder weet nog niet hoe, maar U maakt ons indachtig dat als zijn vrouw haar baan opzegt, alles zal gaan functioneren zoals het hoort, dat zijn gezin zal uitbreiden tot eer en glorie van Uw naam”.

De boze geesten die in hun leven een sluier hadden gelegd, zodat zij hierin de weg Gods niet meer za­gen, werden aangezegd, hun bei­der levens te verlaten en zich niet meer met hen in te laten. De wet­teloze geesten die hun gezin wilden ontwrichtten, werden uitgeworpen in de naam van Jezus. Wij vroegen aan de Heer hen de geest van wijsheid en kennis te geven. De sleutels van de geheimenissen van het Koninkrijk Gods, opdat zij zou­den weten te leven naar Gods eer.

Het was diep in de nacht dat onze broeder huiswaarts keerde. Er was een zekerheid in zijn leven geko­men dat God alles recht ging zet­ten.

Dagen en weken gingen voorbij, maar alles bleef bij het oude. Welk een innerlijke strijd deze broeder gevoerd heeft, weet God alleen. Maar dat het niet gemakkelijk is geweest, geloof dat maar.

Op een keer hadden wij een evangelisatiesamenkomst in de open­lucht. Als leider van de groep wa­ren mijn gedachten hierop volop geconcentreerd om alles in goede banen te leiden. Zo had ik die mid­dag de broeder ook gezien. Terwijl ik na afloop bezig was de attributen in de auto te laden, staat hij plotseling naast me. Ik begroet hem met: “Hallo, broeder!” Hij zegt: “Hallo!”. Dan kijkt hij eerst nauwkeurig om zich heen, nadat hij zich ervan overtuigd had dat nie­mand hem horen kon en fluistert in mijn oren: “Mijn vrouw heeft haar baan opgezegd, voorgoed”! Ja, dan sta je ondanks je geloof, toch weer even perplex en ont­roerd als je zoiets meegedeeld wordt. Ik zeg: “Ja joh?” en hij zegt: “Echt waar”!

Dat was het eerste grote wonder in dat gezin dat God bewerkt had. Zijn vrouw kwam na jaren los van het werk in het ziekenhuis. Zij ging haar man verzorgen. In plaats van gespannen, gingen zij ontspannen leven. Hun verhoudingen werden geheel anders. Want God zag naar de broeder om. Hij zag ook naar onze zuster om, die in gehoor­zaamheid aan de wil van God, nu haar verdere leven aan het gezin wilde wijden.

En wat gaat God dan zegenen. Na verloop van tijd hadden wij weer een openluchtevangelisatie gehou­den en evenals de vorige keer, staat daar aan het einde van de middag onze broeder weer naast me.

Hij nam mij apart, buigt zich naar mij toe en met fluisterende stem hoor ik hem iets meedelen wat hun gezin in de toekomst totaal zou gaan veranderen. Hij zegt: “Mijn vrouw is in verwachting”. Nou, ’t is dat hij het niet voor de anderen nog wilde weten, maar anders hadden we samen een rondedans gemaakt midden op de straat, om de Heer te loven en te prijzen. Over lofprijzing gesproken. Kijk dat is nou onze Vader, vol van verras­singen en geloof maar dat Hij meegnuifd met ons over de blijdschap van Zijn kinderen.

Alle drie, de moeder, de zoon, haar schoondochter en allen om hen heen, waren blij en opgelucht. Niet zoals de wereld mei haai normen en regels en mei haar eigendunkelijke godsdiensten doet, die de planning in eigen hand neemt en die zegt: “Wij zoeken het zelf wel uit”. Maar door het geloof in de woorden van de Here Jezus, opgetekend in de Bijbel. Dat is leven!

Het is zoals God het wil. Hij ziet om naar Zijn volk. Als wij maar doen wat Hij zegt, dan doet Hij de rest.

God beschaamt de wijsheid van de wereld en zet het kinderlijk geloof hier tegenover. Want dan gaat ook het Schriftwoord in vervulling, wat Jezus ons geleerd heeft in Matthéüs 6: “Weest in geen ding bezorgd, Mijn Vader weet wat je nodig hebt, maar zoek eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en alle dingen zullen je bovendien geschonken worden”.

Alleen Jezus komt alle eer en lof toe, door de leiding van de Heilige Geest in de gebedsverhoring. Als je Mijn wil doet, zegt Jezus, dan kun je vragen wat je wilt en het zal gebeuren.

De baby groeide voorspoedig op en werd in de gemeente opgedragen aan de Heer, die voor dit kind zal zorgen. Want het is geboren voor hen als teken, dat het Woord van God waar is. Grote wonderen en tekenen vinden plaats in de gemeente, het lichaam van Chris­tus. Velen die vandaag aan de dag in het onzekere verkeren, kunnen daardoor weer moed vatten. Want in deze eindtijd zal de satan over­wonnen worden door het bloed van het Lam en het woord van ons getuigenis. Gods grote kracht is onder ons aanwezig. Ook hiervoor dienen onze ogen geopend te zijn.

En ook door dit verhaal heen, zien we de komst van de Here Jezus, om Zijn gemeente tot volheid te brengen:

Punt 1. Het gezin was totaal ont­wricht.

Punt 2. De vrouw zag geen kans haar baan op te zeggen.

Punt 3. Een baby krijgen was niet mogelijk.

Alle drie punten had God opgelost, door middel van Zijn Zoon, Jezus Christus en niemand anders. Een enorme gebedsverhoring had hier plaatsgevonden.

Het gezin is inmiddels weer uit­gebreid. De zegeningen van de Heer voor dit gezin houden niet op, want bovendien zijn zij kort geleden tot oudsten bevestigd en pastorale medewerkers geworden van een team in een gemeente. Zo mogen zij zich verheugen en blij zijn, omdat zij gehoorzaam zijn geworden aan de wetten van het Koninkrijk Gods in het huwelijk. Wat een getuigenis is dat voor de hedendaagse samenleving. Als we Zijn wil kennen en doen, dan is God de God van schitterende cadeaus!

 

 

Herberg ‘De Gemeente’ door Froukje Huis

Nauwelijks is de laatste hoefslag van de schimmel van Sint Nikolaas weggestorven, of men haast zich over te schakelen naar ‘kerstmis’. In de etalages ijlt de kerstman in zijn slee door het besneeuwde landschap. De kerstboom staat opgetuigd met ballen en slingers, elk jaar weer anders en mooier dan ‘t vorige. De restaurants hebben hun kerstmenu al klaar en ze proberen in hun advertenties de cliënt te winnen met hun intieme zaaltje, hun exclusieve diner of hun boeiende muzikale begeleiding. En wie zich nog een feestelijk kersttoilet wil aanschaffen, is hartelijk wel­kom in één van de vele modezaken, die zich grondig hebben voorbereid op dit feest.

Ook de huisvrouwen laten zich niet onbetuigd bij de voorbereidingen voor het kerstfeest. Het huis moet versierd, het zilver gepoetst, de glazen opgewreven, het menu besproken en de gasten uitge­nodigd, want niets mag de feestvreugde verstoren.

Zo zijn velen bezig alles klaar te maken voor een bijzonder kerstfeest. En ieder van ons zal ook op eigen manier voorbereidingen hebben getroffen om fijne feestdagen te kunnen vieren. Maar… heb­ben we ons ook voorbereid op het wezenlijke van het kerstfeest? Het feest van de geboorte van Jezus Christus, onze Heer en Heiland? We vieren het immers elk jaar. Spreekt het ons nog wel aan? Of is het alleen maar een (goede) gewoonte geworden?

Kortgeleden vergeleek iemand de gemeente met een herberg. Een herberg waarin ieder welkom is en iedereen met liefde wordt ontvangen. (Luc. 02:07) vertelt ons dat er in de herberg in Bethlehem voor Jezus geen plaats was. Hoe is dat bij ons? Wat een vraag! Elke zondag wordt er toch over Hem gepreekt? We hebben voor Hem gekozen, we zijn gedoopt en dan zou er geen plaats voor Hem zijn?

Ja, Hij is zo gewoon in ons leven geworden, Zijn aanwezigheid is ons zo vertrouwd, dat we mis­schien wel eens vergeten, dat Hij onze Gast is en we te weinig aandacht aan Hem besteden. Is Hij het middelpunt van ons leven of… is er bij ons ook alleen maar een plekje in de stal? Regelen we ons eigen leven en mag Hij alleen er Zijn goedkeuring aan geven? Kom, kom, is dat niet wat over­dreven? Misschien wel, maar laten we onszelf eens onderzoeken hoe groot Zijn plaats in ons leven is. Immers hoe groter Zijn plaats, des te rustiger en zekerder zal ons leven verlopen. Als wij in vol vertrouwen ons overgeven aan Zijn leiding, zullen we in onze wandel op Hem lijken en daarnaar strekken we ons allen toch uit?!

Jezus stond klaar voor ieder die tot Hem kwam. Zo zullen wij als gemeente klaar staan voor ieder die bij ons komt om van Hem te horen. Als Hij ons leven vervult, zullen we echt als gemeente ‘her­berg’ zijn, waar iedereen troost en heil zal kunnen vinden. Gezegend kerstfeest!

Froukje Huis

1995.11 nr. 375

Levend geloof 1995.11 nr. 375

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Ieder nummer van Levend Geloof wordt met grote zorgvuldigheid samengesteld. Dat wil zeggen, wij proberen de doelstelling van ons blad ‘de verkondiging van het evangelie van het Koninkrijk’, door een zo duidelijk mogelijke uitleg gestalte te geven. Daarbij gaan wij er van uit dat ook buitenstaanders moeten kunnen begrijpen waarom het gaat. Uiteraard zijn sommige artikelen meer bestemd voor hen die geestelijk gegroeid zijn tot volwassen christenen, ter­wijl andere artikelen eenvoudiger van aard zijn, omdat zij bestemd zijn voor jonge christenen of voor hen die nog geen weet hebben van het evangelie. Door de verschillende medewerkers van ons blad, met verschillende achtergronden, vindt er een veelzijdige belichting plaats van de vele facetten van het evangelie. Hoewel allen die meewerken aan ons blad als basis van hun geestelijk leven het volle evangelie kennen en belijden, betekent dit niet dat er op minder belangrijke onderdelen altijd exact hetzelfde gedacht en geschreven wordt. Wij gaan uit van de mondigheid van onze lezers en lezeressen om dit te kunnen onderscheiden. Zelf zijn we ook in ontwikkeling en wij twijfelen er niet aan dat op vele punten in de komende tijd, door Gods Geest, nog meer openbaring zal komen, wat wij dan weer doorgeven in het blad.

Wel proberen wij voortdurend op onze hoede te zijn niet toe te geven aan de vele verleidingen die er in deze tijd op ons afkomen om een ‘andere koers’ te gaan varen. Er is veel wind van leer in onze dagen en soms zien wij hoe gelovigen die eerst te vuur en te zwaard het volle evangelie verdedigd hebben als hèt evangelie, een andere richting uitgaan. Onbegrijpelijk, maar waar. Ter geruststel­ling voor iedereen die ons blad leest: wij zijn niet van plan hun voorbeeld te volgen! Waarom zouden we de hoge weg die de Heer in Zijn grote liefde voor ons geopend heeft verlaten en er surrogaat voor in de plaats gaan stellen? Er is maar één weg die wij willen blijven bewandelen en over die weg blijven we schrijven in Levend Geloof. Dat is de weg die Jezus en de apostelen ons toonden: de weg van Gods heerlijkheid. Op deze weg komen we geen teleurstel­lingen of onaangename verrassingen tegen, omdat ze haar basis vindt in de hemel vanuit de troon van God. Wie deze weg met ons blijft bewandelen zal dagelijks ervaren hoeveel blijdschap en zeker­heid dit met zich meebrengt en hoe God ons deelgenoot maakt van Zijn veelzijdige geestelijke rijkdom. Een rijkdom die we niet voor ons zelf willen houden, maar waarvan wij ook graag anderen deel genoot willen maken!

 

De tijd voor overwinning G. J. R. Doornink

(Lees vooraf Heb. 12:04-13).

Over strijd en overwinning is al heel wat gezegd en geschreven. Duizen­den preken en publicaties zijn in de loop der jaren aan dit onderwerp gewijd. Het raakt dan ook de kern van ons geestelijk functioneren in het plan van God. Wie zich richt op het einddoel, dat is de ‘gelijkvor­migheid aan het beeld van Jezus’ (Rom. 08:29), wat Gods bedoeling is, heeft er dag en nacht mee te maken. Er is geen verlof tijdens de strijd, zegt de Spreukendichter.

Is dat niet een beetje te overdreven voorgesteld? Moeten we nu altijd maar bezig zijn met dit onderwerp verder uit te diepen? Brengt dat niet een soort onruststemming teweeg, waardoor uiteindelijk datgene wat we bereiken willen -de overwin­ning-juist helemaal niet bereikt wordt? Waardoor we het hoofd in de schoot gaan leggen en bij onszelf denken: je kan me de pot op, ik geeft het op, ik zie wel hoe alles verloopt…

Laten we het onderwerp eens rustig onder de loep nemen, zoveel moge­lijk facetten belichten, opdat we dan hopelijk tot de conclusie komen: nee, de geestelijke strijd waarbij ik betrokken ben is geen hopeloze aangelegenheid, geen strijd die altijd in de nederlaag eindigt, maar is wel terdege van grote geestelijke waarde, van het allergrootste belang voor ieder kind van God.

Jezus is overwinnaar! En wij dan?

Het is goed om eerst eens af te rekenen met een bepaalde foutieve gedachte die ook bij echte kinderen Gods soms post heeft gevat. Er wordt dan gezegd en geloofd: Jezus is overwinnaar, dus ik hoef niet meer te overwinnen.

Jezus is ons grote Voorbeeld. Maar in de eerste plaats is Hij onze vol­komen Verlosser naar geest, ziel en lichaam. Hij heeft aan het kruis van Golgotha eens en voor altijd voor onze zonden betaald met Zijn bloed, met Zijn leven. Dat staat voorop. Zo lag het in het plan van God opgeslo­ten, zo werd het uitgevoerd. Hij was de enige Zoon van God die dat heeft volbracht. Dat hoefde en hoeft nie­mand anders te doen.

Paulus zegt, in (Rom. 06:10), dal Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven is.

En wanneer in Hebreeën 7 en 8 de geestelijke betekenis van de priester- en tempeldienst uit het Oude Ver­bond wordt uitgelegd, lezen we in (Heb. 07:27) dat Hij, niet als de hogepriesters, van dag tot dag eerst offers voor zijn eigen zonden behoefde Ie brengen en daarna voor die van hot volk, maar “dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan, toen Hij zichzelf ten offer bracht”  

(Heb. 09:11-12; Heb. 10:10). De eerste grote nederlaag leed de duivel aan het kruis van Golgotha. Toen Hij het uitriep: ‘Het is vol­bracht!’, werd daarmee de macht van satan door Hem verbroken. Daar weet Paulus zo’n prachtige definitie van te geven in (Kol. 02:15), als hij schrijft: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoon­gesteld en zo over hen gezege­vierd”. De duivel werd openlijk vernederd, hoewel Zijn totale afgang, zoals in het laatste Bijbelboek beschreven, nog moet plaatsvinden, werd Hem de eerste verpletterende nederlaag toege­bracht. En alle andere nederlagen die hij nog moest en moet onder­gaan liggen in het verlengde hier­van.

Onze taak in de overgangstijd

We leven nu dus nog in een over­gangstijd. En in die overgangstijd zijn u en ik, die behoren tot de gemeente van Jezus Christus, geroepen om ook te overwinnen. Daarom kunnen we stellen dat deze overgangstijd een tijd van overwin­ning behoort te zijn.

Weet u, als je daarover na gaat denken, wat ik zo geweldig vindt? Dat die overgangstijd er is! Niet dat God ons daarmee wil plagen of een spelletje met ons speelt (dat doet de duivel met zijn valse spelletjes en manipulaties). Maar juist omdat Hij ons zo lief heeft, omdat Hij zo ont­zettend veel van ons houdt, worden wij in deze overgangstijd omge­vormd, zoals vanaf het begin in Zijn bedoeling lag, naar Zijn beeld en gelijkenis: volmaakt en goed.

Dat is de ‘tuchtiging’ waarover in de Hebreeënbrief geschreven wordt. God wil geen bastaarden van ons, maar zonen. Hij behandelt ons als zonen, met andere woorden: daar gaat Hij al van uit.

Hoe komt het toch dat zoveel kin­deren Gods moeite hebben met dat woord ‘tuchtiging’? En als dan ook nog gesproken wordt over ‘bestraf­fing en kastijding’, is helemaal het hek van de dam. Dat kan niet, wordt er dan opgemerkt, zie je wel dat God niet enkele goed is…

Meestal komen deze gedachten en uitspraken voort uit een natuurlijk, ongeestelijk denken. Je moet er eens op letten hoe het woord ‘tuchtiging’; in bepaalde christelijke groepen nog letterlijk wordt opgevat als slaan, klappen krijgen, etc. Terwijl hier juist overduidelijk de geestelijke betekenis onder woorden wordt gebracht.

De tuchtiging van de ‘vaders naar het vlees’ wordt gesteld tegenover de tuchtiging van de ‘Vader der geesten’ (Heb. 12:09).

De geestelijke tuchtiging, waar elk kind van God mee te maken heeft, heeft uitsluitend en alleen ten doel ons volkomen los te maken van het rijk der duisternis en ons één te maken met de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus. (“… opdat wij deel verkrijgen aan Zijn heiligheid” – vs. 10b).

Je kunt daarom ook stellen dat deze tuchtiging bedoeld is om de duivel los te weken van zijn aanklevingen en infiltraties in ons leven. God zegt heel simpel: Satan hoort niet bij je, je hoort bij Mij, je bent en gekocht en betaald door Mijn Zoon. Denk daar nu eens over na. Bovendien brengt zij een ‘vreedzame vrucht’ voort, zegt vers 11. En we willen toch graag vruchtdragers zijn?

Dan lezen we in vers 12 en 13: “Hef dan de slappe handen op en strek de knikkende knieën, en maakt een recht spoor met uw voeten, opdat hetgeen kreupel is niet uit het lid gerake, doch veeleer geneze”.

Onze geestelijke wapens

In de strijd die we hebben te voeren tegen de vijand mogen we gebruik maken van de geestelijke wapens die ons ter beschikking staan.

Paulus schrijft in (2 Kor. 10:03-04): “Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken…”

Hier vergelijkt Paulus de geestelijke strijd met een veldtocht. Hij gebruikt voorbeelden uit het natuurlijke le­ven, al zegt hij er meteen al bij dat wij geen vleselijke strijd hebben te voeren.

Een kind van God dat een vleselijke strijd voert is dus totaal verkeerd bezig. Hij kan zich ook niet beroe­pen op het Oude Testament, waar heel wat geschreven over vleselijke strijd. Want we leven nu niet meer in de tijd van het Oude Testament.

Ook in de brief aan de Efeziërs spreekt Paulus op zeer duidelijke wijze over de geestelijke strijd die wij hebben te voeren. (Ef. 06:10-18). Paulus noemt daar een aantal geestelijke wapens die we in de strijd mogen hanteren.

Als in vers 14 gezegd wordt dat ‘onze lendenen omgord dienen te zijn met de waarheid en we bekleed moeten zijn met het pantser der gerechtigheid, terwijl onze voeten geschoeid behoren te zijn met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes, is dit een duidelijke heenwijzing naar het evangelie zoals Jezus dat bracht: het volle evangelie, het evangelie van het Koninkrijk, het evangelie dat voor 100% gerechtig­heid in zich heeft en de volkomen waarheid is.

Belangrijk is, en ik kan het niet na­laten dit ook in dit artikel te bena­drukken, dat als wij zeggen te gelo­ven in Jezus, wij óók behoren te geloven in het evangelie dat Hij bracht. Die twee mogen we nooit scheiden, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Paulus noemt ook het ‘geloof’ een geestelijk wapen als hij opmerkt dat wij ‘bij dit alles het schild des geloofs ter hand behoren te nemen, waarmee wij al de brandende pijlen van de boze zullen kunnen doven’. Let wel: ‘al de brandende pijlen’. Het is soms niet licht wat de vijand aanricht of probeert aan te richten in ons leven. “Lijd met de anderen als een goed soldaat van Christus Jezus” – (2 Tim. 02:03).

Verder spreekt Paulus over het ‘aan­nemen van de helm des heils en het zwaard des Geestes”. Dat is, zegt hij er dan meteen bij, ‘het woord van God’. Nu denken wij bij het ‘woord van God’ meestal aan de Bijbel, zoals wij die kennen. Maar in die tijd was er nog geen sprake van de huidige vorm en inhoud van de Bijbel. Men onderscheidde de Schriften, de boeken van het Oude Verbond, de Thora (wet) en de profeten. Vooral de Farizeeën en Schriftgeleerden hanteerden deze als ‘wapen’ om macht over de ander te kunnen uitoefenen. Men legde het volk wetten op die men zelf niet nakwam.

Het zwaard des Geestes

Bij de ‘woorden Gods’, mogen we vooral ook denken aan de woorden die Jezus sprak, in opdracht van de Vader. Levende woorden van kracht en overwinning, woorden waaraan de duivel een ontzettende hekel had en er voor op de vlucht ging.

Deze woorden hebben ook vandaag ten volle zeggings- en overwinningskracht in zich. Dat geldt trou­wens ook voor de woorden die Jezus niet uitgesproken heeft, maar die we onder de leiding van de Geest, in Nieuwtestamentisch licht mogen lezen. (‘Het zwaard des Geestes…’). Daarom mogen we ook handelen in de Naam en autoriteit van Jezus. Hij heeft ons die be­voegdheid gegeven.

En dat brengt ook met zich mee dat we mogen geloven in de overwin­ning. We strijden geen strijd waarbij we maar af moeten wachten hoe het uitpakt, maar onze strijd is een over­winnende strijd.

Het gebed als wapen, in de strijd

Paulus spreekt ook nog over het ge­bed. Wat is bidden? Bidden is pra­ten met God, op een intieme wijze gemeenschap met Hem hebben. Jezus zocht veel contact met de Vader. Dikwijls zocht Hij eenzame plekken op om dit contact te ver­nieuwen. Hij is ook daarin een groot voorbeeld voor ons.

Bidden heeft niets met ‘prestaties’ te maken. Ik ben wel eens bang dat veel gebed activiteiten die vandaag georganiseerd worden, als achter­grond de gedachte in zich hebben dat de Heer als een soort beloning voor onze inspanning antwoord gaat geven. ‘We hebben toch maar de hele nacht doorgebeden…’ En dus zal de Heer deze prestatie (we heb­ben onze nachtrust toch maar op­geofferd) wel gaan beantwoorden. Zo werkt het natuurlijk niet. Bidden is primair een zaak van het hart. (2 Kron. 16:09).

Bidden is echter ook, en dat brengt Paulus naar voren, een wapen in de geestelijke strijd. Vers 18 is heel duidelijk: “Bidt daarbij met aanhou­dend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen”. Hier wordt duidelijk gesproken over het bidden ‘in de Geest’, waarbij wij veelal denken aan het bidden in tongen. Al kan ook een gebed met verstaanbare woorden toch een ge­bed ‘in de Geest’ zijn. Nogmaals, het belangrijkste is of ons hart erbij betrokken is.

Als wij ons ‘richten op het eind­doel’, betekent dit dat we betrokken zijn bij de geestelijke strijd. Dat zijn we ons bewust, niet voor een klein beetje, maar geheel en al.

Maar het betekent ook dat niet, ne­derlaag’ maar ‘overwinning’ ons deel mag zijn. Als het er op aan­komt is de geestelijke strijd niet iets wat ons naar of hopeloos maakt, maar intensiveert het ons zoon­schap. Het maakt openbaar dat wij zonen Gods zijn. God wil immers geen bastaarden, maar zonen. Zonen die zich openbaren door overwinnaar te zijn en zo mede invulling gaan geven aan Zijn grote plan tot herstel en voltooiing van Zijn schepping!

 

Oneliners redactie

-Ga je in galop of in geloof?

 

-Religies van de aarde zijn slaapmiddelen.

 

-Als je van mensen houdt lijk je op God.

 

-Wie een bron is heeft nooit dorst.

 

-Zeewater is ondrinkbaar.

 

-Een dienaar des woords is geen heerser met woorden.

 

Dienstbaar op aarde en in de hemel door Cees Maliepaard

– De hemelen –16-

“Slaven, weest uw heren naar het vlees gehoorzaam met vrezen en beven, in eenvoud uws harten, als aan Christus. Niet met ogendienst, als mensen behagers, maar door als slaven van Christus de wil Gods van harte te doen, en bereidwillig dienstbaar te zijn aan de Heer en niet aan mensen. Gij weet immers dat een ieder, hetzij slaaf, hetzij vrije, al het goede wat hij gedaan heeft, van de Heer zal terugontvangen.

En gij, heren, handelt evenzo jegens hen: laat het dreigen na. Gij weet immers dat hun en uw Heer in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons” (Ef. 06:05-09).

Gehoorzaamheid speelt niet enkel een rol in de verhouding tussen ouders en kinderen, maar evengoed in de relatie tussen werkgevers en werknemers – zij het dat het in de tijd van Paulus doorgaans slaven en hun eigenaars betrof.

Gewillige slaven

De slavernij zoals die in de tijd van de Bijbel (en nog lang daarna) als volkomen normaal gezien werd, kennen we heden ten dage niet meer. Lijfeigenen zijn in onze maatschap­pij ondenkbaar, hoewel er nog vele situaties in de wereld zijn waarin mensen volslagen onderworpen zijn aan hen exploiterende soortgenoten. Onderdrukking, vrijheidsberoving en het monddood maken van politieke tegenstanders, komt vandaag de dag nog veelvuldig voor, maar dat is een gegeven dat buiten het kader van deze uiteenzetting valt. Werknemers zullen hun patroon in eenvoud van hart dienstbaar zijn. Niet op een kruiperige manier, want ogendienst op aarde voor christenen die hemels denken, is letterlijk uit den boze! Wanneer iemand een baan heeft, zal zijn inzet in dat functioneren als aan Christus dienen te wezen – en Paulus gaat er dan vanuit dat onze inzet aan Christus optimaal zal zijn. Wanneer het in-Christus-bezig- zijn op een laag pitje staat, zal ons leven met Christus in de hemel hoogstens zachtjes wat voortsud­deren, waardoor we dus langzaam maar zeker van de kook raken en het ‘vurig van geest zijn’ niet langer op ons van toepassing is.

Wanneer onze relatie met Jezus een open relatie is, die doorwerkt in alle facetten van ons leven, is dat een juiste indicatie van hoe onze instel­ling naar onze aardse patroon zal wezen. Met dien verstande, dat onze verstandhouding met de Heer alles­omvattend is, terwijl die met onze broodheer alleen zaken betreft die uit onze arbeidsrelatie voortvloeien. In elk geval is de mens Gods ook in zo’n positie volledig betrouwbaar. Als we het beeld Gods in ons leven dragen, heeft dat immers consequenties voor alle levensterreinen – dat kan gewoon niet anders!

Slaven van Christus

De mens Gods is te allen tijde dienstbaar aan Christus. Dat geldt voor mensen die een baan bekle­den, maar in precies dezelfde mate voor hen die betrekkingen in de wereld te vergéven hebben. Werknemers dienen hun werkgever met respect te behandelen en ge­trouw te dienen, zoals ze dat Christus zouden doen. Niet omdat een werkgever gezien z’n maatschappe­lijke positie in een vergelijkbare situatie als de Christus verkeert, maar omdat respect voor andere mensen als vanzelfsprekend voortvloeit uit de gezindheid van de Christus – want mensen zijn immers beelddragers van God!

Daarom zal een werkgever hetzelfde respect voor z’n werknemers heb­ben, wetende dat er bij onze God geen ‘aanneming des persoons’, geen voorkeursbehandeling voor natuurlijke of geestelijke leiders is.

Het kan soms een hele opgave zijn, in je baas iets van Gods beeld te ontdekken – hij kan immers volslagen uit de pas met de Christus lopen! Net zo goed kan het voor een werkgever ontzettend moeilijk zijn, het beeld van Christus in z’n perso­neel te herkennen, want er zijn er bij die zich in het arbeidsproces zoveel mogelijk proberen te drukken.

Maar als het ons ernst is, onze plaats in de hemel in te nemen, zullen we allereerst moeten weten slaven van Christus te zijn. Een slaaf is door zijn eigenaar gekocht en is daarmee diens onvervreemdbaar eigendom geworden. Zo ook heeft Jezus ons voor de Vader gekocht (Openb. 05:09). We zijn eigendom voor eeuwig en daaruit zullen we dan ook leren leven.

Jezus heeft geen enkel vrij mens tot slaaf gemaakt; Hij heeft daarente­gen Satans menselijke slaven uit diens onderdrukkende slavernij vrijgekocht en verheven tot ‘slaven van Christus’, dat wil zeggen tot mensen die de Vader en Hem uit vrije wil dienen. Jezus stelt mensen in de vrijheid (Satan heeft geen enkel recht meer op hen) en nodigt ze dan uit om de door Hem gebaande weg naar en in de hemel van Gods Rijk te volgen. Niemand wordt daartoe gedwongen. Hij staat aan de deur en Hij klopt om binnengelaten te wor­den.

Het is ieder mens voorbehouden zelf de deur van het hart te openen. Pas dan zal Hij binnenkomen (Openb. 03:20). Hieruit volgt dat elke slaaf van Christus een vrij mens is, die vanwege een hart beslissing dienstbaar is aan Jezus en aan de hemelse Vader.

Vaders wil is wet…

Wat de Vader wil, is een slaaf van Christus zonder meer tot levenswet. Het is dan ook zaak dat iedereen met de wil van de Vader op de hoogte is, anders zou je er wel eens volkomen naast kunnen zitten.

Wat wil de Vader dan van ons? Wat anders dan dat wij een totale loute­ring ondergaan.

Zoekt Hij daarvoor mensen die met levensgrote schuldcomplexen zijn blijven zitten? Ja, onder anderen – maar niet om ze daarmee te laten zitten. Hij zoekt mensen die achter alle zonden en schuldgevoelens een definitieve punt willen zetten. Ieder die gelooft dat Jezus voor de zonden der mensen is gestorven, dat Hij voor al onze ongerechtigheden met Zijn leven heeft betaald, is daarmee vrijgekocht uit de macht van Satan en diens zondemachten.

We zijn derhalve geen zonde-slaven meer, die tot overtredingen geprest worden, maar vrijgekochten des Heren, die door Hem liefdevol in Zijn dienst geroepen zijn. Wanneer een slaaf in vroeger tijden het waagde ‘nee!’ tegen z’n meester te zeggen, tekende hij daar het eigen doodvonnis mee, want z’n eigenaar liet hem of haar doodgemoedereerd liquideren. Als iemand van ons Jezus de dienst opzegt, zal Deze hem ongetwijfeld laten gaan – precies zoals Hij dat deed bij de rijke jongeling. Op het zich onttrekken aan de dienst aan onze rechtmatige eigenaar, Jezus Christus, staat geen enkele represaille zijnerzijds. Er komt dan echter wel een ander reëel gevaar om de hoek kijken: onze oude eigenaar (de duivel) duikt vroeg of laat weer op. En hi j probeert ons dwangmatig weer onder zijn supervisie te krijgen, met alle negatieve gevolgen van dien!

God de Vader wil dat wij aan Zijn plan beantwoorden, en dat is dat we vrijwillig, vanuit ons hart, met de dingen van Zijn Koninkrijk bezig zullen zijn. Vandaar dat Jezus Christus geen te ketenen galeislaven zoekt, maar slaven die Hij zijn vrienden noemen kan, omdat ze (net als Hij) bedacht zijn op wat de Va­der van meet af aan voor ogen stond: mensen die volkomen gaaf Zijn beeld dragen. Dat zijn dus men­sen die niet met één of andere wet in het gareel gehouden moeten worden, die de Vader der lichten dienen om­dat zij bang zijn voor Zijn immer straffende hand, maar die integen­deel vanuit de kern van hun wezen verlangen het goede, het Gode wel­gevallige in volheid te openbaren.

Zalig de slaven die geleerd hebben zó bezig te zijn in de hemel en op de aarde.

 

De gelijkenis van de onnutte slaven door Duurt Sikkens (Luc. 17:07-10).

Onder de vele gelijkenissen die Jezus verteld is er één, die weinig bekend is geworden. Alleen Lukas heeft hem opgeschreven: de gelijke­nis van de onnutte slaven.

Een merkwaardige gelijkenis, waar ook nogal van elkaar verschillende commentaren op zijn geleverd. Volgens de ene commentaar klopt er iets niet in deze gelijkenis. In een oud Syrisch handschrift mist men het woord ‘onnut’ (vs. 10), volgens een ander klopt het wel: wij zijn slaven en alles wat wij (moeten) doen is nog met zonde bevlekt. Daarom vindt men het woord ‘on­nut’ op zijn plaats. Onnut, nutte­loos, waardeloos.

Het woord ‘onnut’ komt ook in een andere gelijkenis van Jezus voor. In die van de talenten (Matt. 25:14) wordt ook over een onnutte slaaf gesproken (vs. 30). In de grondtekst wordt hetzelfde woord gebruikt als in de gelijkenis in Lukas en eigenlijk betekent het gewoon ‘onbruikbaar’.

Het evangelie dat wij hebben leren kennen is een evangelie van heerlijk­heid. God zoekt gemeenschap met de mens en wil hem zelfs een plaats geven op zijn troon. Hij maakt de mens tot koning en priester. Steeds ontdekken we nieuwe schatten. Als je dan deze gelijkenis leest, dan lijkt die in tegenspraak met alles wat we ontdekt hebben.

Alleen door de juiste sleutel te han­teren komen we achter de bedoeling van Jezus’ woorden. En die sleutel is: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis!

Wat zijn slaven?

Een slaaf is geen vrij man, maar hij behoort een ander toe. Hij mag niet doen of laten wat hij zélf wil, maar heeft zijn heer te gehoorzamen, goedschiks of kwaadschiks. Een slaaf moet dwangarbeid verrichten.

Een slaaf heeft geen inzicht in de plannen van zijn heer (Joh. 15:05).

Op twee manier kan iemand slaaf worden: door krijgsgevangenschap of door zich zelf te verhogen.

Als iemand krijgsgevangen wordt gemaakt wil dat zeggen dat er mach­ten zijn die sterker zijn dan de mens. Dat kunnen verschillende soorten machten zijn:

Ziektemachten. De mens krijgt wat die geest heeft want die geest wil één met de mens worden. Dan wordt de mens ziek.

Zondemachten. Ze werken op dezelfde manier. De geest probeert door pressie of door verleiding (veel sluwer) de mens te laten zondigen. Soms wéét iemand niet eens dat hij zondigt. Daaraan herken je een slaaf. Die weet immers niet wat zijn ‘heer’ doet. Een wie belijdt dat hij een slaaf is, belijdt daarmee tevens dat hij zijn ‘heer’ niet kent.

De heer die boven hem staat zet hem onder druk. Dat is altijd werk van een boze geest. God gebruikt nooit pressie! Die boze geest noemt zich vaak God. Wie daar geen inzicht in heeft, gelooft dat, en gaat God din­gen toeschrijven die niet van Hem zijn. Zo ontstaat een valse leer.

Jezus waarschuwt in dit verband: “Velen zullen komen in Mijn Naam” (Matt. 24:05). De naam Jezus is dan het masker van een boze geest. Daarom beproeven wij de geesten, of zij uit God zijn. Geen enkele boze geest laat immers zijn ware aard zien. Pas als ze in het licht komen worden ze ontmaskerd. Jezus heeft hen aan het kruis open­lijk tentoongesteld. Hun ware aard kwam boven toen ze Hem bespotten en tegen Hem schreeuwden. Vóór die tijd noemden ze Hem ‘Rabbi’, of ‘Goede Meester’. Door vleierijen wilden ze Hem ten val brengen. Maar Jezus had ze door. Hij liet Zich niet verleiden. Daardoor werd het Hem mogelijk om hen te bevrij­den, die tot slavernij gedoemd waren (Heb. 02:15).

Moeilijker wordt het iemand los te kopen die zichzelf verkocht heeft.

Waardoor kwam de mens in slavernij?

De mensheid is in slavernij geko­men. Waardoor kwam dat? De profeet Jesaja zegt: “Uw ongerech­tigheden zijn het die scheiding brengen” (Jes. 59:02).

Hoe kan iemand onder dat slavenjuk uitkomen? Door te breken met de ongerechtigheid en de gerechtigheid Gods aan te nemen. Jezus heeft de prijs betaald, want Hij heeft Zijn leven gegeven als een losprijs voor allen (1 Tim. 02:06). Wanneer je door de Ware bent vrijgekocht ben je werkelijk vrij.

Door ongerechtigheid verkocht, maar door gerechtigheid terug­gekocht! Zo komt iemand weer in het huis van de Vader. Niet als slaaf, maar als zoon!

Het volk Israël was in Egypte in slavernij. Toen ze totaal uitgeput waren (geen leger, geen wapens, geen identiteit, zelfs geen gods­dienst) beloofde God: “Ik zal u uitleiden, uit het diensthuis!”. En Hij leidde hen uit door ‘Zijn sterke arm’, dat betekent: door de heilige Geest. Zo werden ze vrij van slavernij. De Geest overtuigt van gerechtigheid, In (Jer. 02:14) staat: “Is Israël een slaaf? Is hij een onvrij gebore­ne?” Het antwoord op deze retori­sche vraag is: ‘Natuurlijk niet!’. God beschouwde hen niet meer als slaaf, maar als vrijen.

Laatje daarom als geestelijk Israël ook geen slavenjuk meer opleggen. Dat deed de Heer ook niet bij Zijn discipelen. Slechts één gebed gaf Hij hen (en ons): “Hebt elkander lief!”. Dat is geen zware last.

De slaven uit de gelijkenis

In de dagen van Jezus’ aardse leven waren de Farizeeën en Schriftgeleerden de geestelijke leidslieden van het volk. Zij zijn te vergelijken met de slaven die op de akker werken. Of het vee hoeden. De herders van de kudde Gods. De arbeiders in Gods wijngaard. Ezechiël profeteerde al tegen zulke herders: “Ik zal die herders!”. Ze deden het namelijk niet goed. Zonder het te weten hadden ze zichzelf verkocht. Ze waren slaven geworden. Slaven der wet!

De wet was wel goed, maar ze hadden er talrijke nieuwe wetten bijgemaakt. Lasten die ze anderen oplegden en zelf met geen vinger aanraakten (Luc. 11:46). De duivel had zich meester gemaakt van de wet en “door wie men overmeesterd is, diens slaaf is men” (2 Petr. 02:19; Romeinen 8). De Farizeeën waren zijn spreekbuis geworden. Zij waren ‘slaven die hun medeslaven gingen slaan’! Zij wisten niet wat hun heer deed. Zij zagen niet dat ze overheerst werden door boze geesten die niets liever doen dan slaan en pijnigen. Wees daarom ook waakzaam in de gemeente, dat de één niet over de ander gaat heersen of wetten op gaat leggen.

Wij zijn niet geroepen om te slaan, maar om te troosten. Breng daarom het woord ook niet ‘vlijmscherp’, dat wil zeggen niet sarcastisch of’ dreigend. Maar tracht, door alles heen, de ander te behouden!

De Farizeeën deden alles wat de wet voorschreef. Zij waren naar de wet onberispelijk. Dat lijkt heel wat, maar Jezus zegt tegen Zijn disci­pelen: “Als jullie gerechtigheid niet méér is dan die van de Farizeeën zal je het Koninkrijk der hemelen voor­zeker niet binnengaan!” (Matt. 05:20).

Bedoelde de Heer dat zij nog nauw­keuriger de wet moesten naleven? Nee, want de Farizeeën en Schriftgeleerden stonden door hun gerech­tigheid buiten het Koninkrijk Gods (Filip. 03:09). Het was namelijk een gerechtigheid van de aarde. Ze moesten het hebben van werken der wet en die tellen niet mee in de hemel.

Het ‘werken aan jezelf heeft overi­gens weinig te maken met geloof in de genade Gods die je aan je laat werken. Elk ‘heilig moeten’ is uit den boze, want het gaat ten koste van jezelf. Je lijdt schade aan je ziel. Wat de Farizeeën en Schriftgeleerden deden, deden ze uit plicht. En de Heer zegt: “Dat heb Ik niet ge­vraagd”. Ze dienden een andere heer en vergaten het belangrijkste van de wet: de barmhartigheid!

In Johannes 8 zegt Jezus tegen de leidslieden: “De waarheid zal je vrij maken”. Daaruit blijkt dat ze niet vrij waren. Al beriepen ze zich er op kinderen van Abraham te zijn, ze deden diens werken niet. Abraham geloofde God. Zij verwierpen Zijn Zoon. Daarom zegt Jezus: “Je hebt de duivel tot vader!”

Slavendrijvers in onze dagen

Niet alleen in Jezus’ dagen, maar ook in onze tijd kennen wij van die slavendrijvers: het zijn valse leringen die de mensen opjutten en onrustig maken.

Zo’n valse lering, waar heel wat gemeenten mee te maken hebben, is de uitverkiezingsleer van Calvijn. Vooral in Nederland, Zwitserland, Frankrijk, Amerika en Zuid-Afrika heeft deze leer enorme schade aan­gericht. De kern daarvan is: ‘Wij zijn allemaal zondaars, maar ge­rechtvaardigd!’. Dat kan niet. Dat is een innerlijke tegenstrijdigheid, waaruit blijkt dat Calvijn de Schrift niet heeft gekend, noch de kracht Gods. Want de mens is óf een zondaar, óf een rechtvaardige. Een tussenvorm bestaat niet. Het resul­taat van deze leer is dan ook angst, vrees en onzekerheid. Want een zondaar kan God niet zien en leven. Men weet niet meer wie God eigenlijk is. Deze leer maakt van mensen slaven der zonde.

Het is geweldig fijn dat we onder die leer zijn uitgekomen. Daarvan zijn vrijgemaakt! Wij zijn nu ook geen slaven meer die een beloning nodig hebben, omdat we zoveel ‘voor de Heer’ doen.

Paulus schrijft daarover in (Rom. 04:04-05): “Hem die werkt wordt het loon niet toegemeten uit genade, maar krachtens verplichting. Hem echter die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid”. Kijk, dat is het.

De oudste zoon, uit gelijkenis van de verloren zoon, wilde ook een belo­ning voor zijn trouwe diensten.

Maar de Vader zegt: “Al het mijne is het uwe!” (Matt. 15:31). Dus niet meer werken! Geen religieuze werken op aarde meer. ‘Veel doen voor de Heer’. Hard of zacht bidden, lange gebeden, nacht- bidstonden, zoveel plichten! Zelfs samenkomsten bezoeken, bandjes draaien of lectuur verspreiden kan een verplichting worden: Je kunt je schuldig voelen als je het niet doet. Stop er dan mee, want de Heer vraagt geen verplichtingen van ons.

Hij zegt in (Joh. 15:15): “Ik noem u niet meer slaaf!” Niet meer, dus eerst noemde Hij hen wel slaaf. En Hij gaat verder: “Om­dat Ik alles wat Ik van de Vader ge­hoord heb, u bekend hebt gemaakt”. Eindelijk kon Jezus gedachten Gods aan Zijn discipelen kwijt. Daarvoor heeft Hij hen eerst moeten vrijma­ken, want gebonden mensen kunnen het Woord Gods nauwelijks begrij­pen. En vaak niet lang bewaren omdat hun oude gedachtewereld de nieuwe weer overwoekerd.

Vrijgekochten

Jezus heeft slaven losgekocht. Hij noemt hen niet meer slaaf, maar vriend! Hij neemt hen mee naar de studeerkamer van Zijn Vader. En de Vader verheugt zich over elke los­gekochte die de Zoon meeneemt. De ex-slaaf wordt ingewijd in de plan­nen van de Vader. Daarin is de Zoon al ingewijd. Hij heeft er vol­komen inzicht in. Daarom is Hij ook waard de zegels van de boekrol te verbreken (Openbaring 5).

En wij, de losgekochten, mogen naast Hem zitten en met Hem mee­lezen wat in de boekrol geschreven staat. Hij wil ons helemaal inwijden, zodat we ook precies weten wat de plannen van de Vader zijn. Hij maakt ons tot medewerkers. Daarom heet Jezus ook: ‘Heer der heren’. Hij maakt ook ons tot heer, tot zoon. Wij hebben immers ont­vangen de Geest van het zoonschap en niet die van slavernij (Rom. 08:15). Een mooi voorbeeld hiervan geeft Salomo in (1 Kon. 09:22).

We hoeven er niets voor te doen. Leef uit Zijn kracht en uit Zijn genade (Rom. 06:14). En durf eens te gaan geloven wat God gelooft! Alles wat uit geloof geschiedt is gerechtigheid. Wat niet uit geloof is, is zonde. Doe je dit toch dan ben je een onnutte slaaf. “De Zoon blijft eeuwigen het huis van de Vader, maar dé slaaf niet” (Joh. 08:35).

Toen het Oude Verbond ophield zijn de slaven uit het huis gegaan. Zij zijn hun heer gevolgd. En in de zichtbare wereld werd de tempel verwoest. Maar in de onzichtbare wereld verrijst een tempel Gods in de Geest. Daar zijn we nu mee bezig, want die tempel moet vol­tooid worden. Wij bouwen daarom door op het fundament Jezus Chris­tus, geleid door de Geest der vrij­heid.

Het einddoel van de onnutte slaaf is de buitenste duisternis. Zij worden daarheen gevoerd door de geesten aan wie zij zich vrijwillig verkocht hebben. Zij tasten dan volkomen in het duister.

Het einddoel van de zonen is het eeuwige leven, het in bezit nemen van de gehele erfenis, waarvan de Geest als onderpand gegeven is. En van die erfenis mogen zij weer uit­delen, zodat de hele schepping vol wordt van de gerechtigheid en de heerlijkheid Gods!

Wees barmhartig en wees vrij om de barmhartigheid van God te openbaren aan de onder de zweep zuchtende schepping. Zó word je, langzaam en zeker, vol van genade en dus van waarheid. Mooi hè?

 

In memoriam Jan Noë door Gert Jan Doornink

Vorige maand overleed op 93 jarige leeftijd broeder Jan Noë uit Scheveningen. Voor de meeste van onze lezers zal deze naam niets zeggen. Voor de oudere lezers echter wel. Jan Noë was namelijk ge­durende vele jaren een bekend medewerker in de Levend geloof arbeid. In mei 1966 verscheen het eerste artikel van zijn hand. Daarna zijn er, tot ongeveer 1982, vele bijdragen van hem verschenen in Levend Geloof. Ook was hij een bekend spreker in verschillende gemeenten in binnen- en buitenland.

Broeder Noë was een evangelist pur sang, vol vuur en bewogenheid ten aanzien van allen die nog buiten Gods Koninkrijk stonden. Een onderwerp wat zijn bijzondere belangstelling had was de bevrijding van demonische gebondenheid. Nu hij zijn intrek bij de Heer heeft genomen, denken wij met dankbaarheid aan hem terug.

Om een indruk te geven hoe hij schreef nemen wij uit het eerste artikel, wat van hem in Levend Geloof gepubliceerd werd (mei 1966), het laatste deel over. Hij schreef: “Ons geestelijk ontvangststation dient steeds op de juiste wijze te zijn afgesteld, opdat we duidelijk Zijn slem horen. Ik heb ‘Zijn stem’ gecursiveerd, omdat satan een goede inspi­rator is en er altijd op uit is om ons op een zijspoor te rangeren. Zouden wij iets doen, wat niet volgens Zijn wil is, dan zal Zijn Geest ons dit openbaren en moeten wij er onmiddellijk mee ophouden.

Als we in zo’n verhouding tot Hem staan, dan is ons leven, een leven vol vrijheid, blijheid en heerlijkheid en zoeken en bedenken wc de dingen, die boven en niet die op aarde zijn, en zullen we door de Geest het spoor houden.

Ons leven is verborgen met Christus in God. En allen die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods (Rom. 08:14). Halleluja!

 

Weten, geloven, beleven (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Te weten: God, Uw liefde is daar
voor alle, alle mensen,
wat zij ook doen of wensen:
U wacht op hen, staat voor hen klaar!

 

Te weten: Jezus, Hij verlost!

Hij stierf voor alle zonden,
maakt vrij wie is gebonden,
Zijn léven heeft het Hem gekost!

 

Te weten: Als ik Jezus ken,

Ontdek Zijn Godd’lijk Wezen,
Dan hoef ik nooit te vrezen,
omdat ‘k in Hem geborgen ben!

 

Mijn wéten werd gelóven,
Zijn wet geschreven in mijn hart,
Zijn Geest vertroost, als satan tart,
Mijn vreugde is niet te roven!

 

 

 

Weten, geloven, beleven door Tea Keuper Dijk

Weten…, geloven… Moet dat nou niet andersom? Geloven wordt toch weten? Geloven heeft in het natuurlijk-, en helaas ook vaak in het geestelijk ‘gebruik’ een verkeerde betekenis gekregen. Als we zeggen: ‘Ik geloof het wél’, dan drukt dit een onzeker- uit: je bent er niet zeker van.

In Bijbelse zin betekent geloven iets veel positievers. (Heb. 11:01) zegt: “Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt en het bewijs der dingen, die men niet ziet”. Heel hoofd­stuk 11 gaat over het geloof, waarin en waaruit veel mensen hebben geleefd. Zij wisten wat God had gezegd en beloofd. En zij geloofden!

Ik kan veel weten over wat er in de Bijbel staat, maar God vraagt gelóóf: “Wie tot God komt moet gelóven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken” (Heb. 11:06b).

Mijn wéten werd inderdaad ge­lóven en van daaruit beléven dat God een vertroostend, helend en bemoedigend God is. Hij voedt mij op door Zijn heilige Geest en dat gaat vaak met strijd gepaard. Strijd tegen Gods vijand, die zijn prooi niet gemakkelijk prijsgeeft.

Maar God is machtiger en Hij is vol liefde! Hem te leren kennen door Zijn Woord is wat mij overtuigt: Ik heb het nieuwe, eeuwige leven in mij! Daarom is mijn vreugde niet te roven! Halleluja!

 

 

Vol verwachting door Tineke Annotee

 

“Wees blij, want God gaat iets ge­weldigs voor u doen. Geef niet op als u het erg moeilijk krijgt en houd nooit op met bidden. Help de gelo­vigen die tegenslag hebben en doe altijd uw best om gastvrij te zijn” (Rom. 12:12-13 uit Het Boek).

Onze God is een God die ploegt in hope. Zijn geloof houdt Zijn ver­wachting altijd levend, want zijn geloof werkt door Zijn goddelijke liefde. God heeft de waarheid lief.

En die waarheid vinden wij in de persoon Jezus Christus: een mens Gods, tot ieder goed werk vol­komen toegerust. En in navolging van Jezus Christus mogen wij ook zo worden.

Ondanks alles wat negatief of teleurstellend op God zou overkomen, blijft Hij toch altijd vol ver­wachting, waar het ons betreft.

Deelgenoten

Deze God van liefde, geloof en verwachting heeft zichzelf aan ons meegedeeld. Met de bedoeling, dat wij voor het leven gaan delen in Gods liefde, geloof en verwach­ting. En door Jezus is dat weer helemaal binnen ons bereik ge­bracht.

Wij hebben Christus, de hoop der heerlijkheid, in ons leven! Daarom geloven wij dat wat God in een ieder van ons heeft neergelegd, er ook volledig uit gaat komen. Onze God verwacht en gelooft het. Zullen wij het dan niet verwachten en geloven?

Door ons geloof zullen wij kunnen ontvangen wat God belooft. Wij zullen ten volle gaan begrijpen wat Hij in ons gelegd heeft. God is voor ons. Wie zal dan nog tegen ons zijn? Hij is mededeler van al het goede en hierbinnen kunnen wij alles ‘ontzenuwen’ dat het leven van God tegengaat.

Omdat we in blijde verwachting zijn van onze toekomst in God, ervaren we rust en vrede. We weten immers: het Koninkrijk van God is in ons, is in de gemeente gevestigd. Alles is ons ter beschik­king gesteld om aan het Koninkrijk van God te bouwen.

We zullen vergeten wat achter ons ligt en ons uitstrekken naar hetgeen voor ons ligt. In die verwachting levend, ontvangen we blijdschap en openheid om ons te kunnen uiten in aanbidding en lofprijzing voor onze God.

Volharding

Dit alles houden we vast als er verdrukking komt. We houden het uit in de vuurgloed der beproe­ving. We accepteren de verdruk­king, we accepteren de strijd. En we verheugen ons, vanuit geloof, liefde en we verwachting die we hebben, in de heerlijke toekomst die ons te wachten staat.

Dan zien we niet op teleurstel­lingen en tegenslagen, maar op wat God bij machte is te doen, en zo zijn we dan ook in staat om te volharden in gebed. Met een goddelijke liefde, vol geloof en verwachting en alles onderschei­dend en isolerend wat dit tegen gaat.

Als broeders en zusters zullen we elkaar zegenen met de woorden van Paulus: “Het is mijn verlangen dat God, Die ons hoop geeft, u door uw geloof vol zal maken van blijdschap en vrede. Dan zal uw hoop steeds sterker worden door de kracht van de heilige Geest”.

Tineke Annotee

 

De wijzen en de kinderkens Wim te Dorsthorst

Het evangelie van het Koninkrijk

In Mattheüs 11 lezen wij de volgen­de belangwekkende woorden van onze Heer Jezus Christus: “Te dien tijde hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verbor­gen hebt, doch aan kinderkens ge­openbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U” (vs. 25-26).

De Heer spreekt deze indringende woorden als Hij volop bezig is het evangelie van het Koninkrijk Gods te verkondigen. Hij doet dat niet al­leen met woorden maar, zoals Hij aan Johannes de Doper laat mede­delen, de verkondiging gaat ge­paard met grote tekenen en won­deren: “Blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen wor­den gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt”. En dan zegt de Heer er nog speciaal bij, waardoor Johannes vanuit de Schrif­ten zeker kon weten dat Hij het is die komen zou: “Armen ontvangen het evangelie. En zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt” (Matt. 11:04-06).

Van dit grote heilsgebeuren had de profeet Jesaja, sprekende over de Messias die komen zou, al gepro­feteerd, zeggende: “De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis” (Jes. 61:01).

Als Jezus deze woorden voorge­lezen heeft in de synagoge van Nazareth, zegt Hij tot de toehoor­ders dat dit Schriftwoord in Hem in vervulling is gegaan (Luc. 04:18-21).

Verborgen en geopenbaard

Als de Heer dan ziet dat het evan­gelie werkt, breekt Hij uit in ge­juich en prijst en dankt Hij de Va­der in de hemel voor de wijze waarop het wekt. De evangelist Lukas heeft opgetekend dat Jezus Zich verblijdde door de Heilige Geest (Luc. 10:21). De Petr. Can. vert. vertaalt dat met: “Toen jubel­de Hij het uit in de Heilige Geest”.

En dan staat er: “Te dien tijde hief Jezus aan”. Het is “verkondigend” wat de Heer nu gaat spreken even­als wanneer Hij spreekt van: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u”. De woorden die de Heer hier spreekt hebben dan ook nog steeds dezelfde kracht en betekenis voor wie ze hoort en leest en vooral voor wie ze ‘verstaat’.

Is de Heer nu zo blij omdat Zijn Vader de geheimenissen van het Koninkrijk Gods voor wijzen en verstandigen verborgen houdt? Het antwoord is zonder meer ‘Ja’ want dat zegt Hij overduidelijk: “Ik dank u, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt”. Maar dat is niet alleen de reden tot die blijdschap en dankbaarheid. Nee, de reden is veel meer nog gelegen in dat wat er tegenover staat, dat waardoor het goddelijke van dit evangelie eruit springt, na­melijk: “Doch Gij hebt het aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U”.

Zowel -het één als het ander is voor de Heer aanleiding tot dankzegging en aanbidding want Hij ziet dat het zó werkt.

De wijzen en de verstandigen

Wie bedoelt de Heer Jezus met de wijzen en de verstandigen? Dat zijn de mensen onder Gods volk die een grote verstandelijke kennis heb­ben en denken dat ze daardoor wijs zijn en leven hebben. (Daarbij gaat het niet om de verstandelijke ken­nis als zodanig, maar wel als men zich daardoor boven anderen gaat verheffen). Dat waren in de dagen van Jezus de Schriftgeleerden, de wetgeleerden, de Farizeeën en Sad­duceeën, de priesters, enz. Een hele aparte kaste die zich om hun posi­tie lieten eren. Ze liepen in schitte­rende gewaden, hadden leidende posities (het waren de zogenaamde “leidslieden”), ze wilden overal geëerd worden hun vrome gezichten en eindeloze gebeden. En ze droegen met trots hun gebedsriemen en kwasten.

Jezus weet wat in de mens is (Joh. 02:25) en Hij ziet door de vrome schijn heen in het hart en zegt: “Al hun werken doen zij om in het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, zij houden van de eerste plaats bij de maaltijden en van de erezetels in de synagogen, en van de begroetingen op de mark­ten en om door de mensen rabbi genoemd te worden” (Matt. 23:05-07).

Het ging bij deze mensen niet meer om God te dienen maar om hun godsdienstige systeem en om hun eer. Ze dachten -en wat is dat ge­vaarlijk- leven te hebben omdat ze de Schriften kenden en om de posi­tie die ze bekleedden.

In een rechtstreekse confrontatie met hen zegt de Heer: “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeu­wig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben” (Joh. 05:39).

De Heer Jezus is rondgegaan, heeft gepredikt en welgedaan. Hij heeft door alles wat Hij zei en deed, aan­getoond dat Hij de Christus was waar de hele Schrift van sprak, maar de wijzen en verstandigen -die het hadden moeten weten- hebben Hem veracht. Ze hebben Hem ach­tervolgd met strikvragen om Hem te kunnen beschuldigen. Ze zeggen: Hij is van de duivel bezeten en een zondaar en de krachten die Hij doet, doet Hij door Beëlzebul, de overste van de boze geesten.

Jezus past niet in hun godsdiensti­ge systeem en ze zoeken Hem dan ook te doden. Zij nemen voortdu­rend aanstoot aan Hem (zie Matt. 11:06). Zij waren het toch die de Schriften kenden, die de dienst in de tempel verrichtten, die het volk onderricht gaven en recht spraken? Wat denkt die Jezus wel!

Het is een hard en weerspannig volk wat altijd tegen is als het hun gevestigde religieuze orde dreigt te verstoren. Als Stéfanus gestenigd gaat worden, zegt hij tot deze leids­lieden: “Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u altijd tegen de Heilige Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij” (Hand. 07:05). Dit is de eerste groep die Jezus noemt: “de wijzen en verstandigen”.

De kinderkens

De tweede groep die de Heer Jezus hier noemt, zijn de ‘kinderkens’. Wie zijn dat? Zijn dat de kleine kin­deren? Neen!

De kinderkens, dat zijn de gewone mensen. In de boodschap die Jezus naar Johannes de Doper zond, noemt Hij deze groep ‘de armen’ die het evangelie ontvangen (Matt. 11:06). Ze worden in de Bij­bel ook wel aangeduid met: ‘ootmoedigen’, ‘eenvoudigen’, ‘klei­nen ‘onmondigen of ‘onaanzienlijken Jezus zelf noemt zijn aposte­len ook ‘kinderkens’ (zie Joh. 13:33; Joh. 21:05). De Joodse hoge raad komt met verbazing tot de conclusie dat deze apostelen “ongeletterde en een­voudige mensen uit het volk zijn” (Hand. 04:13).

Naar het oordeel van de wereld zijn het de dwazen, de zwakken en ver­achten, maar wat voor de wereld dwaas en zwak is, heeft God uitver­koren om de wijzen en de verstandigen te beschamen, zegt Paulus (1 Kor. 01:26-27).

De leidslieden noemen deze men­sen de schare die de wet niet kent en daarom vervloekt is (Joh. 07:49). In schrille tegenstelling hiermee zegt de Heer Jezus: “Zalig de ar­men van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen” (Matt. 05:03). Geen vervloeking maar “zalig­spreking”. Dit zijn de eerste woorden van de Bergrede, de grondwet van het Ko­ninkrijk Gods! Zo is onze God, de Vader, en dat is naar Zijn welbeha­gen.

Ook een gevaar voor deze tijd

Hebben deze woorden van de Heer ons nu ook nog wat te zeggen? Ik geloof dat ze nu actueler zijn dan ooit. Ik geloof dat de Heer Zich ook nu enorm verblijdt om ‘de kin­derkens’ onder Zijn volk. Het wel­behagen van de Vader is in deze ook niet veranderd.

In de loop van de eeuwen heeft zich een kerkstructuur ontwik­keld, die wel heel veel gelijkenis vertoont met het Joodse volk ten dage van Jezus Christus.

De theologen, de priesters, de domi­nees en voorgangers zijn de heden­daagse Schriftgeleerden en leraren. (Ik bedoel natuurlijk niet dat dat alle­maal negatief zou moeten zijn). Het is zelfs mogelijk op de universiteit een graad te halen in de God­geleerdheid. Er is een hele hiërarchie waar duidelijk een leidende elite is en de leken de plaatsen in de banken innemen.

En bij iedere scheiding en afsplitsing wordt die structuur toch weer meegenomen. Zo is er helaas ook nog heel wat van aanwezig in pinkster- en volle evangeliekringen, waar­door de werking als lichaam van Christus niet goed uit de verf kan komen.

Er is dus wel degelijk een gevaar in dit opzicht voor de gemeenten van Jezus Christus. De duivelse gees­ten die achter iedere systeemvorming schuil gaan, hebben door alle eeuwen heen gewerkt en hun slacht­offers gemaakt.

De duivel is onveranderd en hij vindt helaas altijd wel weer mensen die hij voor zijn karretje kan spannen. Hij zal geen middel onbe­nut laten, om juist nu, op een vro­me slinkse manier zijn spel te spe­len. Hij zal ook nog wel brullen als een leeuw, maar veel meer zal hij komen als een engel des lichts. Het is dus niets bijzonders, zegt Pau­lus , indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtig­heid; maar hun einde zal zijn naar hun werken (2 Kor. 11:14-15).

Er is ook in de pinkster- en volle evangeliebeweging enorm veel kennis aangedragen door predi­king, Bijbelstudie, lectuur, toelich­tingen, commentaren, enz. ‘De kinderkens’ weten er maar al te vaak geen raad mee. Het verwijt kan dan ontstaan dat men niet mee wil in de leer! Het gevaar is nog steeds levensgroot dat al die kennis aangezien wordt voor leven. Heel vaak blijkt dat, als men zich gaat beroepen op bepaalde leraren of voorgangers, zoals de Korinthiërs dat deden (zie 1 Kor. 01:10-12). Partijschappen en verdeeldheid is het onontkoombare gevolg.

Maar ook nu zoekt de Heer ‘kinder­kens ‘ aan wie Hij de geheimenis­sen van het Koninkrijk Gods kan openharen. Daarbij doet het er niets toe welke plaats men in de ge­meente inneemt.

Is kennis dan fout?

Nee, kennis op zich is niet fout. Ge­degen kennis van Gods woord, on­der de leiding van de heilige Geest, is zelfs noodzakelijk, zeker nu de verwarring toeneemt. Als Jezus on­derwijst, dan doet Hij met Zijn on­derwijs altijd een beroep op de ken­nis van de wet en de profeten die onder het volk aanwezig is.

De apostel Paulus zegt: “Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij tot al­le goed werk volkomen toegerust” (2 Tim. 03:16).

Dat moet het doel zijn van alle ken­nis: “De volkomen mens Gods tot al­le goed werk volkomen toegerust”.

Hem liefhebben boven alles

Zoals binnen het volk Israël twee groepen waren, “de wijzen en verstandigen” en “de kinderkens”, zo geloof ik dat dat in het christendom vandaag de dag ook is. Ook nu ne­men de wijzen en de verstandigen aanstoot aan de Christus der Schrif­ten en aan het evangelie zoals Hij dat bracht, en zoeken altijd weer eigen uitleggingen en leringen om daarmee eigen wegen te gaan.

De kinderkens zijn eenvoudig, zijn nederig, zijn gewillig en laten zich gezeggen en staan open voor de waarheid. Ze nemen geen aanstoot aan hun Heer en hebben Hem lief boven alles. Ze zoeken Zijn woord om daarin leven te hebben. Zoals Jeremia het zegt: “Zo vaak uw woorden gevonden werden, at ik ze op, Uw woord was mij tot vreug­de en blijdschap mijns harten” (Jer. 15:16).

Ook zijn ze begerig om het woord, niet alleen te horen, maar ook te ‘verstaan ’. De discipelen van de Heer, die Hij ook ‘kinderkens’ noemde, waren ook hongerig. Over­dag onderwees de Heer de scharen en was Hij vaak in gesprek met de leidslieden. Als het dan avond was, en ze met de Heer alleen waren, vroegen ze Hem de betekenis van de gelijkenissen.

In (Mark. 04:34) staat dan zo prachtig: “Maar afzonderlijk aan Zijn discipelen verklaarde Hij alles “. Dat is de bereidwilligheid van de Heer, ook nu!

Dan wellen al die woorden en al die gelijkenissen aan hen ‘geopen­baard’. Dan kwam het van het hoofd in het hart. Daar verlangt de Heer nu ook vurig naar. Kinderkens die de tijd nemen om in de binnenkamer te gaan en te zoeken naar Zijn open­baring over alles wat geleerd en ge­hoord wordt.

Zalig de ogen die zien

In Mattheüs 13 vertelt Jezus aan Zijn discipelen waarom Hij in gelij­kenissen spreekt. Zij vragen Hem dat (Matt. 13:10) en dan is het antwoord van de Heer: “Omdat het u gege­ven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven” (Matt. 13:11).

De geheimenissen worden niet zo­maar prijsgegeven aan iedereen, maar zijn voor de kinderkens be­stemd.

In Lukas 10, waar hetzelfde opgete­kend staat als in (Matt. 11:25-27, lezen we in vers 23, dat de Heer Je­zus zegt: “En Zich afzonderlijk tot de discipelen wendende, zeide Hij: Zalig de ogen, die zien, wat gij ziet. Want Ik zeg u: Vele profeten en koningen hebben willen zien, wat gij ziet, en ze hebben het niet gezien, en horen, wat gij hoort, en zij heb­ben het niet gehoord”.

De discipelen zijn zalig, dat is duide­lijk, maar Jezus zegt: “Zalig de ogen, die zien wat gij ziet”.

Dat geldt dus de discipelen van alle tijden tot de Heer terugkomt.

Zalig om bij die uitverkorenen, ‘de kinderkens’, te horen waar de Heer alles aan kan openbaren.

Die zullen zien wal de apostelen ook gezien hebben. Johannes schrijft dat ze het Woord des levens gezien hebben met eigen ogen, dat ze het aanschouwd hebben en met de han­den getast hebben (1 Joh. 01:01). De Heer is niet meer in het vlees aanwezig, maar het wordt nu door de heilige Geest geopenbaard. Hij neemt het uit Jezus en zal het ons verkondigen en Hem daarin ver­heerlijken (Joh. 16:14).

 

Getrouwen in den lande (gedicht) door Piet Snaphaan

“Mijn ogen zijn op de getrouwen in den lande,
om bij mij te wonen” (Ps. 101:006).

Getrouwen in den lande
‘t zijn engelen met naam,
zijn ons tot voet en banden
en dienen ons tezaam.

 

Zij zijn getrouw gebleven
aan God die eeuwig leeft.
Hij zendt ze op onze ivegen
wat welbehagen geeft.

 

Ook zij bedrijven vreugde
als iemand zich bekeert,
en loslaat wat niet deugde
en zich spontaan verweert.

 

Zij blijven ons omringen
en bij staan door Gods kracht,
als trouwe he metingen
ons steunen dag en nacht.

 

 

Zondevrij door Gert Jan Doornink

U kent ze waarschijnlijk ook wel. Mensen die zwaar gebukt gaan onder ’s  vijands heerschappij.

Terwijl het evangelie een blijde boodschap is van vergeving en verlossing, komen zij niet los uit de klauwen van de vijand.

Een treurige situatie. Wat moeten wij doen om hem toch te overtuigen dat er een weg van bevrijding en vernieuwing is? Jezus zelf geeft het antwoord! Het is alleen Gods geest die hen overtuigen kan (Joh. 16:08). Maar die geest wilt zich graag verbinden met onze geest, zodat wij de spreekbuis kunnen zijn om het werkelijke evangelie aan hen bekend te maken.

Niet alleen met onze woorden, maar door heel ons leven mogen wij openbaar maken dat er vergeving van zonden en volkomen verlossing is voor ieder die gelooft. Wat we zelf ervaren is ook voor ieder ander bestemd, want “de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” (Titus 02:11).

Wie eenmaal het nieuwe leven in Christus heeft leren kennen, weet hoe waar de woorden van het oude gezangvers zijn: ‘Een zondaar… een verloste, o Heer…, en nu géén zondaar meer!’ Onze nieuwe status in Christus is: vrij van zonde en schuld. Daarom zullen de aanklachten die vanuit het rijk der duisternis op ons afkomen bij een waarachtig kind van God ook geen uitwerking meer hebben. De zekerheid van het ‘nieuwe schepping zijn’ maakt ons immers immuun voor de verleidingen en het geweld wat ons van de verkeerde kant wil belagen.

Ook laat een waarachtig kind van God zich geen zonde aanpraten vanuit de schijnvrome wereld van religie en naam-christendom. Want wie door Jezus Christus is vrijgemaakt, is werkelijk vrij en laat zich geen enkel slavenjuk meer opleggen (Gal. 05:01).

 

Bijna goddelijk… door Froukje Huis

Terwijl ik op een ochtend de krant zat te lezen, bepaalde de Heer mij bij deze tekst. Mijn ogen dwaalden langs de vette koppen in de krant:”… wil niets van zijn macht prijsgeven…”, “… blijft claim leggen op…”,“… moet de eer aan zichzelf geven… ”. Ja, bedacht ik, dat verlangen naar goddelijk zijn is bij velen, evenals bij Eva, omgevormd tot:… en gij zult als God zijn.

De groten der aarde beijveren zich om meer macht naar zich toe te trekken, meer zeggenschap, meer eer. Maar het zijn sterke benen die deze weelde kunnen dragen. Dat is de laatste jaren wel duidelijk geworden, toen openbaar werd hoe vele machthebbers zich ten koste van het volk hebben verrijkt en zich door datzelf­de volk lieten aanbidden. In grote dure campagnes bestrijden kandidaten voor het presidentschap elkaar en afgezette koningen proberen bij een omwenteling haastig hun plaatsen weer in te nemen.

Maar is dat dan fout? Een land moet toch bestuurd worden? Zeer zeker en de Bijbel geeft dat volmondig toe. Zo schrijft Paulus in (Titus 03:01): “Herinner de gelovigen eraan dat zij zich aan overheid en gezag onder­werpen”. De Bijbel heeft echter ook een woord voor het ‘gezag’, namelijk: “Er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld” (Rom. 13:01). Elke overheid die zich dat niet bewust is en uit is op eigen gezag en eer, tast het gezag van God aan. Het gevolg is oorlog, chaos en verdriet.

Ook in Jezus’ tijd was dit al zo, vandaar zijn uitspraak: “De koningen der volken voeren heerschappij over hen en hun machthebbers worden weldoeners genoemd” (Luc. 22:25). Nebukadnezar riep uit: “Is dit niet het grote Babel dat ik gebouwd heb tot een koninklijke woonstede, door de sterkte mijner kracht en tot eer van mijn majesteit?” (Dan. 04:30). Hij werd verstoten uit de gemeenschap der mensen. Toen het volk Herodes toejuichte:”… de stem van een God en niet van een mens”, was het afgelopen met Herodes.

Maar… wat heeft dit met ons, gewone mensen, te maken? Wij hebben er immers geen belang bij over volken te heersen? O neen? Zien wij niet uit naar ons koningschap? Wij willen toch graag met Jezus regeren? Ja natuurlijk, maar dat is heel iets anders! Inderdaad bij zijn uitspraak over machthebbers zegt Jezus tegen Zijn discipelen: “Doch gij niet alzo, maar de eerste onder u worde als de jongste en de leider als de dienaar” (Luc. 22:26). Dat kunnen we niet zomaar, er is heel wat oefening voor nodig om mederegeerder te worden van Koning Jezus.

Hoe zijn wij in het dagelijks leven? Soms ook heersers? ‘Ik wil dat het zo gebeurt’, of ‘Nee daar heb ik geen zin in’, of ‘Ik regel dat wel even’. Wat voor de overheid geldt, geldt ook voor ons: heersen onder Gods gezag, luisteren naar Zijn stem, handelen met Zijn liefde, kortom doen zoals Jezus deed. Jezus de enige ware Mens. De Mens naar Gods beeld geschapen en tot volle ontplooiing gekomen. In Hem woonde Gods volheid licha­melijk. Hij was Goddelijk. Hij zocht geen eer van mensen, maar de eer van God. Hij beleed: de Zoon kan niets doen van zichzelf of Hij moet het de Vader zien doen. Hij kwam om de mensen te dienen, maar ook de werken des duivels te verbreken, om te heersen over de gehele legermacht van de boze. Aan het kruis heeft Hij de machten ontwapend, tentoongesteld en over hen gezegevierd. Zelfs de dood heeft Hij overwonnen. Daarom is Hij met eer en heerlijkheid gekroond en is Hem gegeven alle macht in hemel en op aarde. Alleen als wij bereid zijn ons leven in Zijn dienst te stellen en te leven tot eer van God, zullen wij eens met Jezus op de troon mogen plaats nemen. Ik moet nog oefenen. Jullie dan?