1984.09 nr. 251

1984 september nr. 251

Er is maar een evangelie door Gert Jan Doornink

“En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

De grote opdracht voor de gemeente

Matteüs 24 is een veel geciteerd hoofdstuk uit de bijbel. Vooral schrijvers over de eindtijd nemen dit hoofdstuk vaak zeer uitvoerig onder de loep. Opvallend daarbij is dat de uitspraak van Jezus over de prediking van het evangelie van het Koninkrijk vaak weinig of geen aandacht krijgt. Terwijl dit juist de grote en aller belangrijkste opdracht is van de eindtijdgemeente. Want temidden van alle duisternis, destructie en verwarring blijft God zijn grote liefde jegens de mens de kroon   der schepping – betonen. God wil niet “dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

Onze God is een goede God en zoals Hij eens zijn Volmaakte goedheid tot openbaring bracht in zijn Zoon, die is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38), zo doet Hij thans via de gemeente. Maar deze gemeente is  dan ook geroepen hetzelfde evangelie openbaar te maken wat Jezus deed: het evangelie van het Koninkrijk; het volle evangelie.

Een andere evangelieverkondiging is nooit Gods bedoeling geweest. Er is maar één werkelijk, Gode welgevallig evangelie: het evangelie, dat de mens die er op ingaat, werkelijk verlost uit satans macht en hem overplaatst in Gods Koninkrijk.

Het brengen van dit evangelie brengt als consequentie mee dat verdrukking en vervolging ons niet bespaard zullen blijven, want de duivel haat de verkondiging en beleving van dit evangelie. Daarbij zullen we er rekening mee moeten houden dat deze verdrukking niet alleen komt vanuit de wereld en het naam-christendom, maar ook via christenen die het volle evangelie afwijzen. Immers zolang we het echte evangelie afwijzen zitten we nog in verkeerd vaarwater en heeft satan een vinger in de pap.

Het evangelie zonder compromis

Jezus was altijd bezig op radicale en compromisloze wijze het evangelie te verkondigen. Voor Hem bestond er geen halfslachtigheid of vaagheid. Hij wist hoe geraffineerd en listig satan de mensen gebonden probeerde te houden. Maar in gehoorzaamheid aan de opdracht van de Vader was Hij ten alle tijde bezig satan te ontmaskeren en te overwinnen.

Het evangelie van het Koninkrijk is een geestelijk evangelie, daarom kan het nooit op één lijn gesteld worden met veel hedendaags evangelie, wat horizontalistisch is of allerlei theorieën naar voren brengt van wat er op deze aarde kan gaan gebeuren. Jezus sprak: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:36). Het volle evangelie maakt ons juist los van deze wereld. Het bindt ons aan de Vader, dat wil zeggen maakt ons één met Hem. Johannes schrijft: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b).

Het bewerkt dat we de dingen gaan zoeken, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods en dat we de dingen bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn” Kolossenzen 3 vers 1 (Kol. 03:01). Het maakt ons bewust dat we hemelburgers zijn die, vanuit onze plaats in de hemelse gewesten, leren strijden en overwinnen.

Het is een heerlijke zaak betrokken te zijn bij de verkondiging van dit evangelie. Daarbij wordt niet van ons gevraagd of wij een speciale bediening of ambt hebben, maar ieder kind van God, dat door Gods Woord en Geest de ogen voor dit evangelie geopend zijn, is geroepen dit evangelie door woord en daad openbaar te maken. Wie trouwens eenmaal dit evangelie heeft leren kennen zal ook niet anders meer kunnen en willen. God heeft zo’n grote liefde jegens ons gehad dat Hij zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen overgegeven heeft, en heeft ons met en in Hem alle dingen geschonken Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32).

Deze liefde zal bij een waarachtig kind van God nooit onbeantwoord blijven. Hij heeft zijn liefde in onze harten uitgestort door de Heilige Geest Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Daarom zullen wij als eindtijdchristen niet zwijgen, maar het volle heil proclameren, dwars tegen alle tegenstand in. God zal ons er voor bewaren dat de vijand ons er toe zal brengen een ander evangelie te verkondigen, want er maar één evangelie! Aan dat evangelie willen wij trouw blijven! En al worden wij dan door allen gehaat om zijns naams wil, het is als een rotsvaste zekerheid gegrift in onze harten dat wie volhardt tot het einde behouden zal worden!

 

De mens Gods wordt voltooid door Jan W. Companjen

 

Lezen: Jesaja 11 vers 1 tot en met 10 (Jes. 11:01-10). Vanaf Jesaja 11 vers 9 (Jes. 11:09) staat daar: “Men zal geen kwaad doen noch ver­derf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedek­ken. En het zal te dien da­ge geschieden, dat de vol­ken de wortel van Isaï’ zul­len zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn”.

De groei naar de volwassenheid

Opwassen tot het zoonschap houdt in dat wij de manne­lijke volwassenheid zullen bereiken. Dat wij geestelijk volwassen zullen worden is een geweldig perspectief. In 1 Korinthiërs 13 (het hooglied van de liefde) staat: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind en re­deneerde ik als een kind; eenmaal man geworden legde ik mijn kinderlijke manier van doen af.

Wat we nu nog zien zijn de vage beelden in een spiegel, maar dan (als we volwassen zijn) staan we oog in oog. Nu is mijn kennis beperkt, maar dan zal ik kennen zo­als God mij kent”.

Paulus doelt hier op de gro­te gave van het nieuwe ver­bond in Jezus Christus, dat wij God leren kennen zoals Hij in werkelijkheid is en dat wij de Zoon Gods gelijk­vormig zullen worden.

Het Woord Gods zal ook in het lichaam van Christus, de gemeente, vlees worden. Dat wil zeggen dat wij als gemeente van Christus tot één Geest zullen gaan samengroeien met de Vader en de Zoon opdat wij één zijn zoals de Vader en de Zoon reeds een samen ge­smolten eenheid is. Deze eenheid van God en Jezus is het voorbeeld voor de eenheid van de gemeente en die eenheid komt voort en wordt mogelijk gemaakt door de doop in de Heilige Geest. Christus in ons, de hoop der heerlijkheid is daarbij ons devies. Gods Geest moet en zal aldus gestalte krijgen in ons vlees en le­ven. Alles wat daarvoor no­dig is, is volbracht op het kruis van Golgotha. De ak­ker is de wereld, daarop speelt zich alles af. Die ak­ker, de wereld dus, is ge­kocht en betaald met het leven van Jezus Christus. Hij heeft ons gekocht voor God met zijn bloed uit elke stam, taal, volk en natie Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09).

Vermeerdering van de geestelijke kennis

Het opwassen tot het zoon­schap houdt in dat onze Geestelijke kennis vermeerderd wordt. Er zijn zo in de loop der jaren nogal wat leerstukken ontstaan die zeer belemmerend werken op het goed verstaan van Gods Woord en daardoor de groei van de kennis Gods in de weg staan. Het is de duivel gelukt om dusdanige barricades op te bouwen dat het zuivere uitzicht vol­komen verloren is gegaan.

Eén daarvan is het leerstuk van de drie-eenheid. Het geloven in een eenheid die bestaat uit God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Wie Jezus wil gaan volgen en zich wil gaan uitstrekken naar zijn beeld, zal bij het leerstuk van de drie-eenheid al spoedig merken dat dit leerstuk een geweldig ob­stakel is naar de ‘volheid Gods’. Uit dit dogma komt toch immers naar voren dat Jezus toch eigenlijk God zelf is/was, en geen mens van vlees en bloed zoals u en ik. Hij wordt boven het algemeen menselijke gesteld en zijn inspirerend voorbeeld, wat Gods Geest in een mens van vlees en bloed vermag, gaat volkomen verloren. Hij was God, handelde Goddelijk, maar wij, wij zijn maar mensen. Mensen van vlees en bloed, weliswaar ge­doopt met de Heilige Geest, maar toch… ergens zon­daars en mensen met een mankement die niet geheel de weg Gods kunnen gaan.

Nu, geliefde broeders en zusters, ik kan u verzeke­ren dat, als u zo denkt, uw denken nog kinderlijk is en/of door de duivel gebeten bent. (Drie-eenheid)De slang, die hielenbijter, is er de oorzaak van dat uw gang op het geestelijke pad nog niet vast en zeker is.

God is Geest en Hij open­baarde zich in Christus. Hij schiep na de eerste Adam een nieuwe Adam en zijn Woord, dat gesproken was voor het gehele menselijke geslacht, werd vlees, werd zichtbaar in deze wereld. Hij werd aldus de eerstgeborene van een nieuw menselijk ge­slacht waarmee God de Va­der van al het Geestelijke leven, contact kon onder­houden. Dé Heilige Geest is de Geest van God en die Geest van kracht, liefde, volheid en oneindige goed­heid, die alles wat door de duivel overweldigd is, weer wil herstellen, wil wonen in mensen, waarvan Jezus Christus de eerste was. Zo­als reeds eerder gezegd kunnen wij dit het beste vergelijken met het menselij­ke lichaam, dat ook een drie-eenheid is, namelijk geest, ziel en lichaam. Die drie zijn ook één en niet te scheiden.

Jezus koos bewust voor de weg Gods

Jezus, in wie het Woord Gods als eerste gestalte kreeg, was een mens zoals u en ik. Hij had een eigen vrije wil. Hij kon wel en ook niet naar Golgotha gaan. Hij wist dat God zijn Vader was en koos bewust voor de weg Gods. Hij kocht ons aldus vrij uit de macht van satan. Hij be­dacht de dingen die boven zijn. Hij was de eerste met een volkomen geestelijk le­ven die kon zeggen: Ik doe geen ding of de Vader heeft het mij gezegd, ge­leerd. Zijn kennis was vol­komen. Hij wist dat Gods Geest alles in Hem was en daarom kon Hij zeggen: Voor de wereld er was, was Ik. Zoals Ik, Jezus, ben zo heeft God, de Vader van de ganse schepping, zich de mens vanaf de schep­ping gedacht.

Wij zijn, door geloof in Hem, mede opgenomen in dat grote plan Gods en met Christus mede gezet in de hemelse gewesten om daar het plan Gods te gaan uit­voeren. Daarvoor is ken­nis, Goddelijke kennis no­dig. Door de eeuwen heen is er steeds een strijd ge­weest tussen de mens die de zintuigen (hetgeen je zag, voelde, hoorde, enz.) lieten meewerken bij hun inzicht betreffende de ‘wa­re kennis’ en hen die het werk van de zintuigen op een laag pitje hielden. Menigmaal is in de geschie­denis gebleken dat bepaal­de kennis radicaal omver werd gegooid. Onder andere vond dit plaats door de steeds verdere ontwikkeling van de techniek. Na alle onderzoek kwam men uitein­delijk tot de Bijbelse conclusie dat ons kennen als mens, ten dele is. Ware kennis, zowel in het Geeste­lijke als in het natuurlijke, is slechts mogelijk door communicatie met God de Vader en Schepper van al­les waarover wij als mens, als kroon der schepping, gesteld zijn. Zijn Geest zal ons leiden naar het juiste inzicht en daardoor tot de ware kennis, namelijk Gods plan met deze wereld.

In 2 Korinthe 2 vers 6 tot en met 16 (2 Kor. 02:06-16) lezen wij een duide­lijke uiteenzetting betreffen­de deze Goddelijke wijsheid. Het geweldige plan Gods, waarbij het gehele volk Gods dat door Christus gered is, betrokken is. Paulus zegt daarvan in het genoemde Schriftgedeelte dat het een wijsheid is bedoeld voor in­gewijden. Het is niet een wijsheid van deze wereld of van de machtigen van deze wereld, want aan hun macht komt een einde. Nee, wat wij verkondigen is Goddelij­ke wijsheid die zal dienen tot glorie van de ganse schepping. Zouden de anti- goddelijke machten die de kruisiging van Jezus uitein­delijk hebben bewerkstel­ligd, van dit plan op de hoogte zijn geweest, dan hadden zij Christus niet la­ten kruisigen. Zij hebben zich namelijk aldus zelf van hun macht beroofd.

God zelf wijst ons de weg

Het is daarom dan ook zo’n harde noodzaak dat wij in deze eindtijd door God zelf geleerd worden. Wij zullen er voor moeten komen open te staan dat Hij ons ook heden, vandaag, iets te zeggen heeft op de weg naar het herstel van alle dingen. Daarvoor is het openbaar worden van de zonen Gods noodzakelijk en dat de gaven van de Geest weer goed gaan functioneren. Ook is het belangrijk dat wij door profeten en leraars weer op het juiste pad, de hoge weg, worden gezet.

Voor een ieder die geloof heeft en met ons belijdt dat de toekomst, ook van deze wereld, des Heren is, gaan de deuren open, gaat de hemel open en wordt de boekrol geopend. Een rol tot de eindtijd bewaard voor hen die daartoe zijn opgeklommen.

In dat Messiaanse vrederijk zal men geen kwaad doen, noch verderf stichten, want de aarde zal vol wor­den van de kennis des He­ren. En het zal te dien dage geschieden dat de volken de wortel van Isaï (Jezus Christus) zullen zoeken. Dan zal Jezus in het middel­punt staan, als een banier van de natiën en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.

Jezus komt alle eer toe, Hem het hoogste eerbetoon. Hij vervult Gods raads­besluit.

De mens Gods wordt in ons voltooid!

 

 

 

Het nieuwe Jeruzalem (gedicht) Piet Snaphaan

Een Stad onwankelbaar gebouwd.

Met kostbare talenten,

Als Gods stad werd zij eens ontvouwd,

Johannes had haar reeds aanschouwd,

Als Stad met fundamenten.

 

Een Stad van ruimte, levend Licht,

Versierd met edele soorten,

Jeruzalem door God gesticht,

Zij krijgt gestalte, komt in ’t zicht,

Als stad met open poorten.

 

Jeruzalem gij Stad in wien,

Geen zon zich hoeft te tonen,

Waar ook geen tempel is te zien,

God is haar Licht, en bovendien,

Is zij als Stad volkomen.

 

O, heil’ge Stad, die vol zal zijn,

Van heerlijkheid en luister,

Met hemelburgers, groot en klein,

Die door het bloed gereinigd zijn,

Ontkomen aan het duister.

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 6 –

Het gesprek wordt hersteld

Het thema van Zacharia 3 zouden we als volgt kunnen formuleren: het herstel van het gesprek. “Vervolgens deed Hij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). De gestalte die hier in het middelpunt staat, is de hogepriester; hij vertegenwoordigt het priesterschap. Zijn naam is veelbetekenend: Jozua wil zeggen: de Here bevrijdt. Dit is God op het hart geschreven; zo is zijn wezen: Hij doet niets liever dan bevrijden, in de ruimte zetten, zoals de oorspronkelijke zin van het woord is. Maar in welke ruimte zet God de mens? In de ruimte van het gesprek. Mens zijn is aangesproken zijn. Mens zijn is antwoord geven, nog dieper, nog intenser: antwoord worden aan God. God wil dat we onszelf leren zien: jij bent antwoord, waar Hij op wacht.

Er is nog een gedachte die door de naam Jozua wordt opgeroepen: de herinnering aan de oeroude daden van bevrijding ten tijde van de intocht in Kanaän wordt erdoor wakker gemaakt. Eenmaal was daar een Jozua die het volk voorging en die ruimte maakte in het land. Derhalve, wanneer hier opnieuw de naam Jozua klinkt, dan gaat er een heimwee leven, een diep verlangen, een hunkering naar die daden Gods van het begin, Jozua, die zoete naam met zijn verborgen schatten: zou die naam nog eens opnieuw door de hemelen gaan ruisen, zou die naam nog weer de geestelijke wereld in beweging kunnen zetten, zou de Here nog weer eens als in de dagen van de oertijd, als in de dagen van het begin, als in de morgenstond van de geschiedenis, een God van bevrijding kunnen worden?

De heenwijzing naar de volkomen mens

Jozua, naam die oertijd en eindtijd verbindt, want tegelijk is deze naam een heenwijzing naar de naam Jezus, de volkomen mens, de laatste Adam, dat wil zeggen de laatste Mens, of wel de mens van het eindstadium, de mens in wie alle bevrijdende daden van God hun concentratiepunt, hun realisering, hun eindvervulling vinden.

Zo staat daar deze Jozua, gestalte van priesterschap en bevrijding. Een priester is een oprichter, want het Hebreeuwse woord ‘cohen’ hangt samen met een werkwoord dat op richten betekent. Een heel diep verband, want daarin ontdekken we dat een priester in wezen betrokken is bij de wederoprichting van alle dingen. Zoals God oprichter is, wederoprichter, zo zal de ware mens daarin deelgenoot zijn; een priester is iemand die het gevallene opricht, het neergebogene opheft, het verdrukte doet opstaan, opdat het weer mens zal zijn.

De aangetaste identiteit

Zo zien we deze Jozua daar staan, maar er is iets met hem aan de hand, het beeld wordt verduisterd, zijn gestalte is niet helder, zijn identiteit is aangetast, zijn oog omfloerst. Er staat een aanklager aan zijn rechterhand; niet Jozua is degene die spreekt, maar die aanklager heeft het woord. Zo is er geen gesprek, datgene waar de hele geschiedenis op gebouwd is, het gesprek tussen God en mens, dat is geblokkeerd. We komen hier tot het hart van de zaak, het hart van de wereldhistorie: als er geen priesterschap is, staat de geschiedenis stil. Dan is er geen heling van de tijd. Zo priester, zo volk: dat wil ook zeggen: als de priester verstomt, als de priester faalt, geremd is, met beschaamd gelaat staat, dan is er geen hoop voor het volk, geen hoop voor de schepping, geen uitkomst voor de geschiedenis, dan is de historie niets anders dan een langzaam doodbloeden van de tijd, een sterven van volkeren.

Herkennen we hierin niet het beeld van de gemeente door vele eeuwen heen, in het verleden en nu nog? De aanklager staat aan haar rechterhand. In naam van God zijn heel vaak geen daden van bevrijding verricht, maar integendeel, juist daden van knechting. Zo lezen we bijvoorbeeld: ‘Geregeld doken er karavanen met witte vlaggen uit de woestijn op. De kamelen zwaar bepakt met ivoor en gom, en gevolgd door troepen aan elkaar gebonden negers. Een neger kostte een halve schepel tarwe en bracht in Portugal in onze waarde twee a drie duizend gulden op. De Portugezen vonden dat het fortuin hun zo langzamerhand wel toekwam. In een reisverslag staat ronduit: Eindelijk behaagde het God, de Beloner van alle goede daden, voor de menigvuldige in zijn dienst geleden tegenspoeden, hun roem voor hun moeiten en vergoeding voor de onkosten te geven, want aan mannen, vrouwen en kinderen werden tezamen 165 stuks gevangen’.

Zo werd het priesterschap verdonkerd; de bevrijding bleef uit. Aanklacht na aanklacht stapelde zich op. Wat gemeente moest heten, werkte niet mee met de Bevrijder, doch maakte gemene zaak met de slavendrijver. Zo staat de gemeente daar, met vuile klederen, een gestalte, belast en besmet, niet meer in staat tot gesprek, want de aanklager heeft gelijk.

Wie kan het gesprek herstellen

Is er dan nog een wending mogelijk? Kan priesterschap hersteld worden? Alleen als God een brandhout uit het vuur rukt. Het vuur woedt, het vuur spaart niets en niemand, het vuur kent geen mededogen; zo is de grimmigheid van de boze. De priesters hadden hun positie verspeeld en ballingschap was het resultaat, als een vuur had Babel het heiligdom en de dienst des Heren verteerd, de dienaren ontluisterd. De wegen naar Sion treuren, haar priesters zuchten, zo horen we in Klaagliederen.

Alleen God kan de aanklacht tot zwijgen brengen en het gesprek herstellen. “De Here echter zeide tot de satan: De Here bestrafte u, satan, ja, de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). Heel sterk komt in de wijze van formuleren naar voren: de vrijspraak gaat van God zelf uit. De Here, dat is zijn exodus- naam, Hij is de God van de vrijspraak, de God die er immer weer op uit is, het gesprek weer op gang te brengen. Door vrijspraak wordt het gesprek weer geopend. Het woord ‘bestraffen’ betekent eigenlijk: schelden. God scheldt de satan, dat is de hinderaar, de dwarsligger.

Dan gaat er iets veranderen. Dan is het niet meer: de satan aan mijn rechterhand, maar: de Here is aan mijn rechterhand, en daarom wankel ik niet Psalm 16 vers 8 (Ps. 016:008). Eerst zou de mens wankelen en vallen, hij kon niet staande blijven in het gericht, maar nu wankelt hij niet langer, hij kan staan te midden van de gerichten. Zo werd Jezus de eerste mens die stand hield in het gericht, zodat van Hem gezegd kon worden: “Want Hij (de Vader) is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou” Handelingen 2 vers 25 (Hand. 02:25), waar Petrus de genoemde psalm citeert en toepast op Jezus) .

De verwrongenheid gaat verdwijnen

Jozua was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die voor Hem stonden: Doet hem de vuile klederen uit” Zacharia 3 vers 3 en 4a (Zach. 03:03-04a). Er staan dienstengelen gereed en zij worden ingeschakeld om Jozua te ontdoen van de oude klederen. Dan komt het woord tot hem: “Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestkleren aan” Zacharia 3 vers 4b (Zach. 03:04b). Het begrip ‘ongerechtigheid’ heeft als grondbetekenis: verwrongenheid. Zonde maakt het wezen van de mens verwrongen. Hij kan zichzelf niet meer zijn. Letterlijk staat er: Ik doe uw verwrongenheid van boven u overtrekken. Zoals een nevel boven het hoofd van een mens wegtrekt. De verwrongenheid moet plaats maken voor feestdracht. Het hier gebezigde woord voor feestkleren komt slechts tweemaal in Tenakh voor en duidt, vanuit het Arabisch afgeleid, op geschonken erekledij.

Nu is het frappant dat we in vers 5 lezen: “Ik nu zeide” . We bemerken dat de profeet hier zelf een aandeel krijgt in het restaureren van het priesterschap. Hij raakt betrokken in het gesprek. Hij geeft aan wat er nodig is om Jozua in zijn ambt te herstellen. God wil niet dat de mens maar gelaten alles over zich heen laat komen, maar dat hij bewust en met inschakeling van zijn denkvermogen meedoet. Van Zacharia als profetisch mens wordt verwacht dat hij gedachten aandraagt die in het herstelplan van God passen. God zoekt de mens die met Hem meedenkt, met Hem meeleeft, met Hem meevoelt. Die mens zal meer en meer gaan aanvoelen wat er nodig is voor de realisering van Gods bedoelingen.

“Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten” Zacharia 3 vers 5a (Zach. 03:05a). Met de tulband wordt aangeduid een doek die meermalen om het hoofd gewikkeld wordt, het teken van de hogepriesterlijke waardigheid. Toen Jozua daar stond voor God, was hij derhalve ook zijn waardigheid kwijt. Wat Zacharia hier naar voren brengt, is dus van de hoogste importantie; hij beseft dat er één ding urgent is: het herstel van de waardigheid. “Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren erbij stond” Zacharia 3 vers 5b (Zach. 03:05b). Letterlijk staat er: ze bekleedden hem met gewaden. Speciaal wordt erbij vermeld dat de engel of bode des Heren tijdens deze plechtigheid stond, dat houdt dus in dat hij van zijn zetel opgestaan was. Staan duidt op een strijdbare houding. Het is een strategisch moment. Wanneer het priesterschap hersteld wordt, staan de engelen op. We bespeuren hier een geestelijke wet: wanneer de priesters weer tot waardigheid komen, heeft dat zijn uitwerking in de geestelijke wereld; de engelen verheffen zich dan om tot actie over te gaan.

De bewaring des Heren

“Hierop vermaande de Engel des Heren Jozua: Zo zegt de Here der heerscharen: Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan” Zacharia 3 vers 6 en 7 (Zach. 03:06-07) . Nauwkeurig vertaald staat er niet: hij vermaande Jozua, maar hij betuigde Jozua.

Vervolgens is er sprake van twee voorwaarden en drie beloften. De voorwaarden zijn: in mijn wegen gaan, en de opgedragen taak waarnemen, letterlijk staat er een uitdrukking die met name in Numeri nogal een rol speelt: mijn bewaring bewaren. Dit mogen we niet zomaar slordig vertalen; dan gaat de kracht eruit. Van Abraham zegt God in Genesis 26: “hij heeft bewaard mijn bewaringen” . In Leviticus 8 klinkt de oproep tot Aaron en zijn zonen: “bewaart de bewaring des Heren” Leviticus 8 vers 35 (Lev. 08:35) . Dat gaat dieper dan wat het NBG noteert: “gij zult het u door de Here gegeven voorschrift in acht nemen” . Het gaat hier om de bewaring des Heren. Dat wil zeggen: het gaat erom, wat God bewaart. Hij is principieel degene die bewaart. Wat bewaart Hij? Hij is de bewaarder Israëls, Hij bewaart de mens, de schepping die Hij gemaakt heeft. Nu ontvangt de mens de opdracht, te bewaren de bewaring Gods, anders gezegd: hij moet bewaren wat God bewaart. Hij is dus geroepen om navolger van God te zijn. Juist tegen de achtergrond van de ballingschap, waar immers zovele kostbare waarden verloren gingen, krijgt deze opdracht die Jozua ontvangt, zijn bijzondere reliëf.

Zo ook nu, in onze dagen: God plaatst ook ons als priesters voor de taak, te bewaren wat Hij bewaart. De gemeente heeft de roeping, te bewaren; wat zal zij bewaren? Het waarachtige mens zijn, de waarde van het bestaan, zo aangevochten in deze tijd waarin de mens gelijk gesteld wordt met een machine, een onpersoonlijk voorwerp. De gemeente zal bewaren de waarde van God, in een tijd waarin zovelen het kwade aan Hem toeschrijven. De gemeente zal bewaren de waarde van de schepping, in een tijd waarin zovelen zeggen: alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; in een tijd waarin velen de aarde afschrijven als ‘wijlen de planeet aarde’ (the late planet earth) . De gemeente zal bewaren alles wat haar Meester bewaart.

De mannen van het wonderteken

Dan zijn er drie beloften: ten eerste, gij zult mijn huis richten, ten tweede, ge zult mijn voorhoven bewaren (weer dat woord ‘bewaren’), en ten derde, Ik zal u doen verkeren, letterlijk: Ik zal u toegangen geven tussen hen die hier staan. Dus hem wordt toegezegd de entree in de geestelijke wereld, de toegangen tussen de hemelse heerscharen zullen voor hem openliggen.

“Hoor toch, Jozua, hogepriester, gij en uw gezellen die voor u zitten – zij zijn immers mannen die ten wonderteken dienen – ”       Zacharia 3 vers 8a (Zach. 03:08a). Nu wordt hij aangesproken met zijn gezellen, er staat eigenlijk: uw genoten, dat wil zeggen uw deelgenoten, uw lotgenoten, uw reisgenoten of volksgenoten. Een mens is nooit alleen; hij is er altijd samen met zijn genoten, hij staat altijd in een gesprek. De mannen die hier met Jozua verbonden optreden, zijn de priesters. Zij zijn mannen van het wonderteken, dat houdt in dat zij zelf door hun aanwezigheid een teken vormen, een teken dat naar Gods toekomst wijst, teken van een nieuwe tijd, keerpunt in de geschiedenis.

De genezer van de eenzaamheid

“Voorwaar, zie. Ik zal mijn knecht, de Spruit doen komen” Zacharia 3 vers 8b (Zach. 03:08b).

We hebben hier te maken met een naam van de Messias; ook Jeremia sprak reeds over de Spruit: “Zie, dagen komen, is de uitspraak des Heren, dat Ik zal doen opstaan voor David een rechtvaardige (eigenlijk waarachtige) Spruit” Jeremia 23 vers 5 (Jer. 23:05). Trouwens we kunnen nog verder teruggaan: Jesaja heeft al een dergelijke gedachte doorgegeven: “Te dien dage zal wat de Here doet uitspruiten (letterlijk: de Spruit des Heren) tot sieraad en tot heerlijkheid zijn” Jesaja 4 vers 2 (Jes. 04:02). Een uitermate verkwikkend woord, juist tegen de achtergrond van de doorstane ballingschap. Na de dorheid en doodsheid, de jaren van onvruchtbare aarde, van vruchteloze moeite, van zinloosheid, eindelijk weer een sprietje boven de grond. Wat een vreugde na een lange barre winter, als er op de wijde kale vlakte weer iets groens opschiet.

Wanneer Jesaja het herstel van de ballingschap wil typeren, gebruikt hij maar liefst negen keer de woorden spruit of uitspruiten. Zo bijvoorbeeld in dat prachtige slotvers van Jesaja 61, dat letterlijk vertaald aldus luidt: Want zoals de aarde haar spruit doet uitgaan, en zoals een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here waarachtigheid en lof doen uitspruiten ten overstaan van alle volken.

Wat is die Spruit? Een mens, een knecht van God; een mens in gesprek met de hemel en in gesprek met de aarde. Zacharia ziet hem komen. Zo zal Jezus straks zijn; hij wordt de mens die volledig staat in het gesprek met zijn Vader, en die daarom het gesprek met de aarde aankan. Zo is Hij knecht, Hij dient de hemel en de aarde. Zo geneest Hij de eenzaamheid van de geschiedenis.         (wordt vervolgd) .

 

In de voetstappen van Jezus door G. J. R. Doornink

 

“Want hiertoe zijt gij geroe­pen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”

1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21).

Als gemeente van de eindtijd zijn wij geroepen de volheid van Jezus te openbaren. Soms lijkt het wel dat we hiervan nog ver verwijderd zijn, als we zien op de ver­deeldheid , krachteloosheid en liefdeloosheid, die zich in de gemeente vaak nog openbaart, in plaats van de overwinning van Jezus.

Toch mogen we er zeker van zijn dat God die in ons een goed werk is begonnen dit ook zal voortzetten! Alle op­rechte kinderen Gods die het verlangen hebben meer en meer de heerlijkheid van God door hun leven heen tot openbaring te brengen, zullen ervaren dat God dit door zijn Geest ook be­werkt. Wie de weg met Je­zus in geloof en gehoor­zaamheid bewandelt, gaat ook steeds meer het beeld van Jezus openbaren. Hij laat zich niet afremmen door welke tegenwerkende macht uit het rijk der duis­ternis ook, maar heeft slechts één doel voor ogen: Gods wil te doen. En Gods wil is “het goede, welge­vallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Gods Geest is de grote inspiratiebron in zijn leven. En daardoor is het mogelijk ten volle Jezus als voorbeeld te volgen, daardoor is het iedere dag opnieuw mogelijk in zijn voetstappen te treden.

Vijf redenen om Jezus te volgen

Wij willen nu vijf redenen bespreken waarom wij in de voetstappen van Jezus behoren te treden.

– Omdat God liefde is.

God zond het allerliefste wat Hij bezat, zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij in ieder opzicht wat Goddelijke liefde was. Hij vergaf de zondaren hun zonde, Hij genas de zieken en bevrijdde de gebondenen. Hij toonde wat er leefde in het vaderhart van God. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt dan ook van Hem dat Hij de afstraling van Gods heerlijk­heid was en de afdruk van zijn wezen. Niet alleen in het doen van wonderen en tekenen bewees Hij Gods liefde jegens de mensen, maar het kwam door heel zijn leven tot openbaring. Petrus schrijft dat als Hij gescholden werd, niet te­rugschold en als Hij leed niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaar­dig oordeelt 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23).

Nu Jezus niet meer lichame­lijk op aarde is, heeft de gemeente tot taak deze God­delijke liefde te openbaren. Wij zijn nu het lichaam van Christus. Wij mogen dezelf­de dingen doen die Hij deed, maar ook zullen we er rekening mee moeten houden, dat ook wij veel onrecht zullen moeten ver­duren. Maar een waarachtig kind van God weet dat niets en niemand hem kan scheiden van de liefde Gods geopenbaard in Jezus Christus. Hij brengt niet alleen de gaven maar ook de vrucht van de Geest tot openbaring, want zóu dat niet het geval zijn, dan zou de wereld niets kunnen bemerken van het feit dat God een God van liefde is. Daarom willen wij treden in de voetstappen van Jezus!

– Omdat Christus een volkomen Verlosser is.

Jezus is de Verlosser naar lichaam, ziel en geest. Pe­trus schrijft van Hem dat Hij onze zonden in zijn li­chaam op het hout ge­bracht heeft, opdat wij aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zou­den leven; en door zijn striemen zijt gij genezen” 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24). Dit werd reeds door de profeet Jesaja geprofeteerd en later ook door Matthéüs aan ge­haald als Jezus zieken ge­neest en boze geesten uit­drijft Matteüs 8 vers 16 en 17

(Matt. 08:16-17).

De gemeente van Jezus Christus zal daarom ook op dit punt nooit water in de wijn mogen doen, zoals he­laas hier en daar is gebeurd. We kunnen ons daarbij niet verschuilen achter fouten en fanatieke handelingen die door sommigen gemaakt zijn in het verleden. De gene­zing en bevrijding behoort altijd een wezenlijk onder­deel van de prediking van het evangelie te blijven.

Ook in dit opzicht mogen wij het nooit anders doen dan Jezus deed.

– Omdat Hij ons voorbeeld is .

Petrus zegt dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten. Dat spreekt helemaal voor zichzelf. Hij deed voor, zo­als wij het ook behoren te doen. Zoals een onderwij­zer op school de kinderen voorbeelden geeft, die zij moeten navolgen, zo is Je­zus ons grote geestelijke voorbeeld. Van Hem zegt Hand. 10:38 dat Hij is rondgegaan, weldoen­de (goeddoende) en gene­zende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”.

Zo zal God ook met ons zijn als we dit levende voor­beeld volgen. Zoals satan aan Jezus niets had, zal hij ook aan ons niets hebben, als we door het voorbeeld van Jezus te volgen, wan­delen in zijn voetstappen.

– Omdat wij door geloof moeten leven.

Paulus schrijft in 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17) dat wie in Christus is een nieuwe schepping is, en dat het oude voorbij is. Het nieuwe leven van Jezus is in ons. We leven nu door het ge­loof, zoals we ook door het geloof een kind van God zijn geworden. In Galaten 2 beschrijft Paulus dat op zo’n duidelijke wijze: “Ik leef, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God”.

Wij behoren ons veel meer te realiseren dat wij door het geloof moeten leven. Niet op de omstandigheden zien, niet vertrouwen op de zintuigen, geestelijk gesproken uiteraard, maar alleen zien en vertrouwen op Gods beloften geopen­baard in Jezus Christus. 1 Johannes 5 vers 4 (1 Joh. 05:04) zegt: “Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof”. In de voetstappen van Jezus gaan is alleen maar moge­lijk als we de geloofsweg willen bewandelen.

– Omdat wij er toe geroepen zijn

Met dit facet begint onze aanvangstekst. Feitelijk is deze reden de meest belang­rijke. In het natuurlijke le­ven is het een vanzelfspre­kende zaak dat wanneer ie­mand door een autoriteit geroepen wordt om bijvoor­beeld bij hem te komen voor een bespreking of opdracht, hij ook daaraan gevolg geeft. Hoeveel te meer zullen wij gevolg moeten geven als God ons roept om in de voetstappen van Jezus te treden!

Daarom mag geen enkel kind van God deze oproep van Petrus naast zich neerleg­gen en voor kennisgeving aannemen. Wij zijn geroepen om in de voetstappen van Jezus te treden. Hij heeft voor ons geleden, Hij heeft de volle prijs voor on­ze verlossing betaald. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat…

Het gaat in deze eindtijd om de waarachtige navolging van Jezus. Ieder compromis, iedere halfslachtigheid is uit de boze. Wie deelgenoot wil zijn van Gods grote her­stelplan met zijn schepping behoort zich volledig te la­ten inschakelen. God zoekt in deze tijd naar oprechte arbeiders. Het enige wat waardevol is in deze materialistische en occulte wereld is ingeschakeld zijn in dit grote plan van God.

Daarbij mogen we bedenken dat God niet iets van ons vraagt wat wij niet zouden kunnen verwezenlijken. Als Hij iets van ons vraagt geeft Hij ons ook de moge­lijkheden en de middelen om het te kunnen doen. Dat geldt ook ten opzichte van het gaan in de voet­stappen van Jezus. Hij heeft ons zijn Woord gege­ven en niet te vergeten de Heilige Geest. Zij bepalen de weg die wij hebben te gaan.

En deze weg, dit treden in de voetstappen van Jezus, is een geestelijke aangele­genheid, maar waarvan de resultaten op aarde zicht­baar worden. Onze plaats is met Jezus in de hemelse gewesten. Van daaruit opereren wij als vertegenwoordigers van Gods Ko­ninkrijk .

Wie in eigen kracht of door eigen inspanning in de voetstappen van Jezus wil treden zal al spoedig falen. Maar wie zich door Gods Woord en Geest laat leiden, zal ontdekken dat er niets heerlijkers denk­baar is dan Jezus als voorbeeld te volgen en in zijn voetstappen te gaan. Want hij is daardoor voor anderen een levende wegwijzer naar het Konink­rijk van God.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 6 –

De vervulling van Daniël 2

Bij de opening van het zevende zegel gebeurt er niet plotseling iets, maar alles wat in de vorige zegels op gang is gekomen, zal ten tijde van het zevende zegel voltooid worden. Het zal tot volheid komen. Het zevende zegel wordt onderverdeeld in de zeven bazuinen, de drie weeën en de zeven schalen. Deze periode wordt beschreven in Openbaring 8 tot en met 19. Al de profeten spreken er van. Ook Jezus heeft vaak over deze dingen gesproken. In het bijzonder in Matthéüs 24 en 25, wat daar genoemd wordt: ‘Rede over de laatste dingen’ (zie ook Markus 13 en Lucas 21).

Twee zaken komen nu tot volheid. In de eerste plaats de gemeente van Jezus Christus, het geheimenis Gods Openbaring 10 vers 5 tot en met 7 (Openb. 10:05-07) , wat dan uitloopt op het koningschap. In Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15) wordt de zevende bazuin geblazen en met gejubel in de hemel wordt met luide stem geproclameerd: “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Heer en aan zijn Gezalfde en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden” . Hier zien we de vervulling van de profetie in Daniël 2 waar gesproken wordt over de steen, die zonder toedoen van mensenhanden losraakt, het beeld (Babel) verbrijzeld, en wordt tot een grote berg, die de gehele aarde vulde Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . De God des hemels richt een eeuwig Koninkrijk op, dat in eeuwigheid niet onder zal gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan Daniel 2 vers 44 en 45 (Dan. 02:44-45) . Het is een Koninkrijk gegrondvest op waarheid en recht Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06).

Het tweede dat tot volheid komt is ‘Babel’. Ook Babel komt tot volheid, tot vrucht dragen. Die vrucht is ook een koningschap, namelijk de antichrist met zijn gemeente: de zonen des verderfs. Ook dit vindt in het verborgene plaats, tenminste voor de ongeestelijke mensheid. Paulus spreekt ook over “het geheimenis der wetteloosheid, wat reeds in werking is” 2 Thess. 2 vers 7

(2 Thess. 02:07). Hij zegt over de antichrist in 2 Thessalonicenzen 2 vers 4

(2 Thess. 02:04): “De zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een God is”.

Dit is het koningschap wat Babel voortbrengt, gegrondvest op de vader der leugen, de duivel. Het is het beeld uit Daniël 2, groot en indrukwekkend, vol van geweldenarij. Maar het fundament is een vermenging van waarheid en leugen – wat in wezen niet te vermengen is – wat we in het paradijs al zien in de boom van kennis van goed en kwaad Genesis 2 vers 9b (Gen. 02:09b). Het heeft wel altijd een schijn van godsvrucht gehad, maar in de dag des Heren zal blijken, dat het waardeloos is en in diepste wezen altijd antichristelijk is geweest, met als volle vrucht de antichrist.

Het zal ondergaan als het beeld in Daniël 2, wat getroffen wordt door de steen – beeld van Jezus Christus en de gemeente en later de herstelde volkeren – en het zal zijn als kaf op de dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . Ook in Openb. 18:20-24 lezen we van de totale ondergang van deze grote stad. En weer is er dan gejuich in de hemel en wordt er iets geproclameerd met een luide stem: “halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht van onze God, want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist” Openbaring 19 vers 1 en 2 (Openb. 19:01-02).

Dit is het kerngebeuren in de hele eindtijd: het openbaar komen van de waarheid, de waardigheid en rechtvaardigheid van God in een volk wat Hem toebehoort. Dat is dus de gemeente van Jezus Christus: “Een volk Gode ten eigendom. U eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”. “Een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie” 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10) . Daarnaast het openbaar worden van de zoon en de zonen des verderfs in de gemeente van de antichrist, met als fundament: leugen en verwarring, dus Babylon. Hierin is geen enkele waardigheid, maar volkomen wetteloosheid en duisternis. Het is een volk wat het merkteken van het beest draagt Openbaring 13 vers 17 (Openb. 13:17) .

Het half uur stilte in de hemel

“En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang” Openbaring 8 vers 1 (Openb. 08:01). Ten tijde van de stilte gaat de gemeente tot volle wasdom komen. Het is niet een tijd waarin niets gebeurt, maar tarwe en onkruid groeien naast elkaar op. Niemand ziet het, want het vindt plaats in de hemel, in het verborgene. De vrucht begint zich te zetten en dan zal ook het onkruid duidelijk afsteken tegen de steeds helder wordende hemel van de zonen Gods. Jezus tekent dit geheel in Matteus 13 vers 24 tot en met 30 (Matt. 13:24-30).

In Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) lezen wij: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. De heiliging van het volk van God gaat door. De Heilige Geest werkt met steeds meer kracht via de geestesgaven. Werkingen van boze geesten worden door de Heilige Geest meer en meer geopenbaard en bij degenen die zich laten bevrijden “komt er een einde aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk” Daniel 12 vers 7b (Dan. 12:07b). De blik in de hemelse gewesten wordt helderder en de enkel goedheid en waardigheid van God wordt steeds dieper verstaan. Van de andere kant trekt de duivel al zijn troepen samen om het volk van God te benauwen en de ontwikkeling van het zoonschap te blokkeren.

De vroege en de late regen

De gemeente die op dit niveau bezig is – dus in de hemelse gewesten – gaat bidden om de late of spade regen. Veel wordt in deze tijd gebeden om opwekkingen: Heer geef ons een Elia! Geef ons een Johannes de Doper! Heel goed bedoeld en voortkomend uit een bewogenheid voor de nood in de wereld, maar met Jezus Christus en de gemeente hebben we zoveel meer dan een Elia of Johannes de Doper. God laat de profeet Zacharia opschrijven: “Vraagt van de Here regen ten tijde van de late – regen. De Here maakt de bliksemschichten, een stortregen zal Hij hun geven, voor ieder gewas op het veld” Zacharia 10 vers 1 (Zach. 10:01) . Opvallend is dat Zacharia hier ook gelijk een groepering noemt, die we in het christendom kunnen typeren met de verontrusten. Ze zoeken het overal, ze letten op alles wat er gebeurt in de wereld, maar ze vinden geen troost. Er is geen herder die hen leidt en vertroost met de woorden Gods. In Zacharia 10 vers 2 (Zach. 10:02) volgt dan ook onmiddellijk: “Want de serafim (huisgoden) spreken ijdelheid, de waarzeggers schouwen leugen, bedrieglijke dromen spreken zij, nietswaardige troost bieden zij. Daarom trekken zij voort als een kudde die in nood is, omdat zij geen herder heeft”.

Deze mensen worden niet afgeschreven, maar ze zullen straks van de zonen Gods het evangelie van verlossing en herstel horen. Jezus was ook vol van ontferming over de schare die zo voortgejaagd werd. Markus 6 vers 34 (Mark. 06:34) zegt: “En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hen vele dingen te leren” . En zo kwam Hij in het leven van deze mensen als de leraar ter gerechtigheid, waarvan de profeet Joël reeds profeteerde.

Het begrip van de vroege en de late regen is in Israël wel bekend. Wij komen het nog al eens tegen vooral in het oude testament. Het heeft dan een diep geestelijke betekenis.

Regen is onontbeerlijk voor leven, ontwikkeling en vrucht dragen. Jezus spreekt dan ook over ‘het levende water’ dat zal gaan stromen uit het binnenste van een gelovige, die vervuld is met de Heilige Geest Johannes 7 vers 38 en 39 (Joh. 07:38-39) .

De profeet Joël geeft zo prachtig de geestelijke betekenis weer. Hij zegt: “En gij kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege en late regen, zoals voorheen” Joël 2 vers 23 (Joël 02:23). Die regenstromen hebben dus te maken met onderwijzing. “Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen…” Voor wie? Voor de kinderen Sion, die zich verheugen en juichen! Joël profeteert ook hier weer “over de voor ons bestemde genade” en niet zoals vele ongeestelijke christenen zeggen dat de woestijnen, de zandvlakten weer gedrenkt zullen worden met water en zullen veranderen in oases. (Dit komt nog wel eens bij het herstel van de aarde, maar dat is hier niet aan de orde) . God gebruikt dit beeld altijd in dezelfde betekenis. Dat is interessant om daar op te letten. God legt niet alleen de woorden in de mond van de profeet, maar zorgt ook dat een bepaald beeld altijd dezelfde betekenis houdt.

Regen houdt altijd verband met de onderwijzing of de openbaring van Gods woord en heerlijkheid. Deuteronomium 32 vers 1 en 2 (Deut. 32:01-02) zegt dan ook: “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken en de aarde hore naar de woorden van mijn mond. Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppelt als dauw, als regenbuien op het jonge groen en als regenstromen op het kruit”. Zie ook Deuteronomium 11 vers 10 tot en met 12; Spreuken 16 vers 15; 1 Koningen 8 vers 36 (Deut. 11:10-12; Spr.16:15; 1 Kon. 08:36).

In Joël 1 vers 10 tot en met 12 (Joël 01:10-12) ontbreekt duidelijk de regen en is er dientengevolge kaalheid en dorheid in het leven van de mensen. “Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht” (12b).

In de landen van het Midden-Oosten valt in oktober en begin november de vroege regen. De grond die hard geworden is, wordt dan week gemaakt, zodat het bewerkt kan worden en het koren gezaaid. Psalm 65 vers 11 (Ps. 065:011) zegt: “Gij drenkt zijn voren. Gij verzadigt zijn kluiten, door regenstromen maakt Gij het week”. Dan volgen de winterregens, waardoor de grond tot diep toe met water verzadigt wordt Hooglied 2 vers 11 (Hoogl. 02:11). In de lente wordt het snel weer warmer en droger en er zou geen oogst komen als de late regen niet zou vallen. Als dit uitblijft, dan verschrompelt het gewas en kan de vrucht zich niet ontwikkelen. Daarom behoort omstreeks april, als de vrucht zich gezet heeft, de late of spade regen te vallen, waardoor het koren dat zich in de aar gezet heeft, tot volle rijpheid komt, waarna de oogst volgt.

Het is nodig dit beeld geestelijk te verstaan. Door de doop in de Heilige Geest krijgt een gelovige deel aan de vroege regen. Zo vaak iemand tot geloof komt en gedoopt wordt in de Heilige Geest valt dus de vroege regen in dat leven. Het is niet zo dat er een bepaalde tijd is, dat de vroege regen valt en dan niet meer. Nee, dat gaat altijd door, zolang mensen tot geloof komen. Door de doop in de Heilige Geest wordt de harde grond weer week gemaakt, zodat het goede zaad, dat is de leer van Jezus Christus over het Koninkrijk der hemelen, kan ontkiemen, opwassen en tot vrucht dragen kan komen. De Heilige Geest leert en onderwijst, zoals Jezus Christus zijn discipelen onderwees. Hij was de leraar ter gerechtigheid. De Vader getuigde van de Zoon en zei: “Hoor naar Hem”.

En Jezus zegt van de leraar ter gerechtigheid die wij ontvangen: “De Geest der waarheid zal u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” Johannes 16 vers 13 en 14 (Joh. 16:13-14) . En zoals de eerste regen valt in ieders leven, zo behoort ook die late regen te vallen in ieders leven. Dat is dus ook individueel. De volle vrucht, die nu tot stand moet komen is het volle zoonschap. Bij het vallen van de vroege regen geldt Joël 2 vers 19 (Joël 02:19): “Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmee verzadigd wordt”. En bij het vallen van de late regen geldt vers 24: “De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen” .

Voor het volk van God is de tijd van geestelijke hongersnood voorgoed voorbij. Wat gezaaid is, heeft vrucht voortgebracht en er is een overvloedige oogst zodat we uitdelers kunnen zijn van de menigerlei genade Gods! 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10). Deuteronomium 28 vers 12 (Deut. 28:12) zegt dan ook: “De Here zal zijn rijke schatkamer, de hemel voor u openen om op zijn tijd de regen voor uw land te geven en al het werk uwer handen te zegenen, zodat gij aan vele volken zult uitlenen zonder zelf te leen te ontvangen” . Wij zullen uitdelen aan de volken als wij het zelf hebben! De profeet Zacharia zei: “Vraag de Here regen ten tijde van de late regen” . Door de Heilige Geest zal verstaan worden: dit is de tijd, en de bede is:’ ‘Heer, geef ons de late regen!’

De mens Gods komt tot openbaring

De late regen zal als een extra krachtige uitstorting – doorwerking – van de Heilige Geest ervaren worden, waardoor in de gemeente de volle vrucht te voorschijn zal komen. Het proces van heiliging en reiniging zal met grote kracht van de Heilige Geest (niet met geweld) voortgang vinden. Alle banden zullen verbroken moeten worden. De heerlijkheid van God kan niet doorbreken als er gebondenheden zijn. Er zal een duidelijk evenwicht moeten zijn tussen vrijheid en openbaring van heerlijkheid en kracht.

In de gemeente zullen mannen en vrouwen Gods openbaar worden. Paulus spreekt in 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17) over “volmaakte mensen Gods, tot alle goed werk volkomen toegerust”. Het is het begin van de nieuwe dag, een nieuwe fase in het heilsplan van God. De nacht loopt ten einde. Nu is het niet zo dat de nacht zomaar ineens overgaat in de dag. Daar is dan eerst de dageraad.

De dageraad luidt het definitieve einde van de nacht in en het begin van de nieuwe dag Jesaja 52 vers 8 (Jes. 52:08).

Hosea brengt het vallen van de late regen en het aanbreken van de nieuwe dag ook met elkaar in verband. Hij zegt in Hosea 6 vers 3 (Hos. 06:03): “Ja wij willen de Here kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de late regen, als de late regen die het land besproeit”. Het is de tijd van het ochtendgloren, waarin de morgenster schittert. Jezus Christus is de blinkende morgenster Openbaring 22 vers 16 (Openb. 22:16) en Petrus zegt: “totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten” . Het oude is voorbij. Het nieuwe breekt baan. Er moet inderdaad iets doorbroken worden. Het is een fase van geboren worden. David bezingt in Psalm 110 de dageraad en hij zegt in Psalm 110 vers 3 (Ps. 110:003): “Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op” .

In deze fase bevinden wij ons bij de opening van het zevende zegel. Het is inderdaad een fase waar we door moeten trekken de dag tegemoet.            (wordt vervolgd).

 

Bidden (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Bidden is – als je de Heer nog amper kent –

zoals een kind, hulpeloos en klein,

enkel een vragen… met een refrein…

omdat je wéét, dat je bij God veilig bent.

 

Bidden is – als je zijn Rijk bent ingegaan –

ontdekken dat je met de Vader spreekt,

Die naar je luistert, geeft waar ontbreekt,

Die je leert mét Hem vast in ’t leven te staan!

 

Bidden is – als je zélf zijn heling ervaart –

strijden voor and’ren, volhardend gebed,

waar je je leven voor vrienden inzet

door de kracht Gods, die zijn volk redt en bewaart.

 

 

1995.02 nr. 367

Levend geloof 1995.02 nr. 367

Persoonlijk… , door Gert Jan Doornink

In de Bijbel treffen we soms woorden aan waar we moeite mee heb­ben om ze goed te begrijpen. Wat wordt er nu precies bedoeld, denken we dan en soms duurt het jaren voor we de werkelijke betekenis van een bepaald woord (of Bijbelgedeelte) begrijpen. En dan nog behoren we open te staan voor correcties en vernieuwing. Zelf heb ik bijvoorbeeld jaren lang moeite gehad met het woord ‘gerechtigheid’. En ik ben er van overtuigd dat dit bij heel wat van onze lezers en lezeressen ook het geval is. Ik ben dan ook blij dat in dit nummer Margreet Gast nog eens op duidelijke wijze haar gedachten over dit onderwerp onder worden heeft gebracht in een artikel over dit onderwerp.

Correctie en vernieuwing hebben natuurlijk alles te maken met geestelijke groei, een absolute ‘must’ voor ieder kind van God. Willen we ooit het einddoel des geloofs, de volle openbaring van het zoonschap, bereiken, dan kan dit alleen maar door geestelijke groei. Onze gedachten worden vernieuwd, nieuwe inzichten bre­ken baan, en tegelijkertijd rekenen we af met verouderde inzich­ten. Dat betekent natuurlijk niet dat we alles wat we in het verle­den voor juist achten, overboord gaan zitten. Maar wel is het nodig dat we ons ‘geestelijk filter’ steeds in werking hebben. Wat is goed, wal is verkeerd?

Gods Geest wil ons leiden in alle waarheid. En hoe meer onze geest een eenheid gaat vormen met Zijn Geest, hoe meer we ook gaan onderscheiden waarop het aankomt. Het spreekt vanzelf dat we daar als Levend Geloof-redactie ook voortdurend mee bezig zijn. Want we willen in ons blad natuurlijk op een duidelijke wijze de volle evangelie boodschap doorgeven, zodat men er ook praktisch mee uit de voeten kan. De leer van het Koninkrijk der hemelen is, in tegenstelling met allerlei leringen van het rijk der duisternis, een leer met een positieve uitwerking, waardoor de mens die er op ingaat, meer en meer omgevormd wordt naar het beeld van Jezus. En het beeld van Jezus is het beeld van God: volmaakt, goed, har­monieus. Kortom, zo God zich Zijn schepping voor ogen ziet. Ook bij de samenstelling van dit nummer is dit weer ons uitgangspunt geweest. En of we hierin geslaagd zijn laten we graag aan uw beoordeling over.

 

Gevoel of geloof, waar gaat het om door Gert Jan Doornink

 

De titel boven dit artikel is een beetje uitdagend. We worden namelijk voor de keus gesteld te kiezen: waar gaat het om, is ge­voel belangrijker dan geloof, of omgekeerd? Toch denk ik dat we geen tegenstelling behoeven op te roepen; dat er zelfs in zeker op­zicht geen tegenstelling bestaat, dat wil zeggen: beiden behoren bij de mens, beiden zijn onderdeel van ons mens-zijn, onze persoonlijkheid.

De eenheid van God en mens

We moeten zelfs oppassen dat we niet een soort opdeling van de mens gaan maken door bijvoor­beeld te zeggen: het gevoel hoort bij ‘de ziel’ van de mens, en het geloof bij ‘de geest’ van de mens. De Bijbel doet dit ook niet. God is één en Hij ziet de mens ook als eenheid. Daarom heeft Hij ook altijd de totale mens op het oog, waarbij we alleen op kunnen merken dat ‘het lichaam’, zoals wij dit thans bezitten, nog een verandering ondergaat, wanneer dit vergankelijke lichaam een onvergankelijk, verheerlijkt lichaam wordt (1 Kor. 15:53).

Ook zijn er natuurlijk teksten die zouden doen vermoeden dat de mens een soort driedeling bezit, te weten geest, ziel en lichaam.

Denk bijvoorbeeld aan (1 Thess. 05:23-24). Het gaat hier echter om een oproep van Paulus om je ‘geheel en al’, met heel je wezen, met alles wat in je is, te richten om één te worden met Jezus.

Als in de Hebreeënbrief Jezus omschreven wordt met de woor­den dat Hij de ‘afdruk van Gods wezen’ en de ‘afstraling van Gods heerlijkheid’ is (Heb. 01:03), dan betekent dit niet alleen dat dit openbaar werd via ‘de geest’ of , ‘de ziel’ van Jezus, maar door Zijn gehéle persoonlijkheid, door Zijn totale wezen.

Daarom kunnen we de oproep van Petrus verstaan en uitvoeren, dat wij geroepen zijn om in de voetstappen van Jezus te treden, omdat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten (1 Petr. 02:21).

Gevoel en geloof in het leven van Jezus

In de geschiedenis over de op­wekking van Lazarus, in Johannes 11, krijgen wij een duidelijk voorbeeld aangereikt hoe Jezus èn gevoel èn geloof openbaar maak­te. In vers 33 (Joh. 11:33) lezen wij dat Jezus verbolgen werd in de geest, maar ook geloof openbaar maakte. En in vers 35 (Joh. 11:35) (de kortste tekst uit de Bijbel) lezen we zelfs dat Jezus weende.

Jezus onderdrukte zijn gevoelens niet. Integendeel. Hij voelde mee met Maria en Martha en alle Joden die zo’n groot verdriet hadden, omdat Lazarus gestorven was.

Maar Jezus liet het daar niet bij.

Die ‘verbolgenheid in de geest’ duidt er al op, dat Jezus wist wie de veroorzaker was van de dood van Lazarus. Dat was de vorst der duisternis, satan. Dat was ook de reden waarom Jezus de opdracht van de Vader ten uitvoer bracht: Hij ontmaskerde en overwon de duivel. En hier zien wij hoe Jezus, in dit specifieke geval, dat doet. We kunnen het optreden van Jezus in dit verhaal in drie onder­delen splitsen. Hij spreekt over het geloof (Jezus tot Martha: “Heb Ik u niet gezegd, dat gij, indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zien zult?”; vs. 40).

Hij handelt naar het geloof. Jezus zei: “Neemt de steen weg!”; vs. 38; lees ook (Jak. 02:26). c. Hij dankt God voor de uitwer­king van het geloof (“Jezus sloeg de ogen opwaarts en zei: Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt”; vs. 41; lees ook vs.42 en Luc. 17:15).

Een noodzakelijk element

Hoe komt het toch dat er in onze dagen nog vaak zo weinig uit­werking is van ons geloofsleven? Ik denk dat de geschiedenis waarbij Lazarus wordt opgewekt, ons het ‘waarom’ laat zien. Gevoel alleen is niet voldoende, (stel dat Jezus alleen maar gehuild had), er moet geloof bijkomen.

Maar gevoel is wel een noodza­kelijk element van het geloof.

Wanneer er geen ‘bewogenheid’ is, (oftewel echt meeleven, ko­mend vanuit het hart), kan ‘ge­loof’ -of wat wij dan geloof noemen- een soort koudheid, hardheid en liefdeloosheid ver­oorzaken. We kunnen dan wel allerlei kreten en slogans lanceren, zoals: ‘Jezus geneest’ of: ‘Je bent niet genezen, omdat je niet ge­looft’, enz., maar het zijn loze uitspraken en hebben in de ogen van God geen waarde.

Je kunt met anderen niet over het geloof spreken als je niet naast hen gaat staan. Ons grote voor­beeld Jezus deed dat ook. Hij vereenzelvigde zich met de men­sen waar Hij mee omging. Hij werd niet ‘verbolgen in de geest’ tegen de mensen, maar tegen de duivel! Maar Jezus liet het daar niet bij. Door het geloof kwam er een positieve verandering in de situatie.

Dat wil dus ook zeggen dat gevoel niet op zichzelf staat, maar een onderdeel is van ons geloofs­leven. Een leven van geloof zonder gevoel is dus niet echt. Maar omdat gevoel een onderdeel is van dat geloofsleven mag het ook geen ‘eigen leven’ gaan leiden. Gebeurt dat wel, dan is er iets niet in de haak. Dan kan de duivel onze gevoelens gemak­kelijk als invalspoort gebruiken voor zijn afbrekende werk. Of we zijn al gebonden en hebben dat nooit afgelegd of ons er van laten bevrijden. Bevrijding is dan eerst noodzakelijk, zodat onze gevoelens ‘gezuiverd’ zijn en op de juiste wijze een facet van ons geloofsleven vormen.

Geloofsopbouw in de samenkomst

Dat mogen we ons ook realiseren als we naar de samenkomst gaan. Daar komen we niet in de eerste plaats om onze gevoelens, onze emoties uit te leven, maar om ons geloof te versterken!

Emotiebeleving is momenteel ‘in’. Al of niet aangewakkerd door allerlei televisieprogramma’s gaan velen op de emotietour. Een waarachtig kind van God is echt op zijn hoede. Hij weet dat het primair gaat om geloof. Daar waar het verlangen aanwezig is om écht te geloven, zullen de ‘gevoelsuitingen’ zich dus ook nooit op een verkeerde wijze gaan manifesteren.

Dan krijgt ook de vorst der duis­ternis geen kans de emoties los te weken van het geloof. Want daar is hij steeds weer op uit. Het gaat niet om het emotionele, het spectaculaire, het opwindende, maar om de Merkelijke beleving van het geloof! Een geloof, door liefde werkende (Gal. 05:06). Een geloof dat ook op positieve wijze geopenbaard wordt in het nor­male leven van elke dag.

Dat is het geloof dat vrucht draagt voor Gods Koninkrijk. Het geloof met uitwerking, dat blijdschap en overwinning teweeg brengt.

Door dat geloof wordt God ver­heerlijkt. En alleen door dat ge­loof zullen we de heerlijkheid Gods zien en beleven.

 

Zoeken en vinden Door Duurt Sikkens

Als er één eigenschap van God is die in allerlei toonaarden wordt bezongen dan is dat wel barmhar­tigheid, die Hij koestert ten op­zichte van de mens. Het maakt niet uit of deze mens goed of slecht is. God blijft trouw aan Zichzelf, zoals de zon schijnt voor iedereen, licht en warmte verspreidend naar zijn aard.

In het ware licht

In het ware licht, het onzichtbare, worden alle dingen zichtbaar, en wij zijn niet zozeer geroepen om in dat licht van Gods liefde te wan­delen als wel om juist dat licht te verspreiden in een door donkere wolken omhulde mensheid.

Wanneer je van Gods Geest hebt ontvangen, handel je ook in Zijn Geest: je hebt lief en wie liefheeft is pas in staat om zuiver te kunnen oordelen. In dat ware licht ontdek je de dingen, de mensen en kun je goed en kwaad helder onder­scheiden.

Als ik soms hoor hoe ondoor­dacht, en ongehinderd door enig mededogen, mensen in allerlei (sektarische) kringen worden ‘afgeschreven’, eruit gezet, een spreekverbod krijgen opgelegd en slachtoffer worden van dictatoriaal ingestelde leiders, dan rijzen me de haren te berge. Ik dacht dat er ergens geschreven stond: “Barm­hartigheid wil Ik, geen offers”. Om van het maken van slachtoffers maar te zwijgen…

Is de ‘verloren zoon’ het huis uitgezet? Heeft Jezus over Judas geroddeld? Heeft Petrus een schop na gekregen? Heeft Jezus iets gezegd over het feit dat som­mige van zijn volgelingen gewa­pend waren? Hebben wij het recht om mensen te beoordelen op al­lerlei uiterlijk gedrag? Op grond waarvan dan? Of wordt God, bij gebrek aan autoriteit!?), dan maar voor het karretje gespannen?

Scheuringen zijn er genoeg, maar nog erger is het dat mensen in­nerlijk worden verscheurd. Waar kunnen deze uitgeputte en mis­handelde schapen terecht? Pastor betekent herder, een goede, die zich ontfermt over het gebrokene en zorgt voor veiligheid, gedragen door innerlijke barmhartigheid. Deze eigenschap bezit elk mens weliswaar van nature, maar door de Geest van Christus wordt deze dieper, sterker, eeuwig en onveranderlijk.

De wezenlijke kern

Om de wezenlijke kern van de mens tevoorschijn te halen zul je deze moeten beminnen, want alleen de liefde zonder voorwaar­den zal de naar God zoekende mens overtuigen en hem, al is het nog zo aarzelend, doen naderen. God is goed en daarom ziet Hij zo goed wat de mens wordt aange­daan, wat hem kwaad doet. Dat geldt ook voor degenen die zich Zijn kinderen weten, want aan de zonen en dochters herkent men de Vader. Ze hebben geen twee gezichten, noch spreken ze met twee monden.

Het is heerlijk om je te kunnen toevertrouwen aan zulke mensen, om innerlijk te genezen, omdat ze je in waarde laten als mens, respect hebben voor je, want ze kijken met de liefdevolle ogen van Vader naar je. Je weet je niet be­dreigd en je hoeft niet meer bang te zijn.

Dat is heerlijk! Mijn naaste? Dat is degene die mij barmhartigheid bewijst en daar wordt ik goed van, als u begrijpt wat ik bedoel.

Wie zó, door innerlijke barmhartig­heid op zoek gaat naar het verlo­rene, naar degenen die God kwijt is, zal vinden: schatten van men­sen! Geliefden van God.

 

Gods gerechtigheid door Margreet Gast

“Zalig, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden” (Matt. 05:06).

Gerechtigheid is een Bijbelse term waarvan de betekenis moeilijk te vatten is. Het heeft in elk geval te maken met recht en onrecht. Maar als we op ons eigen ‘recht­vaardigheidsgevoel’ afgaan, om de bedoeling van gerechtigheid te kennen, komen de meesten ver­keerd uit. Wij denken nog te veel in termen van misdaad en straf, van wraak en vergelding.

Gods rechtsorde

In (Jes. 59:13) lezen we dat ongerechtigheid is: “overtreden, verloochenen van de Here, afval­len van onze God, spreken van onderdrukking en afwijking, zwanger gaan van leugentaal en die uit het binnenste vóórtbren­gen”.

Hieruit blijkt duidelijk dat (on)- gerechtigheid te maken heeft met de verhouding tussen God en mens. Het gaat verder dan het aardse rechtvaardigheid denken.

Gerechtigheid, uitgaande van God naar de mens, wordt in Psalm 103 prachtig omschreven: “vergeven van ongerechtigheden, genezen van krankheden, mensenlevens verlossen van de groeve, mensen kronen met goedertierenheid en barmhartigheid”, kortom: recht doen aan verdrukten.

Gerechtigheid is dat God zorgt voor de vervulling van zijn beloften aan de mens, door hem genadig te zijn en vergeving van zonden aan te bieden. Dit is volstrekt anders dan het ‘voor- wat-hoort-wat-principe’ in de wereld of het uitgangspunt: ‘je moet het wel verdienen’.

Gerechtigheid is, dat God er alles aan doet om de mens op zijn hemelse bestemming te brengen. Hij wil immers dat Zijn goddelijk leven in u en mij openbaar wordt. God stelt orde op zaken: satan moet de mens loslaten en vrijuit laten gaan. God aanvaardt hem dan als zijn kind, en voedt hem naar zijn rechtsorde op tot volwassen zoon.

Gods gerechtigheid is volmaakt geworden in Jezus Christus. Wie gelooft in de Zoon van God, is onder Gods bevrijdende rechts­orde gekomen. Wie niet gelooft, leeft nog onder satans rechtsorde van dood en verderf.

Vergeven om te vergeven

De Vader houdt zich aan zijn rechtsorde. Hij wijkt daarvan niet af. En deze rechtsorde over het leven van een gelovige, omvat allereerst vergeving. God straft ons niet, maar vergeeft ons onze zonden in Jezus.

En wij passen dan diezelfde rechtsorde toe ten opzichte van onze medemens. Wij vergeven een ander ook! Dat is de enige moge­lijkheid voor een kind van God. Als wij niet van harte vergeven, zoals wij vergeving ontvingen… dan stellen wij onszelf buiten Gods rechtsorde (Matt. 06:15).

Gerespecteerd om te respecteren

Wij ontvangen -ook dat is deel van Gods rechtsorde- onze waar­digheid als unieke schepping Gods weer terug. Respect, eer­betoon valt ons als gelovigen ten deel, ook al zijn we nog lang niet volmaakt.

En zoals God rechtvaardig is over ons, zo zijn wij dat ook naar de ander. Dan zullen wij vanzelfspre­kend elk ander ook erkennen in zijn unieke waarde, en dus met respect met de ander omgaan.

Ons respect voor de ander zal onder andere blijken uit ons spreken. We zullen open zijn, ons zelf laten zien aan de ander. Waarheid spreken, ons zelf uit­delen, echt zijn, en ook met op­rechte aandacht luisteren naar de ander, dat is genade bewijzen naar elkaar. Zo is God naar ons toe immers ook.

De ander negeren, halve waarhe­den spreken, huichelachtig vrien­delijk zijn, dingen bewust achter houden, achter andermans rug om praten, twee gezichten hebben… is ondenkbaar voor de mens die leeft vanuit gerechtigheid.

Onthoudt elkaar de waarheid niet

Het toppunt van gerechtigheid is dat we door God als zonen be­handeld worden! Hebreeën 12 vanaf vers 7 (Heb. 12:07 vv)is daar duidelijk over: het is gerechtigheid dat we niet als bastaards worden beschouwd. God zou ons dan onverschillig ‘vanzelf laten opgroeien’. Hij zou ons geen aandacht geven, zich niet met ons bemoeien… Dat is grote ellende voor de mens. Dan is hij ten dode opgeschreven.

Nee, God behandelt ons als zonen. En dus is zijn tuchtiging een uiting van zijn liefde en hoogachting voor ons. De mens gaat Hem zeer ter harte! Dus besteedt God aandacht aan ons, doet er moeite voor ons te be­reiken en de weg te wijzen. Hij onthoudt ons de waarheid niet, maar corrigeert ons. Dat is ge­nade: door de heilige Geest geleerd worden, die de Geest der waarheid is.

Laten wij dan ook de ander genade bewijzen en hem de bevrijdende waarheid van onze Heer niet onthouden! “Wie waarheid spreekt, deelt mee wat recht is, maar een leugenachtig getuige deelt bedrog mee” (Spr. 12:17; Spr. 26:06). Altijd een ander naar de mond praten en vleien is ongerechtigheid. De boze geesten hun zin geven -want die willen niet dat het evangelie wordt verder verteld- is ongerechtigheid.

Dit is uiteraard geen vrijbrief om de ander veroordelend om de oren te slaan met de waarheid. Er is geen veroordeling onder Gods rechtsorde! En we zijn niet ge­roepen om de ander te wijzen op de splinter in zijn oog, als we zelf nog een balk meetorsen! (Matt. 07:04). Eerst moeten we zelf gecorrigeerd willen en kunnen worden door het woord van God en wer­kelijk gaan leven vanuit Gods ontferming. Daaruit ontstaat echte bewogenheid met een ander, en kan de waarheid tegen hem gezegd worden.

Wat gerechtigheid is

Gerechtigheid is: – geloof in God (Gal. 03:06), – bidden voor hen die zelf niet aan bidden toekomen, – dat Jezus de voleinder is van mijn geloof, – trouw zijn aan hen, met wie je door God in de gemeente verbonden bent, – aangenomen worden als zonen, – van rechteloze, erfgenaam met Jezus geworden zijn, – delen in Jezus’ heerlijkheid en lijden, – “verdraag maar een poosje onrecht” (1 Kor. 06:07), – de pas inhouden terwille van hen die achterop dreigen te raken, – Jezus Christus, Amen.

 

Het visioen van de vrouw, het kind en de draak Hessel Hoefnagel

(Gedachten met betrekking tot de komst des Heren, naar aanleiding van Openbaring 12. Een vervolg op het artikel van vorige maand over: ‘Tijden en gelegenheden in de openbaring van Jezus Chris­tus ’).

Wat houdt de komst des Heren in?

Onze vertalingen van de Bijbel spreken veelal over ’de komst des Heren’, maar het Griekse woord parousia betekent vooral het tegenwoordig zijn van de Heer in de levens van de zijnen. De komst des Heren houdt dus in Zijn tegenwoordigheid in Zijn volk. Daarom moeten we Hem in Zijn openbaring niet slechts als een individu beschouwen in de bete­kenis zoals Hij vroeger tegen­woordig was op aarde, maar Hem altijd in Zijn verschijning zien in nauwe relatie tot de Zijnen.

Principe: Als de Heer niet innerlijk tegenwoordig is, kan Hij zich ook niet uiterlijk openbaren. Net zo min als dat een baby geboren kan worden als het niet in de moederschoot aanwezig is.

Naar het uiterlijk beschouwd wordt het ‘lichaam van Christus’ nog bedekt door een veelheid van verschillende opvattingen en even zo vele institutionele vormen (kerken en gemeenten) en meer populaire vormen (groepen en kringen). Ieder met een eigen interpretatie ten aanzien van de Bijbelse uitgangspunten, welke echter vaak een drempel, of misschien wel een dichte deur vormen voor anderen.

De Heer Jezus heeft zich eenmaal na Zijn overwinning over ‘zonde en dood’ naar goddelijk recht gezet ‘aan de rechterhand van de Majesteit in de hemelen’. Vanuit die positie stort (overvloed!) Hij de Geest van God nog steeds uit over (in) degenen, die Hem willen volgen, waar Hij ook heengegaan is.

Het ‘lichaam van Christus’ ofwel de ware gemeente van Jezus Christus is bezig in de verborgen­heid vorm en gestalte te krijgen en zal spoedig ‘geboren’ worden en zich wereldwijd openbaren. In dat kader moeten we net als onze Heer zelf deed, acht geven op de tekenen der tijden (zie mijn vorige artikel).

De pijn van de vrouw

De ‘vrouw’ uit Openbaring 12, waartoe we allemaal als gelovigen behoren, is verregaand in ver­wachting en in pijn om haar kind voort te brengen. Het begrip ‘vrouw’ moet echter reëel gemaakt worden en niet een wazige zaak blijven. De pijn van deze ‘vrouw’ betreft een ieder, die zich bewust uitstrekt naar het openbaar wor­den als zóón Gods, in plaats van te blijven steken in het zo arge­loos en dierbaar schijnende kind van God zijn. De pijn om te baren, dus het tevoorschijn komen als ‘zoon van God, is er: – vanwege de omstandigheden waarin de ‘vrouw’ verkeert en – vanwege de vaak door lieve medemensen heen werkende bedreiging door de draak (duivel en satan).

De duivel staat vanaf het begin tot heden vóór de ‘vrouw’, dus voor ieder kind van God, dat zich uitstrekt naar zoonschap.

De duivel kan de openbaring van dat zoonschap bij het kind van God, dat tegen verdrukking en benauwdheid in gehoorzaam blijft aan de doelstelling van God, niet beletten, evenmin als hij de ge­boorte en openbaring van Jezus kon beletten. Daarom weet satan niet anders te doen, dan met ar­gusogen klaar te staan om zodra het ‘kind’ geboren wordt, dus als „ de zóón in het kind van God zich openbaart, dit te verslinden.

De angst van de duivel

De duivel en zijn engelen hebben namelijk grote angst voor de openbaring van dit ‘kind’. Zij weten namelijk, dat als het kind van God door de vervulling met de Geest van God tot de volko­menheid komt als de mens, die God van oorsprong bedoelt, dit voor hen een pijniging betekent, welke uitloopt op eeuwige verwer­ping in de ‘poel des vuurs’.

De ‘overste van de macht der lucht’ siddert voor het zich openbarende ‘zaad van de vrouw’. Hij kent nog deksels goed de vloek van de Almachtige, welke eens over hem werd uitgesproken en ook kent hij nog zeer goed de belofte die aan de vrouw en haar zaad werd gegeven (Gen. 03:15).

Ook weet de duivel nog als de dag van gisteren, hoe Hij ontmaskerd en vernederd werd door de Eer­steling van het ‘zaad’ van de vrouw, toen deze als ‘zoon des mensen’ aan het kruis hing. Ondanks al zijn zeer felle en door angst geïnspireerde aanvallen kreeg hij daar de éérste klap, welke zijn ondergang inluidde. Vanwege deze klap is hij niet meer de ‘overste van de wereld’ en is hij de heerschappij in de hemelse gewesten kwijt geraakt, behalve over zijn eigen boze geesten.

Hij siddert daarom temeer voor de aanstaande openbaring van de rest van het ‘zaad van de vrouw’ dat in vervolg op die eerste klap hem volledig zal ontmaskeren en m.b.v. de goede engelen uit de hemel zal stoten, zoals de Heer Jezus al profeteerde, toen Hij Zijn discipelen had uitgezonden: ‘Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand en niets zal u enig kwaad doen’ (Luc. 10:17-19).

De duivel weet dat hij een korte tijd heeft. Hij zoekt daarom waar mogelijk de mens naar diens innerlijk te verslinden om zo de openbaring van de vele ‘zonen Gods’ op aarde als ‘lichaam van Christus’ te verhinderen. Hij zoekt daartoe in de wereld van gelovigen naar een tweede Judas, zoals hij indertijd ook de eerste vond om de Zoon des mensen nota bene met een kus te verraden. Hij vindt inderdaad deze ‘Judas’ in de vele antichristen, welke zich als ‘kaf temidden van het ‘christen- koren’ bevinden. Ook deze vor­men in de openbaring van dé ‘grote en doorluchtige dag des Heren’ een ‘lichaam’, waarvan het ‘hoofd’ zich manifesteert in de, persoon van de Antichrist (Hand. 02:20; 2 Thessalonicenzen 2).

Bescherming tegen de valse profeet

De geest van deze ‘mens der wetteloosheid’ en ‘zoon van Verderf manifesteert zich reeds temidden van de gelovigen en werkt reeds in de ‘kinderen der ongehoorzaamheid’ (vgl. Ef. 02:02). Alleen de persoonlijke vervulling met de Geest van God zal de gelovige mens tegen deze ‘valse profeet’ kunnen beschermen.

De antichrist wordt in de profetie van de bijbel ook aangeduid als de ‘staart’ van de draak. Met deze staart zwiept de Draak rond in de hemelse gewesten en trekt vele gelovigen terug naar een aards denkpatroon.

De geest van deze leugenprofeet is ook in onze tijd volop bezig om velen te misleiden en af te houden van de ‘hoge weg’ (vgl. Jes. 09:14).

Toch kan de Draak niet verhin­deren dat de aan alle kanten bedreigde ‘vrouw’ (het uiterlijk schijnbaar zwakke en sterk verdeelde christendom) haar ‘zoon’ ter wereld brengt.

Het is een zóón, een mannelijk wezen, waarop de beloften van God rusten. Op de openbaring van dit mannelijk wezen wacht met zuchtend verlangen de hele bezielde en onbezielde schepping. Deze ‘zonen Gods’ namelijk zul­len de schepping bevrijden van de slavernij onder de vruchteloos­heid van de vergankelijkheid en haar brengen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods (Romeinen 8).

Het ‘kind’ van Gods bedoeling wordt direct na haar openbaring plotseling weggevoerd naar de troon van God. Deze ‘opname’ heeft echter niets te maken met een plotseling in de zichtbare lucht opgenomen worden van gelovigen, waar en in welke positie die zich op dat moment ook bevinden. In dat opzicht zijn de gekste en meest tragische voorstellingen te maken van de enorme chaos die dat bij het achterblijvende zou bewerken, niet alleen bij de mensen, maar ook bij de dieren, de planten en bomen en de onbezielde dingen.

Over de opname-in-onsterfelijkheid van het ‘kind’ uit Openbaring 12 schrijft de apostel Paulus uitvoerig in 1 Korinthe 15, waar hij spreekt over de vergankelijkheid en sterfelijkheid, die onvergankelijkheid en onsterfelijkheid aan zullen doen.

Waar wordt de ware gemeente gevormd?

De Heer Jezus sprak in Zijn zo genoemd ‘hogepriesterlijk gebed’ ten aanzien van Zijn volgelingen: ‘Vader, Ik wil dat zij zijn waar Ik ben’ (Joh. 17:24). En in een andere toespraak zei Hij: ‘Ik zal hen allen tot Mij trekken’ (Joh. 12:32).

De ware gemeente wordt in de hémel gevormd, net zoals het kind van God in de hémel geboren wordt. We spreken in dat opzicht over de ‘wedergeboorte’. In het uiterlijke zijn daar plaatselijke gemeenten voor nodig, hetzij groot of klein en in vele variaties. Daar kunnen de gelovigen hun dagelijks ‘brood’ bekomen. Het is een verantwoordelijkheid voor de leiding van deze gemeenten om dit brood van goede kwaliteit te doen zijn.

Daarvoor is inzicht, wijsheid en toewijding nodig. De Heer sprak in dit opzicht over de ’trouwe dienstknechten’ (Lucas 19).

De ware gemeente of anders gezegd het ‘lichaam van Jezus Christus’ heeft een wandel in de hemel en wordt daar ‘het beeld van de zoon’ gelijkvormig door het proces van de vervulling met de Geest van de Vader.

De toebereiding voor de eindstrijd

Het proces van toebereiding voor de eindstrijd in ‘Armageddon’ voltrekt zich niet vóór, maar temidden van de ‘grote verdruk­king’ welke begonnen is zich over de wereld te voltrekken. Alle vol­ken, stammen, talen en natiën hebben deel aan deze verdruk­king. Ook de kinderen Gods, in uiterlijke zin op aarde levend en in profetisch perspectief aan­geduid als de ’vrouw in de woestijn’.

Deze woestijn is de wereld die in het boze ligt en de ‘vrouw’ heeft daar een plaats en een taak, door God Zelf bereid. Deze plaats en taak heeft te maken met het bren­gen van de blijde boodschap van het evangelie aan de medemens binnen al de genoemde stammen en talen. Sinds de uitstorting van de heilige Geest op de Pinkster­dag na de opstanding en verheer­lijking van de Heer wordt het evangelie gepredikt en de Heer is daar Zelf met Zijn Geest volop bij betrokken.

In de ‘woestijn’ wordt de ’vrouw’ gevoed en onderhouden door het Woord van God. Van dit ‘hemelse manna’ was indertijd het dage­lijkse manna voor het aardse volk Israël in de zichtbare woestijn het schaduwbeeld. De ‘zoon’ van de ‘vrouw’ echter wordt als ‘mannelijk wezen’, dat uit haar geboren wordt en tot volwaardige gemeente van Jezus Christus ontwikkelt, opge­nomen in de onaantastbare heer­lijkheid van haar Hoofd. De ‘ge­meente van de eindtijd’ is dan het beeld van de (eerste) Zoon gelijk­vormig geworden. Met Hem aan­vaardt ze dan het koningschap over de wereld (Openb. 11:15-17).

Het doel van de strijd in de hemelse gewesten

De Heer is gezeten op de ’troon van God’. Dat betekent heer­schappij. De Heer zei het zelf al tegen Zijn discipelen na Zijn opstanding: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’ (Matt. 28:18).

Tot deze heerschappij zijn ook wij geroepen, om vanuit die zuivere heerschappij, bevrijding en herstel te bewerken voor de zuchtende schepping, de mens voorop. De schepping wacht daarop al sinds haar onderwerping aan vruchte­loosheid en vergankelijkheid. Ze doet dat met reikhalzend verlan­gen, omdat ze de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods dan zal ervaren (Romeinen 8).

Dit gegeven is het doel van de strijd in de hemelse gewesten. Om deze strijd te kunnen voeren heb­ben we de heilige Geest ontvan­gen, zodat we wezenlijk in Chris­tus’ zijn. Alleen via deze strijd zullen we in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom van heerlijkheid en genade, welke het deel is van al de ‘knechten des Heren’, ervaren (Jes. 54:17; Ef. 02:06-07).

Dat is ook het doel van het ‘evangelie van Jezus Christus’. Sinds de prediking hiervan is de bevrijding van de schepping ingezet na een ogenschijnlijk lange tijd van voorbereiding. Door dit evangelie wordt aller­eerst het ‘lichaam van Christus’ gevormd, zoals gezegd in het verborgene van de ‘moeder­schoot’, het ‘hemelse Jeruzalem’ (Gal. 04:26). Het ‘lichaam van Christus’ zal vervolgens als de ware ‘gemeente’ en als ‘zonen Gods’, onder leiding van haar Hoofd aan de ‘slavenpositie’ van de rechtvaardigen van alle tijden een eind maken.

Laten wij ons daarom beijveren om deel te verkrijgen aan het ‘zoonschap Gods’, dat ook voor ons is weggelegd, mits wij deze hoop met vrijmoedigheid en on­verwrikt vasthouden (Heb. 03:06; Heb. 03:12-14).

Laat het zo zijn, dat onze Vader ook met ons, net als met onze Heiland, tot Zijn doel kan komen. Wij hebben een zeer hoge roeping en verkiezing en het verdient onze volkomen inzet deze te kennen en te bevestigen, zodat we rijkelijk toegang hebben tot het eeuwige koninkrijk van onze Here en Hei­land Jezus Christus.

 

Mondig in de hemel door Cees Maliepaard

– De hemelen – 8 –

“Dan zijn wij niet meer onmon­dig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe die het hoofd is, Christus. En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeen­gehouden door de dienst van al zijn geledingen, naar de kracht die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde” (Ef. 04:14-16).

De Vader heeft zich zijn hemel niet gedacht, als een oord dat gevuld zou zijn met onmondigen, maar al evenmin als een maat­schappij van kleine zelfstandigen. De Vader heeft zich zijn hemel voorgesteld als een eeuwige woon- en verblijfplaats van mensen die zich vrijwillig onder­werpen aan de Koning die Hij over hen aangesteld heeft. Die Koning, onze Heiland, onze her­der en leraar Jezus Christus, zal leiding geven in alle waarheden van de gedachten Gods.

De hemel der onmondigheid

Als mensen de toegang tot Vaders hemel gevonden hebben, doordat ze Jezus Christus als hun Heiland en Heer hebben aangenomen, zal de vorst der duisternis niets nala­ten te ondernemen wat de verdere voortgang in het hemelse Konink­rijk zou kunnen belemmeren.

Waaruit blijkt iemands onmon­digheid in het geestelijke rijk van de Vader? Het zal duidelijk wezen dat zoiets openbaar komt doordat hij zijn stem in de hoge niet ver­heffen kan. Dat kan de boze veelal bereiken door een mens onzeker te maken omtrent de verwezenlijking van de woorden Gods in zijn persoonlijke leven. En wat is daarvoor een beproefde methode in Satans hand? Paulus schrijft in ons stukje, dat we naar de maat van de wasdom der vol­heid van Christus, niet meer on­mondig zijn in de zin van: ‘Niet meer heen en weer geslingerd worden onder invloed van allerlei wind van leer”.

Dwalingen die het gevolg zijn van een boodschap die ontstaan is onder invloed van allerlei wind van leer, maken een mens onmon­dig in het Koninkrijk van God. Vrome gedachten zullen het mondig zijn in de religieuze wereld veelal niet blokkeren, maar werpen wel onneembare barrières op in Gods Koninkrijk. Of dacht u dat woorden als ‘onneembaar’ en ‘onmogelijk’ niet stroken met de Bijbelse uitspraak, dat alle dingen mogelijk zijn voor hen die geloven? Dat ligt dan in hetzelfde vlak als de misvatting dat de Al­machtige alles kan. Is dat dan niet zo? Nee, zeker niet! Hij is immers de ‘Ik ben die Ik ben’, de eeuwi­ge, onveranderlijke. Hij kan niet anders dan zichzelf zijn; Hij kan zijn wezen niet verloochenen (2 Tim. 02:13). God is enkel goed en Hij is altijd goed. Hij kan een heleboel dingen beslist niet: Hij kan nimmer iets verkeerds doen.

De Vader is almachtig in het ten uitvoer brengen van zijn plan, en daarin kan niets en niemand Hem tegenhouden. En wanneer de ge­lovige zich naar het Goddelijke plan richt, zal hem inderdaad niets onmogelijk zijn. Maar beïnvloed door dwalingen, ontbeert een mens meestal de mogelijkheid mondig te zijn in het Koninkrijk van onze Heer. Door religieuze dwalingen kun je bijvoorbeeld schuldgevoelens aangepraat krijgen, waardoor je tot algehele of gedeeltelijke zelfverwerping komen kan. Door andersoortige dwalingen in de boodschap, kan het navolgen van Christus onder druk komen te staan.

Bijvoorbeeld wanneer deze niet langer als de volkomen mens Gods, maar als God zelf wordt voorgeschoteld. En de wegen van de Almachtige zijn voor ons nu eenmaal niet na te gaan… wél die van Christus, want Hij heeft (naar de schriften!) voor ons de weg gebaand naar het huis van de Vader.

Tot mondigheid gebracht

Hoe wordt een mens mondig? Door bij elke gelegenheid zijn zegje te doen? Allesbehalve! Een mens wordt mondig in de hemel door ‘boven’ bezig te zijn over­eenkomstig het voorbeeld van Jezus Christus. En hoe Hij dat deed, lezen we heel duidelijk in Johannes 5. Jezus zegt daar niet dat Hem alle dingen mogelijk zijn, hoewel Hij toch beslist een geloof had dat beduidend groter dan een mosterdzaadje was. Hij belijdt in vers 19 (Joh. 05:19) evenwel dat hij uit zichzelf niets kan doen, maar dat Hij het eerst de Vader moet zien doen. Naast zijn grondige kennis van het geschreven woord van God, had Hij het blijkbaar nodig voor zijn geestesoog te zien waar de Vader mee bezig was. Pas dan ging ook Hij er toe over zich met dezelfde dingen in te laten.

Worden wij nu ook geacht te let­ten op wat de Vader doet, zodat naast een grondige kennis van het goddelijke woord, ons dat tot mondige mensen in de hemel van Gods heerlijkheid maken zal? In zekere zin wel, alleen hebben wij het wat gemakkelijker dan Jezus destijds had. We behoeven name­lijk niet zo te letten op wat de Vader doet, want dat weten we alleen naar de grote lijnen, naar de basisprincipes van zijn plan.

We zullen echter op de Zoon letten, op wat Hij ons laat zien. Want Hij kent het wezen van de Vader door en door. Op die manier kunnen we het Lam volgen waar Hij ook gaat (Openb. 14:04).

In dit volgen van Jezus zullen we Hem op gelijke wijze eren als de Vader (Joh. 05:23). Dat is een levensvoorwaarde, want er staat terecht bij dat wie de Zoon niet eert, dan dus ook de Vader die Hem gezonden heeft niet eert.

Paulus heeft dat goed begrepen. Vandaar dat hij in (1 Kor. 11:01) ons oproept, hem na te volgen, zoals hij dat Christus doet. Eigenlijk zegt hij: Doe net als ik, volg Christus na!

Mondig in de hemel worden we dus niet door ons bewustzijn te verruimen of door onszelf te trainen in het zelfbewustzijn, zelfs niet door heel veel kennis van het geschreven woord Gods in ons op te nemen. Elke methode los van de Christus, is tot mislukken gedoemd.

Maar ook met alles wat redelijk parallel met de gedachten van Christus Jezus lijkt te lopen, zal men bemerken er uiteindelijk toch naast te zitten. Denk maar aan sommige New-Agestromingen, waar men ook bezig is met het goede in de mens en met herstel van het innerlijk, maar waar Jezus als één van de wegen naar de godheid gezien wordt en waar die godheid een mixture van de Vader der lichten en de góden van de wereldgodsdiensten is. Waar men dan vastloopt? Nou, al direct daar waar de mens niet onder Koning Jezus leven wil, maar claimt zelf een god te zijn.

Samen mondig

Waar we ons aan Gods waarheid houden (en dat is de openbaring van zijn woord zoals dat in Christus Jezus gestalte heeft gekregen) groeien we naar hem toe die het hoofd is, Christus. Er staat bij: in elk opzicht en in liefde. Je kunt niet naar het beeld van de Christus toegroeien zonder de liefde Gods.

En het kan al evenmin als het niet op elk onderdeel van het leven van toepassing is. Net zomin als het ene partje van een sinaasappel vlugger kan groeien dan het an­dere, net zomin kan de liefde Gods een mens op bepaalde delen veel en op andere sektoren min­der vormen naar het beeld van Christus. We dragen de liefde Gods in beginsel in alle delen van ons wezen, en van daaruit geeft het ons een gelijkmatige groei.

Het is niet best mogelijk in je uppie in de liefde van de Heer bezig te zijn, want de liefde zoekt altijd de ander. Niet één cel van Christus’ lichaam zal afzonderlijk kunnen groeien in de liefde, maar alle cellen zullen dit gezamenlijk doen. Alleen dan zal het lichaam van Christus een welsluitend ge­heel vormen, door de dienst van al zijn geledingen, naar de kracht die elk lid op zijn wijze oefent.

Daar is dus niet mee gezegd dat de mate van de liefde er niet toe doet, maar dat ieder dat invult naar de eigen persoonlijkheid. Ingepast in Christus’ lichaam bevordert dat de gezamenlijke groei in de liefde Gods, zodat de ‘zonen Gods in wording’ in hun persoonlijke en in hun gezamen­lijke hemel allengs mondiger worden en steeds beter weten in te spelen op de liefdevolle voor­zieningen uit het plan van de Vader.

 

 

 

‘Aldus zal gans Israël behouden worden (2) Wim te Dorsthorst

 

– Zicht – – op Israël – 11

God is volmaakt rechtvaardig

Als Paulus uiteengezet heeft wie Israël is, wie zaad van Abraham is en wie kinderen Gods zijn, gaat hij verder om aan te tonen dat de beloften Gods niet verval­len zijn en dat God onveranderlijk en trouw en rechtvaardig is. Hij gaat dan terug naar de wording van het volk Israël en zegt: “Want er ligt een belofte in dit woord: omstreeks deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben. Maar dit niet alleen;

daar is ook Rebekka, bevrucht van één man, onze vader Izak. Want toen de kinderen nog niet gebo­ren waren en goed nog kwaad hadden gedaan -opdat het verkie­zend voornemen Gods zou blij­ven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep,- werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienst­baar zijn, gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik lief gehad, maar Ezau heb Ik gehaat.

Wat zullen wij dan zeggen? Zou er onrechtvaardigheid zijn bij God? Volstrekt niet!

Want Hij zegt tot Mozes: Over wie Ik Mij ontferm, zal Ik Mij ontfermen, en jegens wie Ik barmhartig ben, zal Ik barmhar­tig zijn.

Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt” (Rom. 09:09-16).

Op grond van bovenstaande woorden van Paulus is er helaas een uitverkiezingsleer ontwik­keld die zeer vele mensen in diepe duisternis heeft gedompeld. Tot op heden is dat in vele kerken een duivels leerstuk.

Je zou kunnen zeggen: waarom voegt Paulus dit gedeelte hier dan in? Het gaat toch om de plaats van Israël, nu! Ja, dat is zo en dit heeft daar dan ook alles mee te maken zoals we zullen zien.

Paulus wil ons deelgenoot ma­ken van Gods eeuwige voorne­men. Hij wil aantonen dat God volmaakt rechtvaardig is, als het Israël naar het vlees, nu geen en­kel deel meer heeft aan voorrech­ten en beloften aan de vaderen gedaan.

Vanuit Goddelijk perspectief

Naar de menselijke logica is Isra­ël, “Israël”. Maar als Paulus dit uit gaat leggen is dat niet naar menselijke logica maar dan spreekt hij als een ingewijde in de geheimenissen Gods. Vanuit het Goddelijk perspectief over­ziet Paulus de heilsgeschiedenis als geheel. Niet alleen de afloop is aan Paulus getoond toen hij op­getrokken werd tot in de derde hemel (2 Kor. 12:02-04) maar ook de hele weg daar naar toe. Hij heeft het begin gezien in Adam, in het aardse paradijs, en de vol­tooiing in Gods Zoon, Jezus Christus, in het hemelse paradijs.

Maar Paulus was ook een ingewij­de in Gods eeuwige raadsbesluiten en de geheimenissen van Gods wil van vóór eeuwige tijden. Aan hem is de zin des Heren geopen­baard (Rom. 11:34). Dat klinkt in zijn brieven steeds weer door. In (Ef. 01:03-14) spreekt hij over: het in Hem uitverkoren zijn vóór de grondlegging der wereld; over het in liefde te vo­ren bestemd te zijn; over het wel­behagen van Gods wil, enz. In (1 Kor. 02:07) spreekt hij over: “de verborgen wijsheid Gods die van eeuwigheid voorbe­schikt is tot onze heerlijkheid”.

In (2 Tim. 01:09) wordt ge­sproken over: “de heilige roe­ping naar Gods eigen voorne­men en de genade van vóór eeu­wige tijden”.

De zoon der belofte

En al deze zaken hebben als kern en als bron, De Zoon Zij­ner liefde, Jezus Christus, de Koning Israëls. Het is alles in Hem en door Hem en tot Hem. Hij is de genade Gods; Hij is de Christus Gods; Hij is het Lam Gods. Hij is- het fundament, de rots, waar heel Gods schepping en Gods hande­len op gefundeerd is. De rots waar Israël over gestruikeld is en waar vandaag de dag nog velen over struikelen. “Hij is de Amen, de ge­trouwe waarachtige getuige, het begin (‘de oorsprong’) der schepping Gods” (Openb. 03:14). “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der gan­se schepping, want in Hem zijn fel­le dingen geschapen, die in de he­mel en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, het­zij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is vóór al­les en alle dingen hebben hun be­staan in Hem; en Hij is het hoofd van het lichaam, de ge­meente” (Kol. 01:15-18a). Ja, Hij is de Koning van Israël!

Zo zou deze lijst nog aan te vullen zijn. Wat nog wel van heel groot belang is om de uitverkiezing van God in Romeinen 9 te begrij­pen is dat Hij, Jezus Christus, “het Woord is”.

In Hem, in het Woord, was leven en dat was het licht der mensen. Hij is het woord des levens, het eeuwige leven, dat van den begin­ne bij de Vader was (1 Joh. 01:01-02).

Uitverkiezing tot behoud

Er is dus uitverkiezing bij God, berustend op een voornemen, een raadsbesluit, naar het wel­behagen van Zijn wil, “van vóór de tijden der eeuwen”. Maar dat is niet in de zin van eeuwige verwerping van mensen, maar God wil juist dat in deze verkiezing alle mensen, in lief­de en genade behouden zullen worden (1 Tim. 02:04). God heeft niemand tevoren verworpen

maar juist in Hem, de Zoon der belofte, uitverkoren vóór de grondlegging der wereld (Ef. 01:04). Tevoren heeft God ons bestemd “tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon” (Rom. 08:29). Dat is Gods uitverkiezing!

Niets, maar dan ook helemaal niets, zal God ooit doen en kan God ooit doen buiten Zijn Zoon. Alles waartoe de mens gescha­pen, geroepen en bestemd is, is door Hem en in Hem. Hij is het licht en het leven van de mensen. “Wie de Zoon heeft, heeft het leven, wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet” (1 Joh. 05:12).

De oudste zal de jongste dienstbaar zijn

En dan die schijnbaar moeilijke, maar o zo mooie, woorden van Paulus waarmee hij deze diepe be­doelingen van God openbaart. De vertaling van prof. Brouwer geeft die zó weer: “Doch niet alleen dit; maar het blijkt nog veel duidelijker bij Rebekka, toen zij een tweetal kinderen zou schen­ken aan Izaäk, onze voorvader. Immers, ofschoon die beide kin­deren één vader hadden, en ofschoon zij nog niet geboren wa­ren en in geen enkel opzicht goed of kwaad hadden gedaan, zo werd -opdat het voornemen Gods zou worden bevestigd, dat naar vrije keus te werk gaat, niet van ’s mensen daden maar alleen van Gods roepen,- zo werd toch tot haar gezegd; de oudste zal de jongste dienstbaar zijn; overeen­komstig hetgeen geschreven staat: Jakob heb Ik lief gehad, maar Ezau heb Ik gehaat”.

Heel Gods verkiezing, zegt Paulus, blijkt nog duidelijker bij Re­bekka dan bij Sara. Twee kinde­ren van één vader, maar de verkie­zing stond vast vóór de geboorte en vóór er sprake kon zijn van zonde. God heeft Ezau natuur­lijk niet gehaat zoals wij dat in het algemeen verstaan. Nee, deze uitdrukking wil zeggen: ‘De keu­ze van het ene dat het andere uit­sluit”. Het is niet andersom moge­lijk want het is naar Gods orde van eeuwigheid. De zoon der be­lofte is dus niet de oudste maar de jongste.

Onderwijzing Gods

Dat het hier in werkelijkheid niet gaat om deze twee jongens blijkt wel uit het woordje “opdat”, wat zeggen wil: “met het doel dat”. “Met het doel dat” het voorne­men Gods zou worden beves­tigd, dat naar vrije keus te werk gaat”. Of: “met het doel dat” Gods vrije raadsbesluit van kracht zou blijven dat niet afhangt van werken” (Petrus Can. vert.). Het is dus een geweldige lering over de verkiezing in Gods raads­besluiten. Door deze geschiede­nis wordt Gods voornemen beves­tigd en toont aan dat Gods vrije raadsbesluit van kracht blijft ongeacht de zonde of de inspan­ningen van mensen. En de onder­wijzing is dat God werkt vanuit Zijn eeuwige verkiezing in Zijn Zoon, Jezus Christus, de Zoon der belofte. En dit is uiteraard niet alleen in verband met Israël maar met de gehele schepping.

De eerste Adam is door God ge­formeerd van stof uit de aardbo­dem en God blies de levensadem in zijn neus en op deze wijze werd de mens tot een levende ziel. Hij is uit de aarde, stoffelijk. De laatste Adam, die het licht en het leven is van de mens, en dit is van den beginne, is uit God en is een levendmakende Geest.

Hij is uit de hemel en bekleed met hemelse heerlijkheid (Gen. 02:07; 1 Kor. 15:45-49; Joh. 01:14). De eerste Adam, de oudste, zal de jongste, de laatste Adam, dienst­baar zijn. De laatste is de Koning en de eerste is de onderdaan. De laatste is het Hoofd en de eerste is het lichaam.

Beiden zijn uit één Vader -God- (Heb. 02:11). Deze verkiezing is voor er iets geschapen was en heeft niet te maken met de zon­deval of menselijke inspannin­gen. Zelf zegt jezus: “Want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld” (Joh. 17:24; denk hierbij aan: “Jakob heb Ik liefgehad…”, enz.)

Dit is de grote onderwijzing die in dit gedeelte besloten ligt. Pau- lus gebruikt het hier om te laten zien dat God niet onrechtvaardig is als de verkiezing is in Zijn Zoon, de Koning Israëls, en niet in het Israël naar het vlees, dat zich beroemt op afkomst en be­snijdenis.

Maar ook in deze tijd, waar de mens gepredikt en gezien wordt als een godheid in zichzelf, is de­ze onderwijzing van groot be­lang. “De oudste -de eerste- zal de jongste -de laatste- dienst­baar wezen”. Ja de eerste kan niet eens bestaan zonder de laatste, de Zoon der belofte, die het le­ven is.

God is het die bepaalt

Dat is Gods eeuwige voornemen en daarin is Hij, als Schepper van hemel en aarde en als Schep­per van de mens, volkomen ge­rechtigd.

Niemand is Hem tot raadsman geweest en God is niemand iets ver­schuldigd (Rom. 11:34-35; Jes. 40:13-14). Niemand heeft de be­voegdheid Gods recht te verdraai­en of God ter verantwoording te roepen.

Daarom staat er: “Maar gij, o mens!, wie zijt gij dat gij God zoudt tegenspreken Zal het geboetseerde soms tot zijn boet­seerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt? Of heeft de pot­tenbakker niet de vrije beschik­king over het leem om uit de­zelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, en het andere tot alledaags gebruik?” (Rom. 09:20-21; Jes. 29:16).

En om alle twijfel aan Gods on­veranderlijke trouw weg te nemen staat er: “Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van Zijn raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden, opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is dat God liegen zou, wij, die tot Hem de toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt” (Heb. 06:17-18).

Gods raad is onveranderlijk, wat de mens ook bedenkt om het om te buigen. Zalig de mens die in deze geloofsrust van God wil bin­nen gaan (Heb. 04:10).

Over wie God zich kan ontfermen

God heeft nooit een natuurlijk volk Israël voor ogen gehad. Een volk wat niet geloofde en niet uit genade wilde leven, maar door eigen werken een eigen ge­rechtigheid wilde handhaven. Deel hebben aan het eeuwige Goddelijke leven, wat toch de be­doeling is van God voor de mens, kan alleen maar in de gena­de die ons vóór eeuwige tijden ge­geven is in de Zoon der belofte, Jezus Christus.

Alleen de mens die dit in geloof wil aannemen, daarover kan God zich ontfermen en kan Hij barm­hartig zijn. Het is helemaal niet de vraag of God anders zou willen want het kan niet anders! Hij kan zichzelf niet verloochenen.

Deze waarheden zijn voor Joden en niet-Joden precies hetzelfde. Dit is de grondslag, het funda­ment, van de schepping. Niemand kan dit verdienen door wilskracht en door flink zijn best te doen, want het wordt in genade ge­schonken. Daarom lezen wij: “Zo hangt het dus niet af van menselijk willen of menselijk pogen, maar van de ontferming Gods” (Rom. 09:16; vert. prof. Brouwer).

Er is geen willekeur bij God. Hij ontfermt zich over allen die zich buigen voor Zijn eeuwige evan­gelie van liefde en genade in de Zoon der belofte, Jezus Christus, en Zijn gerechtigheid willen accepteren.

“God ontfermt zich over wie Hem vrezen”, zegt (Ps. 103:013. Hij ontfermt zich over wie zich bekeert (Jes. 55:07). En wij hebben gezien dat zich maar een rest bekeert (Jes. 10:21-23; zie ook artikel in het december­nummer 1994).

Hij ontfermt zich over het nage­slacht van Abraham; dat is de mens in Christus (Heb. 02:16). En die ‘voorwerpen van ontfer­ming’ zijn wij, zegt Paulus, “die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de hei­denen” (Rom. 09:23-24).

God is Geest en alleen met geeste­lijke mensen kan God in de geest gemeenschap hebben. Al de beloften aan Abraham ge­daan, hadden betrekking op de Zoon der belofte, Jezus Christus, en waren derhalve geestelijke be­loften. Al hebben deze in de schaduw-bedeling een tijdelijke gestalte gehad op aarde, dan toch waren zij slechts een scha­duw van de eeuwige goederen (zie bijv. Heb. 07-10).

Een gedeeltelijke verharding

En dan zegt Paulus tot de heidenen: “Opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn”. De tot geloof geko­men heidenen in de gemeente van Rome bleven eigenwijs en hoogmoedig ten aanzien van de Joden (Rom. 11:20). Het was nu alleen voor de heidenen was hun mening. “Weest niet eigenwijs”, want: Niet het gehele volk Israël is verhard. Het is voor een deel (Rom. 11:25).

Door alle eeuwen heen zijn er uit dit volk dan ook altijd men­sen tot bekering gekomen. En wie tot geloof komt, wordt voor­werp van ontferming en weer geënt op de olijfboom, welke het beeld is van de gemeente van Je­zus Christus (Rom. 11:23).

Allen die tot bekering komen, uit Joden en uit heidenen, wor­den geënt op die ene olijfboom en zijn samen het ware Israël Gods. Ze zijn samen zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen (Gal. 03:29).

Gans Israël zal behouden worden

De gemeente van Jezus Christus gaat tot volheid komen. Openba­ring 10 vers 7 (Openb. 10:07) zegt hiervan: “Maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten heeft verkondigd”.

Paulus sprak al van dit geheimenis als de gemeente uit Joden en uit heidenen (Ef. 02:06; zie ook arti­kel van januari 1995).

En die gemeente is naar het eeu­wige voornemen van God, dat Hij in Christus Jezus onze Here heeft uitgevoerd (Ef. 02:11; zie ook Hand. 15:17-18; Gal. 03:08).

Als de volheid der heidenen bin­nengaat, naar aantal(?), maar vooral naar volmaakte innerlijke volheid, naar het beeld van hun Heer, zal gans Israël behouden zijn. Dus allen die naar Bijbelse normen “Israël” en “Joden” zijn.

Dat zijn dus ook allen die tot be­kering komen uit het volk Israël naar het vlees, ongeacht waar ze hun woonplaats hebben op deze wereld. Dat deel uit Israël zou men dan ‘gans Israël’ kunnen noemen.

Maar aangezien Jezus Christus, Joden en heidenen tot één nieu­we mens geschapen heeft en tot één lichaam, dus zonder enig on­derscheid, geloof ik dat de totale gemeente vanaf Pinksteren, tot­dat de volheid der heidenen bin­nen gaat, gans Israël uit de schep­ping is.

Het is het volk dat uit elke stam en taal en volk en natie, ook het Isra­ël naar het vlees, voor God ge­maakt is tot een Koninkrijk en tot Priesters voor God door de Heilige Israëls, Jezus Christus. Dat is Gods erfdeel, het volk Hem ten eigendom. Dit zegt (Jer. 10:16): “Hij is de for­meerder van alles, en Israël is de stam Zijner erfenis; Here der heerscharen is Zijn naam!”. (Zie ook Ex. 19:05-06;

1 Petr. 02:09 en Ef. 01:14).

Van dit volk zegt God: “Zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn”.

De nieuwe tijd

Dan is de olijfboom, volgens Jeremia 11 vers 16, (Jer. 11:16) volgroeid en schoon van prachtige vrucht. Dan zal de olie van deze prachtige vrucht van de heilige Geest, tot een eeuwigdurend licht zijn voor Gods aangezicht en voor de gan­se schepping. Dan breekt er een geweldige nieuwe tijd aan voor al­le volkeren. Oók voor het Israël naar het vlees! De tijd van de wederoprichting aller dingen, het , Duizendjarig Rijk genoemd, waar­in de leden van de gemeente die duizend jaar als koning-priesters zullen regeren onder hun Koning-Priester, Jezus Christus (Hand. 03:21; Openb. 20:06b).

En als Paulus al deze dingen overdenkt en overziet en neer­schrijft, dingen die allen betrekking hebben op Gods eeuwige raadsbe­sluiten, dan komt hij tot die ge­weldige lofprijzing en zegt: “O diepte van rijkdom, van wijs­heid en van kennis Gods, hoe on­doorgrondelijk zijn Zijn beschik­kingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Want: wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst iets gege­ven, waarvoor Hij vergoeding ontvangen moet? Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heer­lijkheid tot in eeuwigheid! Amen” (Rom. 11:33-36).

 

Wandelen in het licht (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Vader, niets kan mij van U scheiden,
‘k Wil me ook vandaag in U verblijden,
zingen voor Uw aangezicht.

U mijn zorgen, wensen geven,
dicht in Uw nabijheid leven,
dat is: wand’len in het Licht!

 

 

In Gods schuilplaats (gedicht) (gedicht) P W Heuer

Wie in de schuilplaats Godes is gezeten,
ervaart de krachten van een machtig God.
Hij wordt beschermd en zal steeds zeker weten:
God is mijn hulp, dus zalig is mijn lot.

‘k Hoef niet te vrezen voor de duist’re machten,
ik wordt bewaard, zelfs in de grootste nood.
Ik schuil bij Hem, de duisternis moet wijken.

Het licht is bij mij, want God is groot.

 

Hij, die ’t beloofde, Hij is niet veranderd.

Ik mag ervaren, Gods woord, dat staat vast.

En als ik twijfelde, soms door omstandigheden,
werd ik door Zijn getrouwheid, blij verrast.

Verhoring van gebeden kwamen soms zo anders
dan ik had bedacht, met mijn aards inzicht.

Ik wist nog niet, dat Gods gedachten
omtrent mijn leven, op de eeuwigheid zijn gericht.

 

Daarom schuil ik bij Hem, Hij is mijn Toeverlaat.

Ik voel mij veilig, ’t is de Rots, waarop ik sta.

Hij zorgt voor mij, zo mag ik elke dag
weten dat Hij er is, voor mij, ’t is leven uit gena.

 

Storm door Froukje Huis

Het had al enkele dagen hard gewaaid, maar zo bar als deze morgen was het nog niet geweest. De weerman van de TV had het al voorspeld: stormachtig, vooral langs de kust. De paar laatste bladeren werden met geweld van de bomen gerukt. De naakte takken zwiepten wild heen en weer. De fietsers trapten moeizaam tegen de wind in, terwijl aan de overkant de mensen over de weg ‘vlogen’.

De storm blies uit alle hoeken en gaten vuil en afval tevoorschijn, geen takje bleef onberoerd, elk papiertje moest het ontgelden.

We hadden met de auto boodschappen gedaan en stonden voor een verkeerslicht te wachten.

“‘t Waait verschrikkelijk vandaag”, merkte ik op. “Moet je die mensen zien zwoegen!” “Ja”, beaamde mijn echtgenoot, “zo erg is het nog niet geweest”.

Bij de tramhalte stond een werkwagen van de HTM en twee mannen waren bezig een soort platform te beklimmen, dat ver boven de wagen uitstak. “Er is zeker wat met de stroomdraad!” “Ja, kijk er hangt een stuk plastic overheen”. Een groot stuk plastic was over de stroomdraad gewaaid, keurig aan weerskanten een stuk. Geen tram zou deze plaats kunnen passeren.

Eén van de mannen op het platform probeerde een tip van het plastic te pakken maar het hing net iets te hoog. Vol spanning keken we toe. Hij rekte… en rekte… bijna… ja, zijn vingers raakten het plastic! Hoei, blies de wind en de tip schoot omhoog. Mis!

De man zocht wat meer steun en deed een volgende poging. Ja, hij was er vlakbij… nog even… We hielden onze adem in… Hoei, kwam de wind weer tussenbeide. Mis! Ook de derde keer was de wind hem voor, maar de mannen gaven het niet op.

“Is dat niet gevaarlijk?”, vroeg ik. “Dat platform is natuurlijk geïsoleerd. Zolang ze niet met de aarde in contact komen, kan er niets gebeuren”.

Het verkeerslicht sprong op groen. De man was weer in actie en met verdraaide hals bleef ik kijken. Juist toen we passeerden kreeg hij het plastic te pakken.

“Ja, ‘t is gelukt”, juichten wij en reden lachend naar huis.

In ons geestelijk leven kan het soms ook stormen. Een onverdiend standje, een verdrietige gebeurte­nis, een mislukking of een ziekte, kunnen ons plotseling uit ons evenwicht brengen en onze voort­gang in het Koninkrijk Gods belemmeren. Misschien worden we depressief of opstandig, verdrietig of boos, zeker is dat er stagnatie komt in onze geestelijke groei en dat heeft ook gevolgen voor onze omgeving. Daarom is het van het grootste belang, dat we gauw onze ‘stroomdraad’ weer vrijmaken. Hoe? Door op het platform te klimmen, dat wil zeggen de hemelse gewesten binnen te gaan! Want je moet loskomen van de aarde, immers we willen niet bezig zijn met onze problemen, maar met de dingen die ‘boven’ zijn, daar waar Christus is. Dan kunnen we in Zijn naam het obstakel verwijderen. Misschien lukt het niet direct, maar de Bijbel leert ons dat er volharding nodig is om Ie verkrijgen hetgeen beloofd is.

Vrienden, laten we met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt en ons oog alleen gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof.

 

1995.01 nr. 366

Levend geloof 1995.01 nr. 366

Het is ongeveer 15 jaar geleden dat wij de brochure “Hoe beleven wij ons geloof?” schreven. In de loop der jaren hebben vele hon­derden boekjes hun weg gevon­den onder onze lezers en lezeres­sen. Het was één van de eerste brochures die wij uitgaven. Waarom juist over de beleving van het geloof? Omdat dit één van de dingen is die ons altijd bijzonder geïntrigeerd hebben: Hoe zetten wij het geloof om in ons gewone leven van elke dag. Kortom: hoe beleven wij ons geloof?

Is ons geloof nog levend?

Nu zijn ‘geloof’ en ‘geloven’ op zich al woorden die een beleving tot uitdrukking brengen, maar het geloof is bij velen zo star en abstract geworden dat het leven er vaak helemaal uit is. Niet voor niets kunnen we in de brief van Jacobus lezen dat een geloof zonder werken een dood geloof is. Jakobus bedoelt dat alleen het spreken of denken over het ge­loof, of het belijden van geloofs­dogma’s, niet voldoende is. Het moet blijken uit het leven van elke dag. Het komt aan op de beleving!

De geloofsbeleving heeft in deze eeuw vooral in de jaren ‘50 en ‘60 een enorme opwaardering gekregen, in eerste instantie door de komst van buitenlandse predi­kers zoals Hermann Zaiss en T. L. Osborn, later ook door Neder­landse predikers. Belangrijke onderdelen van het evangelie zoals de lichamelijke genezing, bevrijding van gebondenheden en de doop met de Heilige Geest werden onder het stof vandaan gehaald. Vaak werd dit door de gevestigde kerken niet geaccepteerd en kwam men, als men het geloof consequent ging beleven, buiten de kerk terecht. Nieuwe gemeenschappen ontstonden, veelal onder de naam pinkster- en volle evangeliegemeenten.

Ook deze gemeenten gingen echter ten dele weer ‘verkerkelijken’, dat wil zeggen men groeide vooral geestelijk niet verder en soms kwam men daardoor zelfs in dwaalleringen terecht.

Ook ging men weer strakke schema’s ten aanzien van toelating, verplichtingen, etc. invoeren; dingen waarvoor men destijds mede de kerk verlaten had.

‘t Gevolg was (en is) dat velen zich ook niet meer thuis gingen voelen in de nieuwe gemeenschappen die waren ontstaan of zelf weer met wat nieuws begonnen. Scheuringen waren en zijn aan de orde van de dag…

Een te somber beeld van de he­dendaagse situatie in de pinkster- en volle evangeliebeweging? Wij geloven van niet, maar voegen er meteen aan toe dat dit de waar­achtige gelovige op geen enkele wijze behoeft te verontrusten!

Gods werk gaat door

Gods werk gaat toch door en de waarachtige gemeente van Jezus Christus zal zeker tot volle open­baring komen! Of hebben we al­leen maar oog voor het destructieve werk wat de vorst der duis­ternis veroorzaakt?

Wij behoren oog te hebben voor het ontstaan en tot ontwikkeling komen van de echte gemeente van Jezus Christus, waarvan de leden momenteel nog verspreid bivak­keren in allerlei kerken, groepen en gemeenten, maar die een intens verlangen in zich hebben om geestelijk verder te groeien tot volwassen christenen. Zij laten zich niet beïnvloeden door allerlei wind van leer. Zij hebben geen behoefte aan allerlei spectaculaire ervaringen zoals het ‘vallen door de geest’, al of niet aangevuld met ‘lachen, beven en huilen door de geest’. Zij gaan meer en meer oog krijgen voor de werkelijke beleving van hun geloof in het leven van alle dag.

Alleen tekenen en wonderen?

Het gaat hun bovendien niet alleen om de ‘tekenen en won­deren’, alsof Jezus niets anders deed toen Hij op aarde was. Natuurlijk zijn de tekenen en wonderen een belangrijk onder­deel van het functioneren van het Koninkrijk Gods. Zij zijn echter uitsluitend bedoeld als bevestiging van ons geloof in de beloften Gods. Zij bekrachtigen de woor­den die Jezus uitsprak toen Hij op aarde was en die wij nu uit mogen spreken in Zijn naam. Maar ze zijn nooit een doel op zich. Let er eens op hoe dat ook in het leven van Jezus het geval was. Hij sprak: “Indien ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen” (Luc. 11:20).

Jezus was heel radicaal en consequent ten aanzien van het afwij­zen en overwinnen van alles wat de vorst der duisternis had veroor­zaakt. Maar -en dit wordt heel vaak over het hoofd gezien of minder belangrijk geacht- was Jezus ook en vooral bezig met het ‘gewone’ onderricht. Denk bij­voorbeeld aan zijn eerste grote rede vanaf de berg waarin Hij in niet mis te verstane bewoordingen over de praktische geloofsbele­ving sprak.

Wij weten dat de verleiding in onze dagen erg groot is om juist van het ‘gewone’ af te stappen en het ‘ongewone’ op te zoeken. De duivel is immers voortdurend bezig om de mens te betrekken bij zijn occulte praktijken. Het verlangen naar religie en geloof, wat ieder mens in zich heeft, wil hij graag bevredigen, daar weet hij wel raad mee.

Geloof of gevoel?

Maar nog veel gevaarlijker is het als hij binnen de gemeente van Christus zich kan manifesteren met bedrieglijke tekenen en wonderen, zoals momenteel gebeurd. Wij hebben wat dat betreft maar één advies: Wees waakzaam, wees op je hoede, laat je niet intimideren of verleiden door welke prediker of leider ook, onder het mom dat het de Geest is die iets nieuws wil bewerken.

Uiteraard behoort een kind van God altijd open te staan voor de werkelijke vernieuwing die Gods Geest wil bewerken, maar deze ligt primair op het terrein van het geloof, en is niet gevoelsmatig.

Hebreeën 11 is wat dat betreft erg duidelijk. In Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) lezen we zelf? dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. Natuurlijk hoeven we ons gevoel niet uit te schakelen, zo dit al mogelijk zou zijn. Maar wie ‘gevoel’ boven ‘geloof’ stelt is op de verkeerde wijze bezig en kan heel gemakkelijk vanuit de verkeerde bron beïnvloed worden.

Werkelijke vernieuwing

De werkelijke vernieuwing door Gods Geest vindt plaats in het verborgene, dat wil zeggen in ons hart. En dan blijft het niet ver­borgen, maar komt meer en meer tot openbaring.

De wereld en het naamchristendom hebben alleen maar behoefte aan déze openbaring: de zonen Gods die, in navolging van dé Zoon van God, het nieuwe leven beleven.

De vrucht van de Geest (Gal. 05:22) neemt in hun leven een centrale plaats in, en op gezonde wijze openbaren zich dan ook de andere gaven en uitingen van de Geest. Samengevat: zij openbaren het Koninkrijk Gods, zij tonen dat God een goede God is en ontmas­keren de duivel als een slechte duivel.

Is dat niet te eenvoudig voorge­steld? Helemaal niet, want daar gaat het om! Dat is de geloofsbe­leving zoals God die bedoelt en Jezus die openbaarde. Dan ver­andert op positieve wijze ons eigen leven van dag tot dag en heeft het ook ‘uitstraling’ naar de ander toe!

Ongekende mogelijkheden

We leven in een turbulente tijd. Maar tegelijkertijd is het een tijd van ongekende mogelijkheden voor het werkelijke evangelie! Zorg dat u ingeschakeld bent (dat moet u zelf doen!) in het grote plan en werk van God: de volle openbaring van Zijn Koninkrijk. En Gods Koninkrijk is een eeuwig Koninkrijk. De heerlijkheid ervan is niet te bevatten en met geen pen te beschrijven. Maar nu al mogen we er iets van proeven en met Paulus tot de conclusie komen dat wat geen oog heeft gezien of geen oor heeft gehoord, en in geen mensenhart is bedacht, door God klaargemaakt is voor allen die Hem liefhebben!

 

Tijden en gelegenheden in de openbaring van Jezus Christus Hessel Hoefnagel

In de Bijbel is de zo genoemde (weder)komst van de Heer Jezus een belangrijk gegeven. Het is daarom voor ons als christenen ook belangrijk de tekenen, die daarop wijzen, te (leren) onder­kennen.

Zo is er op meerdere plaatsen in de Bijbel sprake van het begrip tijden en gelegenheden.

In een tweetal aansluitende ar­tikelen wil ik in nader ingaan op de het bovengenoemde begrip. In het volgende artikel wil ik dan stilstaan bij één van de visioenen van de apostel Johannes, die hij op het eiland Patmos kreeg in het kader van de openbaring van Jezus Christus. Het gaat dan om het visioen van de ’vrouw’, het ‘kind’ en de ‘draak’ (Openbaring 12).

Net voor Zijn hemelvaart ant­woordde de Heer op een vraag van Zijn discipelen, dat het niet hun zaak was die tijden en gele­genheden te kennen, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft.

Er zijn punten in de openbaring van het plan van God, welke zelfs de Zoon niet weet, laat staan de engelen en andere mensen.

De les van de vijgenboom

In hetzelfde verband, waarin de Heer dit stelde, gaf Hij echter ook de les van de vijgenboom door, een boom welke iedereen in Israël kende. Het week worden van de twijgen en het uitspruiten van de bladeren was een teken, dat de zomer in aantocht was.

Zo is het voor de christen van­daag nodig te weten, dat er din­gen staan te gebeuren, welke van eminent belang zijn. Dingen, welke gedirigeerd worden vanuit  de geestelijke wereld, maar op aarde hun weerslag hebben in allerlei gebeurtenissen, welke de samenleving betreffen en waar de mens geheel bij betrokken is (Hand. 01:07; Matt. 24:32-33)

Als de Heer Jezus Christus zich openbaart, dan doet Hij dat in en met Zijn gemeente of ‘lichaam’. Dit ‘lichaam van Christus’ is de ‘ware gemeente’ en ontwikkelt zich nu nog in het verborgene. Een schaduwbeeld daarvan is een baby in de moederschoot. Die vrucht kent al voor het geboren wordt een periode van groei en ontwikkeling en komt pas in een zekere ‘volheid van tijd’ tevoor­schijn. De moeders onder ons spreken dan over het ‘uitgere­kend’ zijn. Onder normale om­standigheden is dat een vaste periode van 9 maanden, die dus min of meer bekend is en waar in de voorbereidingen rekening mee moet worden gehouden.

Uit de Bijbel weten we dat onze Heer Jezus ook in een ‘volheid van tijd’ werd geopenbaard als ‘Zoon Gods’. Hij werd net als ieder ander mens geboren uit een vrouw. Ook werd Hij geboren onder de bepalingen van de wet van het toen geldende Verbond van God met het volk der Joden. Hij werd vervolgens als volwassen mens uitgezonden met als op­dracht en doelstelling om inner­lijke vrijheid te bewerken voor de godsdienstige mensen, welke on­der de claim van de genoemde wet lagen. Zo zou het ‘zoonschap Gods’ verder worden uitgebouwd en zou uiteindelijk de mens naar Gods oorspronkelijke bedoeling tevoorschijn komen (Gal. 04:04-05).

Een nieuwe volheid van tijd

Ook wij als kinderen Gods leven toe naar een nieuwe volheid van tijd. Niet slechts in de zin van de geschiedenis, maar naar bijbels perspectief. Vele tekenen om ons heen wijzen daar op, hoewel niet ieder deze opmerkt vanwege de vele afleidingen. Vele (christen)- ogen zijn bewust of onbewust toegesloten voor de ontwikkelin­gen, welke de openbaring van de Heer markeren.

Op deze tekenen echter wees de Heer Jezus al in Zijn profetische eindtijdbeschouwing kort voordat Hijzelf de ‘volheid van Gods tijd’ inging. Voor Hem was het duide­lijk, dat Hij een lichaam had gekregen, waarin Hij de zonde van de wereld zou dragen en zou ‘sterven’, dat wil zeggen geconfronteerd worden met de sterke macht, uit wiens ‘dodelijke greep’ niemand kon ontsnappen. Hij zou vrijwillig sterven in de plaats van alle mensen, die daartoe gedoemd waren en nog zouden worden vanwege de zondeval van de eerste mens en diens nageslacht. Ik geloof dat we het begrip ‘vol­heid van tijd’ daarom allereerst moeten bezien vanuit het eeuwige plan van God en niet als een kalendergegeven. Onze God hanteert een bepaalde ’tijdplanning’ met betrekking tot Zijn ‘eeuwig voornemen’ aangaande alle dingen.

Voor de eerste discipelen van de Heer na diens opstanding gold, dat ze zich moesten richten op de vervulling met de Geest van God. Dat geldt echter nog net zo voor ons. Zonder de vervulling met de Geest van God gaat het interpre­teren van waarheden Gods al bij voorbaat fout. Wij zien daar in ons kerkelijk Nederland, maar ook elders, de nodige gevolgen van. Hoevelen zitten niet vast­geroest in een door menselijke interpretatie bepaald godsdienstig systeem, soms met een acceptabel en aantrekkelijk etiket.

Hoevelen met op zich een goed ogend of klinkend ‘etiket’ worden ook nu niet in hun denken scheefgetrokken en gericht op de dingen van deze wereld, in plaats van gericht te zijn op de ‘dingen Gods’. De veroorzaker daarvan werd door de Heer in alle dui­delijkheid ontmaskerd, ondanks dat daar een geliefde discipel bij betrokken was (vgl. Matt. 16:22-23).

Gods eeuwig voornemen

De Heer Jezus sprak vóór Zijn heengaan met Zijn discipelen over ’tijden en gelegenheden’. ‘Het is niet uw zaak om de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschik­king aan Zich gehouden heeft’. Wat jullie moeten doen is wachten op de vervulling met de Geest van de Vader, die Ik zal zenden. Door deze Geest zullen jullie op de juiste manier kunnen getuigen over en van Mij in de hele wereld (Hand. 01:07-08).

Ook wij moeten ons niet bezig houden met dingen, die niet door Gods Geest worden geïnspireerd en geleid. Onze God heeft een plan en zal dat geheel voltrekken naar Zijn eeuwig voornemen. Hijzelf heeft in Zijn eeuwig raadsbesluit de ’tijden en gelegen­heden’, langs welke de voltooiing daarvan plaats vindt, bepaald. In dat verband had de Heer al eerder tijdens Zijn genoemde profetische beschouwingen gezegd: ‘Van de dag en het uur, waarin de Zoon des mensen zich zal openbaren, weet niemand. De mensen niet, de engelen niet, zelfs de Zoon niet, maar de Vader alleen’ (Matt. 24:36). Voor de eerste Zoon en daarmée ook voor de overige zonen geldt slechts gehoorzaamheid op het juiste, door de Geest geleide en geïnspireerde moment, zodat de vervulling van de ’tijden en gelegenheden’ kan plaatsvinden.

Wij, als volgelingen van de Heer Jezus, moeten dus rekening hou­den met een herhaling van het begrip ‘volheid van tijd’. Eenmaal zullen wij via deze ont­wikkeling deel verkrijgen aan de volheid Gods, waaruit wij ook nu al veel ontvangen hebben (Joh. 01:16; Kol. 02:10).

Ook de vijanden van God en mens, de duivel en zijn engelen, worden noodgedwongen geconfronteerd met de ‘volheden van tijd’. Zij omdat zij daar geheel bij betrokken zijn met het oog op hun eeuwige verwerping ver van het aangezicht des Heren. Zij beleven dit daarom in een on­gekende angst.

In Matthéüs 8 lezen we in dit verband van twee zeer gevaarlijke bezetenen, die de Heer Jezus uit de grafsteden tegemoet komen en Hem bedreigen. De boze geesten, welke hen bezet houden, zijn radeloos van angst voor de confrontatie met deze ware mens en smeken Hem om hen niet voortij­dig te pijnigen door hen uit te drijven en in de ‘gevangenis’ te werpen, waar ze tot nietsdoen gedoemd zijn en alleen maar moeten wachten op hun eeuwige veroordeling. ‘Laat ons alstublieft in die zwijnen varen’, is hun verzoek (vs. 28-34). Ook hun overste, de duivel, weet dat hij maar een korte tijd heeft Daarom gaat hij al briesend rond, zoe­kende wie hij zou kunnen ver­slinden (1 Petr. 05:08; Openb. 12:12).

Verstaan wij de tijd waarin wij leven?

De Heer Jezus kende dus naar Zijn eigen zeggen niet de exacte tijd van Zijn en dus ook ónze openbaring in heerlijkheid. Ook voor ons geldt namelijk de ‘heer­lijkheid van de Zoon des men­sen’, omdat we Hem toebehoren en ‘één lichaam en geest’ met Hem zijn.

Hoewel Hij dus niet exact op de hoogte was, hield onze Heer echter terdege rekening met de tijden en gelegenheden, waar­binnen het Koninkrijk van Zijn Vader zich met kracht zou openbaren in de wereld van de mens. Hij wist door een nauw­gezette afstemming op de Geest van de Vader ook Zijn eigen plaats daarin. Daartoe ervoer Hij namelijk voortdurend de strijd in de hemelse gewesten tegen de boze geesten, die sidderen bij de gedachte aan de openbaring van de mens in het voornemen van God.

Ook de apostel Paulus ging er van uit dat de gelovigen ‘de tijd’, waarin ze verkeren, verstaan: ‘Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij dan toe we pas tot geloof waren geko­men. De nacht is ver gevorderd; de dag is nabij! Laten we daar­om afleggen de werken der duisternis en aandoen de wape­nen des lichts… Doet de Heer

Jezus Christus aan en wijdt geen zorg aan het vlees, zodat begeer­ten worden opgewekt’ (Romeinen 8).

Voor ons, die leven in de tijd van het einde, geldt de opwekking, dat we de Heer Jezus aan moeten doen. Dat we ons zodoende daadwerkelijk bekleden met de ‘mantel der gerechtigheid’ en dat we onze voeten schoeien met

‘bereidheid voor het evangelie’. Dat we weerstand bieden in de t’ ‘boze dag’ en dat we de taak, waartoe we geroepen zijn, geheel vervullen. Dat we onze roeping waardig zullen zijn en dat we zullen onderscheiden waarop het aankomt.

We leven in de ‘laatste dagen’. Daarvoor waarschuwde de apostel Paulus ons al, dat dit in zekere zin ‘zware tijden’ zullen zijn en we merken het aan alles om ons heen dat dit proces inmiddels blijkbaar aan de gang is en zich uit op allerlei wijze en met name door het negatieve gedrag van mensen heen (1 Timoteüs 3).

De openbaring van het lichaam van Christus

Maar in deze volheid van tijd openbaart zich daarentegen ook het ‘lichaam van Christus’ als Zijn ware en wereldwijde gemeente. Het ‘Hoofd’ van deze ‘mannelijke zoon’ (Openbaring 12) is reeds te­voorschijn gekomen uit de baarmoeder of moederschoot van de ‘vrouw’.

Het begrip ‘vrouw’ doelt in de profetie van de Bijbel op de gelovige (éérste) mensheid, welke nog steeds bezig is uit de eerste Adam voort te komen en zich op aarde manifesteert in een veel­voud van godsdienstige vormen.

Binnen deze ‘eerste’ mensheid creëerde de Schepper een éérste volk als Zijn eigendom. Dit volk draagt in overdrachtelijke zin eveneens de aanduiding ‘vrouw’. Uit dit volk en daarmee uit de genoemde éérste mensheid bracht de Schepper in een volheid van tijd de Messias of Christus voort. Deze werd reeds aan Eva en Adam beloofd als de Eérsteling van de door de Schepper bedoel­de nieuwe schepping. Deze zou voortkomen uit de oude schep­ping, zoals de nieuwe generatie mens, dier en plant ontstaat vanuit de oude. Het feit van de zondeval heeft aan dit principe niets afge­daan.

De benaming Christus of gezalfde duidt uiteindelijk op de gehele mensheid, welke vervuld zal zijn met Geest of het wezen van God. De aanduiding ‘eersteling’ geeft immers al aan dat, naar de be­doeling van de Schepper, deze zalving niet slechts een enkeling zou gelden, maar dat velen met deze Geest vervuld zouden worden.

Het hemelse en het aardse Jeruzalem

Sinds de openbaring van de Eersteling is ook de rest van het lichaam, wat bij dit ‘Hoofd’ hoort en er één geheel mee is, bezig zich uit dezelfde moederschoot van de eerste mens te openbaren. Paulus noemt dit de openbaring van ‘vele zonen Gods’. Hij stelt in dit verband de aanduiding ‘moe­der’ als benaming voor het ‘he­melse Jeruzalem’ dat gevormd wordt door de vele rechtvaardigen uit de eerste mensheid. Deze zijn niet meer gevangen in aardse wetten en voorschriften.

Dit hemelse Jeruzalem heeft deel aan de innerlijke vrijheid, welke tot de heerlijkheid van het zoonschap leidt. Het staat tegenover het ‘aardse Jeruza­lem’, dat (nog steeds) met haar kinderen in (godsdienstige) slavernij verkeert (Gal. 04:21-26).

De ‘kinderen’ van het aardse Jeruzalem als ‘vrouw van God’ betreft de rechtvaardigen van het oude verbond. Uit deze ‘vrouw’ werd in de volheid van de tijd de éérste Zoon van God geopen­baard. Deze werd naar de bedoe­ling van de Vader geboren onder de wet, welke bij dit volk hoort, zodat allen die onder deze wet leven, daarvan vrijgekocht zouden kunnen worden om deel te krij­gen aan het recht van zoonschap, dat in feite voor ieder mens geldt.

De voortgang van Gods plan

Sinds de openbaring van de ‘Eersteling’ vanuit de ‘eerste vrouw’ worden inmiddels ‘vele zonen’ als een hecht lichaam tot openbaring gebracht vanuit deze zelfde moederschoot. Deze zonen zijn net als de Eersteling vrij van godsdienstige wetten en regels. Zij openbaren vanuit hun (weder)geboorte het vanaf het begin bedoelde zoonschap van God tot bevrijding en herstel van de gehele geknechte mensheid (Gal. 04:04-05).

Het begrip ‘volheid van tijd’ houdt daarom veel meer in dan alleen maar een aanduiding van een punt in de geschiedenis. Het is een aanduiding van de voort­gang in het plan van onze God, dat zich vanaf het begin in een vastomlijnd kader voltrekt en dat gedragen wordt door het onwrik­bare geloof van onze God. En in dat ‘eeuwig voornemen’ van God past de openbaring van onze Heer Jezus Christus, tezamen met Zijn ‘lichaam’, de gemeente. Niet een of andere plaatselijke, maar de universele gemeente uit alle talen, volken, stammen en natiën. Het begrip ‘volheid van tijd’ heeft daarom alles te maken met de openbaring van het eeuwige plan van God en vooral de openbaring van de ware mens daarin.

Volgende maand hoop ik enkele gedachten door te geven over de ‘komst des Heren’ in het teken van de vrouw uit Openbaring 12.

 

Het lichaam van Christus Cees Maliepaard De hemelen –7-

“En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evan­gelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de manne­lijke rijpheid, de maat van de wasdom van de volheid van Christus” (Ef. 04:11-13).

Waarom heeft Jezus Christus apostelen en profeten gegeven, evangelisten, herders en leraars? Is dat om de zaak draaiende te houden of misschien om een aards lichaam, een menselijke organisatie tot bloei te laten komen? Nee, want het is nooit Jezus’ bedoeling geweest een wereldomvattend christelijk bolwerk te stichten. Hij streefde niet naar een machtsblok in het , zichtbare. Hij gebood nergens de volkeren een christelijke vuist te laten maken, maar Hij droeg zijn volgelingen op, alle volken tot zijn discipelen te maken. Ieder mens zou dus vol mogen zijn van de Christusgeest.

Doelstelling

Het lichaam van Christus is bezig tot stand te komen; het verkeert in de noodzakelijke groeiperiode. Dit lichaam is geen aardse samen­levingsvorm, maar het is de sa­menbundeling van allen die de Christusgeest ontvangen hebben. In deze maatschappij van ‘Chris­tussen’ is geen plaats voor gewelddadigheden; een gewelds­spiraal zoals we die in de tegen­woordige tijd kennen, is in het Koninkrijk Gods een absolute onmogelijkheid. Geweldenaars proberen wel in Gods Koninkrijk binnen te dringen, maar dat lukt ze voor geen meter.

In (Matt. 11:12) geeft het NBG een nogal aanvechtbare vertaling van de oorspronkelijke tekst, door weer te geven dat het Koninkrijk der hemelen zich baan breekt met geweld. ‘Het Nieuwe Testament in de taal van onze tijd’ (Anne de Vries) heeft daar: ‘Van de komst van Johannes de Doper af staat het Koninkrijk van de hemel bloot aan geweld, en geweldenaars grijpen er naar’. Het geweld gaat dus niet uit van het Koninkrijk van God – het is juist andersom: het geweld richt zich tegen Gods Koninkrijk. Geweld is ten enen male wezensvreemd aan het hemelse Koninkrijk van de Vader.

Apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars zijn ons door Jezus Christus gegeven om de heiligen toe te rusten tot dienst­betoon. In het koninkrijk van de satan probeert men elkaar te overheersen, maar in Gods Koninkrijk staat de dienstbaar­heid centraal. Het doel is daarbij niet dat alleen de mensen met bovenvermelde bedieningen goed leren dienen, maar dat zij hun dienstverlening aanwenden voor het toerusten van alle heiligen tot dienstbetoon. In het lichaam van Christus dienen we God de Vader en zijn Zoon Jezus Christus, maar ook elkaar. Duidelijk zelfs. Want waar de heiligen (u en ik) worden toegerust tot dienstbetoon, zal dit zijn tot wezenlijke opbouw van het lichaam van Christus.

Hemelse eenheid

Het Koninkrijk van God kent geen verdeeldheid, niemand staat er tegen een ander op. In de hemel van Gods heerlijkheid zijn we allen kinderen van één Vader, kinderen die bezig zijn op te groeien tot volwassen zonen van de Eeuwige.

Verdeeldheid onder christenen is altijd iets van de aarde. Dat komt omdat lang niet alle christenen zich uit willen strekken naar het christus-zijn. Natuurlijk kan men dan wel in het volbrachte heils­werk van Jezus Christus geloven (en daardoor gered zijn van de toorn Gods, van de gewetenloze activiteiten van Satan, op wie de toorn Gods rust), maar daarmee komt het zoon-van-God-zijn nog geen stap dichterbij. Want daar­voor zal de mens één moeten zijn met het levende woord van God, zoals dat in Jezus’ doen en laten tot uiting kwam.

Dat schrijft Paulus met wat andere woorden ook in de Efezebrief. Het lichaam van Christus wordt opgebouwd totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben.

Eenheid van geloven is een eerste voorwaarde, maar schiet tekort zonder eenheid in het kennen van de Christus. En ‘kennen’ staat in de Bijbelse betekenis voor ‘deel­hebben aan, gemeenschap hebben met’. Dit is het geheim van de eenheid in het lichaam van Chris­tus. Waar we Jezus als de Christus hebben leren kennen, waar we écht deel gekregen hebben aan hem en dus doortrokken zijn van de Christusgeest, vormen we als vanzelfsprekend een eenheid met elkaar. Want het beleven van het één-lichaam-zijn is afhankelijk van het één-zijn in denken, het één-zijn in Gods gedachten.

Vanzelfsprekend behoeven we het niet over alle details met elkaar eens te wezen; punt is dat we dezelfde doelstelling als de Vader hebben en de gezindheid die Jezus Christus heeft. Alleen dat leidt tot de mannelijke rijpheid, tot de maat van de wasdom der volheid van Christus. Wat in het woord van God als de mannelijke rijpheid gezien wordt, heeft niets van doen met doortastendheid in de natuurlijke zin.

Het heeft alles te maken met geestelijk inzicht en hemelse wijsheid die leiden tot geestelijke doortastendheid.

Maar waar leer je geestelijk in­zicht te verkrijgen en hemelse wijsheid te ontwikkelen? Waar anders dan in het Koninkrijk van de Vader. Waar anders dan bij onze Meester, Jezus Christus?

Niet onder de maat

Laat niemand binnen het lichaam van Christus denken beneden de maat te zijn, wanneer hij of zij de volheid van Christus nog niet bereikt heeft. Naar die volheid zijn we onderweg, dat geeft de maat van de wasdom immers aan.

Zolang er sprake is van wasdom, is de volheid nog niet bereikt. En zolang zitten we nog in de groei­periode. De groei gaat gelijkma­tig over alle facetten van het leven. Veronderstel dat iemand een leugenachtige dief met onreine gedachten is. Als deze persoon de Heer aanneemt, zal hij bevrijd worden en breken met zijn verkeerde levensgewoonten. En daarna kan er een gezonde ontwikkeling in werking treden.

Wanneer iemand op een bepaald levensterrein gebonden is, zal hij een bevrijding daarvan (wellicht onder handoplegging) niet kunnen ontberen. Anders blijft het een doorlopend doormod­deren. En als dat in de naam van Jezus boven in het Rijk van de Vader gebeurt, zal het ongetwijfeld ook op aarde zichtbaar worden. Wetende dat we allemaal nog in de ontwikkelingsfase zitten, zullen we uiteraard geduld met elkaar hebben. Want ook de Vader heeft geduld met een ieder van ons. En, met uitzondering van Jezus, zal niemand in z’n eentje de mens naar Gods beeld kunnen vormen – daar hebben we elkaar echt bij nodig!

‘De mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus’, wordt door Anne de Vries weergegeven met: ‘Samen zullen wij de volmaakte mens vormen, met een volwassenheid die past bij de volmaaktheid van Christus’. Dat geeft meteen duidelijkheid in ieders hemel. De lucht mag voor een iedere opklaren, want samen zullen we de volmaakte mens vormen. Daar heb je de Heer voor nodig, maar ook elkaar.

We groeien samen op in het lichaam van Christus, dusdanig dat iedereen gaat passen bij de volmaakte staat van de Christus Gods. Niemand is in Christus’ lichaam onder de maat, want de Vader neemt niet het persoonlijke groeistadium waarin we verkeren als maatgevend, maar onze per­soonlijke gezindheid. Is die ont­leend aan de gezindheid van Christus, dan passen we in het lichaam van de Gezalfde. Zeker weten!

 

Als Jezus zijn

“Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade; want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen” (Joh. 01:16-17).

Op het kerstfeest hebben we onze Vader dank gebracht voor het feit dat Hij ons een Heiland, Redder of Zaligmaker verwekte. De engel, die de geboorte van deze Verlosser aankondigde, vermeldde nadruk­kelijk diens identiteit: Christus, de Heer, in de stad van David. God werkt volgens de lijnen van zijn eeuwig voornemen met de mens.

David wordt hier dan ook ge­noemd, omdat hij God zocht met een toegewijd hart. Hij was niet ‘enkel vlees’, maar heeft gezocht en gevorst en geprofeteerd van de voor ons bestemde genade (1 Petr. 01:10).

Geestelijke statuur

Het kindje Jezus wordt een zoon van David genoemd, omdat hij op zijn (voor)vader lijkt. Jezus is vanaf zijn jeugd bezig met de ‘dingen des Vaders’. Hij is voorspoedig, want hij groeit op in wijsheid en grootte bij God en de mensen, hij ontdekt de verborgen schatten en verblijdt zich erover (Matt. 13:44). Hij wordt vol van Gods Geest.

Gods voornemen kan helemaal door Hem voortgang hebben. Opmerkelijk is, dat er eigenlijk staat dat de genade (charus = genade, vreugde, aangenaamheid, bevalligheid) en de waarheid door Hem geworden is.

Het gaat er in onze tekst dus om wat Mozes geeft (strenge leef­regels) en wie Jezus Christus is. Deze dingen komen als kostelijke vruchten in zijn leven tevoor­schijn. In (Luc. 04:22) staat: “En zij gaven Hem allen getuige­nis, en verwonderden zich over de aangename woorden die uit zijn mond voortkwamen; en zeiden: Is deze niet de zoon van Jozef?” (Statenvert.). Het NBG vertaalt met “woorden van genade”. In (Ps. 019:015) zegt de psalmdichter: “Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, o Here, mijn rots en mijn verlosser”. De woorden van de Heer zijn de Vader welgevallig.

Hij spreekt immers: “Deze is mijn Zoon, hoort Hem”.

Volheid Gods

Jezus is zo tot een volwassen zoon uitgegroeid. De Vader kan nu het hele reddings- en verlossingsplan in handen van zijn Zoon geven. Dit is mogelijk geworden dank zij een totale overgave en toewijding.

Nu vermeldt (Joh. 01:16), , dat wij allen uit zijn volheid heb­ben ontvangen. Zoals Hij heeft ontvangen uit de volheid van de Vader (Kol. 02:09), zo mogen ook wij uit Jezus’ volheid ontvangen. In (Ef. 03:19) wordt weergege­ven: “En te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods”.

Dat is Gods plan met de mens.

Hoe kunnen wij nu vervuld worden tot alle volheid Gods? Alleen als de liefde van Jezus helemaal in ons leven openbaar komt. Zoals Hij aan de boezem des Vaders lag en alleen sprak en deed wat Hij de Vader hoorde spreken en zag doen, zo mogen wij aan de boezem van de Zoon liggen, en spreken en doen wat Hij ons leert.

Roel Schipper

 

Het dementiesyndroom door Evert van de Kamp

‘Mijn moeder leefde voor zover zij zich zelf en haar omgeving be­wust was, in het absolute nu. Haar wereld werd kleiner en kleiner en zelfs het verleden verdween.

Mijn bezoek was zij kwijt als ik uit haar gezichtsveld was. Gedachten werden niet meer ontwikkeld. Verdriet werd niet langer beleefd, het huilen was voorbij. Een toe­komst was er niet meer en het verleden, hoe fragmentarisch ook, was uitgewist.

Alleen haar hand die af en toe nog een kneepje gaf in die van mijn vader was nog een band met haar oude wereld. Of was ook dat niet meer dan een suggestie? Mijn moeder had haar strijd gestreden’.

Met dit zo persoonlijke verhaal van zijn moeder zette Jan de Boer in Trouw integer maar ook kei­hard de feitelijkheid neer van het dement worden.

We hebben er allemaal mee te maken.

De televisie toonde de soms schokkende beelden van jonge en oudere dementerenden. Je ontmoet deze mensen in elk willekeurig verzorgings- of ver­pleeghuis, bijna in elke familie.

Een stille epidemie

Zo begint het boekje ‘Omgaan met dementie’ van de auteurs W.H. van Kooten en A.A. Teeuw in de serie Praktisch en Pastoraal (uitgever Groen- Leiden). De schrijvers zijn respectievelijk verpleeghuispredikant en ver­pleeghuisarts.

Dementie is een ‘verborgen’ ziekte. In de regel ontbreekt hel ‘ziektebesef. Je kunt het niet afdoen met: ach, een ouderdomskwaal.

Het is een proces van ontgeestelijking; dementia (de ont, mens=geest). Je zou kunnen zeggen: de mens wordt van zijn menselijke geest ontdaan, be­roofd. De verstandelijke vermo­gens worden ernstig aangetast.

Dr. Joost Muskens (dissertatie ‘Het verloop van dementie’) werkte aan een veldonderzoek met mede­werking van 166 huisartsen rondom Nijmegen. Uit het onder­zoek blijkt dat twee jaar na het begin van de aantasting het de omgeving opvalt dat de patiënt minder kan en meer vergeet dan vroeger, terwijl hij ontkent iets niet te weten. Na vier jaar worden actuele gebeurtenissen niet meer onthouden. Na zes jaar heeft hij moeite met het uitzoeken van de kleren en kan hij verdwalen. Weer twee jaar later is hulp nodig bij het kleden en de hygiëne. Na tien a twaalf jaar komt een vrijwel vegeterend stadium. De meesten zijn dan al overleden. De gemiddelde duur van begin tot sterven is zeven jaar.

Dit is het alledaagse beeld van dementie.

De mensen van de Alzheimer- stichting (onderzoek dementie) gaan er van uit dat het percentage patiënten boven de 65 jaar met een ernstige vorm van dementie 6 procent bedraagt en dat het boven de 80 jaar stijgt naar 24 procent. Zij schrijven dat in Nederland ongeveer 180.000 mensen alleen al lijden aan de ziekte van Alzheimer, een tragedie die velen reeds in de bloei van hun leven over­komt.

De aandoening wordt zo wel genoemd omdat de Duitse arts dr. Al vis Alzheimer in 1907 de ziekte vaststelde.

Je kunt terecht spreken van een ‘stille epidemie’. Steeds meer men­sen lijden er aan.

Wat is dementie?

In het kort gezegd: geestelijke aftakeling.

Het is een proces van achteruit­gang van het geestelijk functioneren. Het woord ‘geestelijk’ heeft hier betrekking op ons verstand, onze wil en ons gevoel. We moe- „ ten het dus niet verwarren met het Bijbelse begrip ‘geestelijk leven’. Verstand, wil en gevoel, geheugen, etc. hebben te maken met onze hersenen.

Onderzoek heeft aangetoond dat er specifieke, permanente fysieke veranderingen in de structuur van de hersenen optreden. Het geheu­gen en het vermogen om logisch te denken wordt beïnvloed. Familie en vrienden worden zelfs niet meer herkend.

Het zit niet altijd in de hersenen. Het kan ook een ander orgaan zijn dat uiteindelijk wel tot gevolg heeft dat de hersenen hun werk niet goed kunnen doen en dat kan tot dementie leiden.

Globaal gezien is er een drietal groepen van oorzaken:

Echte of primaire dementie.

De oorzaak ligt in de hersenen. Er zijn een aantal afwijkingen, bekend of onbekend, die kunnen leiden tot geestelijke aftakeling. Hierin onderscheidt men twee subgroepen. Bij de eerste krijgen de hersenen te weinig zuurstofrijk bloed. Het gevolg is veel kleine infarcten (multi-infarct dementie) die de hersenen op allerlei plaat­sen beschadigen. Behandeling kan verergering voorkomen.

Bij groep twee zit de oorzaak ook in de hersenen zelf, maar waar het probleem zit, is niet duidelijk. Dit wordt de ziekte van Alzheimer genoemd. Er wordt veel onder­zoek verricht. Medisch is er (nog) geen genezing mogelijk.

Secundaire dementie.

De oorzaken liggen buiten de hersenen: hartproblemen, voedingstekorten, bloedarmoede etc. Na behandeling kan soms herstel intreden.

Schijndementie.

Mensen lijken dement, maar zijn het niet. Lusteloosheid, verwar­ringen, vergeetachtigheid kunnen bijvoorbeeld het gevolg zijn van een depressie. Herstel is meestal mogelijk.

Al de verschijnselen van dementie samen worden wel het dementie­syndroom genoemd.

Het vaststellen of iemand werke­lijk aan dementie lijdt, moet aan deskundigen worden overgelaten.

In bijbels licht

Van Kooten schrijft: ‘Dementie wordt vaak ervaren als een sterven bij het leven. Men is bij de ander, maar de ander is er niet echt bij. Die leeft in het verleden, is ergens anders en ziet ook een ander. Het contact is daardoor moeilijk. Dezelfde dingen komen telkens terug. Je hebt het gevoel niet te vorderen. Een gesprek opbouwen is uitgesloten. Dit alles geeft een gevoel van onzekerheid en moe­deloosheid. Waar ben ik mee bezig? Heeft het wel zin, want er wordt niets mee gedaan. Wat ik ook probeer, het loopt vast als een karretje in het zand’.

Je staat inderdaad pastoraal al gauw met de mond vol tanden. In korte tijd verandert er zoveel. Alles schijnt anders te zijn ge­worden.

Ze speelt met haar herinneringen, zoals een moeder met haar kind. Haar aandacht eindigt bij de dingen, waar ’t voor haar kleinkind pas begint.

Soms neuriet zij een kinderliedje, dat niemand kent, dan zij alleen. En langs dat simpel melodietje, schuiven zich nieuwe beelden heen.

Ze ziet haar kind’ren zo ze waren,

en niet zoals ze heden zijn.

Ze kent ze nauwelijks als de hare,

want kinderen zijn immers klein. (E. IJskes-Kooger).

Dementering heeft veel weg van een stervensproces. Het leven met zijn mogelijkheden gaat meer dan snel voorbij. Maar laten we niet te menselijk denken. Want God is er ook nog. Corrie ten Boom zei altijd: ‘Ook als een kind een fout maakt, het blijft altijd jouw kind’.

Gods demente kinderen blijven zijn kinderen. Al gaat je kind in de fout, jij bent z’n vader, zijn moeder en dat blijf je. Ook als er sprake is van diepe en ontluiste­rende aftakeling, dan is God meer dan ooit onze Vader. De ‘verloren’ zoon ervoer dat zijn vader thuis op hem wachtte (Luc. 15:20). Gods Woord is vol van troost:

‘Wanneer ik wandel temidden van benauwdheid, behoudt Gij mij in het Leven; tegen de toom van mijn vijanden, strekt Gij uw hand uit. De Heer zal het voor mij voleindigen, O Heer, uw goeder­tierenheid is tot in eeuwigheid.

Laat niet varen de werken uwer handen’ {Ps. 138:007-008).

Kan de dementerende mens rekenen op ons geloof, onze trouw, onze vriendschap? De Heilige Geest bereikt de diepten Gods. Hij weet alles van de menselijke geest en bereikt die waar wij het niet (meer) kunnen of voor onmogelijk houden.

Vader in uw handen beveel ik de geest van mijn broer, van mijn zus.

En ineens doet een psalm of een lied een groot wonder.

Gods barmhartigheid roemt tegen het oordeel.

Agressie, achterdocht, angst

In (Ps. 092:013-015) lezen we: ‘De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, opschieten als een ceder van de Libanon; geplant in het huis des Heren; groeien zij in de voorhoven van onze God; zij zullen in de ouder­dom nog vrucht dragen, fris en groen zullen zij zijn’.

En in zijn tweede brief aan de Korinthiërs, (2 Kor. 04:16), getuigt Paulus: ‘Al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd’.

Prachtige woorden, maar woorden waarvan het lijkt of ze ineens niet meer waar zijn. Want plotseling blijkt dat de demente mens de vreemdste dingen doet. (De meesten komen nooit tot zulke ‘uitbarstingen’). Zijn taal is on­gepast, hij is agressief. Liegen, zelfs vloeken is hem niet vreemd. En dat bij mensen die hun hele leven getuigden Jezus lief te hebben. Vragen te over dus. Toch denk ik, dat wij niet te vlug moeten zijn met ons oordeel. Juist omdat wij weet hebben van en inzicht krijgen in de geestelijke wereld.

Ik wil op twee dingen wijzen. Ten eerste speelt het verleden van ons mensen, vooral ook bij het ouder worden een grote rol. Wij kunnen denken geheel van elke smet in ons innerlijk vrij te zijn. Dat is waar voor zover wij dat in ons leven kunnen overzien. Of de laatste schuilhoek van de boze in ons hart geruimd is, weten wij niet altijd. Je denkt van wel, maar…!

En het is mij te goedkoop te zeggen dat die ‘zwakke’ met zijn ‘vreemde’ dingen vroeger het geloof wel niet zal hebben gepakt. Jezus kon het zeggen: ‘De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets (Joh. 14:30).

Er zullen onder ons vast mensen zijn die dit ook kunnen zeggen. Maar laten we voor onszelf niet te voortvarend zijn met deze uit­spraak.

Ik ontmoette Geest gedoopte mensen die aanvankelijk moeilijk konden sterven. Duistere geesten hielden hen kennelijk (nog) tegen hun intrek bij de Heer te nemen. Pas na uitdrijving en gebed gingen deze mensen in volle vrede heen.

De geciteerde Bijbelwoorden zijn en blijven waar. Ze zetten ons aan volledig schoon schip in ons leven te maken. Maar aan het eind van de reis blijkt er soms toch nog wat te zitten. Je kunt niet ootmoedig genoeg zijn.

Ten tweede zijn daar ook de woorden van (Pred. 11:07-12) in vers 7. De ‘zon’ kan dus verduisterd worden voordat onze geest terugkeert tot God. In die tijd kan de satan fel aanvallen en trachten, vooral als wij (lichame­lijk) zwak zijn geworden, ons te beroven van het goede Gods in ons. Dat mag ons wel bijzonder waakzaam maken en leren ver­trouwen op het werk van de Heilige Geest in ons.

Samengevat leert dit alles ons de dementerende mens met werke­lijke barmhartigheid en heel veel liefde te bejegenen.

Wat kunnen we doen?

Bij het beantwoorden van deze vraag speelt de graad van de­mentie een grote rol.

Als de ontluistering nog niet al te sterk is, zullen er nog heel wat aanknopingspunten in het verleden van de dementerende zijn waar we wat mee kunnen. Vooral als de dementie sterker wordt, is het een groot voordeel als je de levensgeschiedenis van een mens kent. Dingen van vroeger kunnen helpen. Het valt op dat men de vertrouwde lie­deren van weleer graag zingt.

We mogen met heel veel geduld, begrip en liefde bezig zijn. Dat kan (nog beter) als wij ons dui­delijker door de Heilige Geest laten leiden.

En waar het maar even kan, moeten we de humor niet vergeten. In een verpleeghuis wordt (gelukkig) veel gelachen.

Bij Kok in Kampen is een wer­kelijk prachtig boekje verschenen over het omgaan met de demen­terende mens. De titel is heel raak: ‘Ken ik u?’ Het is geschreven door Dicky Rietveld. Het boekje is uit de praktijk van haar eigen leven geboren. De schrijfster heeft na­melijk haar eigen moeder in het verpleeghuis tot het einde bege­leid. Daar vertelt ze alles over en terloops komen we heel wat te weten van hoe het leven van de dementerende mens er uitziet en verloopt. Vreugde en verdriet omarmen elkaar.

Joke van Sliedrecht geeft daar woorden aan:

U leert ons in de slechte tijden, hoe zwak wij zijn, hoe klein van kracht, maar daarin wilt U ons verblijden en steunt U ons met al uw macht.

Uw zegen is, te mogen weten: het leven eindigt niet op aard, straks is de tegenspoed vergeten… het beste wordt voor ons bewaard!

Alle tranen worden afgewist!

 

‘Aldus zal gans Israël behouden worden’ Wim te Dordthort

 – Zicht – op Israël – 10

De vraag die in deze tijd van het allergrootste belang is, en beant­woord dient te worden, is: ‘Wat bedoelt Gods woord met Israël, Israëlieten, Joden, volk van God, nageslacht van Abraham, erf­genaam der belofte, enz.?’ Dit is daarom zo belangrijk, omdat het lezen en verstaan van de Bijbel daarmee samenhangt. Leest men het voor het volk Israël in het Midden-Oosten en de Joden in het algemeen, of leest men het voor zichzelf, de gelovigen, de gemeente van Jezus Christus? Of leest men het deels voor de gemeente en deels voor Israël?

De beantwoording van deze vragen is al steeds het doel geweest van de voorgaande studies en ook om, op Bijbelse gronden, te zien wat ‘gans Israël’ is.

Hoe leest men het geschrevene?

Als we nu verder gaan met die schijnbaar moeilijkste schrift- plaats in de Romeinenbrief, daar waar staat: “… totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden wor­den” (Rom. 11:26), springen al direct een paar belangrijke punten in het oog.

Hoe leest men deze tekst? Velen zijn zo gewend te denken in: ‘daarna’ zal gans Israël behouden worden…, dat men blind is geworden voor het woordje: ‘aldus’, wat betekent: ‘alzo’ of ‘op deze wijze’. Dus: “Op deze wijze zal gans Israël behouden worden”. Het is dus één geheel. Niet de volheid der heidenen en dan gans Israël, maar als de volheid der heidenen is binnengegaan, dan zal gans Israël behouden zijn.

Krampachtig isoleert men deze tekst van de totale, glasheldere, uiteenzetting van Paulus in de rest van de Romeinenbrief. ‘Het staat toch geschreven: Gans Israël zal behouden worden!’, zegt men dan.

Men vergeet dat het indelen in hoofdstukken en perikopen, en het plaatsen van tussenkopjes, niet bij de grondtekst van de brief behoort. Dit is pas in de dertiende eeuw door Stefan Langton van Canterbury aangebracht. Het: “Want broeders…” in vers 25 is dan ook een voortzetting van het betoog tegen de heiden-gelovigen (Rom. 11:13) over de tot geloof geko­men Joden, het overblijfsel, en de grote massa mensen die zich ver­hard hebben en Jezus hebben verworpen.

De verdeeldheid te Rome

Het is nooit de bedoeling van Paulus geweest om ons op te zadelen met niet verklaarbare en verdeeldheid zaaiende teksten. Duidelijk is dat er in de gemeente van Rome behoorlijke verdeeld­heid was’ over de vraag wat nu de positie van de Joden was en wat die van de heidenen. Daarom is Paulus voortdurend bezig én aan de Joden én aan de heidenen uit te leggen dat nu, na Christus, er geen enkel verschil meer is. En dat dat in overeenstemming is met de Schriften en de eeuwige raads­besluiten van God in liefde en genade.

Jezus heeft aan het kruis, alles wat scheiding en verdeeldheid had gemaakt tussen Joden en heide­nen, weggedaan. De twee, Joden en heidenen, zijn tot één gemaakt, tot één nieuwe mens geschapen en tot één lichaam verbonden, weer met God verzoend (Ef. 02:14-16).

In (Rom. 03:19) zegt Paulus: “De gehele wereld is immers strafwaardig bevonden voor God”. Joden en heidenen hebben allen de verzoening met God nodig door het bloed van Jezus Christus (Rom. 03:09; Rom. 11:32; Gal. 03:22).

Alle mensen, Joden en heidenen, zijn besloten onder de zonde en God heeft hen allen onder onge­hoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen, op volkomen gelijke wijze, opdat ten gevolge van het geloof in Jezus Christus, de belofte het deel zou worden van hen die geloven (Rom. 02:09; Rom. 11:32; Gal. 3:22).

Er is dus geen enkele grond voor verdeeldheid. Binnen de gemeen­te niet, maar daarbuiten ook niet. Alle verschil is voor eeuwig weggedaan, zo zeker als het kruis van Christus ook voor eeuwig is voor alle mensen!

Daarom schrijft Paulus in hoofd­stuk 15 vers 7 (Rom. 15:07): “Aanvaard daar­om elkander als leden van één gemeenschap, zoals ook Christus ons in Zijn gemeenschap heeft opgenomen, ter ere Gods” (Willibr. vert.).

Het geheimenis van Christus

Paulus heeft een diep inzicht in dit grote geheimenis, dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God. Door openbaring is aan hem het geheimenis van Christus bekend gemaakt, namelijk dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden en mede-genoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie (Ef. 03:09). Dat is geen aardse zaak, maar een geestelijke zaak. Want alles van de aarde en van de wereld hoort bij het zichtbare, en dat is tijdelijk, maar de onzichtbare dingen zijn eeuwig (Ef. 01:03: 1 Joh. 02:17; 2 Kor. 04:18). Het zichtbare hoort bij de wankele dingen en dat is slechts geschapen opdat blijve, wat niet wankel is, het Koninkrijk van God (Heb. 12:27-28).

Maar hoe zit het dan, Paulus zegt toch: “Zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften”? (Rom. 09:05). En ook: “Maar het is niet mo­gelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn” (vs. 6).

Zeker deze dingen zijn waar en Paulus haast zich dan ook deze zaken uit te leggen. Hij heeft de afwijzing en de haat van de Joden gezien en ervaren als hij het evangelie van de genade en het koninkrijk Gods predikte. Ze hebben tegen hem geschreeuwd: “Weg van de aarde met zo iemand; want hij behoort niet te blijven leven!” (Hand. 22:22).

Het grote verdriet van Paulus

Het was dezelfde religieuze haat als bij de kruisiging van Jezus. Dat het overgrote deel van de Joden het evangelie verstoot en zich het eeuwige leven niet waardig keurt, bezorgt Paulus grote smart en een voortdurend hartzeer (Rom. 09:01-02). Het was immers in de eerste plaats voor hen bestemd.

Het doet hem uitroepen: “Ja, ik zou wensen zelf onder de vloek te zijn, gescheiden van Christus, terwille van mijn broeders, mijn natuurlijke stamverwanten” (Rom. 09:03, vert. prof. Brouwer). En hij roept de Heilige Geest tot getuige om aan te geven dat het niet zomaar wat vrome praat is (Rom. 09:01).

Niet allen zijn Israël en niet allen zijn Jood?

Dan komt Paulus tot die gewel­dige geestelijke uiteenzetting, waarop zijn hele verdere betoog berust en wat hij afsluit met die mooie lofprijzing in hoofdstuk 11 vers 33 tot 36 (Rom. 11:33-36). Hij zegt dan: “Want niet allen die van Israël afstammen, zijn Israël, en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Izak zal men van nageslacht van u spreken. Dat wil zeggen: Niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht” (Rom. 09:06b-08). Ook zegt hij (in Rom. 02:28-29): “Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is en niet dat is besnijdenis, wat uiterlijk aan het vlees geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter”.

Paulus heeft, vóór de Heer hem riep, met grote felheid de ge­meente vervolgd en schade toegebracht. Hij weet als geen ander dat God getrouw is en dat Zijn woord niet gefaald heeft en vervuld zal worden aan Israël. Hij zelf is daar het levende bewijs van (Rom. 11:01).

Indien gij van Christus zijt…

Maar wie is dan Israël en wie niet? Dus wie gelden dan die kostbare beloften die onder het Oude Ver­bond, zelfs aan de gelovigen van die tijd, nog niet vervuld konden worden? (Heb. 11:39).

Paulus verstaat de geestelijke betekenis en hij maakt het waarachtig Israëliet zijn hele­maal los van afstamming naar het vlees en uiterlijke zaken als besnijdenis.

Uit Abraham of uit Israël (Jakob) geboren of besneden zijn, maakt iemand niet tot Israëliet of zaad van Abraham, maar zegt hij: “Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen” (Gal. 03:29). Dus een ware Israëliet of Jood, waaraan de beloften ver­vuld worden, is de mens die in Christus is! Alleen dan is hij zaad van Abraham.

Het gaat bij de naam en de bete­kenis van Israël dus niet om de afkomst naar het vlees, maar om een geestelijk principe wat ver­borgen ligt in die naam (zie ook artikel van mei 1994).

De zoon der belofte

Paulus zegt dat door Izak van nageslacht van Abraham gespro­ken zal worden (Rom. 09:07b; Gen. 21:12). Dat wil zeggen door de zoon der belofte (vs. 9). Let ook hier op, dat niet de nakomelingen van Jakob (Israël) tot nageslacht van Abraham worden gerekend, maar door Izak. Uit Jakob, dat is de afstamming naar het vlees; en door Izak is door de belofte en is naar de Geest, en zaad van Abraham.

Nu was Izak een type van dé Zoon van God. Dus alleen door deze Zoon van God is men waar­lijk nageslacht van Abraham (Gal. 03:29). En alleen dan is er sprake van tot het volk van God te beho­ren.

Het Israël naar het vlees (1 Kor. 10:18) is dus niet het volk van God te noemen, na de komst van de Zoon der belofte Jezus Chris­tus.

De koning van Israël

Door Jezus Christus, ‘de koning van Israël, de koning der Joden’, is men een ware Israëliet en een ware Jood (Joh. 01:30; Joh. 12:13; Matt. 27:11).

Het Israël naar het vlees was een tijdelijke zaak totdat Christus, de grote Koning, uit hen zou zijn voortgekomen. Van deze Koning wordt gezegd: “Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koning­schap zal geen einde nemen” (Luc. 01:33; Openb. 11:15).

Om een Israëliet te zijn, in de Bijbelse betekenis, doet het er dus helemaal niet toe tot welke nationaliteit men behoort.

Jezus Christus heeft de twee tot één nieuwe mens geschapen en de twee tot één lichaam verbonden.

De naam ‘Israël’ betekent: ‘strijder Gods’. Het wordt ook wel vertaald met: ‘regeren met God’. Het is dus een koninklijk volk met hun Heer en Heiland als de Koning der koningen en de Here der heren en “indien wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen” (2 Tim. 02:12a; Openb. 17:14; Deut. 10:17).

Het is echter onmogelijk een Israëliet of koning te zijn los van de grote Koning Israëls, Jezus Christus. Dat is voor iedereen wel te begrijpen, denk ik.

Het geestelijke volk Israël zal, als waarachtige onderdanen, de Here Israëls volkomen toegewijd en gehoorzaam zijn (zie Ex. 19:05-06).

De besnijdenis des harten

Ook de besnijdenis aan het vlees naar de letter, naar de wet dus, maakt iemand niet tot Jood of Israëliet of tot het nageslacht van Abraham of tot het volk van God behorend.

In de naam ‘Jood’ ligt een gees­telijk principe verborgen. Een waarachtige Jood is iemand die, evenals Abraham, wandelt voor het aangezicht Gods, Hem op Zijn woord gelooft en in zijn hart getrouw is (Neh. 09:07-08; Gen. 26:05). Het is dus iemand die God met zijn leven verheerlijkt, een ‘God-lover’.

En de ware besnijdenis is die in Christus, in de Zoon der belofte, die geen werk van mensenhanden is, maar het afleggen van het lichaam des vlezes in de besnij­denis van Christus. Wat geestelijk bevestigd en uitgedrukt wordt in de waterdoop, waar men tot een eenheid komt met het sterven, begraven worden en weer opstaan uit de dood, met Jezus Christus (Kol. 02:11-12; Rom. 06:03-06). De waterdoop is niet in de plaats gekomen van de besnijdenis, maar is de vervulling hiervan. Het is de ‘besnijdenis des harten’, zoals bedoeld in (Deut. 30:06; en Deut. 10:16). Dit geldt ook weer voor Joden en heidenen zonder enig onderscheid (zie ook Rom. 04:09-14).

Het aan het vlees besneden zijn speelt hierbij geen enkele rol. Paulus schrijft: “Is iemand als besnedene geroepen, hij late het niet verhelpen; is iemand als onbesnedene geroepen, hij late zich niet besnijden, want besne­den zijn betekent niets, en onbe­sneden zijn betekent niets, maar wél het houden van Gods gebo­den” (1 Kor. 07:18-19).

Alleen Gods weg

Alleen volgens Gods weg is men een ware Israëliet of een ware Jood waar al de beloften Gods in Jezus Christus aan vervuld zullen worden. Nog heel veel is hierover vanuit de Schrift te zeggen.

Volgende maand wil ik ingaan op de woorden van Paulus in Romei­nen 9 vers 9 tot 16. Het zal dan duidelijk uitkomen wat bedoeld wordt met ‘gans Israël’.

 

Een verhaal en een roep door Tea Keuper

“Uit de diepten roep ik tot U, o Here” (Ps. 130:001)

Wie kent niet de diepten, de dalen, waarin je als het ware van licht ben beroofd, waar som­berheid en grauwheid je geest, je denken willen aanranden? Soms zijn die dalen erg diep; je moet er doorheen, er is geen andere weg. Je struikelt en je loopt verwondingen op. Om met Klaas Goverts te zeggen: ‘Elk mens heeft zijn ‘verhaal’. Ziekte en dood zijn gegevens in ons menselijk bestaan, scheiding van mensen die je liefhad.

Waar kunnen we naar toe en hoe komen we erdoor? Daar zijn gelukkig ook verhalen over, boeken vol! En ‘Gods boek’ staat er gelukkig ook vol van! De meeste survival-verhalen van mensen komen tot stand doordat men Vaders boek kent. De eerlijke verhalen van mensen, zondig, afgedwaald, of zonder reden door Gods tegenstander aangevallen. Zij worstelden, hebben geleden, maar hun overleven en zegevieren kwam voort uit hun roepen tot de Heer!: ‘Waar bent U, God van Abraham? Waar bent U, Vader-God van de Heer Jezus Christus?’

Die roep van mensen tot God, soms vertwijfeld maar toch aanhoudend en uiteindelijk ver­trouwend, overgevend en verwachtend, die roep zal nooit beschaamd worden! Al helpt God vaak heel anders dan wij verwacht hadden. Hij wacht op ons roepen, onze erkenning en Hij verlost uit uitzichtloosheid, Amen.

 

Verhalen (gedicht) door Tea Keuper

Elk mens heeft zijn verhalen,

want zonder is er géén!

Men gaat door diepe dalen

en voelt zich vaak alleen.

 

In nachten zonder slaap,

in dagen zonder licht,

is daar de strijd, de pijn,

heeft men geen hoop, geen zicht

 

‘Waar bent U, God van Abraham,

negéért U mijn verdriet?

U die tot hulpelozen kwam,

waarom vind ik U niet?’

 

‘Ik wachtte op jouw schreeuw,

Ik wil in angst en pijn,

jou ondersteunen, kind!

Ik wil jouw Hélper zijn!’

 

1994.12 nr. 365

Levend geloof 1994.12 nr. 365

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

“Jullie zijn het licht der wereld”.

Bij het maken van de tekening voor de voorpagina van dit nummer werd Duurt Sikkens geïnspireerd door deze woorden van Jezus. Het is een duidelijk vervolg op het kerstgebeuren, waarvan wij in het evangelie van Johannes kunnen lezen dat “het waar­achtige licht, dat ieder mens verlicht, komende was in de wereld”. Jezus maakte als eerste mens ten volle openbaar wie God was en is: Degene die het werkelijke licht in ieder mensenhart wil doen schijnen, zodat er geen plaats meer is voor welke vorm van duisternis ook. Jezus toonde in elk opzicht dat God een goede God was en de duivel een slech­te duivel. Daarom sprak Hij, nadat Hij van kind was opgegroeid tot volwassene en vol was van de Geest van de Vader: “Ik ben het licht der wereld”. En zei in aansluiting daarop: “Wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben” (Joh. 08:12).

Belangrijk voor ieder kind van God is dat hij ook zelf licht­verspreider is! De boodschap van Jezus was niet alleen: “Ik ben het licht der wereld”, maar ook “Jullie zijn het licht der wereld”. Het één is niet minder belangrijk dan het ander. Daarom wordt in Levend Geloof ook veel aandacht besteed hoe wij op optimale wijze lichtverspreider kunnen zijn, zodat anderen het beeld van Jezus in ons zien en wij dus openbaar worden als zonen Gods. Nu de duisternis in deze wereld hand over hand toeneemt is het meer dan ooit noodzakelijk dat wij toezien, dat wat licht in ons is, niet geïnfiltreerd wordt door de duisternis (Luc. 11:35). Alleen vanuit die oproep, die Jezus zelf eens gaf, kunnen we elkaar een gezegend kerstfeest toewensen, en wij doen dat ook als redactie van harte. Daarbij zijn we dankbaar voor het ver­trouwen wat u in het afgelopen jaar ons gegeven hebt en hopen ook in het nieuwe, voor ons liggende jaar weer veel van het échte licht via ons blad aan u door te geven.

 

De eerste onder velen door Jan H. Weerd

“… opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen” (Rom. 08:29b).

Verwachting

De decembermaand straalt altijd een bijzondere sfeer uit. De eta­lages zijn prachtig versierd, overal verlichte kerstbomen. Er hangt een sfeer van gezelligheid. Je merkt dan aan alles, dat er iets te gebeuren staat.

Er leeft bij iedereen een bepaalde verwachting. Iedereen is druk bezig voorbereidingen te treffen voor de komende feestdagen. Het lijkt wel of er dan ook plotseling een intens verlangen naar vrede bestaat. En ook lijkt het wel of er dan meer aan anderen wordt gedacht.

Tegenwoordig zie je ook in ons land, dat de kerstman steeds meer op bezoek komt. Onder de kerst­boom zijn verschillende cadeautjes te vinden. Op zich daar natuurlijk niks mis mee. Waarom zouden we elkaar niet verrassen? Deden we dat maar vaker en niet slechts één maal per jaar en niet slechts alleen door het geven van een cadeau, maar bijvoorbeeld door het geven van aandacht een hulp en liefde aan het gezin en aan onze naaste.

Vrede, een droombeeld?

Vaak blijft er na de kerstdagen en oud-en-nieuw een katterig gevoel hangen. Het lijkt wel of we in een droom geleefd hebben. Een ge­voel van leegte dreigt zich meester van ons te maken. We leefden in de verwachting, in de stille hoop dat het toch eindelijk zou gaan gebeuren; de echte wereldomvat­tende vrede zou komen.

De harde realiteit van het alle daagse leven neemt echter weer de overhand. In andere landen blijft, dat er nog steeds sprake van oor­log is. Nog steeds is er honger, nog steeds gebeuren er rampen, nog steeds is er ruzie en vallen relaties en gezinnen uiteen, nog steeds lijden mensen aan ernstige ziekten en ga zo maar door. Wat vreemd eigenlijk. Mensen zoeken naar geluk en vrede, maar steeds weer blijkt het een surrogaat te zijn of een fata- morgana, een droombeeld.

De verloren zoon

Ik denk, dat slechts onze Hemelse Vader de diepste verlangens van een mens echt kan vervullen! Gek genoeg willen de meeste mensen juist naar deze gedachte niet lui­steren. Het is net als in het verhaal van de verloren zoon. Hij zocht ook naar het ware leven en wilde daarom de wereld intrekken. Wég van zijn familie. Wég van het ‘burgerlijk bestaan’, wat dat dan ook moge zijn, op zoek naar het ware leven! Van zijn vader kreeg hij zelfs voldoende mee om van te kunnen leven, z’n erfenis!

En het moment kwam, dat hij ontdekte, waarnaar hij verlangde. Het kwam pas, nadat hij met zo­genaamde vrienden al z’n geld had opgemaakt, z’n hele erfenis. Van ellende probeerde hij in le­ven te blijven als varkenshoeder en at met hen mee. Toen schoot hem te binnen, hoe goed het thuis eigenlijk was geweest! Hoe z’n vader hem had verteld, hoe vei-1 hij van hem hield en dat alles, wat zijn vader toebehoorde, ook van hem was. Hij had het zich niet gerealiseerd, toen hij nog thuis woonde. Maar hoe verlangde hij ernaar dc liefde van zijn vader weer te mogen ervaren!

Zoon en zonen

Wat moet onze Hemelse Vader, zoals elke vader, ontzettend blij zijn geweest, met de geboorte van zijn Zoon. In Jezus Christus her­kende God zichzelf. Hij was en is de ware Zoon van God, die tijdens zijn leven op aarde het karakter van God toonde. Jezus liet zich niet van de wijs brengen door het rijk der duisternis en meeslepen door verkeerde gedachten!

Hij baande voor ons de weg, om ook als zonen Gods te mogen leven. Zo had God het in het begin ook bedoeld!

Wat verlangt God ernaar zichzelf ook in ons te herkennen!

Als we bij de bron van ons be­staan terugkeren, net als de verlo­ren zoon, zal Hij ons niet de deur wijzen, maar een feestmaal aan­richten, om te vieren, dat we weer thuis zijn!

God verlangt ernaar, dat we na­volgers van Jezus Christus worden en wil de schatten van zijn Ko­ninkrijk met ons delen! Hij was de eerste onder vele broederen!

 

Wie is onze ware vijand? door Gert Jan Doornink

“Eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren…” (2 Thess. 02:01-04).

Sommigen zullen bij het lezen van de titel van dit artikel mis­schien de wenkbrauwen fronsen en denken: hoe kan zo’n vraag nu gesteld worden? Christenen behoren immers geen vijanden te hebben, althans behoren hun vij­anden lief te hebben. Jezus zei in zijn eerste grote rede vanaf de berg: “Hebt uw vijanden lief, doet wel, degenen die u haten; zegent wie u vervloeken; bidt voor wie u smadelijk behandelen” (Luc. 06:27).

Jezus zag in de medemens nooit een vijand! Hij kende slechts één werkelijke vijand. Dat was een geestelijke vijand: de duivel.

Weliswaar maakte de duivel ge- (mis)bruik van de mens, maar nooit zag Hij daarom de mens daarop aan. Integendeel: Hij kwam om de duivel te ontmaskeren en te overwinnen! Hij kwam om de mens te bevrijden van elke invloed van de vorst der duisternis.

De overwinning van Jezus

Dat was de grote taak van Jezus die Hij op allerlei wijze tot uit­drukking bracht. In de woorden die Hij sprak en de werken die Hij deed, maakte Hij volledig open­baar wat de wil van de Vader was: de mensheid, geknecht door de duivel, weer onder het juk van hem vandaan halen en terugbren­gen in gemeenschap met God. Een gemeenschap vol van har­monie en vrede, zoals de Schep­per dat oorspronkelijk bedoeld had.

Jezus sprak: “De dief (satan) komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik  (Jezus) ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” (Joh. 10:10).

Uiteindelijk behaalde Jezus een volkomen overwinning op de duivel en zijn rijk van duisternis Een overwinning die later door Paulus omschreven zou worden met de woorden:” Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd” (Kol. 02:15).

Van deze overwinning van Jezus is ieder die gelooft in het vol­brachte werk van Hem deelgenoot geworden. Hij is -om met de woorden van Paulus te spreken- “verlost uit de macht der duister­nis en overgebracht in het Ko­ninkrijk van de Zoon zijner liefde” (Kol. 02:13).

Toch dienen we ons te realiseren dat we nog in een ‘overgangstijd’ leven. Jezus heeft weliswaar een volledige overwinning op de satan behaald, maar zijn verdere ‘eind- afgang’, zoals deze onder andere in het laatste Bijbelboek beschre­ven wordt, moet nog plaatsvinden! Wie dit over het hoofd ziet, maakt een grote denkfout. Hij kan dan misschien wel zingen of spreken over de overwinning, maar als uit zijn leven blijkt dat er meer ne­derlaag is dan overwinning, klopt er iets niet.

De geestelijke strijd

Wie dienen ons te realiseren dat we continu betrokken zijn bij de geestelijke strijd tegen satan en zijn demonenleger. Vele chris­tenen vatten deze strijd te gemak­kelijk op met de gedachte: Jezus heeft immers overwonnen en nu hoeven wij ons daar niet druk meer om te maken. Zij weten drommels goed dat de overwin­ning geen realiteit in hun leven is. Zij laten het dan maar zo, en hun leven van nu en dan overwinning, maar ook veel nederlaag, gaat dag in dag uit verder zonder dat daar­in enige positieve verandering komt. Zo’n leven is natuurlijk geen getuigenis van het nieuwe leven in Christus, terwijl dit toch van ons gevraagd wordt. De voornaamste oorzaak is gebrek aan geestelijke groei. Men blijft een beginstadiumchristen en staat gemakkelijk open voor infiltraties uit het rijk der duisternis.

Jezus en de apostelen hebben hier vele malen voor gewaarschuwd. Ik denk aan Petrus die in zijn eerste brief schrijft dat “onze tegenpar­tij, de duivel, rondgaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden” (1 Petr. 05:08). In de Bijbel wordt de duivel meer­dere malen vergeleken met een leeuw.

Een enkele maal gaat deze ver­gelijking echter niet op, want we lezen in (Openb. 05:05) over ‘de leeuw uit Juda’s stam, die overwonnen heeft’, waarmee Je­zus, Gods Zoon, bedoeld wordt. Je zou kunnen zeggen: het posi­tieve beeld van de leeuw is Jezus en het negatieve beeld de duivel).

Weerstaan en overwinnen

In ieder geval is de waarschuwing van Petrus heel duidelijk als hij zegt: Wordt nuchter en waakzaam. “Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden”. En dan staat er nog iets bij, name­lijk: “Weerstaat hem, vast in het geloof, wetende, dat aam uw broederschap in de wereld het­zelfde lijden wordt toegemeten”.

Iedereen krijgt er dus mee te maken. Maar het is onze taak, onze opdracht hem te weerstaan en te overwinnen. Daar hoeven we niet bang voor te zijn, want de ‘andere leeuw’, de leeuw uit Juda’s stam -Jezus- heeft hem al overwonnen. Nu zijn wij aan de beurt om hem ook te overwinnen!

Hoe gaat die overwinning nu in zijn werk? Waarom hebben we nog niet elk moment overwin­ning? En wie en wat moeten we overwinnen? Wie is onze werke­lijke vijand?

Verkeerde strijd

Om met de laatste vraag te begin­nen: Onze werkelijke vijand is de duivel, satan, de oude slang en zijn trawanten, meestal demonen genoemd. Vanzelfsprekend, zult u zeggen, dat wist ik allang. Maar weet u dat er heel wat kinderen Gods zijn die dat lang niet van­zelfsprekend vinden. Zij strijden wel, maar vaak tegen heel verkeer­de dingen zoals het eigen ik of vlees, het oude leven, of zij strij­den op een verkeerde wijze.

Bijvoorbeeld strijden zij tegen ‘vlees en bloed’, tegen mede­broeders en zusters, terwijl Paulus zegt dat wij niet te worstelen hebben tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:12). Vooraf had Paulus al het advies gegeven: “Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels” (Ef. 06:11).

Paulus was voortdurend bezig de gelovigen -dus ook ons!- daarop te attenderen! Wees op je hoede voor de vijand! Wees waakzaam!

Wordt wakker! Laatje niet ver­leiden!

Dat doet hij ook in zijn brief aan de gemeente te Thessalonica, waaruit de tekst boven dit artikel geciteerd werd.

De eerste christengemeenten waren heel sterk bezig met de verwachting dat Jezus spoedig terug zou komen. Heel vanzelf­sprekend overigens: het was nog maar pas geleden dat Jezus op aarde was geweest en de grote opdracht van Zij hemelse Vader ten uitvoer had gebracht. Hij was teruggekeerd naar de Vader maar had beloofd terug te komen… Wanneer? Hoe?

Net als vandaag waren er ook toen gelovigen die leefden met de ge­dachte: Jezus kan elk moment terugkomen. Waar maken we ons nog druk om? Als Hij terugkomt dan wordt toch pas alles anders en beter…

Maar Paulus zegt “Eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren”. De verleiding is groot om nu maar precies aan te geven, hoe wc ons dat precies voor moeten stellen. Maar laten we liever gewoon accepteren wat Paulus hier zegt.

Ook Johannes heeft het er in zijn brief over: hij spreekt over de komst van de antichrist, maar ook dat er reeds vele antichristen zijn uitgegaan.

Afleggen en aandoen

Duidelijk is dat de verleidende en misleidende geesten uit het rijk der duisternis zich hoe langer hoe meer gaan manifesteren. Maar dit hoeft ons beslist geen angst aan te jagen als we maar op onze hoede zijn en met de juiste (geestelijke) wapens hen bestrijden.

Paulus zegt in (Rom. 13:11-12) dat het nu de tijd is om wakker te worden en waakzaam te zijn. “Laten we de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts”, zegt hij. Wat deze ‘wapenen’ betreft, mogen we ongetwijfeld denken aan de kracht van het gebed, de doop en vervulling met Gods Geest en de kracht van hel Woord van God.

Naarmate we geestelijk groeien gaan we hoe langer hoe meer leren wat dat afleggen en aan­doen’ inhoudt. Uiteindelijk worden wij dan stabiele, volwassen christenen. Zonen Gods die zich, evenals Jezus, openbaren als ware vertegenwoordigers van het enige, onwankelbare Koninkrijk wat er bestaat en stand zal houden tot in alle eeuwigheid.

Johannes schreef het al in zijn eerste brief (1 Joh. 02:17): “De wereld gaat voorbij en haar be­geren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid”.

Onze werkelijke vijand is de dui­vel. Maar -prijst God- Hij is al door Jezus overwonnen en nu gaan ook wij Hem overwinnen in Zijn Naam en door vol te zijn van Gods Geest!

Onze werkelijke vriend

Daarom kunnen wij de vraag: ‘Wie is onze werkelijke vijand?’ door een tweede vraag laten volgen, n.l. deze: ‘Wie is onze werkelijke vriend?’

Dat is Jezus, de Zoon van God, de werkelijke overwinnaar, maar ook -en daarom- ons grote Voorbeeld!

Hij openbaarde tijdens Zijn leven op aarde dat de duivel niets had in te brengen. Maar -let wel- dat ge­beurde niet automatisch omdat Hij de Zoon van God was, maar omdat Hij, voordat Zijn bediening begon, gedoopt en vervuld werd met de Geest van God.

Bovendien leefde Jezus continu in gemeenschap met de Vader. Hij bad dat Hij één mocht zijn met de Vader en dankte God daarvoor (Johannes 17). Ook in dit opzicht een belangrijk voorbeeld voor ons om na te volgen.

Daarbij mogen we ons realiseren dat Hij altijd aan onze kant staat! Hij is onze pleitbezorger, onze advocaat, ook als wij nog wel eens falen. En Hij wil ons hoe langer hoe meer leren te overwinnen, zodat we -net als Paulus kunnen zeggen en beleven dat we met Hem te allen tijde overwinnaar zijn! Daarom kunnen wij vol vertrou­wen het nieuwe jaar tegemoet zien, ook al gaat de ‘mens der wetteloosheid’ zich hoe langer hoe meer openbaren, soms zelfs binnen de gemeente van Christus. Maar zij die Hem waarachtig volgen, zullen de vijand onder­kennen, weerstaan en overwinnen. Eén ding is in elk geval 100% zeker: De tijd van satan gaat voorbij, maar het waarachtige volk van God zal triomferen en leven tot in alle eeuwigheid!

 

Een wonderlijke ervaring in de vakantie

Wij waren deze zomer enkele weken met vakantie in het huis van onze kinderen in de plaats Hoorn (N.H.). In de eerste week van augustus waren het extreem warme dagen, waardoor wij bijna niet buiten de deur waren geweest en dat nog wel midden in de zomer. De tweede week werd het gelukkig wat minder warm. We besloten naar Bergen aan Zee te gaan om wat af te koelen en frisse lucht te zoeken. We waren daar meer geweest en we hadden daar een gezellige, rustige boulevard ont­dekt, met enkele zitbankjes en ruim zicht op zee en strand. En wat ook nog rust gaf was dat de auto vlak­bij vrij geparkeerd kon worden. Na dit keer een extra rondje te hebben gereden, vonden we tenslotte een plekje in de bocht van een hellend duin vlakbij de zee.

Nadat we ons ervan overtuigd hadden dat de auto daar goed stond, sloten we de deuren van de auto om ons te begeven naar een rustig bankje op de boulevard.

Maar wat was dat? Mijn vrouw zegt: “Hoor je ook dat gekerm?” Ik zeg: “Ja, waar komt dat vandaan? Het lijkt wel een geluid van een huilend kind”.

We keken nieuwsgierig om ons heen en zagen tenslotte een kleine jongen van ongeveer 5 jaar gehurkt zitten op het trottoir, bezig met alle geweld met zijn gebalde vuisten op de tegels te slaan. Op het eerste gezicht dachten we dat hij alleen was, maar er pas­seerde ons langzaam lopend en omkijkend een jonge vrouw, zijn moeder, die probeerde haar zoontje mee te krijgen, die onder geen enkele voorwaarde meer met haar mee wilde lopen.

Hij protesteerde wel op een manier die wij nog nooit gezien of meege­maakt hadden. En dan te weten dat wij ouders en grootouders zijn van 4 getrouwde kinderen en 20 kleinkinderen, waarvan er 10 jongens en 10 meisjes zijn. Daar was natuurlijk wel wat aan voorafge­gaan, dat was voor ons en de in­middels ook op attent gemaakte omstanders, die van en naar het strand gingen, wel duidelijk. En hoe lang dat al aan de gang was hebben we ook nooit geweten. Maar die jongen ging geen meter meer mee.

De moeder liep ten einde raad maar langzaam door om in de bocht van het duin even stil te blijven staan zodat de jongen haar niet meer kon zien. Op die manier probeerde ze hem angst aan te jagen om hem mee te krijgen. Dat lukte, want op een geven moment ziet hij zijn moeder niet meer, rent achter haar aan, en roept angstig: “Mutter, nicht weg gehen!” Het was een Duitse moeder met haar kind.

Toen hij echter zijn moeder weer zag, begon het gekrijs, gekerm, slaan en schoppen opnieuw. Met gebalde vuisten begon hij weer op de tegels te slaan. Het werd een wanhopige situatie.

“Is die moeder de baas, of hij?”, hoorden we omstanders zeggen. “De straat met hem aanvegen”, was het volgende commentaar. Later zei iemand: “Onder de koude waterkraan met hem”, hoewel er geen waterkraan in de wijde omgeving te bekennen was. En nog meer van die uitdrukkingen wer­den op die boulevard gelanceerd op moeder en kind. Of die jongen het al niet slecht genoeg had, om hem bovendien nog extra te gaan straf­fen, want buitenstaanders denken altijd dat zij het weten. Zo ook hier.

Het was inderdaad een hopeloze zaak geworden en aangezien we ons er niet mee konden bemoeien en wij er toch niets aan konden doen, kwamen wij en de omstanders tot de conclusie: “Wegwezen”. We waren hier voor rust en vrede gekomen, want we konden ons er niet in mengen.

Het spektakel achter ons latend gingen we naar een zitbankje om te genieten van lucht en zee.

Ja dat hadden we gedacht.

We vonden inderdaad een geschikt plekje op de boulevard. We had­den daar een pracht gezicht op zee, strand en duinen, en het was schitterend weer.

Maar, wat was dat? Mijn vrouw zegt zo half tegen mij en in zichzelf “Is die jongen nu nog bezig?” Er was inmiddels ongeveer een kwartier verstreken, nadat we van de plek van de herrie naar het rustbankje waren gewandeld. Het gekrijs en geschreeuw was weer dichterbij gekomen. Toen we om­keken, zagen we eerst de moeder weer vooruit lopen, ze wist zich nog steeds te beheersen, en daar­achter op een kleine afstand volgend, de jongen. Steeds schreeuwend, gillend en tierend, slaan en schoppen. Alles wat hij maar verzinnen kon om zijn woede bot te vieren.

Zijn moeder stond soms even stil, ging ook op haar hurken zitten, en trachtte met hem te praten om hem wat te kalmeren, echter zonder resultaat. Hij rende maar heen en weer, was voor geen rede vatbaar, niets hielp. Hij was totaal bezeten. Ja het was heel erg.

Tenslotte stond die moeder daar echt wezenloos naar het tafereel van haar jongen te kijken, niet meer wetende wat zij eraan moest doen. Ze kon zich niet meer ver­zetten, ze was op.

De moeder hulpeloos, het kind radeloos en de omstanders machteloos; zo was de situatie geworden.

In die totale noodtoestand die ontstaan was, hoorde ik mijn vrouw zeggen: “De duivel moet uit die jongen!” Maar hoe? We begon­nen heel zachtjes in tongen te bid­den tot de Heer, zodat niemand het hoorde. We stonden midden tussen de toeschouwers, want we durfden dat niet hardop te doen. Maar in plaats dat het lawaai minder werd, werd het nog erger. Het was gewoon verschrikkelijk. Waar moest dat op uitlopen? Het werd voor iedereen benauwd. Plotseling werd ik gedreven om de boulevard over te steken, om naar hem toe te gaan. Toen ik moeder en kind naderde en de toestand over­zag, werd ik met innerlijke ontfer­ming over hen bewogen.

Ik zeg tegen de moeder in gebrek­kig Duits: “Ihr Jungen ist durch den Teufel bezetzt”. Hoe zou ze rea­geren? Ze knikte met haar hoofd bevestigend en kon niets meer zeggen.

Op dat moment zag ik mijn vrouw de straat oversteken en stonden we even later, samen met de moeder en haar zoontje, temidden van vele nieuwsgierigen die gespannen toe­keken met de gedachte: “Wanneer zou daar nu een eind aankomen?”

Want het was voor hen ook niet meer om uit te houden.

Plotseling komt die jongen naar mij toegelopen. Ik sta oog in oog met hem, ik wordt verbolgen in de geest, wijs met mijn vinger naar hem, en schreeuw zo hard ik maar kan, zodat de omstanders niet meer wisten wat zij hoorden, weer in gebrekkig Duits: “In der Nahme von Jezus Christus, sage ich Teufel, geht aus der Jungen, geht aus, nun, raus”.

Hij blijft verbluft staan, loopt heen en weer, loopt als een beze­tene naar een afrastering van prikkeldraad. Wij dachten: wat gaat hij nou doen? Hij zal zich toch niet in het prikkeldraad storten? Hij weet niet meer wat hij doet, begint te aarzelen, loopt terug naar onze richting, al wag­gelend, al wankelend, de fut was er helemaal uit. Hij staat daar mij aan te kijken. Ik zeg tegen hem: “Du bist ein liebe Jungen, du hast eine liebe Mutter. Deine Mutter hast du lieb und du hast deine Mutter lieb; du bist ein grosze Jungen!”

Opeens verandert zijn gelaat in zachtheid en mildheid, loopt naar zijn moeder toe, geeft haar gewil­lig een hand en zegt met een lief­devol stemmetje: “Mutter kommen Sie mit, mitkommen!”

We beseften absoluut niet wat er op dat moment gebeurde, het was zo gewoon, alsof er nooit iets aan de hand was geweest. Ze geeft hem een hand en loopt rustig met haar kind bij ons vandaan.

Wij waren er zelf verlegen mee; hoe kon dit alles zo plotseling veranderen? Het was ineens stil geworden op de boulevard. We keken 4e na: moeder en kind, rustig wandelend naar hun pension. De moeder draaide zich nog eenmaal om, wuifde verblijd uit de verte naar ons en zo verdwenen ze even later uit ons gezicht. De badgasten en verdere omstanders gingen in hun auto of op de fiets gerustge­steld ieder naar hun huis. Wij gingen nog even richting bankje, nog niet voldoende beseffend wat Jezus door Zijn Geest die middag gedaan had.

Langzamerhand begon het tot ons door te dringen, toen er mensen aan ons begonnen te vragen wat er toch gebeurd was. Wij vertelden hen dat Jezus Christus, dat Hij het alleen geweest is, die moeder en kind verlost had van een zwaar juk. Dat Jezus leeft.

Bij sommigen vonden we gehoor. Mijn vrouw kreeg contact met een echtpaar die met hun fietsen daar stonden en al die tijd de toestand gevolgd hadden. Ze vertelden ons christenen te zijn en Bijbelstudies te volgen en dat ze juist over deze dingen de laatste tijd gelezen en gehoord hadden. We zeiden hen, dat Jezus die jongen een metamor­fose had laten ondergaan en dat de Here Jezus de jongen in één ogenblik veranderd had. En ook dat de kracht van God in deze eindtijd toeneemt, in verlossing, bevrijding en genezing. Ziehier een voor­beeld.

Ze gingen verblijd naar huis. Ook anderen vroegen ons wat er gebeurd was, terwijl zij in de auto stapten, en wij gaven God de eer. Het was een zendingsmiddag geworden. Gelijktijdig verheugde het ons dit mee te mogen maken. Het woord van Paulus, in 2 Korinthe, hoofd­stuk 11, werd ook hier waar ge­maakt: “Als ik zwak ben, dan ben ik machtig; want Gods kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid”. Nou dat was die middag wel met ons gebeurd. Daarom “zeer gaarne zullen wij in zwakheden nog meer roemen, op­dat de kracht van Christus over ons kome”.

Het frappante van deze beleving was wel het feit, bij nader inzien, dat wij in Bergen aan Zee waren en dat juist daar voor ons het Schriftwoord van Jezus in vervulling ging, als Hij zegt in Matteüs 21 vers 9 (Matt. 21:09)

“Wij willen juichen over uw overwinning, en in de naam van onze God de vaandels opsteken!” (Ps. 020:006).

21b: “Maar zelfs indien gij tot de berg (boze geesten) zeg: Hef u op en werp u in de zee (onzienlijke mach­ten in de afgrond) het zal geschie­den. En al wat gij in het gebed ge­lovig vragen zult, zult gij ontvan­gen”. Prijst de Heer, Halleluja!

De Heer redde ons allemaal, moeder en kind en omstanders, uit alle benauwdheid. Van een beze­ten jongetje, in één moment naar een gewillig lief kind. Jezus’ kracht is onveranderlijk, ook op dat stukje boulevard in Bergen aan Zee in die warme maand augustus 1994.

 

Kerstnotities door Duurt Sikkens

Een paar losse aantekeningen betreffende ’t kerstverhaal.

(Pak de Bijbel er maar eens bij…)

-Hoe zou u gereageerd hebben wanneer het buurmeisje zwanger bleek te zijn uit de Heilige Geest?

-Waarom wordt Jozef altijd voorgesteld als een oude man?

-Door de eerste christenen werd in de eerste eeuwen na Christus nooit het kerstfeest gevierd.

-Was de beroemde herbergier wel zo’n norse, ongastvrije man. Het kan evengoed een goeierd geweest zijn die voor die twee jonge mensen nog een plekje arrangeerde.

-Nergens is er sprake van een stal en zéker niet naar Hollandse begrippen.

-De os en de ezel zijn er ook bij gefantaseerd.

-Vanwaar die ‘winternacht’ en ‘het krijtende kindeke hier in de kou met bevende ledekens’?

-De herders behoorden tot de lagere milieus. Daar was ook niks romantisch bij.

-De ‘wijzen uit het oosten’ waren magiërs, sterrenwichelaars, bedreven in occulte praktijken.

-Die ‘ster’ stond vlak boven het huis waar Maria met Jezus was. ’t Lijkt me eerder en engel geweest te zijn. Overigens is hier geen sprake meer van een stal.

-Het wordt tijd dat de dierbare kerstliedjes en zo eens worden herzien, tenzij je het gedoe er om heen ziet als een stukje commerciële folklore.

-Waarom, als er dan toch zo graag wordt herdacht, wordt die afschuwelijke kindermoord in Bethlehem en omstreken niet herdacht? En dan nog wat: Had God dit niet kunnen voorkomen?

-Wat zal ik u toewensen voor de kerstdagen?

 

De hemelse maat toegemeten door Cees Maliepaard

De hemelen –5

“Maar aan een ieder onzer afzon­derlijk is de genade gegeven, naar de mate waarin Christus haar schenkt. Daarom heet het: opge­varen naar den hoge voerde Hij krijgsgevangenen mede, gaven gaf Hij aan de mensen. Wat betekent dit: Hij is opgevaren, anders dan dat hij ook nedergedaald is naar de lagere, aardse gewesten? Hij die nedergedaald is, Hij is het ook die is opgevaren ver boven alle heme­len, om alles tot volheid te bren­gen” (Ef. 04:07-10).

Het werk van Jezus Christus is naar de hemelse maat tot stand geko­men. Deze maat is niet rekbaar, waarin de één tot wat meer, de ander tot wat minder goddelijke genade voorbestemd zou wezen.

De hemelse maat (die Jezus han­teert) is een absoluut, vast gegeven, waarover niemand in het ongewis­se behoeft te verkeren.

Dc maat van Christus

Alles wat Jezus doet, gebeurt grondig en goed. Half werk kent Hij niet, de mate waarin Christus genade schenkt, is derhalve ook totaal. En dat niet slechts aan en­kelen, maar aan een ieder die tot Hem komt. Er staat dan ook niet zomaar in het algemeen dat ons genade verleend is, maar heel na­drukkelijk dat dat aan een ieder van ons afzonderlijk gebeurd is.

Niemand van ons is dus van enigerlei vorm van goddelijke genade verstoken, en ook op de aard en de omvang van deze ge­nade wordt er voor niemand iets afgeknabbeld.

Want wat is de maat van Christus? Of houdt Hij er helemaal geen maat op na, voor zover het de genade betreft? Nou, wel degelijk! Jezus gaf er in de drie en een halfjaar van zijn bediening blijk van, terdege rekening te houden met de gezindheid van ieder van zijn tijdgenoten. Hij drong zich aan niemand op en Hij liep ook geen mens op indringende wijze achterna. Hij koos zijn discipelen uit zonder ze onder druk te zetten, en Hij volstond in eerste instantie met een onomwonden: “Volg Mij!”

Maar degenen die aan deze uitno­diging gevolg gaven, kregen ook volop gelegenheid in zijn zege­ningen te delen. Alles wat Jezus met zijn discipelen deelde, alle heil en al het onderricht, was te allen tijde overeenkomstig de hemelse maat.

Deze maat is die van het hemelse Jeruzalem, die zeker niet in de laatste plaats, gekenmerkt wordt door volledige vrijheid (Gal. 04:26). Of dacht u misschien dat de he­melse stad slechts een beperkte vrijheid kent, dat haar inwoners (na door Christus Jezus te zijn vrijge­maakt van-alles-en-nog-wat) nu weer opnieuw, zij het wat subtieler, in hun vrijheid beknot worden?

Hoe volwassener we als zonen Gods geworden zijn, hoe dieper we in volmaakte vrijheid kiezen voor een ontplooiing naar het beeld van Jezus. De maat van Christus wordt ons niet opgelegd, maar werkt slechts daar het plan van de Vader in onze levens uit, waar we ons er vanuit een herboren hart in volle vrijheid op richten.

Met Hem in de hemel

De natuurlijke christen gelooft dat God in de hemel is en hijzelf met al zijn tijdgenoten in het aards gewemel. Pas bij het afleggen van het stoffelijk omhulsel, komt de weg naar boven voor hem open.

Maar Jezus sprak: “Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zullen zijn…” (Joh. 17:24). En dat slaat beslist niet op de plaats waar Jezus is, maar op de geestelijke werkelijkheid, op de heerlijkheid van Gods kroon: de met Gods Geest gezalfde mens. Jezus zegt in hetzelfde vers, dat we de heerlijk­heid mogen aanschouwen die Hij bij de Vader had (in diens plan) en die Hij later ook in volle omvang ontvangen heeft. Het is zijn uit­drukkelijke verlangen, dat we bij Hem zullen zijn om voor altijd te delen in zijn heerlijkheid.

Jezus Christus leeft bij de Vader, in den hoge. Opgevaren zijn naar den hoge, binnen de sfeer van hemels leven, staat diametraal tegenover het geworpen zijn in de afgrond, waar het klimaat van de dood heerst. In den hoge is goddelijke rust en zekerheid bij een actieve ontplooiing naar het plan van de vader. In de afgrond is satanische onrust en een scala van onzeker­heden bij een passief te ondergane degeneratie naar de intentie van de boze.

God is de bouwer. Hij voert het bouwen uit door middel van Jezus Christus en de zijnen, hun onder­steuning gevende van zijn engelen­heer.

Satan is de sloper. Hij hanteert de slopershamer met een leger god­deloze demonen en door hen be­zette mensen. Waar mensen door demonen bezet zijn, zijn ze tot krijgsgevangenen gemaakt van de vorst der duisternis. Nou, deze krijgsgevangenen stelt onze Heer in de vrijheid. En Hij voert ze daarna met zich mee in de vrijheid van de kinderen Gods, in de hemel van Gods heerlijkheid.

Jezus neemt geen mensen gevan­gen; de getrouwen uit het oude verbond niet en zijn trouwe disci­pelen van het nieuwe verbond al evenmin. Wetteloze machten der duisternis zou Hij wel gevangen kunnen nemen, maar dan om ze te bewaren tot het oordeel en zeker niet om ze mee te nemen binnen het goddelijk denken in de hemel van Gods heerlijkheid.

Daarom is het wel zeker dat Hij bevrijde krijgsgevangenen mee­neemt naar de hemelse leefwereld van onze goede God. Dit staat eigenlijk wel zo duidelijk in de oorspronkelijke tekst die Paulus in de Efezebrief citeert uit (Ps. 068:019). Daar staat: “Gij zijt op­gevaren naar den hoge; Gij hebt gevangenen meegevoerd; Gij hebt gaven in ontvangst genomen onder de mensen – ja: ook van weerspannigen! – om daar te wonen, o Here God”.

Natuurlijk verstrekt de Heer gaven aan ons mensen, maar hier wordt bedoeld dat Hij mensen die ge­vangen zaten (zelfs uit hen die in de weerspannigheid verstrikt zijn geraakt) als gaven van de Vader ontvangen heeft. En deze bevrijde gevangenen voert Hij met zich mee, de rijkdom van Gods hemel binnen.

Niet met mate

In (Joh. 03:34) staat dat de door God gezondene, Jezus, de woorden Gods spreekt, want God geeft de Geest niet met mate.

Vader God heeft van meet af aan de bedoeling gehad zijn mensen tot volheid te brengen, dat wil zeggen volledig te doen beant­woorden aan zijn oorspronkelijke plan.

Met dat gegeven voor ogen voert onze glorierijke Heer ons mee naar boven. Wij, door Christus Jezus uit Satans machtsgreep bevrijde ge­vangenen. Doordat we in de vrij­heid van de kinderen Gods zijn geplaatst en de Geest van God naast onze menselijke geest als bij ons inwonend hebben meegekre­gen, kan Christus Jezus ons naar de hemelse volheid effectieve begeleiding geven.

Hij die als gaaf, voor de Satan onbereikbaar mens zich vrijwillig in de lagere, aardse gewesten ter dood liet brengen, is teruggekeerd uit het dodenrijk en heeft zijn plaats in de hemel van Gods heer­lijkheid ingenomen. Iedereen die voor Hem kiest, door Hem verlost, gereinigd en vernieuwd is, heeft daarmee de vrije toegang tot het Koninkrijk van de Vader gekre­gen.

Gods aanbod aan ons in Christus is: volledige verlossing, absolute reiniging en een complete ver­nieuwing naar Vaders oorspronke­lijke blauwdruk, naar het woord dat in den beginne bij de Vader was en in wezen God zelf was: zijn meesterlijke, ongeëvenaarde ge­dachten over de schepping, met de mens als kroon daarop.

Die hemelse maat mogen u en ik ongelimiteerd toegemeten krijgen!

 

Misverstanden over naastenliefde door Margreet Gast

“En neem geen deel aan de on­vruchtbare werken der duisternis, maar ontmasker ze veeleer…” (Ef. 05:10-11).

Op deze oproep van de apostel Paulus zullen de kinderen Gods met een ‘amen’ reageren. Wie wil nu zijn medewerking verlenen aan duistere praktijken? Maar, omdat de tegenstander heimelijk en mis­leidend te werk gaat, zal het toch wel eens (te vaak?) gebeuren.

Veel christenen leggen ‘christe­lijke naastenliefde’ uit op een manier, die we niet terugvinden in de Bijbel. De misleider is daar debet aan. De christen wil graag leven naar Gods wil. Maar zijn begrip van dit gebod van God is verward door vroomheid en ver­werping. En dan blijven de werken onvruchtbaar.

Het misverstand

De gedachten over (naasten)liefde, en hoe we die in praktijk moeten brengen kunnen als volgt zijn: ‘Ik moet mijn naaste liefheb­ben. Dus zal ik er alles aan doen, dat de ander het naar zijn zin heeft. Ik zal hem terwille zijn, ik doe nederig en gehoorzaam wat me gevraagd wordt. Soms -vaak?- wil ik zelf wat anders, maar dan zal ik mezelf verloochenen. Ik zet mijn eigen wensen opzij, om de ander tevreden te stellen. Ik zal vriendelijk en inschikkelijk zijn. Ik zal, koste wat het kost, elke relatie goed houden. Dan doe ik mijn christenplicht’.

Een christen gaat de wil van de ander doen, en ook gaat hij zich onder de beoordeling van de ander stellen. De ander mag het ‘goed’ of ‘fout’ uitspreken. Men kan zelfs afhankelijk worden van bevestiging en complimenten; werkt er hard voor: ‘als ze me maar lief vinden’.

In de onzienlijke wereld betekent dit, dat de geesten die door andere mensen heen werken, het gedrag van de christen mogen bepalen. Hij aanvaardt immers de beoor­deling van anderen en schikt zich ernaar. En wordt er uitgesproken: ‘Jij bent verantwoordelijk voor of: ‘het is jouw schuld dat dan wordt dat ook aanvaard en als juist erkend.

Doet dit niet denken aan betove­ring en manipulatie?

Een zwaar gebod

Dan wordt het gebod der liefde zwaar en moeilijk. Zelf iets willen, mag niet. Dat is egoïstisch. Het uiten van watje zelf wilt? Wordt daar trouwens wel naar geluisterd? De eigen wil moet dan maar on­derdrukt worden. En kan dan onder de oppervlakte van het goede gedrag óf sterk verzwak­ken, óf door weerspannigheid ontwikkelen tot een tijdbom. Met conflicten omgaan, leert men op deze wijze niet. Bij onaangename

gesprekken is de christen immers de schuldige en verantwoordelijk voor de verstoorde relatie…

De christen die zoekt naar de waarheid, erkent zijn innerlijke conflict. Hij wil gehoorzamen aan God. Maar hij merkt dat hij ver­strikt is geraakt in iets wat hij niet begrijpt en waar hij geen greep op heeft. Hij raakt innerlijk verdeeld: enerzijds is er het goede, welwil­lende gedrag, anderzijds het in­nerlijke protest of hijzelf ook nog eens aan bod mag komen…

Heb uw naaste lief

In (Matt. 22:36-40) lezen we: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’.

Dit woord leert ons niet dat we ons altijd maar voor andermans karretje moeten laten spannen en dat we altijd de ander terwille moeten zijn.

Het leert ons wel dat het doen van Gods geboden voor ons nummer één behoort te zijn, of andere mensen dat nu leuk vinden of niet. Want onze liefde voor God blijkt uit onze gehoorzaamheid (Joh. 14:15).

Verder mogen we leren van ons­zelf te houden, zoals God van ons houdt. Ook hoeven we God niet eerst gunstig te stemmen door veel goed werk te doen. Nee, Hij houdt van ons, om wie we zijn. Hij bevestigt onze unieke waarde. Hij toont zijn respect voor ons, door ons serieus te nemen. Hij luistert naar wat we denken, voelen en willen. Hij geeft ons zijn volle aandacht. We mogen ons tegen­over Hem uiten. En Gods ant­woord zal altijd genadig, recht­vaardig en waar zijn. Zijn liefde is immers blij met de waarheid. Zijn heilige Geest overtuigt ons daar­van. En ons willen en denken zal door die waarheid gecorrigeerd en genezen worden. We worden één met God.

Deze liefde mogen wij gaan geven aan onze naaste!

Zelfverloochening

“Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf, en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij”, staat er in (Luc. 09:23).

En in (Luc. 14:27) lezen wij: “Wie niet zijn kruis draagt en achter Mij komt, kan mijn discipel niet zijn”.

Betekent dit, dat een christen zich altijd maar moet opofferen voor een ander? Dat zelf iets willen, egoïstisch is? Dat de wil van de ander vóór de eigen wil gaat? Jezus plaatst hier ‘het doen van je eigen wil’ tegenover ‘het doen van Zijn wil’.

Als een kind van God ten diepste zelf wil bepalen wat zijn leven inhoudt, waar hij voor leeft, gaat zijn eigen wil uit boven de wil van God. Zo iemand kan nooit disci­pel van Jezus zijn.

Een discipel richt zich naar zijn Heer. Een discipel is bereid zijn leven te laten bepalen door Jezus. Zelfs wanneer dit betekent dat mensen om hem heen afkeurend reageren! Het gaat er niet om ‘aardig gevonden te worden door mensen’, het gaat erom ‘een goede en getrouwe dienstknecht van Jezus’ te zijn. Daarin vinden we onszelf helemaal terug!

Vrede bewaren

“Zalig de vredestichters…” (Matt. 05:09).

“Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen” (Rom. 12:18).

“Want Hij is onze vrede…” (Ef. 02:14).Vrede bewaren tegen elke prijs, gaat het daarom? Moeten we dan, zodra er een conflict dreigt te ontstaan, maar snel de gemoede­ren tot bedaren brengen, altijd bemiddelen, de partijen het ‘eens’ laten worden?

Uit het tweede hoofdstuk van de brief aan de Efeziërs vanaf vers 14 leren we wat vrede en vijand­schap inhoudt. Is er vijandschap tussen twee partijen, dan staat er zonde en onrecht tussen hen in, die hen gescheiden houdt. Vrede ontstaat wanneer de scheidsmuur wordt weggehaald. Hiervoor is nodig: vergeving en verzoening, en dat is wat anders dan het koste wat het kost met elkaar eens zijn.

Een christen leeft vanuit de ver­geving van Jezus. Hij is verzoend met zijn Heer, ook al is zijn leven nog laag niet op orde.

Dit zelfde principe geldt ook in onze relaties: mensen kunnen, ook als ze het met elkaar oneens zijn en verschillende beslissingen nemen, toch verzoend -zonder partijschap- met elkaar omgaan. Vredestichter zijn is: de ander dienen met vergeving en verzoening.

We kunnen van Jezus nog heel veel leren. Ook van de manier waarop Hij met mensen omging. Hij bracht het gebod der liefde volkomen in praktijk. Toch vonden niet alle mensen Hem zo ‘aardig’. Maar de Zoon bleef trouw aan zijn opdracht door één te zijn met de Vader en te doen  wat Hem behaagt.

Volgen wij Hem na?

 

Lichamelijke genezing (1) – Wie gelooft in- en bidt voor lichamelijke genezing maar niet accepteren wil dat God dit ook via de medische weg kan doen, stelt voorwaarden aan God en legt beperkingen op aan de wijze waarop Hij wil genezen.

Lichamelijke genezing (2) – De duivel, als de grote na-aper Gods, brengt heel wat schijngenezingen tot stand. Daarom behoort een gebed om genezing altijd voorafgegaan te worden door een gebed om te breken met de ongerechtigheid, zeker als wij van de persoon waarvoor wij bidden niet weten hoe zijn geestelijk leven is.

 

‘Take care of yourself door Theo Beerenfenger

Een kerstverhaal

Dit is het aangrijpende verhaal van Margriet.

Na een grote teleurstelling zien haar kerstdagen er wel erg somber uit…

Margriet zit naar buiten te staren…!

Het is een kille winterdag vlak voor Kerstfeest. De wind giert om het vrijstaande, oude herenhuis, dat in een verscholen hoek staat tussen wat nieuwbouwwoningen in een ‘voorstadje’ van Leiden.

Vanuit haar raam kan ze kilo­meters over de besneeuwde wei­landen kijken naar de bossen die grenzen aan de duinenrij. De postbode is net geweest en heeft een brief gebracht.

Verkering

Margriet zag het al aan de krab­bels die er op stonden, dat móest van haar vriend Ronald zijn!

Margriet is zeventien jaar en heeft sinds drie maanden verkering met Ronald. Hij zette wél vaart in de relatie en had al trouwplannen! Ja… daar wist Margriet helemaal geen raad mee! In de brief die Ronald stuurt, staat dat hij een maand weg moet van zijn werk en dat zij niet te veel aan hem moest denken! Maar… ‘Sinds wanneer gaan automonteurs een maand naar het buitenland, op kosten van de baas? Hij is toch nog geen chef, of zoiets? Ja, de laatste keer had hij al gezegd dat trouwen zo gauw mogelijk moest, of anders maar zo gauw mogelijk een punt er achter zetten! Zoiets is toch krom…? En dat alleen maar voor die ene maand dat hij weg moet?’

Margriet snapt er niets meer van en probeert haar gedachten te orde­nen!

“Houdt hij wel van me, of vind hij alleen mijn uiterlijk leuk?

Opbellen doet hij ook al enige tijd niet meer! En de laatste keer dat we naar de bioscoop zijn geweest heeft hij geen stom woord gezegd!”

Margriet gaat rustig zitten en begint te schrijven: “Lieve Ro­nald…, ik hou van je en zal je missen! Ik hoop dat je me na die maand nog wilt hebben…, want ik kan niet zonder je! Alsjeblieft…, laat me niet alleen! Bel me als­jeblieft! Als ik jou niet meer heb…!”

Tranen

De tranen rollen over haar wangen en druppelen over het papier. Alleen, op haar kamertje, probeert ze met grote zorg haar brief te versieren met hartjes en krulletjes. Tot slot tekent ze er een knuffeltje boven dat zegt: “Take care of yourself!” Twee dagen geleden heeft ze foto’s laten maken bij de fotograaf om de hoek…, ze zoekt de mooiste eruit en stopt die ook in de envelop. Met trillende handen schrijft ze het adres erop… Gedachteloos doet ze hem op de post. “Morgenochtend kan hij hem al hebben. Als hij niet belt is het afgelopen! Wat moet ik dan?”

Een uur later komt de moeder van Margriet thuis en Margriet vertelt wat haar vrees is: “Mam…, als hij niet meer belt heeft mijn leven geen zin meer!”

Moeder is druk met de boodschap­pen uitladen en op orde zetten in de voorraadkast: “Ach…, stel je niet zo aan! Er zijn nog méér jongens op de wereld! Jongens genoeg hoor! Ga niet zo gek lopen doen, Margriet! Je lijkt wel een klein kind”.

Moeder bedoelt het goed, maar deze woorden snijden als een mes door het hart van haar zeventien- jarige dochter.

Margriet zwijgt, knikt en trekt zich langzaam weer terug op haar kamer. Ze laat zich op haar bed vallen en de tranen druppelen op haar kussen. Ze drukt haar ge­zicht in het kussen, zodat moeder haar snikken niet kan horen…!

Drie dagen gaan er voorbij en Margriet heeft nog geen teken van leven gehoord van Ronald. Van een vriendin op school hoorde ze vandaag dat Ronald in de stad gezien was met een donkerblond meisje. Ze liepen, volgens haar vriendin, stevig gearmd!

Schemerlamp

Thuis gekomen vliegt ze naar boven. Pa en ma zijn nog op het werk. Ze wordt boos en gooit haar mooiste poppen door de kamer! De schemerlamp gooit ze tegen de muur, zodat hij in honderd stukken uiteen spat. Haar tranen lopen over haar wangen. Alles ziet ze wazig. Ze bijt op haar lip tot bloedens toe, maar ze merkt het niet! Ze ploft op de stoel achter haar bureautje neer en schrijft met hanenpoten: “Sorry hoor pap, en mam, maar ik kan niet meer!

Vergeef me!”

Ze pakt het stuk papier en rent naar beneden. Het verfrommelde briefje gooit ze op tafel en haastig trekt ze haar winterjas aan. Buiten waait een ijzige wind. Het is al vroeg donker, terwijl het inmid­dels wel een graad of zeven vriest.

Margriet merkt het niet als ze met haar halfopen jas urenlang door de straten slentert en de grote toren­flats voor zich op ziet doemen. Als grote zwarte, dreigende gevaarten komen ze op haar af. Gedachteloos sjokt ze naar de ingang van de torenflat, stapt in de lift en drukt op de knop van de bovenste etage!

De deur valt achter haar dicht.

Een stem

“Meisje…, meisje”, roept een stem vlak achter de deur. Margriet schrikt op en duwt de deur weer open. Een oud, vriendelijk vrouwtje schuifelt de lift in: “Dank je wel hoor! Erg vriendelijk van je. Ja, die deur gaat zó zwaar. Ik krijg hem in mijn eentje haast niet open. Wil je even op de achtste etage drukken?

Automatisch drukt Margriet op de knop van de achtste etage. Het oude vrouwtje kijkt haar eens aan en ziet haar betraande ogen: “Meisje…, kan ik je ergens mee helpen? Heb je verdriet? Wil je erover praten?” Zachtjes legt ze haar hand op de schouders van Margriet. Wéér komen de tranen tevoorschijn. Margriet loopt automatisch mee met het oude vrouwtje.

In het knus ingerichte bejaarden­flatje kan Margriet alleen maar uitbrengen dat niemand meer van haar houdt!

Het vrouwtje knikt begrijpend. “Wat verschrikkelijk, hè, als ze je allemaal in de steek laten, niet- waar?” Margriet knikt. Het oude vrouwtje begint een verhaal te vertellen over het Kerstfeest, over het kindje Jezus dat in zijn jonge leventje ook al verstoten werd. Zij vertelt, dat Hij de meest verstoten en verlaten mens van de hele wereld was en dat Hij je troost kan geven in je verdriet…

Margriet luistert niet. Het gaat het ene oor in en het andere oor uit. Voor haar heeft het geen nut meer. Plotseling staat ze op: “Ik moet gaan! Bedankt hoor, mevrouw!”

Gedachteloos

Ze vliégt de deur uit! Wéér stapt ze de lift in en drukt ze op de bovenste knop! Eén en twintig verdiepingen hoog is de flat. Op de bovenste verdieping loopt ze gedachteloos op de galerij in de richting van de brandtrap. Ze kijkt naar beneden en ziet héél in de verte de kleine autootjes rijden en de lichtjes branden. De enorme kerstboom op het pleintje van het winkelcentrum is helder verlicht.

Margriet staat gebogen over de balustrade te kijken naar het gekrioel in de stad. Diep haalt ze adem…, ze knijpt in het koude ijzer van de balustrade… en dan…!

“Mijn kind, mijn lieve kind! Doe me dit niet aan! Ik hou van je! Ik wil niet’ dat je een eind aan je leven maakt! Je bent me zo ont­zettend kostbaar! Doe het niet!

Vertrouw me nu maar! Ik zal je helpen!”

Margriet probeert door haar tra­nen heen te zien, maar het lukt niet. Zachtjes zakt ze op haar hurken neer en zit daar wel een uur te snikken. Dan zwenkt behoed­zaam de galerijdeur open…

“Meisje”, klinkt het zachtjes, “ik zag je niet de hal uitkomen en ben je maar gaan zoeken. Ik dacht al dat ik je hier kon vinden. Kom maar, ga maar mee”.

Kerstmuziek

Voorzichtig helpt het oude vrouw­tje Margriet overeind en samen gaan ze met de lift weer naar de achtste etage. In het knusse huisje van het vrouwtje is kerstmuziek te horen.

Margriet weet niet wat haar over­komt. Opeens staat een dampende mok warme chocolademelk voor haar neus. Het vrouwtje komt naast haar zitten en slaat haar arm om haar heen: “Luister, lieve schat, ik weet niet of dat je veel of weinig familie hebt, maar één ding weet ik zeker…, jij bent véél te kostbaar om op zo’n manier aan je eind te komen. Het Kerstkind is er ook voor jou! Begrepen? Heb je nog ouders?”

Margriet knikt. “Geef me het telefoonnummer maar, lieve schat”.

Nadat het vrouwtje de ongeruste ouders van Margriet heeft gebeld, komt ze naast haar zitten: “Zo…, vertel me nu maar eens wat er aan de hand is!” Margriet vertelt alles wat op haar hart is. Nu en dan snikkend en soms ook met blijdschap als het haar ouders betreft.

Voordeurbel

Na een kwartier gaat de voordeur­bel en komen haar ouders binnen. “O…, lieve schat! Wat ben ik blij dat ik je weer zie!” Ze vliegen Margriet om haar hals en proberen hun geluk onder woorden te bren­gen. “We vonden je briefje en dach­ten dat we je niet meer levend zou­den zien! Goddank, je leeft nog!

M’n lieve kind toch!”

Het oude vrouwtje glundert van vreugde bij het zien van zóveel geluk! De ouders bedanken haar uitbundig en beloven gauw nog eens weer langs te komen. Margriet kan niets uitbrengen en schudt stilzwij­gend maar dankbaar, de hand van het oude vrouwtje.

Lopend langs de gezellig verlichte winkels komen haar gedachten weer langzaam op gang. Ze kijkt haar vader en moeder aan en vraagt zachtjes: “We kunnen weer opnieuw beginnen, hè?”

“Ja”, zegt moeder, “we gaan op­nieuw beginnen hoor! En… goed op jezelf passen, hè?!”

Ze knuffelt haar dochter. Ze is dankbaar dat het zo goed is af­gelopen.

Ook vader. Hij slaat zijn arm om Margriet heen!

“Prettig Kerstfeest, Margriet!” “Prettig Kerstfeest, pap”.

 

Christusfeest (gedicht) Tea Keuper-Dijk

U was de eerste mens, geboren uit een maagd,
Ontvangen door de Geest van God, Uw Vader,
Die op de aarde deed, wat God behaagt,
U bracht het heil en de verzoening nader.

 

Ik wil U danken Heer, dat U de wet volbracht,
Gehoorzaam aan haar Gever, God Uw Vader,
Dat U door rebellie niet hebt ontkracht,
U was niet enkel Hoorder, maar ook Dader!

 

En elke dag opnieuw wil k mij verblijden
over Uw komst ais kind naar deze aard’

Uw luisteren naar Vader en Uw lijden,
O Jezus! U bent al mijn hulde waard!

 

U leert ons om Uw voorbeeld nu te volgen,
De Heil’ge Geest leert Uw gerechtigheid.
Uw Koninkrijk is dan niet meer verborgen,
omdat U zelf ons tot het Zoonschap leidt!

 

De edele olijf, een geloofsboom door Wim te Dorsthorst

Zicht –op Israël -9-

De Bijbel spreekt van een ‘ge­richt’ dat over het volk Israël zal komen als de beloofde profeet, de Messias, gekomen zal zijn. Als Hij gekomen is zegt Petrus, in een toespraak tot de Joden, daarvan: “Mozes toch heeft gezegd: De Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij: naar hem zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal; en het zal geschieden, dat alle ziel, die naar deze profeet niet hoort, uit het volk zal worden uitgeroeid. En al de profeten, van Samuel af en vervolgens, zovelen er hebben gesproken, hebben ook deze dagen aangekondigd” (Hand. 03:22-24).

Als er in de Schriften van Jezus getuigd werd, dan werden ook deze oordeelsdagen aangekon­digd. Paulus laat dit oordeel zien met het beeld van de olijfboom in (Rom. 11:11-24).

De wortel van de edele olijf

Velen zeggen dat de ‘edele olijf’, waarvan Paulus spreekt, het volk Israël is. In vers 16 zegt Paulus: “Is de wortel heilig, dan ook de takken”. Hij richt hiermee de aandacht op de wortel. De wortel bepaalt de boom en de geestelijke toestand van de takken.

Deze wortel is Jezus Christus, de Heilige en Rechtvaardige (Hand. 03:14). In (Openb. 22:16) lezen we: “Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeen­ten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster”.

Ook in (Openb. 05:05) wórdt van het Lam Gods, Jezus Christus, gesproken als ‘de wortel Davids’. En ook de profeet Jesaja spreekt van de wortel Isaï” (Jes. 11:10; Rom. 15:12).

Jezus wordt ook ‘de Spruit’ ge­noemd. In (Jer. 23:05) lezen we daarvan: “Zie de dagen ko­men, luidt het woord des Heren, dat Ik aan David een rechtvaar­dige Spruit zal verwekken, die zal als Koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerech­tigheid doen in het land” (zie ook Jer. 33:15; Zach. 03:08; Zach. 06:12). Dit slaat op zijn afstamming naar het vlees, in de volheid des tijds, uit het geslacht van David (Rom. 01:03; Hand. 13:22-23; Gal. 04:04).

Maar Hij is de wortel en het geslacht van David! Hij is de eeuwige en Hij is Heer over David. Evenals bij Abraham zou Jezus kunnen zeggen: ‘Eer David was, ben Ik’ (Joh. 08:58).

Er wordt in deze tijd een over­dreven nadruk gelegd op de afkomst van Jezus uit de Joden. ‘Denk er om dat Hij een Jood is, want Hij is een lijfelijke zoon van David’, zegt men dan. Zelf zegt Jezus hierover: “Hoe kan men zeggen, dat de Christus een Zoon van David is? Want David zelf zegt in het boek der Psalmen: De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U-aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten. David noemt Hem dus Here; hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?” (Luk. 20:41-44; zie ook Ps. 110:001; Hand. 02:34-35). Uit dit alles is wel duidelijk dat het huidige volk Israël niet de olijfboom is.

Een geloofsboom

De edele olijf is een geestelijke boom, een geloofsboom, waarvan Jezus Christus de wortel is op wie al de beloften aan Abraham ge­daan, betrekking hadden (Gal. 03:16). De takken aan deze boom leven uit Zijn levenssappen door het geloof van Abraham, waardoor hij gerechtvaardigd werd en vader van de gelovigen, zowel Joden als heidenen, genoemd wordt (Rom. 04:03, Rom. 04:11-12).

In het Oude Verbond duidde deze boom het volk Israël aan, zoals de profeet Jeremia zegt: “Een groe­ne olijf, schoon van prachtige vrucht, heeft de Here u ge­noemd” (Jer. 11:16a).

Nu, in het Nieuwe Verbond, duidt deze boom op het volk van God, de gemeente van Jezus Christus, bestaande uit Joden en heidenen.

Een ander vergelijkbaar beeld is de wijnstok met de ranken. In het Oude Verbond duidde dit weer op het volk Israël (Hos. 10:01), maar Jezus zegt: “Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de land­man”.

De ranken zijn de gelovigen uit de Joden en de heidenen die in Hem blijven, door in Zijn Woord te blijven. Zij zijn daardoor Zijn discipelen en dragen vrucht tot verheerlijking van de Vader (Joh. 15:01-08).

Het oordeel aangekondigd

Johannes de Doper begon al het oordeel aan te zeggen en er op te wijzen dat iedere boom die geen goede vruchten voortbrengt, zou worden uitgehouwen en in het vuur geworpen (Matt. 03:02, Matt. 03:7-10).

Ook Jezus zegt het oordeel aan als Hij het ongeloof van de Joden ziet en zegt: “Ik zeg u, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen met Abraham en Isaak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen; maar de kinderen van het Koninkrijk zullen uitge­worpen worden in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars” (Matt. 08:11-12).

Pas na Zijn lijden, sterven, opstanding en uitstorting van de heilige Geest, kwam de scheiding tussen gelovige en ongelovige Joden echt tot stand. Met grote kracht van de heilige Geest en vergezeld van wonderen en teke­nen, is het evangelie van het Ko­ninkrijk Gods onder de Joden verkondigd, in en buiten Israël.

Aan alle Joden is het evangelie gepredikt

In (Rom. 10:18) zegt Paulus over de prediking van ‘het woord Gods’; “Maar ik vraag: hebben zij het dan niet gehoord? Zeer zeker: Over de ganse aarde is hun geluid uitgegaan en tot de einden der wereld hun woorden”. God had immers Zijn volk niet verstoten, al waren zij dan ook vijanden van het evangelie, ze waren nog steeds geliefden om­wille van de beloften aan de va­deren die aan het overblijfsel van Israël vervuld zouden worden in Christus Jezus (Rom. 11:01-28).

Zeer velen zijn tot geloof geko­men, maar het overgrote deel zijn om hun ongeloof als takken van de olijf weggebroken; als bomen die geen vrucht voortbrengen uitgehouwen; afgesneden van de boom, en daardoor van al de beloften aan Abraham gedaan, en van de boom des levens.

Jezus schreef in de aarde (Ruurd)

Jeremia profeteerde: “Here, allen die u verlaten, zullen in de aarde geschreven worden, omdat zij de bron van levend water, de Here verlieten” (Jer. 17:13). Zij behoren dus niet meer tot het volk van God en zijn dan gelijkgesteld met alle volken buiten Christus. (‘In de aarde geschreven’ wordt ook wel vertaald met: ‘opgeschreven ten dode’).

Weggebroken vanwege hun ongeloof

Op deze wijze zijn zij uit het volk uitgeroeid. Niet omdat ze het natuurlijke Israël waren en ook niet omdat God hen verworpen zou hebben, omdat ze Zijn Zoon gekruisigd hadden. Ook niet op­dat nu al de beloften voor de ge­meente of kerk zouden kunnen zijn, maar vanwege hun ongeloof. “Zij zijn om hun ongeloof weg­gebroken”, schrijft Paulus in (Rom. 11:20). Ze hebben niet meer naar de Messias willen luisteren, waartoe ze toch uitdruk­kelijk opdracht hadden gekregen van God. In (Hand. 13:46) zegt Paulus: “Ze hebben het woord Gods (het evangelie van het Koninkrijk) verstoten en zich het eeuwige leven niet waardig gekeurd”. Alleen dit is de reden dat zij ‘weggebroken’ zijn.

Het overblijfsel

Het is de rest, het overblijfsel, de ontkomenen, de overlevenden, die tevoren hun hoop op Christus hadden gebouwd (Ef. 01:12), die zich bekeren, zich laten dopen, en de belofte des Vaders, de heilige Geest, ontvangen. Zij hebben het geloof dat hun vader Abraham in zijn onbesneden staat bezat (Rom. 03:12). Zij zijn het ware Israël Gods, de eerste leden van het Lichaam van Christus.

Het gericht Gods treft dus het ge­hele Joodse volk, met uitzonde­ring van een kleine rest. Jesaja zegt van dit gericht en van die kleine rest: “Een rest zal zich bekeren, de rest van Jakob, tot de sterke God. Want al ware uw volk, o Israël, als het zand der zee, een rest daaronder zal zich bekeren; verdelging is vast besloten, over­vloeiende van gerechtigheid. Ja, een verdelging die vastbesloten is, voltrekt de Here, de Here der heerscharen, in het midden van de ganse aarde” (Jes. 10:22-23; Rom. 09:27-28).

Er is in de Bijbel veel te lezen over deze ‘rest-gedachte’. Dit woord van Jesaja geeft echter duidelijk aan dat alleen de bekeerden niet uit het volk uitgedelgd worden. Bij God is geen willekeur, maar deze ver­delging is ‘overvloeiende van gerechtigheid’. Door de predi­king van het Koninkrijk Gods heeft de rechtvaardige Koning verstandig gehandeld en recht en gerechtigheid gedaan in het land (zie Jer. 23:05).

De uitroeiing is een geestelijke zaak

Eén Schriftplaats wil ik nog noe­men die spreekt van het gericht en het overblijfsel. Dit is (Zach. 13:08-09): “In het gehele land, luidt het woord des Heren, zullen twee derden uitgeroeid worden en de geest geven, maar een derde zal daarin overblijven. Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen, en Ik zal hen smelten, zoals men zil­ver smelt, ja hen louteren, zoals men goud loutert. Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De Here is mijn God”.

Deze profetie wordt onder invloed van de ‘bedelingenleer’ in ver­band gebracht met de 70 jaar- weken uit (Dan. 09:24) (zie artikel van november). In de laatste jaarweek, die nu, in de eindtijd, vervuld zal worden, brengt God het Joodse volk terug naar Israël, waar ze in een zware verdrukking zullen komen, waar­bij twee/derde uitgeroeid zal woe­den. Dit is heel in het kort de lezing.

Bij deze ongeestelijke, aardse uitleg zal dus letterlijk twee/derde van het volk Israël in het Midden-Oosten, wat eerst door God hier naar toegebracht is, uitgeroeid worden. Ik geloof, vanuit de geestelijke invulling, door ‘gees­telijke dingen met geestelijke samenvoegende’ (1 Kor. 02:13, Statenvert.), dat deze profetie vervuld is aan het volk Israël in de dagen van Jezus Christus en de apostelen. Toen is het oordeel, de scheiding, begonnen bij het huis Gods, want eerst is altijd het evangelie aan hen verkondigd.

Wie het evangelie verwierp, dus niet hoorde naar Jezus Christus, die van God gekomen is, is uit het volk uitgeroeid. Niet letterlijk afgeslacht, maar afgesneden van het volk, de edele olijf. Nergens meer bijhorend en gelijkgesteld met de heidenvolken. God zegt: “Zijt gij voor Mij niet gelijk aan de kinderen der Ethiopiërs, o kinderen Israëls?” (Dat kan ook vertaald worden met ‘kinderen van Cham’, de zoon van Noach, waar Kanaän uit geboren is. Na de tempelverwoesting is het onge­hoorzame volk Israël dan ook verstrooid onder alle volkeren).

Afkomst en besnijdenis baten niet

De onbekeerde Jood is als een weggebroken tak, om zijn on­geloof, uit het ware Israël uitge­roeid. Men kan zich wel blijven beroemen op zijn afkomst en op de besnijdenis, op de traditie en de wet, maar dat heeft geen enkele waarde in het Koninkrijk Gods.

Paulus leert dat wie zich laat be­snijden buiten de genade in Chris­tus staat, dus onder de vloek leeft, want niemand kan de wet volbren­gen buiten Christus (Gal. 05:02-04; Gal. 03:10-12).

Ook schrijft hij dat besneden zijn of onbesneden zijn niets betekent, maar of men een nieuwe schep­ping is (Gal. 06:15).

Men kan zich wel blijven besnijden en zich Jood of Israëliet noemen, maar dat is dan van niet meer waarde dan dat men een burger is van Nederland en zich Nederlander of Hollander noemt.

Ook de naam ‘Volk van God’ wil men ten onrechte blijven dragen. De takken van de edele olijf, de tot bekering gekomen Joden en de gelovigen uit de heidenen, worden door de Heer in het vuur gebracht en door Zijn Woord en Geest gelouterd en gereinigd zo­als men zilver en goud loutert in het vuur. Alleen van deze mensen zegt God: “Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De Here is mijn God” (zie Matt. 03:11-12; Zach. 13:09).

Wie roemt, roeme in de Here

Maar nu moet Paulus ook de tot geloof gekomen heidenen ver­manen. In de natuurlijke wereld was Israël een vijand en onder­worpen aan de Romeinen.

Kennelijk hadden de tot geloof gekomen Romeinen moeite om als takken aan dezelfde boom te zitten met de gelovige Jóden. Dat verdroeg elkaar niet zo best. Dit zien we duidelijk uitkomen in het gedeelte van (Rom. 11:11-24.

De heidenen past echter geen hoogmoed maar eerbied en vrees voor God. Als ze niet bij de goe­dertierenheid Gods blijven en afvallen van het geloof, zullen ze, evenals de ongelovige Joden, weggekapt worden (vs.20-22).

Bovendien zegt Paulus dat de heidenen aan de geestelijke goederen van de Joden deel hebben gekregen en dat zij nu mede-erfgenamen zijn, mede­leden en mede-genoten van de belofte in Christus Jezus, wat in de eerste plaats voor de Joden bestemd was.

Ze zijn geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medebur­gers der heiligen en huisgenoten Gods en worden met de gelovig geworden Joden mede gebouwd tot een woonstede Gods in de Geest (zie Rom. 15:27; Ef. 03:06; Ef. 02:19-22).

Dat is een enorm voorrecht, maar het geeft geen enkele grond, noch voor heidenen noch voor Joden, om zich ten opzichte van elkaar hoogmoedig of afwijzend op te stellen. Het is daarom dat Paulus zegt: “Aanvaardt elkander, zoals ook Christus ons aanvaard heeft tot heerlijkheid Gods. Ik bedoel namelijk, dat Christus terwille van de waarachtigheid Gods een dienaar van besnedenen geweest is om de beloften, aan de vaderen gedaan te bevestigen, en dat de.» heidenen God terwille van zijn ontferming gaan verheerlijken” (Rom. 15:07-09).

Het is dus niet uit verdienste van de Joden en evenmin uit verdien­ste van de heidenen, maar het is alles uit God, opdat het zij, gelijk geschreven staat: “Wie roemt, roeme in de Here” (1 Kor. 01:31; Jer. 09:23-24).

Het heilige volk

Zo zitten die takken samen met de edele olijf en vormen het ware Israël Gods, de gemeente, die ge­bouwd wordt op het fundament van de apostelen en de profeten, terwij4 Christus zelf de hoeksteen is (Ef. 02:20). Dat is het wortel­gestel, met Jezus Christus als de hoofdwortel.

Het gaat dus niet om ‘christenen’ en ‘Messias belijdende Joden’, want dat geeft weer een verschil aan, terwijl er in Christus geen verschil is (Gal. 03:28). Ze zijn beide, op grond van het geloof, pas echte kinderen van Abraham (Gal. 03:07).

(Jes. 62:12) spreekt van een prachtige nieuwe naam die luidt: “Het heilige volk, De Verlosten des Heren; en gij zult genoemd worden: Begeerde, Niet verlaten Stad ”.

 

Themadag over incest door redactie en Wil Askens

De Volle Evangelie Gemeente Amersfoort organiseert een themadag voor hulpverleners en slachtoffers van incest, op zaterdag28 januari 1995 in het Parel College, Paladijnweg 239 te Amersfoort (van 10.00 tot 15.30 uur).

Voor deze dag werd Dra. Marrie van der Peen uitgenodigd.

Zij is ervaringsdeskundige op dit gebied van hulpverlening. Vanuit het evangelie benadert zij deze problematiek. Als psychologe heeft zij zich speciaal verdiept in het onderwerp incest. Marrie is behalve vakmatig, ook emotioneel bij het onderwerp betrokken. In haar jeugd was zij zelf jarenlang het slachtoffer van incest.

Wordt u (of uw gemeente) ook met deze nood geconfronteerd, komt u dan zaterdag 28 januari naar Amersfoort. (Indien deze problemen geen rol spelen bij u of in uw gemeente, bent u natuurlijk evenzeer welkom).

Wilt u zelf voor een boterham zorgen, dan zorgen wij voor koffie, thee of soep. Er zal een collecte worden gehouden voor de onkosten. S.v.p. vooraf opgeven met hoeveel personen u komt. Contactadres: Wil Askes.

 

Het wonder van het lichaam door Froukje Huis

Hebt u zich wel eens gerealiseerd hoe prachtig ons lichaam is geschapen? Op school hebben we geleerd hoe de werking van ons oog is. Geweldig! Er is ons verteld hoe het oor functioneert. Ongelooflijk! Maar hebt u over het volgende wel eens nagedacht?

Ik kom in de keuken om thee te zetten. Ik zeg tegen mijn ogen: kijk, waar de ketel staat. Op het fornuis. Ik gebied mijn benen: breng me naar het fornuis. Rechterhand: pak de ketel en houd hem straks onder de kraan. Benen: breng me naar de kraan. Linkerhand: doe de kraan open… en dicht. Benen: naar het fornuis. Rechterhand: zet de ketel neer en pak de aansteker. Linkerhand: doe de gaskraan open. Rechterhand: steek aan, leg de aansteker weg en zet de ketel op het vuur. Benen: breng me nu naar de kamer. Het ene been weigert. Daar sta ik nu en kan niet verder.

Een raar verhaal vindt u niet? Wie zal nu ooit thee zetten? Je grijpt gewoon de ketel en zet hem op het gas. Daar hoefje niet eens bij te denken. Ons hoofd en onze leden werken zo harmonisch samen dat het voornemen dat in ons hoofd opkomt meteen door de leden wordt uitgevoerd. Bij een baby gaat het eerst wat moeilijk, maar hoe vlug weet het mondje al de tepel van de moederborst te vinden!

Toch ken ik een lichaam, waarbij het contact met het Hoofd zo moeilijk verloopt dat de Persoon lang niet kan doen wat Hij graag zou willen. U kent Hem ook! Onze Heiland Jezus Christus. Zijn lichaam, de gemeente (Kol. 01:18), bestaat uit vele leden (1 Kor. 12:12) en God heeft elk lid in het bijzonder een plaats in dat lichaam aangewezen (1 Kor. 12:18). We beho­ren allen tot dat ene lichaam. Daarom kan het oog niet tot de hand zeggen: ik heb je niet nodig of het hoofd tot de voet: ik heb je niet nodig. Er mag geen verdeeldheid in het lichaam zijn, want God bedoelt dat we voor elkaar zullen zorgen.

Ik denk dat we ons veel te weinig bewust zijn, hoe verlangend de Heer is ons als een goed functionerend lichaam te gebruiken, want de gemeente bepaalt zijn Wezen op aarde. Hij moet nu nog elk lid een opdracht geven en… horen we altijd zijn stem? Zijn we altijd gehoorzaam? (Kol. 02:19). Maar er komt een tijd dat we zo vervuld zijn van de gedachten Gods, dat we zonder opdracht Zijn wil uitvoeren. Immers de Bijbel belooft: Dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde, in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is, Christus. Dan kan zijn lichaam optimaal functioneren en dan wordt in ons geopenbaard hoe groot de liefde van God voor de wereld is.

Bent u ook zo verlangende mee te groeien naar dat doel? Ik wel!

 

1994.11 nr. 364

Levend geloof 1994.11 nr. 364

Persoonlijk… ..      door Gert Jan Doornink

Dit nummer begint met een artikel over het kruis van Golgotha. In het leven van elk kind van God neemt dit kruis een centrale plaats in, omdat de beleving van het geloof ondenkbaar is zonder geloof in het volbrachte ver­lossingswerk van Jezus Christus. Het vormt de basis van ons spreken, denken en handelen. Dat wordt ook duidelijk in het artikel naar voren gebracht. Maar we hebben er nog een dimensie aan toegevoegd, wat zeker voor alle gelovigen in deze tijd van ‘levensbelang’ is. Dat is de verdere ontwikkeling en groei van ons geloofsleven nadat we tot geloof gekomen zijn. Hoe bewandelen wij de nieuwe weg nadat we het kruis gepasseerd zijn? Dit mag ons zeker niet onverschillig laten, al gebeurt dat nog veel te vaak. Want het gaat tenslotte om het bereiken van het einddoel: de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus, waardoor het zoonschap ten volle geopenbaard gaat worden.

Ook in de andere artikelen van dit nummer worden weer verschillende facetten van het evangelie belicht, met het doel dat we geestelijk zullen groeien, want naarmate het beeld van Christus tot openbaring komt in en door ons leven, dragen wij vrucht voor Gods Koninkrijk. En wie verlangt niet dat het getuige van Christus zijn, waartoe hij geroepen is, effect zal sorteren?

En over ‘effect sorteren’ gesproken: weet u dat een belang­rijk middel daarbij ook Levend Geloof is? Dit merken wij aan de vele positieve reacties die wij de afgelopen maanden weer ontvingen. Sommigen ‘werken’ ook met ons blad door geschenk- of proefabonnementen op te geven of door hel afnemen van losse nummers. Wat het laatste betreft attenderen wij u op de aankondiging van onze ‘december- actie’ waar u meer over kunt lezen op de achterpagina van dil nummer. We zouden het fijn vinden als u ook meedoet!

 

De kracht van het kruis door Gert Jan Doornink

 

“Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods”

(1 Kor. 01:18).

Over het ‘kruis van Christus’ is al zoveel gezegd en geschreven, dat er eigenlijk een beetje moed voor nodig is om in een artikel nog eens weer aandacht te besteden aan het kruis. In alle bescheiden­heid gezegd, heb ik die moed wel. Waarom? Omdat ik geloof wat er aan het kruis gebeurde. Want het gaat natuurlijk niet om ‘het kruis’ als zodanig. Dat zijn twee aan elkaar geslagen stukken hout, maar wel om wat er aan het kruis van Golgotha gebeurde.

Symbool of werkelijkheid?

Het is algemeen bekend dat het kruis één van de voornaamste symbolen is van het christendom. De wereld heeft geen bezwaar als men spreekt over het kruis als symbool, maar wel als men het heeft over de betekenis van het kruis.

Tegenwoordig dragen velen een kruisje aan een kettinkje om de hals, of aan een ringetje in het oor. Ook wordt het kruis wel als tatoeage op het lichaam aange­bracht. Niemand die zich daaraan stoort. Waar men zich wel aan stoort is wat er aan het kruis van Golgotha gebeurde. Dat vormt de kerninhoud van ons geloof. En het is ook het fundament waarop ons geloof gebouwd is.

Ons geloof en ons geloofsleven is ondenkbaar zonder het kruis van Golgotha. Want wat gebeurde er op Golgotha? Daar volbracht Je­zus, de Zoon van God, in gehoor­zaamheid aan de wil en de opdracht van de Vader, datgene waarvoor Hij door de Vader naar deze wereld gezonden was. Hij droeg de zonden van de gehele wereld, dus ook onze zonden zich voor ons gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid”.

Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) geeft nog het beste de betekenis van Golgotha weer, als Jezus zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”.

Terug naar onze bestemming

De mens die, omdat hij gehoor had gegeven aan de verleidende stem van de duivel, buiten de ge­meenschap met God terecht was gekomen en in zonde was geval­len, werd desondanks door God niet afgeschreven, maar kreeg de mogelijkheid door persoonlijk geloof in het volbrachte verlos­singswerk van Jezus, terug te keren in gemeenschap met God. God gaf de mens, via Jezus Christus, zijn oorspronkelijke bestemming terug! Dit is wel zo’n groot wonder dat je het eigenlijk niet goed verwoorden kunt. Maar laten we deze werkelijkheid goed vasthouden (Kol. 02:17b): “De werkelijkheid is van Christus”. De duivel -Gods grote tegen­speler- vindt het verschrikkelijk dat hij totaal ontmaskerd en overwonnen werd aan het kruis van Golgotha en vooral ook dat dit gebeurde via een mens!

Het was voor God natuurlijk een koud kunstje geweest de duivel rechtstreeks uit te schakelen, maar Hij deed dat via Zijn Zoon, die als mens op deze aarde was. Paulus schrijft in (1 Tim. 02:05): “Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus”.

(‘Het Boek’ omschrijft het zo: “God staat aan de ene kant en de mensen die tegen Hem ingaan zijn aan de andere kant. En Jezus Christus, die zelf mens is, staat als enige middelaar tussen hen in”).

God gaf Zijn Zoon niet om Zichzelf te behagen, maar uit liefde voor de mensheid die Hij eens naar Zijn beeld had gescha­pen en die Hij niet ten prooi gaf aan de vijand.

Wat gebeurt er verder?

Over het verlossingswerk van Jezus Christus aan het kruis van Golgotha valt natuurlijk veel meer te zeggen. We kunnen ons bezig­houden met de verschillende facetten van dit werk zoals de verzoening, het offer en de los­prijs. Dat willen we in dit artikel niet doen, maar we willen ons vooral bezig houden met de vraag wat de verdere gevolgen zijn in ons leven van ons geloof in Jezus’ volbrachte werk. Of zijn we tevre­den met het feit dat we ‘behouden zijn voor de eeuwigheid’, zonder ons verder druk te maken wat dit nu feitelijk betekent.

Er kan een periode in ons leven zijn dat we geen oog hebben voor de verdere ontwikkeling van ons (nieuwe) leven. Dat we bijvoor­beeld wel zingen over het kruis van Golgotha waaraan we ons dan ‘vastklemmen’, zoals een oud lied zegt, maar dat we ons niet realise­ren dat er niet alleen een weg is naar Golgotha, maar ook een weg na Golgotha! En juist deze weg na Golgotha is zo belangrijk voor ons verdere geloofsleven!

Betekent dat nu dat we het kruis aan de kant schuiven als minder belangrijk? Helemaal niet, want juist als we de weg met Christus – de nieuwe, levende weg- bewan­delen, gaan we meer en meer ontdekken en beleven dat deze weg alleen maar op de juiste wijze bewandeld kan worden als we het volbrachte heilswerk van Jezus centraal blijven stellen in ons denken, spreken en handelen.

Het kruis in Paulus’ leven

Dat deed ook Paulus, die de weg na het kruis in volharding en gehoorzaamheid bleef bewande­len en niet naliet anderen er van,» probeerde te overtuigen dat ook zij, via geloof in het kruis van Golgotha, op die weg konden komen.

En de taak van Paulus, is ook onze taak. Jezus is niet meer lichamelijk op deze aarde, maar de gemeente is er wel en heeft nu dezelfde opdracht en ook dezelf­de volmacht die ook Jezus had. Paulus had dat heel goed begre­pen. Lees maar eens wat hij schrijft aan de Korinthiërs: “Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken. Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaas­heid, maar voor ons, die behou­den worden, is het een kracht Gods” (1 Kor. 01:17-18).

Het is ook onze taak om allen die in deze tijd het ‘woord des krui­ses’ een dwaasheid vinden, tot jaloersheid te brengen, zodat ook zij ingaan op dat woord. Hoe is dat mogelijk?

Door te geloven en te beleven dat het evangelie des kruises een kracht Gods is.

Paulus schrijft in (Rom. 01:16): “Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft”. Paulus ervaarde, temidden van alle omstandig­heden, kortdurend deze kracht. Door de doop en vervulling met Gods Geest kwam het evangelie in en door hem tot leven en uitwer­king.

Het is deze kracht die ook wij dagelijks nodig hebben, ook om de vijand te kunnen weerstaan en overwinnen.

2.Door te beseffen dat het werkelijk volgen van Jezus inhoudt dat we bereid moeten zijn dagelijks ons kruis op ons te nemen.

(Matt. 10:38): “Wie zijn kruis niet opneemt en achter Mij gaat, is Mij niet waardig”; (Luc. 09:23): “Indien iemand achter Mij wil komen, dié verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij”.

Het gaat hier dus niet om een letterlijk dragen van een houten kruis op onze schouders, maar om het lijden (verdrukking, vervol­ging) wat we te verduren hebben omdat we Jezus volgen. Wanneer we echter beseffen dat het evan­gelie des kruises een kracht Gods is, zal ons dat op geen enkele wijze angst aanjagen.

Paulus was vanuit zichzelf geen krachtpatser. Maar hij wist dat de in hem wonende kracht hem sterk en moedig maakte en deed triom­feren. Daarom schreef hij aan de Korinthiërs: “Ook kwam ik zwakheid, met veel vrezen en beven tot u; mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet in mee­slepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht, opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God” (1 Kor. 02:03-05).

3.Door een geestelijk leven te hebben.

Wij behoren aan ons leven een geestelijke invulling te geven. Wat is dat? Hoe moeten we ons dat voorstellen? Wij behoren ons bewust te zijn dat onze plaats met Christus in de hemelse gewesten is, opdat we vanuit deze (geeste­lijke) plaats kunnen strijden en overwinnen.

Vele kinderen Gods zijn zich dat niet bewust. Zij geven aan hun leven een ‘natuurlijke’ in plaats van een ‘geestelijke’ invulling. Hun denken is niet hervormd en geestelijk, en het gevolg is dat ze vaak meer het beeld van de te­genstander dan van Christus openbaren. Ze gaan van het standpunt uit dat een leven waardoor het beeld van Christus geopenbaard wordt toch niet mogelijk is. Het spreekt vanzelf dat de vijand hen dit influistert.

Aardsgezind of hemelsgezind?

Wij zijn een ‘nieuwe schepping’, maar als niet blijkt dat ons leven ‘totaal anders’ is, doordat we niet als nieuwe scheppingen leven, is het een foute zaak. Paulus had er in zijn tijd ook al mee te maken.» Hij wees de gemeente te Filippi [*] erop hem na te volgen, zoals hij Christus navolgde. Maar hij was ook bedroefd dat zo velen ‘wan­delden als vijanden van het kruis van Christus’. Paulus noemt hen aardsgezind, terwijl een waarach­tig kind van God zich bewust behoort te zijn dat hij een hemel­burger is! (Filip. 03:17-18).

De vraag is daarom: zijn wij aardsgezind of hemelsgezind? Leven wij vleselijk of leven wij geestelijk?

Een geestelijk leven openbaar maken is geheel naar de wil van God en een bewijs dat we begre­pen hebben wat de werkelijke betekenis is van het kruis van Golgotha.

Dan geven wij God ook in alles de eer en kunnen we evenals Paulus zeggen: “Maar ik moge ervoor bewaard blijven te roemen anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus, door wie de wereld mij gekruisigd is en ik de wereld”

(Gal. 06:14).

Ik denk ook aan wat hij schrijft aan de Galaten: “Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik…, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij!” (Gal. 02:20).

Paulus had zich geheel vereen­zelvigd met de kruisdood van Jezus. Hij begreep waarom het werkelijk ging. Hij begreep ook dat zijn bestemming was het gelijkvormig worden aan het beeld van Jezus! (Rom. 08:29).

En daar gaat het ook om in uw en mijn leven. Laten we elke vorm van ongeloof en twijfel, of het wel zover komt, uitbannen en deze zelfde doelstelling voor ogen . houden. Ik geloof dat het zal gelukken! Waarom? Omdat het woord des kruises ook voor ons een kracht Gods is. Een kracht Gods tot behoud voor ieder die gelooft. Een kracht Gods tot overwinning. Een kracht Gods die iedere angst verdrijft. Een kracht Gods om in deze tijd een levend getuige van Jezus Christus te kunnen zijn!

 

De zegen van gehoorzaamheid door Jack Gerritsen

 

Gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid

Het woord ‘gehoorzaamheid’ moet begrepen worden in zijn werkelijke betekenis, welke niet is die van een blindelingse onderda­nigheid, zoals bijvoorbeeld ver­langd kan worden van een sol­daat.

De gehoorzaamheid behelst een zekere mate van akkoord en zelfs bij een klein kind is dit ingescha­pen.

Het tegenovergestelde is ‘onge­hoorzaamheid’. Dat is dus een breuk met het akkoord, dat ge­volgen heeft die ieder zich in kan denken en die we hier niet onderzoeken zullen.

In de Bijbel is het eerste geval waar gehoorzaamheid gevraagd wordt, beschreven in (Gen. 02:16-17): “En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daar­van zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven”.

De mens heeft dit gebod aanvaard en het akkoord was dus bewust. Een ongehoorzaamheid wordt dan niet een ongehoorzaamheid aan iemand, maar aan een ak­koord.

Ongehoorzaam aan het akkoord

Eva en Adam zijn ongehoorzaam geweest: “Zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at”. De gevol­gen waren overeenkomstig de geestelijke wetten van God. Die wetten zijn in de Bijbel niet in detail beschreven, maar wij zullen ze begrijpen bij ons Bijbellezen, des te meer omdat zij in ons bewustzijn zijn geschreven. God is rechtvaardig en gehoorzaamt aan zijn eigen wetten, die gelukkig veel mededogen (genade) bevat­ten.

Voor Eva en Adam was het on­mogelijk geworden om hun leven voort te zetten in de tuin in Eden. (Het zij weer eens gezegd dat Eden niet de naam was van de tuin. Deze was in Eden en Eden is veel groter dan alleen de tuin: Eden is een beeld van het geeste­lijke Koninkrijk van God).

Men kan zeggen dat de mens ge­zondigd heeft, maar het is beter te zeggen dat zijn zonde de onge­hoorzaamheid was. Wij zien hier ogenblikkelijk een voorbeeld van het mededogen van God. De mens blijft in leven, hoewel onder moeilijker omstandigheden. De geestelijke wet betreffende de zonde gaat altijd samen met me­dedogen. Formeel is de wet: “Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood” (Rom. 06:23).

Het grote bewijs van mededogen

In de Bijbel betekent de dood in het algemeen niet de dood van het lichaam, maar scheiding van de Vader. Zoals wij weten, is het grootste bewijs van het mededo­gen van de Vader de gave van zijn Zoon Jezus. Dank zij Hem is er geen scheiding tussen de Vader en ons. Bovengenoemde tekst vervolgt trouwens: “Maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here”.

Het volgende geval van onge­hoorzaamheid, en van mede­dogen, is dat van Kaïn. Waaraan is hij ongehoorzaam geweest? Aan het gebod over de zonde te heersen (Gen. 04:07). Het mededo­gen is dat Kaïn een teken ont­vangt opdat hij niet gedood zou worden.

Vervolgens vinden wij het geval van de ongehoorzaamheid van de gehele mensheid (behalve Noach en zijn familie). Deze mensheid- houdt geen rekening met de pre­diking van de gerechtigheid door Noach.

Daartegenover gehoorzaamt Noach aan de voorschriften van God, wat mogelijk maakte, (vol­gens de geestelijke wetten van God, die niets doet tegen zijn wetten), dat Noach met zijn zonen gezegend werden (Gen. 09:01). Deze zegen hield in, het begin te zijn van een nieuwe mensheid.

De vrucht van Abrams gehoorzaamheid

Een tiental generaties later is Abram geboren. Zijn vader Terach verlaat Ur, om een niet ver­melde reden, om naar het land Kanaän te gaan. Zij komen in

Haran en blijven daar (Gen. 11:31).

God had tegen Abram gezegd: “Ga uit uw land en uit uw maag­schap en uit uws vaders huis naar het land dat Ik u wijzen zal. Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot ma­ken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend wor­den” (Gen. 12:01-03).

Abram heeft gehoorzaamd. Het is goed er hier op te wijzen dat Abram niet in Ur zijn maagschap en zijns vaders huis verliet, maar in Haran. Terach zelf bleef nog zestig jaar in Haran.

Later, toen Abram Lot bevrijd had, ontmoette hij Melchisedek, priester van God, de Allerhoogste (Gen. 14:18), die hem zegent. Abram had van God de belofte ontvangen dat hij gezegend zou worden en toen hij in het geloof gehoorzaamd had, door zijn vader verlaten te hebben, is hij gezegend door de priester van God, de Al­lerhoogste. Deze priester is een voorbeduiding van Jezus Christus.

Abram heeft Sarai tot vrouw ge­nomen, maar: “Sarai nu was onvruchtbaar, zij had geen kin­deren” (Gen. 11:30). Voor de oude geslachten (en het komt ook in onze tijd veel voor) was het belangrijk een erfgenaam te heb­ben. De zegen zou zijn de vervul­ling van de belofte van God, dat Abram een groot volk zou wor­den. Het wonder is geschied: Sarai heeft tegen alle verwachting in een zoon gekregen en aldus heeft de gehoorzaamheid van Abram vrucht gedragen.

Abram, de vader van het geloof

Het zou ons te ver voeren te po­gen alle gevallen van gehoor­zaamheid en van ongehoorzaam­heid in de Schriften te vertellen. Het is voldoende het belang te begrijpen van de gehoorzaam­heid, en allereerst dus die van Abram, die volkomen verdiend de naam kreeg van ‘vader des geloofs’.

Inderdaad is de zegen van Abram geldig voor ‘alle geslachten des aardbodems’. Ieder van ons maakt deel uit van die geslachten en wij kunnen begrijpen dat, om gezegend te worden, wij gehoorzaam moeten zijn aan het ak­koord dat wij aangenomen heb­ben bij onze bekering tot het door Jezus gepredikte Koninkrijk.

Dat akkoord is de erkenning van het feit dat Jezus gekomen is om de zonde van de wereld weg te nemen en dat Hij ons herstellen wil en zal, lichaam, ziel en geest.

Het is verkeerd gehoorzaamheid van iemand te eisen onder voor­wendsel dat onze kennis van de geestelijke wereld groter is, hoe­wel degenen, die zonder aarzeling of tegenspraak gehoorzamen, daardoor een zegen ontvangen indien zij gehoorzamen aan een overtuiging in hun hart.

 

 

 

Vergeet het niet (gedicht) Astrid Poldervaart

Voordat je het vergeet,
voordat je weg wilt lopen,
voordat je niet meer kunt hopen
op een betere wereld dan dit.

 

Voordat je je bedenkt
door tal van argumenten,
teleurstellingen van mensen
die je zomaar lieten staan.

 

Voordat je verder zoekt
naar geborgenheid en vrede,
naar die punt achter je verleden
omdat je verder wilt…

 

Vergeet dan niet
dat de hemel ook voor jou is,
dat Zijn liefde ook voor jou is,
dat Zijn leven ook voor jou is,
en wat er ook te koop is,
wat er ook gebeurt;
Jezus, Hij er altijd is
voor jou.

 

Geroepen tot hemelse eenheid door Cees Maliepaard -5-

 

De hemelen
“Ik vermaan u dan te wandelen, waardig der roeping waarmee gij geroepen zijt, met alle nederig­heid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, en elkander in liefde te verdragen, en u te beij­veren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes: één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen” (Ef.04:01-06).

God roept ons op tot eenheid in de Geest, tot eenheid in de gees­telijke wereld eigenlijk. Werkelijk één met anderen kunnen we slechts zijn met mensen die (evenals wij) hun wandel in de hemelen hebben. Als iemand de deur niet wil binnengaan, kan hij onmogelijk in Vaders hemelse werkelijkheid komen. Als iemand niet door Jezus wil binnengaan, is een aanwezigheid in de hemel alleen maar mogelijk aan de schaduwzijde ervan, binnen het machtsdenken van Satan.

Eenheid van gedachten

Paulus, die vanwege zijn dienst aan de Heer gevangen gezet was, roept ons op waardig te wandelen, overeenkomstig onze roeping van Godswege. Nou, we hebben on­miskenbaar een hoge roeping, dus een daarop corresponderende levenswandel zal dan ook ‘in stijl’ mogen zijn. En wat is de hemelse stijl, wat is overeen­komstig de normen van het Koninkrijk van God?

Hoezeer kinderen Gods ook van gedachten kunnen verschillen ? over allerhande zaken in hemel en op aarde, normgeving vanuit het rijk van de Vader is slechts voor enerlei uitleg vatbaar, want alle normen en waarden zijn daar ontleend aan hetzelfde principe: Gods liefde.

Daarom zullen we elkaar in liefde verdragen. Het accent ligt hierbij niet op het elkaar verdragen, maar op het elkaar in liefde ver­dragen. Want als liefde het draag­vlak van het elkaar verdragen is, houdt dat als vanzelfsprekend in dat we (waar nodig) elkaar ook in liefde dragen zullen. Dat gebeurt dan in alle zachtmoedigheid en lankmoedigheid, vanuit een nede­rige innerlijke houding. Net zoals dat Jezus eigen was. Hij verhief zich niet in de zichtbare wereld, Hij besteeg de troon niet in het aardse Jeruzalem, maar Hij ge­bruikte zijn autoriteit in de gees­telijke wereld – enkel tegenover de machten der duisternis.

In de vrede Gods zullen we bezig zijn, ondertussen de onderlinge eenheid bewarende.

Maar hoe kan het dan dat het in allerlei situaties nogal een ram­melt? De eenheid is soms ver te zoeken in het lichaam van Chris­tus. En dat terwijl toch niemand de intentie zal hebben om de ander af te wijzen of te verwer­pen. Menselijke eenheidsbewe­gingen leiden meer dan eens schipbreuk op de zandbank van het natuurlijk denken. Binnen Gods gemeente is het slechts mogelijk de eenheid van de Geest te bewaren. Die eenheid is onaan­tastbaar omdat Góds Geest die bewerkt… en de Geest van onze hemelse Vader is immers altijd dezelfde!

Het lichaam van Christus is ongedeeld, voor zover de cellen van dat lichaam (de mensen die Jezus toebehoren) zich door de waarheid van Gods Geest laten leiden. Eigenmachtige uitleg­gingen van het woord van God doen de werking van de heilige Geest teniet. Onze interpretaties van het geschreven woord van de Vader dienen parallel te lopen met de onder woorden gebrachte gedachten van Jezus Christus.

De woorden van de Zoon des mensen waren ontleend aan de hemelse werkelijkheid, aan de realiteit van het woord van Vader God. Jezus heeft ons uit de doe­ken gedaan wat het plan van God behelst. Ieder die daar geloof aan hecht, mag delen in het herstel naar de oorspronkelijke blauw­druk: in eenheid van gedachten met de Vader, met diens zoon en met alle toegevoegde zonen.

Eenheid van handelen

Het woord van God is niet zomaar een woord, een al of niet wille­keurige aaneenschakeling van op schrift gestelde gedachten – alles­behalve! Dit woord vindt zijn oorsprong in de hemel van Gods heerlijkheid en omvat alle in Jezus Christus geopenbaarde waarheden van de Vader. Jezus had zich dusdanig aan het woord Gods geconformeerd, dat Hij daardoor de verpersoonlijkte versie van het eeuwige plan van de Vader werd. Zijn hele doen en laten vond z’n grond in Vaders zegenrijke goedgunstigheden. Zó had God zich van de aanvang af zijn mensen gedacht, zo was Jezus al van vóór de grondlegging der wereld in zijn gedachten… en tevens ieder die in de Christus is ingevoegd (Ef. 01:04).

Dat zulke uitspraken alleen zaken betreffen die de Vader in gedach­ten had, bewijst (Openb. 13:08). Daar staat immers dat het Lam geslacht is sedert de grond­legging der wereld. Nou, niemand zal beweren dat het kruis reeds vóór de grondlegging van de natuurlijke schepping op Golgotha stond opgericht. Het zou toen trouwens geen enkele functie gehad hebben. Maar in Gods gedachten had het dat zeker wel.

Want God voorzag (uiteraard!) dat de mens de mogelijkheid in zich had om tégen het leven en vóór de dood te kiezen. Ook al was die keuze helemaal niet zo voor de hand liggend. Pas wan­neer de mens de verkeerde keuze gemaakt zou hebben, zou het Lam Gods naar de slachtbank geleid kunnen worden. Vóór de  grondlegging der wereld bestond dit alleen maar als optie in het denken van de Vader.

Nu, Jezus heeft zijn werk vol­bracht: Hij is het Lam van God geworden en heeft daarmee de mogelijkheid geboden om in woord en daad opnieuw in het plan van Vader de Hem toege­brachte plaats in te nemen. We hebben samen één roeping, die we in eendrachtig streven, één in geloof in de ene Heer, Jezus Christus, mogen uitwerken. Eén doop, die een totale ommekeer uitbeeldt omtrent onze relatie met de ene God en Vader van allen die de volheid des Geestes ont­vangen hebben. Hij is boven al­len, verheven boven alle sterve­lingen, op onvergelijkbaar niveau met ieder van ons. Maar Hij is ook door zijn Geest in ons allen aanwezig, en zo werkt Hij zijn plannen in ons en met ons samen uit.

Eenheid in de hemel

De gedachte dat iedere zoon van God z’n eigen hemel aan het vormen is, is nog vrij nieuw. Ik denk dat het een goed gegeven is… mits we er niet allemaal onze eigen eeuwige invulling aan ge­ven. Want als heden ten dage ieder bezig is zich onder de eigen hemelkoepel te ‘settelen’, dan zijn we met elkaar zeker goed fout aan de gang.

Dat we in dit tijdsgewricht alle­maal onze hemel hebben, is een tijdelijk gegeven. Het is de per­soonlijke belevingswereld die ieder op zijn of haar tempo zich in de hemel aan het formeren is. Ik denk dat dat momenteel een verheugende ontwikkeling is, maar wel één die niet blijvend op die manier zal functioneren. In de eeuwigheid zal het lichaam van Christus een hechte eenheid we­zen, zodat onze ‘hemelen’ volle­dig in die van de Christus zullen zijn ingebed.

Paulus doet een bemoedigende uitspraak in (Filip. 02:13). Daar staat dat God in ons zowel het willen als het werken werkt. Dat behoeft niemand zich dus af te vragen – God doet dat gewoon! En als ook wij van onze kant zijn woorden in onze levens uit willen werken, zullen we alras bemerken dat we door Hem in staat gesteld worden, bezig te zijn met de spijze die blijft tot in het eeuwige leven. De Zoon des mensen zal die ons geven (Joh. 06:27).

Onze spijze zal zijn, de wil van de Vader te volbrengen, precies zoals dat Jezus’ spijze was (Joh. 04:34). Dat geeft ons ongetwijfeld een­heid van inzicht en eenheid van handelen, en het zal ons leren samen mee inhoud te geven aan Gods hemel der heerlijkheid.

Volgende keer wil ik graag verder gaan met (Ef. 04:07-10).

 

Getuigen van het geloof door Rini van der Houwen

 

Wat het geloof en zijn kracht vermag vinden we in Hebreeën 11 opgetekend.‘ De geloofsgetuigen van het oude verbond’ worden ze genoemd. In de kracht van hun God voerden ze hun opdrachten uit waarvoor ze geroepen waren, ja met wonderen en tekenen. God riep hen en Zijn Geest rustte op hen.

Onder de profeten was Eliza. Elia riep hem van achter de runderen van zijn vader vandaan. Hij dien­de God en hij diende Elia. Hij ontving een dubbel deel van de geest van Elia bij diens heengaan. Tekenen en wonderen gebeurden door zijn woorden en daden. Later werd in zijn graf nog leven opgewekt (2 Kon. 13:20-21).

Ik denk aan Mozes. Hij werd door Farao’s dochter uit het water ge­trokken. Hij werd als haar zoon in het paleis opgevoed, maar hij ver­gat zijn eigen volk niet. Echter door eigen handelen en wat daar­op volgde, moest hij vluchten naar Midian. Hij trouwde daar en werd schaapherder bij zijn schoonva­der. Toen riep God hem en met Zijn opdracht ging hij naar de Farao en hij leidde een paar mil­joen mensen uit Egypte.

Er staat van hem dat hij zonder vrees voor de koning het land heeft verlaten, want hij bleef standvastig, als ziende de Onzien­lijke. De smaad van Christus was hem groter rijkdom dan de schat­ten van Egypte (Heb. 11:26). Hij verdroeg liever kwaad met het volk Gods, dan tijdelijk van de zonde genieten, staat er. God noemde hem Zijn vriend met wie Hij kon spreken (Ex. 33:11a; Num. 12:07-08a).

Noach was een prediker der ge­rechtigheid. Hij leefde als enige’ gelovige, onberispelijk, in een goddeloze wereld. Zijn hart ging naar God uit. God gaf hem de opdracht een ark te bouwen en hij deed het met grote zorg, hoe vreemd het ook was. Het was tot redding van zijn gezin.

De bedekking is weggenomen

Over het volk van het oude ver­bond lag echter een bedekking, die zou duren tot de komst van Jezus. Naar Hem werd uitgezien, over Hem werd geprofeteerd. Zijn komst bracht verlossing en heil. Hij ontmaskerde de werken van de vorst der duisternis in de geestelijke regionen en verbrak ze, bevrijdde de mensen daarvan en genas hun ziekten. De bedek­king werd weggenomen op het kruis.

Jezus zei: de geringste in het Koninkrijk Gods is groter dan de grootste in het oude verbond. Zo zijn wij nu hemelburgers op aar­de, vervuld met Gods Geest en mogen de Naam van Jezus uit­spreken over zonde en ziekte.

Wij zijn nieuwtestamentische geloofsgetuigen van het Konink­rijk Gods en de Naam van Jezus. En met reikhalzend verlangen wacht de schepping op de open­baring van ons als zonen Gods (Rom. 08:19).

Daar wachten ook de geloofsge­tuigen van het oude verbond op. Dat mogen zij van ons verwach­ten, want zonder ons kunnen zij niet tot de volmaaktheid komen (Heb. 11:39).

Wij worden opgeroepen te vol­brengen wat voor hen verborgen was en waar zij naar zochten. Daarom strekken wij ons er naar uit het einddoel des geloofs en de zaligheid der zielen (1 Petr. 01:09-10) te bereiken. En wij doen dat met grote vreugde.

 

* Het waarachtige goddelijke leven, zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft, beleven is alleen mogelijk als we onze plaats hebben ingenomen in Gods Koninkrijk. Alleen vanuit dat Koninkrijk krijgt het nieuwe leven gestalte en kan het uitgroeien naar de maatstaven van God, zodat het functioneert in harmonie is met de Schepper.

 

De oogst en de voleinding door Evert van de Kamp

 

In Matteüs 13 vertelt Jezus zeven gelijkenissen. Elk verhaal geeft een facet weer van de geestelijke wereld. De Heer noemt dat het Koninkrijk der Hemelen.

Van den Brink heeft daarover al in 1973 een mooi boekje ge­schreven: ‘De geestelijke wereld in gelijkenissen’.

In de gelijkenis van het onkruid in de akker, waarin de Heer een haarscherp beeld geeft van de geestelijke strijd in de loop der eeuwen, trekt één uitspraak bij­zondere aandacht. Het zijn de woorden van vers 39:

“De oogst is de voleinding der wereld”.

Waarom die bijzondere aandacht? Omdat deze conclusie van de Heer een enorm heerlijke bemoe­diging inhoudt temidden van de chaos in onze tijd.

Voleinding

Jezus maakt namelijk duidelijk dat de geschiedenis van de wereld waarin wij leven niet eindigt met een afgang. Integendeel, het ein­de van dit stukje wereldgeschie­denis is meteen het begin van op­gang in een volgende fase. Letterlijk genomen spreekt de Heer over de ‘volheid der aeonen of eeuwen’, over tijdperken dus. Met zijn komst in de wereld, ook dan valt het woord ‘volheid’ (volheid des tijds, Gal. 04:04), begint een fase die zijn einde (einddoel) vindt in de ‘Bruiloft des Lams’ en het aanbreken van het ‘Vrederijk’ (Openb. 19:07 en Openb. 20:01-03).

In het woord voleinding zit het woord voltooiing verborgen. God is constant bezig, maakt de Schrift ons duidelijk, met de voltooiing van zijn plannen. En dat gaat niet door kracht of geweld, maar door Gods Geest. Het is een geestelijk groeiproces.

De Bijbel spreekt over tijdperken van herstel. Over het ‘Vrederijk’, de ‘Nieuwe Hemel’ en de ‘Nieuwe Aarde’. Zelfs nadat de dood ont­troond is, gaat het herstel nog door totdat God alles in allen is (Openb. 21:05 en 1 Kor. 15:28). Alles zal vol worden van Gods Geest. Dat is bemoediging ook voor nu.

God bereikt ‘onherroepelijk’ zijn doel.

Ontwikkeling

Het geestelijke groeiproces is een ontwikkelingsproces. Dat maakt Jezus duidelijk in deze en andere gelijkenissen.

In (Mark. 04:28) gebruikt de Heer het beeld van zaad dat in de aarde gaat. Dan komt de ontwik­keling van halm tot aar en uitein­delijk het volle koren in de aar. In die ontwikkeling wordt Gods Koninkrijk een volgroeid Ko­ninkrijk. Hoe klein ook begon­nen, als het ware als een mosterd­zaadje het kleinste van alle zaden in Jezus’ tijd, het ontwikkelt zich tot een volmaakt en volgroeid Koninkrijk.

Deze enorme ontwikkeling is volop aan de gang. In onze tijd lijkt dit proces zich meer dan ooit te versnellen. Het kan snel gaan.

Eén mosterdzaadje groeit in één jaar uit tot een gewas (boom) van 2,5 tot 3 meter.

Die boom brengt vele takken voort. Jezus ziet veel nakomelingen (Jes. 53:10). Zonen Gods worden openbaar. Heel de schepping wordt hersteld (Rom. 08:19).

De komst van Jezus is zeker en nabij. In alle tijden hebben men­sen hiermee de spot gedreven en anderen denken dat God talmt met zijn belofte (2 Petr. 03:03-04 en 2 Petr. 03:09). Voor hen komt de Heer als een dief in de nacht. Ze hebben de geestelijke tekenen van Chris­tus komst’ niet opgemerkt.

Het volk van God is er op uit om als rechtvaardigen te stralen als de zon in het Koninkrijk van hun hemelse Vader (Matt. 13:43). Het maakt zich klaar voor de Bruiloft des Lams en verlangt ernaar deel te hebben aan de volgende fase in de komst van Gods Koninkrijk (Openb. 20:06).

Oogsttijd

Eindtijd is oogsttijd.

Jezus’ woorden geven dat aan. Vooral de gelijkenissen van onkruid en tarwe (24-30 en 36- 43) en die van het sleepnet (47- 50) schetsen die ontwikkeling. De oogst wordt rijp (Openb. 14:14-20). In dat tijdsbestek voltrekken zich ongekend grote scheidingen. Goed en kwaad komen beide tot volle openba­ring. Zonen Gods komen te staan tegenover zonen der wetteloos­heid (2 Thess. 02:08). Dat loopt uit op een gigantische geestelijke eindstrijd (Harmagedon, Openb. 16:16).

De gemeente van Christus is daarbij ten volle betrokken. In haar voltrekt zich een proces van diepe levensreiniging (1 Joh. 03:03) om bij Jezus’ komst en de vereni­ging met Hem onberispelijk te zijn, een gemeente zonder vlek of rimpel (1 Thess. 05:23-24; 1 Thess. 04:16-17, Ef. 05:27).

Jezus sprak: ‘Slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten’ (Joh. 04:35).

In de oogsttijd worden ongekend velen toegevoegd aan het Koninkrijk.

Opwekking

In de Handelingen der Apostelen lezen we het ene na het andere opwekkingsverhaal. Door de vroege Geestesregen worden zeer velen toegevoegd. De zegen van de Joëls profetie begint te stro­men. Nadien zijn er vele opwek­kingen in de wereld geweest. Eén van de grootste opwekkingen vond in 1904 plaats in Wales op de Britse eilanden. U vindt dit heel indringend beschreven door Rick Joyner in het boekje ‘De Opwekking in Wales’.

Het is ongelooflijk wat de Heilige Geest in die dagen door een handjevol vooral jonge mensen, voor een groot deel nog tieners, heeft gedaan. Duizenden en duizenden mensen ontvingen een nieuw leven.

Tegelijkertijd kwam de Pinkster-uitstorting in Azua Street in Los Angeles (Verenigde Staten). Wereldwijd is het Pinkstervuur ontstoken.

In de jaren zestig blies de Heilige Geest de geestelijke strijd in de onzienlijke wereld ondermeer in ons land ‘nieuw leven’ in. Tal van nieuwe gemeenten kwamen in Nederland tot leven.

De eerste druppels van de spade, de beloofde late regen, zijn ge­vallen. De Landman wacht op de kostelijke vrucht die de late regen zal teweeg brengen (Jak. 05:07). En Jakobus voegt er aan toe: ‘Sterkt uw harten, want de komst des Heren is nabij’.

Late regen

De Joëls profetie is nog lang niet leeggestroomd, laat staan opge­droogd. Zijn roep is nog steeds dezelfde: ‘Kinderen van Sion juicht en verheugt u in de Heer, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid (de Heilige Geest); ja, regenstromen laat Hij voor u neerdalen, vroege regen en late regen, zoals voorheen. De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen’ (Joël 02:23-24). Rick Joyner vertelt hoe de Heer hem in 1992 toonde dat er zeker nog een tweetal golven van op­wekking over de wereld zullen gaan. Zo’n woord vraagt uiteraard om toetsing, opdat wij het goede behouden (1 Thess. 05:21). Zo schrijft Ds. Bram Krol in Uit­daging (oktober 1994), hoewel hij veel waardering heeft voor Joyners boek: ‘Een opwekking is hard nodig, het visioen van de auteur overtuigt me echter (nog) niet’.

Even verderop voegt Krol daaraan toe: ‘Een opwekking is een abnormale toename van het normale geestelijke leven. Joyner noemt het ergens ‘uitverkoop’. Wie een opwekking wil, moet zoeken naar een diep, oprecht leven met de Heer. Wanneer Hij de tijd daarvoor rijp acht, kan dit diepe leven zich versneld ver­spreiden. Maar ook als dat niet zou gebeuren, is hetgeen we zochten het beste dat een mens kan krijgen, de parel van grote waarde. Wie een opwekking wil, moet zoeken naar het pure geestelijke leven (en niet naar opwekking als zodanig)’.

Verwachting

Ik denk dat er duidelijke ver­wachting mag zijn, de Schrift zelf geeft aanwijzingen We lazen net hoe de Heer zonder omwegen in zijn Woord spreekt over de late regen. Ik ben de me­ning toegedaan dat de gemeente van Jezus in deze tijd wereldwijd moet roepen om deze weergaloze uitstorting van de Heilige Geest op al wat leeft. Maar dat gebed zal niet voldoende zijn. Tegelijk moet de gemeente, in diepe afhankelijkheid van haar Heer, zich door een leven van heilig­making voorbereiden op de komst van Gods Geest. Zeker is dat Hij komt, maar bid dat Hij ons land niet voorbijgaat.

Grijp de belofte Gods aan, want: “De aarde zal vol worden van de kennis van des Heren heerlijkheid, gelijk de wateren die de bodem der zee bedekken” (Hab. 2:14).

 

Beeld uit de kinderjaren door Truus van Kaam

Een huis met een hoge drempel.

Je wilde naar binnen, hoewel je met je kleine beentjes nog niet over de drempel kon komen. Maar je bleef proberen, je gaf het niet op; je wilde immers naar binnen. Uiteindelijk kwam er iemand die je over de drempel heen tilde.

Zo is het ook in het Koninkrijk Gods. Daar is het huis des Vaders waar je naar binnen kunt gaan. En als je eenmaal binnen bent wil je er nooit meer weg. Je voelt je er thuis. Dit heb je altijd gezocht. Hier kom je tot rust. Je leert delen met anderen die jou ook liefhebben. De liefde des Vaders werkt hier mild en overvloedig.

Ingaan in het Koninkrijk Gods: Velen willen wel naar binnen, maar missen de overgave en de volharding of ze denken via een andere weg binnen te kunnen komen.

Maar een andere weg is er niet. En zo blijven ze buiten, ze raken beschadigd en worden uiteindelijk een prooi van de Boze.

Zou het dan toch waar zijn dat, zoals de Bijbel ons zegt, we eerst de kosten moeten berekenen?

Laten we het doen en ingaan op de aanwijzingen die God ons steeds weer wil geven vanuit Zijn Woord, zodat we ook met Paulus kunnen zeggen: “Niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij” (Gal. 02:20).

 

De leer van de bedelingen door Wim te Dorsthorst

Zicht op Israël – 8 –

Het eeuwige evangelie van liefde en genade

Het meest essentiële van de voor­gaande studies in deze serie is, dat God ongedeeld één is en ook maar één plan heeft met de mensheid. Van daaruit sprak God: “Laat ons mensen maken naar ons beeld als onze gelij­kenis” (Gen. 01:26a).

Dat ene plan is een eeuwig plan in Zijn Zoon Jezus Christus. Het is een plan dat gedragen wordt door Gods diepste wezen en dat is liefde. En daarom is het ook een plan in genade.

Paulus zegt van dit eeuwige liefde-evangelie: “God, die ons behouden heeft en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gege­ven is vóór eeuwige tijden” (2 Tim. 01:09).

In zijn brief aan de Efeziërs schrijft hij ook van deze zaken in de Zoon van Gods liefde, als van vóór de grondlegging der wereld. En dat alles is naar Gods voorne­men en naar de raad van Zijn wil, overeenkomstig Zijn welbehagen, tot lof van de heerlijkheid Zijner genade (Ef. 01:03-14).

Ook Petrus zegt van Jezus: “Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld” (1 Petr. 01:20).

Gods plan is van den beginne, in Zijn Zoon Jezus Christus, het Woord dat vlees geworden is (Joh. 01:01-02, Joh. 01:14). Alles wat God van eeuwigheid af ondernomen heeft en nog ondernomen zal, dient altijd dit ene grote doel, dat Hij eenmaal zal zijn alles in allen, door Jezus Christus (1 Kor. 15:28).

En “dat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid” (Ef. 01:12). Die liefde en genade is zo over­weldigend groot, dat Paulus zegt: “Om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom van zijn genade te tonen naar zijn goeder­tierenheid over ons in Christus Jezus” (Ef. 02:07).

De bedelingenleer

Nu is er een zogenaamde ‘bede­lingenleer’ die deze meest fun­damentele principes ontkent en daardoor veel verwarring heeft gebracht. Dit hebben we te dan­ken aan de Bijbel met kantteke­ningen van Cyrus Ingerson Scofield, die geleefd heeft van 1843 tot 1921.

Deze bedelingenleer zegt, dat Gods totale programma onder­verdeeld kan worden in zeven verschillende bedelingen, ver­schillende tijdperken, die volledig op zichzelf staan en waarin de Heer aparte bedoelingen met mensen en volken zou hebben. Het Oude en het Nieuwe Ver­bond moet men hierbij apart bezien.

Deze leer zegt dat Jezus een boodschap had voor Israël, maar dat dat een mislukking werd. Toen Jezus bemerkte dat Hij niet aangenomen werd door de Joden, begon Hij te spreken over Zijn lijden, sterven en opstanding, en kwam de ‘bedeling van het ge­loof zoals dat nu in het Nieuwe Testament aan de orde is. En het zou in het bijzonder door Paulus verder uitgewerkt zijn die het ‘mijn evangelie’ is gaan noemen (naar Rom. 02:16; 2 Tim. 02:08).

Dat er in deze tijd gesproken wordt over een plan met Israël en een plan met de kerk, de ge­meente, komt hoofdzakelijk door deze opdeling van het evangelie door de bedelingenleer, die be­weert dat er twee evangeliën zijn:

‘Een evangelie van het Ko­ninkrijk’, dat wil zeggen de verkondiging dat de Heer een aards, politiek, Israëlitisch rijk op wil richten.

‘Het evangelie van de genade’, dat is het goede nieuws dat de Heer is gestorven en opgewekt voor onze zonden en wat door het geloof en geestelijk is.

Altijd al door geloof

Deze bedelingenleer is in strijd met de hele Schrift. Er is niet een aards Koninkrijk voor de Joden en een geestelijk Koninkrijk voor de gelovigen. Ook ten tijde van het Oude Verbond ging het om geloof. Het woord van God zegt hierover: “Doch ondanks dit woord geloofdet gij niet in de Here” (Deut. 01:32; Deut. 09:23). En in (Hab. 02:04) komen we de overbekende woorden tegen: “De rechtvaardige zal door zijn geloof leven” (zie ook Rom. 01:17).

De schrijver van de Hebreeën­brief zegt van het volk Israël: “Zo zien wij dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof’ (Heb. 03:19).

In (Rom. 09:31-32a) lezen we: “Doch Israël, hoewel het een wet ter gerechtigheid najaagde, is aan de wet niet toegekomen. Waarom niet? Omdat het hierbij niet uitging van geloof, maar van vermeende werken”. En het prachtige hoofdstuk 4 in de Romeinen­brief, over het geloof van Abra­ham, maakt wel duidelijk dat men zonder geloof God niet kan behagen.

De vader der leugen

De bedelingenleer is zó on-Bijbels en tast de eenheid van Gods we­zen en zijn eeuwige bedoelingen zó diep’ aan dat ik durf te zeggen, dat het uit de vader der leugen, de duivel, is. Het misleidt en ver­wart vele christenen in deze tijd en ontneemt hen het zicht op hun eigen plaats in Christus. God is niet verdeeld en Zijn mededelingen naar de mensen toe in de Bijbel zijn ook niet verdeeld. Er is niet een deel voor de christenen en een deel voor de Joden. Wat hier absoluut niet begrepen wordt, is dat het hele­maal niet gaat over leerstellingen of aardse zaken of koninkrijken, maar over het Koninkrijk Gods.

Dat is, dat in en door Jezus Christus, het leven Gods in de , mens zal regeren. Dat Zijn levenswetten in het hart en het verstand geschreven zullen zijn door de heilige Geest. Dat dat de vervulling van de geweldige profetie uit Jeremia is (Jer. 31:31-34). De woorden waar de profetie mee begint: “Zie de dagen komen, luidt het woord des Heren”… zijn in Jezus Christus gekomen en vervuld, al wordt dat door de bedelingenleer ontkend (zie Heb. 08:08-12; Heb. 10:12-17). De heilige Geest geeft hiervan ook getuigenis, zegt (Heb. 10:15).

De onverbrekelijke eenheid van de Schrift

Er wordt in deze tijd zoveel over Israël gesproken en geschreven, dat vele christenen maar aanne­men wat ze horen in hun ge­meente of lezen in boeken en tijdschriften, zonder het te toetsen aan de Bijbel. Toch is de Bijbel de enige betrouwbare maatstaf die de leugens en de verdraai­ingen aan het licht brengen.

Ik heb al eerder geschreven over de betrouwbaarheid van de Bijbel en de onverbrekelijke eenheid van Genesis tot Openbaring (zie Levend Geloof van april 1994).

Als Jezus onderwijst dan is dat niet een hele nieuwe leer die, samen met de brieven, later het Nieuwe testament gaan vormen los van het Oude Testament. Jezus kon voor Zijn toehoorders herkenbaar zijn vanuit de Schrif­ten. God heeft Zijn Zoon niet zomaar de wereld ingezonden, maar Hij heeft van Hem getuigd in de wet en de profeten (Joh. 08:18; Hand. 10:43; 1 Joh. 05:09-10).

Filippus zegt: “Wij hebben Hem gevonden, van wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten” (Joh. 01:46).

Jezus verwijt zijn discipelen dat ze niet alles geloven wat de profeten gesproken hebben. “En Hij begon bij Mozes en verder bij alle profeten en legde uit wat in al de Schriften op Hem betrek­king had” (Luc. 24:25-27). En in vers 32 staat: “Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen”.

Jezus zegt dat de Schrift niet gebroken kan worden (Joh. 10:35). Dat betekent dat de Schrift onveranderlijk is, bindend is en niet van kracht beroofd kan worden. Er mag niets aan ver­anderd, aan toegevoegd of weg­gelaten worden. Wie dit wel doet, verminkt het geheel en tast de enig betrouwbare maatstaf, die God gegeven heeft, aan.

(Spr. 30:05-06) zegt: “Alle woord Gods is gelouterd; hun die bij Hem schuilen, is Hij ten schild. Doe niets aan zijn woorden toe, opdat Hij u niet terecht wijze en gij een leugenaar bevonden wordt” (zie ook: Deut. 04:02; Deut. 12:32; 2 Joh. 01:09; 1 Kor. 04:06; Openb. 22:18-19).

‘Eer Abraham was, ben Ik’

Jezus Christus is de kern, het fun­dament, van Gods plan met de mensen en de hele Schrift spreekt dan ook van Hem (Joh. 05:39, Joh. 05:46-47). Hij was de beloofde Messias en Hij trachtte dit aan het Joodse volk over te brengen met woord en daad.

Als de Joden met hem gaan re­detwisten over hun afstammen j van Abraham en dat Abraham toch veel groter is dan Jezus, komt Jezus tot de kern van de zaak door te zeggen: – “Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham”.

“Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen”.

“Uw vader heeft zich er op verheugd Mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd” (Jezus zegt niet dat Abraham Zijn vader is, maar spreekt van ‘üw vader Abraham’). En dan zegt Hij:

“Voorwaar, voor waar, Ik zeg u: “Eer Abraham was, ben Ik” (Joh. 08:39, 44a, 53, 56, 58).

Met een dubbel ‘voorwaar’ stelt Jezus dat dit onweersprekelijk waar is. Of men naar het vlees uit Abraham is, heeft op zichzelf geen enkele betekenis, maar of men door het geloof van Christus is.

Alle voorrechten die aan hun af­komst verbonden waren (en die waren er!; Rom. 03:02; Rom. 09:05), zouden geen enkel nu hebben gehad als Christus niet gekomen zou zijn, waarin al deze voorrechten ver­vuld zouden worden. Immers pas door het geloof in Jezus Christus is er sprake van kinderen of zaad van Abraham en is er sprake van naar de belofte erfgenaam zijn. (Gal. 03:07,29).

Als je geestelijk dood bent, weten ze je wel te vinden
(Matt. 24:28)

Hij is toch immers het zaad waar­op de beloften, aan Abraham ge­daan, betrekking hadden (Gal. 03:16). Het gaat dus niet om Abra­ham, die destijds gewoon uit ouders geboren werd, maar om Jezus Christus die uit God is, die ‘Ik ben vóór Abraham was’. En daar getuigt de hele Schrift van.

Christus en Here

Ook in het boek Handelingen is niet naast het Jodendom een nieuwe godsdienst gepredikt. Er is juist met grote kracht en over­tuiging vanuit de Schriften ge­predikt dat het Jezus, Gods Zoon, was waar de hele Schrift van sprak (zie Levend Geloof van vorige maand). Hij is de vrucht van het Oude Verbond. Hij is de vervulling. Uit dat oude volk is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen. Daartoe waren ze uitverkoren en geroepen door God! “Daarom moet ook het ganse huis Israël zeker weten, dat God Hem én tot Here én tot Christus gemaakt heeft” (Hand. 02:36).

(Hand. 05:31) zegt: “Hem heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken”.

Dit was en is het evangelie voor het volk Israël. Als ze dit afwijzen dan heeft God niet een ander plan achter de hand dat nu rond het jaar 2000 in vervulling zal gaan. God zou dan Zichzelf en Zijn Zoon verloochenen en Zijn betrouwbaarheid verliezen. De apostel Paulus schrijft aan de Galaten heel scherp: “Maar al zouden wij of een engel uit de hemel, u een ander evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt” (Gal. 01:08). Inderdaad, er is geen ander evangelie voor Joden en heidenen dan het evangelie Gods in Zijn Zoon Jezus Christus.

Bijzondere openbaringen

Er zijn er die zich beroepen op een bijzonder inzicht in oud­testamentische profetieën of op openbaringen hoe God in deze tijd weer op een bijzondere wijze met het Joodse volk, en het Israël in het Midden-Oosten bezig zou zijn.

Iemand schreef eens heel tref­fend wat dergelijke openbaringen betreft: ‘Vergeet nooit dat de Heilige Schrift een hoger gezag heeft dan de openbaring van welke man, welke kerk, of welk kerkgenootschap ook. Als u enig ander evangelie wordt gepredikt, dan het evangelie van het Nieuwe Testament, verwerpt het dan onmiddellijk, ongeacht hoe aan­trekkelijk het ook moge zijn of hoe goed het u ook toeschijnt’! De raad van Paulus aan zijn jonge vriend Timótheüs is ook hier van toepassing als hij schrijft: “Blijft gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wél bewust van wie gij het hebt ge­leerd, en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus” (2 Tim. 03:14-15).

De doorlopende lijn

Paulus is een door en door Jood­se denker en zet het christendom dan ook in het raamwerk van de oudtestamentische Schriften die in Jezus Christus hun vervulling hebben gekregen. Wat hij ver­kondigd en geleerd heeft in de , dagen van het boek Handelingen, kunnen we in zijn brieven lezen. Het Nieuwe Testament was nog niet geheel op schrift, zoals wij dat nu hebben, maar het is wel door de apostelen in alle volheid verkondigd.

Israël heeft aan zijn oorspronke­lijke roeping en beloften slechts dan deel als het Jezus als Verlos­ser en Heiland, als Christus en Here erkent en aanneemt. Wij hebben dat duidelijk gezien in de prediking van Jezus en in het boek Handelingen: “Bekeert u en gelooft het evangelie” (Mark. 01:15).

“God heeft op de eerste plaats voor u (het Joodse volk) zijn Knecht doen opstaan” (Hand. 03:26).

“Zonen van het geslacht van Abraham, tot óns is deze heils­boodschap gezonden” (Hand. 13:26).

Ze waren een uitverkoren volk, zeker, en ze vervulden een gewel­dige belangrijke plaats in Gods heil handelen en ze hadden grote voorrechten, maar alleen in Christus konden ze deze uitver­kiezing vastmaken. De vervulling in Christus is zoveel hoger, zoveel meer, zoveel verhevener, wat Pau- lus tracht weer te geven met de woorden: “Geworteld en ge­grond in de liefde, zult gij dan samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breed­te en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus? die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods” (Ef. 02:18- 19).

Dat is de heerlijkheid van het eeuwige evangelie van liefde en genade wat bestemd is voor alle mensen, zowel Joden als niet- Joden.

Het nieuwtestamentisch chris­tendom is dus niet een tussen­voeging, zoals de bedelingenleer zegt. Maar het is de voortzetting van de dienst aan God in het Nieuwe Verbond in het bloed van het Lam, Jezus Christus, en heeft dezelfde wortel als in het Oude Verbond.

Daar willen we de volgende keer bij stilstaan.

 

Eigenwijs door Froukje Huis

‘Kom meneer, u moet doorlopen! ‘t Is veel te koud voor u’. Voor de supermarkt staan twee vrouwen druk gebarend bij een oude man met een loopwagentje. ‘Ik kan niet verder’, steunt de oude baas. Zijn knieën knikken en hij hangt meer dan dat hij staat.

Een koude wind waait over het pleintje. De man heeft alleen een colbert aan en één der vrouwen maant hem: ‘Toe meneer, probeer het nog eens, u zult nog kou vatten’. Maar de man is niet in staat een voet te verzetten. Besluiteloos staan de vrouwen erbij, hun bood­schappentassen aan de arm, want ze wilden juist de supermarkt binnengaan.

Plotseling gaat mijn man erop af: “Ik zal u wel helpen meneer, kom…’ Maar ook hij boekt geen resultaat. ‘Woont u in het verzorgingshuis?’, informeert hij. ‘Ja’, zegt de man. ‘Dan ga ik hulp halen’, besluit Dick.

‘t Is te koud om te wachten en dus ga ik mee naar de receptie van het verzorgingshuis, dat vlak bij de supermarkt is. Twee dames staan bij de balie en nauwelijks is Dick uitgesproken of ze roepen uit één mond: ‘Meneer Stappers’. Die is blijkbaar meer op stap.

We gaan terug en met enige moeite weet Dick de man op het wagentje te loodsen en voert hem in de warmte van de supermarkt. Al gauw komen de helpsters uit het verzorgingshuis binnen en we horen nog net hoe ze de man toeroepen: ‘Maar meneer Stappers, wat hebt u nu weer uitgespookt!’ Resoluut nemen ze hem elk onder een arm en meneer Stappers moet lopen, of hij wil of niet.

Ja, zo kan het gaan als je verzorgd wordt. Dan moet je je schikken naar de regels van het huis. Ook al meen je zelf dat je het best alleen kunt, het mag niet meer en dan ga je er stil­letjes zonder jas vandoor.

En is dat zo vreemd? Zeg niet te vlug: ‘Mij zal dat niet gebeuren!’ Houdt u zich altijd aan de ‘regels’ van het Koninkrijk der hemelen? Jezus zei: ‘Zonder Mij kunt gij niets doen’. Nou ja, niets…! We kunnen toch niet voor elke kleinigheid bidden? Er zijn zoveel dingen die we zelf best kunnen. En dan ga je zelf op pad… en halverwege… hoe moet ik verder… ik weet het niet meer… heb ik wat fout gezegd… had ik niet moeten gaan? ‘Here Jezus, help me’. Daar komen de engelen al aan! Ze roepen: ‘Wat hebt u nu weer uitgehaald, zuster Frouk? Vooruit mee!’ Wat staat me te wachten? ‘Ik heb je nog zo gewaarschuwd. Zie je nu wel! Heb ik het niet gezegd. Ik kan je geen ogenblik alleen laten. Altijd al eigenwijs geweest’.

Neen, niets daarvan. Een uitgestoken hand: ‘Kom maar, Ik zal je helpen’.

‘Heer, het spijt me zo, ik zal nooit…’ ‘Stil, zeg maar niets meer. We gaan samen de zaak oplossen’. ‘Dank U Heer!’

 

 

1994.10 nr. 363

Levend geloof 1994.10 nr. 363

Persoonlijk,.. door Gert Jan Doornink

‘Goede wijn behoeft geen krans’. Wie kent niet dit bekende spreekwoord. Met deze ‘goede wijn’ hebben we het ‘evangelie van het Koninkrijk’ op het oog, het volle evangelie, zoals wij dat iedere maand in Levend Geloof weer doorgeven. En om de vergelij­king met wijn nog even door te trekken: we hebben geen behoefte om water in de wijn te doen. Dus geen verwaterd evangelie, geen evangelie dat bol staat van compromissen, geen evangelie wat geen evangelie meer is. Paulus had er in zijn tijd al mee te maken. Het verbaasde hem dat de Galaten zich lieten afbrengen tot een ander evangelie, wat geen evangelie meer was (Gal. 01:06-07).

In dit nummer willen wij weer wijn schenken van goede, geestelijke kwaliteit. Onze lezers en lezeres­sen moeten zelf maar beoordelen of we daarin geslaagd zijn. In ieder geval hebben wij als mede­werkers van Levend Geloof onze gedachten over verschillende onderwerpen op duidelijke wijze onder woorden willen brengen. Waarbij wij natuur­lijk deze gedachten weer hebben laten ‘bevruchten’ door Woord en Geest. Want het gaat er uiteraard om dat het doel van God met ons leven -de groei naar de volkomenheid in Christus, oftewel de openbaring van het zoonschap- zoveel mogelijk uit de verf gaat komen. En dit ‘uit de verf komen’ heeft dus alles te maken met goede wijn, wat we weer graag voor u in willen schenken.

 

Laat je niet beheersen door angst door Gert Jan Doornink

 

Angst, vrees, bang zijn. Wie heeft er niet mee te maken gehad of nog mee te maken? Angst komt voor in allerlei gradaties, die zich kan uiten in een lichte vorm met alleen maar even een onbehaag­lijk gevoel, tot ernstige vormen die veroorzaakt worden door alles overheersende machten van angst. In onze dagen wordt veel gesproken over fobieën, een ernstige vorm van angst voor bepaalde voorwerpen, dieren, situaties of toestanden. Men schat dat 15% van de mensen door een bepaald angstcomplex wordt overheerst.

Van oorsprong behoort angst niet bij Gods schepping. In de vol­maakte harmonie van Gods scheppingswerk was er geen plaats voor angst of welke andere negativiteit ook. Gods schepping was volmaakt en goed, geheel in overeenstemming met het karak­ter en wezen van God, dat ook volmaakt en goed is.

Door de aantasting van de duivel van Gods volmaakte schepping kwam ook de angst binnenslui­pen. We zien dan ook als eerste reactie van de mens, die zich had laten verleiden door de duivel, dat hij zich ging verbergen voor God. Het was een uiting van angst: de mens kon God niet meer recht in de ogen kijken.

Vertrouwen in God

Gelukkig bleef God wel omzien naar de mens. Hij gaf de mens niet over in handen van de duivel.

Alleen zou de mens zelf te ken­nen moeten geven weer terug te willen keren in de gemeenschap met God. De mens werd immers geschapen met een eigen verant­woordelijkheid. En wanneer hij weer zijn vertrouwen uitsprak in God, wat tegelijkertijd gepaard ging met het de rug toekeren van de duivel, werd de gemeenschap met God herstelt en kon hij, zon­der bang te zijn, weer gaan functioneren in overeenstemming met de wil van God.

Ten onrechte wordt wel eens gedacht dat dit ten tijde van het Oude testament nog niet mogelijk was. Niets is minder waar. Wc kunnen lezen over Noach, Henoch, Abraham en Daniël, om maar enkele namen ie noemen, die zich niet helen beheersen door angst, maar een leven kenden in gemeenschap mei God.

In Hebreeën 11 worden een hele rij ‘geloofsgetuigen’ uit het Oude Testament beschreven. Een ‘wolk van getuigen’ worden ze in het volgende hoofdstuk genoemd, ons ten voorbeeld. Zij werden niet beheerst door angst, maar openbaarden moed, gehoorzaamheid en geloof.

Maar het grootste voorbeeld vinden we in het Nieuwe Testa­ment. Jezus, de Zoon van God, openbaarde te allen tijde onbe­vreesdheid en geloof. Zijn gemeenschap met de Vader was hecht en onaantastbaar. Hij was daardoor immuun voor de aan­vallen uit het rijk der duisternis. Het behoort het verlangen en de doelstelling van elk kind van God te zijn, om ook zo immuun te worden voor de aanvallen van de boze.

Vurige pijlen

Tot de ‘vurige pijlen’ die uit het rijk der duisternis worden afge­schoten behoort ongetwijfeld ook de angst en vrees. Miljoen men­sen worden er door aangevallen en in meerdere of mindere mate door beheerst.

Het is een duidelijke zaak dat de duivel vooral ook zijn aanvallen richt op de gelovigen, zij die door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus, vrede met God hebben gevonden. Het nieuwe leven van Christus staat dan ook aan een voortdurend spervuur van de tegenstander bloot. Wie zich niet afschermt voor de ‘pijlen van angst en vrees’ geeft de duivel voet in zijn leven.

Dit ‘afschermen’ betekent ge­bruik maken van de geestelijke wapens die ons ter beschikking staan. Denk aan de doop en vervulling met de heilige Geest. Absoluut noodzakelijk, want geen enkel kind van God kan zonder deze krachtbron. Wie geest gedoopt is, leert ook geestelijk te denken, spreken en strijden; is zich bewust van zijn plaats met Christus in de hemelse gewesten. Houdt angst en vrees buiten de deur.

Schoon schip

Het eerste en allerbelangrijkste daarbij is dat er schoon schip gemaakt is in ons leven. Vrij van vreemde overheersers! Daarom is het evangelie van het Koninkrijk der hemelen ook zo’n indrin­gend evangelie. Het is niet vrij­blijvend: we kunnen het afwijzen of er op ingaan. Een tussenweg is niet mogelijk.

Het is juist dit evangelie wat ons werkelijk vrij maakt van angst en vrees. Het is gefundeerd in God zelf en in Jezus, de ware Verte­genwoordiger van Gods Konink­rijk. Wie dit evangelie leert ken­nen, en door geestelijke groei steeds beter leert kennen, leeft vrijuit in en vanuit deze geeste­lijke wereld. In deze nieuwe belevingswereld is geen plaats voor angst, vrees, zorg, neer­slachtigheid of wat dan ook. ‘Overwinning’ wordt dan een woord waarover we niet alleen spreken of zingen, maar wat praktisch beleefd gaat worden. En aan deze overwinning geven wij gestalte door geloof. Jezus sprak: “Vrees niet, geloof al- leen!”. Geloof is het enige doeltreffende alternatief tegenover de vrees.

Geloofstips

Ik wil nu enkele praktische geloofstips doorgeven om de vrees buiten de deur te houden en een leven van overwinning te hebben.

Wanneer er sprake is van een alles overheersend angstcomplex (fobie) is vaak bevrijding en begeleiding nodig. Bevrijding van deze ‘macht van angst’ in de naam van Jezus door medechris­tenen die vol zijn van Gods Geest. Daarna is begeleiding in de eerste tijd soms nog noodzakelijk op­dat de geestelijke beschadiging zich kan herstellen.

Leer de principes van het Koninkrijk Gods kennen. Lees wat Jezus hierover onderwees aan Zijn discipelen. Bijvoorbeeld hoe wij om moeten gaan met zorg. Zorg is vaak een invalshoek van angst. De zorg voor het levenson­derhoud kan uitgroeien tot een situatie van ‘het niet meer zien zitten’ of ‘angst voor de toe­komst’. Jezus zei in Zijn eerste grote rede vanaf de berg, dat we niet bezorgd behoren te zijn, maar dat we Gods Koninkrijk op de eerste plaats dienen te stellen, dan zal Hij voor ons zorgen (Matt. 06:25-34).

In deze tijd van ‘scheiding der geesten’ is het absoluut een ver­eiste aan de goede kant te staan. Terwijl aan de ene kant de duis­ternis hoe langer hoe meer zal toenemen, zal aan de andere kant het licht in en door de waarach­tige gelovigen hoe langer hoe helderder gaan schijnen. Dit is ook nodig tegenover de stort­vloed van negatieve dingen die de duivel, omdat hij weet dat zijn tijd hoe langer hoe korter wordt, over de wereld zal uitstorten. Dat geldt in elk opzicht ook ten aanzien van angst en vrees. Jezus spreekt over een tijd waarin er “radeloze angst onder de volken” zal zijn (Luc. 21:25). Van de waarachtige gelovige wordt dan ook een standvastig en volhardend ge­loofsleven verwacht.

Een leven wat niet beheerst wordt door angst en vrees uit zich in liefde en toewijding voor de zaak van het Koninkrijk. Het beeld van Christus, het zoonschap, wordt alleen geopenbaard als ons leven vrij is en blijft van welke vorm van angst ook. Dat gaan we leren, meer en meer, daarvan is ons hart en leven vervuld. Zo openbaren wij de volmaakte liefde, die de vrees uitdrijft (1 Joh. 04:18). Dat is het leven zoals God dat voor Zijn kinderen bedoeld heeft: vrij van angst en vrees, maar vol van de overwinning, blijdschap en heer­lijkheid van Zijn Koninkrijk.

 

Vrij van angst (gedicht) Anjo Luhukay-Kampman

Ik ben een kind van God,

daarom hoef ik nooit bang te zijn,

want God staat boven alles,

ook boven ziekte, boven pijn,

’t Is heel belangrijk dit te weten,

want angst is iets wat ons verzwakt,

angst belet je te vertrouwen,

dan ziet satan een kiertje waardoor hij je pakt.

 

Ik hoorde eens een verhaal

en ik heb er veel van geleerd.

Het laat zien dat het dom is

te geloven wat satan je beweert.

Hij zal zeggen dat je zwak bent

en dat je zelf niks kan.

Maar hij zal je nooit, nooit op God wijzen,

die jou juist zegt: “Ik help je dan”.

 

’t Verhaal ging zo:

 

“Een steen is zo sterk,

toch kan ijzer het splijten;

ijzer is zo sterk,

toch kan vuur het smelten;

vuur is zo sterk,

toch kan water het blussen;

en water is zo sterk,

toch kunnen wolken het dragen;

wolken zijn sterk,

toch kan wind hen wegblazen;

de wind is zo sterk,

toch kan de mens er tegenin torsen;

de mens is zo sterk,

toch kan angst hem breken;

angst is zo sterk …,

maar volmaakte liefde drijft alle vrees uit.

God is enkel liefde

God is die volmaakte liefde

en God is sterker dan wat ook.

Hij, die in mij is, is sterker dan die in de wereld is”

 

Wat is ons beeld van God? door Peter Annotee

 

“Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is één!” (Deut. 06:04).

In de zomer krijgen we vaak ansichtkaarten toegestuurd van vrienden en kennissen. Op zo’n ansichtkaart zijn meestal één of meer plaatjes afgedrukt die een beeld geven van de streek van waaruit de ansichtkaart verzonden is. De kaart vertelt dan, door middel van een of enkele plaatjes, iets over de plaats van herkomst.

De werkelijkheid is anders

Maar de plaatjes zijn natuurlijk nooit hetzelfde als de plaats. Ze laten er hooguit een klein deel van zien. Wat ze laten zien kan heel mooi zijn en het is ook vrijwel altijd waar. Watje ziet op het plaatje is tenslotte ook wer­kelijk terug te vinden op de plaats waar het plaatje gemaakt is.

Toch is de werkelijkheid anders dan de afbeelding omdat de wer­kelijkheid oneindig veel meer is dan de afbeelding Daarom zal ook niemand zeggen dat hij een plaats goed kent omdat hij er een ansichtkaart van gezien heeft. Evenmin kan iemand zeggen dat hij iemand kent op grond van het feit dat hij diens pasfoto gezien heeft. Een mens is meer dan zijn aangezicht.

Van mensen en plaatsen kunnen we tenminste nog afbeeldingen maken, van God niet. God is Geest en God is één. Dat betekent dat er maar één van Hem is; Hij is uniek en nergens gelijk aan. Daarom wordt er in (Ex. 20:04) zo nadrukkelijk gezegd dat we nergens een beeld van mogen maken om dat als God te aanbid­den. Want geen enkel beeld kan uitbeelden wie God is.

We kunnen God daarom niet af­beelden door zichtbare beelden te maken, maar alleen door hoor­bare woorden te spreken. We kunnen Hem alleen ‘tekenen’ met onze taal. We zeggen: ‘God is goed’ of ‘God is liefde’. Op die manier schetsen we dan het karak­ter van God. Als we God ‘Onze Vader’ noemen doen we dat ook niet om Hem te vergelijken met onze natuurlijke vader, maar om aan te geven hoe nauw de band is die Hij met ons wil hebben of hoeveel we van Hem houden.

Geestelijke ansichtkaarten

Uiteindelijk zijn onze uitspraken over het karakter van God gees­telijke ‘ansichtkaarten’. Elke uitspraak die we doen zegt iets over het beeld dat we van God hebben. Maar hoeveel van deze geestelijke plaatjes wij ook heb­ben, zelfs bij elkaar genomen zijn ze nooit hetzelfde als God. God is zo één, zo uniek en zo anders dan wij dat het beeld dat wij van Hem hebben, altijd nog minstens even­veel verschilt als de ansichtkaart van het object dat erop afgebeeld staat.

Dat betekent ten eerste dat het beeld wat wij van God hebben nooit af is. Er valt altijd nog meer over Hem te ontdekken dan we al gedaan hebben. We kunnen nooit zeggen dat we ‘alles’ of ‘het belangrijkste’ over God nu wel weten. Want omdat we niet alles weten kunnen wij ook niet het laatste oordeel vellen over wat er het belangrijkste is.

Het betekent ook dat we ons beeld van God altijd ‘open’ kunnen la­ten. We hoeven er nooit in vast te lopen. Als ons godsbeeld ons op een bepaald moment geen oplos­sing meer kan bieden, betekent dat nog niet dat God geen oplos­sing voor ons heeft. Hij is mach­tiger dan wij Hem zien.

Onvolledig Godsbeeld

Hoe goed of zelfs ‘beter’ ons Godsbeeld ook is, het blijft altijd onvolledig. Als we werkelijk aanvaarden dat God meer is dan wij zijn, dan weten we ook dat God meer is dan het beeld dat wij van Hem in ons hoofd hebben. Als we dat niet aanvaarden lopen we het risico dat we ons gods­beeld gaan aanbidden als God. En dan dienen we een zelf ge­maakt geestelijk afgodsbeeld. Dan zijn we er net zo slecht aan toe als mensen die beelden van steen of hout aanbidden.

Wel hebben we allemaal een godsbeeld nodig om onze koers te bepalen in de geestelijke we­reld. Daarom zoeken we God zelf op en we vinden Hem in de Bijbel, onze stille tijd en onze broeders en zusters. Zo komen we niet alles maar wel heel veel over Gods karakter te weten. Uit dat vele kiezen we dan die aspecten die we vanuit ons perspectief het beste kunnen hanteren. Zo bepalen onze ervaringen en onze keuzes het beeld van God.

Dat brengt met zich mee dat we er wel eens naast kunnen zitten en, erger nog, dat een ander het beter begrepen heeft. Maar daar hoeven we niet bang voor te zijn. God zal nooit bij ons weglopen omdat wij hem verkeerd begrepen hebben.

Hij begrijpt als geen ander dat wij niet alles kunnen weten.

Onze geloofszekerheid

De zekerheid van ons geloof ligt niet in het beeld dat wij van God hebben. Het ligt ook niet in het feit dat het ‘beter’ zou zijn dan dat van anderen. De zekerheid van ons geloof ligt in God zelf. Hij houdt van ons en beschermt ons, ongeacht de mindere kanten van het beeld dat wij er van Hem op nahouden.

Aan het einde van Psalm 17 spreekt David zijn vertrouwen in God uit. Hij is op de vlucht en roept tot God om hulp. Zijn situatie op het moment dat hij de Psalm schrijft is slecht. Maar het beeld dat hij van God heeft is goed en geeft hem kracht. In de laatste zin zegt hij dat hij zich elke morgen zal verzadigen met het beeld van God (Ps. 017:015).

Het beeld dat David van God heeft bestaat voor hem vooral uit de daden van God. David leeft van wat God voor hem gedaan heeft. Hij kan leven van zijn godsbeeld. Als wij kunnen leven vanuit ons godsbeeld dan worden we een goed en waarachtig beeld van God. Dan gaan we ook, net als David, daden van God doen. Als we een beeld van God hebben kunnen we daden van God doen.

Als we een beeld van God zijn zullen we daden van God doen. Voor anderen zal dan uit onze daden blijken wie onze God is. En dat beeld van God; onze daden, zal mensen tot God brengen.

 

 

 

Hemels onderricht door Cees Maliepaard

 

De hemelen -4-

“Geworteld en gegrond in de liefde, zult gij dan samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods” (Ef. 03:17-19).

Buiten Jezus zal geen mens in z’n eentje de volheid Gods kunnen bevatten. Het zal altijd zijn: samen met alle heiligen. De belangrijkste van die is en blijft de eniggeboren Zoon van God, Jezus Christus. Samen met Hem en met de ande­ren, de wedergeboren zonen Gods, zullen we ons naar Gods ganse volheid uit mogen strekken. En dat is mogelijk, schrijft Paulus, in al z’n breedte, lengte, hoogte en diepte.

Basisvorming

In het middelbaar onderwijs kennen we sedert enige tijd de zogenaamde basisvorming. In de eerste jaren wordt de basis gelegd voor de verdere mogelijkheden in LBO, MAVO, HAVO of VWO. De BAVO is van groot belang, want zonder basisvorming is het niet mogelijk verder door te stromen. Zo is er ook een basis voor de ontwikkelingen in het hemelse koninkrijk. Zonder die basis is hel onmogelijk een ontwikkeling naar het model van Jezus door te ma­ken. De basis die bedoeld is, is de liefde, liefde als die van de Vader, de band der volmaaktheid (Kol. 03:14).

Wellicht zullen de meesten van ons belijden Gods Geest ontvangen te hebben, maar op de achtergrond van het denken speelt vaak mee dat dit maar ten dele is en vooral in zwakheid. Dat behoeft op zich niet verkeerd te zijn, want we hebben met de geestesdoop (iets van) Gods Geest ontvangen Als we maar beseffen dat het gegeven waar Paulus het in onze leidtekst over heeft, waar is geworteld en gegrond in de liefde, zullen we samen met alle heiligen in staat zijn de liefde van Christus te kennen, de liefde die alle kennis te boven gaat. “Opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods”, vertaalt het NBG. Wel zo duidelijk geeft Anne de Vries het in zijn vertaling weer met: “Dan zul je tot volheid komen, tot de volko­men volheid die bestaat in God zelf”.

Het begint niet met de volheid; het begint bij het begin! Bij de basis. Het fundament van het geestelijk huis is Jezus Christus. Hij draagt dat van levende stenen gebouwde huis in Gods liefde. Hij dient God, de Vader die in de geestelijke tempel woont, en Hij dient de an­dere tempelstenen die op hem gefundeerd zijn. Degene die dient is naar goddelijke maatstaven al­tijd de belangrijkste, en daarom is aan Jezus alle macht gegeven bin­nen de tempel en daarbuiten.

Als wij op Jezus gaan lijken, zal dat alleen dan waar kunnen wezen als de Geest van Christus dat in ons uit zal kunnen werken, door­dat we, evenals Jezus, in de liefde Gods, de Vader en elkaar dienen zullen. In onze geestelijke basisvorming hebben we van Gods geest ontvangen, opdat we zouden leren vanuit goddelijke liefde te denken en bezig te zijn.

Doorstromen.

De geestelijke basisvorming is best wel pittig. De bedoeling is echter niet dat we bij de basis blijven halen, Maar dat de ontwikkeling doorgang vindt in geestelijke doorstroming. Onze hemel mag gaandeweg een liefelijk oord worden, doordat we al doende leren vanuit Gods liefde alles in ons leven zin en inhoud te geven.

We zullen de liefde van Christus niet slechts bij benadering leren kennen, maar in alle volheid in elk facet, ofwel de liefde van Christus in haar totale omvang in vier di­mensies: langs alle lijnen en op elk terrein van het leven niets anders dan de liefde van Christus als uitgangspunt. Over de volle lengte en breedte dus.

Maar ook inhoudelijk in elke situatie – daar is ook de hoogte bij betrokken. En in de kern van ons bestaan, naar de diepste roerselen van onze wedergeboren zielen, een gestadige ontwikkeling naar het peil van Jezus’ alles omvatten­de liefde tot de Vader en diens schepping.

Doorstromen is dus het parool. Maar niet met druk op de ketel! Het mag er heel ontspannen aan toe gaan in ieders leven.

Spanning, druk, opjutterij, komen nooit bij de Vader vandaan. Zulke werkingen komen in zijn leefkli­maat en in dat van Jezus niet voor; zij bewerken dat derhalve op geen enkele wijze bij wie dan ook. Komen we bij tijd en wijle zulke werkingen bij ons tegen, dan die­nen we te beseffen dat die zich wederrechtelijk een plaats in ons leven hebben toegeëigend. Door­stromen in Gods rust is daarom ons wachtwoord.

Laat je nooit verleiden om in spanning te geraken omdat er nog spanningsvelden in je leven zijn. Het is trouwens nooit raadzaam gezonde spanning uit te bannen, want die maakt het leven met Jezus tot een alleszins boeiende zaak. Spanning die een mens naar de keel vliegt is natuurlijk nooit gezond te noemen, maar de ont­plooiing van Gods plan in men­senlevens is een adembenemende aangelegenheid. En het span­ningsveld wat dat met zich mee­brengt, is vergelijkbaar met de weldadig aandoende spanning bij het lezen van een goed gelezen boek.

In de examenklas

In de examenklas komt het er op aan! Daar zal blijken of men als hoogste klasser het nodige van de stof beheerst. De kennis die men in de voorafgegane jaren heeft vergaard, kan dan worden getest.

Kennis is nu eenmaal in de on­derwijswereld een heel hoog goed, ook al weet men natuurlijk wel dat de jeugd er het nodige aan zal moeten doen om het geleerde in praktijk te brengen.

In het volgen van Jezus wordt een sterk accent op het kennen ge­legd. Dat is iets dat veel verder gaat dan het vergaren van kennis over Hem. Je kunt heel wat feite­lijke gegevens van Jezus op een rijtje zetten. Over wat Hij allemaal gedaan en gesproken heeft bij­voorbeeld. Of over de omstandig­heden rond zijn geboorte, tijdens zijn missie in het Midden Oosten of zelfs over zijn bezig zijn in het geestelijk koninkrijk van zijn Vader. Maar daarmee kénnen we Hem nog niet! Dan leggen we een dossier over hem aan. Zoals je dat kunt doen over Winston Churchill of Franklin Delano Roosevelt.

Maar niemand zal deze mensen nog echt kunnen leren kennen, want ze leven immers niet meer.

Maar Jezus Christus leeft. Hem kunnen we dus wél leren kennen, temeer daar Hij graag door ons gekend worden wil. Niet voor niets heeft Hij tegen de Vader gezegd: “Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn” (Joh. 17:24).

Wij hebben vandaag de dag volop gelegenheid tot optimaal contact met Jezus, door de Geest die ons gegeven is, waardoor we de toe­gang hebben tot het hemelse heiligdom. Naar de mate van ons eensgeestes zijn met de Christus, kennen we Hem. Dat kan ook als volgt geformuleerd worden: Waar pure liefde Gods in ons wezen openbaar gekomen is, hebben we gemeenschap met de Zoon van God, daar kennen we Hem naar zijn wezen. Want God is bij machte oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen. Dat blijkt uit de kracht die in ons werkt (Ef. 03:20).

De volgende keer iets over (Ef. 04:01-10), waar onze wan­del in de hemel nader gestalte krijgt.

 

 

 

De toebereiding voor de komst van de Heer door Hessel Hoefnagel

 

(Lees vooraf: Mal. 03:01-04-05; Luc. 08:17 en Matt. 17:01-13).

Over de noodzakelijke verwach­ting van de komst des Heren heb ik reeds eerder geschreven in artikelen welke gepubliceerd werden in Levend Geloof van mei 1992 en december 1993. In dit artikel wil ik opnieuw benadruk­ken, hoe belangrijk het is dat wij in onze turbulente tijd ons per­soonlijk laten voorbereiden op de komst van de Heer, vanwege de nadering van die openbaring.

De dag des Heren

De komst van de Heer Jezus wordt in de profetie van de bijbel gerelateerd aan het begrip ‘dag des Heren’. We weten, dat deze aanduiding niet te maken heeft met een periode van 24 uur of 12 uur, maar dat dit in profetisch perspectief duidt op een bepaalde begrensde periode, waarin dingen tot ontknoping komen.

Er zijn meerdere uitspraken in de Bijbel, die er op wijzen, dat we waakzaam moeten zijn en dat de dag des Heren komt ‘als een dief in de nacht’. .

De Heer Jezus verweet de Schriftgeleerden van het oude verbond, dat ze aan de kleuren van de natuurlijke hemel wel wisten te onderscheiden, hoe het komende weerbeeld zou zijn, maar dat ze geen onderscheiding hadden voor de ontwikkelingen in de geestelijke wereld.

Die waarschuwing, (laat ik niet zeggen: dat verwijt) kan ons net zo goed gelden. Ook wij moeten niet menen, dat we als vanzelf­sprekend behouden zijn en dat ons in geestelijk opzicht niets kan overkomen. Dat we wel tijdig gewaarschuwd zullen worden als er iets gaat gebeuren met betrek­king tot het Koninkrijk van God.

Elia en Mozes

We kennen allen denk ik wel de geschiedenis van de profeet Elia. Hoe hij ijverde voor de dienst aan Jahweh temidden van een ver afgedwaald volk, dat zich massaal voor de Baal neerboog.

Hoe koning Achab en zijn god­deloze vrouw Izebel zich gedroe­gen.

Hoe de ware profeten werden uitgemoord en hoe het land werd getroffen door een drie-en-een- half jaar durende droogte.

Hoe er door middel van de pro­feet weer regen kwam na de afslachting van de Baälspriesters op de Karmel.

Hoe Elia daarna vluchtte en op de voeding van door een engel ver­strekt voedsel veertig dagen en nachten voortging naar de berg Horeb.

Hoe hij daar weer nieuwe op­drachten kreeg van God om zijn taak te verrichten.

En hoe hij tenslotte werd opgeno­men in het bijzijn van zijn opvol­ger Elisa

(1 Kon. 17-19).

Ook kennen we de geschiedenis van de Godsman Mozes, die de Israëlieten uit Egypte leidde. Hoe deze eveneens op de berg Horeb rechtstreeks van God de wetten en de jaarlijkse feestindeling voor het volk Israël ontving. We kennen het gegeven van de twee stenen tafelen, die Mozes verpletterde, toen hij, ook na veertig dagen en nachten weer in het leger van de Israëlieten kwam. Hoe dit volk onder leiding van nota bene de hogepriester Aaron rond een eigen gemaakt gouden kalf was gaan dansen.

Hoe Mozes zich letterlijk néérwierp, maar zich tegelijk als mid­delaar voor het volk ópwierp tegen de brandende toorn van God.

Hoe hij daarna wéér de berg opging en na wéér veertig dagen en nachten vasten terugkeerde met nieuwe stenen tafelen en de woorden van het verbond, dat God met het volk gesloten had (Exodus 32 en 34).

We lezen ook, hoe deze profeet Mozes net voor de intocht in Kanaän wel haast zeker ook werd opgenomen, hoewel men maar aannam, dat God Zelf hem had begraven, omdat nooit iemand ondanks intensief zoeken een graf heeft kunnen vinden.

IJver voor God

Als we deze dingen lezen, dan merken we zowel bij Mozes als bij Elia een grote ijver voor God. Geen slaafse ijver, maar een ijver, gebaseerd op:

Kennis en openbaring over het doel van God.

Liefde ten aanzien van die doelstelling.

Deze zelfde kenmerken droeg ook indertijd Abraham, die bereid was zelfs zijn eigen zoon te offe­ren, omdat hij meende, dat God dit wilde. Hoe deze Godsman overwoog, dat God hem zelfs zijn zoon weer uit de doden zou teruggeven, gegeven de beloften, welke aan dit kind waren verbon­den.

De Heer Jezus ging met drie van zijn discipelen (Petrus, Johannes en Jakobus) een hoge berg op, naar een eenzame plaats. Dat was zes dagen, nadat Hij de satan had bestraft, die Hem middels Petrus wilde verhinderen om te lijden en te sterven.

Daar op die berg werd de Heer veranderd in Zijn gedaante en verschenen Hem de beide ge­noemde godsmannen uit het verleden. Het is opmerkelijk dat deze beide mannen, Mozes en Elia, niet gestorven zijn zoals de andere mensen, maar dat ze rechtstreeks in heerlijkheid werden opgenomen.

We kennen in de Bijbel drie mensen, waarvan bekend is, dat ze niet ‘normaal’ zijn gestorven, na­melijk Henoch, Mozes en Elia.

Van Henoch is ons verder niet veel meer bekend, dan dat het eveneens een profeet was, die de mensen waarschuwde voor het komende oordeel (Judas 01:14-15).

Op de hoogte

Mozes en Elia spraken met de Heer, staat er eenvoudig. In Lukas 9 staat dat ze met de Heer spraken over diens ‘uitgang’, die Hij te Jeruzalem zou volbrengen.

Let op! Mozes en Elia waren dus op de hoogte van de dingen, die zouden komen. Hoe kunnen ze dat anders geweten hebben, dan door dezelfde Geest als waardoor de Heer Jezus op de dingen was voorbereid.

Mozes en Elia en ook de andere profeten, waren in hun tijd reeds gericht op de noodzakelijke bloedstorting terwille van de zonde der wereld. Een bloedstorting, maar niet van stieren en bokken, zoals de dagelijkse praktijk was.

Deze beide godsmannen spraken ontegenzeggelijk niet alleen over het komende sterven van de Heer, maar we kunnen zeker stellen, dat ze ook over Zijn opstanding van tussen de doden uit gesproken hebben.

Ook een profeet als Abraham geloofde in de kracht van de opstanding, toen hij zijn zoon wilde offeren. Hij overwoog namelijk, dat God bij machte was zijn kind zelfs van tussen de doden uit op te wekken (lees Heb. 11:17-19).

Ook de Heer Jezus sprak van tijd tot tijd tegen Zijn discipelen over Zijn sterven, maar ook over Zijn opstanding. De discipelen begre­pen dat nog niet, hoewel ze wel geloofden wat de Heer zei.

Zo begrijpen wij ook nog niet ten volle wat ons te wachten staat bij de openbaring van de Heer.

Het begrip ‘wolk’

Bij de ‘verheerlijking op de berg’ is er ook sprake van een (lichten­de) wolk, die hen overschaduwde en een stem uit die wolk, die bij herhaling bevestigde: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in wie Ik Mijn welbehagen heb, hoort naar Hem’. Dat is dus duidelijk de stem van God Zelf.

Over het begrip ‘wolk’ wordt meermalen gesproken in verband met de ‘heerlijkheid van God’. Denk maar aan de aanwezigheid en verschijning van de Here God temidden van het volk Israël in de woestijn. We kennen het begrip ‘wolk’- en ‘vuur’ kolom boven het binnenste heiligdom van de tabernakel, welke aangaf of het volk moest trekken of legeren. Ook in de visioenen, die de pro­feten in Israël kregen, was meer­dere keren sprake van een wolk of wolken bij de visioenen, welke ze kregen.

Toen Salomo de eerste tempel inwijdde, vervulde ook een wolk het huis des Heren (1 Kon. 08:10). De profeet Daniël zag ‘iemand als een mensenzoon, komende met een wolk’.

En ook de Heer Jezus sprak in Zijn ‘eindtijdrede’ over de ‘Zoon des mensen’, komende op een wolk (Matt. 24:30; Matt. 26:64).

In de Hebreeënbrief is sprake van een ‘grote wolk van getuigen’ rondom ons.

In het boek ‘Openbaring’ wordt ook weer gesproken over de komst ‘met de wolken’ van de Heer, hetwelk voor ieder zichtbaar zal zijn (Heb. 01:07). Ook over een ‘ne­derdalende engel, bekleed met een wolk’ (Heb. 10:01) en over een ‘witte wolk, met daarop een zoon des mensen’, welke de ‘oogst der aarde’ uitvoert (Heb. 14:14-16).

Bij het afdalen van de berg komt dan de vraag van de discipelen met betrekking tot Elia, voordat de Heer uit de doden zou zijn opgestaan en het antwoord van de Heer over Elia, die zal komen, maar ook al gekomen is, maar niet door de godsdienstige massa is erkend.

Geen inzicht

De massa van het zo genoemde volk van God had geen inzicht in de ontwikkelingen in de geestelij­ke wereld. De prediking en het onderricht sprak over de profeet Elia, die komen zou. Dat stond immers in de profetie van Maleachi. De ‘bode voor Mijn aange­zicht’ alvorens de Heer ’tot Zijn tempel zou komen’ en wel vóór de ‘grote en doorluchtige dag des Heren’.

De Heer doelde duidelijk op Johannes de Doper, toen Hij over de gekomen Elia sprak.

(Ik las onlangs in een krant een artikel over een vrouwelijke Gereformeerde predikant, die het ‘Nieuwe tijd denken’ (New Age) en ook de reïncarnatiegedachte onderschreef. Onder andere haalde ze het gegeven van Elia en Johannes de Doper aan, waarbij dan Johannes de op een hoger ontwikkeld peil functionerende en naar haar gedachte wel de gereïncarneerde profeet Elia van weleer zou kunnen zijn. Je zult maar zo’n leraar hebben!) Reden temeer voor ons om zelf ‘de waarheid te verstaan’!

De Heer sprak ook over de ko­mende Elia, die alles zou her­stellen. Met name voor ons is het goed, om te begrijpen, wat de Heer daar mee bedoelt.

Ik heb al geschreven dat wij in, een geestelijk turbulente tijd leven. Ook wij staan voor ont­wikkelingen, die alles te maken hebben met de profetie van Maleachi en anderen.

De tempel des Heren

Zeker voor ons geldt dat de Heer bezig is om tot Zijn tempel te ko­men. Daarom is het noodzakelijk te weten:

a.Wat is die tempel?

b.Hoor ik ook bij die tempel?

c.Wanneer begint de ‘geduchte dag des Heren’, brandend als een oven of is mogelijk die dag al begonnen (Mal. 04:01)?

De vorming van de ’tempel des Heren’ is volop aan de gang. We leven in de tijd van de ‘late regen’, die het koren rijp maakt voor het brengen in de schuur’, waarbij het van het ‘kaf gescheiden wordt.

De Geest van onze God is de ‘Elia, die naar het woord van onze Heer zou komen om Zijn ’tempel’ klaar te maken.

Voor u en mij geldt: gaan deze dingen aan mij voorbij of ben ik er volop bij betrokken.

Houd er rekening mee, dat het behoren tot het ‘lichaam van Christus’ niet kan zonder ver­vulling met de Geest van Christus.

Houd er ook rekening mee, dat deze Geest niet kan samenwonen met allerlei andere geesten.

Laat je toebereiden

Laat je daarom toebereiden om wezenlijk tot het ‘lichaam van zonen Gods’ te behoren. Op de openbaring daarvan wacht niet voor niets de hele zuchtende schepping met centraal daarin de mens. En ook wij, die de Geest van God al ontvangen hebben, zuchten mee in de verwachting van het zoonschap (Rom.8).

De wetteloosheid in de wereld neemt zienderogen toe. De ordenende wereldgeesten wankelen en kunnen op vele plaatsen al geen stand meer houden om de zaak in toom te houden.

De geest van de antichrist vervult in snel tempo het denken en handelen van de massamens.

Maar tegelijkertijd worden we bemoedigd. Als de duisternis toeneemt, is de komst of open­baring van de Heer nabij.

De ware ‘Elia’ is volop bezig om deze openbaring te bewerken.

Johannes de Doper was de weg­bereider voor de eerste komst van de Heer. De Geest van onze God is de weg- en toe bereider voor de ‘wederkomst’ van de Heer. En Hij doet Zijn werk met inschakeling van mensen. Bent u daar ook bij?

 

De weg des Heren door Roel Schipper

 

… en Hij leert ootmoedigen zijn weg” (Ps. 025:009b).

Toen God Abraham riep en hem zijn voornemen (zijn weg) be­kendmaakte, luisterde hij met een ontvankelijk hart. Abraham maakte vervolgens zijn plannen ondergeschikt aan de wil van God. Door het geloof vertrok hij in gehoorzaamheid, zonder te weten waar hij komen zou! In (Gen. 18:19) staat van hem: “Want Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn huis na hem de weg des Heren zouden openbaren…”

Gods weg

De weg des Heren; wat wordt daarmee bedoeld? De psalmist zegt in onze tekst dat Hij oot­moedigen zijn weg leert. Als wij Gods weg willen leren gaan, zul­len we:

-ootmoedig moeten zijn (dat wil zeggen vatbaar voor de leiding van God in ons leven);

-bereid moeten zijn, ons te laten onderwijzen door Hem.

De zonen van Abraham en zijn huis na hem, hebben de weg des Heren echter verlaten. Ze waren weerspannig, hardnekkig en koppig. Ze verzetten zich keer op keer tegen de leiding van Gods Geest. Ze konden niet luisteren naar en wachten op de leiding de Heer en daardoor bereikten ze hun (of liever: Gods) doel niet. Slechts een rest kwam in het beloofde land. Met deze rest kon de Heer zijn plan verder uitwerken.

Jezus de Ootmoedige

De Here Jezus kwam voort uit die rest. De Vader kon deze ootmoedige zijn weg leren. Opmerkelijk is, dat de profeet Jesaja vermeldt dat de Heer niet weerspannig was (Jes. 50:05). Hij richtte zich in alle dingen op het plan van zijn Va­der. Daardoor kon het voornemen van de Vader door Hem voort­gang hebben. Ja, Hij werd zelfs de weg naar Gods doel.

Deze Zoon heeft als eerste het einde ( = het doel van God met de mens) bereikt. Nu was het Gods wil dat deze volmaakte mens Jezus, de mensheid zou verlossen van het rijk der duisternis, om daarna aangesteld te worden tot een Leidsman ten leven.

Leven op Gods niveau

Een leidsman is iemand die op­roept om navolging. Jezus zegt: “Ik ben de weg; volg Mij!”

Maar waarheen? Naar een leven op goddelijk niveau. De Christus moet immers in ons gestalte krij­gen? Hoe zal dit dan geschieden? Jezus zegt, in (Joh. 06:54): “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven”.

Hij bedoelt: Word één in denken, spreken en handelen, ja eensgeestes met Mij; ontwikkel een christus-leven. Sommigen vragen zich misschien af of dit reëel is, of dit wel haalbaar en niet te hoog ge­grepen is. De boze geesten van verwerping hebben eeuwen lang de mens weten te intimideren.

Lees echter eens (Heb. 10:32-37): “Geef dan uw vrijmoedigheid (ten opzichte van het plan van God) niet prijs”. Want Hij die ons roept om deze weg (die leidt naar onvoorstelbare heerlijkheid) te gaan, is getrouw.

 

De Handelingen der apostelen door Wim te Dorsthorst

 

Zicht op Israël -7-

Al de raad Gods

Om te trachten een zo volledig moge lijk beeld te krijgen hoe in het Nieuwe Testament de plaats van het Joodse volk wordt be­schreven, moeten we vooral het boek ‘Handelingen der apostelen’ nader bestuderen. Het is juist dit boek wat veel duidelijkheid geeft over dit onderwerp.

Dit boek omvat de tijdsperiode van de hemelvaart van Jezus tot de gevangenschap van Paulus in Rome, wat zo ongeveer in het jaar 60 geweest zal zijn. Belangrijk is om hierbij te bedenken dat de meeste brieven van Paulus in deze tijdsperiode geschreven zijn. Dat geldt zeker voor de brief aan de Romeinen waarvan het jaar 57 als datum genoemd wordt, en de brief aan de Galaten, welke zo om­streeks het jaar 50 geschreven zal zijn.

Het onderwijs uit deze brieven, dat zo bepalend is bij het denken over Israël, zal zeker bij het onderwijs van Paulus, wanneer hij van plaats naar plaats trok, een belangrijke functie hebben gehad. Bij het af­scheid van de gemeente te Efeze zegt hij: “… hoe ik niets nagelaten heb van hetgeen nuttig was om u te verkondigen en te leren”. En ook zegt hij: “Want ik heb niet nagelaten u al de raad Gods te verkondigen” (Hand. 20:20-27).

Wat we in de brieven lezen is dus niet een latere ontwikkeling, zoals wel eens gedacht wordt, maar het  is de prediking van het eerste uur en hoort bij ‘al de raad Gods’.

De grote opdracht

Met dit boek staan wij bij het scharnierpunt in de geschiedenis. Jezus Christus, de van God gezon­dene, heeft Zijn werk volbracht en heeft zich gezet aan de rechter­hand Gods (Mark. 16:19; Hand. 07:56). Hij heeft voordat Hij heen­ging aan de apostelen, die Hij uitgekozen had, door de heilige Geest zijn bevelen gegeven (Hand. 01:02).

In de veertig dagen tussen op­standing en hemelvaart heeft Hij met de apostelen nog eens alles besproken wat het Koninkrijk Gods betreft (Hand. 01:03). Zij zullen kracht ontvangen als ze de belofte des Vaders, de heilige Geest, ontvangen (Hand. 01:08). En de opdracht is: “Gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde “

(Hand. 01:04-05; Hand. 01:08).

Zo handelt het hele boek over de uitvoering van deze opdracht en laat het zien hoe het evangelie van de genade Gods en het Koninkrijk precies in deze volgorde, vanuit Jeruzalem, gepredikt is.

Wat zeggen de Schriften?

In deze tijd waren er nog geen andere geschriften dan wat wij noemen het Oude Testament. Alle prediking geschiedde vanuit deze geschriften, wat een belangrijk gegeven is voor onze studie. Want het is heel opmerkelijk, dat door de meest betrouwbare verkondigers die er ooit geweest zijn (Heb. 02:03), met geen woord gerept wordt over al die zaken die in onze tijd zo stellig, vanuit de wet en de profe­ten, over het Israël in het Midden Oosten beweerd worden.

Velen hebben in de afgelopen eeuwen geleerd dat God het volk Israël als geheel, om zijn ontrouw en ongeloof in Zijn Zoon en het doden van Hem, verworpen heeft. De beloften die voor Israël golden, zouden door deze verwerping nu overgegaan zijn op de gemeente of de kerk.

Een andere lezing zegt dat er van­af Pinksteren twee volken zijn in Gods plan. Het oude volk Israël, waarmee Hij in een bepaalde tijd weer verder zou gaan, en de ge­meente van Jezus Christus.

Een ieder die het boek Hande­lingen eens grondig doorneemt, zal met mij tot de conclusie ko­men dat, als er vanuit de wet en de profeten gepredikt werd, van deze dingen geen sprake was.

Zeker, het oude verbond hield op te bestaan met de vervulling hier­van in Jezus Christus. De Joden hebben Jezus verworpen en ge­dood. Dat wordt in het boek Handelingen ook verschillende malen aangehaald (o.a. Hand. 03:13-15; Hand. 07:52; Hand. 13:27-28).

Jezus zei, toen ze niet in Hem ge­loofden: “Daarom zeg Ik u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt” (Matt. 21:43).

Jezus bedoelde dat, als zij het af­wezen, het naar de heidenen zou gaan, wat reeds door de profeten voorzegt was (Jes. 55:25; Jes. 54:01-08).

Ook heeft Jezus gezegd, spreken­de over de tempel: “Zie uw huis wordt aan u overgelaten” (Matt. 23:38). Daarmee gaf Hij aan dat tempel en tempeldienst geen enkele betekenis meer had voor God.

Heeft God zijn volk verstoten?

Wij kunnen met Paulus de vraag stellen: “God heeft zijn volk toch niet verstoten?” En het antwoord is: “Volstrekt niet!” (Rom. 11:01). Evenals in de dagen van Elia is er ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de ver­kiezing der genade, legt Paulus uit (Rom. 11:02-05). “Want de genade­gaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk” (Rom. 11:29).

Over deze genadegaven is in de profeten gesproken, zegt Petrus (1 Petr. 01:10). En zij vinden allen hun vervulling in Jezus Christus, zoals Paulus duidelijk zegt in (Rom. 15:08 en in Hand. 13:32.

In Jezus Christus, die God gezon­den heeft om hen die onder de wet waren vrij te kopen (Gal. 04:05) en die God uit de doden heeft op­gewekt, heeft God zijn trouw be­toond aan het volk Israël om de beloften, aan de vaderen gedaan, te vervullen.

Door hun harde, onwillige en af­wijzende houding ten aanzien van Jezus Christus, zijn zij naar het evangelie vijanden, (en dat is tot zegen van de heidenen, zagen we in (Matt. 21:43), maar naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil (Rom. 11:28). Dat wil zeggen “om de beloften, aan de vaderen gedaan” (Rom. 15:08).

Want voor u is de belofte

We zagen al (zie Levend Geloof van september) hoe Jezus ‘trouw’ aan de wil van de Vader, enkel aan het Joodse volk het evangelie van de genadegaven Gods en het Koninkrijk heeft verkondigd. Zijn opdracht aan de apostelen is dan ook dat de verkondiging eerst aan het Joodse volk moet geschieden. Op de pinksterdag begint de verkondiging dan ook in Jeruzalem aan het Joodse volk.

Aan het einde van de geweldige prediking van Petrus op die dag, zegt hij: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden en gij zult de gave des heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, er toe roepen zal” (Hand. 02:38-39).

Hieruit blijkt de geweldige trouw van God. Hij heeft het volk, dat Hij tevoren gekend heeft, niet verworpen of van de beloften beroofd, maar zegt Petrus: “Voor u is de belofte”. En dan is het voor hen, die in Hem geloven (Hand. 10:43).

Dat is nog steeds zo. Zij die nu leven horen bij “allen die verre zijn”. Als iemand op grond van besnijdenis naar het vlees en af­stamming van Abraham, zich Jood noemt, dan is voor hem de belofte. Dan is er maar één weg, die voor Joden precies hetzelfde is als voor heidenen, zegt Petrus in (Hand. 15:11). Die weg is: “Bekeert u en laat u dopen op de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden en u zult de gave des heiligen Geestes ontvangen”. Dit is het evangelie van de genade Gods en het Ko­ninkrijk. Het is de vervulling van de belofte aan Abraham gedaan, want Jezus Christus was het zaad waarop de belofte sloeg (Gal. 03:16).

De prediking tot het volk

Deze lijn loopt door het gehele boek Handelingen heen. Altijd en overal werd het evangelie eerst aan de Joden verkondigd. In (Hand. 03:26) zegt Petrus: “God heeft in de eerste plaats voor u zijn knecht doen opstaan en Hem tot u gezonden, om u te zegenen, door een ieder uwer af te brengen van zijn boosheden”. ,

In het huis van Cornelius zegt Petrus: “Jezus heeft ons geboden het volk te prediken en te betui­gen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over leven­den en doden, van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder die in Hem gelooft, vergeving van zon­den ontvangt door zijn naam” (Hand. 10:42-43).

Met die boodschap reisde Petrus het hele land rond (Hand. 09:32). Als dan na de dood van Stéfanus een zwa­re vervolging tegen de gemeente te Jeruzalem ontstaat, dan trekken de verstrooiden het land door om het evangelie te verkondigen (Hand. 08:01-04).

Ook in (Hand. 11:19-21) lezen we dat de verstrooiden verder trokken en alleen aan de Joden het evangelie verkondig­den. Pas daarna komt het ook tot de heidenen.

Het eeuwige leven niet waardig gekeurd

Als Paulus zijn prediking begint dan weet hij, die in hart en nieren een Jood is en de Schriften kent als geen ander, dat de Joden het eerst recht hebben het evangelie te horen om de belofte aan de vade­ren gedaan. In (Hand. 13:23) zegt hij: “Uit het geslacht van David heeft God naar de be­lofte voor Israël de Heiland Jezus doen komen”.

En in (Hand. 13:26) zegt Paulus: “Man­nen broeders, zonen van het ge­slacht van Abraham, en vereerders van God onder u, tot ons is deze heilsboodschap gezonden”.

Maar het overgrote deel van het Joodse volk verzette zich en werd met haat en nijd vervuld als ze dit evangelie hoorden prediken en probeerden de boodschappers  gevangen te zetten of te doden. Dit is vanaf Handelingen 4 tot en met 28 aan de orde.

We lezen dan verder in (Hand. 13:46): “Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwi­ge leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen”.

Nogmaals, God heeft niets afge­nomen, maar ze hebben het verworpen, verstoten, De vervul­ling van alle beloften in Jezus Christus en het eeuwige leven, hebben ze zich niet waardig gekeurd.

Aan de Thessalonicenzen schrijft Paulus (en deze brief schrijft hij als hij met bovenstaande proble­men geconfronteerd wordt):

“Want gij, broeders, zijt navolgers geworden van de gemeenten Gods in Christus Jezus, die in Judea zijn, omdat ook gij hetzelfde te verdu­ren hebt gehad van uw eigen volksgenoten als zij van de Joden, die zelfs de Here Jezus en de pro­feten gedood en tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonde volmaken. De toorn is over hen gekomen tot het einde” (1 Thess. 02:14-16).

Geloven dat Hij het is

Jezus zei tot de Joden: “Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft” (Joh. 08:29). En in (Joh. 08:24): “En Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik het ben, zult gij in uw zonden ster­ven”.

“En Hij heeft aan zijn apostelen geboden het volk te prediken en te betuigen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden”

(Hand. 10:42).

Ook deze lijn zien wij door het hele boek Handelingen. Altijd wordt Jezus gepredikt vanuit de Schriften. Dat zegt Petrus ook in hoofdstuk 10 vers 43: “Van Hem getuigen alle profeten”. De apos­telen leerden zonder ophouden, iedere dag, en verkondigden het evangelie, dat de Christus Jezus is. De Joden wilden niet geloven dat Hij het was, als ze de Here aan­riepen. (Rom. 10:12b) Dat tastte bij hen het woord van Mozes aan, dat zegt: “Hoor, Israël, de Here is onze God; de Here is één!”

Petrus citeert op de Pinksterdag (Joël 02:32): “En het zal zijn , dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden”. En daarom zegt hij dan ook: “Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem én tot Here én tot Christus gemaakt heeft, deze Jezus, die gij gekruisigd hebt” (Hand. 02:36). Het woord van Mozes werd niet aangetast of gebroken, maar werd in Jezus Christus juist vervuld, want “Hij is aller Heer” (Hand. 10:36b).

Ook bij Paulus zien we precies hetzelfde. In (Hand. 17:02-03) lezen wij: “En Paulus ging de synagoge der Joden binnen en behandelde drie sabbatten achter­een met hen gedeelten uit de Schriften, door aanhalingen uit­leggende, dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze de Christus is, die Jezus, die ik (zeide hij) u predik”. En als hij gevangen zit in Rome dan komen de Joden tot hem “wie hij met nadruk het Koninkrijk Gods voorstelde, pogende hen te overtuigen ten opzichte van Jezus, uit de wet van Mozes en de profe­ten, van de vroege morgen tot de late avond toe” (Hand. 28:23).

Het boek Handelingen sluit af met de woorden dat Paulus, in gevan­genschap zijnde, “aan allen die tot hem kwamen het Koninkrijk Gods predikte en onderricht gaf aan­gaande de Here Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, zonder enige belemmering” (Hand. 28:31).

Maakt al de volken tot Mijn discipelen

De apostelen en de vele verkon­digers die er bij gekomen zijn, hebben nauwgezet de opdracht van Jezus vervuld: “Gaat dan henen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des heiligen Geestes, en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb” (Matt. 28:19).

En zo is er een volk Gods ontstaan bestaande uit de rest of het over­blijfsel van de Joden en de heide­nen: “Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen die Hem aanroepen” (Rom. 10:12).

 

Zekerheid (gedicht) door P. W. Heuer Sr.

Bij al wat wankelt op deez’ aard,

mag ‘k leven met de zekerheid

dat ik veilig ben bij Hem,

die steeds mijn hart verblijdt.

Hij schenkt mij rust en vreê,

geeft elke dag weer moed,

om verder deze weg te gaan,

want ik weet zeker: God is goed!

 

Hij is bij mij, ik mag met Hem verkeren,

onttrokken ben ik aan het aards gedoe.

Hij spreekt met mij, en daardoor mag ik leren,

dat Zijn Geest mij onderwijst, bij alles wat ik doe.

Zo wil ik, als een Henoch, met Hem wand’len,

en vol vertrouwen luist’ren naar Zijn stem.

Tot het moment dat Hij tot mij zal zeggen:

“Kom bij Mij thuis”. Dan ben ‘k altijd bij Hem.

 

De Heer regeert door Tea Keuper

We waren met vakantie in Friesland om te fietsen en familie te bezoeken. Het was prachtig weer en dan ontdek je weer hoe mooi ons eigen landje is. En ook hoe verschillend de men­sen, die het bewonen. Dit hangt ook af van hun leefwijzen en werk. We zagen goed verzorgde tuinen en veel ‘grazige weiden’, met prachtig vee. In de weide naast ons ‘gastenverblijf wer­den vier kalfjes geboren. Dus leven in overvloed!

En dan zie je ineens een oud kerkje op een terp, met rondom een kerkhof. We zijn geen regelmatige kerkhofbezoekers, maar als je er eens komt, bijvoorbeeld met een begrafenis, kijk ik wel eens naar de opschriften op de grafstenen. Soms staan er mooie teksten op, wat een fijn getuigenis weergeeft, bijvoorbeeld: ‘In Jezus ontslapen’ of ‘Jezus leeft en wij met Hem’ en ‘Dankt God in alles’. Temidden van wat veel mensen ‘het einde’ noemen, -dood is dood-, getuigenissen van léven, eeuwig leven.

Eén steen viel erg op onder alle keurig onderhouden oude mooie graven op dat kleine kerk­hof in Friesland. Hierop lag een geopende Bijbel (van steen uiteraard) met grote letters erop: ‘De Heer regeert’. Zo’n getuigenis doetje zingen: ‘De Heer regeert, dat de aarde juich!’ En temeer het woord van God pakken en lezen over wat daar gezegd wordt over leven en dood. Hieronder enige teksten die ons vertellen wie we zijn in Christus, de Levende! Zolang we in onze ‘tent’ verblijven, is het goed hiervan te getuigen door onze levensinstelling. En als we ons tijdelijk verblijf verlaten, kunnen we ook door ons heengaan een machtig getuigenis geven in de ‘afscheidsviering’ met een door ons opgegeven Bijbelwoord en/of grafopschrift. Heeft u, en vooral de ouderen onder ons, daarover wel eens nagedacht?

“Het leven was mij Christus, het sterven gewin” (Filip. 01:21). (Dat zou op het graf van Paulus gestaan kunnen hebben!)

‘Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel, ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heer” (Rom. 08:38).

‘‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen” (Joh. 08:51).

“Een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven”. (Joh. 11:26).