1994.09 nr. 362

Levend geloof 1994.09 nr. 362

De Bijbel en het volle evangelie door G. J. R. Doornink

Hoe lezen wij de Bijbel?

De Bijbel is voer alle christenen het boek waaruit men inspiratie put, waaruit men richtlijnen haalt om als christen in overeenstem­ming met de wil van God te kunnen leven. De Bijbel is het boek van mensen, over mensen, over God, over relaties van men­sen onderling en tot God. En natuurlijk over de relatie van God tot de mensen. De Bijbel is de grote inspiratiebron voor ons leven… tenminste als men het evangelie van het Koninkrijk der hemelen als basis neemt en (mede daardoor) dit boek ook met geestelijke ogen leest.

Wie de Bijbel niet geestelijk leert verstaan kan op allerlei wijze ontsporen en in dwalingen te­rechtkomen. Ook leert hij dan niet dat het grote doel wat God met ieder mens voor ogen heeft, is: de gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon (Rom. 08:29). Hij heeft dan ook geen enkel verlangen om zich te richten op dat doel omdat hij denkt dat dit toch niet gerealiseerd kan worden.

Opvallend is dat men dan vaak wel geloof hecht aan allerlei theorieën over de eindtijd, bij­voorbeeld hoe de verschillende gebeurtenissen in de eindtijd zich in chronologische volgorde op aarde gaan voltrekken. Theorieën die iedere keer weer moeten wor­den bijgesteld, omdat ze onjuist blijken. Leringen die alleen maar het predicaat ‘dwaling’ verdienen. In kringen waar deze lerin­gen grote opgang maken, is vaak een zeer scherpe afwijzing is van alles wat met het volle evangelie te maken heeft, bijvoorbeeld de doop met de heilige Geest.

Geen puzzelboek

Enkele jaren geleden lazen we het boekje ‘De Bijbel is geen puzzel­boek’ van ds. Tj. Boersma.

Hoewel wij op verschillende punten een andere visie hebben dan deze uit vrijgemaakt gereformeerde kring afkomstige schrij­ver, vinden we de titel meesterlijk gekozen. Wie meent de Bijbel te moeten ge(mis)bruiken door er een puzzelboek van te maken, begrijpt niet dat het primair gaat om de geestelijke betekenis.

Het is één van de kostbare en waardevolle aspecten van de volle evangelie boodschap dat we oog gaan krijgen voor de geestelijke betekenis van de Bijbel. Denk alleen al aan de wijze waarop Jezus omging met Zijn discipelen. Hoe Hij hun de geheimen van het Koninkrijk door middel van ge­lijkenissen verklaarde. Hoe Hij hun inzicht gaf in het plan van God met Zijn schepping en pri­mair met de mens. En hoe Hij de duivel ontmaskerde en de discipe­len leerde dat ook te doen.

Lezen met geestelijke ogen

In deze eindtijd zullen vele chris­tenen verleid worden door boze geesten, ondanks het feit dat ze misschien heel veel kennis van de Bijbel hebben. Waarom? Omdat zij geestelijke kennis en inzicht missen! Zij zullen daarom het hoge doel wat God met hen voor heeft ook niet kunnen bereiken. Maar anderzijds zal de ware ge­meente van Jezus Christus tot ontwikkeling en voltooiing ko­men, omdat ze de Bijbel op de enig juiste wijze leert interpreteren en beleven, dat is door de Geest van de levende God.

“De letter doodt, maar de Geest maakt levend”, is het devies van allen die het werkelijke leven, zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft, hoe langer hoe meer en beter leren kennen. Dat is het leven dat meer en meer im­muun wordt voor de aanvallen uit het rijk der duisternis en waardoor Gods volle heerlijkheid geopen­baard wordt.

Wie de Bijbel met geestelijke ogen leest gaat steeds meer van de volle rijkdom die dit leven meebrengt ontdekken en beleven. En hij openbaart daardoor ten volle het nieuwe leven van Christus, het zoonschap zoals God dat geopen­baard wil zien in en door de ware gemeente.

Nieuwe wijn in nieuwe zakken

Overigens moet men niet menen dat het geestelijk verstaan van de Bijbel plotseling uit de lucht komt vallen als men tot dusver daar af­wijzend tegenover stond. Er zal eerst een verlangen ernaar ken­baar gemaakt dienen te worden, zowel in ons gebed tot God als bij broeders en zusters die de Bijbel met geestelijke ogen lezen. Veelal treft men die aan in ge­zonde gemeenten, dat zijn die gemeenten waarin het evangelie van het Koninkrijk der hemelen een centrale plaats inneemt.

In sommige gevallen is het niet mogelijk zijn of haar plaats in zo’n gemeente in te nemen. Maar ook dan geldt dat de ‘oprechten des harten’ het licht zal opgaan. Wie werkelijk verlangt om geestelijk te leven zal altijd een mogelijkheid vinden om de juiste (geestelijke) weg te gaan bewandelen. Hij laat zich niet afremmen door wie of wat dan ook. Hij legt oude, aardsgerichte leringen af of laat zich daarvan bevrijden.

Hij ontdekt dat ook hier de woorden van Jezus waar zijn, wanneer Hij zegt dat men “jonge wijn niet in oude zakken doet; anders barsten de zakken en de wijn loopt weg en de zakken gaan verloren; maar men doet jonge wijn in nieuwe zakken en beide blijven behouden” (Matt. 09:17).

In deze tijd zal er steeds meer een scheidslijn ontstaan tussen de geestelijk levende gelovigen en hen die ongeestelijk leven. Zij die geestelijk leven en het verlangen hebben verder geestelijk te groei­en, zijn de ware gelovigen die momenteel misschien op onder­delen nog verschillend denken, maar naarmate zij geestelijk groeien en volwassen worden, daardoor ook steeds meer inge­schakeld worden in het grote plan van God tot herstel en voltooiing van zijn schepping.

Vindt u het niet geweldig wat God, door de werking van Zijn Geest, bezig is te doen in en door allen die Hem waarachtig dienen en volgen. En daar hoort u toch ook bij?

 

Gog en Magog

In vele zogenaamde eindtijdboeken wordt geschreven over Gog en Magog, waarvan in Ezechiël 38 en Openbaring 20 sprake is. Maar dan verbindt men daaraan meestal een aardse, natuurlijke uitleg. In het boekje van Tj. Boersma, ‘De Bijbel is geen puzzelboek’, kwa­men we echter een ander geluid tegen. Hij maakte hierover onder andere de volgende opmerkingen:

Gods volk en de vijand

‘We komen er niet uit, als we de scheidslijn tussen satan met zijn legers aan de ene kant en Gods volk aan de andere kant proberen te benaderen in geografische aanduidingen. En evenmin als we denken aan een oorlog, die ge­voerd wordt met wapenen van deze wereld. Er is hier niet letterlijk sprake van volkeren, op de kaart aanwijsbaar, evenmin is er letterlijk sprake van een oorlog en omsingeling.

Dat blijkt wel uit de manier, waarop hier de profetie van Ezechiël 38 naar voren komt. In Ezechiël is sprake van Gog in het land van Magog, grootvorst van Mesech en Tubal, die vele volken op de been brengt tegen Israël. Deze strijd is historisch geëncadreerd. Maar in Openbaring 20 vervaagt dit alles. De vijand komt nu op ‘uit de vier hoeken der aarde’ en het is hier niet meer ‘Gog in het land Magog’, maar ‘Gog en Magog’. Dat zijn aanwijzingen, dat het op de historische details niet meer aankomt.

Het gaat om andere proporties. Satan gaat uit om de volken te ‘verleiden’ en tot de oorlog te verzamelen tegen de kerk (de ware gemeente van Jezus Christus -red.). Het verleiden is typisch duivels werk. Maar dat is niet een oorlog met tanks en kanonnen, maar een geestelijke infiltratie.

We herinneren ons immers wel wat de Schrift zegt: ‘We hebben niet te wor­stelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten’ (Ef. 06:12).

Geestelijke infiltratie

Die geestelijke infiltratie van de boze zit overal, in het oosten én in het westen, in China én in Amerika, in Afrika én in Nederland. De antithese is niet op een wereldkaart aanwijsbaar. God houdt er een andere kaart op na.

Sommige mensen hebben een griezelig spookbeeld van een eindtijd, waarin de woeste machten onder leiding van satan zich op het ‘ beschaafde’(?) en ‘christelijke’(?) westen zullen storten. Maar we doen er beter aan de vijand vlakbij te zien, in de geestelijke infiltratie van de boze, die massa’s mensen verleidt. Hele volkeren zijn vandaag in de greep van satan’.

 

Eén met Vader (gedicht)

Nederig aan Uw voeten zitten,
vol verlangen naar Uw woord;

luisterend en ook U vragend:

Dat is het, wat mij bekoort.

 

U was nederig en zachtmoedig;

luisterend naar ’s Vaders stem

leerde U liefde, overvloedig
en was in de wil van Hem.

 

Zó van U te mogen leren

is het, wat ‘k van U begeer.        .

Jezus, U bent Heer der Heren
en ‘k belijd U als mijn Heer!

Tea Keuper-Dijk

 

Manipulatie: aanslag op liefde en vrijheid door Evert van de Kamp

Over verleiding en misleiding hoorden en lazen we veel. Bij tijd en wijle viel daarbij het woord manipulatie dat een sfeer oproept van toverij. De indruk van de laatste tijd is dat Gods Geest ons er extra op wijst dat manipulatie een groot kwaad is waarvoor in het Koninkrijk van God geen enkele plaats (meer) mag worden ingeruimd.

Onze samenleving -we zijn dat overigens zelf- zit vol manipu­latie. Erger is dat het ook de gemeente Gods is binnengeko­men of binnendringt. Het be­dreigt de vrijheid die de Heer voor zijn schepping beoogt en ruïneert de liefde.

Een belangrijke opmerking vooraf: Wijs met het bekende

‘vingertje’ niet naar elkaar. Voor je eigen spiegel gaan staan, daar gaat het om. Praktisch niemand van ons is er aan ontkomen zich te laten manipuleren. En bewust of onbewust manipuleerden wij anderen.

Manipulatie, wat is dat?

Manipuleren is de ander in een bepaalde richting, meestal in ongunstige zin, proberen te beïnvloeden. Die persoon zo handig en slinks bewerken dat hij gaat doen wat jij wilt.

Vaak wordt dit versterkt doordat we de ander gaan intimideren, of we proberen een bepaald ontzag in te boezemen.

We zullen het wel niet gauw toegeven, maar de werkelijke achtergrond is veelal bewust of onbewust dat we willen heersen over de ander. Allerlei motieven kunnen daarin weer meespelen. Bijvoorbeeld bewuste of onbe­wuste angst voor vermindering van onze eigen positie. Als we gaan domineren blijven nare gevolgen niet uit. Mensen vallen uit de boot (gemeente). Gemeenten vallen er zelfs door uit elkaar.

Toverij en afgoderij

Ogenschijnlijk is er veel onschul­dige manipulatie. Ten dele is dat ook zo. We beïnvloeden elkaar allemaal. Dat gebeurt op elk terrein: in het natuurlijke leven (reclame), in het geestelijke leven (denk zoals ik denk). Maar mani­puleren gaat verder. Daar zit be­wust of onbewust handeling in. In dit stukje gaat het om die dimen­sie.

Kinderen zijn meesters in het manipuleren. Net als er bezoek is, halen ze iets uit in de wetenschap dat vader en moeder er nu toch niets van willen of durven zeggen.

Geen relatie schijnt aan manipula­tie te ontkomen. Als jij dit voor mij doet, doe ik dat voor jou. Je begint elkaar onder druk te zet­ten. Of nog negatiever, dreigen­der: Als jij dit niet voor mij doet, doe ik dat ook niet voor jou.

We zetten de ander voor het blok zodat die geen kant meer uit kan. In “werkelijkheid pak je zijn vrijheid Tan handelen af en van liefde moet je in zo’n situatie maar niet spreken.

Het is dus allemaal niet zo on­schuldig. De Heer leert ons dat we dingen niet af kunnen doen met het gebaar van: Ach wat zou het? In naam van God oefenen we nog wel eens ongeoorloofde druk uit.

De ex-goochelaar Peter Noordzij heeft een mooi boekje geschreven ‘Bedrogen door de wereld’: over beïnvloeding en misleiding (uitgave Merweboek).

Goochelen is met trucs de ander manipuleren. Op zichzelf is daar niets verkeerds aan, mits er geen ‘ occulte dingen bijkomen.

Maar in de geestelijke wereld doet de duivel niets anders dan mani­puleren in een nooit aflatende poging de mens in zijn bezit te krijgen. Peter Noordzij wijst als gewezen goochelaar-manipulator, en nu volgeling van Jezus, op die wereld. Apart en origineel zet hij het fenomeen manipulatie af tegen de strijd in de hemelse gewesten. Hij schrijft:

‘Vroeger dacht ik vaak dat het om twee werelden ging. De wereld van God aan de ene kant en de zichtbare wereld aan de andere kant. Ik werd er soms gefrus­treerd van. Ik leefde voor mijn gevoel in twee werelden. Toch is het maar één wereld. De zichtbare wereld is gewoon een stukje van de onzichtbare wereld’.

We spreken inderdaad dikwijls over de zichtbare en de onzicht­bare wereld, maar het zichtbare is een exponent van het onzichtba­re. Het zichtbare is niet ontstaan uit het waarneembare, zegt (He­b. 11:03). De regel is, schrijft J. E. van den Brink: ‘Alles wat zichtbaar is, wordt veroorzaakt door het niet waarneembare’.

Voor God is die wereld één en Hij noemt de dingen altijd duidelijk bij de naam.

We moeten ons niet beperken tot de dingen die we zien, voelen, horen en proeven. Ons hart en denken moeten we openen voor de openbaring door de Heilige Geest van dingen die van een andere wereld zijn, de geestelijke wereld.

Weerspannigheid en ongezeglijkheid

In het trieste en indringende verhaal van de val van koning Saul vallen de woorden ’toverij’ en ‘afgoderij’ (1 Sam. 15:10-23). Beide hebben te maken met opstand tegen God (rebellie).

Vers 23 geeft de definitie: ‘Weerspannigheid (rebellie) is zonde der toverij en ongezeg­lijkheid is afgoderij en dienen van terafim’ (Statenvertaling: beeldendienst).

Weerspannigheid heeft te maken met toverij en ongezeglijkheid met afgoderij. Die twee gaan vaak hand in hand.

De duisternis in de onzichtbare wereld manipuleerde koning Saul waardoor hij in opstand tegen God kwam en weerspannig werd. Een andere geest dan Gods Geest kon hem in bezit nemen. Saul ruilde Gods rechtmatige gezag in zijn leven in voor onrechtmatig eigen gezag. Die weerspannigheid maakte hem ook ongezeglijk. Saul was onbereikbaar geworden voor God en mensen.

God noemt ongezeglijkheid afgoderij omdat de mens zijn eigen mening verheft tot Gods mening. Saul deed dat, lees het maar na. Uiterst geraffineerd wist de duivel Sauls leven (ook zijn vroegere leven speelde daarin een rol) door manipulatie zo te be­werken dat dit leidde tot zijn val. Het dreef Saul uiteindelijk in het occulte, de tentakels van de satan.

Dit leert ons uitermate bescheiden en voorzichtig te zijn en heel nauwgezet te luisteren naar en te gehoorzamen aan de Heilige » Geest.

Wie zich niet kan of wil vernede­ren voor de Heer moet oppassen (1 Petr. 05:06). In elke vorm van rebellie zit de toverij verscholen. Van onze jeugd af aan tracht de duivel ons op te schepen met een totaal verkeerd zelfbeeld (Gen. 08:21 en Ps. 129:001).

Met alles wat in ons leven heeft plaats gevonden, probeert hij ons te manipuleren. Hij gebruikt graag minder fraaie dingen uit ons verleden.

Het is pure machtsmisbruik zoals de satan ons misbruikt door ons te bestoken met gevoelens van onzekerheid, twijfel, minder­waardigheid, jaloersheid, onrein­heid, hoogmoed, gedachten aan zelfvernietiging etc. Tot op de bodem van ons hart moeten wij ons van al dit soort zaken bevrijden of laten bevrijden.

Weerspannigheid en ongezeglijk­heid (eigenzinnigheid) zijn een permanente aanslag op onze vrijheid in Christus. Op geniepige wijze weet satan als een engel des lichts ons mensen te manipuleren. Dit leert de praktijk van het christenleven.

En laten we onszelf manipuleren, dan zullen we op onze beurt ge- makkelijk de ander manipuleren.

De gave van de onderscheiding der geesten is nodig om ons niet te laten misbruiken.

Ik ben ervan overtuigd dat wij vaak niet in de gaten hebben dat we door duistere machten worden gemanipuleerd. In die betovering kunnen we vast zitten. De werke­lijkheid is dan ver te zoeken en als we ons niet laten bevrijden, brengen we die betovering over op anderen. Overtuigd van eigen beste bedoelingen merken we niet dat we geestelijk ‘vreemd’ gaan. Koning Saul dreigt in zijn beto­vering heel het volk daarin mee te slepen. Het moet ons niet verwon­deren dat God hem daarom zo’n drastisch halt toeroept.

In zijn boekje ‘Vijanden die te­genover ons staan’ (uitgave Gide- on) zegt de Engelse bijbelleraar Derek Prince: ‘Toverij is de po­ging om mensen in je macht te krijgen en te maken dat ze doen wat jij wilt, door gebruik te maken van een geest die niet de Heilige Geest is’.

Een mens kan zelfs dan nog menen door de Heilige Geest te handelen.

Totale oorlog

Uit dit boekje van Derek Prince kunnen we veel leren. Miljoenen mensen zijn gekneveld door toverij vanuit het occulte rijk der duisternis.

Van die gebondenheden moeten ze worden bevrijd en in de Naam van Jezus is dat gelukkig moge­lijk.

In (Gal. 05:19-21) worden de werken van het vlees genoemd. Onverbloemd staan daar de woorden: toverij en afgoderij, illegale werken.

Het woord van (Jak. 01:14) is hier helemaal op zijn plaats: ‘Zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking van de eigen begeer­te’.

Satan exploiteert die begeerte om je al manipulerende te doen val­len.

Zo manipuleert de duivel Eva (Gen. 03:06). En nadat zij zichzelf heeft laten manipuleren, manipu­leert zij Adam. Ze zet hem voor het blok en hij eet.

We zullen moeten leren onszelf niet te laten manipuleren door wie of wat dan ook. Dan zullen wij, althans veel minder gauw, de ander manipuleren.

Jezus laat zich niet manipuleren. Bij de verzoeking in de woestijn? al zet Hij de duivel volkomen schaakmat (Luc. 04:01-13). Zelf manipuleert de Heer nooit enig mens.

Hij zet de ‘rijke’ jongeling niet voor het blok (Mark. 10:17-22). Integendeel, Hij heeft hem lief.

Liefde overwint manipulatie.

De situatie van de overspelige vrouw, die vreemd gaat, en de Farizeeën buit Jezus niet uit. Zelfs niet in een poging hen te beke­ren. Hij wijst hen wel de weg van heel making (Joh. 08:01-11).

Jezus is rechtuit, zonder bijbe­doelingen en respecteert de vrije wil en keuze van de mens.

2.Een werk van een geestelijke macht

Niet al het bovennatuurlijke is van God. De mediamieke Jomanda in het Betuwse Tiel ‘geneest’ in haar healings vele mensen. Als ‘werk­tuig’ verbindt zij mensen aan het verkeerde rijk, het rijk der duis­ternis. Zij werkt ondermeer met ‘geesten van overleden doktoren’. In Numeri 22 lezen we van een man die zich beurtelings door God en de satan laat inspireren, Bileam.

In (Hand. 16:16) bevrijdt Paulus een meisje van een waarzeggende geest.

Een magnetiseur die het ‘Onze Vader’ bidt, beschikt echt niet over de gave van genezing door de Heilige Geest.

Een werk van toverij binnen de gemeente

Zelfs dat is mogelijk. (Gal. 03:01-05) vertelt van charisma­tische christenen, pinkstermensen, die betoverd zijn door de boze. De apostel stelt de vraag: ‘Wie heeft jullie betoverd, wie Jezus Christus toch als gekruisigde voor de ogen is geschilderd?’ Het Griekse woord voor ‘betoverd’ is ‘baskania’. Letterlijk betekent dat ‘het boze oog’.

Hoe weet Paulus dat hier sprake is van toverij? Het antwoord is duidelijk: omdat de openbaring dat Jezus de gekruisigde is, wordt verduisterd. Het doel van toverij . in de gemeente is: het verduiste­ren van de werkelijkheid van Jezus Christus en die gekruisigd.

De Galaten laten zich manipu­leren. Een boze duivelse macht dringt de gemeente binnen en men vervalt (weer) in vleselijkheid en wetticisme. De genade wordt ingewisseld voor de vloek (vs.

. Weg vrijheid, weg liefde, weg kracht van God.

Ze zijn geroepen om vrij te zijn en elkaar te dienen door de liefde. Dit belangrijke woord staat in Galaten 5 vers 13 (Gal. 05:13).

Door toverij val je uit de hemel.

Bedreiging van vrijheid en liefde

Het tragische verhaal van de Ga­laten leert ons ten eerste dat het kruis van Jezus of anders gezegd: de gekruisigde en opgestane Heer Jezus Christus in de gemeente en ons eigen leven absoluut centraal moet staan.

Dat onderscheidt niet alleen van alle andere godsdiensten, maar het is ook een vertrek- en overwinningspunt van alle geestelijk leven door de Geest.

Ten tweede moet Jezus in de gemeente en ons persoonlijk leven altijd zijn plaats als Hoofd hebben. Die moeten we Hem geven zonder enige terughouden­dheid. Dan leren we dat alle be­slissingen door Jezus, door de Heilige Geest worden genomen. Want:

Door één offerande heeft Jezus voor altijd hen volmaakt, die ge­heiligd worden (Heb. 10:14). Toverij maakt van koningskin­deren weer slaven van satan, bedelaars.

Jezus heeft op het kruis de duivel een totale, eeuwige en onherroepelijke nederlaag toe­gebracht. Satan kan dat nooit meer terugdraaien. Wel kamou- fleert satan dat, opdat wij maar niet zullen leven uit Jezus’ overwinning.

Door zijn offer aan het kruis heeft Jezus afgerekend met de oude mens, de vleselijke natuur (Rom. 06:06). Door de Geestesdoop is dit de dagelijkse realiteit van het christenleven. Dat probeert satan af te pakken.

Laat je vrijheid en liefde niet afpakken.

Wat belangrijk is

Een deel van de volgende punten komen uit een boeiend artikel over manipulatie van Jan Sjoerd Pasterkamp in Herstel nr. 65. Er is nog wel meer te noemen.

Stel alles in het werk om het leven van de ander te verheffen, in de vrijheid te stellen, zodat die ander alles kan doen wat hij behoort te zijn (1 Petr. 05:01-04)

Zoek het beste voor de ander zonder te manipuleren op de manier zoals je het goede voor jezelf zoekt.

Laat door manipulatie nooit je mogelijkheid en bekwaamheid om zelf te kiezen afnemen.

Bescherm je eigen recht en dat van anderen om eigen beslissin­gen te nemen waarin geen plaats is voor manipulatie.

Pak nooit het recht van een an­der af om zelf een beslissing te nemen, anders doe je de ander geweld aan. Je kunt trouwens nooit een keuze voor de ander maken.

Laat door manipulatie de duivel nooit de plaats van de Heilige Geest innemen.

Kies voor liefde. Daarmee kies je het goede voor de ander en die dingen waarmee je de ander kunt dienen.

Beslissingen naar anderen toe mogen en kunnen liefdevolle beslissingen zijn.

Gebruik gezag en leiderschap nooit om te manipuleren en daardoor over anderen te heersen. De Heer regeert, maar heerst niet in die zin dat Hij ooit geweld gebruikt (1 Petr. 05:01-04).

Sluit niet allerlei compromissen om in de wereld of gemeente met God te leven. Richt je volledig op God om zo in de wereld en in de gemeente te zijn.

Uit eigen vrije keuze en door liefde gemotiveerd kunnen we zonder te manipuleren, te intimi­deren en te domineren een ‘die­naar’ van anderen zijn. Als eerste mag je van die houding zelf profiteren.

De Australische bijbelleraar Hal Oxley hoorde ik een belangrijke opmerking plaatsen. Namelijk dat in de omgang met elkaar een loyale houding tegenover elkaar een absolute eerste eis is. Zonder loyaliteit naar elkaar toe is elke samenwerking gedoemd te mislukken.

Daarom jagen we ernaar in ons persoonlijk leven en in de ge­meente het karakter van Jezus te openbaren.

 

Boven bezig zijn bij Hem door Cees Maliepaard -3-

De hemelen

opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewes­ten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden…” (Ef. 03:10).

Paulus schrijft aan de Efeziërs, dat wat in dit vers genoemd wordt, de onnaspeurlijke rijkdom van Chris­tus is. Hij noemt het, in het on­middellijk hieraan voorafgaande vers, een geheimenis dat eeuwen­lang verborgen is gebleven. Dat kon ook heel goed, want als een echt geheim was het slechts bij één persoon bekend: bij de Vader der lichten zelf.

Maar nu is het door middel van de gemeente bekend geworden bij de overheden en de machten in de hemelse gewesten. Het plan van God is derhalve geen geheim meer, niet doordat het voortijdig uitgelekt zou zijn, maar doordat het bezig is in het lichaam van Christus gestalte te krijgen.

Is er leven vóór de dood?

Voor velen in de wereld is het een nogal benauwend vraagstuk of er leven na de dood is. Voor ons is dat geen discussiepunt. Maar waar we ons ten volle in verheugen mogen, is dat er voor ons -men­sen- hier en nu leven mogelijk is. en dan niet in de zin van een moeitevol proberen er in een schier uitzichtloos bestaan nog maar het beste van te maken, maar overeenkomstig het volle leven dat onze hemelse Vader van meet af aan voor de mens bedoeld heeft. Dat leven mag langzaam maar zeker in de gemeente van Jezus Christus openbaar komen, precies zoals dat zo’n 2000 jaar geleden bij Jezus zichtbaar werd.

Geen enkele gelovige zal er moeite mee hebben dat dat bij Jezus het geval is geweest, maar of dat voor ons bereikbaar zal zijn (en dat nog wel in dezelfde mate als bij Jezus) is iets wat minder gemakkelijk ingang vindt.

Het is echter niet zo bijster interessant wat u en ik er van vinden; het is van veel meer waarde wat Jezus ervan denkt. En Hij zegt (volgens Joh. 14:12): “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie in Mij gelooft, de werken die Ik doe zal hij ook doen, en gro­tere nog dan deze”. Jezus ge­bruikt hier zelfs de overtreffende trap, dus zullen onze werken die van hem nog gaan overtreffen!

Zullen we dan echt iets groters tot stand kunnen brengen dan Hij gedaan heeft? Velen denken dat dat alleen maar kan slaan op de uitbreiding van het werk van de Heer over het hele rond der aarde. Jezus beperkte zich, overeenkom­stig zijn van de Vader ontvangen opdracht, tot het grondgebied van Israël en dat van Samaria. Maar voor ons, zijn volgelingen, gelden geen geografische beperkingen. Want Jezus zei tot zijn discipelen: “Gaat dan heen en maakt al de volken tot mijn discipelen” (Matt. 28:19).

Toch denk ik dat de ‘grotere dingen’ eerder een ander aspect in zich dragen. Wat Jezus vol­bracht heeft in het goddelijk heilswerk voor de mensheid, is uniek en voor geen herhaling door ons vatbaar. En wat het openbaren van het zoonschap Gods betreft, daarin zullen wij Hem in het resultaat nooit kunnen overtreffen.

Maar de weg ernaar toe overspant voor ons een grotere afstand, gezien de beschadigde toestand van waaruit onze start nu eenmaal plaats moet vinden. Dit in tegen­stelling tot het gave begin van Jezus, die rechtstreeks door de Vader in het leven geroepen is. Een leven dat altijd ongeschonden is gebleven en dus van meet af aan dichter bij het door de Vader beoogde geestelijke zoonschap lag.

In elk geval ging Jezus er vanuit dat er voor de mens die Hem toebehoort, leven is. Leven hier en nu op de plaats die onze liefde­volle Vader ons gegeven heeft: in zijn nabijheid, in de hemelse gewesten. En dat is immers het eeuwige leven, het kennen van (of gemeenschap hebben met) de eeuwige God en de door Hem gezondene, Jezus Christus (Joh. 17:03).

Het zal gezien worden

De zonen Gods komen openbaar, dat mogen we zeker weten! En wat openbaar komt, zal door de mensen om ons heen gezien worden. Maar er speelt meer. Paulus schrijft in onze leidtekst dat door middel van de gemeente de veel­kleurige wijsheid Gods bekend zal worden bij de overheden en de machten in de hemelse gewesten.

Maar waarom moeten de machten der duisternis zonodig bekend worden met de wijsheid van onze hemelse vader? Nou, daar worden ze helemaal niet mee bekend! Uit niets blijkt dat aan de verdorven overheden van Satans rijk, god­delijke wijsheden verspild moeten worden. Wat hun echter ongetwij­feld op zal vallen, is dat Gods veelkleurige wijsheid door de gemeente van Jezus Christus, dus door mensen, gedragen zal wor­den.

Gods plan met de mens nadert zijn voltooiing, en dat betekent een forse streep door Satans re­kening. Hij is er niet in geslaagd Gods schepping blijvend van haar kroon te beroven. Niet hij is de­gene die aan de touwtjes trekken kan, maar de mens gaat beant­woorden aan Gods oorspronke­lijke plan.

Satan heeft alles in het werk ge­steld om mensen Gods tot een hilariteit oproepend schouwspel voor mensen en engelen te maken (1 Kor. 04:09), maar God heeft de negatieve elementen daarvan in Jezus Christus ontkracht. Hij overwon de overheden en de machten aan het kruis van Golgotha. En door deze allesom­vattende overwinning verschaft Hij ons de wapens om op onze beurt óók over Satans geestelijke legerhorden te zegevieren.

Het schouwspel voor mensen en engelen heeft een totaal andere beeldvorming gekregen. Het is niet langer doorspekt met nega­tieve elementen, maar het heeft door de veelkleurige wijsheid van de Vader een positief imago ge­kregen. In de mens die in Christus Jezus is ingevoegd en daarmee deel uitmaakt van diens lichaam, komt Gods wijsheid in al haar geestelijke kleurschakeringen tevoorschijn. God vol voert zijn plannen niet in zomaar wat een­lingen hier en daar over de wereld verspreid, die allemaal een eigen voorstelling hebben van hoe die plannen in te vullen zijn. God heeft zijn plannen onmiskenbaar verbonden met de gemeente van Jezus Christus.

In welke zin was Paulus voor God een uitverkoren werktuig? Alleen om in z’n uppie voor koningen te getuigen? In (Hand. 09:18) staat er nog bij, dat hij dat te­vens zou doen voor heidenen en kinderen Israëls. Niet opdat er meer eenlingen in God zouden gaan geloven, maar opdat er wereldwijd een gemeente zou ontstaan -een lichaam- dat naad­loos zou passen bij het door Hem gegeven hoofd, Jezus Christus.

Het is overeenkomstig Gods eeuwige voornemen, dat wij ons bewust worden van de door Hem verschafte mogelijkheden om bij Hem beven bezig te zijn. In (Ef. 03:11-12) wordt dit duidelijk beklemtoond.

We zullen hierin vrijmoedig zijn en met vertrouwen in de Vader belijden en ervaren dat wij de toegang tot zijn heiligdom hebben. Want in het hemels heiligdom mogen we de ganse breedte, lengte, hoogte en diepte van Christus gaan vatten.

Voor we bij de strijd terecht­komen, daarom de volgende keer het één en ander aan de hand van de brief aan de Efeziërs, (Ef. 03:13-21).

 

Onaantastbaar (gedicht) door Piet Snaphaan

De naam van Jakobs God make u onaantastbaar” naar Psalm 20 vers 2b(Ps. 020:002b).

Onaantastbaar zijn in wezen,
zoals Jezus was op aard.

Dat is als goud om naar te streven,
om ook dagelijks zoals Hij te leven,
het allermooiste wat bestaat.

 

Een heerlijk doel om te bereiken,
de naam van onze God maakt ‘t waar.
Als wij, Hem zelf de hand toereiken,
dan zal ’t straks werkelijk gaan blijken,
door ’t zoonschap komt het openbaar.

 

Welk een rijkdom wacht Gods zonen,
straks ook onaantastbaar zijn.
Zover gaat het zeker komen,
onaantastbaar, ja volkomen,
ook één met God, in alles zijn.

 

De groei naar volwassenheid door Margreet Gast

Eens was u een kind. Ik ook, natuurlijk. Maar we hebben ons kinderlijke doen en denken in­gewisseld voor volwassen gedrag, vooral dank zij onze opvoeders. Niemand zou ook anders ver­wachten, de jaren in leeftijd in aanmerking nemende.

“Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik een man geworden ben, heb ik afgelegd wat kinderlijk was”, schrijft Paulus aan de Korinthiërs (1 Kor. 13:11).

Ook de kinderen Gods beginnen als zuigeling, en ook voor hen is groei naar volwassenheid van­zelfsprekend. Maar… gebeurt dat ook werkelijk in ieder christen­leven? (Heb. 05:12-14).

Kenmerken van een kind

Enkele kinderlijke kenmerken, die men niet meer behoort te vinden bij volwassenen, zijn bijvoorbeeld:

* sterk op personen gericht zijn, (denk aan de ouders, de juf van school).

* impulsief, alles er uit flappen. (Dit kenmerk in positieve zin – spontaniteit en eerlijkheid- moeten we als volwassenen maar beter niet verliezen!)

* gericht op het natuurlijke; geïmponeerd door uiterlijke schittering.

* egocentrisch: de wereld draait om hen.

* reagerend vanuit gevoelens en innerlijke impulsen.

* beïnvloedbaar.

Onmondigen in Christus

De Bijbel spreekt van ‘zuigeling’ of ‘onmondige’. Daarmee wordt bedoeld, iemand die naar het aantal jaren dat hij christen is, volwassen zou mogen zijn, maar toch nog blijkt als een kind te spreken, voelen en overleggen. Zij worden genoemd: onveranderd, vleselijk, natuurlijk.

Bij een onmondig christen kan men bijvoorbeeld vinden:

* beïnvloedbaarheid (Ef. 04:14). De onmondige is snel onder de indruk van imponerende woorden van mensen, of door sensationele wonderen die elders gebeuren. Dan moet dat in de eigen ge­meente ineens ook anders!

* het niet aankunnen geestelijke verantwoordelijkheid te dragen (Gal. 04:01-02; Heb. 05:14).

Onmondigen zijn er nog niet aan toe in de gemeente, binnen die­nende taken te functioneren. Zij moeten de tijd krijgen om toe te nemen in kennis des Heren en in geestelijk inzicht. Hun karakter moet nog gevormd en gesterkt worden

(1 Tim. 03:06).

Onmiddellijke bevrediging van de behoeften

Net als kleine kinderen willen onmondigen in de Heer de on­middellijke bevrediging van hun -uit gevoelens en impulsen . voortkomende- behoeften (Heb. 10:36).

Als een kind iets in zich voelt opkomen (pijn, honger, zin hebben om te gaan zwemmen, een impuls om iets kapot te maken), kan het moeilijk deze aandrang weerstaan. Er volgt meteen een reactie, met als doel dat wordt voldaan aan de ‘wens’. Een volwassene heeft geleerd te heersen over dergelijke impulsen.

Voor de onmondige christen is dit vergelijkbaar: hij is op zichzelf gericht en leeft uit gevoel, in plaats van uit geloof. Hij laat zijn gevoel bepalen wat zijn behoeften en no­den zijn. In zijn gedachten kan het dan bijvoorbeeld zo gaan: ‘Ik voel me ongelukkig, ondergewaardeerd. En Gods wil voor mij is immers, dat ik me waardevol en hooggeschat weet? Ik kan me pas gelukkig voelen en waardevol weten, als ik in het leven van mijn man op de eerste plaats kom’. Of: ‘Ik voel me zo gespannen. Jezus belooft toch vrede? Als ik meer geld heb, om alles waar mijn kinderen om vragen, te betalen, dan pas zal ik vrede ervaren’

De nood van de onmondige christen wordt geuit, op het mo­ment dat (en omdat) hij die voelt. Hij hanteert te goeder trouw be­loften uit Gods woord. Echter -redenerend vanuit zichzelf- geeft hij ook aan hoe in zijn op gevoel gebaseerde en op zichzelf ge­richte nood het beste kan worden voorzien.

Deze christen vraagt in zijn gebed of bij de voorbeden veelal om zaken voor het natuurlijke leven, voor zichzelf, en hij wil ook graag snel gebedsverhoring.

De onmondige christen kan ge­makkelijk teleurgesteld worden in God, omdat het met de gebedsver­horing tegenvalt. En dan? Wrok? Het geloof verliezen?

Volwassen zonen

We weten dat een kind van God mag toegroeien naar een heel ander spreken, voelen en over­leggen. Een volwassen christen wordt genoemd: geestelijk, ver­anderd, rijp, stabiel, toegegroeid naar Jezus die het hoofd is van de gemeente. Een volwassen christen leeft uit geloof.

Groeien gaat niet vanzelf. Daarvoor is nodig:

* praktisch oefenen in het onderscheiden tussen goed en kwaad (Heb. 05:14),

* daarbij onderwijs aannemende van degenen die in de gemeente daartoe door God worden ge­bruikt (Ef. 04:11-12). Kinder­lijke (kinderachtige?) eigenwijs­heid staat tegenover bereidheid opgevoed te willen worden, en dit alles niet zonder een persoonlijke relatie met Jezus de Heiland. Die relatie mag steeds dieper en sterker worden. Want, ons aan de waarheid houdende, toenemend in liefde, groeien wij naar volwassenheid.

En onze noden, welke zijn die? Onze gevoelens zijn een zeer onbetrouwbare gids om ons onze werkelijke noden te leren.’ Laten we ons toch door onze gevoelens niets laten wijsmaken! Het is de Heilige Geest die ons wijs wil maken! Die laat ons te rade gaan bij Degene die ons gemaakt heeft en die ons dus echt kent. God openbaart in zijn Woord wat wij werkelijk nodig hebben, hebben.

Dat is:

* vergeving van zonden,

* breken met de ongerechtigheid,

* herstel van onze relatie met God door Jezus Christus,

* bevrijding en genezing van ons innerlijk,

* vol worden met de liefde Gods,

* het doen van gerechtigheid,

* het dienen van de gemeente.

Jezus zelf is de vervulling van al onze behoeften.

Een volwassen zoon kan wachten

* Gebeden van God worden verhoord (1 Joh. 05:14).

* In onze noden wordt rijkelijk voorzien ( Filip. 04:19).

* De beloften worden verkregen (Heb. 10:36).

Een kind van God wordt mondig, door en tijdens het doen van de wil van God. Hij leert strijden en volharden. Hij leeft uit geloof. Hij vertrouwt op Gods tijd. Hij is wijs geworden doordat hij onderwij­zing aanvaardde van de Heilige geest. Zijn hart geneest. In wat hij nodig heeft, wordt volmaakt en overvloedig voorzien door de ene, grote, waarachtige, rechtvaardige God die zijn Vader is.

Wie zou niet streven naar deze volwassenheid?!

 

Israëls grote voorrecht door Wim te Dorsthorst

Zicht op Israël -6-

God maakt iets nieuws

In het vorige artikel hebben we al de woorden van de profeet Jesaja aangehaald, waar hij zegt: “Zie, Ik maak iets nieuws, nu zal het uitspruiten; zult gij er geen acht op slaan?” (Jes. 43:19)? Als dan Jezus, die wat het vlees betreft uit de Joden is voortgekomen, het evangelie Gods begint te predi­ken, zegt Hij: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie” (Mark. 01:15).

Dit is als een bazuingeschal in de hemel en op de aarde.

De vraag is: welke tijd is vervuld?

En het antwoord is: die hele lange tijd die nodig is geweest om het nieuwe in vervulling te doen gaan. De tijd van de voorbereiding, de tijd van het oude, van de schaduw- bedeling, van wetten en bepalin­gen voor het vlees. De tijd van ceremonieën en offerdiensten, die toch niet werkelijk de zonde kon­den wegnemen. De tijd van sabbat en besnijdenis, van slavernij, van onder de wet als tuchtmeester leven. Die tijd was vervuld, heel specifiek voor het Joodse volk. De heidenvolken hebben hier immers nooit geen deel aan gehad.

Jezus is de vreugdebode Sions die aankondigt dat de lijdenstijd vol­bracht is (Jes. 40:01-11) en het Ko­ninkrijk Gods nabij gekomen is. Er breekt voor het Joodse volk een geweldige nieuwe tijd aan. Het oude is definitief voorbij.

“De wet en de profeten gaan tot Johannes; sinds die tijd wordt evangelie gepredikt van het Ko­ninkrijk Gods” (Luc. 16:16).

Een nieuw verbond

Dit is de tijd van het nieuwe verbond waar de profeet Jeremia zo duidelijk van spreekt, als hij zegt: “Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. Ik zal mijn wet in hun bin­nenste leggen en die in hun har­ten schrijven, ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn” (Jer. 31:31-33b;

Heb. 08:08-12).

Er wordt beweerd door Joden, maar ook door christenen, dat dit nog in de toekomst ligt wanneer God de draad weer op zal pakken met het oude volk. Dit is niet waar! Dit is in vervulling gegaan in Jezus Christus.

Jezus zegt: “En zie, Ik doe de be­lofte mijns Vaders op u komen” (Luc. 24:49; Hand. 01:04). De hei­lige Geest, waarmee het nieuwe verbond bezegeld werd, zou over het huis Israëls uitgestort worden, zodra Jezus zich na Zijn lijden, sterven en opstanding, gezet zou hebben aan de rechterhand Gods (Hand. 02:33; zie ook Ez. 36:26-28; Ez. 39:29).

Voor het eerst zou het echt Pink­sterfeest kunnen zijn voor het

Joodse “Volk, waarop de belofte van Joël machtig in vervulling zou gaan (Hand. 02:16-21). Niet langer het oude Pinksteren van de Sinaï. Dat was de bediening van de dood met letters op stenen gegrift (2 Kor. 03:07). Dit nieuwe is het Pink­steren van het Leven, waarbij de wetten Gods in het binnenste gelegd en in het hart geschreven wordt door de heilige Geest. Dit machtige evangelie, dat spreekt van zoveel grotere heerlijkheid (2 Kor. 03:07-11), was in de eerste plaats voor het Joodse volk.

Het recht van zonen

“Zij zijn de Israëlieten, hun is de aanneming tot zonen…”, zegt Paulus (Rom. 09:04). Wij hebben gezien (zie Levend geloof van juli/augustus) dat de belofte daar wel lag, maar dat het volk Israël onder de wet was als slaaf, on­mondig en in gevangenschap tot het tijdstip wat tevoren door de Vader bepaald was ( Gal. 03:23-25; Gal. 04:01-03).

In (Gal. 04:05-07) lezen we dan: “God heeft Zijn Zoon uit­gezonden…, om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden ver­krijgen. En dat gij zonen zijt – God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader. Gij zijt dus niet meer slaaf doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erf­genaam door God”.

En (Gal. 03:26) zegt nog:

“Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus”.

Dit alles is machtig vervuld op de Pinksterdag als de heilige Geest, de Geest zijns Zoons, wordt uit­gestort op het huis Israëls; dat wil zeggen: op het gelovige over­blijfsel daarvan.

Het is niet waar dat die belofte van het zoonschap ook nog op een speciale manier door God vervuld gaat worden aan het Joodse volk.

Er is maar één weg om tot zonen aangenomen te worden en dat is door het geloof in Jezus Christus (Gal. 03:26). De heilige Geest is de belofte des vaders die in de zegen van Abraham besloten lag en waarin alle geslachten van de aardbodem gezegend zouden worden (Gen. 12:03b; Gal. 03:08).

Daarom ook dat Paulus zegt: “Zo is de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen in Jezus Christus, opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door het geloof’ (Gal. 03:14).

Geloven in Hem die God gezonden heeft

Maar het is eerst voor het volk Israël. Niet meer door werken maar door geloof en genade. “Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waar­heid zijn door Jezus Christus gekomen” (Joh. 01:17).

Jezus zegt tot de Joden, in (Joh. 06:29): “Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die God gezonden heeft”. Dat was, en dat is nu nog, de boodschap voor de wereld, maar in de eerste plaats voor het Joodse volk. Ook als Jezus zegt: “Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet ge­looft, dat Ik het ben, zult gij in uw zonden sterven” (Joh. 08:24).

Dat zijn woorden die nog onver­kort van kracht zijn voor ieder die zich er op beroemt bij het Joodse volk te behoren. Hij Is de beloof­de Messias en de Joden zullen moeten geloven dat hij het is. Hij is het Lam Gods, dat de zonde van de wereld wegneemt (Joh. 01:29). Een ieder die Jezus niet erkent en in Hem gelooft, zal sterven in zijn zonden en in het dodenrijk neer­dalen waar ook geen enkel onder­scheid is, ongeacht religie of nationaliteit.

Alleen het leven in het Konink­rijk Gods, door het geloof in Jezus Christus en de heilige Geest, is eeuwig en blijvend.

Alle religie, zonder enig onder­scheid, ook van de Joden die bij het oude willen blijven, is uit het vlees en eindigt daarom bij het sterven. En ook bij de opstanding speelt het geen enkele rol of men Hindoe, Moslim, Jood of wat dan ook geweest is, want een ieder wordt geoordeeld naar zijn wer­ken (Openb. 20:12-13), door Hem die rechtvaardig oordeelt, Jezus Christus, onze Here (lees Matt. 35:31-46).

Jezus een dienaar van de besnedenen

Daarom is de oproep van Jezus aan het Joodse volk: Bekeert u en gelooft het evangelie van God, want daarin ligt de vervulling van de hele Schrift. Wie Jezus aan­neemt, is niet langer onder de toorn, onder de vloek, onder het oordeel, maar is overgegaan van de dood in het leven en is dan reeds geoordeeld, want dit alles is op Hem geweest (Joh. 05:24; Joh. 03:36; Joh. 08:51; Gal. 03:13).

Alle christenen die zo’n moeite hebben met het zicht op Israël, zou ik de raad willen geven: Lees de evangeliën eens en besef dan dat ieder woord, dat Jezus sprak, tot het Joodse volk gericht was. Zeker, ook tot de hele wereld, maar in de eerste plaats tot de Joden, die Zijn toehoorders wa­ren. Zo wilde God het. Dit volk waar de beloften aan waren ge­geven, had het eerst het recht deze blijde tijding te horen. Voor hen was de tijd vervuld.

In (Hand. 03:25-26) spreekt Petrus in dit verband de geweldige woorden: “Gij zijt de zonen van de profeten en van het verbond, dat God met uw vaderen gemaakt heeft, toen Hij tot Abra­ham zeide: En in uw nageslacht

zullen alle stammen der aarde gezegend worden. God heeft in de eerste plaats voor u zijn Knecht doen opstaan en Hem tot u ge­zonden, om u te zegenen, door een ieder uwer af te brengen van zijn boosheden”.

De apostel Paulus zegt het met de volgende woorden: “Ik bedoel namelijk, dat Christus ter wille van de waarachtigheid Gods een die­naar van besnedenen geweest is, om de beloften, aan de vaderen gedaan, te bevestigen” (Rom. 15:08; De Petr. Can. vert. spreekt van: vervullen).

Jezus Christus is Gods Knecht die als dienaar kwam voor het Joodse volk om al Gods beloften in ver­vulling te doen gaan. Zelf zegt Jezus: “Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls” (Matt. 15:24).

Tot een val en een opstanding voor velen

Het overgrote deel van die ver­loren schapen hebben Hem echter niet als hun Herder erkend en Hem verworpen. Ze waren wel godsdienstig en hadden grote ijver voor de wet en wilden zo hun eigen gerechtigheid hand­haven en zich niet aan de gerech­tigheid Gods, door het geloof in Zijn Zoon, onderwerpen. Daar­om hebben zij zich gestoten aan Jezus, die het einde van de wet is voor ieder die gelooft. (Lees Rom. 09:30 – Rom. 10:04).

De oude Simeon profeteerde het al toen Hij het kind Jezus in de armen had en sprak: “Zie, deze is gesteld tot een val en een op­standing van velen in Israël en tot een teken, dat weersproken wordt, opdat de overleggingen uit veler harten openbaar worden” (Luc. 02:35).

God zij gedankt is Jezus -door de eeuwen heen- ook voor velen van het Joodse volk tot een opstan­ding geweest.

Aan het einde van Jezus’ bedie­ning weent Hij over het volk en de stad Jeruzalem en zegt: “Jeruza­lem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie tot u gezon­den zijn; hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild”.

En dan het trieste gevolg van deze onwillige houding: “ Zie, uw huis wordt aan u overgelaten” (Matt. 23:37-38; Luc. 19:41). De Willibrordvertaling zegt: “Zie, uw huis zal onbewoond achtergelaten worden”.

God heeft de tempel verlaten

De profeet Jeremia profeteerde al van deze afschuwelijke gebeurte­nis met de woorden: “Ik heb mijn huis verlaten, mijn erfdeel verwor­pen; Ik heb mijn zielsgeliefde gegeven in de greep van haar vijanden. Mijn erfdeel was Mij geworden als een leeuw in het woud, het had tegen Mij gebruld; daarom ben Ik het gaan haten” (Jer. 12:07-08).

Ze hebben inderdaad tegen Hem gebruld: Kruisig Hem! En als Jezus sterft, dan scheurt het voorhangsel van de tempel van boven naar beneden (Matt. 27:51), als bewijs dat God niet meer in dat aardse huis aanwezig is. Als dan in het jaar 70 de tem­pel wordt verwoest, zoals door Jezus, en ook door de profeten, voorzegt is, dan houdt het be­staan als volk van God en als religieuze natie op (zie bijv. Matt. 24:01-02; 1 Kon. 09:07-08; Micha 03:12; Jer. 07:34).

De schaduw die er was tot Christus had geen functie meer, naast de geestelijke werkelijkheid die in Hem gekomen was.

In de hoofdstukken 5 tot en met 10 van de brief aan de Hebreeën is dit duidelijk beschreven.

De scheidsmuur is afgebroken

De komst van Jezus Christus was het hoogtepunt voor het volk Israël. Hij zou hen verlossen met een eeuwige verlossing en al de beloften Gods zouden in Hem vervuld gaan worden (Jes. 45:17; 2 Kor. 01:20).

Maar Zijn komst was ook het hoogtepunt voor de hele mens­heid. De profetie dat God met groot erbarmen Zich weer zou ontfermen over de volken ging in vervulling (Jes. 54:01-08; Hand. 17:30). De scheidsmuur, die scheiding maakte tussen Joden en heidenen, zou verdwijnen.

Wij lezen hiervan: “Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebreken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten wer­king gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijand­schap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren” (Ef. 02:14-17).

De Joden kunnen zich dus niet langer beroepen op hun bijzon­dere positie, want die bestaat niet meer. Van nu af aan zou er één groot volk Gods gaan ontstaan * bestaande uit Joden en heidenen, uit alle volken, stammen, talen en natiën. Niemand heeft daarin een voorkeurspositie want in Christus is er geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk, al­len zijn immers één in Christus Jezus (Gal. 03:28).

Met een variant op het woord van Jezus, in (Matt. 19:06), zou ik willen zeggen: ‘Wat God afgebroken heeft, dat bouwe de mens niet meer op’.

 

De weg omhoog door Froukje Huis

Nein’, zegt de man, ‘das Auto ist nicht da’, Frau M. ist nicht zu Hause’.

‘Schade’, vinden wij, ‘danke vielmals’.

‘Ze is er niet’, rapporteren we als we weer bij de anderen zijn.

‘Wat nu?’

‘Zelf gaan kijken’, oppert iemand, ‘misschien is ze wel in het huisje’.

En daar gaan we dan. Op zoek naar ons vakan­tiehuisje. Het ligt ‘maar’ 7 km van het dorp, dat wil zeggen 700 meter hoger en 70 bochten ver­der, zoals we even later ontdekken.

Het weer is somber, maar het zicht goed en de weg is duidelijk aangegeven, wel echter aan de smalle kant en er zijn nogal wat tegenliggers. De motor doet zijn best de zwaar beladen auto naar boven te krijgen. Sjonge wat een bochten en bij elke bocht denken we: nu zullen we er wel zijn! Maar de weg slingert zich nog verder omhoog en wat zegt de folder? ‘Boven op de berg’.

Maar we komen er! Een mooi huisje, maar geen Frau M. De deur is en blijft gesloten en dus… gaan we de 70 bochten weer naar beneden. Intussen wordt de lucht steeds donkerder en langzaam begint het te regenen.

Frau M. staat er op ons zelf naar boven te bege­leiden, al denken we het wel te kunnen klaren. Misschien zij ook? Want al gauw is ze uit het gezicht verdwenen.

Jammer dat het zo regent en wat vervelend dat de wolken zo laag hangen! Hee… daar is een zij­weg, waar nu heen? Je kunt de wegwijzers niet meer zien. Oei, een tegenligger die plotseling uit de mist (die inmiddels is komen opzetten) opdoemt. Gaat die bocht nou naar links of naar rechts? Was het hier nu zo diep naast de weg of zijn we er al voorbij?

De mist wordt steeds dichter. Hoe ver zouden we zijn? Even lijkt het dat we niet verder kunnen en dan opeens wordt het lichter en staan we op het parkeerterrein. We slaken een zucht van verlich­ting.

Gaat onze geestelijke weg ook niet vaak zo?

De Bijbel spreekt over een ‘smalle weg’ die “ver­der omhoog voert’. Misschien zijn er geen tegenliggers, maar wel tegenstanders die je het liefst in de diepte zouden smijten, opdat je het doel maar niet zult bereiken. En ook zijwegen zijn er genoeg met (valse) wegwijzers erbij. Dan heeft de tegenstander zich vermomd als vriend. Maar wanneer je rechts of wanneer je links zou willen gaan, zullen je oren achter je het woord horen: ‘Dit is de weg, wandel daarop. Immers, Jezus is ons wel voorgegaan, maar niet uit het gezicht verdwenen. Hij is door de heilige Geest onze Leidsman en zegt: ‘Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld’.

En als de mist te dik dreigt te worden en we de weg niet meer kunnen onderscheiden, is zijn woord een lamp voor onze voet en een licht op ons pad: ‘Gij hebt mijn rechterhand gevat, Gij zult mij leiden door Uw raad’ (Ps. 073:023-024). Met Hem komen we veilig aan de top.

Goede reis!

 

1994.07-08 nr. 361

Levend geloof 1994.07-08 nr. 361

Leven vanuit het Koninkrijk van God door Gert Jan Doornink

Waaruit bestaat het Koninkrijk Gods?

“Laat van het goede, dat gij hebt, geen kwaad gezegd kunnen worden. Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drin­ken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de hei­lige Geest. Want wie door deze Geest een dienstknecht is van Christus, is welgevallig bij God, en in achting bij de mensen” (Rom. 14:16-18).

In achting bij de mensen? Gewaardeerd worden door de mensen? Is dat nu wel mogelijk voor ons als nieuwe scheppingen in Christus? Op hoeveel plaatsen in de Bijbel wordt niet uitge­sproken dat wij vervolgd, bespot en uitgelachen zullen worden?

Toch hoeven we niet te twijfelen aan de intentie van de woorden die Paulus hier schrijft aan de gemeente te Rome. Want ook al worden wij door degenen die buiten Gods Koninkrijk staan vaak met een scheve nek aange­keken, diep in de harten van vele mensen weet men maar al te goed dat de beleving van ons geloof iets is wat ons werkelijk gelukkig heeft gemaakt. En dat deze ‘geluk beleving’ ook voor hen is bedoeld. Alleen durft men vaak zelf de stap niet te zetten om ook tot geloof te komen.

Nu is het voor ons die geloven wel zeer belangrijk dat ons geloof een levend, functionerend geloof is. Is dit niet het geval, doordat bijvoorbeeld de duivel kans heeft gekregen om te infiltreren of om dat men niet bevrijd is van be­paalde gebondenheden, dan heeft de buitenstaander inderdaad recht van spreken. Dan kan er, om met Paulus te spreken, van het goede (het nieuwe leven) inderdaad kwaad gesproken worden. Dan heeft ons leven geen voorbeeldfunctie ten aanzien van het Koninkrijk Gods en is dus ook niet Gode welgevallig. En de He­breeënbrief zegt heel duidelijk dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn (Heb. 11:06).

Paulus attendeert de gelovigen op een paar belangrijke regels:

Geen uiterlijke maar innerlijke aangelegenheid

Ten eerste zegt hij dat het Ko­ninkrijk Gods niet bestaat in eten en drinken. Het is geen uiterlijke, natuurlijke zaak. Maar waaruit bestaat het dan wel? Het bestaat “in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest”. Het is dus een innerlijke, geestelijke aangelegenheid.

Wie met natuurlijke, ongeestelijke maatstaven te werk gaat zal nooit de werkelijke betekenis van het Koninkrijk Gods kunnen vatten.

Vele christenen blijven na hun wedergeboorte echter vaak op een natuurlijk, aards niveau steken. Zij nemen niet met Christus hun plaats in de hemelse gewesten. Het gevolg is dat hun leven vaak meer gekenmerkt door nederlaag dan door overwinning.

De openbaring van het zoon­schap, de gezindheid van Christus openbaren, blijft bij hen geheel achterwege. Terwijl ‘het goede’ in principe aanwezig is, blijft het totaal verborgen. Het is onderge­sneeuwd. Hun leven vertoont niet de kenmerken van het Koninkrijk (rechtvaardigheid, vrede en blijd­schap), maar is beschadigd en verwrongen door een wirwar van gedachten en leringen. De vorst der duisternis heeft bij hen vrij spel.

Een te somber beeld? Wij denken van niet, zeker als men bemerkt dat de boodschap van het Ko­ninkrijk Gods vaak het felst wordt afgewezen en aangevallen door medechristenen die op aards, na­tuurlijk niveau zijn blijven steken. Bij hen bestaat het Koninkrijk Gods uit ‘eten en drinken’, dus uit de zichtbare, voorbijgaande dingen. Zij maken zich bijvoor­beeld meer druk hoe de verschil­lende eindtijdgebeurtenissen zich gaan voltrekken, maar geestelijk denken, spreken en handelen is er bij hen niet bij.

De tweede opmerking die Paulus maakt heeft betrekking op de Geest van God. Alleen door deze Geest kunnen wij een werkelijk dienstknecht van Christus zijn, zegt hij. Waar de ‘Christusgeest’ niet aanwezig is en functioneert is een hiaat, een vacuüm waar de duivel handig op inspeelt. Vaak zien we dat ook gemanifesteerd in hen die het evangelie van het Ko­ninkrijk afwijzen, doordat men ook niets wil weten van de doop en vervulling met Gods Geest.

Een doorgaand proces

Wil het Koninkrijk Gods zich openbaren dan is dit alleen mo­gelijk als onze geest zich gaat verenigen met Gods Geest en omgekeerd. Een dagelijks doorgaand proces in allen die oprecht geloven, die het goede wat zij bezitten graag delen willen met anderen die nog verleugent zijn door de vorst der duisternis.

Wij weten dat de wil van God (het goede, welgevallige en volkomene) bestemd is voor alle mensen. Daarvoor zetten wij ons in en wij doen er alles aan dat dit, in de eerste plaats in ons eigen leven, tot groei en ontwikkeling komt. En wij weten ook dat het grote verlangen van de zuchtende schepping alleen beantwoord kan worden als ons leven volkomen in dienst staat van het Koninkrijk van God.

 

Wat is onze thuisbasis? door Cees Maliepaard

De hemelen -2-

..en God heeft ons mede op­gewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus” (Ef. 02:06).

Niet alleen ieder natuurlijk mens, maar ook elk geestelijk mens heeft een thuisbasis nodig, een plaats waar hij of zij zich thuis kan voelen en die als uitvalsbasis dient voor alle activiteiten bui­tenshuis. Zonder zo’n thuisbasis mist een mens de noodzakelijke zekerheid om vanuit een inner­lijke stabiliteit bezig te zijn.

Aardse zekerheden

De meeste mensen hebben vanaf hun geboorte als natuurlijke thuishaven het ouderlijk huis gehad. Los van geloofszaken is een thuis bij zorgzame ouders van niet te onderschatten waarde. Een kind dat een zorgeloze jeugd heeft gehad in een ouderlijk huis dat door de jaren heen een echte thuishaven is gebleken, heeft veel vóór op kinderen die dat hebben moeten ontberen. Zo’n kind staat veel zekerder in de natuurlijke wereld, want het heeft ook inner­lijk een gedegen basis meegekre­gen. En de volwassen natuurlijke mens die daaruit kan groeien, heeft over het algemeen zóveel natuurlijke harmonie in zich, dat de innerlijke balans gemakkelij­ker gehandhaafd wordt.

Het is helemaal voor elkaar als zo’n mens op zijn of haar beurt er ook weer in slaagt een even­wichtig bestaan op te bouwen in een goede huwelijksrelatie en middels gezonde verstandhoudin­gen in een nieuw te stichten gezin. Een alleenstaande zal dusdanig goede kontakten in de wereld rondom kunnen hebben, dat hij of zij in de intermenselijke kon­takten zich gedragen weet en waar nodig zich ook zelf weet in te zet­ten voor de anderen. Zo zijn er in de natuurlijke wereld veel, de per­soonlijkheid aantastende, narig­heden te voorkomen.

Maar natuurlijk heeft een mens dat maar gedeeltelijk zelf in de hand. Een huwelijkspartner komt je niet zomaar aanwaaien en het ‘nemen’ van kinderen (zoals men dat tegenwoordig pleegt te noe­men) is toch altijd afhankelijk van de biologische mogelijkheden en onmogelijkheden.

Het opbouwen van een hechte vriendenkring is veelal afhanke­lijk van de bereidheid zelf echte vriendschap te betonen. En soms ontbreekt wellicht niet de bereid­heid daartoe, maar heeft de boze kans gezien de persoonlijkheid van de betrokken mens in die mate te beïnvloeden dat de vriendschap waar men duidelijk naar hunkert, slechts minimale kansen krijgt.

Nieuwe mogelijkheden

Voor geen mens behoeft er een uitzichtloze situatie te ontstaan.

Want ongeacht de achtergronden van het ouderlijk huis en de later al of niet ontstane relaties daar buiten, heeft onze hemelse Vader een persoonlijke plaats voor een ieder van ons bereid. Die plaats is trouwens ook niet afhankelijk van natuurlijke zaken, maar is volko­men toegespitst op de mogelijkhe­den die er liggen voor de mensen die een relatie in Christus zouden willen hebben, en die mogelijk­heden zijn legio!

De Vader heet ons welkom in Zijn Koninkrijk. Hij nodigt geen na­tuurlijke mensen uit om zijn he­melse rijk te bevolken, want zij kunnen daar immers niet binnen­gaan – dat gaat hun natuurlijke vermogens nu eenmaal te boven. Daarom opent de hemelse Vader voor natuurlijke mensen nieuwe mogelijkheden: door hen met Christus mee op te wekken tot geestelijke, van Zijn Geest ver­vulde mensen. Er is dus alle aanleiding voor met elkaar te zingen: ‘Zie, wij zijn een nieuwe schepping’. God zegent ons in Christus met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten. Hij heeft ons in zijn hemel een nieuw thuis gegeven.

De plaats die Hij ons bij Hem gegeven heeft, is niet zomaar een willekeurig plekje, want de Vader doet nooit iets op basis van natte- vingerwerk. Onze plaats in de hemelse gewesten is een plek waar we ons optimaal kunnen ontwik­kelen. We blazen ons daar niet op tot perfectie, want de hemel van de Vader wordt niet door perfectionisten bevolkt, maar door men­sen die langzaam maar zeker (van voor mijn part de totale ontredde­ring) naar de volmaaktheid toe­groeien.

Wanneer alles eens volgroeid zal zijn, wanneer God alles in allen zal wezen, zijn er nog steeds geen perfectionisten in Gods hemel aanwezig – men is gewoon met z’n allen perfect geworden! Dat is iets heel anders, want een perfectionist is voortdurend bevreesd op één of ander onderdeel tekort te schieten, maar wie de volmaakt­heid bereikt heeft, heeft geen tekorten meer en hoeft daar dus ook geen enkele angst voor te hebben.

Onze plaats innemen

Eertijds was het ondenkbaar voor ons, dat er in de hemel ontwikke­lingen zouden zijn. Als iemand naar de hemel ging (dat kon pas bij het overlijden, naar we toen dachten), werd hij of zij op dat zelfde moment volmaakt. In de hemel zat alles en iedereen in alle eeuwigheden maar volmaakt te wezen, daar veranderde nooit meer iets aan. want elke wijziging van het volmaakte, deed het im­mers onmiddellijk ophouden volmaakt te zijn!

We beseffen nu dat we in Christus de vrije toegang tot de hemel hebben. De plaats die God ons in de hemelse gewesten gegeven heeft is geen onderdeel van een ver toekomstbeeld, maar dat mag heden de realiteit van alle dag wezen. Uw plaats in Gods hemel is het u van Godswege gegeven deel van zijn hemel en dat kan dus met recht ‘uw’ hemel genoemd wor­den. Om die plaats in te nemen hoeft men niet bij een reisbureau te boeken, want het gaat nu eenmaal niet gepaard met verplaatsin­gen in de natuurlijke wereld. Het is een verplaatsing in het denken, de inname van een ander leef­klimaat in de geestelijke wereld.

En daar zit ‘m dan de kneep: Vanuit ons wisselvallige zeekli­maat naar bestendig goed weer producerende subtropische gebieden gaan, is slechts een kwestie van een paar uur vliegen. Zo’n verplaatsing in de natuur­lijke weersomstandigheden is in een mum van tijd te realiseren. Maar een ommekeer in het denken vergt een veel ruimer toegemeten tijdslimiet.

Binnengaan in het Vaderhuis met de vele woningen, is een stap die door Gods genade vrij eenvoudig te nemen is.

Maar in de onze van Godswege gegeven woning, in onze per­soonlijke hemel, tot een volgroei­de zoon Gods te worden: daar komt duidelijk iets meer bij kij­ken. Dat doel kan slechts dan bereikt worden, als we met elkaar onze plaatsen mede met Christus Jezus in gaan nemen.

Daarvoor hebben we de plaatse­lijke gemeenten gekregen, want in de hemel van onze gemeente le­ren we samen strijden tegen ge­meenschappelijke vijanden uit het geestelijke rijk der duisternis. En daar wordt het ons ook bijge­bracht, hoe samen tot overwinning te komen en hoe samen de heer­lijkheden van onze hemelse Vader in ons leven van alle dag te open­baren. Dat gaat niet zonder strijd, helaas! Maar daarover de volgen­de keer meer.

 

Wat is geluk? door Anjo Luhukay-Kampman

Geluk, geluk is leven,

in de eerste plaats voor u,

me aan een ander geven,

genietend van het nu.

Geluk is niet te pakken,

’t is warm en diep van binnen,

’t is liefde voor mezelf

en van daaruit anderen beminnen.

 

Geluk, geluk is stralen:

Zijn liefde door mij heen,

’t is schoonheid en ’t is veiligheid,

het is God en God alleen.

Geluk dat brengt naar buiten:

Zijn scheppingswerk in mij,

als ik gelukkig ben dan glim ik,

de ander wordt ook blij

 

Geluk, dat kan ook anders,

verdrietig zijn en stil,

een diepe pijn en moeite,

niet kunnen wat ik wil.

Maar toch ook dan gelukkig zijn,

weten dat Hij dit droeg,

en gelóven in Zijn woorden:

“Alleen Mijn genade is u genoeg”.

 

Dat is geluk, dat is pas echt geluk,

door diepe zorgen heen,

mijn ogen altijd op Hèm richten,

Zijn armen om mij heen.

Dan wordt geluk nóg dieper,

dan wordt geluk bezield,

omdat God dan mijn basis is,

in dit alles van mij hield.

 

Dan is geluk pas levend,

niet alles koek en ei,

maar alles met de Vader,

die het goede wil voor mij.

Laat satan je kroon niet nemen,

maar leer zo te overwinnen,

door steeds het geluk te pakken,

dan heb jij jouw winst al binnen!

 

Gods weg… de onze door Roel Schipper

“… opdat gij de weg zult weten, waarlangs gij zult gaan, want langs die weg zijt gij gisteren, noch eergisteren getrokken” (Joz. 03:04).

De Heer geeft Jozua opdracht het land Kanaän binnen te trekken (Joz. 01:02). Wie was Jozua eigenlijk en waarom mocht hij deze be­langrijke plaats innemen? Het was toch zeker geen eenvoudige zaak, zo’n groot volk en zoveel manschappen het land Kanaän binnen te leiden.

Een korte studie aangaande Jozua laat zien dat hij deze bekwaam­heid geleerd, verworven heeft: hij heeft zich erin geoefend. Van jongs af aan verlangde hij al Mozes’ dienaar, zijn discipel te zijn.

Zo kiest Mozes hem uit om aan­voerder te zijn in de slag met Amalek (Exodus 17). Hij mag met Mozes de berg bestijgen. Hij wacht op Mozes (40 dagen!) als deze met God spreekt. Hij is één van de twaalf verspieders van het land Kanaän. In tegenstelling tot de an­dere tien, kunnen de boze geesten bij hem en Kaleb geen weerspan­nigheid bewerken. Hij wordt niet opstandig tegen de Heer, ondanks de moeilijke omstandigheden. En die zijn er echt wel! Hij blijft standvastig, onwankelbaar en dit kost hem bijna het leven (Num. 14:10). Hij was trouw tot de dood.

Wat kunnen wij van hem leren?

Als wij het woord van de Heer bewaren, zullen we Gods doel be­reiken (het zoonschap). Hierin zullen we moeten volharden. Vergelijk Jozua: hij week niet uit de tent der samenkomst.

Als we verlangen dat de zonen Gods openbaar komen, moeten we daarbij goed in het oog houden dat we dan een weg hebben te gaan die we nog nooit gegaan zijn.

Een andere weg? Nee, maar een weg die verder gaat… We worden uitgenodigd tot- en we hebben ge­kozen voor deze ‘opgang’.

Door voldoende zicht te houden op de ark en de priesters, wisten de Israëlieten de weg. Zo zullen ook wij steeds de weg weten, als we ons oog gericht houden op onze Meester en Hem blijven volgen. Hij is de weg.

 

De zonde van de eerste mensen bij artikel door redactie

Peter Koumans, de schrijver van dit artikel, werd in 1929 in Leiden geboren. Omdat hij bij een deel van onze lezers onbekend zal zijn, geeft hij op ons verzoek een korte be­schrijving van zijn geestelijke levensloop:

“Mijn vrouw en ik waren Neder­lands Hervormd. In 1961 zijn we tot bekering gekomen en kwamen in contact met de Beukenstein-groep. In 1963 is het echtpaar Hijink bij ons aan huis een Bijbelstudie be­gonnen, die zoveel belangstelling ging trekken dat een jaar later al een zaal moest worden gehuurd. Nog een jaar later ontstond een zelfstandige gemeente. Samen met enkele anderen werd een team van oudsten gevormd. Ik ben ongeveer 15 jaar oudste geweest. Om een aantal redenen heb ik mij terug­getrokken als oudste, maar ik bleef wel regelmatig preken. Toen mij dit niet meer mogelijk werd ge­maakt, zijn we overgegaan naar de gemeente te Breda, waar broeder Jackson voorganger was. Na enige tijd werd ik daar lid van het team en bestuurslid van de stichting. Toen de gemeente uit elkaar viel zijn we naar de gemeente te Ant- werpen-Mortsel gegaan. Vanwege de afstand heb ik daar geen lei­dinggevende taak, wel mag ik regelmatig voorgaan”.

 

De zonde van de eerste mensen door Peter Koumans

Het nadeel van heel bekende gedeelten uit de Bijbel is dat het nieuwe eraf is en dat men ze leest met de gedachte van “dat weet ik al”. Maar ook uit de bekende gedeelten wil God ons nieuwe inzichten geven. Het is dan wel nodig dat we ons hart daarvoor openstellen.

Zo’n bekend gedeelte is zeker het scheppingsverhaal en de beschrij­ving van het paradijs. We zien hierin dat God de schepping goed gemaakt heeft. Helaas bleef die schepping niet goed. Het lukte de boze om Adam en Eva te laten zondigen, waardoor zij ongeluk­kig werden en de hele wereld de slechte gevolgen zou gaan onder­vinden.

Nog dagelijks zien we hoe de boze zijn invloed uitoefent in allerlei vormen van wetteloosheid en el­lende. Dat alles had zijn oor­sprong in het zondigen van die twee mensen. Het is zinloos om te denken dat, als zij niet hadden ge­zondigd, wij nog in het paradijs zouden leven. Men kan Adam en Eva zien als vertegenwoordigers van ons. Als zij niet hadden ge­zondigd, waren er zeker nakome­lingen van hen geweest, die gingen zondigen.

Waarom gingen Adam en Eva zondigen?

Toch kunnen we ons afvragen wat Adam en Eva er nu toe leidde om te zondigen. Zij leefden immers onder waarlijk ideale omstandig­heden. Zij hadden geen strijd om te overleven. Onze dagelijkse zonden kunnen we gemakkelijk afdoen door te wijzen op de vele verzoekingen waarmee we worden omringd. We doen onszelf te kort in deze maatschappij als we niet een beetje liegen en niet met onze elle bogen werken. Nee, Adam en Eva hadden geen enkele reden om te gaan zondigen.

Het zou overigens een klein kunst­je voor God zijn om te voorkomen dat ze zouden zondigen. Als God niet had verboden om van de vrucht van een bepaalde boom te eten, zouden ze niet eens kunnen zondigen. Dat is immers alleen mogelijk als je een verbod over­treedt! Maar in het begin staat al dat God mensen schiep naar Zijn gelijkenis. Dat zijn schepselen met een eigen geest waarmee ze zelf­standig kunnen denken en die een eigen wil hebben. God heeft geen marionetten gemaakt, die Hem gedwongen dienen en eren, maar mensen, die dat uit vrije wil kun­nen doen.

God verlangt naar mensen, die Hem eren en aanbidden uit liefde tot Hem. Het hebben van een vrije wil betekent echter ook dat men­sen zich van Hem kunnen afkeren en een eigen weg gaan.

Het is goed om na te gaan welke beweegredenen Eva en Adam hadden om zo te handelen. Het kan ons helpen om zorgvuldiger te leven met de geboden en aanwijzingen, die God ons geeft.

De verschillen tussen de zonde van Eva en die van Adam

Meestal worden de zonden van Eva en van Adam in één adem genoemd. Waarom ook niet, ze lijken ogenschijnlijk op elkaar. Ze deden beiden hetzelfde: Gods gebod overtreden door van de verboden vrucht te eten. De directe gevolgen zijn ook gelijk: beiden werden verdreven uit het paradijs. De verdere gevolgen zijn zó in­grijpend dat het niet anders kan of deze zonde is veel meer dan een kleine overtreding begaan in een ogenblik van onachtzaamheid.

Om daar meer inzicht te krijgen is het nodig om de zonde van Eva en die van Adam apart te bekijken. We zullen ons hierbij niet moeten beperken tot dit deel in Genesis, maar ook teksten hierover uit het Nieuwe Testament gaan bekijken.

Als we dit laatste doen valt ons op de zonde van Eva en die van Adam, op één uitzondering na, nergens tezamen in één tekst wor­den genoemd en steeds in een an­der verband staan. Zo staat bij­voorbeeld in 2 Korinthiërs 11 vers 3 : “Maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang met haar sluwheid Eva verleidde, uw gedachten van de eenvoudige toewijding aan Christus afgetrokken zullen wor­den”.

Uit de tekst waarin ze tezamen ge­noemd worden blijkt een opmer­kelijk verschil. Deze tekst is (1 Tim. 02:13-14), waar staat: “Want eerst is Adam gefor­meerd, en daarna Eva. En Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw is door de verlei­ding in overtreding gevallen”. Op deze merkwaardige uitspraak dat Eva wel verleid is, maar Adam niet komen we terug als we Adams zonde gaan bespreken, maar eerst bekijken we Eva’s zonde.

De zonde van Eva.

In Genesis is opvallend veel ge­zegd over de wijze waarop de zon­de van Eva plaatsvond. De slang wordt de listigste van alle dieren genoemd. Hoe hij eruit zag blijft onbekend, alleen is duidelijk dat het geen kruipend dier was. Deze slang is het instrument geworden waardoor de boze probeerde de mensen te verleiden. De aanval van de boze richtte zich eerst naar Eva.

Kennelijk werd zij beschouwd als degene bij wie hij de meeste kans dacht te maken. Hij begon met heel vroom haar kennis van God en Zijn gebod te testen. Hij deed dat door te zeggen dat God hen zeker verboden heeft om van alle bomen uit de hof te eten. Eva meende dat zij Gods gebod goed kent en pareerde deze aantijging door te zeggen: “Van de vrucht van het geboomte in de hof mo­gen we eten, maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof staat, heeft God ge­zegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven”.

Hier bleek al direct haar gebrek aan kennis, want God had immers tot Adam gezegd: “Van alle bo­men in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” (Gen. 02:16-17). God had alleen verboden om ervan te eten, niet om aan te raken. Dat maakte dat de slang een stapje verder durfde te gaan en hij suggereerde toen dat God had gelogen omdat Hij een slechte bijbedoeling had met dat gebod. God zou bang zijn dat Adam en Eva aan Hem gelijk zouden worden en kennis zouden krijgen over wat goed is en wat kwaad. God zou hen onmondig en afhankelijk van Hem willen hou­den. Eva moest maar niet geloven dat zij zouden sterven.

De woorden van de slang maakten wel diepe indruk op Eva, maar overtuigden haar nog niet ten volle. Daarom besloot ze de boom eens nader te bekijken. Als het inderdaad waar was wat God had gezegd en die boom slecht en gevaarlijk zou zijn, dan zou dat toch wel aan het uiterlijk te zien zijn. Ze ging ervan uit dat wat er goed uitziet ook goed zal zijn. Ook vele Christenen menen op deze wijze te kunnen oordelen of iets goed of slecht is. De boze is wat zijn methoden betreft niet veranderd.

De conclusie van Eva was dat de boom er zeer goed uitzag en een lust was om naar te kijken. De vruchten waren zo prachtig dat de boom begeerlijk werd om daar­door verstandig te worden. Voor Eva was er geen reden meer om aan de woorden van de slang te twijfelen. Integendeel de weg, die de slang aangeeft, is zó eenvoudig, zó aanlokkelijk, waarom zou ze die niet proberen? De Bijbel zegt dan eenvoudig: “zij nam van zijn vrucht en at”. Zo kwam zij ten val door haar gebrek aan kennis van Gods gebod en van God zelf. Want als zij God werkelijk kende, zou ze geweten hebben van Zijn liefde en er zeker van zijn dat Hij altijd het goede met hen voorhad.

De zonde van Adam

Zó uitgebreid het verloop van de zonde van Eva wordt beschreven, zó weinig zegt de Bijbel over die van Adam. Er staat alleen in (Ge­n. 03:06-07): “en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at”. Een sleutelwoord is de tekst, die we al lazen in (1 Tim. 02:14): “En Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw is door verleiding in overtreding gevallen”. Duidelijk staat hier dat Adam niet werd verleid, dus ook Eva verleidde Adam niet om te eten. Er blijkt ook niet dat Eva Adam dwong om te eten. Als iemand zondigt en niet daartoe wordt gedwongen of verleid, kan dat maar één ding betekenen: die persoon zondigt uit eigen vrije wil.

In onze rechtspraak maakt men terecht verschil tussen een moord gepleegd met voorbedachte rade en een, die in een opwelling is gebeurd. In het laatste geval zal de dader heel wat spijt hebben dat hij zich zo heeft laten gaan en zich oprecht voornemen om zoiets nooit meer te doen. Maar als iets met voorbedachte rade gedaan wordt betekent het dat men van te voren al de bedoeling had om het misdrijf te plegen. Men bereidde zich voor en wachtte op de gun­stigste omstandigheden om de kans op succes zó groot mogelijk te maken. Als de daad mislukt of als de gevolgen tegenvallen (bijvoorbeeld door een arrestatie na de daad) wordt men boos, misschien op zichzelf omdat het plan niet goed genoeg was, maar zeker op degenen, die ingrepen en arresteerden.

Het lijkt er veel op dat Adams overtreding er een is, die onder het begrip “met voorbedachte rade” valt.

Het verweer van de zondaren

Het verschil in gesteldheid van Eva en Adam komt goed naar voren in hun verweer tegen God, als Hij hen ter verantwoording roept.

Eva zei: “De slang heeft mij ver­leid en toen heb ik gegeten”. Ze erkende dat zij zwak was en de slang geloofde en deed wat hij wilde. Maar Adam erkende geen schuld, maar zei: “De vrouw, die Gij aan mijn zijde gesteld hebt, die heeft mij van de boom gegeven en toen heb ik gegeten”.

Adam gaf niet alleen de schuld aan Eva, maar ook aan God. God had Eva geschapen en was daar­door volgens Adam mede verant­woordelijk voor wat is gebeurd. Als God een betere vrouw had geschapen zou hij niet hebben gezondigd. Uit zijn verweer blijkt dat hij geen besef van schuld had.

Geestelijk man zijn of geestelijk vrouw zijn

Vaak worden in de Bijbel beelden uit het natuurlijke leven gebruikt om een geestelijke waarheid te verduidelijken. Zo wordt het be­grip man of mannelijk en het begrip vrouw of vrouwelijk ge­hanteerd om een geestelijke ge­steldheid uit te drukken. Dat houdt dus niet een veroordeling in van de vrouw ten opzichte van de man. Het is immers zoals (Gal. 03:27-28) zegt: “Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van man­nelijk of vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus”.

In de Bijbel betekent “mannelijk” soms een aanduiding dat die personen geestelijk stabiel en volwas­sen zijn. Zo wijst (Ef. 04:01-14) erop dat het Gods doel is dat we allemaal de mannelijke rijpheid zullen bereiken, dat is de maat van de wasdom der volheid van Christus. Paulus stimuleert in (1 Kor. 16:13-14) de gelovigen met “Blijft waakzaam, staat in het geloof, weest manne­lijk, weest sterk!”.

Het is Gods bedoeling dat we op­groeien vanuit het kindschap tot jongelingen en vervolgens tot vaders (1 Joh. 02:12-14). Als we zover zijp, worden we niet meer heen en weer geslingerd door de omstandigheden en door allerlei leringen, maar dan zijn we daad­werkelijk meer dan overwinnaars in Christus. Dan heersen we met Christus in de hemelse gewesten als koningen onder leiding van de Koning der koningen.

Helaas geldt dat geestelijk man zijn ten aanzien van beide kanten in het koninkrijk der hemelen. We kunnen ook volwassen worden in het volgen van het kwaad. De mensen, die zover zijn afgezakt, noemt Johannes “anti-Christus- sen” (1 Joh. 02:18). Deze mensen gaan de wereld door om de gees­telijk zwakken te verleiden en te misleiden. Petrus noemt deze mensen valse profeten en valse leraren (2 Petrus 2).

Tegenover mannelijk staat vrou­welijk als een aanduiding van de­genen, die geestelijk afhankelijk zijn. Zo wordt de relatie tussen Christus en de gemeente wel aan­geduid als die tussen een man en zijn vrouw (Ef. 05:22-24). Er zijn meer plaatsen waar deze relatie zo uitgedrukt wordt. Het gebruik van het begrip vrouwelijk als aandui­ding van geestelijk zwakken en niet stabiel komt niet rechtstreeks voor. Maar men kan stellen dat degenen, die niet doen naar de oproep van Paulus in (1 Kor. 16:13 zijn: niet-waak­zaam, wankelmoedig gelovig, vrouwelijk en zwak. Als we dit bedenken krijgt (1 Tim. 02:11-12) een diepere bete­kenis, waar Paulus zegt niet toe te staan dat een vrouw onderricht geeft.

De gevolgen voor Eva

Het geweldige verschil tussen de zonde van Eva en die van Adam wordt nog duidelijker als we naar de antwoorden van God gaan kijken. Tot Eva zei Hij dat haar zwangerschappen moeilijker zul­len worden met pijnlijke haringen en dat haar begeerte naar haar man zal uitgaan en dat hij over haar zal heersen. Het is niet zo dat nu alle vrouwen een moeilijke en pijnlijke bevalling zouden krijgen. Dat is bij de ene vrouw ten opzich­te van de andere heel verschillend. Nee, we zullen ook hier de geeste­lijke betekenis moeten vasthou­den.

De geestelijke plaats van de vrouw (de gemeente) is onder die van de man (Jezus Christus). Het vóórt­brengen van geestelijke kinderen zal met moeite en strijd gepaard gaan (Openb. 12:04-06). We zullen hier nu niet verder op ingaan.

De gevolgen voor Adam

Tegen Adam zei God dat hij zijn plaats verloochend heeft door te doen wat zijn vrouw voorstelde. Hij had haar moeten leiden en moeten voorkomen dat zij die misstap deed. Omdat Adam Gods gebod had overtreden, “is de aard­bodem om uwentwil vervloekt”. Dat wil dus zeggen dat er toen een vloek over de aarde kwam.

De boze kreeg door toedoen van Adam macht over de aarde. Dat is een zeer grote macht. Hij wordt niet voor niets genoemd de overste van deze wereld. Hij kan dan ook Jezus bij de verzoeking in de woestijn al de koninkrijken van de wereld aanbieden. Omdat Adam de wil deed van satan werd hij diens slaaf. Het gevolg was dat hij niet langer voor Gods aangezicht kon komen en weg moest uit de, hof van Eden. Hij zou nu een moeilijke weg moeten gaan en alleen door hard werken zich staande kunnen houden.

De diepere betekenis van Adams zonde

We krijgen meer inzicht over de zonde van Adam, als we begrijpen wat het plan van God is met de mens. (Gen. 01:26) zegt al dat de mens gemaakt zal worden, lij­kende op God, opdat zij zullen heersen over al wat leeft. Adam kreeg daarom de opdracht van God: “Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onder­werpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt” (Gen. 01:28).

Maar Gods bedoelingen met de mens gaan nog veel verder: de geestelijke status van de mens zal als die van Jezus worden. We zul­len aan Hem gelijkvormig worden (1 Joh. 03:02). Dit is niet iets dat in­eens tot stand komt. Adam zou veel moeten leren en op deze wijze geestelijk groeien. Daarom begon God met het plaatsen van Adam in de hof van Eden. De eerste op­dracht was om die te bewerken en te bewaren. Maar Adam weigerde kennelijk om die weg te gaan. Hij wilde niet al die moeite doen om uiteindelijk de positie te bereiken, die God voor hem had bestemd.

Hij meende de kans te krijgen om nu al de macht te krijgen.

Hierin vormt Adam een duidelijke tegenstelling tot Jezus, van Wie in (Filip. 02:06) wordt gezegd dat Hij aan God gelijk was en het had afgelegd en de gestalte van een dienstknecht had aangeno­men. Jezus accepteerde dan ook niet het aanbod van satan om de heerschappij over deze wereld uit zijn hand te ontvangen (Matt. 02:09). Dat was niet omdat Jezus geen recht kon doen gelden op die heerschappij, maar omdat Hij weigerde iets van satan aan te ne­men en Zich daarmee onder hem te stellen. Jezus wilde de weg gaan, die Zijn Vader voor Hem bestemd had. Door gehoorzaamheid, en als gevolg daarvan door lijden, zou Hij de macht verkrijgen.

De zonde van Adam lijkt op die van satan. De satan wilde zich op een wetteloze wijze gelijk maken aan God (Jes. 14.12-14).

Adam en Eva hadden verwacht door het eten van vruchten, die stoffelijk zijn, geestelijk inzicht en macht te krijgen. Maar helaas krijgt hierdoor het stoffelijke in hen de overhand. En het stoffe­lijke leven is tijdelijk en zo gaat de dood over hen en door hen over de ganse schepping zijn invloed doen gelden. Dat zegt Romeinen 5 heel duidelijk. Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood. Maar al is alles veel moeilijker geworden, God laat Zijn schepping niet los. Hij heeft al voorzien door Zijn Zoon, Die het begin van de schep­ping Gods is (Openb. 03:14) en Die voor ons het geslachte Lam werd.

Adam en Jezus

In Romeinen 5 worden de ver­schillen tussen Adam en Jezus Christus uitgelegd. Hierbij noemt (Rom. 05:14) Adam een beeld van de komende. Dat is niet bedoeld als een voorbeeld, maar als een tegenbeeld, ofwel tegen­overgesteld aan het beeld. De geestelijke instelling van beiden was volkomen tegengesteld. Daarom is Adam een type van de antichrist.

In dit Bijbelgedeelte wordt uit­eengezet wat de gevolgen van de zonde van Adam zijn voor de gehele mensheid. Door Adam kwam de zonde in de wereld en door de zonde de dood. Die dood heerste als koning ook over de­genen, die niet gezondigd hebben op een gelijke wijze als Adam. Hier wordt nadrukkelijk gezegd dat er dus ook minder ernstige zonden zijn.

Voor mensen, die zondigen op gelijke wijze als Adam, gelden een aantal ogenschijnlijke harde uit­spraken van Jezus. Zo zei Hij van hen dat ze geen kind van God zijn, maar van de duivel (Joh. 08:44).

Hij noemde ze slangen, adderen­gebroed (Matt. 23:33) en verge­leek ze met gewitte graven die van binnen vol huichelarij en wetsverachting zijn (Matt. 23:27-28).

Als ze een bekeerling maken, ma­ken ze hem tot een kind van de hel (Matt. 23:15). Wat ze ook doen, ze blijven werkers der wet­teloosheid (Matt. 07:21-23). Voor hen is de donkerste duisternis voor eeuwig weggelegd (Judas 01:08-13, 2 Petr. 02:01-18).

Judas Iskariot behoorde tot deze mensen. Hoewel hij de boodschap van het Koninkrijk Gods kende en zelfs met de andere discipelen zieken had genezen en mensen bevrijd, ging hij toch op de ver­keerde weg. Niet alleen werd hij een dief, maar hij stelde zich open voor de boze. Op een bepaald ogenblik voer de satan in hem (Luc. 21:03) en Judas werd zijn gewillige werktuig.

Nu gaan we ook de uitspraak van Jezus over hem begrijpen toen Hij zei: “Het ware voor dien mens goed geweest, als hij niet geboren was” (Matt. 26:25).

De zonden van zulke mensen wordt wel de lastering van de heilige Geest genoemd (Matt. 12:31-32). Deze zonden worden niet vergeven zegt de Bijbel. Dat is niet omdat God niet zou willen en kunnen vergeven, maar omdat deze mensen zich verharden en zich niet willen buigen voor God en geen berouw tonen over hun daden.

Net zo als men kan groeien in het kindschap van God, kan men ook groeien in het kwaad. Hier kan men ook groot in worden. Hierin zijn degenen, die eerst veel kennis van Gods woord hebben en de krachten van de heilige Geest hebben ervaren, het gevaarlijkste voor de gelovigen. Deze mensen worden valse Christussen en valse profeten genoemd, die de gelo­vigen trachten te verleiden door wonderen en tekenen (Matt. 24:24).

De “Adams” in onze gemeenten

Uit het voorgaande zou men kunnen afleiden dat het zaak is om mensen, die de gesteldheid van Adam hebben, zó snel mogelijk uit de gemeente te verwijderen. Niet alleen zijn ze gevaarlijk voor de andere gelovigen, ze zijn niet opnieuw tot bekering te brengen, zoals (Heb. 06:04-06) zegt. Als we dat zouden proberen, gooi­en we immers paarlen naar de zwijnen (Matt. 07:06).

Toch zegt de Bijbel heel duidelijk, dat we niet mogen oordelen. God alleen kent de gesteldheid van ons hart. Wij zien de uiterlijke zonden. Bij Eva en Adam leken die gelijk. Opmerkelijk is dat Jezus niet Judas verwijderde uit Zijn kring, maar hem de vrijheid gaf om te hande­len en weg te gaan.

Zo zal ook in onze gemeente een tijd komen dat ze zich openbaren en dan weggaan. Het is dan zoals (1 Joh. 02:19) zegt: “Ze zijn van ons uitgegaan, maar ze waren uit ons niet; want indien ze uit ons geweest waren, zouden ze bij ons

gebleven zijn”. We zullen wel waakzaam moeten zijn, zoals Paulus de oudsten van Efeze waar­schuwde: “Zelf weet ik dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet zullen sparen; en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken” (Hand. 20:29-30).

God wil niet dat iemand verloren gaat, maar zijzelf verwerpen de genade van Jezus Christus. Ze hebben de duisternis liever dan het licht. Het kenmerk van hun zonde is het ontbreken van schuldgevoe­lens.

Het vereist een bijzondere onder­scheiding, gegeven door de heilige Geest, om te onderkennen dat iemand bezig is deze heilloze weg op te gaan. Soms is het mogelijk om dit te stoppen, maar daarvoor kan dan wel een heel hard ingrijpen nodig zijn. Denk maar eens aan Ananias en Safira! In de Bijbel wordt over deze dingen geschre­ven opdat we gewaarschuwd zijn voor het optreden van deze men­sen, die zich voordoen als schijn- apostelen en als engelen des lichts (2 Kor. 11:13-15).

De taak van Eva en haar zaad

Het leek of de satan door de sa­menwerking met Adam voorgoed het voor het zeggen heeft gekre­gen op de wereld. Maar God had een plan met de mens en wil dat tot uitvoer brengen samen met die mens.

God wijst hier al op als Hij tegen de slang zegt: “Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen” (Gen. 03:15).

God spreekt hier dus over de strijd tussen de vrouw en haar zaad en de slang. Opmerkelijk is dat Adam hier niet wordt genoemd. Door zijn geestelijke verbondenheid met de boze staat hij aan de verkeerde kant.

Wat is het zaad van de vrouw? Hiertoe behoort Jezus Christus, Gods zoon, verwekt in een mens en ook de zonen Gods, de gelo­vige mannen en vrouwen, die Jezus volgen. Hiernaar verwijst het vervolg van (1 Tim. 02:13-14) : “doch zij zal behouden worden, kinderen ter wereld brengende”. Andere vertalingen spreken hier over “het kind ba­rende”.

Ook (Openb. 12:01-06) duidt op de overwinning van het zaad van de vrouw. Dus reeds in Genesis wordt de strijd tussen Gods volk en de satan met zijn trawanten aangekondigd. Het zal een zware strijd worden. De nieu­we vertaling zegt dat de hiel zal worden vermorzeld. Een trans­criptie vertaling spreekt over het aantasten van de hiel. Het is dui­delijk wat hiermee wordt bedoeld: Gods volk zal worden tegenge­werkt in het voortgaan. We weten het: de gelovigen zullen worden vervolgd en verdrukt, ze zullen veel moeten lijden om de naam van Jezus. Maar God belooft ook al in Genesis de overwinning. De kop van de slang zal worden vermorzeld!

Zo zien we dat Eva en haar zaad niet lijdzaam moeten afwachten op de dingen, die zullen gaan gebeu­ren, maar dat God hen -de gelovi­gen- die Jezus Christus volgen, daadwerkelijk gaat inzetten in deze strijd: het verbreken van de werken van de boze. Dat zal ge­schieden in de verkondiging van de boodschap van het Koninkrijk Gods op dezelfde wijze zoals onze grote broer Jezus Christus het deed: het aanbod van vergeving van zonden, de bevrijding van boze geesten, het herstel van de totale mens en de groei tot het zoonschap van God.

 

Barmhartigheid door Cees Maliepaard

“Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft; barmhartigheid echter roemt tegen het oordeel” (Jak. 02:13).

Oordeelt onze barmhartige Vader onbarmhartig over de onbarmhartige? Dat is niet erg aannemelijk, want de Vader is altijd zichzelf. Hij heeft nu eenmaal geen twee gezichten. Onbarmhartigen die aan hun onbarmhartigheid vast­houden, omarmen daarmee de van elke vorm van barmhartigheid gespeende vorst der duisternis. Zij delen in zijn denkklimaat, dat langzaam maar zeker ook het hunne aan het worden is. En in dat klimaat zijn basisbegrippen als liefde, licht, barmhartigheid en ontferming, onbekende grootheden.

Wanneer men vanuit dit kille, on­barmhartige gedoe tot inkeer komt en over de ene door Gods barmhar­tigheid gegeven weg ter ontkoming tot Hem nadert, zal men bemerken dat de barmhartige Vader onver­anderlijk is en er bevrijding vanuit een egocentrische levenspraktijk mogelijk is. Die ene weg is Jezus, het getrouwe beeld van de Vader in al z’n barmhartigheid.

Via de ene weg leren we wat het wezen van God is: één en al barm­hartigheid. En op die (geestelijke) weg wandelend, wordt ook óns in­nerlijk omgevormd naar het beeld van de Vader. Dat gaat niet van­zelf – daar komt echt wel het één en ander bij kijken. Maar het re­sultaat liegt er niet om: de barm­hartige Vader krijgt barmhartige zonen, zonen die passen in Zijn plan. Zonen die ten aanzien van Gods schepping barmhartigheid betrachten. Dat behoeven ze dan niet meer op te brengen, maar dat komt voort uit hun hartgesteldheid. En deze Goddelijke barm­hartigheid roemt met succes tegen het oordeel!

 

De wet en de belofte (2) door Wim te Dorsthorst

Zicht op Israël -5-

De nieuwe mens

Wij hebben in het vorige artikel getracht aan te tonen dat de erf­genamen der beloften niet auto­matisch de natuurlijke nakomelin­gen van Abraham zijn, maar dat zij, die uit het geloof zijn, kinde­ren van Abraham zijn (Gal. 03:07). Zij zijn dus het volk van God.

Er staat ook geschreven: “Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen” (Gal. 03:29). Jezus Christus was het zaad waar­op de belofte sloeg en waaruit de gehele mensheid geestelijk gebo­ren zou worden en die dan erfge­namen der belofte zouden zijn in de geestelijke wereld (Ef. 01:03). Het sloeg op Hem dat God sprak: “Ik ben God de Almachtige, wees vruchtbaar en wordt talrijk; een volk, ja een menigte van volken, zal uit u ontstaan, en koningen zullen uit uw lendenen voortko­men” (Gen. 35:11; Gen. 12:02; Gen. 17:4; Jes. 49:06-07).

Zoals uit de lendenen van Adam de gehele natuurlijke mensheid voort zou komen, om op de ganse oppervlakte van de aardbodem te wonen, en het beeld van de stof­felijke zou dragen (Gen. 01:28; Hand. 17:26; 1 Kor. 15:47-49), zo zouden uit Jezus Christus al deze volken, door een geestelijke ge­boorte, geestelijk voortkomen en hemelburgers zijn en het beeld van de hemelse gaan dragen (Joh. 03:05-06; 1 Petr. 01:23; Filip. 03:20; 1 Kor. 15:49).

heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen” (Gal. 04:04-05).

Jezus Christus is gekomen onder de wet en heeft voor ieder mens die Hem in geloof aanvaardt, de wet vervuld en heeft de vloek gedragen in ieders plaats. “De straf die ons vrede aanbrengt, was op Hem” (Jes. 53:05).

Zo is het Joodse volk in de eerste plaats, maar ook alle andere schepselen, vrijgekocht van de wet en de vloek van de wet.

“Want allen die het van de werken der wet verwachten, liggen onder de vloek; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Maar Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te wor­den, want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder die aan het hout hangt” (Gal. 03:10-13). In Hem en in Hem alleen ging het testament open en konden al die geweldige voorrechten van het volk Israël in vervulling gaan.

Het oude is voorbij

Het zou te ver voeren om hier alle Schriftplaatsen aan te halen die in de Bijbel staan vermeld en spre­ken van dit onbeschrijfelijke heilsgebeuren (lees bijvoorbeeld de lofzang van Maria en de pro­fetie van Zacharias in Lukas 1).

De profeet Jesaja bijvoorbeeld zet uiteen hoe God het volk met grote majesteit en kracht uitgeleid heeft uit Egypte (Jes. 43:16-17). En dan profeteert hij verder: “Denk niet aan hetgeen vroeger gebeurde en let niet op wat oudtijds is ge­schied… Zie, Ik maak iets nieuws, nu zal het uitspruiten; zult gij er geen acht op slaan? Ja, Ik zal een weg in de woestijn maken, rivieren in de wildernis. Het gedierte des velds zal Mij eren, jakhalzen en struisen, want Ik geef water in de woestijn, rivieren in de wildernis om mijn uitverkoren volk te dren­ken.

Het volk dat Ik Mij gefor­meerd heb zal mijn lof verkondi­gen” (Jes. 43:16-17; Jes. 43:19-21).

Deze profetie is machtig in ver­vulling gegaan met de komst van Jezus Christus, evenals (Jes. 61:01-02 (zie ook Luk. 14:18-21). En als Jezus het evangelie Gods, de ‘blijde boodschap’ be­gint te prediken dan zijn Zijn eerste woorden: “De tijd is ver­vuld en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen, bekeert u en gelooft het evangelie” (Mark. 01:14-15).

Deze woorden predikt Jezus aan de Joden, het volk van God waar Jesaja 43 van spreekt als Gods uitverkorenen.

Het lijden van het volk

Vanaf het prilste begin heeft dit volk, juist omdat dit het volk van God was, enorm veel verdrukking meegemaakt. God zegt het tegen Mozes dat Hij gehoord en gezien heeft hoe Zijn volk wordt mishan­deld in Egypte (Ex. 03:07).

Egypte -een beeld van satan- wil­de dit volk uitroeien door alle jongens die geboren werden, in de Nijl te werpen. Alle moeite en strijd met de volkeren die rondom Israël woonden, werd uiteindelijk allemaal gedirigeerd door de overste dezer wereld, de overste van de macht der lucht, de duivel. Ze verleidden het volk tot gruwe­lijke vormen van afgodendienst, waardoor ze uit de bescherming van God werden losgescheurd. Ze maakten offerhoogten en afgods­beelden en bogen zich voor het heer des hemels neer.

Psalm 115 zegt over het maken van die afgodsbeelden: “Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt” (Ps. 115:008).

En hoe werden ze? Ze werden tot een volk, dat stom, blind en doof was. Ze ruiken niet, ze tasten niet, ze gaan niet en geven geen geluid met hun keel (Ps. 115:005-007) Denk je dat eens in voor het volk van God! Het werd en was een hard­nekkig en verschrikkelijk weer­spannig volk. En juist hierdoor stonden ze buiten Gods bescher­ming en moest God dit volk overgeven aan de machten die ze wilden dienen (o.a. Jer. 20:04-05). Ballingschap en onmenselijke behandeling waren het gevolg. Maar ver boven dit alles uit had God Zijn volk lief en gedacht Hij altijd weer de eed die Hij gezwo­ren had aan Abraham, Isaak en Jakob.

Verlossing na berouw

In grote lankmoedigheid heeft God dit volk altijd weer verdragen en overladen met heilsbeloften, door de profeten gesproken. Samenvattend hiervan wil ik noemen (Hos. 02:13-22). Lees dit en je ziet de grenzeloze liefde van een goede, getrouwe God.

Maar de vraag is, valt dit zomaar als vanzelf aan iedereen ten deel omdat ze nageslacht van Jakob zijn? Het antwoord is heel duide­lijk: neen! Het Oude Testament spreekt namelijk zeer duidelijk van bekering. Als voorbeeld is te lezen (Deut. 30:01-10), waar boven staat: ‘Na berouw verlossing’.

En de profeet Jesaja zegt in hoofdstuk 57 in het gedeelte: ‘Troost voor verbrijzelden’: de Heer woont bij de verbrij­zelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen ople­ven” (vs.15).

Vers 18 en 19 zeggen dan: “Zijn wegen heb Ik gezien, doch Ik zal het genezen, het leiden en het weer vertroosting schenken, name­lijk aan de treurenden ervan. Ik schep de vrucht der lippen: Vrede, vrede voor hem die verre, en voor hem die nabij is, zegt de Here; en Ik zal hem genezen”.

Het overblijfsel

Het heil zal deelachtig worden aan de nederigen, verbrijzelden en treurenden (zie ook Jes. 61:01-02). Aan ‘het overblijfsel’, zij die in hun hart Israëlieten zijn, zoals bijvoorbeeld Nathanaël (Joh. 01:48). Die geen aanstoot nemen aan Jezus en waaraan God alles in genade kan schenken (Matt. 11:06; Rom. 11:05-06).

En dan is de boodschap van de grote Vredevorst, Jezus Christus: “Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.

Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.

Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.

Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden” (Matt. 05:03-09).

Dit is het overblijfsel waar Jesaja 57 van spreekt.

De tijd is vervuld

Hier begint het nieuwe uit te spruiten voor degenen die er acht op slaan en het oude prijs willen geven. Levend water brengt Je­zus om het uitverkoren volk te drenken.

“De tijd is vervuld en het Konink­rijk Gods is nabij gekomen. Be­keert u en gelooft het evangelie” (Mark. 01:15).

Dat is de blijde boodschap. In de eerste plaats voor het Joodse volk, maar dan ook voor de hele schep­ping.

Want de vrede die Jesaja aankondigt (Jes. 57:01), geldt hen die nabij zijn: het Joodse volk; maar ook hen die verre zijn: alle volken.

 

Het land der belofte (naar Spreuken 2) (gedicht) door Astrid Poldervaart

Zweef maar mee als je kan,
laat je meevoeren door de wind,
naar verre vreemde oorden,
waar ze praten zonder woorden,
waar ze kijken zonder te zien,
waar ze weten en vergeten
wie je bent

 

Drijf maar mee als je kan
laatje meevoeren door de golven
naar een paradijs in de zee,
waar ze het licht in je doven,
waar ze je van alles beloven,
waar ze je van je ziel beroven,
waar je alles doet wat je niet wil,
in goed en kwaad zit geen verschil…

 

Zo probeert de leugen de waarheid te verdraaien
om op jouw akker onkruid te zaaien.

Maar de Waarheid bewaart je van het kwaad,
als je Zijn wijsheid in je hart bewaart

 

En voor hen is het land dat is beloofd:
wiens licht niet is gedoofd,
wiens schat niet is geroofd.

Dan zullen de oprechten en de vromen,
in het land van de belofte wonen.

 

1994.06 nr. 360

Levend geloof 1994.06 nr. 360

Waarmee verdrijven wij de duisternis? door G. J. R. Doornink

De strijd tussen licht en duisternis is in onze dagen in volle gang. Dagelijks worden we er mee geconfronteerd, hetzij via de media of door wat we zelf meemaken. Nu kan de gedachte postvatten dat we denken dat we weinig of geen invloed kunnen uitoefenen ten aanzien van deze strijd. We heb­ben immers te maken met een almachtig en souverein God, die een plan heeft wat Hij toch uit­voert. Het gaat toch allemaal zoals het gaan moet…

Als we zo denken spreekt daaruit een soort onverschilligheid, maar ook kan het zijn dat het een soort gemakzucht of geestelijke luiheid is of dat onwetendheid een rol speelt.

Hoe het ook zij: in alle gevallen gaan we dan voorbij aan het feit dat God bij de uitvoering van Zijn plan de mens ten volle wil inscha­kelen. We mogen zelfs stellen dat de uitvoering van Gods plan on­denkbaar is zonder de mens. De grondgedachte van het plan Gods is juist dat God handelt in samen­werking met de mens. De mens is immers de hoogste vorm van Gods scheppingswerk.

De eerste en de laatste Adam

Maar, kan terecht opgemerkt worden, de mens heeft toch ge­faald, is in zonde gevallen en bui­ten de gemeenschap met God terechtgekomen?

Inderdaad, maar dat betekent niet dat God daardoor Zijn plannen heeft gewijzigd of geannuleerd. De ‘eerste Adam’ faalde, maar de ‘laatste Adam’ (Jezus Christus) overwon. Door Hem kwam de wil van God ten aanzien van de mens­heid (het goede, welgevallige en volkomene) ten volle tot openba­ring.

Wie in Hem gelooft -want Hij is de weg om vrede met God te ont­vangen- keert weer terug in de gemeenschap met God, ontvangt nieuw, eeuwig leven en openbaart dat nieuwe leven. En ik geloof dat vooral dit laatste heel belangrijk is en dat daarop de komende tijd ook veel meer het accent zal ko­men te liggen. Nadat het primair is gegaan om de openbaring van de Zoon van God, gaat het nu ook om de openbaring van de zonen Gods, want Paulus zegt dat de schepping met reikhalzend ver­langen wacht op het openbaar worden van de zonen Gods (Rom. 08:19). (Let wel: zonen Gods, meervoud).

In (1 Joh. 03:08) lezen we de bekende tekst dat “hiertoe de Zoon van God geopenbaard is, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou”. Een duidelijke zaak en we hebben dat ook in vervulling zien gaan toen Jezus op aarde was en de duisternis te allen tijde moest wijken voor het licht. Jezus maakte heel duidelijk dat de kerninhoud van de beleving van Gods Koninkrijk was: bevrijding uit satans macht en functioneren als nieuwe schepping nu en tot in alle eeuwigheid.

Dit functioneren houdt ook in dat we ons niet mogen gaan ‘ver­schuilen’ achter Zijn volbrachte verlossingswerk. Het geloof hierin daar begint het mee, dat is het fundament, maar dan worden we zelf ook ingeschakeld! Jezus sprak niet alleen “Ik ben het licht der wereld”, maar ook: “Gij zijt het licht der wereld”. En “wie Mij volgt zal nimmer in de duis­ternis wandelen”.

De gezindheid van Christus

De prediking van het evangelie, het getuige van Jezus Christus zijn, is daarom ook veel meer dan alleen met woorden over Hem te spreken, maar ook door ons leven tot openbaring brengen dat het nieuwe leven werkelijkheid is. Gelukkig zijn we daar in onze gemeenten mee bezig daarop elkaar te attenderen. Er wordt wel eens gezegd dat we méér naar buiten moeten optreden en actiever moeten zijn. Toch denk ik dat we veel meer er van doordron­gen moeten zijn dat, wil dit een productief resultaat hebben, in de eerste plaats uit ons leven zal moeten blijken dat we veranderde mensen zijn. Nemen we de woor­den van Paulus wel ter harte als hij schrijft: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was” (Filip. 02:05)?

Wie de ‘gezindheid van Christus’ in zich heeft raakt er ook meer en meer van overtuigd waarom het werkelijk gaat. Hij voert dan geen verkeerde strijd, bijvoorbeeld te­gen broeders of zusters die op onderdelen wat verschillend den­ken, maar weet dat de werkelijke strijd gericht is tegen de vorst der duisternis, die door Jezus al over­wonnen is, maar die ook wij in Zijn Naam mogen overwinnen. Hij heeft geen recht om in ons leven te infiltreren of ons nog op enigerlei wijze te binden of af te remmen.

Paulus zegt: “Legt dan af de wer­ken der duisternis en doet aan de wapenen des lichts” (Rom. 13:12). Dat behoort prioriteit te heb­ben in ons leven.

Terecht praktiseren wij in onze samenkomsten het geloof in li­chamelijke genezing, al of niet met handoplegging, maar we mogen wel de ogen open hebben voor de werkelijkheid dat de dui­vel, als de grote na-aper Gods ook heel wat schijngenezingen tot stand brengt. Op dat punt kan hij soms zelfs goedwillende gelovi­gen een rad voor de ogen draaien. Maar dat lukt hem niet ten aan­zien van het breken met de ongerechtigheid. Hij is immers zelf de grote vertegenwoordiger van de , ongerechtigheid.

In occulte meetings, zoals bij­voorbeeld van de genezeres Jomanda, wordt wel gesproken over lichamelijke genezing, maar nooit over bevrijding van gebondenheden en het loskomen uit de duisternis. Dat kan ook niet om­dat men zelf in de duisternis leeft!

De handreiking van God

Hoe gaat dat ‘breken met de on­gerechtigheid’ nu in zijn werk? Hoe is het mogelijk niet alleen te zingen over de overwinning, maar ook de overwinning te beleven? Hoe maken we de woorden waar die Jezus eens uitsprak: “Niet een ieder, die tot Mij zegt : Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is” (Matt. 07:21)? En welk wapen moeten wij hanteren om de duis­ternis te verdrijven?

Daar is maar één antwoord op te geven, God geeft ons daarvoor een geweldige handreiking, dat is Zijn Geest. Hij wil ons vol maken van Zijn Geest. Hij wil dat ons leven bepaalt wordt door de lei­ding van Zijn Geest. En dat is niet een theoretisch bezig zijn met al­lerlei opvattingen over de Geest om met onze ‘kennis van de Geest’ daarmee de ander te over­troeven, maar dat is een praktisch beleven in het leven van elke dag. En daar gaat het uiteindelijk om.

Vindt u het ook niet bijzonder dat Jezus, vlak voordat Hij afscheid nam van Zijn discipelen, spreken­de over de heilige Geest, slechts één woord gebruikte om aan te geven, wat het zou betekenen als de discipelen vol zouden worden van de heilige Geest? Wat was dat woord? Kracht! (Hand. 01:08). Het gevolg zou zijn dat daardoor de discipelen in staat zouden zijn werkelijke getuigen van Christus te worden.

Kracht hadden ze nodig; kracht hebben wij nodig. Geen kracht die op het menselijke, natuurlijké vlak ligt en die alleen maar ge­bruikt wordt om te heersen, om meer te zijn dan je medemens. Maar geestelijke, Goddelijke kracht. Zoals de profeet Zacharia het formuleert: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest!” (Zach. 04:06b).

Dat is de kracht die wij nodig hebben. Dat is de kracht die God bestemd heeft voor al Zijn kinde­ren, niemand uitgezonderd. Door deze inwonende kracht kunnen wij de vijand weerstaan en over­winnen.

De Geest van God is het enige effectieve wapen dat de duisternis verdrijft. En ook de enige reme­die om te zorgen dat de vijand buiten de deur blijft.

Niet wachten maar geloven

Eigenlijk is het geen wonder dat het er de duivel alles aan gelegen is dat Gods Geest niet functioneert in en door ons leven heen. Hij doet daarom zijn uiterste best misverstanden op te roepen, ver­warring te stichten, kortom ons te beletten dat wij vol zijn en blijven van Gods Geest. Zo wordt er bij­voorbeeld nog al eens geleerd dat je niet zo maar kunt geloven dat Gods Geest in je komt of geko­men is, je moet eerst afwachten. Dit gold inderdaad voor de eerste discipelen. Zij moesten te Jeruza­lem blijven wachten totdat op de Pinksterdag de heilige Geest zou worden uitgestort.

Maar dit ‘wachten’ geldt niet meer voor ons als nieuwe schep­pingen. We hoeven niet op een nieuwe uitstorting van Gods Geest te wachten, want die is uitgestort! We zeggen toch ook niet tot de mensen die zich nog niet bekeerd hebben: Je kunt op dit moment niet tot geloof komen, Jezus is er niet meer in een persoon van vlees en bloed, je moet éérst wachten op Zijn wederkomst…

Het is natuurlijk wel mogelijk dat er gelovigen zijn die zich niet be­wust zijn dat Gods Geest als een dagelijks inwonende kracht wil functioneren. Zij kunnen, evenals de twaalf mannen in Efeze, waar Handelingen 19 van spreekt, ook gedoopt worden in Gods Geest, als zij in het geloof de Geest aan­vaarden. Dat gebeurde in Hande­lingen 19 ook. Lees maar in vers 6 (Hand. 19:06): “En toen Paulus hun de han­den oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden”.

De heilige Geest was als een bewust aanwezige kracht van God in hen gekomen. Hun geestelijke ogen werden geopend voor de werkelijkheid die God bestemd heeft voor al Zijn kinderen.

Nergens in Gods woord lezen we dat iemand kan leven en functioneren in het plan van God zonder de aanwezigheid van Gods Geest. Je kunt getuigen: ‘Ik ben een kind van God, ik ben gereinigd door het bloed van Jezus, ik ben behouden voor de eeuwigheid’. Maar als je niet weet dat Gods Geest in je woont dan kun je toch een leven hebben van onvrucht­baarheid en nederlaag. Want de duivel is er als de kippen bij om het ‘lege huis’ te vullen met ver­keerde geesten uit zijn arsenaal.

Lees maar wat Jezus hierover zegt in (Matt. 12:43-45).

Stromen van levend water

De eerste keer dat de heilige Geest op de discipelen werd uitgestort, gebeurde dat op bijzondere wijze. (Hand. 02:01-03) spreekt ervan. Maar dan zien we de posi­tieve gevolgen. “Zij werden allen vervuld met de heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” (vs.4). Let wel: dat kwam van binnenuit.

Gods Geest stond in contact met de menselijke geest. De stekker was in het stopcontact en de stroom van Gods liefde, gerech­tigheid, heiligheid en goedheid kon beginnen te functioneren.

Dat doet ons ook denken aan de woorden van Jezus in Johannes 7 vers 37, toen Hij op de laatste dag van het Loofhuttenfeest sprak: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zei Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvan­gen zouden” (vs.38-39).

Twee dingen zijn hier opvallend: 1. Jezus zegt niet dat sommigen de heilige Geest ontvangen zou­den. Het is voor iedereen; nie­mand kan zonder.

Die stromen van levend water komen uit ons binnenste. Hoe is dat mogelijk? De Geest van God is in ons en heeft zich verenigd met onze geest.

Dat is de eenheid waaraan de duivel een hartgrondige hekel heeft, maar waarin God een wel­behagen heeft. Dat is de eenheid waarvan Jezus in Johannes 17 spreekt als hij opmerkt: “Ik en de Vader zijn één”. Dat is daarom ook de eenheid die in onze dagen voor iedere gelovige van kardi­naal belang is opdat het licht zal zegevieren en de duisternis ver­dreven zal worden.

Onze slotconclusie is dan ook: Niemand kan zonder de doop en dagelijkse vervulling met Gods Geest. Hoe ontvangen wij die? Door het geloof (Heb. 11:06). Heel duidelijk en heel eenvoudig. Geen geestelijke hokus pokus of andere bijzondere dingen. Geen ongezond zoeken en praktiseren van allerlei dubieuze ervaringen, zoals bijvoorbeeld het zogenaam­de vallen door de geest, zoals hier en daar gebeurt.

God laat ons niet vallen of strui­kelen, dat probeert de tegenstan­der. Maar Hij doet ons recht op onze voeten staan. Hij maakt ons tot stabiele, volwassen christenen, die zich in deze eindtijd als zonen Gods gaan openbaren! Gelooft u het?

Twee dingen zijn in deze eindtijd heel zeker:

De duisternis gaat toenemen.

Maar óók het licht in de waar­achtige gelovigen gaat toenemen. En daar zijn u en ik bij betrok­ken! Paulus zegt dat we leven te­midden van (een door de duivel veroorzaakt) ontaard en verkeerd geslacht. Maar wat zegt hij er meteen bij? Dat we schijnen mo­gen als lichtende sterren! Ik wil graag zo’n ‘lichtende ster’ zijn.

U ook?

Laten we dan zorgen dat we ons geestelijk huis gevuld hebben met de Geest van God, zodat de regels uit een bekend lied bewaarheid worden:

Het zal gezien worden: de overwinning.

Het leven Gods komt in ons openbaar!

 

Dienen (gedicht) door Piet Snaphaan

Dient de Here, ’t staat geschreven,
met woorden zijnde als van God.
Tracht dagelijks dan zo te leven,
met fijngevoeligheid te streven,
om te voldoen aan Zijn gebod.

 

Jezus volgen, Hem behagen,
die zelf toch eens het voorbeeld gaf.

Alle weerstand heeft verdragen,
doch steeds weer bezig was te schragen,
waar Hij vaak nood en armoe zag.

 

Dienen, door je zelf te geven
voor je naaste, groot en klein,
met datgeen wat je hebt gekregen
van de Heer; te zijn tot zegen,
waar nodig, daag’lijks dienstbaar zijn.

 

Onze plaats in de hemel door Cees Maliepaard

De hemelen -1-

“Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus (Ef. 01:03).

In het modelgebed leert Jezus ons dat de Vader in de hemelen is. Hij is de hemel niet, maar Hij is in de hemel. Dat houdt in dat er in de hemelen naast Hem nog anderen kunnen zijn en dat van de Vader en van die anderen invloeden naar de mensen kunnen uitgaan, goede zowel als slechte.

De hemel van de mensen

“Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus”, wenst Paulus de Schepper van hemel en aarde toe. Maar door wie kan de eeuwige God gezegend worden? Niet door iemand die groter is dan Hij, want zo iemand is er niet en zal er ook nooit komen. De Vader zal alleen gezegend kunnen worden door hen die eerst in Christus zegen van Hem ontvangen hebben en nu het beeld van zijn Zoon dragen.

Vader God heeft ons immers in Christus uitverkoren. Hij heeft ieder die (later) in de Christus ingevoegd zou zijn, al van vóór de grondlegging der wereld er toe bestemd zoon van Hem te worden (vs.4-5). Die goddelijke zegen begon in Paulus’ dagen door te werken en ook wij mogen daar deel aan hebben. Dat is, schrijft Paulus, naar het welbehagen van Gods wil. De mens grijpt in dit verband niet in eigen waan naar dingen die te hoog voor hem zouden zijn, maar God geeft het de mens omdat Hij dat wil. En dit strekt dan tot lof van de heerlijk­heid van zijn genade (vs.6).

In Christus hebben we de verlos­sing ontvangen van de kwalijke invloeden uit de hemelen, inspi­raties die natuurlijk niet van de Vader komen, maar van diens tegenstander.

En (eveneens in Christus) hebben we de vergeving verkregen van alle overtredingen die het gevolg zijn van Satans botte bemoeienis­sen met de mens (vs.7). Dit geldt voor ieder die afstand neemt van z’n overtredingen en scheiding maakt tussen zichzelf en de mach­ten der duisternis, terwijl hij van God vergeving van schuld en verlossing van Satans overheer­sing ontvangt.

De hemel van de mens klaart hiermee op: de donkere wolken uit de hemel (de denkwereld) van de boze geesten afkomstig, wor­den afgevoerd en de zure regen waaraan de mens zich al of niet bewust heeft blootgesteld, houdt op te vallen. Van de kwalijke effecten daarvan wordt de mens die voor Jezus kiest, gereinigd.

Dat geschiedt niet met mate, maar overvloedig: naar de rijkdom van Gods genade in alle wijsheid en verstand (vs.7-8).

Een nieuwe hemel

We mogen kennis nemen van het geheimenis van Gods wil, om al wat in d£ hemelen en op de aarde is, onder één hoofd samen te vat­ten. En dat ene hoofd is: de Chris­tus (vs.9-10).

Zover is het echter nog niet; nog niet alles wat in de hemelen en op de aarde is, is samengevat onder ons ene Hoofd. Maar van de ge­meente, van het lichaam van Christus, kan dit wél gezegd wor­den. En dat dan ter voorbereiding op de volheid der tijden, waarin Christus’ koningschap zonder enige beperking zal functioneren en Hij de herstelde schepping weer terug aan de Vader geven zal. De nieuwe hemel van waaruit Christus Jezus het onbetwiste ko­ningschap zal uitoefenen over hemel en aarde, heeft zijn aan­vang genomen in de gemeente (vs.10).

We hebben als erfdeel ontvangen: in relatie met Jezus Christus staan, onder Hem als hoofd. Dat geeft een zuivere hemel om in te leven, en daartoe zijn wij tevoren be­stemd door de Vader, zodat we tot lof van zijn heerlijkheid zouden zijn. Onze (voordien reeds op Christus gebouwde) hoop wordt verwezenlijkt binnen diens li­chaam, de gemeente (vs.11-12).

Welkom in Gods hemel

Het is niet zo dat de God en Va­der van onze Heer Jezus Christus vanuit de hemelse gewesten ons op aarde allerlei geestelijke zegen doet toekomen. Er staat niet dat wij hier op aarde zijn en dat Va­der God ver boven ons in de he­melen is. Dat is een oudtestamentische gedachte. Lees onze leid- tekst nog maar eens goed! In weerwil van de bekende uitspraak: ‘alle zegen komt van boven’, zit de Vader ons niet -boven alles en iedereen uit torenend- zijn zege­ningen afstandelijk van boven toe te bedelen.

Hij woont wel in de hemelen; Jezus leert ons terecht bidden: “Onze Vader, die in de hemelen zijt”. Maar goddelijke zegenin­gen worden ons niet op afstand toebedeeld, want de Vader nodigt ons uit boven in zijn goedgun­stige genadegaven te delen. Ook wij mogen in zijn hemel verkeren, of zoals Jezus zei: in het vaderhuis met de vele woningen (Joh. 14:02-06).

God heeft ons “met allerlei gees­telijke zegen in de hemelse gewes­ten gezegend”. Dat kan ook heel goed, want in de Christus inge­voegd zijnde, hebben we de vrije toegang tot Gods hemel. In de geest uiteraard. Want dat heeft de Vader van meet af aan voor ogen gestaan; de mens die in twee we­relden tegelijk bezig is, boven zowel als beneden. Dat betekent dat binnengaan in het huis des Vaders niet pas met ons verschei­den tot de mogelijkheden gaat behoren, maar dat dat heden ten dage de realiteit van alle dag mag wezen.

Eigenlijk is dat de logische consequentie van wat ons aangereikt wordt in (Kol. 03:01-04). Daar wordt ons de dringende raad gegeven, de dingen die ‘bo­ven’ zijn te zoeken, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand van God. Ons leven is met Christus verborgen in God. Vandaar dat wij, wanneer we onze plaatsen in de hemelse gewesten gaan inne­men, van de kant van Jezus en de Vader van harte welkom geheten zullen worden. Dat de vorst der duisternis met zijn gevallen enge­len dat zal trachten te verhinderen, is een ander verhaal. Maar daartoe heeft de Heer ons de geestelijke wapenrusting gegeven. Volgende keer meer daarover.

 

Fundament en leer door Tea Keuper

“Laat u niet meeslepen door al­lerlei vreemde leringen, want het is goed dat het hart zijn vastheid vindt in genade en niet in spijzen” (Heb. 13:09).

Het is altijd al zo geweest: een mens is nieuwsgierig. Omdat hij het vermogen heeft om te denken, komt er heel wat in zijn denken terecht. Door kranten en ander leesmateriaal, televisie en radio. Het is goed kennis te vergaren, maar zorg wel dat er een goede filter in je denken aanwezig is. Paulus waarschuwt dat wij de redeneringen en elke schans die opgeworpen wordt tegen de kennis van God zullen slechten, en elk bedenksel als krijgsgevangene onder de gehoorzaamheid aan Christus zullen brengen (2 Kor. 10:05).

Kortgeleden las ik de geschiedenis van Paulus, die in Athene voor de Areopagus staande, wijsgeren mag toespreken en dat dan ook graag doet (Hand. 17:15-34). Deze wijze mannen mogen graag iets nieuws vertellen, maar ook aanhoren. En Paulus heeft iets heel bijzonders: Hij predikt de opgestane Christus, voor de joden een ergernis en voor de Grieken een dwaasheid. Er zijn dan ook veel spotters onder zijn gehoor, maar er zijn ook enkele wijze mannen die zich bij Paulus aansluiten en tot geloof komen.

De wereld van toen en van nu is vol van allerlei leringen. In evangeli­sche boekwinkels heb je veel infor­matie hierover, wat op zich een goede zaak is. Maar in eerste in­stantie is het belangrijk, dat je zelf een vast fundament, een vaste grond in je leven hebt. Dat funda­ment is Jezus Christus, de gekrui­sigde en opgestane Heer. En wat Hij leert: de weg van het Konink­rijk der hemelen, is de enige vol­maakte leer!

Als wij Gods Geest bewust hebben, ontvangen, onderscheiden we welke leer goed is en welke niet. Ook onder christenen zijn er denk­en meningsverschillen. De toets­steen is Jezus Christus, de hoek­steen. Hij is de énige weg naar de Vader God! En Paulus schrijft dat in Hem elk bouwwerk, goed ineen- sluitend, opwast tot een tempel, heilig in de Here, in wie wij mede gebouwd worden tot een woonstede Gods in de Geest (Ef. 02:20-22). Zonder hoeksteen is er een wankel gebouw, zonder Jezus Christus wordt de tempel geen tempel Gods!

Ja wij bouwen de stad en wij dich­ten de muur

waar het volk van de Heer zal wonen.

Slaat de handen ineen voor het werk van de Heer.

Laat ons opstaan en bouwen voor Hem!

 

De verandering in de geloofsbeleving door Evert van de Kamp

(In dit artikel analyseert Evert van de Kamp het onlangs verschenen rapport van het Sociaal en Cultu­reel Planbureau over de nog steeds aanhoudende kerkverlating en de vele reacties daarop. Wat is de werkelijke oorzaak dat velen de -vooral grotere- kerken de rug toekeren ? En wat is het antwoord van de waarachtige gelovigen? – red.).

Kerk op drift

Weliswaar werd 200 jaar geleden het geloof nog niet ‘algemeen betwijfeld’, maar schrijfster Betje Wolff schreef toen al: “De gods­dienstloosheid schrijdt ‘met opge­recht hoofd en stouten tred’ voort”.

En…: “Met ene drieste onbe­schaamdheid belijden dat men niets gelooft van alles wat wij, eenvoudige christenen, eerbie­digen, is thans zo veel als zijn waereld regt te verstaan”.

Deed enige tijd geleden het thema ‘Godsverduistering’ opgang, nu is Nederland in ‘rep en roer’ door het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) naar de secularisatie in Nederland van 1966 tot 1991.

De onderzoekers J.W. Becker en R. Vink van het SCP verwachten dat in het jaar 2020 drie vierde van de Nederlanders (75%) buiten­kerkelijk zal zijn. Dat percentage is nu 54%.

Sinds 1975 peilt het SCP de soci­ale en culturele veranderingen ? onder Nederlanders. Jaarlijks legt men 2000 Nederlanders vragen voor in de trant van ‘Gelooft u in God?’ tot ‘Wat zou u ervan vinden, wanneer een dochter met iemand van een ander geloof thuiskomt?’

Het SCP heeft nu in een rapport alle gegevens over secularisatie vanaf 1975 op een rijtje gezet. Becker en Vink bevestigen het onderzoek van de Amerikaanse godsdienstsocioloog Andrew Greely die vaststelde dat het ge­loof in God wereldwijd sterker is dan ooit, behalve in Nederland en Oost-Duitsland. De vergelijking betreft een vijftiental landen. Deze vergelijking moet men overigens wel met een korreltje zout nemen, want een land als Denemarken bijvoorbeeld komt veel ‘christelijker’ uit de bus. Dat komt doordat daar een totaal an­dere kerkbinding en -beleving is dan in ons land.

Er valt nog wel meer over te zeggen.

In een artikel ‘De kerk groeit en bloeit’ in Hervormd Nederland (nr. 14-’94) trekt prof. dr. Anne van der Meiden flink van leer: “Slecht kerkbezoek in Nederland? Om te beginnen: ik heb totaal andere eigen observaties. Ik heb in die 35 jaar vanaf de kansel bijvoorbeeld geen teruggang van kerkbezoek gezien. Statistisch mag zo’n privé-observatie niet tellen, maar voor mij en de ge­meente die het betrof is het wel waar.

Ik constateer ook, dat waar goed gepreekt wordt, een goede pres­tatie wordt geleverd, er mensen naar de kerk komen. Dat is nog steeds een waarheid als een koe. Als men niet alle aandacht be­steedt aan de ‘aanbieding’ in de diensten aan de mensen, treedt er onherroepelijk teruggang op. Wie niet kan doceren, heeft in no time geen studenten meer in de banken zitten, zo eenvoudig is dat nog steeds.

Als er een uitstekend ‘product’ gebracht wordt, komen er procentueel waarschijnlijk net zoveel of meer mensen in de kerk dan in 1894 en 1794″.

In het algemeen echter blijken de kerken niet in staat de afkalving te stoppen.

De onderzoekers concluderen dat kerkgang en geloof in God ken­nelijk niet nodig zijn om mensen een zekere zin en richting aan hun leven te geven. Evenmin is er sprake van ernstige disoriëntatie van de individuele Nederlander.

Anders geloven

Becker en Vink hebben zich be­perkt tot het christelijk geloof, zoals dat in de kerken vorm heeft gekregen. Dat christelijke, aan de kerk gebonden, geloof is aan uit­holling onderhevig. In Trouw van 5 maart stelt de godsdienstsocioloog dr. M. B. ter Borg terecht: “Het is een misvatting te denken dat dit geloof het geloof is”.

Er zijn enorme verschuivingen. Ter Borg: “Geloof in de hemel hielp de mensen vaak de ellende hier op aarde door te komen. Godsdienstsociologen noemen dat de compensatie-functie van reli­gie. Maar in onze samenleving is de ellende voor veel mensen de laatste eeuw fors verminderd. De welvaart en technologische na- tuurbeheersing maken die compensaties dus grotendeels over­bodig en waar dat niet lukt, leve­ren ze zelf compensaties. Veel mensen mikken liever op een droomvakantie in het komende seizoen dan op de hemel. Hierin geloven mensen en om dit geloof te onderhouden hoeven ze niet op hun vrije dag vroeg hun bed uit: het wordt dagelijks via vijf ver­schillende televisiekanalen inge­pompt door middel van reclameboodschappen.

Wanneer nu wordt gezegd dat Nederlanders steeds minder ge­loven, dan moet worden gezegd: onzin, ze geloven iets anders. In plaats van in de hemel, die ze misschien beërven na een leven vol inspanningen, geloven ze in een paradijselijkheid, die ze kun­nen betalen na hard werken.

Daarbij blijft de protestantse arbeidsmoraal overeind. Alleen worden de inkomsten ervan onmiddellijk verzilverd.

Hierin geloven de mensen, dit houdt hen in het gareel en dit geeft hun leven zin.

Wat er is gebeurd in de moderne tijd is niet dat het geloof is ver­minderd, maar dat het sterk is gemoderniseerd. Het is binnen­ wereldlijk geworden. Het is voor een deel verwetenschappelijkt. Het is gedifferentieerd, het is abstracter”.

En in een interview zegt ds. Bram Krol in Visie (nr. 13-’94): “Het is niet zo dat mensen die loskomen van de kerken, volslagen areligieus worden. Ze zijn zelfs zeer religieus. Er komt echter een an­dere, zelfgemaakte religie voor in de plaats met occulte en oosterse trekken. Een heel vaag systeem, waarin men wel in een eigen soort God of in een hogere macht ge­looft. In dat beeld is plaats voor engelen en demonen. De mensen zijn ontstellend religieus gewor­den de laatste tijd, maar niet gods­dienstig in de christelijke zin van het woord. Er zijn honderddui­zenden mensen in ons land, die niet in de kerk komen, maar die wel bidden als ze in moeilijke omstandigheden terechtkomen. Ze bidden tot de onbekende hogere macht”.

Gerard Dekker, godsdienstsocio­loog, merkte onlangs op dat we van volkskerk (veelal door traditie bepaald en waartoe men door geboorte behoort) richting vrij- willigheidskerk gaan. Daar is het lidmaatschap niet vanzelfspre­kend. Men moet er bewust (te­recht) voor kiezen.

Zo zijn er allerlei verschuivingen. Ook de ‘vrije’ gemeenten weten daarover mee te praten.

Anderszins hebben nog al wat kerkverlaters, vaak uit onbehagen in de eigen denominatie, een nieuw onderdak gevonden in onder andere een Pinkster- of Volle Evangelie gemeente. Ook die leerden veelal anders te ge­loven. De persoonlijke relatie met de Heer Jezus Christus heeft hun leven dikwijls in positieve richting totaal veranderd.

Aan zichzelf te danken

Gerrit Manenschijn, hoogleraar ethiek, vraagt zich af (Trouw 5-3- ’94) of de kerkdiensten nog wel aansluiten bij de geloofsvragen van mensen. Hij constateert: “Veel geloofsverlies begint in de kerk. De oorzaak van veel kerkverlating is geloofsafval en veel geloofs­afval begint in de kerk”.

Dat heeft tal van oorzaken. De auteur Mady A. Thung: “Sedert Be jaren ’50 is in kerk- sociologische studies nauwkeurig gerapporteerd hoe moeizaam het gemeenteleven vaak functioneerde en hoe groot het aantal ge­meenteleden was dat nauwelijks werd bereikt. Zij vonden soms onderdak bij de snel groeiende Pinksterbeweging, soms bij de Jehovah’s Getuigen. In de jaren ’70 kwamen daar de studies bij van spectaculair opkomende oosters georiënteerde en Ameri­kaanse groepen als Hara Krishna, Bhagwan, Scientology, etc.

Het is duidelijk dat veel voorma­lige kerkleden in religieus opzicht op drift zijn geraakt omdat zij in de kerken geen antwoord meer , vonden op hun vragen’ (Trouw 16-3-94).

Thung wijst op de gebrekkige aansluiting tussen de overgele­verde geloofsnoties en het leven van alledag. Als tweede oorzaak noemt hij de ontoereikendheid van het medium ‘preek’ als vorm van geloofsoverdracht.

Sabine van der Heyden van Youth for Christ Nederland komt met een rijtje ‘klachten’ van jongeren.

De preken zijn vaak te moeilijk. Je wordt niet geboeid door iets wat je niet snapt.

De preken gaan niet over het eigen leven, ‘hier en nu’. De kerk moet laten zien wat je aan het geloof hebt voor je gewone leven; wie God is en welke plaats Hij in je leven in kan nemen.

De liederen uit het Liedboek raken jongeren niet of nauwelijks. Jongeren vragen om liederen waar ze hun geloof in kunnen beleven, die je iets van de blijdschap van het geloof laten ervaren.

De orgelmuziek spreekt jonge­ren niet aan. Muziek is heel be­langrijk in de jongerencultuur, maar orgelmuziek valt daar abso­luut buiten.

De kerkdiensten zijn altijd het­zelfde. Elke week dezelfde litur­gie, hetzelfde programma gericht op woorden. Er gebeurt zelden iets dat je wakker maakt en niet snel weer vergeet.

De kerkdienst is eenrichtings­verkeer. Het is een ‘one-man- show’, eenzijdige communicatie.

Bram Krol vertelt:

“Ook bij behoudende groepe­ringen heeft de prediking onvol­doende kracht. Bijna tot in het absurde oriënteert men zich op het verleden, de kerkvaders, de orthodoxie.

Op zich is dat niet fout, maar je moet de boodschap zo onder woorden brengen dat de mens van vandaag zich aangesproken voelt om zijn leven op dat Woord te bouwen”.

De werkelijke oorzaak    ,

Kerkverlating is veelal het gevolg van het falen van de kerken (ge­meenten) zelf. Er is een ontstel­lend gebrek aan de kracht en het gezag van de heilige Geest. Buiten de Pinksterbeweging wordt weinig verkondigd dat Jezus de Doper in de heilige Geest is. Daardoor ken­nen de meeste christenen in ons land de doop in de heilige Geest persoonlijk niet. De band tussen de doop op geloof in water en de Geestesdoop is verbroken. Het gevolg is dat ook het zegenrijk gebruik van de Geestesgaven wordt gemist.

En het allerergste is dat inzicht in de geestelijke wereld ontbreekt zodat de ‘echte’ werkelijkheid van het leven van alle dag niet meer wordt beleefd. Dat is een wereld- vreemd-zijn dat haaks op de Bij­bel staat. Een Geest gedoopte christen rekent zich niet van de wereld maar staat er wel midden in. Hij verwerpt het isolement dat hem tot een wereldvreemde maakt los van zijn naaste.

De kerk is grotendeels haar plaats in de onzienlijke wereld kwijtge­raakt en waar dat zo is hebben de machten der duisternis vrij spel.

Het valt dus als we eerlijk zijn in Nederland allemaal niet mee.

Gerard Dekker (Trouw 19-2-’94): “De situatie met betrekking tot de christelijke godsdienst en de ker­ken is bijzonder triest en de voor­uitzichten zijn somber. Bijzonder triest, omdat ook uit het onder­zoek (van het SCP -EvdK) weer blijkt dat met name de jongere generatie een zeer zwakke band met de christelijke traditie en een nog zwakkere band met de ker­ken heeft”.

Maar te zeggen dat het eigenlijk bij de kerk past dat zij een min­derheid is (daarmee suggererend dat de ontwikkeling niet zo on­gunstig is), vindt hij maar een zure-druiven-theologie.

Hij vervolgt: “Men realiseert zich het verschil met vroeger dan niet: toen ging het om een nieuwe boodschap in een oude wereld, nu om een oude boodschap in een . nieuwe wereld”.

Het karakter van Jezus

Willen wij met die prachtige oude boodschap onze huidige nieuwe wereld bereiken dan vraagt dat om onze totale verandering.

Uitgaande van Jezus’ woord: “Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen” (Matt. 28:19), maakt Arie van der Stoep in Her­stel (nr. 65-’94) een aantal opmer­kingen die de moeite waard zijn.

Een citaat: “Het was in feite Jezus’ testament, zijn ‘laatste wilsbeschik­king’, voordat Hij zijn plaats ging innemen bij de Vader in zijn troon. Met dit woord sloot Hij zijn eigen werk op aarde af en gaf Hij het startsein voor een nieuwe fase, waarin degenen die in Hem geloofden, aan de beurt zouden ko­men. Een fase die zal leiden naar de voltooiing van zijn verlossings­werk en de voleinding van alle dingen.

Om dat punt te bereiken, moesten alle volken van de wereld erbij betrokken worden. Allen moesten ze de boodschap horen en allen moesten ze tot discipelen (niet: ‘…tot christenen’ of ‘gelovigen’, maar ‘…tot discipelen’) van Jezus gemaakt worden en daardoor deel gaan krijgen aan zijn heerlijkheid.

Dat heeft betekenis voor ons. Immers, Jezus zei: ‘…alle volken’. Dat zijn ook wij. Jezus heeft ook ons geroepen om zijn discipelen te zijn en anderen te helpen om zijn discipelen te worden. Dit houdt meer in dan het leggen van een fundament volgens (He­b. 06:01-06) en het ver­volgens opbouwen van ons geloofsleven, het ontdekken van onze gaven en het ons in laten schakelen in de gemeente.

Het houdt in dat wij willen dat Jezus’ woorden en daden, ja zijn karakter en doelstellingen in ons leven zichtbaar worden.

Dat Jezus zich dus door ons heen kan openbaren, zowel naar elkaar toe als naar de wereld.

Dat kan alleen maar als er een totale verandering plaats vindt. Niet alleen van gedrag, want dat kan slechts een uiterlijke zaak zijn, maar van ons als persoon. En dat is het nu juist wat we bedoel­den toen we tot bekering kwamen en ons lieten dopen. Dat is ook het doel van de doop in de heili­ge Geest, die Jezus ons zelf be­loofde (Hand. 01:08).

Een verandering die zo diep mag doorwerken, zal grote gevolgen hebben voor al onze activiteiten, ons werk, onze relaties, onze ver­houding tot God, onze prioritei­ten, voor alles wat we zijn en doen. En ik ben er van overtuigd dat elke gemeente waar de prin­cipes van het discipel-zijn worden toegepast, daardoor een levende en groeiende gemeente zal zijn, een openbaring van Jezus aan de wereld om ons heen”.

In (Openb. 19:10) lezen we: “Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie”. Dat getuigenis van Jezus, dat is niets minder dan zijn karakter, moeten we hebben. Jezus’ karakter in een ieder van ons en in elke gemeente.

Dat geeft warmte en veiligheid en daar schreeuwt de mens van alle tijden en zeker de moderne mens van nu om. Weerspiegelt de ge­meente, zoals in het begin de eerste gemeente in Jeruzalem, dat karakter van Jezus dan is dat de plaats waar God mensenlevens verandert, bekeert, geneest, be­vrijdt, vervult en vernieuwt.

De Heer heeft weinig aan mensen die als wereldvreemde door het leven gaan, Hij zoekt mensen die van de andere mens kunnen en willen houden, die kortom zijn karakter dragen.

 

Vrucht dragen door Jan H Weerd

‘Nu heeft de Here ons ruimte gemaakt, zodat wij vruchtbaar kunnen zijn in het land” (Gen. 26:22b).

Vrucht dragen behoort tot onze diepste verlangens. Als we in de natuurlijke wereld onvruchtbaar zijn, kan dat ons leven in de war sturen, tot een obsessie worden. Ook wat ons geestelijk leven betreft, verlangen wij er naar vrucht te dragen. Als we echter geestelijk onvruchtbaar zijn, maakt dat ons erg kwetsbaar. Er zijn evenwel voorwaarden aan het vrucht dragen verbonden.

Voorwaarden

De Here Jezus spreekt over een graankorrel (= ons leven), die eerst in goede aarde moet vallen en sterven (= het afleggen van ons oude leven), voordat het nieuwe leven, dat door de heilige Geest werd verwekt, kan ontkiemen, kan gaan groeien en uiteindelijk vrucht dragen.

Het is de bedoeling, dat de graan­korrel in goede aarde valt.

Toch is dit geen vanzelfsprekende zaak. De akker van ons hart zal ontgonnen moeten worden, omdat in het verleden de akker was be­zaaid met het zaad van doornen en distels (= de bindingen met het rijk der duisternis).

Ook kan het zijn dat er ‘wortels van kwaad’ zijn blijven zitten of ‘stenen van verbittering’, die het groeiproces belemmeren of zelfs onmogelijk maken.

De Here Jezus heeft, door zijn leven voor ons te geven en door de machten der duisternis te over­winnen, de weg vrij gemaakt, om vrucht te gaan dragen. Als we ons leven door Hem laten bevrijden en reinigen van alle ongerechtig­heid, ontstaat er een goede voe­dingsbodem.

Klimaat

Voor het ontkiemen van het zaad en om verder te kunnen groeien, is ook een goed klimaat nodig, vol­doende warmte en vochtigheid. Dit principe geldt ook voor ons geestelijk leven.

Om het geestelijk leven te laten ontkiemen en groeien, is het kli­maat van het Koninkrijk Gods nodig.

De warmte van de heilige Geest verwarmt ons hart. Daarnaast vormt de heilige Geest een on­uitputtelijke bron van levend water. Het vuur van de heilige Geest verteert bovendien de in­vloed van het rijk der duisternis. Voor het verder opgroeien tot een plant, ja zelfs tot een geboomte des levens, is het nodig, dat we ge­hoorzamen aan het Levende Woord en de waarheid in ons leven zichtbaar wordt. Een juiste prediking en Bijbelstudie zijn dan ook van groot belang.

Waterbronnen

In de natuurlijke wereld zijn er soms perioden van droogte. Dan is het nodig waterbronnen aan te boren, zodat de groei niet wordt belemmerd.

In de tijd van Isaak was er ook sprake van droogte. Hij wilde daarom wegtrekken uit het land, waar God zijn vader Abraham naar toe had geleid. God sprak evenwel, dat Isaak moest blijven op de plaats waar hij was. God zou hem dan zegenen.

Uit de geschiedenis leren we, dat Isaak gehoorzaamt. Als Isaak de oogst gaat binnenhalen, oogst hij honderdvoudig. (Denk ook aan de gelijkenis van de zaaier, waar ge­sproken wordt over dertig-, zestig­en honderdvoudig oogsten).

Isaak zorgt er ook voor, dat de waterputten, die de knechten van zijn vader Abraham hadden ge­graven en door de Filistijnen wa­ren dichtgegooid, weer worden opgegraven.

Soms bevinden we ons helaas ook geestelijk in een periode van droogte. Het rijk der duisternis heeft in een periode van zwakte of onoplettendheid onze levensbron­nen verstopt. De Heer heeft ons evenwel instrumenten -wapenen­gegeven, om deze onuitputtelijke waterbronnen weer op te graven en te drinken, zodat we toch geestelijk vruchtbaar worden en opgroeien tot de heerlijkheid van onze Heer.

Net als de boom in (Openb. 22:01-02), mogen wij vrucht gaan dragen, mogen de eigenschappen, die horen bij het zoonschap Gods zichtbaar worden, zoals liefde, blijdschap, vrede, lankmoedig­heid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelf­beheersing, fijngevoeligheid, vergevingsgezindheid, gezeglijkheid, verdraagzaamheid, dankbaarheid, wijsheid, enz. De Heer geeft overvloedig en heeft voor ons ruimte gemaakt, om in zijn Koninkrijk vruchtbaar te zijn!

De wet en de belofte door Wim te Dorsthorst

Zicht op Israël -4-

Geestelijk denken

Om de apostel Paulus te kunnen begrijpen in zijn betoogtrant over de gemeente van Jezus Christus, die bestaat uit Joden en heidenen, is het van groot belang al zijn uit­spraken en samenvoegingen van­uit het Oude Testament grondig te overdenken en de ene grote waarheid die hij uiteenzet in het oog te houden, namelijk het heil in Jezus Christus, Gods Zoon (Rom. 01:01-03).

Hierbij geldt zeer zeker dat het verstand geopend en verlicht dient te zijn door de heilige Geest zodat het geestelijke met het geestelijke vergeleken kan worden (Luc. 24:45; 1 Kor. 02:13). Of zoals de Statenvertaling zegt: “Geestelijke dingen met geeste­lijke samenvoegende”.

Alle aardse redeneringen zal men los moeten laten om op te kunnen stijgen en door de Geest der waarheid geleid te worden. Als Paulus verschillende malen benadrukt dat er geen enkel on­derscheid is tussen Joden en niet- Joden, na het volbrachte werk van Jezus Christus, dan is het niet wijs toch voortdurend over een bij­zondere plaats in Gods plan met het Israël in het Midden-Oosten te spreken. De uitspraken van Pau­lus die daartoe aanleiding zouden kunnen geven, moet men dan in het licht van het geheel van zijn uiteenzetting over dit onderwerp blijven bezien.

Door de genade van de Here Jezus

Wij willen in dit artikel proberen duidelijk te laten zien dat er voor het volk Israël geen enkele belof­te bestaat die op grond van hun besnijdenis en afstamming van Abraham naar het vlees, in ver­vulling kan gaan. Het onder­scheid tussen Jood en heiden, de tussenmuur die scheiding maakte, is in Jezus Christus weggedaan (Ef. 02:14).

Heel duidelijk wordt dit door de apostel Petrus gezegd op de eerste kerkvergadering in Jeruzalem. In (Hand. 15:08-09) zegt hij, dat zonder enig onderscheid tussen Joden en heidenen de hei­lige Geest gegeven is. In (Hand. 15:10) zegt hij tot de Joden die de disci­pelen uit de heidenen willen ver­plichten de wet te houden: “Nu dan wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der dis­cipelen te leggen, dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen?”

En dan komt hij in (Hand. 15:11) tot de volgende conclusie: “Maar door de genade van de Here Jezus Christus geloven wij behouden te worden op dezelfde wijze als zij”. Niet de heidenen als de Joden, maar -zegt Petrus- de Joden op dezelfde wijze als de heidenen of niet-Joden.

Dat was voor die tijd een revolu­tionaire uitspraak. In het vervolg lezen we dan ook: “En de gehele vergadering werd stil…” (vs.12).

Zie waarlijk een Israëliet

De ware Israëliet, ook in deze tijd, zal hier geen enkele moeite mee hebben als het evangelie van Je­zus Christus verkondigd wordt. Als Jezus Nathanaël ontmoet, zegt Hij van Hem: “Zie, waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is” (Joh. 01:48). (Zie ook het artikel in Levend Geloof van vorige maand).

Nathanaël was een waar kind van Abraham omdat hij geloofde en leefde als Abraham (Rom. 04:12). Zijn hart was ook getrouw voor Gods aangezicht en er was geen bedrog in hem. Als zó iemand Jezus ontmoet, en dat is vandaag de dag nog precies hetzelfde, dan is de erkenning: “Rabbi, Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israël” (Joh. 01:50). Nathanaël werd een discipel van Jezus en had als eersteling van het oude Israël, samen met de andere discipelen, deel aan het nieuwe in Jezus Christus. Hij had deel aan de belofte des Geestes op de Pinksterdag. Op dat moment was Nathanaël een Jood waar de be­lofte aan vervuld werd (Luc. 24:49). Hij was niet een ‘Messias belijdende Jood’ maar was in Christus een nieuwe schepping, besneden naar het hart, een he­melburger behorende bij het Is­raël Gods.

Dat is de weg die ieder mens zal moeten gaan -Joden en niet-Joden- om tot behoudenis te komen. “En God wil dat alle men­sen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen”  (1 Tim. 02:04). Dat geldt zeker ook het volk Israël!

Een volk de Here heilig

Gaan we zo niet voorbij aan de bijzondere plaats van het volk Israël? God heeft dit volk uit Egypte, uit het diensthuis, uit­geleid en heeft bij de Sinaï ge­sproken en aan dit volk de wet gegeven (Exodus 20). Mozes zegt later: “Welk groot volk is er, dat inzettingen en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden voor­leg?” (Deut. 04:08).

Verder is God blijven spreken in de profeten en heeft Hij zich aan dit volk bekend gemaakt (Heb. 01:01; Micha 06:08).

Deuteronomium 7 spreekt daar ook van. (Deut. 07:06-07) vertellen dat dit volk de Here heilig is en als Gods volk uitverkoren is uit alle volken op de aardbodem. (Deut. 07:08) zegt dan: “Maar, omdat de Here u liefhad en de eed hield, die Hij uw vaderen gezworen had, heeft de Here u met sterke hand uitge­leid en u verlost uit het diensthuis, uit de macht van Farao, de koning van Egypte”.

Dit was onloochenbaar de be­voorrechte positie van het volk Israël temidden van de andere volken, een volk de Here heilig. Paulus bevestigt dit ook als hij schrijft: “Immers zij zijn Israëlieten hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften” (Rom. 09:04).

Uit hen is naar het vlees de Christus

God hield de eed die Hij aan Abraham, Isaak en Jakob gezwo­ren had. Hij heeft getracht voor dit volk werkelijk een God te zijn, want uit dit volk moest de Chris­tus, Gods zoon, voortkomen.

Paulus zegt ook, verder gaande in (Rom. 09:05): “Hunner zijn de vaderen en uit hen is wat het vlees betreft de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid. Amen”.

De afzondering van dit volk was dus niet een doel op zichzelf. De wet en de profeten evenmin, want die waren allemaal een heenwijzing naar Christus en spreken over de genade voor een volk dat niet door de wet maar uit het ge­loof zou leven (zie 1 Petr. 01:10; Hab. 02:04).

Komen tot Hem om leven te hebben

Jezus verwijt de Joden van zijn dagen dat ze de Schriften onder­zoeken, omdat ze menen daarin eeuwig leven te hebben. Dan zegt Jezus: “Deze Schriften zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben” (Joh. 05:39-40). De Joden trachtten minutieus de wet te houden, in de hoop daar­door gerechtvaardigd te worden en leven te hebben, maar dat kan de wet niet geven (Gal. 03:21).

De wet en de profeten getuigden echter van een gerechtigheid Gods buiten de wet om, namelijk door het geloof in Jezus Christus (Rom. 03:21-22). Ze hadden tot Hem moeten komen om leven te hebben. Het evangelie van God is het heil in Zijn Zoon Jezus Chris­tus en dat is tevoren beloofd in Zijn Zoon, Jezus Christus

(Rom. 01:01-03). Daarom zegt Paulus: “Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet” (Rom. 03:31). Door het geloof komt de wet juist tot haar recht, want de wet en de profeten zijn één groot getuigenis hiervan en zijn in Jezus Christus vervuld.

Christus is het einde der wet

Een groot struikelpunt in het zicht op Israël is dat men op grond van de wet en de profeten het natuurlijke volk in het Midden-Oosten, maar ook aan alle Joden onder alle volken, nog  voorrechten en vervulling van beloften toe wil kennen buiten Jezus Christus om. De hele Schrift leert dat Jezus Christus de vervul­ling is van de wet en de profeten. Er zijn geen beloften en er kun­nen geen beloften buiten Hem vervuld worden! (Rom. 10:04) zegt: “Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft”.

Paulus heeft een vurig verlangen om de Joden te overtuigen dat het niet langer gaat om de wet maar om Jezus Christus. Daar begint hij hoofdstuk 9 mee. “Hij zou zelf wel wensen van Christus verban­nen te zijn ten behoeve van zijn broeders en verwanten naar het vlees” om hen tot behoudenis te kunnen brengen” (Rom. 09:01-03). Ook hoofdstuk 10 begint hij met dit verlangen en gebed tot God om hun behoud, uit te spreken (vers 1). In vers 2 en 3 zegt hij: “Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God bezitten, maar zonder verstand. Want onbekend met Gods gerechtigheid en trach­tende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet on­derworpen”.

De steen des aanstoots

In hoofdstuk 9 zegt Paulus: “Doch Israël, hoewel het een wet ter gerechtigheid najaagde, is aan de wet-niet toegekomen. Waarom niet? Omdat het hierbij niet uit­ging van geloof, maar van ver­meende werken. Zij hebben zich gestoten aan de steen des aan­stoots, gelijk geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aan­stoots en een rots der ergernis en wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen” (Rom. 09:31-33).

Ze hebben Gods gerechtigheid in Jezus Christus niet verstaan door hun verharding en hebben de He- re der heerlijkheid, die van eeu­wigheid ook voor hen bestemd was, gekruisigd (1 Kor. 02:07-08).

Zeker Paulus, maar ook de hele Schrift, geeft geen enkele grond voor een dubbel evangelie, dat er als uitzondering voor de Joden, enige vervulling van beloften zou zijn buiten Jezus Christus om. “Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daar­om is ook door Hem het: Amen” (2 Kor. 01:20).

Dat is het eeuwige evangelie waar Paulus alles voor over heeft en waarvan hij rustig zegt: “Wie u een evangelie predikt, afwijkend van hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt” (1 Kor. 09:23; Gal. 01:08-09).

Het zaad waarop de belofte sloeg

Maar hoe zit het dan met de beloften aan Abraham gedaan? Die zijn toch voor zijn nageslacht?

Wat God tot Abraham sprak was het eeuwige en enige evangelie in Jezus Christus en had ook als hart de persoon Jezus Christus.

Daarom lezen we: “En de Schrift, die tevoren zag, dat God de hei­denen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden. Zij, die uit het geloof zijn, worden dus gezegend tezamen met de gelovi­ge Abraham” (Gal. 03:08-09).

In Jezus Christus vindt deze ver­kondiging van het evangelie aan Abraham gedaan, zijn vervulling, want Hij is het zaad, waarop de belofte sloeg. En ieder mens, zonder enig onderscheid van Jood of heiden, die uit het geloof in Jezus Christus is, wordt geze­gend tezamen met de gelovige Abraham.

Dit is het wat Paulus onthult in (Gal. 03:16) waar hij zegt: “Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkel­voud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus”.

Kinderen van de belofte

De beloften aan Abraham en aan zijn zaad zijn dus niet zijn nako­melingen op aarde, maar aan Christus en al de volken die gees­telijk uit Hem geboren worden.

Het gaat dus helemaal niet om nageslacht van Abraham naar het vlees, maar zegt Paulus: “Want niet allen, die van Israël afstam­men, zijn Israël, en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht” (Rom. 09:06-08).

Nu hoop ik dat het voor iedereen duidelijk gaat worden. De belofte of de verkondiging van het evan­gelie aan Abraham sprak van zijn nageslacht, maar dit was in het enkelvoud: “aan uw zaad”. Het letterlijke zaad was Isaak, de zoon der belofte. Isaak was echter een type van de werkelijke Zoon der belofte, namelijk de Zoon van God, Jezus Christus, het hart van Gods schepping. En daarom sprak God in (Gen. 21:12b); “Want door Isaak zal men van nageslacht spreken”. Dus door Jezus Christus zal men van nageslacht van Abraham spreken. Dat zijn kinderen der belof­te en kinderen van God, beho­rende bij het volk van God.

Het nageslacht van Abraham naar het vlees staat gelijk met Ismaël, de zoon van de slavin Hagar. En er staat geschreven: “De zoon van de slavin zal niet erven met de zoon der belofte, Isaak” (Gen. 21:10). Nieuwtestamentisch vertaald, zegt dit: “Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen” ( Gal. 03:29).

Dit is niet een kwestie van de dingen op ongeoorloofde wijze vergeestelijken of beloften van Israël afpakken, maar de Schrift zelf geeft aan, dat het om boven­natuurlijke, geestelijke zaken gaat en dat er in Bijbelse zin alleen maar sprake is van zaad van Abraham, als je in Christus bent.

Vlees en belofte

Dan zegt Paulus tot de Joden die altijd maar weer de christenen het juk van de wet op willen leggen: “Zeg mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet?” Alles wat Paulus uiteenzet, kan iedere Jood immers in de Thora lezen.

Hij vervolgt dan met: “Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije door de belof­te” (vs.22 en 23; zie ook Gen. 21:02).

En dan legt Paulus heel diepzin­nig de geestelijke betekenis hiervan uit als hij zegt: “Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is Hagar. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dit is met zijn kinderen in slavernij” (vs.24 en 25).

Het aardse Jeruzalem, het natuur­lijke volk Israël, is naar het vlees, is in slavernij en brengt slaven voort.

Het hemelse Jeruzalem daaren­tegen, dat is het volk in Christus, dus zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen, dat is vrij en is onze moeder (Gal. 04:26).

Dit is het enige en eeuwige evan­gelie van het Koninkrijk Gods, wat in de gehele schepping, en zeker ook aan de Joden, verkon­digd moet worden. Daarover de volgende keer meer.

1994.05 nr. 359

Levend geloof 1994.05 nr. 359

Hoe is onze innerlijke gestalte? door Hessel Hoefnagel

Sinds enige tijd geef ik in eigen gemeente en in een interkerkelijke studiegroep een bijbelstudiereeks met als thema: De Geest van de gemeente. In onderstaand artikel wil ik daaruit een onderdeel wat nader omschrijven. Het gaat hier­bij over het zijn in de ‘gestalte Gods’ en in de ‘gestalte van de slaaf naar aanleiding van wat er staat in (Filip. 02:05-11).

Het lichaam van Christus

Het gaat in het genoemde Bijbelgedeelte over Christus. Dat is meer dan onze Heer Jezus alleen, want het betreft ook Zijn ‘lichaam’ of gemeente. De vorming van het lichaam van Christus gebeurt in het verborgene, zoals ook een baby in de moederschoot wordt gevormd en al een periode van groei kent, alvorens het geboren wordt.

Naar het uiterlijk beschouwd wordt het ‘lichaam van Christus’ nog bedekt door een veelheid van verschillende opvattingen en even zo vele institutionele vormen, met ieder een eigen interpretatie ten aanzien van de Bijbelse uitgangs­punten. Het is dwaas om in dit verband te menen dat bepaalde denominaties wél en alle andere niet tot het ‘lichaam van Christus’ zouden behoren.

Het ‘lichaam van Christus’ is namelijk (nog) niet in uiterlijke zin aan te wijzen. Het is ook niet innerlijk verdeeld, maar het is bezig vanuit de verborgenheid  vorm en gestalte te krijgen om op de bestemde tijd zich te openba­ren samen met haar Hoofd Jezus Christus.

Het ‘lichaam van Christus’ is de ware gemeente van Jezus Christus. Deze gemeente wordt gevormd sinds de uitstorting van de heilige Geest op de Pinksterdag na de opstanding en verheerlijking van de Heer Jezus.

De schepping wordt bevrijd

Naar de beloften van de Heer, welke in de Bijbel worden ver­woord, zal het ‘lichaam van Chris­tus’ zich openbaren terwille van het beloofde herstel van een zuch­tende schepping. Deze wacht al sinds haar onderwerping aan vruchteloosheid en vergankelijk­heid met reikhalzend verlangen op haar bevrijding tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinde­ren Gods (Rom. 08:18-21).

Sinds de prediking van het evan­gelie van Jezus Christus is de bevrijding van de schepping in­gezet na een ogenschijnlijk lange tijd van voorbereiding. Door dit evangelie wordt daartoe allereerst het lichaam van Christus ge­vormd, zoals gezegd in het ver­borgene van de ‘moederschoot’, welk de apostel Paulus aanduidt als het hemelse Jeruzalem (Gal. 04:26).

Het ‘lichaam van Christus’ zal als de ware gemeente onder leiding van haar Hoofd aan de slaven­positie van de rechtvaardigen van alle tijden een eind maken. Even­als het Hoofd van dit lichaam Zoon Gods werd genoemd, zal ook het lichaam zelf de aandui­ding zonen Gods dragen (Rom. 08:22-30).

De Heer Jezus heeft zich, na Zijn overwinning over ‘zonde en dood’, naar goddelijk recht gezet aan de rechterhand van de Majesteit in de hemelen, om vanuit die positie de Geest uit te storten (overvloed!) op (in) Zijn volgelingen. De uit­drukking ‘rechterhand Gods’ is op zichzelf genomen een aanduiding van de Geest van God als uitvoer­der van het ‘plan van God’.

Geen automatisme

‘In Christus zijn’, dus tot Zijn ‘li­chaam’ behoren, is zeker geen automatisme, dat als vanzelf ver­bonden is aan het lidmaatschap van een (bepaalde) kerk of ge­meente. Het is ook geen vrijblij­vende zaak met een aantal ‘slagen om de arm’, maar het heeft duide­lijke consequenties voor het hele levenspatroon van de persoonlijke mens.

‘In Christus zijn’ kan niet zonder vervuld te zijn met de Geest van Christus. Dat is daarom ook de Geest van de Gemeente.

De ‘gave van deze Geest’, ook genoemd de gave Gods heeft alles te maken met de uitwerking van het plan van God. Dat ge­maakt bestek (Psalm 89 berijmd) is een proces, waarin vanaf ‘den beginne’ de vijanden van God gemaakt worden tot een ‘voetbank’ voor Zijn ‘voeten’. De ‘voeten’ van God is een aanduiding van het genoemde ‘lichaam van Christus’, hetwelk op aarde functioneert en waardoor de boze geesten worden ontmaskerd en uitgeworpen.

God Zelf is Geest, maar in de schepping van ‘hemel en aarde’ uit Hij Zijn verlangen om zichzelf een ‘lichaam’ te bereiden.

Daartoe schiep Hij ‘hemel’ en ‘aarde’ en centraal daarin het éérste mensenpaar Adam en Mannin. De Schepper legde in dit echtpaar de mogelijkheid om uit te groeien tot een ontelbaar nage­slacht. Centraal daarin en als ver­tegenwoordiger van deze mens­heid verwekte de Schepper een volk, hetwelk Hij zich als eerste vrouw verkoos.

Door middel van deze vrouw ging de Schepper zaad verwek­ken.

In de volheid van de tijd bracht het volk Israël namens de eerste mensheid het ‘zaad’ voort, wat reeds aan Mannin, die tot Eva was geworden na de zo genoemde ‘zondeval’, was beloofd (Gen. 03:09-20).

In de naam ‘Eva’ zit de belofte dat zij de moeder van alle levenden zou zijn.

Als de ‘sterren aan de hemel’ en het ‘zand aan de oever van de zee’ is het nageslacht van Adam en Eva intussen geworden, maar het ging de Schepper allereerst om dat ene kind, het zaad, waarop de belofte sloeg (Gal. 03:19). Dit door God zelf verwekte kind zou tot de mannelijke rijpheid als Zoon Gods uitgroeien en de aanzet wezen van het door de Schepper bedoelde ‘lichaam’, waarin Hij voor eeuwig zal ‘wonen’ (Luc. 01:32-35).

De gestalte Gods en de gestalte van de slaaf

De Heer Jezus wist van jongs af aan van het plan van God tot redding en herstel van de mens. Hij was als opgroeiend kind al bezig met de dingen van Zijn Vader (Lucas 2). Hij stelde zich als jonge man voor de verwezen­lijking daarvan geheel beschikbaar, zelfs al zou dit ten koste gaan van zijn eigen leven. Hij verkeerde als mens door de ver­vulling met de Geest van Zijn Vader in een bijzondere positie. Hij had namelijk door de ver­vulling met de Geest van God de goddelijke gestalte, namelijk Zoon van God. Vanaf de oor­sprong bedoelde de Schepper die status voor de hele mensheid, al zal een deel daarvan door eigen keus van deze heerlijkheid worden uitgesloten.

De Heer Jezus had zich geheel op deze positie ingesteld en zich be­schikbaar gesteld voor dit grote doel van God. Hij besefte dat de eredienst, zoals het aardse volk van God die betrachtte, slechts een afschaduwing was van de werke­lijkheid, die komen zou en door de Schepper was bedoeld. Hij had de profetie van David begrepen en naar zichzelf toe gehaald, name­lijk dat het God nooit begonnen was om zichtbare offeranden, als zouden deze de ‘zonde van de wereld’ ooit kunnen wegnemen.

Terwijl de Heer door de vervulling met de Geest van God in de ge­noemde gestalte Gods was, achtte Hij dit niet als een ‘roof uitslui­tend voor zichzelf. Hij legde in­tegendeel vrijwillig deze heerlijk­heid af en nam de gestalte aan van een slaaf. Hij ‘ontledigde’ zichzelf, omdat Hij begreep, dat de ‘zonde van de wereld’ gedragen moest worden in dezelfde gestalte, als waarin de eerste mens (Adam) deze ‘zonde’ in de wereld gebracht had. Deze was immers sindsdien ‘gestorven’ voor het doel van God en tot slaaf vernederd vanwege de zonde. En niet alleen hij, maar ook zijn gehele nageslacht is niet bestand gebleken tegen de mis­leiding der zonde. Allen hebben gezondigd en derven daarom de heerlijkheid Gods (Rom. 03:23; Filip. 02:05-09).

Wat ging er fout?

De fout van de mens in de ‘Hof van Eden’ was, dat deze luisterde naar wat de ‘slang’ zei. Dit ging namelijk in tegen wat de Schepper had gezegd en van plan was te openbaren.

Door in te gaan op deze leugen liet de argeloze mens zich ver­leiden om datgene wat God hem had geopenbaard, discutabel te stellen. De mens wierp hiermee zijn parels voor de zwijnen (vgl. Matt. 07:06).

God had tegen de mens in de ‘hof gezegd: ‘gij zult niet eten van die ene boom, anders zul je sterven…’ De leugen van de duivel (slang) daar tegenin was echter: ‘gij zult niet sterven, maar gij zult als God zijn, kennende goed en kwaad’. Het goede kenden Adam en Mannin, want ze waren immers goed. Ze droegen innerlijk het beeld van God en dat was in hun uiterlijk gedrag merkbaar. Ze waren vol verlangen om de lendenen van hun verstand te omgorden (1 Petr. 01:13) en in het verstand volwassen te worden (1 Kor. 14:20).

De wereld van het kwade kwam, zoals in de allegorie van de ‘Hof van Eden’ weergegeven, naar de mens toe als een aantrekkelijke ‘vrucht’ middels een even aantrek­kelijke ‘boom’ (Gen. 03:06).

De duivel attendeerde de vrouw daarop. Hij appelleerde daarbij aan de natuurlijke, ingeschapen begeerte van de mens om kennis te verzamelen. Hij trok door zijn subtiele leugens deze goede be­geerte af van het doel van God met de mens (Gen. 03:01-07; Jak. 01:14-15).

De gehoorzaamheid van de Heer Jezus

De Heer Jezus had de profetie van David voor zichzelf (h)erkend. Daarin sprak deze in een bepaalde situatie uit: ’In slachtoffer en spijs­offer hebt Gij geen behagen. Gij hebt mij een lichaam toebereid… Toen zeide ik: zie, hier ben ik (in de boekrol staat van mij ge­schreven) om Uw wil te doen, o God’ (Ps. 040:007-009 Septuaginta; Heb. 10:05-09).

Terwijl de Heer Jezus in de ge­stalte Gods was door de vervulling met de Geest van Zijn Vader, stel­de Hij zichzelf vrijwillig in dezelf­de positie als alle andere onder de zonde verkochte mensen. Als ware mens vernederde hij zich in ge­hoorzaamheid aan het verlangen van de Schepper en accepteerde daartoe zelfs de vloek van de kruis­dood. Hij deed dit vanuit een vast geloof in het slagen van het plan van God.

De vloek van het kruis bestond daarin, dat men niet alleen door mensen, maar ook door God ver­laten was. De Heer accepteerde het feit, dat de Vader Zijn Geest terug zou trekken en dat hij als mens tussen alle andere mensen de persbak van de toorn van God jegens de zonde alléén zou moe­ten treden (Jes. 63:03; Openb. 14:19-20).

Het gemis van de innige gemeen­schap met Zijn Vader veroor­zaakte bij de Heer een enorme innerlijke pijn. In de drie uur durende felle demonische aan­vallen, welke in zichtbare zin werden afgebeeld door duisternis, riep de Heer aan het kruis uit: ’Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ (Matt. 27:45-46).

Let er op, dat de Heer bij deze smartelijke uitroep niet de liefe­lijke Vadernaam gebruikte. Deze gebruikte Hij wel weer aan het eind van Zijn lijden, toen het vol­bracht was en Hij het uitjubelde: ‘Vader, in Uw handen beveel ik mijn geest’ (Luc. 23:46).

De Geest van zijn Vader verbond zich toen weer met de Heer en met deze Geest verbonden daalde zijn innerlijke mens in het dodenrijk neer. Daar onttroonde hij de koning van de dood en verbrak diens claim over de hele mensheid (Hand. 02:24). Hij stond van tussen de vele miljarden doden weer op en verscheen in de door de Schep­per van oorsprong bedoelde heer­lijkheid als de Levensvorst.

De ware Offeraar

Het gehoor geven aan de mis­leiding en daarmee de ongehoor­zaamheid van de mens aan de uitgangspunten van God is de oorzaak van alle ellende, welke over de hele mensheid en daarmee over de hele schepping gekomen is. Er zou daarom een zondeloos mensenleven moeten worden uit­gestort in de dood om de claim van de Dood over de hele mens­heid teniet te doen.

Er wordt nog wel eens gediscussieerd over de vraag: aan wie werd de Heer Jezus nou geofferd toen Hij aan het kruis stierf als het ware Paaslam? Doorgaans huldigt men in de kerkelijke en evangelische wereld de gedachte: Alle offers naar de wet van Mozes werden aan God gebracht dus ook de Heer Jezus werd aan God geofferd. De uitspraak van David in Psalm 40 blijkt echter daarmee in tegen­spraak. Ook als men stelt dat de Heer Jezus aan God werd geofferd als genoegdoening voor de zonde der wereld, blijft nog de vraag over: wie bracht dan dat offer?

Het antwoord daarop is dan niet te geven of op zijn minst onduide­lijk.

Het gebeuren aan het kruis echter staat centraal in het genoemde plan van God met de mens en de hele schepping. God zelf is de ware Offeraar van Zijn eigen kind, hetwelk Hij intens liefhad. Niemand beter dan de eeuwige Vader wist, dat zonder bloed­storting geen vergeving van zon­den mogelijk was (Heb. 09:14-22). Alleen op basis van deze verge­ving zou de mens weer tot het oor­spronkelijke doel van God kun­nen komen.

Vergeven is het volkomen te niet doen van oorzaken en het nim­mer meer terug komen op ge­pleegde feiten.

(N.B. Dit laatste is een goddelijke wet, waar ook de mens jegens de medemens ernstig rekening mee moet houden. Zelfs christenen(!) gaan hier nog wel eens mank aan).

Onze Heiland had uit de Schriften begrepen, wat de ware en nood­zakelijke ‘bloedstorting’ inhield. Hij wist dat hij als zondeloos mens het in de Schriften aangegeven werkelijke offer zou zijn. Hij paste de profetieën van de profeten in dit verband daarom geheel op zichzelf toe. Hij stelde zich ge­hoorzaam ter beschikking van Zijn Vader, zodat Deze Zelf Zijn eeuwige offer zou kunnen brengen om daarmee Zijn mensheid en Zijn hele schepping te kunnen redden en herstellen.

Het offer van Abraham

Eeuwen eerder had zich in het schaduwbeeld van de gehoorzame overgave van onze Heer, Abra­hams zoon Izak vernederd tot een menselijk offer ten behoeve van zijn vader.

Abraham dacht dat God wilde, dat hij zijn kind zou offeren, zoals hij zovele dieren offerde. Hij kon deze opdracht echter niet plaatsen vanwege de beloften, welke God aan dit kind verbonden had. Toch was hij in gehoorzaamheid en geloof bereid zelfs dit offer te brengen, overwegende (duidt op nadenken!) dat God hem zijn kind-van-de-belofte dan zelfs uit de dood zou terug geven (Hebreeën 11).

De Schepper zocht echter niet de dood van Izak en verhinderde dan ook dat Zijn trouwe dienstknecht zijn kind zou vermoorden.

In de proefstelling van God jegens Abraham speelde de verzoeker (de duivel) dezelfde rol als bij de proefstelling van de mens in de ‘Hof van Eden’. De duivel wist van de beloften aan Abraham jegens diens zoon en had er alle belang bij om dit kind te laten ombren­gen. Zo porde hij ook later koning Herodes aan om alle kinde­ren in Bethlehem te vermoorden, daar hij wist van het belang van het kind van Maria voor het doel van God, gezien de beloften welke aan dit kind verbonden waren.

Abraham was in zijn daadstelling de grootste Oudtestamentische typering van de Vader in Zijn red­dingsplan voor de mens uit de claim van de Dood. Daarom wordt hij de vader van alle ge­lovigen genoemd, naar het uiter­lijk besneden of onbesneden (Rom. 04:11-12). God rekende Abraham deze ‘gehoorzaamheid des geloofs’ toe als gerechtigheid. Dit was dus al ver vóórdat de ‘zonde der wereld’ verzoend was (Genesis 22; Romeinen 4).

Vanwege de grote mensenliefde van de Heiland God spaarde Deze Zijn Zoon niet. Het was Zijn enige Zoon, die Hij liefhad en als een ’troetelkind’ beschermde.

Nochtans maakte Hij Hem voor ons tot’ zonde(bok). In Leviticus 16 wordt namelijk o.a. door twee geitenbokken zinnebeeldig weer­gegeven wat God in Zijn grote mensenliefde zou bewerken. De ene bok werd tot een zondoffer geslacht als beeld van het ware ‘offerlam’, onze Heiland Jezus Christus, die gestorven is voor de zonde van de hele wereld. De andere bok werd door het symbool van handoplegging door de hogepriester beladen met de zonde van het volk en de woestijn ingezonden (Lev. 16:5; Lev. 16:07-10; Lev. 16:15-19; Lev. 16:20-22).

De woestijn betekent zinnebeeldig het dorre klimaat van de Dood en het dodenrijk.

In en vanuit deze ‘woestijn’ of ‘zee’ opereren de machten der duister­nis, waarvan satan de overste is (vgl. Ps. 074:013-014 en Jes. 27:01, ‘leviathan’).

God gaf Zijn Zoon over als een offer in de macht van de Dood. Hij offerde Zijn Zoon dus niet aan zichzelf, maar gaf hem over aan Zijn grootste en laatste tegen­stander (1 Kor. 15:26).

De doodsmacht meende deze ‘Zoon des mensen’ te kunnen vasthouden zoals hij met alle an­dere mensen kon doen, maar hij moest hem loslaten en ‘uitspuwen’, zoals de grote vis Jona moest uitspuwen op het droge.

De schijnbaar onoverwinnelijke doodsmacht werd namens de eeuwige Schepper door de Heer onttroond, zoals daarvóór al de overheden en machten in de hemelse gewesten door Hem tijdens Zijn worsteling aan het kruis werden ontmaskerd en openlijk ten toon gesteld (Hand. 02:24; Kol. 02:15).

Deze ‘machten der lucht’ onder leiding van Beëlzebul ofwel Satan, de overste der boze geesten, wer­ken met het geweld of de prikkel van de Dood om de mens van diens oorspronkelijke bestemming af te houden (1 Kor. 15:56; Heb. 02:14, Statenvert.).

De ware Overste der wereld

In de onbeschrijfelijk grote over­winning van onze Heer Jezus op Golgotha werd de duivel ont­troond als ‘overste van de wereld’. De Zoon des mensen kon met grote stem uitroepen: ’Het is volbracht!’ Hij beroofde met Zijn overwinning ook de Dood van diens kracht of prikkel. Dit geweld of de prikkel van de Dood is de zonde of wetteloos­heid.

Deze ‘kracht der zonde’ had de mens eeuwenlang beroofd van de mogelijkheid om tot het eeuwige leven te komen naar de oorspron­kelijke wil van de Schepper (2 Tim. 01:10).

Met ditzelfde wapen werkt ook de zich openbarende antichrist of mens der wetteloosheid (2 Thess. 02:03-07; 1 Joh. 03:04).

Toen de Heer vlak voor Zijn ster­ven weer verbonden werd met de Geest van Zijn Vader, kwam Hij ook weer in de positie Zoon van God oftewel Christus. Hij daalde met deze Geest verbonden als dé ware mens en dus de rechtmatige overste der wereld af in het dodenrijk (‘zee’, ‘woestijn’) en verbrak de ‘weeën (claim) van de Dood’.

Het was voor de grootmacht van het dodenrijk (de Dood) niet mogelijk om deze Levensvorst vast te houden. De Heer was als ‘levende ziel’ (Mens!) in het dodenrijk niet alleen, maar de Geest van Zijn Vader woonde in Hem. Zelfs zijn lichaam in het graf zag geen ontbinding, zoals reeds David had geprofeteerd (Hand. 02:24-28).

Bij het binnenkomen van de Levensvorst in het rijk van de Dood werden vele ‘lichamen’ van de ontslapen gelovigen opgewekt. Deze heiligen vormden de eerste aanzet van het nog te vormen en te voltooien lichaam van Chris­tus. Bij de opstanding van de Heer verlieten ze met Hem het doden­rijk (ze trokken uit de woestijn het ware Kanaän binnen). Evenals de aanduiding ‘zee’ is de aanduiding ‘woestijn’ een typering van het do­denrijk. In de hemelse gewesten proclameerden ze de overwinning van de Heer. In de zichtbare we­reld verschenen ze aan velen, die door hun geloof in Jezus innerlijk behoorden tot de heilige stad, het ‘nieuwe Jeruzalem’. Dit ging zich vanaf dat moment in de ‘hemel’ manifesteren (Matt. 27:52-53).

Geroepen tot het zoonschap

Vanwege de overwinning van onze Heer Jezus konden (kunnen) wij innerlijk opnieuw geboren worden en vernieuwd worden tot het zoonschap door de vervulling met de Geest van God (Rom. 08:32; Titus 03:03-08).

Ook mogen we bedenken dat de naam ‘christen’ niet een aandui­ding is voor de één of andere kerkelijke oriëntatie, maar het is de aanduiding van een daadwer­kelijke ‘uiterlijke opstelling vanuit een even daadwerkelijke innerlijke instelling. Als christen worden wij geroepen tot het zoonschap in de gestalte Gods in plaats van op het niveau van ‘slaaf te blijven hangen.

Ik heb getracht dit vanuit Bijbelse gegevens duidelijk te maken, maar het uitwerken van deze door de Schepper van oorsprong bedoelde status voor de mens is een per­soonlijke verantwoordelijkheid. Laten we ieder deze verantwoor­delijkheid betrachten in onze plaats in deze wereld, zodat we als Gods zonen openbaar worden, want de hele schepping wacht op ons met zuchtend verlangen.

 

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Zoals iedere maand treft u ook in dit nummer weer verschillende artikelen aan die ons aan het denken zetten. Daarbij is het natuurlijk de bedoeling dat het niet bij denken blijft, maar dat het een positieve uitwerking heeft in ons geloofsleven. Het gaat er per slot van rekening om dat ons getuige zijn in deze wereld geen verborgen aangelegenheid is, maar tot openbaring komt.

In onze dagen wordt veel gesproken over de openbaring van het zoonschap. Zeer terecht uiteraard want het is de grote doelstelling die God zo graag in vervulling ziet gaan in allen die oprecht geloven. Alleen daardoor zal de wereld ‘zien’ dat niet de destructieve machten van het rijk der duisternis het voor het zeggen hebben, maar de overwinning is aan de levende God en allen die -door Jezus Christus- in Hem geloven. De schepping zal volledig tot herstel en voltooiing komen, maar niet zonder de inzet van allen die waarachtig geloven.

Dat ook Levend Geloof daartoe eens steentje mag bijdragen, stemt ons tot dankbaarheid en vreugde. Door de geestelijke groei die we als redactie en medewerkers meemaken, kunnen we nieuwe inzichten doorgeven, terwijl we ook steeds blijven schrijven over de fun­damentele dingen, mede in verband met ons geva­rieerde lezersbestand. Het volle evangelie (het evan­gelie van het Koninkrijk der hemelen) moet ook voor de buitenstaanders te begrijpen zijn.

Misschien ten overvloede schrijven wij nog eens dat men het niet in alles met ons eens behoeft te zijn. Ook wij zijn in geestelijke ontwikkeling en laten ons indien nodig corrigeren, maar wij willen trouw blijven aan onze opdracht, door geen compromis- of verwaterd evangelie te brengen, maar Gods volle heil in al zijn facetten te belichten.

 

Toon ons de weg… Rinie van der Houwen

Zij waren bijeen voor het laatste avondmaal. Jezus had hun de voeten gewassen. Hun het brood aangereikt. Judas was ontmaskerd. Op de betuiging van trouw van Petrus had Jezus geantwoord wat gebeuren zou.

Toen begon Jezus te spreken over het huis Zijns Vaders met de vele woningen en dat Hij zou terug­komen als Hij hun plaats bereid had, opdat, zei Hij, ‘jullie zijn mogen waar Ik ben’.

‘Here, toon ons de weg’ en ‘toon ons de Vader’, zei Filippus.

In het gesprek dat volgde probeer­de Jezus dat duidelijk te maken:

‘Zolang ben Ik bij jullie geweest, Filippus. Wie Mij zag heeft de Vader gezien. Ik toonde Zijn liefde en Zijn werken. De woorden die Ik spreek en de werken die Ik doe zijn in harmonie met Mijn Vader, omdat de Vader in Mij blijft en Ik in Hem, daarom ben Ik de weg tot de Vader.

Als Ik alles volbracht heb, ga Ik terug tot de Vader en als Ik u plaats bereid heb kom Ik terug, door de heilige Geest, de Geest der waarheid, opdat jullie ook zijn mogen waar Ik ben, want in ontelbaren kom Ik wonen en woning

maken. Zo zal Ik jullie tot Mij nemen en zijn we weer verenigd en dat is beter, want dan ben Ik niet meer bij, maar in jullie.

Op dezelfde wijze als Ik in deze wereld leefde door de Geest des Vaders, zo ook jullie door Mij. Hij zal je leiden en Mijn woorden te binnen brengen en Ik wil je handen en je voeten zijn. Mijn werk zal worden voortgezet door hen die in Mij geloven naar de Schriften, en wat u vragen zult, Ik zal het doen. Mijn liefde omvat allen, blijft in Mijn liefde.

Ik ben de weg en Ik breng u steeds verder, want daarop is leven en overvloed. Hij voert naar de vol­einding, naar de volle heerlijk­heid, naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde’.

 

Het volmaakte plan van God door G. J. R. Doornink

God heeft een plan. Niet zo maar een plan maar een volmaakt plan. Dat kan ook niet anders want om­dat God volmaakt is, mankeert er ook niets aan Zijn plan.

Het plan van God is een volledig, allesomvattend plan, dat wil zeg­gen het is bedoeld voor heel Zijn schepping en het functioneren ervan. Het is geen plan dat, zoals zoveel wereldse plannen, onvol­ledig is, of gewijzigd en bijgesteld moet worden, of soms zelfs hele­maal geannuleerd. Dit komt voort uit de volmaaktheid van God die niet alleen in Zijn wezen veran­kerd is, maar ook geopenbaard wordt.

God is niet abstract, afstandelijk of in zichzelf gekeerd. Hij is niet ‘ergens ver weg’, onbereikbaar en niet te doorgronden.

Relatie

Toch zijn er velen -ook vele chris­tenen- die moeite hebben met bo­venstaande gedachten. De oorzaak is dat zij God niet kennen zoals Hij gekend kan worden, heel direct en persoonlijk in de vorm van een echte relatie.

Maar hoe komt zo’n relatie nu tot stand? Hoe komt het dat sommi­gen die relatie wel hebben en an­deren niet? Is het geloof toch iets mysterieus, iets geheimzinnigs, iets bovennatuurlijks?

Het geloof in God is inderdaad ‘bovennatuurlijk’, maar niet ge­heim. Het is geen verborgen aan­gelegenheid.

Ieder mens weet -bewust of on­bewust- dat er een ‘natuurlijke’ en een ‘bovennatuurlijke’ (geestelijke) wereld is. Alles wat wij zien met onze ogen, horen met onze oren, kortom waar we dage­lijks mee omringd worden be­hoort tot de zichtbare wereld.

Er is echter ook een onzichtbare wereld, een wereld waarin niet de materie, de stof een rol speelt, maar de geest, het onzienlijke. ‘Er is meer tussen hemel en aarde’ is iets waar ieder mens zich terdege van bewust is. Het is zelfs zo dat deze geestelijke wereld alles bepalend is en op de eerste plaats komt.

Iedereen is zich ook bewust dat het ‘natuurlijke’ tijdelijk is en het ‘geestelijke’ eeuwig. Heel zijn natuurlijke leven heeft immers een tijdelijk karakter. In de Bijbel vin­den we zelfs een uitspraak die door niemand ontkend kan wor­den, namelijk dat het leven een damp is, die voor korte tijd ver­schijnt en daarna verdwijnt (Jak. 04:14).

Twee werelden

Bij het zoeken naar contact met deze geestelijke, bovennatuurlijke wereld dienen wij ons wel te reali­seren dat deze geestelijke wereld bestaat uit twee ‘onderdelen’ die lijnrecht tegenover elkaar staan. Feitelijk zou je kunnen spreken van twee werelden: de wereld van het licht en de wereld van de duisternis.

De wereld van het licht wordt gekenmerkt door het goede, de waarheid, liefde, gerechtigheid, blijdschap, kortom door alles wat we positief kunnen noemen. Dit in tegenstelling met de wereld van de duisternis die gekenmerkt wordt door alles wat negatief is: onge­rechtigheid, haat, leugen, enz.

De positieve eigenschappen van deze wereld van het licht vinden we ook en uitsluitend in God, de Schepper van hemel en aarde. Zoals we al schreven: Hij is een volmaakte God die door Johannes in zijn eerste brief omschreven wordt met de woorden: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh. 01:05b). God heeft op geen enkele wijze iets te maken met de duisternis. ‘

Dat is een andere wereld die be­heerst wordt door de ‘vorst der duisternis’, satan of duivel, Gods grote tegenstander. Daarom lezen wij ook dat bij de schepping van hemel en aarde, toen alles ‘woest en ledig’ was, de ‘Geest van God over de wateren zweefde’. Daarbij gebeurden er, in de volgorde zoals het eerste Bijbelboek dat be­schrijft, drie dingen:

God sprak: Er zij licht en er was licht.

God zag dat het licht goed was. c. God maakte scheiding tussen licht en duisternis.

Nu gaat het in Genesis 1 over de letterlijke beschrijving van de schepping van hemel en aarde, maar het spreekt vanzelf dat het voor ons primair gaat om de geestelijke betekenis.

Toen God had gezien dat het licht goed was, wist Hij dat het licht in elk opzicht niet alleen sterker zou zijn dan de duisternis, maar ook elke vorm van duisternis zou ver­drijven. Want dit was van meet af aan een grondprincipe van het volmaakte plan van God, ondanks alles wat er nadien nog gebeurde tot op de dag van vandaag.

In ontwikkeling

God was goed, is goed en blijft goed. Dat is de basis van het plan Gods dat zijn totale vervulling zal krijgen in de eindvoltooiing aller dingen als God zal zijn ‘alles in allen’.

Zover is het nu nog niet, want het plan van God is nog in volle ont­wikkeling. En de mens die als ‘kroon van Gods scheppings­werk’ naar het beeld van God werd geschapen, dus ook vol­maakt en goed, was geroepen de scheiding die God had aange­bracht tussen licht en duisternis in stand te houden, maar faalde daarin, zodat de duisternis kon infiltreren.

Ontstond er daardoor paniek bij God? Was Zijn plan mislukt? Helemaal niet, want satan die dacht het gewonnen te hebben van de levende God, gooide in feite zijn eigen glazen in. Hij had zijn ware aard getoond, en daarmee zichzelf ontmaskerd. De mens was nu in staat te leren onderscheiden wat van God kwam (het goede) en wat van satan kwam (het kwade).

Juist dit leren onderscheiden stond (en staat) bij God hoog in het vaandel, want daardoor kan de mens ook ten volle God leren kennen in al Zijn goedheid en volmaaktheid, met een zodanige ‘doorwerking’ dat de mens ook weer ‘goed en volmaakt’ zou kunnen worden.

Blauwdruk

Een belangrijk en uniek program­mapunt in het plan van God was de komst van Zijn Zoon. De Bij­bel spreekt over de ‘eerste Adam’ (die faalde) en de ‘laatste Adam’ (die niet faalde). God liet zien dat het tóch mogelijk was niet te falen, omdat deze laatste Adam, Jezus Christus, als eerste mens gezag en autoriteit had over elke vorm van duisternis, zelfs over de ‘diepste duisternis’, de dood.

We kunnen daarom ook rustig stellen dat Jezus de blauwdruk was van het plan van God. En ook komt in Hem naar voren hoe diep verweven het plan van God was met de mens. Van Jezus lezen wij dat Hij de ‘afstraling van Gods heerlijkheid was en de afdruk van Gods wezen’ (Heb. 01:03).

Voor de komst van Jezus was het plan van God in zekere zin nog een verborgen aangelegenheid. En we zien dan ook hoe in het Oude Testament soms zowel het kwade als het goede aan God werden toegeschreven, terwijl ? reeds bij de schepping geopen­baard werd dat het Gods wil was dat er een onoverbrugbare kloof zou zijn tussen licht en duisternis.

Jezus zelf maakte dat trouwens ook op allerlei wijze duidelijk. Denk bijvoorbeeld aan de uit­spraak die Johannes uit de mond van Jezus noteerde: “De dief (satan) komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” (Joh. 10:10). Hier worden de negatieve werken van satan op duidelijke wijze gesteld tegenover de positieve werken van God.

Opgaande lijn

Duidelijk is ook dat er een op­gaande lijn is in het plan van God. Want niet alleen leven wij nu na de komst van Jezus, maar ook na de uitstorting van de heilige Geest!

De mens is en blijft ten volle betrokken bij het plan van God. Want juist door de inwonende Geest van God in allen die gelo­ven in God (door Jezus Christus) zijn wij in staat om ook de duivel te ontmaskeren en te overwinnen.

Dit is uiteraard een leerproces en zoals een bergbeklimmer na veel en intensief getraind te hebben en met veel moeite, uiteindelijk toch de top bereikt, zo zal het ook gaan met allen die deelgenoot zijn ge­worden van het Rijk van het licht, het Koninkrijk van God.

Geestelijke kennis

Belangrijk daarbij is ook de ver­meerdering van onze geestelijke kennis. Velen menen geheel ten onrechte dat ‘vermeerdering van kennis’ alleen te maken heeft met ons natuurlijke leven en daardoor als een soort ‘negatief eindtijd- teken’ dient te worden aange­merkt.

Voor een kind van God is het juist van het allergrootste belang dat zijn kennis ook groeit, maar dan gaat het uiteraard in de eerste plaats om de geestelijke kennis aangaande God en het Koninkrijk der hemelen.

Alleen daardoor kan hij het mis­bruik wat de duivel maakt van de groeiende kennis op het natuur­lijke vlak onderkennen, er op de juiste wijze mee omgaan en weer­staan. Bovendien kunnen we dan ook beter de duivel, die ook op het geestelijke vlak actief is (denk aan de talrijke occulte leringen en afgoden), ontmaskeren en over­winnen.

We leven in een tijd dat er steeds meer onthuld wordt van het plan van God. God is een God van openbaring en wil geen dingen verborgen houden voor allen die leven in Zijn Koninkrijk. Die onthullingen hebben bovendien als doel dat wij meer en meer hetzelfde karakter als Jezus zullen deelachtig worden. De Bijbel noemt dat de openbaring van het zoonschap. Daardoor kunnen wij ook functioneren in het plan van God en een voorbeeldfunctie vervullen voor allen die nu nog leven in het verkeerde rijk: het rijk van de duisternis waarin satan nog de scepter zwaait.

Deze voorbeeldfunctie betekent beelddrager van Christus zijn, waardoor wij anderen de weg wijzen om de duisternis te verlaten en toe te treden tot het waarach­tige licht. En naarmate wij zelf meer volmaakt worden in Hem geven wij daardoor invulling aan het volmaakte plan van God. Want één ding is zeker: de volle heer­lijkheid Gods zal geopenbaard worden in en door allen die zich volledig inzetten om het plan van God ten uitvoer te brengen.

 

Perspectief (gedicht) P. W. Heuer Sr

Onze God riep uit het duister,
uit des werelds woestenij
weer een nieuwe schepping, ja, toen
brak Hij satans heerschappij.

God sprak dat er licht zou wezen,
door het woord is het geschied.
In dat licht mogen wij wand’len,
ja, dat licht verlaat ons niet.

 

’t Is de Geest van God die zweefde
over waat’ren in ’t begin.

Door diezelfde Geest gaan wij nu
het Goddelijke tijdperk in.
Het zal door die Geest geschieden,
dat de schepping wordt hersteld.

Daardoor zijn wij medewerkers
Gods, en satan ruimt het veld.

 

Christus heeft ons plaats gegeven
in de hemel, aan Zijn zij.

Door Hem zijn wij overwinnaar,
en dat maakt ons leven blij.
Alles zal eens nieuw weer worden,
Gods Woord spreekt daar duid’lijk van.
Er is vrijheid en verlossing,
want God heeft een machtig plan.

 

Christus wil Zijn kracht ons geven.

Met hem heersend in de troon
wordt de vijand overwonnen,
worden wij gelijk de Zoon.
Heer, heb dank voor al Uw liefde
die ons is geopenbaard.

Wij geloven, zonder twijfel,
Heer, U bent ons alles waard.

 

Op zoek naar vrede door Margreet Gast

Mensen leven met elkaar in kleine en grotere verbanden. Er speelt zich heel wat af in de onderlinge relaties. Sommige zijn turbulent, andere rustig, weer andere moei­lijk, gemakkelijk, stroef, vreed­zaam.

Zo kennen we conflictmakers, en -gelukkig- ook mensen die je bijna nooit in een conflict ver­wikkeld zult zien. Deze laatsten zijn vriendelijk en vreedzaam. Ze doen niet moeilijk, maar werken altijd in positieve zin mee. Ze zijn behulpzaam en attent. Heerlijke mensen om mee om te gaan.

Zijn zij de ware christenen? Moeten we hen als voorbeeld voor ons eigen leven nemen? Onze vriendelijkheid zal toch alle mensen bekend zijn (Filip. 04:05)? En Jezus zei toch: zalig de vredestichters (Matt. 05:09)?

De ander, meer dan jezelf

Wie zijn toch deze mensen, die bijna altijd vriendelijk en aardig kunnen zijn, rustig, niet opge­wonden of opgejaagd…? Het zijn die mensen, op wie veelvuldig een beroep wordt ge­daan, en ze staan altijd voor je klaar. Het zijn mensen die als doel in hun leven lijken te hebben, dat de ander het goed heeft. Ze ma­ken geen problemen, nee, ze dra­gen meestal zeer snel oplossingen aan, om eventuele wolken voor de zon te doen verdwijnen.

Worden deze mensen door een ander tegengesproken met kren­kende woorden of onterechte opmerkingen, dan zullen ze dit zwijgend en rustig langs zich heen laten gaan.

Een conflict aangaan met een ander, willen ze liever niet. Bij voorkeur zijn ze het eens met iedereen.

Wordt er aan hen gevraagd: ‘Wil je…?, Doe je…?, Kan je…?’, dan zullen ze alles in het werk stellen om te kunnen reageren met: ‘Ja, natuurlijk!’

Deze mensen lijken in hun leven de christelijke waarden bijzonder goed in praktijk te kunnen bren­gen.

“Heb je naaste lief’ (Matt. 19:20).

“Verloochen jezelf en neem je kruis op” (Matt. 16:24).

“Acht de ander uitnemender dan jezelf’ (Filip. 02:03).

“Twist, toorn, nijd zijn werken van het vlees” (Gal. 05:20).

“Wees eensgezind” (Rom. 12:10).

Heeft de Heer zijn volgelingen werkelijk zo bedoeld?

Van kinds af aan

Veel van ons denken en doen hebben we geleerd van de mensen die ons hebben opgevoed, in de ruime zin van het woord. Uit wat voor soort gezin komen deze be­minnelijke mensen?

Er zijn gezinnen waar men sterk naar binnen is gericht. Het gezin vormt in meer of mindere mate een -voor anderen­ ondoordringbaar systeem. Vader, moeder en kinderen zijn hecht met elkaar verbonden. Het motto van het gezin is: wij vallen elkaar niet af! Trouw zijn aan elkaar is de eis. Eert uw vader en uw moe­der…’ Van de kinderen wordt dan ook verwacht dat ze zich houden aan deze gezinscode. Dan zijn ze lief.

Het valt niet mee, als kind in een dergelijk gezin, om er een andere dan de daar heersende mening op na te houden. Het ‘met-elkaar- eens’ zijn moet immers! Als een kind het waagt de dingen anders te zien, zal het openlijk of subtiel beschuldigd worden van ontrouw, van verraad. Om in dat gezin te kunnen (over)leven, moet ieder lid zich wel conformeren.

Passend gedrag van het kind wordt beloond met ‘liefde’, vriendelijkheid, acceptatie. Het hebben van een afwijkende mening en vertonen van het bijbehorende gedrag, staat gelijk aan: ‘moeilijkheden zoeken’. Het kind zal in feite gestraft worden: het wordt uitgestoten, de andere gezinsleden laten het vallen.

Als in een dergelijk gezin de ouder(s) een gesprek heeft/heb- ben met een kind, zal het doel daarvan veelal zijn: het gedrag van het kind te sturen in de ge­wenste richting. Het kind krijgt te horen wat er van hem/haar ver­wacht wordt. Er wordt tegen het kind aan gepraat. Het moet aan het gewenste beeld gaan voldoen. Het gesprek is niet zozeer bedoeld om het hart van het kind te zoeken. De ouder luistert niet echt naar wat het kind te zeggen heeft, en heeft eigenlijk geen oog voor het eigene van het kind.

Het is niet moeilijk om je voor te stellen, dat een kind van een der­gelijk gezin bang wordt, om niet aan de eisen van thuis te voldoen. Wat staat het kind -en later de volwassene- anders te doen, dan zich zo te gedragen dat de ander zijn goedkeuring eraan kan ver­lenen. er kan zelfs angst ontstaan om… zichzelf te worden. Immers, als het kind wil uiten wat het wer­kelijk vindt en voelt, is de reactie daarop onaangenaam, onveilig, beangstigend…

Kenmerken

Kinderen uit dergelijke gezinnen kunnen opgroeien tot volwasse­nen, die

-geen eigen mening hebben, of de mening die ze hebben, afzwak­ken of zich er zelfs voor veront­schuldigen.

-conflicten te allen tijde zullen vermijden. Ze kunnen niet met verschil van mening omgaan, confrontaties ervaren ze als

-in een groot gezelschap geen opmerkingen durven te maken of vragen durven te stellen. Ze zijn onzeker en angstig, bang om op te vallen of iets ‘geks’ te zeggen. In het middelpunt van de belang­stelling staan vermijden ze liever.

pijnlijk, ze gaan ze liever uit de weg.

-nauwelijks zelf het initiatief ergens toe nemen, ook weinig creativiteit bezitten. Het zijn eerder passieve mensen dan actieve. Ze bewegen zich liever op bekend terrein, dan op onbekend.

-wel gretig in actie komen als een ander een verzoek tot hen richt… tenminste als het voldoen aan dat verzoek hen niet in conflictueuze situaties brengt!

-zich veilig voelen binnen vaste kaders, zich zekerder voelen ‘onder de wet’ dan in de vrijheid van de Geest. Regels en tradities geven hen duidelijkheid over wat er van hen verwacht wordt.

-weinig verantwoordelijkheid willen/kunnen dragen. Ze hebben liever dat ‘de ander het ¿? zegt’.

-alles doen om aardig gevonden te worden.

Het beeld van Christus?

Deze vreedzame, volgzame, be­hulpzame, zwijgzame… eenzame mens… ons ten voorbeeld?

Is dit echt wat God wil voor ons leven?

Dergelijke mensen lijden een be­nauwd bestaan, vol angst om fou­ten te maken, om afgewezen te worden. Zij hebben onvoldoende de mogelijkheid gekregen om zichzelf te leren kennen. Zo’n mens is gevangen in de ontken­ning van zijn unieke eigenheid en waarde.

De wil van God voor de zijnen is: bevrijding, jezelf worden in Christus, in liefde tevoorschijn geroepen worden!

Een kind van God hoeft geen liefde te verdienen, maar mag leven in de zekerheid dat niets en niemand hem zal scheiden van de liefde van Christus, in de vol­maakte liefde is geen plaats voor angst. Hierdoor mag hij groeien in zelfvertrouwen, in een zeker weten veilig en geaccepteerd te zijn. Dan kan hij ook ‘geheel anders’ zijn dan de mensen in zijn omgeving wellicht van hem verwachten. Hij kan zich gewoon steeds op zijn gemak voelen. Hij is immers zichzelf!

Een christen durft voor zijn me­ning uit te komen. Zijn mening is immers geworteld in de waarheid en gerechtigheid van zijn hemelse Vader. Hij zal die mening niet angstig verborgen houden, zeker niet tegenover de leugenachtig­heden van de vijand. Als het nodig is, gaat de christen het conflict gerust aan. Geestelijke strijdvoering is immers een en al conflict met de satan! Een kind laat zich niet de mond snoeren!

De Geest van God maakt iemand creatief en initiatiefrijk.

Christenen ontwikkelen zich, de talenten die God in elk mens gelegd heeft, komen eruit. Naar het nieuwe wordt niet angstig, maar verlangend uitgezien. Dan kan een christen oprecht vriendelijk, behulpzaam, de rust zelve en liefde vol zijn. Hij doet zich niet zo voor, als vrucht van de angst in zijn leven, nee, hij wordt echt zo, als vrucht van (het werk van) de heilige Geest. Hij zal worden bevrijd van zijn vijanden. Door de Geest leren we echt van de medemens te houden. Hij wortelt ons in de waarheid. De Vader omringt ons met zijn ontferming. Christus verzekert ons van zijn liefde.

Zo worden kinderen van God sterke, zelf-/Christus(!)verzekerde mensen.

 

De naam van Gods volk door Wim te Dorsthorst

Het evangelie dat Paulus predikte

De apostel Paulus trachtte altijd vanuit de Schriften de Joden te overtuigen dat ze dezelfde weg moesten gaan als de heidenen om tot het volk van God te behoren. Met dat doel willen wij er ook over schrijven opdat christenen die moeite hebben met het zicht op Israël, vanuit de Schriften, de waarheid hieromtrent gaan zien. Paulus wordt door joodse theo­logen (en helaas ook wel door christelijke) nogal eens van anti­semitisme beschuldigd omdat hij zo klaar en duidelijk over deze dingen schrijft.

Maar hij verkondigt het evangelie dat hij rechtstreeks door open­baring van Jezus Christus heeft ontvangen (Gal. 01:12). Hij zegt daarom met grote stelligheid: “Indien iemand u een evangelie predikt, afwijkend van hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt” (Gal. 01:09-10).

Paulus is een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkon­diging van het evangelie van God, dat Hij te voren door zijn profeten beloofd had in de heilige Schriften aangaande Gods Zoon, Jezus Christus, onze Here (Rom. 01:01-04; zie ook Hand. 09:15; Hand. 13:02; Gal. 01:15-16).

Het evangelie dat hij verkondigde was vanuit de heilige Schriften Hieruit blijkt dat de hele Bijbel, oud en nieuw testament, een onverbrekelijke samenhang.  eenheid en betekenis heeft aangaande het eeuwige evangelie van God ” al altijd betrekking heeft op Zijn Zoon, Jezus Christus.

Over een hele belangrijke stelling van het evangelie wat hij verkondigde -eigenlijk de kern van het evangelie van God- schrijft hij in (Rom. 10:11-13):

“Immers het Schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. Want er is geen onderscheid tus­sen Jood en Griek: Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”. Dat is het ene evangelie van God voor Joden en heidenen. Hij is ongedeeld en Heer over allen en rijk voor allen die Hem aanroe­pen. Dat is het evangelie wat Paulus verkondigt.

De God van Joden en heidenen

Er is bij God geen aanzien des persoons, zoals de Schrift ook leert (Rom. 02:11; Deut. 10:17; 2 Kron. 19:7; Job 34:19). Hij is de God van Joden en heidenen zon­der enig onderscheid (Rom. 03:29).

De apostel Petrus verwoordt het bij Cornelius, de heiden, als volgt: “Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des per­soons is, maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig, naar het woord dat Hij heeft doen brengen aan de kinderen Israëls om vrede te verkondigen door Jezus Chris­tus. Deze is aller Heer!” (Hand. 10:34-36).

Petrus benadrukt dat het niet al­leen de-Joden betreft maar, zegt hij, onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig.

Niet allen zijn Israël

Dit brengt ons bij een heel be­langrijk geestelijk principe wat Paulus verwoordt met: “Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis, wat uiterlijk aan het vlees geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen (innerlijk) is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter” (Rom. 02:28-29).

En in (Rom. 09:07) schrijft hij: “Want niet allen, die van Is­raël afstammen, zijn Israël en zij zijn ook niet allen kinderen, om­dat zij nageslacht van Abraham zijn”.

Het gaat bij God dus helemaal niet om een volk wat zich krach­tens afstamming van Abraham naar het vlees (Rom. 04:01) en be­snijdenis naar de letter (Rom. 02:29; Gen. 17:10) Jood of Israël kan noemen. Het gaat om een geestelijk principe, wat verborgen ligt in de naam Jood of Israël.

Namen in de Bijbel

Voor we verder gaan met de soms toch wel moeilijk te volgen be­toogtrant van Paulus in de Romei­nen- en Galatenbrief, willen we daarom stil staan bij de naam ‘Israël’. Deze naam komt ongeveer 2600 maal voor in de Bij­bel wat bevestigt dat de Bijbel handelt over Israël, het volk van God.

Namen hebben in de Bijbel altijd een meerwaarde. Ze vertellen over het wezen en de drager(s) van die naam en bergen vaak een sleutel in zich om zaken geestelijk te kunnen verstaan. En als God zelf iemand een nieuwe naam geeft dan is het zeker de moeite waard daar nauwkeurig acht op te slaan.

De naam Abraham

Toen God zijn verbond sloot met Abram, zei hij: “Wat Mij aangaat zie, mijn verbond is met u, en gij zult de vader van een menigte volken worden; en gij zult niet meer Abram genoemd worden, maar uw naam zal zijn Abraham, omdat Ik u tot een vader van een menigte volken gesteld heb” (Gen. 17:04-05).

Die naam heeft dus een diepe geestelijke betekenis. Als het volk God prijst voor Zijn grote daden dan wordt dit feit genoemd in (Neh. 09:07-08a). Daar lezen wij: “Gij toch zijt de Here, de God, die Abram verkoren, het uit Ur der Chaldeeën geleid en hem de naam Abraham gegeven hebt. Gij hebt zijn hart getrouw bevonden voor uw aangezicht en met hem een verbond gesloten”.

Het sluiten van het verbond en de nieuwe naam hebben dus alles te

 

Zicht op Israël -03-

Na een inlei­dend artikel in het februari­nummer van Levend Ge­loof (‘Gods ijver voor Jeruzalem en Sion’), is Wim te Dorshorst in het maart­nummer be­gonnen met een serie artikelen over het ware Israël. Dit is het derde artikel in deze serie. In de komende nummers worden nog ver­schillende facetten aangaande Israël op duidelijke wijze belicht.

maken met het feit dat God zijn hart getrouw heeft bevonden voor Zijn aangezicht. In Genesis 26 vers 5 lezen we ook nog; “Omdat Abraham naar Mij geluisterd en mijn dienst in acht genomen heeft: mijn geboden, mijn inzet­tingen en mijn wetten”. De naam Abraham is dus veel meer dan zomaar een naam.

De naam Jakob

Zo is het ook met de nieuwe naam ‘Israël’ die Jakob ontvangt. Jakob is de drager van de belofte die God aan Abraham en Isaak gege­ven heeft (Gen. 27:28-29). Hij zal dus evenals zijn voorvaders voor Gods aangezicht dienen te wan­delen, God op Zijn woord dienen te geloven en zijn hart zal getrouw dienen te zijn. Evenals Abraham zal hij naar God moeten luisteren en Zijn dienst in acht nemen. Hij zal dienen te leven naar Gods geboden, inzettingen en wetten (Gen. 26:05).

Maar hoe anders is het met Jakob gesteld. Zijn naam betekent: hielelichter of bedrieger en hij doet zijn naam helaas eer aan. Hij is zo mogelijk nog vleselijker bezig dan zijn broer Ezau. “En de gezindheid van het vlees is vijandschap tegen God” (Rom. 08:07).

Hij vertrouwt niet op God en zijn hart is vol bedrog en hij wil op zijn eigen manier erfgenaam van de belofte zijn. Hij bedriegt dan ook zijn broer met het eerstge­boorterecht en met de zegen (Gen. 27:35-36). En dan zegt Gods woord: “Jakob vluchtte naar het veld van Aram en Israël diende om een vrouw en om een vrouw was hij veehoeder” (Hos. 12:13).

Neen, Jakob was niet bepaald be­zig met de dingen die het Ko­ninkrijk Gods betroffen. En daar, bij zijn oom Laban, wordt hij zelf bedrogen met vrouwen en met vee en bedriegt hij op zijn beurt steeds weer om zijn doeleinden te bereiken.

Deze Jakob heeft werkelijk gestreden tegen God en mensen om zijn zaakjes te regelen.

Jakob ten voorbeeld gesteld ‘van het volk

In Hosea 12 stelt God deze stam­vader ten voorbeeld aan het zon­dige en afvallige volk Israël. God klaagt dat het volk, Hem, de Hoogheilige, die getrouw is, om­ringt met leugen en bedrog (Hos. 12:01).

Dan lezen we in vers 3: “De Here heeft een rechtsgeding met Juda; Hij gaat Jakob straffen voor zijn wandel, naar zijn daden zal Hij hem vergelden”.

Als God hier zegt ‘Jakob’ dan bedoelt hij de nakomelingen van Jakob, het volk Israël, die zich als Jakob gedragen in leugen en be­drog. Maar in vers 4 gaat God over op de persoon Jakob waar hij het volk mee vergelijkt. We lezen: “In de moederschoot bedroog hij zijn broeder en in zijn mannelijke kracht streed hij met God”. Zo is de geestelijke toestand van het volk van God ten dage van Hosea.

De strijd van Jakob

En dan komt de strijd aan de Ja- bok bij de doorwaadbare plaats, Pniël genaamd (Gen. 32:22-32). Pniël of Penuël betekent ‘Aange­zicht Gods’. Daar, voor het aan­gezicht Gods, komt alles openbaar en komt Jakob in die bekende nachtelijke worsteling. Hij is de drager van de belofte maar kan zo het beloofde land niet binnengaan. Hij zal alle bedrog en leu­gen en zelfhandhaving af moeten leggen. Hij zal tot een diepe be­kering moeten komen. Hij was uiteraard besneden naar het vlees, maar hij moest ook besneden zijn naar het hart. Het zou moeten zijn: ‘Niet meer mijn ik, maar God leeft in mij’ (Naar Gal. 02:20). Evenals zijn grootvader Abraham zou hij een onverdeeld en getrouw hart moeten hebben voor Gods aangezicht.

Maar het blijkt dat Jakob zich niet zomaar gewonnen geeft. Pas als zijn heupgewricht ontwricht is, geeft hij zich gewonnen. Daar werd zijn ‘mannelijke kracht’ (Hosea 12:04) gebroken. (Nu doet het er natuurlijk niet toe of Jakob in het zichtbare werkelijk mank ging na deze nacht want dit kan ook in geestelijke betekenis gebruikt worden (zie Heb. 12:12-13). De heup is symbolisch voor de voortbrengingskracht van de man (Gen. 24:02-09).

Jakob kwam tot inkeer, zijn eigen kracht werd gebroken. Hij zou voortaan in de kracht van Zijn God handelen en vrucht dragen. Hij zegt: “Ik laat u niet gaan, tenzij Gij mij zegent” (Gen. 32:26).

(Hosea 12:05) zegt het nog duidelijker: “Hij weende en smeekte Hem om genade”. Dit is een geweldig moment in het leven van Jakob. Hij buigt voor God en smeekt Hem om genade.

Hij geeft de strijd op en wil in de geloofsrust binnengaan (naar Heb. 04:03), evenals zijn grootvader Abraham die een vader van de ge­lovigen genoemd wordt.

De nieuwe naam Israël

Dan klinkt daar op de grens van het land der belofte bij ‘het aan­gezicht Gods’ (Pniël) die nieuwe belangrijke naam voor Jakob en zijn nakomelingschap: “Uw naam zal niet meer Jakob heten luiden, maar Israël” (Gen. 32:28). Israël (Hebr, Jisra’el) bestaat uit twee woorden. Het werkwoord ‘sjara’ is ‘strijden’ en de titel – naam van God ‘el’. Dit wordt vertaald met ‘Strijder Gods’.

Vanaf nu strijdt Jakob niet meer tegen God maar is hij een strijder Gods, een medearbeider Gods in Zijn eeuwig plan.

Opnieuw komt Jakob in Bethel en God verschijnt hem wederom en zegent hem en zegt: “Gij heet Jakob; gij zult niet meer Jakob heten, maar Israël zal uw naam zijn. En Hij noemde hem Israël. En God zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige, wees vrucht­baar en word talrijk; een volk, ja een menigte van volken zal uit u ontstaan en koningen zullen uit uw lendenen voortkomen. En dit land, dat Ik Abraham en Isaak gegeven heb, zal Ik u geven; en uw nageslacht zal Ik dit land geven” (Gen. 35:10-12).

Ik geloof dat het voor iedereen wel duidelijk zal zijn dat deze zegen van God en deze vrucht­baarheid niet sloeg op natuurlijk nakomelingschap, maar een be­vestiging was van de belofte aan Abraham gedaan op grond dat hij God geloofde en alle volken betrof (Gen. 17:04-08).

Paulus zegt derhalve in (Rom. 04:16-17a): “Daarom is het alles uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is, gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele vol­ken heb Ik u gesteld – voor het aangezicht van die God, in wie hij geloofde”.

Het werkelijke Israël

Wat kunnen wij hier nu uit leren? Stond God een natuurlijk Israël voor ogen toen Hij de naam Israël uitriep? Het antwoord is: neen, want dan was de naam Jakob im­mers veel toepasselijker geweest.

Neen, Israël is een hele bijzon­dere naam die alleen maar ge­dragen kan worden door mensen die werkelijk Gods volk zijn.

Het is die naam Israël die de satan met z’n hele rijk uit wil roeien, zodat aan die naam niet meer gedacht zal worden (zie Ps. 083:002-005). Het Israël naar het vlees in het Midden-Oosten, gebruikt hij hierbij om vele christenen bezig te houden en te misleiden. Alleen allen die in hun leven dat persoonlijk Pniël hebben mee­gemaakt, zijn het Israël Gods. Zij kunnen getuigen dat zij in Chris­tus een nieuwe schepping zijn, dat het oude voorbij is en het nieuwe is gekomen (2 Kor. 05:17). Zij roe­men niet op besnijdenis aan het vlees, naar de letter, maar zij heb­ben de ware besnijdenis van het hart, naar de Geest ondergaan in de doop (Gal. 06:15; Rom. 02:29; Kol. 02:11).

Allen die tot dat volk behoren dienen Hem door de Geest Gods, roemen in Christus Jezus en ver­trouwen niet langer op vlees (Filip. 03:03). Dit volk is naar de wil van God in Christus Jezus gescha­pen in waarachtige gerechtigheid en heiligheid (Ef. 02:10; Ef. 04:24).

Dit is de ware geestelijke inhoud van de belofte en de zegen van Abraham, want zij die uit het geloof zijn, zijn kinderen van Abraham (Gal. 03:07). (Gal. 03:14 zegt daarom: “Zo is de zegen van Abraham tot de hei­denen gekomen in Jezus Christus, opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door het ge­loof”.

Dit volk, dat de echte besnijdenis kent, wordt gevormd door de ware Joden. Het is het ware Israël Gods, het uitverkoren volk Gods, de Gemeente van Jezus Christus, bestaande uit Joden en heidenen zonder enig onderscheid.

 

Genade (gedicht)

Heer, als ik bedenk
wat ik van U ontvangen heb,
als ik Uw leiding zie
’t geluk dat U mij biedt,
dan weet ik, Vader,
dat is genade.

Heer, het maakt me blij
te weten: U hoort mij.
‘k Kan zingen, lachen, bidden,
en U, U bent altijd in ons midden.
U verlaat me nooit en Vader,
dat noem ik genade.

Heer, ‘k heb zoveel fout gedaan,
U rekent ’t mij niet aan.

Ik wil zo graag het goede,
maar God, wat is dat moeilijk,
en toch ervaar ik, Vader,
telkens weer Uw genade.

Heer, ‘k ben veel met U bezig,
U maakt mijn leven rustig, vredig.

’t Zijn niet de grote wonderen die ’t maken,
maar juist ’t kleine kan me diep van binnen raken.
Gewoon te weten: ‘k heb een Vader,
dat is pas genade!

‘k Wil enkel voor U leven,
echt kind zijn van mijn Vader.
En ‘k weet: dan schenkt U mij
een leven vol genade!

1994.04 nr. 358

Levend geloof 1994.04 nr. 358

Kruisdrager en kroondrager door G. J. R. Doornink         

“Hij zeide tot allen: Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij” (Luc. 09:23).

“Ik kom spoedig; houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme” (Openb. 03:11).

Waarom wij volharding nodig hebben

In dit artikel willen we ons bezig houden met het onderwerp ‘vol­harding’. Een onderwerp dat niet voor het eerst aan de orde komt en het zal ook niet de laatste keer zijn. Zolang we hier in deze we­reld als ‘vreemdelingen en bijwoners’ zijn hebben we volhar­ding nodig en is het nodig daar elkaar op te attenderen.

Als Jezus in Matteüs 24 spreekt over de ‘voleinding der wereld’, dus wat er in deze eindtijd alle­maal gaat gebeuren, spreekt Hij over negatieve en positieve ont­wikkelingen. Hij zegt bijvoor­beeld in (Matt. 24:12) dat de liefde van de meesten zal verkillen, omdat de wetsverachting toeneemt. Het morele verval in onze dagen spreekt in dit opzicht boekdelen.

Maar ook brengt Hij duidelijk naar voren dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele we­reld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken (vs.24). En ook dat zien wij in vervulling gaan, we zijn er zelfs bij betrokken. Tussen deze twee uitspraken van Jezus maakt Hij ook een duidelijke opmerking over volharding door te zeggen: “Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden” (Matt. 24:13). Vrij vertaald zou je kunnen zeg­gen: ‘Wie het altijd volhoudt, die zal het einddoel bereiken’.

Einddoel

Wat is het einddoel? Dat is de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus, de openbaring als zoon van God. Het volmaakt zijn, zoals Jezus volmaakt was. Paulus spreekt in (2 Thess. 01:10) dat Hij, op de grote dag van Zijn verschijning, met verba­zing aanschouwd zal worden in allen die tot geloof gekomen zijn.

Maar kunnen we opmerken: het is toch Zijn werk in ons? Hij is toch een goed werk in ons begonnen en zal het voortzetten tot de dag van Christus Jezus? En Hij is het toch die om zijn welbehagen zo­wel het willen als het werken in ons werkt? (Filip. 02:13).

Inderdaad, maar wij moeten wel ‘invulling’ geven aan datgene wat God van ons vraagt. Als wij niet door geloof en gehoorzaamheid antwoord geven op al datgene wat God in en door ons wil doen, ne­men we in feite een afwijzend standpunt in. Dan zijn we geen volhardende christenen. Het ‘af­haken’ is dan niet een kwestie van een eenmalige ongehoorzaam­heid of vorm van ongeloof, waar­voor we vergeving kunnen vra­gen, maar dan hebben we het principe van volharding radicaal overboord gegooid.

Niet volhardend

Vandaag de dag zijn er heel wat niet-volhardende christenen. Ze zijn nog wel in naam christen. Soms komen ze nog wel in kerk of samenkomst. Zelfs doen ze nog wel mee aan allerlei activiteiten. Maar de ‘spirit’ is er uit, het is niet meer dat sprankelende, levende, ongecompliceerde, zo het eerst was. Het principe van ‘het einddoel bereiken’ voor ogen houden is al lang verdwe­nen. Dat is een onbereikbaar ideaal voor hen geworden, al wordt dat niet met zoveel woor­den gezegd. En het openbaar worden als zoon van God speelt in hun gedachtewereld ook niet meer een rol.

Is het beeld wat ik nu schets misschien een beetje somber? Misschien denkt u dat wel. Laat ik dan dit zeggen: Ik wil naar nie­mand een beschuldigende vinger uitsteken, ook niet naar mezelf. Schuldigen aanwijzen, schuld aanpraten is het werk van de dui­vel, de grote tegenstander van God en mens.

Verwerpelijk?

Maar het is wel goed ons zo nu en dan af te vragen: Hoe is het met ons gesteld? Ben ik een volhar­dend christen? Is het een voortdu­rend verlangen van mij een beeld­drager van Christus te zijn? Komt de vrucht van de Geest in mij tot openbaring?

Paulus zegt: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk. Ik hoop echter, dat gij zult inzien, dat wij niet verwerpelijk zijn” (2 Kor. 13:05-06).

Volhardende christenen zijn niet ‘verwerpelijk’, maar zijn door God geaccepteerd en geappreci­eerd als bruikbare instrumenten in Zijn hand.

Niet-volhardende christenen zijn ook niet door God verworpen. God verwerpt niemand, schrijft niemand af. Nee, ze hebben zich­zelf verworpen, ze hebben de intieme gemeenschap met God verbroken. Uiteraard onder in­spiratie en door infiltratie van de vorst der duisternis.

Twee principes

Wat zijn nu de belangrijkste prin­cipes om te kunnen volharden? Er zijn twee dingen die we als kind van God, als nieuwe schep­ping altijd voor ogen behoren te houden, ‘k Weet niet of u daar wel eens over nagedacht heeft, maar we zijn ‘kruisdragers’, maar tegelijkertijd ‘kroon­dragers’.

In (Luc. 09:23) lezen wij dat Jezus zegt: “Indien iemand ach­ter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij”. Dit kruis dragen heeft niets te maken met allerlei ellende, ziekte, na­righeid waar we soms mee te ma­ken krijgen, maar is de bespot­ting, vervolging, verachting, het niet begrepen worden door de ander, waar ieder waarachtig christen zo nu en dan mee wordt geconfronteerd.

Dat kunnen we natuurlijk ook ontlopen. Iemand die zich ‘schaamt’ voor het evangelie is geen kruisdrager. Zo iemand heeft ‘zichzelf niet verloochend’. Het ‘nieuwe schepping in Chris­tus zijn’ is dan een verborgen aangelegenheid. We zijn dan geen lichtend licht en zoutend zout.

Bewuste keuze

Kruisdrager willen zijn is een bewuste keuze. Het is ook een dagelijkse keuze. Jezus spreekt over het dagelijks opnemen van zijn kruis. Het is dus geen een­malige beslissing die je neemt bij het aanvaarden van Christus als je Verlosser, als je vanuit het rijk der duisternis wordt overgeplaatst in het Koninkrijk van Jezus Christus. Er wordt wel eens gezegd: je hebt een eenmalige bekering toen je van een zondaar een kind van God werd en daarnaast heb je een dagelijkse bekering. Maar dat is natuurlijk onjuist. Je kunt je maar eenmaal bekeren. En het na die tijd ‘opnieuw je hart aan de Heer geven’, zoals hier en daar wel gebeurd, heeft in feite alleen bete­kenis in de zin van dat je van on­gehoorzaam weer gehoorzaam wordt. Vanuit een situatie van ongeloof, weer geloof gaat open­baren. Vanuit het feit dat je als gelovige verflauwt of in slaap gevallen bent, weer wakker en actief wordt.

Over het kruisdrager zijn heeft Jezus meerdere malen in allerlei bewoordingen gesproken. Altijd weer liet Hij zien hoe dit tijdelijk nog te maken heeft met het feit dat we als kinderen Gods nog ‘vreemdelingen en bijwoners’ zijn in deze wereld. Maar ook verbond Hij er de belofte aan dat, temidden van alle omstandighe­den, Zijn zegende, beschermende handen op ons leven zal blijven. Lees alleen de ‘zaligsprekingen’ er maar eens op na die afgesloten worden met de woorden: “Zalig de vervolgden om der gerechtig­heid wil, want hunner is het Ko­ninkrijk der hemelen. Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnent­wil. Verblijdt en verheugt u, want uw loof is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd” (Matt. 05:11-12).

Hoge positie

Wij zijn dus geroepen om kruis­dragers te zijn. Maar we zijn ook kroondragers! Zoals het ‘kruis­drager zijn’ ons bewust maakt dat we nog te maken hebben met de aanvallen uit het rijk der duister­nis, waarvan Paulus trouwens zegt dat we géén bovenmenselijke verzoeking hebben te doorstaan (1 Kor. 10:13), zo maakt het ‘kroondrager zijn’ ons bewust wie wij zijn in Christus, dus wat het betekent een nieuwe schep­ping te zijn.

We zijn niet zomaar bekeerd zodat we later met de hakken over de sloot op het nippertje in de hemel komen…, zoals soms geleerd wordt. Neen, kroondra­ger zijn betekent je bewust zijn dat je een hoge positie, een be­langrijke plaats hebt gekregen omdat je behoort tot het Konink­rijk van God..

Kronen worden alleen maar ge­dragen door koningen en keizers. Maar in de ogen van God zijn wij dat ook. Petrus zegt, in zijn eerste brief (1 Petr. 02:09): “Gij echter zijt een uitverkoren ge­slacht, een koninklijk priester­schap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom”.

Onze plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Onze nieuwe plaats is een geestelijke plaats. Vanuit die plaats zijn we onaan­tastbaar voor de duivel, zoals Jezus ook onaantastbaar was.

Gehoorzaamheid

Maar ook Jezus moest zich ‘waar’ maken. In (Heb. 05:07-08) lezen wij namelijk: “Tijdens zijn dagen in het vlees heeft hij gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen ge­offerd aan hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is ver­hoord uit zijn angst, en zo heeft Hij, hoewel hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden, en toen Hij het einde bereikt had, is Hij voor allen, die Hem gehoorza­men, een oorzaak van eeuwig heil geworden”.

Jezus was in elk opzicht kruis­drager en kroondrager. Hij is daarom , als eniggeboren Zoon van God, niet alleen voor ons ‘een oorzaak van eeuwig heil’ (onze Zaligmaker) geworden, maar ook ons grote Voorbeeld om na te volgen.

Laten we dat vooral niet vergeten.

We leven in de tijd dat, na de eerste Zoon van God, ook de andere zonen Gods zich gaan openbaren. Het gaat veelal nog schoorvoetend en met fouten gepaard. Maar toch -en daarvan ben ik vast overtuigd- gaat het eruit komen!

Alleen wij zullen moeten leren ons open te stellen voor alles wat Gods Woord en Geest dienaan­gaande openbaart. En dat is dus ook dat wij ons bewust mogen zijn dat wij kruis- en kroondrager zijn. Die twee horen absoluut bij elkaar. Wel mogen we ons realiseren dat ‘kruis dragen’ een tijdelijke aangelegenheid is, alleen voor de periode dat we nog in een lichaam van vlees en bloed functioneren. ‘Kroon dragen’ is echter een eeuwige aangelegen­heid en begint op de dag van onze wedergeboorte.

Volgende fase

Wat het kroondrager zijn betreft: er is een tijd geweest dat grote nadruk werd gelegd op bevrijding van gebondenheden en voor som­mige kinderen Gods is dit nog urgent. Dat was ook al zo in de dagen van Paulus, die op een gegeven moment aan de gemeen­te te Rome schreef: “Laten wij dan de werken der duisternis af­leggen en aandoen de wapenen des lichts” (Rom. 13:12). En ook in de andere brieven komt het loskomen uit de gebondenheden aan de orde. Die bevrijdingen en dat afleggen zal dus altijd een onderdeel van ons geloofsleven blijven uitmaken.

Maar anderzijds moeten we op­passen dat we daar niet altijd weer al onze aandacht en energie in­steken, zonder zelf in een volgende fase van ons geestelijk leven terecht te komen. Als geestelijke groei ontbreekt gaan we geheel voorbij aan het feit dat we zelf geroepen zijn de vijand buiten de deur te houden. Kroondragers zijn christenen die het volwassen stadium hebben bereikten dit openbaren door een leven van overwinning.

Als kroondragers zullen we op onze hoede behoren te zijn dat de vijand ons niet onttroond. Wat staat er geschreven aan de ge­meente te Philadelphia? Eerst de belofte: “Ik kom spoedig”. En dan de woorden: “Houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme” (Openb. 03:11).

Houdt vast wat gij hebt. Dat betekent volhouden, volharden, het nooit opgeven, zoals God het met ons nooit opgeeft. Hij geeft ons altijd weer nieuwe kansen.

Er zijn kinderen Gods die niet geestelijk gegroeid zijn en dus ook weinig of niets behoeven vast te houden. Zij zijn een gemakke­lijke prooi voor de vijand. Maar er zijn ook kinderen Gods die wel geestelijk gegroeid zijn en veel bezitten. Zij hebben het volwassen stadium bereikt en gaan zich meer en meer als zonen Gods openbaren. Zij zijn de échte kroondragers. Het is geen wonder dat de duivel juist bij hen pro­beert zijn slag te slaan. Daarom is voor hen het woord zo belangrijk:

“Houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme”.

Kroondragers hoeven niet ontkroond of onttroond te worden! Gebeurt ‘t toch dan ligt dat aan henzelf. Wie niet vasthoudt wat hij heeft, benadeelt zichzelf en komt in verkeerd vaarwater terecht. Hij wordt een compromis-christen, iemand die water in de wijn doet, iemand die Jezus verloochent. Hij is dan geen kruis- en kroondrager meer…

Maar waarom zouden we die weg gaan? Er is zoveel heerlijks weg­gelegd voor allen die gewillig zijn kroon- en kruisdrager te zijn. Het behoort voor een waarachtig christen een ‘levensprincipe’ te zijn dat hij blijft volharden tot het einddoel is bereikt. Vooral als we bedenken dat het Gods plan en wil is voor ons leven en hoeveel heerlijks voor ons is weggelegd. Want God wil, in Zijn grote liefde, Zijn volle heerlijkheid met ons delen. Hij heeft het bereid (klaar­gemaakt) voor allen die Hem werkelijk liefhebben.

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard –(11) – (slot) –

“Amen” (Matt. 06:13).

Aan het einde van een (vol)zin staat een punt. In ons taalgebruik geeft de punt aan dat een zin af is – en dus ook een alinea, een hoofdstuk en een artikel of een boek. Dit gegeven is zelfs in de spreektaal doorgedrongen, want als we te kennen willen geven dat iets definitief voorbij moet zijn, zeggen we wel: afgelopen, punt uit!

Dat was het dan

Het woordje ‘amen’ is in de we­reld wellicht de bekendste Bijbelse uitdrukking. Velen denken dat deze vier letters ongeveer dezelfde betekenis hebben als de punt. Hiermee besluit je immers een gebed, een preek of een Bijbelstudie. Als het ‘amen’ weerklinkt is het afgelopen, daar geef je mee te kennen dat er niets meer komt. Vandaar dat meermalen een kind tijdens een lang gebed of een dito preek, het geheel met een luid­keels ‘amen!’ doorkliefde. Want dan kwam er tenminste een einde aan, dacht de kleine die daar er­varing mee meende te hebben.

Het ‘amen’ stelt bij veel volwas­senen inhoudelijk niet veel méér voor. Wanneer men gedachteloos een (formulier)gebed opzegt, zal het laatste woord daarvan als functie alleen de afsluiting van het geheel kunnen hebben. Zo’n ge­bed kan uit zinvolle gedachten zijn samengesteld, zoals het ons door Jezus voor gebeden model- gebed. Maar als iemand het ge­dachteloos afdraait, mist het zelfs de geringste diepgang. Het ‘amen’ op zo’n reeks aaneen geschakelde volzinnen, heeft dan vanzelfsprekend niet meer betekenis dan een zin afsluitend leesteken. In een dergelijke context past typisch een geijkte zin als: ik wou dat ie nu maar eens amen zei!

Een woord met inhoud

Het uit het Hebreeuws genomen ‘amen’ betekent echter iets totaal anders. Het staat doorgaans wel aan het einde van een gebed of na een bijzonder kernachtige opmer­king, maar het wil veel meer zijn dan een punctuatieteken. ‘Amen’ is van een totaal andere orde dan bijvoorbeeld de uit de Psalmen bekende term ‘sela’. Dat laatste woord is niet meer dan een rust­teken in de muziek en heeft dus niets met de tekst te maken. Het is zinloos bij het hardop lezen’en van een Psalm, het woord ‘sela’ mee te nemen, hoewel dat soms beklemtoond en met verve voor­gelezen wordt.

Maar het Bijbelse ‘amen’ heeft een diepe betekenis. Veelal werd dit woord niet gebezigd door de spreker of bidder zelf, maar door anderen die bij de uiteenzetting of het gebed aanwezig waren (1 Kor. 14:16). De toehoorders betuigden daarmee hun instemming met hetgeen ze zojuist hoorden. Ze wilden daarmee zeggen dat het gehoorde vast en zeker waar is. In modern Nederlands zou je het weer kunnen geven als: zeker weten! Of in een variant van nog later datum: absoluut! Het wil derhalve zoveel zeggen als: er behoeft aan het voorgaande niet getwijfeld te worden, ik geloof dat het zonder meer waar is, het staat als een paal boven water en je kunt er dus helemaal van op aan.

Ik geloof het echt!

Dat is de intentie van ons beamen van Jezus’ woorden. Ik geloof het echt dat U, God, onze Vader bent, dat uw aandacht naar ons uitgaat met nimmer aflatende, liefderijke zorg. Ik geloof dat ik uw naam zal kunnen heiligen, dat mijn belijde­nis aangaande U zal wezen naar- dat ik U heb leren kennen: als enkel goed (Matt. 10:18).

Ik vertrouw er helemaal op dat uw Koninkrijk komt en ook in mij geopenbaard zal wezen, dusdanig zelfs dat uw wil ook in mijn leven geschieden zal – in mijn hemel en op het door mij beïnvloede stukje aarde. Ik weet zeker dat U in mijn dagelijkse behoeften zal voorzien, dat mijn schulden zijn teniet ge­daan door het unieke werk van Jezus Christus en dat ik zelf ook van harte mijn schuldenaars zal kunnen vergeven.

Ik geloof rotsvast dat U, Vader, mij nooit of te nimmer met het kwade verzoeken zult en dat U mij geheel en al van de boze machten aan het verlossen bent, zodat ik werkelijk mijn voet op de nek van de slang zal kunnen zetten. Ja, amen!

Vader God, van U is het Konink­rijk, de kracht en de heerlijkheid. Voor eeuwig zal dit in mijn ziel, in de kern van mijn bestaan, zijn uit­drukking vinden. Ik geloof het allemaal wat Jezus hier zegt. En omdat het écht zo is, stel ik mij er op in dusdanig bezig te zijn, dat de hemel die U mij gegeven heeft voor de volle 100% goddelijk rein en zuiver zal wezen: een klank­bord voor de meesterlijke gedachten van uw bij Maria verwekte Zoon.

Hij is onze Amen…

In (Openb. 03:14) wordt Jezus Christus de ‘Amen’ ge­noemd, de getrouwe en waarach­tige getuige, het begin der schep­ping door God. Wat wil dat nu zeggen? Dit: Jezus Christus zégt niet alleen ‘amen’, Hij bevestigt niet slechts de beloften van de Vader met zijn onder woorden gebrachte gedachten… meer dan dat, Hij is de ‘Amen’. Hij, Jezus, draagt in zijn wezen de bevesti­ging van het onvergelijkbaar heerlijke plan van de Vader.

Hij is het begin van de schepping door God en Hij is de ‘Amen’, de zekerheid ervan. Daarom staat er ook van Jezus Christus (evenals van de Vader) dat Hij de Alpha en de oméga is, de eerste en de laatste, het begin en het einde (Openb. 22:13).

Vader God begon de schepping tot aanzijn te roepen met de ‘Amen’ in gedachten. Pas als de mens Gods, de Christus, tevoor­schijn zou komen, zou daarmee het ‘amen’, ‘t ‘het zal waar en zeker zijn’, tast- en zichtbaar worden in de hemel en op de aarde. In Jezus is dat waar gewor­den en in een ieder die Hem toe­behoort is het bezig gestalte te krijgen. We zeggen vanuit ons hart ‘amen’ op al Gods beloften en waar die allengs meer zichtbaar worden in onze levens, zullen we ons hechter op onze plaatsen in het lichaam van Christus kunnen nestelen. Door Gods genade hebben we deel aan zijn Gezalfde, aan zijn Christus gekregen. Derhalve komt de ‘Amen’ ook in onze levens, vanwege de werking van Gods Geest, duidelijk openbaar.

Zo’n leven staat, overeenkomstig Gods oorspronkelijke plan, in relatie met Hem. Daar wil Hij zijn gedachten mee delen; met de mens-in-Christus wil Hij communiceren, elke dag opnieuw. En die mens mag u en ik zijn. Want wer­kelijk waar; Jezus heeft ons bid­den geleerd.

 

Samen door Duurt Sikkens

God is Geest, Hij is onzichtbaar en zoekt een huis om in te wonen. Voor het eerst woonde Hij -en woont nog- in Jezus Christus, in zijn opstandingslichaam.

Wij hebben ook van zijn Geest ontvangen. De natuurlijke mens, de ‘aardeling’ kreeg de opdracht zich te vermenigvuldigen op aarde. Daartoe werd een vrouw gescha­pen door het uitbouwen van één van Adams componenten (‘rib’ is nogal eenzijdig vertaald) en op grond van uiterlijke kenmerken, been en vlees, herkenden en erken­den deze mensen elkaar. Eva had zodoende van Adams levensgeest ontvangen en, samengevoegd, wa­ren ze pas compleet mens. Alle menselijke nakomelingen hebben van Adams geest ontvangen en zijn als mens herkenbaar.

Dit is een schitterend, natuur­lijk beeld van de geestelijke wer­kelijkheid die God voor ogen stond voor Hij met scheppen begon. Door de dood van de uiteindelijke Adam hebben wij ook van Gods Geest ontvangen en (h)erkent Jezus ons als geest van zijn Geest. Dit kan omdat de Vader onze eeuwigheidsbehoefte (Pred. 03:11) be­vrucht door Zijn Woord en zo het verlangen naar eeuwig leven ver­vult en allen die dat beginsel in zich opnemen (Hosea 02:21): “De aarde zal het horen verho­ren”), hebben daardoor macht (beter: vermogen) gekregen een kind van God te worden.

Al deze mensen die geestelijk zijn ‘geworden’ vormen samen de gemeente, de ultieme Eva, de vrouw van Jezus Christus. Samen met Hem zijn wij compleet en Hij met ons. Dat is een diep ge­heim en ontroerend mooi. En zó zullen wij ons vermenigvuldigen in de hemel.

Wat prachtig dat God zijn oor­spronkelijke ideeën nooit heeft losgelaten en ons weer heeft op­gezocht, degenen die Hij had ver­loren. Hij wil een relatie (verbond = verbinding) met de mens, met jou. Geloof je dat? Geloof je dat uitein­delijk God Zichzelf pas compleet (voltooid) vindt wanneer jij, en ve­le anderen met jou, bij Hem bent? Samen met Jezus, zodat God alles wordt in allen die Zijn geliefden zijn. Hij is gelukkig met je.

 

Het geestelijk generatieconflict door Peter Annotee

“Meent niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. Want Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader en tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoon­moeder; en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn” (Matt. 10:34-36).

Een analyse over de verhouding tussen jong en oud in de gemeente

Wie met God gemeenschap wil hebben zal moeten vechten. Strijd is een kenmerk van het leven van elk kind van God. En wie niet bereid is iets te verliezen voor een leven met God zal er ook niets in winnen. Dat is de waarheid in het Koninkrijk van God.

Wie kent niet de verhalen van broeders en zusters die de gees­telijke, en soms ook de natuur­lijke, banden met hun naaste familie moesten verbreken omdat ze tot een levend geloof waren gekomen? Er waren ouders die hun kinderen gingen haten omdat die de leer der vaderen afwezen en voor een nieuwe boodschap kozen. Er waren kinderen die hun ouders niet meer serieus namen en gingen mijden als die, op la­tere leeftijd misschien, tot geloof kwamen. En er waren schoon­ouders die hun aangetrouwde kind nooit vergaven dat die hun zoon of dochter in aanraking had gebracht met hun, sterkere, ge­loof.

Meningsverschillen

Maar er is ook nog een ander geestelijk generatieconflict. Dat tussen jongeren en ouderen in de gemeente, tussen mensen die een levend geloof delen maar verdeeld worden door verschillen van inzicht. Zulke meningsver­schillen brengen ook tweedracht tussen vaders en zonen, moeders en dochters en schoonvaders en schoonzoons. Zulke conflicten kunnen ook je familieleden tot geestelijke vijanden maken.

Het is waar dat ook tussen ge­meenteleden van een generatie onenigheid kan ontstaan over de koers van de gemeente. Ook is het zo dat veel conflicten in de gemeente niet zozeer door me­ningsverschillen over leringen, maar door persoonlijke ambities veroorzaakt worden. Sommige mensen willen gewoon een hoge­re positie bekleden dan waar an­deren hun geschikt voor vinden. En anderen willen of kunnen geen afstand doen van een be­paalde positie in de gemeente als de tijd daarvoor gekomen is. Maar het generatieconflict met betrekking tot de leer is hier tot thema gekozen omdat het, nu de generatie die het volle evangelie in de jaren ‘60 heeft vormge­geven de fakkel overgedragen heeft, of gaat overdragen, extra actueel is.

Een andere wereld

Voor alle meningsverschillen tussen generaties heeft de wereld een verklaring. Jongeren groeien op in een andere wereld dan die waarin‘ de ouderen jong waren. Ze worden dus anders gevormd en komen tot andere inzichten. In onze individualistische wereld wordt het generatieconflict zelfs positief gewaardeerd. Want, zo luidt de theorie, afhankelijke kleine kinderen moeten zich in hun puberteit en hun adolescentie tegen hun ouders afzetten om in hun volwassen leven tot een even­wichtige en zelfstandige persoon­lijkheid uit te kunnen groeien.

Dat klopt misschien als de ge­loofsbelijdenis luidt dat ik mijzelf bovenal moet ontwikkelen. Als de overtuiging is dat wij samen ons moeten ontwikkelen dan blijkt het (tijdelijke) conflict tussen de ge­neraties veel minder natuurlijk en noodzakelijk te zijn. Het is in dit verband bemoedigend om te zien dat, bijvoorbeeld in de Japanse samenleving, waar de ik cultuur nog niet zover doorgedrongen is als bij ons, de conflicten tussen de generaties veel gematigder vormen aannemen en ook minder voorkomen.

Geestelijk individualisme

In de westerse wereld heerst de ik- cultuur krachtiger dan waar ook. Daar is het soms bijna gevaarlijk om te zeggen dat je het helemaal met je ouders of met anderen eens bent. Dat werkt ook door in de relaties tussen de generaties in de gemeente. We zijn, ook door onze geloofsovertuiging, heel sterk gericht op ons persoonlijke geloof en onze persoonlijke re­latie met God.

Dat is op zich goed en belangrijk. Maar het betekent ook dat we heel gauw een verschil van me­ning over de juiste relatie met God gaan beschouwen als een reden om met de ander te breken.

Vanwege deze houding is het niet vreemd dat er zoveel verschillen­de gemeenten zijn in ons wereld­deel. Geestelijk individualisme werkt geestelijke verdeeldheid in de hand. En het uiterste gevolg daarvan is dat geestelijke indivi­dualisten ieder voor zich op hun geestelijke eilandje terecht ko­men.

Samenwerking

Willen we levende en groeiende gemeenten bouwen dan zullen we dat dus samen moeten doen met onze oudere en jongere broeders en zusters. Ouders moeten hun geestelijke nakomelingen, met hun andere interesses en keuzes, de ruimte geven om hun plaats in de gemeente in te nemen. Uiteindelijk zullen zij van harte het leiderschap in de gemeente over moeten dragen aan de jongere generatie. Daarom zal men aan jongere gemeenteleden al vroeg verantwoordelijke taken moeten geven. Dan kunnen ze hun eigen sterke en zwakke punten ontdekken en lering trekken uit de fouten die ze maken.

Jongeren die in zo’n geestelijk klimaat worden grootgebracht, zijn zich meestal eerder bewust van het werk dat de oudere gene­ratie allemaal gedaan heeft. Dat besef kweekt respect aan voor de oudere werkers in de gemeente. Jongeren zullen dan ook meer rekening houden met de opvat­tingen en adviezen van ouderen. Tenslotte zullen jongeren die vrijheid en verantwoordelijkheid hebben gekregen, minder be­hoefte hebben zich, om zelfstandigheid te veroveren, af te zetten tegen de ouderen.

Conflicten

Maar soms dragen de ouderen de leiding alleen formeel over aan jongeren. Feitelijk willen ze zich niet onder het gezag van de door henzelf aangestelde leiding plaat­sen. Eerder verwachten ze dat die leiding hun visie en wensen voor wat betreft de gemeente gaat in­vullen. Als de nieuwe, jongere leiding daar vanuit een eigen visie op een gegeven moment mee ophoudt, ontstaan er conflicten. Omgekeerd is het ook mogelijk dat jongeren het gezag van de oudere leiders niet meer accepteren omdat ze de opvattingen van de oudere generatie niet meer delen en veranderingen willen. Ook dan ontstaan er vroeg of laat conflicten.

Het ergste is dat daardoor de geestelijke eensgezindheid in de gemeente verloren gaat. Ook al worden de geschillen nooit open­baar gemaakt, dan nog is het gezag van de leiders in de geeste­lijke wereld ondermijnd. De geestelijke strijd tussen de gene­raties in de gemeente die daaruit volgt leidt meestal tot een beslis­sing in het voordeel van de gene­ratie die de feitelijke leiding in de gemeente in handen heeft.

Verliezers en winnaars?

De verliezers in het conflict voe­len zich in de hoek gezet en ver­liezen hun motivatie voor het werk wat ze in de gemeente de­den. Ze zijn geneigd om zich terug te trekken uit de activiteiten van de gemeente, als ze die al niet helemaal verlaten. In ieder geval zijn ze geestelijk gewond geraakt en zal het ze veel moeite kosten om daarvan weer te genezen.

De ‘winnaars’ zijn nauwelijks beter af. Ze hebben door hun strijd tegen mensen terrein ver­loren op de satan waar ze eigen­lijk tegen hadden moeten strijden. Ze blijven achter met een ver­zwakte gemeente waarin hun gezag en de relaties tussen de gemeenteleden min of meer beschadigd zijn. En ze komen vaak niet meer af van de angst dat hun positie door gemeenteleden aan­gevallen kan worden.

Leerstellingen

Willen we iets kunnen zeggen over het voorkomen of verzoenen van een tegenstelling tussen ver­schillende generaties dan ontko­men we er niet aan iets te zeggen over het belang van leerstellingen. Want de oorzaak van de hier behandelde generatieconflicten is een verschil van mening over wat de juiste leerstellingen zijn en hoeveel gezag we ze moeten toekennen.

Iedereen gelooft, bewust of on­bewust, in bepaalde leerstellingen, zoals ‘God is enkel goed’ of ‘God is almachtig’. Datje van bepaalde principes uitgaat in het koninkrijk van God is zelfs nood­zakelijk. Want zonder een vaste overtuiging wordt iemand een speelbal die zelf niet weet wat hij moet geloven en dus niet in staat is om zijn koers te bepalen in de geestelijke wereld.

Verandering van denken

Toch verandert zelfs de starste gelovige, ook al valt het hem zelf en anderen misschien niet op, voortdurend van denken. Alleen iemand die letterlijk dood is staat geestelijk stil in deze wereld. De levenden denken door en hun geloof is daarom voortdurend in beweging. Ze gaan dus altijd een bepaalde kant op. En ieder mens moet zijn eigen richting kiezen.

Wie van zijn of haar leer een eeu­wige onveranderlijke waarheid heeft gemaakt, zal niet kunnen samenwerken in de gemeente met broeders of zusters die anders zijn gaan denken. Andersdenkenden zijn voor zulke mensen op z’n best onwetend en op z’n slechts door de duivel bezeten. Elke ge­dachte als zou de afwijkende op­vatting van de ander misschien zijn eigen waarde hebben, kan dan alleen maar een influistering van een boze geest zijn.

Als één of meer partijen in een generatieconflict in de gemeente zo over hun eigen opvattingen denken is elke vorm van samen leven in de gemeente en elke ver­zoening uitgesloten. Tenzij de ene partij zich volledig overgeeft aan de ander. Als dat niet gebeurt is een geestelijke en vervolgens een natuurlijke scheiding onver­mijdelijk.

Overbrugging

Alleen als jongeren en ouderen bereid zijn om in te zien dat hun leerstellige opvattingen betrek­kelijk zijn en dat het oordeel over iemands leer uiteindelijk niet aan ons maar aan onze Heer wordt overgelaten, zal het mogelijk zijn om generatiekloven te overbrug­gen. Dan zijn we bereid om die ander met zijn afwijkende opvat­tingen de ruimte te gunnen, naast ons in de gemeente. Dan zijn ou­deren bereid om jongeren met hun nieuwe of oude opvattingen de leiding te geven in de gemeen­te, ook al zijn zij het er niet hele­maal mee eens. Jongere leiders zullen dan ook geen moeite heb­ben ouderen als volwaardige ge­meenteleden te blijven respecteren, ook al volgen die hen niet helemaal in hun opvattingen.

Er is natuurlijk altijd een funda­ment van overeenstemming nodig om in de gemeente met elkaar als één lichaam van Christus te kun­nen functioneren. Als we het over alles oneens zijn, is gemeente-zijn onmogelijk.

Maar wie gelooft dat een goede gemeente alleen die gemeente is waarin iedereen het over elk detail van de leer met de leiding eens is, komt in een totaal verkrampte situatie terecht. Jezus heeft ons niet bevrijd om ons door onze leiders of door onszelf in een geestelijk dwangbuis te laten stoppen.

Het idee dat we het totaal eens moeten zijn is even gevaarlijk als het idee dat we het allemaal zelf maar moeten weten. Het leidt ertoe dat het evangelie een aan­leiding wordt voor een strijd tus­sen mensen. Tegen broeders en zusters in je eigen geestelijk huis.

Jezus wist dat scheiding tussen mensen een gevolg zou zijn van Zijn boodschap. Maar Hij heeft ook altijd gebeden dat Zijn kin­deren één zouden zijn met elkaar, zoals Hij één was met Zijn Vader.

Het grote voorbeeld

Die eenheid tussen een Vader en een Zoon is voor ons een voor­beeld en een teken van hoop.

Want die eenheid hield stand in het leven, het lijden en de dood. Ook toen de Vader de Zoon aan het kruis moest verlaten, bleef de Zoon één met Zijn Vader. Zo overwon Hij de duivel en de dood voor alle generaties.

In de naam van Zijn overwinning is er vergeving en verzoening voor alle conflicten tussen ver­schillende generaties. Zolang jong en oud de woorden van een tienerlied kunnen blijven geloven, blijft er ook altijd een weg om sa­men te gaan, zelfs al kunnen of willen ze het lied niet samen zingen:

Jong en oud,

weest niet koud.

Zegt het voort:

Hij is groter,

mooier, sterker,

en ook beter,

Jezus Christus.

Halleluja!

 

Verzoeking door Tea Keuper

“Jezus nu, vol van de heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest geleid in de woestijn, waar Hij veertig dagen werd verzocht door de duivel” (Luc. 04:01).

Verzoekingen komen uit het rijk van satan. In (Jak. 01:13) staat het heel duidelijk: “Laat niemand, als hij verzocht wordt, zeggen: Ik word van Godswege verzocht. Want God kan door het kwade niet verzocht worden en Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking”.

Het is de moeite waard dit ge­deelte verder te lezen, bijvoor­beeld: Hij heeft ons voortgebracht door het woord der waarheid om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen”.

Ik ben zo blij met dit laatste omdat je daaruit weet: God heeft een plan met ons, met mijn leven. Als we voor Hem kiezen zijn we eerstelingen, uitverkoren om Zijn Koninkrijk te beërven. Niet later als we sterven en ‘naar de hemel gaan’, nee tijdens dit leven mogen we dit eeuwig leven al ontvangen, omdat we Hem dan gaan ontdek­ken, leren kennen en in de hemelse gewesten bij Hem zijn (Joh. 17:24).

Jezus werd verzocht. Je kunt als Zijn volgelingen ook verwachten, dat jij verzocht zult worden. In je lichaam, in je gevoelsleven en -die verzoeking is het felst- in je geest. Je gedachten worden dan onder druk gezet, je geloof aangevallen.

Toen ik in de ‘actieweek’ van onze gemeente tijdens het video aan­bieden de afwijzing van velen onderging, vervulde me dit met pijn en bewogenheid voor zoveel mensen die verloren dreigen te gaan. Ik ging in hun schoenen staan en maakte mij als het ware één met hun denkwijzen.

Hierdoor kwamen gedachten van ongeloof en twijfel op mij af niet direct, maar later. Dit ervoer ik duidelijk als een duivelse verzoeking!

Bij het schrijven van dit artikel dacht ik aan Jezus’ waarschuwing aan Zijn discipelen toen Hij hen uitzond: “Indien iemand u niet ont­vangt of uw woorden niet hoort, verlaat dat huis of die stad en schudt het stof van uw voeten af. Dus je niet in zo iemands gedachten verdiepen, want dit zuigt je mee.

Het stof van leugen en afwijzing van je voeten schudden en verder gaan. Niet haten, want we heb­ben niet te worstelen tegen vlees en bloed maar tegen de machten der duisternis, tegen de leugenaar van den beginne!

Verder mag je je verblijden in de heerlijke wetenschap: Ik weet dat mijn Verlosser leeft en ik geloof in mijn God en Vader, Schepper van hemel en van aarde! Belijden met hart en mond, wat Gods Woord zegt. Dat deed Jezus ook, toen Hij verzocht werd.

‘U wil ik kennen, U wil ik kennen, en steeds met U wandelen, door U met de waarheid bekleed! ‘k Heb mijn ogen op U gericht: Heer, toon mij Uw aangezicht, Ik bouw mijn geloof op U, vertrouw U mijn leven toe, U wil ik kennen, leer mij U kennen en meer van U houden, Heer Jezus!’

 

Wat het licht uitbeeldt door Jacq Gerritsen

Het licht is zeer belangrijk om meerdere redenen, maar bovenal omdat wij zonder licht niets kunnen zien.

Licht, wat is dat? De wetenschap heeft lang gezocht om een juiste definitie te vinden en is meerdere malen van mening veranderd. Is het iets dat één of meer golfleng­ten heeft, of zijn het kleine deel­tjes, of beiden? Met deze theorie­ën zullen we ons echter nu niet bezig houden.

Schepping

Het licht heeft niet altijd bestaan en voor ons is de vraag: sedert wanneer bestaat het en waar kwam het vandaan?

De Bijbel geeft ons hier weer antwoord op en geeft ons veel details in beelden.

Wat zegt de beschrijving van de schepping (Genesis 1)? (Gen. 01:03) geeft ons de wil van God aan en de uitvoering van deze wil door het Woord, want: “En God zeide: Er zij licht”. Wat het Woord van God zegt geschiedt, dus: “En er was licht”. God zag dat het licht goed was. Hij wist het van tevoren, maar het licht ge­schapen hebbende, ziet God het. Zou Hij hebben kunnen zien dat wat dan ook van zijn schepping slecht was? (Gen. 01:31) zegt: “En God zag alles wat Hij ge­maakt had, en zie, het was zeer goed”.

Scheiding

Vers 4 van Genesis 1 spreekt van de scheiding tussen het licht en de duisternis. Deze werkelijkheid is tegelijkertijd een beeld voor ons. God liet het licht niet in de duis­ternis. Wij moeten ook niet in de duisternis blijven, dus wij moeten ons scheiden van alles dat slecht is in deze wereld. Aldus zullen wij zijn wat (Matt. 05:14-15): “Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg licht, kan niet verborgen blijven. Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen die in het huis zijn”.

(Gen. 01:04) vervolgt: “En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht”. Hieruit kunnen wij begrijpen dat het woord ‘dag’ in de schrift niet altijd de aanduiding is van een periode van 24 uur, maar van een periode met licht.

Bij de schepping houdt de dag ‘s avonds op en wordt ‘s morgens weer dag, hier dus een periode van 12 uur licht.

Hemellichamen

God heeft dus het licht geschei­den van de duisternis en heeft volgens (Gen. 01:14 hemel­lichamen geschapen. Zij zijn beelden van de middelen om de scheiding te handhaven.

God is zelf het grootste licht (als beeld: de zon), die over de dag heerst, dus over het licht. Het kleinere licht (de maan als beeld van Jezus) weerkaatst het licht van de zon en heerst over de nacht.

Wij kunnen hier ook het beeld in zien dat God zelf lange tijd on­werkzaam blijft in de strijd tegen de duisternis. Hij heeft daartoe tijdelijk alle macht aan zijn Zoon gegeven. De beide lichten en de sterren worden door God aan het uitspansel van de hemel gesteld. Dit uitspansel zijn de hemelse ge­westen (die geestelijke plaatsen zijn).

Hieronder nog enkele teksten, die beelden zijn. Om de Bijbel goed te begrijpen is het nodig de beel­den te leren vertolken en men moet dan eerst onderscheiden of een tekst een beeld inhoudt.

Egypte

In (Ex. 10:21) is er sprake van duisternis over Egypte. Egypte is een beeld van de na­tuurlijke wereld en is onder in­vloed van de duistere machten uit de hemelse gewesten. Johannes schreef ook: “De gehele wereld ligt in het boze” (1 Joh. 05:19). Door Mozes heen doet de Heer het nodige opdat het beeld hier­van op de aarde zichtbaar wordt. Maar daar waar de Israëlieten woonden was er licht (Ex. 10:21-23).

(De egyptologen lezen steeds beter de hiëroglyfen en het parallel daarmee gebruikte spij­kerschrift. Hieruit wordt hoe langer hoe duidelijker hoezeer de regering van de farao’s verweven was met het occultisme).

Een tekst die natuurlijk uitgelegd kan worden, kan ook dikwijls te zelfder tijd een beeld zijn. Vaak is het niet mogelijk dat een tekst een natuurlijke betekenis heeft, bij­voorbeeld (Ps. 119:105): “Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad”.

Jeremia

In Klaagliederen hoofdstuk 3 vereenzelvigt Jeremia zich met iemand die zich allereerst door God verlaten denkt. Hij gelooft dan dat hij in de duisternis is en niet in het licht (Klaagl. 03:02). Het is dan niet te verwonderen dat hij de werkelijkheid van het mededogen van God niet meer ziet. Wij ver­geten hierbij niet dat het ook hier om beelden gaat, met inbegrip van (Klaagl. 03:04) over de gebroken beenderen.

In het Nieuwe Testament zijn veel teksten waar van licht sprake is. (Het is niet de bedoeling deze hier te behandelen). Veel teksten wor­den begrijpelijker als men deze leest met vooraan in de gedachten het feit dat het om beelden van geestelijke werkelijkheden gaat.

Tenslotte nog (Openb. 22:05): “En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van no­de, want de Here God zal hen ver­lichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden”. Een glorierijke belofte voor ons toekomstige geestelijke leven!

 

Ieder zingt zijn lied Ron Gast

Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Dat spreekwoord kent iedereen. In de praktijk betekent dit al gauw dat iedereen zijn/haar eigen deun­tje fluit. Dat levert eerder een ka­kofonie van geluiden op dan een mooie, harmonieuze samenzang.

Er is dus iets nodig om van een veelheid van stemmen een fraai geheel te maken: een dirigent.

Een dirigent delegeert. Hij geeft aan wat er moet gebeuren. Door optimaal gebruik te maken van alle afzonderlijke kwaliteiten, weet hij het beste resultaat te bereiken. Dat vergt van de diri­gent alle aandacht, want hij moet immers goed op de hoogte zijn van alle (vaak) verborgen talenten. Door zijn oren goed te luisteren te leggen, komt hij er achter wat er allemaal in zijn mensen aan kwa­liteit verstopt zit. Het is zijn kwa­liteit om dat te bespeuren, aan het licht te brengen en te ontwikkelen. Dat vraagt eindeloos veel inzet en liefde. Een dirigent die forceert, bereikt zijn doel niet. Hij zal als dictator worden beschouwd. Een dirigent die iets probeert uit mén­sen te halen wat er niet inzit, wordt als een dwingeland be­schouwd.

Een dirigent die niet corrigeert en aanwijzingen geeft, brengt de musici niet op een hoger niveau. Een dirigent die er niet uithaalt wat er wel inzit, zal een muziek­stuk ten gehore brengen dat onder de maat blijft. En de solisten die geen aandacht hebben voor de dirigent, en niet openstaan voor zijn aanwijzingen en correcties, bereiken nooit het niveau van sublieme koorzang. Samenzang veronderstelt samenhang. Anders wordt het zwanenzang. Kortom: het luistert erg nauw.

Een logisch betoog. Jawel. Nu ver­plaatsen we het voorbeeld naar de gemeente. De gehoorzaal wordt samenkomstzaal, De solisten zijn de gemeenteleden; tezamen vormen zij het koor, dat is de gemeente. De koorleden (zij begrijpen inmid­dels dat zij ieder voor zich deel uitmaken van een groter geheel) wachten vol spanning op de Diri­gent. Ze weten dat ze hem nodig hebben om tot de juiste vertolking te komen van het muziekstuk. Ieder kent zijn plaats, zijn deel in het totaal. De dirigent zal hen leiden. Hij weet wat er mogelijk is, wat er echt inzit.

Als God zijn heilige Geest aan de gemeente geeft, dan is het onze verantwoordelijkheid om Hem als leiding te erkennen. Dan leer je

opmerkzaam te worden wanneer je aan de beurt bent en wat er van je verwacht wordt. De juiste toon aan te slaan, het goede moment te we­ten om je te laten horen en het goe­de moment om te zwijgen. Die di­rigent zal niet dwingen, niet forceren, maar wel er uit halen wat er inzit. Hij probeert je op een hoger plan te brengen. Dat doet hij door middel van allerlei oefeningen en opgaven. Net zolang tot het lukt. Zo mag de gemeente een oefen­plaats zijn. Een plek waar fouten mogen worden gemaakt. Een leer­huis, een plaats waar wordt ge­leerd: geleerd uit Gods Woord, geleerd van elkaar, onder leiding van Gods Geest. Dan zal de liefde overheersen, dan zal God geëerd worden met de allermooiste samenzang . Dat geldt natuurlijk niet alleen voor het musiceren, maar voor het functioneren van de ge­meente op alle terreinen.

En de valse stemmen en de valse profeten zullen voorgoed het zwijgen worden opgelegd. Geen wanklank zal meer weerklinken.

 

De sleutel om de Schrift te verstaan door Wim te Dorsthorst

Israël en de Bijbel

Er is al jaren een radioprogramma getiteld: ‘Zicht op Israël’, met als ondertitel: ‘Over het land, het volk, de stad, het boek en de toe­komst van Israël’.

Onderwerpen waar vele christenen mee bezig gehouden worden in deze tijd. Het boek -de Bijbel- wordt hierbij gehanteerd om te zien op welke wijze God bezig zou zijn met het volk Israël in het Midden-Oosten, zoals de stichting van de Joodse staat in 1948, de terugkeer van de Ethiopische en Russische joden, de strijd van de volken om Jeruzalem, herbouw van de tempel, enz.

Nu is het zeer belangrijk de Bijbel altijd als uitgangspunt en maatstaf te nemen, maar verstaat men dan ook wat men leest? Spreekt de Bijbel wel over Israël in het Mid­den-Oosten of gaat het om hele andere dingen?

Het laatst der dagen

Laten we dus eerst iets zeggen over het boek -de Bijbel- welke immers door alle partijen gehan­teerd wordt om het gelijk aan­gaande leerstellingen aan te to­nen. Ik geloof dat de hele strijd­vraag onder de christenen in deze tijd, over welk Israël, natuurlijk of geestelijk, te maken heeft met het gegeven dat we in ‘het laatst der dagen’ zijn terecht gekomen.

Eeuwenlang heeft dit onderwerp geen invloed gehad op het christendom en juist nu, nu de gemeente tot volle wasdom in Chris­tus gaat komen, steekt dit letterlijk en figuurlijk de kop weer op. Alle machten en krachten in de geestelijke wereld spannen samen om het volk van God te misleiden, ze op aarde te richten en zo hun hemelse roeping te doen missen. En dit alles onder leiding van de grote hoer, de grote stad Babylon, die strijd voert tegen het Lam en het volk van God (zie het artikel ‘De erfgenamen van de belofte’ in Levend Geloof van maart).

Verder wordt de betrouwbaarheid van de Bijbel steeds meer en openlijker in twijfel getrokken en verstandelijk en schrift-kritisch benadert.

Het Woord van God

Maar de Bijbel is geen gewoon boek, zoals vele andere boeken. De Bijbel is het Woord van God voor de mens en de schrijvers werden geïnspireerd door Gods Geest. Het is niet waar dat tussen al het mensenwerk ook nog wel wat woorden Gods staan. Zo lezen wij in (Neh. 09:30): “Vele jaren waart gij lankmoedig en vermaandet hen door Uw Geest, door de dienst der profeten”. Jezus zelf merkt op dat de opge­tekende woorden van David door de heilige Geest zijn (Mark. 12:36). Zo heeft de heilige Geest bij monde van David en de profeten gesproken (Hand. 01:16; Hand. 04:25; Hand. 28:25). En dat lezen wij nu in de Bijbel, woorden door de heilige Geest gesproken. Voor de Heer zelf, maar ook voor al de schrij­vers van het Nieuwe Testament, was daar geen twijfel over moge­lijk.

Het duidelijkst is Petrus als hij zegt in (2 Petr. 02:20-21): “Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat; want nooit is profetie voortge­komen uit de wil van een mens, maar door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken”. Al de profetieën die wij kunnen lezen, zijn dus nooit uit de wil van de mens voortgekomen. Hoe weinig wordt dit tegenwoordig nog ge­loofd onder de leiders van de christenen.

Door de heilige Geest geleerd

De profeten spraken niet met woorden die uit de menselijke wijsheid voortkwamen, maar door de heilige Geest geleerd (1 Kor. 02:13), zodat die woorden een onfeilbaar gezag blijven behou­den door alle tijden heen. “Voor eeuwig, o Here, houdt Uw Woord stand in de hemelen” (Ps. 119:089).

Wij kunnen niet zeggen, dat zei Mozes of David of een andere profeet en dat was voor toen, wij leven nu in een heel andere tijd! Neen, zij spraken door de heilige Geest en deze woorden omspan­nen alle tijden.

Zo zegt God tot Mozes: “Ik zal met uw mond zijn en u leren, wat gij spreken moet” (Ex. 04:12). Van de profeet Jeremia lezen we: “Toen strekte de Here zijn hand uit en roerde mijn mond aan, en de Here zeide: Zie, Ik leg mijn woorden in uw mond” (Jer. 01:09). David zegt: “De Geest des Heren spreekt door mij, Zijn woord is op mijn tong” (2 Sam. 23:02). En de profeet Jesaja begint zijn Godsspraken met: “Hoort heme­len en aarde, neig uw oor, want de Here spreekt”. Alle reden dus om niet al te gemakkelijk eigen uitleggingen te bezigen of eigen denkbeelden aan Gods Woord op te leggen.

Er is maar één juiste houding ten aanzien van het Woord van God en dat is, met eerbied en ontzag, zonder enige zelfverheffing en in totale afhankelijkheid open staan voor de heilige Geest die zal lei­den in de waarheid. En Gods Woord is de waarheid (Ps. 119:160; Joh. 17:17). Voor wie zó het Woord benaderd is het een bron van leven, die omhelzen het en eten het op en het is hen tot vreugde en blijdschap des harten.

De werkelijkheid is van Christus

Als we de Bijbel ter hand nemen dan betreden we het terrein van het bovennatuurlijke, het geeste­lijke en niet het natuurlijke wat van de aarde is. Ik geloof dat dit een belangrijke sleutel is om de Bijbel te verstaan en zeker wat betreft de meningsvorming over Israël.

De gehele Bijbel, Oud- en Nieuw Testament, heeft een onverbre­kelijke samenhang, eenheid en betekenis, want het openbaart het eeuwige plan van God met de mens. Het oude is niet op zichzelf staand en alleen bestemd voor de joden, het volk Israël, en het nieuwe voor de christenen. Nee, het oude is een periode van voor­bereiding, van belofte en heenwijzing naar Christus. Het is nog niet de werkelijkheid, maar is nodig om daartoe te komen. Het oude, met al zijn ceremonieën en inzet­tingen, was slechts een schaduw van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is (Kol. 02:17). Het is het in vervul­ling gaan van alle beloften Gods, hoeveel er ook zijn, in Christus Jezus (2 Kor. 01:20). De hoofd­sleutel om de Schrift te verstaan is zijn geestelijke betekenis en sa­menhang, is dus Christus.

De bedekking moet weggenomen worden

Met het verstand kan heel veel waardevols uit de Schrift aange­reikt worden, zoals achtergrond­informatie over leven en gewoon­ten in die tijd, woordbetekenissen vanuit het Hebreeuws en Grieks, enz. Al de wereldse wijsheid is echter niet bij machte God te kennen of Gods Woord te ver­staan (1 Kor. 01:19-21).

De Schrift kan alleen ‘verstaan’ worden door een volk in Christus. Een volk op grond van bekering, waterdoop en doop met de heilige Geest. Kinderen Gods, geboren uit water en Geest (Joh. 03:05), die niet alleen op grond van natuur­lijke geboorte, vlees en bloed (Joh. 01:13), bij een bepaald volk behoren. Allen dit geestelijke volk kan de Schrift verstaan in de volle geestelijke betekenis en samenhang. En dat volk is het Israël Gods, de gelovigen, de gemeente van Jezus Christus.

De apostel Paulus verwoordt het wel heel duidelijk als hij zegt: “Want tot heden toe blijft de­zelfde bedekking over de voorle­zing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus verdwijnt. Ja, tot heden toe ligt, telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart, maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen” (2 Kor. 03:14). Hoewel Paulus het hier duidelijk heeft over het Joodse volk, geldt dit iedereen, ongeacht van welk ras of nationaliteit. Ook het overgrote deel van het zich christen noemende kerkvolk leeft onder die oudtestamentische bedekking.

De Geest der waarheid

Het is door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is (1 Petr. 01:12) en die God geeft aan hen, die Jezus Christus gehoor­zaam zijn (Hand. 05:32), dat de Schrift verstaan kan worden.

“Het is de Geest der waarheid”, zegt Jezus “die u de weg zal wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort zal Hij spre­ken en de toekomst zal hij u ver­kondigen” (Joh. 16:13).

De Bijbel is niet gegeven voor politieke doeleinden. Ook niet om religie of godsdienst mee te be­drijven. De hele Bijbel handelt over Gods volk en is ook bedoeld voor Gods volk. Een rechtvaardig volk, door geloof in Jezus Chris­tus, en daarom zaad van Abraham (Gal. 03:29). Een volk uit alle stam­men en natiën en talen, waaron­der dus ook Israël in het Midden-Oosten.

De Bijbel is het Levensboek

Nog één ding moet heel duidelijk gesteld worden, namelijk dat het in de Bijbel niet gaat om wetten, geboden, leringen, dogma’s, enz., maar om het leven. Men zou kun­nen spreken van ‘het Levens­boek’.

Dit is ook een belangrijke sleutel om de Schrift te kunnen verstaan. God zelf heeft gezorgd voor onze taal en Hij drukt zich op heel menselijke wijze uit in onze taal. Het spreken van God is niet be­doeld om de mensen in een be­paald gareel te dwingen of hem een juk op te leggen. Integendeel, Hij wil Zich aan de mens mee­delen en hem de weg ten leven openbaren.

(Ps. 116:011) zegt: “Gij maakt mij het pad des levens bekend”. En (Spr. 04:20-22): “Mijn zoon, sla acht op mijn woorden, neig uw oor tot mijn uitspraken; laat ze niet wij­ken uit uw ogen, bewaar ze diep in uw hart. Want zij zijn leven voor wie ze vinden, genezing voor hun ganse lichaam”.

Als Mozes aan het einde van zijn leven de Israëlieten nogmaals het Woord Gods voorhoudt, zegt hij: “Want dit is voor u geen ledig woord, maar dit is uw leven” (Deut. 32:47a).

Gods Woord is levend en krachtig

Als God spreekt dan zijn woorden veel meer dan alleen maar klan­ken die iets betekenen en die iets meedelen. In Gods Woord is ook Geest, een innerlijke levenskiem. De Geest is de levenskiem in het Woord, in het zaad, waardoor het vrucht zal dragen, wanneer het in vruchtbare aarde valt. En die vruchtbare aarde zijn ontvanke­lijke harten van mensen (Matt. 13:23).

De woorden van God worden levend in een mensenhart door de heilige Geest. Zonder de Geest zijn de woorden dode letters (2 Kor. 03:06).

Het Licht des levens        ,

Als Johannes het evangelie begint te schrijven, zegt hij: “In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen” (Joh. 01:01-04).

Jezus Christus, Gods Zoon, is het vleesgeworden Woord (Joh. 01:14). Hij is de vervulling van de Schrift in de diepste geestelijke betekenis, want de hele Schrift spreekt van Hem (Joh. 05:39). Als Hij onder­wijst, zegt Hij daarom: “Ik ben het licht der wereld, wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wan­delen, maar hij zal het licht des levens hebben (Joh. 08:12).

Ook zegt Hij: “Ik ben het brood des levens” (Joh. 08:35); “Ik ben de weg en de waarheid en het leven” (Joh. 14:06); “De Geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven” (Joh. 06:63).

Wie de Zoon heeft, heeft het leven

Hij is het leven en het licht van de mensen. God zelf heeft er van getuigd, dat het waarachtige, eeu­wige leven is in Zijn Zoon. “Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft bet leven niet” (1 Joh. 05:11-12).

Dit is zwart-wit. Er is geen tussen­weg of een andere weg om deel te hebben aan het leven. Er wordt wel gesproken van een ‘tweewegen- leer’.

Hierbij zouden de Joden leven hebben en gerechtvaardigd wor­den door de wet en de christenen door het geloof in Jezus Christus. Dit is een flagrante ontkenning van de waarheid en maakt God gedeeld. Hij is echter onveran­derlijk en één. Er is maar één volk Israël en er is maar één leven voor de mensen (Hand. 04:12). Heel scherp zegt Johannes daarom: “Een ieder die de Zoon loochent, heeft ook de vader niet. Wie de Zoon belijdt, heeft ook de

Vader” (1 Joh. 02:23).

Het onderzoeken van de Schrift

Toen Jezus in gesprek was met de theologen van die dagen zei Hij: “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben”

(Joh. 05:39-40).

Er zijn nu ook velen die de Schrift ‘onderzoeken’, ook wat Israël betreft, maar het zal nu, evenals toen, geen nut hebben als het niet leidt tot de ware levens­bron Jezus Christus, Gods Zoon.

Hij is immers de Koning der joden, de Koning van Israël. Bij erkenning van Hem is Hij het die de sleutel aanreikt om de Schrift te verstaan (Matt. 16:16-19) En een ieder die de Schrift onder­zoekt zal die sleutel zeer nodig hebben om het geestelijke met het geestelijke te kunnen vergelijken en niet te vermengen met het natuurlijke.

 

Ik wankel niet… (gedicht) door Piet Snaphaan

“Ik stel mij de Here bestendig voor ogen;

omdat Hij aan mijn rechterhand staat, wankel ik niet”
(Ps. 016:008).

Op U Heer blijf ‘k volhardend wachten,
U bent voor mij de ware levens Bron,
van wijsheid, inzicht en heilrijke gedachten;
dit alles mag ‘k van U immers verwachten,
U zult voltooien, wat U met mij begon.

Heer, heel veel dank, dat U mijn leven leidt,
ziende op H wankel ik niet.

U houdt mij staande in elke strijd,
zo weet ‘k mij door Uw hand geleid,
die mij aldoor bescherming biedt.

Mijn blik is vast op U gericht, ja Heer
U bent mijn God, die ‘k aldoor weer zal loven.
Uw Woord is mij tot steun, ja dagelijks weer
leidt U mij door Uw Geest, die ik begeer,
Ik stel mij U, bestendig steeds voor ogen.

 

1994.03 nr. 357

Levend geloof 1994.03 nr. 357

De opstanding: twijfel of zekerheid? Door Gert Jan Doornink

“Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeu­wigheid niet sterven; gelooft gij dat?” (Joh. 11:25).

De kern van het evangelie

De prediking over het kruis, de opstanding en het leven, neemt in de gemeente van Jezus Christus een centrale plaats in. En terecht want ze omvat ‘het hart’ van het evangelie. Zonder ‘kruis en opstanding’ zou ons geloof een dood geloof zijn en geen enkele connectie hebben met het Koninkrijk Gods, waar wij na onze bekering en wedergeboorte deel van uitmaken.

Voor de waarachtige gelovige, die het nieuwe, eeuwige leven van Christus in zich heeft, is dit geloof dan ook een onaantastbaar ‘heilig goed’. Daar moet de duivel afblijven, zoals hij trouwens op geen en­kele wijze recht heeft om te infiltreren in de levens van de ‘nieuwe scheppingen Gods’. Maar dat probeert hij uiteraard wel, want juist de kern, de basis van ons geloof ligt onder een voortdurend spervuur van de vijand.

Dat blijkt bijvoorbeeld uit de talrijke artikelen die rondom Pasen weer gepubliceerd worden. Niet alleen in allerlei wereldse bladen, maar ook in semichristelijke bladen en tijdschriften wordt de kruisdood en opstanding van Jezus van Nazareth in twijfel getrokken en zaait de vijand zijn zaad in de harten van de mensen. Wie eenmaal twijfel heeft toegelaten in zijn leven, beweegt zich echter op een hellend vlak en is niet (meer) in staat geestelijk helder te den­ken.

Het zout der aarde

Hij kan dan nog wel een schijn van godsdienst openbaren, maar de kracht is er uit. Jezus had het er al over in zijn eerste grote rede vanaf de berg, toen Hij Zijn volgelingen bewust maakte dat zij het zout der aarde waren. Maar tegelijkertijd verbond Hij daaraan de waar­schuwing: “Indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de men­sen vertreden te worden” (Matt. 05:13).

Jezus was radicaal in zijn uitspraken, maar wel duidelijk. ‘De kracht verliezen’ is het ergste wat een christen kan overkomen. En dan te bedenken dat er velen zijn die niet eens de ‘Goddelijke kracht’ in zich hebben, de kracht van Zijn Geest. Zij zijn daardoor een gemakkelijke prooi van de vijand. Het is daarom ook beslist onvoldoende als je alleen maar weet een ‘wedergeboren christen’ te zijn en niet vol bent van Gods Geest.

Jezus zelf was zo vol van de Geest van de Vader dat Hij, dwars door de hel van Gethsémané en kruisdood, op Paasmorgen als de grote Triomfator tevoorschijn trad.

Maar al voor die tijd had Jezus vele malen op duidelijke wijze naar voren gebracht dat Hij de werkelijke Levensvorst was, en dat een ieder die in Hem geloofde, ook deel zou krijgen aan dit leven waaraan nooit meer een einde zou komen. Wij zullen in eeuwigheid niet sterven!, zei Hij. Een boude bewering, die niet op waarheid zou berusten? Hijzelf was het grote bewijs dat het volkomen waar was! En dat zijn ook allen die het nieuwe, Goddelijke leven in zich hebben!

Een rotsvaste zekerheid

Dit is de rotsvaste zekerheid voor iedere waarachtige gelovige! Het werkelijke leven is in ons! Daar hoeven we niet over te discussiëren, dat staat als een paal boven water. Het is verankerd in onze ge­dachten- en belevingswereld.

De miljoen pijlen van twijfel en ongeloof die in onze dagen op de waarachtige gemeente van Jezus Christus worden afgevuurd, zullen daarom uiteindelijk geen enkele uitwerking hebben. Het leven is ster­ker dan de dood, sterker dan satan, sterker dan het demonenrijk. En al zullen in deze eindtijd velen misleid worden door de twijfel die het naam-christendom verkondigt, anderzijds zal de waarachtige ge­meente van Jezus Christus, dwars door alles heen, tot volle ontplooi­ing en bloei komen, omdat zij vasthoudt aan de zekerheid dat het leven sterker is dan de dood.

 

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het is verheugend dat ‘Levend Geloof in Nederland en België door velen graag wordt gelezen, vanwege de duidelijke en ongecompliceerde wijze waarin de volle evangelie boodschap onder woorden wordt gebracht. Maar ook in andere landen begint het blad steeds meer bekendheid te krijgen. Eén van deze landen is Frank­rijk waar onder andere br. Jacq Gerritsen zich inzet om het volle evangelie bekend te maken. Br. Gerritsen leidt een kleine gemeente. Enkele jaren geleden spraken we op een door hem georganiseerd weekend, terwijl hij in de afgelopen jaren ook de organisator was van verschil­lende vakantie-opbouwweken, waarin Sjaak Roose en Klaas Goverts de Bijbelstudies verzorgden. We zijn blij dat wij zo nu en dan van hem een artikel in ons blad kunnen publiceren. In het eerstvolgende nummer kunt u zijn eerste ‘pennenvrucht’ tegemoet zien.

In dit nummer schrijft Evert van de Kamp over het onderwerp ‘Psychologie en geloof. Er zijn nogal kinde­ren Gods die niet goed raad weten met onderwerpen als psychologie, filosofie, etc. Dikwijls neemt men dan, zonder er verder over na te denken, een afwijzend stand­punt in onder het motto: ‘Daar willen we als gelovigen niets mee te maken hebben’. Maar is dit juist? Wij vragen u dit artikel met aandacht te lezen.

Dat geldt ook voor het artikel van Wim te Dorsthorst die het ‘Israël-vraagstuk’ aansnijdt. Al vele jaren is ‘Israël’ een heet hangijzer onder de gelovigen. Velen die zich ‘achter Israël’ hebben opgesteld, zouden zich eens moeten afvragen of zij de Joden wel werkelijk liefhebben als zij, door gebrek aan geestelijk inzicht, een ‘natuurlijke uit­leg’ prefereren boven de duidelijke woorden van de apos­tel Paulus, die er geen misverstand over laat bestaan dat ieder onderscheid ‘in Christus’ is weggevallen. (Zie o.a. Rom. 02:28-29; Rom. 03:22; Rom. 10:12; Kol. 03:11). In een serie artikelen onder de titel ‘Zicht op Israël’ zal Wim te Dorst­horst nader op deze materie ingaan. Wij willen er op wijzen dat het absoluut niet de bedoeling is om het volk Israël in het Midden-Oosten in een negatief daglicht te stellen. Het gaat er om dat onze ogen geopend zijn (of worden) voor de geestelijke werkelijkheid aangaande Israël zoals deze in de Bijbel wordt geopenbaard.

 

Psychologie en geloof door Evert van de Kamp

 

Hoe komt het toch dat ook chris­tenen met psychiatrische proble­men te maken hebben?

Deze vraag stelt de arts en oudste van een Pinkstergemeente J. de Geest zich in de Parakleet (nr. 47 orgaan Broederschap van Pink­stergemeenten). Zijn antwoord is dat Gods reddingsplan nog niet voltooid is. ‘Ons lichaam is nog sterfelijk en kwetsbaar. De wereld is nog lang niet wat God er mee be­doeld heeft. We zijn beschadigde mensen in een beschadigde we­reld’.

De moderne (wereldse) opvatting is dat de patiënt moet leren leven met zijn problemen, dat wil zeggen ze accepteren, gezonde delen van zijn persoonlijkheid zoveel moge­lijk ontwikkelen en dergelijke. En psychotherapie kan op dit gebied duidelijk behulpzaam zijn, aldus J. L. M. van Beek in Trouw (11-2-93).

Met medicatie en psychotherapie worden veel psychosomatische patiënten meer of minder gehol­pen.

Bepaalde psychische spanningen en conflicten kunnen oorzaak zijn van functionele en organische afwijkingen. Met toegespitste methoden speurt men naar bepaalde ziekteverschijnselen bij be­paalde psychische factoren, gela­gen in het karakter, de levensge­schiedenis, de conflictsituaties en de belevingen van de patiënt. Aldus dr. K. Kraan in ‘Opdat u genezing ontvangt’ (pag.184).

Maar de vraag is gewettigd of er dikwijls niet veel meer aan de hand is dan men denkt. De christen-medicus De Geest merkt op: ‘Psychiatrische problemen zullen bij christenen vaak een ‘geeste­lijke’ of religieuze inhoud krijgen.

Als je grootste verlangen is, van Christus te zijn, dan zal je grootste angst zijn: ‘van God los’ te zijn. Dan ligt, wanneer je psychisch in pro­blemen komt, de gedachte dat God je verworpen heeft, of de duivel je in zijn macht heeft, voor de hand”.

Psychologie

Psychologie, heel simpel gezegd ‘zielkunde’, is een wetenschap die zo’n honderd jaar geleden van start ging. Ze houdt zich bezig met het onderzoek van het bewustzijn en de symptomen daarbij, het psychisch gebeuren. Het is de speurtocht naar de waarheid over de psyche, de ziel van de mens.

De psychoanalyse is een richting in de dieptepsychologie die pro­beert tot inzicht te komen in en formulering van heel het psychi­sche apparaat.

Psychotherapie is de methode die alle behandelingen door middel van gesprekken omvat.

In de loop van de tijd zijn er tal van psychologische scholen gesticht. Eén van de bekendste is de psychoanalytische school van de in 1939 overleden Sigmund Freud. Een niet minder bekende is die van de in 1961 gestorven C. G. Jung.

Nu ontmoet je christenen die fel gekant zijn tegen elke vorm van psychologie. Met die wetenschap moet je je niet inlaten, een christen heeft geen psychologische of psy­chiatrische hulp nodig. Dat klinkt heel principieel, maar leidt dat niet tot een enorme verkramping? Zouden we dan totaal niets kunnen leren van wat psychologen hebben ontdekt ondermeer op het terrein rond psychische ziektebeelden? Kritisch moet je zijn. Terecht stelt dr. K. J. Kraan dat allereerst een theologisch ’Selbstverstandnis’, een zichzelf verstaan van de Dienst der genezing nodig is, in gehoorzaamheid aan het evan­gelie. Vandaaruit kan daarna de confrontatie met de wetenschap van de psychologie plaats vinden (pag. 185).

Dus de goede volgorde vasthouden en niet bij voorbaat alles van de tafel vegen wat psychologen en therapeuten aandragen.

Dat zal trouwens ook moeilijk kunnen. Mensen in psychische nood komen al heel snel in aanraking met het Riagg (Regionale instel­lingen voor ambulante geestelijke gezondheidszorg), een psychia­trisch ziekenhuis en dergelijke. De

psychische nood is heel groot en neemt onrustbarend toe. Het bo­venstaande grafiekje liegt er niet om, een gigantisch probleem tekent zich af.

De prognose voor het jaar 2000 bedraagt volgens de statistieken dus maar liefst 373.000 nieuwe inschrijvingen. Daar komen nog bij de vele patiënten van het groeiend aantal vrijgevestigde psychiaters, etc.

Riaggs tobben met geloofsvragen

Voor Freud en veel van zijn volge­lingen is het christelijk geloof slechts een illusie, als een ervaring die weliswaar haar grond vindt in de menselijke werkelijkheid maar die niet door de werkelijkheid bevestigd wordt.

Maar ook dat is in beweging. In haar boekje ‘In den beginne was de liefde’ (Meinema) gaat de Franse psychoanalytica Julia Kristeva met Freuds illusiegeloof in discussie.

Diverse Riaggs in ons land laten weten dat zij de levensbeschou­wing van ieder mens beslist serieus nemen. Ze tobben met geloofsvra­gen. Dat komt niet alleen door het feit dat zich naast de neutrale Riaggs christelijke alternatieven hebben ontwikkeld zoals het Gliagg (Gereformeerd), de Stagg (Christelijk Gereformeerd) en de Driehoek (Vrijgemaakt Gerefor­meerd) alsmede allerlei pastorale en therapeutische centra binnen de evangelische beweging.

Maar ook doordat de clientèle zelf steeds meer de geloofsproblemen op de tafel van de hulpverlener deponeert. Vooral daar waar de christelijke gemeenschap geen geestelijk antwoord (meer) heeft op die vragen.

Men selecteert daarom hier en daar gelovige therapeuten voor dit aandeel in de hulpverlening of huurt zelfs christelijke pastores hiervoor in.

Voor christen-psychiaters en -the­rapeuten zijn ook hier de velden wit om te oogsten.

Men leert serieus om te gaan met de vele geloofsvragen die zich aan­dienen. Geest gedoopte vakmensen kunnen veel goed doen. Gouden kansen, want er is veel angst.

Psychiater M. Blom, werkzaam bij het Riagg: “Wanneer een hulpver­lener blijk geeft van begrip of zelfs van kennis over de kerk/gemeente, geeft dat zulke cliënten een groter vertrouwen in de hulpverlening. Het kan ze net dat zetje geven om met hun geloof op de proppen te komen. Want mensen voelen zich er vaak kwetsbaar in en zijn bang dat de hulpverlener niets van hun geloof zal begrijpen” (Trouw 22-4- ’93).

Wat wel, wat niet?

Psychologie is een hulpweten­schap. Als zodanig kunnen we haar positief waarderen. Er zijn tal van zaken die de onderzoekers ontdekken waarmee we onze winst kunnen doen. Ik noem er enige. We kunnen ervan leren, bepaalde achtergronden beter leren begrij­pen.

-Het onbewuste van ieder mens is als een kelder met vaak verdron­gen emoties en vergeten herinne­ringen.

-Mensen kunnen psychisch ver­wond zijn en deze gebeurtenissen kunnen neurotisch gedrag tot ge­volg hebben.

-Voor de vorming van een mens zijn de eerste levensjaren van be­slissende betekenis.

-Het Godsbeeld dat een mens heeft, is dikwijls beïnvloed door het beeld van de aardse vader.

-Ouders, leerkrachten, jeugdwer­kers, etc. kunnen van enorm posi­tief belang zijn in de diverse ontwikkelingsfasen van een kind.

-Mensen vragen er om liefdevol geaccepteerd en met begrip beje­gend te worden.

-Een mens is een verantwoordelijk wezen en het geven van liefde be­hoort tot de fundamentele trekken van het mens-zijn.

-Sommige ziekten zijn psychoso­matisch van aard doordat li­chaam en ziel elkaar beïnvloeden.

-Verwaarlozing leidt tot agressie en ik-zwakte.

-In dromen kunnen allerlei ver­drongen zaken naar boven komen.

-Stervenden maken soms diverse ontwikkelingsfasen door.

Deze kleine opsomming, er is veel meer, kan onze ogen openen voor even zoveel aspecten waar we misschien nooit eerder op hebben gelet. De psychologie kan ons echt helpen, al kunnen verschillende zaken ook op andere wijze naar ons toekomen.

Nu de andere kant van de medail­le. De psychologie is een subjectieve wetenschap. Daarin kijkt de mens naar zichzelf. Dat alleen al maant tot grote voorzichtigheid.

Om dat te onderstrepen opnieuw een aantal punten.

-Men ziet slechts een deel van de werkelijkheid van de mens. Slechts een deel van de mens komt aan bod.

-De meer dan 200 psychologische scholen hebben allen een eigen (verschillende) visie op de mens en, als zij tenminste rekening met Hem houden, soms op God.

-Het mensbeeld van de één kan enorm verschillen met dat van de ander en is bijna altijd zeer eenzijdig.

-De mens beschikt over een wil, een verstand, gevoel en een ge­drag, maar is toch meer dan dat gezamenlijke.

-De vrijheid van de mens wordt ingepakt. Niet zelden wordt hij gemanipuleerd en geconditioneerd.

-De oude mens wordt opgepoetst. Schuldbesef, maar ook vergeving komen niet aan bod.

-Men toont vaak een heilsweg zonder Christus.

-Bepaalde therapieën in de psychotherapie zijn niet alleen dubieus maar ronduit verwer­pelijk. Bijvoorbeeld gebruik van hypnose, yoga, etc., of waar men uitgaat van de reïncarnatie- gedachte. Een therapie met occulte trekken levert uiteindelijk (nog) meer duisternis op.

-De bereikte resultaten vallen nogal eens tegen. Het is allemaal maar (zeer) ten dele.

Een hogere weg

Er zijn dus veel voetangels en klemmen. Maar veel psychothe­rapeutische werkers gaan gelukkig heel integer en omzichtig met de problematiek om. En voor de chris­tenen onder hen ligt er een uitda­ging. Want er is beslist een weg die echt ‘verder omhoog’ voert.

De Franse filosoof Pascal heeft eens gezegd: “Er ligt in het hart van ieder mens een door God ge­vormd vacuüm, dat door niets of niemand kan worden gevuld dan door God zelf”.

Daarom pleit dr. Tim LaHaye voor geestelijke therapie. Niet- gelovige artsen, psychiaters en adviseurs negeren dat over het algemeen. Van demonie bijvoor­beeld weten ze doorgaans nauwe­lijks iets af.

Hij schrijft in ‘Depressief?’ (Novapres): “In Jezus Christus heeft God de hele mensheid een speciaal geneesmiddel tegen dit vacuüm ontsloten. Jezus Christus zelf heeft gezegd: Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en over­vloed (Joh. 10:10).

Dat overvloedige leven dat Hij biedt, vult niet alleen het God­loze vacuüm in ’s mensen geest, maar geeft hem bovendien de kracht om depressie en andere emotionele problemen te doen verdwijnen”.

De ‘gehele’ mens heeft dat ‘gehe­le’ herstel, deze Jezus, nodig.

De Bijbel geeft een trichotomische indeling van de mens. Er wordt gesproken over geest, ziel en li­chaam. En wat Gods bestemming daarmee is, staat klip en klaar opgetekend in (1 Thess. 05:23): “Hij, de God des vredes heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blij­ken m allen dele onberispelijk bewaard te zijn”.

Deze hoge weg van totaal geeste­lijk herstel wil de Heer nu!

Bijna ten overvloede zou je zeggen, voegt de apostel er nog aan toe: “Die u roept is getrouw. Hij zal het ook doen” (vs.24).

Dit zal ons uitgangspunt zijn. Niet de één of andere psychologische stelling, een hypothese (veron­derstelling) die nog helemaal in de lucht hangt, maar het helende Woord van God. “Hij zond zijn Woord, Hij genas hen” (Ps. 107:020). De geestelijke kant van de mens wordt schromelijk verwaarloosd.

Dr. W.C. van Dam spreekt in zijn boek ‘Tussen geest en antigeest’ (Voorhoeve) over een dimensie meer. Het Bijbelse mensbeeld kent een dimensie die de psychologie niet kent, ook niet kennen kan: de geest van de mens, zijn vermogen om zich op God te oriënteren. Een citaat uit dit boek (pag. 85/86): “God wil wonen in de geest van de mens, en van daaruit wil Hij in­werken op diens ziel en lichaam. De mens heeft de door God ge­geven mogelijkheid, zijn Schepper te leren kennen en met Hem gemeenschap te hebben. Omdat God hem de levensadem inblies, bezit de mens geest en werd hij een beeld van God.

Zonder de heerschappij van Gods Geest vormen ziel en lichaam van de mens samen ‘het vlees’, om een Bijbelse uitdrukking te gebruiken: de mens die zonder God en voor zichzelf leeft. Die psychologen, die de autonomie, de zelfverwer­kelijking van de mens prediken, versterken het vlees van de mens ten koste van dienst geest.

Bijbels gezien is de autonome, de vleselijke mens dood. De mens bevindt zich in rebellie tegen zijn Schepper en geeft op zijn Woord geen of een negatief antwoord. Voor een christen is de mens groot omdat Hij naar Gods beeld gescha­pen is. Hij is geen ding en geen dier. Wanneer door de zonde, de rebellie van de mens, Gods Geest niet functioneren kan, dan verliest de mens zijn fundamentele geborgenheid. Hij wordt labieler en neurosen krijgen een grotere kans. Veel neurosen zijn een bijproduct van de zonde. Een mens die niet weet dat er voor zijn schuld vergeving mo­gelijk is, gaat zijn schuld verdrin­gen of zichzelf bestraffen.

Pneumatherapie

De zielzorg gaat dieper dan de psychotherapie. Ze is pneuma­therapie omdat ze het pneuma, de geest van de mens tot leven en tot groei wil brengen, die geest in wie Gods Geest zich verwerkelijken wil. Het gaat in de zielzorg niet om de autonomie, maar om de theonomie: om God die op de troon van ons leven wil zitten. Vanuit deze theonomie wordt de ziel van de mens met haar functies van wil, verstand en gevoel, méér heel, méér harmonisch. Daarbij schui­ven we de schuld van de mens niet weg. We nemen haar serieus en spreken over de noodzaak van bekering, wedergeboorte en ver­geving.

De psychotherapie werkt aan de oude mens en werpt de mens op zichzelf terug. Dat leidt tot een gebondenheid aan zichzelf, even­tueel aan de groep. De zielzorg weet van de mogelijkheid dat de mens een nieuwe schepping wordt.

Ze wil de nieuwe mens laten groeien. Dat is een heel ander groeimodel dan dat van de psy­chologie. Steeds meer christen- psychologen beseffen dat en willen in hun psychotherapie van het christelijk mensbeeld uitgaan”. ,

Het aspect dat de vak psycholoog (veelal) niet onderkent, is dat er negatieve geestelijke wezens be­staan, demonen, die de mens binnen kunnen dringen. Die zijn met ge­sprekken (psychotherapie) en ta­bletten (medisch) niet te bestrij­den.

Alleen het opvolgen van Jezus be­vel de onreine en boze geesten uit te drijven in zijn Naam doet de door hen veroorzaakte psychische pro­blemen verdwijnen.

Uitgebreide stof over de heling van de complete mens vindt u in ‘Zielzorg in kracht van de Geest’ door dr. Van Dam (Kok).

Tot slot een prachtig citaat van Gary van Sweeten opgetekend door Van Dam uit het eerst genoemde boek (pag. 87): “De christelijke zielzorg richt zich, met behulp van de psychologie aan de ene en met de volmacht van de Heilige Geest aan de andere kant, op de hele mens: zijn lichaam, zijn ge­voelens, zijn gedrag, zijn verstand. Omdat deze mens het voorwerp van Gods liefde is, heeft de ziel­zorg een totaal, een holistisch karakter. De gemeente van Chris­tus mag worden tot een thera­peutische gemeenschap, die niet neurotische maar vrije mensen voortbrengt”.

En een christen-psycholoog merkte eens op: “Zonder God is de werkelijkheid van de mens onbegrij­pelijk”.

 

 

 

Eb en vloed door Truus van Kaam

Het water komt weer hoger; het wordt vloed. De golven rollen steeds verder het strand op en er blijft tenslotte maar een heel klein stukje van het strand droog. Na verloop van tijd keert het tij en wordt het weer eb. En elke keer laat de zee een klein, vruchtbaar laagje slib op het strand achter.

Dit proces vindt ook plaats in ons innerlijk, als wij eten van het levende brood, dat is het Woord dat God in ons hart spreekt. Het zal niet ledig weerkeren tot Hem, maar dat volbrengen waartoe Hij het zendt (Jes. 55:10-11). We hoeven daar niet ongerust over te zijn. Een kind dat iedere dag eet, wordt ook vanzelf groot. Als wij maar doen wat God van ons vraagt, dan geeft Hij de groei in ons leven.

(Mark. 04:26 zegt: Het Koninkrijk Gods is als een mens, die zaad werpt in de aarde, en slaapt en opstaat, nacht en dag, en het zaad komt op en groeit, zonder dat hij zelf weet hoe. De grond brengt vanzelf vrucht voort…

 

Kunnen wij God doorgronden? door Jacques Schoenaers -2-

(Dit is het tweede en laatste artikel over dit onderwerp. Het eerste deel verscheen in ‘Levend Geloof’ van vorige maand).

Wat Paulus onthult over het doorgronden van God

De brieven van de apostel Paulus onthullen ons heel wat aangaande het feit dat God wel degelijk te doorvorsen is. Uit (1 Kor. 02:06-16) blijkt dat, naarmate we geestelijk groeien, we God nog meer en beter leren kennen of doorgronden. Voor “diepten Gods”, in vers 10, geeft de Willibrordvertaling “de diepste gehei­men van God”. En vers 11, ook Willibrordvertaling: “Zo kent alleen de Geest van God, het Wezen van God”.

En hebben wij niet in plaats van “de geest van slavernij” de Geest van het zoonschap” ontvangen, door welke wij roepen: “Abba, Vader”? Is het niet deze Geest Gods, welke samen met onze geest getuigt, erkent en gelooft, dat wij erfgenamen zijn van God en mede-erfgenamen van Jezus Christus? (Rom. 08:14-17).

Halleluja!

In (Ef. 03:01-12) staat dat aan Paulus, verreweg de ge­ringste van alle heiligen, de ge­nade te beurt is gevallen om door openbaringen (vs. 3) één van de grootste geheimen ten aanzien van de mens te achterhalen. Paulus is dus bezig geweest, in­zichten en kennis op te doen binnen het Koninkrijk Gods, zich nestelend aan Vaders boezem. Daar is hem bekend geworden, daar heeft hij geproefd en ge­smaakt datgene wat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen. Om ons bekend te maken, dat wij uit de heidenen mede-erfgenamen, medeleden en medegenoten zijn van de belofte in Christus Jezus.

Ons is de onnaspeurlijke rijkdom verkondigd en in het licht gesteld, met als doel dat thans “door mid­del van de gemeente aan over­heden en machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden”.

Vervuld worden tot alle volheid Gods

En dit is nog niet alles, zie maar wat er staat in vers 16 tot 19: “geworteld, gegrond in de liefde, zijn wij in staat te vatten al wat nodig is om vervuld te worden, tot alle volheid Gods”.

Daarom weer dat ondeugende vraagje: Indien God ondoorgron­delijk is, hoe kunnen wij dan ver­vuld worden tot alle volheid Gods?

Hij, Jezus Christus, heeft ons het geheimenis van Zijn wil doen kennen door ons (Ef. 01:05-14) met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten te zegenen in Christus. In Hem zijn we uitver­koren om heilig en onberispelijk te zijn voor Zijn aangezicht. En als zonen zijn we aangenomen tot lof van de heerlijkheid Zijner genade.

We zijn-begenadigd in de Gelief­de. Verlost door Zijn bloed, heb­ben vergeving ontvangen van de overtredingen. En in Hem hebben we ook het erfdeel ontvangen, ‘de doop in heilige Geest’, tot verlos­sing van het volk, opdat wij en velen met ons zouden zijn tot lof Zijner heerlijkheid.

Hieraan toevoegend wat staat in (Ef. 02:10): “Want zijn maaksel zijn wij in Christus Jezus, geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft opdat wij daarin zouden wandelen.

In (Kol. 01:15) zegt Paulus van Christus: “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de Eerstgeborene der ganse schep­ping”. In Hem zijn alle dingen geschapen. Vers 17: “En Hij is vóór alles, (in de betekenis van, ten dienste van), en alle dingen hebben hun bestaan in Hem en Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente”. Het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken met als doel “om ons heilig en onberispelijk voor Zich te stellen” (vs.22).

De schrijver van de Hebreeënbrief haalt aan, in hoofdstuk 1 vers 3, dat Christus Jezus “de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen” is, die alles draagt (in stand houdt, Willibr. vert.) door het woord zijner kracht.

Geestelijk horen, zien en verstaan

In Christus kregen de diepste gedachten van God gestalte en deze bereiken hun hoogtepunt in de openbaring van de zonen Gods, die het beeld van Christus dan gelijkvormig zijn. Dit doorgrondelijke van God geloven, houdt in een geestelijk horen, zien, verstaan en verwerken met al de door God in ons gelegde eigenschappen.

Ongeestelijke mensen aanvaarden echter niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hun dwaasheid en kunnen het niet verstaan, om­dat het slechts geestelijk te beoor­delen is. De geestelijke mens, daarentegen is geheel anders. Wij hebben de zin of geest van Chris­tus welke ons voorlicht (1 Kor. 02:14-16).

Jezus van Nazareth, de zoon van Maria en Jozef, was zo’n mens. Door doop en volheid in heilige Geest uitgegroeid tot Zoon Gods, waar de Vader van getuigde: “Mijn Zoon, Gij zijt het, in U heb Ik mijn welbehagen”.

Zo zullen ook nu, mensen waar Vader volkomen één mee gaat worden, doordringen tot Gods raadsbesluiten of beschikkingen, tot datgene wat ondoorgrondelijk is. Slechts zij die door de Geest van God geleid zijn, functionerend in Gods Koninkrijk, zijn in de mogelijkheid Zijn wegen na te speuren en Zijn gedachten te volgen en doorvorsen van de dingen waar, naar (1 Petr. 01:10-12), profeten gezocht en gevorst hebben, en in welke din­gen zelfs engelen begeren een blik te slaan, verlangend er in door te dringen (Willibr.vert.).

De natuurlijk ingestelde mens ziet, jammer genoeg, nog steeds aan wat voor ogen is. Terwijl de gees­telijke mens zoekt zich te oriën­teren op ‘hoger grond’. Hiervan profeteerde immers Jeremia in (Jer. 23:08): “En zij zullen op hun eigen grond wo­nen”, namelijk het geestelijk Koninkrijk Gods.

Leesbare brieven van Christus zijn

God is niet ondoorgrondelijk. Het hoort niet bij Zijn wezen of ka­rakter. Vrije door God gekochte en betaalde mensen, zijn ook te doorvorsen. Voor ons geldt wat Paulus schrijft: “Onze brief zijt gij, geschreven in onze harten, kenbaar en leesbaar voor alle mensen, daar gij toont een brief van Christus te zijn door onze dienst opgesteld, niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten” (“ in de harten van levende mensen”, Willibr.vert.) (2 Kor. 03:02).

Een ‘open brief’ zijn, betekent dat je te doorgronden bent, net zoals God is. We zijn immers naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen (Gen. 01:26-27). Dat houdt in dat wij elkaar kennen naar de innerlijke mens, open zijn in plaats van gesloten. Hoeveel relaties tussen mannen en vrou­wen, ouders en kinderen, in on­derlinge kontakten, in omgang met anderen, ook in de gemeente, gaan niet vaak stuk, juist door gebrek aan openheid. Waar één of meerdere partijen zich inkapselen of omhullen in een nevel van ondoorgrondelijkheid. Hoeveel scheuringen onder mensen en gemeenten liggen hier niet aan ten grondslag? Het valse, leugen­achtige en duistere doemdenken van satan, gesteund en gevoed door geesten van verwerping, weerspannigheid en hysterie, zijn mede oorzaak dat volkeren en naties zich terugtrekken in bun­kers van ondoorgrondelijkheid.

Ontmoetingen en samenwerken met geloofsgenoten hebben dan pas zin en zijn waardevol, naar­mate we ons naar elkaar toe openstellen, als open brieven naar ons grote voorbeeld Jezus Christus. Daar wij dan juist tonen in ons praktische leven van alle dag, om kenbaar en leesbaar voor de dag te komen en laten zien dat we een leesbare brief van Christus zijn. De vraag kan hierbij rustig gesteld worden: Als ik ondoorgrondelijk ben, in welke mate ben ik dan bezig een verkeerd Godsbeeld over te brengen?

De gezindheid van Christus openbaren

Misschien denkt nu iemand wel het volgende: Is dit dan niet aardsgevaarlijk, je zo maar bloot te geven aan de ander? Zegt trouwen Jeremia niet: “Stelt op niet één broeder uw vertrouwen”? En spreekt ook Jezus zelf daar niet van, in (Joh. 02:24-25)?: “Jezus, wetend wat in de mens is, vertrouwde zichzelf hun niet toe”. Nou dan? Maar hier gaat het om Joden die de Here Jezus volgden om de tekenen die Hij deed, maar hun hart verder voor Hem gesloten hielden.

Daartegenover staat: “Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied. Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles wat ik van mijn Vader gehoord heb, u hebt bekend gemaakt” (Joh. 15:14-16).

De geestelijke leefregel welke hier uit voortvloeit kan als volgt om­schreven worden: Weten wat uit God is, is weten wat in de mens is.

En weten wat in de mens is, houdt voor ons in dat we deze schepping Gods, als ‘open brief’ tegemoet komen. Hen het leven van ‘Christus Jezus’ in en met ons leven voorleven. Van hieruit oplossingen aanreiken tot het helpen lenigen van geestelijke nood. Ons hierbij richtend naar de woorden van Paulus: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar zichzelf ontledigd heeft (in de betekenis van bevrijdend, zich totaal gevend) en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen” (Filip. 02:05-11).

Alles in Hem was volkomen afgestemd op Zijn roeping: Redder – Verlosser – Zaligmaker – Bevrijder – Genezer – kortom Heiland zijn. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en hem de Naam boven alle naam geschonken, opdat in de Naam van Jezus zich alle knie zou buigen en alle tong zou belijden, dat Jezus Christus Heer is, tot eer van God de Vader.

Gods leven komt in ons tot openbaring

Paulus voegt hier voor ons als het ware nog aan toe: “De Here nu is de Geest en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. En wij allen , die met een aangezicht waarop geen bedekking meer is (met onverhuld gelaat, Willibr.vert.) de heerlijkheid des Heren weerspie­gelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heer­lijkheid, immers door de Here die Geest is” (2 Kor. 03:17-18).

Wij zullen, naar de profetie uit Obadja (Ob. 01:21), als verlossers, (heilanden, Statenvert.) de berg Sion bestijgen om over het ge­bergte van Ezau gericht te oefenen. Doen jullie mee? Om nog grotere zegen te zijn voor elkaar, en nog meer te halen uit onze onderlinge bijeenkomsten.

Laten we ons dan richten naar Psalm 133: “Ziet hoe goed en hoe liefelijk is het als broeders ook tezamen wonen (hoe wel­dadig broeders te wezen en samen te zijn, Willibr.vert.). Het is als de kostelijke olie op het hoofd, neervloeiende op de baard, de baard van Aaron die neer golft op de zoom van zijn klederen.

Het is als de dauw van Hermon die nederdaalt op de bergen van Sion. Want daar gebiedt de Here de zegen, leven tot in eeuwig­heid”.

Samen met jullie wil ik hieraan meewerken, immers:

‘Het zal gezien worden: de overwinning.

Het leven Gods komt in ons openbaar.

Het zal erkend worden dat Jezus Heer is, vol van heerlijkheid de aard’.

Dit alles als gevolg van Zijn openbaar geworden doorgrondelijkheid. Aan Hem alle glorie, alle eer, en alle lofprijs toege­bracht!

 

 

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard -10-

“Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in der eeuwigheid” (Matt. 06:13).

Het Koninkrijk der hemelen is van onze hemelse Vader. Hij heeft het bedacht in de voor ons on­denkbare situatie van het absolute niets. Van daaruit schiep God alle materie en al wat leeft op de aar­de, zowel als in de hemel. Met als bekroning op dat alles, de mens als zijn beelddrager.

Van God is het Koninkrijk

“In den beginne schiep God de hemel en de aarde”, begint Mozes de Pentateuch. Nadat God bedacht had hoe Hij het allemaal wilde hebben, begon Hij met de hemel en de aarde te formeren.

Voordat de zich van het leven bewust zijnde schepselen door Hem tot aanzijn werden geroepen, zorgde Hij voor ideale leefom­standigheden. Vader God schiep dit alles met de mensen Gods (de met zijn Geest gezalfde zonen) in gedachten.

Alles is door het woord Gods, door in goddelijke liefde uitge­sproken machtswoorden tot stand gekomen. “Er zij licht”, sprak God. En Hij heeft daarbij niet bij wijze van spreken met z’n vuist op tafel geslagen. Integendeel: het “Er zij licht” paste in de vader­lijke zorg voor de schepping die God voor ogen stond. Alles kwam in de juiste volgorde tot stand, met de bedoeling dat het voor altijd in ideale onderlinge harmonie zou blijven.

God is onze Vader en van Hem is het Koninkrijk. In dat Koninkrijk heeft Hij ons een plaats gegeven, dat is waar! Maar dat neemt niet , weg dat het Koninkrijk nooit ons persoonlijke eigendom zal wezen, maar dat het altijd het Koninkrijk van onze Vader zal blijven (1 Kor. 15:28). Hij regeert, en Hij heeft zijn Koning aangesteld: Christus Jezus, zijn eniggeboren Zoon. Uit de context blijkt, dat Hij alle duivelse heerschappij, macht en kracht onttronen zal, alvorens het koningschap over de bevrijde schepping aan de Vader terug te geven.

In de Christus ingevoegd zijnde, zijn we met elkaar een Koninklijk volk van priesters, in zijn ontfer­ming ten eigendom aangeno­men… opdat zijn grootheid in ons openbaar zou komen. Voor een ieder die dat gelooft, geldt dit kostbare, staat in vers 7. En dat blijft, zolang we ons in de liefde­rijke harmonie van Vader God en zijn Zoon Christus Jezus bevin­den, dat wil zeggen in alle eeu­wigheden (Openb. 22:01-05).

Van God is de kracht

In de later ingevoegde slotzin van het ‘Onze Vader’, belijden we dat Vader God voor eeuwig Koning is. Samen met Jezus delen we in zijn koningschap, omdat Hij dat zo gewild heeft. Het Koninkrijk is echter van de Vader en ook de kracht is van Hem. We zullen ons dus nooit laten voorstaan op onze Geesteskracht, want we hebben die niet zelf-opgebouwd: het is Gods kracht dit in ons openbaar mag komen… als we in de Christus zijn, als we door en met Jezus mee vervuld zijn van de Geest van de Vader.

Wat de wereld ziet als de dwaas­heid van een gekruisigde Christus, inactief onder de heerschappij van de dood, getuigt in werkelijk­heid van Gods ongeëvenaarde wijsheid. Want het “dwaze” van God is ontegenzeggelijk wijzer dan de door Satan geïnfecteerde wijsheid van mensen. Christus Jezus was immers niet in het dodenrijk als slachtoffer van Koning Dood, maar Hij was daar als overwinnaar die de dood teniet zou doen. Koning Dood kon Hem daarom niet vasthouden.

En het “zwakke” van God is sterker dan de felste uitbarstingen van de beschadigde mensheid (1 Kor. 01:25). Jezus Christus is uit zwakheid gekruisigd (2 Kor. 13:04). Hij droeg de zondeschuld van de wereld; Koning Dood meende daarom prompt zijn slag te kun­nen slaan. Hij dacht Jezus voor goed in z’n greep te kunnen houden, maar hij had buiten de wijsheid van de hemelse Vader gerekend.

Jezus was onbeschadigd het rijk van Koning Dood binnengegaan met de woorden: “Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest”. En daardoor leefde Hij ook in het dodenrijk uit de kracht Gods, zodat Koning Dood daar geen raad mee geweten zal hebben. Wellicht was deze blij dat hij de levende Zoon Gods na drie dagen weer uit z’n rijk kwijt kon raken!

In plaats van een eclatante over­winning van de machten der duisternis op de eniggeboren Zoon van God, door een inkap­seling voor eeuwig in het rijk van de dood, bracht de Vader Hem terug in het volle leven van het ongestoord bezig zijn met de uitvoering van Gods eeuwige plan.

Het zwakke van God, zijn Zoon Jezus Christus in dienstknecht- gestalte, bleek sterker dan wat Satan allemaal demonstreerde aan demonisch geweld in de levens van een door zonde en ontwrich­ting aangetaste mensheid.

Van God is de heerlijkheid

De kracht is van de Vader en ook het Koninkrijk is van Hem. Die kracht openbaart Hij in de mens en de aldus bekrachtigde mens geeft Hij een plaats in zijn Ko­ninkrijk. De Vader wordt ver­heerlijkt in de met zijn Geest bekrachtigde onderdanen binnen de grenzen van zijn rijk. De ge­dachte dat de Vader verheerlijkt wordt door het dragen van (veel) vrucht door de ranken (de mensen) aan zijn wijnstok (Jezus Christus), is een gegeven dat parallel loopt aan wat uit de slot­zin van het modelgebed blijkt (Joh. 15:08). Als we derhalve belijden dat het Koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid van de Vader is, kunnen we verwachten bij Hem geloofwaardig over te komen… mits we de door Hem verwachte vruchten aan het vóórt­brengen zijn. En juist daarin vindt de Vader zijn verheerlijking.

Is het in dit verband de bedoeling om veel te evangeliseren, langdu­rig te loven en te prijzen en vooral nauwgezet de tienden te offeren? Zoekt de Vader het hierin, zodat we er verstandig aan doen op dergelijke zaken het accent te leggen? Wel, binnen de grenzen van Gods Koninkrijk is het een goede zaak de blijde boodschap vanuit het hart uit te dragen. En ook onze God te loven en te prij­zen als de beste Vader die we ons maar 41 kunnen denken, ligt dui­delijk in de lijn van gezond gees­telijk denken. Een blijmoedige gever kan verzekerd zijn van de instemming vanuit het Vaderhart; dat staat als een paal boven water. Maar de hemelse Landman zoekt allereerst de vrucht van de Geest aan de ranken van zijn wijnstok.

Als we de vrucht van de Geest voort gaan brengen (Gal. 05:22), wordt onze Vader verheerlijkt. Waar Gods liefde in ons werkt en onze liefde geworden is, waar de vreugde des Heren ons deel ge­worden is, waar de vrede van het Koninkrijk in onze harten is, lankmoedigheid in ons gevonden wordt, we vriendelijk tegen ande­ren zijn vanuit onze gemeenschap met de Heer, Gods goedheid in ons openbaar komt, we trouw zijn aan alles wat God ons gegeven heeft, zachtmoedig zijn doordat de gezindheid van Christus de onze geworden is en geleerd hebben onszelf te beheersen on­der alle omstandigheden… zijn we bezig de vrucht van de Geest voort te brengen. En daarin wordt de Vader verheerlijkt, want zijn beeld is dan duidelijk in ons aan­wezig.

Op alles wat Jezus ons voorgehou­den heeft, alleen al in het model­gebed, willen we graag ons “Amen!” laten horen. Dat dan de volgende keer. De laatste afleve­ring van deze reeks.

 

De erfgenamen van de belofte door Wim te Dorsthorst

 

In mijn artikel van vorige maand (‘Gods ijver voor Jeruzalem en Sion’) schreef ik over de profe­tieën uit het Oude Testament (o.a. Zach. 01:07-17) die in vervulling gaan in de gemeente van Jezus Christus. Volgens vele christenen zal ik mij hiermee schuldig heb­ben gemaakt aan het vergeeste­lijken en toepassen van profeti­sche beloften op de gemeente, die voor het Israël in het Midden-Oosten bestemd zijn.

Er zijn heden ten dage ontstellend veel christenen die zich voortdu­rend bezig houden met het Israël in het Midden-Oosten en denken dat God op een speciale manier bezig is profetische beloften in vervulling te doen gaan aan dit volk.

In één van de bladen las ik bij­voorbeeld: “Wij moeten de be­loften niet verwarren en ze van Israël afpakken en aan de ge­meente toe-eigenen”.

De gemeente zou dus diefstal plegen en Israël benadelen! En in het verband met het vredesoverleg tussen Israël en de PLO was de mening van ditzelfde blad: “Al­hoewel Israël nog onbekeerd is, moet God toch wel aan de kant van Israël gaan staan wat het vre­desverdrag betreft. Ook politiek gezien is het verbond met Abra­ham een eeuwig verbond”.

Een merkwaardige uitspraak die het vermoeden wekt dat de poli­tieke systemen van deze wereld ook eeuwigheidswaarde hebben. Ik geloof dat Jezus dit met zijn prediking over het Koninkrijk Gods toch wel duidelijk weerlegd heeft.

Geestelijke blindheid

Bij deze gerichtheid op Israël beroept men zich veelal op het schrijven van de apostel Paulus in de hoofdstukken 9 tot en met 11 van de Romeinenbrief. En dan in het bijzonder (Rom. 11:26-29) waar respectievelijk staat: “Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk” en: “En aldus zal gans Israël behouden worden”.

Nogmaals, het gaat niet om enkele christenen die zo denken, maar ik geloof zelfs het overgrote deel van de christenheid.

Deze ontwikkeling is zeer betreurenswaardig, want het verblindt de gelovigen zodat het werkelijke doel van de gemeente -dat waar­toe men geroepen is- niet meer duidelijk wordt gezien.

Paulus spreekt over “de god dezer eeuw die mensen met blindheid slaat, zodat zij het schijnsel van het evangelie der heerlijkheid van Christus niet ontwaren” (2 Kor. 04:04).

In plaats van in te zien dat de schepping met reikhalzend verlangen uitziet en wacht op de openbaring van de zonen Gods (Rom. 08:19) -dat is de geestelijk volwassen gemeente, onberispelijk en heilig-, kijkt men naar het Israël in het Midden-Oosten.

Een niet te onderschatten gevaar is, dat zich opnieuw een vleselijk Israël vormt, die bedenkt wat op aarde i^, terwijl de oproep tot de gemeente is te bedenken wat boven is, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods (Kol. 03:01-02). Wel begonnen in de Geest, zegt Paulus tot de gelovi­gen in Galatië, maar eindigen in het vlees (Gal. 03:03).

Beloften voor Israël

Als we die schitterende beloften lezen in bijvoorbeeld (Ez. 39:29) waar staat: “En Ik zal mijn aangezicht niet meer voor hen verbergen, wanneer Ik mijn Geest over het huis Israëls heb uitgestort, luidt het woord van de Here Here”, over welk Israël gaat het dan?

Eveneens (Ez. 36:26-28), waar we lezen: “Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik in uw bin­nenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen on­derhoudt. Gij zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb; gij zult Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn”. Waar gaat het hier dan over? Welk land en welk volk wordt hier bedoeld?

Ook (Jes. 44:01-05) spreekt van Jakob, mijn knecht, en Israël, die Ik verkoren heb en over het uitgieten van mijn Geest op uw nakroost en mijn zegen op uw

nakomelingen, enz.” Ook hier de vraag: Wie heeft God verkoren en welk Israël en welke nakomelingen worden bedoeld? Zo zijn er nog vele Bijbelplaatsen te noemen met geweldige beloften voor Israël.

Aan wie heeft God gezworen?

De Bijbel spreekt heel duidelijk over erfgenamen en ook dat God gezworen heeft “toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgena­men der belofte het onverander­lijke van zijn raad wilde doen blijken”. God heeft zich “onder ede verbonden, opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is dat God liegen zou”, deze zaak vast zou staan (Heb. 06:17-18).

En in vers 13 lezen we dat God deze eed zwoer toen Hij aan Abraham zijn belofte deed dat Hij hem zeker zou zegenen en ver­meerderen.

Hier komen we aan de kern van het Israël-probleem. De vraag is namelijk: Is God gedeeld? Houdt God er een geestelijk en een na­tuurlijk Israël op na? En welke nakomelingen geldt de eed die God zwoer? Wie zijn de erfge­namen der belofte?

De grote vraag is: Over wie gaat het in de Bijbel en wie is het ‘Israël Gods’ waar Paulus de zegenbede over uitspreekt? (Gal. 06:16). Is het centrum van Gods handelen inderdaad in het Midden-Oosten? En is de ge­meente een tussenstadium die voor de grote verdrukking op­genomen wordt, waarna God weer met Israël verder gaat, zoals er geleerd wordt?

Er wordt ook gesproken over een ‘bedelingenleer’ en over een ‘volkenschema’, waarmee men de Bijbel moet leren verstaan. Het Engelse volk zou dan bijvoorbeeld een deel zijn van het ver­dwenen tienstammen rijk en bij­voorbeeld Assyrië zou Rusland betekenen.

Zeker, het gaat in het Oude Verbond concreet om het volk Israël en letterlijk om volken die het omringden en waar het voort­durend door bedreigd werd.

Welke volken bedreigen Israël?

In Psalm 83 lezen we bijvoorbeeld dat Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagarenen, Gebal, Ammon en Amalek, Filistea en Tyrus, een verbond gesloten hebben tegen Gods volk met het doel dit volk te verdelgen en wel zodanig dat aan de naam Israël niet meer gedacht zal worden (Ps. 083:002-009).

In Jesaja lezen we dat God zijn volk zal verzamelen van de vier einden der aarde en dat het volk af zal rekenen met bovenge­noemde volken (Jes. 11:11-14).

Dat verzamelen is nu aan de orde, zegt men, maar iedereen is het er wel over eens, dat die volken al lang niet meer bestaan. Het is dan toch wel wat ver gezocht dat men, om dit probleem op te lossen, daar nu bestaande volken voor in de plaats gaat situeren.

Een geopend en verlicht verstand

Is het dan allemaal zo moeilijk? Ik geloof het echt niet. De Bijbel is geen geheimzinnig boek, be­hoort het althans niet te zijn, voor een wedergeborene. Met een ge­reinigd hart door het bloed van Jezus Christus, een geopend en verlicht verstand door de heilige Geest, de Geest der waarheid, is het mogelijk voor iedere christen de Schrift te verstaan. Mits men ook deel heeft aan een gezonde prediking in de waarheid.

Velen denken dat het verschil in visie over Israël voor het leven van elke dag en hun wandel met de Heer, niet zo belangrijk is. Ik geloof dat dit een gemene inspi­ratie is van de vader der leugen, de duivel. Deze visie heeft name­lijk alles te maken met het lezen en begrijpen van de Bijbel en het verstaan van je eigen roeping en plaats in Gods plan.

Veronderstel dat je de genade en de beloften die door de profeten geprofeteerd zijn voor u -kind van God, behorende bij de ge­meente van Jezus Christus- toepast op een natuurlijk volk dat Jezus niet erkent en zelfs verwerpt, zou dat geen invloed hebben op je geestelijke ontwikkeling?

Terwijl Petrus er nog bij zegt dat de heilige geest de profeten openbaarde dat ze met die profetieën niet zichzelf, dus het Joodse volk in het algemeen tot wie ze spraken, dienden, maar u. (1 Petr. 01:10-12). Dan moet het toch van het allergrootste be­lang zijn hier een helder zicht op te hebben. De vijand zal namelijk niets nalaten te gebruiken om het volk van God te laten struikelen.

De grote stad Babylon

In citeerde al Psalm 83 en Jesaja 11 waar volken genoemd worden die Israël omringden en voort­durend bedreigden en het tracht­ten te vernietigen. Deze volken bestaan al lang niet meer, maar het gaat nu ook niet meer om mensen, maar om geestelijke machten, geestelijke wezens in de hemelse gewesten.

Tot onderwijzing van de gemeen­te van Jezus Christus staan deze volken model voor geestelijke machten, die in de geestelijke wereld bepaalde geestelijke prin­cipes, bepaalde vormen van kwaad en duisternis, en zeker ook valse godsdiensten, vertegenwoordigen, gericht tegen het volk van God. Onder leiding van de grote hoer, de grote stad Babylon, die het koningschap heeft over de koningen der aarde en die zit op alle wateren (dat is de geestelijke iden­titeit, godsdienst, religie, zeden, cultuur en politiek van een volk) van alle natiën en volken en talen wordt er strijd gevoerd tegen het Lam en het volk van God (Openb. 17:01b-02; Openb. 17:14-15; Openb. 17:18). “Om de heiligen des Allerhoogsten te gronde te richten”, zegt (Dan. 07:25).

In de geestelijke wereld heeft ieder land, ieder volk, iedere taal of natie een koning of vorst die alles binnen dat volk beheerst (Dan. 10:12-13; Dan. 10:20-21). Daar boven staat de grote hoer die het koningschap heeft over al die koningen der duisternis, de over­heden en de machten en de wereldbeheersers dezer duisternis, de boze geesten in de hemelse ge­westen (Ef. 06:12).

Het is als een groot leger met vele afdelingen die ieder, met eigen aard en vermogen, in goddeloos­heid eensgezind meewerken om het volk van God te vernietigen, zodat aan de naam Israël niet meer gedacht zal worden (Ps. 083:005-006).

Te weinig wordt dit door het volk van God onderscheiden. De satan zelf doet zich hier voor als een engel des lichts (2 Kor. 11:14). ‘Hoe meer de christen bidt voor het volk Israël in het Midden-Oosten, des te meer zal men zelf gezegend worden’, wordt er ge­leerd (Ps. 122:006).

De weidegebieden van God

Het zijn vooral de leiders van de gemeenten die bloot staan aan de misleiding van de satan, want die onderwijzen het volk. Helaas zijn er maar zeer weinig gemeente­leden die het gepredikte woord ook toetsen aan de Schrift (zie Hand. 17:11; 1 Thess. 05:21).

In de al genoemde Psalm 83 lezen we dat de geallieerde machten zeggen: “Wij willen in bezit ne­men de woonsteden Gods” (vs.13). Maar letterlijk vertaald staat hier echter: “Zij riepen: Wij trekken aan óns die weide­gebieden van God” (zie vert. Gerhardt v.d. Zeyde). Ze willen de weideplaatsen, de oasen van God in de woestijn, in bezit nemen. Daar waar het volk van God geweid wordt, waar het geestelijk voedsel ontvangt. Dat zijn de plaatselijke gemeenten over de gehele wereld.

Als deze oasen door verleidende geesten en leugengeesten in bezit genomen worden, dan is dat de geestelijke ondergang van het volk.

Dat is de grote list die de duivel toepast en waar Gods volk oog voor moet krijgen. Hij tracht van binnenuit te werken. Hij wil de leer en de gehele  uitwerking in de gemeente mede gaan bepalen. Waar hij de leiding van de gemeente kan beïnvloeden en be­vruchten, daar is de geestelijke uitroeiing al voor een groot deel geslaagd.

Daarom ben ik van mening dat het van het allergrootste belang is om een goed bijbels inzicht te hebben in wat Gods Woord be­doelt als het spreekt over Israël.

God is niet gedeeld

Het is erg bevrijdend te ontdek­ken dat er geen twee wegen zijn en dat de Bijbel geen bedelingenleer kent.

Wij hebben niet een God die ge­deeld is, maar één. Bij Hem is geen verandering of zweem van ommekeer (Jak. 01:17-18). Hij werkt naar zijn eeuwige en onver­anderlijke raadsbesluiten in Christus Jezus, zijn Zoon.

In de Hebreeënbrief zagen we dat God gezworen heeft. Dat is dan om aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van zijn raad te doen blijken (Heb. 06:17).

De vraagstelling: ‘het geestelijk Israël of het natuurlijk Israël?’ is dan ook fout, want er is bij God maar één Israël, één volk Gods, dat erfgenaam is van de beloften. En over wie die erfgenamen zijn, is het Woord van God helder en duidelijk. Daarover een volgende keer meer.

 

Laat los… (gedicht) door Piet Snaphaan

“Laat los en gij zult losgelaten worden” (Luc. 06:37).

Wat houdt ons vast, wat werkt ons tegen,
is het soms toch nog ons gevoel?
Of is er meer soms aan gelegen,
ja vast wel meer, en wel terdege,
om te kunnen komen tot Gods doel.

 

Laat los, zegt ’t Woord, en ’t zal geschieden,
ga leren leven zoals de wind.

Zij gaat waarheen ze zelf wil vlieden,
laat zich niet binden, noch bespieden:
een prachtig beeld wat voorspraak vindt.

 

Gods Geest brengt ons in blijde stemming,
bekrompenheid hoort er niet bij.

Laat je ontdoen van zo’n beklemming,
ook traditie, ’t werkt als remming,
laat los, dan wordt je waarlijk vrij.