1994.02 nr. 356

Levend geloof 1994.02 nr. 356

Wat is de juiste koers? Door Gert Jan Doornink

Hoewel het spreekwoord zegt dat er vele wegen zijn die naar Rome leiden, geldt dit niet ten aanzien van het geloof. Zeer duidelijk zegt Jezus, de Zoon van God, dat er om ‘vrede met God’ te ontvangen maar één weg is. Hij sprak: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij”. En ook: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”.

In het ‘oecumenisch denken’ dat bij vele naamchristenen een centrale plaats heeft ingenomen, vindt men dit vaak overdreven en niet noodzakelijk om te geloven. Hoe kan men ooit tot overeenstemming en eenheid komen met gelovigen van andere godsdiensten, als men dit blijft vasthouden?, wordt er dan opgemerkt.

Waarom Jezus de enige weg is

Het is goed om ons te realiseren waarom juist Jezus de weg is -de enige weg- om nieuw, eeuwig leven van God te ontvangen. Dat is niet alleen vanwege het feit dat Jezus op Golgotha een volkomen verlossing teweeg bracht en Satan onttroonde, maar óók omdat Hij openbaar maakte hoe God zich de mens voor ogen stelde: volmaakt en goed! In (Heb. 01:03) lezen wij dat Jezus ‘de afdruk van Gods wezen was en de afstraling van Gods heerlijkheid’.

Door de komst van Jezus was er weer een volmaakt voorbeeld aanwezig waardoor de mens kon weten hoe ook hij als beelddrager Gods zich kon openbaren. Want dat was (en is!) Gods bedoeling, zoals Petrus dat formuleerde door te schrijven dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij in Zijn voetstappen zouden treden (1 Petr. 02:21).

Nog te weinig wordt er binnen de waarachtige gemeente van Jezus Christus stilgestaan bij het geweldige feit dat de mens een centrale plaats in het denken en handelen van God inneemt. God heeft Zijn hart in de mens gelegd. God kan niet leven zonder mensen! En het is daarom Zijn grootste wens dat de mens zich volkomen losmaakt van het rijk der duisternis en zich afsluit voor de infiltraties uit dat rijk. Duisternis hoort op geen enkele wijze bij God thuis en dus ook niet bij de mens die Hem heeft leren kennen.

Johannes schrijft: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”

(1 Joh. 01:05b). De eerste mens die zich volkomen bleef afsluiten voor het rijk der duisternis was Jezus en Hij is daarom ook ons grote voorbeeld om na te volgen. Hijzelf had trouwens al in het begin van Zijn openbaar optreden -tijdens de eerste Bergrede- opgemerkt: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matt. 05:48). Jezus zou dit nooit gezegd hebben, als dit niet kon worden waargemaakt. Maar al te vaak wordt de gedachte dat de mens die gelooft, een even volkomen beelddrager van God zal zijn als Hij was, naar het rijk der fabelen verwezen. Niet te realiseren, ondenkbaar, een fatamorgana, een utopie, zijn evenzovele woorden die in ongeloof worden uitgesproken.

Gelukkig zijn er door alle eeuwen heen altijd mensen geweest die dit wel zo hebben gezien. Al over de eerste christengemeenten kunnen we bijvoorbeeld lezen dat Paulus de gelovigen te Rome attendeerde op het feit dat zij bestemd waren tot gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus. Paulus wist dat dit een proces was dat met veel strijd gepaard ging, maar wat wel volkomen werkelijkheid kon worden. Daarom schrijft hij ook (aan de gemeente te Colosse) over de grote dag waarin Hij met verbazing aanschouwd zal worden in allen die tot geloof gekomen zijn.

We leven in een tijd dat door Gods Geest de ogen van vele waarachtige christenen opengaan voor dit geweldige plan en doel van God. God die, via Jezus Christus, de mens bevrijdde uit satanische overheersing, is niet eerder tevreden dan dat de mens, door de weg van geloof en gehoorzaamheid te bewandelen, weer volledig aan zijn doel -Gods doel- zal beantwoorden.

Het is daarom niet voldoende dat wij geloven in het volbrachte werk van Jezus op Golgotha, maar ook dat Hij het ‘goede werk’ in ons begonnen zal voortzetten!

Waarom ook de verdere koers belangrijk is

Wij hebben boven dit artikel de vraag gezet: ‘Wat is de juiste koers?’ en uiteengezet dat er maar één koers gevaren kan worden om in de waarachtige gemeenschap met God terug te keren, namelijk door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus.

Maar nu opgelet! Welke koers varen wij nadat we zijn gaan behoren tot het Koninkrijk van God? Het zou een grote vergissing zijn, en voor God een grote teleurstelling, als we zouden denken dat de verdere koers niet belangrijk is! God wil ons deelgenoot maken van Zijn volle rijkdom en heerlijkheid en dit is alleen mogelijk als wij via geestelijke groei -door Gods Woord en Geest- daarvan steeds meer leren ontdekken en beleven. De (Heb. 03:14) zegt: “Wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden”.

En ‘deelhebben aan Christus’ betekent veel en veel meer dan alleen maar geloven dat onze zonden vergeven zijn. Het betekent dat wij het nieuwe leven in Hem in al zijn facetten leren kennen. Geloven ook in het evangelie wat Hij bracht, het evangelie van het Koninkrijk Gods. Elke vorm van compromis is in dit verband uitgesloten, want dan is het geen evangelie meer zoals God dat bedoelt.

Als we zo volhardend bezig zijn varen we de juiste koers en zullen het einddoel zeker bereiken. We zijn dan geen compromis-christenen door water in de wijn te doen. Ook zijn we dan niet bezig op fanatieke wijze onze leerstellingen te verdedigen, maar gaan meer en meer de volle heerlijkheid van Het Koninkrijk Gods beleven, het enige Koninkrijk dat standhoudt tot in alle eeuwigheid!

 

De zon door Truus van Kaam

Als de zon schijnt is het licht helder en kun je alles goed zien. De zon geeft niet alleen licht, ze geeft ook warmte. In dat klimaat is het heerlijk vertoeven.

Wolken kunnen de zon bedekken. De zon kan dan haar licht en warmte niet naar ons uitstralen. Ze kunnen soms lange tijd de zon bedekken, maar de zon keert terug en dan is het heerlijk haar licht en warmte opnieuw op te merken, te voelen.

Het beeld is duidelijk. We mogen dat zelf in ons leven uitwerken. Hoe deed Jezus dat? Sprak Hij veel met Vader? De Bijbel geeft ons een duidelijk inzicht in deze relatie.

Zo mogen ook wij ons openen, ons leven in Zijn hand leren leggen, elke dag opnieuw. We gaan Zijn stem herkennen, er ontstaat een vertrouwensrelatie. En zo willen we van dag tot dag gaan, onze handen in Zijn hand. Jezus ging een weg ten leven en wij mogen Hem daarin volgen. Al verder gaande op de weg zullen we méér licht, méér warmte ontvangen.

“Maar wie Hem liefhebben zijn als de opgaande zon in haar kracht” (Richt. 05:31).         

 

Wat is echte vriendschap? door Margreet Gast

Wat zijn de kenmerken van echte vriendschap? Wie daar voor zichzelf over nadenkt, verandert de vraag al snel in: Hoe zou ik willen dat een echte, waarachtige vriend met mij omgaat? En dan volgen er onder andere de vol­gende eigenschappen:

Genegenheid

‘Een echte vriend is me zeer toegenegen. Hij zal dat ook tonen in gedrag, in spreken en gevoelsuitingen. Een ware vriend accepteert me zoals ik ben. Hij respecteert me, acht me hoog’.

Deze eigenschappen komen we tegen, als Paulus schrijft over de manier waarop broeders en zus­ters in de gemeente met elkaar moeten omgaan (Rom. 12:10-12; Rom. 13:08-10).

Een mens is waardevol en wil dan ook naar die waarde erkend wor­den. Hij verlangt naar liefde en respect. Alleen in een positief, accepterend klimaat kan een re­latie groeien en sterk worden. Iemand die jou minacht, zul je niet tot je vrienden kunnen reke­nen. Genegenheid, die getoond wordt, zal er zijn tussen vrienden.

Trouw

‘Een vriend zal trouw zijn. En hij moet betrouwbaar zijn; hij zal staan voor wat hij zegt, doen wat hij belooft (Matt. 05:37). Ik moet op hem kunnen bouwen. Hij zal me een gevoel van zekerheid geven; bij mijn vriend kan ik terecht, altijd’.

Naast de warmte van de gene­genheid is de zekerheid van de ¿?

Naast de warmte van de gene­genheid is de zekerheid van de trouw ook voorwaarde voor ware vriendschap. Trouw is een God­delijke eigenschap. Het is de eigenschap, die bij God nooit zal ontbreken. Immers, als God on­trouw zou worden, zou Hij zich­zelf verloochenen (1 Tim. 02:13).

Trouw zijn aan een ander omvat het denken en spreken. Een vriend zal nooit kwaad over je spreken. Als iemand kwaad over je spreekt, of roddelpraatjes over jou rondstrooit, zal hij het voor je opnemen. Hij zal je eer altijd verdedigen. Hij schuwt de hoon en spot niet, die wellicht zijn deel zullen zijn. Echte vriendschap kan dat aan.

Betrouwbaar zijn, doen wat je be­looft, ook dat is een eigenschap van God. Hij zal zijn beloften altijd nakomen. Hijzelf staat daar garant voor. God doet ons ook geen loze beloftes, evenmin be­looft Hij maar wat, om er vanaf te zijn, zoals mensen vaak doen. Zij spreken nogal eens ondoordacht (Spr. 29:20). En later wordt de zaak dan weer teruggedraaid, onverschillig voor de gevoelens van de ander. Zo is God niet: wie op God zijn vertrouwen stelt, zal niet beschaamd uitkomen. Deze betrouwbaarheid verwachten wij ook van een echte vriend.

Hoe groot zal immers de teleur­stelling zijn, als de vriend onbe­trouwbaar blijkt, juist als het er op aankomt! (Spr. 25:19). Vrienden laten elkaar niet in de steek (Spr. 27:10a).

Gesprek en correctie

‘Een echte vriend corrigeert me. Hij zal me op mijn tekortkomingen wijzen. Hij zal er eerlijk en met oprechte betrokkenheid met me over spreken’.

Niet snel zullen we dit een ken­merk van ware vriendschap noe­men. Want wie vindt het nu leuk om aangesproken te worden op zijn tekortkomingen? Dit soort ‘moeilijke gesprekken’ lijkt weinig met vriendschap te maken te heb­ben. En toch is juist hij, die ons op onze fouten wijst, degene die echt om ons geeft (Spr. 27:9; Spr. 27:17). Is God ook niet zo? Hij heeft ons zijn Geest gegeven, opdat die ons zou overtuigen van waarheid, ge­rechtigheid en zonde. Wie luiste­ren wil naar de stem van de heili­ge Geest, leert zichzelf steeds be­ter kennen, omdat hij het Woord steeds beter leert kennen.

Gods woord, Jezus, is de spiegel, waarin we onszelf mogen bezien.

En wie ogen heeft, zal kunnen zien waar we nog veranderen moeten. Dat kan moeilijk zijn om onder ogen te zien.

Maar, is het niet nog veel erger, als we leven met leugens over onszelf?

Een echte vriend weet te spreken en te zwijgen. Hij kan wachten op het juiste moment. Juist, omdat hij oprecht met ons leven begaan is, zal hij ook de ‘moeilijke gesprek­ken’ niet uit de weg gaan.

Zo zal ook God zwijgen in zijn liefde en juichen met gejubel over ons (Sef. 03:17b).

Een echte vriend, één, die tijd en aandacht voor je heeft, die samen met je huilen en lachen kan, bij wie je jezelf kunt zijn…

Die hebben we, Jezus!

En als wij ons koesteren in Zijn vriendschap, zou Hij ons dan niet de opdracht geven, om in Zijn kracht: vriend te zijn voor de ander?!

(Dit is het tweede en laatste artikel over het onderwerp ‘Vriend­schap’. Het eerste artikel werd onder de titel: ‘Vriendschap: vreugde of teleurstelling ? ’ gepubliceerd in Levend Geloof van november 1993)

 

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Iedere maand staan wij weer voor de taak een blad samen te stellen, dat zoveel mogelijk beantwoordt aan de titel en ondertitel van ons blad: Levend Geloof, maandblad met de boodschap van het volle evangelie. Dat is altijd weer een spannende aangelegenheid. Geen spanning in de negatieve betekenis van gespannen zijn, krampachtigheid, etc. Maar juist een positieve spanning’: hoe komt het nieuwe nummer er uit te zien? Daarmee bedoelen we dan vooral de inhoud van het blad. Zijn de artikelen geloofsopbouwend? Bevorderen ze de geestelijke groei? Kunnen ook buitenstaanders begrijpen waarom het gaat? Neemt het evangelie, zoals Jezus en de apostelen dat brachten, een centrale plaats in? Is het leerzaam, maar vooral ook praktisch gericht? Kortom, beantwoordt het aan de doelstelling van ons blad?

We zijn blij en dankbaar voor allen die zich inzetten om ‘de boodschap’ zo goed mogelijk te presenteren. Het schrijven van de korte en langere artikelen vergt van onze medewerkers een creatief bezig zijn, waarbij Gods Woord en Gods Geest de ‘basis ingrediënten’ vormen die de artikelen gestalte geven. Daarbij is het resultaat altijd weer verrassend. Als eindredactie zijn wij de eerste die dat mogen constateren en we twijfelen er niet aan dat dit ook bij onze lezers en lezeressen het geval zal zijn.

En waar we ook niet aan twijfelen is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven, want de schatkamers van Gods Koninkrijk zijn onuitputtelijk en nog veel meer ‘oude en nieuwe dingen’ komen in het volle licht van Gods heerlijkheid te staan. En wat zeker is: God wil ons deelgenoot maken van deze heerlijkheid. Lees in dit verband ook het artikel van broeder Schoenaers in dit en het volgende nummer.

 

Gods ijver voor Jeruzalem en Sion door Wim te Dorsthorst

Waarom wij wakker behoren te zijn

De apostel Paulus schrijft aan zijn jonge vriend Timotheüs dat er in de ‘laatste dagen’ zware tijden zullen komen. Hij somt dan een twintigtal kenmerken op die in de mensen kenbaar en zichtbaar zullen worden (2 Tim. 03:01-05). Jezus waarschuwt Zijn discipelen voor de gevaren die in de ‘laatste dagen’ Zijn volk betreffen. En dat is dan in hoofdzaak de ver­leiding door valse Christussen en valse profeten waardoor helaas ook velen verleid zullen worden (Matt. 24:04-05; Matt. 24:23-24).

Daar deze dingen duidelijk ge­beuren, kunnen we met Paulus zeggen: “Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwa­ken. Want het heil is ons nu meer nabij dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is vergevor­derd, de dag is nabij” (Rom. 13:11).

Een oproep die zeker ook de gemeente in deze tijd geldt. Wakker zijn, opstaan, de tijd verstaan waarin het heil steeds meer nabij komt. Zien en ver­staan, openstaan voor openbaring. Horen naar wat de Geest in de gemeenten (meervoud) zegt (Openb. 02:07).

De Geest werkt en spreekt overal en wil openbaring geven om steeds verder te leiden in de volle waarheid (Joh. 16:13). Zelfs waar twee of drie in Mijn Naam ver­gaderd zijn, zegt Jezus. Drie of dertig of driehonderd, het maakt voor de Heer niet uit. Hij bouwt , wereldwijd Zijn gemeente.

De heilige Geest, die van de hemel gezonden is, openbaart steeds duidelijker hoe de profeten in het oude verbond geprofeteerd heb­ben van de voor de gemeente bestemde genade (1 Petr. 01:10-12). Maar ook om al de verhalen te begrijpen die tot ons onderricht, tot voorbeeld en ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is, opgetekend zijn. Paulus zegt er dan nog bij: “opdat wij in de weg der vol­harding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden” (Rom. 15:04; 1 Kor. 10:11). Het zijn dus geen moei­lijke verhalen die wij met een kritisch oog moeten lezen of het wel klopt met onze verworven inzichten, maar die wij moeten verstaan door de heilige Geest en dan kostbaar en veelzeggend zijn. Juist ook voor deze tijd.

De hemelse verkenners

Zo’n vertroostende profetie lezen in het boek van de profeet Zacharia. Deze eindtijdprofeet heeft in de nacht een gezicht, waarvan hij door een engel uitleg ontvangt (Zach. 01:09). Het tafereel dat be­schreven wordt in (Zach. 01:07-17), speelt zich af te­gen het einde van de ballingschap (Zach. 01:12b en Jer. 29:10). Hij ziet een ruiterij met aan het hoofd een man gezeten op een rood paard, die staat in een diep dal tussen mirtenstruiken (vs.8). Het blijkt een engelenschare te zijn die de Heer heeft gezonden om de aarde te doorkruisen van oost naar west en van noord naar zuid.

God is vanuit Zijn grote liefde bij Zijn schepping betrokken en wil, menselijkerwijze gesproken, pre­cies weten hoe het erbij staat. (Ps. 113:004-006) zegt het zo prachtig: “Verheven boven alle volken is de Here, boven de he­melen is Zijn heerlijkheid. Wie is als de Here, onze God, die zeer hoog woont, die zeer laag neer­ziet, in de hemel en op de aarde?”

En de man die tussen de mirten ‘ staat is de Engel des Heren waaraan bericht wordt: “Wij hebben de aarde doorkruist en zie, de gehele aarde verkeert in volkomen rust” (vs.11). De plaats van uitgaan en weer samenkomen is tussen de mirten, wat een beeld is van het volk van God. Dat is het contactpunt tussen hemel en aar­de. ‘Alles is volkomen in rust’, wordt er gerapporteerd. (De Statenvertaling zegt: “Het ganse land zit en is stil”).

Er heerst letterlijk doodse stilte. Geen enkele beweging want alles ‘zit’. Het volk van God is opge­sloten in Babel en wordt daar geestelijk ontwricht en leeggezogen. Ze buigen zich voor de góden van Babel, eten en drinken het Babylonische voedsel en velen hebben het er best naar hun zin. Er zijn dus geen moeilijkheden, geen opstand, geen dreigen, maar doodse stilte.

Er is kennelijk geen enkele aanleiding voor de overste van deze wereld, de duivel, en voor de overheden, de machten, de wereldbeheersers en de boze geesten in de hemelse gewesten om in paniek te raken of oorlog te voeren. In grote overmoed wordt alles door Babel en Egypte geknecht en op slot gehouden om uit te roeien en te verdelgen.

Als we ons dit tafereel in deze tijd voorstellen, zou de rapportage kunnen zijn: ‘Zie de gehele aarde is in onrust. Nergens is nog vrede. Volkeren slachten elkaar af. Er zijn verschrikkelijke hongers­noden en aardbevingen. Er is geen eerbied meer voor God en Zijn schepping. De aarde treurt, verwelkt en wordt ontwijd door haar bewoners. De hoogsten van het volk -dat zijn de staatshoof­den, regeringsleiders en gezags­dragers- kwijnen weg, kunnen niet meer regeren (Jes. 24:04-50). Alles wordt onbestuurbaar’.

Gods grote ijver voor Jeruzalem en Sion

De vraag is nu: hoe kan dit? Waarom dat onbeschrijflijke verschil? Als we luisteren naar hoe de Engel des heren reageert -wat eigenlijk een bede is tot God- weten we het antwoord.

We lezen namelijk: “Toen nam de Engel des Heren het woord en zeide: Here der Heerscharen hoelang nog zult Gij zonder er­barmen zijn over Jeruzalem en over de steden van Juda, waarop Gij nu reeds zeventig jaar toornig zijt? De Here antwoordde daarop de engel die met mij sprak, met goede woorden, troostrijke woorden”.

Een echte profeet staat niet zon­der gevoel of emotie beelden en woorden door te geven, maar is daar met zijn hele wezen bij betrokken. Zo lezen wij van Daniël dat hij, na de droomgezichten, uitgeput en enige dagen ziek was. Hij was verbijsterd over al deze dingen (Dan. 08:27).

Zacharia wordt door de Heer versterkt met goede en troostrijke woorden, waarna de opdracht klinkt: “Predik”, andere vertalingen zeggen: “Roep uit”; “Verkondig”. De boodschap die verkondigd moet worden is: “Zo zegt de Here der Heerscharen: Ik ben voor Jeruzalem en voor Sion in grote ijver ontbrand, maar Ik ben zeer toornig op de overmoedige volken, die, terwijl Ik maar een weinig vertoornd was, meehielpen ten kwade. Daarom, zo zegt de Here: Ik keer in erbarming tot Jeruzalem weder; mijn huis zal daarin gebouwd worden, luidt het woord van de Here der heerscharen.

Predik verder: Zo zegt de Here der heerscharen: Wederom zullen mijn steden overvloeien van het goede; nóg zal de Here Sion troosten, Jeruzalem nóg verkie­zen” (Zach. 01:14-17).

Ziehier de reden van het verschil in waarneming. God is voor Jeruzalem en voor Sion in grote ijver ontbrand en de tijd dat Hij (schijnbaar) zonder erbarmen was, is voorbij en Hij keert in erbarming tot Jeruzalem weer.

Jeruzalem, en daarin de tempel op de berg Sion, wordt herbouwd. Als dit geschiedt dan is het ge­beurd met de stilte, dan wordt de hemel en aarde geschud en bewo­gen. De profeet Haggaï -een tijd­genoot van Zacharia- zegt: “Want zo zegt de Here der heerscharen: Een ogenblik nog, een korte wijle, dan zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het droge doen beven, ja, Ik zal alle volken doen beven” (Hagg. 02:07).

En in (Hagg. 02:23) lezen wij: “Ik zal de hemel en de aarde doen beven, Ik zal de troon der koninkrijken omverwerpen, de kracht van de koninkrijken der volken verdel­gen, de wagens en wie daarop rijden, omverwerpen en de paar­den en hun ruiters zullen neer­storten, ieder voor het zwaard van de ander”.

Dan is er geen sprake meer van rust, maar is er oorlog!

De machten der hemelen wankelen

Als Jezus Zijn discipelen onder­wijst over deze tijd, zegt Hij dat deze dingen een begin hebben en dat je daarop moet letten. Hij sprak: “Let op de vijgenboom en op al de bomen. Zodra zij uit­lopen, weet gij uit uzelf, omdat gij het ziet, dat de zomer nabij is. Zo moet ook gij, wanneer gij dit ziet geschieden, weten, dat het Ko­ninkrijk Gods nabij is” (Luc. 21:29-31). Het zal net zo zichtbaar zijn als het uitlopen van een boom in het voorjaar, zegt Jezus. Ook zegt Hij: “Want de machten der hemelen zullen wankelen”

Dit is wat Haggaï profeteerde en wat wij nu voor ogen zien ge­schieden. Alles wat wij op aarde zien is een gevolg van het feit dat de machten der hemelen wanke­len, want de Here is voor Jeru­zalem en voor Sion in grote ijver ontbrand. Dat is de enige en ware oorzaak. Niet omdat Israël sinds 1948 weer een eigen land heeft of omdat er vele Joden emigreren naar Israël. Dat is de grote mis­leiding van de vader der leugen, de duivel.

De bouw van een geestelijk huis

De God, die de wereld gemaakt heeft en al wat daarin is, die de Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels met handen ge­maakt, zegt Paulus (Hand. 17:24). God is de bouwmeester van alles en Jezus Christus bouwt Zijn huis en Zijn huis zijn wij, zegt de schrijver van de brief aan de Hebreeën (3:4-6).

Het gaat nu om de gemeente van Jezus Christus, een woonstede Gods in de Geest (Ef. 03:23). Hij -Jezus- is de bouwmeester, maar ook de hoeksteen, die het bouw­werk draagt. De profeet zegt: “Zo zegt de Here Here: “Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grond­slag” (Jes. 28:16; 1 Petr. 02:06).

Gemeente van Jezus Christus: wordt wakker, wees wakker en blijf wakker! Want u die dit ge­looft, geldt dit kostbare en aan u die gelooft worden al de beloften Gods, hoeveel er ook zijn, in Christus vervuld (1 Petr. 02:7a; 2 Kor. 01:20). Laat u niet misleiden zodat u het doel mist!

“En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel ver­worpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers die Gode wel­gevallig zijn door Jezus Chris­tus”.

Dat is het hemelse Jeruzalem en het hemelse Sion, dat nu gebouwd wordt (Heb. 12:22-24).

Het meetsnoer over Jeruzalem

Het gaat nu om een terugkeer uit de geestelijke ballingschap. En om waarachtige geestelijke offers te kunnen brengen -als een heilig priesterschap- is er een diepe reiniging nodig van alles wat met Babel en Egypte te maken heeft, van alle religieuze en godsdien­stige vuilheid en alle wereldgelijkvormigheid.

De profeet Jesaja spreekt van “het afwassen van het vuil der dochters van Sion en het wegspoelen van de bloedvlekken uit Jeruzalem door de Geest van gericht en van uitdelging” (Jes. 04:04).

In de brief aan de Efeziërs heet het “dat Christus Zich uit liefde voor de gemeente overgegeven heeft om haar te heiligen en te reinigen met het waterbad van het woord, om zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend zonder vlek of rimpel, of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet” (Ef. 05:25-27).

Dit is bezig zich te ontwikkelen en dat zal tot het einde toe volvoerd worden. Zalig wie dit ziet en zich eraan overgeeft. “Het meetsnoer zal over Jeruzalem gespannen worden”, moet Zacharia prediken (Zach. 01:16c).

Voor Jeruzalem, de gemeente van Jezus Christus, geldt maar één maatstaf en dat is de Heer zelf. Dat is “de maat van de wasdom der volheid van Christus” (Ef. 04:13) die in de gemeente tot stand komt.

 

 

 

Van eiland tot archipel Door Ron Gast

 

(Dit artikel is speciaal bedoeld voor mensen die zich (op) een eilandje voelen, alleen en afge­dankt. Aan de hand van een situ­atie uit het dagelijks leven van de schrijver wordt duidelijk dat God overal (dus ook daar) nieuwe mogelijkheden aanbiedt).

Het eiland, een groene strook land temidden van het grijsblauwe water. Ergens daar op ’t eiland moest er iets bijzonders zijn. Maar niemand had ‘het’ gevonden. Al vele generaties hadden het eiland bewoond en bewerkt zonder dat er wat opvallends was gebeurd.

De seizoenen wisselden elkaar af. Het voorjaar met haar prille groen als het land zijn ontkiemende zaad tevoorschijn bracht. De zomer met het wuivend geel en deinend don­kergroen, afhankelijk van het soort gewas dat het voorjaar had opgeleverd. De herfst met zijn razende machines en dito stormen. Wat door de mens niet geoogst was, dat plukten de weerselementen wel van de akkers. In de winter bogen tienduizenden hongerige snavels zich over de restanten en maaiden alles tot op de millimeter af.

Zo ging het jaar in, jaar uit, eeu­wenlang. En zo zou het als het ware eeuwigdurend kunnen blijven. Het eiland doorstond mens en natuur ogenschijnlijk met verve. Soms veranderde de natuur maar dan herstelde het eiland zich en paste zich aan.

Maar in de loop van de tijd wijzig­de de mens zijn activiteiten ook. Steeds zwaarder en zwaarder zette de mens zijn stempel op het eiland. Het eiland trilde op z’n grondves­ten als de zware werktuigen over zijn oppervlakte denderden.

En toen opeens… was het over. Het hoefde niet meer. De mens had het eiland niet meer nodig. Einde?

Veel mensen voelen zich een eiland. Ze ‘dobberen’ temidden van een grote, lege wereld. Vaak ge­bruikt en in de steek gelaten, veel­al misbruikt door mensen. Soms doorstaan ze dat ogenschijnlijk goed, maar ergens binnenin knaagt er iets. Er zou toch meer moeten zijn. Meer in het leven moeten zitten. ‘Het’ moet er toch zijn!

Mensen, eilandjes in het dagelijks bestaan, worden soms abrupt in de steek gelaten. Soms opeens is het over. Wat was, dat is niet meer. Het hoeft niet meer, het kan niet meer, het mag niet meer. En dan? Einde?

Dan blijkt Gods grote liefde voor Zijn schepping en Zijn schepselen. Zijn creativiteit maakt alles mogelijk. Geen einde maar een nieuw begin. Kale eilandjes worden paradijsjes voor plant en dier.

En uitgeputte en terzijde geschoven mensen mogen opbloeien in Gods hemels paradijs waar Zijn liefde nieuw leven doet ontluiken. Dan worden de eenzame, afgedankte eilandjes tot bewoonbare plaatsen voor een wereld die zoekt naar echt leven.

Tezamen vormen die bewoonde eilanden een archipel vol bruisend leven. Dan zal niemand meer kun­nen zeggen: ‘arme eilanden’, maar dan wordt erkend: ‘eilandenrijk’!

 

Moeder door Duurt Sikkens

De gemeente wordt ook wel omschreven als ‘onze moeder’. De kinderen die door haar het levenslicht aanschouwen zijn verwekt door het zaad Gods, Zijn woord. En als er Iemand is die jou heeft gewenst is Hij het wel. Je bent uit liefde (opnieuw) geboren en geen ‘ongewenst kind’. Hij heeft naar je uitgekeken en je met vreugde ontvangen! Daarom is het zo wezenlijk voor een kind om te weten ‘of mama en papa wel van elkaar houden’. Is dat niet het geval, dan raakt een kind in verwarring en het voelt zich niet meer veilig. Preken over Gods bescherming en veiligheid verliezen hun geloofwaardigheid ‘zodat iemand zich niet meer veilig weet in de gemeente. Of er worden dingen van je gevergd onder het mom van liefde, en de kreet: ‘Eert uw vader en moeder’ wordt als machtsmiddel gebruikt, om je maar aan een systeem of een persoon te onderwerpen. De broederschap is dan ver te zoeken.

Zelfs Jezus zegt dankbaar tegen zijn vrienden: ”Jullie zijn altijd bij Mij gebleven als Ik ’t moeilijk had” (Luc. 22:28). De vleugels van God bieden veiligheid. Die vleugels zijn mensen in wie de veiligheid van Hem gestalte heeft gekregen. Mensen die uit God zijn en die jou in waarde laten en als je hulp zoekt mag je zelf bepalen wie dat kan geven, namelijk degenen die veiligheid en vertrouwen uitstralen, die kunnen luisteren en betrouwbaar blijken.

Laat je niet hypnotiseren door mensen die wat van je moeten, lang bidden en je huis opeten, woorden hanteren van sluipend geweld om je in hun macht te krijgen. Je wordt als kind misbruikt, beroofd van je onschuld en je identiteit, gekleineerd door chantage met woorden als: Als je dat niet doet, houdt God niet van jou…’ ’t Is verschrikkelijk wat er soms aan pastorale miskleunen wordt uitgedeeld waarbij de naam van God ijdel wordt gebruikt.

Kortom, bepaal zelf aan wie je je toevertrouwen kunt. En dat kun je. Het zijn niet degenen die ‘Here, Here’ roepen en niet doen wat Hij zegt, maar het zijn diegenen in wie de ontferming van God gestalte heeft gekregen en in wier ogen de genegenheid ligt te glanzen die de Vader voor je koestert. Wie van jou houdt, dat is Zijn vrouw.

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard -9-

“… maar verlos ons van de boze” (Matt. 06:13).

Net zoals de mens bij het uit­spreken van de bede “Vergeef ons onze schulden”, ervaart dat de Vader het kwade in principe al lang vergeven heeft, bemerkt diezelfde mens bij het formuleren van de woorden “En leid ons niet in verzoeking”, dat God geen sterveling voortijdig de vuurdoop doet ondergaan. De waterdoop hebben we nodig als een open­bare belijdenis van wat er in ons innerlijk tot leven is gewekt, de doop in Gods Geest is beslist onontbeerlijk om stand te houden tegen de machten der duisternis en de doop in (satanisch) vuur is een gegeven waaraan nu eenmaal niet te ontkomen valt, omdat de boze niet na zal laten ons in verzoeking te brengen.

Verlossing

“Verlos ons van de boze” wil niet zeggen dat we verwachten kunnen van het ene moment op het andere geen last meer van hem te zullen hebben. Totdat Sa­tan gebonden wordt (Openb. 20:01-10) is zijn pogen scheiding tussen God en de mensen te brengen, in zijn wezen verankerd. Daarna krijgt hij de kans niet meer. We bidden ook: “Uw Koninkrijk kome”, en we hebben weliswaar de toegang tot dit Koninkrijk verkregen -we maken er zelfs deel van uit- maar dat betekent nog niet dat het koninkrijk van Satan daarmee achter onze horizon verdwenen is. De discipelen die deze beden van Jezus leerden, zagen Gods Koninkrijk op dat moment alleen nog maar in de persoon van hun Meester. Pas enige jaren later (op de pinkster­dag) kregen ze zelf deel aan het hemelse Koninkrijk.

Ook algehele verlossing van de boze was op de dag dat het “Onze Vader” voor de eerste maal weerklonk, nog een on­haalbare zaak. Dit werd pas mo­gelijk door Jezus’ overwinning op de dood, via kruisiging en opstanding. Verlossing van de boze is ons door Jezus gegeven; niet wij hebben, maar Hij heeft Satan de beslissende slag toege­bracht. Onze overwinningen op de vorst der duisternis vinden hun basis in het volbrachte werk van Jezus Christus, maar ze worden wel degelijk door ons behaald. Jezus heeft zijn zending vol­bracht. Hij heeft ons voor God gekocht uit de macht van de boze – dat zou ons trouwens nooit gelukt zijn. En nu mogen wij leren die overwinning in de da­gelijkse praktijk van ons leven waar te maken.

Dat betekent dat we geen hul­peloze slachtoffers van de dictator der duisternis zijn. Zijn leugens zijn ontkracht. Hij is ontmaskerd als de inspirator van alles wat het plan van God tegenstaat. En hij is tegelijkertijd openbaar gekomen als de vader van de leugen, die tegen de mens-in-Christus niet meer dan slechts te doorzien blufkoker kan spelen. Dat valt echter alleen te onderscheiden door de Geest Gods, waarin Jezus ons gedoopt heeft en waarvan we van dag tot dag vervuld mogen zijn. Het “verlos ons van de boze” zal door ons niet vanuit een fatalistische achtergrond gebeden worden, maar vanuit de wetenschap dat de Vader ons in Christus machtigt om de werken van de boze in ons leven grondig aan te pakken.

Werk aan de winkel

Als bepaalde zondemachten nog een rol in ons leven spelen, ons denken vergiftigen en ons doen en laten in negatieve zin beïn­vloeden, is het zaak met hen te breken. Radicaal. Want anders raakt ons innerlijk met hen ver­weven. In veel gevallen gaat dat ons vermogen te boven (Heb. 02:14-15), in andere omstandigheden kunnen we dat (1 Petr. 02:01-20).

Waar het boven onze geestelijke krachten gaat, opent de Heer ongetwijfeld nieuwe mogelijk­heden (binnen het raam van zijn verlossingswerk).

De verlossing uit de macht van de dood vindt z’n uitbreiding naar vrijmaking uit de invloedssfeer van alle duistere machten. Door het onnavolgbare, niet voor her­haling vatbare verlossingswerk van Jezus Christus, zijn we onder satans botte dominantie vandaan gekomen. Kwaadwilligheid, be­drog, huichelarij, afgunst en kwaadsprekerij (en wat niet al!) werd ons opgelegd, het werd met geweld vanuit de geestelijke we­reld in ons wezen gedrukt. Dat heeft z’n invloed op onze per­soonlijkheid gehad, evenals bij­voorbeeld onreinheid, verwerping, leugen en weerspannigheid dat hebben. De mens komt zodoende zélf over als een bedrieger, een weerspannige, een kwaadspreker, enz., terwijl dat vooralsnog een leugenbeeld uit de projector van de duisternis is. Pas als de boze aan het eind in de geestelijke afgrond geworpen wordt, buiten bereik van de goedheid van de Almachtige, zullen de mensen die dan willens en wetens voor Satan kiezen, buiten de genade van de Heer terechtkomen en zonder enige beperking vol van ondoor­dringbare duisternis zijn.

Voorwaar: er is werk aan de winkel! Waar de gaven van de Geest in de gemeente van Christus functioneren, is er Goddelijke autoriteit verkregen om in de naam van Jezus scheiding te brengen tussen mensen Gods en diverse, inwonende machten der duisternis. Absolute scheiding zelfs, want we behoren de Heer volledig toe. De breuk met de denkwereld van Gods tegenstander dient volkomen te zijn, maar dat lukt lang niet altijd in één keer. Soms is er een zekere strijd voor nodig (Openb. 12:11) en zal het zich allengs meer vrij- vechtende kind van God, al of niet met ondersteuning vanuit de ge­meente, tot glorie van de Vader meer en meer op z’n plaats in het lichaam van Christus komen.

‘t Is nooit te vroeg om de werken van de boze in je leven aan te pakken. Dat wat zich vanuit het rijk der duisternis met je wezen verstrengeld heeft, raak je dikwijls niet zomaar kwijt! Al kan de één van bepaalde infiltraties van de boze in een ogenblik afstand ne­men, zal een ander daar wellicht jaren werk mee hebben. “Wie een dief was, stele niet meer…” schrijft Paulus in (Ef. 04:28). Nou, dat is op te brengen, denk ik. Vaak kan dat van het ene moment op het andere. Maar een kleptomaan zal daar aanmerkelijk langer over doen, want de boze heeft zo iemand met stevige ban­den in het innerlijk gebonden. Elke binding is wel-is-waar in de naam van Jezus te verbreken, maar daarmee is de persoon in kwestie zijn in de loop der jaren diep ingeslepen beschadigingen nog niet kwijt. Er zal (ook na een bevrijding) nog een zware strijd gestreden dienen te worden. Maar dat gebeurt nooit uit een onderliggende houding. We vechten niet met de moed der wanhoop tegen een oppermach­tige vijand, maar we strijden in het leger Gods tegen een overweldi­ger die weet dat hij de langste tijd gehad heeft. Ook al ervaren we de overweldiging van de boze in ons innerlijk, de verlossende kracht Gods, waar in het “Onze Vader” om gebeden wordt, helpt ons het initiatief naar onszelf toe te trek­ken. Als we in een concrete situ­atie aan de Vader vragen: “Verlos ons van de boze”, maakt deze ons ongetwijfeld duidelijk dat Jezus Christus ons in principe verlost heeft, en dat we dat van die basis uit facet na facet in ons leven waar mogen maken.

Volgende keer iets over het slot van het modelgebed. De bekende slotzin is niet door Jezus uitge­sproken, maar vindt z’n oor­sprong in de boeken van het oude verbond. De daarin tot uitdruk­king gebrachte gedachten zijn er beslist niet minder om.

 

Kunnen wij God doorgronden? door Jacques Schoenaers

 

Net als zovelen ben ook ik op­gevoed met de gedachten aan een God die niet te doorgronden is. Door de jaren heen, vooral nadat ik in Gods Geest gedoopt werd, heeft dit gegeven aan een niet te doorvorsen en niet te begrijpen God mij bezig gehouden. Vragen als: Hoe God beter leren kennen en begrijpen? Hoe Zijn wil ver­staan? Hoe Hem in en door mijn leven heen verheerlijken, als Hij dan toch niet te doorgronden is?, vroegen om een antwoord.

Het resultaat van mijn overden­kingen vanuit gegevens uit Gods Woord, de Bijbel, ligt hier dan ook voor jullie. Mijn verlangen is, dat bij het lezen en mede biddend onderzoeken van de opgegeven teksten, jullie evenveel vreugde en opwelling van grote dankbaarheid aan God, onze Vader, en aan Je­zus Christus, Zijn Zoon, zullen kennen als ik. Dat deze studie ook zal bijdragen tot het ophel­deren van foute begrippen aan­gaande een juist Gods- en mens­beeld.

Onze God is enkel en alleen goed. Hij is een openhartig en te vertrouwen God.

Mogen ook wij vanuit een juist beeld van God innerlijk veran­deren en komen tot openhartige, vrije mensen die te doorgronden zijn, open brieven, waar het aan­genaam is om mee om te gaan en samen te werken. Is er iets moeilijker dan om te gaan, je te geven aan mensen die ‘gesloten’ zijn, niet openhartig, waarvan je niet weet wat je aan ze hebt?

Heeft God ons, integendeel niet juist geroepen en bedoeld, af­schaduwing te zijn van Zijn wezen?! Zoals God voor de dag komt in het leven van Jezus als mens, zo wil Hij ook tevoorschijn komen in geestelijke mensen Gods. Zonen van Hem de Aller­hoogste, waarvan Jezus de eerste was, is en blijft.

De Geest van God doorgrondt de diepste geheimen

In (1 Kor. 02:06-16) heeft Paulus het in vers 10 over de Geest van God die zelfs de diepste geheimen van God doorgrondt (Willibrord vert.). (‘Doorgrondelijk’ betekent: volkomen doorzien, tot de grond van iets doordringen. Helemaal begrijpen; ‘ondoorgrondelijk’ betekent: niet te doorgronden, niet te doorzien, niet te begrij­pen).

In wat de verhouding God tot de mens betreft, weten we dat de Here God alle harten doorzoekt en doorgrondt al wat de gedach­ten beramen (1 Kron. 28:09).

David zegt in (Ps. 139:001-003): “Here Gij doorgrondt en kent mij. Gij kent mijn zitten en mijn opstaan. Gij verstaat van verre mijn gedachten. Gij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen, met al mijn wegen zijt Gij vertrouwd”. En in vers 23 en 24 klinkt de bede: “Doorgrond mij o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten, zie of bij mij een heilloze weg is en leidt mij op de eeuwige weg”. Hoe vaak heb ik, en samen met mij mogelijk velen van u, het lied uit de zangbundel van Johannes de Heer niet ver­langend gezongen, aan dit beeld te beantwoorden?

Vanuit heel wat plaatsen in het Oude Testament kunnen we zien en concluderen (besluiten) dat voor vele mensen in het oude verbond God ondoorgrondelijk is. In de rede van Elifaz aan Job (Job 05:09) staat: “Hij doet grote en ondoorgrondelijke dingen, won­deren zonder tal”. En in (Job 11:07) zegt Zofar: “Kunt gij de geheimen Gods doorgronden, de Almachtige doorgronden ten einde toe?” Of: -naar de Willibrordvertaling- “Dacht je God te doorvorsen, de almachtige afzij­dig te omvatten?”

Waarop Job antwoordt in (Job 12:13): “Bij Hem is wijsheid en sterkte, Hij heeft raad en doorzicht”. In (Job 37:05) is Elihu aan het woord: “Wonderbaar dondert God met Zijn stem. Hij doet grote dingen en wij begrijpen ze niet”.

Nu gaat God in de hoofdstukken 38 tot 41 tot Job spreken. In Zijn woorden legt Hij uit, Zijn almacht te aanschouwen in Zijn schep­ping. Dan gaat Job antwoorden in hoofdstuk 42. Volgens de verta­ling van Willibrord staat hier het volgende: “Inderdaad Gij kunt alles, voor U is niets onuitvoer­baar. Hoe durft onze kortzich­tigheid Uw plan te verdoezelen? En ik maar spreken zonder iets te weten over wondere dingen die ik niet begreep en dan nog in de trant van: luister ik zal spreken, ik stel vragen, probeer eens te ant­woorden. Alleen van horen zeg­gen kende ik U, nu heb ik gezien met eigen ogen (vanuit zijn diepste innerlijk). Alles herroep ik, over alles heb ik spijt”. De NBG-vertaling heeft staan bij vers 5: “maar nu heeft mijn oog U aanschouwd”. Heerlijk niet?

Job herroept hier dus dingen die hij uit onverstand heeft uitge­sproken. Een kenmerkend voorbeeld van onverstandelijke overwegingen blijkt weer uit (Pred. 07:24). Hier stelt de schrijver: “Onbereikbaar is wat bestaat, en onpeilbaar, wie kan het doorgronden?” Ook de profeet Jesaja zegt over God dat Hij niet te doorgronden is (Jes. 40:28). Opmerkelijk is dan weer dat diezelfde profeet, nu in hoofdstuk 53 tot en met 66 (Jes. 53:66), de sluier oplicht over een zogenaam­de ‘ondoorgrondelijke God’. Lees deze gedeelten er maar eens op na en stel samen met mij vast dat hier toch geen sprake kan zijn van God die niet te doorgronden of te begrijpen is.

Integendeel, nog interessanter wordt onze ontdekkingstocht als we luisteren naar wat God zegt tot de profeet Jeremia in (Jer. 33:01-03): “Roep tot Mij en Ik zal antwoorden en u grote, on­doorgrondelijke dingen verkon­digen waarvan gij niet weet”. En juist met het oog hierop zegt God: “Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten hoger dan uw gedachten” (Jes. 55:08).

In (Ps. 025:014) weet David dat des Heren vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen. Ontzag voor God hebben en communiceren zijn dan ook voorwaarden om God beter te leren kennen en te doorgronden. Ook Salomo heeft hier weet van: “Want de Here verafschuwt de verkeerde, maar met de oprechten

(rechtvaardige, Willibrordvert.) gaat Hij vertrouwelijk om” (Spr. 03:32).

Geheimenissen worden geopenbaard aan koningen en vertrouwelingen

Wordt niet van Mozes het volgen­de getuigenis afgelegd?: “Indien onder u een profeet is, dan maak Ik, de Here, Mij in een gezicht aan hem bekend, in een droom spreek Ik met hem, niet aldus met mijn knecht Mozes, vertrouwd als hij is in geheel mijn huis. Van mond tot mond spreek Ik met hem, duidelijk en niet in raadse­len, maar hij aanschouwt de ge­stalte des Heren” (Num. 12:06-08). Wat een getuigenis, wat een heer­lijke openbaring voor ons die nog mochten twijfelen aan een God die niet te doorvorsen is. De Willibrordvertaling geeft zo prachtig weer wat Gods wil is voor de mensen: “Mijn dienaar Mozes, hij is een vertrouweling in heel mijn huis”.

Wij mogen als vertrouwelingen in heel Gods huis omgang met Hem hebben. Vrienden, gaat hier iets bovenuit? Nee toch! Het feit is dat nog zo vaak gedacht wordt dat God niet te peilen of te door­gronden is. Heeft dit mogelijk te maken met gebrek aan dienaar, vertrouweling zijn in heel Gods huis?

De Spreukendichter zegt: “Het is de glorie van God dingen verbor­gen te houden, de glorie van ko­ningen is het dingen te door­gronden”.(Spr. 25:02, vert. Willibrord). Een koning is iemand die een land regeert, hij heeft er het hoogste gezag en bestuurt het.

Wie zijn die koningen? Petrus spreekt in 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09) over een koninklijk priesterschap. Wij weten dat wij na bekering, weder­geboorte, doop in water en in heilige Geest, burgers zijn gewor­den van het Rijk in de hemelen. Gods bedoeling is dat we daarin als koningen zullen heersen: het hoogste gezag uitoefenen en daar besturen of, met andere woorden, het voor het zeggen hebben. Engelen staan ons daarbij ook terzijde.

Nu staat in (Openb. 21:24) van die koningen dat ze hun heerlijkheid in de Stad Gods brengen, in het nieuwe Jeruzalem. Ook van Daniël is bekend dat in hem gevonden werd: een uitne­mende geest, en kennis en ver­stand, uitlegging van dromen, onthullingen van verborgenheden en ontwarring van knopen (Dan. 05:12).

Als we de lijst van geloofsgetui­gen nagaan in Hebreeën 11, dan zien we dat al deze mensen geloof hadden in een God die wel dege­lijk te doorgronden is. Ieder voor zich was bezig om door te drin­gen in het kennen van God en door hun geloof hebben ze machtige waarheden Gods -toen nog verborgen en omhuld in raadsels, achterhaald en er hun voordeel mee gedaan.

Abel bijvoorbeeld ontdekt dat er zonder bloedstorting geen ver­geving was. Hij werd een recht­vaardige genoemd.

Henoch zocht God ernstig. Hij kwam tot God, hierdoor uitdruk­king gevend aan de stille ver­borgen omgang met God. Hierin is hij God welgevallig geweest. Resultaat: hij heeft de dood niet gezien.

Noach ontvangt een Godsspraak over iets dat nog niet gezien werd.

Heeft eerbiedig de ark toebereid in gehoorzaamheid, vol van ge­loof, en redt zijn gezin. En niet alleen dat, hij houdt ook Gods schepping in stand. De ark was immers ook verzamelplaats van de toenmalige fauna. Van de reine dieren zeven mannetjes en zeven vrouwtjes, en van de on­reine één paar, evenals van de vogels en van het kruipend gedierte, met de bedoeling hun geslachten op de aardbodem te behouden.

Zo kunnen we doorgaan, met Abraham, Isaak, Jakob, Jozef, Mozes en zovele anderen, ge­noemd in Hebreeën 11.

Hierdoor zijn wij in de gelegen­heid gesteld om, in deze ook voor ons geopende waarheden, verder te gaan in hun spoor. Daarbij mogen we er zeker van zijn dat, als ons denken omhuld, door­trokken en vol is van heilige Geest, wij mogen doordringen tot nog grotere openbaringen vanuit Gods denk- en belevingswereld.

De grootste van hét oude verbond en de grootste van het nieuwe verbond

Even nog een uitzondering ge­maakt voor de grootste profeet van het oude verbond: ‘Johannes de Doper’. Hij roept als wegbe­reider van Jezus Christus, de mensen op tot bekering en tot vrucht voortbrengen, die aan de bekering beantwoordt.

Onder belijdenis van hun zonden, laten ze zich door Johannes do­pen in water. Hoe is deze ‘stem in de woestijn’ te weten gekomen, om te gaan dopen? Er is hier maar één antwoord mogelijk. Niet anders dan door vertrouwd te ra­ken met- en zich inlevend in de gedachten- en leefwereld van zijn opdrachtgever. Hij zag het, ge­loofde het, en voerde het uit. Hoeveel te meer zullen de in het nieuwe verbond in Gods Geest gedoopten, zien, verstaan en doorgronden, alles wat nodig is aan kennis ten aanzien van de volle waarheid! (Joh. 16:12-15).

In de volheid der tijden wordt Jezus als mens geboren. Hij wijst ons de weg tot het doorgronden, het kennen van de Vader. Vóór Zijn doop in heilige Geest is van Hem bekend dat Hij bezig moest zijn met de dingen van Zijn Vader (Luc. 02:49). Van een hint gesproken!

Het gevolg van dit bezig zijn lezen we in vers 52: “Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade, bij God en bij mensen”. Na Zijn doop in heilige Geest zegt Jezus: “Mijn spijze is de wil te doen desgenen die Mij gezon­den heeft” (Joh. 04:34). Het gevolg hiervan lezen we in (Joh. 14:30: “De overste der we­reld komt en heeft aan Mij niets”. Dat alles als resultaat van het doorgronden en kennen van Zijn Vader.

Zijn gehele belevingswereld was omhuld en doortrokken van heilige Geest. Vanuit dit vorstelijk gegeven getuigt Jezus: “Niemand heeft ooit God gezien, de enig­geboren Zoon die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen” (Joh. 01:18).

Zoals Hij, Jezus -de mens Gods-, zo ook wij, als geestelijke zonen Gods. Let op de plaats van ver­toeven: de ‘boezem’ des Vaders. Ons hart, diepste innerlijk, onze kern, hemel. Totaal afgestemd op Gods innerlijke leefwereld, hart, geestelijke boezem.

Hoe heeft Jezus ons nu Vader doen kennen? Hoe ons dat prak­tisch voorgeleefd? (Hand. 10:38) zegt: “Hij is rondge­gaan, weldoende en genezende allen die door de duivel overwel­digd waren, want God was met Hem”. In (Heb. 01:03) wordt Jezus beschreven als de volmaakt geestelijke Zoon. De afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Gods wezen. Door deze Zoon spreekt Vader nu nog tot en via hen die Hem liefhebben en Zijn geboden (geestelijke leefregels) bewaren.

Aan, in en door Zijn geliefden heen, openbaart de Heer zich nog steeds. Voorwaarden hieraan verbonden zijn: God liefhebben, Zijn wetten (leefregels) bewaren (Joh. 14:21). Gevolg: “Hij zal zichzelf aan en in ons openba­ren”. Dan komt Hij tot ons en woont bij ons. Wonen is een vaste verblijfplaats hebben. Erg belang­rijk voor het in stand houden van de relatie met God, de “Paraat- blijkende’.

In vers 26 wordt de Trooster, de heilige Geest beloofd, die ons alles zal leren en te binnen bren­gen hetgeen Jezus gezegd heeft.

Eén van de meest overweldigende openbaringen aan wezens- en karaktereigenschappen van God vind ik in Johannes 17, waar Jezus duidelijk ontboezemt wat in Va­der is. Ons hierbij tevens de mo­gelijkheid biedend onze Maker beter te leren kennen. Vers 3: “Dat zij U kennen”, is dan ook Jezus’ bede in dit Hogepriester­lijk gebed. En als Jezus dit bidt, houdt het tevens in dat het moge­lijk is, anders zou Hij Vader er niet om gebeden hebben.

In vers 6 heeft Jezus ons Vaders naam geopenbaard (doen ken­nen), dat wil zeggen: wat ver­borgen was onthuld.

De oorspronkelijke betekenis van het Hebreeuws voor ‘naam’ is ‘sjêm’ (teken, kenteken, datgene wat een persoon of zaak van anderen onderscheidt).

De naam is echter in de Bijbel, evenals in het oud-oosterse den­ken in het algemeen nooit een bloot etiket, zoals meestal bij ons, maar hij behoort bij zijn drager, is er één mee, hij is de afdruk van zijn wezen. Vaak ligt er ook de gedachte van ‘macht’ in. Gods naam is God zelf, in zover Hij zichzelf aan de mens bekend ge­maakt heeft. Dat geldt zo voor alle namen waarmee Hij zich tooit, bijvoorbeeld: de Almachti­ge, Here, JHWZ, de Ik ben die Ik ben. Gods naam is Zijn Zelfopen­baring, speciaal als Vader.

De kleinste in Gods Koninkrijk is meerder dan Johannes de Doper

In vers 6 tot 8 van Johannes 17 (Joh. 17:06-08) zegt Jezus; “Zij hebben Uw woord bewaard (aangenomen en erkend)”. Hier weer als voorwaarde om God ook als onze Vader, beter te leren doorgronden. Ook is Jezus in ons ver­heerlijkt (vs.10). In Gods naam bewaard om één te zijn (vs. 11). Hij waakt over ons (vs.12). En door Hem hebben wij ten volle Gods blijdschap in onszelf (vs.13).

Vaders woord is ons door Jezus daartoe gegeven. In deze wereld worden wij bewaard voor de boze. We zijn geheiligd in het woord der waarheid. Wij zijn in deze wereld gezonden als vertegen­woordigers; gezagdragers van en onder die naam van God. Jezus heiligt zichzelf voor ons, opdat ook wij geheiligd mogen zijn in waarheid. De heerlijkheid van God aan Jezus gegeven, is ook ons gegeven, opdat ook wij één zullen zijn. Vader in Jezus en Jezus in ons, op die wijze vol­maakt zijn tot één.

Het is ook Jezus’ wil, dat waar Hij is bij de Vader op de troon, wij ook zijn bij Hem om Zijn heer­lijkheid te aanschouwen. Dit alles niet verleg en voor later, maar nu, dit reëel belevend, elke dag en ieder moment. In de onzienlijke wereld, in het Koninkrijk Gods, aan de boezem van Vader, tafe­lend met Hem.

Geachte lezer(es), een ondeugend vraagje: Hoe kunnen wij één zijn met iemand die ondoorgrondelijk is? Maar glorie aan God, want alles wat in Jezus is, wordt ons verkondigd door middel van Gods Geest. Door God zelf dus (Joh. 16:11-15) met als doel: Hem verheerlijken.

In (Mark. 04:11) zegt Jezus tot de discipelen: “U is gegeven het geheimenis van het Koninkrijk Gods”. Deze woorden gelden ook voor ons als Zijn volgelingen.

(Het tweede en laatste deel van dit artikel wordt gepubliceerd in “Levend Geloof” van volgende maand. De schrijver is voorgan­ger van de volle evangelie ge­meente ‘Gibeon’ te Hasselt (B.).

 

 

 

William Shakespeare over de duivel door Gert Jan Doornink

William Shakespeare (1564-1616) was één van de bekendste toneelschrijvers die ooit geleefd hebben. Ook als dichter en acteur genoot hij grote bekendheid. Veel van zijn geschriften zijn bewaard gebleven. Hoewel van eenvoudige afkomst, met weinig opleiding, wist hij uit te groeien tot een zeer begaafd schrijver en dichter, die ook nu nog vaak wordt geciteerd. In zijn werk komen bepaalde thema’s telkens aan de orde, zoals schijn en wezen, bedrog en zelfbedrog, vrijheid en afhankelijkheid, passie en beheersing, rede en waanzin, orde en chaos, zijn en niet-zijn. Dit alles in het spel van leven, liefde en dood, in gezin en staat. Of en hoe Shakespeare in God geloofde is niet bekend, wel komt in één van zijn gedichten duidelijk naar voren hoe hij over de duivel dacht. We citeren:

‘De duivel zelf beroept zich op de Schrift. Een boze ziel, die heilige woorden aanhaalt, Is als een schurk met glimlachend gelaat; O, valsheid is zo schoon van uiterlijk’

Shakespeare wist de duivel beter te ontmaskeren dan velen in onze tijd, die of hem weggeredeneerd hebben als een niet (meer) bestaand wezen, of-als christen- niet in de gaten hebben hoe geraffineerd zijn optreden is. Vooral wanneer het gaat om het verstaan van de werkelijke (geestelijke) betekenis van de Bijbel, blijken velen zich te laten misleiden. Dat blijkt wel uit de talrijke dwaalleringen die er zijn. En dat terwijl de Bijbel zelf toch zo duidelijk aangeeft dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt. Alleen door Gods Geest kunnen we op de juiste wijze de duivel ontmaskeren en overwinnen. Door de gave van onderscheiding des Geestes laten we ons geen rad voor de ogen draaien, zelfs niet als hij via gebruik van Bijbelteksten bij ons wil infiltreren. Wie daarbij vasthoudt aan de gezonde leer -die van het Koninkrijk Gods- behoeft voor hem niet bang te zijn, vooral niet als we bedenken dat Jezus hem al volkomen heeft overwonnen. Paulus zegt, schrijvende over de wapenrusting die wij allemaal nodig hebben: “Neemt het schild des geloofs ter hand, waarmee jullie al de brandende pijlen van de boze (ook die via vrome geesten op ons worden afgeschoten) zult kunnen doven”.    

1994.01 nr. 355

Levend geloof 1994.01 nr. 355

Doelstelling door Cees Maliepaard

“Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fun­dament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God…” (Heb. 06:01).

Waar gaan we ons de komende tijd in geloof op richten? Op het volbrachte werk van onze Heer, op het kruis van Jezus Christus? Sommigen beweren dat, met een verwijzing naar Paulus’ woorden, dat hij niets anders wenste te weten onder ons, dan Jezus Christus en die gekruisigd. Mét de apostel zeggen wij, dat we niets anders als fun­dament onder ons leven willen hebben, dan Jezus Christus: onze ge­kruisigde en in volle glorie verrezen Heer. Zonder het fundament van bekering van dode werken op basis van Jezus’ kruisdood, gaat het niet.

Maar als die fundering er in ons leven eenmaal ligt, is dat met de bedoeling er op te gaan bouwen. Een stad, bestaande uit louter fun­damenten, geeft een droefgeestige aanblik, dat leerde ons de aanblik van de Rotterdamse binnenstad, na het ruimen van het puin uit de tweede wereldoorlog. Er werd weer op gebouwd… en de stad is opnieuw functioneel geworden.

Zo is het ook met ons levenshuis. Als het fundament van Jezus er een­maal ligt, zullen we niet doorgaan met alsmaar opnieuw dezelfde basis te leggen…, dan zullen we daarop bouwen gaan. De grondves­ting van ons bestaan, Jezus Christus, is volkomen rotsvast – dat is zeker! En op die betrouwbare Rots als fundament, kunnen we bezig zijn met het optrekken van een functioneel huis voor onze hemelse Vader. Hij woont in ons door de Geest die Hij ons gegeven heeft. Samen met Hem gaan we, ook in 1994, vrijmoedig door ons te richten op het volkomene.

 

Verstaan wij de tijd waarin wij leven? door G. J. R. Doornink

 

(Ex. 20:01-03): “Toen sprak God al deze woorden: Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. Gij zult geen andere góden voor mijn aangezicht hebben”.

Het nieuwe jaar is al weer enkele weken oud. We begonnen met een schone lei en ongetwijfeld ook met goede voornemens. Het is immers een prachtige gelegenheid om op 1 januari met iets nieuws te beginnen, of datgene wat we in het afgelopen jaar gedaan hebben, wat de fouten betreft, niet op­nieuw te doen en wat de goede dingen betreft, deze te blijven doen en verder te perfectioneren. Al spoedig ontdekken we echter dat van al die goede voornemens maar weinig of niets terecht komt en dat we weer in de oude sleur vervallen.

Hoe komt dit? Moet ons dit ver­ontrusten? En wat kunnen we er aan veranderen?

Waarin is ons geloof verankerd?

Ik denk dat als we als kinderen Gods ons vast gaan leggen, wat onze plannen betreft, in een datum, we verkeerd bezig zijn. Ons geloof, ons vertrouwen, ligt niet verankerd in een datum, in een dag, maand of jaar, maar in de levende God zelf!

Natuurlijk hebben we te maken met het begrip ’tijd’, maar niet op de wijze van dat ’tijd’ ons leven mag bepalen. Tijd heeft alleen te maken met de praktische indeling van ons leven en de beleving ervan. Tijd heeft bovendien een ’tijdelijk’ karakter. Je zou kunnen zeggen: het is de voorloper, het voorportaal van de eeuwigheid: (Overigens begint het ‘eeuwige leven’ niet bij ons lichamelijk sterven, maar bij onze weder­geboorte: “Wie in de Zoon ge­looft, heeft eeuwig leven” – (Joh. 03:36).

Gods eeuwigheid kent geen einde. Hij sprak immers: “Ik ben de alfa en de omega (het begin en het einde), die is en die was en die komt, de Almachtige” (Openb. 01:08). Petrus schreef: “Eén dag is bij de Here als duizend jaar en duizend jaar als één dag” (2 Petr. 03:08).

Tijd heeft dus alleen te maken met dit tijdelijke leven wat we in een lichaam van vlees en bloed doorbrengen. En de praktische indeling kennen wij: 365 of 366 etmalen per jaar van elk 24 uur. Datums, uren en minuten zijn daarbij in zoverre belangrijk dat wij om praktische leef redenen (werken, rusten, eten, vakantie houden, enz.) allerlei indelingen en vastleggingen maken. Maar de ene dag is dus niet belangrijker dan de andere, dat wil zeggen: in de ogen van God is iedere dag even belangrijk. Of het nu 20 december of 20 januari is. Iemand heeft eens gezegd: ‘Vandaag is de eerste dag van de rest van je leven’. Iedere dag van ons leven is dus een ‘eerste dag’. En het is natuurlijk in de ogen van God wel belangrijk hoe wij zo’n dag doorbrengen.

De basis van ons geloof is dus niet een of andere datum, maar de levende God. Zoals God al sprak in (Ex. 20:01): ‘Ik ben de Here, uw God”. Dat kan natuur­lijk alleen maar verstaan worden door iemand die Hem toebe­hoort, die behoort bij het Volk van God, zoals destijds het volk Israël, en thans het geestelijk Israël: de gemeente van Jezus Christus.

Wat doen wij met de afgoden?

God sprak en het was er, lezen we in het scheppingsverhaal. Zo geldt dat ook voor die andere werkelijk­heid: Hij is onze God! Er is geen ander, die zich God mag noemen. ‘Ik ben, die Ik ben’, sprak God. Iedere andere God is een anti-god, een afgod, hoort niet bij Zijn volmaakte schepping thuis.

Dat die afgoden er thans nog zijn leidt tot de volgende conclusies:

Het is een tijdelijke aangele­genheid. De Bijbel spreekt over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont en waarop dus geen enkele plaats meer is voor het anti- goddelijke. Wij zijn nog op weg naar de eindvoltooiing aller din­gen. Gods plan is nog volop in ontwikkeling en iedere christen is daarbij betrokken. Dit betekent dat allerlei afgoden ons belagen en proberen deze ontwikkeling, deze groei naar de volkomenheid af te remmen.

Daar hebben we nu nog mee te maken, maar God laat ons niet aan ons lot over, maar heeft on­middellijk na de val van de mens een nieuwe scheiding tussen ‘goed’ en ‘kwaad’ aangebracht, door de slang (symbool van satan) te vervloeken, en door de komst van de Zoon aan te kon­digen die de slang de kop zou vermorzelen (Gen. 03:14-15).

Door de komst van de Zoon werd ook de mogelijkheid ge­opend dat de zonen zich konden ontwikkelen en ook in het plan van God ingeschakeld konden worden om de verdere afbraak en ondergang van de afgoden onder leiding van de grote afgod, Satan, te bewerkstelligen.

God gebruikt bepaalde mo­menten in de tijd om extra te accentueren dat niet de duivel, maar Hij het laatste en ook het enige woord heeft. En dat was bij het oudtestamentische volk van God bij de uitleiding uit Egypte, maar ook bij de wetgeving op de Sinaï. God zegt niet alleen “Ik ben de Here, Uw God’, maar óók: ‘Ik ben degene die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid hebt’.

Met andere woorden: Besef dat, wees daarvan doordrongen. Tot ons zegt Hij bij wijze van spreken:

Besef wat het betekent een nieuwe schepping in Christus te zijn, wees je bewust hoe onvoorstelbaar rijk je daardoor geworden bent!

Zijn wij nog iedere dag blij en dankbaar dat “Hij ons verlost heeft uit de macht der duisternis en overgebracht heeft in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde” (Kol. 01:13)? Of is het on­dergesneeuwd, is het weggevaagd door de ’tijdgeest’ van het mate­rialisme? Laten we ons besmetten door de vele verleidende geesten van deze tijd?

Staan we nog met één been in het land Egypte en met het andere been in het Beloofde land? Een onmogelijke zaak! Jezus sprak: “Niemand kan twee heren dienen, want hij zal óf de ene haten en de andere liefhebben, of zich aan de ene hechten en de andere min­achten; gij kunt niet God dienen èn Mammon” (Matt. 06:24).

Ik las een interview met de minis­ter van Financiën, Wim Kok. Ik weet niet of hij een christen is, maar in ieder geval zei hij iets wat wij allemaal ter harte kunnen ne­men. Hij zei: “Ik gun iedereen het allerbeste, maar ik heb ook het gevoel dat er steeds meer mensen zijn die alles al hebben, niks meer kunnen bedenken en toch blijven uitgeven. In dat opzicht is consumentisme een uiting van geestelijke armoede”.

Geestelijke armoede… Is dat niet het beeld van vele kinderen Gods? En dat terwijl wij zo onvoorstel­baar rijk geworden zijn in Hem. Wij zijn in elk opzicht rijk ge­worden in Hem, zegt Paulus (1 Kor. 01:05). Een waarheid die de duivel onder de dekmantel tracht te houden. Maar het zal hem niet lukken als we meer en meer de geestelijke rijkdom van het nieu­we leven in Christus gaan ontdek­ken!

Doet u mee met deze geestelijke ontdekkingsreis? Er valt nog heel veel te ontdekken! Het evangelie is een onuitputtelijke bron van heerlijkheden. En hoe meer we gaan ontdekken, hoe rijker we worden in Hem, hoe meer wij ook hebben om uit te delen aan de hongerigen rondom ons.

Mozes had zojuist de wet Gods – de tien geboden- in ontvangst genomen en maakte de inhoud aan het volk bekend. Wij hebben, omdat we kinderen Gods zijn, niet meer te maken met de uiterlijke vorm van deze wet, omdat wij de / wet Gods in onze harten hebben, omdat we Christus kennen. Maar weet u wat zo erg is, dat velen hiervoor blind zijn!

En dan denk ik aan de tiendui­zenden die leven onder het juk van de zware orthodoxie. Iedere zondag horen ze ‘de wet’ aan, het wordt hun voorgelezen, maar ze gaan voorbij aan dit machtige woord van God: “Ik heb u uit het land Egypte, uit het diensthuis uitgeleid”. Wie in Egypte blijft, zal nooit de rijkdommen van het Be­loofde land in ontvangst kunnen nemen. Hij laat de schat in de akker zitten.

De gemeente heeft een belangrijke taak

Wij hebben als waarachtige ge­meente van Jezus Christus niet alleen een taak ten opzichte van de velen die op een en andere wijze vastgelopen zijn en verslaafd zijn geraakt aan alcohol, gokken of drugs. Maar ook aan hen die materialistisch gebonden zijn en – niet te vergeten- aan de velen die door vrome geesten gebonden zijn. God sprak en spreekt: ‘Ik ben uw God die u uit de slavernij van satan verlost hebt en Ik geef u de opdracht om ook anderen te verlossen’. Jezus sprak: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u!” (Joh. 20:21).

Wij mogen staan in dienst van de levende God en spreken en han­delen in de Naam van Jezus! En wie zich deze basis eigen heeft gemaakt en daarin volhardend is, heeft geen behoefte meer aan an­dere góden, die geen recht heb­ben zich ‘god’ te noemen. Het zijn afgoden, misleiders en verdervers.

“Gij zult geen andere góden voor mijn aangezicht hebben”, sprak God via Mozes. (De Duitse ver­taling van Luther zegt: “Du solst keine anderen Götter neben mir haben”).

Voor de waarachtige christen is dit een gebod dat automatisch functioneert en niet iets wat hem opgelegd is. Hij heeft immers het land Egypte verlaten en is nu in­gezetene van dat andere land, wat Jezus omschrijft met het Konink­rijk Gods, het onwankelbare Koninkrijk! En daarom -om nog een keer op het begrip ’tijd’ terug te komen- leren wij op de juiste wijze om te gaan met de tijd en begrijpen wij wat Paulus bedoelt als hij schrijft: “Zie, nu is het de tijd des welbehagens, zie, nu is het de dag des heils” (2 Kor. 06:02b).

In de Hebreeënbrief komen we tot driemaal toe de oproep tegen ons niet te verharden. En altijd weer voorafgegaan door de woorden: “Heden, indien gij zijn stem hoort…”.

Het gaat om het nu, om vandaag! Vandaag is de eerste dag van de rest van ons leven! Laten we han­delend optreden, dingen oprui­men misschien, gebondenheden afleggen, opdat niets het ontdek­ken, beleven en doorgeven van de volle rijkdom van het evangelie in de weg zal staan.

Nog één citaat van de apostel Paulus: “Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts!” (Rom. 13:11-12).

Wanneer gaan we dat doen?

Vandaag… en morgen. En iedere dag van dit nieuwe jaar! Dan ver­staan we de tijd waarin wij leven en zijn we -als kinderen van het licht- werkelijk lichtverspreiders. Dan overwinnen we niet alleen de duisternis die ons eigen leven wil belagen, maar verdrijven we ook de duisternis in de levens van anderen. We brengen ze in het licht, het waarachtige licht van het Koninkrijk  Gods.

 

We never give up

Ulbe en Vera Slim, die als zendelingen werken onder de Indianen van Noord Amerika, schrijven in hun contactbrief:

“In de Living Bible staat in (2 Kor. 04:01) iets heel moois: “Het is God zelf, die in Zijn genade ons dit prachtige werk te doen heeft gegeven om het goede nieuws van Zijn liefde aan anderen te vertellen… so we never give up!” (Dus geven wij nooit op!).

Dat betekent niet dat we als onvermoeide mensen maar door ploeteren om werk voor de Heer te doen. Nee, het betekent dat we de hoop en de belofte van God vasthouden en blijven vertrouwen dat Hij Zijn beloften zal waarmaken! In dat geloof gaan wij rustig verder. Het is niet altijd even gemakkelijk en er is strijd, maar daarna hebben we ook weer overwinning. Dit zijn geen ‘mooie’ woorden, maar dit is uitgesproken in waarheid zoals wij het leven met God van dag tot dag ervaren. Hij is een waarmaker van Zijn beloften en dat getuigenis stijgt boven alle tegenstand uit. We willen leren meer en meer God de ruimte te geven die Hem toekomt. Niet hem aanpassen aan óns denken, nee wij passen ons liever aan aan Zijn denken, en mens wat krijg je dan een Hemels Leven!”

Verlangen’

“… ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd…” (Pred. 03:11).

Een wat merkwaardige uitspraak zo te lezen. Nemen we de vertaling van Obbink en Brouwer erbij dan wordt het duidelijker. Daar staat zoveel dat God de eeuwigheids- behoefte in het hart van de mens heeft gelegd.

Dat verlangen naar eeuwig leven, ongestoord, in harmonie, zit van nature in elk mens en onderscheidt hem van alle andersoortige we­zens. Trouwens, wie zou dat niet willen? Dat verlangen wordt door allerlei godsdiensten ingevuld, bijvoorbeeld door reïncarnatie, het bestijgen van een ‘lichtend pad’, het uitstellen naar ‘later, als we dood zijn’, enz.

Je hoeft je niet te verwonderen over wie dit heeft bedacht: de uitvin­der van alle religies, de oude slang.

In (Gen. 06:03) staat: “Mijn Geest”. Dat is niet de heilige Geest, maar letterlijk staat er: “De op Mij gerichte adem” Origineel hóren God en mens bij elkaar in ongestoorde harmonie, eeuwig. Maar door de zonde, verwekt door de vader der leugen, kwam de scheiding. Ook God was Zijn part­ner kwijt. In (Pred. 03:15) staat in de Statenvertaling “dat God het (uit het paradijselijke leven) weggedrevene weer op­zoekt”. Hij zocht, in Jezus Christus als eerste, de mens weer op die Hij kwijt was, de verlorene. En ‘zoe­ken’ is ‘ tevoorschijn brengen’. Je komt weer aan het licht omdat je bent opgezocht, je wordt weer origineel, zonder zonde.

Mensen die deze eeuwigheids- behoefte beseffen zullen ook de originele partner in de hemel, Jezus de zoeker, herkennen. Zijn stem is eigenlijk de stem van God die Zijn beminde zoekt: “Waar zit je toch, waar ben je?”. Je herkent die stem van voor alle eeuwen, doordat deze aansluit bij jouw eeuwigheidsverlangen. Aan dat verlangen van Hem, die wil, wil je beantwoorden.

Immers, Jezus zegt ook: “Indien iemand Gods wil doen wil, zal hij weten (dat is innerlijk diep beseffen) of deze leer van God komt” (Joh. 07:17).

Zó zoekt God, zo zocht Jezus, zó zoeken wij het door God verlorene weer op, en door Jezus’ werk kan de mens terugkomen bij de Vader. En dat is nu. Het is nu mogelijk in de hemel met God te leven want jouw eeuwigheidsverlangen is door God vervuld.

Geloof je dit? Geloof je de Zoon? Geloof je de zonen? Dan heb je eeuwig leven.

Duurt Sikkens

 

Op weg naar de zevende dag door Klaas Goverts

 

‘Een vreemde bodem is de tijd’, zegt een lied van Tom Naastepad. Daar zaten ze dan, aan de stromen van Babylon. In ballingschap; en het duurde al zo lang en in hun hart steeds weer die vraag: Hoe lang nog? Tot wanneer?

Het leven was hard in het vreemde land; heel Babel leek wel een werkkamp, een dwang­buis. Geen ruimte om mens te zijn. Er wordt verteld: op een dag kwam Nebukadnezar langsrijden in zijn koninklijke wagen en hij zag daar een aantal joden lopen, zonen uit het huis van David. Meteen zegt hij tot zijn dienaren: waarom dragen die mannen geen lasten? En hij geeft bevel: breng zware pakken en leg ze op de schouders van deze mensen. Als de man thuiskwam, dan zag zijn vrouw het direct: het is weer een zware dag geweest zeker? Ja, geen adem meer.

En wat vooral de tactiek was van het Babylonische systeem: laat ze vergeten waar ze vandaan komen. Vergeet je afkomst; vergeet Jerusalem, de stad van je dromen. Daniël, je heet geen Daniël meer; je draagt nu een andere naam, vernoemd naar de góden van Babel. Sporen worden uitgewist; herinnering verbleekt. Straks weet je niet meer wie je bent en wie de God is die geschiedenis maakt.

Het geheim van de ballingen

Nu hadden de ballingen een geheim; je zou haast zeggen: dat was hun toverwoord, dat ze droegen in hun hart; dat was het woord ‘sabbat’.

Zes dagen lang kon het leven bar en bijster zijn; donkere dagen vaak; maar ze hadden iets om naar uit te zien: naar die zevende dag. Dag der dagen. Die dag noemden ze dan ook de koninklijke dag. Die ene gaf glans aan al die » andere.

Wat was er dan zo bijzonder aan die ‘sabbat’? Dat was voor hen geen wettische dag: zo heeft Israël het nooit gevoeld. Het betekende: een dag om te horen. Dag waarop er in wezen maar één ding telt: Hoor Israël. En dan kwamen ze bij elkaar, soms zo­maar ergens langs de stromen van Babel, en de een zei tegen de an­der: heb je nog een verhaal? Ja hoor, was het antwoord, en iemand vertelde over de God die een bewoonbare aarde maakt, over de God die spreekt daar waar chaos en afbraak is, over de God die dagen maakt waar alleen maar duisternis was.

Als het verhaal uit is, kijken ze elkaar aan: hun ogen glanzen weer. Ze kunnen er weer tegen. Volgende week weer een verhaal, zegt er een. Want hier leven we van: verhalen om te overleven.

Weet je nog van Egypte? zegt een vader tegen zijn zoon. Daar was de Farao de baas en bij die Farao moest je altijd werken, zeven dagen in de week. Ploegendienst, maar jij zat in alle ploegen. Rustdag? Daar had die Farao nooit van gehoord: zonde van de tijd. Productie, daar ging het om.

Een dag van bevrijding

Maar toen: de God van Israël. O, bij Hem was het zo anders: want zo vertelt het boek van de bevrij­ding, het boek Exodus: Op de zevende dag heeft God gerust en adem geschept (Ex. 31:17). Deze God, Hij neemt af en toe pauze, tijd om adem te scheppen. Daar staat een heel zeldzaam werk­woord in het Hebreeuws, dat hangt samen met nephesj, dat is ziel. Dus op de sabbat, dan krijg je weer ziel, weer levensadem.

Maar in verband daarmee is er een ander vers, waar hetzelfde woord gebruikt wordt, (Ex. 23:12): op de zevende dag mogen de os en de ezel rusten, ja de zoon van de slavin en de vreemdeling mogen adem scheppen.

In het ene vers horen we dat God ’ adem schept. In het andere dat de minste der mensen adem mag scheppen. Hier zien we een van de meest wezenlijke principes van de Thora. De minsten der mensen krijgen dezelfde voorrechten, rechten als de Allerhoogste. De ‘geringste’ mens is bij Hem niet gering, maar mag navolger van Hem worden.

Met andere woorden: de sabbat is een dag van bevrijding. Daarom is het niet toevallig dat de sabbat in het boek van de bevrijding, Exodus, maar liefst zeven keer genoemd wordt.

De rabbijnen hebben gezegd: Op sabbat krijgt de mens een extra ziel. Het is een ‘bezielende’ dag. Een dag van ‘inspiratie’. Dan denk je even aan dat woord van Jezus: de sabbat is er voor de mens.

Namelijk opdat de mens kans krijgt om mens te worden.

Sabbat, dat is de besnijdenis van de tijd, zo zei André Neher. De tijd kan maar niet eindeloos voortwoekeren, over mensen heen banjeren als een bulldozer. Neen, de tijd wordt besneden. Het mes van de Thora wordt erin gezet. Zo krijgt de tijd een menselijk ge­zicht, op mensenmaat gesneden.

Ja, zeiden de ballingen, waar denken we aan op sabbat? We worden eraan herinnerd dat  ‘sabbat’ in het Hebreeuws een werkwoord is, en dat betekent: ophouden. En dan zaten ze daar, onder vreemde overheersers, in een ver land, ver van huis en donker was de nacht, maar dan opeens wisten ze het weer: We zijn op weg naar die zevende dag, de dag waarop de tirannie een einde heeft. Zo zongen ze: Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, om vijand en wraakgierige te doen ‘ophou­den’. In het Hebreeuws staat daar (Ps. 008:002-003) een vorm van het werkwoord ‘sabbat’. Dat is de sabbat waar we naar uitzien, zeiden ze: de dag dat de vijand , moet ophouden.

Zo leerde eenmaal een profeet zijn mensen een lied: Hoe is de drijver opgehouden, opgehouden de ver­drukking (Jes. 14:04). En dat zongen ze dan over de koning van Babel. Tweemaal horen we in dit vers een vorm van het werkwoord ‘sabbat’.

Wat God uitbeeldt in de sabbat

Wat is het unieke van de sabbat? Op die dag, zegt Rosenzweig, leert de mens zwijgen en horen. Dat is de dag die niet verstoord mag worden door een bevel. Ook knecht en dienstmaagd mogen rusten; ja juist ter wille van hen is deze dag ingesteld; want pas als rust tot hen is doorgedrongen, pas dan is het hele huis verlost van alle lawaai en rumoer van de werkdag. In de sabbat zien we het karakter uitgebeeld van déze God, die nu juist géén tiran is, die zijn mensen niet uitbuit maar ze op adem laat komen.

De sabbat is één/zestigste van de messiaanse tijd, zegt de Talmoed. Dat wil zeggen: voorproefje van wat komt. Signaal van de bevrijding. Als we dat bedenken, dan gaan we er iets van begrijpen waarom Jezus uitgerekend op sabbat mensen genas. Dat was niet een schending van de Thora, niet een soort provocatie. Maar hiermee liet Hij de oorspronkelijke zin van de sabbat oplichten: deze dag is teken van de shalom die komt.

Een hartsmoment; zo noemde de middeleeuwse Joodse dichter Jehuda Halevi de sabbat. Deze zanger, die zijn bestaan zo intens heeft beleefd als ballingschap – die op reis ging naar Jeruzalem, maar er niet aankwam – onderweg stierf hij in Egypte – hij zei: er zijn van die momenten, waarin het hart klopt van de tijd. Eén van die momenten is de sabbat. De mens gaat zijn weg, zijn omwegen vaak, zwervend over de aarde, op zoek naar het verloren paradijs, en soms, af en toe, is er zo’n harte- klop. Dan weet die mens het weer:’ de geschiedenis is niet dood, er is nog leven, er is nog vreugde, zelfs in de woestijn.

Wij zien uit naar de komende sabbat

Wanneer wij deze dingen over­denken, gaat het ons er niet om, oude kwesties op te rakelen in­zake een dilemma: moeten we nu de sabbat houden of de zondag? Dan verzanden we weer in wet­tische overwegingen, waarbij de een zo snel de ander veroordeelt. Liever bezinnen we ons op de kostbare principes die Thora en Profeten ons aanreiken om dan te beseffen: samen met een zuchtende schepping zijn wij op weg naar de zevende dag. Samen met al die ballingen en zwervers zien we uit naar de sabbat die komt.

En daarvan mogen we af en toe al iets proeven, op die momenten waarop we ‘horen’: horen een ver­haal van die God, die binnenkomt in onze tijd.

Een oud Joods verhaal vertelt: de dagen van de week hadden alle­maal een partner; twee aan twee trokken ze op. Behalve de zeven­de dag; die was alleen.

Toen heeft de Eeuwige gezegd: Israël zal jouw partner zijn. En zo is Israël de bruidegom en de sabbat is de bruid. En op vrijdagavond klinkt het lied: Lekha dodi, Ga mijn vriend, en de bruidegom gaat zijn bruid tegemoet om haar welkom te heten. In dit lied – om­streeks 1540 gemaakt door Sjelomo Alkabets uit Safed- wordt ver­tolkt: de hoop op de uiteindelijke verlossing.

‘Koninklijk heiligdom, stad van het koningschap, sta op, ga uit, weg uit de ruïne, het is genoeg voor u te zitten in het dal der tranen, en Hij, Hij zal zich erbarmen over u met erbarming’, zo zingt dit lied (om slechts een enkele strofe te citeren).

Een sabbat voor de aarde

Ballingen, in de eenzaamheid van hun bestaan, ze krijgen een part­ner: een dag. Dag speciaal voor hen, dag die hun alleen-zijn be­grijpt, die meevoelt met de weg die zij gaan.

(Lev. 25:02) spreekt ervan: het land zal rusten, een sabbat voor de Eeuwige. Dit is zo’n woord met een meerwaarde; rust voor het land, maar daarin beluisteren we tegelijk: rust voor de aarde, want aarde en land is hetzelfde woord in het Hebreeuws.

Voor ballingen is dat als muziek in hun oren: er zal een sabbat zijn voor de aarde. Voor die aarde, zo geteisterd en gekweld, oud gewor­den onder het geweld van zoveel eeuwen; en toch: er komt een tijd van verademing, deze planeet aarde zal niet vergaan; haar wacht een sabbat, een zevende dag.

Geen ondergang voor de schepping; deze God laat niet vallen de wer­ken zijner handen. Deze God telt niet tot zes, Hij telt tot zeven. En daarom: het principe van de sabbat leert ons: er is hoop voor de aarde. Er komt een zevende dag voor de zuchtende schepping.

We begonnen met een regel van een lied. Nu horen we het vervolg:

Een vreemde bodem is de tijd, die van uw aangezicht ons scheidt, maar midden in dit ballingsoord verscheen uw vastberaden woord gezaaid, maar in gehoorzaamheid, en opgestaan in heerlijkheid.

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard -8-

“En leid ons niet in verzoeking…” (Matt. 06:13).

Hoe zou het overkomen als Jezus ons had leren bidden: Vader, over verzoekingen gesproken, U kunt het gewoonweg niet maken ons aan de verzoekingen van de vorst der duisternis bloot te stellen! Zo’n bede zou niet kunnen, want Satan is nu eenmaal niet uit onze omgeving weg te denken. Hij ligt altijd wel ergens op de loer, voortdurend in hinderlaag om de mens met allerlei schoonklinken­de gedachten te bespringen. Hij beoogt daarmee het menselijk denkpatroon tot verstoring te bren­gen, maar daartegen hebben we gelukkig effectief verweer. We behoeven echt geen willoze slachtoffers van Gods tegenstan­der, van Gods ’toom’ te wezen.

Goddelijke twijfel?

Wordt de mens, die zijn of haar schuldenaren vergeven heeft, en zelf ook vergeving van God ont­vangen heeft, door de Vader in de handen van de boze gedreven? Daarover kunnen we, denk ik, duidelijk wezen. Werd de onbeschadigde Jezus in zijn kleutertijd door Gods Geest in de woestijn geleid om daar door de boze verzocht te worden? Nee, de vol­wassen Jezus, de volgroeide Zoon Gods, werd door de Vader in de eenzaamheid van de woestijn ge­bracht (Matt. 04:01-11). En daar, niet van God, maar wel van alle mensen verlaten, zette de satan Hem gedurende veertig dagen onder druk. We zullen ons voor kunnen stellen, dat de drie in het woord opgetekende verzoekingen niet meer dan momentopnamen zijn, de climax van een reeks verzoekingen die in vijf en een halve week op Hem afkwam, in een lange periode van alleen zijn. Twijfelde God aan zijn Zoon? Geen moment! Want vlak voordat Hij Hem naar de woestijn leidde, zei de Vader van Jezus: “Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb” (Matt. 03:17). De Vader zei daar niet bij, dat z’n welbehagen af­hankelijk was van de volharding van Jezus in de, toen nog, aanstaande verzoekingen, want Hij vertrouwde zijn Zoon op voor­hand volkomen. Deze toets was dus niet nodig om de Vader van Jezus’ loyaliteit te overtuigen, maar om enerzijds een publie­kelijk getuigenis te zijn voor alle geestelijke en natuurlijke schep­selen, en anderzijds de overwin­ning van de met Gods Geest vervulde mens te proclameren.

Twijfelt God aan het welslagen van z’n plan met de mens-in- Christus in onze dagen? Net zo min! Want Hij weet weliswaar wat maaksel wij zijn, gedachtig aan het feit dat we uit zichtbare mate­rie gebouwd zijn (Ps. 103:013-014), maar Hij heeft ook geconstateerd dat we van origine ‘zeer goed’ zijn (Gen. 01:31). Of is dat, sinds de zondeval, een voorbijgegaan sta­tion? Nee, in Christus zijn we op het goede station teruggekeerd en kunnen we weer welgevallig voor God wezen in het bewaren van zijn liefde volle geboden (1 Joh. 03:21-24).

Het doel der verzoekingen

Is het nu echt nodig dat we door Gods tegenstander verzocht wor­den? De toets van grenzeloze trouw aan de Vader heeft Jezus toch al afgelegd en wij zijn immers samen met Hem in de Christus? Op zich is dat waar, want alles wat we in positieve zin zijn, is op basis van het volbrachte werk van Jezus Christus. Zonder Jezus hadden we geen been om op te staan. Maar middels vele mensen- monden voert Satan al eeuwen­lang aan, dat Jezus niet maat­gevend is voor de rest van de mensheid. Hij is immers recht­streeks door de Vader bij Maria verwekt (Matt. 01:18). Hij stamt dus slechts voor de helft van Adam en Eva af en zal in een sterkere positie staan dan andere leden van het menselijk geslacht.

Het is gewoon nodig om (in ver­zoekingen volhardend) de proef te doorstaan. Niet om daarmee de Vader het overtuigende bewijs te leveren dat z’n schepping nog steeds aan zijn maatstaven voldoet, maar om voor ieder in de hemel en op de aarde duidelijk te maken dat Gods plan wel degelijk in de mens-in-Christus gestalte aan het krijgen is en dat Satan dat niet kan tegenhouden. Daardoor kun­nen we blij zijn onder velerlei ver­zoekingen (Jak. 01:02-04).

Als bijkomende factor geldt dat Satan door middel van verzoekin­gen telkens weer in het eigen zwaard valt, want (nog steeds volgens Jakobus) de beproefdheid, van ons geloof werkt volharding uit. Uit elke met succes doorstane verzoeking komen we sterker te­voorschijn dan we er ingingen.

Het doel van de verzoekingen is (van de vijand uit gedacht) voor de hand liggend, namelijk de rela­tie tussen God en de mens te doorbreken, om vervolgens die mens aan zich te binden. Het contact tussen de duivel en de mens is dwangmatig tot stand gekomen, terwijl de communicatie tussen de Vader en zijn kinde­ren altijd een open karakter heeft en van weerskanten gewild is. De mens die God toebehoort mag Hem beproeven, zelfs oudtesta­mentisch mocht dat wel (Mal. 03:10), maar zo’n beproeving is, als het goed is, niet aan twijfel ont­sproten. Precies zo heeft Godde­lijke beproeving van de mens niets uit te staan met onzekerheid van Godswege over de betrouwbaarheid binnen het lichaam van Christus.

Wie verzoekt?

Verzoekt God ons? Nee, Hij brengt niemand in verzoeking (Jak. 01:13-14). We worden ver­zocht vanuit verkeerde begeerten van ons hart. De tegenpartij uit de hemelse gewesten inspireert die en tracht ze daarna nog te bevruch­ten ook, zodat de verkeerde be­geerten metterdaad tot verkeerde daden worden. Het is Satan die verzoekt – laat daar geen enkel misverstand over bestaan!

Leidt God ons dan in verzoeking door de boze? Dan zouden we (Matt. 06:13) dienen te lezen als een dringend verzoek aan de Vader: Doet u dat nu toch als ’t U belieft niet, want dat kun­nen we helemaal niet hebben! En ik denk dat we het wel kunnen hebben, heel goed zelfs. We zijn beslist geen lijdende voorwerpen zonder meer, al zal het lijden ons niet vreemd overkomen (Joh. 16:33).

Over lijden gesproken: Paulus schrijft ons in Romeinen 8 vers 36 tot 39 (Rom. 08:36-39) onder meer: “Wij zijn gerekend als slachtschapen. Maar in dit alles zijn wij meer dan over­winnaars door Hem die ons heeft liefgehad”. Jezus Christus is meer dan overwinnaar over elke ver­zoekende macht; dat is een be­kend gegeven. Maar hier staat dat wij, in de Christus ingevoegd zijnde, eveneens meer dan over­winnaars zijn over alles wat maar dwars ligt in de geestelijke wereld. Geen macht noch kracht, niets in het heden en niets in de toekomst, en geen enkel ander schepsel, zal scheiding kunnen maken tussen ons en de liefde Gods in Christus Jezus. Paulus schrijft niet dat dit tot de mogelijkheden behoort – hij drukt zich veel sterker uit. Hij schrijft: Ik ben er van verzekerd. Leidt God ons in verzoeking? Veeleer leidt Hij ons door de ver­zoekingen heen. Zoals gezegd: aan verzoekingen door de boze machten valt niet te ontkomen, maar wij mogen verzekerd zijn van ons meer dan overwinnaar zijn over alles wat ons in verzoe­king brengt. Want onze God verlost ons van de boze. Zeker weten! Maar daarover de volgende keer meer.

Afdwalingen

“Afdwalingen – wie bemerkt ze? Spreek van de verborgene mij vrij” (Ps. 019:013).

Veel mensen worden innerlijk belemmerd en dragen lasten. Wat kunnen dat voor lasten zijn? Wat bedoelde David toen hij zei: ‘Spreek van de verborgene mij vrij’? Hij verlangt naar een zuivere omgang met God, maar voelt zich daarin belemmerd. David richt zich in zijn gebed tot God en krijgt inzicht in het verborgene in zijn leven; de psalmen getuigen daarvan. Dragen wij lasten? Of zijn we er al zo aan gewend en hebben we ze aanvaard? Zou het verband houden met onze onvolkomenheden, onze onhebbelijkheden, onze innerlijke beschadigingen? Hoe gaan we met onszelf om?

Als we dingen hebben aangeleerd, kunnen we ze ook weer afleren, afwennen. In de Kolossenzenbrief lezen we onder andere duidelijk over afleggen en aandoen. Jezus is de weg en Hij wil ons helpen er vrij van te komen. Hij zegt: ‘Mijn last is licht’. Nemen we dezelfde beslissing als David of hebben we moeite ons over te geven, toe te vertrouwen?

God nodigt ons uit en verlangt ernaar dat we met Hem op de hoge weg wandelen. Laten we hem de kans geven ons te helpen vrij te komen van onze lasten. Dan zullen we onze weg vervolgen met vrede en vreugde in ons hart.

Truus van Kaam

 

De realiteit van een levend geloof

Getuigenis van Rini van der Houwen

‘Wie is als Hij die zo wonderbaar is en zo dichtbij wil zijn’, zo beëin­digt zuster Rini van der Houwen- van Zanten uit Maasluis haar getuigenis wat wij hierbij publi­ceren. Enige tijd geleden vroegen wij of zij haar ‘levensverhaal’ op schrift wilde stellen. Zij deed dit met enige schroom, want zij wilde op geen enkele wijze zichzelf op de voorgrond plaatsen. In dit getui­genis komt op duidelijke wijze naar voren hoe haar geloof in alle om­standigheden een levende werke­lijkheid is gebleven en dat de woorden die Paulus eens schreef aan de gemeente te Rome (Rom. 15:18-19) ook op haar van toepassing zijn: “Want ik zal het niet wagen van iets anders te spreken dan van hetgeen Christus door mij bewerkt heeft… door woord en daad, door kracht van tekenen en wonderen, door de kracht des Geestes” (red.).

In het gezin waar ik met mijn zuster opgroeide, behoorde een kerkelijk leven en een christelijke school, terwijl er na het avondeten aan tafel uit de Bijbel gelezen werd.

Dat is voor mij geen last geweest, maar een beleven. De Bijbelse verhalen op school geloofde ik en ze boeiden mij.

Over de preken werd ’s zondags na gesproken. Er waren ook boeken
waarin gelezen werd, onder andere ‘De komende Koning’.

Het was bij ons thuis een geloven in, maar niet vanuit de zekerheid, zoals ik dat later zou beleven.

Toch waren er momenten dat de Heer heel dicht nabij was, toen ik als tiener vier jaar (van 1940 tot 1944) een heupziekte had.

Door m’n huwelijk kwam ik in Maassluis te wonen en ik voelde mij er gelijk thuis. M’n man had geen kerkelijke achtergrond, maar vanaf het begin lazen we aan tafel ook uit de Bijbel.

We gingen naar de kerk als de hervormde dominee Quartel predikte; hij raakte het hart. Deze dominee kwam ook gelijk toen ons eerste dochtertje na twee en een halve maand stierf. Dat was een heel fijn bezoek voor ons.

Zekerheid

Naast ons woonde een jong echt­paar. Ze hadden een parfumerie. Jan, de eigenaar, had jaren daar­voor door een motorongeluk in de Maastunnel z’n handen verloren. Was in het ziekenhuis tot geloof gekomen en was een levend getuige van de Heer. Hij zong ook thuis luidkeels Psalmen, later uit de bundel van Johannes de Heer! Hij werd na enige tijd het middel voor onze bekering. De zekerheid een kind van God te mogen zijn, werd een blij geloofsbeleven.

Enige tijd daarvoor had de Heer me genezend aangeraakt. Na enige jaren getobd te hebben met een fistel, kwamen we door m’n schoonmoeder terecht op het Malieveld in Den Haag waar broeder Osborn in 1958 sprak. Staande op dat veld legde ik m’n hand op die plek. Toen het later weer opspeelde, hield ik daaraan vast en het week.

We kwamen in een vrije evangeli­satiekring van Joop Malgo. Deze was ontstaan uit een kinderclub en uitgegroeid tot 200 kinderen. Na enige tijd werkten we daaraan mee met hart en ziel.

Mijn man werd gevraagd mede­werker te worden in de evangeli­satiekring. Hij kreeg als Bijbelgedeelte mee: (2 Tim. 02:01-13). Dat zijn we nooit meer vergeten. We lieten ons ook dopen.

We kregen in die jaren twee doch­ters en een zoon. ‘Met dank aan God en grote blijdschap’, schreven we op de geboortekaartjes.

Verlangen

Er kwam een tijd dat we gingen zien dat ons leven niet was zoals het zijn moest. Theo van der Weele, een zendeling met verlof uit Thailand, kwam spreken. Dat was een bijzondere avond. Hij ging met ons mee; er werd een bron aangeboord.

Hij was vervuld met de heilige Geest en getuigde daarvan. Dat, was het, waar ook wij naar verlangden! We konden dat niet delen in de evangelisatie, en na een in­nerlijk proces werden we daarvan losgemaakt na verloop van tijd.

Broeder Doktorian, een zendeling uit Libanon, sprak in Rotterdam over (Rom. 12:01-08. Er werd in tongen gesproken en ver­tolkt, zoals in de Bijbelse gemeenten.

In de Bijbelstudie avond daarop ben ik ook gaan staan bij de uitnodiging wie zich wilde toewijden aan de Heer. In die tijd werden we ver­vuld met de heilige Geest. Dat heeft een grote verandering in m’n leven bewerkt.

Via een folder brachten we twee keer een vakantie door in een huis­je op ‘De Bron’ in Dalfsen. Dat was een centrum van de opwekkings­beweging ‘Stromen van Kracht’, wat ons onbekend was. Er waren avondsamenkomsten waar kracht vanuit ging. Onze dochters waren er eerder dan wij. We hoorden er Durk Sprik en Karel Hoekendijk spreken, knechten van God. Ze spraken over de kracht van het geloof, en de werkingen van de gaven des Geestes, door geloof te ontvangen en te handelen. Dat heeft zijn uitwerking niet gemist. Wat van de Heer is, blijft.

Er kwamen daar veel hippies tot geloof in die tijd door evangeli­seren in de omliggende plaatsen. Ze werden opgevangen en kregen Bijbelstudie. Dingen die een on­uitwisbare indruk op onze tiener­dochters maakten.

Door Elisabeth Hoekendijk kwamen we in Rotterdam in de gemeente van broeder Boonstra. Dat was ook een Stromen van Kracht-gemeente. Broeder Boon­stra was een man van geloof en een echte herder. Gedurende drie jaar hebben we in deze gemeente met ons gezin intens ervaren dat het evangelie een kracht Gods is.

Profetie

In het laatste jaar ontving mijn man een woord van profetie voor een roeping als herder in onze eigen plaats. Hij had geen enkel streven daarnaar, maar de derde keer was het raak. En toen er een brief van broeder Doktorian kwam met de tekst (Openb. 03:08a): “Zie, Ik heb u een geopende deur gegeven die niemand sluiten kan”, ging er in Maassluis een deur open voor het volle evangelie.

Het begon met een driemaande­lijkse conferentie. De Heer werkte mee. Mensen kwamen en de Heer genas. We werden ook versterkt door de medegelovigen in die beginperiode, en het werden wekelijkse avondsamenkomsten. De eerste inzegening gebeurde door broeder Boonstra toen onze oudste dochter naar Wenen vertrok om te gaan werken als koerierster bij de ‘Oost Europa Zending’, waar Cees van Olst de oprichter van was.

De gemeente groeide. Er kwamen predikers en zendelingen ons ver­sterken met het Woord. Er kwam een evangelisatie bus, we hadden gemeente weekends. Mijn man was een herder die altijd bezig was het goede voor de gemeente te zoeken.

Onze jongste dochter was bij Youth for Christ, en van het een kwam het ander. Eerst kwamen er een paar jongelui mee naar de ge­meente, toen werden het er meer. Ze wilden meer weten over de heilige Geest. Het werd een Youth for Christ pinksterkoffiebar.

Mijn man en ik gingen ook reizen maken naar Oost Europa. Het wer­den er vele, vooral naar Roemenië. Ook onze toen tienjarige zoon ging een paar keer mee. We hadden wonderbare ontmoetingen en sa­menkomsten, grote zegen, spannende momenten, onvergetelijke reizen.

Plafond

Er kwam een periode waarbij het net leek of er een plafond boven mij was. Een vragen en een antwoord: “Ik heb een Koninkrijk om te ont­dekken”. Op één van onze reizen bleek dat we beiden met deze din­gen bezig waren. Het waren gedachten die in de gemeente ver­woord werden door de prediking van broeder Doornink en de Bijbelstudies van broeder Goverts. Het plafond verdween. We werden onderwezen in de realiteit van het Koninkrijk van God, waarin je leeft met je geest, door de Geest van God die in je is. Het bewerkt ook een in­nerlijke genezing en herstel. Het maakt je bewust in Christus over­winnaar te zijn in de geestelijke strijd. Het waren bronnen die aan­geboord werden uit het Woord van God. Met andere woorden: stromen van levend geloof van omhoog! We werden ook opgebouwd van binnenuit in de gemeente. Het ging een tijd goed. Toen kwam er tegen­stand. We werden verbonden met een naam in plaats van met het evangelie. We gingen met een kleiner aantal verder. Het werd een tijd van standhouden en van verder gaan, bouwen aan Gods huis.

Na verloop van tijd kregen we een eigen gebouw. We hadden onze hand erop gelegd dat dit voor ons mocht zijn. Het was heerlijk een plaats te hebben voor alle activiteiten en voor de kinderen. We traden naar buiten toe en gingen onze nieuwe wijk in.

We waren ook wel eens naar een ontmoetingsdag geweest van Kracht van Omhoog en rayon- avonden, waar broeder Van den Brink ook was. Vier maanden voor zijn heengaan kwam deze broeder twee keer een Bijbelstudie geven onder andere over ‘met geestelijke ogen zien’. Het waren bijzondere , avonden.

Herder

Mijn man had een herdershart. Dat hart is vaak beproefd gewor­den en plotseling op 8 februari 1991 stond het stil en nam hij zijn intrek bij de Heer. Met een kwartier was m’n schoonzoon, die ook oudste is, bij mij. Hij zei: ‘laten we eerst naar de Heer gaan’, en dat deden wij samen. Het was voor mij een blij­vende tegenwoordigheid van de Heer in dit leed. Het is een verwerkingsproces waar je als familie en gemeente doorheen gaat. De twee oudsten gingen in geloof de gemeente voor. Uit Youth for Christ komend, waren ze in de gemeente gegroeid, getrouwd en gevormd. Hun verlangen is om als opziener en oudsten gestalte te geven aan de prediking van ‘het evangelie van het Koninkrijk Gods’ in ons. De Heer zegent hen hierin. Als gemeente beleven we dit met elkaar.

Dankbaar ben ik dat onze kinderen de Heer volgen. Vaak moesten ze ons delen met de gemeente. En in het opgroeien zelf hun beslissingen nemen.

Ik ben ook dankbaar om met de gemeente te gaan in de weg die nog verder omhoog voert.

Dat de vreugde in de Here mijn kracht zou zijn, verlangde ik na het heengaan van mijn man. Het wordt een realiteit als je in geloof je eigen maakt wat Hij je wil geven.

Wie is als Hij die zo wonderbaar is en zo dichtbij wil zijn!

 

 

Wat investeren wij in Gods koninkrijk? Door G.J.R. Doornink

(Naar aanleiding van Johannes 21 vers 15 tot 23). (Joh. 21:15-23).

Wat is investeren?

In dit artikel willen we ons bezig houden met de vraag wat wij in­vesteren in Gods Koninkrijk.

Vooral in de zakenwereld is investeren een veel gebruikt woord. Iedereen die een zaak of bedrijf heeft, heeft daarin geïn­vesteerd. In de eerste plaats in geld, maar ook in gebouwen, machines, apparaten en mensen, dus in materiële en immateriële dingen.

Wil een bedrijf goed functioneren en blijven functioneren dan moet daarin geïnvesteerd worden en zijn telkens nieuwe investeringen nodig. Stilstand betekent achter­uitgang.

Maar hoe denken wij als kinderen Gods over de investeringen die wij doen in Gods Koninkrijk? Wie in ‘natuurlijke termen’ denkt, zal bij investering denken aan geld (het geven van tienden), inzet, actief zijn, zoveel mogelijk tijd besteden voor Gods Koninkrijk, enz.

God vraagt echter niet in de eerste plaats natuurlijke investering, maar geestelijke investering. Hij zegt niet: ‘Span je zoveel mogelijk in, doe je best, loop het vuur uit je sloffen…’ Maar Hij zegt: ‘Geef Mij je hart, geef Mij je leven’.

Ik denk aan de Farizeeër Nikodemus. Hij had veel geïnvesteerd in Schriftkennis, want uit het gesprek dat hij ’s nachts met Jezus had, / bleek dat hij onderlegd was in de Schriften. Toch sprak Jezus tot hem: “Tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Ko­ninkrijk Gods niet zien”.

En: “Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnen­gaan” (Joh. 03:03-05).

Nikodemus begreep er echter niets van, getuige de opmerking: “Hoe kan dit geschieden?” Dan zegt Jezus: “Gij zijt de leraar van Israël, en deze dingen verstaat gij niet…?” (Joh. 03:09-10, zie ook Joh. 03:12).

We kunnen veel weten van de Schrift, we kunnen veel goede dingen doen, maar als ons hart er niet bij betrokken is, heeft het in de ogen van God geen waarde.

Ik denk ook aan de rijke jonge­man waarvan in Lukas 18 verteld wordt. Hij leidde een voorbeeldig leven, onderhield Gods geboden. Maar toen Jezus zei: “Verkoop alles wat je hebt, verdeel het onder de armen, en je zult een schat hebben in de hemelen, en kom hier en volg Mij” (vs.23) ging hij bedroefd heen…

De investering van Jezus

Duidelijk is dat de geestelijke in­vestering die de Heer van ons vraagt geen goedkope zaak is, maar allesomvattend, totaal is.

Laten we eens nagaan hoe dat bij Jezus was. Wat investeerde Hij in Gods Koninkrijk?

Jezus predikte het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Het kenmerk van dit evangelie was dat het de mens, die er op inging, werkelijk verloste uit de macht van satan, en nieuw, eeuwig, God­delijk leven schonk. Dat is nu nog precies zo!

Dit evangelie was en is geheel in overeenstemming met de wil van God, die -zoals Paulus later ver­woordde- “het goede, welgevallige en volkomene” voor ieder mens op het oog heeft.

Jezus wordt ook wel genoemd ‘de Gezondene des Vaders’. Met die bedoeling had God Zijn Zoon naar deze wereld gezonden. Hij was de Vertegenwoordiger van Gods Koninkrijk. Maar Hij sprak óók: “Het Koninkrijk Gods is bij u” (Luc. 17:21). De Statenverta­ling zegt: “Het Koninkrijk Gods is binnen in ulieden”.

Wie alle teksten en Bijbelgedeelten over het Koninkrijk Gods (en dat zijn er tientallen) bestudeert, kan maar tot één conclusie komen: De grote taak van Jezus was het Koninkrijk Gods niet voor zich­zelf te houden, maar over te brengen, mee te delen aan de ander, opdat zoveel mogelijk mensen deel zouden krijgen aan dat Koninkrijk.

God heeft in Zijn grote liefde niet een bepaald aantal mensen op het oog, die Hij daartoe heeft uitver­koren (de zogenaamde ‘leer van de uitverkiezing’ is daarom ook een misleidende leer, afkomstig uit het rijk der duisternis), maar Hij heeft alle mensen op het oog! Paulus verwoordde het later aan Timótheüs met deze woorden: “God wil dat alle mensen behou­den worden en tot erkentenis der waarheid komen” (1 Tim. 02:03). En Petrus bracht het in zijn tweede brief zo onder woorden: “Hij wil niet dat sommigen ver­loren gaan, doch dat allen tot bekering komen” (2 Petr. 03:09b). God heeft dus alle mensen op het oog!

De taak die Jezus had is ook onze taak

Juist omdat God in Zijn grote liefde alle mensen op het oog heeft (Joh. 03:16), heeft Hij niet alleen Jezus -als eerste- ingescha­keld, maar óók ons!

Nu was de opdracht die Jezus had ten dele uniek en eenmalig. Hij was immers degene die aan het kruis van Golgotha de volle prijs voor onze zonden betaalde.

Maar Hij was óók degene die, vanaf het begin van Zijn bedie­ning, zoveel mogelijk andere mensen inschakelde om Zijn evan­gelie uit te dragen. Hij was de man van de ‘vermenigvuldiging’, van de groei, de toename.

Het leven van Jezus werd geken­merkt door gehoorzaamheid, door te leven in volkomen ge­meenschap met de Vader en daardoor niet toegevend aan de verleidingen uit het rijk der duisternis. Daarom kon Hij op optimale wijze de wijze de wil van de Vader volbrengen. Jezus’ in­vestering was een totale investe­ring. En dit bracht Hij ook over op de mensen die tot geloof kwamen, en in eerste instantie op Zijn discipelen.

Jezus zei bij wijze van spreken: ‘Jullie hebben een taak, een op­dracht, net als Ik, maar houd er wel rekening mee dat je die taak, die opdracht pas op optimale wijze kunt vervullen, als je evenals Ik, ook een leven hebt van volko­men gemeenschap met de Vader’ (“Ik en de Vader zijn één” – Joh. 10:17). Dit moesten de discipe­len leren, dit moeten ook wij leren!

En wie het ook leren moest, was Petrus, één van de meest enthou­siaste volgelingen van Jezus. Petrus die, met de mond althans, beloofd had voor Jezus door het vuur te gaan. Maar in werkelijk­heid faalde hij voortdurend. Zo erg zelfs dat hij Hem in de Hof van Gethsémané tot driemaal toe verloochende, door te zeggen: ‘Ik ken Hem niet…’

God schrijft niemand af!

Toch -en ik vind het altijd weer geweldig als ik dit lees- werd Petrus niet af geschreven! Jezus zei niet: ‘Ik wil niets meer met je te maken hebben, slappeling’. Zo nu en dan moest Jezus hem wel eens even hard aanpakken. Ik moet denken aan die keer toen Jezus Zijn lijden en heengaan aankondigde en Petrus Jezus apart nam (!) en Hem bestrafte met de woorden: “Dat verhoede God, dat zal U geenszins overkomen!”. Petrus sprak op dat moment on­der inspiratie van de vorst der duisternis, want Hij ging tegen het plan van God in. Dat blijkt ook wel uit de woorden die Jezus sprak: “Ga weg, achter Mij, sa­tan…” (Matt. 16:21-23).

Wat overduidelijk is -en niet alleen uit de geschiedenis van Petrus- is dat God niemand afschrijft! (Tenzij wijzelf bewust voor het rijk der duisternis kiezen,
zoals bijvoorbeeld Judas, maar dan nog worden we niet door God afgeschreven, maar doen we het zelf. We kunnen God nooit de schuld geven, van iets wat we zelf doen, in kombinatie met de vorst der duisternis).

Wanneer wij gefaald hebben, ge­struikeld zijn of Gods Geest be­droefd hebben, geldt daarom altijd: God schrijft ons niet af, Hij wil ons vergeven en opnieuw met ons beginnen. (Jes. 42:03) zegt: “Het geknakte riet zal hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal hij niet uitdoven; naar waarheid zal hij het recht open­baren”.

Wij mogen hieruit natuurlijk niet de verkeerde conclusie trekken dat we er dus maar op raak kun­nen leven; het komt toch allemaal goed… Neen, Paulus zegt: “Mo­gen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven” (Rom. 06:01-02).

Van Petrus lees je daarom later ook niet dat hij weer in grote zonden viel, maar dat hij machtig gebruikt werd in dienst van Gods Koninkrijk. En in zijn brieven probeert hij zijn medegelovigen bewust te maken wat het nieuwe leven in Christus inhoudt. Door de fouten die hij zelf maakte en door de ervaringen in zijn leven kon hij nu anderen helpen zo goed mogelijk te gaan functioneren in Gods Koninkrijk.

Het gesprek van Jezus met Petrus

In het verhaal dat we kunnen lezen in (Joh. 21:15-23) is de ontwikkeling en groei in zijn leven nog volop aan de gang. Het is na de opstanding van Jezus, maar vóór de uitstorting van de heilige Geest, als deze gebeurtenis, waarbij alle discipelen aanwezig zijn, zich afspeelt.

Na de maaltijd gaat Jezus een aantal vragen stellen aan Petrus, of eigenlijk is het maar één vraag, die driemaal gesteld wordt. Jezus vraagt namelijk heel eenvoudig: “Heb je Mij lief? Houd je van Mij? Heb je me werkelijk lief?” Het antwoord is “ja”. Maar let op hóe Petrus dat zegt. Hij wordt verdrietig en het is alsof hij zeg­gen wil: ‘Dat wéét U toch. U weet toch alles van Mij. U weet toch hoe ik U bedroefd heb, hoe ik U niet altijd werkelijk gevolgd heb. Maar U weet óók dat ik daar enorm spijt van heb, dat ik nog niet standvastig was…’

Als Petrus, voor de derde keer, uit de grond van zijn hart, uitspreekt dat hij Jezus werkelijk liefheeft, komt Jezus tot de belangrijke uitspraak: ”Voorwaar, voor­waar, Ik zeg u: Toen gij jonger waart, omgordde gij uzelf en gij ging, waar gij wilde, maar wanneer gij eenmaal oud wordt, zult gij uw handen uitstrekken en een ander zal u omgorden en u brengen, waar gij niet wilt” (Joh. 21:18).

In vers 19 wordt dan verder uit­gelegd dat het hier gaat om de dood van Petrus. Waarschijnlijk is hij later de marteldood gestorven in Rome.

Maar ik geloof dat deze uitspraak, primair dus bedoeld voor Petrus, een veel diepere betekenis heeft. Dat blijkt wel uit de woorden die Jezus sprak: Eerst over het jong zijn van Petrus. Toen omgordde hij zichzelf, hij ging zijn eigen weg en luisterde vaak niet naar de Meester. Doen of deden we dat niet allemaal een beetje? In onze eerste liefde waren we enthousiast voor de Heer, maar deden ook vaak dingen die helemaal niet van ons gevraagd werden.

Bij het ouder worden werd hij door een ander (enkelvoud) omgord. Die ander is niet de duivel, dat zouden we in eerste instantie kunnen denken, omdat het immers gaat over zijn dood. Maar daarvoor hoefde hij niet bang meer te zijn. Nee, het is duidelijk dat het hier over iets anders gaat.

Wie is die ander die Petrus, maar ook ons omgorden wil?

Ik geloof dat we -zonder aan inlegkunde te doen- mogen zeggen dat dit de heilige Geest – Gods Geest- is. Die Geest wil ons immers leiden in alle waarheid? Want wat gebeurt er met ons als we (geestelijk) ouder worden, als we opgroeien tot volwassen christenen. Dan vormt ook onze geest hoe langer hoe meer een eenheid met Gods Geest en doen we steeds meer alleen nog die dingen die de Heer werkelijk van ons vraagt. Dan sputteren we misschien op het moment wel eens even tegen en willen we niet, maar uiteindelijk is het Gods Geest die in en door ons triomfeert. Zoals bij Jezus die in de woestijn geleid werd en later Gethsémané door moest.

Wij kunnen niet zonder geestelijke groei

Misschien zijn we reeds in een veel vroeger stadium van ons nieuwe leven gedoopt met Gods Geest, maar is er toch nog geen werkelijke eenheid met Gods Geest. En dat is het verlangen van onze Heer en behoort ook ons verlangen te zijn.

Er behoort dus groei in ons gees­telijk leven te zijn. Wat er dan verder met en in ons leven ge­beurt is wel belangrijk, maar daar behoeven we ons niet druk om te maken, daar hoeven we geen zorgen over te hebben. Eigenlijk hoeven we ons nergens zorgen over te maken, als we maar Gods Koninkrijk op de eerste plaats stellen (Matt. 06:33). Als we op de juiste wijze -in overeenstemming met de wil van God- (geestelijk) investeren in Gods Koninkrijk is heel ons wezen daarbij betrokken.

Dat was ook het geval met Paulus. Hij was een grote investeerder in Gods Koninkrijk, maar niet vanuit een natuurlijke prestatiedrang, maar omdat zijn hart erbij betrok­ken was. Hij stelde zijn talenten­geheel in dienst van Gods Konink­rijk en gaf God daarbij de eer! Uit (2 Kor. 03:05-06) blijkt dit bijvoorbeeld heel duidelijk als hij schrijft: “Niet dat wij uit ons­zelf bekwaam zijn iets als ons werk in rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend”. Paulus gaf aan zijn leven geestelijke invulling en investeer­de dus op de juiste wijze in het Koninkrijk Gods.

Velen van ons (ikzelf incluis) ontdekken pas in een later stadi­um van ons nieuwe leven dat het primair gaat om de geestelijke invulling. Nu is het niet zo dat God ons dat als zonde aanrekent, tenzij wij ongehoorzaam blijven.

Zo was het ook in het leven van Petrus. Jezus ging niet weer aller­lei oude koeien uit de sloot halen, door hem zijn falen onder de neus te wrijven. Neen, Jezus wist dat het hart van Petrus oprecht was. Daarom kreeg hij de op­dracht de schapen te hoeden en te weiden. Daarom sprak Jezus ook over ‘die ander die hem zou om­gorden en hem zou brengen, waar hij niet wilde’.

Legt God ons dus toch iets op wat we liever niet willen? Neen! Opleg­gen, pressen, onderdrukken doet de duivel. God heeft altijd het beste met ons voor! En als we Hem liefhebben -als we ons leven totaal investeren in Gods Konink­rijk- doet Hij altijd alle dingen mee werken ten goede!

Het is die God die wij willen blijven dienen. En die God -onze God- willen wij loven, prijzen en aanbidden!

 

 

1993.12 nr. 354

Levend geloof 1993.12 nr. 354

Kerstfeest door Gert Jan Doornink

Het feest van het licht

Kerstfeest is van oudsher het feest waarbij in de gemeente van Chris­tus de geboorte van Jezus herdacht en gevierd wordt. Dit ‘van oudsher’ kent zijn beperkingen, want door de eerste generaties christenen werd het niet gevierd. Pas in de vierde eeuw werd in Rome de beslissing genomen dat het zonnewendefeest (het feest van de ‘sol invictus’ – de onoverwinnelijke zon), vervangen moest worden door het feest van de Heiland, die immers het werkelijke licht der wereld was.

Nu heeft de viering van het kerstfeest als zodanig weinig ‘geestelijke waarde’, zeker als we bedenken dat vele kerstgebruiken vaak een heidense en occulte oorsprong hebben. Bovendien heeft de niet- christelijke wereld het feest van de christenen overgenomen en verder gedegradeerd tot een feest waarbij de kerstman centraal staat.

Dit alles hoeft nog geen reden te zijn om nu maar schouderophalend aan de viering van het kerstfeest voorbij te gaan, zoals bepaalde sekten en fundamentalistische groepen doen. Juist waarachtige christenen weten waarom het bij het kerstfeest werkelijk gaat: de grote liefdedaad van God begon gestalte te krijgen in een mens: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 03:16).

Natuurlijk is het doel van God nooit geweest dat de mens ‘verloren’ zou gaan. Deze was immers geschapen naar het beeld van God: volmaakt en goed! Maar toen de duivel erin geslaagd was de mens te verleiden en buiten de gemeenschap met God te plaatsen, waardoor hij met zijn vernietigende werk in en via de mens verder kon gaan, greep God in. Niet de duivel had het laatste woord, maar de levende, volmaakt goede God sprak onmiddellijk nadat de mensheid was, de vervloeking uit over de slang (symbool van de satan). En in Genesis 3 vers 14 (Gen. 03:14) kunnen we verder lezen over de ‘maatregelen die God nam: “Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen”. In het Oude Testament lezen we dan ook vele malen over de aankondigingen hoe deze belofte van God vervuld zou worden door de komst van Jezus in deze wereld.

Uiteindelijk werd Maria door God uitgekozen. In haar kon het ‘zaad Gods’ uitgroeien tot degene die na zijn geboorte als normaal mens opgroeide, maar die de Heiland der wereld werd! Paulus schreef later over Hem: “Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen…” (1 Tim. 02:05-06).

De grote en unieke taak van Jezus is ook in deze tijd nog 100% rechtsgeldig! Maar er is méér wat belangrijk is! Hij is immers niet meer lichamelijk in deze wereld, maar Zijn volgelingen -allen die in Hem geloven- wel. Zij vormen nu het lichaam van Christus en verkondigen het blijde nieuws dat het Gods wil is dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen (1 Tim. 02:03). Paulus noemt Jezus de ‘Eerstgeborene onder vele broederen’, maar wie het verband leest, zal tot de conclusie komen dat dit geen vrijblijvende zaak is (Rom. 08:29). Wij zijn namelijk bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Gods Zoon!

Daarom is Hij ook ons grote voorbeeld om na te volgen, want de gehele schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods. Alleen de waarachtige christenen zijn in staat om zodanig geestelijk te groeien, dat ze uiteindelijk ten volle beelddragers van Christus zijn en daardoor invulling en antwoord geven aan het ‘reikhalzend verlangen’ van de schepping. Jezus sprak niet alleen: ‘Ik ben het licht der wereld’, maar ook: ‘Gij zijt het licht der wereld’!

Kerstfeest: het feest van het licht. Inderdaad, maar alleen als de ‘kinderen van het licht’ -de zonen Gods- het licht wat in hen is, ontstoken hebben en ten volle laten schijnen!

 

De Vredevorst door Wim te Dorsthorst

 

Is er nog hoop?

Is het nog mogelijk in een wereld, die wordt verscheurd door span­ningen, haat, gruwelijke oorlogen en hongersnoden, te spreken over Kerstfeest, het feest van de vrede? Is er nog hoop voor deze wereld? In wanhoop zoeken velen hun toe­vlucht tot sekten en religies, in de hoop wat rust te vinden voor hun gekwelde zielen. De overste van deze wereld, de duivel, terroriseert Gods schepping als nooit tevoren en biedt de gekwelde mensheid allerlei surrogaten aan.

De New Age belooft een nieuwe wereldorde, die op vrede zal berusten. De Bijbel leert echter dat de antichrist een schijn vrede zal stichten met allerlei krachten, tekenen en wonderen, maar dan wel naar de werking van satan, dus bedrieglijk en vals met allerlei verlokkende ongerechtigheid (2 Thess. 02:09). De valse profeten zullen roepen: Vrede, vrede, terwijl er geen vrede is (Jer. 06:14). Bij alle vooruitgang heeft de mens op het meest fundamentele pro­bleem namelijk hoe met elkaar in vrede te leven, geen antwoord gevonden.

Gods woord zegt: “Al hun denken is op niets uitgelopen en hun geest die het inzicht verwierp, werd verduisterd. Zij beweerden wijzen te zijn, maar werden dwa­zen” (Rom. 01:21b-22, Willebr. vert.).

Zijn wij met ontferming bewogen?

Toch vieren de bewoners van deze aarde ieder jaar weer Kerstmis, al zal, hetgeen men zegt te vieren, steeds meer vervagen.

Het is weinig zinvol om je als christen af te zetten tegen hun kerstviering. Veel belangrijker is het te beseffen wat de gezindheid van de ware Vredevorst is. Zijn wij als christenen, evenals Hij, ook met ontferming bewogen als we zien hoe de mensheid op alle mogelijke manieren afgemat en voortgejaagd wordt?

Zouden wij er, bij wijze van spreken, ook ons leven voor in willen zetten?

Als de wereld Kerstfeest viert, zal de christen zich dienen te distan­tiëren van alle vrome, religieuze, heidense en vaak occulte ge­bruiken en invloeden. Zij zullen zich niet overgeven aan de vrolij­ke verdwazing die de wereld zoekt, maar met grote blijdschap stilstaan bij het geweldige wonder dat is geschied. Want ook deze zaken staan in Gods woord voor ons opgetekend.

De genade Gods is verschenen

Onomkeerbaar heeft het heil Gods zich in beweging gezet met de komst van Gods Zoon in deze duistere wereld. De profeet Jesaja kondigde het 700 jaar tevoren al aan alsof het al geschied was, als hij zegt: “Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gege­ven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn konink­rijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerech­tigheid, van nu aan tot in eeuwig­heid. De ijver van de Here der heerscharen zal dit doen” (Jes. 09:05-06).

Deze en nog vele andere profe­tieën worden vervuld toen de ge­nade Gods verscheen, heilbren­gend voor alle mensen (Titus 02:11).

De gemeente van Jezus Christus beleeft dit heil nu reeds en leeft in vrede met God en uit de genade Gods, want Jezus is hun Vrede­vorst. En door middel van de gemeente zal de hele schepping eenmaal vol zijn van de kennis en de heerlijkheid des Heren, gelijk de wateren, die de bodem van de zee bedekken (Heb. 02:14).

God wil bij de mensen wonen

De schepping wacht op de ge­meente die nu door de Heer wereldwijd gebouwd wordt. “Met reikhalzend verlangen”, zegt Paulus, “wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods” (Rom. 08:19).

Als de gemeente tot voltooiing is gekomen, dan is het huis Gods gereed, want Zijn huis zijn wij (Heb. 03:06). Als levende stenen functioneren de gelovigen in dat geestelijk huis als een koninklijk priestervolk (1 Petr. 02:04-05, 1 Petr. 02:09-10; Openb. 01:06).

Zo wil God temidden van de mensen wonen, want Hij heeft de mensen intens lief (Openb. 21:03; Joh. 03:16).

Maar het begin van alle heil ligt bij het feit dat God in de volheid des tijds zijn Zoon in de wereld geboren deed worden (Gal. 04:04). De oude Simeon heeft door de heilige Geest hier iets van gezien toen hij het kind, de Christus des Heren, in zijn armen nam en sprak: “Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, want mijn ogen hebben uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle vol­ken: Licht tot openbaring van de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël” (Luc. 02:15-32).

Een zeer klein restje van Israël, de meest eenvoudige mensen, zijn getuigen geweest van het komen van Gods Zoon in deze wereld, en hebben door de heilige Geest iets van het wonder Gods begrepen en ervan gesproken.

Hemel en aarde komen in beweging

Maar Zijn komst in deze wereld is zeker niet onopgemerkt voorbij gegaan. Hij heeft met Zijn komst een enorme beweging teweeg­gebracht in de zichtbare- en zeker ook in de onzichtbare wereld. Denk maar eens aan de volkstel­ling die van Rome (als beeld van het rijk der duisternis) werd uit geschreven door keizer Augustus en in Israël een ware volksverhuizing teweegbracht (Luc. 02:01-03).

De Vredevorst kwam tot zijn schepping (Joh. 01:10-11) en de vorst dezer eeuw, de duivel, wilde nog vlug iedereen in zijn boek­houding bijschrijven.

Heidense wijzen gaan op zoek om de Vredevorst hulde te bewijzen (Matt. 02:02; Matt. 02:11).

Koning Herodes, de grote gewel­denaar, ontstelde bij het horen van de geboorte van dit kind en ge­heel Jeruzalem met hem (Matt. 02:03).

Al de overpriesters en Schriftgeleerden van het volk worden opgetrommeld om, met hun ken­nis van de Schriften, Herodes te kunnen vertellen waar de Christus geboren zou worden. En zij delen hun koning mee: “En gij, Bethlehem Efratha, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oor­sprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid” (Matt. 02:04-06; Micha 05:01).

Hij is zo bevreesd dat hij in Bethlehem en omstreken alle jongens van 0 tot 2 jaar om laat brengen (Matt. 02:16-18; Jer. 31:15).

Maar er zijn ook grote engelen­scharen die verkondigen: ”U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here”. En: “Ere zij God in de hoge en vrede op aarde bij mensen des welbe­hagen” (Luc. 02:11-14).

Gods werk begint in het hart van de mens

“Vrede op aarde”, dat is de belof­te, de aankondiging, en dat zal vervuld worden door de Vrede­vorst Jezus Christus.

De wereld zoekt de vrede in het omverwerpen van vijandelijke machtsstructuren, politieke, economische, racistische, enz. De Joden verwachtten ook een Messias die hen zou bevrijden van de Romeinse overheersing en wachten helaas nog altijd op een dergelijke Messias.

Maar hoe geheel anders werkt God! Hij begint bij de wortel van het probleem. God begint in het hart van de mens, daar waar de mens een slaaf is van zonde en boze geesten en van allerlei on­gerechtigheid en duisternis.

Jezus zegt: “Uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen” (Matt. 15:19). En dat bepaalt de hele loop van deze wereld “want uit de over­vloed des harten spreekt de mond” (Matt. 12:34). Zo heeft God de mens niet geschapen, maar dat is sinds de zondeval de bron van alle ellende.

De mens is slaaf van de zonde geworden

Het Bijbelse begrip ‘vrede’ (Hebreeuws: shalom) is dan ook van een totaal andere orde dan wat de wereld er onder verstaat. Vrede staat niet tegenover oorlog, maar tegenover kwaad, tegenover zonde. Vrede is niet de afwezig­heid van oorlog, maar shalom met de Schepper, met God.

Vrede met God is de enige wer­kelijke basis voor een mensen­leven. En de oorzaak van alle onvrede en van vijandschap met God, is de zonde. De zonde scheidt de mens van God (Jes. 59:02). Het is door de zonde dat de duivel macht heeft over de mens. Toen Adam zondigde, kwam hij in de macht van de duivel en werd hij een slaaf van de zonde (Joh. 08:34; Rom. 06:20; Rom. 07:15-23). En dat is tot alle mensen doorgegaan, want allen hebben gezondigd, niemand is rechtvaar­dig, ook niet één (Rom. 05:12; Rom. 03:11).

God heeft de mens zeer goed geschapen, maar de mens is door de zonde onnut geworden. Paulus zegt hiervan, de profeten citerend: “Allen zijn zij afgeweken, tezamen onnut geworden; er is niemand die doet wat goed is, zelfs niet één. Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog; addergif is onder hun lippen; hun mond is van vloek en bitterheid vol”, enz. (Rom. 03:11-18).

Het hart van de mens is de bron van vrede of onvrede. Het is dan ook in het hart waar de ommekeer moet plaatsvinden. De Vredevorst, Jezus Christus, wil heersen in de harten van de mensen.

Daarom zegt Hij; “Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u; niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u” (Joh. 14:27).

Hij heeft om ons die vrede te kunnen geven, Zijn leven gegeven in de dood. Zijn troon is niet door macht verworven, maar door ge­rechtigheid en liefde, door Zijn eigen leven ervoor te geven. We lazen in Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06): “Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn Koninkrijk doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid”.

‘Eindeloze vrede’, wat snakt de hele schepping daarnaar! En hoe doet Hij dat? Doordat Hij, de Vredevorst, als het Lam Gods de zonde van de gehele wereld op zich neemt, vergeldt en wegdoet. Daar begint het mee! “Kennis van heil in de vergeving van hun zonde”, profeteert Zacharias (Luc. 01:77).

En zo ontwapent Jezus aan het kruis de duivel en zijn rijk, want door de zonde had de duivel macht over de mens gekregen.

Recht en gerechtigheid

Hij, onze Vredevorst, sticht en grondvest door het kruis Zijn troon met recht en gerechtigheid, want Hij is de gerechtigheid Gods voor alle mensen (Jer. 33:16; 2 Kor. 05:21).

De Psalmist zegt: “Gerechtigheid en recht zijn de grondslag van uw troon, goedertierenheid en trouw gaan voor uw aangezicht henen” (Ps. 089:015).

De profeet Jesaja zegt, sprekende over Jezus Christus: “Dan zal op goedertierenheid een troon wor­den gevestigd en in getrouwheid zal daarop in Davids tent zetelen één die richt en die het recht zoekt en die zich haast gerech­tigheid te oefenen” (Jes. 16:05).

Geweldige woorden Gods, die in Zijn Zoon vervuld zijn. Want Hij is de Vredevorst die zetelt in de tent van David en dat is Zijn gemeente, het huis Gods (Heb. 03:06).

Het Lam is op de troon

Velen schrikken terug voor het boek Openbaring, maar dat laatste Bijbelboek geeft geen plaatje van een vreselijk einde van alles, maar het is het boek van de voltooiing in gerechtigheid. Liefst 29 maal wordt gesproken van het Lam.

Het Lam is op de troon die Hij gesticht en gegrondvest heeft. Het is een troon, een heerschappij, van eeuwige vrede, van goedertieren­heid en getrouwheid, van recht en gerechtigheid.

Door die troon en vanaf die troon zal het eindgericht plaatsvinden over het rijk van satan en al het kwaad in de gehele schepping. En vanaf die troon zal alles nieuw gemaakt en voltooid worden en er zal eeuwige vrede zijn (Openb. 21:05; Dan. 02:44; Dan. 07:27).

Wie dit gaat zien en verstaan zal pas echt Kerstfeest kunnen vieren, maar dan met een hart dat vrede heeft met God, dat gereinigd is door Zijn bloed en dat gezuiverd en geheiligd is door Zijn Woord en Geest.

Dan zal het niet moeilijk zijn aan te sluiten bij de jubelzang van de psalmist, die zegt in Psalm 96 vers 10 tot en met 13 (Ps. 096:010-013): “De Here is Koning, vast staat nu de wereld, zodat zij niet wankelt; Hij zal de volken richten in rechtmatigheid. De hemel verheuge zich, de aarde juiche, de zee bruise en haar vol­heid, het veld en al wat daarop is, verblijde zich; dan zullen alle bo­men des wouds jubelen voor de Here, want Hij komt, want Hij komt om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten in gerechtig­heid en de volken in Zijn trouw”.

 

Blijde verwachting door Hessel Hoefnagel

 

Een impressie over de verwachting van de Heer

In het meinummer 1992 van ‘Levend Geloof schreef ik een artikel met als titel ‘De komst van de Zoon des mensen’.

Dit is een zeer actueel onderwerp, waar echter nog veel vragen en soms tegengestelde meningen over bestaan. Dit artikel kan als aanvullend op het voorgaande gelezen worden, maar ook als afzonderlijk artikel.

Waar richten wij ons op?

In de eerste brief van de apostel Paulus aan de Thessalonicenzen schrijft deze onder andere over: – het werk van uw geloof; de inspanning van uw liefde en de volharding van uw hoop, welke zichtbaar zijn voor het oog van God;

het door God uitverkoren zijn; de kracht van het evangelie (heilige Geest; grote volheid); het met blijdschap aannemen van het Woord, ondanks ver­drukking;

het navolgers zijn van de Heer; een voorbeeld voor anderen zijn – op God gericht geloof op grond van bekering het dienstbaar zijn aan en bruik­baar zijn voor de levende en waar­achtige God; het getuigenis, dat anderen van u geven;

het uit de hemelen verwachten van Zijn Zoon: die is opgewekt uit de doden (van tussen de doden uit) en die ons verlost van de ko­mende toorn. (1 Thess. 01:01-10).

De komst des Heren is nabij

Wij leven meer en meer in de tijd, waarin de dingen tot ontknoping gaan komen. Op meerdere plaatsen wordt in het Nieuwe Testament gesteld, dat de komst des Heren nabij is. Als de ver­wachting toen al zo was, dan geldt dat zeker voor onze tijd.

Het gaat in het aangehaalde Bijbelgedeelte onder andere over de komst of openbaring van de Heer. Aan de ene kant een ver­blijdend bericht, aan de andere kant een waarschuwing: ‘de Heer komt om de dingen recht te zet­ten; om levenden en doden te oordelen (2 Tim. 04:01).

Eerst de ‘levenden’, want het oor­deel begint bij het ‘huis Gods’, dus bij degenen, die tot het ‘lichaam van Christus’ behoren.

Als we spreken over het ‘huis Gods’, moeten we niet denken aan een gebouw van hout of steen, wat ergens ter wereld wordt opgericht. De gemeente van Jezus Christus immers is de ’tempel’, waarin God woont. En als we spreken over de gemeente van Jezus Christus, dan spreken we over mensen. Geen groep mensen, die uiterlijk een­zelfde ‘etiket’ dragen (misschien wel ‘Volle Evangelie Gemeente’), maar mensen, welke innerlijk iets gemeen hebben.

Zij dragen een kenmerk dat in de hemelse gewesten waarde heeft.

Dat is het kenmerk van het ware fundament. Het kenmerk dat enerzijds luidt: ‘De Here kent de Zijnen’ en anderzijds: Teder, die de Naam des Heren aanroept, moet breken met de ongerech­tigheid’ (2 Tim. 02:19).

De tempel van de levende God

Deze mensen zijn de ‘levenden’! Zij léven voor God, dat wil zeg­gen: ze stellen zichzelf beschik­baar voor het doel van God. Dat kunnen ze ook, want ze zijn ook vervuld met de Geest van God. Zij hebben werkelijk gebroken met ongerechtigheid. Als de ‘koning der ongerechtigheid’ (de duivel) een beroep op hen doet, dan vangt hij bot. Zij zijn voor hun God gekocht door het leven van Jezus Christus. Deze levenden zijn de tempel van de levende God. De apostel Petrus schreef: ‘Het oordeel begint bij dit ‘huis Gods’. En als het oordeel bij deze recht­vaardigen begint, wat is dan het einde van degenen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie van God?. Dat zijn namelijk de ‘doden’, ongeacht of ze gods­dienstig zijn of niet (1 Petr. 04:17).

De verschijning van de Heer betreft alle mensen. Daar horen wij ook bij. Ook voor ieder van ons persoonlijk geldt de vraag: ‘Hoe besteed ik mijn leven? Wat bewerk ik daarin? Waar richt ik me op? Waar ben ik mee bezig?’

Als je zo links en rechts vraagt aan gelovigen: wat is jouw ver­wachting ten aanzien van de komst of openbaring van de Heer, dan krijg je verschillende antwoor­den. Alleen al ten aanzien van de zichtbare kant daarvan. De wijze, waaróp de Heer als afzonderlijk individu terug komt op aarde. Hoe zal Hij er uitzien? Als wel­doorvoede blanke? Als een ge­knechte kleurling? Als Eskimo? Als hongerende vluchteling? Als … (noem maar op).

Daar wil ik het echter niet over hebben. Ik wil wel stellen, dat het verwachten van de Heer slechts op een uiterlijk zichtbare manier, zeer betrekkelijk en zelfs mis­leidend is.

Wat centraal staat in Gods schepping

Ieder mens is, hoe dan ook, is betrokken bij de openbaring, de verschijning van de Heer. Dat komt omdat je mens bent en deel uitmaakt van de schepping van God. En God heeft nog altijd Zijn schepping lief. En de verschijning van de Heer staat centraal in de schepping! Het is vanuit de rechte kennis van het wezen en de be­doeling van God onmogelijk te bedenken, dat Hij Zijn schepping roemloos ten onder laat gaan, als prooi van Zijn vijanden, de dui­velen en de Dood.

Maak je er als (godsdienstig) mens daarom niet te gemakkelijk van af met de gedachte: ik zie wel!

Ik maak me niet zo druk over die dingen. Het leven is al ingewik­keld genoeg…!

Ik denk dat, in uiterlijk aanzien, de komst van de Heer altijd an­ders zal zijn dan wij dat zouden bedenken. Wat dat betreft zullen we zeker voor (blijde) verrassin­gen komen te staan.

Maar als het volgens de apostelen zo belangrijk is om de Heer uit de hemelen te verwachten, dan is het evenzo belangrijk om, vanuit de openbaring door de heilige Geest, jezelf bezig te houden met de vragen:

– Hóe zal de Heer dan komen?

– Wat is het ’teken’ van Zijn komst?

– Waar moet ik op letten?

Toen de Heer Jezus over de laatste dingen sprak (o.a. Matteüs 24; Lucas 21), waren daarover nog veel vra­gen bij Zijn discipelen en in dit opzicht hoeven wij ons niet boven hen te verheffen.

De discipelen vroegen Hem: “Heer! Wat is het teken van Uw komst en van de voleinding der wereld?”

De discipelen hunkerden ernaar, bedacht te zijn op de ontwikke­lingen in de ‘hemel’ en deze tijdig te onderkennen (Matt. 24:03).

Het antwoord van de Heer op deze vragen houdt een duidelijke waarschuwing in: “Laat niemand je misleiden!” (Matt. 24:04).

Er zullen velen komen met een mening over Mijn komst. Er zullen ook velen misleid worden daardoor. Voor degenen echter die in Mij geloven geldt daarom des temeer: “Wees waakzaam!” (Matt. 24:42). Je weet nooit op welke wijze de Heer zich in uiterlijke zin zal openbaren.

Je hoeft dat ook per definitie niet te weten. Zelfs de Zoon zelf weet niet alles betreffende de ontkno­pingen in de laatste tijden, wan­neer de huidige (eerste) aarde en hemel voorbij zullen gaan. Dat weet alleen de Vader (Matt. 24:35-36).

Hoe zal de Heer zich openbaren?

De komst of openbaring van de Heer zal zijn als de bliksem, zei de Heer Jezus zelf. Deze licht in een oogwenk van het ene uiterste van de zichtbare hemel tot het andere.

Zo zal in de geestelijke hemel de verschijning van de Heer zijn. Zo zal de Heer zich openbaren in Zijn heerlijkheid. In de ganse ‘hemel’, dus in de ervaring van alle mensen, gelovigen en ongelovi­gen, zal de Heer zich manifeste­ren. Aller oog zal Hem zien, dus met Hem geconfronteerd worden, ook degenen die Hem doorstoken hebben of wellicht nog ‘doorste­ken’.

Die universele en alle tijden om­vattende confrontatie komt omdat de heerlijkheid van de Heer zich zal openbaren In en dóór Zijn ‘lichaam’ de ware en universele gemeente. Hij is immers het Hoofd daarvan en het ‘hoofd’ zal nooit verschijnen zonder het bij­behorend ‘lichaam’.

Vergelijk wat dit betreft maar de natuurlijke geboorte van een kind. Bij een normale geboorte verschijnt eerst het hoofdje en dan het lichaampje er direct mee ver­bonden als één geheel.

Hel ‘lichaam’ van de Heer wordt, sinds de eerste uitstorting van de heilige Geest op de discipelen (Hand.2), toebereid door de Geest van God, zoals een baby voor de geboorte wordt toebereid in de moederschoot.

Zoals de geest, welke de Schepper in de natuurlijke mens gelegd heeft, het lichaam functioneel maakt, zo maakt de vervulling met de Geest van God de innerlijke mens functioneel als ‘lichaam’ van Christus en uiteindelijk ook als ‘lichaam’ van God Zelf.

De openbaring van het lichaam van Christus

De voor ons eerstvolgende fase in het proces van de zo genoemde wederkomst is de openbaring van de zonen Gods. Dit is een syno­niem voor lichaam van Christus. Op de openbaring van ‘zonen Gods’, dus op de openbaring van het lichaam van Jezus Christus wacht de hele schepping met zuchtend verlangen (Romeinen 8).

Op basis van dit gegeven kan gesteld worden, dat de persoon­lijke vervulling met de heilige Geest een noodzakelijke voor­waarde is om te behoren tot het ‘lichaam’ van de Heer. Wanneer de mens in het persoonlijk belijden deze vervulling kent, kan hij stel­len: De komst van de Heer is ook mijn openbaring als ware mens Gods en gelijkvormig aan het ‘beeld’ van Zijn Zoon.

Het gegeven van de apostelen is dan ook, dat de Heer met verba­zing aanschouwd zal worden in Zijn heiligen, dus zichtbaar zal worden in allen, die tot geloof gekomen zijn (2 Thess. 01:10). Wat je zeker moet en kunt weten is of je bij de openbaring van de Heer aan de goede kant staat. Of je niet beschaamd staat bij Zijn komst. De Heer geeft bij Zijn waarschuwingen een simpel voorbeeld: ‘Het zal zijn als in de dagen van Noach’.

Van mannen als Henoch en No­ach weten we dat ze honderden jaren(!) onophoudelijk gepredikt hebben met betrekking tot het oordeel dat over de wereld zou komen. Van Henoch weten we niet, of hij blijvende bekeerlingen heeft gemaakt. Van Noach even­min behalve zijn familie, die met hem in de ark ging en zelfs van hen is niet te zeggen, of er sprake was van een persoonlijk geloof of dat ze eenvoudig naar oudtesta­mentische norm begrepen waren in de gelovige Noach.

Henoch en Noach predikten hon­derden jaren zonder een andere ‘vrucht’, dan de goedmoedige toelaatbaarheid en spot van de mensen.

Toch bleven deze profeten door gaan met waarschuwen! En de mensen bleven ze toch maar aanhoren, eeuwen lang! Maar ze bleven ook gewoon verder leven op het oude niveau, van de ene dag in de andere! Met de gedachte: Het zal zo’n vaart niet lopen! Het zal mijn tijd wel duren! Ik leef toch goed? Waarom zou ik me op morgen richten? Ik heb genoeg aan vandaag! Wat de toekomst brengen moge, dat zal ik wel zien. De Heer (voor zover die bestaat en zich om mij bekommert) zal het wel met me maken. Hij is toch enkel goed!? Nou dan!

Zal de Zoon des mensen nog geloof vinden?

De Heer vroeg zich af of de Zoon des mensen nog geloof zou vin­den, wanneer Hij komt en zich openbaart in de wereld der men­sen. Geloof in de komst van de Heer kan gemakkelijk onderge­sneeuwd raken door de vele zorgvuldigheden, welke het na­tuurlijke leven kent. Daarom is het nodig om bij voortduring of bij vernieuwing het woord van de Heer en de apostelen ter harte te nemen: ‘Wees waakzaam!’, maar anderzijds ook: ‘Wees niet verontrust!’

Naarmate de verdrukking toe­neemt, hef dan je hoofd omhoog, want de verlossing genaakt (Lucas 21).

In Zijn antwoord aan Zijn dis­cipelen zei de Heer ook met betrekking tot degenen, die als Zijn dienstknechten gelden: ‘Zalig de dienstknecht, welke de Heer bij zijn komst bezig zal vinden in het geven van goed voedsel aan zijn mededienst- knechten’, terwijl ze daarbij wakende zijn met betrekking tot de ontwikkelingen in de (eind) tijd.

De mensen in Thessalonika had­den het woord van God aanvaard. Ze hadden voor hun eigen leven de consequentie daarvan getrok­ken en zich bekeerd van de af­goden.

Afgoden zijn ver- en misleidende geesten, die zich verschuilen ach­ter zichtbare en tastbare voorwer­pen of ervaringen. Ze buigen de begeerte van de mens daar naar toe en trekken haar af van de werkelijke waarden van het leven. Let wel op: het begrip ‘afgoden’ heeft doorgaans te maken met alledaagse dingen.

Afgoden kenmerken zich ook, doordat ze doorlopend bevredigd moeten worden: geef! geef! (net als de twee dochters van de bloedzuiger (Spr. 30:15). En als ze bevredigd worden, zullen ze je nooit bedanken of belonen, maar je veeleer met een schuldgevoel opzadelen tot de volgende pressie, waar je weer aan toe moet geven.

In dienst van de ware God

Het ware geluk en de échte vrede, die boven het verstand uitgaat, vind je alleen bij de ware God. Deze God zochten de mensen in Thessalonika. Ze stelden zich aan Hem ten dienste.

Voor u en mij de vraag: hoe is dat bij mij? Hoe ben ik bezig God te dienen?

Laten wij ons ook ten dienste stellen aan de ware God en daarbij beseffen, dat het er niet om gaat, om vanuit een plichtsgevoel of door het plegen van een bepaalde inspanning iets te presteren voor God.

Plichtsgevoel noch inspanning zijn op zich verkeerd, maar als je dit als noodzakelijk hanteert om daarmee door God geaccepteerd te worden, dan is dat onjuist. Bezig zijn voor de Heer geldt alleen maar, als het op basis van liefde gebeurt, zoals God zelf alleen op basis van liefde met de mens bezig is en evenzo de Heer Jezus.

Als je de Zoon van God uit de hemelen verwacht, doe dat dan allereerst vanuit een persoonlijke vervulling met Zijn Geest! De Heer Jezus heeft dezelfde verwachting ten aanzien van jou en mij. Hij wil, dat we Zijn beeld, Zijn gestalte, Zijn ‘lichaam’ zijn, waarvan Hijzelf het ‘Hoofd’ is. Zijn verlangen is, dat je Hem gelijkvormig wordt, dat wil zeg­gen: van dezelfde innerlijke structuur en met dezelfde intenties.

Alles is mogelijk voor hen die geloven

Misschien gaat je deze gedachte te ver? Misschien denk je dat dat onmogelijk is? Laat ik je dan zeg­gen: Niets is onmogelijk voor de­gene die gelooft! En de basis voor dit gegeven vind je in niet minder dan het Woord van God. Maar het heeft wel consequenties. Het vraagt een radicale houding die gebaseerd is op persoonlijk geloof en een persoonlijke inzet op grond van je persoonlijke roeping.

Tot het bereiken van het boven­staande doel heeft de Heer Jezus zelf de schande van de vervloe­king aan het kruis op Zich geno­men, om ons vrij te kopen en ons weer tot onze oorspronkelijke bestemming van de Vader te brengen.

Tot eer en in naam van God de Vader, de grote Heiland en Red­der, Die ons naar Zijn ontferming heeft gered door het ‘bad der wedergeboorte’ en daarbij aansluitend de ‘vernieuwing door de heilige Geest’ (Titus 03:04). God heeft onze Heer Jezus ‘van tussen de doden uit’ opgewekt, ook op grond van diens geloof en verwachting.

Laat dezelfde God ook kans hebben om jou zo op te wekken en je tot je heerlijke bestemming te brengen!

 

De Lamp een kerstverhaal door Duurt Sikkens

 

De oude Beria zat tegen de avond eindelijk buiten in zijn stoel. De wind ritselde door de palmblade­ren en gaf gelukkig wat verkoeling aan de dag die lang en heet was geweest. Beria zuchtte eens diep, ’t Was een inspannende dag geweest. Met al die feesten voor de deur was het een komen en gaan van gasten in zijn hotel. Niet dat hij dat erg vond, integendeel, de zaken liepen goed, hij kon te­vreden zijn. Hij had een prachtig hotel, goed gesitueerd langs de doorgaande voetwegen, en vaak moest hij eraan denken op wat voor een wonderlijke manier hij hier terecht was gekomen. Via een tip van een kennis, die vertelde dat er op een niet in het oog springende plaats tussen Jericho en Jeruzalem een kleine bron was ontdekt, had hij het stuk land gekocht en er een hotel laten bouwen. Al met al was het een unieke plaats geworden en de gasten kwamen er graag.

Beria keek voor zich uit naar de zon die langzaam naar de horizon zakte. Hij was moe, maar het hotel was vol. Hij keek over de stoffige vlakte en naar de weg die slingerend in de verte verdween en waarover zo nu en dan een eenzame reiziger zich voortspoedde.

Terwijl hij zo keek zag hij een mens met snelle tred in de richting van zijn huis komen. Beria keek eens goed naar de naderende figuur en kon aan de kleding zien wat voor iemand het was: het was een priester.

“Nou”, dacht Beria, “die is ook nog laat op pad. Wel een beetje jammer voor hem dat het hotel vol is. ‘k Zal het hem maar meteen vertellen”.

Een beetje bezweet en kuchend stond de priester even later voor Beria en zei: “Zozo goede man. In uw hotel is vast nog een plaatsje vrij voor mij, nietwaar?”

“Ach, eerwaarde, eigenlijk niet.

Mijn huis is vol, er is geen plekje meer te vinden”.

“Maar voor mij is er toch zeker wel ruimte?”

“Hm – het spijt me werkelijk voor u, maar alles is voor de hele week volgeboekt”.

“Nou”, mopperde de priester, “dat is wat fraais!” Kwaad keek hij Beria aan en probeerde hem nog eens te overtuigen, maar Beria was niet te vermurwen.

Nauwelijks was de priester uit­gesproken of er kwam nog iemand op hun af. Ook deze zag er moe en verreisd uit. Beria bekeek hem eens en zei: “Tjonge, al weer een tempeldienaar, een Leviet!”

Deze kwam dichterbij en sprak: “Dag heer, hebt u voor mij ook nog een plaatsje vrij in uw herberg? U hebt een prachtig huis moet ik zeggen”.

“Tja, het spijt me, maar ’t is vol”, zei Beria.

De man sputterde wat tegen en zei: “Maar het is zo gevaarlijk bij de weg, zeker als het straks donker wordt”.

“Wat je zegt”, zei Beria. “Dat is vandaag de dag schering en in­slag”.

“Ja, maar kunt u echt geen plekje vrijmaken? Dat moet toch kunnen. Er zijn rovers gesignaleerd in deze streek”.

Hij pauzeerde even, keek de pries­ter aan en zei: “Weet u wat wij onderweg gezien hebben?”

“Nou?”, zei Beria.

“We hebben iemand aan de kant van de weg zien liggen, volgens mij was hij half dood geslagen; z’n kleren waren aan flarden en hij bloedde nogal”.

“Ach”, zei Beria, “maar dat ge­beurt hier vaker, ’t Is verschrik­kelijk. Overigens, wat hebt u met hem gedaan?”

De beide mannen aarzelden wat. Toen zei de priester: “We hebben gebeden dat er iemand langs zou komen die de arme drommel zou kunnen helpen…”

“Ach ja”, mompelde Beria, “zo doen jullie dat nietwaar? Afijn, weet u wat? Ik weet een oplossing voor jullie logies-probleem”.

De priester en de Leviet keken hem verwachtingsvol aan.

“Zeker”, zei Beria, “Jullie kunnen nog in de stal! Daar is nog plaats. Daar staan weliswaar een os en een ezel, maar daar kunnen jullie nog wel bij, dunkt me”.

Wel, dat had Beria beter niet kunnen zeggen. Twee tempeldiena­ren, in dienst van God, en dan in een stal? Dat was ongepast!

Maar Beria lachte in z’n baard. Hij draaide zich naar de poort en riep: “Joël! Jóóóel!?”

Een jongen van een jaar of twaalf verscheen om de hoek. Hij had een paar heldere ogen in zijn bruin­gebrande gezicht. Dat kwam om­dat hij veel buiten op ’t veld ver­toefde en veelal op de schapen paste. Maar op dagen als deze werkte hij altijd in het hotel. Dat deed hij graag. Hij was een kleinkind van Beria. Soms viel er wat te verdienen of hij kreeg een fooi. Dat vond hij wel fijn.

“Joël!”, sprak zijn opa, “ga met deze twee heren van de tempel naar de binnenplaats en vraag aan de gasten daar of ze een beetje kunnen inschikken voor een plekje voor deze twee mensen. Doe je dat even?”

Joël knikte.

De priester en de Leviet keken Beria en elkaar nog eens aan. Xe vonden hem maar een eigenaar­dige vent. Toch liepen ze opge­lucht Joël achterna naar de bin­nenplaats waar het koel was.

Beria ging weer naar z’n zit­plaats.

Kort daarop kwam Joël terug: “Opa?’

“Ja?”

“Die twee heren zouden toch wel in de mooie kamer kunnen loge­ren?”

Geschokt keek Beria de jongen aan:   “Wat weet jij van de mooie

kamer?”

“Nou, helemaal achter in het hotel, bij die smalle trap. Weet u dat daar een heel mooi kamertje is?”

De blik waarmee Beria Joël aan­keek voorspelde niet veel goeds. Joël dacht: “Oei, wat heb ik nou gezegd? Oh, wat dom! Ik had er nooit over moeten beginnen. Het is iets waarover opa nooit spreekt. Trouwens, niemand mocht erover praten”.

Beria keek een poosje nadenkend voor zich uit. Toen keek hij Joel aan en zei langzaam: “Wat weet jij van deze kamer?”

“Oh, nou, ik verveelde me eens stierlijk en toen slenterde ik maar wat door alle zalen en gangen en toen vond ik deze kamer enneh… de deur was niet op slot en toen heb ik naar binnen gegluurd. En mooi dat het daarbinnen is opa! Alle­maal prachtige tapijten en een rustbank en een mooie open haard. Die heeft zeker nog nooit gebrand want het zag er allemaal zo schoon uit opa!”

En terwijl Joël het allemaal geestdriftig vertelde, keek Beria zijn kleinkind aan en zei toen: “Jon­gen, zal ik je eens een verhaal vertellen?”

“Oh ja! Dat vind ik fijn!”

“Ik zal je het verhaal vertellen, Joël, hoe het zo gekomen is met die kamer waarin nog nooit iemand heeft gelogeerd: “Zo’n dertig jaar geleden was ik ook al hotelhouder. ’t Was allemaal wel wat een­voudiger, het was slechts een kleine herberg. We woonden toen in Bethlehem en hadden niet te klagen.

Maar ja, toen kwam de bezetting en op een keer moest het hele volk worden geteld. Hele drommen men­sen kwamen naar Bethlehem, van heinde en ver. Ja, we hebben toen goede zaken gedaan”.

Hij pauzeerde even en vervolgde toen: “Jongen, op een avond was het weer raak. Het café was vol ge­weest met een bende Romeinse soldaten en alle kamers waren be­zet. Ik deed de gordijnen dicht en sloot af.

Nauwelijks lag ik in bed of er werd al weer aan de deur gerammeld. Mijn vrouw zei: “Nou, blijf maar liggen hoor! ’t Is mooi geweest”. En ja, ik ergerde me ook wel wat en kon toch van alle drukte niet goed slapen. Ik stapte uit bed, ontstak de lamp en opende de deur. Daar stond weer een stel, man en vrouw.

“Geachte heer, hebt u nog een plekje voor ons?”

“Neen, sorry meneer, het is bomvol. Kunnen jullie niet lezen? Op het bord staat VOL”.

Ik stond me op te winden.

“Ja heer”, zei de man, “maar mijn vrouw is zwanger en we hebben maar een klein plekje nodig. Alstublieft, we kunnen nergens terecht”.

“Nee, ’t spijt me echt mensen . “Ja, maar… mijn vrouw…

“Weet

…Goeien-avond!” en ik gooide de deur dicht.

Toen gebeurde er wat geks, Joël: de lamp ging uit. Ik probeerde hem weer aan de praat te krijgen met een houtspaander uit ’t kolenvuur, maar het ging niet, k Heb hem weggezet en ben in ’t donker naar boven gestommeld.

“Wie was daar nog?”, vroeg mijn vrouw.

“Ach, nog een paar gasten”, mom­pelde ik en toen ben ik gaan slapen.

Midden in de nacht werd ik weer wakker. D’r liep een stel van die herders door het dorp, en schreeu­wen! Weet je wat ze riepen?

“Er is een koning geboren. De Messias is gekomen en we hebben een fel licht gezien en engelen hebben gezongen en…”

En wij? Wij wilden zo graag slapen, Joël. Ik weet nog dat ik dacht: ‘Tjonge, ook altijd wat met die herders. Stelletje schreeuw­lelijkerds!’

Ja jongen, de volgende dag hebben we het allemaal in geuren en kleu­ren gehoord, van die herders.

’t Moet indrukwekkend geweest zijn, maar het gekke is dat ik nooit wat over die koning heb gehoord En toch, diep in mijn hart, denk ik er nog vaak aan. Weet je waardoor Joël?”

“Nee opa”.

“Moet je horen. Ik probeerde op die bewuste avond toch de lamp aan te steken”.

“Ja, en?”

“En dat wou toch niet lukken? De volgende dag heb ik het weer ge­probeerd, maar nee hoor, ’t Werd niks, hij heeft nooit weer gebrand. Is dat niet raar?”

Joël knikte: “Ja, ik heb die lamp wel gezien, een mooie bronzen lamp is het”.

“Dat is-ie zeker. Jongen, ik kreeg het ding niet aan en daar begrijp ik niks van”.

Ze zwegen beiden, toen begon Joël: “Zeg, opa, gaat u nog wel eens naar de synagoge?”

“Eh, neuh, niet zo vaak. Ik geloof dat ik een beetje buitenkerkelijk ben. Alleen met Pasen ga ik nog wel naar Jeruzalem, dat vind ik wel aardig, maar voor de rest… ‘k vind het allemaal zo gekunsteld en dat ligt me niet zo”.

“Maar opa, nou heeft u me nog niet verteld waarom u die kamer bezit”.

Beria lachte: “Nee, je hebt ge­lijk. Nou, luister maar. Een paar jaar geleden hebben we brand gehad in de herberg in Bethlehem. D’r viel niks te redden, ach, wat wil je ook met al dat hout. Dat brandt als een fakkel. Het enige wat ik nog kon redden was die bronzen lamp.

‘k Ben ook niet weer opnieuw ge­start in Bethlehem, het is me ook een gat. Nou, toen zijn we hier neergestreken, hier, mijn eiland van rust en vrede”.

Tevreden keek Beria om zich heen:     Vind het heerlijk hier terwijl we hier al zo’n vijf en twintig jaar wonen. Maar nou die kamer. Jongen, heel diep in mijzelf heb ik dat eigenaardige gevoel dat ik altijd nog wat moet goedmaken. En nu heb ik deze kamer laten inrichten voor het geval dat, mocht die koning nog eens komen en de troon bestijgen, als hij eens langs komt… Wel Joël, dan krijgt hij deze kamer. Die houd ik vrij voor hem”.

Beria zweeg.

Joël keek hem aan en zei: “Oh, zit dat zo?!”

“Ja jongen, dat is het hele ver­haal”.

“Maar hebt u dan nooit meer wat van die koning gehoord opa?”

“Helemaal niks. Niemand is ko­ning geworden dan alleen die el­lendige Herodes. Nee, rare ge­schiedenis. Ach, misschien is het allemaal onzin en verbeeld ik me maar wat”.

Hij zuchtte diep.

Joël keek zijn opa peinzend aan.

“Opa?”

“Ja?”

Joël schraapte zijn keel en zei: “Ik denk dat ik weet wie die koning is…!”

“Wat? Jongen, ’tis wel dertig jaar geleden!”

“En toch denk ik dat ik hem heb gezien”.

“Zo, nou, hoe heet-ie dan?” “Jezus”.

Beria lachte: “Ach, d’r zijn zo­veel mensen die Jezus heten”.

“Ja, da’s waar”, beaamde Joël, maar ‘k heb hem gezien”.

“Oh ja? Waar dan?” “Bij Jeruzalem”.

“Hm. En had hij een lijfwacht?

Waren er bedienden? Had hij…”

“Nee nee opa. Toen ik een keer de schapen en de geiten aan het hoe­den was stond hij daar vlak in de buurt met een hele bende mensen om hem heen. En hij vertelde ze wat. ’k Vond het een aardige man. ‘k Heb een poosje vlakbij gestaan, maar ik vond het soms wel moei­lijk hoor, wat hij zei. Ik heb het niet allemaal begrepen”.

“Was dat nou alles?” vroeg Beria. “Nee, want ze zongen nog een lied en toen vertelde hij weer wat en toen ben ik toch maar een poos gebleven. Ik had vijf broden en een paar vissen bij me. Die wilden ze graag hebben en toen hebben we er allemaal van gegeten”.

“Wat wonderlijk”, mompelde Beria.

“Dat is nog niet alles opa. Hij is toen naar mij toegegaan, legde een hand op m’n hoofd en zei gewoon: ‘Ik zegen je’. Nou toen vroeg ik hem: ‘Waarmee?’ Toen lachte hij wat en zei: ‘Wat je voor de arms ten doet, doe je voor mij’. En ik geloof”, zei Joël, “dat ik dat wel zo onge­veer snap”.

Beria keek zijn kleinzoon door­dringend aan; hij had hem de woorden uit de mond gekeken.

Toen fluisterde hij: “Zou die dan werkelijk bestaan? Joël, was die man een jaar of dertig oud?”

Joël fronste z’n wenkbrauwen.

“Ja, dat kon wel kloppen”.

Beria zei: “Hoe kan ik deze man te zien krijgen? Dan kan ik hem eens feestelijk onthalen in mijn hotel, in mijn mooie kamer!”

Joël pakte een grashalm en prikte ermee in het zand. Toen zei hij: “Opa, ik denk dat die man dat helemaal niet wil. Hij is zo ge­woon. En z’n vrienden ook. Nee, hij vindt dat vast niet leuk, ’t Is net zo als u eigenlijk, met de kerk…”

“Oh, ja, natuurlijk”, mompelde Beria en keek uit over de velden. De zon zakte lager en raakte al haast de horizon. De vogels be­gonnen te verstommen en ’t werd stil om hen heen. Beria dacht diep na.

Plotseling verscheen voor zijn ogen een vlek in de verte. Deze bewoog en werd groter. Beria zei tegen Joël: “Zeg, Joël, mijn ogen zijn niet meer wat ze wezen moeten, kijk daar es, komt er wat aan?” Joël tuurde: “Het is een ezel en er loopt iemand naast. Er ligt een groot pakket op. ’t Is vast een handelaar”.

“Tja”, zei Beria, “die kan ook niet bij ons terecht. Ga hem maar te­gemoet en vertel het hem”.

“Nee opa, ’k heb liever dat u het zelf doet”.

“Ook goed, jongen”.

De man en de ezel kwamen dich­terbij. Toen sperden Joël en Beria hun ogen wijd open want op de ezel lag een zwaar gewonde man. Z’n hoofd was wat verbonden, maar hij was helemaal bewusteloos.

“Oi oi!”, riep Beria, terwijl hij naar de gewonde keek. “Wat is er gebeurd?” Daarop keek hij naar de eigenaar van de ezel. Geen Jood, dat zag je zo. Een Samaritaan. “Alweer zo’n gastarbeider”, dacht Beria. –

“Goedenavond edele heer”, sprak de vreemdeling. “Ja, ik heb deze man zwaar gewond langs de weg gevonden. Hij is waarschijnlijk overvallen. Ik heb hem zo goed en zo kwaad als het ging wat ver­zorgd en verbonden, maar hij is er ellendig aan toe zoals u ziet”.

Hij aarzelde even en vroeg toen: “t Is hoogseizoen op ’t ogenblik, maar hebt u misschien nog een plaatsje voor hem?”

Beria keek zwijgend voor zich uit. Het lokte hem niet aan en juist wilde hij ‘nee’ zeggen of Joël porde hem in de zij: “Opa!”

“Wat is er jongen?”

Opgewonden fluisterde Joël: “Dat is er toch één!?”

“Wat nou. Ik snap jou niet”.

“Nou, wat die meneer Jezus tegen me zei. Hij zei toch dat wat je voor de armste doet, dat je dat voor hem doet?”

“Hé, verdraaid, je hebt gelijk jongen”. Hij wendde zich weer tot de Samaritaan en vroeg: “Zeg mij, wat zijn uw plannen?”

Deze zei: “Mijnheer, ik had zo gedacht, ik betaal u twee dagen vooruit voor deze arme drommel. Kunt u hem zolang verzorgen? Ik kom over een dag of wat weer hierlangs terug en als het meer kost dan betaal ik bij. Maar wilt u hem alstublieft opnemen in uw huis?”

Ineens begon Beria te glimlachen en antwoordde: “Graag”. Hij liep op de Samaritaan toe en ging ook naast de ezel staan en voorzichtig zetten ze zich in beweging. Onder­tussen zei Beria: “Joël, kom op! Haal vuur, steek een lamp aan en maak de deur open van de mooiste kamer die we hebben!” En hij gaf Joël een knipoog.

Zo liepen Beria en de Samaritaan voorzichtig met hun kostbare last op de ezel door de zuilengang naar de trap aan het eind. Beiden tilden ze de zwaar gewonde en bebloede man op en hesen hem moeizaam de trap op, voetje voor voetje.

Joël hield met een vrolijk- gespannen gezicht de deur open. Het vuur begon al te branden in de open haard. Dat was snel gegaan met wat houtspanen vanuit het vuur op de binnenplaats. Het hout knapte, het was ook kurkdroog geworden in al die jaren.

Behoedzaam legden ze de arme stumper op de rustbank. Bloed drup­pelde op de kostbare tapijten maar Beria sloeg er geen acht op. De bank werd vuil, Beria zag het niet. Hij hield alleen de ogen gericht op de half dood geslagen man.

Toen ze hem hadden neergelegd richtte Beria zich op en zei zacht tegen de Samaritaan: “Vriend, ver­trek rustig. Mocht het meer kosten dan betaal ik dat zelf. Ik heb geld genoeg, maar meer nog is het voor mij een eer om deze arme stumper te helpen”.

“Hartelijk bedankt”, zei de Samaritaan, “en tot ziens”.

Kort daarna hoorde je het hoef- geluid van de ezel door de zuilen­gang klinken en wegsterven.

Beria probeerde de gewonde zo goed mogelijk te verzorgen. Een schaal met water stond inmiddels naast de bank en voorzichtig verwisselde Beria het verband.

Het werd donkerder in de kamer.

“Joël! Haal een lamp want ik kan niks zien zo”.

“Goed opa”.

Joël liep op z’n tenen naar het vuur, pakte een grote splinter hout, hield deze in de vlammen en keek om zich heen. Daar stond de lamp die dertig jaar niet had willen branden. Even blikte hij naar zijn opa, maar die had het veel te druk, en hield de brandende spaan bij de pit.

En toen kwam er, voor zijn grote verwonderde ogen, een heel klein vlammetje. Het sputterde en knet­terde wat en… jawel! Even later brandde de lamp en verlichtte de kamer met een prachtig schijnsel.

“Opa!”

“Ja?”

Joël slikte even: “De lamp brandt!”

“Wat?”

“De lamp… die ’t nooit deed. Hij doet het!”

En Beria richtte zich op uit zijn ge­bogen houding, een oude lap in z’n hand. Toen liep hij langzaam naar de lamp. Voor zijn verbaasde ogen zag hij dat de lamp, zijn lamp brandde. En het licht verlichtte zijn gezicht. Ontroerd staarde hij in de vlam en fluisterde:

“Hij brandt weer. Joël, hij brandt weer. Daar heb ik dertig jaar op gewacht”.

Joël keek op naar Beria en zei: “Ik denk… ik denk dat ik weet waar­om hij het nou weer doet, opa”.

“Hoezo?”

“Nou, dat is toch gemakkelijk. U deed elke sabbat toch olie in de lamp?”

“Ja, maar het aansteken wilde niet”.

“Nee opa. Maar nu brandt hij wel”.

“Jongen, ik snap niet wat je be­doelt”.

Beria keek Joël niet begrijpend aan.

“Weet u nog opa”, hernam de jon­gen, “wat Jezus tegen mij zei?”

“Ja. Wat je voor de geringste doet, doe je voor mij”

“Precies opa. Snapt u het nou?”

Toen ging Beria een lichtje op, net als bij de oude lamp. Zachtjes lie­pen ze naar de gewonde man. Hij kreunde en op dat moment sloeg hij z’n ogen op.

Het eerste wat hij zag was een lamp die twee gezichten bescheen: een jong gezicht met een paar vro­lijke ogen en daarnaast het gelaat van een vriendelijke, oude man die hem vol liefde aankeek.

De gewonde man zuchtte diep, sloot zijn ogen en dacht: “Hier ben ik veilig en geborgen, want ze hou­den van mij”.

 

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

“Levend Geloof” is een onafhankelijk volle evangelie maandblad. Deze keer willen we in deze rubriek wat aandacht schenken aan het woord ‘onafhankelijk’, omdat we soms merken dat men met dit woord niet goed raad weet en een enkele keer zelfs negatief opvat. Onafhankelijk wil zeggen: niet gebonden, vrij. “Levend Geloof’ gaat niet uit van een bepaalde gemeente, kerk, groep of stroming, maar is wel ‘gemeentegericht’.

Wij zijn voorstander van gezonde gemeentevorming, waarin de boodschap van het volle evangelie een centrale plaats inneemt en laten dit in onze artikelen ook duidelijk blijken. Zelf dienen we al vele jaren in talrijke gemeenten met het evangelie. Alle gemeenten zoals die momenteel bestaan zijn echter nog in ontwik­keling, en hebben hun eigen structuur die soms erg verschillend is.

Een blad als “Levend Geloof’ mag niet vergeleken worden met een gemeente, wat ook wel eens gebeurd. Wij zijn geen ‘papieren gemeente’. Misschien hebben we een gemeentefunctie voor een enkeling die door bijzondere (gezins)omstandigheden zich niet aan kan sluiten bij een gemeente of voor enkele buitenlandse abonnees die vanwege grote afstanden geen gemeente kunnen bezoeken, maar dit zijn de uitzonderingen.

Eén van de taken van “Levend Geloof is opinievormend te werken, dat wil zeggen: de artikelen zijn er in de eerste plaats om over na te denken, zonder dat men direct alles als een wet van Meden en Perzen behoeft te accepteren. Daarbij dient men te bedenken dat niet alleen onze lezers en lezeressen, als het goed is, zich ontwikkelen tot volwassen christenen, maar dat dit ook geldt voor allen die in het blad schrijven! Artikelen van 10, 15 jaar geleden -om een voorbeeld te noemen- zouden, als we ze nu opnieuw zouden publiceren, bijgesteld of herschreven moeten worden, omdat we zelf ook geestelijk gegroeid zijn en onszelf (of door anderen hebben laten) corrigeren.

Wat we echter niet willen veranderen is de voor iedereen begrijpelijke taal waarin ons blad geschreven is. Vooral ook omdat we ons bewust zijn dat we een zeer gevarieerd lezerspubliek hebben. De inhoud van ons blad richt zich niet alleen op insiders, maar is uiteraard ook bestemd voor buitenstaanders.

Tenslotte, om nog een keer op het woord ‘onaf­hankelijk’ terug te komen: op één punt zijn wij niet onafhankelijk, maar stellen we ons afhankelijk op. Dat is bij het schrijven van de artikelen. Wij proberen ons op te stellen in afhankelijkheid van Gods Geest. Onze geest, geïnspireerd door Gods Geest, vormt de creatieve kombinatie waaruit de artikelen geboren worden en waardoor ons onafhankelijk maandblad voor velen tot zegen en geloofsopbouw mag zijn.

 

Veelkleurigheid door Rinie van der Houwen

De jaarlijkse Floriade in Maassluis in de oktobermaand begint vrijdagsavonds. Om 23 uur wordt de avond besloten met vuurwerk. Als het pikdonker is, is de kleurenpracht van het vuurwerk op z’n mooist. Opeens hoorde ik knallen en lawaai en dacht even aan onweer, maar nee, het was al 11 uur en vuurwerk dus. Ik liep naar het raam en zag de mooiste kleuren uit de lucht richting raam komen, in allerlei variaties. Grote verlichte klokken met bellen, die nog groter wordend zich naar beneden uitspreidden en dan opeens in het niets oplosten. Ik hoorde grote knallen en zag prachtige variaties van kleuren uit de lucht naar beneden komen.

Toen dacht ik aan een andere veelkleurigheid, namelijk dat door middel van de gemeente, aan overheden en machten in de hemelse gewesten, de veelkleurige wijsheid en waarheid Gods bekend gemaakt wordt (Ef. 03:10).

Dat bekend maken zal knallen veroorzaken in de geestelijke wereld. Want als daar haar getuigenis gehoord wordt wie Jezus is en wie Zijn gemeente is, en daarin vast staat, zullen die knallen bewerken dat de duisternis plaats maakt voor het licht, want licht en duisternis botsen.

Je herkent het licht ook aan zijn vrucht; het bestaat uit louter goedheid, gerechtigheid en waarheid (Ef. 05:09).

Gods licht is een geestelijk licht. Het verlicht de innerlijke mens en brengt het in de geestelijke wereld van God. Hij wil onze geest verlichten met de kennis Zijner heerlijkheid (2 Kor. 04:06).

Wat een opdracht voor de gemeente om haar licht in deze donkere wereld te laten schijnen en de vrucht van dat licht voort te brengen en uit te dragen. Want Christus zal met Zijn gemeente de overwinning behalen over het rijk der duisternis. En de volken zullen wandelen in haar licht.

 

Samenleven, maar zonder boterbriefje door Evert van de Kamp

‘Zij leefden samen, maar zonder boterbriefje’, vermeldt de neer­landicus K. ter Laan in zijn bestseller ‘Nederlandse spreek­woorden, spreuken en zegswijzen’. Oorspronkelijk was het boter­briefje een vergunning om in de Vastendagen boter (en vlees) te eten. In de ‘volkshumor’ is het geworden: samen leven zonder trouwakte.

Dat samen leven zonder een huwe­lijk af te sluiten is al op grote schaal ingeburgerd. Ook bij men­sen die zich christen noemen. Het heeft diverse verschijnings­vormen: samen wonen, LAT- relatie (op verschillende adressen wonen), in een bepaald soort commune leven, in concubinaat leven (met meer dan één vrouw), etc.

Dikwijls kiest men voor één van deze vormen als alternatief voor het huwelijk. Een scala van rede­nen wordt aangevoerd in een poging om die keuze vervolgens maatschappelijk en/of gods­dienstig aanvaardbaar te maken of te krijgen.

Een jongen vroeg: ‘Waarom is dat stomme boterbriefje nou nodig, het kan toch best, en veel gemak­kelijker, zonder?’

Laten we proberen vanuit Bijbelse benadering wat hoofdzaken voor het voetlicht te halen.

In den beginne,

Heel wezenlijk is de vraag hoe het in het begin bij de schepping is geweest. Over de traditie heen en over de wet van Mozes heen, zegt Jezus zelf van Gods scheppings­ordening: ‘Hebt u niet gelezen, dat de Schepper hen van den beginne als man en vrouw heeft gemaakt? En Hij zei: Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw (en niet zijn vriendin Evert van de K) aanhangen en die twee zullen tot één vlees zijn. Zo zijn ze niet meer twee, maar één vlees’ (Matt. 19:04-05).

En voor gelovigen èn voor onge­lovigen is dit samenvoegingsverband door God bij de schepping ingesteld. Voor deze samenvoe­gende instelling kent de Bijbel kennelijk maar één woord: het huwelijk.

In het zesde vers voegt Jezus er aan toe: ‘Hetgeen dan God samen­gevoegd heeft, scheidde de mens niet’.

In hun boek ‘Echtscheiding en hertrouwen’ stellen Willem Ouweneel en Henk Medema: ‘Het hu­welijk is een instelling van de schepping. Het is niet een verschijnsel dat bepaald wordt door de cultuur van onze tijd of van een vroegere tijd.

Het is ook niet een product van de ingewortelde geslachtsdrang, die door de ontwikkelde Homo Sapiëns is ingebed in een formeel juridisch kader, zoals het evoluti­onistisch’ gekleurde denken van onze tijd beweert. Nee, het huwe­lijk is door God ingesteld, als één van de verordeningen voor deze schepping’.

Het Hervormde Herderlijke Schrijven van 1952 zegt nog altijd: ‘Het huwelijk brengt man en vrouw bijeen in een totale levensgemeenschap, waarin de vrouw haar vrouw-zijn en de man zijn man-zijn ten volle kan bele­ven. Deze gemeenschap is echter niet alleen totaal, maar naar Gods bedoeling ook blijvend en onont­bindbaar. Want het huwelijk is een heilige orde, waarin man en vrouw worden gesteld. God zelf stelt ze daarin en wat God samengevoegd heeft, scheidde de mens niet’.

Of een andere vorm van samen­leven dan het huwelijk zich verdraagt met Gods scheppings- instelling is daarom meer dan twijfelachtig. Dat wordt nog scherper gemarkeerd als we ons afvragen wat een huwelijk in essentie eigenlijk is.

Het huwelijksverbond

Volgens Genesis 2 vers 24 (Gen. 02:24): ‘Een man zal zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn, en verdere Schriftplaatsen (Matt. 19:5; Mark. 10:07-08; 1 Kor. 06:16 en Ef. 05:31) is het huwelijk een verbond.

In de brief aan de Efeziërs spreekt Paulus zelfs over een geheimenis, beeld van Christus en de gemeen­te. En in Prediker 4 vers 9 tot 12 (Pred. 04:09-12) is sprake van een drievoudig snoer (God-man-vrouw) dat niet spoedig (alleen door de dood) wordt verbroken.

In de Bijbel wordt een door God ingesteld verbond bezegeld met bloed. Jan Sjoerd Pasterkamp schrijft in nr. 61 van het magazine Herstel (uitgave Stichting Herstel, Santpoort): ‘Het huwelijk is de intiemste verbintenis tussen twee mensen, die samen met de Heer zelf een verbond aangaan. Ook dit verbond wordt met bloed bezegeld. Als man en vrouw voor het eerst gemeenschap met elkaar hebben, breekt het maagdenvlies in de vagina van de vrouw, waardoor zij wat bloed verliest. Volgens de wet van Mozes was dit het bewijs dat zij nog maagd was (Deut. 22:13-21). Dit maakt het huwelijk tot iets zeer heiligs. Daarom zijn seksuele kontakten voor het huwelijk een schending van een verbond en dus verkeerd.

Omdat God wil dat het huwelijks­verbond met bloed bezegeld wordt, is het in zekere zin zelfs zo, dat een man en vrouw dit niet kunnen aangaan als de vrouw geen maagd meer is. Natuurlijk is er in Jezus Christus volmaakte vergeving en verlossing, maar Gods oorspronkelijke plan was dat het huwelijksverbond tussen een man en een vrouw met bloed bezegeld zou worden’.

Dat is heel radicaal. Toch kunnen we dit niet afdoen als ouderwets, achterhaald of fundamentalistisch. Het is bijbels en niet een wettisch denken waarmee God de grootste zegen die voorhanden is voor ons bedoelt.

Het maakt duidelijk dat geen en­kele andere vorm van samen­wonen en -leven te vergelijken is met het huwelijksverbond.

Verwerping van het huwelijksver­bond kan tot grote geestelijke schade leiden.

Pasterkamp citeert de Amerikaanse voorganger Jack Hayford in een tiental punten die zowel voor mannen als vrouwen gelden:

Door tot het huwelijk maagd te blijven, eert men de wijsheid van het plan en van de orde zoals de Schepper die ontworpen heeft.

Het is een zinnebeeld van een volledige toewijding aan Jezus Christus.

Zuiverheid wordt zo be­schouwd als een kostbare schat, die behouden en beschermd moet worden.

De spot die gedreven wordt met onschuld, als ware het onnozel­heid, wordt ermee van de hand gewezen.

Men bewaart zo voor de ware liefde wat alleen hem of haar toekomt.

Zo wordt geweigerd ruimte te geven aan het idee dat een liefdes­relatie zonder seksuele beleving geen voldoening zou kunnen schenken.

Men bereikt ermee dat men de wellust de baas blijft, waardoor men uiteindelijk kan komen tot de diepst mogelijke zinnelijke bevrediging.

Men beschermt zich zo tegen de schending van de ziel, die kan optreden bij het verlies van de maagdelijkheid.

Door de houding die men zo aanneemt, wordt de mens ook beschermd tegen andere veront­reinigende invloeden van een wereld in verval.

Men krijgt zo meer controle over zichzelf en daardoor een groter gevoel van eigenwaarde.

Amerikaanse tieners uit de gele­deren van met name Baptisten- en Pinkstergemeenten in de VS teke­nen momenteel een convenant (overeenkomst) waarin ze toezeg­gen maagd te willen blijven tot hun huwelijk.

Rick Bedient (18) uit Houston, na veel avonturen tot geloof gekomen, vertelt: ‘Seks is iets dat God heeft geschapen om te kunnen zeggen ‘ik hou van jou’. Als je met iedereen naar bed gaat, kun je niet meer tegen iemand zeggen dat je dit speciale iets hebt be­waard om ‘ik hou van jou’ te kunnen zeggen’.

Een huwelijk komt tot stand door de beslissing die man en vrouw samen nemen. Het besluit tot het aangaan van een huwelijk is ge­heel een zaak van de huwenden zelf. Zij sluiten het huwelijksver­bond. Het is een proclamatie, een getuigenis.

Daarom moet het op de één of andere manier officieel worden gesloten. Per cultuur kan dat anders zijn. In ons land is het de taak van de burgerlijke overheid. Die burgerlijke overheid bereidt inmiddels wel een wetsontwerp voor waarin andere ‘samenwoon­relaties’ (hetero/homo) juridisch gezien met het huwelijk gelijk worden gesteld.

Dr. L. van Hartingsveld vertelt in zijn boek ‘Het huwelijk in het Nieuwe Testament’ over het vol­trekken van het huwelijk (Boeken­centrum, Den Haag): ‘In het Oude Testament geschiedt dat op de bruiloft. Dan geeft de vader zijn dochter aan de bruidegom en neemt de bruidegom zijn vrouw in zijn huis om met haar het huishoudelijk en echtelijk leven te beginnen. De bruiloft verleent als het ware openbare geldigheid aan het akkoord, dat tussen de betrok­kenen gesloten is.

Ook al is alles geregeld, men treedt pas in het huwelijk tijdens de viering van de bruiloft. Zonder bruiloft geen huwelijksvoltrek­king. Door middel van de bruiloft is het hele dorp getuige van deze verbintenis’.

Binnen het Jodendom ten tijde van de eerste eeuwen van het Christendom geldt de regel: geen huwelijk zonder ketub(b)ah, dat wil zeggen er dient een huwelijkscontract te worden opge­maakt, waarin allerlei afspraken schriftelijk moeten worden vast­gelegd.

Dr. Hartingsveld concludeert: ‘Een onderlinge afspraak tussen man en vrouw om te gaan samenwonen en-leven is niet voldoende. Deze beslissing zal op de één of andere manier geldigheid moeten heb­ben’.

De Bijbel toont overduidelijk aan, twee worden één vlees, dat de sek­suele omgang een heel belang­rijke invulling is. Gods bedoeling is dat het een uiting van liefde zal zijn tussen de man en vrouw die een huwelijksverbond hebben ge­sloten. Voor een gelovige luistert dit zeer nauw. Zijn lichaam is im­mers een deel van het lichaam van Christus, tempel van de heilige Geest (1 Kor. 06:15-20). Daar kun je niet vrij meer mee experimen­teren. Het behoort de Heer toe.

Samen wonen

Samen wonen voor het huwelijk is bijbels gezien een onmogelijke zaak. Je kunt elkaar nog zoveel trouw beloven en van mening zijn de allerbeste argumenten voor je handelwijze te hebben, de seksu­ele relatie (door de pil extra gemakkelijk gemaakt) is er één buiten het huwelijksverbond om.

In nummer 42 van de Parakleet (Broederschap van Pinksterge­meenten) schrijft voorganger J.W. Embregts: ‘Het was in Israël een heilig gegeven dat een meisje als ‘ongerepte maagd’ (Latijns: virgo intacta) het huwelijk inging. We zien dit in Genesis 24 vers 16 (Gen. 24:16) waar van Rebekka uitdrukkelijk wordt gezegd dat zij maagd is’.

De Bijbel kent het begrip ‘ongetrouwd samenwonen’ niet. Wel het begrip verloofd/ondertrouwd zijn. Dr. Hartingsveld verwoordt dat rondom de woorden van Matthéüs 1 vers 18 tot 25 (Matt. 01:18-25) als volgt: ‘Het gebruik van het woord verloofd/ondertrouwd blijft in het Nieuwe Testament beperkt tot de geboorteverhalen van Jezus en betreft alleen Jozef en Maria. Volgens Matteüs 1:18 (Matt. 01:18) blijkt Maria, die met Jozef verloofd/on­dertrouwd is, in verwachting te zijn, voordat zij samengekomen waren.

Dit ‘samenkomen’ kan betekenen ‘geslachtelijke omgang’ hebben, maar mogelijk is ‘ook gaan samen wonen’. Op de trouwdag werd de bruid uit het huis van haar vader naar het huis van de man geleid en dan pas begon het samenleven als man en vrouw. Dat past ook het beste bij het vervolg, waar Jozef zijn vrouw tot zich neemt (Matt. 01:20 en Matt. 01:24), dat wil zeg­gen in huis neemt. Uit het hele verband is duidelijk dat Jozef als een rechtvaardig man vóór zijn huwelijk geen seksueel verkeer met zijn vrouw heeft gehad’.

Het Nieuwe Testament kent voor het getrouwd zijn ondermeer het werkwoord ‘hebben’. In het ver­haal van de Samaritaanse vrouw maakt Jezus onderscheid tussen ‘hebben’ in de zin van getrouwd zijn en ‘hebben’ als leven in concubinaat. De vrouw zegt: ‘Ik ‘heb’ geen man’. Jezus antwoordt: ‘Zeer juist, u ‘hebt’ geen man, vijf man­nen hebt u ‘gehad’, die u nu ‘hebt’ is uw man niet’ (Joh. 04:17-18). Er is klaarblijkelijk een wettig en een illegitiem ‘hebben’.

Van dit laatste is samenwonen ook een vorm.

Er wordt zo lichtvaardig met de Bijbelse normen omgesprongen en men beseft niet dat men zich dan buiten de zegen van de Heer stelt. Velen zijn de overtuiging toegedaan dat het christen-zijn best met het samenwonen en – leven valt te rijmen.

Het is onmogelijk. Ook niet als je van plan bent (binnenkort) te gaan trouwen.

Zonder verandering tot bijbels denken kan de gemeente de zegen van God daarover niet vragen, meedelen of uitspreken. Het huwelijk mag geen probeersel (proefhuwelijk) zijn, zegt het Herderlijk Schrijven, maar moet op verantwoord Bijbelse wijze tot stand komen. Elk ongehuwd samenlevingsverband en voor­echtelijk geslachtsverkeer is wezenlijk in strijd met Gods gedachten. Gods normen zijn altijd ‘wetten ten leven’. Negeer je die, dan plaats je jezelf buiten de zegen van de Heer. Als je afwijkt van de orde van God, dan raak je verontreinigd en sta je schuldig. En voor iemand die leeft naar de wet van de Geest des levens is dat volstrekt onmogelijk (Rom. 08:02).

In zijn magnifieke boekje ‘Op weg naar goud’ (speciaal voor jongeren geschreven en eigenlijk verplichte lectuur voor ouderen, Kok-Kampen) zegt Willem de Vink: ‘In het huwelijk ligt een diepe geestelijke betekenis ver­ankerd. God wil zichzelf erin herkennen: zoals Jezus omgaat met zijn gemeente, wil Hij dat jij om zult gaan met jouw levens­partner. Paulus schrijft bij zijn huwelijksinstructies: ‘Ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente’ (Ef. 05:22-33). Het huwelijk (en daarbij seks) is bedoeld om Gods wezen te weerspiegelen’!

In De Oogst (nr.1 van 1993) vond ik in een interview met Harmen Klaassen en Sanny Nout prachtige opmerkingen. Harmen zegt daar­in: ‘We hebben grenzen gesteld. Een rem op onze relatie gezet. We oefenen ons in het afzien van seks. Oefenperiodes zijn moeilijk, maar achteraf bezien veel waard. Het geloof vasthouden, want we weten dat we niet zonder kunnen. Elke dag je voornemen om het goede te doen. We wonen niet samen. Hebben geen seks. Dat komt na ons huwelijk wel. Mijn collega’s vinden me ouderwets of gek. Ze vragen zo nu en dan: Hé, Harmen, woon je al samen?

Als hun opmerkingen te banaal worden, loop ik weg en doe alsof ik niets gehoord heb. Ze accep­teren het wel, hoor. Want vanaf mijn eerste dag heb ik duidelijk gemaakt dat ik christen ben. Ik wil volgens Gods normen leven. We geloven dat we een voor­sprong hebben op alle andere mensen, die wel samen wonen of seksrelaties aangaan voor hun huwelijk’.

De weg terug

Je kunt het zogenaamde ‘boter- ‘briefje’ niet afdoen alsof het niks is. Door een weg te kiezen die tegen het verbond van het huwe­lijk ingaat, berokken je jezelf enorm veel schade. Je berooft jezelf en de ander van veel levensgeluk. Het is een meer dan ernstige belemmering in het geestelijk leven met de Heer. Je stelt je daardoor ook open voor andere afwijkingen.

Maar er is bij God altijd een weg terug, die dan tegelijk een weg vooruit is. Hij is de Barmhartige. Zelfs in de meest extreme situaties wil God vergeven en herstellen met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, zegt de Schrift. Waar nieuw inzicht groeit met als gevolg berouw en het oprechte verlangen een nieuwe start te maken, ligt de weg terug voor het grijpen.

Het is daarbij geestelijk wel een absolute noodzaak elkaar het ‘oude’ leven op te biechten. Dan zit er niets meer tussen.

Dat is de weg ten leven.

De bekende ds. Peter Marshall noemde bij zijn leven het huwelijk eens het binnentreden van de hallen van het hoogste menselijk geluk.

Zo bedoelt God dat en wel voor iedereen die een huwelijk aangaat. Voor een christen moet de keuze huwelijk of samenwonen daarom niet moeilijk zijn.

 

Leer ons bidden … door Cees Maliepaard – 7 –

“En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren” (Matt. 06:12).

Geen weldenkend mens op aarde zal menen nimmer iets fout ge­daan te hebben, nooit iets tegen een ander misdreven te hebben. Voor iemand die in God gelooft, is het dus niet zo moeilijk Hem om vergeving te vragen. Want elke overtreding tegen mensen, is er tegelijkertijd één tegen de Vader. En dan kan een mens hem ook nog rechtstreeks bedroeven.

Vergeef ons

Jezus, doet er nogal nuchter over. Hij steekt geen omstandig verhaal af, om met allerlei geijkte formu­leringen te proberen het Godde­lijk vaderhart te vermurwen. Hij weet dat God liefde is en nergens toe vermurwd behoeft te worden. Jezus gebruikt in het modelgebed geen enkele religieuze kreet. Hij zegt niet: Vader, wij hebben het eigenlijk niet verdiend, maar wij pleiten op uw genade… zou U zo goed willen zijn ons onze schul­den te vergeven?

Hij leert ons heel simpel te bid­den: “Vergeef ons onze schul­den”. Geen breedsprakige om­schrijvingen – gewoon vragen om vergeving zonder meer, want God de Vader vergeeft z’n mensen van ganser harte. Dat de laatste drie beden in de gebiedende wijs staan, is een detail waar we niet teveel aandacht aan zullen schenken.

Dat is slechts de taalkundige vorm die Jezus hier gebruikt, het heeft totaal niets te maken met een misplaatste houding tegenover de Schepper.

Overigens zal ik zeker niet bid­den: Vergeef de anderen hun schulden, gelijk zij ook hun schuldenaren vergeven. Want het raakt mij immers net zo goed persoonlijk.

Daar staat tegenover dat ik de Vader net zomin zal vragen: vergeef mij mijn schulden, gelijk ook ik mijn schuldenaren vergeef. Want het raakt niet alleen mij, maar dat doet het een ieder die de Heer volgt. De Schrift zegt dat alle mensen gezondigd hebben en de heerlijkheid Gods derven (Rom. 03:23-24).

Evenzo goed staat er in diezelfde verzen, dat ieder die in Christus Jezus is, om niet gerechtvaardigd wordt, door Gods genade vanwege de verlossing in Christus Jezus.

“Vergeef ons onze schulden”, bidden we hier. Moéten we dat wel vragen, omdat de Vader ons onze schulden anders aan blijft rekenen?

Wordt God door deze bede in z’n hart omgeturnd en gaat Hij ons vanaf het moment dat onze schuldbelijdenis Hem bereikt heeft, weer accepteren? Nee, de eeuwige God valt niet om te turnen. Hij is altijd dezelfde, onwankelbaar in alles. Hij heeft ons al ons falen (al lang voordat we Hem daarover benaderd heb­ben) van ganser harte vergeven. Maar vanaf het moment dat we dit in geloof onder woorden brengen, ervaren we het in ons hart.

Net als Vader

Wat zeggen we nu eigenlijk, dat we onze schuldenaren in dezelfde mate vergeving schenken als dat God het ons doet, of dat God onze schulden vergeven zal zoals wij het onze schuldenaren doen? Zit onze hemelse Vader te wach­ten op wat wij doen, teneinde met ons op dezelfde manier om te gaan? Of volgen wij het voorbeeld van de Vader en vormen we ook inzake de vergeving van schulden zijn evenbeeld?

Velen zijn ervan overtuigd dat alleen de hemelse Vader echt vergeven kan. Grondig en uit het diepst van zijn wezen. Dan zal deze bede geuit worden vanuit de veronderstelling, dat wij het hoogstens zo goed mogelijk na zullen kunnen doen. Maar het blijft natuurlijk mensenwerk… en dus betrekkelijk! Bedoelt ook Jezus dat? Nergens predikt Hij het onvermogen van de mens om aan Gods maatstaven te beantwoorden, noch de onmacht om zich boven Satans leugenachtige ideeën te verheffen. Hij zegt ons, eenvoudig te bidden: “Vader, vergeef ons onze schulden, zoals wij dat ook aan anderen doen”. We zullen daarbij nooit mogen vergeten, dat God ons éérst heeft liefgehad (1 Joh. 04:09) en dat onze liefde tot God en de mensen derhalve op z’n best een gevolg daarvan en een vervolg daarop zal kunnen zijn. Het initiatief is van de Vader uitgegaan. Hij heeft in de liefde maar ongetwijfeld ook in de ver­geving, het voortouw genomen.

God heeft ons eerst liefgehad, namelijk van den beginne… in Christus. Hij had al voor de schepping de Christus in ge­dachten, de mens die met zijn Geest gezalfd zou zijn en zijn beeld zou dragen. Dat zou niet tot één beperkt worden, maar tot het gehele mensengeslacht worden uitgebreid. Dat plan van de Vader is nog steeds actueel en heeft z’n aanvang gevonden in Jezus. Hij is de Christus, de met Gods Geest gezalfde, die (naar Gods woord) de eerstgeborene onder vele broeders zou wezen (Rom. 08:29). Ingevoegd in de Christus, zullen we dus allemaal Vaders beeltenis in ons hart dragen.

Een wisselwerking

God heeft ons op voorhand het kwade vergeven. Sterker nog: Hij is liefde, dus rekent Hij ons het kwade niet eens toe (1 Kor. 13:05). Maar doordat Satan, tegen Gods bedoeling in, zeggenschap over de mens heeft gekregen, was het offer van Jezus Christus nodig om de mensheid uit haar gevallen staat vrij te kopen. Zodra iemand dat gelooft, werkt het. De mens zal dan Goddelijke vergeving ervaren. En wanneer hij in het klimaat van verzoend-zijn-met- God leven blijft, is er een door­werking van Goddelijk herstel nodig, Gods Geest kan dan sa­menwerken met onze geest, en daaruit ontstaat een zich verder ontplooiende wisselwerking. Wij leren lief te hebben zoals de Va­der ons liefheeft en we leren te vergeven, zoals de Vader ons vergeeft.

Maar aan de andere kant kan de Vader zijn liefde slechts aan ons kwijt, voor zover wij hebben leren liefhebben en kan Hij ons zijn vergeving slechts doen toekomen naar de mate waarin wij geleerd hebben te vergeven. Dat is de intentie van Jezus’ woorden in Matthéüs 6 vers 14 (Matt. 06:14), in feite de uiteenzetting van een geestelijke wetmatigheid. Het is dus niet zo dat de Vader de onverzoenlijken onder zijn mensen niet wil ver­geven, maar dat Hij dat niet kan doordat Hij zijn liefde en verge­ving niet kwijt kan. Er is geen ontvankelijk hart voor. Het is geen kwestie van: ómdat je zo halsstarrig bent krijg je het niet, maar alleen: dóórdat je zo hals­starrig bent werkt het niet.

Het past dan ook precies in de harmonisatie tussen de Eeuwige en de kroon die Hij zich van den beginne op Zijn schepping ge­dacht heeft. Het is de heerlijkheid die Hij gevonden heeft in Jezus Christus en diens gemeente, u en ik. Onze Vader is goed voor ons, zeker weten! Maar wat moeten we dan aan met de bede: “En leid ons niet in verzoeking?” Daarover de volgende keer.

 

Vrede van God (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Uw vrede, God, is niet t’ omschrijven,
zij gaat ver boven ’t aardse uit,
ze is als een liefelijk geluid,
dat in de stilte aan komt drijven.

 

Zij brengt blijde gedachten aan
van U, mijn eeuwig goede Vader!
En zó trekt U mij dichter, nader:
U houdt van mij, wilt naast mij staan.

 

Van de redactie

Dit nummer werd met 8 pagina’s uitgebreid tot 40 pagina’s. Desondanks konden enkele artikelen, die in het vorige nummer werden aangekondigd, niet worden geplaatst. Het betreft de artikelen Wat is echte vriendschap?’ en ‘Wat investeren wij in het Koninkrijk Gods?’. Zij worden nu opgenomen in het januarinummer. In dat nummer onder andere ook een nieuw artikel van Klaas Goverts getiteld ‘Op weg naar de zevende dag’ en een getuigenis van Rini van der Houwen uit Maassluis.

Dit is dus het laatste nummer wat dit jaar verschijnt. Met vreugde hebben wij iedere maand het goede nieuws weer aan u door mogen geven. Daar willen wij natuurlijk ook in 1994 graag mee doorgaan, waarbij wij hopen en geloven dat u ook dan weer veel zegen door het blad zult ontvangen. Tenslotte wensen wij u -als redactie en medewerkers van “Levend Geloof”- een gezegend kerstfeest en een voorspoedig nieuw jaar toe!

1993.11 nr. 353

Levend geloof 1993. 11 nr. 353

Overwinnaars in de strijd door Gert Jan Doornink

Hoe worden wij overwinnaars in de geestelijke strijd?

Overwinning behoort een wezenlijk onderdeel te zijn van de gemeente van Jezus Christus. Maar in de praktijk blijkt dat nog maar al te vaak niet het geval te zijn. We zingen dan wel onze overwinningsliederen en belijden dat we met Jezus (meer dan) overwinnaars zijn, maar de uitwerking -de openbaring van de overwinning- blijft dikwijls achterwege.

Hoe komt dit? Wat is de reden dat theorie en praktijk vaak nog niet met elkaar in overeenstemming zijn? Dat er meer nederlaag is dan overwinning? Dat we niet waar maken wat we zeggen en waarvan we zingen?

We willen een aantal oorzaken onder ogen zien en daaruit leren dat we de doelstelling ‘overwinning’ wel degelijk tot werkelijkheid kunnen maken in ons leven, wat trouwens ook geheel naar de wil van God is.

Wij zijn nieuwe scheppingen in Christus

In de eerste plaats speelt bij velen de (kerkelijke) achtergrond nog een grote rol. Vaak zijn we jarenlang geïndoctrineerd met de gedachte dat we een zondaar zijn en (ook na onze bekering) blijven. We zingen dan wel: “Een zondaar, een verloste, o Heer; en nu geen zondaar meer”, maar tegelijkertijd geloven we niet dat dit waar is. De Heidelbergse Catechismus, een belangrijk leerstuk in de orthodox-protestantse kerken, is iets waar men zich dan gemakkelijk achter verschuilt.

Velen die een nieuwe schepping zijn, hebben moeite het oude overboord te gooien. En dat terwijl Paulus duidelijk stelt dat we in Christus een nieuwe schepping zijn en dat het oude voorbij is (2 Kor. 05:17).

Maar niet al ‘het oude’ is toch verkeerd, kan men opmerken. Inderdaad, maar wel alle leringen die ons van het hoge doel wat God met ons voor heeft (de gelijkvormigheid aan het beeld van Christus, waardoor we ons als zonen Gods openbaren) afhouden. Vele leringen zijn in de loop der eeuwen onder invloed van vrome geesten tot stand gekomen en zijn dus barrières die geslecht moeten worden. Ook ontbrak het vaak aan geestelijk inzicht, waardoor de duivel zijn slag kon slaan, terwijl men vaak wel oprechte bedoelingen had.

Wij zijn betrokken bij een geestelijke strijd

De tweede oorzaak, dat velen vaak nog meer nederlaag- dan overwinningschristenen zijn, is dat men niet inziet dan we betrokken zijn bij een geestelijke strijd. Er is nog zeer veel onkunde op dit terrein. En dat terwijl Paulus duidelijk stelt dat wij niet te worstelen hebben tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten (Ef. 06:12).

Te weten betrokken te zijn bij de geestelijke strijd begint met te geloven in de plaats die wij hebben ingenomen met Christus in de hemelse gewesten (Ef. 02:6). Dit is niet iets vaags, iets on­werkelijks, maar heel reëel: wij hebben, evenals Jezus, een geestelijke plaats ontvangen en alleen vanuit die plaats kunnen we strijden en overwinnen. Iedere andere strijd is een verkeerd gerichte strijd, waarbij de duivel niet ontmaskerd en overwonnen wordt, maar alleen de mens tegen wie deze strijd gericht is, verder beschadigd en vernietigd. (Denk in onze tijd maar aan bijvoor­beeld de strijd tussen moslims en christenen in het voormalige Joegoslavië en tussen protestanten en katholieken in Noord- Ierland).

Wij groeien om geestelijk volwassen te worden

Als derde oorzaak van weinig overwinning en veel nederlaag kunnen wij noemen het niet in willen zien dat we als nieuwe scheppingen ‘in ontwikkeling’ zijn. Wie geestelijke groei niet belangrijk vindt zal een beginstadium-christen blijven en niet verder groeien naar geestelijke volwassenheid. Hij is tevreden met het stadium waarin hij zich nu bevindt, maar het is een verkeerde tevredenheid. De duivel houdt daarbij de voet op de rem. Iedere poging tot verdere geestelijke groei wordt ogenblik­kelijk in de kiem gesmoord als zijnde ‘niet mogelijk, niet te verwezenlijken, niet te realiseren’.

Men gaat dan voorbij aan het feit dat God nooit iets van ons vraagt wat wij niet waar zouden kunnen maken in ons leven. Ik denk aan wat Paulus schrijft over de verzoeking (vanuit het rijk der duisternis). Duidelijk brengt hij naar voren dat wij geen boven­menselijke verzoeking hebben te doorstaan. En dat God getrouw is, omdat Hij niet zal dulden dat wij boven vermogen verzocht worden. Bovendien schrijft hij er nog bij dat als er verzoeking is, Hij voor de uitkomst zal zorgen, zodat wij ertegen bestand zijn (1 Kor. 10:13).

Wij hebben Gods Woord en Geest nodig

Voor gezonde geestelijke groei is ook goede en gezonde voeding nodig. Die vinden we in de Bijbel. Daarbij is onze basis het evangelie van het Koninkrijk zoals Jezus dat bracht en de kennis en het inzicht door Gods Geest. Hier geven we meteen al een vierde oorzaak aan waardoor de overwinning achterwege kan blijven: de doop en vervulling met de heilige Geest.

Vele zich noemende evangelische christenen staan nog steeds afwijzend tegenover de Geestesdoop, terwijl Jezus toch sprak over dat die Geest ons zou leiden in alle waarheid. Dit is ongetwijfeld ook de reden dat velen verward zijn in allerlei natuurlijke, aardsgerichte eindtijdtheorieën en niet willen geloven dat de gemeente geroepen is een overwinnende gemeente te zijn.

De Geest van God heeft de kracht van God in zich. Door die kracht wordt iedere vijandelijke barrière geslecht en overwonnen. De waarachtige gelovige gaat dit hoe langer hoe meer leren. Soms maakt ook hij nog nederlagen mee, maar de overwinningen worden steeds meer stelregel in zijn leven. Dat is ook het doel wat God voor ogen heeft en hoe zouden we kunnen twijfelen aan het feit of dat doel wel bereikt wordt? Het is immers een belangrijk onderdeel van Zijn grote plan met Zijn schepping, die uiteindelijk als een volmaakte en harmonieuze schepping zal functioneren. Daarbij is en blijft de mens -de nieuwe mens in Christus- als kroon van Gods schepping ten volle betrokken. De mens die nu al leert te overwinnen en daardoor een belangrijk aandeel heeft in de realisatie van wat onze grote en goede God voor ogen heeft.

Wij zijn medearbeiders van God

Wij zijn medearbeiders Gods en laten ons niet afremmen door de vijand. Dit is geen grootspraak, geen theorie, maar zó heeft God het in gedachten. Zo had bijvoorbeeld Paulus het begrepen en zo mogen wij het ook begrijpen. Daarbij geven we God in alles de eer, want Zijn werk in en door ons (via de talenten en bekwaamheden die in ons zijn) hebben wij van Hem ontvangen. Hij heeft ons bekwaam gemaakt om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet naar de letter, maar door de Geest, want die alleen maakt levend! (2 Kor. 03:05-06).

Nog is de geestelijke strijd in volle gang en zal ongetwijfeld in de komende tijd verder toenemen. Maar het maakt ons niet verontrust, het jaagt ons geen angst aan. We staan immers aan de overwinnende kant en leren, door geestelijke kennis en inzicht, hoe langer hoe meer geestelijk onderscheiden. Daardoor kunnen wij de vijand, op welke wijze deze zich ook openbaart, ontmas­keren en overwinnen.

En bent u tot dusver nog geen deelgenoot van deze geestelijke strijd (en overwinning!), ga dan de in dit artikel genoemde punten nog eens na en neem die maatregelen die nodig zijn om over te stappen vanuit de nederlaag in de overwinning. Kom vanuit de duisternis of schemertoestand in het licht, in het volle licht van de overwinning!  

 

 

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Eén van de opvallendste dingen uit de bediening van Jezus was ongetwijfeld zijn verlangen dat de mensen niet alleen zijn woorden zouden horen, maar ook zouden verstaan (Matt. 15:10). Het principe van ‘horen en verstaan’ is ook één van de redenen waarom wij “Levend Geloof’ uitgeven. Iedere maand proberen wij in onze artikelen zo duidelijk mogelijk de vele facetten van het volle evangelie te belichten, met het licht dat wij nu hebben. Daarbij proberen wij zoveel mogelijk in een voor iedereen begrijpelijke taal te schrijven. In navolging van Jezus, zouden we willen zeggen. Hij bracht Zijn discipelen de principes van het Koninkrijk bij en gaf een duidelijke uitleg van de gelijkenissen die Hij vertelde.

Let op dat Jezus primair bezig was de ‘geheimen van het Koninkrijk’ te onthullen. Dat was bij wijze van spreken zijn hoofdopdracht. Ook in “Levend Geloof’ neemt de boodschap van het Koninkrijk der hemelen een centrale plaats in en zal dit blijven doen, waarbij wij geloven dat er nog veel meer licht zal komen, ook op dingen die nu nog geheel of gedeeltelijk ‘verborgen’ zijn.

Dit is broodnodig in deze tijd, zeker nu sommigen menen deze boodschap niet meer centraal te moeten stellen. Het stemt ons tot droefheid als we bijvoorbeeld lezen dat men, sprekende over het Koninkrijk, dit een wankele basis vindt. En dan te bedenken dat de Bijbel spreekt over het onwankelbare Koninkrijk! (Heb. 12:28). Wij willen dan ook met volle inzet doorgaan de principes van dat Koninkrijk door te geven. Gelukkig weten vele van onze lezers en lezeressen dit te waarderen, omdat ook zij ‘gegrepen’ zijn door dit enige en werkelijke evangelie. Zij laten zich niet verleiden door een andere koers te gaan varen, een koers die afleidt van het hoge doel wat God met ons voor heeft.

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard (6)

“Geef ons heden ons dagelijks brood” (Matt. 06:11).

Het model dat Jezus ons in het “Onze Vader” aanreikt, is goed uit­gebalanceerd. Vanzelfsprekend eigenlijk, want bij Jezus lag alles in balans. Ook in de korte aaneenschakeling van gedachten die het “Onze Vader” genoemd wordt, is dat terug te vinden. Heiligen doe je in de geestelijke wereld, maar als je het doet heeft dat onmiddellijk consequenties in het natuurlijke leven.

Het Koninkrijk van God is het Koninkrijk der hemelen, het rijk dat in de geestelijke wereld gesitueerd dient te worden. Gods wil geschiedt daar overeenkomstig zijn eeuwige plan, maar het natuur­lijke leven deelt daarin zó duide­lijk, dat we vrijuit kunnen bidden of Gods wil ook op aarde geschie­den zal. Bij de bede “Geef ons heden ons dagelijks brood”, zou je enkel aan de noodzakelijke levensbehoeften in het natuurlijke vlak kunnen denken. Maar doe je dan recht aan de evenwichtigheid die dit gehele gebed kenmerkt?

Ons dagelijks brood

Niemand zal bij deze woorden aan een kale boterham denken, want de gangbare gedachte over het dagelijks brood omvat ons totale pakket levensbehoeften. De één zal daarbij uitsluitend het allernoodzakelijkste deel daarvan in gedachten hebben, de funda­mentele zaken in de natuurlijke wereld, de dingen die onmisken­baar onontbeerlijk zijn. Maar een ander deel zal dit heel wat ruimer interpreteren: wellicht compleet met auto, televisietoestel, computer en luxe jacht. Het zij zo.

Maar onder het dagelijkse brood waar we onze hemelse Vader om bidden, zullen we minimaal voedsel, kleding en onderdak verstaan. Alles wat we nodig hebben om naar behoren te kunnen functioneren, zal hiervoor in aanmerking komen. Zonder voeding kunnen we geen van allen, zonder kleding al evenmin en zonder huisvesting zal het toch ook moeilijk gaan. Voor dat alles kun je werken (als je gezond bent en werk gevonden hebt), maar dan werk je om de natuurlijke spijze die vergaat (Joh. 06:27).

Werken om de spijze die vergaat, komt bij sommigen nogal nega­tief over. Als je met het tijdelijke bezig bent, is dat iets dat (in het beste geval) na enige decennia ophoudt. Want niet alleen de natuurlijke spijze vergaat, maar ook alle natuurlijke zaken die daardoor verkregen zijn. Op zich is dat waar; het zichtbare is tijdelijk; slechts het geestelijke heeft eeuwigheidswaarde. Maar onze God heeft de mens immers geschapen om in twee werelden te leven, in de geestelijke. . . maar ook in de natuurlijke?

Welnu, om in de natuurlijke wereld overeenkomstig Gods plan bezig te kunnen zijn, hebben we doodgewoon natuurlijk brood

nodig. Daarvoor ga je naar een natuurlijke bakker – een warme of een koude, dat maakt niet zoveel verschil. Want het brood van de koude bakker is uiteraard ook door iemand warm gebakken, en het brood van de warme bakker is (eer het bij ons op tafel komt) al lang en breed koud geworden. Het behoeft vast geen nadere uitleg, dat geen mens op enkel geestelijk brood lang op deze aardbodem zal kunnen vegeteren.

Levend brood

“Werkt niet om de spijze die ver­gaat”, zei Jezus, “maar werkt om de spijs die blijft tot in het eeuwi­ge leven, welke de Zoon van de mens u geven zal” (Joh. 06:27).

Bedoelde Jezus werkelijk, wat sommige mensen menen, dat we “los van het stof” moeten komen? Dat past helemaal niet in het denken van Jezus, dat is eerder de mening van vrome geesten. Zij willen de mens altijd naar een uiterste door laten slaan, om hem zodoende uit balans te halen.

Jezus had de intentie hun te zeg­gen: Wees niet uitsluitend met de natuurlijke dingen bezig, maak je toch niet altijd druk om het vergankelijke; bedenk liever de dingen die boven zijn, waar de Vader is! Ik heb de weg daarheen immers voor jullie gebaand?

Bij de bede “Geef ons heden ons dagelijks brood”, zullen we niet enkel aan de bruingebakken volkoren mik van de bakker om de hoek denken (al hoort die daar zeker bij), maar ook aan het levende brood in het hemelrijk, aan de woorden Gods die Christus Jezus ons geopenbaard heeft. Hij spreekt het woord van zijn Vader en Hij is diens woord. Vaders woord komt in het leven van Jezus tot uitdrukking, zowel in de hemel als op de aarde. Het natuurlijke brood hebben we nodig om in de zichtbare wereld bezig te kunnen zijn en het levende brood van de Christus hebben we minstens zo hard nodig om, naar Vaders plan, ook in de geestelijke wereld functioneel te wezen.

Daarom moet een mens nooit één van de twee veronachtzamen, want dat wreekt zich altijd. Het levende brood is ons van de Vader gege­ven. Zonder dat, zonder Hem moet ik eigenlijk zeggen, rooien we het niet. Niet in de wereld van de geesten, maar ook niet op het rond der aarde. De Geest van de Christus leeft in de mens die op­wast naar het zoonschap. Jezus Christus is voor ons het brood ten leven, en waar wij onze plaats in het hemelse klimaat van vrede en blijdschap hebben ingenomen, zullen we als toegevoegde zonen Gods voor anderen eveneens levend brood kunnen wezen. Want met Jezus is het allemaal pas echt begonnen, en door Gods Geest wordt het plan van de Vader in degenen die Jezus toebehoren, wereldwijd.

Elke dag genoeg

Anders dan de Prediker zegt, klinkt het door de Geest van Christus uit onze mond: Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen goed. Op grond van Jezus’ bede “Geef ons heden ons dagelijks brood”, mag een mens verwachten dat er alles voorhanden zal zijn om van dag tot dag uit Goddelijke ver­nieuwing te leven. Een overvloed aan hemels brood, zodat we bij de Vader boven bezig kunnen zijn en in de strijd in de hemelse gewesten overwinningen op de machten der duisternis zullen kunnen behalen.

Dat geeft een  niet geknecht leven in de geestelijke wereld voor onszelf en voor degenen met wie de Vader ons in contact brengt. Maar ook voldoende materiële mogelijkheden om onze taak in de natuurlijke wereld ten uitvoer te kunnen brengen. Daar leert Jezus ons om te vragen, in een gelovig vertrouwen dat de Vader ons ook inderdaad alle goeds in de hemel en op de aarde ter beschikking stelt.

Aan de Vader zal het niet liggen en aan ons ook niet, denk ik zo. De enigen die altijd dwarsliggen zijn de vorst der duisternis en z’n vele horden demonen. Het dwars­liggen is hun tot een tweede na­tuur geworden. Het lijkt me goed hun een zelfde lot toe te kennen als wat de spoorwegen overal ter wereld met dwarsliggers doen. Bevestig ze maar onder het spoor dat naar het tevoren door de Vader vastgestelde doel toe leidt, het rechte spoor dat we met onze voeten zullen trekken. Dan kun­nen ze geen kant meer op! Maar wij wel: met elke dwarsliggende macht onder onze voeten, ligt de weg naar boven open. “In dat spoor dan ook verder”, vindt Paulus van Tarsen.

Zullen we dan maar?

 

Een lichaam onderscheiden door Duurt Sikkens

Een tekst die al tot veel verwarring en angst heeft geleid en tevens tot daaruit voortvloeiende discussies is (1 Kor. 11:29-30): “. . . als hij het lichaam niet onderscheidt. Daarom zijn er onder u velen zwak en ziekelijk en er ontslapen niet weinigen”. Velen interprete­ren dit ongeveer als: Zolang er nog zonde is in de gemeente waar je bij hoort, zijn de gevolgen ziekte en dood. En andersom redenerend: Zolang er nog ziekte is en er mensen sterven, is het nog niet in orde met de gemeente. Degenen die het noodlot treft zijn als het ware slachtoffer van de collectieve schuld.

Er is geen collectieve schuld

Dit is een drog oorzaak. Collectieve schuld bestaat überhaupt niet, want ieder is persoonlijk verantwoordelijk voor zijn doen en laten. Je leest en hoort wel eens over de schuld van de Duitsers en de Japanners of de schuld van christenen tegenover het Joodse volk, enz. Van origine ben ik een Fries maar ik maak toch geen deel uit van een collectieve schuld tegenover de kerk omdat een paar Friezen Bonifacius hebben vermoord?

Trouwens, God verwondert zich ook over deze gedachtegang wanneer Hij vraagt hoe het volk Israël er toch toe komt om een spreekwoord te hanteren dat er op neerkomt “dat de tanden van kinderen stomp en stroef zijn geworden omdat hun vaders onrijpe druiven hebben gegeten”. Zo te denken is onzinnig (Ez. 18:01-04) en in vers 4 zegt Hij dat ieder verantwoordelijk is voor zijn of haar leven. (Sterven is hier het geestelijk leven verliezen).

Bewijzen wij barmhartigheid?

Het is goed om eens andere vertalingen en de grondtekst te bestuderen. Het gaat erom dat je beseft dat je tot het lichaam van Christus behoort en elkaar barmhartigheid bewijst. Als je dat uit het oog hebt verloren verlies je de moed en de kracht, maar dat geldt voor ieder persoonlijk. In vers 29 staat: “. . . tot zijn eigen oordeel”. Oordeel is scheiding. Als je geen deel meer uitmaakt van het onzichtbare lichaam van Christus (en dat is veel meer dan de plaatselijke, zichtbare gemeente!) dan hoor je daar niet bij. Dan mis je de sterkte en hulp. Dat is geeste­lijk.

Een betere vertaling is (zie Luther en de Statenvert. ): “Daarom zijn er onder u velen zwak en krachteloos en er slapen niet weinigen”. Het doet me denken aan Open­baring 3 vers 8 (Openb. 03:08): “Gij hebt kleine kracht. . . ).

Tegen zulken zou ik willen zeggen: Wordt wakker, zoek steun en je zult weer op je voeten komen. En laat je weer (op)voeden door Gods woord. Je krachten zullen terugkeren, Hij zal je ziel verkwikken wan­neer je in elkaar het gezicht van Christus ziet. Zó on­derscheidt je weer het lichaam en heb je deel aan de werke­lijkheid: God in ons.

 

Het geheim van Izaäk door Leni Roose

Een verhaal voor kinderen

Een verhaal voor kinderen in “Levend Geloof”. . . Is dat niet een beetje overbodig? Er verschijnen toch genoeg goede kinderbladen, zoals bijvoor­beeld “Sproeier”? Inderdaad, maar deze uitzondering op de regel heeft een reden. Dit verhaal is namelijk geschreven in het kader van een cursus voor kinderwerkers. Leni Roose uit Amersfoort geeft godsdienstles op enkele openbare basisscholen, waarbij de vraag aan de orde kwam: Hoe vertel je de ‘moeilijke’ verhalen uit het Oude Testament aan de kinderen, zonder veel vragen op te roepen en God als bloeddorstig en wraakzuchtig af te schilderen? Door een ander gezichtspunt te kiezen -als kind- kwam dit verrassende resultaat uit de bus. Wellicht een voorbeeld voor ons als volwassenen, als er zich problemen met geloofsvraagstukken voordoen? – (redactie).

Hallo, ik ben Izaäk. Ik wil je graag iets vertellen. Iets, wat ik een poosje geleden heb meegemaakt. Ja, ’t is alweer een paar weken geleden – eerder kon ik er gewoon niet over praten. Alleen al als ik er aan dacht, kreeg ik het er benauwd van.

Maar nu wil ik het je toch graag vertellen.

Op een dag zei mijn vader: “Kom, ik ga op reis. Izaäk wil je niet met me mee?”

“Mee? Met vader op reis? Ja natuurlijk, dat is wat, zomaar mee! Waar gaan we naar toe vader? Gaan we ver weg? Wie gaan er allemaal mee? Gaat

moeder ook mee?”

Izaäk, wat een vragen allemaal. Nee, moeder blijft thuis. Alleen jij en ik en

twee knechten. We zullen ongeveer een week weg zijn”.

Heerlijk vond ik het. Ik begon gelijk alle spullen bij elkaar te zoeken.

Pakte het allemaal netjes in en probeerde het ook nog op de ezel te binden.

Maar dat viel niet mee. Die ezel bleef ook totaal niet stil staan en ik kon er

eerlijk gezegd ook nog niet zo goed bij. Gelukkig dat onze knecht ons kwam

helpen.

En ja hoor, toen alles klaar was voor de reis vertrokken we. “Daag, moeder! Tot ziens”. Ik gaf haar nog een extra dikke kus voor we weggingen. Onderweg praatte ik honderduit met de knechten. Ik zorgde voor de ezel, en ik had van alles te vragen aan vader. Vader? Ja, ik vond hem eigenlijk wel een beetje stil. Net of hij met zijn gedachten ergens anders was. Soms vroeg ik iets en dan hoorde hij het helemaal niet. Zo was hij nooit. Ik kon altijd een heleboel vragen aan hem. Hij wist ook zoveel.

Vader, . . . eigenlijk heb ik een heel bijzondere vader. Hij is wel oud – dat is zo. Als ik naar mijn vriendjes kijk, dan is hun vader veel jonger. Dat lijkt me ook wel eens fijn. Maar, mijn vader, die kan toch vertellen! En niet zomaar verhaaltjes. Nee, dan vertelt hij over God – en daar krijg ik nooit genoeg van. Over de tijd dat hij zomaar op reis ging. Hij wist niet eens waar naar toe! Nou ja, zomaar? Hij wist dat God dat tegen hem gezegd had. En die keer, dat hij naar de sterren zat te kijken, en toen had gezegd, dat hij een zoon zou krijgen, en dat hij uiteindelijk een vader van een heel groot volk zou worden. En die zoon? Dat ben ik!

Ja, als vader over God vertelt, lijkt het wel of hij over een vriend spreekt. Iemand die hij heel goed kent en waar hij veel mee omgaat. Dat is wel wat anders dan die vaders van mijn vriendjes. Als die over hun god praten, dan lijkt het eerder of ze bang voor hem zijn. Of ze altijd maar bezig zijn om die god tevreden te stellen. Ze geven allerlei geschenken, soms het mooiste of het liefste wat ze hebben. En ik heb wel eens gehoord dat ze zelfs hun eigen kind weggeven aan zo’n god. ‘Offeren’ noem je dat. Of wij dan nooit offeren aan God, vraag je je af. O ja hoor. Een lammetje bijvoorbeeld. En dan niet zo maar één, met een gebroken pootje of zo, of eentje die toch al ziek is of heel lelijk. Nee, dan kiezen we één van de mooiste lammetjes uit die we hebben. Omdat we zoveel van God houden.

Maar goed, terug naar de reis.

We waren al drie dagen op reis, toen we bij een berg kwamen in een land dat Moria heette.

“Blijven jullie hier maar wachten”, zei mijn vader tegen de knechten. “Izaäk en ik zullen naar boven klimmen om daar God een offer te brengen. Wacht op ons tot we weer terug zijn”.

We zetten met elkaar de tenten op, dat was zo gebeurd. De laatste dagen hadden we dat al zo vaak gedaan; ’s avonds tenten opzetten, volgende dag weer afbreken en verder trekken. Maar nu konden de knechten en de ezel uitrusten, want vader en ik gingen samen verder. Steeds verder klommen we de berg op, vader en ik. In het begin praatten we nog over alles en nog wat. Maar vader werd steeds stiller. Het leek soms wel of hij in zichzelf liep te praten. Of praatte hij met God? Ik weet het niet, maar het was anders dan anders.

Opeens bedacht ik: hoe kan dat nou? Ik heb een grote bos hout, vader draagt een pannetje met vuur. Maar waar is het offer? Wat gaan we aan God geven? Zou vader daar wel aan gedacht hebben?

“Vader, luister eens. Hier heb ik het hout, en u hebt het vuur, maar waar is het offer? Wat gaan we aan God geven?”

Vader stond stil. “Ja jongen, ja weet je, God zelf zal voor een offer zorgen’ “O, dan is het goed. Dat kan hè, vader? We hebben al zo vaak gezien dat God voor ons zorgt”.

Toen we op een mooi plat stuk van de berg kwamen, een plateau noem je dat zijn we een altaar gaan bouwen. We zochten mooie grote stenen op en maakten daar een soort tafeltje van. Daar legden we het hout op, dat ik al die tijd had gedragen. Mooi werd het. Nu nog een lammetje, vader!

Toen zag ik vader naar me kijken op een manier dat zal ik nooit vergeten. En toen wist ik. . . Hij wil mij. . . Ik op dat. . . Zou God dat echt aan hem gevraagd hebben? Dat kan toch niet? God is toch zijn vriend? God is toch heel anders dan al die andere goden?

En je denkt misschien dat ik ben gaan schreeuwen, en gezegd heb dat ik het niet wilde. Maar ’t was zo gek. Heb jij wel eens een schaap gezien die geschoren moet worden? Als de scheerder zo’n schaap eenmaal goed vast heeft, spartelt het helemaal niet meer tegen. Het mekkert niet eens. Het laat het allemaal zomaar gebeuren. Zo voelde ik me ook. Ik leek wel verlamd. En ik weet ook niet meer precies wat er allemaal gebeurde. Ja, ik weet nog één ding. In één keer die stem, die zei: “Abraham, doe je kind geen kwaad, Ik heb gezien hoeveel je van me houdt”.

En toen? Nou ja, vader hield me zo stevig vast, alsof hij me nooit meer los zou laten. En hij huilde en beefde, en ik ook hoor!

Later hoorden we geritsel achter in de struiken. En daar was een ram. Helemaal verward met zijn horens in de takken. Hij probeerde maar steeds of hij los kon komen.

“Zie je wel vader! U zei toch dat God zelf voor het offer zou zorgen! Wat een feest was dat, om samen die ram aan God te offeren. We staken het in brand en de rook ging recht naar boven! Wat waren we blij! We zijn later samen weer naar beneden gegaan, weer naar de knechten, en we zijn weer teruggegaan naar moeder. Maar we hebben niks gezegd. Als vader en ik elkaar aankeken, dan zag ik aan zijn ogen waar hij aan dacht. Een geheim van vader en mij en God. Maar ik vind het wel fijn dat jij het nu ook weet.

 

Vriendschap: vreugde of teleurstelling? Door Margreet Gast

 

Er is veel wat het leven van de mens aangenaam en vreugdevol maakt. Eén daarvan is het hebben van vrienden. De meesten van ons hebben dan ook een grote of een wat kleinere vriendenkring: mensen die je regelmatig ziet, met wie je optrekt en van alles beleeft. Vrienden zijn mensen buiten je kring van gezinsleden en familie­leden. Sommige mensen hebben ‘massa’s’ vrienden en anderen nauwelijks.

Wat is een vriend? Een vriend is iemand met wie je door weder­zijdse genegenheid verbonden bent, iemand die je vrijwillig hebt uitgekozen om mee om te gaan, met wie het contact spontaan en soepel verloopt. Maar. . . is elke vriend een echte vriend?

Wereldse vriendschap

Hoe vaak zien we niet dat leuk uitziende jongelui, die populair zijn, zich met flair en zelfver­zekerdheid gedragen, slepen vrienden hebben. Er wordt gelachen en plezier gemaakt, je ‘hoort erbij’ als je van die groep deel uitmaakt. Het lijkt allemaal heel mooi, maar hoe diepgaand is het onderlinge contact, kent men elkaar echt? Blijft de vriendschap onder alle omstandigheden bestaan?

In de Spreuken van Salomo lezen wij dat de vrienden van de rijke vele zijn (Spr. 14:20b) en dat rijkdom vele vrienden aanbrengt. (Spr. 19:04a) Die rijken zijn er: rijk aan praatjes, rijk aan kontakten met mensen van aanzien, rijk aan humor, rijk aan financiële middelen, rijk aan voorspoed. Er wordt naar hun gunst gedongen. Met zo iemand willen veel mensen bevriend zijn (Spr. 19:06). Maar wat is de basis van deze vriendschappen?

Beproefde vriendschap

De tijd van ‘rijkdom’ kan voorbij gaan, een tijd van moeite, van ‘ar­moede’ kan aanbreken. De vriend­schap zal op de proef worden gesteld. En er zijn velen die uit ervaring weten dat er niet veel echte vrienden overblijven.

“Mijn vrienden en bekenden staan afzijdig van mijn plaag, zelfs mijn verwanten staan van verre” (Ps. 038:012). “Zelfs mijn vriend, op wie ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft zijn hiel tegen mij op­geheven” (Ps. 041:010). “De arme wordt door zijn vriend verlaten” (Spr. 19:04b).

In de nood leer je je echte vrien­den kennen. Wat we ‘vriendschap’ noemen, zal te vaak blijken geen echte wortel te hebben. De kon­takten zijn oppervlakkig. De vriendschap is er, zolang het voordeel oplevert van te kunnen profiteren van de rijkdom. Zolang men er zelf beter van kan worden, duurt de vriendschap voort. Maar komt het aan op offers brengen, terwille van de vriend, dan haakt men af.

Teleurgesteld

Veel mensen -ook christenen- zijn teleurgesteld in hun medemens, soms zelfs in de broeder of zuster in de gemeente. Zij hebben het meegemaakt dat vrienden hen in de steek lieten, toen zij hen het hardst nodig hadden. Ze reken­den op hulp en steun, maar de vrienden lieten het afweten. Desillusie, bitterheid, hoe moet je daarmee verder leven? Dan maar een veilige afstand bewaren, je niet meer geven in een vriend­schap, om een volgende teleur­stelling te voorkomen? Dan kan ‘de keus’ zijn.

Zo leven ook veel mensen. Maar het is geen leven. Het is een doodlopende weg. Je komt niet meer toe aan Gods opdracht om in trouw en liefde om te gaan met de mensen om je heen.

Herstel van relaties

Jezus noemde zijn discipelen, aan het eind van zijn aardse leven, zijn vrienden (Joh. 15:13-15). Toch werd ook Jezus in de steek gelaten door zijn vrienden. Hij vroeg aan drie van hen om met Hem te waken (Matt. 26:40), maar Hij moest constateren dat zij dat niet konden.

Jezus kent onze teleurstelling. En daarom is er een uitweg voor mensen die bang zijn zich te openen in een vriendschap. De pijn in het hart, door teleurstel­lende, bittere ervaringen, kan genezen. Voor een christen is er maar één juiste keuze: met de teleurstelling naar Jezus gaan. En, al zal dat best tijd kosten, een kind van God zal er weer bovenop krabbelen. Hij zal weer geestelijke veerkracht krijgen en weer vol worden van levensvreugde. Want wie gaat putten uit de vriendschap met de Ene, die nooit teleurstelt, wordt weer mens.

Jezus, onze Vriend

Het is de tegenstander van God en mensen, die maar al te graag relaties wil kapotmaken. Satan laat mensen denken dat wereldse vriendschap echte vriendschap is. Hij is het die dan ook des te harder toeslaat, als de vriendschap stukgaat. Teleurstelling doet ons besluiten er maar niet meer aan te beginnen.

Maar in Jezus is er een uitweg. Hij geneest ons door onze Vriend te zijn. Hij geeft ons weer geloof en vertrouwen. En Hij maakt ons sterk, zodat wij zelf in staat zijn een vriend te zijn voor de ander.

Een echte vriend zijn, de trouw en liefde gevende partij zijn in de relatie, dat wil Jezus ons leren. En door zo te worden, kunnen we het beeld van Jezus gaan weerspiege­len, tot zijn eer. De ander tot heil zijn, de ander Gods goedertieren­heid en trouw meedelen, dat is zoutend zout en lichtend licht zijn. “Niemand heeft groter liefde dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden” (Joh. 15:13): Jezus voor ons, wij voor de ander.

(Ron en Margreet Gast behan­delen dit jaar voor de oudere jeugd van hun gemeente het onderwerp ‘relaties’. Dit artikel is geschreven naar aanleiding van een onderwerp uit die serie. Binnenkort zal hierover nog een artikel van Margreet Gast ver­schijnen getiteld: “Wat is echte vriendschap?” -red. ).

 

 

Bewustwording (gedicht) door Piet Snaphaan

Behouden zijn, en zeker weten

dat God je liefheeft is heel fijn.

Doch Hij wil ook, dat we in dit leven

volhardend naar het zoonschap streven,

profeten en priesters voor Hem zijn.

 

De Heer heeft ons voor God gekocht,

maakte ook diens plan bekend.

En roept ons, met Hem op één lijn

met Gods gedachten bezig zijn,

voor Hem zijn we bestemd.

Bewustwording, ’t helder gaan zien

door een vernieuwend denken.

Een denken door de Geest geleid,

’t voert hogerop, een vaststaand feit,

God zelf zal wijsheid schenken.

 

Speciale avond over “De bijna dood ervaring” door redactie.

De volle evangelie gemeente te Aalten houdt op woensdag 10 november een speciale thema-avond over het onderwerp “De bijna-dood ervaring”. Over dit onderwerp heeft Evert van de Kamp in “Levend Geloof’ van april (nr. 347) een artikel geschreven, welke veel aandacht heeft getrokken.

De spreker op deze avond is Dr. W. C. van Dam uit Geldrop, schrijver van diverse boeken zoals “Demonen eruit in Jezus’ naam” en “Doden sterven niet”. De avond, die om 8 uur begint, wordt gehouden in het gebouw “Op de Hoven”, de Hoven 9 te Aalten en is ook voor de lezers en lezeressen van “Levend Geloof’ vrij toegankelijk.

 

De Here, onze gerechtigheid Bijbelstudie door Wim te Dorsthorst (6)

Het is alles is uit God

Onze vorige Bijbelstudie zijn wij geëindigd met de woorden van Paulus: “En dit alles is uit God”. Het zijn woorden van de apostel als hij schrijft over de verzoening die God in Zijn Zoon tot stand heeft gebracht (2 Kor. 05:14-21). Een gebeurtenis waar we in de voorgaande studies bij stil hebben gestaan om het in bijbels perspectief en in waarheid te kunnen verstaan.

Als we deze serie: “De Here, onze gerechtigheid” nu afronden, betekent dat niet dat er alles over gezegd is. Integendeel, de verzoening is maar één aspect van het kruis.

Ook is er onder christenen nogal wat verschil van mening over begrippen als verlossing, bevrijding, loskopen, losprijs, van wie los gekocht, aan wie de losprijs betaald, enz. Ook dit heeft allemaal te maken met “De HERE, onze gerechtigheid” en wij hopen daar dan ook nog eens op terug te komen.

Dit is de dag die de Here gemaakt heeft

Als het niet alles zou zijn uit God, zou het van nul en gener waarde zijn en zou God hierin ook niet zijn grenzeloze liefde voor de mensen geopenbaard hebben. De vraag of God hierin rechtvaardig heeft gehan­deld, is vooral in de vorige studie (nr. 5) al wel beantwoord. Ter aanvul­ling nog enkele gedachten hierover.

Als Jezus voor Zijn lijden en sterven met Zijn discipelen het Pascha viert, dan zingen ze in de grote lofzang dat ene unieke vers: “Dit is de dag die de Here gemaakt heeft, laten wij juichen en ons daarover verheugen”

(Ps. 118:024)

Veronderstel dat God vergeten was ook deze dag te maken in Zijn eeuwige onveranderlijke raadsbesluiten (Ps. 033:011). Eeuwige duisternis en dood zouden het gevolg zijn geweest. Maar ook deze unieke, alles beslissende dag, heeft God gemaakt.

(Jes. 46:10) zegt: “Ik, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al Mijn welbehagen doen”. En (Jes. 46:11b) zegt nog: “Ik heb gesproken, Ik doe het ook komen, Ik heb het ontworpen, Ik breng het ook tot uitvoering”.

Bij God was alles reeds volbracht

De schrijver van de Hebreeënbrief zegt hiervan “dat Zijn werken van de grondlegging der wereld af al volbracht waren” (Heb. 04:03c, Staten- vert. ). Daarom spreekt de Bijbel over het Lam Gods dat gekend en geslacht is vóór de grondlegging der wereld (1 Petr. 01:20 en Openb. 13:08).

De woorden van het Lam zelf zijn, als Hij in de volheid des tijds geopenbaard is: “Zie, hier ben Ik – in de boekrol staat van Mij geschreven – om uw wil, o God, te doen” (Heb. 10:07 en Ps. 040:008). Dit profeteerde Jesaja al met de woorden: “Daarom zal mijn volk te dien dage mijn naam kennen, dat Ik het ben, die spreek: Zie, hier ben Ik” (Jes. 52:06).

De boekrol waarvan gesproken wordt, bevat het totale plan van God, het eeuwige evangelie, waarvan God zegt: “Ik heb het gesproken, Ik doe het ook komen, Ik heb het ontworpen, Ik breng het ook tot uitvoering” (Zie ook Openb. 05:01 en Openb. 14:06). Dat heeft God niet herschreven, gewijzigd of er iets aan toegevoegd, maar is eeuwig en onveranderlijk als God zelf. De schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt dat God gezworen heeft bij Zichzelf, omdat Hij zo aan de mens het onveranderlijke van Zijn raad wilde doen blijken, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou (Heb. 06:13 en Heb. 16-18). Dat is Gods trouw aan Zichzelf en aan Zijn raadsbesluiten. Dat is voor de mens als een rots in de tijden, nu allerwege de betrouwbaarheid van Gods woord in twijfel wordt getrokken en zo wordt ontkracht.

God is volmaakt rechtvaardig

Deze rechtvaardigheid Gods moet echter ook als zodanig erkend worden. De apostel Paulus heeft het in zijn brief aan de Romeinen als volgt verwoord: “God heeft Jezus voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in Zijn bloed, om Zijn rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden – om Zijn rechtvaardigheid te tonen, in de tegenwoordige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is” (Rom. 03:25-26). Paulus benadrukt hier dat het uit God is en dat God absoluut rechtvaardig is, als Hij de mens de gerech­tigheid Gods aanbiedt in Zijn Zoon Jezus Christus.

De Psalmist heeft het op deze prachtige wijze onder woorden gebracht: “Gerechtigheid en recht zijn de grondslag van uw troon, goedertieren­heid en trouw gaan voor uw aangezicht henen”. De grondslag, de gerechtigheid en het recht van Gods troon, van Gods heerschappij in een mensenleven, en eenmaal in de hele schepping, is het bloed van Zijn eigen Zoon, Jezus Christus. Hij zal de mensheid onberispelijk voor Gods aangezicht stellen (Ef. 01:04). En dat alles is in goedertierenheid en trouw, wat in het Nieuwe Testament betekent: genade en waarheid, wat door Jezus Christus gekomen is, bij Zijn openbaring, van het aangezicht Gods (Joh. 01:17).

Zonder opstanding geen rechtvaardiging

Er zou echter geen gerechtigheid Gods openbaar zijn geworden als Jezus niet uit de doden zou zijn opgestaan. Hij voert nu geen heerschappij vanuit de dood, maar Hij leeft en werkt vanaf de troon Gods. Hij heeft onze zonden in de dood gebracht zoals de bok Azazel op de grote ver­zoendag, met de zonden van het gehele volk beladen, naar het onvruchtbare woestijnland werd gebracht (Lev. 16:08 en Lev. 20-22). Herhaal­delijk had Jezus gezegd, tegen Zijn discipelen, dat Hij na de kruisdood opgewekt zou worden (o.a. Matt. 16:21 en Mark. 08:31 en Luc. 09:22). Maar ook de Schriften hebben ervan getuigd (o.a. Ps. 049:016 en Ps. 016:001-010 en Jona 01:17 en Matt. 12:40).

Als Jezus, na de opstanding, Zijn discipelen het verstand opent, zodat ze de Schriften kunnen begrijpen, zegt Hij: “Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was, dat alles wat over Mij geschreven staat in

de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden. En Hij zeide tot hen: Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derde dage opstaan uit de doden” (Luc. 24:44-46).

Hij is opgewekt gelijk Hij gezegd heeft

Alle vier evangeliën getuigen van dit geweldige gebeuren. Het evangelie van Matthéüs vertelt dat Maria van Magdala en de andere Maria het graf van Jezus gaan bezien. “En zie, er kwam een grote aardbeving, want een engel des Heren daalde uit de hemel neder en kwam nader. En hij wen­telde de steen weg en zette zich daarop. Zijn uiterlijk was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw, en de bewakers werden door vrees voor hem bevangen en zij werden als doden. Doch de engel antwoordde en zeide tot de vrouwen: Weest gij niet bevreesd; want ik weet, dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde. Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, gelijk Hij gezegd heeft; komt, ziet de plaats waar hij gelegen heeft. En gaat terstond op weg en zegt Zijn discipelen, dat Hij is opgewekt uit de doden” (Matt. 28:01-07a).

Duidelijk is uit dit verhaal dat Jezus al was opgestaan en het voor Hem niet nodig was, dat de steen werd omgewenteld. Hij is met Zijn ver­heerlijkte lichaam niet meer afhankelijk van afgesloten ruimten (Joh. 20:19). Er moet echter een betrouwbaar getuigenis klinken dat Hij werkelijk lichamelijk is opgestaan en leeft.

Twee betrouwbare getuigen

Het zijn de twee Maria’s die met eigen ogen gezien hebben, dat Zijn lichaam in het graf werd gelegd en dat de grote steen voor de ingang werd gewenteld en die nu getuigen zijn van de waarachtigheid van Zijn opstanding (Matt. 27:57-61). Als ze bij het graf aankomen is alles nog precies zoals ze het achtergelaten hebben. Het graf is nog verzegeld (Matt. 27:62-66) en de bewakers zijn gewoon wakker en doen hun plicht. De twee Maria’s zijn nu getuigen dat de engel neerdaalt en dat de bewakers, door vrees bevangen, als doden worden. Ze zien met eigen ogen dat de steen wordt weg gewenteld en worden door de engel uit­genodigd zich ervan te overtuigen dat Jezus er niet meer is. Hij is dus niet gestolen maar opgewekt! Dit moet terstond gemeld worden aan de discipelen die hier krachtig van moeten getuigen in hun prediking. Noch krachtiger wordt Zijn opstanding bewezen in de verschijningen van de Heer zelf want de discipelen hadden moeite het te geloven (Mark. 16:12-14 en Luc. 24:10-11).

Het boek Handelingen is één groot getuigenis over Jezus Christus, de Zoon van God, die gestorven is en opgewekt is uit de doden, geheel volgens de Schriften. Heel duidelijk zet Petrus het uiteen als hij in het huis van Cornelius de blijde boodschap verkondigt: “God heeft Hem ten derde dage opgewekt en heeft gegeven, dat Hij verscheen, niet aan het gehele volk, doch aan de getuigen, die door God tevoren gekozen waren, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden was opgestaan; en Hij heeft ons geboden het volk te prediken en te betuigen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden” (Hand. 10:40-42).

Het geding over de opstanding

De duivel heeft vanaf het begin getracht dit fundamentele heilsfeit te ontkennen en mensen te verleugenen om allerlei theorieën te geloven. De gehele Joodse raad besluit de wacht van het graf veel geld te geven als ze zeggen dat de discipelen het lichaam van Jezus gestolen hebben (Matt. 28:11-15). Wij hebben al gezien hoe er in de theologie verdraaiingen zijn over wie Jezus werkelijk is en er aanstoot genomen wordt aan het kruis. Begrijpelijk is dat dan ook de opstanding geloochend wordt.

Dat het ongeloof en het modernisme de kerken is binnengedrongen, blijkt bijvoorbeeld uit de brochure die in juli 1991 is uitgegeven door de generale synode van de Nederlandse Hervormde kerk. De brochure heet: ‘Geding over de opstanding’. Duidelijk wordt de lichamelijke opstanding van Jezus in twijfel getrokken want men heeft moeite met dat lege graf. De evangelisten hebben aangaande de opstanding zo hun eigen voorstelling opgeschreven, zegt men. Ook Paulus zou in 1 Korinthiërs 15 bezig zijn om de Paasboodschap te verwoorden met behulp van de hem beschikbare voorstellingen. Dat de discipelen, en ook Paulus, getuigd hebben van de waarheid, wordt hiermee ontkend. Het is onbegrijpelijk, maar waar: het meest fundamentele van het christelijk geloof wordt ondergraven door de christenen zelf!

Hij is de opstanding en het leven

Het is juist de apostel Paulus die zich keert tegen zulke leringen met de woorden: “En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof. En indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden” (1 Kor. 15:14-17). En in (Rom. 04:25) zegt hij dat Jezus is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging.

Hij, “de Here, onze gerechtigheid”, is niet alleen ons leven, maar ook onze opstanding (Luc. 11:25). Als Hij niet opgestaan zou zijn, zouden wij ook nog met Hem in de dood zijn. Wij zijn immers allen in Hem en met Hem gestorven (2 Kor. 05:15). Maar Hij is opgestaan en leeft en zit aan de rechterhand Gods, zoals Hij tevoren gezegd heeft (Matt. 26:64).

De sleutels van dood en dodenrijk

Opnieuw is hiermee het bewijs geleverd dat Hij Gods Zoon is. In (Rom. 01:03-04) zegt Paulus: “Ik verkondig het evangelie aan­gaande Gods Zoon, gesproten uit het zaad van David naar het vlees, naar de geest der heiligheid verklaard door Zijn opstanding uit de doden Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Here”.

Ook (Hand. 17:31) spreekt ervan dat God voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken. Ja, “de HERE, onze gerechtigheid” is Gods Zoon en in Hem zijn alle mensen gestorven, maar wat meer is, in Hem zullen allen eens leven, want Hij heeft de dood overwonnen. Dit hoeft niemand nog eens over te doen. Hij heeft de sleutels van de dood en het dodenrijk (Openb. 01:18).

Looft de Here, alle gij volken!

Inderdaad, “dit is de dag, die de Here gemaakt heeft”. Alle reden dus om

te juichen en ons daarover te verheugen. Nu al geldt dit de gemeente als

uitverkoren en geroepen heiligen. Maar eenmaal zal de hele schepping

vol van vreugde juichen voor de Here. Geen toeval dus dat ook Psalm

117 in de grote lofzang gezongen werd. Deze luidt:

“Looft de Here, alle gij volken,

prijst Hem, alle gij natiën;

want zijn goedertierenheid is machtig over ons,

en des Heren trouw is tot in eeuwigheid. Halleluja”.

 

Inwoning (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Wij bidden vaak: “Blijf bij ons, Heer”,

zoals de Emmaüsgangers deden.

En Jezus blééf, zat bij hen neer,

Hij brak het brood en heeft gebeden. . .

 

z’ Herkenden Hem, zagen zijn wonden,

hun geest kon Hem nog niet verstaan.

Zij hebben later Hem gevonden,

toen Hij van hen was heengegaan.

 

Wanneer de heil’ge Geest komt wonen

in harten, aan Hem toegewijd,

leert Hij ons wandelen als zonen,

maakt Hij ons tot Zijn dienst bereid!

Tea Keuper-Dijk

 

t Is voor de kinderen. . . door Cees Maliepaard

“Te dien tijde hief Jezus aan en zei: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard” (Matt. 11:25).

Jezus heeft de boodschap van het Koninkrijk der hemelen van zijn hemelse Vader gekregen. Eigenlijk zegt Hij hier, dankbaar te zijn voor zijn zending. De Vader heeft Hem immers niet tot de super- intelligentia gezonden, maar tot hen die de woorden Gods aan willen nemen als een ontvankelijk kind. Het was vanaf het begin het wel­behagen van de Vader, dat de mensen zich als zijn kinderen zouden gedragen. Opdat ze bij het opwassen zich tot volwassen zonen Gods zouden ontwikkelen.

De Vader heeft aan de Zoon des mensen zijn plan bekendgemaakt, en Jezus openbaart dat plan aan wie Hij dat wil. Daarom zegt Hij: “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”. Heeft de Meester voorkeur voor mensen die uitgeput zijn? Ik denk niet dat zoiets aannemelijk is. Natuurlijk zijn zij die naar het innerlijk doodop zijn, bij Hem van harte welkom. Maar uitputting is geen voorwaarde om aan de harmonie van het Goddelijke plan toe te komen.

Wat wel noodzakelijk is om Gods gedachten te kunnen verstaan, is: tot Jezus te komen. Daartoe nodigt de Heer ons uit. We zullen tot Hem gaan, om in de rust van het Koninkrijk van God als kinderen van één Vader tot zonen van diezelfde Vader uit te groeien. Daar krijgt ieder de kans voor, want Jezus’ juk en last is zacht en licht voor elk.

 

1993.10 nr. 352

  1. 10 Levend geloof nr. 352

De halve of de hele waarheid? door Gert Jan Doornink

Hoe gaan wij om met de waarheid?

De strijd tussen waarheid en leugen is, vanaf het moment dat satan de mens verleidde, in volle gang en zal doorgaan totdat uiteindelijk de waarheid volkomen zal hebben getriomfeerd. Bij deze strijd is ieder mens betrokken.

We leven in de overgangstijd naar de eindvoltooiing aller dingen. Jezus heeft weliswaar de satan -de inspirator van alle kwaad en dus ook van de leugen- overwonnen, maar Hij is de ‘eerstgeborene onder vele broederen’. Van zijn volgelingen wordt gevraagd om ook te overwinnen. De volgelingen van Jezus zijn de leden van de ware gemeente van Jezus Christus. Zij vormen de ‘nieuwe scheppingen’ waarvan Paulus spreekt in (2 Kor. 05:17). Bij hen is ‘de leugen’ al vervangen door ‘de waarheid’. Al behoort dat natuurlijk nog gerealiseerd te worden in het leven van elke dag.

Dit is een proces, een ontwikkeling waarvoor geestelijke groei een vereiste is. Terecht wordt in de Hebreeënbrief gesproken over melkvoeding en vaste spijs. Dat laatste is de voeding voor volwassen christenen, die “door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad”, dus ook van waarheid en leugen.

Is de Geest der waarheid in ons?

Voor de noodzakelijke geestelijke groei is het primair van groot belang gedoopt te zijn met Gods Geest. Jezus sprak veel over de komst van de Geest, als Hij niet meer op aarde zou zijn. Alles wat Hij over de Geest zei vond ongetwijfeld zijn climax in de uitspraak: “Wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen naar de volle waarheid” (Joh. 16:13). Eerder had hij al van zichzelf gezegd: “Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de vader dan door Mij” (Joh. 14:06). Zoals Jezus ‘de waarheid’ beleefde en voor ‘de leugen’ de deur gesloten hield, is Hij een voorbeeld voor allen die behoren tot de gemeente van Jezus Christus.

Het is een misverstand te denken dat Jezus ‘de waarheid’ automatisch beleefde. Ook Hij moest de gehoorzaamheid leren (Heb. 05:08), ook Hij werd gedoopt met de heilige Geest. Wie denkt dat Hij, omdat Hij Gods Zoon was, een streepje voor had, kan zich gemakkelijk verschuilen achter de gedachte dat wij dit leven van overwinning over de zonde, van beleving van de waarheid zonder dat er nog plaats is voor de leugen, niet waar kan maken.

Bovendien behoren we ons te realiseren dat God nooit iets van ons vraagt, wat we niet kunnen realiseren. Feitelijk vraagt God niets van ons, maar verwacht Hij van ons dat we in en door Zijn waarheid leven. We zijn immers ook uit God geboren en al wat uit God geboren is, kan niet zondigen (1 Joh. 03:09), kan dus ook niet meer liegen of in de leugen leven.

Is ieder mens leugenachtig?

Sommige christenen hebben moeite met de uitspraak van Paulus dat ieder mens leugenachtig is (Rom. 03:04). Zij zeggen: ‘Zie je wel, als iemand als Paulus al zegt dat ieder mens leugenachtig is, hoe kan ik dan ooit zover komen, dat er in mijn leven nooit meer een leugen voorkomt, zelfs geen leugentje om bestwil?’

Enkele opmerkingen in dit verband:

Zolang de mens geen nieuwe schepping in Christus is, staat hij onder invloed van de vorst der duisternis, de vader der leugen. Hij kan proberen nog zo voorbeeldig en goed te leven, hij kan een sterk karakter hebben, op cruciale momenten zal hij toch voor de bijl gaan door te liegen. Wat dat betreft is ieder mens leugenachtig, al komt het bij de één meer tot openbaring dan bij de ander. Ook een verborgen leugen is een leugen en wordt vroeg of laat toch ontmaskerd. Denk aan het spreekwoord: “Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel’.

Paulus zegt echter nog iets méér dan dat ieder mens, voordat hij Christus heeft leren kennen, leugenachtig is. Hij laat deze uitspraak voorafgaan door de opmerking dat God waarachtig is! God is vol waarheid, in Hem bevindt zich geen enkele vorm van leugen. Hij kan niet liegen, hij is puur waarheid. De consequentie hiervan is, dat iedereen die uit Hem (weder)geboren is, naarmate hij geestelijk groeit, dit ook gaat beleven!

Dit is ook de praktische ervaring van elk kind van God. Voor de leugen -de grote en de kleine- is steeds minder plaats. Zijn geweten klaagt hem ogenblikkelijk aan als het nog eens weer misgaat. Maar uiteindelijk triomfeert de waarheid. Ook in dit opzicht is het ‘beelddrager van Christus zijn’ geen theorie maar werkelijkheid.

Wanneer de waarheid niet doorbreekt. . .

Hoe komt het echter dat bij sommige kinderen Gods de beleving van de waarheid maar niet wil doorbreken? We hebben al gewezen op de noodzaak van de doop met Gods Geest en geestelijke groei. Als die achterwege blijft, blijft men bij wijze van spreken een halve-waarheid christen. Men zegt wel in de waarheid te geloven, maar maakt het niet waar in zijn leven.

Soms blijkt dat er geen bevrijding heeft plaatsgevonden van bepaalde leugenmachten, die zich onder allerlei benamingen kunnen manifesteren. Sommige kinderen Gods blijven bezet gebied, tenzij ze de leugenmachten afleggen of zich ervan laten bevrijden. Men zal in deze zelf moeten beslissen, maar waarom zouden we vasthouden aan ‘de leugen’ als ‘de waarheid’ zo dichtbij is?

De waarheidsbeleving in deze tijd

De waarheid maakt vrij! Deze eeuwenoude waarheid door Jezus als eerste en daarna door Paulus en de andere apostelen uit­gesproken èn waargemaakt, is vandaag actueler dan ooit. Vooral als we bedenken dat de vorst der leugen, naarmate zijn tijd beperkter wordt, hoe langer hoe geraffineerder te werk gaat om mensen in de leugen-ondergang te dompelen. Hele systemen en leringen zitten vol leugens en sleuren miljoenen mensen mee in hun kielzog. Uiteindelijk zal dit culmineren in de openbaring van de antichrist. Met de voorlopers hebben we al kennisgemaakt. Denk aan het nationaalsocialisme, waarvan de propaganda- minister Joseph Goebbels destijds zei: ‘Het is niet voldoende om alleen maar te liegen, je moet ernaar streven de grote leugen te vertellen’.

In deze eindtijd gaat de scheiding der geesten zich hoe langer hoe meer voltrekken. (Openb. 22:11) gaat werkelijkheid worden, want: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht en wie vuil is hij worde nog vuiler”. Dat is de ene kant van de medaille. Maar de andere kant is: “Wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid en wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. Daarom kunnen we ook niet volstaan met een halve waarheid, het gaat om de volle waarheid. Geen geloof in een verwaterd evangelie, waarbij de leugen zich kan handhaven, maar geloof in het volle evangelie, waarbij de leugen ontmaskerd en overwonnen wordt.

De waarachtige gelovige laat zich daarom ook geen angst aanjagen door de leugenvorst, op welke wijze deze zich nog gaat openbaren. Hij heeft de waarheid hoog in zijn vaandel geschreven en staat los van iedere besmetting of infiltratie uit het rijk der duisternis. Evenals Jezus wordt hij immuun voor de leugen en is vol van de waarheid, die hij niet alleen kent als leerstelling, maar ook praktisch in het dagelijks leven waarmaakt!

 

 

Voorbij de schemerkant Door Astrid Poldervaart

 

De beschaving

is een prooi van de vervaging,

alles wordt getolereerd

niets is meer verkeerd.

 

Leve de tolerantie

de moraal kan op vakantie

alles kan, is dat niet fijn

gewoon meer water bij de wijn.

 

En zo blijven we verdunnen

je moet je naaste toch wat gunnen

al verdwijnt de kwaliteit

het is een must in deze tijd.

 

Voor de verruiming van de geest

moet je zijn bij de new age

je hebt niemand meer nodig

om tot spirituele hoogte te komen.

 

Lukt dat niet tot groot verdriet

vergeet dan ook de karma niet

zeven levens heb je tijd

om af te komen van je narigheid.

 

Het volgen van de meerderheid

zet weinig zoden aan de dijk

het gaat van kwaad tot erger

dat is het werk van de verderver.

 

Hij gaat heel subtiel te werk

je wordt zo zonder dat je ’t merkt

prooi van zijn verzinsels

gekapseld in gedachtenspinsels.

 

Ik hoor een stem in de woestijn

die roept: van water maak Ik wijn

door Mijn kracht is de vervaging

opgelost tot een verdwazing.

 

Alles wat tot leven leidt

vind je in Mijn koninkrijk

al het Mijne is voor jou

als je je aan Mij toevertrouwd.

 

Ver voorbij de schemerkant

zal Ik zijn, daar is Mijn land

jouw leven komt daar tot z’n recht

want alles wat daar is, is echt.

 

Ik hoor een stem in de woestijn

die roept: kom, Ik wil bij je zijn

geef Me je hart, geef me je hand

Ik leid je voorbij de schemerkant.

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard (5)

“. . . Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op aarde” (Matt. 06:10b).

“Uw koninkrijk kome. . . ” leerde Jezus ons bidden. Als die bede ons ernst is, zullen we bereid moeten zijn burgers van dat koninkrijk te worden. En dat zal alleen dan kunnen, als we oog hebben voor de geopenbaarde wil van onze hemelse vader. Als we de Vader vragen dat zijn wil op aarde net zo als in de hemel geschieden zal, zullen we tenminste serieus op die wil gericht dienen te zijn.

God wil het!

Dat is een uitdrukking die in de loop der eeuwen, door de mensen in allerlei situaties gebruikt is.

Daarbij is het altijd zaak, je af te vragen of de Vader zich wel vinden kan in dat wat als zijn wil gedoodverfd wordt. De kruis­vaarders slaakten deze kreet bij hun pogen Palestina op de Turken te veroveren. Maar van het volbrengen van Gods wil, hadden zij niet veel meer kaas gegeten dan de heidense Turken die ze belaagden. Ze snapten er werkelijk niets van!

In het volvoeren van de wil van onze hemelse Vader heeft de mens een actieve rol, dat mag wel duidelijk wezen. Maar hoe leer je die wil kennen? Ik dacht uit de openbaring van het woord Gods. Dat is, zeker voor de algemene richtlijnen, het geschreven woord Gods. Men vindt die in de bijbel, zoals dat blijkt uit

(2 Tim. 03:16-17). Daar staat: “Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust”.

Door de leiding van Gods Geest worden we in staat gesteld, de gedachten van de Vader eruit te distilleren. Dat voorkomt dat we alleen dat ter harte nemen wat in ons straatje te pas komt. Aan de andere kant voorkomt het tevens dat we elk Bijbelwoord als maatgevend zouden gaan beschouwen – ook die gedachten die klaarblijkelijk niet door God ingegeven zijn.

De wil van de Vader (ook voor het persoonlijke leven) kan nog nader verduidelijkt worden door het spreken Gods in eigen hart en door profetieën die God in zijn huisgezin geeft. Toetsing van de profetieën is zonder meer noodzakelijk, en ook zal niemand er vanuit dienen te gaan dat alles wat men als zekerheid in het hart ervaart, per definitie van de Vader der lichten komt. Een door een ander uitgesproken profetie, zal zeker in het hart van de betrokkenen bevestigd worden. En andersom zal Gods open­barende stem in je innerlijk, ook van elders bevestigd worden. Ga dus niet al te vlug in op wat zich (al dan niet door mensen heen) vanuit de geéstelijke wereld aandient als zijnde de geopen­baarde wil van de hemelse Vader. Wacht zeker op de bevestiging die Hij geven zal.

Wat wil God dan?

We lazen in 2 Timotheüs, dat God wil dat de mens die Hem toebehoort, volkomen toegerust zal wezen tot het doen van alle goed werk. Dat houdt dus iets anders in, dan altijd geestelijk op je tenen te moeten lopen in een niet blijvend vol te houden pogen, de wil van God in je leven te volbrengen.

Als een natuurlijke christen aan de wil van de hemelse Vader probeert te voldoen, zal hem dat hoogstens ten dele gelukken en waarschijnlijk ook niet voor onbepaalde tijd. Net zoals het Nederlandse leger in de meidagen van 1940 opzienbarende resul­taten boekte op de Grebbeberg en op de Rotterdamse Maasbruggen, maar niet lang stand kon houden tegen een overweldigende over­macht van goedgetrainde soldaten van het zogenaamde derde rijk. Een overmacht die bovendien veel beter en moderner was uitgerust.

God wil dat we berekend zijn op onze taken. Niet persé voor allerlei zaken die we eigenmachtig ter hand nemen, maar wel voor de taken die Hij elk mens persoonlijk heeft toegedacht. Moet je daarvoor dan eerst verschrikkelijk sterk worden? Is het zaak je innerlijke imago tot ongekende hoogten op te vijzelen? Allerminst! Een mens zal zich tegenover de machten der duisternis niet groter voordoen dan hij is, en naar de mensen toe trouwens ook niet. Dat is ook helemaal niet nodig. Onze innerlijke kracht wordt niet afgelezen aan onze inzet, ons en­thousiasme en de mate van onze menselijke kracht in de hemel en op de aarde, maar die krijgt gestalte voor zover wij ‘in de Heer’ zijn en Gods kracht in ons openbaar kan komen.

Wanneer we ons leven naar Gods gedachten inrichten, zullen we instaat zijn Gods wil in de hemel te volbrengen en in precies dezelfde mate ook op de aarde. De goede engelen volbrengen Gods wil in de hemel van Gods heerlijkheid op grond van de tot hen gerichte woorden Gods.

 

De mens, die in Christus weer goed geworden is (zéér goed zelfs), zal evenals Gods engelen in de hemel bezig zijn. En de Vader zal zijn engelen gebieden de mens te ondersteunen in zijn hemel en aarde omvattende opdracht, opdat de wil van de Vader op aarde net zoals in de hemel geschieden zal.

Hoe vul je dat in?

De mens Gods kan dat maar op één manier bereiken, namelijk door zich te richten op wat de Vader ons in het vooruitzicht stelt: het goede, welgevallige en het volkomene. Wanneer alles naar Gods maatstaven goed, Gode welgevallig en zelfs volkomen is, is de situatie in allen dele in de hemel en op de aarde naar de onveranderlijke wil van de Vader.

Dat lezen we in (Rom. 12:02). Daar staat niet dat wij moeten streven naar de volmaaktheid, maar daar reikt de Heer ons een kostelijke gedachte aan, namelijk dat de vernieuwing van denken uitmondt in erkenning van het goede, welgevallige en volkome, als zijnde de doelstelling van God.

Wij zijn dus niet alsmaar bezig ons naar de volmaaktheid uit te strekken, maar zijn vanuit de hervorming van onze gedachten, doende met de verdere doorwerking van Gods gedachten van heil over ons.

Gods plan voorziet in alles wat we nodig hebben. En naar gelang we daar meer van ontdekken, zullen we ons er ook meer van kunnen toe-eigenen. Gods wil is wet in de hemel van zijn heerlijkheid. En daar is onze wandel, daar hebben we deel aan de geestelijke wet­matigheden die gelden voor de met Gods Geest doordrenkte kinderen van het Koninkrijk. Als wij bidden of Gods wil op aarde net zoals in de hemel geschieden zal, zal dat in de van God gegeven verhoring zeker voor de mens de bevestiging inhouden dat hij in wezen ondeelbaar is. In de hemel en op de aarde, zowel in de geestelijke als in de natuurlijke wereld ofwel naar het innerlijk zowel als naar het lichaam, mag de mens beelddrager van God wezen.

Want ook de Heer, onze God is één en ondeelbaar. Het is vol­komen naar de wil van onze hemelse Vader, dat dit goede, ondeelbare principe in de mens in harmonie met Zijn wezen zal zijn. Nu is dat nog in onvolkomenheid, nu is dat nog ten dele, maar straks helemaal. . . net zo loepzuiver als het in Jezus openbaar gekomen is. Om ons natuurlijke lichaam in stand te houden, is er wel het één en ander nodig. Voor ons geestelijk lichaam trouwens ook.

Zou (Matt. 06:11) daar iets mee te maken hebben? Graag daar in het volgende nummer wat meer over.

 

 

Wie is mijn naaste? Door Duurt Sikkens

Mijn naaste. Wie is dat? Doorgaans overheerst de mening dat ‘alle mensen’ je naaste zijn en, indachtig aan de uitspraak van Jezus dat je geroepen bent deze lief te hebben, probeer je dit in praktijk te brengen.

Toch wil ik eens een andere kant hiervan belichten. Op de vraag waar­mee dit artikeltje begint antwoordt Jezus, in de parabel van de barmhartige allochtoon, dat de naaste degene is die jou barmhartigheid bewijst. Iemand die jou helpt, jou uit de misère haalt, jou steunt in moeilijke tijden. Waarom? Omdat-ie jou liefheeft en vlak bij je is. ‘Naast’ is de overtreffende trap van na. (Na – nader – naast).

Over ’t algemeen zijn mensen geneigd om hulp af te weren: “Ik red me wel (met de Heer. . . )” of “Laat me maar”. Soms om egoïstische redenen, soms om een ander niet te willen belasten met jouw problemen. Maar daarmee ontzeg je een ander wel de mogelijkheid om jou barmhartigheid te bewijzen, om jouw naaste te zijn.

Het woord is vlees geworden wil ondermeer zeggen dat Gods liefde gestalte heeft gekregen in een mens. Datzelfde woord krijgt ook gestalte, wordt vlees en bloed, in je broers en zusters, tenminste, wanneer je hen de kans daarvoor geeft. Voor iemand in wie je Gods barmhartigheid herkent durf je je wel bloot te geven want die zal jou, met je beschadigingen en onzekerheden, respecteren en je ‘heel’ laten. Daarvoor hoef je je niet te schamen, want het zijn geen zonden, het zijn wonden.

Dan wordt een gesprek een echte ontmoeting in Zijn naam en wordt de echte mens, die uit God geboren is, tevoorschijn geroepen. Hoe dat kan? Omdat God met ons is. Wanneer je je naaste liefhebt, heb je degene lief die jou bemint. Dat is de gezindheid van de Zoon en de zonen. Ze worden volwassen in de liefde.

‘k Wou maar zeggen dat je eigenlijk God liefhebt die Zich openbaart in degene die naast jou staat. Daarom zijn deze twee geboden aan elkaar gelijk. Dan besef je dat je je naaste kunt liefhebben gelijk jijzelf wordt bemind door de vader in degenen die jou als hun broer of zus zien. Laat je liefhebben, dan zul je genezen en gelukkig zijn en merken hoeveel Vader van je houdt. Durf je te komen?

 

Persoonlijk. . . door Gert Jan Doornink

Dezer dagen hadden wij een (telefoon)gesprek met een voorganger van één van de gemeenten waar ik regelmatig mag ‘dienen met het woord’. Het was een goed gesprek. Eén van mijn principes is om te proberen altijd open te staan voor de mening van anderen. Je kunt van elkaar leren en hebben, voor de beleving van ons geloof, allemaal van tijd tot tijd correcties nodig. Wie meent dat zijn of haar visie de alleen zaligmakende is, zit er meestal juist naast, alleen al vanwege het feit dat hij dit standpunt -al of niet bewust- erop nahoudt.

We kregen een gesprek over het verdedigen van bepaalde interpretaties van de bijbel, waarbij de voorganger opmerkte dat we de bijbel niet hoeven te verdedigen, ook niet dat we Jezus hoeven te verdedigen. Wat van ons gevraagd wordt is ‘getuigen’. We kunnen nog zulke juiste standpunten hebben, als het niet ‘vertaald’ wordt in en door ons leven, heeft het geen waarde.

Dit geeft precies weer wat wij als redactie van “Levend Geloof’ als doelstelling hebben. Het gaat om de leer èn het leven. Wat de leer betreft zijn we erg duidelijk. De leer van het Koninkrijk der hemelen was, is en blijft onze basis. Maar deze leer behoort geïntegreerd te zijn in ons leven. Blijft dit achterwege dan heeft een leer, hoe zuiver ook, geen zeggingskracht.

Leer en leven horen bij elkaar, ze zijn niet te scheiden. Het is daarom ook onjuist te stellen dat de leer niet belangrijk is en dat het alléén gaat om het leven. Juist de volle beleving van ons geloof, zoals Jezus ons dat heeft ‘voorgeleefd’, zal zich meer en meer op gezonde wijze openbaren, als we dit voor ogen houden. Het werkelijke leven, zoals God dat voor ons in gedachten heeft, openbaart zich vanuit de leer. Een leer die we niet hoeven te ‘verdedigen’ maar waarvan we door ons leven getuigenis afleggen.   

 

Gods Geest tot onderpand door Evert van de Kamp

Bijna dertig jaar geleden hoorde ik iemand bepaald niet aardig zeggen: ‘Jullie hebben het altijd maar over de heilige Geest. Jullie bulken ervan’.

Een vriend zei één dezer dagen: “Het valt me op dat je de laatste tijd zoveel over de heilige Geest spreekt’. Dat klopt en dat zal ook zo blijven. Telkens weer blijkt hoezeer dat van belang is. De Geest maakt levend, Hij alleen.

Wedergeboorte en Geestesdoop

Er pleit veel voor om voortdurend over de Geest van God en zijn werk te blijven spreken. Maar al te dikwijls ontmoet je onwetendheid. Over de heilige Geest raak je trouwens nooit uitgeleerd. Velen zijn (nog) niet in de heilige Geest gedoopt.

Anderen wel maar leven door slordigheid of zelfs zonde niet

(meer) door de Geest. Er is ook veel onzekerheid over de werking van de bovennatuurlijke Geestes­gaven. Door onbekendheid wordt de vrucht van de Geest wel aan­gezien voor de gaven van de Geest. Al die onduidelijkheid schept verwarring.

Veel misverstand ontstaat door het feit dat veel reformatorische en evangelische christenen leren dat de Geestesdoop gegeven is in de wedergeboorte. Iedere wederom- geborene zou automatisch de doop in de heilige Geest hebben ontvangen. Ik maakte ook mee dat een jongen mij zei: ‘Ik ben gedoopt in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest, dus hoef ik niet meer in de heilige Geest te worden gedoopt’.

In een interview in het refor­matorische familieblad ‘Terdege’, stelt drs. W. van Vlastuin, in de lijn van de meeste calvinisten, dat je geen onderscheid mag maken tussen het ontvangen van de heilige Geest en de wedergeboor­te. In zijn boeken ‘Opwekking’ en ‘Wordt vervuld’ werkt hij deze gedachtegang verder uit. Maar wat moeten wij dan denken van de verhalen in de Handelin­gen?

Op de Pinksterdag ontvingen honderdtwintig gelovigen de heilige Geest. We kunnen toch niet menen dat het ongelovigen waren? En van Samaria lezen we dat velen het Woord Gods aan­vaardden, zich lieten dopen in water en daarna -op een andere dag- onder handoplegging in de heilige Geest werden gedoopt. In Efeze -jaren later- doopt de apostel Paulus twaalf mannen in water en legt hen vervolgens de handen op voor de Geestesdoop (Hand. 19:5-6).

Als deze gelovigen de verzegeling met de heilige Geest in hun weder­geboorte of waterdoop hadden ontvangen, waren de handopleg­ging en het gebed van Paulus toch volstrekt overbodig geweest?

Ik begrijp dat men bang is om de uitleg van gerenommeerde theologen als Calvijn los te laten. Maar stelt men de verklaring van de theoloog dan niet boven het Woord van God en de Bijbelse praktijk van dat Woord? Het gevolg is dat Vlastuin het functioneren van de gave van de gezondmaking en het spreken in tongen in genoemd interview beperkt tot de apostolische tijd. Het was voor toen en is niet voor nu.

Dit in tegenstelling met de in 1981 overleden Engelse calvinistische predikant Martyn Lloyd Jones, die wel degelijk onderscheid maakt tussen de wedergeboorte en het ontvangen van de heilige Geest. Dit stukje ‘goud’ ging blinken.

Als de calvinisten hem daarin zouden gaan volgen, kan dat een indrukwekkende vernieuwing en opwekking opleveren.

Wie overeenkomstig het Woord van God belijdt dat Jezus Christus de Doper met de heilige Geest is en Hem daarop aanspreekt, Hem ook zo aanbidt, zal zeker de Geestesdoop mogen ontvangen. De Geestesdoop wordt gegeven, zegt de Schrift, aan hen die God gehoorzaam zijn (Hand. 05:32). Dat is geen vage theorie, maar betrouwbare Schriftuurlijke praktijk. Niet door goed bedoeld theologiseren, maar in geloof (op de knieën) wordt Gods Geest ontvangen.

Gods Geest wordt ons juist als onderpand gegeven van wat we al ontvangen hebben, van wat we in het heden nodig hebben en van wat in de toekomst ligt. En wat niet minder belangrijk is: kunnen leven door de Geest van God.

Het onderpand van het in Christus zijn 1.

Het woord ‘onderpand’ treffen we drie keer in het Nieuwe Testament aan.

Allereerst in (2 Kor. 01:21-22). Overduidelijk poneert de apostel dat God ons in de Gezalfde, Christus dus, heeft bevestigd en gezalfd. Jezus ontving zijn zalving, de doop in de heilige Geest, na zijn doop in water. In lichamelijke gedaante, als een duif, daalde de Heilige Geest op Hem neer (Luc. 03:21-22).

Ook wij zijn gezalfden sinds Jezus ons van Godswege doopte in de heilige Geest. God heeft zijn zegel op ons gedrukt. Hij heeft de Geest tot onderpand in onze harten gegeven. De Geestesdoop is het onomstotelijk bewijs van de verlossing door het bloed van Jezus (Ef. 01:07).

Een onderpand is iets (vaak een onroerend goed) gegeven tot zekerheid voor de nakoming van een verbintenis: een waarborg. De heilige Geest in ons is als onder­pand de absolute zekerheid dat ons leven met Christus verborgen is in God (Kol. 03:03). Dat is een fantastische geestelijke waarheid voor altijd. Mits wij uiteraard de vrijmoedigheid en de hoop tot het

einde onverwrikt vasthouden (Heb. 03:06).

De zekerheid van de Geest als onderpand ervaren we ook. Met Paulus mogen we het zeggen: ‘Wij hebben de Geest van het zoon­schap ontvangen door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn’ (Rom. 08:15-16).

We ervaren het ook door de liefde Gods, die in onze harten is uitgestort door de heilige Geest (Rom. 05:05).

Het onderpand van onze erfenis 2.

In (Ef. 01:13-14) lezen wij dat wij ‘verzegeld zijn met de heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis tot verlossing van het volk, tot lof zijner heerlijkheid’. Dat betekent dat het met de Geestesdoop niet ophoudt, maar pas begint.

In het Oude Testament was de besnijdenis een herkenningsteken. Het zegel der gerechtigheid van het geloof voor allen die in Abrahams voetsporen gingen. Teken dat je erbij hoorde. In het Nieuwe Testament is de Geestesdoop het herken­ningsteken in de geestelijke wereld. Het zegel van het geloof in de volkomen verlossing voor allen, die in de voetstappen van Jezus treden.

De doop in Gods Geest is de toerusting en de kracht om de boze te weerstaan en te overwin­nen. Dat is bepalend voor nu. Jezus’ bediening op aarde begint met de toerusting door Gods Geest. Hij eindigt op aarde zijn bediening met de woorden: “Ik doe de belofte des vaders op jullie komen’ (Luc. 24:49). Zijn eerste opdracht aan de gemeente, die op het punt staat geboren te worden, luidt: ‘Blijf wachten op de belofte van de vader, die jullie van Mij gehoord hebt’ (Hand. 01:04). Wat voor Jezus gold, geldt ook voor de gemeente, geldt onszelf.

Wij zijn verlost en tegelijk gaat het proces van verdere verlossing, bevrijding, genezing en heel making door tot alle vlekken en rimpels weg zijn.

In (2 Kor. 01:10) schrijft Paulus: ‘Die ons verlost heeft en ons verder zal verlossen’. Daarmee wijst hij erop dat wij in onze levenstijd nog behouden -bewaard dus- moeten worden van de (komende) toorn, het geweld van de boze. Hierover heeft Paulus onder andere geschreven in (Rom. 05:08-11 en 1 Thess. 01:10). De Bijbelkenner F. J. Pop noemt dat in zijn boek ‘Bijbelse woorden en hun geheim’ de eschatologische toorn.

De inwonende heilige Geest is ons ook geschonken ter bescherming tegen de wetteloze machten der duisternis.

We hebben de heilige Geest als ‘handgeld’ gekregen waarmee wij met de bovennatuurlijke begaafdheden van de Geest Gods aan de verdere verlossing en bevrijding in ons leven kunnen werken. Kinderen van God kunnen immers ook (nog) gebonden zijn door duistere machten. Bovendien moet heel de mensheid bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods (Rom. 08:21). We mogen (eigenlijk moeten) de hele erfenis incasseren. De Geestesdoop is een begin, een onderpand van en een voorschot op meerdere rijkdom.

Het onderpand van onze opstanding uit de doden 3.

De rijkdom voor nu en na dit aardse leven, vermeldt de Bijbel, is

onbeschrijflijk groot: ‘Wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgeklommen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben’ (1 Kor. 02:09).

De rijkdom van God houdt bij het einde van ons leven op aarde niet op. God heeft ons juist daartoe bereid, anders gezegd bestemd, opnieuw is de Geest tot onder­pand gegeven.

We lezen: ‘Want wij, die nog in een tent wonen, zuchten bezwaard, omdat wij niet ontkleed, doch overkleed willen worden, opdat het sterfelijke door het leven worde verslonden. God is het, die ons juist daartoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand gegeven heeft’ (2 Kor. 05:04-05).

De Geest van God is dus ook nog het onderpand van onze opstan­ding uit de doden.

‘Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn. Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden’ (1 Kor. 15:20-22).

Met de kerk van Christus uit alle eeuwen mogen we zeggen: ‘Ik geloof de opstanding der doden’ (Nicea).

Een lofzang op de Geest van God

Het is een fascinerende gedachte dat de Geest van God en Jezus ons als onderpand is gegeven van de absolute verlossing door het bloed van Jezus op het kruis van Golgotha. Onderpand is van onze door­gaande bevrijding en heel making en behoud van de toorn door Hem. En tenslotte het onderpand is van een gegarandeerd zekere toekomst met Christus.

Ik citeer uit ‘De Stem’ van juli: ‘De heilige Geest is de handelende en besturende vertegenwoordiger van de verheerlijkte Zoon. Hij is de pleiter en trooster, de gevolmach­tigde, de handelende vertegen­woordiger van de verhoogde Christus. Zijn taak bestaat daarin, Christus te verheerlijken doordat

Hij zijn wezen voortzet, zijn Koninkrijk bouwt en zijn verlos­singswerk in deze wereld ten uitvoer brengt.

De gemeente is het lichaam van Christus, en de Geest is de Geest van Christus. Hij vult het lichaam, stuurt zijn bewegingen, leidt zijn leden, schenkt wijsheid en kracht. Hij leidt tot de waarheid, heiligt zijn leden en geeft kracht tot getuigenis.

De heilige Geest heeft zijn gezag nooit opgegeven, noch van zijn kracht iets ingeboet. Geen mens of menselijk orgaan is het hoogste gezag in de gemeente van Christus, maar Hij’.

Die geweldige heilige Geest hebben we van God, door de Geestesdoop in ons, tot onder­pand ontvangen.

 

Gerechtigheid door Tea Keuper Dijk

“Hij wege mij op een zuivere weegschaal” (Job 31:06).

Het symbool van ‘recht’ en ‘gerechtigheid’ is een weegschaal. Je ziet het bijvoorbeeld op de gerechtsgebouwen. Op een weegschaal wordt af­gewogen en in balans gebracht. Gerechtigheid en recht zijn Goddelijke waarden, omdat God zelf De Gerechtigheid is. Hij doet recht en Hij vraagt ons, tot ons eigen welzijn, recht te doen en rechtvaardig te leven. In de brief aan de (Ef. 06:14), maant Paulus de christenen in Efeze om het pantser der gerechtigheid aan te doen. Dit geldt ook voor ons. Als een weegschaal niet goed is, krijg je een onzuiver gewicht en hieruit vloeit ongerechtigheid voort.

Ik geloof dat het goed is dat je, naast het wegen van je fysieke lichaam, ook geregeld je geest en je ziel ‘weegt’ in Gods zuivere weegschaal. Deze weegschaal is geijkt, dat wil zeggen gemeten met een stan­daardgewicht, dat betrouwbaar is. En wie is de Waarachtige, Betrouw­bare, Rechtvaardige anders dan onze Heer Jezus Christus, die Zijn leven in de waagschaal heeft gelegd voor de mensheid, zodat ieder, die Hem aanvaardt, recht en gerechtigheid van Hem leert?!

In Job 35 heeft Elihu, de jongere raadgever van Job, het erover dat ‘gerechtigheid de mens baat (goed doet) en niet God!’ God is immers gerechtigheid, waarheid? Elihu wijst erop dat niet God geraakt wordt, maar de mens, Zijn schepping! En dat doet God verdriet, omdat Hij het goede wil voor de mensen. Daarom was Jezus de Rechtvaardige, die voor ons de balans (op)maakte en ons tekort aanvulde. Is het niet de moeite waard Hem de lof en de eer te geven en te zeggen of te zingen:

‘k Aanbid U Heer, almachtig God,

niemand is als U.

‘k Aanbid U Heer, mijn Vredevorst:

Heel mijn hart verheerlijkt U!

Ik dank U, Heer, U bent mijn gerechtigheid!

‘k Aanbid U Heer, almachtig God,

niemand is als U!

 

De eerste door Cees Maliepaard

“Er ontstond ook onenigheid onder hen over de vraag, wie van hen als de eerste moest gelden” (Luc. 22:24).

Je kunt het over van alles en nog wat oneens zijn met elkaar: over de boodschap, over de in de dienst te zingen liederen, over hoe de gemeente zich zal dienen te ontwikkelen en over wat niet eigenlijk! Ook kan de discussie toegespitst worden op de brandende kwestie van het al of niet de belangrijkste zijn in het wereldje van het volle evangelie. Het gaat dan niet om de Bijbelse gedachte, de ander uitnemender dan zichzelf te achten – was het maar zo! Men wil dan zelf de eerste wezen.

Het staat buiten kijf wie de grootste is: wie zou dat anders kunnen zijn dan Jezus? En wie volgt er onmiddellijk op Hem? Niet een enkele persoon, maar een ieder die (net als Jezus) zich voor God en de naaste dienstbaar opstelt. De leider worde als de dienaar, zei Jezus. Een fantastisch goede gedachte! Maar is die niet gespeend van alle realiteitszin? Heersen ligt de mens immers wel; macht en aanzien staan bij hem hoog in het vaandel geschreven. Maar dienen is niet erg in tel. Dat is iets voor de zwakken in de samenleving, voor hen die ’t net niet hebben kunnen maken in de natuurlijke, dan wel in de gees­telijke wereld.

Een wie maakt het dan eigenlijk voor de troon van God? Wie altijd goed uit z’n woorden komen kan of wie het nodige overwicht op mensen heeft, de leider naar wereldse maatstaven? Nee! Wie het Boven goed doet, is de mens die op Jezus lijkt, de mens die de gezindheid van de Vader heeft en die daardoor zijn welbehagen heeft. Zulke met de Geest gezalfden mogen we allemaal wezen, door dienstbaar te zijn binnen het raam van het Goddelijk plan. Zo komen we openbaar als zonen van God. Dat gebeurt als we niet ons ego dienen, maar het allengs meer gestalte aannemende lichaam van Christus.

Onze hemelse Vader werkt het uit, samen met zijn eerstgeboren Zoon en met de vele zonen die op hem gevolgd zijn. Zó is ons het Koninkrijk door Jezus gegeven.

 

De Here, onze gerechtigheid Bijbelstudie door Wim te Dorsthorst (5)

Hebben wij een zuiver besef?

Wij hebben heel beknopt gezien hoe God recht gedaan heeft in de gehele schepping. En hoe de gerechtigheid Gods vertegenwoordigd wordt en geopenbaard is in “De Here, onze gerechtigheid”, Jezus Christus.

Het offer van Jezus Christus is zó groots en zó veelomvattend en zó getuigend van Gods liefde, dat het bij christenen niet als een oppervlakkig iets aanwezig mag zijn.

Ik geloof dat een zuiver besef van dit heilsgebeuren zeker zal bijdragen tot een bewuster en dieper geloofsleven. Hoe zou men de liefde van God kunnen verstaan, die hierin geopenbaard wordt, als men nauwelijks beseft wat er is gebeurd? Of als er zelfs verkeerde voorstellingen geleerd worden?

Wie stierf er aan het kruis?

Duidelijk zal voor iedereen wel zijn dat het kruis kracht heeft, maar alleen om de persoon die daaraan gestorven is. Het is dan ook niet verwon­derlijk dat de duivel alles in het werk stelt om juist hierover verwarring te stichten.

De persoon die stierf aan het kruis, door Jeremia genoemd ‘de HERE, onze gerechtigheid”, is Gods waarachtige eigen Zoon. De hele Schrift is hier één groot getuigenis van. Dit geweldige feit wordt echter -mede onder invloed van bepaalde Joodse geleerden- door de moderne theologie soms heel openlijk, maar veel vaker heel subtiel, ondergraven. Men spreekt wel van ‘de Zoon van God’, maar zegt men dan, hier moet ook weer niet een te grote waarde aan toegekend worden; immers vooraanstaande Joden worden ook wel zonen genoemd en ook Adam wordt, in het geslachtsregister van Lukas, zoon van God genoemd.

Er zijn talrijke theorieën waarbij het werkelijke Zoon zijn van Jezus Christus wordt ondergraven. Daardoor wordt het kruis met wijsheid van woorden tot een holle klank gemaakt en van zijn kracht beroofd (1 Kor. 01:17-18).

God zal Zichzelf voorzien van een Lam

God stelde de dierenoffers in, maar deze reikten niet verder dan de schaduwbedeling (Heb. 10:01-04). Abel was de eerste rechtvaardige mens die stierf door de hand van een onrechtvaardige, maar zijn bloed kon geen verzoening doen (Heb. 12:24). Mozes biedt zich aan om met zijn leven verzoening te doen voor het volk, maar ook deze vriend van God is hiervoor niet waardig (Ex. 32:30-32). Abraham verstaat dat hij zijn zoon moet offeren. Hij neemt niet Ismaël, de zoon van Hagar, verwekt naar het vlees, maar hij neemt Isaak, zijn enige, die verwekt is naar de belofte (Gen. 22:01-07; Gal. 04:21-23).

Maar ook deze zoon der belofte was niet toereikend. En dan spreekt Abraham die prachtige woorden met die goddelijke belofte in vers 8: “God zal Zichzelf voorzien van een Lam ten brandoffer”. Abraham werd door God geprezen omdat hij bereid was zijn enige zoon te offeren (Gen. 22:12 en Gen. 22:15-18). Hij beeldde hiermee uit wat God zou doen in de volheid des tijds met Zijn eigen Zoon, met Zijn ‘eigen Christus’ (Luc. 02:26).

Alle evangeliën getuigen van dit geweldige heilsfeit. Alleen al in het evangelie van Johannes kunnen we ongeveer 90 maal lezen over ‘het geloven in Hem en het geloven dat God zijn Vader is en dat Hij Gods Zoon is’. Johannes besluit het evangelie ook met de woorden: “Opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God” (Joh. 20:31).

Het getuigenis van hemel en aarde

Hij wordt al vóór zijn geboorte aangekondigd als “de heilige, de Zoon van de allerhoogste God” (Luc. 01:32-35).

God zelf getuigt: “Deze is mijn Zoon” (Matt. 03:17 en Matt. 17:05). De heilige Geest getuigde toen en ook nu over wie Hij is: “de Christus, de Zoon van God” (Matt. 16:16-17 en Joh. 11:27 en Joh. 15:26).

Zelfs de boze geesten getuigden, of ze wilden of niet, en ze schreeuwden het uit: “Gij zijt de Zoon van God” (Mark. 03:11 en Luc. 04:41).

Zo heeft hemel en aarde ervan getuigd wie het was die aan het kruis zou sterven: Jezus Christus, de Zoon van de allerhoogste God. Niemand beter dan de Joden wisten dat de Vader en de Zoon één waren (Joh. 05:18 en Joh. 10:30-33). God had hun dat denken zelf zo geleerd. Ook de eenheid van: Zoon van God-Zoon des mensen-Christus (o.a. Joh. 12:34 en Matt. 26:63-64). En juist omdat zij die eenheid zo goed begrijpen, wordt Jezus daarom verworpen en ter dood veroordeeld.

Gestorven als het Lam, maar ook als Koning

Dit is wat we duidelijk kunnen lezen in de evangeliën. “Zijt gij de Christus, de Zoon van God?”, is de vraag van de hogepriester Kajafas. Ja? Dan laster je God en ben je des doods schuldig, is dan het oordeel (Matt. 26:63-66 en Mark 14:61-64 en Luc. 22:66-71).

Als Jezus niet werkelijk de Zoon van God zou zijn, hoe kan het dan dat God, juist in het geven van Hem, zijn liefde aan de mensen bewezen heeft, zoals Johannes en Paulus zeggen (Joh. 04:04-10 en Rom. 05:08)? Maar Hij is werkelijk Gods eigen Zoon en daarom het onberispelijke en vlekkeloze Lam, waarvan Petrus zegt: “Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard terwille van u” (1 Petr. 01:19-20; zie ook: Heb. 10:07 en Ps. 040:008 en Openb. 13:08).

Jezus is echter niet alleen gestorven als het Lam, maar ook als Koning. We zagen al dat met Christus onverbrekelijk verbonden is het Zoon van God en het Zoon des mensen zijn. Maar eveneens onverbrekelijk ermee verbonden is het Koning zijn. Maakt men het Christus zijn alleen maar tot een functie, dan ook alles wat daar onverbrekelijk mee verbonden is, dus ook zijn Koningschap. Maar Jezus IS de Zoon van God en is Koning. Als een geweldige waarheid staat het voor iedereen in drie talen op het kruis te lezen: “Jezus, de Nazoreeër, de Koning der Joden” (Joh. 19:19-20).

Voor de hoge raad was de beschuldiging dat Jezus zei dat Hij de Christus was, de Zoon van God, de Zoon des mensen, waarop Kajafas, de hogepriester, zegt: “Hij is des doods schuldig” (zie boven).

En Markus vermeldt dat de Joden Hem door Pilatus lieten veroordelen, omdat Hij de Koning der Joden was (Mark. 15:26).

Het was de Joden weer door God zelf geleerd, dat de Messias ook de grote Koning zou zijn (Matt. 21:05; en Zach. 09:09 en Dan. 07:13-14). Als Jezus dus zei ‘de Christus, de Zoon van God’ te zijn, dan zei Hij tegelijkertijd de Koning te zijn.

De engelen getuigden bij de geboorte van Jezus: “U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David” (Luc. 02:11). De wijzen uit het oosten vragen: “Waar is de Koning der Joden, die geboren is, want wij willen Hem hulde bewijzen” (Matt. 02:02)? Nathanaël getuigt als eerste van de discipelen: “Rabbi, Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israël” (Joh. 01:50).

Waarom Jezus Koning is

Waarom is Jezus Koning? In de eerste plaats omdat Hij als Zoon van God, God zelf -de Koning der koningen- vertegenwoordigt bij de mensen. Zijn naam is ‘Immanuel’, wat betekent ‘God met ons’ (Matt. 01:23). Ten tweede omdat Hij als Zoon des mensen de gehele mensheid ver­tegenwoordigt bij God.

En Hij is middelaar juist omdat Hij Koning is.

Dit is belangrijk, niet zozeer om het allemaal verstandelijk te kunnen verklaren, maar om het te geloven (Joh. 20:31 en Joh. 07:38 en Hand. 10:43). Want nogmaals: het kruis heeft kracht en rechtsgeldigheid om degene, die eraan gestorven is.

Jezus is de hoeksteen en de rots

Als er in het Oude Testament gesproken wordt over de kostbare steen, de hoeksteen of de rots, dan wordt hier altijd Jezus Christus mee bedoeld (bijv. Ps. 118:022-023 en 1 Kor. 10:04 en Ex. 17:06). Als God Job (en ook ons) onderwijst over de schepping van de aarde, waarvan Hij het bestek heeft vastgesteld, dan zegt Hij: “Waarop zijn haar pijlers (grondslagen, vert. Dr. Obbink) neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd?” (Job 38:06), dan weten wij dat Jezus Christus de hoeksteen is, de vaste grondslag, voor de hele schepping. Hij draagt alles -als de hoeksteen- “door het woord zijner kracht” (Heb. 01:03).

God heeft van zijn Zoon op laten schrijven: “Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid en de scepter der rechtmatigheid is de scepter van zijn koningschap” (Heb. 01:08 en Ps. 045:007).

En eveneens van de Zoon: “Gij, Here, hebt in den beginne de aarde gegrondvest, en de hemelen zijn het werk uwer handen, die zullen vergaan, maar Gij blijft; en zij zullen als een kleed verslijten, en als een mantel zult Gij ze oprollen, als een kleed zullen zij ook verwisseld worden; maar Gij zijt dezelfde en uw jaren zullen niet ophouden” (Heb. 01:10-12 en Ps. 102:026-028).

 

Jezus is het beeld van de onzichtbare God

Paulus schrijft van de Zoon van Gods liefde: “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is voor alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem” (Kol. 01:13-17).

De apostel Johannes, die zijn evangelie begint met Jezus te verkondigen als het Woord dat vlees geworden is (Joh. 01:01-02; Joh. 01:14), zegt van Hem: “Alle dingen zijn door het Woord (letterlijk in de grondtekst: door Hem) geworden en zonder Hem is geen ding geworden dat geworden is. In Hem was leven en het leven was het licht der mensen” (Joh. 01:03-04). Op overtuigende wijze wordt zo gesproken over het koningschap van Jezus Christus, ‘de HERE, onze gerechtigheid’.

Zie, uw Koning komt tot u!

Jezus schrijft nog verder van Hem als het waarachtige licht dat ieder mens verlicht: “Hij was in de wereld en de wereld is door Hem geworden en de wereld heeft Hem niet gekend” (Joh. 01:10). En dan vers 11 waar zijn koningschap duidelijk geproclameerd wordt: “Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen”. Andere vertalingen spreken van: “Hij kwam tot zijn eigendom”, “Hij kwam in zijn eigen bezit”, “Hij kwam in het zijne”. (Micha 01:03 zegt van Hem: “Want zie, de Here gaat uit van zijn woning, en Hij daalt neder en treedt op de hoogten der aarde”. En de profeet Zacharia zegt: “Zie, uw Koning komt tot u” (Zach. 09:09 en Matt. 21:05).

Als het Lam Gods sterft omdat Hij de Zoon van Gods is en als Hij sterft omdat Hij de Koning van de ganse schepping is, dan vertegenwoordigt Hij daarin de hele schepping. Hij vertegenwoordigt alle mensen, van Adam tot de laatste mens die uit een vrouw geboren zal worden. Hij is voor allen de allesomvattende van het begin tot het einde. Paulus zegt: “Wij zijn tot het inzicht gekomen dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven” (2 Kor. 05:15).

Jezus Christus -onze levensadem- heeft het volbracht

Als Jezus Christus gekruisigd wordt, dan wordt het licht en het leven van de mensen gekruisigd. Dan wordt de levensadem van de mens gedood en sterft de gehele mensheid in Hem. Daarom zegt (Klaagl. 04:20) van Hem: “Onze levensadem, de gezalfde des Heren, werd in hun valkuilen gevangen, hij van wie wij dachten: in zijn schaduw zullen wij leven onder de volken” (Gen. 02:07).

Alles is met de grote Koning, de Zoon van God, in de dood als Hij sterft. Drie uur lang komt er duisternis over het land, want het licht en het leven van de mensen -onze levensadem- gaat onder in zee van de dood (Matt. 27:45).

“Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld”, heeft Jezus gezegd (Joh. 09:05) en toen Hij stierf werd het letterlijk duister: “Te dien dage zal het geschieden, luidt het woord van de Here, Here, dat Ik op de middag de zon zal doen schuil gaan en bij klaarlichte dag het land in het donker zal zetten” (Amos 08:09). En als de Heer dan uitroept: “Het is volbracht!”, is het ook werkelijk volbracht voor de gehele schepping. Dan breekt het licht weer door, het waarachtige licht, dat eens alle mensen zal verlichten.

Zie hier de grenzeloze wijsheid en liefde van God, die niemand zal rechtvaardigen op grond van eigen werken, “maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden, doch die nu geopenbaard is door de verschijning van onze Heiland, Christus Jezus, die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht heeft door het evangelie” (2 Tim. 01:09-10). En dit alles is uit God!

(Slot volgt).

 

Vorstenspiegel (Gedicht) door Piet Snaphaan

(naar Psalm 101)

Een prachtig beeld voor Koningskinderen

die wandelen op de hoge weg.

In tegenwoordigheid des Heren

waarin ze dagelijks verkeren,

zich spiegelen aan wat Gods Woord hen zegt.

 

Het Woord wijst op een zuivere wandel,

van rechtdoen en onberispelijkheid,

’t Verwerpt wat schande is voor ogen

het kwade nimmer te gedogen,

er over heersen ’t allen tijd.

 

De boze willen ze niet kennen,

het zegt hen niets, ’t kleeft hen niet aan.

Ze geven acht op eerlijk handelen

en dagelijks in de waarheid wandelen,

leven een koninklijk bestaan.

 

“Volharden in het goede, net zoals de Heer deed, laten we dat gezamenlijk blijven doen. Zijn grootste kracht was en is de liefde voor de mens. Laat dat bij alles wat wij doen ons motief zijn. Daarbij is waakzaamheid geboden, de boze is geen kleine rat, zoals een voorgan­ger hier eens zei, maar een draak die met z’n staart de mensen uit de hemel wil sleuren. Laten we ons denken afsluiten voor het negatieve en onterende denken van de boze. We zullen onze gedachten heilig en rein dienen te houden, afgestemd op het zuivere denken van de Vader en zó zal ons aller werk, waar ook, tot zegen zijn!”

(Uit de contactbrief van Ulbe en Vera Slim, die als zendelingen werken onder de Indianen in Noord-Amerika).

 

1993.09 nr. 351

Levend geloof 1993.09

De kwaliteit van ons leven door Gert Jan Doornink

Hoe is het gesteld met de geestelijke kwaliteit van ons leven? Is het beeld van Christus in ons al zichtbaar? En openbaren we ons reeds als zonen Gods? Want dat is het waarop de wereld wacht. Paulus zegt: “Want met reikhalzend verlangen wacht de schep­ping op het openbaar worden der zonen Gods” (Rom. 08:19).

Nu is het niet zo dat iedereen, buiten de gemeente van Christus, rondloopt met de gedachte: ik wou dat de echte christenen zich nu maar eens gingen openbaren. Dikwijls is er een intense haat tegen alles wat met geloof en godsdienst te maken heeft. We hoeven ons niet af te vragen wie daarvan de inspirator is. Maar het verlangen naar het openbaar worden van de zonen Gods uit zich vaak onbewust in allerlei dingen die in eerste instantie met geloof en godsdienst niets te maken hebben. Ik denk aan het zich inzetten voor een beter milieu en de bescherming van de natuur, het een halt willen toeroepen aan de toenemende kriminaliteit, enz. Duidelijk is dat diep in het hart van vele mensen de gedachte leeft: we maken er een potje van; het kan zo niet doorgaan; er moet iets gebeuren.

Wat onze bestemming is

Nu is het opvallend dat in hetzelfde gedeelte van Romeinen 8 waarin gesproken wordt over het openbaar worden van de zonen Gods, óók gesproken wordt over onze bestemming tot “gelijkvormigheid aan het beeld van Gods Zoon” (Rom. 08:29b). De konklusie mag duidelijk zijn: Het openbaar worden van de zonen Gods, met als uiteindelijk gevolg het herstel van Gods schepping, hangt mede af van het feit of wij gelijkvormig worden aan het beeld van Jezus.

Het heeft dus niets te maken met één of ander plotseling ingrijpen van God, waardoor van het ene op het andere moment alles verandert. God werkt volgens een plan en dat plan is een ontwikkeling met een opgaande lijn. En bij die ontwikkeling, deze weg naar voltooiing, is de gemeente van Jezus Christus ten volle betrokken.

We zullen er daarom ook alles aan moeten doen dat we op een gezonde wijze geestelijk ontwikkelen, zodat we ons meer en meer als zonen Gods gaan openbaren.

Hoe gaat dat nu in zijn werk? Hoe kunnen we zoveel mogelijk ingeschakeld zijn in het plan van God? Wat bevordert de geestelijke groei? Kortom: hoe bevorderen we de geestelijke kwaliteit van ons leven?

Allemaal vragen waar we aktief mee bezig dienen te zijn. Want het gaat er natuurlijk niet om dat we als christenen theoretische kennis opbouwen waar we verder niets mee doen, maar dat we een praktische beleving hebben van alles wat we gaan verstaan aangaande Gods koninkrijk. Het is niet de leer óf het leven, maar de leer én het leven.

Wij hebben geestelijke kennis nodig

Het eerste wat we nodig hebben is: geestelijke kennis! Wat was op een gegeven moment in de geschiedenis van het volk Israël een groot manko? Gebrek aan kennis! Lees Hosea 4 er maar op na. Drie dingen ontbraken: er was geen trouw, geen liefde en geen kennis Gods in het land (Hos. 04:01) met zeer grote negatieve gevolgen (Hos. 04:02-03). In de eerste plaats hadden de geestelijke leidslieden van het volk gefaald; priester en profeet worden genoemd, maar ook het volk was er (daardoor uiteraard) bij betrokken. Hosea komt in vers 6 zelfs tot de konklusie dat het volk (Gods volk) verloren gaat door gebrek aan kennis!

Hetzelfde geldt voor onze dagen. Als het waarachtige volk van God het zonder geestelijke kennis meent te kunnen stellen, gaat het ‘verloren’, kan God Zijn doel met ons niet bereiken, open­baren wij ons niet als zonen Gods. En waaruit komt ‘geestelijke kennis’ voort? Uit het Woord en door de Geest. Daarbij is het vooral belangrijk dat we Gods woord op geestelijke wijze leren verstaan, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend!

De openbaring van het zoonschap

Als je (Rom. 08:18-30) doorleest, zou je de verkeerde konklusie kunnen trekken, dat hier weliswaar gesproken wordt over de openbaring van het zoonschap, maar dan pas na de ‘verlossing van het lichaam’ (Rom. 08:23). Paulus plaatst hier echter de ‘verwachting van het zoonschap’ in het kader van de ‘over­gangstijd’ waarin wij leven. Nu nog hebben we te maken met ‘lijden’ (veroorzaakt door de aanvallen uit het rijk der duisternis; de duivel is immers nog de overste van deze wereld), maar Paulus zegt: dat weegt niet op tegenover de heerlijkheid die over ons geopenbaard wordt (Rom. 08:18).

Dus toch allemaal voor later? En is het dus toch waar wat de Catechismus leert: je bent en blijft een zondaar? Neen, want wat is het grote verschil? Vers 23 maakt het ons duidelijk: Wij hebben de Geest als eerste gave ontvangen!

Dat is het grote verschil met allen die niet behoren tot het waarach­tige volk van God! Zij hebben de Geest van God niet. Zij worden beheerst door verkeerde geesten. Die zijn ook produktief en geven ook kennis, maar het is verkeerde kennis, okkulte kennis. Het berooft en onthoudt de mens van het waarachtige Goddelijke leven dat heerlijkheid geeft en vrede, blijdschap, innerlijke rust en zekerheid. Dat leven dat ons meer en meer bestand doet zijn tegen de aanvallen uit het rijk der duisternis.

Gebrek aan geestelijke kennis en gebrek aan onderscheiding des Geestes zijn belangrijke oorzaken waardoor kinderen Gods afgeremd worden in hun geestelijke ontwikkeling en zich dus ook niet als zonen Gods openbaren en dus ook geen invulling geven aan Gods bestemming voor ons: “het gelijkvormig worden aan het beeld van Gods Zoon” (Rom. 08:29).

Weet u wat Paulus daar nog achteraan schrijft? “… opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen”. Met andere woorden: zoals Hij was, worden ook wij opgeroepen te zijn! Zo Vader, zo Zoon. En zo Zoon, zo wij als broeders en zusters. Paulus had het heel goed begrepen. Op een gegeven moment verwoordde hij het met de woorden: “Wees mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg…” (o.a. 1 Kor. 11:01). Als Paulus zich niet als een waarachtige zoon van God had geopenbaard, zou hij dit onmogelijk hebben durven schrijven. Nu schreef hij het echter in alle vrijmoedigheid. Was Paulus daardoor hoogmoedig? Beschouwde hij zich als een soort superchristen? Helemaal niet. Paulus had zijn geestelijke plaats met Christus ingenomen in de hemelse gewesten. Gods Geest was in hem. Hij kon daardoor te allen tijde de verkeerde geesten weerstaan en riep anderen op dat ook te doen. Aan de gemeente te Filippi schreef hij: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was” (Filip. 02:05).

Openbaren wij de gezindheid van Christus?

Naast geestelijke kennis is het dus nodig de gezindheid van Christus te openbaren. We zouden het ook zo kunnen for­muleren: de gezindheid van Christus openbaren is een gevolg van de geestelijke kennis die we bezitten.

Paulus legt in de Filippenzenbrief uitdrukkelijk uit dat Jezus als mens het Goddelijke leven openbaarde. Niet zoals wel eens gedacht en gezegd wordt: Ja, Jezus, die was Gods Zoon en had een streepje voor. Voor Hem was het dus erg gemakkelijk. Dat is niet zo, zegt Paulus: “Hij heeft Zichzelf ontledigd, en heeft de gestalte van een dienstknecht aangenomen, en is aan de mensen gelijk geworden” (Filip. 02:07-08).

Juist daardoor is Jezus ons voorbeeld. We kunnen ons er daarom ook nooit van afmaken met de gedachte: de gezindheid van Jezus openbaar maken is onmogelijk, dat gaat niet… Dan maken we God tot een leugenaar, want Hij vraagt nooit iets van ons wat wij niet zouden kunnen verwezenlijken.

De gezindheid van Jezus openbaar maken betekent ons richten op alles wat Hij openbaarde toen Hij op aarde was. Hij predikte het evangelie van het Koninkrijk en bracht het in praktijk. En dit evangelie, wat duidelijk scheiding brengt tussen licht en duister­nis, is derhalve ook de basis van ons denken, spreken en han­delen.

Dat betekent een radikaal afwijzend standpunt innemen tegenover de werken der duisternis, maar tóch liefdevol zijn tegenover hen die deze werken bedrijven. Net als Jezus: Hij at met tollenaars en zondaars, niet om hun werken goed te praten, maar juist vanuit Zijn Goddelijke gezindheid, Zijn bewogenheid en liefde tegenover allen die nog gebonden waren door satan, hen tonen dat ook zij verlost konden worden uit de macht van satan.

Bij God gaat kwaliteit boven kwantiteit

Zodra deze geestelijke groei en ontwikkeling op gang komt en doorgaat, bemerken wij wat een vreugdevol leven het is de Heer te dienen! Dan weegt het lijden van de tegenwoordige tijd niet op, tegenover de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden (de volle heerlijkheid) en de heerlijkheid die nu reeds in ons is. Wij hebben immers Gods Geest in ons. En ’t heerlijke is -zoals Paulus zegt in vers 26- dat die Geest onze zwakheid te hulp komt! Als wij het soms niet meer zien zitten: God ziet het wèl zitten! Hij wil ons maken tot ‘kwaliteitschristenen’. Christenen vol liefde en bewogenheid, maar de deuren gesloten houdende voor alles wat vanuit de verkeerde hoek ons wil belagen.

Laten we dit goed vasthouden: Bij God gaat kwaliteit altijd boven kwantiteit. Omdat Hij weet: kwaliteit overwint! Gideon overwon de vijand niet toen hij 33.000 man ter beschik­king had, maar toen er 300 mensen met kwaliteit waren over­gebleven.

David overwon de reus Goliath alleen omdat hij geestelijke kwaliteit bezat.

Jezus was in Gethsémané uiteindelijk helemaal alleen. Zijn discipelen waren zelfs in slaap gevallen. Maar toch was hij de grote Triomfator, omdat hij bleef vertrouwen op de Vader. Jezus’ leven werd gekenmerkt door kwaliteit.

Hoe openbaren wij geestelijke kwaliteit? Door het verlangen kenbaar te maken: ‘Heer, ik wil één zijn met U. Daarvoor wil ik mij volledig inzetten en daardoor kan ik als zoon van U funktioneren in deze wereld’.

Daartoe zijn wij geroepen, want we zijn bestemd tot gelijkvor­migheid aan het beeld van Gods Zoon. Als we die weg gaan en blijven gaan, eren en verheerlijken Hem en is ons leven vol van Zijn kwaliteit!      

 

Zijn als Jezus (gedicht) door Anjo Luhukay-Kampman

Houden van je medemens,

net als de Heer dat deed

Klaar staan voor de ander,

zoals ook Jezus deed.

We vinden dit nog moeilijk,

vergeten het ook vele keren.

Toch hoeven we enkel Hem te volgen,

zullen we het proberen ?

 

Strijden met die ander,

net als de Heer dat deed.

En samen overwinnen,

zoals ook Jezus deed.

Al lijkt het soms nog moeilijk,

wij staan aan de goede kant.

Samen zijn we sterker,

God houdt ons bij de hand.

 

Ik wil leven met de Vader,

net als de Heer dat deed.

‘k Wil enkel het goede doen,

zoals ook Jezus deed.

Hij is nog steeds ons voorbeeld,

kijk hoe Hij is, hoor naar Zijn stem,

dan zullen jij en ik

worden, gelijk aan Hem!

 

Waarheid door Duurt Sikkens

“… benevens de boom der kennis van goed en kwaad” (Gen. 02:19).

Er zijn er nogal wat die hun hoofd bijkans breken over de vraag wat waarheid is, of die proberen de samenhang der dingen te ontdekken. Wel, de waarheid is dat de goede en slechte dingen van oorsprong geen enkele verbinding hadden. Een mengsel levert altijd iets slechts op. Of je nu helder water met chloor vermengt of andersom. In beide gevallen is het smerig en ondrinkbaar. De kombinatie goed en kwaad bestaat niet. Dat is een leugen. De schijn van goedheid moet het kwade maskeren.

In het paradijs van God staat die boom er nog steeds. Hij lijkt goed maar is puur vergiftig. Evenals de satan, Gods tegenstander, zich uitgeeft voor een goede engel, zo zijn ook zijn volgelingen. De bek vol over vrijheid en liefde en zo maar ondertussen vreten ze je op en misleiden mensen door het doen van bovennatuurlijke wonderen. Simon de tovenaar had als bijnaam onder het volk: ‘de kracht Gods’. ¿Als God’? (Gen. 03:05).

Jezus is in het paradijs Gods de boom des levens en Hij plant zich voort tot het een heel bos wordt, ‘het geboomte des levens’, zijn volgelingen.

Die andere boom is de anti-christ. Hij weet veel van ’t boven­natuurlijke, zegt dat hij God is, de vleesgeworden leugen. Maar God kent hem niet.

 

De tabernakel in de hemel Door Hessel Hoefnagel

 

Zoals we in de Bijbel kunnen lezen is onze Here Jezus na Zijn opstanding naar de hemel gegaan, omdat we ons niet kunnen voorstellen, dat de Heer daar werke­loos zit te wachten, totdat wij Hem een keer gezelschap komen houden is het goed een antwoord te hebben op de vraag: ¿wat doet de Here Jezus in de hemel?

Schaduw en werkelijkheid

Onze Bijbel is een boek van schaduw en werkelijkheid. ‘Schaduw is een afbeelding van het ware (Heb. 09:23-24). Voor ons christenen, die in het einde der tijd leven, is het noodzakelijk te weten wat schaduw is en wat werkelijkheid, zodat we de juiste konklusies kunnen trekken, om ons volledig le kunnen richten op het volkomene. Er heerst echter wat schaduw en werkelijkheid betreft, zelfs onder Geestvervulde kinderen van God, nogal eens misverstand en verschil van mening. Met ‘de haven in het zicht’ is het echter temeer nodig te weten hoe de ‘vaargeul’ loopt, zodat we de juiste koers houden en veilig aankomen.

Om een duidelijk antwoord te krijgen op bovenstaande vraag is het allereerst nodig om de in­houdelijke waarde van een aantal bijbelse begrippen te kennen. In (Heb. 08:01-02) staat, dat de Heer Jezus een ‘hogepriester’ is, die ‘gezeten’ is aan de ‘rechterzijde’ van de ’troon der majesteit’ in de ‘hemelen’ en dat Hij daar de ‘dienst’ verricht in de ’tabernakel’, die de Here heeft ‘opgericht’.

Allemaal uitdrukkingen, die we zowel in het schaduwbeeld a. de werkelijkheid moeten kunnen schatten op de juiste waarde. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is het bijbelse gegeven, dat de zicht­bare dingen tijdelijk zijn, dus be­doeld om te verdwijnen en de on­zichtbare dingen eeuwig, dus be­doeld om te blijven (2 Kor. 04:18).

Dit betreft niet alleen de taber­nakel of latere tempel temidden van het eerste volk Israël, maar ook dit volk zelf, evenals alle aan dit volk gegeven ceremoniën, wetten en alles wat onderdeel uitmaakt van een éérste verbond, dat niet anders was dan een af­beelding en schaduw van het hemelse en blijvende (Heb. 04:14 t/m Heb. 10:18).

Gods opdracht aan Mozes

Bij de uittocht van het schaduw- volk Israël uit Egypte kreeg Mozes in een godsspraak de opdracht een tabernakel te bouwen als centrum van de eredienst, zoals de Here die wilde temidden van het volk dat Hij zich daartoe had verkoren. Daarbij kreeg hij de uitdrukkelijke opdracht om alles te maken naar het vóórbeeld, zoals het hem was getoond op de berg (Heb. 8:5). De vraag is: welk voorbeeld wordt hier bedoeld? Moeten we dit voorbeeld op de berg als schaduw zien of als werkelijkheid?

Bij deze vraagstelling gaan mijn gedachten terug naar (Gen. 01:26-27, waar sprake is van de eerste mens, die als ‘levende ziel’ een beeld was van God, mimi ook een beeld van de laatste mens, die uit de eerste zou voortkomen en een ‘levendmakende geest’ zou zijn (1 Kor. 15:45). Ook met betrekking tot de eerste en de laatste mens geldt namelijk de vraag: wat is schaduw en wat is werkelijkheid?

Jezus’ dienst in het heiligdom

Volgens het gestelde in Hebreeën 8 is er kennelijk een ‘heiligdom’ in de hemel, waarvan Jezus Christus de ‘hogepriester’ is, die in die ’tabernakel’ dienst verricht. Over de dienst in dit heiligdom schreef ook de apostel Petrus als over een heilig en koninklijk ‘priesterschap’. Ook schreef hij over ‘levende stenen’, die dit geestelijk heiligdom of huis vormen. Tegelijk zouden deze geroepen zijn en de taak hebben om geestelijke offers te brengen, waaraan God een welgevallen heeft. Dus nog meer uitdrukkin­gen, die zowel in de schaduw als in de werkelijkheid geplaatst kunnen worden.

Het gaat dus kennelijk om mensen. Mensen, welke tegelijk aangeduid worden met ‘stenen’ als onderdeel van een tempel en als een samenstel van ‘priesters’, die in dat zelfde heiligdom ‘offers’ brengen. Ook worden deze zei fik- mensen aangeduid als een ‘volk.

Gode ten eigendom, een heilige natie, geroepen om een getuigenis voor God in deze wereld te zijn. (1 Petr. 02:01-10)

Samengevat kunnen we zeggen: God bedoelde van oorsprong af een mensheid, waarin Hijzelf als de Eeuwige en Onzichtbare God gestalte zou hebben en uiteindelijk alles in allen zou zijn. (1 Kor. 15:28) Deze mensheid is dus in werkelijkheid het heiligdom, waarin God wil wonen.

Om dit eeuwige en werkelijke heiligdom tot stand te brengen, ondanks het gegeven van de zonde en de heerschappij van de Dood, gaf Jezus Christus Zijn

zondeloze leven. Hij ging daarvoor in geloof en verbonden met de Geest van zijn Vader het schijnbaar onoverwinnelijke rijk van de Dood binnen en kwam er

als overwinnaar weer uit.

Hij beroofde de Dood van diens alles omvattende macht en bewerkte daardoor onvergankelijk (= eeuwig) leven, zoals God het vanaf het begin bedoelde

(2 Tim. 01:10).

De eerste en de tweede mens

De Bijbel spreekt over de eerste mens en over de tweede of laatste mens. De eerste mens is uit de aarde, de tweede mens is uit de hemel. (1 Kor. 15:47). Van deze eerste mens geldt, dat ‘vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven en het verganke­lijke beërft de onvergankelijkheid niet’ (1 Kor. 15:50).

Het goddelijk principe, dat de ‘oudste’ dienstbaar zal zijn aan de ‘jongste’ blijft onveranderlijk staan, evenals het principe van de vele eersten, die de laatsten zullen zijn en andersom (Luc. 13:30).

Toch zijn er nog zeer velen, die deze goddelijke uitgangspunten nog niet kennen en nog volop bezig zijn met het éérste en tijdelijke, terwijl het ‘laatste’ reeds bezig is zich te manifesteren.

Ook menen vele gelovigen hun aardse geliefden in het ‘hier­namaals’ weer in een bijzondere relatie te ontmoeten, terwijl er toch duidelijk gesteld wordt, dat ‘vlees en bloed’ het Koninkrijk Gods niet kan beërven noch dat het vergankelijke het onver­gankelijke kan verkrijgen.

Integendeel: het vergankelijke en tijdelijke moet het onverganke­lijke en eeuwige ‘aandoen’.

Anders gezegd: de eerste mens moet zich bekeren van zijn/haar aardse wandel onder de claim van zonde en Dood en door geloof, geduld en volharding bezig zijn met de ‘dingen, die van boven zijn’ (1 Kor. 15:50 en Kol. 3).

De ontwikkeling van de innerlijke mens

Voor ware christenen is het nood­zakelijk, dat ze zich voortdurend richten op de juiste ontwikkeling van hun innerlijke mens, die eeuwig leven heeft en bezig is het ‘beeld van de Zoon’ gelijkvormig te worden. Deze innerlijke mens wordt gevormd door het proces van wedergeboorte en vernieu­wing door de heilige Geest (Titus 03:05).

Wij moeten noodzakelijk gaan begrijpen wat schaduw en wat werkelijkheid is, zodat we ons bewust in dezelfde hemel, waarin onze Heer aktief is, kunnen doen gelden als medewerkers van Jezus Christus tot het bewerken van het grote doel van God. Daartoe zal de Heer ons aandoen met alles wat daarvoor nodig is, mits wij de vrijmoedigheid, de hoop en onze zekerheid tot het einde toe onverwrikt vasthouden (Heb. 03:06 en Heb. 03:14).

Al voor de schepping van alle dingen in hemel en op aarde had onze God Zijn ‘voorbeeld’ aan­gaande de mens als centrum van Zijn schepping klaar. Dit voorbeeld toonde Hij aan Zijn knecht Mozes, die het als aardse afbeel­ding getrouw nabouwde. Met behulp van deze afbeelding zal in Jezus Christus de werkelijkheid in de nieuwe schepping zichtbaar worden op de nieuwe aarde.

(maravillosa Gods voorbeeld aan Mozes)

De ware tabernakel

Om dit te realiseren, roept de Heer ons allen op om ons voor Zijn doel beschikbaar te stellen. Tot eer van Zijn naam, maar ook tot onze heerlijkheid. Laten wij ons als ‘levende stenen’ beschikbar stellen voor de bouw van dit geestelijke huis als woning voor God. Dit is de ware tabernakel in de hemel, die zichtbaar zal worden op aarde.

De ‘kostbare Hoeksteen’ voor dit huis is reeds gelegd. Tegelijk is deze ook de ‘Hogepriester’ van dn zelfde huis. Tegelijk is Hij ook Degene, die gezeten is aan de ‘rechterhand van God’, terwijl Hij afwacht, totdat al Zijn vijanden (door Zijn (koninklijk priesterschap’) gemaakt zijn tot een ‘voetbank voor Zijn voeten’ (Heb. 10:12-13). Dan zal Hij zich met Zijn heiligen manifesteren als de Heer der He­ren en de Koning der koningen, om samen met hen (ook u en ik?) als een ’tempel’ voor God te zijn temidden van een totale en be­schadigde mensheid. Deze zal dan genezen, gereinigd en geheiligd worden om uiteindelijk zelf weer te zijn het ‘huis’ en het ‘volk’ van God, waarin Deze alles in allen zal zijn

(1 Kor. 15:28).

Laten wij getrouw zijn voor Hem Hij is het ook voor ons. Laten we ons beschikbaar stellen voor Hein Hij is onze hulde waard. Amen.

 

Een bevrijdende opgave: vergeven. Door Margreet Gast

Verdraagt elkander, en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo (Kol. 03:13)

Een van de allermoeilijkste, maar ook meest essentiele onderdelen van het christendom is vergeven.

Het raakt het hart van het evangelie. Als de kinderen Gods gehoorzaam zijn aan de opgave de ander, die die hen onrecht aandeed, vergeving te schenken, zullen ze een ongekende bevrijding ervaren en hun ziel zal genezen zijn van de  pijn. Maar, als zij niet vergeven, zal hun innerlijk overgeleverd zijn aan foltering, een woekerplant van bitterheid zal zijn wortels diep uitslaan in hun hart, en ze zullen zelf geen vergeving van God kunnen ontvangen (Matt. 18:34-35 en Matt. 06:14-15).

Vergeven = vergeten?

Er zijn christenen, die onder vergeven het volgende verstaan: ‘er niet meer over praten, net doen of er niets gebeurd is en vriendelijk blijven tegenover elkaar’. Hierbij wordt vergeven min of meer gelijk gesteld aan ‘vergeten’. En daarbij blijft men beschaafd en christelijk met elkaar omgaan.

Wie denkt, dat dit vergeven is, zal inderdaad vergeven niet moeilijk vinden. Maar vergeven is niet gelijk aan vergeten. Wie op deze manier omgaat met alle onrecht, hem aangedaan, komt uiteindelijk klem te zitten. Want zo vallen er steeds meer gaten in het eigen verleden. Heel wat gebeurtenissen – de nare- zijn weg. Het levensver­haal van de mens is niet meer kompleet. Hij raakt innerlijk verminkt.

Daar komt nog bij dat dan de dingen ook nooit worden recht­gezet. Er wordt immers niet meer over gesproken! Nee, deze manier van vergeven laat eerder een spoor van onrecht achter, dan van recht.

Vergeven = niet boos zijn?

Er zijn christenen, die menen dat vergeven is: ‘de gevoelens van boosheid en bitterheid niet toelaten’. Zij drukken hun gevoelens, die opkwamen bij het onrecht, weg. Want kwaad worden mag niet, dat is zonde! Zij zullen best nog eens praten over de pijnlijke gebeurtenis(sen) en wellicht zelfs er een grapje over maken. Of achteraf zeggen dat het allemaal niet zo erg was…

Maar vergeven is meer dan ‘niet boos worden’. Zij kweken op deze manier een muur van ongevoelig­heid en onverschilligheid om zich heen. Ze zullen zich gedragen volgens de christelijke regels, ook tegenover de mensen die hen onrecht aandeden. En hoe steviger die muur is, hoe meer verbaasd zij zullen zijn over de uitspraak dat vergeven zo moeilijk is. Vergeven doe je toch gewoon!

Maar deze mensen worden innerlijk gespleten. Het gedrag dat men vertoont, komt niet overeen met wat er werkelijk aan gevoelens en gedachten in hen leeft. De onverschilligheid zal hen belemmeren in het aangaan van relaties. Ze leven in de leugen en kennen hun diepste innerlijk niet.

Zijn we er, als oprechte christenen, misschien aan gewend geraakt, om ‘gewoon vriendelijk’ met elkaar om te gaan, terwijl onder het oppervlak het vuur van de wrok smeult? Spreken we niet eens meer uit, niet eens tegen onszelf en ook niet meer tegen God, dat we gewond zijn van binnen? Misschien omdat we denken dat we de zaak hebben afgehandeld, vergeven hebben, geen pijn meer hebben…, terwijl we niet eens weten wat vergeving, genezing en bevrijding is?

Vergeven naar Gods bedoeling

Echt vergeven, naar de bedoeling van onze Heer, is zo diep, zo veel omvattend. Echt vergeven

-begint en eindigt bij Jezus.

-wordt vanzelfsprekend door het besef zelf schuldenaars te zijn tegenover de ene, de levende God.

-is geworteld in de geweldige genade van de vergeving door Jezus Christus aan ons.

-is geïnspireerd en mogelijk door het zeker weten van Gods liefde voor ons en de ander.

-ziet de nood van de dader en maakt barmhartig.

-speekt de ander, de dader- van schuld.

-vertrouwt de wrake, de vergelding volkomen toe aan God, die rechtvaardig zal  oordelen, ook over de dader.

‘-verheugt zich erover, dat de dader dezelfde genade en vergeving zal mogen ontvangen als jijzelf.

-verbreekt de gebondenheid door wrok en maakt echt vrij.

-is voorwaarde om te kunnen genezen van de pijn.

-herstelt het gevoelsleven.

-geeft je je verleden terug, zonder gaten.

-herstelt de relatie met degene die jou het onrecht aandeed.

De kinderen Gods die deze weg van Jezus -van vergeving- gaan, zullen getuigen: “Gij omringt mij met jubelzangen van bevrijding” (Ps. 032:007c).

 

 

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Na een korte onderbreking -zoals ieder jaar verscheen “Levend Geloof’ over de maanden juli en augustus met één nummer- is hierbij het septembernummer van ons blad, wat we weer met blijdschap en toewijding hebben samengesteld. Ook deze maand is de inhoud weer zo gevarieerd mogelijk, zodat verschillende facetten van het evangelie belicht worden en er weer heel wat stof is om over na te denken.

Naast de verschillende geloofsopbouwende artikelen, treft u zo nu en dan ook meer informatieve artikelen aan, zoals in ons vorig nummer de bijdrage van Evert van de Kamp over ‘Begraven of cremeren’. Wij ontvin­gen verschillende reakties naar aanleiding van dit artikel. Een zuster uit Naarden -die tevens een nieuwe abonnee opgaf- schreef dat het artikel haar veel goed had gedaan. Ook een broeder uit Winschoten was bijzonder aangesproken door dit artikel. Hij vond het zeer zinvol dat dit onderwerp in “Levend Geloof’ ter sprake is gekomen omdat de meeste mensen niets weten van de schriftuurlijke achtergrond. Deze broeder wees op het onterechte gebruik van het woord ‘uitvaart’, dat ook buiten de Katholieke kerk steeds meer in zwang komt.

Tenslotte nog iets over onze ‘financiële zomeraktie’. We zijn bijzonder blij en dankbaar dat zovelen hebben gereageerd door een bijdrage over te maken! Ook vanaf deze plaats heel veel dank! Het heeft ons buiten­gewoon bemoedigd en laat zien dat velen de inhoud van ons blad weten te waarderen. We gaan dan ook -samen met onze medewerkers- vol goede moed verder, waarbij wij hopen dat ook het aantal abonnees verder blijft toenemen. Heeft u al eens geprobeerd een nieuwe abonnee te winnen? ledereen die zich deze maand opgeeft ontvangt alle dit jaar nog te verschijnen nummers (oktober, november en december) gratis!

 

 

Leer ons bidden door Cees Maliepaard. (4)

 

Uw koninkrijk kome” (Matt. 06:10a).

Waar men om vraagt, pleegt men over het algemeen nog niet te hebben. Het is daarom voor de hand liggend, dat men deze bede in de toekomst projekteert. Maar de vorige keer hebben we gezien dat de heiliging van Gods naam eigenlijk slechts dan terecht verwacht kan worden, als we die zelf al hoog in ons vaandel geschreven hebben. We kunnen niet verwachten dat anderen door ons tot het heiligen van Gods naam gebracht worden, als we niet zelf uit die heiliging leven. Zo ook heeft het alleen dan zin om de komst van Gods koninkrijk te bidden als je zelf al in het klimaat ervan leeft. Anders besef je ook niet waar je eigenlijk om bidt.

Een koninkrijk van priesters

Om te weten hoe het Koninkrijk van God funktioneert, zouden we kunnen zien hoe God dit onder het oudtestamentische schaduw- verbond formuleert. Hij zegt tot het ganse huis van Jakob: “Gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk” (Ex. 19:06). Dat zou overigens niet automatisch gebeuren, maar pas door aandachtig naar God te luisteren en zijn verbond te bewaren.

Dat het natuurlijke Israël, ten tijde van het oude verbond, niet als een koninkrijk van priesters funktioneerde, kwam vooral doordat het hardnekkig weigerde een heilig volk te zijn. Het luisterde meestal niet eens naar hun God, laat staan dat het aandachtig luisterde. En als mensen niet op het woord van

hun God achtslaan, komt gega­randeerd de tegenstander uit de hemelse gewesten zijn aan Gods plan tegengestelde gedachten in hun denken dumpen. Van een koninklijk priesterschap komt dan al helemaal niets terecht.

Daarom is het ook in onze tijd nodig aandachtig met de woorden Gods bezig te zijn. Ieder zal dat persoonlijk doen, maar ook samen als gemeente, teneinde instaat te zijn Gods denken te doorgronden en samen een koninklijk priesterschap te vormen. Wanneer er in de plaat­selijke gemeente, of in met regelmaat gehouden inter­gemeentelijke kontakten, geen plaats is voor het aandachtig bezig zijn met Gods gedachten, zijn we met elkaar verkeerd bezig. Ook in het nieuwtestamentische denken (misschien wel juist daarin) zal Satan in het denken van de mens ingangspoorten zoeken. Daarom dienen we te beseffen dat we nooit een koninkrijk van priesters kunnen vormen zonder openlijk kleur te bekennen voor God en zijn plan.

Wanneer wij aandachtig kennisnemen van Gods gedachten van herstel voor de mens en daar ten diepste mee bezig zijn, zal dat uitlopen op de totstandkoming van een koninklijk priesterschap, zoals dat funktioneert in het Koninkrijk van God. Bidden om de komst van Gods Koninkrijk

heeft slechts dén zin als wc ook daadwerkelijk met dit Godsrijk bezig zijn, zowel in ons persoon lijk leven als in het gemeentel ijk samenzijn. Zei niet Jezus reeds “Het Koninkrijk Gods komt niet zó dat het te berekenen is; ook zal men niet zeggen: Zie, hier is het of daar!

Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u” (Luc. 17:20-21).’

Bidden of ontvangen?

Als we op gezag van Jezus geloven dat het Koninkrijk Gods onder ons is, waarom dan nog langer de Vader om dit konink­rijk gebeden? Het is dan toch veeleer een kwestie van gelovig aanvaarden en dankbaar beamen dat God het gegeven heeft? In (Luc. 12:32) zegt Jezus: “Wees niet bezorgd, gij klein kuddeke, want het heeft uw Vadei behaagd u het koninkrijk te geven”. Ofschoon deze zin in de voltooid verleden tijd gesteld is, staat hier niet met zoveel woorden dat de Vader ons het koninkrijk reeds in zijn totaliteit gegeven heeft. Was dat wel zo, dan zou Jezus ronduit gezegd hebben: Uw Vader heeft u het koninkrijk beschikt. Zo geformuleerd was het zonder meer een voldongen feit geweest. Maar Jezus zei: “Hel heeft uw Vader behaagd…” Het voor altijd vaststaande gegeven hierin is, dat de Vader er plezier in heeft ons zijn koninkrijk toe te vertrouwen. Het in Gods Koninkrijk alles onder kontrôle hebben, is een nu nog niet afgesloten hoofdstuk.

Het koninkrijk van God is bovendien niet als een komfortabele stoel waarin je (diep weggezakt) gemakkelijk in slaap kunt sukkelen. Het is eerder een gegeven dat je in beweging brengt, waar je je echt in ont­plooien kunt en waarin je werke­lijk deel kunt hebben aan het zo door God bedoelde leven.

Als we om de komst van Gods Koninkrijk bidden, denken we aan de volledige doorwerking van de principes die de Vader in dat rijk gelegd heeft. En met dat voor ogen, is het dus alleszins zinvol de Vader om de (volledige) komst van zijn koninkrijk te vragen. Jezus heeft ons ook niet geleerd te bidden: Vader, geef ons alstublieft uw koninkrijk…; Hij bad voor ons: Uw koninkrijk kome”. In het midden latend aan wie de Vader zijn rijk geven zou.

Dat wij, in de Christus ingevoegd zijnde, samen met Jezus op de troon zullen zitten, is geen gevolg van onze verdienste, maar zuiver van Gods voorkeur daarvoor. Voor zover er ook sprake is van verdienste van de kant van de mens, kan die uitsluitend bij Jezus gevonden worden. Daarom heeft de Vader het koninkrijk aan Jezus beschikt; en Hij, Jezus, beschikt het mede aan zijn discipelen (Luc. 22:29).

Biddend ontvangen

Als zijn hedendaagse discipelen, mogen we aan Jezus’ tafel eten en drinken. Dat wil zeggen dat we het voorrecht hebben, de woorden Gods samen met Jezus en de zijnen, te verwerken in ons denken, en vanuit die vernieuwde gedachten in Gods Koninkrijk bezig te zijn. Want de zin van verandering in denken is in levensvernieuwing gelegen en vindt zijn klimax in het openbaar worden van de zonen Gods. Als Gods Koninkrijk over ons gekomen is, blijkt dat uit het voor het gezag van Christus Jezus wijken van de machten der duisternis (Matt. 12:28).

Door de inwonende heilige Geest geeft de Vader ons nieuwe, van vóór die tijd ongekende mogelijk heden. Als we om Gods Konink rijk bidden, mogen we ons tegelijkertijd uitstrekken naar de doorwerking van dat rijk in onze levens, zodat de vrede Gods onder ons werkelijk eindeloos zal zijn (Jes. 09:06).

Als we hemels leven kennen, doordat we deelhebben aan de heerlijkheid van Christus, houdt dat in dat goddelijke vrede ons hele hart vervult. Dat zal dan ook in alle facetten van ons leven duidelijk wezen, in ons bezig zijn in de natuurlijke wereld evengoed als in onze wandel in de hemel.

Ik kan nooit in de hemelse gewesten de vrede Gods smaken en Hem daar verheerlijken vanuit een Hem toegewijd hart, en tevens op aarde in onmin leven met andere mensen die Hem rechtens toebehoren. In het Koninkrijk Gods zal ik alleen dan kunnen funktioneren als ik God dien met een onverdeeld hart. Dan zal ik er op gericht zijn, zijn wil in de hemel te volbrengen, maar in precies dezelfde mate (dus volledig!) ook op de planeet die aarde heet. Maar daarover de volgende keer meer aan de hand van Matthéüs 6 vers 10b (Matt. 06:10b).

 

 

De Here, onze gerechtigheid door Wim te Dorsthorst

Bijbelstudie door Wim te Dorsthorst (4)

Er wordt in de wereld, maar ook in de kerken, veel gesproken over  en vrijheid. Denk maar aan de bevrijdingstheologie in Zuid Amerika. De wereld geeft enorme bedragen uit om deze vrijheid te bevechten, want iedereen verlangt naar vrede.

En dan komt God zegt: “Hoort dit, alle gij volken, neemt ter ore, alle

Bewoners der wereld, zowel geringen als aanzienlijken, rijken en armen

Tezamen. Niemand kan ooit een broeder loskopen, noch God zijn, hoog is immers de prijs voor hun leven, en voor altoos ontoerijkend dat hij voor immer zou voortleven, de groeve niet zou (Ps. 049:002-003 en Ps. 049:008-010).

God zorgt voor de losprijs

Niemand, zegt God. Hij alleen kan werkelijk bevrijden, werkelijk verlossen en werkelijk genezen. Wat zou een mens kunnen geven als losprijs? Hij God zelf- zal voor de losprijs zorgen. En God doet dat niet omdat het zou moeten, maar vanuit Zijn innerlijke barmhartigheid (Luc. 01:78) Als God het gezwoeg en het leed ziet van de mens, zegt Hij: “Mijn hart keert zich om in Mij, ten volle wordt Mijn erbarming opgewekt (Hos. 11:08b). Daarom zegt Jezus: “Alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft” (Joh. 03:16).

Jesaja zegt over die eniggeboren Zoon van God, die genoemd wordt: ‘De Here, onze gerechtigheid’: “Maar om onze overtredingen werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden” (Jes. 53:05 en

1 Petr. 02:24). De profeet Jesaja ziet niet alleen het kruis, maar ook de striemen, de geseling. Jezus wist dat Hij, om de mens, werkelijk te bevrijden en te genezen, dit ook zou moeten ondergaan.

De bijzonder wrede geseling van Jezus

De evangeliën vermelden dit feit heel nadrukkelijk. Jezus is gegeseld, bespot, bespuwd, gesmaad en vernederd, voor Hij werd gekruisigd, precies zoals door de profeten was voorzegd. Johannes schrijft: “Toen nam dan Pilatus Jezus en liet Hem geselen. En de soldaten vlochten een kroon van doornen, zetten die op zijn hoofd en deden Hem een purperen kleed om en zij traden op Hem toe en zeiden: Gegroet, Koning der Joden! En zij gaven Hem slagen in het gelaat” (Joh. 19:01-03).

Volgens de geschiedschrijving was de Romeinse geseling bijzonder wreed en niet te vergelijken met de veertig-min-één-slagen van de Joden (zie bijv. Hand. 05:40 en 2 Kor. 11:24). Na de geseling was de rug als een omgeploegde akker en het slachtoffer meer dood dan levend. De Psalmist had het reeds gezegd; “Ploegers ploegden op mijn rug, zij trokken hun voren lang” (Ps. 109:003). En (Ps. 038:004a) zegt: “Niets is meer gezond aan mijn vlees vanwege uw gramschap”. In (Jes. 52:14) lezen wij: “Zoals velen zich over u ontzet hebben, zozeer misvormd,’niet meer menselijk was zijn verschijning, en niet meer als die der mensenkinderen zijn gestalte”. “Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen, Hij maakte Hem ziek” (Jes. 53:10). En Jezus, uit grenzeloze liefde voor ons en gehoorzaamheid aan Zijn Vader, gaf zijn rug aan wie hem sloegen, hij gaf zijn wangen aan wie hem de baard uittrokken en hij verborg zijn gelaat niet voor smadelijk speeksel (Jes. 50:06).

Eist God genoegdoening voor zichzelf?

Hoe moeten we dit nu verstaan? Is God dan toch een God van wraak die genoegdoening eist voor zichzelf? Jesaja zegt het toch: “Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen, Hij maakte hem ziek”. Neen en duizendmaal neen! Het behaagde onze goede, liefdevolle God, omdat de mensheid, die Hij zo liefheeft, zou bevrijden en redden van de eeuwige ondergang. Daarom heeft hij Zijn eigen Zoon gegeven om u en mij te redden.

Maar was vergeving en kruisdood alleen dan niet voldoende? Neen, want de mens is door de zonde ziek, leert ons de Schrift en ook dit moet uit de schepping worden weggedaan.

De mens is dodelijk ziek door de zonde

De mens individueel en de mensheid in zijn totaal, is ziek, dodelijk ziek. Velen willen dit niet erkennen, maar daarom is het nog wel waar. Jesaja beschrijft hoe ziek Gods volk is, dat steeds verder van hem vervreemd is en in ongehoorzaamheid hem de rug toekeert. Hij zegt: “Wee het zondige volk, de natie, beladen met ongerechtigheid, het gebroed van boos­doeners, de verdorven kinderen. Zij hebben de Here verlaten, de heilige Isiai ’s versmaad, zich achterwaarts gewend. Waar wilt gij nog meer geslagen worden, dat gij voortgaat met af te wijken? Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart vol krankheid; van de voetzool af tot de schedel is er niets gaaf; wonden, striemen en verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn noch verbonden noch met olie verzacht” (Jes. 01:04-06).

Ook de profeet Jeremia spreekt ervan als hij zegt: “Want zo zegt de Here: Dodelijk is uw breuk, ongeneeslijk uw wond; niemand is er die het voor u opneemt; voor een gezwel zijn er nog geneesmiddelen, voor u is er geen genezing” (Jer. 30:11-12). En eveneens zegt Jeremia in (Klaagl. 02:03c): “Want groot als de zee is uw breuk; wie kan haar genezing schenken?” Dit is niet alleen voor het Joodse volk, maar is van toepassing op alle mensen, want allen hebben gezondigd!

De profeten spraken van de innerlijke mens

Dit ziek zijn, wat hier door de profeten geschetst wordt, is niet in de eerste plaats een zichtbare lichamelijke toestand. Veronderstel dat heel Israël zo zou hebben rondgelopen en dat nu de hele wereld zo zou rondlopen: “Van de voetzool af tot de schedel is er niets meer gaaf’. De profeet Jeremia, die de goddeloosheid van het volk als geen ander aan de kaak heeft gesteld, gaat naar God toe om Hem hierover te spreken. Hij zegt: “Het recht hebt Gij aan uw zijde, Here, als ik met U zou twisten; toch wil ik over rechtszaken met U spreken: Waarom is de weg der goddelozen voorspoedig, en zijn zonder zorg allen die zich trouweloos gedragen?” (Jer. 12:01). Jeremia ziet dat ziek-zijn niet zo, integendeel, hij konstateert dat, wat het uiterlijk betreft, de goddelozen er goed uitzien en voorspoedig zijn.

De Psalmist Asaf worstelt ook met de tegenstrijdigheid dat de goddelozen juist voorspoed hebben en zegt: “Want ik was afgunstig op de hoogmoedigen, toen ik de voorspoed der goddelozen zag. Want moeiten hebben zij niet, gaaf en welgedaan is hun lichaam” (Ps. 073:003-004). De Petrus Canisiusvertaling zegt: “Gezond en vol kracht is hun lijf’. Dit lijkt dan in volkomen tegenspraak met wat Jesaja zegt. Wat Jesaja en andere profeten echter doen is de ziekelijke toestand van de innerlijke mens omschrijven als gevolg van overtredingen en van ongerechtigheid. Van ontrouw, afgoderij, okkultisme en spiritisme, van verachting van ouders en overheden, van misleiding, overspel en allerlei vormen van onreinheid, moord en doodslag, enz.

Van voetzool tot schedel

Vervloekt is een ieder die zoiets doet, zegt Gods woord (zie bijv. Deut. 27:11-26). Het is de vloek van de wet zoals beschreven in (Deut. 29:15-68). Wat Jesaja en andere profeten in enkele verzen neerschrijven, heeft Mozes in 54 verzen gedaan. Maar beiden schrijven over de totaliteit van de aantasting, namelijk: “Van de voetzool af tot de schedel toe” (Jes. 01:06 en Deut. 28:35).

Ja maar, het is toch de duivel, zal iemand zeggen. Ja de duivel verleidt, misleidt en prest, hij is het die de gehele wereld verleidt (Openb. 12:09). Hij is de dief, de leugenaar, de slachter en de verdelger, zegt Jezus (Joh. 10:10a). Dat is allemaal waar en op het kruis is de duivel ontwapend en als overste van deze wereld al reeds buitengeworpen (Kol. 02:13-15 en Joh. 12:31).

Maar het gaat om de mens! De mens heeft gezondigd, de mens is ziek, de mens liet zich verleiden door de duivel. De zonde heeft een ongeneselijke hreuk gemaakt met God. Om onze overtredingen… is het! Zonde is niet iets abstrakts, maar iedere zonde maakt ziek en geeft breuk en kwetsuren. Iedere mens die zondigt is in meerdere of mindere mate in dit beeld te vangen van wat Jesaja hier schetst. Wil er genezing zijn naar geest, ziel en lichaam, dan moet niet alleen de oorzaak, de zonde, maar ook de breuk, de ziekte, de vloek, weggedaan worden.

De vloek van de wet was op Jezus

En dan kijken we naar Jezus als Pilatus Hem, na de wrede geseling en bespotting, naar buiten leidt en zegt: “Zie de mens”. Zoals ieder woord, gesproken in dit rechtsgeding, heeft ook dit woord een bijzondere waarde. “Zie de mens”. Zie de mens, dodelijk ziek, niets meer gaaf van de voetzool af tot de schedel toe. Wonden, striemen en verse kwetsuren. Hij, Jezus Christus, de Zoon van Gods liefde, heeft onze zonden in Zijn lichaam op het hout gebracht.

Petrus schrijft over striemen en genezing in hetzelfde verband als (Jes. 53:05): “De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem (in Zijn lichaam) en door Zijn striemen is ons genezing geworden” (1 Petr. 02:24). (Kol. 01:22) spreekt ook van “in zijn vleselijk lichaam”. In Zijn innerlijk was hij even heilig en rechtvaardig als God, Zijn Vader. Hij is hier de afbeelding van wat de mens in zijn innerlijk is door de zonde. De hele vloek van de wet was op Hem in zijn doorploegde lichaam. “Niets meer gaaf van de voetzool af tot de schedel toe” (Gal. 03:13).

God doet óns niet naar onze zonden, maar hij liet aller ongerechtigheid op Hem neerkomen en rekende óns de overtredingen niet toe (Jes. 53:06 en Ps. 103:010). Alles is op Hem, het Lam Gods, neergekomen. Hij is hier beladen met alle zonden en ongerechtigheid, met alle ziekte en smaad, met de ongeneeslijke breuk van de hele mensheid, met de hele vloek van de wet.

God doet recht aan de mensheid

Om onze overtredingen is de plaag op Hem geweest (Jes. 53:08b). “Om ons heeft Hij zijn leven uitgegoten in de dood en is onder de overtreders geteld omdat Hij onze zonden in Zijn lichaam droeg” (Jes. 53:12). Nogmaals, zonde is niet iets abstrakts, maar maakt ziek en is verwoestend. “Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open” (Jes. 53:07), want God doet zo recht aan de mensheid die Hij zo liefheeft.

“Zie de mens!”. “Niet meer menselijk was Zijn verschijning”. De Willibrordvertaling zegt: “Zijn verschijning was onmenselijk geschonden en Zijn uiterlijk had niets meer van een mensenkind”. Zie hier het beeld van de zondige, van God gescheiden mens. De mens door God zeer goed geschapen, ja, bijna goddelijk gemaakt, staat hier onmenselijk geschon­den (Ps. 8:6). De mens, met de opdracht als koning te heersen over alle werken van Gods handen, staat hier met een doornenkroon op zijn hoofd. Symbool van de vruchteloosheid en verdorvenheid door de zonde (zie Gen. 3:17).

En als koningsmantel is Hem, als spot, een rode soldatenmantel omgehan­gen. De rode kleur symboliseert de aarde; vlees en bloed. Inplaats van de koninklijke scepter is Hem een riet in de hand gegeven (Matt. 27:29). Symbool van de broosheid en zwakheid. De gevallen mensheid wordt wel vergeleken met een geknakt riet (Jes. 41:3 en Matt. 12:20).

“Zie de mens!”. “Maar ik ben een worm en geen man, een smaad voor de mensen en veracht door het volk. Allen die mij zien, bespotten mij, zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd” (Ps. 022:007-008).

Zo heeft Hij niet alleen de smaad, de hoon en de spot van het volk Israël gedragen, maar van de hele wereld” (Micha 06:16c en Mark. 15:18-19). “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 03:16). Dédrom behaagde het God Hem ziek te maken en hem te verbrijzelen (Jes. 53:10a). Hij alleen kon zo alles in Zijn lichaam, dat God zelf Hem bereid had (Heb. 10:05), voor altijd en eeuwig wegdragen.

De eenzame geestelijke strijd van Jezus

Zo is Jezus aan het kruis geslagen, in die totaal verzwakte toestand, en heeft Hij daar gehangen in de lucht tussen hemel en aarde. Hij voerde daar een geweldige geestelijke strijd met de overste van de macht der lucht, de duivel en zijn hele rijk (Ef. 02:02 en Ef. 06:12). (Ps. 069:005) zegt: “Talrijker dan de haren van mijn hoofd zijn zij die mij zonder oorzaak haten; machtig zijn zij die mij willen verdelgen, mijn valse vijanden”.

De satan en zijn rijk willen hem verdelgen en tenonder brengen, evenals alle mensen. Hij heeft het in de lofzang nog gezongen, met zijn dis­cipelen, hoe de duisternis Hem omringen zou: “Alle volken omringden mij, ja zij omsingelden mij; zij omringden mij als bijen. Maar ook heeft Hij over zijn triomf gezongen: “Zij werden als een doornenvuur uit­geblust, in de naam des Heren heb Ik ze neergehouwen” (Ps. 118:010-012). (Ps. 022:013-014) zegt: “Vele stieren hebben mij omringd, buffels van Basan hebben mij omsingeld; zij sperren hun muil tegen mij open, een verscheurende, brullende leeuw”.

In dit alles is Jezus volkomen alleen. Hij is de van God gevloekte in onze plaats. Alleen zal hij de pers treden. Hij roept het uit: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” (Ps. 022:002a en Matt. 27:46). Maar ook van mensen is Hij verlaten. “Mijn vrienden en bekenden staan alzijdig van mijn plaag, zelfs mijn verwanten staan van verre” (Ps. 022:012 en vgl. Luc. 23:49 en Mark. 15:40-41 en Matt. 27:55-56). Wat een onbeschrijflijke, onpeilbare eenzaamheid spreekt hieruit.

Door Zijn striemen is ons genezing geworden

Maar Hij is niet bezweken voor het geweld van de vijanden. Hij heeft ze inderdaad neergehouwen en als een doornenvuur uitgeblust. “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd” (Kol. 02:15). Hij was de ‘heilige en rechtvaardige Gods’ en is dat gebleven. Toen Hij uitriep “Het is volbracht”, was de vloek van de mens en schepping afgenomen en had God alle dingen weer met Zichzelf verzoend door het bloed Zijns kruises (Kol. 01:20) en was er werkelijk bevrijding bewerkt.

En door Zijn striemen is de mens genezing geworden van die ongenees­lijke breuk. Dit is de grondslag waardoor de mens eenmaal, onberispelijk naar geest, ziel en lichaam, voor God zal staan. De overste van deze wereld is voor altijd en eeuwig buiten geworpen (Joh. 12:31). Er is rechtgedaan in de goede schepping Gods door ‘de Here, onze gerech­tigheid’.

“In het Nieuwe Testament wordt niet verteld van mensen, die praatten over God, zij deelden God mee aan anderen. Zij spraken heel zelden over de redding in een volgend leven, daarvoor waren ze te vast over­tuigd, in dit leven gered te zijn. Ze waren zeker van de hemel, omdat ze in de hemel leefden, omdat ze de hemel kenden uit ervaring”

(E. Stanley Jones).

 

Waar zijn de Daniëls? (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Heer, ik wil U om mensen vragen,

in verre landen en dichtbij,

die zich als Daniël gedragen:

zo vol gerechtigheid was hij!

 

Hij was een beeld van U, Heer Jezus,

Hij eerde God en deed Zijn wil.

Bleef positief en was niet bang, dus:

’t vuur had geen macht, de leeuw bleef stil!

 

Heer, leer ons bidden voor een koning

die wreed en onbarmhartig is;

Heer, leer ons delen van Uw honing

en melk, daar waar dat nodig is.

 

Leer ons mensen te benaderen

met takt en liefde, tot Uw eer;

en bidden voor hen, die vergaderen,

opdat Uw Rijk gezien wordt, Heer!

 

Wij zijn in U een sterke schare,

maar – laten het geen woorden zijn…

U bracht de stormen tot bedaren

en maakte van het water wijn!

 

Zicht door Cees Maliepaard

Op 112 meter hoogte, boven het oorspronkelijk gedeelte van de Euromast, heb je een aardig uitzicht op het Rotterdamse stadsgebied, het kloppend hart van Rijnmond. Je ziet dan beduidend meer, dan wanneer je op dezelfde plaats op de begane grond staat. Maar als je in de spacetower stapt en deze in de hoogste stand gekomen is, overzie je bij helder weer een groot gedeelte van het Rijnmondse. Geen wonder, want je zit dan wel op bijna 200 meter!

Toch maakt het in één opzicht niet zoveel uit op welk niveau je staat, namelijk wanneer je zicht op de zon wilt hebben. Of je daar nu een paar honderd meter hoger voor staat of niet: de zon schijnt er niet flauwer of feller door. Zij schijnt bovendien over goeden en kwaden; alleen zullen de goeden de zon ook in hun hart toelaten. Maar dat is dan de Zon uit de geestelijke wereld: de hemelse Vader, die ieder mens verwarmen en verlichten wil.

In die Zon mogen we ons allemaal koesteren en bij dat licht onze weg vervolgen. Om -net als Jezus- te worden als de Vader, vol van ontferming en mededogen, en bezig te zijn met het koesteren van wat die koestering nodig heeft. En met het toebrengen naar anderen van het licht van Gods waarheid in denken en doen.

God is enkel goed, en Hij werkt die goedheid samen met ons uit, opdat een elk die wil, komen kan om zicht te hebben op het Goddelijke plan, groot en wijs. En daar ook daadwerkelijk deel aan te hebben.