1993.07-08 nr. 350

Levend geloof 1993. 07-08

Niet de letter, maar de Geest door Gert Jan Doornink

“Onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend” (2 Kor. 03:05-06).

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, waarvan Jezus de Verkondiger èn de Uitvoerder was, is het evangelie wat een centrale plaats in onze gedachtenwereld behoort in te nemen. Van daaruit zal het doorwerken in ons leven en praktische uitwerking hebben.

Maar weinig christenen zijn zich dit bewust, ondanks het feit dat men wel zegt te geloven in de Bijbel (van kaft tot kaft). En dat men alles toetst aan de Bijbel en de Bijbel de ‘richtsnoer’ van hun leven is.

Lezen wij de Bijbel met geestelijke ogen?

Het geloof in de Bijbel als het ‘onfeilbare Woord van God’ blijkt vaak geen enkele garantie te zijn dat men ook werkelijk gelooft in overeenstemming met de wil van God, die het goede, welgevallige en volkomene voor alle mensen op het oog heeft. Hoe komt dit? Omdat men de Bijbel niet met geestelijke ogen leest. God is Geest en de Bijbel is een geestelijk boek, dat alleen maar op de juiste wijze te verstaan is als dit ‘geestelijk’ gebeurt.

Allerlei sekten en dwaalleringen gebruiken de Bijbel ook als uit­gangspunt, echter zonder leiding of inzicht door Gods Geest. Zij gaan voorbij aan wat Paulus schreef aan de Korinthiërs dat “de letter doodt, maar de Geest levend maakt”.

Veel van deze dwalingen zijn in de loop der eeuwen binnen­gedrongen in de Gemeente van Christus en dit gaat door tot op de dag van vandaag. De grootste dwaling is ongetwijfeld het voorbijgaan of afwijzen van het evangelie zoals Jezus dat bracht: het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Dit evangelie vormt ongetwijfeld de kern van de Bijbel. De aanvaarding en beleving van dit evangelie doet ons Gods Woord op de juiste wijze verstaan, dat wil zeggen: de ‘letter’ van Gods Woord komt tot leven door Gods Geest.

Jezus, de Zoon van God, is niet meer lichamelijk op aarde, maar de zonen -allen die in Hem geloven- zijn er wel en worden, evenals Jezus destijds, verlicht en geïnspireerd door Gods Geest.

De ware gemeente komt tot ontwikkeling

Dit is ongetwijfeld één van de grootste wonderen van deze tijd. Terwijl de degeneratie, onder leiding van de vorst der duisternis, hoe langer hoe groter vormen begint aan te nemen, is er tegelij­kertijd een ontwaken van de ware Gemeente van Jezus Christus. Een gemeente die, door geestelijke kennis en onderscheiding der geesten, hoe langer hoe meer de vijand de les leest en buiten de deur houdt. Een gemeente die weliswaar nog volop in ontwik­keling is, maar die hoe langer hoe meer de gezindheid van Christus tot openbaring brengt. Een gemeente die weet dat het niet gaat om de uiterlijke, zichtbare dingen, maar om de innerlijke, onzichtbare dingen. Paulus had het in zijn tijd al begrepen, toen hij schreef: “Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de heilige Geest” (Rom. 14:17).

In de dagen van Jezus, toen het evangelie van het Koninkrijk, voor het eerst op radikale wijze verkondigd werd -Hij was immers zelf de vertegenwoordiger en verkondiger van dat Koninkrijk- stootte Jezus op een muur van onbegrip, haat en afwijzing bij velen, maar vooral bij de vrome, godsdienstige leiders van het volk. Zij hadden uit de Schrift en door de prediking van Johannes de Doper kunnen weten, dat de komst van Jezus aanstaande was, maar ze werden zodanig door de duivel beheerst, dat ze er niets van moesten hebben en Jezus zelfs verweten dat Hij de boze geesten uitdreef door Beëlzebul, de overste der geesten (Matt. 12:24).

Hebben wij het evangelie van het Koninkrijk aanvaard?

Ik denk ook aan de opmerking die Jezus maakte in (Joh. 05:39-40): “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben”. Schriftonderzoek op zich heeft geen betekenis als er geen aanvaar­ding is van Jezus als Zoon van God. En die ‘aanvaarding’ is niet vrijblijvend, dat wil zeggen: wie in Hem gelooft, behoort óók te geloven in de woorden die Hij sprak en de werken die Hij deed. Samengevat: gelooft in het evangelie van het Koninkrijk der hemelen.

Wie dit evangelie niet als uitgangspunt neemt, zit op de verkeerde weg. Wij schrijven dit niet om andere christenen daarmee te diskrimineren, maar juist om hen te helpen de enig goede weg te vinden! De weg die we ook zelf gevonden hebben, na door anderen daarbij geholpen te zijn.

Het evangelie van het Koninkrijk (en de beleving ervan) is nog altijd de grootste ontdekking in mijn leven geweest. En nog iedere dag mag ik, door Gods genade en onder inspiratie van Zijn Geest, nieuwe ontdekkingen doen, waardoor ik de Bijbel beter (en geestelijk!) leer verstaan en mijn geloofsleven verrijkt wordt.

Dit doorgaande proces van geestelijke vernieuwing en groei, maakt elk kind van God mee, die gelooft in het waarachtige evangelie. De duivel probeert dat natuurlijk af te remmen, maar iedere keer opnieuw komen er ‘doorbraken ten goede’. De (geestelijke) wapenen van onze veldtocht zijn immers krachtig voor God tot het slechten van bolwerken (2 Kor. 10:04).

De weg die verlicht wordt door Gods Geest

Waarachtige christenen laten zich niet door de vijand afremmen of op een zijweg drukken. Zij gaan de weg die ook Jezus ging. Een weg die weliswaar ‘over bergen en langs ravijnen’ gaat, maar waarop men niet verdwalen kan, omdat zij verlicht wordt door Gods Geest. (Wij hebben dus de doop en dagelijkse vervulling met de Geest nodig!). Daardoor weten wij dat het de goede weg is, waar­door het einddoel (de volkomenheid in Christus) bereikt zal wor­den.

Door het gaan van deze weg zijn wij bekwaam en instaat ook anderen, die nog allerlei zijwegen bewandelen of soms helemaal verdwaald zijn, op de juiste weg te brengen. Want evenals Jezus zijn ook wij geroepen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen te proklameren en te praktiseren. Een heerlijke taak en opdracht!

 

Volle Evangelie zending in Italië doorHessel Hoefnagel

Impressie van een reisverslag

Al sinds de jaren ’60 is er vanuit Nederland aktief gewerkt aan de vorming van volle-evangelie­gemeenten in met name het zuiden van Italië. Intussen zijn er diverse gemeen­ten gevormd.

Van 10 t/m 27 mei j.l. bezochten Hessel en Alie Hoefnagel (VEG Emmen) binnen het kader van de Stichting Volle Evangelie Zending in Italië (VEZI) de zendelingen en gemeentebouwers in Zuid Italië. In de VEZI participeren een aantal volle evangelie gemeenten in Nederland ter ondersteuning van de werkers in Italië. Dit met name waar het gaat om uit­breiding van het aantal gemeenten en organisatie van en/of deelname aan overlegstrukturen tussen leidende broeders en zusters van nieuwe en bestaande gemeenten.

Binnen de verantwoordelijkheid van de genoemde Stichting zijn in Italië een

viertal Hollands-Italiaanse echtparen aktief. Daarnaast enkele uit de gemeenten voortgekomen Italiaanse echtparen en diverse medewerkers.

De ontstane gemeenten in Zuid-Italië hebben intussen een nivo bereikt, waarin ze op zelfstandige basis aktief bezig zijn in evangelisatiecampagnes binnen de direkte omgeving en het meewerken aan dergelijke aktiviteiten in breder verband.

Een aantal van de betreffende gemeen­ten in het zuidoosten van Italië liggen in en rond de havenstad Bari in de provincie Puglia.

Vanuit deze gemeenten is er naast evangelisatie in eigen omgeving ook een groeiend kontakt met gemeenten, welke sinds kort in Albanië zijn ontstaan. Dit land ligt aan de overzijde van de Adriatische Zee op een betrekkelijk geringe afstand van de genoemde streek rond Bari. Vanuit Bari is er een regelmatige veerboot­verbinding met Tirana, de hoofdstad van Albanië.

Tussen de binnen het genoemde zendingwerk ontstane gemeenten in de Puglia (Trani, Bisceglie, Bari, Modugno) en de meer naar het westen gelegen stad Potenza bestaat een samenwerkingsverband, wat zich uit in onderlinge spreekbeurten en periodiek gezamenlijk overleg. Met andere vanuit Nederland ontstane en op grotere afstand gelegen gemeenten, zoals in Catanzaro en Nicastro bestaat een goed kontakt

De Schuilplaats

Enkele jaren geleden is er in de Puglia in de omgeving van de stad Ruvo een voormalig hotel met bijbehorende grond aangekocht, waar zich sindsdien een centrum en akkommodatie voor gezamenlijk overleg en (groeps)- aktiviteit, zoals konferenties, intergemeentelijk samenzijn, jeugd- en tienerdagen/weekends/ meetings) bezig is te ontwikkelen. Op dit centrum, dat de naam ‘Il rifugio’ (de Schuilplaats) draagt, wonen momenteel twee Hollandse zendingsechtparen, namelijk Arend en Jeanne Booy en Ad en Jeanet Vermeulen.

Ad en Jeanet behoren bij de gemeente in Bari en werken vooral onder de straatjeugd (o.a. drugsverslaafden) in deze grote havenstad. Ook bezoeken ze aids-patienten in het ziekenhuis. Ze krijgen bij hun werk hulp van ex- verslaafden, welke tot bekering gekomen zijn en weten in wat voor wereld deze mensen leven. Enkele van hen zijn voor een vastgestelde tijd opgevangen geweest op een daartoe opgezet centrum op het eiland Sicilië. Wij zijn daar ook geweest op onze rondreis. Dit centrum wordt geleid door een energiek echtpaar, dat we al jaren kennen en afkomstig is uit de genoemde gemeente in Potenza.

Arend en Jeanne hebben lange tijd meegefunktioneerd in de opbouw van gemeenten, voornamelijk in Trani. Sinds enkele jaren hebben ze zich met name op het ontwikkelen van het centrum ‘Il Rifugio’ toegelegd. Zij doen koördinerend werk ten aan­zien van het gezamenlijk funktioneren van de diverse gemeenten en het leggen en onderhouden van kontakten met de leiding van reeds bestaande (pinkster­en evangelische) gemeenten in de regio.

Albanië

Ook gaat Arend in dit verband regelmatig samen met andere broeders en zusters naar Tirana in Albanië, waar een groeiend kontakt is met de leiding van snel groeiende gemeenten daar.

In Albanië werken ook Nederlandse zendelingen, waar onder Gezina Blaauw. Gezina werkte tot voor enkele jaren in het zuiden van Italië en op Sicilië. Sinds lange tijd hadden onze medewerkers kontakt met haar. Enkele jaren geleden kreeg Gezina het plan om zich in Albanië te vestigen. Tot aanvankelijke zorg van onze mede­werkers legde ze kontakten via een Albanese reisleider tijdens korte groepsreizen naar Albanië. Deze werden toen nog streng gedirigeerd door de Albanese militaire politie. Nu koördineert ze in Tirana vanuit een door de regering beschikbaar gestelde opslagcapaciteit de voedsel- en materiële hulp, welke uit diverse landen (ook uit Nederland) aan Albanië wordt verstrekt. Ze is in heel Albanië bekend en heeft regelmatig overleg met leden (zelfs de president) van de Albanese regering. Onze broeders en zusters in Zuid-Italië werken nauw met haar samen. Zij geniet het vertrouwen, de volledige medewerking en bescherming van de Staats politie.

Het is een wonder op zich, dat dit meest gesloten communistische, maar vooral atheistische land van de wereld op zo drastische wijze is open geko­men. Naast de diverse noodzakelijke hulpgoederen voor de uitgemergelde bevolking wordt ook het evangelie van onze Heer gulzig ingedronken. Er is sprake van een grote opwekking en de ontstane gemeenten groeien enorm.

Ontmoeting

Op de avond voor ons vertrek uit Italië ontmoetten we in de gemeente in Bari, waar Franco en Silvana Crocitto leiding geven, Rocco Montarulli. Deze heeft een evangelistenbediening en heeft reeds diverse kontakten in Albanië gelegd. Hij kwam net terug uit Albanië en vertelde van de door hem meegemaakte bijeenkomst in het stadion van Tirana, waar Anne van de Bijl van ‘Open Doors’ de eerste 50. (XX) stuks volledige in de Albanese taal

gedrukte bijbels overhandigde aan de voltallige Albanese regering. Een wonder op zich, daar dit voor enkele jaren geleden nog een onmogelijkheid leek. Ook vertelde hij van opzien­barende wonderen van genezing aan velen van dit jarenlang geestelijk geknechte volk.

Het voert te ver, om in dit kader een volledig verslag te doen van alle aktiviteiten op gebied van de evan- gelieverspreiding, welke wij op onze reis naar het zuiden van Italië hebben meegemaakt. We kunnen zeggen, dat we in ons hart verwarmd en opge­bouwd zijn door alles, wat we gezien en gehoord hebben.

Momenteel worden voorbereidingen getroffen voor een periodiek toerné langs diverse belangstellende (volle) evangelische en kerkelijke gemeenten in Nederland vanwege onze zendelin­gen in Italië en georganiseerd door bovengenoemde Stichting VEZI.

Mocht er in uw gemeente/kerk belangstelling zijn voor een bezoek van onze zendelingen, dan kunt u zich in verbinding stellen met de sekretaris van deze Stichting, de heer A J. Gorlee, Woer­den.

 

Het eerste onderwijs… en dan verder. Door Tea Keuper Dijk

“Daarom is het niet goed telkens weer terug te gaan naar wat wij in het begin over Christus hebben geleerd. Wij moeten verder gaan en volwassen christenen worden. Het heeft weinig zin er nog eens over te beginnen dat we niet gered worden door goed te doen, maar door in God te geloven. Wij hoeven ook niets meer te leren over de verschillende dopen en het handopleggen, over het op­staan van doden en een eeuwig oordeel. Als de Here het goed vindt, zullen we nu verder gaan met andere din­gen” (Heb. 06:01-03, vert. Het Boek).

Het eerste onderwijs. . . en dan verder!

De schrijver van de Hebreeën­brief is niet bekend maar daarom zeker niet onbemind. Het verwondert me altijd weer dat, wat hij de eerste beginse­len noemt van het kennen van Christus, nog zo onbe­kend is bij veel christenen. Vaak zijn hier tradities en andere leren voor in de plaats gekomen, die de kern van het evangelie verdraaien.

Filosofieën en diskussies over ‘wat je gelooft’. Terwijl Jezus zelf heel konkreet de ‘leer van het Koninkrijk der hemelen’ bracht.

Voor Zijn hemelvaart zei Hij: “Trek de wereld in en vertel aan de hele schepping het goede nieuws over Mij. Wie het geloven en gedoopt wor­den, zullen gered worden. Maar wie het niet geloven, zullen worden gestraft. De mensen, die het geloven, zullen hieraan te herkennen zijn: zij zullen in mijn naam boze geesten verjagen, zij zullen in nieuwe talen spre­ken; zij zullen zomaar slan­gen kunnen vastpakken; en als ze iets giftigs drinken, zal hun dat geen kwaad doen; zij zullen zieke mensen de han­den opleggen en genezen” (Mark. 16:15-18, vert. Het Boek).

Dan vers 20: “De discipelen trokken er op uit om overal het geweldige nieuws te vertellen. En de Here werkte met hen mee. Hij zette hun woorden kracht bij, door er wonderen op te laten volgen”.

Is dit alleen voor ’toen’ ge­weest. ? Zeker niet! Jezus bidt in het Hogepriesterlijk gebed (Joh. 17:20): “Wat Ik U (Vader) vraag is niet alleen voor hen (de discipelen), het is ook voor de mensen, die door hen in Mij zullen gaan geloven”.

Geloven is de kern. Van daaruit het handelen, gehoorzamen aan wat God zegt en doen! ’t Lijkt heel simpel en in feite is het dat ook. Door ongeloof en ongehoor­zaamheid is alles zo ingewik­keld geworden. . . ook bij christenen.

Wij zijn, in de gemeente waar­toe ik behoor, onlangs weer be­moedigd door een doopdienst. Jonge mensen beleden hun keuze door de doop. Een feli­citatie waard! Dit is het begin van een vruchtbaar leven en voor hen, die dit eerder gedaan gedaan hebben, een opnieuw zich afvragen: ‘Ben ik nog steeds met het eerste onderwijs bezig of ‘loop ik stage”?’ Heb ik misschien al ‘een goeie baan’, die vruchten afwerpt in het Koninkrijk van God? Wat mag ik, heel kon- kreet, doen in de gemeente en daarbuiten?

“Word sterk door één met de Heer te zijn en Zijn grote kracht in u te laten werken” (Ef. 06:10, vert. Het Boek).

 

 

Persoonlijk. . . door Gert Jan Doornink

Naast de verschillende geloofsopbouwende artikelen, zoals u van ons gewend bent, in dit nummer een speciaal artikel over het onderwerp: ‘Begraven of cremeren?’. Men kan zich afvragen of we ons daar nu wel druk om moeten maken, het is toch immers niet belangrijk wat er met ons vergankelijk lichaam gebeurd?

Toch gaat het hier om een beslissing die we, voor ons lichamelijk sterven, zelf (kunnen) nemen. Een beslissing die we, zoals vele andere, nemen op grond van onze geloofsbeleving en onze visie wat er na ons lichamelijk sterven precies gaat gebeuren. Wij ontkennen niet dat daarover nogal wat verschil van mening bestaat. Maar ieder waarachtig kind van God is het er wel over eens dat hij deelgenoot is geworden van Gods volle heerlijkheid, een ‘heerlijkheid’ die ons voorstel­lingsvermogen ver te boven gaat.

Voor dit onderwerp heeft Evert van de Kamp veel onderzoek verricht, waarvoor we hem bijzonder dankbaar zijn. Het is daarom, behalve bijbels onderbouwd, ook informatief en uiteraard bedoeld om erover na te denken. Wanneer u schriftelijk wilt reageren op de inhoud, stellen wij dit zeer op prijs. Dat geldt trouwens ook voor alle andere artikelen.

Wat betreft onze financiële zomeraktie, waarover we in ons vorig nummer schreven, kunnen we een positief geluid laten horen. Verschillende lezers reageerden namelijk al, in de eerste week nadat ons vorig nummer was verschenen, door een bijdrage over te maken. Heel veel dank daarvoor! En ook reeds bij voorbaat dank voor alle bijdragen die nog ‘op komst’ zijn!

Nu de belangrijkste vakantieperiode van het jaar voor de deur staat, wensen wij iedereen een ontspannende en rustgevende zomertijd toe. Hoewel “Levend Geloof’ een maandblad is en dus iedere maand verschijnt, vormen de maanden juli en augustus hierop een uitzondering en verschijnen we dan zoals ieder jaar met één nummer.

Maar u kunt ons ook tijdens de zomermaanden gewoon bereiken. Wel vragen wij u als u iets door wilt geven (opgave nieuwe abonnees, adreswij­zigingen, bestellingen brochures, etc. ) dit zoveel mogelijk schriftelijk te doen.

 

 

Begraven of cremeren? Door Evert van de Kamp

 

Na het overlijden van haar zoontje maakt Henriëtte Adama van Scheltema de volgende afweging:

‘Tot op dit moment hadden Hans en ik nooit nagedacht over begraven of cremeren. Plotseling moeten we nu besluiten wat we willen. Dat over­valt ons. Zal ik behoefte krijgen om regelmatig Serge’s graf te bezoeken? Ik luister en luister en hoor innerlijk: Nee, ik draag hem mee in mijn hart, daar zoek ik hem op. Hans ervaart het op dezelfde manier. We besluiten tot cremeren’. (Uit: ‘Dood is niet meer dood’).

Op een regio-bijeenkomst van leidinggevenden in volle evangelie gemeenten kwam het onderwerp ‘Begraven of cremeren’ heel indringend op ons allen af. Ineens tal van vragen. De conclusie dringt zich op: hierover moeten we praten en nadenken. Hoe beslis je nou zoiets en waarom?

Kan het èn-èn zijn? Of is het beslist of-of?

Wat gebeurt er bij een crematie?

Niet iedereen zal weten, hoe in tegenstelling met een begrafenis, zich het proces van een crematie voltrekt. De journalist Peter Henk Steenhuis nam een kijkje achter de schennen van het Amsterdamse Westgaarde, centrum voor begraven en cremeren. In 1992 werden er zo’n 400 mensen begraven en 5140 gecremeerd. Een fragment uit het verslag van zijn bezoek aan het crematorium (Trouw 3-4-’93).

‘Het crematorium heeft zes dubbel- gelaagde ovens. De bovenste laag waar de eigenlijke crematie plaats vindt, wordt met branders verhit tot iets meer dan 650 graden. De ovenist – zo worden de werkers bij de oven genoemd- bepaalt wanneer een oven ‘klaar is een kist te ontvangen’. Hij kijkt daarvoor niet op de grote thermometers aan de buitenkant van de blauwgrijze ovens: hij ziet de temperatuur aan de kleur van het vuur.

Wanneer de kist wordt ingevoerd, zijn er geen vlammen te zien. De zengende hitte doet het hout en het lichaam ontbranden. Al snel begint de lak te blakeren en vat de kist vlam. Brandt het hout, dan laat de ovenist meer lucht toe, om het vuur zuurstof te geven.

Gemiddeld duurt het ongeveer een uur. Daarna komt het lichaam een niveau lager te liggen, waar het uit­brandt. Het stoffelijk overschot is dan nog niet volledig verast. Een cremulator vermaalt de verkoolde resten tot verstrooibare as’.

Een maand na de crematie kunnen de nabestaanden terugkomen om de as te verstrooien. Men kan de as ook mee naar huis krijgen onder voorwaarde dat men de as niet zelf verstrooit. Een derde mogelijkheid is de as in een urn te laten bijzetten in bijvoorbeeld een urnennis. Komt men niet opdagen dan wordt de as ambtshalve ver­strooid op het strooiveld. Vanwege het milieu strooit men de as nog liever uit op zee.

Waarom kiest men voor crematie?

Om verschillende redenen wordt er voor crematie gekozen. Godsdienst en levensovertuiging spelen daarin een grote rol. Hele volkeren kiezen bijna alleen voor verassing. De verschuivingen in het denken hierover zijn in ons land enorm. Een veel gehoorde reaktie: ‘Ik denk er nu veel genuanceerder over dan twin­tig jaar geleden’.

Het katholieke woord ‘uitvaart’ is daar ook een symptoom van. Het woord ‘uitvaart’ overvleugelt niet alleen de woorden begrafenis en crematie, maar vervangt ze zelfs.

Denkpatronen veranderen in onze tijd snel en gemakkelijk. De Schrift is lang niet altijd meer de enige norm voor het christelijk denken.

Velen vinden cremeren hygiënischer, goedkoper en milieuvriendelijker dan begraven.

Of, zo lees ik in de ‘Gids voor de uit­vaart’: ‘Omdat ze de louterende vlam­men een mooi einde voor hun stoffelijk bestaan vinden’.

Een blik in de historie

Het begraven is evenzeer een joodse als een christelijke traditie. In Trouw (april ’93) schrijft de kunsthistoricus Ev. Grolle: ‘Wat overal een diepe in­druk maakt (in de Joodse gemeen­schap – red. ) is het grote respekt dat een dode te beurt valt als hij in zijn eeuwig huis is bijgezet. Nimmer mag zijn graf beroerd worden, want al was de dode onrein, nooit mag verge­ten worden dat dit lichaam eens de drager was van de Roeach JHWH, de levensadem Gods: eens was dit lichaam het huis van Gods Geest; laat thans het graf het onaantastbare huis zijn voor de dienaar Gods’.

In Israël was lijkverbranding ongewoon. Slechts in uitzonderlijke gevallen werd het, voornamelijk als straf, toegepast. Bijvoorbeeld bij bloedschande (Lev. 20:14 en Lev. 21:09). Achan, die zich vergreep aan oorlogs­buit waarop de ban lag, werd geste­nigd en daarna verbrand (Joz. 07:25). Lijkverbranding was in de ogen van Mozes een verschrikkelijke schand­daad.

De christenen hebben oorspronkelijk altijd Jezus’ voorbeeld in acht geno­men. Jesaja profeteerde (Jes. 53:09) dat Hij bij de rijken in zijn dood zou zijn.

Zijn ‘plaats’ werd dan ook het dure, imposante graf van Jozef van Arima tea (Matt. 27:57-60 en Joh. 19:38-42). Dit was Gods plan. Satan had graag gewild dat het lichaam van Jezus, evenals dat van andere veroordeelden, in het nabije dal van Hinnom zou worden weggeworpen om te dienen als een beeld van eeuwig afgrijzen. Het dal Ben-Hinnom was de plaats van het afgodische Juda dat zijn kinderen als brandoffers van Baal verbrandde (Jer. 19:05).

God verijdelde satans plan. Tot zijn opstanding van tussen de doden uit waakte de hemelse Vader over het graf van zijn Zoon Jezus.

Crematie is van oorsprong heidens

Van oorsprong is lijkverbranding puur heidens. Dat merkte Karel de Grote. Hij onderwierp hier in het oosten de Saksen. In hun cultuur gold de lijkverassing. Hij stelde hen, niet bepaald zachtzinnig, voor de keuze: de doop of de dood. Velen bleven Wodan trouw. En de “bekeerde’ Saksen (nu christen geworden) gingen door met het verbranden van hun doden. Ontdaan over zulk heidens gebruik vaardigde Karel de Grote in 785 in zijn paleis te Paderhorn het edikt uit: ‘Wie volgens heidense gewoonte een dode verbrandt en zijn beenderen verast, krijgt de doodstraf. Hij streefde ernaar het burgerlijke gebruik van de wetten van Mozes uit te voeren.

In de Rooms-Katholieke Kerk was crematie in de praktijk aanvankelijk vaak een vrije kwestie. Door de strijd met de vrijmetselarij in Italië veran­derde dit. In 1886 sprak het ‘Heilig Officie’ zich uit tegen de lijkverbranding. Het werd verboden zichzelf of anderen te laten cremeren. Op 15 december 1886 en 27 juli 1892 volgden nog twee decreten. Daarin werd ondermeer bepaald dat bij crematie: de Heilige Sacramenten zouden wor­den geweigerd en kerkelijke plechtig­heden onthouden, bij verbranding krachtens de wil van anderen plechtigheden alleen worden toegestaan aan het sterfhuis en in de kerk, het nooit geoorloofd was formeel mee te werken aan crematie door last­geving of raadgeving. (Uit: ‘Crematie in Nederland 1875-1955’).

Hieruit blijkt wel hoe ernstig men crematie opvatte.

De synodes Van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeer­de Kerken in Nederland hebben de lijkverassing in een officiële synodale uitspraak nooit veroordeeld. Veelal sprak men wel zijn voorkeur uit voor begraven. Afzonderlijke personen en groepen deden wel van zich horen. Zo schreef S. K. Thoden van Velzen in 1875 het boek ‘Begraven of verbranden’.

Daarin stelt hij dat het lichaam be­schouwd moet worden als de tempel van de Heilige Geest. Dat lichaam mag niet met geweld vernietigd wor­den, maar moet worden overgeven aan de ‘wet van de vergankelijkheid’. In de uitspraak: ‘Ik wil niet verbrand, ik wil begraven worden; mijn Heer is begraven, ik wil ook begraven worden’, is volgens Thoden van Velzen het werkelijke argument voor het begraven gegeven. In protestants orthodoxe kringen is in deze lijn het verzet nog steeds krachtig.

Grote veranderingen in de historie

In de historie hebben zich zeer grote veranderingen voltrokken. De poli­tiek stond nimmer stil. Nog minder de sterke ommekeer van denken in de samenleving.

In 1874 werd in ons land om de lijk­verbranding te bevorderen de ‘Vereniging voor Facultatieve Crematie’ opgericht. In 1919 kwam daar de ‘Vereniging voor Crematie AVVL’ bij. Samen streden zij voor het eerste in 1914 geopende Nederlandse crematorium in Velzen. Tot 1869 ontbrak elke wet. Met de begrafeniswet van 1869 werd de deur naar crematie op een kier gezet.

Jarenlang is de discussie over lijkverbranding nog doorgegaan. In 1955 werd de ‘Wet op de lijkver­branding’ van kracht. Voor het eerst was er nu een legale mogelijkheid tot crematie geschapen. Tenslotte zijn in 1968 voor ons land alle beperkingen ten aanzien van crematie ingetrokken. Voor de kerken luidde dit een tijd­perk in van nog meer verschuivingen in de richting van crematie. Vooral ook in de Rooms-Katholieke Kerk. In de liturgische ordening van de uit­vaartplechtigheden van 1969 werd voor de Katholieken een speciale gebedsdienst ontworpen voor de crematie.

In de Rooms-Katholieke Kerk en in de protestantse kerken is de laatste tijd (nu het wettelijk helemaal mag) het aantal crematies zeer toegenomen. Zet deze tendens door dan zal het aantal crematies dat van de begrafe­nissen ver gaan overtreffen.

Het komt nu helemaal op de persoon­lijke, principiële keuze van of begra­ven of van cremeren aan.

Opstanding des vleses

De geloofsbelijdenis van Nicea (381) leert: ‘Ik verwacht de opstanding der doden en het leven der toeko­mende eeuw’. Ik geloof dat dit een goede formulering is in overeen­stemming met de Bijbel. Dit in tegenstelling met de apostolische geloofsbelijdenis die spreekt van de opstanding des vleses. Tenminste als dit verstaan wordt als de ver­rijzenis van het gestorven en begraven lichaam waarin men heeft geleefd. God is uiteraard bij machte om dat te doen, maar in zijn Woord geeft hij een andere weg aan. In de Schrift wordt de opstanding der doden nergens de opstanding des vleses (het natuurlij­ke en gestorven lichaam) genoemd.

Ik waag een poging dit uit te leggen, temeer omdat het gegeven ‘de op­standing des vleses’ als argument wordt gebruikt tegen crematie. De motivatie is dat lijkverbranding niet is toegestaan, aangezien men gelooft dat de begraven lichamen letterlijk uit de dood zullen verrijzen. De vraag is dan wel of dit argument steekhoudend is. Niet de opstanding is hierbij in het geding, maar het feit hoe de opstanding zal zijn.

Zelfs Abraham Kuyper gewaagt er­van dat het, hoewel het geloof in de wederopstanding en het feit dat de Bijbel steeds spreekt van het begra­ven, geen genoegzame reden is om zich tegen het cremeren te verzetten. Voor allen die door één of ander onheil der spoorloosheid getroffen werden, martelaren werden zelfs maar al te dikwijls verbrand, zou dan geen wederopstanding meer mogelijk zijn.

Met de apostel Paulus zullen we de vraag moeten stellen: ‘Hoe worden de doden opgewekt? En met wat voor lichaam komen zij?’ (1 Kor. 15:35). Of anders gesteld: Hoe kan een lichaam dat volkomen verteerd is, dat misschien verbrand is en waarvan de as werd uitgestrooid, weer gaan leven?

De apostel begint zijn antwoord met het woordje ‘dwaas’. Het is inderdaad dwaas te geloven dat een volkomen vergaan (of verbrand) lichaam, dat allang tot stof is weergekeerd, op­nieuw lot leven zal komen. Van Ruler zegt dat zo: ‘Dat we op­staan uit de dood, betekent echter niet, dat we terugkomen uit de dood (het graf – red. ). Het is veel grootser: we schrijden door de dood heen en aan gene zijde van de dood staan we op, in het eeuwige leven. Wij zijn het wer­kelijk zelf, die door God in de dood bewaard worden en opstaan in het eeuwige leven’. (Uit: ‘De dood wordt overwonnen’).

Dwaas, omdat het Woord van God een andere, hogere, weg wijst. Er staat geschreven dat ‘vlees en bloed’ het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven (1 Kor. 15:50).

Dat betekent eenvoudigweg dat het sterfelijke en vernederde lichaam niet zal verrijzen, maar iets anders. Dat ‘andere’ moet het antwoord opleveren op de vraag of het “begraven’ zal zijn en al of niet ‘cremeren’.

Het argument van de ‘opstanding des vleses’ blijkt in de afwijzing van de crematie niet bruikbaar te zijn. We moeten dieper graven. Dat heeft de apostel Paulus mogen doen. Hij zegt: ‘Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid en een geestelijk lichaam opgewekt’ (1 Kor. 15:44).

Het geestelijke lichaam

Begraven is zaaien, cremeren is ver­branden. Dat ‘zaaien’ is het voluit bijbelse argument om de doden te be­graven. De doden worden in de aarde gezaaid en zo door de Heer bewaard.

Jezus sprak: ‘Indien iemand mijn woord bewaard heeft, zal hij de dood in eeuwigheid niet aanschouwen en niet smaken’ (Joh. 08:51-52).

We zaaien, begraven dus, met oog op de opstanding uit de doden. En die opstanding is een geestelijke zaak die de inwendige mens betreft. Om dat goed duidelijk te maken gebruikt Paulus hiervoor een eenvoudig beeld uit de natuur.

Hij zegt: ‘Als je zaait, zaai je niet het toekomstige lichaam, maar slechts een korrel, bijvoorbeeld van koren, of van iets anders. Maar God geeft er een lichaam aan, gelijk Hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam'(1 Kor. 17:37-38).

  1. E. van den Brink tekent hierbij aan: ‘De natuurlijke mens is op deze aarde als een zaadkorrel. Bij zijn wederge­boorte verschijnt een geestelijk mens met een geestelijk lichaam. Dit gees­telijke lichaam moet uitgroeien tot volwassenheid. Paulus merkt in (2 Kor. 05:01-02) op, dat wij als christenen bij het sterven ‘een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis’.

We bezitten dus nu reeds dit eeuwige huis of (geestelijk) lichaam. Ziel, geest en lichaam worden ‘bekleed’ met dat geestelijke lichaam. Bij het sterven is dus de scheiding tussen het geestelijke en het natuur­lijke lichaam, tussen de onverganke­lijke en de vergankelijke mens, tussen het eeuwige en het tijdelijke’.

Vervolgens lezen wij in (1 Kor. 15:42-44a): ‘Zo is het ook met de opstanding der doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opge­wekt in onvergankelijkheid; er wordt gezaaid in oneer, en opgewekt in heer­lijkheid; er wordt gezaaid in zwak­heid en opgewekt in kracht. Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt’.

Lees voor de duidelijkheid eens ‘begraven’ in plaats van ‘gezaaid’ en het wordt nog meer begrijpelijk. Dan lees je: ‘Een natuurlijk lichaam wordt ‘begraven’ en en ‘geestelijk’ lichaam wordt opgewekt’.

Het oude, natuurlijke lichaam wordt begraven (gezaaid) en de nieuwe plant, je geestelijk lichaam, wordt opgewekt.

Jezus Zelf vergelijkt Zich met de graankorrel die in de aarde valt en sterft (Joh. 12:23). Bij de opstanding wordt dat geestelijke lichaam geheel compleet, zodat het ook in de stoffelijke wereld kan functioneren.

Jezus Zelf is hierin ons voorbeeld. In de andere gedaante’ verscheen Hij aan de Emmaüsgangers. Hij sprak, at en dronk met hen en verdween weer onzichtbaar (Mark. 16:12 en Luc. 24:13-35).

Een geestelijk lichaam wordt opgewekt, en dus niet het lichaam dat in het graf ligt of gelegen heeft. De geestelijke mens, de inwendige mens, dat wil zeggen de ziel met de geest in zijn geestelijk lichaam, verrijst in de dag der opstanding.

Voorbeelden uit de Bijbel

Deze regels, in de Bijbel kunt u er nog veel meer over vinden, maken duide­lijk dat God eigenlijk alleen maar spreekt over het begraven van de do­den en niet van verbranden. In vele beelden en voorbeelden spreekt de Heer duidelijke taal. Abraham kocht voor de begrafenis van Sara zijn vrouw een graf (Gen. 23). De aarts­vader Jakob werd vanuit Egypte in Kanaiin begraven en ook Jozefs gebeente werd daarheen gebracht (Gen. 50:13 en Gen. 50:25).

Ons grote voorbeeld Jezus, Gods Zoon, wordt begraven. Bij zijn opstanding laat Hij een leeg graf achter.

In (Rom. 06:04-06 houdt de apostel ons voor dat wij door de doop in water in de dood met Christus begraven zijn, om vervolgens deel te hebben aan Jezus’ opstanding uit de doden.

Velen wijzen tegenwoordig het begraven van doden af, of stellen het geheel gelijk aan cremeren. Cremeren dreigt regel te worden en begraven uitzondering. Dat is niet alleen bij­zonder jammer, maar het schaadt geestelijk diep, omdat je bij crematie het bijbelse beeld niet meer vast­houdt. Een christen kan het Godde­lijke beeld van het zaaien in de dodenakker niet ‘zomaar’ naast zich neerleggen of zelfs zeggen: Wat maakt het toch uit? Integendeel: Als je belijdt dat je lichaam een tempel is van de heilige Geest, vraag dan jezelf eens af of je ‘die tempel’ wel aan het vuur (het geweld) mag, kan of wil prijsgeven.

Of, om het met de woorden van Pau­lus te zeggen: ‘Weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam’ (1 Kor. 06:19-20)

Van Ruler uit zich heel scherp als hij zegt: ‘Met het woord ‘het geestelijk lichaam’ bedoelt Paulus dat wij in de eeuw van de opstanding in ons totale lichamelijke bestaan orgaan zullen zijn en totaal onderdanig zullen zijn één de heilige Geest’.

Dan is het niet wijs om vooraf beschadigingen aan te brengen.

Praat erover

Begraven of cremeren is een keuze. Naar ik hoop een geloofskeuze voor u.

Het is naar mijn stellige overtuiging, bijbels gezien, niet: én-én.

Voor mij is het bijbelse ‘begraven’ de enige mogelijkheid.

Een ieder moet kiezen.

Daarover moet met anderen, de familie bijvoorbeeld, gesproken worden.

Het komt voor dat predikanten en voorgangers soms voor een voldongen feit worden geplaatst. Op het allerlaatste moment moet er nog ‘even’ over worden beslist en volgt de mededeling: We hebben maar besloten om te cremeren, alles is al geregeld.

De familie kent niet eens altijd de wens van de overledene. Och, er is nooit over gesproken, dus hebben wij zelf nu maar besloten om te laten cremeren.

Menige predikant of voorganger is zo al in grote verlegenheid gebracht, omdat hij vanuit zijn geweten een andere keuze heeft gemaakt. Het is moeilijk het voorgaan in een ‘laatste dienst’ te weigeren. De mogelijkheid om ‘nee te zeggen’ moet er vanwege de eigen verantwoordelijkheid trouwens wel zijn.

We geven wel een oordeel over het fenomeen crematie, maar niet over het feit dat iemand zich laat cremeren. Dat blijft iemands persoonlijke keuze en eigen verantwoordelijkheid.

Niemand in de volle evangelie ge­meenten is, naar ik weet, voorstander van crematie. Daar zijn immers vele steekhoudende, bijbelse bezwaren tegen.

Gemeenteleden moeten dat weten en hun wens begraven te worden duide­lijk en tijdig aan hun familie bekend­maken. Alleenstaanden kunnen het opschrijven in een zogenaamd codicil. Een codicil is een met de hand geschre­ven verklaring waarin je zelf vastlegt dat je begraven wilt worden. Je moet het beschrevene dateren en zelf onder­tekenen. De eigen wilsbeschikking moet geëerbiedigd worden. Van dit soort zaken mag niemand zich afmaken in de trant van: ze zien maar.

Het gaat om uw eigen geestelijke tempel. Wat wilt u dat er mee gaat gebeuren?

In (1 Thess. 05:23) staat nog iets moois:

‘Hij de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te blijven’.

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard (3)

“. . . Uw naam worde geheiligd” (Matt. 06:09b).

Als Jezus het over het heiligen van Gods naam heeft, is het logisch je af te vragen hoe God dan eigen­lijk wel heet. Het zogenaamde tetragram, JHWH, waar men de naam Jahweh van afgeleid heeft, zien sommigen als de eigennaam van onze Vader. “Ik ben”, zei God tegen Mozes, “zo moet je Mij maar noemen als de Israëlieten er naar vragen” (Ex. 03:13-14). Je zou het ook kunnen omschrijven als: “Ik ben bij je” of “Ik ben er altijd”.

Welke naam zal ’t wezen?

Met welke naam zullen we de Vader aanspreken? ‘Ik ben’, de Nederlandse vertaling van een deelbetekenis van het tetagram, of ‘de Eeuwige’, de weergave van een ander aspekt ervan, zijn niet erg funktioneel. Dat is niet zo verwon­derlijk, want bijbelse namen laten zich niet zo gemakkelijk vernederlandsen. Niemand haalt het bijvoorbeeld in zijn hoofd, de Griekse naam Jezus of de Hebreeuwse variant daarop: Jozua in onze landstaal te gebruiken. Dat zou zoiets worden als: ‘Ik ben is redding’. Bij beziging van de namen Jezus en Jozua weten we precies wie er bedoeld worden, ondanks het veel vaker voorko­men van deze namen, die in be­paalde landen trouwens nog steeds in zwang zijn.

Waarom is de naam Jahweh dan eigenlijk nooit gemeengoed geworden? Bij het noemen van deze naam, zal altijd overduidelijk zijn wie we bedoelen. En toch zal de naam Jahweh nooit populair worden – gelukkig maar! Een zelfde soort schroom, als die mij er altijd van weerhouden heeft mijn aardse vader bij zijn naam te noemen, houdt mij er al jaren van tegen de eeuwige God met Jahweh of Jehovah aan te spreken. Er was nooit enige noodzaak mijn Hol­landse vader Abraham te noemen, want ik heb geen enkele andere persoon op aarde als vader ge­kend. Ik zou dus nimmer iemand anders met hem hebben kunnen verwarren. Zo is er ook geen aan­leiding onze hemelse Vader bij zijn naam te noemen, want er is voor de mens geen enkele andere vader in de hemel.

Ook Jezus zei niet dat we tot Jahweh dienen te bidden, maar dat we ons mogen richten tot onze Vader die in de hemelen is. Het gaat dus om de vadernaam, de vadertitel; daarmee wordt het wezen van God het beste weerge­geven. God zegt als het ware: Ik ben altijd bij je als jullie hemelse Vader.

Wat is heiligen?

Heiligen is apart zetten voor een speciaal doel: het wil zoveel zeg­gen als afzonderen van de (denk) wereld van de boze en aan Gods goede plannen toewijden. Als we onze kinderen heiligen, halen we ze in de onzienlijke wereld onder de beïnvloeding van de ruïneren­de machten der duisternis van­daan en brengen we ze nadruk­kelijk onder de nimmer aflatende zorg van onze hemelse Vader. Iets heiligen wil dus altijd zeggen op tweeërlei manier ergens mee bezig zijn: losmakend van het satanische verderf en vasthechtend aan het goddelijk goede.

Maar hoe kan de naam van God nu losgemaakt moeten worden van Satans denken? Het wezen van God is immers ten enenmale wezensvreemd aan de kwalijke gedachtengang van zijn tegen­stander? Dat is natuurlijk ook zo: er kan in werkelijkheid nooit enige smet op Gods naam rusten. En toch zal ook de naam van God door ons geheiligd worden in twee betekenissen – Jezus verkeek zich daar echt niet op! Er is mij bijvoorbeeld in mijn jonge jaren als met de paplepel ingegoten, dat ik alles vanuit Gods trouwe Vader­hand dien te aanvaarden: voor­spoed en tegenspoed, gezondheid en ziekte, leven en dood.

Als wij Gods naam heiligen, maken we die bewust los van deze Godonterende gedachten. Dan zien we tegenspoed, en in nog sterkere mate ziekte en dood, van de veroorzaker van het kwade komen; van de Satan, de geweten­loze koning van het rijk der duisternis.

Gods naam is eeuwenlang ten onrechte in verband gebracht met allerlei kommer en kwel die over het mensdom zou kunnen komen. Het heiligen van Gods naam houdt in, dat die losgemaakt wordt van het Oudtestamentisch denken: “Ik dood en doe herle­ven, Ik verbrijzel en genees” (Deut. 32:39).

Mozes’ visie op God was behoor­lijk versluierd, hij dichtte Hem het goede èn het kwade toe. Maar de boom der kennis des goeds en des kwaads was een objekt waar God zichzelf van distantieerde en waar Hij de mens voor waarschuwde.

Jezus, die een getrouw beeld van de Vader is, zegt niet: Ik dood en doe herleven. Hij openbaart dat het niet èn èn is, maar of of. “Wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien” (Joh. 03:36) en “Ik ben gekomen opdat zij leven heb­ben en overvloed” (Joh. 10:10).

In denken en doen

Betekent het, dat wanneer we al­leen maar goeds van God denken, we dan voldoen aan het heiligen van Gods naam? Het begint daar vanzelfsprekend wel mee – de mens heiligt zich allereerst in het hart van God als zijn Vader. Maar waar het hart vol van is, vloeit de mond van over. De mens die God in het hart heiligt, zal daar ook in zijn spreken blijk van geven. Het wezen Gods komt in de mens alleen openbaar als dat naar bui­ten toe blijkt. Als ik mijn goede gedachten over God voor mij houd, zal Hij dat wel, maar een ander dat niet op kunnen merken.

Als het ons werkelijk ernst is Gods naam te heiligen, blijft het over­igens ook niet bij woorden. Dan zal het beeld van God de Vader in ons leven, in heel ons doen en la­ten, openbaar komen. De bede ‘Uw naam worde geheiligd’ kan bij de Vader alleen dan geloofwaardig overkomen, als we Zijn naam dusdanig in ons leven heiligen, dat de heiligheid van God daaruit zonneklaar blijkt. God, de gans andere, geeft ons de mogelijkheid in Christus ook geheel anders te wezen (Ef. 04:20). Daardoor passen we bij ons Hoofd, bij Jezus, en bij onze Vader die in de hemelen is. . . bij Hem die in de toekomende tijden onze Man zal wezen.

God is naar Zijn wezen heilig en Jezus heeft zich vanaf Zijn begin in volkomen heiligheid ontwik­keld. Waar wij in Christus zijn, zullen we in onze geestelijke groei eveneens in heiligheid naar het beeld van God verder gevormd worden. Daar krijgen we de tijd en de mogelijkheden voor. Want God jut ons niet op in het herstel van ons wezen naar het oorspron­kelijke koncept. Hij geeft ons de ruimte om ons tot ontplooiing te laten komen. Hij heeft er Zijn eer in gesteld dat dat in elk opzicht goed zal wezen. Daarmee wordt Zijn naam voor altijd geheiligd. God is goed -enkel goed- en Hij werkt dit gave gegeven samen met ons in onze levens uit.

Gods naam, Zijn wezen, komt in alle zuiverheid tot z’n recht in het hemelse Koninkrijk. Om dat Koninkrijk leert Jezus ons bidden. Daar willen we het de volgende keer over hebben, aan de hand van (Matt. 06:10).

 

 

Een wisselwerking (gedicht) door Piet Snaphaan

Omdat Jezus zelf de wijnstok is,

wil ik ook zijn een rank.

Een rank aan Hem die vruchten draagt

en aldoor doen wat Hem behaagt,

Hem brengend lof en dank.

 

Een wisselwerking zal ’t steeds zijn

als je eenmaal Hem aanvaardde.

Erkende als Heiland en als Heer

dan is samenwerking zonder meer,

van de allergrootste waarde.

 

De Heer in ons, en wij in Hem

als een eenheid ongeschonden.

In een relatie ten allen tijds

zo’n samengaan is wederzijds,

blijvend met Hem verbonden. (Joh. 15:03b)

 

De Here, onze gerechtigheid

Bijbelstudie door Wim te Dorsthorst (3)

In onze vorige studie hebben we al wat aandacht geschonken aan de verschrikkelijke gevolgen, die zonde en ongerechtigheden hebben. Niet alleen voor jezelf, maar ook voor je nageslacht, je familie, je volk en je land.

De hele schepping wordt er door ontwijd en natuurwetten ontregeld. Zonden hebben vreselijke gevolgen. Je zou kunnen zeggen dat het altijd een overtreding is met dodelijke afloop. Paulus zegt: “Want het loon dat de zonde geeft, is de dood” (Rom. 06:23a). Dat is de wet van zonde en dood (Rom. 8:2b).

Het is niet wat de duivel de mensen heeft doen geloven dat God een wet heeft gemaakt, die zegt: ‘als iemand zondigt dan is de straf die Ik geef: de dood’. Dat is de leugen van de duivel die de mens gedurende zijn hele leven, door angst voor de dood, in slavernij gevangen houdt (Heb. 02:15).

Waardoor is de dood gaan heersen?

Wat Paulus in Romeinen 6 zegt, betekent dat het ‘de wetmatigheid’ is, dat de zonde de dood tot gevolg heeft. Je zou ook kunnen zeggen; de ‘straf die het zondigen geeft, is de dood.

De Bijbel spreekt heel veel over ‘de straf. Zo zegt (Jes. 53:05): “De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem”. Hij onderging de straf die ieder mens als loon voor zijn eigen zonde verdiend had.

Het gaat dus niet om een straf die door ‘iemand’, wordt opgelegd, maar ‘de zonde’ geeft het. In (Ez. 18:20a) lezen wij: “De ziel die zondigt, die zal sterven”. En dit sterven lost niets op. Het geeft geen recht op opstanding. Er zou eeuwige dood zijn als God niet had voorzien in het Lam dat de zonde van de hele wereld wegneemt, vergeldt en wegdoet. God sprak tot Adam, toen Hij hem in de Hof plaatste: “Want ten dage dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” (Gen. 02:17b). En wij weten dat Adam overtreden heeft en dat de dood als koning is gaan heersen (Rom. 05:17a). Maar let wel: als gevolg van die overtreding! Paulus zegt: “En de dood is tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben” (Rom. 05:12).

Zonden en dood maken scheiding tussen God en mens en die zonden maken dat Gods aangezicht verborgen is (Jes. 59:02). Buiten Gods aan­gezicht kan er niets bestaan en is er geen leven. Dat leidt onherroepelijk tot de dood. Eerst de geestelijke dood, wat uiteindelijk de lichamelijke dood tot gevolg heeft.

En dit komt als een diepe duisternis, met het klimaat van de dood, over Jezus als Hij Gethsémané binnengaat. Gods aangezicht zal vanaf nu voor Hem verborgen zijn, afgesneden van het Licht en het Leven. Uit liefde voor de mensheid, die in de dood is, geeft God zijn eigen Zoon over aan duisternis en dood (Rom. 08:32). Dat is het gebied waar de satan heerschappij oefent.

God geeft Zijn Zoon echter niet over aan de satan, zoals velen ten onrechte denken. Jezus kende al de oordelen die over de zonden in de Schrift staan opgetekend. Zo staat er van het oordeel over Jeruzalem in de profeet Micha: “Ik maak u krank, Ik sla u, Ik richt verwoesting aan wegens uw zonden. Zo zult gij de smaad van mijn volk dragen” (Micha 06:13-16b). Jezus weet dat dit van Hem geschreven staat en dat dit letterlijk aan Hem zal geschieden. Al de oordelen over de zonden van de volken, die in de Bijbel beschreven staan, hebben die volken en ook Jeruzalem nooit gedragen. Ze zouden het niet eens gekund hebben.

Jezus is de enige Verlosser

Niemand kan de gevolgen van zijn eigen zonden en ongerechtigheden dragen en leven. God zelf zal in Zijn Zoon, Jezus Christus, de smaad van Zijn volk en van de hele wereld dragen, want alle mensen hebben gezondigd, niemand uitgezonderd, en vallen dus onder het oordeel. Het maakt niet uit of het Joden of heidenen zijn (Rom. 03:09). Onze Heer weet dit en Hij voelt dat oordeel, die vloek over zich komen en weet: “Ik zal de pers alleen moeten treden” (Jes. 63:03).

Jezus kent de vele plaatsen in de Schrift die van God Zijn Vader spreken als ‘de Verlosser’. Zo zegt (Jes. 43:11): “Ik, Ik ben de Here en buiten Mij is er geen Verlosser”.

Wat Jezus zelf wel wist, maar in Zijn dagen door niemand gezien of begrepen werd, was dat Hij die Here, die Verlosser, was in Naam van Zijn Vader. In Hem ging dit schriftwoord in vervulling, want Hij is de Here, onze gerechtigheid.

Zelfs als Jezus het besprak met Zijn discipelen “begrepen ze niets van deze dingen en bleef dit woord voor hen duister en zij wisten niet waarvan gesproken werd”, vermeldt (Luc. 18:34).

In Hem, de Zoon Zijner liefde, verloste God -die Geest is- zelf de schepping en daarom zegt Hij: “Ik, Ik ben de Here, en buiten Mij is er geen Verlosser”.

Eveneens zegt God in (Jes. 43:25): “Ik, Ik ben het, die uw over­tredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet”. Paulus zou het later zo verwoorden: “De verzoening bestaat hierin dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen” (2 Kor. 05:19; zie ook Kol. 01:20). Een woord wat de gebeurtenissen precies weergeeft. God verzoent in Christus de wereld met Zichzelf.

In (Ps. 130:007-008) lezen wij: “Israël hope op de Here, want bij de Here is goedertierenheid, bij Hem is veel verlossing. Hijzelf zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden”.

Alleen Jezus wist dat dit allemaal met het oog op Hem geschreven stond en dat dit in Hem vervuld zou worden. Hij zal, namens Zijn Vader, Israël en de hele wereld van al zijn ongerechtigheden verlossen. (Ps. 077:016) zegt: “Gij hebt uw volk met machtige arm verlost”. Jezus is die ‘machtige arm’ van God en daarom schrijft (Jes. 53:01): “Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard?” (zie ook Joh. 12:38).

Zoals de heilige Geest ‘de hand’ is van God, zo is Jezus ‘de arm’ van God. “In Zijn Zoon heeft de Here zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken en alle einden der aarde zullen zien het heil van onze God” (Jes. 52:10 en Luc. 03:06).

Zo was God in Zijn Zoon zichtbaar en hoorbaar en zelf handelend aan­wezig onder de mensen (Joh. 14:07-11). Weliswaar in het verborgene, zoals David zegt: “Hij stelde het duister tot zijn omhulsel, tot zijn beschutting rondom Zich” (Ps. 018:012). Of zoals Paulus het zegt: “Die zich geopenbaard heeft in het vlees” (1 Tim. 03:16). “In de gedaante van door de zonde overheerst vlees” (Rom. 08:03, vert. Brouwer). De profeet Jesaja omschrijft het zo: “Hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd” (Jes. 53:02b).

Jezus is tot zonde gemaakt

Alle zonden en ongerechtigheden, alle kleine en grote overtredingen, werden door God zelf van de mensheid afgenomen en op de Zoon Zijner liefde gelegd. Hij is het Lam Gods, dat de zonde van de wereld wegneemt, vergeldt en uitdelgt (Joh. 01:29 en Jes. 43:25).

Wij kennen het beeld uit het oude verbond dat de schuldenaar met zijn onberispelijke en gave lam naar de tempel ging en, de handen op de kop van het dier leggend, zijn zonden en ongerechtigheden beleed voor het aangezicht van God.

Zo is God zelf in de volheid van de tijd met Zijn eigen Lam gekomen en heeft de verantwoording van alle schuld en ongerechtigheid van de mensheid op Zich genomen en dit op Zijn Lam, Zijn eigen Zoon, gelegd. Door Deze over te geven ter slachting verlost God zelf de wereld van alle ongerechtigheid (Ps. 130:008), van de macht van satan en van de dood. Opnieuw is het Paulus die dit als volgt onder woorden brengt: “Hem (Jezus) die geen zonde gekend heeft, heeft Hij (God) voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem” (2 Kor. 05:21).

God haalt hier niet één of andere truc uit, maar handelt overeenkomstig Zijn eeuwig raadsbesluit, dat in Zijn Zoon de mens onberispelijk voor Zijn aangezicht zal zijn. Niet uit werken, maar door liefde en genade (Ef. 01:04 en Ef. 03:11 en 2 Tim. 01:09).

God is hierin volmaakt rechtvaardig. (Ik zal daar in een volgend artikel nog aandacht aan schenken). “Door liefde en trouw wordt de on­gerechtigheid verzoend” (Spr. 16:06a). Dat is een geweldig belangrijk gegeven.

En de satan staat machteloos als God Zijn recht doet aan de mensen. God neemt Zelf de verantwoordelijkheid en rekent de mensen de overtredin­gen niet toe.

De mantel der gerechtigheid

Als rechtvaardig Rechter voldoet Hij aan de eis van de wet en laat de zonde dus niet bestaan maar legt deze op Zijn Zoon. De mens ontvangt voor zijn zonde ‘gerechtigheid Gods in Jezus Christus’ uit liefde en genade. Als verlosten des Heren zingen we nu reeds een lied dat eenmaal de hele schepping zal kunnen zingen: “Ik verblijd mij zeer in de Here, mijn ziel juicht in mijn God. Want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld” (Jes. 61:10a).

En daarom staat van Jezus geschreven: “De Here, onze gerechtigheid”. God had gesproken: “Ik zal op één dag de ongerechtigheid van dit land wegdoen” (Zach. 3:9b). Niet alleen vergeving, maar een totale uitdelging van alle ongerechtigheid en van alle zonde van mens en totale schepping. “Alle dingen (de ganse kosmos) heeft God weer met Zichzelf verzoend door het bloed van Zijn Zoon” (Kol. 01:20). De vloek is opgeheven, doordat Hij voor ons een vloek is geworden (Gal. 03:13).

Wat hier gebeurt, de liefde en de trouw die hierin geopenbaard wordt, is met geen pen te beschrijven. Vóór alles vraagt God van de mens deze dingen met heel het hart te geloven tot gerechtigheid en met de mond te belijden tot behoudenis (Rom. 10:10). Alle wetenschap hierover betekent immers niets als het hart er koud onder blijft.

Tot de dood des kruises

Bij de beschrijving van de gezindheid van Jezus Christus en hoe Hij Zichzelf ontledigd heeft, zegt Paulus aan het slot van zijn betoog: “En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja tot de dood des kruises” (Filip. 02:06-08). Met dat laatste zinnetje: ‘ja, tot de dood des kruises’ bepaalt Paulus zijn lezers, en ook ons die het nu lezen, nog eens extra op de dood die Jezus voor ons gestorven is. Niet zomaar gehoorzaam tot de dood, maar zelfs tot de dood des kruises.

De kruisdood was de straf die de Romeinen tweeduizend jaar geleden bij voorkeur toepasten op zware misdadigers. Het was zo’n wrede, pijnlijke en mensonterende terechtstelling dat ongeveer 300 na Christus deze vorm van exekutie verboden werd. Het werd als te onmenselijk beschouwd. Dat zegt dus wel iets over de verschrikkingen van de kruisdood die de Heer heeft ondergaan.

Uit liefde voor de mens, en om de wil van de Vader in alles te volbrengen, is onze Heer gehoorzaam geworden tot de dood des kruises. Het was een ontzettende schande en vernedering om zelf dat kruis als misdadiger naar de exekutieplaats te dragen, maar Hij heeft de schande niet achtende het kruis op zich genomen (Heb. 12:02).

Een aanstoot en een dwaasheid

Paulus bemerkte steeds weer hoe juist het kruis alom weerstand en verzet opriep. Voor de Joden was het een aanstoot en voor de heidenen een dwaasheid (1 Kor. 01:22-23).

Het zou voor de Joden betekenen dat alle rituelen van offers en besnij­denis, dat wat hen juist tot religieuze natie maakte, geen enkele betekenis meer had (zie bijv. Gal. 05:11 en Rom. 03:21-24). Ze weigerden Jezus dan ook te erkennen als de Messias. Hoe zou een van God gevloekte een Messias kunnen zijn?

Tot op de huidige dag wordt dat door de meeste Joden ontkent en zegt men, dat Jezus als een goed mens, en misschien wel als profeet, de marteldood is gestorven, zoals zovelen voor Hem. Een mening die helaas door moderne theologen wordt overgenomen, want zelfs christenen nemen tegenwoordig aanstoot aan het kruis.

Voor de heidenen is het kruis een dwaasheid. Verlossing door een veroordeelde misdadiger? Dat botst met hun wijsheid. Ook vandaag de dag botst het kruis met de wijsheid, met de rede. Met vele woorden van wereldse wijsheid wordt ook nu nog het kruis tot een holle klank gemaakt en van zijn kracht beroofd. Op iedere kerk staat een kruis. In openbare gebouwen en in vele huiskamers hangt een kruis. Men hangt een kruisje om de hals of in het oor als sieraad of amulet, maar de ware betekenis van het kruis begint steeds meer te vervagen.

Alles is op Hem neergekomen

De scheiding tussen God en mens door de zonde lijkt in onze dagen meer op een kloof die steeds breder en dieper wordt. Demonenlegers over­spoelen de schepping als zwermen sprinkhanen, zoals de profeet Joël dat beschrijft (Joël 01:04). Het bloed dat dagelijks vergoten wordt, schreeuwt tot God van de aardbodem (naar Gen. 04:10). Het vlees overheerst steeds meer de geest en overschreeuwt het geweten.

Maar, prijst onze goede God, Hij heeft allang voor alle mensen van alle lijden een brug geslagen over die kloof, in Zijn Zoon Jezus Christus. Ook de gruwelen van deze tijd, die op misdadige wijze bedreven worden, zijn op ‘de Here, onze gerechtigheid’ neergekomen.

Je vraagt je af hoe het mogelijk is, dat iemand dat alles heeft kunnen dragen. Maar Hij hééft het gedragen en is de misdadigersdood gestorven aan het kruis (Mark. 15:28 en Jes. 53:12) in de plaats van alle mensen. En zo heeft Hij een eeuwige verlossing tot stand gebracht voor alle mensen van alle tijden.

 

1993.06 nr. 349

Levend geloof 1993.06 nr. 349

Wandelen op de hoge weg door Gert Jan Doornink

Wandelen wij op de hoge weg? Een vraag die iedere christen met een positief ‘ja’ zou moeten beantwoorden. Maar dit is vaak niet het geval omdat velen denken dat ‘wandelen op de hoge weg’ voorbehouden is aan een beperkt aantal christenen, een soort super-christenen. Jammer genoeg gebeurt het soms dat een groep christenen zich apart en exklusief gaat opstellen en zich ‘beter’ voelt dan de anderen. Dit is natuurlijk niet Gods bedoeling, want het is juist Zijn verlangen dat ieder kind van God de hoge weg bewandelt! Bij heel wat gelovigen leeft echter de gedachte dat dit niet mogelijk is, nog afgezien van het feit dat men veelal niet weet wat met ‘de hoge weg’ bedoeld wordt.

Op welke weg wandelen wij?

De hoge weg is een uitdrukking om aan te geven dat de weg van geloof, waartoe ieder kind van Gods geroepen is die te bewan­delen, een geestelijke weg, een geestelijke aangelegenheid is.

Het is geen aardse, natuurlijke weg. Het is de duivel die vele kinderen Gods op dit punt verblind heeft. Hij weet dat zodra wij gaan inzien dat wij geroepen zijn de geestelijke, hoge weg te bewandelen, wij gevaarlijk voor hem worden. Hij heeft er geen enkel bezwaar tegen als wij op natuurlijk, aards niveau leven. Hij is immers de overste van deze wereld en kan daardoor iedereen die op zijn niveau denkt en leeft, ook al is hij een kind van God, gemakkelijk beïnvloeden en dus afremmen en uitschakelen in dienst van Gods Koninkrijk. Dan kunnen we nog wel aktief bezig zijn op het terrein van het geloof. Daar heeft hij geen enkel bezwaar tegen en zal het zelfs stimuleren, als we maar niet geestelijk bezig zijn.

Zodra echter een kind van God bewust kiest de geestelijke weg te bewandelen, wordt het gevaarlijk voor hem. Dan wordt hij immers ontmaskerd als de grote tegenspeler van God en mensen, als degene die slechts één doel voor ogen heeft: de uitschakeling en ondergang van de mens.

Wat betekent het nu om te kiezen de geestelijke weg te bewan­delen? In de eerste plaats zullen wij ons bewust behoren te zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Paulus verwoordt dat in zijn brief aan de Efeziërs door te schrijven dat wij opgewekt zijn met Christus en dat Hij ons een plaats heeft gegeven “in de hemelse gewesten, in Christus Jezus” (Ef. 02:06). Daarover behoeft dus geen enkel misverstand te bestaan: onze plaats is, evenals die van Jezus, in de hemel!

Wie zich dat eenmaal realiseert en eigen heeft gemaakt, heeft al een belangrijke basis in zijn geestelijk leven gelegd, waarop verdere groei en ontwikkeling mogelijk wordt. Want geestelijke groei is ook een duidelijk kenmerk van het bewandelen van de hoge weg. We zijn immers geroepen het ‘einddoel’ te bereiken: de volkomenheid in Christus, de openbaring van het zoonschap, waarop de gehele schepping wacht?

Strijden en overwinnen op geestelijk niveau

Zodra wij ons bewust zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, kunnen wij ook op de juiste wijze strijden en overwinnen. Waarom wordt er onder en door christenen zo vaak op natuurlijk, aards niveau gestreden? Omdat men geen oog heeft voor het geestelijke niveau waarop men geroepen is te strijden. En dat terwijl Paulus het in zijn brief aan de Efeziërs zo duidelijk naar voren brengt dat wij “niet te worstelen hebben tegen bloed en vlees (ook niet tegen eigen bloed en vlees!), maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:12).

Op een andere plaats schrijft Paulus dat wij “niet ten strijde trekken naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken” (2 Kor. 10:03-04).

De hoge weg bewandelen geeft blijdschap, zekerheid en stabiliteit aan ons geloofsleven. Het is een weg die rechtstreeks verbonden is met de troon van God. Het is een weg die God bestemd heeft voor allen die Hem werkelijk liefhebben en volgen. Het is de weg die ook Jezus ging en alleen reeds daarom behoren te bewandelen. Hij sprak immers: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Joh. 14:06). Nu zijn de meeste kin­deren Gods opgegroeid met de gedachte: dit is de weg om vrede met God te ontvangen, en dit is uiteraard volkomen waar. Er is geen andere weg dan via Jezus.

De weg waarbij Jezus ons voorbeeld is

Maar er is óók een weg te gaan nadat we tot geloof zijn gekomen. Dat is de nieuwe, hoge weg en op deze weg wil Jezus ons Voor­beeld zijn om na te volgen. Binnen de gemeente van Jezus Christus is vaak uitsluitend de nadruk gelegd op Jezus als Verlosser, terwijl Jezus als Voorbeeld veel minder of helemaal niet de nadruk kreeg. En dat terwijl Petrus bijvoorbeeld schrijft dat Jezus ons een voorbeeld heeft nagelaten, om in Zijn voetstappen te treden. Hij schrijft er zelfs bij dat we hiertoe geroepen zijn (1 Petr. 02:21).

Jezus zelf bewandelde de hoge weg door de hemelse gewesten en alleen daardoor kon Hij tot het einde toe volharden. Hij had Zijn blik uitsluitend gericht op de Vader en behaalde uiteindelijk de volkomen overwinning op het rijk der duisternis. Waarom zouden wij een andere weg gaan dan Hij ging? Wij worden opgeroepen Zijn weg te gaan. Hij is immers de Eerstgeborene onder vele broederen (Rom. 08:29).

Het gaat dus om het bewandelen van deze weg. Wij gebruiken met opzet het woord ‘wandelen’. In het Nederlands taalgebruik betekent wandelen: ‘op zijn gemak lopen’, dus niet snelwandelen, hardlopen of iets dergelijks. Dat zijn de kenmerken van hen die op aards niveau zijn blijven steken en de geestelijke weg nog niet hebben ontdekt. Zij spannen zich in tot zoveel mogelijk aktie op het natuurlijke vlak, zij zoeken het in het spektakulaire, het opwindende. Zij hebben telkens nieuwe dingen nodig om geestelijk bevredigd te worden, maar dan op het natuurlijke vlak, terwijl juist op de geestelijke weg nog zoveel nieuwe dingen te ontdekken zijn.

Het kenmerk van hen die de hoge weg volgen

‘Wandelen’ is een kenmerk van hen die de hoge weg volgen. Van Henoch en Noach staat geschreven dat zij ‘wandelden met God’. Hun gemeenschap met de Vader was zo intiem dat niets en niemand daar een speld tussen kon krijgen. Ook in het Nieuwe Testament komen wij het woord ‘wandelen’ in geestelijke betekenis verschillende malen tegen. Paulus bijvoorbeeld roept zijn jonge medewerker Timótheüs op een voorbeeld te zijn voor de andere gelovigen “in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid” (1 Tim. 04:12). En in de brief aan de Efeziërs schrijft hij, in het vijfde hoofdstuk vers 8 (Ef. 05:08), dat wij als “kinderen des lichts” dienen te wandelen. In hetzelfde hoofdstuk roept hij zijn lezers zelfs op nauwlettend toe te zien hoe men wandelt.

Het is satan die probeert ons van de hoge weg af te halen. Maar het zal hem niet lukken als wij op onze hoede zijn en wandelen door de Geest. De hoge weg is immers de weg die verlicht wordt door Gods Geest. Op deze weg zullen wij beslist niet verdwalen, maar kunnen wij ten volle funktioneren in dienst van Gods Koninkrijk. Het is Gods weg en die is nog altijd de enige echte en de beste! Het is de weg die ook Jezus ging. Wij weten hoe Hij het ‘einddoel’ bereikte en dat Hij nu gezeten is aan rechterhand van de troon van God (Heb. 12:02).

Dat is de plaats die God óók ‘gereserveerd’ heeft voor allen die de hoge weg bewandelen. (Openb. 03:21). Wij worden dus volledig deelgenoot van Gods heerlijkheid.

Kunt u het zich voorstellen? Met een variant op wat Jesaja en Paulus reeds hebben gezegd, kunnen wij zeggen: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, heeft God bereid voor degenen die Hem liefhebben en. . . die de hoge weg bewandelen!

 

Persoonlijk. . . door Gert Jan Doornink

Zomeraktie 1993

Volgende maand verschijnt het 350ste nummer van “Levend Geloof’. Een ‘mijlplaal’ waar we verder geen aandacht aan schenken, maar de reden dat we dit toch even memoreren is om onze dankbaarheid tot uitdrukking te brengen aan al die lezers en lezeressen die het, mede door hun financiële bijdragen, mogelijk hebben gemaakt dat ons blad iedere maand kon blijven verschij­nen.

Het werk van de ‘Stichting Levend Geloof, met als hoofdonderdeel de uitgave van het maandblad, is een geloofswerk. Als eindredakteur zijn we al vele

jaren full time met dit werk verbonden. Alle anderen die aan het blad meewerken doen dit geheel gratis, maar het spreekt vanzelf dat de uitgave van een blad met de specifieke boodschap van het volle evangelie, ook al is het in eenvoudige verschijningsvorm, in deze tijd een kostbare aangelegenheid is. Alleen al het drukken en verzenden vormt een belangrijke uitgavenpost. Daar staat natuurlijk de opbrengst van de abonnemenstgelden en de giften tegenover. Maar ieder jaar is er weer een behoorlijk exploitatietekort. . .

Is dat niet ontmoedigend? Toch niet! Denkend aan de woorden van Jezus dat, als wij het Koninkrijk Gods op de eerste plaats stellen, het ons aan niets zal ontbreken (Matt. 6:33), gaan wij vol vertrouwen verder om niet alleen het Koninkrijk Gods te zoeken, maar óók te proklameren! En dan is het heerlijk te mogen bemerken hoe in alle dingen voorzien wordt en het blad duidelijk een belangrijke funktie vervult in dienst van Gods Koninkrijk.

We hebben dan ook een grote verwachting ten aanzien van de financiële zomeraktie die we hierbij weer aankondigen. (Voor nieuwe abonnees: ieder jaar in het juninummer doen we een beroep op onze lezers en lezeressen een extra financiële bijdrage over te maken voor het “Levend Geloof’- werk).

Ook dit jaar verzenden wij geen akseptgiro’s voor deze aktie, maar vertrouwen erop dat iedereen zelf het initiatief neemt een bijdrage over te maken. Wilt u erbij vermelden ‘zomeraktie 1993’? Bij voorbaat heel veel dank voor uw medewerking!

 

Een kijkje in de keuken van de gemeente door Margreet Gast

In de gemeente van Jezus Christus zijn mensen aan het werk. Zo zijn er sprekers, zangleiders, studie­leiders, huiskringleiders, jeugd­leiders. . . Zij bereiden, iedere keer weer, gezamenlijk het feest van het gemeente-zijn voor. Hoe gaat dat zoal? Een kijkje in de keuken.

Het hart van de Koning in de handen van zijn dienaren

Er was eens een Koning, die regelmatig een feestmaal liet aanrichten. Hij nodigde dan zijn geliefde gasten uit. De dienaren van de Koning, die in de keuken en de feestzaal werk­ten, wisten hiervan. De koning zelf had hen immers herhaalde malen uiteengezet hoe Hij dacht: hoezeer Hij hen, zijn dienaren hoogacht. Dat blijkt overduidelijk uit het feit dat zij het voor­bereidende werk mogen doen. De Koning vertrouwt het hen immers toe, met hart en ziel, met zorg en liefde de gerechten klaar te maken! Zo is het voor hen feest voor het feest.

* hoezeer Hij de gasten liefheeft. Hij wil dat het hen duidelijk wordt, dat zij welkom zijn, graag ontmoet worden. En een van de manieren om dat duidelijk te maken is, de kwaliteit van de gerechten en liefde waarmee de feesttafel wordt klaargemaakt. Alles is overwogen en doordacht, op elkaar afgestemd, met zorgvul­digheid uitgekozen en bereid. De dienaren mogen waar maken, wat de Koning voor ogen heeft.

Een van de dienaren is de keukenmeester. Hij heeft altijd nauw overleg met de Koning, zowel voor als na het feestmaal. Hij krijgt uitgelegd, met welke bedoelingen de Koning die keer weer een feestmaal wil bereiden, wat zijn principes zijn. Zo legt de Koning zijn hart in de handen van zijn dienaar. De keukenmeester heeft dan de taak, deze principes te vertalen naar een menu. Hij geeft de grote lijnen aan. De mensen in de keuken mogen dan zelf, kreatief en inventief, de details aanbren­gen, de menu-onderdelen op elkaar afstemmen, zo ontstaat er een harmonieus geheel. Dan gaat ieder aan de slag, kennende zijn eigen taak, zijn eigen verantwoordelijkheden.

De kok van het hoofdgerecht is verantwoordelijk voor het vleesgerecht en alles wat daar bijhoort. Hij heeft dus grote invloed op de rest van het menu. Dat moet immers passen bij en harmoniëren met het hoofdgerecht.

De wijnkenner kiest de wijnen bij het totaal van de gerechten. Elk onderdeel apart, rekening houdend met de samenhang tussen de onderdelen, wordt van de beste wijn voorzien. Hij zorgt voor een afstemming in soort en smaak van de dranken.

De groente- en fruitdeskundige zorgt voor de vruchten van het land. Hij moet er op letten dat zij in hun meest oorspronkelijke vorm en van de beste kwaliteit op tafel komen. Dat vergt een strenge selektie en kennis van kruiden, specerijen en smakenkombinaties.

De bakker is de man van het slotakkoord! Hij zet zich er voor in om, in de juiste hoeveelheden en van de juiste smaak, een gerecht aan te bieden, dat een voortreffelijke, verpletterende laatste indruk achter laat van de feestmaaltijd.

De keukenmeester, de kok, de wijnkenner, de groente- en fruitdeskundige, de bakker, ze vormen een hecht team. Ieder kent zijn taak, zijn verantwoordelijkheden.

Lust om te werken

Zo staat er deze keer weer een feestmaal voor de deur. En opnieuw gaan de werkers, na de uiteenzetting van de keuken­meester, aan de slag. Inkopen, in de week zetten, marineren, blancheren, gratineren, alles voor de Heer. . . om Hem te eren, iets tevoorschijn laten komen, hun Koning waardig. Ze willen voor geen goud dat hun Heer een slecht figuur slaat!

Ze werken vanuit liefde voor de Koning, liefde voor de gasten, liefde voor de kostelijke produkten die ze door hun handen mogen laten gaan. Vanuit deze gezindheid wordt de tafel gedekt, worden de versieringen aangebracht, wordt alles op de juiste plek gezet. Er zal een eervol, sfeervol festijn zijn, passend bij de Koning en zijn gasten.

Ontsporingen

Gaat er nooit iets mis? Jawel hoor, soms bijna. . .

De kok van het hoofdgerecht wil nog wel eens grijpen naar zo’n instant-recept, een ik-ga-op- herhaling-menu. Zo van: het was toen goed, dus nu ook. Hij sluit zich dan af voor het nieuwe, voor de inspirerende bedoelingen van de Koning, zoals die hem zijn doorgegeven door de keuken­meester. Hij heeft daar dan geen oren naar. De wensen van de Koning zullen hem op dat moment een zorg zijn! -Niet dus-.

Zijn zorg is veel meer: hoe hoef ik mij het minst in te spannen, hoe voorkom ik dat ik weer allerlei onverwachte situaties moet doorstaan.

Die keer dat het dus echt te gek werd, floot de keukenmeester hem terug. Beledigd was de kok wel: hij, de man van het hoofdgerecht, op het matje bij de keuken­meester? Maar toen de keuken­meester hem herinnerde aan wat er leeft in het hart van de Koning, begreep hij het weer. De hartewens van de Koning kon weer doorstromen naar de handen van de kok. En de kok erkende: het moet anders, geen namaak, geen kopieerwerk, maar originaliteit en kreativiteit.

En dan de bakker. . . , die heeft het eens spaans benauwd gehad. Hij werd ziek, vlak voor een feestdiner! Hij voelde het aankomen. Langzaam begon hij te beseffen dat hij de voor­bereidingen niet zou kunnen tref­fen, maar ook de daadwerkelijke uitvoering op de feestdag niet voor zijn rekening zou kunnen nemen. De schrik sloeg hem om het hart. Met volle hevigheid drong het tot hem door dat de harmonie van de maaltijd nergens meer zou zijn. Van een goede afsluiting zou geen sprake meer zijn, de hele maaltijd zou tot een afgang worden gemaakt. . .

Bijna raakte hij in paniek. En tegelijk voelde hij protest in zich ontstaan. Wat altijd een lust voor hem was geweest, werd hem een last. Opstandig dacht hij: ‘Moeten ze mij ook maar niet nemen. Laten ze dan een ander als bakker aanstellen. . . ‘ En, worstelend met het schuldbesef, mopperde hij verder: ‘Dan moeten de anderen nu hun best maar gaan doen’.

Zo werd hij steeds bozer op zichzelf, op zijn kollega’s, de gasten, de Koning. ‘Zij doen mij die ellende aan’, dacht hij. En al gaandeweg werd hij steeds somberder en eenzamer, alleen nog gezelschap gehouden door wrok. Om ziek van te worden. . .

Tot de keukenmeester hem ging missen in de dagen van de voorbereidingen, en die zocht hem op. En wat deed die? Niet meegaan in beschuldigingen, die bedacht de bakker al meer dan genoeg, maar wèl weer terug naar het begin, de oorsprong van de taak waar allen voor staan. De keukenmeester vertelde weer over de ontferming en liefde die leeft in het hart van de Koning, over de toewijding van zijn mensen om dit te realiseren tot een feest, dat zijn weerga niet kent. . . , hoe de Koning zijn dienaren hoogacht, hoe Hij hun deskundigheid erkent, hun samenwerking waardeert, wat een eer het is om een dienaar van de Koning te zijn. . .

Zo maakte de keukenmeester hem weer enthousiast. De bakker wist weer dat hij zorg wilde dragen voor de ander, ook als hij ziek was. Want de anderen hielpen hem ook altijd, nu kon hij de ander tot hulp zijn.

En zo mocht de bakker, vanaf zijn ziekbed, de afsluiting van het feest verzorgen. Gewoon door te doen wat hij kon: zijn recepten uitleggen, een hulpje sturen, meedenken met wat er mis kon gaan-

Zwaar? Voor wie lasten draagt, wel. Maar niet voor wie meedraagt met de anderen en door de ander gedragen wordt. Geen afgang dus, maar een klimax, een hoogtepunt van verbondenheid, teamwork, afstemming op elkaar en op de hartewens van de Koning.

Het hart van de Koning in handen van zijn dienaren, een heerlijke taak!

Gevoelens zijn een belangrijke drijfveer van ons doen en laten. Naast kennis en ervaring bepalen gevoelens in belangrijke mate het gedrag van de mens.

Als oprechte christenen zetten wij ons er voor in te handelen uit geloof. Onze wil is er op gericht God te gehoorzamen.

Toch zijn er momenten waarop dat in ons leven niet schijnt te lukken. Blijkbaar zijn er in de geestelijke wereld tegenkrachten werkzaam die het willen beletten ons geloof in daden om te zetten. Ons gevoelsleven is een ‘gevoelige’ plek waar de boze maar al te vaak misbruik van maakt.

Wat is gevoel?

Wat zegt de Bijbel erover? Er wordt in de Bijbel heel weinig gesproken over het gevoel. Feitelijk bestaat dat niet. Het lijkt er sterk op dat het iets is van onze moderne westerse wereld.

Beter is het om eens te bezien hoe de Bijbel spreekt over de gehele mens. In Matteüs 22 vers 37 (Matt. 22:37) staat: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand”.

De mens is dus te onderscheiden naar drie wezenskenmerken: zijn hart, zijn ziel en zijn verstand.

 

Omgaan met je gevoelens door Ron Gast

Deze drie mogen niet los van elkaar gezien worden; de mens is één geheel. Verscheurde mensen zijn, voor wat betreft hun verstand, hun ziel en hun hart uiteengescheurd. Als Jezus Christus in ons leven komt, dan mogen de brokstukken weer tot één geheel worden: het herstel van de mens.

Waar komen onze gevoelens vandaan?

Gevoelens zijn overtuigingen die niet op een verstandelijke waar­neming zijn gebaseerd. Gevoel­ens) zijn een kenmerk van de ziel en het zieleleven. Gevoelens komen voort uit de ziel, bijvoorbeeld op basis van ervaringen of aangeboren gedrag (intuïtie).

Op de juiste wijze omgaan met gevoelens is pas mogelijk als de ziel de juiste plaats in ons leven inneemt. Deze benaderingswijze is in gigantische tegenspraak met de opvattingen die in de huidige wereld worden gehuldigd.

Het menselijk handelen wordt in zeer belangrijke mate gestuurd door gevoelens. Wat voel ik? Wat is prettig (dus goed)? Waar voel ik mij het meeste thuis? Waar hou ik van? De reklame speelt hier bijvoorbeeld sterk op in. Reklame is vaak direkt of indirekt gericht op het oproepen van gevoelens.

Wat zegt de Bijbel?

De Bijbel spreekt over de realiteit van het hart, de ziel en het verstand, het menselijk leven met zijn natuurlijke en geestelijke facetten wordt vanuit deze drie zetels van leven bestuurd.

God wil dat wij mensen worden uit één stuk. Christenen waar hart, ziel en verstand met elkaar in harmonie zijn gebracht, waar deze samenwerken en waarin God Zichzelf kwijt kan. Dat betekent dat wij allereerst gehoorzaamheid moeten leren aan Zijn Woord. Onze wil erop zetten om hem te willen horen en volgen. Dat is het eerste: onze hartsgesteldheid.

Daaruit volgt dat wij ons denken en ons gevoel ondergeschikt maken aan Hem. Ons verstand kunnen we inzetten om Zijn woorden te lezen, leren en toepassen. Ons gevoel mogen we leren hanteren als speciale toegangspoort voor gedachten van God. Alles wat via onze ziel binnenkomt zullen we echter wel moeten toetsen aan wat God ons leert via Zijn Woord.

Toets je gevoelens

Bij alles wat we tegenkomen in ons leven, mogen we de vraag stellen: Wat is hier de werkelijk­heid? Dus niet alleen de vraag: ¿Wat voel ik? of: Wat zegt mijn verstand ervan?

Dat kan ertoe leiden om tegen je gevoel in te gaan. Dat is altijd beter dan tegen God (Zijn Woord) in te gaan. Dat proces heet: geestelijke strijd. En ook al kost dat pijn en moeite, het is de moeite waard!

 

In dat spoor verder door Cees Maliepaard

“Eén ding doe ik. . . ” (Filip. 03:13-16).

Paulus heeft oog voor vele zaken, maar hij richt zich slechts op één gegeven: op het door God gestelde doel. En dat is de prijs van de roeping Gods, de prijs die van boven is, in Christus Jezus. Voor deze prijs vergeet je toch alles wat achter je ligt! Dat doet Paulus dan ook.

Want als een mens zich uitstrekt naar wat in het Koninkrijk van God vóór hem ligt, zal wat verleden tijd is verder naar de achtergrond verdwijnen. Dat wat aanvankelijk onze onver­deelde aandacht had, vermag ons nu hoegenaamd niet meer te boeien. De wereld, die overeenkomstig het bijbelse getuigenis in het boze ligt, is wat ons aangaat een afgesloten hoofdstuk. Want we behoren Christus toe; we zijn kinderen des lichts geworden. Paulus zegt, het nog niet ten volle gegrepen te hebben. Dat is ook zo, net zo min als wij dat ten volle gedaan hebben. Dit blijkt duidelijk uit zijn gedachten over de nasleep van z’n leven als ijveraar voor de Joodse wet. Hij acht zichzelf dan de minste van alle heiligen, niet waard een apostel te heten, omdat hij de gemeente Gods vervolgd heeft. Uit dergelijke ontboezemingen, blijkt dat hij (onder invloed van verwerping) nog niet geheel los van zijn verleden is, hoewel de Heer hem dat allang vergeven heeft.

Paulus is kennelijk een mens op weg. Daarom is zijn aansporing in dat spoor verder te gaan, duidelijk uit de eigen levenspraktijk geboren. Opdat we in vrijheid zouden leven, naar Gods bedoeling als ongeknechte zonen, allen Jezus’ beeltenis dragend. Eén ding staat ons hierbij voor ogen: vergetende wat achter ons ligt, en ons uitstrekkende naar het doel in Christus, ontvangen we de prijs uit handen van de Vader: het volmaakt funktioneren in de Christus Gods.

Paulus heeft het uiteindelijk gegrepen. En ook wij worden daartoe instaat gesteld. . . als we evenals de apostel volharden in het volgen van Jezus.

 

De Naam boven alle namen (gedicht) door Piet Snaphaan

“Omdat hij Mij zeer bemint, zal Ik hem bevrijden;

Ik zal hem beschutten, omdat hij mijn naam kent” (Ps. 91:14).

Gods naam is boven alle namen

verheven, Hij heeft alle macht.

Wie Hem reeds kent, zal het beamen

‘Ik ben, die Ik ben’, zal nooit beschamen

al die vertrouwend Hem verwacht.

 

Wie God bemint, zal Hij bevrijden,

wie bij Hem schuilen, geeft Hij moed.

Zijn naam geeft kracht naar kruis in lijden,

verwinning in ons geest’lijk strijden.

Ja God is waarlijk enkel goed.

 

Geef Hem dan heerlijkheid en sterkte,

prijs Hem die ons heeft welgedaan.

Ja die ons aller heil bewerkte

en nimmer toch in kracht beperkte.

Breng Hem de glorie van Zijn Naam!

 

Leer ons bidden door Cees Maliepaard (2)

“Bidt gij dan aldus: Onze Vader, die in de hemelen zijt. . . ” (Matt. 05:09a).

De bediening van Jezus Christus kent geen automatismen; de strukturen waarbinnen Hij pleegt bezig te zijn, zijn louter geestelijk. Platgetrapte paadjes betreedt Hij niet, want Hij is onder alle omstandigheden alert op wat de Vader Hem laat zien.

Vandaar dat het ‘onze Vader’ door Hem niet gegeven is om in de religieuze behoeften aan formuliergebeden te voorzien. Het is onder ons een bekend gegeven, dat Jezus’ woorden “Bidt gij dan aldus. . . ” opgevat dienen te worden als: bidden jullie op déze manier.

God is mijn Vader

Ieder die uit God geboren is, mag de eeuwige God ‘Vader’ noemen. Iemands vader is zijn levengever, vandaar dat Adam in het Nieuwe Testament Gods zoon genoemd wordt. Met hetzelfde recht zou men Eva als Gods dochter kunnen omschrijven, want ook zij heeft het leven rechtstreeks van de hemelse Vader ontvangen. Alle anderen zijn verwekt door een kontakt tussen twee mensen, behalve Jezus: Hij werd door God zelf rechtstreeks bij Maria tot leven geroepen. Zo bekeken zouden er slechts drie mensen gerechtigd zijn God als hun Vader aan te spreken.

Toch is er voldoende bijbels materiaal voorhanden waaruit blijkt dat in wezen alle mensen

God hun Vader kunnen noemen. In (Mal. 02:10) lezen we: “Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons gescha­pen?” Omdat God ons indirekt (via Adam en Eva) het leven gegeven heeft, mag eigenlijk iedereen tegen God ‘Vader’ zeggen.

In (Jer. 03:19) zegt God tegen het ontrouwe Israël: “En Ik had gedacht dat gij mij zoudt noemen: mijn Vader en dat gij u van Mij niet zoudt afkeren”. De Here God stelt er klaarblijkelijk prijs op met ‘Vader’ aangesproken te worden. Niemand zal dus een ander het recht kunnen betwisten ‘Vader’ tegen God te zeggen – hoe ver zo iemand ook bij God en bij de verwezenlijking van diens woorden vandaan staat. Alleen ver­wacht de Vader (terecht!) dat men zich dan ook als zijn kinderen gaat gedragen.

De Vader heeft zonen

Voor Geestvervulde kinderen Gods geldt dit alles in des te sterkere mate. In (Rom. 08:14-15) lezen we: “Want allen die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods. Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader”.

Vanwege de vervulling met Gods Geest opent zich een nieuwe mogelijkheid voor de mens. De inwonende Geest van God wordt terecht als de Geest van het zoonschap aangeduid, want naar de mate waarin Gods Geest, samen met de onze, in staat is het plan van God in ons te verwezenlijken, zullen we ons meer en meer als zonen van God gaan ontwikkelen.

De God en Vader van onze Heer, Jezus Christus, zal daardoor steeds nadrukkelijker ook mijn God en Vader worden. En doordat Hij de Vader van ons allemaal is, is het terecht dat Jezus (via Zijn discipelen) ook ons leert, de Vader onze Vader te noemen.

Hij woont in de hemel

De Vader heeft al het zichtbare en onzichtbare door Zijn woord ges­chapen. Het is alles van Hem: alles wat te zien is, zowel als alles wat zich aan de waarneming van onze natuurlijke ogen onttrekt. Maar onze Vader heeft Zijn troon niet in de natuurlijke wereld gevestigd; het huis van Oranje hoeft wat dat betreft niet voor zijn positie beducht te zijn. “God is Geest”, zegt de Schrift, en derhalve is het niet meer dan vanzelfsprekend dat Hij in de hemel woont.

Bij de hemel dienen we uiteraard niet aan een plaats boven de sterren te denken, noch aan een andere in de ruimte of op aarde te lokaliseren plek. De hemel is de onzienlijke geestelijke wereld. Van daaruit openbaart onze God zich als de Vader van alle mensen.

Dat geldt voor de hemel vóór de zondeval, in de tijd dat God de mens als zeer goed omschreef en alleen Hij en de engelen met de mensenwereld van doen hadden. Het is evenzeer van toepassing op de hemel van de tijd ernd, toen ook Satan en zijn demonen inbreng in de wereld van de mensen kregen. Maar vanzelfsprekend slaat dit ook op de gezuiverde hemel na het herstel aller dingen, als de duivel en alle gevallen engelen hun macht ontnomen is. Onder alle omstandigheden mogen we God ‘onze Vader’ weten, die vanuit de hemel zijner heerlijkheid bezig is Zijn goede plannen te volvoeren.

En wij wonen bij Hem

Ook al woont de Vader in de hemel, wil dat voor ons nog niet zeggen dat Hij onmetelijk ver weg is. Want blijkens (Ef. 02:06) heeft Hij ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten. Wij mogen in Zijn tegenwoor­digheid leven, elke dag van ons bestaan op aarde en in alle eeuwigheden daarna. Want onze plaats in de hemel is in Christus Jezus.

Dat is niet zomaar een algemene verzamelplaats voor alle Geestver- vulde zonen Gods. . . allesbehalve dat! In het lichaam van Christus heeft iedere zoon van God een nauwkeurig bepaalde plaats, met alle ruimte om zich te ontwik­kelen naar het beeld van God, de Vader.

In (Ef. 02:07) vervolgt Paulus zijn opmerkingen over het zijn in de hemelse gewesten, door te stellen dat God in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom van Zijn genade ons in Christus Jezus betonen zal. Dat gaat over de eeuw die we nu beleven.

En bij de omschrijving ‘eeuw’ behoeven we niet aan een periode van honderd jaar te denken, maar eerder aan een niet nauwkeurig in lengte uit te drukken, lang tijdperk. De tijd van de genade in Christus Jezus duurt immers al vele letterlijke eeuwen en is heden ten dage gelukkig nog niet voleindigd. Maar in deze eeuw, voordat de volgende tijdperken of aionen aanbreken, zal dit zeker z’n beslag krijgen.

Het zal in de hierna aanbrekende perioden verder tot ontplooiing komen, overweldigd in God­delijke rijkdom en glorie. In elke ‘eeuw’ zal God onze Vader zijn. En onveranderlijk zal Hij voor ons een Vader zijn die uit Zijn

volheid ons altijd het goede toebedeelt.

Want Gods plannen veranderen niet, noch Zijn wezen. Wat ons heden van Godswege volmaakt wordt toebedeeld en door ons in onvolkomenheid wordt ontvan­gen, zal straks ook door ons, mensen, in hemelse perfektie verwerkt worden.

Volgende keer willen we stilstaan bij het tweede gedeelte van (Matt. 05:09).

 

Onze Vader (gedicht) door Anjo Luhukay Kampman

Vader, m’n relatie met U

staat zo vast als een huis,

‘k leef samen met U,

bij U voel ik me thuis.

 

Vader, ik doe alles met U,

ik vraag U om raad,

of het nu over school

of over vrienden gaat.

 

Vader, u alleen, u kent mij,

mijn vreugde, ook mijn pijn.

U bent de enige bij wie ik

volkomen mezelf kan zijn.

 

Vader, vaak ben ik zo bang

voor alles om me heen,

maar dan zegt U vol liefde:

Ik geef rust, Ik laat je nooit alleen.

 

Vader, hoe komt U toch aan zoveel liefde,

dat ‘k altijd naar U toe mag gaan?

Ach, ’t antwoord is eenvoudig:

ik noemde U al vijf keer bij die éne naam!

 

Triatlon voor Mozambique

Moordrecht – Doe mee aan een triatlon en steun een zendingspost in Mozambique! Door mee te doen bevorder je niet alleen je eigen gezondheid, maar ook die van vele vluchtelingen in Mozambique. Jij vraagt aan iedereen die je kent of hij/zij je wil sponsoren en wij regelen de rest. Of je alleen komt of met een hele groep maakt niet uit. Als jij (of jullie) je een middag lang ingespannen hebben met fietsen, lopen en zwem­men, is er in de avond ontspanning in de vorm van een optreden van een muziekgroep en enkele jeugdgroepen. Het gebeurt allemaal op zaterdag 2 oktober 1993 in Moordrecht (Z. H. ). Bel of schrijf voor informatie naar: Peter Annotee

Zwemmen 100 meter

U doet toch ook mee?

Lees de rubriek ‘Persoonlijk’ op blz. 7 en 8

Deze triatlon wordt georganiseerd door de koffiebar ‘More’, een onderdeel van de volle evangelie gemeente ‘In ’t Goudse’ te Moordrecht.

 

De Here, onze gerechtigheid bijbelstudie door Wim te Dorsthorst (2)

Wij zagen dat er in de volheid des tijds de allergrootste verzoening is geweest. Een dag die ook nooit meer herhaald behoeft te worden. Jezus Christus, het Lam Gods, heeft op die dag een eeuwige verlossing bewerkt (Heb. 09:12). Hij is geslacht voor de zonde en ongerechtigheid van de hele wereld. Petrus zegt hiervan: “Hij was tevoren gekend, vöör de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard terwille van u” (1 Petr. 01:20).

Deze uitzonderlijke dag is in de evangeliën de gebeurtenis die het meest uitgebreid beschreven is. Niet om de lezer alleen maar bedroefd te stemmen, maar veel meer om hem diep in zijn hart te raken. In een wereld waarin zoveel gemarteld en gemoord wordt, op de meest weer­zinwekkende, beestachtige wijze, spreekt dit verhaal velen niet meer zo aan. Maar het verhaal wil de lezer overtuigen, dat God hierin aan het werk is en dat hierin Zijn onuitsprekelijke liefde geopenbaard wordt.

Gods liefdesverklaring aan de mensheid

De apostel Johannes schrijft: “Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden” (1 Joh. 04:09-10).

Met het hart moeten wij verstaan dat daarin de liefde Gods jegens ons geopenbaard is.

Paulus schrijft in (Rom. 08:05): “God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is”. God zegt niet alleen dat Hij ons liefheeft, maar Hij heeft het ons bewezen in het sterven van Zijn eigen Zoon voor ons. Iedereen wil tegenwoordig bewijzen; ziehier het bewijs van Gods liefde voor u en mij.

Boven die hele gebeurtenis zouden wij kunnen zetten: ‘Liefdesverklaring van God en van Zijn Zoon aan de mensheid’. Dat is het motief, het fundament, dat alle gebeurtenissen op deze grote verzoendag draagt. “Door liefde en trouw wordt de ongerechtigheid verzoend”, zegt de Spreukendichter (Spr. 16:06a). Verliest men dat uit het oog dan is het inderdaad niet meer dan een droevig verhaal wat bij menigeen de vraag oproept of het niet anders had gekund.

Jezus de Christus, de Zoon van God

Johannes heeft zijn evangelie, en dus ook het verlossingsgebeuren van onze Heer, maar met één doel geschreven, namelijk opdat wij geloven dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat wij gelovende, het leven hebben in Zijn Naam (Joh. 20:03).

Naar ik meen is dit op alle vier evangeliën van toepassing. Goed be­schouwd is dat het hoofdthema van de hele Schrift. In het boek Han­delingen lezen we voortdurend dat de apostelen, en vooral ook Paulus, vanuit de Schriften de toehoorders trachten te overtuigen dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God, waarvan in de hele Schrift geschreven is.

Terecht zegt (Openb. 19:13c): “Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie”.

Uit dit alles is wel duidelijk dat waar men een helder zicht hierop verliest, men ook geen oog meer kan hebben voor de openbaring van Gods liefde voor de mensen in dit hele gebeuren. Het wordt dan moeilijk met de Psalmist te zeggen: “Des morgens jubel, ik over uw goedertierenheid” (Ps. 059:017a).

Jezus en de macht der duisternis

Jezus dan, alles wetende wat over Hem komen zou, weet dat nu de tijd komt van de macht der duisternis (Joh. 18:04 en Luc. 22:53b).

Nog pas, bij het vieren van het Pascha, heeft Hij samen met de discipelen de lofzang gezongen (Matt. 26:30) en daarin God, zijn Vader, bezongen als de heilige, rechtvaardige, verlossende God voor alle volken (Psalm 113-118). “Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid”, klinkt nog na in die donkere nacht. Woorden die onze Heiland moed en kracht geven om de bittere beker te drinken. Hij weet wie Hij is. Hij weet dat Hij van God is uitgegaan en tot God wederkeert (Joh. 13:03). Hij weet dat Hij Heer en Meester is, dat Hij Christus en Koning is. En Hij weet dat hij het Lam is, waarvan in de boekrol geschreven staat en dat Zijn Vader Hem een lichaam bereid heeft om Zichzelf ten schuldoffer te kunnen stellen.

Maar de doodsangst overvalt Hem, als Hij Gethsémane binnengaat. Gethsémane betekent ‘oliepers’ of ‘perskuip’ en met het binnengaan van deze hof weet Jezus dat hij de pers alleen moet treden, zoals (Jes. 63:03) zegt: “Ik heb de pers alleen getreden en van de volken was niemand bij Mij, Ik trad hen in mijn toorn en vertrad hen in mijn grimmigheid; toen spatte hun bloed op mijn klederen en ik bezoedelde mijn ganse gewaad”. Er was werkelijk niemand. “Niemand is rechtvaardig, ook niet één” (Ps. 143:002 en Rom. 03:11). “Allen hebben gezondigd” (Rom. 03:23). Zelfs zijn discipelen kunnen nog geen uur met Hem waken en vallen in slaap.

Jezus wist van al het lijden dat over Hem komen zou voordat Hij in Gods heerlijkheid zou binnengaan (Luc. 24:25-27). Hij kende Jesaja 53 en de Psalmen, ja de hele Schrift, waar Zijn lijden in beschreven staat (Luc. 24:44). Hij had zich eraan kunnen onttrekken door de Vader daarom te vragen. Die zou dan ook terstond meer dan twaalf legioenen engelen Hem terzijde hebben gesteld. Maar Hij zegt: “Hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, die zeggen, dat het aldus moet geschieden?” (Matt. 26:53-54).

Jezus handelde naar de wil van de Vader

Jezus weet dat er alleen maar recht gedaan kan worden op de wijze zoals zijn rechtvaardige Vader door de profeten op heeft laten schrijven (Matt. 26:56). Dit alles zo duidelijk voor ogen ziende, benauwd Hem. En in Zijn doodsangst roept hij tot Zijn vader, maar zegt Hij, tot driemaal toe, als slot van Zijn gebed: “Niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt”. Duidelijk moet zijn, voor allen die dit lezen, dat Hij hierin handelde naar de wil van de Vader. God zelf is in zijn Zoon de mensheid aan het verlossen.

Moderne theologen beweren vandaag dat het Jezus is ‘overkomen’. Het was niet de bedoeling dat Hij de kruisdood zou sterven. Hij is gedood, zegt men, om Zijn extreme opstelling. Maar Jezus, alles wetende en de wil van de Vader kennende, zegt tegen Petrus: “De beker, die de Vader Mij gegeven heeft, zou Ik die niet drinken?” (Joh. 18:11).

En volkomen vrijwillig geeft Hij zich over voor ons. “Hierdoor hebben wij Zijn liefde leren kennen, omdat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet”, schrijft Johannes later (1 Joh. 03:16). “Niemand ontneemt Mij het leven, maar Ik leg het uit Mijzelf af’, heeft Hij gezegd (Joh. 10:17-18). Het is Hem niet overkomen en Hij is niet zomaar vermoord als andere profeten!

Zo zien wij dat ‘de Here, onze gerechtigheid’, gevangen genomen en weggeleid wordt. Jesaja schrijft in (Jes. 53:07): “Als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij zijn mond niet open”.

Kan God dan de zonde niet vergeven, zonder de dood van zijn Zoon? Is God dan zo’n wrede God, die in Zijn toorn bloed eist?

Heel vaak weet men met deze dingen geen raad. Tegenwoordig zijn er nogal wat die zeggen: ‘Zo’n God hoef ik niet. Een God die z’n eigen Zoon de dood injaagt, neen dat kan niet. Zo’n God is niet enkel goed!’

God is goed en gaarne vergevend

Eeuwenlang is de mensen geleerd, door inspiratie van boze leergeesten, dat door Jezus’ kruisdood, genoegdoening is geschied aan God. Deze leringen versluieren de oneindige goedheid van God en dat kan erg vast zitten in het denken.

Maar waarom wilde God het dan zo? Omdat er geen andere weg is dan Gods weg (wat we nog duidelijker zullen gaan zien) en om Zijn gren­zeloze liefde voor alle mensen. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 03:16). Dus niet tot genoegdoening aan God, maar tot behoud van de mens! Door het geloof in Hem als Gods Zoon is er in plaats van eeuwige dood, nu eeuwig leven. Alleen in deze door God gegeven weg is er uitkomst voor de mens.

Zeker, God wil vergeven. Wel honderdmaal zegt Hij in Zijn woord, dat er bij hem vergeving is. David zegt: “Want Gij, o Here, zijt goed en gaarne vergevend, rijk in goedertierenheid voor allen die u aanroepen” (Ps. 086:005). God is liefde en derhalve altijd bereid tot vergeving, zoals Zijn uitgeroepen Naam ook zegt (Ex. 34:06-07a).

Er is geen besef van zonde en schuld meer

Wij leven in een bijzondere tijd. Er zijn nog nooit zoveel Bijbels, in vele vertalingen, onder de mensen verspreid, vermelden de statistieken. Maar toch is ook de ‘Godsverduistering’ nog nooit zo groot geweest. Besef van zonde en schuld is er hoegenaamd niet meer. Niet vertikaal: de mens- God; en niet horizontaal: mens-medemens en schepping. Dat Jezus voor de zonde van alle mensen moest sterven en is gestorven, wordt steeds moeilijker begrepen. Wij leven meer in de kuituur van: ‘foutje, bedankt’ en ‘als het goed voelt wat je doet, dan is het goed’. Punt uit.

Wat helaas bijna helemaal niet meer begrepen wordt, is dat met vergeving alleen de zaak niet is opgelost, er staat een overvloed van tekstmateriaal in de Bijbel, waaruit blijkt dat zonde uitgewist moet worden, rechtmatige vergelding moet ontvangen. Dat er reiniging moet plaatsvinden en dat dit niet zonder bloedstorting kan geschieden.

Zondigen heeft verstrekkende gevolgen

Zondigen, het overtreden van Gods wetten en verordeningen, heeft gevolgen. Veelal verstrekkende gevolgen.

Als iemand een wet overtreedt en hierdoor schade toebrengt aan een ander, dan kan er wel vergeving zijn, maar daarmee is de schade niet opgeheven en is ook niet aan de eis van de wet voldaan. En de eis van de wet is de vergelding om de gevolgen ongedaan te maken.

Wat geestelijke zaken aangaat, die het leven betreffen, gaat het echter nog veel dieper. Zonden beschadigen en bevuilen niet alleen de mens zelf, maar ook de goede schepping Gods. De medemens wordt ook bijna altijd beschadigd en alle zielen zijn van God. De zondaar staat dus schuldig voor God.

Waarom God een naijverig God is

In (Deut. 05:09) lezen wij: “Gij zult u voor die (de afgoden) niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten”. Als dit soort woorden niet begrepen worden, zou dit de indruk kunnen wekken, dat God z’n gram dan maar haalt en Zich wreekt op de onschul­dige kinderen om Zelf genoegdoening te verkrijgen. Maar zo is God niet! “Hij heeft geen behagen in de dood van mensen” (Ez. 18:32).

God laat met dergelijke woorden zien wat voor afschuwelijke gevolgen zonden hebben. En dan vooral wat okkulte zaken en afgoderij betreft. Ouders beschadigen niet alleen zichzelf en maken zich tot gebondene van boze geesten, maar ook de kinderen beschadigt men en levert ze over aan boze geesten. In zo’n leven is dan een sterke macht binnengekomen die alle vermogens van die mens onder zijn beheer houdt. Hij is dan een slaaf van die boze geest, leert Jezus ons in (Matt. 12:28-29).

Dit zien we hand over hand toenemen in deze tijd. Het hele wezen van God komt in opstand als Hij dit ziet, want alle zielen zijn van Hem en Hij begeert ook de geest van die kleintjes met jaloersheid. In (Ex. 34:14) lezen we dat “de Here, wiens Naam Naijverige is, een naijverig God is”. Het is een Naam van God, het hoort bij Zijn wezen en de naijver komt uit Zijn liefde voort. God is liefde en alle namen en eigenschappen komen daaruit voort. Die naijver, die jaloersheid op ieder mens, is met een intensiteit die God zelf vergelijkt met een verterend vuur (Deut. 04:24).

Waardoor satan overste van deze wereld werd

Wat voor vreselijke gevolgen heeft de zonde van Adam en Eva niet gehad? Door die overtreding gaf Adam zijn heerschappij uit handen en werd de duivel de overste van deze wereld en door de overtreding van die ene is de dood als koning gaan heersen (Rom. 05:17a).

Ieder mensenkindje werd vanaf dat moment geboren in het gebied waar de duivel de overste is en waar de dood als koning heerst. Zo’n mensje heeft zelf nog niet gezondigd en is ook niet schuldig aan de zonden van de ouders en voorgeslachten (Deut. 24:16), maar het ondervindt wel de nadelen en draagt de gevolgen en maar al te vaak de gebondenheden door de zonden van de voorgeslachten in zich. Vele bijbelse voorbeelden zijn hiervan te noemen.

Een belangrijke les voor de gemeente in dit verband is de geschiedenis van Achan. Door de zonde van die ene had heel Israël gezondigd en was het als volk krachteloos tegen de vijanden (Joz. 07:01). Niet iedere Israëliet was schuldig aan de zonde van Achan, maar als volk kwamen ze allen onder de vloek ervan. En om dit ongedaan te maken -op te heffen- moest niet alleen Achan sterven, maar zijn hele familie met hem. Niet omdat God genoegdoening eiste, maar alleen hierdoor kon de vloek opgeheven worden, die door de zonde binnen het volk heerste.

Jezus is voor ons een vloek geworden!

Maar in de volheid des tijds is er recht gedaan door ‘de Here, onze gerechtigheid’, Jezus Christus. “Hij heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden” (Gal. 03:13). “Op één dag heeft Hij de ongerechtigheid van de hele wereld weggedaan” (Zach. 3:9b). God doet ons niet naar onze zonden, maar Hij heeft Zijn eigen Zoon gedaan naar ons aller zonden. Halleluja!

 

Begraven of cremeren?

In “Levend Geloof’ van volgende maand schrijft Evert van de Kamp een duidelijk artikel over dit aktuele onderwerp!

 

 

De bijna dood ervaring

Zuster A. C. Cabooter uit Port Lincoln in Australië,

schrijft ons:

“Naar aanleiding van het artikel over de ‘Bijna-dood ervaring’ in “Levend Geloof” nr. 347, willen we u graag vertellen van wat een vroegere buurman van ons is overkomen.

Hij heette Leg Jensen. Zijn ouders gingen naar de Methodist Church, waar Leg naar de zondagsschool was gestuurd. Later vertelde hij dat het hem niets had gedaan en dat hij niet echt geloofde, zeker niet in een leven na de dood.

Toen hij eenmaal volwassen was had hij veel last van zijn maag en uiteindelijk werd hij daarvoor geopereerd. Dit moet omstreeks 1960 zijn geweest. Mijn man en ik waren in 1959 tot bekering geko­men en mijn man had hem van Jezus verteld. Ook dit deed hem niets.

Groot was dus onze verbazing toen hij na voornoemde operatie ineens op de stoep stond. Ik was bezig de kinderen naar bed te brengen, dus was mijn man alleen toen Leg zijn verhaal ver­telde. Later nam mijn man het van mij over en kreeg ook ik het volgende verhaal te horen.

Klinisch dood

Leg vertelde dat hij in het King Hospital aan zijn maag geopereerd was en klinisch dood was gegaan. Hij verliet zijn lichaam en zweefde omhoog, keek even om en zag zijn lichaam op de operatietafel liggen. ‘Does n’t he look peaceful, the old cow!’, wist hij zich later te herin­neren.

Hij zweefde het ziekenhuis uit en een meisje dat bij hem op dezelfde zaak werkte, een zekere Kristel, ging met hem mee. Hij ging naar het noorden, naar de Flinders Ranges, een woest, on­bewoond, droog gebied in het noorden van deze staat. Ondertus­sen had hij maar steeds de gedachte dat hij toch eigenlijk weer terug moest naar waar hij wist dat zijn lichaam lag. Kristel wilde hem evenwel nog verder mee hebben en drong aan door haar linkerhand in zijn linkerzij te leggen en haar rechter­hand op zijn rechterschouder.

Paradijs

Ze gingen nog een eindje verder, totdat ze aan de uiterste heuvelrug kwamen. Kristel liet hem zien wat daarachter lag. Het leek wel een paradijs, zo prachtig groen en vogels en bloemen. (Dit is in werkelijkheid zeer beslist niet zo, in het droogste deel van de droogste staat van het Australis­che kontinent)!

Ondanks al dat moois besloot hij toch maar weer terug te gaan en kwam weer bij kennis toen er een vogel in zijn borst vloog. (Ik neem aan toen zijn hart weer op gang kwam).

Brandblaren

Maar de volgende dag stond het hele ziekenhuis op stelten. Wat bleek? Op de plaatsen waar Kristel haar handen had gehad, zaten tweedegraads brandwonden. Blaren! En niemand kon verklaren hoe die daar gekomen waren. Dit verhaal kwam hij ons dus ver­tellen, in de heilige overtuiging dat dit van de Heer was, die hem had willen laten zien dat er wel dege­lijk een hiernamaals was en dat er niets was om bang voor te zijn.

Nadat ik dat verhaal gehoord had begon er in mijn hoofd een gong te bellen: “Without Christ, without hope! Without Christ, without hope!’, net als je vaak bij een onbewaakte overweg hebt. Ik sprak dit dus uit, erbij voegende dat de Heer niemand brandblaren gaf. En ik raadde hem dringend aan om de Heer aan te nemen.

Maar hij wilde er niet van weten. Later hoorde ik dat mijn man hem precies hetzelfde had gezegd.

Het jaar daarop verhuisde de familie naar een andere plaats, waar mijn man hem twee jaar later nog eens ging opzoeken. Bij die gelegenheid liet Leg hem de merktekens zien, duidelijk in de vorm van een meisjeshand en als zonnebrand.

We zijn nu meer dan 30 jaar verder en Leg is al lang overleden. Voor zover wij weten is hij nooit tot bekering gekomen. Wij hebben ook nog andere ver­halen gehoord over de ‘bijna-dood’ ervaring, maar tot dusver is dit verhaal het enige met lichamelijke verschijnselen”.

 

 

 

 

1993.05 nr. 348

Levend geloof 1993. 05 nr. 348

Het koninkrijk Gods is als een molenaar die granen maalt voor de bakker

Duurt Sikkens

 

 

Welke ruimte geven wij aan Gods Geest? Gert Jan Doornink

“De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is” (Joh. 03:08).

Het gedoopt zijn in- en vervuld zijn met Gods Geest is een belangrijke voorwaarde om als kind van God te funktioneren in dienst van Gods Koninkrijk. Ieder lid van de waarachtige gemeente van Jezus Christus mag nog iedere dag dankbaar zijn dat juist in deze eeuw het volle licht hier weer op gevallen is.

Strijd om het juiste inzicht

Toch is het een feit dat er nog veel verschil van inzicht bestaat om­trent de werkelijke betekenis van de heilige Geest en het funktioneren ervan in en door de gelovige. Soms zien we zelfs dat er strijd gevoerd wordt wie het juiste inzicht heeft. We hoeven ons niet af te vragen wie daarin de hand heeft.

Toen de opwekkingsbeweging ‘Stromen van Kracht’ aan het eind van de jaren vijftig naar voren bracht dat de doop met de heilige Geest betekende dat je dan negen gaven (1 Kor. 12) en de negen­voudige vrucht (Gal. 05:22) ontving, kwam er uit de toenmalige pinkstergemeenten een storm van protest los en bestreed men dit als een dwaalleer. Daar werd geleerd dat iedere gelovige slechts één of enkele gaven kon hebben en zeer beslist niet alle gaven.

Men ging bij deze strijd volledig voorbij aan het gegeven dat het er een groot verschil is tussen de gelovige als individu (die in principe dus de vrucht en alle gaven in zich heeft) en als men samenkomst als gemeente. In het laatste geval vormt men immers als gelovigen samen een eenheid. En zal in deze ‘een­heid’, speciaal tijdens de aanbiddingsdienst’ Gods Geest kunnen funktioneren bij het openbaar worden van de ‘gaven’.

Wat satan tracht te verhinderen

Dat het verschil van inzicht tot in onze dagen voortduurt is niet zo verwonderlijk als wij bedenken dat de duivel tracht te verhinderen dat de openbaring van het volle zoonschap in de gelovigen doorbreekt. Uiteindelijk zal hij dat natuurlijk niet kunnen verhinderen, maar hij is nog steeds bezig barrières op te werpen.

En hij heeft er een behagen in als wij strijd gaan voeren om de inzichten, die wij menen te hebben, te vuur en te zwaard verdedigen als de enig juiste. Zo lezen we nog al eens dat iemand precies weet te vertellen hoeveel ‘gaven’ er zijn. Negen, nee er zijn er veel meer: achttien! Weer een ander kwam tot twee-en- twintig. Onlangs lazen we zelfs in een blaadje dat iemand er dertig had geteld!

Weer anderen stellen centraal in de verdediging van hun visie dat we toch vooral voorop moeten stellen dat de heilige Geest de ‘derde persoon van de Goddelijke drieëeenheid’ is. Wie hier ook maar iets anders over denkt krijgt het etiket ‘dwaling’ opgeplakt. Anderen verdedigen weer hun visie dat de Geest van God alleen maar een ‘kracht’ is. En zo kunnen we doorgaan met voorbeelden aan te halen van ‘visieverdedigers’, die de ander verwijten dat ze ‘fout’ zijn.

Is het dan zo’n rommeltje in de gemeente van Christus, zullen sommigen zich afvragen. Gelukkig niet! Er zijn heel wat chris­tenen die meer en meer gaan ontdekken waarom het werkelijk gaat! En die weten te onderscheiden uit welke bron de verwarring wegkomt, maar ook waar het goede wegkomt!

Waar gaat het werkelijk om?

Persoonlijk hebben we in de loop der jaren geleerd om in ons gebed te bidden om de ‘volheid van Gods Geest’. En dit ook anderen te adviseren. Maak er een goede gewoonte van iedere dag te bidden: ‘Heer, maak mij vandaag vol van Uw Geest!’ En dank Hem er tegelijkertijd voor dat Hij het ook doet! Hij geeft geen stenen voor brood.

Wanneer Jezus in Lucas 11 spreekt over het bidden en duidelijk maakt dat ‘wie bidt, ontvangt’, brengt Hij naar voren dat dit ook geldt ten aanzien van Gods Geest. Als het voor ouders al van­zelfsprekend is dat zij goede gaven geven aan hun kinderen, “hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden”, zegt Jezus (Luc. 11:13).

En in het gesprek met Nikodemus vergelijkt Jezus het ‘uit de Geest geboren zijn’ met de wind, waarvan we niet weten vanwaar hij komt en waar hij heengaat (Joh. 03:08). Een merkwaardige vergelijking zou je kunnen zeggen, want wind is iets ondefinieer­baars, niet zichtbaar, maar wel aanwezig. ‘Gij hoort zijn geluid’, zegt Jezus.

Net als op de Pinksterdag te Jeruzalem gebeurde toen er, zoals Handelingen twee vers twee (Hand. 02:02) vertelt, ‘eensklaps uit de hemel een geluid kwam als van een geweldige windvlaag die het gehele huis vulde’. Een even later lezen we van de discipelen dat ‘zij allen vervuld werden met de heilige Geest en met andere tongen begonnen te spreken’.

Er ging iets groots en machtigs gebeuren in de geestelijke wereld. Het rijk van satan begon te schudden en te wankelen, zoals dat ook reeds tijdens de persoonlijke bediening van Jezus was gebeurd. Maar nu ging het op veel grotere schaal gebeuren: de gemeente, vol van de heilige Geest, begon zich voor het eerst te manifesteren. De duivel moest terrein prijsgeven!

Deze ontwikkeling, begonnen op de Pinksterdag, gaat tot op de dag van vandaag door. Weliswaar zijn er vele eeuwen van afremming geweest, maar het volle licht van Gods heerlijkheid, zoals dat door Zijn Geest tot ons komt, gaat verder tot openbaring komen in en via gelovigen die zich daarvoor openstellen.

Het hangt dus mede van onszelf af in welke mate Gods Geest zijn werk zal kunnen doen. Vandaar de titel boven dit artikel: ‘Welke ruimte geven wij aan Gods Geest?’. Het gaat er niet om of wij in deze fase van geestelijke groei en ontwikkeling, waarin de gemeente en de gelovige individueel zich bevind, op alle onder­delen ten aanzien van Gods Geest gelijk denken. Wèl of wij ‘ruimte’ geven aan de Geest in ons leven. Laat Zijn wind maar door ons heen waaien, zodat elke gebondenheid en hindernis, die eventueel nog aanwezig is, het veld moet ruimen. Zijn wind is een ‘heilige wind’, dat wil zeggen: elke onreinheid en ongerechtigheid wordt volkomen weggeblazen. Daar is geen plaats meer voor. En voor ‘infiltratiewinden’ uit het rijk der duisternis sluiten we onze deuren en ramen.

Wind van leer of leer van het Koninkrijk?

Wanneer Paulus in zijn brief aan de Efeziërs in het vierde hoofdstuk schrijft over het grote belang van geestelijke groei, brengt hij ook naar voren dat als wij ‘mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus’ hebben bereikt’, wij niet meer onmondig zijn en niet meer heen en weer geslin­gerd worden onder invloed van allerlei ‘wind van leer’ (vs. 14). Op duidelijke wijze brengt Paulus hier onder woorden dat tegenover de wind van Gods Geest, de tegenwind van de vijand staat.

Wat is ons antwoord op deze ‘wind van leer’ die in onze dagen op allerlei wijze is geïnfiltreerd bij allen die niet geestelijk gegroeid zijn? Dat is de ‘leer van het Koninkrijk’, de boodschap zoals Jezus die bracht en later de apostelen. De boodschap die alleen maar gebracht kon en kan worden door vol te zijn van de Geest van God.

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen ontmaskert en overwint de vijand. Het blaast elke hindernis omver. Het brengt ons tot volle geestelijke ontwikkeling waardoor de talenten, de begaafdheden die in elk van ons aanwezig zijn, tot volle ontplooiing kunnen komen. De God die wij dienen is een kreatieve God, en Gods Geest bewerkt dat wij zelf ook kreatief kunnen zijn. God breekt onze persoonlijkheid niet, maar zuivert het van alle verkeerde en negatieve besmettingen. Zijn volle heer­lijkheid gaat wij niet meer onmondig zijn en niet meer heen en weer geslin­gerd worden onder invloed van allerlei ‘wind van leer’ (vs. 14). Op duidelijke wijze brengt Paulus hier onder woorden dat tegenover de wind van Gods Geest, de tegenwind van de vijand staat.

Wat is ons antwoord op deze ‘wind van leer’ die in onze dagen op allerlei wijze is geïnfiltreerd bij allen die niet geestelijk gegroeid zijn? Dat is de ‘leer van het Koninkrijk’, de boodschap zoals Jezus die bracht en later de apostelen. De boodschap die alleen maar gebracht kon en kan worden door vol te zijn van de Geest van God.

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen ontmaskert en overwint de vijand. Het blaast elke hindernis omver. Het brengt ons tot volle geestelijke ontwikkeling waardoor de talenten, de begaafdheden die in elk van ons aanwezig zijn, tot volle ontplooiing kunnen komen. De God die wij dienen is een kreatieve God, en Gods Geest bewerkt dat wij zelf ook kreatief kunnen zijn. God breekt onze persoonlijkheid niet, maar zuivert het van alle verkeerde en negatieve besmettingen. Zijn volle heer­lijkheid gaat zich openbaren, wanneer wij de Geest van God de volle ruimte geven!

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard

 

“En het geschiedde, terwijl Hij ergens in gebed was, dat één van zijn discipelen, toen Hij ophield, tot Hem zei: Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft” (Luc. 11:01).

Een mens moet vele dingen leren. Als kind gaat dat dikwijls spelenderwijs. Zo heeft om te leren praten, niemand daar een hogere opleiding voor nodig gehad: je leert dat tussen de bedrijven door meestal heel gewoon van je moeder. En ook de moeder hoeft daarvoor beslist geen afgestudeerd pedagoge te zijn.

Later gaat het kind naar de basisschool en daarna naar het voortgezet onderwijs. Daar krijgt het onderricht van vakbekwame docenten. Voor elke vorm van onderwijs dient men bij de daartoe bevoegde leraren te zijn, dat zal duidelijk wezen. Goed timmeren leer je niet aan de theologische fakulteit en het Hebreeuws word je niet machtig bij het volgen van een (overigens gedegen) technische beroeps­opleiding.

Bidden kun je leren

Van wie kan een mens nu het beste bidden leren? Toch zeker van iemand die zelf een vruchtbaar gebedsleven heeft. Dat laatste ging zeker voor Jezus op: Hij bracht vele uren met de Vader door in een open gebedsrelatie. Ook heeft Hij ongetwijfeld kennisgenomen van wat de profeet Jesaja in Jesaja zeven vers veertien (Jes. 07:14) schreef: “Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven”. En van zijn ouders zal Hij gehoord hebben dat een engel van de Heer in een droom aan Jozef openbaarde, dat zijn verwekking bij zijn moeder Maria uit de heilige Geest was (Matt. 01:18-23).

Jezus was er zeker van op de hoogte dat Adam Gods zoon genoemd werd (Luc. 03:38), maar ook dat Hijzelf Gods zoon mocht wezen, alleen al door zijn natuurlijke verwekking door toedoen van de hemelse Vader. Later, bij zijn doop in Gods Geest, werd de Zoon des mensen tevens de eerste geestelijke zoon van God. De eerste Adam was een natuurlijk mens met een natuurlijke geest, de tweede Adam werd bij zijn geestesdoop een geestelijk mens.

Daarom waren zijn discipelen aan het goede adres met hun verzoek aan Jezus: “Heer, leer ons bidden”. Jezus was van Godswege bevoegd, het wegwijs te maken in het Koninkrijk der hemelen. Hij kon hun leren bezig te zijn in de hemelse gewesten, precies zoals Hij dat zelf placht te doen: dagelijks. Dat kwam doordat zijn hart naar de Vader uitging en vol was van de woorden die vanaf het begin bij de Vader waren.

Hou ’t zuiver

Wat valt er onmiddellijk op als Jezus zijn discipelen leert bidden? Dat Hij hun zegt, nooit te bidden met het oog op een daarmee te bereiken effekt op mensen. Als je bidt, praat je met God en daar heb je geen bijbedoelingen mee. “En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden om zich aan de mensen te vertonen. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds”, zei Jezus blijkens Matteüs zes vers vijf (Matt. 06:05).

Als men zich graag in de aanbiddingsdienst horen laat, zonder de intentie te hebben ‘de stem in den hoge te verheffen’, maar met de bedoeling bij anderen op te vallen door woordkeus of door inhoud van de gedachten, dan krijgt men daarmee de aandacht van velen. . . en dus heeft men dan het beoogde doel bereikt. Want daar ging het toch om?

Indruk maken op mensen is een uitingsvorm van vrome machten, die gretig een claim leggen op de mens die zij gebruiken. Ze brengen zo’n mens ertoe de aandacht op zichzelf te vestigen, omdat ze dat ervaren als het zélf de voor hen zo broodnodige belangstelling krijgen. Nou, die geven we hun toch zeker mooi niet!

Hiermee is natuurlijk niet gezegd dat degenen die voorwenden een gebedsrelatie met de Vader te hebben, terwijl het slechts een aaneenschakeling van vrome woorden is, alleen maar het slachtoffer van de machten der duisternis zijn. Terecht noemt Jezus hen huichelaars. Het is duidelijk dat Hij hier geen mensen bedoelt die slechts meebidden om niet bij de anderen uit de toon te vallen. Zij handelen óók verkeerd, maar hun kan niet worden aangewreven dat ze bij de mensen op willen vallen. Het tegendeel is eerder waar: ze willen juist helemaal niet opvallen.

Verwerpingsgedachten spelen in hun leven een doorslaggevende rol en in een reaktie daarop gaan zij zich als een kuddedier gedragen. Ze zeggen als het ware: zie je wel dat ik niet anders ben dan de anderen! Jezus heeft zonder meer de hypokrieten op het oog, zij die door een kwasi-geestelijke houding bij de mensen in aanzien willen komen. Dat is hun voor­opgezette bedoeling.

Tegen hen zegt Jezus: “Wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bidt tot uw Vader in het verborgene”. Of wel: trekje terug in de binnenkamer van je hart en sluit de deur daarvan voor de opjuttende machten der duisternis, die via een de aandacht opeisend, in het openbaar uitgesproken gebed, zich tegelijkertijd in de zichtbare en in de onzichtbare wereld trachten te manifesteren.

Bidt dan voorlopig maar liever vanuit de verborgen mens uws harten naar de Vader die in het verborgene ziet. Hij zal deze ommezwaai ten goede zeker vergelden met een bevrijding uit satans invloedssfeer. Een aldus bevrijd mens zal ook (maar nu uit het hart) God in de samenkomst der gelovigen vrijuit groot kunnen maken, zonder dat de boze daaruit nog enige winst zal kunnen halen.

God weet het al

Jezus vervolgt zijn onderwijzingen met: “En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden. Wordt hun dan niet gelijk, want uw Vader weet wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt” (Matt. 06:07).

Je komt soms van die mensen tegen die zich vaak geroepen voelen aan een kort, doch goed gebed van een ander het één en ander toe te voegen. Alsof de Vader nadere uitleg nodig heeft over iets wat Hij al wist voordat het samen bidden begonnen was. Natuurlijk zou iemand een gebed soms aanmerkelijk mooier kunnen formuleren dan een ander al voor hem gedaan heeft, maar onze God is daar totaal niet in geïnteresseerd. Hij let niet op de vormgeving of op de manier waarop het één en ander gebracht wordt. Hij ziet het hart aan, zegt het woord van God.

De Vader let op wat er in het innerlijk van de mens leeft, op wat de intentie van het hart is. Daarom kunnen we in onze uitingen naar Hem altijd to the point wezen.

Als het hart op de Vader gericht is en op de voltooiing van diens plan, in eerste instantie met de mens. . . , dan verstaat de Vader elke gedachte, hoe onsamenhan­gend die ook onder woorden gebracht wordt. Een goed verstaander heeft (blijkens een bekend spreekwoord) slechts een half woord nodig. Een betere verstaander dan de Almachtige zelf, is uiteraard niet denkbaar.

Over Hem, onze hemelse Vader, willen we het de volgende keer hebben. Ons uitgangspunt is dan Matteüs zes vers negen. (Matt. 06:090.

 

 

Het oordeel van God door Klaas Goverts

 

“. . . Vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden”.

Wat stellen we ons voor bij ‘het oordeel”? Termen als eeuwig oordeel en laatste oordeel zijn vaak omgeven met een sfeer van dreiging en donkerheid. Het vonnis wordt geveld. En dan is het afgelopen. De deur gaat dicht. De geschiedenis eindigt. Streep eronder; punt erachter.

Wanneer we opnieuw gaan ‘horen’ naar de stem van de Schrift, gaan woorden weer glanzen; ze krijgen hun oorspronkelijke geladenheid terug.

Zo is het ook met dat begrip: oordeel. Als de God van Israël komt om te ‘oordelen’, om te richten, dan zit daar muziek in. Hij is kreatief in alles wat hij doet.

Dan wordt een mens niet vastge­spijkerd op de feiten. Deze God is niet een ‘alziend oog’, dat vanuit de hoogte neerziet om te taxeren wat wij ervan terecht brengen. Niet een hemelse examinator of een koel registrerende boekhouder.

Gods oordeel werkt bevrijdend

Deze God is anders. Hij heeft hart voor zijn mensen. Het Hebreeuwse woord ‘misjpat’, dat vaak met oordeel of gericht wordt weergegeven, mogen we in dat licht verstaan: richten is rechtzetten. Als Adam gaat bidden voor Sodom, dan is dit de grond waarop hij zich beroept: Zou de Rechter, de Rechtzetter van de hele aarde geen recht doen? (Gen. 18:25).

Soms kan een lied ons op een spoor brengen.

‘Gij die van hopen moede zijt, die arm zijt van verlangen, kom tot het oordeel dat bevrijdt’.

Deze regels van Klaas Heeroma raken de kern.

Het oordeel van deze God is bevrijdend. Het haalt je onder het kwaad vandaan. Het betekent dat een mens niet langer onderwor­pen is aan doem en dwang en ondergang.

Misschien altijd het gevoel gehad: ik presteer te weinig. Onder de maat. Nooit genoeg. En: er zijn vaak zoveel vooroor­delen. de manier waarop we naar onszelf kijken, en naar de ander.

Vóór-oordeel: typerende uitdrukking. Dat gaat aan het eigenlijke oordeel vooraf. En als wij nu eens stoppen met onze vóóroordelen, dan komt er eindelijk ruimte voor het oordeel van God.

En onder dat oordeel leeft een mens öp. Dan kom je tot die verrassende ontdekking: ik ben gekend.

God ziet ons ware gezicht

Onder dat oordeel van de Eeuwige kun je eindelijk jezelf worden. Niet langer gedoemd om je rol te spelen. Vaak hebben anderen een beeld van je; vaak ook heb je een beeld van jezelf. Zo ben ik nu eenmaal. Dat beeld is gegroeid vanuit ervaringen die zich hebben opgestapeld. Maar dan komt God, die zo anders is en zo anders denkt. En Hij heeft ook een beeld van je. Hij ziet je zoals je in aanleg bent; zoals je van origine, van oorsprong bedacht bent, en bedoeld. Hij ziet je ware gezicht. Jezus was voortdurend bezig dat ware gezicht van mensen weer tevoorschijn te brengen.

Mensen hebben een gezicht. Maar dat is soms zo versluierd, verhuld. Een we kijken naar iemand en zeggen: o dat is er zo één. Dat is een zeurkous, dat is een lastig portret. En dan zijn we klaar met zo’n mens. Afgedaan, gerubriceerd.

Maar hebben we dan het gezicht van die ander echt gezien? Het Hebreeuwse woord voor ‘aangezicht’ is panim en dat is altijd een meervoud. Daaruit kunnen we iets heel wezenlijks leren: een mens heeft altijd meer dan één gezicht. We kunnen nooit zeggen: nu ken ik die ander wel. Want het zou kunnen zijn dat er achter die buitenkant nog een heel ander gezicht verborgen zit.

Een verhaal met een open slot

Ik las in een kinderbijbel: ‘Kaïn is nooit van de Heere gaan houden’. Dan heb ik de neiging te vragen:

Hoe weet je dat? Als ik het verhaal van Genesis lees, dan treft het mij zo: wat over Kaïn verteld wordt, eindigt met een open slot. Kaïn is de man die zonder broeder wil zijn en die als gevolg daarvan ‘zwervend en zwalkend’ zijn weg op aarde moet gaan. Niet een straf, maar een gevolg.

En die -in het land Nod (het land Omzwerving)- een stad bouwt, teken van zijn heimwee, monument van een verborgen hunkering. Want de verteller noteert er zo veelzeggend bij: ten oosten van Eden (Gen. 04:16). Kaïn, hij woont in de bal­lingschap, maar, zou je haast zeggen: met uitzicht op Eden, het verloren paradijs.

De Franse schrijver Michel Tournier oppert: ongetwijfeld heeft moeder Eva haar zoon verteld over de hof, de tuin van Eden en zo is in Kaïn dat verlangen, die nostalgie, gewekt. Als hij dan, in de eenzaamheid van zijn bestaan een stad bouwt, dan plaatst hij, aldus Tournier, midden in die stad een tempel, een lege tempel. En zo leeft hij daar, wachtend.

Tot op een avond een vreem­deling aanklopt bij de stad. En Kaïn doet open, het is alsof hij hem verwacht heeft. Die vreemdeling is God, die zijn intrek neemt in de leegstaande tempel.

En natuurlijk: dan kan men als bezwaar inbrengen: wat Tournier daar schetst, staat niet met zoveel woorden in de tekst van Genesis; toch zou ik dan willen antwoor­den; Tournier heeft mijns inziens meer begrepen van het hart van God dan de auteur van de boven geciteerde kinderbijbel.

Haat is blind, maar liefde ziet

Ook Kaïn heeft meer dan één gezicht. Haat is blind. Haat ziet slechts één kant van de ander en staart zich daar blind op. Liefde ziet. Liefde ziet het aangezicht van de ander.

Kaïn is de man die faalt ten opzichte van zijn broeder; Kaïn is ook de man die zijn falen eerlijk erkent: mijn schuld is te groot om te dragen (Gen. 04:13, letterlijk vertaald; de NBG-vertaling voegt het woord ‘straf in). Kaïn is ook de mens die niet kan vergeten waar zijn oorsprong ligt.

De Joodse denker André Neher leert ons met andere ogen naar mensen te kijken. In elk mens zit, misschien heel diep verscholen, het heimwee naar God. Maar aan de andere kant is daar ook, in God, het heimwee naar de mens. Nostalgie de l’homme, nostalgie de Dieu. Op die twee krachten is heel de geschiedenis gebouwd.

Deze God, Hij kan zijn mensen maar niet vergeten. Mensen stichten steden, in hun ontheem­ding, in hun ballingschap. Maar deze unieke god trekt de ballingschap in, om zijn mensen terug te vinden. Niet om ze te veroordelen, want ze voelen zich vaak al zo veroordeeld, zo verworpen, zo verdoemd. Maar met één intens verlangen: om thuis te komen bij hen.

Waarom God de ballingschap ingaat

Zo vertelt het dat oude chas­sidische verhaal: een koning werd van de troon gestoten en raakte aan het zwerven. In één moment alles kwijt: zijn kroon, zijn lijfwacht, zijn troon. De hele dag doolt hij rond. Tenslotte wordt het avond; hij is moe en denkt: waar moet ik heen?

In de verte, op het platteland, ziet hij een klein huisje; daar brandt licht. Hij aarzelt even, dan gaat hij erop af. Als hij aanbelt, doet de man open en die ziet in één oogopslag: dit is de koning. Komt u binnen, majesteit, zegt hij, u zult wel moe zijn, u zult wel honger hebben. En de koning gaat aan tafel. We hebben nog erwtensoep, zegt de vrouw, zou u dat lusten? We hebben geen gouden bestek en geen zilveren schalen, we zijn maar eenvoudige lieden. U zult het moeten nemen zoals het hier is.

Als het eten op is, begint de koning te vertellen, over zijn verdriet, over zijn zorgen, over zijn tranen en zijn vragen, over de plannen die hij toch ook nog heeft.

De man en de vrouw zijn een en al oor; soms stellen ze een vraag, soms hebben ze ook nog een wijze raad. Als de avond voorbij is, kijkt de man zijn vrouw aan en hij zegt: Vrouw, de koning is ons nog nooit zo nabij geweest. Vroeger sprak hij alleen met zijn ministers en met zijn hovelingen; maar nu de koning in ballingschap is, is hij zó nabij.

Gods oordeel geneest

Wanneer mensen in ballingschap zijn, dan gaat God ook de ballingschap in, om hen te zoeken, om bij hen te zijn. Zo is Jezus: mens met de mensen, solidair tot het uiterste.

Het oordeel van God geneest; wanneer een mens zo ‘be­oordeeld’ wordt, kan hij eindelijk mens worden.

Het oordeel van God is, met de woorden van Huub Oosterhuis:

De stok die ons regeert,

de bek die ons kleineert,

de dood zal niet meer zijn.

Doorschijnend ons gezicht,

doorschenen van zijn licht,

voltooid is ons verleden.

 

Gedicht voor moeder, de vrouw (Gal. 04:26) (gedicht) door Duurt Sikkens

Dag Moeder,

k’ Heb je gezien als moeder in mijn leven

van jongs af aan vertrouwd met je gezicht

dat glansde van het goddelijke leven

en binnen in je zie ik een gedicht.

 

Niet alleen klank, alleen maar goede woorden,

’t Is een rivier, oplichtend in de zon

en wie jou kent, die kan de kleuren horen,

kan zien hoe God in jou het daglicht spon

in teed’re tinten; of in helder blauw.

 

Er steekt wel eens ’n storm op in je leven.

Zó, dat je zelfs dacht dat je niet verder kon

en werd je soms van links naar rechts gesmeten:

-Het scheen zo doelloos waar je aan begon-

totdat de wind uiteindelijk bedaarde

en je weer liep, met voeten door de dauw.

 

Hoor, Jezus zegt: “Ik wil jou leren kennen,

voor jou heb Ik gekozen, hier op aard.

hoor naar Mijn stem, suizend tussen de dennen

en traan voor traan wis Ik van je gelaat.

Geloof nóóit meer de leugen en van het ‘niets zijn’

want Ik onthul je naar je ware aard,

dan zullen wij -wij tweeën- samen één zijn

en deze band wordt niet geëvenaard

omdat Ik je zo liefheb, naar je wezen

waarin jouw liefde zó naar Mij uitgaat

dat Ik voor altijd graag bij jou wil wezen

in sterke trouw, die nimmer vergaat.

Kom hier bij Mij, Ik zal je ziel verhogen

en deel jouw leven met Mij in het licht.

Laat Me je zien, het zonlicht in je ogen,

dan zie je in Mij jouw lieflijke gezicht”.

Duurt Sikkens

 

Stap voor stap naar de volle vrijheid (getuigenis)

Uit het leven van Paulo en Wil Eggink

Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt, schrijft Paulus in Galaten vijf vers een. (Gal. 05:01). Eerder al had Jezus gezegd: “Wan­neer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn” (Joh. 08:36). Van deze ‘werkelijke vrijheid’ is ieder kind van God deelgenoot geworden, omdat hij het rijk der duisternis de rug heeft toegekeerd en zijn intrek heeft genomen in het Koninkrijk van Jezus Christus.

Toch is de weg naar de beleving van deze vrijheid soms een weg die langs diepe ravijnen gaat en waarbij men zelfs van de weg af kan raken. Dat hebben Paulo en Wil Èggink uit Blokker (N.H. ) ook ervaren. Paulo Eggink leest sinds 1986 “Levend Geloof’ en toen hij onlangs brochures bestelde, kregen wij een gesprek met hem en vroegen of hij, speciaal voor de lezers van “Levend Geloof’, zijn levensverhaal op papier wilde zetten.

Wij hebben zo min mogelijk veranderd in wat Paulo en Wil schreven en ook woorden laten staan die sommigen misschien vreemd in de oren klinken. Dit om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de ontwik­kelingen en achtergronden van hun levens. Uit wat zowel hij als zijn vrouw in onderstaande ‘getuigenissen’ vertellen, blijkt dat ze, ondanks alles wat ze meegemaakt hebben, stap voor stap de weg naar de volkomen vrijheid in Christus gaan ontdekken en beleven, (red. ).

Getuigenis Paulo

“Wat veracht is door de wereld heeft God uitverkoren om Zijn heer­lijkheid in te openbaren” (1 Kor. 01:26-30).

Mijn naam is Paulo Eggink en ben op 4 december 1947 uit een rasAmsterdamse moeder en een ruwe Indiase vader ‘ongewenst’ geboren. Met drie maanden werd ik in een haveloze staat geadopteerd door pleegouders in Vaassen. Kort daarna kreeg ik er twee broertjes bij. Mijn pleegmoeder, hoewel erg ziek (ze had longkanker), was een blijmoedig christin. Steeds als ze thuis was klonken de meest mooie klanken door het huis. Op twaalf­jarige leeftijd raakte ik haar kwijt. M’n wereldje explodeerde, ik werd bitter, hard en diepe pijn, haat en angst beheersten mijn leven.

Soms beleefde ik ook fijne dingen, zoals een straatmeeting en een 4 x Z. N. plaat, de natuur om me heen, etc. , maar toch ging het steeds verder bergafwaarts. Ik kwam in een Turks pension terecht, waar God me bewaarde voor zelfmoord.

Schipperskamp

Enige tijd later kreeg ik een tweejarige interne training in een schipperskamp. Er kwam wat struktuur in me. Ik leerde m’n moeder kennen wat géén prettige ervaring was. Later is dat toch nog goed gekomen, toen God me geleerd had te vergeven en om van mensen te houden.

Na een korte opleiding mocht ik varen. Tijdens een periode aan de wal leerde ik toen, middels een Indische familie, een pinkster­gemeente kennen. Op een zondag maakte ik voor ’t eerst van m’n leven een dienst mee. Een grote, zwarte man bracht een vurige bekeringsboodschap, precies op tijd.

Daarna gaf ik me aan de Heer en leerde ik de liefde van God een beetje kennen.

s’ Middags werd ik gedoopt, op grond van de story van de kamerling. Ze zongen: ‘Er is kracht, kracht. . . ‘ en plotseling stond ik midden in ’t kleine doopbad. (Ik besefte niet dat er toen nog een diep dal voor me lag). Ik keek op en zag de Heer Jezus vol warmte naar me kijken. Die reine, gave ogen, maakten me intens gelukkig, ’t Water sloot zich boven me en toen ik opstond welden er onbekende klanken in me op. ’t Spatte eruit en ’t bleef doorgaan tot niemand er meer was. Later begreep ik dat ik in ‘nieuwe tongen’ sprak.

Thuis zaten ze ongeïnteresseerd te kaarten in een bedompte sfeer en gingen ze verder met hun leventje.

’t Trok stevig aan mij. Vooral door een gebrekkige begeleiding, (géén inzicht in bevrijding, ook niet in de Jezus- only club waar ik een poosje was), ebde al het moois weer weg uit m’n leven.

Maar één zaadje is voor God genoeg voor een boom en Hij gaf ’t niet op! Ik ging varen en raakte steeds meer aan lager wal. Een officier aan boord bad voor mij. Hij gaf me een duwtje in de rug, maar ’t lukte nog niet.

Terug in Amsterdam raakte ik in de ban van de flower-power, ik gebruikte stuff, LSD, etc. Op een dag, na wéér een dag meer dood dan levend op de Dam te hebben gelegen, vond een zoon van een Duitse dominee mij, helemaal high, in een sleep-inn. Hij trof me met ’t feit dat ik tevreden was met een fake leven in ’t kunstlicht en zei: ‘God houdt nog steeds van je’.

Ik vluchtte voor ’t beschadigde vaderbeeld wat ik van God had, weg. Ik verwachtte véél slaag, een boze God die wreed was en onbarmhartig. Later ontdekte ik pas die warme liefdevolle Vader!

Ongeluk

In de haven, waar ik tijdelijk werk had, kreeg ik een ongeluk. Half stoned zat ik bovenop een biels en kreeg een luik tegen m’n hoofd. Ik stortte 25 meter diep naar beneden en zag héél m’n leven in een film voorbijgaan. De ziekenauto was er direkt en na onderzoek bleek dat er niets stuk was. God is goed! Een paar dagen later nam ik van een dealer nog een laatste ‘slechte’ trip aan. Ik zag ’s morgens alles groen en ’t hield niet op. Zeer beangstigend.

In het opvangcentrum aan de Willemsstraat te Amsterdam hielpen ze mij eruit met Psalm 23. Ze zorgden ervoor dat ik een funktie kreeg in een herstellingsoord, maar dit was véél te zwaar voor mij. De sfeer was vreselijk negatief, ik redde ’t niet en viel terug. Weg baan, weg perspektief. Maar de Heer ging door!

Ik kreeg een kamer drie hoog, ergens in Amsterdam. Vaak werd ik wakker in een LSD-roes. Op een dag wilde ik dood, (een witte auto passeerde, ik wilde springen), maar toen zei God: ‘Niet doen Paulo, Ik houd van jou’, ’t Trof me diep en ik draaide me om, om echt 180° van koers te veranderen. Johan van der Sluis van ‘Tot Heil des Volks’ bad voor mij en ik mocht uit ’t duister in ’t licht komen.

Werkplaats

M’n kamertje werd een tempel en een werkplaats van de Heer Jezus. Hij trok me uit diepten, op hoogten en vulde me met enorme kracht en liefde. Soms was m’n kamer te klein.

Ik leerde broeder Frits Nijenboer kennen, een ex-alkoholist, brandend voor de Heer en toegewijd om andere verschop­pelingen en losgeslagen mensen bij ’t hart van God te brengen. We gingen God prijzen en ik leerde een beetje gitaar spelen. Soms was ook die kamer te klein voor de heerlijkheid van God. Ik mocht getuigen van Gods liefde op de Dam. Heerlijk is het om hongerige mensen ’t leven en de woorden van God te geven. God houd zóveel van hen. ’t Stimuleerde me om nog dichter bij Hem te gaan leven. Toch trok er best nog veel negatiefs aan mij.

Enige tijd later raakte ik via broeder H. Ebbe in kontakt met een lieve eenvoudige christenfamilie in Landsmeer. Ik kreeg een baan, ging naar school, en kwam wat tot rust. Op de beek kon ik me in een roeibootje heerlijk ontspannen.

Vernieuwing

We hadden een fijne koffiebar met aktieve jonge christenen en een prima leerschool. Daar leerde ik van een jonge broeder (Jan Goede) de volle evangelie boodschap, Kracht van Omhoog en de gedach­ten van broeder Van den Brink kennen, via banden, boeken, etc. Op de Bijbelschool ervaarde ik een geweldige vernieuwing van denken en héél veel liefde.

Later namen we deel aan de aktiviteiten van de Boskoopse jeugd. Er ontstond een gemeente in Zaandam bij broeder Waljaard. Ik moest nog veel leren, maar de Heer bleef mij vasthouden.

In 1977 leerde ik Wil, m’n vrouw kennen. Ze had zelf ook een desastreuze achtergrond. We kregen ons eerste kindje, een jongetje, dat met te weinig zuurstof geboren werd en met MBD- beschadigingen. Later kreeg hij ook epilepsi, waar hij nu al weer zeven jaar van is genezen.

Ik regageerde vaak heel verkeerd op hem, veel te emotioneel. En was angstig voor herhaling van m’n oude leven bij hem, onbekwaam tot ’t geven van onverdeelde, warme vaderliefde en rustige, kalme leiding.

Daan is nu gezond, wel is hij extern, maar hij gaat vooruit. Onlangs tijdens een dienst, zag ik hem voor ’t eerst tijdens de uitnodiging tot gebed, tranen in z’n ogen hebben. God gaat door!

In november 1989 kregen we een heel ernstige auto-crash. M’n vrouw raakte op de intensive care. Twee van de kinderen in ’t ziekenhuis en Daan was helemaal van slag af. Daar -onder protest- leerde ik dat alléén het goede van God komt. Daar ontdekte ik ook ’t geschenk van God: m’n vrouw en m’n kinderen, een kwetsbaar, broos maar o zo kostbare gift. Hij leerde me toen mezelf en anderen te vergeven èn vergeving te aksepteren.

Vertrouwen

Uit Zaandam kregen we een heel verwarmend, uit het hart gegeven, kerstpakket en een financiële injektie. Maar gaandeweg leerden we op God te vertrouwen. Nu gaat ’t goed met Wil. Prijst de Heer.

Onlangs las ik in Psalm vijfentwintig de verzen negen en tien (Ps. 025:009-010). Waar dat op uitloopt? Onze trouwtekst was: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw”. Nu rustig groeiend en lerend te wandelen in Zijn werken voor ons, die Hij al lang heeft voorbereid, weet ik zeker: ’t Mooiste deel komt nog, Jezus is de moeite waard! En tot allen die dit ‘getuigenis’ hebben gelezen wil ik zeggen: Gun jezelf ook dit geluk, want je bent uiterst kostbaar voor Hem!

“Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij” (Openb. 03:20).

Getuigenis Wil

Mijn naam is Wil Eggink-Postma. Ik ben op 16 december 1951 in Amsterdam geboren. Als jongste dochter van vier groeide ik op in een christelijk gereformeerd gezin met een paar lieve ouders. Wat wil een mens nog meer? Toch had ik toen al last van gevoelens van minderwaardigheid. M’n zussen waren alle drie uitmuntende leerlingen en hadden ook allen veel vriendinnen. Ik had slechte cijfers en de meeste kinderen vonden mij stom.

Op m’n zeventiende ging ik intern in de verpleging in ‘De Poort’, waar Paulo ook gewerkt heeft in een andere periode. Daar ging een wereld voor mij open: Uitgaan tot diep in de nacht, de ene sigaret na de andere en uiteindelijk moe, leeg en erg eenzaam thuis komen.

Af en toe ging ik naar de Spuikerk. Impulsief trouwde ik met een niet- gelovige jongen. We zouden naar de kerk gaan, dit meer voor mijn ouders.

Toch wist ik dat God bestond en soms verlangde ik ook wel naar Hem, maar door het leven dat ik leidde, durfde ik eigenlijk niet naar Hem toe. Binnen twee jaar liep ’t huwelijk op de klippen. Hij kon een hechte, vaste relatie niet de baas, wilde dat ik wegging en zeer snel had hij een ander in huis. Ik was ten einde raad.

In de knel

Gelukkig kon ik bij m’n zwager en zus intrekken. Geestelijk kwam ik echter helemaal in de knel. Soms als ik over de Schellingwouderbrug vanuit m’n werk aan kwam rijden en de zon scheen, kwam de gedachte bij me op: ‘Ik zou hiervan af kunnen springen’, maar ik durfde niet. Ook gebruikte ik medicijnen en als ik ze niet bij me had ging ik hyperventileren.

Op een dag -ik werkte bij de Hema- stapte er een oude vriendin van mij de winkel in. Ze was blij om me te zien, maar ik schreeuwde van binnen en schaamde me dood voor m’n situatie.

Zij was een kind van God en nodigde me uit voor een samenkomst. Ik ging mee. Er werd blij gezongen en gitaar gespeeld. Na een poosje mocht ik bij ze komen wonen. Ze vertelden me dat de Heer Jezus alles nieuw wilde maken en dat Hij me alles wilde vergeven, als ik er om vroeg.

In de gemeente te Zaandam leerde ik Paulo kennen. We kregen verkering op een jeugdweekend in Urk. (We zijn nu al 15 jaar getrouwd en hebben inmiddels 3 kinderen van de Heer gekregen). Hij was al zo’n 10 jaar op weg en ik nog maar kort. Ik kon me dus behoorlijk schuil houden voor de Heer, tenminste dat dacht ik!

Schone lei

Ik kwam tot geloof en werd gedoopt in water en met de heilige Geest. Veel machten, waar ik mee te maken had gehad, werden bestraft. Ik mocht met een schone lei beginnen. In zo’n 10 jaar probeerde ik echt dicht bij de Heer te leven en ontdekte heel veel moois.

Zorgen bleven echter niet uit. Ze verstikten m’n geloofsleven en af en toe was ik wanhopig. Op een dag op weg naar Zaandam -we woonden ondertussen in Hoorn- kreeg ik een woord van de Heer uit Jeremia twee en dertig vers zes (Jer. 32:06), over genezing en herstel en ook -in vers 10- dat de stem van vreugde en vrolijkheid weer gehoord zou worden. Ik werd er echt blij van en geloofde dat de Heer Jezus me zou helpen.

Auto-ongeluk

Die dag kregen we met ons hele gezin een heel ernstig auto- ongeluk.

M’n dochter en m’n jongste zoon kwamen met mij in ’t ziekenhuis te liggen. In kritieke toestand werd ik op de intensive care afdeling opgenomen. Ik had onder andere een gebroken rug en gekneusd hart, van alles was gebroken en gekneusd: ’totaal afhankelijk’. Ook kreeg ik zuurstof omdat m’n long geklapt was. Alle kracht, zowel lichamelijk als geestelijk, was weg. Het enige wat ik nog wist was de belofte die ik op de heenreis ontvangen had en tegelijkertijd: ‘U heeft dit niet gedaan, Heer’.

Op dat moment zag ik de Heer Jezus en Hij zei: ‘Ik weet wat je zeggen wilt. Ik weet het al, ga maar slapen. Ik zorg voor je’. In één oogopslag zag ik Degene die me al zolang had willen helpen. Zolang was ik er aan voorbijgelopen en was ik er blind voor geweest.

Toen heb ik Hem alles gegeven: de hele zorgenlast (onze oudste jongen, die er lichamelijk goed afgekomen was, maar alles gezien had; de andere twee kinderen, die ook in het ziekenhuis lagen, waarover me weinig verteld werd en die ik niet kon troosten; Paulo, die aangevallen werd met schuldgevoelens en die er helemaal alleen voor stond; en nog veel meer). Ik heb het losgelaten en ben gaan slapen. Het was veilig en vertrouwd bij Hem.

Bemoedigingen

In de tijd erna genoot ik van de kleine dingen om me heen en de vele bemoedigingen die ik van de Heer ontving. De wereld om me heen draaide gewoon verder. De mensen maakten zich bezorgd, hadden veel haast en bijna geen tijd en echte interesse voor elkaar.

Jezus heeft voor mij betaald met Zijn bloed. Hij gaf Zijn leven voor mij in de dood. Dat was een geschenk voor ons, voor mij! Ik had Hem nu niet alleen al m’n zorgen en problemen verteld, maar ze ook echt aan Hem gegeven èn ze achtergelaten bij Zijn kruis! Nu hoefde ik niet meer in eigen kracht, maar mocht ik in de kracht Gods leven. Heerlijk!

Wat een ruimte kreeg ik en bovendien had ik tijd genoeg om ervan te genieten. Ik mocht dicht bij Hem schuilen onder Zijn vleugels en van ’t vette -’t beste van Zijn huis- genieten. Ik leerde van anderen te houden ‘om niet’, maar werd ook makkelijk bezeerd door ondoordachte uitspraken van anderen. Dan beschermde Hij me en tilde me op of vloog onder me en droeg me vol liefde en tederheid.

Relatie

In alles kwam Hij mij te hulp. Soms trillend van angst en pijn bracht Hij ons samen weer tot rust. Daar, aan m’n bed, kreeg de heilige Geest eindelijk de ruimte in m’n leven. En de Here God bouwde een geweldige relatie met me op, m’n hart was open. Een echt feest!

Tijdens die periode was er een groep fijne mensen uit Zaandam die echt voor ons zorgde. Er was van dag tot dag gebed. Na vijf weken mocht ik, gepantserd in het gips, naar huis. Daar heb ik nog een half jaar op bed gelegen en ongelooflijk veel van de Here Jezus geleerd: geduld, mildheid, huilen en schuilen, de Bijbel opnieuw ontdekken, elke verkeerde gedachte weer inleveren, lofprijzen, danken en ontvangen, genieten, stil zijn en luisteren. En getuigen!

Ik durfde nooit veel te zeggen, maar nu kan ik over de veran­dering in m’n leven m’n mond niet meer houden, als daar de mogelijkheid voor is. God is zo genadig voor me geweest en nog steeds geldt onze trouwtekst: ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw!’. Nu mag ik voor Hem leven op de vaste Rots, in plaats van op los zand.

Nog ben ik niet helemaal genezen van ’t trauma, maar Ik weet dat Hij ook dat voleinden zal. Hij is mijn Geneesheer, de beste die er is en die ik nooit meer missen kan. Zijn offer was groot genoeg en ik mag van de inhoud ervan genieten en ’t aan anderen doorgeven.

Misschien heb jij ook nog zorgen, die je wel aan Hem vertelde, maar die je niet in hebt geleverd. Of misschien heb je Zijn vergeving wel aangepakt, maar nog niet uitgepakt. Dan vraag ik je in Jezus’ Naam: ‘Doe het’. Je krijgt dan een overvloed aan ruimte in je leven, (die Hij gaat vullen met het beste wat er voor jou is) èn vaste grond onder je voeten.

 

 

De Here, onze gerechtigheid, Bijbelstudie door Wim te Dorsthorst -1 –

De eenheid van God

Als Mozes aan God vraagt om Zijn heerlijkheid te mogen zien, dan beantwoordt God deze wens van Mozes door Zijn Naam uit te roepen: “Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goeder­tierenheid en trouw, die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid en zonde vergeeft; maar de schuldige houdt Hij zeker niet onschuldig” (Ex. 36:06-07a).

De heerlijkheid van God, dat wat Hij in Zijn diepste wezen is, ligt besloten in Zijn Naam.

De Bijbel openbaart dat de Naam van God in vele namen te noemen is. Iedere naam op zich benadrukt heel speciaal een facet van zijn heilig wezen. Maar alles in God is één, zoals een schitterende diamant met zijn vele facetten.

Wie kent niet het woord uit (Deut. 06:04) wat zegt: “Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is één”!

Nu zijn er nogal wat die dit opvatten als een rekenkundige eenheid. Bijvoorbeeld: één is geen twee of drie. Ik geloof dat dit hier zeker niet wordt bedoeld.

Alle volken rondom, en ook Egypte waar Israël uitkwam, hadden hun vele goden met hun vele gezichten. Je kon ze vriendelijk stemmen met gaven, offers en aanbidding, maar ze konden evengoed hard en wreed zijn en het leven opeisen. En dat is het wat de Israëlieten ingeprent moet worden, dat de Here hun God niet gedeeld is maar één. Jezus heeft het verkondigd met de woorden: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh. 01:05). Jakobus verwoordt het zo: “Hij is de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van om­mekeer” (Jak. 01:17).

De openbaring van de Naam van God

Wij mogen nu weten dat Jezus Christus, Gods Zoon, de openbaring is van de Naam van God. Van Gods wezen dus. Johannes zegt van de heer­lijkheid, die Mozes nog niet kon zien, dat ze het met eigen ogen gezien hebben, aanschouwd hebben, en met de handen getast hebben (1 Joh. 01:14 en 1 Joh. 01:01).

Als Jezus zegt: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien”, en “Wie Mij aanschouwt, aanschouwt de Vader”, en “Ik en de Vader zijn één”, dan rooft Hij het Gode gelijk zijn niet of eigent Hij zich iets onrechtmatigs toe, maar dan spreekt Hij de waarheid (Joh. 14:09 en Joh. 12:45 en Joh. 10:30 en Filip. 02:06). Zou Hij liegen dan zouden de Joden Hem terecht van godslastering beschuldigd hebben en zou Hij hierom terecht volgens hun wetten hebben moeten sterven (Joh. 19:07 en Lev. 24:16). Dan zou Hij één van de velen zijn die zich voor de Messias uitgegeven hadden en zou Zijn offer ook geen enkele waarde hebben.

Wat is het toch belangrijk dat het Nieuw-Testamentische Israël deze dingen verstaat met het hart, door de heilige Geest, en weet: “De Here is onze God; de Here is één”.

Er is in de schepping geen andere openbaring van God dan in Zijn Zoon. Zelf zegt Jezus: “Niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren” (Matt. 11:27).

Als de Zoon het niet zou openbaren, zou er dus geen kennen van God en van de Zoon zijn.

Deze openbaring vindt nu plaats door de heilige Geest, die het uit Jezus neemt en het ons verkondigt (Joh. 16:12-15 en 2 Kor. 03:17-18). Hiermee is God dan niet gedeeld, maar volmaakt één.

Het ontkennen van deze waarheid heeft de eeuwen door geleid tot hevige theologische diskussies en zal dat waarschijnlijk wel blijven doen. Dat verandert Gods waarheid echter niet en ook niet Zijn werken naar het welbehagen van Zijn wil (Ef. 01:04-11).

God is eeuwig en onveranderlijk in Zijn wezen en raadsbesluiten. Jesaja zegt: “Ik, de Here, die de eerste ben, en bij de laatsten ben Ik de eerste” (Jes. 41:04b). Maar precies dezelfde woorden gelden voor Zijn Zoon, die gisteren en heden dezelfde is en tot in eeuwigheid (Heb. 13:08 en Openb. 22:13).

Wat betekent ‘geloven in Zijn Naam’?

Deze studie heeft één van de namen van God tot onderwerp, te weten ‘De Here, onze gerechtigheid’. In Jeremia 23 lezen we dat met deze Naam ook Jezus genoemd wordt.

In de verzen 1 tot en met 8 lezen we over de rechtmatige spruit die aan David verwekt wordt, vers 6 zegt dan: “En dit is Zijn naam, waarmede men hem zal noemen: ‘De Here (= Jahweh) onze gerechtigheid”. Het­zelfde kunnen we ook nog lezen in (Jer. 33:14-16). Jezus Christus is: ‘De Here, onze gerechtigheid’.

Als de Bijbel vele malen spreekt van: ‘geloven in Zijn Naam’, is dat veel meer en gaat dat oneindig veel dieper dan geloven in iemand die de naam Jezus draagt. Het gaat dan altijd om het wezen, waar de naam een uitdrukking van is. Vandaar dat in (Hand. 04:12) ook gesproken wordt van het feit dat er onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven is, waardoor zij behouden moeten worden. Als Petrus de verlamde bij de schone poort genezen heeft, zegt hij: “En op het geloof in zijn naam heeft zijn naam deze, die gij ziet en kent, sterk gemaakt; en het geloof door Hem heeft dit volkomen herstel gegeven in uw aller tegenwoordigheid” (Hand. 03:16).

In de genezing van deze mens schittert de naam van onze Heer in vele facetten, maar vooral ook “Ik, de Here, ben uw Heelmeester” (Ex. 15:26b).

Deze naam van onze Heer zegt dus, dat Hij onze gerechtigheid is en daar wil ik in enkele artikelen wat dieper op ingaan.

Gerechtigheid, de grondslag van Gods handelen

In onze gedevalueerde wereld wordt gerechtigheid veelal verslaan als straf, wraak en vergelding. Bijna dagelijks horen we wel van, wal dan heel ‘vergeldingsakties’. De bijbelse oproep toch vooral geen kwaad met kwaad te vergelden (1 Thess. 05:15), wordt, zelfs onder hen die zich christenen noemen, weinig begrepen en toegepast. De vele godsdienstoorlogen en onvoorstelbare onderlinge twisten en onenigheden getuigen daar helaas van.

Ook bij het lezen van een bijbelwoord als: “Hij oordeelt de wereld in gerechtigheid” (Ps. 009:009a), ziet men God maar al te gemakkelijk als een wrekende, straffende God. Ook hierin denkt de mens over God overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, de duivel (Ef. 02:02).

Wat is het dan geweldig de Schrift te kunnen verstaan met een geopend en verlicht verstand. Om te zien dat de gerechtigheid Gods voortkomt uit Zijn liefdewezen. Wij mogen weten dat de gerechtigheid Gods altijd zoekt de mens te verlossen en te bevrijden van allen die hem haten en verdrukken en dat op volkomen rechtvaardige basis. God handelt niet zomaar wat, maar al Zijn handelen is gefundeerd in een eeuwige rechtsgrond, een eeuwig verbond, wat Hij gesteld heeft voor Hij ging scheppen.

(Ps. 089:015) zegt: “Gerechtigheid en recht zijn de grondslag van uw troon, goedertierenheid en trouw gaan voor uw aangezicht heen”. Gods koninklijk handelen heeft als grondslag ‘gerechtigheid en recht’,

wat Hij aan de mens bewijst vanuit Zijn verbondstrouw.

David zegt: “Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheid; maar zo hoog de hemel is boven de aarde, zo machtig is Zijn goedertierenheid over wie Hem vrezen” (Ps. 103:010-011). Ook David ziet dat de gerechtigheid van God niet zomaar een losse eigenschap is. Hij verbindt het aan Zijn goedertierenheid die hij on­metelijk groot probeert voor te stellen: ‘zo hoog de hemel is boven de aarde’.

Toch houdt dit alles niet in dat God het kwaad niet veroordeelt en verschrikkelijk vindt. Of dat Hij vanuit liefde het maar laat begaan. Integendeel. (Ps. 045:008 zegt: “Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid”. Noch in het één, noch in het ander kan Hij zichzelf ver­loochenen (2 Tim. 02:13).

God heeft een afkeer en een walging van alle zonden en ongerechtigheid, zoals wij dat ook dienen te hebben. Daar rust Zijn toorn op. Hij is een rechtvaardig rechter en Hij doet recht in Zijn goede schepping. Maar zoals tegen Mozes gezegd werd: “De schuldige houdt Hij zeker niet onschuldig”

Waarvoor is Jezus gestorven?

Wij zullen hier moeten oppassen niet alle schuld op de duivel en zijn boze geesten te willen schuiven. Al hebben zij nog zo’n groot aandeel in het zondigen, daarom gaat de mens nog niet vrijuit.

Jezus is niet voor de duivel en zijn rijk gestorven, want over (boze) engelen ontfermt God zich niet (Heb. 02:16a). God heeft Zijn Zoon gegeven om onze overtredingen. Hij is in onze plaats een vloek gewor­den.

Dit mag nooit uit het oog verloren worden. Op grond van Gods eeuwige rechtvaardige verordeningen (Ps. 119:160) zegt Hij: “Israël wordt door de Here verlost met een eeuwige verlossing; gij zult noch beschaamd staan noch te schande worden in alle eeuwigheid” (Jes. 45:17). Dit is Gods gerechtigheid die spreekt over de eeuwige verlossing in Zijn Zoon, Jezus Christus, in wie alle gerechtigheid Gods gefundeerd is en vervuld zal worden, want Hij is ‘de Here, onze gerechtigheid’

Eenmaal in het jaar, in de herfst, werd in Israël de grote verzoendag gevierd, we vinden dit beschreven in Leviticus 16. Het hele volk was hierbij betrokken. Het hoogtepunt van de dag was dat de hogepriester het heilige der heilige binnenging met het bloed van de bok van het zondof­fer. Hij sprenkelde het bloed öp het verzoendenksel en vöör het ver­zoendeksel. Hierin werd verzoening bewerkt voor het volk over al hun overtredingen en zonden. Dat was gerechtigheid die God, op grond van het door Hemzelf aan Israël gegeven ritueel, aan het volk schonk. Maai meer dan een ritueel met een grote symbolische waarde is het niet. God gaf het echter zó aan Zijn volk als een afbeelding van de eeuwige hemelse dingen die aan Mozes getoond waren op de berg (Ex. 25:40 en Heb. 08:05).

Van schaduw naar werkelijkheid

Mozes heeft gezien en verstaan dat het Lam er was als een goddelijk gerechtigheidsprincipe, van voor de grondlegging der wereld (1 Petr. 01:19-20 en Openb. 13:08 en Heb. 10:07). Alle offers die gebracht werden van het lammetje van Abel af, had daarin zijn rechtsgrond.

Ook zal Mozes het zoenofferaltaar gezien hebben, zoals ook de profeet Jesaja later gezien heeft, toen hij van de heerlijkheid van Jezus sprak (Jes. 06:06-07 en Joh. 12:41). Daarboven, op de berg Sion, was de werkelijkheid.

Daar lag Gods recht verankerd van vöör de grondlegging der wereld, overeenkomstig Zijn raadsbesluiten, die alle zijn overeenkomstig Zijn welbehagen en naar de raad van Zijn wil.

Leviticus 16 eindigt met de woorden: “En dit zal u een altoosdurende inzetting zijn, ten einde verzoening te doen over de Israëlieten om al hun zonden eenmaal in het jaar”. Altijd maar weer moet het herhaald worden, want zegt de Hebreeënschrijver: “Het is onmogelijk dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen” (Heb. 10:04). Daarom zegt Jezus bij Zijn komst in de wereld: “Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad. Toen zeide Ik: zie, hier ben Ik -in de boekrol staat van Mij geschreven- om Uw wil, o God, te doen” (Heb. 10:05-07).

Jezus Christus is op de allergrootste verzoendag die er ooit geweest is, voor eens en voor altijd met Zijn eigen bloed binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf’ (Heb. 09:12). Dit was de grote belofte toen Jesaja sprak over de eeuwige verlossing van Israël (Jes. 45:17).

die zich geroepen weten”

De schaduw was voorbij; de werkelijkheid van Christus, het Lam Gods, ‘de HERE, onze gerechtigheid’, was gekomen in de volheid des tijds. Het is bijna een jubelroep als Paulus schrijft in (Rom. 03:21-22): “Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen, en wel gerechtigheid Gods door het geloof in Jezus Christus”.

 

Aan alle die zich geroepen weten. Door Peter Snaphaan

Naar aanhef van brief van Judas

Geliefden van God de Vader,

die ook ons geroepen heeft.

Door Christus kwam Hij nader

in Hem onze bewaarder

die eeuwig voor ons leeft.

 

Barmhartigheid, liefde en vrede

’t worde ons vermenigvuldigd.

Als een geschenk gegeven

door Hem die ons doet leven,

en met Zijn Geest vervuld.

 

Kapot door Duurt Sikkens

Wat lopen er eigenlijk veel mensen rond die gebukt gaan onder lasten die anderen hen op de schouders hebben samengebonden. En dan bedoel ik allerlei uitspraken over ‘het eigen ik’. Door allerlei misin­terpretaties van bijbelteksten en vroomklinkende in- en uitlegkunde, worden goedwillende gelovigen in een heilloos denksysteem geperst, die tot gevolg heeft dat ze zichzelf erin (moeten) verliezen of soms bijna onherstelbare schade oplopen aan hun zieleleven, hun persoonlijkheid.

‘k Heb het dikwijls moeten horen en lezen: Je eigen ik moet stuk, het moet op het altaar; je moet je opofferen; je moet je ik opzij schuiven (inleveren), anders kan Christus niet in je leven; je moet gebroken worden; jij bent niks want God is alles, enz. , enz. Vul zelf maar aan.

In de grond van de zaak wordt er uitgegaan van de leugen dat de mens een waardeloos lor is, waaraan een heleboel gekneed en veranderd moet worden (door wie trouwens?), wat tegen de natuur van die mens ingaat. Je moet immers ‘geheel anders’ worden? ’t Staat er toch? Nou dan!

Als er één is die de mens respekteert is het God wel. Hij is de heelmaker van kapotgeslagenen, Hij is het die de ontkenden weer tevoorschijn haalt, ze hun eigen naam teruggeeft, hun geschonden gezicht weer hun eigen karaktertrekken laat zien.

Hij is het die juist je persoonlijkheid herstelt, daarin ben je ‘geheel anders’ dan de anderen. Hij maakt al jouw dingen nieuw. Je hebt je misschien aangepast en gekonformeerd aan het systeem, aan stok en staf van herders die ermee sloegen tot jij er bij neerviel. Toen kreeg je zelfs nog wel eens te horen: ‘Wil jij eigenlijk wel?’ Zó vernederd, zó verbrijzeld, zó gebroken van hart.

Maak je los, al is het met je laatste krachten, en vlucht! Zoek de goede Herder die jou niet opeet, maar die Z’n leven voor je over heeft. Waarom? Omdat Hij zo veel om je geeft.

Vertrouw je toe aan vertrouwelingen van God. Die wil dat je zélf gaat

leven, je zelf kunt zijn, zelf denkt.

Kom bij Mij, Ik zal je rust geven.

Kom tot hen, ze zullen je rust geven, diep in jouw ziel.

 

1993.04 nr. 347

  1. 04 Levend geloof

Pasen door Tea Keuper Dijk

De stilte na ’t rumoer rondom Uw kruis,

Uw overgave na de grote strijd –

Dat beeld wil ik mijn leven lang niet kwijt:

U baande daar voor mij de weg naar ’t Vaderhuis.

 

Maar dan – “De Heer is waarlijk opgestaan,

met eigen ogen heb ik Hem gezien!”

Maria, die herkende Jezus’ stem, getuigt nadien.

En velen zijn naar ’t open graf gegaan.

 

Ook ik ga in die rij, ontmoet Hem daar,

en ik belijd: “Mijn Meester en mijn Heer,

U geeft mij ’t leven, ’t ééuwig leven weer!

Ik wil U volgen, ‘k heb Uw stem verstaan!”

Tea Keuper-Dijk

 

Het geloof in de opstanding door Gert Jan Doornink

De opstanding: fiktie of werkelijkheid?

Ieder jaar verschijnen er, in verschillende bladen en tijdschriften, artikelen en beschouwingen over het paasgebeuren, waarbij men steevast tot de konklusie komt dat de opstanding, waarin de christenen geloven, een fabel is. ‘De opstanding’, wordt er dan wat smalend gezegd, ‘dat daar nog mensen in geloven!’

Het is eigenlijk geen wonder dat de ontkenning van de opstan­ding, zoals de Bijbel die beschrijft, een belangrijke pijl is op de boog van satan. Hij is immers de ‘mensenmoordenaar vanaf het begin’ en zal zeker ten aanzien van deze grondwaarheid van het chris­telijk geloof altijd weer alle zeilen bijzetten om de opstanding (van Christus en allen die in Hem geloven) te loochenen.

De opstanding is een fundamenteel onderdeel van ons geloof in de levende God. Het laat duidelijk zien dat de dood niet het laatste woord heeft. God is immers een God van levenden en niet van doden!

Dat het fenomeen ‘dood’ er nu nog is heeft te maken met de over­gangstijd waarin wij leven. We zijn op weg naar de eindvoltooiing aller dingen, maar er moet nog heel wat gebeuren voor het zover is.

Voor een waarachtig christen is ‘de dood’ en dan denken wij aan het lichamelijk sterven, geen angstaanjagende gebeurtenis meer. Hij is immers door Christus overwonnen aan het kruis van Golgotha. De ogenschijnlijke overwinning van satan was in werkelijkheid zijn grote nederlaag. Jezus was immers niet uitgeschakeld, maar verscheen na Zijn opstanding meerdere keren aan Zijn discipelen. Hij sprak en at met hen en toonde zijn littekenen die Hij bij de kruisiging had opgelopen.

Het grote bewijs van de opstanding

De opstanding, zoals de Bijbel die beschrijft, wordt echter door de wereld niet aanvaard. Dit is ook logisch, want de natuurlijke, niet- wedergeboren mens verstaat niet de dingen des Geestes. Zolang hij zijn hart daarvoor niet opent, blijft het een verborgenheid. Het is, zoals Jezus gezegd heeft, voor wijzen en verstandigen verborgen, maar aan kinderen geopenbaard (Matt. 11:25 en Luc. 10:21).

Wat is nu -in deze tijd- het grote bewijs van de opstanding? Dat is elke levende christen! Hij heeft ‘het bewijs’ in zich, hij is zélf het bewijs. Gods Geest getuigt met zijn geest dat hij een kind van God, een nieuwe schepping is! Dat valt op geen enkele wijze wetenschappelijk te verklaren, maar het is wel een werkelijkheid en een zekerheid die alle verstand te boven gaat. Het is geloof en geloof is zekerheid en bewijs (Heb. 11:01).

Bij de afwijzing van het geloof in de opstanding door de wereld, zoals deze door de verschillende media tot uitdrukking wordt gebracht, is één ding opvallend: Terwijl het geloof in de opstan­ding, zoals de gemeente van Christus die beleefd, wordt af­gewezen, gelooft men wèl in allerlei andere vormen van opstanding en terugkeer tot het leven, zoals bijvoorbeeld reïnkar- natie.

Steeds groter wordt het aantal mensen dat op een of andere wijze gelooft dat met ‘de dood’ niet alles uit is en dat zijn toevlucht zoekt in allerlei okkulte leringen hoe het in het hiernamaals zal zijn. Men gelooft liever in het surrogaat dan in het echte en heeft niet in de gaten hoe men op deze wijze verblind en misleid wordt door het rijk der duisternis.

Zonen Gods openbaren de opstanding

Toch geldt ook hier dat het licht sterker is dan de duisternis. Naarmate de openbaring van het zoonschap in de werkelijke gelovigen gaat groeien, zullen ook steeds meer mensen daardoor overtuigd worden dat het werkelijke alternatief niet gelegen is in allerlei okkulte leringen, maar in geloof in de God van hemel en aarde, de levende God die de wereld geschapen heeft en die Zijn belofte van de ‘nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont’ waar gaat maken.

Ieder kind van God, ieder lid van de gemeente van Jezus Christus, heeft dus als zeer belangrijke taak en opdracht, het leven Gods, het nieuwe leven in Christus, te openbaren. Door de doop en vervulling met Gods Geest wordt dit werkelijkheid. Want daardoor tonen wij dat de opstanding in ons reeds een feit is, we zijn immers met Christus opgestaan tot een nieuw leven.

En wat de Geest betreft: Paulus schrijft in Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22) wat de vrucht hiervan is: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vrien­delijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Dit zijn de kenmerken van de zonen Gods en niet, zoals wel eens gedacht wordt, de tekenen en wonderen. Deze zijn een bevestiging van ons geloof in de beloften Gods, maar geen doel op zich.

Teveel is (en wordt) er in de pinkster- en volle evangeliebeweging vaak de nadruk gelegd op ’tekenen en wonderen’ en is men onvoldoende op zijn hoede dat het zoeken en streven daarnaar, vaak een invalspoort van het rijk der duisternis is. De Bijbel spreekt niet voor niets ook over ‘bedrieglijke tekenen en won­deren’.

In deze eindtijd zal echter, in de ware gemeente van Jezus Christus, alles wat met duisternis te maken heeft, ook alles wat zich nu nog in de vorm van ‘gekamoufleerde duisternis’ kan handhaven, ontmaskerd en overwonnen worden. Per slot van rekening is tegen de opstandingskracht van de levende God, zoals deze in de zonen Gods meer en meer tot openbaring gaat komen, geen enkele vorm van duisternis bestand.

En zoals eens de ‘eerste Zoon van God’ volkomen triumfator was over het rijk der duisternis, zullen de zonen Gods dat ook zijn. Weliswaar hoeven wij niet meer zoals Hij, de zonden van de wereld weg te nemen aan het kruis van Golgotha, dat was eens en voor altijd (Rom. 06:10). Maar evenals Hij, zijn ook wij geroepen het ware leven Gods tot openbaring te brengen. En dat wordt werkelijkheid door ons geloof in de opstanding en doordat Zijn opstandingskracht voortdurend in en door ons werkzaam is.

 

De verheerlijking op de berg door Duurt Sikkens

Telkens weer kom je in de Bijbel verhalen tegen, die overbekend zijn, maar waar je niet veel van begrijpt. Vroeger aanvaardde je alles wat er stond, al snapte je er niets van, maar nu wil je begrijpen. Daartoe heeft God ons verstand gegeven, zelfs verlicht verstand, en verlichte ogen om te kunnen zien waar het op aan komt. Om te begrijpen wat er bedoeld wordt. Dat licht van de heilige Geest hebben we ook nodig om de geschiedenis van de verheerlijking op de berg te kunnen begrijpen. Daarom willen we ons laten leiden door de Geest der waarheid.

Op welke berg was Jezus?

Jezus trok rond met Zijn discipelen en gaf hun onderricht aangaande het Koninkrijk der hemelen. Hij deed wonderen en tekenen zodat de scharen versteld stonden en tot de erkenning kwamen: “Gij zijt de Christus Gods” (Luc. 09:20). Dat was de waarheid, maar Jezus wees hun ook op een andere kant van Zijn bediening: lijden, sterven en opgewekt worden (Luc. 09:22). Hij zocht steun bij Zijn discipelen omdat Hij tegen het lijden opzag. Maar ze begrepen Hem (nog) niet. Want Petrus reageerde: “Dat zal U geenszins overkomen!” Ongeveer een week daarna ging Jezus de berg op om te bidden. Toen het lijden op Hem afkwam nam Hij in de geestelijke wereld Zijn maatregelen. Dat is een voorbeeld voor ons. Want lijden brengt geen vreugde, het overkomt je vanuit de duisternis. Ga daarom de ware dingen bedenken, zoek broeders en zusters op en bidt des te vuriger (Luc. 22:44).

Jezus koos drie discipelen uit om ooggetuige te worden van Zijn heerlijkheid: Petrus, Johannes en Jakobus. (Zijn heerlijkheid, dat is Zijn ware gestalte, Zijn wezen). Hij wist dat deze drie een geheim konden bewaren. Dat is later ook gebleken, want pas na Zijn opstanding hebben ze het verteld (Luc. 9:36).

Jezus ging de berg op. Petrus zegt in 2 Petrus 1 vers 18 (2 Petr. 01:18): ‘de heilige berg’. De berg die Jezus in de zichtbare wereld besteeg was een beeld. Op aarde zijn geen heilige bergen. Wie dat wel gelooft is met okkulte dingen bezig. Dat wil zeggen dat je geestelijke waarde toekent aan zichtbare dingen. Ook een heilige stad op aarde bestaat niet. Jezus rekende daar duidelijk mee af in zijn antwoord aan de Samaritaanse vrouw: “Noch op deze berg, noch te Jeruzalem zul je aanbidden, maar in Geest en in waarheid” (Joh. 04:22).

Petrus bedoelde dan ook de heilige berg in de onzienlijke wereld, de berg Sion in de Geest. Jezus besteeg in geloof die berg. De discipelen konden Hem nog niet volgen. Zij konden het alleen zien en begroeten.

Wat gebeurde er met Jezus?

Op de berg veranderde Jezus. Het Griekse woord, dat Matthéüs hiervoor gebruikt is: metamorfose. Zoals een rups die in een vlinder verandert. De Vader woonde immers in Hem. In Psalm 50 vers 2 (Ps. 050:002) staat: “Uit Sion, de volkomen schoonheid, verschijnt God in lichtglans”. Als God verschijnt is dat niet zomaar een lichtglans op aarde, maar Zijn verschijning is een geheim. Wie het wil zien die ziet het, en wie het niet wil zien, voor die blijft het verborgen.

Dat geheim verborg God in. . . een mens! Een zoon! Aan de buitenkant was er niets bijzonders aan te zien (vlees, aan dat der zonde gelijk), maar aan de binnenkant was Hij één en al licht. Jezus geloofde de Vader en daarom zei Hij: “Ik bèn het licht!”

Wat iemand inwendig is, komt naar buiten. Zoals iemand, die gebonden is door de duisternis, duidelijk uiterlijke kenmerken daarvan vertoont, zo komt bij een gelovige het Koninkrijk Gods ‘naar buiten’. Bij Jezus gebeurde dat hier ook, maar zó heerlijk dat Zijn hele lichaam veranderde: doorlichtend schoon! Jezus kreeg hier een voorproefje van wat Hij na Zijn opstanding zou zijn. De Vader bemoedigde Zijn Zoon die voor Zijn lijden en sterven stond: ‘Zó ben je in werkelijkheid. Zie op de heerlijkheid daarna!’

Heerlijkheid, dat is waarachtig leven. Daarom werd Jezus licht. Want het leven is het licht der mensen (Joh. 01:04). Jezus werd hier gezien in Zijn hemels lichaam.

Het opstandingslichaam

In 1 Kor. 15 vers 49 (1 Kor. 15:49) staat: “Gelijk wij het beeld van de stof­felijke (mens) hebben gedragen, zó zullen wij het beeld van de hemelse (mens) dragen”. Het beeld van de stoffelijke, de natuurlijke mens, dragen we allemaal. Maar vaak is dat beeld aangetast door de machten der duisternis. Het evangelie van het Koninkrijk bewerkt allereerst in ons dat we een goed natuurlijk mens worden. Een mens die zijn gedachtenwereld naar de hemel verplaatst heeft, is op aarde een goed mens, een goede vader of moeder, buurman of kollega.

Eerst komt het natuurlijke. In dit lichaam blijven wij ook het evangelie verkondigen, zoals ook Jezus deed toen Hij rondging op aarde. Pas in ‘het duizendjarig rijk’ zullen we in een volmaakte geestelijke gestalte op aarde kunnen optreden. Ons natuurlijke lichaam kregen we door de bevruchting van zaadcel en eicel. En God geeft aan elk zaad zijn eigen lichaam (1 Kor. 15:38).

Maar in ons is ook een zaad geplant. Het zaad Gods, dat met onze inwendige mens (eicel) één is geworden. En ook daar geeft God een lichaam aan. Paulus

noemt het aardse lichaam ’tent’ (tijdelijk) en het geestelijk lichaam ‘gebouw’ (blijvend). En dat gebouw krijgen we niet, dat hebben we al! Daar wordt nu al aan gewerkt. Hoe meer je geest voltooid wordt, hoe meer het gebouw klaar komt.

Een prachtig beeld zie je in de natuurlijke wereld: een ongeboren baby. Je ziet hem niet, maar hij heeft al een lichaam. Zo is het ook met onze inwendige mens. Je ziet hem niet, maar hij heeft al een lichaam dat steeds verder voltooid wordt. Nu werken we nog in het verborgen, maar het zal geopenbaard worden (1 Joh. 03:02). Ook een tent is een prachtig beeld, want degene die er in woont heeft ook een lichaam. Dat is het geheim van God.

Mozes en Elia

Terwijl de discipelen door slaap overmand werden (door welke geest?), kwamen twee mannen bij Jezus die met Hem spraken. Mattéüs vertelt dat het een gezicht was dat de discipelen meemaakten, maar uit de gebeurtenissen blijkt dat het werkelijkheid was wat hier plaatsvond. Want Jezus veran­derde werkelijk! En Mozes en Elia waren er ook in werkelijkheid. Ze spraken met de Heer.

Een visioen is een beeld uit de onzienlijke wereld en niet de werkelijkheid. Bovendien kun je met verschijningen in een visioen ook geen gesprek voeren. Dan wordt het spiritistisch. Het zijn dan geesten uit het dodenrijk die zich voordoen als een persoon. Je krijgt dan geen kontakt met die mens maar met een boze geest! Een heel duidelijk voorbeeld hiervan is te vinden in 1 Samuël 20 waar Saul denkt dat hij kontakt heeft met Samuël. Wie zich door zulke geesten laat inspireren komt in de sfeer van de dood terecht. Dat blijkt ook uit Sauls einde in 1 Samuël 31 (1 Sam. 31:01-04)).

Maar Jezus kende geen angst. Hij had Zijn Vader waarschijnlijk om deze mensen gebeden toen Hij bij Zijn discipelen geen steun vond.

Hij wist: ‘Steun zal Ik krijgen, dan maar uit de onzienlijke wereld’.

Mozes en Elia kwamen ook niet uit het dodenrijk. Zij zaten in de schaapskooi van het oude verbond. (Zie ook het artikel ‘De stem van de goede Herder’ in “Levend Geloof’ van januari 1992 -red. ). Op aarde hadden zij elkaar niet gekend. Maar in de hemel wèl! En ze verschenen in een geestelijk lichaam dat nog niet verheerlijkt was. Zij hadden de Geest van God nog niet, want Christus was nog niet opgestaan. Zij misten daardoor de kennis die in de gemeente ontwikkeld wordt. (Het Nieuwe Testament spreekt nogmaals van het verschijnen van ontslapen gelovigen. Bij de opstanding van Jezus verschenen zij; (Matt. 57:53).

Mozes en Elia. Waarom juist zij? Beiden hebben een ongelovig volk moeten leiden. Zij hebben het daar geweldig moeilijk mee gehad. Maar ze hebben God geloofd en zijn er dóór gekomen.

Zo willen ook wij ons laten bemoedigen door mensen die in dezelfde strijd als wij gezeten hebben, om van hen te leren hoe je er dóór komt.

Zoals Mozes voor de Rode Zee gestaan had, zo stond Jezus nu voor de zee vermengd met rook en vuur (beeld van het rijk der duisternis en dood). En zoals

Mozes aan het hoofd van het volk er door getrokken was, zo zou Jezus als hoofd van de gemeente er doorheen moeten. Maar de Vader zou Hem bewaren!

Mozes en Elia zijn geen van beiden gestorven. Ze gunden hun lichaam niet aan de duivel. En hun geschiedde naar dat geloof. Jezus moest zich wèl offeren aan de duivel (vrijwillig), maar Hij geloofde dat Zijn vlees geen ontbinding zou zien. En ook Hem geschiedde naar dat geloof. Bij het graf stonden engelen die de ontbindende geesten tegenhiel­den.

Zijn uitgang te Jeruzalem

Jezus stond op de berg der verheerlijking in de onzienlijke wereld. Maar van die berg moest Hij af, want Hij moest een andere berg bestijgen: de Olijfberg, de berg des doods! Dat beangstigde Hem en Hij schaamde zich niet om hulp in te roepen. Met elkaar spraken zij over Zijn uitgang te Jeruzalem. Er staat niet: Zijn dood, maar uitgang, exodus (Grieks). Mozes had ook met het volk Israël een exodus beleefd. Uit Egypte. En een andere geestelijke naam voor Jeruzalem is: Egypte! Jezus moest ook uit Egypte trekken, maar Hij moest er eerst ingaan. In de onzienlijke wereld moest Hij de berg Sion af en de Olijfberg op. Die moest Hij splijten en dan zou Hij weer terugkeren naar de berg Sion, de berg der verheerlij­king.

Ezechiël had dit van te voren al geprofeteerd. De heerlijkheid van God ging vanuit het Allerheiligste naar de dorpel (Ez. 10:14). Daarna naar de uitgang (Ez. 10:18), dan uit de stad (Ez. 11:23) naar de Olijfberg. Maar in Ezechiël 43 vers 4 (Ez. 43:04) komt de heerlijkheid Gods vanuit het oosten (Olijfberg) het heiligdom weer binnen.

Jezus moest het lijden ingaan, maar Hij wist: ‘De Vader zal mijn ziel bewaren. Hij zal Mijn uitgang en ingang bewaren (Ps. 121:008). Ik kom er veilig weer uit!’ Jezus werd bewaard in de kracht Gods. Hij ging heel bewust het lijden in toen Hij met Zijn discipelen avondmaal gehouden had.

Daarna ging Hij van de berg af.

Als de heerlijkheid des Heren wegtrekt, trekken de engelen ook weg. En dan is er niemand meer om de boze geesten tegen te houden.

Enkele voorbeelden: Noach: Toen Hij in de ark ging kwam de vloed (Gen. 06:13). Lot: Er gebeurde niets voor Lot uit Sodom was (Gen. 19:22). Israël: De legerscharen des Heren trokken ook uit Egypte. De eerstgeborenen stierven en het leger kwam om in de Rode Zee (Ex. 12:41). Jezus: ‘Uw huis wordt aan u overgelaten’ (Matt. 23:38-39). Gemeente: Zij trekt zich terug in de hemel en op aarde wordt het een chaos (Openb. 11:12-13).

De discipelen zagen op de berg der verheerlijking alleen wat voor ogen was. Zij reageerden aards. Pas veel later hebben zij het wel begrepen. Maar Jezus was bemoedigd. Hij wist waarvoor Hij moest lijden. Hij had geproefd van de heerlijkheid daarna.

Vanuit een wolk (beeld van de gemeente) sprak de Vader tot de discipelen: “Deze is Mijn Zoon, de uitverkorene, hoort naar Hem!”

Jezus is voor ons vrijwillig de dood ingegaan. Daarin hoeven wij Hem niet te volgen, want wie in Hem gelooft zal de dood niet meer zien! Doordat Hij tot in de dood gehoorzaam geworden is, heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de Naam boven alle naam geschonken, zodat alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God de Vader (Filip. 02:08-12).

Als mens werd Hij vernederd, maar als Zoon Gods kwam Hij uit het dodenrijk tevoorschijn, om voor eeuwig te zitten op de berg der verheerlijking, ter rechterhand Gods. Als Eerste van vele broederen!

‘Ben je een licht in deze wereld? Dan kun je de grootste verschoppeling nog tot steun zijn.

 

Het werkelijke Golgotha door Peter Hagendoorn

Onderstaand artikel is een samenvatting van een bijbelstudie die zo’n 30 pagina’s omvat. Het gaat onder andere uitgebreid in op de relatie van Gabbata en Golgotha. Uit de bijbelstudie blijkt tevens dat de smaad en vernedering die Jezus moest ondergaan, vanuit geestelijk standpunt bezien, nog vele malen groter was dan men ooit kan vermoeden. Tevens probeert de schrijver aan te geven waar Golgotha op bijbelse gronden gezocht kan worden.

Golgotha, een keerpunt ten leven

De kruisiging van Jezus, en al dat­gene wat er aan vooraf ging, is een verhaal dat u opgetekend vindt in al de vier evangeliën. Al deze vier beschrijvingen zijn gelijk wat het onderwerp betreft, maar toch zijn er verschillen in de­tails.

Zo schrijft Johannes in zijn evangelie: “. . . en Hij, zelf zijn kruis dragende, ging naar de zogenaamde schedelplaats, in het Hebreeuws genaamd Golgotha. ” (Joh. 19:17)

Lukas schrijft bondiger: “. . . en toen zij aan de plaats gekomen waren die Schedel genoemd wordt . . . ” (Luc. 23:33)

Matthéüs legt -net als Johannes- de nadruk op ‘zogenaamd’:

“En zij kwamen aan een plaats, genaamd Golgotha, dat is de zogenaamde schedelplaats” (Matt. 27:33).

En in Markus lezen wij: ” . . . En zij brachten Hem op de plaats Golgotha, hetgeen betekent schedelplaats” (Mark. 15:22)

Het woordenboek geeft als omschrijving voor ‘zogenaamd’: al dan niet ten onrechte de naam dragend van, voorgevende quasi.

Maar als Golgotha niet het wezenlijke weergeeft, wat wordt dan wel bedoeld ? Als drie van de vier evangelisten zich de moeite getroosten, om aan te geven, dat Golgotha die ‘bijnaam’ heeft, dan kan dit toch geen toeval zijn ?

Aangezien Golgotha alleen als naam voorkomt in deze geschiedenis, en men ook in de Bijbel geen verwijzing vindt met betrekking tot schedelplaatsen, zijn we snel uitgeschreven. Maar als door inspiratie van de heilige Geest alle schrijvers de naam Golgotha vermelden, dan moet het toch mogelijk zijn, om – geïnspireerd door die zelfde Geest te verstaan wat in wezen bedoeld wordt. We zullen derhalve toch wat verder moeten zoeken.

Wat over blijft, is de aanwijzing die de apostel Johannes ons geeft. Hij geeft nog een aanvulling. Hij wijst ons er op, dat die plaats (in het Hebreeuws) ook nog een andere naam had, namelijk Golgotha.

¿Wat komt dus min of meer naar voren?

Enerzijds dat de naam Schedelplaats niet al te letterlijk moet worden opgevat, en anderzijds dat de tweede naam Golgotha, alleen via het Hebreeuws zijn mogelijke inhoud/betekenis verkrijgt.

Aangezien de naam ‘Golgotha’ in de Bijbel verder nergens voor­komt, moet de ‘zogenaamde’ Schedelplaats in de tijd van Jezus aan de inwoners van Jeruzalem net zo bekend zijn geweest, als bijvoorbeeld voor ons Nederlanders ‘het Binnenhof of ‘de Dam’. Ook mogen we aannemen dat die plaats/naam veel indruk heeft gemaakt op de apostelen.

Maar waarom zou Johannes die toevoeging gedaan hebben? Het verhaal wordt er oppervlakkig gezien niet door verrijkt. De gebeurtenis blijft het zelfde en het offer dat Jezus bracht blijft even belangrijk.

Hoe toevallig is ‘zogenaamd’?

Het zou op deze manier kunnen zijn, dat Johannes ons een diepere betekenis/geheimenis probeert over te dragen. Vanwaar dit vermoeden? Omdat Johannes zo’n zelfde ‘overbodige’ opmerking maakt in vers 13: . . . “Pilatus dan hoorde deze woorden en hij liet Jezus naar buiten brengen en zette zich op de rechterstoel, op de plaats genaamd Litostrotos, in het Hebreeuws “Gabbata . . . “

Twee maal, binnen enkele verzen, deze toevoeging. Dat moet toch te denken geven. En wat blijkt nu? Men heeft hier nooit iets achter gezocht en men heeft onnauwkeurig vertaald. Ondanks dat Johannes tot tweemaal uitdrukkelijk vermeld ‘Hebreeuws’ heeft men de vertaling geïnterpreteerd op een zeer natuurlijke wijze. Golgotha en Schedel(plaats) waren immers hetzelfde. Een man als Markus stelt het toch!

Voortbordurend op deze gedachte werd maar gelijk als vanzelfsprekend aangenomen, dat de Schedel(plaats) één of andere heuvel in de vorm van een schedel zou zijn. Door dit te doen, negeert men de aanduiding ‘in het Hebreeuws’ en wordt de vertaling gebaseerd op het ‘Aramees’. Sommige bijbelvertalingen proberen dan nog de schijn op te houden door de verwijzing ‘in het Hebreeuws’ te vervangen door ‘in het Aramees’ maar dat is even misleidend. De vertaling klopt dan wel met de tekst, maar de tekst is niet meer die van Johannes.

Als men zich gaat afvragen, hoe dit nu kan gebeuren, blijkt er in feite geen behoorlijke uitleg van deze woorden in hun Hebreeuwse betekenis -laat staan in hun moge­lijke samenhang- voorhanden te zijn.

Meer dan van alle andere schrijvers wil Johannes in zijn evangelie aantonen dat Jezus de openbaring is van God in deze wereld en dat Jezus degene is die ons bekendmaakt, met dat Koninkrijk der hemelen, een Koninkrijk niet van deze aarde (Joh. 18:36).

Golgotha was geen heuvel

Het Arameese woord “Gulgulta” kan ‘ronde steen, hoofd of schedel’ betekenen, en koppelt terug naar de betekenis van het woord “Gabbata”. Aangezien Gabbata verwijst naar een verhoging (geplaveid met stenen) kunnen we aannemen dat Golgotha ook een kunstmatige hoogte was.

In Matteüs 27 vers 19 (Matt. 27:19) staat in het Grieks dat Pilatus was gezeten op een ‘bematos’ (= platform of podium). Duidelijk geen heuvel of iets dergelijks. Vergelijkingen naar natuurlijke hoogten, heuvels en rotsen zijn mijns inziens niet steekhoudend. Desondanks hebben veel bijbelverklaarders Golgotha voorgesteld, en uitgelegd als een kale rots of een heuvel.

In het Hebreeuws zou het woord schedel ‘Gulgoleth’ zijn. Wel een duidelijk klankverwantschap, maar desalniettemin een ander woord.

Om te verstaan wat Golgotha in het Hebreeuws kan betekenen zou ik de Bijbel met kanttekeningen willen citeren (uitgave Bosch en Keuning): ‘Golgotha hangt samen met het Hebreeuwse werkwoord ‘galal’ waar ook ‘gilgal’ = steen­kring (let op: weer stenen die in een ronde vorm (kring) liggen), en vooraf gegaan door het lidwoord ‘het’ kan het ‘steenhoop’ betekenen’.

Ziet U hoe veelvuldig er weer sprake is van stenen. Denk ook eens aan de bekende tekst: “. . . de steen (= Jezus) die de bouwlieden verworpen hebben, zal Ik maken tot een hoeksteen . . . “

De omwenteling die Golgotha teweeg bracht

Galal is wentelen. Heel merkwaardig wordt dit woord in 1 Koningen 4 vers 10 (1 Kon. 04:10) en volgende verzen en in Sefanja 1 vers 17 (Sef.01:17 als vuilnis, drek vertaalt. Hier zou Golgotha dus verwijzen naar drekhoop, respektievelijk vuilstort­plaats van Jeruzalem, die tevens werd gebruikt als plaats van exekutie.

Wat zou men verder uit deze woordverklaring kunnen aflei­den? Enerzijds dat Golgotha ook iets met wentelen te doen had. Bijbels bezien is dat een absolute waarheid. De dood van Jezus bracht een omwenteling teweeg in zowel de natuurlijke wereld (alhoewel dat op dat moment nog niet zo duidelijk was) en de geestelijke wereld (satan werd ont­troond).

En anderzijds dat men de zogenaamde schedelplaats zou moeten zoeken op -en/of nabij- de plaatselijke vuilstortplaats. Met andere woorden: Jezus zou zijn leven hebben geofferd op de vuilstortplaats van Jeruzalem.

Of met een woordspeling: Jezus -als Losser- loste met zijn leven de mensheid op de Losplaats (van vuil). Hier weer zo’n vermenging van het natuurlijke met het geestelijke.

Bovenstaande woordspeling is niet zo maar gemaakt. Het woord Golgotha heeft ook nog een relatie met het woord ‘ga’al’. Dit werkwoord ‘ga’al’ komt in meerdere betekenissen voor. Ener­zijds als losser (goel = losser) -denk aan Boaz als losser van Ruth- (= beeld van Jezus en de gemeente) en anderzijds in een meer negatieve betekenis, zoals be­smetten, ontheiligen, besmeuren, bevuilen (dus een koppeling naar galal)

Door deze woordspelingen heeft Johannes ons des te meer willen doen inzien dat voor het volk het leven van Jezus niets waard was, terwijl juist in de geestelijke wereld Jezus op het punt stond verzoening (= bekering/om­wenteling) tot stand te brengen

 

Persoonlijk. . . door Gert Jan Doornink

In de verschillende artikelen van dit ‘paasnummer’ neemt het thema ‘leven en dood’ een centrale plaats in. Gelukkig weten wij als waarachtige gelovigen dat de dood ‘verzwolgen’ is in de overwinning van Jezus Christus, zoals Paulus zo duidelijk beschrijft in zijn brief aan de gemeente te Korinthe. En al is dan ‘de dood’ de laatste vijand die nog definitief van het toneel gaat verdwijnen, reeds nu mogen wij door het in ons werkzame geloof beleven dat de angst voor de dood definitief voorbij is. De scheiding met God, die er bestond toen wij nog beheerst werden door het rijk der duisternis, is immers verdwenen nu wij behoren tot het Koninkrijk van Jezus Christus. Maar omdat iedereen nu nog te maken heeft met het ‘lichamelijke sterven’, blijft het een veelbesproken onderwerp. Dat geldt ook voor de ‘bijna dood-ervaring’, die de laatste tijd in de media nogal in de belangstelling staat en waarover Evert van de Kamp in zijn artikel schrijft.

In dit nummer vragen wij ook aandacht voor het werk van de stichting ‘Vox’, de internationale cassettedient van het volle evangelie. ‘Een belangrijk zendingswerk’, hebben wij in de kop boven het artikel afgedrukt en dat is het zeker! Evenals ‘Levend Geloof heeft ook ‘Vox’ als fundamentele basis het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. En hoewel bij een belangrijk deel van onze lezerskring de arbeid van ‘Vox’ wel bekend is, geloven wij dat door dit artikel verschillende nieuwe lezers en lezeressen tot de ontdekking zullen komen dat het zeer belangrijk is ook positief achter déze arbeid te gaan staan.

Tussen God en de afgedwaalde mensheid, hetgeen juist alles waard was! Ik hoop dat U zich niet hebt laten afleiden door de velerleid woordverklaringen -hoe interessant dan ook- maar dat dit artikel een bezinning mag zijn, van wat Golgotha werkelijk was en is en zal blijven: Een keerpunt ten leven!

  1. J. R. D.

 

De nieuwe tijd door Cees Maliepaard

“Wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken” (Rom. 12:02).

Er is een nieuwe tijd aangebroken, maar die heeft in ’t geheel niets met het vermeende tijdperk van de Waterman te maken. Voor zover er in de New Age-beweging van vernieuwing van denken sprake is, is het een bijstelling in neergaande lijn. Als Paulus het over vernieuwing van denken heeft, bedoelt hij het bedenken van de door Jezus in een stroomversnelling gebrachte dingen van het Koninkrijk van God.

De vernieuwing die onze God voor ogen staat, omvat trouwens meer dan alleen ons denken. De wil van God is, volgens hetzelfde vers: het goede, welgevallige en volkomene. Dat betekent dat het plan van Vader voorziet in een allerwege doorwerken van zijn volmaakt goede gedachten over de mens. Voor ons, mensen, betekent dat op alle levensterreinen een duidelijke opgang.

In relatie tot onze God, die ‘de Opgang uit de hoogte’ genoemd wordt (Luc. 01:78), worden wij hervormd door vernieuwing van denken. Paulus beweert dus niet, dat het om vernieuwing van denken gaat, maar dat de mens Gods een totale levenshervor­ming wacht. . . die met vernieuwing van denken begint.

De nieuwe tijd is in Christus aangebroken en vindt zijn voortgang in een ieder die (in Christus’ lichaam ingevoegd zijnde) zich als Gods Geestgezalfde zoon gaat uitstrekken naar het volle zoonschap. Opdat wij allen harmonisch zullen passen bij ons Hoofd, bij Jezus, uit wie de gedachten Gods ten volle in ons doorwerken.

 

Een belangrijk zendingswerk, Vox, door Gert Jan Doornink

Vox wereldwijd, internationale cassettedienst

 

Zo nu en dan besteden wij in ons blad aandacht aan het werk wat anderen doen om de boodschap van het Koninkrijk Gods bekend te maken. Vorig jaar was dat onder andere het werk van de Indianenzending, waarvoor Ulbe en Vera Slim in Amerika werkzaam zijn. Deze keer willen we het werk van de Vox-cassettedienst in de schijnwerpers plaatsen.

Wie achter de schermen van deze zendingsarbeid een kijkje neemt bemerkt al spoedig dat hier door een aantal mensen (geheel belan­geloos) met grote inzet en toewij­ding wordt gewerkt, om het evangelie van het Koninkrijk in andere landen bekendheid te geven.

Dit gebeurt door het opzenden van cassettebandjes met boodschappen van volle evangelie predikers. De boodschap wordt eerst vertaald in het Engels, Duits, Frans, Italiaans, Bahasa- Indonesia, en zo mogelijk andere talen en in principe toegezonden aan iedereen die erom vraagt, natuurlijk ook aan voorgangers, predikanten, leiders van bijbelscholen en andere werkers in Gods Koninkrijk.

Ontstaan en ontwikkeling

De stichting ‘Vox internationale cassettedienst van het volle evangelie’ begon haar werk in 1977. Zuster Joan Wilschut, bij vele oudere lezers van ons blad wel bekend, stuurde een preek die haar bijzonder had aangesproken op de band op naar een ver weg wonende bekende die op zijn beurt weer werd aangeraakt.

Joan wist dat de Heer haar de opdracht gaf de boodschap van het volle evangelie, zoals wij die in Nederland kennen, uit te brengen in de wereld. Het idee ontstond om meerdere preken te gaan vertalen en via cassettebandjes te gaan verzenden.

Geleidelijk aan kwam dit werk tot ontwikkeling, waarbij bergen werk verzet werden door het echtpaar Krijn en Appie van Dongen. Gedurende vijftien jaar waren zij als sekretaris en penningmeester de spil waar alles om draaide, althans wat het zakelijke deel betreft.

Toen zij een paar jaar geleden afscheid namen schreef de stichtingsvoorzitter Duurt Sikkens in de Vox-nieuwsbrief, die periodiek wordt uitgegeven, onder andere over hen: ‘Jullie waren het hart en de ziel van VOX, en zoals

Wat betekent de naam Vox?

Gods Geest de dingen levend maakt, heeft Hij jullie ook levend gehouden. Dat leven waren jullie en dat is altijd de ontspanning èn vitaliteit van het VOX-werk geweest. Dat heeft jullie in goede en slechte tijden overeind gehouden, en we zagen en zien het: het Woord van God wérkt. In jullie, in ons, in degenen die Hem leren kennen, wereldwijd!’

Krijn en Appie van Dongen werden onlangs opgevolgd door Chris en Joke Bredschneijder uit Woudenberg. Over hen schrijft de voorzitter: ‘Ze hebben zich al helemaal in de organisatie ingegraven en we beschouwen hen als een geschenk uit de hemel voor het sekretariaat en het pen­ningmeesterschap. Ze doen dit uit roeping, uit overtuiging en God heeft het bevestigd en zal hen ook bevestigen in dit tijdvergende en heerlijke werk’. Ook Henk Lijzenga en Hans Goldschmeding behoren tot het bestuur.

Hun speciale taak is, naast het bestuurslidmaatschap, het deelnemen aan de ‘prekenkommis- sie’. Samen met een paar broeders en zusters uit het volle evangelie, worden preken beluisterd en beoordeeld op geschiktheid voor verzending.

Uittypen, vertalen en inspreken

Veel werk wordt verricht door hen die de preken uittypen, vertalen en inspreken. Ruim 20 broeders en zusters uit diverse gemeenten zijn hier druk mee. Voeg daar nog aan toe de beide broeders die het VOX-nieuws zelf zetten en drukken en een zuster die de brieven naar en uit Rusland vertaalt. Dat het werk inter­nationaal is moge niet alleen blijken uit de verzendadressen, maar ook uit het feit dat enkele medewerkers zich in het buitenland bevinden.

Het verzenden is een opgave die om de twee maanden op het programma staat. Met hulp van onder andere jeugd uit de Amersfoortse volle evangelie gemeente en één van de andere VOX-medewerkers, wordt in een paar avonden de hele zending banden gemultipliceerd, verpakt, geadresseerd en gefrankeerd.

Een aantal volle postzakken is het zichtbare resultaat na afloop. Natuurlijk is daarna de Ptt-post aan de beurt. Wel heeft men gemerkt dat het niet alleen een gebedszaak is dat de band goed ‘overkomt’ bij de luisteraar tijdens het afdraaien, maar dat de band ook overkomt in goede staat en op het juiste adres.

Iedere twee maanden, dus zes keer per jaar, wordt er een bandje verzonden. Er zijn momenteel ongeveer 650 adressen, leder bandje kost, inklusief porto,

ƒ 7,50. Dit betekent dat er per adres ongeveer ƒ 45,- nodig is. Voor het VOX-werk is dit jaar dus ongeveer ƒ 30. 000,- nodig. Vorig jaar kwam er echter ca. ƒ 6. 000,- minder aan giften binnen. Mede door stijging van de kosten (onder andere meer banden!) teerde men ca. ƒ 13. 000,- in op de reserve. Die reserve is nu minimaal en nèt voldoende om aan de lopende verplichtingen te kunnen voldoen. Ondanks vele giften en verschillende koliekten in de gemeenten is het tekort nog niet weggewerkt, maar de ontvangsten stijgen!

Momenteel worden naar adressen in bijna 50 landen bandjes verstuurd. Dat dit werk vrucht draagt blijkt wel uit de talrijke reakties, die binnenkomen en waarvan regelmatig flitsen worden gepubliceerd in de VOX- nieuwsbrief welke gratis wordt toegezonden aan allen die meeleven met deze arbeid. Wij hopen dat dit ook vele van onze lezers en lezeressen zullen zijn.

Wilt u dit belangrijke zendingswerk financieel steunen dan geven wij gaarne de rekeningnummers beide ten name van Stichting Vox te Woudenberg. Het adres voor het aanvragen van het kontaktblad is: Vox cassettedienst. Als u bekwaamheden hebt in vertalen, inspreken of typen en u wilt zich eens oriënteren of hier een taak ligt voor u, dan kunt u eveneens kontakt opnemen met dit adres.

De naam ‘Vox’ (Latijns) betekent ‘stem’. Daarbij is uitgegaan van de opmerking van Jezus: ‘Mijn schapen horen Mijn stem’.

 

 

Enkele recente reakties op Vox door redactie

Frankrijk, Margriet Hendriks:

“Hartelijk dank voor de cassettes”.

Ghana, Robert Garvey:

“Deze banden openbaren me hoe ik mag leven en de waarheid mag leren kennen en de waarheid zal me vrijmaken”.

Ghana, evangelist Lamina Lawrence:

“Ik luisterde naar uw boodschap op cassette bij een bevriende pastor thuis en ik werd bemoedigd door uw visie en uw opdracht het verlorene in de wereld voor Christus te winnen. De boodschap was vol vreugde en overwinningskracht”.

Zambia, Robert Sakutaha:

“Ik wilde al enige tijd een cassette-uitleendienst beginnen, maar de middelen ontbraken. Zou u uw bediening willen uitbreiden via mijn cassette-bibliotheek?”

Kenya, rev. John B. Kirema:

“De boodschap op de cassettes is een bron van inspiratie voor mij en voor degenen die er ook naar luisteren. We draaien de banden ook in de scholen, twee maal per week. In één van de scholen namen twee leraren de Heer aan na het horen van de prediking”.

Kenya, Lida Knoester, zendelinge:

“Ik weet hoeveel de cassettes uit Holland hier voor de broeders betekenen. Ik wil alles doen opdat de broeders in Kenya bereid zullen zijn voor de eindstrijd, om daar zegevierend uit tevoorschijn te komen!”

 

 

De bijna dood-ervaring door Evert van de Kamp

 

De Amerikaan Gallup zweefde op het randje van de dood, kwam weer bij en wist toen heel zeker dat hij ‘aan de andere kant’ was geweest. Het was er hemels (Wilma Kieskamp in Trouw).

In de Bijbel lezen we van de ervaring (geen bijna dood­ervaring) van de apostel Paulus. Hoe hij ‘weggevoerd’ werd tot in de derde hemel, naar het paradijs Gods en daar onuitsprekelijke woorden heeft gehoord (2 Kor. 12:01-04).

De belangstelling voor het verschijnsel van de ‘bijna dood­ervaring’ groeit met de dag. Enige jaren geleden is zelfs de stichting ‘Merkawah’ opgericht door een groep artsen, psychologen en mensen die zelf een bijna dood­ervaring hebben gehad.

Het woord Merkawah komt van het jiddische ‘wagen’ of ’troonwagen Gods’. De belangrijkste doelstelling is hiernaar gedegen wetenschappelijk onderzoek te doen.

De hemel is weer in

In de 18e eeuw wist de Zweedse visionair (ziener) Emanuel Swedenborg al heel wat over het hemelse leven te vertellen. Door alle eeuwen heen hebben christenen nagedacht (en gefan­taseerd) over het leven na de dood. In onze eeuw bleef het lang stil. Er is nog nooit iemand terug­gekeerd om ons dit mysterie uit de doeken te doen, is een veelgehoorde konstatering. Die stilte is nu, o.a. door de New Age- beweging, voorbij.

De hoogleraren McDannell (Amerika) en Lang (Duitsland) schreven er zelfs samen een nieuw boek, getiteld ‘De Hemel’, over (uitg. Gottmer/Becht). De ‘onzichtbare wereld’ was lange tijd uit het beeld geweken. Zelfs bij christenen, alsof er maar één werkelijkheid was: de alledaagse. De hemel was (is) ver weg.

De godsdienstpsycholoog dr. R. G. H. Boiten, Waals Hervormd predikant, schrijft in cahier 14 (Christelijk Studiecentrum) gewijd aan de onzichtbare wereld: ‘Er bestaat maar één wereld: dat is de wereld van Gods schepping. Een andere wereld bestaat niet’.

Voor Boiten zijn de zichtbare en de onzichtbare wereld terecht niet te scheiden: ‘Kortom, het gaat er niet om dat wij desgewenst vanuit ons bestaan van alledag zouden gaan onderzoeken of er nog ‘iets anders’ is; het gaat er veeleer om die werkelijkheid te ontdekken, waarvan ons bestaan slechts een onderdeel, een partiële manifes­tatie is’.

God schiep hemel en aarde.

Jezus toonde ons de ene gees­telijke werkelijkheid (wereld). Als voorbeeld kunnen we denken aan het verhaal van de rijke man en de ‘arme’ Lazarus (Luc. 16:19). Er komt (= staat te komen) een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Wat Jesaja profeteerde (Jes. 65:17), zien we in Openbaring naderbij komen (Openb. 21:01).

Afgezien van alle pro’s en kontra’s tonen de visionaire zieners (Johan­nes in de Openbaring is een voorbeeld van zo’n ziener) en de bijna dood-ervaringen een ’ten dele’ van de hemel. Boiten: ‘De werkelijke wereld blijkt niet een andere wereld naast de onze, maar een wereld, die de onze omvat’.

Die werkelijke wereld willen we ontdekken. Op de vele vragen trachten we de goede antwoorden te vinden. Terecht zegt Boomsma (Gereformeerd predikant) dat New Age en reïnkarnatie verlegenheidsantwoorden zijn.

Het taboe van de dood doorbroken

Dat kun je wel zeggen. Literatuur en media houden er zich volop en voortdurend mee bezig. De bijna dood-ervaringen worden bespreekbaar. Het zijn de ervaringen van mensen op de grens van leven en dood. Eigenlijk gaat het om een drietal zaken elk met eigen aksenten. Het betreft de verhalen van stervenden, van mensen die klinisch dood zijn geweest en van de visionairen die allen meer of minder iets van het leven aan de andere kant van de dood hebben gezien.

Bij klinisch doden zijn de hartslag en bloedsomloop tot stilstand gekomen.

Een Russische definitie luidt: ‘De klinische dood is een stadium waarin alle uitwendige kenmerken van het leven: bewustzijn, reflexen, ademhaling en hartwerking afwezig zijn, maar waarin het organisme nog niet dood is en de stofwisselings­processen van de weefsels nog doorgaan, terwijl het onder bepaalde omstandigheden mogelijk is alle funkties te herstellen’ (Van Dam, ‘Doden sterven niet’, pag. 21).

Door de vooruitgang van de medische wetenschap is het met bepaalde methoden en onder bepaalde omstandigheden mogelijk mensen uit de dood terug te halen (reanimatie). Bij de absoluut, biologische, onom­keerbare dood is dat niet mogelijk, tenzij door opwekking. Zo’n tien tot vijftien procent van de gereanimeerden blijkt ‘iets’ beleefd te hebben.

Gemiddeld tot zes minuten is er tijd voor reanimatie. Soms lukt het mensen die al twintig minuten ‘weg’ zijn nog te reanimeren. Een klein deel van deze mensen van ‘over de grens’ kan dus iets vertellen. Maar lang niet iedereen durft dat, merkt de psychiater Teunissen op. Velen zijn bang voor onevenwichtig, bijgelovig of voor fantast te worden gehouden.

Nu er wat minder enkel rationeel en materialistisch wordt gedacht, verandert dit patroon. Steeds meer mensen durven er open over te spreken. De vele verhalen zijn veelal heel indrukwekkend.

Zijn mensen langer dood geweest, zodat reanimatie niet meer mogelijk is, en toch ’terug­gehaald’, dan is dat nooit door medisch ingrijpen gebeurd. Vanuit de Bijbel kennen we de opwekking van doden in de Naam van Jezus Christus. In Matteüs 10 vers 7 en 8 (Matt. 10:07-08) geeft Jezus een opdracht: ‘Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt “gij het ontvangen, geeft het om niet’.

De hele kerkgeschiedenis door zijn er onder en door de leiding van de Heilige Geest tot op de dag van vandaag bij tijd en wijle doden opgewekt.

Doden sterven niet

Na vele anderen heeft de charismatische predikant dr. W. C. van Dam onder de suggestieve titel ‘Doden sterven niet’ over de geschetste materie een boek geschreven (uitg. Kok/Kampen). Dat er veel interesse voor dit boek is, bewijst dat er al een 4e druk van verschenen is.

Een drietal vragen komen diepgaand aan de orde:

a- Op de grens van leven en dood:

Wat hebben de mensen gezegd (gezien) tijdens hun sterven?

b- Over de grens van leven en dood:

Wat hebben mensen ervaren toen ze klinisch ‘dood’ waren?

c- Over de grens van leven en dood heen:

Wat zien mensen als zij visioenen hebben van het leven na de dood?

De slotvragen zijn:

a- Houden de ervaringen stand als zij kritisch wetenschappelijk onderzocht worden?

b- Wat zegt de Bijbel over deze dingen?

Bij zijn onderzoek heeft Van Dam geen gebruik gemaakt van getuigenissen uit de wereld van het okkultisme in het algemeen en het spiritisme in het bijzonder. Hij vindt de informatiebron achter de paranormale verschijnselen dermate verdacht dat de gegevens, die vanuit spiritistische seances of uittreding van de ziel uit het lichaam worden verkregen, onbetrouwbaar moeten worden geacht.

In ‘op de grens’ gaat het over wat mensen vanaf de grens tussen leven en dood mochten waar­nemen. In die ervaringen wijzen de laatste woorden op een zien van eerder gestorvenen, maar ook van engelen en van Jezus zelf, het zien van een land of stad van licht en horen van muziek. Van tientallen ‘gebeurtenissen’ geeft Van Dam een beschrijving. Er zijn ook negatieve (duistere) ervaringen. Het doet denken aan de woorden van Hebreeen 12 vers 18 vanaf… (Heb. 12:18 v.v.).

Van het naderen tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem. Tot de tienduizendtal­len van engelen en de feestelijke plechtige vergadering van eerstgeborenen, tot de geesten der rechtvaardigen en zelfs tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond.

Jezus Zelf vertelt dat Lazarus door de engelen in Abrahams schoot werd gedragen (Luc. 16:22). En Stephanus zag de heerlijkheid Gods en Jezus staande ter rechterhand Gods (Hand. 07:56-57).

Bepaalde ervaringen van stervenden zijn uit De Schrift herkenbaar.

Moeilijker is dat met de ervaringen van ‘over de grens’. Uit de Bijbel kennen we, denk ik, alleen het voorbeeld van Paulus als het gaat over het aan de andere kant geweest zijn en terug­gekomen.

Mensen vertellen hoe ze hun lichaam verlieten, wat ze toen zagen en hoorden. Anderen ver­halen over een tunnel, koker, een gang of een dal die men door ging om een volgende fase te bereiken. Weer anderen spreken over het zien van een ‘lichtgestalte’ (Jezus?).

Velen kennen het verhaal van de vanaf haar geboorte verminkte Betty Baxter (pag 30 en 39 ‘Doden sterven niet’). Betty bad de Heer gevraagd om haar in de hemel op te nemen. Ze voelde om zich heen een koude duisternis. Ze bewoog zich door een nauw dal, totdat ze plotseling licht zag. Nadat haar hand door Jezus was gevat, hoorde zij in de verte muziek. Ze kwam aan een wijde rivier. Aan de oever zag ze gras en bloemen in allerlei kleur. Ze nam waar hoe de rivier door een stad heen liep en hoe aan de andere oever een grote groep verlosten stond te zingen. Toen hoorde ze Jezus zeggen: ‘Je tijd om over te steken, is nog niet gekomen. Dit najaar zul je genezen’.

Daarop kwam ze uit haar coma tot bewustzijn. Inderdaad ontving Betty volledige genezing. Tot nu toe getuigt ze daarvan in de gehele wereld.

In allerlei schakeringen heeft van Dam zulke verhalen opgetekend

Daar zijn ook een 50-tal verhalen bij van teruggekeerden uit de klinische dood, de absolute dood, of uit een coma. Dikwijls levert dat ingrijpende persoonsveran­deringen op. Van Dam plaatst een onderzoek van christenen die uit de dood waren teruggekeerd, uitgevoerd door ds. Ralph Wilkerson:

Ze leven vanuit een ander perspektief en met een nieuwe waardenschaal. God staat nu op de eerste plaats en dan komen gezin, kerk en beroep.

Ze nemen veel meer tijd voor hun gezin dan vroeger.

Ze zijn niet meer geobsedeerd door het materialisme.

Ze hebben een grotere gevoeligheid voor de Heilige Geest, die nu voller door hen heen werkt.

Ze ontvangen vaker een geestesgave zoals een woord van kennis, waardoor ze een dieper inzicht hebben in de nood van de naaste.

Ze hebben nu een grotere visie voor de wereld.

Ze hebben geen angst meer voor de dood.

Hun karakter is zachter geworden, rustiger, met meer zorg voor hun medemensen.

Ze hebben meer levensvreugde dan vroeger.

Van opwekkingen van absoluut doden vertelt de Bijbel zelf. Jezus wekte de dochter van Jairus, een jongen in Nain en zijn vriend Lazarus uit de dood op. Petrus mocht Dorkas opwekken en Paulus Eutichus. Uit recente tijd dateert de opwekking in Timor: in 1970 werden daar acht doden op­gewekt. Zendeling Jan Pit mocht destijds in Laos samen met de oudsten een vrouw uit de dood terugbrengen. Er zijn meer betrouwbare voorbeelden van opwekkingen. Ik herinner mij het verhaal uit de mond van Karel Hoekendijk hoe hij een klein zwart en dood kind in zijn armen het leven in Jezus’ Naam mocht teruggeven.

In ‘over de grens heen’ gaat het om mensen, visionairen (profeten en zieners), die een blik hebben mogen slaan in het land van de overzij. Mensen niet aan de rand van de dood, in coma of in trancetoestand, maar volop staande in het leven. Hun oog en oor werden door de Heilige Geest geopend, vaak als ze in gebed waren op een moment dat God dat wilde. Van zeven van hen geeft Van Dam wat biografische notities. Twee vrij bekende onder hen zijn John Bunyan (1628- 1688) en de rondreizende prediker Soendar Singh (1889- 1924). Zij ontvingen visioenen over stervenden, over de heerlijkheid, maar ook over duistere gebieden.

Dat alles bijbels getoetst moet worden, is duidelijk.

Kritische vragen

Die vragen moet je eigenlijk kunnen stellen aan ’teruggekeer­den’. Maar dat geeft een moeilijkheid. Onze menselijke taal schiet namelijk tekort. Een teruggekeerde zei: ‘Woorden zijn driedimensionaal en wat ik ervaren heb, is meerdimensionaal’. Wij zijn gewend te werken met de kategorieën van ruimte en tijd. In die andere wereld bestaan die kategorieën niet of anders. Toch worden er punten van kritiek genoemd.

Bijna dood-ervaringen zijn vaak afgedaan als hallucinaties, veroor­zaakt door een tekort aan zuurstof in de hersenen van de bijna dode patiënt. Of onder invloed van hoge koorts, van medicijnen of pijnstillende middelen zou men als het ware een fata morgana hebben beleefd.

Wilma Kieskamp gewaagt ervan dat kritische psychologen spreken van een complex van verdringing: al is de patiënt buiten westen, onbewust ervaart hij dat er iets mis is gegaan. Als reaktie daarop vlucht hij in een fantasie van een paradijs, een droom over de hemel.

Maar als je al die getuigenissen leest en de onderzoekers volgt in hun naspeuringen, dan is het moeilijk vol te houden (al moet je uiterst voorzichtig zijn) alles op het bordje hallucinaties te schuiven, of het onder de noemer van verdringing te brengen. De verhalen van mensen met een bijna dood-ervaring stellen wetenschappers veelal voor een raadsel.

De chirurg Vissel, voorzitter van Merkawaw, denkt dat hij weet waarom: ‘De uiterste consequentie van dit onderzoek is dat be­wustzijn niet aan stof is gebonden. Dat is een gedachte die alles in de wetenschap op z’n kop zet. Maar de gewone man weet intussen wel beter’.

Ik denk dat we ons inderdaad heel bescheiden moeten opstellen. Een ander punt is mogelijk projektie. Dat is een algemeen menselijk verschijnsel.

Van Dam vraagt zich af of de ervaringen die tallozen op hun sterfbed, in koma, tijdens een klinische dood of ook in visioenen hebben opgedaan, niet eenvoudig weergeven wat men ook in het normale leven al gedacht, geloofd en ervaren heeft.

Daarbij hoeft men niet te betwijfelen dèt er inderdaad een leven na dit leven is en düt men na de dood dit leven binnentreedt, maar meent men, dat de waarnemingen, dus wat men ziet en hoort, gekleurd zijn door wat men in dit leven heeft geloofd. Men projecteert dan ook (dit, wat zich al in hoofd en hart bevond).

Tegen deze veronderstelling brengt Van Dam zelf twee argumenten in: ‘Ten eerste liggen de ervaringen die men opdoet vaak helemaal niet in het verlengde van wat men voordien geloofde. Voor velen komen ze als een volledige verrassing. En ten tweede geldt hier, wat ook van de hallucinatietheorie gold: die ervaringen, die men naderhand kon toetsen aan de werkelijkheid, bleken op waarheid te berusten’.

Dat er van een zekere projektie sprake is in de details en vooral in de beschrijving ervan, lijkt niet onwaarschijnlijk, maar daarmee kun je de grote ‘restwaarde’ net zomaar van de tafel vegen.

Boiten stelt de vraag: ‘Hoe onderscheiden we psychiatrische ziektebeelden van autentieke ervaringen, zoals wij die kennen uit bijvoorbeeld de Bijbel en de kerkgeschiedenis?’ Hij dringt er op aan de geesten te beproeven, ‘of zij uit God zijn’ en konkludeert: ‘Zo moeten de verschijnselen dus beoordeeld worden op hun autenticiteit zodat van meet af aan het charlatannes- que van de eigen produktie (dat­zelfde geldt ook voor ‘woorden van profetie’), dan wel het aan een psychiatrisch ontregeld brein ontsponnene, terzijde worden gelegd’.

Op weg naar de definitieve opstanding

Voor een christen is het geen vraag of er leven na de dood is. Na zijn ‘begrafenis’, door de doop in water in de dood van Jezus, weet hij met Christus te zijn op­gestaan in een nieuw leven (Rom. 06:03-05). Zijn nieuwe wetenschap is dat hij deel heeft aan de eerste opstanding (Openb. 20:06). De met de Heilige Geest gedoopte mens heeft daartoe de Heilige Geest als een uiterst kostbaar onderpand ontvangen. Paulus drukt dat onvergetelijk mooi uit met de woorden: ‘Hij nu, die ons met u bevestigt in de Gezalfde (Jezus) en ons heeft gezalfd, is God, die ook zijn zegel op ons gedrukt en de Geest tot onderpand in onze harten gegeven heeft’ (2 Kor. 02:22). En in 2 Korinthe vijf vers vijf (2 Kor. 05:05) zegt de apostel: ‘God heeft ons juist daartoe bereid en ons de Geest tot onderpand gegeven opdat het ster­felijke door het Leven worde verslonden’.

Gods Geest is het onderpand van onze erfenis, het eeuwige leven (Ef. 01:14).

Het definitief verlaten van ons lichaam is tegelijk de intrek nemen bij onze Heer (2 Kor. 05:8).

De theoloog Emil Brunner verwoordt dat zo: ‘Het biologische feit ‘dood’, het uitdoven van het leven, is alleen omhulsel, vat en tegelijk symptoom en werking van een heel andere werkelijkheid. De dood, die de arts vaststelt, is niet mijn eigenlijke doodsoorzaak. Ik sterf niet aan deze of gene ziekte, evenmin als ik, deze persoon die ‘ik zelf heet, leeft van eiwit, koolhydraten, vitaminen enz. De verantwoor­delijke persoon ‘ik’ leeft van Gods Scheppend Woord. Zo sterf ik ook aan God, wanneer, omdat, zoals Hij het wil. Wat de arts constateert is alleen de schaal van de dood. De kern van de dood is verborgen in Gods geheimenis. Daarom kan over het sterven ook onder het opschrift ‘leven’ gesproken worden. Geloven is: met Christus sterven en opstaan. Wie in Christus gelooft, heeft in zekere zin de dood al achter de rug en het leven in en voor zich’.

Mijn slotvraag is: Zouden we de ervaringen van stervenden, terug­gekeerden en visionairen kunnen zien als lichtende ‘schaduwen’ vooruit van het intreknemen bij de Heer?

Soms wordt een tipje van de sluier van wat wacht en komt en de heerlijkheid daarvan opgetild, zoals bij Paulus en kennelijk vele anderen. Om ons aan te sporen

niet in het geloof te verslappen en om aan te tonen hoe reëel Gods plan is dat hij uiteindelijk alles in allen zal zijn: het volle beeld van God door Jezus en de Heilige Geest in ons gerealiseerd (1 Kor. 15:28).

Elke ervaring moet intussen overeenstemmen met het Woord van God en mag niet in strijd zijn met het bijbels getuigenis. Zonder bij voorbaat ook maar iets met en simpel handgebaar af te doen, is het wel van groot belang, denk ik, met deze dingen heel behoed­zaam om te gaan. Opmerkelijk is dat we van de ‘opgewekten’ in Jezus dagen nicis meer hebben vernomen. We verwerpen uiteraard elke vorm van okkultisme in dit soort zaken en elke gedachte aan reïnkarnatie en wat dies meer zij.

Niet de vraag naar wat er na de dood gebeurt, hoe belangwekkend ook, is het belangrijkste. maar het uitzien naar het moment waarop de stad Gods, het nieuwe Jeruzalem, zal neerdalen uit de hemel (Openb. 21:10) Daar verheugen we ons op. Het moet ongelofelijk mooi zijn!

1993.03 nr. 346

Levend geloof 1993.03 nr. 346

Schatten in de hemel door Gert Jan Doornink

“Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch moet noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken en stelen. Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn” (Matt. 06:19-21).

Waar verzamelen wij onze schatten?

Bij alle verschillen die er soms nog zijn met betrekking tot de interpretatie van het evangelie, is één ding overduidelijk en niet voor misverstand vatbaar: de uitspraken die Jezus deed waren altijd heel radicaal en kenden geen compromis. Het was bij Jezus altijd: vóór of tegen, wit of zwart, licht of duisternis, waarheid of leugen, positief of negatief.

Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit de woorden die Hij uitsprak tijdens zijn eerste grote rede op de berg over het verzamelen van schatten op aarde of in de hemel. Wat bedoelt Jezus daarmee?

Verzamelen duidt op bijeenbrengen, sparen, bezig zijn. Het heeft hier zeker niet de betekenis van een hobby waar je in je vrije tijd mee bezig bent. ‘Het hart’, de diepste kern van ons bestaan, is er volledig bij betrokken.

Jezus geeft hier aan dat je hart óf betrokken is bij de aardse, voorbijgaande dingen, óf bij de hemelse, eeuwige dingen. En Jezus geeft óók aan wat het belangrijkste is, waarom het werkelijk gaat!

Zolang de mens nog onder de invloedssfeer van de vorst der duisternis leeft, staan de aards# zaken nummer één, maar zodra de mens een ‘nieuwe schepping in Christus’ is geworden, weet hij dat het primair gaat om de hemelse zaken.

Het is Gods bedoeling dat wij ons dat steeds weer realiseren, want de nieuwe mens in Christus heeft de keuzemogelijkheid en zal steeds opnieuw de goede keuze behoren te maken: vóór het Koninkrijk van God en tégen het rijk der duisternis!

Hebben wij onze geestelijke plaats ingenomen?

Vanuit onze hoge positie -we zijn immers met Christus geplaatst in de hemelse gewesten- kunnen wij terugschakelen of vooruit schakelen, om dit beeld even te gebruiken. Wie terugschakelt valt weer op de aarde met alle negatieve gevolgen van dien. Hij kan dan nog wel godsdienstig bezig zijn en zelfs zeer actief, maar het is een ‘verzamelen van schatten op aarde’. De uiteindelijke gevolgen zijn bijzonder negatief, laat Jezus ons zien. (Denk ook aan de gelijkenis van de ‘rijke dwaas’ uit Lucas 12).

Nu zijn er ook veel christenen die nog nooit hun plaats met Christus hebben ingenomen in de hemelse gewesten. Zij kunnen daarom ook niet terugvallen, want zij leven al op aards niveau.

De duivel is op twee fronten zeer actief: hij probeert dat wij onze plaats in de hemelse gewesten loslaten, óf hij probeert dat we deze plaats niet in zullen nemen. Geen wonder dat hij zich dag en nacht inzet voor dat doel. Hij is immers zelf een gevallen engel. Als aartsengel Lucifer (lichtdrager) had hij eens een belangrijke positie bij de troon God. Maar hij kwam door hoogmoed ten val.

Gelukkig weten wij dat God Zijn schepping niet losliet en uiteindelijk zal zijn totale afgang plaatsvinden, zoals dat beschreven staat in het laatste Bijbelboek. Ondertussen leeft en functioneert de gemeente van Christus in een ‘overgangstijd’. Na de komst van Jezus (die Hem reeds volkomen overwon en daardoor onze Verlosser èn ons Voorbeeld is) en na de ‘uitstorting’ van Gods Geest, maar vóór de eindvoltooiing aller dingen.

Er moet nog heel wat gebeuren, laat Gods Woord ons zien. Laten we niet in de fout gaan door alles vast te gaan leggen: zó gaat het allemaal gebeuren. Hele boekenkasten zijn al volgeschreven met allerlei theorieën over de eindtijd, maar dan op aards niveau. Alleen wie geestelijk leert denken en leven laat zich niet beïnvloeden of afremmen door de vele aardsgerichte leringen. Hij houdt het einddoel -de volkomenheid in Christus- in het vizier en is daardoor bezig ‘schatten te verzamelen in de hemel’.

Ook gaat hij op deze weg steeds meer ontdekken van Gods volle heerlijkheid, die Hij in Zijn grote liefde wil delen met allen die Hem met een waarachtig hart willen dienen. En wat is er nu heerlijker dan op déze wijze rijk te worden? Het is een dagelijks aanwezige intense blijdschap die dan ons hart vervult. Temidden van alle omstandigheden en felle aanvallen uit het rijk der duisternis kunnen wij standhouden, want ons geestelijk huis is niet op het zand gebouwd, maar op de rots.

Onze schat is verankerd in de hemel. Daar is ook ons hart en daardoor zijn we voor eeuwig rijk in God.

 

Beloften voor Sion door Tea Keuper Dijk

“Want uw schepper zal uw ‘echtgenoot’ zijn. Here van de hemelse legers is Zijn naam; Hij is uw verlosser, de Heilige van Israël, de God van de hele aarde” (Jes. 54:05, vert. Het Boek).

In Jesaja staan zulke rijke beloften voor het volk van God, dat in Sion woont. Dit volk zijn door alle eeuwen heen de mensen, die God als hun Heer erkennen en Zijn plan met de wereld. Hen, die Zijn keuze tot hun keuze maken. Kinderen van God vormen een heilige natie, een volk dat Gods eigendom is.

Onze schepper God wil onze echtgenoot zijn, Degene met wie wij alles kunnen delen. Omdat God Geest is, betreft het hier iets van onze geest. God, door Zijn Geest samen met onze geest.

Scheiding kwam door zonde. Toen Jezus aan het kruis onze zonden droeg, was Hij hierdoor van God verlaten, onder de vreselijke vloek van de zonde. Zijn gemeenschap met God moest in die uren verbroken worden. Denkt u zich dat eens in; wat een lijdensweg voor onze Jezus, die geen zonden deed, die geen compromissen sloot. Toen Jezus uiteindelijk kon uitroepen: ‘Vader, in Uw handen beveel Ik mijn geest’, was de overwinning behaald. Het offer gebracht, door gehoorzaamheid aan de Vader, gerechtigheid geschied, door liefde jegens ons.

Wij mogen ons ‘verlosten des Heren’ weten, als wij naar Sion komen en daar onze woonplaats kiezen, onder Gods bescherming. Er zullen aanvallen zijn vanuit het rijk der duisternis, maar God geeft ons de verzekering dat we niet bang behoeven te zijn; verschrikking zal tot ons niet naderen. Wie ons aanvalt zal óver ons vallen (vs.15).

Ik heb Sion als mijn geestelijke woonplaats gekozen. Daar mag ik samen met de Heer een huis bouwen en een lofgewaad weven, tot eer van Zijn Naam en tot verbreiding van Zijn Rijk! (Lees ook hierover Psalm 87, Sion de stad der volken).

 

In het Sion Gods (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Ik wil U danken voor Uw schuilplaats, Heer,
de stad, waarin ik bij U, God, mag wonen!

Waar U mij leert de vijand te onttronen:
geen rouw, geen angst, en onderdrukking meer.

 

Mijn Heer en God, U neemt mij bij de hand
en leidt mij door het vuur, ’t zal mij niet deren,
omdat Uw heiligheid alleen dót zal verteren,
waarmee Uw vijand mij heeft aangerand!

 

Ik mag gaan staan, U richt Uw kind’ren op,
die naar Uw wil en in Uw waarheid wand’len.

U leert mij als verloste denken, hand’len,
opent Uw hart, waaraan ‘k vrijmoedig klop!

Tea Keuper-Dijk

 

Gebed en gemeentegroei door Henk Annotee

Wat hebben het gebed en de groei van de gemeente met elkaar te maken? In dit artikel worden enkele aspecten van dit onderwerp behandeld, om vervolgens tot de conclusie te komen dat gebed en gemeentegroei niet los van elkaar mogen worden gezien, (-red.)

Wat is gebed?

Er zijn verschillende redenen die mensen bewegen tot gebed. Er is bijvoorbeeld een gebed waarin je alleen maar tegen God aanpraat en Hem degradeert tot praatpaal. Dan is er van luisteren geen sprake.

Soms bidden mensen om persoonlijke verlangens ingevuld te krijgen. In dat geval wordt er een verlanglijstje aangeboden met het verzoek om honorering.

Ook zijn er mensen die alleen de noodzaak van bidden inzien bij grote nood, bijvoorbeeld een ernstige ziekte. Zij beschouwen God als een soort S.O.S., een oproepbare hulpdienst bij rampen.

Wat is gebed dan wel? In het gebed wordt een relatie onderhouden tussen Maker en het gemaakte. Schepper en het geschapene. Vader en kind! Gebed is dus het onderhoud van een relatie. Gebed is luisteren en beluisterd worden. Gebed is vragen en bevraagd worden. Gebed is hulp verwachten en een hulp kunnen zijn.

Voorwaarde en verhoring

Hoe bidden we? Er gaat een belangrijke voorwaarde vooraf aan bidden. Dat is dat wij de Vader kennen. Wij kunnen alleen, op de juiste manier bidden als we naar de wil van de Vader bidden, anders heeft ons bidden geen zin.

En om de wil van de Vader te kennen moeten we heel dicht bij Hem leven, net als Jezus. Zo dichtbij dat wij kunnen horen wat Hij zegt en kunnen zien wat Hij doet.

Hoe zit het met de verhoring? Maakt iedere christen wonderen van genezing mee in geest, ziel of lichaam? Ja en nee. Er zijn wel degelijk wonderen in de levens van christenen, maar ze worden nog niet altijd opgemerkt. Men zit nog vaak zo dicht voor de geestelijke realiteit. Toch geeft God in Zijn grote genade wonderen van genezing in ons midden.

Eén van de kenmerken van kinderen Gods is dat ze door geloof, verwachting en vertrouwen ontvangen wat ze geloven. Ik ben er van overtuigd dat gebedsverhoring voor ieder werkelijk kind van God een realiteit is. Is er geloof, is er vertrouwen, gevolgd door gebed, dan is er ook verhoring!

Tweeërlei groei

Voordat we nu wat aspecten van de groei willen belichten, eerst een definitie van het begrip

‘gemeente!. Want wat is een gemeente. Een gemeente is een groep mensen die absoluut veilig bij elkaar thuis kunnen komen. Bij elkaar in het hart kunnen kijken. Elkaar troosten en bemoedigen, met elkaar de verdere openbaring van God zoeken.

Bij groei denk ik als eerste aan geestelijke groei van ieder kind van God persoonlijk. Daarbij groeien we uit naar het instaat zijn van alle goed werk.

In het paradijs is aan deze opdracht nog niet voldaan: de schepping bewaren en onderhouden. Daar hebben mensen hun eerste onschuldige liefde verloren. Het is aan ons om die liefde terug te vinden en dankzij Jezus zullen wij onze plaats in het Koninkrijk van God weer vinden.

Daarbij zullen we de strijd niet moeten schuwen. Een strijd niet tegen God of tegen mensen, maar tegen gevallen engelen (Ef. 06:12). Bij dit alles zullen wij leren om scheiding te maken tussen het Koninkrijk van God en dat van satan. Deze strijd gaat ook mede onze groei bepalen.

Daarmee bezig zijnde mogen wij dan ook nog werken aan groei in aantallen van mensen. De ervaring leert evenwel dat christenen die oppervlakkig leven, een grote waarde hechten aan groei in aantallen van mensen.

Toch mag ook dat belangrijk zijn, want als wij echt eerst geestelijk groeien, dan komt er een dag dat dit gezien en gemerkt gaat worden en dat mensen dat willen navolgen. Want het evangelie is niet voorbehouden aan een selecte groep mensen. Het evangelie is voor iedereen! Wat staat er in Timótheüs?: “Ik vraag je dringend het woord van God door te geven als je daar de kans voor krijgt!”

Het verschil met vroeger

In het Oude Testament gaf God de Israëlieten geen opdracht tot zending. Nergens lees je de opdracht om de bewoners van Kanaän op te roepen tot bekering. Nee, het was zelfs verboden om met ze in zee te gaan.

De opdracht die ze kregen was om land te veroveren, want het vee zou moeten eten en het gewas zou moeten kunnen groeien. Verder was er alleen een in stand houden van het volk zelf en de natuurlijke aanwas daarvan.

In onze gemeenten kan iemand ook alleen maar komen door geboorte (opnieuw geboren worden) en moet er genoeg voedsel zijn (Woord van God).

In het Nieuwe Testament komt daar verandering in en het is Jezus

zelf die ons daartoe oproept. Hij geeft als eerste het sein tot gemeentegroei: “Gaat heen en maak al de volken tot Mijn discipelen… (Matt. 28:19).

Waarom gebed en gemeentegroei bij elkaar horen

Waarom de koppeling gebed en gemeentegroei? Omdat om tot groei te komen gebed nodig is. Anders geformuleerd: als er geen gebed is, dan is er ook geen groei. Een gemeente die wil groeien zal in meerdere opzichten op weg moeten gaan. Onderweg ontdekken we eerst de noodzaak van het gebed, daarna verklaren we ons bereid tot de strijd en tenslotte blijkt dat uit te werken in groei.

Elke gemeente kan rekenen op tegenwerking bij het in stand houden van de gemeente. Werkelijk oorlog zal er dus komen als er zelfs maar aan uitbreiding gedacht wordt. Zijn we er klaar voor? Laten we zorgvuldig en wijs te werk gaan en duidelijk zijn, zodat er geen twijfel kan bestaan aan onze bedoelingen.

Dan volgt er op de opdracht van Jezus ook een belofte, namelijk: “Zie, Ik ben met u, al de dagen…” (vs.20). “Ik ben met u”, betekent dat het goed zal gaan.

Iedere gemeente heeft groei als doel. Anders zullen niet alle volken bereikt kunnen worden.

Gehoorzaamheid aan de opdracht van Jezus zal ons aansporen tot actie. Geld en goederen spelen daarbij geen echte rol, wel hoop en verwachting!

Laat iedereen zich dus inzetten en doen wat en waar we maar kunnen.

Daarbij mogen we de overtuiging hebben dat we met een goed werk begonnen zijn en dat de Heer het zelf zal volmaken!

 

Persoonlijk… door redactie

In dit nummer treft u het laatste deel aan van de bijbelstudieserie over ‘De Gemeente in de eindtijd’, gebaseerd op het boek Openbaring. In 14 afleveringen probeerde Jan Kees Roose antwoord te geven op de vele vragen rondom dit onderwerp en speciaal over het laatste Bijbelboek. Naar onze mening is hij hierin volledig geslaagd en we zijn dan ook dankbaar dat wij deze serie, konden publiceren.

Uiteraard zal ook in de toekomst het boek Openbaring nog veelvuldig aan de orde komen in “Levend Geloof’, want we leven in een tijd waarin wij door Gods genade steeds meer geestelijk licht, op verschillende dingen die nu nog ‘verborgen’ zijn, ontvangen. En dat willen wij met blijdschap en in gehoorzaamheid doorgeven.

Wat het boek Openbaring betreft verwijzen wij ook nog even naar de eerder verschenen serie artikelen van Klaas Goverts, die later werd uitgegeven in een drietal brochures die nog steeds verkrijgbaar zijn (zie blz. 32).

 

De geestelijke oorlog door Wim te Dorsthorst

Dat er nog nooit zoveel oorlog gevoerd is als in deze tijd, zal niemand ontkennen. Hoe weinigen beseffen echter, dat er vanaf de zondeval een enorme geestelijke oorlog woedt, die in het einde der tijden zijn hoogtepunt zal vinden en beslist zal worden in het ‘dal der beslissing’ (Joël 03:14). Of wat Johannes noemt in Openbaring 16 vers 16 (Openb. 16:16): ‘Harmagedon’.

Alle strijd en oorlog in de zichtbare wereld is de afspiegeling van de geestelijke oorlog in de hemelse gewesten. Wat de vijand voor ogen heeft in deze geestelijke oorlog is, zoals wij in Daniël 7 vers 25 (Dan. 07:25) kunnen lezen, ‘om de heiligen des Allerhoogsten te gronde te richten’.

De grootste misleiding van de duivel is, dat hij zelfs in de kerken, waar men zich toch christen noemt, bewerkt dat zijn bestaan als een fabel uit de middeleeuwen beschouwd moet worden. In de New-Age beweging heet het dat de duivel een uitvinding van de christenen is.

De gedachten van satan kennen

Toch zijn het juist de ware christenen, -bekeerd, gedoopt en vervuld met de heilige Geest-, die inzicht hebben in de geestelijke wereld. En die ook begrijpen dat der gelijke uitspraken nu juist door de grote misleider -de duivel zelf- geïnspireerd zijn.

Ook dit volk van God echter zal voortdurend verleid worden te geloven dat het allemaal niet zo’n vaart zal lopen. Maar de Bijbel is heel duidelijk en roept op tot voortdurende waakzaamheid, om nuchter te zijn, omdat de duivel rondgaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden (1 Petr. 05:08). Maar zeker ook omdat de satan zich voordoet als een engel des lichts (2 Kor. 11:14).

Het wordt de hoogste tijd dat het volk van God het bestaan en de werkingen van de duivel met zijn legers demonen serieus gaat nemen. En dan niet om, zoals sommigen in de gemeente van Thyatira, de diepten van satan te leren kennen, want dat is uit de geest van Izébel, maar om zich te kunnen wapenen tegen de verleidingen en listen van de duivel (Openb. 02:20-24). Zijn gedachten, bedoelingen en werkwijzen hoeven niet langer onbekend te zijn (naar 2 Kor. 02:11).

De duivel ontmaskerd

In de dagen van het Oude Verbond werkte de duivel ook, maar het was voor de meesten een verborgenheid.

Pas in het Nieuwe Testament zien we de ontmaskering van de duivel en zijn boze geesten. Jezus heeft ze het masker afgerukt en ze als de veroorzakers van alle kwaad, ziekte, onheil, haat en geweld openlijk tentoongesteld. Hij heeft over ze gezegevierd.

Niet alleen aan het kruis, maar tijdens Zijn hele bediening op aarde. Petrus vat het in Handelingen 10 vers 39 (Hand. 10:39) zo samen: “Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren, want God was met Hem”.

Tot ons onderricht geschreven

Toch zijn al de geschiedenissen, verhalen en gebeurtenissen in het Oude Testament ook tot ons voorbeeld, onderricht en waarschuwing opgeschreven, zegt Paulus. Over ons, over wie ‘het einde der eeuwen’ gekomen is (Rom. 15:04; 1 Kor. 10:11). En juist wat die geestelijke oorlog betreft, is hetgeen dat oude volk overkomen is, een duidelijke illustratie van wat God met het ware Israël Gods bedoelt.

Als wij het verhaal lezen hoe het volk Israël in Egypte in slavernij werd gehouden en zelfs uitgeroeid dreigde te worden, dan weten wij dat het voor ons nu niets meer te maken heeft met het land Egypte in het Midden-Oosten.

Uit het slavenhuis verlost

Egypte is een beeld van het rijk van satan die alle mensen gevangen houdt. Micha 6 vers 4 (Micha 06:04) zegt zo typerend: “Immers heb Ik u gevoerd uit het land Egypte en uit het slavenhuis heb Ik u verlost”.

De duivel heeft de mensen die van God zijn en die hij als een beschuttende cherub had moeten dienen en beschermen, geroofd en allen in zijn slavenhuis gebracht (Ez. 28:14; Joh. 10:10a).

God heeft ook ons nu uit dit slavenhuis Egypte verlost, uit de macht der duisternis, en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde (Kol. 01:13).

In het einde der tijden zal de hele wereld uit dat slavenhuis verlost worden onder grote wonderen en tekenen van Jezus Christus en zijn gemeente (Openb. 15:05; Openb. 16:21).

God en de afgoden

Eenmaal verlost uit Egypte zou je denken dat het met dat volk Israël verder wel zonder moeite zal verlopen. Niets is echter minder waar. Vanaf nu is het een volk dat gehaat wordt en door alle volken, stammen en natiën voortdurend bedreigd en onderdrukt en zo mogelijk wordt uitgeroeid.

Wat we vooral zien is dat Israël altijd weer verleid werd hun knieën te buigen voor de góden van de volken die rondom hen waren. Het lijkt in de Bijbel wel een gevecht tussen God en de afgoden. Het volk ging hierin soms zover dat God hen overgaf in de macht van de góden die ze dienden (Richt.6:l) en ze uit het land Kanaän liet verwijderen omdat ze dat land en Gods Naam ontheiligden (2 Kon. 23:27; Ez. 36:16-20).

Als we nu twintig eeuwen christendom overzien dan is het niet overbodig te zeggen, dat deze verhalen een geweldige waarschuwing inhouden voor het volk van God nu, in deze tijd.

Overheden en machten

Al die volken, zoals de Kanaänieten, de Ammonieten, de Moabieten, de Edomieten, de Amelekieten, de Filistijnen, enz., bestaan als volk in het Midden-Oosten al lang niet meer. Maar het gaat nu ook niet meer om volken, om mensen, maar om geestelijke machten, geestelijke wezens in de hemelse gewesten, die allemaal een bepaalde vorm van kwaad in die mensen uitwerkten en dat tegen het volk van God richtten. De koning van zo’n volk was in de geestelijke wereld verbonden met een grootmacht uit het rijk van satan. In de geestelijke wereld was dat de vorst van het volk, zie hiervoor de geschiedenis in Daniël 10 vers 12, 13, 20 en 21 (Dan. 10:12-13; Dan. 10:20-21).

Vandaag de dag is dat nog precies hetzelfde. Daarom spreekt Paulus in Efeziërs 6 ook over ‘overheden, machten, wereldbeheersers dezer duisternis en boze geesten in de hemelse gewesten’ (Ef. 06:12). En de overste van al die overheden en machten, van de macht der lucht, is de duivel zelf, die de overste van deze wereld genoemd wordt , (Ef. 02:02; Luc. 11:15; Joh. 12:31)‘

De grote verleider

Wat het volk van God duidelijk moet gaan zien, is dat diezelfde volken, diezelfde groeperingen van boze geesten in de hemelse gewesten met hun vorsten, nu strijd voeren tegen het geestelijk Israël, het hemelse Jeruzalem.

Vanuit het Woord van God is van al die volken wel een omschrijving van hun wezen te geven, waaruit het kwaad blijkt wat ze gebruiken tegen Gods volk. Het zou nu te ver voeren dat hier uit te werken. Maar de duivel en zijn rijk is niet veranderd en hij zal met list en bedriegerijen, en vooral verleiding, trachten het volk van God weer op aarde te werpen.

Verleiding is zijn sterkste wapen. Johannes zegt dat de satan de verleider van de gehele wereld is (Openb. 12:09). Maar hij is dat zeker ook van de uitverkorenen (Matt. 24:24). Jezus gebruikt het woord ‘verleiders’ viermaal in Matteüs 24, als hij waarschuwt tegen valse Christussen, profeten en leraren. Hij verleidt met schoonklinkende woorden zoals hij dat ook al bij het eerste mensenpaar gedaan heeft.

Het verbond van de volken

Er is werkelijk oorlog te voeren! Johannes schrijft in Openbaring dat de draak en zijn engelen oorlog voeren. De psalmist Asaf schetst er een duidelijk beeld van, als hij zegt:

“O God, houdt U niet stil, zwijg niet, en blijf niet werkeloos, o God. Want zie, uw vijanden tieren, uw haters steken het hoofd op; zij smeden een listige aanslag tegen uw volk en beraadslagen tegen uw beschermelingen.

Zij zeggen: Komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer wordt gedacht.

Want zij hebben eensgezind beraadslaagd, tegen U een verbond gesloten: de tenten van Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagerenen, Gebal, Ammon, Amelek, Filistea met de inwoners van Tyrus; zelfs Assur heeft zich bij hen gevoegd, zij zijn de zonen van Lot tot steun” (Ps. 083:002-009).

Dit is een duidelijke omschrijving van de bedoelingen van satan die ons bekend moeten zijn. Een andere vertaling zegt in vers 5: “Hun kreet is: vooruit, uitroeien dat volk!, dat niemand meer noemt de naam Israël”.

Jezus zegt: “Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden en gij zult door alle volken gehaat worden om mijns naams wil” (Matt. 24:09). Dit zal zelfs in de zichtbare wereld realiteit worden, maar het wordt gedirigeerd door het rijk van satan.

Zeker, er is weinig tegenstand geboden in de voorbije eeuwen en christenen waren een makkelijke prooi voor de vijand, die in overvloedige grootspraak zegt: “Ja, mijn hand greep naar het vermogen der volken als naar een vogelnest, en zoals men verlaten eieren opraapt, raapte ik de ganse aarde weg, en er was niet één die een vleugel verroerde, de snavel opendeed of piepte” (Jes. 10:14). En het lijkt er soms op of het ook nog waar is ook.

Een volk Gode ten eigendom

Maar juist uit deze toenemende duisternis roept God een volk te voorschijn dat Hem uit liefde zal dienen.

Daniël spreekt van ‘het volk in het laatste der dagen’ (Dan. 10:14).

Petrus noemt het ‘een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht’ (1 Petr. 02:09).

Het is dit volk, de gemeente van Jezus Christus, die af zal rekenen met al die volken, met al die machten in de geestelijke wereld, die geroofd en geplunderd hebben en die zullen zeggen: geef terug!

Gericht oefenen

God gaat de afrekening leggen in de hand van Zijn volk. Al de profeten spreken over de ondergang van al die volken die het volk Israël altijd omringden. Soms wordt dat erg realistisch en bloederig beschreven, maar dan weten wij dat het gaat om een beeldverhaal om ons iets te leren. God zelf, maar ook Zijn volk, heeft nooit en zal ook nooit een strijd voeren tegen vlees en bloed.

In Ezechiël 25 vers 12 tot 14 (Ez. 25:12-14) staat een heel korte profetie tegen Edom. En dan zegt vers 14: “En mijn wraak op Edom zal Ik leggen in de hand van mijn volk Israël; dat zal Edom behandelen naar de eis van mijn toom en van mijn grimmigheid; zij zullen mijn wraak leren kennen, luidt het woord van de Here, Here”.

En dit volk Israël is niet het volk in het Midden-Oosten, maar dat is het boven omschreven volk, de gemeente van Jezus Christus.

Heilig en volmaakt zijn

Eerst zal iedere gelovige in de gemeente, en samen met de gemeente, in eigen leven de oorlog voeren tegen al deze volken, tegen al die vormen van zonde, kwaad en ongerechtigheid.

Deuteronomium 7 vers 25 en 26 (Deut. 07:25-26)zegt in beeldspraak hierover: “De gesneden beelden van hun góden zult gij met vuur verbranden; het zilver en het goud daarvan zult gij niet begeren en u niet toe-eigenen, opdat gij daardoor niet verstrikt wordt, want het is een gruwel voor de Here, uw God. En gij zult geen gruwelen in uw huis brengen, zodat gij zelf evenzo onder de ban zoudt komen; gij zult het ten sterkste verfoeien en verafschuwen, want het ligt onder de ban”.

Gods volk zal even heilig dienen te zijn als hun Heer en volmaakt dienen te zijn als hun Vader in de hemel (Matth.5:48). Eeuwenlang is Gods volk verleugent en misleid dat dit een hersenschim zou zijn. Maar in ‘het volk van het laatst der dagen’ getuigt en overtuigt de heilige Geest met grote kracht en zal het geschieden zoals de Heer het gesproken heeft.

De grote overwinning

Micha zegt: “Sta op en dors, gij dochter Sions; want Ik zal uw hoorn van ijzer maken en uw hoeven van koper en gij zult vele volken verbrijzelen en gij zult hun onrechtmatig gewin door de ban aan de Here wijden en hun vermogen aan de Here der ganse aarde” (Micha 04:13).

“Hun koningen zal Hij in uw macht geven, zodat gij hun naam van onder de hemel doet verdwijnen; niemand zal tegen u stand houden, totdat gij hen verdelgd hebt” (Deut. 07:24).

“Want Gaza zal verlaten zijn, en Askelon tot een woestenij worden, Asdod zal men op de middag verdrijven en Ekron zal ontworteld worden. Wee u, bewoners der zeekust, volk der Kretenzen. Het woord des Heren is tegen u, Kanaän, land der Filistijnen, en Ik zal u te gronde richten, zodat er geen inwoner meer zal zijn” (Sef. 02:04-05).

Psalm 149 bezingt deze dingen in een triomflied: “Want de Here heeft een welbehagen in zijn volk. Hij kroont de ootmoedigen met heil. Laten de vromen juichen met eerbetoon, jubelen op hun legersteden. De lof verheffingen Gods zijn in hun keel, een tweesnijdend zwaard in hun hand, om wraak te oefenen aan de volken, bestraffingen aan de natiën; om hun koningen met ketenen te binden en hun edelen met ijzeren boeien; om het beschreven vonnis aan hen te voltrekken. Dat is de luister van al zijn gunstgenoten. Hallelujah” (Psalm 149:004-009).

Er is oorlog en niemand die bij die gunstgenoten wil horen, kan er aan ontkomen. Want hoe verdeeld het rijk van satan ook is, tegen dit volk des Heren hebben ze eensgezind een verbond gesloten om het te vernietigen. Maar het zal satan en zijn demonen niet gelukken en het beschreven vonnis zal aan hen voltrokken worden, zodat hun naam voor eeuwig verdwenen zal zijn. Hallelujah!

 

‘Het wonder van het leven” door de redactie

Eén van onze meest gevraagde brochures is “Het wonder van het leven . Het boekje, dat geschreven is door de eindredacteur vertelt in het kort over de oorsprong van het leven, de beschadiging, het nieuwe leven in Christus, de rijkdom en ontwikkeling van het nieuwe leven, de laatste vijand en het grote toekomstperspectief. Wanneer u dit boekje nog niet hebt gelezen, raden wij aan het aan te schaffen. Het is fraai geïllustreerd met tekeningen van Duurt Sikkens en leent zich ook uitstekend voor verspreiding.

 

Liefde door Duurt Sikkens

“… de liefde Gods in onze harten … (Rom. 05:05).

Je kan als God van mensen houden, want Petrus schrijft dat je deel kunt krijgen aan de Goddelijke natuur? Hoe? Als je Jezus gelooft wanneer Hij zegt dat Hij wil dat waar Hij is ook zijn dienstknecht zal zijn. Niet na je aardse dood maar na je geestelijke dood en opstanding. Of anders gezegd na je wedergeboorte. In het Grieks staat er: boven geboren. ‘Boven’ is in het Koninkrijk van God.

Als je daar bent geboren, ga je daar ook leven en werken. Kan dat dan? In Johannes 3 vers 13 (Joh. 03:13) staat dat Jezus in een nachtelijke gesprek met een theoloog zegt: “Ik ben neergedaald, de Zoon des mensen die in de hemel is”.

Je leeft zo te zien op aarde, maar in je geest in Gods land. Daar leer je liefhebben zoals God, wanneer je van Zijn geest hebt gekregen, dan wordt de liefde van God in je hart uitgegoten. Er staat ‘van’, niet ‘voor’! Dat wil zeggen: Zijn liefde voor de hele schepping.

Wanneer mannen en vrouwen, opgevoed door de Vader en vol van Zijn liefde, op aarde openbaren gaan (‘neerdalen’) wie God is en wat Hij doet, komt er weer leven in de krakende en doodzieke schepping. Zij binden de strijd aan met de overste van deze wereld, uit liefde voor die wereld en zo worden eindelijk de andere zonen Gods geopenbaard (Rom. 08:19).

 

De eenheid zoals God bedoelt door Gert Jan Doornink

Wat is er over ‘eenheid’ al veel gezegd en geschreven. Toch is het een onderwerp wat telkens weer aandacht verdient omdat het een belangrijk onderdeel vormt ten aanzien van de beleving van ons geloof. Mogelijk worden er in dit artikel enkele nieuwe gedachten aangereikt die het overdenken waard zijn.

Onze uitgangstekst daarbij is Jakobus 2 vers 19 (Jak. 02:19), waar de apostel schrijft: (a) “Gij gelooft, dat God één is? Daaraan doet gij wèl, maar (b) dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen”. (Petrus Canisius vertaalt: “Ge gelooft, dat er slechts één God bestaat? Ge doet wèl; maar ook de duivels geloven het…, en sidderen!”. Feitelijk bestaat deze tekst uit twee gedeelten, die wij al hebben aangegeven met a en b.

In ons artikel ‘Goede werken als bewijs van ons geloof (in “Levend Geloof’ van december 1992) hebben wij de nadruk gelegd op de eenheid van Gods openbaring, dat wil zeggen: Gods werken zijn in overeenstemming (vormen een eenheid) met Zijn wezen, zijn dus volkomen, volmaakt en goed. Jakobus brengt dit in verband met ons geloof, dat óók één behoort te zijn met onze werken (Jak. 02:26).

Hier raken we een belangrijk kernpunt: Hoe is het gesteld met ons geloofsleven? Met ons innerlijk leven? Is er eenheid in ons denken? En vanuit ons denken in ons spreken en handelen? Er behoort een eenheid in onszelf te zijn. Wij kunnen ons niet veroorloven innerlijk verdeeld te zijn.

Paulus zegt in 2 Korinthiërs 13 vers 5 (2 Kor. 13:05): “Stelt uzelf op de proef, of’ gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf’.

Om welke eenheid gaat het?

Velen denken bij het woord ‘eenheid’ ogenblikkelijk aan eenheid op het horizontale vlak. Dat is bij hen het summum. Daar gaat het om. Maar ik geloof dat we dan een grote fout maken. De resultaten en teleurstellingen zijn er dan ook naar. Talrijk zijn de eenheidspogingen die schipbreuk lijden. Ja, op een grote conferentie gaat het nog wel. Maar na afloop gaat ieder weer zijn eigen weg.

Maar dat is toch niet verkeerd?, kan men opmerken. Natuurlijk hebben we te maken met veelkleurigheid onder de kinderen Gods en zingt ieder vogeltje zoals het gebekt is. Als het daar nu maar bij bleef, was er niets aan de hand. Maar al spoedig gaan we elkaar bestrijden: Ik heb gelijk, jij hebt ongelijk. Alleen mijn visie is de juiste visie, enz.

Het spreekt vanzelf dat Gods Geest daarin niet de hand heeft.

De oorzaak ligt veel dieper. Er is geen eenheid in onszelf. We zijn innerlijk verdeeld. Niet Gods Geest, in samenwerking met onze geest, heeft het voor het zeggen, maar allerlei verkeerde geesten vibreren mee.

We halen’ dan wel Jezus aan, die in het zogenaamde Hogepriesterlijke gebed (Joh. 17) bad om de eenheid, maar zien over het hoofd dat de eenheid waarvoor Jezus bad onlosmakelijk verbonden was met de volkomen eenheid die Hij had met de Vader en dat de eenheid met onze medegelovigen alleen dan gerealiseerd kan worden (tot een werkelijke eenheid uit kan groeien) als ook wij ernst maken met te werken aan deze eenheid.

De eenheid van Jezus met de Vader

Als Jezus bidt voor de eenheid brengt Hij dit altijd in verband met de eenheid die Hij heeft met de Vader. We willen in dit verband even in vogelvlucht door Johannes 17 gaan om dit te illustreren.

Vers 11: “En Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en Ik kom tot U. Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals Wij”.

Vers 20 en 21: “En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt”.

Vers 22 en 23: “En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt”.

Er was een intieme relatie tussen Jezus en de Vader. Niet in de vorm van de Koning en zijn voornaamste onderdaan, maar als vader en zoon: echt, intiem, liefdevol.

Jezus bad voortdurend tot de Vader en had slechts één verlangen: Zijn wil op een volkomen wijze tot openbaring te brengen. En wat die wil was, verwoordt Paulus in zijn brief aan de gemeente te Rome als hij schrijft: “De wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” (Rom. 12:02).

Dat bracht Jezus in praktijk. Daar leefde Hij voor. Dat vormde de inzet van Zijn leven. Heel Zijn leven werd hierdoor in beslag genomen. Hij sprak: ‘Komt allen tot mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven’ en ‘Ik ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed’.

Jezus was één met de boodschap die Hij bracht

Aan deze totale inzet van Jezus, deze 100% levensinvulling, kunnen we ook nog een andere conclusie verbinden, namelijk dat Jezus volkomen één was met het evangelie wat Hij verkondigde.

Wie deze eenheid buiten beschouwing laat, maakt een grote fout, die een zeer negatieve uitwerking heeft wat betreft het functioneren van ons geloofsleven, ons staan in dienst van Gods Koninkrijk. Want dan gaat er ook iets aan onze eigen ‘innerlijke eenheid’ ontbreken. We kunnen wel zeggen: Ik ben een nieuwe schepping, ik ben gereinigd door het bloed van Jezus, maar dat behoort natuurlijk niet verborgen te blijven. God en Zijn woord en zijn werken waren één en ook Jezus’ woord en werken waren één. En dit behoort ook bij ons het geval te zijn’.

Nu begrijpen wij ook dat Paulus op een gegeven moment schrijft: “God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here” (1 Kor. 01:09). En Johannes schrijft: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon, Jezus Christus” (1 Joh. 01:03b).

Gemeenschap met de Vader en de Zoon betekent dus:

gemeenschap met hen persoonlijk (intieme relatie),

met de woorden die zij spraken en c. met de werken die zij deden.

Naarmate wij daar meer oog voor krijgen èn er aan werken dat dit gerealiseerd gaat worden, ontstaat er een eenheid in onszelf met als gevolg dat wij stabiele en standvastige christenen worden.

Het evangelie van het Koninkrijk

Ik kan ook in dit artikel niet nalaten er nog eens op te wijzen hoe belangrijk het is dat wij geloven in, wat wij dan noemen, het ‘volle evangelie’, de boodschap die Jezus bracht en later de apostelen, het evangelie van het Koninkrijk der hemelen.

Alleen dan zijn we echte ‘eenheids- christenen’, begrijpen wij wat God bedoelt en -wat zeer belangrijk is- gaan wij het ook op de juiste wijze doorgeven aan anderen: christenen en niet-christenen.

Wat betreft het evangelie nog even een Bijbelse illustratie uit het leven van Jezus in dit verband. In Markus 12 vanaf vers 28 (Mark. 12:28 vv) lezen wij over een Schriftgeleerde die Jezus de vraag stelt wat het voornaamste gebod is. Het antwoord van Jezus is: “Het eerste is: Hoor, Israël, de Here, onze God, de Here is één, en gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw kracht (dus totaal). Het tweede is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf…” (lees ook vs. 32 en 33).

Dan zegt Jezus: “Gij zijt niet verre van het Koninkrijk Gods”. Met andere woorden: Je bent er bijna, je ziet het bijna in overeenstemming met de wil van God, je bent er heel dichtbij… Maar Jezus wilde met dit antwoord ook te kennen geven dat het Koninkrijk Gods niet gelijk te stellen is met voorschriften of wetten, zelfs niet met de hoogste wet van de liefde voor God en de naaste.

Johannes schrijft: “De wet is door Mozes gegeven, (maar) de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen” (Joh. 01:17).

Het evangelie voor deze tijd

De kerninhoud van de boodschap van Jezus was: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie”

(Mark. 01:15). Heel de prediking van Jezus was er op gericht de mensen het begrip bij te brengen wat deze boodschap inhield.

Ditzelfde evangelie is ook vandaag het evangelie wat wij nodig hebben! Kunt u zich voorstellen dat ik altijd weer bedroefd ben als mensen afstand gaan nemen van dit evangelie. In het evangelisch blad ‘Uitdaging’ las ik in een interview over ‘bijstelling van de leer’ en dacht wat bedoelt men daarmee? Dat kan negatief of positief zijn.

Voor mij is het negatief als men op fanatieke, exclusieve wijze de ‘leer van het Koninkrijk’ verdedigt en zich boven andere christenen gaat verheffen.

Maar voor mij is het even negatief als men deze leer loslaat, water in de wijn doet en daarmee in feite te kennen geeft: Jezus, de boodschap die U bracht, ging veel te ver, zo wil ik het niet zien. Ik geloof liever in een ‘ander evangelie’, al zal men dat misschien niet toegeven dat men dan gaat geloven in een ‘evangelie’ wat geen werkelijk evangelie is. Paulus zegt duidelijk dat er maar één evangelie is (Gal. 01:06-10).

En wat de ‘bijstelling van de leer’ betreft: voor mij is het positief als we steeds meer gaan ontdekken en beleven van het werkelijke evangelie, zoals Jezus dat bracht en later de apostelen en vandaag gelukkig weer op vele plaatsen gepredikt wordt.

Eenheid met positieve uitwerking

Ik geloof met heel mijn hart en voor de volle 100% in eenheid, maar dan alleen in eenheid zoals God die bedoelt, voortkomend uit de beleving van het  werkelijke evangelie. Het is een goede zaak om zich voor die eenheid in te zetten, zodat het gaat uitgroeien tot een werkelijke eenheid met praktische uitwerking. En laten we weigeren mee te werken aan de surrogaat-eenheid die de duivel tracht te bewerken!

Nog even alles op een rijtje, want om welke eenheid gaat het nu? a. De eenheid in onszelf (wat zich openbaart door overgave, geloof, toewijding en gehoorzaamheid) b. De eenheid met God en Jezus Christus.

De eenheid met onze medegelovigen, die ook zo denken.

De eenheid met de wereld.

Vooral dit laatste punt vraagt nog enige toelichting, want sommigen zullen misschien opmerken: eenheid met de wereld dat kan toch niet! De Bijbel spreekt toch zeer nadrukkelijk om de wereld niet lief te hebben (1 Joh. 02:15), om zichzelf onbesmet van de wereld te bewaren (Jak. 01:27) en ons niet te laten meeslepen door de wereldgeesten (Kol. 02:08)?

Maar de Bijbel zegt ook: Alzo lief had God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft… (Joh. 03:16)!

U begrijpt het denk ik al wel waarom het gaat: Het gaat om het liefhebben van de mens in de wereld en niet om het liefhebben van de zonde, de gebondenheden, de wereldgeesten, waarmee de mens zonder Christus verbonden is.

Juist omdat de eenheid in onszelf, met de Vader en de Zoon en met onze medegelovigen hoe langer hoe hechter en dieper wordt, gaat ook ons getuigenis in deze wereld meer effect sorteren. We gaan bij wijze van spreken functioneren als een magneet, die anderen aantrekt, die in anderen het verlangen doet ontstaan om óók het rijk der duisternis te verlaten en het Koninkrijk van God binnen te gaan.

Waarvoor is de duivel bang?

Als we nu tot slot de tekst uit het begin van dit artikel nóg een keer lezen, begrijpen we ook het tweede deel van deze tekst beter. Door het beleven van de eenheid zoals God die bedoelt, moet satan namelijk terrein prijsgeven! Daarvoor is hij bang! Hij siddert, zegt Jakobus.

De duivel is niet bang voor allerlei oppervlakkige dingen die met een werkelijk geloof, een werkelijke eenheid, niets te maken hebben.

Niet voor niets probeert hij een surrogaat-eenheid tot stand te brengen tussen allen die het evangelie van het Koninkrijk afwijzen. Maar het zal hem niet lukken. Uiteindelijk zal hij de volkomen nederlaag lijden, want tegen de werkelijke eenheid, zoals God die door Zijn Geest in de waarachtige gemeente bewerkt, is hij niet opgewassen! Prijst God, want ook hier geldt: Hij is getrouw, Zijn plannen falen niet!

 

Al mijn bronnen zijn in U (gedicht) door Piet Snaphaan

De Heer is steeds bereid te schenken,

wie dorst heeft neme ’t al om niet. 

Hij leidt ons in ’t vernieuwde denken,  

geeft daag’lijks kracht en goede wenken,   

 

Welk een rijkdom is ons gegeven,
te mogen putten uit zó’n Bron:
de Bron van eeuwig heil en zegen,
een ware Bron van licht en leven,
om te komen in Gods heiligdom.

 

We zijn wat God zegt dat we zijn,
Zijn kracht in ons is groot.

In Hem zijn we volmaakt en rein,
bestemd om geest’lijk één te zijn,
met Hem die ’t al ons bood.

 

De ramp door Cees Maliepaard

Ruim veertig jaar geleden zat ik niet zo rustig achter m’n schrijfmachine als nu. Toen bivakkeerden we in mijn ouderlijk huis in natuurlijke zin ‘in hoger sferen’, vanwege het woeden van het water van de vloed uit 1953. Het was een nacht om nooit te vergeten, angstaanjagend tot en met: sirenes loeiden, kerkklokken luidden, het door de vliegende storm extra opgezweepte, winterkoude Noordzeewater op springtijhoogte, kwam over de dijk en kalfde die van binnen uit af. Bij het gieren van de wind paarde zich in het nachtelijk duister al spoedig het klotsen van het water binnenshuis en het bonken van alles wat was gaan drijven en tegen elkaar botste.

De Ramp voltrok zich, en dat slechts acht jaar na de verschrikkingen van De Oorlog! Het leed van het ene was nog bij lange na niet verwerkt, of de ellende van het volgende diende zich reeds aan.

Op wereldoorlog 2 waren we destijds slecht voorbereid; ondanks de waarschuwingen van velen bleef Nazi-Duitsland voor ons een bevriende mogendheid.

Voor een nationale ramp als die van ’53, was door deskundigen al ver voordien aan de bel getrokken. Maar dat werd allerwegen gebagatelliseerd; tenslotte was de Sint Elisabeth vloed al van zoveel eeuwen geleden!

Veertig jaar na dato is een deugdelijke stormvloedkering opgebouwd; een mens kan blijkbaar toch wel leren van z’n falen. Als het in ons leven, ondanks Jezus’ voorbeeldfunctie in leer en leven, toch een puinhoop is geworden, is er altijd voldoende ruimte om, op basis van Gods genade, opnieuw te beginnen.

Naar het hoeft zover natuurlijk helemaal niet te komen. Evenals De Ramp voorkomen had kunnen worden, behoeven we Satans woeden niet passief te ondergaan, maar mogen we van onze Heer leren, als gave mensen Gods te gaan functioneren.

 

De gemeente in de eindtijd door Jan Kees Roose 14

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de Gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God (14)

De overwinnende gemeente (2)

(Openb. 02:18-29; Openb. 03:01-22; Openb. 22:06-21. Zie ook het algemeen overzicht in “Levend Geloof’ van januari 1992).

De vorige keer hebben we de aanhef van Openbaring, en de vermaningen, bemoedigingen en beloften aan de eerste drie gemeenten besproken, met als doel daaruit lering te trekken om nu al deel te krijgen aan het geopenbaarde plan van God. Op dezelfde wijze en met dezelfde bedoeling zullen we deze Bijbelstudie afsluiten met de overige vier gemeenten en het slotwoord van openbaring.

Waarin prijst de Heer de gemeenten?

Bij de behandeling van de eerste drie gemeenten hebben we reeds een viertal positieve beoordelingen besproken. Daaraan kunnen nu worden toegevoegd:

– liefde en dienstbaarheid,

– geloof en volharding,

– en (allerhande) geloofswerken, waarin een stijgende lijn te ontdekken valt, ondanks ‘kleine kracht’.

Waarin corrigeert de Heer de gemeenten?

Er vallen echter ook een aantal negatieve aspecten in het gemeenteleven op:

– het laten begaan van een valse profetes die gemeenteleden beïnvloedt met leugenleringen en zo tot zonde verleidt;

– het doen van werken die het resultaat schijnen van geestelijk leven, maar in werkelijkheid hun basis hebben in of alleen ‘aardse’ inspanning (omdat met geestelijk ‘dood’ of ‘in slaap’ is), of in een wetmatig geloof (men is lauw: dan wordt niet uit liefde gewerkt maar omdat het bij het geloof hoort).

Opvallend is dat in alle gevallen van ‘werken’ wordt gesproken -een kennelijk aspect van het gemeenteleven-, maar werken alleen zeggen niet genoeg. Ligt de oorsprong ervan in de onzienlijke wereld en is de drijfveer liefde? Anders hebben ze geen eeuwigheidswaarde voor de betrokkene zelf!

Waartoe worden de gemeenten opgeroepen?

Uitgaande van de sterke/zwakke punten klinkt de oproep:

– Houd vast wat je hebt! (= enerzijds: werken, liefde, geloof, hulpvaardigheid en volharding; anderzijds: Hem blijven verwachten onder alle omstandigheden).

– Word wakker, keer terug naar de oorsprong van het leven en versterk hen daarmee die geestelijk dreigen te sterven.

– Koop bij Hem: gelouterd goud (= beproefd geloof), witte klederen (= resultaat van rechtvaardige daden) en ogenzalf (= geestelijk onderscheidingsvermogen); wees daarin ijverig.

– Open je deur als Hij klopt en als je Zijn stem hoort, zodat Hij maaltijd met je kan houden.

Wat belooft de Heer aan hen die overwinnen?

Wie overwint:

ontvangt dezelfde macht en gezag over de heidenen (= machten der duisternis) als Jezus ontvangen had;

krijgt de morgenster (= aankondiger van de dageraad, uitbeelding van het openbaar komen van de eerste zonen Gods);

wordt bekleed met witte klederen zoals Jezus die bezit (= uitbeelding van koninklijke waardigheid en gezag);

wordt niet uitgewist uit het boek des levens. Integendeel, zijn naam wordt door Christus beleden voor God en zijn engelen (= Hij maakt je bekend als medewerker aan wie de engelen dienstbaar zullen zijn);

wordt een zuil of steunpilaar in de tempel waarop Gods naam en de nieuwe naam van Jezus geschreven wordt (= uitbeelding van geestelijk volwassene met een vooraanstaande positie en met een bijzondere taak in het herstelplan);

zal met Jezus zitten op de troon.

Wat is de band tussen Openbaring en het heden?

Om deel te hebben aan het herstelplan van God, is het zaak te overwinnen! Alleen onder die voorwaarde zullen de beloften aan de zeven gemeenten in vervulling gaan. Ook in hoofdstuk 21 vers 7, waar van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde gesproken wordt, staat: wie overwint zal deze dingen beërven.

Maar niet alleen overwinnen voor jezelf, om het hoofd boven water te houden, maar willen overwinnen vanuit het perspectief van het totale herstel, van de heerlijkheid die over de ganse schepping geopenbaard gaat worden.

Zó overwinnaar zijn en blijven is een waarborg voor deelname aan het herstelplan van God. Of je nog sterft of de wederkomst van de Heer meemaakt op aarde, het doet er niet toe! Dat is ondermeer de les uit Openbaring.

Satan overwinnen is een veelzijdige activiteit hebben we gezien: niet alleen de directe strijd in de hemelse gewesten tegen de overheden, machten en wereldbeheersers dezer duisternis (Ef. 06:12), maar het is ook: volharden, de rechtvaardigheid belijden, breken met de ongerechtigheid, krachtig optreden tegen zonde en verleugening, geloofswerken doen en het lijden op je nemen.

Dit alles niet door eigen inspanning: niet door kracht noch door geweld, maar door Gods Geest (Zach. 04:06) en in de naam van Jezus. Juist in Openbaring zien we op welke wijze de scheiding bewerkt en het oordeel voltrokken wordt: door het zwaard des Geestes, het woord van God in zijn volheid, op de juiste wijze hanteren. De Heer zelf is daar het voorbeeld van (zie Openbaring 1 vers 6 (Openb. 01:06), 2 vers 12 en 16, 19 vers 15 en 21).

Wat kunnen we leren uit het slot van Openbaring?

Zalig hij die zijn klederen -de geestelijke bedekking- blijft wassen in het bloed van het Lam, dus blijft leven uit genade. Het kruis is voor ons geen gepasseerd station, maar een kracht tot zaligheid!

Zijn we verlokt door het herstelplan van God? Kom!, klinkt de oproep. Voeg je daarin, ga leven vanuit de geest Gods, vanuit de hemelse dimensie!

Is het ook geen bemoediging dat er staat: verzegel de woorden van de profetie niet? Christus heeft Gods herstelplan volledig geopenbaard! Voor ons is het nu zaak om dit te gaan verstaan. Niet om er nog aan toe te voegen of er wat van af te doen, want dat is het werk van de machten der duisternis (denk maar aan de duistere ruiters uit hoofdstuk 6); de vrucht daarvan is overeenkomstig!

Over betekenissen kan nog verschillend gedacht worden, de uitleg kan misschien nog wel eens variëren, maar dat mag geen afbreuk doen aan het heil en de wijze waarop dat gerealiseerd gaat worden. Niet: ‘stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw’, dat is een afzwakking van het plan, een leugen dus, maar: door middel van de Gemeente wordt de scheiding tussen licht en duisternis aangebracht en wordt het herstel uitgevoerd. Onder leiding van haar Heer en Heiland wordt het plan van God tot een goed einde gebracht: dat is ons geloof!

Deze woorden zijn getrouw en waarachtig. Hij die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen, kom Heer Jezus! De genade van de Here Jezus Christus zij met u allen” (Openb. 22:06, Openb. 22:22-23).

1993.02 nr. 345

Levend geloof 1993.02 nr. 345

Nieuwe scheppingen door Gert Jan Doornink

“Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” (2 Kor. 05:17).

In de Bijbel komen wij ten aanzien van het begrip ‘kind van God’ talrijke benamingen tegen. Zo worden kinderen Gods onder andere genoemd: heiligen, gelovigen, zonen Gods, navolgers Gods, navolgers van Christus, knechten, discipelen, leden van het lichaam van Christus, enz.

Maar één van de mooiste benamingen gebruikt zonder twijfel de apostel Paulus, als hij in zijn tweede brief aan de Korinthiërs schrijft dat wij een ‘nieuwe schepping’ zijn.

God blijft Zijn schepping liefhebben

Het woord ‘schepping’ doet ons in de eerste plaats denken aan de schepping van hemel en aarde, zoals beschreven in Genesis 1, waarbij de mens als kroon van Gods schepping werd geformeerd: goed en volmaakt. Wij weten echter wat er gebeurd is: de duivel ruïneerde Gods scheppingswerk. De mens gaf gehoor aan de verleidende stem van de duivel en het proces van afbraak en destructie kon beginnen.

Desondanks bleef God Zijn schepping liefhebben. God liet het werk Zijner handen niet in de steek. Integendeel, God bleef garant staan voor Zijn scheppingswerk dat uiteindelijk op een volmaakte wijze toch voltooid zal worden.

De mens -als kroon van Gods schepping- wordt hierbij ten volle betrokken, dat wil zeggen de ‘nieuwe mens’, dat zijn allen die geloven in het volbrachte verlossingswerk Van Jezus Christus, de Zoon van God. Hij overwon als ‘eerste mens van een nieuwe generatie’, de werken der duisternis op een volkomen wijze. Paulus brengt het in zijn brief aan de Kolossenzen op deze wijze onder woorden: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd (Kol. 02:01b).

Het oude is voorbijgegaan

Wie een nieuwe schepping is, behoort ook als nieuwe schepping te leven. Paulus zegt: “Het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen”. En Jezus heeft gezegd dat niemand die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, geschikt is voor het Koninkrijk Gods.

Toch is het één van de grootste misleidingen uit het rijk der duisternis dat vele ‘nieuwe scheppingen’ zich bezighouden met ‘het oude’. Talrijk zijn de theorieën en leringen over de strijd tegen ons vlees, ons oude leven, de oude mens, enz. En dat terwijl Paulus zo duidelijk stelt dat onze strijd niet is tegen vlees en bloed (dus ook niet tegen ons eigen vlees en bloed). Onze strijd is tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers deze duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten.

Dit berekent dat het een geestelijke strijd is en alleen vol mogelijk is als we onze plaats met Christus hebben genomen in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en overwinnen.

Het nieuwe is gekomen

Wij behoren ons ook te realiseren dat Paulus zegt: ‘het nieuwe is gekomen’. Let wel: dat wil dus niet zeggen dat het nieuwe even al volgroeid is en het eindstadium is bereikt. Dat is natuurlijk we Gods bedoeling en behoort daarom ook ónze doelstelling te zijn. Daarvoor is groei nodig, geestelijke groei. In het natuurlijke: leve groeien wij op van baby’s tot volwassenen. Dit behoort ook in geestelijke opzicht het geval te zijn.

Binnen de Gemeente van Jezus Christus zien wij echter heel vaak dat men ‘baby in het geloof’ blijft. Geen wonder dat er nog vaak zo weinig overwinning geopenbaard wordt. Hoe kan iemand die niet geestelijk groeit op de juiste wijze strijden en functioneren als hem dat niet geleerd wordt? De bekende prediker Gerrit Ernste heeft eens gezegd: ‘Een baby in de wieg geeft men geen geweer in handen, maar een fles melk’. Hij behoort eerst op gezonde wijze gevoed te worden, melkvoeding noemt de Bijbel dat. Pas later komt de vaste spijs.

Gezonde geestelijke voeding is van levensbelang voor iedere nieuwe schepping. Verkeerde voeding (aardsgerichte en leugen- leringen), remt de geestelijke groei af en veroorzaakt scheefgroei, misgroei, etc.

Goede voeding heeft als basis het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Daardoor leren wij geestelijk te denken, spreken en handelen. Het heeft tot gevolg dat het ‘nieuwe schepping zijn’ geen theoretische aangelegenheid blijft, maar werkelijk tot openbaring gaat komen.

Vrucht dragen voor Gods Koninkrijk

De ‘eerste schepping’ was volmaakt en goed, geheel naar de wil van God. Bij de eindvoltooiing aller dingen zal dit weer het geval zijn.

Een belangrijke bijdrage in de ontwikkeling daar naar toe wordt gegeven door allen die wéten een nieuwe schepping te zijn en dit ook beléven, Zij zijn zich bewust te behoren tot de waarachtige gemeente van Jezus Christus, En weten wat het betekent leden te zijn van een “uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom” (1 Petr. 02:09a).

Tijdens de eerste Bergrede deed Jezus vele radicale uitspraken. Eén ervan was: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is” (Matt. 07:21). Een hoofdkenmerk van de ‘nieuwe mens in Christus’ is daarom ook het doen Gods wil. En Gods wil is dat we vruchtdragers van Zijn Koninkrijk zijn.

Door de ‘vrucht’ die wij dragen zal tot openbaring komen dat we ‘nieuwe scheppingen’ zijn. Een slechte Boom brengt slechte vruchten voort en een goede boom goede vruchten. Aan de vruchten die wij voortbrengen zullen wij gekend worden, zegt Jezus (Matt. 07:13-20).

Schepping en nieuwe schepping

Een belangrijke uiteenzetting, ten aanzien van onze medewerking aan het herstel van Gods schepping, geeft de apostel Paulus. Hij brengt namelijk in Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19) ‘schepping’ en ‘nieuwe schepping’ met elkaar in verband als hij schrijft: “Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping (de door satan beschadigde schepping) op het openbaar worden der zonen Gods (de nieuwe scheppingen in Christus)”.

Nog zucht de ganse schepping in al haar delen en is in barensnood (Rom. 08:20). En ook de ‘nieuwe scheppingen’ openbaren zich nog niet ten volle, al hebben zij reeds de Geest als eerste gave ontvangen (Rom. 08:23). Maar Gods werk en plan gaat door en zal volvoerd worden.

De ‘nieuwe scheppingen’ zullen gelijkvormig worden aan het beeld van Gods Zoon, zegt Paulus in hetzelfde hoofdstuk. Hij is de eerstgeborene onder de velen die Hem volgen en die met Hem een aandeel hebben in het tot stand komen van Gods reine, gave en voltooide schepping. In die schepping zullen wij op har­monieuze wijze leven tot in alle eeuwigheid en vol zijn van Zijn heerlijkheid.

 

De uitnodiging tot het feest door Margreet Gast

 

Een Koning richtte een grote maaltijd aan en nodigde velen. (Naar Luc. 14:16). Hij liet de uitnodigingen uitgaan.

De uitnodiging

De mens van de erkenning ontving de brief.

Vol verbazing maakte hij hem open. Wat zou dat kunnen zijn?

Zodra het tot hem doordrong, dat hij een feestmaaltijd bij de Koning mocht bijwonen, sprong hij een gat in de lucht. Ongelofelijk! Hij, genodigde van de grote Koning! ‘Dat moet ik iedereen vertellen, dit is het mooiste wat me ooit is over­komen!’

Toen begon de tegenstander te drammen: ‘Verkeerd bezorgd, joh. Dat kan niet voor jou bestemd zijn. Jij bent daarvoor veel te armetierig en armzalig. Jij kunt nooit verschijnen voor die Koning…”

De mens van de erkenning werd even van zijn stuk gebracht. Het was waar, dat hij niet zo’n fraai leven leidde…

Maar toen hij begreep, dat de Koning juist mensen zoals hij uitgenodigd had, (Luc. 14:13), snoerde hij de tegenstan­der stevig de mond: ‘Die uitnodiging hier in mijn hand, is het afdoende bewijs dat ik zal zitten aan de tafel bij de Koning’. En vanaf dat moment leefde hij vanuit dat gegeven, vol dankbaarheid voor de Koning.

Ook de mens van de verwarring ontving een uitnodiging van de Koning.

Hij ontving de brief met gemengde gevoelens. Natuurlijk vond hij het geweldig, om uitgenodigd te zijn, maar… ‘Wat houdt dit allemaal in? Wat wordt er nu van mij verwacht?  Hoe moet ik me gedragen in het bijzijn van een koning?’

Allemaal vragen. In plaats van blijdschap, overheerste de onzekerheid, die hij als een last moest meetorsen.

En de tegenstander, die altijd al met gemak en berekening de mist rondom het hoofd van deze mens in stand hield, deed er nog een mistbank bij: ‘Zul je vanaf nu wel hard werken en je gedragen? Als jij een koning waardig wilt zijn, je weet wel…’

‘Ja, natuurlijk weet ik dat…’, reageerde deze mens. Maar hij wist het niet.

De mens van de verleugening vond ook de uitnodiging.

Zijn reactie was neutraal, maar die van de tegenstander niet. ‘Gewoon naast je neerleggen, niet op ingaan. Dat kan immers niet waar zijn. Trouwens, weetje wie er ook genodigd zijn? Bedelaars, lammen, blinden. In dat gezelschap hoor jij niet thuis. Wacht maar op een uitnodiging van een feest dat wat beter bij jou past’.

En de mens van de verleugening, kon hij nog kiezen wat hij gelooft?

De feest klederen

Toen liet de Koning de genodigden weten, dat Hij feest klederen voor hen klaar had liggen. (Naar ‘Uitgenodigd tot het feest!”)

(Matt. 02:12). Zij zouden die kunnen ontvangen, als zij zich zouden laten reinigen, als ze zelf alle kleren, die een koning onwaardig zijn, zouden wegdoen.

Voor de mens van de erkenning was dit aanleiding om zich meer te gaan verdiepen in het wezen van de Koning. Wie was Hij eigenlijk? Wat was het kenmerk van zijn koningschap? En hij ontdekte het principe van de gerechtigheid.

De mens zelf had altijd oprecht geleefd, maar oprechtheid was niet gelijk aan gerechtigheid. Deze ontdekking gooide zijn leven eens te meer ondersteboven. En ook zijn klerenkast. Want staande voor zijn klerenkast, wist hij, dat er veel, heel veel moest worden weggegooid. Al die kleren, waarin hij ‘oprecht zijn best had gedaan om…’ om een an­der te helpen (zonder het principe van genade te kennen); om waar­dering te oogsten (zonder te weten wat werkelijke waarde was); om zijn leven in rustig vaarwater te houden (zonder te weten welke krachten zijn koers dan gingen bepalen)… In al zijn oprechtheid, had hij geen recht kunnen doen aan de Koning, een ander en aan zichzelf. Want gerechtigheid ontbrak.

En zo hield hij alleen een eenvoudig kledingstuk over, zelf gemaakt, eerlijk verdiend, zonder franje. Vanaf dat moment was dat, samen met de uitnodiging, het enige, wat de mens van de erkenning nog had. Of, nee… hij had meer: het hem voortdurend vergezellende hoongelach van de tegenstander…

De mens van de verwarring werd ook op de hoogte gebracht. De schrik sloeg hem om het hart. Wat nu weer? Wat werd hier nu weer mee bedoeld? Tastend gingen zijn handen langs zijn kleren, zoekend naar houvast. Heel diep in zijn binnenste voelde hij de radeloosheid omhoog komen. Hij kreeg de neiging om: ‘Help!’ te roepen, maar gelukkig, op tijd kon hij dat onderdrukken.

De tegenstander fluisterde hem vriendelijk toe: ‘Je kunt eigenlijk zoveel laten hangen. En die, daarin zie je er zo mooi uit. Niemand ziet datje eigenlijk een arme sloeber bent. Laat ook maar hangen’.

Dit bracht enig houvast. ‘En ik let gewoon heel goed op de andere genodigden, wat die aanhebben en wat die wegdoen’. Zo keerde de vrede, in zekere zin, weer.

De mens van de verleugening had heel geen problemen met deze opdracht van de Koning. ‘Kijk eens hoe schitterend je garderobe is’, zei hem de tegenstander, ‘al die kleding, dat ben jij. Kleren maken de man, nietwaar? Je bent waarmee je je bekleed. Je gaat toch geen delen van jezelf wegdoen?’ Nee, natuurlijk niet.

De dag en het uur

Toen kwam het bericht met de juiste datum en de juiste tijd van het feest. (Matt. 22:04).

Een de mens van de verleugening? De tegenstander had het al geregeld: op die dag had hij al een afspraak, een hele belangrijke, al zo lang geleden afgesproken… En kon deze mens nog bedenken dat de keus nog steeds aan hemzelf was?

Zag hij wellicht nog op tijd, wie en wat voor hem op de eerste plaats komt in zijn leven? Had hij nog de moed en de wil de loop van zijn leven te keren?

De mens van de verwarring merkte tot zijn grote schrik, dat er juist op die dag al een afspraak stond. Wat nu? ‘Gewoon door laten gaan, het is voor een goede zaak, die afspraak. Je komt dan gewoon wat later naar het feest. De koning begrijpt het heus wel’, werd hem ingefluisterd. De mens lette goed op de anderen. Wat doen die? Misschien gaf dat hem houvast. En diep van binnen klonk het: ‘Help! Ik wil er zo graag bij zijn!’ Maar die kreet moest gesmoord.

En de mens van de verwarring werd heen en weer geslingerd tussen niet- weten, verkeerde adviezen en een onbetwist aanwezig, onhoorbaar hulpgeroep.

En de mens van de erkenning? Hij wist nu dag en uur. Eindelijk was het zover. Had hij misschien een afspraak op die dag? Welnee, zeker niet. Vanaf het moment dat hij de uit­nodiging kreeg, had hij dat soort afspraken, die de neiging hebben om op de eerste plaats te willen komen, radicaal geschrapt. En de vraag: hoe vertel ik het de familie? Die was nauwelijks nog aan de orde. Ze wisten immers al dat zij moesten wijken voor de koning.

In de feestzaal

Hoe zal het zijn op de dag van het feest? De mens van de verleugening, zal hij nog gered worden van de tegenstander? De mens van de verwarring, zal hijzelf op tijd de hartenkreet horen? De Koning had het al gehoord, die roep om hulp.

Wanneer wordt die kreet hoorbaar voor de mens zelf, zodat hij hem zal laten klinken? Want dat zal zijn redding zijn, dan zal zijn behoud een aanvang nemen.

En als deze mens de feestzaal toch binnenkomt, zal dan de Koning hem niet naar voren roepen, dicht bij Hem, om alle leed en angst die hij heeft doorstaan?

En de mens van de erkenning, die vanaf het begin wist wat dankbaar­heid en aanbidding was, zou die niet ruim plaats maken voor alle broeders en zusters uit de verwarring, die eindelijk hun plaats hebben gevonden?

Pas als de feestzaal vol is, zal de bazuin klinken: het feest begint!

 

 

 

Het wonder van het leven door redactie.

Eén van onze meest gevraagde brochures is “Het wonder van het leven”. Het boekje, dat geschreven is door de eindredacteur vertelt in het kort over de oorsprong van het leven, de beschadiging, het nieuwe leven in Christus, de rijkdom en ontwikkeling van het nieuwe leven, de laatste vijand en het grote toekomstperspectief. Wanneer u dit boekje nog niet hebt gelezen, raden wij aan het aan te schaffen. Het is fraai geïllustreerd met tekeningen van Duurt Sikkens en leent zich ook uitstekend voor verspreiding. Verkrijgbaar op de boekentafel van uw gemeente of rechtstreeks te bestellen bij “Levend Geloof’; zie achter­pagina.

 

Het geheim van de godsvrucht door Hessel Hoefnagel

 

(Dit is het tweede en laatste artikel over dit onderwerp. Het eerste deel verscheen in “Levend Geloof’ van vorige maand).

Ten aanzien van de godsvrucht, zoals in de uitgangstekst -1 Timótheüs vers 15 en 16- (1 Tim. 01:15-16) bedoeld, gaat het om de hieronder besproken kenmerken:

Geopenbaard in het vlees

De gemeente of het ‘huis van God’ is in concrete zin niet een door mensen bedachte of benoemde organisatie in de zichtbare wereld. Ze is wel het reeds genoemde en uit vele leden samengestelde ‘lichaam’ van Christus, waarvan onze Heer Jezus het ‘Hoofd’ is.

Als we spreken over de gemeente als ‘lichaam van Jezus Christus’, dan betreft dit het begin van de vorming van het ‘lichaam van God’. Sinds de komst van Jezus en Zijn openbaring als Christus, ontwikkelt zich dit ‘lichaam’ en wordt uiteindelijk gevormd door alle mensen, die door persoonlijk geloof in Jezus Christus met dezelfde Geest als de Heer vervuld zijn. Vervulling met de Geest van God houdt in, dat het wézen van God in de mens gestalte krijgt op dezelfde wijze als onze Heer.

De eerste Zoon van God (onze Heer Jezus) is met dat doel begonnen om de wederrechtelijke ‘werken des duivels’ te verbreken. Hij predikte daartoe het ‘volle’ evangelie (geen etiket!) en praktiseerde dat door de tekenen, die Hij verrichtte.

Ook voor de gelovigen geldt, dat bij de prediking van het evangelie van Jezus Christus dezelfde tekenen zullen volgen (Mark. 16:17-18). Op deze wijze zal het herstel van de hele, innerlijk en uiterlijk beschadigde mensheid zich voltrekken.

Zó (op die manier, langs die weg) wordt het ‘huis van God’ vól, omdat de ‘vele woningen’ waaruit het bestaat, tot volheid gebracht worden.

Dit is dan tegelijk weer de aanzet tot het doorgaande herstel van de totale bezielde en onbezielde schepping, totdat alles zal functioneren naar de bedoeling van de Schepper.

Gerechtvaardigd in geest

De door de schepper bedoelde mens manifesteert zich niet alleen in vlees, maar evenzó ‘in geest en waarheid’.

Waarheid voor de mens is het mens worden zoals de Heer Jezus Mens is en als dè Mens naar Gods bedoeling alle macht heeft ontvangen in ‘hemel’ (de geestelijke wereld) en op ‘aarde’ (de natuurlijke wereld).

In de gedachte, welke zich in onze tijd (weer) als een splijtzwam voordoet temidden van kinderen Gods, als zou onze Heer Jezus Gód zijn en geen méns, wordt een onoverbrugbare kloof gevormd tussen het Hoofd en de leden van het éne ‘lichaam van Christus’ en wordt de verheven bestemming daarvan geblokkeerd.

De grote Schepper en ‘Landman’ wacht echter met groot geduld op de ‘kostelijke vrucht’, die de ‘eerste aarde’ (de nog niet tot volheid uitgegroeide mens) tevoorschijn brengt, waarbij de ‘vroege regen’ (de eerste beginselen) èn de ‘late regen’ (de vaste spijs) een rol speelt (Heb. 05:12- Heb. 06:03).

Pas als deze waarheid in het persoonlijk leven functioneert, komt de mens tot zijn ware bestemming. Alleen via deze weg wordt hij tot een waardige ‘partner’ van de Schepper, zoals Deze van oorsprong af bedoelt.

De mens(heid) als ‘vrouw’ van God zal dan de ‘vrucht’ van haar Man openbaren, want deze vrucht zal dan de hele mensheid ‘in Christus’ vervullen en zo zal onze God ‘alles in allen’ zijn (1 Kor. 15:28).

Dit is dan ook de vrucht van de Zoon, die daartoe nog steeds actief is en ‘gezeten’ is op de ’troon des Heren’.

De drie fasen in het plan van God

Het ‘plan van God’ kent drie fasen, die in elkaar overgaan:

De eerste fase is de ontwik­keling van de natuurlijke mens. Zonder deze ontwikkeling is het niet mogelijk uit te groeien tot de mens, zoals God van oorsprong bedoelt (vgl. 1 Kor. 15:44-49).

Daarom moest ook onze Heer Jezus opgroeien als natuurlijk mens alvorens Hij zich als ‘Zóón van God’ kon openbaren door de vervulling met de Geest of het wézen van de Vader.

Zijn opstanding ‘van tussen de doden uit’ bekrachtigde dit zoonschap, want de Dood kon Hem niet houden, toen de Vader Hem opwekte (Hand. 02:24).

Als natuurlijk mens (naar het vlees) was de Heer ‘de ‘zoon van Adam’ en gesproten uit het geslacht van David (Davids zoon).

Als geestelijk mens echter (naar de geest der heiligheid, vervuld met de heilige Geest) bewees Hij door Zijn opstanding uit de doden (van tussen de doden uit!) Gods Zoon te zijn in kracht, de ware Mens, Jezus (de) Christus, onze Here (Rom. 01:03-04).

Vanuit deze basis (het geloof in Jezus Christus) is de tweede fase ingegaan, namelijk de vorming van het ‘lichaam van Jezus Christus’, waarvan onze Heer het Hoofd is.

Sinds de openbaring van Jezus Christus als Verlosser en drager van de ‘zonde der wereld’, is Zijn gehele ‘lichaam’ bezig tot volheid te komen.

Het is zeker geen automatisme, dat ieder mens, die in Jezus Christus gelooft, ook al deel heeft aan dit ‘lichaam’ en dus aan het zoonschap naar Gods bedoeling. Daartoe is namelijk naast de wedergeboorte de persoonlijke vervulling met de Geest van God nodig, welke samen met de geest van de mens getuigt van dit ‘zoonschap’ (zie: Rom. 08:14-17).

De fase van het ‘lichaam van Jezus Christus’ is bezig zich te voltooien. Dwars door de reeds ingegane en komende verdrukking, waarvan onze Heer al profeteerde, komt dit lichaam tot haar heerlijkheid.

Op de openbaring van deze fase wacht de hele schepping met hoorbaar of onhoorbaar zuchtend verlangen (Rom. 08:20-23).

De derde fase gaat in als onze Heer als ‘Zoon Gods’ èn ‘Hoofd’ van een totaal ‘lichaam van Christus’ het opnieuw uitjubelt: ‘Het is volbracht!’; Vader, in Uw handen (Uw Geest, Uw wezen) beveel Ik Mijn hele volmaakte en volkomen ‘lichaam’, Vader, hier is Mijn opdracht! Hij is vervuld!’ (1 Kor. 15:28).

Eens gaf Zijn stamvader David in de profetische zin uiting aan het verlan­gen en de toewijding van onze Heer als zijn ‘Zoon’:

… hier ben Ik om Uw wil te doen, o God’; om aan het ‘slachtoffer’ en ‘spijsoffer’, brandoffer’ en ‘zondoffer’ de gestalte te geven, welke U van oorsprong bedoelde en al in deze schaduwbeelden aankondigde;

Gij bereidde Mij daartoe een lichaam.

zie, Ik kom! Ik heb lust om Uw wil te doen, mijn God!

in de boekrol is over Mij geschreven;

Uw wet (wetmatig verlangen) is in Mijn binnenste’ (Ps. 040:007, Sep­tuaginta).

De fase van het ‘lichaam van Christus’ gaat dan over in de fase van het ‘lichaam van God’, de ‘grote Schepper aller dingen’, God die enkel Geest is, zal dan aan al Zijn potenties invulling geven en daarbij de mens, welke Hij van oorsprong bedoelde, volop inschakelen. Dat is de heerlijkheid van het mens-zijn, zoals God bedoelt.

Verschenen aan en erkend door de engelen

Bij de schepping van de zichtbare dingen, juichten de morgensterren (engelen) en zongen vrolijk in diepe en blijde verwondering over de resul­taten van de Schepper (Job 38:07). Deze als dienende geesten geschapen wezens begeren in te zien in Zijn plannen en popelen om zich ten dienste te stellen van hen, die het heil beërven (Heb. 01:14; vgl. 1 Petr. 01:12).

Waar de ‘vrucht van God’, dit is de uitwerking van het plan met Zijn schepping, zich openbaart in mensen van vlees en bloed, daar is er wederom grote blijdschap bij de engelen in de hemel. Evenals bij de natuurlijke geboorte van de eerste ‘Zoon van de mens’, die door God werd verwekt, is dan de hemelse legermacht vol van eerbetoon aan God, omdat de ware mens zich dan manifesteert in de volheid van het ‘zoonschap’.

De engelen jubelen het uit: ‘Ere zij God in den hoge en vrede op aarde bij mensen van het welbehagen’ (vgl. Luc. 02:13-14).

Wat een heerlijkheid zal het zijn als het ‘lichaam van onze God’ tot haar volle heerlijkheid komt. Hoe zullen deze hemelingen ook dan het heelal vervullen met blijde jubel, wanneer alles tot volheid gebracht wordt en de ‘vrouw’ van God haar ‘vrucht’, dat is de vrucht van haar wettige Man, openbaart.

Een deel van de engelen liet het afweten, toen de Schepper de mens formeerde en deze stelde als de ‘heerser’ over al Zijn werken. Onder leiding van de hooggeplaatste hemelvorst Lucifer (lichtdrager) wilden zij niet naar hun taak en roeping de mens dienen, maar zichzelf verheffen en over de mens héérsen (Jesaja 14; Ezechiël 28). Het gevolg was, dat ze verworpen zijn tot in eeuwigheid, omdat God zich over engelen niet kan ontfermen, zoals over de mens (Heb. 02:16). Daar ook deze engelen aan het niveau van de mens gebonden zijn, zijn ze tot duivelen geworden, welke niet anders kunnen, dan de mens beletten in haar ontwikkeling en haar misleiden en trachten te verleugenen.

Geproclameerd onder de volken

De vrucht van onze God zal gezien worden in heel de schepping. ‘Volken’ zullen het erfdeel zijn van de eerste ‘Zoon’, die God verwekt heeft en van de vele ‘zonen’, die Hem (zullen) volgen. Het ‘einde der aarde’ zal hun bezit zijn, want ze zullen de vijanden van de mens ‘verpletteren met een ijzeren knots en als pottenbakkerswerk verbrijzelen’ (Ps. 002:007-009).

Vanuit de ’troon van God’ in de hemelen wordt het evangelie van (niet slechts óver) Jezus Christus gepredikt in de wereld. Als met een ‘ijzeren knots’ worden hierdoor de boze machten verpletterd en tijdelijk in de ‘afgrond’ en later definitief in de ‘poel des vuurs’ geworpen. Tegelijk is het evangelie een ‘staf, waarmee de geknechte mens wordt geleid en geheeld. Zó zullen de volken het heil van onze God zien en de zuchtende schepping zal herademen en weer tot ware functie komen.

Geloofd in de wereld

Het evangelie van Jezus Christus zal in de hele wereld gepredikt worden, alvorens het ‘einde’ (resultaat) gezien zal worden (Matt. 24:14). Onze God zal in Zijn barmhartigheid en geduld tot het uiterste gaan om Zijn mensen te redden.

Velen zullen gehoor geven aan dit evangelie, want ‘velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren’ en de verstandigen zullen het verstaan (Dan. 12:10).

Alleen degenen, die willens en wetens, zich niet lieten reinigen en ‘de heerlijkheden lasteren’, dus bewust de waarheid als leugen betitelen, zullen voor het doel van de Schepper verloren gaan, maar niet in overeenstemming met Zijn wil (vgl. de brief van Judas).

Verheerlijkt

De ‘vrucht van God’ komt tot volheid. Daar staat onze God Zelf garant voor. Hij heeft vanaf het begin Zijn doel vast gehouden en zal het bereiken. Dat is Zijn heerlijkheid en het deel van Zijn knechten, die dwars door smaad en verachting volharden (vgl. Jes. 54:09-17).         

In onze vertalingen wordt in deze teksten gesuggereerd, dat de Schepper bewust de ‘verderver’ geschapen heeft om te vernielen. Dit wordt dan gemakkelijk door ‘vrome’ geesten aan de godsdienstige mens opgedrongen, als zou een deel van de mensheid eigenlijk naar Gods wil en bedoeling gedoemd zijn verloren te gaan.

De letterlijke vertaling vanuit de Septuaginta (Griekse vertaling van het Oude Testament) van vers 16 en 17 luidt echter:

‘Voorzeker, Ik heb u geschapen, maar niet tot een ruïne om u te ver­nietigen. Ik zal niet toestaan, dat enig wapen gevormd wordt om zich tegen u te verlustigen.

Elke ’tong’, welke zich tegen u keert in het gericht, zult u tot zwijgen brengen; uw tegenstanders zullen daarbij veroordeeld worden. Er is een erfenis voor de knechten des Heren, welke de Here bewerkt. U zult voor Mij gerechtvaardigd worden, zegt het Woord des Heren’.

Voor ons alle reden om trouw te zijn en ons geloof en vertrouwen te vestigen op onze God. Daarin zullen we dan niet beschaamd worden.

 

 

 

Vakantie opbouwweken door redactie

Ook dit jaar zijn weer enkele ‘vaarvakanties’ gepland met het schip “Ut Arkien”, onder leiding van Jacob en Marry Roosendaal. Vanuit de haven van Enkhuizen wordt op maandagmorgen weggevaren met een aantrekkelijke route door de Nederlandse binnenwateren. Enkhuizen is ook weer de haven van aankomst op zaterdagmiddag.

“Ut Arkien” is een verbouwd binnenvaartschip met slaap accommodatie. In de recreatiezaal wordt iedere avond een bijbels onderwerp behandeld, terwijl er overdag volop gelegenheid is voor gesprekken, bezichtiging van bezienswaardigheden in de plaatsen waar wordt aangelegd, etc. De ervaring van andere jaren is dat de weken een bijzonder ontspannen en opbouwend karakter hebben.

De eerste week begint op 12 juli. In die week verzorgt G. J. R. Doornink de Bijbelstudies.

De tweede week begint op 26 juli. Dan worden de Bijbelstudies verzorgd door Klaas Goverts.

Ondanks sterk gestegen kosten is ook dit jaar de deelnameprijs gehandhaafd op ƒ 300,- per persoon per week, all in. Omdat het aantal slaapplaatsen beperkt is, raden wij u aan u spoedig op te geven voor deelname aan één of beide weken. Verdere inlichtingen en opgave uitsluitend bij: Jacob en Marry Roosendaal, Enkhuizen.

 

Voor Hem leven zij allen door Evert van de Kamp

 

In de oudheid vierde men de ‘Parentalia’, een gedachtenisfeest voor de overlevenden. Er zijn gemeenschappen die op de laatste zondag van het zogenaamd kerkelijk jaar, in de maand november, de gemeenteleden herdenken die naar de Heer zijn gegaan. De namen worden genoemd van hen die weggingen.

Willem Barnard dichtte:

Vergeet niet hoe wij heten:

naar U zijn wij genoemd.

Zoudt Gij ons niet meer weten,

dan waren wij gedoemd

te sterven aan uw leven;

maar zo Gij ons gedenkt

is er een eeuwig even,

een ogenblik gegeven,

een paasdag die ons wenkt.

 

Zij raken niet vergeten

die over zijn gegaan

tot U, want in uw heden

bewaart Gij hun bestaan.

Hun namen zijn verzekerd

in uw gedachtenis,

Gij zult ze blijven spreken

tot die Dag aan zal breken

waarop het wachten is.

 

Die ‘over’ zijn gegaan, zijn niet weg. De Heer zal met hen spreken; ze zijn immers bij Hem. Voor Hem leven zij allen!

Een buitenissige vraag

Ondermeer in Lukas 20 vers 27 tot 40 (Luc. 20:27-40) stellen de Sadduceeën een meer dan uitdagende vraag over de opstanding uit de doden. Uitdagend omdat zij zelf niet in de opstanding geloven, noch in engelen en geesten. Verbonden met de priesterklasse en wereldlijke macht houden deze ‘aristocraten’, wars van de mondelinge traditie, zich aan de letterlijke tekst van de Thora.

Hun cynische vraag, bedoeld om de opstanding belachelijk te maken, is een miskenning van de kracht van God die doden opwekt (2 Kor. 01:09; Hand. 26:08).

De buitenissige vraag luidt: ‘Wie van de zeven broers behoort in de opstanding de vrouw toe met wie ze, naar Deuteronomium 25 vers 6 en 7 (Deut. 25:06-07), het zwagerhuwelijk (het leviraatshuwelijk) sloten?’ Met deze absurde vraag proberen ze de Heer klem te zetten. Desondanks gaat Jezus serieus op hun vraag in. Wel vertellen de evangelisten Matthéüs en Markus van een dubbele correctie: ‘Jullie dwalen, want jullie kennen de Schriften niet, noch de kracht Gods’.

De buitenissige vraag levert uit de mond van Jezus echter wel een kos­telijk antwoord op: ‘Wie aan de opstanding uit de doden deel hebben, kunnen niet meer sterven; immers, zij zijn aan de engelen gelijk en zijn kinderen Gods, omdat zij kinderen der opstanding zijn’. Dit ‘Goddelijke’ antwoord kan de Meester geven omdat Hij de Schriften wel kent en de kracht Gods beleeft door de doop in de heilige Geest.

Geen God van doden

Ook Sadduceeën kunnen deel krijgen aan de opstanding. De ‘Levende’ heeft een boodschap voor de doden. Daarom verhaalt Jezus hen open en eerlijk over Mozes. Dat deel van de schrift namen zijn opponenten toch ook ernstig? Eenmaal sprak de Vader bij de braamstruik in vuur en vlam, zonder te verteren: ‘Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob’ (Ex. 03:06).

Deze allen waren eertijds al gestorven en kennelijk toch niet ‘dood’.

Voor Jezus zijn het de levenden, omdat zij dat voor God zijn. De dood is niet door God ‘uitgevon­den’. Integendeel, God heeft de mens voor de dood gewaarschuwd (Gen. 02:17 en Gen. 03:01-05).

Hoewel Jezus nu de sleutels van dood en dodenrijk in handen heeft (Openb. 01:18), is de dood toch nog Gods laatste vijand die zal worden onttroond (1 Kor. 15:26).

God kan en wil geen God van doden zijn. Hij verbindt zich met de levenden, niet met de doden. Hij zoekt die doden en roept die doden tot leven. God zelf liet Jezus zeggen: ‘De ure is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die Hem horen, zullen leven’ (Joh. 05:25).

De lichamelijke dood brengt geen scheiding tussen God en de zijnen, de levenden (Rom. 08:38-39). De zonde brengt de dood, dus scheiding voort. Die geestelijke dood wordt gevolgd door de biologische dood. Het dodenrijk wenkt de doden, niet de levenden. De dood is een macht die verbroken moet worden, de doodsmachten uitgebannen. Sinds Adam is de dood doorgegaan tot alle mensen (Rom. 05:12-21). Het is de genade die nu triomfeert ‘door de ene Jezus Christus’.

Een God van levenden

Jezus zegt: ‘Mijn Vader is niet een God van doden, maar van levenden’.

Door Adam is de zonde in de kosmos gekomen, onmiddellijk gevolgd door de dood. Door de enorme beïnvloeding van het rijk der duisternis leven we in een wereld die in het boze ligt. Zo zijn mensen, bedoeld voor het leven, doden geworden.

Doden zijn mensen die door te gaan zondigen, gescheiden worden van God. Een mens is niet krachtens zijn geboorte automatisch een zondaar, maar begint door de pressie van de boze vanaf zijn jeugd te zondigen (Gen. 08:21).

Brouwer vertaalt: ‘Zo heeft de dood zijn weg tot alle mensen gevonden, aangezien allen gezondigd hebben’ (Rom. 05:12).

Maar Jezus Christus heeft de weg ten leven gevonden voor allen die Hém gehoorzamen.

Zonder omwegen, op de man af, zegt Jezus: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want Hij is over­gegaan uit de dood in het leven’ (Joh. 05:24).

De Heer schrijft de ‘dode’ mens niet af, maar roept hem tot leven. Wie hoort zal leven: ‘Ik leef en gij zult leven’ (Joh. 14:19). Er is slechts één voorwaarde om tot de levenden te mogen behoren: geloof in de Zoon van God.

Letterlijk zegt Jezus: ‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoor­zaam is, zal het leven niet zien, maar de toom Gods blijft op hem’ (Joh. 03:36). De ongehoorzame onttrekt zich aan het leven, blijft onder het beslag van de boze en dus onder de macht van de dood. Na zijn sterven opent hij zijn ogen in het dodenrijk (Openb. 20:05).

Wie het Woord bewaart, ziet de dood niet en smaakt de dood niet. In eeuwigheid niet (Joh. 08:51-52). De Christen gelovige is bij zijn leven al ‘overgegaan’. Van de dood in het leven. Hij heeft bewust, in geloof dus, zijn dood in de dood van Jezus gegeven. Dat is bevestigd door de doop in het watergraf (Rom. 06:03-04).

Het is voor een christen afgelopen met de heerschappij van de dood (Rom. 06:09). De slavernij van angst voor de dood delft het onderspit (Heb. 02:15).

Als de gelovige zijn lichaam verlaat, neemt Hij zijn intrek bij de Heer (2 Kor. 05:08), in het rijk der levenden (Heb. 12:18-24). In Christus weet hij dat God, gelijk Jezus, ook hem zal opwekken door zijn kracht (1 Kor. 06:14). Met Jezus is hij een ’medeopstandeling’ (Openb. 20:06). Bij de klank van de laatste bazuin zal dat blijken (1 Kor. 15:52). De eerste opstanding wordt een groot feest.

Voor Hem leven zij allen

Nadat Jezus gezegd heeft dat de doden worden opgewekt, dat zijn Vader niet een God van doden maar van levenden is, vat Hij dit wonderschoon samen in zijn slotconclusie. ‘Voor Hem leven zij allen’.

Dat is zo en blijft zo. Het is een Meesterlijk woord. Dat geeft een goed gevoel, een blij gevoel. Het is heerlijk je te baseren op zulke woorden van de Heer zelf. De nadruk valt op de woorden ‘leven’ en ‘allen’.

Tot die ‘allen’ behoren de ‘krijgsgevangenen’, de gelovigen tot de komst van Christus, die met Jezus mee verhuisden naar het hemelse Jeruzalem (Matt. 27:53; Ef. 04:08). En allen die inmiddels hun intrek bij de Heer hebben mogen nemen of zullen nemen.

Bij de laatste categorie behoren ook nog velen die meekomen uit de tweede opstanding, beschreven in Openbaring 20 vers 11 tot 15 (Openb. 20:11-15). Blijkens 1 Petrus 3 vers 19 en 20 (1 Petr. 03:19-20) en 1 Petrus 4 vers 6 (1 Petr. 04:06), heeft Jezus na zijn opstanding zelfs aan doden, de mensen uit de tijd van de zondvloed worden met name genoemd, het evangelie gepredikt.

De Bijbel leert geen alverzoening. Een deel van de mensheid kiest voor de tweede dood (Openb. 11:15). Alleen deze laatsten raken door hun besliste keuze weg. Niet degenen die in de Heer sterven (Openb. 14:13).

‘Zij leven allen voor God’ zegt Jezus. Niemand raakt ‘zomaar’ weg. Maar het is goed om te leven bij de woorden van de apostel Paulus: ‘Niemand leeft voor zichzelf; want als wij leven, het is voor de Heer, en als wij sterven, het is voor de Heer. Hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, het is voor de Heer’ (Rom. 14:07-08).

Laat de kinderen tot Mij komen

De meest indringende vragen doemen op rondom de gestorven kinderen. Vragen over jonge kinderen die door een ziekte of ongeval worden weggenomen. Maar ook vragen over kinderen die reeds voor hun geboorte sterven, de doodgeborenen en de kinderen die door een misgeboorte het levenslicht niet zien of van wie het leven door een abortus opzettelijk wordt weggenomen. Wat gebeurt er met hen allen?

Jack Hayford, predikant van een groeiende gemeente in Californië, heeft hierover het uit zijn pastorale praktijk geboren boekje ‘Mijn kind is bij God’ geschreven. De ondertitel luidt: ‘Hoop en herstel voor vaders en moeders van wie een kind is weggenomen door een miskraam, abortus, dood bij de geboorte, wiegendood of ziekte’ (uitgave Gideon).

Eén van de eerste vragen die Hayford zichzelf stelt is de vraag: ‘Wanneer begint het leven in de moederschoot?’ Eeuwenlang hebben filosofen en wetenschappers zich bezig gehouden met de vraag naar het precieze begin van het leven in de moederschoot. Hij stelt dat dit leven al in de eerste maand levensvatbaar en belangrijk is, dat er al vanaf de bevruchting sprake is van een zinvol menselijk bestaan. Voor Hayford is de Bijbel norm van zijn denken. Woorden als: ‘Gij hebt mijn nieren gevormd, mij in de schoot van mijn moeder geweven’ en ‘uw ogen zagen mijn vormeloos begin’ (Psalm 139 vers 13 en 16 Ps. 139:013-016) spreken een duidelijke taal. Zeker is dat ook het woord: ‘Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwam uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd’ (Jer. 01:05). Dit woord gewaagt van blijvende geestelijke levensvatbaar­heid.

Het verhaal van Jezus’ geboorte maakt veel duidelijk. Maria is nog maar net in verwachting als zij bij Elisabeth komt. Haar nicht is dan drie maanden ‘op weg’ en Maria blijft nog ongeveer zes maanden, tot na de geboorte, bij haar. Typerend zijn echter Elisabeths woorden: ‘Gezegend is de vrucht van uw schoot’ (Luc. 01:39-43). Van meet af aan wordt het Kind dat in Maria is verwekt, aangeduid als dat wat leeft en ‘Heer’ is. Plegen wij dus abortus, dan halen wij ‘leven’ weg. Met geweld wordt nieuw door God gegeven leven, het is zijn schepping, beëindigd. Scheppingsleven kun je niet ‘wegpoet­sen’.

Meer dan een verhaal

Hayford vertelt een verhaal. Het is niet zomaar een verhaal. Het is het verhaal van een trouw lid van zijn gemeente, een verstandige vrouw: evenwichtig, geestelijk, Bijbelvast. Ze vroeg of ze eens met hem en zijn vrouw mocht praten. Ze zochten daar niets ergs achter, totdat zij zonder opsmuk en overdreven emotie haar verhaal vertelde:

‘Bijna direct na de geboorte van ons eerste kind werd ik opnieuw zwanger. Mijn man en ik waren nog jong, het was in de economische crisis van de jaren dertig, en we kenden de Heer nog niet. Onkundig van wat de Bijbel zegt, besloten we tot een abortus.

Jaren later, toen onze kinderen al de deur uit waren, was ik eens in gebed. Zonder dat ik met mijn gedachten bij deze gebeurtenis uit het verleden was, zei de heilige Geest tegen mij: ‘Je hebt dit kind nooit aan de Vader opgedragen’. Ik schrok, niet omdat ik mij schaamde of veroordeeld voelde, maar omdat die abortus van destijds totaal niet door mijn hoofd speelde. En zelfs al had ik er aan gedacht, dan nog zou ik er nooit opgekomen zijn om een geaborteerd kind achteraf aan de Heer op te dragen.

Het was een indringende ervaring en ik sprak erover met mijn man. We hebben de zaak in gebed gebracht en Gods Woord erop nageslagen, met als gevolg dat we enige tijd later ons geaborteerde kind inderdaad aan de Heer hebben opgedragen.

We wisten dat God ons de abortus al lang had vergeven, omdat we destijds uit onkunde hadden gehandeld.

Dus baden we eenvoudig: ‘Heer, U bent de Vader van alle geesten. Dat zegt uw Woord. Wij geloven dat U ons een eeuwige ziel hebt toevertrouwd waarvan wij het lichaam deerlijk hebben laten mishandelen, maar niettemin bij U is, in uw tegenwoordigheid. Meer weten we niet. En nu komen we tot U en dragen dit kind, dat U ons gaf, aan U op. In de naam van Jezus. Amen’.

Dit verhaal leert opnieuw dat ook geaborteerde kinderen, net als alle kinderen die te ‘vroeg’ zijn weggegaan, toch niet echt weg zijn. Jezus zegt: ‘Net als de anderen zijn ze als ‘engelen in de hemel’. Laat ze maar bij Mij komen. De zodanigen is het Koninkrijk Gods’ (Luc. 18:16). Zonder Jezus zouden ze weg zijn. Nu niet. Hij gaat met hen verder (Matt. 18:10).

Hayfords pastorale boekje tracht Bijbelse antwoorden te geven op vele vragen ook in de richting van hen die een kind lieten aborteren. Een abortus brengt niet zelden mensen in diepingrijpende problemen.

Voor mij liggen de cijfers van 1991, onlangs bekend gemaakt door Stimezo, de vereniging van abortusklinieken. Opnieuw is het aantal abortussen bij Nederlandse vrouwen toegenomen. In totaal lieten 19.568 vrouwen in ziekenhuizen en klinieken hun zwan­gerschap afbreken. Het abortuscijfer ligt daarmee op 5,6 per duizend vrouwen. Bijna de helft van de cliënten is tussen de twintig en dertig jaar. Het aantal allochtonen vrouwen dat tot een onderbreking van de zwangerschap besluit, neemt eveneens toe.

In noodgekomenen kunnen voor hulp aankloppen bij het diensten­centrum van VBOK.

Wij zien nu nog vaak door een spiegel, in raadselen. Straks van aangezicht tot aangezicht (1 Kor. 13:12).

En soms wordt er een tipje van de sluier opgetild (2 Kor. 12:02-04). Maar één ding staat vast:

Voor Hem leven zij allen!

 

De gemeente in de eindtijd door Jan Kees Rooze 13

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de Gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God (13)

De overwinnende gemeente (1)

(Openb. 01:01-03; Openb. 02:01-17. Zie ook het algemeen overzicht in “Levend Geloof’ van januari 1992).

De laatste twee delen zullen wat anders van opzet zijn dan de eerste twaalf. In de studies tot nu toe hebben we het herstelplan gevolgd zoals het ons in het laatste Bijbelboek is geopenbaard. Daarbij hebben we steeds geprobeerd de relatie te leggen tussen wat staat te gebeuren en de tijd nu. Nu we het herstelplan ‘rond’ hebben -we hebben er kermis van- gaat het er bij de laatste twee studies vooral om: hoe kunnen wij, u en ik persoonlijk en als gemeente, aan dat plan ten volle deel krijgen?

Ook daarover geeft het boek Openbaring een duidelijke boodschap door. De Heer zelf legt dit verband tussen plan en uitvoering. Immers, wie voeren het herstelplan van God uit? De leden van de Gemeente van Jezus Christus aller tijden, in Openbaring uitgebeeld of vertegenwoordigd door de zeven gemeenten (zie deel 1) aan wie dit boek ook gericht is.

Elke gemeente wordt opgeroepen aan haar doel ie gaan beantwoorden wordt daartoe bemoedigd, vermaand en vertroost. Het Tijden dat enkele gemeenten doormaken, beeldt een aspect uit van het gemeenteleven, zoals ook de verleidingen, de zwakheden, maar ook de sterke punten alle herkenbaar in de gemeente aanwezig kunnen zijn. De beloften die de Heer geeft en die bewaarheid zullen worden als de gemeente handelt overeenkomstig de profetie, hebben alle te maken met het geopenbaarde plan. Ze plaatsen de gemeente en de gemeenteleden daarin.

In deze laatste artikelen willen we stilstaan bij die aspecten waarvan de Heer het belangrijk vindt ze te noemen. Ze zijn van essentiële betekenis voor elk gemeentelid en gemeente in ontwikkeling! Daarom gaat het er in deze studies ook om: wie een oor heeft, die hore wat de geest tot de gemeenten zegt!

Wat kunnen we leren uit de aanhef van Openbaring?

Zalig hij die voorleest, en zij die horen de woorden der profetie, en bewaren hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij (Openb. 01:03). De oproep is duidelijk: wees met Zijn plan bezig, overdenk het, probeer het te doorgronden. De Heer geeft ons kennis waarin we door de heilige Geest inzicht mogen verkrijgen en wijsheid om het ten uitvoer te brengen.

In Matthéüs 24 en 25 staat het weer anders, maar het komt op hetzelfde neer: Waakt dan, opdat de eindtijd met zijn ontwikkelingen u niet onverwachts overvalt, en u toebereid zal blijken te zijn.

In onze tijd gaat er een verlokking uit van onder andere ‘feesten voor de Heer’ en lofprijzing en vooral niet te moeilijk doen. Dat lofprijzing en aanbidding belangrijk zijn, hebben we gezien in deel 5 en staat naast het overdenken van de kennis des Heren bij dag en bij nacht’ (Ps. 001:002).

Is Openbaring moeilijk te verstaan? Door leraars die de Heer aan de gemeente en broeders en zusters met profetische openbaringsgaven mag het plan van God voor alle gemeenteleden steeds helderder worden, maar vooral ook de toegang met Christus: het is Zijn openbaring, Hij wil het met verborgen houden maar juist duidelijk maken! Denk hierbij ook nog aan de twee sleutels uit de inleiding, punt 4.

Hoe corrigeert en bemoedigt de Heer de gemeenten?

De kenner van de plaatselijke situatie. Hij geeft er blijk van die goed te kennen. Zo komt Hij tot bemoedigingen en correcties, gevolgd door een oproep die ertoe moet leiden dat de gemeenten deel hebben en houden aan het herstelplan van God.

Van Jezus’ bemoeienis valt onder andere het volgende op:

Hij begint altijd met het positieve, hoe ‘erg’ het met betrokkenen intussen ook al is.

Hij windt geen doekjes om de problemen maar is daarin radicaal: veran­deren… of anders is het afgelopen. Ook dit is een uiting van liefde, want in de geestelijke wereld valt niet te schipperen, het is licht of duisternis. Kortom, de les die we al hebben kunnen leren uit Openbaring: de voortgang van Gods plan loopt gelijk op met de scheiding die aangebracht moet worden.

Aan ‘bekering’ oftewel ingaan op de correctie koppelt Jezus een belofte van geestelijke strekking: gehoorzaamheid wordt beloond (in de onzienlijke wereld).

De wijze waarop Jezus zich aan de gemeenten openbaart heeft te maken met de problemen die Hij in de betreffende gemeenten signaleert of met de belofte die hij doet.

Wat zijn de sterke en zwakke punten van de gemeenten?

De Heer prijst de eerste drie gemeenten om de volgende aspecten:

Het doen van werken met inspanning en volharding.

Het niet verdragen van de ‘kwaden’ of hen die de waarheid verdraaien en het ontmaskeren van de leugen.

Het doorstaan van verdrukking onder behoeftige omstandigheden. En van laster door met name hen die zeggen te geloven.

Het niet verloochenen van Christus en het vasthouden van het geloof ondanks verdrukking.

Op de volgende punten volgt vermaning:

Het verzaken van de eerste liefde: ‘uit de hoogte gevallen’ (dit is niet meer leven vanuit de realiteit van de onzienlijke wereld en vanuit de directe gemeenschap met de Heer).

Het niet optreden tegen gemeenteleden die vasthouden aan leringen en werken die ingaan tegen het evangelie van het Koninkrijk en die leiden tot (geestelijke) ontrouw en vermenging (dit is niet volledig breken met de ongerechtigheid, met de wereld of met zondige gewoonten, of met leringen waardoor men in contact komt met, respectievelijk gebonden raakt door demonen).

Waartoe roept Jezus op?

Het valt op dat Jezus de correctie in sommige gevallen laat volgen door een bekeringsoproep. Dat komt ‘zwaar’ over, Hij heeft het immers tegen gelovigen die ook veel goeds doen!

Opnieuw een blijk van de ernst van de zaak: als het roer niet helemaal omgaat, dan kun je het wel vergeten. Het is Zijn liefde tot de gemeenten die Hem hiertoe brengt.

De eerste drie gemeenten worden opgeroepen tot:

– de (geloofs-)werken van weleer te doen, ofwel weer te gaan leven uit de onzienlijke realiteit en onder leiding van of geïnspireerd door de heilige Geest; – niet bevreesd te zijn voor het lijden, zelfs niet als het nog toe zou nemen, ja, zelfs getrouw te zijn tot de dood;

– in de gemeente op te treden tegen hen die leugenleringen vasthouden of zelfs vrijuit verkondigen.

En voor alle gemeenten geldt:

– te horen wat de Geest tot de gemeenten zegt.

Welke beloften geeft de Heer?

Aan diegenen die gehoor geven aan de oproep en de correctie van de Heer en daarnaar handelen -dat is dus ook een manier van overwinnen- worden beloften gegeven.

Elke gemeente ontvangt weer een andere belofte, één die bij hen past en die te maken heeft met hun talenten en bekwaamheden, zoals:

te eten van de boom des levens die in het paradijs Gods is (dit is deel hebben aan Christus tot in der eeuwigheid en ingewijd worden in al de verborgen waarheden van het Koninkrijk der hemelen);

van de tweede dood geen schade lijden (dus in plaats van eeuwige dood deel hebben aan het eeuwige leven);

verborgen manna ontvangen (dit is geestelijk altijd overvloed hebben ter versterking van de innerlijke mens);

een witte steen met een nieuwe naam ontvangen (witte steen is bewijs van de rechtvaardiging, de nieuwe naam duidt op de geestelijke positie of functie waartoe men geroepen is krachtens zijn talenten en het omgaan daarmee).

 

Zoekt de dingen die boven zijn door Wim te Dorsthorst

 

Belofte en vervulling

Zoals iedereen weet staan er in de Bijbel teksten die geweldige beloften inhouden. Ze prijken dan ook op vele wenskaarten die in grote verscheidenheid te koop zijn. Toch staan deze woorden Gods nooit of bijna nooit op zichzelf. In de context lezen we dan voorwaarden of opdrachten waardoor die beloften vervuld kunnen worden.

Als Paulus schrijft: “zoekt de dingen die boven zijn”, dan is dat een opdracht, niet om de gelovige aangenaam bezig te houden, maar opdat een grootse, heerlijke belofte aan ons vervuld zal worden.

Hij schrijft aan de gemeente te Kolosse: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heer­lijkheid” (Kol. 03:01-04).

Het geheimenis Gods

Vers 4 spreekt van de grote belofte en de hoop van het evangelie, de blijde boodschap: het deel krijgen aan het leven en de heerlijkheid van Gods Zoon, Jezus Christus (zie Rom. 08:29 en 1 Kor. 02:06-09).

Eigenlijk is dit het hoofdthema van de hele evangelieverkondiging, het einddoel des geloofs, de zaligheid der zielen.

In het eerste hoofdstuk noemt Paulus het “de hoop die voor u is weggelegd in de hemelen”. Het is tot de Kolossenzen gekomen in de prediking van de waarheid, het evangelie (Kol. 01:04-05). En in vers 27 (Kol. 01:27)zegt hij: “Het geheimenis van God is: Christus in u, de hoop der heerlijkheid”.

Dat is de blijde boodschap die het hele Nieuwe Testament beheerst. De prediking van het Koninkrijk Gods in de mens. Petrus omschrijft het in zijn eerste brief als: “De onver­gankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd” (1 Petr. 01:04-05).

De Zoon van Gods liefde

Paulus begint daarom het derde hoofdstuk van de Kolossenzenbrief met een “indien gij dan”. In de eerste twee hoofdstukken beschrijft hij het wezen en de plaats van de Zoon van Gods liefde, Jezus Christus. Hij is het beeld van de on­zichtbare God en de eerstgeborene der ganse schepping. Alle dingen hebben hun bestaan in Hem, door Hem en tot Hem. Hij is vóór alles. En door het bloed Zijns kruises heeft God alle dingen in de hemelen en op de aarde weer met Zichzelf verzoend (zie ook 2 Kor. 05:18-19). Hij is het geheimenis Gods, in wie alle schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn; en het is: Christus in u, de hoop der heerlijkheid.

De gelovige heeft Christus aanvaard, is verlost door Hem, is met Hem gestorven in de doop, is met Hem opgewekt, is geworteld in Hem, wandelt in Hem, ontvangt de goddelijke wasdom door Hem, komt tot de rechte en volle kennis van God door Hem, enz. Er is niets boven dit alles wat men zou kunnen begeren en dat is ook de waarschuwing van Paulus in deze brief aan de Kolossenzen (zie hoofdstuk 2 vers 4 tot 23).

En daarom ook: “Indien gij dan met Christus gestorven en opgewekt zijt, zoekt de dingen die boven zijn waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God”.

Het eeuwige leven

Om nu beter te kunnen begrijpen wat er boven te zoeken en te bedenken is, is het belangrijk vers 3 nauwkeurig te lezen. Paulus begint met ‘want’, als redengevend voegwoord waarmee hij het voorgaande aan vers 3 verbindt. Je doet het voorgaande…, aangezien je leven met Christus verborgen is in God.

Verder zegt hij; ‘uw leven’. Hier wordt nogal eens de fout gemaakt door te lezen: ‘u bent verborgen…’; of: ‘wij zijn verborgen…’ Paulus die ook zegt, dat wij -in het lichaam zijnde- ver van de Heer in de vreemde zijn en wandelen in geloof (2 Kor. 05:06); bedoelt dus niet dat ‘wij’ op één of andere wijze met Christus verborgen zouden zijn in God.

In de grondtekst staat letterlijk: ‘het leven van u’ is verborgen met Christus in God’. Het gaat om het ‘leven’ van de gelovige. Voor ‘leven’ wordt hier het Griekse woordje ‘zoe’ gebruikt. En ‘zoe’ is het goddelijke eeuwige leven, waarvan God getuigd heeft dat het is in Zijn Zoon.

“Wie de Zoon heeft, heeft het leven (‘zoe’); wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven (‘zoe’) niet (1 Joh. 05:11-12).

De Bijbel maakt dus duidelijk onderscheid -ook in woordgebruik- tussen het door God geschapen natuurlijke, menselijke leven, ‘psuche’, (zie bijv. Gen. 02:07 en 1 Kor. 15:45a) en het eeuwige goddelijke leven, ‘zoe’, dat in Jezus Christus is en dat Hij is komen brengen (Joh. 10:10). In Hem (het Woord) was leven (‘zoe’) en het leven (‘zoe’) was het licht der mensen, zegt Johannes (Joh. 01:04). Dat ‘leven’ (het leven van u) is dus met Christus verborgen in God, want Jezus Christus is het waarachtige licht voor de mensen (Joh. 01:09). Het licht waarbij de mens dient te wandelen.

In de Waarachtige zijn

De oproep van Paulus is dus om dat eeuwige goddelijke leven te zoeken en te bedenken. Het leven dat Jezus is komen brengen, dat Hij in ons brengt, waarvan Hij ons deelgenoot maakt. Het is Zijn leven wat het leven van God is.

Hij is niet alleen maar gekomen om als het Lam Gods de zondeschuld weg te doen, maar om ons deelgenoot te maken van het eeuwige leven Gods door de heilige Geest die in ons werkt. Zelf zegt Hij in Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03): “Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de ene waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt”.

En Johannes schrijft in zijn eerste brief: “Doch wij weten dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarach­tige, in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven” (1 Joh. 05:20). Hij, Jezus, heeft ons het inzicht gegeven. Andere vertalingen zeggen: ‘het verstand gegeven’, om de Waarachtige te kennen, omdat Hijzelf de Waarachtige is. Bovendien heeft Hij ons verstand geopend, zodat we de Schriften kunnen begrijpen (Luc. 24:32 en Luc. 24:45).

Want gij zijt gestorven

Zoekt dan de dingen die boven zijn en bedenkt de dingen die boven zijn, met een geopend en verlicht verstand. En dan zegt Paulus er nog nadrukkelijk bij in vers 2(Kol. 03:02): “Niet de dingen die op aarde zijn, want gij zijt gestorven!”. Je bent dood voor de wereld, met Christus  gestorven, waarom dan nog doen alsof je in die wereld leeft? (Kol. 02:20). Wat schreeuwen de dingen van de wereld om aandacht. Hoe indringend en opdringerig komt het naar ons toe in de media. Hoe duidelijk zien we dat de woorden van Jezus bewaarheid worden, als Hij zegt dat het zal zijn als in de dagen van Noach: enkel vleselijk bezig zijn (Matt. 24:37-38). Mogen we het dan niet opmerken? Jawel, Jezus zegt immers dat, als we die dingen zien gebeuren, dan weten we dat het einde nabij is (Matt. 24:33).

Maar ga het niet bedenken, wees er niet mee bezig en laat het je leven niet bepalen, want gij zijt gestorven voor deze wereld. Dat is de geestelijke werkelijkheid voor de gelovige. De wereld ligt in het boze (1 Joh. 05:19) en alles gaat overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid, zegt Paulus (Ef. 02:02).

“Maar gij, geheel anders: Gij hebt Christus leren kennen” (Ef. 04:20). “God heeft ons verlost uit de macht van de overste van deze wereld, van de duisternis, en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde” (Kol. 01:13). Wij zijn niet langer van deze wereld om op te gaan in alles wat de wereld biedt en bezig houdt. Ook niet als het een schijn van godsvrucht heeft, zoals dat bij de Kolossenzen het geval was, waar valse leringen de mensen op aarde bezig wilden houden. Paulus zegt: het is zonder enige waarde en dient slechts tot bevrediging van het vlees (Kol. 2).

Wij zijn hemelburgers

Wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, toebereid voor het erfdeel der heiligen in het licht (Filip. 03:20a; Ef. 02:19b; Kol. 01:12). En de consequentie is dan dat we vreemdelingen en bijwoners op aarde zijn. (Heb. 11:13b).

En als dat dan zo is, vermaant Petrus, onthoudt u dan van vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel (1 Petr. 02:11).

De hele rest van de brief aan de Kolossenzen handelt dan ook over het leven als een waarachtige christen in deze wereld, die weet met Christus gestorven te zijn in de doop (Kol. 03:05; Kol. 04:06).

Duidelijk is daarom dus de plaats waar ons zoeken en bedenken naar uit moet gaan: “Boven, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods”. Daar is ons leven, ons waarachtige leven.

De heerlijkheid van de wet

Voor de Israëliet was het leven in de wet. Als Mozes al de woorden van de wet nog eens voor hun oren herhaald heeft, zegt hij: “Want dit is voor u geen ledig woord, maar dit is uw leven; door dit woord zult gij lang wonen in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult nemen” (Deut. 32:47).

En voor iedere Israëliet gold wat de Heer tegen Jozua zegt: “Dit wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar overpeins het dag en nacht, opdat gij nauwgezet handelt overeenkomstig alles wat daarin geschreven is. Want dan zult gij op uw wegen uw doel bereiken en zult gij voorspoedig zijn” (Joz. 01:08).

Het ‘leven’ was voor de Israëliet een gezegend, lang, gelukkig en voorspoedig leven op aarde.

De heerlijkheid in Christus

Wat is dan de belofte aan ons onuitsprekelijk en onvoorstelbaar veel rijker en verhevener. “Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid” (Kol. 03:04).

Ons leven, ons waarachtige leven wat in Hem is, zal zich ontwikkelen in ons binnenste, wanneer we dit zoeken en overpeinzen. Dan zal het geopenbaard worden als onze Heer verschijnt in heerlijkheid. Paulus zegt: “Om op die dag verheerlijkt te worden in Zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn” (2 Thess. 01:10).

Het is nu nog met Christus verborgen in God. Het is nog niet zichtbaar, het is nog niet geopen­baard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is, zegt Johannes (1 Joh. 03:02).

Die Hem liefhebben

Nu is het nog in geloof en niet in aanschouwen en het zal het deel zijn van Zijn heiligen of, zoals 1 Korinthiërs 2 vers 9 (1 Kor. 02:09) het zegt: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben”.

Laat het ons enige levensdoel zijn, onze grootste liefde en vreugde, om te zoeken en te bedenken wat boven is, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods, om deel te hebben aan het waarachtige eeuwige leven.