1992.06 nr. 338

Levend geloof 1992.06 nr. 338

Wat er gebeurt als wij geestelijk groeien door Gert Jan Doornink

“De in goede aarde gezaaide is hij, die het woord hoort en ver­staat, die dan ook vrucht draagt en oplevert, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig”.

(Uit de gelijkenis van de zaaier; Matt. 13:01-09; Matt. 13:18-23).

De gelijkenis van de zaaier is één van de meest bekende gelijkenis­sen die Jezus vertelde toen Hij op aarde was. Het is een gelijkenis die ons op indringende wijze in contact brengt met de noodzaak van geestelijke groei. En op de vraag wat er gebeurt als wij geestelijk groeien, krijgen wij via deze gelijkenis een zeer duidelijk antwoord. Wat is dat antwoord? Dan dragen wij vrucht voor Gods Koninkrijk! Geestelijke groei is dus een ‘must’ voor ieder kind van God.

Wat is geestelijke groei?

In de natuurlijke wereld groeien wij op van baby tot peuter, van peuter tot kleuter. Dan volgt de schoolgaande periode en via de puber- en tienerleeftijd groeien wij verder en worden een jonge vrouw of jonge man. En dan breekt de volwassen leeftijd aan. Er zijn dus verschillende fasen in ons leven. Hetzelfde geldt voor de gees­telijke wereld waarin we door wedergeboorte zijn terechtgekomen.

Er is echter een groot verschil tussen de groei in de natuurlijke wereld en de groei in de geestelijke wereld. Aan het eerste komt een einde. Geleidelijk aan  komt er een aftakeling van het lichaam. Maar aan de groei in de geestelijke wereld komt geen eind. Paulus zegt: “Maar al vervalt ook de uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd” (2 Kor. 04:16).

Als er in de natuurlijke wereld om één of andere reden geen groei meer is, doen we er alles aan om dit te verhelpen. In erge gevallen gaan we naar de dokter of psychiater. De groei moet weer op gang gebracht worden anders gaat het mis… Jonge vrouwen en meisjes die op extreme wijze af willen vallen om maar een mooi figuur te krijgen, komen soms terecht in een toestand waardoor men de groei niet meer op gang kan krijgen. Men spreekt dan van ‘anorexia nervosa’.

Soms denk ik wel eens dat er in de geestelijke wereld heel wat gevallen zijn van anorexia nervosa. In ieder geval zien wij dat er vaak nonchalant wordt omgesprongen met het begrip ‘geestelijke groei’, terwijl het toch zo uitermate belangrijk is. Dan wordt er al gauw geredeneerd van: ‘Als je maar weet een kind van God te zijn. Daar gaat het om en wat je dan verder ook van visie hebt, is minder belangrijk’.

In eerste instantie gaat het natuurlijk om het feit of men weet een kind wan God te zijn, maar dan moet ook de geestelijke groei beginnen! Want de visie die wij hebben houdt juist verband met deze geestelijke groei.

Waarom wij geestelijke groei nodig hebben

De eerste reden waarom geestelijke groei noodzakelijk is om de duivel te kunnen ontmas­keren en overwinnen. Satan haat geestelijke groei. Daarom houdt hij er een politiek van nivellering en terug schakeling op na. Als wij altijd verliezer zijn geweest in de geestelijke strijd en we hebben het verlangen overwinnaar te worden, zal hij met alle macht proberen dat te verhinderen.

Toch behoort het verlangen om overwinnaar te zijn een doelstel­ling in ons leven te zijn. Niet voor niets worden wij daartoe door de apostelen opgeroepen en zien wij bijvoorbeeld hoe de overwinning in het leven van Paulus te midden van alle omstandigheden functioneerde. Wanneer hij deze opsomt in Romeinen 8, schrijft hij: “Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad” (Rom. 08:37). Johannes schrijft: “Al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof’ (1 Joh. 05:04).

De tweede reden waarom wij geestelijk behoren te groeien is om mondige christenen te worden en ons als zonen Gods te openbaren. In zijn brief aan de Efeziërs spreekt Paulus over het bereiken van “de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus” (Ef. 04:13). Hij schrijft dan verder: “Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus” (Ef. 04:14-15). Dan gaan wij ons dus als beelddragers van Christus openbaren.

Onmondige christenen worden heen en weer geslingerd door allerlei wind van leer en zijn daardoor gemakkelijk te beïnvloeden door de duivel. Onmondige christenen laten zich voeden met melkvoeding en kunnen de vaste spijs niet verdragen (Heb. 05:12-14).

Onmondige christenen zijn zich ook niet bewust dat hun plaats met Christus in de hemelse gewesten om van daaruit te strijden en te overwinnen is.

Omdat het Gods wil is, is ook een belangrijke reden waarom wij geestelijk behoren te groeien. In Hebreeën 3 wordt het oud­testamentische volk van God als voorbeeld aangehaald . Dit volk was onder Mozes uit Egypte getrokken om via de woestijn naar het beloofde land te gaan. Maar door ongeloof en ongehoor­zaamheid kwam het gehele volk om in de woestijn. Pas onder Jozua trok een geheel nieuwe generatie het beloofde land , binnen. Dan vervolgt Hebreeën 4: “Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven”. Het gezegde ‘stilstand is ach­teruitgang’ geldt zeer zeker ook in geestelijk opzicht.

In Hebreeën 12 vers 15 (Heb. 12:15) lezen wij: “Ziet daarbij toe, dat niemand verachtere van de genade Gods…” Het woord ‘verachteren’ betekent: achterop faken, achteruitgaan. Iemand die geestelijk achterop raakt heeft bovendien een negatieve invloed op de anderen. De Hebreërschrijver spreekt in dit verband over het opschieten van een gif wortel, waardoor de meerderheid aangetast wordt.

Er is nog een belangrijke reden waarom geestelijke groei beslist nodig is. Dat is omdat we de taak die we van God ontvangen hebben, alleen maar optimaal kunnen vervullen als we geestelijk uitgegroeid, dus volwassen christenen zijn. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat een pas-bekeerde niet van veel betekenis is in zijn getuigenis, maar lang niet iedere pas-bekeerde houdt zijn en­thousiasme vast, zeker niet als er geen geestelijk groei volgt.

Wanneer zien de mensen het beeld van Jezus in ons? Niet als we ‘verachterd zijn in de genade’. Niet als we ‘nederlaag-christenen’ zijn. Niet als we ons bezig houden met allerlei verkeerde leringen en anderen daarmee proberen op te zadelen.

Het gaat erom dat wij niet alleen anderen, wat wij dan noemen, ‘winnen voor Christus’. Maar daarna hen leren, begeleiden en stimuleren om volwassen christenen te worden, zodat ook zij weer optimaal inzetbaar zijn in dienst van Gods Koninkrijk.

Geestelijke groei en voeding

Geestelijke groei hangt ook ten nauwste samen met de voeding die wij krijgen, geestelijke voeding uiteraard. Zoals in de natuurlijke wereld goede en juiste voeding van levensbelang is, geldt dit ook voor de nieuwe geestelijke wereld waarin we, sinds onze weder­geboorte, leven. Welke gees­telijke voeding ontvangen wij en van wie?

In de gelijkenis van de zaaier is het ‘zaad’ waar Jezus over spreekt het ‘woord van het Koninkrijk’ (Matt. 13:19). Een zeer belangrijk gegeven. Niet ieder zaad is dus het juiste zaad. Er kan verkeerd zaad gebruikt worden. En de duivel ligt op de loer om het verkeerde zaad te hanteren.

Onder het ‘woord van het koninkrijk’ mogen wij het evangelie verstaan, zoals Jezus dat bracht en later de apostelen. Het evangelie wat bevestigd wordt door tekenen en wonderen, dat wil zeggen: mensen worden werkelijk bevrijd uit satans macht en leren het echte, nieuwe leven kennen zoals God dat oorspronkelijk voor ieder mens had bedoeld.

Juist daarom is het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, het volle evangelie, zoals wij dat hebben leren kennen, zo belangrijk. Dat zeggen we niet om ons hoogmoedig en exclusief op te stellen ten aanzien van andere christenen, maar gewoon omdat iedereen die het heeft leren kennen, ontdekt heeft dat dit het werkelijke evangelie is. En waarom zouden we het evangelie wat geen surrogaat is, maar ons werkelijk gelukkig en rijk heeft gemaakt, niet gaan delen met anderen? Jezus sprak niet voor niets: “Predik het evangelie aan de gehele schepping”.

Wij willen niet ‘de dood in de pot’, maar ‘leven in de brouwerij’ en met leven bedoel ik dan het echte Goddelijke leven, wat door geloof^ in Jezus in ons is. Wat de uitdrukking ‘de dood in de pot’ betreft: wist u dat dit ontleend is aan een oudtestamentische geschiedenis?

In 2 Koningen 4 vers 3 (2 Kon. 04:03) lezen we over de profeet Elisa die in Gilgal kwam, waar hongersnood was. Op een dag roept hij zijn knecht bij zich en zegt: ‘Zet maar een grote pot op en kook moes voor de profeten’. Dan worden er groenten geplukt in het veld (wilde kolokwinten van een wilde slingerplant) en in stukjes gesneden in een pot gedaan en tot moes gekookt. Maar zodra ze daarvan gaan eten, schreeuwen ze het uit: ‘De dood is in de pot, man Gods!’ Ze konden het niet eten. Wat doet nu Elisa? Elisa raakt niet in paniek. Zoals ook wij nooit in paniek behoeven te raken. Want wie op God vertrouwt, zal nooit beschaamd uitkomen! Elisa zegt: ‘Haal dan meel’. Als dat in de pot is gedaan en bereid is, zegt hij: ‘Schep op voor het volk, opdat zij eten’. Dan zien wij dat er ‘niets kwaads meer in de pot’ is.

Een prachtig voorbeeld ten aanzien van onze taak! Meel is gemalen graan waarvan brood gemaakt wordt. En zegt Jezus niet dat Hij het brood des levens is? In Johannes 6 vers 35 (Joh. 06:35) lezen wij daarover: “Ik ben het brood des levens; wie tol Mij komt, zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten”. En in vers 51 zegt Hij: “Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld”. Als wij Zijn evangelie brengen, brengen wij datgene waardoor de (geestelijk) hongerige mens werkelijk gevoed wordt! Geen surrogaat-voeding, maar échte voeding!

Maar uit de gelijkenis van de zaaier blijkt dat als wij het echte evangelie verkondigen, het goede zaad uitstrooien, de duivel nog steeds op de loer ligt om te verhinderen dat het aanvaard wordt.

Sommigen ‘verstaan’ het niet. Daarom is de doop met de heilige Geest zo belangrijk. Daardoor leren we de betekenis van het woord van God werkelijk verstaan.

Sommigen aanvaarden het, maar het blijft oppervlakkig. Zoals in allerlei groepen en gemeenten het geval is: veel tamtam, maar geen diepgang, geen geestelijke groei.

Weer anderen laten zich zo in beslag nemen door alles wat uit de natuurlijke wereld op hen afkomt, dat het ook helemaal misgaat. Matteüs 13 vers 22 (Matt. 13:22) zegt dat zij wel het woord horen, maar “de zorg van de wereld en
het bedrog van de rijkdom verstikt het woord en hij wordt onvruchtbaar”.

Wanneer dragen wij vrucht?

Maar -prijst God- vers 23 zegt: “De in goede aarde gezaaide is hij, die het woord hoort en verstaat, die dan ook vrucht draagt en oplevert, deels honderd- deels zestig-, deels dertigvoudig”. Wij dragen dus vrucht als wij het woord Gods, het woord van het Koninkrijk, horen èn verstaan. Als we geestelijk groeien. Als we weten waarom het werkelijk gaat. Als we ons laten leiden door Gods Geest waarvan wij vol behoren te zijn. Als we luisteren naar wat apostelen, herders, leraars, profeten en evangelisten ons te zeggen hebben.

In Matteüs 13 staat het zo mooi: “… die dan ook vrucht draagt”.

Met andere woorden: dan is het ook een vanzelfsprekende zaak dat het gaat gebeuren. Weet u wat Paulus zegt?: “Wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. Want wie op de akker van zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie op de akker van de Geest, zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten. Laten wij niet moe worden goed te doen, want, wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten, als wij niet verslappen” (Gal. 06:07-09).

Er gebeurt dus heel wal als wij geestelijk groeien. Het komt in het kort hierop neer dat we dan volledig Gods wil doen en dat Hij ons daardoor ten volle kan gebruiken in Zijn dienst. En is er iets heerlijkers denkbaar dan de woorden die Jezus sprak na te zeggen en in praktijk te brengen: “Vader, hier zijn wij, om Uw wil te doen!”.

 

 

Kan God ons verzoeken? door Herm Robbertz

“En leid ons niet in verzoeking…” (Matt. 06:13).

Een ‘onmogelijke’ tekst

Deze Bijbeltekst heeft al menig mens in verwarring gebracht. Immers, Jezus spoort ons aan om deze bede te richten tot onze (volmaakt goede!) hemelse Vader. Maar hoe kan dat nu, als Gods Geest toch duidelijk zegt: “Laat niemand, als hij verzocht wordt, zeggen: Ik word van Gódswege verzocht. Want God kan door het kwade niet verzocht worden, en Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking”! (Jak. 01:13).

Dit is toch klare taal. Jakobus voegt er nog aan toe, dat de zonde een vrucht is. En wel het resultaat van de gemeenschap van een goddeloze begeerte in een mens met een goddeloze boze geest. Daarom ook zegt hij: Dwaalt niet: God is de Vader der lichten en alles wat uit Hem voortkomt is enkel waar en goed en volmaakt en heeft niets van doen met enige duisternis of verleiding tot het kwade.

Zie ook 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05) (“God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”) en 2 Korinthiërs 6 vers 14 (2 Kor. 06:14) (“Welke gemeenschap heeft het licht met de duister­nis?”).

Door de duivel verzocht

Over deze dingen spreekt Matteüs 4 vers 1 (Matt. 04:01) veel duidelijker taal dan bovenstaande tekst uit ‘het Onze Vader’. Hier staat glashelder wie het is, die de mens verzoekt: “Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid, om verzocht te worden door de duivel”.

De oude slang is het, die de mens tracht te verleiden om het Woord van God los te laten, en om vervolgens ‘zijn eigen weg’ te gaan (Jes. 53:06). De vader van alle wetteloosheid was zelfs het alleréérste schepsel van God, dat zijn eigen vrije wil en begeerte misbruikte om zich van zijn goede Schepper los te maken, om zijn eigen weg te gaan en zijn eigen koninkrijk te stichten, dat onafwendbaar in botsing moest komen met Gods plan en Gods Koninkrijk. De duivel was de vader (de oorsprong) van dc wetteloosheid, die ook Eva verzocht om hetzelfde te doen als hij gedaan had!

De boom der kennis van goed en kwaad

Eva moest volgens de verzoeker gaan geloven dat het beter was voor haar om niet langer afhankelijk te zijn van God (en dus van Zijn Woord). Deze afhankelijkheid van God werd uitgebeeld door het eten van de boom des levens. En Eva schonk geloof aan de leugen dat zij voortaan ónafhankelijk van God haar eigen gang kon gaan en dat zij -evenals God- zélf zou kunnen bepalen wat goed is en wat kwaad is, naar eigen (vleselijke) begeerte en goeddunken. Zij zou deze keuze openbaar maken door te eten van de boom der kennis van goed en kwaad… Eva en Adam werden verzocht om God en

Zijn Woord te vergeten en hun Schepper en Vader en Aller­hoogste te verloochenen, om voortaan zélf hun eigen ‘aller­hoogste’ te zijn.

De nieuwe Adam

Toen Jezus vervuld werd met Gods Geest werd Hij door dezelfde oude slang verzocht om dezelfde verkeerde keuze te maken die ook Eva en Adam hadden gemaakt. Jezus, de nieuwe Adam, bleef echter standvastig als ziende de Onzienlijke Vader (Heb. 11:27b). Hij kende de weg tot het hart van de Vader, die tevens de weg is tot dc troon van God, namelijk deze: “Onderwerpt u dus (van ganser harte ) aan God, maar biedt weerstand aan de duivel (de verzoeker), en hij zal van u vlieden” (Jak. 04:07).

Foute tekst of foute interpretatie?

Maar wat moeten wij dan nu met onze tekst uit het Onze Vader? Is deze tekst dan wellicht verkeerd vertaald vanuit het Grieks? Bij nader onderzoek blijkt dat de Griekse tekst hier precies dezelfde woorden gebruikt als onze Nederlandse tekst. Dus zo komen we niet verder. Maar wat nu?

De Studiebijbel (een uitgave van ‘In de Ruimte’) zegt terecht: ‘Leid ons niet in verzoeking’ is niet ‘Verzoek ons niet’, maar ‘Lever ons niet over aan de verzoeking’ wat zal leiden tot afval; met andere woorden: ‘Houd ons vast’. Tot zover de Studiebijbel.

Overgeven aan… overlaten aan…

Vergelijk dit eens met teksten als Romeinen 1 vers 24, 26 en 28 (Rom. 01:24-28) en vele andere teksten die spreken over het overgeven van mensen aan de vijand, als het onaf­wendbare gevolg van het feit dat mensen zich van God en Zijn Woord afkeren en zich wenden tot (en zichzelf overgeven aan)… de vijanden van God. Denk bijvoorbeeld maar eens aan het boek Richteren en aan het volk Israël kort voor de Babylonische ballingschap.

Schaap en wolf

Wanneer het schaap de keuze maakt om de Goede Herder te verwerpen en om zogenaamd ‘zijn eigen weg’ te gaan, dan komt dit schaap los van God te staan en is hierdoor niet langer beschermd tegen de aanvallen van de wolven! Deze geestelijke wet van oorzaak en gevolg heeft God juist aan de eerste mensen (en ook aan ons!) bekend gemaakt: de vrije keuze tussen Gods leiding met Gods zegen als gevolg, of duivelse mis­leiding met vloek en ellende als gevolg.

In feite is het niet God die ons overgeeft aan de vijand, maar de mens zélf die zich overgeeft aan de misleider.

Gods Geest weerstaan, in plaats van de boze weerstaan…

In Matteüs 23 vers 28 (Matt. 23:28) moet de nieuwe Adam, Jezus Christus, constateren dat het merendeel van de vleselijke nakomelingen van Abraham, niet alleen aan God ongehoorzaam zijn geworden, maar dat zij zelfs (ondanks hun uiterlijke godsdienst) zich zodanig verhard hebben, dat zij Gods Geest voortdurend weerstaan, in plaats van de boze te weerstaan (zie Hand. 07:51). En dan is zijn conclusie: “Zie, uw huis wordt aan u (zelf) overgelaten…” Zoals jullie ’t zelf gewild hebben.

God respecteert de keuze van de mens

Zo is het ook gegaan met de verloren zoon. Als je weg wilt lopen van God, dan zal Hij je niet met geweld dwingen om bij Hem te blijven. Hij stelt je eigen keuze voorop! Hij dwingt je niet om zalig te worden. Maar Hij doet je een vurig ‘aanzoek’: “Mijn zoon, geef Mij je hart” (Spr. 23:26).

Hier is slechts plaats voor de keuze van het hart, voor geloof, hoop en liefde. En voor trouw uiteindelijk. Pas dan is er ook Gods tegenwoordigheid en Gods bescherming.

Lezen wat er staat, maar , vooral: verstaan wat bedoeld wordt!

Altijd weer dienen wij ons (en de Heer!) te vragen: Versta ik, wat ik lees? (Hand. 08:31). Versta ik niet de letter en de komma, maar de geest en de bedoeling van Gods Geest? Denk hierbij bijvoorbeeld eens aan een tekst uit Lukas 14 vers 26 (Luc. 14:26): “Indien iemand tol Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen… die kan mijn discipel niet zijn!” Niet de letter, maar de geest maakt de bedoeling duidelijk.

De verleider is de vijand!

Door Gods Geest en door Gods Woord zijn wij overtuigd van hetgeen Heinz Zahrnt schrijft in zijn boekje: ‘Hoe kan God dat toelaten?’ (Overigens een boek waar wij ook de nodige kritiek op moeten hebben, helaas): ‘God heeft beslist vele namen, maar Hij kan nooit betiteld worden als ‘verleider’. De verleider is altijd de ander, de vijand van de mensen. Daarom zou ik ook blij zijn als die nieuwtestamentisch gelijk zouden hebben, die beweren dat de zesde bede van het Onze Vader volgens de Aramese oertekst, in vertaling zou moeten luiden: “… en red ons uit de verzoeking”. Tot zover H. Zahrnt.

“Houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme”

Zelf zou ik kiezen voor: “Bewaar ons gedurende de verzoeking!” Hoewel ik weet dat zelfs deze woorden verkeerd verstaan kunnen worden. Immers God kan ons alleen bewaren, als wij Zijn Woord bewaren! (Openb. 03:08b-11). Dan zal de boze ons moeten loslaten en ons als overwinnaars en zonen van God moeten erkennen! Want de ogen van de Heer zijn op ons om krachtig bij te staan, als ons hart volkomen naar Hem uitgaat! (2 Kron. 16:09).

 

Ulbe en Vera Slim door redactie

In het maartnummer berichtten wij uitvoerig over de ‘zendingsroeping’ van Ulbe en Vera Slim voor de Indianen. Inmiddels zijn de laatste barrières, die het vertrek nog tegenhielden, opgeruimd. Het huis is verkocht en er is toestemming ontvangen voor een verblijf van minimaal vijf jaar. Op 28 juni wordt er een speciale uitzenddienst gehouden in het Almère-college te Kampen om tien uur. De vertrekdatum is 25 juli.

 

Onze opdracht door Duurt Sikkens

In de wereld worden allerlei evangeliën verkondigd, velen bekeren zich, maar worden deze zuigelingen onvervalst gezoogd? Waar opgevoed? Welke moeder is werkelijk vrij van leugen, van systeem­denken, vol van innerlijke ontferming voor de mensen die God hebben verloren? Hoe vele evangeliën worden toch aan de mensen verkondigd? Hoeveel afleidingsmanoeuvres zijn er verzonnen om maar ‘bezig’ te zijn? Hoeveel dingen worden ‘voor de Heer’ gedaan, die eigenlijk van de aarde zijn? Hoe ‘vol’ is ons evangelie? Is het daarom niet heerlijk om het evangelie van Jezus, dat van het Koninkrijk van God, te vertellen?

Het evangelie van boven, waar wij wonen met onze Vader en zijn eerste Zoon, omringd door de heilige engelen. Dat is de opdracht om op deze unieke weg te wijzen en aldus overvloedig te zijn in het werk des Heren, door de mensen weer van hun afkomst bewust te maken, door de wereld te overtuigen van Gods gerechtigheid in vergeving van zonden. Door de duivel te veroordelen en de mensen door ons woord opnieuw geboren te doen worden en de werken te doen, die van vóór de grondlegging der wereld door God al zijn bedacht.

Onze Vader werkt en wij doen ook deze werken. Voorzichtig stappen we verder en zó zal langzamerhand duidelijk worden hoe het werkt en hoe God werkt.

Laten we vooral blijven zoeken, want er moet nog veel worden gevonden. Zelf weet ik vaak ook nog niet wat ik moet zeggen of doen. Maar laten we voortgaan met de verkondiging van dat Koninkrijk, dat niet van deze wereld is, niet berustend op religieuze macht, invloed en (verbaal) geweld, maar dat de ware mens Gods weer tevoorschijn roept.

(Ver)dwaalt niet! “Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele kosmos gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken en dan zal het einde (eindelijk) gekomen zijn” (Matt. 24:14).

Laten we, heel gewoon en helder, de werkelijkheid van Christus vertellen. Houd van mensen en wees zó een stem van de hemel. Wees goed!

 

De rechtvaardige (gedicht) door Piet Snaphaan

“De mond van de rechtvaardige
gewaagt van wijsheid,
zijn tong spreekt het recht;

de wet van zijn God is in zijn hart,
zijn schreden wankelen niet”
(Ps. 037:030-031).

 

Veel mensen denken vaak aan hoogmoed,
als je een rechtvaardige zegt te zijn.
Ze denken vaag; wijzen op ootmoed,
alsof je alleen daardoor Gods wil doet,
het is hun denken, niet de mijn.

 

Want ik ben wat God zegt dat ik ben:
rechtvaardig in zijn ogen.

Juist door ’t geloof versta ik Gods stem,
ook ’t recht te spreken namens Hem,
Zijn Naam aldoor verhogen.

 

Mijn mond wil ‘k geven om te spreken,
wat in Gods Woord wordt uitgezegd.
Zijn waarheid is voor mij een teken,
mijn schreden wankelen niet door kreten,
Gods weg is in mijn hart gelegd.

 

De functie van de voorbede in de gemeente door Wim te Dorsthorst

Wij hebben gezien hoe belangrijk het gebed is in het persoonlijke leven en dat het naar de wil van God en naar Zijn gebod is. Een heel belangrijke voorwaarde voor gebedsverhoring vinden wij in Johannes 15 vers 7(Joh. 15:07), waar Jezus zegt: “Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden”.

In deze paar woorden geeft de Heer een hele nauwgezette en intieme levenswandel met Hem weer. Het gaat erom dat wij in Hem blijven en Zijn woorden in ons hart bewaren. Als dit niet aanwezig is, niet goed functioneert, dan zal er weinig gebedsverhoring zijn.

Voorts is het belangrijk te beseffen dat alle gebeden, in welke vorm dan ook, dienen te geschieden in Zijn Naam, in de Naam van Jezus Christus (Joh. 14:13-14). Dat is Gode welgevallig en naar Zijn wil.

Functie en plaats van de voorbede

Een hele bijzondere en duidelijke plaats wordt ingenomen door de voorbede. In het gehele werk van God heeft de voorbede van de gemeente een hele belangrijke functie en plaats.

In de dienst van de voorbede gaat het om een priester-functie. Het is de (scheppings)orde van God dat al Zijn goede geestelijke gaven door priesterdienst vervuld zullen worden in de schepping. God zelf is geen priester, maar Zijn Zoon Jezus Christus is de eeuwige Hogepriester en Hij maakt de gemeente tot een Koninkrijk van priesters voor God Zijn Vader (Openb. 01:06; 1 Petr. 02:09).

De priester is tot zijn heilige dienst geroepen om tussenbeide te treden voor de ander bij God. In Deuteronomium 10 vers 8 (Deut. 10:08) lezen wij daarover: “Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het verbond des Heren te dragen, vóór de Here te staan om Hem te dienen, en in Zijn Naam te zegenen tot op deze dag” (zie ook Num. 03:05-08).

Op deze wijze werkt God nog altijd in deze wereld door de voorbede van Zijn priestervolk. De belofte aan Abraham gedaan: “En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden” (Gen. 22:18), wordt zo door het volk van God, de Gemeente van Jezus Christus, vervuld (Gal. 03:16; Gal. 03:26-29).

Jezus Christus is de grote Hogepriester

Alle priesterdienst in de voorbede geschiedt in gemeenschap met en in Naam van de grote Hogepriester Jezus Christus. Hijzelf verricht, nu Hij gezeten is aan de rechterhand Gods, ook nog voortdurend die bijzondere dienst van de Hogepriester in het heiligdom.

Paulus zegt daarvan in Romeinen 8 vers 34 (Rom. 08:34): “Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit”. De grote aanklager van de broeders, de duivel, die hen dag en nacht aanklaagt voor onze God (Openb. 12:10b), komt altijd onze pleitbezorger tegen, Jezus Christus, ‘die tussenbeide treedt, om ons recht in Hem te ver­dedigen. Hebreeën 7 vers 25 (Heb. 07:25) zegt: “Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem (in Zijn Naam) tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten”.

Wij leven en wonen in de wereld waar de troon van satan is, daar waar de satan woont, zegt Jezus (Openb. 02:13). Er is dus altijd besmetting mogelijk, al zijn het ook symbolisch alleen de voeten (Joh. 13:06-10).

Maar Johannes zegt ook: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en om ons te reinigen van alle ongerech­tigheid” (1 Joh. 01:09).

De weg tot God is dus altijd via Hem die voor ons bidt en pleit en ons reinigt van alle ongerech­tigheid.

Voorbede gaat samen met geestelijke strijd

Voorbede is niet los te denken van de strijd in de hemelse gewesten tegen de satan en zijn rijk. Jezus zegt tegen Petrus: “Simon, Simon, zie, de satan heeft verlangd ulieden te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zou bezwijken” (Luc. 22:31-32a). Dat is voorbede en strijd.

De hele bediening van Jezus werd gedragen door Zijn gebed en was een voortdurende strijd tegen het hele rijk van satan. Dit vond zijn hoogtepunt op Golgotha waar Hij een totale en blijvende overwin­ning heeft behaald voor ons (Kol. 02:13-15).

Met zijn gebeden schiep Jezus openingen in de geestelijke wereld. Iedere genezing, bevrijding, opwekking van doden, was een overwinning op de machten van zonde, ziekte en dood (zie Hand. 10:38). Hij deed voorbede voor allen die bij Zijn terechtstelling betrokken waren (Luc. 23:34). Hij leert ons met dezelfde gezindheid onze vijanden tegemoet te treden, voor ze te bidden en ze lief te hebben (Matt. 05:44).

In Johannes 17 bidt Hij als Hogepriester tot Zijn Vader voor Zijn discipelen van alle tijden. Hij zegt: “Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun Woord in Mij geloven” (Joh. 17:20).

Zo is Jezus, als de grote Hogepriester, met al Zijn discipelen, waar ook ter wereld, tot aan de voleinding (Matt. 28:20).

Wat Paulus schrijft over de voorbede

In de voorbede van de Gemeente, het Lichaam van Christus, zet Jezus Zijn heilswerk voort op aarde, door de verhoringen en de krachten die Hij eraan verleent (bijv. Hand. 04:29-30; Hand. 05:12).

Vooral in de brieven van Paulus, die het juiste functioneren van de gemeente zo duidelijk belichten, wordt heel veel over de voorbede en de daarmee gepaard gaande strijd in de hemelse gewesten geschreven. De geweldige verbondenheid tussen Paulus en de gemeenten in zijn dagen concretiseerde zich in de wederzijdse voorbede. Indringend doet hij steeds weer een beroep om voor hem en voor elkaar te bidden, om zo als Lichaam van Christus over de gehele wereld in liefde aan elkaar verbonden te zijn.

Paulus, die zich een geroepen apostel en dienstknecht wist van Jezus Christus (Rom. 01:01), begreep hoe afhankelijk hij was van de voorbede van de gemeenten.

In Romeinen 15 vers 30 en 31 (Rom. 15:30-31) schrijft hij: “Maar, broeders, ik vermaan u bij onze Here Jezus Christus en bij de liefde des Geestes, om samen met mij te worstelen in de gebeden voor mij tot God, opdat ik behoed worde voor de weerspannigen in Judea, en dat mijn dienstbetoon voor Jeruzalem gunstig worde opgenomen door de heiligen”. Paulus kent deze gemeente in Rome niet persoonlijk en toch verzekert hij zich van haar voorbeden. Het is niet vrijblijvend want hij doet het met een beroep op ‘onze Here Jezus Christus en bij de liefde des Geestes’, dat is het hoogste waar men zich op kan beroepen.

Dat voorbede wat kost van hen, die aan de oproep van de Heer in deze gehoorzamen, blijkt wel uit de woorden: “Om samen met mij te worstelen in dc gebeden tot God”.

Van Epafras schrijft Paulus: een dienstknecht van Christus Jezus, altijd in zijn gebeden voor u ‘worstelende’, dat gij moogt staan, volmaakt en verzekerd bij alles wat God wil” (Kol. 04:12).

In het zesde hoofdstuk van zijn brief aan de Efeziërs tekent Paulus de strijd die de gelovigen te voeren hebben tegen dc verleidingen des duivels. Het is geen worsteling tegen vlees en bloed, maar tegen dc overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten (Ef. 06:10-12)

En hij besluit dan met deze woorden: “En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen; ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken, waarvoor ik een gezant ben in ketenen. Dan zal ik daartoe vrijmoedig kunnen optreden, zoals ik behoor te spreken” (Ef. 06:18-20).

Paulus roept hier op om wakende en met alle volharding en smeking voorbede te doen voor alle heiligen. Heel de gemeente van Jezus Christus op aarde hoort bij elkaar. Zij is door één Geest tot één lichaam gedoopt en Jezus zelf bidt voor de eenheid van die gemeente (1 Kor. 12:13; Rom. 08:09; Joh. 17:20-23).

Alle heiligen zijn dagelijks betrokken bij de strijd tegen de overheden en machten. Er is nog nooit zo’n verleiding van de duivel geweest als juist nu in de eindtijd. De moderne theologie, die een andere Jezus en een ander evangelie en dus ook een andere geest predikt (2 Kor. 11:04), maakt vele slachtoffers. En wat te denken van dc New Age gedachten die als een zuurdesem juist ook het denken van christenen wil vergiftigen.

Hij zegt verder: “Bid ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken” (Ef. 06:19).

Ook in deze tijd gaan dienstknechten Gods, evangelis­ten en apostelen, in de hele wereld uit om het geheimenis van het evangelie te verkondigen.

Velen moeten dat doen onder zware geestelijke verdrukking. Maar niet minder zijn vaak de armoedige omstandigheden, waaronder deze dienstknechten hun roeping vervullen. Alleen financiële ondersteuning is echter niet voldoende, zegt Paulus. Bidt voor alle heiligen en zeker ook voor deze werkers in Gods Koninkrijk.

Op zijn beurt bidt en strijdt en lijdt Paulus voor de gemeenten. Hij schrijft hierover in zijn brief aan de Kolossenzen: “Thans verblijd ik mij over hetgeen ik om uwentwil lijd, en vul ik in het vlees aan wat ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van zijn lichaam, dat is de gemeente. Want ik stel er prijs op, dat gij weet, hoe zware strijd ik te voeren heb voor u, en voor hen, die te Laodicéa zijn en voor allen, die mijn aangezicht niet hebben gezien in het vlees, opdat hun harten getroost en zij in de liefde verenigd worden tot alle rijkdom van een volledig inzicht, en zij hebben het geheimenis Gods mogen kennen, Christus, in wie alle schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn” (Kol. 01:24; Kol. 02:01-03).

Hij zou te ver voeren om dit helemaal uit te werken en ook om alle Schriftplaatsen te citeren die op het voorbede doen en strijd voeren betrekking hebben.

Voorbede doen is zonder beperking

Voorbede doen heeft geen beperking. Zeker, hel zal in de eerste plaats voor je broeders en zusters en de werkers in eigen plaatselijke gemeente dienen te geschieden.

In 2 Timotheüs 2 vers 1 (2 Tim. 02:01) zegt de apostel echter: “Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en alle hoog- geplaatsten, opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid”.

Voeg daarbij: “Alle werkers in het Koninkrijk Gods, opdat het woord des Heren snelle voortgang hebbe en verheerlijkt worde” (2 Thess. 03:01).

En: voorbede voor “alle heiligen” en “voor zieken” (Jak. 05:14-15), zelfs voor broeders en zusters “die je ziet zondigen” (1 Joh. 05:16a), voor “vijanden en wie u vervolgen” (Matt. 05:43-44), dan zie je dat er van de Heer uit geen enkele beperking gegeven is, want Hij heeft alle mensen lief en Hij wil dat Zijn zegen naar alle mensen uitgaat.

Voorbede is geen formaliteit

Evenals bij het bidden is bij het doen van voorbede alle on­waarachtigheid en nonchalance uit de boze. De motieven moeten altijd zuiver zijn. Bidden in heiligheid zonder zonde. Geen persoonlijke eer najagen. Er mag nooit bitterheid, veroordeling of verwijt zijn naar degene waarvoor men bidt. Voorbede mag geen formaliteit zijn of uit automatisme gedaan worden en behoort ook niet met een omhaal en schittering van woorden te gebeuren.

Wij behoren te geloven waarvoor we bidden. Geloof in liefde werkende (Gal.5:6), geldt wel heel in het bijzonder bij de voorbede. Zonder geloof en bewogenheid is het voor de vorm en dus zinloos. Daarom behoren we geen voorbede te doen als niet de wil aanwezig is om daad­werkelijk mee te lijden en te strijden en waar nodig ook te voorzien in materiële nood (Jak. 02:14-17).

Heel ons wezen dient bij voorbede betrokken te zijn alsof het onze eigen nood betreft. Aan het gebed van een rechtvaardige wordt kracht verleend!

En als we niet weten, wat we bidden zullen? Ook dan is het weer de Geest der gebeden (Zach. 12:10a) die ons te hulp komt. Paulus zegt hiervan: “En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat gij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor alle heiligen pleit”.

Dit geweldige gegeven neemt ieder excuus om voorbede te doen weg en ook elke persoonlijke eer of roem. Alles is uit God, zodat het is: wie roemt, roeme in de Here (2 Kor. 10:17).

Ook dit hele terrein van de voorbede wil de Heer, door de heilige Geest, aan een ieder persoonlijk en aan de gemeente in zijn totaliteit, leren.

Als gelovigen binnen een gemeente hun krachten bundelen in voorbede, dan zal dat in de geestelijke wereld grote gevolgen hebben.

Hoeveel te meer als gelovigen van vele gemeenten, ja, van alle gemeenten, in eenheid voorbede gaan doen! Dan zal dit een geweldige uitwerking hebben en zal een nieuwe tijd doorbreken waar de Heer en de zuchtende schepping op wacht.

(Dit is het vijfde en voorlaatste artikel over het gebedsleven. In “Levend Geloof” van volgende maand volgt het slotartikel waarbij de lofprijzing en aanbidding aan de orde komen).

 

Zalig die treuren door Margreet Gast

Jezus Christus is de Heer.

Hem belijden we als onze Verlosser en Zaligmaker. Door Hem zijn wij verzoend met de Vader. Door Zijn bloed is de scheidsmuur van zonde afgebroken.

Deze belijdenis kunnen we op de lippen nemen, maar beseffen we eigen­lijk wel echt, hoe overvloedig de rijkdom van zijn genade is aan ons? (Ef. 01:07). Daarvoor moeten we ook zicht krijgen op de bevrijding die ons deel is geworden, en op de gevangenis, waar we bezig zijn uit te trekken.

We waren (zijn nog?)

We waren (zijn nog?) slaven in Egypte, en vooruit kijkend, die hoopvolle toekomst in, zien we onszelf leven in de vrijheid van het Koninkrijk van God. Als dat ten volle werkelijkheid is geworden, komt God eindelijk aan Zijn recht. Hem zal recht worden gedaan, als de mensheid is bevrijd tot een leven naar Zijn wil.

Maar nu is ons hart nog in gevangenschap.

Maar nu is ons hart nog in gevangenschap. We zijn nog steeds ten dele slaven in Egypte, ver van het beloofde land. Realiseren we ons dat? Beseffen we onze gevangenschap? En, hoe zijn we eronder…? Want: aan gevangenen, zieken, zwakken wordt het evangelie verkondigd.

Er zijn er die zich met …

Er zijn er die zich met oprechte verbazing afvragen wat er toch wordt bedoeld met ‘vrij-worden’. Ze denken: ‘Is er dan iets mis met mij? Hoezo, tekortkomingen? Heb ik die dan? Ik doe gewoon mijn best, en alles loopt wel… Moet ik veranderen? ben ik gebonden? Ik snap er niks van, waar hebben jullie het toch over? Over het evangelie? Ik leef juist zo rustig met de Heer…’

Er zijn er die zich niet laten kisten,

Er zijn er die zich niet laten kisten, de doordouwers. Zij zijn in hun Egypte op hun voeten gaan staan. Hun cel is geveegd en op orde. Gezicht en gordijnen zijn keurig in de plooi. De bloemen staan op tafel. Ook zichzelf hebben ze getooid. Ze dragen de kroon van de sterken… Er valt verpletterend weinig meer te zeggen. Armoe? Die hebben ze toch niet meer! Zwakte? Daar hebben ze geen last meer van, ze staan immers fier op hun voeten. Gevoelens van minderwaardigheid, die hen knechten? Welnu, voorbij!, ze dragen nu immers een kroon…

Er zijn er die hun oorsprong nog niet …

Er zijn er die hun oorsprong nog niet zijn kwijtgeraakt. Zij zitten er mee, dat hun hart gekooid is, dat hun handen gebonden zijn. Ze beseffen dat ze nog zo vaak verkeerd denken, doen en zijn. Dat ze moeten toezien dat er nog ongerechtigheid door hen heen gebeurt. En ze treuren erom, ze lijden eronder: ‘Mijn God, wat een onrecht… dat U door mij wordt aangedaan!’

 

De profeet sprak al eeuwen tevoren:

De profeet sprak al eeuwen tevoren: God wil genezen, bevrijden, lei­ding geven, vertroostingen schenken… (Jes. 57:18). Wordt het begrepen door allen die in Egypte leven?

Jezus kwam en sprak van vertroosting

Jezus kwam en sprak van vertroosting (Matt. 05:04), van vergeving en overwinning. Wordt die boodschap begrepen door allen die in gevangenschap zijn? Zalig ben jij die treurt…, want de profeet sprak tot jou.

 

Mededelingen door redactie

Bijbelschool Leeuwarden

Broeder Folkert Pool, voorgan­ger van de volle evangelie gemeente “Perspectief’ te Leeuwarden, schrijft ons: ‘Na vier zeer goed bezochte studiejaren, gaat de avondbijbelschool (‘School van Woord en Daad’) te Leeuwarden in sep­tember haar vijfde jaar beginnen. Bekwame docenten geven les over zeer uiteenlopende onderwerpen, zoals het herstelplan van God, de hemelse gewesten, pastoraat, predikkunde, zang en muziek, de gemeente en zelfs een introductie over openbaringen. We starten 12 september met een studie over het boek Hooglied, waarbij Dr. Klaas Goverts de docent is.

Advertentiefonds

In het aprilnummer schreven wij over het initiatief van broeder Delhaas een advertentiecampagne te starten in enkele evangelische bladen. Inmiddels heeft de oproep in “Levend Geloof” om deze actie financieel te steunen, verschillende positieve reacties opgeleverd. Wij willen iedereen die een bijdrage heeft overgemaakt, daarvoor heel hartelijk bedanken! Het is de bedoeling in de periode september tot december van dit jaar de advertenties te plaatsen.

Vakantie-opbouwweken

Bij het ter perse gaan van dit nummer waren er nog enkele plaatsen vrij voor de vakantie- opbouwweken met het motorschip ‘Ut Arkien’ vanuit Enkhuizen. Wanneer u zich spoedig opgeeft kunt u misschien nog mee. U dient hiervoor contact op te nemen met Jakob en Marry Roosendaal

 

Blind door Duurt Sikkens

“… indien een blinde een blinde leidt” (Matt. 15:14).

Iemand die niet boven geboren is, is blind, geestelijk blind, want die ziet niks van het Koninkrijk van God. Zelfs niet na jaren­lange studie waarbij de Bijbel kapot-geïnterpreteerd wordt: (Als je een plant helemaal ontleedt is het leven er wel uit). Maar wie gelooft in de plaatsvervangende dood van Jezus Christus en zijn aardse leven achter zich gelaten heeft én weer met Hem is opgestaan, is een nieuw leven begonnen. Gratis gekregen van God, omdat Hij je zo liefheeft.

Waarom wordt dit eenvoudige leven met Hem zo tegengewerkt, waarom wordt er zoveel geouwehoerd (de valse kerk is zo’n hoer) over God en Jezus en de Heilige Geest? Omdat vele blinden niet weten waarover ze het hebben, al dragen ze wel de pretentie van het allemaal te weten. Ze weten niks van het wezen van de Vader. Kent Vader hen? Als nou zulke leiders zeggen dat ze ‘de weg’ weten dan kan een luisterende blinde dat niet zien want die denkt, omdat hij zelf blind is, dat die ander wel kan zien. De laatste beweert dat immers. En zo strompelen ze samen naar de put die geen van beiden ziet.

Wat zegt Jezus van zulke lieden? ‘Laat ze gaan’. En ergens anders: “Mijn schapen zullen de stem van een vreemde niet volgen’.

Laat je ogen openen door de Vader en je zult niet alleen zien hoe het is, maar je zult de Vader zien.

 

De gemeente in de eindtijd door Jan Kees Roose

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de Gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God. – 6-

De gemeente en Babel

(Openb. 17:1-6, Openb. 17:16-18; Openb. 18:01-08; Openb. 18:20-23; Openb. 19:01-02. Zie ook het algemeen over­zicht in “Levend Geloof’ van januari).

Wat of wie is Babel?

In de vorige aflevering zijn beelden van de Gemeente behandeld, één daarvan was de vrouw. En nu komen we opnieuw een vrouw tegen, die in een ander beeld de grote stad Babylon wordt genoemd. Deze vrouw is het tegenbeeld van de ware gemeente van Jezus Christus. Gaat het bij de vrouw van Christus om zuiverheid, heiligheid, een houding van overgave met uitsluiting van heerszucht en eer, de vrouw die met Babylon wordt vergeleken presenteert zich geheel anders: ze pronkt, verleidt, oefent macht uit en ruimt iedereen uit de weg die haar op haar levenswijze aanspreekt of niet naar haar wil luisteren. Ze noemt zichzelf koningin. Ze wordt echter vergeleken met een hoer; ze heeft dus gemeenschap met mannen (= geesten) door wie ze wordt bevrucht.

De naam Babylon of Babel roept associaties op met leugen, occultisme, spraakverwarring, ballingschap. Elke leer en denkwijze met betrekking tot het geloof die een kind van God afbrengt van ‘de hoge weg’ behoort tot Babylon. Of het nu ascese of wereldgezindheid is, uiterlijke vroomheid of het kennen van de diepten van satan, de wet of bandeloosheid, een aardsgericht denken of het overtrekken van deelwaarheden van het evan­gelie van het Koninkrijk, vormen van lofprijzing of het zingen op hele noten, manieren van bidden ‘in de binnenkamer’ of massahysterie, occulte gebedsgenezing of het aanvaarden van ziekte uit Gods hand, om maar eens wat tegenstellingen te noemen, -Babylon is een grote stad, het past er allemaal in- ze hebben allemaal hetzelfde resultaat.

Babylon zouden we kortweg kunnen typeren met verleugening en vermen­ging van het christelijke geloof, waardoor men vervreemd raakt van het ware leven Gods, zodat men het doel van God in zijn leven nooit zal kunnen bereiken.

Is Babel een kerkgenootschap?

De neiging heeft altijd bestaan om andere christelijke kerken en groepen tot Babel te bestempelen en de eigen kring als de bezitter van de waar­heid. Maar Babel is geen kerkgenootschap. Babel is een vermengd geloof, in het denken van mensen dus.

Het is natuurlijk niet vreemd dat diegenen die dezelfde overtuiging bezitten zich verenigen. Zo ontstaan gemeenten. Allerlei soorten. Vele hebben Christus als fundament. Andere zeggen Christus als fundament te hebben, maar zitten geestelijk gezien in Babel, omdat ze zich niet uitstrekken naar de volle waarheid. Maar het gaat uiteindelijk om ieders persoonlijke denken. Dat iemand tot een volle evangelie gemeente behoort is nog geen garantie dat hij ook tot de Gemeente van Christus behoort. Immers, als zijn denken niet vernieuwd wordt en hij over­tuigingen blijft koesteren die niet corresponderen met het denken van God, dan zit hij, geestelijk gezien, in Babel.

Waar ligt de oorsprong van Babel?

Na de zondvloed, als God een nieuw begin maakt met de mensheid, is sprake van de torenbouw van Babel. Men wilde op occulte wijze doordrin­gen in de geestelijke wereld en zich een naam maken (Gen. 11:04).

Occultisme bedrijven was en is geen vrijblijvende bezigheid. Vorsten der duisternis koppelden zich aan mensen en zagen hun kans schoon te gaan heersen wat tot (spraak-)verwarring leidde. Hetzelfde proces hebben we gezien bij het openen van de eerste vier zegels: de waarheid gevolgd door de leugen en het occultisme met als resultaat verdeeldheid, strijd, vervolgingen , macht en overheersing. Maar satan bereikt er zijn doel mee: de mensheid raakt vervreemd van het denken van God, van zijn plan met de mens.

De oorsprong van Babel ligt in de ongehoorzaamheid aan God: Hij had de hemel voor de mens voor zijn eigen bestwil gesloten tot de openbaring van Christus. En toch wilden ze indringen. Ze wilden macht uitoefenen met de krachten van de onzienlijke wereld. Ze wilden zichzelf een naam maken. Hoe strijdig met Gods denken: gehoorzame kinderen krijgen een naam van Hem (vgl. met Gen. 12:02; zie ook Openb. 02:07b).

De inspirator van Babel is satan zelf. In het paradijs komen wc hem al tegen, waar hij Adam en Eva verleidt met een verdraaiing van de waar­heid: worden als God was de waarheid, maar de ontwikkeling daar naar toe die hij hen voorspiegelde, was de leugen.

Zo werkt satan, mengen in wat god bedacht en gemaakt heeft. Hij mengt licht en duisternis, waarheid en leugen, goed en kwaad, natuurlijk en gees­telijk. De boom van kennis van goed en kwaad, daar mee is hij getypeerd. Hij heeft kennis van de waarheid, maar bezit het leven niet. Maar kennis is o zo verleidelijk!

Waarom moeten de gelovigen uit Babel wegtrekken?

Babel is een vermenging en is dus niet te genezen, de gelovigen moeten terug naar de oorsprong, terug naar het Leven. De enige oplossing is: wegtrekken (Openb. 18:04). Dat betekent dus breken met de geestelijke tradities en overleveringen, breken met de dwaalleringen, ook al hebben ze iets goeds in zich. Vasthouden daaraan is een invalspoort voor de boze. Gemeenschap met gelovigen ‘uit Babel’ is geen vrijblijvende bezigheid in de eindtijd. Het leidt tot gemeenschap met occulte geesten -Babel wordt immers een schuilplaats van alle onreine geesten genoemd- waarvan de uitwerkingen verschrikkelijk zijn.

Gelukkig geldt: voor de oprechten gaat het licht op, en: wie zoekt die zal vinden. We mogen erop vertrouwen dat nog velen aan de oproep: “Gaat uit van haar, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden” gehoor zullen geven.

Opmerkelijk gegeven: waar komt de Gemeente vandaan? Uit Babel. Dat zal ook de praktijk voor de meesten van ons zijn: overal vandaan getrok­ken, overal gezocht naar de waarheid. En de leer van het Koninkrijk gevonden. Die wordt nu waarheid in ons. Vernieuwd worden in ons denken, de nieuwe mens aandoen (Rom. 12:02; Ef. 04:23), daar komt het nu op aan om Babel volledig achter ons te laten.

Heeft de Gemeente een taak met betrekking tot Babel?

In de eindtijd zijn het de ’twee getuigen’ -beeld van de volmaakte gemeente- die de oproep van ’trekt uit’ nog vaak in Babel zullen laten horen. Voor velen zal het alsnog redding betekenen en ingevoegd worden in het Lichaam van Christus. Anderen zullen niet willen luisteren. Voor hen is de woordverkondiging van de zonen Gods een kwelling.

De Gemeente neemt Babel in zekere zin nog in bescherming: zolang er nog oprechte kinderen Gods in Babel vertoeven die nog aan de oproep gehoor kunnen geven, krijgen de boze geesten niet de gelegenheid hun verwoestende werk volledig uit te voeren. Pas als de Gemeente daar het sein voor geeft, pas als ze er zeker van is dat de laatste rechtvaardigen uitgetrokken zijn, geven ze Babel over aan de verterende machten. Dit is de fase van de zesde bazuin, zie Openbaring 9 vanaf vers 13 (Openb. 09:13).

Waaraan gaat Babel ten onder?

Vanaf de zondeval heeft satan, met zijn verdraaiing en verleugening van de waarheid, de mens verre weten te houden van God. Totdat Christus kwam. Op Hem had hij geen vat. Christus is het begin van zijn einde. Want hoewel het er spoedig na Jezus’ hemelvaart al weer op leek dat hij opnieuw de mensheid kon verleiden door nu in het evangelie van het Koninkrijk te gaan mengen, toch komen de zonen Gods openbaar. Want Christus bouwt zijn Gemeente. De waarde van de zondevergeving, de kracht van de heilige Geest, daar kan satan niet tegenop.

Eigenlijk is dit zijn ondergang al: wat hij altijd heeft willen voorkomen, de mens op de troon, is mislukt. Maar in plaats van zich daar bij neer te leggen gaat hij er des te furieuzer tegen aan, maar nu op een andere manier. Met mengen komt hij er niet, anders kan hij ook niet, daarom gooit hij het over een andere boeg: hij roept de hulp in van de geest uit de afgrond, dit is de geest van de antichrist. Hij geeft hem zijn kracht, zijn troon en grote macht (Openb. 13:02b): voortaan heeft deze macht het voor het zeggen in het rijk der duisternis. Wat satan niet is gelukt, moet deze verderver gaan proberen.

Dat heeft direct gevolgen! Een deel van de inwoners van Babylon laat zich inspireren door deze geest en gaat over op massaal bedrijven van spiritistische seances met als gevolg een stortvloed van geesten uit de afgrond die zich op de mensheid werpen. In hoofdstuk 9 staat dat be­schreven.

Maar wie treffen zij? Niet de Gemeente van Jezus Christus, niet hen die verzegeld zijn aan hun voorhoofd (Openb. 09:04b). want zij zijn in geestelijk opzicht onaantastbaar geworden. De horden demonische machten treffen allen die ‘aards’ zijn, die geen wandel of strijd in de hemel kennen of willen.

Nu zal blijken waarmee ieder in geestelijk opzicht gebouwd heeft: edel­metalen en -gesteente zijn vuurbestendig. Maar alles wat met hout, stro en stoppelen gebouwd is -en in Babel worden geen andere materialen gebruikt- zal verbranden (1 Kor. 03:12-15).

Babylon gaat te gronde aan haar eigen vermenging en verdeeldheid: wat een gedeelte van haar stadsbewoners oproept, treft de gehele stad. Dit is de tijd van het oordeel over Babel, wat begint tijdens hel blazen op de vierde bazuin en is voleindigd in het zesde bazuin.

Er moet gekozen worden: of de antichrist volgen als de nieuwe verlosser, of afhaken van de geloofsweg vanwege de grote pressie, of alsnog invoegen in de Gemeente van Jezus Christus. Daarmee houdt Babel op te bestaan, naam- of schijnchristendom bestaat niet meer.

Waarom is er vreugde over de ondergang van Babel?

Er is vreugde in de hemel omdat de eerste scheiding is voltrokken. Er is alleen nog maar ‘wit en zwart’, grijs als beeld van vermenging die er vanaf de zondeval geweest is, bestaat niet meer.

God haat vermenging. God zelf is enkel licht. Maar juist het grijze pronkte met de naam van de Vader of van de Zoon: Babel of de hoer noemde zichzelf koningin en dat was voor Hem een gruwel. Die fase is nu afgesloten, aan alle onduidelijkheid en verwarring is een einde gekomen. Daarom is er feest.

1992.05 nr. 337

Levend geloof 1992.05 nr. 337

Leiding of misleiding? door Gert Jan Doornink

“Wij zijn uit God; wie God kent, hoort naar ons; wie uit God niet is, hoort naar ons niet. Hieraan on­derkennen wij de Geest der waarheid en de geest der dwaling” (1 Joh. 04:06).

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus dat verkondigde en in praktijk bracht, is een evangelie dat ons tot mondige, volwassen christenen maakt. Tenminste als wij erin geloven en het accepteren als het éne ware evangelie. Wij mogen rustig stellen dat ieder ander evan­gelie beneden de maat is en niet in overeenstemming met de wil van God.

Paulus had er geen moeite mee dit met grote nadruk naar voren te brengen. Denk aan wat hij daarover schrijft aan de gemeen­ten van Galatië. Daar was het echte evangelie gebracht en aanvaard. Maar Paulus is verbaasd dat men niet vasthoudt aan dat evangelie maar in een ‘ander evangelie’ gaat geloven. Hij stelt het heel duidelijk: “Dat is geen evangelie. Er zijn echter sommigen, die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus willen verdraaien. Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkon­digen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!” (Gal. 01:07-08).

Scherp en radicaal brengt Paulus zijn verbazing onder woorden over deze misleiding van zijn medebroeders en zusters. En als er één recht van spreken had dan was hij het wel; hij was immers voor zijn bekering een fel bestrijder geweest van de gemeente van Jezus Christus. Daar maakt hij de gelovigen in

Galatië ook nog eens weer op attent (Gal. 01:13).

In onze dagen is het weinig anders. Aan de ene kant zien wij dat kinderen Gods die één keer het werkelijke evangelie hebben ontdekt, het voortdurende verlangen hebben verder te groeien en steeds meer gaan ontdekken van de volle rijkdom ervan.

Maar aan de andere kant zien we ook dat sommigen afhaken en niet verder gehoorzaam willen zijn aan de oproep die Paulus oorspronkelijk schreef aan de gemeente te Filippi, maar die ook vandaag nog ten volle rechtsgeldig is: “Hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder!” (Filip. 03:16).

Nieuwe dingen

Eén van de redenen waarom sommigen het volle evangelie de rug toekeren is dat men ‘nieuwe dingen’ hoort en deze direct als misleidend verwerpt. De deur wordt dan gemakkelijk opengezet voor de vijand, die ook ten aanzien van andere geloofszekerheden die men heeft leren kennen, het zaad van de twijfel gaat zaaien. Men raakt daardoor op een hellend vlak en uiteindelijk kan men geheel verward raken in de strikken van de vijand.

Nu hoeven we alles wat we ‘nieuw’ horen niet direct klakkeloos te accepteren. Laten we het rustig met andere (betrouwbare) broeders en zusters bespreken en onder­zoeken, maar altijd weer mogen we bedenken dat God het goede met ons voor heeft. Hij geeft geen stenen voor brood! Hij wil ons leven en overvloed geven! En zoals de koningin van Sheba eens zei ten aanzien van de rijkdom en wijsheid van Salomo, mogen ook wij het zeggen: de helft is ons nog niet aangezegd!

Natuurlijk gebeurt het wel eens dat bepaalde waarheden, die eeuwenlang onder het stof verborgen zijn geweest, bij herontdekking over geaccentueerd worden. Dit is echter veel minder gevaarlijk dan afzwakking, terug schakeling en nivellering, die ons de weg terug doen gaan.

Geestelijke groei

Wat is het een onvoorstelbaar heerlijke gedachte en waarheid dat het evangelie, wat wij hebben leren kennen, een evangelie is ‘zonder plafond’. Wie op een gegeven moment zou zeggen: ‘Ziezo, nu weet ik alles wel, nu hoef ik geen enkele aanvulling meer, ik ben gearriveerd’, beseft op dat moment niet dat hij bezig is de verkeerde knop om te draaien. Hij schakelt zichzelf uit om gees­telijk verder te groeien.

En juist geestelijke groei is de basis om het doel wat God met ons voor ogen heeft, te bereiken: de mannelijke rijpheid, het volwassen christen-zijn, de openbaring van het zoonschap. Vanzelfsprekend is geestelijke groei geen doel op zichzelf, maar wel de weg om het doel te bereiken.

Door ons te richten op dit doel gaan we ook steeds meer en beter functioneren in dienst van Gods Koninkrijk. Want dit mogen we nooit vergeten: het gaat er niet alleen om dat we zélf het einddoel bereiken, maar ook dat we déérdoor anderen ervan deelgenoot maken.

En met die ‘anderen’ bedoelen we niet alleen onbekeerden, maar ook hen die wél weten een kind van God te zijn maar in een beginstadium van hun geestelijke groei zijn blijven steken. Zij weten ‘behouden te zijn voor de eeuwigheid’, wat zij daarbij dan ook voorstellen, maar voor de rest is er een ontstellend gebrek aan geestelijke kennis en inzicht. Het gevolg is dat allerlei hele en halve dwalingen vanuit het rijk der duisternis konden infiltreren, het ontbreekt hen ten enen male aan juiste leiding.

De Geest der waarheid

Maar wat is leiding? En wanneer is er sprake van misleiding? Dat is iets wat voor elk kind van God uiteraard belangrijk is, ongeacht in welk stadium van zijn geestelijke ontwikkeling hij zich ook bevindt. Gelukkig hoeft een waarachtig kind van God zich op dit punt geen zorgen te maken, als hij maar waakzaam is en vol van Gods Geest.

En wat dit laatste betreft: dit is ongetwijfeld de sleutel om niet misleid te worden, maar te onderkennen wat van de ‘goede’ en wat van de ‘verkeerde’ kant komt. Paulus zegt: “Indien wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest het spoor houden” (Gal. 05:25). En Jezus zegt dat de Geest der waarheid ons de weg zal wijzen naar de volle waarheid (Joh. 16:13).

Geen enkel kind van God kan leven en functioneren in en vanuit Gods Koninkrijk zonder vol te zijn van de Geest van God. Na de doop met heilige Geest zullen we ons dan ook voortdurend daarvoor open moeten stellen. Dit is dus primair een bewuste daad van de gelovige, maar God zal dit steeds op positieve wijze beantwoorden door er ‘invulling’ aan te geven. Hij wil immers niets liever dan dat wij vol zullen zijn van Zijn Geest opdat de ‘vrucht’ van de Geest gaat doorwerken in ons leven en ook de ‘gaven’ zich gaan manifesteren.

Bij het vol zijn met Gods Geest wordt onze eigen geest ook ten volle ingeschakeld. Het is een mis­leidende gedachte dat onze geest uitgeschakeld zou zijn. Satan zou niets liever willen, zo in de trant ( van: ‘Het verstand op nul en de blik op oneindig…’ Maar juist door de optimale inschakeling van onze eigen geest -in samenwerking met Gods Geest- kunnen ook de ’talenten’ die in ons aanwezig zijn, ten volle tot ontplooiing komen en worden we daardoor volledig ‘bruikbaar’ voor Zijn Koninkrijk.

Het Woord van God

Een ander belangrijk gegeven om niet misleid te worden, is het op de juiste wijze ‘verstaan’ van het Woord van God. Als er één terrein is waarop de satan op grandioze wijze succes heeft geboekt, dan is het wel de uitleg van Gods Woord. Op geen enkel gebied is er zoveel misleiding, onkunde en verdraaiing. De vele dwaallerin­gen baseren zich vrijwel allemaal op gedeelten en teksten uit de Bijbel.

Nu is de Bijbel uiteraard voor ieder kind van God gezaghebbend, maar dan wel onder de leiding’ van de heilige Geest. Anders gaan we Gods Woord als een soort wetboek hanteren met allerlei op­gelegde regels en voorschriften, terwijl juist in Gods Woord zelf er duidelijk op wordt geattendeerd dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt (2 Kor. 03:06b).

Ons grote voorbeeld

Jezus was de eerste volmaakte mens die zich niet liet misleiden door de duivel en is daarom ons grote voorbeeld om na te volgen Niet voor niets wordt Hij in het Nieuwe Testament minstens zeven keer ‘Leidsman’ genoemd. De schrijver van de Hebreeënbrief brengt het op deze wijze onder woorden: “Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder van ons geloof’ (Heb. 12:02).

Daarbij behoren we ook altijd bewust te zijn dat Jezus onlosmakelijk verbonden is met de boodschap die Hij bracht: het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Wie deze twee gaat scheiden speelt de duivel in de kaart. We zien hoe ook op dit punt in onze dagen velen misleid worden door wel te spreken over ‘eenheid in Jezus’, maar tegelijker­tijd het evangelie van het Koninkrijk niet aanvaarden.

We hebben enkele voorbeelden van misleiding aangehaald, die nog met andere aan te vullen zijn. Gelukkig hoeven we, als we werkelijk de geestelijke weg bewandelen, niet bang te zijn op welke wijze dan ook misleid te worden. Met Johannes weten wij dat “onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” (1 Joh. 01:03b). En die gemeenschap wordt een steeds hechtere gemeenschap van waaruit de volle heerlijkheid van God tot openbaring komt.

 

In de Geest van Christus door Jan W. Companjen

“Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt” (1 Kor. 12:13).

“Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?” (1 Kor. 03:16).

“Want Hij, die heiligt, en zij die geheiligd worden, zijn allen uit één” (Heb. 02:11a).

Bovenstaande teksten hebben allen betrekking op het geweldige gegeven dat wij, in Christus zijnde, Zijn lichaam zijn. Dat is dé tempel Gods waarvan Hijzelf de bouwmeester is. Steeds meer worden wij doordrongen van het feit dat er zoveel dingen onbegrepen zijn blijven liggen. In de loop van 6000 jaar Bijbelse geschiedenis is de fakkel doorgegeven, het licht is blijven branden, maar tot een volle doorbraak is het nog steeds niet gekomen. Nog wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods. Maar, houdt goede moed, die doorbraak is komende! Wereldwijd ziet men de tekenen dat de Gemeente Van Jezus Chris­tus gestalte krijgt. Samen opwassen tot alle volheid Gods, wordt overal gehoord.

Verantwoordelijkheid

In de afgelopen jaren is de mens op zichzelf teruggeworpen. De eigen verantwoording breekt zich overal baan. De kerk, de voorganger, de pastoor, de dominee, de baas op het werk, hebben niet meer altijd gelijk, maar men wil zelf oordelen wat goed of kwaad is, wat zinvol of niet zinvol is. Alles en iedereen, spreekt mee als men erbij betrokken is en dat is een heel goede zaak.

Verantwoordelijkheid is er voor nodig om tot de doorbraak van het Koninkrijk Gods te komen. De mens behoort persoonlijke beslissingen te nemen en tot een persoonlijk contact met Jezus Christus te komen. Zonen Gods worden door dat persoonlijke contact tot de volle waarheid geleid.

Maar daartoe is het nodig dat wij open komen te staan voor alles wat de Heer, ons Hoofd, heden doen wil. Nog nooit is het woord: ‘Heden, als gij Zijn stem hoort, verhardt u dan niet’, zó actueel geweest.

Jezus Christus, onze Heer, zoekt arbeiders voor Zijn wijngaard. Hij zoekt mensen met inzicht die weten dat zij in de Geest van Christus zijn. Jarenlang is het Lichaam van Christus machteloos geweest doordat het opgesloten was in kerkers. Denk in dit verband eens aan de geschiedenis van Jozef die ook opgesloten was en alleen zijn medegevangenen dienen kon. Maar -prijs de Heer- de kerkers zijn opengegaan. Jozef, een beeld van Jezus Christus en de gemeente, is vrij en kan de wereld dienen op een wijze dat zelfs zijn broeders tot hem terug­keren.

Dienstbaarheid

In dit nieuwe leven geldt slechts één voorwaarde: De Geest van Christus bezitten, want anders ben je verwerpelijk, dat wil zeggen niet in staat om tot volle dienstbaarheid te komen. God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf.

Onze kennis zal vermeerderd worden en wij zullen gaan begrijpen wie wij zijn in Christus. Dat wij uit de Geest zijn en dat wij net als Hij zullen kunnen zeggen dat wij er al waren vanaf het begin.

Bij de schepping sprak God uit wat Hij reeds lang gedacht had: ‘Komt laat ons mensen maken zoals wij’. Vanaf dat moment ging God Zijn Geest delen met de mens die Hem op aarde zou vertegenwoordigen. Adam kreeg heerschappij over alles wat God geschapen had en Hij zou, als gezalfde Gods, gaan opwassen tot alle volheid Gods. God vroeg slechts gehoorzaamheid, dat wil zeggen kameraadschap, afspraak is afspraak, weten wat je aan elkaar hebt en eigen verantwoor­delijkheid.

Omweg

De zondeval, het kiezen van een eigen weg, gaf een geweldige omweg door hete woestijnen, enz. Maar bij de geboorte van Christus werd de weg terug gevonden. Hij werd de laatste Adam van een oud verbond en de eerste in een nieuw verbond. Een mens van vlees en bloed, geboren uit de maagd Maria, verwekt door het Woord Gods.

Wat maakte Jezus Gods Zoon? De Geest die in Hem woonde. Hij werd de Messias (de Gezalfde) doordat Hij de Geest Gods, die ook al voor de eerste Adam bestemd was geweest, in zijn hele volheid ontving. Hij kon ons daardoor God laten kennen zoals Hij werkelijk is, namelijk vol liefde en trouw aan alles wat hij geschapen heeft.

Invulling

God heeft de wereld lief. Niet alleen de Gemeente, dat is Zijn Lichaam met Jezus als Hoofd. Dat Lichaam zal Zijn liefde en trouw bekend moeten gaan maken op een wijze zoals Jezus dat begonnen is te doen. (Zie Handelingen 1 vers 1; Hand. 01:01).

Indien wij Jezus alleen maar zien als Zoon Gods, doen wij tekort aan Gods scheppingswerk. Hij, de grote Schepper aller dingen, heeft zich u en mij gedacht zoals Christus was en is en blijven zal. Hij wist die invulling en leefde, wandelde en handelde op gezag van die Geest die Hem daartoe gegeven was.

Die Geest heeft de mens steeds begeleid, onder andere zijn daarvan Henoch, de aartsvaders, het volk Israël, enz. de voor­beelden. Denk bijvoorbeeld aan de rots in de woestijn die met het volk Israël meetrok en van water voorzag.

Roeping

Dat deze dingen uitermate belangrijk zijn is niet alleen nodig voor een goed inzicht in onze eindtijd, maar is ook nodig voor onze roeping Christus gelijkvor­mig te zijn. Wij moeten volkomen open komen te staan voor het Woord, dat die Geest van Chris­tus ook ons tot gezalfden heeft gemaakt. Dat die Geest ook in ons zal doen, meer dan wij kunnen beseffen.

Dan gaan wij er om bidden en zullen wij het Maria na zeggen: ‘Ons geschiede, grote Schepper, alles naar uw Woord’. Dan staan wij, broeders en zusters, open voor het grote wonder dat Hij ons voor dat doel -zonen Gods zijn- geschapen en geroepen heeft. Jezus Christus heeft, als eerste Adam van dit nieuwe volk van God, alles volbracht. Het voor­hangsel is gescheurd, de deur staat open. Geef u over aan al dat heil en ontvang die Geest die alles in u zal volmaken. Is dat niet de volheid der heidenen?

Samenkomst

Ik was één dezer dagen in Thessaloniki. In een samenkomst aldaar sprak een zwarte broeder uit Nigeria. Niet belast met, allerlei leringen, zei hij: ‘In het oude verbond waren wij mensen na de zondeval niets meer en niets minder dan schepselen Gods. Met het volk Israël had Hij een bijzondere binding en via dat volk gaf Hij de fakkel door. Maar nu, in het nieuwe verbond in Jezus Christus, zijn wij zonen Gods. Vanuit dat laatste gaf hij zijn boodschap door.

Hetzelfde overkwam ons verleden jaar in Oostenrijk waar een rondreizend spreker zijn toehoorders opriep zich uit te strekken naar gelijkvormigheid aan het beeld van Christus waartoe wij geroepen zijn.

Is het op zich al geen wonder dat overal dergelijke gemeenten zijn ontstaan en gaan ontstaan?

God werkt door Zijn Geest, maar Hij heeft u en mij daarbij nodig als Zijn Lichaam. Hij bouwt Zijn Gemeente en dat is een volk tot Zijn dienst bereid. Jezus komt ons tegemoet. Hij is met Zijn Geest volop aan het werk. Zijn Lichaam komt tot leven.

Een Lichaam dat zoveel eeuwen gebonden ter aarde lag zal opstaan en gaan verkondigen dat God goed is. Komende is een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Die nieuwe hemel zullen wij binnengaan en steeds duidelij­ker gaan verstaan dat Hij alles nieuw maakt en dat wij daarin werkzaam mogen en kunnen zijn.

God, hoe groot bent U,

hoe groot Uw zorg,

Uw liefde voor de mens.

Hoe geweldig is Uw trouw

aan uw eigen scheppingswerk.

O God, hoe groot bent U.

 

God, U legt in mij

de schatten van uw heerlijk Koninkrijk.

Het verlangen om te zijn

als Uw eerstgeboren Zoon,

O Heer, wat ben ik rijk.

 

God, als wij in geloof

de weg blijven gaan die U ons hebt bereid,

Wordt verwezenlijkt in ons

wat U hebt bedoeld:

Uw beeld vol heerlijkheid.

 

O God, mijn wezen juicht,

mijn hart is blij, verheugd in U, mijn Heer.

De schepping zal het zien

en zingen U ter eer,

O God, wat bent U groot!

 

De komst van de Zoon des mensen door Hessel Hoefnagel

Wat is de basis van onze verwachting?

Het belangrijkste heilsfeit, dat ons als christenen staat te wachten, betreft de komst of openbaring van Jezus Christus. Niet als ‘kind in de kribbe’, maar in en met Zijn ‘heiligen’. Deze komst betreft de hele schepping, met centraal daarin de mens.

Niet iedereen, ook niet het gros van de christenen, is zich daarvan ten volle bewust, al moet dit eigenlijk wel voor de hand liggen. In de loop van de vele eeuwen christendom is ten aanzien van de komst van de Heer een ontstel­lend gebrek aan inzicht op­getreden. Voornamelijk is dit het gevolg van de misleidingen door de duivel, die de uitstrooier is van het veelsoortige onkruid tussen het goede zaad, zodat dit niet optimaal tot ontwikkeling komt (Matt. 13:24 e.v.).

Veel, doorgaans, goedwillende en oprechte mensen, zitten gevangen in één van de vele systemen van godsdienst, de noodzaak van persoonlijke bekering, weder­geboorte, vervulling met en leiding door de Geest van God, worden daarin niet benadrukt of als onmogelijkheid weergegeven.

Het is een grote noodzaak, dat iedere christen weet wat de uitgangspunten en het doel van het leven zijn. Het is eveneens noodzakelijk, dat men persoonlijk zuiver gebaseerd is op deze uitgangspunten en gericht op de , juiste doelstelling. Het gaat niet om het ‘gelijk’ tegenover het ‘ongelijk’, zoals dat in een wederzijdse discussie naar voren kan komen, maar het gaat er om dat de ‘mens Gods’, dus de mens, zoals de Schepper die van oorsprong af bedoelt en waarvan onze Heer Jezus het ‘prototype’ is, openbaar komt.

De mens naar Gods beeld

De best bedachte benaming van kerk of groep dekt niet als vanzelfsprekend de hoogte van het geestelijke peil van de persoonlijke gelovige daarin. Het is een absolute noodzaak, dat de mens een radicale, persoon­lijke beslissing neemt ten aanzien van zijn godsdienstig leven. Deze beslissing moet erop gericht zijn, dat er een ontwikkeling plaatsvindt naar het niveau waarop God de mens wil hebben. Het begin van deze ontwikkeling ligt bij de reeds genoemde wedergeboorte, welke een innerlijke verandering betekent, een totale ‘vernieuwing van denkpatroon’.

De Bijbel noemt als aanduiding van deze verandering tegenges­telde uitersten als dood en leven, duisternis en licht. Een bekende tekst die de noodzaak van weder­geboorte aangeeft, is Efeziërs 5 vers 14 (Ef. 05:14); “Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de doden (letterlijk: van tussen de doden uit!) en Christus zal over u lichten”. Dit geeft de mens weer, die na de bekering in het proces van de wedergeboorte wordt ‘vernieuwd’ door de Geest van Christus. Een andere weg om het ‘beeld van de Zoon’ gelijkvormig te worden is er niet.

‘Ontwaken uit de slaap’ doet de mens op het horen van ‘het Woord van Christus’. Dat is niet zo maar één van de vele interpretaties van de Bijbelse boodschap, maar de verkondiging van datgene waar de innerlijke mens naar hunkert, namelijk ‘vrede met God’, dat wil zeggen: komen en blijven in de lijn van de ontwikkeling die de ‘eeuwige Schepper’ voor de mens heeft bedacht.

Het wezen van de mens is ‘van nature’ gericht op het tot ontplooiing komen van kind tot volwassene met de mogelijkheden die het leven te bieden heeft. Dit geldt niet slechts het uiterlijke leven, maar veel meer het innerlijke, dat de grenzen van het waarneembare en tastbare overschrijdt. De mens is een geestelijk wezen en hierin afgestemd op het doel van zijn Schepper, wiens beeld hij draagt. ‘Beeld van God’ zijn houdt in dat de mens uitdrukking geeft aan het wezen van God, die zelf geest is en een ‘lichaam’ zoekt in de mens.

Deze waarheid is bij vele gelovigen nog geheel of gedeel­telijk bedekt, vanwege ongeïn­teresseerdheid of verblinding door de vele zorgen van het aardse leven en het bedrog van aardse rijkdom (vgl. Matt. 13:22 en Luc. 21:34).

Het doel van de Schepper

Het doel van de Schepper is dat de mens volkomen zal zijn en tot alle goed werk volkomen toegerust (2 Tim. 03:17). ‘Alle goed werk’ is invulling geven aan de onbegrensde potenties van God. Dat begint in het persoonlijke leven, maar zet zich voort in het volkomen ‘medearbeider Gods’ zijn in het tot ontwikkeling en volheid brengen van de totale schepping, inclusief alles wat nog tot openbaring moet komen. Dit geldt niet slechts de gelovige, maar is feitelijk de bestemming van ieder mens. Deze bestemming kan de mens echter alleen bereiken door vrij te komen uit de klemmende greep van innerlijke dood en onvruchtbaarheid. Dit kan alleen het evangelie van (niet slechts óver) Jezus Christus be­werken. Daarom is het nood­zakelijk dat dit gepredikt wordt, op wat voor manier dan ook.

Wanneer de mens ingaat op de roep van dit evangelie, zal hij opstaan van tussen de doden uit. Net als een pasgeboren kind zal hij intuïtief honger krijgen naar het geschikte voedsel om te groeien. Naar de mate waarin hij dit vindt, zal hij ontwikkelen tot het mens­zijn, zoals de Schepper dat voor ogen heeft. Over deze mens zal ‘Christus’ gaan ‘lichten’, dat wil zeggen: hij wordt als gevolg van geloof en gebed vervuld met het wezen van God. Hij is dan ‘mens Gods’ en bruikbaar voor het doel van God.

Enkele belangrijke aanwijzingen uit de Bijbel die in dit verband gelden, zijn:

Romeinen 5 vers 14 (Rom. 05:14): De eerste Adam (mens) is een beeld van de komende.

Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29): Wie God liefhebben, zijn tevoren bestemd om het beeld van de Zoon gelijkvormig te zijn, om samen met Hem één lichaam te vormen, waarin God kan ‘wonen’.

1 Korinthiërs 15 vers 49 (1 Kor. 15:49): Zoals de mens in natuurlijke zin het ‘beeld van de stoffelijke’ Adam draagt, zo zal deze door het proces van wedergeboorte het ‘beeld van de hemelse’ Adam dragen.

1 Korinthiërs 11 vers 7 (1 Kor. 11:07): In het beeld van het huwelijk is de man (mens) het ‘beeld van de heerlijkheid’ van God en de vrouw het ‘beeld en de heerlijkheid’ van de ware mens, zoals God bedoelt, Kolossenzen 3 vers 10(Kol. 03:10) : De nieuwe mens (vanwege de wedergeboorte) moet ‘aangedaan’ worden (verantwoordelijkheid van de mens) en ‘wordt vernieuwd’ (verantwoordelijkheid van God) tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper.

Vanaf de wedergeboorte moet de innerlijke mens dus als gevolg van een persoonlijke honger naar en regelmatige voeding door het Woord van God (waarbij de Bijbel een richtinggevend hulpmiddel is), opgroeien tot volwassenheid en bruikbaarheid voor het plan van God.

De schepping zucht

De apostel en profeet Paulus van Tarsen heeft een groot deel van het Nieuwe Testament van de Bijbel op zijn naam staan. Hij sprak onder andere over het zuchten en de barensnood van de hele schepping, de mens voorop (Rom.8). Dit al of niet in woorden uitgesproken verlangen naar echte vrede, dat diep verborgen in de mens aanwezig is, is ook na deze constatering door de apostel alleen maar sterker geworden.

In de snel voortgaande tijd waarin we leven is het ‘zuchten’ van de schepping, niet alleen van de mens, maar ook de dieren- en wellicht zelfs de plantenwereld, steeds meer ‘hoorbaar’.

Het ‘lijden van de tegenwoordige tijd’ krijgt, mede door de moderne media zoals radio en televisie, een door ieder te constateren aanzien. Dit geldt niet slechts het door oorlogen, hongersnood, verdrukking en openlijke vernedering geknechte deel van de mensheid, maar ook in de zogenoemde ‘vrije’ en ‘rijke’ wereld met haar ongekende mogelijkheden, wordt het ‘zuchten’ van de schepping steeds meer gehoord. Dit betreft dan niet in de eerste plaats de uiterlijke, maar veel meer de innerlijke mens.

In Lukas 21 onder andere lezen we de voorspelling van de Heer Jezus over de tijd, waarin we steeds sneller terecht komen. Hij sprak over ‘radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding’, ziekten, aardbevingen, hongersnoden en andere vreselijke dingen en grote tekenen van de hemel.

Dit zijn alle aanduidingen van de enorme beroering in de geestelijke wereld vanwege de toenemende invloed van duistere machten op het denken en handelen van de mens.

Omdat de mens echter als ‘hoofd’ van de schepping geldt, gaat deze invloed ook door naar de overige biotische en zelfs de abiotische schepping, want de ‘aardbodem’ is als gevolg van de zondeval van de eerste mens ‘vervloekt’, dat wil zeggen: onder de ‘leugen’- heerschappij van de duivel gekomen en daardoor aan verderf (de claim van de Dood als ‘engel van de afgrond’ – Openb. 09:11) onderhevig (Gen. 03:17-19).

Met betrekking tot de mens sprak de Heer ook over het ‘bezwijmen van vrees en angst voor de dingen die over de wereld komen’, omdat de ‘machten der hemelen zullen wankelen’. Dit geldt dan met name de mens, die niet geborgen is in het geloof in Jezus Christus.

De komst van de Zoon des mensen

Direct met deze dingen samen­hangend sprak de Heer Jezus over de Zoon des mensen welke diegenen, die feitelijk geen rekening houden met de Heer, zullen zien komen op, of beter gezegd in, een ‘wolk, met grote macht en heerlijkheid’.

Bij het lezen over de komst van de ‘Zoon des mensen’ denken velen uitsluitend aan de Heer Jezus als individu. Ook denkt men dan doorgaans aan een wolk van waterdamp in de atmosfeer, waarop deze ‘Zoon’ dan zou komen aandrijven, alhoewel men dit niet goed kan verklaren vanwege de strijdigheden met de scheppingsorde. Dit wereldomvat­tend gebeuren zou dan bovendien»’ nog opgemerkt worden door de van angst en radeloosheid verteerde ongelovige mensen, die totaal niet georiënteerd zijn op deze dingen (Luc. 21:27).

De komst of openbaring van de Heer zal inderdaad ‘in een wolk van getuigen’ (vgl. Heb. 12:01) wereldwijd gezien worden, ook door degenen die ‘Hem hebben doorstoken’ en nog ‘doorsteken’ dus als waardeloos voor God en mensen beschouwen. De aan de (ondergaande) aarde gekluisterde mensen bedrijven vreugde over hun dood, omdat deze schijnbaar een einde brengt aan de ‘pijniging’ die hun waarschuwend getuigenis teweeg brengt.

In deze ‘wolk’ zal echter vanwege de weerkaatsing van het licht van de ‘Zon der gerechtigheid’ de veelkleurige ‘regenboog’ gezien worden als een symbool van vrede, harmonie, waarheid en trouw.

Op deze wijze zal ‘aller oog Hem (Jezus Christus als Hoofd van Zijn totale ‘Lichaam’) zien’. Over de hele aarde zal deze openbaring plaatsvinden en de vijanden van God en Jezus Christus zullen haar met grote vrees en schrik zien voltrekken (vgl. Openb. 01:07 en Openb. 11:12).

Tegen de ware gelovigen (en dit geldt zeker voor onze tijd) zei de Heer dat ze bij het zien (= opmerken) van de vreselijke ’tekenen der tijden’, al vanaf het begin, dus wellicht nog niet in details al volop duidelijk, hun hoofden moeten ‘opheffen’, omdat de verlossing dan ‘nabij’ is. Enerzijds lijden de ware gelovigen mee met de medemensen, maar tegelijkertijd verkondigen zij het Evangelie van de verlossing, dat voor alle mensen bereid is.

Als de Heer Jezus, de Christus, dus gezalfd met heilige Geest en met kracht, zich openbaart, is dat nooit los van Zijn Lichaam’. Deze ‘feestelijke en plechtige ver­gadering van eerstgeborenen’, die in de hemelen zijn ‘ingeschreven’ in het ‘Boek des levens’ en ook haar wandel ‘in de hemelen’ heeft, wordt op duidelijke wijze openbaar als het ‘Lichaam’ van God, tegelijkertijd met het Hoofd van dit Lichaam, Jezus Christus (Heb. 12:05-11; Heb. 12:23). In dit ‘Lichaam’ wil de eeuwige God woning maken en Zijn heerlijkheid zal in deze ’tempel’ over de gehele aarde gezien worden.

De meest efficiënte manier om dit geestelijk lichaam te vormen, is de ‘plaatselijke’ gemeentestructuur, waarin de mensen met elkaar optrekken. Ze zijn aan elkaar gegeven tot een ‘hand en een voet’, in staat elkaar te helpen en zo nodig te corrigeren of bij te sturen.

Horen en zien

De innerlijke mens, die door geloof en bekering tot nieuwe geboorte gekomen is, heeft als een pasgeboren kind behoefte aan ‘redelijke, onvervalste melk’ om op te groeien tot het doel van het (geestelijke) leven (1 Petr. 02:02-03). Met deze ‘melk’ wordt het Woord van God bedoeld. Deze is redelijk dat wil zeggen: direct aansluitend bij de innerlijke structuur van de mens en met het verstand (rede) ook als zodanig te onderkennen. Deze ‘melk’ is ook onvervalst, dus zonder enige bijmenging van allerlei geboden en verboden en men­selijke redeneringen, hoe goed ze ook bedoeld zijn.

De innerlijke mens is met zijn ingeschapen verstandelijke vermogens in staat informatie te ontvangen en te onderkennen als al of niet bevorderlijk voor zijn ontwikkeling. De belangrijkste ingangen om deze informatie te ontvangen, zijn het gehoor en het gezicht. Deze beide zintuigen werken sturend in de ‘overleggin­gen van het hart’. ‘Hart’ is een synoniem voor ‘ziel’ en duidt het centrum van het mens-zijn aan. In dit centrum wordt het geloof ontwikkeld. Geloof is daarom een volkomen bij het wezen ‘mens’ passende eigenschap. Deze kan zowel positief als negatief tot uiting komen. In negatieve zin spreken we dan over ‘ongeloof.

Dit kan ook weergegeven worden als geloven, dat iets niet waar is.

Met betrekking tot de zintuigen horen en zien in relatie met geloof lezen we in de Bijbel onder andere:

a.Wie oren heeft, die hore (o.a. Matt. 11:15).

b.Ziende niet zien en horende niet horen (Matt. 13:13).

c.Ziet toe, wat gij hoort (o.a. Mark. 04:24).

d.Het geloof is uit het gehoor en horen door het ‘Woord van Christus’ (Rom. 10:17).

De natuurlijke innerlijke mens, die door de zonde nog in de macht van de Dood is, heeft door deze verstandelijke vermogens dus de fundamentele mogelijkheden om tot het doel van God te komen. Voor deze mens geldt de oproep:

* ‘Bekeert u’, dat wil zeggen: breek radicaal met zonde en ongerechtigheid.

* ‘Geloof in Jezus Christus’, die de macht (claim) van de Dood (ook over uw leven( heeft verbroken.

* ‘Ontwaak, gij die slaapt en sta op van tussen de doden uit’, (zoals Efeziërs 5 vers 14 (Ef. 05:14) gelezen kan worden vanuit de Griekse vertaling).

* ‘Laat u dopen’ als getuigenis van de ‘wedergeboorte’ van uw innerlijke mens.

* Bidt om de vervulling met de Geest van God, die de Vader geeft aan ieder, die Hem daarom vraagt.          ,

Bij al deze van de mens uitgaande activiteiten staat een persoonlijk geloof centraal, terwijl de genoemde zintuigen de nood­zakelijke hulpmiddelen zijn.

Het gevolg van het gelovig gebed zal zijn, dat de innerlijke mens los komt uit de ‘gevangenis’ en gaat leven, zoals hierboven omschreven, dagelijks zich voedend met het ‘Woord van God’. Hierbij is de Bijbel een belangrijk hulpmiddel, maar de Geest van God zal ook op andere manieren tot de ‘nieuwe mens’ kunnen spreken. Hierbij fungeren ‘gehoor’ en ‘gezicht’, als ingangen voor het ‘hart’.

Volharden

Naarmate de tijd en de ontwik­kelingen daarin voortgaan, zal het belang van deze goddelijke opdracht zich meer doen gelden. Om vast te houden aan de uitgangspunten van het evangelie is daarbij allereerst nodig, dat men in het persoonlijk leven deze uitgangspunten terdege kent. Zonder bewuste daadstelling in persoonlijke bekering en breuk met uiterlijke godsdienstpatronen, die als noodzakelijk ceremonieel worden gehanteerd, is het niet mogelijk stand te houden in de ‘hitte van de dag’ of de ‘dreiging van de nacht’.

Slechts het in de Bijbel en boven omschreven ‘fundament’ is de basis, waar vanuit standhouden in de geestelijke strijd mogelijk is. De apostel Paulus benadrukte daarom het belang van dit fundament, zoals dit onder andere beschreven is in zijn brief aan de gemeente te Efeze ( hoofdstuk 5 en 6).

Volharden is vooral van belang in geval van voortdurende tegen­werking bij het wandelen in het goede spoor. De christen zal zich bewust moeten zijn, waar deze tegenwerking vandaan komt. Heel vaak zijn hier namelijk mensen bij betrokken; mensen die soms (vaak) heel dicht bij je ‘in de buurt’ leven. Het kunnen mogelijk mensen zijn die deel uitmaken van je gezin, familie, werkkring of gemeente. We kunnen van onze vijand, de duivel, verwachten, dat hij juist deze mensen tracht in te schakelen voor zijn doelstelling, namelijk het verhinderen van de openbaring van het ‘Lichaam van Jezus Christus’. Niet voor niets waarschuwde de apostel Petrus, dat de duivel rondgaat als een ‘briesende leeuw’, die zoekt om te kunnen ‘verslinden’ (1 Petr. 05:08).

Overwinnen

Overwinnen houdt niet zozeer een prestatie in met betrekking tot de voortdurende strijd tegen de ‘boze geesten in de hemelse gewesten’, als wel het in volharding rekening houden met de belofte van de Heer aan Zijn eerste discipelen gedaan. Hij zei tegen hen alvorens Hij van hen scheidde: ‘Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld’ (Matt. 28:20).

Deze belofte heeft alles te maken met de uitstorting van de heilige Geest in ieder die dat gelooft en daar in vrijmoedigheid om vraagt. Alleen door deze Geest is overwinnen mogelijk. Naarmate de tijd verstrijkt en de ‘voleinding der wereld’ dichterbij komt, wordt ook het geloof op de proef gesteld.

Hoezeer is het nodig, dat de ‘lendenen omgord zijn en de lampen brandende’ ook in de ’tweede en derde nachtwake’ als de Heer schijnbaar vertoeft te komen (Luc. 12:35 e.v.).

De ‘komst des Heren is nabij!’, schreef de apostel Jakobus al (5:8). Dat geldt dus zeker voor ons. En er is alle reden voor om je daarover te verblijden en met des te meer ijver voort te gaan en te overwinnen. Jezus Christus is Heer, tot eer van onze God en Vader!

 

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

In de afgelopen weken hebben wij tientallen boekjes “Het wonder van het leven’ toegestuurd aan allen die hebben meegedaan met onze jubileumactie om nieuwe abonnees te winnen voor “Levend Geloof’. Het resultaat van deze actie heeft onze verwachting ver overtroffen en we heten dan ook de vele nieuwe abonnees hartelijk welkom!

De actie is thans beëindigd, maar dat betekent niet dat nieuwe abonnees niet meer welkom zouden zijn! Integen­deel, wij verwachten dat ook in de komende maanden vele nieuwe lezers en lezeressen zullen toetreden tot onze lezerskring. Daarbij blijven we rekenen op uw medewerking! Laten we ons gezamenlijk blijven inzetten om aan “Levend Geloof’ -het maandblad dat zich duidelijk uitspreekt voor het volle evangelie- op zo groot mogelijke schaal bekendheid te geven. Behalve door het winnen van nieuwe abonnees kunt u natuurlijk ook altijd iemand opgeven voor een geschenkabonnement of uzelf opgeven voor een tweede abonnement.

 

De kwade hoek door Ron Gast

Vandaag ben ik gaan wandelen in een schitterend natuurgebied: ‘de Kwade hoek’. Wat een naam! Waar komt die naargeestige aanduiding vandaan?

In vroegere tijden gebeurde het nogal eens dat de kapitein van een vis­sersschip op weg naar de thuishaven in problemen raakte in dit gebied vol gevaarlijke stromingen en zandbanken. Met de haven in zicht, kon zo’n klein vissersscheepje aan de grond lopen. Menig ongeluk geschiedde in die ‘kwade hoek’, vandaar…

Tegenwoordig is de haven veilig bereikbaar door een speciaal op diepte gehouden vaargeul. De stroming is voor een belangrijk deel beteugeld door de Deltawerken. En de Kwade Hoek is een fantastisch gebied voor natuurliefhebbers en wandelaars.

Toch heeft het gebied nog niets van z’n karakter verloren. De onbekende wandelaar raakt al gauw de precieze weg kwijt in dit stukje wildernis. En voordat hij het weet, staat hij voor een waterpartij. Het wandelspoor houdt hier op en gaat aan de overzijde verder. Dat wordt kiezen uit twee ‘kwaden’: of terugkeren, of met natte voeten verder.

Menig wandelaar voelt zich tegenwoordig als de in de knel geraakte kapitein vroeger.

Toch waren er vroeger al voldoende signalen om uit de moeilijkheden te blijven. Diverse bakens in zee en op het land markeerden de veilige weg.

Wie zijn oog gericht hield op de zorgvuldig aangebrachte bakens, kwam veilig thuis.

Wie zich liet afleiden, niet oplette of niet vertrouwde op de bakens, kwam in problemen.

Ook nu geven allerlei markeringstekens de betrouwbare route aan. Als je daar langs wandelt, kom je -na een prachtige wandeling- weer prima uit. Als je door het leven gaat en Jezus als baken hebt, dan zal je hetzelfde bemerken: je hebt èn een ‘heerlijke’ wandeling met Hem èn je komt goed uit: uit de Kwade Hoek in het Koninkrijk der Hemelen.

 

Hoe wordt ons gebedsleven vruchtbaar? Door Wim te Dorsthorst

God en de afgoden

Als een heiden tot zijn god bidt, tracht hij hem met vele rituelen en offers te beïnvloeden en gunstig te stemmen. Een gelovige echter bidt tot de levende God die Zich onderscheidt doordat Hij hoort en uit liefde antwoord geeft.

Een geweldig voorbeeld hiervan lezen we in het verhaal over Elia die alleen als profeet des Heren staat tegenover 450 profeten van de Baal. Deze roepen van de morgen tot de middag de naam van de Baal aan waarbij ze hinkend om het altaar gaan. Als er dan geen antwoord komt, gaan ze nog luider roepen en maken naar hun gewoonte insnijdingen in hun lichaam totdat ze druipen van het bloed. Ze raken daarbij in geestvervoering, maar er komt geen antwoord van hun god! (1 Kon. 18:26-29).

Heel scherp is dan de tegenstel­ling als Elia bidt tot zijn God, de levende God, die op één roep van zijn knecht antwoordt (1 Kon. 18:36-39).

Zo kan het ook bij christenen, die uit het heidendom of bijvoorbeeld uit het rooms-katholicisme komen, een diep ingewortelde gedachte zijn dat God door gebeden en rituelen te beïnvloeden zou zijn. Dit zijn altijd inspiraties van boze (vrome) geesten. Ook wanneer bij het bidden ineens met een andere stem gesproken wordt.

God heeft de behoefte tot gemeenschap met Hem, in het gebed, ingeschapen en Hij wil de gelovigen leren volgens Zijn wetten te bidden in liefde, in geest en in waarheid. Dat is in Goddelijke waardigheid, heiligheid, eerbied en af­hankelijkheid, zonder allerlei mensonwaardige inspanningen of praktijken.

Jezus leert ons tot God te bidden als Vader

Het eerste wat Jezus ons daarom wil leren in het gebed is om tot God te gaan als Vader. Hij zegt: “Wanneer gij bidt, zegt dan: Vader, Uw naam worde geheiligd” (Luc. 11:02). En in Matteüs 6 vers 9b (Matt. 06:09b)leert de Heer te zeggen: “Onze Vader, die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd”.

Als een kind mag de gelovige naderen tot zijn Vader in de hemel. Dat geeft gelijk al een intieme en vertrouwelijke omgang weer. En zoals Jezus zelf het zeer vertrouwelijke Aramese woord ‘Abba’ (wat toen de betekenis had van het kind dat ‘papa’ zei) gebruikte (Mark. 14:36), zo wordt de gelovigen geleerd dat ook te gebruiken.

Het is Gods Geest die te hulp komt en leert te denken en te spreken als kind tot Vader. Zo zegt Paulus in Romeinen 8 vers 15b en 16 (Rom. 08:15b-16): “Gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: ‘Abba, Vader’. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn”.

In Galaten 4 vers 6 (Gal. 04:06) schrijft Paulus: “En dat gij zonen zijt – God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten die roept: Abba, Vader”. Zo getuigt, onderwijst en spreekt Gods Geest in de harten van de gelovigen.

In Hem, Jezus Christus, zijn wij door de grote liefde en genade van God als zonen van Hem aangenomen naar Zijn eeuwig voornemen en naar het wel­behagen van Zijn wil (Ef. 01:05). Daarom mogen wij biddend naderen tot die God die in Zijn Zoon als Vader gekend en aangesproken mag worden.

Als we bedenken hoe juist de naam van God gelasterd en ontheiligd is door de vader der leugen, de duivel, dan begrijpen we dat Jezus zegt: “Uw Naam worde geheiligd”. Zeker als je in gebed tot God als Vader komt, zul je die naam moeten heiligen, dat wil zeggen: aan God niets ongerijmds meer toeschrijven. Hij is licht en in Hem is geen enkele duisternis (1 Joh. 01:05).

Jezus wil ons leren vrijmoedig tot de Vader te gaan

Wat de Heer ons ook wil leren, is om met vrijmoedigheid tot de Vader te gaan. Al gauw wordt bij dat woord gedacht aan een gevoel van: ‘durf het maar gerust’. Het is echter veel meer dan dat. De grondbetekenis van het Griekse woord ‘Parresia’, wat over het algemeen met ‘vrijmoedigheid’ vertaald wordt, is: ‘het recht van de vrije burger van een stad om op een volksvergadering zijn mening naar voren te brengen’.

Voor de gelovige wil dat zeggen: ‘een recht ons van Godswege geschonken in zijn Zoon Jezus Christus’. Iedere gelovige mag van dit recht gebruik maken, wat hem dan typeert als een burger van het hemelse Koninkrijk, een inwoner van de heilige stad Jeruzalem. Als hemelburgers en huisgenoten Gods (zie Filip. 03:20 en Ef. 02:19) hebben wij dus burgerrechten en mogen wij tot onze Koning en Heer gaan zonder enige schroom of minderwaardigheidsgevoel.

Hebreeën 4 vers 16 (Heb. 04:16) zegt: “Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvan­gen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd”. Het is een recht ons door God gegeven en steunt nooit op enige vorm van eigen gerechtigheid, maar op de genade Gods in Jezus Christus. “Het is naar het eeuwige voornemen van God dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd, in wie wij de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen hebben door het geloof in Hem” (Ef. 03:11-12).

Bidden zonder geloof is on­mogelijk

De belangrijkste pijler van het gebedsleven is het geloof. Er kan geen gebed zijn zonder geloof. Als er gebeden wordt zonder geloof, en dat gebeurt helaas nog wel eens bijvoorbeeld uit gewoonte of voor de vorm of uit verplichting, dan kan God daar niets mee en is het eigenlijk Gode onwaardig. Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) leert ons dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. En ook: “Wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”. Geloven dat Hij bestaat, dat Hij er is, om te helpen, om Zijn beloften te vervullen, om te antwoorden op het gebed.

Dat is dus geloven dat Hij er voor u persoonlijk is, dat Hij hoort als een Vader naar Zijn kind, dat Hij zal geven wat Hij belooft en naar Zijn rijkdom. Ja, dat Hij bij machte is oneindig veel meer te doen en te geven dan wij bidden of beseffen (Ef. 03:20).

Dat is het geloof dat God welgevallig is. Dat is geloof wat het verstand niet uitschakelt maar er ver boven uitstijgt. Dat is het geloof waardoor gebeden verhoord worden.

De man van de praktijk -Jakobus- schrijft als hij het heeft over bidden om wijsheid (maar dat kan evengoed iets anders zijn): “Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt. Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen, innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen” (Jak. 01:05-07).

Zo’n woord zou kunnen ontmoedigen, maar daar heeft de Geest het niet voor op laten schrijven. Het roept op om serieus met het gebed bezig te zijn, om na te denken en niet zomaar wat aan te doen en om het -indien nodig- anders te gaan doen.

Het geloof is het kanaal waardoor Gods kracht zich openbaart, waardoor genezing tot stand komt, waardoor God Zijn beloften aan ons kan vervullen, ja, waardoor alle dingen mogelijk worden, omdat alles mogelijk is bij God (Mark. 10:27).

Jezus zegt: “Indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad… niets zal u onmogelijk zijn” (Matt. 17:20).

En in Markus 9 vers 23 (Mark. 09:23): “Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft”.

“Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal u geschieden” (Mark. 11:24). “En al wat gij in het gebed gelovig vragen zult, zult gij ontvangen” (Matt. 21:22).

Bidden betekent veel meer dan alleen vragen

De indruk zou gewekt kunnen worden dat het bij het bidden van de gelovigen alleen maar gaat om van alles van God te ontvangen. Het Griekse grondwoord ‘Aiteö’, wat ‘vragen’ betekent, wordt inderdaad in de meeste gevallen gebruikt als er over bidden gesproken wordt. Toch is bidden veel meer.

Bidden is bewust de troonzaal van het hemelse heiligdom binnengaan om gemeenschap te oefenen met de Vader en de Zoon. “Om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen en om te onder­zoeken (te overpeinzen) in zijn tempel”, zegt David (Ps. 027:004c). Jezus spreekt over in de binnenkamer gaan (Matt. 06:06; zie ook Jes. 26:20) en over maaltijd houden met Hem en Hij met ons (Openb. 03:20).

In de Bijbel is maaltijd houden een intieme en gelukkige gemeenschap waar een uitwis­seling plaatsvindt van hart tot hart. Wij maken de Heer deelgenoot van alles in ons leven en Hij opent zichzelf voor ons om ons deelgenoot te maken van alles in Hem. Het is een leren kennen van elkaar tot in het diepst van het wezen.

In dit bidden wordt een intieme relatie opgebouwd, waaruit het hele leven geleefd en gekenmerkt wordt, zoals we dat ook zien bij Jezus en een man als Paulus. Dit bidden is geen natuurlijke verrichting maar een puur geestelijke aangelegenheid. God is Geest en Hij begeert onze geest met jaloersheid (Jak.4:5). Het is een gemeenschap hebben in de geest met God en Jezus Christus.

Bidden wij in geest en in waarheid?

Iedere vorm van onwaarachtigheid is bij het bidden uit de boze.

Bidden als een verplichting of omdat het nu eenmaal zo hoort, heeft niets met bidden te maken. Lang bidden om een prestatie te leveren of om gehoord en gezien te worden, heeft geen enkele uitwerking in het Koninkrijk Gods want het is vlees en bloed. (Lees Matt. 06:05-08).

God kent tot in het diepst de hart gesteldheid als iemand bidt. Als daar wat zit bijvoorbeeld met een broeder of zuster, man of vrouw, wat moet God daar dan mee? Hij kan niet mee huichelen. Daarom leert Jezus dat alles vergeven en op orde moet zijn al­vorens men gaat bidden (Matt. 06:14-15; Matt. 05:23-24;

Mark. 11:25-26).

Durf uzelf te onderzoeken of uw / gebeden geen ijdele woorden zijn en of u zich voor God, en misschien ook voor de toehoor­ders, niet mooier voor wilt doen dan u bent. Zo ja, dan reiken die gebeden niet tot in de hemel. Wat moet God met al die nonchalante gebeden die uitgesproken worden? Vandaag al niet meer weten waar gisteren of misschien een uur geleden voor gebeden is. Bidden, maar nauwelijks bewust zijn wat dit zeggen wil.

De Bijbel spreekt over ‘biddende begeren’, ‘ernstig zoeken’, ‘het gelovige gebed’, ‘volharden in het gebed’. Uitspraken die aangeven hoe de hele mens erbij betrokken dient te zijn en hoe er een ontvankelijk hart nodig is om te ontvangen. De Heer vraagt om aanhoudend te bidden en niet te verslappen (Luk. 18:01).

Paulus schrijft over bidden met opheffing van heilige handen (1 Tim. 02:08). Petrus zegt: “Maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gij zelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: Weest heilig, want Ik ben heilig” (1 Petr. 01:15-16); Lev. 11:44-45).

Zo is er nog heel wat aan te voeren wat de Bijbel ons leert om te komen tot waarachtig bidden in geest en in waarheid. Iemand die niet bidt is in wezen on­gehoorzaam aan Gods opdracht, maar openbaart daarmee tevens een fundamentele hart gesteldheid. Misschien zou je zelfs kunnen zeggen: wie niet bidt, gelooft niet maar is bezig een eigen leven te leiden volgens eigen denkbeelden, zienswijzen, enz.

Als Jakobus zegt: “Gij hebt niets, omdat gij niet bidt” (Jak. 04:02c), dan geeft hij daarmee de grote geestelijke armoede weer van zo iemand die het belang van het bidden niet ziet. Het bidden is niet uit de mens, maar het is ons van God gegeven als een kostbaar geschenk.

Alleszins dus de moeite waard het in dank te aanvaarden en er ernst mee te maken om het van Hem te leren en zo te komen tot een vruchtbaar persoonlijk gebedsleven.

 

De gemeente in de eindtijd door Jan Kees Roose

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de Gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God. – 5 –

Kenmerken van de eindtijdgemeente

(Openb. 12:01-02, Openb. 12:06; Openb. 12:13-15 (over de vrouw); Openb. 08:03-05; Openb. 11:01-02; Openb. 11:19 (over de tempel). Zie ook het algemeen overzicht in “Levend Geloof’ van januari).

Waarom een vrouw?

De bedoeling van God met de mensheid is: gemeenschap hebben. Het beeld van de vrouw geeft daar op een natuurlijke wijze uitdrukking aan: God zoekt een partner met wie Hij op alle wijzen één kan zijn. Een vrouw, alleen voor Hem, wier begeerte alleen naar Hem uitgaat.

In Hooglied(eren) bezingen ze het verlangen naar elkaar! Elk mens is in principe beelddrager van de vrouw, bestemd tot gemeenschap met haar Heer; ieder voor zich mag een zoon baren!

God begeert de mens (Jak. 04:05), maar er zijn er meer! Satan verlangt eveneens gemeenschap met de mens. In Openbaring treffen we een ’tegenbeeld’ aan van de reine vrouw: de hoer, gezeten aan vele wateren met wie de koningen der aard gehoereerd hebben (Openbaring 17). Deze vrouw zoekt gemeenschap met andere mannen in plaats van met hem voor wie ze bestemd is! Deze afvallige vrouw beeldt Babel uit. Hierop komen we later terug.

De Gemeente als vrouw van …?

In Openbaring 12 is de vrouw beeld van de Gemeente, maar wie is dan haar man -daarover bestaat wel eens spraakverwarring- God of Christus? Uit 1 Korinthiërs 1 vers 9 (1 Kor. 01:09) (“gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus”) blijkt dat Christus de man is. Ze zijn onafscheidelijk, één geheel. Tezamen echter vormen ze de bruid van God, daar gaat het plan immers om: dat God en de mensheid een eenheid gaan vormen.

De bruiloft des Lams, waarvan in Openbaring 19 vers 6 tot 10 wordt gesproken, is dus niet de bruiloft tussen Christus en de Gemeente, maar tussen de Gemeente inclusief haar hoofd Jezus Christus, en God.

De vrouw uit dit hoofdstuk is dus de vrouw van Christus. En wat is ze mooi! Ze is bekleed met de zon (beeld van God). Ze is dus een afspiegeling van God geworden. Ze is vol van licht; in haar wordt geen enkele vorm van duisternis meer gevonden. Alle lichtgevende hemel­lichamen vinden we baar terug. Je zou kunnen zeggen: ze is zelf een hemellichaam geworden.

Waarom gaat het baren met zoveel pijn gepaard?

Ook voor de vrouw van Christus geldt nog: “Ik zal zeer vermeerderen de moeite uwer zwangerschap; met smart zult gij kinderen baren” (Gen. 03:16). Dat is het gevolg van de vloek die door de zondeval in de schepping is gaan werken. Door de inwerking van duistere machten wordt wetteloosheid en afval bewerkt.

De weg terug naar het volmaakte is geen gemakkelijke weg omdat je steeds weer satan tegenkomt. Er wordt heel wat gezucht. Waar doen we het voor? Om de zoon tevoorschijn te doen komen. Geen geboorte zonder weeën. Maar juist dan worden we opgeroepen ons te verblijden om de heerlijkheid die geopenbaard zal worden, zie 1 Petrus 1 vers 7 tot 9. (1 Petr. 01:07-09)

Waarom vlucht de vrouw naar de woestijn?

De vrouw ‘vliegt’ naar de woestijn vanwege de reactie van satan. De woestijn is natuurlijk geen dorre plaats ergens op aarde: het geeft uitdrukking aan een geestelijke situatie. Woestijnleven beeldt een manier van leven uit: volledige afhankelijkheid, het loslaten van alle vastigheid, zekerheden en steunpunten in de wereld. Het betekent ook: gelouterd worden, eenvoud.

De woestijn bereiken kan maar op één manier: gaan vliegen met de vleugels van de arend, beeld van de krachtige werking van de heilige Geest. En het moet ook, want de aarde wordt gedemoniseerd. Alle mach­ten die op de Gemeente worden losgelaten treffen niet haar maar hen die ‘buiten’ zijn. Dat zijn zij die geen weet hebben van of wandel in de hemelse gewesten; zowel gelovigen als ongelovigen. Jezelf rein bewaren is dan je onthouden van het (maatschappelijke of geestelijke) leven dat zij leiden om niet mede “te ontvangen van haar plagen” door de inwerking van demonen (Openb. 19:04b).

Als we het hebben over het functioneren van de Gemeente in de zichtbare wereld, dan is haar uiteindelijke plaats in de wereld. In geestelijke zin ver­toeft de Gemeente voor de troon van God, ook een geestelijke situatie. Zij kennen elkaar van aangezicht tot aangezicht. Wat een perspectief!

Wat beeldt de tempel uit?

De tempel is de plaats waar God woont en troont, van waaruit zijn heerschappij uitgaat. Dan bedoelen we niet een gebouw van stenen gemaakt (Hand. 07:48), maar een woonstede in de hemel, en die woonstede wordt gevormd door wedergeboren mensen. De mens kan een tempel zijn (zie bijvoorbeeld 1 Korinthiërs 3 vers 16 (1 Kor. 03:16) waarin de geest Gods woont, op voorwaarde dat het interieur gereinigd is door het bloed van het Lam. Alle tempeltjes tezamen gaan weer een grote tempel vormen. Zo wordt de geestelijke tempel gebouwd (1 Petr. 02:05).

En de voorhof dan? Waarom wordt die prijsgegeven aan de heidenen? De voorhof behoort wel bij het tempelcomplex, maar God woont er niet. Dat is een beeld van bekeerde maar niet met heilige Geest vervulde chris­tenen. Zij kunnen in de eindtijd geen standhouden tegen de horde boze machten der duisternis. Dat wil echter nog niet zeggen dat ze verloren zijn! Ze lijden schade, maar redding ‘als door vuur heen’ is mogelijk (1 Kor. 03:15).

Waarom wordt de tempel gemeten?

Een bouwwerk wordt gemeten om te controleren of het met het bouwplan overeenkomt. De geestelijke tempel is eeuwenlang een bouwval geweest. Maar nu krijgt Johannes de opdracht: meet! Met welke meetlat wordt gemeten? Er is maar één maat. God heeft de maatstaf nooit aangepast aan de ontwikkeling van de menden. De mensen moeten veranderen om te voldoen aan de maatstaf van God! In Efeziërs 4 vers 13 (Ef. 04:13) lezen we daarover, als Paulus schrijft over de maat van de wasdom der volheid van Christus, de mannelijke rijpheid. De volwassen maat van Christus dus. Tegen die maatstaf wordt het huis Gods gelegd.

Meten is noodzakelijk: eerst moet Gods woning gereed zijn voordat de volgende fase aanvangt! Maar het huis Gods voldoet aan de maat van Christus. Zijn heerlijkheid vervult het huis. Zijn heerschappij is volkomen in de eindtijdgemeente. Dat kunnen we zien aan de volheid van de twee getuigen.

Wat vindt in de tempel plaats?

* In de tempel vindt allereerst verzoening plaats. De eindtijdgemeente leeft uit die genade. En de boze vindt niets in hen! Daarvan lezen we: Ze hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam, en, de aanklager van onze broeders is op aarde geworpen (Openb. 12:11; Openb. 07:14b).

* In de tempel wordt gezongen. De eindtijdgemeente is een gemeente die de lofprijs kent! Niet om te overwinnen, maar wel in de strijd en na de overwinning. Het richt de aandacht op wie het gericht behoort te zijn. Op vele plaatsen in Openbaring kunnen we van de lofprijs van mensen en engelen lezen, bijvoorbeeld in hoofdstuk 5 vanaf vers 9 (Openb. 05:09), in hoofdstuk 14 vers 3 (Openb. 14:03), in hoofdstuk 15 vanaf vers 3 (Openb. 15:03) en in hoofdstuk 19 vanaf vers 1 en 6 (Openb. 19:01-06).

* In de tempel vindt de ware aanbidding plaats, waarvan Jezus al sprak in Johannes 4 vers 24 (Joh. 04:24). De eindtijdgemeente kent de kracht van gebed. Voor God is dit als reukwerk (Openb. 05:08b). Van aanbidding is onder andere sprake in hoofdstuk 5 vers 14 (Openb. 05:14), in hoofdstuk 7 vanaf vers 11 (Openb. 07:11) en in hoofdstuk 11 vanaf vers 16 (Openb. 11:16).

Waar vallen de beslissingen?

De beslissingen vallen in de tempel. En hoe? Onder andere door het gebed. Zie bijvoorbeeld hoofdstuk 8 vers 3 en 4 (Openb. 08:03-04) maar eens: het gebed van de heiligen stijgt op. En dan komen de engelen (van de gemeenten) in actie en beginnen op de bazuinen te blazen. Wie geven het startsein voor de gebeurtenissen na opening van het zevende zegel? De biddende Gemeente.

Openbaring 11 staat helemaal in het teken van de tempel: het begint ermee en het eindigt ermee. De gebeurtenissen in dit hoofdstuk (het functioneren van de twee getuigen, de overwinning over de dood, de proclamatie van het koningschap van de Heer) vinden hun basis in de tempel.

In hoofdstuk 11 vers 19 (Openb. 11:19) zien we in beelden hoe Jezus (de ark des verbonds) zichtbaar wordt in de tempel, dus in mensen. Dit is het moment van hun verheerlijking: volmaakt naar geest, ziel en lichaam. De oor­deelsdag over de antichristelijke kerk is aangebroken, uitgedrukt in bliksemstralen, stemmen, donderslagen, aardbeving en zware hagel. Waar vinden die hun oorsprong? In de tempel. De engelen komen ver­volgens in actie.  Zij functioneren vanuit de tempel, zie bijvoorbeeld hoofdstuk 14 vers 15 (Openb. 14:15), hoofdstuk 15 vers 5 (Openb. 15:05) en hoofdstuk 16 vers 1 en 17.

Waar loop het op uit?

In Openbaring 21 vanaf vers 9 (Openb. 21:09), aan het einde van wat is geopenbaard, is sprake van het nieuwe Jeruzalem (ook genoemd de bruid, de vrouw des Lams! – hier komen beide beelden samen), nederdalende uit de hemel, en zij had de heerlijkheid Gods. In vers 12 staat dat daarin geen tempel meer is. Opnieuw wordt gemeten (vers 15), maar nu de hele stad. En ook de stad voldoet aan de maat van Christus. Dat is het einde van het herstelplan van God.

De tempel uit hoofdstuk 11 is dus nog maar een begin. De tempel zal nog veel groter worden. De tempel groeit uit tot een tempelstad. Hoe? Door het functioneren van de Gemeente in de eindtijd onder leiding van haar man Jezus Christus.

 

1992.04 nr. 336

Levend geloof 1992.04 nr. 336

Jezus zien, zoals Hij is door Evert van de Kamp

“Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopen­baard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is” (1 Joh. 03:02).

‘Nee meneer’, zei de buschauffeur tegen mij, ‘ik bid elke avond voor het slapen gaan, maar in de opstanding uit de dood geloof ik niet. Jezus zien, dat is er niet bij’. Dit verhaal van jaren her ben ik nooit vergeten. Meer dan ooit boeit mij daarom het apostel- woord: “Wij zullen Hem zien, gelijk Hij is”. Een fascinerende tekst voor mij.

Wel of geen opstanding?

De Sadduceeën in Jezus’ dagen zeiden dat er geen opstanding uit de doden was. ‘Maar ik sta juist terecht om de hoop en de opstanding der doden’, riep Paulus met stemverheffing uit (Hand. 23:06 en Hand. 23:08). Met verve verkondigde de apostel het evangelie van Jezus en de opstanding der doden (Hand. 17:18).

De Engelse prediker R. J. Jones uit Harrow vraagt zich af of het mogelijk is in de levende Christus te geloven en Hem te ervaren en toch vraagtekens te plaatsen bij de historische opstanding of die zelfs te ontkennen.

Op die opgeworpen vraag heeft hij een resoluut antwoord: ‘Er zijn mensen die beweren van wel. Maar in mijn ogen doet men daarmee het begrip ‘opstanding’ zoveel geweld aan, dat het ‘de dood van duizend voorbehouden sterft’.

Loodrecht daarop staat de uitspraak van de Leidse theoloog H. J. de Jonge: ‘In zorgvuldige ges­chiedschrijving is voor boven­natuurlijke inbreuken op de gang der dingen in deze wereld principieel geen plaats’.

Het prikkelt om tegen zoveel ‘geweld’ met even zwaar geschut te velde te trekken. Niet doen, want er is slechts een geloofsbewijs met nadruk op het woord ‘geloof. Het is de geloofsjubel van Romeinen 1 vers 4 (Rom. 01:04): “Door zijn opstanding uit de doden heeft Jezus Christus, onze Heer, verklaard Gods Zoon te zijn in kracht”.

En dat geloof je of geloof je niet. Troostvol schrijft prof. Runia: ‘Gelukkig laten de meeste (kerk)mensen zich niet meeslepen door deze visie (die van De Jonge vdK). Als God werkelijk niet ‘inbreekt’ in de geschiedenis, dan blijft er immers van het hele geloof niets over’. En het geloof zegt juist: “Wij zullen Hem zien”.

Hem zien

Wij zullen Hem zien, Jezus onze Heer. Wie zijn die ‘wij’? Dat zijn mijn kinderen, zegt de Heer (1 Joh. 02:28). Dat zijn die mensen die heel bewust een besluit hebben genomen, je mag gerust zeggen de beslissing van hun leven, om Jezus als discipel te gaan volgen. In Johannes 1 vers 13 (1 Joh. 01:13) heten zij mensen die in zijn naam geloven; die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn. Op grond van hun beslissing ontvangen zij de macht om kinderen Gods te worden (Joh. 01:12).

Voor de één is dat een ontwik­keling van kind af aan, voor de ander een meer plotseling radicale keuze.

Johannes zegt dat zij vervolgens Gods zalving hebben ontvangen. Zij loochenen de Vader en de Zoon niet. Zij zijn in en blijven in de Vader en dc Zoon door vast te houden aan wat zij vanaf het begin hebben gehoord, het volle evangelie van het Koninkrijk (1 Joh. 02:18-27).

Gods zalving leert hen over alle dingen van hel Godsrijk. Binnen het lichaam van de Heer, de gemeente van Jezus, zijn zij daarmee bezig.

Het woordje ‘zullen’ slaat niet alleen en uitsluitend op dc toekomst, maar zeker ook op het ‘hier en nu’. Gods kinderen zijn vrijmoedig met hun ‘openbaring’ bezig (1 Joh. 02:28-3:3). Jezus, die ze nu al met heerlijkheid en eer gekroond zien (Heb. 02:09), moet nu in hen openbaar komen. Dat zet hen geestelijk aan het werk. Zij willen immers bij Christus’ komst niet beschaamd slaan, maar ten volle geopenbaard worden. Met vrijmoedig vertrouwen (vert. Brouwer) de toekomst tegemoet zien.

Wij zijn nu kinderen Gods, zegt Johannes zo mooi, maar wij weten nog niet (precies) wat wij zijn zullen in de toekomst met Christus, hoe dat zal zijn, Jezus Christus volkomen in ons openbaar. Daarom is het zo boeiend te ontdekken wie Jezus is.

Zoals Hij is

De vraag van alle tijden is: Wie is Jezus, hoe is Hij nu precies? In de loop van de (kerk)geschiedenis zijn hierover de meest heftige discussies gevoerd. En tot op vandaag aan de dag gaat dat door. En dat is logisch en belangrijk. Want met de identiteit van Jezus hangt mijn identiteit als discipel van Jezus samen. Immers wij zullen Hem zien, gelijk Hij of zoals Hij is. Maar daarvoor staat, en dat is kenmerkend, dat wij Hem gelijk zullen wezen. Dat gaat samen op. Identiek aan Hem dus. Gelijkvormig aan zijn beeld zegt het Woord (Rom. 08:29).

Hoe actueel dat is laat een discussie in ‘Trouw’ zien. De aanleiding is het boek van dr. Simon Schoon ‘De weg van Jezus’, waarvan de Grieks-Katholieke Jakob Willebrands vindt dat Schoon een veel te eenzijdig beeld van Jezus geeft door het volle accent op zijn mens-zijn te leggen en veel minder op het Bijbelse gegeven ‘Jezus is de Zoon van God’.

Om twee redenen kan zo’n discussie heel ‘heilzaam’ zijn. In de eerste plaats worden we allen ‘gedwongen’ vanuit de Schriften (weer) eens goed na te denken over wie en hoe Jezus is. Wie en hoe Hij werkelijk is. De helft is ons bij wijze van spreken van Hem nog niet aangezegd, laat staan levende kennis geworden. In Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 02:09) staat dat in Christus al de volheid der godheid lichamelijk woont. Wie van ons kent Hem al zo ten volle?

Dat is wel de bedoeling. Want de tekst vervolgt: “En u hebt de volheid verkregen in Hem”. Alleen Woord en Geest kunnen ons dat verder duidelijk maken en leren. Daarin mogen we best meenemen wat vroegere en tegenwoordige onderzoekers hebben gezien of thans zien. Als het goed is zal dat tezamen leiden tot de verrassende conclusie: Hij, Jezus, de Gezondene des Vaders, is toch heel wal groter dan wc ooit hebben gedacht.

Na zijn lelie kritiek op Schoon en een warm pleidooi voor de kerkvaders komt Jakob Willebrands toch tot een bijzonder mooie uitspraak als hij zegt: ‘Geen enkele van de formuleringen die eenmaal geijkt is (over wie Jezus is -vdK), moet opgegeven worden, maar geen enkele (ook geen nieuwe dus -vdK) kan ook aanspraak maken het laatste woord te zijn over goddelijke openbaring’.

Dit schrijft hij na eerst de opmerking gemaakt te hebben: ‘Hun formuleringen (de onze ook, denk ik -vdK) moeten altijd gezien worden tegen de gehele achtergrond van het Bijbelse geloof in Christus. Tezelfdertijd vertegenwoordigen ze een weg voorwaarts die gevolgd wordt door de kerk. Zij bewijzen het verlangen van de gelovigen naar een steeds dieper ‘verstaan van het geloof, wat het mysterie van Christus niet wegneemt’.

De tweede «eden is dat wij opgeroepen worden om Hem, Jezus, gelijk te wezen. En hoe kun je dat worden als je niet weet wie en hoe Jezus werkelijk is of dat niet wil ontdekken.

Gelijk aan Hem

Hem zien, zoals Hij is, is tegelijk de weg van vernieuwing en verandering in ons leven. Die weg hebben wij af te leggen. Hem zien, zoals Hij is, is bezig zijn gelijkvormig te worden aan Jezus. Op weg allereerst door Hem te leren kennen uit het Woord van God en door de Geest van God. Zoals Hij was, zo is Hij nu. Hij verandert niet. Ons hoogste ideaal zou kunnen zijn Hem volledig te kennen. Inderdaad zoals Hij is. Met Hem in zijn voetstappen gaande, ontdek je vervolgens wie Hij is, hoe Hij is. Ervaring is ook hierin de beste leermeester. Mede door ervaring mag ik leren wie Jezus is. Vroeger noemde men dat een ‘bevindelijk’ leven.

Dat gelijkvormig worden aan het beeld van Jezus gebeurt dus niet in een ondeelbaar ogenblik in de tijd, in een flits. Het is een proces van geestelijke ontwikkeling dat uitloopt op de volledige open­baring van Jezus in ons. Wij zijn zonen Gods en moeten gaan­deweg openbaar worden als zonen Gods (Rom. 08:15; Gal. 03:26-29; Gal. 04:06-07).

En als wij Hem dan zien, zoals Hij is, dan zullen wij ook helemaal gelijk aan Jezus zijn geworden. Realiseren wij ons wel hoe fantastisch dat zal zijn? Met verbazing zal Christus in allen, die tot geloof gekomen zijn, aanschouwd worden, zegt Paulus in 2 Thessalonicenzen 1 vers 10. (2 Thess. 01:10) Ja, de Heer heeft hem dat geopenbaard.

Dat betekent nu ieder voor zich en samen in de gemeente van Christus volop en van harte bouwen aan de relatie met Jezus. Allen zijn wij geroepen tot volle gemeenschap met Gods Zoon, Jezus Christus. Wij mogen uitzien naar zijn openbaring in ons leven. Hij wil ons in het gaan van die weg bevestigen tot het doel is bereikt, zodat wij onberispelijk zullen zijn op zijn dag (1 Kor. 01:07-09).

Daaraan zijn twee kostelijke beloften verbonden. Namelijk dat ons vernederd lichaam wordt veranderd, gelijkvormig aan het verheerlijkte lichaam van Christus (Filip. 03:20-21); en dat wij met Christus zullen verschijnen in heerlijkheid (Kol. 03:04). Dat leidt tot de indringende uitnodiging: “Wie deze hoop op Christus heeft, reinigt zich, gelijk Christus rein is” (1 Joh. 03:03).

Jezus getuigde aan het eind van zijn leven: “De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets” (Joh. 14:30). Van dat getuigenis kun je alles leren. Het levert een machtige zegen op het na te volgen.

De meester zelf nodigt ons uit dat te doen!

 

‘De volle raad Gods’ door redactie

Op zaterdag 28 maart werd in de aula van het Farel College te Amersfoort een bijeenkomst gehouden van leidinggevende broeders en zusters uit de volle evangelie wereld. Meer dan honderd voorgangers en oudsten waren naar deze contactdag gekomen die was georganiseerd op initiatief van broeder Henk Lijzenga, voorganger van de volle evangelie gemeente te Enschede. Br. Lijzenga hield een tweetal inleidingen over het onderwerp: ‘De volle raad Gods… door middel van de gemeente’. Een samenvatting van beide toespraken kunt u tegemoet zien in het meinummer van ‘Levend Geloof’.

 

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

In dit nummer wordt in verschillende artikelen aandacht geschonken aan het Paasgebeuren Niet verwonderlijk als we bedenken dat het lijden, sterven en opstanding van Jezus deze maand weer \ wordt herdacht. Nu zijn wij als waarachtige christenen uiteraard niet gebonden aan de vastgestelde data van het zogenaamde kerkelijke jaar. We mogen ons immers iedere dag bewust zijn dat de dood door Jezus is verzwolgen in de overwinning en leven vanuit Zijn opstandingskracht.

Maar het is natuurlijk niet verkeerd op bepaalde I tijden extra aandacht te besteden aan ons geloof in de opstanding en de beleving daarvan In een van de ‘paasartikelen’ wordt de figuur Melchisedek belicht en komt ook het Heilig Avondmaal aan de orde. Dit artikel werd geschreven door Jan tl. Weerd voor vele lezers een onbekende, vandaar even de toelichting dat broeder Weerd, mede-oudste is van de volle evangelie gemeente te Maassluis, één van de gemeenten waar we regelmatig mogen dienen met het evangelie.

Deze maand komt ook onze nieuwe brochure gereed onder de titel “Het wonder van het leven. Een toelichting over de inhoud treft u aan op de achterpagina. U kunt deze brochure nu al bestellen, zodat u hem naar direct na verschijning ontvangt. Maar u kunt het boekje ook gratis ontvangen als u ons een nieuwe abonnee opgeeft Deze actie. waarover we schreven in ons vorige nummer, duurt nog tot 30 april.

 

Klaas Goverts gaat promoveren door Gert Jan Doornink

Op woensdag 6 mei vindt aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam een bijzondere gebeurtenis plaats, goeder Klaas Goverts hoopt dan zijn proefschrift over ‘Het Lied van de Doortocht (Ex. 15:01-18) in het openbaar te verdedigen en te promoveren tot doctor in de Godgeleerdheid. Ongetwijfeld bestaat er in onze lezerskring belangstelling deze promotieplechtigheid mee te maken. U dient dan op woensdagmiddag 6 mei om 15 uur aanwezig te zijn in de Ronde Lutherse kerk, Singel 411 (hoek Spui) te Amsterdam. Er is geen parkeergelegenheid in de naaste omgeving en u wordt daarom geadviseerd om per Openbaar Vervoer te komen. Vanaf het Centraal station neemt u dan tramlijn 1, 2 of 5 en stapt uit bij halte Spui.

Klaas Goverts is bij de meeste lezers en lezeressen van ons blad erg bekend. Sinds 1979 publiceerden wij vele artikelen van hem. Voor de series over Openbaring en Job trokken, vanwege de duidelijke gees­telijke uitleg, grote aandacht en werden ook in brochurevorm uitgegeven. Ze zijn nog steeds verkrijgbaar. De laatste tijd waren de bijdragen van Klaas Goverts wat minder frequent, maar in de loop van het jaar kunt u nieuwe publicaties van hem verwachten. Uiteraard verblijden wij ons ook als redactie dat broeder Goverts deze drukke jaren van studie en voorbereiding kan a sluiten en wensen hem ook verder veel kracht en wijsheid toe bij alles wat hij mag doen in dienst van Gods Koninkrijk.

Wanneer u het proefschrift van Klaas Goverts in uw bezit wilt hebben, bestaat hiertoe de mogelijkheid. De kosten zijn ongeveer f 75 -. U kunt zich hiervoor rechtstreeks opgeven bij Klaas Goverts.

 

Vruchtdragen (gedicht) door Piet Snaphaan

Van de wijnstok staat geschreven,
dat haar ranken op z’n tijd
worden gesnoeid, om vrucht te geven.
Een prachtig beeld voor ’t geestelijk leven:
laat u ook snoeien, wees bereid.

 

Snoeien om meer vrucht te dragen,
opdat de Landman zich verblijd.

’t Is een proces van alle dagen,
waarin we God om wijsheid vragen,
die ons te allen tijde leidt.

 

Het mooist zijn vruchten als ze rijpen,
zo is ’t ook met de vrucht van Geest.
Door oefening, jezelf verrijken
en door de liefde laten blijken,
dat zij nog steeds is ’t allermeest.

 

Het opstandings-lichaam door Duurt Sikkens

(Lees o.a. 1 Kor. 15:35-49).

Een mens heeft twee lichamen, een natuurlijk, zichtbaar lijf en een onzichtbaar. Over het zichtbare lichaam is genoeg gedacht en geschreven: Het begint miniem klein, groeit, veroudert en vergaat op den duur. Het is stoffelijk, opgebouwd uit materiële elementen en ‘keert weer tot stof na begrafenis of crematie. De geest van een mens is onzichtbaar, maar kan zich, dank zij het lichaam uiten, openbaren. Iemand die timmerwerk verricht zal moeilijk buiten zijn lichaamsfuncties kunnen werken. Dat is allemaal zichtbaar en dus van tijdelijke aard.

De onzichtbare wereld

De hemel is de onzichtbare wereld, hier en nu. Daarin woont God, Zijn Zoon Jezus, de engelen, de demonen, maar óók de reeds gestorven mensen. Velen, die gehoor gaven aan het leven bren­gende evangelie van God wonen bij Hem. Zij worden rechtvaar­digen genoemd. Degenen die nooit van Hem gehoord hebben bevinden zich in het dodenrijk, een concentratiekamp van de duivel, de dodenstad.

Nu bevindt de geest van elk mens, of deze nu op aarde leeft of reeds overleden is, zich in deze onzichtbare wereld, of de mens zich dat bewust is of niet. Alleen dan wel in het duister, want de zichtbare schepping is onderwor­pen aan de tegenstander van God. Hij heeft de mens en diens werk van God gestolen.

De geest van de mens bezit ook een onzichtbare verschij­ningsvorm. Die kun je met je natuurlijke zintuigen niet waarnemen. Dit geestelijk lichaam, is te vergelijken met een larve, een rups, levend in geestelijke duisternis. Wanneer aan de mens het evangelie van Jezus, de Zoon van de levende God, wordt verkondigd, begint er licht en warmte te stralen. Wanneer hij daaraan gehoor schenkt gaat hij van gedachten veranderen. Bekering noemen we dat en wanneer hij gelooft dat de dood, het doodgaan, door Jezus overwonnen is, komt de mens overeind. Hij staat ook op! Naar geest, ziel en lichaam.

Uitgaande van het beeld van een larve ontpopt de mens zich tot een vlinder. Een heel ander lichaam komt tevoorschijn. Dus de mens die opnieuw wordt geboren begint ook te functioneren in de onzichtbare wereld, de hemel. Daar gaat hij zien, horen, zijn handen en voeten gebruiken, liefhebben, kortom: leven, existeren. Zijn geestelijk lichaam is immers ook opgestaan.

Een ander beeld: De zaadkorrel is een beginsel. Wanneer deze is gezaaid dan komt er een nieuw lichaam: De halm, de aar met het gerijpte koren. Elk zaad krijgt zijn eigensoortige lichaam. Het zaad van een paard geeft ook, na de bevruchting, een paard. Uit een kastanje komt een boom.

En uit het Goddelijke zaad? Daaruit komt een Goddelijk wezen.

De weg van Jezus

Jezus was eerst een natuurlijk mens met een aards lichaam. Toen Hij de hemelse Vader ging geloven en opnieuw geboren werd, waarvan Hij getuigenis aflegde bij Zijn doop in de Jordaan en daar ook van Gods heilige Geest ontving, begon Zijn handel en wandel in de hemel. Daar begon Hij te functioneren, in de onzichtbare gebieden, daar bond Hij de strijd aan, met de engelen, tegen de demonen en de wereldbeheersers van de duisternis.

Later vroeg God aan Hem of Hij de enige wilde blijven en toen stond Jezus voor de keuze of Hij dit Goddelijke leven voor zichzelf zou behouden of dat het ook voor andere mensen mogelijk zou kunnen zijn. Daarvoor moest Hij de vergeving van zonden voor de hele wereld bewerkstelligen en de dood, die de straf op de zonde is, overwinnen. Hij heeft daar erg tegenop gezien, immers, Hij moest tot een vloek worden. Uit liefde voor de mens is Hij gegaan en vertrouwend op de sterke belofte van Vader heeft Hij het allemaal ondergaan.

Zijn aardse lichaam was bijgezet in een graf. Engelen hebben dit bewaakt, want toen Jezus terug­keerde uit het dodenrijk en de reiniging van zonden en de ontkrachting van de dood tot stand had gebracht, werd Zijn sterfelijk lichaam in een punt des tijds veranderd in een verheerlijkt lichaam.

Het graf was leeg en Jezus kon verschijnen in elke door hem gewenste gedaante. De Emmaüsgangers wilden Hem naar Zijn aardse lichaam herkennen en Maria van Magdala dacht dat Hij de tuinman was. Jezus ging ook niet ‘door een muur’, maar verscheen vanuit de onzichtbare wereld.

De geestelijke opstanding

De mens die Hem gelooft staat geestelijk helemaal op en heeft in de bovennatuurlijke wereld een lichaam dat ook groeit en zich ontwikkelt totdat het volwassen is. Niet na zijn aardse dood, maar na zijn wedergeboorte.

Zo heeft Jezus volgelingen die Hem in de hemel volgen. De ‘christelijke levenswandel’ is derhalve een geestelijke zaak die niet op uiterlijk gedrag beoordeeld kan worden. En langzamerhand veranderen we, ondergaan we de metamorfose die God voor ons bedacht heeft en Jezus voor ons bewerkt.

Dit proces voltrekt zich door de heilige Geest die gegeven wordt aan een ieder die de Vader van Jezus, onze Vader die in de hemelen is, erom vraagt. Uiterlijk is aan ons niets waar te nemen. Het is een innerlijk proces.

Het aardse lichaam is te vergelijken met een tent, een tijdelijke woonplaats. Het hemelse lichaam met een vast gebouw en daarin woont nou God. Dat is de tempel in Zijn Geest en die is eeuwig.

God woont graag in de mens, daar heeft Hij altijd naar uitgezien. Hij woont niet in een architectonisch verantwoord aards bouwsel, maar Hij is in de mens pas thuis. En zó komt Hij openbaar in de Zijnen, in jou en mij.

Zalig ben je dat je deel hebt aan die eerste opstanding, de tweede dood (de hel) heeft geen zeg­genschap meer. Die angst is weg. Wij geloven niet zo zeer in ‘de opstanding des vlezes’ maar in de verschijning van ons wezen in ons geestelijk lichaam. Of liever, Gods wezen in de door Hem verheer­lijkte mens. God is gelukkig in jou en met jou en ik feliciteer je als je dit gelooft.

‘Want nu de Heer is opgestaan, nu vangt het nieuwe leven aan. Een leven, door Zijn dood bereid, een leven in Zijn heerlijkheid’!

 

‘Advertentiefonds’ door Gert jan Doornink

Broeder Bert Delhaas uit Prinsenbeek is reeds heel wat jaren abonnee op “Levend Geloof”. Dat hij het blad een warm hart toedraagt blijkt onder andere uit het feit dat hij zo nu en dan een nieuwe abonnee opgeeft. Dat doen trouwens meer lezers en lezeressen en daar zijn we uiteraard zeer dankbaar voor. Daarbij gaat het natuurlijk niet primair om het blad, maar wel om de boodschap die wij uitdragen, ‘het Evangelie van het Koninkrijk der hemelen’.

Het blijkt echter telkens weer dat deze boodschap bij vele broeders en zusters nog totaal onbekend is. Een blad als “Levend Geloof is daarom een unieke gelegenheid hen hiermee in contact te brengen. Broeder Delhaas, die zelf enige tijd in de reclamewereld werkzaam is geweest, kwam op het idee een advertentiecampagne te starten in enkele evangelische bladen zoals ‘E.O.-Visie’ en ‘Uitdaging. Adverteren is echter een kostbare zaak. Zo kost één advertentie in ‘Uitdaging’ ƒ 130 en in ‘Visie’ ƒ 175,-. En om een redelijk resultaat te bereiken moet de plaatsing van een advertentie verschillende keren herhaald worden.

Broeder Delhaas schreef enkele hem bekende broeders en zusters aan om hierin financieel bij te dragen. Het positieve gevolg was dat ruim ƒ 700,- binnenkwam voor dit doel. Wil deze actie echter enige kans van slagen hebben dan is minimaal f 3.000,- nodig. Uit de gewone kasmiddelen van “Levend Geloof” kan dit niet betaald worden. Maar misschien zijn er wel meer broeders en zusters die hiervoor hun steentje willen bijdragen. Vandaar deze ‘algemene oproep’ om eenmalig hiervoor een extra bijdrage over te maken. U kunt storten op de bekende rekeningnummers die u vindt in de colofon op bladzijde 2. Wilt u erbij vermelden: ‘Advertentiefonds’? Bij voorbaat hartelijk dank. Wij willen geloof hebben dat wij spoedig de eerste advertenties kunnen plaatsen en dat ze positieve resultaten zullen opleveren.

 

Priesterkoningen naar de wijze van Melchisedek door Jan H. Weerd

“Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Mel­chisedek” (Heb. 07:17b).

Melchisedek, de koning van Salem, is voor velen een geheimzinnige, raadselachtige persoon. Wie is hij, waar komt hij vandaan, wat doet hij en welke betekenis moeten we hem toeken­nen? De Bijbel geeft slechts summier opeen aantal plaatsen informatie over hem. Zo lezen we van hem, dat hij zonder vader en moeder is, zonder geslachtsregister en zonder begin van dagen of einde des levens en aan de Zoon van God gelijk gesteld is (Heb. 07:03).

Als we de geschiedenis van Melchisedek nader bezien, kunnen we vaststellen, dat hij een historische figuur is geweest. Dit blijkt duidelijk uit zijn ontmoeting met Abraham, waarover we lezen in Genesis 14. De boven­genoemde beschrijving omtrent zijn afkomst komt voort uit het feit, dat men zijn geslachtsregister niet kende, iets wat bij de ge­schiedschrijving vaker voorkwam.

Wat betekent zijn naam?

Zijn leven wijst echter reeds op een geestelijke ordening, die ons later door Jezus ten volle werd getoond en waarvan wij nu deel uit mogen maken.

 Alleen al het bestuderen van zijn naam levert belangrijke informatie op. De naam Melchisedek betekent: Koning der gerechtigheid. Koning van Salem wil zeggen: Koning des vredes. Deze eigenschappen , wijzen op het karakter, het wezen van onze Schepper. Melchisedek was echter niet alleen koning, maar ook priester van God, de Allerhoogste. Niet vanwege zijn afkomst zoals later de Levieten, maar als zodanig door God zelf aangesteld.

Bij deze eigenschappen denken we gelijk aan Jezus Christus, onze Heiland en Verlosser, de Koning der koningen en de Hogepriester. In Psalm 110 vers 4 (Ps. 110:004) lezen we: “Gij zijt priester naar de wijze van Melchisedek”. Jezus openbaart dan ook ten volle wat het betekent Koning en Priester van de Allerhoogste te zijn en wat er wordt bedoeld met de ordening van Melchisedek. Door Zijn verzoenend sterven aan het kruis van Golgotha heeft Hij ons bevrijd van de machten der duisternis en ons onze oorspronkelijke plaats teruggegeven. Hij heeft de weg gebaand, zodat wij weer deel mogen hebben aan de hemelse roeping.

Koningen en priesters

Ook wij mogen door het offer van Jezus in Zijn voetstappen treden en koningen en priesters zijn. We mogen weer deel hebben aan het geestelijke geslacht, dat naar de ordening van Melchisedek is. In 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09) lezen we: “Gij echter zijt een uitverkoren geslachten koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonder­baar licht”.

Als we de geestelijke lijn in de genoemde Bijbelgedeelten nader onderzoeken en op ons laten inwerken, dan ontdekken we een prachtige parallel!

In Genesis 14 lezen we, dat Abraham door Melchisedek wordt versterkt met brood en wijn. Hieraan vooraf had een strijd tussen Abraham en de koningen. van het oosten, die Abrahams neef met al zijn have en bezittin­gen had weggevoerd, plaatsgevonden. Abraham had het er niet bij laten zitten en was er op uitgetrokken in de kracht Gods, had overwonnen en Lot terug­gebracht en zijn oorspronkelijke plaats weer teruggegeven, zodat hij en de zijnen weer in vrijheid konden leven.

De geestelijke strijd

Deze strijd is een afspiegeling van de strijd in de hemelse gewesten. De strijd, waarmee Jezus voortdurend te maken had en als Overwinnaar te voorschijn kwam. Jezus toont ons duidelijk welke plaats we mogen, nee moeten innemen en hoe we moeten handelen! Zoals Abraham handelde en zijn neef terugbracht en zoals Jezus mensen hun plaats teruggaf, zo mogen ook wij handelen.

Vandaag de dag ervaren we, dat velen door de machten der duisternis gevangen zijn genomen en in hun wezen zijn aangetast, lichamelijk of geestelijk. Ook wij mogen in de voetsporen van Abraham treden en in Gods kracht de vijand tegemoet treden en onze naaste redden, in vrijheid stellen en terugbrengen naar zijn oorspronkelijke plaats. Ontdaan van alle invloeden van het rijk der duisternis en hersteld naar geest, ziel en lichaam kan hij dan weer toegroeien naar het zoonschap Gods!

Het Heilig Avondmaal

Als deze strijd ons soms afmat of als wij vermoeid terugkomen van de strijd, wil Jezus ons ook versterken met brood en wijn. De tekenen van het nieuwe verbond, Zijn lichaam, dat voor ons gegeven, en Zijn bloed, dat voor ons vergoten werd. Telkens als we het Heilig Avondmaal vieren, dan proclameren we de overwin­ning van Jezus op het rijk der duisternis en worden we versterkt in onze innerlijke mens. Jezus kende en kent deze strijd in de hemelse gewesten zelf ook en kan ons daarom ook tegemoet komen en bekrachtigen. Hij werd zelf ook door Zijn hemelse Vader versterkt zoals bijvoorbeeld na Zijn strijd tegen de duivel bij de verzoeking in de woestijn.

Als Abraham door Melchisedek gezegend wordt, zien we, dat hij daarna Melchisedek tienden geeft. Ook hierin zien we een beeld. We mogen ons leven aan Jezus, onze Koning en Hogepriester, geven en in Zijn dienst stellen. Niet alleen een tiende van ons bezit, maar ons leven! God dienen met geheel onze ziel, onze kracht, met ons verstand, met alles wat in ons is, zoals Jezus zelf zei en deed: Zie hier ben Ik om Uw wil te doen, in de boekrol staat van Mij geschreven (Ps. 040:007-009).

We mogen koningen en priesters zijn naar het grote voorbeeld van Jezus en naar de wijze van Melchisedek. Jezus gaf mensen hun waardigheid terug, gaf ze te eten, vertroostte ze, bemoedigde ze, genas ze, deelde hun Zijn kracht mee, toonde hun Zijn hemelse Vader, wekte mensen tot (nieuw) leven, gaf ze weer geloof, hoop en liefde! We mogen uitdelers zijn van Gods genade. Eerst zelf versterkt worden door de tekenen van brood en wijn, bevrijd en hersteld en vervuld worden met de heilige Geest. Daarna kunnen we uitgaan om anderen te versterken. We zeggen zo vaak, wat we in Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19) lezen: De wereld wacht op het openbaar worden van de zonen Gods. Laat dit ons verlangen zijn en laten we daar naar toegroeien!

Ik bid, dat we zien en leven vanuit de wetenschap, dat we van een ander geslacht zijn, uit God geboren, een geslacht van koningen en priesters die deelhebben aan de heerlijkheid Gods en leven overeenkomstig deze waardigheid. Als we vanuit deze gedachte het Paasfeest vieren, dan beseffen we echt wat het offer, dat door onze Hogepriester, Jezus Christus, werd gebracht, voor ons betekent.

 

Wat wij van het bidden van Jezus kunnen leren door Wim te Dorsthorst

(Dit is het derde artikel waarbij het onderwerp ‘bidden’ aan de orde komt. De twee vorige artikelen verschenen in “Levend Geloof’ van februari en maart).

Wij hebben gezien dat Jezus bad ondanks het feit dat Hij de Zoon van God was. Het was voor hem de wil van de Vader doen en Hij zal dat met grote vreugde gedaan hebben. Het gebed was voor Jezus het in gesprek zijn met Zijn eigen Vader, zoals we dat ook zo prachtig zien in het Hogepriester­lijk gebed (Joh. 17).

Zelf leert Hij ons om binnen­gelaten te worden om maaltijd te houden met ons en wij met Hem (Openb. 03:20). Zo hield Hij zelf ook maaltijd met Zijn Vader en de Vader met Hem. Daarin lag de kracht van Zijn hele bediening. Wie Hem hoorde, hoorde de Vader en wie Hem zag, zag de Vader.

Het gebedsleven van Jezus

Biddend is Hij de vervulling van Zijn bediening, Hem door de Vader gegeven, begonnen. Lukas beschrijft hoe Hij bij Zijn doop in de Jordaan in gebed was en de hemel zich opende en de heilige Geest in lichamelijke gedaante als een duif op Hem neerdaalde (Luc. 03:21-22).

Veertig dagen en nachten was Hij in de woestijn. Biddend en vastend baande Hij de weg om het evangelie van het Koninkrijk Gods te verkondigen in Israël en werd de satan geconfronteerd met de Christus, de Zoon van de levende God (Matt. 04:01-11).   .

Juist ook in Zijn voortdurend en aanhoudend bidden toonde Jezus Zijn enorme afhankelijkheid van Zijn Vader. Zijn woorden: “Ik ben zachtmoedig en nederig van hart”, zijn geen loze woorden. Hij had immers leven in Zichzelf evenals de Vader (Joh. 05:26).

Centraal echter stond bij Hem, wat Hij zelf zegt in Johannes 4 vers 34 (Joh. 04:34): “Mijn spijze is de wil te doen desgenen, die Mij gezonden heeft en Zijn werk te volbrengen”. Jezus werkte de werken van de Vader en Hij deed dit door de kracht Gods, de heilige Geest (Matt. 12:28; Hand. 10:38).

Jezus zal zich niet verzet hebben tegen de vaste regelmaat van drie maal per dag bidden, zoals dat de gewoonte was in Zijn dagen in Israël. Maar voor Hem was er dat voortdurende bidden, waardoor Hij alleen deed, wat Hij de Vader zag doen en alleen dat sprak wat Hij de Vader hoorde spreken (Joh. 05:14; Joh. 12:49-50).

Hij zocht steeds weer de eenzaamheid op om te kunnen bidden tot de Vader. Het was voor Hem zó’n levensnoodzaak dat Hij zelfs de scharen met al hun noden wegzond om alleen te kunnen zijn. Vele malen lezen we in de evangeliën dat Hij ’s nachts de bergen inging om in de stilte te kunnen bidden. Na een zware dagtaak zocht Hij geen ontspan­ning en een lange nachtrust, maar zocht Hij gemeenschap met de Vader in gebed.

Lucas vermeldt dat Hij in de laatste fase van Zijn verblijf op aarde “overdag leerde in de tempel maar de nachten buiten doorbracht op de Olijfberg”. En dan vermeldt vers 38: “En al het volk kwam des morgens vroeg tot Hem in de tempel om Hem te horen”.

Ik geloof niet dat iemand nu moet zeggen, dat ga ik ook doen. Dit zou alleen maar leiden tot enorme frustratie en ondermijning van de gezondheid. In deze fase van onze geloofsontwikkeling hoeven we dit niet als een voorbeeld te nemen om na te volgen. Wel nemen we de gezindheid en de totale inzet voor de naaste en de intense verbondenheid met de Vader van onze Heer als voorbeeld.

Bijzondere gebeurtenissen

Dit zich terugtrekken in de eenzaamheid om te bidden, gaat meermalen vooraf aan een betoon van grote kracht of aan bijzondere gebeurtenissen. Voor Hij definitief de twaalf discipelen kiest, gaat daar een nacht van gebed aan vooraf. Lukas schrijft daarover: “En het geschiedde in die dagen, dat Hij naar het gebergte ging om te bidden, en Hij bracht de nacht door in het gebed tot God. En toen het dag geworden was, riep Hij zijn discipelen tot Zich en koos er twaalf uit, die Hij ook apostelen noemde” (Luc. 06:12-13).

Matthéüs beschrijft het gaan over het meer en hoe daar vele uren van gebed in de eenzaamheid aan voorafgingen (Matt. 14:22-23). Voor de verheerlijking op de berg en de genezing van de maanzieke knaap is Jezus met Petrus, Johannes en Jakobus op de berg om te bidden (Luc. 09:28; Luc. 09:37-43). In Lucas 5 vers 16 (Luc. 05:16)lezen wij: “Doch Hij trok Zich terug in de eenzame plaatsen om te bidden”. En dan in vers 17b: “En er was kracht des Heren, zodat Hij genezen kon”.

Staande voor het graf van Lazarus, zegt Jezus: “Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt. Zelf wist Ik, dat Gij Mij altijd verhoort” (Joh. 11:42a). Wat een geloofszekerheid straalt hier vanaf. Wat een verhouding met Zijn Vader openbaart er zich in deze woorden: “Ik weet dat Gij Mij altijd verhoort”. Nooit deed Hij iets zonder de Vader. Hij zegt zelf: “Ik kan van Mij zelf niets doen” (Joh. 05:30).

Er was bij Jezus geen zweem van zoeken naar eigen eer, maar Hij wilde met alles wat Hij deed Zijn Vader verheerlijken. Altijd waren Zijn gebeden naar Gods wil en Hij werd altijd verhoord en altijd werd er kracht verleend aan Zijn gebed. Hij wankelde niet, Hij twijfelde niet en kende geen ongeloof of klein geloof, maar vol geloof verrichtte Hij de werken van Zijn Vader door de kracht Gods.

Dat willen wij leren van Hem. Ieder persoonlijk en dan ook als gemeente als het Lichaam van Christus. Zelf zegt Hij: “Een discipel staat niet boven zijn meester, maar al wie volleerd is, zal zijn als zijn meester” (Luc. 06:40).

Willen wij het bidden leren van Hem?

De discipelen horen en zien de geweldige gevolgen van het gebedsleven van hun Heer en als ze Hem weer eens in gebed zien, is hun vraag: “Here, leer ons bidden”.

Ik ben ervan overtuigd dat de gemeente van de eindtijd een biddende gemeente zal zijn. Er zal meer gebeden worden dan ooit tevoren. Een koninklijk priester- volk zal het zijn. Als er sprake is van de werken doen die de Heer heeft gedaan (Joh. 14:12), zal dit voortkomen uit een verhouding met Hem, zoals Hij die had met Zijn Vader, want zonder Hem kunnen wij niets doen (Joh. 15:05). Er is geen gave van gebed in de zin dat het als kennis kant en klaar ontvangt. De enige weg om het te leren is naar de Heer te luisteren en het vervolgens te gaan doen.

Een gezegde luidt: ‘Nood leert bidden’. Dit zal bij een gelovige echter niet zo zijn. Een gelovige leert bidden omdat de Heer het van Hem vraagt en omdat het een ontmoeting is met de Vader die hem liefheeft. En als er dan nood komt, dan zal hij bidden en onbeweeglijk staan evenals Zijn Heer.

Er moet een werkelijke wil aanwezig zijn om het te leren, er zal tijd voor vrijgemaakt dienen te worden juist als er ogenschijnlijk geen tijd is. Boze geesten zullen juist dit willen verhinderen en alles aandragen om niet tot gebed te komen. Hier is het woord van Jakobus zeker op zijn plaats, als hij zegt: “Onderwerpt u dus aan God (door hierin Zijn wil te doen), maar biedt weerstand aan de duivel en hij zal van u vlieden. Nadert tot God (in gebed) en Hij zal tot u naderen” (Jak. 04:07-08a).

Alles wat in de Bijbel over het bidden geschreven staat (en dat is niet weinig), moet eens rustig gelezen en bestudeerd worden.

De heilige Geest, die ons te hulp komt bij het bidden (Rom. 08:26), zal ongetwijfeld hierin leiden. Hij zal het uit Jezus nemen en aan ons hart verkondigen en verklaren (naar Joh. 16:14). Door de heilige Geest, de ‘Geest der gebeden’ (Zach. 12:10), zal de gelovige pas tot waarachtig bidden kunnen komen.

Wie bid, ontvangt

Gebedsverhoringen behoren een gelovige te vergezellen. De Bijbel is daar heel duidelijk in. De volgende Schriftplaatsen onderschrijven dit:

“Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht (kagen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in Mijn Naam” (Joh. 15:16).

“Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden” (Joh. 15:07).

“Want een ieder, die bidt, ontvangt” (Matt. 07:08a).

“Hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden” (Matt. 07:11b).

“Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal ges­chieden” (Mark. 11:24).

“En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden” (1 Joh. 05:15).

Zo hebben wij vele beloften die ons overduidelijk zeggen dat gebedsverhoring geen uitzon­dering maar regel dient te zijn. En dat het belangrijk is voor het geloofsleven dat gebeden verhoort worden, zegt Jezus met deze woorden:: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt in Mijn Naam, zal Hij het u geven. Tot nog toe hebt gij niet om iets gebeden in Mijn Naam? bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij” (Joh. 16:23- 24).

Als er weinig verhoorde gebeden zijn, zowel in het persoonlijke- als in het gemeenteleven, dan stemt dat niet tot blijdschap. “Bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij ‘, zegt Jezus. Dat is dus mogelijk. Volkomen vreugde en blijdschap door het deel hebben aan de stroom van genade uit Gods troon door de verhoorde gebeden.

Maar als gebeden dan niet verhoord worden? Ligt dat dan niet aan God? Neen, dat ligt dan niet aan God. Het is in dit verband goed om nog eens op de zekerheid en de onbeperktheid van de beloften te letten:

“Opdat de Vader w alles geve, wat gij Hem bidt”.

“Vraagt wat gij maar wilt”. “Wie bidt, ontvangt”.

‘”Uw Vader geeft het goede aan hen die Hem daarom bidden”. “Al wat gij bidt en begeert”.

“Wat wij ook bidden” “Bidt en gij zult ontvangen”. “Opdat uw blijdschap vervuld zij”. De verzuchting dient dus te zijn: ‘Heer, leer ons zo bidden!’

De verhoorder der gebeden is de Schepper van hemel en aarde. Hij is de God aller vertroosting (2 Kor. 01:03); de God der hope (Rom. 15:3; de Vader der barmhartigheden (2 Kor. 01:03); de God van alle genade (1 Petr. 05:10). Hij is niet zuinig maar geeft overvloedig aan Zijn kinderen naar Zijn rijkdom. In Filippenzen 4 vers 19 en 20 (Filip. 04:19-20) zegt Paulus: “Mijn God zal naar al uw behoeften naar Zijn rijkdom heerlijk voorzien, in Christus Jezus. Onze God en Vader nu zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen”.

 

Positieve kracht (gedicht) door Tea Keuper

Dit is het: Stel een positief belijden
en leg het negatieve daarmee lam,
dat door een valse inspirator tot ons kwam:
De Geest uit God wil ons verblijden en bevrijden!

 

‘Spreuken’

‘Geniet van alles wat God geeft, dan ben je te genieten’. Dit is een citaat uit het pas verschenen boekje ‘Spreuken’ van de hand van de publiciste Addy Raaphorst. (Eerder verscheen van haar: ‘Van boven bekeken’ en “Dat geloof ik graag’). Het boekje ‘Spreuken’ biedt de lezer ruim 100 markante uitspraken over geloven en wat ermee samenhangt, verluchtigd met kartoonachtige tekeningen van Duurt Sikkens, waarvan u er één hiernaast aantreft. De vermelde spreuken zijn een keuze uit een door de samenstelster van het boek, gedurende twintig jaar aan­gelegde verzameling van hetgeen zij mensen hoorde zeggen op dit gebied.

Het boekje is uitgegeven door de volle evangelie gemeente te Alphen aan de Rijn en is voor ƒ 3,95 verkrijgbaar in de christelijke boekhandel.

 

Zomerkamp voor jongens en meisjes door redactie

Voor de 21ste keer organiseert de stichting ‘De Wegwijzer’ uit Ridderkerk weer een zomerkamp voor jongens en meisjes van 7 tot en met 16 jaar. Na het record aantal deelnemers van vorig jaar wordt ook dit jaar weer veel belangstelling verwacht, zodat spoedige aanmelding is gewenst. Er zijn weer twee gezellige boerderijen gehuurd bij Rijssen (O.) met een eigen bos en voetbalveld. Het thema van het kamp, dat van 1 tot en met 8 augustus wordt gehouden, is: ‘Een leven vol kracht’. Behalve veel sport en spel is er ook Bijbelstudie en wordt er veel gezongen. Voor de tieners is er een apart programma. De kosten van deze week bedragen fl. 125,-, all in. Verdere inlichtingen worden u gaarne verstrekt.

 

De gemeente in de eindtijd door Jan Kees Roose

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de Gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God. – 4 –

De gemeente en de zonen Gods

(Openb. 08:01-02, Openb. 08:6-9; Openb. 11:01-06; Openb. 12:01-12, Openb. 12:17. Zie ook het algemeen overzicht in “Levend Geloof’ van januari).

Is de fase van het zevende zegel ‘heerlijkheid’?

Als we het hebben over de ontwikkelingsfase van het zevende zegel, dan onderscheiden we daarin twee kenmerkende gebeurtenissen: het oordeel over of de scheiding tussen allen die leven of ooit geleefd hebben, en het herstel aller dingen.

De eerste gebeurtenis krijgt zeer veel aandacht in Openbaring. Het is de periode van zware strijd, moeite en lijden. De periode waarin zich dit afspeelt wordt in de Bijbel ook de ‘dag des Heren’ genoemd, of de grote verdrukking, ’t Klinkt niet zo aantrekkelijk allemaal.

Maar aan de andere kant, deze periode wordt symbolisch vergeleken met de tijd dat de Heer zelf op aarde rondging, het evangelie van het Koninkrijk verkondigende. Dat vinden we in de aanduiding 1260 dagen, een tijd, tijden en een halve tijd of 42 maanden, dus drie en een half jaar.

En als we dat bedenken, dan is het wel heerlijkheid: de geopenbaarde zonen Gods gaan net als hun Heer rond, predikende het evangelie van de waarheid, en goeddoende en genezende allen die door de boze overwel­digd zijn.

Waarom begint het zevende zegel met een half uur rust?

De fase van het zesde zegel hebben we vorige keer afgesloten met het beeld van de toebereide Gemeente, de 144.000 verzegelden uit Israël. Nog zijn de zonen Gods niet geopenbaard, maar de Gemeente is er rijp voor. Ze is als een in verwachting zijnde vrouw die wacht op de eerste weeën. Ze is in de rust, bezig met de laatste toebereidingen. Was er in het zesde zegel sprake van de vroege regen, die nodig is om de vrucht tot ontwikkeling te doen komen, nu is er sprake van de late of spade regen, nodig voor het laatste rijpingsproces van de vrucht in de aar.

Deze betrekkelijk korte periode van rust wordt veroorzaakt door een hergroepering van de demonische legerscharen als reactie op de door satan toch niet verwachte geestelijke ontwikkeling van de Gemeente. Hij beseft dat hij het nu over een andere boeg moet gooien.

Van deze periode maakt de Gemeente gebruik, niet om uit te rusten van haar moeite, maar om de heilige Geest krachtig door te laten werken, zodat elk lid in de gelegenheid is uit te groeien tot de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus (Ef. 04:13). Zie in dit verband ook Matthéüs 24 vers 43 tot en met 47 (Matt. 24:43-47).

Voor deze fase gelden de woorden van Zacharia 10 vers 1 (Zach. 10:01): “Vraagt van de Heer regen ten tijde van de late regen; een stortregen zal Hij hun geven, voor iedereen gewas op het veld”. Dit is de tijd van de overlopende maat waar we allen verlangend naar uitzien.

Wanneer worden de zonen Gods geboren?

Van de eerste geboortegolf van zonen Gods kunnen we lezen in Openbaring 12 vers 1 tot en met 6 (Openb. 12:01-06), dit gedeelte is een ‘close up’ van de periode na het openen van het eerste zegel in Openbaring 8, voordat de bazuinen geblazen worden. Door toedoen van de late regen is de vrucht rijp geworden, de zonen Gods komen openbaar.

Niet zonder pijn blijkt wel. Zeker, het baren van dit mannelijk wezen kost heel wat strijd. Maar is het niet een heerlijke gedachte dat de moeiten van de Gemeente geen stervensweeën maar geboorteweeën zijn? De zonen Gods worden echt geboren! Dit is de waarheid van het zevende zegel. De hele schepping heeft naar dit moment uitgekeken. Zie bijvoorbeeld Romeinen 8 vanaf vers 18 (Rom. 08:18 vv) maar eens.

Wie bepaalt het moment dat de bazuinen geblazen worden?

Wij zijn er in Openbaring 8 getuige van dat zeven engelen zich gereed maken om de bazuinen te gaan blazen. Deze zeven engelen zijn de engelen der gemeenten (Openb. 01:20), dus van de Gemeente van Jezus Christus. De Gemeente staat gereed voor een proclamatie in de hemel: de oordeelsdag is aangebroken, maak je op voor de strijd! En het koningschap is aan de Heer!

Wat een kostbare gedachte is dit! De Gemeente van Jezus Christus is aan eerste zet. En, wat we van de boze al kennen, hij reageert daarop, maar hij bepaalt de ontwikkelingen niet!

Waar moeten we dus op letten?

Er is sprake van een groot teken in de hemel. Het teken in de hemel is de Gemeente van Jezus Christus! Alle aandacht in de hemel, zowel van de licht- als de duistere zijde is daarop gericht.

Het is goed om, voor zover nog nodig, nu af te rekenen met elke twijfel of gevoel van minderwaardigheid en verwerping over onszelf omdat we niet of nauwelijks meetellen in de wereld of bonte groepen van geloven, of omdat we maar beperkt van omvang zijn. Het gaat erom dat de Gemeente haar plaats inneemt in de hemel, en werkt aan haar heiligheid. Dat verdient al onze aandacht!

Wat zijn eigenschappen van zonen Gods?

Zonen Gods zijn zij die tot geestelijke volwassenheid zijn uitgegroeid, wat niet wil zeggen dat ze ‘af zijn. Als je volwassen bent kun je op eigen benen staan, maar er volgt dan nog een hele periode van vorming en ontwikkeling.

Geestelijke volwassenheid wil niet zeggen onafhankelijkheid of zelfstan­digheid: het geheim van geestelijke volwassenen is juist dat ze in af­hankelijkheid van hun Heer leven. Ze leven vanuit de realiteit van de geestelijke wereld. Ze kennen het aangezicht van God. Ze zijn een en al gewilligheid; ze hebben de gehoorzaamheid geleerd. Ze worden ten volle geleid door de heilige Geest. De gaven van de Geest zijn in hen tot ontwikkeling gekomen: ze spreken de woorden Gods; ze zijn vol van Zijn kracht; ze bezitten het machtswoord om wonderen te verrichten; ze hebben autoriteit over de boze geesten.

En toch zoeken ze zichzelf niet. Ze zijn niet uit op eigen roem en eer, niet er op uit om zichzelf te bewijzen. Ze zijn vol van liefde en ontferming, ongevoelig voor verwerping. Ze zijn vervuld van het denken van God zo vol heil.

Wat is de aard van hun werk?

De geopenbaarde zonen Gods verkondigen de volle waarheid. Uiterlijk zonder gestalte of luister (Jes. 53:02), maar in de geestelijke wereld bekleed met heerlijkheid en macht. Zij verkondigen het evangelie over heel de aarde, want dat moet geschieden voordat het einde komt (Matt. 24:14). Ze stichten gemeenten waarin de gelovigen toegerust worden tot dienstbetoon en ook uitgroeien tot het zoonschap. Er is immers sprake van de “overigen van het nageslacht van de vrouw” (Openb. 12:17).

De eerstelingen worden vergeleken met ’twee getuigen’ (opdat op het woord van twee of drie getuigen elke zaak vaststa? (Matt. 18:16). Hun prediking veroorzaakt in ieder geval scheiding: hun oproep klinkt helder door naar allen die nog ‘gemengd’ zijn, die zich nog in Babel bevinden: “Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen” (Openb. 18:04). Degenen die op deze prediking ingaan worden alsnog ingevoegd in de ware Gemeente.

Met de antichristelijke machten die zich steeds openlijker manifesteren wordt de strijd aangegaan: ze bezitten de macht ‘om de hemel te sluiten’, een verwijzing naar Elia in confrontatie met Baal. Een voorbeeld uit het Nieuwe Testament is bijvoorbeeld de confrontatie tussen Paulus en Elimas de tovenaar (Hand. 13:08). Het is niet verwonder­lijk dat de boze geesten een geweldige haat ontplooien tegen degenen die hen zo pijnigen. Alles zullen ze proberen om deze zonen de mond te snoeren. Maar dat zal niet eerder gebeuren dan dat hun tijd, symbolisch aangeduid met drie en een half jaar, voleindigd is. Dan hebben ze hun taak vervuld wat betreft het verkondigen van de waarheid en is de schare van 144.000 inmiddels uitgegroeid tot een schare die niemand tellen kan (Openb. 07:09).

Wat is de reactie van satan op de zonen Gods?

In Openbaring 12 vers 4 en 7 (Openb. 12:04-07) lezen we dat satan de zonen Gods tracht te verslinden, hij gaat oorlog voeren. Dit gedeelte loopt parallel aan de periode die begint met de eerste bazuin uit hoofdstuk 8 vers 7 (Openb. 08:07). Maar tegen de zonen Gods valt geen oorlog te voeren: ze hebben een ijzeren staf om de heidenen te slaan, dat wil zeggen: ze bezitten autoriteit over de boze geesten zoals Jezus had. Hun spreken is gelijk aan het spreken van God vanaf Zijn troon: Michaël, de aartsengel met zijn legerscharen reageren op dit spreken en werpen satan de hemel (van de zonen Gods) uit. (Zie ook Dan. 12:01). Voortaan zal hij de kinderen Gods niet meer kunnen inspireren; hun gedachteleven is volkomen heilig geworden.

Satan heeft deze slag verloren. Dat is de waarheid van de tweede bazuin uit hoofdstuk 8 vers 9, waarin dit gebeuren met andere beelden is weer­gegeven. Hij zal nu koste wat het kost trachten te voorkomen dat er nog meer zonen Gods openbaar zullen komen tengevolge van de woordverkondiging van de eerste geopenbaarde zonen Gods. Daarom zal hij zijn macht overdragen aan de geest van de antichrist, maar daarover een andere keer meer.

 

Vakantie opbouwweken

In de komende zomer vaart het motorschip ‘Ut Arkien’ weer uit voor enkele vakantie-opbouwweken. ‘Ut Arkien’ is een verbouwd binnen­vaartschip waarop alle noodzakelijke accommodaties aanwezig zijn. Het schip is niet al te groot wat het grote voordeel heeft dat allerlei pittoreske plaatsjes kunnen worden bezocht, die voor grotere schepen niet bereikbaar zijn. In de recreatiezaal wordt ’s avonds een bijbels onderwerp behandeld. De algehele leiding is in handen van Jacob en Marry Roosendaal. Het is een unieke ervaring een week mee te maken, ook vanwege de kontakten met andere kinderen Gods. Het zijn weken van fijne (geestelijke) ontspanning. De kosten zijn ƒ 300,- per week per persoon, all in. Het is belangrijk niet te lang te wachten met u op te geven, want het maximaal aantal deelnemers is beperkt tot 20 per week.

Eerste week – Vertrek maandagmorgen 13 juli vanuit de haven van Enkhuizen. Deze week staan de binnenwateren van Noord-Overijssel op het programma, met onder andere bezoeken aan Hasselt en Giethoorn, ’s Avonds worden de bijbelinleidingen verzorgd door G. J. R. Doornink. De week eindigt zaterdagmorgen 18 juli weer in de haven van Enkhuizen.

Tweede week – Deze wordt gehouden van maandagmorgen 27 juli tot zaterdagmorgen 1 augustus. De haven van Enkhuizen vormt weer punt van vertrek en aankomst, terwijl de bijbelinleidingen worden verzorgd door Klaas Goverts. In deze week wordt gevaren door de binnenwateren van Friesland en wordt onder andere aangelegd in Sneek en Leeuwarden.

Opgave – Voor verdere inlichtingen en opgave kunt u contact opnemen met Jacob en Marry Roosendaal, Enkhuizen.

 

Waarom zonden belijden? Door Tea Keuper Dijk

Beken daarom uw zonden aan elkaar en bid voor elkaar, zodat u genezen wordt” (Jak. 05:16, Het Boek).

Het staat er zo in één zin en die houdt heel wat in! Wat is zonde? Dat is het doel van God missen, namelijk dat je in vrede met Hem en de ander leeft en dat je het Koninkrijk van God bouwt. En daarom is het goed elkaar te belijden, waar dat gebeurde of gebeurt. We tonen daarmee een zwakheid en daar hebben we als mensen het moeilijk mee, omdat we denken daarmee een figuur te slaan. En in de maatschappij is dat iets, wat ons verwerpelijk maakt.

In Gods Koninkrijk bewerkt het belijden van zonde echter heel wat anders! Je stelt namelijk iets, wat in feite niet bij je hoort, in het licht, je stelt het openlijk ten toon. Je toont inderdaad een zwakheid of meerdere aan bij jezelf. Maar juist dan kun je er afstand van doen, erover ‘zegevieren’. Jakobus schrijft dit aan de gemeente! En dit geldt dus ook voor ons als broeders en zusters. Er zit een Goddelijk geheim in dit zonde belijden, namelijk dat de zonde dan wordt overwonnen! Juist door ‘in zwakheid’ deze daad te stellen.

Ons grote voorbeeld is Jezus, het Paaslam, dat al onze zonden op zich nam en als toonbeeld van zwakte aan het kruishout hing. Kon het zwakker? Maar daardoor stelde Hij openlijk de zondemachten tentoon en zó heeft Hij over hen gezegevierd, zo overwonnen!

Wij behalen geen overwinning of rechtvaardiging door ons ‘sterk-in- onszelf’ op te stellen, maar wij overwinnen door zwak te zijn, zodat de Heer in ons Zich sterk kan maken! Wat een Goddelijk geheimenis! Dan staan wij op tot nieuw geheiligd leven, dat in elk opzicht naar hem toegroeit, het Hoofd van Gods Lichaam, Zijn Gemeente, Jezus Christus.

 

1992.03 nr. 335

Levend geloof 1992.03 nr. 335

Wat nodig is om te overwinnen door Gert Jan Doornink

“Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Weersta hem, vast in het geloof, wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten” (1 Petr. 05:08-09).

In Zijn grote rede die Jezus hield op de berg, sprak Hij op een gegeven moment de bekende woorden: “Hebt uw vijanden lief…” Het spreekt vanzelf dat als Jezus hier het woord ‘vijand’ gebruikt Hij de medemens op het oog heeft, die we altijd lief behoren te hebben, en niet de duivel.

Nergens in de Bijbel komen we tegen dat Jezus oproept de duivel lief te hebben, of dat er sprake is dat aan de duivel -de mensen­moordenaar vanaf het begin genade wordt geschonken.

Openbaring 20 vers 10 (Openb. 20:10) vermeldt wat er uiteindelijk van hem terechtkomt: “De duivel zal geworpen worden in de poel van vuur en zwavel, (waar ook het beest en de valse profeet zijn) en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden”.

De duivel is een gevallen engel. Ooit gezeten naast de troon van God met een belangrijke positie, kwam hij door hoogmoed ten val. Hij sleepte in zijn val een derde deel van alle engelen mee. Met deze duivel en zijn boze geesten hebben we nog dagelijks op negatieve wijze te maken. Maar – prijst God- hij heeft niet het laatste woord! Jezus heeft hem ontmaskerd en overwonnen en wij als Zijn volgelingen zijn geroepen hetzelfde te doen. Ook van de Gemeente van Christus zal eens gezegd worden: “En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis” (Openb. 12:11).

Nu lijkt het wel of de realiteit van ‘de overwinnende gemeente’ soms nog ver te zoeken is. Zeker als we zien op wat de duivel soms nog allemaal aanricht in de gemeenten (let wel: ik spreek niet over wat er buiten de gemeenten plaatsvindt) en in de levens van kinderen Gods. Dan zijn we geneigd ons af te vragen; Komt hier ooit verandering in…?

Ik werd er bij bepaald dat wij, als wij oprecht de Heer willen dienen en volgen, toch geen moment behoeven te twijfelen dat de overwinnende gemeente werkelijkheid gaat worden. Net zo goed als de zonen Gods (zij vormen de ware leden van deze gemeente), zich gaan openbaren. Zo heeft God het in Zijn plan besloten. Zo wordt het geopen­baard in Zijn Woord.

Er zijn echter een aantal belangrijke voorwaarden waar wij bij betrokken zijn, die medebepalend zijn om deze groei, deze ontwikkeling naar de overwinnende gemeente gestalte te geven.

Wij mogen de macht van de duivel niet onderschatten. 1.

Maar al te dikwijls wordt er te lichtvaardig, te frivool gedacht en gesproken over de duivel. Dat deden Jezus en de apostelen nooit. Petrus noemt de duivel: de tegenpartij, die rond gaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. De duivel is er niet op uit ons een beetje te plagen, maar is uit op onze totale vernietiging. Hij wil ons verslinden, zegt Petrus.

Let ook eens op de beschrijving die Jezus van hem geeft in Johannes 8 vers 44: “Hij is een mensenmoordenaar van den beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen”.

En in Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10) zegt Jezus: “De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen”.

Niet alleen de macht, maar ook de tactiek van de duivel mogen we niet onderschatten. Er is in onze dagen binnen de gemeente een tendens waarbij men over allerlei zaken praat betreffende het geloof en de beleving ervan, maar waarbij de duivel buiten schot blijft. Terwijl wij bezig zijn ons over allerlei dingen druk te maken, doet hij geniepig en ondergronds zijn werk. Hij heeft er geen bezwaar tegen als wij discussiëren over allerlei onderwerpen zoals, de oude en de nieuwe mens, ons vlees, balans in de prediking, enz.

Jezus wist hem altijd weer te onderkennen en te ontmaskeren, ook als de duivel op vrome wijze, bijvoorbeeld via de Farizeeën en Schriftgeleerden, tot Hem kwam. Maar Jezus wist met wat voor vijand Hij te maken had. Hij wist dat zijn macht groot was, maar de macht die Jezus van God ontvangen had, was gelukkig vele malen groter. En dit gaf Hem gezag en autoriteit over hem.

Wij moeten leren te overwinnen 2.

‘Overwinning’ werkt niet als een soort automatisch systeem, zoals bij een auto die je niet meer behoeft te schakelen. Je drukt het gaspedaal maar in en je gaat vooruit… Te gemakkelijk hanteren we teksten die spreken over de overwinning en die op zich natuurlijk 100% waar zijn, maar in de praktijk blijkt het vaak niet te kloppen. Dat wil zeggen: we gebruiken ze als slogans, als kreten. Als we bijvoorbeeld zeggen (en we spreken dan Paulus na): “Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad” (Rom. 08:37) of: “Maar God zij gedankt, die ons te allen tijde in Christus doet zegevieren” (2 Kor. 02:14), zou dit moeten betekenen dat die overwinning er ook te allen tijde is.

We weten maar al te goed dat dit niet het geval is. Dan kunnen we twee dingen doen. We kunnen zeggen:

  1. Gods Woord klopt niet, of
  2. Ik zal mezelf moeten afvragen waaraan het ligt. Het eerste valt af, we behoeven niet te twijfelen aan de betrouwbaarheid van Gods Woord, het tweede blijft dus over…

Nu is het gelukkig zo dat we leren kunnen uit de fouten die we maken. Niet elke nederlaag hoort daarom thuis in de categorie ‘overwinningen van de duivel’. Juist uit de nederlagen die we soms nog lijden kunnen we leren en zorgen dat we dezelfde fout geen twee keer maken.

Petrus zegt: “Wordt nuchter en waakzaam”. Ik wil mezelf afvragen: Ben ik wel voldoende waakzaam geweest? Was ik op mijn hoede? Ik denk dat toen Jezus de eerste maal verzocht werd door de duivel, Hij wel terdege er op verdacht zal zijn geweest dat de duivel terug zou kunnen komen. En dat gebeurde ook. “De duivel week van Hem tot een bestemde tijd” De Leidse vertaling zegt: “Hij week voorlopig van Hem”. Jezus was nog niet van hem af. Net zo min als wij van hem af zijn…

Wij moeten gebruik maken van de wapens 3.

Wij moeten gebruik maken van de wapens die ons ter beschikking zijn gesteld en deze op de juiste wijze hanteren

Petrus zegt: “Weerstaat de duivel, vast in het geloof’. Het eerste wapen waarover wij kunnen beschikken is ‘het geloof. Wanneer Paulus in zijn brief aan de Efeziërs spreekt over de ‘geestelijke wapenrusting’ en hij duidelijk naar voren brengt dat wij te maken hebben met een geestelijke strijd, zegt hij: “Neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmede gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven” (Ef. 06:16).

Het geloof is een machtig geestelijk wapen, zoals er meerdere zijn. Paulus zegt: “De wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tol het slechten van bol werken” (2 Kor. 10:04).

Een ander geestelijk wapen is bijvoorbeeld hel ‘bidden in tongen’ Het is een belangrijk onderdeel van het vervuld zijn met de heilige Geest. Kinderen Gods die alleen maar een keer in tongen gesproken hebben toen ze gedoopt werden met de Geest, weten niet wat ze missen als ze van deze gave geen gebruik maken. Ook het ‘gewone gebed’ is natuurlijk belangrijk.

Een ander wapen dat ik zou willen noemen en waarmee we de duivel op effectieve wijze kunnen weerstaan en overwinnen is ‘het Woord van God’. Als wij Gods Woord biddend en onder de leiding van de heilige Geest onderzoeken, doel het iets, het geeft ons basis, houvast. We ontdekken hoe de zekerheid dat we zullen overwinnen groeit. En als er soms nog momenten zijn waarop we de strijd niet aankunnen dan gaan we tot Hem en vragen om nieuwe kracht en Hij geeft het overvloedig vanuit Zijn volheid. Hoe meer we groeien in het Woord van God, hoe meer we ook zelf geestelijk groeien. Wij worden volwassen christenen, die niet bij het minste zuchtje wind uit de verkeerde hoek, omver geblazen worden. En dan bemerken we ook dat, zoals Jakobus opmerkt “de beproefdheid van ons geloof volharding uitwerkt ” (Jak 01:03). Jakobus merkt verder nog op dat “die volharding volkomen moet doorwerken, zodat wij volkomen en onberispelijk zijn en in niets tekort schieten”

Dat is het soort christenen waar naar de Heer in deze tijd uitziet! Paulus zegt van deze christenen dat ze de ‘mannelijke rijpheid’ hebben bereikt, de ‘maat van de wasdom der volheid van Christus’ (Ef. 04:13 e.v.). Het zijn mondige christenen. Zij worden niet heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer. Aan Jezus had de duivel niets, omdat Hij overwinnaar was. Maar dit kan ook van hen gezegd worden. Een bekend schrijver maakte onlangs de opmerking dat het christendom op sterven na dood is… Dat geldt inderdaad voor het naam-christendom, maar niet voor de waarachtige Gemeente van Jezus Christus. De leden van deze Gemeente gaan zich hoe langer hoe meer als zonen Gods, dus als overwinnaars openbaren!

Wij mogen gebruik maken van onze talenten 4.

Behalve geloof, het spreken in tongen, de groei in en door het Woord van God, is er nog een belangrijk gegeven wat ons tot overwinnaars maakt. De duivel heeft er een ontzettende hekel aan en voor ons is het dus een machtig wapen om hem te weerstaan en te verslaan, dat is: het gebruik van onze talenten. God heeft in ons één of meerdere talenten gelegd die wij mogen gebruiken in Zijn dienst.

Dat is ook in diepste zin de betekenis van het begrip ‘onderwerpen aan God’.

Petrus spreekt over ‘het vernederen onder de machtige hand Gods’ (1 Petr. 05:06). De duivel haakt hier maar al te gemakkelijk op in door een verkeerde voorstelling van zaken te geven. Zo in de trant van: ‘De grote almachtige God en de kleine nietige mens…’

Jakobus formuleert het zo:

“Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden” (Jak. 04:07). Onderwerpen aan God betekent: met God verbonden zijn, leven in Zijn gemeenschap, onze bekwaamheden in Zijn dienst ons zijn het werk van God (2 Kor. 03:05). Dan gaat de overwinning zoals God die bedoelt er hoe langer hoe meer uitkomen! En we zijn ook niet meer bang ‘lijden’ te moeten verduren, waarvan de apostel ook spreekt (1 Petr. 05:09). Paulus maakt ten aanzien van het lijden de opmerking: “Allen die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden” (2 Tim. 03:12).

Het hoort erbij. Het is er nog zolang de duivel er is, maar zijn tijd gaat voorbij en onze tijd duurt tot in eeuwigheid. En hoe! Bovendien staan we er niet alleen voor. Luther vertaalt: “Weet dat hetzelfde lijden over uw broeders in de wereld gaat”. Iedereen heeft er mee te maken. Daarom hebben we elkaar ook zo nodig. Daarom hebben we de gemeente. Daarom probeert de duivel niet alleen de individuele gelovige maar ook de gemeenschap der gelovigen kapot te maken. Maar juist daarom ook willen wij de woorden van Petrus ter harte nemen door nuchter en waakzaam te zijn en de duivel te weerstaan, vast in het geloof!

En dan volgt er nog een geweldige bemoediging, een belofte Gods. God steekt ons een hart onder de riem. Petrus schrijft namelijk in vers 10 en 11: “Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondves­ten. Hem zij de kracht in alle eeuwigheid! Amen”.

 

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

In de meer dan dertig jaar dat Levend Geloof nu verschijnt hebben wij er nooit een geheim van gemaakt dat wij een maandblad zijn met de boodschap van het volle evangelie. In de colofon van ons blad hebben we dit steeds op duidelijke wijze vermeld. De vraag is of het in deze tijd nog wel nodig is dit te handhaven? Ons antwoord is klaar en duidelijk broodnodig! Wij geloven zelfs dat het volle evangelie van steeds grotere betekenis gaat worden. Temidden van allerlei soorten evangelie is er maar een evangelie dat werkelijk waardevol is, dat is het evangelie zoals Jezus dat bracht en later de apos­telen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Het evangelie dat duidelijk naar voren brengt dat God goed is en de duivel slecht. Het evangelie ook waarvan Jezus zei dat het in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken (Matt. 24:14).

Wij zouden ontrouw en ongehoorzaam zijn als wij daarvan zouden afwijken. Uiteraard zijn we ons bewust van onze onvolkomenheid, dat wil zeggen: de kennis en het inzicht aangaande dit evangelie is nog steeds groeiende. Wij blijven ons echter richten op het grote einddoel: de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus (Rom. 08:29). Dit komt ook deze maand weer tot uitdrukking in de verschillende artikelen en wij twijfelen er dan ook niet aan dat u gezegend en opgebouwd zult worden door de uitleg van de verschillende facetten van het evangelie dat iedereen, die zich daarvoor heeft opengesteld, rijk en gelukkig maakt. En laten we ook niet vergeten ’uitdelers’ te zijn van dit evangelie. Een praktische tip in dit verband: maak eens iemand abonnee op “Levend Geloof’. Of geef uzelf een tweede abon­nement zodat u altijd een nummer bij de hand hebt om weg te geven! (Zie ook onze jubileumactie op blz. 31).

 

De leer van de erfzonde door Hessel Hoefnagel

De leer van de zo genoemde erfzonde wordt weergegeven in de belijdenisgeschriften van met name de reformatorische kerken. Deze leer stelt dat door de ongehoorzaamheid van Adam de zonde zich via de geslachtelijke omgang over het gehele menselijke geslacht heeft uitgebreid. De erfzonde is dan een ‘erfelijk gebrek’, waarmee de kleine kinderen al in de moederschoot besmet zijn. Zij is ook een ‘wortel’, waaruit allerlei zonden tevoorschijn komen en is daarom voor God een oorzaak om het hele menselijke geslacht te verdoemen.

De leer van de erfzonde stelt dan verder, dat de erfzonde door de kinderbesprenkeling (welke men als Bijbelse doop ziet), slechts gedeeltelijk wordt teniet gedaan. Zij blijft daarom de oorzaak van het zuchten van de mens, die verlangt van zijn lichaam verlost te worden (Ned. Geloofsbelij­denis, art. 15).

Waarop is deze leer gebaseerd?

De leer van de erfzonde wordt onder andere gebaseerd op teksten uit Psalm 51 en Romeinen 5.

Psalm 51 is een psalm van David naar aanleiding van zijn overspel met Bathseba. In vers 7 zegt David: “Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren en in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen”. Romeinen 5 vers 12 (Rom. 05:12) zegt: “Daarom, gelijk door een mens de zonde de wereld is binnen­gekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen (daadwerkelijk) gezondigd hebben”. t

En in Romeinen 5 vers 18 en 19 (Rom. 05:18-19) lezen wij: “Derhalve, gelijk het door één daad van overtreding (door Adam) voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid (door Jezus) voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven. Want gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één, zeer velen rechtvaardigen worden”

Veel oprechte, in God gelovende mensen worden tot op heden geblokkeerd in het verkrijgen van innerlijke zekerheid over het persoonlijk behoud als gevolg van de doorwerking van de genoemde en binnen de ‘leer van de erfzonde’ op een bepaalde wijze geïn­terpreteerde Bijbelteksten. Daarom wil ik in het onderstaande verder ingaan op de genoemde teksten in het bijbels verband, waarin ze staan.

Enkele Bijbelse feiten over David

David was de jongste zoon van Isaï (1 Sam. 17:13). Hij had twee oudere (halfzusters: Seruja en Abigaïl.)

Seruja was de moeder van Absaï, Joab en Asaël.

Abigaïl was de moeder van Amasa.

Hoewel van ongeveer dezelfde leeftijd als David zouden deze mannen, die later als zijn krijgsoverste genoemd worden, dus ‘oom’ tegen hem moeten zeggen. Amasa trad bij het verraad van Absalom in diens dienst als legeroverste en werd door Joab vermoord (1 Kron. 02:15-17; 2 Sam. 17:25; 2 Sam.20).

De beide (half)zusters van David worden ook dochters van Nahas, de koning, van de Ammonieten genoemd. Deze koning, had, in de dagen van Saul, Jabes in Gilead belegerd (1 Sam. 11).

Seruja en Abigaïl hadden dus wel dezelfde moeder, maar niet dezelfde vader als David. Omdat ze beide ouder dan David waren, was deze niet met name genoemde vrouw eerder de (of een) vrouw van koning Nahas.

Er zijn enkele opmerkelijke, in de Bijbel genoemde feiten, welke doen vermoeden, dat de verhouding tussen Isaï, Davids vader en de ex-vrouw van Nahas niet geheel zuiver en wellicht buitenechtelijk was:

1.Isaï was al oud en hoogbejaard, toen David nog een herdersknaap was (1 Sam. 17:13).

2.Volgens 1 Samuel 16 en 17 had Isaï acht zonen, waarvan David de jongste was. In het ‘boek der Kronieken van de koningen van Israël’ echter wordt David de zevende zoon van Isaï genoemd (1 Kron. 2).

3.Davids vader Isaï was niet de vader van zijn (halfzusters Seruja en Abigail.

4.De naam van Davids moeder wordt nergens vermeld, terwijl dit wel gebruikelijk was bij de koningen van Israël.

5.Koning Nahas van de Ammonieten was David vriendschappelijk gezind (2 Sam. 10:02). Dit geldt ook voor diens zoon Sobi, die David van voedsel voorzag, toen deze op de vlucht was voor Absalom (2 Sam. 17:27-29).

6.David werd door zijn broers geminacht. Zijn oudste (half?)broer noemde hem een ‘vermetele knaap’, die naar zijn mening bij de schapen had moeten blijven, in plaats van in de legerplaats te komen (1 Sam. 17:28).

7.David viel naar zijn uiterlijk uit de toon. Hij was ‘rossig’ (vertaling Brouwer: blond) en had ‘opval­lende ogen’ (misschien wel blauw, wat bij blond haar vaak voorkomt) (1 Sam. 16:12; 1 Sam. 17:42).

8.Toen Samuël, de profeet, een van de zonen van Isaï moest zalven tot koning over Israël, weid David aanvankelijk buiten gesloten. Pas op de nadrukkelijke vi aag van Samuël werd hij erbij gehaald (1 Sam.16:11). Schaamde Isai zich voor David?

Onreinheid in het leven van David

In het leven van David speelde veel onreinheid. Onreine machten hadden gemakkelijk toegang. Dat begon wellicht al bij Isai in diens mogelijke buitenechtelijke, dus zondige gemeenschap met de (onbekende) moeder van David, de ex-vrouw van Nahas.

David zelf had, als stamvorst van Juda, al zeven vrouwen (2 Sam. 03:02-05). Hij was zwak ten opzichte van onreine machten, getuige zijn handelwijze met Bathseba (2 Sam. 11).

Ook in zijn nageslacht opereerden de onreine machten volop. Zijn zoon Ammon vergreep zich aan zijn halfzuster Tamar (2 Sam. 13). Absalom had in het openbaar gemeenschap met de bijvrouwen van zijn vader, nota bene op hetzelfde dak als waar zijn vader zich met zijn ogen misging aan Bathseba (2 Sam. 16:22). Salomo had vele vrouwen lief. Hij had 700 vrouwen en 300 bijvrouwen, die zijn hart verleidden en van God aftrokken (1 Kon. 11).

Uit al deze feiten en logische gevolgtrekkingen kan de uitspraak van David in Psalm 51 vers 7 (Ps. 051:007)best verklaard worden. Het is griezelig onzeker te noemen, als deze ene tekst wordt gebruikt als basis voor een godsdienst-bepalend leerstuk, waardoor sinds de Reformatie miljoenen oprechte mensen geblokkeerd zijn in hun zoeken naar het ‘Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid’ (Matt. 06:33), doordat ze zich ‘zondaar tot de dood’ voelen en noemen, ‘onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad’.

Rechtvaardiging door het geloof

De waarheid is dat de mens, die zijn (bedreven) zonden belijdt en nalaat, gerechtvaardigd wordt door het geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus, om van daaruit op te groeien tot een mens naar Gods bedoeling, ’tot alle goed werk volkomen toegerust’ (2 Tim. 03:16-17).

Met betrekking tot de geslachtslijn van onze Heer Jezus Christus hoeft het ons niet te verbazen dat David een ‘vreemde vogel’ was. In deze lijn komen meer van deze door mensen niet of minder geachte personen voor. Denk maar aan vrouwen als Tamar, de schoondochter van Juda, Rachab de hoer en Ruth, de Moabietische. Ten opzichte van deze vrouwen valt de (onbeken­de) moeder van David niet uit de toon als er wat vreemds met haar aan de hand was.

Trouwens, ook onze Heer Jezus zelf gold aan de ‘buitenkant’ als een buitenechtelijk kind. Wilde zijn rechtvaardige aardse vader Jozef niet in het geheim Maria, zijn ondertrouwde vrouw, verlaten, omdat ze in verwachting bleek? (Matt. 01:18-25).

Er is slechts één conclusie mogelijk: Erfzonde bestaat niet! De ziel die daadwerkelijk zondigt, zal ‘sterven’ ofwel onder de heerschappij van de Dood komen. Maar zelfs de goddeloze, die zich bekeert, zal niet sterven, want God heeft een welgevallen aan de mens, die zich tot Hem wendt (Ezechiël 18).

Net zomin genade erfgoed is, is ook zonde geen erfgoed. De ongehoorzaamheid van de eerste Adam en de gevolgen daarvan, omdat de Dood in de wereld kwam, werd geheel teniet gedaan door de rechtvaardiging van de (laatste) Adam, onze Heer Jezus Christus. Daarom zal ieder, die in Hem gelooft, niet sterven, maar leven tot in eeuwigheid! Tegenover de blokkade van de ‘leer van de erfzonde’ staat het bevrijdende ‘Evangelie van Jezus Christus’, waardoor de mens tot haar oorspronkelijke bestemming komt.

Tot eer van God de Vader!

 

Zegen en zegenen door Tea Keuper Dijk

Wat is de betekenis van ‘zegen’ en ‘zegenen”? In Van Dale’s woordenboek wordt ‘zegen’ als volgt omschreven: ‘een groot visnet met een zak, waarmee men de gehele breedte van een viswater afsluit; trekt men dit voort dan vangt men alle vissen, die niet door de mazen kunnen: met de zegen vissen’. Zegen is echter ook een ‘formule en gebaar, waardoor men Gods gunst of bescherming over iemand of iets wil doen komen: iemand zijn tegen geven’.

Voor zegenen’ staat in dit woordenboek onder andere:

  1. een of de zegen geven;
  2. prijzen, loven: (iemands aandenken zegenen);
  3. zijn gunst en bescherming geven: God zegende zijn vlijt, zijn pogen’.

Zegenen is een heerlijk iets om te ondergaan en om uit te voeren naar anderen toe. Jezus sprak vaak de zegen uit over wat Hij ontving en uitdeelde (bijvoorbeeld bij de wonderbare spijziging). Hij zegende ook de kleine kinderen en de scharen Paulus zegt: “Zegent en vervloekt niet” (Rom. 12:14) Jezus zegt in de wet van de liefde: “Zegent wie u vervloeken” Vervloeken houdt verwer­ping in en verdoemenis. Het is als het ware onheil over iemand uitspreken en hem of haar er zodoende mee verbinden. Dus net het tegenovergestelde van zegenen.

Wat geeft het een heerlijke vrede te weten dat God een ieder, die tot Hem komt of gekomen is, wil zegenen zo iemand trekt Hij als het ware als in een groot visnet (ook een zegen genoemd) door het levende water, Jezus Christus tot zich. En God staat altijd klaar om de mensen, die tot Hem komen, te zegenen! (Ef. 01:03).

Door verwerping (is onder de maat leven) schiet men als vissen door de mazen van het Goddelijke net, de zegen, en mist zodoende de zegen!

Zegenen prijzen, loven. Wie kunnen we beter ‘zegenen’ (loven en prijzen) dan God, onze Vader en Schepper, die ons wil zegenen met al het goede en ons daarin wil laten delen1?!

Zegenen: iets heerlijks om onze relatie met God te versterken!

 

Zegenen door Tea Keuper Dijk (gedicht)

Als ik U zegen Vader,
dan breng ik U mijn lof.

Ik loop zo bij U binnen
ik ken Uw huis en hof!

 

En U ziet mij van verre,
komt blij mij tegemoet!

We zeggen: ‘Wees gezegend!’
en hebben ’t samen goed.

 

Dan mag ik and’ren zeeg’nen
verbinden met Uw troon,
zodat men ziet Uw grootheid
en opgroeit tot een zoon!

 

Waarom het Gods wil is dat wij bidden door Wim te Dorsthorst

De meest betrouwbare bron voor informatie en kennis, wat het bidden betreft, is de Bijbel. Dit geldt zowel het nieuwe als het oude testament. “Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven”, zegt Paulus (Rom. 15:04a).

Het hele religieuze leven van Israël werd gedragen door offeren, vasten en bidden. En dit alles op vastgestelde tijden (bijv. Dan. 06:11b).

Wat wij ‘bidden’ noemen wordt in de Bijbel aangeduid met onder andere: roepen, smeken, zijn ziel ‘opheffen’ tot God, klagen, loven, prijzen, danken, aanbidden, verheerlijken, enz.

Ten diepste wordt in al deze woorden het verlangen naar God en naar gemeenschap met God uitgedrukt, zoals David zo treffend onder woorden brengt in Psalm 63 vers 2 (Ps. 063:002): “O God, Gij zijt mijn God, U zoek ik, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees smacht naar U, in een dor en dorstig land zonder water” (vgl. Ps. 042:003). Dergelijk woorden tonen hoe de hele mens, maar bovenal zijn hart, bij het gebed betrokken is en hunkert naar God als een bron van levend water.

Bidden behoort uit het hart te komen

De Israëliet bad in het besef dat hij verbondspartner was van God. God had met hen een verbond gesloten en Zichzelf aan Israël geopenbaard en altijd trouw betoond. Het is Zijn volk en Hij is hun God. Zeker in het begin, toen God Zich machtig manifesteerde in het midden van het volk, was Hij voor de Israëlieten veel meer een levende werkelijkheid als dat Hij nu is voor vele christenen. De grote tegenstander van God en mens, de duivel, heeft dit volk verschrikkelijk misleid en van God vervreemd. Zo erg dat God moest zeggen: “Zij keren Mij de nek toe en niet het aangezicht; maar ten tijde van hun rampspoed zeggen zij: Sta op en verlos ons” (Jer. 02:27b). Wel een bewijs dat dit volk niet meer met het hart bij God betrokken was.

Ook in de dagen van Jezus is dit het geval en Hij haalt de woorden van Jesaja aan als Hij zegt: “Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij” (Matt. 15:08; Jes. 29:13).

“Deze dingen zijn opgetekend ter lering en ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is”, zegt Paulus (1 Kor. 10:11).

Ook onze verbondenheid met God is gegrond in een verbond. Een nieuw en beter verbond met betere beloften zelfs zegt de schrijver van de brief aan de Hebreeën (Heb. 08:06). En zoals we al gezien hebben, mogen en kunnen wij nu altijd tot God naderen langs de nieuwe en levende door het bloed van Jezus Christus (Heb. 10:19-20). Niet gebonden aan een plaats, ook niet aan vaste gebedstijden, maar een voortdurende gebedsrelatie met God in de geest.

Paulus zegt: “Bidt zonder ophouden” (1 Thess. 05:17). Dat is een gebod van de apostel en hij zegt erbij: “Want dit is de wil Gods in Christus Jezus ten opzichte van u” (vs. 18). Niet de wil van een mens, maar de wil van God.

“Verblijdt u te allen tijde, bidt zonder ophouden, dankt onder alles”. Dit is een gebod zonder enige beperking. Maar, kan men opmerken, wij zijn toch niet meer onder de wet? Neen, maar het is wel de wil van God en Zijn wil is het goede, welgevallige en volkomene.

Met dergelijke woorden maakt God ons bekend wat in Zijn hart leeft en wat Zijn diepste verlangen is om de mens gelukkig te maken en Zich aan de mens te kunnen geven. God wil door de mens gekend worden, gediend worden, gebeden worden, aanbeden worden. Niet vanuit een ritueel, maar in waarachtigheid, in geest en in waarheid (Joh. 04:23).

Het behoort daarom kenmerkend te zijn voor een gelovige dat hij bidt, dat hij dankt, dat hij blij is en dat alles vanuit zijn hart. Bidden zonder ophouden is dan ook een leven in diepe hart verbondenheid met God, waarin als het ware een nooit ophoudend contact met Hem is. Wat voor werk, wat voor plicht of bezigheid er ook is, wat voor omstandigheden er ook zijn, altijd open naar God toe en met Hem in gesprek, al of niet in woorden uitgedrukt. Maar evengoed zal het ook betekenen: de tijd nemen om je af te zonderen, om alleen te kunnen zijn in de binnenkamer, ‘voor het aangezicht van de Heer.

Jezus is ons voorbeeld ook wat bidden betreft

Ik geloof dat Jezus zelf, ook wat het bidden betreft, ons een groots voorbeeld heeft nagelaten. Iemand zou kunnen zeggen: ‘Ja Jezus, Hij is de Zoon van God, maar wij…?’ Laten we nooit vergeten dat God, in Zijn grenzeloze liefde voor ons, gewild heeft dat Zijn eigen Zoon, de Heilige en Rechtvaardige, het menszijn van ons volkomen zou delen. “God heeft Zijn eigen Zoon gezonden in de gedaante van door de zonde overheerst vlees”, zegt Paulus (Rom. 08:03b, vert. Brouwer). Dit is een vernederde staat met zwakheden en beperkingen. En dat niet omdat dat bij Hem hoorde of omdat Hij het nodig had, maar terwille van ons, terwille van de zonde, zegt Paulus (Rom. 08:03c).

De Hebreeënschrijver werkt dit nog verder uit en zegt: “Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen” (Heb. 02:14).

En verder: “Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te ver­zoenen. Want doordat Hij zelf in verzoekingen en geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen” (Heb. 02:17-18). Verder lezen wij in Hebreeën 4 vers 15 (Heb. 04:15): “Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan meevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze als wij, is verzocht geweest, doch zonder te zondigen” Heb. 04:15).

Nog een aanhaling uit de brief aan de Hebreeën: “Slachtoffers en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad. Toen zeide Ik: Zie, hier ben Ik – in de boekrol staat van Mij geschreven – om Uw wil, o God, te doen” (Heb. 10:05- 07).

Hij is waarlijk het vleesgeworden Woord of zoals Johannes het ook zegt: “Jezus is in het vlees gekomen” (Joh. 01:14; 1 Joh. 04:02). Voor Jezus gold zeer zeker, wat Paulus schrijft, dat Hij in het lichaam zijnde, ver van de Vader in de vreemde was (2 Kor. 05:06). En ook: Wetende dat de gehele volheid van God in Hem woonde (Kol. 01:19; Kol. 02:9) toch ervoer, dat Hij deze schat had in een aarden vat, zodat de kracht die alles te boven gaat van Zijn Vader moest komen (vgl. 2 Kor. 04:07).

Hoe diep en ingrijpend dit alles was voor onze Heer en Heiland verwoordt de schrijver aan de Hebreeën aldus: “Tijdens Zijn dagen in het vlees heeft Hij gebeden en smekingen, onder sterk geroep en tranen, geofferd aan Hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit Zijn angst” (Hebr.5:7).

En toch wist Jezus wie Hij was. Hij wist alles, letterlijk alles! Hij wist dat Hij deze weg moest gaan van diepe vernedering, lijden en dood (Jes.53; Psalm 22). Hij wist eveneens van de stroom van heil die van Hem uit zou gaan in woorden, in wonderen en tekenen (Jes. 61:01-02; Luc. 04:18-19). Hij kende de Schrift en wist hoeveel de Christus moest lijden om in Zijn heerlijkheid binnen te gaan (Luc. 24:25-27; Hand. 17:03). Hij had alle denkbare beloften hoe de Vader Hem niet in de steek zou laten. Hij wist hoe Hij zou zitten aan de rechterhand Gods in grote heerlijkheid (Dan. 07:13-14; Matt. 25:44). God zou Hem niet in de dood laten, maar glorieus opwekken naar de Schriften (o.a. Ps. 16:10).

Jezus sprak over al deze dingen met Zijn discipelen en getuigde ervan voor zijn tegenstanders. En dan toch: bidden, smeken, sterk geroep, tranen? Was het dan ongeloof van de Heer? Neen, maar Hij was in het vlees gekomen en zo werd Hij door de Vader in de door de duivel overheerste wereld gezonden. Hij was volkomen afhankelijk van Zijn Vader zoals wij nu afhankelijk zijn van Hem. Al biddende is Hij de weg gegaan van stap tot stap. Het bidden was voor het geestelijk functioneren van Jezus als de ademhaling voor Zijn natuurlijk bestaan.

Jezus was gehoorzaam tot het einde terwille van ons

Nooit heeft Jezus dingen gezocht of gebeden voor Zichzelf. Hij was niet bezig voor Zichzelf om iets te verdienen! Helder heeft Hij steeds voor ogen gesteld: “Hier ben Ik om Uw wil, o God, te doen” (Heb. 10:07). Hij was gehoorzaam tot het uiterste terwille van ons. Terwijl Hij de Zoon was, heeft Hij, in voor ons bijna onvoorstelbaar lijden, geleerd wat het zeggen wil tot het uiterste te gehoorzamen (vgl. Heb. 05:08). Daarom kan Hij ons ook hierin volkomen begrijpen en te hulp komen.

Ja, Hij was de Zoon! Als Hij de weg van het lijden had willen ontlopen had Hij niet gezondigd want Hij zegt zelf: “Of meent gij, dat Ik Mijn Vader niet kan aanroepen en Hij zal Mij terstond meer dan twaalf legioenen engelen terzijde stellen” (Matt. 26:53). Maar dan waren wij niet voor eeuwig verlost maar in de hand van de vijand gebleven. Zelf zegt Hij: “Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure? Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen” (Joh. 12:27) Hij zou in gehoorzaamheid aan de Vader de weg tot het einde gaan voor ons. Als dan in Gethsémané het hele rijk van satan zich op Hem stort en Hij in doodsangst tot de Vader roept, dan is het toch steeds weer: “Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede” (Matt. 26:36- 46). En als Hij zegt: “De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak” (Matt. 26:41), dan heeft Hij dit ten diepste zelf doorleefd, want Hij was in de gedaante van het zondige vlees, terwille van ons.

Ik hoop dat uit dit alles blijkt hoe niets menselijks Hem vreemd is en dat Hij voor ons geleden heeft en ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij in Zijn voetstappen zouden treden (1 Petr. 02:21). Hij heeft voor ons geleden, zegt Petrus, en dat niet alleen de laatste dag van Zijn aanwezigheid op aarde, maar vanaf het begin tot Zijn dood aan het kruis.

Nu echter kennen wij Hem niet meer naar het vlees, zegt Paulus (2 Kor. 05:16b), maar zien we Hem met eer en heerlijkheid gekroond En als Hij ten tweede male verschijnt, bij Zijn wederkomst, is dat niet meer in een vernederde staat, maar als de grote Koning en Heer met grote macht en heerlijkheid. En al de engelen zullen Hem aanbidden en hulde brengen (Matt. 24:30b; Heb. 01:6).

 

Stap voor stap (gedicht) door Piet Snaphaan

Stap voor stap zet ik mijn voet
op de weg door God gewezen,
‘k Weet dat Hij is enkel goed,
Hij geeft raad hoe ‘k wandelen moet,
voor een overwinningsleven.

 

Stap voor stap, het blijft mijn streven
overwinnen is mijn doel.

Elke dag mezelf weer geven
om vanuit Zijn kracht te leven,
nimmermeer door mijn gevoel.

 

Stap voor stap zal ’k het doel bereiken,
k groei er naar toe, Gods Woord is waar.

Door volharding zal ’t eens blijken,
elke tegenpool moet wijken:

Gods kracht in mij komt openbaar.

Piet Snaphaan

 

Zendingsroeping voor de Indianen Gert Jan Doornink

Dit jaar is het precies 500 jaar geleden dat de Italiaan Christophorus Columbus Amerika ‘ontdekte’. De bevolking die hij er aantrof noemde hij Indianen omdat hij meende in Indië te zijn aangekomen. De oorspronkelijke bewoners van Amerika zijn echter waarschijnlijk uit Azië (Siberië) afkomstig en hebben zich via de Beringstraat en Alaska geleidelijk verspreid over Amerika.

De grote verscheidenheid aan Indiaanse culturen en talen handhaafde zich tot in deze tijd.

Verspreid door geheel Noord-Amerika (om ons hiertoe te beperken) vindt men inheemse gemeenschappen. Van de ongeveer 700.000 Indianen leeft ongeveer twee/derde in zogenaamde beschermde gebieden of reservaten.

Waarom het nodig is

Naar één van deze gebieden vertrekt over enkele maanden het Nederlandse echtpaar Ulbe (38) en Vera (36) Slim met hun vier kinderen in de leeftijd van 8 tot 14 jaar. Zij weten zich door de Heer geroepen daar het volle evangelie te brengen. Wij kunnen ons voorstellen dat sommige van onze lezers en lezeressen nu de wenkbrauwen fronsen en bij zichzelf denken: Moet dit nu? Kunnen de Amerikanen daar niet zelf voor zorgen?

Inderdaad wordt er door allerlei Amerikaanse zendingsorganisaties ook veel aan zendingsarbeid onder de Indianen gedaan. Er bestaat zelfs een zogenaamde Indianenkerk, de ‘Native American Church1. De huidige Indianen hebben echter hun inheemse gebruiken verweven met een moderne levenswijze en dit vindt ook zijn weerslag op religieus gebied, waardoor bij het overgrote deel van hen geen werkelijke doorbraak van het evangelie heeft plaatsgevonden.

Dat juist de Nederlanders Ulbe en Vera Slim zich aangetrokken voelen om naar hen toe te gaan, komt mede omdat zij die doorbraak wél hebben beleefd. Vera Slim kwam 15 jaar geleden tot bekering en beleefde de eerste jaren van haar nieuwe leven bij de ‘Jesus People’ in Den Haag. Later kwam ze met haar man terecht in de volle evangelie gemeen­ten van Kampen en Emmeloord, waar ze verder tot geestelijke ontplooiing kwamen en de volle rijkdom en heerlijkheid van het evangelie ontdekten. Uiteraard ontstond ook bij hen het verlangen dit met anderen te delen. En omdat Vera reeds vanaf haar kinderjaren een warm hart had voor de Indianen, groeide bij haar en haar man de zekerheid dat zij zich volledig voor hen behoorden in te zetten.

Een ontkend volk

Dat het niet een voorbijgaande opwelling of gedachte was blijkt wel uit de serieuze voorbereiding, die onder andere hierin bestond dat zij zowel in 1989 als in 1991 een oriëntatiereis maakten naar een van de reservaten om kontakten te leggen en kennis te maken met de leefgewoonten van de Indianen. Er ontstond een nauwe relatie met de ‘Navajo Gospel Mission’, een Amerikaans zendingsgenootschap dat reeds vanaf 1930 met zen­dingswerk onder de Indianen bezig is. In een interview dat Ulbe Slim had met Tom Dolaghan, direkteur van deze zending, zegt deze op de vraag van Ulbe of het nodig dat er mensen uit Europa overkomen om hen te helpen: ‘Ja, we zoeken naar zendelingen; waar God hen ook naar toe zendt, vanwaar God ze ook uitzendt. Er is werkelijk een behoefte. De Amerikaanse indianen worden niet alleen een niet bereikt volk genoemd, maar veel meer een ‘ontkend’ volk. Vaak wonen de Indiaanse mensen vlakbij de blanken, maar niemand doet echt een poging om ze voor Christus te bereiken. Natuurlijk, het Navajo volk is nog steeds erg sterk in hun cultuur, er is de peyote-cultus. Tenzij wij een sterkere groep van mensen hebben die wegen zoeken om hen te bereiken voor Christus, zullen wij hen niet kunnen bereiken.

We hebben mensen nodig die naast ons komen staan. Vanuit Holland of waar dan ook vandaan.

Mijn vrouw en ik kwamen uit Ierland en misschien hebben wij daarom wel een beter begrip van de nood van de inheemse Amerikanen dan de Amerikaanse mensen zelf. Er is grote nood, dus ieder die helpen wil, samen met ons, is welkom’.

Deze zomer vertrek

De familie Slim vertrekt waarschijnlijk komende zomer naar Amerika. Aanvankelijk was het de bedoeling eind- maart te vertrekken maar omdat nog enkele barrières moesten worden genomen, onder andere de verkoop van hun huis, was dit niet haalbaar.

Om de uitzending financieel mogelijk te maken -maandelijks is een bedrag van fl. 4000,- nodig- is een aparte stichting opgericht, die onder andere een contactbrief uitgeeft. Door middel van een ’tientjes-actie’ kan men bijdragen aan dit zendingswerk door maandelijks tien gulden over te maken aan de stichting, waarvan het adres elders is vermeld. Ook werd er een gedichtenbundeltje uitgegeven onder de titel ‘Vastheid in genade’. De gedichten werden gemaakt door Hennie Berends-Kok uit de volle evangelie gemeente te Kampen. Het is een boekje om dagelijks even in te kijken en vanwege het eenvoudige taalgebruik zal het ook mensen buiten de gemeenten aanspreken. Inmiddels zijn er reeds meer dan 500 exemplaren verkocht van dit boekje dat fl. 6,50 kost. De opbrengst komt uiteraard ten goede aan de Indianenzending.

Blij voor deze kans

Tenslotte laten we Vera Slim zelf nog even aan het woord. Zij schrijft dat de meeste mensen alleen uit romans en films wat van de Indianen weten, maar dat de realiteit meestal zo anders is, veel koeler en harder, met veel verdriet, angst en armoede, verwarring, leegte en onderdrukking. ‘We zijn dan ook zo ontzettend blij dat we deze kans hebben gekregen om ze dit heerlijke evangelie te gaan vertellen, ze voorzichtig weer te helpen hun waardigheid terug te geven en ze te laten zien hoeveel God van ze houdt, dat God een goede God is.

We zien het ook als een geschenk van onze Vader dat we met deze mensen kunnen samenwerken. Geen opdracht maar een uitnodiging van God, die we met beide handen hebben aangegrepen (en met heel ons hart).

We merken ook dat we de aansluiting die we bij hen vonden, wederzijds is. We ontvangen brieven van de Navajo’s dat ze heel blij zijn met onze komst en ze zijn gelukkig met het feit dat er mensen in Holland aan hun denken. Ze zijn niet meer alleen! God heeft hun roepen gehoord en wij met z’n allen zijn uitgenodigd om ook daar te gaan herbouwen op een goed en stevig fun­dament! Dolgelukkig zijn wij met wat wij ontdekt hebben en we willen niets liever dan dit heerlijke evangelie ook met de Navajo- en Hopi-indianen delen!’

 

Woorden (gedicht) door Piet Snaphaan

“Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God…”
(1 Petrus 4 vers 11a).

De mens, hij uit zichzelf door woorden
waar ’t hart van vol is, spreekt de mond,
wat hij er in legt, gaat gebeuren
of het doet goed, of het verwondt.

 

Laat ons heilrijke woorden spreken,
woorden zijnde als van God,
uit de ware bron van leven,
die voldoen aan Zijn gebod.

Piet Snaphaan

 

Liefdesduet door Duurt Sikkens

“… de heerlijkheid des Heren weerspiegelen” (2 Kor. 03:18).

Het Hooglied is een lied dat gezongen moet worden. Door wie? Door bruid en bruidegom, afwisselend, als een duet waarbij de vreugde van het elkaar zien, het elkaar aanraken groot is. Kun je je voorstellen dat dit lied wordt gezongen door Jezus en Zijn vrouw? Lees hoofdstuk 2 vers 10 (Hoogl. 02:10)eens. Door het vertellen van het heerlijk evangelie ga je staan, opstaan uit de doden, oftewel tussen de doden uit. Je was geestelijk onderworpen aan de dood, maar als je Jezus’ stem hoort, ga je staan omdat Zijn opstanding altijd­durend is.

Wanneer je dat gelooft laat je je in water dopen want je bent geestelijk overeind gekomen. Je hebt gehoor gegeven aan de roepstem van de Geliefde. Want wees er diep van overtuigd dat God je uit liefde roept en niet met bedreigingen in de trant van ’als-je-’t-niet- doet-dan…’ De mens is vrij in z’n keuze voor of tegen het evangelie van God.

Je kiest tegen de dood, tegen de boze, tegen de zonde omdat Jezus voor jou heeft gekozen. Zeer bewust. Waarom? Omdat Hij je liefheeft, omdat Hij je graag mag zien zoals je werkelijk bent, omdat Hij jou ook in je ware gedaante wil zien zodat je jezelf in Hem weerspiegeld ziet om samen mens te zijn in de hemel en op aarde.

Duurt Sikkens

 

De gemeente in de eindtijd door Jan Kees Roose

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de Gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God. – 3 –

De ontwikkeling van de gemeente (2)

(Openb. 06:12-17; Openb. 07:01-04. Zie ook het algemeen overzicht in “Levend Geloof’ van januari).

Waarom schenkt Openbaring zo weinig aandacht aan de eerste zes zegels?

De eerste zes zegels krijgen verhoudingsgewijs weinig aandacht in openbaring, wat niet wil zeggen dat ze niet belangrijk zijn. Ze hebben alle te maken met de toebereiding op de finale. Over die finale en de ontwik­kelingen daarna gaat Openbaring in hoofdzaak, de fase van het zevende zegel.

Maar geen finale zonder toebereiding. Geen zevende zegel zonder de eerste zes. En zegt Openbaring niet zoveel over de eerste zes, in andere gedeelten van de Bijbel staat nog wel aanvullende informatie, zoals in Matthéüs 24.

Waar draait het om in het zesde zegel?

Het zesde zegel, een nieuwe ontwikkelingsfase, kan niet losgezien worden van de eerste vier zegels. Het zesde zegel is het resultaat van wat de vier ruiters op hun paarden hebben bewerkt: het evangelie van het Koninkrijk heeft geklonken, maar ook de leugen met als gevolg: verwar­ring, geweld, het wegroven van de waarheid, het occultisme.

In het zesde zegel wordt de vrucht van de geestelijke ontwikkeling in mensen zichtbaar. Is het verschil tussen goed en verkeerd zaad na het zaaien nog niet zichtbaar, en ook tijdens de ontwikkeling van de vrucht nog niet, hier begint de vrucht zich te zetten: de verschillen worden duidelijker (Matt. 13:24-30).

En daar gaat het ook om in het denken van God: God grijpt niet in, Hij laat tot ontwikkeling komen om dan scheiding tussen goed en kwaad, licht en duisternis te kunnen aanbrengen. In deze fase komt in de hemel duidelijk onderscheid (nog geen scheiding!) tussen wit en zwart.

Let wel: dit speelt zich af in het denken van mensen. Het zesde zegel gaat over de persoonlijke geestelijke ontwikkeling van mensen. Maar ook een collectief gebeuren: gelijkgezinde mensen verenigen zich, bijvoor­beeld in een gemeente. Het zesde zegel gaat om een volheid, om de eerstelingen uit Israël.

Wat is het resultaat van beide ontwikkelingen?

Het goede zaad in mensen bewerkt een ontwikkeling tot geestelijke volwassenheid. Het goede zaad is dan ook het evangelie van het Koninkrijk, zoals Jezus dat zelf verkondigde en later door de discipelen nader is toegespitst, zoals met betrekking op gemeentebouw. Jezus reikte de sleutels van het koninkrijk der hemelen aan. Hij toonde de ware God en de tegenstander van God en de mensen, satan.

“Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matt. 05:48), is geen ijdele wens, maar ligt binnen de mogelijkheden van elk mens die Jezus wil volgen. Diegenen die dit evangelie aangenomen hebben en ernaar handelen, worden vernieuwd in hun denken. God heeft zijn zegel, zijn waarmerk op hun voorhoofd gedrukt. Zijn denken is hun denken geworden.

Dit zegel drukt tevens de doop en het werk van de heilige Geest in mensen uit, want alleen door die Geest is deze waarheid te verstaan en waar te maken, met als resultaat: het zoonschap.

Het resultaat van de ontwikkeling van het duivelse zaad in mensen wordt ook zichtbaar. Uitingen daarvan zijn onder andere het niet meer zien zitten, angst voor wat de tijd brengen gaat, met als gevolg dat men het heil zoekt bij het rijk der duisternis (vaak zonder het te beseffen).

Het betreft allereerst hen die op aarde wonen, dat zijn zij die geen rekening houden met de geestelijke realiteit van de onzichtbare wereld. Ze hebben geen goed Godsbeeld meer (dus ook geen goed mensbeeld; men spreekt dan van ‘verdorven natuur’ of ‘erfzonde’).

Ook de essentie van de boodschap van Jezus Christus is uit het evangelie gehaald. Het gevolg is dat functioneren vanuit de hemel niet meer mogelijk is: de hemel, daar ga je na je sterven naar toe. Als het dan in geestelijke zin gaat stormen (vgl. met Openb. 07:01)), dan hebben ze geen weerwoord, omdat ze niet weten waar het vandaan komt.

Maar ook degenen die in rustige tijden door de heilige Geest nog wel een geestelijk leven leiden maar de tijd niet benutten voor groei en oefening in nijd en overwinning (‘jullie altijd met je machten’), zijn niet bestand legen de horden verleidende en destructieve werkers die zich als een zondvloed van vuur op de mensheid gaat storten. Ze tuimelen uit de hemel op aarde.

Wat voegt Matthéüs 24 hieraan toe?

Als we Matthéüs 24 lezen, dan herkennen we een aantal parallellen met de behandelde zegels tot nu toe. Wat we voor het zesde zegel uitlichten:

Jezus waarschuwt in Matthéüs 24 dat met name in deze fase vaak de loep zal klinken: ‘Hier is de Christus!’ Ook is sprake van valse Christus­sen en valse proleten die zullen trachten de uitverkorenen te verleiden met bedrieglijke tekenen en wonderen.

In het zesde zegel steekt de antichristelijke geest zijn kop al op. het gaat hem er om de potentiële zonen Gods te verleiden met een leer en met werken die in de naam van Christus en door geestkracht geschieden, maar die niet corresponderen met het wezen van Christus, daarbij een appel doende op de geloofsbeleving, een ‘gevoelig’ en daarom zo kwetsbaar terrein. Voorbeelden daarvan in onze tijd zijn het vallen of rusten in de geest, en vormen van lofprijzing en innerlijke genezing (‘inner healing’); werkingen die het evangelie van het Koninkrijk in zijn kern -overwinnaar worden en blijven- aantasten.

– Jezus vergelijkt deze fase met de tijd van Noach: terwijl Noach bouwde aan de ark, vanwege de naderende zondvloed, feestte men gewoon door omdat men niet in het einde geloofde. Jezus doelt hier op aardsgerichte gelovigen, die niet geloven in een zondvloed (van demonie) of geestelijke nacht: men feest (voor de Meer) en streeft naar geestelijke eenheid. En waar zijn ze één in? In hun verwachting. Bijvoorbeeld: de Heer kan van­nacht terugkomen, ofwel, de Gemeente wordt voor de grote verdrukking opgenomen. En Israël (in het midden oosten) als verbondsvolk van God zal door de grote verdrukking heen moeten om daarna het heil voor alle volken op aarde te bewerken (de zogenaamde maranatha- of Israëlleer). Een heel ander voorbeeld van aardsgericht denken is de ‘bevrij­dingstheologie’ ten behoeve van de derde wereld landen.

De positieve kant aan deze vergelijking is dat de ark wordt gebouwd, beeld van de Gemeente die rekening houdt met de geestelijke ontwik­kelingen en ziet naar tekenen in de hemel. Wie zijn intrek neemt in de ark, wie dit denken dus overneemt, zal gespaard worden voor en beschermd worden tegen de demonische machten die zich op aarde zullen gaan werpen. Een troostvolle gedachte: eerst moet de ark af zijn voordat de geestelijke stortregens gaan vallen en ‘de kolken der aarde’ zich openen, beelden van demonische legerscharen.

Wie zijn de verzegelden uit Israël?

Gelukkig valt er van deze fase ook veel moois te vertellen: Gods volk wordt toegerust en gereedgemaakt. Er is sprake van het zegel van God op de voorhoofden, we schreven daar reeds over, prachtig beeld van de heilige Geest in mensen. De profetie gaat in vervulling: In de laatste dagen zal Ik van mijn Geest uitstorten op alle vlees (Joël 02:28-32). Het resultaat zal er ook naar zijn: het evangelie wordt bewaarheid in hen. Hun verlangen is om te doen de werken die Jezus deed in dezelfde gezindheid. Ze willen het wezen van God openbaren. Op geen enkele wijze doen ze daaraan concessies. Ze leven wel in de wereld, maar zijn niet van de wereld. In Openbaring 14 vers 1 tot en met 5 vinden we nog een mooie omschrijving van deze selecte groep eerstelingen. Zij vormen het geestelijke Israël.

Wie zijn de twaalf stammen Israëls, waarvan hier sprake is? Hierin schuilt een heerlijke gedachte: het volk van God wordt gevormd door allen die zich geestelijk uitstrekken naar de volle waarheid. De kerkelijke gezindte is niet belangrijk, het gaat om de innerlijke gezindheid. En dan blijkt Gods volk breed van samenstelling te zijn. In Genesis 49 staan de karakters van de twaalf stammen weergegeven. Uitéénlopender, beter gezegd, veelkleuriger kan bijna niet. Maar met elkaar vormen zij één volk dal in staat is elkaar aan te vullen. En ze hebben gemeen van hetzelfde vervuld te zijn: het verlangen om met Jezus Christus vanuit de hemelse gewesten het heil te bewerken, herstel van hemel en aarde.

Hun getal moet eerst vol worden -hoewel het hier nog een kleine groep het iel! voordat Christus met hen de eindstrijd in gaat, zoals Gideon met slechts een kleine bende de vijand tegemoet trad. Zij vormen tezamen de gemeente van Jezus Christus, de eerstelingen die gereed staan om de zonen Gods voort te brengen, maar dan belanden we in het volgende zegel.

Ons wordt nog even een ‘doorkijkje’ gegund van wat het resultaat van hun werk zal zijn: de schare die niemand tellen kan, uit alle stam en taal en natie.                           

 

1992.01 nr. 333

Levend geloof 1992.01 nr. 333

Waarom God omgang met ons wil hebben door Gert Jan Doornink

“Of meent gij, dat het Schriftwoord zonder reden zegt: De geest, die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid” (Jak. 04:05b).

Eén van de geweldige zekerheden die Gods woord ons duidelijk maakt is de zekerheid dat God omgang met ons wil hebben. Dat is zo iets buitengewoon heerlijks dat wij Hem er niet genoeg voor kunnen danken, loven en prijzen. Dat geeft ook een ongekende blijdschap, die eigenlijk continu aanwezig is, al denken wij er dikwijls niet aan.

Maar hoe moeten wij ons nu de omgang, die God met ons wil hebben, voorstellen? God is toch geest… en in het evangelie van

Johannes staat toch dat niemand ooit God heeft gezien? Kun je dan omgang hebben met een geest? En omgekeerd, kan een geest omgang hebben met een mens? Dat zijn toch twee verschillende werelden?

Toch zijn we als nieuwtestamentische christenen wel bevoorrecht, dat de twee teksten die ik zoeven aanhaalde ook een duidelijke aanvulling en uitleg geven. De uitspraak “God is geest” is van Jezus afkomstig. In zijn gesprek met de Samaritaanse vrouw zei Jezus: “God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders” (Joh. 04:23).

In geest en in waarheid

Willen wij tot God naderen, willen we met Hem spreken, contact en omgang met Hem hebben, dan is dit door gebed en aanbidding mogelijk.

Maar dan moet dit wel gebeuren ‘in geest en in waarheid’. Met andere woorden: het nieuwe, geestelijke leven wat vanaf de wedergeboorte in ons is, is tegelijkertijd onze ‘contactmogelijkheid’, onze ‘omgangsmogelijkheid’ met God. De Bijbel spreekt in dit verband ook veel over gemeenschap. Johannes formuleert het zo: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon, Jezus Christus” (1 Joh. 01:03).

Wij hebben ook die andere tekst gebruikt: “Niemand heeft ooit God gezien…” Maar ook deze tekst heeft een vervolg. In Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) staat namelijk: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen” (“Die heeft Hem ons verklaard” – Statenvert.; “Die heeft Hem ons doen verstaan” – prof. Brouwer). Met andere woorden: Door Jezus Christus leren wij God kennen, wie Hij is, wat Hij wil, wat Hij van ons verlangt, enz.

In feite geeft dit ook een antwoord op de vraag, hoe wij ons de omgang met God voor moeten stellen. We hoeven ons niet druk te maken over de vraag, hoe wij ons de omgang van God met de mens ten tijde van het oude tes­tament voor moeten stellen. Daar zijn allerlei gedachten over. Voor ons is belangrijk dat wij nu weten wat deze omgang inhoudt.

Twee sleutels zijn daarbij dus belangrijk:

  1. Deze omgang is geestelijk (dat houdt in, dat deze voor de natuurlijke mens verborgen is),
  2. Deze omgang is geopenbaard door Jezus Christus.

Gods verlangen naar omgang met ons

Waarom wil God eigenlijk omgang met ons hebben? Het antwoord is simpel maar duidelijk: Vanwege de liefde voor de mens. De mens is immers de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk. De mens werd geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. En toen daar door de zonde scheiding kwam tussen God en mens, bleef desondanks God de mens liefhebben en zond Hij het allerliefste wat Hij bezat: Zijn eniggeboren Zoon (Joh. 03:16). Jezus openbaarde de wil van de Vader: “het goede, welgevallige en volkomene”, wat ook voor de mens bedoeld was en is. Daarom heeft God slechts een verlangen ten aanzien van de mens, namelijk dat deze weer terug zal keren in Zijn gemeenschap.

Paulus zegt: “God wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen” (1 Tim. 02:04). “Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” (Titus 02:11). Dit heeft niets te maken met de zogenaamde leer van de al verzoening, zoals die hier en daar geleerd wordt. Nergens lezen we in de Bijbel dat God aan de duivel genade schenkt en ook niet aan hen die zich bewust met hem verbonden hebben.

Maar het heeft ook niets te maken met de zogenaamde leer van de uitverkiezing die wil beweren dat God sommigen zou hebben uit­verkoren om behouden te worden en sommigen om verloren te gaan. God heeft in Christus Jezus ALLE mensen uitverkoren. God wil ’t liefst omgang hebben met alle mensen. God is liefde, lezen we in de eerste brief van Johannes, of zoals Jakobus het formuleert: “De geest, die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid” (Jak. 04:05b).

Is jaloersheid altijd negatief?

Zo op het eerste gezicht is dit een beetje merkwaardige uitspraak van Jakobus. Is God dan jaloers? Jaloersheid komt in het algemeen negatief over en in God zijn toch geen negatieve eigenschappen? In de eerste plaats hoeft jaloersheid of jaloezie niet altijd negatief te zijn. Het kan ook een inspiratie, een stimulans voor ons zijn als bijvoorbeeld de ander iets bereikt heeft en wij hetzelfde willen bereiken, terwijl we tegelijkertijd blij zijn voor de ander. De ander heeft dan een voorbeeldfunctie voor ons.

Nu maakt het een groot verschil of het bij jaloezie gaat om materiële ander een mooiere auto heeft dan jezelf hebt bijvoorbeeld. Gaat het echter om geestelijke dingen dan mag jaloersheid gerust een rol spelen. Waarom zouden we niet jaloers mogen zijn op iemand die echt het beeld van Jezus tot openbaring brengt? En wat Jezus zelf betreft; sprak Petrus niet dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij in Zijn voetstappen zouden treden? (1 Petr. 02:21). En zei Paulus niet: “Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg”? (1 Kor. 11:01)

In Filippenzen 3 vers 17 (Filip. 03:17) zegt Paulus: “Weest allen mijn navolgers, en ziet op hen, die evenzo wandelen, gelijk gij ons tot voorbeeld hebt”. Verder merkt hij in hetzelfde hoofdstuk op dat velen wandelen als vijanden van het kruis van Christus. Door deze laatste opmerking van de apostel komen we terecht bij nog een ander aspect van de tekst uit Jakobus en wel dit: Behalve God is er nog iemand anders die ons / geest begeert en dat is de duivel! Hij heeft echter alleen maar verkeerde, slechte en negatieve bedoelingen met ons. Hij is er alleen maar op uit om ons te ruïneren, kapot te maken, te vernietigen. Niet voor niets noemt Jezus hem de ‘mensenmoordenaar vanaf het begin’. En voor een kind van God geldt bovendien dat hij ons leven in dienst van Gods Koninkrijk uit wil schakelen, onvruchtbaar wil maken. Kunt u zich voorstellen hoe God soms met lede ogen moet aanzien hoe de geest van een kind van God niet kan functioneren, omdat (door ongeloof en ongehoorzaamheid) deze geest met verkeerde geesten vanuit het rijk der duisternis verbonden is? Terwijl God maar een doel voor ogen heeft, namelijk dat onze geest verbonden zal zijn met Zijn geest.

En dan ook nog te bedenken dat de duivel geen enkel recht heeft op onze geest, op ons leven. Staat er niet heel duidelijk: “De geest die Hij in ons deed wonen”? Wij behoren bij Hem, wij zijn van Hem en van niemand anders! Laten we dit in deze tijd goed vasthouden en er van doordrongen zijn. God heeft slechts een verlangen, omdat Hij ons liefheeft, wil Hij met ons gemeenschap hebben, maar wil dit verlangen ook beantwoord zien. En daar moeten wc dus zelf voor zorgen. Zijn verlangen behoort ons verlangen te worden.

Wij hebben een belangrijke taak

Behalve het feit dat God ons lief heeft is er nog een reden waarom God omgang met ons wil hebben en dat is de belangrijke taak die ons is toevertrouwd. Wat is onze taak? Anderen over de streep te trekken. Anderen te winnen voor Jezus. Anderen deelgenoot te maken van het ware geluk en de echte vrede die wijzelf hebben gevonden. Zoals Jezus gezonden was (Hij was de gezondene des Vaders) zijn ook wij geroepen de medemens te brengen vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van het licht!

Kunnen wij dat? Niet in ‘eigen kracht’, maar wel door de heilige Geest. Het is immers -zoals Jezus ook zegt- de heilige Geest die de wereld zal overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel…

(Joh. 16:08). De heilige Geest werkt echter niet buiten de mens om, maar door de mens heen, dat wil zeggen in samenwerking met de mens, met de menselijke geest.

En hier komen we weer op hetzelfde punt terecht, hoe belangrijk deze samenwerking, deze gemeenschap, deze eenheid is tussen de heilige Geest en onze geest. Als Paulus in Romeinen 8 vers 16 (Rom. 08:16) al zegt dat de Geest van God met onze geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn, hoe belangrijk is het dan dat we er alles aan doen dat we ons openbaren als werkelijke kinderen Gods, als zonen Gods!

God wil omgang met ons hebben, niet voor een klein beetje, maar totaal, geheel en al. Alleen dan gaat de ‘overwinnende gemeente’ zichtbaar worden en functioneren naar het plan en de bedoeling van God. Het is eigenlijk wonderbaar­lijk dat er ten tijde van het oude testament, toen er nog zoveel verborgen was, wat thans is geopenbaard, er al mensen waren die de volkomen omgang met God kenden. Wat lezen wij bijvoor­beeld van Noach en Henoch? Dat zij ‘wandelden met God’. God had een volkomen omgang met hen, zoals eens ook het geval was met Adam en Eva. Maar toen deze gingen zondigen, werd die omgang verbroken en lezen we van hen dat zij zich verborgen voor God (Gen. 03:08).

Een nieuwe generatie van gelovigen

Maar -prijst God!- er ontstaat in deze tijd een nieuwe generatie van ware gelovigen. Openbaring 12 vers 11 (Openb. 12:11) zegt: “En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis”. En wat staat er dan achteraan?: “En zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood”. Met andere woorden: zij hadden er ALLES voor over dat de gemeenschap die zij met de Vader hadden intact bleef. Net als Paulus was ook hun getuigenis dat NIETS -maar dan ook werkelijk niets- hen zou kunnen scheiden van de liefde Gods in Jezus Christus (Rom. 08:38-39). En met Johannes maakten ze het waar in hun leven, dat de volmaakte liefde elke vorm van vrees uitdrijft (1 Joh. 04:18).

Nu, om nog even op Henoch en Noach terug te komen, als het ten tijde van het oude testament al mogelijk was om te wandelen met God, hoeveel temeer in onze tijd! Jezus sprak ten aanzien van Johannes de Doper, die wel de laatste profeet van het oude verbond wordt genoemd, dat onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, “niemand groter is dan Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk Gods is groter dan hij” (Matt. 11:11).

En van dat Koninkrijk zijn wij de vertegenwoordigers, de gezanten. Daarom behoren we ons ook eenvoudigweg en zonder compromis volledig in te zetten door de omgang die God met ons wil hebben op optimale wijze te laten functioneren en Zijn oproep dagelijks met een volmondig ‘ja’ te beantwoorden.

 

Reïncarnatie door Evert van de Kamp

‘Ik geloof in reïncarnatie. Voor mij is de gedachte dat je de kans krijgt om verder te gaan heel bevrijdend. Ik ben nog lang niet klaar met dit leven. Zoals mijn kinderen mij bij de geboorte het gevoel gaven dat ze uit een andere wereld kwamen, zo geloof ik ook dat ze naar een andere wereld teruggaan.’

Deze uitspraak was kort geleden te lezen in Trouw. Gedaan door de theologe, pacifiste en feministe ds. Gonnie Scholten-van Iterson. Men beweert dat één op de vijf Nederlanders in reïncarnatie gelooft.

Aanvankelijk vroeg ik me af of het zinvol is er over te schrijven, maar al gauw bleek mij dat we te maken hebben met een ‘onbetaalde rekening van de kerk’.

Opnieuw dienst zich een enorm vacuüm aan geestelijk inzicht en visie aan. En laten wij eerlijk zijn, wat weten we zelf van reïncarnatie nu precies af? Toch leven wij tussen mensen die zeggen: dit is het! Hier krijgen we tenminste antwoord op onze nooit beantwoorde vragen. Je ontmoet mensen die er absoluut van overtuigd zijn dat Jezus de reïncar­natiegedachte heeft geleerd.

Vooral deze mensen verbinden reïncarnatie heel vlot met hun ‘christelijk’ geloof. Het is ver­bazingwekkend hoe gemakkelijk allerlei leringen worden geloofd en geaccepteerd, terwijl fundamen­tele geloofswaarheden niet worden aanvaard, laat staan beleefd.

Wat is reïncarnatie?

Het woord is afkomstig uit het Latijn. Re-in-carna betekent letterlijk terug-in-vlees. Er bestaan diverse opvattingen over. In zijn uitstekend gefundeerd werk ‘Reïncarnatie en christelijk geloof geeft dr. R. Kranenborg de volgende omschrijving: ‘Reïncar­natie is de overtuiging dat er iets in de mens is dat na de dood op de een of andere manier opnieuw op t de aarde terugkomt (en dat bijgevolg voor de geboorte al eens op deze aarde was)’.

De Engelse theosoof dr J. Algeo (in de moderne Theosofie is reïncarnatie een hoofdbestanddeel van de leer) zegt in zijn (geloof- s)visie: ‘Reïncarnatie is het geloof dat we niet slechts één leven hebben, maar vele levens, in feite zelfs leven na leven, hier op deze aarde. Het houdt in dat ons huidige leven niet het eerste is dat we hier hebben gehad. Het zegt dat als ons lichaam sterft een deel van ons enige tijd zonder een fysiek lichaam voort zal leven en dan weer naar de fysieke aarde getrok­ken zal worden in een nieuw, zich ontwikkelend menselijk lichaam, om de levenscyclus weer opnieuw te beginnen. Op die manier gaan we leven na leven door met ervaren, leren, zoeken, totdat we onze les op aarde geleerd hebben en alle wijsheid die in deze wereld ontdekt kan worden, hebben verworven’.

In de brochure ‘Reïncarnatie in het licht van de Bijbel’ schrijft J.I. van Baaren: ‘Voor de westerling betekent reïncarnatie hergeboorte in een ander menselijk lichaam. In de oosterse stromingen hangt men meestal de transmigratiegedachte (zielsverhuizing) aan’.

Kranenborg merkt echter op dat het begrip zielsverhuizing steeds minder wordt gebruikt, omdat men niet weet wat er onder de ziel verstaan moet worden.

Is het de eventuele ziel, die van het ene lichaam naar het andere verhuist, of dat het nog iets anders is. Boeddhisten bijvoorbeeld kennen wel de gedachte van de reïncarnatie, maar ontkennen het bestaan van de ziel.

Anderen spreken over de term wedergeboorte. (De Bijbel geeft daar echter een geheel andere en eigen betekenis aan). De opvatting dat de ziel van de mens kan terugkeren in plant of dier wordt evenmin door velen gedeeld.

Bakermat en verspreiding

Waar komt het vandaan, willen we altijd weten. En terecht, de oorsprong vertelt immers iets van het wezenlijke waar het om gaat. Meestal heeft het te maken met een bepaalde religie. Welnu, de bakermat van de reïncarnatie vinden we in de godsdienst van het hindoeïsme (India).

Omstreeks 500 voor Christus wint deze gedachte veld.

In de religies van China en Japan komt het aanvankelijk niet voor. Pas als het boeddhisme de gedachte overneemt, begint ook hier de overtuiging van reïncar­natie op te komen. In de zesde eeuw voor Christus waren er in Griekenland al wel aanhangers van reïncarnatie.

In hindoeïsme en boeddhisme is reïncarnatie fundamenteel. Jodendom, christendom en islam waren er oorspronkelijk vrij van.

Maar in onze tijd verandert dat sterk. In Nederland wordt de gedachte uitgedragen door de Theosofische Vereniging en de invloedrijke antroposofen. De grondlegger van de antroposofie, de Oostenrijker Rudolf Steiner (1861-1925) schreef het boek ‘Algemene menskunde als basis voor de pedagogie’.

De grondslag van dit boek wordt gevormd door het idee van reïncarnatie. Mensen zijn meer dan een sterfelijk lichaam. Daardoor kan een mensenziel afhankelijk van het leven dat hij leidt telkens een hogere fase van leven en bewustzijn bereiken. In de opvoedkunde gaat het er nu om de zielen van kinderen zo te begeleiden dat ze een zo goed mogelijk leven kunnen leiden en na dit leven weer in een hoger leven kunnen reïncarneren. Deze opvatting is de basis van de pedagogie van het ‘vrije school’- onderwijs. Alle onderwezen vakken moeten in de zogenaamde vrije scholen in Nederland op deze gedachte zijn afgestemd.

De rooms-katholieke theoloog Karel Douven houdt zich intens bezig met reïncarnatie en het christelijk geloof. Beide vindt hij goed te verenigen. Een mens heeft meer dan één leven hier op aarde. In alle godsdiensten openbaart God zich. Overal en altijd. Bij alle godsdiensten gaat het wezenlijk om hetzelfde, meent hij. Een recent boek van Douven is ‘Het christendom op weg naar de 21e eeuw’, met als ondertitel ‘Van Christusbelijdenis naar Christuservaring’.

Een man die ook zeer geïmponeerd is door het reïncarnatiegeloof is de radiopastor bij de IKON, ds. Hans Stolp. Hij leert dat één mensen­leven niet voldoende is. ‘Voor de groei naar zuiverheid is tijd nodig. Dat één mensenleven daarvoor niet voldoende is, ligt voor de hand. Zoals men meer klassen moet hebben doorlopen alvorens het einddiploma van de school kan worden behaald, zo moet een mens meer levens doorlopen voordat hij zoveel licht en liefde in zich heeft dat hij kan terugkeren naar God’.

De Hare Krishnabeweging, ook in ons land vertegenwoordigd, zet zich sterk in voor de verbreiding van de reïncarnatiegedachte.

Kranenborg schrijft: ‘Mensen zijn in deze tijd vervreemd van het christelijk geloof, maar blijven niettemin hun vragen houden over de zin van het leven en over de vraag of er een voortbestaan na de dood is. aangezien de christelijke antwoorden niet meer voorhanden zijn, zoekt men andere oplossingen voor deze vragen, dan komt de gedachte van reïncarnatie al spoedig op als aantrekkelijk en bevredigend’.

Karna en reïncarnatie

Vragen zijn er. Legio vragen! Ze houden nooit op, ‘de vele waaroms’. Waarom overkomt een mens leed en ellende? Waarom krijgt de één daarvan heel veel en de ander nauwelijks iets? Dat is toch volkomen onrechtvaardig. Sommige eerlijke en oprechte mensen oogsten niets dan ellende en zij die er maar op los leven plukken de dag en ontvangen goed op goed. Ra, ra, hoe zit dat?

De één is rijk begaafd en de ander is niet eens in staat een letter te lezen. In dezelfde familie ontmoet je mensen met een fijn besnaard karakter en mensen die onaan­genaam of zelfs zeer onsym­pathiek zijn.

Vanwaar al die ogenschijnlijke wil­lekeur? Zijn er antwoorden te vinden op al dit soort vragen?

Velen in onze dagen geloven dat reïncarnatie een goed en bevredigend antwoord kan geven. Want reïncarnatie is verbonden met een begrip dat ‘karma’ wordt genoemd.

Karma is een wet. Karma is de wet van oorzaak en gevolg. Het woord ‘karma’ is Sanskriet (Oudindische taal) en betekent ‘handeling’.

Karma is ‘het geloof dat elke daad die we vellichten haar onvermij­delijk, onontkoombare gevolg heeft. Vroeg of laat moet een mens de gevolgen van zijn daden onder ogen zien. Zo niet in dit leven, dan wel in een ander later leven.

Alles heeft zijn reden, alles komt ergens uit voort. Men zegt: niets is toevallig, en niets is willekeurig. Deze gedachte samen met de idee van reïncarnatie betekent dat alles wat in een mensenleven gebeurt, zijn oorsprong heeft in vroegere levens of zal krijgen in toekomstige levens. Het maakt duidelijk waarom dingen gebeuren zoals ze gebeuren. Het is het antwoord op al die waaroms.

Alles heeft een verklaring. Neem bijvoorbeeld iemand die nu een slecht leven beschoren is. Dat heeft hij dan te wijten aan zijn tekortkomingen in een vorig bestaan.

Niet in de zin van schuld en straf, maar van uitdaging en gelegen­heid. Om er van te leren, om iets goed te maken.

Onze huidige omstandigheden zouden we zelf geschapen of gekozen hebben in vorige levens.

En hoe een mens daar nu op reageert, bepalen de omstan­digheden die hem wachten in een volgend leven. Zo wil de wet van oorzaak en gevolg dat.

Niet een lot dat van buitenaf wordt opgelegd, maar voorwaarde waaronder we onze vrije wil kunnen gebruiken om zelf ons leven te bepalen. De gelegenheid die we nu hebben om zelf onze toekomst te kiezen.

Zo kunnen alle vraagtekens die om een antwoord vragen verklaard worden. Ook die vragen van: waarom dit wel en waarom dat niet gebeurt en wat de oorzaak daarvan is.

Men stelt: karma is absoluut rechtvaardig. Er valt niets tegen in te brengen. Het verklaart de veronderstelde ongelijkheid om ons heen, ziekte, gezondheid, verslaving, geluk, voor- en tegenspoed, armoede, leven en dood, etc.

Een uitspraak van de schrijver Sutphen luidt: ‘Karma is de universele wet, die alles leidt zonder fouten. Zij zal iemand volgen van de ene reïncarnatie naar de andere, totdat de harmonie tussen alle oorzaken en gevolgen tot stand is gebracht’.

Hier ligt duidelijk een onbetaalde rekening. De oplossing van het ‘waaroms der dingen’ ligt immers in de onzienlijke, geestelijke wereld. Die is dikwijls niet gepredikt en dus niet gepraktiseerd. De Bijbel leert ons niet alleen waar het kwaad vandaan komt, maar ook hoe het te bestrijden is. Daar is geestelijk inzicht voor nodig. Inzicht en door­zicht in de geestelijke wereld, de hemelse gewesten, waar de strijd tussen licht en duisternis, tussen God en de satan zich voltrekt.

Zelfs veel christenen hebben, hoewel het Woord van God bij hen is, daar geen weet van.

De ‘onzichtbare wereld’ is dan een gesloten boek. Jezus zelf heeft die bovenzintuiglijke wereld voor ons ontsloten. Hij alleen bracht inzicht in die geestelijke wereld.

Glashelder toonde Hij aan dat de duivel de veroorzaker is van alle kwaad. Jezus liet zien dat wat vanuit de geestelijke wereld van God op de mens afkomt alleen maar goed kan zijn en dat wat vanuit de geestelijke wereld van de duivel komt puur slecht is. God kan niet door het kwade verzocht worden en Hij brengt ook niemand in verzoeking (Jak. 01:13).

Jezus noemt de duivel de vader der leugen, de mensenmoorder van den beginne, die niet staat in de waarheid (Joh. 08:44).

Leugen, zonde en ziekte vinden hun oorsprong in de geestelijke wereld van de satan.

Maar Jezus heeft de machten der duisternis eerst ontwapend en ver­volgens openlijk tentoongesteld. Over die overheden en machten zegevierde de Heer (Kol. 02:15). Dat was de dagelijkse praktijk van zijn leven in de kracht van de Heilige Geest, ons ten voorbeeld. Ontmaskering is Jezus’ antwoord op de duivelse wet van oorzaak en gevolg.

Jezus predikt geen karma, maar brengt genade en waarheid, werkelijke verlossing en bevrijding.

Wie geestelijke ogen heeft, ziet dat. Die mens leert door Jezus’ , aanbod van de doop in de Heilige Geest precies zo de satan en zijn handlangers te ontmaskeren en te overwinnen.

Waar de bedekking verdwijnt, gaan de ogen open voor de realiteit van de geestelijke wereld en komt Gods heerlijkheid openbaar (2 Kor. 03:14-17) in mensenleven en situaties.

Als dit beleefd wordt, verliest de reïncarnatiegedachte elke aantrek­kingskracht. Dan blijkt hoe onwerkelijk ze is.

(Het tweede en laatste deel over dit onderwerp volgt in “Levend Geloof’ van volgende maand)

 

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Een nieuw jaar, een nieuw begin? Inderdaad, maar dan alleen wat het uiterlijk van ons blad betreft. Onze lezers en lezeressen zullen uiteraard al bemerkt hebben, dat we overgegaan waren tot het gebruik van andere lettertypes. Dit werd mogelijk doordat wij vorig jaar nieuwe computerapparatuur, inclusief de nieuwste soort laserprinter, van iemand die onbekend wenst te blijven, als een ‘gift in natura’ hebben ontvangen! U kunt zich voorstellen hoe blij en dankbaar we hiervoor zijn! Uit de gewone middelen had dit niet bekostigd kunnen worden. Een en ander komt uiteraard het werk van “Levend Geloof’ zeer ten goede.

Zoals u bemerkt is ook de omslag, waarvoor reeds enkele maanden een steviger soort papier wordt gebruikt, nu vernieuwd. Gehandhaafd blijven het handzame formaat en een duidelijk leesbare letter. En waar we vooral ook geen verandering in aanbrengen is de inhoud van ons blad: de vele facetten van het volle evangelie, blijven we op een zo begrijpelijk mogelijke wijze belichten. In de hoop dat velen, mede door middel van “Levend Geloof”, een vaste geloofskoers blijven (of gaan) varen, gaan wij vol vertrouwen 1992 binnen en geloven dat het een vruchtbaar jaar zal worden in dienst van Gods Koninkrijk.

 

Dertig jaar “Levend Geloof” van de redactie

Dit is het eerste nummer van de 31ste jaargang van ons blad. Het betekent dat “Levend Geloof” dertig jaar bestaat. Niet dat we dit als een soort jubileum vieren, maar het is wel een gelegenheid om een ogenblik stil te staan bij de ontwikkeling van “Levend Geloof” in de loop der jaren en vooral ook wat onze verwachting is voor de komende jaren.

De eerste vraag die zich natuurlijk voordoet is hoe iemand er toe komt een blad uit te gaan geven. Daarvoor moet ik teruggaan naar mijn prille jeugd. Als jongen van ongeveer 10 jaar maakte ik reeds met de hand geschreven krantjes, gemaakt van de bladzijden uit een schoolschrift, met daarin het nieuws van de boerderij waar ik opgroeide. Alles wat met kranten, tijdschriften en nieuws te maken had, had mijn grote belangstelling. De kranten werden in die tijd -de oorlogsjaren ’40-’45- steeds kleiner, maar na de oorlog kwam daarin geleidelijk verandering en werd ik korrespondent van enkele dagbladen. Echter in mijn vrije tijd, want mijn verdere opleiding en bestemming was er op gericht de boerderij van mijn ouders over te nemen.

Traditioneel werd ik, zoals de meeste andere mensen van het dorp waar ik opgroeide, lid van de Hervormde kerk. Ik was toen 19 jaar. Maar de grote verandering kwam enkele jaren later, het was in de tijd dat de Duitse evangelist Hermann Zaiss een tournee door Nederland hield en voor het eerst de boodschap van volle verlossing in Jezus Christus op grotere schaal bekendheid kreeg. Hermann Zaiss sprak ook op het pastoraal centrum ‘De Hezenberg’ te Hattem, waar Ds. W. A. Plug “de leiding had. Deze ‘bekeerde dominee’ sprak op een avond voor de afdeling van ‘De Jonge Kerk’ waarvan ik lid was. het onderwerp was: ‘Geloof, gebed en genezing’. En hoewel ik ook voor die tijd vele preken had gehoord, want ik ging geregeld naar de kerk, was het deze inleiding die mij bijzonder aansprak. Het was alsof God zijn hand op mijn leven legde. Enige tijd later aanvaardde ik Jezus als mijn Zaligmaker. Ik ging thuis op mijn slaapkamer op mijn knieën en beleed mijn zonden met de woorden: ‘O, Heer, wees mij zondaar genadig…’ en wist vanaf dat moment dat ik een kind van God was geworden en dat het waar was wat er in Johannes 1 vers 12 (Joh. 01:12) staat dat allen, die Hem hebben aangenomen, macht hebben ontvangen kinderen Gods te worden.

Er was een grote verandering in mijn leven gekomen, zoals dat bij iedereen het geval is die vanuit het rijk der duisternis wordt overgeplaatst in het Koninkrijk van Jezus Christus. Samen met anderen uit het dorp waar ik opgroeide en die ook tot bekering waren gekomen, gingen wij behalve naar de kerk zo nu en dan

naar samenkomsten van ‘vrije groepen’ en in 1958 naar de campagnes van evangelist T. L. Osborn. In de maanden die daarop volgden kwam er een verdere geestelijke doorbraak in mijn leven. Ik liet mij dopen door onderdompeling en werd gedoopt met de heilige Geest. De dominee met de ouderlingen kwamen echter op bezoek. Ze hadden een brief bij zich van het ‘Classicaal bestuur’ waarin onder andere stond dat ik niet meer aan het Avondmaal deel mocht nemen. Ik was ‘geschorst’, vanwege de doop door onderdompeling. We kwamen buiten de kerk terecht, maar samen met anderen die tot geloof gekomen waren, begonnen we actief te worden in onze omgeving door het organiseren van samenkomsten, openluchtmeetings, Bijbelstudies, etc. Er volgden enkele jaren van opwekking want velen kwamen tot geloof.

Het was in die tijd dat ik, bij het verspreiden van opwekkingsbladen, een keer las dat men wat men verspreidt, het beste zelf kon schrijven. Dit sprak mij geweldig aan, temeer daar het ‘publiceertalent’ nog steeds in mij was. Ik gaf enkele traktaten uit, maar het meest was ik in gedachten bezig te overwegen een eigen blad uit te geven. Op 1 november 1961 besloot ik in januari 1962 te beginnen met de uitgave van een maandblad onder de naam ‘Levend Geloof’, mede geïnspireerd door de uitgave ‘Faith Digest’ van T. L. Osborn.

Zo kwam dus dertig jaar geleden het eerste nummer uit, in gestencilde vorm en met een kleine oplage. In 1976 verkochten we onze boerderij en begonnen we met een kleine offsetdrukkerij, waardoor ‘Levend Geloof voortaan ook in offsetdruk kon worden uitgegeven. Wat zeer belangrijk was dat we juist in die tijd weer een verdere geestelijke doorbraak beleefden, wat ook zijn weerslag vond in het blad. Tegelijkertijd begon ook de oplage sterk te groeien. In de tachtiger jaren werd ‘Levend Geloof’ voor steeds meer lezers en lezeressen het blad dat op duidelijke, compromisloze wijze het volle evangelie onder woorden bracht en dat is ook thans nog het geval. Wat velen weten te waarderen is de vaste koers die wij varen en blijven varen, want we zouden ontrouw zijn aan onze opdracht als we hiervan af zouden wijken. We schrijven dit niet om onszelf een pluim op de hoed te steken, maar wel uit dankbaarheid jegens Hem die ons steeds weer inspireert door zijn Woord en Geest! Ondanks soms sterke tegenstand uit het rijk der duisternis, leert Hij ons te volharden en gaan we met blijdschap verder met de verkondiging van de boodschap van het koninkrijk der hemelen. Het is de enige boodschap die werkelijk waardevol is, omdat het de mens vrijmaakt uit satans macht en tot gevolg heeft dat wij ons als volwassen christenen gaan openbaren, die niet heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer.

Waar we ook dankbaar voor zijn, zijn de bekwame medewerkers die regelmatig in het blad schrijven. Al heb ik als eindredacteur vooral ook een coördinerende taak, ‘Levend Geloof’ is beslist geen ‘eenmansbediening’. Zonder de inbreng van anderen -die ook volledig achter het volle evangelie staan- zouden wij niet in staat zijn het volle evangelie op een zo duidelijke wijze te belichten.

Onze dankbaarheid geldt zeker ook hen die het blad financieel ondersteunen! Het werk van ‘Levend Geloof’ is een geloofswerk en het is soms een hele opgave financieel het hoofd boven water te houden. Maar dank zij de extra bijdragen vanuit de lezerskring worden wij telkens opnieuw bemoedigd en in staat gesteld door te gaan met dit werk.

Na dertig jaar staan wij aan het begin van een nieuwe periode, maar het vuur is niet gedoofd! Integendeel, het is ons verlangen ‘het licht’ via ‘Levend Geloof helderder te laten schijnen dan ooit tevoren. Vol goede moed en met blijdschap en toewijding willen wij doorgaan met de verkondiging van het ‘volle heil’, zolang wij de bekwaamheden en de mogelijkheden daartoe hebben. Maar deze ‘opdracht’ geldt niet alleen voor ons die ‘Levend Geloof’ uitgeven, maar ook voor alle kinderen Gods die het werkelijke evangelie hebben leren kennen. En we hoeven niet bang te zijn dat het rijk der duisternis het waarachtige licht wat wij verspreiden zal kunnen doven, want 2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09) zegt dat de ogen des Heren over de gehele aarde gaan, om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat!

 

Wordt vervuld met de Geest. (gedicht) door Piet Snaphaan

Wordt vervuld met kracht des Heren,

bereid je toe, het is Gods wil.

Laat ’t vooral zijn een begeren

om daag’lijks van Gods Geest te leren,

want ook de boze zit niet stil.

 

Wordt vervuld en laat ’t geworden

dat je vol blijft van de Geest.

Laat een ieder zich omgorden,

dan zal ’t weldra gezien gaan worden

dat het uitloopt op een feest.

 

Wordt vervuld met Gods gedachte,

wat ligt besloten in Zijn plan.

Hij nodigt ons, en is bij machte

datgeen te doen waar wij naar smachten,

om reeds ’t herstellen waar het kan.

 

Wordt vervuld, kom tot bezinning,

vorm een eenheid door de Geest.

Laat Gods Geest ons zijn tot lering,

dan zal straks de overwinning

grootser zijn dan ooit geweest.

Piet Snaphaan

 

De stem van de goede Herder door Duurt Sikkens

Het evangelie van Johannes is er één waarin geen gelijkenissen worden beschreven, op één na: de goede Herder. En alleen in dit evangelie wordt deze gelijkenis verteld. De diepe betekenis ervan heeft waarschijnlijk alleen Johannes verstaan. In het Johannes-evangelie worden wel veel beelden aangehaald.

Het verhaal over de goede Herder (of eigenlijk over de schaapskooi) bestaat eigenlijk uit twee gelijkenissen:

Johannes 10 vers 1 tot en met 5 (Joh. 10:01-05) gaat over de eerste schaapskooi, waarvan Jezus de Herder is.

Johannes 10 vers 7 tot en met 10 (Joh. 10:07-10) spreekt over een tweede schaapskooi, waarvan Jezus de deur is.

Schaapskooi

Een schaapskooi in Israël was een omheinde ruimte die de schapen moest beschermen tegen de aanvallende roofdieren. In de onzienlijke wereld overgezet: een lichtplek in de duisternis, een eiland van leven in de zee van aardse godsdiensten.

De schapen in die kooi zijn de gelovige Joden en de heidenen die God geloofden, zoals Rachab, Ruth, enz.

Deze mensen van het oude verbond vormden een lichtplek in de duistere wereld. Dat gold zolang ze op aarde waren. Maar iemand die gelooft heeft het eeuwige leven. Dat krijgt hij niet na de dood, maar dat heeft hij. (En wij!). Dat leven houdt niet op als je gestorven bent. Iedereen blijft na zijn (aardse) dood waar hij geestelijk is. Een gelovige blijft leven en een ongelovige blijft in het dodenrijk. Daar was hij immers al voor zijn sterven. Toen Abraham stierf, bleef hij waar hij was: in die lichtplek temidden van de duisternis. De duisternis kon niet bij dat licht komen want tussen die twee was een kloof (Luc. 16:26).

De muur van die kooi was de wet: wie dat doet zal leven! Wetten zijn immers woorden Gods om een mens te beschermen.

Deurwachter

In vers 3 wordt over een deurwachter gesproken. Deze had tot taak de verkeerde herders tegen te houden. Sommige herders klommen van elders in. Maar Jezus kreeg legaal toegang omdat Hij namens de eigenaar, God, kwam.

Valse herders worden geleid door een boze geest. Zo kende Israël koningen die het volk opjutten in plaats van te leiden. Zij hebben de schapen verstrooid en brachten onrust in de kooi.

De toegang van de kooi was de besnijdenis des harten. Ook in het oude verbond!

In de schaapskooi waren dus schapen op aarde en schapen in de hemel (die reeds gestorven waren). Zo waren er ook wachters op aarde en wachters in de hemel. De wachters op aarde waren Mozes en de profeten, tot en met Johannes de Doper. Zij trachtten het volk binnen de muur (verbond, wet) te houden. Deze wachters waren tijdelijk, en volgden elkaar op.

Engel

In de onzienlijke wereld was er ook een wachter: een engel. Waarschijnlijk is dit Michael, want deze staat het volk Gods terzijde, zie ook Jozua 5 vers 14(Joz. 05:14). In de hemel heeft een engel er voor gewaakt dat er verkeerde herders binnen zouden komen. Ze hielden boze geesten tegen. Een engel functioneert echter alleen op geloof van een rechtvaardige. Als die er niet is, of het geloof ontbreekt, kan die engel ook niets doen.

De profeten uit het oude verbond opereerden met de macht van die engel. Waar haalden ze anders hun gezag vandaan? Waar de wonderen, tekenen en krachten? Dat moet iemand ze gegeven hebben (Matt. 21:23).

In Exodus 3 vers 6 (Ex. 03:06) staat dat God Zelf in de brandende braamstruik was. Stefanus vertelt in Handelingen 7 vers 30 en 35 (Hand. 07:30-35) dat God Zich via een engel openbaar­de.

Volgens Exodus 19 was God Zelf op de Sinaï en volgens Stefanus in Handelingen 7 vers 38 en 53 (Hand. 07:38; Hand. 07:53)was het weer die engel..

Johannes, als wachter, zei: “Ik ben het niet die komen zal, maar Jezus is het”. Hij deed dus de deur open. Jezus zegt van Johannes: “Dat was Elia”. Hij had ook kunnen zeggen: “Dat was David, of Mozes”, of iemand anders die optrad met de macht van die engel, om het volk binnen het verbond te houden.

Hemelburgers

Alle volken hebben een boze geest boven zich, een geweldige machtige geest (Dan. 10:13 en Dan. 10:20). Daarom voel je je bijvoorbeeld typische Nederlander. Als je je verbonden voelt met een bepaalde volksaard, heb je het gedachten­goed van een streekgeest. Een kind van God woont niet op aarde maar in de hemel, want wij zijn in de eerste plaats hemelburgers. Ook het volk van God heeft een geest boven zich, een goede geest, een engel des lichts. Dat was ook het unieke van Israël. Daarom zei de duivel: “Als ik dat volk heb, heb ik alles!” Hij probeerde in de gedaante van koningen en herders het volk binnen te dringen. Steeds weer lukte het. Het volk werd zelfs weggevoerd naar Babel en verviel tot afgodendienst. En dan moest er weer een richter komen die geloofde in de macht van die engel en in de barmhartigheid van God.

Johannes 10 vers 3 (Joh. 10:03): “Voor Hem doet de deurwachter open”. Als Jezus bij de ingang van de schaapskooi staat ziet hij daarbinnen een chaos. De kudden lopen door elkaar en de herders schreeuwen en slaan met hun staf: “Vervloekt is de schare die de wet niet kent”. De schapen dreigen te stikken door het stof. En de herders slaan elkaar en de schapen.

Daar staat Jezus en Hij roept: “IK BEN DE GOEDE HERDER!” Hij roept over de chaos dat Hij van de Vader gekomen is, en dat Hij een evangelie brengt van herstel. In de onzienlijke wereld roept Hij dat tegen de harten van de mensen en biedt ze eeuwigheidsleven aan.

Vergeving

En uit elke kudde maakt zich een handvol schapen los. Ze horen iets nieuws: Deze herdér vergeeft hun zonden! Dat deden die anderen niet, die sloegen hen! Slechte herders proberen hen nog tegen te houden. De wachter is verdwenen. De grootste uit het oude verbond, Johannes de Doper, heeft plaats gemaakt voor de grootste uit het nieuwe verbond, Jezus Christus! Hij verwijt de herders dat ze niets begrepen hebben van de wet, want het belangrijkste hebben ze verzaakt: namelijk de barmhartigheid en de trouw en het oordeel!

Zijn eigen schapen horen Zijn stem. Die stem is het evangelie van het koninkrijk der hemelen, van het koninkrijk Gods, en de schapen volgen Hem. Ze trekken uit de kooi van het oude verbond. En Jezus gaat voor hen uit in de onzienlijke wereld. Hij moest nog een weg afleggen om de reiniging van de zonden tot stand te brengen. Maar als Hij daarvan teruggekeerd is, gaat Hij naar de nieuwe kooi (Joh. 12:32).

Van deze nieuwe schaapskooi is Hij de deur. Wie binnen wil gaan kan dat alleen via Jezus. Dat wil zeggen dat je Zijn verlos­singswerk aanvaardt. Alleen dan ben je legaal binnengekomen. Jezus was de enige legale Herder die de schapen uit de oude kooi mocht leiden om ze in de nieuwe te brengen en om nieuwe schapen toe te laten.

Zo heeft Hij geroepen tot de mensen die op aarde waren. Maar zo heeft hij ook in de hemel geroepen. Toen Hij stierf is Hij het dodenrijk ingegaan. Daar was ook die veilige plek waar de gestorven gelovigen wachtten.

Jezus zei: “Ik ben van de Vader gekomen!” Hij verkondigde daar het evangelie en zij herkenden Hem!

Toen Hij opstond uit het dodenrijk nam Hij krijgsgevangenen mee (Ef. 04:08). Zij kwamen vanuit het gedeeltelijke licht in het volle licht, het nieuwe Jeruzalem (Matt. 27:53).

Huurlingen

Wat gebeurt er nu met de oude schaapskooi waar nog schapen inzitten? Die wordt een over­geleverde plek voor wolven (in schaapsvacht), jakhalzen en slangen. De herders gaan er vandoor (om de komende toom te ontgaan) en de scharen worden een prooi van de machten. “Uw huis wordt aan u overgelaten” (Matt. 23:38).

Valse herders of huurlingen eten de kudde op! In Judas vers 12 (Judas 01:12) staat: “Zij feesten om zichzelf te weiden”. Met andere woorden: zij zoeken mensen uit die hen vleien, die overeenstemmen met hun karakter, om zichzelf te behagen. De naam van Jezus leeft niet meer, maar persoonlijke verhoudin­gen gaan een rol spelen. Bindt de mensen dus nooit door gevoelens aan elkaar, maar door het woord en de Geest van God!

Heidenen

Johannes 10 vers 16 (Joh. 10:16): “Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn”. Dat zijn de heidenen. Wij zaten ook in een andere stal en hoorden de stem van de Herder. Wij maakten ons los en volgden de Herder naar de hemelse kooi.

In Ezechiël 34 vers 6 (Ez. 34:06) staat: “Mijn schapen dwaalden rond. Op elke berg en op elke hoge heuvel, over de gehele aarde zijn Mijn schapen verstrooid!” Ook deze schapen horen de stem van de Herder en maken zich los van hun kudde. En de muur die scheiding maakte (zonde) is weg, zodat het wordt een kudde en een Herder.

Johannes 10:9 (Joh. 10:09): “Hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. Zoals Noach en de zijnen. Toen de zondvloed kwam gingen zij IN de ark. En daarna gingen ze er weer uit. Noach vond toen op aarde geen leven, maar hij bracht het erin: hij plantte een wijngaard (Gen. 09:20).

Ook wij gingen in Jezus, de ark van het nieuwe verbond, de betere schaapskooi, de hemelse gemeente. Buiten hoor je de roofdieren. Soms komt er een binnen, hij is wetteloos. Beproef daarom de geesten of ze uit God zijn.

Wij zullen ook weer uitgaan, dat wil zeggen met Jezus terug komen. De aarde is dan vergaan door vuur (boze geesten) en wat overblijft is as. Noach vond geen weide (eten voor de schapen), hij maakte het. Zo zullen ook wij de aarde weer tot leven brengen, want voor ons is het doen van de wil van God spijs en drank.

Maar eerst zal de nieuwe schaapskooi vol moeten worden. Daarom gaan we, ook in 1992, door met de verkondiging van het volle evangelie, de stem van de goede Herder.

 

De gemeente in de eindtijd door Jan Kees Roose

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de Gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God.

Het doel van deze Bijbelstudie

Het doel van deze Bijbelstudie is om meer te gaan begrijpen van het plan van God met zijn hele, schepping zoals Christus dat aan zijn gemeenten heeft geopenbaard. Daarbij gaat het niet alleen om feitenkennis, beeldverklaringen en schema’s over het verloop van de eindtijd. Minstens zo belangrijk is om eens stil te staan bij het ‘hier en nu: wat betekent dat voor de gemeente waartoe wij behoren en voor onszelf? Zien we relatie tussen het (gemeente-)leven en de geestelijke gebeurtenissen waarvan in Openbaring gesproken wordt dat ze weldra gaan gebeuren ? Met name deze relatie willen we in de komende Bijbelstudies steeds weer proberen te leggen. In de hoop dat ons geloof er door opgebouwd zal worden en dat het een positieve uitdaging zal zijn om ‘in dat spoor dan ook verder te gaan’.

Voor deze Bijbelstudie is het boek Openbaring als uitgangspunt genomen. Het is echter niet de bedoeling het gehele boek Openbaring te behandelen.

We zullen ons namelijk voornamelijk bezighouden met de rol die de Gemeente in het geopenbaarde plan van God heeft, want daar draait het uiteindelijk om. In de hemel is het oog gericht op Christus en zijn lichaam. Satan zal er alles aan doen om te verhinderen dat de Gemeente tot volheid komt, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Hoe hij de mensheid in het algemeen in zijn greep houdt en de effecten daarvan op aarde, daaraan zullen we minder aandacht schenken. Aan de ontwikkeling van de Gemeente, aan het herstel, maar ook aan de strijd die daarvoor geleverd moet worden, des te meer. Vandaar ook de benaming van deze serie artikelen: ‘De Gemeente in de eindtijd’. Verder is gekozen voor thema’s, dat wil zeggen dat elk artikel een bepaald onderwerp behandelt. Dat is gedaan voor de overzichtelijkheid, met name ook omdat het boek Openbaring niet chronologisch is geschreven.

Kunnen wij Openbaring begrijpen?

Is Openbaring moeilijk te ‘verstaan’? In eerste instantie lijkt dat wel omdat er zoveel in beelden wordt weergegeven. Toch kan het niet de bedoeling van Jezus zijn om aan de gemeenten in onbegrijpelijke taal mee te delen wat nu juist belangrijk voor ze is. Tijdens zijn leven op aarde beloofde Hij al dat zijn volgelingen niet als wezen zouden achterblijven wanneer Hij zich zou hebben onttrokken aan de waarneembare wereld om zich te wijden aan het uitvoeren van het plan van God. Hij beloofde de Trooster die onder andere de toekomst zou verkondigen. Dat gebeurt nu onder meer in Openbaring.

Dat is de eerste sleutel: we kunnen alleen verstaan door de heilige Geest, omdat dit dezelfde Geest was die Johannes inspireerde. Zoals Jezus zijn discipelen gelijkenissen uitlegde, zo wil zijn Geest ons helpen de diepere betekenis achter de beelden en profetieën te verstaan. Daarop dienen we ons te richten.

Er is nog een tweede sleutel: Johannes wordt herhaaldelijk opgeroepen om ‘hierheen op te klimmen’ en dan wordt bedoeld in de hemel (zie bijvoorbeeld Openb. 04:01). Johannes ziet de geestelijke ontwikkelingen in hemelse werkelijkheid. Als wij willen begrijpen zullen we ons als het ware ook in de onzienlijke wereld moeten begeven. Denken en zien vanuit de hemelse realiteit. De beelden waarin Johannes de geestelijke wereld probeert duidelijk te maken (en dat is moeilijk!) gaan dus primair om gebeurtenissen of feiten in de hemel (voorbeelden: oorlog, aardbeving, bergen). Wel zal elke gebeurtenis in de hemel gevolgen hebben op aarde. Het is zeker ook van belang om daar weet van te hebben. Onze Leraar, de heilige Geest, wil ons daarbij helpen.

Als we deze sleutels hanteren en geleerd willen worden, dan zal blijken dat de hemel open gaat! Niet dat nu ineens alles helemaal duidelijk zal zijn, maar we zullen zeker onderscheiden waarop het aankomt.

Waar gaat Openbaring over?

Jezus onthult zijn Gemeente over wat weldra geschieden moet (Openb. 01:01). Wat wordt daarmee bedoeld? Al doorlezend wordt dat duidelijk. Het herstelplan van God met Zijn schepping wordt geopenbaard! En hoe zich dat allemaal gaat ontwikkelen, wie het plan in werking stelt, wie het uitvoeren, wie het willen verhinderen, wat het einde zal zijn: “… en ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” (Openbaring 21) en tenslotte: God alles in allen (1 Kor. 15:28), waarmee bedoeld wordt dat God en de mensheid een eenheid zijn geworden, man en vrouw als het ware.

De gehele mensheid? Nee, duidelijk wordt dat er een scheiding komt tussen degenen die de Heer van harte willen dienen en zij die de duisternis liever hebben dan het licht. Onbegrijpelijk misschien, maar ook die ontwikkeling wordt beschreven. Zo is er sprake van scheiding tussen de volle waarheid en de vermenging, vertegenwoordigd door de Gemeente en Babel, vervolgens tussen de waarheid en de anti-waarheid/de leugen (de Gemeente versus de antichrist). Alles en iedereen vindt zijn eindbestemming, inclusief satan met zijn demonen en de dood met zijn doodsmachten. Dat gaat met veel strijd gepaard, maar het einde is zeker, de overwinning is aan Jezus en de zijnen.

Openbaring geeft ons ook een duidelijk inzicht in de geestelijke ontwikkeling van de mensheid: daar is het God om te doen, maar daar is het ook satan om te doen. Met name deze ontwikkeling zorgt voor grote contrasten in Openbaring. Hoe het satan in eerste instantie lukt om bijna de gehele mensheid van de bedoelde geestelijke ontwikkeling af te houden, door bijvoorbeeld verleugening, overweldiging, occultisme, wordt in beelden beschreven. Ook hoe hij zal proberen om in de eindtijd de volgelingen van Jezus Christus die wel een geestelijke ontwikkeling doormaken, alsnog ten val te brengen.

Daarnaast wordt duidelijk hoe God te werk gaat: Christus voert het plan met zijn Vader uit. En dat doet Hij door middel van zijn lichaam, de Gemeente. Allereerst een klein en onopvallend deel van de mensheid. Zij worden de eerstelingen waarop de ganse schepping wacht (Rom. 08:20). Zij volvoeren onder leiding van hun Hóófd het plan van God.

Let op de volgorde: eerst Christus, vervolgens zijn Gemeente die tot volheid komt. Die gaat zich richten op de ganse mensheid op aarde: zo wordt het lichaam van Christus steeds groter en voller: uit alle volk, taal en natie wordt toegevoegd (bijv. Openb. 07:09). Vervolgens komen ook alle gestorvenen die nog in het dodenrijk bewaard worden aan de beurt, in het laatste oordeel (Openb. 20:11 e.v.), zodat iedereen die ooit geleefd heeft zijn eindbestemming vindt.

In Openbaring wordt ook duidelijk waarom het gaat: om de macht, om de heerschappij, wie het hoofd is van hemel en aarde. Satan wil heersen en aanbeden worden, zich verheffen boven de mens. Ook God wil aanbeden worden op vrijwillige basis en door liefde. Groots is het dan als we lezen dat onze Here en zijn Gezalfde op een gegeven moment het koningschap over de wereld aanvaarden (Openb. 11:15).

Uit Openbaring blijkt duidelijk dat Gods plan niet mislukt, dat Hij de mens en zijn schepping niet prijsgeeft. God alles in allen: bijna niet te vatten. Dan is het plan, waarvan in Genesis 1 al sprake was, voleindigd: de mens(heid), naar zijn beeld en zijn gelijkenis geschapen, is zijn vrouw geworden. En dan begint het eigenlijk pas… Maar daarover onthult de Bijbel niets. Paulus heeft er een blik in mogen slaan (2 Kor. 12:02 e.v.): onuitsprekelijke heerlijkheid. Wel weten we: “Zo blijven dan geloof, hoop en liefde, maar de meeste van deze is de liefde” (1 Kor. 13:13).

Met welk doel is Openbaring geschreven?

Openbaring is bedoeld om perspectief te geven, om verborgen waarheden te onthullen. In het oude testament moesten de geheimenissen verzegeld worden tot de eindtijd (zie bijvoorbeeld Dan. 12:04). Nu is de tijd nabij, zodat de direct betrokkenen daarover niet in het ongewisse gelaten worden (Openb. 22:10).

Vaak wordt gedacht dat het boek handelt over het einde van de wereld waaruit de Gemeente op het nippertje gered wordt. Het tegendeel is een feit: het gaat over de voleinding van de Gemeente waardoor de Gemeente behouden wordt!

Daarom is het ook een troostboek: “Wie overwint, zal deze dingen beërven” (Openb. 21:07). Niet voor niets begint Openbaring met: “Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij” (Openb. 01:03).

Hoe is het boek Openbaring samengesteld?

Er volgt nu eerst een overzicht van de samenstelling van het boek Openbaring.

Openbaring 1 tot en met 3:

Inleiding op het boek, afzender en geadresseerden.

Brieven aan de zeven gemeenten in Asia (beeld van de Gemeente aller tijden): problemen die zich in de gemeenten voordoen, strijd, correctie, bemoediging en beloften die alle te maken hebben met het functioneren in Gods herstelplan.

Openbaring 4 en 5:

Het herstelplan van God als verzegelde boekrol in de hand van God die op de troon gezeten is. Wie is waardig de boekrol te nemen, te openen en uit te voeren? Het Lam, Jezus Christus.

Openbaring 6 tot en met 11:

In grote lijnen en in duidelijk te onderscheiden fasen (gesproken wordt van zegels) wordt een overzicht gegeven van de geestelijke ontwikkelin­gen, te beginnen bij het optreden van Christus tot het moment dat de Heer en zijn Gezalfde het koningschap over de wereld overnemen van satan. Daarna breekt de hersteltijd aan van hemel en aarde.

Openbaring 12 tot en met 19:

Details van de ontwikkeling uit de laatste fase worden nader belicht. Deze details staan niet geheel in volgorde opgetekend.

Openbaring 20 tot en met 22 vers 5:

Eveneens details over de laatste dingen, definitieve scheiding, het herstel van hemel en aarde; een vervolg op Openbaring 11 en 19.

Openbaring 22 vers 6 tot en met 21:

Naschrift; “Ja, Ik kom spoedig!”

Gods herstelplan in beelden van Openbaring

Voor een beter begrip volgen hieronder de ontwikkelingsfasen in het plan van God zoals Openbaring die geeft. In de komende artikelen gaan we hier verder op in. Het gaat er nu dus nog niet om alles te begrijpen!

In Openbaring 6 tot en met 11 is sprake van de boekrol die uit zeven hoofdstukken bestaat, elk verzegeld met een zegel. Elk verbroken zegel onthult een kenmerkende fase.

De zevende is een heel bijzondere: de eindtijd van de openbaring van de zonen Gods, de confrontatie, het herstel, etc.

In deze fase is sprake van zeven bazuinen die elk weer nieuwe gebeur­tenissen aankondigen. De eerste zes bazuinen hebben betrekking op de periode van de grote verdrukking, symbolisch weergegeven met 1260 dagen, 42 maanden of een tijd, tijden en een halve tijd (dus drie en een half jaar).

In de periode van de zevende bazuin is weer sprake van zeven schalen ‘van Gods gramschap’, ofwel het oordeel over de antichristelijke kerk.

Het boek Openbaring is grotendeels aan de periode van het zevende zegel gewijd: van hoofdstuk 8 tot en met hoofdstuk 22 vers 5!

Hieronder volgt een en ander in volgorde weergegeven met een korte verklaring.

Eerste zegel:

De ruiter op het witte paard, het woord der waarheid, overwinnende en om te overwinnen (Openb.6).

Tweede zegel:

De ruiter op het rossige paard, de vrede weg (Openb.6).

Derde zegel:

De ruiter op het zwarte paard, Gods woord weg (Openb.6).

Vierde zegel:

De ruiter op het vale paard, occultisme (Openb.6).

Vijfde zegel:

De martelaren onder het altaar (Openb.6).

Zesde zegel:

Grote veranderingen: aardbevingen, de zon bedekt, de bloedrode maan, maar ook: de verzegelden uit Israël (de vroege regen) (Openb.6 en 7).

Zevende zegel:

De Gemeente, gereed om de zonen Gods te gaan openbaren (de late regen) en de confrontatie aan te gaan (Openb.8-11), vandaar:

Eerste bazuin:

Reactie van satan, hagel en vuur (+ Openb.12).

Tweede bazuin:

Satan uit de hemel geworpen (+ Openb.12).

Derde bazuin:

De ster Alsem (antichrist) (+ Openb.13).

Vierde bazuin: Zon, maan en sterren verduisterd, werk van de antichrist (+ Openb.13).

Vijfde bazuin: Eerste wee, de machten uit het dodenrijk.

Zesde bazuin:

Tweede wee, Babel wordt in bezit genomen door de antichrist de val van Babel (+ Openb.17, 18, 19), de twee getuigen (beeld van de Gemeente) worden gedood.

Zevende bazuin: De opname of verheerlijking van de Gemeente = eerste opstanding na hun overwinning over de dood (+ Openb.14, 15, 19), de Heer en zijn Gezalfde aanvaarden het koningschap over de aarde (de bruiloft des Lams begint) (+ Openb.19), gevolgd door:

Derde wee, de tijd van het oordeel over de antichristelijke en valse kerk (de eerste vijf schalen worden uitgegoten = vijf plagen), uitmondend in de slag van Harmagedon (zesde schaal), de ondergang van de gemeente van de antichrist (zevende schaal), (+ Openb.15, 16, 19), Het duizendjarig rijk (Openb.20),

Satan definitief overwonnen (Openb.20), de dood veroordeeld, gevolgd door

Het laatste oordeel over alle gestorvenen = eeuwige scheiding op grond van het boek des levens: voor de goeden het eeuwige leven (tweede opstanding) en voor hen die de duisternis liever hadden, de poel des vuurs (de tweede dood) (Openb.20),

De nieuwe hemel en aarde (Openb.21), en tenslotte:

God alles in allen (de bruiloft des Lams beëindigd) (Openb.21, 22).

 

1991.12 nr. 332

Levend geloof 1991.12 nr. 332

Wat is ons antwoord op het kerstgebeuren? Door Gert Jan Doornink

De geboorte van Jezus Christus, de Zoon van God, is van grote en beslissende betekenis voor de verdere ontwikkeling en vervulling van Gods heilplan met deze wereld. Een ontwikkeling die uiteindelijk zal resulteren in ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont’ 2 Petrus 03 vers 13 en Openbaring 21 vers 1 (2 Petr. 03:13; Openb. 21:01). Nu nog is dit een niet vervulde belofte, maar -wat zeer belangrijk is- bij de totstandkoming ervan zijn wij ten volle betrokken. Althans als wij behoren tot de werkelijke gemeente van Jezus Christus, waarvan zij deel uitmaken die door bekering en wedergeboorte overgeplaatst zijn vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van Jezus Christus.

Als een rode draad loopt door de gehele Bijbel de aankondiging, openbaring en betekenis van de komst van Jezus Christus naar deze wereld. Hij is het centrale punt, de kern, de Persoon waar alles om draait. Niet voor niets wordt hij door Paulus de middelaar genoemd.

Hij schrijft: “Want er is een God en ook een middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen; en daarvan wordt getuigd te juister tijd” 1 Timoteüs 2 vers 5 en 6 (1 Tim. 02:05-06). In het paradijs had God reeds gesproken: “Ik zal vijandschap zetten tussen u (de slang – symbool van de duivel) en de vrouw (de mens – door God volkomen gaaf en goed geschapen naar Zijn beeld), en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen” Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15).

Het was de eerste belofte die God uitsprak nadat de mens gefaald had en gebogen had voor de satan. Een belofte die door vele andere beloften zou worden gevolgd, waaruit duidelijk de grote liefde van God tot uitdrukking kwam ten aanzien van Zijn schepping, waarvan de mens -de kroon van Zijn scheppingswerk- zich weliswaar buiten de gemeenschap met God had geplaatst, maar die door God niet in de steek werd gelaten. God bleef Zijn reddende en verlossende hand naar de mens uitsteken, de mens kon te allen tijde weer toetreden tot de gemeenschap met God.

Het grote liefde aanbod van God

Als Johannes later de bekende woorden “God is liefde” uitspreekt, geeft hij daarmee in drie woorden weer, wat door de Zoon van God tot openbaring werd gebracht. En de ‘gouden tekst van Gods liefde’ is ongetwijfeld Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16): “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”.

Mensen, die door vrome geesten geïnspireerd worden, willen ons doen geloven, dat dit te goedkoop en te gemakkelijk is, maar -prijst God!- het is 100% waar! Het evangelie betekent nog altijd ‘goed nieuws, blijde boodschap’ en ook vandaag is en blijft de verkondiging van het evangelie: ‘Jezus is de volkomen Verlosser’, de meest belangrijke en actuele boodschap. Daarom willen wij de velen die het kerstfeest alleen maar vieren op sentimentele, romantische of commerciële wijze, oproepen om over te stappen vanuit de schijnwereld van kerstsfeer en kerstman, naar de nieuwe (geestelijke) wereld van het werkelijke leven en de echte vrede, door te gaan geloven in de werkelijke ‘Man van kerst’, Jezus Christus, de Zoon van God.

Geboren in een kribbe, groeide Hij op en openbaarde wat Gods bedoeling was voor ieder mens: ‘het goede, welgevallige en volkomene’ Romeinen 12 vers 2 b (Rom. 12:02b). En wat Hij reeds tijdens Zijn bediening openbaarde, volbracht Hij aan het einde van Zijn leven, door de duivel een verpletterende nederlaag toe te brengen en de zonde van de gehele mensheid op Zich te nemen. Zo volbracht Hij de wil van God en maakte de weg vrij voor ieder mens om ook vrede met God te kunnen ontvangen.

Geroepen tot gemeenschap met God

Wie eenmaal antwoord heeft gegeven op het kerstgebeuren door Jezus Christus te aanvaarden en dus het nieuwe, eeuwige leven in zich heeft, is daardoor in een geheel nieuwe verhouding ten opzichte van God komen te staan. Er is een eenheid, een band met God ontstaan, die Johannes omschrijft met de woorden: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3 b (1 Joh. 01:03b). Tot deze gemeenschap zijn wij zelfs ‘geroepen’, schrijft Paulus aan de gemeente te Korinthe 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09).

Is deze gemeenschap dan niet automatisch aanwezig doordat wij geloven in de Zoon van God? Dat wel, maar wij moeten er voor zorgen dat de beleving van deze gemeenschap ook duidelijk door ons leven tot openbaring komt. Ook zal de duivel proberen deze gemeenschap kapot te maken en te beschadigen, waardoor er van de openbaring van het nieuwe leven in Christus maar weinig terecht komt. En het is juist zo belangrijk dat dit wel gebeurt! Want behalve dat wij in een geheel nieuwe verhouding tot God staan, geldt dit ook ten aanzien van onze medemens. Wij zijn geroepen hen door woord en daad bekend te maken met het evangelie.

Een bekend lied zegt: ‘Maak mij tot een stralend licht voor de volken’. Een gebed dat God graag wil verhoren, maar dan moeten wij er zelf aan meewerken dat dit gerealiseerd kan worden. Dan behoren we met Christus onze plaats in te nemen in de hemelse gewesten, om van daaruit te kunnen strijden en te overwinnen, want de duivel tracht dit te verhinderen. Dan is ‘geestelijke groei’ niet iets theoretisch, waar we alleen maar over praten en discussiëren, maar zijn wij werkelijk volwassen christenen, zonen Gods. Dan richten we ons werkelijk op het Volkomene’, zodat we volmaakt en onberispelijk worden en de mensen het beeld van Christus in ons zien.

En wanneer we het woordje ‘dan’ gebruiken, bedoelen we niet dat we dit weg kunnen schuiven naar de toekomst, want het gaat om het ‘nu’. Het behoort ons vandaag bezig te houden. Een waarachtig christen, die oprecht het verlangen heeft de Heer (en de medemens) te dienen, heeft daar trouwens geen moeite mee. Hij weet dat het nieuwe, geestelijke leven wat in hem is, zoiets fascinerends, zoiets heerlijks is, dat hij het voor geen goud zou willen missen. En hij zal daarom ook het verlangen hebben anderen er deelgenoot van te maken.

Geven wij een positief antwoord?

Hoe komt het dat er nog zoveel kinderen Gods zijn die weinig van het nieuwe leven van Christus tot openbaring brengen en dus ook geen verlangen hebben de medemens er deelgenoot van te maken? Zij geven daarmee in feite een negatief antwoord op het kerstgebeuren. Dit kan verschillende oorzaken hebben, onder andere dat men bijvoorbeeld geen inzicht heeft in de rijkdom welke het nieuwe leven met zich meebrengt.

Maar er kunnen ook gebondenheden in het spel zijn die afgelegd moeten worden of waarvan men zich moet laten bevrijden. Dikwijls zijn het vrome machten of leergeesten die de openbaring van het nieuwe leven afremmen of geheel uitschakelen. Wie bijvoorbeeld nog beheerst wordt door natuurlijke, aardsgerichte leringen, zal nooit tot volle geestelijke doorbraak kunnen komen en ook de werkelijke blijdschap en zekerheid wat het echte geestelijke leven met zich meebrengt, missen.

In dit verband willen we nog eens attenderen op het feit dat we niet zomaar in ‘een evangelie’ moeten geloven, want het gaat om het evangelie wat Jezus bracht en later de apostelen: het evangelie van het koninkrijk der hemelen. Zonder kennis en inzicht in dit evangelie blijven we bij wijze van spreken ‘amateuristisch’ bezig, terwijl God zo graag wil zien dat we ‘beroepsmatig’ bezig zijn. Hij wil ons immers volledig inschakelen in Zijn plan tot herstel en voltooiing van Zijn schepping, nu in deze tijd en met volledige inzet van de talenten die ons zijn toevertrouwd.

Petrus zegt dat wij “een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom zijn, om de grote daden Gods te verkondigen” 1 Petrus 2 vers 9b (1 Petr. 02:09). En als we hiervan in ons hart werkelijk overtuigd zijn, geven wij gehoor aan deze woorden en daarmee een positief antwoord op het kerstgebeuren!

 

Intermezzo door Gerry Velema

Vergeven

Wat is eigenlijk vergeven? Waarom is het zo belangrijk dat God, ons voorhoudt: als jij niet vergeeft, kan Ik jou niet vergeven?

Wanneer je de ander houdt aan zijn schuld naar jou toe, verander je van een gelukkig mens, dat in harmonie leeft met anderen onder Gods gerechtigheid, in een cipier met een grote sleutelbos.

Hoe meer mensen bij jou in het krijt staan des te zwaarder wordt die sleutelbos. Je gewone zonnige vrijetijdskleding verandert in een uniform waar jij je gezag en waardigheid aan kunt ontlenen. Je denken, ooit zo ontspannen en vrolijk, wordt gevuld met denken over recht, straf en schuld. En je dagtaak die zoals de Heer het bedoeld heeft, een ‘lichte last’ mag zijn, wordt een dagelijkse gang in de gevangenis, waar jij je gevangenen van voedsel en drinken moet voorzien. Want zowel de gevangenis als de gevangenen moet jij in leven zien te houden.

Veel vrije uren gaan er in zitten om de dossiers van je gevangenen door te spitten en te bevestigen: ‘Ja, je bent schuldig, ook vandaag nog!’

Of je wilt of niet, maar al ben je wel een vrije cipier, je bent door je werk gedwongen in die donkere kelders af te dalen om je schuldigen te bezoeken, en dat terwijl de zon buiten schijnt en de rest van de familie heerlijk gaat zwemmen met z’n allen. Buiten wordt er hartelijk gelachen en gestoeid met elkaar, in de vrede en harmonie, zoals God het bedoeld heeft.

Nee, zo heel vrij ben je niet in het gevangeniswezen. En hier wordt bewezen dat God ons ook niet de vrijheid van vergeving kan aanbieden. Niet omdat Hij dat niet zou willen, maar omdat jezelf een gevangenis in leven houdt!

Vergeven is het mooiste dat je als mensen naar elkaar kunt doen. God houdt van vergeven. Hij vergeeft zoveel liever dan dat Hij ook maar een mens verloren zou laten gaan. Vergeven is de deur openen van de gevangenis, vrijlating geven uit het duister naar het licht!

Maak ook eens ernst met vergeven, wordt maar stil voor je God, in de nodige overgave aan Hem en vraag Hem dan om jou alle gevangenisdeuren te tonen waar jij je gevangenen achter hebt gekluisterd door niet te vergeven. Open dan samen met Hem die zware donkere deuren. Zeg tot de mens die jij gevangen hield in schuld: ik zegen je met vergeving en vrijheid. Ga naar buiten, waar Gods zon schijnt, bloei en groei in de Heer, wordt sterk en vruchtbaar voor Hem, onze Koning!

Alle deuren mag je openen en je zult je verbazen welke namen God bij je te binnen brengt. Neem je voor nooit meer over deze cel te praten; gooi de deur dicht om hem nooit meer te openen. Want -let op- zodra jij met je mond opnieuw schuld laat gelden is dat wat je samen met God gedaan hebt, weer teniet gedaan!

Vergeven is een, zwijgen in liefde is twee!

Wanneer alle mensen om je heen nieuwe vrijheid en zegen hebben meegekregen is er nog een die in vrijheid moet worden gebracht: de cipier zelf! Buiten de gevangenis schijnt immers de zon, zwemmen de kinderen, zit je echtgenoot met koffie op je te wachten.

Gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren… ‘God vergeef ook mij, hier is mijn sleutelbos, mijn cipiersuniform, mijn lijstje namen, mijn rechtvaardigheidsgevoel, mijn boze en verdrietige gevoelens, alstublieft Heer! Vergeef nu ook mij, zodat ik naar buiten kan gaan en me even vrij mag voelen als al die anderen die ik van harte vrijheid heb geschonken! Dat ook ik genieten mag van Uw tegenwoordigheid’.

Hoe gezegend ben je indien je zo handelt!

 

Het licht der wereld door Wim te Dorsthorst

 

De profeet Jesaja zou men wel de profeet van het Licht kunnen noemen. Zijn profetieën over de komst van de Messias doelen meestal niet alleen op Zijn eerste komst maar tevens op Zijn wederkomst en voltooiing aller dingen.

Een veel gehoord gedeelte in de kersttijd is Jesaja 9 dat zegt: “Het volk dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht; over hen die wonen in een land van diepe duisternis, straalt een licht. Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouders en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid” Jesaja 9 vers 1 en Jesaja 9 vers 5 en 6 (Jes. 09:01, Jes. 09:05-06).

Een machtige proclamatie over het geboren worden van de Zoon van God, Jezus Christus, maar tevens aangevende waar dit op uit zal lopen: een eeuwig koninkrijk van vrede.

Het woord is vlees geworden

Er is sprake van wandelen in donkerheid en wonen in een land van diepe duisternis. De Statenvertaling spreekt zelfs van: ‘Wonen in een land van de schaduwen des doods”. Dat is een beangstigende duisternis. Vanaf de zondeval in het paradijs is de dood steeds meer gaan heersen en leeft de mens in donkerheid en in de schaduwen des doods. Het zaad echter, toen al beloofd

Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15), zou de slang, die genoemd wordt: ‘de draak, de duivel en de satan’ Openbaring 20 vers 2 (Openb. 20:02), de kop vermorzelen.

En hier in Jesaja lezen wij over de aankondiging van het beloofde en zolang verwachte zaad, Jezus Christus, Gods Zoon. “Zijn Zoon is ons gegeven!” “Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld” Johannes 1 vers 9 (Joh. 01:09). “Het woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid”, zegt Johannes in hoofdstuk 1 vers 14 (Joh. 01:14).

De genade Gods

Jezus Christus is de genade Gods die verschenen is, heilbrengend voor alle mensen Titus 2 vers 11 (Titus 02:11). Hij heeft onze zonden in Zijn lichaam op het kruis gebracht. Hij heeft voldaan aan de wet van zonde en dood zodat wie tot Hem komt zal leven door de wet van de Geest des levens 1 Petrus 2 vers 24a en Romeinen 8 vers 2 (1 Petr. 02:24a; Rom. 08:02). Hij heeft de overste van deze wereld, de duivel, buiten geworpen Johannes 12 vers 31 (Joh. 12:31). Hij heeft de overheden en de machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15). Hij is opgestaan uit de dood en is opgevaren naar de hemel en heeft zich gezet aan de rechterhand Gods en heeft de Heilige Geest uitgestort Handelingen 2 vers 32 en 33 (Hand. 02:32-33).

Dit alles is historie; het is ongeveer 2000 jaar geleden geschied, maar het is leven voor wie in Hem gelooft nu, iedere dag! Het volk van God, wat uit deze genade is voortgekomen, zal dan ook niet stil blijven staan bij het kindje in de kribbe maar zich richten op het einddoel des geloofs. Hij is immers ook de Leidsman en Voleinder des geloofs Hebreeën 12 vers 2a (Heb. 12:02a).

De vredevorst

In de dagen van Jesaja wachtte het zuchtende volk op de komst van de Messias die als een stralend licht en als een bevrijder over het volk zou opgaan. Helaas hebben maar weinigen Zijn komst en aanwezigheid als het Licht der wereld onderkent. Maar de profetie van Daniël begon bij Zijn komst in vervulling te gaan, waar hij ziet hoe een steen van de berg Gods losraakt zonder toedoen van mensenhanden en het gehele rijk van satan, gesymboliseerd in het beeld van Nebukadnezar, totaal vernietigt en wordt tot een grote berg, die de gehele aarde vulde Daniël 2 vers 34 en 35 en Daniël 2 vers 44 en 45 (Dan. 02:34-35; Dan. 02:44-45). Hij, Jezus Christus, is die steen. Hij is de Vredevorst die Zijn koninkrijk sticht en grondvest met recht en gerechtigheid van toen aan tot in eeuwigheid. En Zijn koninkrijk is van eindeloze rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest. Romeinen 14 vers 17 (Rom. 14:17).

Uw licht komt

Opnieuw spreekt het woord van God over duisternis en verwachting van licht dat geopenbaard zal worden. In Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19) zegt de apostel Paulus: ‘Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods”. Nu is het de ganse schepping die in alle delen zucht en in barensnood is Romeinen 8 vers 22 (Rom. 08:22). De Zoon, Jezus Christus, is van God uitgegaan, is uit God en niet van deze wereld, maar de zonen moeten uit de schepping geboren worden. En dat zal geschieden in een tijd van angstwekkende geestelijke duisternis. De apostel Paulus spreekt over ‘barensnood’. Jezus spreekt van een grote verdrukking, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal Matteüs 24 vers 21 (Matt. 24:21) en van een radeloze angst onder de volken vanwege het geweld van het rijk der duisternis (Luc. 21:25).

Dan klinkt opnieuw het woord van Jesaja: “Sta op, wordt verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. Volken zullen opgaan naar uw licht en koningen naar uw stralende opgang” Jesaja 60 vers 1 tot en met 3 (Jes. 60:01-03).

Dit is een geweldige belofte voor, en een oproep aan het volk van God, nu in deze tijd. Een volk, geroepen uit elke stam, taal, volk en natie, gekocht met het bloed van het Lam voor God, Openbaring 5 vers 9c (Openb. 05:09c).

De vraag is nu of het volk van God zich bewust is dat we in dg advent leven van de wederkomst van de Heer? Dat de eindtijd, waarin de aarde bedekt zal zijn door de duisternis, zoals Jesaja profeteert, al bijna tastbaar aanwezig is? Sta dan op!, zegt hij profetisch. Het opgaan van het licht en het bekleed worden met de heerlijkheid des Heren is niet een gebeurtenis die zo maar op zichzelf plaatsvindt. Jesaja profeteert hier over een koninklijk priestervolk en dat zal een heilig volk dienen te zijn. Een volk volmaakt naar het beeld van de grote Hogepriester Jezus Christus.

Wij leven als gemeente van Jezus Christus in de tijd van de oordelen en de gerichten, van reiniging en heiliging. De tijd van oppervlakkigheid en pleisteren met kalk voor een mooie buitenkant is uit de boze en is niet bestand in de eindtijd. Het getuigt ook niet van waarachtige liefde tot de Heer.

De wegbereiding

De weg voor de Heer zal gebaand dienen te worden, evenals bij Zijn eerste komst. Johannes de Doper was de heraut die voor het aangezicht van de Heer uitging. Hij predikte bekering en doopte tot vergeving van zonden. Hij wees het kwaad aan bij het volk van God in de geest en de kracht van Elia, Lucas 1 vers 17 (Luc. 01:17). Jezus zelf zegt van hem dat hij de bode was die voor Zijn aangezicht uitging om de weg voor Hem te bereiden en dat hij de Elia was die komen zou Matteüs 11 vers 10 tot en met 14 (Matt. 11:10-14).

Ook antwoordt Jezus op vragen van Zijn discipelen: “Elia zal wel komen en alles herstellen” Matteüs 17 vers 11 (Matt. 17:11). Hier bedoelt Jezus kennelijk niet Johannes de Doper die toen al onthoofd was, maar Hij doelde op de komst van de Heilige Geest. Een tijd die voorafgaat aan Zijn wederkomst. De Heilige Geest is de Trooster en de Geest der waarheid die overtuigt van onwaarheid, van zonde, van gerechtigheid en van oordeel Johannes 16 vers 8 (Joh. 16:08). Van Johannes de Doper moest Jezus zeggen: “Ik zeg u, dat Elia reeds gekomen is en zij hebben hem niet erkend, maar met hem gedaan, al wat zij wilden” Matteüs 17 vers 12 (Matt. 17:12).

Wordt nu voldoende onderkend dat de Heilige Geest werkt en leiding wil geven om alles weer te herstellen? Mag de Heilige Geest deze functie vervullen? De gelovige heeft Hem immers ontvangen als een onderpand van de erfenis en tot verlossing van het volk dat God zich door het bloed van Zijn Zoon verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid! Efeze 1 vers 14 (Ef. 01:14).

De duivel is de aanklager en beschuldigt en verwerpt, maar de Heilige Geest wil overtuigen van zonde. Overtuigen van zaken die nog niet goed zitten. Misschien in relatie met anderen. Overtuigen dat je altijd moet willen vergeven, ongeacht wat men je heeft aangedaan. Overtuigen van onwaarheid en leugen, want Hij is de Geest der waarheid.

Dit moet duidelijk onderkend worden door de gelovigen. De ‘geestelijken’ van het volk Israël pakten de aanwijzingen van Johannes de Doper ook precies verkeerd op en voelden het als een aanklacht en beschuldiging en erkenden hem daarom niet.

De geest van gericht

De gemeente van Jezus Christus is het hemelse Jeruzalem, is Sion en in vele woorden en beelden spreekt het woord van God over de reiniging ervan. Zo zegt Jesaja: “En het zal geschieden, dat wie overgebleven is in Sion, overgelaten in Jeruzalem, heilig zal heten – ieder die in Jeruzalem ten leven is opgeschreven, wanneer de Here het vuil der dochters van Sion zal hebben afgewassen en de bloedvlekken van Jeruzalem daaruit zal hebben weggespoeld door de geest van  gericht en van uitdelging” Jesaja 4 vers 3 en 4 (Jes. 04:03-04).

De Statenvertaling zegt: “Door de Geest des oordeels en door de Geest der uitbranding”. De Heilige Geest overtuigt niet alleen maar helpt het verkeerde te vernietigen en vrij te maken. Er kan geen enkele smet meer aanwezig zijn bij een volk dat als priesters van God en Jezus Christus zal dienen. In Exodus 29 vers 44 (Ex. 29:44) zegt God: “Ik zal de tent der samenkomst en het altaar heiligen, en Aaron en zijn zonen zal Ik heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden”.

De reiniging

Maleachi 3 vers 2 (Mal. 03:02) profeteert over de komst van Jezus Christus en over Zijn wederkomst en dan lezen we: “Doch wie kan de dag van Zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen. Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid offer brengen” (Mal. 03:02).

Het woord van God en de kracht van de Heilige Geest is in deze beeldspraak het reinigende vuur. En dat woord is de waarheid, is heilig en zuiver. “De woorden des Heren zijn zuivere woorden, gedegen zilver, in een smeltoven in de aarde zevenvoudig gelouterd” Psalm 12 vers 7 (Ps. 012:007). Daarom zegt Paulus met andere woorden dan Maleachi, maar met dezelfde strekking: “Christus heeft Zijn gemeente liefgehad en Zich voor haar overgegeven, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 26 en 27 (Ef. 05:26-27).

Doorbrekend licht

Dit is het waar het om gaat.

Dit gaat vooraf aan het opgaan van het licht en de opgang van de heerlijkheid des Heren over Zijn volk. Hosea 6 vers 5b (Hos. 06:05b) zegt: “De oordelen over u waren een doorbrekend licht”. Een ieder die zich vrijwillig aan Hem overgeeft om gereinigd te worden tot in het diepst van zijn bestaan, zal de dag van Zijn komst kunnen verdragen en kunnen bestaan als Hij verschijnt.

Nu is het de adventstijd, de genadetijd, de toebereidingstijd. En het licht is al duidelijk aan het opgaan. Nu al mogen wij als lichtende sterren schijnen in deze wereld, temidden van een ontaard en verkeerd geslacht, het woord des levens vasthoudende en verkondigende Filippenzen 2 vers 15 (Filip. 02:15). Duisternis bedekt de aarde, lazen we en de schepping zucht en wacht op deze gemeente, op deze zonen Gods, die het licht der wereld zullen zijn Matteüs 5 vers 14 (Matt. 05:14).

Wilt daarbij horen? Sta dan op, laat u reinigen en het licht zal over u opgaan en de heerlijkheid des Heren zal over u gezien worden.

 

Een gesprek in de sneeuw door Duurt Sikkens (verhaal)

Hij keek door het raam uit over het weiland dat was bedekt met een dikke laag sneeuw waarin hier en daar hekken en bomen onregelmatig zwart vlekten.

“Zullen we een eind sjouwen”, vroeg ik.

“Goed”.

We trokken onze jassen aan en gingen naar buiten. Daar er geen wind stond voelde de kou niet scherp aan. We liepen het pad af richting het bos. Een met sneeuw bedekte paal gaf een wandelroute aan van een paar kilometer en even later liepen we door de droge bedding van een oude gracht van het voormalige waterwingebied. Ademstil was het, hier had sinds de sneeuwval nog niemand gelopen. Donkere dennenstammen met zwaar hangende takken en voorovergebogen dorre braamstruiken op de wallen links en rechts. De sneeuw knerpte onder onze voeten.

“‘k Vind het eigenlijk altijd mooi”, zei hij, “ergens te lopen in de sneeuw waar nog niemand geweest is. Misschien wel iets uit mijn kinderjaren”.

Hij lachte, greep een paar handenvol sneeuw, kneep er een bal van en smeet deze hoog boven de dennentakken. Fijne stuifsneeuw daalde naar de grond.

“Het kan ook best zijn”, zei hij, terwijl hij zijn handen in de zakken stak, “dat het nieuwe, het avontuurlijke in je boven komt wanneer je zo door die ongerepte sneeuw loopt… dacht je niet?” Ik knikte. “Vast”.

Zijn gezicht kreeg een peinzende uitdrukking.

“Toch moet het hartstikke mooi zijn om nieuwe dingen te ontdekken”, mompelde hij. En dan bedoel ik eigenlijk ont­dekken. Iets dat verborgen is ontdoen van een bedekking. Je ziet de bedekking, een omhulsel, maar daar zit iets achter”.

Hij veegde met een van zijn schoenen wat sneeuw van de grond. “Wou je beweren dat er meer is dan dat wat je ziet?”, vroeg ik.

“Ja”.

We liepen verder in de witte stilte.

Plotseling keerde hij zich naar me toe, keek me aan en zei: “Je wilt toch niet beweren dat dit alles is? Dit wat je allemaal ziet en hoort? Er moet toch veel en veel meer zijn? Wetenschap is immers beperkt tot natuurwetten. Je kunt alles vastleggen in wetten, maar die berusten toch op constateringen?”

Ik haalde mijn schouders op: “Waar wil je naar toe?”

Hij haalde diep adem en blies het als een stoomwolkje naar voren. “Ik heb veel gelezen; hoog- en laagstaande literatuur. En wat is er van blijven hangen? Een paar zinnen, enkele scenes. En die paar dingen, heb ik gemerkt, bevredigden of alleen mijn verstand en gevoel voor romantiek of ik voelde me machteloos”.

“Machteloos?”

“Ja, wanneer iets onontkoombaars werd beschreven, iets waar niks aan te doen is”.

Hij trapte tegen een dorre tak die op een rare manier het bos in dwarrelde. Een bruine vogel vloog kwetterend op en verdween tussen de stammen.

“Ironie redt ook niet”, sprak hij binnensmonds.

Ineens bleef hij staan, spande zijn armen zodat z’n jas dwaas uitstond en schreeuwde: “Ik weet het dan niet!” Het klonk hard in het bos, staccato.

Een poos liepen we zwijgend verder over een wit bospad met traktorsporen. Aan het eind glooiden lage, witte heideheuvels met her en der dor gras en een enkele kale vliegden.

“Weet je”, zei hij, “eh… ken je het boek Prediker?” Zonder af te wachten ging hij verder. “Dat brengt je ook nergens. ‘Zoals de boom valt, valt-ie’. Wat ’n wijsheid… Dan laat je toch alles maar gaan zoals het gaat. En maar filosoferen over de zin van het leven. Daar heb je dan immers geen spetter geloof voor nodig en uiteindelijk is de dood de laatste halte”. Hij lachte even. “Die rondwandeling die we nu maken. We komen net alsof we hier voor het eerst lopen”.

Hij schokschouderde, wreef met zijn hand over zijn gezicht en zei: “En het pad is nog door anderen aangelegd ook… hoe zo nieuw”.

Hoog boven ons hoorden we eigenaardige, toeterende geluiden. We keken beiden op en zagen een troep ganzen in V-vorm overvliegen. Bewegingloos keek hij ze na.

“Pas op voor de tamme ganzen. Die willen niet eens meer vliegen. Ze krijgen te vreten en schijten hun omgeving dood. Maar die daar…” Hij maakte de zin niet af. Ik keek hem aan en zag tranen in zijn ogen.

“Mag ik nog huilen om zoiets?”, vroeg hij. Ik voelde me wat verlegen worden, zocht naar woorden, maar waartoe eigenlijk? Spreken leek me zinloos. Het bleef een tijd stil tussen ons.

“Wat is voor jou dan nog waar?”, vroeg ik.

“De uitspraken van Jezus”, klonk het plotseling. “Die man… Stel nou es dat-ie naast je liep, nu, hier. Je hebt zo onwijs veel over hem gehoord en je kent als geboren en getogen calvinist alle verhalen en gelijkenissen. Vraag: Zou je hem herkennen? Geen oosters kleed aan, geen bleke lijder, geen neurotisch preektoontje, niks. Gewoon in een jas van C&A, naast je door de sneeuw. Zou je weten of merken dat-ie Jezus was?”

Hij lachte jongensachtig en argeloos: “Nou? Zou je het door hebben?”

“Ik ben bang van niet, als ik eerlijk ben”, zei ik.

Hij zei toch zelf dat-ie de zoon des mensen was, zonder hoofdletter? Dat houdt voor mij in dat hij heel gewoon was. Een mens zoals jij en ik en dat er uiterlijk niet aan was te zien dat hij de zoon van God was”.

We naderden de rand van een lorkenbosje en liepen een smal paadje in dat voort kronkelde tussen de stammen. We konden niet meer naast elkaar gaan en hij voegde zich achter me. Ik piekerde over zijn laatste opmerkingen, doch hij gunde me weinig tijd. Achter me klonk zijn stem: “Geloof je nou echt dat hij dood is en nu weer leeft?”

“Ja”.

“Waarom?”

“Omdat het in de bijbel staat”, wist ik niet beter.

“Dan is het nog historie”, hoorde ik achter mijn rug. “Geloof je dat hij nu leeft? Heb je hem wel gesproken?”

Ik voelde wat verzet in mij opkomen. Wat verbeeldde hij zich. Hij praatte me er veel te gewoon over, veel te…

“Of klinkt je dit allemaal als heiligschennis in de oren?”

Ik draaide me om, maar er was geen spoor van spot van zijn gezicht af te lezen. Integendeel, zijn ogen stonden helder. Ik haalde diep adem en vroeg: “Ken jij hem dan?”

Hij zweeg even.

“Ja”.

Eigenlijk schrok ik een beetje. Dat had ik nooit van hem verwacht. Hield hij me nu voor de gek van het dorp? Hoe zat dat? Hij vervolgde met zachtere stem:

“En wat mij zo ontroert is dat hij mij kent”.

Een grote verwarring kolkte in mij op. Herinneringen lichtten op: Hij – mijn vriend – vroeger een cynische grapjas – intelligente gespreksgenoot – altijd kankeren op schijn en leugen en van zich af bijtend als ze hem te na kwamen – en nu, na vele jaren, had hij meer opgezocht, ‘k Vond hem veranderd, maar kreeg hem niet goed in beeld. Maar dit was wel het laatste dat ik had gedacht.

Ik probeerde nog wat:

“Je ziet Jezus toch pas wanneer je dood gaat?”

Precies. Daarom ben ik ook dood gegaan en nu ben ik weer gaan leven. Jongen, ik leef! Ik ben zo hartstikke blij dat ik niet meer bang ben voor de dood. Dat is voorbij. Het is zo simpel als wat: Jezus is voor mij doodgegaan en nou hoef ik niet meer. En met zijn dood is het eeuwige leven begonnen, heel concreet, in mij”. “Amen, ite missa est”, mompelde ik.

Ik onderdrukte een nijdig gevoel in mezelf. Jaloezie? Maar waarom ergerde ik me dan zo sterk?

Dus jij wil beweren dat je het eeuwige leven al; in je vingers hebt”.

“Ja”, zei hij, “en dat voor niks”.

Flauwe antwoorden lagen me op de lippen: Dat dat dan maar fijn voor hem was… een mooie voordeelaanbieding… wees er dan maar gelukkig mee… prettig kerstfeest…

Het was of hij dwars door me heen keek toen hij vroeg:

“Ben je gelukkig met het leven zoals jij dat leeft? Of heb je het zoeken opgegeven? Ben je een tamme gans geworden die uit de hand van de eigenaar eet tot je wordt geslacht?” Hij pauzeerde een moment. Ik heb vroeger uren met je geboomd en verbaasde me altijd over je zekerheden en je formulierengeloof, maar je hebt me zelf es verteld dat je je geluk zocht in je vrouw, je kinderen, je werk. Dat doe je graag en met overgave, dat weet ik. ’k Heb er ook wel eens de spot mee gedreven en vond je een burgertje. Daar schaam ik me voor”.

Even sloeg hij zijn ogen neer, toen vroeg hij zacht:

“Wil je me dat vergeven?” “Natuurlijk, natuurlijk”, zei ik.

Hij zuchtte. “Dank je”.

Ik draaide me om en liep verder. Wat moest-ie van me? Manipuleerde hij me? Ik kende hem niet terug vergeleken bij wie hij vroeger was. Wat was er met hem gebeurd? Was het mogelijk dat iemand zo veranderde? Hoe werkte dat? Kreeg je dan een nieuw soort leven of ging je weer leven? Ik begreep wel zo ongeveer waar hij heen wilde… of eigenlijk niet. Ik vond het altijd iets onwerkelijks hebben, zeker wanneer iemand zei dat hij de waarheid was. Kon je zo een worden met wat je zei, dat je het werd?

“Jongen”, klonk het weer achter me, “ik ben uit het ei gekropen”. “Leg me dat eens uit”, zei ik.

“Wel, als een kip een ei legt kun je spreken van een geboorte.

Maar als er niet wordt gebroed zal er nooit es een wezentje worden geboren”.

“Dus een gestorven vrucht brengt pas het ware leven voort?” “Je zegt het”.

We waren het eindpunt van de wandelroute genaderd, of liever het beginpunt. Het was tevens opnieuw begonnen met sneeuwen. Naast elkaar liepen we verder.

“Kijk”, zei hij, “dan word je, onzichtbaar, opnieuw geboren en dat kan wanneer je sterft en weer overeind komt. Zo is toch elke plant ontstaan? Dat is nou de betekenis van de opstanding van Jezus. Je slaat je ogen op en je bent in het koninkrijk van God zelf, als je hem tenminste gelooft”.

Hij wachtte even en vervolgde: “Snap je nou waarom ik met alles gekapt heb? Met literatuur, met romantiek, met het op mezelf gericht zijn, met alle trucjes en foefjes die ik toepaste om maar populair te zijn, of geëngageerd te doen achter een fles Franse wijn. Maar ik hield mezelf niet overeind. Maar nu is dan die hele zooi uit mijn kop!”

Hij zuchtte van opluchting.

Eindelijk, eindelijk ben ik wie ik eigenlijk ben en ik schaam me totaal niet om te zeggen dat ik dat aan God en aan Jezus heb te danken. Jongen, ik leef. Ik was kapot en ben terug gegaan naar de maker”.

We staken het brede bospad over. Opeens pakte hij mij bij de arm, sprak me aan bij mijn voornaam en zei: “Ga je mee?”

Ontroering maakte zich van mij meester. Ik zweeg lange tijd en hij wachtte.

“Is het zinloze dan voorbij?”, vroeg ik.

Hij knikte: “Kom maar tevoorschijn”.

Ver weg hoorde ik de gedempte schreeuw van een kind.

De sneeuw daalde neer in grote, zachte vlokken.

 

De waarheid maakt vrij door Margreet Gast

 

“Jezus dan zeide tot de Joden die in Hem geloofden: Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit iemands slaven geweest; hoe zegt Gij dan: gij zult vrij worden? Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zonde. En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis, de zoon blijft er eeuwig. Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn” Johannes 8 vers 31 tot en met 36 (Joh. 08:31-36).

“Toen Hij dit sprak, geloofden velen in Hem” (vs.30). Blijkbaar sloegen de woorden die Jezus net gesproken had, aan bij de mensen die om Hem heen stonden. Ze beaamden de woorden. En Jezus spreekt verder, Hij richt zich dan tot hen die het met zijn woorden eens waren: “Als jullie in mijn woorden blijven, ben je waarlijk discipelen van Mij…” Blijven is nog wat anders dan het ‘op een moment eens zijn met’. Het gaat veel verder. Het betekent overgave aan al de door Jezus gesproken woorden. Volgeling van Jezus zijn, echt in Hem geloven, betekent: je leven en denken en doen erdoor laten veranderen, het woord gezaghebbend voor Je laten zijn.

“Je zult de waarheid verstaan en de waarheid zal je vrijmaken…” Zo, dat is wel even wat anders. Blijven we nu nog braaf ‘ja. Ja’ knikken? Of komt het nu te dichtbij? Wie denkt die Jezus wel wie Hij is! Een toespraak houden, OK, maar zich met mijn leven bemoeien… dat is brutaal’.

Zo zullen de Joden gedacht hebben. Want de toon, verandert. Ze geven Hem een antwoord, waaruit duidelijk hun verontwaardiging blijkt. ‘Hoezo vrijmaken? Zijn we niet vrij dan? Weet je wel tegen wie Je het hebt? Wij zijn betrokken, toegewijde, serieuze Joden (…christenen…)! We zijn vrij!’

De Joden gaan er prat op dat ze vrije zonen van Abraham zijn.

Wat is waarheid?

Is waarheid die vrijmaakt een blijde boodschap? Voor de Joden blijkbaar niet. Wat is waarheid? En waarvan maakt die vrij? Verderop in het tekstgedeelte staat: “van de leugen “. Waarheid maakt vrij van de leugen. Nu moet het waarheidsbegrip hier niet gezien worden vanuit de Grieks- analytische manier van denken: als een verzameling Juiste uitspraken (waarheden) over de zichtbare en onzichtbare wereld om ons heen. Het gaat om waarheid ‘in en over ons leven’. In het Joodse denken van waaruit Jezus sprak, betekent het: waar zijn, betrouwbaar zijn, echt zijn, in relatie tot God, de ander. Jezelf… Zuiver en helder zijn, als een diamant waar Je zo doorheen kunt kijken.

Jezus is de enige die zeggen kon: “Ik ben de Waarheid, de Waarachtige”. Hij was een met zijn Vader, de Ene Ware God. Hij was uit God, volkomen.

En wij? Wij hebben ook een vader, of misschien wel vele vaders, die ons hebben geïnspireerd. We zijn opgevoed door onze ouders, die ons het hunne hebben meegegeven. We hebben daarnaast ook de visie, (voor)oordelen van de familie, de kerk, meegenomen. We hebben zo onze mening gevormd, naar aanleiding van wat we meemaakten in het leven. We leven eruit, vanzelfsprekend: vele vaders… En waar zijn we zelf gebleven? Of denken we dat wij onszelf zijn? We kunnen soms zo verstrikt zijn in ons denken. We geloven dan echt dat we een zuivere kijk hebben op onszelf. Maar echtheid blijkt in relaties.

Zuivere verbondenheid

Een relatie bestaat in en bij de gratie van betrouwbaarheid. Als wij onszelf niet kennen, kunnen we niet waarachtig zijn. En kunnen we ook geen relatie aangaan met God en de ander. De leugen, waaruit we leven, slaat de verbintenis kapot. Door de leugen blijken we in relaties te zijn, als dun ijs waar Je doorheen zakt. Alleen de Hemelse waarheid – over onszelf- maakt ons hiervan vrij.

Maar Jezus heeft zichzelf met ons verbonden. En dat is onze redding. Want In Hem vinden we onszelf terug. In Hem worden we ontdaan van alle chaos en verwarring. In Hem worden de muren, waarachter we verscholen zaten, afgebroken. Bij Hem hebben we geen beschermende schil om ons heen meer nodig: bij Hem zijn we veilig, Jezus geneest ons van alle pijn. We kunnen onszelf laten kennen. Jezus roept door zijn liefde ons tevoorschijn. Hij spreekt waarheid over ons leven. Hij troost, geneest, bemoedigt, gelooft, spoort aan, bemint, net zo lang tot Hij die mens -u en ik- kristalhelder heeft kunnen maken.

Dan zijn we vrij geworden tot een hechte, onverbrekelijke relatie met onze Heer. Ons antwoord op zijn bevrijdend, herstellend werk: zonen en dochters van de Vader, die de lof van Jezus verkondigen. Jezus, de Heer, zal zijn loon zien tot verzadiging toe, Goddank!

 

 

Eeuwig leven door Jan Kranendonk

 

De begrippen leven en dood zijn voor alle mensen van wezenlijk belang. En het gaat er daarbij niet om of je gelovig bent of ongelovig, want leven en dood begrenzen het bestaan van ieder mens.

Maar door de verkondiging van Gods woord is er voor gelovigen iets aan toegevoegd en wel het begrip ‘eeuwig’. De Bijbel spreekt van ‘het eeuwige leven’ en van ‘de eeuwige dood’. Natuurlijk ziet dan iedere gelovige uit naar het eeuwige leven. Een leven dat niet begrensd wordt door het sterven, maar een leven dat verbonden wordt met de eeuwigheid van God. Een eeuwig doorleven in het Koninkrijk van God, waar God de machtige Heer is en waar vrede, blijdschap en gerechtigheid elementaire begrippen zijn. Een leven dat God belooft aan een ieder die zich onderwerpt aan de geboden Gods, aan een ieder die door God weer wordt geaccepteerd op grond van zijn werken of zijn geloof.

De Bijbel spreekt ook over de eeuwige dood, als absolute tegenhanger van het eeuwige leven. Dat is ook een koninkrijk, maar daar is de Dood de alles bepalende heerser. De Bijbel noemt genoeg nare eigenschappen om de negativiteit van dat koninkrijk tot uitdrukking te brengen.

Geen wonder dat gelovigen met veel verlangen uitzien naar dat eeuwige leven. Maar wie hebben eigenlijk deel aan dat leven? Sommigen menen alleen de Volle Evangelie gelovigen, anderen zeggen alleen de Katholieken, of alleen de Protestanten, of alleen alle Nieuw Testamentische gelovigen…

Bijbelse maatstaven

Het lijkt verstandiger om eens te onderzoeken wat de Bijbel er van zegt, aan welke Bijbelse maatstaven een mens moet voldoen om deel te hebben aan het eeuwige leven..

De rijke jongeling uit Matteüs 19 vers 16 (Matt. 19:16) zat met hetzelfde probleem toen hij aan Jezus vroeg: “Meester wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?” Uit deze vraag blijkt trouwens duidelijk dat eeuwig leven niet alleen een nieuwtestamentische gedachte was. Ook de rijke jongeling, die nog volkomen met het oude testament leefde, kende het begrip en was er intens mee bezig. En dan antwoordt Jezus: Onderhoud de geboden”. Het onderhouden van de geboden was dus de door God ingestelde voorwaarde om deel te mogen hebben aan het eeuwige leven. Wie de geboden onderhield werd door God weer geaccepteerd, werd om de werken die hij deed, door God weer als rechtvaardige beschouwd. En het zijn de rechtvaardigen die “zullen heengaan naar het eeuwige leven”, Matteüs 25 vers 46 (Matt. 25:46).

Maar daar kwam toch wel een levensgroot probleem om de hoek kijken. De rijke jongeling en Paulus hadden het goed begrepen dat “uit werken der wet geen mens door God gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde kennen, in plaats van verdwijnen.” Romeinen 3 vers 20 (Rom. 03:20). Zou er dan toch niemand uit het oude verbond gerechtvaardigd zijn geweest? Toch wel! Van Zacharias en Elisabeth staat dat “zij beiden rechtvaardig waren voor God”, Lucas 1 vers 6 (Luc. 01:06). Jezus spreekt over Abel, de rechtvaardige, Matteüs 23 vers 35 (Matt. 23:35) en wel op grond van zijn getuigenis (Heb. 11:04). En dan nog Simeon, Lucas 2 vers 25 (Luc. 02:25), Jozef, Lucas 23 vers 50 (Luc. 23:50), Lot, 2 Petrus 2 vers 7 (2 Petr. 02:07).

Maar het voorbeeld wat toch wel het meest aanspreekt is de rechtvaardiging van Abraham. Daaruit blijkt dat de ontdekking van Luther en de uitspraak van Paulus: “Wij dan gerechtvaardigd uit het geloof…”, Romeinen 5 vers 1 (Rom. 05:01) een oude waarheid is, die God al vanaf het begin heeft laten gelden.

Al in Genesis 15 vers 6 (Gen. 15:06) staat: “En Abraham geloofde in de Here, en Hij rekende het hem toe als, gerechtigheid”. En gretig maken Paulus en Jakobus van deze uitspraak gebruik als ze de rechtvaardiging uit het geloof willen aantonen, Romeinen 4 vers 3 en Romeinen 4 vers 9 en Romeinen 4 vers 22 en Galaten 3 vers 6 en Jakobus 2 vers 23 (Rom. 04:0; Rom. 04:09; Rom. 04:22; Gal. 03:06; Jak. 02:23).

Het eeuwige leven

En het genadeloon van God voor een rechtvaardig leven is het eeuwige leven. Ook Abraham mocht daar deel aan hebben. Hij mocht leven ook al was hij gestorven. Voor de Sadduceeën was gestorven zijn het einde van de mens. Dood zijn en dan later weer opstaan was voor hen een sprookje. Maar toen iemand van hen aan Jezus een vraag stelde over de opstanding, zei Jezus: Abraham mag dan naar het vlees gestorven zijn, maar “God is de God van Abraham, Isaak en Jakob. Hij is geen God van doden, maar van levenden; want voor Hem leven zij allen”, Lucas 20 vers 38 (Luc. 20:38).

Daarom mag een ieder die gelooft zoals Abraham geloofde, zich niet alleen een zoon van Abraham noemen, maar mag ook eeuwig leven waar Abraham leeft.

Heel duidelijk komt dat tot uitdrukking in het verhaal over de ‘arme’ man en de ‘rijke’ Lazarus, Lucas 16 vers 19 tot en met 31 (Luc. 16:19-31). Lazarus, die tijdens zijn leven op aarde weliswaar een arm en naar leven leidde, is als gelovige altijd een zoon van Abraham geweest. En zijn beloning na zijn sterven was dan ook een plaats ‘in de schoot van Abraham’. En daar was het goed toeven! Lazarus, die in zijn leven het kwade had ontvangen, vindt nu een bron van levend water, vindt er vertroosting voor al het leed wat hij had moeten verdragen en bovendien werd hij op handen van engelen gedragen.

Wat een geweldige tegenstelling met het dodenrijk waar de rijke man was terecht gekomen. Hij had tijdens zijn leven het goede ontvangen, maar nu leed hij pijn.

Tussen deze twee koninkrijken is zo’n enorm verschil, dat Jezus niet alleen spreekt van een kloof tussen beide rijken, maar zelfs van een ‘onoverkomelijke kloof. Een scheiding dus als tussen licht en duisternis, als tussen waarheid en leugen, ja als tussen Leven en Dood!

In het dodenrijk?

Soms wordt er wel eens geopperd dat Abraham en Lazarus in dit verhaal zich in een bepaald gedeelte van het dodenrijk bevinden. De koning van het dodenrijk, de Dood, zou dan een gedeelte van zijn dodenrijk ter beschikking hebben gesteld voor de rechtvaardigen uit het oude verbond. Zij moesten voor een korte tijd bewaard worden als bomen die in de winter als kale bomen worden bevroren, om weer tot leven te komen als het voorjaar aanbreekt. Het zou een gedeelte van het dodenrijk zijn dat door een kloof van de rest van dat rijk wordt afgezonderd. Een gedeelte waar nog levend water aanwezig is en waar de gestorvenen vertroosting vinden. Waar bovendien de (goede) engelen toegang hebben om de gestorven rechtvaardigen naar hun tijdelijke rustplaats te begeleiden.

Niet alleen dat deze voorstelling van zaken nergens in de Bijbel enige bevestiging vindt, het is ook volkomen in tegenspraak met het wezen zowel van de Dood als van het dodenrijk.

Hoe die rechtvaardigen dat dodenrijk weer verlaten, wordt dan verklaard met de tekst uit Matteüs 27 vers 52 en 53 (Matt. 27:52-53). Er wordt dan verondersteld dat Jezus toen Hij het dodenrijk verliet, de rechtvaardigen uit het oude verbond heeft meegenomen. Als de in de tekst genoemde heiligen inderdaad de rechtvaardigen uit het oude verbond zouden zijn, waarom staat er dan vele heiligen en niet alle heiligen? Toch een zekere uitverkiezing? Er staat ook niet dat ze uit de dood werden opgewekt en overgezet naar het eeuwige leven, maar er staat dat hun lichamen werden opgewekt. Dat komt in de Bijbel maar op twee manieren voor: of vlak na het ontslapen, zoals bij Lazarus, Johannes 11, of in de eindtijd, zoals bij de twee getuigen, Openbaring 11 vers 11 (Openb. 11:11). Om nu hier aan te nemen dat de rechtvaardigen uit het oude verbond vast een voorproefje gekregen hebben van het onvergankelijk opgewekt worden, 1 Korinthe 15 vers 52 (1 Kor. 15:52), lijkt heel onwaarschijnlijk.

Er wordt in deze tekst niet gesproken over gestorven of dode mensen, maar over ontslapenen. Ontslapen wil zeggen dat iemand weliswaar in de natuurlijke wereld niet meer actief is, dood is, zou je kunnen zeggen, maar in de geestelijke wereld wel degelijk nog leeft!

Dat de siddering in het dodenrijk zo groot was toen Jezus het dodenrijk verliet dat het ook gevolgen had voor vele heiligen die toen juist gestorven waren, waardoor zij weer tot leven kwamen (net zoals eerder Lazarus en het dochtertje van Jairus), is eveneens een veronderstelling, maar wel aannemelijker.

Krijgsgevangenen

Overigens wordt in dit verband ook vaak de tekst genoemd waarin staat dat Jezus de hemelen is binnengegaan en krijgsgevangenen heeft meegevoerd, Efeze 4 vers 8 (Ef. 04:08). Die krijgsgevangenen zouden dan de rechtvaardigen van het oude verbond moeten zijn.

Krijgsgevangenen zijn de soldaten van de vijand die tijdens de bevrijding van het door hen bezette gebied gevangen werden genomen. Hoe de rechtvaardigen in dit beeld passen is niet erg duidelijk.

Nu was het in die tijd de gewoonte dat een koning die de overwinning had behaald daarna een triomftocht door het land hield. En de grootte van de overwinning werd mede aangegeven door het aantal krijgsgevangenen dat hij in triomf meevoerde. En als je dan bedenkt hoeveel soldaten van de vijand Jezus heeft gevangen genomen tijdens Zijn “rondgaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren”

(Hand. 10:38) en als Hij dan al die soldaten als krijgsgevangenen heeft meegevoerd door de hemelse gewesten, dan moet dat iets geweldigs geweest zijn. Iets zo groots, dat de duivel met al zijn trawanten sidderden, maar in het Koninkrijk van God was er grote vreugde en dankbaarheid en werd in alle toonaarden gezongen: ‘Jezus is Koning, Hij overwon zonden, ziekten en zelfs de dood! Hij zegevierde, Hij overwon! Ja, mijn Koning is sterk en groot”.

Een nieuwe tijd is aangebroken. Nieuwe mogelijkheden om in te gaan in het eeuwige Koninkrijk. ‘Jezus Christus opende ons de weg tot glorie”, zegt een lied. Niet meer door de werken der wet, maar door het geloof in de Zoon, Jezus Christus, heeft iemand eeuwig leven, Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36).

“Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”, Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16).

 

Geen aanzien des persoons door Evert van de Kamp

 

“Houdt uw geloof in onze Here der heerlijkheid, Jezus Christus, vrij van aanzien des persoons”, Jakobus 2 vers 1 (Jak. 02:01).

Een Bijbelse vermaning uit een rein hart, 1 Timoteüs 1 vers 5 (1 Tim. 01:05), die er overigens niet om liegt. Een uitnodiging tot correctie waar niemand om heen kan. Want handelen met aanzien des persoons komt zeer algemeen voor. Wie zo doet, reageert de apostel, doet zonde en wordt door de koninklijke wet van naastenliefde overtuigd van overtreding.

In zijn ‘Toelichting op de brief van Jakobus’ schrijft J. E. van den Brink in dit verband: ‘Onomwonden zegt de broeder des Heren: Als gij zo handelt bedrijft gij zonde en handelt op inspiratie van de boze. Het moet wel kras gezegd worden, omdat dit kwaad zo algemeen verbreid is. Het is een zonde die ons lichtelijk omringt, dus die iedereen doet. Onwillekeurig valt iedere christen, die zich niet voortdurend in de hemelse gewesten beweegt, in deze strik van satan’.

Uit ervaring, ik heb het zelf ondervonden met alle nare gevolgen van dien, weet ik hoe gemakkelijk dit voorkomt. Je ziet zo gauw aan, wat voor ogen is, 2 Korinthe 10 vers 7 (2 Kor. 10:07). Er zijn duizend en een motieven die je hierin kunnen doen struikelen. Vrees voor mensen, zucht naar eer en macht, hoogmoed, rijkdom en genot, zijn er nog maar enkele van een wel zeer lange rij. Welke vorm het echter aanneemt, soms heel geraffineerd, altijd is aanzien des persoons verkeerd, Spreuken 28 vers 21 (Spr. 28:21). Het is steeds een onvoorstelbaar tekort aan geloof. Met grote nadruk stelt de apostel: Houdt uw geloof er vrij van. De gevolgen zijn dikwijls afschuwelijk.

Waarom zo verkeerd?

Waarom is deze zonde zo verkeerd? Allereerst omdat God niet zo is. Het is volkomen in strijd met Zijn wezen. De Heer ziet het hart – de innerlijke of inwendige mens – aan en niet wat voor ogen is, 1 Samuël 16 vers 7 (1 Sam. 16:07). Bij God is nimmer enig aanzien des persoons, Handelingen 10 vers 34 en Galaten 2 vers 6 (Hand. 10:34; Gal. 02:06). In Rome maakte men verschil tussen de Jood en de Griek. Het kan niet, schrijft Paulus, God maakt geen verschil, Romeinen 2 vers 11 (Rom. 02:11). In Efeze en Kolosse waren er problemen met christenslaven. Slaven en heren kregen ook daar hetzelfde te bedenken: Er is geen aanzien des persoons, Efeze 6 vers 9 en Kolossenzen 3 vers 25 (Ef. 06:09; Kol. 03:25). God laat dat niet toe omdat het Hem wezensvreemd is.

In Deuteronomium 1 vers 17 (Deut. 01:17) lezen wij al: “Gij zult in de rechtspraak de persoon niet aanzien; gij zult de onaanzienlijke evenzeer horen als de aanzienlijke; gij zult voor niemand vrezen, want de rechtspraak is Godes”.

En in Deuteronomium 16 vers 19 en 20 (Deut. 16:19-20) staat: “Gij zult het recht niet buigen; gij zult de persoon niet aanzien en geen geschenk aannemen; want een geschenk verblindt de ogen der wijzen en verdraait de woorden der onschuldigen. Gij zult alleen gerechtigheid najagen, opdat gij moogt leven en het land (de hemelse gewesten – red.) bezitten, dat de Here, uw God, u geven zal”.

Ten tweede berokkent deze vorm van ogendienst meestal schade en voor de ander en voor je zelf. Het beknot de geestelijke ontplooiing. Men gaat immers weer op de natuurlijke toer. Terecht vloog Paulus zijn broeder Petrus eens in de haren toen deze apostel onderscheid maakte door snel bij een aantal joden christenen aan tafel te schikken en de ‘buitenlandse’ christenen te mijden.

Het aanzien van de persoon om welke reden dan ook, (die wij misschien wel heel belangrijk vinden, wij kunnen het zo mooi aankleden), doet Gods zaak schade aan. Elke ‘geestelijke’ discriminatie is ook uit de boze, is van de vader der leugen. Zij is altijd in strijd met de liefde, want zij brengt geen waarheid voort. Met ogendienst, al of niet opzettelijk uitgeoefend, denk je minder of meer te winnen, maar het houdt toch steeds verlies in. Je laat jezelf misleiden. Het gevolg is dat de Heer niet meer ten volle door Je heen kan werken. Ogendienst schaadt de leiding van de Geest. Zij leeft van de berekening en kan niet zonder diplomatie. En vroeg of laat loop je er mee op de klippen.

Wie zijn geloof vrij houdt van alle aanzien des persoons staat werkelijk vrij en sterk. Vrij en sterk in zijn Heer der heerlijkheid, Jezus Christus. Die kan door de Heer optimaal in Zijn dienst worden gebruikt. Die weet, mijn bekwaamheid is enkel Gods werk, 2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03:06). En hij behoeft, net als zijn Heer die ook geen luister bezat, niet (meer) de eer van mensen.

Samenvattend stellen wij vast dat ogendienst de eer van God rooft. De volle luister en heerlijkheid van God komt er niet meer uit. en de mens die er aan ten prooi valt, gaat niet enkel meer de hoge weg met de Heer door de hemelen, maar neemt weer de weg van de aarde. Hoe terecht en goed, werkelijk goed voor ons, is de correctie van de apostel Jakobus om ons kostbare geloof volstrekt vrij te houden van alle vormen van aanzien des persoons. De Heer wil immers tot Zijn doel komen met ons en met die ander.

“Vreest God en geeft Hem eer!” Openbaring 14 vers 7 (Openb. 14:07).