1991.11 nr. 331

Levend geloof 1991.11 nr. 331

Het geloof in de goedheid van God door Gert Jan Doornink

Door het geloof in het evangelie van het Koninkrijk der hemelen zijn al heel wat waarheden boven water gekomen en tot leven gebracht. Zo is een van deze waarheden het feit dat God een goede God is en dat deze goedheid bestemd is voor alle mensen. Gods wil is immers “het goede, welgevallige en volkomene” Romeinen 12 vers 12b (Rom. 12:2b).

Geen wonder dat duivel nergens meer hekel aan heeft dan dat deze waarheid geproclameerd wordt en dat men dit gaat geloven. Op alle mogelijke wijze probeert hij dit feit in diskrediet te brengen. Want zodra wij gaan geloven in de goedheid van God, betekent dit tevens dat hij ontmaskerd wordt als degene die de slechtheid vertegenwoordigt. Nergens vinden we het wezen en de aard van de duivel duidelijker beschreven dan in Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44), waar Jezus zegt dat de duivel een mensenmoordenaar vanaf het begin is en niet in de waarheid staat. Net zo min als er in God geen enkele vorm van leugen is, zo is er in de duivel geen enkele vorm van waarheid. Jezus zegt: “Want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen”.

Is het nu wel nodig dat wij ons daar druk om maken? Hij is toch door Jezus overwonnen? Inderdaad is satan door Jezus ontmaskerd en overwonnen en het is waar wat Paulus schrijft in Kolossenzen 2 vers 15: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen’ gezegevierd” (Kol. 02:15). Maar zijn ‘eindafgang’, zoals die beschreven wordt in het laatste Bijbelboek, moet nog plaats vinden. Wij leven nu nog in een ‘overgangstijd’ en in deze tijd is het belangrijk dat wij als leden van de waarachtige gemeente van Jezus Christus hem ook zullen overwinnen. Dat is een (groei)proces waar elk kind van God bij betrokken is en die resulteert in de volle openbaring van het zoonschap.

Het gaat om de geestelijke zegen

Het geloof in de goedheid van God (en de slechtheid van de duivel) wordt door Jezus ook duidelijk onder woorden gebracht in Johannes 10 vers 10 als Hij zegt: “De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; maar Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed”. Wanneer onze ogen geopend zijn voor het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, weten wij dat wij bij ‘leven en overvloed’ niet in de eerste plaats moeten denken aan materiële welvaart en voorspoed, wat allerlei (Amerikaanse) predikers ons willen doen geloven. Wij leven niet meer in de tijd van het Oude Testament, maar zijn nieuwtestamentische christenen! Dat betekent dat het voor ons primair gaat om de ‘geestelijke zegen’. Paulus schrijft dat God ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus, Efeze 1 vers 3 (Ef. 01:03). Dat is de blijvende zegen. Daarin openbaart zich de goedheid van God.

Het is duidelijk dat de duivel er steeds weer op uit is ons dat proberen te ontroven en dat het daarom ook zeer belangrijk is dat wij onze plaats met Christus hebben ingenomen in de hemelse gewesten, Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06). Alleen van daaruit kunnen we strijden en overwinnen! Natuurlijk behoeven we ook in materieel opzicht niet bang te zijn dat wij zullen omkomen. God zal in al onze behoeften naar Zijn rijkdom heerlijk voorzien, in Christus Jezus Filippenzen 4 vers 19 (Filip. 04:19). Maar wie het geestelijke niet voorop stelt is verkeerd bezig, is verblind voor de werkelijkheid en accepteert ook niet dat God een goede God is. Bovendien is men dan geneigd God de schuld te geven van de dingen waarvan satan de veroorzaker is en waarvoor hij de schuld draagt.

Het evangelie van het koninkrijk

Vragen als: ‘Waarom laat God het toe?’ en ‘Waarom is er zoveel ellende in de wereld?’ komen te vervallen als we het juiste (geestelijke) inzicht hebben dat wij ontvangen door het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Jezus zei van dit evangelie dat het in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Wie eenmaal dit evangelie heeft leren kennen en door geestelijke groei steeds beter leert kennen, zal ook trouw behoren te blijven aan dit evangelie. In Galaten 1 spreekt Paulus zijn verbazing erover uit dat sommigen in een ander evangelie gaan geloven. ‘Dat is geen evangelie’, zegt hij. En als er iemand was die dit evangelie in al zijn facetten had leren kennen, dan was hij het wel! In zijn brieven schrijft hij in allerlei bewoordingen over de rijkdom en heerlijkheid van dit evangelie.

Het is goed om dit evangelie te blijven koesteren en God er steeds opnieuw voor te danken dat Hij ons de ogen daarvoor geopend heeft. En ook dat we telkens weer nieuwe facetten gaan ontdekken van de rijkdom en volheid van dit evangelie, wat ons als een kostbare schat is toevertrouwd. Als we trouw en volhardend erin blijven geloven zullen we ook de goedheid van God hoe langer hoe beter leren kennen en beleven.

En tot allen die geloven in een ‘ander evangelie’ zouden wij willen zeggen: Ga in dit evangelie geloven en kom ook tot de ontdekking dat God een goede God is en dat Zijn goedheid duurt tot in alle eeuwigheid!

 

Bouwstenen door Duurt Sikkens

-Hoe zullen ‘slechte mensen’ het evangelie horen als jij ze mijdt?

-Wie goed is, vindt niet alles goed.

-Als je ergens geen steek wijzer van wordt, laat die steek dan vallen.

-Licht doet de dingen zichtbaar worden. Liefde doet de mensen zichtbaar worden.

-Wie krampachtig probeert geen fouten te maken, begaat ze.

 

God is goed (gedicht) door Piet Snaphaan

De wil van God voor ons is: het goede, welgevallige en volkomene, Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02).

Het is fijn om te dichten

over het goede van God,

om tot Hem ons te richten,

Hij is de Vader der lichten,

in Zijn hand ligt ons lot.

 

Hij zal nimmer ons krenken,

God is liefde, en doet

al het goede steeds schenken,

welgevallig ons gedenken,

zo is God: enkel goed.

 

Hij verlangt dat wij tonen

dat het goede gedijt,

doordat Hij in ons wone,

zal straks ook ’t volkomene

in ons worden bereikt.

 

De ‘boeken’ worden geopend door Evert van de Kamp

Ze hebben het beide gezien. Eerst Daniël, banneling in Babel. En, hoe wonderlijk, honderden Jaren later Johannes, verbannen op het eiland Patmos. Beide zagen hoe de boeken ‘werden’ geopend Daniël 7 vers 10 en Openbaring 20 vers 12 (Dan. 07:10; Openb. 20:12). Zo kunnen wij er zeker van zijn dat ze ‘worden’ geopend:

  1. Het boek des levens van het Lam.
  2. Het boek des levens,
  3. De boeken des doods.

Het zijn geen menselijke boeken. Maar in menselijke taal en beeld worden geestelijke zaken duidelijk gemaakt. De profeet Maleachi vertelt van een gedenkboek voor het aangezicht van de Heer geschreven, Maleachi 3 vers 16 tot en met 18 (Mal. 03:16-18). Heel mooi, moet u beslist lezen. Mozes en David gewagen van het boek des levens Exodus 32 vers 32 en 33 en Psalm 69 vers 29 (Ex. 32:32-33; Ps. 069:029).

Wij mogen ons vragen stellen. Vragen over aard en inhoud. auteurschap, doel en echtheid (authenticiteit). Belangrijke vragen omdat ze alle mensen op aarde in alle tijden aangaan.

Aanvankelijk wordt de naam van iedereen die geboren wordt geschreven in het boek des levens (van God). “Onze God en Heiland wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen” 1 Timoteüs 2 vers 4 (1 Tim. 02:04). Daarom ook kunnen namen ‘verhuizen’ naar het boek des levens van het Lam. Maar het tegendeel is eveneens mogelijk. Namen kunnen afgevoerd worden naar de boeken des doods. Naar de naam van hun auteur ook wel de ‘dossiers van de duivel’ geheten.

Het boek van het Lam

Gods mooiste boek is ongetwijfeld ‘Het boek des levens van het Lam’. Op dit boek doelde Jezus toen Hij sprak: “Verheug u niet hierover, dat de (boze -red.) geesten zich aan u onderwerpen, maar verheugt u dat uw namen staan opgetekend in de hemelen”, Lucas 10 vers 20 (Luc. 10:20). Het laatste is meer dan het eerste, hoe belangrijk dat overigens ook is.

Soms wordt dit boek gewoon ‘boek des levens’ genoemd, onder andere in Filippenzen 4 vers 2 en 3 (Filip. 04:02-03). Maar de toevoeging ‘van het Lam’ is toch bepalend. Want alleen de rechtvaardigen door het bloed van het Lam komen in Gods mooiste boek Romeinen 5 vers 1 en 2 (Rom. 05:01-02). Door geloof in de schuldvergiffenis en de verzegeling met de Heilige Geest (Geestesdoop). De Geest is het onderpand 2 Korinthe 2 vers 21 en 22 (2 Kor. 02:21-22). Het handschrift dat tegen was, is uitgewist kolossenzen 2 vers 13 en 14 (Kol. 02:13-14). Zelfs Job is hiermee al bezig geweest. Uitzonderlijk raak beschreven in (Job 31:35-37) Job 31 vers 35 tot 37. Het woordje ‘Hem’ in vers 37 moet u echter met een kleine letter lezen. Als een vorst nadert Job de satan.

Allen die opgeschreven staan in ‘Het boek des levens van het Lam’ zijn burgers en bewoners geworden van het hemelse Jeruzalem Openbaring 21 vers 27 (Open b.21:27).

De directe gevolgen van dit hemelse burgerschap zijn onbeschrijflijk mooi. Verheug u des te meer over deze rijkdom. Deze ‘burgers’ zien de dood niet. Ze komen niet in het dodenrijk, Johannes 5 vers 24 en Johannes 8 vers 51 en 52 (Joh. 05:24; Joh. 08:51-52). In leven en sterven zijn zij, door de keus die ze maakten, van en dus bij de Heer Romeinen 14 vers 8 (Rom. 14:08). Voor hen openen zich in dit leven twee ongekend heerlijke perspectieven. Bij hun sterven nemen ze hun intrek bij de Heer, 2 Korinthe 4 vers 16; 2 Korinthe 5 vers 9 (2 Kor. 04:16; 2 Kor. 05:09), of zij worden bij Jezus’ komst veranderd en met Hem verenigd 1 Korinthe 15 vers 52 en 1 Thessalonicenzen 4 vers 17 (1 Kor. 15:52; 1 Thess. 04:17). Allen wachten op Christus. Het door de wetteloze machten vernederde lichaam zal veranderd en gelijkvormig worden aan het verheerlijkte lichaam van Christus Filippenzen 3 vers 20 en 21 (Filip. 03:20-21). Ze hebben deel aan de eerste opstanding schrijft Johannes Openbaring 20 vers 6 (Openb. 20:06) en heersen met Christus als koningen tot in alle eeuwigheden Openbaring 22 vers 5 (Openb. 22:05).

Het boek des levens

Dit boek vinden we beschreven in Openbaring 20 vers 11 tot en met 15 (Openb. 20:11-15). De groten en de kleinen in de geestelijke wereld, die goede, rechtvaardige daden en barmhartige werken hebben gedaan, staan voor de grote en witte troon. Zij allen waren bewoners van het dodenrijk Daniël 12 vers 2 (Dan. 12:02). Ten aanzien van hen sprak Jezus: “De ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar mijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven” Johannes 5 vers 28 en 29 (Joh. 05:28-29). Dit woord gaat nu in vervulling.

Onder hen zijn de vele kinderen die het evangelie nimmer hebben kunnen horen. We denken verder aan de oprechten van het oude verbond, of aan mensen die nu (nog) zo leven. Het zijn de goeden en barmhartigen door Jezus zelf genoemd in Matteüs 25 vers 21 tot 40 (Matt. 25:21-40) De apostel Paulus doelt op mensen die ‘van nature doen wat de wet gebiedt’. Ofschoon zonder wet zijn zij zichzelf tot wet Romeinen 2 vers 13 tot en met 16 (Rom. 02:13-16). Zij tonen dat het werk der wet in hun harten geschreven is.

Bij hun sterven bleven deze allen niet verbonden met de machten der duisternis. Gods barmhartigheid roemt hier tegen het oordeel Jakobus 2 vers 13 (Jak. 02:13). Want God is goed! Alsnog zullen zij eten van het geboomte des levens, deel krijgen aan het eeuwige leven en ingaan in het Nieuwe Jeruzalem Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02).

De boeken des doods

De ‘dossiers van de duivel’ bevatten de namen van hen die niet in de eerder genoemde boeken van God voorkomen. Ze worden ook wel betiteld als satans geestelijke testament. Minutieus heeft de boze al de wandaden van zijn onderworpenen genoteerd. Door hun persoonlijke keuze hebben deze mensen zich verbonden met de machten der duisternis. Hoe triest ook, maar dit is hun persoonlijke beslissing geworden. Men wilde niet anders (meer). Zelfs bij hun eerste dood, hun sterven, wilden ze de machten niet loslaten. Nu komen ze in de tweede dood terecht: ‘de poel des vuurs’, bereid voor de duivel en zijn engelen Openbaring 20 vers 10 (Openb. 20:10), maar ook voor de dood en het dodenrijk en allen die niet opgeschreven staan in het boek des levens Openbaring 20 vers 14 en 15 (Openb. 20:14-15). Wij moeten het oordeel hierover, althans nu, aan God overlaten. Het Woord van God leert echter geen al verzoening, zoals sommigen beweren.

In Matteüs 25 vers 41 tot 46 (Matt. 25:41-46) tekent Jezus de mensen die door hun eigen wil identiek zijn geworden aan de machten der duisternis. Zij hebben zich gelijkvormig laten maken aan het beeld van de satan.

Wie overwint…

Overwinnaars zijn zij die het Woord van God en zijn werken ten einde toe bewaren Johannes 17 vers 6 tot en met 8 en Openbaring 22 vers 26 (Openb. 22:26; Joh. 17:06-08). Van hen zegt Jezus: ‘Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en zijn engelen” Openbaring 3 vers 5 (Openb. 03:05).

Overwinnaars aanbidden het beest uit de zee, de geest van de antichrist en de antichrist zelf, niet Openbaring 13 vers 8 (Openb. 13:08). Zij verbazen zich ook niet over het beest uit de afgrond Openbaring 17 vers 8 (Openb. 17:08). Hun leven is met Christus verborgen in God en wanneer Christus verschijnt, die hun leven is, zullen zij met Hem verschijnen in heerlijkheid Kolossenzen 3 vers 3 en 4 (Kol. 3:3-4).

Marry Koster dichtte:

Eeuwig leven is niet meer: Eenmaal kom ik bij de Heer. Eeuwig leven is veel meer: Nu al ben ik bij de Heer!

 

Verzoening door Piet Snaphaan

Wie zich verzoend weet met God de Vader

door Jezus Christus onze Heer,

die komt door geest’lijk leven nader

om te gaan leven tot Gods eer.

 

Jezus als voorbeeld toch voor allen,

wees reeds de weg, Hij zelf bracht licht

en sprak voor vele duizendtallen:

zalig de mens die vrede sticht.

 

Wie visie heeft voor geest’lijk strijden,

zal steeds weer handelen naar Gods Woord;

de Heer is met hen ook in lijden,

verzoening, ’t werkt herstellend voort.

 

Bevrijding door Duurt Sikkens

“… zul je werkelijk vrij zijn …” Johannes 8 vers 36 (Joh. 08:36).

‘De mens is van nature slecht, tot niets goeds in staat en geneigd tot alle kwaad’. Je zult zoiets tijdens een sollicitatiegesprek zeggen. Als je dit van de duivel zegt heb je gelijk. Die deugt van geen kant. Als je nou goede dingen wenst te doen en ze niet doet en het kwade dat je niet wilt doen wel doet. Hoe zit dat dan1?

Mijn vraag: Hoe weet je dat dat wat je wilt goed is? De menselijke geest is de drager van natuurlijke normen en wanneer je iets goeds niet mag doen of iets kwaads moet doen, sta je onder de macht van een slechte. Dan ben je geestelijk bezet door een boze geest die er liever niet uit wil en dat doet hij met de leugen als zou hij ‘van nature’ bij je horen. Het is dan een ‘karaktereigenschap’ waarmee je maar moet leren leven met alle camouflagetrucs van dien: leugens.

Als je tot God nadert werkt dat verhelderend. Dan zie je wat niet bij je hoort, het slechte. Laat je dan bevrijden van zo’n boze geest en breek zijn werken (een in jou geplante gedachtewereld die wezensvreemd is aan je) af. Jezus is gekomen om de werken des satans af te breken. Laat je helpen en je innerlijke verdriet over allerlei zaken zal veranderen in een juichkreet. Vrij! Eindelijk vrij om het goede wel te doen en het kwade te mijden als de pest.

 

Het fundament van de gemeente door Hessel Hoefnagel

Een studie over de berg Sion, de gemeente van Jezus Christus en de stad Gods, naar aanleiding van Jesaja 2 vers 2 tot en met 5. (Jes. 02:02-05)

Inleiding

De profeet Jesaja sprak veel over Sion als het centrum van het heil van God met betrekking tot de mens. Hij noemde Sion het “hart van Jeruzalem”, dat gevestigd is op een “hoge berg”. Sion en Jeruzalem zijn profetische beelden van de “ge­meente van Jezus Christus” en de “stad Gods”, die zich uiteindelijk als het “Nieuwe Jeruzalem” zal openbaren. Dit gaat echter niet anders, dan via een weg van “tranen” en moeite vanwege de tegenstand in de geestelijke wereld vanuit het “Rijk der duisternis”, waarin de duivel actief is en waarin de Dood heerschappij voert.

Het doel van de profetie

Het kenmerkende van de ware profeten is, dat ze gericht zijn op het toekomstig heil voor de mens en de weg van God om dit heil te bewerken. De apostel Petrus sprak over het “einddoel van het geloof’, dat is de “zaligheid van de zielen”, waarmee de profeten van oudsher al bezig waren, zonder zelf tenvolle te beseffen, waarop de Geest van Christus in hen doelde 1 Petrus 1 vers 9 tot en met 11(1 Petr. 01:09-11). Ook Jesaja was onophoudelijk bezig met dit einddoel, dat zich zou aftekenen in de komst van de Messias, de ontwikkeling van de verloste mensheid, het herstel van de bezielde en onbezielde schepping en het teniet doen van alles, wat deze positieve ontwikke­ling blokkeert.

De gemeente als lichaam van Christus

De eerste fase in de heilslijn na de opstanding van onze Heer Jezus Christus is de vorming van de gemeente.

Met “gemeente” bedoelen we het “lichaam van Jezus Christus”.

Dit is de verzameling van mensen, die door wedergeboorte en vervulling met de Geest van Jezus Christus één geheel met Hem zijn, zoals een lichaam één geheel is, hoewel het uit veel leden is samengevoegd.

Het lichaam van Christus” wordt ook wel weergegeven met het begrip tempel”, zoals dat ook gebruikt wordt als aanduiding van het aardse lichaam van de persóónlijke gelovige en alle gelovigen samen 1 Korinthe 3 vers 16; 1 Korinthe 6 vers 19; 2 Korinthe 6 vers 16 tot en met 18 (1 Kor. 03:16; 1 Kor. 06:19; 2 Kor. 06:16-18). De aanduiding “tempel” duidt op een woning van een of meer geesten.

Het lichaam als tempel

Het lichaam van de mens is de “tempel” van zijn geest. Wanneer de gelovige mens tevens gedoopt is in de Geest van de Vader en de Zoon, is zijn lichaam ook een tempel daarvan. De Geest van God en de geest van de mens vormen als het ware een “huwelijksgemeenschap” binnen het gezamenlijke huis. Om de mens tot “woning” voor God te maken, heeft de Heer Jezus Zijn leven gegeven.

Zoals de geest van de mens in zijn lichaam woont en dit naar vermogen doet functioneren, zo is de mensheid in haar geheel bedoeld om het “lichaam” te zijn van de eeuwige God. Het deel uitmaken van dit lichaam begint vanaf het moment, waarop de mens:

Gehoor gaat geven aan het Woord van God (gehoorzaamheid)

Breekt met de ongerechtigheid (bekering)

Innerlijk los komt van de claim van de Dood (wedergeboorte)

Alleen volgens déze weg ontstaat de “verborgen mens des harten”. Deze nieuwe mens moet worden aangedaan als het “onvergankelijke sieraad”, waarmee de mens zich toont in een “zachtmoedige en stille geest” 1 Petrus 3 vers 4 (1 Petr. 03:04).

In deze mens wil God wonen en Zijn heerlijkheid manifesteren.

Het evangelie van Jezus Christus

De geest die God in de mens deed wonen, begeert Hij met “jaloersheid”, dus met een grote ijver vanwege het gestelde doel met de mens Jakobus 4 vers 5  (Jak. 04:05). Dit doel betreft niet slechts een enkeling, maar in feite de gehele mensheid. Dat er uiteindelijk toch mensen zullen zijn, die dit doel niet bereiken, ligt niet aan God, alsof Deze slechts een deel van de mensheid heeft “uitverkoren”. Van onze God geldt, dat Hij malle mensen liefheeft en wil dat Éllen behouden worden en tot erkenning van de waarheid komen 1 Timoteüs 2 vers 4 (1 Tim. 02:04).

Daartoe heeft God Zijn Zoon geopenbaard en in Hem de claim van de Dood verbroken. Dat is de diepe waarde van het “evangelie van Jezus Christus”.

Het doel van de Schepper met de mens

De schepping van de mens is vanuit de Schepper gezien de invulling van een belangrijk doel. De eeuwige, onzienlijke God heeft de mens bedoeld om gestalte te geven aan Zijn onbegrensde openbaringsdrang. Om aan alle mogelijkheden van de Schepper gestalte te kunnen geven, is zelfs een hele mensheid nodig. Daarbij moeten we bedenken, dat ieder mens wel ooit geboren is geworden (en dit gaat door tot het einde der tijden), maar dat de mens naar diens innerlijk nooit meer ophoudt te bestaan. Bij het sterven van het aardse lichaam blijft zijn innerlijke mens, ofwel “geest en ziel”, bewaard tot het laatste oordeel Dan zullen alle gestorvenen weer opstaan en verzameld worden voor de “troon der heerlijkheid” van de Zoon des mensen. Niet hun uiterlijk godsdienstige kleur zal dan bepalend zijn, maar de innerlijke gesteldheid van het hart en de gegeven invulling daaraan als mens tussen de mensen Matteüs 25 vers 31 tot en met 46 (Matt. 25:31-46).

Van het doel van God met de mens is nog maar een klein deel van de Christus- belijdende mensheid doordrongen. De grote massa meent zich nog steeds te moeten uitputten in een enorme activiteit op aarde, zonder exact te weten waar het om gaat.

Het doel van God verheft zich niet van de aarde naar de hemel, maar wordt gevormd in de hemel en zal zich manifesteren op aarde.

Daarom geldt voor de christen: “onze wandel is in de hemelen, waaruit wij de Here Jezus Christus verwachten om ons vernederd lichaam te veranderen, zodat net gelijkvormig zal zijn aan Zijn verheerlijkt lichaam Filippenzen 3 vers 20 en 21 (Filip. 03:20-21).

De wederkomst van de Heer

Als er sprake is van de “troon der heerlijkheid” van de Zoon des mensen, moeten we denken aan Zijn ‘lichaam”, waarvan Hij het Hoofd is. Deze voltallige gemeen­schap van mensen uit alle tijden na Christus en alle plaatsen, die vervuld is met dezelfde Geest als hun Heer, is evenals Hij als “zoon Gods” bezig met Hem open­baar te worden. Deze openbaring als “Hoofd” en “lichaam” betreft in feite de zo genoemde en door velen verwachte wederkomst van Jezus Christus.

De “openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht en m vlammend vuur”, dus in volheid van heilige Geest, zal met verbazing aan­schouwd worden in allen die tot geloof gekomen zijn. Voor dezen geldt het gebed van de apostel Paulus, dat de naam (dus het wezen) van de Here Jezus in hen verheerlijkt zal worden en andersom 2 Thessalonicenzen 1 vers 7 tot en met 12 (2 Thess. 01:07-12).

De openbaring van de Antichrist als “zoon van Verderf’

In 2 Thessalonicenzen 2 vers 4 (2 Thess. 02:04) wordt van de “mens der zonde”, de Antichrist gezegd, dat hij zich zal zetten in de “tempel Gods”, om aan zich te laten zien dat hij een god is. Net als de ware Christus moeten we de Antichrist daarom niet buiten de “Christus”- belijdende kerk zoeken, maar hij zal zich daar binnen openbaren en is daar al mee bezig. De ware Christus betreft onze Heer Jezus Christus, maar ook allen die door persoonlijk geloof en vervulling met dezelfde Geest Zijn “lichaam” vormen.

Zo geldt voor het begrip “antichrist”, dat dit de verpersoonlijking is van de gehele “mens der wetteloosheid”, waarvan het hoofd een mens zal zijn, die geheel vervuld is met de geest van de afgrond Openbaring 9 vers 11(Openb. 09:11). Deze geest is de “Engel des verderfs”, die ook “Dood” genoemd wordt. De antichrist wordt daarom ook “zoon des Verderfs” genoemd. In het meervoud gesteld, is er sprake van “slaven des verderfs”. Deze aanduiding bezigt de apostel Petrus, als hij spreekt over “valse profeten” en “valse leraars”, die “verderfelijke ketterijen” doen binnensluipen en de “weg der waarheid lasteren”. Hij noemt ze “bronnen zonder water”, die de zielen misleiden, door hen vrijheid voor te spiegelen, terwijl ze in allerlei duister­nis verstrikt raken. De apostel spreekt duidelijk over mensen, die de “weg der gerechtigheid’ gekend hebben, maar zich met die kennis hebben afgekeerd van het “heilig gebod” dat hun is overgeleverd. Met betrekking tot deze mensen besluit Petrus met het spreekwoord van de “hond, die is teruggekeerd tot zijn uitbraaksel en de gewassen zeug tot de modderpoel” 2 Petrus 2).

Niet voor niets geldt voor christenen de opdracht om waakzaam te zijn, niet alleen om de komst van Christus-in-het-vlees te ontdekken en persoonlijk te beleven, maar ook om de tegenstander te ontdekken en te ontmaskeren Markus 13 vers 33 e.v. en 1 Petrus 5 vers 8 en 9 (Mark. 13:33 e.v., 1 Petr. 05:08-09).

Het fundament van de gemeente

De Gemeente is gebouwd op een fundament De Heer Jezus sprak over het bouwen van het “fundament op de rots” en Hij doelde daarmee op de mens, die de woorden van de Heer niet alleen hóórt, maar ze ook dóet Lucas 6 vers 47 en 48 (Luc. 06:47-48). Zo zei de apostel Paulus van zichzelf, dat hij als een kundig bouwmeester het fundament gelegd had, waarop een ieder zou moeten verder bouwen. Dit funda­ment noemt hij dan (het evangelie van) Jezus Christus 1 Korinthe 3 vers 10 en 11 (1 Kor. 03:10-11). Van de gelovigen zei hij, dat ze gebouwd zijn op het “fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus Zelf de Hoeksteen is. In Hem, (dus in Zijn woord) wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, … tot een woonstede Gods in de Geest” Efeze 2 vers 20 tot  en met 22 (Ef. 02:20-22). Op haar beurt is de geméénte weer een “pijler en fundament der waarheid” 1 Timoteüs 3  vers 15 (1 Tim. 03:15).

Het hechte fundament Gods heeft enerzijds als kenmerk: “De Here kent de Zijnen en anderzijds: wie de Naam des Heren aanroept, moet breken met de ongerechtig­heid (zonde)” 2 Timoteüs 2 vers 19 (2 Tim. 02:19). Het is dus duidelijk, dat er twee partijen zijn, namelijk God en de mens. Beide partijen hebben een inbreng in het bereiken van het doel van God. Van onze God staat er, dat Hij de Zijnen ként. Hij heeft de mens geschapen met een speciale bestemming en Hij heeft in de mens alle mogelijkheden gelegd om deze bestemming te bereiken. Hij weet ook, wat Hij daarom kan vragen van de mens, wanneer deze door persoonlijk geloof gefun­deerd is op het fundament Jezus Christus, die door Zijn lijden, sterven en opstan­ding de Dood van diens overheersende macht heeft beroofd  2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10).

Evenals de eerste Adam het gebod had kunnen volbrengen, om niet te “eten” van de verkeerde boom in de hof Genesis 2 vers 3 (Gen. 02:03), zo kan de mens, die de Naam des Heren aanroept, dus met God en Jezus Christus rekening houdt, zelfstandig of met de hulp van anderen “breken met de ongerechtigheid” (zonde). De eerste Adam lag aanvankelijk nog niet onder de claim van de Dood, omdat hij nog niet gezondigd had en de mens né de dood en opstanding van Jezus Christus mag er van uit gaan, dat waar definitief gebroken is met de zonde, de Dood niet meer kén heersen over de innerlijke mens Romeinen 6 vers 8 tot en met 11 (Rom. 06:08-11).

Het “zaad” van Abraham

De aartsvader Abraham verwachtte reeds de “stad met fundamenten, waarvan God Zelf de Ontwerper en Bouwmeester is” Hebreeën 11 vers 10 (Heb. 11:10). Deze stad moeten we daarom niet op aarde zoeken, maar in de (nieuwe) hemel, waaruit zij in de volheid van de door God bepaalde tijd zal “neerdalen”, dus zichtbaar worden op aarde. In deze “tent van God” zal volop herstel wezen voor de beschadigde mensheid, omdat de Dood niet meer heerst en “tranen, moeite, geklaag en rouw” zijn uitgebannen Openbaring 21:22 (Openb. 21:22).

Door het grote geloof, dat de aartsvader Abraham betoonde in de ontwikkeling van de “stad met fundamenten”, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is Hebreeën 11 vers 10 (Heb. 11:10), is hij de “vader” van allen, die “in Christus” zijn, dus vervuld met de Geest van Jezus Christus.

Het geloof van Abraham werd hem tot gerechtigheid voor God gerekend, terwijl hij nog in de staat van onbesnedene was. Het teken van de besnijdenis was voor hem niet meer dan een bezegeling van zijn geloof in de gerechtigheid. Daarom is hij de “vader” van hen die treden in zijn voetspoor en hetzelfde geloof betonen. Dezen worden daarom “zaad van Abraham” genoemd en zijn naar de belofte erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Jezus Christus (Rom.4, Rom.8, Hebr. 11).

De ware mens: Medearbeider van

De ontwikkeling tot de volheid van de nieuwe hemel en aarde, waarin de tempel­stad, het “nieuwe Jeruzalem” het centrum is, begint bij de vorming van de “tempel-in-de-Here”, een “woonstede Gods in de Geest” Efeze 2 vers 21 en 22 (Ef. 02:21-22).

Niet ieder kerkmens of samenkomstbezoeker behoort als vanzelfsprekend tot deze “tempel”. Belangrijke voorwaarde om tot de “tempel Gods” te behoren is de persoonlijke vervulling met de heilige Geest, die van de Vader en de Zoon uitgaat. Deze “Geest der Waarheid” wijst de weg tot de vólle waarheid. Het is niet slechts de bedoeling van God om een mensheid te creëren, die ternauwernood weet, wat Zijn motieven zijn, maar het ligt vast in het eeuwige voornemen van de Schepper om “vele zónen tot heerlijkheid te brengen” Hebreeën 2 vers 10 (Heb. 02:10). Het begrip “zoon” geeft méér dan het begrip “kind” een volwassenheid en medeverantwoor­delijkheid weer. Zonen weten waar de Vader mee bezig is en zijn in staat een volwaardige medewerker van God te zijn, net als de eerste van deze zonen, Jezus Christus. “Allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods”. De Geest Gods is de “Geest der vrijheid”, die de kinderen Gods brengt tot de “vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods”. Daarom wordt Hij ook de “Geest van het zoonschap” genoemd Romeinen 8 vers 14 en volgenden (Rom. 08:14 e.v.).

 

De berg Sion schrijver niet bekend

Sion is de benaming van één van de heuvelen, waarop Jeruzalem gebouwd is. Voorheen heette Jeruzalem Jebus. Deze stad werd door Jozua toegewezen aan de stam Benjamin Jozua 18 vers 28 (Joz. 18:28), terwijl de stam Juda tevergeefs getracht had de daar wonende Jebusieten te verslaan Jozua 15 vers 63 (Joz. 15:63). Vermoedelijk was de al ten tijde van Abraham genoemde stad Salem, waarvan de priester Melchizedek de koning was, ook een deel van het latere Jeruzalem Genesis 14 vers 18 (Gen. 14:18).

Het was pas koning David, die de Jebusieten uit Jeruzalem wist te verdrijven en deze stad tot zijn residentie te maken. Hij veroverde de schijnbaar onneembare burcht Sion en deze werd sindsdien de “stad Davids” genoemd 2 Samuël 5 vers 6 tot en met 9 (2 Sam. 05:06-09).

Het begrip Sion komt in de bijbel, vooral in het Oude Testament, menigmaal voor. In de profetische zin duidt het op het hért van het volk van God, waar het centrum ligt van Diens bemoeienis met Zijn volk. Dit volk wordt meermalen aangeduid met de benaming: “kinderen van Sion”. In Psalm 2 vers 6 (Ps. 002:006) wordt Sion de “berg Mijner heiligheid” genoemd. Op deze berg werd de tempel gebouwd, waarvan de benaming “tempelberg” afkomstig is.

In geestelijke zin is de berg Sion een beeld van de heilige Geest, de tempel een beeld van de gemeente van Jezus Christus en Jeruzalem een beeld van de totale volheid van gelovigen, die het einddoel van God met de mens bereiken. In de brief van de apostel Paulus aan de Hebreeën zien we het belang van deze beelden: “Maar gij zijt genaderd tot:

de berg Sion

de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem

-tienduizendtallen van engelen

een feestelijke vergadering van eerstgeborenen

God, de Rechter over allen

de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben

Jezus, de Middelaar van een nieuw verbond

het bloed der besprenging” Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24 (Heb. 12:22-24).

In de profetische zin wordt Sion ook de “berg van het huis des Heren” genoemd. Het huis des Heren is de gemeente als “lichaam van Christus”, gedragen door de kracht van de Heilige Geest. De berg van het huis des Heren zal in het laatste der dagen “vaststaan als de hoogste der bergen en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. Op deze grote en hoge berg zag de apostel Johannes de “heilige stad, Jeruzalem, nederdalend uit de hemel van God; en ze had de heerlijkheid Gods” Openbaring 21 vers 10 en 11 (Openb. 21:10-11).

De “berg Sion” en het “huis van de( God Jakobs” vormen een éénheid, zoals de Heer Jezus Christus en Zijn geestelijk lichaam een éénheid vormen. Het is erg belangrijk, dat mensen die in Jezus Christus geloven, gaan verstaan wat dit inhoudt. Geloof in Jezus als drager van de zonde der wereld, zodat men gered is van een eeuwig verderf, is slechts een begin van de bedoeling van God. Ons geloof moet het karakter van het geloof van Abraham krijgen. Deze “zag” de bedoelingen van de Onzienlijke, zoals later ook Mozes. Beiden en met hen vele anderen trokken de consequenties uit dat geloof en namen terwille daarvan beslissingen, die hen buiten de geldende genoegens van de zichtbare wereld plaatsten vergelijk Hebreeën 11 vers 8 tot en met 11 en Hebreeën 11 vers 24 tot en met 28 vers(vgl. Heb. 11:08-10 en Heb. 11:24-28).

De berg Sion is in de profetie van de bijbel een schaduwbeeld van de Geest van God en Jezus Christus, die ook de Geest van de Gemeente is. Ten opzichte van de vele machtige geesten in de onzichtbare wereld, die ook als “bergen” worden aangeduid, is deze de “hoogste” en meest verhevene. Voor de massamens en ook voor vele belijdende kinderen Gods is dit nog maar al te vaak verborgen, hoewel men het in theorie wel aanvaardt.

We zijn echter de tijd ingegaan, waarin deze “Berg” blijken zal “vast te staan als de hoogste der bergen en verheven boven de heuvelen”, zoals Jesaja reeds profeteerde.

Zoals al gezegd is deze hoogverheven “Berg des Heren” verbonden met het “huis van de God Jakobs”, de gemeente van Jezus Christus.

In de tijd van het “einde” zal er een toespitsing zijn van enerzijds een machtige vervulling met de Geest van God, want “velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren” maar anderzijds zal de goddeloosheid toenemen vergelijk Daniël 12 vers 10 (Dan. 12:10). Velen zullen zeggen: “Komt, laten wij opgaan naar de Berg des Heren en het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande Zijn wegen en opdat wij Zijn paden bewandelen”. Sion en Jeruzalem zullen het centrum van de Godsregering op aarde zijn. Van daaruit zal de wet (van de Geest des levens) uit gaan samen met het Woord des Heren. Dat Woord is het “richtsnoer” dat herstel van de vele verbroken relaties in de ganse schepping bewerkt.

De heerlijkheid Gods

De “heerlijkheid Gods” is de mens, die tot haar volle doel is gekomen. Onze Heer Jezus was en blijft de eerste van deze nieuwe schepping. In Hem vormt zich Zijn “lichaam” uit vele gelovigen, die met dezelfde Geest zijn vervuld en met Hem de “woonstede Gods in de Geest” vormen Efeze 2 vers 22 (Ef. 02:22). Deze gemeente zal de “tranen” drogen van alle rechtschapen mensen, die hunkeren naar vrede, maar niet boven de last van de zondemacht uit kunnen komen. Ze worden door geloof in het enige “evangelie van Jezus Christus” tot wedergeboorte gebracht. Ook dezen zullen dan deel uit maken van de heilige stad en de vervulling met de Geest van God ervaren.

Deze nieuwe, van oorsprong door de Schepper bedoelde mensheid zal de heerlijk­heid van God weerspiegelen, terwijl ze verlicht wordt door het Lam, die haar lamp is. Op haar beurt zal deze mensheid haar licht verspreiden temidden van de volken der aarde, zodat ook deze hun heerlijkheid, namelijk de verloste en Geest vervulde mensen, in de hemelstad brengen.

Jesaja “zag” in de geest de heerlijkheid Gods en hij profeteerde van deze voor ons bestemde genade. Hem werd geopenbaard, dat hij óns diende met deze heerlijke dingen, waarin zelfs engelen begeren een blik te slaan 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12).

Hij stelde deze heerlijkheid als het centrum van de volken:

“En alle volken zullen derwaarts heen stromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat hij ons lere aangaande Zijn wegen en opdat wij Zijn paden bewan­delen. Want uit Sion zal de wét uitgaan en des Heren Wóórd uit Jeruzalem. En Hij zal richten …. Huis van Jakob, komt, laten wij wandelen in het licht des Heren” Jesaja 2 vers 4 en 5 (Jes. 02:04-05).

Het laatste der dagen

Het “laatste der dagen” is een uitdrukking, die duidt op het einde van de tijd, tijdelijkheid. Tijd is eindig en is slechts een gering onderdeel van de eeuwigheid. Een vergelijkbare uitdrukking is “in den beginne”, welke het begin van de tijd aan­geeft.

Het “laatste der dagen” is begonnen bij de opstanding van onze Heer Jezus Christus, toen Hij de Dood van zijn kracht, dat is diens macht om het door de Schepper gegeven, eeuwige, leven te blokkeren, heeft beroofd  2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10). Dit “tijdperk” duurt voort, totdat alles hersteld is en elke macht, die het herstel tracht te blokkeren, is uitgebannen in de “eeuwige dood” of “buitenste duisternis”.

Voor ons als christenen is het belangrijk te beseffen, dat we leven in dit “laatste der dagen”. Wij moeten ons niet al zuchtend voorstellen, dat er een tijd zal komen, waarin alles plotseling anders en beter zal zijn. Wij moeten de komst van de “dag des Heren”, dat is de openbaring van de Heer in ons, bespoedigen door ons geheel aan Hem te geven als Zijn medearbeiders. Laten we ons beijveren in de verwachting van Zijn openbaring en ons “onbevlekt” en “onberispelijk” opstellen, zodat we volledig met Hem verenigd zullen zijn 2 Petrus 3 vers 11 tot en met 14 (2 Petr. 03:11-14).

Jesaja besloot zijn profetie met de opwekking: “Huis van Jakob, komt, laten we wandelen in het licht des Heren” (vs. 5).

Voor ons geldt nog dezelfde opwekking, maar met Smeer kracht, omdat wij aan de vervulling van deze profetie zijn genaderd. Laten wij, die de Geest als “eerste gave” hebben ontvangen en nog volop mee zuchten met de zwaar geknechte schep­ping, deze opwekking ter harte nemen.

Tot lof van onze Schepper!

 

Spreken namens God door Tea Keuper Dijk

“Hij zal komen als Verlosser van diegenen in Sion, die zich van de zonde hebben afgekeerd. Wat mij betreft, dit is mijn belofte aan hen, zegt de Here: ‘Mijn Geest, die op u is, zal u niet verlaten; ook de woorden, die u namens Mij spreekt, zullen steeds bij u zijn. Ook bij uw kinderen en kleinkinderen, voor altijd en eeuwig’” Jesaja 59 vers 20 en 21 (Jes. 59:20-21).

Ergens anders in Jesaja staat, dat het de zonden zijn, die scheiding brengen tussen God en de mens. Door ongehoorzaamheid aan wat of wie dan ook, dat positief is en in Gods wil, komt er ellende en narigheid. Want God kan niet zijn daar waar duisternis is. Hij zendt wel signalen, boodschappen, licht in die donkere situatie, maar we moeten zelf aanpakken en een verkeerde weg verlaten en Gods wegen gaan.

Dan belooft God ook iets, namelijk: “Mijn Geest, die op u is, zal u niet verlaten…”, enz. (zie boven). En nog meer beloften, ook wat betreft onze kinderen, kleinkinderen, gemeente en vult u zelf maar in. Die woorden, zegeningen, zullen steeds bij, bij hen zijn, voor altijd en eeuwig!

Daarom is het zo belangrijk, dat we zegenende woorden spreken, positieve gedachten hebben over mensen, positieve woorden uitspreken! Wat een diepe heerlijke belofte van God! Zo bouwen we Gods Koninkrijk in deze wereld! Zo wil God ons gebruiken!

Bouw Uw Kerk, Heer,

Maak ons sterk, Heer,

in het Rijk, Heer, van Uw Zoon.

 

Wat betekent genade voor ons? door Nanda Beer

Gods liefde wordt gekenmerkt door Zijn eeuwige positieve houding tegenover de mens. Hij heeft Zijn Zoon gezonden om Zijn leven te geven als een losprijs voor velen. O, wonderbare liefde van Jezus, die tot ons kwam toen onze harten nog dichtgemetseld waren. Hij kwam in ons en sprak: “Vrede zij u!” Waar is

een genade zo groot als deze?

De Vader wil alleen zij, die Christus aanvaarden als verzoener van hun zonden en dus rechtvaardigen zijn, ook aannemen als zonen Gods. Gods genade wordt alleen openbaar in hen die in Christus, in de Geliefde zijn en die Hem toebehoren. Gods genade wordt immers nergens heerlijker geopenbaard dan in en door Jezus Christus, want deze enige Zoon van de Vader stierf voor ons toen wij nog vijanden waren.

Meer dan vergeving

Genade is meer dan vergeving van onze zonden. Alles wat in ons leven openbaar komt door de heilige Geest en het woord van God, is genade. Paulus zegt in een van zijn brieven: ‘Wat ik ben, ben ik door genade” 1 Korinthe 15 vers 10 (1 Kor. 15:10). Die heerlijkheid van de Heer gaat zich in ons leven manifesteren en dit heeft te maken met de genade Gods, die gaat doorwerken in ons 2 Korinthe 4 vers 7 (2 Kor. 04:07).

God zelf is de gever die rijkdom van genade schenkt. “Immers uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, zelfs genade op genade” Johannes 1 vers 16 (Joh. 01:16). Juist omdat Zijn genade er is, zul je er doorheen breken, in de strijd zal God ingrijpen en uitredden, maar alleen als je ophoudt het in eigen kracht te doen. “Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd” Hebreeën 4 vers 16 (Heb. 04:16).

Wanneer wij hulp nodig hebben en de kracht en bescherming van de Heer nodig hebben, zal Hij de genadegaven overvloedig over ons uitstorten. Hij is genadig en barmhartig en helpt ons op de juiste tijd. Genoeg is u Zijn genade, te allen tijde en in alle omstandigheden. In uren van vertwijfeling en smart, in ogenblikken van de zwaarste beproeving… altijd genoeg.

‘Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” Titus 2 vers 11 (Titus 02:11). ‘Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is” Korinthe 2 vers 12  2 (2 Kor. 02:12).

Bewijzen van genade

Er zijn ook vele manieren om aan broeders en zusters te bewijzen dat men hen liefheeft, dat men zorg voor ze draagt en wil dienen. “Dient elkander, een ieder naar de genadegave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods” 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10).

De Heer geeft daartoe de ontplooiing van de geestelijke begaafdheden die vele en verscheiden zijn. Een ieder is geroepen om deze begaafdheden die hij van God ontvangen heeft, in het belang van de gemeente te gebruiken. Immers “aan een ieder wordt openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen” 1 Korinthe 12 vers 7 (1 Kor. 12:07), dus tot dienstbetoon aan de gemeente.

Deze gaven moeten dus rente opbrengen en er zijn velerlei genadegaven, dat kunnen wij lezen in 1 Korinthe 12 vers 8 en 9 (1 Kor. 12:08-09) en in Romeinen 12 vers 6, 7 en 8 (Rom. 12:6-8). Zoals de menselijke geest rijk is aan talenten, zo heeft de heilige Geest ook talrijke begaafdheden. Ook wat wij bezitten in de wereld aan capaciteiten en stoffelijke goederen is een genade van God verkregen en ook hierover behoren wij een goede rentmeester te zijn.

Rekenen op Gods genade

Laten we bedenken dat we de genade Gods niet tevergeefs ontvangen. Genade is overvloeiende gunst van God, wij kunnen daar altijd op rekenen om er uit te putten. Gebed is het bij uitstek geschikte ‘middel’ om uit Gods genade te leren putten. In veel dulden, in verdrukking, in noden, in benauwdheden, bij al deze dingen zal ons nooit de   genade Gods ontbreken, daar kunnen we op rekenen!

Een van de voornaamste bewijzen dat we putten uit de genade Gods is, dat we vernederd kunnen worden zonder ook maar iets anders te tonen. Immers genade is de oneindige vergevingsgezinde goedertierenheid door God aan zondaars bewezen. De enige grond waarop God de zonde kan vergeven en ons weer in Zijn gunst kan aannemen, is het kruis van Christus en niets anders. Dit is het Goddelijke wonder van genade, wat de diepste dankbaarheid in een mens wakker schudt.

Basis van herstel

Het schenken van de genade is een daad van God, maar het aanvaarden ervan is een actie van de mens. Genade is een basis van herstel voor alle mensen, een door God gewild herstel. Wanneer je je hebt uitgesloofd om iemand te helpen, geestelijk of lichamelijk en men vergeldt je kwaad voor goed, dan is dat een pijnlijke zaak. Je hebt het zo hartelijk bedoeld en ondankbaarheid, misschien wel laster, is je loon. Indien je stil en geduldig dit onrecht kunt verdragen en geen kwaad met kwaad vergeldt, dat is genade bij God! Petrus brengt het zo onder woorden: “Als gij goed doet en dan lijden moet verdragen, dat is genade bij God” 1 Petrus 2 vers 20 (1 Petr. 02:20).

God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken 2 Korinthe 9 vers 8 (2 Kor. 09:08). Leer dus de genade van God rijkelijk aan anderen uit te delen.

De openbaring van de genade van de Heer in lichaam en ziel hangt geheel af van ons vertrouwen in Hem. ‘Want het geschiedt alles om uwentwil, opdat de genade toeneme en door steeds meerderen overvloediger dank worde gebracht ter ere Gods” 2 Korinthe 4 vers 15 (2 Kor. 04:15). Genade kocht ons vrij en door die genade zijn wij kinderen Gods! Prijs de Heer!

 

Geroepen tot heerlijkheid 3 (slot) door Wim te Dorsthorst

Die Hem liefhebben

Wordt die heerlijkheid nu zomaar aan iedereen gegeven? Hangt God dat de mens als een mantel om of hij wil of niet? Ongeacht hoe de mens zich gedraagt? Ook hierin is de Bijbel gelukkig zeer duidelijk.

We zagen al dat het gaat om een innerlijke heerlijkheid, van waaruit dan werken openbaar komen. Het is niet in de eerste plaats een positie of taak. Ook zijn de werken niet primair maar een gevolg. De innerlijke heerlijkheid is een vrucht die groeit in een levende gemeenschap met Jezus Christus, de Here der heerlijkheid. Wie niet aan Hem verbonden is, kan deze vrucht niet ontwikkelen Johannes 15 vers 4 tot en met 8 (Joh. 15:04-08).

Als Paulus in 1 Korinthe 2 spreekt over de heerlijkheid die God van eeuwigheid voorbeschikt heeft voor ons in de Here der heerlijkheid. Zijn Zoon, dan zegt hij: ‘Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben” 1 Korinthe 2 vers 6 tot en met 9 (1 Kor. 02:06-09).

Dat is de sleutel voor het verkrijgen van de heerlijkheid: Liefhebben! God heeft het bereid voor degenen die Hem liefhebben. Die dat niet alleen zeggen maar daar met hun hele levenswandel blijk van geven door onvoorwaardelijke trouw.

Wie in de Zoon gelooft

“God heeft Zijn liefde voor de mensheid getoond doordat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een leder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16). Ook schrijft Johannes: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven: doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien” Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36). Wie de roep van het evangelie hoort (en dat is meer dan horen met natuurlijke oren) en er aan gehoorzaamt door bekering, doop in water door onderdompeling en de Heilige Geest ontvangt, is de Zoon gehoorzaam en komt van de dood in het leven Handelingen 2 vers 38 en Handelingen 5 vers 32 (Hand. 02:38; Hand. 05:32).

Hij of zij is vanaf dat moment een nieuwe schepping in Jezus Christus “naar de wil van God geschapen in waarachtige gerechtigheid en heiligheid” Efeze 4 vers 24 (Ef. 04:24). Hij is dan binnengegaan in Christus, is van Christus en lid van het Lichaam van Christus Handelingen 2 vers 38 en Handelingen 5 vers 32 en Romeinen 8 vers 9 en 2 Korinthe 5 vers 17 (Hand. 02:38; Hand. 05:32; Rom. 08:09; 2 Kor. 05:17). Hij is dan in principe ook al deelgenoot van de heerlijkheid van Christus, want “die God geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt” Romeinen 8 vers 30 (Rom. 08:30).

Alle initiatief gaat hierbij van God uit. God werkt in alles naar het welbehagen en naar de raad (de besluiten) van Zijn wil, hebben wij gezien.

Ook is het door God in genade voorbeschikt, gegeven van eeuwigheid af in Jezus Christus 2 Timoteüs 1 vers 9 (2 Tim. 01:09). Bovendien neemt God niet iets van het geschapene of iets van de mensen, maar Hij geeft Zijn eigen Zoon. Jezus is niet uit de schepping voortgekomen, maar de schepping is er door Hem, leert de Heilige Schrift.

Verwekt door de Heilige Geest is Hij van God uitgegaan en in de wereld gekomen. Hij is de Christus Gods, Hij is het Lam Gods. Hij is waarlijk Gods eigen Zoon, het Woord. Hierin openbaart God zijn grenzeloze liefde voor de mensen 1 Johannes 4 vers 9 (1 Joh. 04:09), die Hij zich door het bloed van Zijn eigen Zoon verworven heeft, zegt Handelingen 20 vers 28b (Hand. 20:28b). God heeft er een enorme prijs voor betaald! En dat toen wij nog zondaars waren Romeinen 8 vers 5 (Rom. 08:05).

De beantwoording van deze liefde blijkt uit het gehoorzamen aan Zijn Zoon en is dan een begin van een eeuwige gemeenschap van liefde met God en een deel hebben aan de goddelijke natuur en de heerlijkheid van Zijn Zoon. Dit is wat Paulus bedoelt te zeggen met ‘al wat God bereid heeft voor degenen die Hem liefhebben’.

Heerlijkheid en heiligheid

“Door in de waarheid te blijven, groeien wij in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is, Christus” Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15). Gelijkvormig willen worden aan Hem en het verkrijgen van Zijn heerlijkheid zal betekenen een onvoorwaardelijk breken met alle ongerechtigheid en wereldgelijkvormigheid. Waar Hij zegt: “Ik ben niet van deze wereld” Johannes 8 vers 23 (Joh. 08:23), zal dat ook zo dienen te zijn voor hen die Hem in liefde willen gehoorzamen. Er is geen heerlijkheid denkbaar zonder heiligheid!

Hem liefhebben betekent ook met blijdschap lijden aanvaarden terwille van Zijn Naam. “Wie delen wil in de verheerlijking, zal ook delen in het lijden van Christus”, leert Paulus in Romeinen 8 vers 17 (Rom. 08:17). Maar hij zegt ook -en dat is een heerlijke troost-: “En wij allen die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” 2 Korinthe 3 vers 18 (2 Kor. 03:18).

Christus in ons

Opnieuw die genade van God: wij veranderen door de Here die Geest is.

Door de Heilige Geest is het leven van God en van Zijn Zoon in de mens, wat door gemeenschap steeds meer tot een eenheid wordt met de menselijke geest 1 Korinthe 6 vers 17 (1 Kor. 06:17). Paulus zegt: “Ik ben door God als bedienaar aangesteld om het geheimenis van het nieuwe verbond aan Gods heiligen bekend te maken. En dit geheimenis is: “Christus in u, de hoop der heerlijkheid”.

De hoop op de heerlijkheid heeft zijn grond, is gefundeerd, omdat Christus in ons is. Door de Here die Geest is, zal het geschieden. Dit zal uitmonden in een verheerlijking waaraan de gehele mens, geest, ziel en lichaam, deel zal hebben.

De laatste bazuin

Deze nieuwe volheid van de tijd breekt aan bij de wederkomst van onze Heer, bij het blazen van de zevende bazuin Openbaring 11 vers 15 en 1 Korinthe 15 vers 52 en 1 Thessalonicenzen 4 vers 16 (Openb. 11:15; 1 Kor. 15:52; 1 Thess. 04:16). Wij lezen daarover: ‘Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen”. En: ‘Wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen” 1 Korinthe 15 vers 53 en Filippenzen 3 vers 20en 21 (1 Kor. 15:53; Filip. 03:20-21).

Dit is een geweldige climax van dat wat in het verborgene in de gelovige gegroeid is; in hen die de hoop op de heerlijkheid Gods, volhardend tot het einde, hebben vastgehouden. Dan wordt Jezus, op die dag van Zijn wederkomst, verheerlijkt in Zijn heiligen en Hij zal gezien worden in allen, die tot geloof gekomen zijn 2 Thessalonicenzen 1 vers 10 (2 Thess. 1:10).

Deze verheerlijkte gemeente, van de gehele aarde, zijn de koningen en priesters voor God uit deze schepping en dan is de proclamatie: “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan Zijn Gezalfde (de gemeente) en Hij zal als Koning heersen tot in alle eeuwigheden” Openbaring 01 vers 06 en Openbaring 11 vers 15b (Openb. 01:06; Openb. 11:15b). En zo zal de gehele schepping, die in alle delen zucht en in barensnood is, door deze geopenbaarde zonen Gods bevrijd worden van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid, tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods Romeinen 8 vers 19 tot en met 22 (Rom. 08:19-22).

Wij zien dus duidelijk een rangorde en dat leert de Schrift ook. Jezus Christus, Gods Zoon, als eerste, als erfgenaam van alle dingen Hebreeën 1 vers 2 (Heb. 01:02). Vervolgens die van Christus zijn bij Zijn komst 1 Korinthe 15 vers 23 (1 Kor. 15:23). Dat is de gemeente overeenkomstig Gods wil en raadsbesluit  Efeze 1 vers 6 en Efeze 1 vers 11 en Jakobus 1 vers 18 (Ef. 01:06; Ef. 01:11; Jak. 01:18), het geheimenis Gods Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07). Dan de zuchtende schepping die bevrijd zal worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der zonen Gods, de gemeente. Vervolgens, wat de Bijbel noemt, de volkeren die opstaan uit de dood bij het laatste oordeel Openbaring 20 vers 11 tot en met 15 en Matteüs 25 vers 32 (Openb. 20:11-15; Matt. 25:32). Deze zullen genezing vinden en wandelen bij het licht van het Lam en de gemeente Openbaring 22 vers 1 en 2 en Openbaring 20 vers 24 (Openb. 22:01-02; Openb. 20:24). Al deze mensen zullen kennis krijgen van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van de gemeente, zoals de gemeente het verkregen heeft in het aangezicht van Christus 2 Korinthe 4 vers 6 (2 Kor. 04:06).

Eeuwig koningschap

Habakuk profeteerde al: “Want de aarde zal vol worden van de kennis des Heren heerlijkheid, gelijk de wateren die de bodem van de zee bedekken ” Habakuk 2 vers 14 (Hab. 02:14). Dan zal de Zoon het koningschap overdragen aan de Vader opdat God zij ‘alles in allen’ 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). Alles zal dan voltooid zijn in en door de Zoon, volgens Gods eeuwige voornemen toen Hij sprak: “Laat ons mensen maken, naar ons beeld, als onze gelijkenis” Genesis 1 vers 26a (Gen. 01:26a). Een mensbeeld naar het beeld van de Vader en de Zoon door de Heilige Geest.

En temidden daarvan zal de gemeente, die nu in onze tijd gevormd wordt, tot in alle eeuwigheden een taak vervullen. Daniël zegt: “Daarna zullen de heiligen des  Allerhoogsten het koningschap ontvangen, en zij zullen het koningschap bezitten tot in eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden” Daniël 7 vers 18 (Dan. 07:18). En de openbaring van Jezus Christus aan Johannes eindigt met: “En zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden”.

Als deze dingen tot onze geest doordringen kunnen we met Paulus de lofzang aanheffen en zeggen: “O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen!

Want: Wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet? Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen; Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen!” Romeinen 11 vers 33 tot en met 36 (Rom. 11:33-36).

1991.10 nr. 330

Levend geloof 1991.10 nr. 330

Hoe wij angst in ons leven overwinnen door Gert Jan Doornink

Hoe overwinnen wij angst in ons leven? Het is mogelijk dat u deze vraag overbodig vindt en bij uzelf denkt: Ik ken geen enkele vorm van angst, ik ben nergens bang voor. Als dat zo is, dan zeg ik: ‘Prijs de Heer! Gefeliciteerd!’ Maar dan nog is het goed om bij dit thema stil te staan, al zou het alleen maar zijn om daarmee anderen te kunnen helpen, bemoedigen, etc. Want er zijn veel mensen die er wel mee te maken hebben en heel vaak ook nog binnen de gemeente van Christus. Misschien zijn er ook onder onze lezers of lezeressen wel die ‘angst’ in hun leven hebben. Die maar geen overwinning op dit punt kunnen krijgen. Nu zijn er verschillende soorten angst en het is daarom goed dat we eerst ter inleiding daar een ogenblik bij stilstaan.

Wat is angst eigenlijk? De ‘Grote Winkler Prins’ geeft de volgende omschrijving: ‘Angst is een gemoedstoestand die zich in verschillende gradaties kan voordoen en waarbij ook – in wisselende mate merkbaar – lichamelijke begeleidingsverschijnselen een wezenlijk onderdeel uitmaken’. Er is een groot scala van angstbelevingen variërend van een alles overweldigende angst die er bij panieksituaties ontstaat tot een vage, nauwelijks voelbare onrustige gespannenheid, dat we allemaal wel kennen.

Wetenschapsmensen hebben in de loop der jaren allerlei stellingen en uitleggingen opgesteld over het fenomeen angst. Zo merkt de psycholoog Freud op dat angst optreedt wanneer de mens wordt overweldigd door een zodanige toevloed van prikkels, dat deze niet kan worden bedwongen of ontladen. Men spreekt dan ook wel van traumatische angst. Otto Rank, een andere psycholoog beweerde dat de bron van alle angst reeds direct bij de geboorte van de mens aanwezig is. Hij noemt dit de oerangst. Sedert Kierkegaard speelt ook in het wijsgerig denken het begrip angst een grote rol, met name in de existentiefilosofie van Heidegger en Sartre. Hier worden alle angsten in laatste instantie teruggebracht tot de angst voor vernietiging van het ‘ik’, tot angst voor de dood en tot angst voor het ‘niets’. Ook hebben sommige mensen last van ‘angst voor de angst’, waarbij men van fotofobie spreekt.

Angst hoort van oorsprong niet bij de mens

Voor ons als christenen is het natuurlijk het belangrijkste wat de Bijbel zegt over angst. Wanneer wordt er in de Bijbel voor het eerst gesproken over angst. Dat is in Genesis 3. Als Adam en Eva gezondigd hebben door Gods gebod te overtreden, ‘verbergen’ zij zich voor God Genesis 3 vers 8 (Gen. 03:08). En dan lezen wij in vers 9 en 10 (Gen. 03:09) voor het eerst over vrees: “En de Here God riep de mens tot Zich en zeide tot hem: Waar zijt gij? En hij zeide: Toen ik uw geluid in de hof hoorde, werd ik bevreesd, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij”. De mens kon God niet meer recht in de ogen kijken. Had zich als het ware buiten de gemeenschap met God geplaatst.

Hier ontvangen wij al een belangrijk antwoord op de vraag: ‘Hoe kunnen wij leven zonder angst en vrees?’ Door in gemeenschap met God te leven, door Zijn wil te doen door in Hem te geloven! Want angst hoort van oorsprong niet bij de mens. Net zo min als zonde bij de mens hoort, of ziekte, of neerslachtigheid, of de dood. God zelf kent ook geen angst. “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”, schrijft Johannes in 1 Johannes 1 vers 5b (1 Joh. 01:05b). Het wezen van God is enkele licht, enkel goed, enkel rein, enkel heilig. Maar dat niet alleen. Zo heeft God het ook voor de mens bedoeld! De mens is immers de hoogste vorm van Gods scheppingswerk, is naar Zijn beeld geschapen, dus volkomen gaaf en goed. God wil dat de mens ook enkel licht, enkel goed en enkel rein en heilig zal zijn.

Staan wij daar nog niet ver vanaf? Als we het algemene mensbeeld bekijken wel. De situatie in de wereld is niet om over te juichen. Daar hoef ik geen voorbeelden voor te gebruiken. Er is echter een weg tot ontkoming, tot bevrijding, tot overwinning! En die weg heeft God geopend door het zenden van Zijn Zoon, Jezus Christus. Hij is de weg tot God. Hij is de enige weg tot God. Door te geloven in Hem ontvangen wij vrede met God en ontstaat de mogelijkheid om te leven in gemeenschap met God.

Wie is de veroorzaker van angst en vrees?

Dit alles is ons als leden van de gemeente van Jezus Christus zeer duidelijk. Maar toch doet zich dan de vraag voor hoe het dan komt dat we soms toch nog te maken hebben met angst en vrees, om van andere negatieve dingen maar te zwijgen. Ook op deze vraag weten wij het antwoord. De satan is nog de overste van deze wereld, al is Hij reeds door Jezus Christus overwonnen. Maar zijn eindafgang moet nog plaats vinden. Dat is de realiteit. Maar de grootste realiteit is dat wij de satan mogen weerstaan en overwinnen ook als hij met angst en vrees op ons afkomt. Wij hebben per slot van rekening te maken met een vijand die door Jezus reeds overwonnen is en door God veroordeeld. Want wie sprak God het eerste aan toen de mens gefaald had? Dat was niet de mens, maar de slang! In Genesis 3 vers 14 en 15 (Gen. 03:14-15) lezen wij dat God tot de slang sprak:

“Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij-vervloekt.. . En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen” .

De slang is in de Bijbel meestal het symbool van de duivel. Toen Jezus op een gegeven moment naast zijn twaalf discipelen, nog 72 anderen uitzond, twee aan twee, sprak Hij: “Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen”, Lucas 10 vers 19 (Luc. 10: 19). Openbaring 12 vers 9 (Openb. 12:09) spreekt, tijdens de oorlog in de hemel, over ‘de grote draak, die Duivel en Satan heet’ (Leidse vert.). Als wij macht hebben gekregen over de duivel – en dat is duidelijk – hebben wij ook macht gekregen over angst en vrees!

Naar een leven zonder angst en vrees

Maar hoe werkt dat nu? Hoe kunnen wij een leven hebben, waarbij geen enkele angst of vrees nog een rol van betekenis speelt. Hoe weerstaan wij angst als wij daarmee aangevallen worden? Het begin is duidelijk. Wij zijn overgeplaatst vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van Jezus Christus. Wij geloven in het volbrachte werk van Jezus Christus. Maar kennen wij ook een dagelijkse geloofsbeleving? De discipelen van Jezus geloofden óók in Hem. Toch speelde angst hun soms nog parten. Ik moet denken aan de bekende geschiedenis van de storm op het meer uit Markus 4 vers 39. Door de storm sloegen de golven in het schip en de discipelen raakten in paniek ondanks het feit dat Jezus aan boord was. De discipelen keken uitsluitend op de omstandigheden. Er was geen enkele reden om bang te zijn. Uiteindelijk reikt Jezus hen de reddende hand toe, Hij bestraft de wind (Mark. 04:39) en maakt hen geen verwijten, maar gaat de discipelen in vragende vorm een les leren. Hij zegt: “Waarom zijt gij zó bevreesd? Hoe hebt gij geen geloof?” Het ontbrak hen aan geloof, aan vertrouwen!

Punt is dus dat wij geloof nodig hebben! En geloof ziet niet op de omstandigheden wat deze ook mogen zijn, Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01). Die omstandigheden kunnen soms heel moeilijk zijn. Dan lijkt het wel of er geen uitweg meer is en roepen we misschien wel net als de discipelen: ‘Help, wij vergaan!’ Maar wie Jezus kent, weet dat er altijd een uitweg is. Hij laat ons niet ondergaan. Hij heeft immers het beste met ons voor!

In deze eindtijd zullen we met heel wat vormen van angst te maken krijgen. Daar zijn persoonlijke angsten en ook collectieve angsten, waarvan Jezus spreekt als Hij zegt dat er op de aarde radeloze angst onder de volken zal zijn vanwege het bulderen van zee en branding, “terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen” (Luc. 21:26). Wij weten dat wij als christenen nu eenmaal leven van een (door de duivel veroorzaakt) ontaard en verkeerd geslacht.

Maar – prijst God! – juist in deze tijd gaat een andere belangrijke factor een grote rol spelen en dat is de Heilige Geest. De profeet Joel kondigde reeds aan dat in het laatst der dagen God Zijn Geest zal uitstorten op ‘al wat leeft’. Wij leggen dat meestal uit door te zeggen dat God nog alle mensen een kans geeft zich tot Hem te bekeren. Dat is natuurlijk waar, maar de Geest wil ook in het persoonlijk leven van de gelovige op overwinnende wijze werkzaam zijn. Daarom is ook de doop en dagelijkse vervulling met de Geest zo belangrijk. Jezus sprak dat wij kracht zullen ontvangen, wanneer de Heilige Geest over ons komt. Ik geloof dat we ons daarom ook veel meer bewust moeten zijn hoe de Geest van God in ons alle vormen van angst uitbant en op een afstand houdt.

Paulus schreef aan zijn jonge medewerker Timótheüs dat ij de gave Gods die hij door handoplegging ontvangen had aan moest wakkeren: “Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht van liefde en van bezonnenheid”, 2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07). Op welke wijze wij Gods Geest hebben ontvangen, al of niet door handoplegging, is minder belangrijk, maar wel is belangrijk dat de Geest een ‘krachtbron’ in ons leven is waardoor angst op de vlucht gaat.

In het begin van dit artikel hebben wij al geschreven hoe de mens door te zondigen buiten de gemeenschap met God geraakte en bevreesd werd. Als punt 3 behoren wij er daarom van overtuigd te zijn dat wij geroepen zijn om in gemeenschap met God te leven. Paulus schrijft: “God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus”, 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09). En in 1 Johannes 1 vers 3 (1 Joh. 01:03) lezen wij dat onze gemeenschap met de Vader is en met zijn Zoon Jezus Christus. Om overwinning over angst en vrees te hebben is dus geloof nodig, Gods Geest en het leven in gemeenschap met Hem. Het zijn niet alle punten, maar wel de belangrijkste.

Voor herstel is een gezonde gemeente nodig

Ook dienen wij ons te realiseren dat angst niet op zichzelf staat, maar vaak een dieper liggende oorzaak heeft. Bij sommige mensen is het zenuwgestel zo beschadigd, door allerlei traumatische ervaringen uit het verleden, dat de drie genoemde punten niet als een soort automatisch systeem toegepast kan worden. Vaak is dan een lange weg van herstel nodig. Om tot volledig herstel te komen is daarom een gezonde gemeente de juiste plaats. We hoeven het niet te zoeken in allerlei speciale samenkomsten met bijzondere sprekers. In sommige gevallen is zelfs bevrijding van een macht of geest van angst nodig. Daarvoor is wijsheid en de gave van onderscheiding nodig. En daarna moet er verder gewerkt worden aan geestelijk herstel en groei.

Weet u wat ook zo heerlijk is? Dat naarmate vrees en angst geen rol van betekenis meer (kunnen) spelen, ook ons getuigenis effectiever gaat worden. Iemand die werkelijk de weg van geloof bewandelt, die leeft in gemeenschap met zijn Heer en vol is van de Heilige Geest, is ook een vrijmoedig getuige van Jezus Christus. Want Gods Woord zegt: “Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit; want de vrees houdt verband met straf en wie vreest is niet volmaakt in de liefde”, 1 Johannes 4 vers 18 (1 Joh. 04:18). Kan het nog duidelijker gezegd worden? Wie God en de medemens werkelijk lief heeft, is op geen enkele wijze meer bang maar heeft overwinning over elke vorm van angst.

 

Volmaakt zijn door Piet Snaphaan

“Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is”, Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48).

Volmaakt als God de Vader,

te worden zoals Hij,

dat doel komen we nader,

al strijdend zij aan zij.

 

Volhardend in die keuze

te zijn: onberisp’lijk rein,

ja dat zij onze leuze,

ook onaantastbaar zijn.

 

Dat willen we bereiken,

één met God en onverdeeld,

op Hem te gaan gelijken,

Hij schiep ons naar Zijn beeld.

 

Geroepen tot heerlijkheid -2door Wim Dorsthorst

 

(Het eerste deel van dit artikel verscheen in “Le­vend Geloof” van vorige maand ).

“Daartoe heeft Hij u ook door ons evangelie geroe­pen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze Here Jezus Christus”, 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (2 Thess. 02:14).

Soms lijkt het wel of deze woorden niet door willen dringen in het hart van de gelovigen. Ja… Jezus, maar wij? Heeft God dan voor de mens niet een andere vorm van heerlijk­heid bedacht? Heeft God niet iets veranderd na de zondeval of voor be­paalde mensen iets heel anders bereid?

Gelukkig geeft de Bijbel zelf overduidelijk antwoord op dit soort vragen. Schrijvende over de ver­heerlijking, zegt Paulus: “God is het, die ons juist daartoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand heeft gege­ven”, 2 Korinthe 5 vers 5 (2 Kor. 05:05). De en­kel goede God heeft maar één bedoeling met alle mensen en dat is dat ze allen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen, 1 Timoteüs 2 vers 4 (1 Tim. 02:04). Daartoe is de mens door God bereid.

Het woord dat vlees geworden is

Als de apostel Johannes zijn evangelie schrijft, begint hij met terug te gaan tot ‘den beginne’, voor er iets was of bestond van de schepping. Hij ontvouwt dan de geheimenissen van ‘het Woord’, waar verder zijn hele evangelie over gaat; het Woord dat vlees geworden is.

“In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den be­ginne bij God. In het Woord (andere vertalingen zeggen: ‘in Hem’) was le­ven en het leven was het licht der mensen”, Johannes 1 vers 1 en 2 en 4 (Joh. 01:01-02; Joh. 01:04).

Jezus Christus is de Zoon van God, is het vleesge­worden Woord. Hij was en is, het licht en het leven, de weg en de waarheid voor de mensen. Hij is “de Here der heerlijkheid”, 1 Korinthe 2 vers 8 en Jakobus 2 vers 1 (1 Kor. 02:08; Jak. 02:01).

Jezus Christus is de hoeksteen

Jezus Christus is de Zoon van Gods liefde en alle dingen zijn in Hem en door Hem en tot Hem geschapen. Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem, Kolossenzen 1 vers 13 tot en met 17; 1 Korinthe 8 vers 6b; Johannes 1 vers 3; Johannes 1 vers 10; Efeze 3 vers 9b uit de Statenvertaling, (Kol. 01:13-17; 1 Kor. 08:06b; Joh. 01:03; Joh. 01:10; Ef. 03:09b).

In de Zoon Zijner liefde ligt de zin, het doel en de bestemming van alle dingen, maar in het bij­zonder van de mens, be­sloten . En dat dit niet een bestemming is waarin de mens willoos is of waar voor de één eeuwig heil en voor de ander eeuwig verderf besloten ligt, zal uit het voorgaande wel duidelijk zijn. Hij, die het Woord is, zou dan niet alleen het licht en het le­ven voor de mensen zijn, maar ook dood en verderf. In Hem is juist eeuwig heil bereid voor allen.

Hij is de hoeksteen, de rots, de vaste grondslag van de hele schepping. In Hem is het geschapen. Op Hem zijn de pijlers neergelaten, Job 38 vers 2 tot en met 7 (Job 38:02-07). Klaagliederen 4 vers 20 (Klaagl. 04:20) bezingt Hem als ‘onze levensadem’.

Mede-erfgenamen van Christus

‘Tevoren’, dat wil zeg­gen voor de grondlegging der wereld, heeft God ons bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon, Romeinen 8 vers 29b (Rom. 08:29b). En in het hogepriesterlijke gebed, het gebed van de Zoon tot de Vader, zegt Jezus: “En nu, verheerlijkt Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld was” Johannes 17 vers 5 (Joh. 17:05).

Tot die heerlijkheid, waar­in Jezus ten volle binnen­ging toen Hij Zijn plaats op de troon bij de Vader innam, zijn wij geroepen en daartoe tevoren be­stemd door God. Die heer­lijkheid had de Zoon bij de Vader eer de wereld was!

Kinderen van God zijn erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus. En die erfenis is, dat wij delen in Zijn verheerlijking Romeinen 8 vers 17 (Rom. 08:17). Dit is genade van God en onvoorstelbaar mooi en heerlijk. “En dat is naar Gods eigen voornemen en de genade die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden” 2 Timoteüs 1 vers 9b (2 Tim. 01:09b).

Het geheimenis van Gods wil

Dit alles is gegrond in de eeuwige raad Gods, gedra­gen door Zijn eveneens eeuwige liefde en besloten in de Zoon Zijner liefde. Dit leert Paulus als hij in het eerste hoofdstuk van zijn brief aan de Efeziërs schrijft: “God heeft ons immers in Hem uitverko­ren voor de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aan­gezicht. In liefde heeft Hij ons tevoren er toe be­stemd als Zonen van Hem te worden aangenomen, door Jezus Christus, naar het welbehagen van Zijn wil, tot lof van de heerlijkheid zijner genade, waarmede Hij ons begena­digd heeft in de Geliefde”, Efeze 1 vers 4 tot en met 6  (Ef. 01:04-06).

En dan in vers 11 (Ef. 01:11): “In Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren be­stemd waren, krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van Zijn wil, opdat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid” .

Paulus ontvouwt in deze schitterende uiteenzetting “het geheimenis van Gods wil” (vers 9) .

De onveranderlijke raad van God

Paulus schrijft ook dat God altijd werkt naar de raad van Zijn wil en dat is het goede, welgevallige en volkomene Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02).

Daar kan God niet van afwijken, want alles is be­sloten in Zijn Geliefde. In Hem zijn wij uitverko­ren!

Zou God toch veranderlijk zijn in Zijn voornemen of in de uitvoering, dan zou er geen vast punt meer zijn in de schepping en dan zou God niet meer God zijn. Wij zouden over­geleverd zijn aan wille­keur. De Bijbel leert ech­ter dat bij God alle wer­ken gereed waren voor de grondlegging der we­reld af Hebreeen 4 vers 4c (Heb. 04:04c). Pre­diker schrijft: “Ik heb ingezien, dat al wat God doet, voor eeuwig is; daaraan kan men niet toe­doen en daarvan kan men niet af doen; en God doet het, opdat men voor Zijn aangezicht vreze” Prediker 3 vers 14 (Pred. 03:14) .

Dit inzien en begrijpen door de Geest dwingt eerbied en respect af voor God en maakt dat de mens zich verwondert over Zijn grootheid en majesteit.

Zo was ook de heerlijkheid voor de mens besloten in de Zoon Zijner liefde, die in de volheid des tijds van God is uitgegaan en deel gekregen heeft ter- wille van ons, aan onze toestand Hebreeën 2 vers 14 (Heb. 02:14), om ons deelgenoot te maken van de beloofde en voor ons bestemde hemelse er­fenis, Zijn heerlijkheid! Hebreeën 9 vers 15 (Heb. 09:15) .

Dit is de blijde boodschap, de volle raad Gods, het eeuwige evangelie Gods, waarvan Jezus zei: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabij­gekomen. Bekeert u en geloof dat evangelie”.  (Slot volgt).

 

 

Wandelen in geloof door Henk Annotee

 

Zowel in het Oude- als in het Nieuwe Testament vin­den we voorbeelden van het wandelen in geloof. Zo leert het Nieuwe Testament bijvoorbeeld duidelijk dat wij onze erfenis in Chris­tus alleen kunnen ontvan­gen door geloof. En zoals de Israëlieten geloof­den dat zij het beloofde land binnen zouden komen, zo geloven wij – gezegend met geestelijke gaven – dat wij door geloof binnenkomen in Gods Ko­ninkrijk, een Koninkrijk dat niet van deze aarde is. Zoals je met een sleutel een deur opent naar een nieuwe ruimte, zo gebrui­ken we de sleutel van geloof om Gods Koninkrijk binnen te gaan.

Het zal duidelijk zijn dat als alles uit God is, Hij ook de gever is van ons geloof. En als God de ge­ver is van het geloof dan is Hij zeker ook de beloner! : “Want wie tot God kornet, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ern­stig zoeken” Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06).

Wat is Gods beloning?

Wat is nu de beloning die God aan degenen die in Hem geloven wil schenken? Dat kan niets anders zijn dan dat God zich aan ons wil openbaren! Daarom is de gemeente zo belangrijk, want dat is de plaats waar wij met elkaar die openbaring van God ook helemaal kunnen uitwerken. Als dat niet zo was zouden wij voor volle evangelie gemeente in kunnen vullen: ‘vrolijk en gelukkig’ en was daarmee de kous af. Maar volle evangelie ge­meente staat ook voor: verder kunnen groeien in het geloof.

Ook in ons leven zal er geen woord onvervuld blijven van wat de Here gedacht heeft. Wat is dat eigenlijk schitterend dat God die in ons een goed werk is begonnen, dat ten einde toe zal voortzetten.

Maar misschien staat u helemaal niet zo sterk in uw geloof in God. Dan is het dezelfde God die u daarbij gaat helpen. Hier zijn enkele duidelijke richtlijnen:

Ga eens veel meer zien op het volbrachte werk van Jezus, dan u nu doet.

Ga veel meer luisteren naar Hem die spreekt! (Soms denken wij dat wij luisteren, maar ons leven toont dan aan dat wij niet eens weten wat luisteren is!)

Stel je vertrouwen al­leen en alleen op Hem! (Niet op je geld, niet op je opleiding, niet op je kunnen). En weest daarbij niet be­zorgd .

Spreek je geloof duide­lijk hoorbaar uit. Laat je mond het ook belij­den !

En tenslotte: Ken je krachtbron! Ga die krachtbron helemaal leren kennen. Die krachtbron is de Heili­ge Geest, de Geest van God zelf. Hij zal u en mij sterk maken om te kunnen volharden in geloof en zodoende on­ze erfenis in ontvangst te kunnen nemen.

Steunpilaren van ons geloof

Om het fundament van ons geloof recht overeind te kunnen houden, hebben wij twee steunpilaren no­dig. De één bestaat uit: God is machtig en de ander uit: God is betrouwbaar. Een voor­beeld van de macht van God vinden wij in de brief aan de Romeinen. Paulus schrijft daar over Abra­ham: “Maar aan de belofte Gods heeft hij niet getwij­feld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode eer, in de volle zekerheid dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen” Romeinen 4 vers 20 en 21 (Rom. 04:20-21) .

Dat geldt ook voor ons, want als wij echt kunnen geloven in de macht van God, dan kan Hij ons gaan antwoorden.

En een voorbeeld van de betrouwbaarheid van God kunnen wij ook uit de ge­schiedenis halen, want koning Salomo zei het al: “Geprezen zij de Here, die zijn volk rust gegeven heeft volgens alles wat Hij gesproken heeft; er is niet een woord onvervuld gebleven van al zijn goede woorden…” Zo mogen ook wij de be­trouwbaarheid van de Vader ons eigen maken en kunnen het met Petrus zeggen: “Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons naar zijn grote barm­hartigheid door de opstan­ding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlek­te en onverwelkelijke erfe­nis , die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke ge­reed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd” 1 Petrus 1 vers 3 tot en met 5 (1 Petr. 01:03-05).

 

 

 

Vernieuwing door Duurt Sikkens

“… want het onzichtbare is eeuwig …” 2 Korinthe 4 vers 18 (2 Kor. 04:18).

Er is een onzichtbare wereld en een zichtbare. De onzichtbare heet hemel, onderverdeeld in allerlei gebieden waarvan de belangrijkste zijn het rijk van het licht en het rijk van de duisternis, waarin het dodenrijk en de afgrond. De wereld ligt geestelijk gezien in de duisternis omdat de duivel daar het meest te vertellen heeft. Hij is de overste daarvan en heeft zelfs geprobeerd om Jezus deze wereld aan te bieden in ruil voor een knieval. Hij heeft deze wereld gestolen en regeert met ijzeren vuist. Al proberen normaal denkende mensen de zaak nog in goede banen te leiden – Paulus noemt deze samenwerkende mensen ‘wereld­geesten’ – toch blijkt dat ten hemel schreiende toestanden alleen maar toenemen.

Als de zichtbare schepping vernieuwd moet worden zal dat vanuit de hemel moeten gebeuren. Eerst de hemel vrij maken van boze geesten, van duisternis. Hoe? Vanuit degene die deze gemaakt heeft. Door wie? Door degenen die van de Vader zijn, die in de hemel een strijd voeren en tegen de duivel zeggen: Geeft terug! Die in de naam van Jezus optreden en de dingen bij de naam noemen. Die geleerd hebben naar Gods wil te handelen en in Zijn waarheid wandelen. Wie? Er zijn mensen die theologisch geschoold zijn of anderszins kennis hebben opgedaan en op grond daarvan menen macht te moeten uitoefenen over medemensen. Dat kan in velerlei structuren. Bovendien worden ze ook nog weldoeners genoemd. Waar haalt de mens de arrogantie vandaan om mensen ondergeschikt te maken aan hem? Om zich te laten dienen en schuren vol te stouwen met aanzien en luister? Schitterende gebouwen als gedenktekens op te richten? Landen naar hun naam te noemen, of godsdiensten?

Zo is het onder christenen niet, want hun voorganger, Je­zus, leerde zijn volgelingen nederigheid en zachtmoe­digheid en ging daarin voor, al is de inhoud van deze begrippen dankbaar door machtsfiguren misbruikt om tot onderdanigheid te pressen.

Jezus had gezag in de hemel en kende geen pardon met de hemelse overheden en machthebbers. Op aarde stelde Hij zich bescheiden op, in al zijn vrijheid, maar stelde wel de religieuze machthebbers aan de kaak omdat ze een God hadden gemaakt naar hun beeld. Een afgod die ze zelf aanbaden. Heet die niet Mammon? Wie zo’n God predikt wordt door hen onder de misdadigers gerekend en als ze zo iemand tot koning willen maken kan die beter vluchten.

 

Hoe gaan wij om met homoseksualiteit? door Evert van de Kamp -2-

 

(Dit is het tweede en laat­ste deel van een artikel over dit onderwerp. Het eerste deel verscheen in “Levend Geloof” van sep­tember).

Blijft u meedenken? Maar dan wel vanuit de liefde van Jezus. Daarbij is het Woord van God doorslag­gevend. Zonder liefde kan niemand leven. Zelfs een dier houdt dat niet vol. Wij hebben er allemaal be­hoefte aan liefde te ontvangen en wij hebben allen de opdracht om liefde te geven. Dit geldt voor men­sen met neigingen tot ho­moseksualiteit en voor mensen met een heterosek­suele gerichtheid.

De seksuele verwording is groot. Ik citeer ds. Win­dig:

‘Een homoseksuele levens­wijze verstoort de eenheid van het mensenleven, waardoor de mannelijke of vrouwelijke identiteit on­voldoende tot zijn recht kan komen. De diepmense­lijke kant van de homosek­suele problematiek en van de homoseksuele nood is daarom, dat men elkaar in zo’n verhouding ook niet ten volle kan liefhebben, want de mens in zijn vol­ledigheid komt in een homoseksuele verhouding niet -aan zijn trekken-‘.

Hier is veel mis. De ver­wording op heteroseksueel gebied is echter nog gro­ter; alleen al door zijn omvang. Onze seksuele vermogens zijn een koste­lijk geschenk van God Genesis 1 vers 28 en Genesis 2 vers 24 (Gen. 01:28; Gen. 02:24). Om ‘zuiver’ van te genieten. Ze mogen echter nimmer de baas over ons spelen. Wij allen zijn geroepen om ze in ons leven zuiver en goed te laten functioneren. Door de kracht van de liefde, de menselijke geest en de Geest van God, de Heilige Geest.

Wat zijn mogelijke oorzaken?

Een vraag van bijzonder belang is hoe in de ontwik­keling van kind naar volwassenheid, de neiging tot en de gerichtheid op men­sen van hetzelfde geslacht ontstaat. Daar is al veel onderzoek naar gedaan. Er zijn onderzoeken die proberen te bewijzen dat een verkeerde opvoedings­situatie kan leiden tot een ontwikkeling in homosek­suele richting. Vooral het beeld van de negatieve vaderfiguur moet het ont­gelden. Mogelijk kan dat zo zijn.

Maar een definitie geven die alle voorkomende situ­aties dekt is onmogelijk. Er zijn wel duizenden din­gen, die een rol kunnen spelen. Er zijn allerlei mogelijke oor zaken. Eigen­lijk alles kan een oorzaak zijn. Er zijn veel negatie­ve jeugdervaringen. Het gaat veel te ver om, wat vaak gebeurt, te beweren of te suggereren dat het wel ‘de schuld van de ouders zal zijn’ als kinde­ren zich in homoseksuele richting ontwikkelen. Wel is duidelijk dat de ‘echte liefde’ een enorme rol speelt in de ontwikkeling van kinderen en afwijkend gedrag tegen gaat.

Ook biologisch en psycho­logisch heeft men gezocht naar af doende oorzaken. Een ziekte, een stoornis zou het zijn. Het zijn al­lemaal ‘mogelijke’ oorzaken. Zaken die de machten der duisternis gebruiken om het gezonde seksuele le­ven, zoals de Heer het heeft bedoeld, te versto­ren.

Wat de werkelijke oorzaken zijn

De werkelijke oorzaken liggen namelijk in het rijk der duisternis. Dit wordt veel te weinig onderkend en soms zelfs als onzin van de hand gewezen. De duivel is voor velen een fictieve figuur. Maar zijn koninkrijk is de werkelijke bron van alle ellende. Daar wordt heel geraffi­neerd alles wat maar moge­lijk is ondernomen om de mens, ook in zijn seksuele gevoelens, te ontwrichten.

En de truc van de duivel in onze tijd speciaal is ons te doen geloven dat het allemaal ‘hetzelfde’ is. De liefde, welke doet er niet toe, berokkent toch niemand schade? Men wil ons doen geloven dat het slechts een zaak van acceptatie is. Accepteer de homoseksualiteit toch! Verandering is niet nodig, acceptatie is alleen nog het probleem.

Daarvoor heeft de Bijbel altijd al gewaarschuwd. Daarom is de Bijbel zo duidelijk en zo scherp. De Bijbelse waarheid maakt vrij. Wie de leer van Jezus, van het Ko­ninkrijk der hemelen vat, begrijpt dit. De strijd is niet tegen vlees en bloed, maar tegen de verleidingen des duivels, tegen de machten Efeze 6 vers 10 tot en met 12 (Ef. 06:10-12). Merken wij iets van satans pogingen, dan is het ons geraden ogenblikkelijk actie te ondernemen. Aller­eerst door in onze gedach­ten scheiding aan te bren­gen en de boze ‘uit te wijzen’.

Johan van de Sluis, zelf bevrijd van die machten, schrijft: ‘Wat is de oorzaak van homofilie? Ik geloof dat het een neurotisch ge­dragspatroon is, dat door een ontwikkelingsstoornis in iemands leven komt. Door deze poort (één van de vele mogelijke oorzaken -red.) kan er een macht in iemands leven komen, een onbewuste, zelfstandi­ge macht naast het bewuste-ik, die zijn of haar handelingen gaat bepalen. Deze macht brengt de een mens ertoe dingen te doen waar zijn of haar bewuste ik zich aanvankelijk tegen verzet’.

Het zijn de machten der duisternis die zich op mensen werpen om hen van de heerlijkheid in Christus af te houden Filippenzen 2 vers 7 tot en met 9 (Filip. 02:07-09), door hen te lokken met surrogaten. Die geven een tijdelijke, oppervlakkige bevrediging, maar laten de mens ten­slotte leeg achter, verla­ten en kil.

Bevrijding, genezing en herstel

Wie vindt en daar bij blijft dat homoseksuele gevoe­lens zijn aard zijn: zijn eigenschappen, karakter en natuur, zal zijn ‘ware’ aard niet gauw verloochenen. Wie daaraan op zijn minst twijfelt en ook niet gelooft dat homofilie wordt veroorzaakt door hormoon- afwijkingen en evenmin gelooft dat het is aange­boren of erfelijke bepaald, zal er graag van af willen, vrij willen zijn van elke gebondenheid. En zeker degenen die inzien en we­ten een ‘gevangene’ te zijn van de machten, sedert Genesis 3 de bewerkers van alle kwaad, ook van de homoseksualiteit. Men wil niet langer overgele­verd zijn of worden aan een verwerpelijk denken, omdat de mens wordt aan­gebeden in plaats van God, Romeinen 1 vers 24 tot en met 26 (Rom. 01:24-26) .

De vraag rijst dan: is bevrijding en genezing mo­gelijk? Alleen de Heer zelf kan op die vraag een ant­woord geven. Kan Hij dat werkelijk, zal menigeen zich afvragen. Hij is het antwoord zelf. Hij legt met gezag en macht aan de on­reine geesten zijn bevelen op en zij varen uit, Lucas 4 vers 36 (Luc. 04:36). Maar je moet zelf naar Hem toegaan om dat te ervaren, zoals bij Maria van Magdala bijvoorbeeld. Jezus bevrijdde haar van zeven onreine duivelen (Mark. 16:09).

In 1 Korinthiërs 6 vers 9 tot en met 11 Statenvert. (1 Kor. 06:9-11) spreekt Paulus over man­nen ‘die bij mannen’ lig­gen (hij kende ze), die nu bevrijd zijn: “Gewas­sen, geheiligd, gerecht­vaardigd in de Naam van de Heer Jezus, en door de Geest van onze God” . Nadrukkelijk zegt de apostel: “Sommigen van jullie zijn dat geweest” .

De Heer predikt ons een evangelie dat de totale mens behoudt: ziel, geest en lichaam, Matteüs 9 vers 22 (Matt. 09:22) .

De strijd kan gewonnen worden

De weg van bevrijding en genezing (vaak een lang­durig proces, het vraagt tijd) en tenslotte volledig herstel, is niet altijd even gemakkelijk en gaat be­paald niet zonder strijd, maar is reëel. Uiteindelijk moet de boze wijken, Jakobus 5 vers 7 (Jak. 05:07). We moeten niet bang zijn voor die strijd, hem  zeker niet uit de weg gaan, maar niet lichtvaar­dig opvatten.

Een vrouw in het uiteraard anonieme getuigenis vertelt in ‘Homofilie en de Chris­telijke gemeente’: ‘Ik heb radeloze reddingspogingen (om haar huwelijk te red­den -red.) gedaan. Onze dominee erbij gehaald, die is toen veel geweest. Maar ook anderen uit de charis­matische beweging, pinkstervoorgangers, die vol­gens sommigen daar een speciale bediening voor hadden. Maar daar ben ik allemaal mee gestopt’.

Er is veel teleurstelling. Helaas! Jezus sprak: “Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vas­ten”, Matteüs 17 vers 21 (Matt. 17:21). Het is een GEESTELIJKE strijd die gewonnen moet worden. En die strijd kan gewon­nen worden.

Ik citeer een stukje uit het getuigenis van Johan van de Sluis uit zijn boek­je ‘Ik ben niet meer zo’. Hij beschrijft wat er ge­beurde vlak na zijn doop in water door onderdom­peling .

‘Die middag ging ik dus onder water: een zicht­baar beeld van wat er geestelijk met mij was ge­beurd. Met Christus ben ik opgestaan tot nieuw leven, zoals ik na de on­derdompeling  weer omhoog kwam uit het water. Ik ging de weg van Jezus. Mijn oude leven was be­graven. Er gebeurde nog iets anders. Na afloop van de doopdienst werd ik door een groepje broeders en zusters meegenomen 

 

naar een familie in Gorinchem. De voorganger van een pinkstergemeente kwam daar ook. Hij was blijkbaar uitvoerig over mij geïnformeerd en vroeg of ik bevrijd wilde worden. Mijn antwoord klonk weife­lend. Ik kon er bijna niet meer in geloven. Verschei­dene malen waren mij al de handen opgelegd en steeds opnieuw viel ik in zonde. ‘Er heerst wetteloosheid in je leven’, zei de voorganger. ‘En je bent niet ver meer van zelfmoord’. Inderdaad was mijn leven in wezen nog steeds een chaos. Ik kon dat niet ontkennen.

Tot het uiterste gespan­nen zat ik op mijn stoel. Berustend stemde ik erin toe dat mij opnieuw de handen zouden worden opgelegd. Alle aanwezigen – we waren met zijn zeve­nen – kwamen om mij heen staan en ik voelde hun handen op mijn hoofd. De voorganger begon te bid­den voor mijn totale bevrijding. Hij sprak ook de demonen aan die mij gebonden hielden. In de naam van Jezus verbrak hij hun macht over mijn leven.

Plotseling stopte hij. ‘Is er nog iets dat je voor de Heer moet belijden?’, vroeg hij. Zijn stem klonk doordringend. Even aar­zelde ik. Toen stamelde ik dat ik verliefd was ge­worden op de man die mij naar het zwembad had ge­reden en die ook bij mij stond. Het was een ver­schrikkelijk moeilijke be­kentenis, maar ik wilde eerlijk tegenover God en de mensen komen te staan.

Opnieuw werd er met mij gebeden. Niet alleen voor de bevrijding van de laatste homofiele trekken, maar ook voor de vervulling met de Heilige Geest. Ik was een leeg huis, een lege tempel geworden. Dat mocht zo niet blijven. ‘De Heilige Geest wil zijn in­trek in je nemen om je te verdedigen tegen de aan­vallen uit het rijk der duisternis’, werd er tegen mij gezegd. Naar die bij­zondere kracht verlangde ik zelf ook. Mijn gebed verenigde zich met dat van de broeders en zusters om mij heen. En God antwoord­de. Wat ik in die ogenblik­ken heb ervaren, is moei­lijk met woorden weer te geven. Ik voelde eigenlijk niets, maar dat was ook niet nodig. Ik wist dat de Heilige Geest bezit van mij had genomen’.

Angst voor de homoseksueel

Enige jaren geleden maak­te ik een samenkomst mee met een aantal homofielen. Johan van de Sluis voerde het woord. Ik kan me nu nog heel goed herinneren wat een spanning dat gaf. Onder de aanwezige homo­fielen waren er die er blijk van gaven Jezus Christus te willen volgen. En onder de heterofielen leefde heel sterk de vraag: kan dat wel met zo’n leef­wijze ?

Hier proef je al iets van de angst. Angst voor de homoseksueel. Maar angst is een slechte leermeester en raadgever. Vanuit een situatie van angst en be­klemming is het haast niet mogelijk de ander te be­naderen op een open en eerlijke manier. Nog moeilijker is het dan om een goed contact op te bouwen. Dat laatste is juist zo be­langrijk. Geïnspireerd door het evangelie willen wij toch zo graag ‘van dienst’ zijn? Angst kan zelfs met zich meebrengen dat je met een grote boog om de ander heen gaat. Soms loopt dat, nog erger, uit op vijandigheid. Vooral als iets als homoseksuali­teit ons te dichtbij komt.

Dat kan verschillende oor­zaken hebben. Je voelt je­zelf niet helemaal ‘safe’. Angst om bepaalde gevoe­lens in jezelf op te roepen. De onbekendheid met het gegeven homoseksualiteit speelt ook een grote rol. Velen ontbreekt hierover elke kennis. Veel mensen zien mede daardoor de homoseksueel als een ziek, soms ‘besmettelijk’ wezen. Hij kan je leven brengen tot verdorvenheid. De eigen godsdienstige- of levensovertuiging vormt dikwijls een belemmering om de ander onbevangen en zonder angst te bena­deren. Durven wij bij­voorbeeld heel open en eerlijk een gesprek aan te gaan met de homosek­sueel over zijn homosek­sualiteit en eventueel zijn leefwijze?

Angst voor conflicten, want in het leven van alle dag met zijn vele si­tuaties loop je er zo maar tegen aan: de voorganger in zijn gemeente, de le­raar op ouderbezoek, de arts in de spreekkamer, gewoon op familiebezoek, de mensen in de straat.

Bij dit alles is het goed te bedenken dat Jezus niemand uit de weg ging. Hij verkeerde met hoeren en tollenaars, Matteüs 9 vers 9 tot en met 13 (Matt. 09:09-13). Ze kwamen zelfs naar Hem toe, Lucas 15 vers 1 (Luc. 15:01). Jezus zei zelfs: ‘Zij gaan jullie voor in het Koninkrijk Gods’, Matteüs 12 vers 31 (Matt. 12:31) . Zo is het (gelukkig) vaak gebeurd. Wij moeten onze angst maar snel laten ‘varen’.

Een zuiver geestelijk leven is mogelijk

De mens die geen werke­lijk geestelijk leven (rela­tie met de levende Heer) kent en beleeft, zal de woorden die we geschre­ven hebben waarschijnlijk verwerpen. Anderen zul­len het er wellicht even­eens moeilijk mee hebben. Moet het nu zo? Vooral homofielen die toch de Heer willen volgen, blijken vaak anders over deze dingen te denken. Wij allen moeten daarom het volgen­de maar eens goed tot ons zelf laten doordringen.

God wil dat de menselijke geest alleen met Hem ge­meenschap heeft, Jakobus 4 vers 5 (Jak. 04:05). Een ieder die seksueel (heteroseksueel of homo­seksueel) onzuiver, dus onrein leeft, bedrijft gees­telijk overspel. Het is im­mers gemeenschap hebben met boze geesten (machten) in de onzienlijke wereld. Je verbindt je aan die machten. Je verduistert het beeld, de gemeenschap van één man met één vrouw, van Christus en zijn gemeente.

De Bijbel noemt dit zondi­gen tegen het lichaam van Christus. Wie niet breken wil met de zonde, wordt overgegeven aan onreine machten, Romeinen 1 vers 26 en 27 (Rom. 01:26-27) . Let wel, deze geestelijke wet geldt zonder onderscheid ook voor de heterofiel die zondigt. De apostel Paulus staat tegenover de tegennatuurlijke zonde niet begrijpend of vergoelijkend in de zin van een ‘anders zijn’, maar hij spreekt over schandelijke harts­tochten en lusten. Niet de Maker wordt verheerlijkt, maar de mens zelf maakt zich afhankelijk van zijn eigen middelpunt.

Ds. Windig vroeg eens aan iemand die homoseksueel leefde en bewust christen wilde zijn: ‘Of zijn relatie niet door Christus ‘ge­kleurd’ zouden moeten worden?’ De man antwoord­de: ‘Daar kan ik niks mee beginnen’. Het commentaar van ds. Windig: ‘En zo is het bij veel mensen, hoe ook hun seksuele gericht­heid is. Zij geloven wel in God en in Jezus, maar dat Christus hun gedachten over en gevoelens voor mensen zou kunnen be­heersen, door hun eigen persoonlijke relatie met Hem, is hun vreemd. Toch is dit het belangrijkste aspect van de discipline van de liefde, die iedereen zich kan en mag eigen maken’.

Voor iedereen is een zui­ver geestelijk leven met de Heer mogelijk. Wie daar naar ‘jaagt’, zal het hoog­ste doel bereiken, de vol­ledige gemeenschap met de Heer en volkomen vrede in en met zichzelf. Dat vraagt om radicale beslis­singen en een radicale levensstijl.

Wie dit toch afwijst, dat is een eigen keuze, moet wel begrijpen dat bijbels bezien, bepaalde deuren dicht kunnen gaan. Bij­voorbeeld de deur naar de Tafel des Heren, omdat het van Godswege, niet om mensen, niet anders kan. Dit betreft niet al­leen de homoseksueel die ‘zo’ leeft, maar een ieder die ‘fout’ leeft. En deze regel heeft de Heer ge­steld tot ‘behoud’. Ieder­een eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, als hij het lichaam van de Heer niet onderscheidt. De Bijbel zegt: ‘Kom niet tot je oor­deel’, 1 Korinthe 11 vers 29 tot en met 34 (1 Kor. 11:29-34). De Heer blijft je in zijn liefde toch altijd zoeken. Ga met de Heer in ge­sprek. Mensen die hulp willen hebben: zoek be­trouwbare en geestelijke mensen die duidelijk zijn, maar die je niet afwijzen en die hun mond kunnen houden.

Voor professionele hulp­verlening is men altijd welkom bij:

De Evangelische Hulp aan Homofielen (EHAH), Amsterdam.

GLIAG ‘De Poort’, Schiedam.

U moet 1 Petrus 1 vers 13 tot 1 Petrus 2 vers 10 eens lezen. (1 Petr. 01:13 en 1 Petr. 02:10) Fantastisch!

 

Woord en Geest

*** Woord en Geest zijn net zo min van elkaar te scheiden als het gesproken woord en adem.

 

Voorbeden in de gemeente 2 door Margreet Gast

 

“Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der gemeente tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren. En het gelovige gebed zal de lij­der gezond maken, en de Here zal hem oprichten. En als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergiffe­nis geschonken worden. Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkander, opdat gij gene­zing ontvangt”, Jakobus 5 vers 14 tot en met 16 (Jak. 05:14-16) .

Deze tekst spreekt over de voorbeden, een onder­deel van het geestelijk functioneren van de ge­meente. De oudsten wordt het toevertrouwd namens Jezus, te bidden voor één van de leden der gemeen­te. Een machtig iets, waar we dan ook zuiver en vol eerbied mee om willen gaan, zowel als we om voorbede vragen, als ook wanneer we als leden van de gemeente meebidden met het door de oudsten uitgesproken gebed. Want er gelden hiervoor een aantal geestelijke ‘regels’ waar we ons zeker van bewust moeten zijn.

Wij behoren zelf te komen!

Wanneer iemand strijd in zijn leven heeft, of op een bepaald terrein van zijn leven in zonde leeft, blijft dat meestal niet on­opgemerkt. Zeker de broe­ders en zusters die dicht bij deze persoon leven, zullen ervan weten. En – uiteraard goed bedoeld – zal er wel eens aangespoord worden om voor voorbede te gaan. Dit gebeurt soms met zoveel aandrang dat uiteindelijk deze broeder of zuster inderdaad naar voren gaat in de gemeen­te. . .

Maar is het op deze manier de bedoeling? In hoeverre wil men dan echt zelf de voorbede? In het gedeelte van Jakobus staat duidelijk op wiens verzoek de voor­bede plaatsvindt: dat van de zieke broeder of zuster zelf. Het is een geestelijke wetmatigheid dat men zich niet voor voorbede kan ‘laten sturen’. Dan heeft het gebed geen uitwerking omdat men zelf geestelijk nog niet de juiste positie ten opzichte van de zonde of strijd heeft ingenomen. Pas wanneer men zelf vindt dat men voorbede nodig heeft, zal de sterke werking ervan ervaren worden!

Wij behoren onze zonden te belijden

Een gemeentelid komt naar voren en vraagt om voor­bede. De gehele gemeente komt dan voor de troon van God te staan. Wie kunnen naderen tot de Allerhoogste? Zij die door het bloed van Jezus recht­vaardigen zijn. Zij die dan ook hun zonden beleden hebben en vergeving ver­langen .

Toch gebeurt het dat de broeder of zuster die naar voren is gekomen, voor dat ene probleem wel be­moediging wil en daar de ondersteuning en het ge­loof van de gehele ge­meente voor vraagt, en op een ander terrein van het leven bewust in zonde blijft leven. Of ook dat hij of zij eigenlijk niet echt van plan is zijn leven te veranderen op het terrein waarvoor de voorbede wordt gevraagd. Is dat niet verregaande brutali­teit tegenover God en zijn gemeente?

Hier is sprake van geestelijk bedrog! De oudsten, die de handen opleggen, verbinden zich met het gemeentelid. Maar deze betrekt hen en ook de gemeente in zijn onop­rechtheid .

God wil dat ieder Hem met een volkomen hart is toe­gewijd. De Geest is hen gegeven die Hem gehoor­zaam zijn. Welke gemeen­schap heeft het licht met de duisternis? En ook Ja­kobus 5 vers 16, (Jak. 05:16) spreekt van de geestelijke wet dat genezing verwacht mag worden, wanneer men el­kaar de zonden beleden heeft.

Nog enkele voorwaarden

De oudsten der gemeente behoren geest vervulde kinderen Gods te zijn. Dan zal God zich ook door hen heen kunnen openba­ren door middel van pro­fetie, wijsheid, kennis, krachten…

Elk gemeentelid heeft de verantwoordelijkheid om tijdens de voorbeden zijn geloof krachtig in werking te stellen. Voor gedachten als: “O, die weer…” of “Die verandert toch niet” , zal geen plaats mogen zijn.

De broeder (of zuster) die naar voren is gekomen zal voor zijn eigen besef volkomen overtuigd moeten zijn van zijn geestelijke positie: dat hij de hemelse Vader recht in de ogen kan kijken, omdat er in Christus geen enkele muur van zonde is die hem van God scheidt.

Dan wordt ook waarheid dat het gelovige gebed van de rechtvaardige on­gelofelijk veel vermag, want er wordt goddelijke opstandings- en bevrijdingskracht aan verleend door Jezus Christus onze Heer. Halleluja!

(Dit is het tweede en laatste deel over dit on­derwerp. Het eerste deel verscheen in “Levend Geloof van vorige maand).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1991.09 nr. 328

Levend geloof 1991.09 nr. 328

Waarom wij geestelijke kennis nodig hebben. Door Gert Jan Doornink

“Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God” Kolossenzen 1:9-10 (Kol. 01:09-10).

Waarom ons denken zo belangrijk is

Wanneer de apostel Paulus in Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) de gemeente te Rome oproept om hervormd te worden door de vernieuwing van hun denken, doet hij daarmee niet alleen een belangrijke uitspraak die eenmalig gold voor de gemeente te Rome, maar geeft hij op duidelijke wijze aan wat voor de gemeente van alle tijden – en dus ook voor ons – altijd weer een belangrijke rol speelt. Want alles wat wij doen of niet doen, wat wij zeggen of niet zeggen vindt zijn oorsprong in onze gedachtewereld, in ons denken. Daar worden de beslissingen genomen. Het is dus zeer belangrijk dat ons denken openstaat voor alles wat God ons door zijn Woord en Geest aanreikt.

Ons denken mag niet geblokkeerd worden door de duivel, die er soms op geraffineerde wijze in slaagt dat dit wel het geval is.

Hij zal er bijvoorbeeld in deze tijd alles aan doen om te verhinderen dat de gemeente zich werkelijk als de ‘volwassen eindtijdgemeente’ gaat openbaren. Hij zal proberen ons af te houden van het grote doel waarvoor God ons bestemd heeft, namelijk de ‘gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon’ Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29), bijvoorbeeld door ons in te fluisteren dat dit doel toch nooit bereikt zal worden. Hij laat ons misschien op andere kinderen Gods zien die geen overwinning in hun leven hebben of op de onvolkomenheden die zich nog in ons eigen leven openbaren. Ik zei het al: hij gaat zeer geraffineerd te werk.

Eén van de dingen die mij bijvoorbeeld de laatste tijd opvallen is de gedachte die geponeerd wordt dat ‘kennis’ niet zo belangrijk is. Het gaat immers in de eerste plaats om het geloof, om de liefde en de beleving van het geloof. Dat laatste is juist ,maar dit levende geloof vindt wel zijn basis in de kennis die wij bezitten van de geestelijke dingen Kolossenzen 1 vers 9 en 10 (Kol. 01:09-10) .

Wat dat betreft zijn wij in de natuurlijke wereld veel realistischer. Niemand wil graag op de onderste sport van de maatschappelijke ladder staan. We doen er alles aan dat we iets bereiken in de natuurlijke wereld. Kennis van de geestelijke wereld is echter vele malen belangrijker. Want het natuurlijke is maar tijdelijk, maar het geestelijke eeuwig! Daarbij mogen we ons realiseren dat kennis van de geestelijke dingen geen ‘dode kennis’ is, het is geen theorie, maar ‘levende kennis’: het doet iets, het is ‘resultaatgericht’ en brengt uiteindelijk de zonen Gods voort.

Wat gebrek aan geestelijke kennis veroorzaakt

Gebrek aan kennis heeft niet alleen tot gevolg dat wij het einddoel niet zullen bereiken, maar sleept in zijn kielzog allerlei andere negatieve gevolgen met zich mee. Wij willen er enkele noemen.

Een verkeerd Godsbeeld. Wij geloven dan niet dat God enkel licht is en in Hem in het geheel geen duisternis is, zoals Johannes dat in één van zijn brieven zo duidelijk formuleert. En als we een verkeerd Godsbeeld hebben , ontstaat er ook een verkeerd beeld en inzicht van Gods bedoeling met ons leven, namelijk ‘het goede, welgevallige en volkomene’. Bovendien staan we – zonder dat we het zelf in de gaten hebben – gemakkelijk open voor dwalingen.

Wij zijn niet een volwaardig getuige van Hem. In 2 Korinthiërs 2 vers 14 zegt Paulus: “Maar God zij gedankt, die ons te allen tijde in Christus doet zegevieren en de ‘reuk van zijn kennis’ allerwegen door ons verspreidt, want wij zijn voor God een geur van Christus onder hen die gered worden. (2 Kor. 02:14). Wij zijn een ‘levensgeur ten leven’, maar iemand zonder kennis kan dus ook onmogelijk deze levensgeur verspreiden.

Wij hebben niet in de gaten dat de vijand blokkades en hindernissen aanbrengt en dat gebeurt soms onder een vrome dekmantel. Ik moet in dit verband denken aan de uitspraak van Jezus in Lucas 11 vers 52: “Wee u, wetgeleerden, want gij hebt de ‘sleutel der kennis’ weggenomen; zelf zijt gij niet binnengegaan en hen, die trachtten binnen te gaan, hebt gij tegen gehouden” . Deze mensen brachten het volk wel een bepaalt soort kennis bij, maar niet de kennis zoals God die bedoelde, namelijk dat ze door de aanvaarding van Christus het werkelijke Goddelijke leven zouden leren kennen.

Bij een andere gelegenheid zei Jezus: “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben” Johannes 5 vers 39 en 40 (Joh. 05:39-40). Je kunt dus de Schriften onderzoeken en kennis vergaren en er toch niets mee doen of op een verkeerde wijze hanteren. Van déze kennis zegt Paulus in 1 Korinthe 8 vers 1 tot en met 3 dat zij ‘opgeblazen’ maakt (1 Kor. 08:01-03). Hij schrijft daar onder andere: “Wij weten dat wij allen kennis bezitten. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht”. Met andere woorden als kennis geen positieve, praktische uitwerking heeft, dan heeft het voor God geen enkele waarde. Paulus zegt verder: “Indien iemand zich inbeeldt enige kennis verworven te hebben (als hij er prat op gaat), dan heeft hij nog niet leren kennen, zoals het behoort; maar heeft iemand God lief, dan is deze door Hem gekend” .

Gebrek aan geestelijke kennis gaat daarom ook lang niet altijd gelijk op met gebrek aan Bijbelkennis. Het is best mogelijk dat we heel wat ‘parate Bijbelkennis’ bezitten en er toch verkeerd mee omgaan omdat we het echte leven missen. Dan werkt het als een soort boemerang en is het zelfs een wapen in hand van de vijand. Het is daarom ook niet belangrijk of we bijvoorbeeld allerlei geslachtsregisters en namen uit ons hoofd kennen. Dat is misschien wel aardig voor allerlei Bijbelse kwartet- en andere spelen. Ik ben daar niet zo’n voorstander van. In zekere zin is dat misbruik maken van Gods Woord, althans daarvoor is het niet bedoeld.

In Hosea 4 vers 2 en vers 6 lezen wij over een profetie, die weliswaar gericht was tot het oudtestamentische volk van God, maar waarvan we veel kunnen leren. Hier worden enkele dingen genoemd die niet meer aanwezig waren, te weten: trouw, liefde en kennis van God. Ik denk dat deze dingen ook altijd samen gaan. De gevolgen zij heel erg, vers 2 spreekt er over. En in vers 6 komt heel duidelijk naar voren hoe radiaal alles fout ging: “Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis…” (Hos. 04:02 en Hos. 04:06)

Het gaat om de juiste geestelijke kennis

Om welke kennis gaat het nu? Het gaat om de kennis van God, van Jezus Christus en van de geestelijke dingen, dus om de juiste geestelijke kennis. Deze begint met het aanvaarden van Christus. Dan wordt het fundament gelegd en dan komt het er op aan dat we op de juiste wijze geestelijk groeien, zodat we uiteindelijk volwassen christenen worden en ons als werkelijke zonen Gods gaan openbaren.

Paulus benadrukt dat ook zo mooi in het gedeelte wat we als uitgangsstof van dit artikel hebben genomen Kolossenzen 1 vers 9 en 10 (Kol. 01:09-10) . Het gaat om a. het vervuld worden met de rechte kennis van zijn wil en b. op te wassen (te groeien) in de rechte kennis van God. Dan – zegt Paulus zullen we de Here waardig wandelen. Hem in alles behagen en in alle goed werk vrucht dragen! Paulus zegt ook dat dit vol worden van de kennis van God gebeuren moet in alle wijsheid en geestelijk inzicht.

Geestelijke kennis is dus uitermate belangrijk. We hebben het nodig in deze tijd. Broodnodig! We kunnen niet zonder! Ik leg hier even apart de nadruk op omdat in dit verband ook nog wel eens 1 Korinthiërs 13 wordt aangehaald dat dan als ‘bewijs’ moet dienen om de kennis, het kennen van God minder belangrijk te achten. Het gaat uiteindelijk om de liefde, wordt er dan gezegd, met een aanhaling van vers 13. (1 Kor. 13:13) Maar dan is het wel uit zijn verband gerukt. Paulus zegt daar dat als het volmaakte komt, het onvolmaakte heeft afgedaan. Maar zolang ‘het volmaakte’ er nog niet is, hebben we nog te maken met het onvolmaakte, het onvolkomene. En in deze tijd van onvolkomenheid is het dus uitermate belangrijk dat we steeds meer geestelijke kennis zullen bezitten. Dat is een proces waar wij dagelijks bij betrokken zijn. Een proces dat niet buiten ons om plaats vindt, maar waar we ons op positieve wijze en in gehoorzaamheid voor behoren in te zetten.

Het geheim van Paulus vruchtbare bediening

De apostel Paulus, waarvan wij verschillende uitspraken hebben aangehaald, zei op een gegeven moment van zichzelf: “Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” 1 Korinthe 11 vers 1 (1 Kor. 11:01). Nu wat geestelijke kennis betreft is hij een perfect voorbeeld om na te volgen. Hij kende zichzelf door en door en was zich bewust dat hij veel kennis van de geestelijke dingen bezat. Hij hield dit niet voor zichzelf maar gaf het door aan zijn medegelovigen. Zo lezen wij in 2 Korinthiërs 11 vers 6 (2 Kor. 11:06): “Ben ik dan al onervaren in het spreken, in kennis ben ik het niet, maar wij hebben die alleszins en in alle opzichten bij u openbaar gemaakt”.

Dat Paulus vrijwel zeker geen begaafd redenaar was blijkt ook wel uit wat hij schrijft aan de Korinthiërs: “Ook ben ik, toen ik tot u kwam, broeders, niet met schittering van woorden of wijsheid u het getuigenis van God komen brengen. Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd. Ook kwam ik in zwakheid, met veel vrezen en beven tot u; mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met meeslepende woorden van wijsheid, maar met betoon van Geest en kracht, opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God” 1 Korinthe 2 vers 1 tot en met 5 (1 Kor. 02:01-05).

Dat was het geheim van de zegenrijke bediening van Paulus! Zijn geloof rustte niet op wijsheid van mensen, niet op intellectuele natuurlijke kennis. De bakermat van zijn denken, spreken en handelen was de kracht van God, de Geest van God. Het verbonden zijn met de vader. Het leven in gemeenschap met Hem, zoals ook Jezus dat op een volkomen wijze kende. Paulus had slechts één verlangen: het einddoel te bereiken, de volkomenheid in Christus. Denk ook aan wat hij schrijft in Filippenzen 3 vers 7 tot en met 11 (Filip. 03:07-11). Als dit verlangen ook ons leven beheerst, gaat God dit ook in ons leven waarmaken. Hij wil niets liever dan dat!

We hebben het in dit artikel gehad over het werkelijke kennen van God, de geestelijke kennis. Weet u wat ook zo heerlijk is? Dat Hij ons kent! Niet voor een klein beetje, maar door en door. Voor elkaar kunnen we misschien bepaalde dingen verbergen, maar niet voor Hem. En als u en ik een oprecht verlangen hebben Hem te dienen en te volgen met alles wat in ons is, zal Hij ons altijd weer opnieuw helpen, bemoedigen en stimuleren. Of zoals Kolossenzen 1 vers 11 (Kol. 01:11) zegt: “met alle kracht bekrachtigen naar de macht zijner heerlijkheid” .

Wat een God hebben wij, vindt u niet? Hem willen wij loven, prijzen en danken. En daarom mogen wij het ook zekere weten dat wij, zoals Paulus in Kolossenzen 3 vers 11 (Kol. 03:11) zegt, vernieuwd worden tot volle kennis naar het beeld van onze Schepper!         

 

Omgang door Duurt Sikkens

“Het is niet goed dat de mens alleen is” Genesis 2 vers 18 (Gen. 02:18).

Zeker niet, al moet je als alleen levende meestal zélf het isolement waarin je je bevindt doorbreken. ’t Zou beter zijn wanneer anderen oog voor je hebben en werkelijk om je geven, want er is niets meer isolerend dan wanneer men je aanwezigheid welwillend tolereert. Dan voel je je nog eenzamer.

God heeft de mens geschapen voor de omgang, met elkaar, maar méér nog met Zichzelf want, platweg gezegd, God vindt het ook maar niks om alleen te zijn, ’t Liefst wil Hij Zijn leven met iemand delen. Daarvoor heeft Hij de mens bedacht. Niet een engel of ander schepsel, maar de mens, jou. Met de mens zoekt Hij altijd weer het contact op.

Adam en Eva waren natuurlijke, stoffelijke wezens en nadat ze zich van dat beginstadium ontgroeid zouden hebben, zouden ze in staat zijn met God om te gaan, op geestelijke wijze. Jezus was de eerste die dat beleefde, want de Vader had hem zó lief dat Hij zijn aangezicht over Hem deed lichten.

Wie dat geheim ook wil beleven kan via Jezus tot de Vader komen. God heeft deze eerste zoon uitgekozen. Wie nu ook deel uitmaken wil van deze uitverkiezing hoeft zich slechts te hechten aan Jezus. Achter al het verlossingswerk zit de brandende, zuivere en gevende liefde van de Vader want Hij wil niet alleen zijn. Hij wil met de mensen wonen in hemel en op aarde: mensen bij Hem, Hij bij ons. Maar wie gelooft dit als hij of zij dit hoort?

 

Voorbeden in de gemeente door Margreet Gast

 

In Jakobus 5 vers 14 en 15 (Jak. 05:14-15) vinden we het bekende tekstgedeelte over de voorbede in de gemeente: “… Laat hij dan de oud­sten der gemeente tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken…”

En verder staat in Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03) het ‘opleggen der handen’ genoemd, als onderdeel van het fundament van het geloof. Dit verwijst ook naar het functioneren van de voorbeden. En ook wanneer we de gaven en bedieningen bekijken in 1 Korinthe 12, zien we duide­lijk dat deze kunnen wer­ken binnen de voorbeden: de gaven van genezingen, van krachten, van profe­tie, van onderscheiding van geesten.

Hoe werken de voorbeden nu in de praktijk van het gemeente-zijn? Doorgaans is er in elke samenkomst – zowel de dienst op zon­dag als de Bijbelstudie of bidstond door de week – gelegenheid om voor voor­bede te komen. Soms vindt de voorbede plaats in het midden van de gemeente, soms ook in afzondering. Dan zijn er alleen het ge­meentelid die voorbede vraagt, eventueel met echtgenoot, en de oudsten; dan is er ook meer tijd voor gesprek. In elk geval mag de broeder of zuster er van uit gaan dat Gods Geest krachtig zal werken: het doen van voorbede is immers een door God zelf gewilde en bedoelde taak van het Lichaam van Christus!

Maar begrijpen we als ge­meenteleden altijd wel goed’ hoe de voorbeden ook voor ons kunnen functioneren, hoe wij er gebruik van kunnen maken? Zo kan men bijvoorbeeld tegenge­houden worden om op de juiste tijd en voor de jui­ste strijd naar voren te komen in de gemeente. Of men kan volkomen verkeer­de ideeën hebben over het eigen aandeel in de strijd.

Wat ons kan tegenhouden

‘Als je voorbede vraagt, weet iedereen dat je hulp nodig hebt bij je proble­men. Dan sta je wel te kijk als zwakkeling. Om je dood te schamen’.

Als deze gedachte zich in je heeft vastgezet, zal je niet – of misschien wel nooit – voor voorbede ko­men. Of je komt wel, maar met dingen die niet de echte problemen van je leven betreffen. Echt je openen doe je niet. De leugen leeft in je dat an­deren je verachten om je zonden en zwakten. ‘Om hulp vragen? Nooit! Ik zal me niet laten kennen!’

Ben je een zwakkeling, als je voorbede nodig hebt? inderdaad! In de tekst van Jakobus 5 staat wie de oudsten moeten roepen: zij die ‘astenei’ zijn, dat is: zwak, krach­teloos. De NBG vertaalt het met ‘ziek’.

Maar wat is er erg aan om zwak en krachteloos te zijn? Wat houd je tegen om als zieke de ‘genees­heer’ te laten komen? Je­zus is toch gekomen voor hen die zwak, moe en ziek waren? Lees Matteüs 9 vers 12 en Matteüs 11 vers 28 tot en met 30 en Handelingen 10 vers 38 (Matt. 09:12; Matt. 11:28-30; Hand. 10:38). God ontfermt zich over verlo­ren mensenkinderen. Toch zijn er nog genoeg ge­meenteleden die zich laten afhouden van de zegen van de voorbeden door zo’n leugen. En leugen wijkt alleen maar voor de waarheid.

De waarheid is dat wie zich echt bekeerd heeft tot God en Jezus als zijn Verlosser heeft aangeno­men, zich wil laten ken­nen Psalm 139 vers 23 en 24 (Ps. 139:23-24). Zich ook niet zal schamen om de strijd die er nog is in zijn leven. Want iemand die waarlijk liefheeft, wil zelf geen deel meer heb­ben aan de schandelijke werken der duisternis, maar zal ze (laten) ont­maskeren, om zo de tegenstander te verslaan. De broeders en zusters zul­len de ander niet verach­ten die voorbede vraagt. Zij ontfermen zich over hem of haar en strijden mee.

Wat ons inactief kan maken

‘Als je voorbede hebt ge­had, dan is het dus voor elkaar. Dan ben je van het probleem af’.

Wellicht zijn er gemeente­leden die denken dat, op het moment dat de oud­sten het gebed hebben uitgesproken, hun pro­bleem de wereld uit is. Zij zullen dan ook zeker vaker naar voren komen voor gebed dan de broe­ders en zusters uit het eerste voorbeeld. Maar natuurlijk werkt het zo niet. Het is geen druk- op-de-knop systeem bij God. Vaak is het zo dat het pas echt goed begint na de voorbede! Want met de versterking die je hebt ontvangen, ga je de strijd ook echt, actief aan. Er wordt geloofswerk verwacht! Trouwens: je verwacht dat zelf toch ook? Als wij weten en be­lijden: ‘God is mij een Helper’, dan betekent dat niet dat de mens achter­over kan leunen in de luie stoel en dat God het werk opknapt. De mens mag zelf uitspreken wat hij wil. En God is er om krachtig bij te staan, hen wier hart volkomen uit­gaat naar de wil van God.

De voorbeden in de ge­meente zijn een kostelijk goed aan de gemeente toevertrouwd. Laten we er zuiver mee omgaan en blijken betrouwbaar te zijn. Dan zal ook de wer­king van de Geest onge­kend groot zijn. De veel­kleurige wijsheid Gods zal in de hemelse gewes­ten geopenbaard worden door de God toegewijde gemeenten.

(In een tweede artikel over dit onderwerp, dat volgende maand verschijnt in “Levend Geloof”, komen nog enkele andere facet­ten aan de orde).

 

Geroepen tot heerlijkheid door Wim te Dorsthorst

 

Gelooft het evangelie!

De eerste woorden die Markus optekent uit de mond van Jezus zijn: “De tijd is vervuld en het Ko­ninkrijk Gods is nabijge­komen. Bekeert u en ge­looft het evangelie” Markus 1 vers 15 (Mark. 01:15). Het was en is nog een oproep van de Heer om de waarheid, de waar­achtige inhoud van de blijde boodschap van God voor de mensen, te geloven. Te aanvaarden als de goede, de welgeval­lige en volkomen wil van God voor de mens.

Ongeveer 50 jaar later schrijft Paulus aan de Thessalonicenzen: “Daartoe heeft God u ook door ons evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze Here Jezus Christus” 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (2 Thess. 02:14).

Het evangelie Gods, wat Jezus predikte en later de apostelen, is een evangelie van verlossing, bevrijding, oprichting, genezing, maar bovenal een evangelie van heerlijkheid. Daartoe roept God de mens door het evangelie van zijn Zoon.

Heerlijkheid: Een innerlijke zaak

In het oude testament staan vele voorbeelden waar het oorspronkelijke Hebreeuwse woord ‘kabood’ (is ‘heerlijkheid’) gebruikt wordt voor bezittingen en rijkdom op aarde. Het gaf iemand gewicht, zwaarte, aanzien (Zie bijvoorbeeld Genesis 13 vers 2 en genesis 31 vers 1 (Gen. 13:02 en Gen. 31:01). Veel vaker wordt het woord gebruikt om te spreken over de heerlijkheid van God. In verband met alles wat God gedaan had bij de uitleiding uit Egypte, bij de verschijning op de Sinaï’, de verzorging van zijn volk in de woestijn, enz.

Wat ten diepste bedoeld wordt met de heerlijkheid van God zien wij in Exodus als Mozes de heerlijkheid getoond wordt door het uitroepen van de Naam des Heren  Exodus 33 vers 18 en 19 en Exodus 34 vers 5 tot en met 7 (Ex. 33:18-19; Ex. 34:05-07). Wij zien dan dat de heerlijkheid – in het Nieuwtestamentisch Grieks: ‘Doxa’ – een innerlijke zaak is. Als God zijn Naam noemt aan Mozes dan is dat een openbaring van zijn wezen. Niet wat Ik allemaal bezit en wat Ik allemaal kan en doe, is mijn heer­lijkheid, zegt God, maar wat Ik ben. “Barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, die goedertieren­heid bestendigt aan duizen­den, die ongerechtigheid, overtreding en zonde ver­geeft” Exodus 34 vers 6 en 7 (Ex. 34:06-07). Dat is mijn heerlijkheid, zegt God! Zijn werken en han­delen komen voort uit deze innerlijke heerlijkheid.

De eeuwige heerlijkheid

Als Zacharias profeteert over de komst van Jezus en de vergeving van de zonden, dan zegt hij: “Dit is door de innerlijke barmhartigheid van onze God, waarmede de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien” Lucas 1 vers 77 en 78 (Luc. 01:77-78). God kan niet anders. Hij handelt zoals Hij is en Hij is zoals Hij handelt. “God is licht en in Hem is in het geheel geen duister­nis” 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05), is de verkondiging van Jezus.

God heeft de mens ook ge­schapen met heerlijkheid. We kunnen dat lezen in Genesis 1 vers 26 tot en met 28 (Gen. 01:26-28) en in Psalm 8. Van deze heerlijkheid is na de zondeval niet veel meer overgebleven. Maar de eeuwige heerlijkheid waar de God van alle ge­nade de mens in Christus tot roept, 1 Petrus 5 vers 10 (1 Petr. 05:10), gaat die eerste heerlijkheid verre te boven.

Het is het deel hebben aan de heerlijkheid Gods in Jezus Christus. Daartoe zijn wij geroepen door het evangelie der heerlijkheid van de zalige God, 1 Timoteüs 1 vers 11 (1 Tim. 01:11).

De Zoon kent de Vader

“Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen”, Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18). Alleen de Zoon kent de Vader Matteüs 11 vers 27 (Matt. 11:27). Alleen Hij kan Hem aan de mensen bekend maken. In Jezus Christus is Gods heerlijkheid geopenbaard. Hij is de geopenbaarde Naam van God, de ‘Ik ben die Ik ben’. Hij is de af­straling van Gods heerlijk­heid en de afdruk van Zijn wezen Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). Hij hoefde Zijn gelijkheid met God geen roof te ach­ten, want Hij was in de gestalte Gods, leert Paulus ons in Filippenzen 2 vers 6 (Filip. 02:06) en open­baarde van daaruit de heerlijkheid Gods. Wat Hij openbaarde en verkondig­de was geen aangeleerde kennis, maar dat was Hij! “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” en “Wie Mij kent, kent ook Mijn Vader” zijn Zijn eigen woorden, Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09). Dé hoofdwaarheid van het evangelie voor toen en niet minder voor nu.

Maar evenals in het Oude Verbond Gods heerlijkheid verborgen was in de wolk, in de ‘Sjechina’, Exodus 24 vers 16 (Ex. 24:16) en in de tabernakel, zo was de heerlijkheid van de Zoon, Jezus Christus, verborgen door het ‘in het vlees zijn’.

De apostel Johannes schrijft in het evangelie: “Het Woord is vlees gewor­den en het heeft onder ons gewoond en wij. heb­ben zijn heerlijkheid aan­schouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van gena­de en waarheid”, Johannes 1 vers 14 (Joh. 01:14) . De heerlijkheid Gods heeft onder ons gewoond in een lichaam van vlees en bloed. Eigenlijk staat er: “En het heeft onder ons zijn tent opgeslagen, getabernakeld” .

Zacharia profeteerde: “Jubel en verheug u, gij dochter van Sion! want zie, Ik kom in uw midden wonen luidt het woord des Heren” Zacharia 2 vers 10 (Zach. 02:10). De ganse volheid Gods woonde in Zijn Zoon, Jezus Christus temidden van het volk Israël.

Maar zoals God woonde in het heilige der heilige in de tabernakel in de woestijn, Exodus 25 vers 8 en 9 (Ex. 25:08-09) in een duistere ruimte, welke afgescheiden was door een zwaar voorhangsel, zo vormde het vlees, het menselijk lichaam van Je­zus, het voorhangsel waardoor de heerlijkheid Gods verborgen was.

Wij kunnen dit lezen in He­breeën 10 vers 19 en 20 (Heb. 10:19-20) waar staat dat Jezus door zijn bloed ons een nieuwe en levende weg heeft ingewijd om het hei­ligdom binnen te gaan, door het voorhangsel, dat is Zijn vlees. Toen Hij stierf scheurde het voorhangsel in de tempel van boven naar beneden Matteüs 27 vers 51 (Matt. 27: 51). De rijke en diepe gedach­ten die hierin zijn, laat ik hier verder rusten.

God heeft Zijn eigen Zoon – het Woord – gezonden in een vlees aan dat der zonde gelijk, leert Paulus, Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03). Zo was het de wil van de Vader in de hemel dat Zijn eigen Zoon het lichamelijke bestaan van de mens zou delen, zodat Hij die geen zonde gekend had, door God tot zonde gemaakt kon worden voor ons en in dat lichaam onze zonden aan het kruis kon brengen, 2 Korinthe 5 vers 21 en 1 Petrus 2 vers 24 (2 Kor. 05:21; 1 Petr. 02:24).

Maar Hij was Immanuel, ‘God met ons’, Matteüs 1 vers 23 (Matt. 01:23) .

Paulus schrijft later: “En buiten alle twijfel, de ver­borgenheid der godzalig­heid is groot: God is ge­openbaard in het vlees”, 1 Timoteus 3 vers 16a in de Staten vertaling (1 Tim. 03:16a).

De heerlijkheid aanschouwd

Johannes mocht samen met Petrus en Jakobus op de berg iets zien van wat er achter deze verborgenheid schuil ging. “En zijn ge­daante veranderde voor hun ogen en zijn gelaat straalde gelijk de zon en zijn klederen werden wit als het licht”, Matteüs 17 vers 2 (Matt. 17:02). En zijn Vader in de hemel getuigt: “Deze is Mijn  Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem” (vers 5). Zij zagen de heerlijkheid van de eniggeboren Zoon van God.

Maar ook de andere apos­telen hebben zijn heerlijk­heid ‘aanschouwd’ zegt Johannes. Dat wil zeggen: zij hebben dieper gezien dan het uiterlijk van Je­zus, waaraan niets imponerend was, Jesaja 53 vers 2 (Jes. 53:02). Zij zagen de heerlijkheid Gods vol van genade en waarheid, vol van goeder­tierenheid en trouw. Zij hebben gezien, aanschouwd en getast hetgeen was van den beginne, het Woord, des levens, 1 Johannes 1 vers 1 (1 Joh. 01:01). De mensen die de Here der heerlijkheid’ aan het kruis sloegen, hebben het ook niet geweten, 1 Korinthe 2 vers 8 (1 Kor. 02:08). Daarom zegt Jezus ook: “Vader, ver­geef het hun, want zij we­ten niet wat zij doen”, Lucas 23 vers 34 (Luc. 23:34). Dat is de heerlijkheid van zijn Vader; altijd gaarne vergevend!

Ook nu nog is de heerlijk­heid van Jezus – welke Gods heerlijkheid is – ver­borgen voor de natuurlijke mens. Maar ook veel chris­tenen zien en begrijpen er niets of maar weinig van. Het is juist dit evangelie van de heerlijkheid dat eeuwen lang door vrome leugengeesten ten onder is gehouden. De mens moest sidderen voor de grootheid van God en Jezus Christus en zichzelf een nietswaardige zondaar blijven voelen. Tot van­daag worden velen zo zelfs beroofd van een beetje na­tuurlijke levensvreugde en lijden velen hierdoor aan depressies.

Ook verhinderen wettische geesten om te zien dat het genade is wat God ons in Jezus Christus wil schen­ken. Zeker, het gaat niet buiten de mens om, maar wat wordt de genade vaak verdrongen door het zelf te moeten doen. Paulus formuleert het wel heel duidelijk als hij spreekt over “ongelovigen, wier overleggingen de god dezer eeuw met blindheid heeft geslagen, zodat zij het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is”, 2 Korinthe 4 vers 4 (2 Kor. 04:04). Ook in deze tijd verleidt de duivel tot het prediken van een andere Jezus dan de Schrift ons leert of een andere geest of een ander evangelie 2 Korinthe 11 vers 4 (2 Kor. 11:04). Dat werkt verblindend voor het evangelie der heerlijk­heid van Christus.

De kennis der heerlijkheid Gods

Wie Jezus in het geloof accepteert, zoals de Schrift Hem aan ons open­baart, en de Heilige Geest ontvangen heeft, daarvoor geldt: “Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus“, 2 Korinthe 4 vers 6 (2 Kor. 04:06).

Mozes zei tot God: “Doe mij toch uw heerlijkheid zien” . Er} het antwoord was: “Gij zult mijn aan­gezicht niet kunnen zien. Want geen mens zal Mij zien en leven”, Exodus 33 vers 18 tot en met 20 (Ex. 33:18-20).

Wat zijn wij nu dan be­voorrecht dat we, gerei­nigd door het bloed van het Lam Gods, kennis mogen krijgen van Gods heerlijkheid. Ja, dat we juist daardoor leven! Het is de Heilige Geest die in ons woont en ons hart verlicht, waardoor wij kunnen zeggen: “Jezus is Here”, 1 Korinthe 12 vers 3 (1 Kor. 12:03). En het is de Geest der waar­heid die het uit Jezus neemt en het ons verkon­digt Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15) om kennis te krijgen van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus.

Dan is ‘God is enkel goed’ niet langer een leerstuk of een slogan, maar een innerlijke openbaring want Zijn heerlijkheid is Zijn wezen.

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Het septembernummer ligt weer voor u met inspirerende, informerende en geloofsopbouwende artikelen. Wij zijn er van overtuigd dat de inhoud van dit nummer voor velen weer tot grote zegen zal zijn. Dat is ook de opzet en doelstelling van “Levend Geloof”. Reeds bijna 30 jaar proberen wij het evangelie van Jezus Christus op een zo duidelijk mogelijke wijze door te geven. En als wij het woord ‘evangelie’ gebruiken, bedoelen we het ‘volledige evangelie’ (de boodschap van het Koninkrijk der hemelen). Dit evangelie verlost de mens werkelijk uit satans macht en is gericht op het grote doel: de volkomen mens in Christus voort te brengen. Daar doen we niet geheimzinnig over. Iedereen die ons blad leest, weet dat wij in dit opzicht geen compromis sluiten met wie of wat dan ook, maar in geloof en gehoorzaamheid verder gaan.

Wij zijn altijd weer dankbaar als kinderen Gods, die een oprecht verlangen hebben de Heer te dienen, de ‘volle weg’ gaan ontdekken en zich losmaken van alle twijfel, verwarring en misleiding: wapens die de vijand hanteert om kinderen Gods van het hoge doel wat God met hen voor heeft, af te houden.

Ook zijn we dankbaar voor hen die het werk van “Levend Geloof” ondersteunen. Wij denken daarbij onder andere aan de nu bijna afgelopen financiële ‘zomeractie’. Iedereen die hieraan heeft meegedaan, ontvangt van ons in de loop van de maand nog een afzonderlijk schrijven. Maar ook vanaf deze plaats willen we alle gevers en geefsters heel hartelijk bedanken voor hun bijdrage!

Ook deze en volgende maand blijven extra giften echter noodzakelijk, want de “Levend Geloof’-arbeid is zoals bekend een ‘geloofswerk. Vorig jaar moesten we in november een extra beroep op onze lezers en lezeressen doen, vanwege een dreigend exploitatietekort. Wij vertrouwen er op dat dit nu niet nodig zal zijn, maar wij hebben dus wel uw hulp daarbij nodig!

Bijzonder verheugend is ook de toename van het aantal nieuwe abonnees! Soms blijken nummers die reeds jaren geleden verschenen zijn, nog in omloop te zijn en hun werk te doen, dat wil zeggen: lezers of lezeressen worden door de inhoud aangesproken en besluiten abonnee te worden. In dit verband willen wij ook een beroep doen op onze abonnees ons te helpen nieuwe abonnees te winnen. Ook een geschenkabonnement is vaak een effectief middel om anderen in aanraking te brengen met het volle evangelie! (leder nieuw adres ontvangt de dit jaar nog te verschijnen nummers gratis). Laten we ons gezamenlijk blijven inzetten voor de verkondiging van het evangelie wat ons zo lief is. Er is nog veel werk aan de winkel!

 

Hoe gaan wij om met homoseksualiteit? door Evert van de Kamp

 

Het was ruim negen uur in de avond. De bel ging over. Een man, kennelijk in grote nood, stapte over de drempel. Hij ver­telde: ‘Ik ben getrouwd (mijn vrouw is thuis), ik heb kinderen; ik houd het niet meer uit, ik ben homoseksueel’. Het bleef heel stil in de grote huis­kamer. Het duurde even voor de volgende woorden kwamen.

Op een personeelsverga­dering stelde hij zich voor: ‘Ik ben psychothe­rapeut, dit en dat is mijn werk en opvatting. Graag wil ik jullie van dienst zijn in zake problemen met kinderen. Ik ben niet getrouwd . . . , ik ben ho­moseksueel .

Een jonge vrouw, nog maar kort in haar huwe­lijkse dagen, ging een lesbische verhouding aan. In de kortste keren strandde het zo mooi be­gonnen huwelijk.

Homoseksualiteit, we heb­ben in de gebroken schepping er allemaal mee te maken. Het is een even groot als wel teer pro­bleem. En te veel woorden hebben vaak al te veel stuk gemaakt. Geconfronteerd met de intensiteit en de diversiteit van nood en verdriet, moet je stil worden. Er over schrijve^ en praten vraagt de nodi­ge terughoudendheid en tegelijk grote duidelijk­heid. Het eerste gebiedt de liefde, het tweede geeft het Woord. In het ‘Volle Evangelie’ mogen wij er in ieder geval niet aan voorbij gaan, Lucas 10 vers 25 tot en met 37 (Luc. 10:25-37).

Hetero, homo en bi-seksualiteit

Binnen het begrip seksuali­teit onderscheiden wij hete­roseksualiteit, homoseksua­liteit en biseksualiteit. Bij heteroseksualiteit gaat het om de man en de vrouw, personen van verschillend geslacht. In de homoseksu­aliteit gaat het over men­sen die zich aangetrokken voelen tot iemand van het­zelfde geslacht.

Homofilie is de liefde tot het gelijke. Homo = gelijk, filie = liefde. Het betekent zich erotisch en seksueel overwegend aangetrokken voelen tot personen van het eigen geslacht. Er is sprake van een duidelijke vermindering of soms to­tale afwezigheid van sek­suele gevoelens voor de andere sekse. Het komt voor bij mannen en even­zeer bij vrouwen. In het laatste geval spreken we van ‘lesbianisme’.

De woorden homoseksuali­teit en homofilie betekenen niet helemaal hetzelfde, maar in het spraakgebruik wordt het nauwelijks on­derscheiden. Een kernhomofiel is iemand met een exclusief homoseksu­ele gerichtheid. In de psychologie wordt die term niet meer gebruikt. Bij biseksualiteit praten we over mensen die ge­richt zijn op beide ge­slachten. Zo is er een groep homoseksuelen die ook heteroseksuele kon­takten heeft. Er zijn ge­huwden die tevens homo­seksuele relaties onder­houden .

De seksuoloog dr. Van Naersen waarschuwt dat we eigenlijk maar niet moeten proberen een de­finitie te geven van homo­seksualiteit. Hij beweert dat er in werkelijkheid vele soorten homoseksua­liteit bestaan.

In 1946 is in Amsterdam het COC opgericht, de Nederlandse Vereniging tot integratie van Homo­fielen. Men streeft naar integratie van homoseksualiteit in het maatschappe­lijk leven.

Je schrikt overigens van de feiten. Volgens een deskundige haalt het aan­tal homoseksuelen dat le­venslang één vaste part­ner heeft, vermoedelijk de 1% niet eens. Een on­derzoek in de Verenigde Staten bevestigt dat. De cijfers gelden voor een heel leven van mannelijke homoseksuelen.

9% minder dan 25 partners 32% 100-500 partners 15% 500-1000 partners 28% meer dan 1000 partners

Dit verklaart tevens waar­om de ziekte AIDS in zijn eerste stadium zich zo snel in Amerika en Europa onder homoseksuele man­nen heeft verspreid.

Literatuur over homoseksualiteit

Lange tijd is het onder­werp homoseksualiteit voor een groot deel van het kerkelijke erf een verzwegen feit geweest. Dat is intussen sterk ver­anderd. Het is echter zo complex dat het in al zijn facetten nog niet is uit­gediept. Vooral de laatste twintig jaar is er extra veel over geschreven. Het is bespreekbaar geworden. Maar dat heeft, denk ik, ook te maken met een explosieve toena­me van nood en verdriet op dit hachelijke terrein. Eigenlijk kan niemand er (meer) om heen. In een enkel artikel is het onmo­gelijk weer te geven wat er allemaal leeft, anders gezegd ‘aan de gang is’. Het raakt zoveel kanten van het maatschappelijk en godsdienstig leven. Het infiltreert het geloofs­leven van zeer velen. Het beroert hele gezinnen en families, kerken en ge­meenten .

Vandaar dat ik nu al (op lectuur wijs je meestal aan het eind) wil wijzen op enige prima leesbare uitgaven, die nog maar kort op de markt zijn. Ze zijn bij elke boekentafel of boekhandel te verkrij­gen of te bestellen. Ze wijzen de homofilie als mo­gelijke levensvorm op Bijbelse gronden af. Terecht, wie met de Heer leeft in een oprechte geloofsrelatie zal dit moeten respecteren. Wat mij echter diep getrof­fen heeft, is de eerlijke bewogenheid en de onge­kunstelde liefde waarmee men de ‘ander’ benadert; met de liefde van Christus, met geloof en veel deskundigheid.

Dit geeft hoop voor de velen die tobben met on­voorstelbaar diepe ellende. Eigenlijk moet iedere gelo­vige zich geestelijk bekwa­men om die ‘vastgelopen’ zijn werkelijk van ‘dienst’ te kunnen zijn. Hoewel ik vanuit de visie op het Koninkrijk der Hemelen best hier en daar een vraag of uitroepteken plaats, heb ik er zoveel goeds in ge­vonden, dat het winst is er kennis van te nemen.

In de serie ‘Praktisch en Pastoraal’ is onder redactie van drs. F. E. Mole­naar en dr. J. van der Wal bij Uitgeverij J. J. Groen in Leiden het boek ‘Homofilie en de christe­lijke gemeente’ versche­nen. Ondertitel: ‘Ervarin­gen, pastoraat en hulp­verlening’. Naast een briefwisseling met een ho­mofiel gericht christen, een getuigenis van een vrouw gehuwd met een man die uiteindelijk koos voor een homofiele leef­wijze, proberen een zes­tal auteurs antwoorden te geven op de belangrijkste vragen. Leidinggevenden zouden dit boekje moeten bestuderen.

Evenmin de studie van ds. J. Windig, emeritus-predikant van de Hervormde kerk. Zijn indringende boek ‘Liefde, vriendschap en homoseksualiteit bijbels bezien’, is uitgebracht door Boekencentrum in Den Haag. Zelf zegt hij er van: ‘In dit boek wil ik niets anders doen dan de ‘feiten’ zo eerlijk moge­lijk presenteren en het licht van de Bijbelse bood­schap over de feiten laten schijnen, omdat alleen de waarheid ons vrij zal ma­ken. De Bijbelse boodschap is niet in een mensenhart opgeklommen en betreft méér dan ons aardse be­staan. Toch kan ieder mens de ontdekking doen, dat deze boodschap niet wereldvreemd is. Integen­deel, als we deze bood­schap aanvaarden, komt in het licht van de eeu­wigheid, ook ons aardse menselijke bestaan optimaal tot zijn recht. Van deze overtuiging gaat dit boek uit’.

Het derde boekje is het levensverhaal van Johan van de Sluis, in 1969 eerder opgetekend door Johan Th. Bos en nu door hemzelf bewerkt. Het boekje draagt dezelfde ti­tel van toen, namelijk ‘Ik ben niet meer zo’ en de uitgever is Stichting ‘Moria’, tegenwoordig in Hil­versum. Johan was een zogenaamde ‘kernhomofiel’, maar is door de Heer vol­komen bevrijd en genezen. Hij is gehuwd en vader van drie kinderen. Als projectleider van het bureau ‘Evangelische Hulp aan Homofielen’ (EHAH) is hij parttime werkzaam bij de Vereniging ‘Tot Heil des Volks’ in Amsterdam. Te­vens is hij pastor van een christengemeente in Amsterdam. In het hier­boven eerstgenoemde boek schreef hij het belangwek­kende hoofdstuk ‘De prak­tijk van hulpverlening en begeleiding’.

Bijbelse en ethische overwegingen

De Bijbel is voor ons Woord van God, absoluut betrouwbaar en gezagheb­bende openbaring. De Schrift is de hoogste norm. En Jezus is de Do­per met de Heilige Geest, zodat wij, als wij door Gods Geest geleid willen luisteren, de juiste bete­kenis van de Bijbelwoorden kunnen vatten.

Er zijn Bijbelwoorden die heel duidelijk gaan over homoseksualiteit. Het is nodig je grondig op die teksten te bezinnen. Maar nooit als losse teksten. Wel in het verband waarin ze staan opgetekend en in samenhang met heel het Woord.

Praat je over homoseksua­liteit dan kun je dat niet los maken van je visie op de seksualiteit in het al­gemeen. Meteen rijst dan de vraag: wat is de be­doeling van God met de seksualiteit in het mens­zijn? Gevolgd door de vraag: is seksualiteit bui­ten het huwelijk om zondig of niet?

Willen wij een bijbels ant­woord op deze vragen, dan komen we eerst te­recht bij de fundamentele scheppingsverhalen in Genesis 1 en 2. Daar is het allemaal begonnen. En dat begin was volmaakt goed. We lezen in Genesis 1 vers 26 tot en met 28 (Gen. 01:26-28) hoe God de mens goed ge­formeerd heeft. ‘God schiep de mens naar zijn beeld; MAN èn VROUW schiep Hij hen” . Mannelijk en vrouwelijk staat er in de Hebreeuwse tekst. Gods uitgangspunt is mannelijke en vrouwelijke mensen die samen beelddrager van God zijn. God zegent hen. Op hen drukt God zijn ze­gel. Met het oog op de komst van zijn Koninkrijk geeft God hen de opdracht de aarde te ‘onderwerpen’ en te ‘bevolken’. Twee mannen kunnen dat niet, twee vrouwen evenmin.

Het fundamentele beeld dat de Bijbel geeft, is de ge­slachtelijke liefde tussen één mannelijke persoon en één vrouwelijke persoon. In de homoseksuele relatie is geslachtelijke liefde on­mogelijk. Alleen twee men­sen van verschillend ge­slacht kunnen tot één vlees zijn. In de verzen 18 tot en met 24 van Ge­nesis 2 (Gen. 02:18-24) lezen wij: ‘Ik zal hem (de man) een hulp maken als tegenover hem’ (Statenvertaling). En man en vrouw ‘zij zullen tot één vlees zijn’. Deze woor­den worden door Christus bevestigd in Matteüs 19 vers 1 tot en met 12 (Matt. 19:01-12). Let vooral op de verzen 4,5 en 9. De apos­tel doet hetzelfde in Efeze 5 vers 22 tot en met 33 (Ef. 05:22-33).

In dit kader, in dit gege­ven, moeten de andere Bijbelgedeelten verstaan en uitgelegd worden. Leest u in deze lijn van Gods gedachten de volgende tekstgedeelten er maar op na. Soms merkt u dat het niet altijd om homoseksuali­teit gaat. Dan is het een onderdeel van andere sek­suele verwording. Binnen de heteroseksuele wereld is de ellende niet minder groot. Het zijn: Genesis 19 vers 1 tot en met 29 en Leviticus 18 vers 22 en Leviticus 20 vers 13 en Deuteronomium 23 vers 17 en 18 en Richteren 19 vers 22 tot en met 26 en Romeinen 1 vers 26 en 27 en 1 Timoteus 1 vers 3 tot en met 11 (Gen. 19:01-29; Lev. 18:22; Lev. 20:13; Deut. 23:17-18; Richt. 19:22-26; Rom. 01:26-27; 1 Tim. 01:03-11.

De Bijbel lezende vindt u zelf nog veel meer gege­vens. De bijbelgegevens worden overigens fel aan­gevallen en de er uit voortkomende conclusies worden door velen in twij­fel getrokken en bestre­den. Maar nergens in de Bijbel worden homoseksu­ele verbintenissen in lief­de en trouw genoemd. Ze worden dus ook niet inge­zegend .

Ds. Windig stelt de vraag: ‘Kan een homoseksuele verhouding een instrument van de Heilige Geest zijn, waarin de liefde van Christus zuiver dóór kan klinken?’ Zijn antwoord is: ‘Er zijn homoseksueel le­vende mensen die vanuit hun eigen belevingswereld menen dat ze een dergelij­ke verhouding voor God kunnen verantwoorden. Wij gaan er van uit dat dat subjectief oprecht gemeend is. Maar is er in de Bijbelse boodschap enige aanwijzing te vinden dat een dergelijke verhou­ding één geheel kan vor­men met de ‘onverdeelde toewijding aan de Heer’ ? Geeft de Bijbelse bood­schap enige aanleiding te veronderstellen, dat God een dergelijke verhouding kan en wil gebruiken om zijn liefdesheerschappij over de wereld te verbrei­den? De conclusie lijkt, bijbels bezien, onontkoom­baar: seksualiteit is een onzuiver element in een vriendschap om Christus’ wil, een vriendschap die een weerspiegeling wil zijn van de alles overtreffende vriendschap van Jezus’.

Men kan zich niet volledig geven. De enige juiste conclusie kan slechts zijn dat het Woord van God alle homoseksuele hande­lingen afwijst. Ook pasto­rale motieven de homosek­suele relatie in liefde en trouw te wettigen, is in strijd met het beeld van het lichaam van Christus. Een positieve beoordeling vind je in de Bijbel niet.

De homofile geaardheid

‘Gefeliciteerd mevrouw, het is een homo’. Een arts wenste op een Amerikaan­se spotprent een jonge moeder geluk met haar baby. Zo’n uitspraak vin­den wij op zijn minst bizar. Ik vind dat zelf ook, maar moeten velen niet wakker geschud worden? Want nog steeds geloven veel mensen dat homoseksualiteit aange­boren is. Ten onrechte meent seksuoloog Van Naersen. Hij wil niets weten van de geaardheid van de homoseksueel.

Ik denk dat deze Ameri­kaanse arts die vorig jaar in Utrecht op een congres over het thema ‘Het moeilijkste, hoe weet je wie je bent’ sprak, gelijk heeft. Het is een ongegronde veronderstelling. In de wetenschap wordt de ge­dachte dat homoseksuali­teit een lichamelijke ge­aardheid zou zijn, niet on­derschreven. De Rooms- Katholieke psychoanalyticus G. J. M. van den Aardweg stelt dat de mens in wezen niet biseksueel, , maar he­teroseksueel is. Zijn stand­punt is dat homofilie een neurose is, die behandeld kan worden.

Maar je hoort het zo vaak anders zeggen: Ik ben nu eenmaal zo. Van het begin af ben ik zo geweest, dus kan ik me ook niet veran­deren. Het is mijn identi­teit. Zo zit ik in elkaar. Ik heb niets aangeleerd, ik ben het zelf. Het is mijn aard. Moet ik die dan veranderen? Onmogelijk, etc.

Het is zo open en eerlijk gezegd, dat je het eigen­lijk toch wel zou moeten geloven. Verderop willen we het nog hebben over de oorzaken. Maar nu wil ik er op wijzen dat de duivel hier op een afschu­welijke manier zijn invloed doet gelden. Op de een of andere manier is het satan gelukt de mens zo te indoctrineren dat hij het niet anders meer weet dan ‘zo ben ik echt’. Zo zijn mijn gevoelens en niet an­ders .

De boze weet een mens van zijn jeugd af aan van zijn ware identiteit van man of vrouw te beroven. U moet het zich als heterofiel maar eens voorstellen dat u net zo homoseksueel zou zijn als u nu hetero­seksueel bent. Zo diep wordt een mens soms aan­getast . In een aspect van zijn leven dat één van de mooiste kan zijn. En de weg terug is niet makke­lijk . Hoe moeilijk ook, toch mogelijk. Dan vinden we de Bijbel weer helemaal aan onze kant. De Heer kan van ieder mens een nieuwe schepping maken. Ieder mens kan dat wor­den en zijn. We krijgen dan de geaardheid van God.

Ds. Windig schrijft: ‘In onze moderne cultuur krijgen homoseksuelen wel vrijheid van handelen, maar geen vrijheid om vrij te worden. Dat wordt als belachelijk, onnodig en onmogelijk afgedaan. Dat nu is geen tolerantie, maar discriminatie! Door homoseksualiteit als een onveranderlijke geaardheid te accepteren, nagelen we mensen vast op hun zwak­heid. De hedendaagse cultuur is geen toetssteen voor wat er van de Bijbelse boodschap aanvaard­baar is, maar de Bijbelse boodschap is de toetssteen voor wat er in de heden­daagse cultuur aanvaard­baar is’.

We moeten niet spreken over de geaardheid van de homoseksueel, maar over een meer of minder gericht zijn op en de nei­ging hebbend tot hetzelfde geslacht. En verder zoe­ken naar wegen van her­stel.

In een vervolg wil ik nog wat zeggen over mogelijke en werkelijke oorzaken en kijken naar wegen van bevrijding, genezing en herstel. Ik wil ook aan­dacht vragen voor de be­nadering en de omgang met homofiele mensen. Het gaat nog steeds om de mens in de homoseksu­aliteit. Om de mens, ge­schapen naar Gods beeld, maar die afgesneden is van een waardevol deel van zichzelf. Dat ‘verlo­ren’ deel mag terug.

 

 

Waarvoor kiezen wij? Door Tea keuper Dijk

In het leven van elke dag kom je steeds weer voor keuzes te staan, ’t Begint ’s morgens al bij het opstaan. Vooral door vrouwen wordt er dan een keuze gemaakt: Welke kleren trek ik aan vandaag? Wat past er bij het werk dat ik ga doen: werkkleding, sportieve kleding, visitekleding, enz. Bij mannen speelt het ook meer een rol dan vroeger. ..

Keuzes voor de dagindeling, keuzes voor eten en drinken, keuzes voor besteding van de vrije tijd, amusement, enz. Dit maakt het leven boeiend.

Toen God de mens had geschapen, schiep Hij hem naar Zijn beeld: Goed! Maar in de mens legde God de mogelijkheid van kiezen. Hij zette hem niet ‘naar Zijn hand’. Zij konden vóór of tégen Hem kiezen. Zoals in een relatie mensen voor elkaar kiezen, zo wilde God dat zij op vrijwillige basis vóór of tégen Hem zouden kiezen!

Gods keuze ging echter vanaf het begin naar de mens uit, onvoorwaardelijk! Hij begeert onze geest met jaloersheid, Jakobus 4 vers 5 (Jak. 04:05). Hij wil ons genadig zijn. Hij geeft ons goddelijke wetten voor ons welzijn. Hierover lees je heel veel in Zijn Woord, de Bijbel. Als ik dat zo opschrijf dan komt weer Gods grote liefde in mijn gedachten, Zijn machtig volmaakte plan met de mens! Dan wil ik met apostel uitroepen: ‘Heer, U bent zeer te prijzen, halleluja!’, 2 Korinthe 11 vers 31 (2 Kor. 11:31). En met de psalmist getuigen: ‘Heer, er is géén God buiten U!’ Psalm 86 vers 8 (Ps. 086:008).

Als wij kiezen voor Jezus, ondersteunt Hij ons in de strijd en beproeving, wat een gegeven is op de door zonden geschonden aarde. Wij kunnen dan kiezen voor ‘een wandel’ met Hem, een leven toegewijd aan Hem, elk uur van de dag. Niet zo nu en dan eens… als het ons uitkomt of als we Hem nodig hebben. Te bedenken dat God altijd trouw is, dat Hij zich niet opdringt, maar Zijn handen naar ons uitstrekt! En dat er blijdschap is in de hemel over één zondaar, die zich tot Hem keert, zich bekeert!

Dit getuigen wij door onze doop door onderdompeling. Ons oude leven van ‘geestelijk overspel’ (kiezen soms voor God, soms voor de boze geesten, die ons tot ongehoorzaamheid aan God aanzetten), geven we heel bewust op en we kiezen voor onze Man en Maker: God! En tegelijk zijn we ons bewust van een diepe afhankelijkheid aan Hem, omdat Hij volmaakt is en volmaakte wetten heeft gemaakt.

Wat een genade dat we Hem hebben leren kennen als onze Vader-God, die in Jezus Christus ons heeft aangenomen als Zijn geliefde kinderen en ons, na Zijn hemelvaart, de Trooster, de Heilige Geest heeft gezonden! Dan komt eigenlijk vanzelf in je gedachten:

Groot, groot bent U machtige God, majesteit, liefde vol, heerlijke God!

Groot, groot bent U machtige God en waard onze eer te ontvangen!

Ik houd van U het héél mijn hart, ik ben zo blij met U, want U alleen bent waardig, er is niemand zoals U!

 

1991.07-08 nr. 327

Levend geloof 1991.07-08 nr. 327

De bouw van het geestelijk huis door Gert Jan Doornink

“Komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus”, 1 Petrus 2 vers 4 en 5 (1 Petr. 02:04-05).

Wij zijn geroepen een geestelijk huis te bouwen

Bovenstaande woorden van de apostel Petrus laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Wie gelooft in Jezus, wie tot de ‘levende steen’ is gekomen, is geroepen om ook zelf een levende steen te zijn. En als levende stenen moeten we ons laten gebruiken voor de bouw van een ‘geestelijk huis’. Zo zullen wij een ‘heilig priesterschap’ vormen en ‘geestelijke offers’ kunnen brengen.

Petrus eindigt dan dit gedeelte uit het tweede hoofdstuk met een opsomming te geven wie wij zijn. Wij zijn niet zomaar ‘verloste zondaars’, ‘gered voor de eeuwigheid’, ‘kinderen Gods’. Dat zijn van die bekende omschrijvingen die wij gebruiken zonder dat wij er bij nadenken wat de werkelijke inhoud er van is. Maar Petrus wil ons als het ware er van doordringen wat het werkelijk betekent nieuwe scheppingen in Christus te zijn. Hij schrijft: “Gij echter zijt

(a) een uitverkoren geslacht,

(b) een koninklijk priesterschap,

(c) een heilige natie,

(d) een volk Gode ten eigendom”, 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09).

Dat mogen we ons bewust zijn. Daar mogen we diep van doordrongen zijn. Maar daar moeten we óók wat mee doen! Dat mag niet verborgen blijven. Petrus brengt het onder woorden door te zeggen: Dat ben je, met als doel: de grote daden Gods te verkondigen. Onze opdracht is door woord en daad te proclameren dat God een goede God is, dat Hij alle mensen lief heeft, (dat heeft Hij bewezen door het zenden van zijn Zoon), dat niet de duivel recht heeft op ons leven. In het nieuwe leven van Christus wat in ons is – en in allen die zich daarvoor gaan openstellen – behoort geen plaats te zijn voor de werken der duisternis, 1 Petrus 2 vers 1 (1 Petr. 02:01).

Uiteraard is dat een proces, een ontwikkeling wat in de praktijk van het dagelijkse leven niet van de ene op de andere dag gerealiseerd is, maar wat wel werkelijkheid behoort te worden. Hoe meer wij geestelijk groeien, hoe meer het ‘geestelijk huis’ gestalte krijgt, hoe meer wij ook daardoor functioneel zijn in dienst van Gods Koninkrijk. Daarom zijn wij geroepen het geestelijk huis te bouwen. Maar hoe gaat dat bouwen nu in zijn werk? En hoe moeten we ons dat bouwen nu voorstellen?

Bouwen wij in de Geestelijke wereld?

Wij behoren onderscheid te maken tussen het bouwen in de natuurlijke en het bouwen in de geestelijke wereld. Bouwen in de natuurlijke wereld is een normale zaak voor ons. Er worden huizen, fabrieken, scholen, kantoren, etc. gebouwd. Ook gebruiken wij het woord ‘bouwen’ als wij het hebben over onze carrière, onze toekomstplannen, etc. Al deze dingen zijn niet verkeerd, zij behoren bij het normale, natuurlijke leven. Maar ze zijn niet het belangrijkste! Het is een tijdelijke zaak, een voorbijgaande aangelegenheid. En iemand die daar geheel in opgaat bedriegt eigenlijk zichzelf. Zoals Jezus al zei: “Want wat zou het een mens baten, als hij de gehele wereld won, maar schade leed aan zijn ziel?” Matteüs 16 vers 26 (Matt. 16:26).

Een kind van God bouwt daarom ook niet alleen in de natuurlijke wereld, maar hij weet dat het allerbelangrijkste is te bouwen in de geestelijke wereld. Daar moeten we ernst meemaken. Satan, de grote tegenstander van God en mens, tracht dit op alle mogelijke wijze te verhinderen. En hij slaagt er maar al te vaak in kinderen Gods van het bouwen m de geestelijke wereld af te houden. Dit behoren we goed onder ogen te zien, opdat we niet door hem uitgeschakeld worden of op een verkeerde wijze bezig zijn te bouwen, want ook daar is de duivel op uit. Wij maken bijvoorbeeld een grote fout als we menen in de geestelijke wereld op natuurlijke wijze te kunnen bouwen. Daarom behoren we ons bewust te zijn dat de bouw van een geestelijk huis een geestelijke aangelegenheid is. Deze opmerking komt misschien wat overdreven over, maar is het beslist niet.

Enkele Bijbelse illustraties in dit verband:

In het gesprek wat Jezus had met de Samaritaanse vrouw vraagt deze op een gegeven moment, waar de plaats van aanbidding is. Zij zegt: “Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden, Johannes 4 vers 20 (Joh. 04:20). Deze vrouw was dus bezig zich af te vragen waar de (natuurlijke) plaats van aanbidding was. Uit het antwoord wat Jezus geeft blijkt duidelijk dat de plaats waar aanbeden wordt niet belangrijk is, maar wel de wijze waarop. Jezus zegt namelijk: “De ure komt en is nu dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in Geest en waarheid, want de Vader zoekt zulke aanbidders; Gos is Geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in Geest en in waarheid, Johannes 4 vers 23 en 24 (Joh. 04:23-24). Weliswaar gaat het hier over de aanbidding, maar het is duidelijk dat ook de bouw van ons geestelijk huis alleen maar geestelijk mogelijk is.

In zijn brief aan de Efeziërs schrijft Paulus dat onze plaats in de hemelse gewesten is in Christus Jezus, Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06). Hij heeft ons met “allerlei geestelijke zegen gezegend in Christus”, Efeze 1 vers 3 (Ef. 01:03). Het thema ‘geestelijk’ keert telkens terug. Denk ook aan de geestelijke strijd die wij hebben te voeren, waarover verder in dit artikel.

Dat de bouw van ons geestelijk huis een geestelijke aangelegenheid is, blijkt ook uit Hebreeën 11. In Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) staat dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. En vers 1 legt duidelijk uit wat geloof is, namelijk “de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet”. Geloven is dus geestelijk bezig zijn. En een gelovige is een geestelijk mens. Maar dan moeten we ons ook realiseren dat dit een dagelijkse werkelijkheid behoort te zijn in ons leven.

Bouwen onder leiding van de Heilige Geest

Bouwen in de geestelijke wereld is ook niet mogelijk zonder de Heilige Geest. Jezus en de apostelen waren vol van de Heilige Geest. Petrus sprak op de Pinksterdag: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen”, Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38). De doop- en vervulling met de Geest is een onmisbaar gegeven bij de bouw van ons geestelijk huis. Er zijn heel wat kinderen Gods die dat niet zien en daarom ook op een verkeerde wijze bezig zijn te bouwen. Ik ben altijd weer bedroefd als ik denk aan de afwijzing van de doop met de Heilige Geest in grote delen van de evangelische wereld. Wie niet bouwt in samenwerking en onder leiding van de Heilige Geest is bezig op ongeestelijke wijze te bouwen. Hij kan onmogelijk ingevoegd worden als een levende steen in het huis van God. Wanneer Paulus al zegt dat ons lichaam een tempel is van de Heilige Geest, 1 Korinthe 6 vers 19 (1 Kor. 06:19), hoe kunnen wij het dan stellen zonder die Geest?

De Heilige Geest doet ons ook het Woord van God op de juiste, dat wil zeggen geestelijke, wijze verstaan. Immers de letter doodt maar de Geest maakt levend, 2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03:06). Petrus spreekt over ‘levende’ stenen. Wij kunnen dus nooit een levende steen zijn, als wij het zonder de levendmakende Geest willen doen.

Samen met onze medebroeders en zusters

Wanneer we tot de conclusie zijn gekomen dat we op ongeestelijke wijze bezig zijn te bouwen als we niet willen ‘samenwerken’ met de Heilige Geest, behoren we ons ook te realiseren dat dit geldt ten aanzien van onze medebroeders en zusters, wanneer zij tenminste ook de geestelijke weg bewandelen. Wij hebben elkaar nodig! Een huis komt niet tot stand met één steen of met een paar stenen. Alle stenen samen vormen het huis. En Jezus Christus is de hoeksteen, legt Petrus duidelijk uit, met een aanhaling van Jesaja 28 vers 16, (Jes. 28:16) waar wij lezen: “Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grondslag”.

En “in Hem” – zegt Paulus – “wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, (dus geen gaten in de muur; niemand kan gemist worden), op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest”, Efeze 2 vers 21 en 22 (Ef. 02:21-22). (Let op: ook hier weer: ‘in de Geest’). Hoe meer nu dit ‘geestelijk bouwwerk’, dit huis Gods, deze tempel, of hoe u het verder ook noemen wilt, van de grond komt, (zichtbaar wordt), hoe meer wij onze taak in dienst van Gods Koninkrijk kunnen vervullen. Daarbij is het goed nog een paar dingen onder ogen te zien.

Het Geestelijk huis is onze woonplaats

In de eerste plaats is het geestelijk huis ook onze woonplaats, onze woonstede, zoals Paulus dat formuleert. Deze ‘geestelijke woonplaats’ is niet voor een poosje, maar voor altijd! We hebben nu nog te maken met ons tijdelijke, vergankelijke lichaam, maar in de Geest hebben we reeds onze intrek genomen in ons geestelijk huis. Daar verandert dus mets meer aan bij ons lichamelijk sterven. We gaan dan niet naar de hemel, daar zijn we nu al, ook begint er dan niet een soort zieleslaap zoals hier en daar nog geleerd wordt. Nee, we blijven in hetzelfde huis en gaan alleen bij wijze van de gewone kamer naar de pronkkamer.

En wat de omstandigheden in ons leven dan ook mogen zijn: dat geeft een ongekende zekerheid, zoals Psalm 91 vers 1 en 2 (Ps. 091:001-002) dat onder woorden brengt: Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen. Ik zeg tot de Here: Mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik vertrouw”. Het doet ons ook denken aan de woorden die Jezus sprak aan het einde van Zijn eerste grote rede op de berg al Hij zegt: Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots. En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en storten zich op dat huis, en et viel niet in, want het was op de rots gegrondvest”, Matteüs 7 vers 24 en 25 (Matt. 07:24-25)

Ook de vijand bouwt zijn huizen

Behalve het geestelijk huis wat door God gebouwd wordt en waarvan wij de levende stenen vormen, moeten we er rekening mee houden dat ook de vijand aan het bouwen is. Hij is actief met zijn boze geesten zijn eigen huizen op te richten. Wat moeten we daarvan denken. Nu, wij moeten er niet wat van denken, maar wij moeten er wat doen! Paulus spreekt in 2 Korinthe 10 vers 4, (2 Kor. 10:04) over het slechten van bolwerken’. En dat is alleen mogelijk door de vijand met geestelijke wapens te bestrijden! Niet alleen hebben we een geestelijke plaats met Christus gekregen in de hemelse gewesten, maar van daaruit en van daaruit alleen – behoren we óók te strijden om te kunnen overwinnen. Paulus zegt: “Want al leven wij m het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk , maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken…”, 2 Korinthe 10 vers 3 en 4 (2 Kor. 10:3-4).

Denk ook aan wat Paulus schrijft over de geestelijke wapenrusting in Efeziërs 6 vers 12 (Ef. 06:12): “Want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten”. Ook dat hoort bij het verkondigen van de grote daden Gods. Want als je het evangelie van Jezus Christus verkondigt in deze wereld door woord en daad – en dat is onze opdracht – krijg je te maken met felle tegenstand vanuit het rijk der duisternis. Je kunt niet zeggen: ik ontloop de geestelijke strijd, daar krijg je gewoon mee te maken. Maar dan kunnen we een voorbeeld nemen aan Jezus. Hij was niet bang voor de vijand. Integendeel: Hij weerstond en overwon de vijand!

En wij mogen hetzelfde doen in Zijn Naam en in de kracht van de Geest. Petrus noemt dit: ‘het brengen van geestelijke offers’. God heeft daar een welgevallen in. Hij ziet dan dat wij serieus onze taak in Zijn dienst opvatten. Hij kan ons dan als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis en daar gaat het om in deze tijd! Dan gaan we ook ten volle beseffen wat het betekent een ‘uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom’ te zijn. Uiteindelijk zullen alle huizen van satan ineenstorten, maar zal het geestelijk huis vol van Gods glorie en heerlijkheid zijn!

 

Zomeractie 1991 door redactie

De start van onze financiële zomeractie, zoals wij die in ons vorig nummer aankondigden, was bijzonder bemoedigend. Op het moment dat wij dit schrijven – eind juni – hebben reeds enkele tientallen lezers en lezeressen gereageerd door een bijdrage over te maken. Heel veel dank daarvoor!

Wij verwachten dat in juli en augustus nog velen zullen reageren. De opbrengst is zoals bekend bestemd voor de instandhouding en uitbreiding van het werk van “Levend Geloof”. Wanneer u nog niet gereageerd hebt vragen wij u uw bijdrage over te maken ten name van “Levend Geloof”, Postbus 101, Heerde, met vermelding: ‘zomeractie 1991’. Bij voorbaat hartelijk dank voor uw medewerking!

(Buitenlandse abonnees kunnen hun bijdrage per brief opsturen in de valuta van het land waarin men woont. Een ontvangstbevestiging wordt toegezonden).

 

De mens (gedicht) door Piet Snaphaan

God staat op, zijn vijanden worden verstrooid, zijn haters vluchten voor zijn aangezicht”, Psalm 68 vers 2 (Ps. 068:002).

De mens riep tot zijn God naar boven

van sta toch op, en help ons Heer!

Verdrijf hen toch die ons beroven,

dan zullen we U prijzen, daag’lijks loven,

U danken, Vader, altoos weer.

 

En God stond op, Zijn haters vluchtten.

Hij was bereid en wel terstond.

Zijn volk liet Hij niet langer zuchten,

die ’t kwaad van satan had te duchten,

God stond garant voor Zijn verbond.

 

En thans in ’t laatste van de dagen

is God in Christus opgestaan.

Hij sprak door Hem: ‘Ik blijf je schragen,

vertrouw op Mij en blijf Mij vragen,

maar doe het nu in Jezus’ Naam’.

 

Hoop op God (gedicht) door Piet Snaphaan

“De God nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede in uw geloof, om overvloedig te zijn in de hoop, door de kracht des heiligen Geestes”, Romeinen 15 vers 13 (Rom. 15:13).

Hoop op God, het doet ons leven

en naar ’t geestelijke streven.

Richt je blik dus naar boven,

en blijf hopen, geloven.

Want de God nu der hope,

verlangt ons te dopen,

met de kracht van Zijn Geest.

Die versterke ons steeds

om overvloedig te wezen,

in ’t hopen na deze.

Hoop maakt nooit beschaamd,

want Gods weg is gebaand.

 

Geloven en belijden -5- door Wim Dorsthorst

Geestelijke wetmatigheden

Het geloofsleven is zo veelkleurig en tegelijk zo alles omvattend dat in het kader van enkele artikelen daar lang niet alles over te zeggen is. Het meest fundamentele wat we altijd voor ogen moeten houden is, dat er geen andere weg is tot God, dat er geen andere weg door God geaccepteerd wordt, dan de geloofsweg.

Dat behoort tot Zijn eeuwi­ge, onveranderlijke raads­besluiten. Dit is de enige weg die de mens in liefde aan God verbindt, want geloof en liefde behoren onlosmakelijk bij elkaar. Dat is een geestelijke wet­matigheid. Waarachtig ge­loof kan alleen maar functioneren als er onverdeel­de liefde is tot Degene, die belooft en de schenker is van alles.

Eveneens een wetmatigheid is dat wat uit geloof is niet tegelijkertijd uit wer­ken kan zijn. Ook deze weg heeft God nooit opge­nomen in Zijn eeuwige raad. Dit is uiteraard niet in strijd met de geloofswerken waar Jakobus van spreekt in zijn brief. De mens behoort een dader van het Woord te zijn, Jakobus 1 vers 22 (Jak. 01:22). Als het leven en handelen niet in over­eenstemming is met wat men zegt te geloven, is het dood geloof, Jakobus 2 vers 14 tot en met (Jak. 02:14-16). De mens zal in liefde met God verbonden moeten zijn en alles in genade accepteren, zodat in de eeuwig­heid nooit iemand zich zal kunnen beroemen op eigen verdiensten. Paulus zet dit schitterend uiteen in de Romeinenbrief. Hij zegt in Romeinen 4 vers 2 (Rom. 04:02): “Als Abraham uit werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem, maar niet bij God” (Rom. 04:02). Werken kunnen bij de mensen roem oogsten, maar in Gods bestel hebben ze geen enkele waarde.

Maar als het uit geloof is, dan heeft men voor zich­zelf en bij de mensen geen roem, want zelfs het ver­mogen om te geloven is uit God. Paulus gaat dan verder met: “Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplich­ting. Hem echter die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid”, Romeinen 4 vers 4 en 5 (Rom. 04:04-05). “Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer”, Romeinen 11 vers 6 (Rom. 11:06).

Geen gerechtigheid buiten God om

Buiten God en Jezus Christus is er niemand die een eigen gerechtig­heid bezit. Er is niemand die God loon zou moeten toerekenen krachtens ver­plichting. Alleen Jezus heeft, na Zijn werk geheel volbracht te hebben, de heerlijkheid ontvangen die Hij bij de Vader had eer de wereld was, Johannes 17 vers 4 en 5 (Joh. 17:04-05). “Er is geen andere gerechtigheid voor de mens dan de gerechtigheid Gods in Jezus Christus door het geloof”, Romeinen 5 vers 1 en 2 en 2 Korinthe 5 vers 21 (Rom. 05:01-02; 2 Kor. 05:21)..

Dit zijn eeuwige funda­mentele zaken die we bij het leven uit geloof in gedachten moeten houden. En dit leven uit geloof vereist een zuiver besef van het mens-zijn. Iedere zelfverheffing is uit de boze en staat haaks op de kinderlijke eenvoud die het geloofsleven vereist, Matteus 18 vers 1 tot en met 4 (Matt. 18:01-04).

Evengoed is iedere verwer­ping en kleinering ook uit de boze en belemmert een leven uit geloof. Als dat wat men gelooft niet beleden wordt, komt het niet tot leven en uitwerking in het leven. Dat is wat Pau­lus duidelijk maakt als hij spreekt van geloven met het hart en belijden met de mond, Romeinen 10 vers 9 en 10 (Rom. 10:09-10). Juist door te belijden rei­nigt het hart van ver­keerde gedachten, Handelingen 15 vers 9 (Hand. 15:09) en gaat het bepalend worden voor het leven wat uitmondt in behoudenis.

De Logos en het Rhema

De Bijbel is ons gegeven als het Woord van God, wat bepalend is voor ons geloof en dus voor ons leven. Paulus zegt in 2 Timótheüs 3 vers 16 en 17 (2 Tim. 03:16-17): “Elk van God ingege­ven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbete­ren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volko­men toegerust”. Andere vertalingen spreken van: “Al de schrift is van God ingegeven” en: “De gehele schrift toch is van God ingegeven”. Dat is het totaal van Gods zelfstan­dige en leven in zichzelf hebbende Woord, de ‘Lo­gos’.

Maar in het leven van iedere gelovige komen wel situaties voor, waarin niet gezegd kan worden: ‘Er staat geschreven’. Voor dergelijke situaties geeft de Heer dan heel persoon­lijk een woord met een speciaal doel. Het Griekse woord hiervoor is ‘Rhema’. Zo’n Rhema is nooit in strijd met de Logos, met het geheel, maar is er dienstbaar aan en komt er uit voort.

Zo lezen wij in Hebreeën 11 vers 3 (Heb. 11:03): “Door het ge­loof verstaan wij dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is”. Het ‘woord’ is hier niet ‘Logos’, maar ‘Rhema’. Hier is het ‘Rhema’ dus het persoonlijk gesproken woord van God om de af­zonderlijke dingen tot aan­zijn te roepen, zie Genesis 1, terwijl alle dingen door de ‘Logos’ geworden zijn, Johannes 1 vers 3 (Joh. 01:03).

Zo’n persoonlijk woord kan tot je komen als je de Schrift leest. Het kan er staan in het geheel en door de Heilige Geest ver­sta je het speciale voor jouw situatie. In de geci­teerde tekst, 2 Timótheüs 3 vers 16 (2 Tim. 03:16), zegt de verta­ling van Prof. Brouwer: “Elk van Gods Geest doorademd Schriftwoord”. Zo’n Rhema is een door Gods Geest doorademd woord.

Als Jezus in de woestijn verzocht wordt door de duivel zegt Hij tot driemaal toe: “Er staat geschreven”. Op dat moment is dat een van Gods Geest doorademd Schriftwoord wat Jezus als het zwaard des Geestes gebruikt en waarvoor de duivel dan ook moet afla­ten.

Vervulling in en door het geloof

Maar zoals alle woord Gods vindt ook dit Rhema ver­vulling in het geloof. Zo zegt Maria tot de engel Gabriël, die een heel spe­ciale, unieke boodschap kwam brengen: “Mij ge­schiede naar uw woord”, Lucas 1 vers 38 (Luc. 01:38). En dan zegt Elisabeth tot Maria: “En zalig is zij, die geloofd heeft want wat vanwege de Here tot haar gezegd is, zal volbracht worden”.

Een schitterend voorbeeld van een Rhema Gods. Mij geschiede naar uw Rhema – zalig is zij die geloofd heeft.

Wie kent niet de geschie­denis van Petrus die vurig van geest als hij was, ook op het water wilde lopen, evenals Jezus. Eén ding was hem echter volkomen duidelijk namelijk dat hij dat niet zomaar doen kon: overmoedig, vertrouwend op eigen kunnen. De Heer kan het, dan kan ik het ook. Nee, Petrus zegt: “Here, als Gij het zijt, be­veel mij dan tot U te komen over het water”, Matteüs 14 vers 18 (Matt. 14:28). En dan zegt Jezus niet: Kijk maar naar Mij en doe Mij maar na, of: Waar is je zelfvertrouwen? Nee, Jezus zegt: “Kom”.

Dat simpele Rhema had de kracht in zich, voor dat moment als er in het geloof naar gehandeld werd, om Petrus over het water te laten gaan ondanks de storm. Toen Petrus ging twijfelen aan dat woord en op de omstandigheden ging zien, werd hij bevreesd en begon te zinken. En dan zegt Jezus: “Kleingelovige, waarom zijt gij gaan twijfe­len?” Matteüs 14 vers 29 tot en met 31 (Matt. 14:29-31).

Een heerlijke onderwijzing voor wie in bijzondere om­standigheden verkeert zon­der een duidelijke aanwij­zing in de Schrift hoe te handelen. Vragen, luiste­ren, soms biddend zoeken naar dat speciale woord van de Heer en dat in het geloof blijven hanteren zo­lang het op die situatie van toepassing is.

Het woord bewaren in het hart

Psalm 119 vers 11, (Ps. 119:011) zegt: “Ik berg uw woord in mijn hart, opdat ik tegen U niet zondige”. Twijfel is de grootste vijand van het geloof, het is ongeloof en dus zonde. Het woord be­waren in het hart, waar het een vaste grond heeft door het geloof, en met de mond uitspreken dwars te­gen alle omstandigheden in.

Van Maria lezen we ook dat ze de woorden in haar hart borg en ze bewaarde. Dat wil zeggen dat zij het niet prijs gaf ook als het verstand zei: ‘dat kan niet’. Ditzelfde geloof zien we bij Abraham, die de vader van de gelovigen genoemd wordt, lees Romeinen 4 vers 16 tot en met 25 (Rom. 04:16-25).

Zo roept de Heer voortdu­rend door het totale woord en door het bijzondere woord. En als Hij zegt: ‘Kom’ dan heb je de grond onder de voeten om te komen ook al is er voor het verstand geen enkele grond aanwezig.

De weg van volharding

Leven uit of door het ge­loof is een weg die volhar­ding vereist. Vanaf de eerste gemeenten tot nu toe hebben de woorden van de Heer geklonken: “Ik kom spoedig”, Openbaring 3 vers 11 (Openb. 03:11). Nu zijn we twintig eeuwen verder en zouden we ons af kunnen vragen: hoe spoedig is spoedig?

Het plan van God omspant vele generaties alvorens , de volle vrucht openbaar wordt. Jezus zegt: “Eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar”, Markus 4 vers 28 (Mark. 04:28).

Maar voor ieder individu­eel geldt en heeft altijd gegolden wat Jezus erbij zegt in Openbaring 3 vers 11, (Openb. 03:11) namelijk: “Houdt vast wat gij hebt, opdat nie­mand uw kroon neme”.

Niemand zal door de Heer beoordeeld worden op wat hij nog niet had. Wie over­wonnen heeft in de strijd om te behouden wat hij wel had, zal door de Heer gemaakt worden tot een zuil in de tempel Gods, Openbaring 3 vers 12 (Openb. 03:12). Iedere ge­lovige heeft zijn eigen strijd te voeren en zal dienen te volharden, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is, Hebreeën 10 vers 36 (Heb. 10:36).

En naarmate we het stadi­um naderen dat het volle koren in de aar gaat ko­men, zal deze strijd zwaar­der worden. De duivel is er alles aan gelegen om de gelovigen wel de kroon van het hoofd te stoten en hen wel te ontnemen wat zij hebben.

Valse leringen in de eindtijd

In de rede over de laatste dingen somt Jezus heel wat op wat op de gelovigen af zal komen, Matteüs 24; Markus 13 en Lucas 21. Er zal nog nooit zo’n geraffineer­de leugen geweest zijn om de gelovigen te verleiden en te misleiden als juist dan. Vanaf de eerste Pink­sterdag, toen het woord is uitgegaan en getuigd is van Jezus Christus, is er ook getracht een ander evangelie en een andere geest en een andere Jezus te prediken naar 2 Korinthe 11 vers 4 (2 Kor. 11;04).

Dat zal zijn hoogtepunt bereiken in de roep: ‘Hier is de Christus’, of ‘Ik ben de Christus’, door valse profeten en leringen, Matteüs 24 vers 5 en Matteüs 24 vers 23 en 24 (Matt. 24:05; Matt. 24:23-24). Dan zal het zaak zijn stand te houden en de goede strijd des geloofs te strijden “voor het geloof dat een­maal de heiligen overgele­verd is”, Judas vers 3 (Judas 01:03). Hoe meer iemand nu uit geloof leert leven, des te beter zal hij door de zwa­re tijden heen komen.

Het stormde behoorlijk toen Jezus gaande over de zee tot zijn discipelen  kwam in de laatste nacht­wake, Matteüs 14 vers 25 (Matt. 14:25). Hij was de blinkende morgen­ster in de vroege morgen­uren.

Ook nu is de nacht verge­vorderd en stormt het be­hoorlijk op de geestelijke zee. Maar evenals toen  roept Hij tot zijn discipe­len: “Houdt moed, Ik ben het, weest niet bevreesd”, Matteüs 14 vers 27 (Matt. 14:27). Hij heeft alles onder Zijn voeten en roept ons toe: “Wie volhardt (in het geloof) tot het einde, zal behouden worden”.

-Slot-

 

Kom tevoorschijn! Door Duurt Sikkens

Het spelen van een rol toont nooit je ware gezicht

“Komt te voorschijn!” Jesaja 49 vers 9 (Jes. 49:09).

Wanneer je een rol speelt ben je jezelf niet. Dat is niet echt. Er zijn mensen die zo opgaan in hun rol dat ze zichzelf verliezen en niet meer weten wie ze zijn of wat ze doen. Er zijn verwachtingspatronen op je gelegd of je hebt ze traditiegetrouw jezelf opgelegd of je hebt jezelf een pak aangemeten dat je helemaal niet past. Soms wordt God er nog bijgesleept bij gebrek aan autoriteit of om er een vroom tintje aan te geven. Op ’t laatst zucht je en bezwijk je onder een juk dat in schrille tegenspraak is met het juk dat Jezus bedoelt. Was dat niet zacht en licht?        ‘

De boze wil niet dat een mens zichzelf is en het is juist het evangelie van God dat de mens los pelt en vrijmaakt van allerlei gedragspatronen totdat de echte méns tevoorschijn komt. Je bent ‘anders’ juist doordat je jezelf bent. Eindelijk echt.

Dat gebeurt in een persoonlijke relatie met Jezus en de Vader. Dat is een wederzijds diep vertrouwen waarin je alle reserves en ingebouwde afweermechanismen weggooit want Jezus houdt van je zoals je bent. Niet wat je allemaal (voor Hem) loopt te doen, waarbij het verantwoordelijkheidsbesef een slavenjuk is geworden is belangrijk, maar wie je bent. Hij houdt van je om jouzelf en de rest is nep. ‘Blijf in Mij zoals Ik in jullie’. Kom eens te voorschijn als je durft…

Wat kunnen mensen toch goed verstoppertje spelen, Adam en Eva achter de struiken. Adam achter Eva door haar de schuld te geven, Eva wees de slang aan waarin de duivel zich had verscholen. Dat zich anders voor doen dan je  eigenlijk bent is typisch iets voor de boze die zich graag voordoet als een engel van God. Vaak zit er bij de mens angst achter om ontdekt te worden En dan? Wanneer dat gebeurt? Dan voelen ze zich duidelijk of heel vaag schuldig. Waaraan? Aan zonde. Het geweten is belast. Is het dan niet heerlijk om te voorschijn te komen bi, iemand die je schuld vergeeft? Jezus heeft gezegd: Kom maar hier met die schuld. Die is voor mijn rekening want Ik wil je zo graag bij me hebben”.

Zo diep en grondig vergeeft Hij dat je op licht van zuiverheid. Zijn vergeving is afdoende en de schuld is finaal weg. Met mensen kun je dan in orde maken wat ie ze aangedaan hebt en dat doe je graag omdat een schoon geweten een rein bewustzijn is.

Stap in dat warme, milde licht van Gods genade, Hij fronst niet z’n wenkbrauwen als je komt. Hij haalt je blij in en geeft een feest want je bent weer thuis. Terug van weggeweest. Kom je?

 

Gerechtvaardigd door Ada Karst

‘Heil hem, wie God zijn ontrouw heeft vergeven – en toegedekt al wat hij had misdreven, – God rekent hem zijn dwalingen niet aan – Heil hem, die recht voor God is komen staan!’

(Psalm 32 vers 1 uit het ‘Liedboek voor de kerken’).

Heil: Heil! oftewel: zalig! Zalig! Vanwaar deze ‘zalig­verklaring ?’ Dat wordt wel duidelijk als we dit lied lezen of zingen. In dit lied heeft de nu ‘zaligverklaarde’ mens, ook andere tijden gekend. Tijden van ‘ontrouw’, ‘misdrijf’ en ‘dwaling’.

Ontrouw? Aan wie? Bij ‘on­trouw’ is er een ander in het spel! Die wekt iets in je op. Al je aandacht móét je wel, of je wilt of niet, op die ander richten. Daar gaat dan je gevoel, je ge­dachte, je wil, je daad. Want die ander is een sterke engel, een zonde- macht. Die boze macht, die in dienst staat van de satan, maakt ook jou dienstbaar. Je wordt als een slaaf afhankelijk ge­maakt van het duistere rijk van zonde en dood. Daar is het overspel op uit gelopen. Ontrouw, mis­drijf en dwaling zijn nu aan de orde van de dag. Omdat je niet in dienst staat van de levende God. Dat heeft kwalijke gevolgen voor je geest, voor je ziel en voor je lichaam.

De kentering

En nu komt de kentering. Het Woord van God gaat in vervulling. Geen macht kan tegen houden wat de profeet Zacharia gesproken heeft in hoofdstuk 3 vers 4 en 5 (Zach. 03:04-05): “Doet hem de vui­le kleren uit. Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestkleren aan. Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zet­ten. Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de engel des Heren erbij stond”.

Dat is heil! Dat maakt za­lig! Jezus Christus is on­ze Zaligmaker! Hij wist al­le kwalijke gevolgen uit! Hij maakt ze onvindbaar! Al onze zonden zijn ge­worpen “in de diepten der zee”, zegt Micha 7 vers 19 (Micha 07:19).

Weg met de vuile klederen! Feestkleren! Geen slaaf meer van de zonde, maar een heerser over de zon­de, ook al moet je soms tot “bloedens toe weer­stand bieden”, Hebreeën 12 vers 4 (Heb. 12:04). Daarom dus een staatsie­gewaad. Niet genoeg? Nee, een tulband nog. Een rei­ne tulband op het hoofd.

De leraar

Er gaat wat om in een hoofd! Dat hoofd heeft een nieuwe Leraar nodig. Om een juiste voorstelling van zaken te geven. Die Leraar is de Heilige Geest. Hij maakt je geest ” zonder bedrog”, zoals de Bijbel zegt in Psalm 32 vers 2 (Ps. 032:002): “Welzalig (alweer) de mens in wiens geest geen be­drog is”.

“Een reine tulband op het hoofd” betekent dat je denken verzegeld en gezalfd wordt met de Heilige Geest. Om ons onschend­baar tegenover de boze machten te maken. En tij­dens dit proces is daar Jezus. Hij omringt ons. Hij draagt woorden aan van bevrijding en waar­heid. Daarmee wakkert Hij het bevrijdingsproces aan. In de Bijbel staat in Psalm 32 vers 7b (Ps. 032:007b) dat God het zelfs uitjubelt!

De vreugde

Kun je je dat indenken? Een juichende Heer om je heen!? Het staat er echt: “Gij omringt mij met jubel­zangen van bevrijding!” Die vreugde wordt voor­taan ook de vreugde van de losgekochte mens. Want een nieuwe mens kan vreugde bedrijven. Lees maar wat er staat in Psalm 32 vers 11 (Ps. 032:011): “Ver­heugt u in de Here en juicht, gij rechtvaardigen. Jubelt allen, gij oprechten van hart”!

Wat een heil! Heiland Je­zus kan ons nu aan de Vader tonen: ‘Hier is een rechtvaardig mens, Vader’! Jazeker! Daar staat een mens ‘die recht voor God is komen staan’! Dat is zalig!

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Verschil moet er zijn

Of alles goed met hem ging? De barkeeper reikte zijn gast een koel glas drinken aan.

Alles was goed, zeker! Behalve dat ene lichtje dan; hij wees naar de sfeerverlichting boven de bar. Vier van de vijf lampjes brandden, maar de middelste liet het afweten.

De vaste gast glimlachte om een ingeving. Eens had de barkeeper hem beweerd dat alle kerkmensen grote huichelaars waren. Nee, hij wilde niets van het geloof afweten. Wanneer de gast langs kwam om hem te bekeren of lastig te vallen met vrome praatjes dan bedankte de barkeeper vrolijk voor zijn komst. Toch was de christelijke gast regelmatig terug gekomen in de snacktent, al was het alleen al om de befaamde kroketten die de eigenaar wist af te leveren. Het was een soort ‘ons kent ons’ relatie geworden. Over teksten uit de Bijbel en kerkzaken werd niet gepraat aan de bar.

Maar nu brandde er zo’n vrolijk ondeugend lichtje in onze gast, dat hij het niet langer binnen kon houden.

“Zeg, Kees”, vroeg de gast, wijzend op de sierlijke barverlichting, “hoe weet Jij eigenlijk dat het ene lichtje kapot is?”

Met de droogdoek nog in de handen kwam de barkeeper dichterbij: “Logisch toch, Je ziet dat de anderen branden en licht geven en deze doet het niet. Het lampje zal wel kapot zijn, denk Je dan al gauw!”

“Juist, Juist, Kees! Jij ziet het verschil! En zo, precies zo, moet het nu ook met christenen zijn. Eens moet Jij er achter komen dat Jouw lampje geen licht geeft. Dat ontdek Je alleen maar doordat Je andere lampjes ontmoet die wel branden!” Even zo’n blik van verstandhouding, Kees glimlachte schikkelijk en begaf zich toen naar zijn friteuse; de kroketten moesten weer gedraaid worden.

Geen betere taak had deze gast kunnen vinden, dan overal in het land, aan christenen te vertellen dat hun lampjes vooral wel moeten branden, anders zal Kees er nooit achter komen dat zijn lampje nog uit is!

Door verschil zal Kees het erkennen!

Er is geen andere manier om mensen in het donker te bereiken dan door zelf het licht te zijn.

Onze lamp moet branden. Niet alleen op de zondag, als we in een rijtje hangen samen met allerlei andere lampjes. Onze glorie- en aanbiddingsliederen wel aan God brengen, maar nog zo weinig buiten onze kerkmuren, gewoon op straat. We zingen wel eens, uit volle borst: “O, zegt het voort tot ’t verste strand…” Maar wanneer doen wij het ook…? Juist op plaatsen waar Kees was. waar nog zoveel anderen zijn die het evangelie alleen maar kennen als iets wat te maken heeft met huichelach­tige woorden. Juist daar is het zo hard nodig dat er een brandend lampje hangt om het verschil tussen licht en donker te laten zien! Het valt op, dan kun Je zeggen dat het licht getuigt in de duisternis. Niet door woorden, maar door het aanwezig zijn! Verschil moet er nu eenmaal zijn… “Gij zijt het licht der wereld. Een stad die op een berg is kan niet verborgen blijven. Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard! En zij schijnt voor allen die in het huis zijn. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in

 

Het pad des levens (gedicht) door Piet Snaphaan

“Gij maakt mij het pad des levens bekend; overvloed van vreugde is bij uw aangezicht, liefelijkheid is in uw rechterhand, voor eeuwig” (Psalm 16 vers 11).

Gods Woord, een lamp, een licht, een pad,

God heeft mij bij de hand gevat.

Op ’t pad des levens, dank U Heer,

daar mag ‘k U volgen, daag’lijks weer.

Vreugde is mijn deel, Uw liefelijkheid

ervaar ik telkens, ‘k ben bereid

om steeds te luisteren naar Uw stem,

door Jezus weet ik wie U bent.

Leven geeft U en overvloed,

o, dank U God, wat bent u goed,

U wijst de weg tot heerlijkheid,

waar U mijn plaats reeds heeft bereid.

 

Wat is de mens? 3

Bijbelstudie door Hessel Hoefnagel

De ‘Hof van Eden’ en de gemeente nu

In een bepaalde fase van de ontwikkeling van de mens als ‘levende ziel’, werd deze dus door de Schepper geplaatst in de zo genoemde ‘hof van Eden’, Genesis 2 vers 8 en vers 15 (Gen. 02:08; Gen. 02:15). Deze hof is een schaduwbeeld van de ‘hemelse gewesten’, waar de ‘mens-in-Christus’ geplaatst wordt om als medewerker van God Diens gedachten van eeuwigheid te realiseren en daartoe te strijden tegen de boze geesten. De ooit ‘uit de hemel gevallen engelen, met aan het hoofd Satan, Jesaja 14 vers 12 en Efeze 2 vers 2 (Jes. 14:12; Ef.2:2), worden bij de openbaring van de ‘zonen Gods’ uitgeworpen en verbannen naar de ‘afgrond’, waar zij wachten op hun definitieve verwerping in de ‘poel des vuurs’, Openbaring 20 vers 10 (Openb. 20:10).

Door deze bevrijding tot de ‘heerlijkheid van de kinderen Gods’, wordt de schepping van haar ‘zuchten’ ontdaan en zal zij als een vernieuwde schepping functioneren naar de oorspronkelijke bedoeling van de Schepper naar Romeinen 8 vers 18 tot en met 23 (Rom. 08:18-23).

In het gegeven van de eerste mens, die geplaatst werd in de ‘hof van Eden’, komt het principe van ‘de oudste en de jongste’ al naar voren. De met een zeer hoge mate van intelligentie begaafde natuurlijke mens werd dienstbaar gesteld aan de vorming van de geestelijke mens, die vooral in de hémel een plaats en bestemming heeft. Ook voor de ‘mens in Christus’ geldt dat zijn natuurlijke mens dienstbaar moet zijn aan de vorming tot geestelijke volwaardigheid. Zolang wij als christenen nog niet de volkomenheid naar geest, ziel en lichaam hebben bereikt, moeten wij de mogelijkheden aangrijpen om tot deze volkomenheid te komen.

In dit kader staat de noodzaak van gemeentevorming. De gemeente op aarde, die een plaatselijk ‘gezicht’ vertoont, is het door de Heer ingesteld middel om Zijn ‘lichaam’ gestalte te geven. Een christen heeft medechristenen nodig, want “door middel van de gemeente zal de veelkleurige wijsheid van God bekend worden naar het eeuwig voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Heer, heeft uitgevoerd”, Efeze 3 vers 10 en 11 (Ef. 03:10-11).

De ‘hof van Eden’ in de eerste tijd en de gemeente in onze tijd liggen op dezelfde lijn. Beiden zijn bedoeld om de ‘mens Gods’ tevoorschijn te doen komen. Deze mens heeft de Schepper al vanaf de eeuwigheid in gedachten. Van deze mens is Jezus Christus hét grote voorbeeld. Om deze mens (heid) gestalte te geven, zullen door geloof in Hem vele zonen geopenbaard worden, want de zuchtende schepping wacht daarop, Romeinen 8 vers 20 tot en met 23 (Rom. 08:20-23).

Kaïn en Abel

Na de zondeval verbond God Zichzelf met de mens in de zo genoemde ‘moederbelofte’, Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15). Hij stelde de mens in het vooruitzicht, dat zijn ‘zaad’, dus zijn nageslacht, éénmaal de ‘kop van de slang’ zou vermorzelen, al zou dit een proces zijn, waarin ook de ‘hiel’ van de mens zou worden vermorzeld, vanwege de voortdurende aanvallen van de duivel.

Toen Kain werd geboren, dacht Eva al aan de vervulling van deze belofte. “Ik heb een man van de Here gekregen”, zei ze, Genesis 4 vers 1 (Gen. 04:01). Het zou echter nog een lange tijd met een door God bedoelde ontwikkeling duren, eer de aanzet tot het beloofde ‘zaad’ zou worden gegeven in de komst van Jezus Christus.

Na Kain werd Abel geboren. Beide kinderen groeiden op en werden volwassen. Kain werd landbouwer en Abel werd schaapherder. Beiden waren godsdienstig en brachten offers aan God. Het offer van de godsdienstige Kain echter was een offeren ‘zonder verstand’, zoals later het aardse volk Israël, dat ook een zekere ijver voor God bezat, maar onbekend was met de gerechtigheid van God. Hun ijver was alleen gericht op eigen gerechtigheid, terwijl ze zich niet onderwierpen aan de gerechtigheid van God, Romeinen 10 vers 2 en 3 (Rom. 10:02-03).

Abel daarentegen was een geestelijk georiënteerd mens. De Here Jezus noemde hem (de eerste) profeet, Matteus 23 vers 29 tot en met 35 (Matt. 23:29-35). Zijn offer was gericht op het door God beloofde ‘zaad’, waardoor de mens van de claim van de Dood verlost zou worden. Hij wist (door openbaring!?) dat daarvoor een rechtvaardige zou moeten stérven, hetgeen echter juist het léven zou terug geven aan de mens, zodat deze weer bruikbaar zou zijn voor het doel van de Schepper. Abel slachtte daarom een dier, zoals God Zelf gedaan had om voor zijn ouders een ‘bedekking’ te maken tot de tijd van het herstel.

Kain was de oudste, maar hij had zich moeten conformeren aan zijn jongere broer. Daarmee had hij voor zichzelf verzoening en vrede kunnen bekomen, zodat de zonde niet zou kunnen doorwerken tot verderf. Zijn gelaat betrok echter en hij werd toornig, terwijl hij het juist had mogen op heffen. Uiteindelijk vermoordde hij zijn broer. Genesis 4 vers 1 tot en met 9 (Gen. 04:01-9).

Ismael en Izaak

Toen eeuwen later de ‘vader van alle gelovigen’, Abraham, op hoge leeftijd was gekomen en zich door zijn vrouw Sara liet misleiden om zélf gestalte te geven aan de belofte van God, werd Ismaël geboren uit de slavin Hagar. En toen tien jaar later het ‘kind der belofte’, Izak, ter wereld kwam, ontstond weer het spanningsveld: wie heeft het eerstgeboorterecht? De belofte van God gold echter Izak en ook hier zou de oudste dienstbaar moeten zijn aan de jongste. Ook Ismaël moest met zijn moeder worden weggezonden, omdat de “zoon van de slavin in geen geval zou erven met de zoon van de vrije”, Galaten 4 vers 21 tot en met 31 (Gal. 04:21-31).

De openbaring aan Rebekka raakte “precies de kern van de ontwikkeling van het plan van God met betrekking tot de mens. Hoewel Rebekka niet genoemd wordt in de rij van ‘geloofsgetuigen’ in Hebreeën 11, heeft ze als zodanig zeker een plaats daarin. Zij richtte zich op de beloften van God en was tot op zekere hoogte een voorbeeld voor haar man. Zij zorgde, dat aan Jakob de ‘eerstgeboortezegen’ ten deel viel en zond in geloof haar zoon weg naar haar familie in Paddan-Aram, waar hij uitgroeide tot een herdersvorst.

De zoon van zijn liefste vrouw Rachel (Jozef) werd door zijn broers naar Egypte verkocht en was in feite het begin van de slavernij, waarin later zijn hele nageslacht terecht kwam. Dit feit was al aan Abraham geopenbaard ver vóór de geboorte van Izak, Genesis 15 vers 13 en 14 (Gen. 15:13-14). Méér dan vier eeuwen vertoefde het eerste volk van God, dat God Zich had verkoren, in slavernij. Toen het met grote tekenen en wonderen daaruit bevrijd werd, kwam het via de woestijnreis van meer dan veertig jaar in het land, dat God aan Abraham had beloofd tot een erfelijke bezitting Genesis 17 vers 8 (Gen. 17:08). Het was met name koning David, die het eerste Kanaän tot het door God beloofde bezit van Israël maakte. Zijn zoon Salomo had vrede en genoot het aanzien van de hele bekende wereld.

In latere tijden echter waren er weer perioden van slavernij als gevolg van ongehoorzaamheid aan de geboden van God. Uiteindelijk kwam het volk Israël onder heerschappij van de Romeinen.

Uit dit eerste volk van Israël, dat in geestelijk opzicht in ‘slavernij’ was, werd in de ‘volheid van de tijd’ de Messias geboren, door God uitgezonden, om aan de slavernij van Zijn volk een einde te maken, Galaten 4 vers 4 en 5 (Gal. 04:04-05). In Hem zou voortaan het ‘zaad’ genoemd worden en het ware volk van God gestalte krijgen.

Alleen wie in Hem gelooft, behoort tot het ware nageslacht van de eerste mens, die dienstbaar moet zijn aan de laatste mens ‘in Christus’. Deze nieuwe mens is de levendmakende geest, de mens ‘uit de hemel’, met Jezus Christus als de centrale Persoon, voor eeuwig zichtbaar als ‘het Lam, dat geslacht is’ Openbaring 13 vers 8 (Openb. 13:08). Dit ‘nageslacht’ van Christus is niet te identificeren op aarde. Het is een geestelijk volk, dat haar plaats en taak heeft in de ‘hemel’, waar Christus is en van waaruit hij Zich in en met de Zijnen zal openbaren.

Het antwoord op de vraag: ‘Wat is de mens?’

Als we de vraag stellen: ‘Wat is de mens?’, dan kunnen we stellen dat deze zeer kostbaar is voor de eeuwige Schepper. Dus geen nietig ‘stofje aan de weegschaal’ of een ‘druppel aan de emmer’, zoals de ‘vrome geesten’ ons willen doen geloven, maar uitverkoren en kostbaar voor God.

De mens is niet slechts een onderdeel van een veelzijdige schepping, maar is bestemd tot een eeuwige medewerker van de grote ‘Schepper aller dingen’.

Om deze waarheid naar boven te halen, is kennis nodig van de waarheid. Alleen de Geest van God kan deze kennis in de harten openbaren en alleen het persoonlijk geloof kan deze kennis eigen maken. Door deze kennis zullen de ‘vele zonen’ zich openbaren om met Jezus Christus als Hoofd, de totale schepping onder het zegenrijke gezag van de eeuwige God te stellen.

De eeuwigheid is nodig om aan al de onuitputtelijke mogelijkheden van de grote God gestalte te geven. Hem alleen geldt onze aanbidding, want Hij is waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht, want Hij heeft alles geschapen om uitdrukking te geven aan Zijn wil en Hij zal alles tot volle heerlijkheid brengen. “Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen” Openbaring 4 vers 11 (Openb. 04:11).

Uit lied 70 van ‘Opwekkingsliederen’ citeer ik nog:

‘Heer, onze God, hoe heerlijk is Uw Naam…

Wat zijn wij mensen, dat U aan ons denkt?

en ons Uw heerlijkheid en luister schenkt!’

Het antwoord op de vraag: ‘Wat is de mens?’ Tot eer van de eeuwige Schepper!

– Slot –

 

Perspectief door Tea Keuper Dijk

“De vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd zijn, blijdschap en vreugde zullen zij verkrijgen, maar kommer en zuchten zullen wegvlieden” Jesaja 35 vers 10 (Jes. 35:10).

Dit is een heerlijke profetie over het Messiaanse Rijk, het Koninkrijk van God. Het is het verblijven in Sion, de stad Gods. Daar zal geen verscheurend dier meer zijn, geen leeuwen en beren! Alleen de verlosten des Heren wandelen er. Kommer en zuchten zullen wegvluchten, (verleden tijd – vertaling ‘Het Boek).

Daar kun je naar verlangen omdat er nog zoveel zorg en kommer is, óók bij kinderen Gods, over hun familie of vrienden in nood en ziekte. Je zou het zo graag willen veranderen…

Tóch is er heling en verlossing, als er kennis des Heren komt en hierdoor gehoorzaamheid aan Hem, het volgen van Hem, het handelen in Zijn naam! Kinderen Gods zullen anderen winnen door Lichtdrager te zijn en anderen mee te lokken op de weg van de verlossing. Gods klimaat verspreiden om je heen, tot Zijn eer! Positieve gedachten uitwerken en negatieve inspiraties krijgsgevangen maken.

Zó zal de aarde vervuld worden van de heerlijkheid Gods. Zó komt de Heer Jezus in- en met de Zijnen: door Gods Geest, uit gestort in Zijn Gemeenteleden, waarvan Jezus het Hoofd, de Inspirator is, zal dit tot stand komen.

De vijand van God probeert zich te handhaven en sticht zijn ‘kerk’ van afval en verwoesting: het donker wordt nog donkerder, maar… Jezus sticht Zijn rijk, het Licht wordt nog lichter! Glorie voor Hem! En daarom: “Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt” Hebreeën 12 vers 3 (Heb. 12:03).

 

Zoals ieder jaar verschijnen wij over de maanden juli en augustus met één nummer.

Dit gecombineerde juli/augustus­nummer wordt dus gevolgd door het septembernummer.

Levend Geloof – 326

Levend geloof 1991.06 nr. 326

De actualiteit van het volle evangelie door Gert Jan Doornink

In welk evangelie geloven wij?

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus dat bracht en later de apostelen, is het evangelie dat in deze tijd weer ontdekt en beleefd gaat worden. Het is vandaag nog even actueel als tweeduizend jaar geleden. Gelukkig wel, zou ik willen zeggen, want het is het enige evangelie dat in overeenstemming is met Gods wil en bedoeling. En Gods wil wordt door Paulus duidelijk onder woorden gebracht als hij aan de gemeente te Rome schrijft dat dit “het goede, welgevallige en volkomene” is, Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02).

Paulus begint trouwens zijn brief aan de Romeinen met een duidelijke definitie te geven van wat het evangelie betekent. Hij schrijft: “Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek”, Romeinen 1 vers 16 (Rom. 01:16).

Het evangelie (goed nieuws, blijde boodschap) is het grote nieuws dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om ‘zondaren zalig te maken’. Het doet ons denken aan de bekende woorden van Jezus: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”, Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16). Ook sprak Jezus: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven”, Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36).

Dit ‘geloven in de Zoon’ is niet volledig als dit geloven niet tevens betekent dat wij geloven in de woorden die Hij sprak en de werken die Hij deed. Juist daarin openbaarde zich de kracht van het evangelie. Wij weten dat de identiteit van iemand blijkt uit wat hij zegt en doet. Zo bleek uit de woorden die Jezus sprak en de werken die Hij deed Zijn identiteit. Hij was de Gezondene des Vaders, Johannes 17 vers 18 (Joh. 17:18) en sprak: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien”, Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09). Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) zegt: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, Die heeft Hem doen kennen”.

Ik ben het daarom ook niet eens als er gezegd wordt: ‘Het is niet van belang Hoe wij geloven in Jezus, als wij maar geloven’. Dan krijgen we een oppervlakkig geloof wat geen echt geloof is. Het evangelie wordt dan verminkt en verdraaid en is niet meer ‘vol’. De gevolgen zijn dienovereenkomstig: de beleving van het geloof wordt een flauw aftreksel van wat God werkelijk bedoelt. Het evangelie is van zijn kracht beroofd. De negatieve gevolgen daarvan zijn er in onze dagen te over. En men gaat zich dan bovendien ook nog verzetten tegen het werkelijke evangelie.

Het evangelie van het geestelijk koninkrijk

Uit de woorden die Jezus sprak en die bevestigd werden door de tekenen en wonderen die Hij deed, werd dus duidelijk geopenbaard wat de wil van God is. De mens door Hem geschapen naar Zijn beeld, dus volmaakt en goed, maar geruïneerd door de duivel, kreeg (en krijgt) door het geloof in Jezus weer de mogelijkheid om te gaan leven in harmonie met de Schepper, om terug te keren in gemeenschap met God, om te delen in de goedheid van God.

Dit is één van de hoofdaspecten van het evangelie: ‘God is een goede God’ (en ‘de duivel is een slechte duivel’) Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). En wat die slechtheid van de duivel betreft: alles wat niet goed is, komt uit hem voort: ziekte, zonde, wanhoop, angst, neerslachtigheid, de dood. Ook dat laatste en daarom is het evangelie ook een boodschap, zoals wij dat uitdrukken, ‘voor tijd èn eeuwigheid’.

In Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:360 lezen wij dat Jezus tot Pilatus zegt: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld…”. Daarom spreken wij van het evangelie van het Geestelijk Koninkrijk. Doordat wij jarenlang geïndoctrineerd zijn geweest met allerlei valse leringen en verdraaiingen van het evangelie, is het vaak een heel proces – ook na onze bekering – om daarvan los te komen en het werkelijke evangelie in al zijn facetten te leren kennen.

Wij willen ons nu niet bezighouden met deze verschillende facetten want die komen in de artikelen van ons blad steeds aan de orde. Bovendien hebben we daarvoor de gemeente, de samenkomsten, Bijbelstudies en bidstonden en niet te vergeten de individuele Bijbelstudie.

Hoe meer wij ‘ingroeien’ in het evangelie van het Koninkrijk, hoe meer ook de zekerheid in ons hart ontstaat dat dit evangelie het enig juiste is. Dit maakt ons niet hoogmoedig, maar wel onvoorstelbaar blij, omdat we eindelijk hebben ontdekt waarom het werkelijk gaat. Natuurlijk gaan we onszelf niet op de borst slaan, door te zeggen: ‘Wij hebben het goed en de ander is fout’. Dan zijn we verkeerd bezig en is de bewogenheid en liefde voor anderen niet meer aanwezig .

Maar we dragen wel de verantwoordelijkheid dat dit evangelie verkondigd wordt. Wij zijn geroepen om het uit te dragen. Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14) zegt: “Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken…”.

De uitwerking van het volle evangelie

Wat zijn nu de gevolgen als dit evangelie een realiteit wordt in ons leven en wij het door woord en daad proclameren? Voor onszelf betekent het dat we God hoe langer hoe meer op de juiste wijze leren kennen. Als de goede God die ons onvoorstelbaar, rijk heeft gemaakt. Geestelijk rijk wel te verstaan en «lat is natuurlijk het allerbelangrijkste. Paulus schrijft: “Hij heeft ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend in Christus”, Efeze 1 vers 3 (Ef. 01:03).

Ook leren wij hoe langer hoe meer onderkennen wat uit het rijk der duisternis op ons afkomt. We leren de vijand ontmaskeren en overwinnen! Doordat we steeds meer geestelijk groeien, gaan we als volwassen christenen ook steeds meer van het zoonschap openbaren.

Door het nieuwe leven in Christus dat wij openbaren, confronteren wij hen die nog ‘buiten staan’ met het volle evangelie. De gevolgen zijn tweeërlei. Sommigen zullen het afwijzen, anderen aanvaarden het en komen tot geloof. Er vindt dus een ‘scheiding der geesten’ plaats die steeds verder doorwerkt Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11). Er zijn kinderen Gods die bang zijn voor polarisatie, maar ik geloof dat dit onterecht is. Het werkelijke evangelie brengt altijd scheiding met zich mee. Zoals in ons eigen leven dat ook plaats vindt tussen licht en duisternis.

Bij de afwijzing door anderen behoren wij er rekening mee te houden dat er

  1. een afwijzing is omdat men niet wil en
  2. een afwijzing omdat men het nog niet (volledig) ziet of niet zien kan (bijvoorbeeld door gebondenheid). Deze laatste afwijzing behoeft dus niet definitief te zijn. En vaak zien wij daarom ook hoe mensen tot geloof komen en geleidelijk het volle licht gaat doorbreken. Trouw en volharding is in ieder geval een onmisbaar gegeven bij ons getuige zijn in deze wereld.

Het grote voorbeeld is Jezus zelf

Bij dit alles hebben we Jezus zelf als grote voorbeeld. Let er op hoe Hij op alle mogelijke wijzen het evangelie bij de mensen bracht: door middel van gesprekken en toespraken en ook door de tekenen en wonderen die Hij deed. Via gelijkenissen (voorbeelden uit het dagelijks leven) gaf Hij een duidelijke uitleg van Gods bedoeling met de mensheid. Ook ontmaskerde Hij de vrome geesten van de Farizeeën en Schriftgeleerden en gaf daarmee duidelijk aan dat de satan soms onder een vrome dekmantel tot ons komt. Jezus weerstond echter altijd de duivel (denk aan de verzoeking in de woestijn), omdat Hij vol was van Gods Geest en in volkomen gemeenschap met de Vader leefde.

Petrus zegt dat wij geroepen zijn om in Zijn voetstappen te treden, omdat Hij ons een duidelijk voorbeeld heeft nagelaten, 1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21). Hij heeft het werkelijke leven Gods tot openbaring gebracht. En nu bijna twintig eeuwen later mogen wij hetzelfde doen als Hij deed. En laten wij niet vergeten dat het werkelijke evangelie nog niets aan kracht heeft ingeboet. Het is daarom nog even actueel als in de tijd toen Jezus op aarde was. Jezus sprak en handelde in Naam van Zijn Vader en “de scharen stonden versteld over Zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun Schriftgeleerden”, lezen we in Matteüs 7 vers 28 en 29 (Matt. 07:28-29).

En wij als waarachtige volgelingen van Hem mogen hetzelfde doen. Wij doorbreken de frontlinies van de vijand en behalen met Hem de overwinning! Dit is geen grootspraak, maar gaat meer en meer werkelijkheid worden in en door allen die het volle evangelie hebben leren kennen en beleven. De zonen Gods gaan zich openbaren en de woorden uit Openbaring 12 gaan in vervulling: “En zij hebben hem (de duivel) overwonnen door het bloed van het Lam (Jezus) en door het woord van hun getuigenis (Zijn volgelingen)”. Lof, eer en aanbidding voor Hem die Zijn schepping goed en volmaakt begon, maar ook goed en volmaakt zal voltooien!

 

‘Vreugdewijn’ redactie

Het gedichtenbundeltje ‘Vreugdewijn’ van Tea Keuper-Dijk is geheel uitverkocht. Wel is nog verkrijgbaar het tweede boekje met gedichten wat door haar geschreven werd, te weten ‘Komen met God’.

Ook het laatste nummer van “Levend Geloof” (nr.325 – mei) is geheel uitverkocht. Wij ontvingen verschillende positieve reacties naar aanleiding van het artikel ‘Hoe beleven wij Pinksteren?’

 

Geloven en belijden door Wim te Dorsthorst -4-

Hoe verstaan wij het woord van God?

In welk stadium van ont­wikkeling de mens in Christus ook is, het ge­loof dient altijd ontwikkeld te worden vanuit het Woord van God. “Zo is dan het geloof uit het horen en het horen door het woord van Christus”, zegt Paulus in Romeinen 10 vers 17 (Rom. 10:17). En ook: “Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken”, Romeinen 10 vers 8 (Rom. 10:08) .

Het woord des geloofs is het woord van Christus en dat moet gepredikt worden om het geloof te wekken en om het tot ontwikkeling te brengen. In de tijd van Paulus kon de meerderheid van de toehoorders niet lezen en beschikten ze ook niet over de Bijbel zoals wij nu.

Voor ons is het lezen, be­studeren en overdenken ook van groot belang en vormend voor het geloofs­leven. Maar het verstaan van wat men leest en hoe men het verstaat is meestal een gevolg van het woord des geloofs dat men hoort prediken.

Als er onzuiverheid in de prediking aanwezig is, be­lemmert dit in hoge mate het juiste verstaan van wat men leest. Hiermee maken de vijanden van het geloof, de boze geesten, hun slachtoffers. Ze rich­ten de mens weer op de aarde en drijven een wig tussen gelovigen onderling. De vermaning van Judas , in zijn brief waarin hij schrijft: “tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal de heiligen is overgeleverd” is in deze tijd ook zeer actueel, Ju­das vers 3 (Judas 01:03). En het geloof dat eenmaal de heiligen is overgeleverd – dat is de Oudtestamentische Schrift en de leer van Jezus en de apostelen – is door de Heilige Geest vastgelegd in de Bijbel, zoals wij die nu bezitten.

Wat de moderne theologie aanricht

In de vele eeuwen na de eerste gemeenten is steeds het Woord van God ter discussie gesteld en de betrouwbaarheid ervan in twijfel getrokken. Van het Oude Testament wordt door theologen wel gezegd, dat tussen de vele ge­schiedenissen en verhalen ‘ook wel wat woorden Gods staan’.

De evangelisten zouden de evangeliën zijn gaan schrijven na wat ze zagen in de eerste gemeenten. En door overlevering zou­den de woorden van Jezus zó geïnterpreteerd zijn, dat ze aansloten bij de heersende opvattingen en nu weinig houvast zouden bieden.

In het evangelie naar Matteüs zouden antisemiti­sche elementen aanwezig zijn en de brieven van Paulus zouden getuigen van Jodenhaat. Zo schrijft David Flusser in zijn boek ‘Ontdekkingen in het Nieuwe Testament’ dat de evangelisten pas later in­voegingen hebben gedaan die betrekking hebben op het verzoenend sterven van Jezus: ‘Omdat Markus het literaire kader veranderde, was hij gedwongen ook uitspraken van Jezus te veranderen. Om de een of andere reden nam hij de verzoeningsgedachte op. Jezus zelf legt zijn dood nooit als verzoenings- gebeuren uit’.

Ook schrijft David Flusser: ‘Men kan aantonen, dat de werkelijk anti-Joodse ‘grondteksten’, die getui­gen van een tussen de christelijke en de joodse gemeenschap aanwezige spanning, pas in een heel late, Griekse fase ingang vonden in de nieuwtestamentische geschriften’.

Wie vanuit deze gedachten de Bijbel hanteert, heeft geen enkel fundament onder de voeten. Niets is dan meer waar of betrouw­baar .

Blijven bij de heilige Schrift

Dat Jezus en de apostelen het Woord van God – en dat was toen het Oude Testament – betrouwbaar achtten, heb ik al eerder opgemerkt. Paulus zegt tot de Korinthiërs : ” Zó moet men ons beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd. Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar te blijken”, 1 Korinthe 4 vers 1 en 2 (1 Kor. 04:01-02). “En die geheimenissen”, zegt Paulus, “zijn nu door de Geest geopenbaard aan de heiligen, zijn apostelen en profeten”, Efeze 3 vers 5 (Ef. 03:05).

En dat deze geheimenissen volmaakt in overeenstem­ming waren met de Schriften, blijkt uit het vervolg van Paulus’ woorden: “Dit, broeders, heb ik op mij­zelf en Apollos overge­bracht om uwentwil, opdat gij uit ons voorbeeld zoudt leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat niet iemand uwer zich vóór de een en tegen de ander opblaze”. Paulus wist dat afwijking van de Schrift onherroepelijk partijschap­pen, twisten en scheurin­gen tot gevolg zou heb­ben. Dat is in de kerk­geschiedenis ook wel over­duidelijk gebleken.

Dat wil niet zeggen dat Paulus puur de letter han­teerde, want hij zegt zelf: dat de letter doodt, 2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03:06). Hij was een dienaar van het nieuwe verbond en levend door de Heilige Geest. Daardoor verstond hij de Schrift en waren die oude woorden, verlicht door die Geest, leven voor de toehoorders. Die Geest veranderde de Schrift niet, maar de Geest maakte het geschrevene levend en brengt het in verband met Jezus Christus (2 Kor. 3: 6) . Het verhaal van Filippus en de kamerling in Handelingen 8 vers 26 tot en met 40 (Hand. 08:26-40)is daar een prachtig voorbeeld van.

Ook de apostel Johannes waarschuwt voor het ge­vaar uit te gaan boven hetgeen geschreven staat. Hij schrijft: “Wie nieuwig­heden aanbrengt, en niet in de leer van Christus blijft, hij heeft God niet; maar wie standvastig blijft in de leer, hij heeft zowel de Vader als de Zoon”, 2 Johannes vers 9 uit de Petrus Canisius vertaling (2 Joh. 01:09) Petrus zet uiteen dat de profeten van de voor ons bestemde genade geprofe­teerd hebben, namelijk “De zaligheid der zielen”. “Hun werd geopen­baard, dat zij niet zichzelf maar u dienden met die dingen welke u thans ver­kondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evan­gelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan”, 1 Petrus 1 vers 7 tot en met 12 (1 Petr. 01:07-12). Ook hij achtte de Schrift betrouw­baar en waarschuwt ook voor eigenmachtige uitleg­gingen van het door Gods Geest geïnspireerde woord, 2 Petrus 1 vers 19 tot en met 21 (2 Petr. 01:19-21).

Alles door de Heilige Geest

Als de evangelisten de evangeliën gaan schrijven is het de Heilige Geest die hen leert en alles te binnen brengt wat Jezus gezegd heeft, Johannes 14 vers 26 (Joh. 14:26). Zij hebben het geschreven met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, 1 Korinthe 2 vers 13 (1 Kor. 02:13).

De hele Schrift is geschre­ven o rivier de leiding van de Geest van Christus en het is door dezelfde Geest dat de Schrift nu verkon­digd en verstaan wordt. Niet door het menselijk oog, oor of hart is te ver­staan wat Gods geheimenis­sen zijn, maar zegt Paulus: “Ons heeft God het geopenbaard door de Geest” .

Alleen de Heilige Geest kan ons leren wat ons in genade geschonken is 1 Korinthe 2 vers 9 en 10 en vers 12 (1 Kor. 02:09-10; 1 Kor. 02:12). Geestelij­ke waarheden worden niet langs natuurlijke weg ont­dekt , doch door verlichting van de Geest. Waar deze principes losgelaten wor­den, bouwt men zijn geloof op drijfzand. Er is buiten het Woord van God of het woord van Christus geen geestelijke waarheid, die leven geeft. Het is het eeuwige evangelie, Openbaring 14 vers 6 (Openb. 14:06) dat door God voor eeuwig onveranderlijk is vastgesteld en enkel waar­heid is Psalm 119 vers 151 en 152 (Ps. 119:151-152) .

Verdraaiing van het evangelie

Paulus en ook Petrus spre­ken over mensen die het evangelie van Jezus Chris­tus verdraaien, Galaten 1 vers 7 en 2 Petrus 3 vers 16 (Gal. 01:07; 2 Petr. 03:16). Maar achter dit alles werkt altijd de satan, de vader der leu­gen, Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44).

Overal waar het Woord van God vervangen wordt door opvattingen, dogma’s, ge­loofsbelijdenissen, of zoals Paulus zegt, voorschriften en leringen van mensen, Kolossenzen 2 vers 22 (Kol. 02:22), vindt geen waarachtige vorming en groei van het geloof plaats. Het kan wel voor een tijd­je schitteren en het vlees behagen, maar het gaat ten verderve, zegt Paulus.

Het waarachtige Woord van God wordt levend in een hart vervuld met de Heilige Geest en vormt dan een levend en krachtig geloof.

Reiniging door de waarheid

Door het geloof in deze waarheid wordt het hart gereinigd van alle verkeer­de denkbeelden en wordt het geloofsoog zuiver om de dingen Gods te zien, Handelingen 15 vers 9 (Hand. 15:09).

Petrus zegt: “Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt”, 1 Petrus 1 vers 22a (1 Petr. 01:22a). De waarheid en de beloften Gods die gehoord worden, geloofd worden met het hart en beleden met de mond, voltrekken een ver­andering in de mens wat zal uitmonden in algehele behoudenis naar Romeinen 10 vers 10 (Rom. 10:10). Onberispelijkheid naar geest, ziel en lichaam, 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 (1 Thess. 05:23). Petrus noemt dat ‘de zaligheid der zielen’, 1 Petrus 1 vers 9 (1 Petr. 01:09). “Een onvergankelijke, on­bevlekte en onverwelkelij­ke erfenis die in de heme­len weggelegd is voor u, die in de kracht Gods be­waard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd”, 1 Petrus 1 vers 4 en 5 (1 Petr. 01:04-05).

Waardoor leeft de mens?

Maar zal iemand zeggen: Leeft de mens dan niet uit kennis? Hosea zegt toch al: “Mijn volk gaat te gronde door gebrek aan kennis”, Hosea 4 vers 6a (Hos. 04:06a)? Het antwoord is: neen. God heeft bepaald: “Mijn recht­vaardige zal uit geloof le­ven” . Niet de kennis blijft, maar het geloof blijft. Het leven Gods is geen kennis, maar is leven in Christus en door Christus; ja, het is Christus in ons, die ons leven is.

Ons verstand is verlicht, geopend, om de Schriften te begrijpen, Lucas 24 vers 45 (Luc. 24:45), maar met als doel dat we kunnen geloven alles wat de profeten gesproken hebben, Lucas 24 vers 25 (Luc. 24:25).

Psalm 119 vers 73 in de vertaling van Gerhardt zegt (Ps. 119:073) zegt: “Mij maakten, mij vormden Uw handen; leer Gij mij dan onderscheiden; dat ik Uw geboden verstaan mag”.

Als het Woord van God in de sfeer blijft van weten, kunnen verklaren, verstandelijk kennen, dan heeft het geen leven. Is het een kennen in de betekenis van begrijpen, verstaan door de Heilige Geest met het hart, dan brengt het geloof en daardoor leven voort.

In die zin is kennis van Gods Woord onontbeerlijk en in die zin wordt het ook door Hosea, blijkens de tweede helft van vers 6, bedoeld. Daarom zegt de dichter van Spreuken ook: “Mijn zoon, vergeet mijn onderwijzing niet en uw hart beware Mijn geboden, laat ze niet wijken uit uw ogen, be­waar overleg en bedacht­zaamheid, dan zullen zij het leven voor uw ziel zijn, een sieraad voor uw hals”, Spreuken 3 vers 1 en Spreuken 3 vers 21 en 22 (Spr. 03:01, Spr. 03:21-22).

Gods woord is rijke buit

Het gaat om een totale levenshouding bij het gaan van de geloofsweg. De gehele mens met lichaam, ziel en geest wordt aangespro­ken door het Woord van God. Het raakt, als het goed is, het diepste inner­lijk en bewaart het met zorg.

De profeet Jeremia zegt: Zo vaak Uw woorden ge­vonden werden, at ik ze op, Uw woord was mij tot vreugde en blijdschap mijns harten”, Jeremia 15 vers 16 (Jer. 15:16). En Psalm 119 vers 162 (Ps. 119:162) zegt: “Ik verblijd mij over Uw woord als iemand die rijke buit vindt” .

Wie het Woord van God zó gelooft en liefheeft, zal dit met de mond belijden en alle beloften en woorden Gods zullen in Jezus Christus aan hem of haar vervuld worden, want in Hem is het ‘ja en amen’, 2 Korinthe 1 vers 20 (2 Kor. 01:20).

(Slot volgt).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Als klei in de handen van God

Een mens is als leem! Onze kinderen zingen dapper, inclusief gebaren: ‘Zoals klei in de hand van de pottenbakker, zo ben jij in Mijn hand, zegt de Heer!’ Nu zag ik die hand, een grote sterke ruwe hand, zwaar drukkend op de klei! De klei begaf het bijna onder die hand. Terwijl ik toekeek had ik de neiging ‘op te komen’ voor de klei. De pottenbakker te vragen om niet zo krachtig de klei in te drukken. Straks ging het nog kapot, of zou onder die hand weg kunnen vallen.

Maar nog voor ik me er mee had kunnen bemoeien zag ik ineens ook zijn andere hand, die vol zorg onder de klei was gekomen. Het was alsof deze hand er voor zorgde dat er niets verkeerd kon gaan. Ondanks de zware druk van de bovenste hand. Het was onmogelijk te vallen uit de handen van de pottenbakker, door deze onderste hand.

Hij bood tegendruk, maar was tegelijkertijd ondersteunend en dragend. Er sprak zorg uit die gebogen hand waarop de klei gelegen had.

Twee elementen die je tegen komt in het leven met de Here God, onze pottenbakker! Zijn twee handen omvatten ons zowel van boven als van onderaf. Zo gaat Hij met ons wezen om: van bovenaf als God, een Leider, een Koning met heerschappij, een Vader die gehoorzaamheid aan zijn kinderen vraagt! Maar even zo goddelijk is de onderste hand. De hand die je liefde, kracht en zorg verleent! Het is Zijn sterke hand die je draagt op de momenten dat druk in je leven komt. Deze twee handen zorgen ervoor dat er tijdens het kneden en vormen van je niets uit de hand van God kan vallen!

Zware druk, uit de hand van God? Ja, dat kan. Hoe kan de klei veranderen in een prachtige vaas zonder het kneed en vormwerk van de pottenbakker? Dit hebben we als drukking te verwachten: God behandelt ons als zonen! Hij voedt ons op, God is Vader en wij zijn Zijn kinderen. Wanneer je geen opvoedende drukking in je leven kent, moet je je ernstig afvragen of je wel werkelijk een zoon bent.

Zware druk, wanneer vlees tegenover de innerlijke stem van de Heilige Geest komt te staan, wie ga je nu gehoorzamen?

Zware druk, wanneer je zwijgen moet, terwijl het binnen in je schreeuwt.

Zware druk, wanneer je spreken moet, terwijl je het liefste je angstig wilt verschuilen achter anderen, of achter zo terloops nog gevonden Bijbelteksten.

Zware druk, wanneer God je confronteert met de harde plekken die er nog onveranderd in je zijn, ondanks de jaren dat je al kind van God bent.

Zware druk, maar wel een drukking tot vorming, en dat naar Zijn wil!

Maar in dit alles is er ook die andere hand. Hij die je draagt terwijl God je opvoedt tot gehoorzaamheid. Die hand zegt me dat Hij zal zorgen dat wij niet boven ons vermogen geplet zullen worden. Een hand die zorgt, troost, maar vooral blijft!

Want hoeveel goeds drukking ook teweeg mag brengen, het duurt niet eindeloos, het gaat weer voorbij. Maar de onderste hand zal blijvend zeggen: Niemand rooft ze uit Mijn hand!

Twee handen van God en wij als klei in de hand van de pottenbakker. Lijdzaam? Buiten iedere realiteit van onze wereld die ons juist zo aanmoedigt een beetje meer assertief te zijn?

Misschien wel, misschien past het wel meer in de realiteit van Gods wereld, Gods Koninkrijk, waar toch al zo heel veel dingen anders liggen dan in onze wereld. Daar is de grootste de kleinste en andersom. Wie zich verhoogt zal vernederd worden, wie zich onder de machtige hand van God vernedert, en drukking in zijn leven ondergaat, die zal verhoogd worden.

Iemand die door God verhoogd wordt staat niet op een voetstuk, maar is bruikbaar en dienstbaar geworden in Gods huis. Hij of zij is een mens geworden waar onze wereld     zo op wacht, een zoon Gods; iemand die iets kan brengen van licht, eerlijkheid, liefde, rechtvaardigheid en warmte in onze koude en vooral zo donkere wereld.

 

Mag de Geest het zeggen? door Evert van de Kamp

Rabbi Israël Baal Sjem-Tov vroeg zijn leerlingen hoe men het uur zou kunnen bepalen waarop de nacht eindigt en de dag begint met het morgengloren.

Eén van de leerlingen ver­onderstelde: ‘Als men van verre een hond van een schaap kan onderscheiden’. ‘Nee’, zei de rabbi, ‘zo is het niet’.

‘Is het wanneer men een wijnstok van een vijgenboom kan onderscheiden?’, vroeg een tweede.

‘Nee’, zei de rabbi, ‘zo is het niet’.

‘Geef ons dan toch het antwoord’, vroegen hem hierop zijn leerlingen. En de wijze rabbi ant­woordde: ‘Het begint te dagen wanneer je het ge­laat van een mens kunt waarnemen en genoeg licht hebt om in hem je broeder te herkennen. Tot dat moment is het donker, tot dan is de nacht nog bij ons’.

Dit citaat is het begin van het boekje van Lize Stilma: ‘Zingen en zuchten’.

Zij bezocht vijftien prote­stantse kerkgenootschap­pen en geeft daarvan een impressie. Dat is vaak zingen, maar helaas ook veel zuchten. De verschil­len zijn groot en de diepe verdeeldheid doet pijn. Het wordt wel één kudde met één Herder, in Johannes 10 vers 16 (Joh. 10:16), zegt Jezus. Maar de bonte staalkaart van nu kun je geen volle symfonie noemen van de veelkleurige wijsheid Gods. Er is te veel mensenwerk bij en beïnvloeding door de tegenstander. Het is nog dikwijls nacht. In het duister zie je je broer en zus niet (meer) en evenmin kun je dan hetgeen van boven is, de geestelijke wereld, onderscheiden. Toch zing je graag: ‘Ik wandel in het licht met Jezus’.

Zoveel hoofden, zoveel zinnen

Waarschijnlijk is dit de Latijnse vertaling van het gezegde: quot homines tot sententiae. Het betekent: ieder had er zijn eigen mening. En inderdaad, zo is het maar al te vaak. Uiteraard beroept iedereen die serieus bezig is zich op de Bijbel. Gods Woord heeft autoriteit. Terecht. Dus. . . houdt het eenvou­dig! Lees samen nauwkeu­rig wat er precies staat en je bent uit de proble­men . . .

Was dat maar waar! De betekenis van wat er staat, wordt voor een groot deel bepaald door onze ‘eigen’ Bijbelbeschouwing. De één kijkt heel anders tegen de Bijbel aan dan de ander. Een bekeerde Jood dacht dat iedere kerk zijn ‘eigen’ Bijbel had en een ander zuchtte: ‘Het christendom dat ik in Jeruzalem zag, leek niet op wat ik zag in het Nieuwe Testament’.

Twee eigentijdse voorbeel­den. Wat een kommotie bracht de Golfoorlog te­weeg. Een veelheid van profetische woorden en teksten werd ongenuan­ceerd in stelling gebracht. Menigmaal spraken de ‘uit­leggers en dito voorspel­lers’ elkaar vierkant tegen. Wat een afgrijselijk gedoe dat ‘gegoochel’, nota bene met Bijbelwoorden. Sorry dat ik mij zo uitdruk, maar de regel van: ‘Ver­staat u wat u leest?’, Handelingen 8 vers 30 (Hand. 08:30), werd gewoon met voeten getreden.

Mijn tweede verhaal komt uit ‘Uitdaging’ (maart ’91). Johan Th. Bos neemt een interview af van Pee Koelewijn, eindredacteur van het blad ‘Christenen voor Israël’. Met beroep op tekstgedeelten als ‘aldus zal gans Israël behouden worden’, Romeinen 11 vers 26 (Rom. 11:26) en ‘de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk’, Romeinen 11 vers 29 (Rom. 11:29), poneert Koelewijn de stel­lingen: ‘Wij mogen geen oordeel uitspreken over het behoud van de Joden, God komt zelf wel klaar met zijn volk en . . . evan­geliseren (onder Joden) is niet onze roeping’.

Heeft de apostel Petrus dan niet tot de Joden ge­zegd: “Komt dan tot be­rouw en tot bekering, op­dat uw zonden uitgedelgd worden’, Handelingen 3 vers 19 (Hand. 3:19)?

Het punt ‘geen zending en evangelisatie onder Joden’ is momenteel opnieuw vol­op in discussie. Maar als zij het verlossende Woord niet horen, hoe kunnen zij dan in de Christus ge­loven en hoe kan God hen dan behouden? Vraag dit eens na bij christenen uit de Joden. Je vindt ze in Nederland evenzeer als in Israël. Zo wordt Joden het Evangelie, dus de Christus, onthouden. Door mensen die, hoe cynisch, zich ‘Christenen voor Israël’ noemen.

Gelukkig is daar veel commentaar op gekomen. Joke Scholten (zij geeft het blad ‘De Kandelaar’ uit) schreef aan ‘Uitda­ging’; ‘Deze Israël-cultus, zeg maar gerust afgoderij, is bar en boos en komt de ziel van de Jood in geen enkel opzicht ten goede’. Wedergeboren christenen blijken de meest tegenge­stelde dingen te kunnen beweren.

Twee voorbeelden die dui­delijk maken hoe eigenzin­nig je met het Woord van God kunt omgaan. Om het in de eigen ‘kraam’ in te passen. Anderen zeggen dat je dit soort zaken niet zo op de spits moet drij­ven. Let maar beter op de Heer, suggereert men. Alsof Jezus niet een perfecte uitgebalanceerde boodschap van de Vader heeft gebracht. Hij pre­dikte de volle rijkdom van het Koninkrijk der Heme­len en bracht dat dagelijks in praktijk, Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). In dat spoor zijn de apos­telen, de leraars en pro­feten Hem gevolgd. Een prediker merkte op: ‘Ik verbaas mij vaak hoe de apostelen door de Heilige Geest oudtestamentische woorden aanhalen. Ik speur naar de juiste be­doeling en uitleg. Ik vraag me af, zou ik het ook zo gedaan hebben’? Luisteren en ‘verstaan’ kun je alleen maar door de Geest van God. Dat moet een levenshouding zijn.

Mogen wij dan geen ‘eigen’ mening hebben? Ik denk van wel. Maar nooit zo dat wij onze mening als het ware stellen boven het Woord van God. Dat ge­beurt gauw en gemakkelijk. Geraffineerd (het is zijn specialisme) weet de duivel de mens te beïnvloeden, Galaten 3 vers 1 in de Statenvertaling (Gal. 03:01). Het Woord heeft een mening over ‘ons’. Wij mogen vertellen wat God ons daarvan deed ondervinden, Psalm 40 vers 10 en 11 (Ps. 040:010-011), in plaats van dat wij zo nodig onze mening over het Woord moeten uitdragen. Het is precies zoals Petrus het heeft gezegd: “Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God”, 1 Petrus 4 vers 11 zie ook Johannes 14 vers 24 (1 Petr. 04:11; Joh. 14:24). Hoe kan ik de woorden van God spreken? Door ze eerst te horen, Jesaja 40 vers 4 en 5 (Jes. 40:04-05). Hoor wat de Geest zegt!

Ruimte voor de Geest van God

Met het werkelijk horen van de stem van God, ook door zijn Woord, hebben velen het moeilijk. Waar­door hoort de één iets to­taal anders dan de ander in hetzelfde Woord? Of positiever gesteld: Hoe kunnen wij hetzelfde gaan horen zodat wij metterdaad één kudde krijgen, aange­voerd door die ene ware Herder?

Ik denk dat wij dan aller­eerst ondubbelzinnig moe­ten erkennen dat de Geest van God mensen heeft ge­ïnspireerd om de woorden Gods op te schrijven, zo­als wij ze nu in onze Bij­bel mogen bezitten. Dat houdt in dat wij erkennen dat alleen de Heilige Geest weet hoe het Woord ‘in el­kaar zit en past’. “Want”, zegt het Woord: “De Geest doorzoekt de diepten Gods. Niemand weet wat in God is, dan de Geest Gods”, 1 Korinthe 2 vers 10 en 11 (1 Kor. 02:10-11).

De Heilige Geest is de auteur van alle woorden Gods. Hij heeft ze ‘ge­hoord’ èn door mensen laten opschrijven. Deze Leraar der gerechtigheid kent de betekenis van elk Godswoord. Van Hem kunnen we dus vernemen hoe wij het Woord van God mogen verstaan en uitleg­gen.

Maar, zegt de apostel Pau­lus, dat kan alleen als je een door de Geest geleerd mens bent, zodat je in staat bent het geestelijke met het geestelijke te vergelijken. Een ongeestelijk mens aanvaardt niet het­geen van de Geest Gods is. Hij kan het niet ver­staan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is, 1 Korinthe 2 vers 13 tot en met 15 (1 Kor. 02:13-15) . De Bijbel is een geestelijk boek. Dat betekent: alleen geestelijk (door de Geest) te bena­deren en te verstaan.

Paulus kon het zeggen: “Ons heeft God het ge­openbaard door de Geest”, 1 Korinthe 2 vers 10 (1 Kor. 02:10).

Het tweede is dus dat wij onvoorwaardelijk een gees­telijk mens moeten zijn of worden. Wedergeboren zijn is daarvoor niet vol­doende. Uit de Schrift en de ervaringen die volstrekt overeenstemmen met de Bijbelwoorden weten wij dat de wedergeboorte ge­volgd moet worden door de doop in de Heilige Geest. Wie dit Goddelijk patroon veronachtzaamt, maakt zichzelf bij voorbaat al tot een ‘geestelijk gehandicapte’. Je ontdekt dan niet wat je door God in genade geschonken is, 1 Korinthe 2 vers 12 (1 Kor. 02:12) en wat ge­predikt moet worden. Door onkunde en onwetendheid werk je, misschien onge­wild, zo toch mee aan de verschrikkelijke verdeeld­heid op het geestelijke erf. Jezus’ gebed: “Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt”, wordt door ongehoorzaamheid deerlijk ge­schonden, Johannes 17 vers 21 (Joh. 17:21). Je kunt wel veel misbaar ma­ken over het fenomeen ‘Godsverduistering’, maar als je aan de Geestesdoop voorbijgaat, hoe zul je dan de volle raad Gods kunnen verkondigen? Handelingen 20 vers 27 (Hand. 20:27).

Maar er is nog een derde facet. Namelijk dat wij als Geestgedoopte christenen ons volkomen afhankelijk maken van de Heer zelf. Dat wij het Woord uitslui­tend zo uitdragen als de Heilige Geest het ons uit­legt. Jezus maakte zichzelf volkomen afhankelijk van zijn Vader. Hij ging daar­in, als Degene die als eerste de doop met de Hei­lige Geest ontving, zover dat Hij de indringende woorden sprak: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen” . Maar dan ook: “Want wat de Va­der doet, dat doet ook de Zoon evenzo”, Johannes 5 vers 19 (Joh. 05:19).

In een profetie sprak de Heer: ‘Mijn volk, neem dit besluit om uzelf volkomen afhankelijk te stellen van Mij. Vrees niet daarvoor, zoals sommigen doen. Want Ik heb mijn hand (beeld van de Heilige Geest) op u gelegd. Het is uw red­ding! Het is uw kracht! Het is uw heerlijkheid! Want zó kan Ik u verder leiden door mijn Geest en u leren door mijn Woord’.

Geef de Geest de ruimte!

Allerwegen klinkt de roep om de Heilige Geest. Die moet weer manifest worden in de gemeente, de kerk van Jezus Christus. Ogen gaan (weer) open voor de werking van de Geestes­gaven. Bedieningen worden herkend en erkend. Er wordt luid geroepen om een charismatische prediking, om een bevestiging van het Woord met wonderen en tekenen. Opnieuw wordt ge­zien dat het Evangelie in Gods kracht zo sterk is, dat het ieder mens best kan bereiken. Andere ge­schriften, belijdenissen en geloofsartikelen zijn daar­voor niet nodig. Dikwijls zijn die eerder een sta in de weg. Wat ontbreekt er dan nog? Ogenschijnlijk niet veel. Er gebeurt on­tegenzeglijk enorm veel goeds, ondanks het vele geklaag en doemdenken dat zich eveneens manifes­teert. Eigenlijk blijft er maar één kardinaal punt over. We weten dat ook wel. Ook onze geest weet wat in ons is. We kunnen dat samenvatten in die ene vraag die overblijft: Mag de Geest het zeggen?

Mag de Heilige Geest het in ons leven helemaal te zeggen krijgen? Ik denk dat wij allen een volmondig ‘ja’ op deze vraag willen geven. We verlangen dat ook. We weten dat we ten diepste niemand anders nodig hebben om ons te leren. De zalving van de Heilige Geest leert ons over alle dingen en die is waarachtig en geen leugen 1 Johannes 2 vers 27 (1 Joh. 02:27).

Hij zet je trouwens nooit onder druk, maar leidt je tot de volle waarheid, Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13). De Bijbel noemt Hem zelfs de Geest der heerlijkheid, 1 Petrus 4 vers 14 (1 Petr. 04:14) . En op die heerlijk­heid doelt Hij in ons leven. Daarom sprak Jezus: “Het is beter voor u, dat Ik heenga”, Johannes 16 vers 7 (Joh. 16:07). Daar­door kon de Trooster ko­men en is Hij er nu. Om ons te vervolmaken tot alle volheid Gods. Er is geen heerlijker iets dan helemaal vol te zijn van de Heilige Geest. Wat is er dan tegen om je in dat proces van leven door de Geest te be­geven?

Het initiatief moet echter wel van ons zelf komen en uitgaan. Anders gebeurt er niets. Eigenlijk gaat het om de vraag of we echt willen. Willen we van heer­lijkheid tot heerlijkheid veranderen? Of zijn wij simpelweg bang om in ons natuurlijk of geestelijk leven dingen te moeten veranderen, omdat wij heel goed weten dat het één leven ‘moet’ zijn?

Realiseren wij ons wel af­doende dat de tegenstan­der die werkelijk een ‘bo­ze’ is, op al de overleg­gingen van onze geest en ons hart inspringt, om ons te verhinderen de volle heerlijkheid Gods te ont­vangen? Satan legt de geest der wereld over de mensheid. De duivel wordt nog steeds onderschat, niet voldoende onderkend. Velen halen hun schouders op over de onzienlijke wereld of weten niets van de strijd in de hemelse gewes­ten, Efeze 6 vers 10 tot en met 18 (Ef. 06:10-18) . Satan opereert midden onder ons.

Het is fantastisch dat wij de mogelijkheid hebben om echt volkomen te beant­woorden aan het doel van God. Om aan het beeld van Jezus gelijk te worden. Dat betekent werk aan de winkel. Voor ons zelf. Om nog radicaler te veranderen. Hoe dat moet? Gods Geest wijst wel aan wat en hoe dat moet. Wat de be­slissende factor in ons le­ven is.

Zo klaart de nacht volko­men op. We onderscheiden meer jen meer het beeld van onze oudste broer Je­zus. Je blijft je verbazen over wat de Heilige Geest vermag in je leven. Ga daarom geen enkele ‘Bijbelse’ beslissing in je leven uit de weg. Doe gewoon wat God tegen je zegt. Heb het leven Gods, net als Jezus, in jezelf, Johannes 5 vers 26 (Joh. 05:26). Laat los en je wordt (door de boze) losgelaten, Lucas 6 vers 37 (Luc. 06:37). Breng schei­ding aan in jezelf en overwin!

Beroof jezelf niet van dat wat God met je bedoelt. En laat je niet beroven van Gods heerlijkheid, het kwaliteitsleven.

Mag de Geest het zeggen? Een overbodige vraag die moet verdwijnen.

Ja toch?

 

Zomerkamp

Zuster Oelen uit Ridderkerk deelde ons mee dat het ‘zomerkamp voor jongens en meisjes’, zoals dit enkele malen werd aangekondigd in “Levend Geloof”, geheel is volgeboekt.

Buitenlandse abonnees

Wij verzoeken abonnees die buiten Nederland wonen, voor zover zij zelf geen bankrekeningnummer in Nederland hebben, hun abonnementsgelden en giften (zomeractie!) zoveel mogelijk op te sturen in de valuta van het land waarin men woont, in een gesloten enveloppe. Dit in verband met de hoge overschrijvingskosten welke de Nederlandse banken bij overschrijvingen uit het buitenland thans berekenen. Een bevestiging van ontvangst wordt toegezonden.

Tenslotte…  

Vergeet niet mee te doen aan onze ‘zomeractie 1991’. Lees wat wij daarover schrijven op blz. 9 en 10.

 

Wat is de mens?

Bijbelstudie door Hessel Hoefnagel

Bijbelse uitgangspunten

Met de eeuwige bestemming van de mens is men in alle eeuwen bezig geweest. Ook in de Bijbel vinden we daarvan de vele blijken. Ik wil aan de hand van Bijbelse gegevens de aandacht vestigen op de bestemming van de mens, zoals de Schepper die heeft voorbereid en bezig is te ontsluieren.

Als uitgangspunt voor deze gedachten werd ik bepaald bij de openbaring die Rebecca, de vrouw van de aartsvader Izak, ontving toe zij zwanger was van Ezau en Jakob in Genesis 25.

Deze openbaring was: “Twee volken zijn in uw schoot en twee natiën zullen zich scheiden uit uw lichaam: de ene zal sterker zijn dan de andere en de oudste zal de jongste dienstbaar wezen”, Genesis 25 vers 23 (Gen. 25:23).

Velen geven, onder andere op basis van deze tekst, een zekere prioriteit aan het natuurlijke volk Israël ten opzichte van de omringende ‘broedervolken’ en stellen dit ook nu nog als een door God gegeven uitgangspunt, ondanks de openbaring van Jezus Christus in deze volheid van de tijd, Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04).

De openbaring aan Rebecca is echter een Goddelijk principe, dat alles te maken heeft met de openbaring van de mensheid, zoals God die van oorsprong af heeft bedoeld, toen Hij sprak: “Laat Ons mensen maken naar Ons beeld en als Onze gelijkenis. En God schiep de mens naar diens (eigen menselijk) beeld, (én) naar Gods beeld schiep Hij hen, man en vrouw schiep Hij hen”, Genesis 1 vers 26 en 27 (Gen. 01:26-27).

God schiep de mens dus als een zelfstandig wezen met de mogelijkheid van een zelfstandige keus en tegelijkertijd als een beelddrager van Zichzelf. In de instelling van het huwelijk komt deze twee-eenheid volkomen tot uiting. In het zuivere huwelijk tussen man en vrouw is de man het beeld van God en de vrouw het beeld van de mens, waarin God Zijn eeuwige kracht zal openbaren. Zoals met betrekking tot het huwelijk geldt: “Het is niet goed dat de mens alleen zij, Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past”, Genesis 2 vers 18 (Gen. 02:18), zo kunnen we stellen, dat de Schepper de mens bedoelt als ‘hulp’, voor Zichzelf. Zoals man en vrouw samen als een éénheid in staat zijn om vrucht te dragen, zo is de mens als partner van God in staat aan Zijn potenties gestalte te geven.

Dit is een groot geheim en de basis voor de openbaring van Jezus Christus, onze Koning. Deze ‘Zoon des mensen’ heeft niet alleen de ‘zonde der wereld’, dat wil zeggen de onmogelijkheid om voor God vrucht te dragen, weggenomen, Johannes 1 vers 29 en 1 Johannes 3 vers 5 (Joh. 01:29; 1 Joh. 03:05), maar Hij heeft, als gevolg daarvan, de mens die wezenlijk in Hem gelooft, ook verbonden aan God door de uitstorting van de Geest van God.

De vervulling met de Heilige Geest is een absolute noodzaak om weet te hebben van deze eeuwige waarden. Zonder deze kennis kan de mens niet komen tot de “gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon van God, die de eerste is onder vele broederen”, Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29).

Tijdens de schepping van ‘hemel en aarde’ gaf God uitdrukking aan Zijn voornemen om mensen te maken. Hij formeerde de mens uit de materie van de aarde en blies ‘levensadem’ in zijn neus. Door deze levensadem werd de mens een ‘levende ziel’, Genesis 2 vers 4 en vers 7 en 1 Korinthe 15 vers 45 (Gen. 02:04; Gen. 02:07; 1 Kor. 15:45).

Als ‘levende ziel’ was en is de natuurlijke mens een deel van de wereld, waarin hij werd geplaatst om deze te ‘bouwen en te bewaren’.

Dat het nageslacht van de eerste Adam in het vervullen van zijn verantwoordelijkheid een falend beleid heeft gevoerd, is in vele opzichten overduidelijk. Hoe is de zichtbare schepping misvormd en het ‘biologisch evenwicht’ verstoord vanwege de technologische ontwikkeling en de vermenigvuldiging van de wetenschap vergelijk Daniël 12 vers 4 (Dan. 12:04).

De geestelijke vorming van de mens

In het begin van de Bijbel lezen we, dat de Schepper de mens, die Hij geformeerd had, na een ontwikkelingstijd tot geestelijke ‘volwassenheid’ een plaats gaf in de ‘hof van Eden’, ten onrechte door velen al als ‘paradijs’ aangeduid, Genesis 2 vers 8 tot en met 25 (Gen. 02:08-25). Van het begrip ‘paradijs’ is echter pas sprake in het nieuwe testament, waar de ‘mens in Christus’ centraal staat.

In de ‘hof van Eden’ werd de mens in schaduwbeeld geconfronteerd met de wereld der geesten. Hij kreeg te maken met de ‘boom des levens’ met zijn heerlijke vrucht, die de mens geschikt zou maken voor zijn verheven bestemming. Deze boom stond in het centrum van alle bomen in de hof.

Als bedrieglijke misleiding in de directe omgeving van de ‘boom des levens’, stond de ‘boom van kennis van goed en kwaad’. Ook was er de ‘slang’, die de natuurlijke begeerte van de mens tot het opdoen van kennis en het activeren van het verstand wist te richten op deze boom en zijn vrucht, Genesis 2 vers 6 (Gen. 02:06).

God wist hoe de geestenwereld er uit zag. De mens was argeloos als een klein kind, dat de gevaren van het leven nog niet ziet. Daarom gaf God de mens enkele richtlijnen mee, voordat Hij deze plaatste in de hof. Deze lezen we in Genesis 2 vers 16 en 17, (Gen. 02:17):

-vrij eten van alle bomen in de hof, inclusief de ‘boom des levens’.

-niet eten van de ‘boom van kennis van goed en kwaad’.

Het gevolg hiervan zou de mens de dood doen sterven.

De ‘dood sterven’ is een proces, waarin de innerlijke mens onder de claim van de Dood een tegengestelde ontwikkeling ondergaat ten opzichte van de ontwikkeling die de Schepper voor de mens heeft bedoeld. Déze ontwikkeling wordt aangeduid met ‘eeuwig leven’. In het proces van ‘de dood sterven’ is de mens ongeschikt voor het doel van God.

De oudste en de jongste

In de Bijbel lezen we in het Oude Testament meerdere geschiedenissen en voorvallen, die een schaduwbeeld vormen van de ontwikkelingen met betrekking tot het zo genoemde ‘Koninkrijk der hemelen’, waarover we in het Nieuwe Testament lezen. De aanduiding ‘Koninkrijk der hemelen’ duidt op de geestelijke wereld, waarin sprake is van het ‘Koninkrijk van God en Jezus Christus’, het ‘Koninkrijk van Satan’ en het ‘Rijk van de Dood’.

Voor ons als christenen is het van groot belang, dat we bij het lezen van al deze geschiedenissen leren bewust ‘in te gaan’ in de geestelijke wereld. Daar immers is onze plaats ‘in Christus’ en daar ligt onze taak om de veelkleurige wijsheid van God bekend te maken aan de ‘overheden en machten’ in deze hemelse gewesten.

Dit is het ‘eeuwig voornemen’ van onze God, dat Hij ‘in Christus Jezus’ bezig is uit te voeren, Efeze 3 vers 10 en 11 (Ef. 03:10-11). Dit duidt op de ware mensheid, die vervuld is met de Geest van God, waarvan Jezus Christus de eerste is.

In Genesis 25 vers 19 tot en met 34 lezen we dus de geschiedenis van Ezau en Jakob (Gen. 25:19-34). Hun vader Izak was 40 jaar oud, toen hij met Rebecca trouwde. Toen de beide kinderen werden geboren, was Izak al 60 jaar oud. Al die tijd had Izak voor zijn vrouw gebeden, omdat hij, evenals zijn vader Abraham, vasthield aan de belofte van God aan Abraham aangaande een enorm uitgebreid nageslacht, terwijl deze al op zeer hoge leeftijd was gekomen Genesis 15 vers 5 en Genesis 17 vers 4 en Genesis 18 vers 1 tot en met 15 (Gen. 15:05; Gen. 17:04 e.v.; Gen. 18:01-15). Toen Rebecca zwanger was, ervoer ze iets bijzonders in haar schoot. Zó bijzonder, dat ze er reden voor had om hierover de Here te raadplegen. Ze kreeg toen de volgende; openbaring: “Twee volken zijn in uw schoot en twee natiën zullen zich scheiden uit uw lichaam: de ene natie zal sterker zijn dan de andere en de oudste zal de jongste dienstbaar zijn”, Genesis 25 vers 23 (Gen. 25:23).

Het aan Rebecca geopenbaarde aangaande de beide kinderen die ze verwachtte, heeft niet slechts betrekking op het natuurlijke nageslacht van Abraham, Izak en Jakob. Het is veel meer een Goddelijk principe, dat in de ontwikkeling van het ‘plan van God’ een centrale plaats heeft.

Al direct vóór in de Bijbel komt dit principe naar voren en zet zich voort in de geschiedenis van de mens. “Ten tijde, dat de Here God aarde en hemel maakte, … toen formeerde Hij de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levende ziel”, Genesis 2 vers 4 tot en met 7 (Gen. 02:04-07).

Hoewel de Nieuwe Vertaling hier spreekt over een ‘levend wezen’, hanteer ik bij voorkeur de vertaling van de Septuaginta en de Statenvertaling, die spreken over een ‘levende ziel’, evenals in 1 Korinthiërs 15 vers 45 (1 Kor. 15:45) wordt vertaald. De aanduiding ‘ziel’ karakteriseert de verbondenheid van de mens met zijn natuurlijke omgeving. De Schepper gebruikte voor het lichaam van de mens dezelfde materie als van de aarde.

De mens is daarom bij uitstek geschikt om de natuurlijke wereld en met name de bezielde schepping, te kennen en te ‘onderhouden’, zoals de Schepper hem opdroeg, Genesis 1 vers 28 (Gen. 01:28).

Centraal in het ‘plan van God’ staat de mens. Niet slechts als een onderdeel van de veelzijdige schepping, maar als een concreet bedoelde medewerker van God, in staat om op een juiste wijze te heersen over ‘al de werken van Gods handen’, Psalm 8 vers 7 (Ps. 008:007). Terwille van deze mens heeft God alle dingen geschapen, namelijk:

-de geestenwereld (engelen) als hulp voor de mens, Hebreeën 1 vers 14 (Heb. 01:14).

-de aarde (inclusief het bijhorend hemelruim) als (eer­ste) woonplaats voor de mens met betrekking tot diens ontwikkeling als natuurlijk wezen, Genesis 1 vers 2 tot en met 7 (Gen. 01:02-07).

(Slot volgt).

1991.05 nr. 325

Levend geloof 1991.05 nr. 325

Hoe beleven wij Pinksteren? Door Gert Jan Doornink

Is ‘Pinksteren’ een realiteit in ons leven?

In het plan van God om een getuige van Hem te zijn neemt ‘Pinksteren’ een zeer belangrijke plaats in. Zonder de dagelijkse pinksterervaring kunnen we onmogelijk functioneren als een volwaardig getuige van Christus. Daarom zou ik het, bij wijze van spreken, wel van de daken willen schreeuwen: ‘U hebt Pinksteren nodig’! En als u mij zou vragen welke van de zogenaamde christelijke feestdagen vindt u de belangrijkste?, zou ik ongetwijfeld zeggen: Pinksteren, waarmee ik uiteraard niets wil afdoen aan de grote betekenis van de andere feestdagen. Maar Kerstfeest is geweest, Pasen is geweest, maar Pinksteren gaat nog dagelijks door. Het boek Handelingen is nog niet afgesloten, maar wordt nog dagelijks verder geschreven.

Wij kennen allemaal het gezegde: ‘Een ketting is zo sterk als de zwakste schakel is’. We kunnen geloven in de geboorte van Jezus, in het lijden, sterven en de opstanding van Hem, in Zijn hemelvaart en straks Zijn terugkomst, maar als we niet geloven in Pinksteren is dat de zwakke schakel waardoor de ketting breekt.

De grote tragedie binnen het Christendom, door alle eeuwen heen, is het niet geloven in Pinksteren. Weliswaar geloven velen wel dat het tot geloof komen in Christus een werk is van de Heilige Geest. Maar dan is bij velen de gedachte aanwezig dat men dan vanaf dat moment ook gedoopt is met de Heilige Geest. Deze gedachte leeft bijvoorbeeld bij vele baptisten, het Leger des Heils, de Vergadering der gelovigen en vele andere evangelische groepen.

Nu zijn er onder hen vele gelovigen die het oprecht menen, maar zolang men blind is voor de werkelijke betekenis van Pinksteren is er een remming, een bedekking, een manco, waardoor de onvoorstelbare rijkdom van het werkelijk vervuld zijn met de Heilige Geest verborgen blijft. En God wil juist dat we deelgenoten zijn van Zijn volle heerlijkheid. Alleen door de beleving van Pinksteren kan deze verder gestalte krijgen.

Zeven eigenschappen van Gods Geest

Voor dat we in dit artikel iets meer gaan zeggen over het ontvangen van en hel vervuld blijven met de Heilige Geest, willen wij een aantal eigenschappen van de Heilige Geest onder ogen zien. Eigenschappen die de belangrijkheid doen zien van het vol zijn van Gods Geest. Wij willen zeven kenmerken noemen, die ook in het leven van Jezus reeds opvallen en als we weten geroepen te zijn om in Zijn voetstappen te treden zullen ook wij ze in willen passen in ons leven. Want het is natuurlijk totaal onbelangrijk om een theoretische beschouwing te houden over Pinksteren. Het gaat om de praktische beleving. De Heilige Geest is geen verborgen iets in ons leven, een geheim dat een geheim blijft, maar Jezus zelf maakte reeds duidelijk, toen Hij op aarde was, waarom het werkelijk gaat. Hij zei: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zei Hij van de Geest welke zij, die tot geloof in Hem kwamen. Ontvangen zouden…” Johannes 7 vers 38 en 39 (Joh. 07:38-39).

De Heilige Geest is de Trooster

Jezus noemt de Heilige Geest verschillende malen de Trooster. Zie Johannes 14 vers 16 en Johannes 14 vers 26 en Johannes 15 vers 26 en Johannes 16 vers 7 (Joh. 14:16; Joh. 14:26; Joh. 15:26 en Joh. 16:07). Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Niets meer en niets minder dan het woord het zegt. Hetzelfde leven wat in Jezus was, is ook in de Heilige Geest aanwezig. Jezus zelf spreekt over de ‘andere Trooster’, zoals ook Hijzelf de grote Trooster was tijdens Zijn bediening op aarde. Hij stond naast de mensen, leefde met hen mee, was bewogen met hen.

Bij Jezus was het geen oppervlakkige belangstelling voor de mede mens, maar Hij identificeerde zich met de mens in nood. Bij het woord ’troost’ denken we in de eerste plaats aan ‘iemand die het verdriet wegneemt’. Zo doet ook Jezus. Hij gaat naast ons staan omdat Hij weet dat wij het niet gemakkelijk hebben in deze wereld. Hij sprak: “In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen”, Johannes 16 vers 33b (Joh. 16:33b) . Weet u wat zo geweldig is? Dat die Trooster altijd bij ons is! Jezus zei dat de Trooster tot in eeuwigheid bij ons zal zijn, Johannes 14 vers 16 (Joh. 14:16).

De Heilige Geest is de Geest der waarheid

In Johannes 14 vers 17 (Joh. 14:17) noemt Jezus de Heilige Geest ‘de Geest der waarheid’, waarmee Hij in feite direct al afrekent met de duivel. Hij ontmaskert hem als degene die met zijn vele ‘leugengeesten’ de mens op een dwaalspoor brengt. Jezus zelf had er dagelijks mee te maken en het spreekt vanzelf dat dit ook voor ons geldt. Ook wij zullen de intriges en pogingen tot infiltratie uit het rijk der duisternis moeten kunnen onderscheiden en weerstaan en dit is alleen mogelijk door de Heilige Geest.

Door de Geest der waarheid die in ons is wordt niet alleen de leugen ontmaskerd, maar krijgt ook steeds minder kans ons getuigenis in deze wereld te beschadigen, want zolang iemand niet eerlijk is en leugenachtig, is hij een ‘onbetrouwbaar getuige’ in deze wereld. Wij komen hiermee tegelijkertijd al bij een derde belangrijke eigenschap van de Heilige Geest terecht, namelijk het ‘overtuigen’.

De Heilige Geest overtuigt

Wij hebben bij punt 2 gezien dat we zijn geroepen om ‘betrouwbare getuigen’ van Christus te zijn. Dit uit zich door de woorden die wij spreken en de werken die wij doen. En als het goed is, zijn de woorden die wij spreken, woorden geïnspireerd door de Heilige Geest. Het is de Heilige Geest die de wereld zal overtuigen dat zij tot geloof in Christus moet komen, Johannes 16 vers 8 tot en met 11 (Joh. 16:08-11). God wil onze mond daartoe gebruiken. We zien hieruit ook hoe belangrijk het is dat we in gesprekken over het geloof positieve, geloof inspirerende woorden gebruiken.

Jezus sprak: “Niet  wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar  wat de mond uitkomt, dat maakt de mens onrein” Matteüs 15 vers 11  (Matt. 15:11) . En Paulus waarschuwt dat er geen ‘liederlijk woord’ uit onze mond zal komen, want daarmee bedroeven wij de Heilige Geest, Efeze 4 vers 29  (Ef. 04:29).

De Heilige Geest verheerlijkt Jezus

Een opvallend aspect wat Jezus noemt ten aanzien van de Heilige Geest is: “Hij zal Mij verheerlijken”, Johannes 16 vers 14 (Joh. 16:14). Was Jezus hier uit op eigen eer? Natuurlijk niet, want Hij zocht altijd ‘de eer van de Vader’. Maar Jezus wist wel dat zodra de Heilige Geest door iemand heen begint te werken, het gevaar bestaat dat we onze eigen eer gaan zoeken: ‘Ik heb in mijn bediening…’ Hoe vaak horen of lezen we niet dat mensen die in dienst van God staan de eer naar zich toehalen: ‘Je moet in mijn samenkomst komen, daar gebeuren de wonderen…’

Het gaat om de eer en verheerlijking van Jezus, want daarmee wordt de Vader verheerlijkt. Wij zijn geroepen beelddragers van Jezus te zijn. “Hij zal Mij verheerlijken”, zegt Jezus, en – let goed op – “Want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” . Met andere woorden: wat de Heilige Geest door ons heen doet is een stukje ‘ Jezus-promotie’. Zo krijgen de mensen via ons leven een beeld van wie Jezus is, wie God is en daar gaat het om!

De Heilige Geest maakt ons bekwaam

Gods Geest maakt ons ook bekwaam om de talenten die in ons zijn, en die bij ieder verschillend zijn, te gebruiken in dienst van Gods Koninkrijk. Ook dat is iets wat de duivel tracht te verhinderen. Ik heb zelf jarenlang vastgezeten in een leer die naar voren bracht dat je wil, je leven, je persoonlijkheid verbroken moest worden. Maar God is er niet op uit om onze persoonlijkheid te (ver)breken, maar juist om te helen. Hij wil dat we sterk en krachtig zijn. Uiteraard ontlenen wij dat niet aan onszelf, maar het is de Heilige Geest die ons dat schenkt. “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt…”, Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08).

Niet alleen maakt de Heilige Geest ons bekwaam om onze talenten te gebruiken, maar ook op de juiste wijze en op de juiste tijd. Ook dat is een aspect wat wij niet over het hoofd mogen zien. Jezus sprak in dit verband over het feit dat de Heilige Geest ons de toekomst zal verkondigen. Ik geloof dat we daarbij niet alleen behoeven te denken aan bijvoorbeeld de gave van profetie, maar ook aan gewone alledaagse dingen. Ook daarin mogen we geleid worden door de Heilige Geest.

De Heilige Geest maakt levend

De Heilige Geest brengt het Woord van God tot leven, dat wil zeggen ontsluit de werkelijke betekenis. We kennen de uitdrukking: ‘Iedere ketter heeft zijn letter’. Jehova’s getuigen, allerlei andere sekten en dwaalleringen, fundamentalistische christenen, iedereen hanteert Gods Woord op zijn eigen wijze en probeert Gods Woord voor zijn eigen karretje te spannen. Het is een terrein wat heel operationeel is voor de duivel. Want onder vrome dekmantel brengt hij door het hanteren (verdraaien) van Bijbelteksten velen op een dwaalspoor. (Hij probeerde het ook bij Jezus. Denk aan de verzoeking in de woestijn).

Om Gods Woord op de juiste wijze te kunnen verstaan hebben wij de Heilige Geest nodig. “De letter doodt, maar de Geest maakt levend”. Een veel gebruikte tekst, maar wel 100% waar! Als we Gods Woord hanteren hebben we niet te maken met dode materie, maar het is ‘levend materiaal’. En dat leven ontstaat door de ‘bevruchting’ met Gods Geest, zoals ook de woorden van Jezus dat waren. Daarom zei Hij: “De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven”.

De Heilige Geest maakt ons bewust

Een bekende uitspraak van Paulus is dat God ons geen geest van lafhartigheid heeft gegeven, maar van kracht, van liefde en bezonnenheid, 2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07). Een geest van kracht is in ons, dat wil zeggen de Geest van God, die ons ook vol doet zijn van Zijn liefde. Wij zijn ons daardoor ook bewust wie wij zijn in Christus, namelijk ‘met Hem overwinnaars’. Wij zijn niet bang voor de toekomst, en ook niet voor vandaag! Wij zijn ons bewust van onze plaats in de geestelijke wereld. Onze plaats is met Christus in de hemelse gewesten, zegt Paulus.

Omdat we behoren tot de geestelijke wereld hebben we ook een geestelijke taal ontvangen, namelijk het spreken in nieuwe tongen. Jezus zei in Markus 16: “In nieuwe tongen zullen zij spreken”. En vanaf Pinksteren zien we de uitwerking er van in en door de gelovigen:

  1. als wapen in de geestelijke strijd,
  2. als vorm van aanbidding en
  3. voor de opbouw van ons geloof.

Als ’tongensprekers’ zijn wij niet ‘meer’ dan de andere christenen, maar wel ‘anders’, dat wil zeggen: we zijn ons ten volle bewust hoe belangrijk het is vervuld te zijn met de Geest van God.

De Heilige Geest in Zijn totaliteit

We hebben nu zeven punten onder ogen gezien die ik zou willen beschouwen als kenmerkende eigenschappen van de Heilige Geest. In de loop der jaren heb ik ze mogen ontdekken en de betekenis van deze ‘ontdekking’ gaat nog steeds door, want wie zijn hart dagelijks opent voor de Heilige Geest, wordt door die Geest voortdurend gecorrigeerd, opgevoed en meer en meer omgevormd naar het beeld van Jezus. Want daar gaat het eigenlijk om!

Deze zeven eigenschappen of kenmerken van de Heilige Geest staan niet op zichzelf, maar vloeien als het ware in elkaar over, want – nogmaals – het gaat niet om de theoretische kennis, maar om de praktische beleving. Deze zeven punten behoren er uit te komen, zodat we daardoor de volheid van de Geest niet alleen bezitten, maar ook openbaren. Je zou het ook zo kunnen formuleren: We openbaren de vrucht van de Geest en de gaven van de Geest kunnen door ons heen werken.

Hoe kunnen wij de Geest ontvangen?

Hoe worden wij gedoopt met of in de Geest? Hoe ontvangen wij de Geest? Hierover kunnen wij kort zijn, want het antwoord is simpel, duidelijk en doeltreffend, namelijk: Door het geloof. In Lucas 11 vers 13 (Luc. 11:13) lezen we dat God de Heilige Geest zal geven aan hen, die Hem daarom bidden. Denk ook aan de woorden van Jezus in Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:38). In Handelingen 2 vers 4 (Hand. 02:04) lezen wij dat allen vervuld werden met de Heilige Geest en met andere tongen begonnen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken. En in  Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38) van hetzelfde hoofdstuk zegt Petrus: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Het ontvangen van de Heilige Geest gebeurt soms zonder handoplegging, Handelingen 10 vers 44 (Hand. 10:44), en soms met handoplegging, Handelingen 19 vers 6 (Hand. 19:06).

Is er een wachttijd? Die opmerking horen we nog al eens, maar ik geloof dat ieder kind van God a la minuut de Heilige Geest kan ontvangen. Breekt deze niet direct door, doordat iemand niet onmiddellijk in tongen spreekt, houdt dan toch vast aan het feit dat de Heilige Geest in het geloof is aanvaard. Natuurlijk is het mogelijk dat er tegenwerkende krachten, gebondenheden, etc., zijn die eerst opgeruimd moeten worden, maar het ligt dus nooit aan God als de Geest niet ‘doorbreekt’.

Hoe blijven wij vol van de Geest?

Van groot belang is ook dat we continu vervuld blijven met de Heilige Geest. We mogen de doop met de Geest nooit zien als een eenmalige ervaring. Het gaat om de dagelijkse vervulling. Na de ‘doop in de Geest’ (het begin) mogen we verder groeien in de Geest en daaraan moeten we ten volle meewerken door gehoorzaamheid en geloof. Dan zullen de eigenschappen waar we het in dit artikel over gehad hebben, er beslist uitkomen. Dit betekent dat we meer en meer het karakter, het wezen van God tot openbaring brengen. En dat is het grote doel van ons leven: beelddragers Gods zijn, tonen dat God goed en rechtvaardig is, ons als zonen van Hem openbaren! Het is de bede van mijn hart dat Pinksteren 1991 een nieuwe stimulans, een nieuwe impuls zal zijn dat dit gerealiseerd wordt in ons leven!

 

Jezus over de Heilige Geest Gert Jan Doornink

Hieronder volgen enkele uitspraken van Jezus over de Heilige Geest, welke ook in het artikel ‘Hoe beleven wij Pinksteren?’ aan de orde komen.

“Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”, Johannes 7 vers 37b en 38 (Joh. 7: 37b-38).

“Wanneer gij Mij lief hebt, zult gij mijn geboden bewaren. En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn”, Johannes 14 vers 15 tot en met 17 (Joh. 14:15-17).

“Doch Ik zeg u de waarheid: Het is beter voor u, dat Ik heenga. Want indien Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u komen, maar indien Ik heenga, zal Ik Hem tot u zenden. En als Hij komt, zal Hij de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel; van zonde, omdat zij in Mij niet geloven; van gerechtigheid, omdat Ik heenga tot de Vader en gij Mij niet langer ziet; van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is.

Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen”, Johannes 16 vers 7 tot en met 15 (Joh. 16:07-15).

 

In memoriam Jan Kranendonk door Gert Jan Doornink

In de afgelopen maanden publiceerden wij enkele malen een artikel van broeder Jan Kranendonk, voorganger van de volle evangelie gemeente te Baarn. Broeder Kranendonk was toen reeds ernstig ziek en heeft op zondag 28 april, in de volle zekerheid van zijn geloof, zijn intrek genomen bij de Heer.

Op vrijdag 3 mei vond onder grote belangstelling de begrafenis plaats. Ook verschillende voorgangers uit de volle evangelie beweging waren daarbij aanwezig. Marijke de Wolf sprak namens de gemeente een herdenkingsboodschap uit, waarin op duidelijke wijze naar voren kwam wie br. Kranendonk was en welke betekenis hij heeft gehad voor de verkondiging van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen.

Persoonlijk ben ik erg dankbaar dat ik, met name in het afgelopen jaar, br. Kranendonk heb leren kennen. Uit de verschillende gesprekken bleek zijn grote liefde en visie ten aanzien van het werkelijke evangelie en zijn verlangen dat dit evangelie verder zou doorbreken. Het is de bede van mijn hart dat zijn vrouw Tine, de kinderen en de gemeente, veel kracht vanuit Gods Koninkrijk zullen ontvangen. En denkend aan hetgeen br. Kranendonk in zijn laatste artikel schreef, willen wij trouw blijven aan de grote opdracht en het met Paulus belijden: “Hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder”!

 

Het Meesterwerk door Duurt Sikkens

Gelijkenis

Het Koninkrijk van God is gelijk aan een antiquair die op zoek is naar verlo­ren gegane meesterwerken. Stad en land reist hij af om deze waardevolle schil­derstukken weer op te sporen en vaak is hij op veilingen te vinden.

Wanneer hij dan een mees­terwerk heeft ontdekt en een origineel kunstwerk in handen heeft, dan bonst zijn hart van vreugde, want met zijn kennersblik ziet hij dat hij niet met een vervalsing te maken heeft, maar met een écht schilderij. Bovendien ziet hij de signatuur van de schilder die het meester­stuk heeft vervaardigd.

Veelal ligt het doek onder een dikke laag vuile stof en vette aanslag, vertoont het scheuren en krassen en in sommige gevallen is er een andere voorstelling overheen geschilderd.

Maar dat ontmoedigt hem niet, integendeel! Des te mooier zal immers het origineel weer zijn.

Aan het werk

Dan gaat hij aan het werk en hanteert op de juiste manier de middelen om het doek schoon te maken en te restaureren. Geduldig is hij uren- en dagenlang bezig met reinigen en zui­veren, met het herstel van beschadigingen of met het afkrabben van verkeerde verflagen.

En geleidelijk komen de heldere tinten en prachtige diepe kleuren naar boven, wordt tevens de handteke­ning duidelijk en wanneer het oude meesterwerk totaal is gereinigd en hersteld, staat er een schitterend mooi schilderij voor hem.

Dan haalt hij vrienden en buren bij elkaar om aan hen het prachtige kunstwerk te tonen, het kunstwerk dat de maker helemaal tot zijn recht doet komen. De restaurateur is blij dat het af is: Je kunt duide­lijk zien wat het voorstelt en de originele signatuur van de meester-schilder betekent een waarmerk van echtheid.

Opnieuw ontdekt

Zó is het ook met iedereen die weer ‘ontdekt’ wordt door het evangelie van Jezus, want Hij is ook ge­komen om dat wat verloren was, wat zoek geraakt was, weer tevoorschijn te halen.

Hoe zwaar een mens ook beschadigd is in zijn den­ken, wat een vuil er ook over iemand heen gekomen is of, in het ergste geval, wanneer hij een ander moet zijn dan degene die hij in werkelijkheid is, God ontfermt zich, – zodat de originele mens weer aan het licht komt. Dat betekent niet alleen dat je als mens totaal herstelt, maar meer nog, dat je als mens Gods gaat functioneren.

Eeuwenlang na Adam en eeuwenlang na Jezus Chris­tus is het de duivel gelukt, vooral door middel van valse leringen, de oor­spronkelijke bestemming van de mens te verduiste­ren, te bedekken met een laag vuil, door te vertel­len dat de mens van nature slecht is, geneigd tot alle kwaad, dat ze een erfzonde als een biologische handicap meetorsen met als grote afmaker: de dood.

Eerherstel

Maar, geprezen is de Va­der die het waarachtige licht weer doet schijnen, zodat weer begonnen wordt met het eerherstel van de mens. God is de schenker van het eeuwige leven, HIJ is vol van ge­nade en schenkt deze ro­yaal aan de mens. Wat is het heerlijk om daarvan te leven en om dat uit te delen.

En, zoals een schilderij hangt ter ere van de ma­ker, zó leven ook wij ter ere Gods en zal iedereen God prijzen om wat Hij heeft gedaan. Of, om het met onze Voorganger te zeggen: “Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheer­lijken.

 

Geloven en belijden -3- door Wim te Dorsthorst

De ontwikkeling van ons geloof

Zoals alles in de mens is geloof ook onderhevig aan groei en ontwikkeling. Het dient daarom beschermd, geleid, ondersteund en gevoed te worden. De na­tuurlijke mens ontwikkelt en leeft door zijn zintuigen en door het geloof wat het functioneren in natuurlijk opzicht mogelijk maakt.

Het is van de Schepper natuurlijk nooit de bedoe­ling geweest dat de mens los van Hem zou gaan le­ven en zeker niet door de zonde gescheiden van Hem Jesaja 59 vers 2 (Jes. 59:02). Wij weten hoe de harmonieuze situatie bij de aanvang al wreed ver­stoord is door de duivel en de zondeval in Genesis 3.

Wel heeft God altijd be­doeld dat een evenwichtige natuurlijke ontwikkeling vooraf zou gaan aan een geestelijke ontwikkeling.

Paulus zegt: “Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke” 1 Korinthe 15 vers 46 (1 Kor. 15:46). Uiteraard be­doelt Paulus hier niet een opvoeding en opgroeien zonder God en zonder Gods besef bij te brengen; integendeel, hij zegt tot de gelovige ouders: “de kinderen op te voeden in de tucht en in de terecht­wijzing des Heren”, Efeze 6 vers 4 (Ef. 06:04). Ook worden de pas­geboren kinderen aan de Heer opgedragen in de gemeente. Wat zijn kinderen die zo opgroeien in heiliging van de ouders en de gemeente geweldig gezegend en bevoorrecht.

Van het ene leven naar het andere

Maar evengoed blijft dat men pas kan binnengaan in de geestelijke wereld door ‘van boven’ geboren te worden uit water en Geest Johannes 3 vers 3 tot en met 5 (Joh. 03:03-05). Dat is Gods weg voor alle mensen, zegt Jezus. Het is niet goedkoop; het is niet zomaar een overstapje van het ene koninkrijk in het andere, waar men naar believen ook weer uit kan stappen.

Om werkelijk binnen te gaan in het Koninkrijk van God zul je moeten willen sterven in de dood van Jezus Christus. Dat dit een duidelijke volwassen keuze behoort te zijn, is vanzelfsprekend. Paulus zegt hiervan: “In Hem zijt gij ook met een besnijde­nis, die geen werk van mensenhanden is, besne­den door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Chris­tus, daar gij met Hem be­graven zijt in de doop.

In Hem zijt gij ook mede opgewekt door het geloof aan de werking Gods, die Hem uit de doden heeft opgewekt”, Kolossenzen 2 vers 11 en 12 (Kol. 02:11-12). Ook zegt hij: “Want gij zijt gestorven”, Kolossenzen 3 vers 3 (Kol. 03:03), en “Indien gij dan met Christus gestorven zijt…”, Romeinen 6 vers 8a (Rom. 06:08a) .

Dat stervensprincipe van het ene leven is voorwaar­de om deel te kunnen heb­ben aan het andere, het eeuwige leven, het geloofs­leven. Hoe radicaal de Bijbel dit bedoelt, blijkt wel uit de woorden van Jezus zelf als Hij zegt: “Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij.

Want een ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven ver­loren heeft om Mijnentwil, die zal het behouden” Lucas 9 vers 23 en 24 (Luc. 09:23-24).

Pas als de bedekking is weggenomen in de besnij­denis van Christus, door het afleggen van het li­chaam des vlezes in de doop, gaat de hemel open door de Heilige Geest en begint het nieuwe leven in Christus, Kolossenzen 2 vers 11 en Matteüs 3 vers 16 en Romeinen 8 vers 9 (Kol. 02:11-12; Matt. 03:16; Rom. 08:09). Dan kan men zien en binnen­gaan in het Koninkrijk Gods, zegt Jezus.

Het juiste fundament is zeer belangrijk

Waar deze zaken niet dui­delijk als een fundament zie ook Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02) in het leven gelegd worden, kan het geloof eigenlijk niet functioneren en is teleurstelling het gevolg. Zo kan men zich in de ge­meente voegen op grond van verkeerde verwachtin­gen. Het evangelie kan aantrekkelijk voorgesteld worden voor het aardse bestaan. De Heer is dan de schenker van alles wat men hebben wil om het le­ven op aarde te veraange­namen. Als deze verwach­tingen dan niet vervuld worden, raakt men teleur­gesteld en begint de twij­fel of ‘dit het wel is’.

Misschien zou hier van toepassing kunnen zijn wat Jezus zegt in Lucas 8 vers 13 (Luc. 08:13): “Dit zijn mensen die het Woord met blijd­schap ontvangen, maar ze hebben geen wortel. Zij geloven voor een tijd en in een tijd van beproeving worden zij afvallig”. Geen ‘wortel’ hebben. Geen goed ‘fundament’, zou je ook kunnen zeggen.

Leven uit geloof, zoals God dat wil Hebreeën 10 vers 38a (Heb. 10:38a), kan alleen maar vanuit een vol­wassen keuze op grond van Gods Woord, op een goed fundament en vanuit een waarachtig hart. Op­pervlakkigheid, in welke vorm dan ook, is letterlijk uit de boze en zal dan ook nooit de volwassen mens in Christus voort kunnen brengen.

Eerst melkvoeding, dan vaste spijs

De nieuweling zal in de ge­meente moeten vinden wat ik in het begin al noemde: bescherming, leiding, on­dersteuning en ‘aangepast voedsel’. Petrus schrijft: “En verlangt als pasgebo­ren kinderen naar de re­delijke, onvervalste melk”, 1 Petrus 2 vers 2a (1 Petr. 02:02a).

De Hebreeënschrijver zegt: “Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het on­derscheiden van goed en kwaad”, Hebreeën 5 vers 13 en 14 (Heb. 05:13-14).

Evenals in de natuurlijke wereld zijn er ook in de geestelijke wereld zuigelin­gen die recht hebben op melkvoeding, omdat de vaste spijs nog niet verdragen wordt. In vers 12 noemt de schrijver van de brief aan de Hebreeën dit: “De eerste beginselen van de uitspraken Gods”, of: “Het eerste onderwijs aangaande Christus”, Hebreeën 6 vers 1a (Heb. 06:01a).

Verschillende geloofsstadiums

De Bijbel spreekt over verschillende stadiums op de weg naar volwassen­heid in het geloof. De apostel Johannes schrijft over ‘kinderen, jongelin­gen en vaders’ 1 Johannes 2 vers 12 en 13 (1 Joh. 02:12-13). En Jezus, die voortdurend sprak over geloof, wees ook verschil­lende gradaties aan.

We noemden al mensen die voor een tijd geloven, Lucas 8 vers 13 (Luc. 08:13). Als de discipelen aan Jezus vragen: “Heer, waarom hebben wij de boze geest niet uit kunnen drij­ven bij die maanzieke jon­gen?”, is het antwoord van de Heer: “Vanwege uw klein geloof”, Matteüs 17 vers 19 en 20a zie ook Matteüs 8 vers 26 (Matt. 17:19-20a; Matt. 08:26). Tegenover het klein geloof staat het grote geloof wat Jezus aantreft bij de hoofdman die komt pleiten voor zijn zieke knecht, Matteüs 8 vers 10 (Matt. 08:10) . Dit grote geloof treft Jezus ook aan bij de Kananeese vrouw die voor haar dochter pleit in Matteüs 15 vers 28 (Matt. 15:28) .

Tegenover dit ‘grote ge­loof’ van heidenen treft Jezus vaak ‘ongeloof’ aan bij het volk Israël. Hij verwondert zich ook over ‘het ongeloof’ in Zijn va­derstad Nazareth. Het was wél het volk van God, maar Jezus kon daar geen enkele kracht doen door hun ongeloof. Maar de en­kelingen die wel geloofden, ontvingen genezing door speciale handoplegging van hun Heer, Markus 6 vers 1 tot en met 6 (Mark. 06:01-06) .

Het geloof is dus het ka­naal waardoor Jezus Zijn kracht kan openbaren. Wat een geweldige les le­ren we uit dit verhaal. Temidden van het volk van God kan ongeloof of klein ­geloof heersen, maar wat een vertroosting voor de­genen die wél geloven. Hij of zij zal temidden van de ongelovigen toch ontvan­gen door de speciale aan­dacht van de Heer.

Wat is het ‘geloof van God’?

Jezus noemt nog een vorm of manifestatie van geloof, namelijk ‘geloof van God’. In Markus 11 vers 14 lezen we dat Jezus tot de vijgenboom zegt: “Nooit ete meer iemand vrucht van u in eeuwigheid” (Mark. 11:14) . De volgende dag is deze boom van de wortel af verdord (vers 20). Op de vraag hoe dit kan is het ant­woord van Jezus: “Hebt geloof in God. Voorwaar, Ik zeg u, wie tot deze berg zou zeggen, hef u op en werp u in de zee, en in zijn hart niet zou twij­felen, maar geloven, dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden” (vers 23).

Jezus zegt hier letterlijk: “Hebt het geloof van God”. Dit is dus meer dan het menselijke geloof. Het menselijke geloof is nu het kanaal waardoor het geloof van God als gave stroomt en een bovenna­tuurlijke kracht werkt.

Dit is het geloof om de werken te kunnen doen die Jezus deed en die door Hem toegezegd worden, dat wij deze ook zullen doen, Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12). Dit ligt op het terrein van de ga­ven van de Geest, waar Paulus van spreekt in 1 Korinthe 12 vers 1 tot en met 11 (1 Kor. 12:01-11).

Leven ‘uit geloof tot geloof’

Wat ieder kind van God moet leren is dat geloven niets te maken heeft met passiviteit, maar een actieve werkzaamheid is waarin het geloven zelf verande­ren zal. Alle begin – voor iedereen – zal zijn het ont­vangen van de gerechtig­heid Gods in Christus Je­zus door het geloof.

Maar vanuit dit geloof dient men te gaan ’tot ge­loof’, zegt Paulus in Romei­nen 1 vers 17 (Rom. 01:17). Dat wil zeg­gen : dan ook uit geloof gaan leven zoals God dat behaagt en wat Paulus dan ook citeert uit Habakuk 2 vers 4 (Hab. 02:04): “De rechtvaardige zal uit geloof leven” .

Het is dit geloof dat dient te ontwikkelen tot een vol­wassen geloof. Maar volwassen zijn in het geloof zal samen moeten gaan met volwassenheid in de liefde. Als dit niet het geval is, zegt Paulus, dan ben je niets, 1 Korinthe 13 vers 2 (1 Kor. 13:02). En Je­zus zelf noemt deze mensen zelfs werkers der wetteloosheid, Matteüs 7 vers 22 en 23 (Matt. 07:22-23) .

Wie met een waarachtig hart en staande op het juiste fundament de geloofsweg begint te gaan, zal zich steeds weer verbazen over dit goddelijk ge­heim. Grote dankbaarheid zal het hart vervullen bij de ervaring “hoe overweldigend groot zijn kracht is aan hen die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht”, Efeze 1 vers 19 (Ef. 01:19).

(wordt vervolgd).

 

Met opgeheven hoofd door Ada Karst

U alleen, U loven wij

U loven wij, onze Heer

want uw naam zo rijk aan eer

is tot onze vreugd nabij.

Men vertelt in heel het land

al de wond’ren van uw hand.

God is’t die ik loven zal,

ik loven zal als mijn Heer.

Ik vermeld zijn roem en eer, Ik bewerk der bozen val!

Al wie in Gods recht ge­looft , gaat met opgeheven hoofd!

(Psalm 75 vers 1 en 14 uit het ‘Liedboek voor de kerken).

Heerlijke dingen staan er in de Psalmen! Van harte hebben we ze dan ook gezongen. En dat hart van ons, daar heeft God op gelet. En toen wij er klaar voor waren, stortte God de Heilige Geest in onze harten uit. Dat was het wat we nodig hadden.

Want we begrépen niet al­tijd wat we zo van harte zongen.

Gelukkig wil de Hemelse Vader dat zijn kinderen wel begrijpen. Hij wekt begrip in hen op. Hij maakt hen mondig. Mondi­ge zonen kunnen meeden­ken met wat de Vader be­oogt. De zonen hebben dezelfde Geest in hun denken als de Vader. Dat is evangelie, dat we deel hebben aan Gods plannen.

De boze valt

‘Ik bewerk der bozen val’! Wie zegt dat? God is de eerste die dat heeft gezegd. Daartoe heeft Hij zijn Zoon, de mens Jezus, doen opstaan. Over Jezus, het levende Woord, is de boze gestruikeld. Boze machten die Jezus wilden doen zondigen, kregen geen kans om in Hem op te staan. Tegen gehoor­zaamheid aan de Vader is geen macht opgewassen! Prijst de Heer!

Door de kracht van de in­wonende Geest, bewerkte Jezus de val van elke op­zet van de satan. Daar­door kon de bevrijding van de totale schepping beginnen. Nu de Zoon is blijven staan, kan ieder die in de Zoon is, de zon­de totaal afleggen.

Wat een val voor de boze machten! Wie dat beleeft, laat zich graag dopen in water. Maar daarmee houdt het niet op. Kijk maar eens naar de ervaring van de discipelen van Jezus. Na het sterven van Jezus maakten ze eerst de opge­stane Heer mee, en daarna zijn hemelvaart. De Heer leek verder weg dan ooit! Het geloofsleven van veel gelovigen lijkt hier te stranden. Maar let op de weg! De weg gaat verder!

Hoe? Door geloof in Jezus’ woord: ‘Jullie zullen met de Heilige Geest gedoopt worden’ Handelingen 1 vers 5 (Hand. 01:05). Toen dat gebeurde in hun leven, was zowel Jezus als de Vader dichterbij dan ooit! Gods Woord: ‘Ik bewerk der bozen val’, mochten ze in de mond en in hun hart nemen. Dat Woord kreeg voortgang in hun levens en in de levens van hen die de weg Gods vol­gen.

Prijst de Heer! Wij zijn ‘verhoogd’ door gehoor­zaamheid aan Jezus en door de vervulling met de Heilige Geest. Elke boze macht die zich in ons had ‘verhoogd’, die ons ge­bruikt om te zondigen, wordt ‘vernederd’. Ons ‘verhoogd zijn’ komt van Gód! Daarom houdt het stand in eeuwigheid!

We lezen in Psalm 75 vers 1 (Ps. 075:001): ‘Want het verhogen komt niet van oost of van west, noch uit de woestijn, maar… God is rechter, Hij vernedert deze (de boze machten) en… ver­hoogt gene (de mens)’. Wie hieraan meewerkt, kan van harte zingen: ‘Ik be­werk der bozen val’! En het gebeurt! Al wie in Gods recht gelooft, gaat met opgeheven hoofd!

 

Intermezzo door Gerry Velema

Kruipolie

Er zijn terreinen in het wezen van de mens die onbereikbaar zijn, niemand kan er bij. Laten we zeggen:  voor mensen

ontoegankelijk. Natuurlijk kan een psyché deskundige wel iets over dat ontoegankelijke terrein zeggen, maar te veranderen is het niet.

Mijn handen kunnen iemand troostend koesteren, strelen, tranen behoedzaam weg deppen van een behuild gezicht.

Mijn armen kan ik om iemand heen sluiten, wanneer schouderschok­kend het verdriet te voorschijn komt.

Met de warmte van mijn lichaam kan ik een ander verwarmen, die het daar ergens van binnen, zo ijzig koud heeft gekregen.

Woorden, voorzichtig en aarzelend geformuleerd, kan ik aanreiken als een middel om te helpen, te vertalen wat de ander misschien niet onder woorden brengen kan. Maar binnenkomen, zoals Hij?

Haast onmachtig, stuntelig en goedkoop bied ik mijn attributen aan: ik kan niet veel, zo weinig maar… dan mee leven, mee lijden, mee huilen, mee strijden!

In dat onmachtig voelen, die kleine kracht, grijp ik naar dat flesje kruipolie, naast mijn Bijbel, hoog op de plank van geloof in mijn hart!

Kruipolie van de Geest van God, door geen enkel vlees en bloed tegen te houden. Het doordringt met wonderlijke kracht, wanneer ik het biddend uitgiet over het wezen van de mens, dat ontoegankelijke. Brengt uit elkaar, ziel en geest, gewrichten en merg, en het haalt vaneen alle overleggingen en gedachten van het hart!

Want het verborgen wezen van de mens, is open en ontbloot voor de ogen van God, aan wie wij ook eens rekenschap moeten afleggen.

Hij ziet juist in het verborgene… ons hart!

Hij komt binnen in ons verborgene.

De Geest van God spreekt de woorden Gods, krachtig en sterk, zodat het, de altijd zo hopeloos met elkaar verward zittende menselijke geest en het gevoelsleven van de menselijke ziel, vaneen scheidt: uit elkaar die twee!

Overzicht en inzicht, doorzicht en Godslicht: Dit zijn je gevoelens en dat is je geloof! Dit zijn overleggingen, die je bezig willen houden maar je niet verder brengen, en dat zijn gedachten van jouw hart waar je naar luisteren moet! Het ene noem ik ‘zorg’ en het andere ‘raad’! Gewrichten en merg, sterkte en zwakte in ons wezen.

Kruipolie van de Heilige Geest dringt binnen; verzorgend, verzachtend waar schrijnende pijn heerst. De kruipolie verlicht onze lasten en pijn, zodat het draagbaar wordt.

In onze verwardheid van denken komt helderheid zoals het spreken. Hij doet iets, wat mij in al mijn liefde voor de ander toch onmogelijk is: Hij kan binnen komen, Hij kan in de chaos van het hart orde brengen. Hij kan die jarenlange wond verzorgen, verbinden en genezen. Hij is in diepe eenzaamheid altijd nabij. Is dit niet Goddelijk? Hoe goed naast menselijke liefde en troost, in het krachtige werk van Gods kruipolie te geloven! Het flesje altijd in je nabijheid te hebben, zeker wanneer je een mens bent dat meeleeft met medemensen!

 

Geloof: door Tea Keuper Dijk
ervaren zonder te zien

Soms zijn er in ons leven donk’re dingen,

’t Belemmert ’t uitzicht, het geeft droefheid, druk.

De satan zegt: “’t Is niet geheeld, ’t is stuk!”

en hij verhindert, dat je loopt te zingen.

 

Maar – dan komt daar die zachte, milde stem

die zegt: “IK ben er toch, ik draag je door de bressen;

kom, eet met Mij, laat Mij je dorst maar lessen…”

en ‘k word vertroost, richt mijn geloof op Hem.

 

‘k Ervaar nog geen genezing, maar ik blijf geloven:

U hebt een heerlijk plan, véél grootser dan ik weet!

Dan kan ik zingen, in lief èn in leed,

Met U bekijk ik de dingen dan van bóven!

 

Wat is de mens? -1-

Bijbelstudie door Hessel Hoefnagel

Inleiding Wat is de mens 1

In het geheel van de schepping, zoals we daarover in de Bijbel lezen, neemt de mens een bijzondere plaats in.

Terwille van het voortbrengen van de mens en diens openbaring als eeuwige partner van God zijn alle dingen geschapen. De mens is het begin van de schepping van God en de gestalte van het Woord, dat in en bij God was één geheel met Hem vergelijk Kolossenzen 1 vers 16 tot en met 18 (Kol. 01:16-18).

In Jezus Christus is de door God bedoelde mensheid verpersoonlijkt. Hij is het middelpunt van de totale schepping, zoals God die van oorsprong af bedoelt Openbaring 3 vers 14 (Openb. 03:14).

Voordat deze mensheid haar bestemming in de troon van God bereikt en God ‘alles in allen’ zal zijn, is er een ontwikkeling daar naar toe. Van deze ontwikkeling is onze Bijbel de bundeling van geschiedenis, uitgangspunten, profetie en vervulling daarvan. Deze ontwikkeling begint bij de schepping van hemel en aarde en eindigt, wanneer het punt bereikt is, waarop God het middelpunt is van het ganse heelal en er alleen maar sprake is van licht, leven en volmaakte harmonie. Alles wat duisternis, dood en verderf heet, is dan uitgebannen in de eeuwige dood, de ‘poel des vuurs’. Dan volgt een doorgaande ontwikkeling, waarvan nog geen openbaring is. Eén ding is zeker: in de eeuwigheid zal nooit sprake zijn van een situatie, waarin geen ontwikkeling meer plaats vindt.

De uiteindelijk door God bedoelde -mensheid, waarin Hij Zichzelf in al Zijn heerlijkheid zal manifesteren, is begonnen bij de openbaring van Jezus Christus als de ‘Zoon des mensen’. Deze heeft door Zijn lijden, sterven en opstanding de Dood van diens kracht beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht 2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10).

De bestemming van de mens

De heerlijkheid van God is het teniet doen van alles wat de kenmerken van het Koninkrijk van God, namelijk licht, leven, vrede, gerechtigheid, blijdschap, waarheid, belemmert. Deze kenmerken namelijk bepalen de ontwikkeling van de mens naar Gods bedoeling. In deze mens zal God uiteindelijk ‘alles in allen’ zijn, 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). Hiervan is de doop in de heilige Geest een ‘onderpand’, 2 Korinthe 1 vers 22 (2 Kor. 01:22). Zonder deze vervulling kan de mens haar bestemming niet verkrijgen.

Voor veel Bijbelgelovige mensen heeft het begrip ‘mens’ niet meer waarde dan een wezen van een hogere orde dan het dier. De mens is echter geworden tot een ‘levende ziel’ en is vanwege de geest die de Schepper in hem deed wonen, verantwoordelijk voor het onder zijn gezag gestelde aardse leven in al zijn schakeringen.

Deze verantwoordelijkheid heeft de mens echter niet kunnen dragen en het gevolg was de ‘zondeval’ (Genesis 3). Sindsdien is de mens in de ogen van veel (overigens oprechte) mensen een nietswaardig wezen, dat niet anders kan voortbrengen dan ongerechtigheid en volkomen afhankelijk is van een ‘vrijmachtige uitverkiezing’ door God tot een mogelijk genadige aanneming. Dit zou dan nog slechts het deel zijn van een enkeling, terwijl de grote massa al bij voorbaat door de Schepper als onbruikbaar zou zijn verworpen (Dordtsche leerregels der Gereformeerde kerken).

Uit de openbaring van de Bijbel weten we echter, dat het juist de bedoeling van God is, dat de door Hem geformeerde mens tot volwaardige functie zou uitgroeien.

Daarom is God bezig Zichzelf een ‘lichaam’ toe te bereiden, waarin Hijzelf kan wonen om Zijn onmetelijke potentie tot uiting te brengen.

De ‘eerste steen’ voor deze ‘woning’ is Jezus Christus, die door Zijn kruisdood de ‘zonde der wereld’, dat wil zeggen de onmogelijkheid om tot de door de Schepper bedoelde functie uit te groeien, heeft weggenomen en die de Dood van zijn kracht heeft beroofd, 2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10). Voor de mens geldt sindsdien de boodschap van het evangelie: “Komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis…”, 1 Petrus 2 vers 4 tot en met 10 (1 Petr. 02:04-10).

Het plan van God is, dat de mens weer in de oorspronkelijke positie van vóór de zondeval zal komen en van daaruit zal ontwikkelen tot volmaakte functie als eeuwige partner van God. Daarvoor heeft God Zijn Zoon gegeven, die Zichzelf als een smetteloos offer heeft beschikbaar gesteld, om zó ons bewustzijn te  en reinigen van dode werken’, zodat we weer dienstbaar zouden zijn voor God, Hebreeën 7 vers 27 en Hebreeën 9 vers 14 (Heb. 07:27; Heb. 09:14). Van dit offer, vol waarde voor de eeuwigheid, zijn de talloze dierenoffers in de oude bedeling slechts een afschaduwing’ (Psalm 40 en Hebreeën 10).

Het is noodzakelijk, dat de mens weet wie God is en wat Zijn, uitgangspunten en motieven zijn. Daarom is het ook nodig te weten wie Jezus Christus is, wat het doel is van Zijn openbaring als mens op aarde en wat Zijn openbaring in het ‘einde der tijden’ inhoudt. Daarbij dienen we als christenen volop te beseffen, dat de openbaring van Jezus Christus als ‘Here der heren’ en ‘Koning der koningen’ niet buiten ons als Zijn ‘geestelijk lichaam’ omgaat.

God heeft nooit gewild dat de mens onwetend zou blijven met betrekking tot Zichzelf, zoals ‘vrome geesten’ inspireren, maar Hij heeft een openbaringsdrang, die in Zijn wezen ligt opgesloten. Niet alleen door de mens, maar in de hele schepping wordt de heerlijkheid van de grote Schepper aller dingen’ weerspiegeld. David beleed het zo: “De hemelen vertellen Gods .eer en het uitspansel verkondigt het werk Zijner handen» Dag aan dag is er overvloed aan informatie en nacht aan nacht toont wetenschap” (Psalm 19, vrij vertaald).

Boven alles is de mens uit God voortgekomen om de heerlijkheid van de Schepper te openbaren.

Dit is de reden voor de vervulling met de Geest van God, wat een absolute noodzaak is om weet te hebben van de eeuwige dingen. De apostel Paulus schreef het zo: “Wij hebben niet ontvangen de geest der wereld, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is”, 1 Korinthe 2 vers 12 en 13 (1 Kor. 02:12-13).

God is niet te verklaren vanuit menselijke wijsheid, maar alleen door de inwoning van de heilige Geest en de gezindheid van Jezus Christus.

(wordt vervolgd).

 

Bouwstenen door Duurt Sikkens

-Praat je Hem na of doe je Hem na?

-Als je stilstaat kom je geen stap verder.

-D’r worden wat fopspenen verkocht in de religie-winkel: je blijft er op sabbelen, krijgt niks binnen en je houdt je mond.

-De hemel onderscheidt echt van namaak.

-Heb je een aardje naar je Vaartje?

-De beste stuurlui gaan op zee.

-Wie liefheeft ziet ’t goed.

-Jezus is de steen der wijzen.

-Zie jezelf en anderen met Mijn ogen.

 

Gerechtigheid door Piet Snaphaan

Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden”, Matteüs 5 vers 6 (Matt. 05:06).

Jagen naar gerechtigheid,

verlangend daar naar streven,

om recht te doen met wijs beleid,

dat is leven vanuit Gods Koninkrijk,

je zelf volkomen geven.

 

Gods grondslag is gerechtigheid,

vanuit Zijn waarheid leven.

Wie dat doet strijdt de goede strijd

en wordt verzadigd, want altijd

geeft God daar aan Zijn zegen.

 

De Boom door Tea Keuper Dijk

Er was eens een boom, die stond temidden van veel andere bomen. Deze boom viel op door zijn weelderige groei: takken, waaraan wéér takken, waaraan wéér takjes… Soms brak er ineens een tak af doordat al die ‘groeisels’ te zwaar werden. De boom werd er dan niet mooier op, vertoonde lege plekken.

Toen kwam de hovenier. Hij had verstand van bomen uiteraard. Hij zag ook die ‘weelderige’ boom en zocht naar een flinke snoeischaar. ‘Die is nodig’, dacht hij, ‘om deze boom tot zijn recht te doen komen’. En de hovenier ging aan het werk, zorgvuldig en doelbewust. Toen hij klaar was lag er een enorme hoop takken vormeloos op de grond en de boom zelf stond daar, ontdaan van eigen luister. . . Een stam met wat kale en gezonde takken en vertakkingen… ‘Zo is het goed, zó komt deze boom tot wat hij moet zijn’, zei de hovenier.

Er ging een hele tijd voorbij. De boom viel niet langer op óf het moest zijn, dat men zei: ‘Hé, van deze boom is ook niet veel overgebleven! Die is er kaal afgekomen!’ En zo was het ook. Het opvallende was weg. Maar in die naakte takken zat levenskracht. Er zaten levenssappen in de stam, komende uit de vruchtbare aarde. En de boom dronk deze sappen op en putte uit die kracht en groeide opnieuw. De hovenier hield het in de gaten, snoeide valse loten weg, knikte goedkeurend: Zó ging het goed.

Na een tijd stond er een stevige, sterke boom, niet zo opvallend óf het moest zijn, dat de mensen zeiden: ‘Wat een gezonde boom! Wat een fris loof (gebladerte)! Kijk er zitten veel nesten in deze boom. De vogels mogen hier graag wonen!’ En inderdaad, de takken waren sterk en het blad gezond, zodat veel vogels hun heil zochten in deze boom en hun kleintjes groot brachten in zijn bescherming. . .

In de Bijbel worden mensen vaak met bomen vergeleken. Sla er uw concordantie maar op na. In Johannes 15 vers 2 (Joh. 15:02) staat over snoeien: “De ranken, die wel vrucht dragen snoeit Hij, om er nog meer vruchten aan te laten komen”. En hoofdstuk 15 begint met de woorden van Jezus: “Ik ben de echte wijnstok (is een klein soort boom) en mijn Vader is de wijnbouwer. De ranken aan Mij, die geen vrucht dragen, kapt Hij weg…”

Jezus, je zou kunnen zeggen: de ‘Levensboom1, werd door de Vader ook gesnoeid, zodat Hij in de wil van Zijn Vader leefde op de aarde en vrucht droeg tot genezing van de mensheid. Hij legde eigen eer en roem af, liet zich niet door satan misleiden, maar legde Zijn leven in de handen van Vader-God. En Gods Koninkrijk kwam en komt in velen!

Wat voor boom zijn wij?